R E I Z E DOOK. i SYRIË en EGYPTE. eerste deel.:   R Ë I % % DOOR. SYRIË en EGYPTE, IN DE J AA REN 1783, 1784 en 1785 GEDAAN DOOR DEN HEER C. F. V O L N E ¥ VIT HET FR AN SC II HERTAALD DOOR J. D. PASTEUR; EERSTE DEEL. MET KAARTEN EN P LA ATEN 1 T E " L E T D E N, B ij a. en J. h o n k ö O P; MDCCLXXXIX,  01.700  VOORREDEN. Oftober 1786. JHCet is vijf jaaren geleden dat ik , nog vrij jong zijnde, eene kleine erfenis bekwam , die mij eene zekere fomme gereed geld in handen gaf: ik was verlegen hoe het te befleeden. , Onder mijne vrienden raadde mij de een dat ik het zoude ver* teeren, de ander dat ik het op renten zoude zet' ten: ik dagt Jer over en begreep dat de fom te klein was om mijn inkoomen merklijk te vergrooten, en te groot om in beuzelachtige uitgaven verkwist te worden. Gelukkige omflandigheden hadden mijne jeug'd aan de boekoefeningen gewend; ik had fmaak, zelfs drift voor het verkrijgen van. kundigheden ; dit geld fcheen mij dan toe een nieuw middel te zijn om dien fmaak intevolgen en mijne opvoeding te verbeteren. Ik had geleezen en hooren zeggen * 3  vi VOORREDEN. dat, van alk middelen om den geest te- verrijken en het verfland te verbeteren , het reizen het krag-. tigst was: ik bepaalde mij dan tot een ontwerp van reizen; daar bleef mij nog overig mijne keuze te bepaakn in welk land ik reizen zoude: ik wilde eennieuw of ten minflen een fchitterend tooneel betree-, din. Mijn eigen land 'en de nabuurige flaaten fcheenen mij toe al te bekend, te zijn of te gemaklijk te kennen: het oprijdend Amerika en de wilde volkeren bragten mij in verzoeking , maar andere denkbeelden bepaalden mij tot Afia, vooral kwam mij Syrië en Egypte voor, onder de dubbele betrekking van hetgeen zij eertijds waren en heden zijn, een ge» fchikt veld voor de flaat- en zedekundige waarneemingen , waarmede ik mijnen aandacht wilde bezig houden. „ Het is in die landen" , fprak ik tot mijzelven, „ dat de meeste -denkbeelden, die ons be-. ^ fileren x geboren zijn ; van daar zijn die gods„ dienflige gevoelens gekoomen, die zoo veel invloed, „ gehad hebben op onze algemeene en bijzondere ze„ dekunde, op onze wetten , op onzen geheelen maat„ fchaplijkenflaa'. Het is dan belangrijk de plaatfen ^ te kennen, daar die denkbeelden hunne oorjprong  VOORREDEN. vit „ gekregen hebben, de gewoonten en zeden, waaruit „ zij zijn afgeleid, den geest en aart der volkeren, „ die dezelve hebben geheiligd. Hetis belangrijk na„ tegaan, tothoe verre die geest, diezeden, diege„ woonten veranderd of in jl and gebleven zijn, te „ onderzoeken, welke de invloed van de lugtflreek, „ de uitwerkingen der regeeringsvorm, de oarzaa„ ken der hebbelijkheden hebben mogen wezen; in „ een woord uit den tegenswoordigen -(laat opte„ maaken welke de /laat in voorledene tijden ge„ weest zij. Aan den anderen kant, als ik overwoog, in welke flaatkundige omjlandigheden het Turksch Rijk zig zedert twintig jaar en bevindt, en de gevolgen, welke zij hebben kunnen, nadagt, fcheen het mij toe een belangrijk voorwerp van onderzoek te zijn naauwkeurige denkbeelden te verkrijgen omtrent deszelfs inwendig beflier , om daaruit afteleiden, welke deszelfs kragten en middelen zijn. Met deeze inzigten vertrok ik in het' eind van het Jaar 1782 naar Egypte. Na een verblijf van zeven maanden te Kairo, te veel hinderpaalen vindende om het land van binnen te doorreizen en te weinig hulp om de * 4 Ara-  rm VOORREDEN. Arabifche taal te heren, bejloot ik naar Syrië te gaan. De geruster [laat, waarin die provintis was, beantwoordde beter aan mijne inzigten: een verblijf van agt maanden bij de Druzen in eenArabisch klooster hebben mij met de taal gemeen gemaakt; ik heb 'er het voordeel uit getrokken dat ik Syrië in haare geheele lengte een gantsch jaar agt er den anderen heb kunnen doorreizen. In Frankrijkwedergekoomen, na eene afwezigheid van bijna drie jaar en lang, heb ik gemeend dat mijne nafpeuringen van enig nut konden zijn en ik ben ''er toe overgegaan om mijne waarneemingen over den te^enswoordigen flaat van Syrië en Egypte in het licht te geeven; ik heb zulks te floutmoediger ondernoomen cm reden dat, daar het reizen in die landen moeijelijk is, men flegts weinige reisbefchrij'vingen en onvolmaakte denkbeelden van dezelve heeft. Be meeste reizigers hebben zig meer toegelegd op het nafpeuren van oudheden dan op het nagaan van den tegenswoordigen flaat van het land; bijna alle zijn het land in haast doorgetrokken, terwijl hun twee groote middelen ontbraken om het te keren kennen, tijd en de kennis der taal', zonder de taal kan menden  VOORREDEN. ix 'den geest en aart eener natie niet naar waarde beoordeelen: het overbrengen der tolken is nooit zo& goed als een gefprek van mond tot mond. Als men geen tijd befleedt, kan men geen gezond oordeel vellen ; want het eerfle gezigt van nieuwe voorwerpen verwondert ons en brengt ons ver/land in wanorde; men moet wagten dat de eerfle beweegingen bedaard zijn en men moet eene waarneeming meer dan eens herhaalen om verzeekerd te zijn van haare juistheid. Wel te zien is eene konst, die meer oefening vereischt dan men denkt. Bij mijne wederkomst in Frankryk heb ik bevonden dat een hedendaags reiziger mij voorgekoomen is omtrent Egypte door een eerfle deel van Brie-ven ,* (ei) zedert dien tijd heeft hij nog Wee andere deelen in het licht gegeeven; maar alzoo het veld groot en rijk is, blijven ''er nog onaangeraakte dee- («) De Heer Sa var y, die behal ven zijne Brieven over Egypte eene vertaaling van den Koran gegeeven heeft, gelijk cok Brieven over de Griekem, en door dien arbeid zijne gezondheid gekrenkt hebbende, onlangs ontijdig overleden ÏS. V ER TAAL EK. * 5  x VOORREDEN. deelen, daar men oogflen kan, overig, en misfchiett zal men omtrent reeds bekende voorwerpen gaarne, twee getuigen hooren. Syrië, dat geenzints minder belangrijk is dan Egypte , is een onderwerp, dat nieuwer om te behandelen is. Dat enige reizigers van dat land gemeld hebben is oud geworden en flegts onvolkoomen; ik had mij eerst tot eene regel gemaakt alleen te fpreeken van hetgeen ik zelfgezien heb; maar tot genoegen van mijne Leezeren hef tafereel van die provintie yolkoomen willende maaken, heb ik gemeend de vreemde waarneemingen niet te moeten overflaan, als ik bij vergelijking op derzelver waarheid heb kunnen vertrouwen. Ik heb getragt in mijn verhaal, even als bij het nafpeuren der zaaken, de waarheid onpartijdig hulde te doen. Ik heb mij van alle tafereelen, uit de verbeelding getrokken, onthouden, fchoon ik niet onkundig ben , welke voordeden men door die beguichelingen bij de meeste Leezeren hebbe; maar ik was gedagtig dat de reisbefchrijvingen tot de gefchiedenis behooren en niet tot de romans. Ik heb dan ook de landen niet fraaier vertoond dan zij mij. voor-  VOORREDEN. xi yoorgekoomen zijn: ik heb de menfchen niet beter noch fegter afgeschilderd dan ik hen gezien heb; en ik ben misfchien gefchikt geweest om hen te zien gelijk zij waarlijk zijn, want ik heb .van hun noch weldaaden noch beledigingen ontvangen. Wat de inrigting van dit werk belangt, heb ik de gewone fchrijfwijze van reisbefchrijvingen niet gevolgd, fchoon die misfchien wel de eenvoudigfls is. Ik heb da orde en bijzonderheden van een reis-, journaal als te langdraadig verworpen, gelijk ook mijneperfoonlijke gevallen; ik heb alleen algemeene tafereelen gefchetst, omdat die meer feiten en denkbeelden bevatten, en omdat het mij bij de menigte van boeken, die eikanderen gefladig opvolgen, voorkoomt noodig te zijn des Leezers tijd fpaarzaam te gebruiken. Om hetgeen ik van de ligging van Egypte en Syrië zeg duidlijker te maaken heb ik 'er Landkaarten van die twee provintieën bijgevoegd. Die van Egypte, voorde Delta en de woejlyn van den Sinaï, is gemaakt naar de flerrekundige waarneepiingen van den Heer Niebuhr, reiziger van M. aen Koning van Denemarken in het Jaar \j6\: deeze zijn de nieuw/Ie en naauwkeurigfle, wel-  m VOORREDEN. welke in het licht zijn verfchenen. Die zelfde fchrijver is mij van dienst geweest voor de kaart van Syrië, welke ik volledig gemaakt heb naar die van Danville en naar mijn dagregister. Ik heb, eindelijk, gemeend dat ik de beminnaars van de konsten der oudheid dienst zoude doen met bij de befchrijving, welke ik geef, van de twee fchoonfle oude overblijfzelen van Afia, de puinhoopen van Palmyre en die van den tempel der zon te Balbek, de aftekening ie voegen, en ik heb reden om te denkendat de beminnaars van de hedendaagfche konsten de uitvoering der twee gegraveerde plaaten van deeze gedenk/lukken met vermaak zien zullen. I Ns  IN HOUD VAN HET EERSTE DEEL. EERSTE BOEK. NATUURKUNDIGE BESCHRIJVING VAN EGYPTS. L Hoofdstuk. Van Egypte tn Ua algemeen en van de Jiad Alexandrie. Bladz. ij II. Hoofdstuk. Van den Nyl en de uitbreiding van de Delta. ... 7 17 III. Hoofdstuk. Van de ophooging van de Delta '33 IV. Hoofdstuk. Van de vrinden en hunne uitwerkzelen. . ~ 53 §. I. Van de winden in het algemeen. . \ . 53 5. II. Fan den heeten wind of den Kamsin. . . 57 V. H oofdstuk. Van ie lugt en de lugtjïreek. : . T 64' TWEEDE BOEK. STAATKUNDIGE BESCHRIJVING VAN EGYPTE. I. Hoofdstuk, Van de verfchillende gejlagten onder de inwooneren van Egypte. ..... . 7(J II. Hoofd-  sctv INHOUD» II. Hoofdstuk. Beknopte gefchiedenis der Mammelukken. . Bladf. 94 III. Hoofdstuk. Beknopte gefchiedenis van Al 1-Bek. ; . . iiq "ÏV. Hoofdstuk. Kort verhaal der gebeurtenisfen, naden dood van AliEek tot in het Jaar 1785 voorgevallen. . . » 138 V. Hoofdstuk. Tegenswoordige Jlaat van Egyptë. . . ; .156 VI. Hoofdstuk. Staat van de Mammelukfche Krijgsbenden. . . .159 g. I. Van de Mammelukken in het algemeen. . . 159 g.. II. Kledij der Mammelukken. . . 1 161 g. III. Uitrusting der Mammelukken. . . .164 J. IV. Wapenen der Mammelukken. » . .107 §. V. Opvoeding en oefeningen der Mammelukken. i<58 g. VI. Krijgskunde der Mammelukken. , . . iyt g. VIL Krijgstucht der Mammelukken. 4 . . 173 §. VIII. Zeden der Mammelukken. . . .170 VII Hoofdstuk. 5. I. Regeering der Mammelukken. . . . x ^3 §. II. Staat des volks in Egypte. < . .183 5. III. Over de ellende en hongersnood in deeze laat- Jle jaaren. . . . . .183 §. IV. Toeftand van den geest der Egypténaareri èn van hunne konsten. . - . . ■ 195 VIII. Hoofdstuk. Staat van den Koophandel, . . , • « . f97 IX. Hoof»-  C N H O Ü D. xi IX. Hoofdstuk. Tan de Landengte van Suez en van de vereeniging vart de Roode met de Middellandfche Zee. . Bladz. aol X. Hoofdstuk. J. I. Van de Tollen en imposten. . . .ma §. II. Van den handel der Franken te Kalro. . ■ 215 XI. Hoofdstuk. 5. I. Van de (lad Kairo. . . . .22a §. II. Bevolking van Kairo en Egypte. . .225 XII. Hoofdstuk. Over de ziekten in Egypte. ..... 229 I. Van de Blindheid. ..... 229) $. II. Van de Kinderpokken. . 233 §. III. Firn (ie Venus ziekte. . . . .236 §. IV. fan eene» uit/lag van de huid. . . 237 J. V. Fan de Waterbreuk. . . . .238 §. VI. Van de kwaadaartige koortfen. . . . 241 J. VII. Van de Pest 242 XIII. Hoofdstuk. 5. I. Beknopt Tafereel van Egypte. . . . 248 J. II. Van de vergrootingen in de verhaalen der Reizigers • 25S XIV. Hoofdstuk. fan de overblijfzelen van de oude gebouwen en van de Pyramiden. . . , . -259 DERDE BOEK. natuurkundige beschrijving van syrië. I. Hoofdstuk. Landbefchrijving en Natuurlijke Hiflorie van Syrië. . 274 ? 5.1  tfvt INHOUD. §. I. Bemaming van het land. : Bladz. 474 II. Aanzien van Syrië. ; , .276 HL Fa« fte Bergen. . . . ..278 IV. Van het maakzel der Bergen. . .288 g. V. Van de vuurbraakende Bergen en aardbee- vingen. .... 290 S- VI. Van de Springhaanen. .... 292 J. VII. Van de Rivieren en Meiren. , . . 295 VIII. Van de Lugtflreek. .... 299 (J. IX. Van de hoedanigheden der lugt. . . 308 $• X. Van de hoedanigheid van het water. . . 310 §. XI. Kjm fpraak zijne ooren vermoeijcn; eene kledij van een wonderlijk maakzel en menfchen, die 'er vreemd Uitzien. In plaats van onze kaale tronieen, van onze hoofden, dik van hairen, van onze driepuntige hoofddekzels, Van onze korte fluitende klederen aanfchouwt hij met verwondering die verbrande aangezigten, met baard en knevels, dien fluier, met plooien om de kaal gefchoren hoofden gewonden , die lange klederen , die, van den hals tot op de hielen nederhangende, het lijf eerder verbergen dan kleeden, en die pijpen van zes voeten lengte, waarmede alle handen voorzien zijn, die afzigtelijke kemels, die water in lederen zakken draagen , die gezadelde en getoomde ezels, die hunnen ruiter, met mui* A 2 lei!  4 Reize door Syrië en Egypte. len gefchoeid , lugtig voeren , die markten fcliraal voorzien van dadels en ronde platte broodjens , die onreine menigte van honden , die langs de ftraaten loopen , en die wandelende fpooken , die van onder een kleed van één ftuk niets menschlijks vertoonen dan twee vrouwen - oogen. In deeze opfchudding, wanneer de zinnen alleen werken , is zijn geest tot alle overdenkingen onbekwaam; het is eerst als hij «ig in zijne rustplaats, zoo gewenscht als men van zee koomt, bevindt, dat hij, bedaarder geworden, die naauwe onbevloerde ftraaten, die laage huizen , welker weinige openingen nog met traliewerk bezet zijn , dat mager en bruin volk, dat barrevoets loopt, en welks eenigfte kleeding in een blaauw hemd met een lederen riem of rooden neusdoek omgord beftaat, met opmerking befchouwt. Reeds doet hem het algemeen voorkoomen van armoede, welk hij aan de menfehen ziet, en het geheim, waar mede de huizen gefloten zijn, de roofzugt van eene geweldaadigc regeering en het wantrouwen der flavernij vermoeden. Maar een ander gezigt trekt weldra zijnen aandacht, het zijn de uitgeftrekte puinhoopen , die hij aan de landzijde ontdekt. In onze landen zijn puinhoopen iets raars; naauwlijks vindt men in afgelegen hoeken het een of ander oud kafteel, welks vervallen ftaat eerder aankondigt dat het van zijnen eigenaar verlaaten is dan wel de armoede der plaats be-  Eerfle Hoofdjlttk. 5 bewijst. Te Alexandrie integendeel gaat men naauwlijks de nieuwe ftad uit naar de landzijde of men ftaat verwonderd op het gezigt van eenen uitgeftrekten grond geheel met overblijfzelen van gebouwen bedekt. Twee uuren verre reist men tusfchen eene dubbele rei muurén en torens, die den omtrek van het oud Alexandrie vormden. De grond is bedekt met het puin van derzelver toppen ; geheele vakken liggen omverre, de gewelven zijn ingeftort, de kanteelen vervallen, en de fteenen zijn uitgevreeten en mismaakt door het ïalpeter. Men doorloopt een groot binnen vak, dat overal doorgraaven is, daar men overal putten vindt, verdeeld door muuren, die nu ingeftort zijn, met enige oude kolommen tusfchen beiden bezet; hier en daar ziet men hedendaagfchc graflieden, palmboom en, nopals (V), en men vindt 'er niets levendigs dan jakhalzen, fperwers en nagtuilen. De inwooners, aan dat gezigt gewoon, vinden 'er niets vreemds in; maar de vreemdeling, bij welken het herdenken aan de dingen , welke het herinnert, door deszelfs nieuwheid nog levendiger wordt , gevoelt eene ontroering, die dikwerf tot traanen uitbarst en aanleiding geeft tot overdenkingen , welker treurigheid hec hart (a) De Opuntia, of Caiïus coccindlifcr, cochenille-" boom. A 3  6 Reize door Syrië en Egypte, hart zoo zeer aandoet als derzelver majefteit de zie! boven zig zelve verheft. Ik zal de befchrijvingen, door alle reizigers van de aanraerklijke oudheden van Alexandrie gegeeven, niet herhaalen. Men vindt bij N o r d e n , P oCocke, Njebuhr en in de brieven, onlangs door den Heer Savary uitgegeeven, alle de bijzonderheden van de baden van Clcopatra, van de twee naalden, van de onderaarclfche grafkelders, van de water bakken en van de kolom, verkecrdlijk de kolom van Pompeus genaamd (a). Deeze naamenzijn grootsch, maar als men de voorwerpen zelve ziet, verliezen zij van de fchoonheid, welke het graveerijzer hun leent. Alleen de kolom verwekt in den befchouwer door de ftouthcid van haare hoogte, door haaren grooten omtrek, en door de eenzaamheid, die haar omringt, een waar gevoel van eerbied en bewondering. Alexandrie is in haaren tegenswoordigen ftaat de ftapelplaats van eenen vrij aanmerklijkcn handel. Zij is (a) Men rhoast haar voortaan kolom van Severus noemen, «jlzoo de Heer Savary bewezen heeft dat zij dien Keijzer toebehoort. De reizigers verfchillen omtrent de evenredigheid van deeze kolom; maar de berekening, welke men te Alexandrie meest volgt, Helt de hoogte van den ftijl met het kapiteel 'er bij gerekend zes en negentig voeten, en den pmtrejï agt en twintig voeten en drie duimen.  Eerfle Hoofdfluk. ? is de poort voor alle de waaren, die uit Egyptenaar de Middellandfche Zee gevoerd worden, uitgezonderd de rijst van Damiate. De Europeaanen hebben 'er comptoircn, daar de faftoors onze koopmanfchappen vermangelen. Men vindt 'er altoos fchepen van Marfeille, Liyorno, Venetië, Ragufa en uit de Staatcn van den Grcoten Heer ; maar het is voor deeze gevaarlijk om 'er te overwinteren. De nieuwe haven, de eenigfte., waarin men de Europifche fchepen toelaat, is zoo zeer met zand opgevuld dat zij bij ftorm met de kiel op den grond ftooten; en naardien de grond van rotsfteen is, zijn ook de kabels der ankers weldra doorgefletcn, en als dan drijft het een fchip het ander aan boord en dus blijven zij alle. Men heeft 'er, zestien of agttien jaaren geleden, een droevig voorbeeld van gezien ; in eene Noord-Westlijke vlaag nieten twee en veertig fchepen te berften op de moelje, en zedert heeft men van tijd tot tijd zes, agt , veertien en meer hetzelfde lot zien ondergaan. De oude haven, welker ingang door de ftrook lands, de vijgen kaap genaamd, gedekt wordt, is dat ongemak niet onderworpen; maar de Turken willen 'er geene andere vaartuigen dan die van Mufulmannen in laaten. Waarom, zal men in Europa vraa- (a) Sas el-tin, dat men uitfpveekt als tien. A 4  8 Reize door Syrië en Egypte. gen, herftellen zij dan de nieuwe haven niet? —* Om dat men in Turkije verdelgt en nooit herftelt, Men zal ook de oude haven bederven, in welke men zedert twee honderd jaaren de ballast der Schepen uitwerpt. Het is de aart der Turken den arbeid van het voorledene en de hoop voor hettoekoomende te vernietigen, om dat 'er onder de barbaarfche regeering van eene domme dwinglandij geen dag Van morgen is. Als men Alexandrie als eene ftad van oorlog befchouwt is zij niets. Men ziet 'er geen een vestingwerk ; zelfs het vuurbaken met zijne hooge torens is geene vesting. Daar zijn in dezelve geene vier bruikbaare {tukken en geen een kanonier, die een ftuk ftellen kan. De vijf honderd Janisfaaren, die haare bezetting moeten uinnaaken, maar tot op de helft verminderd zijn , zijn werklieden , die niets kunnen doen dan hunne pijp rooken. De Turken zijn gelukkig dat het belang der Franken medebrengt die ftad te ontzien. Een enkel Malthezer of Rusfisch fregat zou genoeg zijn om haar in de nsch te leggen; maar deeze verovering zou nutter loos zijn. Een vreemdeling zou zig daar niet {taande kunnen houden, om dat 'er geen water in den grond is; men moet hetzelve bekoomen uit den Nyl door een Kalidj of kanaal van twaalf mijlen lengte, die het elk jaar ten tijd van de overflrooming afbrengt. Dan worden de onderaardfche waterbakken, die onder de.  Eerfle Hoofdftuh $ de oude ftad uitgegraaven zijn, gevuld, en deeze voorraad moet tot het volgend jaar ftrekken. Men begrijpt dat men, zoo een vreemdeling zig daar ter neder zette, het kanaal zoude fluiten. Het is alleen door dit kanaal dat Alexandrie aan Egypte behoort, want door haare ligging buiten de Delta en door den aart haarer grond behoort zij indedaad aan de woeftijn van Afrika; de omtrek der ftad is eene zandige vlakte, zonder heuvelen, onvruchtbaar, zonder boomen, zonder huizen, daar men geene andere planten vindt dan die, uit welke men de foda trekt (a) en eene rei palmboomen, die den loop van de wateren des Nyls door de Kalidj volgt. Het is eerst te Rofette, in dat land Rachld genoemd, dat men wezenlijk in Egypte koomt: daar verlaat men het zand, dat Afrika eigen is , en koomt op eene zwarte, vette, lugtige aarde, die Egypte onderfcheidt ; dan ziet men ook voor de eerfte reis het water van dien zoo vermaarden Nyl; zijn bed , tusfchen twee fteile oevers befloten , gelijkt vrij wel naar de Seine tusfchen Auteull en Pasfy, De bosfchen van palmboomen, waar van hij bezoomd is, de boomgaarden, die door zijn water befpoeld worden, de limoen-de oranjen-dc banan- nen- (n) In het Arabisch el-kali waar van men het woord akali gemaakt heeft. A 5  lo > Reize door Syrië en Egypte. nen - de perfikken - en andere boomen zetten door hun altoos duurend groen Rofeite eene aangenaamheid bij, die vooral treft in tcgenftelling van Alexandrie en van de zee, die men verlaaten heeft. Het geen men van daar tot Kairo ontmoet is gefchikt om deeze aandoening nog meer te vcrfterken. Op die reis, wanneer men den vloed opvaart, begint men eerst een algemeen denkbeeld te krijgen van den grond, de lugtftreek, en de voortbrengzelen van dat zoo beroemd land. Niets gelijkt beter naar het gezigt, dat het oplevert, dan de moerasfen van de neder Loire of de vlakten van Vlaanderen; maar men moet 'er de menigte lusthuizen en boomen van aftrekken , en 'er enige dunne bosfehen van palm - en wilde vijgenboomen en enige dorpen van aarde gebouwd op opgeworpen hoogten , voor in de plaats Hellen. Deeze geheele grond is zoo effen en laag dat men, uit zee koomende, geene drie mijlen van land is als men de palmboomen en den zandgrond , waarop zij Haan, aan den horizont ontdekt; wanneer men van daar den vloed hooger op trekt, klimt men langs eene zoo zagte helling dat zij het water niet meer dan eene mijl in een uur doet doorloopen. Wat het gezigt van het land betreft, daar is weinig verfchcidenheid in; het zijn sltijd alleen ftaande of tot bosfehen vereenigde palmhoomen, die dunner gezaaid zijn nanr maate men honger koomt, dorpen van aarde gebouwd en van ccn  Eerfte Hoofdfluk. 11 een vervallen aanzien, eene vlakte zonder eind, die, naar het jaargetijde, of eene zee van zoet water, of een flijkerig moeras, of een groen veldtapijt, of een ftuiverig veld is , aan alle zijden een uitgeftrekte en dampige horizont, die de oogen vermoeit en verveelt; eindelijk begint men, daar de twee armen van den vloed zig vereenigen , in het Ooften de bergen van Kairo, en in het Zuiden wat Westlijk drie afzonderlijk ftaande hoogten te zien, welke men aan haare driehoekige gedaante voor de pijramiden erkent. Van daar koomt men terftond in eene valei , die naar het Zuiden ftrekt tusfchen twee ketenen van even Wijdig loopende bergen. De Oostlijkc, die zig tot deRoode Zee uitftrekt, verdient den naam van berg om haare fteile hoogte en dien van woeftijn om haar kaal en wild aanzien () „ Terwijl Egypte opgehoogd wierdt, is het ook verlangd geworden; onder verfcheiden be„: wijzen,- wélke de gefchiedenis oplevert, zal ik „: maar een uitkiezen. Onder de regeering van Ps'am„' metïcus , landden de Milefers met dertig fchepen „ aan den mond van den Borbitijnfchen tak, thans „ dien (o) Heuodötus", LH.II. p. 105. editJVesfeling, iufal. (2>) Brieven over Egypte I. D. 1. 'Bfièf, B 3  2-s. Reize door Syrië en Egypte. 'n dien van Rofette, en verfterkten zig .daar. Zij „ bouwden'er. eene ftad, welke zij Metelis noem„ den (Strabo Lib. XVII.) deeze is dezelfde „ als Faoué, die in de Coptifche woordenboeken „ den naam van 'Mes/tl behouden heeft. Die ftad, „ voorheen een zee-haven, is thans negen mijlen „ van zee afgelegen: deeze is de ruimte, welke de „ Delta verlengd is geworden zeden Psammeticus „ tot op onzen tijd, " Niets is in den eerften opflag juifter dan deeze redeneering ; maar als men het oorfpronglijke, waarmede de Heer Savary zijn zeggen bewijst, naflaat, bevindt men dat het voornaamfte feit . ontbreekt: zie hier de plaats van Strabo naar de letter vertaald, O) „ Na den Bolbitijnfchen mond volgt eene „ zandachtige en laage kaap, de lams - hoorn ge„ naamd, die zig,vrij verre (in zee) uitftrekt; dan „ volgt het wagthuis van Perfeus en de muur der „ Milefers; want de Milefers,. ten tijd van Kya„ xares, Koning der Meden, dat ook ten tijd „ van Psammeticus, Koning van Egypte, was, „ met dertig fchepen aan den Bolbitijnfchen mond „ aangekoomen zijnde, gingen daar te land en „ bouw- (i) Ge^. Stjabokis interp. CUsaubon, ediu •Bfc I707- Lib. XFII. f. 1152,  Tweede Hoofdfluh ^ „ bouwden het werk , dat hunnen naam draagt. „ Enigen tijd daarna zig naar het gebied ( de nomos) „.van «59» begeeven', en de Inares in een ftrijd op. „ de rivier gefiaagen hebbende , bouwden zij 'de, „ ftad Naucratis , een weinig beneden Schedia* „ Beneden de muur der Milefers, als men naar den Sebennytifchcn mond gaat, zijn de meiren, als „ het meir van Butos " enz. Zoodanig luidt de plaats van Strabo omtrent de Milefers \ daar wordt geen het minst gewag van Metelis in gemaakt, welks naam zelfs in zijn werk niet te vinden is. Het is Ptolomeus, die denzelvcn aan Danville verfchaft heeft O) zonder dien op de Milefers t'huis te brengen, en, ten zij de Heer Savary door nafpeuringen, op de plaatr fen zelve gedaan, bewijze dat 'Metelis en de Milefifihe muur een en hetzelfde zijn , kan' men zijne gevolgtrekkingen niet aanneemen. De Heer S ü v a r y heeft gemeend dat H o m e r u s hem een even daartoe ftrekkend getuigenis opleverde in die plaatfen, daar hij fpreekt van den afftand van het eiland des Fharos of der Vuurtoren van Egypte; de Leezer zal zoo aanftonds oordeelen of' het beter gegrond zij, „ h (a) Zie "de treffelijke Verhandeling van Danville overtypte, ed.it, 17ÖS. *M*»» P- 77B 4  Reize door Syrië en Egypte. . ii In de Egyptifche zee^ regt over den Nyl," verhaalt Menelaus, „is een eiland, dat menden' „ PHaros noemt; het is zoo verre van eenen der „ monden van dien vloed afgelegen als de weg y „ dien een fchip, dat voor den wind vaart, in „ eenen geheelén dag kan afleggen " .,... en laager jegt Prote.us tot Menelaus: „het onver-. „ bidlijk noodlot laat U niet toe Uw waarde vaderr * ^nd .wedertezjen .... 0f gij moet eerst weder-. „ om naar den vloed Egyptus. keeren , en aldaar der* „ Goden volkoomen offerhanden doen.. Zoo fprak „ hij" hervat Menelaus, y enmijn hartwierdt; „ van droefheid aangedaan, om dat hij mij beval. „ den vloed. Egyptm weder intevnnren , eenen „ moeijelijken en gevaarlijken weg." (a) Uit deeze phatfen, en vooral uit de eerde, wil de Heer,Savary opmaaken dat de Pharos, die thans aan het ïtrand vast is, weleer zeer verre van hetzelve., verwijderd was; maar Homerus, van den affiand van dat eiland, gewag maakende, Ipreekt niet van den afihndvan hetzelve van het jlr-and regt jegenssfotzelye over, gelijk onze reiziger het vertaalt, maar wel van het land van Egypte-van den vloed den Nyl. Ten tweeden: men moet door eqn ,dag vaarens niet verftaan de onbepaalde ruimte, •"^ • •» -r-——i -— WQl- \aj vaysj. ub. W.  Tweeds Hoofd/luk. welke de fchepen, of liever fchuiten, der Ouden konden afleggen. Als de Grieken deeze fpreekwijze gebruikten , hechteden zij aan dezelve eene vaste waarde van vijf honderd en veertig ftadieën. Herodqtus, Qa) die ons dat uitdruklijk leert, geeft 'er een voorbeeld van, daar hij zegt dat de Nyl den grond tot de hoogte van drie dagen vaarens de zee ontnoomen heeft, en de zestien honderd en twintig ftadieën, welke, zulks uitmaakt, koomen overeen niet de naauwkeuriger rekening van vijftien honderd ftadieën, welke hij elders van Heliopolis tot de zee rekent. Wanneer men nu met D A n v i l l e de vijfhonderd en veertig ftadieën op zeven en twintig duizend toifes of halve roeden, of op bijna eenen hal ven graad rekent (Z>), bevindt men met den pasfer dat die maat den afftand uitmaakt van den Pharos tot den Nyl zclvcn; zij laat zig vooral toepasfen op twee derde van eene mijl boven Rofette, op eene plaats, daar men met enigen grond de ftad kan Hellen, die haaren naam aan den Bolbitijnfchen mond gaf; en het is opmerkenswaardig dat deeze de ftad was, welke de Grieken bezogten, endaar de Milefers aankwamen anderhalve eeuw na Homerus. Niets bewijst dan dat de uitzetting van de Delta of het vas- (a) Herodot. Lib. II. p. 106 & 107. (£) Daar ontbreeken flegts 1300 Uiifis aan, B 5  t& Rcize door Syrië en Egypte. vaste land zoo fdu'elijk zij toegegaan als men onder» ftelt; en als men zulks wilde ftaande houden, zou men nog moeten verklaaren., hoe dat ftrand, dat, zedert den tijd van Alexander, geene halve mijl toegenoomcn is, in het veel korter tijdsverloop van Menelaus tot dien overweldiger elf mijlen hebbe aangewonnen (a). Daar was een veel echter middel om die aanwinning te waardeeren; deeze is de ftellige maat van Egypte-, door Herodotus opgegeeven , ziehier hoe hij fehrijft:'',, De breedte van Egypte aan de „ zee van de Plitinitifche golf tot het moeras Ser-> „ bonides-, bij den Cafius., is drie duizend zes hon- derd ftadieën; en haare lengte van de zee af toe „ Heliopolis is vijftien honderd ftadieën." Spreeken wij flegts van dit laatfte artijkel, daar i • wij (a) Men kan Homerus te last leggen dat hij nieE naattwkeun'gfpreekt, als hij zegt dat de Pharos. regt over den Nyl was; maar men kan hem verfeboonen met te zeggen dat hij, van Egypte als van het eind der waereldJpreekende, 2ig niet toegelegd moete hebben op eene naauwkeurige juistheid: ten tweeden ftortte zig de Canopifche tak weleer door demeiren,"bij Aboiikir, in zee; en indien zij, gelijk het gezigt van de plaats mij heeft doen denken, weleer zelfs ten Westen van Jboukir, dat een eiland geweest zon zijn, henen liep, heeft .Home rus met regt kunnen zeggen dat de Phaw.oy&x den Nyl lag.  Tweede Hoofdfuk. 3? wij hier alleen over handelen. Danville heeft door vergelijkingen, met die fchranderheid, welke hem eigen was, bewezen dat de rtadie van HeroDOTusmoet gerekend worden tusfchen vijftig-et* een en vijftig Franfche toifes of halve roeden te bevatten; als wij deeze laat de maat neemen, zijn de vijftien honderd ftadieën gelijk aan zes en zeventig duizend toifes, die, als men onder-deeze paralel zevenen vijftig duizend in een graad-.rekent, een graad, en bijna twintig en eene halve minuut uitleveren. Nu is, volgens de fterrekundige waarneemingen van den Heer,Niebuhr, reiziger van den Koning van Denemarken , in het Jaar 1761 (>) het verfchil van breedte tusfchen Heliopolis (thans Matarea') en de zee, van een graad en negen cn twintig minuuten onder Damiate, en van een graad en vier en twintig minuuten onder Rofette , en daaruit volgt aan de eene zijde eene aanwinning vatl drie en eene halve minuut of anderhalve .mijl,■ en aan de andere agt en eene halve minuut, of drie en eene halve mijl, dat is'te zeggen, dat het oude ftrand elf duizend agt honderd toifes beneden Rofette is, hetgeen weinig verfchilt van den zin, welken ik in de plaats uit Homerus vinde, terwijl aan den tak van Damiate de toepasfing negen honderd vijftig toi- (a) Zie de Reizs naar Jrahk door C Niebuhr, D. I.  *8 -door Syrië en Egypte. toifis beneden die ftad uitkoomt. ' Het is waar dat' als men onmiddelijk met dcn 'pasfer meetje ïijrr van het ftrand 'omtrent drie mijlen hoóger" koónif aan den kant van Rofette en-op-Damiate ze', ve necervalt, hetgeen koomt door den driehoek^ tut-het verfehib'in de lengte fpruitende. Maar dan is Balbitinum, van - hetwelk H e r o b o t u s |tó maakt, bnken de grcnspaalen, en dan is h&c hil «eer waar dat Bufiris (Abou/ir) gelijk HerodoTüszegt, in het midden'van de Delta ligt (al Menrmoet het niet ontveinzen; hetgeen de Ouden bengten en lietgeen wij van de piaatfen kennen is nietnaauwkeurig genoeg om de opvolgende aanwinmngen juist te bepaalen. Om op vasten grond daar over te redeneeren, zouden er nafpeuringen in het werk geftcld moeten worden, gelijk die van den Graaf de Choiseul over dén Meander meil zou op de piaatfen zelve moeten graaven, en een diergehjk werk vereisehreene menigte middelen welke weinige-reizigers kunnen bekoomen. i Vooral is hier deeze zwaarigheid dat de zandige gronddie de laage Delta vormt, dagelijks groote veranderingen I ondergaat. De Nyl I en de zee zijn de eemgfte oorzaaken niet; de wind fpeelt 'er ook eene — ~<4Hekob. Lib. H. p. 123. .(!>.} Zü.VoytigepittQxestiue do la Grèce Z U,  'Tweecis Hoofd/luk. ' 5r> groote rol in • dan ftopt hij de kanaalen en drijft den vloed terug, gelijk hij in den ouden'Canopifchen arm gedaan heeft; dan'hoopt hij het zand op en begraaft de puinhoopen zoo diep dat het geheugen zelf 'er van verlóoren gaa ; hiervan haalt de Heer Niebithr een aanmerklijk voorbeeld aan. Toen hij in het Jaar 1762 te Rofette was, deedt hetlgeval in de zandheuvelen ten Zuiden van de ftad verfchcidcn oude puinhoopen ontdekken, en onder andere twintig fchoone marmeren kolommen van Griekfchen arbeid, zonder dat men bij. overlevering ■wist, hoe de plaats geheten hadde. (a) - De gehéèïè -habuurige woeftijn koomt mij voor in hetzelfde geval te zijn. Dat land , Weleer met groote kanaalen doorfneden, en met fteden vervuld, vertoont thans . niet meer dan zandheuvelen; van zèer fijn geelachtig zand, dat de wind tegens alle hinderpaalen, die het ontmoet, ophoopt,'en dat dikwerf de palmboomen begraaft; ook kan men , ondanks den arbeid van Danville, zig niet verzeekerd houden van de waarheid der aanwijzingen, welke hij van verfcheiden oude piaatfen op den tegenswoordigen grond gedaan heeft. De Heer Savary is veel naauwkeuriger geweest in hetgeen hij berlgt van eene dier verande- r rin- («) Desze ligging is vrij wei op Bolbitinum toetepasfen,  3» Reize door Syrië en Egypte. ringen van den Nyl f>), waaruit blijkt: dat die vloed weleer geheel in Lybie ftroomde ten Zuiden van Memphis. Maar het verhaal van Herodotus zelf, van welken hij dit feit overgenoomen heeft , is enige zwaarigheden onderhevig. Dus , wanneer die Hiftoriefchrijver , volgens de prieflers van Heliopolis, zegt dat Men es, eerfte Koning van Egypte, den bogt, welken de vloed twee en eene vierde mijl (honderd ftadieën ) boven Memphis ( h ) maakte, toedamde, en hem een ' iiieuw bed groef tejn Okften dier ftad, volgt daar dan niet uit dat^Metnphis tot dien tijd toe in eene barre woestijn, verre van alle water, gelegen hadde, en is die onderftelling aanneemlijk? Kan. men aan die ontzagchelijke werken van Me nes geloof Haan, die eene ftad zoude geftigt hebben;, die als reeds voor hem beftaan hebbende wordt aangehaald, die kanaalen en meiren zoude gegraaven, bruggen gelegd, paleizen , tempels, kaaien gebouwd hebben enz. , en dat alles in de eerfte opkomst eener natie en in de kindsheid van alle konften? Is die Men es zelf wel een hiftoriesch wezen, en zijn de vernaaien der priefteren omtrent dien alouden tijd niet alle jnet zinnebeeldige fabelen bekleed? Ik bén dan geneigd (o) I. Deel i. Brief. (O Herodot. Lij). II.  'Tweede. Hoofdfluk. 33 ncigd te gelooven dat de loop van- den vloed', door Men es geftremd, flegts eene afleiding was, dié de ovcrftrooriring van de Delta benadeelde , en deeze gisfing fchijnt des te waarfchijnlïjker , omdat , ondanks het getuigenis van Hërodötus, dat gedeelte van de valei, van den top der pyramiden bezien , geene verenging vertoont, die aan eene oude verhindering geloof doe flaan. Hec koomt mij daarenboven ook voor dat de Heer S avary te veel op zig genoomen hebbe, als hij den grooten hollen weg, bahr bela ma, of vloed zonder water genaamd, aan den gemelden dijk boven Memphis doe uitkoomen, als het oud bed van den Nyl aanwijzende. Alle de reizigers, door Dan* viele bijgebragt, doen hem aan Faioame uitkoomen , van welke hij natuurlijker eene verlenging fchijnt Om deeze nieuwe Helling te bepaa- len, moest men de piaatfen befchouwd hebben, en ik heb nooit te Kairo gehoord dat de Heer Savary verder Zuidlijk gereisd hebbe dan de pyramiden van Djizé. Het ontilaan van de Delta, dat m (s) Men zou indedaad, op het inzien van de kaart, meer geneigd zijn om te gelooven dat de loop des vloeds weleer zoodanig ware; wat de verfteende masten engeheelefchepen betreft, van welke S 1 ccard gewaagt; dit zoude, om geloof te vinden, wel dienen bevestigd te worden door kundiger reizigers dan deeze zendeling.  Reize door S$rié en 'Egypte. hij van die verandering afleidt, is even Onbcgrijpiijk; want hoe kan men zig verbeelden dat, in deeze fpoedige omwenteling, het omzagchélijk gewigt waters, dat zig inden ingangvan de golf kwam werpen^ dat der zee deede terug vloei;en ? De botling van twee vlietende itoffen brengt flegts eene vermenging voort, die welhaast tot eene gemeene oppervlakte vloeit ;,.mert moest, door meerder water aftebrengen, •meerder land doen ondervloerjem Het is. waar, de reiziger voegt 'erbij: het zand en de Jlijk, welke de JVyl afvoert, hoopte zig daar op j het eiland de Delta , in hei eerst zeer klein, rees uit de zee, Welkfr grenzen het terug dreef Maar hoe rijst eert eiland uit de zee? Het ftroomend water effent meer dan het ophoopt: dit brengt ons van zelf tot d@ vraag van de ophooging van de Delta. DËR.  Derde Hoofd/luk. 33 DERDE HOOFDSTUK. Van de ophooging van de Delta. H erodoïus, die zoo wel van de ophooging als van de uitbreiding van de Delta gewecten heeft, heeft zig egter niet ómfcandiger verklaard - omtrent derzelver grootheid; maar hij heeft een feit opgcgeevert, dat dé Heer Savary te' baat neemt om Heilige gevolgen te trekken; zié hier het zaaklijke -van zijne redeneering. ■ „ Ten tijd van M ce r l s, die vijf honderd jaaren „ voor den Trojaanfchen oorlog leefde (a), waren agt elleboogen waters genoegzaam om de Delta in haare geheele uitgeltrektheid te; overftroomeri „ (Herodo t. L. II. ). Toen Herodotus in ■>■> Egypte kwam, wierden 'er vijftien: toe vereischt; „ onder het gebied der Romeinen zestien; onder „ de Arabieren zeventien; in onzen tijd is de voor-* „ deelige hoogte agttien, en de Nyl rijst tot twee „ en twintig. Zie daar dan in den tijd vart drie „ duizend twee honderd vier en tagtig jaaren de g Delta veertien elleboogen opgehoogd." Dar: (;a) I. D. 1. Brief. /. Deel. C  34 Rtize door Syrië en Egypte; Dat is waar, als men deeze feiten aanneemt zog als die hier voorgefteld worden; maar als men dezelve tot in hunnen oorfprong nagaat, vindt men bijkoomende omfland'gheden, die en de beginzelen, waaruit meri redeneert, en de gevolgen, die men *er uit trekt, een ander aanzien geeven. Ik zal eerst de plaats van Herodotus opgeeven. „ De Egyptifche Prieflers verhaalen" (dus fchrijft Herodotus, ) „ dat de Nyl ten „ tijd van Koning M ce ris de. Delta overftroom„ de, als hij flegts agt elleboogen rees. In onzen i, tijd vloeit hij niet over het land, als hij geene „ zestien of ten minften vijftien elleboogen bereikt. ,, Nu zijn 'er zedert den dood van M ce r i s tot heden i, nog geene negen honderd jaaren verloopen." Laaten wij nu de rekening eens ópmaaken: Van Mceris tot Herodotus negen honderd jaaren; van Herodotus tot het Jaar 1777, twee duizend, twee honderd zeven en dertig, of, zoo men wil, twee duizend twee honderd en veertig jaaren, maaken te zaamen drie duizend, een honderd en veertig jaaren; waar van daan dat verfchi! Van honderd vier en veertig jaaren meer in de berekening van den Heer Savary ? waarom volgt hij eene andere rekening dan die van zijnert fchrij- (a) Lib. II. pag. 109.  jierde Hoofdjluk. 35 fchrijver ? Maar laaten wij over de tijdrekening , henen flappen. Ten tijd van Herodotus wierden 'er zestien bf ten minflen vijftien elleboogen vereischt om de Delta te ovcrftroomen. Ten tijd der Romeinen was. 'er geene grootere hoogte noodig: vijftien eri zestien zijn nog de opgcgeevcn maat. Foor Petronius, zegt Strabo (ö) was ''er geen overvloed in Egypte dan wanneer de Nyl tot veertien elleboogen rees. Maar die Landvoogd verkreeg door konst hetgeen de natuur weigerde, en daarom zag men onder zijne regeering den overvloed met de hoogte van twaalf elleboogen. De Arabieren drukken zig niet anders uit. Daar is een boek in hunne taal, dat eene tafel bevat Van alle de hoogten des Nyls van het eerfle jaar der Hegyra af (622 ) tot het agt honderd vijf en zeventigfte toe ( 1470 ); en dat werk bewijst dat in de jongfle tijdperken, zoo dikwijls de Nyl veertien elleboogen diepte in zijn bed heeft, 'er oogst en voorraad voor één jaar tijds is, dat, als hij zestien elleboogen diepte heeft , 'er voorraad is voor twee jaaren; maar onder de veertien en bij de agttien is 'er fchaarsheid ,* datjnaauwkeurig op het zeggen van Herodotus tritkoomt; Het boek , dat ik aanhaal, is in het Ara- («) Lib. XVlt C %  3), welken men niet verdagt zal houden eene waarneeming verzonnen te hebben, in het (») Voyage en drabit T. I. p. 102, C4  40 Reize door Syrië en Egypte. het Jaar 1762 de tekenen van de overftrooming op eenen muur van Djizé gemeeten hebbende, heeft bevonden dat de Nyl den eerden Junij vier en twintig Franfche voeten gedaald was; nu maaken vier en twintig voeten, tot elleboogen, ieder van twintig en eenen halven duimen gebragt, juist veertien elleboogen en eenen duim. Het is waar dat 'er nog agttien dagen daaling overblijven; maar als men die tot eene halve elleboog brengt door eene waardeering, van welke Pococke het vergelijkings punt opgeeft , heeft men niet meer dan veertien en een halven elleboogen, die naauwkeurig op de oude rekening uitkoomen. Daar is laatstlijk nog een feit door den Heer S avary aangevoerd, dat ik ook niet zonder uitzondering kan onderfchrijven. „ Ik heb zedert mijn ver„ blijf in Egypte," zegt hij, (£) „ tweemaalen „ de Delta omgcvaaren, ik heb haar zelfs over„ kruisd door het kanaal van Menoufe. De vloed „ ftroomde met volle boorden in de groote takken „ van Rofette, Damiate, en in die, welke door „ het O) Den zeventienden Melj ftondt de kolom elf voeten uit het water; op den derden Junij elf en een halven: dus was de Nyl in zeventien dagen eenen halven elleboog ge-» daald. Reize van Pococke II. D, (6) I. D. 1. Brief.  Dtrde Hoofdfluk. 41 „ het binnenfle van het land loopen; maar hij „ ftroomdc niet over den oever , uitgezonderd op „ laage piaatfen, daar men de dijken doorftak om „ de met rijst bezaaide velden te bevogtigen." Daaruit befluit hij dat „ de Delta thans in de gunftigfte „ omftandigheid voor den landbouw is, om dat zij, „ de overftrooming mifchende , elk jaar de drie „ maanden gewonnen heeft, geduurende welke „ het land van Thebe onder water blijft." Men moet bekennen dat niets vreemder is dan die winst. Zoo de Delta 'er bij gewonnen heeft dat zij niet meer overftroomd wordt, waarom wenschte men dan in alle tijden zoo fterk naar de overftrooming? — „ De doorfteekingen vergoeden die." — Maar men moet de Delta niet vergelijken bij de moerasfen van de Seine. Het water is nergens gelijk met den grond dan digtnaar zee; overal eldersftaathet laager dan deszelfs oppervlakte en hoe hooger men koomt, hoe hooger ook de oevers zijn. Indien ik hier, eindelijk, mijn getuigenis nog bij moet voegen, dan getuig ik dat ik, van Kairo naar Rofette, door het kanaal van Menoufe afvaarende, op den zes - zeven en agt en twintigften September 1783, waargenoomen heb dat, fchoon het water zedert meer dan veertien dagen aan het daaleh was, de velden nog gedeeltelijk onder water ftonden, en dat zij op de piaatfen , die reeds bloot waren, nog de tekenen V£n overftroomd geweest te zijn vertoonden. Het C 5 feit, 1  4* Reize door Syrië en Egypte. feit, door den Heer Savary aangehaald, kan da» alleen aan eene ilegte overitrooming toegefchreven worden; en men moet niet gelooven dat de ophooging den ftaat van de Delta veranderd hebbe O) noch dat de Egyptenaars niet meer aan water kunnen kooroen dan door werktuigkundige middelen, die zoo kostbaar als bepaald in hunne werking Zijn Daar blijft ons nu nog overig de zwaarigheid opteJosfen van de agt elleboogen van Mceris, en ik denk niet dat zij andere oorzaaken heeft dan de voorige. Het fchijnt dat 'er na dien Vorst eene verandering in de maaten gemaakt zij, en dat men van eenen elleboog twee gemaakt hebbe. Deeze gisfing is des te waarichijniijker om dat ten tijd van Mceris Egypte niet een en het zelfde koningrijk uitmaakte; daar waren 'er ten minften drie van Afouan tot de zee. O) Het bed van de rivier is zelf opgehoogd even gelijk het overige van den grond. O) In het laage gedeelte van de Delta bevogtigt men de landen door middel van raderen, om dat het water gelijk met den grond ftaat; maar in het hooge gedeelte van de Delta moet men 'er fchepraderen van maaken, of het water door beweegbaare galgen op werken. Men ziet veele 2oodanige op den weg van Rofette naar Kairo, en men wordt overtuigd dat dat moeijelijk werk zeer bepaald in zijne uit. werking is. :  Derde Hoofd/luk. fa $ee. Sesostris, die na Mceris leefde, vereenigde dezelve door verovering. Maar na dien Vorst wierden zij wederom even eens verdeeld, hetgeen tot Psammeticus ftand greep.. Deeze verandering in de maaten zou zeer wel tot den tijd van Sesostris kunnen gebragt worden, die eene algemeene omwenteling in de regeering te weeg bragt. Hij was het, die nieuwe wetten en een nieuw beftier vastftelde, die dijken en kaden liet opwerpen om 'ef de fteden en dorpen op te bouwen en eene menigte kanaalen liet graaven, zoo dat men in Egypte, (zegtHERODOTus(^),)de wagenen affchafte, van welke men tot dus verre gebruik gemaakt hadt. Het is voor het overige noodig aantemerken dat de hoogte der overftrooming niet door geheel Egypte dezelfde is. Zij volgt integendeel eene regel van trapswijze vermindering naar maate de vloed meer nederwaarts ftroomt. Te Afouan is de overftrooming een zesde fterker dan te Kairo; en als men in deeze laatfte ftad zeven en twintig «-voeten telt, heeft men naauwlijks vier voeten te Rofette en te Damiate. De reden hier van is dat de vloed, behal¬ en) Herodotus Lib. II. Deeze omftandigheid baart den hedendaagfehen Tijdrekenkundigen veel verdriet; z.ü piaatfen Sesostris voor Mo zes, in wiens tijd de Wagens nog in gebruik waren; maar het is de fchuld van H knoDOTus niet, dat men zijn ftelzel van Tijdrekening, het best der Oudheid, niet verftaan hebbe.  44 Reize door Syrië en Egypte. hal ven het water, dat door den grond wordt ingeflurpt, in een enkel bed en in eene enge valei bekneld , hooger rijst: wanneer hij daar en tegen Kairo voorbij is , worde hij niet meer befloten tusfchen het gebergte en verdeelt zig in duizend takken , en daaruit volgt noodwendig dat de rivier in diepte verliest hetgeen zij in oppervlakte wint. Men zal uit het gezegde zeekerlijk befluiten dat men zig te flerk gevleid heeft de juifte maat van de uitbreiding en ophooging van de Delta te weeten.' Maar, terwijl ik bedrieglijke omftandigheden verwerp, meen ik egter den grond der zaak niet te ontkennen; zij wordt te wel bevestigd door de redeneering en het onderzoek van de piaatfen zelve. De ophooging van den grond fchijnt mij, bij voorbeeld, toe bewezen te worden door een feit, dat men weinig aangedrongen heeft. Als men ten tijd van het laag water, gelijk in Maart, van Rofette naar Kairo gaat, bemerkt men, naar maate men hooger koomt, dat de oever zig meer en meer boven het water verheft, zoo dat, als hij te Rofette twee voeten boven het water uitftak, hij reeds van Faoué af drie en vier voeten boven het water koomt, en te Kairo (a^) meer dan twaalf: als men nu (  50 Reize door Syrië en Egypte. wagters willen bepraaten, te vergeefsch heeft hij deii uitrocperen fequinen beloofd en gegeeven om de waare hoogte van den Nyl van hun te weeten te hoornen , hunne ftrijdige berigten beweezen genoeg dat zij alle hem met leugens ophielden of onweetend in de zaak waren. Men zal misfchien zeggen dat men Nyl-meeters in bijzondere huizen moest oprigten; maar dat werk, in aanzien zoo gemaklijk, is in de uitvoering onmogelijk; men zou zig aan te groot een gevaar blootftellen. Die weetgierigheid zelve, welke de Franken bezitten, begint den Turken meer en meer te verdrieten. Zij denken dat men het op hun land gemunt hebbe; en hetgeen van den kant der Rusfen ondernoomen wordt, bij algemeen verfpreide vooroordeelen gevoegd , fterkt hen in hunne vermoedens. Daar loopt thans overal een gerugtdoor het rijk dat de tijd, die voorzegd is, vervuld is, dat demagt en de godsdienst der Muftilmannen ftaan uitgeroeid te worden , d'at de geele Koning een nieuw rijk ftaat opterigten en diergelijke. Maar het is tijd den draad onzer aanmerkingen weder optevatten. Ik zal over den tijd O) der overftrooming, die ge- Co) Men ffcelt denzelven juist op den negentienden Junij, maar het zou moeijelijk zijn de eerfte oogenblikken van den aanwas zoo juist te bepaalen als de Kopten doen willen.  Derde Hoofdftüh 5* gehoog bekend is , over haaren ongcvocligcn aanwas , die niet fpoedig gefchïedt , gelijk in onze' rivieren , over derzelver verfcheidenheid, naardien 2ij dan fterk, dan zwak, fomtijds zelfs in het geheel niet gezien wordt, een zeer zeldzaam geval, maar van welk men twee of drie voorbeelden weet + herren Happen. Alle deeze dingen zijn te bekend om dezelve te hcrhaalcn; men weet ook dat de oorzaaken deczer verfchijnzelên, die Voor den Ouden een raadzel Waren , niet meer zoodanig zijn voor' den Europeaancn O). Zedert hunne reizigers huri berigt hebben dat Abysfinie en het aangrenzend gedeelte van Afrika in de maanden Meij, Junij en julijmet regens overgoten worden, hebben zij'er niet grond üit opgemaakt dat het dfc regens zijn, welke door de gelegenheid van den grond, uit duizend rivieren afvloeijende, zig in ééne valei verzamelen , om op verre afgelegen ftranden het treffend fchouwfpel te verwonen Van eene menigte waters, dat drie maanden befteedt om wegtevlieten. Wij laaten die werking der Noorden of Etefifcfie (_b) winden, die, door eene voorgewendefi drukking den loop des (a) Democ ritus hadt dezelve egter geraaden. Zie Diodor. Sic. Hift. L. II. (è) 'Et«W, annui, dat is, die jaarlijks wederkwamen. Yertaaleju  53 - Reize door Syrië en Egypte. des vloeds ftremden, den Griekfchen Natuurkundigeö over; het is zelfs te verwonderen dat zij zulk eene verklaaring immer aangenoomen hebben; want, naardien de wind alleen op de oppervlakte van het water werkt, belet hij het benedenst niet de helling te volgen. Te vergeefsch hebben hedendaagfche fchrijvers het voorbeeld van de Middellandfehe Zee aangehaald, die, als de Ooste wind lang aanhoudt, de kusten van Syrië een voet of anderhalven voet ontdekt om die van Spanje en Provence even veel hooger te befpoelen, en die door de Westen winden het omgekeerde doet; daar is geene vergelijking tusfchen eene zee zonder helling en een vloed , tusfchen de oppervlakte van de Middellandfehe Zee en die van den Nyl, tusfchen zes en twintig voeten en agttien duimen. VIER*  Vierds Hcofdfïuk. SI VIERDE HOOFDSTUK. Van de winden en hunne uitwerkzelen. i l Van de winden in het algemen, D ie Noorden winden, die elk jaar op gezette tijden wederkoomen , hebben eene andere zeekerer uitwerking, van namelijk eene groote menigte wolken naar Akysfinie te voeren. Men ziet van de maand April tot in Julij onophoudlijk wolken naar het Zuiden trekken, en men zou 'er fomtijds bijna regen uit verwagten; maar deeze verzengde grond fmeekt haar te vergeefsch om eene weldaad , welke zij onder eene andere gedaante ontvangen moet. Nooit regent het in den zomer in de Delta; zelfs regent het 't geheel jaar rond zelden en in kleine hoeveelheid. Het Jaar 1761, door den Heer Niebuhr. waargenoomen , was een buitengewoon geval, daar men nog van fpreekt. De ongelukken, welke de regen in Neder-Egypte veroorzaakte, daar de huizen van eene menigte dorpen, alleen van aarde gebouwd, invielen, bewijzen genoeg dat men deeze» D 3 over-  54 Reize door Syrle en Egypte, overvloed van water daar als zeldzaam moet aanzien. Men moet daarenboven opmerken, dat, hoe hoo., ger men naar Saïdkoomt, hoe minder het regent. Dus regent het meer te Alexandrie en te Rofette dan te- Kairo , en minder te Kairo dan te Minié, Regen is bijna een wonderwerk te Djirdjé. Wij bewooners van vogtige landen kunnen niet begrijpen hoe een land zonder regen beftaan konneO); maar in Egypte is de daauw, die , in de zomer -nagten valt, met het water, dat de grond bij de overiïrooming inzuigt, genoeg voor de groeijing. De ine* locnen, pafteques genaamd, zijn hiervan een duidhj'k bewijs; want dikwerf hebben zij aan haaren ftam niet dan een droog zand, en cgtcr zijn haare bladeren frisch. Deeze daauw heeft dit gemeen met den regen, dat hij overvloediger is naar den zeekant, en fchaarfcher naar maate hij zig van zee verwijdert ^ en hij verfchilt daarin van denzelven dat hij in den winter fchaarfcher en in den zomer menigvuldige); is. Te Alexandrie zijn de klederen en de platten, i in April, terilond na den ondergang der zon, zoo zeer bevogtigd als of het geregend, hadde. Die daauw> i i| ' O) Als het in Egypte en Palejlina begint te regenen, is 'ér eene algemeene vreugd onder het volk; het verzamelt zig in de ftraaten; het zingt, het krioelt, en fchreeuwt uit allemagtp, allah l yamobdrek! dat is o God! o gezegendi  Vierde Hoofdftuk. 55 is ook, even als de regen, fterk of zwak naar de wind, die waait. De Zuiden - en Zuid- Ooftenwinden geeven geenen daauw; de Noorden - wind brengt veel daauw aan , en de Westen-wind nog meer. Men kan gemakkelijk reden van datverfchil geeven, als men in aanmerking neemt, dat de twee eerfte uit de woeftijnen van Afrika en Arabie koomen, daar zij geen druppel waters ontmoeten; dat de Noorden- en Westen - winden integendeel de uitwaasfemingen van de4 Middellandfehe Zee, welke zij de een in de breedte en de ander in de geheele lengte over waaien, over Egypte voeren. Ik vind zelfs, als ik mijne "waarneemingen over dat ftuk, in Proyence, Syrië en Egypte gedaan, met die van den Heer Niebuhr in Arabie en teBombaivergelijke, dat deeze ligging der zee en der landen met opzigt tot malkanderen de oorzaak is v,an de verfchillende hoedanigheden van een en denzelfden wind, die in het een land regenachtig is, terwijl hij in het ander altijd droog is, hetgeen het ftelzel der Oude en hedendaagfche fterrenvoorzegkundigen omtrent den invloed der planeeten grootlijks in de war brengt. Het wederkoomen van eiken wind op eenen gezetten tijd, die, om zoo te fpreeken, aan zekere jaargetijden eigen is, is een ander even opmerkingswaardig verfchijnzel. Egypte en Syrië vertoonen in dit opzigt eene regelmaatigheid, die wel waardig is den aandacht naar zig te trekken. D 4 In  0 Reize door Syrië en Egypte. In Egypte, wanneer de zon onze waereldftreeken nadert, gaan de winden, die uit de Zuidlijke ftree, ken waaiden , naar de Noordlijke over en blijven daar ftaan. In de maand Junij waaien zij volfbndig uit het Noorden en uit het Noord-Westen; deeze is ook de waare tijd om naar de Levant overtefteeken en een fcln'p kan hoop hebben den veertienden en fomtijds den elfden dag na zijn vertrek van Marfeille het anker voor Cyprus of Alexandrie te zullen werpen. In Julij blijft de wind uit het Noorden waaien , met enig verfchil ter wederzijde van het Noord-Westen tot het Noord - Oosten. In het laatst van Julij, geduurende de gehecle maand Augustus en de helft van September, is hij vlak Noord en maatig, wat fterker bij dag, en wat flapper bij nagt; en als dan regeert 'er zelfs op de Middelland, fche Zee eene algemecne kalmte , die de fcheepr vaart naar Frankrijk tot zeventig en tagtig dagen verlengt. Op het eind van Septemher, als de zon de linie weder doorgaat, draait de wind wederom Oostlijk, en zonder vast in het Oosten te ftaan, waait hij meer uit die ftreck dan uit enige andere, behalven alleen uit het Noorden. De fchepen doen hun voordeel met dat jaargetijde, dat geheel Oftober en een gedeelte van November voortduurt, om weder naar Europa te keeren, en de overtogt naar Marfeille is dan van dertig of vijf en dertig dagen. Naar maate * de  Vierde Hoofdfiuk. 57 de zon den anderen keerkring nadert, worden de winden meer en meer veranderlijk, meer en meer ftormachtig ; zij waaien het beftendigst uit het Noorden , Noord - Westen en Westen, en blijven uit die ftreeken waaien geduurende de maanden December , Januarij en Februarij , die in Egypte, even als bij ons, het winter-jaargetijde uitmaaken. Dan zakken de dampen van de Middellandfehe Zee, door de koude der lugt opgehoopt en verzwaard, naar de aarde en vormen mist en regen. Op het eind van Februarij en Maart, als de zon den keerkring weder nadert, waaien de winden meer dan op enige andere tijden uit de Zuidlijke ftreeken. In deeze laatfte maand, en in die van Apfil ziet men den Zuid-Oosten, den vlak Zuiden, en den Zuid-. Westen winden regeeren. Tusfchen beiden loopen zij wel eens Westlijk, Noordlijk en Oostlijk; de laatfte wind gaat op het eind van April meer waaien ; en geduurende de maand Meij deelt hij met den Noorden-wind het gebied over de zee, en maakt de fcheepvaartnaar Frankrijk nog korter dan omtrent de andere nagtevening. %■ IL Van den heeten wind of de Karnsin. Deeze Zuiden winden, van welke ik zoo even gefprooken heb, draagen in Egypte den geflagtnaam D 5 van  58 Reize.door Syrië en Egypte. van winden vim. vijftig dagen O), niet dat zij vijftig dagen agter eikanderen aanhouden; maar omdat zij meermaalen waaien in de vijftig dagen omtrent de nagtevening. De reizigers hebben deezen wind ia Europa bekend gemaakt onder den naam van den Vergiftigen wind(l;) of naauwkeuriger heeten. wind yan de woeffijn, en dit is ook indedaad hunne eigenfehap,- en wel in zulk eenen graad dat het moeijehjk is zig 'er een denkbeeld van te maaken zonder het ondervonden te hebben; maar men kan de gewaarwording., die hij geeft, vergelijken bij die, welke men ontvangt als men voor den mond van een grooten oven ftaat, wanneer het brood, 'er uit gehaald wordt. Als die wind begint te waaien, krijgt de lugt een vreeslijk aanzien; daar zij in deeze lugtftreeken altoos helder is, wordt zij nu duister; de zon. verliest haaren glans en vertoont niet meer dan eene paarschkleurige fchijf; de lugt is niet nevelachtig mapr graauw en vol ftof, en is indedaad vervuld met een zeer fijn zand, dat zig niet nederzet en overal doordringt. Deeze wind , altijd ligt en fnel, (a) In het Arabisch Kcimsin; maar de k is zoo veel als 4e ƒ in het Spaansqh of de ch in het Hoogduitsch. (6) De Arabieren uit de woeftijn noemen dezelvefemtmm •l'vergif; en de Turken chdmyelé of wind van Syrië, waastan men Smiel gemaakt heeft.  Vierde Hoofdftuk. 59 facl, is in het eerst niet zeer warm, maar hij. worde warmer, naar maate hij- langer duurt. De loevende wezens erkennen hem ras aan de verandering, welke zij ondergaan. De long, welke niet meer door de lugt, die al te zeer verdund is , uitgezet wordt, trekt Zig te zaamen en wordt gekweld. De ademhaaling wordt kort en moeijelijk, de huid droog, en men wordt van eene inwendige hkte verteerd ; .men heeft Zig fchoon met water op te vullen, niets herftelt de doorwaasfeming. Te vergeefsch zoekt men naar» verkoeling. De lighaamen, die gewoon waren dezelve te verfchaffen, Hellen de hand, die hen aanraakt, teleur. Het marmer, het ijzer, het water» zijn, alfchoon de zon betrokken is,, warm. Dan verlaat men de ftraaten en 'er regeert eene ftikc als ef het nagt ware. De inwooners der Heden en dorpen fluiten zig op in hunne huizen, en die van d& woeftijn in hunne tenten of in putten in den grond gegraaven, daar zij het eind van die foort van ftorm afwagten. Gemeenlijk duurt hij drie dagen; houdt hij langer aan, dan wordt hij onverdraaglijk. Wee den reiziger, dien zulk een wind. onder weg verre van alle fchuilplaatfen verrascht ! hij gevoelt 'er dan alle de uitwerking van, die fomwijlen den dood ten gevolge heeft. Het gevaar is vooral groot als 'er rukwinden koomen; dan vermeerdert de fnelhcid da hitte zoodanig dat zij fchielijk den dood aanbrengt. Dêez,e dood is eene waareverftiklcing; de long, geerjai lugt  e~o Reize door Syrië en Egypte. lugt ademende, krijgt fluiptrekkingen;'de omloop des bloeds wordt in de vaten gehinderd; al het bloed, dat door het hart gejaagd wordt, loopt in het hoofd en in de borst; daar van daan die bloedflorting door mond en neus, die na den dood gezien wordt. Deeze wind tast vooral volbloedige menfchen aan en de geene, bij welke de vermoeienis de veerkragt der fpieren en vaten heeft verbrooken. Het lijk blijft langen tijd warm; het zwelt, wordt blaauw, en kan ligt vaneengefcheurd worden; toevallen, die alle de rotte gisting, die in het lighaam der dieren ontftaat, ais de omloop der vogton geftremd is, kentekenen. Men kan deeze toevallen ontgaan door zig neus en mond met een neusdoek te floppen; de kameelen hellen een goed middel in het werk; zij fleeken den neus in het zand en wagten dus tot de rukwind voorbij is. Deeze wind is ook bovenmaate droog; ja zoodanig dat het water, waarmede men een vertrek befproeit, in weinige minuuten opgedroogd is; door deeze groote kragt om opteflurpen verflenscht en berooft hij de planten, en dewijl hij de uitvloeizelen der leevende lighaamen al te fchielijk opilurpt krult hij de huid, fluit de porieen en veroorzaakt die koortsachtige hitte, die alle belette ademhaaling verzelt. ^ Dieheete winden zijn Egypte niet alleen eigen, «ij hebben ook plaats in Syrië, egter meer op de kus|  Pierde Hoofdftuh 6l kust en in de woeftijn dan op het gebergte. De Heer N iebuhr vondt dezelve in Arabies, te Bom* hai, in Diarbekr; men gevoelt hem ook in Perfle O)? in Afrika, en zelfs in Spanje; overal is zijne uitwerking eveneens, maar de {trekking verfehilt naar de piaatfen. In Egypte koomt de hevigfte uit het Zuid-Zuid-Westen; te Mekka koomt hij uit het Oosten, te Surote uit het Noorden; te Basra uit het Noord - Westen; te Bagdad uit het Westen, en in Syrië uit het Zuid-Oosten. Deeze ftrijdigheid , die in den eerften opflag wonderlijk fchijnt, wordt als men het nadenkt, het middel om het raadzel optelosfen. Als men de ligging der piaatfen nagaat, bevindt men dat de heete wind altijd (e) Daar wordt hij badfamoum, vergiftigen wind genaamd; zie Obfervations philofophiques fur les moeurs de divers animau» étrangers &c. Par. 1783- P- 352. De fchrijver van dat werk was tegenswoordig, toen drie reizigers door deezen wind getroffen wierden; hij fchoot toe , zégt hij, om te zien of hij hun enige hulp konde toebrengen, maar zij hadden reeds den geest gegeeven; hij befpeurde terftond enige tekenen van de ontbinding hunner vogten; daar liep eene foort van bloedige wei uit hunne neuzen, monden en ooren, maar meer dan een uur naderhand waren hunne lijken nog in denzelfden ftaat; naardien men hen terftond begroef, kan de Schrijver niet zeggen of de verrotting in die lijken fpoediger voortgangen gemaakt zoude hebben dan in alle »nd«rc. Vkrtaalei.  (5i Reize dbtr Syrië en Egypte. tijd uit de woeftijnen koomt; en inde daad het is na* tuurlijk dat de lugt, die de uitgeftfekte vlakten vart jLybie en Arabie bedekt, geene beeken , meiren fioch bofchen vindende, zig daar verwarme door de werking eener heete zon, en door de terugkaatfing van het zand en dien graad van hitte en droogte aantieeme, voor welken hij vatbaar is. Koomt 'er eene oorzaak, die die lugt doet voortfiroomen , als dan Vloeit zij voort en neemt de verwonderlijke eigenfchappen , die zij verkregen heeft , mede: het is zoo waarachtig dat die eigenfehappen -moeten toegefchreven worden aan de werking van de zon op het zand, dat diezelfde winden niet in alle jaargetijden dezelfde kragt hebben. Men verzeekert, bij Voorbeeld, dat in Egypte de Zuiden-winden in December en Januarij zoo koud zijn als de Noordenwinden; en de reden hiervan is dat de zon , naar den anderen keerkring geweken, Noordlijk Afrika niet meer verzengt en dat Abysfinie, dat zoo bergachtig is, met fneeuw bedekt is: de zon moet de evennagtslijn genaderd zijn om dit vcrfchijnzel te kunnen Voortbrengen. Om eene diergelijke reden heeft de Zuiden-wind eene veel minder iterke uitwerkirig op Cyprus, daar hij aankoomt als hij verkoeld is door de dampen van de Middellandfehe Zee. ïn dat eiland is het de Noorden-wind, die zijne plaats vervangt: men klaagt dat deeze daar in den zomer van eene ondraaglijke hitte is, terwijl hij in den wia-  Vierde Hoofdftuk. 6% winter ijskoud is, hetgeen baarblijkltjk koomt van . den ftaat van klein Afia, dat in den zomer verzengd is, terwijl het in den winter met ijs bedekt is. Voor het overige levert dit onderwerp eene menigte vraagftukken op, gefchikt om de nieuwsgierigheid van eenen Natuurkundigen gaande te maaken. Zou het indedaad niet belangrijk zijn te weeten. i. Van waar die overeenkomst van de jaargetijden en den loop der zon met de winden en de ftreeken, uit welke zij waaien, ontftaa? 2. Waarom over de geheele Middellandfehe Zee de Noordlijke winden het gewoonlijkst waaien, zoo dat men kan zeggen dat zij van twaalf maanden negen maanden regeeren? 3. Waarom de Oosten - winden zoo regelmaatig weder koomen na de nagteveningen, en waarom 'er op dien tijd gemeenlijk een fterker ftorm plaats hebbe? 4. Waarom de daauw overvloediger zij in den zomer dan in den winter; en waarom, daar de wolken eene uitwerking van de uitwaasfeming der zee zijn, en die uitdamping fterker is in den zomer dan in den winter, 'eregterin den winter meer wolken zijn dan in den .zomer? 5. Waarom, eindelijk, de regen in Egypte zoo zeldzaam zij, en waarom de wolken eerder naar Abysfmie drijven ? — Maar het is tijd om het natuurkundig tafereel, dat ik aangevangen heb, te eindigen. VIJF-  64 Reize door Syrië en Egyptéi VIJFDE HOOFDSTUK. Van de lugt en de lugtflreeL D e lugtftreek van Egypte wordt met reden voor" zeer warm gehouden, naardien de thermometer vari Reaumur in Julij en Auguftus in de koelfte ver-< trekken op vier en vijf en twintig graaden boven het vriespunt ftaat. In Said of Opper-Egypte rijst hij nog hooger, fchoon ik niets naauwkeurigs daarvan kan opgeeven. De nabijheid der zon, die in den zomer bijna loodregt nederfchijnt, is ongetwijfeld eene eerfte oorzaak van deeze warmte; maar als men in aanmerking neemt dat 'er andere landen zijn, die op dezelfde breedte liggen en egter koeler zijn, begrijpt men dat 'er nog eene tweede oorzaak moet wezen, even kragtig werkende als de eerfte; deeze is dat de grond weinig boven de zee verheven is. Volgens deeze lugtsgefteldheid moet men flegts twee jaargetijden in Egypte onderfcheiden , de lente en den zomer, dat is, de koelte en de warmte. Dit laatfte weder duurt van Maart tot November, en zelfs is de zon van het eind van Februarij aften negen uuren 's morgens reeds voor een Europeer ondraaglijk. In dat geheel jaargetijde is de lugt brand-»  Vijfde Hoofd/luk. 6$ brandheet , de hemel fchittercnde, en de warmte drukkende voor lighaamen, die aan dezelve niet gewoon zijn. Met de kigtigfte kleeding, en in den ftaat van de grootfte rust, fmelt men in zweet weg. Het zweeten wordt zelfs zoo noodzaaklijk, dat de minfte opftopping daarvan eene ziekte veroorzaakt, zoo dat men, in plaatfe van de gewoone groetenis, hoe vaart gij? wel zeggen mogt: hoe zweet gij? De verwijdering der zon maatigt deeze warmte een weinig. De dampen van den grond, door den Nyl gedrenkt , en die, welke de Weiten en Noorden winden aanbrengen, het vuur, door de lugt verfpreid, opflurpende, brengen eene aangenaame verkoeling aan, ja zelfs eene nijpende koude, indien men de inboorlingen en enige Europifche kooplieden gelooven wilde; maar de Egyptenaars, die bijna naakt gaan en gewoon zijn te zweeten, huiveren op de minfte koelte. De thermometer, die in Februarij, op zijn laagst zijnde, op agt of negen graaden boven het vriespunt van Reaumurs fchaal ftaat, kan onze gedagten daar omtrent regelen, en men kan zeggen dat hagel en fneeuw verfchijnzels zijn, welke menig een Egyptenaar van vijftig jaaren nimmer gezien heeft. Wat onze kooplieden aangaat, hunne huiverigheid is aan het misbruik van bonte klederen toe te fchrijven; dit misbruik wordt zoo verre gedreven dat zij dikwerf in den winter twee of drie vosfen - pelzen aandoen, en dat zij in de hitte van l Deel. E Ja-  66" Reize door Syrië en Egypte. Junij nog hermelijn of petit-gris draagen; zij beweeren dat de koelte, welke men in de fchaduwe gevoelt, die gewoonte onvermijdlijk maakt; en indedaad, de Noorden-en Westen-winden, die bijna altoos regeeren, geeven eene vrij groote koelte, overal daar de zooniet fchijnt; maar de geheime eri waare reden is dat het bont als goud boordzel in Turkye is, en het geliefd voorwerp van pragt; het is het uithangbord van den rijkdom, het teken van waardigheid, omdat, als men met een gewigtig eerampt bekleed wordt, hetzelve altijd van het gefchenk eener bonte pels verzeld gaat; even als wilde men dengeenen, dien men met dezelve bekleedt, zeggen dat hij voortaan zulk een groot Heer is dat hij niets anders te doen heeft dan te zweeten. Uit die warmte en den moerasfigen ftaat van het land, die drie maanden aanhoudt, zou men kunnen befluitendat Egypte een ongezond land zij; dit waren ook mijne eerfte gedagten, toen ik 'er kwam, en' toen ik te Kairo de huizen onzer kooplieden, langs de Kalidj gebouwd, zag, daar het water tot in April blijft ftaan, dagt ik dat die uitwaasfemingen hun veele ziekten op denhals moesten jaagen; maar hunne ondervinding wcerfpreekt deeze redeneering; de uitvloeizels der ftaande wateren, zoo nadeelig op Cyprus en te Alexandrette, hebben die uitwerking in Egypte niet. De reden fchijnt mij toe gezogt te moeten worden in de gewoone droogte van de lugt, ver*  Vijfde Hoofdjluk. 67 veroorzaakt en door de nabijheid van Afrika en Arable , die de vogtighcid onophoudlijk naar zig haaien, en door de geduurigc ftroomen winds, die 'er over Waaien zónder tegenfialid te ontmoeten. Die droogte is zoo groot dat het vlcesch, zelfs in den zomer, aan den Noorden - wind bloot gefield, niet tot rotting overgaat, maar uitdroogt en zoo hard wordt als hout. In de woeftijn vindt men lijken, die dus uitgedroogd zijn, en zoo ligt zijn geworden dat een man gemaklijk met eene hand het geheel geraamte van een kemel kan opligten Bij dèczë droogte bezit de lugt ook eene ziltigheid, waarvan de blijken zig overal vertoonen. De fteenen zijn van natron uitgebeten, èn in vogtige piaatfen vindt men 'er lange gekrijftallizcerde pijpen van,, welke men voor falpeter zou aanzien. De muur van dén tuin der Jefuiten te Kairo , van tigchel'cn en aarde gebouwd, is overal met éene korst van dien natron bedekt, ter dikte van een rijksdaaler; en als men de bedden in dien tuin met het water van den Kalidj begoten heeft, ziet men, als het weggcloo- pen (0) Ik moet evenwel aanmerken dat de lugt op de kust op verre na zoo droog niet is als hooger in het land ; men kan ook te Alexandrie en te Rofette het ijzer geene vier en twintig uuren aan de lugt blootgefteld laaten, of het is geheel geroest.  68 Reize dooA Syrië en Egypte. pen is, den grond overal blinken van witte krijftallen, welke het water ongetwijfeld niet medegebragt heeft, vermits het, door den fmaak en bij. overhaaling, geen blijk van de tegenwoordigheid van zout oplevert. Het is ongetwijfeld die cigenfchap der lugt en des gronds , bij de warmte gevoegd, die de groeijing eene in onze koude lugtltreeken bijna ongelooflijke werkzaamheid geeft. Overal daar de planten water hebben, ontwikkelen zij zig met eenen ongehoorden fpocd. Al die te Kairo of te Rofette koomt kan waameemen dat ranken van de foort van kauwoerde, kara genaamd, in vier en twintig uuren, bijna vier duimen in lengte aangroeijen; maar eene gewigtige waarnceming, met welke ik dit artijkel fluiten zal, is dat deeze grond uitfluitende en onverdraagzaam fchijnt. De vreemde planten ontaarten fchielijk in denzei ven; dit is een feit, dat door dagelijkfe proeven bevestigd wordt. Onze kooplieden zijn verpligt elk jaar de zaaden te vernieuwen , en bloemkool, krooten , peen en falfifen van Malta te laaten koomen : die zaaden flaagen, gezaaid zijnde , zeer wel, maar als men vervolgens het zaad, van dezelve gewonnen , weder zaait, koomen 'er flegts ontaarte planten uit voort. Hetzelfde is met de abrikoozen, peeren, en perfikken, welke men te Rofette overgebragt heeft, gefchied. De groeijing , gaat in dien grond te fnel voort, om fponsachtige M  Vijfde Hoofdftuk. 69 en welgevleeschde zaamenvveefzelen wel te voeden; de natuur moest trapswijze daaraan gewend zijn en zij moeftcn de lugtftreek door eene zorgvuldige kweeking eigen gemaakt worden. & t TWEE-  79 Reize, door Syrië, en, Egypte TWEEDE B O E \ Staatkundige bechrijving van egypte. EERSTE HOOFDSTUK. Van de verfchillende ge/lagten onder de inwooneren van Egypte. jO)aar zijn weinige landen, die door de omwentelingen , die het lot der volkeren onophoudlijk geflingerd hebben , hunne natuurlijke en oorfpronglijke inwooneren zuiver en onvermengd behouden hebben. Overal heeft diezelfde hebzugt, die bijzondere menfchen aandrijft om zig het regt op elkanders eigendom aantematigen, de volkeren tegens eikanderen in het harnas gejaagd: de uitflag van deczen ftrijd van belangen en van kragten was gemeenlijk dat een overwinnend vreemdeling hunne ftaaten meefter wierdt, en, of als een baldaadig overweldiger het overwonnen volk van het land, het door de natuur gefchonken, beroofde, of als een vreesachtiger  Eerfle Hoofdftuk. 71 óf wel befchaafder overwinnaar zig vergenoegde met in de voordeden te doelen, welke hem zijn geboorte grond geweigerd hadt. Dus hebben zig in de ftaaten verfchillende rasfen van bewooneren gevestigd, die welfomtijds, in zeden en belangen overcenkoomende, hun bloed vermengd hebben; maar die mecrmaalen door ftaatkundige of godsdienftige vooroordeelcn gefchciden , een zelfden grond bewoonden, zonder zig ooit met eikanderen te vermengen. In het eerfte geval vormden de verfchillende rasfen , die door deeze vermenging de kenmerken, welke hen onderfcheidden , verlooren , een gelijkflagtig volk, bij welk men geen fpoor van de omwenteling meer gewaar wierdt. In het tweede geval biceven zij onderfcheiden, en hunne verfcheidenheid in de opvolgende geflagtcn fteeds voortgezet wordende, wierdt een gedenkteken, dat eeuwen in ftand bleef; en dat, in fommige gevallen, het ftilzwijgen van de efchicdcnisfcn vervullen kan. O Dit is het geval met Egypte: z:dert drieën twintigeeuwen zijnen natuurlijken eigenaaren ontweldigd, heeft het na clkanderen Perfiaanen, Macedoniers, Romeinen, Grieken , Arabieren , Georgiers , en eindelijk dat geflagt van Tartaaren, onder den naam van Ottomannifche Turken bekend, in zijnen fchoot ontvangen. Van zoo veelfe volkeren hebben versheiden de fpooren van hunnen doortogt nagelaaten; maar zig, terwijl zij eikanderen opvolgden, met elE 4. kan-  p% Reize door Syrië en Egypte. kan deren ve rmengd hebbende, is daaruit eene verwarring gefproten , die clks karakter minder gemaklijk kenbaar maakt ; des niettegenftaande kan men de bewooneren van Egypte nog in vier voornaame geflagtcn pnderfcheiden. Het eerst, dat het mcnigvuldigst verfpreid is, is dat der Arabieren, dat in drie klasfen verdeeld moet worden; i. in de nakoomclingcn van hun, die ten tijde van den inval van Amrou in Egypte, in het Jaar 640, uit Hedjdz en uit alle gedeelten van drabie zig in dat land, met regt om zijnen overvloed geroemd, kwamen ter nederzetten. Ieder deedt zijn best om 'er landen te bckoomen, en weldra was de Delta met deeze vreemdelingen bezet, ten nadeele der overwonnen Grieken. Dit eerfte ras van menfchen, dat zig voortgeplant heeft in de tegenswoordige klasfe der fellahs of landbouweren en der handwerkslieden, heeft zijne oorfpronglijke phijfionomie behouden; maar het is fterker en grootcr van geftaite geworden, eene natuurlijke uitwerking van een overvloediger voedzel dan dat zij in de woeftijn hadden. De boeren van Egy ïte bereiken over het algemeen vijf franfche voeten en vier duimen, verfcheiden kunnen zelfs vijf voeten en zes en zeven duimen haaien; hun lighaam is gefpierd zonder vet te zijn, en fterk gelijk mannen, door vermoeienisfengehard, eigen is; hunne huid, door de zon verbrand, is bijna zwart, maar hun gelaat heefc niets afzigtelijks. De  JEerfle Hoofdfluh 73 De meeste hebben een fchoon eirond hoofd, een breed uitkoomend voorhoofd , zwarte wenkbraauwen , zwarte ingezonken en fchitterende oogen, eenen vrij grooten, doch niet gebogen, neus, eenei; welgefpleten mond, en altijd fraaie tanden. De ftedelingen , die meer vermengd, zijn , hebben eeni minder gelijkvormige, minder kenlijke phijfionomic de dorpelingen daar en tegen, die nooit als in hunn. eigen geflagten trouwen , hebben meer algemeen, en itandvastiger kenmerken, en iets ruuws in hun voorkoomen, dat zijnen oorfprong heeft in de hartstogten van eene ziel, altijd door de onrust van den oorlog, die om hen woedt, en door de dwinglandij, waar aan zij fteeds ten prooi haan, verbitterd. 2. De tweede klasfevan Arabieren is die der Jfrikaanen of JVestlijke, die in verfcheiden reizen en onder verfchillende opperhoofden zig met de eerfle is koomen vereenigen; zij ftammen, zoo wel als de voorige, van de Mufulmanfche overweldigers af, die de Grieken uit Mauritanië verdreeven; zij oefenen, even als deeze, den landbouw en de handwerken ; maar zij zijn meer bijzonderlijk in Saïd verfprcid, daar zij bijzondere dorpen en zelfs hunne, eigen vorllen hebben. 3- (0) In het Arabisch magdrbe, het meervoud van magribi, man uit het gart of Westen; dit zijn onze Barbaryfchm. E5  ?4 Reize door Sy-rie en Egypte. 3. De derde klasfë is die der Bedoiuns, of Woestijniers (a) bij de Ouden bekend onder den naam van SceniteS', dat is , tenten - bewooheren. Van deeze bewoonen fommige, in verfpreide gezinnen, derotfen, de holen, de vervallen gebouwen en afgelegen piaatfen, daar water te krijgen is,- andere, in ftammen vereenigd, legéren zig onder laage berookte tenten en brengen'hun leven in geduurig reizen door. -Dan zig in de woeftijn, dan zig op den oever der rivier' ophoudende, zijn zij niet aan het land gehecht dan voor zoo verre de zorg voor hunne veiligheid en het beftaan hunner kudden het hun toelaat. Daar zijn ftammen, die elk jaar na de overftrooming uit het diepst van Afrika koomen om het jonge gras, en die zig in de lente weder in de woestijn begeeven; andere blijven beftendig in Egypte-en huuren daar landen, welke zij bezaaien, en jaarlijks verwisfelen. ' Alle houden zij zig binnen zekere onder hen bepaalde grenzen, welke zij nooit overfchrijden, of 'er volgt oorlog. Alle leiden zij ten naasten bij dezelfde levenswijs, hebben dezelfde gewoonten , dezelfde zeden. De Bedouins, die arm én onweetendc zijn, behouden hun ooriprónglijk karakter, onderfcheiden van dat der volkeren , die hen (0) In het Arabisch Bedufoli, afgeleid van bid, woeftijn, land zonder wooningen.  'Eerfte ' Hoofd (luk, 75 fen omringen. In 'hunne legerplaats leeven zij vreedzaam, maar oyeral elders zijn zij in eenen, hun gewoonen., ftaat van oorlog. De landbouwers, welke zij plunderen, haaten hen'; de reizigers, welke zij uitfehudden , lasteren hen ; de Turken, die hen treezen ,„ verdeelen hen en koopen hen om. Men rekent dat hunne ftammen, die in Egypte zijn, dertig duizend ruiters zouden kunnen opleveren, maar deeze magt is zoodanig verdeeld en verfpreid dat'men hen daar- als roovers en zwervers behandelt. | ' Het tweede geflagt van inwooneren is dat der Kopten, in het Arabisch el Koubt genaamd. Men vindt verfche-iden gezinnen van hetzelve in de Beha-; maar het grootst getal woont in Sa'id, daar zij fomtijds geheele dorpen uitmaaken. De gefchiedenis. en de overlevering getuigen dat zij afftammen van het volk dat door de Arabieren geplonderd is, dat is' te zeggen, van dat mengzel-van Egyptenaars, Periiaanen, én Vooral Grieken, die onder de P-t o lom bussen en Const antinussen zoo lang in bezit van Egypte geweest zijn. Zij verfchillen van de Arabieren in. godsdienst , die het Chriftcndom is; Snaar zij zijn nog onderfcheiden van de Christenen door hunne fec~te,die die van Eutyches is. Hunne verkleefdheid., aan de godgeleerde denkbeelden van dien man heeft hun van wegens de andereGrieken vervolgingen op den hals gehaald, die hen on-  76" Reize door Syrië en Egypte. onverzoenlijke vijanden gemaakt hebben. Toen de Arabieren het land veroverden, deeden zij 'er hun voordeel mede om hen. beiden te verzwakken. De Kopten hebben het zoo verre gebragt van hunne mededingers te verjaagen, en, naardien zij van oude tij der. het inwendig bellier van Egypte kennen , zijn zij de bewaarers der registers van de landen en der ftammen geworden. Zij zijn te Kairo, onder den naam van Schrijvers, de opzigters, de geheimfchrijversen pagters van de regeering en der Beks. Deeze Schrijvers . veracht bij de Turken, welke zij plaagen, maak en eene foort van lighaam uit, van welke de fchrijver van den voornaamften bevelhebber . het hoofd is. Hij befchikt over alle de bedieningen in dit vak, en vergeeft dienvolgens den aart van deeze regeering, niet dan om gereede penningen. Men wil dat de naam van Kopten affiamme van de ftad Koptos, in welke zij zig, zegt men, geduu-i rende de vervolging der Grieken, bergden; maar hij heeft, naar mijn inzien, eenen natuurlijker en ouder oorfprong. Het Arabisch woord Koupti, een Kopt, koomt mij voor baarblijklijk eene verbastering te zijn van het Griekfche Ai-goupti-os, een Egyptenaar; want men moet in acht neemen dat y bij de oude Grieken wierdt uitgefprooken als ou (oe) en dat de Arabieren, geen p noch g voor et o u hebbende , altijd die letteren door k en b uitdrukken: de Kopte» vertoonen dan eigenlijk het oveïs  Eerfle Hoofdftuk. 77 overfchot der Egyptenaar en (#); zij hebbend/, die voor de klinkers nooit verandert; en ik heb eene zonderlinge waarneeming gedaan, die dit nog waar- • fchijnlijker maakt. Het gelaat van veele menfchen uit dat geflagt befchouwende heb ik in hetzelve een bijzonder kenmerk gevonden, dat mijnen aandacht getrokken heeft; zij hebben alle eene geelachtige en rook - kleurige tint op hunne huid , die noch Grieksch noch Arabisch is ; alle hebben zij eeü bol aangezigt, gezwollen oogen, een platten neus, dikke lippen, in één woord, de waare gedaante van een mulater. Ik wilde dit aan de lugtftreek toefchrijven (£), wanneer ik, de Sphinx gaande zien, . °P (0) Des te ine er nog wijl men hen in Saïd wedervindt reeds voor den tijd van Diocletianus, en wijl het fchijnt dat Saïd minder met Grieken bezet was dan de Delta. (6) Ik zie indedaad dat het gelaat der negers juist dien ftaat van zamentrekking vertoont, welken ons aangezigt aanneemt, als het door het licht en eene fterke weêrkaatfing van warmte getroffen wordt. Dan fronsfen zig de wenkbraauwen, de wangen verheffen zig, de oogleden knijpen toe, de lippen worden uitgeftooken, als of men grijnsde. Heeft deeze zamentrekking, die altijd plaats heeft in het kaal en heet land der Negeren, niet het eigenlijk kenmerk van hun gelaat moeten worden? De groote koude, de wind en fneeuw hebben dezelfde uitwerking, en men vindt dezelve ook met die omftandigheden weder bij de Tartaaren, daar in de gemaatigdelugtftreeken, alwaar dit geene plaats heeft, de trekken uitgerekt zijn, de oogen meer uit het hoofd ftaan, en het geheel voorkoomen meer opgejuikt is.  Reize door Syrië 'en Egypte. op dit gezigt de uitlegging van het raadzel vond^ Dit hoofd, in alle zijne trekken duidlijk een negerskop , bcfchouwende, herinnerde ik mij deezelanmerklijke plaats van Herodotus, daar hij zegt (a): Ik voor mij denk dat de Colchers eene volkplanting der Egyptenaars zijn , omdat zij, even als deeze, een zwart vel en gekroest hair hebben ; dat is te zeggen , dat de oude Egyptenaars waarc Negers waren als alle de natuurlijke inwooners van Afrika ; en dan kan men verklaaren, hoé hun bloed, zedert veele eeuwen met dat der Romeinen en Grieken vermengd, de oorfpronglijke donkere kleur verloren hebbe, terwijl het egter het inindrukzel van zijnen eerften vorm behouden heeft. Men kan deeze waarneeming zelfs zeer algemeen uitftrekken en tot een beginzel vastftellen dat het gelaat eene foort van gedenkteken is, in ftaat om in vsele gevallen het getuigenis der gefchiedenis omtrent den oorfprong der volkeren te bevestigen of optehelderen. Onder ons is een tijdsverloop van negenhonderd jaaren nog niet in ftaat geweest om het ondcrfchcid, waardoor de bewooner van Gallie onderfeheiden wierdt van die Noordmannen, die onder Kar el den Dikken onze rijkfte gewesten kwamen bcwoonen, uittewisfchen. De reizigers, die over zee uit Normandije naar Denemarken reizen, fpree- ken '«O Lib. II. P. Iso.  Eerfle Hoofdfluk. 79 ken met verwondering van de broederlijke gelijkenis Vari de bewooners deezer twee landen, die nog in wezen is geblevert ondanks den afftand van plaats ch tijd. Men kan dezelfde waarneeming doen, als men uit Frankenland in Bourgonje trekt ; en als men Frankrijk, Engeland, of enig ander land met aandacht doortrok, zou men de fpooren der verhuizingen op de aangezigten der inwoonercn gedrukt vinden. Draagen de Joodcn geene onuitwischbaare ^ in welke plaats zij zig ook nedergezet hebben? In ftaaten, daar de Adel een Vreemd volk, door ovérweldiging ingevoerd, verbeeldt, heeft hij, zoo hij Zig niet vermengd heeft met de inboorlingen, eene bijzondere phijfionomie. Men kan in Indié het Kalmuksch bloed nog onderfcheiden* zoo iemand dé verfchillende Europifchc , en Noordlijke volkeren' van Afia met oplettendheid naging, zou hij misfchien' overeenkomsten ontdekken , welke men reeds uit het oog verloren heeft. Maar om tot Egypte wedertekeeren; deszelfs gefchiedenis moet den wijsgeer veel ftof tot nadenken geeven. Welk een onderwerp van overdenking i als men de woestheid en onweetendheid der tegenswoordige Kopten, voortgefproten uit de vermenging van het fchrander verftand der Egyptenaaren met den ' fchitterenden geest der Grieken , befchouwt I als men bedenkt dat dat geflagt van zwarte menfehen, ■ thans onze flaaven en de voorwerpen onzer verachting,  ge Reize door Syrië en Egypte. tirtg, juist datzelfde is , welk wij onze konden onze weetenfchappen, en tot het gebruik der fpraak verfchuldigd zijn! als men, eindelijk, zig herrinnert dat het in het midden der volkeren, die zig beroemen de grootlte vrijheids- en menfchen - vrienden te zijn, geweest is dat men de wreedfte aller Savernijen gewettigd heeft en als een twijfelachtig yraagftuk heeft voorgefteld of de zwarte eene ziet hebben van dezelfde foort als de blanke! De taal is ook een gedenkteken, dat even juiite *n leerzaame aanwijzingen geeft. De taal, die de Kopten voorhenen fpraken, bevestigt insgelijks hetgeen ik zeg. Aan den eenen kant bewijzen de gekante hunner letteren en het grootfte gedeelte hunner woorden dat de Griekfche natie, in een verblijf van duizend jaaren, Egypte met haar zegel beftern-leld heeft (a~)\ ten anderen heeft het Koptisch dphabct vijf letteren, en hun woordenboek eene menigte woorden, die als de overblijfzels en puinhoopen van de oude Egyptifche taal zijn. Die woorden hebben , als men dezelve oordeelkundig nagaat, eene merklijke overeenkomst met de taaien der oude nabuurige volkeren, gelijk der Arabieren, der Ethiopiers, der Syriers en zelfs der oeverbewooneren van den Euphraat; en men kan als een zee- Co) Zie het Koptisch Woordenboek door Lacrozi.  Eerfle Hodfdfluk. 8t 2eeker feit vastftellen dat alle deeze taaien flegts verfchillende ukfpraaken waren, uit eene zelfde bron afgeleid. Die der Kopten is zedert meer dan drie eeuwen in onbruik geraakt; de overwinnende Arabieren, de taal der overwonnen volkeren niet willende fpreeken, leiden hun met het juk de verpligting op van hunne taal te leeren. Deeze verpligting wierdt zelfs eene wet, toen, op het eind der eerfte eeuw der Hedjira, de Kalif O u ft l e d I de Griekfche taal in zijn gantsch gebied verboodt; van dien tijd af aan kreeg de Arabifche taal algemeen de overhand ; de andere taaien , tot de boeken bepaald, beftonden niet meer behalven voor de geleerden , die haar verwaarloosden Dit is ook het lot van de Koptifche taal geweest in de godvmgtige en kerklijke boeken, de eenigfte bekende gefchriften, in welke zij nog gevonden wordt; de Pricfters en Monniken vcrflaan dezelve niet meer , en in Egypte en Syrië fpreekt alles, Mufulman zoo wel als Christen , Arabisch en verftaat niet anders. Daar zijn omtrent dit fuik enige aanmerkingen te maaken, die niet zonder eniggewigt zijn in de Aardrijks- en Gefchiedkunde. De reizigers, van de landen, welke zij bereisd hebben , handelende, hebben de gewoonte en zijn dikwijls verpligt woorden optegeeven van de taal, die daar gefprooken wordt. Dit is, bij voorbeeld, eene verpligting, als men de eigen naamen van volkeren, menfehen, ftcden, ri« /. Deel. F via»  83 Reize door Syrië en Egypte. vieren en natuurlijke voorwerpen, het land eigen, moet opgecven; maar daaruit is het misbruik voortgekoomcn dat men, de woorden van de eene taal in de andere overbrengende, dezelve zoodanig veranderd heeft dat zij onkenbaar geworden zijn; dit is voornamelijk met de landen, van welke ik handel, gebeurd, en daar is in de gefehied- en aardrijkskundige boeken eene ijslijke verwarring uit gcfproten Een Arabier, die fransch zoude verftacm, zou in de franfche kaarten geene tien woorden van zijne taal herkennen, en ik heb hetzelfde ondervonden, toen ik die taal geleerd heb. Dit heeft verfcheiden oorzaaken; de eerfte is dac de meefte reizigers de Arabifche taal niet verftaan, voornamelijk derzclver uitfpraak, en die onkunde is oorzaak geweest dat hun gehoor, voor welk die vreemde toonen nieuw waren, eene verkeerde vergelijking van dezelve met die van hunne eigen taal gemaakt heeft (a~). De tweede is de aart van verfcheiden uitfpraaken, die geene overeenkomften hebben met enige in de taal, in welke men dezelve over- O) De geleerde Pococke 2eIf kon, fchoon hij de boeken zoo wel verklaart, nooit zijnen tolk misfehen. Kortling nog kon de Heer Vonhaven, Hoogleeraar in de Arabifche taal in Denemarken, zelfs het Jalam alai kam (goeden dag) niet verftaan, toen hij in Egypte kwam; en zijn reisgezel, de jonge Forskal, was, ten einde'van een jaar, verder dan hij gevorderd.  Eerfle Hoofdfluk. S3 overbrengt; dit ondervinden wij Franfchen dagelijks in de Engelfche th en in de jota der Spaanfche taal: ieder, die dezelve niet gehoord heeft, kan 'er zig geen denkbeeld van maaken; maar dit is nog erger met de Arabifche taal, die drie klinkers en zeven of agt medeklinkers heeft, welke vreemd zijn voor de Europeaanen; hoe die 'gefchreven zonder hunnen aart te veranderen en hen niét met andere, die andere zinnen vormen, te verwarren? De derde 'oorzaak van deeze wanorde is het gedrag der fchrijvers in het opmaaken van kaarten en boeken. Hunne kundigheden ontleenende van alle de Europeaanen, die in het Oosten gereisd hebben, hebben zij de ipellingder eigen naamen aangenoomen gelijk zij die bij ieder van hun gevonden hebben; maar zij hebben niet gelet dat de verfchillende volkeren van Europa, terwijl zij alle de Romeinfche letteren gebruiken, haar ieder eene verfchillende waarde geeven. Bij voorbeeld dé u der Italiaancn is de Franfche ( noch Hollandfche) u rikt, maar ou (02). Hunne' git is niet gé maar gat' (volgens de Franfche uitfpraak). Hunne c is onze c niet, maar tché Qtsjf): van daar een fchijhbaar verfchil in woorden, die egter dezelfde zijn. Dus wordt het woord, dat in het Fransch chaik of chêk (in het Nederduitsch jjech ) moet gefchreven worden, beurtelings uitgedrukt door fchek, fhekh, fcheck, fciek, naar dat men hetzelve uit het Engelsch, Hoogduitsch, of Italiaatisch hebbe ovcrF 1 ge-  84 Reize door Syrië en Egypte. genoomen, bij welke de zamenvoegingen van ƒ//,. fchrfc onze ch (het Hollandfche ffö zijn. De Poolen zouden/W*,. en de • Spanjaards chej fchrijven; dit verfchil van de laatfte letter/, ch, en kh koomt daar van daan, dat de Arabifche letter de Spaanfehe/oWen de ch der Duitfchers agter de 0 en u ( als in buch ) is, welke letter bij de Engelfche y Franfche en Italiaanen niet in gebruik is. Het is ook om diergelijke redenen dat de Engelfchen het eiland , dat de Italiaanenen Ruda fchrijven , met Rooda uitdrukken , hetgeen wij als de Arabieren Rouda (Roeda) moeten uitfpreeken ; dat Pococke fchrijft harammëe voor hardmi, een dief; dat Ni eb uur fchrijft dsjebel, dat wij Franfchen djebel zouden fchrijven, een berg; dat Danville, die veel Engelfche fchriften gebruikt heeft, fchrijft Sham voorCham(Sjaam') Syrië, wadi voor ouadi, eene valei, en duizend andere voorbeelden. Hierdoor is, gelijk ik gezegd heb, eene wanorde van fpelling ingevoerd, die alles verwart, en, als men dit niet verbetert, zal 'er, ten opzigte van de hedendaagfche naamen, dezelfde zwaarigheid uitontftaan, over welke men zig omtrent de oude beklaagt. Door hunne onkunde in de Barbaarfche taaien en hunne gewoonte van derzclver toonen naar hunnen wil te buigen hebben de Grieken en Romeinen ons de fpooren der oorfpronglijkc naamen doen verliezen , en ons van het dierbaar middel beroofd om den ou-  Eerfle Hoofdjïuk. 85 óuden ftaat te herkennen in den geenen , dien wij beleeven. Onze taal bezit, even als de hunne, die kieschheid; zij ontaart alles, en ons gehoor verwerpt al, wat het ongewoon is, als barbaarsch. Het ïs zcekerlijk onnoódig nieuwe toonen intevoeren, maar het zou dienftig zijn dat wij ons fchikten naar die, welke wij vertaaien, en dezelve aanduidden door die uit onze taal, welke naast bij dezelve koomen, terwijl wij daar aangcnoomcn tekenen konden bijvoegen. Als elk volk zoo deedt, zou de woordenlijst évengelijk worden even als de oorfpronglijke (a) en dit zou een eerfte ftap zijn tot iets, dat van dag tot dag noodzaaklijker en gemakkelijker wordt, namelijk tot een algemeen alphabet,' dat voor alle taaien, of ten minften voor alle de Europifche, zou kunnen dienen. Ik zal in den loop van dit werk zoo weinig Arabifche woorden aanhaalen als mij mogelijk is, maar als ik daartoe verpligt ben moet men zig niet verwonderen dat ik dikwerf van de fpclling der meefte reizigers afwijk (£). Als men 'er (a) Als de Franfche reizigers , die thans de waereld rondreizen, wederkoomen, zal men zien, welke verwarringen het verfchil der Engelfche en Franfche fpelling in hunne vernaaien zal veroörzaaken. { b ) Deeze afwijking van andere zal men dan ook in deeze vertaaling bemerken, terwijl ik mijn best zal doen om de woorden, zoo veel mogelijk, naar onze fchrijfwijze, ter neder te Hellen; men zij alleenlijk gewaarfchouwd dat ik , F 3 op  86. Reize dooi" Syie en Egypte. 'er over oordeek volgens hetgeen zij gefchreven hebben , 'fchijnt het dat geen hunner de waare beginzelen van het Arabisch alphabet gevat, noch deregelen gekend hebbe, welke men in de'overbrenging der woorden in onze taal volgen moet: ik keer weder tot mijn onderwerp. Het derde geflagt van inwooneren van Egypte i§ dat der Turken, die meefters van het land zijn, of ten minften den tijtel daarvan hebben. Oorfpronglijk was de naam van Turken die natie niet bijzonder eigen, welke wij hem geeven; hij betekende ir| het algemeen volkeren , ten Ooflen en zelfs ten Noorden van de Caspifche zee , tot voorbij het meir Ar al, in die uitgeflrekte landen, die naar hen den naam van Tourk-eftdn (0) gekregen hebben^ Het zijn dezelfde volkeren, van welke de oude Grieken gefprooken hebben onder de naamen van Parthen, Masfageten, en zelfs van Schythcn , voor welke wij dien van Tartaaren hebben gaan gebruiken. Een herders en zwervend leven leidende, gelijk de Bedouinfche Arabieren, waren zij in alle tijden woefte en vreeslijke krijgslieden. Noch Cyrus noch Al ex ander konden hen t'onder- bren- op het voetfpoor van voorige Vertaalars van reizen naar die landen ou voor ee behouden hebbe. Vertaal e e. O) EJldn is een Perfisch woord, dat land betekent, en wordt als een uitgang van de eigen naamen gebruikt; dus stegtrnen arah-ejlan, fmnk-efl&n,, enz.  Eerfte Hoefdftuk 87 brengen, maar den Arabieren gelukte het beter. Omtrent tagtig jaaren na Mahomet vielen zij, op bevel van den Kalif Ou aled I, in het land der Turken , en leerden hen hunnen godsdienst en wapenen kennen. Zij leiden hun zelfs fchattingen op , maar toen 'er eene regeeringloosheid in het rijk kwam te heerfchcn, bedienden zig de rebclleerende landvoogden van hun.om den Kalifs te wederftaan en zij wierden «rato zaaken gebruikt. Zij namen weldra enig gezag daarin aan, dat van hunne levenswijs kwam; want altijd onder tenten woonende, altijd in de wapenen zijnde , maakten zij een krijgvoerend volk uit en benden, die in alle krijgsoefeningen wel bedreven waren. Zij waren, even als de Bedouins, in ftammen of legeringen verdeeld, in hunne taal ordou genaamd, waarvan wij /Wi, 'te Iconïum, te Aleppo, te Damas en in Egypte-. Tot hiertoe waren de tegenswoordige Turken, met (a) dat is die in God zijn behangen virJt:.  Eerfle Hoofdfluh 89 met den naam van Ogouzians onderfcheiden, ten' Oosten van de Caspifche zee en omtrent Dj'ihoun gebleven; maar in de eerfte jaaren van de dertiende eeuw Dsjenkiz Kan, alle de ftammen van Opper - Tartarye tegens den Vorften van Balk en Samarkand aangevoerd hebbende, vonden de Ogouzians niet raadzaam de Mogollers aftewagten; zij vertrokken onder geleide van hunnen Bevelhebber Souman , en hunne kudden voor zig uit drijvende kwamen zij zig (in het Jaar 1214 ) in Aderbedjdn legeren ten getalle van vijftig duizend ruiters. De Mogollers volgden hen daar, en dreeven hen meer naar het Westen in Armenië. Solima'n (in het Jaar 1220) verdronken zijnde, terwijl hij te paard den Euphraat over wilde trekken, nam Ertogrul, zijn zoon, het bevel der horden op zig, en trok in de vlakten van Klein-Afia, daar de overvloed van weiden zijne kudden lokte. Het goed gedrag van deezen Bevelhebber deedt hem in die landen zoo veel magt en aanzien verkrijgen, dat andere Voriten met hem in bondgenootfehap zogten te treeden. Onder deeze was de Turkman Ala-el-din, Sultan te Iconium. Deeze Ala-el-din, oud zijnde en gednurig door de Tartaaren van Dsjenkiz-Kan ontrust wordende, fchonk den Turken van Ertogrul landerijen en maakte hem zelfs Opperbevelhebber over zijne gehecle legermagt. Ertogrul beantwoordde wel aan het vertrouwen F 5 van  Reize, door Syrië en Egypte. van den Sultan, floeg.de Mogollers, verkreeg'meerr en meer magt en aanzien, en liet dezelve na aan zijnen zoon Osman, die van eenen Ala-el-din, opvolger van den voorigen, den Kofetan, de trommel en den paarden - Maart,- zinnebeelden van het hevelhebbcrfchap bij alle de Tartaaren , ontving, Het was deeze Osman, die, om zijne Turken te onderfcheiden, wilde dat zij voortaan zijnen naam zouden voeren , en dat men hen Osmanles zoude noemen, waarvan wij Ottomans Ca) gemaakt hebben. Deeze nieuwe naam wierdt weldra den Grieken van Confantinopolen vreeslijk, op welke O sm an zoo veele landflrceken veroverde, dat hij 'er een magtig koningrijk van maakte. * Weldra gaf hij het ook dien tijtel, en nam zelf, in het Jaar 1300, den rang van Soltdn aan, dat volfcrekte Oppervorst betekent. ..Men weet hoe zijne opvolgers, erfgenaamen van zijne eerzugt en werkzaamheid, voortgingen hun rijk ten kosten van de Grieken uittebreiden; hoe rzij,. hun van tijd tot tijd gewesten in Europa en Afia ontneemende, hen tot binnen de muuren van Conftantinopolen benaauwden; en hoe ein■ • , . ..•..'! de- O) Dit onderfcheid tusfchen t en * koomt'daarvandaan, da: de letter in het oorfpronglijke ftaande de th der Engelfche is, welke door de vreemdelingen dan als een t dan als een s wordt overgebragt.  Eerfte Hcofdfluk. $\ delijk Mahomet II, zoon van Amür at, in het Jaar 1453 die ftad veroverd, hebbende, die telg van het Pvoomsch gebied uitroeide. Toen bevonden de Turken zig de handen ruim iq Europa, en wend* den dus hunne eerzugt naar de Zuidlijke gewesten. Bagdad , door de Tartaaren t'ondergebragt , hadt zedert twee honderd jaaren geene Kalifs meer O); maar daar was in Perfie eene nieuwe, magt opgedaan, die in een gedeelte hunner domeinen was opgevolgd. Eene andere, zedert de tien-» de eeuw in Egypte gevormd, en toen onder den naam van Mammelukken beftaande, hadt Syrië van hetzelve afgefchcurd. De Turken beflooten deeze mededingers te plunderen. Bayazid, zoon vari Mahomet, bragt een gedeelte-van dit voorneemen tegens den Sof van Perfie ter uitvoer, door zig van Armenië te verzeekeren ; en Selim , zijn zoon , voerde het overige tege.ns:;de Mammelukken uit. Deeze Sultan, hen in het Jaar 1517 bij Aleppo tot zig gelokt hebbende, onder voorwendzei dat zij hem helpen zouden in den oorlog van Perfie, keerde eensklaps zijne wapenen tegens hen, en ontweldigde hun, terftond na eikanderen; | Sy- I (ft) In het Jaar 1239, fchafte Holagoukan, aframmeling van DsjeniSiz het Kaliffchap af in den perkou yad Mostazem. j - -,• .  t% Reize door Syrië en Egypte. Syrië en Egypte, daar hij hen nazette. Van dieit rijd wierdt het Turkfche bloed in dat land ingevoerd;, maar het heeft zig niet veel in de dorpen verfprerd...'Men vindt- bijna nergens dan te Kairo menfchen van die natie; zij oefenen 'er de konften en bedienen -'er de kerklijke en oorlogsampten. Voorhenen vpegden zij hier nog alle de regeeringsplaatfen bij; dan zedert omtrent dertig jaaren is 'er eene ftffle omwenteling gefchied, die zonder hun den tijtel te ontneemen, hun in wezenlijkheid de magt heeft benoomen. Deeze omwenteling is het werk van een vierde en laatfte geflagt geweest, van welk wij nu nog fpreeken moeten. De perfoonen, die het uitmaaken, alle aan den voet van den Caucafus geboren, onderfchciden zig van de andere inwooneren door de blonde kleur vanhun hair, die den natuurlijken inboorlingen van Egypte niet 'eigen is.' Deeze is die foort van menfchen, welke onze kruisvaartgangers 'erin de dertiende eeuw vonden, én welke zij Mamelus- of naauwkeuriger Mamlouks ( Mammelukken ) noemden. Na twee honderd en dertig jaaren bijna vernietigd geweest te zijn onder de overheerfching der Ottomannen, hebben zij middel gevonden om- hun overwigt weder te bekoomen. De gefchiedenis van deeze .krijgsbende, de omftandigheden,- die haar het eerst in Egypte bragten, de wijze, waarop zij'daar wierdt voortge  Eerfle Hoofdfluk. ' o£5 geplant en herfteld , gelijk ook haare regeeringswijze zijn zulke wonderlijke ftaatkundige verfchijnzels, dat het noodig is enige bladzijden tot hunne ontvouwing te beiteeden. TWEE-  94" Reize door Syrië én Egypte. TWEEDE HOOFDSTUK. Beknopte Gefchiedenis der Mammelukken. D e Grieken van Confïantinopolen , door eene Willekeurige en dweepzugtige regcering vernederd, hadden, in den loop der zevende eeuw, de fchoonfte gewesten van hun rijk in de magt van een nieuw volk zien vallen. De Arabieren, door de dweeperij van Ma ho met, en nog meer door de begeerte naar genietingen, hun tot hier toe onbekend, aangezet, hadden, in tagtig jaaren, geheel het Noordlijk deel van Afrika tot de.Canarifche eilanden toe, en het geheel Zuidlijk deel van Afia, tot den Indus en tot de Tartaarfche woeftijnen, veroverd. Maar het boek des Propheets, dat de manier van zig te wasfchen, te vasten en te bidden voorfchreef, hadt hun noch de konst der wetgeeving, noch die beginzelen van de natuurlijke zedekunde, die de grondfleun der rijken en maatfchappijen uitmaaken, geleerd. De Arabieren wisten hoe te overwinnen, maar geenzints hoe te regeeren ; ook ftortte welhaast het al te zwaar gebouw van hunne magt omverre. Het uitgeftrekt rijk der Kalifs, van eene willekeurige regeering tct eene regeeringloosheid overgeflagen, wierdt  Tweede Hoofdfluh. 95. Wïerdt aan alle kanten van een "gefcheurd. Dé waereldlijke beftierers, inzien krijgende van de ongegrondheid der heiligheid van hun geestlijk opperhoofd, wierpen zig overal tot Oppermagtige Vorften op en vormden onafhanglijke ftaaten. Egypte was de laatfte niet, die dat voorbeeld volgde ,• maar het was eerst in het Jaar 969 Ca) dat zig daar een regelmaatig gezag vestigde, welks Vorften, ónder den naam van Kalifs Fdtmftes die van Bagdad tot' den tijtel hunner waardigheid betwisteden. Deeze laatfte, op dien tijd door de Turkmanfche krijgsbenden van hun gezag beroofd; waren niet meer in ftaat om deéze eisfchen tegens te gaan. Dus bleeven de Kalifs van Egypte in vrede meefters van dat rijk land en zij zouden het tot eenen magtigen ftaat hebben kunnen maakem Maar de geheele gefchiedenis der Arabieren bewijst overal dat deeze natie nooit de konst van regeeren verftaan heeft. De Vorften van Egypte, oppermagtig zoo wel als die van Bagdad, traden langs hetzelfde pad naar hetzelfde lot. Zij bemoeiden zig met fecten gefchillën,- zij wierpen zelfs nieuwe fecten op en vervolgden om bekeerlingen te maaken. Een hunner, HaicEM c'AMR-ELLaH Qb), na^c de buiten- fpoo- (0) Of volgens d'Herbelot, in het Jaar 972. (1) Bevelvoerer op Gods hst.  $6 Reize door Syrië en Egypte. (poorigheid van zig voor God in het vleesch te doen erkennen, en de wreedheid van Kairo in brand te fteeken tot tijdverdrijf. Andere verfpilden 's lands geld door eene buitenfpoorige pragt. Het gedrukte volk geraakteafkeerig van hun; en hunne hovelingen , door hunne zwakheid ftoutmoedig geworden, tragteden hen te berooven. Dit was het lot van Adhad-el-dJn, laatfte telg van dat geflagt. Na eenen inval der kruisvaartgangeren, die hem eene fchatting opgelegd hadden, dreigde hem een van zijne bevelhebberen , die afgezet was, hem eene magt te ontneemen , welke hij zig weinig waardig toonde te zijn. Zig niet in ftaat vindende met zijne eigen kragten te wêerftaan en niets loopende van zijn volk, welks genegenheid hij van zig verwijderd hadt , nam hij zijne toevlugt tot vreemdelingen. Te vergeefsch zeiden hem de reden en de ondervinding van alle tijden dat die vreemdelingen , zijne perfoon in bcwaaring houdende, ook meefters van zijn lot zouden zijn; eene eerfte onvoorzigtigheid maakte eene tweede noodzaaklijk; hij riep een geflagt van die Turkmannen in, welker benden de Kalifs van Bagdad onder het juk gebragt hadden , en hij fmeekte Nou? - el - din , Vorst van Aleppo om hulp; deeze, Egypte reeds in zijne gedagten verflindende, haastte zig om 'er een leger in te zenden. Het verloste indedaad Adhad van de cijnsbaarheid aan de Franken en van het geweld van zijnen bevelheb-  Tweede Hoofd/luk. 97 hebber; maar de Kattf was flegts van vijanden verwisfeld; men liet hem niets overig dan de fchaduW Van magt; en SELaH-el-DiN, die, in het Jaar i'171, het bevel over de krijgsbenden aanvaarde, eindigde met hem te doen verwurgen. Dus wierden de Arabiers van Egypte vreemdelingen onderworpen , welker Voriten eene nieuwe dynaflie begonnen met den perfoon van Seléih-el - din. Terwijl dit in Egypte voorviel, terwijl de Europifche kruisvaartgangers zig om hunne ongeregeldheden uit Syrië deeden verjaagen , bereidden bui* tengewoone beweegingen andere omwentelingen in Opper-Afia. Dsjenkiz-Kan , alleen Opperhoofd van bijna alle de Tartaarfche horden geworden zijnde , wagtte niet anders dan de gelegenheid om denabuurige ftaaten te overmeefteren: eene belediging, kooplieden, die onder zijne befcherming waren, aangedaan, dcedt hem befi uiten tegens1 den Sultan van Balk, en tegens het Ooften van Ter/ie optetrekken. Toen, dat is te zeggen, omtrent het Jaar 1218, wierden die ftreeken het toonecl van eenen der bloedigfte rampen, welke in de gefchiedenisfen der overweldigers te vinden zijn. De Mogollers, met vuur en zwaard in de hand, alles zonder onderfcheid van jaaren of kunne plunderende, vermoordende, verbrandende, maakten het geheel land van Sihoun tot de Tigris tot eene woeftijn I Deel. G van  9$ Reize door Syrië én Egypte, van aschhoopen; ten Noorden van de Caspifchè zee getrokken zijnde zetteden zij hunne verwoeftingen voort tot in Rusland en Cuban. Het was deeze togt, in het Jaar 1227 voorgevallen, welks gevolgen de Mammelukken in Egypte bragten. De Tartaaren, het moorden moede, hadden eene menigte van jonge flaaven en flavinnen medegebragt ; hunne legerplaatfcn en de markten van Afia waren 'er mede vervuld. De opvolgers van Sel&h-eldin, die, Turkmanncn zijnde, nog gemëenfchap met die naar den kant van de Caspifchè zee hielden, zagen in deeze omfiandigheid eene gelegenheid om zig goedkoop legerbenden te maaken, welker fchoonheid en moed hun wel bekend waren. Omtrent het Jaar 1230 deedt een hunner tot twaalf duizend jonge lieden opkoopen, welke men vondc Tsjerkdsfiers, Mingreliers en Abazans te zijn. Hij liet dezelve in krijgsoefeningen opvoeden, en hadc dus in weinig tijds een legioen van de fchoonfte en beste foldaaten van Afia, maar ook van de weêrfpannigfte, gelijk hij ras ondervondt. Weldra Helde hem deeze bende, de Pretorifche wagten gelijk, de wet. Zij wierdt nog (louter onder zijnen opvolger, dien zij afzette. Eindelijk, in het Jaar 1250, kort na de nederlaag van St. Louis, doodden deeze foldaaten den laatften Turkmanfchen Vorst,, en fielden eenen van hunne Opperhoofden in zijne plaats  Tweede Hoofd/luk. 99 plaats met den tijtel van Sultan Ca), terwijl zij zig den naam van Mammelukken behielden, die zoo veel zeggen wil als krijgsflaavën (&). Deeze is dan die krijgsbende van flaaven, nu opperheerfchers geworden, die zedert veele eeuwert het lot van Egypte bcflist. Van het begin af aari beantwoordden de uitwerkingen aan de middelen: zonder ander maatfchaplijk verdrag onder zig dari het tcgenswoordig belang, zonder algemeen regt met de natie dan dat der overweldiging , hadden dé Mammelukken geene andere fegel voor hun gedrag cn regeering, dan het geweld van ongebondene erf woefte foldaaten. Het eerfle opperhoofd, dat zij vérkoören, deezen onrustigen geest werk verfchaft hebbende door de overm'eeftering van Syrië, regeer* dé zeventien jaaren, maar Zedert deezen heeft geen een hunner zulk eene langduurigc régeering gehad. Het zwaard, de koord, het vergif, openbaare moord of geheime ombrenging was het lot van eene reeks (a) Onze voorvaders maakten "er foldan en foudan van dooi? de verandering, welke dikwijls plaats heeft, van of in ou; als/oï, fou, mol, r.iou. (6) Mammeluk, mamloik , het lijdend deelwoord vair malak, bezitten, betekent eenmensch in eigendom bezeten, dat op hetzelfde uitkoomt als flatf. Maar deze foort is onderfcheiden van de huisfuiven of zwarte flaaven, welke men •kf noemt. G a  ïoo Reize door Syrië en Egypte. reeks tijrannen, van welke men zeven en veertig in eenen tijd van twee honderd en zeven en vijftig jaaren telt. Eindelijk Selim, Sultan der Ottomannen, in het Jaar 1-517 Toumam hun laatst Opperhoofd, gevangen, en laaten hangen hebbende, maakte hij een eind van deeze dynastie. Volgens de beginzelen van Turkfche Staatkunde, moest Selim het geheel lighaam der Mammelukken uitroeijen; maar een loozer inzigt deedt hem voor deeze reis de gewoonte niet volgen. Hij begreep dat, als hij een Poeha in Egypte aanftelde, de afgelegenheid van de hoofdflad eene groote verzoeking tot oproer zoude zijn, als hij hem het zelfde gezag als in andere provintieen toevertrouwde. Om deeze zwaarigheid te ontgaan, berekende hij zoodanig eene regeeringsvorm, dat de magt, onder verfcheiden lighaamen verdeeld, een evenwigt behieldt, dat hen alle afhanglijk van hem deedt blijven; het gedeelte der Mammelukken, zijne eerfte flagting ontkoomen, fcheen hem toe tot zijn oogmerk gefchikt te zijn. Hij ftelde dan een Dioudn of regeeringsraad aan, die uit den Pacha en hoofden der zeven krijgslighaamcn beftondr. Het werk van den Pacha was aan deezen Raad de bevelen van dePorte medetedeelen, de fchatting overtezenden, voor de veiligheid van het land te waaken tegens den buitenlandfchen vijand, zig tegens den aanwas der verfchillende partijen te verzetten; de leden van den  % Tweede Hoofdftuk. lot den Raad hadden aan hunnen kant het regt om de bevelen van den Pacha te verwerpen, mits reden geevende van hunne weigering, zelfs van hem aftezetten, en alle burgerlijke of Itaatkundige ordonnantieen te bekragtigen. Uit de Mammelukken befloot men de vier en twintig Gouverneurs of Beks der provintieen te verkiezen: men droeg hun de zorg op van de Arabieren te bedwingen, van de fchattingen te ligten en van de binnenlandfche politie te handhaven; maar hun gezag was zuiver lijdelijk , en zij moeiten niet anders zijn dan de werktuigen van den wil des Raads. Een hunner, die te Kairo zijn verblijf hieldt, verkreeg den tijtel van Chaik- (Sjek) El'-beled Ca), dat men ver taaien moet Gouverneur van de ftad, enkel in eenen burgerlijken zin, dat is, zonder eenige magt over het krijgsvolk. De Sultan bepaalde ook fchattingen , van welke een gedeelte gcfchikt was om twintig duizend mannen voetvolk, en eene bende van twaalf duizend ruiters te bezoldigen, die in het land moeiten blijven; een tweede gedeelte was bellemd om Mekka en Medina van graan te voorzien, aan 't welk men daar (a) Chaik (Sjek) betekent eigenlijk een oudjle, fenior ppuli; het woord heeft in het Ooften dezelfde betekenis gekregen als het nu bij ons heeft, en betekent een Heer, •en Bevelhebber. G 3  loa Reize door Syrië en Egypte. daar gebrek heeft, en het derde gedeelte om de kazné of fchatkist van Conftantinopolen te verrijken en de pragt van het ferail te onderhouden. Voor het overige wierdt het volk, dat alle deeze gelden moest opbrengen, niet anders gerekend, gelijk de Heer Savary zeer wel opgemerkt heeft, dan als een lijdelijk werktuig, en het bleef, gelijk voorhenen alle degeftrenghcid van eene willekeurige dwing landij van het krijgswezen onderworpen. Deeze regceringsvorm heeft niet kwalijk beantwoord aan het oogmerk van Selim, alzoo zij meer dan twee eeuwen geduurd heeft ; maar de Porte, zedert vijftig jaaren een weinig verflapt zijnde in een waakend oog te houden, zijn 'er nieuwigheden ingeil open, waardoor de Mammelukken vermenigvuldigd zijn geworden, waardoor de rijkdom en het krediet in hunne handen gevallen zijn, en waardoor zij eindelijk, over de Ottomannen een overwigt gekregen hebben, dat deezer magt zeer naauw bepaald heeft. Om deeze omwenteling te begrijpen, moet men weeten, op wat wijze de Mammelukken zig in Egypte hebben voortgeplant en vermenigvuldigd. Als men hen in dat land zedert verfcheiden eeu? wen gevestigd ziet, zou men natuurlijk denken, dat zij zig langs den gewoonen weg der voortteevoortgeplant hebben; maar is hunne eerfte ter nederzetting een zonderling feit, hunne voortplanting is eene andere niet minder zonderlinge amftan- dig-  Tweede Hoofdfluk. 103 digheid. Zedert vijf honderd en vijftig jaaren dat 'er Mammelukken in Egypte zijn, heeft nooit een eenig van hun een voortduwend geflagt voortgebragt; daar is geene onder hunne familieën, die tot in het tweede geflagt flaande blijft; alle hunne kinderen fterven in hun eerfle of tweede jaar. De Ottomannen zijn bijna in het zelfde geval, en rnen heeft waargenoomen dat zij dit niet verhoeden kunnen, dan door vrouwen van onder de inboorlingen te neemen, daar de Mammelukken nooit toe hebben willen koomen Men verklaare eens waarom .(0) De vrouwen der Mammelukken zijn, gelijk zij zelve , flavinnen , uit Georgië, Mingrelie enz. aangebragt. Men maakt altijd veel ophefs yan haare fchoonheid, en men moet 'er aan gelooven volgens de faam; maar een Europeer, die flegts in Turkyen geweest is, heeft geen regt om 'er ons getuigenis van te geeven. 'Deeze vrouwen zijn aldaar nog minder te zien dan de andere, en aan deeze afzondering heeft men ongetwijfeld het denkbeeld toetefchrijven, dat men zig van haare fchoonheid vormt. Ik heb gelegenheid gehad om de vrouw van eenen onzer kooplieden te Kairo, die door haaren koophandel in galonnen en Lijonfche ftoffen toegang tot alle de harems hadt, 'er naar te vraagen ; deeze Juffrouw, die in meer dan een opzigt met regt daarover kan oordeelen, heeft mij verzeekerd dat zi j onder duizend of twaalf honderd uitgeleezen vrouwen, welke zij gezien heeft, geene tien ontmoet heeft, die waarlijk feboon mogten genoemd worden. Maar de Turken G 4 ïijn  i«4 Reize door Syrië en Egypte. om mannen van eene goede gefteldheid, met gezonde vrouwen getrouwd, een bloed, van den voet des Caucafus oorfpronglijk, aan de oevers van den Nijl niet naturalizeeren kunnen, en men hcrinnere - zig dat de Europifche gewasfen ook weigeren hunne foorten daar voortteplanten: men zal misfchien deeze twee verfchijnzelen niet willen gelooven, maar zij zijn daarom niet te minder waarachtig; het is zelfs geene nieuwigheid. De ouden hebben waarneemingen, die daar mede overeenkoomen: dus, wanneer Hippocrates (a) zegt, dat bij de Scythen en onder de Egyptenaars alle perfoonen naar eikanderen gelijken, en dat deeze twee natieen geene gelijkenis met enige andere hebben; als hij "er bij voegt dat in het land deezer twee volkeren de lugtftreek, de jaargetijden, de elementen, en de grond zijn zoo kiesch niet. Als eene vrouw flegts blank is, is zij fchoon ; is zij vet, dan is zij verwonderlijk: haar aangezigt is als de volle maan; haare heupen zijn alskusjens zeggen zij om het hoogde toppunt van fchoonheid uittedrukken; men kan zeggen dat zij haar bij het gewigt rekenen. Zij hebben ook een fpreekwoord, dat opmerkenswaardig is voor den natuurkundigen: Neem eene blanke om uw oog te voldoen, maar. neem voor de wellust eene Egyptifche. De ondervinding heeft hun geleerd dat de vrouwen uit het Noorden indedaad kpe, Ier zijn dan die uit het Zuiden, (a) Hippocrates Lib. de Jere, lacis ÊP ajair.  Tweede Hoofdfïuk. 105 grond eene eenvormigheid hebben, welke men elders niec befpeurt, is dat niet deeze onverdraagzaamheid, van welke ik fpreek, erkennen? Als zulke landen al hetgeen hun toebehoort zulk een bijzonder kenmerk geeven, moeten zij dan om deeze reden ook niet alles wat hun vreemd is afwijzen ? Het fchijnt dan ook dat het eenigst middel, dat 'er voor de dieren en planten is om zig daar te naturalizeeren, beftaat in zig eene vermaagfchapping met de lugtftreek te bezorgen, door zig met inlandfche foorten te vereenigen, en dit hebben de Mammelukken , gelijk ik gezegd heb, niet willen doen. Zij zijn daar dan voortgeplant en vermenigvuldigd op dezelfde wijze als zij 'er gekoomen zijn: zij hebben zig namelijk voortgeplant door geduurig llaaven uit hun oorfpronglijk land te laaten aanbrengen. Deeze handel is, zedert de Mogollers, aan de oevers van de Cuban en de Phafe niet opgehouden O). Hii bliifc aldaar even als in Afrika m ftand door de oorlogen, welke de menigvuldige vol- O) Dit land was van alle tijden eene kweekeiïj van (laaven; het leverde'er aan de Grieken, aan de Romeinen en aan oud Afia. Maar is het niet zonderling bij Herodotus te leezen dat weleer Colchis (thans Georgië) zwarte hiwooneren uit Egypte kreeg, en te zien dat het: dat land, Jfians zulke verfchillende menfchen wedergeeft? G 5  io6 Reize. door Syrië en Egypte, ■volkeren dier Iandftreeken met eikanderen voeren, en door de behoeftigheid der inwooncren, die, hunne eigen kinderen tot hun onderhoud verkoopen, Deeze fiaaven en flavinnen worden eerst naar Conftantinopolen gevoerd, en vervolgens door het gantfehe rijk verfpreid, daar zij door de rijke gekogt worden. Toen de Turken zig meelters van Egypte maakten , maeften zij zeekerlijk den invoer van die verderflijke waare verboden hebben: dit niet gedaan hebbende, hebben zij zig de omkeering op den hals gehaald, die hen tegenwoordig uit het bewind floot. Tot deeze omkeering hebben verfcheiden misbruiken van langzaamerhand den weg gebaand, De Porte verwaarloosde zedert langen tijd de zaaken van deeze provintie. Om de Pachas te beteugelen, hadt zij den Divan zijne magt laaten uitbreiden, en de bevelhebbers der Janisfaaren en Azabs waren alvermogende geworden. De foldaaten zelve, door de huwelijken, die zij aangingen, burgers geworden, waren geene afhangelingen van. Conftantinopolen meer. Eene verandering, in de krijgstugt gekoomen, hadt de wanorde vermeerderd. In het begin hadden de zeven krijgsbenden eene gemeene kas, en fchoon de maatfehappij rijk was, vermogten egter de bijzondere perfoonen niets, vermits zij niets tot hunne befchikking hadden. De bevelhebbers, welke door deeze fchikting belemmerd waren, kwamen zoo verre dat zijde-  Tweede Hoofdfiuk, %oj dezelve deeden affchaffen, en zij verkreegen verlof om grond - eigendom, landen en dorpen te bezitten. Naardien nu die landen en dorpen van de Mamme* lukfche Gouverneurs afhingen, moeiten zij die ontzien om niet van hun gedrukt te worden, Van dien tijd af aan verkreegen de Beks invloed op de krijgslieden, die tot hier roe met verontwaardiging op hen nedergezien hadden, en die invloed wierdt des te grooter, omdat hunne beheering hun aanmerklijke fchatten bezorgde:, deeze befteedden zij om zig vrienden en afhangelingen te maaken; zij vermenigvuldigden hunne flaaven, en hen vrij gegeeven hebbende, deeden zij hen met al hun vermogen tot de posten van den krijgsdienst en der regecring opklimmen. Deeze gunltelingen der fortuin , voor hunne patroonen eenen eerbied blijvende behouden, die door het Oostersch gebruik gewettigd wordt, maakten hun partijfchappen, die hunnen wil geheel onderworpen waren. Deeze was de weg, langs welken Ybrahim, een der Kidyas Cajoï oude Colonellen der Janisfaaren in het Jaar 1746 alle de magt aan zig trok; hij hadt zij- (a) Over de krijgsbenden der Janisfaaren, Azabs enz. hadden Kidyas het bevel, die, na een jaar die post bediend te hebben, dezelve nederleiden en oude kidyas wierden, ea Siene item in den Diou&n verkreegen.  iq8 Reize door Syrië en Egypte. zijne vrijgelaatene zoo zeer vermenigvuldigd en doen opklimmen, dat onder de vier en twintig Beks, welke 'er zijn moeiten, agt van zijn huis waren. Dit gaf hem zoo veel te zeekerer het overwigt, omdat de Pacha altijd piaatfen open liet om de inkomfien van dezelve na zig te trekken. Aan den anderen kant hadt zijne mildheid hem de gunst van de Officieren en Soldaaten van zijn corps gewonnen. Zijne verbindtenis eindelijk met Rodoan, den magtigiten der Colonellen van de Azabs maakte zijn krediet volkoomen. De Pacha door deeze partij vermeefterd, was niet meer dan eene fchaduw, en de bevelen van den Sultan moeiten voor die van Ybrahim zwigten. Bij zijn overlijden, in het Jaar 1757 voorgevallen, bleef zijn huis, dat is zijne vrijgelaatene, die wel onder eikanderen verdeeld waren, maar tegens de andere te zaamenfpanden, de wet Hellen. Rodoan, die zijnen amptgenoot Vervangen hadt, door eene t'zaamenfpanning van jonge Beks verjaagd en gedood zijnde, zag men in eenen vrij korten tijd verfcheiden bevelhebbers elkanderen opvolgen. Eindelijk kreeg in het Jaar 3766 Ahi-Bek, die eene der voornaamfte rollen in deeze onlusten fpeelde, ' en verfcheiden jaaren lang den aandacht van Europa naar zig getrokken heeft, bepaald de overhand boven zijne mededingers, en kwam zoo verre dat hij onder de tijtels van Emir-hadj en van Chaik-el-beled alle de . magt  Tweede Hoofdfluk. io£ magt aan zig trok. Naardien de gefchiedenis der Mammelukken met de zijne verbonden is, zullen wij de hunne vervolgen, terwijl wij zijne levens-, loop befchrijven. DER-  tlfi Reizè door Syrië en Egypte. 'DERDE HOOFDSTUK, •eotyol j [iw v\:;v. f üsgloirov arm; : r'. Beknopte Gefchiedenis van Ali-Bek (_a~). j|_J)e geboorte van Ati-Bek is dezelfde onzee* kerheid onderworpen als die van de meelte Mam* me- (a) Zedert de opflelling van dit hocfdftuk heeft de Heer Savary het tweede en derde Deel van zijne Brieven over Egypte uitgegeeven, en ilnen vindt in eenen derzelve het leven van deezen zelfden Ali-M Ik meende daar een verhaal aantetreffen gefchikt om het mijn te bevestigen of te verbeteren: maar hoe groot was mijne verwondering, toen ik zag dat wij bijna niets gemeen hebben! Dit verfchil is mij des te onaangenaamer geweest, omdat ik reeds over andere onderwerpen deezen fchrijver tegengefprooken hebbende het veelen leezeren zou kunnen toefchijnen als of ik het mij tot eene taak gemaakt hebbe om deezen reiziger te wêerfpreeken. Maar behalven dat ik den Heer Savary niet in perfoon kenne, zoo betuig ik dat diergelijke partijdigheid niet in mijn karakter valt. Waardoor koomt het dan dat, daar wij op dezelfde piaatfen geweest zijn en dezelfde getuigen hebben moeten hooren, onze verhaalen egter zoo zeer van malkanderen verfchillen ? Ik beken dat ik de reden daarvan niet wel kan gisfen: maar ik kan dit verzeekeren dat ik, geduurende zes maanden, die ik te Kai-  Derde Hoofdftuh j 11 tnehkken. In 'hunne kindfche jaaren door hunne •ouders verkogt, of door vijanden ongeligt, behouden •Kairo heb doorgebragt, zulke van onze èn andere Chriftcn kooplieden, welker getuigenis mij door hun lang verblijf aldaar en door hun verftand het echtst moest toefchijnen zorgvuldig ondervraagd heb, dat ik hunne gezegden in het wezenlijke overeenkomfti'g bevonden heb, en dat ik "het gelük gehad heb hun verhaal te hooren bevestigen door een Venetiaanfchen Koopman (den Heer C. Rosetti) dié een van de begunftigdfte R'aaderi van A'Li-£ei"gew'ees't is en die zijne verbindtenisfen met de Rusfen, en zijne ontwerpen omtrent den handel op Indie bevorderd heeft. Ik heb in Syrië eene menigte ooggetuigen gevonden van de gcbeurtenisfen, die den Chaik-D a he r en Al i -Bek in het gemeen betreffen , waaruit ik heb kunnen nagaan , in hoe verre mijne getuigen uit Egypte wel onderrigt waren. Geduurende agt maanden, die ik onder de Dnizen heb doorgeBragt, heb ik van den bisfehop van Aleppo, toen bisfehop van Acre, duizenderlei bijzonderheden gehoord, die des te echter waren, omdat de ftaatsdienaar van DaiiEB, I b r aHiM-SABBaR dikwijls bij hem aan huis was. In Palejlina héb ik met Chriftenen' en Mufulmannen omgegaan , die over krijgsbenden van DJher het bevel gevoerd, met Ahi-Èekde eerfte belegering van Tafa bijgewoond, en in de tweede de ftad tegens Mo uAMMïn-Bek hebben heipén verdedigen. Ik heb de piaatfen gezïèn, de getuigen gehoord. Ik heb aantekeningen van het gebeurde gekregen Van den agent van Venetië te Tafa, dié zijn deel in alle die onlusten uitgeftaan heeft. Dééze zijn de materiaalen, niét wel-  iia Reize door Syrië en Egypte. den die kinderen weinig geheugen van hunnen oorfprong en vaderland; dikwerf verbergen zij het zelfs. Het welke ik mijn.verhaal heb opgefteld. Niet dat ik niet enig verfchil in omftandigheden gevonden hebbe: bij welke gebeurtenisfen heeft dat geene plaats ? wordt de flag bij Fon'tenoi niet op tien onderfcheiden wijzen verhaald? Het is genoeg dat men de voornaamfte uitkomften hebbe, en de grootfte waarfchijnlijkheid aanneeme; en ik heb in deez-e gelegenheid bij ondervinding kunnen leeren, hoe moeijelijk de naauwkeurige waarheid van gebeurtenisfen optefpeuïen zij. Ik wil ook niet zeggen dat ik niet iets van het verhaal van den Heer Savary gehoord hebbe; men kan ook dien Heer niet vérdagt houden van het zelf verzonnen te hebben; want zijn verhaal is van woord tot woord te vinden in een Engelsch werk in het Jaar 1783 te Londen in 8vo. gedrukt onder den tijtel van: An account or Hiftory of the revolt of AH- Bek &c., fchoon flegts veertig bladzijden aan dit onderwerp beiïeed zijn, en het overige van genoeg bekende dingen omtrent de zeden en de aardrijkskunde handelt. Ik was te Kairo, toen de nieuwspapieren van dat werk verflag deeden, en ik herrinner mij wel dat, toen onze kooplieden van eene Maria, vrouw van Avi-Bek, vaneenen Griek Daoud , vader van dien bevelvoerer, van eene onverwagte ontmoeting als die van Joseph hoorden fpreeken, zij eikanderen verwonderd aankeeken en eindelijk begonnen te lagchen over de vertellingen welke men malkanderen in Europa wijf maakt. De Engelfche factoor , die in het Jaar 1771 in Egypte was, mag dan fchoon het gezag van den Kiaya  Derde Hoofdftuh 113 Het meest aangenoomen gevoelen omtrent Ali is dat hij onder de Mazam, een der volkeren, die den Cattcafus bewoonen, en waaruit de flaaven meest gezogt zijn, geboren is Ca"). De kooplieden, die dien handel drijven, bragten hem in eene hunner jaarlijkfche laadingcn naar Kairo, daar hij gekogt wierdt door de broeders Isaac en Yousef, Joo- Kia mij '1 li B * • tn van eene menigte Beks, welke hij ondervraagd beeft, zwier het Arabisch te verftaan, aanhaalen, men kan hem onmogelijk voor wel onderrigt houden. Ik vermoede des te meer dat hij zig bedriegt, omdat hij met eenen onvergeeflijken misflag begint, vermits hij zegt dat bet land van Abaza hetzelfde is met Amazea, alzoo het een eene landftreek van den Caucafus naar den kant van Kuban, en de andere eene ftad van het oud Rappadocie of het hedendaagsch Natolie is. Voor het overige zijn 'er te Parys gedenkfehriften omtrent Ahi-Bek, verzameld door iemand van aanzien, die in Egypte geweest is, zoowel als de Heer Savary en ik, en deeze gedenkfehriften zouden allen twijfel, die nog omtrent dit onderwerp mogt overblijven, kunnen wegneemen. (a) De Turken waardeeren het meest de Tchercaffes of Gircasjtfche flaaven, vervolgens de Abazans; dan de Georgiers, dan de Riisfifche en Poolfche, dan de Hougaarfche en Duitjehen, dan de Zwarten, en eindelijk waardeeren zij het minst van alle de Spanjaarden, de Malteezers en'andere Franken, welke zij verachten als dronkaarts, flempers, weèr* ifpannige en flegte werklieden. /. DeeL U  •1ï4 Retze door Syr'ie en Egypte. Jooden van den tol, die hem aan Ybrahim Kiaya ten gefchenk gaven. Men gist dat hij toen twaalf of veertien jaaren oud kan geweest zijn; maar de Oosterlingen, zoo Mufulmannen als Christenen, geene geboorte - lijsten houdende, weet men nooit hunnen juilten ouderdom. Ali nam bij zijnen nieuwen meefter den dienst van Mammeluk waar, die bijna geheel dezelfde als die der pages onzer Vorften is. Hij genoot de gewoone opvoeding, die beftaat in het wel leeren bellieren van een paard, in het fchieten met de karabijn en. het pillool, in het werpen van de djerid, in het houwen met den fabel, en zelfs een weinig leezen en fchrijven. In alle deeze oefeningen liet hij eene uitgelaatenheid blijken, die hem den Turkfchen bijnaam van djenddJi, dat is, dolleman deedt verkrijgen; maar de zorgen en bekommernisfen, der heerschzugt verzeilende, deeden hem tot bedaaren koomen. Toen hij omtrent agttien of twintig jaaren oud was, liet zijn meefter hem den baard groeijen, dat is, hij gaf hem vrij-, want bij de Turken is een aangezigt zonder baard of knevels alleen eigen aan flaaven en vrouwen; van daar die ongunftige indruk, welken zij op het eerfle aanzien van alle de Europeaanen ontvangen. Toen Ybrahim hem vrij maakte, gaf hij hem met een eene vrouw, een inkoomen, en bevorderde hem tot den graad van Kachef of landVoogd van eene landftrcek: eindelijk plaatfie hij hem  Derde Hoofdjïtth i'as* hem in den rang der vier en twintig Beks. Deeze verfchillende eer-trappen, het aanzien, en de rijkdom, welke hij in dezelve verkreeg, wekten dei eerzngt van Ali-Bek. Het overlijden van zijnen befchermheer, in het Jaar 1757, opende hem een. vrij veld voor zijne ontwerpen. Hij mengde zig in alle de kuiperijen, welke 'er gefchiedden om bevelhebbers aan of aftezetten. Rodoan Kiayahadt aan hem zijn verderf toetefchrijven. Na R oDOAN verhieven verfchillende partijen beurtelings haare bevelhebbers in zijne plaats. Hij, die dezelve, in het Jaar 1762 bekleedde, was Abd-elRa hm aN, die niet magtig door zig zei ven was, maar door verfcheiden t' zaamenfpannende huizenonderfteund wierdt. Ali was toen Chaik - el - beled; hij nam den tijd waar dat Abd-el-Rah^MaN de caravane van Mekka geleidde, om hem ia» ballingfchap te doen verzenden; maar hij kreeg-: zelf weldra zijne beurt; men veroordeelde hem'om naar Gaza te gaan. Gaza, vaneenen Turkfchen Pacha af hanglijk, was eene plaats, die hem niet aangenaam of veilig genoeg voorkwam om aan dieverbanning te gehoorzaamen; ook begaf hij zig flegts in fchijn daar naar toe op weg, en den derden dag wendde hij zig naar Saïd, daar zijne aanhangers zig bij hem voegden. Een verblijf van twee jaaren te Djirdjé deedt zijn verfland rijpen en daar bereidde hij de middelen om de magt, naar H a wel-  ii<5. Reize door Syrië en Egypte. welke hij haakte, te verkrijgen en in zijne -handen te verzeekeren. De vrienden, welke hij zig door zijn geld in Kairo' verwierf, hem eindelijk in ij66 terug geroepen hebbende, verfcheen hij eensklaps in die ftad , en doodde in eenen nagt vier Beks, zijne vijanden, verbande vier andere, en bevondt zig voortaan hoofd van de talrijkfte partij. Al het gezag dus in handen gekregen hebbende, befioot hij het te gebruiken om zig nog hooger te verheffen; zijne eerzugt hieldt zig niet meer te vreden met den enkelen tijtel van Bevelhebber. Zijne afhanglijkheid van Conflantinopolen beledigde zijnen hoogmoed, en hij bedoelde niet minder dan den tijtel van Sultan van Egypte. Alle zijne flappen flrekten tot dat oogwit; hij joeg den Pacha weg, die niet meer dan voor vertooning was; hij weigerde de gewoone fchatting: en eindelijk in het Jaar 1768 liet hij met zijnen eigen ftempel geld munten De Porte zag deeze inbreuken op haar gezag niet zonder verontwaardiging; maar om dezelve te beteugelen zou zij eenen openbaaren oorlog hebben moeren voeren, en de omflandigheden waren daartoe niet gun-' (/z) Toen hij dc nederlaag gekregen hadt, daalden zijne piasters twintig ten honderd , omdat men voorgaf dat zij te fterk met andere metaalen vermengd waren. Een Koopman zondt tien duizend derzeive naar Marfeille, daar zij bi] de fmelting eene vrij aanzienlijke winst gaven.  Derde Hoofd/luk. ttf gunftig. De Arabier Daher, zig in Acre nedergezet hebbende, hielde Syrië onder bedwang, en •de Divan van Conflantinopolen, zig enkel bezig houdende met de zaaken van Polen en de eisfehen van Rusland, dagt alleen aan het Noorden. Men beproefde het gewoon middel der capidjis, maar •het vergif of de pook voorkwamen altoos de koord, die zij medebragten. Ali- Bek, de omfhndigheden ■te baat neemende, (trekte zijne onderneemingen hoe langer hoe verder uit, en maakte groote vorderingen. Een gedeelte van Saïd was zedert verfcheiden jaaren bezet door Arabifche Chaiks, die niet zeer in onderwerping waren. Een hunner, Hammam genaamd , hadt eene magt bekoomen , die vrees in moest boezemen. Ali begon met zig die zorg van denhals te fchuiven, en ondervoorwendzel dat deeze Chaik geld onder zig hadt, hem van Ybrahim Kiaya te bewaaren gegeeven , en dat hij rebellen ontving, zondt hij in het Jaar 1769 eene bende Mammelukken, onder bevel van zijnen gunfteling Mohammad-M op hem af, die in eenen enkelen dag en Hammam en alle zijne magt tot niet lloeg. In het laatst van datzelfde jaar zag men hem eene andere onderneeming doen, welker gevolgen tot in Europa invloed moesten hebben. Hij rustte te Suez fchepen uit, en dezelve met Mammelukken bemannende, beval hij den Bek H as san dezelve naar H 3 Djed-  •ff Reize door Syrië-en Egypte. Djedda, eene haven-van Mekka, te voeren en die te bezetten, terwijl eene bende ruiterij, onder .geleide van Mohammad-Bek; te land Mekka zelve ging veroveren en die ftad ter plundering overgaf. ,Zijn oogmerk was Djedda tot de ftapelplaats van den Indifchen handel te maaken; en dat ontwerp, dat hem door eenen jongen Venetiaanfchen Koopman ( a ) , zijn vertrouweling , was ingeblaazen, moest de vaart om de Kaap de Goede Hoop doen verlaaten en den ouden weg door de Middellandfehe, en Roode Zee in gebruik brengen; maar het verVolg der gebeurtenisfen heeft getoond dat men zig te zeer overhaast hadt en dat men, alvorens men geld in een land brengt, 'er eerst wetten moet vastilellen. Ali, overwinnaar van eenen kleinen Vorst van Saïd, en overmeefteraar van de hutten van Mekka, .waande zig voortaan in ftaat over de geheele waereld het gebied te voeren. Zijne hovelingen zeiden .hem dat hij zoo magtig was als de Sultan van Confiantinopolen, en hij geloofde zulks zoo wel als zijne hovelingen. Een weinig redeneerens zou hem bewezen hebben dat Egypte in evenredigheid tot Jiet overig gedeelte van het rijk flegts een zeer kleine ftaat (o) De Heer C. Rosetti; zijn broeder, Baltha« a,r Rosetti moest tol - ontvanger te Djedda zijn.  Derde Hoofdjluh ftaat is, en dat zeven of agt duizend ruiters, welke >ij onder zijn bevel hadt, van weinig betekenis waren, in vergelijking van honderd duizend janisfaaren, over welke de Sultan bèfchikken kon maar de Mammelukken verftaan de aardrijkskunde niet en Ali, die Egypte van nabij zag, vondt hetgrooter dan mty*i*m ueScsin het vcrfchiet befchouw' de. Hij bcfloot dan de loopbaan zijner veroveringen te beginnen,- Syrië, dat het naast bij lag, was natuurlijker wijze de eerfte, welke hij voornam: alles begunftigde zijne inzigten. De oorlog met de Rusfen, in het Jaar 1769 begonnen, hieldt alle de Turkfche magt in het Noorden bezig. De rebelleerende Chaik Daher was hem een magtig eri getrouw bondgenoot; de afpersfingen, eindelijk, van den Pacha van Damaskus, die het volk tot oproer aanzetteden , gaven hem de fchoonfte gelegenheid om deszelfs landvoogdij te overmeefteren en den naam van verlosfer des volks te verdienen. Ali begreep zeer wel hoe gunffig hem dit alles ware en ftelde zijnen togt niet langer uit dan de noodige toebereidzelen vorderden. Alle maatregelen genoomen zijnde, zondthij in de maand December des Jaars 1770, onder het bevel van vijf Beks, eene bende van omtrent vijf honderd Mammelukken, alle ruiters, (want zij trekken nooit te voet) vooruit, en liet hen Gaza bezetten om zig van den ingang in Pale* (lina te verzeekeren. Osman, Pachavm Damaskus, H 4 ver-  I2» Reize door Syrië en Egypte. vernam deezen inval niet zoo dra, of hij feh00t toe. PC Mamm^kken , verzaagd door den fpoed en het getal zijner benden, hielden zig met den teugel m de hand gereed om op het eerfte teken de i te kiezen; maarÜAHER, de wakkerfte man, welken Syne zedert langen tijd gezien heeft, kwam van Acre toegefchoten en redde hen uit hunne verlegenheid. Osman, bij Tdfa gelegerd, nam de ylugt zonder te ftrijden. Daher bezette Ydfay Ramléea geheel Palefïina, en de weg bleef open voor het groot leger, dat men verwagtte. Het naderde in het laatst van Februarij im l de nieuwspapieren van dien tijd, die van zestig duizend mannen fpraken, hebben in Europa doen gelooven dat het een. leger was zoo groot als dat van Rusland of den Keizer; maar de Turken, en vooral die van Afia, verfchillen nog meer van de Europeaanen in hunnen krijgsftaat dan in gewoonten en zeden. Het icheelt veel dat zestig duizend mannen bij hen zestig duizend foldaaten, als bij ons, zouden zijn. Het leger, van hetwelk wij thans fpreeken, is 'er een voorbeeld van : het beftondt indedaad uit omtrent veertig duizend koppen, welke men dus moet ranfchikken: te weeten, vijfduizend Mammelukkel alle te paard, en dit was het waare leger; omtrent vijftien honderd Barbarijfbhen te voet , en heele land. De Chaik Daher zelf vloodc uit Acre, daar hij door zijnen zoon Ali vervangen wierdt. Deeze Ali, wiens werkzaamheid en onverzaagdheid Syrië nog roemt, maar die zijne glorie door zijne geduurige muiterijen tegens zijnen vader bezoedelde , deeze Ali meende dat Mohammad, mee welken hij een verbond gemaakt hadt, hetzelve zoude geftand doen; dan de Mammeluk, voor de poorten van Acre gekoomen, verklaarde hem dat hij, als een .prijs zijner vriendfehap, het hoofd van Daher zeiven begeerde. Ali, dus te leur gefield, weigerde deezen vadermoord, en. liet de flad den Egyptenaaren ten prooi; zij plunderden dezelve geheel uit; ter naauwernood wierden de Franfche Kooplieden gefpaard; zij waren zelfs welhaast in het ijslijkst gevaar. Mohammad, onderrigt dat zij de fchatten van Ybrahim, Kidya van. D a h e r , in bewaaring hadden , verklaarde hun dat, als zij dezelve niet overgaven , hij hen alle zoude laaten ombrengen. De volgende zondag was tot dat fchriklijk onderzoek beilemd, toen het geluk hen, en geheel Syrië, van deeze plaag kwam verlosfen. Mohammad, Van eene kwaadaartige koorts overvallen, fiierf in den tijd van twee dagen, in den bloei zijner jaaren (a). De Syrifche Christenen gelooven vastelijk dat deeze dood (o) In de maand Junij 1775. ƒ. -Deel. K  146" Reize door Syrië en Egypte. dood ecnc ftraf was van den Propheet 'EÜks, wiens kerk op den berg Carmelhi] ontheiligde. Zij vernaaien zelfs dat hij hem verfcheiden maaien zag in de gedaante van eenen ouden man, en dat hij geduurig riep: doe dien grijzaart weg, die mij geplaag voor oogen is en die my doetbeeven; maar de geene, die bij dc laatfte oogenblikken van deezen Bevelhebber regenswoordig geweest zijn, hebben te Kairo aan geloofwaardige menfchen verteld dat dit gezigt, de uitwerking van de raaskalling der koorts, veroorzaakt wierdt door het herdenken aan de door hem gepleegde moorden, en dat Mon amm ads dood moest toegefchreven worden aan de zeer natuurlijke oorzaaken van eene bekende ongezonde lugtftreek, aan eene ondraaglijke hitte, eene onmaatige vermoeienis, en de ziedende bekommemisfen, van welke hij geduurende de belegering van Ydfa was aangedaan geworden. Het is niet ongepast bij deeze gelegenheid aantemerken dat, zoo men de gefchiedenis van onzen tijd volgens de opgaaf der Chriftenen van Syrië en Egypte befchreef, zij even zoo vol van wonderwerken en verfchijningen zoude zijn als die der oude tijden. De dood van Mohammad was niet zoo dra bekend geworden of het geheele leger nam, even gelijk te Damaskus gebeurd was, hals over kop de vlugt naar Egypte. Morad-U^, die, in gunst van Mohammad ftaande, daardoor in groot aanzien gekoomen was, haastte zig om Kairo weder ie.  Vierde Hoofdjluk. isfi te bereiken om daar het bevel aan Ybrahim- Bek te betwisten. Deeze, insgelijks een gtmfteling en vrijgelaatene van den overledenen, hadt zoo haast den flaat der zaaken niet vernoomen, of hij nam maatregelen om zig een gezag te verzeekeren, dat zijn befchermheer hem in zijne afwezigheid hadt toevertrouwd. Alles kondigde eenen openlijken oorlog aan; maar de twee mededingers, elk zijne middelen berekenende , bevonden zig zoo gelijk in kragten, dat zij den uitflag van een gevegt dugtten. Zij beflooten dan vrede te houden, en maakten een verdrag, dat het gezag onverdeeld zou blijven, egter onder beding dat Ybrahim den tijtel van Chaik-Elbeled of Bevelvoerer zou behouden: het belang van beider veiligheid deedt hen vooral toe deeze fchikking overgaan. Zedert den. dood van Ali- Bek brandden de Beks en de Kachefs uit zijn huis (^) in het geheim van gramfehap dat zij dc magt in handen van eene nieuwe partij moesten zien; de .meerderheid van Mohammad, voorheen hun gelijken geweest zijnde, hadt hunne trotschheidbeledigd, die van zijne flaaven viel hun ondraaglijker: zij beflooten zig dezelve te onttrekken, en zij begonnen kui- Dat is te zeggen, welker meefter hij geweest was : bij de Mammelukken wordt de vrijgelaatene voor bet kin4 «n het huh gehouden.  Ï48 Reize door Spie en Egypte. ku'perijtn en zaamenfpanningen , die op een eedgenootfchap uitliepen , het huis van Ali- Bek genaamd. De hoofden van hetzelve waren HasanBek, gewezen Gouverneur van Gedda, en om die reden El- djedddouï bijgenaamd; hij had: tot amptgenoot Ismael, den eenrgften Bek, die nog van de aanfëelling van Ybrahim Kidya overig was. Deeze zaamgezworenen beïeiden hunne zaaken zoo wel dat Morad en Ybrahim genoodzaakt waren Kairo te ruimen; zij begaven zig naar Saïd, Waarhenen men hen verbande; maar zig binnen weinig tijds daar verfterkt hebbende door de ovcrloopers , die hen kwamen vinden , keerden zij naar Kairo, en floegen met vier honderd ruiters hunne vijanden, die vier maaien fterker waren dan zij. Ismael en Hasan, op hunne beurt verjaagd, gingen naar Saïd, daar zij nog zijn. Morad en Ybrahim , ongerust over het Hand houden van deeze partij, hebben verfcheiden reizen getragt dezelve te vernielen, zonder daarin te kunnen flaagen. Zij hadden den rebellen eindelijk eene landftreek boven Djirdjé toegeftaan'; maar de Mammelukken, die naar de aangenaamheden van Kairo met fmart Verlangden, in het Jaar 1783 enige beweegingen gemaakt hebbende, meende Morad-Bek eene nieuwe pooging te moeten doen om hen ukteroeijen: ik kwam daar toen hij 'er de toebereidzelen toe maakte. Zijn volk, over den Nyl verfpreid, hieldt alle de  Fterde Hoofdftah Ï49 defchuiten, welke het ontmoette, aan, en dwong de ongelukkige fchippers met den ftok in de hand hen naar Kairo te volgen; ieder vlugtte om eene presfing te ontgaan , voor welke hij niet betaald zoude worden. In de ftad hadt men eene belasting van vijfmaal honderd duizend dalers op den koophandel gelegd; men dwong de bakkers en alle kooplieden om hunne waaren beneden den prijs, dien zij hun kosteden, te leveren, en alle deeze afperfir.gcn, in Europa zoo affchuwelijk,. waren gewoonlijke zaaken, In het begin van April was alles gereed en Morad vertrok naar Saïd. De nieuwspapieren van Conftantinopolen en die van Europa, die hen nafchrijven, maalden in dien tijd deeze onderneeming af als eenen aanmerklijken oorlog, en Morads leger als een magtig heir: het was ook magtig naar evenredigheid van zijne middelen en den Itaat van Egypte; maar het-is daarom niet minder waar dat het het getal van twee duizend ruiters niet te boven ging. Als men de gewoone verdraaijing der nieuwstijdingen van Conftantinopolen ziet, moet men gelooven of dat de Turken in de hoofditad niets van de zaaken van Egypte en Syrië weeten , of dat zij de Europeaanen bedriegen willen, De weinige ge- (a) Twee millioenen en zesmaal honderd en vijf en twintig duizend Franfche Livres, K 3  15» Reize . door Syrië en Egypte. gemeenfchap, die 'er tusfchen die verre van elkanderen gelegen gedeelten des rijks is, maakt het eerfte waarfchijnlijker dan het laatfte. Het zou aan den anderen kant fchijnen dat het verblijf van onze kooplieden in de verfchillende kooplieden ons beter onderrigten moest; maar de kooplieden, m hunne kans als in gevangenisfen opgefloten, bemoeijen zig weinig met hetgeen hunnen handel niet raakt, en vergenoegen zig met om de couranten, welke men hun uit Europa toezendt, te lagchen. Somtijds hebben zij betere onderrigting willen zenden, maar 'men heeft zulk een liegt gebruik van hunne opgaave gemaakt dat zij deeze lastige moeite, die hun geen voordeel aanbragt, gefpaard hebben. Morad, van Kairo vertrokken, geleidde zijne ruiterij met groote dagreizen langs den vloed. De uitrustingen, de krijgsbehoeften volgden in fchuiten, tn de Noorden-wind, die meeftentijds waait, begunftigde hunnen fpoedigen voortgang. De verbanncne waren, omtrent vijf honderd in getal, boven Djirdjé geplaatst. Toen zij de aannadering van den vijand vernamen, wierden zij oneenig onder elkanderen; fommige wilden vegten, andere tot een verdrag koomen; verfcheiden hunner koozen deeze laatfte partij en gaven zig aan Morad-M over; maar Hasan en Is ma el, altijd onverzettelijk, toogen op rmx dfoiian, gevolgd van omtrent twee honderd en vijftig ruiters. Morad vervolgde hen toe  Pierde Hoofdftuh lf£ tot bij den waterval, daar zij zig op zulke voordeelige fteilten porteerden, dat de Mammehddzen, die altoos onkundig zijn hoe men eene post moet aantasten , het voor onmogelijk hielden hen daar te dwingen. Morad daarenboven vreezende dat een al te lang afwezen van Kairo daar nieuwe partijfchappgn tegens hem mogt doen uitbroeijcn, haastte zig om naar huis te kecren, en de verbannenc, uit deeze verlegenheid gered, kxvamen als voorheen bezit van hunne post in Saïd neemen. In eene maatfchappij , in welke de drift der bijzondere perfoonen niet naar een algemeen doel gerigt is, waarin elk, alleen aan zigzelven denkende, door de onzeekerheid van het toekoomende alleen op het tegenswoordig belang ziet, waarin de opperhoofden , geen ontzag inboezemende, geene ondcrhoorigheid kunnen handhaven : in zulk een maatfchappij , zeg ik , is een vaste en bellendige flaat ietg onmogelijks, en de onftuimige botfing van de onverbonden deelen moet noodwendig het geheel •werktuig in eene geduurige beweeging zetten: dit gebeurt onophoudlijk in de maatfchappij der Mammelukken te Kairo. Naauwlijks was Morad weder t' huis gekoomen, of nieuwe ilrijdigheid van belangen verwekte nieuwe onlusten : Behalven zijne partij, die van Ybrahim en het huis van AliBek waren 'er te Kairo nog verfcheiden andere Beks uit andere vreemde huizen: Die Beks, die om hunli 4 nc  ï$! ■ Reize door Syrië en Egypte. ne bijzondere zwakheid door de heerfchende partijen verwaarloosd wierden, kreegen in April 1783 inhec hoofd om hunne kragten, tot hier toe op zigzelve ftaande, te vereenigen, en eene partij te vormen, die ook aanfpraak op het opperbevelhebberfchap maakte. Het geval wilde dat deeze zaamenzweering uitlekte , en derzelver hoofden, vijf in getal, wierden onvoorziens veroordeeld om naar de Beha in ballingfchap te gaan. Zij veinsden zig daaraan te onderwerpen; maar naauwlijks waren zij buiten de ftad of zij namen den weg naar Saïd, de gewoone en gemaklijke wijkplaats der t'onvredene: men vervolgde hen te vergeefsch eene geheele dagreize in de woeftijn der pyramiden; zij ontfnapten den Mammekikhen en den Arabieren, en kwamen, zonder ongeval te ontmoeten, te Minié, daar zij zig ter neder zetteden. Dit dorp , veertig mijlen boven Kairo gelegen en op den oever van den -Nyl, terwijl het den ftroom beheerscht, was zeer gefchikt tot hun oogmerk, Meefters van de rivier zijnde konden zij ai wat van Saïd nederkwam aanhouden: zij wisten daar wel gebruik van te maaken ; de vervoering van graan, die elk jaar in dit faizoen uit deeze provintie gefchiedt, was eene gunftige omftandigheid, die zij tot hun voordeel gebruikten, en Kairo, van toevoer verfteeken, zag zig met hongersnood gedreigd. Daarenboven verboren de Beks en eigenaaars van landen in Faïoum en verder op gelegen, hunne i&- koms-*  Vierde Hoofdftuh. 152 komsten, omdat de verbannene dezelve op fchatting fielden ; deeze dubbele wanorde vereischte eenen nieuwen optogt. Morad-J?) klimt hij uit zijn paleis af als een eenvoudig bijzonder perfoon. Enige Pachas, tot dat oogmerk door de Porte gekoren, hebben getragt door heimelijke laagen het gezag hunner waardigheid te herftellen ; maar de^Beh hebben deeze aanflagen zoo gevaarlijk gemaakt dat zij zig thans bepaalen om de drie jaaren van hunne ge- Cs) De afzetting gefchiedt enkel door-het woord engeti dat is, klim af uit het kafteel.  Vijfde Hoofd/luk. 157 gevangenis gerust doortcbrengen, en- het jaargeld, dat men hun geeft, in vrede te vertecren. De Beks durven egter, uit vrees van den Divan tot het een of ander geweldig befluit te brengen, voor hunne onafhanglijkheid niet uitkoomen. Alles blijft uit naam des Sultans gefchiederi: zijne bevelen worden, gelijk men zegt, op het hoofd en de oogen ontvangen, dat is, met den grootften eerbied; maar deeze befpotlijké fchijn wordt nooit van de uitvoering gevolgd. Dikwijls wordt de fchatting niet betaald en altijd ondergaat zij befnoeijingen. Men brengt onkosten in rekening, als voor het fchoonmaaken der kanaalen, het vervoeren van puin vanKairo naar de zee, de bezoldiging der krijgsbenden , de verbetering der mosqueën enz. die alle valfche en onbetaalde uitgaven zijn. Men geeft de waare hoogte der overftrooming niet op: alleen de vrees der Caravellen , die elk jaar te Damiate en Alexandrie koomen, doet hen de fchatting van rijst en graanen betaalen; en nog vindt men middel om in de levering te bedriegen, door met degeene, die dezelve ontvangen, eene overeenkomst te maaken. De Porte, aan haaren kant flandvastig in haare gewoone flaatkunde, fluit het oog voor alle deeze misbruiken; zij begrijpt wel dat, om dezelve te fnuiken , kostbaare poogingen zouden vereischt worden en misfchien wel een openbaare oorlog, die tegens haare waardigheid zou lbrijden : daarenboven dwin- / gen  rsS Reize door Syrië en Egypte. gen haar zedert verfcheiden jaaren dringender aangelegenheden om alle haare magt naar het Noorden°te Wenden; zij houdt zig^ alleen bezig met haare eigen veiligheid in Confiantinopolen en laat het aan de omftandighedcn over haar gezag in de verre afgelegen provintieen te herftellcn: zij ilookt de verdeeldheden onder de verfchillende partijen aan om te beletten dat eene derzelve vastigheid krijge, en deeze ftaatkunde, die haar nog niet te leur gelteld heeft, is even voordeelig voor haare groote amptenaaren, die zig groote inkomften bezorgen door hunne invloed en befcherming aan de rebellen te verkoopen. De tegenswoordige Admiraal Hasan- Pacha heeft zig meer dan eens daarvan weeten te bedienen tegens ■JVIorad en Ybrahim en aanmerklijke geldfom•men van hun weeten te trekken. ZES-  Zesde Hoofdftuh 159 ZESDE HOOFDSTUK. Staat van de Krijgsbenden der Mammelukken» Van de Mammelukken in liet algemeen. ^£3e MammeUikken hebben, terwijl zij het bellier over Egypte zig trekken, maatregelen genoomen, die hun het bezit van hetzelve fchijnen te verzeekeren. De kragtiglte is ongetwijfeld de voorzorg, welke zij gebruikt hebben, om de krijgsbenden der Azabs en der Janisfaaren te vernederen. Deeze twee lighaamen , die voorheen de fchrik van den Pacha waren, zijn thans niet meer dan fchaduwen, zoo onvermogende als hij zelf. Dit is ook een misflag, welken de Porte zig te verwijten heeft; want reeds voor den oplland van Ybrahim Kidya is het getal der Turkfchc benden, dat van veertigduizend mannen moest zijn, gedeeltelijk voetvolk, gedeeltelijk ruiterij, door de gierigheid der bevelhebberen, die het geld der bezoldiging naar zig namen, tot op minder dan de helft gebragt; na Ybrahim vergrootte Ali- Bek  i6o Reize door Syrië en Egypte. Bek deeze wanorde nog. Eerst ontdeedt hij zj# Van alle de bevelhebbers, die hem in den weg konden zijn; hij liet de piaatfen onvervuld open liaanhij ontnam den bevelhebberen allen invloed ■ en hitvernederde alle de Turkfche krijgsbenden zoo laag dat tegenswoordig de Janisfaaren, de Azabs en de vijf andere benden enkel uit een zaamengeraapte hoop werklieden, legerjongens en zwervers beftaan, die de -poorten bewaaken van die hen betaalt en die voor de Mammelukken beeveü even zeer als' het gemeen van Kairo. Het is eigenlijk in het lighaam deezer Mammelukken dat al het krijgs - vermogen van Egypte beftaat. Enige honderden van hun zijn door het land en de dorpen verfpreid om daar het gezag te handhaven , de fchattingen te ontvangen en op de knevelarijen te pasfen ; maar de groote hoopisteA^Vv bijeen. Volgens berekening van heden, der zaake kundig, kan hun getal niet grooter zijn dan agt duizend vijf honderd mannen, zoo Beks, Kachefs als vrijgelaatene en Mammelukken die nog flaaven zijn; onder dit getal is eene menigte jonge lieden, die nog geene twintig of twee en twintig jaaren bereikt hebben. Het ilerkile huis is dat van Ybrahim - Bek , die omtrent zes honderd Mammelukken heeft: na hem volgt Morad die met meer dan vier honderd heeft, maar die 'door z.jne lloutmoedigheid en mildheid tegens zijnen rijken maar vrekkigen mededinger kan opweegen, de ove- ri-  ■Zesde Hóofdjiüh lóf rige Beks, agttien of twintig in getal, hebben van vijftig tot twee honderd Daar is nog daarenboven eene groote menigte Mammelukken , welke men wisfelvallige zoude kunnen noemen , vermits zijj uit huizen, die uitgeftorven zijn, gefproten, zig bij den eenen of anderen voegen, naar hun belang het medebrengt , en altijd bereid zijn om dien te volgen, die hen beter betaalt. Ook moet men 'er enige Serrddjes, eene foort van knegts te paard, die de bevelen van dc Beks overbrengen en den dienst van geregtsdienaaren doen , onder rekenen. Alle te zaamert maaken zij geene tien duizend ruiters uits Men moet het voetvolk niet rekenen; dit kent noch acht men in Turkije niet en vooral in de Afiatifche provintieen. De vooroordeelen der oude Perfen en Tartaaren heerfchen in deeze ftreeken nog; de oorlog daar niet anders dan de konst vart te vlugten en te vervolgen zijnde $ wordt de ruiter, die best aan dit vereischte beantwoordt, alleen voor een oorlogsman gehouden; en $ alzoo bij de Barbaaren de oorlogslieden alleen in aanzien zijn, is daaruit voor het te voet gaan iets vernederends gefproten, dus alleen ..het gemeen volk zulks doen kan; Om deeze reden ftaan de Mammelukken den inwooneren Van Egypte niet toe anders dan op ezelen en muilezelen te rijden, en behouden alleen voor zig het voorregt van te paard te rijden: zij maaken van hetzelve gebruik irt alle zijne uitgeftrektheid: hetzij in de ftad, hetzij L Veel, h bui-  IÖ2 Reize door Syrië en Egypte. buiten, hetzij op een bezoek, zelfs naast de deur", gaande, nooit ziet men hen anders dan te paard* Hunne kleding noodzaakt hen hiertoe , zoo wel als het vooroordeel. Deeze kledij, die in maakzel niet Verfchilt van die van alle gegoede lieden in Turkije, Verdient wel dat ik dezelve nader befchrijve. $. ii Kledij der Mammelukken. Eerst draagen zij een wijd hemd Van dun geelachtig kattoen, over welk zij eene foort van japonfen rok van Indiaansen lijnwaad of van ligte ftofFe van Damaskus of Aleppo aandoen. Deeze rok , ainari genaamd, hangt van den hals tot aan de enkels neder en flaat voor op het lijf over eikanderen tot omtrent de heupen, daar hij met twee koorden wordt vastgemaakt. Over dit eerfte dekzel koomt een tweede van hetzelfde maakzel en even ruim, welks wijde mouwen ook tot op de einden der vingeren nederhangen. Dit heet de coftdn^ en wordt gewoonlijk van rijker ftoffen dan de eerfte rok gemaakt. Deeze twee rokken worden om den middel door eenen langen gordel tegens het lijf gedrukt, die het lijf in twee bundels verdeelt. Over deeze twee ftukken koomt nog een derde, djoubé genoemd; dit is van laken, ongevoerd, en over het al-  Zesde Hoofdfluk* \6% algeméén van her, eigen maakzel, behalven dat de mouwen flegts tot aan de elleboogen koomen. In den winter, en zelfs fómtijds in den zomer, is deeze djoubé met bont gevoerd en wordt dan eene pels. Eindelijk trekt men over deeze drie klederen nog een vierde , dat men beniche noemt. Dit is de mantel of het ceremonie - kleed. Het dient om het geheel lighaam, tot zelfs de einden der vingeren, welke het zeer onbetaamelijk zou zijn ih tegenswoordigheid der grooten te vertoonen , te bedekken. Onder deeze beniche gelijkt het lighaam een langen zak, uit welken, op eenen naakten hals; een kaal hoofd, met een tulbant bedekt, te voorfchijn koomt. De tulbant der Mammelukken kdouk genaamd , is eene geele rol , van buiten met een ftrook neteldoek konftig omwonden. Aan hunne voeten hebben zij platte fchoenen van geel leder, die tot over de hielen koomen en muilen zonder agterftukken , die geduurig uitvallen. Maar het Zonderlingst frak van deeze kleeding is eene foore Van pantalon, dié zoo wijd is dat hij tot de kin reikt en dat in elk der beenen het geheel lijf zou kunnen geborgen wórden; voeg hier nog bij dat dé Mammelukken dien nog laaten maaken van dat Vefietiaanscli laken, faille genoemd, dat, alfchoon eene zagte {tof, egter zoo dik als een py is en dat zij, om gemaklijkér te gaart, het geheel nederhanJ gend gedeelte van de klederen, van welke wij geil s fprod-  164 Reize door Syrië en Egypte. fprooken hebben, daar in fteeken onder eenen gordel. Men begrijpt dat de Mammelukken, dus gebakerd, geene lugtige voetgangers zijn; maar men moet de menfchen in alle Jandcn gade geflaagen hebben om te kunnen begrijpen dat zij hunne kledij als zeer gemaklijk aanzien. Te vergeefsch zal men hun tragten te beduiden dat zij te voet in het gaan hindert , en te paard een onnoodige last is , dat elk ruiter , die van zijn paard raakt, verloren is; zij antwoorden : het is zoo het gebruik, en dit antwoord is voor alles voldoende. $. III. Uitrusting der Mammelukken, Laaten wij eens zien of de uitrusting van hun paard beter beredeneerd zij. Zedert men in Europa verftandig genoeg geworden is om van alles reden te geeven heeft men begrepen dat een paard, om zijne beweegingen onder zijnen ruiter ter uitvoer te brengen, zoo min mogelijk belaaden moet wezen, en men heeft zijn tuig zoo ligt gemaakt als eene behoorlijke flerkte toeliet. Deeze verandering, welke bij ons in de agttiende eeuw ontiiaan is , is bij de Mammelukken, wier geest nog in de negende eeuw agter gebleven is, nog verre te zoeken. Altijd door de gewoonte geleid belasten zij hun paard met eenen za-  Zesde Hoofdftuk. 165 zadel, die, op eene allerlomplte wijze, van hout, ijzer en leder gemaakt is. Op deezen zadel is een boog agt duimen hoog, die den ruiter tot de lendenen bedekt, terwijl van vooren een zadelknop, vier of vijf duimen uitfteekende, zijne borst dreigt, als hij voor over bukt; onder den zadel ftrekken zij, in plaatfe van kusfens, drie dikke wolledekkleeden uit, en alles wordt geftevigd door eenen overcingel, die over den zadel henen loopt en vastgemaakt wordt, niet met gespen met tongen, maar met lederen riemknoopen, die niet ilerk en zeer zaamengefteld zijn. Deeze zadels hebben daarenboven brcede borst-riemen en geene Maart - riemen, hetgeen dezelve te veel naar vooren op het paard doet fchuiven. De ftijgbeugels zijn koperen plaaten, langer en breeder dan de voet, en welker randen, een duim verheven, aan het oog, waarbij zij ophangen , te niet loopen. De hoeken van deeze plaat zijn fcherp en dienen, in plaats van fpooren, om den buik van het paard met groote wonden opterijten. Het gewoongewigtvan een paar zulke ftijgbcugcls is negen of tien, ja fomtijds meer dan twaalf of dertien ponden. De zadel en de dekklceden weegen niet minder dan vijf en twintig ponden ; dus draagt het paard terftond eenen last van zes en dertig ponden , hetgeen nog des te ongcrijmder is, omdat de Egyptifche paarden zeer klein zijn. De toom is in zijne fóort even liegt begrepen; hij is van dat flag, dat de Franje 3 fchen  166 Reize door Syrië e» Egypte, fchen a la genette noemen, zonder geleding. Do kinketting, die enkel uit eenen ijzeren ring beftaat, drukt de kin zoo ilerk, dat het vel 'er af gaat; ook hebben alle deeze paarden de laagen gefchonden en zijn allerhardst in den bek; dit is een noodzaaklijk gevolg van de behandeling der Mammelukken , die, in plaats van den bek te ontzien, gelijk wij doen , denzei ven door hevige rukken bederven; deeze ger bruiken zij voornamelijk in eene hun bijzonder eigene wijze van rijden: zij laaten het paard met vollen ren loopen, en dan houden zij het in het midden van zijnen loop eensklaps op; het paard, door het gebit gedrukt wordende , ilrckt zijne beenen uit, buigt de waaijen, en eindigt zijnen loop met gelijklijk voortteglijden als een hout paard; men begrijpt ligt hoe zeer deeze handelwijze, als zij dikwijls herhaald wordt, de beenen en den bek bederft, maar de Mammelukken vinden dezelve fraai en zij is. dienstig in hunne wijze van vegten. Voor het overige kan men, fchoon zij hunne beenen krom houden en eene geduurige, beweeging met hun lighaam maaken , niet ontkennen dat zij lievig en vast te paard zitten, en dat zij iets oorlogsachtigs vertoonen, dat zelfs aan het oog van een vreemdeling behaagt ; men moet ook bekennen dat de keus hunner wapenen heter beredeneerd is. % IV.  Zesde Hoofdfluh »6> $• iv. Wapenen der Mammelukken. Hun eerst wapentuig is eene Engelfche karabijn omtrent dertig duimen lang en zoo wijd, dat men 'er tien of twaalf kogels te gelijk op kan zetten, die, zelfs al legt men niet goed aan, altijd groote flagting doen. Ten tweeden draagen zij aan den gordel een paar groote piftoolen, die met eene znden koord aan hunne klederen vast zijn. Somtijds hebben zij aan den zadelboom eene knods hangen, van welke zij zig bedienen om hunne vijanden dood te flaan; eindelijk hangt op hunne flinker dije aan eenen draagband een kromme fabel, zoo als men weinig in Europa kent; het lemmet, in eene regte lijn gemeeten, is niet meer dan vier en twintig duimen lang, maar in zijne kromte gemeeten dertig duimen, Deeze gedaante , die ons vreemd voorkoomt, hebben zij niet zonder reden aangenoomen; de ondervinding leert dat de uitwerking van een regt lemmet bepaald is tot de plaats en het oogenblik daar en wanneer het nederkoomt, omdat het flegts door de drukking fnijdt, daar integendeel een krom lemmet, dat fnijdt terwijl het agteruit gaat, door de werking van den arm 'er door glijdt, en zijne uitwerking in eone lange ruimte blijft doen, L 4 D°  léB Reize door Syrië en Egypte, De Barbaaren, die hun verfiand meest op de komt van moorden fcherpen, hebben deeze waarneeming niet over.het hoofd gezien; daar van daan dat het gebruik van Turkfche fabels in het Oosten zoo algemeen en zoo oud is. De meeste der Mammelukken bekoomen de hunne uit Conflantinopolen en uit Europa; maar de Beks betwisten eikanderen de Perfifche lemmetten en die van de oude fabriek van Damaskus O), welke zij tot veertig en vijftig huifen betaalen. De hoedanigheden , om welke die bij hen in achting zijn , zijn de ligtheid, de gelijke en wel klinkende gehardheid , de golvingen van het ijzer, en voornamelijk de fijnheid van fnede: men moet ook bekennen dat die uitneemend is, maar die lemmetten hebben het gebrek dat zij zoo bros als glas zijn. %• V, Opvoeding en oefeningen der Mammelukken, De konst om zig van deeze wapenen te bedienen maakt het oogmerk van de opvoeding der Mammelukken , en de bezigheid van hun gantfche leven uit. Eiken morgen begeeven zig de meeste naar eene" vlakte O) Ik zeg oude, want thans bewerkt men daar het ftaal Bigt megr,  Zesde Hoofdfluk. 169 ■Vlakte buiten Kairo, en daar oefenen zij zig om in vollen ren fchielijk de karabijn uit den draagband te haaien, om juist met dezelve te fchieten, om haar onder de dije te werpen, om een piftool te vatten, hetzelve aftefchieten en over den fchouder te werpen, vervolgens een tweede te vatten, met welk zij hetzelfde doen, vertrouwende op de koord, 'aan welke het vast is, zonder tijd te verliezen met hetzelve weder op zijne plaats te (leeken. De Beks, die tegenswoordig zijn, moedigen hen aan, en die den aarden pot, die tot een doelwit dient, aan (lukken fchiet, wordt met loftuitingen en geld beloond. Zij oefenen zig ook in het wel behandelen van den fabel, en vooral in het geeven van den averegtfen flag, die van onderen naar boven aankoomt, en de moeijelijkfte afteweeren is. De fnede van hunne fabels is zoo goed, en zij zijn zoo wel afgerigt dan verfcheiden hunner een kop van natgemaakt kattocn als boterbrood afhakken. Zij fchieten ook met den boog, fchoon zij dien niet meer in het gevegt gebruiken ; maar hunne begunfligde oefening is die van den djerid: die naam, die eigenlijk riet betekent, wordt in het algemeen aan alle (lokken gegeeven, die men met de hand werpt, volgens beginzelen, welke de Romeinen ook voor den pilttm hebben moeten inachtneemen: de Mammelukken, gebruiken . in plaats van (lokken, groene afgebladerde takken van palmboomen. Deeze takken, die de gedaante van L 5 ee»  170 Reize door Syrië en Egypte. een Mengel eens artisïoks hebben, zijn vier voeten lang, en weegen vijf of zes ponden. Met deeze werpfchigt gewapend, rijden de ruiters in het Mrijdperk, en werpen die in vollen ren van vrij verre op malkanderen. Zoo dra de aanvaller geworpen heeft, zwenkt hij om, en hij, die voor hem vlugt, vervolgt hem en werpt hem de fchigt op zijne beurt na. De paarden, door de gewoonte daarop afgerigt, helpen hunne meeMers zoo v/el, dat men meenen zou dat zij 'er even zoo veel vermaak in fcheppen als zij; maar dit vermaak is gevaarlijk, want daar zijn 'er onder hen , die met zoo veel kragt werpen, dac men dikwerf door den flag gewond, en zelfs doodlijk gewond wordt. Ongelukkig hij, die den djerid van Ali-Bek niet ontweek! Die fpelen , die ons woest voorkoomen, zijn naauw verknogt met den Maatkundigen toeMand der volkeren. Het is geene drie eeuwen geleden dat zij bij ons in gebruik waren ( en mén is derzelver affchaffing niet zoo zeer verfchuldigd aan het ongeluk van Hendrik II of aan den opgang der wijsbegeerte als wel aan een Maat van inwendigen vrede, die dezelve onnut gemaakt heeft. Bij de Turken integendeel en bij de Mammelukken zijn zij in gebruik gebleven, omdat de verwarring hunner maatfchappij hen gedwongen heeft al wat tot den oorlog betrekking heeft te blijven beoefenen. Laaten wij nu zien of hunne vorderingen in dio konst evenredig aan hunne beoefening zijn.  Zesde Hoofdftuh i?i S. v i. Krijgskunde der Mammelukken. Als men in Europa van oorlog en krijgsbenden fpreekt, verbeeldt men zig aanftonds eene verdeeling van manfchappen in compagnieën en eskadrons; eene gelijkheid van grootte en van kleder-dragt, dagordeningen in rijen en gelederen, berekende bij* zondere maneuvres of algemeene cvolutieën, in een woord een geheel ftelzel van krijgsbeweegingen, op wel overdagte beginzelen gegrond, Deeze denkbeelden zijn juist met opzigt tot ons, maar als men dezelve op het land, van hetwelk wij handelen, overbrengt, worden zij even zoo veele dwaalingen. De Mammelukken weeten niets van onze krijgskonst, zij hebben noch monteeringen , noch verdeelingen , noch krijgstucht , noch zelfs onderge* fchiktheid. Hunne bijeentrekking is eene zamenrotting, hun optogt een woelig gedrang, hunne ftaglevering tweegevegten, hun oorlog eene ftroperij; gemeenlijk leveren zij flag midden in de ftad Kairo zelve: als men het minst zulks vermoedt, berst eene zamenzweering uit, de Beks ftijgen te paard, het alarm verfpreidt zig, hunne tegenpartijders verfchijnen; men valt eikanderen op de ftraat aan met den fabel in de vuist; enige doodflagen beflisfen het ge* fcfeil,  Reize door Syrië en Egypte. fchil, en de zwakfle of blohartigfte worde in ballingfehap gezonden; het volk heeft geen deel aan deeze gevegten. Wat fcheelt het'hun of hunne dwingelanden eikanderen vennoorden ? Maar men moet niet denken , dat het een ffllle aanfehouwer bhjfve,- in het midden der kogels en fabel-flagen is die rol altoos gevaarlijk : elk vlugt van het flagveld tot dat de rust herfleld is. Somtijds plundert het gemeen de huizen der verbannene, en de overwinnaars beletten het niet. Hier omtrent moet men aanmerken dat deeze fpreekwijzen, in de Europifche nieuwstijdingen in gebruik: de Beks hebben volk Geworven ; de Beks hebben het volk opgeruid; het volk begunstigt deeze of geene partij, weinig naauwkeunge denkbeelden geeven kunnen. In de gefchillen der Mammelukken is het volk nooit anders dan een lijdend werktuig. Somtijds wordt dc oorlog in het veld over-ebranr daar de Rijders even weinig könst doen blijken.' De farkfte of floutfte partij vervolgt de andere • als »j evenveel moeds bezitten, wagten zij malkanderen af, ofbefcheidenclkanderenopeenc plaats, en daar naderen, zonder op het voordeel van den ftand te zien, de twee benden elkaér in een drom ; de ftoutfte gaan vooruit; men koomt bij malkanderen, men daagt elkaêr uit, men valt aan; ieder kiest zijnen man: men fchiet als men kan, en men gaat fchiehjk tot den fabel over; dan vertoont zig de konst  Zesde Hoofd/luk 173 korist van den ruiter en de vaardigheid van het paard. Als het paard valt, is de ruiter een verloren man. Als het onder het vlugten gefchiedt, rigten de knegts, die 'er altoos bij zijn, hunne meefters weder op, en als 'er geene getuigen bij zijn, (laan zij hert dood om den gordel met fequinen, dien zij altoos draagen, naar zig te neemen. Dikwijls beflist het fneuvelen van twee of drie mannen den {lag. De Mammelukken hebben , vooral zedert enigen tijd, gaan begrijpen dat hunne patroonen, de Voornaamfte belanghebbende zijnde, ook het grootst gevaar moeten ondergaan, en zij laaten hun ook die eer* Hebben zij de overhand, des te beter voor allen; worden zij geflaagen, dan koomt men tot verdrag met den overwinnaar, die dikwijls zijne voorwaarden met hun al in voorraad bepaald heeft. Daar is niets dan voordeel te haaien met zig ftil te houden, men is in alle gevallen zeeker een meefter te zullen vinden, die betaalt, en men gaat weder naar Kairo om op zijne kosten te leeven, tot zig weder wat anders op doet. S- vu. Krijgstucht der Mammelukken, Dat ongeftadig karakter deezer krijgsbenden is een noodwendig gevolg van haare inrigting. Een jon-  1^4 Reize door Syrië ett Egypte. jonge boer, in Mingrelie of Georgië gekogt, heeft zijne voeten niet zoo dra in Egypte gezet of zijne denkbeelden ondergaan eene geheele omkecring; Daar opent zig eene onmeetelijke loopbaan voor zijn oog i alles loopt te zamen om ftoutheid en eerzugt in hem te verwekken • nog flaaf zijnde Vindt hij zig voorbefchikt om eens heer te worden 4 en hij neemt reeds de denkwijze van zijnen toekoömenden ftaat aan. Mij berekent, hoe zeer zijn meefter hem van iiooden heeft en doet hem zijne dienften en zijnen ijver koopen; deeze meet hij af naar het loon, dat hij ontvangt, of dat hij van hem Verwagt. Naardien nu deeze maatfchappij geene andere beweeg oorzaak kent dan het geld , volgt daaruit dat de voornaamfte zorg der mcefters daar henen ftrekt om de gretigheid hunner dicnaaren te voldoen, om hunne verkleefdheid aan hun te onderhouden. Van daar die mildheid der Beks, zoo verderflijk voor Egypte4 dat zij pionderen; van daar dat gebrek aan onderhoorigheid ond-n* de Mammelukken, zoo noodlottig aan hunne bcvelhebberen, welke zij berooven-; van daar die kuiperijen , die onophoudlijk groote en kleine in bewecging houden; Naauwlijks is een flaaf vrij gegeeven of hij denkt reeds aan de gröotfte ampten. Wat zou hem ook wêerhouden van daar' aanfpraak op te maaken? Niets vertoont hem bij de" geene , die het bevel voeren , die uitmuntendheid Var!  Zesde Hoofdfïuh ïf§ Van talenten, die eerbied inboezemt. Hij ziet in hun niet anders dan foldaaten gelijk hij , door de gunst der fortuin tot aanzien geraakt, en wil dë fortuin hem begunstigen, dan zal hij 'er even eenè toe koomen, en hij zal niet minder bedreven zijn in de konst van regeeren, naardien die konst alleen beftaat in geld te neemen en fabel -Hagen uittedeelen. Uit deezen loop der zaaken fpruit ook eene buitenfpoorige weelde, die, alle benodigdheden den teugel vierende, de roofzugt der grooten tot eene onbepaalde uitgeftrektheid doet klimmen» Deeze weelde is zoo groot dat 'er geen Mammeluk is, wiens onderhoud niet elk jaar op 2500 ÏÏvres koomt te Haan, en daar zijn 'er veele , die het dubbeld dier fom kosten. Bij eiken ramadan moet 'er een nieuw kleed zijn, daar moeten Franfche lakenen, Venetiaanfche failles, ftoffen van Damaskus en Indiaanfche ftoffen wezen. Dikwijls moeten zij andere paarden, nieuwe tuigen hebben. Zij begeeren piftoolen of fabels met goud ingelegd , vergulde ftijgbeugels, zaaien en teugels met zilveren plaaten. De hoofdmannen moeten, om van het gemeen onderfchciden te wezen, voorzien zijn van juweelen en edele fteenen , van Arabifche paarden van vier honderd of zes honderd dukaaten, van Chdles van Cachemire van vijftig tot honderd dukaaten, en eene menigte petten, van welke de minfte honderd du- kaa-  ï76 Reize door Syrië en Egypte,. kaaten kosten (a). De vrouwen hebben het oud gebruik van haar hoofd en borst met fequinen te verfieren als te eenvoudig verworpen; zij\ hebben diamanten, robijnen en fijne paerlen in derzei ver plaats aangenoomen; en bij de drift naar chdles en bontwerken voegen zij nu nog die naar Lijonfche ftofFen en galonnen. Als zulke benodigdheden gevonden worden in eene klasfe van menfchen, die al het gezag in handen heeft, en die geen regt van eigendom of leven kent , dan oordeele men over dc gevolgen, die zulks Voor die klasfen, welke genoodzaakt zijn die te voldoen, en zelfs voor de zeden van hun, di© dezelve hebben, moet uitwerken. . - • • - %. VIII. Zeden der Mammelukken* De zeden der Mammelukken zijn zoodanig dat" het te vreezen is dat men mij, terwijl ik niets dan de eenvoudige waarheid fchrijf, verdagt zal houden dat ik mij door eene zugt tot vergrooting hebbe laa- O) De Europifche Kooplieden, die fmaak in die pragt gekregen hebben, meenen dat zij geene ordcntiijk voorziene kleeren - kas hebben, als zij niet meer dan twaalf of vijftie» duizend livres waard is.  Zesde Hoofdftuh 177 laaten vervoeren, Voor het grootfte gedeelte in den Griekfchen godsdienst geboren, en befnedén ten tijd dat men hen koopt, zijn zij in dé oogen der Turken zelve flegts renegaaten, die geen gegeloof of godsdienst hebben» Vreemd voor eikanderen zijn zij niet verbonden door die natuurlijke genegenheid , die andere vereenigt. Zonder ouderen, zonder kinderen heeft het voorledene niets voor hun gedaan en zij doen niets voor het toekoomende. Onweetende en bijgeloovig door hunne opvoeding worden zij woest door het moorden, muitzugtig door de menigvuldige oproeren, trouwloos door de kuiperijen, laaghartig door het veinzen, en bedorven door alle foorten van ongeregeldheden. Zij zijn voornamelijk overgegeeven aan die fchandelijke wellust, die altijd de ondeugd der Grieken en Tartaaren geweest is: deeze is de eerfte les, welke zij van hunnen wapen - meefter ontvangen» Men weet niet welke reden van deezen fmaak te geeven, als men in aanmerking neemt dat zij alle vrouwen hebben , tenzij men onderftelle dat zij bij de eene fexe het ftreelende u$ tegenftands, van welk zij de andere beroofd héDben , zoeken wedertevinden5 maar het is daarom niet te minderwaar dat 'er geen Mammeluk is, die niet bezoedeld is; en hunne verdorvenheid heeft de inwooneren van Kairo, en zelfs de Syrifche Christenen, die in die ftad woonen, befmeto M Z E»  173 Reize door Syrië en Egypte, ZEVENDE HOOFDSTUK, $. & Regeering der Mammelukken. ^Jr^Aoodanig is die khsfe van menfchen, die hedeu over het lot van Egypte befchikt; zoodanige zijn de geeften, die aan het hoofd der regeering zijn: enige gelukkige fabel-(lagen , wat meer loosheid of ftoutheid leiden tot die uitmuntende waardigheid; maar men begrijpt dat de opgeklommene, met de verwisfeling van hun lot, daarom van karakter niet veranderen en dat zij (haven - zielen in dc waardigheid van Koningen medebrengen.' De opperheerfchappij is bij hen niet de mocijelijke konst om de verfchillende hartstogten van eene talrijke maatfchappij naar een gemeen voorwerp te rigten; maar flegts een middel om meervrouwen, kleinodieën, paarden, (haven te hebben, en alle hunne geneugten te voldoen. Volgens deeze denkwijze worde het in en uitwendig beftier beheerscht. Aan den eenen kant is het bepaald tot het kuipen tegens het hof van Conflantinepolen, om de fchatting of be- drei-  Zevende Hoofdfluk. t$f dreigingen van den Sultan te ontgaan; aan den anderen kant tot het koopen van eene menigte flaaven, tot het verkrijgen van veele vrienden, tot het voorkoomen van zamenzweeringen , tot het verdelgen van geheime vijanden door vuur en zwaard. De hoofden leeven, even als de oude tijrannen van Siracufe, altijd in bekommernis. Morad en Ybrahim flaapen niet dan in het midden van karabijnen en fabels. Voor het overige hebben zij geen denkbeeld van burgerregeering en openbaare orde (a). Hunne eenigfte zaak is geld te fchraapcn, en het middel, dat zij als het eenvoudigst daartoe gebruiken, is het te grijpen overal daar het zig vertoont, het met geweld te ontneemen aan ieder die het bezit, geduurig willekeurige fchattingen op de dorpen en op de tollen te leggen, die weder op den koophandel gevonden moeten worden. $. II. (a) Toen ik te Kairo was, fchaakten enige Mammelukken de vrouw van eenen Jood, die met haar den Nyl overtrok. De Jood deedt zijn beklag aan Mosad, en deeze antwoordde met zijne voermans - ftem: Och! laat die jonge luiden hun plaifier neemtn! Des avonds lieten de Mammelukken den Jood weeten dat zij hem zijne vrouw zouden we. dergeeven, als hij honderd piasters voor hunne moeite be» taalde, en hij moest het doen. Wen moet hier bij opmer» ken dat in de zeden van het land de vrouwen heiliger dan het leven zelf zijn. M 3  i8o Reize door Syrië en Egypte. Staat des volks in Egypte. Men kan gemaklijk bezeflën dat in zulk een land alles aan zulk eene regeering beantwoordt. Daar de landman de vrugten van zijnen arbeid niet geniet, daar werkt hij flegts gedwongen en de landbouw kwijnt: daar men niet veilig de aangenaamheden des levens genieten kan, wordt die nijverheid, die dezelve voortbrengt, niet opgewekt, en de kunnen blijven in haare kindsheid : daar de kundigheden nergens toe dienen, doet men niets om dezelve te verkrijgen en de verftanden blijven in barbaarfche onweetendheid verzonken. Zoodanig is de toefland van Egypte. Het grootlle gedeelte der landen is in handen der Beks, der Mammelukken en der lieden van de wet; het getal der andere landeigenaaren is zeer klein, en hun eigendom is duizend belastingen onderworpen. Geduuriglijk is 'er eene fchatting te betaalen, eene fchade te verhelpen; geen regt van opvolging of erfregt vóór onroerende goederen; alles vervalt aan de regeering, van welke men alles weder koopen moet. De boeren zijn 'er daglooners, welken men te weinig laat om te leeven en te Veel om te fterven. De rijst en het koren, dat zij fnijden, is voor dc tafel hunner heeren, terwijl zij voor  Zevende Hoofdfluh 181 voor zig flegts de doura behouden, van welke zij brood maaken zonder gist, en zonder fmaak, als het koud is. Dat brood, op een vuur van gedroogde koe-en buffels mist f>) gebakken, water, en raauwe uijen maaken het geheel jaar door hun voedzel uit; gelukkig zijn zij als zij 'er van tijd tot tijd wat honig, kaas, zuure melk en dadels bij kunnen hebben. Vleesch en vet, daar zij zeer op gettcld zijn, koomt niet op hunne tafel als op de grootfle feest - dagen en bij de voornaamfte. Hunne geheele kledij beltaat in een hemd van grof blaauw linnen, en in eenen zwarten mantel van dun en grof goed. Hun hoofddekzel is eene muts van eene zekere foort van laken, om welke zij eenen langen neusdoek van roode wollen flof winden. Hunne armen, beenen, en borst zijn naakt en de meefte hunner draagen geene broeken. Hunne wooningen zijn aarden hutten, waarin men ftikt van de rook en hitte, en in welke zij dikwijls door vuilheid , vogtigheid en flegtvoedzel van ziekten aangetast worden: eindelijk koomen zig, om de maat vol te maaken, bij deeze ellende nog geduurige bekommernisfen, vrees voor de plunderingen der Arabieren, voor de bezoeken van de Mammelukken, voor de wraak der fa- O) Men herinnert zig dat Egypte een kaal land is zonder hout. M 3  i32 Reize door Syrië en Egypte. familieën, en alïe de onrust van eenen geduuriget* burgerkrijg voegen. Dit tafereel, aan alle dorpen gemeen, is weinig behaaglijker in de Heden. Te Kairo zelf wordt de aankoomende vreemdeling gerroffen door overal verwoesting en ellende te zien. De menigte, die door de ftraaten dringt, vertoont niet anders aan zijn gezigt dan lelijke lappen en afzigtelijken naakte deelen. Het is waar dat men 'er dikwijls rijk gekleede ruiters ontmoet; maar deeze aflteekende pragt maakt het fchouwfpel der armoede flegts te aanftootlijker. Al wat men ziet of hoort kondigt aan dat men in het land der flavernij en dwinglandij is. Men fpreekt 'er niet dan van burgertwisten, dan van algemeene ellende, dan van geld afpersfmgen, dan van flokflagen en doodflagen. Geene veiligheid voor leven of goederen. Men plengt het bloed van een mensch als dat van een os. Zelfs het geregt plengt het zonder omftandigheden. De nagt - wagt in haare ronde, de dag - wagt in haare omgangen vonnisfen, veroordeelen, en doen in een oogenblik het vonnis ter uitvoer brengen, zonder dat men zig op iemand anders beroepen kan. Zij is verzeld van beulen en op het eerfte bevel valt het hoofd van eenen ongelukkigen in den lederen zak, in welken men het ontvangt, uit vrees van de plaats te bezoedelen. En indien nog maar de fchijn van eene misdaad alleen aan het gevaar der ftraf bloot ftelde! maar dikwerf zal, zonder andere beweegreden  Zevende Hoofdfluk. 183 «en dan de fchraapzugt van eenen grooten en de aangeeving van'eenen vijand, een man, die men vermoedt dat geld bezit, voor een Bek geroepen worden. Men eischt eene fomme gelds van hem, en, zoo hij ontkent het te hebben, legt men hem op'den rug, geeft hem twee of drie honderd ftokflagen op de voetzooien, en dikwijls flaat men hem dood. Wee hem die in vermoeden geraakt van rijk te zijn! Daar zijn altijd honderd verfpieders gereed om hem aantegeeven. Het is alleen door het uiterlijke der armoede dat hij de roofzugt van hun, die de magt in handen hebben, kan ontkoómen. J. III. Over de ellende en hongersnood in deeze laatfte jaaren. Het is vooral in deeze drie laatfte jaaren dat deeze hoofdftad en geheel Egypte het fchouwfpel van de jammerlijkfte ellende vertoond hebben. Bij de gewoone plaagen van eene toomlooze dwinglandij ; bij die, welke uit de onlusten der voorige jaaren voortfbrooten , kwamen nog verwoestender natuurlijke plaagen. De pest, in de maand November 1783 van Conflantinopolen aangebragt, woedde als gewoonlijk in den winter \ men telde dat 'er tot vijftien honderd lijken op eenen dag buiten de M 4 Poor-  184 Reize door Syrië en Egypte. poorten van Kairo (a) gedraagen wierden. Do zomer deedt dezelve, gelijk gewoonlijk in dit land, bedaaren. Maar op deeze eerfle plaag volgde weldra eene andere nog verfchriklijker. De overftrooming van het Jaar 1783 was niet op haare hoogte geweest; een groot gedeelte der landen hadt niet bezaaid konnen worden uit gebrek aan vogt, een ander gedeelte was niet bezaaid uit gebrek aan zaad; de Nyl in het Jaar 1784 wederom zijne tot vrugtbaarheid vereischt wordende hoogte niet bereikt hebbende, begon 'er terftond fchaarsheid te koomen. Reeds in het laatst van November rukte de hongersnood in Kairo bijna zoo veel volk weg als dc pest; de ftraaten , die eerst vol bedelaars waren , vertoonden welhaast geen eenigen; alles fneuvelde of verliet de ftad. De dorpen wïerden niet minder ontvolkt ; een ontzagchelijk getal ongelukkige, die den dood zogten te ontfhappen, verfpreidde zig over de nabuurige landen. Ik heb Syrië vol van hun gezien; in de maand Januarij 1785 waren de ftraaten van (a) In Turkye zijn de begraafplaatfen, volgens de gewoonte der Ouden, altijd buiten d« fteden; en, naardien elk graf gewoonlijk met eenen grooten Heen en een klein Bietfelwerk bedekt is, maakt zulks bijna eene tweede ftad, welke men, even als eertijds te Alexandrie Necropolis, of de zwarte ftad zoude kunnen noemen.  Zevendt Hoofdftuk. 185 vm Saide, Acre en Palefïina vol van Egyptenaaren, die overal kenbaar zijn aan hunne zwarte kleur: en zij zijn tot Aleppo en Diarbekr doorgedrongen. Men kan de ontvolking deezer twee jaaren niet juist bepaalen, omdat de Turken geene dood - noch geboorte- noch volks-lijsten houden Ca); maar men was over het algemeen van gedagten dat het land een zesde deel zijner inwooncren verloren hadt. In deeze omftandigheden zag men alle die tooneelen vernieuwen , welker verhaal de menschlijkheid doet ijzen, en welker gezigt een gevoel van afgrijzen en droefheid verwekt, dat niet ligt uitgewischt wordt. Even als in den hongersnood, die over enige jaaren Bengale drukte, waren de ftraaten en openbaare pleinen als bezaaid met uitgemergelde en ftcrvende geraamten ; met hunne zwakke ftemmen fmeekten zij te vergeefsch de voorbijgangeren om medelijden; de vrees voor eigen gevaar verhardde het hart; die ellendige ftierven, terwijl zij leunden tegens de muuren van de huizen der Beks, welke zij wisten dat vol rijst en koren waren, en dikwijls verjoegen de Mammelukken, welke hun gefchreeuw verveelde, hen met ftokflagen. Geen middel, hoe walglijk , is onbezogt gebleven om de woede des hon- (a) Zij hebben bijgeloovige vooroordeelen tegens dit gebruik, M 5  iS6 Reize dóór Syrië en Egypte. hongers te flillen; het onréinfte wierdt verfloricten 5 en ik zal nimmer vergeeten dat ik in de maand Maart 1785, uit Syrië naar Frankrijk keerende, onder de muuren van oud Alexandrie twee ellendigen op het kreng van een kemel zag zitten, daar zij den honden zijn verrot vleesch betwisteden. • Daar zijn onder ons flerke zielen, die, na de fchatting van medelijden , aan zulke rampen verfchukligd, betaald te hebben, tot verontwaardiging overflaan, eri dezelve hun, welke die verdraagen, tot eene misdaad rekenen. Zij zeggen dat dat volk den dood verdient, dat geen moeds genoeg heeft om hem afteweeren of dat denzelven ontvangt zonder zig den troost te verfchaffen van ten minden gewrooken te fterven. Men gaat zelfs zoo verre dat men die feilen tot bewijzen aanvoert van eene zedenlijke wonderfpreuk , te roekeloos gewaagd; men wil'er namelijk deeze gewaande ftelregel mede bewijzen dat de bewooners van heete landen , door hun temperament en karakter vernederd, door de natuur voorbefchikt zijn om altijd de jlaaven der dwinglandij te wezen. Maar heeft men wel onderzogt of ditzelfde nooit voorgevallen zij in lugtftreeken, welke men met het uitfluitend voorregt van vrijheid vereeren wil? Heeft men wel acht gegeeven of de algemeene feiten, welke men als bewijzen aanvoert, niet met bijkoomende omftandigheden gepaard gaan, die derzelver uit-  Zevende Hoofd/luk. 187 uitkomrten veranderen ? Het is in Maatkunde even als in de geneeskunde , afzonderlijke verfchijnzels doen dwaalen omtrent de waare oorzaaken van het kwaad. Men haast zig te veel om bijzondere gevallen tot algemeene regelen te maaken: die algemeene beginzels, die het verftand zoo zeer behaagen, hebben bijna altijd het gebrek van onze< ker te zijn: het gebeurt zoo zeldzaam dat de feiten, volgens welke men zijne redeneeringen inricht , naauwkeurig waar zijn! en derzelver waarneeming luiftert zoo naauw, dat dikwerf te vreezen is dat men op hersfenfchimmige grondflagen wankelbaare {telzels zal bouwen. Wanneer men in het geval, van 't welk wij fpreeken, de oorzaaken van de onderdrukking der Egyptenaaren nafpeurt, zal men bevinden dat dit volk, door ongelukkige omftandigheden gedrukt, eer medelijden dan verachting verdient. En waarlijk, het is met den ftaatkundigen toeftand van dat land niet gelegen als met dien van ons Europa. Bij ons verdwijnen de fpooren der oude omwentelingen meer en meer, en daar door naderen de overheerfchende vreemdelingen ook meer en meer de overwonnen inboorlingen; en deeze vermenging maakt hen tot eene eenzelvige natie, die eenerlei belangen heeft. In Egypte integendeel, en bijna in geheel Afia, is het oorfpronglijk volk, in omwentelingen, die nog verfch zijn,  / 188 Reize door Syrië en Egypte. zijn , door vreemde overweldigers t' ondergebragt, tot gemengde lighaamen gevormd, welker belangen geheel ftrijdig zijn. De Haat is eigenlijk in twee partijfchappen verdeeld; de eene is die van'het overwinnend volk, van welke de bijzondere perfoonen alle de burgerlijke en krijgsampten vervullen , de andere die van het overwonnen volk, die alle de onderhoorige klasfen der maatfchappij vervult. De regeerende partij , die zig , uit kragt van haare overwinning, het uitfluitend regt op allen eigendom aanmaatigt, behandelt de partij , over welke zij heerscht, als een lijdend werktuig van haare geneugten; en deeze, van alle perfoonlijk belang beroofd, geeft de eerfle flegts zoo weinig als haar mogelijk ïs: zij is als een flaaf, wien zijns meefters rijkdom tot een last is, en die zig gaarne de flavernij onttrekken zou, als hij 'er flegts kans toe zag. Deeze onmagt is een ander kenmerk, dat deeze ftaatsgefteldheid van de onze onderfcheidt. In de Europifche rijken verkrijgt de regeering uit den fchoot der natieën zeiven de middelen om haar te regeeren, en daarom is het haar noch gemaklijk noch voordeelig haare magt te misbruiken! maar zoo 'er door een onderfteld geval, perfoonlijke belangen, van den anderen onderfcheiden, ontflonden, zouden zij dezelve niet tot dwinglandij toe kunnen gebruiken. De reden is dat, behalven die menigte, welke men volk  Zevende Hoofdjluk. i8ö volk noemt, die, fchoon fterk door haar geheel, egter altijd zwak is door haare oneenigheid, 'er nog een andere middenftand beftaat, die, aan de hoedanigheden en van het volk en van de regenten deel hebbende, om zoo te fpreeken het evenwigt uitmaakt tusfchen dit en geene. Deeze ftand is die klasfe van alle de rijke en welgefteldc burgeren, die, alle de beroepen der maatfchappij waarneemende, een gemeen belang hebben dat men de regten van veiligheid en eigendom , welke zij genieten, eerbiedige. In Egypte integendeel is geen middenftand , geene van die talrijke klasfen van edellieden, lieden van den tabberd of van de kerk, van kooplieden , landeigenaaren enz., die, om zoo te fpreeken , een middenftand uitmaaken tusfchen het volk en de regenten. Daar is ieder een krijgsman of een man van de wet, dat is van de regeering, of ieder is arbeider-, ambagtsman , koopman, dat is volk, en het volk ontbreekt vooral het eerfte middel om de onderdrukking te weêrftaan, de konst om zijne kragten te vereenigen en te beftieren. Om de Mammelukken te vernietigen of te hervormen zou een algemeen eedgenootfehap der boeren vereischt worden, en het is onmogelijk dit tot ftand te brengen: het ftelzel der onderdrukking heeft zijne regelen, men zou zeggen dat overal de tijrannen met die konst geboren zijn. Elke provintie , elke landftreek heeft haaren landvoogd. Elk dorp heeft zijnen on-  ïoo Reize door Syrië en Egypte. onderlandvoogd (a), die op de beweegingen der menigte let; fchijnt hij, alleen tegens alle, zwak, de magt, die hij verbeeldt, maakt hem fterk. Daar* enboven leert de ondervinding dat, overal daar iemand is, die moeds genoeg bezit om zig tot meefter optewerpen , hij altijd andere vindt, die laag genoeg zijn om hem daarin bijteftaan. Deeze onderlandvoogd geeft een gedeelte van zijn gezag over aan enige leden der maatfchappij, die hij onderdrukt, en deeze worden zijne helpers: naieverig op eikanderen betwisten zij zig onderling zijne gunst, en hij bedient zig beurtelings van ieder van hun om hen alle evengelijk te bederven. Dezelfde jaloufij en ingewortelde haat verdeelt ook de dorpelingen, maar al onderftelde men al eens eene vereeniging, die reeds zoo moeijelijk is, wat zou dan eene bende boeren te voet en bijna naakt, met ftokken, of zelfs met fnaphaanen gewapend, kunnen uitvoeren tegens wel geoefende en van het hoofd tot de voeten gewapende ruiters? Ik wanhoop vooral aan het geluk van Egypte, als ik den aart van den grond, al te wel gefchikt voor ruiterij, befchouw. Zoo bij ons het best geoefend voetvolk deeze nog in de vlakten vreest, wat zal het dan wezen bij een volk, dat (a) In het Arabisch kdiem makdm , woordüjk flaatsbe' hUedende, waarvan men caïmacan gemaakt heeft.  Zevende HoofdfluJt. ïoi dat zelfs de eerfte beginzelen der krijgskunde niet kent, dat die weetenfchap zelfs niet leeren kan, wijl Zij de vrugt van de oefening, en de oefening onmogelijk is. Het is alleen in bergachtige landen dat de vrijheid groote hulpmiddelen heeft : daar kan door het voordeel van den grond eene kleine bende door beleid het getal vergoeden. Wel vereenigd, omdat zij eerst klein in getal is, verkrijgt zij dagelijks nieuwe kragten door de gewoonte van dezelve te gebruiken. De'onderdrukker, die minder werkzaam is, omdat hij reeds meer magt heeft, draalt, en eindelijk worden die benden boeren of roovers, welke hij verachtte , afgerigte foldaaten, dit- hem in de vlakten de konst van ftrijden en den prijs der overwinning betwisten. In vlakke landen integendeel wordt de minfte zamenrotting uit malkanderen gejaagd, en de onkundige boer, die niet eens eene verfchanfing weet te maaken , heeft geene andere toevlugt dan het medelijden zijns meefters en de voortduuring zijner flavernij. Ook zou 'er, zoo 'er een algemeen beginzcl vastteftellen was, geen waarachtiger zijn dan dit dat de vlakke landen de zetels der zorgeloosheid en flavernij zijn, en de bergachtige landen het vaderland van kragtige werkzaamheid en vrijheid Ca). In den tegenwoordigen toe- ftand (a) De meefte oude en hedendaagfche volkeren, die eene groote werkzaamheid hebben laaten blijken, zijn indedaad  tpz Reize door Syrië en Egypte. ftand der Egyptenaaren zoude het nog kunnen zijrt dat zij geen moed lieten blijken zonder dat men daarom zoude kunnen zeggen dat hun de aanleg daartoe ontbreekt, en dat de lugtftreek hun die hoedanigheid geweigerd heeft; en waarlijk die aanhoudende aanfpanning der ziel, die men moed noemt, is eene hoedanigheid, die veel meer van het zedenlijke dan van het natuurlijke afhangt. Het is niet de meerdere of mindere warmte der lugtftreek maar eerder de hevigheid der hartstogten , en het vertrouwen op zijne eigen kragten, die de ftoutmoedigheid geeven om gevaaren te trotfeeren. Als deeze twee voorwaarden 'er niet zijn, kan de moed werkeloos blijven; maar het zijn de omftandigheden die daad bergbewooners geweest. De' Asfyriers, die zig van het land van den Indius af tot aan de Middellandfehe Zee meefier maakten, kwamen uit het gebergte van Atcurie. De Kaldecrs waren uit h/tzelfde land oorfpronglijk; de Perfen van Cyrus kwamen uit het gebergte van Elymaïs; de Macedonkrs uit het gebergte RJiodope. In laatére tijden zouden de Zwitfers, de Schotten, de S'ivoiaards, de Miquelets, de Afturiers , dé bewooners der Cevennes, altijd vrij, of moeijelijk t' ondertebrengen, de alg'emeenheid van dezen regel kunnen bewijzen, zoo niet de uitzondering van de Arabieren en Tartaaren aanwees dat 'er nog eene andere zedenlijke oorzaak is, die zoo wel in de vlakten als in de gebergten plaats heeft,  Zevende Hoofdfluk. *93 die ontbreeken en niet het vermogen. Daarenboven , als 'er menfchen zijn tot kragtige werkzaamheid bekwaam , moeten het die zijn, welker ziel en lighaam, door de gewoonte van te lijden, als ik zoo fpreekenmag, verfraaid, eene ftroefheid aangenoomen hebben, die de pijlen der droefheid verftompt; en zoodanige zijn de Egyptenaars. Men bedriegt zig, als men hen zig verbeeldt als ontzenuwd door de hitte of verzwakt door ongebondenheid. De {bedelingen en de welgeftelde lieden kunnen die weekhartigheid bezitten, die in alle lugtftreeken hun deel is; maar de boeren , zoo veracht onder den naam van fellahs, kunnen verbaazcndc vcrmoeienisfen doorftaan. Men ziet hen geheele dagen doorbrengen met water uit den Nyl te putten, terwijl zij naakt aan eene zonnefchijn ftaan blootgefteld , die ons zou doen bezwijken. Die , welke den Mammelukken als knegts dienen, doen alle de beweegingen, welke de ruiter verrigt, in de ftad, op het land, in den oorlog, overal volgen zij hen, en altijd te voet; geheele dagen loopen zij voor of agter hunne, paarden , en, als zij moede zijn, maaken zij zigzelve aan den Haart vast, liever dan agter te blijven. Daar zijn in hun karakter zedenlijke trekken, die hetzelfde als deeze ftaaltjes van hunne natuurlijke gevleidheid bewijzen. De ftijf hoofdigheid, welke deeze boeren in hunne haat en wraakzugt L Deel. N doen  194 Reize door Syrië en Egypte. doen blijken (a), hunne woede in de gevesten van her een dorp regens het ander, het punt van eer, dat zij Hellen in het verdraagen van flokflagen zonder hun geheim te verraaden (£), hunne wreedheid zelve in het firaffen van hunne vrouwen en dogteren, als zij flegts in het minst de paaien der eerbaarheid te buiten gaan (c), alles bewijst dat, zoo het vooroordeel omtrent zekere dingen hunne ziel kragt inboezemt, die kragt flegts noodig heeft beflierd te worden om in een gedugten moed te veranderen. De muiterijen en oproeren, welke hun te lang getergd geduld fomtijds, vooral in de provintie van Ckarkié, verwekt, bewijzen dat 'er vuur bij hen fmeult, (a) Als iemand door eenen anderen gedood wordt, eischt het geflagt des gefneuvelden van dat des doodflagers eene gelijke vergelding, dis zij van geflagt tot geflagt vervolgen zonder het ooit te vergeeten. (&) Als iemand deeze pijnbank ondergaan heeft zonder te zeggen waar zijn geldis, zegt men van hem; hij is een man, en dit woord vergoedt hem alles. (O Dikwijls zullen zij haar, op een enkel vermoeden, dooden; en dit vooroordeel heeft ook even eens plaats in' Syrië. Toen ik te Ramlê was, wandelde een boer verfcheiden dagen over de markt met een mantel, met liet bloed zijner dogter bevlekt, welke hij dus hadt omgebragt; de meefle gaven hem gelijk: de Turkfche juftitie bemoeit zig met zulke zaaken niet.  Zevende Hoofd/luk. 195 fmeult, dat flegts, om uittcbarfteri, hanlen wagt, die het weeten gaande te maaken. $. iv. Toe/land van den geest des Volks in Egypte e» van de Konflen. Maar daar is eene fterke hinderpaal, „die in Egyp ■ te alle gelukkige omwentelingen belet, namelijk de diepe onkunde der natie, die onkunde, welke, de geesten verblindende omtrent de oorzaaken der plaagen, hen ook blind houdt omtrent de middelen om dezelve te góneezen. Naardien ik voorneemens. ben nog eens op dit Huk te koomen, dat, gelijk verfcheiden der voorgaande, geheel Turkye gemeen is, blijf ik op geene bijzonderheden ftil Maan. Het is genoeg hier aantemerkcn dat deeze onweetendheid, over alle klasfen van menfchen verfprcid , haare uitwerkingen uitbreidt over alle foorten van zedenkundige en natuurkundige kennisfe, over de weetenfchappen, over de fraaie konMen, zelfs over de werktuiglijke konften.De eenvoudig* fte deezer zijn nog in eene foort van kindsheid. Hunne fchrijnwerken, flotenwerken, geweermaakerswerken zijn lomp. Hunne kramerijen, ijzerwerken, hunne roeren piftool - loopen koomen alle van buiten 's lands. Men vindt ter naauwernood eenen horologie - maaN a ker  ip6 Reize door Syrië en Egypte. ker in Kairo, die een zak-uurwerk herflellen kan, en nog is hij een Europeer. De juweliers zijn 'er gemeener dan te Smirna en Aleppo; maar zij kunnen de eenvoudigfte roos niet net zetten. Men maakt 'er buskruid, maar het is ruuw. Daar zijn fuiker - rafinaderijen, maar de fuiker is vol fchuïm en firoop en de witte fuiker wordt te duur. De eenigfle waaren, die met enige volmaaktheid bearbeid worden, zijn de zijden ïtoffen; en nog is het werk zoo fraai niet, en dc prijs veel duurer dan in Europa. A G T-  'Agtfle Hoofdjluh 197 AGTSTE HOOFDSTUK. Staat van den Koophandel, en zal zig verwonderen dat in deeze algcmeene barbaarschhcid de koophandel nog die werkzaamheid behouden hebbe, welke hij in Kairo heeft; maar een aandachtig onderzoek van de bronnen, waaruit die voortvloeit, zal het raadzel gemaklijk oplosfen. Twee voornaame oorzaaken maaken Kairo tot de ftapelplaats van eenen grooten handel: de eerfte is de ophooping van alle de levensmiddelen van Egypte in den omtrek dier ftad. Alle de groote landeigenaars, dat is, de Mammelukken en lieden'van de wet zijn daar vergaderd, en trekken daar hunne inkomften, zonder het land, dat dezelve oplevert, iets wedertegeeven. De tweede oorzaak is de ligging dier ftad, waardoor zij tot een doortogt dient, en het middenpunt wordt van vertier, welks takken zig door de Roode Zee in Arabie en Indie, door den Nyl in Abysfmie en in het binnenst van Afrika, en door de Middellandfehe Zee in Europa en het Turkfche rijk uitltrekken. Elk jaar koomt 'er te Kairo eene caravane van Abysfmie'% die van dulN 3 zend  198 Reize door Syrië en Egypte. zend tot twaalfhonderd zwarte flaaven, olijphantstr.nden, ftofgoud, ftruisvederen, gommen , papegaaien en aapen aanbrengt O). Eene andere caravane , aan het uiterfte van Marokko verzameld, en naar Mekka beftemd, lokt de bedevaartgangers tot van de oevers van de rivier van Senegal (t>). Zij trekt langs de kusten der Middellandfehe Zee, neemt onder weg die van Algiers, Tripoli en Tunis enz. mede, en koomt door de woeltijn tot Alexandrie , drie of vier duizend kameelen fterk. Van daar gaat zij naar Kairo, daar zij zig bij de caravane van Egypte voegt. Vervolgens vertrekken beiden gczamentlijk naar Mekka , van waar zij honderd dagen daarna wederkoomen. Maar de bedevaartgangers van Marokko, die nog zes honderd mijlen afteleggen hebben, koomen eerst na eene afwezig- heid O) Deeze cavavane koomt over land langs den Nyl; met deeze kwam de Heer Brucr; een Engelschman, in bet Jaar 1772 van Jbysfinie, in welk land hij den ftoutften togt gedaan hadt, die in deeze eeuw ondernoomen is. In het doortrekken van de woeftijn hadt de caravane gebrek aan levensmiddelen , en leefde verfcheiden dagen alleen van gom. O) Ik heb te Kairo verfcheiden zwarten gezien, die met deeze caravane mede gekoomen waren; zij waren uit het land der Foulis, ten Noorden van Senegal, en zeiden dat zij Franken in hun land gezien haddeq.  Agtfe Hoofdfluk. *99 heid van meer dan een jaar weer t'huis. De laading deezer caravanen beftaat in Indifche ftoffen, chdles, gommen, reukwerken, pacrlen, en vooral in koffij van Yemen. Deeze zelfde koopmanfchappen koomen langs eenen anderen weg te Suez, daar de Zuiden - winden in de maand Meij zes- of agtentwintig zeilen uit de haven van Djedda henen voert. Kairo behoudt alle deeze koopwaaren niet; maar behalven het gedeelte, dat daar verbruikt wordt, trekt die ftad.nog het voordcel van de regten voor den doortogt en van de verteeringen der bedevaartgangeren. Daar koomen ook nog van tijd tot tijd kleine caravanen van Damaskus, die zijden en kattoenen-ftoffen, olie en drooge vrugten medebrengen. In het goede jaargetijde liggen 'er op de rC-e van Damiate altijd enige vaartuigen , die de rook - tabak van Latakté ontfeheepen. Het vertier van deeze waare is ontzachelijk groot in Egypte. Deeze vaartuigen neemen daarentegen rijst in, terWijl andere onophoudelijk af en aan vaaren te Alexandrie, en van Conjlantinopolenk lederen, wapenen, bontwerken, reizigers en kramerijen aanbrengen. Ook koomen'er van Marfeille, Livomo en Venetië, metlakenen, cochenille, Lyonfche ftoffen en galonnen, fpecerijen , papier, ijzer, lood, Venetiaanfche fequinen, en Duitfche dalers- Alle deeze koopwaaren worden ter zee naar Rofette gevoerd N 4 met  £00 Reize door Syrië en Egypte. niet fchuiten, djerm (a~) genoemd, daar ontfcheept, vervolgens weder op den Ayl in vaartuigen geladen en zoo naar Kairo gebragt. Volgens dit tafereel is het niet te verwonderen dat de koophandel een treffend aanzien hebbe in deeze hoofdftad, en men zal zonder moeite aan het herigt van den algemeenen opzigter over de tollen geloof flaan, die in het Jaar 1783 beweerde dat deeze ftad bijna voor honderd en vijftig millioenen koophandel dreef. Maar als men onderzoekt , in welke kanaalen die fchatten vloeijcn, als men in aanmerking neemt dat een groot gedeelte der Indifche koopwaaren en van de koffij naar buiten 's lands gaat, dat dezelve betaald worden met koopwaaren uit Europa en Turkije , dat het vertier binnen 's lands bijna geheel beftaat uit dingen van prao-t en weelde, waaraan de laatfte hand reeds gelegd is; dat, eindelijk, de voortbrengzelen, welke daartegens gegeeven worden, grootendeels in onbewerkte ftoffen beftaan, dan zal men begrijpen kunnen dat deeze geheele handel gefchiedt zonder dat 'er veel voordeel uit fpruit voor den rijkdom van Egypte en den welvaart des volks. N E,- O) Eene foort van fchuit met een groot latijnsch zeil, bruin en blaauw gefheept alt beddetijk*  Negende Hoofdf ah. 201 NEGENDE HOOFDSTUK. Van de landengte van Suez en van de yereeniging van de Roode met de Middellandfehe Zee. Jfk fprak in het voorig Hoofdftuk van den handel, welke 'er tusfchen Egypte en Arabie en Indie plaats heeft langs den weg van Suez; dit onderwerp herinnert ons aan een vraagftuk, waarmede men zig in Europa vrij dikwijls bezig houdt: te weeten, of het niet mogelijk zoude zijn de landengte, die de Roode Zee van de Middellandfehe fcheidt, doortcgraavcn, opdat de fchepen, langs eenen korteren vaart dan, over de Kaap de Goede Hoop, Indie zouden kunnen bereiken. Men is geneigd om deeze onderneeming voor uitvoerlijk te houden wegens de geringe breedte van de landengte. Maar ik heb op eene reis, welke ik naar Suez gedaan heb, gemeend reden te vinden om het tegendeel te denken. Het is wel waar dat de ruimte, die de twee zeeën van een fcheidt, niet meer dan agttien of negentien gemeene mijlen breed is: het is ook waar dat deeze grond niet bergachtig is en dat men van boven de platte daken van Suez met den verrekijker op eene. N 5 kaa-  Soa Reize door Syrië m Egypte. kaale en platte vlakte niet meer dan een eenigeborstwcering in het Noord-Westen ontdekt: het is dan het verfchil van waterpas niet, die deeze doorgraaving beletten zalf»; maar de groote hinderpaal is dat overal, daar de Middellandfehe en Roode Zee over eikanderen liggen, 'er een laag en zandig ftrandis, daar het water plasfenen moerasfen vormt, vervuld met zand-plaaten, zoo dat de fchepen op eenen grooten afiland van de kust moeten blijven. Hoe nu in los zand een duurzaam kanaal gegraaven? (£) Daarenboven zijn 'er op de kust geene havenen en' men zou dezelve geheel moeten maaken; de grond ontbreekt eindelijk volflrekt zoet water, en men zou, als de bevolking groot was, hetzelve tot uit den Nyl moeten haaien. Het j : °fr^ St£n 3t dG R°°de Zee h0°g" ™s de Middellandfehe , en waarlijk, als men aanmerkt dat de Nyl vznhet kanaal van Kolzoun tot aan zee nog eene helling heeft van derug mijlen verre, zal men dat denkbeeld zoo ongenjmd niet vinden, fchoon het fchijnt dat het waterpas Zig weder herflellen moest om de Kaap de Goede Hoop. (6) Indien het waar ware dat de Roode Zee hooger is dan de Middellandfehe, zou, dunkt mij, deeze zwaarigheid des fchrijversras weggenoomenzijn; dezwaare ftroom, die 'er dan door dat kanaal zou gaan, zou deeze zandplaatenraswegfehuurenof ten minften eene geul maaken, die de fchepen eenen doortogt verleenen zoude; verre dan dat « dcc-  Negende Hoofdfluk. 203 Met best en eenigst middel om deeze vereenïging der twee zeeën ter uitvoer te brengen is dan dat, hetwelk men reeds verfcheiden maaien met een goeden uitflag te werk gefield heeft, namelijk de gemeenfchap te maaken door den vloed zeiven: de grond laat dit zonder zwaarigheid toe; want de berg Mokattam wordt op de hoogte van Kairo eensklaps laager, en formeert daar nog flegts een laag halfrond vlak, rondom welk eene vlakte ligt, die gelijk van grond is van den oever des Nyh af tot de punt van de Roode Zee. Dc Ouden, die reeds vroeg den ftaat dier piaatfen waargcnoomen hadden, krccgen daardoor aanleiding om dc twee zeeën door een kanaal, van de Roode Zee tot den vloed gegraaven, te vereenigen. Strabo merkt in zijn XVI Boek aan, dat het eerfle gemaakt wierdt onder de regeering van Seso'stRis , die ten tijd des Trojaanfchcn oorlogs regeerde (a) ; en dat deeze onhandigheid van het hooger waterpas der Roode Zee nadeelig zou zijn, zou zij het oogmerk helpen bevorderen, de zwaarigheid van havenen koomt mij ook niet gewigtigvoor; het graaven van enige bekwaame havenen is geen werk in vergelijking van het openen van het kanaal zelf. Vertaalek. O) Dat is te zeggen, volgens mijne bijzondere berekeningen, ten tijd van Salomon. Zie eene Verhandeling over de Oude Tijdrekening, geplaatst in het Journal des Scavans , Janv'er, 17i>2.  ao4 Reize door Syrië en Egypte. dat werk hadt zoo veel gerugt gemaakt dat men aangetekend hadt dat het'honderd elleboogen Cof honderd en zeventig voeten) breedte hadt, en geI meg diepte voor een groot [chip. Na den inval der Gnekcn herflelden het de Ptolomeussen. Onder de regeering der Romeinen vernieuwde Trajanus het weder. In kort, tot de Arabieren toe hebben deeze voorbeelden gevolgd. Ten tijde van Omar ebn - el - Kattab , zegt de Hiftorie fechnjverEL MakÏn, toen de Steden Mekka en Medina gebrek leeden, beval de Kalif den Landvoogdvan Egypte, Amroü, een kanaal te graaven van den Nyl naar Kolzoum, ten einde voortaan de fchattingen van koren en garst, voor Arabie befiemd, langs dien weg te vervoeren. Dit kanaal is hetzelfde, dat in onzen tijd naar Kairo loopt, en dat m het veld ten Noord- Oosten van Berket-elHadj, of het meir der bedevaartgangeren ftuit Kolzoum, Clysma bij de Grieken, daar het eindigde, is zedert verfcheiden eeuwen verwoest, maar de naam en de plaats beltaan nog in een heuveltje van zand , ugchels en fleenen, drie honderd fchreden ten Noorden van Suez, op den oever der zee, regt over de waadbaare plaats, die naar de bron elNabd leidt. Ik heb deeze plaats gezien gelijk deHeer Niebuiir , en de Arabieren hebben mij, gelijk hem, gezegt dat zij Kolzoum heette,-dus heeft Dan-  Ntgencle .Iloofdfluk. 205 Danville gedwaald, die volgens eene gebrekkige opgaaf van Ptolomeus Clysma agt mijlen Zuidlijker ftclt. Ik geloof dat hij zig ook bedriege in het toepasfen van Suez op het oude Arfïnoé. Naardien deeze ftad, volgens de Grieken en Arabieren, ten Noorden van' Clysma gelegen heeft, moet men derzelver fpooren, volgens de opgaaf van S trabo, XVII Boek, in het diepst van de golf naar den kant van Egypte zoeken, zonder egtcr, gelijk de Heer Savary tot Adjeroud te gaan, dat te Westlijk is: men moet zig bepaalcn tot den laagen grond , die zig omtrent twee mijlen agter de tegenswoordige golf uitftrekt, naardien deeze ruimte al is wat men kan toeftaan dat dc zee zedert zeventien eeuwen agteruit gegaan is. Weleer waren deeze ftreeken met fteden bezet, die met het water van den Nyl verdwenen zijn; de kanaalen, die het aanbragten, zijn vernield, omdat zij indeezen losfen grond ras vervuld geraaken zoo wel door den wmd als door de ruiterij der Bedouinfche Arabieren. Thans wordt de handel van Kairo met Suez gedreven door caravanen , die bij de aankomst en het vertrek der fchepen aangerigt worden, dat is in het laatst van April of in het begin van Meij, en in den loop van de maanden Julij en Auguftus. Die, welke ik in het Jaar 1783 verzelde, beltondt uit omtrent drie duizend kameelen en uit vijf of zes duizend mannen  206 Reize door Syrië en Egypte. nen (Va). De laading beftondt in hout, zeilen, en touwwerk voor de fchepen van Suez; in enige ankers, elk door vier kameelen getorschr.,' in ijzere ftaaven , tin en lood, in enige baaien lakenen en vaten met cochenille , in graan, gierst, boonen enz., in Tvrkkhepiasters, Venetiaanfchc fequinex en Duitfche dalers. Alle deeze koopmanfchappen waren naar Djedda , Mekka en Moka bcflemd r daar inen de koopwaaren uit Indie, en de Arabifche kcffij , die het grootst gedeelte der teruggevoerd wordende waaren uitmaaken, met dezelve betaalt. Daar was behalvert dat ook nog eene groote menigte bedevaartgangers bij, die liever ter zee dan te land reisden, en eindelijk voerde men de noodige levensbehoeften , gelijk rijst, vleesch , hout, en zelfs water; want Suez is de ontblootfce plaats der waercld. Hetzij men zijn gezigt van boven de platten laat weiden over de zandige vlakte ten Noorden cn Wes- O) Zij bleef meer dan veertig djgen verzameld, en verfchoof haar vertiek telkens om verfchttfcmfe rtAaicn'' onder andere om de ongelukkige ditgen, waaromtrent de Turken dezelfde bijgelcovigheid als de Rcrniciren Iiebhcn. Zij vertrok eindelijk den zeven en twintigden Juli; ca kwsm op den r.egen en twintigflen te Suez aen, liLföcnee negen en twintig uuren langs den weg der Ik-.uativ, eene mijl zuidlijkei dan hetmeir der bedevaaitèa:.Uc.en, getrokken. /  Negende Hoofdfluk. 507 Westen, of over de witachtige rotfen van Arabie ten Oosten, of over de zee en de Mokattam ten Zuiden, nergens ontmoet het oog een boom, nergens een grasfebeutje, daar het zig op vestigen kan; geel zand of eene groenachtige watervlakte is alles wat het verblijf te Suez doet zien; de vervallen ftaat der huizen vermeerdert de akeligheid van deeze plaats. Het eenigst drinkbaar water uit den omtrek koomt van el-Nabd, dat is te zeggen, de bron, drie uuren gaans daar van daan op het Arabisch ftrand gelegen; het is zoo ziltig dat het alleen door eene bijvoeging van rum voor de Europeers gebruikbaar is; de zee zou eene menigte visch en fchulpvisfchen kunnen opleveren; maar de Arabieren visfehen weinigen flegt: ook blijft 'er, als de fchepen vertrokken zijn, niemand te Suez dan dc Mammeluk, die Gouverneur van de plaats is, en twaalf of vijftien perfoonen, die zijn huishouden en de bezetting uitmaaken. Zijne vesting is een vervallen (gebouw zonder verdediging, welk de Arabieren voor een kafteel aanzien wegens zes metaalen Hukken kanon van vier ponden ijzers, en twee Griekfche kanoniers, die het hoofd omdraaien als zij de ftukken affteeken. De haven is eene llcgte kaai, aan welke de kleinfte fchuitjes niet koomen kunnen dan met hoog water; daar laadt men egter de koopmanfehappen om dezelve, midden door de zandplaa£en henen, naar de fchepen te brengen, die op de re-  ao8 Reize door Syrië en Egypte. rede ten anker liggen. Deeze rede, eene mijl vati de ftad gelegen, is van dezelve gefcheiden door een ftrand, dat met laag water droog is; zij wordt door niets gedekt, zoo dat men 'er de agt en twintig fchepen, die ik 'er geteld heb, veilig zou kunnen aantasten. Deeze fchepen zijn uit zigzelven onbekwaam tot enigen wederftand, als hebbende geen ander gefchut dan elk vier geroeste fteenftukken. Hun getal vermindert van jaar tot jaar, omdat zij, langs het land vaarende, op eene kust vol van klippen, 'er altijd ten minften van negen een vergaat. In het Jaar 1783 wierdt een derzelve, te el-Tor ingevallen zijnde om water in te neemen, door den Arabieren verrascht, terwijl het volk aan den wal te flaapen lag. Na 'er vijftien honderd fardés koffij uitgehaald te, hebben, lieten zij het fchip voor den wind wegdrijven, die het op de kust deedt ftranden. De timmerwerf te Suez is niet zeer gefchikt om dat verlies te vergoeden ; naauwlijks bouwt men 'er eene cayasfe in drie jaaren. Daarenboven zal de zee, die door haare eb en vloed het zand op dat ftrand ophoopt, eindelijk de kil vervullen en het zal met Suez gaan als metKolzoum en Arfinoé. Indien Egypte dan eene goede regeering hadd', zou het van dat voorval gebruik maaken om op de ree zelve eene andere Had te bouwen, daar men dezelve zou kunnen omdijken met een dijk van flegts zeven of agt voeten hoogte, aangezien de vloed gewoonlijk* niet  Negende Hoofdftkh 209 'niet meer clan dri'è en ëeheri lialven voet rijst. Zij zou het kanaal van den Nyl herftcllen , of op nieuw üitgraaven , en zou de vijfmaal honderd duizend livrei fpWefr; welke hét geleide def 'HaiUatStm Aydidi Arabieren jaarlijks kosten; eindelijk om'de zoo gevaarlijke baar van Bogdz te Rofette te mijden, zou zij het kanaal van Alexandrie bevaarbaar maaken, van waar de koopmanfehappen onmiddelijk in de haven zouden koomen; maar zulke onderneemingen kunnen nooit in de tegeiiswoordige regeering vallen. De geringe aanmoediging, welke Zij den koophandel geeft, is zelfs niet op redenlijke beweegredenen gegrond; duldt zij dien, het is omdat zij 'er een middel in vindt om haare fchraapzugt re voldoen, eene bron, waaruit zij put zonder zig in het minst te bekommeren of zij ukdrooge. Zij weet zelfs geen voordeel te doen mefhet groot belang, dat de Europeërs ftelleh in gemeenfehap met ïndie te houden; Te vergeefsch hebben de Engelfche en Franfche ondernoomen om fchikkingen met haar te maaken om zig dien weg te openen; zij heeft die afgeflaagen, of'nutteloos'gemaakt. IVlen moet zig niet vleijen hierin op den duur te ilaagen; want al hadd' men zelfs al tractaaten gefloten, zouden de omwentelingen, die Kairo forjntijds in eenen nagt omkeeren, derzelver uitwerking tot niet maaken , gelijk gefchied is met het tractaat, dat de Gouverneur van Bengak in het Jaar 1775 met Mo* l DeeU O ham-  ) Men kan de Mammelukken tot bewijs aannaaien,' die doo]>  Twaalfde Hoofdftuh £35 liegt voedzel dat men en de afzigtelijke gedaante der bedelaars, en het ellendig en misdraagen voorkoornen van de kinderen te Kairo moet toefchrijven. Die kleine fchepzelen vertoonen nergens elders zulk een droevig uiterlijke; met hunne ingezonken oogen , met hunne ongedaane en bolle aangezigten , met hunne door verftoppingen gezwollen buiken, met hunne magere handen en voeten, en met hun geelachtig vel hebben zij het voorkoomen van onophoudlijk tegens den dood te worftelen. Hunne onweetende moeders beweeren dat zij door het kwaadaartig gezigt van den eenen of anderen nijdigaart betoverd worden, en dat oud (a~) vooroordeel is nog i» door middel van goed voedzel en eene wel beftierde leefregel de fterkfte gezondheid genieten. . (a) Dit vooroordeel is indedaad oud en zeer verfpreid. Nefcio quis tenens oculus mihi fafcinat agnos. zegtViRGiLius.-misfchienbedoeldeook Je sus dit, toen hij zeide dat van binnen uit het herte der menfchen voortkoomen dingen, die hem ontreinigen, als kwaade gedagten, overfpelen en booze oogen Marc VII: 22. dat zoude dan zijn de wil om niet zijne oogen zijnen naasten te Jchaaden. Dit vooroordeel vindt men tot diep in Indie in zwang ; in Malabar meent men de uitwerkingen van het nijdig of boos gezigt voor te kunnen koomen door enige ongerijmde plegtigheden. Vergelijk Sonnerat Reize mar Indie en China D. L U. 111. Vertaal.br.  «35 Reize door Syrië en Egypte. mTurkye algemeen en ingeworteld; maar de waarë oorzaak fchuilt in het liegt voedzel; ook fterft 'er ondanks de talismans (a) eene ongelooflij ke menigte, en deeze ftad bezit meer dan enige andere hoofdftad de noodlottige eigenfchap van de bevolking te verzwelgen. §. I I I. Van de Venusziekte. De ziekte, welke wij vrij oneigenlijk Napelfche ziekte noemen, en die daar door het volk de geze- ' gende ziekte genoemd wordt, is ce Kairo zeer gemeen: half Kairo is daarvan aangetast. De meeste inwooners denken dat zij deeze kwaal van een fchrik, van betoveringen, of van onreinheid krijgen. Enige egter vermoeden de waare oorzaak; maar naardien zij een ftuk, waarop zij zeer ingetogen zijn, raakt, durven zij het niet bekennen. Deeze ge- O) Men ziet in Egypte dikwijls op de aangezigten Nder kinderen en zelfs op die van volwasfen menfchen kleine ftukjens rood ftof of ta'yens koraal of ftukjens gekleurd glas hangen; zij moeten dienen om door hunne kleur en be. weegmg den eerften opflag van het gezigt des nijdigen naar üig te trekken, want die doet, zeggen zij, het kwaad.  Twaalfde Hoofd/luk. a$f gezegende ziekte is zeer moeijelijk te geneezen; de kwik, onder welke gedaante ook toegediend, mischt gemeenlijk haare uitwerking; de zweetdrijvende kruiden hebben beteren uitflag, zonder daarom onfeilbaar te zijn; gelukkig is de fmetftof niet zeer werkzaam wegens de zwaare natuurlijke en te weeg gebragte doorwaasfeming. Men ziet, even als in Spanje, oude mannen met die ziekte tot den ouderdom van tagtig jaaren koomen; maar derzelver uitwerkingen zijn noodlottig voor kinderen, die befmet ter waereld koomen. Die met dezelve naar een koud land overgaat, loopt groot gevaar; daar maakt gij fnelle vorderingen en toont zig altijd hardnekkiger door deeze verplanting. In Syrië, te Damaskus en in het gebergte is zij gevaarlijker, omdat de winter daar feller is: als men haar daar niet tegens gaat, loopt zij in alle de gewoone toevallen uit, gelijk ik daar twee voorbeelden, van gezien heb. S. i v. Van eenen uit/lag van de huid. Dit ongemak is de lugtftreek van Egypte bijzonder eigen en koomt jaarlijks weder. Omtrent het eind van Junij of het begin van Julij wordt het lighaam bedekt met vuurigheid en puisten , die zeer lastig zijn door dé jeuking, welke zij verwekken. De  £3$ Reize door Syrië en Egypte. De geneeskundigen, die opgemerkt hebben dat die ongemak altijd op het nieuw water volgde, hebbent de oorzaak aan hetzelve toegefchreven. Verfcheiden hunner hebben gemeend dat het kwame van de zouten, waarmede zij onderftelden dat dit water bezwangerd was, maar het aanwezen dier zouten is niet bewezen, en het fchijnt dat dit ongemak eene eenvoudiger oorzaak hebbe. Ik heb gezegd dat hec JSTijl * water op het laatst van April in de rivier bedierf. De lighaamen, die van dien tijd af daarmede gedrenkt worden, verkrijgen bedorven vogten. Als het nieuw water koomt, gefchiedt 'er in het bloed eene foort van gisting, welke de bedorven vogten, affcheidten dezelve naar de huid uitdrijft, waarhenen zij door de doorwaasfeming gelokt worden. Hec is eene waare zuiverende afdrijving, die altoos heilzaam is. * V. Van de waterbreuk. Een ander ongemak, ook maar al te gemeen té Kairo, is eene zwelling van den balzak, die dikwijls eene ontzagchelijke groote waterbreuk (hydro* tele ) wordt. Men heeft opgemerkt dat zij bij voorkeur de Grieken en Kopten aantast; en daar .door valt het vermoeden van de oorzaak op het misbruik van olie, van welke zij meer dan twee derde van  Twaalfde Hoofdjluh " 439 Sran het jaar gebruik maaken. Men denkt ook dat de warme baden 'er aan toebrengen, en het onmaatig gebruik van deeze heeft nog andere uitwerkingen, die niet minder nadeelig znn(<2) Ik zal bij deeze gelegenheid aanmerken dat in Syrië zoo Wei j riab ■ ■ & , "als (a) De Egyptenaars en de Turken in het algemeen hebben eene drift voor het ftoom-bad, die moeijelijk te begrijpen is in een land zoo warm als het hunne; maar dezelve koomt mij-voor niet zoo -zeer te fpruiten uit hunne gewaarwordingen als wel uit hunne vooroordeelen. Dö wet van den Koran, die den mannen gebiedt zig fterk te wasfchen na de huwelijks pligt, is alleen eene zeer krag.tige beweegreden; en de hoogmoed, dien zij 'er rn ftellefi om deeze wet wel te volgen, wordt ook eene, die niet minder kragtig is. Bij de vrouwen koomt hier nog bij dat het bad het eenigst gezelfchap is daar zij haare pragt kunnen ten toon fpreiden en zig op meloenen, vrugten, gebak, en andere lekkernijen vergasten, en dat zij denken, gelijk Prosper Alpinus opgemerkt heeft, dat het bad haar eene vettigheid zal geeven, die voor fchoon gehouden wordt. Wat de vreemdelingen belangt, hunne gedagten hier omtrent verfchillen gelijk hunne gewaarwordingen. Verfcheiden kooplieden te Kairo beminnen het bad; andere, hebben 'er zig kwalijk bij bevonden, en dat is mij ook gebeurd. Het gaf mij duizelingen en eene beeving in de knieën die twee dagen duurden. Ik moet bekennen dat een waarlijk kookend heet water en eene «weeting, zoo zeer door ftuiptrekkingen der longen als door de warmte uitgeperst, mij eene wonderlijke foort van ver-  a4<5 Reize door Syrië en Egypte. als in Egypte de 'ondervinding doorgaans geleerd heeft dat brandewijn, uit gemeene vijgen of uit die van den wilden vijgenboom geflookt, gelijk ook de brandewijn van dadels en van de vrugten van den nopal, eene zeer fpoedige uitwerking op den balzak heeft, dien hij reeds den derden of vierden dag na men begonnen is daarvan te drinken, pijnlijk en hard maakt, en als men niet ophoudt denzei ven te gebruiken, verflimmert het kwaad tot eene volmaakte waterbreuk. De brandewijn van rozijnen doet dit nadeel niet; deeze is altoos op anijs gedisteleerd en zeer fterk omdat men dien tot driemaalen toe overhaalt. De Syrifche Christenen en -Egyptifche Kopten gebruiken dien veel; deeze laatfte vooral drinken geheele pinten bij hun avondmaal; ik had gemeend dat men mij zulks met vergrooting verhaalde,' maar ik heb het moeten gelooven, omdat ik het gezien heb, zonder dat ik mij daarom minder hebbe blijven verwonderen dat zulke buitenfpoorigheden hen niet op het oogenblik het leven beneemen of ten minften geene allerzwaarile dronkenfchap te weeg brengen. §. VI. vermaak toefcheen; en ik zal den Turken noch hun opium, noch hunnebadftooven, noch hunne ai te gedienftige masfeerers meer benijden. -  ■ Twaalfde Hoofdftuh aif , §■ VI. Van de hvaadaartige Kooftfen. De lente, die in Egypte onze zomer is, brengt kwaadaartige koortfcn aan, welker uitflag altijd zeer fpocdig is. Een Fransch geneesheer, die veele dier koortfen behandeld hadt, heeft opgemerkt dat de kina, in het afgaan ter "hoeveelheid van twee of drie oneen gegeeven, dikwijls zieken van de poorten des doods gered heeft ( a ).'' Zoo dra de ziekte zig openbaart, moet men zig geftreng bepaalen tot eene eetregel van gewasfen en zuuren ; men onthoudt zig van vleesch, visch en vooral van eieren; deeze zijn eene foort van vergif in Egypte. In die land en in Syrië weet men bij ondervinding dat het aderlaatcn altijd meer nadeelig dan voordeelig is, al fchijnt het meest vereischt te worden: de reden is dat de lighaamen, met ongezond voedzel gevoed, als onrijpe vrugtcn, raauwe moeskruiden , kaas, olijven, weinig bloed en veele vogten hebben; hun temperament is over het algemeen galachtig, gelijk hunne zwarte oogen en winkbraauwen, hun bruin vel (a) -Des anderendaags zet hij altijd een klilleer om die weder ujuedri;'ven. Q  242 Reize door Syrië en Egypte* vel cn mager lijf aanwijzen. Hunne gewoonlijke ziekte is maagpijn ; bijna alle klaagen zij over fcherpheid in de keel cn zuure walgingen; ook' hebben de braakmiddelen en de room van wijnfteen hl bijna alle gevallen goede uitwerkingen. Somtijds worden de kwaadaartige koortfen eene hefmetlijke ziekte,- en alsdan zou men dezelve gemaklijk voor de pest aanzien , van welke ik nu nog moet fprceken. $« VIL Van de Pest. Sommige hebben bij ons willen vaseMellcn dat de1 pest uit Egypte haaren oorfprong name; maar die gevoelen, op ongegronde vooroordeelen fteunende j fchijnt door de ondervinding wederfprooken te worden. Onze kooplieden, die zedert lange jaaren te Alexandrie gezeten zijn, verzeekeren,, als uit eenen mond met de Egyptenaaren, dat de pest nooit van binnen uit het land koomt maai* dat zij zig eerst (a) Prosper Alpinus, een Venetiaansefi- geneesheer, die in het Jaar 1591 gefchreven heeft, zegt ook dat de pest niet uit Egypte voortkoomt, dat zij in dat land overgebragt wordt uit Griekenland, Syrië, eu Bavbarye, dat da waisa,-  Twaalfde Hopfdftuk. H% eerst op de kust te Alexandrie vertoont; van Alexandrie gaat zij naar Rofette, van Rofette naar Kairo, van Kairo naar Damiate en in het overig gedeelte van de Delta. Zij hebben ook opgemerkt dat zij altoos voorgegaan wordt van de aankomst van enige fchepen van Smirna en Conflantinopolen , en dat, als de pest geduurende den zomer in eene dier Heden fterk gewoed heeft, men in den volgenden winter in hunne ftad meer gevaar loopt. Het fchijnt zeeker te zijn dat haar waar middelpunt te Conflantinopolen is en dat zij daar wordt voortgeplant door de blinde achtloosheid der Turken, die zoo groot is dat men de goederen van de geene, die aan de pest geftorven zijn, in het openbaar verkoopt. De fchepen, die vervolgens te Alexandrie koomen, brengen altoos bonte en wollen klederen van deeze verkoopingen mede , welke zij op de ftads bazar of markt verkoopen, daar zij de befmetting terftond verfpreiden. De Grieken, die in deeze goederen handelen, zijn 'er bijna altoos de eerfte flagtoffers van. De befmetting flaat langzaamerhand naar Rofette over, en eindelijk naar Kairo langs den gewoonen weg, dien de goederen dagelijks gaan. Zoo dra de pest volkoomen uitgebroo- ken Warmte haar doet verdwijnen enz. zie de Medicina £t?y£t:oturn, p. 28= Q *  244 Reize door Syrië en Egypte. ken is , fluiten zig de Europifche kooplieden in hunne kan of wijk op met hunne dienstboden, en hebben geene gemeenfchap meer naar buiten. Hunne levensmiddelen worden aan de deur vaa de Kan nedergezet, en daar aangenoomen door een poortier, die dezelve met eene ijzeren tang aanvat en in eene tobbe met water, tot dat einde daar geplaatst, werpt. Als iemand hen fprceken wil, blijven zij altijd zoo verre van hem af dat zij zijne klederen niet raaken kunnen en zijn adem hen niet bereiken kan ; door dit middel behoeden zij zig voor die plaag, tenzij 'er inbreuk op de burgerlijke orde gemaakt worde. Enige jaaren geleden bragt eene kat, die over de platten bij onze kooplieden te Kairo gekoomen was, twee hunner de pest aan, van welke een ftierf. Men begrijpt hoe verdrietig deeze opfluiting zijn moete: zij duurt tot drie en vier maanden , geduurende welke zij geen ander tijdverdrijf hebben dan 's avonds op de platten te gaan wandelen, en op de kaart te fpeelen. De pest veftoont verfcheiden aanmerkingswaardige verfchijnzclen. Te Conflantinopolen regeert zij geduurende den zomer en verzwakt of verdwijnt in den winter. In Egypte integendeel heerscht zij in den winter en mischt nooit in Junij te verdwijnen. Deeze fchijnbaare grilligheid kan volgens hetzelfde beginzel verklaard worden. De winter doet de pest/ te  Twaalfde Hoofdfluk. 245 te Conflantinopolen verdwijnen, omdat de koude daar zeer geltreng is. De zomer doe: dezelve ontdaan, omdat de warmte daar vogtig is wegens de nabuurige zeeën, bosfehen en bergen. In Egypte voedt de winter de pest, omdat hij zagt en vogtig is; de zomer doet haar verdwijnen , omdat hij warm en droog is. Deeze werkt op haar even als op het vleesch, datniet rot. De warmte is niet nadeclig dan wanneer 'er vogtigheid bij koomt (a). Egypte wordt alle vier of vijf jaaren door de pest bezogt; de verwoestingen, welke zij aanregt, zouden dat land moeten ontvolken, zoo niet de vreemdelingen, die daar onophoudlijk uit alle oorden van het rijk te zaamen vloeijen, een groot gedeelte van deszelfs verlies vergoedden. In Syrië is dc pest veel zcldzaamer: het is reeds vijfentwintig jaaren dat men dezelve daar niet gevoeld heeft. De reden is buiten twijfel deeze, dat 'er zoo weinig fchepen regtflrceks van Conflantinopolen aankoomeu. Men heeft daarenboven waargenoomen dat zij zig in die provintie niet ligt verbreidt. Als (a) Men heeft te Kairo waargenoomen dat de- waterdraagers, die onophoudlijk befproeid worden van het koud water, dat zij in een lederen zak op den rug draagen, nooit van de pest aangetast worden, maar bij hen is het eene afwasfehing en geene vogtigheid. Q 3  246 Reize door Syrië en Egypte. Als zij uit den Archipel, of zelfs van Damiate Op de rêe van Latikié , ÓV/Vsfe of overgebragc worde, vat zij daar geen wortel, zij vereischt bijkoomende ornltandigheden en eenen omweg : zij moet van Kairo regt naar Damaskus gaan; als dan kan men verzeekerd zijn dat geheel Syrië 'er mede befmet wordt. Het ingeworteld denkbeeld van eene noodfehikking en nog meer de barbaarfche regeeringswijze hebben de Turken tot hier toe belet zig tegens die moorddaadige plaag te beveiligen; egter heeft het zien van de goede uitwerking der behoedmiddelen, welke zij de Franken zien aanwenden, zedert enigen tijd, indruk op verfcheiden hunner begonnen te maaken. De Christenen van dat land, die met onze kooplieden handelen, zouden zig wel, even als zij, willen opfluitcn; maar zij zouden daartoe verlof van de Porte moeten hebben. Het fchijnt dat zij zig thans met die zaak bemoeijen wille, als het waar is dat zij voorleden jaar een edict uitgevaardigd heeft om een Lazaret te Conflantinopolen, en nog drie andere in het rijk, namelijk te Smirna, op Candia cn te Alexandrie, te bouwen. De regeering van Tunis heeft zedert enige jaaren deeze wijze maatregelen ook begonnen tc neemen; maar1 het Turksch burgerlijk bellier is overal zoo flegt dat men weinig goeds van die inltellingen hoopen kan, ondanks haare groote aangelegenheid • voor  Twaalfde Hoofdfluh ' «47 voor den koophandel en voor de veiligheid der öaacen van de Middellandfehe zee O). (a) Dit is in het voorleden jaar gebleken, naardien 'er te Tunis eene zoo hevige pest ontftaan is als men 'er immer ondergaan heeft. Zij wierdt aarigébragt door vaartuigen, die van Conjlantinopolen kwamen, die de wagten omkogten, ter fluik inkwamen zonder quarantaine te houden. Q 4 DER-  24-8 Reize door Syrië en Egypte. DERTIENDE HOOFDSTUK. Beknopt Tafereel van Egypte. Egjp/* zoude nog ftof tot veele andere aanmerkingen kunnen leveren; maar naardien zij tot mijn onderwerp niet behooren, of tot die kunnen gcbragt worden, welke ik gelegenheid zal hebben over Syrië te maaken, zal ik dezelve hier niet verder uitbreiden. Als men zig herinnert wat ik van den aart cn het aanzien des gronds gezegd heb , als men zig een land verbeeldt, dat vlak, met kanaalen doorfneden, geduurende drie maanden overftroomd, drie andere maandenflijkcrig en groen, geduurende het overige van het jaar ftofachtig cn gefpleten is; als men zig op dien grond vervallen dorpen van klei cn tigchelen gebouwd, naakte door de zon verbrande boeren, buffels, kameelen, hier en daar wilde vijgen- en dadelboomen, mciren, bebouwde velden, en groote open vakken voorftclt; ais men daar bijvoegt eene «on, fchitterende op eene hemelsblaauwe lugt, die n a bij-  Dertiende Hoofd/luk. bijna altijd onbewolkt is, min of meer ftevke winden, maar die altijd waaien, zal men zig een gelijkend denkbeeld van den natuurlijken ftaat des lands hebben kunnen maaken. Men heeft ook over den burgerlijken ftaat der inwoóneren kunnen oordeelen uit hunne verdeeling in geflagtcn, feften, en Handen, uit den aart hunner regeering, die noch eigendom noch perfoonlijke veiligheid eerbiedigt, cn door het gebruik, dat'er gemaakt wordt van eene onbeperkte magt, aan een hoop losbandige en woeste foldaaten toevertrouwd; men kan, eindelijk, die regeeringsform op haare waarde fchatten, als men haar krijgswezen, cn de hoedanigheid haarer krijgsbenden nagaat; als men in aanmerking neemt dat'er in geheel Egypte en op de grenzen noch vesting, n,och fchans, noch gefchut, noch vestingbouwers zijn, en dac men in hun zee-wezen niet meer telt dan de agtentwintig fchepen en cayasfes. van Suez , elk vier geroefte fteenftukken voerende en met zee-lieden bemand, die het kompas niet kennen: het ftaat nu aan den Leezer om te zien welke gedagten hij van zulk een land moete opvatten. —. Zoo hij bij geval mogt bevinden dat ik het hem onder een ander oogpunt ais enige andere Schrijvers f» hebbe voorgefteld, moet dat onderfcheid hem niet verwonde¬ nd) Zie de Maillet. Q 5  $5 Reize door Syrië enEgypte. deren; niets is minder eenftemmig dan de oordeelveilingen der reizigers over de landen, welke zij bezogt hebben ; dikwijls fpreekcn zij elkandercn tegens ; de een veracht hetgeen dc ander geprezen heeft, en de een fchildcrt als een paradijs hetgeen Voor den anderen flegts eene zeer gewoone plaats is; men verwijt hun die tegenflrijdigheden, maar zij hebben die met hunne berispers zelve genieën, naardien zij in den aart der zaaken gegrond zijn. Wat wij ook doen mogen, onze oordeelvellingen zijn veel minder gegrond op de waare eigenfehappen der voorwerpen dan op de aandoeningen, welke wij ontvangen of welke wij reeds gevoelden, toen wij die zagen. Eene dagelijkfe ondervinding leert dat 'er altijd vreemde denkbeelden bij koomen, en van daar dat hetzelfde land, dat ons den eenen tijd fraai voorkoomt, ons fomtijds den anderen tijd onaangenaam zal fchijncn. Daarenboven is het vooroordeel voor eerfle gewoonten zoo groot dat men zig daar nooit van los kan maaken. De bergbewooner haat de vlakten: de bewooner der vlakten veracht1 de tergen. Dc Spanjaard begeert eene brandende lugt; de Deen eene nevelachtige. Wij beminnen de groene bosfehen; de Zweed geeft de witte feeeuw den Voorrang; de Laplander, die uit zijne berookte hut in de boschjes van Chantilly wierdt overgebragt, ftierf'er van de warmte cn van droefgeestigheid. Ieder heeft zijnen fmaak cn oordeelt naar denzelven. Ik  Dertiende Hoofd/luk 25 r Ik kan wel begrijpen dat voor eenen Egyptenaar Eeypte altoos het fchoonfte land van de waereld is, en zijn zal, fchoon hij geen ander gezien heeft. Maar als ik 'er als ooggetuige mijne gedagtcn over zeggen mag , moet ik bekennen dat ik 'er zulk een voordeclig denkbeeld niet van opgevat heb. Ik doe deszelfs vrugtbaarheid, de verfcheidcnheid van deszelfs voortbrengzelen, deszelfs tot den koophandel voordeelige ligging alle 'mogelijk regt; ik beken dat - Egypte weinig onderhevig is aan de ongeftadigheden van het weder, die onze oogften doen mislukken, dat de orkaanen van Amerika 'er onbekend zijn, dat 'er de aardbeevingen, die in onze dagen in Portugal en Italië zoo veele verwoestingen aangcregt hebben , daar zeer zeldzaam, fchoon niet zonder voorbeeld f>) zijn: ik beken zelfs dat dc warmte, die de Europeaanen afmat, voor de inboorlingen geen ongemak is; maar een groot ongemak zijn die moorddaadige Zuiden-winden; een ander ongemak zijn die Noord-Ooften winden, die hevige hoofdpijn geeven ; nog een ander ongemak is die menigte fcorpioenen, muggen en vooral vliegen ; die zoo groot is dat men niet eeten kan zonder gevaar te loopen van enige doortezwelgen. Daarenboven is 'er geen land, (a) Daar viel onder andere eene zeer hevige voor in het Jaar 1112,  ■«52 Reize door Syrië en Egypte. land, dat een eentooniger aanzien heeft; men ziet niets dan eene kaale vlakte, zoo verre het oog reiken kan,'altoos een gelijken cn cenvormigen gezigteinder f», dadel-boomen op hunne dunne ftammen of aarden hutten op dijken gebouwd; nergens die rijke landfehappen, waarin de verfcheidenheid van voorwerpen of de verandering van gezigten de oogen cn den geest door telkens verwisfelende tooneelen en gewaarwordingen bezig houdt: geen land is minder fchilderachtig, minder gefch'ikt om het penfeel van fchilders en digters werk te geeven: men vindt 'er niets van hetgeen hunne tafercelen aangenaam en rijk maakt; en het is opmerkelijk dat noch de Arabieren noch de Ouden melding maaken van Egijptifche digters: En indedaad wat zou dc Egijptcnaar op de herdersfluit van Gesner en Theociutus zingen? Hij heeft noch heldere heekjens, noch frifehe graszooden, noch eenzaamc holen; hij kent noch valeijen, noch heuveltjens , noch overhangende rotfen. TH o m s o n zou 'er noch het geruisch der Winden door de bosfehen, noch het rollen van den donder door het gebergte, noch de flillc majefteit van bejaarde wouden, noch den fchrikbaarenden ftorm , noch de aandoenlijke kalmte , die 'er op volgt, O) Men ].  $.66 Reize door Syrië en Egypte. kamer Ca) beeft nooit kunnen dienen dan om eener? dooden te huisvesten. Men wil een geheim vinden' in die onderaardfche buis, die loodlijnig naar onder de pyramide loopt; maai; men vergeet dat het altijd bij de ouden een gebruik was eene opening te maaken, die tot binnen in de graven ging, om door dezelve op zekere dagen door den godsdienst vaar* gefchreven, lijk-plegtigheden te verrigten, gelijk uitgietingen , en offeringen van eetwaaren aan de dooden, Wij moeten dan tot het oud gevoelen, hoe oud het dan ook wezen mag, wederkeeren en gelooven dat de pyramiden graflieden zijn, en deeze beftemming, die door alle onhandigheden aange^ duid wordt, wordt ook nog bevestigd door haaren naam, die, volgens eene met alle beginzelen van taalkunde overeenkomstige afleiding , woord voor woord kamer of kelder voor een dooden oplevert (b ). De {a) t\\ is dertien Ichreden lang en elf breed, en ten paasten bij even zoo hoog. (6) Zie bier hoe ik dit afieide. Het woord pyramide is het Grieksch woord *^ een klooster van Grieken, bij het dorp Chouair begint aan een afgrond el-bdloué genoemd, dat is, de injlokker; het is eene opening omtrent tien voeten wijd , in het diepst van 'een tregter geplaatst. Vijftien voeten diep is eene foort van eerften bodem, doch deeze bedekt flegts eene opening, die ter zijde en zeer diep is. linige jaaren geleden maakte men dezelve toe omdat zij gediend hadt om een moord te verbergen. Toen de winter-regens kwamen, verzamelde zig het water en vormde een vrij diep meir; maar enige waterftraaltjes doortogt door de fteenen gevonden hebbende, wierden deeze welhaast ontbloot van de aarde, waarmede zij aan eikanderen gehecht waren; toen de geheele masfa waters daar op drukkende. brak de toe, damming eensklaps door met eene losbarsting gelijk een don-  a8t> Reize door Syrié en Egypte. fomtijds hebben fchilderachtige toevalligheden treu> rige gevolgen gehad. Men heeft doof ontdooiingen en aardbeevingen rotfen haar evenwigt zien verliezen, op de nabuurige huizen zien nederftorten, én de bewooners verpletteren: omtrent twintig jaaren geleden begroef een diergelijk toeval bij Mdrdjordjós een dorp, van hetwelk geene fpooren meer óverig zijn. Enigen tijd laater is bij dezelfde plaatsde grond van eenen heuvel, met moerbezieënboomen en wijngaarden bedekt, door eene fchielijke ontdooijing losgeraakt, en langs de fchuinte van de* rots, op welke hij rustte, afglijdende, gelijk een fchip, dat van'de' helling loopt, zig geheel zoo als hij was in de valei daar beneden koomen nederzetten. Hieruit is een zonderling regtsgeding gefproten tusfchen den eigenaar van den oorfpronglijken en dien van den verplaatsen grond, dat tot voor den regtbank van den Emir Yousef gebragt is, die het verlies onder beiden verdeeld heeft. Het zou donderdag; de terugwerking der zamengedrukte lugt was 200 fterk dat 'er eene waterhoos uitfprong op een nabuurig huis meer dan twee honderd fchreden verre. De ftroom, die nu door die opening ging, formeerde eene draaikolk, die de boomen en wijngaarden , in den tregter geplant, raedefleepte en dezelve door de tweede opening weder uitwierp.  Eèrfle Hoofdfluh gou fchijnen als of zulke ongevallen de menfchen zouden affchrikken van deeze bergen te bewoonen; maar behalven dat zij zeldzaam zijn, worden zij vergoed door een voordeel, dat het verblijf aldaar boven de rijkfte vlakten doet ftellen, ik meen door de veiligheid tegens de knevelarijen der Turken. Deeze veiligheid is den inwooneren een zoo dierbaar goed toegefchenen, dat zij in die rotfen eene nijverheid gebruikt hebben , welke men elders te vergeefsch zou zoeken. Door magt van konst en arbeid hebben zij eenen uit Hukken van rotfen beftaanden grond gedwongen om vrugtbaar te worden. Dan geleiden zij het water om het tot voordeel te gebruiken door duizend omwegen op de fchuinten, of houden het in de valeijendoor dijken; dan weêrhouden zij den grond, gereed om inteftorten , door 'er aarde tegens optewerpen , of door muuren. Bijna alle de bergen, die dus bewerkt Zijn, vertoonen het gezigt van een trap of amphitheater, van welk elke bank eene rei wijngaarden of moerbezieën-boomen is. Ik heb op eene zelfde fchuinte tot honderd en honderd en twintig van dezelve geteld van den bodem der valei tot den top des heuvels; toen vergat ik dat ik in Turkye was, of, herinnerde ik mij zulks, dan was het om nog levendiger te gevoelen , hoe vermogend zelfs de minfte invloed der vrijheid zij. $. IV.  *88 Reize .door Syrië en Egypte, S- i v. 'v. Van het maakzel der Bergen. Als men onderzoekt waaruit deeze bergen bellaar), bevindt men dat het gebergte gevormd is van eene laag harden witten en als bikfteen klinkenden kalk fteen,in, op verfchillende wijze hellende , beddingen liggende. Deeze Heen vertoont zig bijna eveneens in de geheele uitgeflrektheid van Syrië; dan is hij kaal, en heeft het aanzien van de naakte rotfen van de kust van Provence; zoodanig is de keten, die den weg van Antiochie naar Aleppo ten Noorden bezoomt, en die tot een bed dient aan den hoogen loop van de beek, die door de laatfte ftad vloeit. Ermendz , een dorp tusfchen Serkin en Kaftin heeft eene engte , die volmaakt gelijkt naar die, welke men doortrekt, als men van Marfeille naar Toulon reist. Als men van Aleppo naar Hama gaat, ontmoet men geduurig de aderen van dezelfde rots in de vlakte, terwijl het gebergte, dat aan de regterhand voortloopt, opftapelingen van dezelve vertoont , die naar groote vervallen fteden en kasteelen gelijken. Het is ook diezelfde fteen, die, onder eene regelmaatiger gedaante, de masfa van den Libanon, den Anti-Libanon, van het Druzisch gebergte, van Galilea, van den Carmel uitmaakt, en zig  Eerfle Boofdfluh %%9 zfg verlengt tot in het Zuiden van het Asphaltisch meir; overal bouwen *er de inwoöners hunne huizen van en maaken denzelven tot kalk. Ik heb nooit gezien of hooren zeggen dat die fteenen in de hooge gedeelten van den Libanon verfteende fchulpen bevatten; maar daar is tusfchen Bdtroun etl Djebatl in Kesrdouan, op weinig afftands van de zee, eene groeve van leiachtige fteenen, welker bladen indrukzelen van planten, visfehen, fchulpen, en vooral zee-ajuinen bevatten. De ftroom van As» kdlon in Palefïina is ook bevloerd met eenen zwaaren, fponsachtigen en zoutachtigen fteen, die veele kleine tooten en tweekleppige uit de Middellandfehe Zee bevat. Eindelijk heeft Pococke eene menigte derzelve gevonden in de rotfen , die de doode zee bezoomen. Van de mincraalen is het ijzer 'er alleen in ovefvloed ; de bergen van Kesrdouan en der Drüzeil zijn 'er vol van. Elk jaar graaven de inwoöners in den zomer mijnen uit, die flegts okerachtig zijn. Judea moet 'er geen gebrek 'aan hebben, alzoó Mozes , meer dan drie duizend jaaren geleden, aanmerkte dat de fteenen daar van ijzer waren. Merl fpreekt verwardlijk van eene oude koper-mijn bij Aleppo; maar zij is verhateni men heeft mij Ook bij de Druzen gezegd dat men bij de afftortirig van dien berg, van welke ik gefprookert heb, ceile m ijnftof gevonden hadt, die lood en zilver opleverde; maat /. Deel. T  sper Reize door Syrië en Egypte. . akoo zulk eene ontdekking de landftreek bedorven zou hebben door den aandacht der Turken op dezelve te trekken, heeft men zig gehaast om alle de tekenen daarvan weg te maaken, $. V. Van de Vuurbraakende Bergen en Aardbeevingen. Het Zuidhjk gedeelte van Syrië, dat is, de kom van den jordaan is een land van brandende berden i de bitumineufe en zwavelachtige bronnen van* hel Asphakisch men:, de lavas , de puimfteenen , op deszelfs boorden geworpen, en het warm bad van T^W'bewijzen dat deeze valei de zetel van een vuur geweest is, dat nog niet is ukgebluscht. Men neemt waar dat 'er dikwerf uit het meir wolken rook oprijzen en dat 'er op deszelfs oevers nieuwe fPle£y ten koomen. Zoo de gistingen in diergelijke onderwerpen met meestal te ijdel waren, zou men kun-' nen vermoeden dat de geheele valei haaren oorfprongverfchuldigd zij aan de geweldige inhW Middellandfehe Zee deedt vlieten. Het fchijnt ren TlT/eGke; ^ * ramp ^ de **f hielde feta door de Uitbarsting van eenen toen bran- dea-  Eerfte Hoofdftuh denden berg veroorzaakt wierdt. Strabo (^) zegt uitdruklijk dat de overlevering der bewooneren van dat land, dat is te zeggen van de Jouden zelve , behelsde dat weleer de valei van het meir be<* volkt was met dertien bloei] ende /leden, en dat zij door eenen brandenden berg wierden verjlonden. Dit verhaal fchijnt bevestigd te worden door de puinhoopen, welke de reizigers nog heden in menigte op den Wcstlijken oever vinden. De uitbraakingen hebben zedert langen tijd opgehouden , maar de aardbeevingen , die dezelve verzeilen, doen zig in die ftreek nog fomtijds gevoelen: de kust is in het algemeen daar aan onderhevig, en de gefchiedenis geeft 'er verfcheiden voorbeelden van op, waardoor het aanzien van Antiochie, Laodicea, Tripoli, Beryth , Sidon, Tyr enz. veranderd is. In onze dagen is eene voorgevallen in het Jaar 1759, die de grootfte verwoestingen heeft aangeregt: men wil dat zij in de valei van Balbek meer dan twintig duizend zielen doodde, welker verlies nog niet her» fteld is. De fchuddingen verontrustten de bewooneren van den Libanon drie maanden lang zoodanig dat zij hunne huizen verlieten en onder tenten gingen woonen. Nog onlangs (den 14 December 17S4) toen ik mij te Aleppo bevond, gevoelde? .'.. . - snéu . (a) Lib.. XVI. pag. ; Reize. door Syrië en Egypte. in laag en vlak, en hoog en bergachtig land: deeze verdeeling veroorzaakt een veel aanmerklijker verfchilwant terwijl de kwik in den thermometer van ReAU1 mur aan den zee-kant tot vijf en twintig of zes en twmag graaden klimt, rijst zij in het gebergte naauwhjks tot twintigof een en twintig graaden Cd). Ook wordtin den winter de geheele keten bergen niet meeuw bedekt, terwijl op de laage landen nooit fneeuw ligt of zij blijft flegts een oogenblik hgge.i ; men moest dan twee algemeene lugtflreeken vastflellen , de eene zeer warm , namelijk op de kust en in de binnenile vlakten, gelijk die van Balbek , Antiochie, Tripoli, Acre, Gaza, Hauran enz. en de andere gemaatigd, en bijna gehjk aan de onze, die in het gebergte heerscht, vooral daar het eene zekere hoogte bereikt. De zomer van het Jaar 1784 ging bij de Druzen voor een van de warmfre binnen 's menfchen geheugen door, <•) Op de geheele kust van Syrië en voornaamelijk te Jnpoh zijn de laagfte graaden van den thermometer in den winter negen en agt graaden boven het vriespunt; in den zomer klimt hij in wel gefloten vertrekken tot vijf en twintig en een halven en zes en twintig graaden. Wat den barometer betreft, b het opmerkenswaardig dat hij in de n ni t me? ^ °P agt " ^ **™ blijft ftaan « niet meer verandert tot in de maand October.  Eet ft tïoofdfïuh 30 ï door, egter vond ik dat de warmte niet te vergelijken was bij die van Saide of Bairout. In die lugtftreek is de loop der jaargetijden bijna eveneens als in het midden van Frankrijk; de winter, die van November tot Maart duurt, is fel en geftreng. Daar gaat geen jaar om of 'er valt fneeuw en fomtijds is de grond verfcheiden voeten hoog, en geheele maanden lang met dezelve bedekt; de lente en herfst zijn 'er zagt en de zomer is zeer draaglijk. In de vlakten daarentegen krijgt men, zoo dra de zon weder aan de evennagtslijn koomt, eensklaps eene drukkende warmte, die niet ophoudt dan te Allerheiligen. Daarentegen is de winter zoo zagt dat de oranjen -, dé dadel -, de bananen - en andere tedere boomen in den open grond groeijen. Het is voor een Europeer te Tripoli een fchilderachtig tooneel in Januarij onder zijne vensters oranjen boomen met bloemen en vrugten belaaden te zien, terwijl de Libanon boven zijn hoofd met feeeuw en ijs bedekt 'is. Men moet egter aanmerken dat in de Noordlijke deelen en ten Oosten van het gebergte de winter geftrenger is zonder dat daarom de zomer minder warm is. Te Antiochie, te Aleppo en te Damaskus heeft men eiken winter verfcheiden weeken ijs cn fneeuw, hetgeen meer van de ftrekkiug der landen dan van de breedten koomt. Indedaad, de geheele vlakte ten Oosten van het gebergte is een land hoog boven de oppervlakte der zee verheven, open y v * voor  Soa Reize door Syrië en Egypte, voor de drooge Noorden en Noord-Oosten winden en befchut voor de vogtige Westen en Zuid-We* ten winden. Daarenboven ontvangen Antiochie en Aleppo van het gebergte van Alexandrette, die in het gezigt liggen, eene lugt, welke de fneeuw, die het langen tijd bedekt, noodzaaklijk zeer koud moet maaken. Door deeze gelegenheid vereenigt Syrië onder eenen zelfden hemel onderfcheiden lugtftreeken, en verfchaft, binnen eenen engen kring, aangenaamheden, welke de natuur elders op groote afitanden van tijd en plaats verfpreid heeft. Bij ons, bij voorbeeld, heeft zij de jaargetijden door maanden van eikanderen gefcheiden; daar kan men zeggen dat zij flegts door uuren gefcheiden zijn; wordt de warmte in Saide en Tripoli in Julij lastig , men kan in zes uuren gaans op het nabijgelegen gebergte de gemaatigdheid van Maart gaan genieten. En omgekeerd, wordt men te Becharrai door de vorst van December te veel gekweld, men kan in eenen dag reizens op de zee - kust onder de Mey bloemen koomen (a). Ook hebben de Arabifche dichters gezegd dat de Sanntn den winter op zijn hoofd, de lente op zijne fchou- O) Dit doen verfcheiden inwoöners uit die ftreeken, die den winter bij Tripoli doorbrengen, terwijl hunne wooningen met fneeuw bedekt zijn.  Eerfte Hoofdftuh 303 fchouderenen den herfst in zijnen fchoot droeg, terwijl de zomer aan zijne voeten fliep. Ik heb de waarheid van dit zinnebeeld zelf ondervonden in een verblijf van agt maanden in het klooster van Mar - Hanna ( a ), zeven mijlen van Berout. Ik had op het eind van Februarij te Tripoli de nieuwe groenten in vollen wasdom en de bloemen in bloei gelaaten: te Antoura O) gekoomen, vondt ik het gras pas uitfchietende, en te Mar-Hanna was alles nog onder de fneeuw. De Sannin geraakte niet vrij van dezelve dan op het eind van April, toen -men reeds in de vlakte, die beneden denzelven ligt, de -roozen in knop zag. De eerfte vijgen waren reeds voorbij te Berout, toen wij de eerfte begonnen te eeten, en de zijdewormen waren daar reeds ingefponnen, 'toen men bij ons nog flegts de helft der moerbezieënboomen hadt afgebladerd. Bij dit eerfte voordeel, dat de aangenaamheden verlengt door dezelve eikanderen te doen opvolgen, voegt Syrië nog O) Mar -Hanna- el -Chouair, d. i. St. Jan bij het dorp Chouair. Dit klooster ligt in eene valei vol keifteentjes, welke in die van Nahr-el-Kelb of honds-ftroom uitkoomt. -De Geestlijken van dat klooster zijn Roomsch - Katholijke Grieken van de orde van St. BaziKus: ik zal-gelegenheid hebben omftandiger van hun te fpreeken. (fc) Voorheen een huis der Jefuiten, thans door de Lazaristen bewoond.  304 Reize door Syrië en Egypte, Jiogeen ander, dat, namelijk, van dezelve te ver» menigvuldigen door de verfcheidenheid der voortbrengzelen. Indien de konst de natuur te baat kwame, zou men in eene ruimte van twintig mijlen de voortbrengzelen van de verst afgelegen gewesten kunnen bij een brengen; en in den tegenswoordigen Haat moet men, ondanks eene barbaarfche regeering, die eene vijandin van alle werkzaamheid en nijverheid is, zig nog verwonderen over de menigte, welke die provincie oplevert.. Behalven de tarw, de rogge, degarst, de boonen en de katoen -plant, die men overal teelt, vindt men 'er nog eene menigte nuttige ofaangenaame voortbrengzelen, verfchillende piaatfen eigen. Palefïina heeft overvloed van Turksch koren, dat goed is om olie te liaan, van doura Ca) zoo goed als die van Egypte O). De ma-is of het Indiaansch koren groeit wel in denlugtigen grond van Balbek, en zelfs de rijst wordt met voordeel geteeld op de oevers van het moeras van Haoulé. Men heefteerst zedert korten tijd begonnen zui- (a) Eene foort van graan vrij wel gelijkende naar de linzen, dat in bosfen op een riet van zes of zeven voeten hoogte wast. Het is de holcus arundinaceus van Linnteus. (6) Ik heb in Syrië nooit boekweit gezien en de haver is 'er zeldzaam. Men geeft den paarden niet dan geerst en ftro.  Eerfte Hoofdftuk. Sö§ züikerriet te planten in de tuinen van Saide en Berout; het is zoo goed geweest als hetgeen in dé -Delta gewasfen is. De indigo groeit in het wild op de boorden van deh Jordaan in het land van Bifdn en behoeft flegts gekweekt te worden om goed vari hoedanigheid te zijn. De heuvelen van Latakiê brengen rook-tabak voort, die de grond is van den handel met Damiate en Kairo. Dit gewas ziet meri thans overal in het gebergte groeien. Onder de boomen groeit de olijfboom van Provence te Antioicbie en te Ramle ter hoogte van de beuken. Dé witte moerbezienboom maakt den rijkdom vari geheel het land der Druzen uit door de fchoonè zijde, wélke hij oplevert; en de wijngaart, aanftaa-ken wasfende $ of langs de eikenboomen opklimmende , levert rooden en witten wijn, die de Bordeauxfche wijnen konde evenaaren. Voor de verwoestingen van de laatfte onlusten zag men in de tuinen van Tdfa twee looten van den Indiaanfchen katoenboom, die fterk groeiden, eii die ftad heeft noch haare limoenen, noch haare ontzachelijke grootë ■poncires noch haare water - meloenen, welke men boven die van Broulos (b) fehat, verloren: Ga- (b) Eene foort van groote citroenen, die dik van fchil zijn; ik heb 'er gezien, die agttien ponden weegden. ( b ) Broulos, op de kust van Egypte, heeft betere water - me- t. Deeli V l°e-'  %o6 Reize door Syrië en Egypte. Gazo. heeftdadelen zoogoed als Mekka, en granaatten als Algiers. Tripoli brengt oranjen - appelen als die van Malta voort; Rerout vijgen als die van Marfeille en bananen als die van St. Domingo; Aleppo bezit bij uitfluiting het voorregt van de pimpernooten, en Damaskus kan zig met regt beroemen alle de vrugten van onze gewesten voorttebrengen. Haare fteenachtige grond voedt even goed de Normandyfche appelen als de pruimen van Touraine en de perfikken van Parys. Men telt 'er twintig foorten van abrikoozen, onder welke eene een pit inhoudt, die haar door geheel Turkye gezogt maakt. De cochenille-plant, eindelijk, die langs de geheele kust groeit, voedt misfchien dat dierbaar infekt even als te Mexico en te St. Domingo (a), en als men acht geeft loenen dan het overig gedeelte van de Delta, daar de vrugten over het algemeen'te waterachtig zijn. (a) Men heeft langen tijd gemeend dat het infekt van de cochenille alleen in Mexico gevonden wierdt, en de Spanjaards hebben, om zig den eigendom van hetzelve te verzeekeren, den uitvoer van leevende cochenille-planten op doodsftraffe verboden, doch de Heer Thierri, dien het in het Jaar 1771 gelukte dezelve medeteneemen, en die haar naar St. Domingo overvoerde, heeft bevonden dat dat infekt zig reeds voor zijne'aankomst op de Indifche vijgenhoornen (Nopals) van dat eiland onthieldt. Het fchijnt dat de natuur de infekten nooit van de planten, die hun dienen, affcheidt.  Eerfle Hoofdfluk 2°T geeft dat de bergen van Temen, die eene zoo kostbaare koffij leveren , eene verlenging van die van Syrië zijn, en dat de grond en de geraaatigdheid bijna dezelfde zijn Ca), zou men neigen om te gelooven dat vooral jfudea zig dat voortbrengzel van Arabie eigen zoude kunnen maaken. Het is dan geen wonder dat Syrië, met alle deeze menigvuldige voordeden van grond en lugtftreek in alle tijden voor een alleraangenaamst land gehouden is, 'en dat de Grieken en Romeinen hetzelve onder hunne fchoonfte provintieen, zelfs gelijk met Egypte gerekend hebben. Ook antwoordde laatst een Pacha, dien beiden die landen bekend waren, wanneer men hem vroeg, welk hij de voorkeur gaf: Egypte is zeeker.lijk eene heerlijke landhoeve; maar Syrië is eene aangenaame lustplaats Cfb). %. IX. (o) De gefteldheid van den grond van Temen en Tehama heeft veel overeenkomst met dien van Syrië. Zie de reize van Niebuhrj'b Arabie. (ZO Om de Natuurlijke1 Hiftorie van Syrië volledig te maaken is het niet ongepast aantemerken dat dat land alle de tamme dieren voortbrengt, welke wij hebben, maar het 'heeft nog'boven deeze den buffel en den kemel, welker nuttigheid zoo algemeen bekend is. Onder het wild vindt men in de vlakte de gazellen in plaats van onze' reebokken, in de bergen en moerasfen wilde zwijnen, niet zoo groot • floch zoo wild als de onze. Het hert en de das zijn 'er y s $to  308 Reizs door 'Syrië eH Egypte. ■ %. I X. Vdh de hoedanigheden der Lugt. Ik moet niet vergéeten ook van dé hoedanigheden der lugt en van het water te handelen: deeze hoofdltorFen vertoönen in Syrië enige aanmerkens- wa£f- niet bekend, de wolf en de waare vos zeer weinig; maar 'daar is eene verwonderlijke menigte Van de middelfoort Jakhals (chacal) genaamd (m'en noemt haar in Syrië oudoui .in nabootfing van haar gefchreeuw, en in' Egypte dib of' wolf.)' De Jakhalzen houden zig in bendén rondom defteden op, daar zij van krengen leeven; nooit vallen zij iemand aan en weeten hun leven niet te verdedigen dan door de vlugt. Allé avonden fchijnen zij afgefprooken te hebben .om te huilen, en dat gehuil, dat zeer akelig is,- duurt fom. wijlen een vierde uurs. Daar zijn ook hyenas cp afgelegen piaatfen (men noemt die in het Arabisch daba) en oneer, verkeerd tijgers genoemd (Nemr). Zij onthouden zig voornamelijk op den Libanon, in het land der Druzen en der Nablous, op den berg Karmelen in den omtrek van Alexandrette. Men heeft 'er daarentegen noch leeuwen noch beeren; water-wild is 'er in grooten overvloed, maar land-wild flegts in fommige ftreeken. De haas en de groote roode patrijs is het gemeenfle; konijnen zijn, zoo zij 'er al gevonden worden , zeer zeldzaam • de berghoenders zijn niet fchaarsch te Tripoli en bij Wa. Eindelijk moet ik niet verges-  Eerfle Hoofdfluh 309 waardige verfchijnzelen. Op hec gebergte en in de geheele hooge vlakce, die zig een Ooscen van dezelve uitftrekt, is de lugt ligt, zuiver en droog; op de kust, en voornamelijk: van Alexandrette tot Tdfak zij daarentegen vogtig en zwaar: dus is Syrië in haare geheele lengte in twee verfchillende ftreeken verdeeld, van welke de keten bergen de fcheidirog , en zelfs de oorzaak is ; want 'door haare hoogte den vrijen doortogt van de Westen winden verhinderende, veroorzaakt zij in de valei eene ophooping van dampen, welke zij van zee aanvoeren, en gelijk de lugt niet ligt is dan als zij zuiver is, kan zij eerst na zig van allen vreemden last ontdaan te hebben tot de kruin van die borsrwcering oprijzen en over dezelve henen vloeijen. Dit is van die uitwerking op dc gezondheid , dat de lugt uit de woeftijn en van het gebergte, die gezond is voor die eene welgeftelde borst hebben , gevaarlijk is voor degeenen, die zwak van borst zijn, en men is geeten aantemerken dat het geflagt der colibri in het land van Saide gevonden wordt. De Heer T. B. Adanson, voorheen tolk dier ftad. die zig met zoo veel fmaak als kundigheid op de Natuurlijke Hiftorie toelegt, heeft een dier vogélfjëns gevonden, dat hij aan zijnen broeder den Akademist tot een gefchenk gegeeven heeft. Dit en de pelikaan zijn de eenigfte zeer aanmerkenswaardige vogels in Syrië. V 3  310 Reize door Syrië en Egypte is genoodzaakt de Europeaanen , die met longteering gedreigd worden, van Aleppo naar Latakié te zenden. Dit voordeel van de lugt op de kust wordt egter door zwaare ongemakken verzeld, en men kan over het algemeen zeggen dat zij ongezond is, dat zij tusfchenpoozende en rot - koortfen broeit, gelijk ook de zinkingen op de oogen, van welke ik bij gelegenheid van de Delta gefprooken heb. De avond - daauw en het ilaapen op platten hebben toevallen ten gevolg, die zoo veel minder plaats hebben in het gebergte en in de binnenlanden, hoe meer men zig van zee verwijdere, hetgeen mijn gezegde omtrent dit ftuk bevestigt. §. X. Van de hoedanigheid van het water. In het water is een ander onderfcheid: in hef gebergte is het bron - water ligt cn van zeer goede hoedanigheid; maar in de vlakte, hetzij ten Oosten of ten Westen, heeft men, als men geene natuurlijke of door konst gemaakte gemeenfehap met de bronnen heefc, niet dan brak water. Het wordt des te ziltiger hoe dieper men zig in de woeftijn begeeft , daar geen ander water is. Dit ongemak maakt den regen zoo dierbaar voor de bewooneren der grenzen , dat zij zig van alle tijden toegelegd heb-  Eerfle Hoofdfïuk. 311 hebben om bet regenwater in putten en onderaardfche bakken, hermetisch gefloten, te vergaderen: ook zijn op alle vervallen piaatfen de regenbakken het eerfte voorwerp, dat zig opdoet. De ftaat der lugt is in Syrië, voornamelijk op de kust en in de woeftijn, over het algemeen geftadiger en' regelmaatiger dan in onze lugtftreeken: zelden is de lugt twee dagen agter eikanderen betrokken; men ziet den geheelen zomer weinig wolken en nog minder regen: zij beginnen zig eerst te verwonen omtrent het einde van Oftober, en dan is de regen noch langduurig noch overvloedig , de landlieden verlangen 'er naar om hetgeen zij hunnen winter-oogst noemen te zaaien , dat is , hunne tarwen gierst (*>; * December en January wordt hij menigvuldiger en fterker, en neemt dikwijls de ge- , ^ «iv. „A; ;' ffPwl Ssrie het zaad voor den winter^ oogst dien zij cMfetf noemen, niet voor dat de herfs regen begint, dat is, omtrent Allerheihgen; vervolgen, verfchilt de oogst-tijd volgens de piaatfen. In Falejlma ert in Haurdn fnijdt men de tarw en de gierst reeds m het laatst van April en in den loop van de maand Mey, maar hoe Noordlijker of hoe hooger in het gebergte men gaat, hoe laater de oogst koomt tot Juny en JuTy. Voor den zomer-oogst of Saifiè zaait men in den regen tijd van de lente, dat is, in Maart en April, en men oogst in September en Oftober V 4  Si* Reize door Syrië en Egypte. gedaante van fneeuw aan in de hooge landen; dw valt nog enigen in de maanden Maart en April • men neemt dien waar om het zomergewas te zaaien als het Turksch koren, de doura, de tabak, de'katoen, de boonenen de water-meloenen. Het overig van het jaar blijft even eens, en men klaagt meer over droogte dan over vogtigheid. 5. X I. Van de Winden. Öe winden houden, even als in Egypte, enigzints regelmaatige ftreeken, die elk jaargetijde eigen zijn.' Prntrent de nagteveningen van September begint de Noord-Westen wind meer en fterker te waaienhu maakt de lugt droog, helder, doordringende' en het is aanmerkenswaardig dat hij op de kust hoofdpijn verwekt, gelijk de Noord-Oostewind in EeyL te en wel meerder in het Noordlijk dan in het Zuid-' hjk gedeelte, en in het geheel niet in het gebergte Men moet ook nog aanmerken dat hij meestentijds drie r De wijn-oogst gefchiedt in het gebergte in het laatst va„ September; de zijdewormen koomen daar in April en Meij .MU en fpmnen zig in July in. "  Eerfte Heofdftuh 3*3 drie dagen agter elkanderen waak, gelijk de Zuiden, en Zuid - Oosten wind bij de andere nagt - evening ; hii duurt tot in November, dat is te zeggen, omtrent vijftig dagen, en waait vooral beurtelings met den Oosten wind. Deeze winden worden vervalsen door de Noord-Westen , Westen en ZuidWesten winden, die van November tot February heerfchen. De twee laatfte zijn, om mij van de uitdrukking der Arabieren te bedienen, de.vaders des re°ens : in Maart verfchijnen de verderflijke Zuidlijke winden van dezelfde omftandigbeden verzeld als in Egypte; maar zij verzwakken terwijl zij naar het Noorden wenden, en zij zijn veel draaglijker in het gebergte dan op het vlakke land. Zij du* ren, wanneer zij beginnen te waaien, gemeenlijk Vier cn twintig uuren of drie dagen lang. De Oostlijke winden, die dezelve vervangen , houden aan tot in Juny, wanneer 'er een Noorden wind ontftaat met welken men heen en weder langs de geheele kust kan zeilen;, het gebeurt zelfs in dat jaargetijde dat de windelken dag het compas rondloopt, en met de zon van het Oosten naar het Zuiden, en van het Zuiden naar het Westen draait om door het Noorden denzelfdcn kring weder te hervatten.. Dan. heersoht 'er geduurende den nagt op de kust een plaatslijke wind, land-wind genaamd; deeze koomtpiet op dan na zonne ondergang, duurt tot haaren. r y 5 °p-  SH Reize door Syrië en Egypte. opgang en flrekt zig niet verder dan twee of drie mijlen in'zee uit. De redenen van alle deeze verfchijnzelen zijn ongetwijfeld gewigtige vraagftukken voor de Natuurkunde, en zouden wel verdienen dat men derzelver oplosfing zogte. Geen land is zoo gefchikttot waarneemingen van dien aart als Syrië. Men zou zeggen dat de natuur daar alle middelen verzameld hebbe om haare werkingen nategaan. Wij, in onze nevelachtige lugtftreeken , midden in een wijduitgeürekt vast land, kunnen zelden de groote veranderingen, die in de lugt voorvallen, nagaan; de enge horizont, die ons gezigt bepaalt, beperkt ook onze gedagten; wij hebben flegts een klein tooneel voor ons en hetgeen 'er op gebeurt, is, als het zig aan ons vertoont, reeds door duizend omftandigheden veranderd. Daar ligt integendeel een onmeetlijk ruim voor het gezigt open; de groote werkoorzaaken der natuur zijn in een vak verzameld, dat derzelver onderlinge werking gemaklijk te bevatten maakt. Ten Westen is de uitgeflrekte watervlakte van de Middellandfehe Zee; ten Oosten de vlakte der woeflijn even uitgeflrekt en volkoomen droog: midden in deeze twee vlakten rijzen de bergen, welker fpitfen even zoo veele befchouwplaatfen zijn, van welke men met het gezigt dertig mijlen kan overzien. Vier waameemers zouden de geheele lengte van  Eerfte Hoofdftuk. van Syrië kunnen omvatten, en daar zouden zij van de kruinen van den Cafius , den Libanon en den 'Tabor alles kunnen waarneemen wat in eenen zeer uitgeftrekten gezigteinder voorvalt: zij zouden kunnen zien, hoe de ftreek der zee, die eerst helder isr met dampen overdekt wordt, hoe die dampen zig verdeden, te zaamentrekken en door eene ftandvastige werktuiglijke oorzaak op de bergen rijzen, hoe aan den anderen kant de ftreek van de woeftijn, altoos doorfchijnendblijvende, nimmer wolken teelt, qn geene andere boven zig ziet dan die zij van de zee ontvangt; zij zouden op de vraag van Michaelis of de woeftijn daauw voortbrenge? f» antwoorden dat de woeftijn , geen water hebbende dan 's winters na den regen, geene dampen kan uitgeevcn dan op dien tijd. Met een opflag van het oog de valei van Balbek, door de hitte verbrand ziende, terwijl de kruin van den Libanon wit van ijs en fneeuw is, zouden zij de waarheid van den voortaan vasten grondregel gevoelen dat de warmte meerder is naar maate men het vlak der aarde nadereen minder naar maate men zig van hetzelve verwijdere, zoo dat zij niet anders fchijnt te (a) Zie de vraagen van den Heer Michaelis, voorgefteld aan de reizigers van den Koning van Denemarken.  %i6 Reize door Syrte en Egypte. te wezen dan eene uitwerking van de werkin" der zonneftraalen op de aarde. Zij zouden, eindelijk, de oplosfing van de meeste vraagftukken over de weerkundige natuurkunde van den aardbol met eenen goeden uitflag kunnen onderneemen, TWEE-  Tweede Hoofd'flüh |lf TWEEDE HOOFDSTUK* Aanmerkingen over de verfchijnzelen der Win* den. Wolken, Regen, Mist en Donder* jT n verwslgting dat de een of ander deezeri arbeict met die naauwkeurigheid, welke de zaak verdient j onderneeme, zal ik ondertusfchen hier enige algemeene gedagten, welke het befchouWen van hec onderwerp in mij verwekt heeft, in weinige woor-* den ter nederftellen. Ik heb reeds gefprooken Van de overeenkomst, welke de winden met de jaargetijden hebben, cn ik heb aangeflipt dat de zon, volgens de overeenftem-' ming van haaren jaarlijkfen loop met derzelver verfchijnzelen hiervan de voornaamfte werkoorzaak bleek te zijn; haare werking op de lugt, die de aarde omgeeft, fchijnt de eerfte oorzaak te wezen van alle de grooten beweegingen, die boven onze hoofden omgaan; Om het werktuiglijke derzelve duidlijk te begrijpen, moet mert de reeks onzer denkbeelden van het begin ophaalen en zig de eigenfchappen van die hoofdftof, als zij in werking gebragtis, herinneren. . ï. Da  318 Reize door Syrië en Egypte. 1. De lugt is, gelijk men weet, eene vloeiftof, alle welker deelen , natuurlijk even gelijk en beweegbaar zijnde , onophoudlijk ilrekken ofn zig even gelijk te verbreiden, gelijk het vater altoos het waterpas zoekt, zoo dat, als men eene kamer van zes voeten in alle rigtingen onderitelle, de lugt, welke men daar in Iaat, dezelve overal éverigelijk zal vervullen. 2. De lugt heeft ook de eigenfchap van zig uirtezctten of in te krimpen, dat is te zeggen, van eeii3 grootere of kleinere ruimte te beflaan met eene zelfde, gegeeven hoeveelheid $ dus zal, in de onderftelde kamer ,, als men twee derde deelen van de lugt, welke zij bevat, weegneemt , het overig derde deel zig in derzelver plaats, uitzetten en evenwel de geheele ruimte vervullen: zoo men, in plaats van lugt wegtcnecmen , 'er tweemaal of . driemaal zoo veel bij doet, zal de kamer dezelve ook bevatten , dat met het water niet gebeurt. Deeze eigenfchap van zig uittezettcn wordt vooral in werking gebragt door de tegenwoordigheid van het vuur, cn dan bevat de verwarmde lugt in eene gelijke ruimte-minder deelen dan de koude lugt; zij wordt ligter dan deeze en wordt door dezelve naar boven gedreven. Bij voorbeeld, wanneer men iii de onderflelde kamer een komfoir met vuur brengt, zal.de lugt, die het vuur aanraakt, terftond naar den zolder rijzen en de nabuurige lugt haare plaats ' in*  Tweede Hoofdfluk. £ï£ inneemen , zoodra deeze ook verwarmd wordt, volgt zij de eerfte, en zoo zal 'er een ftroom van beneden naar boven gaan (#) veroorzaakt door den toevloed van de zijdelingfche lugt, zoo dat de warmfte lugt zig in het bovenst gedeelte verfpreiden zal en de minst verwarmde in het benedenst, terwijl beiden zig in evenwigt zullen blijven zoeken te zetten door de eerfte wet van vloeibaarheid Als men nu deeze werking toepast op hetgeen in het groot op den aardbol gefchiedt, zal men bevinden dat zij de meeste verfchijnzelen der winden Verklaart. De lugt, die den aardbol omringt, kan befchouwd worden als eene zeer vloeibaare zee, van welke wij den bodem bewoonen, en welker oppervlakte op eene onbekende hoogte is. Deeze zee ftrekt door de eerfte wet, dat is te zeggen door haare vloeibaarheid , onophoudlijk om zig in evenwigt te ftellen en ftil te ftaan; maar de zon, de wet van uitzetting doende werken, brengt eene roering in dezelve te weeg, die alle derzei ver deelen in eene geduurige golr (o) -Dit is het werktuiglijke der fchoorfteenen en badftooven. (6) De uitgezette lugt oefent ook kragt tegens de wanden, waarin zij befloten is, maar deeze uitwerking raakt ons onderwerp niet.  |2ö Reize door Syrië en Egypte. golving houdt. Haare fixaalen , Op de oppervlaktè Van den grond vallende, hebben even dezelfde uitwerking als de vuurtest, welke ik onderfteide hl "eene kamer geplaatst te zijn; zij veroorzaaken daar eene warmte , door welke de nabuurige lugt zig uitzet en naar boven rijst. Zoo deeze warmte overal even groot ware, zou de algemeene omloop eenvormig zijn; maar zij verfchilt door eene oneindige menigte omftandigheden, die de oorzaaken worden Van de ongeftadigheden, welke wij in de lugt opmerken. Het is voor eerst eéri feit dat de grond des té meer verwarmd wordt .naar maate hij meer het lijnregt onder de zon nadere: de warmte is niets ohdé'r dé aspunten, zij is groot onder de evennagtslijn. Om deeze redèn is het in onze lugtftreeken kouder ifi den winter en warmer in den zomer, en dit is ook de reden dat de lugtsgefteldhcid op eene zelfde breedte zeer verfchillende zijn kan, naar maate de grond, naar het Noorden of naar het Zuiden hellende, zijné oppervlakte in eene meer of min fchuinfche rigting de {braaien der zon aanbiedt (a). i ... . Ten (a) Dit is de reden, gelijk Montesquieu zeer wél .aangemerkt heeft, dat het in Tartarije, onder dezelfde parallel ais Engeland en Frankrijk gelegen, veel kouder i* dan in die twee laatfte landen.  Tweede Hoofd/luk. 321 Ten tweeclen is het ook bekend dat de oppervlakte van het water minder warmte voortbrengt dan die der aarde; dus zal op de zee, op meiren en rivieren de lugt minder verwarmd zijn op dezelfde breedten dan op het vast land; overal zelfs is de vogtigheid een begin zei van koelheid, en hierom is een land, met bosfehen bedekt en vol van moerasfen, koeler dan wanneer dc moerasfen uitgedroogd en de bosfehen omgehakt zijn ( a ). . Eene derde aanmerking, even gewigtig, is dat de warmte vermindert naar maate men zig boven het algemeen vlak der aarde verheft. Dit feit wordt geftaafd door de waarneemingen op de hooge bergen , welker fpitfen, zelfs onder de linie, met altoosduurende fneeuw bedekt zijn, en getuigen dat 'er in de hooge ftreeken der lugt altoos koude moet heerfchen. Als men nu de vereenigde uitwerkingen deezer verfchillende omftandigheden berekent, zal men bevinden dat zij den fleutel geeven van de meeste ver fchijnzelen, welke wij hebben ondernoomen te vcrklaaren. Ten eerften, naardien de lugt van de ftreeken omtrent de poolen kouder en zwaarer is dan die van de (o) Dit verklaart waarom het in Gallie voorhenen kouder was dan in onzen tijd. . /. Deel. X  £aa Reize door Syrië en Egypte. de ftreeken omtrent de linie, moet daaruit, door de wet van het evenwigt, eene drukking ontftaan, die onophoudlijk ftrekt om de lugt van de twee poolen naar de evennagtslijn te doen vloeijen. En hierin wordt de redeneering onderftcund door de feiten, naardien de waarneemingen van alle reizigers bevestigen dat de gewoonlijkfte winden in de twee halfronden , het Zuider en Noorder, van dat vierde deel van den horizont koomen, van wélk de pool het middenpunt is, dat is, van tusfchen het NoordWesten en Noord-Oosten. Hetgeen op de Middellandfehe Zee in het bijzonder omgaat ftrookt hier mede volkoomen. Toen ik van Egypte fprak , heb ik aangemerkt dat over die zee de wind meest uit de .Noordlijke ftreeken waait, zoo dat die winden van de twaalf maanden van het jaar negen maanden regeeren. Men Verklaart dit verfchijnzel op eene zeer aannecmlijke wijze aldus: de oever vmBarbarye, door de zonncftraalen befchenen wordende , wordt de lugt, dié denzelven bedekt, verwarmd; die lugt, uitgezet zijnde, rijst op of begeeft zig naar de binnenlanden; dan vloeit de lugt van de zee, die aan dien kant minder wcdeiftand vindt, daar terftond henen; maar, weldra zelve verwarmd zijnde, volgt zij de voorige en dus vloeit agtervolglijk de lugt van de Middellandfehe Zee toe; hierdoor ftroomt de lugt, die Europa bedekt, aan dien kant niet langer tegengehouden wox-  Tweede Hoofdfluk. 323 wordende, naar die zee en weldra is 'er een algemeene ftroom , die des te fterker zal zijn , naar maate de Noordlijke lugt kouder zij; van daar dan die grootere felheid der winden in den winter dan in den zomer, cn die des te zwakker zal zijn naar maate 'er meerder gelijkheid wezen zal tusfchen de lugt van verfchillende ftreeken; van daar ook die gemaatigder winden in het fchoone jaargetijde, welke zelfs in July en Augustus op eene foort van algemeene kalmte uitloopen, omdat alsdan de zon, nader bij ons zijnde, het geheel halfrond tot de pool bijna gelijklijk verwarmt. Deeze eenvormige en ftandhoudende loop , welken de Noord - Westen wind in Juny aanneemt, koomt daar van daan dat de zon, die tot de parallel van Afouan en bijna tot die der Kanarifche eilanden genaderd is, agter den Atlas eene nabuurige en regelmaatige aanzuiging veroorzaakt. Die regelmaatige wederkomst van de Oosten winden na elke nagtevening, heeft ongetwijfeld ook eene geographifche reden; maar om dezelve te vinden zoude men een algemeen tafereel van hetgeen op andere piaatfen van het vast land gebeurt voor zig moeten hebben, en ik beken dat ik die daardoor niet vinden kan. Ik weet ook de reden niet, waarom de Zuiden - en Noorden winden, zoo dikwijls zij in den tijd der nagteveningen zig doen gevoelen, juist drie dagen duuren. Daar zijn fomtijds in den algemeenen loop van X a eenen  324 Reize door Syrië en Egypte, eenen zelfden wind verfchillen, die van de ligging des gronds voortkopmen; wanneer, bij voorbeeld, een wind eene valei ontmoet, volgt hij haare rigting, gelijk een ftroom in. zee. Van daar koomt het ongetwijfeld dat men in de Adriatifche golf bijna gcenen anderen dan den Noord - Westen en Zuid - Oosten wind kent, omdat de ftrekking van dien zee-boezem zoodanig is : om dezelfde reden worden alle winden pp de Roode Zee Noordlijk of Zuidlijk, en dat in Provence de Noord- Westen wind zoo menigwerf heerscht, kan niet anders dan daar. van daan hoornen dat dc lugt - ftroom en, die van de Cevennes en de Alpen afftortcn, genoodzaakt zijn de rigting yan de valei der Rhóne te volgen. Maar wat wordt 'er van de menigte lugt, die de Afrikafche kust en de verzengde lugtftreek naar zig trekken ? Hiervan kan men op tweeërleie wijze reden geeven. 1. De lugt, onder die breedten gekoomen, vormt daar eenen grooten ftroom, bekend onder den naam van Oost-pasfaat, die, gelijk men weet, van de Kanarifche eilanden tot Amerika Ca) heerscht: als m (o) De Heer Franklin meende dat de oorzaak van de oost-pasfaat van de omwenteling der aarde afhing, maar, als dat waar is, waarom heerscht de Oosten-wind dan niet altijd ? Hoe daarenboven met die onderftelling de twee mqufa  Tweede Hoofdftuk"; 323 hij daar gekoomen is, fchijnt hét dat, hij gefruit worde door het gebergte van het vaste land en dat hij, uit zijne eerfle rigting gewend, in eenen firijdigeri loop wederkoome en dien Westen wind vörme, die onder de parallel van Kanada heerscht; zoo dat door deeze terugvloeijing het verlies der pool - ftreekcri hcrfleld wordt. 2. Delügt, die van de Middeliandfche Zee over Afrika vloeit, zet zig uit door de warmte, en rijst haar de hooge ftreeken; maar op eene zekere hoogte verkoeld wordende, wordt haare uitgebreidheid door verdikking zeer veel verminderd. Men zou kunnen zeggen dat zij, alsdan haare zwaarte wedergekregen hebbende , weder moest nedervallen; maar^ mousfons in Indie verklaard, die op zulk eene wijze wederkoomen dat de kentering beurtelings juist op den tijd vari den overgang van de zon over de linie gefchiedt, dat is te zeggen dat de Westen en Zuiden winden regeeren geduurende de zes maanden dat de zon ten Noorden , en de! Oosten en Noorden wïhdén geduurende de zes maanden' dat zij ten Zuiden de linie is, Bewijst deeze overeenkomst niet dat alle de toevalligheden der winden alleen van dés werking der zon op den dampkring van den aardbol afhangen? De maan, die eenen zoo baarblijklijken invloed op den Oceaan heeft, kan ook invloed op de winden hebben;' maar dé invloed der andere planee'ten fchijnt eene hérsferifchim. die alleen de fterrévoorzègkunde der ouden' paVt; * X 3'  326" Reize door Syrië en Egypte. maar, behalven dat zij, de aarde naderende, weder verwarmd en dus ook weder uitgezet wordt, ondergaat zij ook van de benedenfte lugt eenen kragdgcn en aanhoudenden wederlïand, die haar ophoudt ; deeze twee laagen van de boven - lugt, die verkoeld, en van de beneden-lugt, die uitgezet is, zijn met opzigt tot eikanderen in eenen geduurigen wederftand; wordt het evenwigt verbroöken, dan kan de boven-lugt, haare zwaarte - kragt volgende, naar beneden tot op den grond zinken: aan diergelijke toevallen heeft men die fchielijk overvallende ftroomcn van koude lugt, onder de naamen van orkaanen en dwarlwinden bekend, die uit de hoogte fchijnen nederteftorten, en die in de warmfte jaargetijden en ftreeken de koude der pool-ftreeken doen gevoelen, toetefchrijven. Biedt de omringende lugt wederftand , dan is hunne uitwerking tot eene enge ruimte bepaald; maar ontmoeten zij ftroomen, die reeds aan het voortdrijven zijn, dan wordt hunne kragt daar door vergroot , en zij worden ftormen van verfcheiden uuren. Deeze ftormen zijn droog, als de lugt zuiver is; maar als zij met wolken bekaden is, zijn zij van een vloed waters en hagel verzeld, welke de koude lugt in het nedervallen doet verdikken. Het kan zelfs gebeuren dat 'er ter plaats van de verbreeking eene doorgaande nederftorting van water gefchiedt, in welke de omringende wolken zig zullen koomen verfmelten, en dus  Tweede Hoofdjtuh %*? dus zullen die water-kolommen, onder den naam van hoozen bekend, gevormd worden (a); deeze hoozen zijn niet zeldzaam op de kusten van Syrië* omtrent de kaap Ouedjh en den Kar mei; en men heeft waargenoomen dat zij vooral voorvallen ten tijde der nagteveningen en met eene ftormachtige, en bewolkte lugt. Bergen van eene zekere hoogte Verwonen dagelijks voorbeelden van deeze nederitorting van de lugt, die in de hoogte verkoeld is. Wanneer bij de aannadering van den winter hunne kruinen met ftieeuv* bedekt worden, geeft dezelve ftÜle lugtftroomen uit, welke de zeelieden fneeuw «-winden noemen. Dan zeggen zij dat de bergen zig verdedigen, om* dat die winden van dezelve afftooten, aan welken kant men dezelve ook wille naderen. De golf van Lyon en die van Alexandrette zijn in de Middellandfehe Zee door omftandigheden van deezen aart vermaard geworden. Volgens dezelfde beginzelen kan men ook de veffchijnzelen van die kust-winden, gemeenlijk land* winden genoemd, veiklaaren. De waarneemingen der zeelieden op de Middellandfehe Zee bevestigen dat zij des daags uit zee koomen en des nagfs vart land (a) De Heer Franklin geeft 'er dezelfde verwaaiing van. X 4  3^8 Reize door Syrië en Egypte. land waaien, dat zij bij hooge kusten fterker en bij laage kusten zwakker zijn. De reden is dat de lugt, dan door de warmte van den dag uitgezet, dan door de koelte van den nagt verdikt, beurtelings van land naar zee en van zee naar land vloeit. Hetgeen ik in Syrië waargenoomen heb maakt deeze uitwerking handtastlijk. Terwijl die zijde van den Libanon, die naar de zee/ligt, geduurende den dag en vooral van den middag af, van de zon befchenen wordt, wordt op dezelve eene warmte verwekt, die de laag lugt, welke de afhelling bedekt, uitzet, Deeze lugt, ligter wordende, is niet langer in evenwigt met die boven de zee; zij wordt dan door dezelve gedrukt en naar boven gedreven; maar de nieuwe lugt, die haare plaats vervangt, op haare beurt verwarmd wordende, volgt haar fpoedig, en dus wordt er opvolglijk een ftroom gevormd, gelijk men door de pijp van een kagehel of fchoorfteen waarneemt (» Als de zon ondergaat, houdt deeze werking op. De berg wordt koud, de lugt krimpt in; inkrimpende wordt zij zwaarer, valt neder, en maakt alsdan een ftroom, die langs de fchuinfte van den berg naar zee vloeit; deeze ftroom houdt 's morgens op, omdat de zon, (o) Somtijds is hij voor liet oog zigtbaar , maar men maakt denzelven nog baarblijklijker als men een pluisje of dons aan de pijp houdt»  Tweede Hoofdflüh Üöri j boven den gezigteinder verfchenen , dezelfde werking van den voorigen dag weder begint te herhaalen. De ftroom ftrekt zig niet verder dan twee of drié mijlen in zee uit, omdat de drifcvan zijnen valgeftuiê wordt door den wederftand van de lugt, in welke hij vloeit. Deeze land-wind ftrekt verder naar evenredigheid van de hoogte en fhelheid van dien val; hij waait in eene langer ftreek aan den voet van den Libanon en de Noordlijke keten, omdat in dat gedeelte de bergen hooger, fteiler, nader bij de zee zijn. Aan den mond van de Kdsmiè Ca) veroorzaakt hij hevige en fchielijke val - winden , omdat de diepe valei van Bekda, de lugt in haar eng kanaal verzamelende , dezelve als door eene buis uitfchiet. Hij is minder fterk op de kust van Palejlina, omdat het gebergte daar laager is en 'er tusfchen hetzelve en de zee eene vlakte van vier of vijf mijlen breedte ligt. Hij heeft geene plaats te Gaza en op het ftrand van Egypte , omdat die vlakke grond geene merklijke fchuinste heeft. ' Overal, eindelijk, is hij fterker in den zomer, zwakker in den winter, omdatin dit laatfte jaargetijde de warmte en uitzetting veel minder zijn» Dee- (a) Deeze valwinden overvallen de Huurlieden fomtijds zoo eensklaps, dat zij de fchuiten doen omflaan. Het heeft weinig gefcheeld of ik zou 'er de ondervinding van gehad feebbcn, X5  33 Reize .doör Syrië en Egypte. Deeze wederzijdfche gefteldheid van de zee- efi land-lugt is oorzaak van een verfchijnzel, dat reeds over lang is waargenoomen, van de eigenfchap namelijk , welke het land in het algemeen en vooral het gebergte heeft om de wolken naar zig te trekken. Al wié verfchillende zeeën gezien heeft, heeft kunnen opmerken dat de wolken , altijd op zee gevormd, vervolgens altijd naar het land drijven, en bij voorkeur haaren loop naar de hoogfte bergen, die op dat land zijn-, rigten. Sommige Natuurkundigen hebben hierin eene aantrekkens kragt willen befpeuren, maar behalvcn dat deeze verborgen oorzaak niets duidiijkers is dan de oude afkeer van hec ledige , hebben wij bier ftoflijke werkoorzaaken, die eene werktuiglijke reden van dit verfchijnzel geeven; ik bedoel de wetten van het evenwigt der vloeiftoffen, volgens welke de zwaare lugt de ligte lugt naar de hoogte dringt. En indedaad, naardien het land, op eene zelfde breedte en hoogte , altijd meer verwarmd wordt dan" de zee, moet 'cr een doorgaande ftroom door veroorzaakt worden , die de lugt, en bij gevolg de wolken , van de zee naar het Jand voert. Zij zullen te meer dien weg neemen naar maate de bergen meer verwarmd, meer aannaaiende zijn: vinden zij een Jaag en gelijk land , dan zullen zij 'er over henen glijden zonder zig daar op-* tehouden, omdat dien grond even gelijk verwarmd zijnde, zij door geene oorzaak zaamgeperst worden ; dee-  Tweede Hoofd/tuk. 33* deeze is de reden dat het in Egypte en in de woeftynen van Arabie en Afrika in den zomer nooit of zeer zelden regent. De lugt van die ftreeken verhit en uitgezet zijnde drijft de wolken terug, omdat zij als damp zijn, en alle dampen door warme lugt naar boven gedreven worden. Zij zijn genoodzaakt in de middelbaare ftreeken der lugt te blijven drijven, daar de heerfchendé ftroom haar naar de hooge deelen van het vast land drijft, welke deelen enigermaate het werk van een fchoorfteen doen, gelijk ik reeds gezegd heb. Daar, meer verwijderd zijnde van de oppervlakte der aarde, die het groot brandpunt der warmte is, worden zij verkoeld, zaamgedrongen , en haare deeltjes vallen, door eene diergelijke werking als in de helmen, die men in de overhaal-konst gebruikt, gefchiedt, in regen of fneeuw neder; in den winter verminderende uitwerkingen tegelijk met de omftandigheden: de zon in dien tijd van dc landen, over welke wij handelen, verwijderd zijnde en den grond niet zoo fterk meer verwarmd wordende, neemt de lugt daar eenen ftaat aan, welke dien der lugt op de hooge bergen meer nabij koomt; zij wordt koeler en digter, de dampen rijzen zoo hoog niet meer; de wolken worden laager geformeerd; dikwijls zelfs zakken zij tot op den grond, daar wij dezelve onder den naam en de gedaante van mist zien. In dien tijd worden zij opgehoopt door de Westen winden, en, door dien 'er nu  S3* Reize door Sjrie en Ègypte. nu geene ftroomen zijn , gelijk die haar fn der* zomer wegvoeren, moeten zij op de vlakte ontbonden worden ; dit nu geeft ons de öplosfing van het vraagftuk (a ): waarom zijn 'er, daar de uitwaasfeming in den zomer fterker is dan in den winter; egter in den winter meer wolken , mist en regen' dan in den zomer? Dit leert ons ook de reden van een ander feit, dat aan Egypte en Paleftina gemeent is (£) namelijk dat; zoo 'er een aanhoudende zagtè regen valt, dezelve eerder des nagts dan des daags vallen zal Men neemt over het algemeen in dat land waar dat de mist en de wolken des nagts den grond naderen en des daags zig van denzelven verwijderen , omdat de ftraalen der zon nog warmte genoeg verwekken om dezelve terug te drijven: ik heb 'er dikwerf het bewijs van gezien te Kairo in de maanden July en Auguflus 1783. Dikwijls hadden wij bij het opgaan der zon mist, terwijl de thermometer op zeventien graaden ilondt ; twéé uuren daarna, wanneer de thermometer op twintig graaden ftondt en tot vier cn twintig graaden rees,* was- O) Zie hier voor over de lugtsgefteldheid van Egypte'. (6) Ik heb dit waargenoomen in Paleftina in de'maanden" ■November, December en January der Jaaren 1784 en 1785; De vlakte van Paleftina, vooral naar den .kant van Gaza, is' bijna in dezelfde omftandigheden van k'gtftreek als Egypte.-  Tweede Hoofdftuk. 333 Was de lugt betrokken en met wolken bezet, die Zuidwaarts dreeven. Toen ik van Suez naar Kairo keerde op denzelfdcn tijd van het jaar, dat is te zeggen, van den vier en twintigften tot den zes en twintigften July, hadden wij geene mist gehad in de twee nagten, welke wij in de woeftijn hadden doorgebr-agt; maar bij het krieken van den dageraat in het gezigt van de valei van Egypte gekoomen zijnde , zag ik haar bedekt met een meir van dampen, die mij voorkwamen ftilftaande te zijn: naar maate de dag aanbrak geraakten zij in bewecging en fleegen op, en het was niet agt uuren 's morgens of de aarde was 'er van ontheven en men zag niet anders meer dan verfpreide wolken, die in de valei opftcegen. In het volgende jaar mij bij de Druzen bevindende nam ik bijna evengelijke verfchijnzelen waar. Eerst heerschte op het eind van Junij eene reeks wolken, welke men aan de overftrooming van den Nyl over Egypte (a~) toefchrijft, en die ook indedaad van dien kant kwamen en Noord - Oostwaarts dreeven ( b ). Na- (a) Het is niet nutteloos aantemerken dat de Nyl alsdan op de geheele Syrifche kust een ftroom vormt, die van Gaza naar Cyprus loopt. (6) Het koomt mij voor dezelfde kolom te'zijn, van welke de Baron de Tott fpreekt. Ik heb ook den dampigen ftaat van den horizont in Egypte, waarvan hij melding maakt, bevestigd gevonden.  33+ Reize door Syrië en Egypte. Na deeze eerfte kwam 'er op het eind van July en in Auguflus 'een tweede tijd van wolken. Eiken dag omtrent elf uuren of den middag betrok de lugt; fomtijds vertoonde zig de zon dien dag niet meer; de kruin van den Sannin wierdt met wolken bekaden, en verfcheiden andere, defchuinte opftijgende, dreeven midden door de wijngaarden en denneboomen ; dikwijls hebben zij mij omringd met eene witte, vogtige, laauwe en duistere mist, zoo dat ik geene vier fchreden verre zien kon. Omtrent tien of elf uuren in den nagt helderde de lugt op, de Herren begonnen te fchitteren, de nagt was fb'1, de zon ging luisterrijk op en omtrent den middag begon weder hetzelfde van den voorigen dag. Deeze herhaaling maakte mij verlegen, en des te meer, hoe minder ik begreep wat 'er van alle die wolken wierdt. Een gedeelte dreef, wel is waar, over de keten van den Sannin en ik kon onderflellen dat deZelve op den Anti-Libanon of over de woeftijn dreeven; maar waar bleeven die , welke op de fchuintc aan het drijven waren, wanneer de zon onderging , vooral daar zij noch daauw noch regen nalieten , die haar zou hebben kunnen verteeren? Om de reden hiervan uittevinden bedagt ik verfcheiden dagen agtereen, met het krieken van den dageraat op eenen nabuurigen kruin te klimmen, en van daar langs eene fchuiufche lijn van omtrent vijf mijlen op de valei en de zee ziende, uam ik waar wac  Tweede Hoofdjluh. 33 £ Wat 'er omging. Eerst zag ik niets dan een meir van dampen, die het water voor mij verborgen, en die zee-kimmen fcheenen mij duister, terwijl de horizont van het gebergte zeer helder was: naarmaatedezon deezenlaatften verlichtte, onderfcheidde ik wolken door den wêerfchijn van haare ftraalen; zij fcheenen eerst zeer laag te zijn; maar naar maate de warmte toenam, fcheiddcn zij van een, reezen op en namen altijd haaren weg naar den berg om daar het overige van den dag te blijven, gelijk ik jrezegd heb. Toen onderftelde ik dat die wolken, welke ik dus zag oprijzen, voor een groot gedeelte die waren van den voorigen dag, die, haare opklimming niet volbragt hebbende, door de koude lugt gevat, en door den land - wind weder naar zee gedreven waren; ik dagt dat zij daar den geheelen nagt verbleeven, tot dat de opkoomende zee-wind haar weder naar het gebergte joeg, en haar gedeeltelijk over den top dreef, wanneer zij aan de andere zijde in daauw nederviclen of de fmagtende lugt van de woeftijn gingen drenken. Ik heb gezegd dat die wolken ons geen daauw aanbragten, en ik heb dikwijls opgemerkt dat, als de lugt dus betrokken was, 'er minder waren dan wanneer de lugt onbewolkt was. De daauw is te alle tijden minder overvloedig op dat gebergte dan op de kust en in Egypte, en zulks wordt zeer wel verklaard, als men zegt dat de lugt de overmaacige vogtigheid, waar  336 Reize door Syrië en Egypte. waar mede zij zig belaadt, niet tot die hoogte kan opvoeren, want de daauw is, gelijk men weet die overmaatige vogtigheid, welke de verwarmde lugt over dag ontbindt, en die door de koelte van den avond verdikt wordende, in des .te grooter overvloed nedervalt, naar maate de plaats nader bij de zee is Qa); van daar die zwaaredaauw in de Delta, van daar dat dezelve minder is in het Thebaïsch land en in het binnenfte der woeftijn volgens hetgeen men mij onderrigt heeft, en, dat de vogtigheid niet neder valt wanneer de lugt betrokken is , is omdat zij de gedaante van wolken aangenoomen heeft pf omdat die wolken dezelve ondérfcheppen. Op andere tijden ziet men bij eene heldere lugt de wolken verdrijven en als rook verdwijnen; op andere wederom ziet men dezelve zig duidlijk vormen en vaneen eerfte punt tot onzagchelijke groote wolken aangroeijen. Dit gefchiedt vooral op de kruin van den O) Dit lost een vraagftuk op , dat men mij te Tdfa voorgefteld heeft, te weeten, waarom.men meer zweete te Tdfa aan den oever der zee dan te Ramle, dat drie mijlen landwaarts in ligt. De reden hiervan is, dat'de lugt van Tdfa met vogtigheid verzadigd zijnde, de uitvloeizelen des lighaams langzaam opflurpt , terwijl de lugt dezelve te Ramle gretiger en fchielijker influrpt. Deeze is ook de reden waarom in onze Iugtftreeken onze adem in den winter zigtbaar is en in den zomer niet.  Tweede Hoofdjïtih 337 den Libanon, en de zeelieden hebben ondervonden dat de verfchijning van eene wolk op die kruin een onfeilbaar voorteken is van eenen Westen wind* Dikwijls heb ik bij den ondergang der zon zulk .eenen rook zig aan de zijden van de rotfen van Nahr - el - Kelb zien hechten en zoo fchielijk zien toencemen, dat, in den tijd van een uur, de valei niet anders dan een meir geleek. De inwoöners zeggen dat het de dampen uit de valei zijn; maar naardien die valei geheel van ftecn cn bijna zonder water is, is het onmogelijk dat het uitvloeizcls wezen zouden ; het is natuurlijker te onderftellcn dat het de dampen van den dampkring zijn, die, bij het vallen Van den avond verdikt , in eenen onmerkbaarert regen nedervallcn , welkers opeenhooping het rook gelijkend meir, dat men ziet, uitmaakt. Den mist kan men volgens dezelfde beginzelen verklaa* ren; men ziet geenen in de warme landen verre van zee, noch geduurende de droogte van den zomer, ómdat dan de lugt geen overvloed van vogt heeft. Maar hij vertoont zig in den herfst na den regen en zelfs in den zomer na de onweersbuien, omdat de grond als dan ftof tot uitwaasfeming ontvangen heeft en een graad van koelte, tot de verdikking gefchikc, heeft aangenoomen. In onze lugtftreeken begint hij altijd optekoomen van de oppervlakte der wei* landen en bij voorkeur van de beploegde landen. Dikwijls ziet men bij den ondergang der zon een L Deel. Y la-  338 Reize door Syrle en Egypte. laken van rook zig over het gras verfpreiden, dat welhaast brecder en dikker wordt. De reden hiervan is dat vogtige en koele piaatfen meer de hoedanigheden , die vereischt worden om de nedervallende dampen te verdikken, in zig vereenigen dan ftofachtige piaatfen. Daar zijn nog eene menigte aanmerkingen te maaken over dc formeering en aart dier dampen, die, fchoon dezelfde zijnde, op land den naam van mist,en in de lugt dien van wolken aanneemen. Als men derzelver verfchillende verfchijnzelen met elkanderen vergelijkt, befpeurt men dat zij die wetten van vermenging, ontbinding, nederploffing en verzadiging volgen, welker theorie de hedendaagfche natuurkunde , onder den naam van fcheikunde , tragt te ontwikkelen. Om hier over dezelve te handelen zou ik in bijzonderheden moeten treeden, die mij te veel van mijn onderwerp zouden verwijderen: ik zal mij bepaalen tot eene laatfte aanmerking, met betrekking tot den donder. De donder laat zig in de Delta zoo wel als in Syrië hooren; maar daar is dat onderfcheid tusfchen die twee landen dat hij in de Delta en in de vlakte van Palefïina in den zomer zeer zeldzaam en in den winter menigvuldiger is; in het gebergte integendeel is dezelve in den zomer gemeener en in den winter oneindig zeldzaamer. In beiden die landen is zijn waar jaargetijde de regentijd, dat is te zeg-  Tweede Hoofd ft uh, 33^» geggen , de tijd der nagteveningen en vooral van die in den herfst; het is ook opmerklijk dat hij nooit van binnen 's lands, maar altijd uit zee opkoomt ; het is altijd uit de Middellandfehe Zee dat de donderbuijen over dc Delta en Syrië koomen Ca). Zij koomen meer des morgens en des avonds dan het overige van den dag (£) • zij zijn verzeld van zwaare plasregens en fomtijds van hagel , die in een uur tijds het veld met kleine plasfen bedekt. Deeze omftandigheden , en vooral dat de donder altoos met wolken verzeld is gee- (a) Ik weet niet wat te dien opzigte in Opper-Egypte omgaa : Wat de Delta belapgt, het fchijnt dat hij fomtijds wolken en donder uit de Roode Zee ontvangt. Den dag dat ik Kairo verliet (het was op den zes - en - twintigften September 1783.) kwam 'er bij het vallen van den avond eene donderbui in het Zuid-Oosten op, die welhaast verfcheiden donderflagen deedt hooren en in eene hevige hagelbui eindigde, met hagelfteenen als groote erweten. Zij duurde tien of twaalf minuuten, en mijne reisgezellen eii ik hadden tijd om genoeg van dezelve in de fchuit opteraapen om 'er twee groote glazen mede te vullen, om te kunnen zeggen dat wij ijskouden drank in Egypte gedronken hadden. Het is voor het overige niet ondienftig aan* temerken dat het in den tijd was dat de Zuid-mousfon io de Roode Ze-e een aanvang neemt. (ö) De Heer Niebuiir heeft ook te Mokaen Bombnt «vaargenoomen dat de donderbuijen altoos jut zee koomen» V *  340 Reize door Syrië en Egypte. geeven aanleiding tot de volgende redeneering: wordt de donder altijd met de wolken geformeerd, heeft hij derzelver middel volftrekt nöodig om zig te openbaaren, dan is hij ook door enige van haare bcftaandeelen voortgebragt. Hoe worden nu de wolken geformeerd ? Door de uitwaasfeming van het water. Hoe gefchiedt de uitwaasfeming? Door tegenwoordigheid van het vuur. Het water is uit zigzelf niet vlug ; het heeft eene werkoorzaak noodi? om optevliegcn: die werkoorzaak is het vuur, en van daar dat feit, 't welk men reeds heeft waargenoomen dat de uitwaasfeming altijd naar evenredigheid van de warmte is, welke aan het water gegeeven wordt. Elk deeltje waters wordt vlugtig gemaakt door een deeltje vuurs cn ongetwijfeld ook door een deeltje lugt, dat zig met hetzelve vereenigt. Dit zamenmcngzel kan men aanzien als een middelzout, en hetzelve met de falpeter vergelijkende, kan men zeggen dat het water in hetzelve het loogzout en het vuur het falpeterzuur verbeeldt. De wolken, dus zamengefteld, drijven in de lugt tót dat gefchikte omftandigheden dezelve koomen ontbinden ; koomt 'er eene werkoorzaak , die het vermogen hebbe om de vereeniging der deeltjes eensklaps te verbreeken , dan gefchiedt 'er eene losbarfting, even als in de falpeter, van geluid en licht verzeld; door deeze uitwerking wordt de vuur-ftof en lugtftof in eens verfpreid, en het water, dat met dezelve ver-  Tweede Hoofdjluk. 341 vercenigd was, zijne natuurlijke zwaarte wedergegeeven, zoo dat het ichielijk nedervalt van dc hoogte , tot welke het was opgerezen : van daar die hevige regenbuijen, die op zwaare donderdagen volgen, en die meest na donderbuijen koomen, omdat dan de vuurftof uitgeput is. Somtijds is die vuurftof alleen met dc lugt vereenigd, en dan fist zij or* de wijze als falpeter ; dit brengt ongetwijfeld die weerlichten voort, welke men horizonts vuur noemt. Maar is deeze vuurftof onderfchciden van de elcktrieke ftof? Volgt zij in haare vermengingen en losbrandingen bijzondere wetten en verwantfehappen? Dit zal ik niet tragten te onderzoeken. Zulke nafpeuringen zijn buiten het beftek eener reisbefchrijving: ik moet mij bij feiten bepaalen , cn het is reeds veel dat ik 'er enige verklaaringen bijgevoegd hebbe , die natuurlijk uit mijn onderwerp voortvloeiden Ca\ VIER- ( onthouden zig alle in de fteden, daar zij de kou* ften en den koophandel oefenen. De befcherming der Franken heeft hen in deezen laatften tak, overal daar Eüropifche komptoiren zijn, merklijk het overwigt doen verkrijgen. De Metroritten maaken eene natie uit, die bijna bij uitfluiting het geheel land tusfchen Nahr - el-kelb (honds - rivier) en Nahr - el - bdred (koude rivier) ten Oosten van den top van het gebergte en ten Westen tot aan de Middellandfehe Zee bewoonen. Aan deeze grenzen de Druzen, die zig van Nahrel-kelb tot bij Sour (Tyr) tusfchen de valei van Bekdd en de zee uitftrekken. Het land der Motoualu begreep voorheen de valei van Rekdd tot Sour. Maar dit volk heeft zedert enigen tijd eene omwenteling ondergaan , die het bijna tot niet gebragt heeft. Wat de Anfdrié belangtdeeze zijn in het gebergte verfprcid van Nahr - dkkar tot Antdkie: men onderfcheidt hen in verfchillende volken, gelijk de Kelbié, de Kadmoufié, de Chamfié enz. Dc Turkmannen, de Kourdes en de Bedouinen hebben geene vaste verblijfplaatfen , maar zwerven geduurig met hunne tenten cn kudden door bepaalde ftreeken, welke zij als hunnen eigendom aanzien: de Turkmanfche horden legeren zig bij voorkeur in d#  Eerfle Hoofdfluh 353 dc vlakten van Antiochie; de Kourdes in het gebergte tusfchen Alexandrette en den Euphraat; en de Arabiers op alle de grenzen van Syrië, die aan hunne woeftijnen liggen, en zelfs in de binnen vlakten, gelijk die van Palefïina, Bekdd en Galilea. Om ons een duidlijker denkbeeld van die volkeren te maaken zullen wij van elk hunner in het bijzonder handelen. /. Deel Z TWEE-  354 Reize door Syrië en Egypte. TWEEDE HOOFDSTUK. Van de zwervende en een herders leven leidende volkeren van Syrië. S- I- Van de Turkmannen. J3e Turkmannen zijn van die Tartaarfche volksbenden, die, bij de groote omwentelingen van het gebied der Kalifs, van het Oosten der Kaspifche Zee kwamen verhuizen en zig in de uitgeftrekte vlakten van Armenië en klein-Afia verfpreiden. Hunne taal is dezelfde ■ als die der Turken. Hunne levenswijs gelijkt veel naar die der Bedouins - Arabieren; zij leiden, even als deeze, een herders leven, en zijn gevolglijk genoodzaakt groote landflreeken te doorkruisfen om hunne talrijke kudden te doen beflaan, met dat onderfcheid, dat de landen, welke de Turkmannenbezoeken, rijk in weilanden zijnde, zij meer kudden voeden kunnen en zig minder van den anderen verfpreiden dan de Hammen van de Woeftyn. Elk hunner grdous of legers erkent eenen voor?  Tweede Hoofdjïuk. 355 Voor opperhoofd, welkers magt nier door wetten bepaald is, maar door de gewoonte en omftandigheden beftierd wordt; zij wordt zelden misbruikt, omdat de maatfchappij klein is, en de aart der zaaken de leden dcrzclve vrij wel op eenen gelijken voet houdt. Elk man, die in ftaat is de wapenen te draa* gen , draagt die ijverig , omdat van zijne eigen kragt zijn aanzien en zijne veiligheid moet afhangen. Alle de goederen beflaan in vee, als kameelen, buffels, geiten, en voornamelijk fchaapcn. De Turkmannen voeden zig met melk, boter cn vleesch, welk alles bij hun in overvloed is. Het overvloedige verkoopen zij in de fteden en op het land , en zij kunnen bijna alleen de vleeschhallen voorzien. Zij ontvangen daarvoor wapenen, klederen, geld en graanen. Hunne vrouwen fpinnen wollen en maaken tapijten, die in die ftreeken zedert onheugchelijke tijden in gebruik zijn, en daardoor een ftaat aankondigen, die altoos eveneens gebleven is. Wat de'mannen belangt, hunne eenigfte bezigheid is hunne pijpen te rooken en op de kudden te pasfen: altijd zitten zij te paard, met de lans op de fchouder , de kromme fabel op zijdé, het piftool in den gordel, en zijn daardoor goede ruiters en onvermoeijelijke foldaaten. Somtijds hebben zij gefchillen met de Turken, die hen vreezen; maar, naardien zij onder eikanderen, het een leger tegens jhet ander, verdeeld zijn, krijgen zij die overhand Z 2 niet.  gg 6 Reize door Syrië en Egypte. niet, welke hun niet misfchen konde, zoo zij hunne magt bijeen voegden; men kan in het pachalic of de landvoogdij van Aleppo en in die van Damaskus , de eenigfte, welke zij in Syrië bezoeken, omtrent dertig duizend Turkmannen tellen. Een groot gedeelte dier ftammen trekt in den zomer in Armenië en Caramanie, daar zij meer gras vinden, en koomen des winters weder in hunne gewoone itreeken. Men rekent de Turkmannen onder de Mufulmannen, en zij draagen vrij gewoonlijk hec teken van dien godsdienst, als befheden zijnde. Maar zij houden zig weinig met godsdienst op, en hebben noch de plegtigheden noch de bijgeloovigheid der volkeren, die vast gezeten zijn. Wat hunne zeden belangt; men moest onder hen gewoond hebben om met weetenfehap van dezelve te fpreeken. Alleen hebben zij den naam geene dieven te zijn, gelijk de Arabieren , fchoon zij niet minder edelmoedig en niet minder gastvrij zijn dan deeze; en als men in aanmerking neemt dat zij welgefteld zijn zonder rijk te wezen, in den oorlog geoefend, en door vermoeienis en tegenfpoed gehard , begrijpt men van zelf dat deeze omftandigheden hen behoer den moeten voor het bederf der ftedelingen en voor de vernedering der landlieden.  Tweede Hoofdfïuk. 357 %• II. Van de Kourdes. De Kourdes zijn eene andere natie, welker verdeelde ftammen zig ook in Neder-Afia verfpreid, èn die, vooral zedert honderd jaaren, zig vrij verre uitgebreid hebben Hun oorfpronglijk land is de keten bergen, uit welke de verfchillende takken van den Tiger fpruiten, die, den bovenften loop van den grooten Zab omringende, ten Zuiden tot de grenzen van Irak-adjami of'Perfie loopt Ca). In de hedendaagfchc Aardrijkskunde wordt dat land aangeduid met den naam van Kourd - eftan. De oudfte overleveringen en gefchiedenisfen van het Oosten hebben van hetzelve gewaagd en hebben 'er het tooneel van verfcheiden fabelachtige gebeurtenisfen geplaatst. De Chaldcër Berositjs en de Armeniër Mariaba , door M0zes van Chorene aangehaald , vernaaien dat het aan het Gordouëesch gebergte ( b) was dat Xisuthrus , uit den zondvloed ge- (0) Adjam is de naam der Perfen in het Arabisch. De Grieken kenden dien en drukten dien uit door achemen-ides. (6) StraboLib. II zegt dat de Niphatss en zijne keten Gtrdoutei genaamd wordt. ? 3  35 8 Reize door Syrië en Egypte. gered, aanlandde, en de omftandigheden van plaats, welke hij 'er bij voegt, bewijzen, gelijk buiten dat wel te bemerken is, dat Gord en Kourd dezelfde naam is. Het zijn diezelfde Kourdes, welke Xenophon aanhaalt onder den naam van Kardukes, die zig tegens den aftogt der tien duizend verzette-. den. Deeze hiftoriefchrijver merkt aan dat zij, fchoon van alle kanten in het rijk van Perfie inge-, floten, egter altijd de magt van den grooten Koning en de wapenen van zijne Landvoogden getrotfeerd hadden. Zij zijn in hunnen tegenswoordigen ftaat weinig veranderd, en fchoon in fchijn cijnsbaar aan de Ottomannen, bewijzen zij weinig eerbied aan de bevelen van denjGrooten Heer en van zijne Pachas. De Heer Niebuhr, die in het Jaar 1769 door die ftreeken gereisd heeft, verhaalt dat zij in hunne gebergten eene foort van leenroerige regeering hebben , die mij voorkoomt gelijk te zijn aan die welke wij zien zullen dat bij de Druzen plaats heeft.. Elk dorp heeft zijn opperhoofd; de geheele natie is verdeeld in drie voornaame en onaf hanglijke partijfchappen. De oneenigheden , die natuurlijk uit zulk eene rcgeeringloosheid fpruiten , hebben een groot getal ftammen eri huisgezinnen de natie doen verlaaten, die het zwervend leven der Turkmannen en Arabieren hebben aangenoomen. Zij hebben zig in Diarbekr, in dc vlakten van Jrzroum, Erivan, Sivas, Aleppo en Damaskus verfpreid: men acht dat  Tweede Hoofd/luk. . 359 dat alle hunne volksbenden niet malkanderen meer dan honderd en veertig duizend tenten, dat is, honderd en veertig duizend gewapende mannen bcdraagen. Deeze Kourdes leiden, even als de Turkmannen, een zwervend en herders leven; maar zij verfchillen van hun in enige hunner' zeden. De Turkmannen geeven hunne dogters huwelijksgoed, als zij haar uittrouwen. De Kourdes leveren haar niet over dan om geld. De Turkmannen maaken geen werk van die oudheid van geflagt, welke men adeldom noemt; de Kourdes achten die boven alles. De Turkmannen fleelcn niet; de Kourdes zijn bijna overal voor roovers bekend. Men vreest hen als zoodanige in het land van Aleppo en Antiochie, daar zij, onderden naam van Bagdachlié, het gebergte ten Oosten van Beilam tot bij Klés bewoonen. In dat Pachalic, of die landvoogdij, en in die van Damaskus is hun getal van meer dan twintig duizend tenten en hutten, want zij hebben ook vaste wooningen; zij worden onder de jVlüfulmaünen gerekend, maar bemoeijen zig noch met leerftellingen noch met plegtighedcn. Verfcheiden onder hen, die met den naam van Tazdié onderfcheiden worden, eeren den Chaitan of Satan, dat is, den (Gode) vijandigen geest: dit denkbeeld, dat vooral in Diarbekr en op de grenzen van Perfie bewaard is gebleven, is nog een fpoor van het oud ftelzel van de twee beginzelen, het goede en kwaade, dat Z 4 beur-  $6o Reize door Syrië en Egypte. beurtelings onder Perfïfche, Joodfche, Christene etl Mufulmanfche gedaanten altijd in deeze ftreeken is blijven regeerem Men is gewoon Zoroaster als deszelfs eerften uitvinder te befdhouwen; maar lang voor dien propheet kende Egypte reeds Ormuzd en Ahrimane onder de naamen van Ofyris en Typhon. Men bedriegt zig ook als men gelooft dat dit ftelzel niet verbreid wierdt dan ten tijd van Darius, Hystaspes Zoon, naardien Zoroaster, die de apostel dier leer was, in Me die geleefd heeft ten tijde van de regeering van Salo- mon. De taal, die het voornaamst kenmerk van broederfchap onder de volkeren is, is bij de Kourdes in . drie tongvallen verdeeld. Zij heeft noch het geblaas* noch de keel-letters der Arabifche, en men verzcekert dat zij niet naar de Perfïfche gelijkt, zoo dat zij . eene'oorfpronglijke taal wezen. moet. Wanneer men nu de oudheid van het volk, dat haar gebruikt,, de, betrekkingen , welke het met de Meden, 4sfyrkrs, Perfen en zelfs met de Part ken Ca) gehad .heeft in aanmerking neemt, zal men kunnen denken dat de kennis dier taal enig licht zoude kunnen verfpi-ei.- den (a) Op aVra Tiger, zegt Strabo, vindt men verfcheiden, ' piaatfen, den; Parthen toebehorende, welke de Ouden Kardoii,. {ten noemden. Lib. XVI.  Tweede Hoofd/luk. den over de oude hiftorie dier landen. Daar is geen woordenboek van bekend; maar het zoude gemaklijk zijn een te maaken. Indien het Hof van Frankrijk den dragomannen of tolken of den zendelingen van Aleppo , Diarbekr, of Bagdad door belofte van belooning aanmoedigde, zouden 'er weldra gevonden worden, die dat werk ter uitvoer zouden brengen (a\ % Uk (a) De Keizerin van Rusland heeft enigen tijd geleden Doftor Pallas gelast eene verzameling te maaken van alle de taaien, die in het Rusfisch gebied gefprooken worden, en zijne nafpeuringen moeten zelfs tot in Kuban en Georgië voortgezet worden. Misfchien zal men dezelve tot in Kourd-eftan uitftrekken. Als de arbeid van deeze verzameling geëindigd zal zijn, zal 'er eene andere te verrigten wezen , namelijk, alle de alphabets dier taaien tot een eenig alphabet te brengen, want die verfcheidenheid van Arabifche, Armenifche, Georgifche, Iberifche, Tartaarfche en andere alphabets is eene groote hinderpaal voor de vordering der taalkunde. Dit werk zal veelen misfchien onmogelijk voorkoomen, maar volgens de proeven, welke ik in dien fmaak genoofnen heb, boude ik bet voor doenlijk, ja zelfs voor gemaklijk. Het is genoeg dat men de beginzelen der fpraak maar wel kenne , en dan zal men de klinkers eu medeklinkers van alle de alphabets wel kunnen rangfehikken. Men kan aanmerken dat het eerfte boek van elke natie, het woordenboek van haare taal is. I Z 5  362 Reize door Syrië en Egypte. §. III. Van de Bedouins - Arabieren. Het derde zwervend volk in Syrië zijn die Bedouins - Arabieren, welke wij reeds in Egypte gevonden hebben. Ik heb flegts ter loops van dezelve gefprooken bij gelegenheid van dat gewest, omdat ik dat volk toen flegts in het voorbijgaan gezien hebbende en zonder deszelfs taal te verftaan, hun naam mij weinige denkbeelden herinnerde ; maar naardien ik het in Syrië beter heb leeren kennen, en zelfs eene reis naar eene hunner legerplaatfen bij \ 'Qaza gedaan, en verfcheiden dagen onder hen verbleven heb, leveren zij mij thans feiten en waarneemingen op, welke ik enigermaate omftandig zal befchrijven. In het algemeen moet men aanmerken dat, als men van de Arabieren fpreekt, men onderfcheiden moet of zij landbouwers dan wel herders zijn; want dit onderfcheid in levenswijs maakt zulk een groot verfchil in hunne zeden en aart, dat zij eikanderen bijna vreemd fchijncn. In het eerfte geval gezeten, aan denzelfden grond gehecht, en regelmaatige regeeringen onderworpen zijnde, hebben zij eene maatfchappij , die hen veel naar ons doet gelijken. Zoodanige zijn de bewooners van Temen, zoo-  'Tweede Hoofd ft uk* 3 6*3 goodanige zijn ook de afkoomelingen der oude overweldigers, die, in het geheel of ten deele, de bevolking van Syrië, van Egypte en van de Barbarijfche (laaten uinnaaken. In hec tweede geval , flegts door een voorbijgaande belang aan het land verbonden, hunne tenten onophoudelijk uit de eene ftreek naar de andere verplaatfende , door geene wetten bedwongen, hebben zij eene wijze van beftaan, die noch die der befchaafde volkeren, noch die der wilden is, en die zelfs om die reden verdient nagegaan te worden. Zoodanige zijn de Bedouwen, de bewooners der uitgeftrekte woeftijnen, die zig van de grenzen van Perfie tot de ftranden van Marokko uitftrekken. Schoon zij in onaf hanglijke maatfchappijen of ftammen verdeeld zijn, die zelfs fomtijds met eikanderen in vijandfchap leeven , kan men hen egter alle befchouwen als eene zelfde natie. De gelijkenis hunner taaien is een baarblijklijk teken van die broederfchap. Het eenigst onderfcheid, dat tusfchen hen is, beftaat daarin , dat de Afrikaanfche ftammen van laateren oorfprong zijn, naardien zij zig gevormd hebben na de overwinning van die landen door de Kalifs of opvolgers van Mahomet, terwijl de ftammen van de eigenlijke woeftijn van Arabie langs eene onafgebrooken afkomst tot de aloudfte tijden opklimmen. Van deeze zal ik in het bijzonder handelen, als van nader bij tot mijn onderwerp behoorende. Het Oostersch ge-  3 f54 Reize door Syrië en Egypte. gebruik geeft hun den naam van Arabieren, als het oudst en zuiverst geflagt zijnde, Men voegt 'er den naam van Bedaöuï als van dezelfde betekenis bij, welke, gelijk ik aangemerkt heb, man uit de woeftijn betekent; en dat bijgevoegd woord fchijnt des te juifler, vermits in de oude taaien dier landen het woord Arab eigenlijk eene eenzaame plaats eene woeftyn betekent. Het is niet zonder reden dat de woeftyn - bewooners zig beroemen het zuiverst en best in ftand gebleven geflagt van de Arabifche volkeren te zijn: zij zijn indedaad nimmer overheerscht geworden; zij hebben zig zelfs, als zij overwonnen, niet met het overwonnen volk vermengd; want de overwinningen, van welke men hunnen naam. in het algemeen de eer geeft, behooren wezenlijk."flegts aan de ftammen van Hedjaz en van Temen; die van de binnenJanden verhuisden niet bij de omwenteling van Mahom et; of,. zoo zij 'er deel aannamen, was het flegts door.enige bijzondere perfoonen, die uit eerzugt van hun fcheidden; ook noemt de Propheet in zijn Koran de Arabieren van de woeftijn muitelingen en ovgelocrvigen; en de tijd heeft hen weinig veranderd. Men kan zeggen dat zij in alle opzigten hunne eerfte onaf hanglijkheid en eenvoudigheid behouden hebben. Hetgeen deoudfte gefchiedenisfen van hunne gebruiken., zeden, taaien, en zelfs van hunne vooroordeelen vcrhaalen is nog bijna in alles even-  Tweede Hoofdftük. §6*$ eveneens; en als men daar bij voegt dat die eenheid van karakter, van de oudfte tijden bewaard * ook tusfchen de afgelegenfte piaatfen ftand houdt 4 dat is te zeggen dat de verst van eikanderen verwijderde ftammen zeer veel naar eikanderen gelijken 4 zal men toeftemmen dat het der moeite waardig is de omftandigheden te onderzoeken, die eenen zoo bijzonderen zedelijken ftaat verzeilen. In ons Europa, en vooral in ons Frankryk, daar wij geene zwervende volkeren zien , hebben wij moeite om te bevatten, wat de menfchen tot eené levenswijs, die ons tegenftaat, kan noopen. Wij begrijpen zelfs met moeite wat eene woeftyn zij, eri hoe een grond bewooners hebbe, als hij onvrugtbaar is, of hoe hij niet beter bevolkt zij, als hij bebouwd kan worden. Deeze zwaarigheden zijn ook eens de mijne geweest zoo wel als die van iedereen, en om die reden meen ik te moeten ftilftaan op de bijzonderheden, welke mij die feiten baarblijklijk gemaakt hebben. Het zwervend en herders leven dat verfcheiden volkeren van Afia leiden, hangt van twee voornaame oorzaaken af. De eerfle is de aart van den grond, die, onbekwaam om bebouwd te Worden, den mensch noodzaakt zijne toevlugt te neemen tot het vee, dat zig met de wilde kruiden der aarde te vreden houdt. Zoo die kruiden dun gezaaid zijn, zal ten eenig dier veelgronds afeeten en men zal groote ruim-  'g6"6* Reize door Syrië en Egypte, ruimten moeten overtrekken, ïh dat geval zijn dé Arabieren in de eigenlijke woeftijn Van Arabie en van Afrika. .• i . De tweede oorzaak kan de gewoonte zijn, naardien de grond op verfcheiden piaatfen bebouwbaar en zelfs vrugtbaar is, gelijk de grenzen van Syrië, Diarbekr , Natolie en de meeste ftreeken, welke door de Kourdes en Turkmannen bezogt worden. Maar als ik die gewoonte van nader bij befchouw, is het mij voorgekoomen dat zij zelve flegts eene uitu erking van den ftaatkundigen ftaat van dat land zij, zoo dat men de eerfte oorzaak in de regeering zelve moet zoeken. Dagelijks voorvallende feiten onderfteunen deeze mijne gedagten; want zoo menigmaalen de horden en zwervende ftammen in eene ftreek rust en veiligheid, met genoegzaam voedzel gepaard, vinden, gewennen zij daar en gaan ongevoelig tot den landbouw en een rustend leven over. In andere gevallen integendeel , wanneer de dwinglandij der regeering dc bewooneren van een dorp tot het uiterfte drukt, verlaaten de boeren hunne huizen, begeeven zig met hunne huisgezinnen in het gebergte, of zwerven door de vlakten, met die yoorzorg, dat zij dikwerf van woonplaats veranderen om niet verrascht te worden. Het gebeurt zelfs dikwijls dat enkele perfoonen , om zig de wetten of de dwinglandij te onttrekken roovers geworden , zig vcreenigen en Ideine legertjens maaken, die zig gewapenderhand gaan-  Tweede Hoofdftuk. 367 ïharide houden of nieuwe ftammen worden. Men kan dan zeggen dac in landen, bekwaam tot den -landbouw, het zwervend leven alleen zijne oorzaak heeft in de dwinglandij der regcering, en het fchijnt dat de mensch natuurlijk eerder tot een rustend levert en tot den landbouw geneigd zij. Wat de Arabieren belangt, zij fchijnen op eene bijzondere wij ie tot een zwervend leven veroordeeld te zijn door de gefteldheid van hunne woeftijneni Om zig die woeftijnen voorteftellen, moet men zig onmeetlijke vlakten verbeelden, op welke het gezigt onbepaald is, onder eenen bijna altijd brandheeten en onbewolkten hemel, zonder huizen, zonder boomen , zonder beeken , zonder bergen: fomtijds Weidt het gezigt over eenen gezigteindcr zoo plat en effen als dc zee. Op andere piaatfen ligt de grond golvend of is met rotfen en rotsfteenen bezet. D» aarde, bijna altijd even kaal, vertoont niet dan dun gezaaide houtachtige planten en hier en daar veri fpreide kreupelboschjens, welker eenzaame ftilte flegts zelden geftoord wordt door de gazellen, de haazen , de fpringhaanen en ratten. Zoodanig is bijna over zijn geheel het land, dat zig van Aleppo tot de Arabifche Zee, en van Egypte tot de Perfi» fche Golf uitftrekt, in eene ruimte van zes honderd mijlen lengte en drie honderd mijlen breedte. Men moet egter niet denken dat in deeze uitge^ flrektheid de grond overal dezelfde hoedanigheid bezit-  $68 Reize. door Syrië en Egypté. zitte; hij vcrfchik mee aders en met ftreeken. Bij voorbeeld, op de grenzen van Syrië is de grond m*er het algemeen vet, bebouwbaar, zelfs vrugtbaar: zoodanig is hij ook langs den Euphraat; maar meer binnen in het land en meer naar het Zuiden wordt hij wit en krijtachtig, gelijk op de hoogte van Damaskus, dan fteenachtig, gelijk in Tih en ■ffedjaz; vervolgens zuiver zand, gelijk ten Oosten van Temen. Deeze verfchillen in de hoedanigheden van den grond brengt enig onderfcheid in den ftaac der Bedouinen voort. Bij voorbeeld in de onvrugt* baare ftreeken., dat is, die kwalijk voorzien zijn) van 'planten, zijn de ftammen zwak en zeer verre? van eikanderen vérfpreid: zoodanig is het. gelegen in de woeftyn van Suez ,■ in die van de Roode Zee, en in het binnenst gedeelte van dè groote woeftijn, welke men de Nadjd Ca) noemt. Als de grond beter bewasfen is, gelijk tusfchen Damaskus en den Euphraat, zijn de ftammen 'er minder dun gezaaid , digter bij- eikanderen ; in dè bebouwbaare ftreeken , , eindelijk , gelijk de landvoogdij van Aleppo, de Hauran, en het land van Gaza zijn de benden talrijk en verkeeren digt bij eikanderen. In het eerfte geval zijn de Bedouinen louter herders en leeven alleen van de voortbrengzelen hunner kudden, van («) Men moet dat woord Najd uitfpreeken.  Tweede Hoofd/luk. 369 van enige dadels, en van versch of in de zon gedroogd vleesch, dar zij toe poeder wrijven» In het tweede geval bezaaien zij enige landen en eeten tarw, gierst, en zelfs rijst bij hun vleesch en hunne merk. Als men de oorzaak van de onvrugtbaarheid en onbebouwdheid der woeftijn nagaat, vindt men dat deeze vooral voortkoomen van het gebrek aan bronnen, rivieren, en in het algemeen aan water. Dit gebrek aan water zelf koomt van de gefteldheid van den grond, dat is te zeggen , dat, naardien bij vlak en zonder bergen is, de wolken over zijne verhitte oppervlakte, even als over Egypte, henen drijven; zij blijven niet boven denzelven hangen dan in den winter, wanneer de koude van den dampkring haar belet te rijzen, en haar tot regen doet fmelten. De kaalheid van den grond is ook eene oorzaak van droogte, doordien de lugt, die denzelven bedekt, gemaklijker verwarmd wordt, en de wolken dwingt naar boven te rijzen. Het is waarfchijnlijk dat men eene verandering in de lugtftreek te weeg zoude brengen, als men de geheele woeftijn met boomen beplantte , bij voorbeeld , met dennen - boomen. De regen, die ïn den winter valt, heeft die uitwerking dat hij op piaatfen , daar de grond goed is, gelijk op de grenzen van Syrië, een gewas geeft, bijna gelijk dat van de binnenfte deelen van /. Deel. . Aa dat  Reize door Syrië en Egypte. dat gewest; maar, naardien die regen noch bronnen , noch op den duur vlietende beeken vormt, ondervinden de bewooners het ongemak van des zomers gebrek aan water te hebben. Om daarin te voorzien heeft men de konst te baat moeten neemen, en putten , waterbakken en regenbakken moeten maaken, in welke men jaarlijks voorraad van water vergadert: zulke werken eisfehen veel kosten en arbeid cn zijn nog aan veele gevaaren onderhevig. Dc oorlog kan in eenen dag den arbeid van veele maanden en den voorraad van een geheel jaar verwoesten. Eene droogte, dat maar al te dikwijls plaats heeft, kan eenen oogst doen mislukken en zelfs gebrek aan water om te drinken veroorzaaken. Het is waar dat men,'als men in den grond graaft, bijna overal water vindt van op de diepte van zes tot op die van twintig voeten,- maar dat water is brak, even als in de geheele woeftijn van Arabie en Afrika Ca); fomtijds zelfs droogt het uit: dan ontftaat 'er dorsten hongersnood; en als de regeering geene hulp (o) Deeze ziltige hoedanigheid is den grond zoo eigen, dat zij tot in de planten overgaat. Alle de planten in de woeftijn bevatten veel foda en zout van Glauber, het is aanmerkingswaardig dat de hoeveelheid deezer zouten verdert als men het gebergte nadert, daar zij op het laatst bijna verdwijnen. I  Tweede Hoofd/luk. 371 hulp biedt, worden de dorpen verlaaten. Men begrijpt dat in zulk een land de landbouw zeer ongewis is, en dat het onder een beltier, als dat der Turken, veiliger is daar te leeven in een ftaat van omdooling dan 'er een gezeten landbouwer te wezen. In ftreeken, daar de grond fteenachtig en zandachtig is, als in Tih , Hedjdz en Najd doet die regen de zaaden der wilde planten opkoomen, de kreupelboschjens, derenonkels, de alfem, de kalis enz. groeijen , en maakt in de laagten meirtjens, waarin riet en gras wast: alsdan vertoont de vlakte een vrij aangenaam gezigt van groente; en dit is het jaargetijde, waarin de overvloed heerscht voor de kudden en haare meesters ; maar als de warmte weder begint, droogt alles weder uit, en de grond, Itoffig en graauwachtig van kleur, vertoont niets meer dan diooge fteelen, zoo hard als hout, welke noch de paarden, noch de osfen, noch zelfs de geiten kunnen afweiden. In dien ftaat zou de woeftijn onbewoonbaar worden en men zou haar moeten verlaaten, zoo de natuur 'er niet een dier geplaatst hadde van een zoo fterk en fober temperament als de grond onvrugtbaar en dor is , als zij haar den kemel niet gefchonken hadde. Daar is geen dier, dat zulk eene duidlijke en zulk eene uitfluitende overeenkomst met de lugtftreek, waarin het leeft, vertoont: men zoude zeggen dat de hoedanigheden van Aa 2 het  37a Reize door Syrië en Egypte. het een met voorbedagten raad naar de andere gefchikt zijn. De natuur , den kemel beftemmende om een land te bewoonen, daar hij flegts weinig voedzel zou vinden , heeft de ftof in zijn geheel maakzel bezuinigd. Zij heeft hem noch die rondheid van gedaante van den os, noch die van het paard, noch van den elephant gegeeven; maar hem tot het noodige alleen bepaalende gaf zij hem een kleinen kop met kleine ooren op eenen langen vleeschloozen hals. Zij heeft zijne pooten en dijen alle fpieren onthouden, die niet behoeven te dienen om dezelve te beweegen; zij heeft, eindelijk, zijn uitgedroogd lijf niet anders verleend dan de vaten en zenuwen, die noodig zijn om het geftel aaneen te verbinden. Zij heeft hem van fterke kaakenbeenderen voorzien om het hardst voedzel te kaauwen, maar, opdat hij niet te veel verflinden zoude, heeft zij zijne maag klein gemaakt, en hem genoodzaakt te herkaauwen. Zij heeft zijne voeten met een klomp vleesch voorzien, die, op de flijk uitglijdende, en niet bekwaam om te klimmen, hem flegts in ftaat ftelt over eenen droogen, gelijken en zandigen grond, als dien van Arabie, teloopen: om kort te gaan, zij heeft hem zigtbaarlijk tot de flavernij gcfchikt, door hem alle ■wapenen van verdediging tegens zijne vijanden te weigeren. Wat kan de kemel, zonder de hoornen van den ftier, zonder de hoeven van het paard, zonder de flagtanden van den elephant, zonder de vlug-  Tweede Hoofdftuk. 373 vlugheid van het hert uitregten tegens den aanval van den leeuw, den tijger of zelfs den wolf? Ook heeft de natuur , om deszelfs foort te behouden, haar in het midden van uitgeftrekte woeftijnen geplaatst, daar het gebrek van kruiden geen wild henen lokt, en daar het gebrek aan wild alle verfcheurendè dieren van daan houdt. De roede der dwingelanden moest den mensch uit de bewoonbaare aarde verjaagen, zoude de kemel zijne vrijheid verliezen. Tot eenen ftaat van tamheid overgegaan, is hij het middel geworden om den onvrugtbaarften grond bewoond te maaken. Hij alleen voorziet in alle de benodigdheden van zijnen meester. Zijne melk voedt het Arabisch -gezin onder de verfchillende gedaanten van geftremde melk , kaas en boter; dikwerf eet men zelfs zijn vleesch. Men maakt fchoeizels en tuigen van zijnen huid, klederen en tentdoek van zijn hair. Men vervoert door hem zwaare lasten: eindelijk, als de grond het paard voeder weigert, dat den Bedouin zoo dierbaar is, vervult de kemel met zijne melk dat gebrek, zonder dat zulk een groot voordeel iets meer kost dan enige fteelen van distelen en alfem, en geftampte dadelpitten. De kemel is in de woeftijn van zulk een groot belang dat, als men hem uit dezelve wegnam e, men haar geheel zoude ontvolken, naardien hij het eenigst fteunzel van derzelver bewoonbaarheid is. In zulke omftandigheden heeft de natuur den BeAa 3 dm-  374 Reize door Syrië en Egypte. douin geplaatst, om een zonderling geflagt van menfchen, zoo in het zedelijke als natuurlijke, van hem te maaken. Die zonderlingheid is zoo uitfteekende, dat hunne habuuren, de Syriers zelve, hen als buitengewoone menfchen befchouwen. Dit gevoelen grijpt vooral plaats omtrent de ftammen, die in het binnenst der woeftijn woonen, als Anazê, Kaibar, 2 "dï en andere, die de fteden nooit naderen. Tóen 'er , ten tijde van Daher, van hunne ruiters tot Acre kwamen, maakten zij daar zoo veel gerugt als bij ons Amerikaanfche wilden doen zouden. Men befchouwde met verwondering die menfchen, kleiner, magerer en zwarter dan alle bekende Bedouinen : hunne uitgedroogde beenen hadden flegts peezen zonder kuiten. Hun buik was tegens hunnen'rug geplakt, hun hair was bijna zoo gekroesd als dat der Negers. Zij verwonderden zig ook op hunne beurt over alles, dat hun voorkwam; zij konden niet begrijpen, hoede huizen en torens overeind konden blijven ftaan , noch hoe men 'er in durfde woonen en dat wel altijd op dezelfde plaats; maar vooral ftonden zij opgetogen op het gezigt van de zee, en die water-woeftyn konden zij niet begrijpen. Men fprak hun van moskeeën, van gebeden, 'van reinigingen; zij vroegen wat dat beduidde, wie 'Mozes, Jezus Christus en Mahomeï waren, en waarom de inwoöners, van geene afgedonderde ftammen zijnde, ftrijdige Hoofden volgden. Men  Tweede Hoofdftuk. 375 Men begrijpt wel dat de Arabiers , die op de grenzen woonen, zoo onnozel niet zijn; daar zijn zelfs enige kleine ftammen, die, in het midden van het land woonende, als in de valei van Bekdd, in die der Jordaan, en in Paleftina, naar boeren gelijken, maar deeze zijn bij de andere in verachting, die hen als Bast aart- Arabieren , en rayas of ftaaven der Turken aanzien. De Bedouinen zijn over het algemeen klein, maeer, en verbrand, egter meer in het binnenst der woeftijn, minder op de grenzen van het bebouwd land; maar daar zelfs altijd meer dan de landbouwers van de nabuurfchap: men ziet ook dat onderfcheid in een zelfde leger en ik heb opgemerkt dar de Cheks, dat is, de rijken en hunne dienaars altoos grooter en beter gevleescht waren dan het gemeen. Ik heb fommige gezien, die meer dan vijf voeten én vijf, ja zes duimen lang waren, terwijl de gewoone grootte flegts van vijf voeten en twee duimen is. Men moet dit alleen toefchrijven aan het voedzel, dat overvloediger is voor de eerfte dan voor de laatfte klasfe van menfchen Ca). Men kan zelfs zeg- (a) Deeze reden is even merkbaar in de vergelijking van de Arabifche kemels met de Turkmanfche; want deeze laatfte, in grasrijke ftreeken leevende, zijn eene foort geworden, Kerker van leden en meer gevleescht dan de eerfte. Aa 4  376 Reize door Syrië en Egypte Zeggen dat het gemeen der Bedouinen in eenen ftaat van geduurige armoede en honger leeft. Het zal bij ons naauwlijks geloof vinden, maar het is des niet te min waar dat de gewoonlijke hoeveelheid van voedzel van de meeste hunner niet boven zes oneen 's daags bedraagt: het is vooral bij de ftammen van Najd en Hedjaz dat de onthouding tot eenen grootst mogelijken graad gebragt is. Zes of zeven dadels, in gefmolten boter gedoopt , wat zoete of geftremde melk zijn genoeg voor een man op eenen geheelen dag. Als hij 'er enige vingergreepen grof meel of een balletjen rijst bij kan voegen, rekent bij zig gelukkig. Het vleesch wordt voor groote feestdagen befpaard , en het is alleen bij gelegenheid van een huwelijk of een fterfgeval dat men een geitjen ftagt; de rijke en ruim leevende Cheks kunnen alleen jonge kemelen Aagten, en rijst met vleesch gekookt eeten. Als 'er fchaarschheid is, gebruikt het gemeen, dat altoos uitgehongerd is, de flegtfte dingen tot voedzel : van daar de gewoonte der Bedouinen van fpringhaanen , rattenbagedisfen en flangen, op brandende ftruiken gebraden, te nuttigen; van daar hunne plundering der bezaaide landen en hunne roverijen langs de wegen; van daar ook hun teder geitel en hun klein en mager lighaam, dat eer gaauw dan fterk is. Het is in hun temperament voor een geneesheer aanmerkingswaardig dat alle hunne loozingen, zelfs van zweet, zeer gering zijn; hun bloed heeft zoo weinig  Tweede Hoofdfluh. 377 ftig Wei dat alleen de groote hitte het vloeibaar kan houden. Dat belet egter nier. dat zij voor het overige vrij gezond zijn en dat de ziekten bij hen zeldzaamer zijn dan onder de bewooneren van be* bouwde landen. Volgens deeze feiten zal men niet zeggen dat de maatigheid der Arabieren eene deugd is , die zij enkel uit verkiezing betragten, of die door de lugtftreek veroorzaakt wordt. Het is waar dat de groote hitte, in welke zij leeven, hunne onthouding begunftigt, door hunne maag de werkzaamheid, die de koude haar geeft, te ontneemen; het is ook waar dat de gewoonte van weinig te eeten, de maag verhinderende zig uittezetten , een middel wordt om dit gemaklijker te draagen; maar de voornaamfte en eerfte oorzaak van die gewoonte is, gelijk bij alle andere menfchen , de nooddwang der omftandigheden, waarin zij zig bevinden, hetzij van wegens den grond, gelijk ik gezegd heb, hetzij van wegens hunnen maatfchaplijken ftaat, welke ik nu moet befchrijven. Ik heb reeds gezegd dat de Bedouins-Arabiers in ftammen verdeeld zijn, die even zoo veele bijzon\ dere volkeren uitmaaken. Elk deezer ftammen eigent zig een ftuk gronds toe, dat zijn eigendom is; zij verfchillen in dit opzigt niet van de landbouwende volkeren dan in zoo verre dat deeze grond veel uitgeftrekter moet wezen om het vee het geheel jaar Aa 5 door  378 Reize door Syrië en Egypte. door voeder te leveren. Elk deezer ftammen bevat 'een of meer legers, die over het land verdeeld zijn, 'en die van de eene plaats van hetzelve 'naar het ander trekken, naar maate de kudden het afgraazen: dus koomt het dat in eene groote ruimte nooit meer dan ■enige ftukjens grond bewoond zijn , die van den icenen dag tot den anderen verfchillen; maar, naardien de geheele ruimte noodig is tot het jaarlijks 'onderhoud van den ftam, wordt ieder, die zig iets "Van denzelven aanmatigt, gerekend eens anders eigendom te fchenden, dat nog niet verfchilt van het algemeen regt der volkeren. Als dan een ftam of deszelfs onderdaanen op eenen vreemden grond koomen, worden zij als roovers als vijanden gehandeld en daar ontftaat oorlog. Naardien nu de ftammen of door bloedverwantfchap of door overeenkomsten aan eikanderen gehecht zijn, volgen 'er verbonden uit, welke den oorlog min of meer algemeen maaken. De-wijze, waaropzij denzelven voeren, is zeer eenvoudig. Als het misdrijf bekend is, ftijgt mèn te paard, men zoekt den vijand, met ontmoet elkanderen, men koomt in onderhandeling; dikwijls wordt men bevredigd, doch zoo niet, dan valt men 'elkanderen aan met kleine benden -of ruiter tegens ■ruiter, men rukt op elkanderen aan met vollen ren, de lans vooruit; fomtijds werpt men haar, fchoon Zij lang is, naar den vijand, als hij vlugt; zelden wordt de overwinning betwist; de eerfte fchok be... c i fiist  Tweede Hoofd/luk, 370 flist dezelve ; de overwonnene vlugten met losfen teugel over de effene vlakte der woeftijn. Gemeenlijk doét de nagt hen den overwinnaar ontfnappen. De ftam, die de nederlaag heeft, breekt op, verwijdert zig met fnelle marfchen, en zoekt eene wijkplaats bij zijne bondgenooten. De vijand, nu vol"daan, drijft zijne kudden verder weg,'en de vlugtelingen koomen terug op hunnen grond. Maar van de flagting in deeze gevegten blijft een haat overig , die de oneenigheden doet blijven aanhouden. Het belang van de gemeene veiligheid heeft van over langen tijd bij de Arabieren eene wet ingefteld, welke wil dat het bloed van elk een, die gedood is, gewroóken moet worden "door het bloed van zijnen moordenaar, dat noemt men de Tdr of talio (de wet van wedervergelding) dit regt vervalt op den naasten bloedvriend van den gefneuvélden. Zijne eer hangt daar zoo zeer aan bij alle de •Arabieren dat hij, zoo hij verzuimt zijn tdr te neemeh, voor altoos onteerd is; waarom hij de gelegenheid befpiedt om zig te wreeken ; fneuvelt zijn vijand door andere toevallen, dan houdt hij zig egter nog niet voldaan en zijne wraak valt op den naasten bloedvriend. Deeze haat gaat als een erfdeel van de - vaders op de kinderen over, en houdt niet op dan door de uitroeijing van een der geflagten, tenzij de • geflagten tot eene bevrediging koomen door den mis'flaadigen 'er aan óp te offeren, of door het bloed uit te  S8o Reize door Syrië en Egypte. te koopen voor een prijs in geld of vee, waarover zij hec eens worden. Zonder deeze voldoening is 'er noch vrede, noch wapenfchorsfing, noch verbond tusfchen hen, noch zelfs fomtijds tusfchen de wederzijdfche ftammen: daar is bloed tusfchen ons zegt men elkanderen in alle omftandigheden; en dat woord is eene onoverkoomlijke fcheidspaal. Die gevallen door verloop van tijd vermenigvuldigd zijnde, is het zoo verre gekoomen dat de meeste ftammen in gefchil zijn, en dat zij in eenen geduurigen ftaat van oorlog leeven, dat, bij hunne levenswijs gevoegd, van de Bedouinen een oorlogvoerend volk maakt, zonder dat zij egter in de beoefening dier konst gevorderd zijn. De fchikking hunner legerplaatfcn is een vrij onregelmaatig rond, dat gevormd wordt door eene enkele rei tenten, min of meer van elkanderen verwijderd. Die tenten, van geiten-of kemels-hair geweeven , zijn zwart of bruin, behalven die der Turkmannen, die witachtig zijn. Zij zijn op drie of vijf paaien gefpannen van flegts vijf of zes voeten hoogte, dat haar zeer plat van gedaante doet zijn: van verre vertoont zig zulk eene legerplaats flegts als zwarte vlekken, maar het doordringend oog der Bedouinen bedriegt 'er zig niet in. Elke tent , door een gezin bewoond, wordt door een gordijn in twee deelen verdeeld, van welke een alleen voor de vrouwen is. De ledige ruimte van het groot rond dient om eiken avond de kudde» te  Tweede Hoofdfttik. $f te befluiten. Nooit hebben zij verfchansfingen; dej eenigfte voorwagten en ronden, welke zij hebben, zijn honden; de paarden blijven gezadeld, en gereed om, op hec eerfte geroep, beliegen te worden; maar naardien 'er noch orde noch verdeeling is, zouden die legerplaacfen, die reeds gemaklijk ce verasfchen zijn, niet beftand zijn, als zij aangevallen wierden: ook gebeuren 'er dagelijks voorvallen en wordt 'er vee weggedreven, en die ilroop-partijen zijn het, waarop de Arabieren zig het meest toeleggen. De ftammen, die in de nabuurfchap van de Turken woonen; hebben een nog onrustiger leven: naardien die vreemdelingen zig den eigendom van het geheele land , als eene verovering , aanmatigen, handelen zij de Arabieren als wêerfpannige vafallen of als onrustige en gevaarlijke vijanden. Volgens deezen grond voeren, zij altijd eenen bedekten of openlijken oorlog tegens hen. De Pachas maaken 'er hun werk van alle gelegenheden waarteneemen oin hen te ontrusten. Dan betwisten zij hun eenen grond, dien zij hun verhuurd hebben; dan eisfehen zij eene fchatting, welke men niet ingewilligd heeft. Als een geflagt van Cheks uit eerzugt of belang met elkander in twist geraakt, bieden zij beurtelings dan de eene en dan de andere partij bijftand en helpen eindelijk beiden in den grond. Dikwijls laaten zij de hoofden, welker moed of verftand zij dugten, jrermoorden of vergeeven, al zijn zij hunne bond-  §8* Reize door Syrië en Egypte. genooten. De Arabiers, die de Turken voof overweldigers en verraders houden, zoeken flegts gelegenheid om hun te fchaaden. Ongelukkig valt de last meer op de onfchuldige dan op de misdaadige: het zijn bijna altijd dc boeren, die voor de misdrijven der foldaaten betaalen. Op de minfte beweeging fnijdt men hun gewas af, drijft hun vee weg, en onderfchept de gemeenfchap en den handel; de boeren fchelden hen voor dieven en zij hebben gelijk; maar de Bedouinen beroepen zig op het regt desoorlogs, en misfchien hebben zij geen ongelijk. Wat daar van zij, die roverijen onderhouden tusfchen de Bedouinen en de bewooneren der bebouwde landen eene oneenigheid, die hen elkanderens vijanden maakt. Dusdanig is de uitwendige toeftand der Arabieren» Dezelve is groote wisfelvallighcden onderhevig, naar het goed of flegt gedrag van hunne Hoofden. Somtijds verheft en vergroot zig een zwakke ftam, terwijl een ander, die eerst groot was, afneemt of zelfs te niet gaat; niet dat alle derzei ver leden fterven, maar zij lijven zig in eenen anderen in, en dit hangt af van de inwendige gefteldheid der ftammen. Elke ftam beftaat uit een of meer voornaame geflagten , welker leden den tijtel van Cheks of Heeren draagen. Die geflagten verbeelden vrij wel de Patricii te Rome en de Edellieden van Europa. Een deezer Cheks voert het oppergebied over alle de  Tweede Hoofdjluh 383 de andere; deeze is de Generaal van dit klein leger. Somtijds neemt hij den tijtel van Emir aan, die be- » yelhebber en Forst betekent. Hoe meer nabeftaanden, kinderen en bondgenooten hij hebbe, hoe fterker en magtiger hij is. Hij heeft ook dienaaren , welke hij op eene bijzondere wijze aan zig verknogt, door hun al te geeven wat zij noodig hebben. Doch buiten dit koomen 'er rondom dit opperhoofd kleine gezinnen, die, niet fterk genoeg zijnde om onaf hanglijk te leeven, zig onder hunne befcherming en met hun in verbond begeeven. Deeze vereeniging heet Kdbilé of Stam, Men onderfcheidt den eenen ftam van den anderen door den naam van zijn Opperhoofd, of door dien van het bevelvoerend geflagt. Als men van de perfoonen van zulk eenen ftam in het algemeen fpreekt, noemt men hen kinderen van zulk eenen, fchoon zij niet alle wezenlijk van zijn bloed zijn, en fchoon bij zelf reeds lang dood is. Dus zegt men: berit Temin, Ouldd Taï; de kinderen van Temin en van Tal'. Deeze wijze van fpreeken is zelfs door eene leenfpreuk op de naamen van- landen overgegaan ; de gewoone fpreekwijs om de bewooneren te noemen is de kinderen van zoodanig eene plaat?. Dus zeggen de Arabiers Ouldd Masr , de Egyptenaars , Ouldd Chdm, de Syriers; zij zonden zeggen: Ouldd E ranja , de Franfchen; Ouldd Moskou de Rusfen; hetgeen ; niet zonder gewigt is vcor de oude hiftorie. De  384 R*e'tze dö°r Syrië en Egypte. De regeèring deezer maatfchappij is tegelijk een ♦ gemeenebest, eene ariftocratie, en zelfs eene willekeurige beheerfching, zonder bepaaldlijk een dier drie ftaaten te zijn. Het is een gemeenebest, omdat het volk eenen eeiften invloed in alle zaaken heeft , en omdat 'er niets gefchiedt dan bij meerderheid van ftemmen. Het is ariftocratisch, omdat de geflagten der Cheks enige voorregten hebben, gelijk de magt overal geeft. Het is eindelijk eene willekeurige regeering, omdat de voornaamfte Chek een onbepaald en bijna volflrekt vermogen heeft. Als het een man van een groot karakter is, kan hij zijn gezag ttot misbruik uitftrekken, maar dat misbruik zelf heeft grenzen, die door den ftaat der zaaken vrij naauw beperkt worden; want, zoo een Hoofd eene groote onregtveerdigheid beging, zoo hij, bij voorbeeld, tenen Arabier doodde, zou het hem bijna onmogelijk zijn de ftraf derzelve te ontwijken: de gevoeligheid van den beledigden zou zijnen tijtel niet ontzien ; hij zou de talio moeten ondergaan; en als hij het bloed niet af kogt, zou hij onfeilbaar vermoord worden, hetgeen ligt zou vallen, aangezien de eenvoudige en gemeene levenswijs der Cheks in het leger. Plaagt hij zijne onderdaanen door eene harde regeering , dan verlaaten zij hem en gaan in eenen anderen flam over, en zijne eigen bloedvrienden doen hun voordeel met zijn flegt gedrag, zetten hem af en ftellen zig in zijne plaats. Hij heeft tegens hen gce-  Tweede Hoofd/luk 385 gêèhe hulp van Vreemde krijgsbenden; zijne onderdaanen hebben te gemaklijk gemeenfchap met elkanderen dan dat hij hen tegens elkanderen zoudé kunnen opzetten en zig eene ftand houdende partij maaken. Hoe zoude hij ook eene legerbende kurtnen bezoldigen , naardien hij geene foort van belastingen van den ftam trekt, daar de meefte zijner onderdaanen enkel het meest benodigde bezitten , en hij zelf tot een vrij middelmaatig Vermogen beperkt en met groote verteeringen bezwaard is. Het is indedaad de voornaamfte Chek, die in élkeri ftam met het onderhoud van de gaande en koomehde belast is; hij is het, die dc bezoeken der bondgenóoten en alle, die zaaken te verrigten hebben, ontvangt. Naast aan zijne tent is een groot paviljoen, die alleri vreemdelingen en reizigers töt verblijfplaats dient. Daar worden ook de menigvuldige vergaderingen der Cheks en der aanzienlijken gehouden, om over de legeringen, opbreekingen , over vrede ert Oorlog , over de"gefchillen met de Turkfche Landvoogden eri met de dorpen , over regtsgedingert en gëfchillen der bijzonderë perfoonen, en andere zaaken te beflisfèn. Aan deeze menigte, waarvan de eeri fteeds den anderen vervangt, möet hij koffij, onder de asch gebakken brood, rij st, en fomtijds gebraaden geiteh - óf kemels - vleesch voorzetten; in een woord hij moet open tafel houden; en het is des te gewigtiger dat Rij mild zij, 'vermits1' /* Deel Bb die  28(5 Reize door Syrië en Egypte. die mildheid in zaaken van de eerfte noodzaaklijkheid bellaar; hec krediet cn de magt hangen daarvan af; de uicgehongerde Arabier achc de mildheid, waardoor hij ce eeccn krijgt, boven alle-andere deugden ; en dat vooroordeel is nicc zonder grond; wanc dc ondervinding heeft geleerd dat de Cheks, die gierig waren , nooit groote uitzigten hadden: van daar het fpreekwoord, zoo juist als kort: hand toe, hart toe Ca). Om deeze onkosten goed te maaken heeft de Chek niet dan zijne kudden, fomtijds bezaaide landen, hetgeen uit de plonderingcn koomc en de tollen op de wegen, en dat alles is bepaald. De geen, bij welken ik mij vervoegde in het laatst van het Jaar 1784 in het land van Gaza, wierdt voor de rijkfte dier ftreeken gehouden; cn egter kon ik niet zien dat zijne vertecring grooter ware dan die van een grooten boer; zijne goederen, die uit enige pelfcn, tapijten, wapenen, paarden cn kameelen beftonden, kunnen op niet meer dan vijftig duizend livres gefchat worden; en men moet opmerken dat in deeze optelling vier paarden van het echte ras op zes duizend livres gerekend worden, en elke kemel op tien huizen. Men moet dan, van de Bedouinen fpreekende, onze gewoone denkbeelden niet hechten aan de woorden Vorst en Heer: men £a) Mam ferrée, cceur étroit.  Tweede Hoofdftuh. 38^ men zou de waarheid meer naderen, als men hen vergeleek bij de groote hoevenaars in de bergachtige landen , welker eenvoudigheid zij in kleeding zoo wel als in het huislijk leven en in hunne zeden vertoonen, Een Chek, die het bevel over vijfhonderd paarden voert, zal zig niet te goed achten om hec zijn te zadelen en optetoomen en het gehakt flroo en garst te geeven, In zijne tent maakt zijne vrouw dc koffij klaar , kneedt het deeg en kookt hec vleesch. Zijne dogters en nabeitaanden wasfcher» het linnen en gaan, met de kruik op het hoofd en den üuier over het aangezigt, water uit de bron putten: het is juist de ftaat zoo als die bij Homerus en in het boek Gene/is, in de gefchiedenis van Abraham is afgefchilderd. Maar men moet bekennen dat het moeijelijk is zig een tiet denkbeeld van denzelven te vormen , als men dien niet met eigen oogen gezien heeft. / De eenvoudigheid, of, als men wil, armoede van het gemeen der Bedouinen is geevenredigd aan die hunner Hoofden. Alle de bezittingen van een huisgezin beftaan in dc goederen, waarvan hier ten naasten bij de lijst is. Enige kemels, mannetjes en wijfjes, geiten en hoenders, eene merrie en haar tuig, eene tent, eene lans van zestien voeten lengte, een kromme fabel, een verroeste fnaphaan met een fteenof raderflot, eene pijp, eenedraagbaare molen, een ketel, eene Iedere emmer, eene pan om de koffij Bb 2 m  388 Reize doöï Syrië en Egypte. te branden, eene mat, enige klederen, een zwarte wollen mantel; en alle hunne kleinnodieë'n beftaan in enige glazen of zilvere ringen, welke de vrouw aan de armen en beenen draagt. Als van dit alles geen ftuk ontbreekt, dan is het huishouden rijk. Het geen de arme mischt en het meest verlangt is de merrie, en waarlijk, dit dier is het groot middel om fortuin te maaken; het is met de merrie dat de Bedouin togten tegens de vijandlijke ftammen gaat doen, of in de velden en langs de wegen gaat ftroopen. Zij fchatten de merrieën boven de hengften, omdat zij niet zoo veel hinnikken, leerzaamer zijn, en melk geeven, die bij gelegenheid den dorst en zelfs den honger haarer meesteren verzadigen kan. Dus tot de noodzaaklijkfte behoefte bepaald, hebben de Arabiers zoo weinig nijverheid als benodigdheden ; alle hunne konst beftaat in het weeven van grof tent - doek, het maaken van matten en boter; al hun koophandel in het verruilen van kameelen, geiten, hengsten en melk, tegens wapenen, klederen, wat rijst of koren en geld, dat zij begraaven. Weetenfchappen bezitten zij volftrekt niet; zij hebben geen denkbeeld noch van de fterrekunde, noch van de meetkunde noch van de geneeskonst. Zij hebben geen boek, eil niets is zoo zeldzaam, zelfs onder de Cheks, als te kunnen leezen. Alle hunne letterkunde beftaat in het opzeggen van vertellingen en gefchiedenisfen in den fmaak van de duizend en eene  Tweede Hoofdfluk. 389 eene nagtvertellingen. Zi] hebben eenen bijzonderen fmaak in die vertellingen; daar mede vervullen zij een groot deel van hunnen ledigen tijd, die veel is. Des avonds piaatfen zij zig aan den ingang hunner tent op den grond, of onder het doek, als het koud is, en daar, in eenen ronden kring rondom een vuurtjen van mist met dc pijp in den mond en de beenen kruislings gezeten, 1 beginnen zij eerst ftil. zwijgende te peinzen , dan vangt onvoorziens de een of ander aan met: daar was eens over langen, tijd.... en vervolgt de gevallen van een jongen Qhek met eene jonge Bedouwe tot het eind: hij verhaalt hoe de jongman eerst zijne minnares in ftiltezag, en hoe hij fmoorlijk op haar verliefde; hij fchildert de jonge fchoonheid trek voor trek, roemt haare groote, lieflijke, zwarte oogen als die der gazellen, haar treurig en verliefd gelaat, haare wenkbraauwen als twee ebbenhouten boogen gekromd, haare geftalte, zoo los, zoo regt als eene lans; hij vergeet noch haaren gang, zoo lugtig als dien van een jong veulen, noch haare oogleden met kohl gezwart, noch haare blaauwgeverwde lippen, noch haare nagelen met henné goudkleurig gefchilderd, noch haaren boezem, twee granaatappelen gelijk, noch haare honigzoete woorden. Hij fchetst de minnefmert van den jongen minnaar, die zoodanig van verlangen en liefde verteert, dat zijn lighaam tgeeue fchaduw meer geeft. Eindelijk na alle zijne Bb 3 pos-  » X 390 Reize door Syrië en Egypte. poogingen om zijne minnares te zien, de hinderpaaien van den kant der ouderen , hunne opligting door vijanden, de gevangenis der twee gelieven enz. Verhaald te hebben, eindigt hij zijne gefchiedenis, tot genoegen der toehooreren, met hen vereenigd en gelukkig naar hunne vaderlijke tent te doen keeren, als wanneer ieder zijne welfpreekendheid het ma cha allah (a) betaalt', dat hij verdiend heeft. De Bedouinen hebben ook minnedeuntjes, in welke meer gevoel en meer natuurlijks is dan in die der Turken en ftedelingen, ongetwijfeld omdat deeze kuisch van zeden, de liefde kennen, terwijl die, aan ongeregeldheden overgegeevcn, flegts van genieting weeten. In aanmerking neemende dat de toeftand der Bedouinen , vooral midden in dc woeftijn, in veele opzigten naar dien der wilden van Amerika gelijkt, heb ik mijzelven fomtijds gevraagd, waarom zij niet deZelfde woestheid hadden, waarom, daar zij groote fchaarschheid moesten lijden, het eeten van menfehenvleesch bij hen ongehoord was, in een woord waarom hunne zeden zagter en maatfchaplijker zijn. Zie hier de redenen daarvan, welke ik uit waarneemingen afleide. Het zou in den eerften opflag fchijnen dat, daar Amerika rijk in weilanden, in meiren en bosfehen is, (<0 Eene uitroeping van lof, als ofmenzeide: wonderwel^  Tweede Hoofdftuk. 391 is, de inwoöners gemaklijker een herdersleven dan enige andere levenswijs zouden kunnen verkiezen. Maar als men in aanmerking neemt dat die bosfehen, die den dieren zulk eene gemald ijkc fchuilplaats verkenen , dezelve de magt der menfchen onttrekken, zal men moeten bcfluiten dat dc wilde door den aart van den grond aanleiding moet gekregen hebben om een jager, cn geen herder te wezen. In dien ftaat hebben alle zijne hebbelijkheden medegewerkt om hem een geweldig karakter te geeven. De groote vermoeienisfen van de jagt hebben zijn lighaam gehard; de groote honger, en fchielijk daarop volgende overvloed van wild hébben hem gulzig gemaakt. - De gewoonte van bloed te plengen en zijne prooi te verflinden hebben hem gewend aan het bloed vergieten en aan het gezigt van het lijdén van andere fchepzelen, Wierdt hij door honger gekweld, hij verlangde naar vleesch, en dat van zijnen natuurgenoot voor zig vindende heeft hij het gegeeten; vervolgens heeft hij over zig kunnen verkrijgen om hem te dooden, ten einde zig met zijn vleesch te vergasten. De eerfte proef eens genoomen zijnde heeft hij 'er zig eene gewoonte van gemaakt, hij ïs een menfeheneeter, hij is bloeddorftig, wreed geworden, en zijne ziel heeft de ongevoeligheid van alle zijne zintuigen aangenoomen. De toeftand des Arabiers is geheel anders. Op wijduitgeftrekte kaale vlakten, zonder water, zonder Bb 4 bos-  goa Reize- door Syrië en Egypte. bosfehen lcevende, heeft hij, bij gebrek van wild! en visch, geen jager of visfeher kunnen wezen. De kemel heeft zijne levenswijs tot het herdersleven bepaald en zijn geheel karakter is daar naar gevormd geworden. Een ligt, maar geftadig en genoegzaam, voedzel bij de hand hebbende, heeft hij zig aan foberheid gewend; met zijne melk en dadels te vreden heeft hij geen vleesch begeerd, heeft hij geen bloed yergooten: zijne handen hebben, zig niet aan moorden gewend, noch zijne ooren aan het gefchrei van lijdende fchepzelen; hij heeft een menschlicvend en gevoelig hart behouden. Toen die wilde herder het gebruik van het paard kende, veranderde zijn ftaat een weinig van gedaante. De gemaklijkheid om groote ruimten met fnelheid te doorboren maakte hem zwervende: hij was gretig uit gebrek; hij wierdt een roo.ver uit begeerlijkheid ; en zoodanig is zijn karakter gebleven. De Arabier ,. eer een plunderaar dan een oorlogsman, heeft geenen bloeddorftigen moed ; hij vak flegts aan om te ropven; en als men weerfhnd biedt, acht hij een weinig buit niet waardig om zig te laaten dooden., Men moet zijn bloed doen vlieten, wil men hem tergen ; maar dan vindt men hem zoo halftarrig 0,m zig te wreeken als hij yoorzigtig was om zig niet te waagen. Men heeft den Arabieren dikwerf die roofzugt ^en^cten, maar, zonder dat ik die hier yerontfehuk dit  Tweede Hoofd/luk. 39,3 digcn wil, moet ik zeggen dat men niet genoeg in acht neemt, dat dezelve geene plaats heeft dan jegens den vreemdeling, die voor vijand gehouden wordt, en dat dezelve bijgevolg op het algemeen regt der meeste volkeren gegrond is. Wat bet inwendige hunner maatfchappij belangt; daar heerscht eene goede trouw, eene belangloosheid, eene edelmoedigheid, die de befchaafdfle menfchen eer aan zouden doen. Wat is edeler dan dat regt van eene vrijplaats te vergunnen, bij alle de Hammen in gebruik? Heeft een vreemdeling, een vijand zelf de tent van eenen Bedouin aangeraakt, dan wordt zijn perfoon, om dus te fpreeken, onfehendbaar. Het zou eene laagheid, eene eeuwige fchande zijn eene zelfs billijke wraakzugt te voldoen ten koste der gastvrijheid. Heeft de Bedouin zijnen gast eens toegeftaan brood en zout met hem te eeten, kan niets op de waereld hem denzelven doen verraaden. De magt van den Sultan zeiven zou niet in flaat zijn eenen vlugtcling uit eenen ftam te ligten zonder denzelven geheel uitteroeijen. Die Bedouin , zoo gretig buiten zijne legerplaats, heeft zijn voet niet zoodra in (a) De Arabiers onderfcheiden hunne gasten in een gast mostadjir, d. i. die bescherming verzoekt en in een gast matuoub of die zijne tent onder de andere opfiaat. d. i. die zig siaturalizeert. Bb 5  294 Reize door Syrië en Egypte. in dezelve gezet of hij wordt mild en edelmoedig. Hoe weinig hij hebbe hij is altijd gereed om het met eenen ancler'en te deelen. Hij heeft zelfs de kieschheid van niet te wagten tot men het hem vraage: als hij zijnen maaltijd nuttigt, gaat hij opzetlijk aan den ingang zijner tent zitten om de voorbijgangeren te verzoeken; zijne edelmoedigheid is zoo opregt, dat hij haar niet als eene verdiende, maar als een jplïgt befchcuvvt: ook neemt hij op eens anders goed het regt, dat hij hem over het zijn geeft. Als men ziet, hoe de Arabicrs met elkanderen omgaan, zou men denken dat zij m gemeenfehap van goederen lecven. Zij kennen egter het regt van eigendom ; maar deeze is bij hen niet zoo uitiluitend als dcuitgeftrektheid van de valfche behoeften der weelde denzelven bij de landbouwende volkeren gemaakt heeft. Men kan zeggen dat zij die gemaatigdheid aan de onmogelijkheid van hunne genietingen veel te vermenigvuldigen verfchuldigd zijn , maar zijn de deugden van de meeste menfchen alleen aan den dwang der omftandigheden toetefchrijven, de Arabiers zijn 'er niet te minder achtingswaardig om : zij zijn ten minften gelukkig dat die noodzaaklijkheid bij hen eenen ftaat der zaaken vastftclle, die den verftandigften wetgeeveren als het volmaaktst beftier is voorgekoomen , ik wil zeggen, eene foortvan gelijkheid of gelijker verdeeling der goederen en van den rang der ftanden. Van eeno  Tweede Hoofd/luk. 395 eene menigte genietingen beroofd, welke de Natuur aan andere landen gefchonken heefc, hebben zij minder middelen om bedorven en vernederd te worden. Het valt hunnen Cheks minder ligt zig eene partij te maaken, die de geheele natie verarme en onder het juk brenge. Elk hunner, zijn eigen kunnende helpen , bewaart beter zijn karakter, zijne onafhanglijkheid; en de bijzondere armoede wordt de oorzaak en de borg van dc algemeenc vrijheid. Deeze vrijheid ftrekt zig tot over godsdienstige zaaken uit: daar is dit aanmerklijk onderfcheid tusfchen dc Arabieren uit de fteden en die van de woeftijn, dat, terwijl de eerfte het dubbel juk der ftaatkundige, en der godsdienftige dwinglandij draagen, deeze in beiden opzigten volmaakt vrij zijn: het is waar dat de Bedouinen op de grenzen der Turken uit ftaatkunde den fchijn aanneemen van Mufulmannen, maar zij doen dit zoo naauw niet en hunne vroomheid is zoo gering, dat zij in het algemeen doorgaan voor ongeloovige zonder wet en propheeten. Zij Zeggen zelfs vrij gaarne dat de godsdienst van Ma hom et voor hun niet ingefteld is, want, zeggen zij, „ hoe zullen wij afwasfehin„ gen doen daar wij geen water hebben? Hoe zullen „ wij almoezen doen, daar wij niet rijk zijn ? Hoe 5, zullen wij den ramadan vasten, daar wij het gej, heel jaar door vasten? en waarom zullen wij naar Mekka gaan, daar God overal is". Voor hét ove-  39 6 Reize door Syrië en Egypte. overige doet en denkt ieder zoo als hij wil, en 'er heerscht onder hen de volmaaktste verdraagzaamheid. Deeze vertoont zig zeer levendig in eene reden , welke een hunner Cheks , Ah ried, zoon van BaKiR, Hoofd van de ftam der Ouahidié, mij eens te gemoet voerde. „ Waarom (zeide de Chek tot mij) waarom wilt gij weder naar d,e „ Franken keeren? Vermits gij geen afkeer voor „ onze zeden hebt , naardien gij eene lans kunt „ voeren en een paard berijden als een Bedcuin , „ zoo blijf onder ons. Wij zullen u pelfen, eene „ tent, eene braave jonge Bedouwe en eene goede merrie van echt ras geeven. Gij zult in ons huis „ woonen. , . . Maar weet gij niet " ant¬ woordde ik hem , „ dat ik, onder dc Franken „ gebooren zijnde, in hunnen godsdienst ben op„ gevoed? Met welk oog zullen de Arabjers eenen „ ongeloovigen befchouwen of wat zullen zij van „ eenen afvalligen denken? En gij zelf," hervatte hij, „ ziet gij dan niet dat de Arabiers „ zig om den propheet en het boek (de Koran ^ „ niet bekommeren? Ieder volgt onder ons den weg „ van zijn geweten. De daaden zijn voor de men„ fchen, maar de godsdienst is voor God, " Een ander Chek op een dag met mij fpreckende voerde mij bij vergisfing de gewoone fpreekwijs toe: luister en bid op de\ propheet, in plaats van het gewoon antwoord ik heb gebeden antwoordde ik glimlag» chen-  Tweede Hoofdftitk. - 397 chende , ik luister : hij merkte zijnen misdag en lachte ook. Een Turk van Jerufalem, die 'er bij tegenswoordig was, nam de zaak ernftiger op: „ o Chek, " zeide hij hem, „ hoe kunt gij de „ woorden der waare geloovigen tegens eenen ongê- ,, loovigen zeggen? De tong is ligtveerdig, , antwoordde de Chek , „ al is het hart blank (zuiver); maar gij, die de gewoonten der Arabieren kent, „ hoe kunt gij eenen vreemdeling beledigen, met „ welken wij brood en zout gegeeten hebben? " Zig toen tot mij wendende : „ alle die volkeren „ van Frankenland (Frank-ej?an~) van welke gij „ mij gefprooken hebt, die buiten de wet des „ propheecs zijn, zijn die meer in getal dan de Mu- „ fulmannen ? Men rekent, " gaf ik hem tot antwoord, „ dat zij vijf of zesmaalen talrijker „ zijn, zelfs de Arabieren mede gerekend — God „ is regtveerdig, " hernam hij, „ hij zal in zijne „ fchaal weegen " O). Men (a) De Heer Nieeuhr verhaalt in zijne Befchrijving van Arahie bladz. 330 dat'er zedert dertig jaaren in Najdeen nieuwe godsdienst is ontftaan , welkers beginzelen met deeze gefteldheid van geest overeenkoomen. „ Deeze be•„ ginzelen zijn " zegt deeze reiziger, „ dat God alleen „ aangeroepen en aangebeden moet worden als oorzaak „ van alles ; dat men, biddende , geen gewag van enig „ propheet maaken moet, omdat zulks aan afgoden„ dienst grenst, dat Mqzïs, Jezus Christus, „ Ma-  Reize door Syrië en Egypte. Men moet het erkennen; daar zijn weinig befchaafde volkeren, die eene over het-algemeen zoo achtingswaardige zedekunde hebben als de Bedouins? Ara- w M ah o met enz. wel groote mannen zijn, welker daa- den ftigtelijk zijn; maar dat geen boek door den Engel „ Cabrid of enigen anderen hemelfchen geest is ingegee- ven. Eindelijk dat de geloften , in een dringend ge,, vaar gedaan, geene verdiende altoos hebben en niet ver „ bindende zijn. " „ Ik weet niet," voegt 'er de Heer Niebühr bij „in hoe verre men kan ftaat maaken op het „ berigt van den Bedouin , die mij die dingen verhaald j, heeft. Mogelijk was het zijne wijze van denken ; want de Bedouinen noemen zig wel Mahometaanen , maar zij a, kreunen zig gemeenlijk noch aan MahoMet, noch aan den Koran. " Deeze opftand hadt tot oorzaak twee Arabieren, die, om zaaken van koophandel in Perfie en Mqlabar gereisd hebbende, over de verfcheidenheid van godsdienften, welke zij gezien hadden, hadden gaan redeneren, en 'er die algemeene verdraagzaamheid uit afgeleid hadden. Een hunner, Abd-el-Ouaheb genaamd, hadt zig reeds in het Jaar 1760 genen onaf hanglijken ftaat 'mNajd gevormd: de tweede, Mekrami genoemd, Chek van Nadjerdn, hadt dezelfde gevoelens aangenoomen , en zig door zijne dapperheid tot eene vrij groote magt in die ftreeken verheven, Deeze twee voorbeelden doen mij eene gisflng, welke ik reeds gemaakt had, nog waarschijnlijker voorkoomen, namelijk, dat niets gemaklijker is dan eene groote ftaatkundige cn godsdienftige omwenteling in Jf a tc weegtebrea» ce^p  Tweede Hoofdjïuh 399 Arabieren en het is opmerklijk dat dezelfde deugden bijna even zoodanig wedergevonden' worden bij de Turkmanfche horden en bij de Kourdes , zoo dat zij met het herdersleven fchijnen verknogt te zijn. Het is voor het overige zonderling dat juist bij dit flag van menfchen de godsdienst de minfte uitwendige omftandigheden heeft, zoo dat men bij de Bedouinen, de Turkmannen of de Kourdes nooit tempels noch priesters noch regelmaatigen eerdienst gezien heeft. Maar het is tijd om de befchrijving der andere volkeren van Syrië te vervolgen en onze aanmerkingen te laaten gaan over eenen ftaat van maatfchappij, geheel verfchillende van dien, van welken wij nu gefprooken hebben, over den (laat der volkeren, die landbouwende, en gezeten zijn. EINDE VAN HET EERSTE DEELi