■ '   REIS VAN LORD MACARTNEIJ, NAAR CHINA. DOOR GEORGE STAUNTON. UIT HET ENGELSCH. MET PLAATEN EN KAARTEN. TWEEDE DEEL. te AMSTERDAM, bij J'O HANNES ALLART. M D C C X C l X.  0165/  I N H O TJ D van het TWEEDE DEEL. VII. HOOFDSTUK. Vaart in den Indifchen oceaan. Gezigt en befchriiving der eilanden S. Paul en Amfterdam. . . . • Bladz. l-4i VIII. HOOFDSTUK. Vaart naar en komst in de firaat van Sunda. — Bezoek te Batavia en Bantam , op het eiland Java. — Gezigt des zuidlijken uithoeks van het eiland Sumatra. — Vaart door de firaat van Banka naar Pulo-Condore. . . 4~ eerste afdeeling. Vaart van het eiland Amfterdam naar Batavia. — Befchrijving der merkwaardigheden dier ftad en van haaren omtrek. 43—90 tweede afdeeling. VeRblijP des Britfchen Gezantfchaps in Batavia. Verdediging dier ftad. Koophandel van daar op China. Opftand der Qhineezen te Batavia, en op het eiland Java. Vertrek van daar naar de ftraat van Banda, .... 9l' *52 DER-  ym t Hi H3 O U l\. derde afdeeling. Vaart des Britfchen gezantfchaps door de ftraat van Sunda. Komst te Bantam. Vaart door de ftraat van Banka. Aankomst te Pulo-Condore. Vertrek van daar. . . . . » 153—225 IX. HOOFDSTUK. COCHINCHINA. .... 226 eerste afdeeling. Vaart van Pulo-Condore naar de haai van Turon in Cochinchina. Aankomst en ontvangst der fchepen aldaar. Bijzonderheden van dat land en deszelfs inwooners. .... 226—289 tweede afdeeling. Verder verblijf in de haven van Turon, op de kust van Cochinchina. Vervolg der -bijzonderheden aangaande dat land en deszelfs inwooneren. Vertrek der Engelfche fchepen uit die haven. • . 290—364 X. II O O F D S T U K. Vaart van de kust van Cochinchina naar de Dieven-eilanden, bij Makao, en van daar naar de Quifan-eilanden. Verrichtingen en waarneemingen aldaar. . 365. REIS  van het BRITSCHE GEZANTSCHAP naar CHINA. VII. HOOFDSTUK. vaart in den indisghen oceaan. gezigt en beschrijving der eilanden s. paul en amsterdam. INHOUD. Komst aan de eilanden S. Paul en Am* flerdam. — tierzelver ligging. — Op het laatstgemelde eiland ontdekt men^ onverwacht, eenige menfchen. —- Verhaal van den Franschman perron en zijne makkers. — Hunne bezigheid op dat eiland. — Overvloed van zee' honden, of robben, en zeeleeuwen. — Juiste maaten der grootte eener kreek tegenover de ankerplaats der fchepen* — II. deel. A Heg'  Befchrijying van het eiland Amfterdam.Den eerften van Sprokkelmaand.W3- * INHOUD. Heets bronnen langs de zijden deezer kreek. — De groote crater, of opening van eenen vuurfpuw enden berg. Het geheele eiland fchijnt door een* brandenden berg voortgebragt te zijn.— Foor een gedeelte brandt het nog. — Uitgeflrektheid van dit eiland. — Menigte van vogelen en visfchen aan en ■ op dat eiland.— perron geleidt eenige Engelfchen rondom het zelve. — Geduurende dien tijd wordt ''er een gedeelte van zijn eigendom uit zijne hut ontvreemd. — Vertrek van het eiland Amfterdam» De eilanden s. paul en Amsterdam zijn op eenen en denzelven graad der oostlyke lengte van Greenwich gelegen, het eene omtrent zeventien Engelfche mijlen (a) noord- 00 Om dwaalingen en verkeerde opvattingen voortekomen, moet ik hier, en zal, vervolgens, in het begin van ieder deel, herhaalen, 't geen ik in het eerfte deel, onder bladz. 106 en 107 aangetekend heb; naamlijk: dat de Engelfchen, den afftand van plaatfen van elkander willende uitdrukken, zich van twee woorden, te weeten, miles cn Iea~ ï«*st bedienen; dat zij door het eerfte gemeene En-  {^&zart 7-a/t /Lt^iaxn^c S? TAVL, of AKS TJEJR. DA Mj an ck t iïuyzU'crnztyz ROTS, ou en eert len van sprokkelnaand,[793-  Befchrij. ving van het eiland Ant ftevdam. Den eerflen van Sprokkelmaand.1792' j 1 1 1 < 1 < i < iÖ, ÉRITSCH GEZANTSCHAP wijs gedaan, dat de bol des thermometers in eene fcheur, daar kookend heet watef uit opborrelde, gedompeld wierd, bevond men, dat de algemeene ftandaard van hitte twee honderd en twaalf graaden bedroeg 5 en dat, wanneer men rondom de bron een kleine diepte maakte, het water daarin de hitte van twee honderd en vier graaden behield. In de groöte waterkom was overvloed ran zeelt, baars en braasfem. Dezelve perfoon, die met zijn eene hand, waarin hij den hoek en lijn hield, fommigen dee-* xer visfchen in het koude water deezer kom gevangen had , kon dezelven, doof ïen geringe beweeging, met zijne andere land, in de nabijgelegen heete bron laaten leerzinken, waarin zij binnen den tijd van vijftien minuuten gekookt, en om te eeten bekwaam gemaakt waren. Sommigen der bevelhebbers van de Lion en Indostan, bedienden zich van deeze gelegenheid, en leeden een voortfeflijke maaltijd. — Om net zeer geringe moeite kookend water >p de kaai te ontdekken, behoeft men lechts op die plaatfen, alwaar men damp ;iet opgaan, eenige fteenen opteneemen, m het kookend heete water ontdekt zich ras. —  fcAAR. CHINA. VIL HOOFDST. X? ras, — Aan fommige oorden, groeit de mosch (e) zeer weelig, en maakt groote bedden; uit het midden van welken, gelijk ook uit den bodem van verfcheiden reeten, die langs de zijden der groote waterkom gevonden worden, een groote menigte rook voortkomt. Wanneer men een gedeelte van den mosch uit den grond rukte, ontdekte men , daaronder , eenige dunne flik, die zoo heet was, dat, wanneer de bol des thermometers daarin gehouden werd, de kwik in de buis toe den graad van kookend water klom. Wanneer men het oor aan den grond hield, kon men een geluid als van opborrelend kookend water duidlijk hooren. Op veele plaatfenkon men aders van verglaasde ftof waarneemen, welke zich , van den rand des waters, loodrecht uitftrekten door Zelfftandigheden , die wel verbrand, maar niet gefmolten waren* In fommigen van de rotfen omtrent de groote waterkom $ waren zeer fchoone ftukken van zeolites te zien* (e) De foorten van mosch, welke hier groeieri, zijn bij de natuurkundigen bekend onder de benaarrilngen van marshantia en lycopodium. IL DEEL. B Befchrijving van het eiland Atn(lerdam.Den eerden van. Sprokkelmaand.1793.  Befchrij ving vat het eiland Am fier dam. Den eer ften van Sprokkel maand. *793- 18 BRITSCH GEZANTSCHAP Op den afftand van twee honderd roe* den van de kaai of den hoogen weg, verheft zich een zeer zeldzaame, op zich zelf ftaande rots van een kegelachtige gedaante. Deeze rots, die met de kaai famenhangt, beftaat uit verfcheiden horizontaaie beddingen van ftoffen, waarvan fommigen de verglaazing nabij komen, maar anderen 'er nog zeer verre van af zijn, doch zoo, dat zij allen duidlijke blijken van de werking van het vuur draagen. — Het geheele bij elkander genomen, fchijnc de meening van Dr. gillan te bevestigen. Deeze natuurkenner deed het vol* gend bericht van dit eiland: 3, Het eiland Amfterdam is door een ~„ onderaardsch vuur voortgebragt, en le„ vert nog, op zeer veele plaatfen, on„ loogchenbaare fpooren van uitberftingen „ van vuurfpuwende bergen op. Aan de „ west- en zuidwestkust van dit eiland, zijn vier kleine bergen in de gedaante „ van kegels, regelmaatig gevormd, heb„ bende ieder in hun midden eene kom „ of crater, in welken de lava en alle „ andere voortbrengfels van deezen aart de 9 ontwijfelbaarfte bewijzen draagen, dat zij „ van  KAAR CHINA. VII. HOOFDST. i£ vari nieuwer oorfprong zijn, De hitte is 'er nog -zoo groot, en uit hunne me-; „ nigvuldige ree ten rijst zoo veel damp,' „ met een fterke veerkracht voorzien, op,J j, dat 'er geen twijfel aan is, of zij zijn nogj zeer onlangs in eenen ftaat van uitber,, Hing geweest. In een thermometer, op „ de oppervlakte des bodems geplaatst, rees de kwik geftaadig tot honderd en tach j, tig graaden; en wanneer men dien eert „ weinig in de asch liet zinken, wees dé s, thermometer eehe hoogte van twee hon- derd en twaalf graaden aan. De kwik zou, a, buiten twijfel, nog hooger gereezen zijn; j, maar, dewijl de fchaal des thermometers ,5 flechts tot het punt van kookend Water liep, en de lengte der buis aan die 3, klimming evenredig was, rtam meh het „ werktuig fchielijk weg , uit vrees, dat „ een gfooter uitzetting der kwik het glas zöu hebben doen berden." „ De grond beefde onder de voeten; „ en wanneer men een' fteen , met ge5, weid, daarop wierp, hoorde mert het „ geluid van onder se rug kaatfen. De „ hitte was, hier en op een' aanmefklij- ken afftand in 't rond, zoo groot, dan i% men den voet geen vierde van een miB 3 „ nuut Befchrij'ing van 'iet ei'and Am'i er dam. Den eer'len van Sprokkelmaand.1793-  Èefchrijl>ing van het eiland Amfterdam.Den eerften van Sprokkelmaand. *m> s co BRITSCH GEZANTSCHAP „ minuut in denzelven ftand kon houden, „ zonder dien te branden. — De kom „ aan de oostzijde des eilands, welke wij „ reeds befchreeven hebben, die niets an„ ders, dan de opening of de mond van „ een' vuurfpuwenden berg geweest, en „ thans met water gevuld is, is de groot„ fte, niet alleen van het eiland Amfter„ dam, maar veelligt van den geheelen \, aardbodem. Haar verbaazende middellijn „ overtreft die van den Etna en Vefuvius „ zeer aanmerklijk in grootte. In de daad, moet de hoeveelheid der ItofFen, welker * uitberfting een zoodaanige opening ver„ eischte, en de kracht, met welke die , ftoffen in de hoogte gedreeven werden, , om den tegenftand, dien de daarboven , liggende aarde en zee booden, te over, winnen , boven alle verbeelding groot , geweest zijn." „ Volgens de manier, op welke men , gewoon is, aangaande de oudheid van , brandende bergen te oordeelen , moet , deeze groote opening reeds in een zeer , vroeg tijdftip gevormd zijn. De lava, , welke 'er uit gevloeid is, heeft den , noodigen tijd gehad, om ontbonden, en , in ftof veranderd te worden. Dit ftof » ligt  NAAR CHINA, VII. HOOFDST. 21 „ ligt op fommige plaatfen aanmerklijk M hoog ; tevens heeft het zich bijkans over de geheele oppervlakte des eilands verfpreid, en aldaar de groeiende kracht begunftigd. Dit laatfte openbaart zich. bijzonder in den omtrek van den groo„ ten crater; want het gras is 'er zeer lang, en groeit ongemeen weelig.— De vezelachtige wortels van het gras, zich „ door de ontbonden lava en de asch des „ vuurbraakenden bergs in alle ftrekkingen „ uitbreidende, en,in een'afvallenden ftaat, „ vermengende met de groeiverwekkende aarde , door de jaarlij kfche verrotting der bladen en fteelen van het gras „ voortgebragt, hebben eene bedding van „ zeer vetten grond, verfcheiden voeten „ diep, over het geheele eiland gevormd, „ Maar, dewijl deeze grond niets dan zij„ ne eigen zwaarte heeft, om dien te fa„ men te drukken , is dezelve van een ligt fponsachtig weeffel, hangt zeer wei„ nig te famen, en is, door de zomerre„ gens en de ftroomen, welken de fmel„ ting van den fneeuw, die 'er, des win„ ters, drie of vier voet dik op ligt, ver„ oorzaakt, op veele plaatfen uitgehold 8, en doorfneeden. Alle die plaatfen des B 3 „ eir Befchrijving van het eiland Amtlerdam.Ben eertien van Sprokkelmaand.>7?3.  Befchrij ving va) het eiland Am ft er dam. Den eer flen van Sprokkel maand. 179Z- ua BRITSCH GEZANTSCHAP „ eilands, alwaar de onderaardfche hitte !„ niet fterk genoeg is, om dergelijke op3, eenhooping van fneeuw te beletten, zijn daar mede bedekt. In fommige deelen „ des eilands zijn deeze vooren en hollig,, heden dieper, dan het bed des kanaals. „ Hiervandaan dienen zij tot kleine natuur„ lijke waterkommen. Het water vloeit „ 'er van al den pmliggenden grond in; „ en dewijl haare zijden door de bladen „ van het lange gras, dat van derzelver. „ kanten in tegengeftelde {trekkingen op„ fchiet, overfchaduwd en bijkans geheel 9, bedekt worden, kunnen de zonneftraa,, len 'er niet op vallen, en dus wordt 'er. „ door de uitwaasfeming zeer weinig ver„ lopren. — Deeze natuurlijke waterkomsj, men zijn , echter, maar zeer klein, en j, weinig in getal. De grootfte kon niet ,j meer dan drie of vier oxhoofden water bevatten. Op het geheele eiland is ner„ gens eenig ander water te vinden, uit» 3, genomen in de bronnen aan de zijden „ der groote waterkom.'' Dewijl de grond des eilands, overal, \i ligt, fponsachtig, en vol gaten is, wel, r ken de zeevogels daarin uithollen, om *» 'cr hunne nesten in te maaken, is het w 'C1  NAAR CHINA. VIL IIOOFDST. 23 „ 'er zeer lastig te gaan. De voet dringt „ door de oppervlakte heen, en zinkt 'er „ zelfs, bij ieder flap, diep in: eene om„ Handigheid, welke de reis dwars over dit eiland ongemeen moeilijk maakt, of„ fchoon de geheele uitgeftrektheid des „ lands van den rand des grooten crater tot de tegenovergelegen westkust naauw„ lijks drie Engelfche mijlen bedraagt — „ Nagenoeg omtrent het middenpunt des „ eilands is eene plek gronds, twee hon„ derd roeden lang, en een weinig min- der breed, daar in 't bijzonder groote „ omzichtigheid vereischt wordt, om 'ei „ over te gaan. Men zegt, dat in deeze plek een heete bron haaren oorfprong „ neemt; dat zij door de tusfchenruimter „ der lava haaren loop naar de groote „ waterkom voortzet, en een weinig te „ vooren, eer zij die bereikt-, van ondei „ den grond ten voorfchijn komt. De „ onderaardfche hitte is, ter deezer plaats. „ zoo groot , dat 'er volftrekt niets of „ groeien kan. Haare oppervlakte is be. dekt met eene foort van flik of mod„ der, beftaande uit asch, door de dam „ pen, welke van de onderaardfche wate„ ren aldaar geftaadig oprijzen , vochtig b 4 j> Se' Befchrijving vtin het eiland Amfterdam.Den eerfien van Sprokkel-, maand. 1  ïtefchrijving van het eiland Amfterdam.Ben eerften van Sprokkelmaand.1793. 3 3 : 3 1 3 1 1 24 BRITSCH GEZANTSCHAP „ gemaakt. Wanneer de flik weggeruimd „ wordt, komen de dampen met geweld, „ en fomtijds zelfs overvloediglijk, op. „ Deeze weeke oppervlakte is zoo heet, „ dat een der reizigers, die 'er onvoor„ zigtig in flapte, zijnen voet deerlijk brandde.'' „ Dezelve oorzaak, welke het groeien (, van eenig plantgewas op deeze plek verhinderde, heeft dezelve uitwerking gedaan omtrent de vier kegelvormige , hoogten, welke, eerst onlangs , opge? , worpen zijn. — Haare oppervlakten , zijn enkel met asch bedekt, en de la? , va , rondom dezelven verfpreid, ver, toont niet den minften fchijn zelfs van , mosch, of van eenig ander voortbreng, fel uit het groeiend rijk. Waarfchijnlijk , is, federt de vorming deezer hoogten, , geen genoegzaame tijd hiertoe verloo, pen. Maar dit is met de lava van den , grooten crater het geval niet: want , aan alle kanten, alwaar deszelfs oevers , het meest loodrecht zijn, en daar, bij , gevolg, de asch der ontbonden lava, , geen genoegzaam fteunfel hebbende, om , zich op te houden, langs de rotfen is , neergevloeid, ziet men deeze zelve rot-  NAAR CHINA. VIL HQOFDST. 25 „ fen met een groen tapijt van fchoonei „ lange mosch bekleed. ■ } a, Alle de grooter en kleiner waterkom- / „ men, gelijk ook de heete bronnen, éóne-^ „ Hechts uitgenomen, zijn brak. Deeze j „ ontfpringt aan den hoogden oever der! „ groote waterkom. Haar water, in fteê „ van door de deenen en flik opwaard „ te borrelen, gelijk men zulks in de an„ dere bronnen waarneemt, ftroomt inte„ gendeel, met een groote fnelheid neer„ waard, en doet een klein beekje ont„ ftaan. De hitte van haar water doet de „ kwik in den thermometer niet hooger, f, dan tot honderd en twaalf graaden rijzen. 9, Men kon 'er de hand, gemaklijk, een' „ geruimen tijd in houden. Het is een „ fraaie, fterke ftaalbron. De zijden der „ rots, waaruit zij voortkomt, en die van ', de holte, waarin haar water neerftort, zijn door het zelve met eene korst van „ oker bekleed. — De lieden, welke „ hun verblijf op dit eiland houden, ge„ bruiken geen ander water,dan dat,welk „ deeze bron opgeeft. Zij befpeuren 'er, „ niet het minde ongemak van. De ge„ woonte heeft hen aan den finaak de? „ waters gewend." B 5 » Wan- \efchrijitig van et ei%nd Am'erdam.Jen eern }en van ïprokkelnaand*793»  Befchrij ving vat, het eiland Amfterdam.Den eerften van Sprokkelmaand.1793. J 3 26 ERÏTSCH GEZANTSCHAP „ Wanneer men den meergemelden groost ten crater, van de hoogte des eilands, „ ziet, fchijnt hij, oorfpronglijk, een vol„ maakt - cirkelvormige gedaante gehad te „ hebben; maar de wateren der zee heb„ ben aan den oostkant, daar de vloed „ met groot geweld op aankomt, inbreuk „ daarop gemaakt; en de rotfen van lava, „ welke, aan dien kant, de groote wa„ terkom bezoomden, zijn van tijd tot tijd „ weggevallen. — Het water , welk in „ de kom van den crater is , is honderd „ en zeventig voeten diep, en van den bo-, „ dem des waters, tot den bovenden rand „ der opening gerekend, zal de geheele „ hoogte nagenoeg, zoo niet volkomen, „ negen honderd voet bedraagen. De 1, groote rotfen, in 't midden van welken „ men deeze opening ziet, zijn het ver„ hevenfte gedeelte des eilands, welk „ door de gefmolten lava, die de bran„ dende berg rondom zich verfpreid heeft, , fchijnt gevormd te zijn. Dus is 'er eene „ trapswijs neerhellende fchuinte van den , top des bergs tot aan de zee ; en , fchoon de lava zeer onregelmaatig, ver-^ , ward onder elkander vermengd en ont, bonden, onmiddelijk rondom den crater  NAAR CHINA. VII. HOQFDST. 2? „ ligt, neemt zij echter, op eenigen af- B 3, ftand, een gelykvormiger gedaante aan. h „ De beddingen zijn daar, met eene fóört* „ van" regelmaatigheid, de eene op de an-2 dere, geplaatst, en loopen in een gemak-fl „ lijke helling, 'den geheelen weg langs,,, „ tot aan den oever der zee, neer. —1 „ Deeze regelmaatige fchikking van de „ beddingen der lava is, vooral, aan de „ westzijde der opening waarteneemen, al„ waar die regelmaatigheid der neerdaaa, lende helling, op eenmaal, door een „ ijslijke fteilte afgebroken wordt. Aan „ dien kant, zijn de verfcheiden uitber„ ftingen, welke op onderfcheiden tijden „ plaats hebben gehad, duidlijk te merken „ door de onderfcheiden beddingen, met „ de gewoone verdeelingen tusfchen bei„ den. De glasachtige lava is altijd de „ benedenfte ; de dichte , famengepakte „ lava bedekt dezelve 5 de fponsachtige „ ligt op de famengepakte; daarover vindi „ men de zoogenoemde volkaanfche ascr „ en andere ligte ftoffen; terwijl eindelijl „ eene bedding van zachte , vruchtbaan ' s> aarde het geheele bedekt.'* In de daad fchijnt het geheele eilan< no| tfehrijng van •t eind Am'.rdarn.\en eeren van prokkeltaand.793' l r >  Befchrij ving va het eiland Am fierdam. Den eer flen van Sprokkel maand. -793- j i ] i i i i I -8 BRITSCH GEZANTSCHAP - nog in eenen ftaat van onderaardfche ontvlamming te zijn. Wanneer men her, des -nachts, van het fcheepsdek zag, ontdekte men, op de hoogten des eilands, verfcheidene vlammen, die uit de fcheuren aldaar opreezen. Deeze vlammen waren grooter, maar, in anderen opzigte, vrij veel overeenk omftig , 0f met die nachtlijke vlammen, welken men te Pietra Mala, tusfchen Florence en Bologna, waarneemt; of, met die, welke, fomtijds, nabij Bradiey, in het graaffchap Lancaster, door brand in de eene of andere fteenkoolenmijn veroorzaakt worden. Over dag konden wij niets meer dan rook befpeuren. Het eiland Amfterdam ligt op de zuider breedte van acht en dertig graaden, twee 2n veertig minuuten, en zes en zeventig graaden, vier en vijftig minuuten oostlijke engte van Greenwich. De afwijking van iet kompas was, in den grooten crater, legentien graaden, vijftig minuuten westraard van den noordpool. Geduurende iet verblijf van de Lion aan dit eiland ond de thermometer van fahrenheit 'ellendig op twee en zestig graaden. — )e lengte des eilands van het noorden aar het zuiden is ruim vier Engelfche  JjaAr CHINA. VII. hoofdst. 29 • / mijlen, en deszelfs breedte van het oosten. naar het westen bedraagt omtrent twee en ] een halve, en de omtrek elf dergelijke > mijlen, bevattende dus het geheel eiland1 eene oppervlakte van omtrent acht vier-j kante mijlen, of vijf duizend eert honderd en twintig acres, bijkans geheel met vruchtbaaren grond bedekt, — Het eiland is alleenlijk aan de oostzijde genaakbaar, alwaar de groote waterkom eene haven vormt, welker ingang jaarlijks dieper wordt, en die door kunst voor de invaart van groote fchepen veilig en bekwaam zou kunnen gemaakt worden. De fnelheid van het getij, zoo des vloeds als der eb, is drie mijlen in een uur, en rijst zoo bij de volle maan, als bij haare veranderingen, acht voet loodrecht. Deszelfs ftrekking is zuidoost ten zuiden, en noordoost ten noorden. Een noordlijke wind maakt het hoogfte getij. De Engelschman, die voor de tweedemaal op het eiland was, gaf een zeer on gunftig bericht nopens de weersgefteldheid aldaar, geduurende de wintermaanden. In de zomermaanden was het weder 'er zeei fraai, en de oosdijke winden buitengewoon, lefckrijing van '.et eiandAmferdam.Den eerlen van Sprokkel" maand. 1793.  Befchrijving van het eiland Amfterdam.Oen eerften van Sprokkelmaand.*793- ' i i 1 i i i b z v v z h g ri h 3d BRITSCH GEZANTSCHAP woon. In den winter was het 'er altijd" ftormachtig, met hagel en fneeuw, en een hooge zee, door de noordweste en zuidweste winden, die 'er geltaadig waaien, opgezet. In die tijden, zeide hij, geneurie het iomtijds, dat een hevige dwaiiivind van de oppervlakte des waters in len crater een aanzienlijke menigte wegveegde , en zelfs tot den top der omligjende hoogten heen voerde, offchoon de;elve, gelijk wij reeds gemeld hebben t tij meeting bevonden is, niet minder dan even honderd voet loodrecht hoog te zijn. Het kleine fchip, dat, in Herfstmaand es voorleden jaars, de vijfman, welken /ij op het eiland vonden, op het eiland ebragt had , was aldaar twee maanden, eels ten anker, en deels op de kust geleeven, en had, in dien tijd, maar tweeïaal zijne boot aan land kunnen zenden; oodat de voorraad van leevensmiddelen, 'eiken het hun gelaaten had, zoo gering ras, dat zij, buiten twijfel, van honger ouden geftorven zijn, indien het eiland un niet overvloed van visch en gevogelte eieverd had-. Zij hadden noch brood, och groente of peulvruchten. Maar bealve 't geen de Lion en Indostan hun ga-  WAAR CHINA. VII. H00FDST. 31 gaven, plantten de tuinlieden dier twee B fchepen, omtrent hunne hut, aardappelenVt en andere aardvruchten, welke niet alleen^ voor hun, maar ook voor hunne opvol-^ gers, of andere zeelieden, die dat eiland/ mogten aandoen, ontwijfelbaar, in volgen-n den tijd, van groot .nut kunnen zijn. —1 Zekerlijk is het te wenfehen, dat 'er altijd eenige inwooners op dat eiland moogen zijn , dewijl het op den weg ligt, dien de fchepen, of naar China, of langs deezen koers, naar de oostlijke kusten van Indostan beftemd, houden. De kusten van het eiland Amfterdam overvloeien van voortreflijken visch. Vooral vangt men 'er eene foort van kabeljauw, die, of versch, of gezouten gebruikt, altijd zeer goed en fmaaklijk is. Op de ondiepte, die aan den mond der groote waterkom is, zijn zoo veele kreeften, dat men.ze, wanneer de zee laag is, zonder moeite, met de hand kan opneemen. — Op de plaats, alwaaf de fchepen geankerd lagen, lieten de matroozen eenige manden, waarin zij tot lokaas ftukjes haaienvleesch gelegd hadden, in de zee neer, en wanneer zij , na verloop van eenige minuuten, die manden weder ophaalden, ron- ?fckrijng van t eind Am\rdam.en eer:n van 'irokkelaand.'93*  Befchriji>ing vat het eiland Amfterdam.Den eerften van Sprokkel maand, *793- Sa BRITSCH GEZANTSCHAP vonden zij ze half vol kreeften. — Eeni^ ge lijnen, met hoeken voorzien, leverden, in korten tijd, visch genoeg, om al het fcheepsvolk, geduurende eene geheele week, daarmede te voeden. Eene om» Handigheid, welke des te meer vreemd moet fchijnen, dewijl 'er op die zelve plaats een groote menigte haaien en zeehonden van buitengewoone grootte gevonden wordt, welke, gelijk men weet, ongemeen vraatachtig, en de eeuwigduurende vijanden van alle andere visfchen zijn. Men vong eenen haai, die elf voet lang, en nagenoeg vijf voet in den omtrek dik Was. Hij had een geheelen pinguin in zijne nlaagj een dier, welk door alle natuurkenners onder de vogelen gerangfchikt wordt, maar, zekerlijk, veel van den aart van visfchen heeft; niet alleen, omdat hij Zich gemeenlijk in het water ophoudt, _» eene omftandigheid, welke maakt, dat hij dikwijls eene prooi der haaien wordt; tnaar ook, omdat zijne veeren in dezelve gedaante als fchubben geplaatst zijn , en eijne vleugels naar vinnen gelijken. Die foort deezer vogelen, welke in deeze wateren zeer gemeen is, en die men bij geheele troepen onder de robben ziet ftaan, en  NAAft CHINA. VIL tiooFDsf. §3 en zich in de zon ziet koesteren, wordt j bij linNjEUs onder den naam van chry-\ focoma onderfcheiden , omdat zij groote i geele veereh heeft, die twee halve krin--^ gen over hunne oogen maaken, en naar J wenkbrauwen gelijken* ) Van alle de vogelen, welke dit eiland, i wegens zijnen oorfprong, zijne vorming en gedaante zoo merkwaardig, in menigte bezoeken of bewoonen, wordt geen een op dezelve graaden van breedte in het noorder halfrond gevonden; ~ Onder de grootften, ziet men verfcheiden foorten van albatrosfen Qf). Men ontleedde eene van die foort , welke men door den bijnaam exulans onderfcheidt, en bevond, dat dezelve , in plaats van Hechts een wanftaltig beginfel eener tong te hebben ^ gelijk fommige natuurkenners verkeerdlijk onderftellen, eene wel gevormde tong, en zoo lang als de helft van haaren bek, had. — De albatrosfe met een1 geeleri bek is niet volkomen zoo groot, als dé bovengemelde foort; maar de bruine albatrosfe is merklijk grooter. Een deezer vo- (ƒ") Men zie onze aantekening nopens de alba« tros/ia, iri het eerlie deei deezer reis, bladz. 3Ójfc II. DEEL. C ing van et eiMd Am'erdam.~)en eer'en van ïprokket' *iaand. 793' \  Befchrijving van het eiland Am fier dam. Den eer ften van Sprokkelmaand.*793* 34, BRITSCH GEZANTSCHAP gelen, aan boord van de Lion gebragt, woog zestien pond. — Hij had, van het eene end zijner vleugelen tot het andere, eene vlugt van negen voet* Hij was, bijzonder op de borst, dik van veeren. — De albatrosfen verheffen zich niet dan langzaam, en met veel moeite, in de lucht. Zij moeten zich van eene fteilte neerftorten, of een aanmerklijk end wegs op den grond loopen, ten einde een' genoegzaamen aandrang, of trap van beweeging te bekomen, om aan het vliegen te geraaken. Wanneer zij in het water zijn, moeten zij verfcheiden poogingen doen, om uit hetzelve op te rijzen. Een ander groote vogel, insgelijks op het eiland Amfterdam zeer gemeen, is de groote zwarte petrel (g). Hij is een doodvijand der albatrosfen , en valt haar aan, zoo dikwijls hij ze in de lucht ontmoet ; maar de albatrosfen zoeken altijd haare fchuilplaats in het water, waar hij haar nooit durft vervolgen. — De petrel is een ftoute en vraatachtige vogel. Intusfchen werd een deezer vogelen, die aan boord (f) De procellaria aquintctialis van linn^eu».  WAAR CHINA. VÜ. HOOFDST. '$§ boord van de Lion was, op een gemak-, lijke wijs tam gemaakt. Hij at gaarn en, gereedlijk het overfehot van vleesch, enal wat de koks van het gevogelte weg-^ wierpen. Ook feheen hij zich gaarn hu eene tobbe met zeewater te baden; wes-J halve men hem dat vermaak dikwijls deed genieten. Deeze vogel is een nog ddodlijker vijand van den blaauwen petrel (h) van het eiland Amfterdam, dan van de albatrosfe. Doch, het geen zeer vreemd, en echter met de waarheid overeenkomftig is * hij verflindt alleenlijk het hart ett de lever van den blaauwen petrel, en laat het overige van het ingewand en den romp onaangeroerd. Honderden deezer vogelen, dug door de zwarte petrels gedood, vonden onze reizigers , in hunne wandeling door het eiland, alom veffpreid* Om hünneri Vijand, ware het mooglijk te ontgaan, verbergen de blaauwe petrels zich , over dag , op den grond; doch het gebeurt niet zelden, dat het geluid * welk zij ifi dien ftaat maaken^ hurine fchuilplaats aan hunnen vervolger ontdekke, en een prooi V5HÈÏ 0) De proeellatia van f oRSTEi. C a Befchrij•ing van \et eiand Am* } er dam. Den eerl.cn van ïprokkei' naand 79S-  BefchrijVing van het eiland Amfterdam.Den eerften van Sprokkel, ■maand. i i 16 BRITSCH GEZANTSCHAP /an hem doe worden. — Des nachts komen zij ten voorfchijn, om hun voedfel te- zoeken; en, om deeze reden, werden rij door de bewooners van het eiland Amfterdam nacht-vogels genaamd. — Dewijl rij altijd bij troepen rondom het licht /liegen, bedienen de robbenflagers op het riland zich van deeze omftandigheid, om 'er jagt op te maaken. Zij fteeken toortên aan , en dooden op die wijs menigten /an hun. Hun vleesch maakt het voorlaamfte voedfel dier lieden uit; zij zegden, dat het uitmuntende is. — De blaauive petrel is, nagenoeg, zoo groot, als ;en duif. Een ander petrel, maar veel kleiner en Jonkerder van kleur, dan de blaauwe, bezoekt insgelijks dit eiland in menigte. Bij lecht weêr, wordt hij dikwijls op den oceaan waargenomen, en daarom de ftormachtige petrel, of, volgens de taal der matroozen, met toefpeeling op een fprook[e uit de tovertijden, dat nu genoegzaam in vergetelheid geraakt is, moeder Kartfs kuiken, genaamd. Van al het pluimgedierte,. welk men op aet eiland Amfterdam vindt, is, buiten alien twijfel, de fchoonfte de zoogenoemde 2//-  naar CHINA. VIL hoofdst. $f zilvervogel (f). Hij is zoo groot als eern groote zwaluw, en heeft ook, gelijk die,; een' gevorkten ftaart. De bek en de bee-^ nen zijn helder karmozijnrood, de buik ') wit, de rug en de vleugels blaauwachtigJ aschverwig van kleur. Deeze vogel aast^ voornaamlijk op kleine visfchen, welken hij: weet optepikken, als zij dicht aan de oppervlakte des waters zwemmen. De heer maxwel fchoot een' zilvervogel in de vlugt, en, toen hij viel, bevond men, dat hij een' visch, omtrent drie duimen lang, dwars in zijnen bek hield. — Deeze vo? gels vliegen in zeer groote troepen rond, en fchijnen geen bezef van gevaar te hebben. Wanneer een jonge zilvervogel gevangen wordt, vlodderen alle de anderen, een tijdlang, boven den roover , zoo veel gedruïsch maakende, als mooglijk is, en hem fchijnende te dreigen, als of zij zijn hoofd wilden treffen, en met hunnen bek daarop neerfchieten, ten einde hem te verfchrikken, en te noodzaaken, zijnen roof op te geeven. In den togt, welken fommigen der bevel- (»*) De fterna hirunde. C » ïefchrijing van et ei%ndAm'erdam.Jen eer* 'en van sprokkel* naand.  Sefvhrijving van het eiland 4m fterdam. Den eerften van Sprokkelmaand.l723:- ' 38 BRLTSCH GEZANTSCHAP velhebbers van het fchip de Lion, rondom dit klein, doch zonderling, eiland deeden, werden zij door perron , den Franschman, en het opperhoofd der zeevaarende lieden, welke toen op het eiland hun verblijf hielden, verzeld. Hij bood hun zijnen dienst daartoe aan, en, dewijl hij met het voetpad, welk naar den top der hoogte rondom de groote waterkom leidt, en langs welk alleen men dien, en zulks nog niet eens zonder veel moeite en niet zonder alle gevaar, beklimmen kan, bekend was, werd dat aanbod gereedlijk aangenomen. —. Boven op den top des bergs rindc men eene vlakte, welke zich omtrent Eene Engelfche mijl uitfrrekt; vervolgens eene fchuinte, trapswijs naar den zeekant neerhellende , tot binnen den affland van vijftig roeden , daar de grond eindigt in eene fteilte, van beneden ongenaakbaar, uitgenomen op eene plaats, alwaar een roetpad gemeenfchap met het hooge land geeft. - Langs dit pad werden de robbenflagers in (laat gefield om op het flrand te komen , wanneer de ftreek des winds de robben bewoog , om tegen de onfluipigheid der zee aan de tegenovergeflelde gijde befcherming te zoeken.  NAAR CHINA. VII. HOOFDST. 39 Toen onze reizigers aan de oostzijde des, eilands, alwaar de fchepen ten anker la-] gen, kwamen, vernamen zij, dat 'er toe-i Hel tot het vertrek gemaakt wierd. Zi)J gevoelden tevens, hoe veel erkentenis zij7 aan perron verfchuldigd waren, niet al-! leen, omdat hij hen, in hunnen korten uitflap , op eene zoo verpligtende wijs, verzeld, maar ook, omdat hij hun met zoo veel geneegenheid, als. openhartigheid, alle de aanmerkingen, geduurende zijn verblijf op dat eiland, door hem gemaakt, medegedeeld had. Hoe groot moest dan hunne fmert zijn, toen zij zagen, dat men zich van zijne afweezigheid bediend had , om hem, ter belooning zijner beweezen dienften, van een aanzienlijk gedeelte der huiden, welken hij met zoo veel moeite verkreegen had, te berooven: want de zeehonden- of robbenvangst moest voor een man van een zoo gevoelig hart, en van zulke zachte zeden, als hij bezat, veel onaangenaamer, dan voor een' ander, zijn! Terwijl hij van de hut, waar in de robbenvellen bewaard werden, verwijderd was, begaven zich eenige Engelfchen, welke , naar men vermoedde, een' hooger vang, dan dien van matroozen , bekleedC 4 lefchrijing van 40 BRITSCH GEZANTSCHAP den, van het fchip aan land, met eene menigte fterken drank ; eene verzoeking, al te fterk, dan dat de overige robbenflagers dezelve zouden hebben kunnen tegenftaan. Eerst begonden zij op redelijke voorwaarden te handelen, uitgenomen, dat zij een eigendom verkochten, die de hunne niet was. Maar zoo draa zij zoo veel van' de rhum geproefd hadden , dat hun verftand zijne werking niet meer deed, garen zij de huiden met eene verkwisting, 3ie geene paaien kende. — perron had Jus maar al te veel reden, deels, om zich :e beklaagen, dat zijne goedwilligheid jegens de vreemdelingen aanleiding gegeeven had, om een aanmerklijk verlies te lijden; en deels ook, om onvergenoegd te zijn, Jat onze fchepen op de kust, welke hij bewoonde, geland waren. Het fchip de Lion was reeds onder zeil, toen fir erasmus gower kennis kreeg iran het ongelijk, welk perron onderzonden had. Hij was 'er grootlij ks over verontwaardigd, en gaf terftond bevel, dat 'er een algemeen onderzoek gedaan zou worden naar alle de robbenhuiden, welke Mirechtvaardiglijk verkreegen waren. Somnigen werden gevonden, en men befloot, de*  naar CHINA. VII. ho of d s t. 4I dezelve te Kanton in bewaaring te geeven: i maar dit befluit was te vergeefs; en wij] zullen, in het vervolg, onzen leezeren me-' dedeelen, wat gelegenheid gegeeven heb-J be, dat het niet ter uitvoer gebragt wierd.j Het eiland s. paul, liggende noordwaard en in het gezigt van het eiland Amfterdam , verfchilt van het laatstgenoemde zeer aanmerklijk. Er zijn geene bergen van kegelvormige gedaante, noch zelfs hooge landen. Het is met heestergewas, en boomen van een middelmaatige hoogte bedekt. Men zegt, dat 'er zoet water in overvloed is; maar dat men 'er niet ankeren, noch zelfs gemaklijk landen kan. Onze beide fchepen verlooren deeze twee eilanden uit het gezigt op den avond van den tweeden van Sprokkelmaand des jaars € 5 VUL lefchrijing van et eiand Amferdam.Den eet' ïen van Sprokke(* maand. mi-  VIII. HOOFDSTUK, vaart naar en komst in de straat van sunda. -— bezoek te batavia en bantam, op het eiland java. — gezigt des zuidlijken uithoeks van het eiland sumatra. vaart door de straat van banka naar pulo-condore. EERSTE AFDEELING. vaart van het eiland Amsterdam naar t&ktkv\k. — beschrijving //^ merkwaardigheden dier ftad en van haaren omtrek. INHOUD. De fchepen Lion en Indostan fcheiden vanelkander , met oogmerk, om de fchepen, die naar Europa beftemd waren, te ontdekken. — Toevallen van fcorbut openbaaren zich onder het fcheepsvolk. — Welke middelen men aanwendt, om den voortgang daarvan te flui-  ï N IJ O ü D. 43 ftuiten. — Gezigt der eilanden, in den mond der ftraat van Sunda gele* gen. — Verfcheiden gedeelten des aardbodems verfcheidenlijk voortgebragt. — Trapswijs opklimming in den keten der bezielde weezens. — Waterdieren. — Zee-zelfftandigheden. — Aankomst te Batavia. — Op welke wijs de gezant aldaar ontvangen wordt.— De bericht' brieven der Engelfche kommisfarisfen te Kanton zijn voor de oogmerken var, het gezantfchap gunftig. — De gezant geeft van derzelver inhoud kennis aan de Holiandfche regeering te Batavia. — Feest, door den gouverneur-generaal van Neerlands Indie aan den gezant gegeeven. — Schoonheid der landouwe omftreeks Batavia. — Ongezondheid der luchtftreek. — Zij is voor de Europeeërs doodlijk. — Gezegde bij die gelegenheid — Ziekten, waaraan de Europeeërs in deeze volkplanting bijzonder zijn blootgefteld. — Staat des dampkrings. — De hitte vermindert 'erq geduurende den nacht, niet zeer merklijk. — De gelijkheid der weêrsgefleltenis te Batavia is voor d» bewaaring der tanden voordeelig.— Zon»  Vaart naar de ftraat van Sunda. Den tweeden van Sprokkelmaand.'793- i ■i I i i < ( c c ■v 44 BRITSCH GEZANTSCHAP Zonderlinge gewoonte der Javaners mes betrekking tot hunne tanden. adat lord macartney en de andere reizigers, aan boord van de Lion en Indostan, geduurende de geheele eerfte maand des jaars 1793, in hooge zuider breedten gevaarén, en eenen oceaan, veel'grooter dan die, welke de kusten van Europa befpoelt, doorkruist hadden, — eene ruimte, waarin zij weinig of geene hoop konden hebben, van fchepen te ontmoeten;— betonden zij zich nu eindelijk te vleien , dac Jij wel ras in die vaarwateren zouden zijn n welken de fchepen, uit Kanton in Chim vertrokken, om naar Engeland te rug e keeren, hun tijding zouden kunnen brengen van den indruk,, welken de bekendnaaking..van het Britsch gezantfchap in :hina gemaakt had. Die fchepen hebben le .gewoonte, om zich van den naasten veg , aanmerklijk verre , te verwijderen, n meer zuidwaard te wenden, ten einde ie breedten te bertiken, in welken zij, ie naar Europa ftevenen, altijd gunftige /inden aantreffen. De fchepen Lion en Indostan waren nog  naar CHINA. VIII. hoofdst. 45 nog een groot end ten zuiden van dien t koers; maar men had alle reden te geloo-j ven , dat zij , noordöostwaard ftuurende, v om de ftraat van Sunda in te loopen, dej fchepen zouden ontmoeten, welke, de ge-t melde ftraat uitzeilende, eenen koers, den^ hunnen tegengefteld, moesten neemen. — * Intusfchen begunftigde de wind niet altijd hun doelwit. — Somtijds gebeurde het zelfs, dat hij juist uit dat punt woei, werwaard zij meenden te zeilen. Maar hij veranderde ras , zoo niet geheelënal, ten minfte genoeg, om, in den ftijl der zeelieden gefprooken, halven wind te hebben; en, dewijl hij dan op meer zeilen te gelijk kon werken, dan wanneer hij alleen op de achterfteven, en zulks in de juiste ftrekking van den gang des fchips, viel, bragt hij ook eene veel grooter uitwerking voort. De gang van het fchip de Lion werd zoo aanmerklijk daardoor verhaast, dat het, op den dag, in welken het tusfchen de keerkringen terug keerde, een' weg van niet minder dan twee honderd en negen en dertig Engelfche mijlen afleide (a), zijnde meer, dan het, geduurende de O») Volgens de reiskaart, bij het eerfte deel dee- ' *■ zer 'aart aar de raat an unda, )en veeden an 'prokkel* taand. 793-  Vaart vaar de ftraat van Sunda. Den tweeden van Sprokkel maand. W3- 1 < I i $ i 2 n f zij werden eene prooi der vogelen, die ti de lucht als pijlen op hen aanvielen. — Ook er reis gevoegd, gefehiedde dit ongemeen fnel zei:n op den negentienden van Sprokkelmaand des jaars 793, toen het fchip de Lion weder binnen den uidlijken keerkring kwam. Op é'éne Engelfche? lijl, of een derde van een uur gaans, na, had het :hip dien dag vier graaden gezeild; dat is, in een ;maal, of vier en twintig uuren, negen en zeveng en twee derde Holiandfche zeemijlen of uurea sans» Aant. des nïderb. vf.rt.  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 4? Ook zag men verfcheiden waterhoozen,; waarvan fommigen, naar groote waterfpron ' gen eener fontein gelijkende , bijkans de: hoogte der laager wolken bereikten, en de' anderen voor de uitwerking van het geblaas der walvisfchen konden gehouden worden. De Lion en Indostan fcheidden zich verder van elkander dan naar gewoonte, ten einde eene veel grooter uitgeftrektheid des gezigtëinders te omvatten, en, bij gevolg, meer gelegenheid te hebben, om de fchepen, uit de ftraat van Sunda komende, en naar Europa ftevenende, te onderfcheppen. — Verfcheiden onzer reizigers, op de eene of andere deezer ontmoetingen rekenende, en wel weetende , dat men bij die foorten van gelegenheden zich niet lang kan ophouden, waren bezig, om brieven voor hunne nabeftaanden en vrienden, welken zij in Engeland gelaaten hadden, gereed te maaken. Deeze zorg erinnerde hen, voor eenige oogenblikken, aan verre afgelegen belangen , en vernieuwde , in hunne ziel, geneegen aandoeningen. — Maar, terwijl zij andere fchepen zochten te ontdekken, konden de Lion en Indos.tan, door het een of ander toeval, elk- an- 'raart \aar de }raat 'an Sunda. Den 'weeden van Sprokkel* maand. 1793.  Paart naar de ftraat 4>an Sunda. Den tweeden van Sprokkel. ■maand. 1792- i i 3 1 l 1 I i 48N BRITSCH GEZANTSCHAP ander niet wedervinden. Tot dien tijd tóe,» waren zij geftaadig bij elkander gebleeven,.. offchoon zij ruim honderd graaden breedte, en nog meer graaden lengte doorvaaren hadden. Ieder dee er fchepen nam zijnen koers naar het Noord - eiland , de gewoone verfamelplaats in de ftraat vart Sunda. De ongemakken van eën Iangduurig verblijf op zee, begonden zich nu te doen gevoelen. Niettegenftaande de maatregelen, welken men tot behoudenis van de gezondheid der fcheepelingen genomen had, m waarvan wij hier vooren (£) reeds melding gemaakt hebben, openbaarden zich ;chter de toevallen van fcorbut onder het èheepsvolk van beide fchepen. Om het {waad, zoo veel mooglijk, in den beginne :e fluiten, voegde men bij die maatregels ïog het gebruik van zoodaanige middelen, velken men weet, tegen die geduchte twaal beproefd te zijn. Men gaf den natroozen , daaglijks , een zeker gedeelte murkool, om het bij hun ander voedfel e gebruiken. Ook deelde men, van tijd toï Men zie bladz. 263 en volgg. van het eerfe leel deezer reis.  naAr CHINA. VIII. hodfdst. 451 fcöc tijd, eene Hoeveelheid kdornbrandewijn ónder hen uit. Met de giften tabak, welken men hun vergunde , deèd men hun het grootfte vermaak. Maar die geneesmiddelen, waarop men het meest ftaat maakte , en welke ook, in de daad , van de krachtigfte uitwerking moesten zijn, waren de landlucht , welke men, eerlang , zou genieten, en de verfche groenten, welken men daar hoopte te vinden* Toen de Lion zich op de zuider breedte van twintig graaden ^ en de oostlijke lengte van honderd, of meer graaden van den middagcirkel van Greenwich bevond, hadden de fcheepsöfficieren verwacht, dat de verfchijning van zeeplanten, van landvogelen, en van visfchen; die de kusten bezoeken, hun de nabijheid van eenig land, 't zij dan het eiland Cloat, of de rotfen, welke, in fommige zeekaarten, ómftreeks deeze breedte en lengte getekend zijn ^ zou aangeweezen hebben. Doch zij ontdekten niet de minde fpooren daarvan, voor dat zij binnen den afftand van zéven graaden ten zuiden van den evenaar, en van iets meer dan honderd en drie graaden oostlijke lengte van Greenwich waren; wanneer zij een zeer klein eiland zagen, on* IL de ei,. D der^ Vaart naar de tlradt van Sunda. Den tweeden van Sprokkelmaand.1793-  Vaart naar de ftraat van Sunda. Den tweeden van Sprokkelmaand.WhDenvijf en twintigften van Sprokkelmaand. 50 BRITSCH GEZANTSCHAP derftellende, dat het Clapps-eiland was. Hetzelve heeft niet meer, dan zeven of acht Engelfche mijlen in den omtrek; maar het is hoog genoeg, om, bij helder weer, even zoo veele zeemijlen verre gezien te kunnen worden. — Den volgenden dag, die de vijf en twintigfte van Sprokkelmaand was, zagen wij de westlijkfle punt van het eiland Java,— eene punt, waar aan wij den naam van het Hoofd van Java gaven. Kort daarna kreegen wij het Prinfen eiland, aan den ingang der ftraat van Sunda, in 't oog. Deeze ftraat wordt door de zuidoostlijke kust van het groote eiland Sumatra. en den noordwestlijken uithoek van het eiland Java, die zich daar op zekeren afftand naderen, gevormd. — In de uitgeftrektheid deezer ftraat, ziet men een groot aantal kleine eilanden, welke een fchouwtooneel aanbieden, in de daad wel minder grootsch, dan de verheeven rei bergen rondom de haven van Rio de Janeiro, maar welks zachtheid, rijkdom en aangenaamheid naauwlijks kunnen overtroffen worden. — De twee groote eilanden Java en Sumatra, welke nabij het ftrand laag, en op fom-  WAAR CHINA. VltL HO0FDST. 51 rnige plaatfen zelfs moerasfig zijn, verhef- i Fen zich, naar den kant van hun midden-y punt, trapswijs, in de hoogte, vermaaken- ■> de iii hunne rijzing het oog des aanfchou-' wers door een groote vérfcheidenheid der< fchoonfte en rijkfte landgezigten, en aller-' hande kleuren van groente. Onder de kleine eilanden, zijn er maar zeer weinigen * welker kusten dor en fteil zijn. Een derzelven ligt juist midden in de ftraat; weshalve de Engelfche zeevaarders hetzelve Dwars in den weg noe* men* — Ook zijn 'er twee ronde en Zeer kleine eilanden, welken zij de Muts en den Knoop heeten. — Bijkans alle de anderen zijn vlak , met boomen bedekt, en hebben tot hunnen grondflag koraalbedden. Sommigen deezer eilanden zijn met een wit zandachtig ftrand, welk dikwijls door fchildpadden bezocht wordt * omringd; maar de meesten met een dik woud van heestergewas bedekt, welks wortels niet alleen, maar ook de uiterfté èinden der neerhangende takken, door het zeewater befproeid worden. Rondom ziet men veele klippen, waarin eene menigte kleine waterdieren hunne kalkachtige wooningen uitholt, vindende aldaar zoo wel D » rust; 7aart aar de haat an \unda. Jen vijf n twinigfien•an ïprokkd. naand 79h  Vaart naar de ftraat van Sunda. Den vijf en tmntigftenvan Sprokkel- maand. *793- 52 BRITSCH GEZANTSCHAP rust als veiligheid. Deeze verblijfplaatfen verheffen zich ongevoeliger wijs tot boven de oppervlakte des waters; en, dewijl het niet zelden gebeurt, dat 'er zich vreemde ftoffen aan vast hechten, die , door den tyd, een' vruchtbaaren grond doen ontftaan, waarin planten en boomen groeien, geeven deeze gebouwen van waterdieren gelegenheid tot de geboorte van nieuwe eilanden , of vergrooting van de zulken, welke reeds op dezelve wijs voortgebragt waren. 't Is, voorwaar, onmooglijk, dat iemand, die de verfchillende wegen en middelen, waarvan de groote Schepper der natuur zich bedient, om een en hetzelve oogmerk te bereiken , aandachtig befchouwt, niet door de leevendigfte verwondering zou aangedaan zijn. Nu eens vestigt zyne almagt Brafilie op grondflagen van granietfteen; dan weder doet zij door fchielijke en achtervolgende beroeringen, door aardbeevingen, als, bij voorbeeld, de eilanden S. Paul en Amfterdam, uit den bodem der zee, opkomen; of zij bedient zich, bij aanhoudendheid, van bezielde weezens, gelijk tot deeze uur toe in de ftraat van Sunda gefchiedt, om nieuwe landen te vormen. Een  naar CHINA. VIII. hoofdst. 53 Een deezer koraalvoortbrengfels is het Noord-eiland, alwaar de Lion het fchip de Indostan ten anker vond. Dit laatst genoemde fchip had, in den mond der flraat, een van de fchepen der Engelfche Oostindifche maatfchappij , uit China komende, ontmoet. De kommisfarisfen der gemelde maatfchappij, te Kanton, hadden hunne brieven voor lord macartney aan boord van dat fchip gegeeven ; en, ingevolge van dien, had het zich, te Batavia, tien dagen opgehouden; maar ziende , dat de ambasfadeur niet kwam, had het zijne brieven aldaar neergelegd , en was weder onder zeil gegaan. De Lion en Indostan begaven zich te famen, van het Noord - eiland, naar Batavia. Deeze vaart geleek volkomen naar een fpeelreisje. De zee was gantsch effen, Aan haa're oppervlakte zag men een verbaazend getal groepen van koraal-eilanden. De zelfftandigheid, waar uit zij beftaan, is -zeer hard, en gelijkt naar rotsfteen. — Op verfcheiden plaatfen, haalden de reizigers een aanmerklijke menigte plantdieren uit zee op , waarvan fommigen van een vleeschachtig maakfel, anderen in tegendeel van eenen lederachtigen aart waren. D 3 Ook Vaart naar de ftraat van Sunda. Den vijf en twintigjienvan Sprokiel- maana, 1792'  Vaart naar de ftraat van Sunda. Den vi'ft en twintigftenvan Sprokkelmaand. 54 BRITSCH GEZANTSCHAP Ook zijn 'er groote hoopen koraalgewasfen van verfchillende foorten, de madripora. de tubipora en de celliftora, van verschillende gedaanten, fommigen plat, anderen rond, of getakt; zoo ook van onderfcheiden kleuren, fommigen wit, ande-? ren blaauw, anderen bruin; in eene en dezelve proeve waren fomtijds alle deeze kleuren vereenigd. De tubipora (Y) alleen was rood, Behalve de waterdieren, welke de koraaleilanden voortbrengen, is 'er nog een verbaazende menigte anderen, waarvan een groot gedeelte veroordeeld is, om zich niet dan langs den bodem der zee te beweegen. De dieren van deezen aart, welken men in groot aantal in de ftraat van Sunda vindt, zijn de zeeëgel, de zeéftar en de kolothuria. — Anderen zijn in hunne beweeging nog meer bepaald, dan de gemeene oester, wier fchelpen niet onbeweegbaar aan een bijzondere plaats beperkt zijn, maar integendeel fomtijds van de eene naar de andere bank overgevoerd worden; — 't zij zulks of door het geweld der getijden of der ftroomen , of door- («) Tuiiptra mufyób  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 55 door de eene of andere beroering der wateren gefchiede. — Daar zijn dan waterdieren, welke, gelijk de oester, niet flechts in een tweeledige fchelp opgefloten zijn, maar welker fchelp, daarenboven, in de groote masfa eener kalkachtige rots bekorst is, hebbende zij alleenlijk zoo veel plaats, als noodig is, om haare fchelpen te openen , en weder te fluiten, wanneer de voorbij rollende golven haar bij geval de eene of andere prooi toevoeren. — Deeze fchelpdieren zijn fommigen van de menigvuldige voorbeelden der regelmaatige trapswijze opklimmingen des dierlijken leevens, van fnel Ie willekeurige beweeging en uitgeleezet gevoeligheid af, tot de zoomen van enke groeiende prikkelbaarheid ; alwaar deezf twee rijken der natuur elkander fchijnei te naderen, en zich onder elkander te ver warren. Onder de koraalrotfen, welke zich bo ven de oppervlakte des waters vertoonen cn op welken de groeiende kracht ziel merklijk begint te openbaaren, zijn veelei zoo klein, dat elk van haar niet meer dai eenen ftam, naar eene fcheepsmast gelij kende, bevat; zoo dat zij, op een' zeke ren afftand gezien, een gezigt opleverei D 4 vai Vaart naar de Iraat van Sunda. Den vijf en twintigftenvan Sprokkelmaand.1793* t 1 i » t l 1 i 1 1  Paart •naar de ftraat van Sunda. Hen vijf en twintigflenvan Sprokkelmaand.1793. JÈatavia, Den zesden van Lentemaand.J7S3- I 56 BRITSCH GEZANTSCHAP van verfcheiden vlooten , die voor anker liggen. Bij eene deezer groepen, waaraan men, wegens de groote menigte rotfen, die dezelve uitmaaken, den naam van de Duizend eilanden gegeeven heeft, wierpen de fchepen Lion en Indostan het anr ker uit, om 'er geduurende den nacht te blijven liggen. De lucht was helder. De Herren flonkerden in haaren vollen luister. Niet alleen het op- en ondergaan der fter-r ren van de eerfte en tweede grootte boven en beneden den gezigtëinder , maar aok haare breedte en haaren afftand van liet oosten, of het westen, konden zoo 2;emaklijk als die der zon of maan worden waargenomen. De zuidlijke gefternten , mamlij k» de centaurus, het kruis en de %rgo, fcheenen een helderder gedeelte van aet uitfpanfel uittebeelden, dan eenig anr Ier, welk het oog van hooge noordlijke jreedten bereiken kan. Den zesden van Lentemaand vkwamen de fchepen op de reê van Batavia aan. Dezelve ligt op zes graaden, tien minuuten zuider breedte, en honderd en zes graaien , een en vijftig minuuten oostlijke engte van Greenwich; zijnde de afwijking Y?n  naar C HIN A. VIII. h o of d s t. $J van het kompas omtrent een halve graad westwaard van het aspunt. — . Op den weg van Noord - eiland naar Batavia ontmoet men verfcheidene ondiepten. Op fommigen derzelven zijn baaken opgerecht, om tegen het gevaar te waarfchouwen; maar van anderen wordt zelfs in. de zeekaarten, door de Hollanders, kort nadat zij zich op deeze kust gevestigd hadden, vervaardigd, geene aanwijzing gedaan. Men onderdek, dat deeze ondiepten veroorzaakt worden door koraalrotfen , welke eertijds dieper lagen, maar, door geftaadigen aangroei, nader aan de oppervlakte des waters gekomen zijn. — Dat voorts, aan den ingang van Batavia, het land over het algemeen , door andere oorzaaken , toeneemt, is klaarblijklijk, wanneer men flechts het oog flaat op het ontwerp dier ftad, welk, omtrent honderd en vijftig jaaren geleeden , gemaakt is. Men vindt eene kopy daarvan in ogilby's bericht aangaande het Hollandsch gezantfchap naar China. Ingevolge dit ontwerp lag de voornaamfte fterkte of citadel van Batavia dicht aan den oever der zee, en een dubbele rei paaien was, een aanmerklijk end, Vgelligt een Engelfche mijl, verre. in den D 5 on- Batavia. Ben zes. Jen van Lentemaand.1793-  Batavia Den zes den van Lentemaand.•T92- 58 BRITSCH GEZANTSCHAP .ondiepen grond der zee ingeheid, om aan 'te duiden, dat de veiligfte vaart zich tusfchen dezelven uitftrekt; daar 'er nu integendeel land, en, aan de eene zijde, zelfs een geheele rei huizen is, welke zich tot het uiterfte dier paaien uitftrekt. Intusfchen was deeze toeneeming van land grootlijks geholpen, zoo niet voornaamlijk daargefteld, door menschlijke vlijt, daarin betoond, dat men de aarde, welke de rivier, wier oevers omtrent haaren oorfptong veel fteiler zijn, gelijk haar loop fneller, dan waar zij zich in de zee ontlast, had afgefpoeld, geduurig opgehoopt had. Eene reeks kleine eilanden , kringswijs om de reê van Batavia gelegen, dekt dezelve tegen zwaare brandingen eener hooge zee, en maakt haar tot een veilige ankerplaats voor de fchepen. Zij is groot genoeg, om alle de fchepen, die de Kaap de Goede Hoop omzeilen, te bevatten. Het groot aantal Hollandfche fchepen, voor de ftad liggende, was alleen genoeg om aantekondigen, dat Batavia zoo wel de voomaamfte plaats van hunnen handel, als de zetel hunner hooge regeering in Afie is. — De Chineefche jonken ook, zoo ongefchikt voor lange zeereizen, welke op de  haar CHINA. VIII. hoofdst. $$> de reê ten anker lagen, waren van de na-i bijheid van dat rijk bereids een fprekend^ bewijs. Van de gebouwen der ftad Batavia • waren van de reê Hechts weinigen te zien, \ uitgenomen de koepel der groote kerk; zijnde de overigen door de groote bladen van verheven dadel-, en van andere hooge en uitgebreide boomen bedekt en dichc belommerd. De gezant werd, van wegens de regeering van Batavia, aan boord van het fchip Lion verwelkomd, en aan land verfcheenen zijnde, met uitneemende eerbewijzen ontvangen. Ondertusfchen had zijne zending aldaar groote bekommeringen veroorzaakt. Naar het fcheen, was, te Batavia, nopens de edelmoedige opening, door de Britfche regeering, aangaande dit gezantfchap, aan de algemeene Staaten gegeeven, of van de dienstaanbieding, bij die gelegenheid , aan dezelven gedaan, nog geen bericht aangeland. Toen nu lord macartney aan den opperbevelhebber en raad van Indie kennis daarvan gaf, erkenden zij openhartig niet alleen de geheime vrees, welke zij, deswege, bij zich zeiven gevoed hadden, maar ook, dat hunne gevolmagtigder te Kanton voorneemens geweest waren, qiï latavia. Jen zes'en van 'jenteuaand*79Z-  Batavia Den zes den van Lentemaand.1793» 1 1 5 | { 60 BRITSCH GEZANTSCHAP ■ om, zoo veel als in hun vermoogen zou 'zijn, het welgelukken van dit gezantfchap tegen te werken. — Doch de regeering van Batavia begreep wel ras, dat de koophandel der beide natiën daardoor op gelijke wijs kon bloeien; en zij befloot terftond, de noodige bevelfchriften naar Kanton te zenden, ten einde, om, in plaats van de oogmerken des Britfchen gezantfchaps te dwarsboomen, integendeel zich met dezelven te vereenigen, en die te onderfteunen,in hoop, dat iedere Europeefche natie, op China handeldrijvende, eindelijk daardoor zou bevoordeeld worden. De berichtbrieven, welken de ambasfadeur, hier, van de kommisfarisfen der Engelfche Oostindifche maatfchappij te Kanton ontving, voorfpelden hem, dat hij, op sen gunftige wijs, met luister en achting mn het hof van Peking zou ontvangen vorden. De kommisfarisfen meldden: — „ Dat, , nadat zij zich bij twee der voornaamfte , Chineefche kooplieden hadden aange, meld, ten einde hen te beweegen, om , bij den fouyen of gouverneur van Kan> ton, die, in afweezigheid van den on- ?, der-  NAA&. CHINA, VIII. HOOFDST. 6t & derkoning der provincie, het bevel voer„ de, gehoor te verzoeken, met oogmerk, „ om hem eenen brief van den voorzitter der bewindhebberen der Oostindifche maatfchappij te overhandigen ; deeze j, kooplieden terftond hadden gegisd, dat „ die brief het gezantfchap betrof, waarvan het gerucht zich bereids onder heti verfpreid had , en tevens eenige vrees te kennen gegeeven, dat die zending . welligt, nadeelige gevolgen voor der koophandel , de eigendommen en d{ perfoonlijke veiligheid der Chineefchf „ kooplieden van Kanton, kon naai zich fleepen; maar dat de kommisfa„ risfen hen verzekerd hadden , dat de s, zelve niet anders, dan een goede uit „ werking voor allen, die zich met det „ koophandel bezig hielden, kon hebben. — Dat de Chineefche amptenaars, eer zi „ den kommisfarisfen gehoor verleenden als een' voorafgaanden flap, eerst naa M de beweegoorzaaken des gezantfchaps met alle mooglijke naauwkeurigheid ei n zorgvuldigheid, onderzoek hadden ge daan; en de kommisfarisfen daarop ge „ antwoord , dat deszelfs eenig doelwi „ was, een naauwer vriendfchap tusfchei Batavidi Den zesden van Lentemaand.1793. 1 l i » » i z 1 i  Batavia Den zes den van Lentemaand.*792- BRITSCII GEZANTSCHAP ■ „ de hoven van Londen en Peking op té „ rechten, en de betrekkingen van koop„ handel, die zoo veele jaaren plaats had„ den gehad, ten nutte der beide natiën „ Uit te breiden; dat deeze verklaaring buiten twijfel voldoende was geweest, „ dewijl de dag van hun gehoor daar„ op veel vroeger bepaald was, dan men anders van het achterdochtig en ,j tot uitftel zeer geneegen karakter deï „ Chineezen had kunnen verwachten. — a, Dat, vervolgens, de gouverneur echter „ eene boodfchap gezonden had, om naar den rang en ftand des perfoons , van „ wien de brief kwam, te verneemen; of1 „ hij een koninglijk ftaatsdienaar was, en i, eene der voornaamlle waardigheden on}, der zijn zegel bekleedde? — Dat men geantwoord had, dat, alhoewel de pert, foon, die den brief aan den onderko„ ning van Kanton. gefdireeven had, geen j, onmiddelijk ftaatsdienaar des konings vart „ Engeland was, zijn brief echter met 5i voorkennis en toeftemming van dien „ vorst afgevaardigd was, om de komst „ van zijnen ambasfadeur aan het hof van „ Peking aantekondigen. — Dat men, Hi intusfchen , dewijl de brief niet door w een*  NAAR CHINA. VIII. HÓOFDST. 63 een' onmiddelijken ftaatsdienaar des ko. „ nings gefchreeven was, en door geene lieden in zijnen dienst, maar flechts in. „ dien der Oostindifche maatfchappij, zou; overgegeeven worden, bedenkingen gemaakt had omtrent de wijs, op welke „ zij zouden ontvangen worden; maar, dat, dewijl alle foort van verfchil ten aanzien dier plechtigheid ten gevolge had kunnen hebben eene weigering om den brief „ aanteneemen, voor dat men van Peking „ desaangaande bericht had ; en de hop' „ po, of de mandaryn, welke met de Eu„ ropeeërs den meesten omgang, en in „ het beletten, dat hunne vertoogen ten „ hove kwamen, het grootfte belang had, „ het oogmerk fcheen te hebben , om „ deeze uitvlugt den fouyen in te blaa„ zen; men befloten had, den brief ovef te geeven , op welke wijs men zulks „ ook begeeren zou. — Dat het, insge„ lijks, noodzaaklijk was geweest, den in„ houd des briefs vooraf medetedeelen; „ en, daar de gemelde Chineefche koop„ lieden de eenigfte tolken der Europeeëren zijn, het niet weinig verle„ genheid gebaard, en moeite gekost had, om hun en den inhoud des briefs, en „ hei Batavia. Den zesïen van Lentenaand,1793.  Batavia Den zesden van Lentemaand, j ! 64 BRITSCH GEZANTSCHAP ■ „ het weezenlijk oogmerk des gezantfchaps» „ te doen begrijpen. — Dat men het „ gebrek van goede tolken, en de noodjj zaaklijkheid, om de beoefening der Chi„ neefche taal aantemoedigen , zelfs in „ weerwil der hinderpaalen, welke hun, „ die zich daarop bevlijtigen, in den weg „ worden gelegd, nooit zoo fterk, dan „ bij deeze gelegenheid, gevoeld had; en „ dat de kommisfarisfen niet na konden „ laaten, grootlijks te klaagen, dat zij gee„ nen tolk van hunne eigen natie hadden „ gehad, dié in Haat was geweest , om „ den geest des briefs zelf te bevatten, ,, en dien aan anderen over te brengen, „ en hun in eene zoo kiefche als gewig„ tige onderhandeling hulp te bewijzen.— „ Dat de famenfpraak echter nog gelukkig „ afgeloopen was in eene belofte, dat men „ den brief aan den keizer zenden, en hun „ den uitflag daarvan door dezelve Chinee„ fche kooplieden bekend maaken zou. — 3 Dat, ingevolge van dien, de Chineefche , keizer, eenigen tijd daarna, zijn welbe„ haagen over deeze zaak had geopenbaard , in een open brief, waarin hij niet al, leen zijn genoegen omtrent het ontwor> pen gezantfchap aan den dag leide, maar „ ook  NAAR CHINA. VOL HÖOFDSt. 6$ ook bevel gaf, om op de kusten de „ noodige lootfen gereed te houden, ten^ einde de fchepen, die den gezant en de „ gefchenken des konings van Groot - Brit„ tannie aan boord hadden, naar de haven „ van Tien-Sing, of naar die van eenige „ andere ftad, welke zij dienftig mogten „ oordeelen te kiezen, veiliglijk te gelei-* ,, den." De kommisfarisfen voegden 'er bij: -»i s, Dat de uitwerking, welke men van het j, gezantfchap verwacht had , zich onder „ de bedienden der regeering van Kanton „ deed gevoelen ; dat de buitenlandfche „ koophandel onafgebrokener werd voortgezet; dat men op de vertoogen van de gevolmagtigden der maatfchappij meer s, aandacht fcheen te vestigen ; en dat ,, gelijk de hoppo reeds zou gezegd hebben, de buitenfpoorige rechten, welke te Makao werden geheven, zouden ver„ nietigd worden, door welk middel de „ voornaamfte belastingen , waaraan de j, vreemde kooplieden waren bloot ge» „ fteld, zouden opgeheeven zijn." De gouverneur van Batavia en de raad van Indie waren, gelijk wij reeds gezegd II. deel. E heb'* Batavid Den zesien van Lentenaandt'793i  Batavia. Den zesden van Lentemaand.1793. ' maand. 1793 66 BRITSCH GEZANTSCHAP hebben, van meening veranderd, en fielden thans in het welgelukken des gezantfchaps een weezenlijk belang, nadat lord macartney hun van den inhoud der berichtbrieven der meergemelde kommisfarisfen kennis gegeeven had. Dit bewoog hen, om de openbaare vreugdebedrijven, waarmede zij voorneemens waren, de geboorteverjaaring des prinfen van Oranje, in dien tijd, ftsdhouder der vereenigde Nederlanden, te vieren, veel luisterrijker te maaken. — De hooge bediening van dien vorst, en vooral zijn invloed in de zaaken der Oostindifche maatfchappij dier gewesten , fielden hem op gelijken rang met eenen fouverein: en, fchoon de algemeene Staaten, en de Staaten der bijzondere provinciën, in de daad zijne overheden waren, betoonde men hun echter veel minder achting en verknochtheid, dan hem. De Hollandfche fmaak, en de Oosterfche weelde, met elkander vereenigd, werden in het feest, waartoe de ambasfadeur en zijn geheele gevolg genoodigd waren, op gelijke wijs, ten toone gefpreid. Het feest werd in het huis van den gouverneur-generaal, in een vermaaklijk oord gelegen, op een' kleinen afftand van de ftad, gegeeven. De weg, der-  WAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 6? derwaard leidende, loopt door eene breede laan van boomen, aan weerskanten met grachten bezoomd. Aan de eene zijde zag men een Vlaamfche fchoonheid, die door haare aartigheden het volk zocht te vermaaken; en aan de andere zijde, vertoonden zich verfcheiden Chineefehe tooneelfpeelers op eenen grooten wagen, hoedaanigen men onderdek het oorfpronglijk tooüeel der eerfte fchouwfpeelers geweest te Zijn, Sommigen van des gouverneurs nieuwe gasten zouden, veelligt, verkooren hebben, zich liever hier eenigen tijd opr tehouden, om de kluchtfpellen en vreemde postuurmaakingen dier Chineezen te Zien , dan in de prachtige maaltijd, die binnenshuis aangerecht was, te deelen. Voor de maaltijd werd bal gehouden, en na dezelve volgden illuminatiën en kunstvuurwerken in den tuin, welker fchitterende glans door de terugkaatzing der verfcheiden waterwerken, waarmede een grool gedeelte des gronds bedekt was, op eer aangenaame wijs vermenigvuldigd werd. Hei gezelfchap fcheidde niet eer dan in den morgenftond. Niettegenfhande deeze toöneelen Van vermaak fchijnen aantekondigen, dat het den E s in« Batavia» Den zesjen vem.. Lentemaand,l793-  Batavia Den zes den van Lentemaand. mi- 68 BRITSCH GEZANTSCHAP inwooneren noch aan gezondheid, noch aan leevenskracht ontbreekt, zien 'er echter de meeste Hollandfche volkplanters te Batavia, en voornaamlijk zulken, welken men gemeenlijk aan hunne deuren, of in de ftraaten ontmoet, bleek, zwak en kwijnende uit, en zoo, dat men van hun zeggen zou: „ zij hebben den dood op hunne lippen." — De oorzaaken deezer ongefteldheden zijn niet verre te zoeken. De ftad is omringd met moerasfen en ftilftaande waterpoelen, van welken zich , ieder morgen, zoo draa de zeewind begint te waaien, een verbaazende menigte ftinkende en ongezonde dampen verheffen. Wanneer de zon, op den middag, in haar toppunt is, vallen haar ftraalen regelrecht op de ondiepe en modderachtige grachten, waarmede de ftad doorfneeden is , en haaien 'er verderflijke uitwaasfemingen uit, die de lucht befmetten; en de menigvuldige hoornen , waarmede de grachten en ftraaten dicht belommerd zijn, brengen ook, geduurende den nacht, het hunne toe, om de ongezondheid der lucht, welke men hier inademt, te vermeerderen. Bij dit alles komt nog, dat lieden, welke uit de koude gewesten van het noorden, fchielijk in  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 69 in het midden der verzengde luchtftreek komen, zonder zich aan de gewoonten en leevenswijs, in deeze laatfte vereischt, te kunnen gewennen, aan alle deeze oorzaaken van ziekten nog meer dan anderen blootgefteld zijn. Onze arts, Dr. gillan, deelde de volgende onderrechtingen hieromtrent mede: „ Er zijn maar weinig voorbeelden, dat „ vreemdelingen langen tijd in Batavia ver„ keerd hebben , zonder door de koorts aangetast te worden. Deeze is de al„ gemeene benaaming, waaronder alle foor„ ten van ziekten, welke op het eiland „ Java heerfchen, begreepen worden. De Europeeërs, die uit hun vaderland te „ Batavia aanlanden, worden, korten tijd „ na hunne aankomst, eerst zwak en kwijif nende, en daarna, ten einde van fom„ mige weeken, zelfs wel van fommige „ dagen , ziek. Gemeenlijk worden zij, „ in den beginne, door een derdendaag„ fche koorts aangetast. Nadat de lijders „ ze twee- of driemaal gehad hebben, „ wordt zij eene dubbele derdendaagfche, „ welke, vervolgens, in een alledaagfche, „ aanhoudende koorts verandert, die den E 3 „ zie. Batavia. Den zesden van Lentemaand.1793-  Batavu Den ze: den van Lentemaand. 70 BRITSCH GEZANTSCHAP ■■■„ zieken niet zelden in korten tijd weg. „ rukt. Verfcheiden zieken blijven zelfs „ in de tweede of derde koorts. Maar „ in dit laatfte geval, is de ziekte altijd „ niet aanhoudende ijlhoofdigheid gepaard, „ en een fterke aandrang van bloed naar „ de hersfenen verzelt de andere toevallen „ der koorts. Somtijds begint de ziekte „ zich met een gewoone koorts, met re„ gelmaatige tusfchenpoozen van één of „ twee dagen, te openbaaren, doch ver„ bastert daarna in eene aanhoudende; en „ in dit geval, zijn de gevolgen niet min„ der doodlijk, dan in het eerfte." „ De kina wordt hier zelden in eenig „ tijdperk der ziekte gebruikt, of in eene „ zoo geringe hoeveelheid gegeeven, dat 9, zij niet veel nut kan doen. Men eischt „ zelfs niet, dat de lijder eene verande. 9, ring in zijne leevenswijs of eetregel „ maake ; en het voornaamfte, of liever „ het eenig geneesmiddel, welk men den „ zieken toedient, is eene ontbinding van „ kampher in brandewijn , waarvan men „ een gewoonen lepelvol in een glas waï, ter mengt, en van welk tnengfel men „ den zieken van tijd tot tijd doet drin» ken." Ba-  naar CHINA. VIII. hoofdst. 7l „ Batavia is, buiten twijfel, eene ftad,. „ die de bekwaamde geneesheeren zou; „ moeten bezitten: maar, dewijl de art-. „ fen, welken men 'er vindt, het voor'„ deel van een behoorlijk onderwijs in „ alle de deelen der geneeskunde niet ge„ nooten hebben , vergenoegen zij zich, „ wat de befpiegelende kennis aangaat, „ met den aart der koorts als eene ver„ woesteres des menschlijken ligchaams te „ befchouwen; en, wat de beoefening be„ treft, met vastlijk te gelooven,dat,dewijl „ men geen krachtiger middel tegen de „ verrotting kent, dan de kampher, zij, „ ingevolge eenen regel, welke nog veel „ eenvouwiger, dan die der artfen van J molière is, dezelve in alle gevallen, „ en in alle tijdperken der ziekte moeten toedienen. — De afgaande koorts is, „ echter , niet altijd doodlijk ; maar zij duurt fomtijds verfcheiden jaaren achter , elkander. De lijders gewennen 'er dan zoo zeer aan, dat zij ze naauwlijks als eene ziekte aanmerken, en in de daadlijke „' aanvallen niet alleen hunne zaaken nog \, verrichten, maar zelfs in de vermaaklijk„ heden der gezelfchappen deelen." E 4 » Een Batavia. Den zesden van Lentemaand.1793. [ t » l I l 5 r ) I  Batavt Den zt den va\ Lentemaand, ï??3r ?2 BRITSCH GEZANTSCHAP *• „ Een heer, welke zich in dit geval , „ bevond, en over den aart der lucht-. „ ftreek in en omtrent Batavia fprak, „ merkte aan, dat zij, in de daad, voor , een zeer groot aantal Europeeërs, wel„ ke zich in die hoofdftad van Neêrlands „ Indie kwamen neerzetten, doodlijk was; „ dat hij jaarlijks veelen zijner vrienden „ verloor, maar , voor zijn perfoon, „ een zeer goede gezondheid genoot. — ,, Kort daarna eischte hij eene fervet, ,, om zijn hoofd aftedroogen, 'er bijvoe„ gende , dat het heden zijn koortsdag „ was; dat hij, des morgens, een' geweld „ digen aanval van koorts gehad had; en „ dat hij nog bij aanhoudendheid Merk uit^ „ waasfemde. Men erinnerde hem toen, „ dat hij even te vooren op zijne gezond„ heid zoo zeer geroemd had. Hij antwoordde : dat zulks waar was, en dat a, de aanvallen van koorts, waaraan hij onderhevig was, hem niet beletten, over „ het algemeen, welvaarende te zijn; dat „ hij wel wist, dat, bijaldien hij lang in „ het land bleef, deeze koortfen hem al„ lengskens zouden verteeren, maar dat ?, hij hoopte, dat zijne zaaken hem ver-i »• gun-  NAAR. CHINA. VIII. HOOFDST. 73 „ gunnen zouden, hetzelve te verlasten, „ eer die gebeurenis waarfchijnlijk plaats „ zou hebben." j, Deeze toevallen van koorts worden „ altijd door verftoppingen en opzwellin„ gen der ingewanden, welke regelmaatig „ en trapswijs toeneemen, gevolgd. De „ zieke, die op den voortgang deezer onge„ makken oplettend is, kan bijkans altoos „ den tijd berekenen, welken hij nog te „ leeven heeft. — Men onderftelt, dat „ de helft der Europeeërs, van alle foor„ ten en rangen , welke zich te Batavia „ met 'er woon neerzetten , binnen hei „ eerfte jaar hunner komst aldaar fterft. „ In deezen opzigte gelijkt Batavia naai „ een flagveld of eene belegerde ftad. Ei „ fterven geduuiig zoo veele menfchen. „ dat men 'er bijkans geene melding var „ maakt; en de inwooners fchijnen zoc „ weinig aangedaan , als verwonderd u „ zijn, wanneer zij verneemen, dat hij „ die den voorigen dag in hunne vermaak „ lijkheden deelde, heden niet meer is.— „ Het is waarfchijnlijk, dat de Europee „ fche vrouwen , te Batavia, aan deez< ,-, toevallen minder dan de mannen onder „ heevig zijn. Zij ftellen zich aan d< E 5 » l»it Batavia. Den zesien van Lentemaand.1793-  Batavia. Den zesden van Lentemaand,»793- / I 7-4 BR1TSCH GEZANTSCHAP „ hitte der zon minder bloot; zij maaken „ meer gebruik van de koude baden, en „ leeven gemaatigder." Ondertusfchen hadden wij in het verhaal, welk eene dame in Batavia ons deed, een fterk bewijs, dat de luchtftreek dier ftad, zoo voor de eene als voor de andere fexe doodlijke gevolgen heeft. Zij zeide, dat van elf perfoonen haarer familie, federt tien maanden in Batavia aangekomen, bereids acht menfchen, naamlijk, haar vader, zes zusters en een behuwdbroeder, overleeden waren.— Doch van den anderen kant, zijn 'er ook lieden van zoodanige ligchaamsgefteldheden, welke de oorzaaken van ziekte , voor zoo veelen doodlijk, gelukkig tegenftaan. Een voorbeeld daarvan had men in den heer, die gouverneur-generaal van Neêrlands Indie was, toen de Lion op de reê van Batavia ankerde. Hij had zich meer dan veertig jaaren lang in Indie opgehouden. Hij was een man van groote werkzaamheid, en droeg geene buitengewoonè zorg, om zijne gezondheid te bewaart,:. — Een ander voorbeeld had men in eenen raad van Indie; — met welken ijtel, gelijk men weet, de leden der hoogs  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 75 ge regeering van Neêrlands Indie te Bata- > via genoemd worden ; in wiens huis de' ambasfadeur, en twee perfoonen van zijngevolg, hun verblijf hielden, en, geduu-' rende al den tijd, dat zij aan land bleeven, met geen minder pracht, dan gastvrijheid, onthaald werden. Het huis van dien raadsheer ftond, edelmoediger wijs, open voor alle vreemdelingen; en het was 'er verre van daan, dat hij hun in zijn eigen perfoon een voorbeeld van maatigheid en onthoudendheid zou geeven. In weerwil van dit alles was hij, gelijk ook de gouverneurgeneraal, vrij niet alleen van ziekte, maar zelfs van alle foort van traagheid, van flapheid en kwijning, welke anders door vee* len in alle gewesten, onder de verzengde luchtftreek gelegen, zoo wel, als te Bata • via, gemeenlijk ondervonden worden. Er waren nog andere heeren, die, offchoon van eene minder fterke ligchaamsgefteldheid , nogthans eenen werkzaamen geest behielden, zonder dat de luchtftreek den minften nadeeligen invloed op denzelvcn had. — Zelfs werd onder bezigheden, die zeer veel winst aanbragten, de letterkunde aangekweekt. Men had 'er eene fterrewacht , obfervatorium, opgerecht; doch wij Batavia: Oen zeslen van Lentenaand.1793-  Batavia. Den zesden van Lentemaand.'793- 1 ] ] ( 1 \ 1 I ] 1 I 76 BR1TSCH GEZANTSCHAP wij vonden het thans in een' verwaarloosden ftaat. Maar 'er was nog eene akademie der weetenfchappen en. fraaie letteren. — Onder andere blijken van achting, welken de ambasfadeur ontving, werden hem en éénen van zijn gevolg, niet illeen diploma's, als leden deezer akade;nie, maar tevens ook volledige verfameingen der verhandelingen, door haar reeds ritgegeeven , aangebooden. — Een der •aadsheeren, die, voorheen, als opperhoofd ran den Nederlandfchen koophandel in Ja)an zijn verblijf had gehouden, was voorïeemens, eene befchrijving van dat rijk littegeeven; en, in de daad, was hij, en loor zijne gewigtige bediening, en door :ijne uitmuntende begaafdheden in ftaat geveest , zeer merkwaardige bouwftofFen daaroe te verfamelen. De raadsheer, bij wien de gezant, geluurende zijn verblijf te Batavia, woonde, tad eene zeer kostbaare verfameling van erfcheiden zeldzaamheden, tot de natuurijke historie behoorende. Hij vereerde zijie gasten met fommige uitgeleezen bijonderheden derzelven. Onder andere ftuk;en, gaf hij hun ten gefchenke een fchooen phaifant, welken men, wegens zijne zeld-  naar. CHINA. VIII. HOOfDST. zeldzaamheid en groote fraaiheid, naar Engeland zond. —■ Dr. shaw, lid van het Britsch mufeum , en beroemd door zijne uitgebreide kennis in alle de deelen der dierkunde, oordeelde 'er op de volgende wijs van: Hij was van meening, dat deeze prachtige phaifant, volgens het ftrengst onderzoek, daaromtrent gedaan, tot hiertoe ,, nog door geenen fchrijver, over de vo„ gelen handelende, befchreeven was. Gee„ ne der foorten, door linn/eus en latham gemeld, kan, eenigermaate, onderfteld worden, met deezen vogel overS) eentekomen. De foort, waarop hij, ter „ aanzien van den uitwendigen fchijn oi „ voorkomen, nog de meeste betrekking „ fchijnt te hebben, is de phafianus cur,, yiroftris , of de impeyan phaifant. een Oostindifche vogel, in de ornitho» l°gy van Mr- latham zoo wel, al: in het mufeum Leverianum, befchree. „ ven en afgebeeld. Ondertusfchen ver fchilt deeze vogel van dien zeer aan merklijk; gelijk eene vergelijking var „ die twee afbeeldingen met de tegen „ woordige duidlijk zal aantoonen. — De- „ wij Batavia. Den zesden van Lentemaand.1793. [  Éatavia. Den zesden van Lentemaand.1703. t ƒ8 BRITSCH GEZANTSCHAP ., wijl de flaart van deezen laatften vogel „ in een' verminkten ftaat was, was het , naauwlijks mooglijk , met volkomen „ naauwkeurigheid, te bepaalen, tot wel- ke foort van phaifanten , naamlijk tot „ die met lange of wigvormige , of tot „ die met ronde of waaiervormige ftaar„ ten, deeze gebragt moet worden." „ Om deeze reden, is de afbeelding „ van den vogel, op de tegenoverftaande plaat te zien, met opzet zoo gefneeden, dat deeze bijzonderheid onbepaald is ge„ bleeven." „ De hoofdkleur der veeren van deezen „ allerfchoonften vogel is zwart, met een* „ blaauwen glans of weerfchijn; of, om „ in de taal der natuurlijke historie te „ fpreeken , zwart ijzerverwig, met een' „ ftaalachtig blaauwen weerfchijn. Het be„ nedenfte gedeelte van den rug is bijzon„ der fchitterende, en . fchijnt, volgens de „ onderfcheiden oogpunten, uit welken de vogel gezien wordt, deels van een don„ kere ftaalkleur, en deels van een hel„ dervuurige oranjekleur te zijn. Deeze fraaie glansrijke kleur loopt, bij wijs „ van een' breeden riem, rondom het ge- heele ligchaam des vogels; maar aan het" ?) on-    NAAR CHINA. VIII. H00FDST. ?0 „ onderlijf is zij veel donkerder, dan op „ den rug, en ook eenigzins gebroken, „ of onregelmaatig, bijzonder aan de zij„ den. De keel is mee een groot paar „ lellen voorzien, die nagenoeg een' hoek „ uitmaaken, en zich, even boven de opening van den bek, aan de kaale wan„ gen of zyden des kops vereenigen, De „ veeren op de kruin van zynen kop, die „ langachtig van gedaante is, hangen een „ weinig achterwaard, en vormen eene „ foort van kam op het achterhoofd. De „ bek is merklijk veel langer en veel krom„ mer, dan in eenigen anderen vogel var „ dit gedacht, uitgezonderd de impeyan ,, phaifant. De veeren aan den hals, de ,, borst en op den rug zijn rond, en heb„ ben , gelijk die der kalkoenen, de „ gedaante van fchubben. De beenen zijr zeer fterk, en met een paar ongemeer „ vaste, groote en fcherpe fpooren gewa „ pend. De kleur der beenen zoo wel. „ als die van den bek, is bleek." „ Deeze vogel mag in de daad den vo. „ gelkenneren v?.n Europa bekend zyn, o: „ niet; dit kan ten minste veiliglijk wor den beweerd, dat hij nooit eigenlijk ei „ naauwkeurig befchreeven is... Ook kaï Batavij. Den zes» 'Jen van Lentemaan».«793- v i 1 t  Batavia ■Den zesden van Lentemaand.-793' 85 BRITSCH GEZANTSCHAP „ het karakter van eenige foort van phai, fanten, tot hiertoe in de werken van „ fystematifche natuurkundigen aangete„ kend, geenzins als een juiste, volledige t> en eigenaartige karakterbefchrijving des „ tegenwoordigen vogels worden be„ fchouwd. — In de kunstmaatige befchrijs> ving, kan deeze foort, de phaifant met „ den vuurkleurigen rug genoemd, en „ haar weezenlijk onderfcheidend karakter „ in de volgende bewoordingen uitgedrukt „ worden: „ De zwarte phaifant met „ „ ftaalachtigen blaauwen weerfchijn; de „ „ zijden van het lijf roodachtig; het be„ „ nedenfte gedeelte van den rug vuur„ „ kleurig; de ftaart rond of waaiervor„ „ mig; de twee middenlle veeren bleefe» » geel." Te vergeefs zoekt het oog rondom Batavia de dieren, de boomen, de planten, welken het gewoon was, daaglijks in Europa te zien. Het ontmoet 'er niets dergelijks. De gemeenzaamfte vogel omtrent het huis van des ambasfiideurs gastheer, was die, welke men te Batavia den kroonvogel noemde. Hij is echter niet de ar F a der Batavia. Jen zes'en van .entetaand.79Z-  Batavia. Den zesden van Lentemaand.•793. i 84 BRITSCII GEZANTSCHAP der dien, welken hij in de fchaduw, wanneer de zon in haar hoogde toppunt is, bereikte CV). De (V) De Ieezers, welke gelegenheid hebben, om 3e Franfche vertaaling deezer reis, door den burger fEAN castéra vervaardigd, met de mijne te vergelijken, zullen hier wederom een aanmerklijk verSchil ontdekken. Castóra doet den Engelfchen fchrijver zeggen5 „ Dat de thermometer van fahrenheit, te „ Batavia, des nachts, vier of vijf graaden rijst „ boven dat punt, of dien graad, welken hij, „' over dag, in de fchaduw bereikt had." Ik houd het integendeel daar voor, dat de En*elfcbe fchrijver, gelijk ik hier boven uitgedrukt heb, te kennen geeft: „ Dat de thermometer, te „ Batavia, des nachts, fee hts vier ofvijf graa„ den zakt onder dat punt, of dien graad, „ welken hij, over dag, bij de grootfie hitte, in „ de fchaduw bereikt Had." Behalve dat ik de algemeene opinie omtrent dit Huk , welke niet is, dat de thermometer, des nachts, gemeenlijk, vier of vijf graaden rijst boven 3at punt, waarop hij, op het heetst van den dag, in de fchaduw ftond; maar integendeel, dat hij, 3p dien tijd, zoo niet meer, ten minfte wel vier Df vijf graaden daalt onder dat punt, welk hij, ten ;ijde der grootfte hitte van den dag, aanwees, — jehalve, zeg ik, dat ik deezen algemeenen dunk, )p de ondervinding gegrond , buiten twijfel, ten nijnen voordaele heb, — beroep ik mij op de woor- dea  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 85 De inboorlingen van Java genieten, ech-1 ter, één voordeel ten minfte, van eene \ luchtftreek, welke die fterke weersverande l nn-, den des Engelfchen fchrijvers, die tusfchen ons zul. len moeten beflisfen. Zij zijn de volgende: „ Nor are the animal fufferings here, from heat, „ to he meafured by its intenjinefs at any given „ moment of the day, hut by its perfifling through the night; when , inftead of diminishing, as it „ does in colder countries, fometimes twenty de„ grees, it keeps generally here within four or „ five of what it attains in the fhade , when tht ,, fun is at its highefl elevationy Castóra vertaalt deeze plaats op de volgende wijs; Ce n"est pas non plus d'après l'excès de la „ chaleur pendant le jour qiCon doit juger de te „ qu'elle fait foujfrir, mais bien d'après fa durée „ pendant la nuit. II est des climats moins chauds, ,, oü le thermometre defcend quelquefois la nuit de „ vingt degrês; mais a Batavia c'est tout le con- traire; ilmonte ordinairement de quatre ou cinq degrés audesfus de ce qu'il étoit a fombre, lors„ que le Joleil étoit au zenith" Elk leezer, der beide taaien kundig, zal, uit vergelijking derzelven met elkander, met een opflag van het oog zien, dat de Franfche vertaaler zich, in deeze zijne overzetting van den Engelfchen tekst, al te veel vrijheid heeft aangemaatigd. Waar wordt in denzei ven van rijzen, monter, gefprooken? Waar zegt de Engelfche fchrijver, dat de thermometer rijst boven, AUDEssus,diengraad, F 3 waar- 'atavia. )en zesen van ,enteiaand.793*  Batavia Den zes den van Lentemaand. %& BRITSCH GEZANTSCHAP • ringen, waaraan de noordlijke gewesten van, Europa zoo zeer onderheevig zijn , niet ondervindt. In die koude landftreeken zijn de ongemakken aan de tanden zeer gemeen, waarvan de Javaanen ten eenemaal bevrijd zijn. Doch het is ook waar, dat hunne gewoonte, om zich voornaamlijk met plantgewasfen te voeden, en van flerke dranken te onthouden , ontwijfelbaar niet weinig daartoe bijdraagt — Onder-; tusfchen heeft de grilligheid van fmaak hier een gebruik ingevoerd, welk zeer zori- waarin hij, op het heetfte van den dag, in de fchaduw ftond? Alleenlijk zegt hij: dat de thermome. ter zich gemeenlijk binnen vier of vijf graaden ■sa» dien, we/ken hij in de grootfie hitte van den dag, in de fchaduw, bereikt had, houdt. — Deeze woorden kunnen onmoogiijk aanduiden, dat de thermometer vier of vijf graaden boven den aangewezen graad rijst; gelijk c a sté r a verkeerdlijk gemeend heeft: maar letterlijk drukken zij uit, dat hij zich houdt; dat is te zeggen: dat hij blijft ft aan, dat hij niet laager daalt, dan tot vier of vijf graaden van, dat is, heneden of onder, den fiangeweezen graad. Het is dus klaar, dat CASTéftA, die anders een oordeelkundig vertaaler is, hier ongelukkig gedwaald heeft. Bxinvs aliquando dormitat k ome r üs. Jap. *V. nederp, vert.  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 8/ zonderling is; naamlijk: de meest begunftigde kleur der tanden, en het eigen kenmerk hunner fchoonheid, is een fraaie git zwarte kleur , vergelijkende zij, integen deel, bij aapen de zulken, die ze in hunne natuurlijke kleur behouden, Ingevolge van dien draagen zij zorg, om alle hunne tanden zwart te verwen, uitgenomen de twee middenflen, welken zij vergulden. En wanneer iemand bemerkt, dat de zwarte verf of het verguldfel der tanden begint te verdwijnen, zijn zij ruim zoo oplettend, om zulks aan hunne tanden te herftellen, als de fchoonheden van Europa zijn, om de haaren te reinigen en blank te maaken. De ongezondheid der luchtftreek van Batavia is zoo algemeen bekend , dat de meeste Europeeërs, die gelegenheid zouden hebben, om zich derwaard te begeeven, niettegenftaande het vooruitzigt, om ajdaar fpoedig hun fortuin te maaken, echter zulks weigeren, wanneer zij met eenig genoegen in hun vaderland kunnen blijven. Hier komt het van daan, dat niet zelden gewigtige bedieningen en beroepen aan lieden, welke geene bekwaamheid bezitten , om ze met glans te vervullen , worden toevertrouwd. — Bij ons verblijf in F 4 Ba- Batavia. Den zesden van Lentemaand.-791-  Batavia Den zesden van Lentemaand.•793» 88 BRITSCH GEZANTSCHAP Batavia, hoorden wij, dat één der geestlijken en de voornaamfte arts dier ftad, oorfpronglijk, barbiers geweest waren. De manfchap om de bezetting der ftad voltallig te houden, wordt even zoo weinig uit inboorlingen der vereenigde gewesten gehaald. Zij beftaat over het algemeen uit Duitfchers, waarvan de meesten, naar men zegt, door geweld of list tot den dienst gebragt zijn. Offchoon men gemeenlijk zegt, dat het hun geoorloofd zij, na verloop van zekeren bepaalden tijd, naar hun vaderland te rug te keeren , zijn zij., in de daad, echter altijd genoodzaakt, om op nieuw dienst te neemen, dewijl hunne foldij te gering is, om 'er ooit zoo veel van te befpaaren, als zij, tot goedmaaking der kosten hunner tehuisvaart, noodig hebben. — Men befchuldigt de regaering, dat zij zich van de wreede ftaatkunde bedient, om de geheele briefwisfeling tusfchen deeze ongelukkige krijgsknechten en hun vaderland te onderfcheppen: eene handelwijs, waardoor zij niet alleen van den troost, om iets van hunne «abeftaanden en vrienden te hooren, maar ook van den kans, om ooit eenigen onderftand van hun te ontvangen, waardoor  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 89 Zij in ftaat mogten gefield worden , om naar Europa weder te keeren, ten eenemaal beroofd Worden. — Eén deezer ongelukkigen bediende zich van eene gelegenheid , welke zich bij geval aanbood , om eenen heer , tot het Britsch gezantfchap behoorende , in het Hoogduitsch , zijne moedertaal, aan te fpreeken. Het geval wilde, dat hi| zijn landgenoot was. De arme krijgsknecht was in de grootfte verlegenheid , vreezende, dat het ontdekt zou worden, dat hij met iemand fprak, die niet onder het bereik der Hollandfche regeering ftond. In zijne korte woordwisfeling met hem , openbaarde zich ten duidlijkfte al de nadruk van een hart, met de diepfte fmert doordrongen, en hij bezwoer hem, om zich met eenen brief voor zijne aanzienlijke nabeftaanden, welken hij in Duitschland had, wel te willen belasten. Ongelukkig was de brief nog niet gefchreeven, en de krijgsknecht trof de gelegenheid niet weer aan, om dien overtegeeven. Volgens een verdrag, welk de hertog van Wurtemberg met de Hollandfche Oostindifche maatfchappij gemaakt had, had hij, kort voor onze reis, één zijner regiF 5 men- Batavia, Den zesien van Lentemaand,  90 BRITSCH GEZANTSCHAP enz. Batavia, menten voetknechten naar Batavia gezon- Jenvan ^en; maar een §rooc aanta^ der gemeenen Lente- niet alleen, maar ook der bevelhebberen van dat regiment, was, binnen den tijd van één jaar, geftorven.  TWEEDE AFDEELING, verblijf des Britfchen gezantfchaps in Batavia, verdediging dier ftad. koophandel van daar op china. opstand der chineezen te Batavia, en op het eiland Java. vertrek van daar naar de straat Van b a n d a. INHOUD. Verdediging van Batavia, en krijgskundige inrichtingen aldaar. — Koophandel van die ftad met China. — Luchtftreek van Batavia niet ongunftig voor de Chineezen. — De vlijt en gemaatigdheid der Chineezen te Batavia maaken een fterk contrast met de luiheid en weelde der Hollanders, aldaar gevestigd. — Leevenswijs deezer laatften. — Zeden, opfchik en karakter der Hollandfche dames te Batavia. -— Hoe de magt der Hollanders aldaar gehandhaafd wordt. — Staat der oude inboorlingen van het eiland Java. — Die  92 I N H O U D. Die der flaaven, welken men daar invoert. — De meesten der laatfien behooren tot het vrouwlijk ge/lacht. —De keizer van Java heeft eene krijgsmacht , uit vrouwen beftaande. — Andere fouvereinen op het eiland Java De inboorlingen van Java zijn zeer verzot op het fpel. — Doodlijke gevolgen dier zucht voor het fpel. — Op- , fiand der Chineezen te Batavia tegen de Hollandfche regeering aldaar. — Eene menigte Chineezen, bij die gelegenheid, ter dood gebragt. -ï- De Hollanders ontfchuldigen zich deswege bij den keizer van China. — Merkwaardig antwoord van dien fouyerein aanhef gezantfchap deswege. — De Chineezen behouden hunne oorfpronglijke gewoonten te Batavia. — Voorbeeld daarvan in den eerbied voor hunne voorouders, en in de wijs hunner be* graafnisfen. — Nuttigheid der Chineefche inwooners te Batavia. — De aframmelingen der Portugeezen te Batavia , behouden wel hunne taal, maarhebben hunnen godsdienst ver laaten, en dien der Hervormden aangenomen. — Schikkingen, door de Hollandfche Oost»  INHOUD. §3 indifche maatfchappij, ten opzigte van den fpecerijhandel gemaakt. — Befchrijving van den muskaatnootenhoom. — Van den kruidnagelboom. — Van den kaneelboom. — Van den peperboom. — Van den arekanootenboom- — Van den upas, of vergiftboom. — Van de mangas, of mangastanga , en an* dere vruchten van Batavia» — De rivier van Batavia krielt van krokodillen. — Bijgeloovigheid der Javaa» tien ten aanzien deezer dieren. — Vergelijking deezer bijgeloovigheid niet die der oude Egyptenaaren omtrent dezelve dieren. — Akkerbouw in den omtrek van Batavia. — Befchtijving dier ftad. — Bevolking der hoofdftad van Neêrlands Indie, en van de rechtsgebieden, aan de Hollandfche Oost indifche maatfchappij toebehoorende. — Des ambasfadeurs vertrek van Batavia. wie zich in de ftad Batavia ter neer zet, moet zich laaten welgevallen, de wapenen op te neemen, en, in geval van nood, de ftad te helpen verdedigen. Eén der raaden van Neêrlands Indie, nadat hij zich Batavia, Den zet'Jen van Lentemaand,1793-  Batavia. Den zes. den van Lente, •maand. •793' J 3 j ï i i 94 BRITSCH GEZANTSCHAP ) zich over alle de moeite, welke zijne m&s deraaden en hij, zonder ophouden, namen j om de ftad en volkplanting tegen een' buitenlandfchen aanval in veiligheid te ftellenj in 't breede had uitgelaaten, zeide ten laatfte, en bekende openhartig, dat de zaak, waarop zij voornaamlijk ftaat maakten, was ie groote verwoesting, welke de ongezon3e luchtftreek niet na zou laaten onder de rijandlijke krijgstnagt aan te rechten. De' capitein pa>rish dacht 'er eveneens over. Sijne meening kwam hierop uit: Dat de krachtdaadigfte verdediging, , welke deeze volkplanting tegen eenen , Europeefchen vijand te verwachten heeft, , in haare gevaarlijke luchtsgefteltenis ge, legen zij. De vestingwerken der ftad * zijn in geenen deele zoo gefteld, dat , mert ze in Europa als geducht zou aan, zien: maar, wanneer men de moeilijk» , heden overweegt, welke, bij een' gewel, digen overtogt der rivier, en eene landing , van troepen in andere deelen des eilands, , ontmoet zouden worden, zal men ze, , veelligt, fterker en van meer tegenftan^ , bevinden te zijn, dan men in den be, ginne gedacht had. —< De rivier word? ?, door  naar CHINA. VUL hoofüst. 95 y. door het waterkasteel, aan den mond. „ des ftrooms gelegen , verdedigd. Het' }, is met veertien ftukken kanon en twee. mortieren, deels met, deels zonder ram-; „ paarden, bezet. Het kasteel heeft eene „ borstweering, die oorfpronglijk wel ge* „ bouwd, en door eenen muur onderfteund ., was; maar de borstweering is grootlijks „ verwaarloosd, en de muur door de ge„ ftaadige kabbeling der zee bijkans geheel „ vernield. Dit kasteel wordt, daarenbo„ ven, aan de landzijde, door een ontoe„ ganglijk moeras, en aan den zeekant, „ ten noordwesten, door uitgebreide on5, diepten of zandbanken, daar zelfs geene booten kunnen overvaaren, gedekt. De eenige zijde, door welke de fterkte kan „ genaderd worden, is de ingang of het „ kanaal zelve , daar het tegenover ligt, en- welken het beftrijkt," Het tweede werk, tot verdediging der rivier aangelegd, is aan haaren west- oever , op den afftand van een vierde „ eener Engel fche mijl van het water„ kasteel. — Het beftaat uit eene bat„ terij, met zeven ftukken kanon bezet, „ die allen tegen den mond of het bene- denè'nd der rivier gericht zijn. Tegen- „ over Batavid. Den zesïen van Lentenaand.1793.  Batavii Den ze den van Lentemaand.V93- $5 BRITSCH GEZANTSCHAP s.„ over deeze is nog een andere batterij van acht ftukken, waarvan zes de rivier „ befchermen, en twee ooscwaard gekeerd „ zijn. Deeze maakt de eene zijde eener „ linie uit, welke het laage land ten noord„ oosten der ftad influit. De linie is eene „ borstweering, van aarde opgeworpen , „ en zoo laag, dat men ze naauwlijks ont- dekken kan. — De grachten, die de „ ftad doorfnijden , vereenigen zich allen „ met het groote kanaal of de rivier , op ,, den afftand eener halve mijl van haaren mond. Beneden -deeze vereeniging ligt „ een boom , met lange ijzeren pennen „ gewapend." „ Een weinig hooger is het kasteel , welk in eene regelmaatige vierkante fterk„ te beftaat, maar noch ravelijnen, noch „ andere buitenwerken heeft. Op iedere flank ftaan twee, en op het vlakke van„ iedere zijde, insgelijks twee, of fomtijds „ ook wel drie, ftukken kanon. Zij zijn „ noch en barbette, dat is, op verheven „ plaatfen geplant, om over de borstwee„ ring heen te fchieten; noch eigenlijk en „ embrafure, dat is, in fchietgaten, die, „ om het gefchut beter te kunnen richten, van binnen ruimer zijn, dan van buiten,  naar CHINA, VIII. hoofdst. $7 gefteld; maar de plaatfing derzelven is. „ zoodaanig , dat zij iets van beide die' „ manieren heeft; öndertusfchen is zij aan. „ de ongemakken van die beiden onder-' }) heevig, zonder het voordeel van een j, van die aan te brengen. De muur is is van metfelwerk, en vier en twintig voet hoog. Hij heeft noch cordon, noch gracht, maar wordt, op eenigen afftand, i9 door een kanaal omringd. De lengte „ der buitenzijde van dit werk bedraagt i, omtrent zeven honderd voet. — De jj ftad zelve is rechthoekig, drie vierde „ eener mijl lang, en eene halve mijl breed. „ Zij is omgeeven door eenen muur,- ter „ hoogte van twintig voet, die, op de tus{, fchenwijdte van ieder drie honderd en „ vijftig voet,kleine uitftekken van verfchil» „ lende gedaante heeft. Ieder uitftek is met drie ftukken kanon bezet. Rondom den muur loopt eene gracht, die met „ verfcheiden Huizen voorzien is. — Op „ eenigen afftand buiten de ftad, zijn drie „ of vier kleine fterkten, van aarde opge, j worpen, waarvan eene de gedaante eener „ fter heeft ^ en ook daarnaar genoemd is. s, Zij dienen allen, om onderfcheiden toe„ gangen tot de ftad te befchermen, en II. deel. G zijn Batavia; Oen zeskn van Lente- 793-  Batavia Den zei den van Lentemaand.1793. 98 BRITSCH GEZANTSCHAP ■ zijn waarfchijnlijk aangelegd, om de ftad "„ tegen de inboorlingen des eilands te „ dekken." De bezetting van Batavia, zou, vol„ gens de oorfpronglijke inrichting, uit „ twaalf honderd Europeeërs , naamlijk „ drie honderd man vuurwerkers en de i9 overigen voetknechten, moeten beftaan; maar, dewijl de ongezondheid der luchtftreek niet toelaat, dit getal Europeeërs „ altijd voltallig te houden , heeft men, „ om zulks echter, zoo veel mooglijk, te „ doen, de toevlugt tot de inboorlingen „ des eilands moeten neemen. Bij onze „ doorreis, waren van deeze laatften vijf „ honderd man in dienst; zoo dat het ge,', tal der Europeefche krijgsknechten tot zeven honderd man verminderd was. „ Daarenboven zijn 'er in de ftad nog drie „ honderd vrijwilligen, die in twee kom„ pagniën verdeeld, doch niet onder krijgs„ tucht gebragt zijn. — Behalve deeze, „ hebben de Hollanders hier nog een tal— 3, rijke landmilitie, uit aangeworven en » opgefchreeven inboorlingen des eilands „ en Chineezen beftaande : doch de eer„ ften zijn nooit in ligchaamen van ge„ regeld krijgsvolk ingelijfd, en ten aan- „ zien  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 99 zien der Chineezen zijn de Hollanders zoo wantrouwend, dat zij ze alleenlijk „ met lanfen wapenen. Ondertusfchen kan „ 'er, van den kant der Hollandei's, op de goedwilligheid of der Chineezen, of der inboorlingen van Java niet veel ver„ trouwen gefield worden; en, dewijl zij, „ jaarlijks, verfcheiden hunner Europeefche „ krijgsknechten door den dood verliezen, „ zijn de overigen te zwak, om veel te„ genftand te bieden." „ Hunne fchepen, op de reê liggende, „ meestal Hecht bemand , vinden hunne „ voornaamfte befcherming in het eiland „ Onrust, dat wel verfterkt, en zoo voor„ deelig gelegen is, dat het den mond, of den voornaamften toegang der reê ,, volkomen beftrijkt. — De fterkte, op ,, dat eiland aangelegd, beftaat uit een vijf- hoek. Deszelfs bolwerken zijn klein en „ laag, de hoogfte niet meer dan twaalf „ voet hoog, en niet overal door gordïj„ nen aan elkander verbonden.' — Niet „ lang geleeden, zijn buiten deeze Merkte, „ naar den kant der zee, eenige batterijen „ gemaakt, welke , benevens de bolwer„ ken, met een veertigtal ftukken kanon „ in alle ftrekkingen bezet zijn. Op den Ga „ af- Batavii', Tien zes~ iefi van Lentemaand.•793'  Batavia. Den zesden van Lentemaand.l?93- ioo BRITSCH GEZANTSCHAP „ afftand van eenige weinige honderd roe, den, ten zuiden van het eiland Onrust „ „ is een ander klein eiland, waarop men, „ ten zeiven tijde, twee nieuwe batterijen, „ te famen met twaalf ftukken kanon voor„ zien, opgerecht heeft." Het kasteel van Batavia is van koraalrots gebouwd. Dezelve is van fommigen der nabuurige eilanden, die geheel uit dergelijke ftof beftaan, gehaald. Daarenboven heeft het kasteel eene regelmaatige bevestiging, van gebakken fteen opgehaald, welke dit voordeel heeft, dat de kanonkogels 'er in fmooren, zonder het metfelwerk te doen berften , of 'er ftukken van af te zonderen.— De ftadsmuuren zijn gedeeltlijk van lava, donker blaauw van kleur, van een hard en dicht weeffel, een geluid als erts geevende, en veelal naar de lava van den Vefuvius zweemende , opgetrokken. Zij is van de bergen , in het midden van het eiland Java gelegen , in welken men den kolk, of de opening van een' vuurbraakenden berg , die nog rook opgeeft, vindt, derwaard gebragt. De grond levert, in den omtrek der ftad Batavia, eenige mijlen verre, geen enkelen fteen,  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. IOI fteen, van welke foort ook, op. De marmer- en granietfteen worde uit China, bijzonder uit de havens der provinciën Kanton en Fo^kien, op de zuid- en zuidoostkusten van dat rijk, in Chineefche vaartuigen, gemeenlijk jonken genaamd, aangevoerd. Dezelve fchepen zijn ook voor een groot gedeelte met thee, porcelein, en zijde gelaaden. Aan boord deezer jonken komen, geftaadig , zeer veele Chineezen over, om zich te Batavia te vestigen, juist met hetzelve oogmerk, welk zoo veele inwooners van Holland derwaard lokt, naamlijk, om in een vreemd land hun fortuin te maaken. De eenen zoo wel als de anderen zijn gemeenlijk van een laager klasfe, en op gelijke wijs gewoon, om in hun vaderland den kost met werken te winnen. Maar de verfchillende omftandigheden, waarin heiden zich, terftond naar hunhe aankomst te Batavia . bevinden, maaken ras van die gelijkheid een einde. — De Chineezen hebben 'er geen ander middel om voorwaard te komen, dan door hunne gewoone bezigheden met allen iever voort te zetten in een land, alwaar dezelve rijk-, lijker wórden beloond, dan in hun vaderG 3 land, Batavia. Den zesden van Lentemaand.-792'  Batavia. Pen zesden van Lentemaand»1793. 10a BRITSCH GEZANTSCHAP land, en voorts door hunne winften wel te bewaaren en 'er fpaarzaamlijk gebruik van te maaken. Zij hebben geene kans, om door gunst bevorderd te worden. De openbaare bedieningen zijn voor hunne bejaaging gefloten. Er blijft dus voor hun niets anders overig, dan hunne handwerken met vlijt te oefenen, en alle zodaanige dingen, daar moeite en arbeid mede verknocht zijn, op te vatten, ten einde een middel van beftaan en tot overwinst te vinden. In de ftad zijn zij winkeliers, fchrijvers en lieden, die allerleie verrichtingen voor anderen waarneemen. Op het land oefenen zij den akkerbouw; en het Zijn voornaamlijk de Chineezen , die de fuikerplantaadjen bearbeiden. Ten lange laatfte verkrijgen zij , langs deezen weg, eenige middelen, welken zij, gemeenlijk, naar evenredigheid van den tijd en de moeite, die zij hun gekost hebben, hoog waardeeren. Doch deeze trapswijze aanwinst van vermoogen maakt, in hunne geneigdheden en leevenswijs, niet de minfte verandering. Hunne vlijt wordt niet verminderd, noch hunne gezondheid fchielijk gekrenkt. M?ar de Hollanders, integendeel, die daor  NAAR CHINA. VUL HOOFDST. 103 door de maatfchappij naar Indie worden gezonden, om haare zaaken aldaar te bellieren, bezeiFen wel ras, dat zij de magt, de rijkdommen en de bezitting des lands ter hunner beftelling hebben. Zij, die het geluk hebben, de ongemakken, waaraan de luchtftreek onderheevig is, door te {taan, worden fchielijk tot voordeelige , en tevens gemaklijke ampten bevorderd. Ten zeiven tijd fielt hun invloed hen in ftaat, om fomtijds, door opkoop , groote winllen met den koophandel te doen. Alle de zaaken, welke vermoeinisfen baaren, gelijk ook alle kleinigheden, worden gereedlijk den Chineezen toevertrouwd, die, gelijk de Baniaanen en Debasjes te Calcutta en Madras, nooit anders dan als ondergefchikte werktuigen worden aangemerkt; terwijl het daarentegen hun, die zich van hun bedienen, onder zulke nieuwe omftandigheden bezwaarlijk valt, zich aan hunne oude heblijkheden en gewoonten te houden , of hunne neiging tot luiheid en werkloosheid tegen te {taan, — eene neiging, welker onmaatige voldoening hun dikwijls de gezondheid , indien niet het leeven, kost. Onder anderen, loopen de vermaakG 4 Ujk- Batavia. Den zesden van Lentemaana.i?93-  Batavia. Den zesden van Lentemaand.$793' ïo4 BRÏTSCH GEZANTSCHAP lijkheden der gastmaalen , bij hen , nier: zelden in het buitenfpoorige. In verfcheiden aanzienlijke huizen, door de geheele volkplanting, wordt des morgens bij tijds de tafel bereid, Men recht 'er een ontbijt aan, niet alleen uit thee, koffij en chokolaad, maar ook uit visch en ideesch beftaande. Naauwlijks is dit voorbij , of men vindt, in een portaal voor de groote eetzaal, Madera- en roode wijn, koornbrandewijn, Hollandsch bier en Engelfchen poorter, ten gebruike neêrgezet, kan ieder der gasten wordt een pijp en :abak aangebooden, en een glad koperen aotje voor hem gezet, om 'er het fpeekèl , gemeenlijk door den tabak veroorsaakt, in uittewerpen. — Hier mede houdt nen zich, fomtijds, tot omtrent den mid3ag, of eetenstijd, bezig, die gewoonlijk :en één uur na den middag is. 't Is niet ?eer vreemd, dat een gast, op deeze wijs, bij het ontbijt, een lies wijn drinkt, eer 3e maaltijd begint; en zij, die meer werk ran hunnen vaderlandfchen drank maaken, rerfcheiden flesfen Hollandsch bier inzwelgen, welk , zoo zij zeggen , hun bloed irerdunt, en de uitwaasfeming bevordert.— Och  NAAR CHINA, VIII. HOOFDST. 105 Onmiddehjk voor het middagëeten, wordt 'er door twee flaaven Maderawijn rond gedraagen , daar ieder gast een glaasje vol van neemt, om den eetlust op te wekken. Daarna komen 'er drie flaavinnen, waarvan de eene een zilveren kan met water, fomtijds zelfs door inmenging van roozenwater geurig gemaakt; de tweede een zilveren kom, met een dekfel, dat een weinig uitgehold en met eene menigte kleine gaatjes doorboord is , voorzien , om het water , naar maate men 'er zijne handen mede wascht, te ontvangen; en de derde handdoeken, om zijne handen aftedroogen, draagt. — Gëduurende de maaltijd. wordt 'er, op een' kleinen afftand var de tafel, op verfcheiden muziektuigen gefpeeld. De muzikanten zijn allen flaaven. welken men met veel moeite en zorgvuldigheid in de oefening der muziekkunde heeft laaten onderwijzen. De gasten worden door een groot aantal flaavinnen aar de tafel bediend. De disch is altijd mei eene menigte en verfcheidenheid van gerechten bedekt; maar de maagen dei gasten zijn reeds te zeer opgevuld, om. behalve drank, veel vaste fpijs toetelaaten, G 5 Ter- Batavia. Den zesden van Lentemaand.1793-  Batavia. Den zesden van Lentemaand.1793- i l j ] t a z r i] ii 1= ■ d z ïqö BRITSCH GEZANTSCHAP Terftond na de maalcijd wordt 'er koffij gebruikt. Men leeft hier zoo, dat de vier en twintig uuren in twee dagen, en twee lachten, verdeeld worden. Nadat men kofIj gedronken heeft, gaat ieder der gasten :e bed om te rusten. Het bed beftaat uit :ene matras, een peuluw, een hoofdkusèn en een chitfen deken , doch zonder akens. Elk gast doet een langen, wijlen , zoogenaamden japonfchen of nacht•ok aan , en zet een neteldoekfche muts >p. Indien hij een ongehuwd mansperfoon ï , 't welk voor verre het grootfte gedeelte iet geval is, wordt hij verzeld door een onge flaavin , die een' waaier in haare and houdt, en zoo lang bij hem blijft ot dat hij flaapt. — Te zes uur des vonds ftaat men weder op ; men kleedt ich; men drinkt thee; men flapt in het ijtuig, om lucht te fcheppen; en men laakt fpeelpartijeu, welke tot diep in den acht duuren. — De ochtendbezoeken eftaan doorgaans alleen uit heeren, terwijl e dames van Batavia zelden verkiezen y Ich voor den avond te vertoonen. Weinigen van deeze dames zijn in Euro-  NAAR CHINA.' VIII. HOOFD ST. I07 ropa gebooren, maar de meesten afftamlingen van Hollanders, welke zich hier ter neer hebben gezet. Aan i de opvoeding deezer dames is veel zorg befteed. Haare voornaamfte gelaatstrekken zijn Europeesch, maar haare kleur, haar karakter, haare leevenswijs, hebben met die der inboorlingen van Java meer overeenkomst. Haar aangezigt ziet 'er bleek en kwijnende uit. Een heldere, frisfche roozenkleur verfiert nooit haare wangen. Wanneer zij te huis zijn, gaan zij, op gelijke wijs, als haare flaavinnen gekleed, in een langen, rooden, geruiten tabbaard van katoen of chits, die tot op haare enkels neerhangt. Zij draagen nooit mutfen , maar vlechten heur hair, en maaken het boven' op het hoofd met een zilveren fpeld vast, bijkans op gelijke wijs , als de jonge landmeisjes in verfcheiden kantons van Zwitferland dc gewoonte hebben, haar hoofdhair op tc tooien. Zij hebben bijkans allen zwari hair, zalven het met olie van kokosnoo1 ten, en verfieren het met leevendige bloemen. — Wanneer zij een bezoek gaar doen, of eene wandeling in haare rijtuigen , en vooral wanneer zij naar heur< avondpartijen gaan, kleeden zij zich it kost- Batavia. Den zes'Jen van Lentemaand.1793. ! 1  Batavia. Den zes, den van Lentemaand. i 1 i 3 < t 1 3 c < 1 i©8 BRITSCH GEZANTSCHAP kostbaare zakken van neteldoek, met gouden en zilveren plaatjes bezaaid, en verfierende haar hoofdhair met een verbaazende menigte fchitterende juweelen , maar zonder 'er ooit poeier in te doen. Nooit wenden zij poogingen aan, om haare gedaante , naar eenen . grilzieken ingebeelden dunk van fraaiheid, of in zekeren plooi te wringen en te dwingen, of zich naar een iedele moode te fchikken. Zij maakten Jus een treffend contrast met eenige antere dames , eerst zeer onlangs uit Holand overgekomen , welke een fchoone, iloozende kleur en gepoeierd hair hadden, jroote mutfen, keurslijven en hoepelrokten droegen, en haare vaderlandfche gevoonte behielden, om haaren kin, haare 'chouders en haare elboogen neer te drukten, en achterwaard te trekken. Te Batavia heeft elke dame, geftaadij?, ten jonge flaavin, fraai gekleed, bij zich, velke, zoo ras haare dame plaats heeft ;enomen, zich ook, op den vloer, voor taare voeten neerzet, en eene gouden of ilveren doos, in verfcheiden huisjes verleeld, waarin arekanooten, korreltjes karlamom, peper, tabak, en gebluschte kalk ijn, in haare handen houdt: alle deeze mid*  Naar CHINA. VUL hoofdst. 109 middelen , in eene gepaste evenredigheid onder elkander gemengd, en in een blad van betel gerold, maaken eene kaauwartfenij , die van een' zeer fcherpen heeten fmaak en een algemeen gebruik is. Wanneer de dames, in groote openbaare gezelfchappen , ondervinden, dat de hitte al te Merk is, en haar lastig valt, verwijderen zij zich voor een' zeer korten tijd, om zich van haare rijke , doch ongemaklijke ftaatfykleederen te ontdoen, en komen, daarna, zonder komplimenten, in een ligter en losfer gewaad te rug ; zoodat de vreemdelingen moeite hebben, om dezelve dames te herkennen. — De heeren vol gen dan het voorbeeld der dames. Zv doen hunne zwaare en alleen bij plechtige gelegenheden gebruiklijke kleederen uit. en verfchijnen weder , in het gezelfchap. eenvouwig in witte vesten, fchoon fom tijds met knoopen van diamanten veriierd Heeren, die meer jaaren hebben, verwis felen zelfs hunne paruiken met nachtmut fen. — Maar, wanneer men deeze gele genheden uitzondert , moet men voor he overige bekennen, dat de leden der Hol landfche Oostindifche regeering te Batavia in de Oosterfche Maatkunde hun bijzonde e ) Bdtavid. Den zesien van Lentemaand.1793- t » r 1  Batavia, Den zesden van Lentemaand.-793- i i i ] < ] < 1 i ] < 1 iió BRITSCH GEZANTSCHAP en perfoonlijk genoegen fchijnen te vin* den, — eene daatkunde, die door het; aanneemen van uitwendige pracht en onderfcheidende eertekens den geest van het gemeen met ontzag vervult. — Zij alleen , bij voorbeeld, verfchijnen in het openbaar in rood fluweel. Hunne koetfen hebben fieraaden, die hun alleen eigen zijn. Wanneer hunne koetfen door anderen ontmoet worden, moeten deeze laafden dilhouden , tot dat de eerden voorbij ^ereeden zijn. Eene der dadspoorten wordt alleen voor de leden der regeering geopend. Op deeze wijs is het hun gelukt, ;en voldrekte magt en opperheerfchappij sver een verbaazend veel grooter aan:al van afdamlingen der inboorlingen des ands, van flaaven, welken men derwaard ïeeft overgevoerd, en van Chineezen, loor gewinzucht hier heen gelokt, te ïandhaaven. Deeze drie laatfle fooren van menfchen, allen gezonde, derke n werkzaame lieden , leevende in eene uchtdreek, welke hun genoegzaam eigen 3, gehoorzaamen aan eenige verzwakte iuropeeërs. — Dit is het gevolg van :ene heerfchappij, die eens gevestigd is, an het overtreffend gezag van den geest over  KAAR CHINA. VIII. HOOFDST. III over poogingen, die enkel ligchaamlijk zijn, en van een vereénigde magt over verdeelde krachten. De Javaanen, dat is te Zeggen, de inboorlingen des lands, zijn over het algemeen te weinig befchaafd , dan dat zij andere behoeften zouden hebben, dan die, waaraan in eene zoo warme en vruchtbaare landftreek, als deeze, niet gemaklijk kan voldaan worden. Men wendt geene poogingen aan, om ze tot flaaven te maaken, en zij vinden ook de Hollandfche regeering minder drukkende, dan die van andere overheerfchers, welke in het vrijmagtig bewind over het eiland met hun deelen.— De fultan van Mataran heerscht in het oostlijk gedeelte ; de keizer van Java in het middenpunt; en de koning vari Bantam in het westlijk gedeelte des eilands ; terwijl de zeekust en de weezenlijke magt bijkans geheel en al in de handen der Hollanderen is. — De drie andere fouvereinen Hammen ook, even zoo wel als zij, van eenen vreemden oorfprong af; naamlijk, van Arabieren, die, den Mohammedaanfchen godsdienst in Java invoelende, tevens de heerfchappij over het eiland Batavia. Den zesien van Lentemaant*.•793-  Batavia Den zes den van Lentemaand.VP3- 112 BRITSCH GEZANTSCHAP .land hebben weeten te verkrijgen, uitge"nomen dat gedeelte der inboorlingen, wel* ke het gebergte bewoonen, die, met hunne onafhanglijkheid, ook hunnen ouden godsdienst hebben behouden, en de zielsverhuizing gelooven. Vol gens de berichten der Hollanders, is 'er geene dwinglandij bekend, welke drukkender voor de ingezeetenen is, dan die.; welke de Mohammedaanfche fouvereinen zich over dit eiland hebben aangemaatigd. —j De keizer van Java, zegt men, houdt, door middel eener krijgsmagt, welke uit eenige duizend man famengefteld, en door zijn geheel rechtsgebied verfpreid is, zijn gezag ftaande. Daarenboven heeft hij nog een talrijke vrouwlijke lijfwacht omtrent zijnen perToon. Deeze krijgsdames worden, naar het fchijnt, in den wapenhandel opgevoed. Doch dit gefchiedt echter zoo, dat de overige begaafdheden, welke aan haare fexe eigen zijn, en die gelegenheid kunnen geeven, dat fommigen van haar een aanmerklijke verandering van ftaat en leevenswijs ondergaan, door, naamlijk, van flaavinnen of lijfwachten , integendeel gemalinnen zijner keizerlijke Javaafche majefteit te worden, niet wor-* den verwaarloosd. — Deeze zonderlinge in*  frAAR CHINA. VIII. MooFDst. 113 wftelling, daar men naauwlijks weergaê van vinden zal, heefc, waarfchijnlijk, haaren oorfprong te danken aart het gemak, om deeze vrouwlijke wacht voltallig te houden, indien het waar is, 't geen dezelve berichten 'er bijvoegen, dat 'er aanmerklijk meer kinderen van het vrouwlijk, dan van het manlijk geflacht op het eiland Java gebooren worden. De meeste flaaven, die hier ingevoerd worden, komen van de Celebes en andere oostlijke eilanden. Zij maaken geen bijzonder ligchaam uit, en zijn op geenerhande wijs onder elkander vereenigd. Ook is het gedrag hunner bezitters jegens hen, over 't algemeen, niet berekend, om hun het ongeluk, dat zij de eigendommen van anderen zijn, te doen gevoelen. Men vergt hun geen' onmaatigen arbeid. Zij bekomen genoegzaam vöedfel. — Desniettegenftaande gebeurt het dikwijls, dat verfcheiden van de flaaven, die, veelligt, voorheen, eer zij in hunne onderlinge oorlogen gevangen genomen werden, een onaf hanglijk leeven geleid hadden ,• om de geringfte beweegredenen tegen hunne bezitters opftaan , en hunnen moed koelen door hen te vermoorden. De vrees voot it deel» H de$j Bataviat Den zesien van Lentemaand»1793* I r  Batavia. Ben zesden van LentemaandI?93. 1 ] < 2 4 114 BRITSCH GEZANTSCHAP dergelijke toevallen is een voornaame reden , die de inwooners van Batavia beweegt, om aan de flaavinnen den voorrang te geeven, en dezelven tot allerleie foorten van dienst, waartoe zij eenigzins bekwaam zijn, te gebruiken; zoodat van de (haven, die te Batavia verkocht worden, bet getal der flaavinnen dat der flaaven jrootlijks overtreft. Wanneer de flaaven een befluit genonen hebben, om zich te wreeken, zoeken :ij, om hunnen moed nog te vermeerdeen , een buitengewoone gift opium te ïeemen. Terftond daarop onzinnig, woelend en wanhoopig wordende, offeren zij liet alleen de voorwerpen van hunnen haat lan hunne wraakzucht op, maar zij trachen ook allen , die hen ontmoeten, den >onjaard in het hart te ftooten; tot dat lindelijk de noodzaaklijkheid, om zich te;en hunne woede in veiligheid te ftellen, [en een' of anderen bewoogen heeft, len dood te fchieten , of op een andere irijs van kant te helpen. — In dien ftaat, egt men, loopen zij niet anders, dan als olie menfchen voort (a). — Deeze voor- beel- OO De Engelfchen drukken deeze dolheid der » flaa.  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. IIJ beelden zijn even zo gemeen onder de in-2 boorlingen des lands, als onder de flaa-L. ven: want het ongeluk hebbende, dat zij 1 door het fpel (daar zij zeer op verzot* zijn) flaaven en Javaanen op een zonderlinge wijs uit. Zij zeggen van hun, dat zij in dien toeftand zijn running a muck. Waarfchijnlijk willen zij met deeze verbloemde fpreekwijs aanduiden : dat zij, zoo doende , in hun verderf loopen. Muck betekent bij de Engelfchen mist; als of zij wilden zeggen: zij loopen naar den misthoop. — De flaaven en Javaanen, met deeze dolheid bevangen, zijn de zoo beruchte amok - roepers; zoo genaamd, omdat zij dan geduurig amok, amok roepen; 't welk, volgens de uitlegging van wouter schouten, een van de eerfte, beste en geloofwaardigfte befchrij vers van Neêrlands Indie, beduidt, dat zij allen willen vermoorden , die hen voorkomen, en zich door de vlugt niet kunnen redden. Zij doen het ook in de daad, tot dat zij, gelijk hier boven gezegd is,van kant worden geholpen, 't Is moeilijk en zeer gevaarlijk, eenen dier dolzinnigen leevendig te vatten; doch,wanneer zulks gefchiedt,— en men heeft voorbeelden, dat het gefchied is,— laat de regcering dezelven, ten affchrik voor anderen , op «en allergeduchtfte wijs met den dood ftraffen. Men zie wouter schoutens reistogt naar en door de Oostindiën, I Deel, I Boek, IV Hoofdft. bladz. 27. en II Deel, III Boek, .IV Hoofdft. bladz. 134. van den vierden druk des jaars 1775. Jant. des nederd. vert. H a 4 'atavia. )en zes* en van entetaand.792-  Batavia Den zes den van Lentemaand.'793' 116 BRITSCH GEZANTSCHAP zijn) hun geld, hunne goederen, en zelfs wel hunne kinderen verlooren hebben, of door de eene of andere hevige hartstocht, gedreeven, of door ramp beangfligd wordende, neemen zij de toevlugt tot hetzelve hulpmiddel, en ondervinden 'er dezelve uitwerking van. De verzotheid op het fpel, en de trek tot opium , zijn ook niet vreemd bij de Chineezen, welke zich te Batavia met 'er woon hebben neergeflagen; maar de heblijkheid, om zich te maatigert en te bedwingen, welke hun eigen is, en de wijze grondbeginfels, die hun van de wieg af ingeboezemd zijn ^verzetten zich, met goed gevolg, tegen hunne neiging, en houden hen te rug, van zich aan dezelve buitenfpoorigheden, als de Javaanen, overtegeeven. — Intusfchen zijn zij in ftaat, om nog geduchter aanflagen, naamlijk, aanilagen tegen de regeering zelve, te fmeeden. De gefchiedenis van het jaar 1740 levert 'er een akelig voorbeeld van op. Men zag toen eenige duizend van dien landaart, onder het bevel van eenen hunner landgenooten, die zich voor eenen afilamling van de keizers zijner natie uitgaf, uit verfcheiden deelen des eilands, gewapend, te-  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 11? tegen de hoofdftad van Neêrlands Indie aanrukken. Een aanzienlijk getal Javaanen voegde zich bij die muitelingen. Met vereenigde krachten tastten zij Batavia aan, doch werden te rug geflagen. Etlijke dagen daarna, ontftond 'er in de wijk der Chineezen brand, en veelen van hun werden befchuldigd, dat zij de wapenen hadden opgevat, om de blusfching van dien brand te beletten; dewijl hun toeleg was, zeide men, dat de brand zich over de geheele ftad zou uitbreiden, ten einde zich van den fchrik en de verwarring, die daardoor veroorzaakt moesten worden, te bedienen, om de Europeeërs te vermoorden, en zich meester van de ftad te maaken. De verlegenheid was ook in de daad zoo groot , dat de Hollandfche regeering op dat zelve oogenblik bevel gaf, om alle de manlijke hoofden van Chineefche huisge? zinnen ter dood te brengen. De matroozen der fchepen, die op de reede van Batavia lagen, werden aan land ontbooden, tn de regeering ftond hun de plondering toe , ten einde hen overtehaalen, om in de uitvoering van haar bloeddorftig bevel öeei te neemen. De ongelukkige ChhieeH 3 zen Batavia. Den zesden van Lentemaand.-793-  Batavia. Den zesden van Lentemaand.'793- 118 BRITSCH GEZANTSCHAP zen lieten zich Aagten, zonder den minften tegenftand te bieden. Ondertusfchen werd dit wreed, onmenschlijk befluit des raads van Batavia, door de bewindhebbers der Oostindifche maatfchappij in Holland afgekeurd. Vreejende, dat de gepleegde moord, aan zoo /eele onfchuldige Chineezen des keizers verontwaardiging ten gevolge zou hebben, jonden zij hem, in het volgende jaar, een ;ezantfchap, om deezen maatregel, door lunne hooge amptenaars te Batavia genonen, te verontfchuldigen , en dien aan ie bloote noodzaaklijkheid toe te fchrijven. Deeze gezanten werden op een aangenaajie wijs verrast, toen zij het onverwacht mtwoord des keizers vernamen. Hij zeide lun met groote bedaardheid: „ Ik bekom„ mer mij over het lot van onwaardige „ onderdaanen zeer weinig, die, door ge„ winzucht gcdreeven, hun vaderland ver„ fmaad, en de graffteden hunner voorva„ deren verlaaten hebben." Nogthans fchijnen die Chineezen, welken men te Batavia ontmoet, voor de asch /an die geenen hunner voorvaderen, die üdaar overleeden zijn, de grootfte achting te  NAAR CHINA. VIII. HOÖFDST. IIO te hebben. — Een groote plek gronds is. tot hunne begraafplaats afgezonderd ; en; zij befteeden aanzienlijke fommen, om ter hunner gedachtenis meer of min prachtige graftekens op te rechten. Ieder huisgezin, welk niet door milde liefdegiften onderhouden wordt, heeft zijnen bijzonderen grafkelder. Gemeenlijk is dezelve door eenen muur, in de gedaante van een hoefijzer, fchuins opgehaald, omringd, zoo dal de opening van het hoefijzer met de oppervlakte van den grond gelijk is. Tegenover die opening is de deur van het graf gewelf, waarop verfcheiden opfchriften it kolommen te zien zijn. - Wanneer 'e in Batavia een Chinees , van aanzien derft wordt de droevige gebeurenis , door de overleedens naaste bloedverwandten , aai alle de takken van het genacht, plechtij en in ftaatfij, bekend gemaakt. Het KjJ wordt gewasfchen, met reukwerk berookt en in zijn best gewaad gekleed. Daarn zet men het in eenen fioel; wanneer zij ne vrouwen, kinderen en maagen, komen zich voor hetzelve op den grond neerwei pen, en weenen.' Op den derden dag leg men het in eene doodkist, en plaatst di in een der beste vertrekken, welke, b H 4 d Batavia* Oen zesien van Lente, maand, 1793» l i 1 r ■> fj » » ;t e ij e  patavia. Den zesden van Lentemaand. i i 1 ( { 1 t ï t c X ü F z g k o d Uo BRITSCH GEZANTSCHAP die treurplechtigheid, met wit laken, de? kleur van rouw bij de Chineezen, behangen is. — In het midden der kamer is een altaar opgerecht, daar het beeldnis van den overleeden op geplaatst, en voor welk •eukwerk gebrand wordt. De zoons ftaan tan de eene zijde der doodkist, in wit pof linnen gekleed, en allerleie tekens ran misbaar maakende; terwijl men de noeder en vrouwlijke nabeftaandeh achter :ene gordijn hoort weeklaagen. Op den dag der bcgraafnis vergadert de ;eheele familie in het frerfhuis , en het ijk wordt met veel ftaatlijke pomp ten ;rave gebragt. Gelijk bij de oude Roïeinen, worden 'er beeldnisfen van man-, en en vrouwen , nabeftaanden van den verleeden , zelfs van dieren , en tevens raschkaarfen en reukvaten, voor de lijkaatfij vooraf gedraagen. Dan volgen de riesters met muziektuigen, en achter de>lven het lijk, op eene doodbaar gedraa2n. De zoons van den overleeden, geleed, volgens gewoonte, in het wit, en 5 krukken leunende , als of zij , door •oef heid, verhinderd wierden , om zich >nder fteunfel op de been te houden, Teilen fteeds het lijk. — De vrouw-  ÏJAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 121 Hjke nabeftaanden volgen het lijk in draagftoelen, met gordijnen van witte zijde behangen , die haar wel voor het oog der aanfchouweren verbergen, doch zoo, dat deeze echter haare weeklagtenduidlijkhooren. Ook gaan in den trein nog andere vrouwen, bijzonder daartoe gehuurd, welke geleerd zijn nog fterker en doordringender gehuil te maaken; eene gewoonte , welke niei alleen bij de ouden, maar ook hedendaags nog in fommige gewesten van Europs plaats heeft. Eer het lijk met de doodkist in de aarde wordt gezet , plaatst men eene tafei met fruit en andere eetwaaren voor hetzelve, en aan weerskanten der tafel eenige beeldnisfen van wasch, als zoo veeh dienstbooden verbeeldende, gereed om hen te bedienen. Men zegt , dat de Chineezen tegenwoordig weder, in en buiten Batavia, zoc talrijk zijn, als zij 'er ooit te vooren geweest zijn. Want , niettegenftaande he oogfchijnlijk gevaar, waaraan de Hollan4ers, volgens hunne verzekering, door det opftand, welken dat volk in het gemeldi jaar voorgenomen had, bloot gefield geweest waren; en niettegenftaande de Chi H 5 nee Batavia. Den zesden van Lentemaand.1793. 1 l  Batavia. Den zes. den van Lentemaand.1792' ] I 1 3 i 1 I i n a z z h n d o zi ni 122 BRITSCH GEZANTSCHAP neezen ftaande houden, dat het gedrag, door de regeering van Batavia , in dien tijd, omtrent hen gehouden, wreed en ten eenemaal onverdeedigbaar geweest is; heeft echter de behoefte , waardoor de een den anderen niet misfen kan, hen elkmder weder doen naderen. Ook bekenaen de Hollanders gereedlijk, dat zonder iet vernuft en de arbeidzaamheid der Chileezen hunne volkplanting ter naauwer lood zou kunnen beftaan. — Men ver:ekert, dat het ten aanzien der Philippijnche eilanden op gelijke wijs gefteld is. )e inboorlingen des lands kunnen aldaar ven zoo min van dienst zijn. als de Jaaanen te Batavia; en de Spanjaarden zijn ïr zoo lui , dat de Chineezen 'er zoo oodzaaklijk, en dus ook even zoo talrijk, Is op het eiland Java, zijn. Daar de Spanjaarden en Hollanders deïlve misdagen begaan , als de Portugee;n, hunne voorgangers, moeten zij ook etzelve lot ondervinden. Te Batavia vindt ten nog een overblijffel van Portugeezen, e voor het grootfte gedeelte werklieden, 7 dienstbooden in de Hollandfche huizen in. — De dames te Batavia fpreeken et alleen de Javaafche taal, gelijk de Hol-  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. I2J Hollandfche; maar zij oordeelen het ook dienftig de Portugeefche te leeren, welke, in bijkans alle de volkplantingen, die de Portugeezen, eertijds, in Afie hadden, hedendaags nog in gebruik zijnde , duidlijk toont, hoe zeer die natie, voorheen, in dit waerelddeel verfpreid is geweest. Te Batavia heeft haare taal zoo wel haare magt. als haare geloofsbelijdenis overleefd : wan' haare afftamlingen hebben allengskens d( geloofsbelijdenis der Hervormde kerk aan genomen, welke de leden der regeerinj insgelijks bekennen, leverende deeze Por tugeefche nakomelingen, veelligt, het eeni; voorbeeld ter waereld van Portugeezen, di buiten den omtrek der Roomfche kerk ge beden doen en godsdieniiige vergaderinge: bijwoonen. Dat de bewooners der binnenlanden va Java niet in ftaat, of ten minfte niet gt neegen zijn , om de kostbaare goederen met welken men hen zou kunnen vooi zien , te koopen , blijkt, onder anderen ook onloogchenbaar daaruit, dat de wit kels van Batavia niet evenaaren die va andere hoofdlieden , als , bij voorbeelc van Rio de Janeiro, welks winkels et grooten voorraad der fchoonlie en kos baa: Batavia. Den zesden van Lentemaand.1793- > ■ > 1 1 » t- n ■ > n t-  Batavia- Den zesden van Lentemaand. L t v d d v d Sre c5 m BRITSCH GEZANTSCHAP baarfte koopmanfchappen behelzen, waarmede de talrijke en welgegoede Portugeezen in het binnenfte van Brafilie naar hun welbehaagen kunnen geriefd worden. In Batavia, integendeel, ziet men bijkans niet dan uitdraagers kraamen , die Hechts ge-> meener waaren , en altijd uit de /tweede band verkoopen. — Maar 'er zijn groote vakhuizen, daar men de rijke vóórtbrengels der Molukfche of Specerij - eilanden >pflaat, om ze, vervolgens, door alle de gewesten des aardbodems te verdeelen, Anlere dergelijke voorraadhuizen zijn voor de :offij, fuiker, peper en arak, welken het iland Java zelf voorthrengt, gefchikt. De muskaatnooten, de foelie en nageïh , welke zoo lang binnen de kleine pecerij-eilanden, Ternate, Banda en Am-, oina bepaald zijn geweest, kunnen, buisn twijfel, ook in andere landen geteeld 'orden. Maar de bewindhebbers der Nesrlandfche Oostindifche maatfchappij, zich sa geheelen koophandel deezer fcbatbaare sorthrengfelen alleen willende voorbehoud ïn , en zelfs beletten, dat eene al te ■oote menigte daarvan den prijs dier waa- deed daalen, bedienden zich daartoe van nen zeer buitengewoonen maatregel. De- 2eU  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 125 zelve beftond hierin. Zij benoemden een zeker aantal perfoonen , welken zij den naam van uitroeiers, extirpateurs, gaven. Zij droegen hun den last op, en voorzagen hen van de noodige middelen, om de boomen, welke deeze aangenaame en kostbaare vruchten voortbrengen, op alle die plaatfen , werwaard zij konden doordringen , uitteroeien, uitgenomen op die kleine eilanden, en in zulke geringe menigte, dai de uitfluitende bezitting en verkoop daarvan verzekerd mogt worden aan de uitvinders van dit ontwerp, welk eenig en alleen bedacht was, om de weldaadige oog merken van den almagtigen Schepper dei natuur zoo niet gantschlijk tegen te werken, ten minfte in hunne gevolgen merklijk te bepaalen. Uit kracht van deezer ftrengen last , vernielden de gemelde uit roeiers de muskaatnootenboomen op all< de Molukfche eilanden, uitgenomen op he kleine eiland Banda.— Intusfchen ontftoni 'er, eenige jaaren geleeden, op dat ei land, een verfchriklijke brandende berg (¥) waar (£) Dit gebeurde den twintigften van Grasmaani des jaars 1765, toen de brandende berg, Goenong zij,] genaamd , op het kleine eilandje Neira , tc Bar Batavia. Den zesJen van Lentemaand.»793- t t l > 1 t  ■Batavia. Den zesden van Lentemaand.'793- ! 3 1 i 1 r I I v g VI ei bi te ee B v( la Ik t*6 BRITSCH GEZANTSCHAP waardoor de planten en boomen zoo onder de asch begraaven, of anderzins zoo zeer befchaadigd werden, dat men, gëduurende eenigen tijd, beducht was, dat de infameling van muskaatnooten grootlijks verminderen, en de Hollandfche maatfchappij selve door haare ongeregelde winzucht aannerklijk verlies lijden zou. — Doch haare ifgezonden gevolmagtigden in Indie den:en, tegenwoordig, veel edeler. Een van mn was zelfs edelmoedig genoeg, dat hij, ti den kruidtuin te Batavia , een jongen auskaatnootenboom , en eene muskaatoot, die met hoop van goed gevolg gelant kon worden (V), uitkoos, en aan eenen anda beboorendc, op een ijslijke wijs begon te oeden, en niet alleen rook, maar ook vlammen, oeiende fleenen, enz. uittewerpen. De berg oedde eenige maanden, eer hij tot rust kwam, ï aan de muskaatnootenboomen werd daardoor oote fchaade toegebragt. De gemelde brandende Tg ontftond toen.niet eerst, maar had reeds lang vooren gebrand. Twee jaaren te vooren, den riten van Herfstmaand 7763 , leed het eiland inda zelf door een verfchriklijke aardbeeving zeer el. Aant. des nederd. vert. CO Men moet hierbij aanmerken, dat de Holidfche Oostindifche maatfchappij, de gewoonte eft, om de muskaatnooten, eer zij ze verkoopt, in  riaar. CHINA. VIII. hoofdst. 127 eenen der perfoonen, aan het gezantfchap verknocht, ten gefchenk gaf. Die perfoon vertrouwde het een en ander aan eenen reiziger, die naar Engeland te rug keerde , met last, om aan den opziener van den rijken kruidtuin des konings te Kew overhandigd te worden. — Indien deeze boom in Engeland gelukkig getierd had, had men dien in de Engelfche Westindifche volkplantingen kunnen aankweeken, op gelijke wijs, als de Franfchen, in 't begin deezer eeuw, eenige jonge planten van koffijboomen , uit den kruidtuin van Parijs gehaald, naar hunne Westindifche eilanden overvoerden, en aldaar vermenigvuldigden. Maar de muskaatnootenboom, van Batavia verzonden, leed in de overvaart zoo veel, dat men dien op het eiland S. Helena moest laaten. De mu l,. iiooienboom is een gewas, hij uirlïik tn.nt. Zijn ftam is volmaak! recht, en met een gladde en bruine fchors tótdcÉfc Zi'nc fterke en talrijke takken verheffen zich, regelmaatig, in een fchuin- fche in ovens te doei» dmojen, opdat zij niet zouden naar elders verplant worden. Aant. des- Fra'nsciiex vert, Batavia. Den zesden van Lentemaand.1793.  Batavia, Den zesden van Lentemaand.*793> i .1 i | < 1 i | 3 I i i s i 123 BRITSCH GEZANTSCHAP fche (trekking opwaard. Zij draagen grooi te eironde bladen, die Van de takken neerhangen , en fomtijds een' voet lang zijn» De bovenfte en buitenfte oppervlakte der bladen is effen , en van een zeer aangenaame donker groene kleur. Over heE midden der bladen, loopt, aan de binnen- en buitenzijde, een fterke rib, welke zich van den fteel des blads tot aan de uiterfte fpits uitftrckt; en uit deeze komen weder andere, doch fijner ribbetjes voort, lie fchuins en overdwars naar de randen itl dé punt der bladen uitloopen. Maar t geen de binnenzijde der bladen nog jijzonderder onderfcheidt, is haare bruine m fchitterende kleur, zonder het minfte nmengfel van groen; en het fchijnt, als )f zij met een :zeer fijn bruin poeier betrooid is. Daarenboven waasfemen deeze >laden een' zoo lieflijken geur uit, dat lie alleen genoeg is, om aan te duiden, velke vrucht de boom voortbrengt. Deeze vrucht, verseh zijnde , heeft de ;rootte en gedaante eener gewoone perik. Zij beftaat uit een buitenfte fchil, usfchen welke en de kern een netachtig lies gevonden wordt, welk , gedroogd ;ijnde, de fpecerij, die wij foelie noemen;  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST, 129 men, uitmaakt, 't Geen onder de benaa-, ming van muskaatnoot bekend is, is niet^ anders, dan de kern of pit, welke in de j ichil begreepen is; en deeze is in zijnenj oorfpronglijken Haat zacht. Dezelve kruidtuin te Batavia bezit ook een kruidnagelboom. De kruidnagel is eigenlijk het zaad of de kiem van de vrucht, met de bloem , of het kelkje, welk hetzelve behelst. —- Het blad is eirond, klein, fmal, glad, teder, en heeft een' aangenaamen geur. De boom, die de kamfer voortbrengt, draagt dergelijke bladen , als de kruidnagelboom , maar fterker. Ook waasfemen zij, gelijk alle de andere deelen van dien boom, een' fterken kamferreuk uit. Om deeze zelfftandigheid 'er uit te haaien, kookt men den wortel, den Mam, de takken en bladen , in gemeen water, wanneer de kamfer, die zich aan de oppervlakte des waters vergadert, gemaklijk van hetzelve afgefcheiden wordt. Den kaneelboom kan men ligtlijk kennen, niet alleen aan de drie ribben, welke altijd de binnertfte oppervlakte van zijn eirond blad regëlmaatig verdeelert , m?.ar ook aan den lieflijken, Weiruikenden geur, II. dek l. I dien latavla. Den zes-' kn van '.entenaand,791'  Batavia: Den zesden van Lentemaand, j 130 BRITSCH GEZANTSCHAP dien deszelfs bladen en takken , gewreeven of gekneusd zijnde , opgeeven, en welke dezelve is, dien deszelfs fchors uit-, levert. De péperboom, die, gelijk men waargenomen heeft, dichtst bij de linie altijd het best groeit, is een heestergewas, dat over den grond kruipt, en zich aan andere groeiende boomen vasthecht. Zijne bladen zijn zeer donker groen, gelijken veel tiaar die van den hazelaar, en hebben een' bij uitftek fcherpen fmaak. De peper groeit bij trosfen, gelijk de druiven, maar dj zijn veel kleiner. Er is nog een andere foort van peperroom, die de bladen voortbrengt, welken nen betel noemt, en die men in het zuidijk gedeelte van Afie zoo algemeen kaauwt. Vïen doet 'er dan eenige weinige ftukjes of lunne fneedjes van arekanooten in , weite daarvandaan verkeerdlijk betelnooien jeheeten worden. De arekanootenboom is een van de sleinfte foorten van palmboomen, maar in rchoonheid evenaart hij bijkans den majes:ueuzen palmboom, welks kruin die zachte sn lieflijke vrucht, dadels genaamd, in menigte voortbrengt. Doch, verfchilt deeze laat-  KAAR CHINA. VIII. h00fdst. 13! laatfte voornaamlijk ten aanzien zijner dikte en verbaazende hoogte van den arekan©o-( tenboom, deeze komt hem echter wegenszijne fraaie geftalte zeer nabij, hoewel zijn' ftam, die bij gelederen groeit, niet meer dan vier duim in zijne middellijn heeft, en de hoogte van dien zelden meer dan twaalf voet bedraagt. — Voor het overige, gelijken zij volmaakt naar elkander. De pijlaaren van eenen tempel kunnen niet regelmaatiger zijn, dan de ftam van den arekanootenboom, die zich, zonder den minften tak uitcefchieten, ftaatlijk in de hoogte verheft, terwijl deszelfs kruin * van welke fchoone, lange bladen neerhangen, naar een fierlijk kapiteel zweemt. — De arekanooten * gedroogd zijnde , gelijken , ten aanzien haarer gedaante en fmaak ? eenigzins naar de gewoone muskaatnooten-, maar zij zijn veel kleiner, dan deeze. Onze arts, Dr. gillan, en eenige andere perfoonen, tot het gezantfchap behoorende, deeden naauwkeurig onderzoek naar den onderftelden vergiftboom op het eiland Java , upas genaamd. Het bericht,, door foersch het eerst daaromtrent gegeeven, maakte, ten minfte in Engeland, weinig of geen opgang, voor dat Dr. darI s win# Batavidó Dfti zesten van Lentenaand,[793.  Batavia. Den zesden van Lentemaand. 132 BRITSCH GEZANTSCHAP win, in zijn beroemd gedicht: of the Bo* tanic Garden, dat is: over den Kruid' tuin, in eene aantekening, melding daarvan deed O*). — foersch had wel, naar (d) Onze fchrijver haalt hier de historie van den upas, of vergiftboom van het eiland Java met een woordje aan. Zij is al te zonderling, om 'er hier niet tot onderrechting en genoegen der leezerer: breeder verflag van te geeven. \ Het gerucht aangaande deezen zeldzaamen boom is eerst, federt vijftien jaaren, in Engeland bekend eewordëb. In het Univerfal Magazine for J+. nuary 1784, pag. n—15, vindt men, wel is waar, geene eigenlijke kruid- of plantkundige befchrijving, maar echter de natuurlijke historie van dien boom, vrij omftandig medegedeeld. — In de inleiding tot dat fiuk zeggen de fchrijvers van het gemelde maandwerk: „dat zij de befchrij. ving van dien zonderlingen boom, uit een bijzondere uitgaaf daarvan, op dien zeiven ti}d, te Lon. den ten voorfchijn gekomen, hebben overgenomen; dat de fchrijver daarvan was zeker n. p. foersch] dien zij eenen Hollander noemen, en befchrijven] als wondheeler, welke zich in 1774, in dienst der Nederlandfche Oostindifche maatfchappij, te Ba. tavia ophield; dat die befchrijving uit haare oorfpronglijke taal (welke niet genoemd wordt) in bet Engelsen overbezet was door eenen heydin3er, geweezen Hoogduitfchen boekverkooper te Londen; en dat de fchrijver zich toen, ais wond- hee»  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 133 naar men verzekert, gëduurende eenigen tijd, de heelkunde op het eiland Java geoefend, en, in die hoedaanigheid, verfcheiden landftreeken van hpt binnenfte des ei-r lands Jieeler aan boord van een Engelsch fchip bevond." —. Zoo dat de geheele geloof vaardigheid dier befchrijving enkel op het getuigenis van den bovengemeU den heydinger neerkomt. Uit dat Engelsch Magazijn , is de befchrijving van dien voorgewenden Javaafchen vergiftboom, welker oorfpronglijke uitgaaf nergens te vinden •was, wederom in het Nederduitsch overgebragt, en in de Nieuwe Nederlandfche Bibliotheek, !V B»el, II Stuk, bladz. 250—260 medegedeeld. — Omdat, waarfchijnlijk, veelen der leezeren deezer reis geene gelegenheid zullen hebben, het bedoelde flukje in een der genoemde maandwerken te leezen, zal ik de moeite neemen, om de voornaamfte bijzonderheden , den upas betreffende , hier kortlijk, uit het Nederduitsch maandwerk , met het pngelsch Magazijn vergeleeken, optegeeven. De boom heet in de Maleitfche taal bohon upas, dat is , vergiftboom. De geleerde g. e, rumphius, zegt de Engelfche uitgever, maakt *er ook gewag van: ik voeg 'er bij; waarfchijnlijk, jn zijne Amboinfche Rariteitkamer, Amfterdam r/05, in foh; welk werk mede in het Latijn en Hoogduitsch gedrukt is. — foersch verhaalt, dat hij, in Batavia, van dien zonderlingen boom lebbende hooren fpreeken,een fterke geneegenheid 1 3 in Batavia. Hen zesien van Lentemaand.793-  Batavia. Den zesden van Lentemaand.'793. ! I i ] 1 1 \ 1 ( t e \ i K 34 BRITSCH- GEZANTSCHAP lands bezocht: maar zijn vertelfel aangaande eenen boom, zoo buitengewoon vergiftig, dat zelfs zijne uitwaasfemingen, op den afftand van eenige Engelfche mijlen, dood- in zich gevoeld had, om de waarheid daarvan in perfoon te gaan onderzoeken, — Van den gouverneur^ generaal van Neêrlands Indie eenen pas ontvangen hebbende, om eene reis door de binnenlanden van het' eiland Java te doen, begaf hij zich 3p weg. Volgens zijn ontvangen bericht, ftond de Doom zeven en twintig uuren gaans van Batavia, n het gebied des keizers van Java, was met ber;en omringd, en op den afftand van tien of twaalf Siigelfche mijlen, dat is, van drie of vier uuren r*aii$ , het aardrijk rondom volkomen dor. Hij eisde dien omtrek rond, en vond het gelaat des lardrijks, wegens de vergiftige uitvvaasfeming van iien boom, aan alle kanten even akelig. Vervol;ens nam hij zijnen weg naar de wooning van een' Haleitfchen priester, die het dichtst bij dien vreesijken boom woonde, op den afftand, naamlijk, -an vijftien of zestien Engelfche mijlen van daar."' „ Het vergift van dien boom beftaat, volgens ^oersch, in eene gom, dié uit deszelfs ftam iijpelt. Wegens het doodlijk gevaar, dat het haa. sn van die gom verzelt, worden alleen de gulken laartoe gebruikt, welke de doodftraf verdiend heben, maar dien vergifnis van ftraf, en daarenboven en gunstbewijs des keizers van Java beloofd wordt, ranneer zij het aanbod, om de reii naar dien boorn j dqen, en eenige gom van daar te haaien, aaR- nee.  naar CHINA. VIII. hoofdst. I35 doodlijk waren, werd, op het eiland zelfs, j als een der verdichtfelen des barons van^ munchhatjsen, of als een ftoute poo-J ging om de ligtgeloovigheid van lieden,' op neemen ,en behouden te rug komen. Gemeenlijk nee. men zij, gelijk men denken kan, dit aanbod aan. Daarna worden zij naar het huis van dien priester gebragt, daar zij zoo lang vertoeven, tot dat zij met een' gunlïigen wind, dat is, voor den wind, derwaard kunnen gaan, en tegen den wind wederkeeren, om van de uitwaasfemingen des booms bevrijd te blijven." „ Als zij, behoorlijk voorbereid zijnde, van de wooning des Maleitfchen priesters op reis gaan, zet hij hun een leêren kap met twee glazen voor de oogen op, die tot hunne borst neerhangt, en doet hun tevens een paar leêren handfchoenen aan; waarna hij hen twee mijlen verre uitgeleide doet, hun den weg naar den boom wijst, en aanduidt, en voorts de noodige onderrechtingen geeft, hoe zich op weg, en bij het infamelen der gom te gedraagCT. _ De oude geestlijke verhaalde aan foersch, dat hij, gëduurende zijn meer dan dertïgjaarig verblijf aldaar, ruim zeven honderd doodfchuldigen derwaard had afgevaardigd, waarvan naauwlijks het tiende gedeelte was te rug gekomen." „ foersch vroeg den priester naar de eerfte ontdekking van dien boom, en zijne meening omtrent denzelven ? De oude man antwoordde daarop: „ Dat ruim honderd jaaren geleeden, die landftreek bewoond was geweest door een hoop volks, dat zich I 4 °P Batavia. ~>en zcs'en vati Lente•laand,793.  Batavia. Den zesden van Lenteniaand. 1 i i 1 { i ( \ % v d S v Zi bi h: 0( 136 . BRITSCH GEZANTSCHAP op eenen grooren afftand van daar, op de toets te ftellen, befchouwd. — Daar men intusfchen bij de Hollandfche Oostindifche maatfchappij dacht, dat, bijaldien men zich verop een verregaande wijs aan Sodoms. zonde fchul. dig maakte; dat hun propheet Mohammed zulks. niet langer kunnende dulden, God gebeden had, dat fnood gefpuis, deswege, voorbeeldig te ftrafpen; dat God daarop deezen boom had doen voorttomen, die niet alleen hen allen vernield, maar )ok de geheele landftreek voor altoos onbewoon>a,ar gemaakt had.'*- Het vergift van dien boom, 'oegt foersch 'er bij, overtreft alle andere vergifen. Zijne uitwaasfeming zelve is zoo vergiftig, dat linnen den bepaalden omtrek, de grond 'er zonder ;ewasfen, de aardbodem zonder leevendige fcbep;len, net riviertje, aan welks oever hij fiaat, zon. er visch , en de lucht zonder gevogelte is. — 'erder zegt hij, dat al het vergift van dien boom oor den keizer van Java is, die 'er groot voordeel an trekt; dat de wapenen der Javaanen daarin geoopt worden, én de minfie wond, daarmede toeïbragt, doodlijk is; daar hij verfcheiden Haaltjes in bijbrengt. Men zie de Nieuwe Nederl. BiU, c. Intusfchen heeft men voor de waarheid dier zeldame bijzonderheden van den b,hon ufas, gelijk >ven gezegd is, geen anderen grond, dan bet ver. al van den gemelden foersch; van wien men 3- t i i< i. 1 I » t 3 e a i-  Batavia. Den zesden van Lentemaand.•793» h ei ni v; E ts de 1* rei th m vai dei da£ noj me de 'er 138 BRITSCH GEZANTSCHAP zou , heeft zij eene verhandeling bekend gemaakt, om het vertelfel van foersch te wederleggen. Volgens die verhandeling, blijkt het, Jat de regeering van Batavia den Javaachen vorst, op wiens rechtsgebied, map nen zegt, de vergiftboom upas groeit, ■enen gezant had gezonden, om hem te raagen : of hij eenige kennis van dien oodlijken boom had? En dat de vorst aarop geantwoord heeft, dat hij nooit van iets, ïizer van Java onderzoek naar dien boom gedaan, 1 tot antwoord bekomen hebbende, dat men 'er ets van wist, in eene verhandeling de onwaarheid n het geheele verhaal aan den dag had gelegd, och hij zou wel gedaan hebben, indien hij ons' vem gemeld had, waar die verhandeling te vin. n is: doordien 'er, zoo veel ik weet, hier te ld niets van bekend is. In hetzelve maandwerk, doch onder een' ande. 1 «ijtel, naamlijk dien van Faderlandfche Biblio» ff* , vervolgd, vindt men II Deel, H Stuk, "*z 317-319, een kort uittrekfel uit een' brief 1 den Zweedfchen hoogleeraar thunberg over \ bohon upas. Die beroemde natuurkenner zegt rin , dat de vergiftboom, of bohon upas, tot t toe onbekend is; waarfchijnlijk meent hij daar3e, te Batavia; wordende de plaats, van waar brief gefchreeven is, niet genoemd. Hij voegt bij, dat 'er, waarfchijnlijk, een fideroxylon door  „aar CHINA. VIII. hoofdst. Ij9 iets, dat op een dergelijk voortbrengfel betreklijk was, had hooren fpreeken. Rumphius, een geloofwaardig fchrijver , die , in de laatstvoorgaande eeuw, over de natuurlijke historie gefchreeven heeft, fpreekt van eenen vergiftigen boom, die op het eiland Makasfar groeit, en waaraan hij den naam toxicaria geeft. . Hij verhaalt, dat niet alleen de.roode gom oi hars van dien boom een doodlijk vergift behelst; maar dat zelfs de regendroppels, var. door verftaan wordt, doelende hij» naar het fchijnt, op het verhaal van n. foersch aangaande der javaafchen vergiftboom. Hij drukt zich, vervolgens 'op deeze wijs daarover uit; ,,'tGeen" (in dit (lukjs van foersch) „ aangaande het doodlijk uitwerk ,, fel van dit vergift op boosdoeners gemeld wordt „ is een blijkbaare waarheid. — Wat aangaat di „ plechtigheden, welke 'er, nsar men verhaalt, ii „ 't werk gefield worden, wanneer men dat ver ,, gifc verfamelt, dezelve zijn enkele bijgeloovighe ,, den, die geen geloof verdienen. Onder dezel ,,. ven moet men ook rekenen het vertelfel , dat ii „ den omtrek van dien boom, zelfs op den.afnam „ van eenige mijlen, geen ander boom zou kun „ nen groeien. — Dit alles is onmaatig vergroot „ en al te zeer overdreeven; enz." — Met d gevoelen kan ik mij zeer wel vereenigen. Aam des NEDER.D. VERT. Batavia. Den zestien van Lente- , maand. 1793» i l 1 l s I  JSatavh Den ze: den van Lentemaand. i < 2 1 t F S. w dc ze vii dc mi 140 BRITSCH GEZANTSCHAP '•van deszelfs bladen op de menfchen, welke bezig waren, om die gom van den ftam m te famelen, neervallende, hun zwellingen en gevaarlijke ziekten veroorzaaktenen dat zij, om dergelijk ongeval voor tè komen , grootlijks zorg draagen, om bij dergelijke gelegenheid hun ligchaam wel te dekken. Hij voegt 'er, eindelijk, nog by,dat de uitwaasfemingen van dien boom voor de kleine vogeltjes, die zich op deszelfs takken komen neerzetten, doodlijk srjn. _ Doch,behalve dat de meesten deezer bijzonderheden die, welken foersch 'an den upas vertelt, nog in lang niet wenaaren, geeft de fchrijver ze niet als ijne eigene waarneemingen op; en zij :unnen ook aanmerklijk vergroot zijn (Y) Men gelooft te Batavia over 't g}ffeïeen , dat 'er op het eiland Java eeV lant groeit, welke een vergift uitlevert, waarCO Ten aanzien van den mancheniile-boom van Domingo zou dit niet vergroot zijn. Men eet, dat de vrucht van dien boom geen kwaad et aan de krabben en andere visfchen, welke dc lve eeten; en dat, naderhand, die krabben en die fchen de menfchen, die ze tot fpijs gebruiken, oden. - Men weet ook, dat het hout van dien nchenüle-boom, wanneer het nog groen it, de werk- .  NAAR CHINA. VIII. hoofdst. 141 waarvan de Javaanen zich bedienen , om hunne dolken te vergiftigen, 't welk de rninfte wond, daarmede aangebragt, ongeneeslijk maakt, — Ondertusfchen hebben fommige Europeefche wondheelers , onlangs, verzekerd, dat zij lieden, met dergelijke wapenen gekwetst, geneezen, doch de voorzigtigheid gebruikt hadden, om de wond langen tijd open te houden, en een fterke ettering daarin te veroorzaaken. Een der opzieners des kruidtuins te Batavia verzekerde Dr. gillan, dat 'er, in dien tuin, een boom groeide, die een vergiftig fap uitwaasfemde; maar dat men het geheim onder de bewooners der volkplan' ring niet durfde bekend maaken, uit vrees, dat de flaaven 'er de lucht van bekomen, en een kwaad gebruik daarvan maaken mogten. — In denzelven kruidtuin, die. naar het fchijnt, zoo wel fchaadelijke, ah nut' werklieden, die het willen bearbeiden, doet oni' komen. — Ik was 'er zelfbij tegenwoordig, toei een fJaaf, die een dun takje van den manchenille boom, dien hij niet kende, geklooven had, eei zwaaren brand in zijne handen, en een fterke op zwelling in zijn aangezigt Kreeg. Aant. des fran SCHBN VERT, Batavia. Den zesden van Lentemaand.1793. l l  Batavia. Den zesden van Lentemaand.»793- ! ] 1 1 i l & v a g t< e: ri . h' ki n; g< V£ m oj • 4 142 BRITSCH GEZANTSCHAP nuttige gewasfen bevat, groeit ook de plant, die het vermaarde hulpmiddel tegen de jicht, of de moxa van Japan, uitlevert. Sir wil li am temple heeft elders van dit geneesmiddel gewag gemaakt. Hetzelve is niet anders, dan die foort van memifia van linnjeus, welke men noxa noemt, omdat men 'er veel gemakijker, dan van eenige andere planten, eene bort van zachte lont of tintel van maakt. Vanneer men die in brand fteekt, werkt ij als een ligt brandmiddel , en onderoudt, langen tijd, een gelijkvormige en emaatigde warmte. Het geheele eiland Java brengt overvloed an eetbaare waaren voort. Zeer ongelijk m de noordlijke gewesten, alwaar de rond, gëduurende eenen verdrietigen winx, dor en onvruchtbaar fchijnt te zijn, i bijkans niets voor den herfst tot zijne' ipte brengt, geeft dit eiland, gelijk, over it algemeen, alle de Janden, tusfchen de =erkringen gelegen , de gefchenken der :tuur, het geheele jaar door, rijklijk te «ieten. — In Lentemaand is, onder ele andere vruchten, de maagast of mgastanga rijp. Deeze vrucht groeit ' hec eiland Java zeer weelig, en zij wordt  1 HAAR CHINA. VIII. HOOFD S T. 143 wordt 'er als de fmaaklijkfte van alle vruch-. ten aangemerkt. Zelden wordt zij, zelfs' in de warmfte breedten, ten noorden van den evenaar gevonden ,• ook ziet men ze noch op het vaste land van Indie, noch in de Westindifche eilanden. — Deeze vrucht heefc de grootte van een' middelmaatigen appel. Haare fchil, welke dik, hard en donker rood van kleur is, bevat fomtijds vijf, fomtijds zeven pitten, omgeeven met een blank vleesch, welk het eenig gedeelte is , dat men 'er van eet. Hetzelve is ongemeen lekker, rinsachtig van fmaak, en veel aangenaamer dan het vleesch of de zelfftandigheid van de kachimins der Westindifche eilanden, waarmede zij anders veel overeenkomst heeft. De ananasfen worden, op het eiland Java, niet in de tuinen, maar buiten op groote akkers geplant, en bij geheele karren vol, gelijk raapen, aan bosfen, ter markt gebragt. Men verkoopt ze voor zeer veel minder, dan een Huiver het ftuk, niettegenftaande het geld 'er veel gemeener is, dan in Engeland. — In deeze hoofdflac1 van Neêrlands Indie, is men, vrij algemeen, gewoon, degens, en andere werktuigen van ftaal of ijzer , met ananasier fchoor Batavia. Den zesien van Ler.tenaand,1793-  Batavia Den zes den van Lentemaand•793- ] ( l 1 ( i 4 144 BRITSCH GEZANTSCHAP .fchoon te maaken, omdat deeze vruchten 'het fterkfte zoo wel, als het minst kostbaare zuur bevatten, om den roest te ontbinden. - De fuiker kost 'er omtrent vijf Huivers het pond. — Alle foorten van leevensmiddelen zijn 'er goedkoop. Ons fcheepsvolk at 'er daaglijks versch vleesch. Men kan niet twijfelen, of eene landftreek , zoo laag, zoo moerasfig en Warm, als die van Java, in den omtrek van Batavia, is, niet van gevaarlijke kruipende dieren kriele. Dit is 'er in de daad ook het geval ; offchoon zij 'er echter niet veele ongelukken veroorzaaken. — De lacerta iguana of guana (ƒ), hoevel meer op het land, dan in het wateF eevende, verfchilt, ten aanzien haarer uitvendige gedaante, niet veel van de lacera crocodilus , of de krokodil, die zich, >ij menigte, in de grachten en rivieren an dit eiland ophoudt. — Intusfchen is le eerfte een fchaadeloos, daar de andere itegendeel een zeer vraatachtig dier is. — Zekerlijk is het een voorwerp van vrees; 00 De haagdis der Westindife.  raar CHINA. VIII. Hoö^DSf; 145 en, door eenen niet .zeer ongewóonen. overgang van gevoelen, wordt het, traps-^ wijs, eeh voorwerp van eerbied, van aah-: bidding , en ontvangt, als eene godheid, '\ offeranden* Wanneer een Javaan zich ziek bevindt, gebeurt het fomtijds , dat hij eene foort van kuip laat maaken ^ en dezelve met zulke eetwaaren* welken hij meent,- voor de krokodillen het aangenaamfte te zijn, vullen; Daarna plaatst hij zijne offerande aan den oever eener rivier of gracht, zich vastlijk verbeeldende, dat hij, door middel dier offeranden , van zijne ziekte zal bevrijd worden; houdende hij zich daarenboven verzekerd j dat, bijaldien iemand zoo' godloos kon zijn, dat hij die fpijs róofdë» zoodanig een perfoon zich de ziekte, om welker wegneéming het offer gebragt was, op den hals zou haaien. De godsdienftige vereering der kroko-> dillen is* in de daad, eene buitenfpoorigJheid, waaraan fommige natiën zich, reeds veele eeuwen geleeden , hebben fehuldig gemaakt. — Herodotus, een geloofwaardig gefchiedfehrijver, fpreekc 'er* in zijn gefchiedverhaal (g), op de volgende Wijs van: ,} Som^ ÉjO In het boek, Euterpè genaamd» II, deel. K Batavia: Oen zeslen van Lente-: naand. 793-  Batavia Den zes den van Lentemaand. i ] ] 1 1 146 BRITSCH GEZANTSCHAP • „ Sommige ftammen der inwooneren van "., Egypte merken de krokodillen als god„ heden aan; terwijl anderen dezelven als „ vijanden befchouwen. De bewooners van „ den omtrek van Thebe en het meir Mce5, ris houden deeze dieren voor heilig. Beide deeze ftammen hebben de ge„ woonte, eene krokodil op te voeden „ en tam te maaken, verfierende haare „ ooren met oorringen van edelgefteenten 1, en goud, en haare voorfte pooten met „ fchitterende ketenen. Zij geeven haar, „ op gezette tijden, de noodige fpijs, „ brengen haar offeranden , behandelen „ haar, gëduurende haar leeven, zeer eer„ biediglijk, en, wanneer zij geftorven is, „ balfemen zij ze en begraaven ze in een „ gewijde doodkist." 't Is zeer mooglijk, dat deeze bijgeloovigheid haaren oorfprong gedeeltlijk verfchuldigd is aan de waarneeming, dat de krokodillen, niettegenftaande haare groote /raatachtigheid, echter weinig menfchen loen omkomen. Men heeft niet opgenerkt, dat de zeldzaamheid deezer toevalen, aan de logheid deezer dieren, en de onmigzaamheid der wervelbeenderen van hunten hals, welke hun niet toelaat, in het vervol-  NAAR CHINA, VIII. HOOÏ-DSt. ïtf Volgen hunner prooi, zich gemaklijk en vaardig genoeg om te draai en, voornaamlijk toe te fchrijven is. — De tegenwoordigheid der krokodillen belet de inboorlingen van Batavia zoo wel, als de flaaven van beide fexen, geenzins , om zich , zonder onderfcheid, een- of tweemaal des daags, in de rivier of de kanaalen te baaden. Deeze grachten doorfnijden het land alomme, en (trekken zich tot den voet der bergen, verfcheiden mijlen verre van de zee, uit. De voornaamfle landbouw op het eiland Java is de rijstteelt. Zij overtreft groot-» lijks die van alle andere voortbrengfelert des lands. De luchtftreek is 'er voor dat gewas zoo voordeelig, dat men hier, op een en hetzelve tijdftip, de plant in alle haare onderfcheiden groeitijden kan zien. In 't eerst ziet men haare tedere blaadjes] zich boven de oppervlakte des waters, dat den grond bedekt, vertoonen. Daarna vindt men ze aan haare toppen een weinig verwelkt-, omdat zij verplant is, en een nieü* we groei nog niet lang genoeg geduurd heeft, om haar weder te verleevehdigen. Eindelijk, ontmoet men ze ook in haare volkomenheid, wanneer haare goudgeele airen, door den milden zegen hunner opK a ge- Batavia, Den zesden van Lentemaand,1793. i  Batavia. Den zesden van Lentemaand.1793. j 1 t c l a c l d Ij b zi k b lts Ho* BRITSCH GEZANTSCHAP' gezwollen zaadkorreltjes zwaar geworden* zich neerbuigende, de gevorderde rijpheid, van het plantgewas aankondigt. — Toen de Lion op de reê van Batavia lag, was de rijst 'er buitengewoon fchaarsch; maar, des niettegenftaande, werd het pond rijst aog fteeds onder de waardij van een fluiter verkocht. Als de grond, in welken nen de rijst wil planten, omgeploegd is, >eftaan de vooren uit zoo veel water, als arde. Tot dit werk bedient men zich alijd van buffels, die bijzonder gefchikt aartoe fchijnen te zijn: want de Javaafche 'uffels zijn bijkans als land- en waterdieren an te merken; in deezen zin, naamlijk, at zij groot vermaak in het water ftellen, lijvende, dikwijls, een'geruimen tijd, tot en hals toe, in vijvers of rivieren ftaan, )t dat de behoefte, om voedfel te zoeen , hen noodzaakt, het water te veraten. . Op het eiland Java zijn twee foorten van uffels. De gemeenften zijn dun, -onaanenlijk, van eene vuile , donkerbruine eur, en hunne huid met zeer weinig hair ïdekt. Hun kop is langachtig, en hunne uit puntig. Zij hebben geen' koslem. Hun-  HAAR CHINA. VIII. HÖOFDST. I4O Hunne hoornen, die buitengemeen lang zijn , zijn zoo zeer achterover gekromd, dat het dier, daarmede willende ftooten, eer de rammen, dan de ftieren, moet navolgen. — De andere foort van buffels verfchilt merklijk van de eerfte, zoo ten aanzien der kleur, als van het hair, welk veel dikker is. Zij hebben korte, nagenoeg rechtopftaande hoornen, een fterken hals en nek, grover ledemaaten, en fchijnen veel wilder te zijn. Behalve hunne geneigdheid, om zich gaarn in het water op te houden, zijn 'er flechts weinige bijzonderheden te noemen, waarin zij met de eerften overeenkomen. — De buffels, die voor de karren worden gefpannen, waaden met dezelven, niet zonder groote moeite en zwaaren arbeid,, door diepe en moerasfige wegen, die wel evenwijdig met anderen loopen, maar welke laatften uitmuntend goed worden onderhouden, omdat zij voor de rijtuigen der heeren, wanneer zij zich naar hunne buitenplaatfen begeeven, bijzonderlijk dienen. — Doch veele van deeze zijn thans leedig, omdat het getal der nieuwlings aankomende lieden van aanzien niet groot genoeg is, om het getal der geenen, die fterven, te vervangen; of K 3 ziJ Batavia. Den zesïen van Lentemaand.1792'  Batavia Den zes den van Lentemaand. 150 BPJTSCH GEZANTSCHAP zij haasten zich, om een land te qntfnappen, waar zij anders gevaar zouden loopen, om voor altoos te moeten blijven. In de rechtsgebieden, omftreeks Batavia gelegen, en onmiddelijk aan de Hollandfche Oostindifche maatfchappij onderworpen , telt men nagenoeg vijftig duizend Javaafche huisgezinnen, welke, ieder door elkander, op zes perfoonen gerekend, eene bevolking van drie honderd duizend zielen uitmaakt. — De ftad Batavia en haare voorlieden bevatten omtrent acht duizend huizen. Die der Chineezen zijn laag, en opgepropt van volk. De wooningen der Hollanders zijn wel gebouwd, ruim, zindelijk, en voor het grootfte gedeelte naar de luchtftreek wel gefchikt; de deuren en venfters wijd en hoog; de vloeren met groote marmeren plaaten bedekt, welke, van tijd tot tijd , met water befprengd, een aangenaamë" koelte aan het vertrek geeven. Maar een aanmerklijk gedeelte deezer huizen ftaat onbewoond; *t welk een zeker bewijs oplevert, dat de volkplanting in geenen bloeienden ftaat is. — Onder andere om Handigheden, dezelve waarheid aankondigende, kan men tellen.'  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST, 15» Jen: — de fchepen der maatfchappij, uit gebrek of van laadingen, of van fcheepsvolk,; nutloos, op de reê te verrotten liggende ; — geene oorlogfchepen tot dekking van haaren koophandel,zelfs maar tegen zeeroovers,die haare vaartuigen, fomtijds in het gezigt der reê van Batavia, aantasten;— de plaats, in geenen ftaat van tegenweer , bijzonder tegen eenen vijand, die, minder dan de Europeeërs, voor de gevaarlijkheid der luchtftreek te vreezen heeft; — fomtijds zoo veelen der krijgstroepen in de gasthuizen, als bekwaam tot den dienst; en eindelijk , — kommisfarisfen, uit Holland verwacht , om de misbruiken te verbeteren. Maar, dewijl de zending van zoodanige kommisfarisfen een groot wantrouwen te kennen gaf, kon zij niet met eer goed oog worden aanfchouwd ; ook was het niet volkomen zeker, of derzelvei komst niet hartlijker, dan die van eenen vijand, door fommige gemoederen vervloekt werd. In 't midden deezer duistere vooruitzigten, werd echter de aandacht dei hooge regeering van Indie te Batavia jegens haare gasten niet verminderd. Dewij de gezant, lord macartney, zich onK 4 pas Batavia. Den zesien van Lentemaand.•793- [  Batavia. Den zesden van Lentemaand.*793- 1 i 1 < ] < | t 15a BRITSCH GEZANTSCHAP enz. paslijk bevond, werd hij fterk verzocht, zich naar een van des gouverneurs landhuizen, op eenen grooten afftand van de ftad, in een zeer aangenaame en gezonde landftreek, tusfchen het gebergte, liggende, te begeeven, en zich tot herftel zijner gezondheid aldaar eenigen tijd optehouden. — Doch hij oordeelde het van zijnen pligt te zijn , zijne zending niet zonder noodzaak uit te Hellen', maar zijne reis voort te zetten, zoo ras de fchepen van hunnen voorraad van leevensmiddelen :n verdere noodwendigheden voorzien zouten zijn. Toen dezelven ingefcheept wa•en, begaf hij zich, den zeventienden van Lentemaand des jaars 1793 , weder aan joord, ten einde gereed te zijn, om de Iraat van Banda in te loopen, wanneer de jezette wind, welke in deeze zeeën, geluurende zes maanden in een noordlijke, :n de overige zes maanden in een zuidlij;e ftrekking waait, voor de fchepen, naar :hina beftemd, gunftig zou zijn, om, van len zuidkant, met volle zeilen derwaard e ftevenen. De verandering des winds, /elke trapswijs gefchiedt, begint gemeenijk omtrent deezen tijd plaats te hebben. BER-  BERDE AFDEELING. vaart des Britfchen Gezantfchaps door de ftraat van sunda. komst te bantam, vaart door de ftraat Van banka. aankomst te pul © - condore. vertrek van daar. JNHOUD. Het schip Lion geraakt in merklijk gevaar. — Noodzaaklijkheid om de brik Clarence te koopen. — Terugkomst in de ftraat van Sunda. — Het gezantfchap ontdekt 'er de brik Jackall. — De ingang der ftraat door eenige Engelfchen opgenomen. — Bepaaling der breedte en lengte van verfcheiden eilanden. — Op een derzelven ontdekt men holen , vol van die zwaluwennesten, waar van de Chineezen zoo veel werk maaken. — Manier, op welke de Javaanen die nesten verfamelen. — Befchrijving der Maleiërs, die de kust van Java en K. 5 s%m  154 INHOUD. Sumatra bewoonen. — Voorbeeld van befchaafdheid onder hen, gevolgd van een voorbeeld van wilde onmenschlijkheid. — Merkwaardige aanmerkingen over de ftraat van Sunda.— De fchepen van het gezantfchap loopen te Bantam binnen. — Tijdkortingen der Javaanen. — Verwonderlijke groeikracht op het eiland Java. — Het eskader zet zijnen koers naar de ftraat van Banka voort. — Vlottende eilanden. — Welke voordeden de Hollandfche Oostindifche maatfchappij van de tinmijnen van het eiland Banka trekt. Aankomst te Pulo-Condore. — Befchrijving der baai op de oostkust van Pulo-Condore. — Breedte en lengte van dat eiland. — Deszelfs inwooners. — Zij zijn voor het Engelsch eskader bevreesd.' — Zij ver laaten hunne huizen. — Zij laaten eetf brief voor het eskader achter. — Antwoord en gefchenk, door de Engelfchen op dezelve plaats neergelegd. — Storm. Een kanoo loopt groot gevaar. Ongeluk aan boord van het fchip de Indostan. — Vertrek van Pulo-Condor e. Eeni-  BRITSCH GEZ. enz, VIII. hoofdst. 155 J^enigen tijd na het vertrek des gezantfchaps van Batavia, kwam het fchip Lion in oogfchijnlijk gevaar. Het geraakte vast op den top eener rots, die nog nieuw fcheen te zijn; ten minfte in geene zeekaart aangeweezen was, en Hechts de diepte van drie vademen water had. De kruin deezer klip was niet grooter dan een lange boot, zijnde het water rondom dezelve zes of zeven vademen diep. Om haare ligging te ontdekken, moet men aanmerken, dat de westlijkfle windmolen op he zoogenoemde Kielhaalings - eiland zich vai daar zuidzuidöost, en het gasthuis op he eiland Purmerend zuidoost ten oosten uit Itrekt. Dewijl het achterend van het fchij. den gemelden top raakte, werd al het ge fchut, dat aan dien kant was, naar he voorlTe gedeelte gebragt. Men wierp he kleine anker op eenigen afftand uit; mei wond het fchip derwaard op, en het kwan 'er zonder eenige fchaade gelukkig af. Bij aldien het bovenfte der klip zich nader aai de oppervlakte des waters had verheven had dit toeval de fchroomlijkite gevolge: kunnen hebben, — Men klaagde, bij di gelegenheid, over het gemis van het voot raad De ftraat van Sunda. Den zeventienden van Lentemaand,1793- 1 > t C 1 1 1 »  De ftraat van Sunda. Den zeventienden van Lentemaand.-793' < I t ï5P* BRITSCH GEZANTSCHAP raadfchip de Jachall, en gevoelde, boe noodig men een Iigter had, om de grooter fchepen voor te zeilen, en op onbekende plaatfen, daar men voor gevaar beducht moest zijn, de diepte der zee te peilen. — De Engelfche kommisfarisfen te Kanton hadden twee kleine vaartuigen, aan de Engelfche Oostindifche maatfchappij toebehoorende, tot deezen dienst beftemd; maar in hunne laatfte berichtbrieven aan den gezant, te Batavia door hem ontvangen, hadden zij hun leedweezen te kennen gegeeven, dat die vaartuigen nog fteeds op een andere wijs gebruikt wierden. — Men was zelfs van gedachten, dat al voegde de Jachall zich ook weder bij de Lion en Indostan, een tweede Iigter niet onnut zou zijn. Om deeze reden zond de ambasfadeur eenige lieden naar Batavia te rug, ten einde 'er zoo een fchip te koopen, als men noodig had; en om zijne ichting voor den admiraal , hertog van :larence, aan den dag te leggen, gaf lij deszelfs naam aan dat vaartuig. Zoo dra dat vaartuig zich bij het kleine iskadertje gevoegd had, zette het terftond :ijnen koers voort naar dé opening, welke «ar de ftraat van Banka leidt. De oosthoek  KAAS. CHINA. VIII. HOOFDSÏ. l$j hoek van het eiland Sumatra maakt de westzijde deezer ftraat, gelijk de zuidhoek van datzelve eiland de noordzijde der ftraat van Sunda vormt. — Nagenoeg in den hoek , welken de laatstgenoemde ftraat maakt, en met een gezigt in die 'van Banka, ligt het Noord - eiland , welk, gelijk wij reeds gezegd hebben, tot eene vergaderplaats beftemd was, in geval de fchepen van elkander geraakten. Nabij dit eiland , is de diepte der zee zeer on> regelmaatig. Zij vermindert, op fommige plaatfen , in eene kabelslengte , var twaalf tot zeven vademen, en, op anderen , van zeven tot vier vademen. Deeze onregelmaatigheid werd ook dikwijls dooi de geheele ftraat waargenomen ; behalve nog de koraalbanken, die even onder de oppervlakte des waters zijn, en aan der witten fchuim, welken de brandingen dei zeegolven aldaar veroorzaaken, gemaklijk onderkend worden. Kort na de komst van de Lion aan hei Noord - eiland , kwam de Jackall, welk fchip men reeds zoo lang verlooren had. weder in het gezigt. Men had niet zonder waarfchijnlijkheid vermoed , dat , in dien ftormachtigen nacht, in welken hei varj Dé ftraat van Sunda. Den zeventienden van Lentemaand*1793'  Dc ftraat van Sunda. Den zeventienden van Lentemaand.1793. < ] t { < C r \ 2 f r r 158 BR1TSCH GEZANTSCHAP van de andere fchepen gefcheiden was, of, naderhand , in zijne poogingen , om zich weder bij dezelven te voegen, aan dat fchip eenig zwaar ongeluk bejegend was. Deeze brik was door een gedeelte des fcheepsvolks van de Lion bemand, en vermits men aan boord van dit laatstgenoemde fchip niet wist, dat Groot - Britannie reeds in oorlog was, konden de matroozen, die op hetzelve waren, niet eens het genoegen hebben, zich te verbeelden, dat hunne geweezen makkers, hunne vrienden, lan boord van de Jackall, veelligt gevangen genomen, maar echter nog in leeven ivaren. — De vreugde van hen weder te :ien, was algemeen. De Jackall had, in le daad, in 't begin der reis zoo veel chaade geleeden, dat die brik in de haven e rug moest keeren, om herfteld te worlen. De fchaade verbeterd zijnde, wendle zij alle vlijt aan, om zich weder bij e andere fchepen te voegen. Te Madedaar zij eenen zeer korten tijd na het ertrek van de Lion aankwam , moest ij eenige dagen vertoeven, om verversingen in te neemen. Vervolgens haa;n koers naar San Yago richtende, beïikte zij die haven , insgelijks, weinige da-  naar CHINA. VIII. hoofdst. 159 dagen te laat. — Van daar ftevende zij. naar het Noord-eiland zonder zelfs een-^ maal het anker uittewerpen. — De Jackall is , 't geen de zeelieden; gewoon zijn een goede zeeboot te noe-< men , vast en ineengedrongen gebouwd, en zeer gefchikt om ftormachtig weêr en een onftuimige zee tegen te ftaan ; maar niet ruim genoeg zijnde , brengt dat vaartuig in lange en verdrietige reizen weinig gemak aan ; ook zeilt het zoo fnei niet, wanneer de baaren der zee , door den wind gedreeven , geweldig gaan — De voorraad van leevensmiddelen aan boord van de Jackall, was door het zeewater bedorven; en, toen het fchip zich weder bij de Lion en Indostan voegde, vernam men, dat de rantfoenen van het fcheepsvolk zeer aanmerklijk verminderd waren.— De lieutenant saunders, die het bevel over dat fchip voerde, had zich, gëduurende de reis, zoo wel van zijnen pligt gekweeten, dat het grootlijks tot zijnen roem ftrekte. De Jackall geraakte fpoedig in ftaat, om de Lion te verzeilen; maar de wind bleef nog ongunltig. Deeze laatfte omftandigheid was zoo veel te droeviger, vermits De ïraat 'an Sunda. Den ze- 'entien- ien van Lente- naand, 1793-  De ftraat van , Sunda. Hen zeventienden van Lentemaand.1792* ! iöö BR1TSCH GEZANTSCHAP mits 'er zich ónder het volk der beide fchepen veele zieken begonden te openbaaren. — Offchoon de manfchap der beide fchepen een aantal van zes honderd koppen uitmaakte, hadden derzelver bevelhebbers echter het genoegen, dat zij in de zes maanden, federt welken zij de haven van Portsmouth hadden verlaaten, zelfs niet «en' man * aan ziekte j verboren hadden. Eene bijzonderheid, die, waar het ook zij, zelden plaats heeft. In een dergelijk tijdvak, fterft, op de gezondfte plaats aan land, van de honderd menfchen ten minfte één, en te Londen zelfs twee. Intusfchen moet men echter, bekennen, dat de zaaden van gevaarlijke ziekten onder de fcheeplingen reeds begonden te kiemen. Deeze waren de gevolgen van een langduurig verblijf .op zee en een heete luchtftreek. Eindelijk nam het getal der zieken zoodanig toe, dat het bedenklijk wierd. De fchepen zeilden nu eens naar deeze, dan weder naar andere ftreeken langs de kusten van Java en Sumatra, ten einde de gezondfte en koelfte plaatfert optezoeken, tlwaar zij het gunftig tijdftip met geduld ionden afwachten, om hunnen koers voort ;e zetten. Ge-'  naar CHINA. VIII. höofdsï. têi Gëduurende deezen tijd, dachten de wiskunftenaars, die zich aan boord van de^ Lion bevonden, en het geluk hadden, een uitmuntend werktuig om hoeken op te neemen te bezitten, zich van de gelegenheid, te moeten bedienen, om aan ftrand eene grondlinie te meeten, ten einde te onderzoeken , met welke naauwkeurigheid de voorgaande kaarten van den noordlijken ingang der ftraat van Sunda ontworpen waren. Ingevolge van dien, verkoos men, op de kust van Sumatra, een effen landftreek, nagenoeg tegenover de gewoone ankerplaats, als hiertoe allerbest gefchikt. De noordlijke punt deezer grondlinie begon nabij de waterplaats, en was van daar tot den afftand van achttien ketens van vijf en zestig fchakels, of vier honderd en tien roeden, voortgezet, maakende met den middagcirkel eenen hoek van acht en twintig graaden. Daarna volgde men dezelve {trekking, voor zoo verre de omtrek van het ftrand zulks wilde toelaaten , en de linie werd vijf en twintig ketens, of viji honderd en vijftig roeden, verlengd. Van de punten deezer grondlinie werden, dooi middel eener theodolite van ramsdbN; onderfcheiden hoeken met de grootfte II. de Et. L naauw Dé 'traaf 'an Sunda. Den ze- 'entten len van Lente- naand, 1793-  De ■ftraat van Sunda. Den zeyentienden van Lentemaand.<793. 162 BRITSCH GEZANTSCHAP naauwkeurigheid opgenomen, en de liggingen van het Noord - eiland , van Pulo Sina , welk 'er nabij is, van de ankerplaats van de Lion en Indostan, van de drie eilanden, nabij elkander gelegen, en de drie Zusters genaamd, en van Pulo Koppia, van daar bepaald. Vervolgens bediende men zich van Pulo Sina, van Pulo Koppia en van een der drie Zusters, om de oostlijke en westlijke punten van het eiland Dwars in den weg , van het eiland Button en de kaap Nikolaas op het eiland Java te beftemmen ; en tevens om zich te verzekeren , of de liggingen der onderfcheiden plaatfen , waarvan wij hierboven melding gemaakt hebben, volgens de eerde grondlinie wel met de juiste naauwkeurigheid bepaald waren. Dewijl de Indostan zijne ankerplaats bij Noordeiland verliet, en zich in de baai van Nikolaas , aan de noordkust van Java, begaf, had men goede gelegenheid, om de meeting van de kaap Nikolaas, zuid waard, tot de punt van Angeree uitteftrekken. Het fchip in de baai het anker uitgeworpen hebbende , bevond men door de middagshoogte der zon , en de ftrekking van het Noord - eiland, welke door middel van  KAAR CHINA. VIII. H00FDST. 163 van een zeekompas of ftreekwijzer, tot beftiering van het oog met een dubbel glas voorzien, gemeenlijk een kompas van azimuth genaamd, zeer naauwkeurig opgenomen was, de breedte der ankerplaats; — en ten einde den afftand tusfchen de ligplaats van de Indostan en het kleine eiland Pulo Salier, in de baai gelegen, met meer juistheid, dan enkel bij gisfing, te ontdekken , nam men het dek van het fchip van zijnen achter- tot zijnen voortleven tot eene grondlinie. Ten zeiven tijde , nam men van ieder uiterfte dier PTondlmie hoeken door middel van twee O fextanten, en de afftand van daar werd bij wijze van driehoeksmeeting berekend, Dewijl het fchip nabij het eiland ankerde, was op deeze handelwijs volkomen ftaat te maaken. — Men bevond, dat de breedte van Pulo Salier was vijf graaden, vijftig minuuten , dertig fekonden, ten zuiden van den evenaar; en, volgens eene bedekking van den eerften trauwant van Jupiter, door twee verrekijkers, op het eiland geplaatst, waargenomen, bevond men, des* zelfs lengte te zijn een honderd en vijf graaden , ■ zes en vijftig minuuten , dertig fekonden oostwaard, wanneer men den L % tijd, Dé Citaat van Sunda, Den zeventienden van Lentemaand*1703.  De ftraat van Sunda. Den zeventienden van Lentemaand. Zijidl. breedte. Oostl. lengte. Het hoofd van Java 6°47'—*. . io405o'3o* De drie Zusters 5 42 .. 105 41 36 Dwars in den weg 5 55 . . 105 43 Het Noord-eiland 5 38 . . 105 43 30 De kaap Angeree 6 2 • • i°5 47 30 De Bonnet, eil. . 5 58 30 . . 105 48 30 De Button, eil. . 5 49 .. 105 48 30 No- 16*4 BRITSCH GEZANTSCHAP tijd, waar op de bedekking van dien trauwant te Greenwich waargenomen wordt, rekent, zoo als dezelve in de zee-almanak aangetekend is. Ook onderzocht men de waare ligging dér kaap Nikolaas, en bevond, dat haare zuidlijke breedte was vijf graaden, vijftig minuuten, veertig fekonden , en haare oostlijke lengte honderd en vijf graaden, vier en vijftig minuuten, dertig fekonden van Greenwich , volgens de waarneeming omtrent den trauwant van Jupiter, daar wij reeds melding van gemaakt hebben, berekend. — Volgens verfcheiden doorfnijdingen en waarneemingen werden de breedten der volgende plaatfen bepaald, en tevens derzelver lengten uit de meergemelde waarneeming afgeleid :  naar CHINA. VIII. hoofdst. 165 Nopens den regelmaatigen gang der zee-. horologien, werd men aan land zeer ge--j maklijk verzekerd door eene waarneeming,. die niet veel moeite kostte. Men nam,^ op zeker uur, de verfchijning van de eene* of andere heldere vaste fter, in een bij- ^ zonder punt des uitfpanfels waar, en her-1 haalde die waarneeming in eenige volgende nachten. — Bij gelegenheid van eene deezer waarneemingen, gebeurde 'er iets, 't welk , voor eenige oogenblikken, een' grooten fchrik veroorzaakte. Toen Dr. oinwiddie op wegwas, om zijn aangezigt dicht aan eenen boom te fluiten, ten einde gereed te zijn, om eene fter, op het oogenblik zelve, dat zij 'er voorbijging, waarteneemen, terwijl een ander perfoon op het zee-horologie zijn oog gevestigd hield, vertoonde eene flang van geene geringe lengte, die zich tusfchen den ftam en de fchors van eenen boom, van denzelven afgeweeken, verborgen had, haar hoofd, gelukkiglijk zoo vroeg, dat de beide fterrekundigen tegen de beet der flang op hunne hoede konden zijn, en eenen anderen boom uitkiezen, om hunne waarneemingen voorttezetten. Naderhand had men gelegenheid, om de L 3 klei¬ de haat •an tunda. ~)en zeentten,'en van Lentemaand.793-  Be ftraat van Sunda. Ben zeventienden van Lentemaand,W3. 166 BRITSCH GEZANTSCHAP kleine eilanden Bonnet en Button, of Muts en Knoop, te bezoeken, In hun uitwendig voorkomen verfchillen zij grootlijksvan die laage en effen eilanden, daar wij bereids van gefprooken hebben. Het ftrand derzelven is zoo fteil en fcherp,dat het zeer ongemakiijk te beklimmen is. — Op eenigen afftand befchouwd, verbeeldt men zich, de overblijffejs van oude vervallen kasteelen te Zien, op de toppen van welker puinhoopen bereids groote, lange boomen groeien; maar, wanneer men 'er nader bijkomt, blijkt het duidlijk, dat deeze ingebeelde puinhoopen niet anders, dan gewrochten van een' vuurfpuwenden berg zijn. Uitberftingen van onderaardfche vuuren brengen dikwijls bergen, die van een regelmaatige gedaante zijn , en gemeenlijk bij wijze van afgeknotte kegels eindigen, voort. Maar, wanneer de brandende berg onder water is, zijn de uitgeworpen ftoffen, boven de oppervlakte der zee verfchijnende, wegens de ftukken en brokken, die 'er in het water weder afvallen, onregelmaatiger verfpreid, en laaten gemeenlijk de zijden der nieuwe fchepping naakt en wanftaltig, gelijk in die van het eiland Amfterdam, ?n van deeze twee kleine eilandjes, die, we-  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. l6? wegens eenige overeenkomst in gedaante, de Mats en Knoop genoemd worden, te^ zien is. Op het eiland de Muts vindt men twee; holen, welke zich in de zijden der rots_ ho-1 rizontaal uitftrekken , en een groot aantal. van die vogelnestjes, welke door de gulzigaards van China zoo greetig gezocht worden , bevatten. —'■ Deeze nestjes zijn famengefteld uit zeer dunne vezeltjes, vast aan elkander vereenigd door een lijmachtige, helder doorfchijnende ftof, niet ongelijk aan die, welke het zeefchuim op fteenen, beurtling door het getij bedekt, nalaat, of aan die kleevende, dierlijke zelfftandigheden, welken men op alle kusten drijvende vindt. — De nestjes hangen aan elkander en aan de zijden der holen, in geheele reiën, onafgebroken. De vogels,die deeze nestjes maaken , zijn kleine grijze zwaluwen , met een' witachtigen buik. Zij vloogen in zeer groote troepen, maar waren zoo klein, en zoo fnel, dat men ze in de vlugt niet fchieten kon. Dezelve foort van nestjes, wordt 'er gezegd, vindt men insgelijks in diepe nolen, aan den voet der hoogfte bergen in het midden van het eiland Java, en op eenen L 4 aan- De ïraat 'an Sunda. Den ze- 'entien* len van lente- naand. 793-  De ftraat van Sunda. Den zeventienden van Lentemaand. mi- i<$8 BRITSCH GEZANTSCHAP aanmerklljken afftand van de zee. Ook meent men, dat de vogeltjes, welke deeze nestjes bouwen, noch bouwftof daar. toe, noch' voedfel uit de zee haaien. In de daad is het niet waarfchijnlijk, dat zij, om het eene of andere te zoeken, over de hooge bergen, die tusfchen het middenpunt des eilands en de zee gelegen zijn, zouden vliegen , of de ftormachtige winden, welke dikwijls op die bergen heerfchen, overwinnen kunnen. Zij aazen op de infekten, welke in groote zwermen boven de ftilftaande waterpoelen van de valeien der bergen vliegen, en hun bek, die zeer wijd open gaat, is bijzonder gefchikt, om dezelven te vangen. Zij bereiden hunne nesten van de beste overblijffels van hun voedfel. — Hun grootfte vijand is de kiekendief, welke ze In hunne vlugt van en naar hunne holen dikwijls onderfchept. Deeze holen zijn, gemeenlijk, door rotfen van grijzen kalk- of witten marmer-fteen omringd. Men vindt daar hunne nesten in horizontaale reien, en in verfchillende diepten , van vijftig tot vijf honderd voet toe, geplaatst. De kleur en waardij deezer nesten hangt van de menigte en hoedaanigheid der gevangen in- fek-  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. J.69 fekten, en veelligt ook van den fiand of plaats, daar zij gebouwd zijn , af. Hunne' grooter of kleiner waardij wordt, hoofdzaaklijk, naar de gelijkvormige fijnheid en kieschheid van hun maakfel bepaald. De witte en helder doorfehijnende nestjes worden het meest geacht, en in China dikwijls tegen zilver opgewoogen. Deeze vogelnestjes maaken bij de Javaanen een' zeer gewigtigen tak van koophandel, waarin verfcheiden van hun, van hunne vroege jeugd af aan, bezig worden gehouden. Nadat de vogels twee maanden hefteed hebben, om hunne nesten te maaken, leggen zij in ieder twee eieren, welken zij in den tijd van vijftien dagen uitbroeden. Wanneer de jongen vlug beginnen te worden, oordeelt men het den besten tijd te zijn, om hunne nesten wegtehaalen. Men doet dit regelmaatig driemaal in 't jaar. — Om in de holen neet te daalen, bedient men zich gemeenlijk van ladders, van bamboes en riet gemaakt; maar, wanneer de holen zeer dief zijn, gebruikt men liever ladders van touw, Deeze verrichting is met veel gevaar ver zeld, en kost menig eenen het leeven. Dc bergbewooners worden 'er gemeenlijk to( L 5 ge De Iraat 'an Sunda. Den zeventien*ien van Lentemaand.»793-  De ftraat van Stmda. Den zeventienden van Lente, maand. »7P3. i ] 170 BPJTSCH GEZANTSCHAP gebezigd. Eer zij dit werk beginnen, offeren zij altijd vooraf eenen buffel,— eene gewoonte, welke de Javaanen daags voor eene buitengewoone onderneeming ftandvastig volbrengen. Ook fpreeken zij eenige gebeden uit, zalven zich met welriekende olie, en berooken den ingang van het hol met gom benjoin. Nabij fommigen dier holen, wordt eene befchermgodin aangebeden. De priester derzelve brandt reukwerk , en legt zijne befchermende handen op allen, die zich gereed maaken , om in een hol neer te daalen. Ten zeiven tijde bereidt men zeer zorgvuldiglijk eene flambouw, die van de gom, welke uit eene foort van boomen, op het nabuurig gebergte groeiende, druipt, gemaakt wordt, en niet ligt door vaste lucht of onderaardfche dampen uitgebluscht wordt. Sommige natuurkenners verzekeren, dat de zwaluw, welke de nestjes, die met zoo veel graagte" gezocht worden, toeftelt, geele veeren met witte plekjes in haaren taart heeft; 't welk lÏnnjeus echter mor haar kenfchetfend karakter verklaard ïeeft. — Intusfchen is het mooglijk, dat er twee foorten, of verfcheidenheden van die  naar CHINA. VIII. hoofdst. IJl die zwaluwen zijn, wier nesten even fchat-1 baar zijn. v Aan den zuidhoek van het eiland Su-^ matra, fcheen niets van deeze vogelnestjes, bekend te zijn. Ten minne hadden die* geenen der inboorlingen , welke dikwijls, aan boord onzer fchepen kwamen, niet het' geringfte denkbeeld daarvan. Deeze Indiaa-^ nen, die veelerhande ooft en moeskruiden te koop aanbooden , kwamen, deels, in booten, waarvan beide einden op gelijke wijs fpits uitliepen, en met een beweegbaar roer aan beide uiterften voorzien waren , ten einde gereed te zijn, om, met even veel gemak, voor- en achterwaard te gaan; en deels in kano's, zoo fmal, dat zij uitleggers, of planken, op zijde noodig hadden, ten einde het omflaan te beletten. Ieder deezer kano's werd door een enkel man beflierd, die zich van een' riem bediende , welke aan beide einden breed was, om het vaartuigje beurtling daarmede aan iedere zijde voort te fchoffelen. De booten zoo wel , als de kano's, waren bemand met lieden, die de kusten der meeste eilanden in de Chineefche zee bewoonen, en onder de benaaming van malei er s bekend zijn. Zij fpreeken al- te raat an 'unda. )en ze- entien- 'en van \eme^ mand, 793' ïunia- ra.  Sumatra. Den zeventienden van Lentemaand.V93« j < ï i i j 1 a b V rfprong!ijke betekenis, in gebruik zijn. Aant. tS nederd. vert.  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 173 het ftrand zijn niets meer dan hutten, v in welken zij niet overënd kunnen ftaan. * Hunne kleederen dekken hen niet veeb over de middel. — Zulk een leeven zou,' in het grootfte gedeelte van Europa, in» de daad oneindig ongelukkig zijn; maar de Vruchtbaare luchtftreek van Sumatra belet, dat zij, die hetzelve aldaar leiden, 'er veel van lijden. In den omtrek der verblijfplaatfen deezer Maleiërs, is een groote uitgeftrektheid lands met grof en lang gras bedekt, in 't wild groeiende op eenen grond, gelijk aan dien, welke de omliggende bosfchen voortbrengt. Waarfchijnlijk, is des die grond, door menschlijke naarftigheid, van het houtgewas gezuiverd; maar, dewijl hij nu aan zich zeiven overgelaaten is, zoo dat 'er niets dan in 't wild opgroeit, fchijnt zulks aan te duiden , dat de bevolking deezer landftreeken eertijds grooter is geweest, dan zij tegenwoordig is. Men behoeft zich, in de daad, over geenen trap van verval, of verwoesting deezer landftreek re verwonderen, bijaldien haare inwooners in een' ftaat van altoosduurende vijandfchap leeven ; gelijk men reden heeft te vermoeden, uit hunne voorzorg, dat Deeze Uithoek des eilands is, bijkans, tén eenemaal bedekt met een woud van martgelboomen, die uit een zoutachtig moeras opgroeien. De mangelboom fchiet zijne wortels, indien men ze zoo noemen mag, van vef* fchillende deelen des (lams in een krommé (trekking uit in het water, maak^nde op eenigen afftand eene foort van boogen uitj tot dat Zij den grdud, door de zee' bedekt, ontmoeten. — Aan deeae wortel, M » öf Suma* 'ra. Den ze'enden»ien ' ars '.entetiaandt  Sutna' tra. Den zeventienden, van Lentemaand.-793- 180 BRITSCH GEZANTSCHAP of omgekeerde takken, vindt men niet zelden oesters en andere kleine fchelpvisfchen vastgehecht: en deeze omftandigheid heeft gelegenheid gegeeven, dat men fomtijds van oesters , die op de boomen groeien , hoort fpreeken. De verderflijke dampkring, en de mist, welke, vooral des nachts, boven dien moerasfigen grond blijft hangen, moesten noodzaaklijk hunnen invloed tot het Noordeiland, welk in deszelfs nabuurfchap ligt, en de fchepen, die bij hetzelve ankerden, uitftrekken. In den avond drijven de wolken 'er gemeenlijk laag, en vernaauwen den gezigtëinder grootlijks, doordien 'er noch doorgaande , noch fnelle luchtbeweeging in den dampkring plaats heeft, om dezelven te doen verdwijnen. De donkerfte deezer wolken waren met een groote menigte elektrieke ftof bezwangerd, welke zich in de fchitterendfte blikfemftraakn, bijkans onmiddelijk op elkander volgende, vertoonden; maar de donder werd flechts zelden gehoord, en deszelfs Hagen waren, naar de zwaarte van den blikfem, die 'er vooraf ging, niet geëvenredigd. De fchitrerende lichtjes , welken men onder de fjagen der riemen, of anderzins aan  naar CHINA. VIII. hoofdst, l8l aan de oppervlakte der zee ontwaar werd, werden zekerlijk door de lichtgeevende deeltjes, over dezelve verfpreid , veroorzaakt. En wanneer men eene golf met de hand aanraakte , bleeven verfcheiden deezer lichtende deeltjes, eenigen tijd, op de huid zigtbaar. Maar, voorzeker, deeden zij, bij nacht, de oppervlakte der zee niet glansrijker fchitteren, dan de tienduizenden der glimwormtjes, door de infektenkenners lampyris genaamd, op denzelven tijd, het ftrand. De glans, welken deeze lichtende vlieg doet uitftraalen, komt uit de twee laatfte kringen van haaren onderbuik voort, welke zich bij iedere ademhaal ing van het infekt beweegt, en beurt^ing met lichtftof vervult, om dezelve naar buiten uit te fchieten. Men onderftelt, dat het luchtverfchijnfel, het ver fchieten eener fier genaamd, binnen de keerkringen zeldzaamer, dan daar buiten, waargenomen wordt. Maar wij zagen nu hier fommigen; doch zij bewoogen zich minder fnel, en verdweenen ook niet zoo fchielijk, ■—■ als in de gemaatigde luchtftreeken. —■ De thermometer van fahrenheit rees in de fchaduw zelden boven vijf en tachtig of zes M 3 en Sumatra. Den zeventienden van Lentemaand.1793-  Swna» tra. Den zeyentienden van Lentemaand. vw Java. iSs BRITSCH GEZANTSCHAP en tachtig graaden. Nogthans was de lucht, welke men inademde, zoo heet, als of zij uit eenen oven kwam. Zelfs die geenen, welke allergezondst waren , ondervonden eene foort van traagheid en zwakheid. En hieraan was het gedeeltlijk toetefchrijven, dat wij thans voor de eerfte maal twee man van ons fcheepsvolk verlooren , die van de masten of fprieten in zee vielen en verdronken. Het kleine eskader befloot toen, zijne tegenwoordige ftandplaats te verlaaten, in hoop, dat het omtrent kaap Nikolaas, de noordlijkfte van het eiland Java, eene beter zou vinden. — Het vond daar ook, in 4e daad , noch moerasfen op de kust, noch mist. De land- en zeewind woeien 'er in geregelde orde. De lucht was door» gaands helder; het weer fchoon , terwijl men aan de tegenover gelegen kust zwaar re regenbuien zag neervallen. Offchoon de vaart door de ftraat van Sunda naar China, of van daar te rug, fomtijds langs de kust van Sumatra fchielijlcer gefchiedt, dan wanneer men langs de kust van Java ftuurt, wordt echter het verlies van één of twee dagen, door de zorg voor de groo» Hf veiligheid, van het fcheepsvolk rijklijk ver-  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 183 vergoed. De afftand van Noord-eiland van de kaap Nikolaas is omtrent achttien Engelfche mijlen, en de koers noordwest en zuidoost. Wanneer men van de baai van Nikolaas oostwaard ftevent, is de eerfte baai, welke men ontmoet, die van Bantam, eertijds vermaard, omdat zij de verfamelplaats der fchepen was, die van Europa naar het Oosten gingen. — bantam was de groote marktplaats, van waar de peper en andere fpecerijen door het overig gedeelte der waereld verdeeld werden. De Oostindifche maatfchappijen, zoo wel van Engeland als van Holland, hadden daar haare voornaamfte faktoorijen. De kooplieden van Arabie en Indostan begaven zich met hunne waaren derwaard. De koningen van Bantam waren zoo begeerig, om dien koophandel aan te moedigen, dat zij de vreemdelingen tegen de geweldenaarijen en Wraakzuchtige geneigdheden hunner onderdaanen krachtdaadiger wijs befchermden, nooit gedoogende, dat moord, aan eenen vreemdeling bedreeven, ongewroken en ongeftraft bleef; daar integendeel een vreemdeling, die eenen inboorling gedood had, met het betaalen eener geldboete aan des overleedens nabeftaanden vrij is. M 4 . Dee- Java. Den zeventienden van Lente- . maand. I7S>3.  Java. Den zes den van GrasmaandÏ793,. Ï84 BRITSCH GEZANTSCHAP Deeze ftad was lang in een' bloeiende» ' ftaat: maar, nadat de Hollanders, in de nabuurfehap van Bantam, de provincie jakatra veroverd, en aldaar zij Batavia gebouwd hadden, wervvaard zij den zetel zoo wel hunner regeering van Indie, als van hunnen koophandel overbragten; en de Engelfchen naar Indostan en China geweeken waren, nam ook de koophandel een' nieuwen koers, en Bantam behield van zijnen voorgaanden luister en rijkdom flechts eenige geringe overblijffels. Andere omftandigheden hebben het verval der ftad verhaast. — De baai geraakt nog daaglijks meer en meer verftopt , zoo door het zand, welk de beeken en kleine ftroomtjes, die van de gebergten ftorten, derwaard voeren; als door de koraalrotfen, die zich oostwaard zeer verre uitftrekken; weshalve zij tegenwoordig voor belaaden fchepen onbruikbaar is. Zelfs moest een gezelfchap, welk zich, met de pinas van het fchip de Lion, naar die ftad wilde begeeven, van een kanoo gebruik maaken, pm 'er aan land te komen. Een zwaare brand , onlangs aldaar voorgevallen , verhielde de meeste huizen, der ftad , waar ?gn zeer weinigen herbouwd zijn. Door het  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 185 het gantschlijk verval des koophandels van Bantam, is ook de 'magt van deszelfs koning verlooren gegaan. — In de oorlogen, welken hij tegen de andere vorften van Java heeft - moeten voeren, riep hij de hulp der Hollanders in, en van dien tijd af aan, was hij niet anders dan als hun gevangen aan te merken. De vorst houdt thans zijn verblijf in een paleis, in den Europeefchen fmaak gebouwd, binnen den omtrek van een kasteel, waarin eene bezetting, door die van Batavia derwaard afgevaardigd, ligt, en welker bevelhebber zijne bevelen ontvangt, niet van den koning van Bantam, maar van een Hollandsch opperhoofd , of gouverneur , die in een ander kasteel, ook aan de ftad, doch meer naar den zeekant, grenzende, zijne wooning heeft. Ondertusfchen wordt aan zijne Bantamfche majefteit vergund, eene bende krijgstroepen , uit inboorlingen des lands beftaande , op de been te houden. Ook heeft hij verfcheiden gewapende vaartuigen, door middel van welken hij zijn gezag over een gedeelte van den zuidhoek van het eiland Sumatra handhaaft. Zijne enderdaanen moeten hem al den peper. M 5 wel- Java. Den zesden van Grasmaand.1793-  Java. Den zesden van Grasmaand. I < 1 1 V k ti r 186 BRITSCH GEZANTSCHAP welken zij in een van beide eilanden infamelen, toe een' laagen prijs verkoopen, en volgens een verdrag is hij verpligt, dien met een kleine winst, en veel onder de innerlijke waarde van dat zeer gezocht voortbrengfel, over te geven. — De vorst, die tegenwoordig te Bantam heerscht, voegt de geestlijke magt bij de waereldlijke. Hij is tevens opperpriester van den Mohammedaanfehen godsdienst, met welken hij fommigen van dg godsdienftige gewoonten en bijgeloovigheden der oorfpronglijke inboorlingen van Java vermengt. Dus vereert lij , bij voorbeeld , den grooten banian, jf Indiaanfchen vijgenboom, die ook in tndostan voor heilig gehouden, en onler welken de godsdienstplechtigheid aldaar rerrieht wordt, gelijk de Bantammers te;enwoordig nog alle zaaken van ftaat, onler den een' of anderen lommerrijken •oom, bij maanlicht, verhandelen. • Wegens den moord, onlangs, aan den ingelfchen fchrijnwerker gepleegd, melden zich deeze laatften, onder het geleide an het Hollandsch opperhoofd, bij den oning van Bantam, en gaven hem plechg kennis daarvan. De vorst deed terftond vee zijner gewapende vaartuigen naar Su- ma-  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST, 187 matra vertrekken , met bevel, om hen, 3 welke dien moord bedreeven hadden, op \ te zoeken. Deeze zorg was ook niet zon-( der gevolg. Eenigen tijd, nadat de lche-, pen Lion en Indostan deeze kust verhaten hadden, kreegen zij bericht, dat één der misdaaders ontdekt,en te recht gefield was. In de baai van Nikolaas vindt men een riviertje , waaruit men zich gemaklijk van versch water voorzien , en op een* kleinen, afftand van de kust een dorp, alwaar men buffels, gevogelte, moeskruiden en ooft tot een' maatigen prijs bekomen kan. Daaglijks kreeg het fcheepsvolk van de Lion verfche eetwaaren. De verdekken der fchepen, en de balken werden met azijn gevvasfchen: ook ftond men aar ieder matroos een rantzoen azijn toe. On de lucht der fchepen te verbeteren, werc 'er op verfcheiden plaatfen vuur gebrand, en de aanbrengers van verfche lucht wer den geftaadig in beweeging gehouden Men vond het ook dienftig, de zieken ei de geenen, die begonden te beteren, vai de fchepen aan land te zenden , om d landlucht te genieten, en zich daaglijk met wandelen, als anderzins te oefenen. De 'ava. ten zes* 'en van hasnaand.793- i 1 1 i  Java, Den zesden van Grasmaand,V93- I : < i l £ \ \ a 11 g e v: s 188 BRITSCH GEZANTSCHAP Dezelve middelen van voorzorg werden ook omtrent de kaap Angeree, zuidwaard van de kaap Nikolaas gelegen, in 't werk gefteld. De Hollanders hadden er, dicht bij een Maleitsch dorp, een kleine batterij van vier ftukken kanon. Ook is daar eene fabriek van indigo fY), die gemaakt wordt van de bladen der indigo-planten, welke in die nabuurfchap groeien. — Aan den mond der rivier omtrent de kaap Angeree is eene zandbank, die haaren uitloop niet weinig belemmert; en, dewijl de droesfem ter indigo - vaten 'er ingeworpen , en de *oede hoedaanigheid des waters daardoor nerklijk bedorven wordt, kan men ligt be- (O Om indigo te bereiden, laat men de bladen leezer plant, in groote tobben, rotten. De masi, die daar uit ontfiaat, wordt in vierkante ftuken gefneeden; en vervolgens laat men ze drooen, tot dat zij die foort van fteenen uitmaakt, melken men naar Europa vervoert. — Op de Westindifche eilanden, bereidt men de indigo niet leen van de bladen, maar ook van de fteelen en engels der plant. Om deeze reden is de laatst2me!de indigo altijd minder in waarde, dan de ostindifche en die van Gnatimalo, welke alleen m de bladen bereid wordt. Aant. des fran:hen vbrt.  NAAR CHINA. VIII. HOÖFDST. 189 begrijpen, dat deeze waterplaats zoo goed] niet is, als die in de baai van Nikolaas. \ Zelfs de laager klasfe der bewooneren1 deezer kust behoefde niet, zoo het fcheen,' zonder ophouden te werken, enkel om de noodwendigheden tot haar leevensönderhoud te bekomen. Integendeel heeft zij tijd, gelegenheid en lust, om zich door veelerhande uitfpanningen te vermaaken. Eene van de voornaamfie tijdkortingen der Maleiërs beftaat in het zien van de verfcheiden houdingen, door eenen en denzelven tooneelfpeeler onder verfchillende masken gemaakt. Uit de vertooning van zoodanig een fchouwfpel, welk de Engelfchen bijwoonden , bleek het, dat de fchouwfpeeler door menigvuldige poogingen en langduurige oefening een verwonderlijke magt over alle de uitwendige fpief ren van zijn ligchaam verkreegen had; in zoo verre, dat hij,op een'en denzelvcn tijd, aan ieder een vrijwillige,van de anderen onaf hanglijke en onderfcheiden, beweeging gaf. Wanneer zijne vcrdraaijingen zoo vreemd en buitengewoon waren, dat zij verwondering baarden, en de toejuiching der aanfchouweren verwierven, werd de postuurmaakej terftond de uitwerking daarvan gewaar- dooi ïava. Den zes- len van Irasnaand.'793.  Java. Den ze den van Grasmaand. ioo BRITSCH GEZANTSCHAP door dé menigte kleine koperen nuintftuk"ken, bij hen in gebruik, welke als eert hagelbui aan zijne voeten kwamen neerftorten. De Maleitfche aanfchouwers wa* ren zeer talrijk, en, volgens gewoonte, met hunne krisfen, of dolken, gewapend* Wanneer zij, op het tooneel, een buitengemeen kunstftuk zagen verrichten, dat hun behaagde , lieten zij de leevendigrte en fterkfte aandoeningen daarover blijken; en fommigen der Europeeërs, die zich onder hen bevonden , waren niet zonder fchroom, of niet veelligt het gefchreeuw en gewoel een voorboode van eenen verraderlijken aanval tegen hen Was. Niettegenftaande deeze kwaade geneigdheid der inboorlingen, waren echter de Britfche zeelieden ras bekend genoeg met hun , om gemeenzaam met hun te handelen. Sommigen onzer matroozen befteedden een gedeelte hunner foldij, welke zij too zuur verdienden, om aapen van hurt te koopen. De meesten deezer aapen waren van die foort, welke linnjeus ftmia vygula noemt, en welker onderfcheidend kenmerk is, dat het hair van hun voorhoofd altijd achterwaard fchijnt gekamd, in met bijzondere zorg tot een toupée ge*  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 191 gevormd te zijn. Haare wangen zijn voor »ene zeer groote. uitbreiding vatbaar, zoo Jat het dier de eetwaaren , welken het niet terftond nuttigen kan, voor het toekomend gebruik daarin bewaart. — Andere matroozen gaven, boven deeze lapen, den voorrang aan den vogel, mino genaamd, welke in gedaante en grootte veel naar een ekfter zweemt, en wegens een geele kraag of naakt vlies rondom den hals merkwaardig is. Men onderftelt, dat van alle de bekende vogels geen bekwaamer is , om de menschlijke fpraak duidlijker te leeren nabootfen , dan deeze mino. De visch, welken de Engelfche matroozen, al boenende, [kip-jack, of ventje bemoeial, pleegen te noemen, ftrekte hun fomtijds tot een aangenaame tijdkorting, Het is de blennius ocellatus der natuurkenneren. Zijne oogen puilen ongemeen verre uit het hoofd. Men zag hem, niei zelden, dicht aan het ftrand boven de oppervlakte van het water opfpringen. — Over het geheel levert de ftraat van Sunda geen fmaaklijken visch op. Om deeze reden zijn de Maleiërs dikwijls genoodzaakt a jonge haaien, of de kleiner foort van haaien te eeten, hoewel het vleesch van dien visch Java. Den eeS' den van Grasmaand,»793-  Java. Den zes den van Grasmaand.-793- ioa BRITSCH GEZANTSCHAP visch te fterk en te onaangenaam is, om "bij verkiezing genuttigd te worden. Men meent, dat de tegenwoordigheid der haaien alleen genoeg is, om andere" visch te verdrijven. Intusfchen hebben wij boven reeds gezien, dat op de reê van het eiland Amfterdam overvloed van den voortreflijkften en fmaaklijkften visch te vinden is, niettegenftaande de kust aldaar ook van eene menigte haaien, en wel van een verbaazende grootte, overvloeit. Een andere oorzaak, welke, fomtijds, de visch van een beftemde ftreek wegdrijft, heeft nog in de ftraat van Sunda plaats; naamlijkJ de fterke vaart zoo van Europeefche als Afiatifche fchepen , van allerleie grootte, die 'er zonder tusfchenpoozen doorftevenen. Doch al heeft deeze ftraat gebrek aan visch, hetzelve wordt door de vruchtbaarheid der wederzijdfche oev rs overvloediglijk vergoed. De bebouwde grond beloont 'er niet alleen rijklijk des landsrhans arbeid; maar de vruchten en kruiden, die aldaar van zelfs groeien, zijn ook menigvuldig, en worden met weinig moeite be-^ reid, om tot voedfel voor den mensch te verftrekken. Men vindt in de bosfchen vruchten, niet aangekweekt, maar in 't wild  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. wild groeiende, die, hoewel volkomen eetbaar, echter wegens den overvloed van anderen, algemeen verwaarloosd worden. — Eenige bevelhebbers van het fchip de Lion, die eene wandeling op het land deeden^ doch zich niet verre van het ftrand verwijderden, ontmoetten aldaar eene vrucht, in grootheid en gedaante naar een peei gelijkende, welke nooit te koop aangebooden werd, offchoon de inboorlingen de; lands ze nuttigden. Die vrucht groeidf onmiddelijk uit den geheelen ftam de booms, en niet, gelijk de kakaonooten ei de vrucht des broodbooms, alleen aan he bovenfte gedeelte van dien , of aan he dikfte gedeelte der voornaamfte takken. Wegens de groote menigte van heester gewas, en kruipende planterr, die zich aa andere boomen vasthechten, en eene fooi van net vormen, is het zeer moeilijk, i de bosfchen van Java diep door te drir gen, ten zij men met een werktuig vooi zien zij , om zich den weg te openei Sommigen van die kruipende plantgewasfe waren zeer fterk. ■— Onder anderen, za men 'er eene plant, die zich , in de trant der convolvulus-planten , in eene ftengel, welke overal één duim over h< , II. deel. N kru Java. Den zesden van Grasmaand»1793' i t t i t [* i. n g B n :t is  Java. Den zei den van Grasmaand.3793.. 104 BRITSCH GEZANTSCHAP kruis dik was, ter lengte van meer dan honderd voet, over den grond uitftrekte.— Wegens gebrek aan een' doorgaanden ftroom van verfche lucht, was de hitte in die bosfchaadjen bijkans verflikkende, en, in de nabuurfchap van eenen moerasfigen grond, vielen de mosquito's of muggen ten uiterfte lastig. — In fommige open plekken vond men fpinnewebben van een zoo fterk weeffel, dat de draaden zonder een fnijdend werktuig niet gemaklijk van een te fcheiden waren. Deeze draaden fcheenen zeer gefchikt te zijn, om den inval van zekeren inwooner der zuidlijke deelen van Europa te billijken , welke voorftelde, om van de draaden van fpinnekoppen ftoffen te maaken; — eene zaak, welke allen, die geene andere dan de voddige webben, welken deeze infekten in Engeland fpinnen, ooit gezien hebben, ten hoogfte belachlijk moet voorkomen. In de bosfchen van Java, wordt het oog des wandelaars dikwijls vermaakt door het gezigt zoo der fraaie bloesfemrijke hoornen, als der fchoone, fchitterende kleuren van het pluimgedierte. Ondertusfchen troffen onze reizigers niet zelden vogelen aan, die in plaats van door hun lieflijk gezang hun  naAr CHINA. VIII. HöOFDS-h 195 hun gehoor te ftreelen , integendeel zulk een tfisfend geluid maakten, dat zelfs de (langen daaromtrent 'er door werden aangehitst, om hun vergift uittefchietert. — In deeze uitflappen, gevoelden de wandelaars zelden het ongemak van deri regen. Êij ons verblijf op deeze kust, had het drooge jaarfaifoen pas een aanvang genomen; en de wind begon opteftaani zoodat de fchepen, offchoon langzaam , echtei eenigen voortgang konden maaken, om de ftraat van Banka te bereiken. Men bedoor , derhalve, zonder uitftel de proef daarvan te neemen. In het midden van Grasmaand, kwamef. 'er twee fchepen, na een korte vaart, uil China aan. Dit deed zien, dat de pasfaatwind tot nog toe ongunftig was, om, ten minde met een gewenschte fnelheid, in eer tegengeftelde richting te zeilen. — Deeze fchepen bragten de bevestiging méde dei gunftige tijdingen, welken de ambasfadeui te vooren reeds uit China ontvangen had. en verfchaften tevens de goede gelegen heid, om naar Europa te fchrijven. — Kort daarna, veranderde de wind zooveel, dat de Lion 'er door aangemoedigd wierc ©m onder zeil te gaan. Maar de ftrooir. N * lie{ Java. Den zeiden van\ Grasmaand'*1793* i I |  Java. Den zei en twin tigfien van Grasmaand.1793. 196 BRITSCH GEZANTSCHAP liep nog zuidwest, en fomtijds zoo fnely . dat hij meer dan twee mijlen in eene uur afleide; terwijl, intusfchen, de wind zoo zwak was, en door menigvuldige halte zoo afgebroken werd, dat wij maar weinig vorderden , en dikwijls genoodzaakt waren, het anker uittewerpen, opdat het fchip niet te rug zou gedreeven worden. Dit duurde tot den zes en twintigften van Grasmaand, wanneer de Aroom zijne richting begon te veranderen, en eerst oostzuidöost, maar den volgenden dag noordoost, een halve mijl in eene uur, liep. Van de geringe koelte, die 'er woei, werd alle mooglijk gebruik gemaakt, door zoo veel zeilen bijtezetten, als de Lion draagen kon. Aan weerskanten waren bonnetten of zeilen, aan de groote zeilen gehecht, die zich verre buiten het ligchaam' van het fchip uitbreidden. Boven het opperfte bramzeil, welk liet vierde in getal is, het eene boven het andere, van het dek gerekend, en naar evenredigheid kleiner dan de geenen, die laager zijn, werd nog een vijfde zeil, zeer klein en van een driehoekige gedaante, opgehijst, welk, wegens zijne groote verheevenheid, door de Engelfche mairoozen de luchtfehrapper ge-  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. IO7 genoemd wordt. Dit zeil was niet zonder uitwerking. Terwijl het eskader, op den afftand van omtrent drie mijlen van de Broeders, twee kleine eilandjes, met houtgewas bedekt, en met koraalrotfen omringd , ten anker lag, had men gelegenheid, om hunne ligging met naauwkeurigheid te bepaalen. Hunne breedte bevond men te zijn vijf graaden acht minuuten zuidwaard van den evenaar, en hunne lengte honderd en zes graaden vier minuuten oostwaard van den middagcirkel van Greenwich. — Omtrent deeze plaats werden verfcheiden walvisfchen gezien; welke, federt de fchepen Lion en Indostan het eiland Amfterdam verlaaten hadden , de eerften waren, die men vernomen had. Den acht en twintigften van Grasmaand, ontdekte men de bergen van het eiland Banka , hunne toppen boven de dijzige lucht , die het laage land omhulde, uitfteekende. — De Clarence en Jackall kreegen bevel, om vooruit te zeilen; en het duurde niet lang, of zij maakten fein, dat zij niet meer dan drie vademen watei N 3 von- Java. Den zes m twintigftenvan Grasmaand,miDen acht en twin. tigfteit van Grasmaand. 1793De ftraat van Banka.  De ftraat yan Banka. Den ach en twin- tigften van Gras- waana". Ï7P3- 198 BRITSCH GEZANTSCHAP vonden; h welk de Lion noodzaakte, voor een' korten tijd het anker uittewerpen. , De Indostan geraakte , ten noordwesten van het kleine eilandje Lucipara aan den grond. De Lion, welke nu weder onder zeil was, zond oogenbliklijk een groot kabeltouw, dat aan het fchip de Indostan werd vastgemaakt, en de roeibooten kreegen insgelijks last, om aan het fchip, welk in verlegenheid zat, alle mooglijke hulp te bewijzen. De pooging, welke de Lion deed, om de Indostan af te brengen, was van dat gevolg, dat de kabel, offchoon zes duim in den omtrek dik , ras brak ; doch niet eer, dan nadat de Indostan van de rots, daar het fchip op vast zat, afgeraakt was. De Indostan kwam 'er gelukkig onbefchaadigd af. De oostkust van het eiland Sumatra was geftaadig in ons gezigt; en de zee, tot pp zekeren afftand, troebel en haar water minder zout. Deeze omftandigheden werden veroorzaakt, deels door de menigte versch water, welke de groote rivieren van dat eiland in zee Ontlastten; en deels door al de aarde en het zand, welk die rivieren van de gronden, daar zij doorliepen,  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. ÏO? pen, affpoelden en mede in zee voerden. Men zag 'er ook groote brokken land, die, eerst door het geweld der ftroomen losgefcheurd en weggevoerd , naderhand, als een fpel van wind en ftroom, gins en derwaard dreeven. Het waren in de daad kleine drijvende eilandjes, door de kracht der vlietende wateren van de vaderlandfche oevers afgereeten. De wortels der hoornen en heestergewasfen, die daarop groeiden, moeten, zekerlijk, fterk door en aan elkander geweeven, en met eene menigte vaste, taaie en zwaare aarde wel voorzien aan, om eene foort van ballast te vormen, gefchikt, om den drift dier eilandjes te maatigen , en de ftammen der boomen in een' loodrechten ftand te houden. Den dertigften van Grasmaand, kwam het eskader nabij het zuidlijkfte der drie Nanka-eilanden, dicht aan de westkust van het eiland Banka gelegen, ten anker. Dit laatstgenoemde eiland is om die zelve reden, naamlijk, zijne tinmijnen, in Afie bekend, om welke Engeland, in zeer oude tijden, eer het door zijne kunften zoo wel, als door zijne wapenen zijnen roem dooi N 4 alle De Qratt van Banka. Den acht •,n twin» tigften van Gras. maand. «793* Den dtrtigftenvan Grasmaand.1793'  De . ftraat van Banka Den di tigften van Grasmaand'793. fioo BRITSCH GEZANTSCHAP alle de waerelddeelen verfpreid had, in Europa beroemd was geworden 'r Het eiland Banka ligt tegenover de rivier Palambang, die een gedeelte van het eiland Sumatra befpoelt. De fouverein van , Banka is ook de bezitter van een rechtsgebied aan de rivier Palambang, en houdt 'er zijn gewoone verblijfplaats. Dat de beheerfcher van Banka zijn gezag over zijne eigen onderdaanen , en zijne onaf- hang- (*) Tot hiertoe was ik met mijne vertaaling van lord macartney's reis naar China gevorderd, tóen ik een werk, onder anderen ook op deeze reis betreklijk, en in'dit jaar, te Parijs, in groot octavo, gedrukt, ontving. Hetzelve voert deezen tijtel: Foyage d Canton, capitale de la province de ce nom, d la Chine; par Gorée, le Cap de Bonne Esperance, et les Isles de France et de la Reunion; ftuivi d'Obfervations fur les voyages a la Chine, de lord macartney, et du citoyen van Bk aam, et d'une Esquisfe des arts des Indiens et des Chinois; par le c. charpentier cossigny, Ex - Ingenieur. — De burger charpentier cossigny, die, eeuige maanden lang, in Kanton zijn verblijf ge. houden, eene reis door fommige Oostindifche eilanden gedaan, en alles met een oplettend wijsgeerig oog befchouwd heeft, geeft in het gemelde werk de duidlijkrte proeven daar van. — Om nu van de reis naar Kanton, dat een fraai ftukje op zich  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. ZOt hanglijkheid ten aanzien der nabuurige vorften, zoo wel handhaaft, is hij in een' groote maat verfchuldigd aan den bijftand der Hollandfche Oostindifche maatfchappij, die eene volkplanting en eene bende krijgstroepen te Palambang heeft, in wedervergelding van deezen dienst, is de koning van Banka, bij verdrag, verpligt, al het tin , welke zijne onderdaanen uit de tinmijnen haaien, aan de maatfchappij te zich zelve is, niet te fpreeken, merk ik maar aan, dat charpentier cossigny eene menigte aai* merkingen over lord macartney's reisbefchrij ving door Mr. staunton, van zeer onderfchei den inhoud, mededeelt; waarvan ik de gewigtig ften, tot nut en genoegen der Nederduitfche lee zeren , als aantekeningen , bij deeze vertaaling welke daardoor des te belangrijker moet worden voegen zal. De aantekeningen, uit hem te om leenen, zal ik,door bijvoeging van den naam cos signy, van de anderen onderfcheiden. Op het bovenftaande gezegde van Mr. stauis ton merkt cossigny het volgende aan: „ Engeland was, oudtijds, door zijne tinmijne vermaard, omdat 'er toen geene anderen in Europ bekend waren. Banka, welk eiland weinig bi volkt is, is niet het eenig land van Indie, wel tin levert. Sumatra, Bornéo, Malakka, Pegu zei den ook veel tin naar China, alwaar het zeer fter vertier heeft." cossigny. N5 De Qraat van Banka. Den dertig\lenvan Grasmaand.ï?93- . > i a k. ' h k  Se ftra*t van Banka. Den der tigften van Gras- tnaand. «793. 1 1 1 t c i «aa BRITSCH GEZANTSCHAP te leveren. En op gelijke wijs, als de koning van Bantam zijn volk noodzaakt, om hem al den peper tot eenen zeer laa"gen prijs afteftaan, welken hij, vervolgens, met een geringe winst aan de Hollanders verkoopt; zoo eischt ook de vorst van Banka van zijne onderdaanen, dat zij al hun tin merklijk onder de innerlijke waardij hem leveren , welk hij dan met een klein voordeel aan de Hollandfche Oostindifche maatfchappij weder overdoet. —• De mijnwerkers van Banka hebben, door langduurige oefening, groote kunde in de handelwijs, om uit de delffiof, waarin de tindeeltjes begreepen zijn, het zuiver erts te bekomen , weeten te verkrijgen. Zij flooken hunne fmeltovens met hout, en niet met iteenkoolen, die zelden vrij genoeg van zwavel zijn, opdat de buigzaamheid van het erts 'er niet door lij de. Op 3e markt van Kanton wordt ook fomtijds ian het tin van Banka de voorrang boven iet Europeesch tin gegeeven. ,— Men neent, dat de voordeden, welken de Holandfche Oostindifche maatfchappij van den inhandel geniet, jaarlijks ten minfte honerd en vijftig duizend ponden fterling beraagt, Sir  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 203 Sir erasmus gower merkte aan:/ „ Dat de fchepen4 met veel voordeel aan^ de Nanka-eilanden kunnen ankeren. Men j „ kan zich daar zeer gemaklijk van brand-, „ hout voorzien. Het versch water deezer^ „ eilanden blijft langer goed , dan eenig, „ ander water, voorheen door het eskader „ op eilanden in deeze zeeën ontdekt, en „ om die reden boven hetzelve te waar„ deeren. Drie kleine beekjes ontlasten „ zich in een diepe waterkom. Op een* „ kleinen afftand van die kom zette men „ een oxhoofd, waarin rondom gaten ge„ boord waren, in den grond, welk in „ korten tijd vol helder en zuiver water „ was. Wanneer de zee hoog is, behoefE „ men de watervaten niet meer, dan tien „ roeden verre te rollen. Bij laag water „ zal de afftand honderd roeden bedraa„ gen; maar de grond is vast en zeer „ effen; en, 't geen men in deeze bran* „ dende luchtftreek als iets zeer belangrijks voor de matroozen moet aanmer„ ken, is, dat zij niet alleen bij het vuh „ len der watervaten, maar ook voor het S9 grootfte gedeelte van den weg , langs „ welken zij die rollen, in de fchaduw ?, werken. — Het getijde rijst en daali )e raat an lanfa. ~)en der- igjlen an ïras- naand. 1792'  De ftraat van Banka. Den dertigftenvan Grasmaand.Wl- i i i j » » i r. r. ti »! »» « » ao4 BRÏTSCH GEZANTSCHAP ,, 'er elf voet, en heeft flechts eens in „.vier en twintig uuren plaats; ten minfte „ was het zoo gëduurende al den tijd, >, welken de Lion aldaar ankerde. De „ reê, alwaar het fchip lag, is op de „ zuider breedte van twee graaden twee m en twintig minuuten , en de lengte van „ honderd en vijf graaden een en veertig • minuuten oostwaard van Greenwich. Zij • is van het zuidwest ten zuiden, tot het , noordwesten volmaakt gedekt; en geen wind kan 'er een hooge zee verwekken, , dewijl de landpunten, welke den ingang , der reê vormen, flechts op een' korten , afftand van elkander liggen." ,, Bij gelegenheid , dat men in eene , boot het grootfte deezer kleine Nanka, eilanden rond zeilde, ontdekte men eene • rei boomen, die helderder groen en jonger waren dan het bosch, welk zij bezoomden ; en, toen men daar landde, zag men, dat deeze zoom in een' vochtigen grond, nog naauwlijks door het zeewater verlaaten, opgefchooten was. — Op verfcheiden plaatfen des eilands, werden ftukken en brokken van haimatites, of bloedfteen gevonden. Deeze fteenen hadden een cirkelvormige *» ge-  NAAR CHINA. VIII. H00FD9T. 2©5 „ gedaante, in welker midden eene hol„ ligheid was, gedeeltlijk beboord met „ zand, welk , naar het fcheen , een „ vocht, dat buiten twijfel, eertijds, in „ die natuurlijke ketels had gekookt, ver„ vangen had. — Dicht rondom deeze „ kleine eilanden, is de zee zeer ondiep, „ en men ziet 'er verfcheiden hoopen „ fteen, met ijzerërts doormengd, boven „ de oppervlakte des waters uitfteeken, „ zonder de minfte fpooren van eeniger„ hande groente te vertoonen , even ala „ of zij, door de kracht van eenen bran„ denden berg, onder de zee verborgen, „ eerst federt korten tijd, opgeworpen waren." Den vierden van Bloeimaand, gingen de fchepen van de Nanka-eilanden onder zeil. Men verhaalt, dat in de nabijheid dier eilanden eene ondiepte begint, welke voortloopt naar eene rots, die zich nagenoeg tot de oppervlakte des waters verheft, er Frederik Hendrik genoemd wordt, naai een fchip van dien naam, welk, eenige jaaren geleeden, op die klip geftooter heeft, en verongelukt is. — Het was var weezeclijk nut, de juiste ligging dier rot! ne De 1 draai '. van Banka. Den dertig/lenvan Grasmaand*miDenvierden van Bloeimaand.1703. L l  De flraat van Banka. Den vierden van Bloeimaand.1793' so6 BRITSCH GEZANTSCHAP net te bepaalen, opdat zij niet, in het vervolg, gelegenheid tot een dergelijk ongeluk voor anderen tnogt geeven: maar de beide brikken Clarence en Jackall, bene-» vens zes booten, werden te vergeefs gebruikt om dezelve te zoeken. Het is dus zeker, dat of alle deeze vaartuigen moeten in hunne nafpooringen zeer ongelukkig, of de algemeene opgaaf haarer ligging gebrekkig geweest zijn i want niet alleen hebben noch de brikken, noch de booten iets van die voorgewende rots ontdekt} maar zij hebben zelfs niet het minfte fpoor van de ondiepte, welke, naar men zeide, zich van die rots tot aan de Nanka - eilanden tlifftrekte, vernomen. — Het eskader zette zijnen koers voort, en pasfeerde, den tienden van Bloeimaand , op de oostlijke lengte van honderd en vijf graaden, acht en veertig minuuten, van Greenwich, de linie. Sir erasmüs göwer merkte aart: dat r*§, volgens de waarneemingen, op ,, den middag , omtrent de poolshoogte „ gedaan, ontdekt had, dat de ftroom de „ fchepen een' halven graad noordwaard , had gedreeven; welke omftandigheid „ men„  NAAR CHINA. VIII. HOOFDSl*. fiO? i, men , in gevolge de aantekeningen, in. het werk van Mr. dunn (7) te vin-J „ den, had kunnen verwachten." .— En dezelve fchrijver voegt 'er zeer wel bij, dat de ftroom, in dit jaargetijde, ook westwaard voert; maar, toen wij het land van Pulo (m) Lingen ontdekten , bevonden wij, dat de ftroom ons in vier en twintig uuren zeven en twintig Engelfche mijlen oost* noordöostwaard gevoerd had. De evennachtslijn, of zoogenaamde linie, (/) dunn's directory genaamd. («O Pulo is oorfpronglijk een Maleitsch woord. Hierom wordt het door de Europeeërs, naar ge. lang der verfchillende klanken, welken de letters van het alphabet in de uitfpraak bij hen hebben, ook op verfchillende wijs gefpeld. Onze fchrijver volgt altijd de fpelling, welke hierboven gebruikt is. Anderen fchrijven poelo, of poele, of pull». De geleerde hadrianus reland, die beroemde kenner der Oosterfche taaien, verkiest de fpel. ling poeloe. Het betekent een eiland. Om deeze reden vindt men, in de kaarten van den Indifchen oceaan, dit woord zoo dikwijls bij de naamen der eilanden geplaatst, b. v. Pulo Panzjang, dat is: het Lange eiland; Pulo Babi, het Varkens eiland, enz- Men zie h. relandi Disf. Misc. torn. III. Disf. XI. pag. 77. Aant. des nederd. vert. De Iraat >an Bank*. Den 'ienden van Bloeimaand*1793.  He ftraat van Banka. Den tienden van Bloeimaand.179$. aoB BRITSCH GEZANTSCHAP nie, loopt over Pulo-Lingen, een zeer groot eiland, merkwaardig wegens een gebergte, welk zich omtrent het middenpunt van hetzelve verheft, en welks kruin, vorkswijs verdeeld, in twee punten uitloopt, gelijk de berg Parnasfus; doch waaraan ohze ongeleerde matroozen den naam van Ezelsöoren geeven. . Ieder dag bood ons gezigt nieuwe eilanden aan, allen grootlijks verfchillende in gedaante, grootte en kleur. Sommigen lagen eenzaam ; anderen in groepen, bij elkander; eenigen waren met een groen tapijt bekleed; anderen met groote, lange boomen bedekt; en anderen wederom flechts naakte rotfen, wijkplaatfen van ontelbaare menigte vogelen, wier mist ze van verre als krijtbergen deed voorkomen. Gëduurende deeze vaart woei het, fomtijds , een' hevigen ftorm , die kort van duur, maar van donder, blikfem en zwaaren regen verzeld was. Het eskader was dikwijls genoodzaakt, het anker uittewerpen. De zee was, op deeze breedte,, zelden boven acht vademen diep. De thermometer van fahrenheit ftond van vier en tachtig tot negentig graaden , in de fchaduw. De hitte was fomtijds zoo druk-  NAAR CHINA. VIII. H00FDST. 20f) drukkende, dat weinige lieden aan boord, 't zij van de reizigers, 't zij van hetfcheepsvolk, een volmaakte gezondheid genooten. Sommige reizigers gingen beurtling van het eene fchip naar het andere, om van lucht te veranderen; 't welk niet gantschlijk zonder vrucht was. — Verfcheiden matroozen werden door een' Herken buikloop aangetast, die , befmetlijk geworden zijnde, een algemeene verlegenheid onder het fcheepsvolk verwekte. Daarenboven had men weinig hoop, het einde daarvan te zien, zoo lang men geene gelegenheid had, om de zieken van boord aan ftrand te brengen, daar zij een zuivere lucht en verfche eetwaaren, en bijzonder groenten, konden genieten. Pulo-Condor dat is, het eiland Condore, heeft het voordeel van eene ankerplaats te bezitten, welke tegen alle winden beveiligd is. Ingevolge van dien, liep het eskader, den zeventienden van Bloeimaand, in een ruime baai, op de oostkust van dat eiland, binnen, en wierp het anker aan den ingang van den zuidiijken uithoek dier baai uit. Wegens eene zandbank, die zich, ter lengte van twee der- II. deel. O den De Iraat van Banka. Den Henden van Bloeimaand. PutoCondore,Den zeventienJen van Bloeimaand.1793*  PuloCondoreDen zeyentienden van Bloei, maand. 1793- sio BRITSCH GEZANTSCHAP den van den ingang, dwars voor denzel' ven uitftrekt, is de zee daar niet meer dan vijf en een halve vadem diep. Daarna ontdekte men, dat aan de andere zijde dier bank een veilige doorvaart was, om in het binnenlte der baai te komen, welker noordzijde door een klein eiland,oostwaard van daar gelegen , gedekt wordt. De geheele baai wordt door vier kleine eilanden gevormd, die zoo nabij elkander liggen, dat zij, uit verfcheiden oogpunten gezien zijnde , elkander fchijnen te raaken. — Alle deeze eilanden zijn, buiten twijfel, niet anders, dan ruuwe overblijffels van oorfpronglijke bergen , die door verloop van tijd van het groote vaste land zijn afgefcheurd. Het voornaamfte derzelven is elf of twaalf Engelfche mijlen lang, en omtrent drie breed. Het heeft de gedaante eener halvemaan , en beftaat uit eene rei fpitfche bergen. De breedte van dat eiland is, volgens eene waarneeming, omtrent de hoogte der zon, op den middag genomen , acht graaden veertig minuuten noordwaard van den evenaar; en deszelfs lengte, volgens een goeden tijdmeeter, honderd en vijf graaden vijf en vijftig minuuten oostwaard van den middag- cir-  Saab. CHINA. VIII. hóofdst, 2Ü cirkel van Greenwich.—■ Mr. jacksöN, die de baai peilde, flapte op een deezer eilandjes aan land. Hij vond daar, op het ftrand, een fchildpaddennest («), met verfcheiden jongett; die pas uitgekomen waren; en aan wier buik nog eene foort van moederkoek; placenta, hing; Ieder deezer jonge fchildpadden, die, haaren vollen groei bereikt hebbende, eenige honderd pond zwaar konden zijn, woog toen Hechts zeer Weinig oneen, en was niet meer dari één en een halven duim lang. De Engelfchen hadden , eertijds, èètte volkplanting op Pulo - Condofe. Maar, iri het (n) „ Een fchildpaddennest zou eeri vreemde zaak zijn. De fchildpad is een land- en waterdier % zij legt haare eieren op het land; door middel haarer zwemvinnen, maakt zij eene kuil in het zatndj Jègt haare eieren in menigte daarin; bedekt ze wéder met zand, en keert in de zee terug. Ik begrijp niet, wat de foort van moederkoekplacent Aj man haaren buik hangende, zeggen wil.' Op het eiland Ascenfion, heb ik veele kleine fchild. padden, die pas uitgekomen waren i en naar de 2ee liepen; gezien; maar zij hadden niets ónder' den buik , welk het denkbeeld eener placenta kon ■verwekken. Ik weet niet,- dat dieren,' welke eieren' ' ieggen ,• iets hebben 't geen men met dien nsfarri feeftemmeh kan.** — c'ossiqn#. & 2 PuloUondorê,Den ze'entienien van Bloei-. naand, i?93<  PuloCondore.Den zeventienden van Bloeimaand. ais BRITSCH GEZANTSCHAP het begin deezer eeuw, hebben fommige Maleitfche krijgsknechten, die in Engelfche foldij waren, uit wraak wegens onbillijke' behandeling, alle hunne bevelhebbers , en bijkans de geheele volkplanting vermoord. De weinige Engelfchen» die den dood ontkwamen, verlieten het eiland ; en federt dien tijd , hebben zich geene Europeeërs meer daar opgehouden.— Aan het einde der baai, is, dicht aan een fraai zandig ftrand, een dorp gelegen, met een lange rei kokosnootenboomen, derwaard leidende. Het dorp wordt, aan den noordoostkant, tegen het geweld der zeebaaren beveiligd door een rif koraalrotfen, achter welken de kleine vaartuigen een veilige anker-, en de booten een gemaklijke landingplaats vinden. Sommigen van het fcheepsvolk gingen aan land. Zij hadden, echter, de voorzigtigheid gebruikt, om zich vooraf wel te wapenen, dewijl men achter de rotfen eenige groote kano's ontdekt had, welken men vreesde , Maleitfche zeeroovers te zijn.— Op het oogenblik, op welk onze lieden aan land flapten, naderden verfcheiden der inboorlingen het ftrand, hen met menigvuldige blijken van beleefdheid en wel-  NAAR CHINA. VIII. HOOFDST. 213 welwillendheid verwelkomende. Daarna geleidden zij hen naar de woonplaats van hun opperhoofd. Zij vonden hem in eene bamboezen hut, netjes gemaakt, en grooter dan de andere wooningen des dorps. De vloer was eenige voeten boven den grond verheeven , en met matten belegd. De hut was zoo vol volk, als zij kon bevatten. Het fcheen, dat de inwooners uit hoofde eener feestlijke plechtigheid , of ten minfte tot een algemeene, onderlinge verlustiging bij elkander gekomen waren.— In een der vertrekken zag men een outer, met beelden verfierd; en deszelfs afdeelingen met beeldnisfen van gedrochtlijke godheden behangen. Maar noch de houding, noch het gedrag der inboorlingen kondigden de minfte daad van godsdienstoefening aan, en niemand werd in een biddende, of vereerende geftalte gezien. Tegens den wand ftonden etlijke fpiesfen , met haare punten neerwaard gekeerd, gelijk ook eenige ouwerwetfcha fchietgeweeren, die mei lonten worden afgefchooten, en een draaibas. — De kleeding deezer lieden beftond uii een ftuk katoenen lijwaat, los om het lig chaam gewonden, Hunne platte aangezigO 3 ten. Pulo"ondore.Den ze'entienïen van Bloeimaand.1703.  PuloCondoreDen zeventienden van Bloeimaand. !7°3. *!4 BRITSCH GEZANTSCHAP ten, en kleine oogen gaven duidlijk te kennen, dat zij van Chineefchen oorfprong waren. Verfcheiden lange ftrooken papier, aan den zolder hangende, waren met kolommen Chineesch fchrift befchreeven. Intusfchen kon echter een dier Chineefche zendelingen, die den Engelfchen tot tolken dienden, welke mede aan land was gegaan, geenen der inboorlingen op eenigerhande wijs verftaan; maar, wanneer de woorden gefchreeven werden, begreep hij den zin daarvan terftond : want, offchoon hunne faal, gefprooken wordende, van die der Chineezen ten eenemaal verfchilt, zijn nogthans hunne karakters Chir neesch. — Bij deeze gelegenheid, bleek het met volkomen zekerheid , dat deeze karakters hetzelve voordeel als de Arabifche cijfers hebben, welker beelden overal, daar zij bekend zijn, dezelve begrippen verwekken \ daar integendeel de letters der andere taaien geene zaaken, maar flechts bloote hoofdftoflijke klanken aanduiden, welke, verfcheidenlijk, met elkander vereenigd, woprden of andere meer famengeflelde klanken vormen, en in onderfcheiden taaien, onderfcheiden denkbeelden,  NAAR CHINA. VIII. H00FDST. 2I5 den doen ontdaan, hoe zeer de gedaante van hun alphabeth hetzelve zij (o). De inwooners van Pulo-Condore zijn, naar het fchijnt, van de Cochinchineezen afkomffig. Hunne voorouders verlieten Cochinchina , hun vaderland , uit hoofde hunner verknochtheid aan eenen van deszelfs («) Deeze bijzonderheid, welke onze fchrijver, hier boven, omtrent de Chineefche karakters, met betrekking tot de bewooners van het eiland Con. dore, aanmerkt, ftrekt zich nog veel verder uit, De zaak is te merkwaardig, en kan aan eener wijsgeerigen geest te veel gelegenheid tot befpie gelingen geeven, dan dat ik 'er hier niet een wei' nig omftandiger van handelen zou. Offchoon de Chineefche karakters aan verfchei. den andere volken, behalve de Chineezen, eiger zijn , en van hun kunnen geleezen en verftaar worden, werden zij echter van hun niet op die wijs, als van de Chineezen, uitgefprooken, maai de uitfpraak derzelven door die volken , en die dooi de Chineezen verfchilt hemelsbreed.— Niet alleei: in het geheele Annamitifche rijk, dat is, in de koningrijken Tunquin en Cochinchina , ten zuider van China gelegen, en in Siam en Kamboja, aar de gemelde rijken grenzende; maar ook in het keizerrijk Japan, oostwaard van China, worden dezelve Chineefche karakters geleezen en verftaan; maar een inwooner van Tunquin, een Cochinchi. O 4 nees' Pulo. Condore. Den zeventien'den van Bloeimaand.1792'  PuloCondoreDen zeventienden van Bloeimaand.1793- i 1 si6 BRITSCH GEZANTSCHAP zelfs fouvereinen, in voorigen tijd, door verfcheiden zijner eigen onderdaanen onttroond. De Engelfchen deeden in het kleine dorp, daar zij geland waren, het voorftel, om eenige eetwaaren te koopen, en de inwooners beloofden, dat zij hun best zouden doen, om den voorraad, dien men be- nees, een Siammer, een Kambojer, een Japanner, geeft 'er eenen anderen klank aan, dan een Chinees. Dus kan ook geen inwooner van het Anna* mitifche rijk eenen Japanner, geen Japanner eenen inwooner van het Annamitifche rijk, en geen van beiden eenen Chinees , wanneer zij tot elkander wilden fpreeken, verftaan, offchoon zij zich in het fchrijven van dezelve karakters bedienen, en dus in gefchrifte elkander hunne gedachten kunnen mededeelen. Men kan dit niet klaarder voorftel. len, dan wanneer men zich op de tekens der getallen , waarvan zoo veele onderfcheiden volken zich bedienen , beroept. Te weeten, de cijfers i, 2, 3 enz. worden verftaan niet alleen van den Nederlander, den Franschman, den Spanjaard, den Italiaan, den Engelschman en voorts van alle volken van Europa; maar zelfs ook van de Arabie. •en, Turken, Perfiaanen en Maleiërs, bij welken illen zij, of even eens, of met eene zoo geringe verandering, welke niet noemenswaardig is, in ge. ►ruik zijn : maar van ieder van die volken worden ;ij op hunne wijs, in hunne taal, en dus anders en  NAAR CHINA. VIII. HO OF D ST. 217 begeerde, tegen den volgenden dag gereedi te houden. Men wilde zich dan van diej gelegenheid ook bedienen, om de zieken' aan land te brengen , indien het weêr' gunftig daartoe was. De ochtendftond was' zeer fchoon. Sommige lieden van het fchip de Indostan hadden eene affpraak gemaakt, om zich, dien dag , op een klein en anders uitgefprooken. — 't Geen op deeze wijs omtrent onze cijfers gefchïed is, is ten aanzien der Japanners, der inwooneren van Tunquin, van Cochinchina, van Siam en Kamboja, omtrent alle de karakters of woorden der Chineefche taal ge» fchied. Wanneer men de zaak dus begrijpt, gelijk zij in de daad is, kan men zich van den aart van dit geheimzinnig fchrift een denkbeeld maaken. — Den leezer, die begeerig is , hier meer van te weeten, wijs ik naar de meermaalen gepreezen disfertationes miscellanece hadr. relandi, daar die geleerde man, torn. III. disf. XI. pag. 109 et feqq., een duidlijk voorbeeld daarvan geeft. Hij heeft van fommigen der gebruiklijkfte naamwoorden de Chineefche karakters , in 't koper gefneeden, medegedeeld, de Chineefche uitfpraak en de Latijnfche overzetting daarvan 'er bijgevoegd, en vervolgens getoond, hoe in de taal der Japanners, hoe in die der inwooneren van Tunquin, Cochinchina, Siam en Kamboja (die nagenoeg dezelve uitfpraak gebruiken) die Chineefche karakters luiden. Aant, des nederd. vert. O 5 Zondove. Den ze- •entien- len van 3loei- naand, 792'  PuloCondore.Den zeventienden van Bloeimaand.1793- j ] si8 BRITSCH GEZANTSCHAP klein eiland, dicht aan Pulo-Condore gelegen , te vermaaken. Naauwlijks waren zij 'er aangekomen, of het weer begon te veranderen, en de lucht te betrekken, De boot ging terftond weder onder zeil, om, indien het mooglijk was, het fchip te bereiken, eer de dreigende itorrn een' aanvang nam. Intusfchen overviel de ftorm hen, eer zij den halven weg volbragt hadden. — Een van het kleine reisgezelfchap was een jongeling, wiens vader door onpaslijkheid belet was geworden, dat fpeelreisje bijtewoonen, en die nu, van het dek van de Indostan, de terugkomst der boot met de grootfte angstvalligheid te gemoet zag. Hij ontdekte ze fomtijds op den top der baaren; maar een oogenblik daarna verdween zij weder achter dezelven. De onverfchilligfte aanfchouwer (indien het mooglijk was, dat iemand bij zulk eene gelegenheid onverfchillig kon zijn,) twijfelde zelfs niet, of de boot zou in sene zee, welke in een' korten tijd zoo rreeslijk onftuimig was geworden, een srooi der golven zijn; terwijl de ontroostjaare vader vuuriglijk wenschte, in de soot te zijn, als of zijne tegenwoordigheid Jen ftorm had kunnen bedaaren. On-  kaar CHINA. VIII. hoofdst. sip Ondertusfchen beftuurde hij, die aan het roer zat, de boot met zoo veel voorzigtigheid, en hield den voortleven derzelve met zoo veel beleid en goed oordeel op de naderende baar, die haar anders dreigde te bedekken, en in den afgrond te Horten, altijd zoo recht aan, dat hij eindelijk nog het fchip bereikte; maar, in dat laatfte oogenblik, liep zij nog gevaar van om te flaan, of tegen de zijden van het grooter fchip in ftukken geftooten te worden; zod heevig was het geflinger van hetzelve. Zoo ras de ftorm bedaard, en het wederom aangenaam weêr geworden was, werden 'er booden naar het eiland afgevaardigd, om den beloofden voorraad vati eetwaaren te ontvangen en te betaalen, Maar, hoe verwonderd waren zij , toer zij, bij hunne aankomst in het dorp, hetzelve verlaaten vonden. Hunne wooningen waren niet gefloten. Hun huisraad, uitgenomen eenige wapentuigen, welker de Engelfchen, bij hun eerfte bezoek, ir dezclven gezien hadden, en zelfs he tam gevogelte, dat bij de deuren hunnei hutten graasde , was niet weggenomen In de voornaamfte hut vonden zij een papier, met Chineefche karakters befchree- ven. Puit. Condore* Oen zeventienden van Bloeimaand.17P3- i  Pulo* Condore Den zeventienden van Bloeimaand.1792* 220 BRITSCH GEZANTSCHAP ven, waarVan de letterlijke overzetting na1 genoeg het volgende te kennen gaf: „ Dat de bewooners des eilands niet „ talrijk en zeer arm, maar eerlijke lieden „ waren, niet gefchikt om kwaad te doen. „ Dat zij op de aankomst van zulke groo„ te fchepen, en het gezigt van zulke ver„ moogende menfchen als die geenen, „ welke zich op de reê bevonden, ver„ fchrikt waren geworden; te meer, deM wijl zij niet in Haat waren, om, ten „ aanzien der menigte vee en andere eet„ waaren, welken zij eischten, aan hun„ ne begeerte te voldoen. Dat de be„ hoeftige inwooners van Pulo-Condore „ zeer weinig daarvan bezorgen, en, bij,» gevolg, aan 't geen men van hun ver„ wachtte, niet voldoen konden. Dat de ,, vrees van mishandeld te zullen worden, „ en de zucht om hun leeven te redden, „ hen bewoogen had, de vlugt te neemen. ,, Dat zij het groote volk ootmoedig ,, fmeekten, zich over hen te ontfermen; „ dat hunne voornaamfte bede was, hunne hutten toch niet te verbranden; en dat ,, zij eindigden door zich honderdmaal aan ,, de voeten van het groote volk neer te » buigen." De  naar CHINA. VIII. hc*ofdst. aai De fchrijvers van deezen brief waren, veelligt, in voorigen tijd, door vreemdelingen kwaalijk gehandeld. — Wij befloten integendeel, zoo met hun te handelen, dat zij daardoor belet wierden, om in hunnen Hechten dunk nopens alle de geenen, welke op hunne kust landden, voorttegaan. Misfchien waren zij, bij hunne te rugkomst, hunne wooningen ongefchonden vindende, even zoo verwonderd, als hunne gasten geweest waren, toen zij ze verlaaten vonden. Men ontvreemdde hun volftrekt niets; maar men liet, in de voornaamfte hut, een gering gefchenk na, welk men dacht aan hun opperhoofd niet onaangenaam te zullen zijn, met eenen brief in het Chineesch, welke behelsde: „ Dat de fchepen en de menfchen, die „ ze bemanden, Engelfchen waren. Dat „ zij alleenlijk gekomen waren, om ver„ verfchingen te koopen, zonder eenig „ kwaad oogmerk. Dat hunne natie be„ fchaafd, en met grondbeginfels van s, menschlievendheid bezield was , welke „ hun niet toelieten , om anderen, die „ zwakker of minder talrijk waren , dan 3, zij, te berpoven of kwaalijk te handelen.'' 't Was PuloCondore.Den zeventienden van Bloeimaand.1792*  PüloC.ondoré.Dm zeventienden van Bloeimaand^*793' ] » ( 1 i 1 i t l .. i *%* BRITSCH GEZANTSCHAP 'c Was niet waarfchijnlijk , dat dëezé brief van hun zou geleezen worden, terwijl de fchepen nog in de baai waren $ gëduurende welken tijd, zij, die gevlugr, waren, buiten twijfel, al te bevreesd zouden zijn orn te rug te keeren. — Daarenboven, vonden de Engelfchen het raadzaam, zich te haasten naar eene plaats j alwaar hunne zieken, bij het genot eener gezonde landlucht, alle die noodwendigheden en gerieflijkheden des leevens konden vinden * Welken Pulo - Condore , naar het fcheen, hun niet kon verfchaffen. — Het fein om de ankers te ligten, werd den ichttienden van Bloeimaand gegeeven. Op alle groote fchepen wordt het anker loor middel van éen fpil, of werktuig, in len kiel of bodem van het fchip vastgenaakt, en, zich tot op het boven- of halflek verheffende, opgewonden. Boven het lek,zijn in de fpil, die uit een zwaar ftuk ïout beftaat, rondom, ter hoogte van een nansborst, gaten gemaakt * waarin men vindboomen fteekt, om de fpil te doen onddraaien , brengende men , ten zelveri ijde, rond de fpil een touw, door de Engelfchen the mesfmger (maar door onë zeelieden de kabelladring) genaamd;, irelk de fpil aan het zwaare touw, dat m het o  NAAR CHINA, VIII. HOOPDSt. 02$ het anker fteekt, daar het fchip, op dat tijdftip, voor ten anker ligt, vast hecht. Toen de Engelfchen uit de baai van Pulo - Condore wilden vertrekken , woei het wederom een taamlijke ftorm % en, dewijl de bodem der zee, alwaar de Indostan geankerd lag , taai en kleiachtig was, had men veel moeite , om het anker op te ligten. Aan boord van het fchip waren verfcheiden krijgsknechten, tot des ambasfadeurs lijfwacht behoorende, welke hun best deeden, om de matroozen in het ronddraaien der fpil te helpen. In het midden van hun werk, gebeurde het ongelukkiglijk , dat het touw, de mesfïnger (anders de kabellaaring) genaamd, in ftukken brak. — Het anker, gedeeltlijk reeds opgewonden, viel té rug met eene fteeds toeneemende fnelheid, en deed de fpil met eene zoo verbaazende kracht en drift rondloopen, dat de windboomen, ieder omtrent zes duim vierkant, en zestien voet lang, met geweld, uit hunne gaten fchooten, en in alle ftrekkingen rondvloogen, allen , welken zij op het dek ontmoetten, met een onweerftaanbaare kracht neerwerpende. Een deezer draaiboomen vloog dwars door de eetkamer, tot aan de deur der groote kajuit. Dc kom» Puk- Condore. Den achttien* den van Bloeimaand,1793.  Puk' Condot Den achtth den va Bloeimaand a*4 BRITSCH GEZANTSCHAP kompanje was fchielijk opgepropt met lie* ' den, over hunne ontvangen wonden bitter«•lijk kermende. JJe meesten van het fcheepsvolk hadden, dien dag , aan de fpil gewerkt. — Hoe veelen 'er gedood, of verminkt waren, kon niet terltond met zekerheid geweeten worden; maar de indruk, dien het ongeval op den geest des kapiteins , die de geheele gebeurenis van den achterfteven gezien had, maakte, was zoo groot,dat, fchoon 'er toen drie, zoo genees- als heelmeesters, aan boord waren, hij echter uitriep, dat die geenen het eerst moesten geholpen worden, wier armen of beenen gebroken waren, terwijl zij, die andere wonden gekreegen hadden, naderhand zouden verbonden worden. — De verflagenheid was in de daad grooter, dan op den dag van eenen zeeflag: want, op het oogenblik van het gevecht is men ten minfte voor het gevaar bereid, en men hoopt, dat het door eer of voordeel zal vergoed worden. — Ondertusfchen verloor niemand, bij dit ongeluk, zijn leeven. Veelen der matroozen, gewend, dergelijk fcheepswerk aan boord te verrichten, en misfchien op hunne hoede tegen ongevallen, waaraan zij, bij die gelegen-  NAAR CHINA. VIII. H00FDST. 22.$ genheid, geftadig zijn blootgefteld, waren fnel genoeg, orrt de draaiboomen te mijden; maar van de krijgsknechten waren 'er flechts weinigen , die 'er ongekwetst afkwamen. Oogenbliklijk werden de geenen, welke getroffen waren , tederhartig verzorgd. De tien man, welke gebroken ledemaaten hadden, of op een andere wijs zwaar gekwetst waren, beterden allen van tijd tot tijd. Dit ongeluk hield het fchip de Indostan nog eenigen tijd ten anker; maar de ftorm, vervolgens, toeneemende, brak het kabel" touw van het anker, welk dus verlooren ging, en het fchip werd in zee gedreeven De wind woei hard, zoo dat de brikker moeite hadden, het geweld des ftorms tegen te ftaan. Zoo draa de wind bedaarc was, ging het geheele eskader, den achttienden van Bloeimaand, des avonds, onder zeil, en ftuurde noordwaard. II. DEEL» £ IX. Pulo* Condore. Den zeventien»den van Bloeimaand,1793- 1  IX. HOOFDSTUK. cochinchina. EERSTE AFDEELING. vaart van pulo-condore naar de baai van turon in cochinchina. aankomst en ontvangst der schepen aldaar, bijzonderheden van dat land en deszelfs inwooners. INHOUD. aan boord der Engelfche fchepen ontdekken zich verfcheiden ziekten. Het verblijf in de baai van Turon in Cochinchina, wordt dienflig geoordeeld tot her/lel der zieken. — Koers van Pulo-Condore naar de gemelde baai. Een hots, op de kust van Cochinchina, uit zijne boot opgeligt. — Zijne verwondering en bevreesdheid. — Onderrechtingen, om de baai van Turon  INHOUD* as? gelukkig in te loopen. — Bet eskader werpt het anker uit. — De Cochinchineezen vermoeden, dat het Engelsch eskader vijandlijke oogmerken had. —■ Laatfte ftaats'ómwenteling van Cochinchina. — Jankomst van eenen gezant des konings van Cochinchina, met gefchenken voor den ambasfadeur. — Dè ftad en haven van Turon. — Maaltijd , door den bevelhebber der ftad aan lord macartney gegeeven. —* Behendigheid der Cochinchineezen. m Zij fpeelen met den pluimbal met dé voeten in plaats van met paletten. —« Voorbeeld hunner fchranderheid eti naarftigheid. — Wijs* op welke zij gewoon zijni hunne fuiker fchoon te maaken. — Zij zijn zeer gereed\ om hunne vrouwen anderen over tê laaten. — De aanzienlijke lieden onder de Cochinchineezen maaken ziek aan veele geweldenarijen omtrent hunne vrouwen en anderen fchuldigi — Vernedering der behoeftige klasfe van, menfchen in Cochinchina,. — De müf> ziek is bij de Cochinchineezen meer of min in achting. — Feest en fchouW" fpel, ter eer van den gezant gegeeP g Ven*  Vaart vanPulo- Condore naar de baai van Turon. Den achttienden van Bloeimaand.l793- ss8 BRITSCH GEZANTSCHAP ven. — Be Cochinchineezen maaken gebruik van flofen van Engelfche manufaktuur. — Hoe men hun die bezorgt. A, had de zuidwestewind, welke, omtrent dit jaargetijde, hier geregeld waait, reeds een begin genomen gehad, en lang genoeg gewaaid, om hoop te geeven, dat het eskader een voorfpoedige vaart naar de noordlijke deelen van China zou hebben, zou het echter niet raadzaam zijn geweest, dat het zich, terftond, op dit oogenblik, daarvan bediend had; dewijl de verzwakte ftaat van het fcheepsvolk van de Lion, en de befmetlijke ziekte, welke zich onder hetzelve geopenbaard had, het noodzaaklijk maakte, vooraf een veilige en gemaklijke plaats te zoeken, om de zieken aan land te brengen, ten einde zij met verfche eetwaaren zouden kunnen voprzien worden, en een drooge onbefmette lucht inademen. In de daad was het geene geringe beproeving voor de gezondheid van menfchen , in een koude luchtftreek gebooren, binnen den loop van flechts weinige maanien, reeds driemaal, onder de loodrechte / ftraa-  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 229 ftraalen eener brandende zon geweest te zijn. Hun verblijf te Batavia, hoe kort ook, had, insgelijks, merklijken invloed op hunne gezondheid gehad; en de oostkust van Sumatra, aan welker vergiftige dampen zij zich , in de vaart door de ftraat van Sunda en die van Banka, eenige maaien vonden blootgefteld, waren hun misfchien niet minder nadeelig. — De buikloop, eene ziekte, omtrent welke men veele moeite had te beletten, dat zij zich in .een fchip, opgepropt van manfchap, niei algemeen verfpreidde, was niet de eenigftt kwaal, die 'er heerschte. Sommigen gevoelden ook eene verftopping in de lever: anderen werden, zonder eenige voorafge gaane klagten van onpaslijkheid, fchielijl door geweldige ftuiptrekkingen overvallen van welken zij zeer bezwaarlijk te genee zen waren. — De hitte was zoo druk kende, des nachts zoo wel, als over dag dat de matroozen, die tusfchendeks, bij zonder in de kombuis, alwaar men d fterke dranken en de andere eetwaarei voor het fcheepsvolk wegfluit, werkten fomtijds flaauw ter neervielen, offchoon d werktuigen, gefchikt om verfche lucht aan tebrengen, geftaadig in beweeging gehot P 3 & Vaart vanPulo- Condore naar de baai van Turon. Den achttienden van Bloeimaand.1793- 1 »  Vaart vanPulo- Candorc naar de baai van Turon. Den achttienden van BJoei. maand. i ] ] i i \ l i *3g BRITSCH GEZANTSCHAP den werden. — Van drie honderd en vijftig man, die aan boord van de Lion waren , waren 'er van tijd tot tijd honderd en twintig op de lijst der zieken. Volgens de berichten van voorige reizigers , aangaande de onderfcheidene plaatfen, niet verre van Pulo-Condore gelegen, was de baai van Turon, in Cochinchina, die geene, welke ons de meeste voordeelen beloofde, om zoo wel aan de fchepen veiligheid, als aan de manfchap een zekere fchuilplaats en overvloed van verfche eetivaaren te bezorgen, — In gevolge van lien-, ging het eskader naar die baai onder teil , en op den avond zeiven van dien lag, toen het van Pulo-Condore vertrokken was, ontdekte het den zuidlijken uitïoek van dat gedeelte van het groote vaste and, welk eigenlijk het Chineefche kan genoemd worden. Nabij deezen uithoek s Cochinchina gelegen. — Het eerfte deine koningrijk , of grondgebied, welk nen, van den zuidkant komende, ontmoet, vordt Kamhodia; het tweede Tfiompa; n het derde Cochinchina geheeten. Eerijds maakte deeze geheele landftreek een ;edeelte van het groote Chineefche rijk lit1 maar, toen de Mongohghe natie, in de  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 23I de dertiende eeuw, uit Tartarije eenen inval in China deed, en dit rijk bemagtigde, bediende zich de Chineefche gouverneur van het zuidlijk fchierëiland, welk Tungquin ten noorden, en Tfiompa en Kambo dia ten zuiden van Cochinchina bevat, van die gelegenheid , om den ftandaard der vrijheid en onafhanglijkheid opterechten. Hij hield zijn verblijf in Tung-quin, gelijk zijne opvolgers nog doen. ■— In vervolg van tijd, trad de , ung-quinfche gouverneur van Cochinchina in de voetftappen, welken een der voorvaderen van zijnen fouverein gemaakt had, en verhief hei rechtsgebied, daar hij het opperbevelhebberfchap over bekleedde, insgelijks tot eer koningrijk. Doch hij zoo wel, als zijr voorgaande beheerfcher, de koning vat Tung-quin, blijven de opperheerfchappi van het Chineefche rijk, ten minfte ii naam, erkennen, en doen ook, bij gele genheid, hulde daar van aan het hof val Peking. Deeze betrekking op , en ver bindtenis met China, hoe gering ook ii zich zelve, maakten Cochinchina en zijm inwooners voor de perfoonen , tot he Britfche gezantfchap behoorende , des t belangrijker. P 4 He Vaart vanPult- Condore naar de baai va» Turon. Den achttienden van Bloeimaand,1793- t t  Vaart vanPuloCondorenaar de haai van Turon. Ben ' achttien, den van Bloeimaand, mï*' ! j 232 BRITSCH GEZANTSCHAP Het eskader bleef op een' al te grooten afftand van de kust van Kambodia , dan dat het 'er iets van ontdekken kon: maar in het gefchreeven verhaal eener reis, in den jaare 1778, derwaard gedaan, en welk naar waarheid en zeer naauwkeurig fchijnt opgefteld te zijn, wordt gemeld: Dat de punt van Kambodia zoo wel, „ als de geheele kust van daar tot aan ,, den westlijken arm der groote rivier „ van Kambodia, met kreupelbosch be„ dekt, en zeer laag is. De zee is zoo „ ondiep, dat men 'er, op den afftand „ van vijf of zes Engelfche mijlen van het ftrand, zelden meer dan vier vade„ men water vond; en dat geen vaartuig, „ merklijk grooter dan eene boot, binnen 1, den afftand van twee mijlen van het „ Jand kon naderen." 't Is niet ondienftig, aantemerken, dat iet Jand, in deezen zuidlijken uithoek van Mie, allengs en trapswijs in de diepte mikt, op gelijke wijs, als de zuidkust ran het eiland Sumatra, welk ook, veelIgt, niet anders dan een afgefcheiden geleejte van dat zelve groote vaste land is. De  NAAR CHINA. IX. HOÖFDST. 233 De kust van Tfiompa- ligt veel hooger boven de oppervlakte der zee, dan die van Kambodia. Op den negentienden van Bloeimaand ontdekten wij dezelve, gelijk ook het Tygerëiland, nabij de kust van Tfiompa gelegen; en, den volgenden dag, twee kleine eilandjes, Pulo Kambir de Terre, en Pulo Cecir de Mer, genaamd,— Tfiompa, met het bloote oog gezien, vertoonde zich als een fchoon, bevallig en welbebouwd landfchap, van den oever der zee landwaard in, zachtkens rijzende, en door verfcheidenheid van wei- en koornlanden op een aangenaame wijs verfraaid. Maar, wanneer men het, door middel van verrekijkers, naauwkeuriger onderzocht. verdween deeze fchoonheid en fchitterende rijkdom gantschlijk, wordende integendeel vervangen door het akelig gezigt van onmeetlijke ftreeken bleek en geelachtig zand . welker effen oppervlakten door beddinger zwarte rotfen , haare naakte kruinen to een aanmerklijke hoogte verheffende, afge broken waren. Deeze beddingen of reiëi hooge fteenrotfen vertoonden, als een ge. vlakte tijgerhuid, op verfcheiden plaatfen beurtling, witte en zwarte ftreepen et plekken, die, wanneer de zonneftraalei P 5 hun Vaart vanPulo- Condore naar de baai van Turon. Den achttienden van Bloei, maand. Ï793. t l t l  Vaart vanPulo- Condore vaar de baai van Turon. Den achttien' den van Bloei, maand. 1793. < j J ( \ i 3 s 5 3 5 9 9 «: 234 BRITSCH GEZANTSCHAP hunnen glans op dit ftrand wierpen, fterk in de oogen vielen. ■■— Het zeewater is, licht bij deeze kust, zoo ongemeen heiier en doorfchijnende , dat men van het aovenfte der galderij van een fchip het anderfte van het roer duidÜjk kan zien. Op de noorder breedte van twaalf graa. len vijftig minuuten ligt de kaap Varella. \chter dezelve, meer landwaard in, rijst :en gebergte, welk merkwaardig is, omlat op deszelfs top een hooge rots zich, ;elijk een toren, in de hoogte verheft. — ren noorden van deeze kaap is Quinxorig, of de baai van Chin-chin, welke loor de Cochinchineefche vaartuigen zeer reel bezocht wordt. Volgens het handchrift, welk wij hier boven (ƒ>) hebben angehaald : „ is zij een voortreflijke ha, ven, waarin de fchepen tegen alle win, den beveiligd zijn. De ingang is zeer , naauw; en, wegens gebrek aan genoeg, zaame diepte van water, moeten fche; pen, die zwaar gelaaden zijn, wachten, , tot dat de zee hoog is. Zij ligt op i dertien graaden twee en vijftig minuuten , noorder breedte." Den (^>) Bladz. 232.  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 235 Den twee en twintigften van Bloeimaand, kreeg het eskader Pulo Kanton, welk ook wel Pulo Ratan genoemd wordt, in 't ge zigt. Het eiland vertoont zich op eenigen afftand als twee eilanden, om dat het land aan de beide uithoeken hoog, maar in het midden zeer laag is. Van alle de eilanden, welken de reizigers, federt eenigen tijd, gezien hadden, was dit het eenigfte, dat wel bebouwd fcheen te zijn. Dewijl de wind omtrent deezen tijd zeer ftil was, dreef een noordwestlijke ftroom de fchepen nader aan het eiland, dan men begeerde. De fchepen waren nu, fints etlijke dagen, op de hoogte der kust van het koningrijk Cochinchina. De doorvaart tusfchen die kust en een groote menigte kleine eilanden en klippen, de Paracelseilanden genaamd, welke, noord- en zuidwaard gelegen, zich nagenoeg vier honderd Engelfche mijlen in de lengte uitftrekken, was niet zonder eenig gevaar, en vereischte de grootfte zorg en behoedzaamheid, dat de oostlijke ftroomen, ge< duurende de ftilte, de fchepen niet tegen de rotfen dreeven. Maar, van den anderen kant, moesten zij ook tegen de ver- fchrik- Vaart van PuloCondorenaar de baai van Turon. Hen twee en twintigflen van Bloeimaand.1793-  Vaart vanPuloCondorenaar de baai van Turon. Den twee en twintigften van Bloeimaand.1793. 236 BRITSCH GEZANTSCHAP fchriklijke ftormen, welke in deeze zeeën typhom, gelijk in den Atlantifchen oceaan orkaanen genoemd worden,wel op hunne hoede zijn. Beiden komen zij daarin met elkander overeen, dat de wind dan met het grootfte geweld waait, en fomtijds oogenbliklijk van ftreek verandert. Sommige verfchijnfels in de lucht kondigen den oplettenden zeevaarder de waarfchijnÜjke nadering deezer typhons, vooraf aan, ;n geeven hem tijd, om zidh tegen der;elver woede te bereiden. — Deeze voorekens werden, in den avond van den drie :n twintigften van Bloeimaand, eenigernaate waargenomen. — Bij het ondergaan Ier zon vertoonde zich de lucht buitengeneen rood, en een zwaare mist volgde >p een' fchoonen, helderen dag. De kwik n den barometer daalde zeer fchielijk. Sladat de zon zich onder de kimmen verjorgen had, kwam 'er, in 't noordoosten, :en dikke zwarte wolk op, gedeeltlijk met :en donkerroode vuurkleur geverfd, en aan ïaare randen met een' helderen lichtkring >ezoomd. Terftond daarna werd de geleele gezigtëinder met wolken bedekt, kien verwachtte, dat de ftorm elk oogen•lik zou uitbarften. è-i In gevolge van dien  naar CHINA. IX. hoofdst. 237 dien werd de voorzorg gebruikt, dat de1 masten en fprieten wierden afgenomen, en( men flechts zoo veel zeil, als noodig was, \ behield , opdat de wind dus te minder' voorwerpen, om 'er op te werken, vindenmogt. Kortom, alles werd, om op zijn' zeemans te fpreeken, wel gefchikt en ge-j regeld. — Intusfchen duurde het niet, lang, of de wolken verdweenen. De wind woei, eenige uuren lang, bij vlaagen, zeer fterk; maar naderhand bedaarde hij, en de barometer rees weder tot dezelve hoogte, waarop hij voor den ftorm geftian had. —■ Den volgenden dag, des morgens, was het zeer fchoon weer, en 'er deed zich van verre eene verdieping van land op, welke men oordeelde , de baai van Turon te zijn. — Het eiland cham-kallao, of kampello, is ten zuiden van die baai. Tusfchen het eskader en het land, waren verfcheiden Cochinchineefche kano's bezig met visfchen. De naasten werden gepraaid , ten einde uit de visfchers den eenen of anderen ervaaren loots te bekomen , die de fchepen veilig in de baai kon ftuuren. Doch deeze, zulke vreemde en groote fchepen niet durvende naderen , zetten terftond alle zeilen bij , en lie- r/aart 'anPulo. londore laar de taai van ruron, Oen irie en 'wintig- ien van 3/oei- naani. 1793-  Vaart vanPulo* Condore naar de baai van Turon. Den vier en twintig (len van . .Bloeimaand, «38 BR1TSCH GEZANTSCHAP liepen voor den wind af. Intusfchen werd, eindelijk, eene deezer kano's door eene boot van de Indostan ingehaald; en een visfcher aan boord gebragt. — Hij was een oud man, met neergeflagen oogen, zijnde zijn hoofd met een weinig grijs hair dun bedekt. Naar zijne houding te oordeelen, fcheen hij door fchrik zoo wel, als door zijnen ouderdom zeer verzwakt te te zijn. In zijne kano liet hij twee jonge lieden, waarfchijnlijk, zijne zoons: want, toen de boode, van het fchip de Indostan afgezonden, 'er met kracht op aandrong, dat een van hun, die in de kano waren, mede lan boord moest gaan, was hij ten uiterfte bevreesd, dat hun eenig kwaad zou beje* genen; weshalve hij verkoos, hen van het gevaar te bevrijden, en liever zich zeiven daaraan bloot te ftellen. •—. Toen hij aan boord van de Indostan kwam, was hij, op het gezigt van het ruime dek , het groote gefchut, de menigte van volk, en vooral van de hoogte der masten, daar hij zijn oog naauwlijks van aftrekken kon, als of hij bang was, dat zij op hem neer zouden vallen, vreeslijk bedremmeld;— Geen van de Chineezen, die aan boord waren, kon zich bij deezen armen m*n verftaan- baar  HAAR CHINA. IX. HOOPDST. 239 baar maaken, of, van 't geen hij uitte,, een enkel woord begrijpen. Men fchreef] hem in Chineefche karakters eenige vraa 1 gen voor ; maar hij gaf door tekens te'. kennen, dac hij noch leezen, noch fchrij . Ten kon. Het geluid der woorden Cochln-. China en Turon waren hem volmaakt on-J bekend, zijnde deeze naamen niet door de, inboorlingen, maar door de vroegfte Europeefche zeevaarders en aardrijksbefchrijvers. aan deeze landen gegeeven. Niettegenftaande men alle moeite deed, om hem te bedaaren, en hem genoegen te geeven, viel hij echter geduurig op zijne knieën en weende. En, wanneer het , bij het wenden van het fchip om over een ander boeg te gaan, gebeurde, dat de voorfteven niet naar het land gekeerd was, en het fcheen, als of het fchip zich van hetzelve verwijderde, nam zijne verlegenheid ontzaglijk toe, en hij viel van droefheid als in doodsangst, zich verbeeldende, dat men een voorneemen had, om de kust te verhaten, en hem voor altoos mede weg te voeren. Men bood hem eenige eetwaaren aan; doch hü at 'er fpaar?aamlijk, en met tegenzin van. Maar, toen hem eenige Spaan- fche yaart anPulo' 7-, ndore xaar de 'aai van ^tiron* Den 'Ier en 'wikttg* len van Bloei naand. 7S>3-  Vaart van PuloCondorenaar de baai vat Turon. Den vier en twintigften van Bloei' maand. 1793- 340 BRITSCH GEZANTSCHAP fche dollars of piasters in de hand werden ' geflopt, toonde hij, de waarde derzelven wel te kennen, en wond ze zorgvuldiglijk !in een' hoek van zijn gefeheurd kleed. — Na herhaalde poogingen, deed men hem, ten lange laatfte, begrijpen de reden, waarom men hem aan boord had gebragt; en terwijl hij nu ook merklijk geruster was geworden, wees hij met den vinger de ftreek aan, welke men houden moest, om zonder gevaar de baai van Turon in te loopen. Dezelve is zonder loots niet gemaklij k te vinden. De eenigfle kaart, welke men van dit gedeelte der kust heeft, is flechts een ruuwe fchets, ontworpen door eenige bevelhebbers van het Oostindisch fchip, de Admiraal Pocock, welk, veele jaaren geleeden , bij toeval, door ftorm, derwaard was gedreeven; doch, zij geeft niet alleen geen genoegzaam onderrecht , hoe de baai veilig in te zeilen, maar men heeft, naderhand, nog bevonden, dat zij in veelen opzigte verkeerde aanwijzing doet. Wanneer men van den zuidkant langs dit gedeelte der kust zeilt, is het merkwaardigst voorwerp, dat de aandacht tot zich trekt, eene groep zwaare marmerrot- fen,  NAAR CHINA. IX. HOOPDST. &4t fen, naar een bijster groot, afgezonderd,, op zich zelve (taande kasteel gelijkende., Op eenigen afftand gezien , zweemt zij! veel naar de rots van Dunbarton-kasteel' in Schotland, welk zich van de Clyde loodrècht in de hoogte verheft; doch zij is veel grooter dan de laatstgenoemde. —■ Eenige mijlen noordwaard van deeze Cochinchineefche fteenrotfengroep , rijst een hoog en bar voorgebergte, boven welk twee kruinen, doch de eene veel hooger dan de andere, uitfteeken. Zij, dien deeze kust onbekend is, zouden zich ligtlijk verbeelden , dat de ingang der baai van Turon tusfchen het voorgebergte en de groep marmerrotfen, daar wij zoo ever van gefprooken hebben , te vinden moei zijn; maar, bij nader onderzoek, worder zij door een laage en fmalle landengte me elkander vereenigd bevonden* — Om d< baai inteloopen, moet men de noordoost lijkfte punt van dit voorgebergte, welk d< gedaante van een fchierëiland heeft, om vaaren. — Aan de punt zelve gave: wij , zoo ter eer van 's konings fchip aan welks boord wij ons bevonden , al ook, omdat de uitfteekende klip, welk men aan den uithoek dier rots ziet, va II. DEEL. Q ve / vaarl . >anPuh' Zendore jaar de 'iaat vatl Turen. Den 'ier en twintig* len van Bloei ■ maandt «793' i 1 * s rt  Vaart vanPuloCondoretiaar de baai van Turon. Den zes en twintigften van Bloeimaand, \ < ï c 2 f Cl O e v h k 1 n ei zi ai P BRITSCH GEZANTSCHAP verre gezien, eenigzins naar een liggende leeuw gelijkt, den naam Lion. De Cochinchineefche visfcher, willende aanwijzen, waar het fchip de Indostan moest ankeren, boog zijn' linker arm, om het gebergte, welk de baai dekt, te verbeelden , en , vervolgens, 'hield hij den joorften vinger zijner rechterhand neervaard, óm de juiste plaats aan te wijzen, ilwaar men het anker moest uitwerpen. Waar verfcheiden valwinden en fchielijk >pkomende vlaagen uit verfchillende hoeen , verzeld door donder en blikfem, reeven de fchepen weder zeewaard; en ij konden niet voor den zes en twintigen van Bloeimaand, veilig, de baai weer bereiken, en ten anker komen.— De ude Cochinchinees werd nu ontflagen, n, bij die gelegenheid, ontving hij ter ergoeding, zoo wel van den angst, dien ij doorgeftaan, als van de dienften, welm hij beweezen had, een gefchenk. oen hij naar het ftrand gevoerd werd, >rong hij , met alle de vaardigheid van ïn jongman, uit de boot, en verwijderde ch met allen haast. Van dat oogenblik kwam hij niet weder nabij de fche- ;n. „ Sir  wAAït CHINA, IX. iiooFDSf. è4g „ Sir erasmüs gower dëed op ze-/ jj ven vademen water het anker uitwer-] „ pen, (trekkende de noordwestlijke punt» der baai noordoost ten noorden ; een; eiland in den mond der baai noord- ; „ waard; de waterplaats op het fchierëi-, 9, land , oost ten noorden ; het eiland J Campello, welke over de landengte ge-; zien wordt $ zuidoost ten oosten, en j, eene rivier, aan welke de ftad Turon 3, gelegen is, zuidzuidöost ten oosten* -*• i} Het fchierëiland zweemde eenigzins naar Gibraltar, met Welken naam het daarom vervolgens ook door het eskader ge9) noemd werd. Het kanaal, langs welk s, men de baai veilig invaart, loopt oiii 5, het noordoost eind van dit nieuw Gt* }, braltar, en heeft een groot brok van een eiland noordwaard. De geheele „ kust is veilig te naderen, verminderende ,ï de diepte des waters trapswijs van twin„ tig tot zeven vademen." — Verfcheiden deezer bijzonderheden Zal men afgebeeld vinden op de tegenöverftaande plaat No. VIII. een gezigt der baai behel* zende (£). Na- (f) Tot verder opheldering der plaat, getekend Q * m radri anPuto' lendore aar de •aai vati "uron. Jen ;es en wintig* len vati Bloêü naande, 793' i  Cochinchina.Den zes en twintigften van Bloeimaand.1793' 344 BRITSCH GEZANTSCHAP Nadat men het anker had uitgeworpen, was de eerfte zorg , op ftrand een bekwaame plaats te zoeken, om de zieken en zwakken aan land te brengen. Men vond ook ras zoodaanig eene plaats beneden het gebergte van Nieuw' Gibraltar,nabij de ligplaats van de Lion. De grond was 'er volmaakt droog, de omliggende landouwe vrij van moerasfen, en dus van fchaadelijke dampen, en een frisfche waterftroom vloeide langs de tenten, welke voor de zieken werden opgerecht. Ter- ftond nadat zij geland waren, werd 'er alle vlijt aangewend , om het fchip te rei- ni- No. VIII., vindt men in de lijst der plaaten, bij den oorfprongiijken Engelfchen druk gevoegd, nog het volgende gemeld: „ Het gezigt in Turon-baai, is genomen van „ den hoek van een klein eiland, op welk eenige „ weinige inboorlingen vergaderd waren, met oog„ merk, om in een' zeer geringen tempel, flechts „ uit eenige flaaken, die eene roef of dak onder. „ fchraagen, beftaande, aan hunne godheid een „ offer te brengen. De boot, met eene menigte „ ftaande roeiers daarin, het eiland naderende, is „ eene afbeelding van die des opperbevelhebbers ,, van dat rechtsgebied. De fchepen Lion en In„ do,stan ziet men in de baai ten anker liggen."  GBJ5IGT TN IDE BAAI OJF HAYE'N VAX TTJUOK. .   NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 245 Eigen, 'er zuivere verfche lucht intebrengen, en alle vrees voor befmetting wegteneemen. — Ten zei ven tijde, maakte men zich gereed, om naar de ftad Turon, niet verre van daar aan eene rivier, die in de baai valt, gelegen, eene boodfchap te zenden, ten einde de gelegenheid bekend te maaken, bij welke de fchepen daar warer binnengeloopen, en tevens eenen voorraat van verfche eetwaaren tot een' redelijker en gewoonen prijs te verzoeken. Doel de Lion was naauwlijks ten anker gekomen, of 'er kwam, van wegens de regee ring, een bevelhebber aan boord, me oogmerk, om zich aangaande alle de bij. zonderheden, betreklijk het eskader, (welk; verfchijning op de kust, naar het fcheen groote verlegenheid had verfpreid,) naauw keurig te laaten onderrechten. — D< fchepen, die gemeenlijk daar binnenlie pen, waren of jonken, uit verfcheidei deelen van China komende, of koopvaar dijfchepen van Makao van Europeescl maakfel, maar klein , en zonder eenige maate ten oorlog uitgerust te zijn. Vai de eerstgenoemden waren 'er tegenwoordi, geene in de baai, en van de laatftei flechts eene brik. Schepen, gelijk d Q g Lio, Cochinchina.Den zes en twintigflen van Bloeimaand.1793- t 1 1 r 1 r -> 1 I  Cochinchina.Den zes en twintigffien vat Bloeimaand.Ï793. 246 BRITSCH GEZANTSCHAP Lion en de Indostan, werden 'er zelden gezien. Behalve deeze, en de Jackall en Clarence, die dezelven verzelden, volgde i hen nog een vijfde fchip in de baai van Turon. Het voerde wel de Genueefche vlag, maar was voornaamlijk met Engels fchen bemand; het had de Britfche fche* pen in de ftraat van Sunda ontmoet, en zich federt bij hen gehouden. De reden, waarom de nadering deezer geheele fcheepsmagt den inwooneren van Turon zoo veel vrees had aangejaagd, werd ons door den kapitein der brik van Makao verklaard. — Hij verhaalde: dat de ftad Turon, gelijk ook een aanzienlijk gedeelte van Cochinchina, toen aan een* jongen vorst, kleinzoon van eenen overweldiger, onderworpen was; maar dat de afftamling der oude fouvereinen des lands pog verfcheiden rechtsgebieden in het zuiden des koningrijks hezat; en dat hij daaglijks eene verfterking uit Europa verwachtte, die hem behulpzaam zou zijn, om den troon zijner voorvaderen weder te beklimmen, Dikwijls hadden die vorften blijken van goedwilligheid aan de Euro. peefche zendelingen gegeeven, en de preM% en. vrije oefening van den Christlij, ken,  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 247 ken godsdienst onder hunne onderdaanen toegelaaten. — De voornaamfte deezer zendelingen , door den Roomfchen paus met den tijtel van bisfchop yan Cochinchina vereerd, had zich, in de hoedaanigheid van gezant des konings van Cochinchina, naar Frankrijk begeeven, deezen jongen vorst zeiven derwaard geleidende. Het hof van Verfailles betuigde veel deel in zijn geval te neemen, en be loofde hem krachtdaadigen onderftand. 't Is zeker , dat, bijaldien het den Fran fchen gelukt was, hem in zijne ftaaten t herftellen, hun koophandel in dat gewes zeer zou gebloeid hebben. Men nam i de daad maatregels, om de verzochte hul naar Cochinchina te zenden: maar weger de buitengewoone gebeurenisfen , die i Frankrijk plaats hadden, had de uitvoerin derzelven'geen voortgang, en de Franfch vorst, die 'er bevel toe gegeeven had werd verhinderd, niet alleen om andere te hulp te komen, maar ook om zich ze ven te redden. ~ Intusfchen voegde eenige Franfchen zich bij den jongen we tigen koning van Cochinchina, en gavt hem hoop, dat hij in zijne onderneemir tegen zijnen onderdrukker gelukkig flag( Q 4 zo Cochinchina.Den zes en twintigften van Bloeimaand.1793- » t l ? s ti S e •> n 1- n Et n g n il.  CochinchinaDenzes en twintig, ften vat Bloeimaand.i?93- i i i ] < J l c M 1L P d n H s48 BRITSCH GEZANTSCHAP zou. Door de gebruikinaaking van dit vooruitzigt miste hij niet, den geenen zijner onderdaanen, welke hem getrouw gebleeven waren, een hart onder den riem te iteeken, — Zijne vijanden, bezitters der baai van Turon, vreesden, derhalve, zeer, dat de Engelfche fchepen niet zonder vijandlijke oogmerken de baai van Turon zouden binnengeloopen zijn (_c). Mid- (0 Dewijl charpentier cossigny naauw. keuriger omtrent deeze gerchiedenis onderrecht fchijnt te zijn, en zijn verhaal tevens een merklijk licht over het koningrijk Cochinchina verfpreidt, sal ik dezelve hier, volgens zijne befchrij ving, nededeelen. „ De bisfchop van Cochinchina, zegt hij /. c., verleide den oudftenzoon des onttroonden konings, en (let den koning zeiven, in 1786, naar Frankrijk. )eeze vorst was naar Siam gevlugt,daa'r veele Co:hinchineezen zijn, en hij door den koning vriend, jk ontvangen werd. Gëduurende zijn verblijf in et rechtsgebied des konings van Siam , voerde eeze oorlog tegen dien van Pegu. De verjaagde orst bediende zich van deeze gelegenheid, om ijnen weldoener dankbaarheid te betoonen. Hij sezemde ook den Cochinchineezen, die hem wel had. m willen volgen, zijnen moed in, en bragt het eest toe, om den Peguaanen de volkomen neerte geeven "  NAAR CHINA. IX. H00FDST. 249 Middelerwijl had 'er tusfchen den amptenaar, die aan boord van de Lion gekomen was, en de Chineefche tolken ras eene onderhandeling plaats. Men bediende zich ten dien einde van dezelve middelen, waarvan men te Pulo-Condore gebruik gemaakt had. Men fchreef, in Chineefche karakters , de vraagen en antwoorden; 't welk de beste uitwerking had. — De on- „ De oorlog geëindigd zijnde , gaf de koning van Siam, genegen, om de erkentenis, welke hij zijnen gast fchuldig was, aan den dag te leggen, hem een aantal krijgsknechten en fchepen, om zijnen troon te herwinnen; maar hij liet den Cochinchineezen flechts den fchijn van het opperbevel, en droeg het voornaame gezag over de Siamfche krijgsmagt op aan een' ouden veldheer van die natie, dien hij met al zijn vertrouwen vereerde. Deeze dwarsboomde, zoo lang hij kon, den koning van Cochinchina in alle zijne maatregels. Dus liep deeze eerfte onderneeming vruchtloos af." „ In Siam te rug gekomen zijnde, hoopte de Cochinchineefche vorst langen tijd , den koning, zijnen vriend , tot een nieuwe onderneeming te beweegen, en verzocht dezelve vuuriglijk; maar te vergeefs. Eindelijk , met zijnen moed alleen te raade gaande, nam hij het befluit, om alles zelf te beproeven. Met zijne eigen vaartuigen, zakte hij de rivier af, verzeld door die geenen zijner onderdaanen, die aan hem verknocht waren geQ 5 bleo- Cochin:hina.Den zes en twintigVen van Bloeimaand.1793-  Cochinchina»Den zes en twintigfien var, Bloeimaand.1793' < 1 I 550 BRITSCH GEZANTSCHAP onzijdige en vredelievende geneigdheden der Engelfchen, werden, ter gerustftelling, aangekondigd; het algemeen oogmerk van het gezantfchap verklaard; en een verzoek ge- bleeven. Hij vond geen' tegenftand, dan aan de laatfte plaats, omtrent den mond der rivier gelegen. De bevelhebber dier fterkte maakte mine om hem tegen te houden. „ Ik ben koning," zeide de vorst aan den veldheer, die het bevel over deeze fterkte voerde, „ ik heb uwen meester om „ eene fchuilplaats verzocht. Ik zie tegenwoordig „ daarvan af, om mijn koningrijk te gaan herove„ ren. Verbeeld u niet, mij tegenftand te bieden. „ Ik ben tot alles gereed." — De Siammer, die de zwakfte was, zag van zijn voorneemen af, en 3e vorst zette zijnen togt voort." „ Intusfchen achtte de koning van Siam zich, 3oor deeze daad van den Cochinchineefchen vorst, joo zeer beleedigd, dat hij op ftaande voet zijne cheepsmagt afvaardigde, om den vlugtenden kojing te vervolgen. — Ten einde van eenige Jagen werd hij achterhaald. Hij fchaarde terfton* sijne fchepen in flagörde, en groette de Siam. "che vlag, die van de fchepen, welke hem vervolgden, woei. Deeze edelmoedigheid, en des wften fiere houding, deeden den Siamfchen vloot'oogd verbaasd ftaan, en hij keerde langs den weg, lien hij gekomen was, te rug." ,, De Cochinchineefche koning zette zijnen togt noedig voort. Toen hij aan de kust van zijn ;rondgebied landde, vond hij de gemoederen des volks,  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. <2$l gedaan, om in de tegenwoordige behoef-1 ten der fchceplingen terftond te willen' voorzien. — Doch in de eerfte twee of drie dagen, werd 'er zeer weinig aange-' brcgt. volks, op de gunttigtte wijs, jegens hem vooringenomen. Hij durfde 'er alleen aan land ftappen. En het duurde niet lang, of een groote menigte zijner onderdaanen, reeds wars van des overweldigers dwinglandij, en door de dapperheid van hunnen koning aan zijne zijde gebragt, omringde hetrt met blijdfchap. Terwijl het volk zich gereedlijk bij zijne banier voegde, herwon hij in korten tijd een gedeelte zijner ftaaten." „Volgens het verhaal van fir staünton, heef: de veroveraar van Cochinchina zijn gezag over een gedeelte van dat rijk gehandhaafd. Hier onder was ook de haven van Turon begreepen. Deeze ha. ven, met zijn omliggend grondgebied, is wel niei het voornaamfte, maar juist dat gedeelte des ko ningrijks, welk de vorst aan Frankrijk beloofc had, om 'er eene volkplanting op te vestigen, bij aldien hij hem den noodigcn onderftand verleende om zijn koningrijk weder te bekomen. De hulp troepen en fcheepsmagt werden beloofd, en zelf afgevaardigd uit Frankrijk aan het bevel van Mr be conway, gouverneur van Pondicherry, doe! die het niet dienflig geoordeeld heeft, 'er eenij gebruik van te maaken." „De Engelfchen hebben den bisfehop van Adrai de hcerlijkfte aanbiedingen gedaan ; maar hij heef ge fteeds geweigerd. Zie hier, waarom de gezan me lochitu hina. Den •zes en 'wintig'len van Bloeimaand.1793' i l t, i  Cochinchina.Den zes en twintigften vat ■ Bloeimaand.1793- i 1 ( \ e d 252 BRITSCH GEZANTSCHAP bragt. Weinig kano's naderden de fchepen, om verfche eetwaaren te koop aantebieden, offchoon zulks anders, in de .meeste havens, zeer gebruiklijk is. De markt met zijne fchepen Turon aangedaan heeft. Hij wilde de geneigdheden des konings van Cochinchina beproeven, en, zo hij ze gunftig gevonden had, in den naam des konings van Engeland een verdrag van vriendfchap en koophandel met hem fluiten. Zonder deeze beweegreden zou hij Co. chinchina nooit bezocht, maar zich regelrecht naar Kanton, of Chufan begeeven hebben. — Eene haven, als Turon, nabij China, in een land-, welk verfcheiden waaren, gefchikt om 'er'koophandel in :e drijven , en waarvan fommigen nergens anders gevonden worden, zou den Engelfchen ongemeen wel gelegen komen. Het is gelukkig voor veele randeldrijvende natiën, dat de onhandigheden van ijd de voltrekking van dit oogmerk belet hebben." „ Het vertrouwen, welk de koning van Cochin:hina in de Franfche natie ftelt, is hem en door den «sfchop van Adran, en door de hooge achting, welke lij zelf voor de dapperheid en trouwe der Franfchen ipgevat heeft, ingeboezemd. De gebeurenis, wele tot die hoogachting aanleiding gegeeven heeft i de volgende;" „ Toen de burgerkrijg in Cochinchina uitbrak, ras de koning minderjaarig. Hij werd door die eenen, welke het meest aan hem verknocht moesin zijn, verraaden. De bisfehop van Adran voeg. ï bij de kleine vloot, die haaren koning getrouw ge-  naar CHINA. IX. hoofdst. 253 markt aan land was zeer fchaarsch voor-< zien; en men vroeg buitenfpoorig hooge' prijzen voor de leevensmiddelen , welke j 'er te koop gebragt werden. —> Het was^ oog-; gebleeven was, een vaartuig, op zijne kosten uitgerust, en droeg het bevel daarover op aan eenen Franfchen matroos, uit de.geweezen provincie Bretagne geboortig, die uit China in Cochinchina gekomen was. Hij gelastte hem tevens, den fterkflen tegenftand te doen. Het voorneemen was, de talrijke vloot des overweldigers in eene rivier op te houden. Doch op het eerfte fein tot het gevecht, zocht de vloot, die aan de zijde des wettigen konings van Cochinchina was, maar geene magt genoeg had, om die des veroveraars tegen te ftaan, haar heil in de vlugt. De Franschman bleef met zijn fchip alleen ftand houden , en bood der vijandlijke vloot het hoofd. Een nieuwe Codes; hij hield ze drie dagen op. Maar eindelijk klampten de muitelingen, door de aanfpraakcn de beloften en bedreigingen des overweldigers aangemoedigd, het fchip des Franfchen helds aan boord. Al zijn fcheepsvolk, uit Cochinchineezen beftaande, had hem verlaaten. Hij verbergde zich, beneden, op den bodem van het fchip; en toen bij onderflelde, dat zijn vaartuig met muitelingen opgepropt was, ftak hij in het buskruid, welk hij daar bij een gebragt had, een brandende lont, en deed het geheele vaartuig in de lucht vliegen. Deeze flag kostte den braaven matroos, en met hem aan eene groo. ~!ockitt' kina. Jen es en wintig- fen van 3ioei- naand. 793-  Cochinchina.Den zes eit twintigflen van Bloeimaand.*793- 3 1 t ] t l r c i I P H b 1' b< V! lu ci 254 BRITSCH GEZANTSCHAP oogfchijnlijk, dat de opperbevelhebber van Turon, eenen renboode naar de hoofdftad afgevaardigd hebbende, om de aankomst der Engelfche fchepen aamekondigen, en be- groote menigte trouwlooze Cochinchineezen , het leeven." n In Cochinchina groeit de beste kaneel der Waereld. Zij wordt, in China, , vijf- of zesmaal duurder, dan die van Ceilon, betaald. Zij heeft sen uitgeleezen fmaak, en is in Europa niet betend. De Chineezen noemen ze fuikerhout; zij is n de daad zeer zoet; zij is van haare buitenfte >ast niet ontbloot5 zij is veel grooteren zeer veel likker, dan de Ceilonfche, en niet opgerold, geijk die." „ Behalve deeze twee foorten van kaneel, vindt nen ia China eene derde foort, die van de nabuuige, en bijzonder van de Molukfche eilanden koïen, welker Hokken langer, grover en dikker, an die van Ceilon zijn, welker fmaak niet zoo jn , maar fcherper , en welker prijs minder is. lewijl de Europeeërs deeze foort te Kanton koo. sn, noemen zij ze, hoewel zeer oneigenlijk, eefche kaneel, daar dit rijk geen kaneel voort•engt. De kaneelboom zou 'er, zelfs in de zuidike provinciën, niet gelukken, vereifchende deeze )omen eene warmer luchtftreek. De kaneelboom n Ceilon, die van Cochinchina, en die der Mo-* kfehe eilanden, maaken drie foorten van boomen t, welke door hun loof en de grootte hunner vrucht  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. &$$ bevelfchriften, hoe zich in die geval te gedraagen, van zijnen vorst te verzoeken, middelerwijl het verkoopen van allerleien leeftocht geftremd had. Het vrucht verfchillen. Er is een vierde foort in Cochinchina; en eene vijfde in de bosfehen van Isle de France, welke haneelhout genoemd wordt, en twee verfcheidenheden, naamlijk, de witte en die met aderen, aanbiedt. De fchorfen deezer twee laatfte foorten geeven geene lucht van zich. De kaneel der kust van Malabar maakt een zesde foort. Haar bast wordt minder geacht, dan die der Ceilonfche kaneel, en in Indie tot een' laagen prijs verkocht." „ Van deezen uitflap over dit geurig gewas kee. ren wij tot het koningrijk Cochinchina te rug. De andere voortbrengfels van dit rijk, welke gelegen, heid tot eenen uitgeftrekten en voordeeligen handel zouden geeven, zijn de volgende: „ Peper. Thee. De blaadjes zijn niet zoo in een gefchroeid, als die van China , omoai de Cochin. chineezen dezelve op een andere wijs bereiden. Ruuwe zijde van goede hoedaanigheid. Katoen, die fterk vertier in China heeft. Suiker in overvloed, en de voortreflijkfte van geheel Indie. In dit land is dezelve het beste koop Indigo. Goud in menigte. De goudmijnen van dit lauc zijn de rijkften, welken men kent. Arekanooten en garen van ananasvezels; twet zaa Cochinchina.Den zes en twintig(len van Breimaand.1793- 1 i  Cochin* ckina. Den zes en twintigften vai Bloeimaand.•793- 250 BRITSCH GEZANTSCHAP Het duurde niet lang, of 'er kwam een Cochinchinees, een perfoon van rang, te Turon aan, die, uit naam van zijnen meeseer, den gezant, wegens zijne behouden aankomst, op een hoflijke wijs geluk wenschte. Hij kwam in een groote overdekte galei of roeifchip, van een ligt, fmal en langachtig maakfel, zeer gefchikt, om zaaken, welke in menigte naar China worden uit. gevoerd. Het garen van ananasdraaden is zeer fterk, en duurzaam. Ik geloof, dat men het, boven al ander garen, tot den vischvangst gebruikt. Eene plant, in Europa onbekend, dina-xang genaamd, die verfftof uitlevert. Ijzer. Kardamom. Wascb. Elpenbeen, of ivoor. Gom-gutta. Vernis. Lakwerk. Aloë. Kasiia. Sapanhout; anders genaamd Brafiliënhout j be. kwaam om te verwen. Boomolie, die in geheel Indie fterk gezocht wordt. Drooge harpuis. Adelaarshout. Kalembak. Sol.  NAAR CHINA. IX. HOOFDStf. ï$? om ~fnel te i vaarem De roeiers,, die zeer c talrijk waren, roeiden in een ftaande hou-^ ding, iloegen hunne riemen achter uit, ehz maakten korte en menigvuldige flagen. ~ ^ Het voornaamfte vertrek was in het mid-i den van het.dek opgerecht,.op een beval-" lige wijs, met fraaie, kleuren gefchilderd, en van buiten met fpiesfen en andere tekens Salpeter. Gefpikkelcl hout. Eindelijk, timmerhout,-'en zelfs masteri.'> Cochinchina is meer dan twee honderd uuren gaans lang. Zijne breedte is zeer ongelijk. Op fommige plaatfen bedraagt zij vijftig, doch op aiu deren Hechts twaalf of vijftien uuren gaans. Meri ipreekt hier niet van de aangrenzëride landen,welke den koning van Cochinchina cijnsbaar zijn; höédaa. nigen, bij voorbeeld, zijn : Kambodia, Tfiompa, en de volken, die de gebergten bewoonen." „ De tegenwoordige bevoiking van Cochinchina wordt, niettegenftaande de verwoesting, door den burgerlijken oorlog veroorzaakt, op vier millioenen zïeien gefchat." „ Dit land is in alle foorten van eetwaaïen zeer vruchtbaar, bijzonder in rijst, waarvan de Chirieezen jaarlijks aanzienlijke fcheepslaadingen vol uitvoeren. Zij zijn bijkans de eenigfte vreemdelingen, die op Cochinchina handel drijven. Veeiea van hun zijn in'de haven van Turon, en in die van Fai-fo «iet 'er- woon gevestigd.'- cossi&Nr* II. DEEL. R nkih* tinei. 'en js en vintig- èn van 'heï- 'aandt 79Z-  Cochinchina.Den zes en twintigften van Bloeimaand.1793- 358 BRITSCH GEZANTSCHAP kens van gezag verfierd. Van ieder eind der galei woeien vlaggen van verfcheiden kleuren en gedaanten. De voornaame ftaatsdienaar, welke in dit jacht van ftaat aan boord kwam, had een lang en ruim zijden kleed aan, los om zijn lijf hangende. Zijne zeden waren zoo hoftijk, dat men niet twijfelen kon, of hij was lid eener befchaafde maatfchappij. Hij werd door een' Chineefchen tolk verzeld. Negen groote kano's, belaaden met rijst en andere eetwaaren, zoo dierlijke als uit het rijk der planten, welken de koning, zijn meester, aan de reizigers en het fcheepsvolk ten gefchenk zond, volgden zijne galei. — Van dat oogenblik af waren de markten van alle noodwendigheden overvloedig voorzien, en de prijzen redelijk. — De opperbevelhebber van Turon kwam ook aan boord, om den gezant van zijne achting te verzekeren, hem te noodigen, om zich met zijn gevolg aan land te begeeven, en hem aantebieden, om, gëduurende hun verblijf in dit land, open tafel voor hun te houden. Van dit tijdftip af aan, ontving men , van zijnen kant, alle blijken van beleefdheid, en hij wendde alh; poogingen aan, om |n de bes*  üAAr CHINA. IX. hoofdst. 259 beste veritandhouding met dett gezant en al het fcheepsvolk te leeven. De bevelhebber van Turon deed eenige voorflagen, met oogmerk *, om den gezant overtehaalen, dat hij hem wapenen en allerhande krijgsbehoeften verkocht; Het was ook, in de daad, ligt te bemerken, dat zelfs de mirifte bijftand, welken men aan de zaak van den vorst, aan wiert, op diert tijd* Turon zoo wel, als de hoofdftad en de noordlijke provinciën des kö» ningrijks onderworpen waren * Verleetten wilde, tot dien prijs, welken men zelf daarop ftelde , zou aangenomen geweest zijn» Want de toeftand van dien vorst was wel verte van veilig te zijn» De provincie don ai, of het zuidlijk gedeelte van Cochinchina 4 had zich voor den afftamling der oude en wettige beheerfchers van dit koningrijk verklaard; toaar quin-nong, of de middenfte provincie des rijks, was in handett des laatften overweldigers van Cochinchina. Dee< ze veroveraar had de zorg over de landen, welken hij in het noöfdlijk gedeelte van dit rijk onder zijn juk gebragt had. aan zijnen jonger broedef opgedraagen: doch deeze bediende zich van de krïjgs& * magÉj :kina. ben tes en twintig* ten vaÊ Bloei~ maand» 1793»  Cochin-china.Den zes en, twintig' ft en-van Bloei-maand.I7S)3. ; 260 s BRITSCH GEZANTSCHAP magtwelke hij in handen had, om het nabuurig koningrijk Tung-quin aantetasten, en hij-maakte 'er zich ook, in weerwil der hulp, welke de Chineezen den vorst 'van dat rijk booden, meester van. Daarna verklaarde hij zich voor koning van Tung-quin, en zelfs van Cochinchina; voorneemens zijnde, om niet alleen al dat geen, 't.welk zijn ouder broeder van dat koningrijk nog bezat, hem te ontweldigen, en onder zijn eigen magt te brengen; maar ook de zuidlijke provincie, welke door den wettigen fouvereirt des lands herwonnen was, te bemagtigen. —. Deeze nieuwe veroveraar van het- koningrijk Tungquin was een bekwaam krijgsman, d?e groote ■ ontwerpen ■ van verovering , zelfs van eenige provinciën van het Chineefche keizerrijk, gefmeed had; en tevens een van die ftaatkundigen, die alle middelen, welke zij ook ■ moogen: zijn , indien- zij flechts hunne oogmerken kunnen bevorderen , zonder fchröom gebruiken. Maar, in 't midden zijner krijgsbaan, overleed hij in Herfstmaand des jaars 1792. — *■< Hij liet twee zoonen na, De oudfte, die onecht was, bleef in het bezit van Tungquin. De jongfte, zijn wettig aflïamling bij 1  NAAR CHiNA. IX." H 00 F D S T. 2ÓI bij eene Tung s- quinfche prinfes ,• was ten tijde van. zijn' vaders overlijden -te Turon. Als wettig opvolger van .zijnen vader, nam, hij terftond het roer der regeer-ing aanV terwijl zijn ouder, doch onechte, broeder Tung-quin behield, en op alle de landen,, door zijnen vader veroverd, aanfpraak maakte. De opftand . of • burgerkrijg in Cochin¬china was reeds voor meer dan twintig jaar, begonnen.. Gëduurende den-loop van .dien oorlog waren 'er aan-weerskanten zoo veelen gefneuveld, het land zoo uitgeput, •en de beide partijen, op gelijke wijs,: zoo :verzwakt , dat, ten deezen -tijde •, geene derzelven eene onderneeming van belang kon doen; offchoon de hoofden van iedere :partij zich met het maaken van nieuwe ontwerpen,.om-zich zeiven Maande te houden, en zijne vijanden t'onder te brengen, -geflaadig bezig hielden, j—■ Middelerwijl begon het volk, eeniger -maate, adem te fcheppen. Doch,, al ware zelfs het koningrijk meer bedaard, en de oppermagt meer verzekerd geweest, zou de gezant het .echter, niet dienftig. geoordeeld hebben, om .met zulke onzekere bezitters in eenigerhande foort van onderhandeling te R 3 tree- Cochin-' :hina. Den iés en 'wintig' }en van Bhei- naand. 1793.  goehin- china. L)en zes en twintig Sen vat. Bloei- maand. 1792' s$2 BRITSCH GEZANTSCHAP treeden, of zelfs maar de geloofsbrieven, waarmede hij voorzien was, en die hem magt gaven om verbindtenisfen van vriendfchap en koophandel met dat koningrijk te fluiten, denzelven aantebieden, eer hij die, waarmede hij voor den keizer van China gelast was, vooraf overgegeeven had. Hij befloot derhalve, zich enkel tot boodfchap* pen van pligtpleeging , en betuiging van achting te bepaalen, en de gefchenken des konings , welke voor al het fcheepsvolk zoo uitneemend welkom geweest waren, met tegengefchenken te beantwoorden. — Men hield een onafgebroken gemeenfchap met het volk van Turon; maar echter niet zonder eenige blijken van mistrouwen, en dus met alle omzigtigheid van weerskanten. De baai van Turon verdient eer den saam van haven, dan dien van baai. Haar ingang is wel zoo naauw niet, en dus ook zoo bekwaam niet, om verdedigd *e worden, als die van Rio de Janeiro, volgens de hefchrijving, welke wij in een voorgaand hoofdfluk daarvan gegeeven hebben; ook is zij van binnen zoo diep en ?OQ ruim niet: maar zij mag evenwel onder- de grootfte zoo wel, als de veiligfle tevens, die bekend zijn, geteld worden. m  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 263 Zij loopt diep landwaard in, zoodat zij,! 'uit welke ftreek van het kompas de ge-' weldigfte wind ook waait, in den eenen i of anderen haarer boezems echter de ze-j kerfte fchuilplaats levert. De bodem ismodderachtig, en de ankergrond overal' veilig. — Bij gewoon weer, kan men 'er zoo ankeren , dat men van den zeewind, die door den mond der haven, en over de bovengemelde fmalle, laage landëngte indringt, en van drie of vier uur des ochtends tot drie of vier uur des namiddags waait, het onbelemmerd genot heeft. De landwind volgt 'ër zeer fchielijk op , en houdt bijkans gëduurende het overige der vier en twintig uuren aan. De fchepen genieten alle de voordeden van deszelfs verfrisfchende kracht, daar deeze wind, noch over brandend zand, noch over befmettende moerasfen waaiënde, terftond van de bergen op de haven neerdaalt. — Een klein eilandje, binnen den omtrek der haven gelegen, is nagenoeg aan alle kanten met zulk diep water omringd, dat fchepen van allerleie grootte, die noodig hebben gekalefaat te worden, dicht aan hetzelve kunnen liggen. In de geheele uitgeftrektheid der haven is de zee effen. -— TusR 4 fchen ?ockin- kina. Den ;es en mntig-* }en van 3loei- naand, 79Z-  Coenin* china. Den zes en twintig, ften van Bloeimaand. 2.64. BRITSCH GEZANTSCHAP - ' fchen de bergen,'die de haven omgeeven,'. zijn vruchtbaare valeien, waarin : met het beste gevolg rijst geteeld, en troepen buffels geweid worden. De haven overvloeit van visch. Men ziet 'er "kano's, waarin de visfcher , met zijne vrouw, en kinderen, het geheele jaar door, woont. Hunne verblijfplaats in die kano' heeft niet, gelijk de fchepen en booten doorgaans hebben, een plat dek, maar flechts een kleed of mat, bij wijs van een gewelf, daarover gefpreid. Om den hals der jonge kinderen worden groor te ftukken van kauwoerde of kalabas gebonden, opdat zij, bij ongeluk over boord vallende, niet zouden verdrinken , maarhun hoofd boven water ' houden. Zoo. dikwijls deeze visfchers aan land komen, fmeeken zij hunne godheden om de behoudenis hunner familie en den voorfpoed hunner visfcherij. Bij die gelegenheid, maaken zij tusfchen de takken van groote boomen, of op andere vérheeven plaatfen, kleine altaaren voor haar, op welken zij rijst, fuiker en andere eetwaaren offeren,' en kleine ftukjes welriekend en gewijd hout branden. Aa.n den zuidhoek der haven is de mond der-  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 265 der rivier, welke naar de ftad Turon leidt. ( Op de punt, welke de rivier van de ha-' ven affcheidt, is een wachttoren, flechts: uit vier zeer hoóge houten pijlaaren be-^ ftaande , en met een ligt dak • voorzien. Omtrent het boveneind dier hooge posten is eene zoldering, op dwarsbalken, in de pijlaaren gevestigd, rustende.- De krijgsknecht, die hier de wacht houdt, klimt, door ■middel eener Tange ladder, op dien zolder, van waar hij, door den mond der rivier , alle de fchepen, die noordwaard Zijn , en over .de landëngte die , welke zuidwaard gaan of komen, onbelemmerd kan zien. — Nabij den wachttoren ftaai een gebouw, alwaar de kano's en kleine vaartuigen,- die de rivier willen opvaaren, moeten aanleggen, qm onderzocht te worden. De rivier is omtrent twee honderd roe den breed, en haar ftroom in de baai fterl genoeg, om zich door de zandbank, wel ke-aan den mond der haven-opgehoop is, eenen uitloop te baanen. Aan weers kanten van dit kanaal is , het zand- zo hoog, dat het bij laag water boven d oppervlakte der zee uitfteekt. — Op dï zand zagen wij, voor de eerfte maal, ge R, $ dut hina. Oen •es en wintigten van Bloeimaand. 1793^ . t • ■ ) a 1  Cech'ft' china. Den zes en twintigftenvanBloeimaand.1793. I 1 i 266 BRITSCH GEZANTSCHAP duurende de tegenwoordige reis, dien vermaarden vogel, gemeenlijk den pelikaan der ■wildernis genaamd, wiens bek, keel en vleugels, naar het fchijnt, veel grooter zijn, dan zij naar evenredigheid der grootte van zijn ligchaam moesten weezen, offchoon dit ook in grootte aan dat van den grootften kalkoenfchen haan volkomen evenaart. Deeze vogel bezoekt alleen zulke wateren, alwaar men overvloed van visch heeft, en waarvan zijne tegenwoordigheid alleen een zeker bewijs is. Bij het peilen der rivier, bevonden wij, dat zij meer dan twee vademen diep was. Een Chineefche jonk, en verfcheiden Cochinchineefche groote booten lagen 'er ten anker, en anderen zeilden de rivier opof neerwaard. — Op den afftand eener Engelfche mijl van den mond der rivier, en aan haaren westlijken oever, ligt de ftad Turon. Het land aan dien oever daalde allengs tot den rand des water* neer. Uit de huizen, welke aldaar tusfchen het heestergewas , langs den zoom Ier rivier in 't wild groeiënde, gebouwd varen, kwamen naakte kinderen, waarvan bmmigen niet meer dan twee jaaren konten bereikt hebben, en wierpen zich in het  NAAR CHINA. IX. hoofdst. &6? het water, daarin fpeelende en zwemmen-» de, gelijk eendekuikens. De ftad turon, aan welke, gelijk ook aan de rivier en haven aldaar, de in-^ boorlingen den naam Han-fan geeven, was flechts weinig beter, dan een vlek of dorp; maar men zeide, dat het, voor den burgeroorlog, gëduurende den vrede en voorfpoed des lands, een aanzienlijker plaats geweest was. De huizen, die laag, meestal van bamboes gebouwd, en met biezen of ftroo van rijst gedekt zijn, zijn, uitgenomen omtrent de marktplaats , met boomen omringd. Veelen der beste ge bouwen ftaan in het midden van tuinen, met arekanootenboomen, en verfcheider andere bevallige en nuttige heestergewasfen beplant. —• Achter de ftad zijn boschjes van oranje-, citroen-, platanus- en are kanootenboomen, in 't midden van fomnn. gen van welken huizen ftonden, en in an deren flechts overblijffels van gebouwen t< zien waren. — De tegenover gelegen oe ver der rivier was in akkers of velden ver deeld , met haagen en heiningen omgee ven, en met tabak, rijst en fuikerriet be plant. — De markt in ^Q fta<* overvloeid zo Jodin- •hina. Den fes en twintig* Jen van Bloei- maand* 1793. t ï  Cochinchina.Den zes- en twintigfien van Bloeimaand.1793- . 1 1 J 1 I 1 t V r h e *68 BRITSCH GEZANTSCHAP • 1 zoo wel van: allerleie foort van nuttige plantgewasfen en moeskruiden,'welken, de landftreeken tusfchen, de keerkringen voortbrengen; als v?an een groote menigte van gevogelte , bijzonder van eendvogels. Onder ander gevogelte, brengt men 'er ook veele zoogenaamde pijbchieters, darters, met een zwarten buik, eene foort van vogels, zoo geheeten naar hunne onderftelde neiging, .om in alle de voorwerpen, welken zij, omtrent zich zien glinfteren, bijzonder in dcoogen .van hun, die hen fterk aanzien, hunnen langen:en fpitfen bek te ïeeken. Om deeze reden, wordt dit gevogelte niet anders dan met toegenaaide )ogleden op de markt van Turon gebragt, en. einde hun de gelegenheid te beneenen , om de oogen der geenen, die 'er ;omen, om ze te koopen, te zien. In de ftad is geene vleeschhal , noch 'laats, alwaar geflagt vee verkocht wordt, ntusfchen kwamen echter, bij ■ de maaljd , welke de bevelhebber der ftad aan erfcheiden perfoonen der Engelfche fcheen gaf, zeer veele Tchotels, of liever akken, op de tafel, .gevuld met varkens11 osfenvleesch,-in kleine vierkante brokjes  NAAR CHINA. IX. H00FDST. *6o jes gefneeden , en met eene verfcheiden-' heid van,geurige fauzen , gereed gemaakt.' In andere bakken was gedoofde visch , en gevogelte, bijzonder eendvogels; ook waren 'er veelen met ooft en konfituuren. Het getal der fchotels en bakken, in drie reien, en de eene boven de andere, gefchikt, bedroeg meer dan een honderd. Voor. ieder perfoon was een fchaaltje met gekookte rijst geplaatst, om in plaats van brood te dienen. Ook had ieder der gasten twee pennen van een fteekelvarken; om het gemis van mes en vork te vergoeden. De lepels waren van porcelein, eenigzins naar de gedaante van kleine fchoffels zweemende, — Na het eeten, werd eene foort van Herken drank , vat rijst geftookt, en zeer heet , in klein< fchaaltjes rond gediend.. Wijn is, naar.he fchijnt, in Cochinchina, .noch in gebruik noch zelfs bekend , hoewel de wijnftol 'er,-naar men zegt, in de gebergten va; zelfs groeit. Indien, de Cochinchineeze de kunst verftonden , om de gisting va het • uitgeperfte druivenfap, als zij op di hoogte gekomen is, welke vereischt wordt om, 'er goeden wijn van te maaken , t doe loc kip\hina.Den ses en twintigden van Bloeimaand.1792-- t ft,;,, ■ > 1 1 1 e •> e q  Cochinchina.Den ses en twintigftenvanBloeimaand.1793. m BRÏÏSCH GEZANTSCHAP doen ophouden, zouden de bewooners deezer gewesten , waarfchijnlijk , deezen drank boven hunnen rijstbrandewijn verkiezen , fchoon zij aan deezen laatften zeer? overgegeeven fchijnen te zijn. De Cochinchineefche fterke drank gelijkt naaf den koornbrandewijn , daar de Ieren zich van bedienen. — De opperbevelhebber van Turon dronk 'er meer van, dan zijne gasten. Hen door een goed voorbeeld, zoo het fcheen, willende voorgaan, fchonk hij zijn fchaaltje boorde vol, gelijk bij een vrolijke gelegenheid in Europa gebruiklijk is ; en , gedronken hebbende, keerde hij het om, willende daarmede toonen, dat hijhet tot den bodem toe geleegd had. Des namiddags verzelde hij de heeren in een korte wandeling, en geleidde hen naar eenen fchouwburg, op zijn bevel, bijzonder daartoe ingericht, om zijne gasten door eene tooneelvertooning, naar 's lands wijs gefpeeld, te vermaaken. Men fpeelde 'er een blijfpel, in welk, voor zoo veel men uit de gebaaren der tooneelfpeeleren kon opmaaken , de vrolijkheid deels door de eigenzinnige kribbigheid eens toornigen grijsaards, en deels door de grillige luimen  NAAR CHINA. IX. HOOPDST. &7I men eens plompen boers (dien her, echten in zijne foort aan geene verdienden fcheen' te ontbreeken) voornaamlijk moest verwekt worden. — De plaats, waar men fpeeK de, was door een verbaazende menigte volks omringd. Veelen waren zelfs in de nabuurige boomen geklommen, van waar aij in het gebouw, welk voor een gedeelte van boven open was, konden inzien; maar hunne nieuwsgierigheid fcheen zich , op dit oogenblik, meer tot de aanfchouwers, dan wel tot de tooneelfpeelers te bepaalen. Toen de gezant, met zijn gevolg, en de overige heeren, van het feest, waarop de bevelhebber hen onthaald had, te rug keerden , werden zij, door tekens, verzocht , een weinig te vertoeven , terwijl eene zeer bejaarde dame, die wegens haaren ouderdom naauwlijks meer kon gaan, uit hftar huis kwam, en hen naderde. Zij had gehoord, dat 'er Europeeërs voorbij zouden gaan ; en dewijl zij nooit eenen Europeeër gezien had, wilde zij deeze gelegenheid, welke haar, veelligt, nimmei weder zou voorkomen, niet verzuimen. om hen zeer van nabij te zien. Zij naderde hen met de fterkite blikken vat nieuws- •hing. Den ses en 'mntig* len van Bloeimaand. i  Cochinchina.Den zes 'en • tv/int igftèn van Bloeü -inaand* 1793. a?a: BRITSCH«GEZANTSCHAP nieuwsgierigheid', maar' tevens met veelei beleefdheid , en - eene . houding , welke duidlijk te kennen gaf, dat zij zeer geneegen was, om verfchooning te vraagen wegens de vrijheid,- welke Zij nam; om hen i optehouden en te befchouwen. Wiet groote oplettendheid, bezag zij hunne gedaante , ■ hunne houding en kleeding ,- en was, zoo het fcheen, grootlijks verblijd over een gezigt, zoo volmaakt nieuw voor haar. Ten laatfte keerde zij, zeer vergenoegd, naar haare . wooning- te rug, door duidlijke tekens , haare dankbaarheid aan de heeren te kennen geevende voor hunne goedwilligheid, en ten. uiterfte wel te vrede ,' dat zij aan eene der vuurigfte wenleningen-, welken haar geest voedde, zoo gelukkig voldaan had. - Kort daarna werd- de aandacht zelve dier heeren, op 't 'onverwachtst, doör een gantsch zonderling voorbeeld van vlugheid, door » fommige Cochinchineefche jongelingen betoond -, op een aangenaame wijs gaande - gemaakt. Zeven of acht van hun ftonden in een kring, en waren bezig met paletten, of met den pluimbal te fpeelem Zij- hadden., geene. paletten of kaatsnetten in  NAAR CHINA. IX. MÖOFDSf. 273 in hunne handen. Zij bedienden zich noch van hunne handen, noch van hunne armen j om het vliegertje te treffen. Maar, wanneer het naar hunnen kant neerdaalde, dèeden zij een' korten loop, en dan, opfpringende, verwachtten zij den pluimbal met hunne voetzool, en kaatften dien daarmede weder te rug hoog in de lucht met veele kracht. De pluimbal bleef dus een geruimen rijd in de hoogte; dewijl de fpeelers zelden hunnen flag misten , of hem niet die richting gaven, welke zij bedoelden.— Het vliegertje , of de pluimbal, beftond uit een ftuk droog leer, rond gerold, en met een koord 'er om heen gebonden. In deezen leêren bal, waren drie lange pluimen of veeren, welke zich aan den top van een fpreidden, maar beneden, daar zij in het leer geftoken waren, elkander zoo zeer naderden, dat de gaten, daar zij doorgingen, weinig meer dan een vierde van een duim van elkander verwijderd waren. Zoodaanige gaten vindt men altijd in 't midden der Cochinchineefche kopermunten. Twee of drie deezer kopermunten lagen beneden op den bodem van den pluimbal , om tot een tegenwigt te dienen, en hurt geluid waarfchouwde tevens de fpeelers, II. dbel. S wan- Coehin- :hina. Den '.es eft 'v/intig- 'ten vaA Bloei- naand. 1793*  Cochinchina.Den zes'en twintig' fièn van Bloeimaand.*793- ' 1 ( i < 3 &74 BRITSCH GEZANTSCHAP wanneer hij hen naderde. — Deeze zonderlinge wijs van oefening is in de tegenover flaande plaat, duidlijk afgebeeld. 't Is niet alleen in hunne uitfpanningen en hunne fpellen, dat deeze vlugge en werkzaame Cochinchineezen zich van hun ne voeten bedienen, gelijk andere volken van hunne handen. De lieden van laager klasfe, en zelfs fommige anderen, gaan gemeenlijk barvoets. Hunne teenen hebben, bijgevolg, een vrijer beweeging, en zijn buigzaamer, dan die, welke altijd in fchoetien beflooten zijn; zoo dat in de oefening ran veele handwerken, bijzonder in dat /an kano's te maaken, de teenen zoo wel, ils het overige van den voet, hulpgenoo :en der handen en vingers worden. De kano's , waarvan men zich, doorgaans , in Cochinchina bedient, beflaan lechts uit vijf planken, zonder krommers )f eenige andere foort van timmerwerk fanengevoegd. Om aan deeze planken de rereischte gedaante te geeven, worden zij, :enigen tijd, aan een vlammend vuur blootjefteld. Aan de beide uiterfte einden verenigen zij zich in een punt; en de boorlen worden door middel van houten penicn, en van bamboeshout, zeer fijn tot buig-  pl.vni. II J. ' ; EEN COCHOCHINEESCII STE1. .   NAAR CHINA. IX. HÖOFDST. &75 buigzaame draaden gefpleeten , dicht fa-1 mengevoegd. Vervolgens worden de ree-' ten of naaden met eene foort van deeg of. nap , van fchelpkalk en water gemaakt, dicht gefineerd, — Een andere foort van kano's worden enkel van tienwerk bereid, en met hetzelve mengfel, als tot de eerstgenoemde foort gebruikt wordt, geheel en al befmeerd , en waterdicht gemaakt, — De eigenaars van dergelijke booten Zijn gewoon, op het voorfte derzelven öogen te fchilderen, als of zij daardoor wilden aanduiden , . dat 'er vootzigtigheid Wordt Vereischt, om ze wel te befiieren. — De Cochinchineefche booten bezitten , zegt men, deeze eigenfchap, dat zij den fchok van hevige baaren gelukkig doorftaan; dat zij flijf op het water liggen, en fnel zei^ len. De boot, aan den bevelhebbel van Turon toebehoorende, was volgens hetzelve ontwerp , maar op een grootei fchaal, gebouwd; de voortleven had ver guld fnijwerk, eenigzins naar een tijgershoofd gelijkende • en de achterAeven insgelijks gefneeden fieraaden, me eene verfcheidenheid van afbeeldingen, ii heldere en aangenaame kleuren gefchilderd In plaats der gewoonte, alom in Europ: lochiA- •MnA. Den zes en twintig- len vxé Bloei- •/iaand. i?93' t \ I  Cochin' china. Ben zes en twintigflen van Bloeimaand.•793' 276 BRITSCH GEZANTSCHAP gebruiklijk, dat, naamlijk, het voornaamfte gezelfchap eener roeiboot zich omtrent den achterfteven ophoudt, plaatst hetzelve zich in Cochinchina gemeenlijk aan den voorfteven. — Deeze befchrij ving, waarmede men die, bij gelegenheid der aankomst van eenen Cochinchineefchen ftaatsdienaar aan boord van de Lion, hiervooren, in deeze zelve afdeeling gegeeven, vergelijken kan, wordt in haare bijzonderheden merklijk opgehelderd door de afbeelding, welke in het onderftaande plaatje daarvan te zien is.  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. *77 Offchoon de Cochinchineezen naauwlijks eenige beginfelen van weetenfchappen hebben, fchijnen zij echter zeer fchrander en oplettend te zijn, om omtrent zaaken, hoedaanigen zij ook moogen zijn, daar zij zich, in den gewoonen loop des leevens, voordeel of. genoegen . van kunnen belooven, zulke proefneemingen te doen, die gemeenlijk gewenschte gevolgen hebben, — In hunnen landbouw, en in de weinige manufaktuuren, welken zij oefenen, behoeven zij voor natiën, onder welken de weetenfchappen bloeiën, geenzins te wijken: en men heeft, zelfs voorbeelden, dat zij ir de uitvoering middelen uitgevonden hebben, welke en gemaklijker zijn, en krachtdaadiger werken, dan die, van welken mer zich elders tot hetzelve einde bedient. — Om de fuiker , nadat de groover ftroot 'er afgefcheiden is, en dezelve reeds eeni ge vastigheid begint te krijgen en zich to korreltjes te zetten , verder te zuiveren fpreiden zij dezelve uit in laagen of koe ken ter dikte van een' duim, en tien duin in de middellijn groot , bedekkende de zelve met laagen van gelijke grootte, vai den weeken ftam des banaanenbooms ge maakt; terwijl derzelver waterachtig fap S 3 doo Cochin:hina.Tien ses en twintigden van Bloeimaand.1793- l 1 * r  Pockin* china. Den zes en twintigften van Bloeimaand.»7?3. ] j i < J 1 1 | I ( t ( f 278 BRITSCIÏ GEZANTSCHAP door de fuiker heenzijpelende, al den droesfem, die met dezelve opgekookt was, mede afvoert, en de fuiker wit, zuiver en welgekristallifeerd achterlaat (V). Zij is dan zeer ligt, en bijkans zoo vol gaatjes, als eene honigraat. Wanneer men ze in eenig vocht doet fmelten , laat zij geen rinkfel op den bodem na. Men moet bekennen, dat deeze handel* vijs een merklijken voorrang fchijnt te lebben boven die, welke elders in algeneen gebruik is, en hierin beftaat, dat nen de fuiker, zoo ras zij dik genoeg is, n aarden vaten of vormen , die de gekante van omgekeerde kegels hebben, wergiet, en eene laag vochtige aarde op le oppervlakte van de fuiker legt. Die >ovenfte oppervlakte is dan, in de daad, vel zeer gezuiverd; maar nooit zoo volnaakt, als door de handelwijs, waarvan de :ochinchineezen zich bedienen, gefehiedt.» De (O Hier fchijnt een kleine misdag plaats te heb, en. Sir george staunton geeft te kennen, at het deeze verrichting is, welke de fuiker kris. ïllifeert. Maar de fuiker is een zout, welk niet an door hitte kristallifeeren kan, Aant. des M^schen vert. -  NA.AR CHINA. IX. HOOTDST. De fuikerdeeltjes zijn dunner en fijner, en de omgekeerde punt van het fuikerbrood behoudt altijd meer ftroopachtigheid, dan deszelfs bodem, waarop het doorzijgend vocht meer onmiddelijk gewerkt heeft, 't Is niet zeer waarfchijnlijk, dat de aankweeking van het fuikerriet, en de behandeling van deszelfs fap, bij de Cochinchineezen, langwijliger, moeilijker en kost baarer is , dan die, welke elders plaat: heeft: want de fuiker, door hen bereid en, in de nabuurfchap hunner manufaktuu ren , 1 ter openbaare marktplaats gebragt wor'lt tot eenen veel laager prijs vei kocht, dan die, welke in eenig land de waereld, dat deeze waar voortbrengt, daa Voor gevraagd wordt (e). Oi (e") De voorheen reeds gemelde charpentie cossigny deelt, bij gelegenheid, dat onze fchr ver van het fuikerriet van Cochinchina fpreekt, t eigen ondervinding, eene zoo belangrijke aanme king mede, dat ik niet kan nalaatcn, dezelve t kennis van den Nederduitfchen leezer te brengen.charp. cossigny drukt zich op deeze wijs ui „ Cochinchina is dat gewest, alwaar men « fchoonfte en beste fuiket, tot den laagften pr.j vindt. Daar zijn echter geene groote fuikerfabn S 4 b Cochinchina.Den zes ■ en twintigften van Bloeimaand.1793- ► » r r ■ j- it r>t t: 1c e- n.  Cochinchina.Den zes en twintigften van Bloei maand. I7PS- a8o BRITSCH GEZANTSCHAP Offchoon de Cochinchineezen de manier niet verftaan, om uit de gegraven bergftoffen, op een fcheikundige wijs, zuivere ertfen te bereiden, hebben zij het echter door ken. Ieder boer bereidt zoo veel fuiker, als hij noodig heeft. Hij drukt het fap uit het fuikerriet. Hij laat het kooken buiten de deur, in de open lucht, in aarden potten. — Dit gewest levert verfcheiden föonen van fuikerriet op. Doch, volgens den aart des gronds kweekt men 'er maar twee foorten aan, welke de voordeeligften zijn, en de meeste fuiker voortbrengen, Dus moet men aan de foort van het riet, aan de hoedaanigheid des gronds, en aan de gefteldheid der luchtftreek, den overvloed en de voonreflijkheid van dit voprtbrengfel in Cochinchina toefchrijven. Het zou zijn groot nut hebben, indien men aan onze volkplantingen Cochipchineesch fuikerriet kon be. zorgen." „ Gëduurende mijn lang verblijf op Isle de France had ik aangemerkt, dat de fuikerplantaad. jen aldaar niet wel flaagden. Ik wist, dat het fuikerriet, welk men aldaar aankweekte, van het eiland Madagaskar gehaald was, alwaar het, zonder lankweeking, in 't wild groeit. Ik giste, dat deeze plant, gelijk alle de anderen, haare onder, rcheiden foorten moest hebben, en dat onder dezelven, waarfchijnlijk, fommigen zouden zijn, die rijker in haar voortbrengfel waren. Ik wist, dat Batavia, werw.iard ik twee reizen had gedaan,veel ïiiker infamelde. Ik verzocht wijlen mijnen vriend  naar CHINA. IX. hoofdsï. 281 door de oefening zoo verre gebragt, dat< zij zich zeer goed ijzer weeten te bezor-■ gen, en daarvan fchietgeweeren, fpiesfenj en andere wapentuigen te maaken. — Hun j aar- - radermacher, met wien ik, federt langen tijd, briefwisfelir.g hield, om eenige planten der verfchillende foorten van fuikerriet, welken men aldaar aankweekt. Hij zond mij fpruiten van blank en rood fuikerriet, en fchreef mij, dat de eerften een' nieuwen en vochtigen, maar de laatften eenen ouden en droogen grond eischten. Hij voegde 'er bij, dat de Chineezen, te Batavia gevestigd, na Verloop van twaalf of vijftien jaaren het blanke fuikerriet uitroeiden, en de plaats weder met rood bezetten. — Het een en ander heb ik, met veel . zorgvuldigheid , op mijne plantaadje.-. gekweekt , en ze in de volkplanting uitgedeeld , alwaar zij goed tieren, en tegenwoordig zeer vermenigvuldigd zijn. De oogst, dien zij leveren, is ongeloofiijk veel grooter, dan die van het fuikerriet van Madagaskar, en de fuiker van eene veel beter hoedaanigheid. Ik heb 'er planten van naar Cayenne, naar St. Domingo, en Martinique gebonden. Ik weet niet, of zij op de beide laatfte eilanden wel geflaagd zijn; maar ik weet, dat zij ip Guiana weelig groeien, en aan de meeste volkplantingen uitgedeeld zijn. Alleenlijk moet men zorg draagen, dat dit fuikerriet in een' gepasten grond geplaatst worde." „ Het blanke fuikerriet is grof, hoog, groeit dicht in een, en heeft lange gelederen. Het roode § m Ü 'it al h le m  Cochiiu china. Den zes en twintigfien va Bloeimaand.1793. 284 BRITSCH GEZANTSCHAP behendige wijs aantemaatigen; en, wanneer hunne dieverij ontdekt wordt, fchijnen zij daarover niet zeer onthutfeld. \ Integendeel zijn zij, op hunne beurt ook weder toegeeflijk, en zelfs in zoodaaJ ni- van twee jaaren na de planting. Intusfchen is 'er eene andere foort van dit plantgewas, kamaniok geheeten , welk na verloop van twaalf, tien en zelfs negen maanden rijp is. Men heeft eene foort van maniok, welke men vier of vijf maanden na de planting inoogst. — Heeft men niet twee foorten van rogge; eene, welke in Oogst- of Herfstmaand, en eene andere, welke in de lente gezaaid wordt? Heeft men ook zoo niet eene foort van maïs of Turksch koorn, welke veel eer rijp wordt, dan de gewoone? — Ik verbind, ik roep alle lieden van kunde en vaderlandsliefde, die in de Oostindifche eilanden, als Madagaskar, Java, Sumatra, ook in Cochinchina, Bengalen en elders' reizen, hiermede op, om die foorten van fuiker! net, welken de Schepper der natuur in die onder fcheiden landen geplaatst heeft, waarteneemen, ten einde te ontdekken, of 'er geene foorten te vinden z>jn, welke veel vroeger rijp worden , en daarmede die gewesten van Europa, welke 'er gefchikt toe zijn, te verrijken. Daardoor zouden zij zich verdiend aan dezelven maaken." „ De fuiker is eene waar van een zoo groot vertier, van eene zoo groote nuttigheid, en tevens aangenaamheid, dat men alle mooglijke middelen in 't werk moet ftellen, om eenen uit.  NAAR CHINA, IX. H00FDST. 285 nige omftandigheden, in welken zeer weinig menfchen tot ïnfchiklijkheid geneigd zijn. Zij geeven, zegt men, hunne vrouwen en dochters, zeer gaarn, en tot een geringen prijs over; en alle zaaken, den 0 min- uitgebreiden koophandel daarin aan zijn vader, land te verzekeren, * zij om de P^n , dl' de fuiker voortbrengen, (bijaldien de luchtftreel het toelaat) aldaar in te voeren; 't zij om de aan kweeking van dit zoo begeerlijk voortbreng^ r deszelfs volkplantingen,met allen lever, aantemot ^^ü'eeze eetwaar, ik meen de fuiker . wel* men uit hoofde haarer uitgebreide nuttigbad onder die geenen kan tellen welken metivo, noodzaaklijken, voor noodwendigheden houdt, niet alleen voedzaam, maar ook zeer gezond, . maakt een gedeelte onzer geneesmiddelen uit. Ik merk de fuiker aan als eene eetwaar, eene le vensbehoefte, zeer gefchikt, om de gezondherd onderhouden, en wenschte, dat zij alom tot een zoo maatigen prijs te bekomen mogt zijn, dat ze de ihoeSlgfle klasfe van menfchen 'er een ge, treld gebruik van kon maaken." Deeze en dergelijke overweegïngen moei deVeering der Franfche Republiek, en zelfs van alle de handeldrijvende ftaaten en gewes van Europa, beweegen, om, indien zij volkpl .ineen hebben, zich, na den vrede, met allen er daarmede bezig te houden, en den invoer van ker, zoo veel mooglijk, te bevorderen, cossic Cochinchina.Den zes en twintig' flen van Bloei» maand. 1793- 1 1 e » >r is ;n e» te m Ifs ■e- en lië en: anristül«  Cochinchina»Den zes en twintigfiën va Bloeimaand, 585 BRITSCH GEZANTSCHAP minnehandel betreffende, worden zeer losr bij hen behandeld. Ondertusfehen zijn deeze waarneemingen" „ alleen op de talrijker, doch laager klasfen des volks, bijzonder toepasiijk; en onder, deezen voornaamlijk nog op die geenen, welke door hunnen toeftand in de gelegenheid zijn, om met vreemdelingen de meeste verkeering te hebben. — Die van hooger rang zijn uitgebreider in het pleegen hunner onrechtvaardigheden , en uitfluitender in hunne vretigdegenietingen. Over de zwakker fexe oefenen zij hunne magt, door een groot aantal vrouwen op te fluiten; en over de lieden der fchamele gemeente, door hen eene menigte kneve^ larijen te doen ondergaan, Waaraan deeze laatflen geen moeds genoeg hebben , tegenftand te bieden, hoe zeer niemand hun wel gegrond recht daartoe ontkennen kan of zal; terwijl zij, die verhevener onder hen zijn, zich door de infpraak van hun geweeten, dat hen van hunne euveldaaden moet overtuigen, daarvan niet laaten affchrikken. Het fchijnt, dat noch beginfel van godsdienst, noch voorfchrift wn zedekunde hun ingeboezemd zijn, om 3e billijkheid te onderfchraagen, en der dwing*  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. a6*7 dwinglandij paal en perk te ftellen. De ondergefchiktheid, in deeze gewesten ingevoerd , openbaar, zich in het neervallen op de aarde, en andere uitwendige blijken eener laage vernedering , welke zij , die met magt bekleed zijn, van hunne onderhoorigen eifchen. Offchoon een groote ongelijkheid van ftaat, in fommigen opzigte, dienstbaar is aan de voortzetting en volmaaking diei fchoone kunften, welke meest in achting zijn, dewijl zij middelen verfchaft, om z< aantemoedigen; fchijnen echter de Cochin chineezen noch van de fchilder- noch va de beeldhouwkunde eenig werk te maaker Alleenlijk in de muziekkunde befpeurd men eenige vorderingen onder hen. — D gezant vond zich bewoogen, om de ui noodiging tot een feest, welk den vierde van Zomermaand, als den verjaardag d< konings van Groot-Britannie, aan land zc gegeeven worden, aanteneemen. Bij dee; gelegenheid werd 'er een groote maalti; aangerecht. Na de tafel vertoonde mt •en fchouwfpel, welk alles, wat men, deeze gewesten, tot dien tijd toe, gezi< had, grootlijks overtrof. Het was eei foort van gefchiedkundige opera, in wel: Oochits:hina.Ben zes en twintigden ven Bloeimaand.I7P3- i 1 ï e n :S u ;e d n in m ie te 3»  Cochinchina.Den vierden van Zomermaand,I7°3. 1 238 BRITSCH GEZANTSCHAP • de opzegging, het gezang en het choofgezang, zoo regelmaatig, als op een' Italiaanfchen fchouwburg, werden uitgevoerd. Sommigen der tooneelfpeelfters waren, in de daad, geen gemeene zangfters. Zij namen de maat, niet alleen met haare Hemmen, zeer naauwkeurig in acht; maar de beweeging haarer handen en voeten beantwoordde ook volkomen aan de regelmaatigheid der muziek. Hunne muziektuigen, zoo blaas-, als fnaar-fpeeltuigen, waren beiden zeer ruuw, maar op dezelve grondbeginfels , als die van Europa, gevormd, en tevens met een oogmerk om dezelve uitwerking, als die, voorttebrengen, gemaakt. — Intusfchen is de kracht der gewoonte, en de verkleefdheid aan de vaderlandfche gebruiklijkheden, zoo fterk, dat in al wat des gezants fpeellieden uitvoerden, en 't geen in het oor der Europeeëren zoo aangenaam en welluidende was, de Cochinchineezen weinig of geen fmaak vonden. Het gebouw, waarin de ambasfadeur ontvangen werd, was, naar het fcheen, bijzonder tot dat einde opgerecht. Van binnen was het met chits uit een Engelfche manufaktuur behangen. En de krijgs- knech-  / NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 289 knechten , die den opperbevelhebber van Cochin* Turon, op wiens kosten het feest gegee-^"' ven werd, verzelden, hadden vesten van vierden donkerrood laken aan, welk waarfchijnlijkVz?mer~ ook uit Engeland gekomen was. — Ti&maand. 1793. Portugeezen van Makao, in wier handen, bijkans alleen, al de handel is, die nog in de havens van Cochinchina gedreeven wordt, koopen .de wrakke en uitgefchooten waaren op de markt van Canton, en verkoopenze aan de Cochinchineezen met groot voordeel, hoewel de wethouderfchap des lands hun dikwijls zwaare lasten oplegt. H. DEEL. T TWEE-  TWEEDE AFDEELING. verder verblijf in de haven VMl turon, op de kust van cochinchina. vervolg der bijzonderheden aangaande dat land en deszelfs inwooneren. vertrek der engelsche schepen uit die haven. INHOUD. krijgskundige inrichtingen in Cochinchina. — Olifanten ten dienfte des oorlogs afgerecht. — De Cochinchineezen eeten het vleesch deezer dieren. — Zij eeten geene melk. — Die van Tung-quin doen een inval in het land. — Kostbaar e ertfen, in de Cochinchineefche bergen gevonden.— Andere voortbrengfels dier bergen. — Sedert de laatfte binnenlandfche onlusten worden dezelve zelden meer in de vlakten gebragt. — De Cochinchineefthe bergbewooners zijn van een' anderen ftam, dan die in de vlakten woonen. — Leevenswijs der laatstgenoemden. — Hun-  INHOUD. aöJ Hunne kleeding. — Hunne bezighè' dem — Verdorvenheid hunner rechtbanken. — Zeldzaam infekt, nabij , Turon gevonden. — Befchrijving en kunstmaatige meeting der haven van Turon. —- Luchtftreek van Cochin* china. — Gezette overftroomingen der rivieren. — Het is gevaarlijk op de kust van Cochinchina handel te drijven, zonder 'er door een vaste volk» planting befchermd te worden.— Voorbeeld daarvan in een fchip, van Bengalen derwaard gezonden , welk ter naauwernood ontkwam. — Befchrijving van het eiland Kallao. — Voor* deelen, die eene volkplanting op Turon zouden verzeilen. — Dood des fchrijvers van het fchip de Lion. — De fchfpper van de Lion, fommige ftreeken der Cochinchineefche kust willende onderzoeken, wordt door de inwooners gevat, en eenige dagen in hechtnis gehouden. — Zijn verhaal van 't geen hij gezien en geleeden heeft. — Uitgejlrektheid der landen, aan de Cochinchineefche heerfchappij onderworpen.— Het vertrek der Engelfche fchepen wordt den fouverein van Cochinchina aangeT s kon*  Cochinchina.Den Vierder, van ZomermaandVP3- 202 BRITSCH GEZANTSCHAP kondigd* — Verdere gefchenken, door dien vorst aan de Engelfchen gedaan- De fchepen gaan onder zeil. D e Cochinchineefche krijgsknechten hebben , behalve fabels, pieken van verbaazende lengte. De pieken zijn met kwasten van hair, dat rood geverfd is, verfierd. Van de roode kleur mag zich geen onderdaan, uitgenomen in den krijgsdienst, of door een bijzondere vergunning van den fouverein, noch in zijne kleeding, noch op zijne rijtuigen of andere uitrusting, bedienen. — De lijfwacht des ambasfadeurs verzelde hem aan land. Zij deed aldaar, ter eer van den dag, niet alleen een falvo, maar maakte ook verfcheiden wapenoefeningen, waarover de Cochinchineefche krijgsknechten zoo wel, als de famengevloeide menigte zich 'grootlij ks verwonderden. Niettegenftaande de binnenlandfche oorlog, die verfcheiden jaaren lang geduurd had , de bevolking in alle de provinciën des rijks grootlijks verminderd heeft, is echter, naar men zegt, het getal der manfchap, welke ,in Cochinchina de wapenen draagt,  naar CHINA. IX. ii00fdst. 293 draagt, nog zeer aanmerklijk. — Huéf o e , de hoofdftad des koningrijks , en omtrent veertig Engelfche mijlen noordwaard van Turon gelegen , heeft, naar men ons verhaalde , eene bezetting van dertig duizend man, die allen met fchietgeweeren voorzien zijn, en daaglijks in den wapenhandel geoefend worden O). De Cochinchineefche veldheeren rekenen, ten aanzien van den voorfpoed hunner wapenen, zeer veel op den dienst hunner olifanten, die ten oorlog geleerd zijn. Om deeze dieren te onderwijzen, plaatst men eene rei nagemaakte krijgsknechten voor hun, en men leert hen, dezelven met groote woede aantetasten, met hunne lange fa) Hüé-foe, de hoofdftad van Cochinchina, olfidat zij, federt omtrent honderd jaaren, de' verblijfplaats des konings was, is In het noordlijk gedeelte des koningrijks, in de provincie Hué, gele. gen. De geheele ftad is op de Chineefche wijs, met grachten doorfneeden. Eertijds, onderhield de koning, enkel tot zijne zekerheid, twaalf of vijftien duizend krijgsknechten, drie honderd galeien, cn vier honderd olifanten ten oorlog afgerecht, 't Is mooglijk, dat 'er, federt de onlusten des lands, altijd eene krijgsmagt van dertig duizend man op de been is gehouden, cossigny. T3 Cochinchina.Den vierden van Zomermaand,1793-  Cochinchtna.Den vierden van Zomermaand.»7P3. 294 BRITSCH GEZANTSCHAP ge fnuiten fommigen neer te flaan, en öft der hunne voeten te vertrappen, anderen te vatten en in de lucht te werpen. — Ondertusfehen is de olifant, gelijk meest alle andere dieren, welke alleen Van plantgewasfen leeven , natuurlijker wijs zachtzinnig. Men moet veel moeite aanwenden, om hem tot daaden van geweld' te beweegen , uitgenomen wanneer hij door een zwaare perfoonlijke beleedrging getergd is. De beftierder van dit bijster groote dier, (in Indie gemeenlijk kornak geheeten,) is doorgaans een jonge, die op zijnen hals rijdt, en hem zeer gemaklijk leidt, werwaard hij wil. De olifant heeft eenen zoo buigzaamen tromp of muit, en hij weet zich, in alle gelegenheden, met zoo veel vaardigheid daarvan te bedienen, dat de vingers van den mensch het, fomtijds, niet behendiger zouden kunnen doen. Cochinchina is onder die weinige landen te tellen, in welken men het vleesch van olifanten tot voedfel gebruikt. Het wordt zelfs in dit gewest als een lekkere beet aangemerkt. Wanneer de koning, of een zijner onderkoningen in de provinciën, een olifant voor zijne tafel heeft Jaa-  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 295 laaten dooden, zendt hij 'er aan lieden van rang ftukken van ten gefchenk; en zoodaanig een gefchenk wordt als een bijzonder gunstbewijs aangemerkt (&). — De Cochinchineezen achten het vleesch van buffels boven het gewoone osfenvleesch. Zij maaken geen gebruik van melk tot voedfel. Hierom zijn zij ook niet gewoon, eenige dieren te melken. —- On« dertusfchen is dit volk, gëduurende den zwaard) Het eeten van olifantenvleesch is, behalve bij de Cochinchineezen, ook bij andere natiën gebruiklijk. castera merkt aan, dat in de binnenlanden van Afrika, daar, om zoo te fpreeken, het vaderland der olifanten is, eene natie woont, Agageërs, of Agagi genaamd, die geftaadig jagt op die dieren maakt, niet alleen om hunne tanden, maar ook, omdat zij het vleesch derzei ven eet. De Hottentotten, vooral die foort, welke Boschhottentetten heeten, nuttigen met graagte het olifan. tenvleesch, en houden het ook voor een lekkere beet. Men zie andr. sparmans reis naar di Kaap de Goede Hoop, I deel, blad». 347 eo 348. Daar'er in Afrika volken zijn, die het vleesch van leeuwen, offchoon vleesch vreeten de en verfcheu' rende dieren, eeten: b. v. de Hottentotten , zie sparman, /. c. II deel, bladz. 462., is het min. der vreemd , dat het vleesch van olifanten, die geen vleesch eeten, maar enkel van plantgewasf r leeven, gegeeten wordt. Aant. des ned. vert T 4 Cochinchina,Den vierden van Zomermaand.1793- i  Cockin ckina- Den vierde) van Zomer maand 296 BRITSCH GEZANTSCHAP zwaaren hongersnood, welken de vijandlijke legerbenden, die elkander het bezit ' des lands betwistten, en alles te vuur en . te zwaard vernielden, meer dan eens, over • hetzelve bragten, genoodzaakt geweest, tot de geduchtfte hulpmiddelen de toevlugt te neemen: want men zegt, dat 'er, fomtijds, rnenfchenvleesch op de openbaare markten der hoofdilad verkocht is. De inwooners van het nabuurig Tungquin bedienden zich , eenigen tijd, van de binnenlandfche onlusten, welke Cochinchina op den oever van zijnen ondergang bragten, en deeden een' inval in de noordlijke provinciën, alwaar de hoofdilad gelegen is. Zij behielden ze echter niet lang; maar, terwijl zij in hunne magt waren, pionderden en roofden zij al wat 'er kostbaars gevonden werd, bijzonder al het goud en zilver , dat zij konden ontdek-, ken. — Een aanzienlijk gedeelte van dit laatfte was echter zoo wel geborgen, dat het voor hunne roofzuchtige handen bevrijd bleef. Het meeste daarvan ging, naderhand, naar China, voor de leevensmiddelep, welke den noodlijdenden inwooneren van dit verwoeste land door de Chineezen, bij geheele jonken vol, uit dat rijk  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 297 rijk werden toegezonden ; zijnde niet alleen hunne oogften verteerd, of verbrand, maar ook hunne manufaktuuren vernield. — Vóór deeze rampvolle gebeurenisfen, was 'er overvloed van goud in het land. Hunne rivieren voeren ftofgoud met zich, en de erts , die uit hunne mijnen gegraven wordt, is zoo rijk en zoo zuiver, dat men eenvouwig de werking van het vuur noo dig heeft , om het 'er uit te haaien (c) Veel van dit metaal wordt tot fieraad aat hunne kleeding en huisraad gebruikt. Di gevesten en fcheeden hunner zwaardei zijn, dikwijls, met plaaten geflagen gou verfierd. De betaalingen, die zij aa vreen O) De goudmijnen van Cochinchina worden voc de rijkften gehouden, die ergens bekend zijn. Doe zij worden niet behoorlijk bearbeid. Men haalt '< het gouderts flechts eenige voeten diep uit. M( bekomt van den koning, en de wilden, die < bergen bewoonen , en de goudmijnen in hum magt hebben, zeer gemaklijk de vergunning, 0 daarin te werken. Dit is, voor zoo veel mi weet, het eenig land, daar het goud op de mar verkocht wordt. Men ziet 'er plaatfen, daar h goud , gelijk andere koopmanfehappen , op taf( ten toon en ter verkoop gefpreid is. De evem digheid tusfehen het goud en het zilver verfch 'er op een zonderlinge wijs. c*ssigny. T 5 Üochiti' c'iina. Den vierden van Zomermaand . 1793- l - 1 1 1 ir h :r n ie ie n :n kt 2t :lS e- ik  Cochinchina,Den vierden van • Zomermaand. mi- 298 BRITSCH GEZANTSCHAP vreemde kooplieden moeten doen, gefchieden doorgaans in goudftaven, waarvan ieder omtrent vier oneen weegt. De zilvermijnen waren, eertijds, in Cochinchina zoo weinig bekend, of werden zoo weinig bearbeid, dat het zilver 'er van buitenslands ingevoerd, en tegen goud •/erruild wierd. Zij, die het invoerden, genooten 'er ongemeen groote voordeden van. Maar, niet lang geleeden, heeft men *er verfcheiden zilvermijnen ontdekt, en eene beter en minder kostbaare wijs om het te zuiveren uitgevonden. Het een en ander is van dit gevolg geweest, dat het zilver tegenwoordig , in Cochinchina, het voornaamfte reprefentatif is van de waarde der goederen, of het voornaamfte. middel van ruiling tegen de koopmanfehappen, die van buiten komen, en welken de Cochinchineezen in zilverftaven van zeer zuiver allooi , ieder omtrent twaalf oneen weegende, betaalen. Voor de binnenlandfche onlusten in Cochinchina , bragten de ruuwe en onbefchaafde bergbewooners eene menigte ftofgoud in de fteden, waarvoor zij rijst, katoen, laken en ijzer inruilden. Dezelve lieden verkocht», ook het fchoone en wel- rie-  KAAR CHINA. IX. HOOFDST. ^99 riekende aguila- of adelaarshout, welk in bet Oosten in zoo groote achting is, en leverden, insgelijks, veel peper, wasch, honig en elpenbeen aan de Cochinchineezen, die in de laagte woonen. Maar de semeenfchap tusfchen dèeze bergbewooners en hunne landgenooten ten platten lande is, fints verfcheiden jaaren, door de meergemelde verdeeldheden, grootdeels, afgebroken, i—i Het platte land van Cochinchina brengt rijst, arekanooten, betelbladen, tabak, kaneel zijde, katoen. % er (V) De fchrijver der reis van lord macart üjey had moeten doen opmerken, dat de kanee van Cochinchina van een bijzondere foort is. D( boom, die dezelve voortbrengt, groeit op het ge ber :ige plaatfen vereischt. Ook onderitel ik, dat zij in veele andere rijstlanden wordt aangekweekt, Dtndat zij minder zorg vereischt, beter fmaakt en /oefJzaamer is, In Cochinchina heeft,men rijst, welker plan. en langer dan één jaar duuren, gevonden. Jk reet niet, of zij daar geteeld wordt, en welkq mare bijzondere eigenfchappen zijn; maar wel, dat Itt graan van alle andere foorten van rijst, 'weiten ik ken, onderfcheiden is. Men heeftze ook ip Isle de- France. cossignt.  naar CHINA. IX. ho of d s t. $0$ behoefte voor dit volk; zij is van nog< grooter belang voóf hetzelve, dan het' brood voor de Europeeërs. Behalve dici graan, heeft het flechts eene beuzeling; van fpecerij, olie en vleesch tot zijn on , derhoud noodig (ƒ> 't Geen, waarvan de Cochinchineezen , naast de rijst, het meeste werk maaken, is fterke drank, tabak, arekanooten en betelbladen. Op de twee laatfte middelen, welken zij met een weinig kalk en water mengen, zijn zij buitenfpoorig verzot. Doch , dewijl alle deeze noodwendigheden voortbrengfels van hun land zijn, kunnen zij ze tot zeer laage prijzen bekomen. Lieden van beide fexen, en van allen rang, kaauwen arek* nooten met betel, en rooken tabak. Z'{ draagen ze overal bij zich in een zijder zakje of beursje, welk aan hunnen gorde hangt, en in verfcheiden hokjes verdeelt is. Dit beursje» maakt een noodzaaklijl gedeelte hunner kleeding uit. Ieder Cö chinchinees, die de noodige kosten kaï doen (ƒ) Gelijk de Chineezen, zoo nuttigen ook d Cochinchineezen weinig vleesch, maar veel visch 4ie in de zee op de kusten, en in de rivieren zeer overvloedig is. cossigny, hina. Oen 'ierden 'an Zomer* naand, 1793. [ [ t 1 1 »  Cochin-, ekina. Den vierden van Zomermaand, t J 304 BRITSCH GEZANTSCHAP doen, is verzeld door een dienstboode, welke hem overal volgt, draagende zijne pijp en zijnen tabak. Doch de gegoede Cochinchinees heeft zelf zijne arekanooten en zijne betelbladen altijd bij zich. Hij draagt die, gelijk gezegd is, in een klein kokertje of beursje, aan een fraai lint, gemeenlijk over de fchouders, tot aan de middel, of den gordel, neerhangende. —- In de tegenöverlïaande plaat, No. 9. ziet men, in den Cochinchineefchen mandarijn en zijnen pijpendraager, deeze bijzonderheden duidlijk afgebeeld. _ Ook moet men bij die plaat nog aanmerken, dat de kleeding, in welke de een en ander aldaar verfchijnen, naar het leeven getekend, en, met een geringe verandering, de gewoone dragt in dat gewest is. Zij komt met die der Chineezen nagenoeg cwer een. De gewoonte van tabakrooken, waaraan 3e mannen meer overgegeeven zijn, dan 3e vrouwen, verfchaft hun eene foort van bezigheid, welke het verdriet eener vollagen werkloosheid eenigermaate verdrijft, tonder dat zij echter infpanning vereischt,' >f vermoeijing baart. Hierom geeft men lan deeze gewoonte niet zelden den voorrang  Pl.IX. EEN MANDAEIJN VAN I Uil ON MET ZIJNEN PIJPDPAAGEli.   MAAR CHINA. ï& HOOFDSTi §Ö§ rang boven èeri huttigê, maar Werkzaame bezigheid; eri, Wanneer men eehige omftartdighedett, Welke de mannen tot deeze en gêene werkzaamheden noopen, uitzondert, moét men bëkehnert, dat luiheid een neetlenende trek in hun karakter is. De vrouwen, integendeel , zijn geduurig Werkzaam, 't zij aan haaré huislijke bezigheden, 't zij aan het werk van dén landbouw. In de lieden vervullen zij menigmaal bij de kooplieden, die 'er van buitenslands koophandel komen drijven, de plaats Van hulpgenooten óf makelaars. Ook ilrekken zij hun ten zeiven tijde voöt bijzitten ^ en, 't geen zonderling is, in ëëii en ander öpzigt, zijn zij wegens haare trouw merkwaardig. — Het houden var bijzitten wordt bij dé Cöchinchineezer voor geene fchande gerekend. In deeze bijzonderheid ftellen zij veel minder ofl< derfcheid tusfehen dë beide fexen, 'dan it Europa gefchiedt. Ten aanzien Van hé gewaad, naderen zij elkander óók vëë meer i, want het gewaad der vrouwen i nagertoëg hetzelve als dat der mannen Beiden draagen losfe * wijde tabbaarden mét kleine , fmalle kraagen rondom dèl hals, en vouwen op de borst $ met lang II. deel, V röi Cockih. chin'd. Den _ vierdeH vati Zomermaand* . i ■ i « » ï i  Cochitt' tkina. Den vierden van Zomermaand.1793- 306 BRITSCH GEZANTSCHAP ruime mouwen, die de handen bedekken. Perfoonen van rang, en bijzonder aanzienlijke vrouwen, draagen verfcheiden van deeze tabbaarden, den eenen over den anderen. De eerfte fleept over den grond; 'en de daarop volgende zijn allen, naar evenredigheid, trapswijs korter; en, dewijl zij dikwijls van verfchillende kleuren zijn, die fterk in 't oog vallen, maaken de dames , die 'er mede gekleed zijn, een prachtige vertooning. — Het gebruik van linnen is bij dit volk niet bekend. Over de naakte huid draagen zij vesten, en lange, wijde broeken van dunne zijde, of katoen. De mannen dekken gemeenlijk hun hoofd met een tulban; maar de vrouwen met een hoed; doch deeze laatften bedienen zich nooit van mutfen. Zelfs de rijkstgekleeden, zoo van de eene, als van de andere fexe, gebruiken nooit fchoenen. In de kleeding der Europeeëren trok niets de aandacht der Cochinchineezen meer tot zich, dan de fieraaden van Engelsch gepolijst {taalwerk. De zwaarden met ftaalen gevesten blonken het Cochinchineefche krijgsvolk zoo zeer in de oogen, dat zij het gezigt 'er niet van konden afwenden. De krijgslieden bekleeden den eer-  NAAR CHINAi. IX» H00FDST; 3Ö7 eerflen rang in dit gewest. Daarop vol-1 gen de rechters. Doch het misbruik van' magt is bij de eerfte klasfe niet grooter, dan bij de tweede; en onder de verdrukkingen, welken alle de klasfen des volks ondergaan , behooren voofal de Hechte middelen, die men in 't werk fielt, om openlijk het recht te verdraaien, geteld te Worden, 't Is waar, de pleitgedingen worden met veele plechtigheid, en, naat het fchijnt, met begeerte, om de waarheid te ontdekken, en overeenkomflig dezelve eene uitfpraak te doen, begonnen; maar, indedaad , mist het nooit, of een' gunftige beflisfing wordt door omkoop verkreegen De gefchenken van beide partijën worder aangenomen, maar die de rijkflen brengt heeft den meesten voorfpoed te wachten. Onder, de natuurlijke zeldzaamheden Welken Cochinchina den liefhebberen de natuurlijke historie aanbiedt, geraaktei Wij, bij geval, in de gelegenheid, on geheele zwermen van een buitengemeei infekt waarteneemen. Toen wij dezelve ontdekten, waren zij met grooten iëVe werkzaam op de dunne takjes van ëei heestergewas y welk op dien tijd höcl bloemen, noch vruchten had, maar ü V 2 *% Zcchié- •hina. Den •ierde'A 'an Zomermaand*1793- I I f l 1 i i f 1 i l  Cochinchina.Den vierden van Zomermaand.*79i- 308 BRlTSCH GEZANTSCHAP zijne bladen en uitwendige gedaante over het geheel eenigzins naar het zoogenaamde keelkruid zweemde. Het infekt is niet grooter, dan onze gewoone huisvliegen. Zijn maakfel is zeer zonderling. Het diertje is met eene menigte lange, kromme, fijne hairtjes bedekt,die op de wijs der tanden van een kam van elkander onderfcheiden ftaan, en wier kromte naar den kant van het hoofd geboogen is, niet ongelijk aan de ftaartveeren van een' haan, maar , gelijk gezegd is, in een tegengeflelde richting. Alle de deelen van het infekt zijn volmaakt wit, of ten minfte met een wit poeiër geheel en al bedekt. Het bijzonder plantgewas, welk door deeze infekten bewoond wordt, is volkomen bedekt met eene zelfftandigheid of poeiër van die zelve kleur, welk het infekt daarover verfpreidt. De afbeelding, op de bijgevoegde plaat te zien (g) , zal aan de befchrijving, welke men daarvan heeft kunnen geeven, veel licht bijzetten — Men (g~) Men zie bladz. 310. De befchrijving van dit infekt is niet volledig. De fchrijver zegt niet, of het gevleugeld Is. Men  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 309 Men is van meening, dat het witte wasch i van Indie een voortbrengfel van deeze' zelfftandigheid, of van dit poeiër is. De' Cochinchineezen verzekerden daarenboven, dat deeze zelfftandigheid, op een bijzondere wijs, en in zekere evenredigheid, met Men vindt hetzelve infekt in China, en bedient 'er zich van het wasch , welk het voortbrengt. Ik had nooit hooren zeggen,dat het witte wasch van Indie van een poeiërachtige zelfftandigheid voortkwam. Ik heb veel wasch gezien van de eilanden de France en de la Reunion, van Ma. dagaskar, van de kust van Afrika, vati de Oostkust, van Bengalen,van Java, alles geel, en welk men op dezelve manier, als in Europa gebruiklijk is, wit maakt; maar al dit wasch komt van bijè'n voort. — Ik heb eene foort. Chineesch wasch ge. zien, dat zeer wit en zelfs glansrijk was. Van di< wasch, het voortbrengfel van den fmeerboom, zal, in het vervolg, nftder worden gefprooken. — Nog heb ik eene foort groen wasch gezien , uit eer plantgewas van de Kaap de Goede Hoop voortko mende. — Die foort van wasch, daar fir staun ton Van fpreekt, is in Indie even zoo min, ah de fpermaceti, bekend. Er zijn echter in de zee omtrent de Kaap de Goede Hoop, en op de kus ten van Madagaskar, wal visfchen; maar men doe: 'er geene moeite, om ze te vangen, cossigny V 3 lockinhina. Den 'ierden 'an Zomernaand.1793'  CocMn* ehina. Den vierden van Zomermaand.*79Z> Wan» 310 BRITSCH GEZANTSCHAP met olijfolie gemengd, zulk eene fteevig* heid aan het mengfel geeft, dat 'er zelfs fraaie waschkaarfen van gemaakt kunnen worden. De zaak zelve werd door een eenvouwige proeve bevestigd. Men deed één deel wasch in drie deelen olijfolie, die heet gemaakt was, fmelten; en toen het geheele mengfel koud geworden en geftold was, ontftond 'er eene masfa uit, die het gewoone wasch van honigbijen neer nabij kwan Zomermaand*1793-  Cochinchina.Pen vierden van ~Zomermaand,1793« k im BRITSCH GEZANTSCHAP „ getrokken, en van welker uiterfte hoe« „ ken het grootfte aantal punten gezien „ kon worden, Hij mat zorgvuldiglijk, met eene keten, eene grondlijn ter , lengte eener zeemijl (Y), en, door behulp , eener kleine theodolite, bepaalde hij van , ieder uiterfte een zeker ftelfel hoeken, , waardoor de algemeene fchets of om, trek der haven tot aan de uitfteekende , punt des fchierëilands, in de kaart gete-. , kend No. X., de tweede punt genaamd, , voltooid werd. Het overige der kust, , den ingang der haven vormende, werd, , aan boord van het fchip de Jackall, , terwijl het, op zijne vaart naar het ei-. , land Kallao, zieh uit de haven uitwerk, te, bij doorfnijdingen ontworpen. Sir , erasmus gqwer ging, dwars over , de landëngte, die met het fchierëiland verbonden is, van de haven tot de open , zee, om haare breedte daarnaar te be, paaien." „ De diepten in den mond der ha-, ven werden van de Jackall, en die . in het kanaal tusfchen de banken, en in de uitwatering der rivier, bij laag » wa» (O Deeze grondlijn is, in de kaart No. X, fSerfct X, Y, jig. B' is getrol „ ken 1 „ kon „ met „ lengte , eener i, ieder , waard , trek ( , punt , kend , voltoc , den it , aan b , terwij; , land I > te, b , eras: , de lar ,.verbor > zee, , paaien » De , ven v , in het i in de (» De 3U B „ getro „ ken i „ kon met „ lengti „ eener „ ieder „ waard ,, trek i „ punt „ kend „ voltoc „ den h aan t „ terwij land 1 „te, b „ eras „ de lat „.verbot » zee, paaien » De „ ven v „ in hei v, in de (/) De gcrrjerkt X  NAAR CHINA, IX. II O O F D S T. 313 „ water, de beide brikken op haare „vaart naar de ftad Han-fan gepeild „ en opgetekend. De juiste ligging der „ zandbanken werd, door haare {trekkingen ,, uit verfcheiden deelen der baai waarte„ neemen, en dezelven vervolgens van het „ fchip de Jndostan door te fnijden, zoo „ naauwkeurig mooglijk, beftemd. — De „ ligplaats van het laatstgenoemde fchip „ werd, door de middagshoogte der zon „ verfcheiden maal te neemen, bevonden „ te zijn zestien graaden zeven minuuten „ ten noorden van den evenaar; en de „ lengte, volgens den tijdmeeter, honderd „ en acht graaden twaalf minuuten oost„ waard van Greenwich. Het rijzen en „ daalen der zee bij eb en vloed bleek „ zeer ongelijk te zijn. Het hoogfle ge„ tij, gëduurende het verblijf der fchepen „ in deeze baai waargenomen , was om„ trent zes voet; doch men zeide, dat „ het water fomtijds elf of twaalf voet „ rees. De tijd van hoog water was, bij „ volle maan en haare veranderingen, om„ trent vijf of zes uur des namiddags." Het volgende behelst eene verklaaring der letters, in de bovengemelde kaart V 5 van Cochinchina.Den vierden van Zomermaand.1793-  Cochinchina.Den vierden van Zomermaand,VF9Z- 314 BRITSCH GEZANTSCHAP van een gedeelte der kust van Cochinchina, met influiting der baai en haven van Turon, te vinden : „ A. Een onregelmaatig bergachtig fchierëiland , aan alle kanten der kust „ ontoeganglijk, uitgenomen alleen aan „ dien kant, daar het aan de haven, en „ twee kleine zandige baaiën, in 'den „ mond derzelve gelegen, en in de kaart „ met de letters N en O aangeweezen, „ paalt. Aan het eind van ieder dier „ baaiën ftaan eenige visfchershutten. — „ Dewijl dit fchierëiland, van natuur, der„ gelijke plaatslijke voordeden bezit, als „ het vermaarde Gibraltar in Europa zoo „ geducht maaken, werd het nieuw gi„ braltar genaamd. Met weinig kos„ ten, naar evenredigheid van het gewigt „ der zaak gerekend, zou deeze plaats „ even zoo fterk en bijkans onoverwin„ baar kunnen gemaakt worden , als de eerstgenoemde in de daad is. — De „ inboorlingen noemen het fchierëiland „ tien-tc ha." B. Een laage, vlakke landengte, met „ het bovengemelde fchierëiland vereenigd. „ Zij is van drie vierde eener Engelfche „ mijl tot eene mijl breed, en bevat ver- „ fchei-  naar CHINA. IX. hoofdst. 31^ „ fcheiden kleine dorpen , en plekken i „ gronds, die voornaatnlijk met rijst, ta-' „ bak, peulvruchten en fuikerriet beplant' zijn. Wegens de geringe hoogte dee„ zer landengte boven de oppervlakte der „ zee, en den losfen zandgrond, waaruit het „ beftaat, zou het, bijaldien men het ten „ eenigen tijde raadzaam oordeelde , dit „ fchierëiland tot een weezenlijk eiland te „ maaken , gemaklijk zijn, dwars over „ deeze landtong een diepe vaart te graaven, en het fchierëiland Tien-tcha van „ het vaste land aftefnijden." „ C. De voornaamfte ftad in de mv buurfchap der haven, alwaar de markt „ gehouden wordt. De akkers, rondom „ de ftad, zijn, naar het fchijnt, vrij „ goed bebouwd. De ftad, gelijk ook de ,j, bijgelegen haven, worden door de Co« „ chinchineezen han-san geheeten." „ D. Een klein eiland, met boome* „ en dicht kreupelbosch bezet. Dewri: „ het water, binnen den afftand van Hecht! „ eene fcheepslengte , van den zuidhoel „ des eilands, drie vademen diep is, zot 'er, met geringe kosten, een goede „ plaats kunnen gemaakt worden, om fche- „ per lochiiphina.Oen 'ierden 'an Zomermaand,1793-  Cochinchina.Den vierden van Zomermaand. mi' 316 BRITSCH GEZANTSCHAP pen op zij te haaien en te kalefaaten. „ De noordhoek van dit eiland, is door „ een rif fteenrotfen, die bij laag water „ bloot liggen, met het fchierëiland ver„ bonden. Wanneer men deeze rotfen tot den grondflag van een beer- of „ flraatweg bereidde, zou 'er tusfchen het „ eiland en het fchierëiland een voortref„ lijk fcheepsdok kunnen gemaakt worden. 3, Eene plaats, gelijk deeze, zou tot be„ waaring van fcheepsbehoeften, tot het „ aanleggen van magazijnen en oprechten „ van pakhuizen, bijzonder goed gefchikt „ zijn." „ E. E. Beekjes van helder versch water, waaruit de fchepen hunnen voorraad van die noodwendigheid, in over„ vloed , en met groot gemak, kunnen haaien." „ F. Een kleine vlakte, op welke de „ tenten, tot ontvangst der zieken, wer„ den opgerecht. — Eene ftad, op dee„ ze vlakte gefticht, zou een onbelemmer„ de en zeer gemaklij ke gemeenfchap met „ de fchepen in de haven hebben. Door „ middel eener kleine fterkte, op de eer„ fte punt aangelegd , zou men de ftad » te-  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. tegen eiken aanval, die ooit tegen de„ zelve mogt ondernomen worden , met „ goed gevolg kunnen verdedigen." ., G. Eene valei, waardoor een helder „ riviertje lïroomr. In dezelve ligt ook „ een klein dorp. Gëduurende ons ver„ blijf in de haven waren de inwooners „ bezig, om veertig of vijftig akkers teel„ land gereed te maaken, wordende het ,, grootfte gedeelte daarvan bereid , om „ 'er rijst in te planten." „ H. K. Dorpen, in welken verfcheiden manufaktuuren, bijzonder het maa„ ken van kleiner en grooter kano's, het bereiden van fuiker en tabak, en anderen, geoefend worden." „ L. Een groot dorp aan de oevers j, eener aanzienlijke rivier. Dwars voor „ haare uitwatering in zee is eene ondiepte , door eene zandbank veroor„ zaakt; maar binnen dezelve vindt men „ drie vademen water. De valei, doot welke deeze rivier loopt, is fchoon en „ uitgebreid, en, naar het fchijnt, vrucht„ baar en volkrijk." „ M. Eene kreek met genoegzaame n diepte van water voor fchepen, van al„ lerleie zwaarte, goeden ankergrond er; n d« Cockhï- :hina. Den vierden Man Zomermaand*1793-  Cochinchina.Den vierden van Zomermaand.1793- 318 BRITSCH GEZANTSCHAP de beste beveiliging , bijzonder tegen „ den noordoostenwind, Aan het hoofd „ deezer kreek, is eene vlakte van aan„ merklijke uitgebreidheid. In dezelve „ liggen twee dorpen, die door een klein, ,^ fnejvlietend ftroomtje van elkander ge„ fcheiden zijn. Omtrent veertig of vijf„ tig .akkers worden tot den rijstbouw geil bruikt. Een aantal fchoone buffels graasde op een' moeras figen grond." „ P. Eene groep fraaie en zeer merkwaardige marmerrotfen, die zich dwars „ over de landëngte uitftrekken, worden„ de dezelve aan het eene eind door de „ zee befpoeld , terwijl het andere over „ de rivier hangt. Wanneer men van den „ zuidkant het fchierëiland omzeilt, fchijnen deeze rotfen, die zich, gelijk eed „ verbaazend groot, oud, en vervallen ge„ bouw, van een' volmaakt effen grond „ onmiddelijk in de hoogte verheffen, in „ zee te liggen." In de nabijheid van Turon, en langs de aangrenzende kust, zijn de winden het geheele jaar door veranderlijk, gelijk zij in de daad kort onderden wal van de meeste landen zijn , daar men bij onder* vin*  *S 14tv&n ; mit <& duwt Jtbncfanp tusfóm /U-'Jc/uc^ <5iW ^ 4 <- ^ïrmer ra;i ^ M nut Wjftérg^ ^   NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 319 vinding weet, dat winden , die op gezette tijden waaien , dicht bij het ftrand hunnen invloed verliezen: De kapitein van het Oostindisch fchip, de Pocock genaamd, die in Slagtmaand, gëduurende den noordoostlijken pasfaatwind, genoodzaakt was geweest, de baai van Turon binnen te loopen , fchroomde grootlijks , die kust aan te dóen, welke hij, in dat jaargetijde, als den laagen wal, als den oever onder den wind gelegen , aanmerkte ; maar de uitkomst leerde hem, dat 'er weinig te vreezen was. Men onderftelt over het algemeen, dat het land gezond is, wordende de geweldige hitte in de zomermaanden door geregelde zeewinden gemaatigd. — De Herfst-, Wijn- en Slagtmaanden zijn de regentijd. De laage landen worden dan, dikwijls, en fchielijk, door de waterftroomen, die met groote onftuimigheid van de gebergten neerftorten, als met een' zwaaren vloed, overdekt. De overftroomingen gefchieden gemeenlijk eens in de veertien dagen, en houden t'elke reis twee of drie dagen aan. Dewijl deeze overftroomingen, doorgaans, bij volle maan of haare veranderingen voorvallen , fchijnt Zulks een bewijs te zijn van den Cochinchina.Den vierden van Zomermaand.1793.  Coehinchina.Den vierden van Zomermaand,1793-- 320 BiUTSCH GEZANTSCHAP den invloed , welken die wachter op de bepaaling haaref tijdperken heeft. —- In Wintermaand en de twee volgende maanden valt 'er Ook veel regen, door koude noordenwinden aangebragt; i—■ eene tijdsomftandigheid, welke in Cochinchina als de winter wordt aangemerkt, ën dit land van meest alle de andere landen, even zoo nabij aan den evenaar gelegen, onderfcheidc. De overftroomingen hebben dezelve uitwerking in Cochinchina, als de gezette overvloeijingen des Nijls in Egypte. Zij maaken dit land tot een der vrüchtbaaffte landen des aardbodems* Op veele plaatfen, femelt men 'er, jaarlijks, drie graartoogften irt. — Na de metaalen, zijn dé kostbaarfte voortbrengfelen des lands peper, kaneel, fuiker, zijde en katoen, welken de inwooners, met veel graagte, tegen eene verfcheidenheid van koopmanfchappen van Europeefche manufaktuurërt verruilen. Ingevolge van dien, hadden verfcheidene der voornaamfte natiën van Europa, die op Indie handel drijven, den overvloed van fchatbaare waaren , en de geneegenheid der Cochinchineezen kennende, eertijds, groote gemeenfchap met 'hun>  naar CHINA. IX. hoofdst. 321 gelijk ook met de inwooners van Tungquin. Maar tegenwoordig ziet men, in de havens deezer beide koningrijken, niet anders dan hunne eigen vaartuigen, eenige Chineefche jonken, en een enkel klein Portugeesch fcheepje , welk Makao van tijd tot tijd derwaard zendt. De verwoestingen des burgerkrijgs, waarmede deeze rijke en vruchtbaare gewesten zoo lang bezocht zijn geweest, hebben, buiten twijfel, veel toegebragt, om de bronnen des koophandels te Hoppen; en het gebrek van befcherming en zekerheid voor de vreemdelingen, die 'er koophandel zouden willen drijven, belet , dat hij op nieuw herleeve* Niet alleen heeft men, in Cochinchina, voor de vrijheid, om 'er handel te drijven , buitenfpoorige fommen gevraagd; niet alleen heeft men, daar, van de goederen, die 'er ter verkooping werden ingevoerd , willekeurige belastingen geheeven; en hebben alle de lieden, die mei eenige magt;, of met eenig openbaar ampi bekleed waren, en met welken de buitenlandfche kooplieden te doen hadden, gefchenken van allerhande foort geëischt: maar, 't geen nog alles overtrof, met II. deel. X heeft: Cochin» china. Den vierden van Zomermaand»»793- 1  Cochinchina.Den vierden van Zomer» maand. 322 BRITSCH GEZANTSCHAP heeft, fomtijds, zelfs poogingen gedaan, om zich van de fchepen, en de geheele laadingen , meester te maaken. — In de gefchreeven dagboeken der Engelfche Oostindifche maatfchappij vindt men 'er een fterk voorbeeld van , in den jaare 1778 gebeurd, welk wij hier zullen mededeelen. „ Twee Engelfche fchepen werden in „ Bengalen uitgerust, en naar het Cochin„ chineefche fchierëiland gezonden , met „ oogmerk, om 'er, op zekere beftemde „ voorwaarden , eenen onderlingen koop„ handel te openen. Ten deezen einde, „ werd 'er door de regeering van Benga„ len een heer afgevaardigd met volle „ magt, om met de beftierders van dat „ gewest te handelen, In de zuidlijke „ provinciën des rijks, daar hij het eerst „ aankwam, werd hij wel ontvangen, en „ genoodigd, om zich van daar naar Hué„ foe, de hoofdftad des koningrijks, wel„ ke toen in de handen der Tung-quinee„ zen was, te begeeven. Toen hij zich „ in deeze ftad bevond, verzekerde men „ hem , dat hij de laadingen der beide „ fchepen aldaar met voordeel zou kun„ nen flijten. Doch flechr^ één der fche- „ pen  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. %*% pen kon óver cle zandbank , die aan s, den mond der rivier is , welke naar „ Hué-foe leidt, geraaken. Het andere „ en grootfte bleef in de haven van Tu„ ron. Een gedeelte der koopmanfchap,, pen werd in de hoofdilad geland, al„ waar de gevolmagtigde tot den verkoop, „ en de Bengaalfche gezant eenigen tijd hun verblijf hielden.'4 „ Volgens gewoonte, gaf men gefchen„ ken aan de voornaamfte amptenaars der ,, regeering, en men verkocht een gedeel„ te der laading. Maar het duurde niet „ lang , óf de gezant ontdekte, dat dê onderkoning, verlokt door de hoop van „ een' aanzienlijken buit te behaaien, een „ bevel had uitgevaardigd, om alle de „ Engelfchen, die aan land waren, te „ vatten, en hunne fchepen en goederen in beflag te neemen. Naauwlijks had. ,, den de Engelfchen tijd genoeg, 0115 ,, zich aan boord te begeeven, of hunne „ wooning werd door krijgsknechten omringd. Hunne veiligheid verëischte , dal „zij Hué-foe, zoo fpoedig mooglijk. verlieten. Intusfchen ging dit met hei ,, oogfchijnlijksc gevaar verzeld. Het fchip „ moest de ondiepte, aan den mond dei X s „ ri« Cochin:kine*Den vierden van Zomermaand*1793.  Cochinchina.Den vierden van Zomermaand.*7P3« BRITSCH GEZANTSCHAP „ rivier , overvaaren ; doch zulks in het „ tegenwoordig jaarfaifoen (want het was „ reeds in Slagtmaand) te onderneemen „ kon niet dan allerhachlijkst zijn. Bij de „ aankomst van het fchip, was het, of„ fchoon bijgeftaan door de booten en het „ volk des lands, bij het fchoonfte weer, n op die zandbank bijkans verongelukt. „ De noordöostlijke mousfon, die nu op „ zijne grootfte hoogte was, woei regel„ recht tegen den ftroom der rivier. — „ Men zond eene boodfchap aan het fchip, „ welk in de baai van Turon lag, dat het „ tot den mond der rivier moest trachten „ op te komen, of booten met volk af„ zenden , ten einde hunnen landgenooten „ behulpzaam te zijn, om, zoo draa het „ weer bedaarde, of de wind minder on„ gunftig zou zijn, het fchip over de on„ diepte te brengen." „ Middelerwijl kreegen de Engelfchen „ bericht, dat de kisten en pakken, welM ken zij te Hué-foe hadden moeten „ achterlaaten, door de Tung-quineefche „ krijgsknechten waren opengebroken en „ de goederen geroofd. — Kort daarna, „ zagen zij gewapende galeien, vol volk, ,, met den ftroom de rivier komen af- „ zak-  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 325 „ zakken. De matroozen maakten geen Co „ gebruik van hunne riemen, dan om de^ „ galeien zoo te ftuuren , dat zij recht vü op het Engelsch fchip aankwamen. Had ^ „ men toegelaaten , dat zij het fchip op zij waren gekomen, dan zouden zij 'er17 „ zich, buiten allen twijfel, meester van gemaakt hebben. <—■ Men preide, der„ halve , de galeiën , en riep haar toe, om af te houden. In plaats van te „ antwoorden, gingen zij voort ^ hoe lan„ ger hoe meer te naderen. De galeiën „ Haakten ook haaren koers niet, voor dat 9, 'er eenige kanonfchoten van het fchip op ,, gedaan werden. Daarna wierpen . de Tung-quineezen aan den oever batte„ rijën op, om te beletten, dat het fchip „ ontfnapte." Middelerwijl kwam 'er een Europeeër, „ als tolk, aan boord, met eene bood„ fchap des onderkonings, om de Engel„ fchert van de voortduuring zijner vriend» „ fchap te verzekeren, en hun te zeggen, „ dat de kwaade behandeling, die zij ge„ leeden hadden, niet flechts buiten zijne „ toeftemming, maar zelfs buiten zijne „ voorkennis gefchied was, en dat hij op- recht begeerde, zich met hun weder te X 3 „ ver- chin» :na. •n 'rden n merandi?3.  Cochinchina.Den vierden van Zomerptaand.Ï7P3- 326 PPvITSCH GEZANTSCHAP M verzoenen. — Nadat de tolk deeze „ boodfchap had overgebragt , ging hij „ met den Engelfchen gezant op zij, en „ luisterde hem in 'f oor, dat, offchoon „ deeze de fchoone verzekeringen waren, „ welken hij gelast was hem te doen; „ het echter de zaak der Engelfchen was, „ gelïaadig op hunne hoede te zijn; de„ wijl de Tung - quineezen nog verfchei„ den galeiën wapenden , ten einde het „ fchip te bemagtigen." „ Men beantwoordde des onderkonings „ boodfchap op een beleefde wijs, en „ eischte de goederen, die te Hué-foe „ geroofd waren, weder te rug. De on. „ derkoning zond, terftond daarop, zijne „ beloften, dat alles zou herfteld worden, „ en dat hij eene famenfpraak verzocht, „ Maar de perfoon, die van zijnentwege „ gekomen was, verzekerde den gezant, „ afzonderlijk, dat des onderkonings be„ loften niet oprecht waren, en 'er vijand„ lijke toerustingen wierden gemaakt, om „ het fchip te neemen." - „ Toen, op den vier en twintlgften van „ Slagtmaand, het weêr fcheen te bedaaren, gaf de kapitein bevel, om metx ;» P^? fchip den mond der rivier meer te tf na-  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. „ naderen. Dit gefchiedde. Men wierp „ het anker weder uit op den afftand van „ omtrent een Engelfche mijl, boven de „ plaats, alwaar de zee een verfchriklijke „ branding tegen de zandbank maakte. — „ Ondertusfchen zag men, daaromtrent, „ aan weerskanten der rivier, een groote „ menigte volk , bezig om grof gefchut, „ takkebosfchen en krijgsvoorraad aan te „ brengen, en batterijën op te werpen, „ De Engelfchen wendden alle moeite „ aan, om hen in hun werk te beletten; „ doch te vergeefs. Het duurde niet lang, „ of zij hadden hunne batterijën gereed „ en hun gefchut begon wel draa op he „ fchip te fpeelen; doch zonder veel kwaac „ te doen. Onbedreeven om met gro „ gefchut omtegaan , wisten zij het nie ' goed te richten , en weeten het ooi nog niet. Gëduurende de donkerheh ^ des nachts, hielden zij op met fchieten „ maar het fchip werd middelerwijl aai „ een ander gevaar bloot gefteld. Eei zwaare branding dreef het van zijne an kers , en verfcheiden geweldige fchok „ ken gaven duidlijk te kennen, dat he „ den grond raakte. Men was dus me „ reden zeer beducht, dat het ras ftrar X 4 » den CochtH- china. Den vierden. van Zomermaand. l r t i » i i t t  Cochinchina.Den vierden van Zomermaand.l?93. 328 BRITSCH GEZANTSCHAP „ den, en in ftukken geflagen zou wor> „ den. Doch bij geluk was het, op dien „ tijd, laag water, en toen de vloed be„ gon, rees het fchip, en kwam 'er zon-, „ der fchaade af. Alleenlijk werd de „ boot, waarop des volks laatfte hoop tot „ redding van hun leeven gevestigd was „ geweest, in geval de fchipbreuk plaats „ had gehad, door de kracht des ftrooms „ los gerukt, en niet weder gezien." „ In den morgenftond, ontdekten de „ Engelfchen eene boot buiten de zand„ bank, welke de rivier zocht in te loo„ pen. Zij herkenden haar ras voor die „ geene , welke hunne vrienden hun uit „ de baai van Turon ter hulp toezonden. „ Door dit gezigt werd hun gezonken „ moed krachtdaadig weder opgewekt ; doch hunne vreugde duurde maar kort.— „ Nadat de boot, een tijdlang, achter de „ branding, heen en weer geroeid had, „ ten einde een bekwaame plaats, om de„ zelve door te vaaren, optezoeken, ver-» „ koos dezelve ongelukkiglijk de allerge„ vaarlijkfte, en daar de baaren der zee ,, met het grootfte geweld braken; en „ naauwlijks was zij 'er in gekomen, of « de t>9°t verdween. Oogenbliklijk op „ dit  y NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 329 „ die ongeval, was de diepfte verflagen-1 „ heid op het gelaat van allen, die zich' „ aan boord bevonden, zigtbaar. De Tung-: „ quineezen, integendeel, om hunne blijd„ fchap over die gebeurenis aan den dag „ te leggen , fchooten van hunne batte„ rijën met verdubbelden iever op het s, fchip. De Engelfchen, vergeetende het „ gevaar, waarin zij waren, hielden fteeds, „ met innige droefgeestigheid, hunne oogen gewend naar de plaats, alwaar de boot „, was omgeflagen. —. Omtrent eene uur „ daarna, werden zij twee menfchen ge„ waar, die naar het fchip zwommen, en „ hetzelve fchielijk bereikten. Alle de ,, overigen der manfehap, die in de boot was geweest,, waren of verdronken, ol „ door de Tung- quineezen gedood , die „ wreed genoeg waren, om, terftond na „ de fchipbreuk, op de ongelukkigen, die s, in het water lagen, met klein geweei „ te fchieten." „ In korten tijd leed het fchip zeei veel van de batterijën, die aan de oevers „ waren opgerecht. Middelerwijl begor „ de avond te vallen, en de duisterhek „ des nachts deed dit gevaar, ten minfli voor eenige uuren, ophouden; maar di X 5 • „ tijd lochin-. ■kina. Den 'ierden >an Zomernaand,1793- t L 1  Cochiti' china. Den vierden van Zomer. maand. »7P3. i i 9 9 1 33° BRITSCH GEZANTSCHAP „ tijd, dien de Engelfchen,welke aan boord „ waren, kreegen, om over hunnen toefïand „ na te denken, diende, om hunne ongerust„ heid, veel eer te vermeerderen, dan te „ verminderen. Het fchip had reeds, zoo „ in het hol, als in het zeil en touw„ werk , aanmerklijke fchaade bekomen. „ Het laatfte anker, daar men ftaat op „ kon maaken, was uitgeworpen; en te „ vergeefs was men op middelen, om zich „ te redden, bedacht. Zelfs in het voor„ ftel van een vergelijk vond men weinig „ hoop van zekerheid; en dewijl dit nog„ thans de eenige keus was , die over„ bleef, werd 'er toe befloten. Men hijste eene witte vlag op, en wenkte „de Tung-quineezen door tekens, om „ aan boord te komen. En deeze, van „ hunnen kant, begonden , onmiddelijk „ daarop, de bloedvlag, op hunne batterijen geplant, inteneemen. Men zag, „ dat zij, bij de groote batterij, in me„ nigte, verfamelden, naar men onderftei* de, om met elkander raad te pleegen. , Voorts ontdekte men , dat eene boot » pooging deed , om aan boord te ko, men; maar tevens, dat zij wegens de , booge zee te rug moest keeren. — De „ Tung-  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 3$I „ Tung-quineezen , waarfchijnlijk nieuw i „ bevel van den onderkoning wachtende,' lieten het fchip den geheelen dag onge„ moeid." „ In den avond, fchoot de wind om, „ in zoo verre, dat het mooglijk wierd, „ over de zandbank i te komen. . Ingevol,, ge van dien , ging men, zoo ras de M duisternis den aardbodem bedekt had , , aan 't werk, om het anker op te winden, en de zeilen los te maaken; doch " alles in de diepfte ftïlte. — Intusfcher „ was het veel gewaagd, in den donkerer , nacht, een gevaarlijke ondiepte over ö H vaaren, fchoon het kanaal, langs well " zulks gefchieden moest, niet meer, dal '! zestig roeden breed is. Gëduurende eei " oogenblik, was de voortleven van he fchip nagenoeg in de branding der zee „ maar, gelukkig, werden de zeilen ra „ neergelaaten, en het gevaar gemijd. Ee „ weinig voor middernacht, was het fchi , uit de rivier. — Zoo dtaa de Tun< „ quineezen bemerkten , dat het vaartui „ hun ontfnapt was , maakten zij 'er o nieuw een geweldig vuur op, en hie „ den hetzelve aan tot lang nadat h „ fch: Zochia- :hina. Den vierden van Zomermaand, i i l l c s I) p S P 1:tP  Coekin china. Den vierde) van Zomermaand, ^ f 332 BRITSCH GEZANTSCHAP - „ fchip reeds buiten het bereik van hun „ grof gefchut was." Dergelijke gevallen hebben, waarfchijniyk, ook andere natiën hier ondervonden, en haar bewoogen, den handel op Tungquin en Cochinchina gantschlijk te verlat ten - De Franfchen,. zegt men, bezefi lende de- onzekerheid des handels op deeze gewesten , zonder de eene of andere onafhanglijke fterkte op derzelver kusten te hebben, hadden, eertijds, i„ den zin, het kleine eiland kauao, eenige Engelfche mijlen zuidwaard van Turon gelegen te koopen. Zulk eene omftandigheid maak! te dat eiland meer of min belangrijk. De kapitein parish en Mr. barrow begaven zich in de Jackall derwaard, om het aland qp te neemen; maar, vooraf, beval nen hun zorgvuldiglijk, om den inwoojeren niet de minfte beleedigi„g aan te loen, of hun de geringfte verlegenheid te 'eroorzaaken, Mr. baruow gaf 'er het volgende be:cht van: » Re*  NAAR. CHINA. IX. HOOFDSf. 333 „ Regelrecht op het eiland Kallao aangehouden hebbende, en deszelfs noord„ oostlijke kust genaderd zijnde, zeilden „ de Engelfchen langs het oostlijk ftrand „ naar den zuidhoek des eilands, en zelfs „ dicht genoeg aan het land , om zijne w gelegenheid te ontdekken. Tusfchen de „ noordpunt des eilands en den zuidhoek, „ was, aan dien kant, volftrekt geene lan„ dingplaats, beftaande het ftrand uit een ,; aanëengefchakelde rei van verbaazende „ rotfen, op fommige plaatfen loodrecht uit zee oprijzende, en op anderen zoo „ overhangende , dat het niet alleen, in „ den eigenlijkften zin, ontoeganglijk was, „ maar ook de naderenden met killen fchrik „ moest vervullen," a, Op den afftand eener halve mijl van den zuidlijkften uithoek van Kallao, ligt „ een klein rotsachtig eilandje, welk zij „ rondzeilden, doordien zij het niet durf„ den waagen, met de brik het kanaal, „ door het eiland Kallao en het kleine j, eilandje gevormd, door te vaaren; of „ fchoon men uit het gezigt der weder. „ zijdfche oevers, en uit aanmerking var de diepte des waters aan den ingang „ des kanaals, naauwlijks twijfelen kon ,> 0 Het Hland Kallao. Den vierden van Zomermaand.1793' » f-  Het eiland Kallao. Den vierden van Zomermaand.V93- 334 BRITSCH GEZANTSCHAP „ of de zwaarte fchepen zouden 'er, zon* „ der het minfte gevaar uit dien hoofde, „ veilig kunnen doorgaan." „ Het rotsachtig eilandje rondgezeild „ zijnde, ftevenden zij naar de zuidwest„ kust van Kallao, welke zich ras voor ,, hun opende. Tevens ontdekten zij, dat „ de aart derzeive grootlij ks verfchilt van s, dien der tegenover gelegen noordöost„ kust. Bedekt met groente, en een aan* „ tal kleine zandige baaiën vertoonende, „ geeft deeze kust het aanzien, van meer „ dan eene veilige en gemaklijke landing„ plaats te leveren. Zij liepen de ruimfte „ deezer baaiën in. Dicht aan het ftrand, „ konden zij eene menigte huizen onder„ fcheiden, en, nabij dezelven, verfcheiden „ booten, waarvan fommigen vlot, ande„ ren op het ftrand gehaald waren, duid„ lijk zien; terwijl, achter het dorp, zich „ bebouwde akkers aan hun oog opdee„ den. Dewijl de diepte des waters zeer „ fchielijk van negen tot vijf vademen ver„ minderde, oordeelde men het raadzaam, „ het anker uit te werpen. — De twee „ uitfteekende punten, die de baai vorm„ den, ftrekten de eene noordwaard met „ zeven graaden west, en de andere ine» >, ge-  t»AAR CHINA. IX. hoofdst. 335 „ gelijks noordwaard met zes en dertig s, graaden oost. De brik lag op den af„ ftand van één en een halve Engelfche mijl van de laatfte. Naderhand ontdekte ,, men, dat het fchip juist op den hoek „ eener zandbank geankerd was, ftrek,, kende die bank zich van de uiterfte hoeken van een klein eilandje, naar het „ westen van Kallao, omtrent ééne mijl „ verre uit, en loopende van de ligplaats „ van de Jackall noordwaard met zes M en twintig graaden west, en noordwaard met zes en zestig graaden oost." „ Naauwlijks was de brik ten anker ge> „ komen, en de zeilen vast gemaakt, oi men zag acht zeer groote tweemast ga„ leiën, en eenige anderen, merklijk klei „ ner, uit de baai komen. Zij fcheener „ haaren koers naar de Jackall te nee „ men. Maar zoo draa waren zij de pun,, ten, die de baai vormen, niet te bovet ,, gekomen, of het fcheepsvolk bediend« „ zich van den wind, en liep, langs he „ ftrand, naar den noordlijken uithoek de: „ eilands, en een kanaal tusfchen hetzelv< „ en een klein eilandje, westwaard vat daar liggende, bereikt hebbende, gordd< >f men de zeilen, en alle de galeiën, ziel » vat Her eiland Kallas. Den vierden % van Zomermaand.1792. I l ! V 1 1 t  Het eiland Kallao. Den vierden van Zomermaand»1793. 336 BRITSCH GEZANTSCHAP „ van haare riemen bedienende, gingen iri „ een regelmaatige lijn liggen, die de ge„ heele breedte der doorvaart befloeg, De „ brik heiste , toen , de Engelfche vlag op , in de verbeelding, dat fommigen der inwooners dezelve herkennen mogten voor die zelve vlag, welke zij van de fchepen in de baai van Turon kon,, den zien waaiëm" „ Intusfchen behielden de galeiën haare „ ftandplaats. De Jackall zond zijne boot „ uit. Het volk, dat in dezelve was, „ flapte, aan het einde der baai, op een 4, fchoon zandig ftrand, aan land. Op 5, den zoom van hetzelve, lag een klein, „ maar zeer vermaaklijk dorp, voornaam„ lijk van bamboezen gebouwd. Niemand t, der inwooneren had zich op het ftrand 5> vertoond ; ook zag men geen mensch „ omtrent de huizen; en toen de Engel„ fchen dezelven binnentraden, ontdekten „ zij, dat het geheele dorp verlaaten was* „ De deuren der huizen waren opengelaa„ ten; en verfcheiden tamme huisdieren „ zochten hun voedfel rondom de hui„ zen. — Eenige oogenblikken daarna „ ontdekte men een mansperfoon, die van ?, tusfehen de nabuurige boomen de En- >» gel-  RAAR CHINA. IX. HOOFD ST. fóf „ gelfchen beloerde. Toen hij zag, dat, hij ontdekt was, naderde hij met veel' ,, tegenzin, en gaf duidlijke blijken van )t groote vrees. Nog oo een' taamlijken; „ afftand zijnde , viel hij reeds op zijne ■ „ knieën» en raakte verfcheidenmaalen den' ,, grond met zijn voorhoofd. Toen hij „ nabij gekomen was, bemerkte men, dat „ het eerfte lid van ieder zijner vingeren ,, en teenen ontbrak, en, naar het fcheen, t> met geweld afgedraaid was. Veelligt had hij zich, door het bedrijf van deeze of geene misdaad , die verminking „ als eene ftrafoefening op den hals ge,, haald; en, om dezelve reden, werd hij misfchien als de gefchiktfte perfoon aan„ gezien , ten einde aan het onderftelde gevaar, om op de beweegingen der „ vreemdelingen, die op hunne kust ge„ land waren, een waakend oog te hou„ den, bloot gefield te worden." ^, Na deeze ontmoeting duurde het flechts „ een' korten tijd, of fommige anderen, „ die zich in het dichte kreupelbosch Ver„ fchoolen hadden, ziende, dat den eer„ Hen geen leed gedaan werd, waagden „ het, uit hunne fchuilhoeken ten voor„ fchijn te komen. Geen van hun fprak II. DEEL. Y dé Vet Hand ïaliaot Oen 'iet'den 'an Zomefnaand,'793-  • Het eiland Kallao. Den vierden van Zomer- maand. «793. 338 BRÏTSCH GEZANTSCHAP i, de Chineefche taal, en tevens niet kun„ nende leezen of fchrijven, was het niet „ mooglijk, om door middel van Chinee3, fche karakters onderhandeling met hun „ te houden. Men moest dus de toevlugt „ tot beeldfpraak neemen. Men maakte „ ruuwe tekeningen van de zaaken, wel„ ken men begeerde te koopen; en deeze „ handelwijs gelukte taamlijk wel. Gevo- gelte en vruchten werden te koop ge„ bragt, en met opzet hooge prijzen daar s, voor hefteed, om zich de goedwillig„ heid deezer eilanders te verwerven. Bij ,, deezen handel was maar een zeer klein getal der inwooneren tegenwoordig, de„ wijl de voornaamften van hun, naar het „ fcheen, zich, op de nadering der brik, aan boo'rd hunner galeiën begeeven, en „ het eiland verlaaten hadden. Zij, die „ gebleeven waren , werden ras gemeen„ zaam. Een deezer laatften, een grijs„ aard van hooge jaaren, noodigde de En„ gelfchen zeer fterk, om hem naar zijn j, huis, niet verre van daar op eene hoog„ te gelegen, te verzeilen. Aldaar aange„ komen zijnde, leidde hij hen in bij zijne „ echtgenoote, eene hoog bejaarde vrouw, „ welke, nadat zij van haare ontfteltenis, » op  maar CHINA. IX. höoPdst. 339' 9, op het gezigt van menschlijke gedaan-. j, ten, van die, welken zij altijd gewoon' „ was geweest te zien, zoo zeer ondera, fcheiden, weder bijgekomen was, ooft, „ fuiker, koeken en water, zindelijk, en 3, in een gefchikte orde voor hun aan„ rechtte. Toen de Engelfchen deeze wooning verlieten , gaf dit paar oude, beleefde en gastvrije lieden hun door ,, tekens te kennen , dat zij wenschten, „ hen weder te zien." „ Om den argwaan en verlegenheid, welken een groote toeftel van landnieet5, kundige werktuigen en werkingen bij „ het volk had kunnen verwekken, voor„ tekomen , hadden de kapitein parish „ en Mr. barrow zich flechts van een n klein zak-fextant en kompas voorzien. „ Door middel van deeze werktuigen, na„ men zij ^ aan de zuidlijkfte punt der „ baai, de noozaaklijke hoeken en ftrek„ kingen op, zonder dat de eilanders 'et acht op floegen; waarna zij zich weder ,s aan boord begaven, peilende onder het „ roeien de diepte des waters, en aante„ kening daarvan houdende. — Op het „ fchip te rug gekomen ziinde , werden „ 'er aan boord vart de Jackall voor de Y £ „ twéé- 'Hand Kallao. Den . 'ierden 'an Zomermaand.1793.  Het eiland Kallao. Den vierden van Zomermaand.179». 34° BRITSCH GEZANTSCHAP „ tweede maal de noodige hoeken opgenomen, die met de eerften dienden, om „ de kaart van Kallao en de nabuurige eilandjes optemaaken." „ Om den afftand van de ankerplaats „ der brik van het ftrand, zoo naauwkeu„ rig als , volgens de omftandigheden, „ mooglijk was , te bepaalen , werd de ,, hoek van de hoogte haarer mast boven „ de oppervlakte des waters van het ftrand „ opgenomen , en , volgens dezelve , de „ afftand op de wijs van driehoeksmeeting ,, berekend. — Door de vaart der boot „ bij haare terugkeering naar het fchip ia aanmerking te neemen, en tevens den ,, tijd, die 'er befteed werd, om dien „ weg afteleggen, te berekenen, bevond „ men, dat de afftand, welken deeze fa„ mengevoegde berekende meeting gaf, „ nagenoeg overeenkwam met die, welke „ door de berekening volgens den hoek ,, der hoogte van de mast des fchips ver„ kreegen was. Terwijl de boot naar het „ fchip terugkeerde, werd de hoogte des „ zuidlijken pieks van Kallao , van acht verfchillende plaatfen, op even zoo vee„ le gelijke afftanden , met een' fextant „ genomen. — Ook had men gelegen- „ heid,  naar CHINA. IX. hoofdst. 341 „ heid, om den graad der breedte des eij, lands, door de middagshoogte der zon, ,, te bepaalen; en volgens deeze bevondene „ breedte, en de ftrekking des pieks van „ Kallao uit de haven van Turon , met „ een azimuth-kompas waargenomen, zijn „ de betreklijke liggingen van die twee „ plaatfen in de kaart getekend." „ kallao , zoo als het eiland dooi „ deszelfs inwooners genaamd wordt, is „ den Europeeëren meer algemeen bekend „ onder den naam van kampello. Dit eiland ligt, op den afftand van acht „ mijlen, oostwaard van en recht tegen* „ over den mond eener groote rivier op de kust van Cochinchina ; aan welker oevers de ftad fai-foe , eene taam„ lijk gewigtige plaats, en niet verre van „ de haven van Turon gelegen, gefticht „ is. De hoogfte bergtop van Kallao, uit „ deeze haven gezien, heeft een zuidoost. ,, lijke ftrekking, en den afftand van der3, tig mijlen. De beide uiterfte punten „ des eilands liggen de eene op de noor,, der breedte van vijftien graaden- drie en „ vijftig minuuten, en de andere op die „ van vijftien graaden zeven en vijftig mi„ nuuten. Deszelfs grootfte lengte ftrekt Y 3 „ zich Het eiland Kallao. Den vierden van Zomer. maand. \79l-  m eiland Kallao. Den vierden van Zomermaand.Ï793- 34* BRITSCH GEZANTSCHAP „ zich van het noordwesten naar het zuid,, oosten uit, en bedraagt iets meer dan „ vijf mijlen; terwijl zijne grootfte breed, „ te op twee mijlen mag gerekend wor,, den. — De zuidwestkust des eilands „ alleen is bewoond. Het dorp ligt op „ een uithoek lands, die zich oostwaard ., allengs in de hoogte verheft, aan den „ bodem eener baai, die de gedaante van ,, eenen halven cirkel, en aan weerskan„ ten een gebergte heeft. Deeze bergen, van verre gezien, fchijnen twee onderfcheiden eilanden te vormen. De zuid„ lijke berg is de hoogfte , en verheft „ zich omtrent vijftien honderd voet. De „ vlakten beflaan nagenoeg twee honderd „ bebouwde akkers, — Deeze kleine, „ maar ongemeen bekoorlijke, plek gronds „ is, op een aangenaame wijs, verfraaid „ met nette huizen , tempels , boschjes, ,, en bergjes, die uit de vlakte oprijzen, „ en met heestergewas, en boomen van „ verfcheiden foorten , onder welken de „ fchoone arekanootenboomen, gelijk Koi, rinthifche kolommen , zich prachtig in de hoogte verheffende, uitmunten, rijk. „ lijk verfierd, en door alle die bevallig. „ bfden van verre zigebaar. Een beekje « met  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 343 „ met helder water , van het gebergte „ ftroomende, vloeit door eene grift langs' „ den opperften rand der valei, en wordt „ van daar, door middel van Huizen, neer„ waard geleid, om, wanneer het noodig „ is, de rijstgronden te bevochtigen; en „ hoewel het toën in het droogfte jaar„ faifoenwas, fcheen het echter voor den „ nooddruft der inwooneren overgenoega, zaam." „ De huizen over het algemeen zijn „ zindelijk en gemaklijk. Een klein getal „ is van fteenen gebouwd, en met pannen s, gedekt. Een, waarfchijnlijk de woon„ plaats van het opperhoofd des eilands, „ is met een' fteenen muur omgeeven, en „ de toegang , die derwaard leidt, dooi „ een fterke poort, tusfchen twee fteenen „ pylaars , afgefloten. Dit huis was ïn verfcheiden kamers verdeeld, aan weikei „ fchikking het noch aan fmaak , nocli aan gemak fcheen te ontbreeken. Hei „ gebouw ftond aan het begin van hei „ voornaamfte dorp, welk omtrent dertig „ wooningen, allen van hout, meestal var „ bamboes,gemaakt,bevatte.— Achter het „ dorp en aan de zijde des bergs is een hol, ,s naar welk flechts een enkele weg, door Y 4 „ een Het 'Hand Kallao, Hen vierden van Zomermaand»1793-  Het eiland Kallao. Den vierden van Zomermaand.'7i>3- 344 BRITSCH GEZANTSCHAP een onregelmaatige rei fteenrotfen, loopt. „ Binnen dat hol, doch nabij deszelfs „ mond, is een kleine tempel, van waar „ men de geheele valei overziet. Ver„ fcheiden andere tempels zijn over de „ vlakte verfpreid. Zij zijn allen van vooren open, met eene kolonnade van ron„ de houten pylaars, rood gefchilderd en ,, gevernisd. Het getal der huizen op het „ eiland zal naauwlijks zestig bedraagen. „ Achter ieder huis, uitgenomen die van ,, het voornaamfte dorp , ziet men een „ groote omheinde plaats, waarin fuiker„ riet, tabak en verfcheiden andere plan„ ten zeer weelig groeien. De bergen ,, zijn met groente bedekt, en zeer ge„ fchikt, om geiten en ander vee te kweeken, waarvan het eiland echter fchaarsch voorzien is." ,, Behalve de voornaamfte baai, zijn 'er „ nog verfcheiden zandige kreeken , of „ kleiner inhammen, met fchoone vrucht,, baare vlakten bezoomd. In alle deeze ,, kreeken kunnen de booten zeer gemak„ lijk landen; maar de gemeenfchap van „ de eene met de andere over land fchijnt, „ wegens de fteile en fcherpe rotfen, die „ m van elkander fcheiden. zoo niet vol- n ftrekt  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 345 ,, {trekt onmooglijk, ten minfte allermoei„ lijkst te zijn. — Uit deezen hoofde,; „ zouden 'er flechts zeer geringe vesting„ werken, en eene bezetting van weinig 'manfchap vereischt worden, om het ei„ land te verdedigen , zijnde een groot „ gedeelte van deszelfs kust, gelijk wij „ reeds aangemerkt hebben, van natuur ,, onwinbaar. — In de baai en op de „ reê is het water, zelfs voor de zwaarfle ,, fchepen, diep genoeg ; ook liggen zij „ daar voor alle winden, den zuidwesten „ wind alleen uitgenomen , voor welken zij geheel open is, bloot. Maar de „ kleine afftand van het vaste land in die „ ftrekking belet, dat de zee ooit in die „ baai zeer hoog zwelt, offchoon het niet. , nabij genoeg is, om de kracht des winds volkomen te breeken." Indien de Franfchen eens in het bezit van Kallao waren, zou het gebrek van veiligheid tegen eenen ftorm uit het zuidwesten hen fchielijk hebben bewoogen, om, in de nabijheid des eilands, op het vaste land van Cochinchina, meer fterkte te zoeken. De kust van dat fchierëiland is van bevaarbaare rivieren wel voorzien. — Y 5 Voor Het 'Hand Kallao. Den 'ierden 'an Zomerwaana.i?92'  Qochift' ehina. Den vierden van Zomermaand.*793- 346 BRITSCH GEZANTSCHAP Voor het uitbarften van den burgerlijken oorlog, welke dit koningrijk jammerlijk verwoest, werden deszelfs kusten geftaadig door veele honderd Chineefche jonken van veertig tot honderd en vijftig ton (dat is, van twintig tot vijf en zeventig last,) uit de onderfcheiden havens van dat keizerrijk komende, bezocht. De laadingen, waarmede zij terugkeerden, beftonden voornaamlijk in arekanooten en fuiker. Deeze laatfte waar alleen bedroeg eene laading van omtrent veertig duizend ton, (of twintig duizend last). Deeze fcheepslaadingen werden voor een klein gedeelte met Chineefche manufaktuuren, maar voor verre het grootfte deel in zilver betaald. — De afftand tusfchen de beide landen is zeer kort. Wanneer de wind gunftig is, wordt de reis van het eene naar het andere gewest, uit de naastgelegen havens van China, gemeenlijk, in vier of vijf dagen volbragt. Dewijl deeze jonken, wanneer zij uit de Chineefche havens komen , doorgaans flechts met ballast gelaaden zijn Q), is (*) Omtrent 't geen onze fchrijver hier boven «opens de vaart en den handel der Chineezen op Cochinchina meldt, heeft Mr. charpentier cos-  NAAR CHINA. IX. H00FDST. 347 is het waarfchijnlijk, dat de eigenaars derzelveu zeer gaarn , thee of andere koopmanfchappen , voor geringen vrachtloon, naar Cochinchina zouden brengen, indien 'ei cossigny eene aantekening gemaakt, welke ik den Nederduitfchen leezer niet onthouden kan, Zi is van den volgenden inhoud; „ Volgens het bovenftaande, nopens de vaart ei „ den handel der Chineezen op Cochinchina, zoi men zich kunnen verbeelden, dat de Chineezei „ maar weinig koopmanfchappen naar Cochinchin „ brengen, en ook niets van daar te rug voeren „ dan arekanooten en fuiker. Intusfchen zou me; „ zich zeer bedriegen. Z.'j brengen in groote me „ nigte derwaard toutenague; rood, geel en wi „ koper ; thee ; porcelein ; ftukken geborduurd „ zijde , droogerijSn en artfenijën van allerlei „ foort; fpecerijën ; meDigerleië wortelen ; vei „ grof of pakpapier, v/aarvan de Cochinehinceze „ zich bij de begraafnis hunner dooden bedienen „ verfierd, gekleurd en verguld papier, voor hui ,, ne pagoden, en offeranden en feesten; wit p „ pier van Nanking; werken van kunst} alle foo „ ten van verwen, tot de fchilderkqnst vereischt „ als: vermiljoen, azuur, oprement, vernis; oc ,, rhabarber, gengber; lijwaaten van katoen en hei „ nep. De fommes van Hay-nam zijn met alle „ leiè' foort van aardewerk gelaaden. Die, welf „ van de oostkust van China komen , 't zij V£ „ E-mou-y, of van Nim»po, voeren Japan fel „ goederen aan," 6 „ Daa Cochinchina.Den vierde» van Zomermaand,•792- t l l l 1 > i ï i p » f • k 1» c:en e r-  Cochinchina.Den vierden van Zomermaand.1793- • A 1 348 BRITSCH GEZANTSCHAP 'er in het laatstgemelde gewest Europeeërs gezeeten waren, die daarom vroegen. — Ook is het algemeen hekend, dat men, in China, van goederen, die door Chi- nee- „ Daarvoor neemen de Chineezen te rug fuiker; „ arekanooten, gelijk boven gezegd is, in groote „ menigte; rijst in overvloed ; goud, welk een „ voortbrengfel des lands is; fuikerhout, dat is, „kaneel van Cochinchina; ivoor; adelaarshout, „ welk zoo duur verkocht wordt; fuiker-kandij] „ waarvan de aftrek in China zeer groot is; omdat „ zij geen andere fuiker, dan die, bij de thee ge„ bruiken. Van de grove broodfuiker of melis „ bedienen zij zich alleen tot hunne konfituuren, „ en om 'er fuiker.kandij van te maaken. -I „ Voorts neemen zij ook verfhout, en dun blad„ hout, om het op ander hout te lijmen of op te „ leggen; zeer veel peper; muskus; fommige foor„ ten gezouten visch; vogelsnestjes; drogerijën „ welken de Cochinchineezen uit de bergen haa„ len, als: gom-gutte en andere harften; rhino" „ ceroshoornen; fapanhout; boomolie; katoen; ga." „ ren van ananasfen; aloë; enz. enz." ' „ Dewijl hier van de Chineefche fcheepvaart ge,, fprooken wordt, zal het niet ongevoeglijk zijn, , aantemerken, dat zij die vaartuigen, waarvan zij , zich tot de zeevaart bedienen, fmmes. maaf • die, welken zij op de rivieren en andere bin. , nenwateren gebruiken, jonken heeten.» COSSIGKV.  NAAR CHINA. IX. HOOFDST. 349 neefche onderdaanen met hunne eigen fche-1 pen worden uitgevoerd, geene uitgaande' rechten heft. 't Is derhalve mooglijk, dat: de Franfchen, op de kust van Cochinchina eene volkplanting willende vestigen, in het oog hadden, zich, door dat middel, de Chineefche koopmanfchappen tot laager prijs te bezorgen, dan eenige vreemdelingen, welke onmiddelijk op China handel drijven, ooit konden doen; dewijl de uitgaande rechten en af kneevelingen, waaraan deeze laatften in dat rijk onderheevig zijn , zoo hoog loopen, dat zij van de volle laading van elk groot fchip, gelijk de Oostindifche fchepen gemeenlijk zijn, ten minfte tien duizend ponden fterling bedraagen, en, bij gevolg, den prijs der uitgevoerde goederen aanmerklijk vermeerderen moeten. Dus zouden zij, die van zulke drukkende onkosten bevrijd konden komen, in ftaat zijn, om de Chineefche goederen tot eenen prijs te verkoopen, merklijk minder dan die, welken anderen daarvoor vraagen, Zoo lang de Chineezen jaloers genoeg jegens de vreemdelingen zullen blijven, om den koophandel, dien zij met hun drijven , alleen tot de haven van Kanton te be- lockinkina. Den 'ierden 'an Zomermaand,1793.  Cochinchina.Den vierden van Zomermaand.W3. 3Só BRITSCH GEZANTSCHAP bepaalen, zal het een wenschlijke zaak zijn, deezen handel der Chineefche jonken, welke uit de havens van China op Cochinchina vaaren, aantemoedigen , en zoo veel mooglijk uittebreiden. Voornaam-» lijk zal het dit zijn, indien door dat middel , gelijk waarfchijnlijk is , de Euro* peefche koopmanfchappen niet alleen te Kanton , maar ook in de andere havens van China, konden ingevoerd worden. > Tot dat dit wantrouwen der Chineezen, door een gemeenzaamer onderhandeling met hunne regeering, zal weggenomen zijn, — eene omltandigheid, welke door het vertier eener onnoemlijke menigte vreemde manufaktuuren, door het geheele Chineefche rijk, moet gevolgd worden, zal de wijs, om hunne waaren te bekomen, en hen, door hunne eigen landgenooten , met Europeefche goederen te voorzien, zoo wel voordeeliger en zekerder voor de vreemdelingen , als aangeftaamer voor hun zeiven zijn , dan die, van welke men zich tot hiertoe bediend heeft, te weeten, — dat vreemde kooplieden zich onmiddelijk naar China be-1 geeven. Moet men nu uit deeze overwëeginger^ die  naar CHINA. IX. hoofdst. 35Ï die buiten allen twijfel gegrond zijn, befluiten, dat een gevestigde volkplanting in Cochinchina zeer voordeelig voor een Europeefche natie zou weezen, moest zij zulks vooral voor de Engelfchen zijn; want, behalve dat het gelegenheid tot nieuwe afzetting hunner manufaktuurwaa* ren, onder de Chineezen, moest geeven, zouden zij ook ondervinden, dat de voort* brengfelen der Britfche bezittingen in Indostan een' grooten en zekeren aftrek in Cochinchina verwierven. Nadat men omtrent veertien dagen in de haven van Turon vertoefd had, werden 'er toebereidfels tot het vertrek gemaakt. Wind en weer was nu op een' vasten voet, en gunftig, beloovende ons een fpoedige overvaart naar de kust van China. — De zieken van het fchip de Lion, die aan land waren geweest, waren in beter gezondheid weder aan boord gekomen. In het fchip vond men niet de minfte fpooren eener befmetlijke ziekte. — Ondertusfchen leed men, omtrent deezen tijd, een verlies, waarover en de reizigers en bet fcheepsvolk hartlijk en oprecht aangedaan waren. Mr. tothill, fchrijver op het "ockiiichitia. Den 'ierden 'an Zomer* maand. 1793.  Cochinchina.Dén vierden van Zomermaand.J7S>3- \ 352 BRlTSCH GEZANTSCHAP het fchip de Lion, moest , gëduurende ons verblijf te Batavia, dikwijls aan land gaan , om verfche eetvvaafen, en andere noodwendigheden, ten dienfie van het fchip . te bezorgen. Bij deeze gelegenheden onderging hij veele vermoeinisfen , en was menigmaal in de noodzaaklijkheid, om zich aan de brandende zonneftraalen bloot te ftellen. Naderhand klaagde hij, nu en dan, over jichtige pijnen. Hij merkte ook zijne laatfte onpaslijkheid als een gevolg daarvan aan. Doch de toevallen zijner ziekte fcheenen niet zeer ontrustende te zijn ; en hij werd door dezelven niet genoodzaakt, zijn bed te houden. Dat meer is ; hij betuigde zelf, in eenen koopmans ftijl, dat hij zich wel duizend ten honderd beter bevond, dan hij gedaan had; en dien zeiven nacht overleed hij. — Mr. tothill had, in vroeger jaaren , met fir erasmus gower de reis rondom de waereld gedaan; en, offchoon hij, federt dien tijd, verfcheiden jaaren lang 3 het zeeleeven verlaaten had, verkoos hij echter, zijnen vriend op de reis naar China te verzeilen (/). Ten (O aeneas anderson voegt 'er, in zijn ver-  NAAR CHINA. DL HOOFDSTi Tén deezen tijde, gebéurde 'ér eene omftandigheid van eenen anderen aart, welke ons merklijke ongerustheid, hoewel gelukkig maar kortftondig, veroorzaakte,—■ Mr. jackson , fchipper van de Lion, was, gëduurende de geheele reis , zeer oplettende geweestj om, voornaamlijk op zulke plaatfen, die te vooren weinig door Europeeërs bevaaren waren geweest , de diepte des waters te peileh, en veele andere waarneemingen, de zeevaartkunde betreffende , te maaken* Thans was hij $ iri eene der fcheepsbooten, uitgevaaren, om^ langs het oostlijk ftrand van het fchierëiland Turon, dergelijke waarneemingen të doem Men meende, dat hij des avonds zou te rug komen ; maar hij verfcheeri niet. Ook kreeg men deh volgëndën dag geene tijding van hetm Zijne vrienden wa» verhaal van deeze zelve reis, bij: dat Mr. wil. liam tothill, den twaalfden van Zomermaand des jaats 1793 overleed; dat hij, den volgenden dag, op de kust van Cochinchina omtrent de haven van Turon, met plechtigheid en ftaatfij, begraven werd; en dat fir erasmus gower boven zijn graf een gedenkteken van hout, met eeri opfchrifi daarin gehouwen, deed plaatfen.»' Adnt. dts titü ves.t. II, DEEL. Z Cochinchina.Den zevelideé van Z<,mermaandi1703.  Cochinchina.Den zevenden van Zomermaand.-793- 354 BRITSCH GEZANTSCHAP waren des zeer bekommerd voor hem. Eene fchielijke windvlaag, dacht men, had de boot kunnen doen omflaan, en allen , die 'er in waren , doen omkomen. Dan weder erinnerde men elkander de onderfcheiden verhaalen aangaande de verraaderijen en wreedheden, door de inboorlingen, in voorige tijden, meer dan eensy aan vreemdelingen, op deeze kust gepleegd. Ook ftelde men zich voor, dat 'er, veelligt, wel een onderzoek over dit ftuk tusfehen Mr. jackson en de regeering des lands kon plaats hebben, — een onderzoek , welk verdrietig en onaangenaam kon zijn. — Middelerwijl verfpreidde zich een gerucht op het fchip, dat Mr. jackson, zijne boot, en het volk, welk hij bij zich had, op eenigen afftand van Turon, door de Cochinchineezen genomen, en in verzekerde bewaaring gebragt waren. Kort daarna kwam 'er een Cochinchineesch mandarijn aan boord, en verklaarde, dat men eenige vreemdelingen in eene boot ontdekt, en gevat had, die, gëduurende den nacht, poogingen gedaan hadden, om, op een onverdeedigbaare, ten minfte eene zeer verdachte, wijs, eene rivier op te vaaren. —- Doch  KAAR CHINA. IX. HOOFDSÏ. 355 Doch de ambasfadeur ëischte Ze te rug, en men beloofde , dat zij , tevens met' hunne boot en goederen, zouden te rug: gegeeven wördern — Weinig dagen daar na kwamen zij weder aan boord; klaagende; dat zij veele ongemakken, en allerleië mishandelingen, voornaamlijk van de laager amptenaars, in wier handen zij gevallen waren, hadden moeten ondergaan* •— In anderen öpzigte,. had dit ongeval het voordeel, dat het gelegenheid gaf, om den tegenwoordigen ftaat van dat gedeelte des lands, door welk Mr. jackson gevoerd werd, te leeren kennen. Hij berichtte 'er het volgende van: „ Begeerig zijnde, om de oostkust van het fchierëiland Turon opteneemen, voer „ hij langs het ftrand, tot dat hij de punt ,, der lattdëngte bereikte* Hier overviel j, hem de zeewind. Hij maakte toen zeil, om de rivier Fai-foé, welker mond „ tegenover het eiland Kallao ligt, ih te loopen. En weetende, dat de ftroom, n waarin hij zich bevond, de arrri eener „ groote rivier was, waarvan een ander ,, arm, op een' kleinen afftand van daar, „ in de haven van Turon zich ontlastte+ B ü ,i be>- lockin- •hina. Den ievendeti 'an Zomermaand*[793.  Cochinchina.Den zevenden van Zomermaand.I7°3- 356 BRITSCH GEZANTSCHAP „ befloot hij, langs dien weg, naar het „ fchip te rug te kieren. — Nadat hij, „ de verfcheiden bochten der rivier vol„ gende, dezelve meer dan twintig Engel„ fche mijlen verre opgevaaren was, kwam „ hij, des avonds omtrent acht uur, voor „ een groote ftad, langs den oever der ri- vier gebouwd, en vertoefde 'er een paar „ uuren. Ten einde van dien tijd, kwa„ men 'er twee man, ieder een brandende bamboes in zijne hand houdende , en „ wenkten hem, om aan land te komen. „ Ook riepen zij twee gewapende galeiën, ,, die nabij de boot waren, toe, dezelve ,, in beflag te neemen." „ Hierop begaf Mr. jackson zich, „ met zijne reisgenooten, aan land. Zij „ werden door eene wacht van veertien ,, man ontvangen, die hen naar een huis t% in de ftad geleidden, alwaar zij het „ overige van den nacht bleeven. Den „ volgenden morgen, ontftond 'er tusfchen „ fommige perfoonen, die het beftier over „ de anderen fcheenen te voeren, heevige „ woord wisfeling; waarna één van hun in „ grooten haast heen ging. Middelerwijl „ werden Mr. jackson en zijn bootsvolk w naar eene fterkte, op eenigen afftand „ voor»  naar CHINA. IX. hoofdst. 357 „ voorbij de ftad , gebragt. Men floot < „ hen daar op; men gaf hun kinnebakfla- \ ,, gen, en behandelde hen met groote on-* menschlijkheid. Dit duurde tot de aan-; „ komst van eenen amptenaar, die in ge-» „ zag boven de anderen verheeven, en „ over het gedrag, welk men met deeze M gevangenen gehouden had, zeer te on„ vrede was. Vervolgens leidde men hen, „ twee dagen lang, verfcheiden mijlen „ verre, door het land. Gëduurende al „ dien tijd, waren zij aan de befchimpin„ gen en bedreigingen hunner leidslieden ,, en des volks blootgefteld, tot dat zij „ ten laatfte weder bij hunne boot kwa-„ men, en met dezelve naar Turon baai „ te rug keerden." „ Het land, voegde Mr. jackson 'er „ verder bij, is, ten zuidwesten van Tu„ ron, voor zoo verre hij kon waarnee„ men , effen en vruchtbaar. De grond „ is kleiachtig , met roodachtig zand ge„ mengd. Hij ontmoette veele rivieren en kanaalen , met vaartuigen van ver,, fchillende grootte bedekt. Er waren „ ook jonken van honderd en dertig ton, „ of vijf en zestig last, Zij lagen voor ,, eene ftad, die omtrent drie vierde eener Z 3 „ mijl 'ockin- hina. )en evenden an 'omertaand.,792.  Cochinchina.Den zevenden van Zomer» maand. 358 BRÏTSCH GEZANTSCHAP „ mijl lang , en van roode tigchelfteenen „ gebouwd was. — In veele plaatfen, „ zagen alle de voornaamfte gebouwen 'er „ zoo befchaadigd uit, ajs of zulks door „ geweld gefchied was. Deeze ftad ligc v twaalf mijlen van de zee , en vier en „ twintig van Turon of Han - fan. — Mr. * jackson ging nog door twee andere „ groote fteden. In eene derzelven werd „ toen markt gehouden. Dezelve begon „ met den dageraad, en duurde tot den ,, middag. Allerleië leevensmiddelen wer„ den 'er in menigte te koop aangeboo„ den. Bijzonder was 'er overvloed van p rijst van verfchillende foorten, yams, 9 z°ete pataaten (ni), veelerhande groen- s» ten, («0 De Franlbhe Vertaaler zegt: „ Dit zijn pa„ taten van die foort, welken men in de Westin. „ difche eilanden teelt, en die bij uititek zoet zijn.*' — Doch charpentier cossigny merkt bet volgende hierop aan: „ Jk zou liever „ onderftelien, dat deeze pataten dezelve zijn met die, welken men op Isle de France pataten. van China noemt. Zij komen oorfpronglijk uit dat gewest. Zij zijn grooter, minder zoet, min„ der voedzaam, dan die der Westindifche eilan. den, en komen veel vroeger aan. Op Isle de ,s France wordt de ©ene en andere foort, en zelfs, » die.  naar CHINA. IX. hoofdst. 359 „ten, pompoenen, meloenen, fuiker ini „ ronde witte brooden, fuikerriet, gevo-' „ gelte en varkens. Op de markt waren; „ ook kraamen van bamboes, en winkels, „ waarin men lakenen, ftoffen en andere; 9, goederen verkocht. Het land was zeer „ volkrijk, en de inboorlingen, zoo man„ nen, als vrouwen , zeer noestig." „ Hunne akkers waren niet door fchut,, tingen, maar door fmalle voetpaden(»), „ tusfchen dezelven doorloopende, van een „ gefcheiden. Op de gronden, welke door „ middel van griften, uit de rivieren afge„ leid, niet konden bevochtigd worden, „ werd het water door de landbouwers in „ kruiken gedraagen. Het land werd be- „ ploegd, „ die van Mallaga, welke lang, geel en de zoet„ fte van allen zijn , gekweekt. — De witte „ broodfuiker van Cochinchina bellaat niet in ronde „ brooden, maar heeft eene zeshoekige gedaante." cossigny. (k) Deeze voetpaden zijn kleine walletjes, meet verheeven, dan de akkers zeiven. Zij dienen dus ook, om het water, waarmede de akkers bevochtigd worden, te behouden. Ik verwonder mij wel, te verneemen , dat men in kruiken watei op de akkers draagt, om ze te bevochtigen. cossignv, z4 lochin- hina. Den levenden •an Zomernaand.  Cochinchina. D,en zevendei van Zomer. ■ maand. 360 BRITSCH GEZANTSCHAP ,, ploegd, en voor iedere ploeg een paar ,, buffels gefpannen: de ploeg was, naar ,, her. fcheen , enkel van hout gemaakt, De akkers, met fuikemet beplant, war „ ren menigvuldiger, dan eenige anderen. De fuiker werd op de markten voor drie groot het pond verkocht. Alle de „ andere koopmanfchappen waren , naar. „ gelang , even goedkoop. — Katoen ,, was 'er zeer overvloedig. De kinderen „ werden gebruikt, om de katoenvlok uit ,, den dop te haaien, en de vrouwen fpon„ nen het, en weefden 'er grof lijwaat „ van, welk zij meestal met indigo blaauw „ verfden. — De paarden waren klein, „ maar moedig en zeer vlug. Zij hadden „ ook ezels, en muilezels, en ontelbaare ?, menigte geiten." ,, Het volk fcheen zoo door lieden, „ met eenig gezag bekleed, ak door de „ krijgsknechten, zeer onderdrukt te wqr„ den. Vooral geleek het gedrag der ,, laatstgenoemden volkomen naar dat van „ onbefchofte wilden. Hunne wapenen s? beflonden voornaamlijk in lange pieken, s, fpiesfen en houwers , van gelijke ge*l daante, a{s die, welke aan boord der v pngelfche oorlogfchepen gebruikt wor- den^  naar CHINA. IX. hoofdst. 361 „ den. Hij zag 'er geen grof gefchut, „ maar veele zwaare vuurroeren met wijde „ trompen. — De wegen waren flechts „ een weinig breeder, dan de gewoone „ voetpaden in Europa, Hij ontmoette „ ook niet een' enkelen wagen , of ander werktuig , welk meer ruimte tot „ zijne beweeging zou vereifchen (0)." De (é>) Het kan niet ongevoeglijk geoordeeld worden, de befchrijving deezer gebeurenis, zoo als zij door je-, anderson, /. c. pag. 85 en 86, te boek gefield is, hier kortlïjk bij te voegen. Hij verhaalt ze dus: „ Mr. jackson, fchipper van de Lion, ging, den zevenden van Zomermaand 1793. in de groo te boot de baai peilen. Aan den mond der rivier campvella, welker bronnen tachrig mijlen vat daar liggen,en eenen ftroom maaken met de rivier, welke zich in de baai van Turon ontlast, gekomer zijnde, begon bij onvoorzigtig de kost te onder zoeken, en 'er eene fchets van te ontwerpen. Hi. was reeds aan het werk, toen hij, en de zevct man, door welken hij verzeld was, door dc in boorlingen gevangen werden genomen. Zich vai hun vaartuig meester gemaakt hebbende, bragtei zij hen naar de hoofdftad des koningrijlcs." „ De tijding van dit verdrietig voorval werd on door de mandarijnen medegedeeld. Lord maciri ey en fir erasmus gower verzochten me Z5 31 lochitt- :kintf. Den zevenden van Zomermaand.»793« 1 1 i t  Cochin* china. Den zevenden van Zomermaand.•793- 36? BRITSCH GEZANTSCHAP De geheele uitgeftrektheid der landen, onder de Cochinchineefche heerfchappij, is, federt dat Tung-quin onder de wapenen van zijnen laatften veroveraar heeft moeten bukken , tusfchen den twaalfden graad der noorder breedte en den kreeftskeerkring begreepen ; maar hunne lengte be-i allen ernst hunne goede dienften, ten einde hun ontflag te bewerken. Het was te vreezen, dat het onvoorzigtig gedrag des fchippers gevolgen zou hebben, die in ftaat waren, om den loop des gezantfchaps af te breeken. Want, dewijl Cochinchina aan den keizer van China cijnsbaar is, en jaarlijks een gezantfchap naar Peking moet zenden, kon deeze gebeurenis aan de Chineefche regeering gemaklijk op zoodaanige wijs worden voorgefteld, dat de goede geneigdheden, welke men nu jegens het Britfche gezantfchap bij haar meende te befpeuren, in argwaan verkeerden. Dit was het ook 't welk die lieden, welke best in ftaat waren, om over de ftaatkunde en het karakter van het hof, werwaards wij gezonden waren, te oordeelen, het meest vreesden." „ Den zevenden dier maand, begaf zich nia1/ng, een der twee Chineefche tolken, aan land, met eenige lieden van des ambasfadeurs gevolg, om naar den ftaat der gevangenen te verneemen. De mandarijnen gaven hem te kennen , dat zij vrij waren, en zonder uitftel naar het fchip zouden te» rvjgkeeren,M Jant. a\ei nb.d£RD. vbkt.  naar CHINA. IX- hoofdst. 363 bedraagt geene twee graaden oost- en westwaard. — Ten westen is het door eene lange rei bergen bepaald, die het van de koningrijken van laos , siam en kam bodia affcheiden. — De zee befpoelt Cochinchina en Tung-quin van den oostkant. Het koningrijk Cochinchina heeft Tfiompa ten zuiden j en het koningrijk Tung-quin paalt ten noorden aan de Chineefche provincie Yun-nan. De beide Haaien te famen genomen, bevatten omtrent vijf en negentig duizend, vierkante Engelfche mijlen. Kort na de terugkomst van Mr. jack son aan boord van de Lion, werd he fpoedig vertrek van alle de Engelfcht fchepen den Cochinchineefchen ftaatsdie naaren plechtig bekend gemaakt. Op dee ze bekendmaaking volgde, van wegens dei regeerenden vorst, een beleefde boodfchap met een tweede gefchenk van eetwaarei verzeld. Vooral zond hij eene zoo groot menigte rijst, dat men, dewijl alle de man fchap aan boord van het eskader dien ge heelen voorraad niet zou hebben kunne: nuttigen, een gedeelte daarvan aan de Et: gelfche faktorij te Makao zond. Nadat de gezant bij den Ccchinchinef fche Cochitii china. Den zevenden van Zomermaand.179& I > 1 1 1  Bochtn- ehina. Den zevender, van Zomermaand.1793- X, 364 BRITSCH GEZANTSCHAP fchen vorst een betaamlijk kompliment vèn dankzegging had laaten afleggen, kondigde hij hem tevens aan, dat hij , zijnen last aan het hof van Peking volbragt hebbende , indien het hem mooglijk was , bij zijne terugreis Cochinchina weder bezoe-; ken zou. Op den zestienden van Zomermaand des jaars 1793, gingen alle de Engelfche fchepen uit de haven van Turon onder zeil.  X. HOOFDSTUK. vaart van de kust van cochinchina naar de dieven-eilanden, bij makao, en van daar naar de qui san-ei lan den. verrichtingen en waarneemingen aldaar. INHOUD. gissingen over de hoogte en onregelmatigheid van het getij, in de golf van Tung-quin.— Aankomst der Engelfchen bij de Hieven-eilanden. — Aanmerkingen over die eilanden. — Be brikken worden gelast, om naar Makao te gaan. — Een der Chineefche tolken verlaat den dienst des gezant fchaps. — Zijn me de amptgenoot gedraagt zich op eene V9el beter wijs.— De kommisfarisfen der Engelfche fak~* tory te Makao, onderrechten lord ma- cart-  §6ö I N H Ö U Ö; cartney aangaande den indruk, welken de aankondiging der zending van een Engelsch gezantfchap naar den Chineefchen keizer, op de bedienden der regeering te Kanton gemaakt heeft. — Het gedrag dier dmptenaa^ ren , betreklijk het gezantfchap. — Hunne fterke begeerte, Om eene lijst der gefchenken te bekomen. — Om de oogmerken van het gezantfchap ie ontdekken. — Twee Chineefche kooplieden te Kanton, worden gelast, zich naar de küst en haven te begeeven, daar het gezantfchap zou landen , en den gezant naar Peking té geleiden. — Hoe , én waarom mén hen belastte, derwaard te gadn. — Het Chineefche hof plag , eertijds , Europeefche zendelingen tot tolken te benoemen. —Waarom men nu Chineefchen daartoe verkiest.— De Engelfche fchepen ontmoeten , op hunne vaart door de ftraat Van Formofa, veel ft echt wéér. ~ Redenen , welke moeten doen gelooven, dat zulk weêr in die ftraat zeer gemeen is. — Het eskader komt bij de Qjtifan-eilanden, en ankert aldaar. Wan-  BRITSCH GEZ. enz. X. hoofdst. 367 W anneer de zuidwesclijke pasfaatwind zich bepaald heeft, en geregeld begint door te waaiën, is de vaart van Cochinchina naar de kusten vap het Chineefche rijk , gemeenlijk , fnel en gemaklijk. — De hoop , om ras in het gezigt van dat gewest, welk het voorwerp hunner lange reis was, te komen, maakte de reizigers nog ongeduldiger, om de plaats hunnei beftemming te bereiken, dan zij geweesi waren, toen zij zich op eenen grooten af ftand van daar bevonden. Intusfchen was de haven van tien sing, alwaar de gezant meende te lan den, nog aanmerklijk verre van de baa van Turon verwijderd. Men befloot, voor af een der die ven-eilanden (a) te (a) De reis van het Britfche gezantfchap nas China, heeft aan de aardrijksbefchrijving over ht algemeen veel licht toegebragt. De wiskunftenaai aan boord dier fchepen, met de beste wiskundig werktuigen voorzien , hebben, bj alle gelegenhi den, de breedte en lengte der plaatfen, reeën e havens, welken zij op hunne vaart aandeeden naauwkeurig onderzocht en bepaald. Zij hebbe zorgvuldig op den loop en de fnelheid der ftroi m«n gelet; ook de diepte der zee, op hunne koen Vaart naar de Dieven- ' eilanden. Den zestiendenvan Zomermaandi1793, I » f t ■ e n * n )n!»  Vaart tsaar de Dieveneilandèn.Hen zestiendenvan "Zomermaand.*79i* 36S BRITSCH GEZANTSCHAP tegenover Makao gelegen, aantedoen, me* oogmerk, om niet de eerfte fcheepsgelegenheid, of uit die volkplanting, of van Kanton, brieven naar Europa te zenden.—^ Maar koers, daaglijks gepeild, en aantekening daar van genomen. De kaarten, waarmede deeze reis opge. helderd is, zijn 'er bewijzen van. Doch, op eene nog bijzonderder wijs, is dit waar ten aanzien der verbaazende menigte groote en kleine eilanden, welke, tot Alle gerekend wor* dende, van den evenaar zuid-, doch voornaamlijk noordwaard gelegen zijn, en zich, op grooter cf kleiner afftand, langs de oostkust van dat grootë Waerelddeel uitftrekken. De nieuwe koers, welken heï gezanrlchap in de zee, die de kusten van China befpoelt, gehouden heeft, heeft de, voornaamfie aanleidende oorzaak daartoe gegeeven. In plaats van zich, volgens gewoonte, van de ftraat van Sunda, langs dè kust van Cochinchina, naar dé eerfte haven van China, naamlijk, die van Kanton4 te begeeven, is het eskader, laatstgemelde ftad en ha-.sn, op een' merklijkcn afftand, westwaard laatende, door de ftraat van Formola, en de zooge» noemde Oosterfche en Geele zeeè'n, regelrecht naar de golf van Pe-tchs-li, of van Peking, gelievend5 een koers, welke , voorheen, door Etiropeefche fchepen, nog niet,of maar zeer zeldzaam, gevoW was. — Op deezen togt heeft het gezantfchap verfehei. den groepen, of verfamelingen van eilanden ontmoet, welker waare ligging hetzelve door herhaalde waar»  NAAR CHINA. X. HOOFDST. 369 Maar nog bijzonderder was de toeleg, om, zich nopens al dat geen, 't welk het ge-' zantfchap mogt aangaan, te doen onder- < rechten, en tevens te verneemen, of het: niet waameemïngen naauwkeurïg bepaald heeft- Vol* gens dezelve kunnen menigvuldige misdagen , in andere kaarten, omtrent de ligging dier eilanden, begaan, verbeterd worden. De eerfte groep deezer eilanden waren de bovengemelde dieven-eilandën. Zij zijn door den Spaanfchen Admiraal ferdihand ma gella nes, reeds in 1520, ontdekt. Om den diefachtigen aart der inboorlingen, — een aart, die, hoe flecht ook, echter het heerfchend karakter det meeste zoogenoemde wilden fchijnt te zijn , -w noemde hij ze ilhas de los ladrones. De andere zeevaarende natiën zijn de Spanjaarden daar. in gevolgd. Dus noemen wij ze de Dieven * eilanden; de Franfchen, les Isles des Larrans; en de Engelfchen heeten ze meestal the Ladrones. Daai zij in de meeste kaarten, tot hier toe, zeer vet* keerd, honderd en meer zeemijlen verder oost waard, dan het behoorde, geplaatst waren, vind men thans, door dit Engelsch reisgenoo;fchap, hun ne waare ligging wiskundig onderzocht en be paald. — De overige groepen, of verfamelingei van eilanden, zijn: — de heisan*ri landen — de qoisan-eilanden;— de chusan-ei landen, enz.; van alle welke eilanden m'n voorheen, naauwlijks de naamen Wist. Doch aa de kunde en vlijt der wiskundigen , die het Britse II, DEEL. Ait ï- r/aart taar dé Dieven- 'Handen* Den zes- 'iendeh >an Zomermaand*'793' rir % 't t * i %  Vaart naar de Dievenei'landen.Den zestiendenvan Zomermaand,-793. < ] ] 1 1 < 1 i 1 1 370 BRITSCH GEZANTSCHAP niet mooglijk zou zijn , om 'er lootfen naar de geele zee te bekomen, welker vaart den Europeeëren gantschlijk onbekend was. >— Doch ten aanzien van de uitgeftrektheid der zee, die Cochinchina van Makao fcheidt, is het niet op gelijke wijs gefteld: ook had men, om dezelve te bevaaren, geen' loots van nooden.— Men kan echter zeggen, dat de onderrechtin;en, welken men, en over deezen weg, en gezantfchap naar China verzelden, hebben wij ta lanken, dat wij nu, behalve hunne naamen, ook lunne eigenlijke ligplaatfen, door herhaalde waarleemingen opgemaakt, met zekerheid weeten. In iet volgend derde deel deezer reis, welks inhoud neer bepaaldlijk het Chineefche keizerrijk betreft, tullen de Ieezers de bovengemelde bijzonderheden luidlijk voorgefteld vinden in eene kaart, waarin le koers der Britfche fchepen, van de haven van ruron tot den mond der Peiho-rivier in de golf ran Pe-tche-li, of van Peking, aangeweezen is; :ene kaart, welke volkomen nieuw, en tot hiertoe 3e eenige in haare foort is. Ik oordeelde het niet mdienftig, den Nederduitfchen leezer, voorloopig, liervan een' kleinen wenk te geeven, ten einde lij zijne aandacht leerde vestigen op de nieuwigïeden, welken de volgende deelen der reis van dit jezantfchap zullen opleveren. Aant. des nedekd. fURT.  NAAR CHINA, X. ÖOOPDSf. 3^1 en over dien van Makao naar de Chufaneilanden, tor hiertoe ontvangen heeft, zeer onnaauwkeurig, en dus niet voldoende zijn. Op den dag, toen de fchepen uit de haven van Turon vertrokken, veroorzaakte het gebergte van Tien-tcha, of van Nieuw Gibraltar (£), dat de fchepen, onder hetzelve liggende, niet veel gevoel van den zeewind hadden. Zij wachtten, derhalve, naar den landwind, die 'er geregeld in den namiddag begint te waaien, en welke van bet zuid ten oosten, naar het zuidzuidwesten ftrekt. Deeze wind dreef hen, gëduurende de eerfte vier en twintig uuren, na hun vertrek uit Turon-baai, meer dan honderd Engelfche mijlen verre weg. >m In dien koers, en in den gemelden tijd, had men ontdekt, dat 'er een ftroom, in een noordlijke ftrekking, met zeven en zestig graaden west, omtrent dertig mijlen, of één en een vierde mijl ieder uur^ geloopen had. Zulk een ftroom was daar, omtrent deezen tijd, natuurlijker wijs te wachten. — De ftroom gaat, van het oosten, naar de Cochinchineefche kusten, tus- (*) Zie hier vooren bladz. 314. Aa A Vaart taar di DievenHlanden*Den zestiendenvan Zomermaand»1793-  Vaart naar de Die enei ia aden. Den zestiendenvan Zomermaand.•7P3. 372 BRITSCH GEZANTSCHAP tusfchen de Paracels - eilanden , daar wij hier vooren reeds met een woord melding van gemaakt hebben (c) , en het groote eiland hai-nan door. Dewijl nu de vloed des waters, van die kusten te rug gefluit, te zwak is , om den geflaadigen oostlijken ftroom tegen te werken, wordt dezelve gedwongen, zich noordwaard, langs de kust, naar de golf van Tung-quin uit te ftrekken. En, derwaard gedreeven zijnde, vindt het water geen' anderen uitloop dan door eene zeer naauwe ftraat, die door het eiland Hai-nan en een fmalle landtong, welke van het vaste land van China verre in zee uitloopt , gevormd wordt. Daar deeze uitloop juist naar den oostkant, van waar het water door een' aanhoudenden ftroom wordt aangebragt, open is, en het water, vervolgens, binnen de gemelde golf, als in eene kom, opgefloten wordt; kan het gevolg niet anders zijn, dan dat het, tot een verbaazende hoogte, opgeloopen zijnde, die buitengewoon hooge vloeden, en tevens die onregelmaatigheid verwekt , waarvan reeds de ridder 1 s a a k newton in zijne werken fpreekt. Ge- (e) Bladz. 335.  naar CHINA. X. hoofdst. 373 Gëduurende de vaart van den tweeden dag, befpeurde men een' kleinen ftroom, van nagenoeg acht mijlen noordöostwaard Waarfchijnlijk werd dezelve door de eb der zee, die van de oostkust van het ei land Hai-nan, daar de fchepen des middags tegenover waren, te rug kwam, veroorzaakt. Op den derden dag, den negentienden van Zomermaand, des jaars 1793, vernam men eenen ftroom, van omtrent dertien mijlen oostwaard. Deeze ftroom was, naai het fcheen, eene uitwerking van den invloed van het getij door de nabuurige ftraat van Hai-nan, tegenover welker mond de fchepen dien dag voorbij voeren. Den twintigften van Zomermaand, ontdekte men van verre een eiland, met eer gebergte voorzien , wiens kruin zich bi wijs van een fuikerbrood verhief. Dc Europeeërs noemen het de groote la drone. Nabij hetzelve is een ander ei land, met een gebergte, dat merklijk laa ger, en welks top niet zoo fpits is, al die van het gebergte op de Groote La drone. — Op dien zeiven dag zagen zi ook het vaste land van China, in eeni noordnoordöostlijke ftrekking. ■—. Offchooi Aa 3 di Vaart naar de Dieveneilanden.Den achttien» den van Zomermaand.1793- Den negentienden. Den twintigften. i  Faart naar de Dieven- eilanden. Den twintig ften van Z:mer- maar.d. 1703. Den een en twintigften. i j < j 1 1 1 \ I i 374 BRITSCH GEZANTSCHAP de afftand van hetzelve al te groot was, om 'er meer van te onderfcheiden , dan dat het land hoog, en deszelfs oppervlakte zeer ongelijk was, welk daarenboven ook niets buitengewoons in zijne uitwendige vertooning fcheen te hebben; maakte echter dit gezigt, hoe afgelegen ook, een' aangenaamen indruk op den geest der Engelfchen. -— Van toen af oordeelden zij, dat zij tot een punt waren gekomen , welk als een tijdftip in de gefchiedenis hunner reis moest worden aangemerkt. Den volgenden dag, kwamen de fchepen, onder den wind van een ander der Dieven- of Ladrones -eilanden , choekrcHOE genaamd, op twaalf vademen wa:er, en eenen modderachtigen grond, ten inker. Het eiland Groot Ladrone had, of len afftand van drie zeemijlen, een westmidwestlijke, en het laatstgenoemde eiand, op den afftand van drie Engelfche Bijlen, een zuidwestlijke ftrekking, beiden 'an de ankerplaats gerekend. — Op herïaalde en naauwkeurige waarneemingen, verd de noorder breedte van het eiland' 3root Ladrone bevonden, een en twintig ;raaden twee en vijftig minuuten, en deszelfs  NAAR CHINA. X. HOOFDST. 375 zelfs lengte honderd en dertien graaden zes en dertig minuuten oostwaard van den middagcirkel van Greenwich te zijn. — Op dergelijke wijs bevond men de breedte van het eiland Choek-tchoe een en twintig graaden vijf en vijftig mimfuten noordwaard van den evenaar, en deszelfs lengte honderd en dertien graaden vier en veertig minuuten ten oosten van Greenwich.—■ Deeze lengten zijn eenige minuuten minder oostlijk, dan de ligging, op welke de Dieven - eilanden gemeenlijk in de zeekaarten geplaatst worden; maar, dewijl zij, volgens een zeehorologie, bepaald zijn, welk, op eenige weinige minuuten na, irj lengte, met verfcheiden waarneemingen, flechts twee dagen te vooren, omtrent de maan gedaan, bevonden was overeenteftemmen, mag men met grond onderftellen, dat zij vrij naauwkeurig zijn. De randen, of klippen, welke de kusten der Ladrones-eilanden bezoomen, zijn van een zwarte , of donkerbruine kleur, 't welk men aan een geflaadige werking van het zoute zeewater moet toefchrijveni Het fchuim, en de onophoudlijke kabbeling der golven op dezelven , dan min, dan meer geweldig, hebben de oppervlakte Aa 4 diei Vaart naar de Dieveneilanden.Den een en twintigften van Zomermaand.•793-  Vaart paar de Diev eneilanden,Den ten en twinfigJlen van Zomermaand,W3» 376 BRITSCH GEZANTSCHAP dier rotfen, op veele plaatfen, zoo doorknaagd, dat zij 'er als de gedaante van honigraaten aan gegeeven hebben. — Men vindt, op deeze eilanden, verfcheiden bronnen, welker water noch zout is, noch eenigen Haal- of anderen mineraalfmaak heeft.— De oppervlakte des gronds fchijnt van denzei ven aart te zijn, als de deelen, waaruit de rots beneden beftaat. In de daad is zij niet anders, dan de opperde bedding der rots, door de vereenigde werking van zon en regen, na verloop van eeuwen, ontbonden, en tot gruis gemaakt. De rots zelve beftaat uit een mengfel van klei, een kleine hoeveelheid ijzer, kalk, en een groot deel keiachtige aarde, fteengruis en mika. De zee, welke deeze eilanden omringt, heeft een vuilgeel - en modderachtige kleur, en geen groote diepte. De bodem is modder en klei. De Eadrones - eilanden , en de andere groepen , tusfchen dezelven en den zuidlijken uithoek van het vaste land van China gelegen, zijn zoo nabij eikander en bij de kust, zoo afgebroken en onregelmaatig van gedaante en ligging, dat zij ml sweemen naar ftukken en brokken, die,  naar CHINA. X. hoofdst. 377 die, veele eeuwen geleeden, door het geweld van ftroomen en zwaare vloeden, of door deeze en geene onverwachte fchokken der natuur, eerst van het vaste land afgefcheurd, en vervolgens weder van elkander gefcheiden zijn. Zoo dor en onvruchtbaar deeze ftukken en brokken zijn, zoo onbehaaglijk zijn zij voor het oog. Men ziet 'er, wel is waar, nog hier en daar eenige groene plekken; maar, over 't algemeen, bieden zij den reiziger niets, dan het gezigt van naakte rotfen aan, tusfchen welken men naauwlijks een' boom of een heestergewas onderfcheidt. Aan hunnen naam voldoende, dienen zij, voornaamlijk, om den zeerooveren eene fchuilplaats, en den visfcheren een kortftondige verblijfplaats op te leveren. Sir erasmus gower maakte deeze aanmerking, „ dat alle de eilanden, wel- ken men ten oosten van Groot Ladrone ziet, fteiler en hooger zijn, dan die ten „ Westen gelegen. De eerften zijn hoog „ en oneffen; en de zee is om en tus„ fchen dezelven omtrent twintig vademen ,, diep. De laatstgenoemden zijn taamlijk effen, en te famen genomen, vertoonen Aa 5 „ zij Vaart naar de BievenHlanden.Ben ten en twintigHen van Zomermaand,1793-  Vaart naar dé Diev eneilanden.Ben een en twintigften van Zomermaand.1793- 1 \ I ] y < 1 £ 1 l 4 fi v ti d O c tt d 37S BRITSCH GEZANTSCHAP „ zij zich als een aaneenhangend land. „ Ook is het water, welk ze van elkander „ fcheidt, minder diep, dan dat tusfchea de eerstgenoemden." Dewijl de fchepen zich nu op de grenzen van China bevonden, en de ambasfadeur zich gereed maakte, om eene boodfchap naar Makao te zenden, verzochten wee Chineezen, die de Chineefche tolken rerzeld hadden, en aan welken, door lord iacartney, de vrije overvaart naar ïun vaderland, aan boord van de Indostan 'ergund was, hem ernftig, om zich van leeze gelegenheid te bedienen, en hen aan and te laaten brengen. — Gëduurende e geheele reis , hadden zij zich, jegens unne weldoeners , met groote welvoegjkheid gedraagen. Een van hun, die e Chineefche karakters zeer meesterlijk :hreef, had zich, door den tolken in de ertaaling der ftukken , welken de gezant irftond bij zijne aankomst in China nooig had, de behulpzaame hand te bieden tigemeen nuttig gemaakt. — Lord ma' ariney wenschte hem een gefchenk r vergoeding zijner genomen moeite, te jen; doch , hoewel hij geen middelen van  naar CHINA. X. hoofdst. 379 van beftaan had, uitgenomen een zeer geringe onderfteumng, welke het hof van Rome hem vergunde, waren echter geen poogingen in, ftaat, om hem tot het aanneemen van geld, of van een gefchenk, hoe ook genaamd, te beweegen. Hij zelf, integendeel, rekende zich, niet alleen voor de gelegenheid, welke hem gegeeven was, om naar zijn vaderland te rug te keeren, maar ook voor alle de beleefdheden, welken men hem gëduurende de reis betoond had, grootlijks verpligt. Hij gevoelde, gelijk hij betuigde, dankbaarheid en achting jegens de Engelfche natie in zijnen boezem; en bijaldien zijne landgenooten, zeide hij, zijne gevoelens in deezen opzigte aannamen, zou China aan haai karakter al dat recht laaten wedervaaren, welk haar toekomt. Een der Chineefche tolken verzocb ook, bij deeze gelegenheid, den diens des gezantfchaps te moogen verlaaten. Hl vreesde grootlijks, door de Chineefche re geering te zullen herkend worden, indiet hij langer in den dienst der Engelfchet bleef; dewijl hij, volgens de wetten vat zijn land, dubbel fchuldig en ftrafbaa: was, deels, omdat hij het zonder ver lg Vaart naar de Dieven"Alanden.Den een en twintigHen van Zomermaand.1793. I I l 1 f  Vaart naar de Dieventilanden.Den een en twintig. Jien van Zomermaand.1793- 380 BRITSCH GEZANTSCHAP lof verlaaten ; en , deels, omdat hij den dienst eener vreemde natie aangenomen had. Zijn medegezel , de andere Chineefche tolk, die zich volmaakt in dezelve omftandigheid bevond, toonde een grooter ftandvastigheid van ziel, en nam een zeer verfchillend befluit. Hij achtte zich verbonden , om in dienst des Engelfchen gezantfchaps te blijven, zoo lang als het beftaan zou. Hij liet zich door laater overweegingen van het gevaar, welk hem boven het hoofd mogt hangen, geenzins affchrikken van den ftap, dien hij eens gedaan had. — Daarenboven was 'er grond, om te hoopen, dat, bijaldien het ontdekt werd, dat hij binnen de grenzen van het Chineesch grondgebied gebooren was, de gezant, door zijne tusfchenkomst, in ftaat zou zijn, om hem te befchermen. Hij was een inboorling van dat gedeelte van Tartarije, welk aan China onderworpen is; en had niet die trekken, welke eenen volmaakt Chineefchen oorfprong aanduiden. Maar, dewijl zijn naam in het Chineesch een bekende zaak uitdrukte, verwisfelde hij dien met een' anderen, die in het Engelsch dezelve betekenis had. Ook deed hij  NAAR CHINA. X. HOOFDST. 381 hij een Engelfche krijgsmonteering aan, en; droeg een zwaard en hoed met eene ko-' karde. Hij oordeelde het billijk , deeze < voorzorg, voor zijne veiligheid, te moeten neemen; maar, des niet te min, was hij tot al wat 'er gebeuren mogt voorbereid, en geneegen om alles zonder de minfte verlegenheid te ondergaan. De andere drie Chineezen, en de overige perfoonen, welken de gezant ten bovengemelden einde naar Makao zond, begaven zich aan boord der brikken, beftemd, om hen derwaard over te brengen, Met dezelve fchepen werden tevens, zoo wel de brieven der hooge regeering van Nederlandsch Indie te Batavia aan haaren gevolmagtigden in China , ftellige bevelen , om , naar zijn vermoogen , de oogmerken des Engelfchen gezantfchaps te onderfteunen, behelzende; als ook die dooi den kardinaal , voorzitter der vergadering tot voortplanting van het geloof, aan der overften der zending, te Makao zijn verblijf houdende, ten zeiven einde gefchreeven, naar de laatstgenoemde plaats afge vaardigd. — De Engelfche faktorij wai ook nog fteeds te Makao, dewijl 'er ii dit jaarfaifoen nog geene fchepen der En gel 'raart :aar de ' Dieven'ilanden.Den zen en twintigden van Zomermaand»1793. I l  Vaart 'tiaar de DieveneilandenDen een en twintigften vai Zomermaand.'793- 382 BRITSCH GEZANTSCHAP gelfche Oostindifche maatfchappij in de rivier van Kanton aangekomen waren. Door de kommisfarisfen der gemelde maatfchappij , kreeg de gezant bericht: „ Dat de geneigdheden des keizers van „ China ten aanzien van het Britfche ge,, zantfchap nog in geenen deele veran„ derd waren. Hij wilde hetzelve op eene „ wijs, met haare waardigheid overeen„ komftig, ontvangen. Hij had, hieröm„ trent, herhaalde bevelfchriften aan de é, onderfcheiden regeeringen op de kusten „ doen afgaan. Hij had ook aan fommige ,, mandarijnen last gegeeven, om den ge* „ zant te gemoet te reizen; om lootfen „ op bekwaame plaatfen gereed te hou„ den, ten einde de Engelfche fchepen te „ ontvangen, en in veiligheid naar Tien„ fing te geleiden; en eindelijk, om den „ noodigen toeilel tot ontvangst des am„ basfadeurs te maaken, en hem en zijn „ gevolg op hunne reis naar Peking te „ verzeilen. De keizer had zijne bevelen „ met deeze merkwaardige woorden be„ floten: „ Dat, wanneer een groot man„ ,, darijn van zoo verre gekomen was, „ „ om hem een bezoek te geeven, hij » » op  NAAR CHINA. X. HOOFDST. 383 -J w 0p een uttfteekende en aan de om„ „ Handigheid der zaak beantwoordende ,, wijs moest ontvangen worden." De kommisfarisfen, die wel wisten, dat de vreemdelingen, met eenen geheel anderen geest, te Kanton ontvangen en behandeld wierden , dan met dien , welke den keizer fcheen te bezielen, twijfelden niet, „ of de voornaamfte amptenaars der ^, regeering dier plaats hadden over des „ keizers waare geneigdheden jegens en „ oogmerken met de Europeeërs een1 fluiër geworpen. Ingevolge van dien, oordeelden zij te recht, dat niets nood„ zaaklijker was, en tot grooter nut dei „ Oostindifche maatfchappij kon ftrekken, „ dan een vrije en onmiddelijke mededee,, ling van gedachten tusfchen haare ge■„ volmagtigden en het hof van Peking, indien 'er eenig middel zich mogt aan„ bieden, om zulks in den loop der on„ derhandelingen, welke 'er plaats zouden „ hebben, te bekomen. — Het gezant„ fchap, zeiden de kommisfarisfen verder, „ fcheen fommigen bedienden der regee„ ring van Kanton gantsch niet aangenaam te zijn, vreezende , dat het, veelligt, „ van Vaart " naar dt Die éiieilandeji.Den een en twintigften van Zomermaand.1793-  Vaart naar de Dieven' eilanden. Den een en tmntigften van Zomermaand.1793. 384 BRITSCH GEZANTSCHAP van fchaadelijke gevolgen voor hun zel„ ven zou zijn. Met groote angstvallig„ heid , hadden zij naar de drijfveeren, „ die het veroorzaakt hadden, onderzoek „ gedaan. De hoe- poe , of ontvanger„ generaal der keizerlijke inkomften dier provincie, en opziener over den buiten„ landfchen handel , overtuigd , dat hij wegens de daaden van geweld, welken hij zich in de oefening van zijn ampt „ had veroorloofd, meer dan eens billijke „ beftraffing verdiend had, kon zich het „ gezantfchap niet voor den geest bren„ gen , zonder daarbij te bedenken , dat „ men reden had, om over zijn gedrag te klaagen. — De kommisfarisfen fielden „ zich zeer leevendig voor, dat hij geene „ middelen, die in zijne magt waren, on„ beproefd zou laaten, om zelfs de eerfte flappen , welken zij tot voorfpoedigen „ uitflag van het gezantfchap deeden, te doen „ mislukken ; en toen hij gemeend had, „ een' misflag in hunne volmagt te ontdekken, ontwaarende, dat zij niet on„ middelijk door den koning van Groot- Britannie zeiven afgezonden, maar bloot„ lijk vertegenwoordigers der Engelfche Oostindifche maatfchappij waren, had  waar CHINA. X. h00fdst. 385 „ hij zich de gelegenheid niet laaten ont-J' „ flippen, om hen te bekommeren, en op£ „ alle mooglijke wijs te dwarsboomen." ^ De foe-yen, of opperbevelhebber van^ Kanton, wendde ook alle moeite aan, om 2. de bijzondere oogmerken des gezantfchapsn te ontdekken; en vermoedende, dat fommigen dier onderftelde geheime doeleinden hunne betrekking mogten hebben op lieden , voor welken zij, indien de wensch der kommisfarisfen vervuld werd , althans in dit vroege tijdftip des gezantfchaps verhooien moesten blijven, verzekerde hij den meergemelden kommisfarisfen, „ dat, bij„ aldien zij ze hem openbaaren wilden, hij de zaak binnen zijnen eigen boezem, „ en dien des keizers, bepaalen wilde." — De kommisfarisfen antwoordden zeer gepast, „ dat zij van geene andere oogmer„ ken, buiten en behalve die, welke ge„ reedlijk in het oog vielen, naamlijk, ,, om den keizer, bij gelegenheid zijner „ verjaaring, een kompliment te maaken, „ en zijne vriendfchap aantekweeken, eenige de minfte kennis hadden; maar, dat, zoo 'er nog anderen waren , dezelve, II. deel. Bb bui- iart lar de iev enlanden,en l ob tminW .oiwtelYI De breedte der Ezelsöoren, 21 gr. 55 min.; — van Lema, 22 — o —■ ; beiden noordwaard van den evenaar. De lengte der Ezelsöoren, 114— 7 — ; — ■ van Lema, 114— 17 — ; beiden oostwaard van den middagcirkel van Greenwich. Den volgenden dag, den vier en twïntigften van Zomermaand, kwamen de fchepen in het gezigt eener groote, zeer verheeven rots. Zij is volmaakt wit, en, uit' dien hoofde, wordt zij door de Portugeezen pedra branca genoemd. Dewijl de Portugeezen het eerst van alle andere Europeeërs deeze wateren bevaaren hebben,  NAAR CHINA. X. IIOOFDST. 399 ben, zijn de meesten der naamen , door hen aan plaarlen i in dezclven gegeeven, door^ hunne opvolgers aangenomen. — De noordlijke breedte van Pedra Branca. is twee en twintig graaden- negentien minuuten ; en haare oostlijkc lengte van Greenwich honderd en veertien graaden zeven en vijftig minuuten. — De thermometer van FAHRENHEiT iïorid des "middags op vier en tachtig graaden, en de barometei op negen en twintig duimen drie en zeventig tiende deeltjes. — Gëduurende de laatfte vier en twintig uuren, hadden de fchepen eenen ftroom ontmoet, welke ir ééne uur nagenoeg eene Engelfche mij: afleide, én noordöostwaard liep» Den vijf en twintigften van Zomermaanc bevonden de fchepen zich vlak onder der kreeftskeerkring , op de nóorder breedte van drie en twintig graaden dertig minuu ten. Bij zonnen ondergang, vertoonde d< hemel zich buitengewoon róód. De kwil in den barometer viel eensklaps , en 'e: woei een ftijve koelte uit het zuidwes ten, —i De volgende morgen, — die nog volgens eene manier van fpreeken, bij d< zeelieden gebruiklijk, tot den vijf en twin tigften van Zomermaand behoorde, (dewij mei Vaart naar de Chufaneilanden*Den vier en twintig- ften van Zomermaand*1793- Den vijf en twintig■ften. » [ l  Vaart naar de Chufaneilanden.Den vijf en iwintigften van Zomermaand. Den zes en tvintig- flen. \oo BRITSCH GEZANTSCHAP Tien op zee de dagen van middag tot midiag rekent,) — begon met heevige wind/laagen, verzeld van regen, donder en bliksem. Doch voor den middag, was de ialmte in de lucht reeds weder herfteld; [naar de zee bleef nog beroerd. De thermometer rees tot twee en tachtig graaden, ;n de barometer tot negen en twintig duinen drie en zestig tiende deeltjes. Den zes en twintigften van Zomermaand lad men weder vreeslijken- donder en blikfern, en het regende bijna zonder ophoulen; ook woei het bij vlaagen eenen lorm. De wind liep trapswijs van het suidöosten naar het zuidwesten. De lucht ivas zoo dik en vol wolken, dat 'er den jeheelen dag geene waarneeming omtrent le zon kon gedaan worden. Ook kon nen het vaste land van China niet zien, jffchoon het eskader thans in het naauwfle gedeelte der ftraat zeilde, en niet veel neer dan tien zeemijlen, noch van de ié M re« Ik en  Vaart tiaar de CkufaneilandenDen zes en twintigften vai Zomermaand,W3. 402 BRITSCH GEZANTSCHAP •m"én hoopenrnag,taamlijk goéd weer in deeze ftraat te zullen aantreffen, is het waarfchijn•lijk, dat zulks in den zomer, en omtrent het midden van den goeden mousfon (V) zal zijn. Maar en de ligging, en de ftrekking deezer ftraat, beletten buiten twijfel, dat gemaatigd weer aldaar dikwijls de overhand . 00 Mousfon. Reeds dikwijls hebben wij , in, deeze reisbefchrijving, van pasfaatwinden en van mousfons melding zien maaken. Een enkel woordje tot opheldering voor den minkundigen, zal niet ohgepast of ondienftig kunnen geoordeeld wórden. Pasfaatwinden zijn zoodaanige winden, welke in zekere ftreeken van den oceaan, tusfchen de keerkringen , dat is, drie en twintig en een halve graad, ten zuiden en ten noorden van den eve. naar, beftendig, het geheele jaar door, uit een en denzelven hoek waaien. Zij worden bij de zeelieden pasfaatwinden genaamd, omdat zij, gemeenlijk, hunne zeevaart zoo fchikken, dat zij die winden treffen, en zich daarvan bedienen kunnen, om zekere fireeken op zee te pasfeeren. Mousfon is eigenlijk en oorfpronglijk een Maleitsch woord. Het luidt, in die taal, volgens de aanmerking van den hoogleeraar h. reland,/. e.pag.73;. moefim,tn betekent, volgens hem, tempestas anni, Den jaargetijde, of jaarfuifben. De Franfchen drukken het uit mousfon. Deeze benaaming hebben de snzen meestal overgenomen. Doch wij zouden beter zeggen en fchrijven moefom. De Engelfchen, al  NAAR CHINA. X. HOOFDST. 403 hand hebbe: want, dewijl.zij in eene en dezelve lijn met de noordöostlijke en zuidwestlijke punten van het kompas ligt, en aan weerskanten door hooge reiën bergen, die in dezelve ftrekking voortloopen, ingefloten is, moet natuurlijker wijs vob gen, dat de uitwerking van den geregelden wind, al te verre van het oorfpronglijke afwijkende, hebr ben 'er monfoon van gemaakt. en het woord gantschlijk daardoor verbasterd. De groote nieuwent y d , op deezen ooriprong des woords moefom of mousfon niet lettende, heeft, uit. eenige ilsauwe overeenkomst in de klanken, dit woord verkeerdlijk uitgelegd door motiones, of beweegingen. Men zie zijne PVaereldbefch., zevende druk, bl. 168.— De moefoms, of niousfons , hebben voornaamüjk haare betrekking op de Indifche zeeën en eilanden. Zij onderfcheiden aldaar, als het ware. den zomer en den winter; en, dewijl de wind dan gëduurende zes maanden uit den eenen, en gëduurende de ove» rige zes maanden des jaars uit den tegengeftelden hoek waait, heeft men zich van dit woord ook bediend, om dat onderfcheid van den wind aante» duiden. — Men vindt van de verfchillende lucht» en weêrs- en windsgefteltenis, in de verfchillende moefoms, aldaar heerfchende, eene omllandige en naauwkeurige befchrijving in wouter schoutens Reistogt naar en door Oost indie, I Deel, II Boek, XVIII Hoofdft. bladz. 200 en volgg. — Aant. des nederd. vert. Cc a Faart naar de Ch'ufaijh eilanden, Dei zes en twintig den van Zomermaand,'793-  Vaart naar de ChufaneilandenDenzes en twintigften van Zomermaand.I7P3- ■ 104 BRITSCH GEZANTSCHAP wind, die 'er in zekere jaarfaifoenen waait, grootlijks vermeerderd wordt door de famenpersfmg, welke de lucht, in deeze enge ftraat, ondergaat, te meer, omdat zij, als een trechter, aan beide einden open is, om dezelve van de twee punten, van welken de mousfons voornaamlijk waaiën, te ontvangen. •—> De ftroomen volgen, gelijk men verwachten mag, onveranderlijker wijs, de ftrekking des mousfons. Men mag dus veilig befluiten, dat het voor de fchepen bijkans onmooglijk is, met een' tegengeftelden mousfon in deeze ftraat te vaaren. In het gefchreeven dagverhaal der vaart van het fchip de Argonaut, door de ftraat van Formofa, welke omtrent het laatst van Grasmaand des jaars 1789 gebeurde, heeft men op den tijtel gefteld: „ dat die vaart 3) tegen den noord'öostlijken mousfon gefchiedde." Maar uit het dagverhaal zelve blijkt, dat de mousfon toen aan het afneemen was, en de wind, uit alle punten van het kompas waaiende , zoo dikwijls voor, als tegen den bedoelden koers des vaartuigs was. Daarenboven, kon dat fchip, welk, wegens zijne geringe zwaarte , niet diep ging, in veelen der eilanden, wel:  NAAR CHINA. X. HOOFDST. 405 welke de kust van China bezoomen, binnenloopen, gelijk het 'er ook, naar vereisch van weêr en wind, dikwijls het anker uitwierp. Den volgenden dag, den zeven en twintigften van Zomermaand, «adden de fche-" pen op nieuw buijig en ftormachtig weêr. De wind woei hard, voornaamlijk, uit het westen. De zwaare regenvlaagen hielden bijkans niet op. De zee was vreeslijk onftuimig, en de fchepen hadden tegen een' geweldigen ftroom te worflelen. In den nacht was de wind veranderlijk. In den morgenftond liep hij noord. — De breedte , volgens berekening opgemaakt , verfchilde zestien Engelfche mijlen van die, . welke de waarneeming omtrent de middagszon gaf; en de lengte was, volgens de zeehorologiën, vijftig Engelfche mijlen oostlijker, dan dezelve volgens berekening moest bepaald worden. — Hieruit leidde men af, dat de ftroom , geduurepde de drie laatfte dagen, in een noordlijke ftrekking , doch met zeventig graaden oostwaard , eene ruimte van acht en veertig mijlen, of twee derden eener mijl in elke uur geloopen had. — De thermometer ftond des middags op negen en zeCc 3 ven- Vaart taar de Ihufan- Hlanden. Tien neven en ■ wintiglen van Zomermaand.1793-  Vaart vaar de Chufaneilanden,Den acht en twintigften var. Zomermaand.1793- Den negen e; twintigften. 406 BRITSCH GEZANTSCHAP ventig graaden; en de barometer op negen en twintig duimen drie. en zeventig tiende deeltjes. Den acht en twintigften van Zomermaand, was de wind gemaatigd, en veranderlijk , doch meesciil uit verfchillende noordlijke ftreeken voortkomende. Er ging een zwaare tegenflroom oöstwaard.— Zoo ras de fchepen buiten de ftraat weder in de open zee gevorderd waren, befpeurde men eenen ftroom , die , niettegenftaande de hevige branding der zee, nog meer dan een halve mijl in eene uur westwaard liep. — Dewijl het weêr nu , naar het fcheen, op een' vaster voet geraakt was, zetten de fchepen alle hunne zeilen bij, om naar de eilanden, op de hoogte van Chu-fan gelegen, te ftevenen. Den negen en twintigften deezer maand, ' was het weêr nevelachtig en onaangenaam. De diepte der zee, gelijk men bij de geftaadige peiling ondervond, verminderde van twee en vijftig tot tWee en twintig vademen. Men ontdekte 'eene groep eilanden, de HEY-SAN- Of ZWARTE EILANDEN genaamd. Intusfchen waren zij weinig meer, dan bloote, naakte rotfen. —■ Hunne breedte is acht en twintig graaden drie  NAAR CHINA. X. HOOFDST. AO? drie en vijftig minuuten noordwaard, en; lengte honderd een en twintig graaden' vier en twintig minuuten oostwaard van< Greenwich. —, Deeze groep eilanden ligt a flechts zeer weinig mijlen van het vasteland van China. \ Den volgenden dag was het weêr droe-j vig, en de lucht zeer betrokken. Er woei een maatige koelte uit het zuidwesten. •—\ Noordwaard ftuurende , bevond men, dat; de zee allengs dieper werd. Volgens het peilloot, nam de diepte der zee van twee en twintig tot twee en dertig vademen toe. Gëduurende den geheelen eerflen dag van Hooimaand, bleef het weêr even don-j ker en mottig. De wind draaide van zuid-, west tot zuid. Dien dag zag men een andere groep eilanden, door de inboorlingen de quisan- ei landen gehceten. Den volgenden dag, den tweeden van Hooimaand, naderden de fchepen, en wierpen de ankers nabij dezelven uit, op negen vademen water, in een modderachtigen grond. Het hoogfte en zuidlijkfie dier eilanden lag, noordtenwesten, vier mijlen van de ankerplaats van de Lion. — Dit eiland, door Cc 4 de 'raart iaar de Ihtifan•ilanden.Den regen en mntig- fan van Zomer- naand. '793- Den lertig- ïcn. Den eerlen van rIooinaand.'793-  Vaart naar de Chufaneilandcn.Den tweeden van Hooimaand. mi» 408 BRITSCH GEZANTSCHAP de Engelfchen patchcock genaamd, ligt op de noorder breedte van negen en twintig graaden twee en twintig minuuten; en, volgens de zeehorologiën , op de lengte van honderd en een en twintig graaden twee en vijftig minuuten oostwaard van Greenwich. Den volgenden morgen, zijnde het laatfte gedeelte van den fcheepsdag van den tweeden van Hooimaand ligtten de fchepen het anker, om het nader bij het eiland Chufan weder uittewerpen. Doch dit gefchiedde niet zonder merklijke moeite. De vaart van het fchip werd door een ongelooflijk getal Chineefche booten van allerleie grootte, door de nieuwsgierigheid, om Europeefche fchepen te zien, van alle kanten toegevloeid , niet weinig belemmerd. Van de Lion telde men meer dan drie honderd van die booten , welke de eene de andere zochten te verdringen. Van verre zag men eenige duizend. Veele van dezelve waren bezig met visfchen; anderen, en tevens van een grooter maakfel, voeren timmerhout, en veelerhande andere koopmanfchappen. Sommigen van deeze maakten eene rei uit, en gingen in eene lijn voorwaard. Anderen waren aan elkander '  NAAR CHINA. X. HOOFDST. 409 der vastgemaakt, om houten van buitenge-. woone grootte, dwars over dezelve liggen- ■ de, te kunnen laaden. Allen hadden zei-1 len, van matten, in plaats van zeildoek gemaakt, Zij waren ook fterker bemand, dan omtrent vaartuigen van dergelijke groot- ■ te in Europa gebruiklijk is, Met een woord, 't geen men tegenwoordig waarnam , overtrof oneindig al wat men tot hiertoe elders gezien had, en het kondigde tevens de nabijheid van eenen uitgebreiden koophandel en ongelooflijke bevolking aan. EINDE VAN HET TWEEDE DEEL. '*t;: VERBETERING. Op bi. 243 onder aan, en 944 in de noot ftaat plaat N». VIII. moet zijn N°. VII. Vaart taar de 'Aufan'ilanden.Den tweeden van Hooi- naand. '793-