R E 1 Z E door SYRIË en EGYPTE. tweede deel.   R E I Z E DOOR SYRIË en EGYPTE, IN DE JAAREN 1783, 1784 kn 1785 GEDAAN DOOR DEN HEER C. F. V O L N E Y, VIT HET FRANSCH VERTAALD DOOR J. D. PASTEUR. TWEEDE DEEL. MET KAARTEN EN PLAATMN. TE L E T D E N, B ij A. en J. H O N k O O P, M D C C X C L  01700  INHOUD VAN HET TWEEDE DEEL. VERVOLG van het VIERDE BOEK. STAATKUNDIGE BESCHRIJVING VAN SYRIË. III. Hoofdstuk. $. I. Van de Anfarié. . . . Bladz. i §. II. Van de Maronitsn. ... .8 §. III. Van de Druzcn. . . . . 31 J. IV. Van de regeeringswijze der Druzen. . 58 §. V. Van de Motoualis. . . , 78 IV. Hoofdstuk.. Beknopt ver/lag van de Geschiedenis van Da her, Zoon van Omar, die te Acre het hevel gevoerd heeft van het jaar 1750 tot het jaar 1776. . . . . 86' V. Hoofdstuk. Verdeeling van Syrië in Landvoogdijen volgens lift Turksch bellier. . . . . . ... 130 e -:J - . 1 ■ ...■'..:.!>. -b •■■v; ït*$ VI. Hoofdstuk. Van de Landvoogdij van AJeppo. . . , 13^ VII. Hoofdstuk. Van de Landvoogdij vau Tripoli. . . . 156 VIII. H o o ?' ' d' s t u i. Van de Landvoogdij van Saic'e ook van Acre genoemd. 167 * 3 IX.  vï I N H O U P. IX. Hoofdstuk. Van de Landvoogdij van Damaskus. . . . 13^ X. Hoofdstuk. Van Palestina. ...... 307 XI. Hoofdstuk. jilgemeene befckouwing van Syrië. . . 333 XII. Hoofdstuk. Van de regeering der Turken in Syrië. . . 34$ XIII. Hoofds tuk, Van de bediening vim het regt 35* XIV. Hoofdstuk. Van den invloed van den godsdienst . . . 367 XV. Hoofdstuk. Van eigendom en van ds fianden. . , v | . . 37$ XVI. Hoofdstuk. Staat van de boeren en van den Landbouw. .' . 38a XVII. Hoofdstuk. Van de Handwerkslieden, KoopUeden en Koophandel. . 38? XVIII. Hoofdstuk. Van de Konsten, Weetenfchappen en van de Onkunde. . 40^ XIX. Hoofdstuk. Van de Zeden en van het Karakter der bewooneren van Syrië. 42$ REI»  R E i Z E door SYRIË en EGYPTE. VERVOLG van het VIERDE BOEK. staatkundige beschrijving van syrië. DERDE HOOFDSTUK. s- i Van de Anfarié. H et eerfte landbouwend volk, dat men in Syrië van de andere' inwooneren onderfcheiden moet, is dat, hetwelk men daar te land met den meervoudigen naam van Anfarié benoemt, en dat op de kaarten van Delisle met dien van Enfyriens en op die van Danville met dien van Nasfaris bekend ftaat. De grond , welken die Anfarié bewoonen, beftaat in de keten bergen, die zig van Antakié tot II. Deel, A aan  ï Ksize door Syrië en Egypte. aan de beek Nahr- el- Kébir of de groote rivier genoemd, uitftrekt. - Hunne oorfprong is in de gefchiedenis weinig bekend en egter vrij leerzaam. Ik zal dien hier opgeeven , gelijk hij is voorgefteld door eenen Schrijver, die uic de eerlte bronnen geput heeft (a~). „ In het Jaar der Grieken 1202 (dat is in het „ Jaar 891 na J. C.) was 'er in de nabuurfchap „ van Kou fa, in het dorp Nafar, een grijzaard, v die om zijn vasten , zijn aanhoudend bidden en „ armoede voor een Heilig gehouden wierdt: vee„ len van het volk zig voor zijne aanhangeren ver- klaard hebbende, koos hij twaalf perfoonen ujt „ dezelve om zijne leer te verbreiden. Maar de „ bevelvoerer der plaats, door deeze beweegin„ gen ontrust,deedt den grijzaard vatten en in heg,, tenis zetten. In dit zijn ongeluk wierdt een meis„ jen,eene flavin van den cipier,door zijnen droevi„ gen iiaat bewoogen en zij befloot hem te verlosfen. „ Hiertoe boodt zig welhaast eene gelegenheid aan, „ welke zij r,iet liet voorbij flippen. Op eenen „ zekeren dag, dat de cipier dronken naar bed ge„ gaan was en in eenen diepen flaap lag, nam zij „ zagtjes de fleutelen , welke hij onder zijn oor„ kusfen bewaarde, weg en, den grijzaard uitge- „ laa- («) Assem aki Oojlerfche Bibliotheek.  Derde Hoofdjluk. I haten hebbende , Icide zij dezelve weder op „ hunne plaats , zonder dat haar meester zulks, „ merkte: des anderendaags, toen de cipier naar zijnen gevangenen kwam zien, was hij des te meer. „ verbaasd het vertrek ledig te vinden, omdat hij. „ geene fpooren van uitbreeking befpeurde. Dit, j, deedt hem denken dat de grijzaard door eenen „ engel verlost was en hij haastte zig om dit ge„ rugt te verfpreiden, om de Itraf, die hij verdiend. „ hadt, te ontgaan. De grijzaard verhaalde ook „ hetzelfde aan zijne discipelen en hij ijverde meer dan ooit om zijne denkbeelden het volk voorte-„ prediken» Hij fchreef zelfs een boek , in het* „ welk men onder andere leest : Ik zoo een, ujt „ het dorp Nafar , heb Christus gezien , die hei„ woord van God is, die Ahmad, zoon van Mo„ hammad, zoon van Hanafa, van het geflagt AH „ is; die ook Gabriel is, en hij heeft tot mij ge„ zegd: gij zij't de geen, die leest {met verfand") „ gij zijt de man, die waarheid fpreekt; gij zijï „ de kemel, die de geloovige voor den toorn be„ waaft; gij zijt het lastdier dat hunnen last „ draagt; gij zijt de (heilige^) geest en Johannes „ zoon van Zacharias. Gaa henen en predikt den „ menfehen dat zij vier kniebuigingen doen en bid„ den; te weeten twee voor zonne - opgang , en „ Wee voor zonne -ondergang , met het aangezigL » naar Jerufalem gewend en dat zij drie maaien As „ zeg-  '4 Reize door Syrië en Egypte. ,, zeggen: Almagtige God, allerhoogfle God, al„ lergrootfleGod: dat zij niet meer dan het tweede „ en derde feest moeten vieren, dat zij flegts twee „ dagen in het jaar moeten vasten: dat zij zig de ,, voorhuid niet wasfchen moeten en dat zij geen a, bier moeten drinken, maar wijn, zoo veel hun „ gelust; eindelijk, dat zij zig van het vleesch der „ verflindende dieren onthouden. Deeze grijzaard, ,., naar Syrië gegaan zijnde, verfpreidde deeze ge„ voelens onder het gemeen volk en de landlieden, „ die met menigten aan hem geloofden. Enige „ jaaren daarna ontvlugtte hij zonder dat men weet „ waar hij gebleven zij. Zoodanig was de oorfprong van die Anfarieenen, die voor het meerder deel bewooners dier bergen waren , van welke wij gefprooken hebben. Iets meer dan eene eeuw na dien tijd ontmoetten de kruisvaarders , toen zij in die ftreeken oorlog gingen voeren en van Marrah door den Orontes naar den Libanon trokken, van die Nafïreërs , van welke zij een jroot getai ombragten. Guilielmus van Tyr (a) , die dit feit verhaalt , verwart dezelve met de Asfas/ins en misfchien hebben zij enige gelijkenis met eikanderen gehad. Wat belangt hetgeen hij 'er bijvoegt dat het (a) Lib. XX. cap. 30-  Berde Hoofdjluk. £ het woord Asfasfms bij de Franken zoo wel als bij de Arabieren in gebruik was, zonder dac hij deszelfs oorfprong kan opgeeven, het is gemaklijk dit vraagftuk optelosfen. In het gemeen gebruik der Arabifche taal betekent hasjafin nagt-dieven? lieden die uit moorden gaan ; men gebruikt dat woord nog heden in dien zin te Kairo en in Syrië, en om die reden pastte het wel op de Bateniers, die bij verrasfching doodden. De kruisvaarders, die het in Syrië vonden ten tijd dat die Sefte het meest gerugt maakte, moesten het toen ook aanneemen. Hetgeen zij verhaald hebben van den ouden van den berg (le vieux de la montagne") is eene verkeerde overbrenging van de Woorden Chekel-Djebal, die men vertaaien moet Heer der bergen en daar mede duidden de Arabiers het opperhoofd der Bateniers aan, welks voornaamfte zetel ten Oosten van Kourd- ejlan in het gebergte van oud Medie was. De Anfarié zijn , gelijk ik gezegd heb, in verfcheiden volksbenden of Seéten verdeeld; men onderfcheidt dezelve in Chamfiés of aanbidders van hec vuur, in Kelbié, of aanbidders van den hond en Kad- (a)'Het wortelwoord hasj, met een groote h, betekent dtoden, vermoorden, luifleren om iemand onverhoeds te overvalïtn, rrjaar het zaam^efteld woord hasjas ontbreekt bij Gvliv*. A 3  € Reize door Syrië en Egypte. Kadmoufié, welke men verzeekert dat eenen bijzonderen eerdienst bewijzen aan het lid, dat bij de> vrouwen met Priapus overeenkomt. De Heer Niebuhr, wien men dit ook verhaald heeft, zoo wel als mij, heeft het niet kunnen gelooven, omdat het, zegt hij , niet waarfchijnlijk is dat men^ fchen zig zoo zeer verlaagen zouden ,-maar die wijze van redeneeren wordt weërfprooken en door de gefchiedenisfen van alle volkeren, die bewijzen dat *s menfchen geest voor de grootfte buitenfpoorigheden vatbaar is (a) en zelfs door den tegenwoordigen ftaat der meeste landen, vooral der Oosterfche, waarin zoo groot eene maat van onkunde en ligtge* loovigheid plaats heeft, dat 'er niets zoo ongerijmd is, of het kan daar aanhangers vinden. De wonderlijke eerdienften, welke ik zoo even opgenoemd heb, zijn des te geloofbaarer bij de Anfarié, omdat zij daar fchijnen in ftand gebleven té zijn door cene opvolgende overlevering zedert de oude eeuwen , waarin zij in zwang waren. De Gefchiedfchrijvers merken aan dat het Christendom, ondanks de nabijheid van Antiochie , niet dan al\ - Ier- (as) Men verzeekert ook dat zij des nagts bijeenkomften hebben, waarin zij, na enige voorleezingen, het licht uit^ooven en zig vermengen, gelijk de oude Gtiojlkken. (b) Oriens Chrifl. T. II. p. 680,  ■ 'berde'Hoo-fdjlüh f ferbezwaarlijkst in die ftreéken doordrong; hec maak» te daar ook weinig bekeerlingen , zelfs na de regee* ring van Julianus : vart dien tijd tot den invai der Arabieren hadt het weinig tijds om zig daar te vestigem;--want het gaat met de omkeering van.de denkwijzen niet- altijd op het land gelijk in de fte> den. In deeze verbreidt de gemaklijke en geduuïige omgang van de menfehen met elkanderen de denkbeelden veel • fch'ielijker crï beflist hun-lot in weinig tijds door derzelver val of duidlijken op:' gang. De vorderingen, welke die godsdienst maa* ken kon bij die ruuwe berglieden , dienden flegts om den weg te baanen voor het Mahómetaam dom , dat mëer met hurme neigingen ftrookt; én uit die oude en nieuwe kerftükkem fproot een ongefchikt mertgzel, aan hetwelk de grijzaard vaii Nafar zijnen opgang verfchuldigd was. -Teen-, honderd vijftig jaaren na hem, Moiiammad-elDourzi op zijne beUi* eéne Sefte gefb'gt hadt, wilden de Anfarié het voornaamst artijkel niet aanneemen , de godlijkheid- naftièlïjk- van den Kalif Hakem: om die reden zijn zij onderfcheiden gebleven van de Drüzsn, fchoon' zij voor het-overige in verfcheiden opzigten gelijkenis mét hun hebben-. Verfcheiden der Anfarié gelooven de -zielsvèrhuH zing; andere verwerpen de'ohfterfüjkheid der ziel en in het algemeen vormen1 die boeren, in de burgerlijke en kerklijke regeeringl-oosheid-, in de onA 4 wee»  t Keize door Syrië en Egypte', weetendheid en onbefchaafdheid , die onder hen regeeren, zig zoodanige denkbeelden als zij goedvinden , volgen de Secle die hun behaagt, of ftooren zig aan geene. Hun land is in drie voornaame landflxeeken verdeeld , welke door opperhoofden , Mokaddamim genaamd, in pagt gehouden worden. Zij brengen hunne fchatting aan den Pacha van Tripoli op, van welken zij elk jaar hunne aanltelling ontvangen. Hunne bergen zijn over het gemeen minder fteil dan die van den Libanon en gevolglijk gefchikter voor den landbouw;, maar leggen ook meer open voor den Turken; en deeze is ook ongetwijfeld de reden waarom zij met eenegrooterevrugthaarheid in graan, in tabak, in wijngaarden en olijven egter minder bevolkt zijn dan die van hunne nabuuren de Maroniten en Druzen, van welke ik nu moet handelen. £ ii. Van de Maroniten. Tusfchen de Anfarieenen ten Noorden en de Druzen ten Zuiden woont een klein volk, van overlang bekend onder den naam van Maoudrné of Maroniten. De Kerklijke Hiftoriefchrijvers hebben breedvoerig geredeneerd over hunnen eerften oorsprong en het onderfcheid, waardoor zij van de Latijnen,  Derde Hoofdjluh 9 'rijnen, welker kerkgemeenfchap z'j volgen, vet» fchillen: het duidelijkfte en belangrijkfte van deeze vraagftukken koomc hier op uic. Omtrent het eind van de zesde eeuw der kerk, toen de geest van kluizenaarfchap nog in zijne eerde drift was, woonde 'er aan den oever des Oront.es een zekere M&roun , die door zijn vasten, zijn eenzaam en geftreng leven, den eerbied van het volk uit den. omtrek tot zig trok. Het fchijnt dat hij, in de gefchillen, die reeds tusfchen Rome en Conflantinopolen Heerschten, zijn aanzien ten voordsele der Westerfchen aanwendde. Zijn dood , verre van zijne aanhangeren te doen verflaauwen, gaf hunnen ijver , nieuwe kragt: daar verfpreidde zig een gerugt dat 'er mirakelen bij zijn lighaam gefchiedden en op dat gerugt verzamelden zig van Kinesrin, Aoudfem en andere plaatfen , lieden , die hem in Hama eene kapel en een graf ftigteden. Welhaast bouwde men zelfs daar een klooster, hetwelk in dat geheel gedeelte van* Syrië eene groote vermaardheid verkreeg. De gefchillen van de twee hoofdlieden wierden ondertusfchen langs hoe heviger en het geheele Rijk nam deel in de onlusten tusfchen de Priefteren en Vorften. De zaaken waren in dien ftaat, toen, op het eind der zevende eeuw, een monnik van het klooster van Hama, Johannes^ Maroniet genaamd, doorzijn talent in het prediken, zig deedt doorgaan voor een der fterkfte llcunpijlaaren van de A 5 zaak'  ié Reize door Syrië en Egypte. „ zaak der Latijnen of aanhangeren van den Paus. Hanne tegenpartij ders , 'aanhangelingen van den Keizer, om die reden Melkiten, dat'is Koningsgezinden genaamd, maakten toen groote vorderingen in den Libanon. Om zig met een goeden uitflag tegens dezelve te verzetten beflooten de Latijnen Johannes den Maroniet daar henen te zenden. In gevolge van dit beflüit bragten zij hem voor den zaakbezorger van den Paus, te Antiochie, die, nahem tot Bisfchop van Djebail gewijd te hebben, hem uitzondt óm in die landftreeken te gaan prediken. Johannes draalde niet om zijné aanhangelingen te verzamelen én hun getal te vermeerderen; maar, door de kuiperijen en zelfs door dè openbaare aanvallen der MelMten gedwarsboomd , oordeelde hij noodig gewéld met geweld te keer te gaan; hij verzamelde alle de Latijnen en zettede zig met hun neder in den LibaHon, daar zij eene maatfehappij vormden^ die, zoo wel in het burgerlijke als kerklijke, onafEanglijk was. Dit geeft Cedrenus, eenHiftoriefchrijver van het Neder-rijk, te kennen met deeze woorden: „ In het Jaar 8 van Constantinus „ Pogon atus (het Jaar 676'na J. C.) maakten „ de Mardaïten, die zig bijeenverzameld hadden, „ zig meefter van den Libanon, die de toevlugt „ wierdt van landloopers, flaaven en zulke foort „ van volk. Zij verfterkten zig daar zoodanig , „ dat zij de Arabieren in hunnen voortgang ftuite- j, deo  Berde Hoofdftuk. 't\ „ den en den Ka Hf MoaouiA dwongen om den „ Grieken eenen wapenftilftandvan dertig jaaren te „ verzoeken onder verband van eene fchatting vari „ vijftig paarden van echt ras, honderd flaavcn en „ tien duizend gouden (lukken. " De naam van Mardaïten, van welken die Schrijver hier gebruik maakt, is een Syriesch woord, dat rebel betekent en door hetzelve tegens dien van Melkiten of Koningsgezinden overtczetten bewijst hij en dat het Syriesch op diert tijd nog iii gebruik was en dat de fcheuring, die het Rijk verdeelde, zoo veel burgerlijk als' kerklijk was. Het blijkt daarenboven dat de oorfprong van die twee "partijfchappen en de opftand in die ilrccken het bovengenoemd tijdperk moeten voorgegaan hebben, want van de eerfle tijden van het Mt'.hometaandom af (het Jaar 622 na J. C.) maakt men reeds melding van bijzondere kleine Vorflen, van welke de een , Youseph genaamd , te Djehail het bevel voerde en de ander, Kes'rou genoemd, de binhenlle llreeken van het land regeerde, die naar" hem 'den naam van Kesraouan verkreegen. Men fprcekt nog van eenen anderen na hen , die eenen uittogt 'tegens Jerufalem deedt en in hoogen ouderdom te Beskonta, een dorp in Kesraouan , daar hij zijn verblijf hieldt, overleedt. Dus 'was reeds voor 'Constantinüs Pogonatus dat gebergte -de toevlugt geworden van ontevredene of rebellen, die  ?» Reize door Syrië en Egypte. die de onverdraagzaamheid der Keizeren of hunner dienaaren ontvlieden wilden. Het was ongetwijfeld om die reden, en om eene overeenkomst in hunne gevoelens, dat Johannes en zijne volgers zig daar henen begaven, en het was door het aanzien en gezag, dat zij daar verworven, of dat zij daar reeds hadden, dat de geheele natie zig den naam gaf van Maroniten, die niet fchandelijk was, gelijk die van Mardaïten. Wat daar van zij , Johannes , onder die berglieden eene regelmaatige krijgstugt ingevoerd, en hun opperhoofden en wapenen gegeeven hebbende, gebruikten zij hunne vrijheid om de gemcene vijanden van het Rijk en van hunnen kleinen iTaat te beftrijden; weldra maakten zij zig meester van bijna het geheel gebergte tot Jernfalem. De fcheuring , die op dien tijd bij de Mufulmannen voorviel , maakte het hun gernaklijk te flaagen. Moaouia, te Damaskus tegens Ali, Kalif te Koufa, opgeftaan, vondt zig genoodzaakt, om niet twee oorlogen te gelijk te voeren te hebben, in het Jaar 678 met de Grieken een nadeelig verbond te fluiten. Zeven jaaren laater vernieuwde Abd-el-Malek hetzelve met Justinianus II, maar eischte dat de Keizer hem van.de Maroniten verlosfen zoude. Justinianus hadt de onvoorzigtigheid van daarin te ftemmen en voegde 'er de laagheid bij van hun opperhoofd , door eenen zendeling, dien die al te edel-  Derde Hoofd/luk. 13 edelmoedige man onder fchijn van vrede in zijn huis ontvangen hadt, te laaten van kant helpen. Na dien moord wist die zendeling zoo wel te kuipen en te verleiden dat hij twaalf duizend mannen uit het land medenam, dat den Mufulmannen den weg. open liet om vorderingen te maaken. Kort daarna wierden de Maroniten door eene andere vervolging met hunnen geheelen ondergang gedreigd ; want dezelfde Justinianus zondt troepen tegens hen uit onder het geleide van Marcianus en Mauritius, die het klooster van Hama vernielden en vijf honderd monnikken in hetzelve om hals bragten. Van daar kwamen zij den oorlog tot in Kesraouan voeren ; maar gelukkig wierdt in dien tusfchentijd Justinianus afgezet, terwijl hij op het punt was van in Conjiantinopolen eene algemeene flagting te laaten aanrigten en de Maroniten, door zijnen opvolger daartoe gemagtigd , Mauritius aangetast hebbende , hieuwen zijn leger in Hukken in een gevegt, waarin hij zelf fneuvelde. Zedert dien tijd verliest men hen uit het oog tot den inval der kruisvaarderen, met welke zij dan in verbond Honden , dan gefchillen hadden. In dien tusfchentijd , die langer dan van drie eeuwen was , wierdt hun een gedeelte van hunne bezittingen ontrukt en zij wierden naar den kant van den Libanon tot hunne tegenswoordige grenzen bepaald; zij betaalden ook zelfs ongetwijfeld fchattingen , als 'er Ara-  ï4 Reize door Syrië en Egypte. Arabifche of Turkmanfche Landvoogden waren^ fterk genoeg om die te eisfchen. Zij waren in dat geval jegens den Kalif van Egypte, HakemB'a mr-Ellah, toen hij, omtrent het Jaar i o 14, hunne kust aan eenen Turkmanfchen Prins van Akppo overgaf. ' Twee honderd jaaren daarna, toen Selah-el-din de Europeaanen uit die ftreeken verjaagd hadt, moesten zij onder zijn geweld bukken en door fchattingen den vrede koopen. Toen , dat is te zeggen, omtrent het Jaar 1215, hereenigden de Maroniten zig wedercm met Rome, waarvan zij nooit afkeerig geweest waren, en met welke [zij nog verbonden zijn. Guilielmus van Tyr, die het verhaalt, merkt aan dat zij veertig duizend mannen hadden , in ftaat om de wapenen te draagen. Hun ftaat, die onder de Mammelukken vrij vreedzaam bleef, wierdt door Selim IT. verontrust; maar die Vorst, die door grooter belangen wierdt bezig gehouden, gaf zig de moeite niet om hen te onder te brengen. Deeze nalaatigheid maakte hen te ftouter en met de Druzen en hunnen Emir, den beroemden Fakr - ee« Din, zaamenfpannende, maakten zij van dag tot dag inbreuken op de Ottomannen; doch deeze beweegingen hadden een ongelukkig eind ; want Amurat III, Ibrahim , Pacha van Kairo, tegens hen uitgezonden hebbende, bragt die Generaal hen, in het Jaar 1588, tot gehoorzaamheid cn  Derde Hoofdftuk. 15 en noodzaakte hen tot eene jaarlijkfe fchatting, die zij nog betaalen. Zedert dien tijd hebben de Pachas, naieverig om hun gezag en hunne roverijen uittebreiden, dikwijls gepoogd hunne bezettingen en Agas in het; gebergte der Maroniten intevoeren , maar altoos; afgeflaagen zijnde , zijn zij genoodzaakt geweest zig aan het eerfte verdrag te houden. De onderwerping der Maroniten bepaalt zig dan tot het betaalen van eene fchatting aan den Pacha van Tripoli, onder welken hun land ftaat; elk jaar verpagt hij het aan eenen of meer Cheks {a~) dat is te zeggen aan aanzienlijken, die deeze pagt weder bij ftreeken en dorpen verdeelen. Deeze belasting ligt bijna geheel op de moerbezieënboomen en wijngaarden, die de voornaamfte en bijna eenigfte voorwerpen van den landbouw zijn. Zij is meerder of minder volgens de jaaren en naar den wederftand , dien men den Pacha bieden kan. Daar zijn ook tolhuizen aan de kusten , daar men uit zee kan aankoomen, gelijk te Djebail en Batroun , maar deeze brengen niets aanmerklijks op. De regeeringsvorm fteunt niet op uitdruklijke overeenkomften, maar alleen op gewoonten en ge- brui- . (o) In het gebergte betekent het] woord Chaik of Ckek eigenlijk een aanzienlijken, een land-edelman.  i6 Reize door Syrië en Egypte. bruiken. Dit zoude ongetwijfeld reeds over lang flegte gevolgen gehad hebben , zoo zij niet door verfcheiden gelukkige om Handigheden voorgekoomen waren. De eerfte is de godsdienst, die tusfchen de Maroniten en Mufulmannen eene onoverkoomlijke fcheidspaal opwerpende, de eerzugtige belet heeft met vreemdelingen zaamentefpannen om hunne natie te onder te brengen. De tweede is de gelegenheid van het land, dat, overal fterke bolwerken verleenende , elk dorp en bijna elk gezin de middelen aan de hand gegeeven heeft om door zijne eigen kragten te wederftaan , en dus de uitbreiding van eene oppermagt te fluiten; men moet, eindelijk, als eene derde reden tellen de zwakheid zelve van die maatfchappij, die, zedert haaren oorfprong van magtige vijanden omringd , hun niet heeft kunnen weêrftaan dan door de eenigheid onder haare leden te bewaaren en deeze eenigheid kan, gelijk men weet, geene plaats hebben dan zoo lang zij eikanderen niet onderdrukken en wederzijds veiligheid voor hunne perfoonen en goederen genieten. Dus heeft de regeeringsvorm zig van zelve in een natuurlijk evenwigt gehouden en daar de zeden hun voor wetten dienden , zijn de Maroniten tot op den huidigen dag van de onderdrukking van een willekeurig gezag en van de wanorden eencr regeerïngloosheid bevrijd gebleven. Men kan die natie als in twee klasfen verdeeld be-  Derde Huofdflük. i? befchouwen, het volk, namelijk , en de Cheks» Door dit woord verftaat men de aanzienlijkfte onder hen, welke de oudheid van hun geflagt en hunne meerdere middelen in een ftand ftellen, die zig boven het gemeen onderfcheidt. Alle woon en zij in het gebergte in hier en daar verfpreide dorpen , gehugten, ja zelfs in afgezonderd ftaande huizen, hetgeen in de vlakte zoo niet is. De geheele natie oefent den landbouw. Ieder doet met eigen handen zijn klein ftuk land, dat hij bezit of in pagt heeft, gelden. De Cheks zelve leeven op deeze wijze en zij onderfcheiden zig niet -van het volk dan door eene flegte pels, een paard' en enig beter voedzel en huisvesting ; alle leeven zij fober, zonder zig veeie aangenaamheden te verfchaffen, maar ook zonder bijna aan iets gebrek te hebben , vermits zij weinig kennis hebben aan dingen van weelde. De natie is, over het algemeen, arm, maar niemand heeft gebrek aan het nodige, en, ziet men 'er al bedelaars , zoo hooren zij meer in de fteden langs de kust dan in het land zelf t'huis. De eigendom is 'er zoo heilig als in Europa en men ziet 'er die rooverijen en knevelarijen niet, die zoo menigvuldig zijn bij de Turken. Men reist 'er zoo wel bij nagt als bij dag met eene veiligheid, die in het overig gedeelte van het rijk onbekend is. De vreemdeling vindt 'er gastvrijheid , gelijk bij de Arabieren ; men merkt egter aan dat de Maroniten minder edelII. Deel. B moe-  iS Reize door Syrië en Egypte. moedig, eu een wcnig met het gebrek van gierigheid behebt zijn. Zij hebben , volgens de wet van ' den Christelijken godsdienst, flegts eene vrouw , welke zij dikwerf huuwen zonder haar gezien, en altoos zonder met haar omgegaan te hebben. Zij hebben daarentegens, ftrijdig met de leer van dien zelfden godsdienst, het gebruik der Arabieren van de wet der talio, of gelijke wedervergelding aangenoomen of behouden, en de naaste bloedverwant van elk eenen , die vermoord wordt, moet hem wrecken. Volgens eene gewoonte , op het mistrouwen en den ftaatkundigen toeftand des lands gegrond , gaan alle mansperfoonen, zoo Cheks als boeren, altijd met een roer en ponjaard gewapend: dit is misfchien niet goed, maar daaruit fpruit wederom dit voordeel, dat zij, als de nood het vereischt, gelijk wanneer zij hun land tegens de Turken verdedigen moeten, wel met de wapenen kunnen omgaan. Naardien het land geene regelmaatige krijgsbenden onderhoudt, is ieder een verpligt op te trekken, als 'er oorlog koomt, en als die landtroepen wel geleid wierden , zouden zij beter zijn dan menige benden van Europa. De optellingen , welke men in de laatfte jaaren gelegenheid gehad heeft te doen, brengen het getal van manfehappen, in fMt om den fnaphaan te draagen , op vijf-en dertig duizend koppen. In de gewoone betrekkingen zou dat getal de geheele bevolking op omtrent hon-  ■Derde Hoofd/luk. 19 honderd en vijf-duizend zielen doen Hellen. Als men daar nog bijvoegt een getal van priesters, monnikken en geestelijke zusters, in meer dan twee honderd kloosters verfpreid, en dan nog het volk uit de zee-Heden , gelijk Djebail, Batroun enz. kan men het geheel op honderd en vijftien duizend zielen rekenen. Wanneer men dit getal over de oppervlakte vaa het land verdeelt, die omtrent honderd en vijftig vierkante mijlen groot Is, geeft zulks zeven honderd - en - zestig inwooneren voor elke vierkante mijl, hetgeen aanmerklijk veel is, aangezien een. groot gedeelte van den Libanon uit onbewoonbaare rotfen beftaat en de grond zelfs op de bebouwde pkatfen rauw en niet vrugtbaar is. Omtrent den godsdienst hangen de Maronitett van Rome af. Terwijl zij het oppergezag van den Paus erkennen , heeft hunne geestlijkheid , even als in de voorleden tijden, een hoofd blijven verkiezen , die den tijtel van Batrak of Patriarchvan Aiitiochle voert. Hunne priesters trouwen \ gelijk in de eerfte tijden van de Kerk, maar de Vrouw, die zij humven, moet eene maagd en geene weduwe zijn en zij kunnen geen tweede huwelijk aangaan. Zij vieren de mis in de Syricfche taal , van welke de meeste geen woord verftaan. Het euangelie alleen wordt overluid in het Arabisch voorgeleezen , opdat het volk het verftaan moge. B 2 Het  sa Reize door Syrië en Egypte. Het avondmaal wordt onder de twee gedaanten toe* gediend. De hostie is een klein rond broodjen * ongerezen, een vinger dik en wat grooter dan een. rijksdaaler; op de eene zijde is een zegel ingedrukt, en dat gedeelte nuttigt de priester , het overige wordt in kleine ftukjens gefneden, welke de priester met den wijn in de kelk doet en ieder een aanbiedt, door middel van een lepel , die voor allen dient. Die priesters hebben niet, gelijk bij ons, beneficiën of vaste inkom<ïen, maar leeven gedeeltelijk van hetgeen hunne misfen hun opbrengen ? van de giften van hunne toehooreren en van den arbeid hunner handen. Sommige oefenen handwerken , andere beteelen een klein ftuk lands ; alle houden zij zig bezig tot onderhoud hunner huisgezinnen en tot ftigting hunner kudden. De bekrompenheid van hunnen ftaat wordt hun een weinig vergoed door de achting , waarin zij ftaan , en van welke zij elk oogenblik blijken, zeer vleijende voor hunnen hoogmoed, ondervinden ; al wie hen aanfpreekt, rijk of arm, groot of klein, kust hun de hand; zij vergeeten niet die toetereiken en zij zien niet gaarne dat de Europeaanen deeze eerbied-betooning nalaaten , die tegens onze zeden Itrijdt, maar die den natuurlijken inwooneren niets kost r wijl zij van kindsbeen af aan gewend zijn dezelve te bewijzen. Voor het overige worden de godsdienst - plegtigheden in Europa niet openlijker en vrijer  Derde "Hoofd/luk. Sf vrijer gevierd dan in Kesraouan. Elk dorp heeft zijne kapel , zijnen priester en elke kapel haare klok, eene zaak , die ongehoord is in het overig gedeelte van Turkye. De Maroniten zijn 'er hoogmoedig op en, om zig van de voortduuring deezer voorregten te verzeekeren, laaten zij geenen Mufulmin toe onder hen te woonen. Zij maatigen zig ook het regt aan van den groenen tulband te draagen, die, buiten hunne grenzen, een Christen het Zeven zou kosten. Italië heeft geen grooter getal Bisfchoppen dan deeze kleine landftreek van Syiie; zij hebben daar de nederigheid van hunnen oorfpronglijken ftaat behouden ; men ontmoet fomtijds van dezelve op muilezels gezeten en gevolgd van eenen enkelen kerkbewaarer. De meeste woonen in de kloosters, daar zij eeten en gekleed gaan als eenvoudige monnikken. Hunne gewoonlijkfte inkomften gaan niet boven vijftien honderd Livres en in dat land, daar alles goedkoop is, is die fom toereikende om hen zelfs ruim te doen leeven. Zij worden, even als de priesters, uit de klasfe der monnikken verkozen, en gemeenlijk om hunne meerdere geleerdheid, die egter niet moeijelijk te verkrijgen is, naardien het gros der geestlijken en priesteren niet dan den catechismus en den bijbel kent. Het is ondertusfehen opmerkenswaardig dat die twee onderhoorige klasfen ftigtlijker van zeden en gedrag zijn, dat daarenB 3 tegen  fa Reize door Syrië en Egypte. tegen de Bisfchoppen en de Patriarch , altoos ïrt kuiperijen en gefchillen over den voorrang en den godsdienst gewikkeld , onophouJlijk ergernis en onrust in het land verwekken, onder voorwendzet van, volgens het oud gébruik, de kerklijke tugtiging te oefenen ; zij doen eikanderen en hunne aanhangelingen onderling in den ban; zij fchorten de priesters in bunnen dienst op, verbieden de mon* nikken dierst te doen , leggen den leeken openbaare boetdotningen op; in een woord, zij hebben den geest van tweefpalt en krakeel , die de geesfel van het daalend Roomfche rijk geweest is, nog niet afgelegd. Het hof van Rome, dat zij dikwijls met hunne gefchillen lastig vallen , tragt hen te bevredigen om in die landen de eenigfte fchuilplaats, die zijne magt daar nog heeft, niet te verliezen. Over enigen tijd was het genoodzaakt in eene zonderlinge zaak tusfchen te koomen , waarvan het verhaal een denkbeeld kan geeven van den gcesc der Maroniten. Omtrent het Jaar 1755 was 'er in de nabuurfchap Van de zending der Jefuiten een Maronitisch meisjen, Hendié genaamd, welks zonderlinge levenswijs den aandacht van het volk naar zig begon te trekken. Zij vastte, droeg het haaire kleed en hadt de gaaf van fchreijen, in een woord, zij bezat al het Uiterlijke der oude kluizenaaren en verkreeg weldra dien naam, Alle befchouwden haar als een voorbeeld;  Derde Hoofdjluk. beeld van godsvrugt, en verfcheiden hielden haar voor eene heilige: van heiligheid tot mirakelen is flcgts een flap ; ook liep weldra het gerugt dat zij mirakelen deedt. Om den indruk van dat gerügt wel te begrijpen, moet men niet vergeeten dat de geesten in den Libanon bijna in denzelfden flaat zijn als in de eerfte eeuwen. Daar waren dan noch ongeloovige, noch fpotters, noch zelfs twijfelaars. Hen dié nam deeze geestdrijverij waar om haare ontwerpen ten uitvoer te brengen, en in fchijn de voetftappen drukkende van die haar in dezelfde loopbaan voorgegaan waren , wilde zij de ftigtfter van eene nieuwe orde worden. *s Menfchen hart mag zig fchoon vermommen; onder welke gedaante het zijne hartstogten verberge, zij zijn altoos dezelfde ; bij den overweldiger zoo wel als bij den kloosterling is het altoos even zeer heerschzugt en de hoogmoed van de eerfte te zijn vertoont zig zelfs in de uiterfte nederigheid. Om het klooster te bouwen wierdt geld vereischt; de ftigfter fprak de godvrugtigheid van haare aanhangeren aan en daar kwam overvloed van aelmoezen; zij waren zoo groot , dat men binnen weinige jaaren twee groote huizen van gehouwen fteenen kon ftigten , welker opbouw veertig duizend kroonen heeft moeten kosten. De plaats, daar zij ftaan, de Kourket genoemd, is de rug eens heuvels, ten Noord-Westen van Antoura , ten Westen uitziende op de zee, B 4 die  «4 Reize door Syrië en Egypte. die 'er zeer digt bij is, en van welken men tect Zuiden tot de reede van Bairout ontdekt, die 'er vier mijlen van daan is. De Kourket wierdt weldra met monnikken en nonnen bevolkt. De tegenswoordige Patriarch was deszelfs algemeene beftierer; de andere bedieningen, zoo groote als kleine, wierden aan verfdiillende priesteren of candidaaten begeeven, welke men in een der huizen huisvestte, Alles gelukte naar wensch ; het is waar dat 'er veele geesiiijke zusters ftierven , maar men gaf de fchuld aan de lugt, en het was bezwaarlijk de waare oorzaak te gisfen. H?t was nu zedert twintig jaaren dat II en dié in dat klein koningrijk regeerde, wanneer een toeval, dat onmogelijk te voorzien was, alles in duigen kwam werpen. Op eenen zomerfchen dag wierdt een commisfionaris, die van Damaskus naar Bairout reisde , bij dat klooster door den nagt overvallen: de deuren waren gefloten; het was een ongelegen uur; hij wilde niemand ftooren , en zig te vreden houdende met van een bos flroo zijn leger te maaken , leide hij zig op de buitenfte voorplaats van het klooster neder om den dag aftewagten. Hier hadt hij enige uuren geflaapen , wanneer een zagt gerugt van het openen van deur en grendelen hem deedt ontwaaken. Uit deeze deur kwamen drie vrouwen met fchoppen en fpaden in de hand , gevolgd van twee mannen, draagende een lang wit pak, dat zeer zwaar fchcen. Dg  Derde Hoofdjïuk. ±$ De troep tradt naar eenen nabuurigen grond vol fteenen en puin. Daar leiden de mannen het pak neder, groeven eenen kuil , waarin zij het plaatsten, vulden den kuil met aarde, die zij toetrapten en begaven zig , na dat verrigt te hebben, weder naar binnen met de vrouwen , die hen vólgden. Mannen met geestlijke zusters, 's nagts en in het geheim naar buiten gaande, een pak in eenen verborgen kuil begraaven, dit alles gaf den reiziger Mof tot denken. De verwondering hadt hem eerst zig ftil doen houden ; weldra deeden zijne overweegingen ongerustheid en vrees ontdaan , weshalven hij , zoo dra de dag aanlichtte , wegfloop en zig naar Bairout begaf. In die ftad hadt hij kennis aan eenen koopman , die enige maanden geleden, zijne twee dogteren te Kourket geplaatst hadt met eene huwelijksgift van tien duizend livres. Hij ging hem bezoeken , nog aarfelende en egter brandende van verlangen om zijn geval te vernaaien. Men gaat met de beencn kruislings zitten, men fteekt de lange pijp aan en drinkt koffij. De koopman ondervraagt den commisfionaris over de reis; de man antwoordt dat hij den nagt bij Kourket heeft doorgebragt. Men vraagt naar bijzonderheden; hij geeft die op ; eindelijk openbaart hij de zaak en vertelt zijnen gastheer aan het oor wat hij gezien heeft. De eerfte woorden doen deezen verwonderd opkijken; het begraaven pak maakt hem ongerust; B 5 wel-  i& Reize door Syrië en Egypte. weldra beginnen zijne overdenkingen hem bekommeringen inceboezemen. Hij weet dat eene zijner dogteren ziek is; hij merkt aan dat 'er veele geestlijke zusters fterven. Deeze gedagtsn kwellen hem ; hij durft zig aan geenen al te zwaaren agterdogt overgeeven, en egter kan hij dien niet van zig werpen; 'hij zet zig met eenen vriend te paard; zij rijden te zaamen naar het klooster ; zij vraagen naar de twee nieuwlingen ; men zegt hun dat zij ziek zijn. De Koopman houdt aan, wil dat men haar brenge; men weigert het met barsheid; hij dringt nog fterker ; men blijft bij zijn fi.uk; toen verkeert zijn agterdogt in zeekerheid; hij vertrekt, het hart vol wanhoop, en gaat naar Dair-el-Kamar , Sa ad, Kidya (a~) van Vorst Yousef, bevelhebber van den berg, vinden. Hij legt de zaak met alle haare omftandigheden voor hem bloot. De Kidya Maat 'er over verbaasd en geeft hem ruiters mede met last om gewillig of met geweld in het klooster te dringen: de Kadi voegt zig bij den koopman en de zaak wordt geregtlijk behandeld; eerst graaft men den grond op en bevindt dat het begraaven pak een lijk is , dat de ongelukkige vader voor dat van zijne jongde dogter herkent: men dringt in het klooster en vindt de («) Naam van de Staatsdienaaren der kleine Vorften.  Derde Hoofdfiuh de andere in gevangenis en op den oever des doods. Zij ontdekte gruuwelen, die deeden ijzen, en waarvan zij, gelijk haare zuster, het flagtoffer zou zijn geworden. Men vatte de heilige , die haare rol met ftandvastigheid bleef fpeelen ; men betrok de priesters en den Patriarch in regten. Zijne vijanden vereenigden zig "om hem te verderven en zig met zijne bezittingen te verrijken ; hij wierdt in zijnen dienst opgefchort, afgezet. De zaak is in het jaar 1776 naar Rome overgebragt; de propaganda heeft onderzoek gedaan en men heeft de eerloosde losbandigheid en gruuwelen van wreedheid Ontdekt. Het is bewezen dat H e n d i é haare geestlijke dogters om het leven bragt, dan om zig haare goederen toeteeigenen , dan omdat zij haar wecrfpannig tegens haaren wil vondt, dat deeze vrouw niet alleen het avohdmaal uitdeelde , maar zelfs wijdde en de mis bediende, dat zij onder haar bed gaten hadt, door welke men reukwerken liet opgaan , wanneer zij voorgaf in verrukking te zijn en door den Heiligen Geest bezogt te worden, dat zij eenen aanhang hadt, die haar roemde en uirdrooide dat zij de moeder Gods was, die op aarde was wedergekoomen , en duizend andere buitenfpoorigheden meer. Desniettegendaande heeft zij eenen aanhang gehouden , magtig genoeg om zig te kanten tegens de zwaare draf, die zij verdiende: men heeft haar in verfchillende kloosters opgefloten , uit welke  '%£ 'Reize door Syrië en Egypte. welke zij dikwijls ontfnapt is. In het jaar 1783 was zij in de vifitatie van Antoura en de broeder van den Emir der Druzen wilde haar verlosfen. Een groot getal lieden gelooven nog aan haare heiligheid en zonder het geval van den reiziger zouden haare tegenswoordige vijanden 'er ook aan gelooven. Wat moet men denken van een grooten naam, als 'er zijn , die van zulke kleine omltandigheden afhangen ? Men telt in de kleine flreek , die het land der Maroniten uitmaakt , meer dan twee honderd zoo mannen - als vrouwen - kloosters. Zij volgen de regel van St. Antonius , en houden die met eene naauwkeurigheid, waarvan men niet dan in de eerfle tijden voorbeelden vindt. De kleeding der monnikken beftaat in eene dof van grove bruine wol, die vrij wel naar het kleed der Kapucijners gelijkt. Hun voedzel is hetzelfde als dat der boeren, met die uitzondering dat zij nooit vleesch eeten. Zij hebben menigvuldige vasten , en lange gebeden des nagts en des daags ; het overige van hunnen tijd wordt bedeed aan het bebouwen van den grond , aan het afhakken der rotfen, om de muuren der vlakken te maaken , waarop de wijngaarden en moerbezieën - boomen ftaan. In elk klooster is een broeder fchoenmaaker, een broeder kledermaaker, een broeder weever, een broeder bakker, ineen woord, een ambagtsman van elk noodzaaklijk am- bagt:  Derde Hoofdfluk. 20 l>agt: men vindt bijna altijd een vrouwen • klooster naast een mannen - klooster, en egter hoort men zelden van ergerlijke dingen. Die vrouwen zelve leiden een zeer arbeidzaam leven en het is ongetwijfeld die werkzaamheid, die haar voor die verveeling en zedenloosheid befchut, tot welke de ledigheid aanleiding geeft; ook kan men zeggen dat deeze kloosters , wel verre van de bevolking te fchaaden, dezelve helpen bevorderen, met de eetwaaren, door hunnen landbouw te vermenigvuldigen in grooter hoeveelheid dan zij verteerd worden. Het aanmerklijkfte huis van Maronitifche monnikken is Koz-haié, zes uuren ten Oosten van Tripoli. Daar bezweert men, gelijk in de eerfte jaaren van de kerk, de van den duivel bezetenen , van welke 'er nog in die ftreeken gevonden worden : het is nog zeer weinige jaaren geleden dat onze kooplieden van Tripoli eenen gezien hebben, die het geduld en de konst der geestlijken op den toets ftelde. Die man , die op het uiterlijke gezond fcheen, kreeg fthielijke ftuiptrekkingen, die hem woedend maakten, zijne woede was dan ftil, dan uitbarftende. Hij feheurde, hij beet, hij fchuimbekte , hij riep gelladig : de zon is mijne moeder ; laat mij haar aanbidden ! Men overftroomde hem met wijwater, men kwelde hem met vasten en bidden en men verjaagde, eindelijk, zegt men, den duivel; maar volgens hetgeen kundige aanfehouwers 'er van getui-  go Reize door Syrië en Egypte. tuigen blijkt het dat deeze bezetene niet anders zijn dan lieden met verftandeloosheid , krankzinnige razernij of vallende - ziekte bezogt; en hét is zeer opmerklijk dat hetzelfde Arabiesch woord en val' lende - ziekte en bezetenheid aanduidt Ca~). Het hof van Rome heeft, terwijl het de Maroni' ten voor zijne kinderen erkent, hun een huis te Rome gegeeven, waarin zij verfcheiden jonge lieden zenden kunnen, welke men daar om niet opvoedt. Het zou fchijnen dat dit middel Europifche konden en denkbeelden onder hen moeste ingevoerd hebben ; maar de jonge lieden, die in die fchool geleerd worden , worden tot eene zuivere monniken ' ken opvoeding bepaald en brengen dus in hun land niets mede dan het Italiaansch , dat hun onnut wordt, en eene godgeleerde kennis, die hun nergens toedient; ook vervallen zij welhaast weder tot de onkunde van het gemeen. Drie of vier zendelingen, welke de Kapucijners van Frankryk te Gazir, te Tripoli en te Bairout onderhouden, hebben geene grootere ommekeer in de verftanden te weeggebragr. Hun werk beftaat in te prediken in hunne kerk , in den kinderen den Cathechismus, de Navolging Christi en de Pfa'men te leeren, gelijk ook leezen en (o) Kabal en Kabat. De k is hier de Spaanfche jota.  Derde Hoofdftuk. g$ cn fchrijven. Voorheen hadden de Jefuiten twee van dezelve in hun huis te Antovra ; de Lazaristen hebben hen vervangen en hunne zending vervolgd. Het grootst voordeel, dat uit deeze Apostolifchen arbeid gefproten is, is dat de fchrijfkonst onder de Maroniten gemeener geworden is, en dat zij met dat voorregt in die ftreeken geworden zijn hetgeen de Kopten in Egypte zijn, dat is te zeggen, dat zij zig meester gemaakt hebben van alle Schrijvers-, op-> zigters- en Kidyas -plaatfen bij de Turken,en vooral bij de Druzen, hunne bondgenooten en nabuuren, S- IH Van de Drnzen. De Druzen of Derouz., welker naam op het einde der zestiende eeuw enig gerugt in Europa gemaakt heeft, zijn een klein volk, dat in zijne levenswijs , regeeringsvorm , taal en gebruiken zeer veel naar de Maroniten gelijkt. Zij verfchillen het meest van eikanderen in godsdienst. Die der Druzen is langen tijd een geheim geweest, maar men heeft het eindelijk ontdekt en kan thans een vrij juist verflag van denzelven geeven, zoo wel als van hunnen oorfprong , met welken die verknogt is. Om derzelver gefchiedenis wel te begrijpen moet men de zaaken uit haare eerfte bronnen ophaalen. Drie-  %«. Reizs door Syrië en Egypte. Drie-en-twingtig jaaren na den dood van Ma* Hom e t hadt het gefchil van zijnen fchoonzoon Ali met MoAouia , Landvoogd van Syrië, in het Arabisch gebied eene eerde fcheuring veroorzaakt, die nog beftaat; maar, als men het wel begrijpt, raakt de fcheuring enkel de magt, en deMufulmannen, verdeeld in gevoelens omtrent de plaatsbekleders van den Propheet, waren het egter eens omtrent de leerfhikken Het was eerst in de volgende eeuw dat het leezen der Griekfche boeken onder de Arabieren een geest van redeneering en gefchil deedt ontdaan, waartoe zij tot nu toe te onweetend geweest waren. De uitwerkingen waren zoo- (a) De grond-oorzaak van dit geheel groot gefchil was de afkeer, dien Aïcha, gemalin van Ma home t, tegens Ali hadt opgevat, ter oorzaake, zegt men, van eene ontrouw , welke hij den Propheet hadt bekend gemaakt; deeze onbefcheidenheid kon zij hem niet vergeeven , en hem driemaalcn door haare kuiperijen van het Kaliffchap verftooken hebbende, en ziende dat hij de vierde reis de overhand zoude behouden , befloot zij hem met openlijk geweld te bederven. Met dit oogmerk zettede zij verfcheiden Hoofden der Arabieren tegens hem op, onder andere Amrou, Landvoogd van Egypte, en Moaouia, Landvoogd van Syrië. Deeze laatfte liet zig in de ftad Dam askus tot Kalif of Opvolger uitroepen. Ali wilde hem uit het bewind ftooten, en verklaarde hem den oorlog; maar zijn achtloos gedrag bedierf zijne zaaken. Na enige vijand* lijk-  Derde Hoofdftuk. 33 zoodanig als men verwagten moest, namelijk, daar zij over onderwerpen redeneerden , die voor geen betoog vatbaar waren , en zig beftierden door de afgetrokken beginzelen van eene onverftaanbaare redeneerkunde, verdeelden zij zig in eene menigte gevoelens en feéten. Te zelfden tijd verviel de burgerlijke magt tot regeeringloosheid en de godsdienst, die uit dezelve het middel ontleent om één te blijven, hadt hetzelfde lot : toen gebeurde den Mufulmanncn hetgeen de Christenen reeds ondervonden hadden. De volkeren, die het Hebei van Ma hom et aangenoomen hadden , voegden 'er hunne vooroordeelen in , en de oude , door Afia ver- lijkheden, ivaarin geen van beiden de overhand hadt, fneuvelde hij te Koufa door de hand van een asfasfm of batenier. Zijne aanhangers verkooren zijnen zoon Hosain in zijne plaats; maar die jongman, weinig gefchikt tot het bellieren van zulke netelige omftandigheden, als die, waarin hij zig bevondt, wierdt door de aanhangeren van M/.ouïa in eene fchermutfeling gedood. Zijn dood maakte de twee partijen geheel onverzoenlijk. Haare haat deedt haar omtrent de uitleggingen van den Koran verfchillen. De leeraars van beiden partijen fchepten vermaak in eikanderen tegen te fprecken , en van toen af aan verdeelden zig de Mufulmannen in fwee feélen, die eikanderen voor ketters fchclden. De Turken volgen die van Omar en Maouïa, als wettige opvolgeren van den Propheet. De PerSsanca integendeel volgen de partij van Ali. U. Deel. C  34 Reize door Syrië en Egypte. vcrfpreide denkbeelden, kwamen weder onder nieuwe gedaanten te voorfchijn: men zag bij de Mufulmannen de zielsverhuizing en de twee beginzelen van goed en kwaad, en de opftanding na zes duizend jaaren , zoo als Z o r o a s t e r die geleerd hadt, weder opkoomen : In de ftaatkundige en godsdienftige wanorde van den ftaat gaf zig elk, die ingeevingen waande te hebben ,'voor een apostel uit, en elke apostel maakte zig tot hoofd van eene fecte. Men telde 'er meer dan zestig, die aanmerklijk zijn door het getal hunner aanhangeren , alle in enige leerftukken verfchillende, en alle zig onderling van ketterij en dwaaling befchuldigende. De zaaken waren in dien ftaat, toen Egypte, in het begin der elfde eeuw , het toneel van eene der wonderlijkfte vertooningen wierdt, welke de gefchiedenis van dien aart kan opleveren. Laaten wij zien wat de oorfpronglijke fchrijvers 'er van zeggen : „ In het „ Jaar der hedjira 386 (996 na J. C.) (zegt El„ M a k ï n ) kwam op den troon van Egypte , in „ den ouderdom van elf jaaren, de derde Kalif 'van „ het geflagt der Fatmiten , Hakem-b'amr„ ellah genaamd. Die Vorst was een der bui„ tenfpoorigfle, van welke de gefchiedenis van het „ menschdom het geheugen bewaard heeft. Eerst liet „ hij de eerfte Kalifs, medgezellen van Mahomet, „ in de moskeen vervloeken, daarna herriep hij dien „ vloek weder: hij dwong de Jooden en Christe- „ nea  Derde Hoofd/luk. 35 |, nen hunnen godsdienst aftezweeren ; vervolgens „ ftondt hij hun wederom toe dien aanteneemen. „ Hij verboodt dat men de vrouWen fchoenen zou„ de maaken , opdat zij niet uit zouden kunnen „ gaan. Hij liet tot tijdverdrijf half Kairo verbran„ den, en ondertusfchen de andere helft dier ftad „ door zijne foldaaten plunderen. Nog niet te vre„ den met dat woedend bedrijf, verboodt hij de „ bedevaart naar Mekka, het vasten, de vijf ge„ beden ; eindelijk dreef hij zijne dwaasheid zoo „, ( verre dat hij zig voor God wilde gehouden heb„ ben. Hij liet een register opmaaken van de gee„ ne, die hem daarvoor erkenden, en men vondt „ 'er tot zestien duizend toer dit denkbeeld wierdt „ bevestigd door eenen valfchen Propheet, die „ toen uit Perfïe in Egypte gekoomen was. Die „ bedrieger, Moham'mad - ben - Ismael ge„ noemd, leerde dat het onn©odig was vasten te .,, houden, te bidden, de befnijdenis, de bedevaart „ en de feestdagen te onderhouden; dat het verbod „ van wijn te drinken en varkens-vleesch te eeten „ ongerijmd was; dat het huwelijk van broederen „ met zusteren, van ouderen met kinderen geoorloofd n was. Om bij H akem welkoom te zijn beweer „ de hij dat die Kalif God zelf in het vleesch „ was; en , in plaats van hem bij zijnen naam, „ Hakem-Vamr-ellah, die regeer ende op last van „ God betekent, te noemen, noemde hij hem HaG a kern-  3 6 Reize door Syrië en Egypte. „ kem-Famr-eh, dat is, 'regeerende op eigen las-t. „ Tot ongeluk van den Propheet, hadt zijn nieuwe „ God geene magt genoeg om hem voor de woede „ van zijne vijanden te befchutten ; zij doodden „ hem in een oploop aan de voeten van den Kalif ,, zeiven , die kort daarna ook vermoord wierdt „ op den berg Mokattam , daar hij , zeide hij , „ gemeenfehap hieldt met de Engelen. " De dood deezer twee Hoofden duitede de verbreiding van hunne gevoelens niet : een discipel Van MOIIAMMAD - BEN - IsMAEL , HAMZA- ben-Ahmad genaamd, verfpreidde dezelve met onvermoeiden ijver door Egypte, Palestina, en op de kust van Syrië, tot Sidon en Beryth. Het fchijnt dat zijne bekeerlingen hetzelfde lot ondergingen als de Maroniten, namelijk, dat zij, door de heerfchende kerkgemeenfehap vervolgd , naar het gebergte van den Libanon vlugteden, daar zij zig beter verdedigen konden ; het is ten minden zeeker dat men hen kort na dien tijd daar gezeten vindt, en eene onafhanglijke maatfehappij , gelijk hunne nabuuren, uitmaakende. Men zoude zeggen dat het verfchil van godsdienst hen tot vijanden moeste gemaakt hebben ; maar het dringend belang van hunne gemeene veiligheid dwong hen eikanderen te verdraagen , en zedert vindt men hen bijna altijd vereenigd, dan tegens de kruisvaarders of tegens de Sultans van Aleppo, dan tegens de Mammelukk&n en  Derde Hoofd/luk. 37 en Ottomannen. De verovering van Syrië door de laatste veranderde hunnen toeftand niet terftond. Selim I , die bij zijne wederkomst uit Egypte niets minder bedoelde dan Europa onder zijnen fcepter te brengen , verwaardigde zig niet om zig voor de rotfen van den Libanon optehouden. S oliman II, zijn opvolger, die onophoudlijk in gewigtige oorlogen gewikkeld was, dan tegens de Ridders van Rhodes, de Perfiaanen , of Temen, dan tegens deHongaaren, de Duitfchen en Ka rel V, hadt zoo min als hij tijd om aan de Druzen te denken. Deeze afwendingen maakten hen ftout; cn niet te vreden met onafhanglijk te zijn, daalden zij dikwerf van hun gebergte neder om de Turkfche onderdaanen te plunderen. Tc vergeefsch wilden de Pachas hen in hunne ftroperijen beteugelen ; hunne troepen wierden altoos gêflaagen of terug gedreven. Het was eerst in het jaar 1588 dat Amurat III,, de klagten, die men hem geftadig dcedt, moede wierdt, befloot die wecrfpannelingen, het kostte wat het wilde, te onder te brengen, en het geluk hadt van daar in te fiaagen. Zijn bevelhebber Yjs.rahim Pacha vertrok van Kairq, tastte de Druzen en de Maroniten met zoo veel beleid of dapperheid aan dat hij hen in hun gebergte overweldigde. Daar rees tweedragt tusfchen de Hoofden , waarmede hij zijn voordeel deedt om ccne belasting tc ligtcn van meer dan een miliioen C 3 pias-  ■ 5 8 Reize door Syrië en Egypte. piasters en om eene fchatting opteleggen', die tot heden geduurd heeft. Het fchijnt dat deeze togt de tijd ware van eene verandering in de regeeringsvorm der Druzen zelve. Tot dien tijd hadden zij in eene foort van regeeringloosheid geleefd onder het bevel van verfcheiden Cheks of Heeren. De natie was in twee partijfchappcn verdeeld , welke men bij alle de Arabifche volkeren wedcrvindt, en die men de partij Kaifi en de partij Tamdni (d) noemt. Om de inzameling der imposten te eenvoudiger te maaken , wilde Ybrahiivi dat 'er flegts een Hoofd ware, dat vcrantwoordlijk zoude zijn voor de fchatting en met de burgerlijke regeering belast. Dat Hoofd verkreeg weldra, door den aart zijner bediening, een groot overwigt en wierdt, onder den naam van Gouverneur, bijna de Koning van het gemcenebest; maar naardien die Gouverneur uit de natie verkoren wierdt, fproot daaruit eene omftandigheid, welke de Turken niet voorzien hadden en die hun bijna noodlottig zoude geweest zijn. Het gevolg, namelijk, daarvan was dat de Gouverneur, alle de magt der natie in zijne handen hebbende, haare krag- (a) Deeze partijen onderfcheiden zig door de kleure» vw hunne vendelen; de Kaifo hebben roode en de Tamanis witte.  Derde Hoofdfluk. ' 39 kragten eene eenpaarige rigting konde geeven, die dezelve vrij fterker werking decdc doen. Zij wierden natuurlijk tegens de Turken gerigt, omdat de Druzen , hunne onderdaanen wordende, daarom niet ophielden hunne vijanden te zijn. Zij waren flegts genoodzaakt in hunne aanvallen omwegen te gebruiken, die den fchijn daarvan wegnamen, en zij deeien hun eenen bedekten oorlog aan , die misfchien gevaarlijker was dan een openbaaren. Het was in dien tijd, namelijk in de eerfle jaaren van de zeventiende eeuw, dat de magt der Druzen zig het meest ontwikkelde; zij waren zulks verpligt aan de talenten en aan de eerzugt van den beroemden Emir Fakr-el-din, in het gemeen genoemd Fakardin. Naauwlijks zag zig die Prins tot Opperhoofd en Gouverneur der natie verheven, of hij befteedde alle zijne zorgen om den invloed der Ottomannen te befnoeijen en zelfs zig ten hunne kosten te verheffen , en dat met zoo veel konst als weinig bij bevelhebbers ia Turkye gezien is. Eerst won hij het vertrouwen van de Porte door alle betuigingen van onderdaanigheid en getrouwheid. De Arabiers ontrusteden de vlakte van Balbek en de landen van Sour en Acre; hij deedt hun den oorlog aan , verloste de inwoonerén van hun en bereidde dus de menfehen om naar zijne regeering te verlangen. De ftad Bairout was hem wel gelegen, naardien zij hem gemeen fchap met de vreèradelin» C 4 gen  40 Reize door Syrië en Egypte. gen konde doen hebben en onder anderen met de Venetiaanen , natuurlijke vijanden der Turken. Fakr-el-din nam de knevelarijen van den Aga te baat en verdreef hem; hij deedt nog meer; hij Wist zig van deeze vijandelijkheid bij den Divan eene verdiende te maaken door eene grootere fchatting optebrengen. Hij ging op dezelfde wijze te werk met Saide, Balbek en Sour; in kon, reeds in het jaar .1613 vond hij zig meester van het land tot Adjaloun en Sarfad. De Pachas van Damaskus en Tripoli zagen deeze inbreuken niet met goede 00gen aan ; dan verzetteden zij 'er zig met openlijk geweld tegens , zonder Fakr -el-din te kunnen ftuiten ; dan tragteden zij hem bij de Porte zwart te maaken door heimelijke inblaazingen ; maar de Emir, die daar ook verfpieders en befchermers onderhicldt, Melde hen altoos in hunne oogmerken te leur. De Divan begon eindelijk bekommerd te worden over de vorderingen van de Druzen , en maakte toebereidzelen tot eenen togt, in ftaat om hen te verpletteren. Hetzij uit ftaatkunde, hetzij Uit vrees, althans Fakr-el-din vondt niet raadzaam dcezen ftorm aftewagtcn. Hij hieldt verstandhouding in Italië, van welke hij zig veel beloofde ; hij befloot zelf daarhenen te gaan om de 'hulp te verzoeken, welke men hem beloofde, zig -verzeekerd houdende dat zijne tegenswoordigheid den ijver zijner vrienden zoude aanvonken, terwijl zijne  Derde Hoofdfluk. 41 Zijne afwezigheid de grimmigheid zijner vijanden zoude doen verkoelen: hij fcheepte zig dan te Bairout in, en, zijnen zoon Ali het bewind over zijne zaaken in handen gelaaten hebbende, begaf hij zig aan het Hof van de Medicis te Florence. De aankomst van eenen Oosterfchen Prins in Italië moest noodwendig den aandacht van het algemeen opwekken; men verham van welke natie hij ware en men fpeurde den oorfprong der Druzen na. Men vondt hunne gefchiedenis en godsdienst zoo twijfelachtig, dat men niet wist of men Muzulmannen dan Christenen van hun moeste maaken. Men herinnerde 'zig de kruistogten en men onderftelde dat een volk, dat zig in het gebergte eene fchuilplaats gezogt hadt en den natuurlijken inwooneren vijandig was, eengeflagt, van kruisvaarders af komiïig, moest wezen. Dit vooroordeel was Fakr-el-din. al te gunftig om het te ontzenuwen; integendeel gebruikte hij het beleid van zig op oude verbonden met het huis van Lotharingen, die hij voorwendde, te beroepen ; hij wierdt hierin geholpen door de zendelingen en kooplieden, die zig een nieuw tooneel voor hunne bekeeringen en koophandel beloofden. Als een denkbeeld eens in zwang is, wil ieder fterker bewijzen vinden. Geleerden , die zig toeleiden om oorfprongen optefpeuren , getroffen door de gelijkenis der naamen, beweerden dat DruC 5 zen  4* Reize door Syrië en Egypte. zen en Dreux een en hetzelfde woord waren en opdien grondflag bouwde men de onderftelling van. eene gewaande volkplanting van Franfche kruisvaarders , die zig, onder het geleide van eenen Graaf de Dreux, op den Libanon zoude nedergezet hebben. De aanmerking, welke men naderhand gemaakt heeft, dat Benjamin de Tudele den naam van Druzen aangehaald heeft voor het tijdperk der kruisvaarten , heeft deeze onderftelling omverregeworpen. Doch de taal der Druzen hadt dezelve reeds van haar begin moeten doen vallen. Waren zij van de Franken voortgefprooten, dan zouden zij ten minften enige voetftappen van onze taaien behouden hebben; want eene maatfchappij, in eene afzonderlijke ftreek zig nederzettende, daar zij op zigzelve leeft, verliest haare taal niet. Die der Druzen is ondertusfchen zeer zuiver Arabiesch, waarin geen woord van Europifchen oorfprong is. De waare afkomst van den naam van dit volk hadden wij zedert lang in handen , zonder dat men zulks konde vermoeden. Hij koomt van den ftigter zeiven van de fe&e van Mohammad-benIsmael, wiens bijnaam was el-Dorzi en niet El-Darari, gelijk in onze gedrukte werken ftaat. De verwarring van deeze twee woorden, in onze taal zoo verfchillende , koomt door de gedaante der twee Arabifche letteren r en z, die alleen  Derde Hoofdftuk, 43 alleen daardoor verfchillen dat de z een flip heeft, welk men zeer dikwijls in dc handfehriften overgeflaagen of uitgewischt heeft (0). .Na negen jaaren verblijfs in Italië , kwam Fakr-el-din het bewind van zijn land weder aanvaarden. Geduurende zijne afwezigheid hadt Ali, zijn zoon, de Turken afgeflaagen, de geesten tot bedaaren gebragt en de zaaken in vrij goede orde gehouden. Daar bleef nu voor den Emir niets overig dan de kundigheden, welke hij hadt moeten opdoen, te werk te ftellen , het inwendig bellier van zijn land te verbeteren en het welwezen zijner natie te bevorderen; maar in plaats van zig op de ernftige en nuttige konst van regeeren toeteleggen, gaf hij zig geheel aan de beuzelachtige en kostbaare konften over , in welke hij in Italië grooten fmaak gekregen hadt. Hij ftigtede aan alle kanten lusthuizen ; hij bouwde badftooven; hij leide tuinen ( a ) Deeze ontdekking koomt een zekeren heer M1 c 11 e l , bevoorregten Tolk van Frankryk te Saide , zijne vaderllad , toe; hij heeft eene Verhandeling over de Druzen gefchreven , van welke hij de twee eenigfte affchriften, die hij bezat, gefchonken heeft, het een aan den Heer Ridder de Ta ijles, Conful teSaide, het ander aan den Baron de Tott, toen hij in het jaar 1777 overkwam om de zaaken in deeze feoopftad naartezien.  44 Reize door Syrië en Egypte. nen aan; hij durfde die zelfs, in verachting van de vooroordeelcn, in zijn land heerfchende, met fchilderijen en beelden, die de Koran verboden heeft, opfieren. De uitwerkingen van zoodanig een gedrag begonnen zig weldra te openbaaren. De Druzen , die lasten moesten blijven opbrengen als in vollen oorlog, wierden misnoegd; de partij Tamdni wierdt weder levendig; men morde tegens de uitgaven van den Vors,t; de pragt, welke hij ten toon lpreidde, maakte de jaloezij der Pachas op nieuw gaande; zij wilden de fchatting vergrooten; zij begonnen op nieuw vijandlijkheden;* Fakr-el-din. floeg hen af; zijn wederftand verfchafte hun een voorwendzel om hem bij den Sultan zeiven haatlijk en verdagt te maaken. De oploopende Amdrat IV belgde zig dat een zijner onderdaanen met hem in vergelijking dorst trccden en befloot zijn verderf. In gevolge kreeg de Pacha van Damaskus bevel om met alle zijne krijgsbenden tegens Bairout, de gewoone verblijfplaats van Fakr - el - din, optetrekken. Aan den anderen kant moesten veertig galijen die ftad ter zee bezetten om haar alle hulp aftefnijden. De Emir, die op zijn goed geluk en op hulp uit Italië vertrouwde, befloot aanftonds dien ftorm te weêrftaan. Zijn zoon Ali, die te Safad het bevel voerde , ' kreeg last om het Turksch leger het hoofd te .bieden en was indedaad ftout genoeg om met hetzelve te durven kampen,  Berde Hoofdfluk. 4? pen , ondanks eene groote minderheid van magt; maar na twee gevegten, in welke hij de overhand hadt, wierdt hij in eenen derden aanval gedood en toen veranderden de zaaken eensklaps' van gedaante, en geraakten in verval. Fakr-el-dïn, verfchrikt over het verlies van zijne benden,. bedroefd over den dood van zijnen zoon , door ouderdom en door een wellustig leven zelfs kleinmoedig geworden, was buiten raad en liet den moed vallen. Hij zag geene uitkomst dan in den vrede; hij zondt dan zijnen tweeden zoon om denzelven te verzoeten naar boord van den Turkfchen Admiraal , en zogt hem door gefchenken te verleiden; doch de Admiraal hieldt de gefchenken en den gezant, en verklaarde dat hij den perzoon van den Prins zelvea begeerde. Fakr-el-dïn nam verfchrikt de vlugt; de Turken, die meester op het land waren, vervolgden hem; hij vloodt op de fteile plaats van Niha, daar zij hem belegerden; maar na een jaar tijds, hunne poogingen vrugtloos bevindende , lieten zij hem vrij; doch kort daarna wierdt hij door de medgezellen van zijn ongeluk, hunnen tegenfpoed moede zijnde, verraaden en den Turken overgeleverd. Fakr-el-dïn, nu in de handen zijner vijanden zijnde, kreeg hoop op genade en liet zig naar Conjlantinopolen voeren. Amurat, zig kittelende met eenen zoo beroemden Vorst aan zijne yoeten te zien , 'hadt in het eerst die goedgunstigheid  4$ Reize door Syrië en Egypte. heid jegens hem, welke de trotschheid op meerderheid inboezemt; dan welhaast weder zijne ingewortelde wangunst tegens hem opvattende, liet hij zig door het aanflooken zijner hovelingen overhaalen en hem, in eene zijner oploopendc buijen omtrent het jaar 1631, verworgen. Na den dood van Fakr-el-din bleef de nakoomlingfchap van dien Prins niet te min het bevel voeren, onder het wclbehaagen en als een leen van de Turken: Toen dat geflagt in het begin van deeze eeuw een manlijk oir ontbrak, wierdt het gezag, op verkiezing van de Cheks, opgedraagen aan het huis van Chebab, dat thans nog regeert. De eenigfle Emir van dat huis , die verdient der vergetelheid onttrokken te worden, is de Emir Melhem, die van het jaar 1740 tot het jaar 1759 geregeerd heeft. In dien tusfehentijd is het hem gelukt om hetgeen de Druzen van binnen verloren hadden weder te krijgen en om hun van buiten dat aanzien wedertegeeven, waarvan zij zedert den val van Fakr-el-din vervallen waren. Op het laatst van zijn leven, namelijk omtrent het jaar 1754 kreeg Melhem tegenzin in de zorgen der régeering en ftondt dezelve af om afzonderlijk als een geestlijke, op de wijze der Okkêls, te leeven. Doch de onlusten, die ontltonden, deeden hem wederom tot het bellier roepen tot in het jaar 1759? toen hij tot algemeene droefheid ftierf. Hij liet drie en-  Derde Hoofdftuk. 47 ©nmondige zoonen na: de oudfte', Yoüsef genaamd , moest hem, volgens de gewoonte, opvolgen ; doch, naardien hij flegts elf jaaren oud was, wierdt het bevel aan zijnen oom Manzour opgedraagen, volgens eene vrij algemeene regel van het openbaar regt van A/ia , welke medebrengt dat het volk geregeerd moet worden door eenerrman, die tot rijpe jaaren gekoomen is. De jonge Vorst was weinig gefchikt om zijne aanfpraak te doen gelden ; maar een Maroniet, Sad-el-KourI genaamd, wien Melhem zijne opvoeding hadt aanbetrouwd, nam die zorg op zig. Verlangende om zijnen kweekeling eenen magtigen Vorst te zien, ten einde een magtig Vizir te wezen, werkte hij met alle magt om hem te verheffen. Eerst begaf hij zig met hem naar Djebail, in Kesraouan, daar de Emir Yousef groote domeinen bezat, en daar leide hij zig toe om de genegenheid der Maroniten te winnen door alle gelegenheden waarteneemen om de bijzondere perfoonen en de natie dienst te doen. De groote inkomften van zijnen kweekeling en de maatigheid van zijne verteeringea gaven hem kragtige middelen daartoe aan de hand. De pagt van Kesraouan was onder verfcheiden Cheks verdeeld , over welke men flegts weinig te vreden was. S a d handelde 'er over met den Pacha van Tripoli en deedt zig die alleen toewijzen. De Moteudlis van de valei van Balbek hadden zedert enige  jfi Reize door Syrië en Egypte. enige jaaren enig land van den Libanon ingenoome* en de Maroniten ontrusteden zig over die nabuur* fchap van deeze onverdraagzaame Muzulmannen, Sad kogt van den Pacha van Damaskus verlof om hun oorlog aantedoen en verdreef hen in het jaar 1763. De Druzen waren nog altijd in twee partijfchappen verdeeld ( gee«  Derde Hoofdftuk. 51 geeven. In het jaar 1773 wierdt hij weder door eene nieuwe omwenteling herfteld,• maar het was niet dan ten kosten van eenen burger-oorlog, dat hij zijne magt kon flaande houden. Toen was het' dat hij, om zig van Bairout tegens zijne tegenpartij te verzeekeren , de Turken te hulp riep , en den Pacha van Damaskus om een fchrander man vroeg, die in ftaat ware die ftad te verdedigen. De keuze viel op eenen gelukzoeker, die, door zijn volgend geluk en de rol, welke hij thans fpeelt, ;verdienc dat men hem doe kennen. Deeze man, Ahmad genaamd, is in Bosnië geboren en zijne moedertaal is de Sclavonifche, gelijk de kapiteins van Ragufa, met welke hij voornamelijk verkeert, verzeekeren. Men wil dat hij , zestien jaaren oud zijnde , zijn land verlaaten heeft om de gevolgen te ontgaan van demisdaad van vrouwe-fchending, welke hij omtrent zijne fchoon - zuster wilde begaan : hij reisde naar Conflantlnopolen , en daar zijnde cn niét weetende waarvan te leeven, verkogt hij zigzelven aan de flaaven-handelaaren om rass Egypte vervoerd te worden. Toen hij te Kairo kwam, kogt Au-Bek hem en plaatfte hem onder zijné Mammeltikken. Ahmad onderfcheidde zig weldra door zijnen moed cn zijn beleid. Zijn heer gebruikte hem in..verfcheiden gelegenheden tot gevaarlijke aanflagen,'gelijk tot het ombrengen van de Beks en Kachefs , ©p welke hij agterdogt hadt. Ahmad kweet zig D 2 zoo  5 2 Reize door Syrië en Egypte. zoo wel van dien last, dat hij den naam van D j e &» Z;!r, die moor der betekent, verkreeg. Hierdoor genoot hij Alis gunst, wanneer een voorval hem dezelve deedt verliezen. Die agterdogtige Rek , goed gevonden hebbende eenen zijner weldoeneren, S a l e u - Bek genaamdte dooden, gaf Dj e z zi r last om hein het hoofd afteflaan. Hetzij hij wroeging kreeg of zijn geheim belang 'er in vondt, althans DjÉzzaR verzettede zig 'er tegens; hij fprak zelfs tot zijn voordeel. Doch des anderen daags verneem cn de dat Mohammad-M den last volvoerd hadt en dat A l i in iterke woorden van hem fprak, oordeelde hij zig een verlooren man en ontvlugtte, om niet zelf het lot van Saleïi-ZM te ondergaan heimelijk en kwam gelukkig te Conflantinopolen. Daar vroeg hij om ampten , evenredig aan den rang, welken hij bekleed hadt; doch dien toevloed van mededingeren vindende , die alle hoofdlieden bezetten, vatte hij een ander ontwerp op en kwam als gemeen foldaat in Syrië dienst neemen. Het geval wilde dat hij onder de Druzen kwam en hij wierdt gastvrij ontvangen in het huis zelf des Kiaya van Emir Yousef. Van daar ging hij naar Damaskus, daar hij welhaast den tijtel van Aga ontving met het bevel over vijf vaandelen, dat is y vijftig-mannen: In deeze post kwam het geluk hem zoeken om hem tot bevelvoerer van Bairout te maaken. DjÉzzaR bevondt zig niet zoo•• dra in die  Berde Hoofdftuk. 53 die plaats of maakte 'er zig meester van voor de Turken. Yousef was verflaagen over deezen onverwagten flag; hij ging te Damaskus regt vraageu; maar ziende dat men zelfs met zijne klagten fpottede, tradt hij uit fpijt met Da her in onderhandeling en floot met hem een verbond van aanval en verdediging te Ras-el aên bij Sour. Terfiond kwam Daher, met de Druzen vercenigd, Bairout te land belegeren, terwijl twee Rusfifche fregatten, welker dienst men voor zes honderd beurzen kogt, die plaats ter zee bcfehooten. Men moest voor de overmagt zwigten. Na eene vrij kloeke verdediging^gaf DjÉzzaR zijn perfoon en zijne ftad over. De Chek, bekoord door zijne kloekmoedigheid , en gevleid door den voorrang, welken hij hem boven den Emir gegeeven hadt, bragt hem naar Acre en behandelde hem met alle beleefdheid. Hij meende hem zelfs eene kleinen togt in Palestina te kunnen toevertrouwen \ doch DjÉzzaR liep, toen hij bij Jerufalem gekoomen was, tot de Turken over en begaf zig weder naar Damaskus. De oorlog van Mohammed-M ontftondt: Djezzür boodt zig den Capitan Pacha aan en won zijn vertrouwen. Hij vcrzelde hem in de belegering van Acre, en toen die Admiraal Daher verflagen hadt , vindende dat niemand gefchikter was dan Djezziir om de oogmerken van de Porce ia die landen te vervullen , ftelde hij hem tot Pacha D 3 van  54 Reize door Syrië en Egypte. van Saide aan door deeze omwenteling leenheer van Emir Yousef geworden zijnde heeft DjezzaR des te minder de ontvangen belediging vergeeten, omdat hij zigzelven met regt van ondankbaarheid kon bcfchuldigen. Hij heeft een waar Turksch gedrag met hem gehouden; dan dankbaarheid, dan gevoeligheid veinzende, heeft hij hem dan vijandfehap bewezen, dan zig weder met hem verzoend, altijd geld eisfehende tot een prijs voor den vrede of tot fchadeloosftelling van den oorlog. Die ïooze handelwijs is hem zoo wel gelukt, dat hij, in een tijd van vijf jaaren, bij de vier millioenen fransch geld van den Emir getrokken heeft, eene des te verbaazender fom, omdat de pagt van het land der Druzen toen geene honderd duizend livres beliep. In het jaar 1784 deedt hij hem den oorlog aan, Zette hem af en Stelde den Emir van het land vznHasbeya,Ismael genaamd, in zijne plaats aan. Yousef, op nieuw zijne gunst gekogt hebbende, kwam op het eind van het jaar weder in Dair-el-Kamar. Hij dreef zelfs zijn vertrouwen zoo verre, dat hij hem te Acre ging vinden, van waar men niet geloofde dat hij wederkeeren zoude; maar Djezz-Sr is te loos om bloed te vergieten, als 'er nog hoop is van geld te trekken: hij heeft den Vorst ontflaagen en hem zelfs met vriendschapsbetuigingen laaten gaan. Zedert dien tijd heeft de Porte hem tot Pacha van Damaskus benoemd, daar  Derde Uoofdjluk. 55 daar hij zig thans onthoudt. Daar blijft hij leenheer van de landvoogdijfchap van Acre en het land der Druzen, en heeft Sao, Kiaya van den Emir, laaten vatten, en , onder voorwendzel dat hij de 1 bewerker van de laatlïe onlusten is, gedreigd hem die met zijn hoofd te doen betaalen. De Maroniten, bekommerd voor dien man, welken zij eeren, hebben negen honderd beurzen voor zijn rantfoen geboden. De Pacha eischt duizend , en zal die hebben ; maar als eens , gelijk waarfchijnlijk gefchicden zal, door zoo veele fchattingen het geld uitgeput is, wee dan den Staatsdienaar en den Vorst! Het lot van zoo veele andere wagt op hen en men kan zeggen dat zij het verdiend hebben, want de onbedrevenheid van den eenen en de eerzugt van den anderen, hebben, door de Turken in de zaaken der Druzen te mengen, de rust en veiligheid hunner natie eenen flag toegebragt, van welken zij in lang niet bekoomen zal, als zij flegts den natuurlijken loop der gebeurtcnLsfen volgt. Doch laaten wij wederkeeren tot den godsdienst der Druzen. Hetgeen men gezien heeft van de gevoelens van Mohammed - ben - Ismael kan als eene omfchrijving van denzelven befchouwd worden. Zij oefenen noch de befnijdenis, noch het gebed, noch vasten; zij neemen geene verbodsdagen noch feestdagen waar. Zij drinken wijn, eeten varkens-vleesch, en trouwen broeders met zusters, D 4 doch  5 6" Reize door Syrië en Egypte. doch men ziet onder hen geene openbaare huwelijken van vaders met kinderen meer. Hieruit zal men met reden befluiten dat de Druzen geenen godsdienst hebben; men moet egter eene klasfe uitzonderen, die blijkbaar godsdienftige gebruiken in acht neemt! Zij, uit welke zij beflaat, zijn tot het overig gedeelte der natiën hetgeen de ingewijde tot de ongewijde waren; zij geeven zig den naam van Okkah , dien geestlijkgezinden (Spiritualisten) betekent, en aan het gemeen dien van Djdhel, dat is, onweetende; zij hebben verfchillende graaden van inwijing van welke de hoogde een ongehuuwd leven vordert. Men kent hen aan den witten tulband, welken zij met opzet draagen als een zinnebeeld hunner zuiverheid, en zij laaten zig op die zuiverheid zoo veel voorftaan, dat zij door de aanraaking van alle ongewijde zig bezoedeld rekenen. Eet men uit hunnen fchotcl, drinkt men uit hunnen beker, zoo breeken zij die in iïukken; van daar een in dat land vrij gewoon gebruik van eene ioort van beker met een kraan, uit welken men drinkt zonder dien met de lippen aanteraaken. Alle hunne gebruiken zijn met geheimenisfen omzwagteld, zij hebben gebedehuizen , die altoos afgezonderd, en altoos op hooge plaatzen zijn en daar houden zij geheime vergaderingen , in welke de vrouwen toegelaaten worden. Men wil dat zij daar enige plegtigheden oefenen in tegenwoordigheid van een beeldje, dat een os of kalf  Derde Hoofdfuk. 57 kalf verbeeldt, en men heeft daaruit willen afleiden dat zij van de Samaritaanen afdammen. Maar behalven dat deeze zaak niet volkoomen zeeker is, zou de dienst aan den os eenen anderen oorfprong kunnen hebben. Zij hebben een of twee boeken, welke zij met de grootfte zorgvuldigheid verbergen; maar het geval heeft hunne agterhoudenheid te leur gefield; want in eenen burger-krijg, over zes of zeven jaaren voorgevallen, vondt de Emir Yousef, die een Djahel is, een derzclve onder de plundering van een hunner gebedenhuizen. Lieden, die het geleezen hebben, verzeekeren dat het niet anders bevat dan eene geheimzinnige brabbeltaal, welker duiflerheid ongetwijfeld voor de nieuwlingen de waarde van hetzelve uitmaakt. Men fpreekt 'cr in van den Hakem Famr-eh, door welken zij God in den perfoon van den Kalif ingevleescht, verdaan: men maakt 'er melding in van een toekoomend leven , van eene plaats van ftraf en eene van gelukzaligheid , in welke de Okkals , gelijk niet meer dan redenlijk is, de eerfte plaats bekleeden zullen. Men onderfcheidt in dezelve verfchillende graaden van volmaaktheid, tot welke men door opvolgende begroevingen geraakt. Voor het overige bezitten deeze Seclarisfen alle de opgeblaazenhciden naauwgezetheid van het bijgeloof: zij bemoeijen zig nïet met andere, omdat zij zwak zijn ; maar het is waarfchijnlijk dat zij, zoo zij de magt hadden, geD 5 loofs-  * 58 Reize door Syrië en Egypte. loofsverbreiders en onverdraagzaam zouden zijn. De overige Druzen , welken deeze geest van onverdraagzaamheid vreemd is, zijn geheel en al onverfchillig omtrent godsdienstige zaaken. De Christenen , die in hun land woonen, beweeren dat verfcheiden hunner de zielsverhuizing gelooven , dat andere de zon, de maan, de fterren aanbidden: dit alles is mogelijk; want ieder hunner, aan zijne zinnen overgelaaten , volgt, gelijk bij de Anfarié , den weg, die hem behaagt en deeze is ook de denkwijze, die natuurlijker wijs in eenvoudige verftanden moet vallen. Als zij onder de Turken gaan, neemen zij het uiterlijke van Mufulmannen aan, gaan in de moskeen, verrigten de afwasfchingen en doen het gebed. Gaan zij onder de Maroniten , zij volgen hen in de kerk en gebruiken wijwater gelijk zij. Verfcheiden hunner, door de zendelingen daartoe geplaagd, hebben zig laaten doopen, toen weder door de Turken aangezogt, hebben zij zig laaten befnijden en zijn eindelijk geftorven zonder Christen of Mahometaansch te zijn \ zij zijn zoo ligtveerdig niet in Staatkundige zaaken. %.. IV. Van de regeeringswijze der Druzen. De Druzen kunnen, even gelijk de Maroniten, in  Derde Hoofdfluk. 52 in twee klasfen verdeeld worden , het volk en de aanzienlijke, die door den naam van Cheks en Emirs dat is, af/lammelingen van de Vorsten aangeduid worden»' Zij zijn over het algemeen landbouwers: Ieder woont, hetzij als eigenaar, hetzij als pagter, op zijn goed en arbeidt aan zijne moerbezieênboomen of wijngaarden: men voegt 'er in enige ftreeken tabak, katoen en enige graanen bij; maar die artijkelen zijn niet aanmerklijk. Het fchijnt dat oorfpronglijk alle de landen, gelijk weleer bij ons plaats hadt, in handen van een klein getal familieën waren, doch de groote eigenaars moesten, wilden zij dezelve doen gelden, verkoopen en verhuuren; die onderverdeeling is het voornaamst beweegrad van de magt van den Staat geworden, doordien zij het getal der belanghebbende in de gemeene zaak vermenigvuldigd heeft; daar zijn egter nog voetstappen van de eerfte ongelijkheid overig, die nog heden verderflijke uitwerkingen hebben. De groote goederen , welke enige familieën nog bezitten, geeven haar te veel invloed op al hetgeen den Staat verligt. Haare bijzondere belangen weegen te veel in de fchaal van het algemeen belang. Hetgeen in deeze laatfte tijden gebeurd is heeft voorbeelden opgeleverd, die hun tot leering hebben moeten ilrekken. Alle de burgerlijke of büitenlandfche oorloogen, die de rust van het land verfbord hebben , zijn berokkend geworden door de heersch- zugt  6o Reize door Syrië en Egypte. zugt en perfoonlijke belangen van enige voornaame huizen , gelijk de Lesbeks, de Djambelats, de hmaels van Solyma, enz. De Cheks van die huizen, die voor zig alleen het tiende gedeelte van het land bezitten, hebben zig door hun geld aanhangelingen gewonnen cn hebben eindelijk het overig gedeelte der Druzen in hunne oneenigheden ingewikkeld. Het is egter ook waar dat de natie aan deeze ftrijdigheid van verfchillende partijen het voordeel te danken heeft van niet door haar opperhoofd t'ondergebragt te wezen. Dat Opperhoofd, Hakem of Gouverneur, ook Emir of Vorst genoemd, is eene foort van Koning of Opperbevelhebber, die in zijn perfoon de burgerlijke regeering en het krijgsbeftier vereenigr. Zijne waardigheid gaat dan van de vaders op de kinderen, dan van den eenen broeder op den anderen over, meer volgens het regt van den fterkften dan naar bepaalde wetten. De vrouwen kunnen 'er nimmer aanfpraak op maaken als op een erfdeel. Zij zijn reeds van de opvolging uitgefloten in het burgerlijke en hoe veel meer dan niet in het flaatkundige ? De Afiatifche Rijken en Staaten zijn over het algemeen te onftuimig en de regeering eischt al te noodzaaklijk krijgskundige talenten dan dat de vrouwen zig met dezelve zouden durven bemoeijen. Bij de Druzen gaat het gezag, als het regeerend geflagt manlijk oir ontbreekt, over op her»  Derde lloofdfluk. 6i hem van onder de natie, die de meefte magt en de meefte Hemmen heeft; maar hij moet voor alles de goedkeuring der Turken verkrijgen, welker leenman hij wordt, en welken hij fchatting op moet brengen. Het gebeurt zelfs fomtijds dat zij , wegens hunleenheerfchap, den Hakem tegens den wil van de natie kunnen benoemen, gelijk Djezziir zulks onderftondt in den perfoon van Ismael , van Hasbeya-, maar deeze ftaat van dwang duurt niet langer dan hij door het geweld , dat hem voortbragt, wordt gehandhaafd. De pligten van den Gouverneur zijn voor de openbaare orde te zorgen, de Emirs, de Cheks en de dorpen te beletten met eikanderen oorlog te voeren; hij heeft het regt om hen met geweld te beteugelen, als zij ongehoorzaam zijn. Hij is ook opperfte bedienaar der Juftitie en benoemt de Kadis, doch behoudt egter voor zig alleen het regt van leven en dood-, hij ontvangt de fchatting , van welke hij den Pacha jaarlijks eene bedongen fom uitdeelt. Deeze fchatting verfchilt naar maate de natie zig weet te doen vreezen; in het begin van,deeze eeuw was zij van honderd en zestig beurzen (dat is, tweemaal honderd duizend franfche livresy Melhem dwong de Turken dezelve tot op zestig te verminderen. In het jaar 1784 betaalde de Emir Yousef tagtig en heloofde negentig. Die fchatting, die men mirt noemt, ligt op de moerbezieënboomen , wijngaarden, op de katoen  6"a Reize door Syrië en Egypte. katcen en op de graanen. Alle bezaaide landen betaalen naar hunne uitgestrektheid; elke moerbezieënboom is met drie medins, dat is, drie ftuivers en negen penningen fransch geld belast. Elke honderd wijngaaïdftammen betaalt een piafter of veertig medim. Men maakt dikwijls de regifters weder op nieuw op om de gelijkheid in de belasting te behouden. De Cheks en Emirs hebben in dit opzigt geen voorregt, en men kan zeggen dat zij aan 's lands inkomften 'betaalen naar evenredigheid hunner bezittingen. De inzameling gefchiedt bijna zonder onkosten, ieder betaalt zijn deel te Dair-el-Kamar, zoo hij wil, of aan ontvangers van den Vorst, die na den zijde-oogst door het land trekken. Hetgeen 'er van de fchatting overfchiet is voor den Vorst, zoo dat het zijn belang is om van de eisfchen der Turken af te dingen, hij zou zijn belang ook vin* den in het verhoogen van de accijfen; maar hiertoe wordt de bewilliging der aanzienlijken vereischt, die regt hebben om zig 'er tegens te verzetten. Hunne bewilliging is ook noodig tot vrede of oorlog. In die gevallen moet de Emir algemeene vergaderingen beroepen en haar den ftaat der zaaken voordraagen. Elke Chek en elke boer, die door " 2ijn verftand of moed enig aanzien heeft, heeft regt om in dezelve te ftemmen, zoo dat men de regeeringsform kan aanzien als een gemaatigd mengzel van ariftocratie, monarchie en democratie. Alles hangt  Derde Hoofdftuk. 63 hangt van de omftandigheden af. Is de Gouverneur een man van verftand, dan regeert hij oppcrmagtig; heeft hij geen verftand, dan heeft hij niets te zeggen. De reden van deeze wisfelvalligheid is, dat 'er geene vast bepaalde wetten zijn en deeze omftandigheid, die in geheel Afia plaats heeft, is de grondoorzaak van alle de wanorden van haare regeeringen- Noch de voornaamfte Emir, noch de bijzondere Emirs onderhouden krijgsbenden: zij hebben flegts lieden, die aan den bijzonderen dienst van hun huis verknogt zijn, en enige zwarte flaaven. Moet men oorlog voeren, dan word elk een, Chek of boer, die in ftaat is de wapenen te draagen, opgeroepen, om te trekken; ieder neemt een zakje met meel-, een fnaphaan , enige kogelen , wat buskruid , in Zijn dorp gemaakt, en begeeft zig naar de plaats, die door den Gouverneur is aangewezen. Als het een burger oorlog is, gelijk fomtijds gebeurt, wapenen de dienaars , de hoevenaars , de vrienden zig élk voor hunnen heer of voor het hoofd van hun geflagt en fchaaren zig rondom hem. Dikwerf zou men in zulke gevallen meenen dat de verhitte partijen tot de uiterfte wanorden zullen overflaan; doch zij koomen zelden tot daadlijkheden en vooral tot doodflag: altoos koomen 'er middelaars tusfchen beiden en het gefchil bedaart des te eerder omdat elk heer verpligt is zijne aanhangeren van Jecftogt en  Reize door Syrië en Egypte. en krijgsbehoeften te onderhouden. Deeze gewoon» te, die in burger - onlusten van goede uitwerking is, is aan misbruiken onderworpen in uitlandfche oorlogen; die van het jaar 1784 heeft 'er bewijs van gegeeven. Djezz-Ar, die wist dat geheel het leger op kosten van den Emir Yousef leefde, deedt zijn best om te draalen; de Druzen, die het aangenaam vonden onderhouden te worden zonder iets te doen, rekten de krijgsverrigtingen zoo veel zij konden; maar de Emir kreeg verdriet in langer te betaalen en floot een verdrag, welks voorwaarden noodlottig geweest zijn en voor hem en, bij gevolg, voor de natie, naardien het zeeker is dat de waare belangen van den Vorst en van de onderdaanen altoos onaffcheidelijk zijn. De gebruiken, van welke ik in die omftandighei den getuige geweest ben, vertoonen vrij wel die der oude tijden. Toen de Emir en de Cheks te Dairel-Kamar tot den,oorlog befloten hadden, klommen de uitroepers des avonds op den ton des bergs en begonnen daar met luide ftemmen te roepen: ten oorlog, ten oorlog; neemt den fnaphaan, vat depifloolen, edele Cheks, ftijgt te paard, wapent u met de lans en den fabel, koomt morgen te Dairel-Kamar. Tv er voor God! yver voor den ft rijd! Dit geroep, dat in de nabuurige dorpen gehoord wierdt, wierdt daar herhaald, en, alzoo geheel het land niet anders dan eene opeenftapeling van hooga bet»  berde Hoofdftuh 6$ Bergen met diepe valeijen is, liep dit geroèp in Weinige uuren tot de grenzen voort. In het ftille van den nagt hadt de toon van dit gefchrei en de langduurige weergalm van den echo, bij den aarc der zaak gevoegd, iets ontzagchelijks en verfchriklijks. Drie dagen daarna waren 'er vijftien duizend fnaphaanen te Dair-el-Kamar en men zoü op het oogenblik de krijgsverrigtingen hebben kunnen aanvangen. Men begrijpt Iigtlijk dat krijgsbenden van dien aart in het geheel niet naar onze Europifche troepen gelijken; zij hebben noch monteeringen > noch reglement, noch verdeclingen ; het is eene zaamenrotting van boeren met korte wambuizen naakte beenen en met den fnaphaan in de handen. Zij zijn, tegens de gewoonte der Turken en Mammelukken, alle te voet; de Emirs en Cheks alleen hebben paarden, die hun van , weinig dienst zijn , aangezien de rauwheid en hobbeligheid van den grond. Men kan daar alleen oorlog voeren door verfchansfingen. Nooit waagen zig de Druzen in de vlakte en zij hebben gelijk; zij zouden 'er den fchok der ruiterij niet kunnen weêrdaan en nog te minder , omdat zij zelfs geene bajonnetten op hunne fnaphaanen hebben. Hunne geheele konsf beftaat in de rotfen te beklauteren , in agter de kreupelbosfchen en groote Steenblokken te kruipen * en van daar een vuur te maaken , dat vrij gevaar- //. Deel E lijk  €6 Reize door Syrië en Egypte." lijk is, vermits zij bedekt liggen , op hun gemak aanleggen en door de jagt en oefen-fpelen juist hebben leeren fchieten. Zij verftaan zig vrij wel op onverhoedfche invallen , verrasfchingen bij den nagt, hinderlaagen en alle onverwagte Hagen, daar men den vijand eensklaps en lijf om lijf kan aantasten. Driftig in hun voordeel te vervolgen , ras moed verliezende en ook weder ras moed vattende , ftout tot vermetelheid toe , fomtijds zelfs woest , bezitten zij vooral twee hoedanigheden , die goede krijgsbenden maaken : zij gehoorzaamen hunnen bevelhebberen letterlijk en zijn zoo maatig en fterk van gezondheid als men bij de befchaafde volkeren nimmer vindt. In den veldtogt van het jaar 1784 bragten zij drie maanden in de open lugt door, zonder tenten; al hun toeftel beftondt in een fchapen-vcl, en 'er waren egter niet meer zieken en dooden dan als of zij in hunne huizen geweest waren. Hunne fpijs beftondt, gelijk altoos, in kleine onder de asch, of op eenen fteen, gebakken broodjens, raauwe uijen, kaas, olijven, vrugten en wat wijn. De tafel der opperhoofden was bijna even fober , en men kan verzeekeren dat zij honderd dagen geleefd hebben daar hetzelfde getal* Franfchen of Engelfchen geene tien dagen zouden hebben kunnen beftaan. Zij kennen noch de vestingbouwkonst, noch het gefchut, noch de legeringen, in een woord niets van hetgeen de konst des oorlogs Wit-  ï)srde Hcöfdjluh 6> liitmaakt. Maar als 'er enige onder hen waren , die "er een denkbeeld van hadden , zouden zij 'er ligt fmaak in krijgen en gedugte krijgsbenden worden. Zij zouden des te gemaklijker daar toe bekwaam gemaakt kunnen worden , omdat de moerbezieënboomen en wijngaarden hen niet het geheel jaar door bezig houden en zij dus veel tijds over hebben (a), welken zij aan de krijgs-oefeningen zouden kunnen bedeeden. In de laatde optellingen der gewapende manfchappen heeft men bij de veertig duizend geteld , hetgeen de geheele bevolking op omtrent honderd en twintig duizend zielen brengt: daar is weinig bij dit getal te Voegen, vermits 'er geene Druzen in de deden op de kust zijn» Naardien nu de oppervlakte van het land honderd en. tien vierkante mijlen groot is, is zulks voor elke mijl een duizend en negentig zielen, hetgeen de bevolking onzer beste provintieën evenaart. Om te begrijpen hoe derk die evenredigheid zij , moet men aanmerken dat de grond ruuw is, dat 'er nog veele onbebouwde toppen blijven , dat men aan graanen niet zoo veel inoogst dat men 'er zig drie maan- (a) Om deezen ledigen tijd te vervullen vertrekken 'er, als de zijden oogst in den Libanon verrigt is, veele boeren, die, even als onzeLimozyners doen, in de vlakte aan den oogst gaan helpen. E 2  6$ Reize door Syrië en Egypte. maanden op een jaar mede voeden konne, dat 'er geene manufactuuren zijn, dat al de uitvoer tot de zijde en katoen bepaald is , welker balans den invoer van het koren van Haurdn, de olie van Palestina, de rijst en koffij, welke men uit Bairout trekt, niet veel te boven gaat. Van waar dan die toevloed van menfchen op zulk eene kleine ruimte? Als ik alles befchouwe, kan ik 'er geene oorzaak van vinden dan het draakje vrijheid, dat daar flikkert : Daar leeft ieder , geheel anders dan in de ïurkfche landen, in veiligheid van leven en eigendom. De boer is 'er niet beter gegoed dan elders; maar hij leeft gerust; hij vreest niet, gelijk ik zulks menigmaalen heb hooren zeggen, dat de Aga, de Kaiemmakam , of de Bacha Djindis (a) zenden zal om zijn huis te pionderen, het gezin wegtevoeren , flokflagm te geeven enz. Deeze buitenfpoorige onderdrukkingen zijn ongehoord in het gebergte. De veiligheid is daar dan een eerde middel van bevolking geweest door de neiging, welke alle menfchen ondervinden , om zig te vermenigvuldigen overal daar zij het wel hebben. De foberheid der natie, die in alle opzigten weinig verteert , is een tweede even vermogend middel geweest; (a) Oorlogslieden»  Derde Hoöfdjltik. " 6$ weest; een derde middel is de verhuizing van eene menigte Christen gezinnen, die dagelijks de Turkfche provintieën verhaten om zig in den Libanon te koomen nederzetten ; zij worden daar van de Maroniten wel ontvangen als broeders in godsdienst en van de Druzen uit verdraagzaamheid en uit welberekend belang om in hun land het getal der landbouweren verteereren en bondgenooten te vermeerderen. Zij leeven alle in vrede; maar ik moet bekennen dat de Christenen dikwerf eenen onredenlijken en twistzoekenden ijver betoonen , die gefchikt is om dien te verftooren. De Druzen, die dikwerf gelegenheid hebben om hun lot met dat van de andere Turkfche onderdaanen te vergelijken , hebben een voordeelig denk-, beeld van hunnen eigen toeftand opgevat, dat volgens eenen natuurlijken overgang op hunne perfoonen invloed heeft. Vrij van het geweld en de beledigingen van eene willekeurige dwinglandij befchouwen zij zigzelve als menfchen , die volmaakter zijn dan hunne gebuuren , omdat zij het geluk hebben van minder vernederd te zijn. Hierdoor is hun karakter fierer, kragtiger, werkzaamer, inkort een waare republikainfche geest geworden. Men houdt hen in de geheele Levant voor onrustige, onderneemende, ftoute en tot vermetelheid toe dappere lieden: men heeft hen op klaaren dag , ten getalle van flegts drie honderd mannen , in DatnasE 3 kus  7 Reize door Syrië en Egypte. kus zien vallen en 'er wanorde en flagting aanregten; Het is aanmerklijk dat de Maroniten met eene bijna even gelijke levenswijs die hoedanigheden niet in denzelfden graad bezitten :.: ik vroeg hier de reden eens van in eene vergadering , waarin men zulks aanmerkte bij gelegenheid van enige versch gebeurde omftandigheden ; na een oogenblik ftilte antwoordde mij een Maronietsche grijzaart, zijne pijp uit den mond neemende en het onderfte van zijnen baard tusfchen zijne vingeren rollende : misfehien zouden de Druzen den dood meer vreezen, als zij geloofden aan hetgeen op denzelven volgt: zij volgen ook de zedelijke les van het vergeeven van beledigingen niet; niemand is gevoeliger dan zij op het ftuk van eer. Eene belediging, aan dat woord en aan den baard gedaan , wordt op he-t oogenblik met kandjar - fteeken , of fnaphaan - fchooten geftraft, daar zulks bij het ftedevolk flegts feheldwoorden veroorzaaken zoude. Deeze kieschheid heeft in de manieren en gefprekken eene agterhoudendheid , of, als men wil , eene beleefdheid te weeggebragt, die men verwonderd is bij boeren aan te treffen. Zij flrekt zig zelfs tot veinzerij en va&chheid uit, vooral bij de Opperhoofden , die door grooter belangen genoodzaakt worden zig meerder te ontzien. Omzigtigheid hebben zij alle noodig om de vreeslijke gevolgen van de talio, van welke ik reeds gefprooken heb. Deeze gewoonte fcaa  Derde Hoofdjluk. 7Ï kan ons barbaarsch tocfchijnen ; maar zij heeft die verdiende van de plaats der geregelde regtspleging te vervullen, die in onrustige en bijna regeeringlooze daaten altijd onzecker en traag is. De Druzen hebben nog een ander Arabisch punt van eer, dat der gastvrijheid. Al die zig aan hunne deur vertoont in • hoedanigheid van verzoeker of reiziger kan verzeekerd zijn op de edelmoedigde en ongeveinsdde wijze huisvesting en kost te zullen genieten. Ik heb bij verfcheiden gelegenheden eenvoudige boeren het laatde duk brood , dat zij in huis hadden, aan den hongerigen voorbijganger zien fchenken en, als ik hen deed opmerken dat zij onvoorzigtig handelden: God is mild en heerlijk antwoordden zij, en alle menfchen zijn broeders. Ook is 'er niemand in hun land, die herberg houdt, zoo min als in het overig gedeelte vart Turkye. Als zij eens met hunnen gast het heilig verbond van brood en zout fluiten, kan niets in het vervolg hen hetzelve doen fchenden : men verhaalt 'er trekken van, die hun karakter zeer verecren. Enige jaaren geleden vloodt eenAga van tejanitfaaren, die aan wederfpannigheid fchuldig was, van Damaskus en begaf zig naar de Druzen. De Pacha kwam zulks te weeten en vroeg den Emir om den Aga , op draf van den oorlog; de Emir vroeg hem aan den €hek Talhouk, die hem in huis genoomen hadt; maar de Chek , verontwaardigd , antwoordE 4 de:  fa. Reize door Syrië en Egypte. de : Zeden wanneer heeft men de Druzen hunne gasten zien overleveren ? zeg den Emir dat, zoa lang Talhouk zijnen baard zal behouden , 'er geen hair van het hoofd van zijnen vlugteling zat vallen. De Emir dreigde dat hij hem met geweld Zoude koomen weghaalen ; Talhouk bragt zijn gezin in de wapenen. De Emir, voor een oproer vreezende, floeg eenen weg in , die in het land als geregtlijk in gebruik is ; hij verklaarde den Chek dat hij vijftig moerbezieënboomen 's daags zoude laaten omhakken tot hij den Aga overleverde. Men velde 'er duizend en Talhouk bleef onverzetlijk. Eindelijk kwamen de andere Cheks, die verontwaardigd waren, op , trokken zijne partij en de opiïand ftondt algemeen te worden, toen de Aga, die het zig zeiven verweet oorzaak van zoo veel wanorde te zijn, zig, buiten weeten van Talhouk, weg maakte (a). De f>) Ik heb in eene gefchreven verzameling van Arabifebe «necdoten eene andere trek gevonden, die, fchoon niet tot de Druzen behoorende , mij egter te fchoon voorkoomt m voorbijgegaan (e worden. „ Ten tijd van de Kalifs (zegt de Schrijver) toen As„ bal ah de bloedvergieter alle de nakoomelingen van Om-, 5> ui ah, welke hij krijgen konde , hadt laaten ombren„ geji,'hadt een hu.ane.r, genaamd Ebsahim, zoon van.  Derde HoofdftuV De Druzen hebben ook hetzelfde vooroordeel als de Bedouwen omtrent de geboorte. Zij hechten , even „ Soliman, zoon van Abd-el-Malek , het geluk „ van te ontfnappen en redde zig te Koufa, daar hij ver„ momd binnen geraakte. Niemaijd kennende, aan welken „ hij zig vertrouwen konde , tradt hij gevallig onder het „ portaal van een groot huis en zette zig daar neder. Kort „ daarna koomt de heer van het huis, van verfcheiden knegts „ gevolgd , Hijgt af en, den vreemdeling ziende, vraagt „ hij hem wie hij zij. Ik ben een ongelukkige, antwoordt „ Ebrahim , die u om eene wijkplaats verzoek : God be„ fchermtu, zegt de rijke man, koom in en mest in vrede. „ Ebrahim bleef verfcheiden maanden in dat huis „ zonder dat zijn gastheer hem enige vraagen deedt; dan „ hij , verwonderd van hem eiken dag op hetzelfde uur „ te paard te zien uitgaan en t'huis koomen, waagde het „ eens om hem naar de reden daarvan te vraagen. Ik heb „ vernoomen, gaf de rijke man hem tot antwoord, dat een „ zekere Ebrahim, zoon van Soliman, zig in deeze „ ftad verborgen houdt : hij heeft mijnen vader gedood*n ik „ zoek hem om mijne wedervergelding aan hem te oefenen. „ Toen zag ik, zegt Ebrahim, waarom God mij daar „ gebragt hadt, ik aanbad zijn befluit en mij tot den dood „ bereidende, antwoordde ik: God heeft zig uwe zaak aan,, getrokken, beledigde man , uw jlagtoffer is aan uwe voeten. „ De rijke man, verbaasd, hernam: o vreemdeling', ik zie „ dat de rampfpoed u drukt en dat gij , verdriet hebbende „ in het leven, een middel zoekt om het te verliezen ; maar mijne hand is gebonden, zij zal geene misdaad bedrijven. ES i> K  f'i Reize door Syrië en Egypte. even als deeze, eenen grooten prijs aan de oudheid van hunne gefiagcen; men kan ondertusfchen egcer niet zeggen dat zulks kwaade gevolgen van enig aanbelang hebbe. De adeldom der Emirs en Cheks ontflaat hen niet van de fchatting te betaalen naar evenredigheid van hunne inkomften; dezelve geeft hun geen voorregt , noch in het bezitten van landen noch van ampten. Men kent in het land, zoo min als in geheel Turkye, noch jagt-regt , noch Iandregten, noch heeren- of kerklijke tienden, noch vrije-leenregten (>), noch fchot en lot; alles is cijnsvriji elk is, als hij zijne miri, pagt, of huur opge- M Ik bedrieg u niet, hervatte Ebrahim, uw vader was die; „ wij ontmoetten eikanderen daar en zoo is de zaak gefchied. ,, Toen wierdt de rijke man van eene hevige beeving over„ vallen ; zijne tanden klapperden als van iemand, die doos „ koude bevangen is , zijne oogen fchitterden van woede ü en wierden nat van traanen. Dus bleef hij enigen tijd „ met zijn gezigt op den grond gëflaagen Haan ; eindelijk „ het hoofd naar Ebrahim opheffende : morgen zal het lot u bij mijnen vader brengen: zeide hij, en God zal ver„ gelding voor mij gedaan hebben ; maar ik , hoe zal ik de „ wijkplaats van mijn huis fchenden? Ongelukkig vreemdeling! „ ontvlied mijne tegenwoordigheid; zie daar zijn honderd Je„ quilten: vertrek oogenbliklijk en dat ik u nooit wederzie. (a) Francs-fiefs, regten die betaald moeten worden door cnadelijke, die adelijke land goederen bezitten. Vert.  Derde Hoofd/luk. J§ topgebragt heefc, meester op zijn land. Eindelijk hebben de Druzen en Maroniten nog het bijzonder voorregt dat zij geene afkoopingen der erfopvolging betaalen, en de Emir maatigt zig niet, gelijk de Sultan, den algemeenen en grond-eigendom aan ; daar heeft egter in de wet der erfopvolging een misbruik plaats, dat van flegte gevolgen is. De vaders hebben , gelijk in het Roomfche regt, het vermogen om een kind boven de andere , naar goeddunken , te bevoordeelen , en daar uit is in verfcheiden geflagten van Cheks gcfprooten dat alle de goederen in handen van eenen gekoomen zijn, die zig 'er van bediend heeft om te kuipen en zig aanhangeren te maaken, terwijl zijne naastbeftaanden, gelijk men zegt, olijven-en kaas -vorjlen gebleven zijn, dat is, arm als boeren. De Druzen huwelijken, volgens deeze vooroordeelen, niet gaarne buiten hun geflagt. Zij geeven altoos de voorkeur aan eenen nabestaande, al is hij arm, boven eenen vreemden , die rijk is, en men heeft meer dan eens gemeene boeren hunne dogteren aan: kooplieden van Saide en B air Out, dié twaalf of vijftien duizend piasters rijk waren , zien weigeren. Zij behouden ook tot een zeker punt ds gewoonte der Hebreeuwen , die medebragt dat de broeder zijns' broeders weduwe moest trouwen; maar dit gebruik is hun niet bijzonder eigen , zij hebben het, gelijk verfcheiden andere van dat oud volk.  ?6 Reize door Syrië en Egypte. volk , gemeen met de inwooneren van Syrië, en w het algemeen met de Arabifche volkeren. Het eigenlijk en onderfcheidend karakter der Druzen.is dan, gelijk ik reeds gezegd heb , eene foort van republikainfchen geest, die hun meer werkzaamheid van ziel bijzet dan de andere Turkfchc onderdanen bezitten en eene onverfchilligheid van godsdienst , die zeer bij den ijver der Muzulmannen en Christenen affleekt. Voor het overige Zijn hunne bijzondere levenswijs, gebruiken, vooroordeelen dezelfde als die der andere Oosterlingen Zn mogen verfcheiden vrouwen neemen en haar, als het hun behaagt, verftooten; maar buiten den Ennr en enige aanzienlijke zijn die gevallen zeer zeldzaam. Door hun land-werk bezig gehouden wordende gevoelen zij die gemaakte benodigdheden, die overdreven hartstogten niet, welke de Ligheid den ftede-bewooneren doet verkrijgen. De fluier, welken hunne vrouwen dragen , is zelfs een behoedmiddel tegens die driften, welke de maat fchappy zoo vaak ontrusten. Elk man kent geen vrouwen gelaat dan dat van de zijne, van zijne moeder, zijne zuster en fchoonzuster.' Elk leeft in het midden van zijn gezin en heeft weinig omgang daar buiten. De vrouwen, zelfs die der Cheks kneeden het brood, branden de koffij , wasfchen het linnen, kooken de pot, in een woord doen al het huiswerk. De mannen fpitten de wijngaarden ea  Derde Hoofdfluk. 77 en de plantagieën van moerbezieënboomen , bouwen muuren om de aarde tegentehouden , graaven en leiden kanaalen om den grond te bevogtigen, Somwijlen vergaderen zij flegts op de plaats, het plein of in het huis van den opperflen van het dorp of gezin , en daar zitten zij in het rond, met de beenen kruislings, de pijp in den mond, de pook in den gordel, en praaten over het werk en den oogst, den overvloed of de fchaarschheid, den oorlog of den vrede, over het gedrag van den Emir, over de grootheid der impost, over voorleden gebeurtenisfen, tegenswoordige belangen of gisfingen in het toekoomende. Dikwijls koomen de kinders , moede van fpeelen, ftilzwijgende toeluisteren en men ftaat verwonderd hen, die tien of twaalf jaaren oud zijn , met een deftig gelaat te hooren verhaalen, waarom D j e z z i r den Emir Yousef den oorlog verklaard heeft, hoeveel beurzen de Vorst befteed heeft, hoeveel men de miri verhoogen zal, hoeveel fnaphaanen 'er in de legerplaats waren, en wie de beste merrie hadt. Zij hebben geene andere opvoeding : men laat hen noch pfalmen leeren , gelijk bij de Maroniten , noch den Koran , gelijk bij de Muzulmannen ; de Cheks kunnen naauvvlijks een briefje fchrijven: Maar is hun geest onvoorzien van nuttige of aangenaame kundigheden , zoo is hij ook niet bezet met valfehe en nadeelige denkbeelden , en deeze natuurlijke on-  78 Reize door Syrië en Egypte. onkunde is ongetwijfeld wel zoo goed als de konftige gekheid. Daar fpruit ten minften een voordeel uit, namelijk dat, de geesten ten naasten bij gelijk zijnde , de ongelijkheid van ftaat zig zoo zeer niet doet gevoelen. Indedaad men ziet bij de Druzen dien grooten afftand tusfchen verfchillende rangen niet, die, in de meeste maatfchappijen de kleine verlaagt zonder de groote te beter te maaken. Cheks of boeren , alle behandelen zij eikanderen met die redenlijke gemeenzaamheid , die noch te groote vrijpostigheid, noch te llaaffche onderdanigheid is. De groote Emir zeifis geen man van de andere onderfcheiden : hij is een goed land-edelman, die zig niet te groot rekent om den gemeenften hoevenaar aan zijne tafel te laaten zitten. In een woord, het zijn de zeden der oude tijden, dat is te zeggen , de zeden van het land-leven , met welke alle volkeren hebben moeten beginnen, zoo dat men wel zeggen kan dat elk volk, bij welk men die ontmoet, nog eerst in het eerfte tijdperk van zijnen maatfchaplijken ftaat is. §. V. Van de Motoualis. Ten Oosten van het land der Druzen, in de diepe valei, die hun gebergte van het land van Da- was-  Derde Hoofd/luk. 79- viashus fcheidt, woont nog een ander klein volk, in Syrië onder den naam van Motoualis bekend. Het onderfcheidt zig daar door van de andere bewooneren van Syrië dat het de feéte van Ali volgt, als de Perfen, terwijl alle de Turken die van Omar of Moaouia toegedaan zijn. Dit verfchil , dat gegrond is op de fcheuring , die in het zes-en-dcrtigfte jaar der hedjira de Arabieren over de opvolgeren van M ah om et verdeelde, houdt, gelijk ik reeds gezegd heb , eenen onverzoenlijken haat tusfchen de twee partijen levendig. De volgers van Omar, die zig als de eenigfla regtzinnige befchouwen , geeven zig den naam van Sonniten , welke die betekenis heeft, en noemen hunne tegenpartijderen Chiiten, dat is te zeggen aanhanger en (van Ali.) Het woord Motouali heeft in de Sy» rifche taal dezelfde betekenis. De volgers van Ali, die die benaaming kwalijk neemen, geeven zig, dien van Adlié, welke voorf anders der geregtlgheid, letterlijk regtdoeners , betekent en deezcn naam hebben zij aangenoomen in gevolge van een leerftuk , dat zij tegens het geloof der Sonniten hebben opgeworpen. Zie hier wat 'er een klein Arabisch boekje van zegt: Het voert ten tijtel: Godgeleerde fragmenten over de fe&en en godsdienften der waereld ( a ). 55 Men (a) Jbdtat el MctMlamin fi mazdheb oua Dianfc el Dèiüa.  3o Reize door Syrië en Egypte. „ Men noemt Adüê of regtdoeners feftarisfen, „ die willen dat God niet handelt dan volgens be-< „ ginzeleri van regtveerdigheid, overeenkomftig „ 's menfchen reden. God kan., zeggen zij , gee„ nen ondoenlijken eerdienst voordellen, noch on„ -mogelijke daaden gebieden, noch ons noodzaa„ ken tot dingen , die boven ons bereik zijn ; „ doch, als Hij gehoorzaamheid eischt , geeft Hij „ 'er het vermogen toe , verwijdert Hij de oorzaak „ van het kwaad, ftaat Hij toe dat men redeneere, „ vergt Hij dat gemaklijk, en niet dat ongemaklijk „ is; Hij ftelt ons niet verantwoordlijk voor eens „ anderens misdaaden ; Hij ftraft niet om eene „ vreemde daad; Hij vindt niet flegt in den mensch „ dat Hij hem Zelf ingefchaapen heeft ; en Hij „ eischt niet van hem dat Hij voorkoome hetgeen „ het noodlot over hem befchoren heeft, omdat „ zulks eene onregtveerdigheid en tijrannij zoude „ zijn, waarvoor God, door de volmaaktheid van „ Zijn wezen, onvatbaar is. " Bij deeze leer, die regtftreeks tegens die der Sonniten ftrijdt, voegen de Motoualis uitwendige godsdienstoefeningen, die hunne onderlinge afkeer levendig houden. Bij voorbeeld, zij vervloeken Omar en Moaouia als weêrfpannige en overweldigers; zij vereeren Ali en Hosain als heiligen en martelaaren. Zij beginnen hunne wasfehingen aan den elleboog, in plaats van die aan de teppen van de vingeren te begin-  Derde Hoofd/luk. tl gmnen i, gelijk de Turken; zij rekenen zig doof de aanraaking van vreemdelingen bezoedeld te worden en eeten noch drinken, tegens de algemeene gewoonte van de Levant , uit het vatwerk , dat iemand, die niet van hunne fecte is, gediend heeft, zij zullen zelfs niet aan eene zelfde tafel met hem aanzitten. Deeze beginzelen en gebruiken hebben de Mo^ t&ualis van hunne nabuuren afgezonderd en hen tot eene onderfcheiden maatfchappij gemaakt. Men wil dat zij zedert langen tijd in dat land als eene natie beftaan hebben, egter is hun naam voor deeze eeuw niet in boeken bekend geweest ; hij wordt zelfs niet op de kaarten van Danville gevonden: la Ro in het jaar 1760, dat Daher de behendigheid hadt van hen aan zig te verbinden. De Pachas van Saide en Damaskus eischten fchattingen, welke men verzuimde hun te betaalen ; zij klaagden over verfcheiden fchaden, hunnen onderdaanen door de Motoualis toegebragt r zij zouden hen wel hebben willen Straffen ; maar de wraak was noch zeeker, noch gemaklijk. Daher kwam tusfchen beiden ; hij ftelde zig tot borg voor de fchatting, beloofde tegens de flroperijen te zullen waaken en verkreeg door dat middel bondgenooten, die, naar men zeide, tien duizend ruiters, alle onverfchrokken en gedugte manfehappen, konden wapenen. Kort daarna maakten zij zig meester van Sour (Tyr) en dat dorp wierdt hunne Stapelplaats voor de zee: in het jaar iffi dienden zij Ali-Bek en DaHER met vrugt tegens de Ottomannen. Maar geduurende hunne afwezigheid wapende de Emir Yousef de Druzen en kwam hun land verwoesten. Hij was voor het kasteel van Dje-  Derde Hoofd/tuk Djezin, toen de Motoualis, van Damaskus terugkoomende, de tijding van deezen inval bekwamen. Op het verhaal van de wreedheden, welke de Druzen gepleegd hadden » wierdt eene vooruitgezonden bende van flegts vijfhonderd mannen zoodanig Van woede vermeesterd, dat zij terftond op den Vijand aanrukten met het voorneemen van zig te wreeken en te fneuvelen. Maar de verrasfching en de daaruit fpruitende wanorde , gelijk ook de oneenigheid, die tusfchen de partijen van MansoüR en Yousef regeerde, begunltigden deeze wanhoopige daad zoo zeer dat het geheel leger, uit vijf-én-twintig duizend mannen beftaande , allervolkoomenst geflaagen wierdt. In de volgende jaaren , toen de zaaken van Daher eene ongeluk, kige keer genoomen hadden , verkoelden de Motoualis jegens hem, en verlieten hem eindelijk jtt zijne nederlaag, toen hij het leven verloor. Maar Zij hebben de ftraf van hunne onvoorzigtigheid gedraagen onder de regcering van den Pacha, die hem opgevolgd is. tZedert het jaar 1777 heeft Djezzar, meester van Acre en Saide, niet opgehouden aan hun verderf te arbeiden. Zijne vervolging drong hert in het jaar 1784 zig met de Druzen te verzoenen en eene gemeene zaak te maaken met den Emir Yousef^ om hem weêrfhmd te bieden. Schoon zij tot op zeven honderd fnaphaanen verminderd waren, verrigtteden zij meer in deézea F 2 veld^  84 Reize door Syrië en Egypte, veldtogt dan vijftien of twintig duizend Druzen en Maroniten, te Dair - el - Kamar vereenigd. Zij alleen veroverden de Merkte Mar-Djêbaa en lieten vijftig of zestig Arnauten (a) , die dezelve verdedigden, over de kling fpringen. Maar de oneenigheid der Druzifche bevelhebberen alle de onderneemingen verkeerd hebbende doen uitvallen, heeft de Pacha zig eindelijk meester gemaakt van de geheele valei en de ftad Balbek zelve. In dien tijd telde men niet meer dan vijf honderd gezinnen van Motoualis, die zig in den Anti-Libanon en in den Libanon der Maromten begeeven hebben, daar zij, nu uit hun vaderland gebannen , waarfchijnlijk te niet zullen gaan en den naam zeiven dier natie in hunnen ondergang zullen medeneemen. Deeze zijn de bijzondere volkeren , die in den omtrek van Syrië woonen. Het overige der be volking, die de grootlle menigte uitmaakt, beftaat, gelijk ik reeds gezegd heb , uit Turken Grieken en het geflagt der Arabieren. Daar blijft mij nu nog overig een tafercel te fchetfen van de verdeeling van het land volgens de Turkfche regeering en 'er enige algemeene aanmerkingen bij te voegen over de magt, inkomften, de regeerings- wijze, («) Naam, welken de Turken de Macedomïche foldaaten en den Eptreren geeven.  Berde Hoofdftuh 85 wijze, en eindelijk over het karakter en de zeden dier volkeren. Maar alvorens tot die onderwerpen overtegaan, meen ik een denkbeeld te moeten geeven van de onlusten , die, in deeze laatfte tijden , bijna 'eene gcwigtige omwenteling zouden veroorzaakt, en in Syrië eene onaf hanglijke mogendheid verwekt hebben: ik bedoel den opftand van den Chek Daher, die, verfcheiden jaaren agtereen, het oog der Staatkundigen naar zig getrokken heeft. Een beknopt verdag van zijne gefchiedenis moet mijnen leezeren des te aangenaamer zijn, omdat het nieuw is en omdat hetgeen men 'er in de nieuwspapieren van geleezen heeft niet gefchikt was om een juist denkbeeld te geeven van den ftaat der zaaken in die verre afgelegen landen. F 3 VIER.  |ö keize.door Syrië'en Egypte. VIERDE HOOFDSTUK, Beknopt verflag van de gefchiedenis van Daher, zoon van Omar, die te Acre het bevel gevoerd heeft van het jaar 1750 tot het jaar i~66. jO)e Chek Daher, die in deeze laatfte tijden de Porie zoo veel bekommering gegeeven heeft, was van Arabifche afkomst, uit eenen dier ftammen van Bedouinen , die op de boorden van den Jordaan en in den omtrek van het meir Tabarié, (het oude meir Tiberias) gezeten zijn. Zijne vijanden haaien gaarne op dat hij in zijne jongheid een kameelen - leider was; maar deeze omfïandigheid, die zijnen geest eer aandoet, omdat zij doet zien welke ruimte hij te overfchrijden wist, is in geene deelen onbefiaanh.aar met eene hooge geboorte: het is en zal altoos overeenkomffig de zeden der Arabifche Vorsten zijn zig met bezigheden optehouden , die ons gering fchijnen. Gelijk ik reeds gezegd hebbe, de Cheks leiden zelve hunne kameelen en bezorgen hunne paarden , terwijl hunne vrouwen en dogters het koren maaien , het brood bakken, het linnen wasfehen en naar de bron gaan om water te haaien, gelijk ten tijd van Abra-  Vierde Hoofdfïuk. 87 ham en Homerus, en misfchien brengt deeze eenvoudige en werkzaame levenswijs meer tot het geluk toe dan de verveelende ledigheid en de tot verzadiging toe genoten pragt, welke de Grooten bij befchaafde volkeren omringt. Wat Daher belangt; het is zeeker dat zijn geflagt een der magtigfte van het land was. Na den dood van zijnen vader Omar, die in de eerfte jaaren deezer eeuw Voorviel, deelde hij het gebied met eenen oom en twee broeders. Zijn domein was Safad, een ftadje en fterkte in het gebergte ten Noord-Westen van het meir Tabarié. Kort daarna voegde hij 'er Tabarié zelf bij. Hij was het, welken P o c 0 cke (a~) daar in het jaar 1737 bezig vondt met zig tegens den Pacha van Damaskus te verfterken, die kort te vooren eenen zijner broederen hadt laaten worgen. In het jaar 1742 wierdt hij aldaar door eenen anderen Pacha, Soliman - el - idm genoemd , belegerd , die de plaats bombardeerde, tot groote verbaasdheid van Syrië , daar men zelfs nog heden de bomben weinig kent Qbj. Daher was, (a) Tom. III. p. 204. (6) Ik heb brieven van eenen Heer Jan Joseph Blanc, Koopman te Acre gezien, die zig op dien tijd in de legerplaats van Soliman bevondt en 'er bijzonderheden van verhaalde! F 4  88 Reize door Syrië en Egypte. ' was, ondanks zijne kloekmoedigheid , tot het ui-, terne gebragt, wanneer een gelukkig , en, naar men zegt, beltooken toeval hem uit den nood redde. Soliman wierdt door een fchielijk en hevig kolijk in den tijd van twee dagen weggerukt. A s § d ■ e l - a d m , zijn broeder en opvolger .hadt dezelfde reden of dezelfde geneigdheid niet om den oorlog doortezetten en Daher wierdt van de Ot. tomannen in rust gelaaten; maar zijn woelig karakter cn de kibbelarijen van zijne nabuuren verfchaften hem ander werk. Gefchillen over eigendom bragten hem met zijnen oom en broeder in onmin. Men kwam meer dan eens in de. wapenen en D aher, die altoos de overhand behieldt, vondt goed aan deeze kibbelarijen door den dood van zijne mededingeren een einde te maaken. Toen alle de magt van zijn huis te baat hebbende en volftrekt meester van zijne benden zijnde, opende hij zijne eerzugt een nieuw veld. De koophandel, dien hij volgens de gewoonte van alle de Afiatifche Landvoogden en Vorllen dreef, hadden hem. doen begrijpen , welk voordeel 'er voor hem in gelegen zoude zijn, zoo hij onmiddelijke gemeenfchap met de zee hadde. Hij hadt wel begrepen dat eene haven, waarover hij meester zoude zijn, eene openbaare markt zoude wezen, daar de vreemdelingen, een vertier zouden brengen , waardoor hij zijne waaren voordeeliger yerkoopen zoude. Acre, voor.  Vierde Hoofdftuh t£ voor zijne deur en onder zijne oogen gelegen, was goed voor zijn oogmerk. Hij handelde daar zederc verfcheiden jaaren met de Franfche komptoiren. Acre was,- wel is waar, niet meer dan eene puinhoop, een ellendig, open:en onver-Merkt dorp. De Pacha van Saide hieldt 'er eenen Aga en enige foldaaten , die zig in het open veld niet durfden vertoonen. De Bedouinen hadden'er de overhand en fielden de wet tot aan de poorten toe. De vlakte, voorheen zoo vrugtbaar, was een uitgeflrekt braakland, daar het water op flaan bleef en de lugt door zijne uitwaasfemingen in den omtrek befmette. De oude haven was vervuld, maar de ree van Haifa, die daar bij is, boodt een zoo dierbaar voordeel aan , dat Daher befloot zig 'er van te bedienen. Hij moest een voorwendzel hebben; het gedrag van den Aga verfchafte weldra een. Op eenen dag dat men krijgsgereedfchap , welk men tegens den Chek gebruiken zoude, ontfcheept hadt, trok hij eensklaps tegens Acre, zondt den Aga eenen brief vol bedreigingen, die hem de vlugt deeden neemen, en trok, zonder flag of floot, de ftad in, daar hij zig vestigde : dit gefchiedde in het jaar 1749- Hij was toen omtrent drie-en-zestig jaaren oud. Men zal dit zeekerlij k eenen gevorderden ouderdom voor zulke yerrasfchingen vinden *, maar als men in aanmerking neemt dat hij, in het jaar 1776 , omtrent negentig jaaren oud zijnde, nog F 5 ftout-  fo Reize door Syrië en Egypte. iloutmoedig een wild paard befteeg, zal men begrijpen dat hij veel jeudiger was dan die ouderdom fchijnt medetebfengen. Deeze ftoute flap kon kwaade gevolgen hebben; hij hadt zulks voorzien en haastte zig om die voortekoomen ; hij fchreef terftond aan den Pacha van Saide , en hem beduidende dat hetgeen tusfchen hem en den Aga voorgevallen was flegts henlieder perfoonen raakte, betuigde hij niet te min de zeer nederige onderdaan van den Sultan en den Pacha te wezen , dat hij de fchatting van de landstreek, welke hij ingenoomen hadt, betaalen zoude, zoo goed als de Aga zelf; dat hij zig daarenboven verkonde om de Arabieren te beteugelen, en dat hij alles zou aanwenden wat dienftig was om dat bedorven land in beteren ftaat te ftellen. Zijn pleitgeding, door enige duizenden fequinen gefterkt, deedt zijne werking in de divans van Saide en Conflantinopolen: men nam zijne verontfchuldigingen aan en ftondt hem alles toe wat hij verzogt. Niet dat de Porte zig door die betuigingen van Daher liet doeken; zij is diergelijke ftreeken te veel gewoon om die niet te merken ; maar de Staatkunde der Turken ftrekt niet om hunne vafallen in eene geftrenge gehoorzaamheid te houden; zij hebben reeds zeden langen tijd berekend dat, zoo zij allen rebellen den oorlog aandeeden , zulks een werk zonder ophouden en eene groote verspilling van manfehappen en geld zoude  Vierde Hoofd/luk. ?f ïoude zijn, zonder hec gevaar te rekenen van dikwijls in hunne onderneemingen te leur gefield te worden en hen daardoor te ftouter te maaken. Zij hebben dan de partij gekozen van geduld te oefenen; zij rekken den tijd O); zij hitfen nabuuren, vrienden, kinderen aan en vroeg of laat ondergaan de rebellen , die alle denzelfden weg volgen, hetzelfde lot en eindigen met den Sultan door hunnen roof te verrijken. Daher van zijnen kant liet zig door deeze fchijnbaare goedheid niet misleiden. Acre , dat hij bewoonen wilde , kon zig niet verdedigen; dê vijand kon het te land en ter zee verrasfchen ; hij befloot daar in te voorzien. Hij bouwde reeds in het jaar 1750 , onder voorwendzel van zig een huis te ftigten , aan den Noord-hoek aan de zee een paleis, dat hij van gefchut voorzag. Toen rigtte hij, om de haven te befchermen, enige torens op ; eindelijk befloot hij de ftad aan de landzijde met eenen muur, waarin hij flegts twee poorten liet. Dit alles ging bij de Turken voor werken door, maar bij ons zou men 'er mede lagchen. Het paleis van Daher met zijne hooge dunne muuren , erjgc (0) De Arabiers hebben hier omtrent een zonderling fpreekwoord , dat dit gedrag zeer wel fchildert: Ds OsHWnli, zeggen zij, hijgt de hanzen met lanen.  9* Reize door Syrië en Egypte. totgLdT-en °UderWetfche «*™ ongefchikt tot verdediging: vier veldftukken zouden, zoo zij flegts tweemaalen 'er op gelost wierden, en de ™uuren en de flegte fokken gefchut, die men 'er op eene hoogte van vijftig voeten op geplant heeft, omverre werpen. De muur van de ftad is nog «wkker; zij is Zonder grage, zonder wal en is geene drie voeten diep. In dat geheel gedeelte van Afia kent men noeh bolwerken, noeh linies, noch bedekte wegen, noch wallen, in een woord, ' mets van de hedendaagfche vestingbouw. Een fregat van dertig fokken zou zonder zwaarigheid de gamfche kust bombardeeren; maar, naardien de aanvallers zoo onweetend zijn als de aangevallene , blijft het evenwigt ftand houden. Na deeze eerfte zorgen begon Daher zig toeteleggen om herland te verbeteren, dat zijne eigen magt vergrooten moest. De Arabiers van Sakr vznMuzamé en andere omliggende ftammen, hadden de boeren door hunne ftrooperijen en plondenngen het land doen verlaaten : hij tragtte hen te beteugelen en dan verzoekende , dan dreigende , dan door de wapenen, dan door gefchenken, kwam hij eindelijk zoo verre , dat hij de landen weder veilig maakte. Men kon weder zaaijen zonder zijn koren van de paarden te zien afeeten; men oogfte zonder zijn graan door ftroopers te zien wegrooven De goedheid var, den grond lokte landbouwers; maat  Vierde Hoofdftuk. 93 maar het denkbeeld van veiligheid, dat zoo dierbaar geluk voor die kommer gekend heeft, deedt nog meer. Het gerugt verfpreidde zig door geheel Syrië, en de landbouwers , Muzulmannen en Christenen , die overal gekneveld en geplonderd wierden, kwamen in menigte naar Daher vlugten, daar zij eene godsdienftige en burgerlijke verdraagzaamheid vonden. Cyprus zelf, door de knevelarijen van den Landvoogd, door den opftand, die 'er het gevolg van geweest was, en door de wreedheden, waarmede Kior Pacha denzelven deedt boeten , verwoest , Cyprus, zeg ik , zag eene volkplanting van Grieken opbreeken , welken Daher onder de muuren van Acre landen gaf, welke zij tot tamelijk goede tuinen maakten. De Europeaanen, die vertier voor hunne koopwaaren en waaren ter terugvoering vonden , kwamen komptoiren oprigten; de landen wierden weder ontgonnen, de wateren afgeleidde lugt gezuiverd en het land wierdt gezond en zelfs aangenaam. Daher vernieuwde, aan den anderen kant, zijn (a) Toen Kior Pacha te Cyprus kwam, liet hij een groot getal rebellen vatten en van boven de muuren afwerpen op ijzeren haaken , op welke zij hangen bleeven tot zij den geest gaven in folteringen, welke men zig verbeelden kan,  94' Reize door Syrië en Egypte. zijn verbond met de groote Hammen in de woestijn s onder welke hij zijne kinderen uitgehuwelijkt hadt* Hier hadt hij meer dan een voordeel mede in het oog; want voor eerst verzeekerde hij zig, in geval van ongenade, van eene onfchendbaare fchuilplaats; ten tweede hieldt hij daardoor den Pacha van Damaskus in bedwang en bezorgde zig paarden van egt ras , voor welke hij altoos eene zeer gróote liefhebberij hadt. Hij liefkoosde dan de Cheks van Anazé, Sar die, Sakr enz. Toen zag men voor het eerst binnen Acre die kleine drooge ver^ brande mannen, die zelfs voor de Syriers wat bijzonders waren. Hij fchonk hun wapenen en klederen : ook zag de woestijn voor het eerst inwooneren broeken draagen en, in plaats van boogen en vuurroers met lonten, fnaphaanen met vuurftcenen en piftoolen gebruiken. De Motoualis verontrustten zedert enige jaaren de Pachas van Saide en Damaskus , pionderden hunne landen en weigerden de fchatting. Daher, begrijpende, welk voordeel hij zou kunnen trekken van deeze bondgenooten, kwam eerst als middelaar in de gefchillen tusfchen beiden: vervolgens boodt hij, om partijen te bevredigen, zig tot borg aan voor de Motoualis en beloofde hunne Schatting te zullen betaalen. De Pachas, die dus van hun geld zeekcr waren, namen de aanbieding aan , en Daher meende geen zotten koop gedaan te hebben met  Pierde Hoofdjluk. met zig dus te verzeekeren van "de vriendfchap van een volk, dat tien duizend ruiters op de been kon brengen. Deeze Chek genoot egter de vrugten van zijnen arbeid niet in vrede. Terwijl hij van buiten voor de aanvallen van een naieverigen leenheer te dugten hadt, wierdt zijne magt van binnen gefchokt door inlandfche vijanden , die bijna even gevaarlijk waren. Hij hadt, volgens de flegte gewoonte der Oosterlingen, zijnen kinderen landvoogdijfchappen gegeeven en hen verre van zig geplaatst in landftreeken, die hun onderhoud verfchafcen. Uit deeze fchikking fproot dat die Cheks, weetende dat zij kinderen van eenen grooten Vorst waren , eenen ftaat wilden voeren, die daaraan beantwoordde; hunne vertecringen waren grooter dan hunne inkomften. Zij en hunne dienaars knevelden de onderdaanen; deeze beklaagden zig bij Daher, die dan op hen knorde; de vleijers hiiften beiden partijen aan; men wierdt vijandig, en de oorlog brak tusfchen den vader en de kinderen uit. Dikwijls geraakten de broeders vijanden , en zulks verfchafte wederom ftof tot oorlog. De Chek wierdt daarenboven oud en zijne kinderen, die op eenen gewoonen leeftijd reekenden, haakten naar zijne nalaatenfchap. Hij moest een voornaamften erfgenaam van zijne tijtels en magt nalaaten ; elk kuipte om de voorkeur te hebben , en die kuiperijen veroorzaakten naïever en  ff) Retze door Syrië en Egypte. en oneenigheid. Daher begunftigde door eene bekrompen ftaatkunde de tweedragt; zij kon dat voordeel aanbrengen dat zijn krijgsvolk bezig gehouden en geoefend wierdt; maar, behalven dat dit middel duizend wanorden veroorzaakte, hadt het nog dit nadeel dat 'er de geld - middelen zoo zeer door vtrfpild wierden , dat men zijne toevlugt tot buitengewoone belastingen moest neemen; de tollen wierden verhoogd; de koophandel, te veel bezwaard , verliep. Die burgeroorlogen, eindelijk» deeden den oogst een nadeel, dat in eenen zoo kleinen Maat altoos gevoeld wordt. De Divan van Conflantinopolen zag aan den anderen kant [niet zonder verdriet de grootwording van Daher en de oogmerken, welke die Chek liet blijken , wekten deszelfs bekommering nog meer op. Zij groeiden nog aan door een verzoek, dat hij deedt. Tot hier toe hadt hij zijne domeinen flegts in jaarlijkfche pagt, als pagter, gehouden. Zijnen hoogmoed verveelde deeze tijtel; hij hadt de magt in de daad; hij wilde 'er ook den naam van hebben en hij achtte zulks misfchiennoodzaaklijk om zijne kinderen en onderdaanen meer in bedwang te houden. Hij vroeg dan omtrent het jaar 1768 voor zig en zijnen opvolger eene duurzaame leengift van zijne landvoogdij en verzogt uitgeroepen te mogen worden tot Chek van Acre , Forst der Vorjlen, Bevelhebber van Nazareth , Tabarié , Safad en Chek  Pierde Hoofdjlüh 97 Chek van geheel Galilea. De Porte Mondt allés toe uk vrees en om het geld ; maar deeze ijdele rook maakte haare naiever en boosheid meer en meer gaande. De Porte hadt daarenboven al të herhaalde bezwaaren tegens hem , en fchoon Da Her zijné fchuld bewimpelde, hielden zij egter altoos den haat en de wraakzugt levendig. Zoodanig was het geval van de berngte plondering van de cafavane van Mekka in het jaar 1757. Zestig duizend bedevaartgangers Uitgefchud en door de woestijn verftrooid, een groot getal derzëlve door het zwaard of den honger omgebragt, vrouwen in flavernij Weggevoerd , een buit van den grootflen rijkdom en vooral de heiligfchennis, aan eene godsdienstige verrigting gepleegd, dit alles maakte in het rijk eenen' indruk, dien men nog niet vergeeten is. De Arabiers , die gepionierd hadden, waren DaHers bondgenooten ; hij liet hen binnen Acrè koomen en flondt hun toe hunnen buit daar te vérkoopen. De Porté deedt hem 'er bittere verwijtingen Over; maar hij tragtte zig te verontfchuldigen en het hof te bevredigen door het wit vaandel van den Propheet terug te zenden. Zoodanig was ook de zaak der Malteezer kaapefs. Deeze maakten zedert ehigë jaaren de Syfifche kusten Onveilig en wierdeh, ön-< der eene valfche onzijdige vlag, op de rêe van Acre ontvangen : zij losten daar hunnen buit en verkog- II. Deel. G teö  5>8 Reize door Syrië en Egypte. ten de prijzen, welke zij op de Turken gemaakt hadden. Toen deeze misbruiken bekend wierden, fchreeuwden de Muzulmannen over heiligfchennis. De Porte, 'er van onderrigt zijnde, dreigde. Daher betuigde van de zaak niet te weeten en wapende , om te toonen dat hij zulk eenen jhandel, zoo fchandelijk voor den ftaat en den godsdienst, niet begunftigde, twee galjooten, en zondt dezelve in zee, hun in fchijn beveelende de Malteezers te verjaagen ,* doch het is zeeker dat die galjooten geene vijandlijkheden tegens de Malteezers pleegden, en integendeel dienden om in zee, verre van alle getuigen , gemeenfchap met hun te houden. D aher deedt nog meer, hij gaf voor dat de reede van Haifa ongedekt was ; dat de vijand 'er zig konde nestelen zonder dat hij het beletten konde, en hijverzogt dat de Porte een kasteel zoude bouwen en het op kosten van den Sultan voorzien; men vervulde zijne begeerte; maar enigen tijd daarna deedt hij beflisfen dat het kasteel van geen nut was ; hij flegtte het weder en voerde de metaalen ftukken gefchut van hetzelve naar Acre. Deeze gebeurtenisfen hielden de verbittering en ongerustheid van de Porte levendig. Deeden de hooge ouderdom van Daher haar moed fcheppen, zoo maakten egter de onrustige geest zijner zoonen en de krijgskundige talenten van Ali, den oudften derzelve, haar verlegen; zij vreesde eene on-  Vierde Hoofdfluk. 99 onaf hangliike magt te zullen zien voortduuren, ja 21'g uitbreiden ; doch egter getrouw aan haare gewoone Staatkunde, maakte zij geen gerugt, maar werkte onder de hand; zij zond Capidjis; zij Stookte huislijke oneenigheden en Stelde hem andere tegens , die ten minflen in Staat waren om de vorderingen van het kwaad, dat zij vreesde, te Stuiten. De hardnekkigste onder deeze was die Osman, Pacha van Damaskus, welken wij in den oorlog van Ali-Bek eene voornaame rol hebben zien fpeelen. Hij hadt de gunst van den Divan verworven met de Schatten van Soliman Pacha, wiens Mammeluk hij was, aantewijzen. De perfoonlijke haat, dien hij D aher toedroeg, en zijne bekende rustloosheid van aart noopten de Porte vertrouwen in hem te Stellen ; men befchouwde hem als een tegenwigt, gefchikt om Daher te Stuiten; men benoemde hem dan in het jaar 1760 tot Pacha van Damaskus en, om hem nog te meerder kragt bytezetten. Stelde men zijne twee zooncn tot Pachas van Tripoli en Saide aan ; eindelijk voegde men 'erin het jaar 1765 ook nog Jerufalem en geheel Palestina bij. Osman volgde de inzigten van de Porte wél: reeds van de eerfte jaaren af ontrustede hij Daher; hij verzwaarde de lasten van de landen, welke aan Damaskus behoorden. De Chek deedt tegenftand; de Pacha begon te dreigen , en men zag dat het G 2 ge-  ioo Reize door Syrië en Egypte. gefchil weldra hevig zoude worden. Osman be-» fpiedde het tijdftJp om een flag te doen , die alles in eens ten einde bragt; hij meende het gevonden te hebben en de oorlog begon uittebarflen. De Pacha van Damaskus doet alle jaaren door zijne landvoogdij hetgeen men de ronde noemt (ay om de mirt of belasting op de landen te heffen. Bij die gelegenheid neemt hij altoos eene bende krijgsvolk met zig, fterk genoeg om tot de betaaling te dwingen. Hij bedagt van die omftandrgheid gebruik te maaken en Daher te overvallen; zig dan van eene talrijke bende doende verzeilen nam hij zijnen weg, gelijk gewoonli|k , naar het land van Ndblous. Daher was toen aan den voet van een kasteel, daar hij twee van zijne zoonen belegerde: het gevaar, dat hem dreigde, was nog te grooter, omdat hij op eenen wapenflilfland met den Pacha vertrouwde. Zijn goed geluk redde hem. Op eenen avond , dat hij zulks minst ver-wagtte , koomt hem een Tartaarfche renbode brieven van Conflantinopolen brengen ; Daher opent dezelve en ftaakt terftond alle vijandlijkheden, zendt eenen ruiter aan zijne kinderen en meldt hun dat zij voor hem en drie, die hem verzeilen zullen, het (») Dit gefchiedt in de meeste groote landvoogdijen,, daar de vafallen niet zeer onderdaanig zijn. (i) De Tartaaren dienen in Turkye voor renboden.  Vierde Hovfdftuk. ioi het avond-eeten bereiden, dat hij hun zaaken van het uiterfte gewigt voor hun allen medetedeelen heeft. Het karakter van Daher was wel bekend; men gehoorzaamt; hij koomt op het bepaalde uur; men eet vrolijk ; op het einde van den maaltijd haalt hij zijne brieven te voorfchijn en laat dezelve leezen; zij kwamen van den verfpieder, welken hij te Conftantinopolen onderhieldt en behelsden dat „ de Sultan hem misleid hadt met de laatfte vergif, fenis, welke hij hem hadt gezonden; dat hij tezelf» den tijd een Kat-CherifO) tegens zijn hoofd en „-goederen uitgevaardigd hadt; dat alles beftookcn „ was tusfchen de drie Pachas, Osman en zijne „ zoonen, om hem en zijn gezin te omfingelen „ en uitteroeijen, dat de Pacha met magt van volk „: naar Nablous zou trekken om hem onverhoeds „ te overvallen, enz. " Men kan de verwondering der toehooreren ligt bevatten; aanftonds hieldt men raad : de gevoelens zijn verdeeld; de meeste willen dat men met magt van volk tegens den Pacha optrekke; maar de oudfte van Dahers zoonen , Ali , die eene beroemde nagedagtenis van zijne krijgs- (o) Dat woord, 't welk edele ondertekening zeggen wil, is een veroordeelings-brief, in deeze woorden vervat: Zoo een, Jlaaf van mijne verheven Porte, gaa naar dien, mijn Jlaaf, en breng zijn hoofd aan mijne voeten, of het zal u het uwe kosten. G3  ioi Reize door Syrië en Egypte. krijgsbedrijven in Syrië nagelaaten heeft, vertoonde dat eene legerbende niet ras genoeg daar zijn konde om den Pacha te verrasfchen ; dat hij tijd zoude hebben om zig te dekken; dat men de fchande op zig zoude laaden van den ftilftand van wapenen gefchonden te hebben'-,' dat het eenigst middel was een aanflag te waagen, en dat hij zulks op zig nam. Hij vroeg vijf honderd ruiters ; men kende hem ; men gaf die. Hij vertrekt op het zelfde oogenblik, rukt den gantfchen nagt voort , rust over dag in eene bedekte plaats en maakt den volgenden nagt zulk een fpoed dat hij met het krieken van den dageraat bij den vijand is. De Turken lagen, volgens gewoonte, zonder orde of wagten verftrooid in hunne legerplaats te flaapen ; Ali en zijne ruiters vallen hun met den fabel in de vuist op het lijf, houwen links en regts al wat zij zien ter neder ; de Turken ontwnaken in rumoer , de naam van Ali jaagt hun fchrik aan, alles vlugt in wanorde. De Pacha hadt zelfs den tijd niet om zijnen pels aantedoen ; naauwlijks was hij buiten zijnen tent of Ali kwam 'er in; men maakte zig meester van zij: e geld-kist, zijne chaks, pelfen , pook, nerguil (a~) en, tot overmaat van geluk, van de ver- (a) Perfiaanfche pijp, in eene groote flesch met water ingevoegd, waardoor de rook gezuiverd wordt, eer hij in den mond koomt.  Kierde Hoofdfluk. »«>3 veroordeelings-brief des Sultans. Van dat oogenblik af aan was het openbaare oorlog en men voerde dien, volgens de gewoonte van het land, door ftroperijen en fchermutfelingen, waarin de Turken zelden de overhand hadden. De kosten, welke daarmede henen liepen, putteden weldra de fchatkist van den Pacha uit; om dan in dezelve te voorzien, nam hij zijne toevlugt tot het voornaam middel der Turken. Hij brandfchatte de fteden , dorpen, maatfchappijen en bijzondere perfoonen; al wie in verdenking was geld te bezitten , wierdt ontboden , aangemaand, met ftoküagen gedwongen , geplonderd. Deeze afperfmgen veroorzaakten een opftandt te Ramlê in Paleftina reeds in het eerfte jaar dat hij dë pagt van die plaats hadt; hij fmoorde dien door andere nog haatlijker en moorddaadiger knevelarijen.. Twee jaaren laater , dat is in het jaar 1767, deeden dergelijke behandelingen Gaza opftaan; hij vernieuwde dezelve te Tafa in het jaar 1769 en daar fchondt hij onder andere het regt der volkeren in den perfoon vart den Agent van Venetië, J. DaMiaNi, eenen eerbiedwaardigen grijzaart, dien hij met.vijfhonderd ftokQagen op de voet-zooien liet pijnigen en die niet anders een overfchot van leven kon behouden: dan door van zijn geld en uit de beurzen van alle zijne vrienden eene fom Van bij de zestigduizend livrei bijeentebrengen, welke hij den Pacha G 4 toe-  i©4 Reize door Syrië en Egypte. toetelde. Deeze foort van knevelarijen is in Turkye niet vreemd; doch naardien zij daar egter gemeenlijk niet zoo hevig of algemeen zijn, bragten deeze het volk tot het uiterfte. Men murmureerde aan alle kanten en Paleftina, door de nabuurfchap van Egypte, dat opgedaan was, aangemoedigd, dreigde eenen vreemden befchermer interoepen. Het was in deeze omftandigheden dat Ali- Bek overwinnaar van Mekka en Said, zijne ontwerpen van grootheid naar Syrië wendde. Zijn verbond met Daher, de oorlog , die de Turken tegens de Rusfen bezig hielde, de t'onvredenheid des volks, alles begunftigde zijne eerzugt. Hij gaf dan in hot jaar 1770 een manifest uit, waarin hij verklaarde dat , God zijne wapenen merklijk gezegend hebbende , hij zig verpligt rekende zijne verkregen voordeden tot verligting van het volk aantewenden en de .dwinglandij van Osman in Syrië te beteugelen. Hij liet onmiddelijk eene bende Mammelukken naar Gaza trekken, die Ramlé en Loudd bezetteden. Deeze nabuurfchap verdeelde Ydfa in twee partijfchappen, van welke de eene zig aan de Egyptenaaren wL'de overgeeven ; de andere ontboodt Osman : Osman kwam in haast aangetogen en. legerde zig bij de ftad; den tweeden dag daarna boodfehapte men dat Daher ook kwam aantrekken : Tdfa, zig toen veilig rekenende, floot ajng poorten voor den Pacha; maar in den nagt, ter-ï  Vierde Hoofd/luk. 105 terwijl hij zig gereed maakte om te vlugten , ge* raakte eene bende van zijn volk, die langs de zee geflopen was , daar de muur eindigde, in de ftad en pionderde haar. Des anderendaags verfcheen Daher en, de Turken niet vindende, maakte hij zig, zonder weêrfland te ontmoeten , meester van Tdfa, Kamlé en Loudd, waarin hij bezettingen van zijne partij legde. De zaaken dus bereid zijnde, kwam Mo hambi ad -Bek in de maand February des jaars 1771 met het groot leger in Palestina en begaf zig langs de zee naar den Chek te Acre. Zig daar vereenigd hebbende met twaalf of dertien honderd Motoualis, onder bevel van Nasif, en met vijftien honderd Safadiers, onder bevel van Ali, zoon van Daher, trok hij in de maand April naar Damaskus. Men heeft in het eerfte Deel van dit werk gezien, hoe dat vereenigd leger de zamengevoegde magt der Pachas verfloeg en hoe Mohammad-M, reeds meester van Damaskus en gereed zijnde om het kasteel inteneemen, eensklaps van voorneem en veranderde en weder naar Kairo op weg floeg. Het was bij deeze gelegenheid dat de Staatsdienaar van Daher, Ibrahi'm Sabbar , van Mohammad, in plaats van redehen van zijn gedrag, niet dan bedreigingen ontvangen hebbende , hem, uit naam Van den Chek, eenen brief vol verwijtingen fehreef, die in het vervolg de oorzaak of het voorwendzel G 5 van  ïo5 Reize door Syrië en Egypte. van een nieuw gefchil wierdt. Osman , ondertusfchen , te Damaskus wedergekeerd, begon op nieuw zijne afpersfingen en vijandlijkheden ; zig verbeeldende dat Daher, verplet door den (lag, die hem getroffen hadt, niet op zijne hoede zoude zijn , maakte hij het ontwerp van hem in Acre zelf te overvallen; maar naauwlijks was hij op weg of Ali-Daher en Nasif , van zijnen togt onderrigt, namen voor hem te misleiden; zij vertrekken dan in ftilte van nabij Acre, en verneemende dat hij op den Westlijken oever van het meir Houlé gelegerd is, vallen zij hem met het krieken van den dageraat op het lijf, maaken zig meester van de brug van Takoub, die zij flegt bezet vinden , en vliegen met den fabel in de vuist in zijne legerplaats, in welke zij alles nederhouwen. Het was , gelijk te Nablous, eene algemeene nederlaag; de Turken, aan de landzijde benaauwd wordende, begaven zig naar het meir, in hoop het over te zullen zwemmen ; maar in de drift en wanorde van dit gedrang, waarin de manfchappen en paarden eikanderen op het lijf drongen, hadt de vijand tijd om eene groote menigte van hun te dooden; een ander nog grooter getal fneuvelde in het water en de flijk van het meir. Men meende dat de Pacha dit laatste lot ondergaan hadde; maar hij hadt het geluk van op de fchouderen van twee zwarten, die hem zwemmende overvoerden , te ontkoomen. Ondertus- fchen  Vierde Hoofdjluk. ' 107 fchen hadt de Pacha van Saide , Darouich, zoon van Osman, de Druzen tot zijn belang overgehaald en daar waren vijfden honderd Okkals, onder geleide van ALi-DjAMBALaT, zijne bezetting koomen verfterken. De Emir Yousef aan den anderen kant met vijf en twintig duizend mannen in de valei der Motoualis nedergedaald zijnde, verwoestte alles te vuur en te zwaard. Au-Daher en Nasif, hiervan tijding gekregen hebbende , wendden zig terftond derwaarts. Op den een en twintigften October 1771 viel de flag voor, waarin eene vooruitgerukte bende van vijf honderd Motoualis de Druzen de nederlaag gaf: hunne vlugt vervulde Saide met fchrik, daar zij door de ■Safadiers op de hielen gevolgd wierden. Ai>i,Djambalïit, wanhoopende deftadte zullen kimnen verdedigen, verliet dezelve terftond; zijne Okkals plonderdcn haar in hunnen uittogt; de Motoualis, haar zonder verdedigers vindende, plonderden haar weder op hunne beurt ; eindelijk dceden de opperhoofden, de plondering ophouden en namen dezelve in bezit voor Daher., die eenen Barbaryfchen Deguizlé genaamd en vermaard om zijne dapperheid, tot Motjallam, of Stadvoogd aanftelde. Toen liet de Porte, verfchrikt over de rampen , welke haar troffen en van de Rusfen en van haare ■weêrfpannige onderdaanen , Daher den vrede voor-  lot Relze door Syrië en Egypte. voorflaan op zeer voordeelige voorwaarden. Om hem daarin te doen bewilligen, ontfloeg zij de Pachas van Damaskus, Saide en Tripoli, keurde hun gedrag af en liet den Chek verzoeken zig met haar te bevredigen. Daher , vijf of zes en tagtig jaaren oud , wilde de hand daar toe leenen om zijne dagen in vrede te eindigen; maar zijn Staatsdienaar Ibrahim raadde hem zulks af; hij hoopte dat Ali-Bek den volgenden winter Syrië zoude koomen vermeesteren en dat die Mammeluk een aanmerklijk gedeelte van dat land aan Daher afttaan zoude. Hij zag die toekoomende vergrooting van de magt zijns meesters aan als een middel om zijne bijzondere bezittingen te vermeerderen en nog nieuwe fchatten optehoopen bij die, welke zijne onverzadelijke gierigheid reeds bijeengefchraapt hadt. Door dit fchitterend vooruitzigt misleid, verworp hij de aanbiedingen van de Porte , en maakte zig gereed om den oorlóg met nieuwen ijver voorttèzetten. Zoodanig was de ftaat der zaaken , toen in het daaropvolgend jaar, inde maand February, de opftand- van Mohammed -Bek tegens Ali-Bek uitbrak. Ibrahim vleide zig in het eerst dat dezelve geene gevolgen zoude hebbenmaar weldra kwam de tijding van de verjaaging van Ali en zijne aankomst te Gaza in hoedanigheid van vlugteling en verzoeker , hem anders leeren. Deeze flag wekte den  Vierde Hoofdftuk. 109 den inoed van alle de vijanden van Daher wedeF. op. De partij der Turken in Tdfa nam de gelegenheid waar om het hoofd weder boven te fteeken, Zij eigende zig de goederen toe, welke de kleine vloot van Rodoan ontlaaden hadt, deedt, door eenen Chek van Nablous geholpen, de ftad opftaan en verzette zig tegens den doortogt der Mammeïukken. De omftandigheden wierden des te gevaarlijker omdat men fprak van de aankomst eens groot Turksch legers , omtrent Aleppo verzameld, dat binnen kort verfchijnen zoude. Het fcheen dat Daher zig niet van Acre moeste verwijderen; doch vertrouwende dat zijne gewoone vaardigheid in alles voorzien zoude , trok hij naar Nablous , kastijdde de rebellen in het voorbijgaan en beneden Tdfa Ali- Bek aangetroffen hebbende, bragt hij hem zonder tegenftand te Acre. Na hem ontvangen te hebben op eene wijze gelijk de Arabifche gastvrijheid eischt, trokken zij te zaamen tegens de Turken op, die, onder geleide van zeven Pachas, Saide , in gemeenfchap met de Druzen, belegerden. Daar waren toen op de ree van Haifa Rusfifche fchepen, die, hun voordeel doende met den opftand van Daher, levensmiddelen innamen; de Chek kwam met hun in onderhandeling, en haalde hen, voor de fo:n van zeshonderd beurzen, over om zijne krijgsverrigtingen te onderfteunen. Zijn leger mag in deeze onhandigheid beftaan hebben Uil  uo Reize door Syrië en Egypte. uit vijf of zes duizend Safadifche en Motoualïfche ruiters, bij welke zig de agt honderd Mammelukken van Ali voegden, en omtrent duizend Barbaryfche voetknegten. De Turken daarentegens en de Druzen met malkanderen konden tien duizend ruiters en twintig duizend boeren bedraagen. Naauwlijk» hadden zij den aantogt van den vijand vernoomen, of zij braken de belegering op en begaven zig ten Noorden van de ftad, niet om te vlugten, maar Daher aftewagten en hem (lag te leveren. Het gevegt begon indedaad des anderen daags met meer orde en beleid dan men tot hiertoe gezien hadt. Het Turksch leger breidde zig uit van de zee tot aan den voet van het gebergte en plaatste zig in kleine benden ten naasten bij op eene regte lijn. De Okkah te voet zaten op het ftrand in haagen van nopals (a~) en in kuilen, die zij gegraaven hadden , om eenen uitval uit de ftad te beletten. De ruiters bezetteden de vlakte in vrij verwarde hoopen; omtrent het midden en wat voorwaarts Monden agt Hukken kanon twaalf en vier en twintig ponders, het eenigst gefchut, waarvan men zig tot nog toe in het vlakke veld bediend hadt. Eindelijk aan den voet van het gebergte en op deszelfs helling waren de benden der Druzen, met fnaphaanen ge- wa- (a) Zie D. I. bladz. 5. noot (a).  Vierde Hoofdftuk. m wapend, zonder verfchansfingen en zonder gefchur. Aan de zijde van Daher fchikcen zig de Motoualis en Safadiers op een zoo breed front als hun mogelijk was, en tragteden zoo veel gronds te beflaan als de Turken. Aan den regter vleugel, over welken NdsiF het bevel voerde, waren de Motoualis en de duizend Barbaryfche voetknegten om de Druzifche boeren het hoofd te bieden. De flinker vleugel, onder bevel van Ali-Daher, wierdt zonder onderiteuning regens de Okkals gelaaten , maar men vertrouwde op de Rusfifche fregatten en fchuiten , die gelijklijk met het leger naderden, altoos langs ftrand zeilende. In het midden waren de agt honderd Mammelukken en agter hen AuBek met den ouden Daher, die de zijne nog door zijn voorbeeld en redenen aanmoedigde. Het gevegt begon met de Rusfifche fregatten. Naauwlijks hadden zij enige laagen op de Okkals gelost of zij verlieten hunne post in verwarring; de hoopen ruiters trokken ten naasten bij in een front voorwaarts en kwamen binnen fchoots van het gefchut der Turken. Toen vloogen de Mammelukken , die het denkbeeld , 't welk men van hunne dapperheid hadt, wilden regtveerdigen, met losfen teugel op den vijand in. Hunne ftoutheid verfchrikte de kanonniers , die zigzelve te voet, tusfchen twee gelederen ruiters ziende, zonder verfchansfingen of vofctvolk om hen te onderfteunen , fchie-  Ii2 Reize door Syrië en Egypté. fchielijk vuur gaven en op de vlugt gingen. Dé" Mammelukken, die niet veel door dat vuuren ge* leden hadden, waren in een oogwenk midden onder de kanonnen en vielen onverzaagd op de vijandlijke bendem De wederftand duurde niet lang : dé wanorde verfpreidde zig aan alle kanten, en in die wanorde was ieder een, niet weetende wat hij doen moeste, noch wat 'er rondom hem omginge, door die onzeekerheid meer geneigd om te vlugten dan om te vegten. De Pachas gingen in het eerfte voor en in één oogenblik was het vlugten algemeen.De Druzen, van welke de meeste met weerzin in de zaak der Turken dienden, namen deeze nederlaag waar om den rug te keeren en zig in hun gebergte te begeeven: in minder dan een uur was de vlakte ontruimd. De bondgenooten, zig te vreden houdende met hunne overwinning, vervolgden hen niet in eene ftreek, waarvan de grond moeijelijkef wordt naar maate men naar Bairout nadert ; maar de Rusfifche fregatten gingen , om de Druzen te ftraffen, die ftad befchieten, in welke zij eene landing deeden en drie honderd huizen afbrandden. A li - Bek en Daher, te Acre wedergekeerd zijnde , lieten hunne gedagten gaan om wraak te neemen over den opftand en de kwaade trouw van het volk van Nablous en de inwooneren van Tdfa. Zij verfcheenen reeds in de eerfte dagen van de maand July des jaars 177a voor die ftad. Eerst be-  Vierde Hoofdjluk. beproefden zij de middelen van onderhandeling ; maar de partij der Turken alle voorftellingen verworpen hebbende , moest men geweld gebruiken. Deeze belegering was , eigenlijk gefprooken, flegts eene blokkeering , en men moet zig niet verbeelden dat men in dezelve de in Europa bekende regelen volgde. Al het gefchut beflondt aan wederzijde flegts in enige zwaare ftukken, die op flegte affuiten lagen, kwalijk geplaatst waren en nog flegter beftierd wierden. De aanvallen gefchiedden noch door loopgraaven , noch door mijnen ook moet men bekennen dat deeze middelen niet noodig waren tegens eenen muur zonder gragten , of wallenen die geene dikte hadt. Men fchoot vrij fchielijk eene bres ; maar de ruiters van Daher en AliBek maakten niet veel haast om dezelve te beklimmen , omdat de belegerde den grond van binnen met Iteenen , paaien en kuilen belemmerd hadden. Hun geheele aanval beftondt in fnaphaan-fchooten, die niet veel volks deeden fneuvelen. Dus wierden agt maanden doorgebragc ondanks de onverduldigheid van Ali-Bek , die alleen het bevel over de belegering behouden hadt. Eindelijk gaven de belegerde , van vermoeidheid afgemat en zonder leeftogt zijnde , zig op verdrag over. In de maand February des jaars 1773 ftelde Ali- Bek een Stadvoogd aan voor Daher , welken hij terflond te Acre giüg vinden. Hij vondt hem bezig met de II. Deel. H noo-  ii4 Reize door Syrië en Egypte. noodige toebereidzelen om hem weder in Egypte te brengen en befteedde alle zijne zorgen om die te doen verhaasten. Men wagtte nog flegts eene hulpbende van zes honderd mannen, welke de Rusfen beloofd hadden, toen de onverduldigheid van AliBek hem het befluit deedt neemen van te vertrekken. Daher gebruikte alle drangredenen om hem zijnen togt nog enige dagen te doen uitftellen om den Rusfen tijd te geeven om daar te koomen; doch ziende dat niets hem de uitvoering van zijn befluit konde doen uitftellen , deedt hij hem verzeilen van vijftien honderd ruiters, onder geleide van OtMaN, eenen zijner zoonen. Enige dagen daarna, in de maand April 1763, kwamen de Rusfen met hunne verfterking, die, fchoon zoo groot niet als men gedagt hadt, egter Daher veel fpijt deedt gevoelen dat hij haar nu niet gebruiken kon; doch deeze fpijt was vooral bitter, toen Daher zijnen zoon met zijne ruieers als vlugtelingen zag aankoomen en hunne nederlaag en die van A e 1 - Bek vernam. Hij was 'er te meer door aangedaan omdat hij , in plaats van een magtig bondgenoot te winnen, eenen vijand op den hals kreeg, die te dugten was door zijne haat en werkzaamheid. Dat vooruitzigt was in zijnen ouderdom bedroefd en het {trekt voorzeeker zijn karakter tot eer dat hij *er niet meer door ter nedergeflaagen wierdt; daar kwam ook nog een gelukkig toeval bij zijne fland- vas-  Fier de Hoofdftuk. 115 vastigheid om hem te troosten of hem zijne rampen te doen vergeeten. De Emir Yousef, door eene magtige partij gedwarsboomd, was verpligt geweest den Pacha van Damaskus te hulp te roepen om zig in het bezit van Bairout te handhaven. Hij hadt 'er een gunfteling der Turken, den gewezen Bek Ahmed - el - D jezzar, in geplaatst. Naauwlijks was deeze man met het oppergezag in de ftad bekleed of hij befloot het tot een nieuw middel te gebruiken om zijn geluk te bevorderen; hij begon met zig meester te maaken van vijftig dui zend piasters, die den Vorst toebehoorden, en hij verklaarde openlijk geenen anderen meester te erkennen dan den Sultan; de Emir , verwonderd over deeze trouwloosheid , verzogt te vergeefsch den Pacha van Damaskus om regt. Men keurde het doen van Djezzar af zonder hem evenwel de ftad te doen wedergeeven. Verftoord over deeze weigering ftemde de Emir eindelijk in den algemeenen wensch der Druzen en maakte een verbond met Daher. Het traktaat wierdt gefloten bij Sour. De Chek, verheugd dat hij zulke magtige vrienden aangewonnen hadt, kwam terftond met hun de weêrfpannelingen belegeren. De Rusfifche fregatten, die zedert enigen tijd die zeeën niet verlieten, voegden zig bij de Druzen en namen, voor eene tweede fom van zes honderd beurzen, aan Bairout te befchieten. Deeze dubbele aanval gelukte naar H 3 wensch.  nd Reize door Syrië en Egypte. wensch. Djezzar was, ondanks zijne dappere verdediging, genoodzaakt tot een verdrag te koomen; hij gaf zig aan Daher alleen over en volgr de hem naar Acre, van waar hij kort daarna ontfnapte. De afval der Druzen benam den Turken den moed niet; de Porte, op de kuiperijen, welke zij in Egypte fmeedde , vertrouwende, vatte wederom hoop op dat zij alle haare vijanden nog. overwinnen zoude; zij plaatste Osman weder te Damaskus en gaf hem eene onbepaalde magt over geheel Syrië. Het eerfte gebruik, dat hij 'er vanmaakte, wcs dat hij zes Pachas onder zijn bevel verzamelde; hij geleidde hen door de valei van Bekda naar het dorp Zahlé, met het voorneemen van in het diepst van het gebergte zelf doortedringen. De magt van dat leger en de fnel-heid van deszelfs togt, verfpreidden dan ook indedaad den fchrik en Emir Yousef, altijd blode en befluiteloos, hadt reeds berouw dat hij zig te fchielijk aan de zijde van Daher gevoegd hadt; maar deeze grijzaart, voor de veiligheid zijner bondgenooten waakende, voorzag in derzelver verdediging. Naauwlijks waren de Turken zes dagen aan den voet van het gebergte gelegerd geweest of zij vernamen dat Ali, zoon van Daher, kwam aantrekken om hen te bevegten; daar was niet meer noodig om hen bevreesd te maaken. Te vergeefsch vertoonde men hun dat hij geene vijf honderd ruiters-  Vierde Hoofdfluk. 117 cers bij zig hadt en dat zij meer dan vijf duizend flerk waren; de naam van Ali-Daher boezemde hun zoo veel ontzag in door het denkbeeld, dat zij van- zijne ontembaare kloekmoedigheid hadden, dat die geheel leger in eenen nagt de vlugt nam en den inwooneren van Zahlé zijne legerplaats vol buit en toerustingen ten prooi liet. Het fcheen dat Daher, na deeae laatste overwinning, adem moest haaien en, zonder afgetrokken te worden , zig zoude hebben kunnen bezig houden met de toebereidzelen tot eene verdediging, die dagelijks dringender wierdt; maar de fortuin hadt beflist dat hij geene rust zou genieten tot het eind van zijne loopbaan. Zedert verfcheiden jaaren wierdt hij ook door huislijke onlusten gekweld; het was zelfs alleen door de afwending, die zijne oorlogen maakten , dac hij dezelve kon doen bedaaren. Zijnen kinderen, die reeds oud geworden waren, verveelde het zoo lang op zijne nalaatenfchap te wagten. Behalven die neiging tot opftand, welke 'hen te alle tijden bezield hadt, waren 'er bezwaaren opgekoornen,die denzclven nog gevaarlijker gemaakt hadden, omdat hij nu wettig wierdt. Zedert enige jaaren hadt de Christen Ybrahim , ftaatsdienaar van den Chek, al zijn vertrouwen gewonnen en maakte 'er een fchreeuwend misbruik van om zijne gierigheid te voldoen. Hij durfde niet openlijk de dwïnglandij der Turken oefenen; H 3 maar  n8 Reize door Syrië en Egypte. maar hij verzuimde geen een , zelfs oneerlijk, middel om geld bijeentefchraapen ; hij maakte zig meester van alle de takken van koophandel ; hij alleen verkogt het graan , de katoen en de andere uitgaande waaren ; hij alleen kogt de lakenen, de indigo, de fuiker en de andere inkoomende koopmanfchappen. Bij zulk eene fchraapzugt hadt hij zig ook dikwijls tegens de eisfchen en zelfs tegens de regten der Cheks verzet; zij konden hem dit misbruik van zijne magt niet vergeeven en eiken dag kwamen 'er nieuwe redenen tot klagten op , die nieuwe onlusten baarden. Daher, wiens verftand van zijnen overgrooten ouderdom begon te lijden, gebruikte de regte middelen niet om die te doen bedaaren. Hij noemde zijne kinderen ondankbaare en rebellen; hij vondt geenen getrouwen en belangloozen dienaar dan Ybrahim ; deeze verblindheid diende flegts om den eerbied voor zijnen perfoon te verzwakken en om hunne t'onvredenheid te regtveerdigen. In het jaar 1774 braken de droevige uitwerkzels van dat gedrag uit. Ybrahim hadt, zedert den dood van Ali- Bek, toen hij zag dat de vrees grooter dan de hoop was , zijnen hoogmoed wat vernederd. Hij zag nu niet meer zoo veel zeekerheid dat 'er door den oorlog geld bijeentefchraapen zoude zijn. Zijne bondgenooten, de Rusfen , op welke hij zijn vertrouwen vestigde, begonnen zelve van vrede te lpreeken. Deeze  Vierde HoofdjhiL 119 Deeze redenen bewoogen hem om dien te fluiten; hij handelde 'er over met eenen Capidji, dien de Porte te Acre onderhieldt. Men kwam overeen dat Daher en zijne kinderen de wapenen neder zouden leggen , dat zij het bevelhebberfchap over hun land behouden, en dat zij de paardenftaarten, die het teken 'er van zijn, krijgen zouden; maar men bedong te gelijk dat Saide terug gegeeven zoude worden en dat de Chek de mirt, als voorheen, zoude betaalen. Deeze voorwaarden waren des te meer tegens genoegen van de kinderen van Daher, omdat zij toegeftaan wierden zonder dat zij geraadpleegd waren; zij vonden het fchandelijk weder cijnsbaar te worden; zij waren nog meer te onvreden dat men op niemand hunner den tijtel van hunnen vader hadt laaten overgaan ; zij flonden dan alle op Ali begaf zig naar Palestina en legerde zig te Habroun; Ahmad en S eï d .gingen naar Nablous; Othan naar de Arabieren te Sakr en in deeze oneenigheden wierdt het overig gedeelte van het jaar doorgebragt. Zoo Honden de zaaken, toen in het begin van het jaar 1775 Mohamma dBek in Palestina verfcheen met alle de magt, waarover hij befchikken kon. Gaza, van voorraad ontbloot, durfde geenen tegenfland bieden. Tafa, hoogmoedig van eene rol gefpeeld te hebben in alle de voorgaande onlusten, was ftoutmoediger; derzelver inwooners wapenden zig en het fcheelde weinig H 4 of  120 Relze door Syrië en Egypte. of hunne wederftand hadde de wraak des Mammeluks te leur gefield; maar alles vereenigde zig om Daher te bederven. De Druzen durfden zig niet roeren; de Motoualis waren t' onvreden; Ybrahim riep ieder een te hulp, maar, alzoo hij niemand geldboodt, was 'er niemand, die zig bewoog ; hij gebruikte zelfs de voorzigtigheid niet van de belegerden mondbehoeften te zenden. Zij waren genoodzaakt zig overtegeeven en de weg naar Acre bleef open. Zoo haast men daar de overgaaf van Tafa vernam, nam Ybrahim met Daher de vlugt naar het gebergte van Safad. Ali-Daher, die op de overeenkomst, tusfchen hem en Mohammad -Bek aangegaan, vertrouwde, nam de plaats van zijnen vader in; maar weldra ziende dat hij misleid was, nam hij insgelijks de vlugt en de Mammelukken waren meester te Acre. De gevolgen van deeze omwenteling waren niet gemaklij k te voorzien , toen de onverwagte dood van derzelver veroorzaaker haar eensklaps tot niet deedt vervallen. De aftogt der Egyptenaareri Daher zijn land en zijne ftad vrij gelaaten hebbende, verfcheen hij weldra weer in dezelve; maar de ftorm was op verre na nog niet bedaard; men vernam weldra dat Saide door eene Turkfche vloot onder bevel van den Capitan- Pacha, Hasan, belegerd was. Toen zag men, masr te laat, de trouwloosheid der Porte, die de waakzaamheid van den Chek  Vierde Hoofdfiuk. i2t Chek door vriendfchapsbetooningen hadt in flaap gewiegd , terwijl zij op denzelfden tijd metMohammad-Bek de middelen beraamde om hem te verderven. Het was zedert een jaar, dat zij zig van de Rusfen ontflaagen . hadt , gemakkelijk geweest uit haare beweegingen te voorzien wat zij in haar fchild voerde; doch zulks niet gedaan hebbende , bleef hem nog overig eene pooging te doen om derzelver uitwerkzelen voortekoomen en deeze laatste toevlugt- verzuimde men. D e g n i z l é , in Saide zonder hoop van hulp gebombardeerd, zag zig gedwongen de ftad te ruimen; de Capitan-Pacha begaf zig terftond voor Acre. Toen men den vijand zag, raadflaagde men over de middelen om zig het gevaar te onttrekken, en men geraakte overzulks in een gefchil, welks uitflag het lot van Daher befliste. In eene algemeene raadsvergadering, welke men hieldt, was het gevoelen van Ybrah i m dat men geweld met geweld zoude keeren; hij bragt voor redenen bij dat de Capitan-Pacha niet meer dan drie groote fchcpen bij zig hadt, dat hij hen niet te land konde aantasten, noch zonder gevaar onder het kasteel ten anker blijven liggen; dat men ruiters en Barbaryfche genoeg hadt om eene landing te beletten en dat hij bijna verzeekerd was dat de Turken henen zouden gaan zonder iets te onderneemen. Degnizlé ftemde daarentegens dat men, vrede moest maaken , omdat men , weerftand bie-r H 5 dende,  ia Reize door Syrië en Egypte. dende, flegts den oorlog rekken zoude; hij hieldt ftaande dat het niet redenlijk was het leven van veele braave lieden te waagen , als men een minder duur middel gebruiken konde, dat dat middel geld was; dat hij de geldgierigheid van den Capitan-Pacha genoeg kende om te kunnen verzeekeren dat hij zig zoude laaten omkoopen; dat hij verzeekerd was dat men hem weg zoude zenden en zelfs dat men hem tot eenen vriend zoude maaken, als men hem twee duizend beurzen telde. Dit was juist hetgeen Ybrahim vreesde; ook fchreeuwde hij tegens dit gevoelen en betuigde dat 'er geen medin in de fchatkist was. Daher bevestigde hetgeen hij zeide: „ De Chek heeft gelijk" hernam Degnizlé, „ zijne dienaars weeten van overlang dat zijne edel„ moedigheid zijn geld niet in zijne kisten laat „ mulfen; maar behoort het geld, dat zij van hem ,, hebben, hem niet toe ? En denkt men dan dat ,, wij daar uit geene twee duizend beurzen zullen „ weeten te vinden? " Op dit woord riep Ybrahim, hem in de reden vallende, dat hij de armfle man van de waereld was: ,, Zegde laaghartigfte, " voerde hem Degnizlé vergramd te gemoer. „ Wie onder de Arabieren weet niet dat gij zedert „ veertien jaaren onmeetlijke fchatten ophoopt ? „ Wie weet niet dat gij u van al den handel mees„ ter gemaakt hebt, dat gij alle de landen ver5, koopt , dat gij de foldijen inhoud , dat gij in „ den  Vierde Hoofdfluk. 123 den oorlog tegens Mohammad-M het ge„ heel land van Gaza van graan ontbloot hebt en „ dat de bewooners van Tafa gebrek aan het noo„ dige geleden hebben ? " Hij zou nog meer gezegd hebben , maar de Chek geboodt hem te zwijgen , beweerde dat zijn Staatsdienaar onfchuldig was en befchuldigde hem, Degnizlé, zei ven van nijd en verraad. Degnizlé, verwoed over dit verwijt, begaf zig op het oogenblik uit den raad en, zijne landgenooten, de Barbaryfche, die de voornaamfle bezetting van de plaats uitmaakten, bijeenroepende, verboodt hij hun op den Capitan te fchieten. Daher, beflooten hebbende den aanval aftewagten, liet alles daartoe gereed maaken. De Capitan, des anderendaags het kasteel genaderd zijnde, begon het te befchieten. Daher liet zulks beantwoorden met de Hukken, die onder zijn oog waren ; maar de andere gaven, ondanks zijne herhaalde bevelen , geen vuur. Toen ziende dat hij verraaden was, fleeg hij te paard en de poort, die aan de Noord - zijde in zijne tuinen uitkoomt, uitrijdende, wilde hij het vlakke veld winnen; doch terwijl hij langs de muuren van zijne tuinen reedt, fchoot hem een Barbaryfche met een fnaphaan in de lendenen: hij Hortte van zijn paard; de Barbaryfche omringden terftond zijn lighaam en hieuwen hem het hoofd af; het wierdt aan den Capitan-Pacha gebragr, die het, volgens de gruwelijke gewoonte der  ü4 Reize door Syrië en Egypte. 'der Turken , befchouwde en met Scheldwoorden overlaadde ; hij liet het inzouten, ten einde het naar Conftaminopolen te voeren om den Sultan en het volk tot een fchouwfpel te veritrekken. Zoodanig was het droevig uiteinde van een man, in veele opzigten een beter lot waardig. Syrië heeft in langen tijd geenen landvoogd gezien, die zulk een groot karakter vertoonde. In krijgszaaken bezat niemand meer moed , werkzaamheid , koelzinnigheid en beleid. In Staatkundige zaaken wierdt zijne opregtheid zelfs niet. door zijne eerzugt verminderd. Hij beminde niet dan Stoute en onbedekte middelen; hij hieldt meer van het gevaar van den Strijd dan van de listen der kuiperijen. Het was eerst zedert hij Ybrahim tot Staatsdienaar genoomen hadt dat men eene dubbelhartigheid in zijn gedrag vondt, welke die Christen voorzigtigheid noemde. De bewustheid van zijne regtveerdigheid hadt in zijne ftaaten eene gerustheid ingevoerd, die anders in Turkye onbekend is; zij wierdt niet geStoord door de verfcheidenheid van godsdiensten ; hij hadt in dat Stuk de verdraagzaamheid , of, als men wil, de onverfchilligheid van de Bedouin-Arabieren. Hij hadt ook hunne eenvoudigheid, hunne vooroordeelen, hunne neigingen behouden; zijne tafel verfchilde niet van die eens rijken hoevenaars; de pragt van zijne klederen Strekte zig niet verder uit dan tot enige pelfen, en nooit heeft hij kleinoodien gedraa- gen;  Fier de Hoofdftuk. m$ gen; zijne eenigfte uitgaaven beftonden in merrieen van echt ras, en hij heeft ook enige met twintig duizend livres betaald. Hij was ook een groot beminnaar van de vrouwen; maar hij was tegelijk zoo naieverig op de betaamelijkheid van zeden dat hij de doodftraf hadt uitgefprooken tegens eiken, die in het iïuk van minnehandel op de daad betrapt zou worden en tegens eiken , die eene vrouw zou hoonen; hij wist? eindelijk, dat zoo moeielijk is, eenen middelweg te houden tusfchen de verkwisting en de gierigheid en hij was te gelijk edelmoedig en fpaarzaam. Hoe koomt het dat hij met zulke groote hoedanigheden zijne magt niet meer uitge • breid of bevestigd heeft ? Dit zou de naauwkeurige kennis van zijn bellier gemaklijk kunnen doen verklaaren ; maar het zal genoeg zijn 'er drie voornaamlle oorzaaken van aantewijzen ? I. Dit bellier ontbrak inwendige orde en beginzelen ; om die reden wierden de verbeteringen niet dan langzaam en verward ter uitvoer gebragt. a. Dat hij zoo vroeg zijnen zoonen landvoogdijen toellondt voerde eene menigte wanorden in, die de vorderingen van den landbouw iluiteden, de geldmiddelen uitputteden , de magt verdeelden en zijnen val bereidden. 3. Eene derde oorzaak, eindelijk, die nog meer uitwerkte dan de andere , was de gierigheid van Ybrahim Sabb&r. Die man, het vertrouwen var*  tz6 Reize door Syrië en Egypte. van zijnen heer en de zwakheid van zijne hooge jaaren misbruikende, vervreemde door zijne roofzugc zijne kinderen, zijne dienaaren en zijne bondgenooten van hem. Zijne afpersfingen zelve drukten in de laatfte tijden het volk zoo fterk dat het hetzelve onverfchillig wierdt of het weder onder het juk der Turken kwame. Hij bezat zulk eene vuile fchraapzugt dat hij in het midden der fchatten, die hij ophoopte, niet dan van kaas en olijven leefde; en, om nog meer te fpaaren, hieldt hij zig dikwerf in den winkel der armfte kooplieden op en nam deel aan hun fober maal. Nooit droeg hij anders dan vuile en gefcheurde klederen. Als men dat klein mager eenoogig manneke zag, zou men hem eerder voor een bedelaar aangezien hebben dan voor den Staatsdienaar van een groot land. Door deeze laage handelwijze hadt hij omtrent twintig millioenen fransch geld bijeen gefchraapt, die de Turken naar zig genoomen hebben. Naauwlijks vernam men in Acre den dood van Daher of de algemeene verontwaardiging barstte tegens Ybrahim uit; men vatte hem en leverde hem den Capitan- Pacha over. Geene prooi kon hem aangenaamer zijn. De faam hadt het gerugt van de fchatten van dien man door geheel Turkye verbreid; zij hadden medegewerkt om de gevoeligheid van Mohammad - Bek gaande te maaken ; zij waren de voornaamfte beweegredenen van het gedrag van den  Pierde Hoofdfiuk. 12? den Capitan. Niet zoo haast zag hij zijnen gevangenen of hij haastte zig om van hem te eisfchen dat hij op zoude geeven op welke plaats zijne fchatten verborgen en hoe groot zij waren. Ybrahim ontkende Standvastig derzelver aanwezen. Te vergeefsch gebruikte de Pacha goede woorden , vervolgens bedreigingen , toen pijnigingen ; alles was vrugtloos ; het was door andere onderrigtingen dat hij bij de vaders van het Heilige Land en kij twee Franfche kooplieden verfcheiden kisten ontdekte , zoo groot en zoo vol goud, dat 'er agt mannen vereischt wierden om de voornaamste weg te draagen. Onder dat goud vondt men ook nog verfcheiden kleinoodiën , als paerlen , diamanten en onder andere de kandjar of pook van Ahi-£ek, ■welker greep op meer dan tweemaal honderd duizend livres gefchat wierdt. Dit alles wierdt naar Conflantinopolen gevoerd met Ybrahim, welken men met ketenen belaadde. De Turken, wreed en onverzaadlijk , altijd hoopende meer geld te ontdekken, deeden hem de onmenschlijkfte folteringen aan om hem de bekentenis van dezelve aftewringen ; maar men verzeekert dat hij onwankelbaar de Standvastigheid van zijn karakter Staande hieldt en dat hij' den dood onderging met eene kloekmoedigheid , eene betere zaak waardig. Na den dood van D aher Stelde de Capitan - Pacha D jezzar tot Pacha van Acre en Saide aan en betrouwde hem de zorg  ïü8 Reize door Syrië en Egypte. zorg van den verderen ondergang der weêrfpannige te voltooien. Djezzar, getrouw aan zijnen last, viel hen met list en geweld aan en het gelukte hem zoo wel, dat hij Otman, Seïd en Ahmad dwong zig in zijne handen overtegeeven. Ali alleen weêritonde hem , en hij was het, welken men het meest verlangde in zijne magt te hebben. In het volgend jaar 1776 kwam Ha san weder en belegerde, in gemeenfchap met Djezzar, Ali in Dair - Hanna , eene fterke plaats , eene daglreize van Acre gelegen ; maar hij ontfnapte hun. Om zig uit hunne ongerustheid te redden gebruikten zij een middel, hun karakter waardig. Zij kogten Barbaryfche om, die, voorgeevende dat men hun te Damaskus hun affcheid gegeeven hadt, in de landftreek kwamen, daar Ali gelegerd was. Na hunne gefchiedenis aan zijn volk verhaald te hebben verzogten zij gastvrijheid. Ali , als een Arabier en een man, die nooit laaghartigheid gekend hadt, ontvong hen wel; maar die fchelmen overvielen hem in den nagt, vermoordden hem en kwamen om hunne belooning vraagen zonder egter zijn hoofd magtig te hebben kunnen worden. De Capitan , zig van A l i bevrijd ziende , liet zijne broederen, Seïd, Ahmad en hunne kinderen ombrengen. Otman alleen wierdt in het leven behouden om zijn ongemeen talent van dichtkonsc en naar Conflantinopolen gevoerd. De Barbaryfche Deg-  Vierde HoofdftuL 125* Degnizlé, welken men uit die hoofdftad naar Gaza terugzondt met den tijtel van Gouverneur, ftierf op reis, niet zonder vermoeden van vergif. De Emir Yousef , bevreesd geworden , maakte vrede met Djezzar , en zedert dien tijd heeft Galilea, dat weder in handen der Turken gevallen is , van de magt van Daher niet meer dan een nutloos aandenken overgehouden. II. Deel. I VIJF-  l%9 Reize door Syrië en Egypte. VIJFDE HOOFDSTUK. Verdeeling van Syrië in Landvoogdijen volgens het Turksch beftier. j[^"a dat Sultan Selim I Syrië op de Mammelukken veroverd hadt, ftelde hij daar, gelijk in het overig gedeelte van het rijk , onderkoningen of Pachas (a~) aan , met eene onbepaalde en volftrekte magt bekleed. Om zig van hunne onderwerping te verzeekeren en hun beftier te gemaklijker te maaken, verdeelde hij het land in vijf landvoogdijen of Pachalics , welke verdeeüng nog heden ftand houdt. Die landvoogdijen zijn die van Aleppo, van Tripoli, van Saide, nu onlangs naar Acre overgebragt, van Damaskus en eindelijk van Palestina, welker zetel dan te Gaza, dan te Jerufalem geweest is. De grenzen van deeze landvoogdijen hebben zedert Selim dikwijls veranderingen ondergaan ; maar de algemeene hoofdverdeeling is ten naasten bij dezelfde gebleven. Het zal dienftig zijn een weinig omftandig te fpreeken van de gewigtigfte zaaken in haaren tegenswpordigen toeftand , gelijk derzelver inkomften , voortbrengzelen en aanmerklijke plaatfen. ZES- (a) Het Turksch woord Pacha is uit twee Perfifche woorden zaamengefteid, die naar de letter Onderkoning betekenen.  Zesde Hoofdftuk L<$t ZESDE HOOFDSTUK, Van de Landvoogdij van Aleppo. J3 c Landvoogdij van Aleppo begrijpt de ftreek lands, die zig van den Euphraat tot de Middenlandfche zee uïtftrekt tusfchen twee lijnen, de eene door het gebergte van Skandaroün tot Bir , de andere van Bèles door Marra en de brug van Chogr tot de zee getrokken. Deeze ruimte beflaat grootendeels uit twee vlakten, de vlakte van Antiuchie ten Westen , en die van Alep >o ten Oosten : Het Noordlijk deel en de oever der zee beftaat uit vnj hooge bergen , welke de Ouden aangeduid hebben door de naamen van Amanus en Rhojus. De grond van deeze landvoogdij is over het algemeen vet en Kleiachtig. Het hoog en fterk gras, dat overal na den winter-regen groeit , getuigt van deszelfs vrugtbaarheid; maar dezelve 's 'er bijna vrugtloos ; het grootste gedeelte der landen blijft onbebouwd liggen \ men vindt naauwlijks bebouwde landen irt dèn omtrek der (tedcn en dorpen. De voornaamfte voortbrengzelen zijn tarw , gierst en katoen, die bijzonder in de vlakke landen wasfen. In de gebergten teelt men liever wijngaarden, moerbeziënboomen, olijven en vijgenboomen. De zee-kusI a ten  'ï-3& Reize door Syrië en Egypte. ren worden gebruikt tot het teelen van rook-tabak en het grondgebied van Aleppo tot pimpernooten. De weiden moet men niet rekenen, welke men den dooiende horden van Turkmannen en Kourdes overlaat. In de meeste landvoogdijen is de Pacha, gelijk Zijn tijtel betekent , Onderkoning en algemeene pagter van het land. In die van Aleppo ontbeert hij de laatste bediening. De Porte heeft de pagt aan eenen Mehasfel of ontvanger gegeeven , met welken zij onmiddelijk afrekent. Zij verhuurt hem de pagt niet langer dan voor één jaar. De prijs van de pagt is thans agt honderd beurzen, die een millioen Fransch geld uitmaaken ; maar daar bij koomt nog een babouches - geld (ö), of gefchenk van tagtig of honderd duizend livres , waarmede men de gunst van den Vizir en van de in gunst ftaande Grooten koopt. Voor deeze twee fommen gelds verkrijgt de pagter alle de regten der regeering, namelijk: i. De tollen of inkoomende en uitgaande regten van alle de koopwaaren, die'uit Europa , Indie of Conflantinopolen koomen en van die, welke het land daarregens weder uitlevert. 2. Het pasfage-geld van de kudden , welke de Turkmannen en Kourdes alle jaaren uit Armenië en Diar- O) Babouches zijn Turkfche muilen.  Zesde Hoofdfluk. 13^ Diarbekr aanvoeren om in Syrië te verkoopen. 3. Het vijfde gedeelte van de zoutwerken van Djeboul. 4. Eindelijk, de Mirt of impost op de landen. Deeze artijkelen te zaamen kunnen vijftien of zestien maal honderd duizend livres opbrengen. De Pacha, die van deeze voordeelige pagt ontbloot is, krijgt eene vaste jaarwedde van flegts tagtig duizend piasters-, dat is, tweemaal honderd duizend livres. Men heeft altijd wel geweeten dat die jaargeld niet toereikende is voor zijne uitgaaven; want behalven de krijgsbenden , welke hij op de been moet houden , en het onderhoud der wegen en vestingen, die voor zijne rekening zijn, is hij verpligt groote gefchenken aan de Staatsdienaaren te doen, om zijne plaats te verkrijgen of te behouden; maar de Porte rekent ook de belastingen , welke hij van de Kourdes cn Turkmannen zal trekken, de afpersfingen, welke hij de dorpen en bijzondere perfoonen doen zal en de Pachas blijven niet in gebreken haare oogmerken te vervullen. A b d 1 Pacha, die twaalf of dertien jaaren geleden het bevel voerde, trok in vijftien maanden meer dan vier millioenen livres door alle de gilden van de ambagten, tot de pijpen-fchoonmaakers toe, te brandfehatten. Kortling geleden heeft zig een ander van denzelfden naam om dezelfde knevelarijen doen wegjaagen. De Divan beloonde den eerflen met het* bevelhebberfch:ip over een leger tegens de I 3 Rus-  434 Reize door Syrië en Egypte. Rusfen; maar als deeze arm gebleven is, zal hij als een knevelaar gewurgd worden. Zoo gaat het gemeenlijk toe. De aanstelling van den Pacha is, volgens eene algemeene gewoonte, flegts voor den tijd van drie maanden; maar men verlengt die dikwijls tot zes maanden, en zelfs tot een jaar. Hij is belast met de zorg om de onderdaanen in gehoorzaamheid te houden en om voor de veiligheid van het land te waaken tegens alle in - of buitenlandfche vijanden. Hiertoe onderhoudt hij vijf of zes honderd ruiters en ten naasten bij even zoo veel voetvolk. Hij heeft ook daarenboven het regt om over de jfanisfaaren te befchikken, die eene foort van geregelde land-militie zijn. Naardien wij deezen krijgsstand in geheel Syrië weder ontmoeten zullen, zal het niet ondienstig zijn kortling van deszelfs hoedanigheid te gewaagen. De Janisfaaren zijn in elke landvoogdij een zeker getal geregelde manfehappen, die zig gereed moeten houden om optetrekken, zoo dikwijls men hen oproept. Naardien 'er voorregten en vrijdommen aan deezen tijtel verknogt zijn, zijn 'er veele mededingers om dien te verkrijgen. ■ Wel eer was deeze bende eene krijgstucht onderworpen en moest zig geregeld in de wapenen oefenen; maar de krijgsstand is zedert zestig of tagtig jaaren zoo zeer vervallen, dat 'er geen voetltap van de oude orde meer overblijft.  Zesde Hoofdftuk. 1S5 blijft. Die gewaande foldaaten zijn niet anders meer dan ambagcslieden en boeren, zoo onkundig als andere , maar veel minder gehoorzaam. Als een Pacha zijn gezag misbruikt, zijn zij altijd de eerfte, die den ftandaard van opftand opfteeken. Nog kortling geleden hebben zij A b d i Pacha afgezet en uit Aleppo verjaagd en de Porte heeft eenen anderen moeten zenden ; zij wreekt 'er zig over door de belhamels te laaten wurgen; maar bij de eerfte gelegenheid verkiezen de Janisfaaren zig andere Opperhoofden en de zaaken gaan altoös eenen zelfden gang. De Pachas, zig door deeze land-militie de handen gebonden ziende, hebben het middel aangewend , dat men in diergelijke gevallen gewoon is te gebruiken; zij hebben vreemdelingen tot foldaaten genoomen, die noch vrienden noch maagen in het land hebben: deeze foldaaten zijn tweeërlei, ruiters en voetknegten. De ruiters, welke men alleen voor oorlogs-volk houdt, heeten daarom Daoulé of Deleti en ook Delibaches en Laouend, waarvan wij Levend gemaakt hebben. Hunne wapenen bèftaan in den korten fabel, het piftool, den fnaphaan en de lans. Hun hoofddekzel is eene lange rol van zwarte vilt zonder boorden, negen of tien duimen hoog, zeer ongemaklijk , omdat zij de oogen niet befchaduwt en ligt van hunne kaalgefchoren kruinen afvalt. Hunne zadels zijn op de Engelfche wijze gemaakt van een I 4 enkel  's3^ Reize door Syrië en Egypte. enkel ftuk leder op een houten raam gefpannen; zij zijn glad, maar zij zijn niet te minder ongemakl'jk, omdat zij den ruiter zoo verre van het paard houden dat hij het met zijne beenen niet bellieren kan: in het overige van hunne uitrustjng en kleeding gelijken deeze ruiters naar de Mammelukken, op dit na dat zij zoo goed niet onderhouden worden. Met hunne gefcheurde klederen , geroeste wapenen en paarden van allerleie grootte en hair zou men hen eer voor banditen dan voor foldaaten aanzien. De meeste zijn met het eerfte ambagt begonnen en zijn niet veranderd toen zij het tweede bij de hand vatteden. Bijna alle de ruiters in Syrië zijn Turkmanren, Kourdes of Caramanes, die, na in hun land het ambagt van roovers geoefend te hebben , bij de Pachas fchuilplaats en dienst koomen zoeken. Door het geheele rijk beftaan deeze benden dus uit Itruikroovers , die van de eene plaats naar de andere trekken. Uit gebrek aan krijgstucht behouden zij overal hunne eerfte zeden en zijn de geesfel der velden, welke zij verwoesten, en der boeren, welke zij dikwijls met openbaar geweld pion deren. Het voetvolk is eene bende in alle opzigten nog flegter dan dè voorige. Weleer, werfde men dje onder de inwooneren van het land zelve door presfing; maar zedert vijftig of zestig jaaren zijn de boeren uit de rijken van Tunis, Algiers en Marokko in Syrië en Egypte gekoomen om dat aanzien te  Zesde Hoofdfluk. 13? te zoeken , dat hun in hun vaderland geweigerd wordt. Zij alleen maaken , onder den naam van Magarbé, dat is , mannen uit het Westen , het voetvolk van de Pachas uit, zoo dat door eene wonderlijke verwisfeling de krijgsbenden der Barbaryfche uit Turken, en die der Turken uit Barbaryfche belhan. Men kan niet lugtiger zijn dan die voetknegten •, want al hunne pakkaadje en uitrusting beftaat in een geroesten fnaphaan, een groot mes, een lederen zak , een katoene hemd , een broek , een rood hoedje en fomtijds muilen. Zij ontvangen elke maand eene foldij van vijf piasters of twaalf franfche livres tien pols, waarvan zij zig van wapenen en klederen moeten onderhouden. Voor het overige worden zij op kosten van den Pacha gevoed, hetgeen eene vrij voordeelige bezoldiging uitmaakt; de foldij is tweemaal zoo veel voor de ruiters, welken men daarenboven nog hun paard en het voeder levert, in hoeveelheid van eene maat gehakt ftroo en vijftien ponden gierst 's daags. Deeze krijgsbenden zijn, op de oude Tartaarfche wijze , in bairdks of vendelen verdeeld; elk vendel wordt op tien mannen gerekend , maar zelden, zijn 'er wezenlijk zes; de reden is dat de Agas of hoofdmannen over vendelen met de betaaling der foldaaten belast zijnde, zoo weinige houden als zij kunnen om van de ledige foldijen voordeel te trekken. De opper -Agas zien die misbruiken door de I 5 vin-  Ï3S. Reize door Syrië én Egypte. vingeren, omdat zij in de vrugten deelen; ja zelfs de Pachas laaten zulks toe , en om de foldijen niet vol te betaalen,fluiten zij hunne oogen voor.de plonderingen en tuchtloosheid hunner benden. Door de wanorden van zulk een beftier zijn de meeste landvoogdijen van het rijk bedorven en verwoest. Die van Aleppo is bijzonder in dit geval: op de oude deftar of registers van de imposten Honden meer dan drie duizend en twee honderd dorpen; en thans kan de ontvanger naauwlijks vier honderd derzelve vinden. Die geene onder onze kooplieden , welke twintig jaaren in het land gewoond hebben , hebben het grootst gedeelte van Aleppo zien ontvolken. De reiziger ontmoet 'er aan alle kanten niet dan omgevallen huizen, ingevallen regenbakken en verhaten velden. De landbouwers zijn naar de lieden gevlugt, daar hunne bevolking uitfterft, maar daar ten minden een bijzonder perfoon de roofzugtige handen van de dwinglandij ontfnapt, die zig in de menigte verliest. De plaatfen , die in die landvoogdij enigen aandacht verdienen zijn i. de ftad Aleppo, welke de Arabiers Halab noemen (aj. Deeze ftad is de hoofd- (a^ Deeze is de naam, van welken de oude Aardrijksbefchiïjvers Xalybon gemaakt hebben: de x is hier de Spaanfche jota en het is opmerklijk dat de hedendaagfche Grieken  Zesde Hoofd/luk. 139' hoofdftad van het landfchap en de gewoone ver-' blijfplaats van den Pacha. Zij ligt in de groote vlakte, die zig van den Orontes tot den Euphraat uitftrekr en ten Zuiden niet de woestijn in een loopt. De plaats, daar Aleppo ligt, bezit, behalven het voordeel van eenen vetten vrugtbaaren grond, ook nog dat van eene beek van zoet water , dat nooit uitdroogt: die beek, in breedte vrij gelijk aan de rivier van de Gobelins, koomt van het gebergte Aêntdb en eindigt zes mijlen beneden Aleppo in een moeras, van wilde zwijnen en pelikaanen bewoond. Bij Aleppo zijn de oevers, in plaats van met naakte rotfen, die haaren loop boven beperken, met eene uitneemende aarde bedekt, waarin men tuinen of liever boomgaarden geplant heeft, die in een warm land, en vooral in Turkye, voor alleraangenaamst kunnen doorgaan. De ftad zelve is eene der vermaaklijkfte van Syrië en misi' fchien de zindelijkfte en best bebouwde van het geheele rijk. Van welke zijde men haar nadere, de menigte minarets of torens en witte koepels behaagt aan het oog, dat het bruin en eentoonig gezigt der vlakte nog de Arabifche- M met datzelfde geluid van de jota uitfpreeken, hetgeen duizend dubbelzinnigheden in hunne redenen veroorzaakt, aangezien de Arabiers de jota in eene andere letter hebben.  rï46 Reize door Syrië en Egypte. vlakte moede is. In het middenpunt is een door konst gemaakte berg , van eene drooge graft omringd en met eene vervallen lierkte gekroond. Van daar ziet men plat op de ftad neder en men ontdekt ten Noorden de befneeuwde bergen van Beilan , ten Westen de keten , die den Orontes van de zee fcheidt, terwijl het gezigt ten Zuiden en Oosten zig tot den Euphraat uitftrekt. Dit kasteel hieldt weleer de Arabieren van Omar verfcheiden maanden op, en wierdt niet dan door verraad ingenoomen; maar thans zou het den minften onvoorzienen aanval niet wederftaan kunnen. Zijn dunne Jaage muur zonder fteunzel is vervallen; zijne kleine ouderwetfche toorentjes zijn in geencn beteren ftaat: 'er zijn geene vier ftukken gefchut, die dienen kunnen, zondereen flangftuk van negen voeten lengte, dat men in de belegering van Basra op de Perfen veroverd heeft, uittezonderen ; drie honderd en vijftig Janisfaaren, die het bezetten moesten, zitten in hunne winkels en de Aga vindt 'er naauwlijks huizing om zijn volk in te plaatfen. Het is opmerkenswaardig dat die Aga door de Porte benoemd wordt, die , altoos agterdogtig, de bevelhebberfchappen , zoo veel zij kan , verdeelt. In den omtrek van het kasteel is eene put, die door middel van een onderaardsch kanaal haar water verkrijgt uit eene bron, vijf vierde van eene mijl daar van daan. De omtrek der ftad is als bezaaid met ■ groote  Zesde Hoofd/luk. 141 groote vierkante fteenen, met een fteenen tulband op dezelve, welke tekens van even zoo veele graflieden zijn. De grond is met heuvelen, die bij eene belegering het naderen van de plaats zeer gemaklijk zouden maaken. Zoodanig is onder andere het huis der Dervis, van waar men het kanaal en de beek heilrijken kan. Aleppo verdient dan als oorlogsplaats geene aanmerking , fchoon zij de fleutel van Syrië aan de Noord-zijde is; maar als handelplaats heeft zij een verruklijk aanzien: zij is de llapelplaats van geheel Armenië en Diarbekr ; zij zendt caravanen naar Bagdad en Per/ie; zij heeft gemeenfchap met den Perfifchen zee - boezem en Indie do * Bafra, met Egypte en Mekka door Damaskus , en met Europa door Skandaroun QAkxandrette) en Latakié. De handel gefchiedt daar bijna geheel door mangeling. De voornaamfle artijkelen zijn ongefponnen of gefponnen katoen uit het land, de grove lijnwaaden, welke'er in de dorpen van gemaakt worden, de zijden ftoffen, in de ftad gewerkt, koper, fcheer-haair , geiten-haair, dat uit Natolie koomt , galnooten uit Kourdefian , Indifche waaren , als chdles (a) en neteldoeken, ein- (as. Chdles zijn wo\\e neusdoeken, een el breed en bijna twee ellen lang. De wol van deeze doeken Is zoo fijn en zijdachtig dat men den geheelen neusdoek in beiden handen ver-  142 Reize door Syrië eri Egypte. eindelijk pimpernooten , die het land voortbrengt. De goederen , welke Europa daartegens levert , beflaan in Languedokfche lakenen, cochenille, indigo, fuiker en enige fpecerijen. De Amerikafche k'ffij, fchoon verboden, wordt ter fluik ingevoerd en wordt gebruikt om onder de Mokafche te mengen. Ee Franfchen hebben te Aleppo een Conful en zeven korrptoiren; de Engelfchen en Venetiaanen twee; de Livorneefchen en Hollanders een ; de Keizer heeft 'er in het jaar 1784 een Conful aangefteld en daartoe eenen rijken Joodfchen koopman benoemd, die zig den baard heeft afgefneden om eene monteering en degen te draagen. Rusland heeft onlangs ook eenen aangefteld. Aleppo behoeft in uitgeflrekthtid niet dan voor Conjlantinopolen enKairo, en misfehien Smima, te wijken. Men wil de bevolking op tweemaal honderd duizend zielen rekenen, doch hier omtrent zal men het nooit eens zijn. Wanneer men ondertusfehen aanmerkt dat die ftad niet grooter is dan Names of Marfeille en dat de huizen flegts eene verdieping hebben, zal men veibergen kan: men wil dat men daartoe niet anders gebruikt dan de wol van lammeren, voor den tijd uit 's moeders buik gmoornen; de fiaaiste chdles koomen uit Cachetnire; men vindt 'er van vijftig kroonen tot twaalf honderd livres waardij.  Zesde Hoofdftuk. 143 men rnisfchiën denken dac het genoeg zij dezelve op honderd duizend noofden te Hellen. De inwooners, Mufulmannen en Christenen, worden mee reden voor de befchaafdfte van geheel Turkye gehouden. De Ëuropifche kooplieden genieten in geene andere plaats zoo veel vrijheid en zoo groot een aanzien van den kant van het volk. De lugt van Aïeppo is zeer droog en zeer fcherp maar tegelijk zeer gezond voor alle die niet op de b< -rst zijn aangedaan ; de ftad en haar grondgebied zijn egter eene zonderlinge land-kwaal onderworpen, welke men fchurft of puist van Aleppo noemt; het is indedaad eene puist, die eerst ontftouken en daarna een zweer wordt van de grootte van een nagel. Deeze zweer duurt juist een jaar; zij verfchijnt gemeenlijk op het aangezigt en laat een lidteken na , dat de meeste bewooneren van Aleppo ontfiert. Men wil zelfs dat alle vreemdelingen, welke drie maanden in die ftad verblijven, 'er door aangetast worden; de ondervinding heeft geleerd dat het beste middel is geen een middel aantewenden. Men weet geene oorzaak van die kwaal; maar ik vermoed dat zij uit de hoedanigheid van het water voortfpruit, vermits men dezelve in de nabuurige dorpen , op enige plaatfen in Diarbekr en zelfs in zekere ftreeken bij Damaskus, daar de grond en het vvater dezelfde fchijnen, wedervindt. Ieder een heeft van de duiven van Aleppo gehoord ,  144 Reize door Syrië en Egypte. hourd, die als boden van Alexandrette en Bagdad dienen. Dit feit, dat geen verdigtzel is, heeft zedert dertig of veertig jaaren niet meer plaats, omdat de Kourdifche roovers de duiven fchooten. Om van die postboden gebruik -te maaken nam men duiven , die jongen hadden, en bragt dezelve te paard naar de plaats , van welke men tijding wilde hebben , zorg draagende hun gezigt vrij te laaten. Als de tijdingen aankwamen , bondt ]de correspondent een briefjen aan de poot der duiven vast en liet haar vliegen. De vogel onverduldig om weder bij zijne jongen te zijn, vloog weg als de wind en kwam in tien uuren van Alexandrette, en in twee dagen van Bagdad. Het viel hem te minder moeijelijk om wedertekeeren, omdat hij Aleppo van eenen zeer verren afftand zien kon. Voor het óverige heeft die foort van duiven niets bijzonders in haare ge, daante, behalven aan de neusgaten, die, in plaats van glad en effen, verheven en knobbelig zijn. Dat Aleppo van zoo verre gezien kan worden, doet ook de zee - vogelen naar die ftad koomen, die daar een vrij aardig gezigt opleveren: als men na het middagmaal op de platten der huizen klimt, en doet als of men brood in de hoogte opwierp , vindt men zig welhaast van vogelen omringd , fchoon men te vooren geen eenen zien konde, maar zij zweefden in de hoogte, van waar zij eensklaps nederdaalen om de flukjens brood, welke men  Zesde Hoofd fluit: i^g men vermaak fchepc hun toetevverpen , in de lugc optevangen. Na Aleppo koomt Antiochte, doör de Arabieren Antdkié genaamd, in aanmerking. Die ftad s weleer vermaard door de weelde haarer inwooneren, is thans niet meer dan een vervallen gehugt, welks huizen van klei en riet j en welks enge flijkerigó ftraaten armoede en wanorde vertoonen. Die huizen ftaan' op den Zuidlijken oever van den Orotttes aan het eind van eene oude bnig, die vervalt: zij zijn ten Zuiden gedekt door eenen. berg, langs welken een muur oploopt, die de influitings muur der kruisvaarders was* De ruimte tusfchen de tegenswoordige ftad en dien berg kan twee honderd halve roeden wijd zijn en is bezet met tuinen en puinhoopen-, die niets belangrijks opleveren. Antiochie zoude, ondanks de ruüwheid haarer inwooneren, gefchikter tot eene ftapelplaats voor de Europeanen zijn dan Aleppo. Als men den mond van den Orontes, die zes mijlen beneden dé ftad isdiepte, zou men deeze rivier met trekfchüiten hebben kunnen opvaaren, maar niet met zeilfchepen, gelijk Pococke gewild heeft: haar loop is te fhel. De natuurlijke inwooners, die den naam van 'Orontes niet kennen, noemen haar > om haare fnelheid \ el ddft'(a) i dat (a) Dit is het woord , dat de Griekfche Aardrijksbeschrijvers door Axhs uitgedrukt hebben. IL Deel K  146 Reize door Syrië en Egypte. dat is, de weêrfpannige. Haare breedte is te Aft' tiochie omtrent veertig fchreden; zeven mijlen hooger loopt zij door een meir, dat zeer vischrijk is, vooral in palingen, Men zout elk jaar eene groote menigte in, die egter niet genoegzaam is voor de menigvuldige vasten-dagen der Grieken. Voor het overige weet men te Antiochie niet meer van het bosch van Daphne noch van de wellustige tooneelen, die 'er in voorvielen. De vlakte van Antiochie, fchoon uitneemend van grond, is onbebouwd en den Turkmannen overgelaaten; maar de bergen langs den Orontes , vooral tegens over Serkin , zijn met boomgaarden van vijgen - olijven - moerbezieënboomen en wijngaarden beplant, die, dat in Turkyeeen zeldzaam geval is, in het verband geplant liaan en eene vertooning maaken , onze fchoonfle provintieën waardig. De Macedonifche Koning Seleucus Nicator, die Antiochie grondvestte, hadt ook aan den mond van den Orontes, op den Noordlijken oever, eene zeer llerke ftad gebouwd , die zijnen naam droeg. Thans is 'er geen huis meer van overig: men ziet 'er flegts puinhoopen en tekenen van arbeid in de nabijgelegen rots , welke bewijzen dat die plaats weleer zeer zorgvuldig bebouwd was. Men ziet ook in de zee de tekenen van twee voormuuren van gewezen hoofden , die eene oude haven , nu voor altoos vervuld, aanwijzen. De bewooners koo-  Zesde Hoofdfluk. koomen 'er visfchen en noemen de plaats Souatdié. Van daar Noordwaarts op is de zee-oever doof eene keten hooge bergen bezoomd, welke de oude Aardrijksbeschrijvers met den naam van Rhofus benoemen: die naam, welke uit het Syrisch ontleend moet zijn geweest, beftaat nog in dien van Rdsel-Kanzir of fVild-zwijns-kaap , die den hoek van dien oever maakt. De golf, die Noord-Oostlijk inloopt, is niet aanmerklijk dan door de ftad Alexandrette of Skandaroun, waarnaar zij den naam draagt. Deeze ftad, aan de zee gelegen, is, eigenlijk gefprooken , flegts een gehugt zonder muuren, daar meer graflieden dan huizen ftaan, en die haar zwak aanwezen flegts aan de ree, die zij bcftrijkt, verfchuldigd is. Deeze reede is de eenigfte van geheel Syrië, daar de ankers der Schepen vast in den grond houden zonder dat de kabels afgeveild worden ; doch zij heeft voor het overige zoo veele en zwaare gebreken dat men wel fterk door den nood moet gedrongen zijn om van dezelve gebruik te maaken. Vooreerst wordt zij des winters door eenen plaatslijken wind gekweld, door onze zee-lieden le ra* guier, de af/lijter, genoemd, die, als een ftroom van de befneeuwde toppen der bergen vallende, de fchepen geheele mijlen op hunne ankers afdrijft. 2. Als de fneeuw de keten bergen, die den zeeboezem omringt, is begonnen te bedekken» koo* K a men  148 Reize door Syrië en Egypte. men 'er hardnekkige winden af, die de fchepen fomtijds drie of vier maanden terug houden, zonder 'er in te kunnen koomen. 3. De weg van Alexandrette naar Aleppo door de vlakte is onveilig door de Kourdtfche roovers , die zig in de nabuurige rotfen ophouden en die gewapenderhand tde fterklte caravanen pionderen. 4. Eene andere reden r gewigtiger dan alle de voorige, is de ongezondheid van de lugt van Alexandrette y die tot eenen hoogen graad genegen is. Men kan verzeekeren dat elk jaar het derde gedeelte van het fcheepsvolk, dat 'er den zomer doorbrengt, weggefleept wordt: men heeft 'er fomtijds fchepen gezien, die in twee maanden verblijfs volkoomen uitftierven. Het ongezond jaargetijde is vooral van Mey tot het eind van September; de aart van die ziekte is eene tusfchenpoozende koorts van de ergfte foort,* zij gaat verzeld van verltoppingen in de lever , die in eene waterzugt uitloopen. De fteden Tripoli, Acre en Lameca op het eiland Cyprus zijn daaraan ook onderhevig, fchoon in eenen minderen graad. Op alle deeze plaatfen zijn dezelfde plaats- (o) De plaats, welke zij hewoonen, koomt naauwkeurig overeen met het kasteel van Gyndarus, dat reeds ten tijde van Strabo een roofnest was.  Zesde Hoofdftuk. 149 plaatslijke omftandigheden , die hetzelfde beginzel van deeze befmetlijke ziekte aan de hand geeven^ het zijn overal nabuurige moerasfen, Slaande wateren en gevolglijk befmetlijke uitwaasfemingen, aan welke men dezelve moet toefchrijven: Om volkoomen te bewijzen dat deeze de waare oorzaaken zijn, moet men aanmerken dat de befmetting geene plaats heeft in jaaren , als het niet geregend heeft. Ongelukkig is Alexandrette veroordeeld om/er nooit geheel vrij van te zijn ; want de vlakte , in welke die itad ligt, is zoo laag en gelijk (a") dat de beeken 'er niet vlieten en niet tot de zee. kunnen koomen. Als de winter-regen dezelve doet opzwellen , belet de zee, die ook door Stormen opgezet is, haar van zig te ontlasten; dan moet het water zig over de vlakte verfpreiden en vormt daar mciren: De zomer koomt; het water bederft door de warmte en daar rijzen dampen uit op, zoo bedorven als derzelver oorfprong. Zij kunnen niet verdwijnen, omdat de bergen, die den zee - boezem als een wal omringen , zulks beletten en omdat de opening naar het Westen is, de ongezondste Streek, als (o) Deczc vlakte , die zig de breedte van eene mijl aan den voet van het gebergte uitftrekt, is gevormd van de aarde , welke de ftroomen en de regen door verloop van tiji Yan die bergen hebben doen afftorten. K 3  \$o Reize dpor Syrië en Egypte. als zij in de zee uitkoomr. De werken , die 'er gedaan zouden, moeten worden, zouden ontzagchelijk groot zijn en nog niet toereikende, zij zijn onmogelijk uittevoeren onder eene regeering als die der Porte, Enige jaaren geleden wilden de kooplieden van Aleppo , verdriet krijgende in zoo veele ongemakken, Alexandrette verlasten en hunne ftapelplaats naar Latakié verleggen ; Zij deeden den Pacha van Tripoli den voorfiag van de haven op hunne kosten in ftaat te laaten brengen , zoo hij bun vrijdom van alle regten voor tien jaaren vergunnen wilde. Om hem daar toe overtehaalen ftelde hun zendeling hem voor welk voordeel 'er in Vervolg van tijd voor het geheel land uit Zonde fpruiten : Wat kan mij het vervolg van tijd fcheelen ,? antwoordde de Pacha, gisteren was ik te Marach, morgen zal ik misfehien te Deded zijn; waarom zou ik mij van het tegenswoordige , dat Zeekeris, berooven om een toekomende, waarop ik niet hoopen kan ? De Franken faétoors zijn dan te Skandaroun moeten blijven. Zij zijn drie in getal, . te weeten twee voor de Franfchen en een voor de Engelfchen en Venetiaanen. De eenigfte bezienswaardige zaak , waarop zij de vreemdelingen onthaalen kunnen , beftaat in zes of zeven marmeren graftombes, uit Engeland gekoomen, waarop men leest; hier rust deeze of die, in den bloei zijner faaren door de noodlottige uitwerkzelen yan eene 4*  Zesde Hoofdfiuk. 151 befmetlijke Ittgt weggerukt. Dit gezigt is des te droeviger, omdat het kwijnend voorkoomen , het geel vel, de ringen onder de oogen en de waterzugtige buik van de geene, die u dezelve verwonen, voor hun hetzelfde lot doen vreezen. Het is waar dat zij een hulpmiddel hebben aan het dorp Bailan, daar de zuivere lugt en het vlietend water de zieken herftellen. Dat dorp , in het gebergte drie mijlen van Alexandrette gelegen, op den weg van Aleppo, heeft een zeer fchilderachtig aanzien. Het ligt onder hooge fteilten, in eene enge, diepe valei, uit welke men als door eene buis op den zeeboezem ziet. De huizen, die op de fteile helling der twee bergen Haan, zijn zoodanig gefchikt, dat de platten van de bencdenfte de bovenfie tot ftraaten en plaatfen dienen, In den winter vormen zig aan alle kanten watervallen, welker geruis het gehoor verdooft en die door hun zwaar geweld fomtijds Hukken rots afbreeken en huizen omverre werpen. Dat jaargetijde is 'er zeer koud; maar de zomer is 'er alleraangenaamst. De inwooners, die niet dan Turksch fpreeken, leeven van voortbrengzelen van hunne geiten, buffels en van enige tuinen, welke zij beteelen. De Aga heeft zig, zedert enige jaaren, meester gemaakt van den tol van Alexandrette, en leeft bijna onafhanglijk van den Pacha van Aleppo \ het rijk is vol van diergelijke K 4 weêr-  !5a Reize door Syrië en Egypte. weérfpannefingen , die dikwijls in het gerust bezit van hunne overweldigde magt llerven. Op den weg van Alexandrette naar Aleppo, aau de laatste vernagtpkats eer men aan die ftad koomt B-het dorp Martaouén, bij de Turken en Franken vermaard wegens de gewoonte, welke de inwooners hebben, van hunne vrouwen en dogters om enige ftukken geld te Ieenen, Deeze fchandelijke handel van welken alle de Arabifche volkeren een afgrijzen hebben, koomt mij voor zijnen oorfbrcng vcrfchuldigd te zijn aan het een of ander godsdienftig gebruik, hetzij het tot den ouden eerdienst aan Venus ppkhmme, hetzij het'fpruite uit de gemeenfehap van vrouwen, bij de Anfarié in zwang, m We]ke de inwooners van Martaoudn behooren. Onze Franken beweeren dat hunne vrouwen fraai zijn • maar het is waarfchijniijk dat de omhoudin* geduu' rende de zee-reis en de ijdelheid van op haare gunften te kunnen boogen alle haare verdienden uitmaaken; want haar uitwendig voorkoomen kondigt met dan de walglijke onreinheid der armoede aan In de bergen , die de Landvoogdij van Aleppo ten Noorden begrenzen , maak? men gewag. van Klés. en Aèntdb als van twee aanmerklijke dorpen. Zy worden door Armenifche Christenen , Keurdes en Mufulmannen bewoond, die, ondanks hunne yerfcheidenheidv3ngodsdienilen, in goede vriend- fchap,  Zesde Hoofdfluk. 135 fchap leeven , dat hun het voordeel geeft van den Pachas te kunnen weêrftaan, welke zij dikwerf getrotfeerd hebben, en van vrij gerust van de voort, brengzelen van hunne kudden, hunne bijen en enige akkers graanen en tabak te kunnen leeven. Twee dagreizens ten Noord-Oosten van Aleppo ligt het vlek Mambedj, weleer vermaard onderden naam van Bambyce en Hterapolis (a~). Daar is geen voetfhrp meer te vinden van den tempel van die groote Godin, welker eerdienst Lucianus ons befchreven heeft. Het eenigst aanmerklijk gedenkftuk is een onderaardsch kanaal, door welk het water van het gebergte, dat ten Noorden ligt, eene ruimte van vier mijlen geleid wordt. Deeze gehecle ftreek was weleer vol van zoodanige waterleidingen : de Asfyriers, de Perfen en Meden hadden het zig tot eenen godsdienstpligt gemaakt water in de woestijn te brengen, om daar, volgens de lesfen van Zoroaster, de beginzelen van het leven en dm overvloed te vermenigvuldigen ; ook vindt men op elke fchrede groote voetftappen van eene oude bevolking. Langs den geheelen weg van Aleppo naar Hama ziet men niet dan puinhoopcn van oude dorpen, ingezonken regenbakken en over- blijf- (a) De naam van Hiiraplis is ook nog in wezen in een «nder dorp aan den Euphraat., Téraboolos genoemd. K 5 «te  154 Reize door Syrië en Egypte. blijfzelen van fterkten en zelfs van tempelen. Ik heb voornamelijk gelet op eene menigte van eironde en ronde heuvelen, welke , naardien zij uit opgehoopte aarde bellaan en afgezonderd uit die effene vlakte oprijzen , voorzeeker door menfchen han- , den gemaakt zijn. Men kan zig een denkbeeld vormen van den arbeid, dien zij moeten gekost hebben , uit de afmeeting van dat van Kan - Chaikoun, welke ik bevonden heb zeven honderd en twintig fchreden, dat is, veertien honderd voeten in den omtrek te hebben en honderd voeten hoog te zijn. Die heuvels, bijna van mijl tot mijl gezaaid , zijn alle bezet met overblijfzelen van fchans.fen en ongetwijfeld ook van aanbiddings-plaatfen, volgens het zoo bekend oud gebruik van op de hooge plaatfen te gaan bidden. Ook fchrijven de inwooners bij overlevering alle deeze werken aan de engekvigen toe. Thans vindt men, in plaatfe van de bebouwing , welke een diergelijke ftaat onder ftelt, niet dan onbebouwd en verlaaten liggende landen; egter is de grond van goede hoedanigheid , en het weinige graan , katoen en Turksch koren, dat men 'er zaait, daagt naar wensch; doch deeze geheele grensfcheiding van de woestijn is van bronnen en ftroomend water ontbloot ; de putten leveren niet dan brak en de winter - regen , waarop alle de hoop der inwooneren gegrond is , blijft fomtijds weg. IN iets is dan ook akeliger dan die ver-  'Zesde Hoofdftuk. 155 verzengde en zandige velden zonder boomen of groenten; niets ellendiger dan het gezigt van de hutten van aarde en iïroo, die de dorpen uitmaaken; niets armoediger dan de boeren, die aan het dubbel ongemak van de knevelarijen der Turken en de ftrooperijen der Bedouins {taan blootgefteld. De ftammen, die in die ilreeken zig legeren, noemen zig de Motoualis; het zijn de magtigite en rijkfte der Arabieren , omdat zij enig land bebouwen en deelen in de vervoering van de caravanen, die van Aleppo hetzij na Basra, hetzij naar Damaskus, hetzij door Hama naar Tripoli trekken. ZE-  Reize door Syrië en Egypte. ZEVENDE HOOFDSTUK. Van de Landvoogdij van Tripoli. 33e Landvoogdij van Tripoli begrijpt het land langs deMiddenlandfcheZee van Latakiê tot Narheï-Kelb, en heeft tot grensfcheiding ten Westen dien ffroorn en de keten - bergen boven den Orontes. Het grootst gedeelte van deeze Landvoogdij is bergachtig ; alleen de zee - kust tusfchen Tripoli en Latakiê is vlak land. De menigvuldige beeken , door hetzelve vloeijende , verfchaffen groote middelen tot vrugtbaarheid; doch ondanks dit voordeel is die vlakte veel minder bebouwd dan het gebergte, zonder den Libanon uittezonderen , hoe zeer hij met rotfen en dennen bezet is. De voornaamste voortbrengzels zijn tarw , gierst en katoen. De grond van Latakiê wordt bij voorkeur gebruikt tot het teelen van rook - tabak en olijvenboomen, terwijl het land van den Libanon en Kesraouan liever beteeld wordt met witte moerbezieënboomen en wijngaarden. De bevolking beftaat uit verfchillende geflagten en godsdienflen. Van den Libanon tot boven Latakiê worden de bergen bewoond door de Anfarié, van welke ik gefprooken heb; de Libanon en Kesraouan  Zevende Hwfdfluk. f$f. ram dn zijn bij uitfluicing bewoond door de Maroniten. De kusten en fteden, eindelijk, hebben tot bewooneren fcheurmaakende Grieken en Latijnen , Turken en afftammelingen der Arabieren. De Pacha van Tripoli geniet alle de regten van zijn ampt. Hij is meester en van het krijgs- en van het finantie - wezen; hij bezit zijne landvoogdij als eene pagt, welke de Porte flegts voor een jaar aan hemwerpagt; de prijs is zeven honderd en vijftig, beurzen , die negen honderd en zeven en dertig duizend vijf honderd franfche livres uitmaaken; maar hij is daarenboven verpligt de caravane van Mekka van nieuwe leeftogt te voorzien, dat in korén, gierst, rijst en andere levensmiddelen beftaat, welker onkosten op nog zeven honderd en vijftig beurzen berekend worden. Hij moet zelf in perfoon deeze lading in de woestijn den bedevaartgangeren te gemoet brengen. Hij Vindt zijn uitgefchoten geld uit de mirt > uit de tollen, uit hetgeen hij weêr verpagt bij de Anfariés en in Kesraouan, en eindelijk uit de voorkoomende afpersfingen of knevelarijen , en al ware dit laatste zijn eenigst voordeel , zou het nog aanmerklijk wezenHij onderhoudt omtrent vijf honderd ruiters, in eenen zoo flegten ftaat als die van Aleppo en enige Barbaryfche muskettiers. Ds Pacha van Tripoli heeft altoos wel gewenscht in het land der Anfariés en der Maroniten de  Reize door Syrië en Egypte. de lasten zelf te heffen; maar naardien deeze volkeren zig altoos met geweld tegens het intrekken der Turken in hunne gebergten verzet hebben, is hij genoodzaakt geweest de inzameling der fchatting aan onder-pagters te vertrouwen, die den inwooneren aangenaam waren. Hunne pagt is, als de Zijne, flegts voor een jaar; hij verpagt die aan den meestbiedenden bij opveiling, 't welk een naiever verwekt onder de rijke, die hem altoos middelen aan de hand geeft om onder de cijnsbaare natie on* eenigheden te ftooken ofte onderhouden: het is dezelfde wijze van beftier, welke ons de gefchiedenis vertoont bij de oude Perfen en Asfyriers , welke ook van alle tijden in het Oosten fchijnt plaats gehad te hebben. De pagt van de Anfariés is thans verdeeld tusfchen drie Opperhoofden of Mokaddamin : die der Maroniten is in handen van den Emir Yousef , die 'er dertig beurzen voor betaalt, dat is, zeven en dertig duizend vijf honderd Franfche livres. De aanmerklijke plaatlèn van deeze Landvoogdij zijn: i. Tripoli (^a), in het Arabisch Tardbolos■', de («) Grleksch woord , dat drie fleden betekent, omdat op die plaats de vereeniging was van drie volkplantingen, dooi-Sidon, Tyr en Arad uitgezonden, welke zig zoo digt bij eikanderen nederzetteden dat zij welhaast maar eene ftad uitmaakten.  Zevende Hoofdjluk. 159 de verblijfplaats van den Pacha, gelegen aan de rivier Kadicha\ een klein vierde mijls van haaren mond. De ftad ligc vlak aan den voet van den Libanon, die baar overziet en haar ten Oosten, Zuiden , en zelfs een weinig ten Noorden aan de Westzijde, met zijne takken omfingelt. Zij is van de zee gefcheiden door eene kleine driehoekige vlakte van eene halve mijl, aan welker punt het dorp^ligt, daar de fchepen aankoomen. De Franken noemen dat dorp la marine (_a) de zee -plaats, naar den algemeenen naam, die plaatfen in de Levant eigen. Daar is geene haven , maar flegts eene ree, die zig tusfchen het ftrand en de klippen uitftrekt, welke laatste konijnen - en duiven -eilanden genaamd worden. De grond is rotsfteen; de fchepen blijven 'er niet gaarne lang liggen , omdat de anker-kabels ras afgefletcn worden en ook omdat men 'er voor den Noord-Westen wind bloot ligt, die op die geheele kust gewoonlijk en geweldig waait. Ten tijde van de Franken wierdt die ree doot torens verdedigd , van welke men van den mond der rivier tot de ma*rine'nog zeven overig vindt. Zij zijn hecht gebouwd, maar dienen thans alleen den roofvogelen om in te nestelen. De (a) Die aanleg - plaatfen aan zee noemden de Ouden maïoumas.  i6o Reize door Syrië en Egypte. De geheele omtrek van Tripoli is met boomgaar* den beplant, waarin de nopal of cochenille-boom zonder konst overvloedig wast, en in welke men den witten moerbezieënboom om de zijde, en de granaat- oranjen-en limoen-boomen om de vrugten, die allerfchoonst zijn, teelt. Maar die plaat' fen, fchoon aangenaam voor het gezigt , zijn ongezond ; elk jaar heerfchen 'er van July tot September befmetlijke koortfen , gelijk te Skandaroun en op Cyprus; zij zijn toetefchrijven aan de overliroomingen , welke men in de tuinen maakt om de moerbezieënboomen te bevogtigen en hun de noodige kragt te geeven om hunne tweede bladeren te geeven. Daarenboven kan de lugt, alzoo de ftad flegts tegens het Westen open, ligt, niet vrij in dezelve omloopen en men gevoelt 'er eene geftadige afmatting, die maakt dat men, al is men gezond, zig even zoo bevindt als kwame men uit eene ziekte (a)> De (a) Men heeft mij zedert mijne terugkomst in Frankrj'k gefchreven dat 'er in de lente van het jaar 1785 eene befmetlijke ziekte geheerscht heeft,' die Tripoli en Kesraoudn ontvolkte; zij beftondt in eene hevige koorts, met blauwachtige vlekken verzeld, hetgeen heeft doen vermoeden dat 'er een weinig pest onder liep. Men heeft de zonderlinge waarneeming gedaan dat zij de Mufulmannen weinig aantastte , maar vooral de Christenen overviel , waaruit men befluiten moet dat zij eene uitwerking was van hetflegt voedzel cn hunne flegte leefregel geduurende hunne vasten.  Zevende Hoofdfluk. i6s De lugt is aan de zee-plaats gezonder, fchoon vogtiger, zeekerlijk om reden dat zij daar vrij is cn door lugt-ftroomen vernieuwd wordt : zij is nog gezonder op de eilanden en, als de plaats in handen van eene waakzaame regeering ware , zoude men al het volk daar henen moeten lokken. Om het daar nedertezetten zou niet meer kosten dan het maaken van waterleidingen tot aan de dorpen, welke waterleidingen 'er weleer fchijnen geweest te zijn; Ik moet ook nog aanmerken dat het Zuidlijk ftrand van de kleine vlakte vol is van tekenen van bewooning , gebrcoken kolommen , in den grond of in het zee-zand begraaven. De Franken gebruikten veele derzelve in het bouwen hunner muuren, daar' men dezelve nog op de dwarsmuuren ziet liggen. De handel van Tripoli beftaat bijna geheel in vrij ruuwe zijde, van welke men zig tot de galon-nen bedient. Men merkt op dat zij van jaar tot jaar in hoedanigheid vermindert; dereden, Welkë verfiandige lieden daarvan geeven, is dat de moerbezieënboomen zoo zeer afgenoomen zijn dat 'er' bijna geene andere meer zijn dan met holle ftammem Een vreemdeling vraagt terftond : -Waarom plant men geene andere ? Maar men antwoordt hem: Dat is een Europisch gezegde : Hier plant mèri niets, omdat, als iemand bouwt of plant, de Pacha: zegt ■ die man heeft geld; dan ontbiedt hij hem' ért eischt penningen: ontkent hij die te bezitten, dart II, Deel L kftj'g  i6*2 Reize door Syrië en Egypte.^ krijgt hij/lok/lagen; geeft hij, dan krijgt hij 'er evenwel om nog meer van hem te hebben. Niet dat de Tripolitaanen zoo verdraagzaam zijn ; men befchouwt hen integendeel als een weêrfpannig volk. Hun tijtel van Janisfaaren en de groene tulbant , welke zij draagcn, terwijl zij zig den naam van Cherifs toeëigencn en, geeven hun dien geest van weêrfpannigheid. Tien of twaalf jaaren geleden deeden de knevelarijen van eenen Pacha hen geduld verliezen; zij verjoegen hem en hielden zig agt maanden in onafhanglijkheid;maar de Porte zondt eenen man, in haare fchool uitgeleerd, die hen door beloften , eeden , vergiffenis-fchenkingen enz. tot bedaaren bragt, hen uit malkanderen deedt gaan en eindigde met agt honderd hunner op eenen dag te vermoorden : men ziet hunne hoofden nog in een kelder bij Kadicha: zoo regeeren de Turken ! De handel van Tripoli is alleen in handen der Franfche. Zij hebben 'er eenen conful en drie comptoiren. Zij voeren de zijden en enige fponfen uit, welke men op de rede vischt; zij betaalen die met lakenen, cochenille, fuiker en Amerikaanfche koffij ; maar deeze koopftad moet, zoo in den in - als uitvoer, voor haaren onderdaan Latakiê wijken. De tegenswoordige ftad Latakiê, weleer door Seleucus Nicator géftigt , onder den naam van Laodikea , ligt aan het grondftuk en op den Zuidlijken oever van eene land-tong, die eene halve  Zevende Hoofdftuk. 163; halve mijl in zee uitfteekr. Haare haven is, even als alle de andere van die kust, eenefoort van perk, met eene moelje omringd, die eenen zeer naauwen ingang heeft. Zij zou vijf en twintig of dertig fchepen kunnen bevatten; maar de Turken hebben haar zoo laaten vervullen dat vier fchepen eikanderen in dezelve reeds hinderen; daar kunnen zelfs geene fchepen vlotten, die onder de vier honderd tonnen groot zijn en daar gaat zelden een jaar om dat niet het een of ander bij den ingang ftrandt. Ondanks dit ongemak drijft egter Latakiê eenen zeer zwaaren handel ; hij beftaat vooral in rooktabak, van welken zij jaarlijks meer dan twintig laadingen naar Damiate affcheept. Zij ontvangt van daar rijst, die zij in Opper-Syrië vermangelt voor katoen en olie. Ten tijde van Strabo voerde zij, in plaats van tabak, eene groote hoeveelheid van den beroemden wijn, die haare heuvelen voortbragten , uit, die over Alexandrie in Egypte gevoerd wierdt. Wie wonnen bij dit verfchil in genietingen , de oude of de laatere ? Men moet niet van Tripoli of Latakiê als van oorlogslieden fpreeken. Beiden zijn zonder gefchut, zonder muuren , zonder foldaaten ; een zee - roover zou haar inneemen. Men rekent dat de bevolking van elke deezcr twee fteden omtrent vier of vijfduizend zielen bedraagt. Op de kust, tusfchen die twee fteden, vindt L % men.  164 Reize door Syrië en Egypte. men verfcheiden bewoonde dorpen, die weleer fterke fteden waren : Zoodanige zijn Djebilé, de fteile plaats van Merkab , Tartoufa enz. ; maar men vindt nog meer plaatfen , die flegts half verdwenen voetflappen van eene oude bewooning vertoonen. Onder deeze moet men de rots, of, als men wil, het eiland Rouad, weleer eene magtige ftad en een gemeenebest onder den naam van Aradus, onderfcheiden. Daar is geen muur meer overig van die menigte huizen, die , volgens het verhaal van Strabo , met meer verdiepingen gebouwd waren dan Rome zelf. De vrijheid, welke de inwooners genooten , hadt daar eene ontzagchelijke volkrijkheid veroorzaakt; het volk vondt zijn onderhoud in den zee-handel, de konftcn en handwerken. Tegenswoordig is het eiland vlak en verwoest en de overlevering heeft zelfs niet eens in den omtrek van hetzelve het geheugen bewaard van eene zoet water bron, welke de Aradiers op den grond der zee ontdekt hadden en uit welke zij in tijd van oorlog, het zoet water haalden door middel van eene looden klok, met eene lederen buis aan haaren bodem. Ten Zuiden van Tripoli is het land van Kesraouan , dat zig van Nahr - el-Kelb door den Libanon tot Tripoli zelf uitftrekt. Djebail, weleer Boublos is de aanmerklijkfte ftad in die ftreek ; zij bevat egter niet meer dan zes duizend inwooneren; haare  Zevende Hoofdftuk. 165 haare oude haven , even als die van Latakiê gebouwd, is nog meer verwaarloosd; naauwlijks zijn 'er voetflappen van overig. De rivier van Ybrahim, weleer Adonis , die twee mijlen ten Zuiden is, heeft de eeniglte brug, welke men van Antiochie af vindt, uitgezonderd die van Tripoli. Zij is van eene enkele boog van vijftig fchreden breedte, van meer dan dertig voeten hoogte boven het ftrand en van eenen zeer ligten bouw: zij fchijnt het werk der Arabieren te zijn. In het binnenst van het gebergte zijn de door de Europeaanen meest bezogte plaatfen de dorpen Eden en Becharrai, daar de zendelingen een huis hebben. Geduurende den winter koomen verfcheiden der inwooneren naar de kust neder en laaten hunne huizen onder de fneeuw met enige perfoonen om die te bewaaren. Van Becharrai gaat men naar de cederen, die 'er zeven uuren gaans van daan zijn , fchoon de affland flegts van drie mijlen is. Die zoo beroemde ceders hebben huns gelijken veel; zij beantwoorden van nabij flegt aan hunnen roem: vier of vijf dikke boomen, de eenigfte , die nog overig zijn , en die niets bijzonders hebben, zijn de moeite niet waardig om de afgronden, die op den weg zijn, overtetrekken. Op de grenzen van Kesraouan , eene mijl ten Noorden van Nahr - el - Kelb, is het dorpje Autoura, daar de gewezen Jefuiten een hiüs geftigt hadL 3 den,  h66 Reize door Syrië en Egypte. !den, dat den luister van die van Europa niet heeft'; maar dat huis is net en eenvoudig en dcszelfs ligging halver weg op den berg ; de wateren , die deszelfs wijngaarden en moerbeziënboomen befpoelen , het uitzigt over de valei, met de zee in het verfchiet, maaken het tot eene aangenaame kluizenaarij. De . Jefuiten hadden 'er een vrouwen - klooster, een vierde mijls regt over het hunne over gelegen, aan willen voegen, maar de Grieken hun hetzelve ontnoomen hebbende, bouwden zij een ander bij hun huis, onder den naam van de Vifitatie. Zij hadden ook twee honderd fchreden boven hun huis eene kweekfchool gebouwd , die zij met ftudenten van onder de Maroniten , Latijnen , en Grieken bevolken wilden; doch het is ledig gebleven. De Lazaristen, die hen vervangen hebben, houden te Autoura een Opperhoofd, dat priester is, en eenen leekebroeder, die beiden den dienst met zoo veel liefde ■als braafheid cn betaamlijkheid in de zendig waardeernen. AG T-  Jgtjle Hoofd/luk. i67 AGTSTE HOOFDSTUK. Van de Landvoogdij van Saide, ook van Acre genoemd. Ten Zuiden van de Landvoogdij van Tripoli en langs dezelfde zee-kust ftrekt zig eene derde Landvoogdij uit , die tot heden den naam van de ftad Saide , haare hoofdftad , gedraagen heeft , maar welke thans dien van Acre aanneemen kan, daar de Pacha zedert enige jaaren zijn verblijf heeft gaan houden. De ftaat van die Landvoogdij is in deeze laatfte tijden groote verandering onderworpen geweest. Voor Daher bevatte zij het land der Druzen en de gehcele kust van Nahr-el-Kelb tot den Camel. Naar maate D a h e r zig uitbreidde, verkleinde hij dezelve zoo dat de Pacha eindelijk niet meer behieldt dan de ftad Saide , uit welke hij tenlaatsten ook gejaagd wierdt; doch bij den val van Daher heeft men haar tot haare oude uitgebreidheid herfteld. Djezzar, die dien Chek in hoedanigheid va» Pacha is opgevolgd, heeft 'er de landen van Safad, Tabarié., Balbek, dat voorheen tot Damaskus behoorde, en het grondgebied van Kaïfarié (Cezarea) door de Arabieren van Sakr bezet, bij doen voegen. Het was ook die Pacha , L 4 welke,  ï<5S Relze door Syrië en Egypte. welke, zig de werken van D aner te Acre te nutte maakende, zijn verblijf naar die ftad heeft overgebragt, cn van dien tijd af aan is zij de hoofdftad van het gewest geworden. Door deeze verfchillende aanvoegingen bevat de Landvoogdij van Acre thans al den grond vmNahrel-Kelb tot het Zuiden van Kaïfarié, tusfchen de Middellandfche zee ten Westen, den Anti-Libanon pn den bovenden loop van den Jordaan ten Oosten. Deeze uitgeftrektheid maakt haar van des te meer aangelegenheid, omdat zij 'er de dierbaare voordeelen van ftand en grond bijvoegt. De vlakten van Acre, Ezdrelon, Sour, Haoulé en het Neder - Bekda zijn met reden beroemd wegens haare vrugtbaarheid. Het koren , de gierst, de maïs, de katoen en het Turksch koren geeven, fchoon de landbouw zeer onvolmaakt geoefend wordt, twintig en vijfentwintig voor een. Het land van Kaïfarié heeft een woud van eiken , het ecnigst dat in $yrie is. Het land van Safad geeft katoen , dat om zijne witheid zoo goed als dat van Cyprus geacht wordt. De bergen bij Sour geeven tabak zoo goed als die van Latakiê, en men vindt 'er eene ftreek, daar zij eene reuk van kruidnagelen heeft, Waarom men die alleen voor den Sultan en zijne vrouwen bewaart. Het land der Druzen heeft overvloed van wijn en zijde ; eindelijk wordt deeze Landvoogdij door de ligging der kust en de menigte haarer  Agt fis Hoofdftuk. 16$ haarer inhammen noodwendig de ftapelplaats van Damaskus en geheel het binnenst gedeelte van Syrië. De Pacha geniet alle de regten van zijn ampt; hij is willekeurig beheerfcher en algemeene pagter. Hij betaalt elk jaar aan de Porte eene vaste lom van zeven honderd en vijftig beurzen; maar hij is daarenboven verpligt , gelijk die van Tripoli, om de Djerdé of een geleide aan de bedevaartgangeren van Mekka te geeven. Men fchat ook op zeven honderd en vijftig beurzen de rijst , het koren , de gierst, die hun geleverd worden. Hij heeft zijne pagt flegts voor een jaar; maar deeze wordt hem dikwijls verlengd. Zijne inkomften zijn i de rniri; 2 de onder-pagten van de cijnsbaare volkeren, als de Druzen, de Motoualis en enige Hammen Arabieren; 3 de toevallige voordeden, die altijd menigvuldig zijn, van erfopvolgingen en afpers fingen; 4 de inkomften der tollen , zoo van den uit- als invoer en van het vervoeren van koopmanfehappen. Dit artijkel alleen heeft duizend beurzen beloopen, dat is, een millioen , twee honderd en vijftig duizend franfche livres , in de verpagting, welke Djezzar in het jaar 1784 deedt van alle zijne havenen en inhammen. Die Pacha , eindelijk, die eene nijverheid gebruikt, welke hij met zijne gelijke in geheel Afia gemeen heeft, laat landen voor zijne rekening bebouwen , handelt in gemeenfehap met kooplieden en manufachiriers en leent den landbouL 5 we-  170 Reize door Syrië en Egypte. weren en kooplieden geld op interest; de fom, die alle deeze middelen opbrengen, wordt tusfchen ne? ■ gen en tien millioenen franfche livres gefchat. Als men zijne fchatting daar bij vergelijkt , die flegts van vijftien honderd beurzen of een millioen, agt honderd vijf en zevencig duizend livres is, zalmen zig verwonderen dat de Porte hem zoo groot een voordeel laat genieten; maar dit is wederom eene der grondregelen van den Divan. Als de fchatting eens betaald is, verandert men die niet meer, doch als de pagter rijk wordt, perst men hem buitengewoone fommen af; dikwijls laat men hem in vrede zijne kisten vullen; maar als hij eenen grooten fchat bij een heeft, gebeurt 'er altoos enig toeval, dat zijne fchatkist, of zijn hoofd, naar Conjlantinopolen doet verhuizen. Thans ontziet de Porte Djezzar om zijne diensten, zoo zij zegt; en hij heeft ook indedaad het zijne toegebragt tot den ondergang; van Da her: hij heeft het gezin van dien Vorst uitgeroeid, de Bedouinen van Sakr bedwongen , de Druzen vernedert en de Motoualis bijna tot niet gebragt. Deeze daaden hebben hem verlenging van pagt doen verkrijgen , die zedert tien jaaren aanhoudt; hij heeft kort geleden de drie paarden - ftaarten en den eernaam van Oudzir (Vizier) die haar verzelt, gekregen (a) ; maar de Porte (a; Alle Pachas van drie paarden - ftaarten hebben den . tijtel van Vizier.  Agtfte Hoofdftuh 171 Porte begint, gelijk gewoonlijk, argwaan over zijne fchatten optevatten; zijn onderneemende aart maakt haar ongerust: hij daarentegen vreest haare fchelmfche ftreeken , zoo dat 'er van wederzijde een mistrouwen heerscht, dat flegte gevolgen kan hebben. Hij onderhoudt een grooter getal foldaaten en beter dan enig ander Pacha en hij geeft acht geene andere in dienst te neemen dan lieden, die uit zijn land gekoomen zijn, namelijk 'B&chndk's en Arnauten : hun getal bedraagt omtrent negen honderd ruiteren, waar bij hij omtrent duizend Barbarysche voetknegten heeft. De poorten van zijne grens-fteden hebben regelmaatige wagten , dat in het overig gedeelte van Syrië niet in gebruik is. Op zee heeft hij een fregat, twee galjooten en een chebek, dien hij kort geleden van de Malteezers genoomen heeft. Door deeze voorzorgen, in fchijn tegens den vreemdeling, is hij op zijne hoede tegens de verrasfchingen van den Divan ; men heeft reeds meer dan eens den weg van de Capidjis met hem beproefd ; maar hij heeft hen van zoo nabij doen bewaaken dat zij niets hebben kunnen uitvoeren en de fpoedige aanvallen van kolijk , waarvan twee of drie hunner geltorven zijn , hebben den ijver van de geene , die zig met zulk een loos werk belasten, vrij wat doen verkoelen. Daarenboven onderhoudt hij verfpieders in het Seraï of valeis van den Sultan en deelt daar gelei uit, dat hem be-  172 Reize door Syrië en Egypte. befchermers' bezorgt. Dit middel heeft hem de landvoogdij van Damaskus doen verkrijgen, waarnaar hij zedert langen tijd haakte, en die ook indedaad de gewigtigfte van geheel Syrië is. Hij heeft die van Acre eenen Mammeluk, Selim genoemd, zijnen vriend en geluks - gezel, overgegeeven ; mr.ar die man is hem zoo toegedaan dat men Djezzar als heer van twee landvoogdijen kan befchouwen. Men zegt dat hij ook nog om die van Aleppo verzoekt; als hij die bekoomt, zal hij bijna geheel ■ Syrië bezitten en mogelijk zal de Porte aan hem eenen gevaarlijker weêrfpanneling dan aan Daher vinden ; dan, naardien gistingen in diergelijke zaaken onnut en bijna onmogelijk te doen zijn , zal ik , zonder hier langer op te blijven Maan, overgaan tot het opgeeven van enige bijzonderheden omtrent de aanmtrklijkfte plaatfen van deeze Landvoogdije. De eerste, die zig opdoet, als men, langs de kust, van Tripoli koomt, is de ftad Béryte, welken naam de Arabiers als de oude Grieken Bairout Ca) uitfpreeken. Zij ligt in eene vlakte, die zig van den voet van den Libanon met eene punt omtrent twee mijlen buiten de gemeene lijn van het ftrand in zee uitftrekt: de inham, welke hierdoor aan (-2) Deeze is icdedaadde uitfpraak van het GriekfcheBi)»r.  Agtjie Hoofdflük. 173 aan de Noord-zijde veroorzaakt wordt, vormt eene vrij groote ree, waarin de rivier Nahr- el- Salib , ook Nahr - Bairout genaamd, zig uitftort. Deeze rivier ltroomt in den winter over, waarom men genoodzaakt is geweest eene vrij groote b/ug over dezelve te leggen; maar deeze is zoo vervallen dat men 'er niet meer over kan gaan: de grond op de rêe is een rotsfteen, die de kabels der ankers afflijc en dus het leggen aldaar niet al te veilig maakt. Als men van daar Westlijk naar de punt gaat, vindt men, een uur gaans verre, de ftad Bairout. Zij hadt tot deeze laatfte tijden den Druzen toebehoord; maar Djezzar heeft goedgevonden hun dezelve afteneemen en 'er eene Turkfche bezetting in te leggen; zij blijft desniettegenftaande de ftapelplaats van de Maroniten en Druzen: door die plaats voeren zij hunne katoen en zijde uit, die bijna alle voor Kairo gefchikt is. Zij ontvangen daarentegens rijst, tabak, koffij en geld, welke artijkelen zij weder verruilen tegens koren van Bekda en Hauran: dccze handel onderhoudt eene vrij werkzaame bevolking van omtrent zes duizend zielen. De fpraak der inwoonercn is met reden voor de fiegtste van alle bekend; zij vereenigt in zig alle de twaalf gebreken van uitfpraak , van welke de Arabifche fpraakkuDdtgcn fprecken. De haven van Bairout, even als alle dc havens op de kust, door een hoofd gevormd, is even als die , met zand en puin vervuld;  174 Reize door Syrië en Egypte, vuld; de ftad is met een muur omringd, welks zagte en zandige fteenen voor de kanon - kogels wijken zonder aftefpringen , hetgeen de Rusfen zeer veel terug hieldt, toen zij de ftad aantasteden. Voor het overige zijn die muur en oude torens zonder verdediging. Daar bij koomen nog twee andere ongemakken , die Bairout veroordeelen om nooit anders dan eene zeer flegte fterkte te zijn ; want aan den eenen kant wordt zij beftreken door eene keten heuvelen, die ten Zuid-oosten van dezelve loopen, en aan den anderen kant ontbreekt zij water van binnen. De vrouwen moeten het een half kwartier uurs verre gaan putten uit eene bron, daar het niet zeer goed is. Djezzar heeft ondernoomen eene openbaare fontein te bouwen, gelijk hij te Acre gedaan heeft; maar het kanaal, dat ik heb zien giaaven, zal van geenen langen duur zijn. De uitgraavingen , welke men in andere omftandigheden gedaan heeft, om waterbakken te maaken , hebben onderaardfche overblijfzelen doen ontdekken , waaruit blijkt dat de nieuwe ftad op de oude gebouwd is. Latakiê, Antiochie, Tripoli, Saide en de meeste fteden op de kust zijn in hetzelfde geval door de uitwerkingen van de aardbeevingen, die hnar op verfcbillende tijden omverre geworpen hebben. Men vindt ook buiten de muuren ten Westen puinhoopen en enige ftijlen van kolommen , welke aanwijzen dat Bairout voorhenen veel groo-  Agt fis Hoofdfluk. ij$ grooter geweest is dan thans. De vlakte waarin , zij ligt , is geheel met witte moerbezieënboomen beplant , die , het tegendeel van die te Tripoli, jong en weelig zijn, omdat men dezelve, onder het beftier der Druzen , veilig kon vernieuwen. Ook is de zijde , die zij opleveren , zeer fchoon van hoedanigheid : het is een waarlijk aangenaam gezigt, als men van het gebergte koomt, van deszelfs kruin of helling het rijk groen tapijt te zien, hetwelk dat bosch van nuttige boomen van verre in de valei uitfpreidt; in den zomer is het verblijf te Bairout onaangenaam om de warmte en de laauwheid van het water; het is egter niet ongezond; men zegt dat het weleer zoodanig ware, maar ophieldt het te zijn, toen de Emir Fakr - e l - d i n een bosch van denne-boomen geplant hadt, dat nog eene mijl van de ftad ten Zuiden ftaat. L^e geestlijken van Mahr - Hanna , die als natuurkundigen geene vaste ftelzelen volgen, haaien dezelfde waarneemingen omtrent verfcheiden kloosters aan; zij verzeekeren zelfs dat zedert de toppen der bergen met denne - boomen bedekt zijn, het water in verfcheiden bronnen overvloediger en gezonder geworden is, hetgeen met andere, reeds bekende feiten, overeenftemt. Het land der Druzen heeft weinige aanmerkingswaardige plaatfen. De voornaamste is Dair-elKamar of het Huis van de Maan, die de hoofd- ftad  176 Reize door Syrië en Egypte. ftad en verblijfplaats der Emirs is. Het is geene ftad, maar enkel een groot liegt gebouwd en zeer morsfig vlek. Het ligt op het agrerfte gedeelte van een berg, aan welkers voet een der takken van den ouden vloed Tamyras , thans de beek Ddmour, vliet. Deszelfs bevolking beftaat uit Roomsch - Katholijke en fcheurmaakende Grieken , Maroniten en Druzen, ten getale van vijftien of agttien honderd zielen. Het Seraï of palei's van den Vorst is een groot flegt huis, dat dreigt inteftorten. Ik zal nog van Zahlé fpreeken , een dorp aan den voet van het gebergte in de valei van Bekda : Die plaats is zedert twintig jaaren het middenpunt van den handel van Balbek, Damaskus en Bairout met het binnenfte der bergen geworden. Men wil zelfs dat 'er valsch geld gemunt wordt; maar de werklieden , die de Turkfche piasters namaaken , hebben den fijneren ftempel van de Duitfche dalers niet kunnen nabootfen. Ik heb vergeeten aantemerken dat het land der Druzen in Kat as of ftreeken verdeeld is, die elke een voornaam kenmerk hebben, waar door zij van eikanderen onderfcheiden worden. Matné , dat ten Noorden ligt , is het keiachtigst en rijkst in ijzer ; Garb , dat volgt, heeft de fraaiste denneboomen; Sabel, of het vlakke land, dat de zee bezooint , is rijk in moerbezieënboomen en wijngaarden; Cbouf, waarin Dair-el-Kamar ligt, is meest  Agtfte Hoofdftuk. 177 meest van Okkals voorzien en brengt de fchoonfte zijde voort. Tefdh , of het appelen - land, dat naar het Zuiden ligt, is vrugtbaar in die foort van ooft. Chaktf heeft de beste tabak; men geeft, eindelijk, den naam van Djourd aan de geheele hoogfte en koudfle ftreek van het gebergte : daar brengen de herders in den zomer hunne kudden. Ik heb reeds 'gezegd dat de Druzen Griekfche Christenen en Maroniten bij zig ontvangen hadden en hun landen hadden toegeftaan om kloosters te bouwen. De Katholijke Grieken , van dit verlof gebruik maakende, hebben 'er zedert zeventig jaaren twaalf gebouwd. De hoofd-plaats is MarHanna; dit klooster ligt regt over het dorp Ckouair,. op eene fteile fchuinte , aan 'welker voet in den winter een ftroom vliet, die naar den Nahr-el Kelb loopt. Het huis , in het midden van rotfen en afgevallen fteen-blokken gebouwd, is niets minder dan pragtig. Het is eene (hap-zaal met twee reijen celletjens, boven welke een plat loopt, dat fterk'verwulfd is : men telt 'er veertig geestlijken. Deszelfs voornaamfte verdiende is eene Arabifche drukkerij , de cenigfte , die in het Turkfche rijk opgenoomen heeft; zij is omtrent vijftig jaaren geleden aangelegd : de leezer zal mogelijk niet ongaarne in korte woorden derzelver gefchiedenis leezen. In de eerfte jaaren d'.ezer eeuw wendden de JeII. Deel. M fui-  178 Reizs door Syrië en Egypte. fuiten , zig het aanzien , dat de befcherming van Frankryk hun verleende , :e nutte maakende , in hun huis te Aleppo den ijver van leeraaren aan s welken zij overal uitoefenden. Zij hadden in die ftad eene fchool geftigt, in welke zij tragteden de kinderen der Christenen in de kennis van den Roomsch-Katholijken godsdienst en in de weêrlegging der ketterijen optevoeden : dit laatst artijkel is altoos het hoofd - artijkel bij de zendelingen; daaruit fpruit eene zugt tot twisten, die de aanhangeren van de verfchillende kerkgebruiken van het Oosten onophoudelijk in ftrijd brengt. De Latijnen van Aleppo , door de Jefuiten aangeftookt, begonnen welhaast , gelijk voorheen , tegens de Grieken te zintwisten; dan, naardien de redeneerkunde eene geregelde kennis van de taal vordert, en de Christenen, buiten de Mufulmanfche fchoolen gefloten, niet dan het gemeen Arabisch kenden, konden zij hunnen fmaak in het voeren van "efchillen niet in gefchrift involgen. Om aan den gang te geraaken beflooten de Latijnen zig in de Arabifche geleerdheid bekwaam te maaken. De hoogmoed der Mufulmanfche leeraars kon niet befluiten de bronnen van dezelve voor ongeloovige te openen ; maar hunne geldgierigheid was fterker dan hunne bezwaarnis van gemoed en de zoo geroemde weetenfehap van de fpraakkunst, en de Nahou wierdt ,^ voor enige beurzen , bij de Christenen in-  Agtfle Hoofd/luk. i/0 ingevoerd. Degeen , die het meest uitmuntte in de vorderingen, welke hij maakte, was een AbdALLAH-zaKER ;hijvoegde 'er eenen buitengewoonen ijver om zijne kundigheden cn gevoelens medetedeelen bij. Men kan niet bepaalen , van welke gevolgen die geest van bekeerlingen te maaken in Aleppo, zoude hebben kunnen zijn; maar deszelfs loop wierdt door een, 'mTitrkye gemeen, toeval geftremd. De fcheurmaakers , verftoord over de aanvallen van Abd-allah bekuipten zijnen ondergang te Conflantinopolen. De Patriarch , doorzijne priesteren aangehitst , ftelde hem den Vizier' voor als een gevaarlijk mensch ; de Vizier, die wel wist hoe het gaat, veinsde in het eerst niets daarvan tegelooven; maar de Patriarch , zijne redenen met enige beurzen bevestigd hebbende, verleende hem de Vizier een Kat- cherif 'of lastbrief met de doorlugtige handtekening van den Sultan, waarin, volgens gewoonte de last vervat was van Abd-allaii het hoofd afteflaan. Hij wierdt gelukkig tijds genoeg gewaarfchuuwd om te ontfnappen en vlugtedo op den Libanon, daar zijn leven in veiligheid was^ maar, zijn land verlaatende , hadt hij zijne denkbeelden van hervorming niet laaten vaaren en hij nam meer dan ooit het befluit om zijne gevoelens te verbreiden. Hij kon zulks nu niet meer andersdoen dan bij gefchrifte; handfchriften kwamen hem onvoldoende voorhij kende de voordeden der M a druk-  l8o Reize door Syrië en Egypte. drukkonst; hij hadt den moed van drie zaaken te gelijk te ondcrneemen , fchrijven , lettcrgieten en drukken , en hij kwam zoo verre dat hij dezelve alle drie ter uitvoer bragt door zijn geest, zijn geld en zijn talent van te kunnen graveeren, dat hij reeds geoefend hadt in zijn handwerk van juwelier. Hij hadt eenen medgezel noodig en hij hadt het geluk van eenen te vinden , die dezelfde oogmerken hadt: zijn broeder , die kloostervoogd tè MarHanna was, haalde hem over om dat klooster tot zijn verblijf te kiezen, en van dien tijd af aan gaf hij zig, vrij van alle zorgen, geheel aan de uitvoering van zijn ontwerp oVer. Zijn ijver en zijne naarstigheid Slaagden zoo wel dat hij reeds in het jaar 1733 de Rfalmen Davids in een deel in het licht gaf Zijne letters wierden zoo naauwkeurig en fchoon gevonden dat zijne vijanden zelve zijn boek kogten : zedert dien tijd heeft men den druk tien maaien vernieuwd ; men heeft nieuwe letters gegoten, maar men heeft geene gemaakt, die beter zijn dan de zijne. Zij bootfen het fchrifc volmaakt na; het grof en fijn is duidlijk onderfcheiden en zij hebben dat mager en afgebrooken aanzien niet dat men in de Arabifche letters van Europa vindt Hij bragt dus t.wintig jaaren door met verfcheiden werken te drukken , meest vertaalingen van onze godsdienftige boeken; niet dat hij eene van onze taaien kende; maar de Jefuiten hadden reeds ver- fchei-  Agt (Ie Hoofdjluk. 181 fcheiden boeken vertaald en, naardien hun Arabisch zeer flegt was, verfchreef hij hunne vertaalingen en drukte zijne eigene, die voorbeelden van zuiverheid en lieflijkheid van taal zijn. De taal heeft onder zijne pen eene bondigheid van reden, eene vloeiendheid , duidlijkheid en juistheid van 'Stijl verkregen, voor welke men haar niet vatbaar zoude gerekend hebben en die toonen dat, zoo zij ooit door een geleerd volk behandeld wierdt, zij eene van de gelukkigste en gefchiktfte voor-alle foortcn van fchrijfwijzeu worden zoude. Na den dood van Abd-allah, in het jaar 1755 voorgevallen , wierdt hij door zijnen leerling vervangen ; en op deezen zijn geestlijken van het klooster zelf gevolgd; zij hebben blijven drukken en gieten; maar de drukkerij kwijnt en drcigc te niet te zullen loopen. Daar worden weinige boeken verkogt, Uitgezonderd de Pfalmen , welke de Christenen tot het leesboek voor hunne kinderen gemaakt hebben, en dat men, om die reden , geduurig herdrukken moet. De kosten zijn aanmerklijk , aangezien het papier uit Europa moet koomen en het werk zeer langzaam voortgaat. Een weinig konst zou dit eerlte ongemak verhelpen , maar het tweede fpruit uit den aart der zaak ; naardien de Arabifche letters aan eikanderen vast moeten zijn , wordt 'er, om dezelve wel aan/een te voegen cn regt te zetten, een aandacht vl^reischt , die veel tijd wegneemt; naardien M 3 daar-  #8s Reize door Syrië en Egypte. daarenboven het verband der letteren van de eene met de andere verfchilt, naar dat zij aan het begin, in het midden , of aan het eind van een woord ftaan, heeft men veele dubbele letters moeten gieten; hierdoor zijn de vakken , omdat zij te menigvuldig zijn, voor den zetter niet genoeg bij de hand; hij is verpligc langs eene tafel van agttien voeten lengte te loopen en zijne letteren in bij de negen honderd vakjes te zoeken : van daar een tijds verlies, dat de Arabifche drukkerijen nooit de volmaaktheid van de onze zal doen bereiken. Wat het weinig vertier der boeken belangt, men moet het niet toe>> fchrijven dan aan de kwaade keus, die men doet; in plaats van werken van eene daadlijke nuttigheid, gefchikt om den fmaak voor de konften bij alle Arabieren zonder onderfcheid optewekken, te vertaaien , heeft men niet anders in het Arabisch over* gebragt dan geheimzinnige werken, enkel voor de Christenen gefchikt, die door hunne menfchen haaiende zedekunde alleen goed zijn om eenen wanfmaak in alle weetenfchappen en zelfs in het leven te koesteren : de Leezer kan 'er van oordeelen uit de volgende naamlijst.  Agt ft e Hoofd ft uk. 3183 Naamlijst van de boeken, in het Klooster Mar - Hanna ■ el - Chouair, 'in het Druzisch gebergte, gedrukt. 1 Weegfchaal van den tijd, of verfchil van den tijd en de eeuwigheid, door Vader Nieremberg, Jefuit. 2 's Waerelds IJdelheid, door Didaco Stella, Jefuit. 3 De leidsman des zondaars , door Lodewyk van Grenada, Jefuit. 4 De leidsman des Priesters. 5 De leidsman des Christen. 6 Voedzel der ziele. 7 Befpiegeling van de Heilige Week. 8 De Christlijke leer. 9 Verklaaring van de zeven Boet-pfalmen. 10 DePfalrhenDavids uit hetGrieksch overgezet, 11 De 1 Mizdti el Zamdn. 2 Abdiil el Adlam. 3 Morched el Kdti. h Morched el Kdhen. 5 Morched el Mafihi. 6 Koüt el Nafs. 1 Taammol el Asbouè. 8 Tddlim el Mafihi. 9 Taffir el Sabdt. 10 El Mazdmir. M 4 11 Ei  i84 Reize door Syrië en Egypte. ii De Prophetieën. i % Het Euangelie en de Zendbrieven. 13 De Christlijke Uurgebeden; waarbij gevoegd is de Christlijke volkoomenheid van Rodriguez, en de regel der Monnikken, beiden te Rome gedrukt. Bandfchriften, welke het Klooster bezit. 1 Navolging van Jefus Christus. 2 Hof der Monnikken, of het leven der heilige Vaderen uit de Woestijn. 3 Zedekundige godgeleerdheid van Buzembaum. 4 De leerredenen van Segneri. 5 Godgeleerdheid van St. Thomas in vier deelen in fol. , welker overfchrijving 1250 livres gekost heeft. 6 Leerredenen van St. Johannes Chryfosthomus. 7 Grondregelen der wetten van Claude Virtieu. 8* God- 11 El Onboudt. 12 El Endjll oua el Rafdïel. 13 El Souèïdt. 1 Taklïd tl Masih. 2 Bejldn el Rohobdn. 3 Elm el Niè l'Bmzembaoém. 4 Maoudèz Sainari. 5 Ldhoüt Mar Tourna. 6 Maoudèz Fomm el Dahab. 7 Kaoudéi el Mouamis l'Kloud Firtiou.. 8 Maé-  Agtfte Hoofdftuk. 185 8* Godgeleerd twistgeding van den Monnik George. 9 Redeneerkunst, uit het Italiaansch overgezet door een Maroniet. 10* Het licht der herten (voor de jfooden) door Paulus van Smirna, bekeerden Jood. 11* Vraagen en nafpeuringen over de Spraakkonst en den Nahoü , door den Bisfchop Germain, Maroniet. 12* Gedichten van denzelfden over godsdienftige onderwerpen. 13* Gedichten van den Priester Nicolaas, broeder van Abd-allah - Zdkèr. 14* Kort begrip van het Woordenboek, genaamd Oceaan van de Arabifche taal. Alle deeze Werken zijn door Christenen gefchreven \ die welke met een * getekend zijn, zijn in het Arabisch: de volgende zijn door Mufulmannen opgeiteld, 1 De 8 Madjddalat el Anba Djordji. 9 El Mantel. 10 Noür el Aïb&b. n El Matdleb oua el Meidhes. 11 Dioudn Djermanós. . 13 Dioudn Ankoula. 14 Moktafar el Ktimoüs. M 5 1 El  tB6 Reize door Syrië en Egypte. 1 De Koran of de voorleezing van Mahomet. 2 De Oceaan der Arabifche taal, door Golius vertaald. 3 De duizend tweeregelige gedichten van Ebnel-Malek over de Spraakkonst. 4 Verklaaring der duizend tweeregelige gedichten. 5 Spraakkonst van Adjeroumié. 6 De Redenrijkkonst van Taftazdni. 7 Bijeenkomften of koddige historieën van Hariri. 8 Gedichten van Omar Ebn-el-Fdrdi, eene foort van minne-dichten. o Kennis der Arabifche taal, een klein boekje in den [maak van de Synonymes Francais, io Geneeskunde van Ebn-Sina CAvicenna). ii De 1 El Korén. 2 El Kdmous l'Firouz - abddl 3 El Alf bait l'Ebn-el-malek. 4 Taffir el Alf bait. 5 El Adjroumié. 6 Elm el Baïdn l'Taftazdni. 7 Makdmdt el Hariri. 8 Dioudn Omdr Ebn - el-fdrdi. 9 Fakdh el Logat. io El tob l'Ebn fma. ii El  Agtfïe Hoofdftuk. 187 11 De geneeskruiden en drogerijen, van Lioscorides, vertaald door Ebn-el- Bit ar. 12 Gefchil der geneeskundigen. 13 Godgeleerde Fragmenten over de verfchillende Secten der waereld. 14 Een boekje met vertellingen (van weinig waarde. Ik heb ''er een ulttrekzel van. ) 15 Joodfche Historie van Jofephus , eene zeer onnaauwkeurige vertaaling. Een klein boekje over de Sterrekunde, volgens de beginzelen van Ptolomeus, en enige an-, dere van geene waarde. Ziet daar de Werken, waaruit de geheele boekerij van het klooster van Mar-Hanna beftaat, en men kan zig uit dezelve een denkbeeld vormen van de letterkunde van geheel Syrië, naardien die boekerij, met die van Djezzèr, de eenigfte zijn, welke 'er is. Onder de oorfpronglijke boeken is geen een, dat, om de zaaken in hetzelve vervat, verdient vertaald te worden. De vertellingen van Sariri zelve zijn niet aangenaam om te leezen dan door 11 El Mofraddt. 12 Ddoudt el Otobba. 13 Ab&t&t el Motakallamin. 14 Nadim el ouahid. 15 Tdrtk el Thoud, l'Youfefous,  *83 Reize door Syrië en Egypte. door den ftijl en daar is in de geheele orde flegts een geestlijke, welke die verftaat; de andere worden bijna niet beter verftaan door de meeste monnikken. Het beftier van dat huis heeft enige bijzonderheden, die verdienen dat ik van dezelve gewag maake. De regel hunner orde is die van St. B asilius die bij de Oosterlingen is hetgeen H. Benedictus bij de Westerfche is: zij hebben 'er flegts enige veranderingen in gemaakt tot hunne woonplaats betreklijk ; het hof van Rome heeft het wetboek, dat zij van dezelve over dertig jaaren opgemaakt hebben , bekragtigd. Zij kunnen van den ouderdom van zestien jaaren gelofte doen , volgens «e zorg, die alle klooster - wetgeevers gedraagen hebben om den geest van hunne bekeerlingen van hunne tederfte jaaren voorinteneemen om denzelven naar hunne inftellingen te buigen: die geloften zijn, gelijk overal, die van armoede, gehoorzaamheid , opoffering en kuischheid ; maar men moet bekennen dat zij in dit land geftrenger nagekoomen worden dan in het ons: over het geheel is de toeHand van de Oosterfche monnikken veel harder dan die van de Europifche. Men zal 'er over kunnen oordeelen uit het volgend tafereel van hun huislijk leven. Zij moeten eiken dag zeven uurcn in de kerk in het gebed doorbrengen, waarvan niemand verfchoond is. Zij ftaan des morgens ten vier uuren  Agt [ie Hoofdftuk. igp/ uuren op, gaan 's avonds ten negen uuren naar bed en houden maar twee maaltijden, te weeten ten negen uuren en ten vijf uuren. Zij eeten nooit vleesch, en nuttigen dat naauwlijks in de zwaarfte ziekten; zij hebben, gelijk de andere Grieken, drie groote vasten 's jaars, en eene menigte vastendagen , op welke zij noch eieren , noch melk , noch boter, noch zelfs kaas eeten. Zij leeven bijna het geheele jaar van linzen met olie, van boonen, van rijst met boter , van geftremde melk , van olijven en een weinig gezouten visch. Hun brood is eene kleine grove koek , die liegt gerezen, reeds den tweeden dag hard is en flegts eens in de week vernieuwd wordt. Zij beweeren dat zij met dat. voedzel minder ziekten onderworpen zijn dan de boeren; maar men moet aanmerken dat zij alle een fontanel op den arm draagen, en dat verfcheiden breuken hebben , welke zij, naar ik geloof, aan het misbruik van de olie verfchuldigd zijn. Ieder hunner heeft tot (kapkamer eene enge cel en al hun huisraad beftaat in een mat, matras en deken, zonder lakens, die zij niet noodig hebben , vermits zij in hunne klederen flaapen ; hunne kledij beftaat in een grof blaauw geftreept katoen hemd, een broek, kamifoolen een pye overkleed, zoo ftijf en zoo dik dat het overeind blijft ftaan zonder te buigen. Zij draagen, tegens de gewoonte van het land, haair van agt duimen lengte en , in plaats van kap, een ronde  ioo Reize door Syrië en Egypte. ronde vilte muts, tien duimen hoog , even als és Turkfche ruiters draagen. Elk hunner, eindelijk, behalven de Opperfte, de Schafmeester en de Vicaris, oefent een, voor het huis noodig of nuttig, ambagt; de een is weeveren maakt de doffen ; de ander kledermaaker en maakt de klederen; deeze fchoenmaaker en maakt de fchoenen; die metfelaar en bediert hetgeen tot het gebouw behoort; twee zijn met het keukenwerk belast, vier,(werken in de drukkerij, vier in de boekbinderij en alle helpen aan de bakkerij op den dag dat men brood bakt. De verteering van veertig o-f vijf en veertig pcrfoonen, die het klooster bewoonen, gaat elk jaar niet boven de fom van twaalf beurzen, dat is, vijftien duizend livres; en van die fom gaan nog de onkosten van herbergzaamheid aan alle voorbijreizende af dat een aanmerklijk artijkel uitmaakt. Het is waar dat de meeste dier voorbijreizende giften of almoezen fchenken , die een gedeelte van de inkomden van het huis uitmaaken; het ander gedeelte koomt van de bebouwing hunner landen. Zij hebben eene vrij groote uitgedrektheid in huur, voor welke zij den twee Emirs vier honderd piasters pagt betaa3en ; deeze landen zijn door de eerde geestlijken ontgonnen, maar thans hebben zij goed gevonden dezelve door boeren te laaten bebouwen, die hun de helft van alle de vrögten betaalen. Die vrugten zijn witte en geele zijden , welke men te Bairout ver-  Agtfle Hoofdftuké ipi verkoopt, enige graanen en wijnen die, geen verder hebbende , den weldoeneren van het klooster («) Die wijnen.zijn van drieërleis foorten, namelijk roode, witte en geele: de witte, die de zeldzaamfte is, is zoo bitter dat hij 'er onaangenaam door is; de twee andere zijn daarentegens te zoet en zuikerachtig. De reden daar van is dat men dezelve laatkooken, zoo dat zij naar den gekookten wijn van Provence gelijkt. Men heeft in het geheel land de gewoonte van de most tot twee derde van haare hoeveelheid te brengen. Men kan 'er over tafel niet van drinken zonder zig bloot te ftellen aan het zuur, om dat zij in de maag hunne gisting ontwikkelen. Daar zijn egter enige ftreeken, daar men den rooden niet kookten dan verkrijgt hij eene hoedanigheid gelijk aan den Bordeauxfchen. De geele wijn is bij onze kooplieden vermaard onder den naam van gouden wijn, om zijne fchoone topaas-kleur. De gezogtfte groeit op de wijnbergen van Zouk, of het dorp Masbèh bij Antoura. Hij behoeft niet gekookt te worden, maar is te zoet. Deeze zijn dan die wijnen van den Libanon, waarop de oude Griekfche en Romeinfche wijnproevers zoo zeer praalden. Het ftaat onze Franfchen te beproeven of zij van denzelfden fmaak zouden zijn; maar zij moeten in aanmerking neemen dat de gekookte wijnen in hunnen overtogt over zee ten tweede maal gisten en de vaten doen berften. Het is waarfchijnlijk dat de bewooners van den Libanon niets veranderd hebben aan de oude wijze van wijn te maaken of de wijngaarden te behandelen. Zij ftaan aan ftaaken van zes of agt voeten hoogte; men fnoeit die niet, gelijk in Frankryk, hetgeen voor zee. ker  ipi Reize door Syrië en Egypte. ter tot gefchenk gegeeven, of in het huis gedronken worden. Voorheen onthielden de Geestlijken zig van het drinken van wijn, maar volgens den gewoonen gang van alle dusdanige maatfchappijen, zijn zij reeds van hunne eerfte geftrenge regel afgegaan : zij beginnen zig ook in het rooken van tabak en drinken van koffij toetegeeven , ondanks de tegenfpraak van de oude, die overal ijverig zijn om de gewoonten hunner jeugd te doen ftand houden. Dezelfde levenswijs wordt ook in alle de andere kloosters van de orde in acht genoomen, die, gelijk ik gezegd heb , twaalf in getal zijn. Men rekent het geheel getal der Geestlijken op honderd en vijftig, waarbij men nog vijf vrouwen-kloosters , die 'er van afhangen , voegen moet. De eerfte kloostervoogden, die dezelve geftigt hebben, meenden een goed werk gedaan te hebben ; maar thans berouwt het de orde, omdat geestlijke dog- ters ker veel nadeel doet aan de hoeveelheid en hoedanigheid van den oogst. De oogst wordt in het laatst van September ingezameld. Het klooster van Mar-Hanm plukt omtrent honderd en vijftig kdbié of aarde kannen, die ten naaften bij honderd en tien pinten inhouden. De gewoone prijs in het land kan gerekend worden op zeven of agt Huivers de pint.  Agtfte Hoofdftuh m ters in een Turksch land eene gevaarlijke zaak zijn, en ook omdat zij meer verteeren dan opbrengen ; men durft dezelve egter niet affchaffen, omdat de de rijkfte kooplieden van Aleppo, van Damaskus en Kairo 'er te veel belang in Hellen, vermits zij zig in die kloosters van hunne dogteren ontlasten, door haar eene huwelijksgift medetegeeven. Ook geeven zij den kooplieden aanleiding om aanmerklijke almoezen te doen; verfcheiden hunner fchenken elk jaar honderd piftoolen, ja zelfs honderd loidzen of duizend kroonen zonder andere interest te vraagen dan gebeden tot God dat Hij het verflindend gezigt der Pachas van hun afwende. Doch alzoo zij het aan den anderen kant naar zig trekken door de fchitterende pragt hunner klederen en huisraad, beletten die giften niet dat men hun afpersfingen doe. Kortling geleden beftondt een hunner te Damaskus een huis van meer dan honderd en twintig duizend livres te bouwen. De Pacha, dit verneemende, liet den eigenaar zeggen dat hij nieuwsgierig was om het te zien-en een kop koffij in hetzelve te drinken. Naardien nu de Pacha 'er behaagen in hadde kunnen vinden en'er in blijven, moest hij, om zig van zijn vriendlijk bezoek te ontdaan, hem een gefchenk van tien duizend kroonen geeven. Na Mar-Hama is het aanmerklijkste klooster Dair- Mokallés of het klooster van den Heiligen Zaligmaaker. Het ligt drie uuren ten Noord- II. Deel. N Oos-  104 Reize door Syrië en Egypte. Oosten van Saide. De geestlijken hadden in deeze laatfte tijden eene vrij groote hoeveelheid gedrukte en gefchrevene Arabifche boeken verzameld; maar omtrent agt jaaren geleden, toen Djezzar. oorlog in die ftreeken voerde, pionderden zijne foldaaten het huis en verftrooiden alle de boeken. Als men weder de kust volgt, moet men eerst acht flaan op Saide, verbasterde fpruit van het oude Sidon (a). Deeze ftad, voorheen de verblijfplaats van den Pacha, is , even als alle de Turkfche fteden , flegt gebouwd , morsfig en vol puinhoopen van hedendaagfche gebouwen. Zij beflaat langs de zee eenen grond van omtrent zes honderd fchreden lengte , en honderd vijftig fchreden breedte. In het Zuidlijk gedeelte , daar de grond wat hooger is , ftaat eene fterkte, door Degnizi^ gebouwd. Van daar heeft men het uitzigt op de zee, de ftad en het veld; maar eene batterij gefchut zou dat geheele werk omverre werpen, vermits het niet anders is dan een dikke toren met eene enkele verdieping, die'reeds half vervallen is. Aan het ander eind der ftad , dat is , aan de Noord-West zijde is het kasteel. Het is in de zee zelve gebouwd, tagtig fchreden van het land af, waaraan het met beogen verbonden is. Ten Wes¬ ten . De naam SUm is "°g ,in wezen in een dorpje eer» fialve mijl van Saide.  Agifte Hoofdjluk. i^f ten van dat kasteel is een klip, vijftien voeten hoog boven de zee verheven en omtrent twee honderd fchreden lang. De ruimte tusfchen deeze klip èri het kasteel dient den fchepen tot eene ree, maar zij zijn 'er niet in veiligheid tegens Storm. Het Strand langs de Stad is tot een dok gemaakt met een moeljë omgeeven, die vervallen is; dit was weleer de haven; maar zij is thans zoo zeer met zand vervuld dat niet dan haar mond bij het kasteel Schuiten kan inlaaten. Het is Fakr-el-Din, Emir der Druzen, die alle die kleine havenen van Bairout tot Acre heeft begonnen te bederven, vermits hij^ voor de Turkfche fchepen vreezende , vaartuigen en fteenen in dezelve liet zinken. Het dok van Saide zou , als het gediept was, twintig of vijf en twintig kleine fchepen kunnen bevatten. Dë ftad is aan den zee-kant geheel zonder miiuren; de muur aan de land-zijde is flegts een gevangenhuis-muur. Al het gefchut, dat 'er is, bedraagt geene zes ftukken , zonder affuiten of kanonniers; Naauwlijks telt men 'er honderd mannen bezetting; Het water koomt uit de rivier Aouïa door ongedekte kanaalen, waaruit de vrouwen het gaan putten. Deeze kanaalen dienen ook om tuinen, waarin de grond flegts middenmaatig is , én waarin men moerbeziecn- en limoen-boomen kweekt; te bevogtigen. Saide drijft vrij Sterken handel, omdat die ftad dë N 3 tóot-  ipó" Rei ze door Syrië en Egypte. voornaamfte Stapelplaats van Damaskus en de binnenlanden is. De Franfche, de eenigfte Europeaanen, welke men 'er vindt, hebben 'er eenen conful en vijf of zes handel - huizen. Hunne verzendingen beftaan in zijde en vooral in ruuwe of gefponnen katoen. Het bewerken van dat katoen maakt de voornaamfte tak van het beftaan der inwooneren uit, welker getal vijf duizend zielen kan bedraagen. Zes mijlen ten Zuiden van Saide langs het ftrand, koomt men over een zeer gelijken vlakken weg aan het dorp Sour. Wij hebben moeite om in dien naam dien vznTyr, dien wij van de Latijnen hebben , te herkennen; maar als men zig. herinnert dat de y voorheen ou of oe was ; als men aanmerkt dat de Latijnen de t in de plaats van de fl der Grieken gebruikt hebben en dat die 8 den fluitenden toon van de th in het Engelsch hadt, zal men zig minder over die verandering verwonderen; dezelve is bij de Oosterlingen met in gebruik geweest, die de plaats, van welke wij fpreeken, te alle tijden Tfour en Sour genaamd hebben. De naam van Tyr is met zoo veele denkbeelden en gewigtige feiten verbonden voor ieder, die de gefchiedenis geleezen heeft dat ik een'allen mijnen leezeren aangenaam werk meen te doen, als ik een getrouw tafereel fchets van de plaatfen, die weleer het toneel van een onmeetiijken handel en Scheepvaart, de wieg der konsten en weetenfehappen, en hei  'Agtjle Hoofdftuk. Ï97 het vaderland van misfchien het nijverigst en werkzaamst volk , dat ooit op den aardbodem geleefd heeft, geweest zijn. De plaats, daar Sour thans ftaat, is een Schiereiland , dat van het itrand in zee uitfteekt in de gedaante van een hamer met een eironden kop. Die kop is een grond van rots, bedekt met eene bruine bebouwbaare aarde , die eene kleine vlakte vormt van omtrent agt honderd fchreden lengte en vier honderd fchreden breedte. De landengte, welke die vlakte aan het vast land verbindt is zuiver zeezand. Dit verfchil van grond toont zeer duidlijk den ouden ftaat van 't eiland, gelijk de kop van den hamer was, voor Alexander dien door een dijk met het ftrand vetbondt. De zee, dien dijk met zand bedekkende , heeft denzelven door geduurige aanfpoelingen verbreed en 'er de tegenswoordige landengte van gemaakt. Het dorp Sour ligt op den grond , welke die landengte aan het oude eiland hecht, van welken het niet meer dan een derde gedeelte bedekt. De punt van het land aan de Noord-zijde heeft eene kom, die eene haven was, door menfchen handen gemaakt. Zij is zoo zeer met zand vervuld dat de kleine kinderen 'er door loopen zonder zig de lendenen,nat te maaken. De mond, die aan de punt zelve is, wordt verdedigd door twee over eikanderen Staande torens , aan welke men weleer eene keten van vijftig of zestig N 3 voe-  ?p8 Reize door Syrië en Egypte, voeten lengte vast maakte om de haven volkoomeq te fluiten. Van deeze torens loopt een doorgaande muur eerst om de kom naar den zee-kant en verVolgens om het.geheel eiland; maar thans kan men desz Jfs plaats niet nagaan dan langs de fondamenten, welke langs het ftrand loopen , uitgezonderd bij de haven, daar de Motoualis , dezelve twintig jaaren geleden, eenigzints vernieuwden, doch hetgeen thans reeds weder vervallen is. Verder in zee, ten Noord - Westen van de punt, op den afftand van omtrent drie honderd fchreden, is eene reeks ro'tfen , die met de oppervlakte van het water gelijk zijn. De ruimte tusfchen deeze rotfen en het land, dat daar overligt, maakt eene foort van rede uit, daar de fchepen veiliger liggen dan te Saide, zonder egter buken gevaar te zijn ; want de NoordWesten wind flingert dezelve Sterk en de grond doet de kabels flijtcn. Als men weder het eiland in gaat, ziet men dat het gedeelte, dat aan de volle zee ligt, dat is ten Westen , niet met huizen bebouwd is. Deeze ruimte dient den inwooneren van het dorp tot tuinen; maar zij zijn zoo lui dat men 'er meer distelen dan groenten in ziet. Het Zuidlijk gedeelte is zandachtig en meer met puin bedekt. De geheele, bevolking van het dorp beiraat in vijftig of zestig arme gezinnen, die ftjl leeven. van enig graan , dat Zij teelen, en van hunne kleine visfeherij. De huizen, welke zij bewoonen, zijn niet meer, gelijk ten  Agt ft e Hoofdftuk. 199 ten tijd van S tra co, gebouwen met drie en vier verdiepingen, maar armelijke hutten, die dreigen int'eftorteri. Voorheen lagen zij aan de land-zijde open; maar de Motoualis, die zig in het jaar 1766 van de plaats meester maakten , beflooten haar met eenen muur van twintig voeten hoogte, die 'er nog ftaat. Het aanmerklijkfte gebouw is een oud verVervallen huis aan' den Zuid - Oostlijken hoek. Het is eené Christen kerk geweest, die waarfchijnlijk door de kruisvaarders gebouwd is; daar is niets meer van overig dan het choor; digt daarbij liggen, onder hoopen fteenen, twee fraaie kolommen mét drie dubbele ftijlen van rooden granietfteen van eene in Syrië onbekende foort. DjÉzzaR , die alles uit deeze ftreeken heeft weggehaald om zijne moskée te Acre te verfieren , heeft dezelve willen laaten vervoeren, maar zijne bouwkundigen hebben haar zelfs niet kunnen beweegen. Als men uk het dorp op de landengte gaat, vindt men honderd fchreden van de poort eenen vervallen toren, in welken een put is, waaruit de vrouwen water koomen haaien ; die put is vijftien of zestien voeten diep; maar daar ftaat in dezelve flegts twee of drie voeten water : men drinkt geen beter water op de geheele kust. Het wordt, zonder dat men de reden van dat verfchijnzel merken kan, in September drabbig , en wordt enige dagen lang vol /an eene roodachtige klei-aarde; dit geeft den inN 4 woo-  aoo Reize deor Syrië en Egypte. wooneren gelegenheid tor een groot feest 5 dan koomen zij ïn eene bende naar die put en gieten 'er een emmer zee- water in , dat, volgens hen , de kragt heeft om het water van de bron weder helder te maaken. Als men op de landengte naar het vast land voortgaat, ontmoet men van afltand tot afitand vervallen boogen, die regtftreeks naar een bergje leiden, het eenigst, dat in de vlakte is. Dit bergje ïsniet opgeworpen gelijk die, welke men in de woeftijn vindt; het is eene natuurlijke rots van omtrent honderd vijftig fchreden in den omtrek en veertig of vijftig voeten hoogte : men vindt 'er niet meer dan een vervallen huis en het graf van een Chek of Santo» f», aanmerklijk wegens den witten koepel , die het bedekt. De affland van die rots tot Sour is een vierde uurs rijdens als men zijn paard laat flappen. Naar maate men dezelve nadere , worden de boogen , van welke ik gefprookea heb. menigvuldiger en laager; eindelijk maaken zij eene doorgaande lijn , die van den voet der rots .eensklaps met een hoek naar het Zuiden draait en door (O Bij ^ Muzulmannen neemt het woord Chek de verfchillende betekenisfen aan Van Santon of boetdoener, kluhemar, verjiandenloozen en zinneloozen. Zij hebben voor de menfchen, die krankzinnig ziJ„, denzelfden godsdlenfligoa serbied als men ten tijd van Davijj hadt.  Agtfte Hoofdftuk. aoi door het veld fchuinsch naar zee loopt: men volgt die lijn een groot uur Happens van het paard; op deezen weg herkent men , aan het kanaal, dat over de boogen loopt, dat gebouw voor eene waterleiding. Dat kanaal heeft omtrent drie voeten breedte en twee en een halven diepte ,• het is gemetfeld van een citnent, harder dan fteen zei ven ; eindelijk koomt men aan putten, daar het eindigt of liever daar het begint. Deeze putten zijn dezelfde , welke enige reizigers de putten van Salomon genoemd hebben; maar daar te land kent men dezelve niet dan bij den naam van Ras-el-dén , dat is, hoofd van de bron; men telt 'er eenen voornaamften, twee mindere en verfcheiden kleine; alle maaken een blok metfelwerk, dat niet van gehouwen of ruuwen fteen is, maar van ciment met keifteentjes uit de zee vermengd. Aan de Zuidzijde fteekt dat metfelwerk omtrent agttien voeten uit den grond en aan de Noord - zijde vijftien. Aan diezelfde zijde is eene vrij breede en zeer fchuinsch oploopende helling, langs welke wagenen tot boven aan de put kunnen rijden: als men op die hoogte is, ziet men iets wonderlijks, want het water, in plaats van laag of gelijk met den grond te zijn, is gelijk met de boorden van dat vlak, dat is te zeggen, de kolom waters, die den put vult, is vijftien voeten hooger dan de grond; dat water is ook niet ftil, maar gelijkt naar een ftroom die kookt en loopt weN 5 \ der  ao2. Retze door Syrië .én . Egypte. der met golven uit door kanaalen, die aan de oppervlakte van den put gemaakt zijn; het is in zulk een overvloed dat het drie daar bij ftaande molens kan doen maaien en een beekje vormt voor de zee, die 'er vier honderd fchreden van- af is. De mond van den voornaamften put is agthoekig ; elke zijde is drie en twintig voeten en drie duimen lang, hetgeen een en zestig voeten middellijn uitmaakt. Men wil dat die put geen bodem hcbbe; maar de reiziger la Roque verzeekert dat men denzelven vondt op zes en dertig vademen Qaj. Het is opmerkenswaardig dat de beweeging van het water aan de oppervlakte de binnen-wanden van den put zoo zeer heeft üitgefleten dat de rand niet meer op de fteenen rust, maar een half verwulft, boven het water hangende, uitmaakt. Onder de kanaalen, die uit denzelven koomen, is een voornaam, dat zig aan dat der boogen , van welke ik melding gemaakt heb, voegt: door middel van deeze boogen liep het water weleer eerst naar de rots , vervolgens van de rots over de landengte naar den toren , daar men wa- (o) Dus fchrijft de Heer Volney, terwijl la Roque zegt dat men grond vondt op omtrent vijf en dertig voeten diepte. Zie Foyage de Syrië £? du Mont-Liban (Je. par M. de la Roqub, Amft. 1723, T. I. p. 240. Ves,- ?aalek.  'Agtfte Hoofdfluk. aoj water put. Voor het overige is het veld eene vlakte, omtrent twee mijlen breed, omringd van eene keten vrij hooge bergen, die van Kdsmié tot de witte Kaap loopt. De grond is eene vette zwartachtige aarde, in welke men het weinige koren en katoen, dat men zaait, met vrugt teelt. Zoodanig is de gelegenheid van Tyr, over welke ik enige aanmerkingen betreklijk den ftaat der oude ftad medetedeelen heb. Men weet dat Tyr tot den tijd dat Nabuchodonosor die ftad belegerde op het vast land gelegen was: men wijst de plaats, daar zij lag, te palce-Tyrus, dat is te zeggen, bij de putten \ maar als dat waar is , waartoe dan die waterleiding, met zoo groote kosten (a) van de putten naar de rots gebouwd? Zal men zeggen dat zij gebouwd is na de Tyriers op het eiland gekoomen waren? Maar reeds voor Salmanasar, dat is te zeggen , honderd zes en dertig jaaren voor Nabuchodonosor maaken hunne gefchiedverhaalen reeds gewag van dezelve als toen beftaande. n Ten tijd van Eululaus, Koning van Tyr, " zegt de historiefchrijver Menander , door Josephus (b) aangehaald, „ toen Salmanasar, „ Koning van Asfyrie , in Phenicie oorlog ging : „ voe- (a) De zuilen van de boogen zijn negen voeten breed. (&) Joodfche Oudheden is Boek 14 Hoofdfluk.  *,  Agt (ie Hoofdfluk. ti? in dat (lijk verligting, en zelfs geneezing. Wat de ftad belangt, zij is niet anders meer dan-eene puinhoop, ten hoogften door honderd huisgezinnen bewoond. Zeven mijlen ten Noorden van Tabarié op den rug van een berg is de ftad of het dorp Sa-* fad, de wieg van D ahers magt. In dien tijd was het de zetel eener Arabifche fchool geworden , in welke Motoualifche leeraars leerlingen in de taalkunde , en in de allegorifche verklaaring van den Koran onderweezen. De Jooden, die gelooven dac de Mcsfias den zetel van zijn rijk te Safad zal vestigen, droegen die plaats ook genegenheid toe en hadden zig daar verzameld ten getale van vijftig of zestig huisgezinnen; maar de aardbeeving van het jaar 1759 heeft alles verwoest en Safad, op welk de Turken een liegt oog hebben, is thans niet meer dan een bijna verlaaten dorp. Van Safad ten Noorden optrekkende volgt men eene keten hooge bergen, die, onder den naam van Djebdl-el-Chek , eerst de bronnen des Jordaans opleveren, vervolgens eene menigte beekjens, die de vlakte van Damaskus bevogtigen. De hoogliggende plaats, van welke deeze beekjens afftroomen, maakt een klein land uit, Hasbeya genoemd. Het wordt thans geregeerd door eenen Emir, nabeftaanden en mededinger van den Emir Y o u s e f ; hij betaalt 'er Djezeene pagt van van zestig beurzen. De grond is O 5 berg-  ai8 Reize door Syrië en Egypte. bergachtig en gelijkt veel naar den Neder-Libanon; de verlenging van dit gebergte langs de valeivan Bekdd is hetgeen de Ouden Anti - Libanon noemen, omdat dezelve in eene ftreek met den Libanon der Druzen en Maroniten ligt. De valei van Beha a , die de fcheiding maakt , is het oude Cozlefyria of holle Syrië eigenlijk zoo genoemd. Haare ligging in eene groote ingekaste holte, waarin het water van het gebergte zig verzameld heeft dezelve in alle tijden tot eene der vrugtbaarfb .ftreeken van Syrië gemaakt ; doch vermits de ftraalen der zon zig in dezelve verzamelen , wordt 'er des zomers eene warmte voortgebragt, die zelfs niet voor Egypte wijkt. De lugt is 'er egter niet ongezond , zeekerlijk omdat zij geduurig door den Noorden wind vernieuwd wordt, en het water loopend en niet ftil ftaande is. Men kan 'er veilig op de platten gaan fiaapen. Voor de aardbeeving van het jaar 1759 was geheel dat land met dorpen en bebouwde landen , het werk der Motoualis, bedekt; maar de verwoestingen, welke dat verfchijnzel teweegbragt, en die, welke de 'oorlogen der Turken daarop hebben doen volgen, hebben bijna alles verdelgd. De eenigfte plaats , die aandacht verdient, is de ftad Ralbelz. Balbek , bij' de Grieken en Latynen vermaard onder den naam van Helios-polis of Zonne-ftad, ligt  Agtfle Hoofdfluk. k\§ ligt aan den voet van den Anti-Libanon juist bij de laatste verhevenheid van den berg in de vlakte. Als men van het Zuiden koomt, ontdekt men de ftad niet dan op eenen afftand van anderhalve mijl agter eene rei boomen, welker groen zij kroont met eene witachtige band van koepels en torens. Nog een uur voortgetrokken zijnde , koomt men aan die boomen, die zeer fraaie nootenboomen zijn , en als men de tuinen, die liegt beplant zijn , door kromme paden doorgeloopen is, bevindt men zig aan den voet van de ftad. Daar vertoont zig een vervallen muur, door vierkante torens gedekt, die ter regterhand langs de helling oploopt en den omtrek der oude ftad aanwijst. Door deezen muur, die flegts tien of twaalf voeten hoog is , ziet men binnen den omtrek ledige ruimten en puinhoopen , die overal in de Turkfche fteden te zien zijn; doch hetgeen al den aandacht aan de flinkerhand bezig houdt is een groot gebouw, dat door zijnen hoogen muur en rijke kolommen, een dier tempelen fchijnt te zijn , welke de oudheid aan onze verwondering heeft overgelaaten. Dit gedenkftuk , dat een der fchoonfte en best bewaarde van Afia is, verdient eene bijzondere befchrijving. Om het in orde aftefchetfen moet men onderftcllen uit de ftad te daalen; na de puinhoopen en hutten , van welke zij vol is , voorbijgegaan te zijn , koomt men aan eene ledige ruimte , die een plein OTfi-  iio Reize door Syrië en Egypte. geweest is daar vertoont zig regt naar vooreri ten Westen een groot vervallen gebouw aa, beftaande uit twee paviljoenen met pijlasters verfierd, en met hunne agterfie hoeken aan eikanderen verbonden door eenen muur van honderd zestig voeten lengte; deeze voorgevel is boven den grond verheven door eene foort van verhevenheid, aan welker rand men, doch bezwaarlijk, de grondftukken van twaalf kolommen onderfcheidt, die weleer van het een paviljoen tot het ander liepen, en de overdekte galerij uitmaakten. Het portaal is vervuld met opeen gevallen fteenen ; maar als men over dezelve henen klimt, koomt men in eene ledige ruimte , zijnde eene zeshoekige plaats b , van honderd en tagtig voeten middellijns. Deeze plaats is als bezaaid met ftijlen van gebrooken kolommen , van gefchonden kapiteelen, van ftukken en brokken van pilasters , lijsten , kroonlijsten enz. rondom loopt eene rei tot puin vervallen gebouwen cc , die alle de fieraadien van de rijkfte bouwkunde aan het oog vertoonen. Aan het einde dier binnenplaats, insgelijks van vooren naar het Westen, is een uitgang p, die voorheen eene deur was, door welken men een wijduitgeftrekt veld van puinhoopen , welker pragt (<0 Zie de Plaaten.  Platte grond van den TEMPEL VAN DE ZON te BALBEK.   'Jgtfie Hoofdfluk. aai pragt de nieuwsgierigheid uitlokt, overziet. Om die te voldoen moet men eenen hellenden grond opklimmen , die de trap van deezen uitgang geweesÊ is, en dan bevindt men zig aan den ingang van eene vierkante binnenplaats e , die veel ruimer dan de eerrte is , hebbende drie honderd en vijftig voeten breedte , en drie honderd en zes en dertig voeten lengte. ■ Van daar is het gezigtpunt van de nevensgaande plaat genoomen : het oog valt natuurlijk het eerst op bet eind van deeze plaats, daar zes ontzagchelijke groote kolommen f, Matig boven den gezigteindcr uitfleekende, een waarlijk fchilderachtig tafereel vormen. Ren niet minder aandacht wekkend voorwerp is eene andere rei kolommen , ter (linkerhand Maande, en eene binnen - galerij van een tempel fchijnende te zijn g ; maar voor men daarin gaat, kan men, op de plaats zijnde, zijnen aandacht niet weigeren aan de gebouwen h , welke die binnen-plaats ter regter- en {linkerzijde infl liten. Zij maaken eene foort van galerij , in ka,. eren hhhh verdeeld , van welke men in eiken der groote vleugelen zeven telt, te weeten , twee in eenen hal ven cirkel en vijf in een lang vierkant. In den agtermuur van die kameren zijn nog boogen van nisfen i en van tabernakelen / , welker Heunzelen vervallen zijn. Zij waren open naar dö binnenplaats en men ziet 'er niet meer van dan vier en zes kolommen m , die alle vervallen zijn. Het ge-  aai Reize door Syrië en Egypte. gebruik van deeze kameren te gisfen valt niet gemaklijk ; maar men moet zig niet te min over de fchoonheid van derzelver pilasters n en den rijkdom van de fries der lijst o verwonderen. Men kan ook niet nalaaten de zonderlinge fraaiheid optemerken , welke uk de vermenging van de bloemflingers, het bladerwerk der kapiteelen en de bosfen wilde kruiden, die aan alle kanten afhangen, fpruit. Als men de binnenplaats in de lengte overgaat,' vindt men in het midden een klein effen vierkant * daar een paviljoen geftaan heeft, waarvan niec meer dan de grondvesten overig is. Eindelijk koomt men aan den voet der zes kolommen f ; dan begrijpt men eerst de ftoutheid van haare hoogte en de pragt van haare grootte. Haar ftijl heeft een en twintig voeten en agt duimen omtreks, en agt en vijftig voeten hoogte ; zoo dat de gantfche hoogte met de lijst o een of twee en zeventig voeten bedraagt. Men verwondert zig in het eerst dat pragtig overblijfzel dus alleen te zien flaan zonder van andere diergelijke verzeld te zijn ; maar als men den grond met aandacht onderzoekt, herkent men eenegeheele reeks grondllukken, die een lang vierkant ff van twee honderd agt en zestig voeten lengte , en honderd zes en veertig voeten breedte nitmaaken : men befluit 'er uit dat het de omtrek van eenen grooten tempel was, als het eerst en voornaam oogmerk van dit geheel gebouw. Het ver-  Gezigt van cle vierkante plaats in den TEMPEL VAN BE Z ON te B ALBE E» /.Nis. /. Tabernakelen. T. Libanon.   Jgtfle Hoofdfluk 453 vertoonde op de groote binnenplaats, dat is ten Oosten, eene voor-zijde van tien kolommen, terwijl 'er negentien aan de andere zijden, (in het geheel vier en vijftig) waren. De grond was een lang vierkant, gelijk met de binnenplaats , maar (maller dan dezelve, zoo dat 'er rondom de rei kolommen fleTs een terras van zeven en twintig voeten breed overig bleef: de vlakke grond , welken het maakte, fteekt ten Westen boven het veld uit door een fte'ilen muur ii van omtrent dertig voeten hoogte; naar maate men de ftad nadert,' vermindert de fteilte , zoo dat de vloer der paviljoenen met de laatste helling des bergs gelijk koomt, waaruit men befluiten moet dat al de grond der binnenplaatfen opgehoogd is: zoodanig was de eerste ftaat van dat gebouw; dan in het vervolg heeft men den Zuidlijke vleugel van den grooten tempel vervuld, om eenen anderen kleineren te bouwen, welke die is, .waarvan de binnen rei pijlaaren en de omtrek nog ftaan. Die tempel o enige voeten laager dan de andere gelegen, vertoont eene zijde van dertien ■kolommen, met agt van vooren (in het geheel agc en dertig). Zij #» alle van de Corinthifche bouw-orde,- derzelver ftijl heeft vijftien voeten agt duimen omtreks en vier en veertig voeren h>ogte. Het gebouw , dat zij omvaren, is een langwerpig vierkant, welks voorfte zijde , naar het Oosten gekeerd , buiten de lijn van den flinker vleu-  524 Reize door Syrië en Egypte. vleugel van de groote binnenplaats ftaat. Men kart 'er niet koomen dan over ftukken van kolommen, hoopen fteenen, cn zelfs over eenen flegten muur, roet welken men het ombouwd heeft. Als men over deeze hinderpaalen henen is, bevindt men zig aan den ingang en van daar kan het gezigt eenen omtrek g doorloopen, die de woonplaats eens Gods was; maar in plaats van het ontzag verwekkend fchouwfpel van een nedergeknield volk en een drom van priesteren , offerhanden offerende, vertoont het licht van den dag, dat door het ingeftorte gewelf invalt, niet anders dan een verwarden hoop ftukken en brokken , op den grond opgeftapeld en met ftof en wilde kruiden bedekt. De muuren weleer met alle de pragt der Corinthifche bouworde* verfierd, vertoonen niet meer dan boogen van nisfen en tabernakelen, welker fteunzels bijna alle omgevallen zijn. Tusfchen die nisfen ftaan gegroefde pilasters, welker kapiteelen eene lijst onderhouten, die vol breuken is; dat 'er nog van overig is vertoont eene pragtige fries van bloemflingers, van afftand tot afftand opgehouden wordende door'koppen van fatyrs, paarden, ftieren enz. Daarboven rees weleer het gewelf, welk zeven en vijftig voeten breed en honderd en tien voeten lang was. De muur, die het onderfteunde, is een en dertig voeten hoog, zonder een venfter. Men kan zig geen denkbeeld maaken van de verfierfelen van dat gewelf dan  Agtfle Hoofdfluk. 225 dan door de ftukken , die op den grond liggen ; maar het kon niet pragtiger zijn dan dat van de galerij in den omtrek: de groote ftukken, die 'er nog van overig zijn, verwonen gerukte lijsten, waarop met opwerk Jupiter op zijn arend, Leda door de zwaan geliefdkoosd, Diana met den boog en de halve maan, en verfcheiden borstbeelden, die van Keizers en Keizerinnen fchijnende , afgebeeld ftaan. Het 1 zou te lang zijn dat verwonderlijk gebouw in zijne deelen te befchrijven. De beminnaars van konlïen zullen dezelve met de grootlle waarheid te boek gefteld vinden in het werk, in het jaar 1757 te Londen uitgegeeven onder den" tijrel van Puinhoopen vanBalbek (*). Dit werk, door den Heer Robe rt Wood opgefteld , is men voornamelijk verfchuldigd aan de zorgen en vorstlijke mildheid van den Ridder Dawiuns, die in het jaar 1751 Balbek en Palmyre bezogt heeft. Men kan bij de getrouwe befchrijving deezer reizigers niets meer voegen, maar daar zijn, zedert zij daar geweest zijn, enige veranderingen gekoomen: zij hebben , bij voorbeeld, negen groote kolommen overeind ge- von- («) Een deel in atlas formaat. Dit werk, dat zeldzaars cn kostbaar is , wordt gemeenlijk alleen in groote. .boekerijen gevonden. 11. Deel. P  2.i6 Reize door Syrië en Egypte. vonden, en in het jaar 1784 vond ik 'er flegts zes f. Zij telden 'er negen en twintig aan den kleinen tempel, en nu zijn 'er nog flegts twintig overig: het is de aardbecving van het jaar 1759 die dezelve heeft doen omftorten; zij heeft de muuren van den kleinen tempel ook zoodanig ontzet, dat de fteen boven in de poort van den ingang, tusfchen de twee naaste fteenen is uitgezakt , en negen duimen gedaald is, zoo dat het lighaam van den vogel, op dien fteen gehakt, hangende is, van zijne vleugelen en van de twee bloemflingers, die uit zijn bek naar twee kindertjes loopen , afgefcheiden. De natuur is hier egter de eenigfte verwoetfter niet geweest; de Turken hebben 'er veel aan toegebragt, met opzigt tot de kolommen; zij doen zulks om de ijzeren ftaaven, welke de twee of drie ftukken , waaruit elke ftijl beftaat, met eikanderen verbinden. Deeze ftaaven voldoen zoo wel aan het oogmerk dat verfcheiden kolommen in haaren val niet uit elkanderen geraakt zijn ; eene onder andere heeft, gelijk de Heer Wood aanmerkt, eenen fteen van den muur des tempels ingeftooten eer dan uit eikanderen te vallen; niets is zoo volmaakt gewerkt als die fteenen; zij zijn door geenerhande ciment verbonden, en egter kan men geen lemmet van een mes in de voegen fteeken. Na zoo veele eeuwen geftaan te hebben, hebben zij voor het meeste gedeelte hunne eerste witte kleur nog behouden. Hetgeen nog meer  Agtfte Hoofdfluk a&7 meer verwonderen zal is de ontzagchelijke grootte van enige derzelve in den geheelen muur, die de fteilte vormt. Ten Westen l beftaat de tweede laag uit fteenen , die van agt en twintig tot vijf en dertig voeten lengte hebben , en omtrent negen voeten hoogte. Op deeze larg liggen aan den Noord - Westlijken m drie fteenen , die alleen met eikanderen eene ruimte van honderd vijf en zeventig en een halven voeten bevatten, te weeten, de eerfte agt en vijftig voeten zeven duimen , de tweede agt en vijftig voeten en elf duimen cn de derde juist agt en vijftig voeten alle op eene dikte van twaalf voeten. Die fteenen zijn wit granietfteen met groote blinkende platte vakjes als gips ; derzelver groeve loopt onder, de gcheele ftad en in den nabij gelegen berg ; zij is op verfcheiden plaatfen geopend en onder andere ter regterhand als men naar de ftad gaat. Daar is nog een fteen in gebleven, die aan drie zijden gehakt is , en negen en zestig voeten twee duimen lengte r twaalf voeten tien duimen breedte, en dertien voeten drie duimen dikte heeft. Hoe hebben de Ouden zulke grecte klompen kunnen behandelen ? Dit is voor zeefeer een werktuigkundig vraagftuk, waard om cptelosfen. De inwooners van Balbek verklaaren het gemaklijk met te onderftellen dat dit gebouw opgerigt is door de Djenoün of geesten in eenen middelftaat, tusfchen de engelen en duivelen verkeerende, onder' P a de  aa8 Reize door Syrië en. Egypte. de bevelen van Koning Salomon; zij voegen 'er bij dat de beweegreden van zulke zwaare werken was om in de onderaardfche holen onmeetlijke fchatten te verbergen , die 'er nog zijn ; verfcheiden hunner zijn , met oogmerk om die wegteneemen , in de gewelven, die onder het geheel gebouw loopen,, nedergedaald; maar de nutlóosheid hunner nafpeuringen en de knevelarijen , welke de bevelvoerers hun onder dat voorwendzel hebben aangedaan , hebben hen daarvan afgefchrikt ; zij denken dat de Europeërs gelukkiger zijn en men zou hun te vergeefsch het denkbeeld zoeken uit het hoofd te praaten dat wij de toverkonst bezitten om bezweeringen te verdrijven. Wat baat redeneering tegens de on. kunde en de gewoonte ? Het zou niet minder ongerijmd zijn, zoo men hun wilde aantoonen dat Salomon deCorintifche bouworde niet gekend heeft, naardien die eerst onder de Roomfche Keizeren in gebruik geweest is; doch hunne overlevering omtrent dien Vorst geeft aanleiding tot drie gewigtige aanmerkingen. De eerste deezer aanmerkingen is dat alle overlevering van groote oudheid even zoo niets beduidend is bij de Oosterlingen als bij de Europeaanen. Onderhen, even als onder ons, worden gebeurtenisfen , die honderd jaaren oud zijn , als zij niet befchreven zijn , veranderd , ontaart, vergeeten : van hun ophelderingen te verwagten over hetgeen ten tijde van David of Alexander gebeurd is  Agtfte Hoofdfluk. 229 is, is even als of men den boeren van Vlaanderen omftandigheden van Clovis of Karel den Grooten vraagen wilde. De tweede is dat de Mahometaanen in geheel Syrië, zoo wel als de Jooden en Christenen, alle de groote werken aan Salomon toefchrijven, niet dat het geheugen 'er van op de plaats zelve bewaard is, maar omdat zij van plaatfen uit het Oude Testament toepasfingen maaken; dit en het Euangelie is de.bron van alle de overleveringen, omdat het de eenigite historiefche boeken zijn, welke men kent en leest ,• maar alzoo de verklaarers zeer onweetende zijn, zijn hunne toepasfingen bijna altoos ontbloot van waarheid; dus bedriegen zij zig ook, wanneer zij zeggen dat Balkek de domus faltus Libani van Salomon is, en zij bewceren iets onwaarfchijnlijks als zij dien Koning de putten van Tyr en de gebouwen van Palmyre toefchrijven. Eene derde aanmerking, eindelijk, is dat het gelooven aan verborgen fchatten veld gewonnen heeft en kragt blijft behouden door ontdekkingen , die wezenlijk van tijd tot tijd gedaan worden. Het is nog geene tien jaaren geleden dat men te Hebron een koffertje vondt vol gouden en zilveren legpenningen, met een oud Arabisch boek , handelende over de geneeskonst. In het land der Druzen ontdekte een bijzonder perfoon ook, enigen tijd geleden, eene kruik, waarin hij gouden muntfpecieën, P 3 van  S3° Reize door Syrië en Egypte. Van de gedaante van halve maanen , vondt; dan alzoo de bevelhebbers zig die gevonden dingen toeeigenen , en de vinders , onder voorwendzel van hun dezelve te doen wedergeeven , in den grond booren, doen deeze hun best om zulks verborgen te houden; zij fmelten de oude muntfpecieën in het geheim of begraaven die zelfs wederom uit dezelfde vreesachtigheid , die haar in de oude tijden deedt begraaven, cn die een bewijs is dat toen dezelfde dwinglandij hecrschte. A!s men de buitengemeene pragt van den tempel van Balbek in aanmerking neemt, zal men zig met reden verwonderen dat de Griekfche en Latijnfche fchrijvcrs zoo weinig van denzelven gefprooken hebben. De HeerWooo, die hen daar over nageflaagen heeft, heeft geene melding van dien tempel gevonden dan in een fragment van Johannes van Antiochie, welke de ftigting van dat gebouw arm Keizer Antoninus Pius toefchrijft. De opfchriften, welke 'er nog gevonden worden, koomen met dit gevoelen overeen, en het verklaart zeer wel waarom de bouworde, die men gebruikt heeft, de Corinrhifche is, naardien die bouworde niet te deeg in gebruik was dan in het derde tijdperk van Rome; doch men moet egter, om het r.og meer te bevestigen, den vogel, boven de deur gehouwen , niet aanhaalen : moeten zijn kromme fhavel, zijne groote klaauwen en de Mercurius fïaf, welke  Agtfle Hoofdfluk. 531 welke hij daarmede vast houdt, hem voor eenen adelaar doen befchouwen , zoo bewijst egter zijne kuif, gelijk aan die van zekere duiven , dat hij de Romeinfche adelaar niet is; men vindt hem daarenboven even zoodanig wederom in den tempel van Palmyre , en daarom moet men hem aanzien als eenen Oosterfchen adelaar , der Zonne toegewijd , die de godheid dier twee tempelen was. Haar eerdienst was te Balbek van de oudfte tijden in zwang. Haar ftandbeeld , aan dat van Oflris gelijk , was daar overgebragc van Heliopolis in Egypte. Men badt haar daar aan met plegtigheden , welke Macrobius in zijn lezenswaardig boek de Saturnalia O) befchrijft. De Heer Wood onderfielt met reden dat van deezen eerdienst de naam Balbek gekoomen is, die in de Syrifche taal flad van Bal, dat is, van de Zon betekent. De Grieken, denzeiven Heliopolis noemende , hebben , even als in veele andere gevallen , den Oosterfchen naam flegts letterlijk vertaald. Men weet niet in welken flaat die ftad in de vroege oudheid geweest zij ; maar het is te denken dat haare ligging op den weg van Tyr naar Palmyre haar enig deel aan den handel van die rijke (a) Hij noemt Heliopolis daar eene ftad der Jsjyiers, gelijk de Ouden meermaalen dien naam met dien der Syriers verwisfelen. P 4  232 Reize door Syrië en Egypte. rijke hoofdlieden gave. Onder de Romeinen , ten tijde van Augustus, wordt zij opgenoemd als eene bezetting in hebbende, en daar is nog op den muur van de poort naar het Zuiden, ter regtcr zijde, als men dezelve inkoomt, een opfchrift overig , dat zulks bewijst; want men leest daar in Griekfche letteren Kemuria prima.^ Honderd en veertig jaaren na dien tijd ftigtte 'er Antoninus den tegenswoordigen tempel in de plaats van den ouden, die zeekerlijk vervallen was; doch het Christendom onder Constan.tinus de overhand gekregen hebbende, wierdt de nieuwlle tempel verwaarloosd, vervolgens in eene kerk veranderd, van welke nog een muur overig is, die het heiligdom van den afgod affehutte. Dus bleef hij Haan tot den inval der Arabieren ; het is waarfchiinlijk dat zij den Christenen een zoo fraai geftigt benijdden. De kerk, minder bezogt wordende , begon te vervallen de oorlogen kwamen op ; men maakte 'er eene plaats van verdediging van ; men bouwde op den muur , die het gebouw omringt, op de paviljoenen, en aan de hoeken fehietgaten, die 'er nog zijn; en van dien tijd af aan verviel de tempel, aan het lot des oorlogs bloot gefield, ras tot puin. De toefrand der ftad is niet minder jammerlijk; de flegte regeering van de Emirs van het Huis van Harfouche hadt haar reeds noodlottig geweest • de aardbeeving van het jaar 1759 voltooide haaren on-  Agt ft e HoofdfluK ^33 ondergang. De oorlogen van Emir Yousef en Djezzar hebben haaren toeftand nog verfiimmerd; van vijf duizend inwooneren , welke men in her jaar 1751 in dezelve telde , zijn geene twaalf honderd overig, alle arm, zonder nijverheid, zonder koophandel, en zonder anderen landbouw dan het teelen van enig katoen, enig turksch koren en water-meloenen. In die geheele ftreek is de grond mager en blijft zoodanig , hetzij men Noordwaards opgaa, hetzij men Zuid - Oostwaards naar Damaskus nederdaale. F 5 NE-  «34 Reize door Syrië en Egypte. NEGENDE HOOFDSTUK. Van de Landvoogdij van Damaskus. 13 e Landvoogdij van Damaskus, de vierde en laatfte van Syrië, bedaar, bijna het geheel Oostlijk gedeelte van dat land. Zij ftrekt zig uit ten Noorden, van Marra, op den weg van Aleppo, tot Habroun, in het Zuid-Oosten van Palestina; de lijn haarer grensfcheidingen ten Westen loopt door het gebergte der Anfarié, door dat van den Anti-Libanon en langs het bovenst gedeelte des Jordaans, vervolgens dien vloed in het land van Bifdn overkruisfende , loopt zij om Nablous , Jerufalem , Habroun en ten Oosten in de Woestijn, daar zij meer of min in voortloopt, naar maate het land bebouw1 baar is; maar zij verwijdert zig in dezelve over hec algemeen weinig van de laatste bergen , uitgezonderd in de ftreek van Tadmour of Palmyre, naar welke zij vijf dagreizens verlengd wordt. In deeze groote uitgeftrektheid van land zijn de grond en voortbrengzelen verfchillende; de vlakten van Haurdn en die aan de oevers van den Orontes zijn de vrugtbaarfte; zij geeven tarw, gierst, doura, vijgboonen (fefamum) en katoen. Het land van Damaskus en Opper -Bekda hebben eenen kei-  Negende Hoofdfluk. 335 keizelachtigeri en mageren grond, meer gefchikt tot het voortbrengen van vrugten en tabak dan andere waaren. Alle de bergen zijn bezet met olijven-, moerbezieën- en ooftboomen en op verfcheiden plaatfen met wijngaarden, van welke de Grieken wijn, en de Muzulmannen rozijnen maaken. De Pacha geniet alle de regten van zijn ampt; zij zijn aanmerklijker dan die van enige ander landvoogdij; want behalven dat hij de algemeene pagt heeft en een volftrekt gebied voert, is hij ook nog geleider van de heilige caravane van Mekka, onder den zeer geëerbiedigden naam van Emir - Hadj De Muzulmannen hechten zoo veel gewigt aan dit geleide , dat een Pacha, die zig wel van hetzelve kwijt, in zijn perfoon onfehendbaar wordt, zelfs voor den Sultan : het is niet meer geoorloofd zijn bloed te vergieten; maar de Divan weet overal raad toe, en als zoodanig een bij denzelven in ongenade valt, voldoet hij te gelijk aan de letter der wet en aan zijne wraak, met hem in een mortier te laaten dampen , of in een zak te laaten fmooren, gelijk daarvan verfcheiden voorbeelden geweest zijn. De (a) De caravane van Mekka draagt bij uitfluiting dien naam van Hadj, die bedevaart betekent; de andere heeten enkel Kaft.  *3°" Reize door Syrië en Egypte. De fchatting, die de Pacha aan den Sultan betaalt, is flegts van vijf en veertig beurzen (dat is, zes en vijftig duizend , twee honderd en vijftig Franfche livres) - maar hij is bezwaard met alle de kosten van den hadj, die men op zes duizend beurzen, of zeven millioenen vijfmaal honderdduizend livres fchat. Zij beftaan in voorraad van graan , gierst, rijst enz. en in den huur van kemelen, welke hij de gelei-benden en veelen bedevaart-gangeren verfchaffen moet. Daarenboven moet men nog agttien honderd beurzen aan de Arabifche ftammen , die op den weg zijn, betaalen, om den vrijen doortogt te koopen. Deeze kosten vindt de Pacha weder op de mirt of de belasting op de landen , hetzij hij die zelf invordere, hetzij hij die weder verpagte, gelijk op verfcheiden plaatfen gefchiedr. Hij geniet egter de tollen niet; deeze worden ontvangen door den Deftar-ddr of register - meester om tot de foldij der Janisfaarcn en wagten der kasteelen, op den weg naar Mekka gelegen, gebruikt te worden. De Pacha erft ook van alle de bedevaartgangeren , die op de reis koomen te fterven, en dit artijkel is niet gering , want men heeft opgemerkt dat het altijd de rijkflre zijn , die. fterven. Eindelijk weet hij nog te winnen met den kooplieden en landbouweren geld op interest te fchieten en met anderen geld aftepersfen , wanneer hem zulks goed dunkt, als eene balfe of knevelarij. Zijne  Negende Hoofdfluk. *37 Zijne krijgsbenden beftaan in zes of zeven honderd Janisfaaren, minder flegt onderhouden en baldaadiger dan elders , in even zoo veel Barbaryfche foldaaten, die naakt loopen en, gelijk overal, zeer roofziek, zijn , en in agt of negen honderd Del iibaches of ruiters. Deeze benden , die in Syrië voor een aanmerklijk groot leger doorgaan, heefc hij noodig, niet alleen tot geleide van de caravane, en om de Arabieren te beteugelen, maar ook tegens zijne onderdaanen, tot de invordering van de mirt. Elk jaar, drie maanden voor het vertrek van den hadj, doet hij hetgeen men zijne ronde noemt, dac is te zeggen dat hij, van zijne benden verzeld, zijne groote landvoogdij' doortrekt, en de dorpen en fteden doet opbrengen. De afrekening gefchiedc zeer zelden zonder onlusten; dikwijls ftaat het onweetend volk, door oproerige Opperhoofden aangeftookt , of door de onregtveerdigheid van den Pacha getergd , op en betaalt de fchuld met fnaphaan-fchooten; de inwooners van Nablous, Bethlem en Habroun hebben zig in dat ftuk eenen naam gemaakt, die hun bijzondere vrijdommen heeft doen verwerven; maar ook, als de gelegenheid zig opdoet, doet men hen de fchaden en interesten tienvoud betaalen. De Landvoogdij van Damaskus is door haare ligging meer dan enige andere blootgefteld aan de ftroperijen der Bedouin - Arabieren; en egter merkt men aan dat zij minst van alle die in Syrië  438 Reize door Syrië en Egypte. Syrië zijn, verarmd is. De reden, welke men 'er van geeft, is dat de Porte, in plaats van derzelver Pachas dikwijls te veranderen , gelijk zij omtrent de andere doet, de landvoogdij gemeenlijk eenen Pacha voor zijn leven fchenkt: men heeft haar in deeze eeuw vijftig jaaren in handen van een rijk geflagt van Damaskus, El-Adm genoemd, gezien, van welk een vader en drie broeders eikanderen opgevolgd zijn. As ad , de laatste van deeze, van welken wij in de historie van Daher gefprooken hebben, heeft haar vijftien jaaren bezeten , geduurende welke hij oneindig veel goeds gedaan heeft. Hij wist zijne foldaaten zoo wel onder krijgstucht te brengen, dat de boeren van hunne ftroperijen bevrijd waren. Zijne heerfchende hartstogt was , gelijk die van alle de groote amptenaars in Turkye , geld opteftapelen ; maar hij liet het niet ledig in zijne kisten en trok 'er C iets dat in dat land ongehoord is) flegts eenen maatigen interest van zes ten honderd van O). Men verhaalt een trek van hem , die een denkbeeld van zijn karakter zal geeven : Eens zig in verlegenheid om geld bevindende, raadden hem de aanbrengers , die de Pachas om- (a) In Syrië en Egypte is de gewoone interest twaalf of vijftien ten honderd; fomtijds loopt hij wel op twintig, ja tot dertig.  Negende Hoofdfluk. omringen, dat hij den Christenen en ftoffen-fabrikeurs geld afpersfen zoude. Hoe veel denkt gij dat mij zulks opbrengen konne% vroeg As ad : Vijftig of zestig beurzen , antwoordden zij hem; maar, hernam hij, die lieden zijn niet rijk , hoe zullen zij die fom uitmaaken ? — Zij zullen de kleinodieè'n hunner vrouwen verhopen, en het zijn tog maar honden. -— lk wil eens zien, hervatte de Pacha, of ik bekwaamer zij dan gij om geld te krijgen. Denzelfden dag zendt hij den Mufti bevel om hem in het geheim des nagts te koomen vinden: de Mufti gekoomen zijnde, verklaart hem As ad dat hij gehoord heeft dat hij federt langen tijd in zijn huis een zeer ongeregeld leven leidt, dat hij, leeraar der wet, wijn drinkt, fpek eet, tegens de voorfchriften van het allerzuiverst boek, dat hij beflooten heeft zulks aan den Mufti van Stamboul (Conflantinopolen') te berigten , maar dat hij het hem eerst heeft willen waarfchuuwen , op dat hij hem geene trouwloosheid zoude kunnen verwijten. De Mufti, verfchrikt door deeze bedreiging , fmeekt hem dezelve niet ter uitvoer te brengen en , alzoo men bij de Turken de zaaken rond uit behandelt, belooft hij hem een gefchenk van duizend piasters. De Pacha (laat de aanbieding af; de Mufti verdubbelt de fom, biedt driemaaien zoo veel, tot dat zij het accoord maaken voor zes duizend piasters , met wederzijdfche belofte  aae» Reize door Syrië en Egypte. s lofte van een diep ftilzwijgen in , acht te neemen. Des anderendaags ontbiedt As ad den Kddi, voert hem dezelfde reden , zegt hem dat hem berigt is dat hij zijn ampt fchreeiiwend misbruikt, dat hij kennis van dingen heeft, die niet minder ten gevolge hebben kunnen dan hem het hoofd voor de voeten te doen leggen. De Kadi, door deeze, woorden verpletterd, fmeekt om genade, bedingt als de Mufti, wordt het voor eene diergelijke fom. eens, tn vertrekt, zeer verheugd van 'er zoo goed koop af te koomen. Na den Kadi kwam de Oudii, toen de Naklb, vervolgens de Aga der Janisfaaren, de Mohtefeb en eindelijk de rijkfle Turkfche en Christen kooplieden. Elk hunner , van de ongeregtigheden van zijnen ftaat overtuigd, en vooral op het ftuk van de vrouwen, haastte zig met geld vergiffenis te koopen. Toen de gehecle fom bij elkan-. deren was, en de Pacha zijne gemeenzaame vrienden bij zig hadt, vroeg hij hen : Hebt gij .ook horen zeggen in Damaskus dat As ad eene afpersfmg gedaan heeft ? — Neen — Hoe koomt het dan dat ik bij de twee honderd beurzen, die daar liggen , hebbe weeten te krijgen ? De aanbrengers , fchreeuwende van verwondering , vroegen welk middel hij daar toe gebruikt hadde ? Ik heb de fchaapen gefchoren , antwoordde hij , in plaatfe van de geitjes en lammeren te villen. Na vijftien jaaren regeerens wierdt die man het volk van Da- mas-  Negende Hoofdfluk. £4* maskus ontrukt door de gevolgen van eene kuiperij, welke men dus verhaalt. Omtrent het jaar 1755 kwam een zwarte gefnedene van het Serail, die in bedevaart naai- Mekka ging , bij As ad huisvesten; doch niet wel te vreden over de eenvoudige wijze , waarop hij van hem ontvangen was , wilde hij, bij zijne terugkomst , niet weder over Damaskus reizen , en nam zijnen weg door Gaza. De 'Pacha H o s e 1 n , die toen het bevel in die ftad voerde, onthaalde den gefnedenen pragtig. Deeze , te Conjlantinopolen wedergekeerd , vergat zijne twee gastheeren niet; om zijne erkentenis en gevoeligheid tegelijk te voldoen, befloot hij As ad te bederven en aan Hosein in zijne plaats te bevorderen. Zijne kuiperijen gelukten zoo wel dat reeds in het jaar 1756 Jcrufalem van Damaskus afgcfcheiden en Hosein tot eene landvoogdij gegeeven wierdt. Het volgend jaar verkreeg hij Damaskus zeiven: As ad , nu afgezet, begaf zig met het volk van zijn huis in de woestijn om meer nadeel te vermijden. De tijd van de caravane kwam: Hosein geleidde dezelve volgens het regt van zijn ampt; doch bij zijne wederkomst met de Arabieren twist gekregen hebbende om enig geld, dat hij weigerde te betaalen , tastten zij hem met overmagt aan, verfloegen zijn geleide en plondcrdcn de caravane volkoomen; het was in het jaar 1757. Op de tijding van deezen ramp was 'er in he: Kijk eene 11. Deel. Q °P" .  242 Reize door Syrië en Egypte. opfchudding als bij het verlies van eenen groóten veldflag; de nabeflaanden van twintig duizend bedevaartgangeren , in de woestijn van dorst geftorven of door de Arabieren gedood, de vrienden van eene menigte vrouwen , die tot flaavinnen gemaakt waren, de kooplieden , die belang hadden bij het pionderen van de laading, riepen om wraak over de lafhartigheid van den Emir-Hadj en over deheiligfehennis der Bedouinen. De Porte, verfchrikt, veroordeelde terflond het hoofd van Hosein; maar hij verborg zig zoo wel, dat men hem niet konde verrasfehen: hij werkte uit zijne fchuil-. plaats met den gefnedenen, zijnen befchermheer , om zig te vcrontfchuldigen en het gelukte hem drie maanden daarna door eenen waaren of valfchen brief van A s a d aan de Porte te zenden , uit welken bleek dat die Pacha de Arabieren hadt aangezet om hem van Hos ein te wreeken. Toen wierdt Asad veroordeeld en men wagtte flegts naar igelegenheid om het vonnis ter uitvoer te brengen. Ondertusfchen bleef de Landvoogdij open : H osein, onteerd zijnde, kon niet weder in dezelve verfchijnen. De Porte begeerde deeze breuk te heelen en de bedevaart weder veilig te maaken: zij wierp het oog op eenen zonderlingen man, wiens zeden en gefchiedenis wel verdienen dat ik een woord van hem fpreeke. Die man, Abd-Allah-el-Satadji genoemd, was bij Bagdad ge-  Negende Hoofdfluk in¬ geboren in eenen nederigen ftaat. Zig vroeg in foldij van den Pacha begeeven hebbende , hadt hij [ de eerfte jaaren zijns levens in het veld, en in den oorlog doorgebragt, en hadt, als gemeen ruiter, alle de veldtogten in Perfle tegens ChahmT ham asKou li kan bijgewoond. De dapperheid en het heleid, dat hij. daar in liet blijken, deeden hem van graad tot graad opftijgen tot de waardigheid vanPacha van Bagdad zelve. Met dit uitfteekend ampt bekleed 'gedroeg -hij zig met zoo veel ftandvastigheid en voorzigtïgheid dat hij de uit- en inwendige rust in het land herftelde. Vermits hij zijn eenvoudig- krijgsmans leven bleef leiden^ was hij nooit in groote verlegenheid om geld en gaêrde ook geene fchatten 5 maar de groote amptenaars van het Serail van Conflantinopolen , welken deeze maatigheid niets opbragt, namen de onbaatzugtigheid van Abd- Allah euvel op en wagteden flegts op een voorwendzel om hem uit zijne plaats te ftooten: zij vonden welhaast een, toen Abd-Allah eene fom van honderd duizend franfche livres, van de nalaatenfchap eens koopmans , agter hieldt, Naauwlijks hadt de Pacha dezelve ontvangen of men êischte-betaaling; te vergéefsch vertoonde hij dat hij met dat geld agterftallige foldijen van het krijgsvolk betaald hadt j de Vizir drong 'er hem nog te Merker om, en, toen hij het voor de tweede reis weigerde, zondt bij eenen zwarten gefnedenen # Q a in  £44 Reize door Syrië en Egypte. in hetgeheirh met een kat -cherif'voorzien, die zijn hoofd moest haaien. De gefnedene , in den omtrek van Bagdad gekoomen , veinsde een zieke te zijn, die om zijne gezondheid te herftellen reisde: in die hoedanigheid h'et hij den Pacha groeten en verzogt hem als uit beleefdheid hem een bezoek te mogen geeven. Abd-Allah, die den aart der Turken kende , wantrouwde eene zoo groote beleefdheid en vermoedde dat 'er de een of ander °eheime last onder fchuilde. Zijn fchatmeester, mét minder gevat op het Turksch gebruik en zeer ?an zijnen meester verknogt , fterkte hem in zijne vermoedens en, om zeekerheid van de zaak te krijgen, flelde hij hem voor dat hij het goed van den gefnedenen zoude doorzoeken, terwijl hij met zijn gevolg bij den Pacha zou zijn. Abd-Allah keurde dat middel goed. Op het vastgeftelde uur begeeft zig de fchatmeester in de tent van den gefnedenen en doorfnuffelt alles zoo n?auwkeuri> dat hij de kat - cherif'in de voering eener pels verborgen vindt: hij vliegt terftond naar den Pacha, laat hem verzoeken een oogenblik in het naaste vertrek te koomen en overhandigt hem hetgeen hij gevonden heeft (a). Abd-Allah , het noodlottig (a) Ik heb deeze gebeurtenis van iemand, die dim fchatmeester bijzonder gekend, en Abd-Allah te Jerufalem gezien heeft.  Negende Hoofdfluk. 245 lottig gefchrift nu in zijne magt hebbende, verbergt het in zijnen boezem en keert weder in de kamer; vervolgens het gefprek met den gefnedenen bedaard weder opvattende : „ Hoe meer ik 'er aan denke , i,, Heer Aga ", zegt hij , „ hoe meer ik mij over „ uwe reis naar dit land verwondere. Bagdad is „ zoo verre van Stamhui; onze lugt is zoo wei„ nig om haare gezonde hoedanigheid vermaard , „ dat ik bezwaarlijk gelooven kan dat gij hier al„ leen gezondheid koomt zoeken. Het is waar" antwoordde de Aga, „ dat ik ook last heb u met „ een iets op rekening van de honderd duizend li„ vres te vraagen. — Laat dat zijn; " hervatte de Pacha, „ maar, zie daar " voegde hij 'er met een beflisfenden toon bij, „ beken maar dat gij ook om ,, mijn hoofd koomt. Hoor hier, gij kent mij bij „ gerugt ; gij weet van wat kragt mijn woord bij „ mij is; ik geef het u; zoo gij mij alles opregt„ lijk bekent , zal ik u los laaten zonder u het min„ fte kwaad te doen. " Toen begon de jrefnedene eene lange verdediging en betuigde dat hij zonder flinkfche oogmerken gekoomen was. „ Bij mijn „ hoofd " zeide Abd-Allah, „zeg mij de „ waarheid, " — de gefnedene bleef zig verdedigen. — „ Bij uw hoofd; " —nog ontkende hij het: _ Bedenk wat gij zegt; bij het hoofd van „ den Sultan , " — hij bleef bij zijn ftuk. • ■ „ Wel aan, " zeide Abd-Allah, „ het is geq 3 » daan;  Reize door Syrië en Egypte. „ daan: gij hebt uw eigen vonnis uitgefprooken,M en het kat - cherif uit zijnen boezem haaiendeft kent gij dit papier? - Zoo gaat gij lieden gin" f te werk: Ja> m zijt eene hoop fchelmen, „ die met het leven van alle, die u mishaagen, fpeelt » en die eikanderen van hand-tot hand het bloed „ van s Sultans dienaaren overlevert ; de- Vizir „ moet dan koppen hebben; wel aan, ik zal 'er „ hem een zenden ; men flaa dien hond het zijn ,, af en men zende het naar Confiantinopolen. " Met bevel wierdt op hetzelfde oogenblik ter uitvoer gebragt; het gevolg van den Aga kreeg zijn affcheid en vertrok met zijn hoofd. Na deezen flag zou Abd-Allah zijn voordeel met de gunst der mwooneren hebben kunnen doen om tegens den Sultan opteftaan; maar hij wilde zig liever naar de Kourdes begeeven. Daar ontvong hij de vergiffenis-brief van den Sultan, met last om de Land voogdij van Damaskus in bezit te gaan neemen Zijne ballingfchap verveelde hem ; hij hadt geen geld meer; hij nam de landvoogdij aan en vertrok met honderd mannen, die zijn lot met hem deelden Aan de grenzen zijner nieuwe landvoogdij gekoomen zijnde, vernam hij dat As ad in eene nabuur.ge plaats gelegerd was; hij hadt van hem hooren fpreeken als van den grootsten man van Syrië en was verlangende om hem te zien. Hij vermomde zig, begaf zig, van zes ruiters verzei d, naar zijne leger-  Negende Hoofdfluk. S47 legerpkats en vroeg om hem te fpreeken : men geleidde hem , volgens het gebruik in die legerplaatfen, zonder veel plegtigheid naar binnen. Na men eikanderen gegroet hadt, vraagt As ad hem, waar hij naar toe gaa en van waar hij koome. Abd-Allah antwoordt hem dat zij zes of zeven Kourdifche ruiters zijn, die dienst zoeken; dat zij weeten dat S atadji te Damaskus koomt, dat zij naar hem toegaan ,• maar dat zij , in het voorbijtrekken gehoord hebbende dat hij, Asad, daar omtrent gelegerd was, hem een rantfeen koomen vraagen. „ Gaarne " antwoordde Asad , „ gij zult „ het hebben, maar kent gij S a t a d j i ? — Ja — ' , wat is "hij voor een man? Is hij op geld gefteld? w — Neen; S a t a d j i geeft noch om geld, noch „ om pellen, noch om chdles, noch om paerlen, „ noch om vrouwen; hij bemint alleen goede ijze„ ren wapenen , goede paarden en den oorlog. Hij „ Heft regtveerdigheid, befchermt weduwen en „ weezen , leest den Koran , leeft van boter en riJeflk. — Is hij oud " vroeg Asad. ■ Zoo oud niet als hij gelijkt : de vermoeienisfen hebben hem verouderd; hij is vol wonden; hij „ heeft eenen fabel-flag ontvangen , die hem aan het flinker been doet hinken , een ander, dien „ hij ook^ontvangen heeft, maakt dat hij het hoofd , over den regter fchouder draagt. Zie , " zeide hij , opftaande , „' van het hoofd töt de voeten VQ 4 » &  248 Reize door Sytïe en Egypte. „ is hij nis ik. " Op die woord verbleekte A s ad en rekende zig een verloren man; maar Abd-Allah weder zitten gaande, zeide hem : „ Broeder, „ ftel u gerust. Ik ben geen boodfehapper uit hen „ dieven hol, ik koom u niet verraaden: Integen„ deel, als ik u ergens in van dienst kan zijn, zoo 99 vmk gebruik van mij, want wij liaan beiden in „ denzelfden rang bij onze meesters; zij hebben „ mij weder opgeroepen, omdat zij de Bedouinen „ kastijden willen. Als zij hunnen moed aan hun „ gekoeld zullen hebben, zullen zij weêr om mijn j, hoofd koomen. God is groot: dat hij be/lcoten „ heeft zal gefchieden. " Met deeze geestgefteldheid begaf zig Abd-Allah naar Damaskus; hij herftelde 'er de goede orde; hij beteugelde de knevelarijen der krijgslieden en geleidde de caravane met den fabel in de vuist, zonder, den Arabieren eenen piaster te betaalen: geduurende zijn bellier, dat twee jaaren duurde, genoot het land de volmaaktfle gerustheid. Men Hiep met open deuren , zeggen de inwooners van Damaskus nog. Hij zelf , zig dikwerf vermommende in den rok eens bedelaars, ging alles met zijne eigen oogen zien; de trekken van geregtigheid . die hij fomtijds onder die vermomming bedreef, hadden eene heilzaame omzigtigheid verwekt : men fchept fomtijds behaagen om 'er nog enige van te verbaalen. Men vertelt, bij voorbeeld.  Negende Hoofdfluk. 249 beeld, dat hij, bij het doen van zijne ronde te Jerufalem zijnde, zijnen foldaaten verboden hadt iets te neemen noch iets te beveelen zonder het te betaalen. Op eenen zekeren dag dat hij, als een bedelaar verkleed, omliep, met een fchoteltje linzen in de hand, noodzaakte hem een foldaat, die eene takkebos droeg, dezelve voor hem opteneemen ; na enigen wederftand laadde hij dezelve op zijnen rug en begon voor den Delibache te gaan , die hem al vloekende voort joeg. Een andere foldaat herkende den Pacha en gaf zijnen makker een teken. Deeze begaf zig op de vlugt en ontfnapte door de dwarsftraaten. Abd-Allah, nog enige fchreden voortgegaan zijnde en zijnen man niet meer hoorende, keerde zig om en, fpijdg zijnen flag gemischt te hebben, kon hij zig niet onthouden van zijne vragt ter aarde te fmijten zeggende: „ die „ fchurk! hij is zoo een flegte, dat hij met mijn „ loon en mijn fchotel met linzen is doorgegaan; maar hij droeg het niet verre , want korte dagen daarna verraschte hem de Pacha terwijl hij groente in een tuin van eene arme vrouw, die hij nog mishandelde , wegftal en liet hem op (taande voet het hoofd afflaan. Abd-Allah zelf kon het lot niet ontgaan , dat hij voorzien hadt; verfcheiden reizen de moordenaaren, welken men op hem hadt laaten pasfen, ontkoomen zijnde , wierdt hij door zijnen eigen Q 5 neef  fi5° R-eize door Syrië en Egypte. neef vergeeven. • Hij wierdt zulks gewaar, voor hij ftierf en liet hem roepen ; „ fnoodaart (zeide hij) „ de fchelmen hebben u verleid; gij hebt mij ver„ geeven om u met mijn goed te verrijken; ik zou, „ voor ik fterf, u in die hoop te leur kunnen ftel„ len, uvoor uwe ondankbaarheid ftraffen; maar „ ik ken de Turken ; zij zelve zullen mij wree„ ken. " En indedaad Satadji was naauwlijks dood, of een Capidji vertoonde een bevelfchrift om den neef te wurgen, hetgeen gefchiedde. De geheele historie der Turken bewijst dat zij het verraad wel beminnen ; maar dat zij altoos de verraaders ftraffen. Zedert Abd-Allah is de Landvoogdij van Damaskus vervolgens op Se lik, Osman, Mohammed en Darouich, zoon van Osman, die dezelve in het jaar 1784 bezat, overgegaan. Die laatste, welke de talenten zijns vaders niet heeft, heeft zijnen tijrannieken aart behouden. Zie 'er hier een trek van , die waardig is aangehaald te worden. In de maand November 1784 wierdt een dorp van Griekfche Christenen , bij Damaskus, dat de mirt opgebragt hadt, aangemaand om die nog eens te betaalen. De Cheks beriepen zig op de registers, waarop het gefchreven was en weigerden zulks. Op eenen nagt kort daaraan wierdt het dorp door eene bende foldaaten overvallen, die daar een en dertig perfoonen om hals bragten. De arme boeren, in grooten fchrik gedompeld, bragten de ' hoof-  Negende Hoofdfluk. •51 hoofden naar Damaskus en fmeekten den Pacha om regt. Na hen gehoord te hebben zeide hun Darouich dat zij die hoofden in de Griekfche kerk zouden plaatfen, terwijl hij 'er onderzoek naar doen zou. Daar verliepen drie dagen; de hoofden begonnen te bederven ,• men wilde die begraaven ; maar hiertoe wierdt verlof van den Pacha vereischt, dat men niet verkreeg dan ten kosten van veertig beurzen of vijftig duizend Franfche livres. Het is een jaar geleden (in 1785) dat Djezzar , van het krediet, dat zijn geld hem aan hec Hof geeft , gebruik maakende , Darouich uit het bewind gefloten heeft en zedert voert hij het bevel te Damaskus; hij zoekt, zegt men, Aleppo 'er nog bij te voegen. Het zou fchijnen dat de Divan hem die uitbreiding van magt, die hem meester van geheel Syrië zou maaken , weigeren moest; maar, behalven dat de zaaken met de Rusfen den Divan niet vrij laat om te handelen gelijk hij wel zou willen , bekommert het Hof zig weinig over den oplland van zijne onderhoorigen ; eene lange ondervinding heeft het geleerd dat zij altijd weder irt zijne flrikken vallen. Djezzar is de man niet om daar uitzondering van te maaken; want fchoon hem geene talenten en vooral geene listigheid (#) ont- (a) De Baron dk Tott noemt Djezzar een leeuv; ik  252 Keize door Syrië en Egypte. ontbreekt, heeft hij egter geen verftand genoeg om een groot ontwerp van omwenteling te bedenken of uittevoeren. De weg, dien hij volgt, is die van alle zijne voorgangeren: hij behartigt het algemeen welzijn niet dan voor zoo verre het met zijn bijzonder belang overeenkoomt. De Moskee, die hij te Acre gebouwd heeft, is een gedenkteken van enkelen hoogmoed , dat , zonder enig nut, drie millioenen fransch geld heeft weggefleept: zijn bazar of markt is ongetwijfeld van meer nut; maar alvorens te denken aan de markt , daar de waaren verkogt moeten worden, moest hij aan den grond gedagt hebben, die dezelve voort moet brengen : op den afftand van eenen fnaphaan-fchoot van Acre is de landbouw reeds kwijnende. De meeste kosten , die hij maakt, zijn voor zijne tuinen, voor zijne badftooven en voor zijne blanke vrouwen : hij bezat 'er agttien in het jaar 1784 en die vrouwen voeren eene geld verflindende pragt. Thans nu de zatheid met den ouderdom koomt is zijne grootste hartscogt geld opteflapelen. Die gierigheid verwijdert zijne foldaaten van hem, en zijne wreedheid maakt hem vijanden tot in zijn eigen huis. Reeds hebben twee zijner hofdienaaren getragt hem om het ik geloof dat hij hem beter zou kenmerken, als hij hem een wolf noemde.  Negende Hoofdfluk. 153 het leven te brengen ; hij heeft het geluk gehad hunnen piftoolen te ontfnappen; maar hij zal niet altoos zoo gelukkig zijn : hij zal, zoo wel als veele andere, den eenen of anderen tijd, verrascht worden en hij zal met alle zijne moeite om fchatten te verzamelen niets uitgewerkt hebben dan de begeerlijkheid van de Porte en den haat van het volk gaande te maaken. Laaten wij nu tot de aafimerkhjkste plaatfen van deeze Landvoogdij overgaan. Vooreerst koomt ons voor de ftad Damaskus zelve , hoofdftad en zetel der Pachas. De Arabiers noemen haar el-Chdm , volgens hun gebruik van den naam van het land aan de hoofdftad te geeven. De oude Oosterfche naam Demechk is alleen bij de landbefchrijveren bekend. Deeze ftad ligt in eene uitgeftrekte vlakte, ten Zuiden en ten Oosten , naar den kant der woestijn open en ten Westen en Noorden verengd wordende door gebergte, dat het gezigt vrij eng bepaalt. Daartegen koomen van dat gebergte veele beeken afftroomen, die den grond van Damaskus beter dan enige andere ftreek in Syrië bevogtigett en denzelven tot de aangenaamfte plaats maaken. De Arabieren fpreeken 'er met verrukking van en houden niet op de groente en frischheid der boomgaarden , den overvloed en de verfcheidenheid der vrugten, de menigte ftroomende wateren, en de helderheid der waterfprongen en bronnen te roemen. Het is ook de eenigfte ftreek,  254 Reize door Syrië en Egypte. ftreek, 'waarin men afzonderlijke lusthuizen in het open veld ziet; de natuurlijke inwooners moeten alle deeze voordeden op hoogeren prijs ftellen, omdat zij zeldzaamer zijn in de omliggende ftreeken, Voor het overige is de grond mager, fteenachtig, roodachtig en niet gefchikt ter voortbrenging van' graan; doch deeze hoedanigheden zijn weder voordeeliger voor de vrugten, welker fappen te fmaaklijker zijn. In geene ftad zijn zoo veele kanaalen en fonteinen. Elk huis heeft de zijne. Al dit water wordt opgeleverd door drie beeken, of takken van eene zelfde rivier , die, de tuinen drie mijlen verre vrugtbaar gemaakt hebbende, in het ZuidOosten in eenen laagen grond van de woestijn valt daar zij een moeras vormt, Behairat-el Mandj , dat is, meir in de weide genaamd. Met die ligging kan men Damaskus niet betwisten dat zij eene der aangenaam fte fteden in Turkye is ; maar zij kon gezonder wezen. Men klaagt met reden dat het witachtig water van de Barrddé koud en fcherp is; men neemt ook waar dat die van Damaskus verftoppingen onderhevig zijn, dat het wit van hun vel niet uitziet, als van een gezond, maar als van een uit ziekte opkoomend mensch, eindelijk, dat het te veel eeten van vrugten, vooral abrikoozen, eiken zomer en herfst tusfchenpoozende koortfen en buikloopen veroorzaakt. Damaskus is verder in de lengte dan in de breedte uit-  Negende Hoofdfluk. «55- uitgeftrekt. De Heer Niebuhr, die 'er een platten grond van gemaakt heeft , geeft die ftad drie duizend twee honderd en vijftig halve roeden, dac is, iets minder dan anderhalve mijl in den omtrek. Als ik volgens die maat bij vergelijking met Aleppo reken , dan ftel ik dat Damaskus tagtig duizend mwooneren bevat. Het grootste gedeelte beftaat uit Arabieren en Turken,- men rekent dat de Christenen meer dan vijftien duizend in getal zijn , van welke twee derde fcheurmaakende zijn. De Turken fpreeken nooit van het vólk van Damaskus zonder aantemerken dat het 't booste volk van het geheele rijk is ; de Arabier heeft 'er de volgende woordfpeeling'tot een fpreekwoord van gemaakt: Chdml, choümi; Damaskenaar, boos; men zegt daarentegen van het volk van Aleppo ; halabi, tchelebi; Aleppenaar, Jonkertje. Men maakt ook nog eene onderfcheiding,op den godsdienst gegrond en voegt 'er bij dat de Christenen 'er flegter. en fchelmachtiger dan elders zijn , zeekerlijk om reden dat de Mufulmannen 'er dweepachtiger en baldaadiger zijn; zij,hebben 'er hetzelfde karakter als de inwooners van Kairo; even als zij verfoeijen zij de Franken: men kan niet op zijn Europeesch gekleed door Damaskus gaan ; onze kooplieden hebben 'er geene komptoiren kunnen oprigten ; men vindt 'er flegts twee Capucijner Zendelingen en eenen geneesmeester, die 'er niet voor bekend is. Deeze  A56 Reize door Syrië en Egypte. Deeze onverdraagzaamheid van die van Damaski s wordt vooral levendig gehouden door hunne gemcenfchap met Mekka. Hunne flad is, zeggen zij, eene heilige llad, als zijnde de poort van de Kidbé: het is ook indedaad te Damaskus dat alle de bedevaartgangers uit het Noorden van Ark vergaderen , gelijk te Kairo die van Afrika. Hun getal beloopt elk jaar van dertig tot vijftig duizend ; veele gaan 'er vier of vijf maanden te vooren naar toe ; de meeste koomen 'er eerst op het eind van den Ramadan. Alsdan gelijkt Damaskus eene groote kermis; men ziet 'er niet dan vreemdelingen uit alle gedeelten van Turkye en zelfs uit Perfie; alles is vol kemelen, paarden, muilezelen en koopmanfchappen: na zig enige dagen toegerust te hebben, gaat deeze geheele bende verwardlijk op reis en , door de grenzen van de woestijn trekkende, koomt zij in veertig dagen te Mekka, tegens het feest van den Bairam. Naardien die caravane het land van verfcheiden onafhanglijke Arabifche Hammen doortrekt, heeft men met de Bedouinen verdrag moeten maaken, hun tollen betaalen en hen tot leidslieden neemen. Dikwijls vallen 'er op dit fluk gefchillen voor tusfchen de Cheks; de Pacha doet 'er zijn voordeel mede om een beteren koop te fluiten ; gemeenlijk krijgt de ftam van Sardié 9 die ten Zuiden van Damaskus, langs Hauran gelegerd is, den voorrang; de Pacha zendt den Chek eene  ,• • ■ • Negende Hoofdfluk. 257 eene wapenknads, eene tent en een pels om hem te kennen te geeven dat hij hem tot hoofd van het geleide verkiest. Van dien. tijd moet de Chek voor eepen prijs, voor welken zij overeengekoomen zijn, kemelen leveren; hij neemt dezelve uit zijnen ftam en uit die van zijne bondgenooten voor eene, insgelijks bepaalde , belooning; men vergoedt hem geene fehaden en alle verliezen, door toevallen veroorzaakt, zijn voor zijne rekening. Het een jaar door het ander fterven 'er tien duizend kameelen , hetgeen een aanmerklijk voordeelig venier voor de Arabieren is. Men moet niet denken dat godsvrugt de eenigftè beweegreden van alle die kosten en vermoeienisfen is, De zugt om geld te winnen heeft 'er nog veel meer deel aan. De caravane is het middel om eenen zeer voordeeligen tak van koophandel te drijven. Bijna alle de bedevaartgangers drijven 'er handel mede. Als zij van huis trekken, neemen zij koopmanschappen mede , welke zij onder weg verkoopen ; het geld, dat daar van koomt, gevoegd bij dat, waarvan zij zig t'huis voorzien hebben 9 wordt naar Mekka gevoerd en daar voor neteldoek en Indifche lijnwaaden van Malabaar en Bengalen, chdles van Caehemire, aloë van Tunkin , diamanten van Golconde, paerlen van Barhain, wat peper en veel koffij van Temen verruild. Somtijds Hellen de Arabiers uit de woestijn de kooplieden in hunne 2L DeeL R hoop  «58 Reize door Syrië en Egypte. hoop te leur, plonderen de agterblijvers en neemen 'een gedeelte der caravane weg ; doch gemeenlijk koomen de bedevaartgangers in behouden haven en dan zijn hunne voordeden aanmerklijk; en in alle gevallen rekenen zij zig vergoed door den eerbied, aan den naam van Hadji (Bedevaartganger) gehecht en door het vermaak van hunnen landgenooten de wonderen van de Kabé en van den berg Arafat te kunnen opvijzelen , van met ophef te kunnen fpreeken van de wonderbaarlijke menigte bedevaartgangeren en de veelheid der offerhanden op den dag van den Bairdm, van de vermoeienisfen, die zij uirgefkan hebben , van de wonderlijke gedaante der Bedouwen , van de woestijn zonder water, en van het graf van den Propheet te Medina, die noch aan een' zeilfleen hangt, noch het voornaamst doelwit van de bedevaart is. Die vertellingen , van verre afgelegen plaatfen gedaan , hebben hunne gewoone uitwerking, namelijk, zij wekken de verwondering en verrukking der toehooreren , fchoon 'er, volgens de bekentenis van de bedevaartgangeren, die opregt fpreeken, zelvë, niets ellendigers is dan die reis; ook heeft die voorbijgaande verwondering niet belet een fpreekwoord intevoe. ren, dat niet zeer tot eer van die vroome pelgrims is : Mistrouw uwen buurman , zegt de Arabier, als hij een Hadj gedaan heeft, maar heeft hij 'er twee gedaan, zoohaast u om te verhuizen: en de  Negende Hoofdfluk ■ ondervinding heeft indedaad geleerd dat den meesten godvrugtigen vari Mekka kwaade trouw en baldadigheid eigen zijn , even als wilden zij zig wreekeri van'bedroogen te zijn door zelve bedriegers te worden. Door deeze caravane 'is Damaskus het middenpunt van eene' zeer uitgeftrekte' verzending van goederen. ■ ^Boat-'Aleppo heeft die ftad gemeenfchap met- Armenië-,'-Anadolie ,-Diarbekr en zelfs met Perfïe. Zij zendt caravanen naar Kairo, welke, eenen weg volgende, dien men reeds ten tijd van de Oudvaders bereisde, door Djefr-Takoub, Ta* bariê , Nablous en Gaza trekken. Zij ontvangt, koopmanfchappen van Conflantinopolen en uit Europa door Saide en Bairout. Hetgeen in haaren omtrek verbruikt wordt, wordt- betaald met zijdenen katoenen -ftöffen , die 'er in menigte en vrij konftig gemaakt worden, met drooge vrugten van haaren grond , met gefuikerde confituuren van roozen, abrikoozen, perfikken enz. van welke Turkye voor bijna-een millioen verbruikt het overige , dat bij mangeling verhandeld wordt , brengt in het voorbijgaan een aanmerklijk voordeel op, door de tolregten en door het makelaars - loon , dat de kooplieden 'er van trekken. Die handel heeft ih die ftreeken reeds in overoude tijden beftaam Hij heeft verfchillende wegen gevolgd , volgens de omftandigheden der regeeringen en plaatfen; overal R » heeft  *6o Reize door Syrië en Egypte. heeft hij altoos eenen rijkdom geteeld , welks voetftappen deszelfs verdelging zelve overleefd hebben. De Landvoogdij, over welken wij thans handelen, vertoont een gedenkftuk van dien aart , dat al te aanmerklijk is om met ftilzwijgen voorbijgegaan te worden. ■ Ik bedoel Palmyre ,„ zoo beroemd in het derde tijdperk van Rome door de fchitterende rol, welke het fpeelde in de gefchillen der Parthers en Romeinen, door het lot van Odenat.us en Zenobia, door den val van deeze en door deszelfs ondergang onder Aurelianus. Zedert dien.tijd hadt haar naam een fchoon aandenken in de gefohie^denis nagelaaten; maar het was ook flegts een aandenken , en., vermits men niet wist, waaropmen haare-grootheid grondde', hadt men 'er flegts veraarde denkbeelden van ; .naauwlijks vermoedde men in Europa dat 'er overblijfzelen van waren, wanneer in het laatst van de voorleden eeuw kooplieden van Aleppo, die de Bedouinen geftadig hoorden fpreeken van de groote puinhoopen, die in de woestijn gevonden wierden , beflooten de waarheid van de wonderbaarlijke verhaalen, welke men hun 'er van deedt, te gaan onderzoeken. Eene eerfte pooging, in het jaar 1678 door hun gedaan , flaagde niet gelukkig ; de Arabiers fchuddeden hen geheel uit en zij waren genoodzaakt te rug te keeren zonder hun oogmerk bereikt te hebben. Zij vatteden in het jaar 1691 weder nieuwen moed en kwamen ein-  Negende Hoofdfluk. ft'6i eindelijk de gedenkftukken, waarvannen hun ger fprooken hadt , te zien. . Hun verhaal , dat in de Pkilofophical' TransaBïons, wierdt gemeen gemaakt, vondt veele ongeloovige en tegen ftrecvers;. men kon niet begrijpen noch gelooven dat op eene zoo verre van de . bewoonde waereld afgelegen plaats, eene ftad, zoo pragcig als hunne tekeningen opgaven, konde beftaan hebben. Maar zedert de Engclfche Ridder Dawkins in het jaar 1753 uitvoerige aftekeningen, welke hij in het jaar 1751 zelf op de plaats gemaakt hadc, heeft in het licht gegeeven , is 'er geene reden meer geweest om te twijfelen, en men heeft moeten erkennen dat de oudheid noch in Griekenland, noch in Italië, iets heeft nagelaaten, dat met de pragt der puinhoopen van Palmyre in vergelijking koomt. Ik zal hier eene korte fchets van het verhaal van den Heer Wood, medereiziger en opfteUcr van de reisbefchrijving van den Heer Dawkins inlas,fchen. (a) „ Te Damaskus gehoord hebbende dat Tadmour of Palmyre van eenen Aga, te Hasfla woonende, „ af hing, reisden wij in vier dagen naar dat dorp , dat „ in de woestijn, op den weg van Damaskus naar „ Aleppo (a) Ruins of Palmyre, 1 deel in fbT. met vijftig plaaten, te Londen in het jaar 1753 gegraveerd, door Robert Woob. R 3  ao's Reize door Syrië en Egypte. Aleppo ligr, Be-Aga ontving ons met die gast„ vrijheid, die in dat land zoo gemeen is onder „ lieden van allen rang en , fchoon ten uiterften „ verwonderd over onze nieuwsgierigheid , gaf hij „ ons de noodige onderrigtingen om die op de best „ mogelijke wijze te voldoen. Wij vertrokken „ van Hasfia op den 13 Maart 1751 met een ge„ leide van de beste Arabifche ruiters van den Aga, „ met fnaphaanen en lange pieken gewapend, en kwa„ men vier uuren daarna te Sodoud, door eene onvrugt-,, baare vlakte, dienaauwlijkszoo veel voortbragt, #> dat de gazellen, welke wij 'er met menigte zagen, „ graazen konden, Sodoud is een klein dorpje , „ door Maronitifche Christenen bewoond. Dat >, plaatsje is zoo arm , dat de huizen van aarde, in „ de zon gedroogd , gebouwd zijn. De inwoo„ ners bebouwen rondom het dorp zoo veel land „ als hun noodig is voor hun beftaan alleen en zij „ maaken goeden rooden wijn. Na het middagmaal „ begaven wij ons weder op weg en kwamen in „ drie uuren tijds te Haouaratn , een Turksch „ dorp, daar wij bleeven flaapen. Haouarain „ heeft hetzelfde armelijk aanzien als Sodoud; maar „ wij vonden 'er enige puinhoopen , welke doen „ zien dat die plaats weleer aanmerklijker geweest „ is. Wij zagen een nabuurig dorp, geheel van „ zijne inwooneren verlaaten , dat in dat land me„ nigmaalen gebeurt; als de voortbrengzels van » den  »5 >» » 5? Negende Hoofdfluk. a<53 den grond niet aan den landbouw beantwoorden, " verlaaten de bewooners denzelven om niet onder- drukt te worden. Wij vertrokken den 13 van. " Haouarain en kwamen ten drie uuren te KanaItain, altijd in de ftreek van Oost- een vierde Zuid - Oostlijk voorttrekkende. Dit dorp vcr" fchilt niet van de voorige dan dat het wat grooter is- men vondt goed ons het overige van den dag " daar te laaten doorbrengen, om ons, zoo wel l als onze lastbeesten, tot de vcrmoeienisfenvan onze verdere reis voortebereiden; want, fchoon " wii dezelve niet in minder dan vier en twintig " uuren doen konden, moesten wij in eens over" trekken, naardien 'er in dat gedeelte der woestijn " eeen water is. Wij verlieten Kariatain op den " „ omtrent twee honderd perfoonen in getal, " die', met hetzelfde getal van ezelen, muilezefen " en kemelen, eenen vrij grappig vermengden hoop " uitmaakten. Wij trokken wat Noord- een vierde Noord - Oost voort, door eene zandige effen vlakte van ten naasten bij drie en eene halve mijl breedte, zonder boomen en zonder water, en ' ter regter en flinker zijde bezoomd door eene ke" tenonvrugtbaare bergen, welke zig, omtrent twee „ derde mijls voor wij aan Palmyre kwamen, fcheen „ te vereenigen. „ Den veertienden op den middag kwamen wy „ aan de plaats, daar de gebergten in malkanderen w R 4 » fchee-  264 Rctze door Syrië en Egypte, « fcheenen te ,00Pen; rasfchen beiden is eene valei » in welke men nog de overblijfzelen eener water* * kldlng Ziet' die weleer water in Palmyre brastfi terregter en ter flinker zijde zijn vierkante torens „ van eene aanmerklijke hoogte. Nader bij koo" ^Cnd; V°"den W,J dat de oude begr.afplaati, ien der Palmyreners waren. Naauwlijks waren „ w;J cue eerbiedwaardige gedenkftukken voorbij „ of de bergen fcheidden zig in twee en wij zagen „ eensklaps de grootste menigte overblijfzelen van j gebouwen, welke wij immer gezien hadden, " (fchoon die reizigers Griekenland en Italië bezogt hadden) „ en agter die puinhoopen, naar den kant „ van den Euphraat, eene uitgeftrektheid van vlak „ land, zoo verre het oog reiken kon, zonder het „ minst levendig voorwerp. Het is bijna onmo„ gelijk zig iets verwonderlijkers te verbeelden „ Een zoo groot getal Corinthifche pijlaaren, met „ zoo weinige muuren en vaste gebouwen maakt „ het romaneskst gezigt, dat men met oogen zien „ kan. " Dus verre de Heer Woon. Het is zeeker dat de indruk van zulk een fchouwfpel zig niet laat befchrijven; maar ten einde de Leezer zig 'er , Z00 na mogelijk , een denkbeeld van maake , voeg ik hier de tekening van het geagt by. Om wel te begrijpen, welke uitwerking het doet, moet men de evenredigheden met zijne Verbeelding invullen. Men moet zig die enge ruimte voor-  Negende Hoofdfluk, *6"5 roorftellen als eene uitgeftrekte vlakte, die zoo lunne ftijlen als kolommen, welker voetftuk alleen :ens mans hoogte te boven gaat; men moet zig voortellen dat die rei van overeind ftaande kolommen eene jitgeftrektheid van meer dan dertien honderd halve •oeden beflaat en eene menigte, andere gebouwen , die agter dezelve ftaan , voor het gezigt verbergt. In die ruimte ziet men dan een paleis , van welk niets meer overig is dan de binnenplaatfen en muuren, dan een tempel, welks binnen - pijlaaren half omverre liggen, dan eene overdekte, dan eene open galerij, een triumph-boog : hier vormen de kolommen groepen , welker orde verbrooken is door den val van verfcheiden derzelve : daar ftaan zij in reien, zoo lang, dat zij, even als reien boomen , in de verte onzigtbaar worden en niet meer dan lijnen , naast eikanderen getrokken , vertoonen. Als men zijn gezigt van dat verwisfelend toneel op den grond flaat, ontmoet het daar een ander, bijna even verfcheiden; men ziet aan alle kanten niet dan omgeftortte ftijlen, deeze geheel, geene verbrijzeld, of flegts in hunne geledingen ontwrigt; de grond is aan alle kanten als bezaaid met groote half bedolven fteenen, met gebrooken lijsten, met befchadigde kaplteelen, met verminkte friezen , met bedorven opwerk , met afgebrooken beeldhouwwerk , met gefchonden graflteden en met altaaren , door ftof Verontreinigd. De volgende verklaaring zal nader R 5 ver-  n66 Reize door-Syrië en Egypte. verflag geeven van de voornaamfte voorwerpen, die in de plaat vertoond worden. VERKLAARING van de AFBEELDING. a Is een Turksch kasteel, nu verlaaten. B Eene grafftede. c Eene vervallen Turkfche vesting. d Een graf, van waar eene rei kolommen begint , die tot r voortloopt, eene lengte van meer dan zes honderd halve roeden. e Een gebouw, dat men gelooft door Die cletianos geftigt te zijn. F Vervallen graf. g Kolommen, als de binnenfte omtrek van een tempel gefchikt. H Een groot gebouw, van 't welk nog flegts vier kolommen overig zijn. i Overblijfzels van eene Christen kerk. k Rei kolommen, die tot eene overdekte galerij fchijnen behoord te hebben, en die aan de vier volgende voetftukken eindigen. l Vier groote voetftukken. m Cel of buitenfte omtrek van een tempel met een gedeelte van de pijlaaren van haaren binnenften omgang. n Kleine tempel. o Menigte kolommen, die eene valfche vertooning van eene renbaan maaken. p Vier  Gezigt van de Puinhoopen van ÏALMYRE in de ¥o e Hij n van SYRIË .   Negende Hoofdfluk. t» Vier heerlijke kolommen van granietfteen; Q Kolommen als de binnenfte omgang van een tempel gefchikt. r Boog, aan welken de rei kolommen, die bij d begint, eindigt, s Groote kolom. T Vervallen Turkfche Moskée met haar torentje t. v Groote kolommen, van welke de grootste met haare lijst omgeftort is. v Kleine omraming van aarde, in welke de Arabiers olijvenboomen en graanen teelen. x Tempel van de Zon. y Vierkante toren, door de Turken op de plaats van de overdekte galerij gebouwd. z Muur, die de binnenplaats des tempels omringde. & & & & Graflieden in de valei buiten de muuren der ftad verftrooid. Men moet in de plaaten van den Heer Woon zelve deverfchillende deden van die gebouwen zien, om zig. een denkbeeld te kunnen vormen , tot hoe groot een graad van volkoomenheid de konsten in die overoude tijden geklommen waren. De bouwkunst hadt vooral haare fchatten gefpild en haare pragt ten toon gefpreid in den tempel der Zon , eene Godheid te Palmyre. De vierkante muur van de binnenplaats, die denzelven omvat, heeft zes  * ginzel is, om niet boven de eeuw van Salomotï opteklimmen , de inval van dien Vorst mTadmouf een feit, dat eene menigte betrekkingen en gevolgen oplevert. De Koning van Jerufalem zou zijnen aandacht niet op eene zoo verre afgelegen en zoo afgezonderde plaats gevestigd hebben, zoo hij 'er niet eene dringende reden van eigenbelang voor gehad hadde. Dat belang kon niet anders zijn dan een groote handel, van welken die ftad reeds dé ftapelplaats, van welken lndie een der verwijderde doeleinden , en van welken de Perfifche Golf het voornaam middenpunt was. Verfchillende feiten» met eikanderen vereenigd, loopen vooral te zaameft//. Deel % m  *74 Reize door Syrië en Egypte. om dat laatste punt daar te ftellen; nog meer, zil leiden ons noodzaaklijk op om de Perfifche Golf te erkennen voor het middenpunt van den handel van dat Ophtr, op wdk men ZQ0 yee]e ^ derfteihngen gebouwd heeft. Was het ook indedaad m die Golf niet dat de Tyriers in oude eeuwen eenen handel gaande hielden, en bezittingen hadden, van welke de eilanden Tyrus en Aradus gedenkt^ kens gebleVen zijn? ZooSalomon het verbond i>ners zogt, zoo hij hunne lootfen nood'g hadt om zijne fchepen te beftuuren, wat anders zou dan het doel van de reis geweest zijn dan die plaatfen, daar zij reeds verkeerden, daar zij zig naar toe b^ven door hunne havenen van P/Jicum Oppmum , aan de Roode Zee en misfchien door die van Tor, in welks naam een overblijfzel van den hunnen fchijnt te zijn ? Vallen de paerlen, die een der voornaamfte artijkelen van den koophandel van S alomon waren niet bijna eeniglijk op de kust" Cthans Barham) en Kaap Mafandoum? Heeft men de paauwen , die den J00den tot verwondering bekten, met altijd geacht oorfpronglijk te zijn van deprovmtie van Perfie, die aan de Golf ligt ? Kwamen niet de aapen van Temen, dat op den weg ff" d3a; ziln°S ^ overvloed gevonden worden? met in dat Temen het land van Saba, welks Ko**m den Joodfchen Koning wierook en goud bragt?  Negende Hoofdfluk &?$ trfagt? Waren dat niet die Sabeeêrs , welke SïrAbo roemt wegens de menigte gouds, dat zij bezaten? Men heeft Ophir in lndie en in Afrika gezogt ; maar is het niet eene der twaalf ftreeken of Arabifche volkeren, waarvan in hunne Hebreeüwfche af{lammingen melding gemaakt wordt ? En kan men het buiten hun vast land ftellen daar die afftammm* gen overal eene methodieke orde van plaats volgen» wat ook Bochar t en CalMet 'er van gezegd hébben? Vinden wij, eindelijk, den naam zeiven van dat Ophir niet weder in dien van Ofor , ftad Uit de landftreek van Osman , op de paerl-kust ? Dat land bezit geen goud meer; maar wat heeft dit te beduiden, daar Strabo ons zegt dat, ten rijde; der Seleuciden, de inwooners Van Gerrha*. op den weg naar Babyion , eene aanmerklijke hoeveelheid van dat metaal van daar haalden? Als men alle deeze omftandigheden wikt en weegt, zal men met mij inftemmen dat de Perfifche Golf het middenpunt Van den meesten koophandel Van het oude Oosten geweest is ; dat het was om langs eenen korterett of zeekerer weg met dezelve gemeenfchap te heb* ben dat Salomon zig tot den Euphraat uitbreidde en, eindelijk, dat Palmyre, als eene dienftigè ftapelplaats, reeds in dien tijd in eenen, zoo niet luisterrijken , ten minften vrij aanmerklijken ftaaê geweest is, Men moet zelfs, als men de omwentelingen Van de daaropvolgende eeuwen fijplijfe  Reize.door Syrië en Egypte. overweegt, denken, dat die handel eene voornaams oorzaak was van die groote beweegingen in NederAfia, van welke de dorre kronijken geene reden geeven. Zoo de Asfyriers van Ninive, na Salomon s tijd , hunne begeerten naar den kant van Chaldea en den benedenften loop van den Euphraat wendden , was zulks om nader bij de Perfifche Golf, de bron van rijkdom, te zijn. Zoo BabyJon, eerst cijnsbaar aan Ninive, in korten tijd haare mededinger en de zetel van een nieuw rijk wierdt was zulks om dat haare ligging haar tot de ftapelplaats van dien handel maakte : Eindelijk zoo haare Koningen Jerufalem en Tyr zoo hardnekkig beoorloogden, was zulks niet alleen om'die fteden te berooven van de fchatten, welke zij be zaten, maar ook om de afleiding , welke zij door de Roode Zee veroorzaakten , te beletten. Een historiefchrijver f», die ons leert dat Nabukodonosor zig, voor hij Jerufalem belegerde van Tadmour meester maakte, geeft ons daardoor te kennen dat die ftad deel hadt aan de handelingen der groote hoofdlieden in den omtrek. Derzelver val, trapswijze voorgevallen , wierdt voor haar onder het gebied der Perfen en onder de opvolgeren van (") Jan van Antiochie.  Negende Hoofd/luk *7? van Alexander, de oorzaak van den aanwas, welken zij eensklaps ten tijde der Parthen en Romeinen fcheen te verkrijgen; toen hadt zij een tijdperk van verfcheiden eeuwen van vrede en werkzaamheid, die haaren inwooneren gelegenheid gaven die gedenktekenen van rijkdom, welker puinhoopen wij nog met bewondering befchouwen , opterigten. Zij konden te meer pragt daaraan ten toon fpteiden omdat de grond geene andere' foort van verteeringen toeliet en omdat de weelde der kooplieden in alle landen zig bij voorkeur aan gebouwen wendt, Odenatus en Zenobia voerden deezen voorfpoed ten top; maar deszelfs natuurlijken maat hebbende willen overfchrijden , verbraken zij eensklaps deszelfs evenwigt en Palmyre , door Aurelianus 'van den grooten Haat, tot welken zij in Syrië geklommen was, beroofd, toen door dien Keizer belegerd, ingenoomen cn verwoest, verloor in eenen dag de vrijheid en veiligheid, die de eerfte bronnen van haare grootheid geweest waren. Van dien tijd af aan hebben de geduurige oorlogen in die landen, de verwoestingen der overweldigers, de knevelarijen der dwinglanden, terwijl zij de volkeren verarmden, den koophandel doen kwijnen en de bron opgedroogd, die in het midden der woestijn de nijverheid en welvaart deedt bloeijen; de gerings beekjes, die 'er nog van $veri^ zijn gebleven, door -Aleppo en Damaskus S 3 af-  ï?8 Reize door Syrië en Egypte. afgeleid, dienen thans eeniglijk om dat verlies merkbaarer en volkoomener te maaken. Deeze eerbiedwekkende puinhoopen verlaatende en weder in het bewoonde land keerende, ontmoeten wij eerst Homs, het Emefus (#) der Grieken, op den Oostlijken oever van den Orontes gelegen, Deeze ftad, weleer eene verfterkte en zeer bevolkte plaats, is thans niet dan een vrij groot vervallen vlek, in welk men niet meer dan twee duizend inwooneren, gedeeltelijk Grieken, gedeeltelijk Mufulmannen, telt. Daar woont een Aga, die het geheele land tot Palmyre van den Pacha van Damaskus in onder-pagt heeft. De Pacha zelf bezit die pagt als een leen, onmiddelijk van den Sultan afhangende : met Hama en Mar ra is het eveneens gefteld, Deeze drie pagten koomen op vier hon^ derd beurzen of vijfmaal honderd duizend franfche ]ivres té ftaan, maar brengen bijna viermaalen zoo veel op. Twee dagreizens beneden Homs is Hama , in Syrië beroemd door haare water-raderen. Zij zijn ook indedaad de grootste, welke men 'er kent; zij zijn tot twee en dertig voeten in middellijn. De omtrek dier raderen beftaat uit bakjes, zoodanig gefchikt, (a) Qok fMjj/a, Emefa, Emesfa genoemd. VeeTAALe?,*  Negende Hoofdfluk., fchikt, dat zij, als zij in den Aroom van den vloed draaien, met water vervuld worden, en, boven aan het rad gekoomen zijnde, zig ontlasten in een bak, waaruit het water door kanaalen naar de openbaare en bijzondere baden loopt. De ftad ligt in eene enge valei op de twee oevers van den Orontes; zij bevat omtrent vier duizend zielen en daar is enige levendigheid , omdat zij op den weg van Aleppo naar Tripoli ligt. De grond is, even als in die geheele ftreek, zeer goed voor tarw en katoen; maar de landbouw, die voor de roofzugt van den Motfallatn en der Arabieren ftaat blootgefteld, kwijnt. Een Chek van deeze laatste, Mohammad-elK o r f a n genaamd , heeft zig zedert enige jaaren zoomagtig gemaakt, dat hij het land willekeurige fchattingen heeft kunnen opleggen. Men acht dat hij tot dertig duizend ruiters op de been kan brengen. Als men verder langs den Orontes nederdaalt, een weg, die weinig bereisd wordt, ontmoet men op eenen moerasfigen grond eene plaats , aanmerkingswaardig door haare verandering van lot. Die plaats , Famiê genoemd, was weleer, onder den naam van Apamea, eene der beroemdfte fteden van die landftreeken. Daar , zegt Straro, hadden de Seleuciden de leer- en kweek-fchool van hunne ruiterij opgerigt. Het land in den omtrek, overvloedig van weiden voorzien, voedde tot dertig duiS 4 zend  s8o Rein door Syrië en Egypte. Zend merrieën, drie honderd hengften en vijf hou. derd elephanten. In plaats van dit gewoel van vee graazen er in de moerasfen van Famié heden ten dage naauwhjks enige buffels en fchaapen, De oude foldaaten van AuUNDER, weIke die plaats tot hunne rustplaats verkoren hadden ziin opgevolgd door ellendige boeren, die in gefiadii vrees voor de knevelarijen der Turken en voor de invallen der Arabieren leeven. Aan alle kanten 2ie nen ,n deeze fireeken hetzelfde tafereel. Elke ftad, elk dorp is gebouwd van Hukken en brokken en fiaat op de puinhoopen van oude gebouwen • toenontmoet'ertelkens,enindewoes|n,enlan,; den weg naar het gebergte van Damaskus, en S als men aan de Zuid-zijde die ftad langs trekt in de onmeetlijke vlakten van Haurün. De vaartgangers van Mekka, die dezelve vijf 0f zes dagreis doortrekken, getuigen dat zij 4 op el ken tred voetflappen van oude woonplaatfen vinden ' % zijn egter minder aanmerklijk in die vlakten ' aangezien men er duurzaame bouwftoffen ontbreekt- ffi gr°nd f Cene 2uivere aa^e zonder-fteenen en bijna zonder keifteemjes. Hetgeen men van dJ zelfs tegenwoordige vatbaarheid vertelt, beantwoordt volmaakt aan het denkbeeld, dat'er de Hebreeuwfche boeken van geeven. Overal daar men tarw zaait, levert het overvloedig 0p , «Is 'er geen gebrek, aan regen ij, en het groeit cot eens mans  Negende Hoofdfluk. s8i mans lengte. De bedevaartgangers verzeékeren zelfs dat de bewooners eene lighaamskragt en grootte hebben boven de overige Syriers ; zij moeten in andere opzigten van hun verfchillen , omdat hunne lugtftreek, die ten uitersten droog en warm is , meer naar die van Egypte dan naar die van Syrië gelijkt. Zij hebben, even als in de woestijn , gebrek aan versch water en hout, zij branden mist en bouwen hunne hutten met geklopte aarde en ftro. Zij zijn zeer bruin van kleur j zij betaalen fchatting aan den Pacha van Damaskus. Maar de meeste hunner dorpen ftellen zig onder de befcherming van enige Arabifche ftammen, en als de Cheks voorzigtig van gedrag zijn , bloeit het land en geniet veiligheid. Deeze heerscht nog- meer' in het gebergte , dat deeze vlakten ten Westen en Noorden bepaalt; deeze reden heeft 'er zedert enige-jaaren veele Druzifche en Maronitifche gezinnen , de onlusten in den Libanon moede, naar toe gelokt; zij hebben 'er Dêa Ca) of dorpen gebouwd, in welke zij hunnen godsdienst vrijelijk belijden en kapellen en priesteren hebben. Een kundig reiziger zou ongetwijfeld in die ftreeken veele gewigtige voorwerpen van oudheid en natuurlijke his- ■ torie (a) Yan daar het Spaansch woord alamen. S 5 ;  *8a Reize door Syrië en Egypte. torie vinden; maar geen Europeer is, zoo ver men weet, nog in dezelve doorgedrongen. Als men den Jordaan nadert, wordt het land bergaehtiger en meer bevogtigd ; de valei, door welke «he „vier loopt, is, over het algemeen, overvloedjg van weiden voorzien, vooral in het bovenfte gedeelte. Wat de rivier zelve belangt, deeze is joo gewigtlg niet als men zfg gewoonlijk verbeeldt. De Arab.eren, die den naam van Jordaan niet ertem , noemen haar el-Charid: haare gewoonJyke breedte tusfchen de twee voornaamlle meiren is wemlgmeer dan zeventig of tagtig voeten,- daarentegen heeft z,j van tien tot twaalf voeten diepte. In den winter vloeit zij buiten het eng bed, dat haar f/" over"/r0°mt' * d°°r ^ "*» jollen vormt, die fomtijas een vierde mijls breed is; derzclver grootfre aanwas is in de maand Maart a]s atda^Th0' *" SCb£rgte ^ d-^^meJ sdan haar water meer dan op enigen anderen ttl drabb,g en geelachtig en haar loop fiel Haare oevers zijn bedekt met een dik bosch van riet, wi ! gen en andere boomen, die tot fchuilhoeken dienen van eene menigte wilde zwijnen, oneen, jakhalzen, haazen en vogelen. Als men den Jordaan overtrekt, halver weg tusfchen de twee meiren , koomt men in eene bergachtige Jandftreek, weleer vermaard onder den naam van  Negende Hoofdfluk. 283 van Koningrijk van Samarie en thans bekend onder dien van land van Nablous, dat de hoofdplaats van hetzelve is. Dit vlek, bij Slkem en op de puinhoopen van het Neapolis der Grieken gelegen, is de verblijfplaats eens Cheks, die de fchatting m pagt heeft, van welke hij den Poeha van Damaskus, * hij de ronde doet, rekenfchap geeft. De toeftand van dat land is ten naasten bij dezel de als d e van het land der Druzen , met dit ondcrfcheid dat deszelfs inwooners zulke ieverige Muzu mannen zijn, dat zij niet gaarne Christenen onderhen dulden Zij zijn bij dorpen in hun gebergte vcrfpreid, welks vrij vrugtbaare grond veel koren katoen, olijven, en enige zijde voortbrengt. De aftand, waarop zij van Damaskus zijn, en de moeielikheid van hunnen grond behoedt hen tot een zekeren maat voor de knevelarijen der regeering en hebben hun meer welvaart bezorgd dan men elders vindt ZÜ g^n zelfs thans door voor het rijkst ZL^ lrie; zij zijn deeze voonleelen* onlusten van Galilea en Palestma gehouden heb ben; de gerustheid , die bij hen heerschte, nodigde veele welgeftelde lieden om zig daar tegen de wisfelvalligheden der fortuin in veiligheid te Hellen doch zedert vier of vijf jaaren heeft de heerschzugt van enige Cheks, door de Turken aangehitst onder hen eenen geest van partijfchap en tweedragt  2*4 Reize door Syrië en Egypte. doen geboren worden, die bijna even zoo nadeelige uitwerkingen hebben als de knevelarijen der Pachas. Iwee dagreizens ten Zuiden van Nablous, door bergen trekkende, die, op eiken tred, meer met keifrcenen bezaaid en dorrer worden, koomt men aan eene ftad, die, gelijk zoo veele andere, welke wij doorloopen hebben , een groot voorbeeld van de wisfelvalligheid der menschlijke zaaken vertoont: als men haare nedergeworpen muuren , haare vervulde gragten; haaren omtrek, met puin belemmerd befchouwt, kan men naauwlijks die beroemde hoofdftad erkennen, die weleer tegens de mag«gfte rijken wortelde, die een tijd de magt van Rome zelve weêrftondten die, door eene wonderlijke ommekeer van haar lot, thans derzelver hulde en eerbied ontvangt; ineen woord men heeft moeite om Jerufalem te erkennen. Men verwondert zig nog neer over haar lot , als men haare ligging aanbouwt; want, op eenen rouwen grondt die water ontbreekt, geplaatst, van holle wegen en moeijelijke hoogten omringd, van alle groote wegen verwüderd! fcheen zij niet gefchikt om eene ftapelplaats van koophandel noch eene plaats van vertier te wor- ztkerhT heeft ZWaariShede" overwonnen, zeekerl jk om te toonen wat de gemeene waan verniogeals hij door eenen bekwaamen wetgeever bette d, 0f door gelukkige omftandigheden begunftigd wordt. Het ,s diezelfde waan, die haar nog een over-  Negende. Hoofdfluk a8g oveifchot van aanzijn behoudt; de roem van haare wonderen, bij de Oosterlingen vereeuwigd, lokt en vestigt altijd een zeker getal hunner in haare muuren; Muzulmannen, Christenen, Jooden, alle zonder onderfcheid van feótc, rekenen het zig eene eer de edele en heilige ftad f>) gelijk zij haar noemen, te zien, of gezien te hebben. Als men volgens den eerbied , dien zij voor haare heilige plaatfen toonen , oordeelt, zou men meenen dat 'er geen godvrugtigcr volk in de waereld ware ; maar dat heeft niet belet dat zij den naam van het flegtst volk van Syrië te zijn, zonder zelfs Damaskus uittezonderen , verkregen en verdiend hebben •, men acht dat derzelver inwooners twaalf of veertien duizend zielen bedraagen. Jerufalem heeft van alle tijden haare eigen ftadvoogden gehad, die den tijtel van Pacha voerden; maar zij is gewoonlijker, gelijk thans plaats heeft, afhanglijk van Damaskus, van welke zij een Mot- fallam O) De Oosterlingen noemen ferüfalem nooit anders dan met den naan vanêi-fo*, de heilige, en voegen 'er fomtijds den bijnaam van el Cherif, de edele bij. Deeze naam elKods fchijnt mi toe de naams - oorfprong van alle de bergen bij de oudheid Cafius genaamd, die, even als Jerufalem, de twee eigenichappen hadden van hoogt plaatfen te zijn en met tempelen of heilige plaatfen, bebouwd te wezen.  *86 Reize door Spie en Ègypte. fallam of Gezagvoerer ontvangt. Die Motfaltam* betaalt er eene p?gt van, die gevonden wordt uit de mm, de tollen en vooral uit de dwaasheid van de Christen inwoneren. Om dit laatste artijkel te begrijpen moet men weeten dat de verfchillende gemeenten der fcheurmakende en Katholijke Grieken, Armemers , Kopten , Abysfiniers en Franken elkanderen het bezit der heilige plaatfen benijdende, elkaer die onophoudlijk met geld bij de Turkfche Landvoogden betwisten. Elk ievert om ftrijd om een voorregc te verkrijgen of zijnen mededingeren een te ontneemen ; elk ievert om de misftappen, die zij doen mogen , te gaan aanbrengen. Heeft men m het geheim enige verbetering aan eene kerk gemaakt heeft men bij eenen omgang meer dan gewoone ftatie gebruikt, is een bedevaartganger door eene andere poort ingckoomen dan voor hem beftemd is, het wordt een onderwerp van aanklad aan de regeering, die niet nalaat haar voordeel ^er mede te doen om geld aftepersfen en boeten te doen betaalen. Van daar Vijandfchappen en geduurige oorlog tusfchen de verfchillende kloosters en tus Ichen de aanhangers van elke kerkgemeenfchap. De Turken , welken elk gefchil altoos geld op. brengt, zijn, gelijk men wel denken kan , niet gezind om de bron derzelve te Moppen. Groote en kleine alle trekken 'er voordeel uit; de eerste verkoopen hunne befcherming, de laatste hunne ver* zos-  Negende Hoofdfluk *tf roeken: van daar een geest van listigheid en kuiperij, die maakt dat alle klasfen zig omkoopcn laaten ; van daar voor den Motfallam een voordeel, dat elk jaar meer dan honderd duizend piasters beloopt. Elke bedevaartganger moet hem tien piasters inkomst-geld betaalen, dan nog een regt voor het geleide tot de reis naar den Jordaan , zondef de voordeden te rekenen, welke hij van de onvoorzigtigheden , welke die vreemdelingen geduurende hun verblijf begaan , trekt. Elk klooster betaalt hem eene zekere fom voor het regt van omgangen te doen; eene andere voor elke verbetering, die aan de gebouwen gedaan moet worden; dan gefchenken bij de aankomst van eiken Opperften, gelijk ook bij zijne aanftelling; dan nog gefchenken onder de hand om geheime kleinigheden , die men verzoekt, te verkrijgen en dat alles beloopt veel bij Turken , die de konst van uittemergelen zoo fchoon verftaan als de bêkwaamfte regtsgeleerden in Europa. De Motfallam trekt ook regten van den uitvoer van eene bijzondere waar van Jerufalem; ik bedoel de roozenkransfen , reliquie - kasjes , heiligdommen, kruisjen, pasfiën, agnus dei, gewijde ftoff en (Scapulaires) enz. van welke ieder jaar meer dan drie honderd kisten verzonden worden. Het maaken van dit huisraad van godsvrugt is de tak van nijverheid, van welken de meeste Christen en Mahometaanfche huisgezinnen te Jerufalem en in derzelver omtrek Iee-  »88 Reizg door Syrië en Egypte. leeven; mannen, vrouwen en kinderen houden zit* beag me£ hout en koraal te fnijden en te draaien! en in zijde, met paerlen, goud- en zilverdraad te tokken. Het klooster van het Heilige Land alleen neemt er jaarlijks voor vijftig duizend piasters van en die der Grieken, Armeniërs en Kopten met elkanderen voor eene nog grooter fomme: die foort van koophandel is den fabrikeuren des te voordeeliger, omdat zij bijna alleen voor het werkloon behoeven betaald te worden en brengt den verkooperen des te meer voordeel aan, omdat de prijs van de waar tienvoudig verhoogd wordt door eene ingebeelde waardij. Deeze waaren , naar Turkye , Itahe, Portugal m voornamelijk naar Spanje vervoerd, doen van daar, aan aelmoezen of in betaahng, aanmerklijke fommen te rug koomen. Hier bif voegen de kloosters nog eenen anderen niet min aanzienlijken tak, de bezoeken namelijk der bedevaartgangeren. Men weet dat de godvrugtige begeerte van de heilige plaatfen te bezoeken te alle tijden uit alle landen Christenen naar Jerufalem gelokt heeft; daar is zelfs eene eeuw geweest, waarin de bedienaars van den godsdienst zuiks tot eene tot de zaligheid vereischt wordende verrigting gemaakt hadden. Men herinnert zig dat het deeze godsdienstige ijver was die, ge heel Europa beroerende, de kruisvaarten voortbragt. Zedert derzelver ongelukkige uitkomst, is die ijver der Europeaanen meer en meer  'Negende Ihofdfluk. a8$ 'rneer verkoeld en het getal der bedevaartgangeren is Veel verminderd; het bepaald zig thans tot enige 'monnikken uit Italië, Spanje en Duitschland; maar met de Oosterlingen is het zoo niet gelegen. Getrouw aan de oude denkwijze blijven zij de reis naar Jerufalem befchouwen als een werk van . de grootfle verdienste; zij zijn zelfs geërgerd over de flapheid der Franken in dit opzigt en zeggen dat zij alle ketters of ongeloovige geworden zijn. Hunne Priesters en Monniken, welken deeze ijver voordeelig is , houden niet op denzelven aanteftooken; De Grieken voornamelijk verzeekeren dat de bedevaart volkoomen aflaat doet verwerven, niet alleen voor het voorledene, maar zelfs voor het toekoomende en dat zij niet alleen moord, bloedjchande. en onnatuurlijke wellust vergeeft; maar zelfs het verbreekenvan de vasten en het fchenden van de feestdagen, dat zij vrij zwaar er zonden rekenen. Zulke fterke aanmoedigingen blijven niet zonder uitwerking; daar vertrekt elk jaar uit Morea , uit den Archipel, vmConflantinopolen, uit Anatohe, Ar-, menie, Egypte en Syrië eene menigte bedevaartBanieren van beide kunnen en van alle ouderdommen; men rekende derzelvcr getal in het jaar i7U op twee duizend koppen. De monnikken, die in de registers vinden dat het weleer tien en twaalf duizend te boven ging, roepen onophoudlijk dat de godsdienst in verval geraakt en dat de ijver der ge S //; Deeh ï lo83  2po Reize door Syrië en Egypte. loovigen verflaauwt; maar men moet bekennen dat die ijver wat kostbaar is, naardien de eenvoudige bedevaart ten minsten vier duizend franfche livres kosten'er dikwijls zijn, die, door de offerhanden, vijftig of zestig duizend livres beloopcn. ■ Tdfa is de plaats, daar die bedevaartgangers zig omfcheepen. Zij koomen 'er in de maand November aan en■vertrekken zonder uitffei naar Jerufalem, daar z,j tot na het paasch-feest vertoeven ; men huisvest hen onder eikanderen bij gezinnen in de cellen der kloosters van hunne kerkgemeenfchap ; de geestlijken draagen zorg van hun wel te beduiden dat die huisvesting hun om niet gegeeven wordt; maar het zoude niet vriendlijk , noch zelfs Veiftg zijn te vertrekken zonder eene offerhande te doen* die den gewoonen prijs van huur verre te boven* gaat. Men kan zig daarenboven ook niet ontflaan van het betaalen van misfen, diensten, bezweeringen enz., dat ook eene vrij aanmerklijke fchattmouitmaakt. Nog moet men crucifixen, roozen W fen , agnus dei koopen. Als palmzondag gekoomen is, gaat men zig reinigen in den Jordaan, en die reis vordert ook eene fchatting. Het een jaar door het ander gerekend, brengt zij den Landvoogd vij tien duizend TuMche feauincn, datis honderd twaalf duizend vijfhonderd franfche livres (do fequtn op zeven Wtien fik gerekend) op, van welke hij omtrent de helft bclleedt tot de kosten van  Negende Hoofdfluk. spï" Van het geleide cn de regten van den doortogt, die de Arabiers vorderen. Men moet in de bijzondere' befchrijvingen van die bedevaarten naleezen , hoe wanordelijk die godvrugtige menigte door de vlakte van Terkko trekt, hunnen onbetaamelijken bijgeloovigen ijver, wanneer zij zig, mannen, vrouweri en kinderen naakt in het water des Jordaans werpen , de vermoeienisfen , die zij ondergaan, om aan den oever der doode zee te koomen, hoe de rotfen van dat land , het woestst in de natuur, huri oo°- vervcelc-n, eindelijk hunne terugkomst cn hunne bezoeken aan de heilige plaatfen en de plegtigheid van het «ie»»* vUüf, dat op heiligen zaturdag int den hemel nederdaalt, en door de engelen gebragt wordt. De Oosterlingen gelooven nog aan dac wonderwerk , fchoon de Franken gemerkt hebben dat de priesters , in de facristie zittende, zeer natuurlüke middelen gebruiken. Het paasch-feest over'zijnde, keert ieder naar zijn land, trotsch van de Muzulmannen niet te behoeven toetegeeven in den tijtel van pelgrim (0i veele zelfs, öm overal daar voor erkend te worden, laaten zig op de hand* op de vuist, of op den arm, kruisfen, lansfen, en dé O) Daar is dat verfchil onder hen dat die van MelU tTadjis, en die van Jerufalem Mdkodfi genoemd worden * welke laatste naam van die der ftad el-kods afkomftig is; T a  2p2 Reize door Syrië en Egypte. de naamen van Jefus en Maria prikken. Deeze pijnlijke, ja fomtijds gevaarlijke (*) prikking gefchiedt met naalden , welker fteek men met buskruid of kalk van fpiesglas vult. Het blijft onuitwischbaar; bij de Muzulmannen is zij ook in gebruik en men vindt die gewoonte weder bij de Indiers, bij de Wilden en bij de oude volkeren, overal als iets godsdienftigs , omdat zij van godsdienstige gebruiken van de vroegfle oudheid afkomftig js. Ondanks alle deeze godsvrugt past men op deeze pelgrims egter ook het fpreekwoord der Hadjis toe en de Christenen zeggen insgelijks: wagt u voor den bedevaartganger van Jerufalem. Men begrijpt dat het verblijf van deeze menigte te Jerufalem geduurende vijf of zes maanden aanmerklijke fommen in die ftad laat : als men flegts vijftien honderd perfoonen op honderd piftoolen elk rekent, maakt zulks anderhal ven millioen uit: een gedeelte van dat «reId gaat in betaaling van waaren aan het volk en deko&op lieden , die de vreemdelingen zoo veel mogelijk afpersfen. Het water wierdt in het jaar i7S4 toc vijftien franfche ftuivers de dragt betaald. Een ander gedeelte koomt in handen van den Landvoogd en O) Ik heb eenen pelgrim gezien, die 'er zijnen arm door verloren hadt, omdat men in de elleboogs zenuw geftookea nadt.  Negende Hoofdfluk. ft93 en zijne amptenaaren; het derde eindelijk blijft in de kloosters. Men klaagt over het gebruik dat 'er de fcheurmaakende van maaken en fpreekt met ergernis van hunne weelde, van hunne porceleinen, van hunne tapijten en zelfs van de fabels , pooken en (lokken, waarmede hunne cellen geftoffeerd zijn. De Armeniërs en Franken zijn veel zediger; het is bij de eerste eene deugd van noodzaaklijkheid, vermits zij arm zijn ; maar bij de laatste eene deugd van voorzigtigheid , vermits van hun het tegendeel gezegd kan worden. Het klooster dier Franken , van den Heiligen Zaligmaaker genoemd, is de hoofdplaats van alle de zendingen van het heilige land, die in het Turkfche rijk zijn. Men telt 'er zeventien, die bediend' worden door Franciskaaneren van alle natieën , maar meest Franfche, Italiaanfche en Spaanfche. Het algemeen beftier is in handen van drie deezer natieën , zoodanig egter dat de opperde altijd een geboren onderdaan van den Paus, de Procureur onderdaan van Zijne Katholijke Majefteit, en de Vicaris onderdaan van Zijne Allerchristlijkile Majefteit wezen moeten. Ieder deezer beftiereren heeft eenen fleutel van de gemeene kas, opdat de beheering der gelden niet dan door deeze drie in het gemeen kan gefchieden. Elk hunner wordt bijgeftaan door een tweeden, Noodhulp (Bhcret) genaamd: de vergadering van deeze zes perfoonaadjen en eenen PorT 3 tu-  ?Pi Reize door Syrië en Egypte. page?sch , en noodhulp . maakt het BircEtorie of groot kapittel uit, dat het klooster en de geheele orde regeert. Voorheen was de magt deezer be. ftiereren door overleg van de eerste wetgeevers , met zulk een evenwigt verdeeld, dat .de wil van eenen dien van alle de andere niet konde overmeesteren; doch alzoo alle regecringen omwentelingen onderhevig zijn, zijn 'er zedert enige jaaren voorvallen gebeurd, welke deeze zeer hébben doen ontaarten. Zie hier de gefchiedenis daarvan in twee woorden. Omtrent twintig . jaaren geleden was het klooster Zoo zeer in zijne geldmiddelen verward (datmeermaalen gebeurt in groote finantie-beftieringen > dat het met. eene fchuld van zes honderd beurzen of Zeven honderd en vijftig duizend livres bezwaard was. Deeze fchuld wies van dag tot dag aan-, vermits de uitgaaf geftadiglijk grooter dan de ontvangst was. Het zoude gemaklijk geweest zijn de fchuld m eens aftelosfen , aangezien de fchat van het heilige graf in diamanten en allerhande foorten van edele gefteenten, in kelken, kruisfen, gouden ouwelkasfen en andere gefchenken der Christen Vorsten meer dan een miliiocn bezit; doch behalven den afkeer, welken de Tempel - bedienaars altoos gehad hebben van het aantasten der heilige dingen, kon het in dit geval van veel gewigt zijn dat men den Turken, zoo min als den Christenen, met  Negende Hoofdfluk. «95 niet te veel Hete zien, waartoe men des noods zijne toevlugt zoude kunnen neemen. Hun toeftand was belemmerend; hij wierdt zulks nog meer door de murmureeringen van den Spaanfchen Procureur, die overluid klaagde dat hij alleen den last der fchuld draagen moest, omdat hij indedaad de aanmerkhjkfte fondfen opbragt. J. RibeiRA, welke die post. bekleedde, in die omftandigheden geitorven zijnde, wierdt toevallig opgevolgd door eenen, die , nog onverduldiger zijnde , befloot de wanorde te weeren, het kostte wat het wilde. Hij werkte daar met des te meer ijver aan, omdat hij zig bijzondere voordeden beloofde van de hervorming, welke hij in den zin hadt. Hij maakte ingevolge hier van zijn ontwerp; om het ter uitvoer te brengen , vervoegde hij zig onmiddelijktot den Koning van Spanje door tusfchenkomst van zijnen-biegtvader en Melde denzei ven voor: „ Dat de godsdienflige ijver der Christen Vors, ten zedert enige jaaren fterk verflaauwd zijnde * hUnne oude milddaadigheid aan het klooster van het Heilige Land merklijk verminderd was; dat " de allergeloovigfte Koning meer dan de helft hadt afgekort van de veertig duizend zwaare piasters, l\ welke hij gewoon was te géeven; dat de Aller" christlijkfte Koning rekenende voldaan te hebben met de befcherming, welke hij verleende, ter " naauwer nood de duizend kroonen betaalde, T 4 „ welke  4pö Reize door Syrië en Egypte.. „ welke hij beloofd hadt; dat Italië en Duitschland „ van dag tot dag hunne milde hand introkken, en „ dat Zijne Katholijke Majefteit de eenigfte was , „ die de weldaaden zijner voorzaaten bleef bewij» zen" " Vervolgens vertoonde hij dat,, aan den » anderen kant de uitgaaven van het klooster niet „ naar evenredigheid verminderd zijnde , daaruit „ eene te kort kooming fproot, die hen noodzaakte „ tot leeningen hunne toeviugt te neemen ; dat „ hieruit eene fchuld ontftaan was, die van dag tot „ dag aanwies en hen met eenen geheelen onder„ gang dreigde, dat men onder de oorzaaken van „ deeze fchuld vooral rekenen moest de bedevaart H der monnikken, die de heilige plaatfen kwamen be„ zoeken; dat men hun de reis, hunnenolis, hunne „ tollen, hun kostgeld in het klooster, geduurende „ twee en drie jaaren enz. betaalen moest; dat het ?, zonderling was dat het grootst gedeelte dier monnikken uit diezelfde ftaaten kwam, die. hunne milde. „ hand terug hielden, namelijk uit Portugal, Duitsch-' „ land en Italië; dat het vreemd fcheen dat de Koning „ van Spanje lieden vrij hielde, die zijne onderdaa„ nen niet waren , en dat het zelfs verkeerd was „ dat het beheeren zijner gelden toevertrouwd Wierdt aan een kapittel , bijna geheel uit vreemde v beftaande. De fupphant, op het laatst artijkel n aandringende, fmeekte Zijne Katholijke Majefteit v> zijne, tu>fchenLomst te verleerden tot het herv0r-  Negende Hoofdfluk. *9? „ men der misbruiken, en eene nieuwe en billijker ',' orde intertellen , van welke bij eene fchets op„ gaf. Deeze vertoogen vonden zoo veel ingang als hij zoude hebben kunnen wenfchen. De Koning van Spanje, regt 'er op doende , verklaarde zig eerst tot bijzonderlijken befchermer van de Orde van het Heilige Land in de Levant en nam in die hoedanigheid derzelver tellier op zig * toen benoemde hij denverzoeker Juan Ribeira tot zijnen Komnglijke Procureur , gaf hem in die hoedanigheid ee^zegel met de wapenen van Spanje en vertrouwde hem alleen het bellier over zijne giften toe, zonder dat hij daarvan aan iemand anders dan aan zijn perfoon verantwoordlijk zoude zijn. Van dat oogenblik heeft Juan Ribeira, Gevolmagtigde geworden zijnde, het Discretorie doen weeten dat hijvoortaan eene bijzondere kas zoude hebben van de gemeene kas afgezonderd, dat deeze laatste, gelijk voorheen , met de algemeene uitgaaven zoude belast blijven, en dat, ingevolge daarvan, alle gefchenken van verfchillende natieën in die kas zouden koomen; maar dat, aangezien die van Spanje buiten evenredigheid met de andere waren, 'er van deeze voortaan flegts een gedeelte zoude afgetrokken worden , overeenkomflig het deel der andere , en dat het overige in zijne bijzondere kas zoude gelegd worden ; dat de bedevaarten voortaan voor rekening T 5 van  ipS Rehe door Syrië en Egypte. van de bijzondere natieën , zouden zijn , uitgezonderd de onderdaanen van Frankryk, die hij wel op zig neemen wilde. Daaruit is gefproten dat de bedevaarten, en de meeste algemeene ukgaaven ingekort zijnde, eene evenredigheid met de inkomften hebben aangenoómen en men heeft kunnen beginnen de fchuld aftelosfen, waarmede men bezwaard was.,- maar de Geestlijken hebben niet zonder ongenoegen den Procureur onafhanglijk zien worden; zij kunnen het .hem niet vergeeven dat hij alleen bijna zoo rijk is als de geheele Orde: hij heeft zedert agt jaaren vier geleiden of contributiën uit Spanje ontvangen, die op agt honderd duizend piasters gefchat worden. Her geld van die geleiden, in Spaanfche piasters, beftaande, wórdt gewoonlijk in een Fransch fchip gelaaden , dat het naar Cyprus voert, met twee geestlijken, die op hetzelve pasfen Van Cyprus gaat een . gedeelte der zwaare piasters naar Conflantinopolen:, daar zij met voordeel verkogt en voor Turksch geld verwisfeld worden. Het ander gedeelte gaat regtftreeks door Tdfa naar Jerufalem, welker inwooners 'er op wagten als de Spanjaards op het galjoen. De Procureur brengt een deel daarvan in de gemeene kas en het overige ftaat te zijner befchikking. Het gebruik , waaraan -hij het befteedt, beftaat voor eerst in een jaargeld van duizend kroonen aan den Franfchen Vicaris en zijnen noodhulp, die hem daarvoor in de vergadering  Negende Haofdftuk. *99 r!ng eene meerderheid van ftemmen bezorgen*, ten tweeden in gefchenken aan den Landvoogd , den Mufti, den Kadi, den Nakib en andere Grooten, welker aanzien hem van dienst kan zijn • eindelijk houdt hij 'er de waardigheid van zijn ampt mede op ; en dat artijkel is geene beuzeling;, want hij heeft zijne bijzondere tolken, als een Conful, zijne tafel, zijne Janisfiaren; hij alleen van de Franken rijdt te paard door Jerufalem en van ruiters verzeld; in een woord, hij is, na den Motfallam , de eerste perfoonaadje van het land, en handelt als gelijk met gelijken met de Mogendheden. Zoo veel voorregt gebeurt hem niet om niet", gelijk men wel gelooven kan: Een enkel bezoek aan Djezzar voor de Kerk van Nafareth heeft dertig duizend pataques of honderd zeven en vijftig duizend livres gekost. De Muzulmannen van Jerufalem, die op «ijn geld aazen, zoeken zijne vriendfchap. De Christenen, die om zijne aalmoezen bedelen, vreezen tot zijne onverfchilligheid. Gelukkig het huis, dat hij gunftig is, en wee dat, 't welk hem mishaagt! want zijn haat kan regtftreekfe of zijdelingfe gevolgen hebben , die beiden even zeer te vreezen zijn : een woord aan den Oudli bezorgt u ftokuV ?en , zonder dat gij weet van waar zij koomen. Zoo veel magt heeft hem de gewoone befcherming van den Afgezant van Frankryk doen verfmaaden en eene versch gebeurde zaak met den Pacha van Da-  3«o Reize door Syrië en Egypte. Damaskus heeft hem eerst herinnerd dat deeze alleen kragtiger is dan twintig duizend Seauinen i Zyne agenten trotsch op zijn aanzien , misbruiken het, geyk alle onderhoorige doen. De Spaanfehe Monmkken van Tdfa en Ramle handelen de Chris tenen die van hun afhanglijk zijn, met eene geftrengheid die in het geheel niet euangeliseh Ts»j doen hen in de volle kerk in den ban , hen bij hunnen naam noemende; zij dreigen de vrouwen welke men bij hen verdagt gemaakt heeft; zij laaten openbare boete doen, met de wasehkaars in de Mnd; zij leveren de weêrfpannige den Turken over en weigeren hunne huisgezinnen allen onderftand • »j handelen, eindelijk, tegens 's lands gebruiken en de welvoeglijkheid , wijl zij der Christenen vrouwen gaan bezoeken, die geene andere mannen dan hunne naaste bloedvrienden zien mogen, en haar zonder getuigen in haare kamers gaan fpreeken , onder dekmantel van de biegt. De Turken kunnen niet begrijpen dat men zoo veele vrijheid genieten konne zonder- er een misbruik van te maaken. De Christenen, die daar omtrent dezelfde denkwijze hebben murmureren 'er over; maar zij durven het niet laaten blijken. De ondervinding heeft hen geleerd dat de gramfchap der Eerwaarde Vaderen van vreeshjke gevolgen is. Men vertelt eikanderen aan het oor dat zij , zes of zeven jaaren geleden , een bevel Van den Capitan Pacha veroorzaakte om eenen in- WQO'  Negende Hoofdfluk* %ox wooner van Tdfa, die hen weêritondt, het hoofd afteflaan. Gelukkig nam de Aga op zig de uitvoering van dit bevel uitcettellen en den Admiraal beter te onderrigten; maar hun haat heeft niet opgehouden dien man met allerhande kwellaadjen te vervolgen. Nog kortling geleden hebben zij den Afgezant van Engeland, onder wiens befcherming hij zig gefield heeft , aangezogt om zijne bewilliging te geeven tot eene ftraf, die niet anders dan eene onregtveerdige wraak is. ^ Wij zullen nu deeze en diergelijke bijzonderheden daar laaten, fchoon zij gefchikt zijn om den ftaat des lands aftefchilderen en tot de andere plaatfen van deeze Landvoogdij overgaan. Als wij Jerufalem verhaten, vinden wij in dit gedeelte der Landvoogdij niet meer dan drie plaatfen, die verdienen dat men 'er melding van maake. De eerste is Rdha, het oude Jsricho , zes mijlen ten Noord - Oosten van Jerufalem gelegen : zij ligt in eene vlakte van zes of zeven mijlen lengte en drie mijlen breedte, rondom welke dorre bergen liggen, die haar zeer warm maaken. . Weleer kweekte men 'er den balzem van Mekka. Het is, volgens de Hadjis, een heester, gelijk de granaatappelenboom , welkers bladeren de gedaante van die van de wijnruit hebben ; hij draagt eene vleefchige noot, in welker midden een pit is , waaruit men het harstachtige zap trekt, dat men balzem noemt. Te-  Soa Relze door Syrië en Egypte, Tegenwoordig is 'ef geen een dier heestergewasfen te Rdha, maar men vindt 'er eene andere foortvan dezelve zakkoün genaamd, die eene zoete olie voortbrengt, die even zeer geroemd wordt tot geneezinovan wonden. Die zakkoün gelijkt naar eenen prui! menboom ; hij heeft doornen, vier duimen lang, bladeren als een olijvenboom , maar fmaller, groener en aan de punten ftekelig ; zijne vrugt is een eikel zonder kelk, onder welkers fchors vleesch is, dat een fteen bevat, welkers pit eene olie oplevertwelke de Arabiers zeer duur verkoopen aan de geenen, die dezelve begeeren; zij maakt den eenigften koophandel van Rdha uit, dat flegts een vervallen dorp is. De tweede plaats is Bait-el-lahm of Betthem zoo vermaard in de historie van het Christendom* Dit dorp ligt twee mijlen ten Zuid-Oosten van Jerufalem op eene hoogte, in een land vol heuvelen en valeien , dat zeer aangenaam zou kunnen worden. Het is de beste grond uit die ftreekcn; de vrugten, de wijngaarden, de olijven, het Turksch koren flaagcn 'er zeer wel; maar daar ontbreekt landbouw , gelijk overal elders; Men telt in dat dorp omtrent zes honderd mannen , in ftaat om des noods de wapenen te voeren, en de gelegen^ heiddoet zig daartoe dikwerf op, dan om den Pacha te weêrftaan, dan om den nabuurigen dorpen dert oorlog aan te doen , dan in binnenlandfche verdeeld-  Negende Hoofdjluk. 5°3 deeldheden. Order deeze zes honderd mannen tek reen een honderdtal Latijnfche Christenen, die eenen priester hebben, welke van het groot klooster van Jerufalem afhanglijk is. Voorheen hielden zij zig enkel bezig met het maaken van roozenkransfen; maar naardien de Eerwaarde Vaders niet alles verkogten dat zij maaken konden, hebben zij het landwerk weder bij de hand gevat; zij maaken witten wijn , die de vermaardheid, welke weleer de wijnen van' judea hadden , regtveerdigt, maar hij heeft het gebrek van al te koppig te zijn. Het belang hunner veiligheid meer dan van den godsdienst, doet die Christenen met de Muzulmannen, hunne medeburgeren, in vrij goede verstandhouding leeven. Zij zijn van de partijVariMi, die, tegens de Kalft gekant, geheel Palestina in twee vijandige partij fchappen verdeelt. De 'kloekmoedigheid dier boeren, die dikwijls op den toets gefield is, doet hen in hunne nabuurfchap dugten. De derde en 'laatste plaats"is Habroun of Hebron, zeven mijlen Zuidlijk van Betlhem gelegen; de Arabiers noemen dit dorp flegts El-kalil O), dat is te zeggen, de wel beminde, een bijnaam, Abraham toegeëigend, wiens graf - fpelonk men aantoont. Habroun ligt aan den voet van eene hoogte, ■ op («) K is hier de Spaanfche jota.  S®4 Reize door Syrië en Egypte. op welke fchamele hutten ftaan, de vervallen over^ blijfzels van een oud kasteel» Het omliggend land is eene langwerpige kom van vijf of zes mijlen uitgeftrektheid, vrij aangenaam doorzaaid met rotsachtige heuvelen, boschjens van dennenboomen, mislukte eiken en enige plantfoenen van olijvenboomen en wijngaarden. Men gebruikt die wijngaarden niet om wijn te maaken , aangezien de inwooners alle ijverige Muzulmannen zijn, zelfs zoodanig dat zij geenen Christen onder hen gedoogen; men bedient zig dan van de druiven alleen tot het maaken van vrij flegt toebereide rozijnen , fchoon de foort van druif zeer fchoon is. Ook teelen de boeren katoen, dat hunne vrouwen fpinnen en dat te Jerufalem en te Gaza verkogt wordt. Zij voegen 'er enige zeepmaakerijen bij , voor welke hun de foda door de Bedouinen geleverd wordt, en eene zeer oude glasblazerij, de eenigfte in Syrië; men maakt 'er eene menigte gekleurde ringen, voor de handen , voor de beenen, voor de armen boven de elleboogen f» en (a) Die ringen zijn dikwijls zoo dik als een duim en dikker; men doet dezelve reeds in de jongheid aan den arm, daar uit fpruit, gelijk ik menigmaalen gezien heb, dat, dé arm dikker wordende dan de opening van den ring, 'er'boven en onder denzelven een wrong van vleesch koomt, zoo' dat de ring in eene diepe holte ligt, waaruit men denzelven niet meer kan fchuiven : dit wordt voor fchoonheid gehouden.  Negende Hoofdfhh ■ 3°5 én verfcheiden andere muiterijen, welke men tot naar Conflantinopolen verzendt. Door middel vari deeze takken van nijverheid'is Habroun het magtigst dorp in die ftrecken ; het kan agt of negen honderd mannen in de wapenen brengen, die, voor de partij Kaïfi zijnde, de gewoonlijke vijanden van Betlhertk zijn. Deeze tweedragt, die , zedert deeerfte tijden der, Arabieren, door dat geheel land heerscht, veroorzaakt 'er eenen altijd duurenden burger;.oorlog, Geduurig doen de boeren ftroperijen op elkanderens landen, vernielen elkanderens graanen, dourd Turksch koren , olijvenboomen , en neemen elkanderens fchaapen, geiten en kemelen weg. De Turken, die die wanorden overal weinig beteugelen * doen zulks hier te minder, om du hun gezag daarop zeer losfe fchroeven ftaat; de Bedoulnen, die op het platte land gelegerd zijn, maaken eene ftrijdige partijfchap tegens hen uit , welke de boeren te baat neemen om hun te Weérftaan en om eikanderen te plaagen, volgens de blinde grilligheden van hunne onweetendheid of hun eigen belang. Van daar eene regeeringloosheid, erger dan de willekeurige dwinglandij, die elders heerscht, en eene verwoesting * die dat gedeelte een ellendiger aanzien geeft dan heÉ overig gedeelte van Syrië* Als men van Hébron naar het Westen gaat, koomt men, na vijf uuren gaans, op hoogten , die aarf dien kant de laatste takken van het gebergte van» H Ueel V f*>  Reize door Syrië en Egypte. jfudea uitmaaken. Daar wende de reiziger, vermoeid van het hobbelig land, dat hij verlaat, met v r aas zijne oogen naar de uitgeftrekte en effen vlakte, die zig van zijne voeten tot de zee, die hij over zig heeft, uitftrekt; het is deeze vlakte, welke , onder den naam van Falajlin of Palestina , aan dien kant den omtrek van Syrië eindigt en de laatste landftreek is, van welke mij nu nog ftaat te fpreeken. TIEN?  Tiende Hoofdfluk. TIENDE HOOFDSTUK. Van Palestina. ipalestina omvangt, in deszelfs tegenwoordigen toeftand, al het land tusfchen de Middellandfche Zee ten Westen , de keten bergen ten Oosten, en twee lijnen, de eene ten Zuiden getrokken door Kdn-Tounès en de andere ten Noorden tusfchen Kaïfarié en de beek van Tdfa. Deeze gehecle ruimte is eene bijna effene vlakte, zonder rivier of beek in den zomer, maar in den winter door enige fnelle llroomen bevogtigd. Ondanks deeze dorheid is de grond niet ongefchikt tot den landbouw; men kan zelfs zeggen dat hij vrugtbaar is •, want als dewinterregens niet wegblijven, koomen alle vrugten m overvloed voort; de aarde, die zwart en vet is, behoudt vogtigheids genoeg om geduurendè den zomer de graanen en groenten tot vólkoomenheid te brengen. Men zaait 'er meer dan elders doura „ turksch koren, meloenen (pastéques') en boonen; men voegt 'er ook katoen, garst en tarw bij; maarfchoon het laatste meest geacht is, zaait men het 'minst, omdat het de hebzugt der Turkfche K-velhebberen en de roofzdgt der Arabieren te veel op^ wekt. Deeze landflreek is', over' het algemeen „ Y a meest  goS Reize door Syrië en Egypte. meest van alle in Syrië aan rooyerrjen bloorgefïeld, omdat zij voor de ruiterij bekwaam zijnde, en aan de woestijn grenzende, open ligt voor de Bedouu nen, die de bergen fchuuwen; zij betwisten dezelve zedert langen tijd aan alle, die zig 'er in nedergezet hebben; zij hebben 'er zig landen doen inruimen , waarvoor zij enige lasten betaalen en maaken van daar de wegen onveilig zoo dat men niet gerust reizen kan van Gaza tot Acre. Zij zouden dezelve zelfs geheel en al hebben kunnen bezitten, als zij van hunne magt gebruik hadden geweecen te maaken; doch onder malkanderen verdeeld zijnde door masgfehap, belangen cn gefchillen, voeren zij onder elkaér eenen oorlog, dien zij tegens hunnen gemeenen vijand voeren moesten, en onderhouden hunne magdoosheid door huane regeeringloosheid en hunne armoe.:e door hunne rooverijen. Palestina behoort, gelijk ik gezegd heb, onder geene Laudyoogdij. Somtijds heeft het zijne eigen landvoogden gehad, die hun verblijf te Gaza hielden met den tijtel van Pacha- maar in de gewoonlijke orde, die thans plaats heeft, wordt het verdeeld in drie landgoederen, of Melkané, te weeten Tdfa , Loudd en Gaza. Het eerste is ten voordeele van de Sultane Oualdé of Moeder: de Capitan Pacha heeft de twee andere gekregen tot belooning zijner dienden en in betaaling voor den kop van DaHER. Hij verpagt dezelve aan eenen Aga, die te Ramlé zijn  Tiende Hoofdfluk. 3C9 Zijn verblijf houdt en die 'er hem twee honderd en vijftien beurzen voor betaalt-, te weeten honderd en tagtig voor Gaza en Ramlé cn vijf en dertig voor Loudd. Tdfa wordt in pagt gehoulen door eenen anderen Aga, die 'er de Sultane honderd en twintig beuren voor betaalt. Om deeze te vinden heft hij alle de regten van de m'iri en het hoofdgeld in die ftad en enige nabuurige dorpen; maar de voornaamfte van zijne inkomften zijn deinkoomende en uitgaande regten op de koopmanfehappen; deeze zijn vrij aanmerklijk , vermits .te Tdfa de rijst aankoomt, welke van Dalmate naar Jerufalem gezonden wordt, cn daar ook aankoomen de goederen van een klein Fransch comptoir te Ramlé, en de bedevaartgangers van Morea en Conftantinopolen, en de waaren van de kust van Syrië ; aldaar worden ook uitgevoerd het gefponnen. katoen van geheel Palestina en de waaren, welke dat land naar de kust zendt. Voor het overige bepaalt zig de geheele magt van dien Aga tot een dertigtal muskettiers te paard en te voet, die naauwlijks genoeg zijn om twee flegte poorten te bewaaren en de Arabieren aftehouden. Als eene zee-haven en fterke plaats is Tdfa niets; maar zij is in de gelegenheid van eene der gewigtigfte plaatfen van de kust te worden, ter oorzaake van twee bronnen van zoet water, die in derzelver omtrek op het zec-ftrand gevonden worden. V 3 Deeze  310 Reize door Syrië en Egypte. Deeze bronnen zijn eene der oorzaaken van haaren wederftand in de laatste oorlogen geweest. Haare haven, die door een hoofd gevormd wordt, en thans vervuld is, zou ;kunnen ontledigd worden ea een twintigtal fchepen van drie honderd tonnen kunnen bergen. Die, welke daar nu aankoomen, zijn genoodzaakt in zee te ankeren, omtrent eene mijl van ftrand; zij liggen 'er niet veilig, want de grond is een bank van rots en koraal, die zig tot over Gaza unftrekt. Voor de twee eerfte belegeringen was deeze ftad eene der aangenaamfte van de kust. Rondom dezelve ftondcn bosfchen van oranjenboomen, limoenboomen , citroenboomen van verfchillende foorten en pahnboomen, die eerst daar goede vrugten beginnen te draagen (£> Verder was het veld vol van olyveiiboonsen, zoo groot als nootenboomen; maar de Mammelukken alles afgekapt hebbende, enkel om het vermaak van te kappen of om zig te warmen , heeft Tdfa haare meeste voordeden en aangenaamheden verloren ; men heeft haar gelukkig haar ftroomend water niet kunnen ontneemen , dat haare tuinen befproeit, en dat de ftammen reeds we- (a) Cedras en Poncires. (&) Men vindt 'er reeds van Acre af; maar hunne vrugt toornt bezwaarlijk tot rijpheid.  Tiende Hoofdfluk. 311 weder levend gemaakt heeft ea op nieuw heeft d.cn lU D^mijlen ten Oosten van Tdfa ligt het dorp Loudd, weleer Lydda en Dmpolis: dit durp heeic tuist het voorkoomen van eene plaats, door üeri vijand te vuur en te zwaard verwoest. Het zijn met dan vervallen huizen en puinhoopen van de hutten g inwooneren, ja tot het Serdi of paleis van den A> ■ Daar wordt egter te Loudd eens 's weeks eene naikc gehouden, waarop de boeren uit alle de omlijnde ftreeken hun gefponnen katoen koomen verKoo pen. De arme Christenen , die 'er woonen, w*zen met eerbied de overblijfzelen van de kerk van St. Pieter,en laaten de vreemdelingen oP een fteen zitten, dien die Heilige, naar hun zeggen, tot datzelfde einde gebruikt zou hebben. Zij wijzen de plaats, daar hij gepredikt, die, daar hij zijn gebed gedaan heeft enz. Geheel dit land is vol van zuüce overleveringen. Men doet 'er geene tred of men wijst 'er u voetftappen van den eenen of anderen apos"rel, martelaar, maagd; doch hoe zal men ^aan zulke overleveringen geloof flaan , daar de-ondervinding leert dat de gebeurtenisfen van Ali-Bek en D aher reeds betwist en verward worden. Een derde mijls ten Zuiden van Loudd, langs eenen weg, met cochenilleboomen (nopals) bezoomd, is Ramlé, het oude Arimctuua. Deeze ftad is bijna zoo vervallen als Loudd zelf. Men V 4 treedc  gia Reize door Syrië en Egypte. treedt in haaren omtrek niet dan door puinhoopen: de Aga van Gaza houdt 'er zijn verblijf in een Sefat', welks zolders met de muuren invallen. Waarom, vroeg ik eens eenen zijner onder -Agas, laat hij ■ niet ten minflen zijne kamer vermaaken ? En als hij toehomende jaar door eenen anderen vervangen wordt, antwoordde hij , wie zal hem dan zijne onkosten vergoeden? Een honderdtal ruiters en even zoo veel Barbaryfche foldaaten , welke hij onderhoudt, zijn in eene oude Christen kerk gehuisvest, welker midden tot de paardenftal dient en in een oude kan, welke hun de fchorpioenen betwisten. Het veld in den omtrek is met fchoone olijvenboomen beplant, die in het verband gefchikt zijn. De meeste zijn zoo groot als de nootenboomcn in Fraokryk; maur zij neemen dagelijks af door puderclóm , döör do openbaare verwoestingen en zelfs door verborgen euveldaaden; want wanneer in die ftreeken een boer eenen vijand heeft, koomt deeze in den nagt de boomen gelijks gronds doorzaagen of doorbooren en vermits die wond, welke hij zorgvuldig bedekt, het fap afleidt, kwijnt en fterft de olijvenboom. Als men door deeze plantagieën wandelt, vindt men op elke tred drooge putten , ingevallen regenbakken en groote gewelfde waterbakken , welke bewijzen dat de ftad weleer meer dan anderhalve mijl in den omtrek groot was. Thans telt men 'er naauwlijks twee honderd gezinnen,  Tiende Hoofdfluk. 3!3 nen. Het weinige land, dat enige bebouwen, behoort den Mufti en twee of drie zijner nabeftaanden. De andere geneeren zig flegts met katoen fpinnen , dat grootendeels door twee Franfche comptoiren , die daar zijn , weggehaald wordt. Deeze comptoiren zijn de laatste in dat gedeelte van Syrië; daar zijn 'er noch te Jerufalem, noch te rdfa: men maakt te Ramlé ook zeep , die bijna alle naar Egypte gevoerd wordt, De Aga heeft 'er, als wat nieuws, in het jaar 1784, den eenigften windmolen laaten zetten, welken ik in Syrië en Egypte gezien heb, fchoon men zegt dat die werktuigen van dat land oorfpronglijk zijn , en zij is gebouwd volgens de tekening en onder het opzigt van eenen Venetiaanfche timmerman. De eenigfte aanmerkingswaardige ou.lhcid te Ramlé , is de minaret of het torentje van eene vervallen Moskee aan den weg van rdfa. Het. Arabisch opfchrift meldt dat het gebouwd is door S aïf - el - DÏn , Sultan van Egypte. Van den top, die zeer hoog is, kan men met het oog de geheele keten van het gebergte volgen, dat van Nablous koomt, de vlakte langs loopt en in het Zuiden zig gaat verliezen. Als men die vlakte doortrekt tot^z^ , vindt men van afftand tot aftband enige dorpen, flegt van drooge aarde gebouwd, die, even als hunne bewooners, de kenmerken van armoede en ellende draagen, Deeze buizen zijn , V 5 als  314 Reizs door Syrië en Egypte. als men die van nabij beziec, hutten, dan alleen ftaande, dan als cellen naast malkanderen gefchikt rondom eene plaats , die met eenen aarden muur omheind is. De vrouwen hebben 'er, even als overal, afzonderlijke wooningen: in den winter woonen zij in het vertrek van het vee zelf; doch het gedeelte, waarin men zig onthoudt, is flegts twee voeten boven den grond van dat, daar de beesten ftaan, verheven. Die boeren trekken 'er het voordeel uit dat zij warm woonen, zonder hout te verbranden , en deeze fpaarzaamheid is onvermijdlijk in een land, dat volkoomen gebrek- aan hetzelve heeft. Het vuur , dat zij noodig hebben om hun eeten teköoken, maaken zij met mist, tot koeken gekneed, welke men in de zon laat droogen , dezelve tegens de muuren der hut plakkende. In den zomer hebben zij eene andere lugtiger wooning, maar welker eenigst huisraad ook in eene mat en eene drink-kop beftaar. De omtrek dier dorpen zijn in het daartoe bekwaam jaargetijde met graanen en meloenen van de foort pastéques genaamd, bezaaid; al het overige ligt woest en bloot voor de Bedouin- Arabièren , die 'er hunne kudden laaten weiden. Op elke tred Vindt men 'er overblijfzelen van torens, kasteelen met hunne torentjes en graften ; fomtijds vindt men 'er eene bezetting van een Lieutenant van den Aga met twee of drie Barbaryfche foldaaten, die niet dan een hemd en een fnap- haan  Tiende Hoofdfluk. 3T5 haan hebben; doch meestentijds zijn zij den jakhalzen, uilen en fchorpioenen overgelaaten. Onder de bewoonde plaatfen kan men het dorp Mesmié, vier mijlen van Ramlé, op den weg van Gaza gelegen , onderfcheiden; het levert veel gefponnen katoen. Eene kleine mijl daar van daan ten Oosten, is een afzonderlijke heuvel, om die reden el-TelU genaamd:-deeze is de hoofdplaats van den ftam der Ouahidié, van welken Bakir Chek was, die drie jaaren geleden door den Aga van Gaza gedood wierdt op eenen maaltijd, op welken hui hem genodigd hadt. Men vindt op die hoogte aanmerklijke overblijfzelen van wooningen en onderaaidfche vertrekken, gelijk in de fterkten van de middeleeuwe gevonden wierden. Deeze plaats moet te allen tijde gezogt geweest zijn om thaare fteike en om de toon, die aan haaren voet is. De holle weg, door welken zij loopt, is dezelfde, die. zig bij Azkalan gaat verliezen. - Ten Oosten is de grond fteenacbng en egter doorzaait met dennen-•olijven- en andere boomen. Bait-djibrim, oudstijds Betha-gabns, • is een bewoond dorp, flegts drie kleine vierde mijls ten Zuiden daarvan daan. Zeven unren van daar, als men naar het Zuid-Westen «trekt , vindt men een ander dorp der Bedouinen}, de Hef genoemd , in welks nabuurfchap eene opgeworpen vierkante heuvel is, meer dan zeventig voeten boogen honderd en vijftig fchrecden breed, cn twee hun- derd  3* 6* Kelze door Syrië en Egypte. derd fchreeden lang. De geheele fcbuinste is geftraat geweest, en de top vertoont nog overblijfzelen van eene zeer lïerke vesting. Nader aan de zee, drie mijlen van Ramlé, op den weg van Gaza; ligt Yabnè, dat oudstijds Jamma was. Dit dorp heeft niets aanmerkingswaardigs dan eene opgeworpen hoogte als die van Heft en een beekje, het eenigst in die ftreeken, dat in den zomer niet uitdroogt. Zijn geheele loop is niet meer dan van anderhalve mijl; het vormt, alvorens zig in zee te verliezen, een meir, Roübtn genaamd, daar boeren , vijf jaaren geleden , eene kweekerij van fmkerriet aangelegd hadden, die de grootste voordeelen beloofde; maar met den tweeden oogst eischte reeds de Aga eene fchatting , die hen genoodzaakt heeft optebrceken. Na Tabné ontmoet men van afftand tot afftand puinhoopen, van welke de aanmerklijkfte die van Ezdevd zijn, het oude Azot, thans beroemd wegens zijne fchorpioenen. Deeze plaats, eene magtige ftad onder de Philiftijnen , heeft niets mee?, dat van haare oude werkzaamheid getuigt Drie' mijlen van Ezdoud is het dorp el-Majdal, daar men het fraaist katoen van geheel Palestina fpint, dat egter zeer grof is; aan de regterhand ligt Azkaldn, Welks verlaaten puinhoopen van dag tot dag verder van de zee geraaken , die haar weleer befpoelde. Deeze geheele kust verzandt meer en meer zoo dat de  Tiende Hoofdfluk, ■ 3*7 de meeste fteden, die in oude tijden havens waren , thans vier of vijf honderd fchreden land waards in liggen. Gaza kan men tot voorbeeld aannaaien. Gaza, dat de Arabiers Razzé noemen, de r fterk brouwende uitgefprooken, beftaat uit drie dorpen, van welk een, onder den naam van het kasteel tusfchen de twee andere ligt, op een tamelijk hoogen heuvel. Dit kasteel, dat fterk kan geweest zijn voor den tijd toen het gebouwd wierdt, is thans niet meer dan eene puinhoop. Het Seraï van den A"a , dat een gedeelte van hetzelve uitmaakt, is even zoo vervallen als dat van Ramlé ; maar het heeft het voordeel dat het een ver uitzigt heeft. Van deszelfs muuren heeft men het gezigt over de zee, die 'er van afgefcheiden is door eene zand-plaat van een vierde mijls, en over het veld, welks dadelboomen, en effen en kaal aanzien, zoo verre het oog reiken kan , aan de landfchappen van Egypte doen denken ; en op die hoogte krijgen de grond en de lugftreek ook waarlijk het aanzien van Arabie. De warmte, de droogte, de wind en de daauw zijn 'er even als aan de oevers van den Nyl, en de bewooners hebben eer de kleur, de geftalte, de zeden en de fpraak der Egyptenaaren dan der Syriers. Gaza , is door deszelfs ligging , die te weeg bragt, dat de gemeenfchap van die twee volkeren door middel van die plaats gefchieden moest, altoos eene vrij aanzienlijke ftad geweest. De puinhoopen  313 Reize door Syrië en Egypte. pen van wit marmer,. die men 'er nog fomwijlen vindt, bewijzen dat zij weleer de zetel van weelde en overvloed was ; ook was zij die keus niet onwaardig. De zwartachtige aarde van haaren grond is zeer vrugtbaar en haare tuinen, door loopend water befproeid, brengen zelfs nog , zonder enige konst, granaatappelen , oranjenappelen, zeer lekkere dadelen, en bollen van renonkelen, die tot in Conflantinopolen gezogt zijn, voort; doch zij heeft in het algemeen verval gedeeld en , fchoon zij de hoofdftad van Pakftina genoemd wordt, is zij eoter niet meer dan een open vlek, met ten hoogden twee duizend zielen bevolkt. De voornaamfte nijverheid van deszelfs inwooneren beftaat in het maaken van katoene lijnwaaden en naardien zij alleen de boeren en Bedouineh van alle die ftreeken voorzien, kunnen zij tot vijf honderd getouwen aan den gang houden. Men telt 'er ook twee of drie zeepziederijen. Voorheen was de handel van de asch of kali eeri aanmerklijk artijkel. De Bedouinen, welken die asch niet meer kostte dan de moeite van de planten der woestijn te verbranden en de asch aantebrengen, verkogten dezelve goedkoop; maar zedert de Aga zig dien handel bij uitfluiting toegeëigend heeft, zijn de Arabiers, die gedwongen zijn hem dezelve tot den prijs, dien hij zelf bepaalt, afteftaan, zoo ijverig niet geweest om asch te verzamelen ; en de inwooners, genoodzaakt hem die te betaalen vol-  Tiende Hoofdfluk. 3if volgens zijne eigen bepaaling, hebben verzuimd zeep te maaken; die asch verdient egter wel gczogt te worden om den overvloed van foda, dien zij bevat. , Een voor het volk van Gaza nog voordeeliger tak is de doortogt der caravanen, welke van Egypte in Syrië over en weder gaan. De leeftogt, welke zij genoodzaakt zijn op te doen voor de vier dagen reizens door de woestijn , geeven een vertier van meel, olie, dadels en andere eetwaarcn , die allen inwooneren winst aanbrengt. Ook drijven z.j fomtijds handel met Suez , bij de aankomst of het vertrek van de vloot van Djedda, en zij kunnen er in drie groote dagreizen koomen. Zij maaken ook elk jaar eene groote caravane, die den bedevaarteaneeren van Mekka te gemoet trekt en hun het geleide of djerdé van Paleflina en vervcrfchingen brengt De plaats, daar zij zaamenkoomen is Mddn, vier dagreizens ten Zuid - Zuid - Oosten van Gaza en eene dagreize ten Noorden van Akabé op den weg van Damaskus. Zij koopen, eindelijk, het geplonderd goed van de Bedouinen en dit artijkel zou een goudmijn van Peru voor hun zijn , als het meermaalen voorviel. Men kan niet berekenen wat hun de plondering van het jaar 1757 wel waardig geweest zij. Twee derde deelen van meer dan twintig duizend laadingen, uit welke de Hadj beftondt, kwamen te Gaza. De onweetende en bonge-  güo Reize door Syrië en Egypte. gerige Bedouinen, voor welken de fchoonfte ftofferi even als de flegtfte zijn, vermits zij 'er geene andere waarde van kennen dan dat zij dekken, gaven chdles van cachemire, Indiaanfche lijnwaaden en neteldoeken , firfakas, Perfiaanfche troffen, koffij en gommen voor enige piasters. Men verhaalt een. trek, die over de onkunde, en eenvoudigheid van die woestijn-bewooneren zal kunnen doen oordeelen. Een Bedouin van Anazé onder zijnen buit verfcheiden zakjes met fijne paerlen gevonden heb-, bende, zag die voor doura aan,, en liet die kooken, om dezelve te eeten; ziende dat zij niet gaar wierden , wilde hij die wegwerpen, wanneer een burger van Gaza hem dezelve afkogt voor eene roode muts van Fdz. In het jaar 1779 hadden zij een diergelijk voordeeltje uit de plondering van die caravane, onder welke de Heer de Saint-Germain was, door de Arabieren van Tor. Nog kortling geleden, in het jaar 1784, is de caravane der Barbaryfche, uit meer dan drie duizend laadingen, beflaande, insgelijks geplonderd en de koffij, welke de Bedouinen van dezelve medebragten , wierdt zoo overvloedig in Paleftina, dat zij eensklaps de helft in prijs verminderde; zij zou nog meer gedaald zijn, zoo de Aga niet verboden hadde dezelve te koopen, ten einde de Bedouinen te dwingen om hem alles te brengen: deeze monopolie was hem in het geval van 1779 meer dan tagtig duizend piasters waardig. Hij  tiende HoófdfiuK \K weet dus, het een jaar door het ander gerekend, metdeafknevelingen,demW, de tollen en de twaalf honderd laadingen , welke hij op de drie duizend van het geleide van Mekka fteelt, de honderden tagtig beurzen, den prijs zijner pagt, te verdubbelen. Agter Gaza is niet dan woestijn ; doch die naam moet egter niet doen gelooven dat de grond eensklaps onbewoond worde; men ontmoet nog eene dagreize verre, langs de zee, enige bebouwde landen en enige dorpen. Zoodanig is Kdn Tonnes > eene foort van kasteel, in 't welk de Mammelukken eene bezetting van twaalf mannen houden ; zoodanig is ook el-Arich, de laatste plaats , daar men drinkbaar water vindt, tot dat men te Saléhié in E°ypte gekoomen is. El-Aricb ligt drie vierde mfjls van de zee, op eenen grond met zand overdekt , gelijk die geheele kust is. Wanneer men ten Oosten de woestijn weder in trekt > ontmoeÊ men nog andere ftrooken bebouwbaar land tot op den weg naar Mekka. Het zijn valeien, in welke het winter-water en dat van enige putten enige boeren nodigt om zig daar ter neder té zetten en palmboomen en doura onder de befcherming, of Üever onder de ftrooperijen der Arabieren te teelen. Deeze boeren, van het overige der waereld afgefcheiden, zijn halve wilden, onweetender , lomper en ellendiger dan de Bedouinen zelve; aan den //. Deel. X Stond,  3"ïs; Reize door Syrië en Egypte. grond, dien zij bebouwen, verbonden, leeven zij in geduurige vrees van de vrugten hunnes arbeids te zullen verliezen. Zij hebben naauwlijks"eenen oogst ingezameld of zij haasten zig om dien op verborgen plaatfen te begraaven; zij zelve verfleeken zig in de rotfen , die de Doode Zee ten Zuiden bezoomen. Dat land is nog door geenen réiziger bezogt geworden 5 het zou zulks egter wel verdienen ; want, volgens hetgeen ik heb hooren zeggen van de Arabieren van Rdkir en van de lieden van Gaza, die naar Mdan en Karak op den weg der bedevaartgangeren , reizen, zijn 'er ten Zuid-Oosten van het Asphaltisch meir , in eene ruimte van drie dagreizens, meer dan dertig vervallen fteden, die volftrekt .onbewoond zijn. Verfcheiden derzeive hebben, groote gebouwen met kolommen , die oude tempels of ten minften Griekfche kerken kunnen geweest zijn. De Arabiers bedienen 'er zig fomtijds van om hunne kudden intefluiten ; maar zij vermijden dezelve meestentijds, om de overgroote fchorpioenen, die 'er in menigte gevonden worden. Men behoeft zig niet te verwonderen over die blijken van voorledene bevolking, als men zig herinnert dat dit het land dier Nabatheenen was, die de magtigfte der Arabieren waren, en der Idumeërs, d?e m de laatste eeuw van Jerufalem bijna zoo talrijk waren als de Jooden; getuige zij de trek, door Josephus aangehaald, die zegt dat'er, op het gerugt  Tiende Hoofdjluh 3*3 tugt vati den togt van Titus tegens Jerufalem, eensklaps dertig duizend Idumëers bijeen trokken» die zig in de ftad wierpen om haar te verdek gen. Het fchijnt dat, behalven eene vrij goede regeering, de oorzaak van de werkzaamheid en volkrijkheid dier ftreeken ook gezogt moet worden W eenen aanmerklijken tak van koophandel , dren zij met Arabie en lndie dreeven. Men weet dat, reeds in den tijd van Salomon, de fteden Atfioum-Gfa her en Jttah twee zeer fterk gezogte ftapelplaatfen Van dien handel waren; deeze fteden lagen aan dê aangrenzende golf der Roode Zee, daar men de tweede nog vindt met haaren naam en misfchien ook de eerfte in el-Jkabé of het eind (van de zee> Deeze twee plaatfen zijn in handen der Bedouinen, die noch zee-magt, noch koophandel hebbende, dezelve niet bewoonen. Maar de bedevaartgangers vmKairo, die 'er door trekken, vertellen dat et te el-Akabé eene flegte fterkte is met eene Turk* fche wagt en goed water, dat een onfchatbaar voor* regt is in die ftreeken. De Idumëers, welken de Tooden die havenen flegts korte tijden ontnamen, moeten 'er groote middelen Van bevolking en rijkdom uit getrokken hebben. Het fchijnt zelfs dat zij de mededingers der Tyriers waren , die in die ftreeken eene ftad zonder naam, op de kust van ffedjaz , in de woestijn van TB, en de ftad Fa» X a rati,  324 Reize door Syrië en Egypte, ran, en ongetwijfeld ook el-Tor , die haar tot eene haven diende, in bezit hadden. Van daar konden de caravanen in den tijd van agt of tien dagen m Palestina en Judea koomen • deeze weg die langer is dan die van Suez naar Kairo, is egter'veel korter dan die van Aleppo naar Basra, die vijf en dertig en veertig dagen duurt, en misfchien zou dezelve in den tegenswoordigen ftaat der zaaken den voorrang verdienen, als de weg van Egypte volkoomen gefloten bleef. Men zou flegts met de Arabieren in onderhandeling moeten koomen, met welke men oneindig veiliger overeenkomften zou kunnen aangaan dan met de Mammelukken. De woestijn van Tik, van welke ik zoo even gefprooken heb , is diezelfde woestijn , in welke Mo zes de Hebreërs bragt en geduurende een ge flagt hielde om hen daar in de oorlogskonst te oefenen en van een herders leven leidend volk een landoverweldigend volk te maaken. De naam el Tik fchijnt op die gebeurtenis betrekking te hebben want hij. betekent het land, in V welk men dooltmaar men moet niet denken dat hij bij overlevering bewaard gebleven is , naardien de tegenwoordig mwooners vreemdelingen zijn en men in alle die landen zig naauwlijks zijnen grootvader herinnert • het is alleen uit het leezen van de Hebreeuwfchè boeken en den Koran, dat denaam van el-Tih bij de  Tiende Hoofdfluk. 325 de Arabieren in zwang geraakt is; zij gebruiken ook dien van Barr-el-tour- Sina , die land van den berg Sinaï betekent. Die woestijn, die Syrië naar het Zuiden bepaalt, ftrekt zig in de gedaante van een fehier- eiland uit, tusfchen de twee golven van de Roode Zee , die van Suez namelijk ten Westen en die van el-Akabé ten Oosten. Haare gemeene breedte is van dertig mijlen op zeventig mijlen lengte; die groote ruimte is bijna geheel bezet met dorre bergeji, die zig, naar het Noorden, met die van Syrië vercenigen en, gelijk deeze, van kalkachtigen rotsfleen zijn; maar meer naar het Zuiden worden zij granietfteenachtig, zoodanig dat de Sinaï en de Hor eb niet anders dan hooge pieken van dien fteen zijn. Daarom noemden de Ouden dat land fteenachtig Arabie. De aarde beftaat 'er over het algemeen uit een dor grof zand ; daar groeit niets dan doornachtige acacias, tamarifchen, dennenboomen en enige dun gezaaide kromme en gebogen heesters. De bronnen ziïn 'er zeer zeldzaam en de weinige, die 'er zijn, zijn dan van zwavelachtig en-warm mineraal water, gelijk te Hammdm- Fardoun, dan brak en walglijk, gelijk te El-naba over Suez: deeze ziltige eigenfchap heerscht in geheel het land en daar zijn zout-mijnen in hetNoordlijk gedeelte. In enige valeien egter, daar de grond zagter is, omdat hij beftaat uit hetgeen van de rotfen af koomt, wordt dezelve na den X 3 w*n~  32Ó Reize. door Syrië en Egypte. winter i regen bebouwbaar en bijna vrugtbaar. Zbo* danig Js.de Valei .van B-jfirandel , daar tot boschjes toe gevonden worden; zoodanig is ook de valei var» Fdran, daar de Bedouinen verhaalen dat puinhoopen zijn, welke geene andere wezen kunnen dan die van de oude ftad van dien naam. Voorban kon men alles, wat.uit dien grond te haaien was, 'er uit trekken r» maai- thans aan de natuur of liever aan de barbaarsehheid ovcrgelaatcn, brengt hij niet dan wilde kruiden voort. : Met deeze geringe middelen doet die woestijn drie ftammen van Bedouinen beftaan, die vijf of zes duizend zielen, over haare oppervlakte verfpreid , kunnen uitmaaken ; men geeft hun den algemeenen naam vmTaoudra, of Arabieren van Tér, omdat die plaats de bckendfte v" HWW ««wëF? van nun land is. Zij ligt op de Oost-kust van den zee-arm van Suez, op eenenzandachtigen laagen grond, gelijk die geheele kust is Haare verdienfte is dat zij eene vrij goede reede en drinkbaar water heeft en de Arabiers breno-en 'er water van den Sinaï,. dat indedaad goed & daar doen de fchepen van Suez. ook hunnen voorraad van (a) De Heer N i e b uh r heeft op eenen berg graden met beeldfpraakige figuurcn ontdekt, welke zouden doen gelooven dat de Egyptenaar* in die fcreeken va.tigb.edes Z had hebben.  Tiende Hoofdfluk.' 3*7 van hetzelve op , als zij naar Djedda vertrekken ; voor het overige vindt men 'er niet dan enige palmboomen , de overblijfzelen van eene flegte fterkte zonder wagt, een klein Grieksch klooster en enige hutten van fchamele Arabieren, die van visch lcevén en als matroozen dienen. Ten Zuiden liggen ook nog twee kleine gebugtjes van Grieken' even armoedig cn ellendig. Wat het beftaan der drie Hammen betreft, zij trekken het van hunne geiten, van hunne kemelen , van enige gommen van den acacia , welke men hun in Egypte afkoopt, van hun rooven en pionderen op'de wegen naar Suez, Gaza en Mekka. Deeze Arabiers hebben voor hunne togten geene merrieën gelijk de andere, of zij kunnen ten minften' zeer weinige houden; zij vervullen dat gebrek door eene foort van kemelen , welke men hedjine noemt. Dit dier heeft volkoomen de' gedaante van den gemeenen kemel; maar hij verfchilt van denzelven daar in dat hij oneindig losfer van ledenmaaten en fneller in zijne beweegino-en is. De gewoone kemel gaat nooit anders'dan flappende en hij waggelt zoo langzaam voort, dat hij naauwlijks agttiën honderd halve roeden in een uur kan afleggen; de Hedjine, integendeel, gaat, als men wil, in een draf, die, wegens de wijdte van zijne flappen , zoo fnel wordt, dat hij twee mijlen in een uur kan afloopen. De groote verdienfle van dit dier is dat het zulk een loop dertig, X 4 j»  £2$. JReize door Syrië en. Egypte, ja veertig uuren agter eikanderen kan uithouden,* bijna zonder rusten, zonder te eeten of te drinken; men. bedient zig van hetzelve om renboden te zen* 4en en om. eene lange vlugt te doen.; als men eens vier uuren vooruit is, kan men nooit door de beste Arabüch.e merrie, ingehaald worden; maar men moet aan de bevveeging van dat dier gewend zijn; zijnefcbokken, villen en verfluiten den besten ruiter in weinig tijds , fchoon men den zadel met kusfen» voorziet^ AUcs wat men. van de fnelheid. des dromedaris zegt moet op dit dier toegepast worden • ; het heeft egter flegts eenen bult , en ik herinner m.j; met onder vijf en twintig of dertig duizend kemelen , welke ik in Syrië en Egypte mag gezien hebben,, ooit een eenigen met twee bulten te heb-' ben. ontmoet.. Het laatste ardjkel van de inkomften der Bedong mwWt «at nog aanmerkl.ijker is , is de "bede" vaart der Grieken, naar het klooster van den berg" Sinaï... De fcheurmaakende hebben zoo veel god vrugtigen eerbied voor de overblijfzelen van de Hef ljge Caiharhm, welke zij zeggen dat daar bewaard worden, dat zij aan. hunne, zaligheid.twijfelen, ak Zij, die niet, ten minnen eens in hun leven, be'zogt hebben. Zij koomen er tot uit Morea en van Con fianmopokn nw qoe trekken.. De zamelpJaats C limo , daar- de monnikken van den berg Sinaï cor respondenten hebben , die met de over  Tiende Heofdfiuh 3** liet geleide handelen. De gewoone prijs is van agt en twintig pataques het .hoofd , dat is , honderd zeven en, veertig franfche livres. „ zonder de. mondkost., In het klooster gekoomen zijnde verrigtendie Grieken hunnen aandacht, bezoeken de kerk, kusfchen de overblijfzelen en beelden, klimmen op. de knieën meer dan honderd trappen van den berg van Moze.s op en geeven, eindelijk, eene offerbande, die niet bepaald is, maar die zelden minder dan vijftig pataques beloopt (dje of dourabrood, met ajuin , met linzen en water behelpen.. Hunne fmaakdeelen zijn zoo weinig aan goede kost ' gewoon dat zij fterke olie en garftig vet voor lekkernijen houden. Om niets van het graan te verliezen , laaten zij 'er alle vreemde zanden onder,. zelfs de dolijk ^ in het Aiabisch zïou&n genaan-H) die duizelingen en fchemeringen vtro makt, welke verf heiden uuren duuren , gelijk mij gebeur i is. In de gebergten van den Libanon en van Nablous gaan zij, als 'er fchaarscbheid is, eikels opzoeken, laaten die kpoken, of onder de asch braaden, en eeten dezelve. De zaak is mij bij de Druzen verzeekerd door lieden, die zelve 'er van gegeeten hebben. Dus moet men de dichters vrij fpreeken van het verwijt van de zaaken vergroot te hebben; doch het zal des te bezwaarlijker te gelooven zijn dat de goude eeuw de eeuw van overvloed was. Door een natuurlijk gevolg van deezen armoedigen ftaat is de konst van den landbouw in eenerï U. Deel. Bb deeï*  3§6 Reize door Syrië en Egypte. deerlijken toeftand; bij gebrek van middelen ontbreekt den landbouwer gereedfchap, of dat hij heeft isflegt; zijn ploeg is dikwijls niet anders dan een tak van een boom als een vork gekapt, die zonder wielen wordt voortgetrokken. Men ploegt met ezelen, met koeijen en zelden met osfen ; deeze vertoonen te veel gegoedheid: ook is het vleesch van dat dier zeer zeldzaam in Syrië en Fgypte en het is 'er altoos mager en liegt, gelijk alle vleesch' in warme landen. In de landltreeken, die voor de Arabieren open leggen , gelijk Palestina , moet mén zaaien met den maphaan in de hand. Naauwlijks begint het koren geel te worden , of men fnijdt het , om het in de matmoures of onderaardfche holen te verbergen. Men neemt 'er zoo weinig als men kan af om te zaaien , omdat men niet meer zaait dan men noodig heeft om te leeven; in eefi woord , men bepaalt zijne nijverheid tot het voldoen van de eerste behoeften. Om wat brood uijen,een flegt blaauw hemd, en eene linnen fchortje hebben behoeft men die niet verre uitteftrekken. De boer leeft dan in kommer; maar hij verrijkt ten minfren zijne dwinglanden niet, en de fchraapzugt der dwinglandij vindt zig door haare eigen misdaad geftraft. ZE-  Zeventiende Hoofdfluk. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Van de Handwerkslieden , Kooplieden en Koophandel. ]]3 khsfe, die de waaren doet gelden door di'e te verwerken of in omloop te brengen, wordt zoo flegt niet behandeld als die , welke dezelve teelt: de" reden hiervan is dat de bezittingen van handwerkslieden en kooplieden , in tilbaare goederen beftaande, de regeering minder in het oog vallen dan die der boeren: De ambagrslieden en kooplieden, in fteden bii eikanderen woonende, ohtmTp n ook, door hunne menigte, ligter dë roofzugt van degeene die het bevel voeren. Deeze is eene der voornaame oorzaaken van de volkrijkheid der fteden m Syrië en zelfs in geheel Turkye: Terwijl in andere landen de fteden in enig opzigt bevolkt worden door hetgeen op het land te veel is, worden zij daar bevolkt door het verhaten van het land. De boe en, uit hunne dorpen gejaagd, koomen 'er toevlngt Zoeken en vinden 'er gerustheid en zelfs welvaart. De Pachas waaken des te meer op dit laatste, omdat hunne perfoonlijke veiligh id 'er van afhangt; want behalven de onmiddeüjke gevolgen van een oproer, dat hun noodlottig kan zij i, zou de Porte het hnn Bh a niet  338 Rdze door Syrië en Egypte. niet vergeeven dat zij derzeiver rust in de waagfchaal zettede om het brood van het volk. Zij draagen dan zorg dat zij de levensmiddelen goed ko..p houden in aanmerklijke fteden en vooral daar zij hun verblijf houden; als 'er fchaarschheid is, doet zij zig altoos daar het minst gevoelen. In zulke gevallen verbieden zij allen uitvoer van graanen ; zij nondzaaken, op ftraffe des doods, alle degeenen, die graanen hebben, dezelve te verkoopen tot den pnjs, dien zij ftellen; en, heeft het land 'er volkoomen gebrek aan, dan laaten zij van buiten graan haaien, gelijk te Damaskus gefchiedde in November van bet jaar 1784. De-Pacha plaatste wagten op alle de wegen , gaf den Arabieren verlof om alle laadingen, die het land uitgevoerd zouden worden, te pionderen en zondt bevel in Hauran alle de matmoures te ledlgen,zoo dat, terwijl de boeren in de dorpen van honger ftierven, het volk van Damaskus het brood flegts tot mee paras (twee en eene halve franfche ftuivers) het fransch pond betaalde en het nog zeer duur meende te koopen; maar, al200 in het werktuig van den ftaat geene veder op zichzelve ftaat, heeft men den landbouw niet in het hart kunnen raaken, zonder dat de konften en de koophandel daar ook gevoel van gehad hebben. Ik zaI enige bijzonderheden over deeze laatste bijbrengen die zullen kunnen doen oordeelen of de regeering zig meer zorg voor dezelve geevedan voor de andere. De  Zeventiende Hoofdfluk. 3^9 De koophandel is in Syrië, als men de wijze befchouwt waarop hij daar gedreven wordt, nog in dien Haat van kindsheid, die de barbaarfche eeuwen en onbeichaafde r.atieën kenfehetst. Daar is langs de gantfche kust geene haven, in Haat om een vaar-, tuig van vier honderd tonnen intelaaten , en de reeden zijn zelfs niet beveiligd door fterkten. De Malteezer kaapers deeden voorhenen hun voordeel met deeze achtloosheid om tot op het land te koomen kaapen; doch alzoo de inwooners de Europeaaniche kooplieden zulke rampen deeden boeten, beeft Frankryk op de Malteezer Orde verkregen dat haare kaapers niet meer in het gezigt van het land zouden naderen zoo dat de inwooners gerust hunne waarenlangs de kust vervoeren kunnen, dat vrij Merk gedaan wordt van Latakiê tot aan Tdfa. Binnenslands zijn noch groote wegen,noch kanaakn,geene bruggen zelfs over de meeste rivieren en {troomen, hoe noodzaaklijk die in den winter wezen zouden. Daar is noch pose, noch boden - comptoir van de eene flad naar de andere. De eenigfte post-bode , die 'er is, is de Tartaar , die van Conflannnopolen door Aleppo ■ naar Damaskus reist. Die post-bode verwisfeltniet van paard dan in de groote Heden, die zeer verre ^van eikanderen af liggen; maar hij mag , in geval van nood, alle ruiters, die hij ontmoet, hun paard ontneemen. Hij leidt , volgens het gebruik der Tartaaren, een tweede paard aan de hand en heeft Bb 3 dik-  S9 Reize door. Syrië en Egypte. dikwijls nog een nedgezel bij zig, uit vrees voor toevallen. De boodichappen van de eene ftad naar de andere gelchieden door voerlieden , die nooit op eenen bepaalden ujd strekken. De reden is dat zij zig niet op weg begeeven kunnen dan bij benden of caravhnen; niémand reist alleen, aangezien de geWbonlijke onveiligheid der wegen. Men moet wagtèn tot verfcheiden reizigers naar dezelfde plaats willen trekken, of den doortogt van den eenen of anderen Grooten waarneemen , die zig tot befchermer en dikwijls tot onderdrukker van de caravanen opwerpt. Deeze voorzorgen zün vooral noodig in de landftreeken , die voor de Arabieren openliggen, gelijk Palestina en de gantfche grenzen langs de woestijn, en zelfs op den weg van Aleppo naar Skandaroun, wegens de Kourdifche roovers. Ic het gebergte en op de kust tusfchen Latakiê en den Karmel reist men veiliger; maar de wegen in het gebergte zijn zeer (legt, omdat de inwooners, verre van die te verbeteren , dezelve hobbelig maaken om den Turken, zeggen zij, de lust te beneemen van 'er hunne ruiterij henen te brengen. Het is merkwaardig dat men in geheel Syrië geene eene wagen of kar ziet . hetgeen ongetwijfeld moet toegefchreven worden aan de vrees dat zij door de regeering weggenoomen zullen worden en men dus in eens een zwaar verlies zal lijden. Alle vervoegingen gefchieden op den rug van ezelen, muil - ezelen,  Zeventiende Hoofdfluk. 391 ten, of kemelen 5 die dieren zijn 'er alle uitneemende. De twee eerde foorten worden meer in het gebergte gebruikt en niets evenaart hunne bekwaamheid om de fchuinften van de kaale rotfen optcklauteren of afteglijden. - De kemel dient meer in de vlakten , omdat hij minder verteert en meerder draagt; Zijn gewoone last is van omtrent zeven honderd en vijftig Franfche ponden. Zijn voedzel beftaat in al wat men hem geeven wil, ftro, ftruiken, geftampre dadelen - pitten, boonen, garst enz. Met' een pond voeder en even zoo veel water 's daags kan men hem geheele weeken voortvoeren. In de reis van Kaïro naar Suez van veertig of zes en veertig uuren , het rusten 'er onder gerekend, eeten noch drinken zij ; maar dat herhaald vasten put hen uk, gelijk alle andere dieren; als dan hebben zij een kreng - Hinkenden adem. Hun gewoonlijke gang is zeer traag, naardien zij niet meer clan zeventien of agttien honderd halve roeden in het uur vorderen; het is nutloos hen aantezetten, zij gaan 'er niet te fneller om; zij kunnen met tusfehenpoozingen vijftien of agttien uuren 's daags afleggen. Nergens vindt men herbergen; maar in de fteden en in de meeste dorpen ftaat een groot gebouw, Kan • 0f wel Kervan-Serdï genaamd , dat allen reizigeren tot intrek dient. Deeze gebouwen, altijd buiten de muuren der fteden geplaatst, beftaan uit vier vleugelen rondom eene vierkante plaats, 'die tot Bb 4 Perk  89 * .Reixe door Syrië en Egypte. perk voor de beesten d,enr. De kamers zijn cellen , w; arm men niets vindt dan de vier muuren Hof en fomtijds ichorpioenen. De wagter van die Kan moet u den fleuiel en eene mat geeven ; de ruziger moet zig van het overige voorzien hebben • dus moet hij.,ij,, bed, zijn keuken-g.'reedfchap \ en zeits zijne kost .met zig voeren, want dikwerf vuidt men geen brood in de dorpen; waarom ook de Oo.steriingen hun tuig allereenvoudigst en zoo draagbaar als mogelijk is laaten maaken. Dat van iemand , die aan niets gebrek wil hebben, beftaat m een tapijt, eene marras, een da en, twee kookpannen met haare dekzelen , die in malkanderen ku/men geborgen worden , . wee fehotelen , twee borden en eene koffi.km, alles van wel vertind koper ; (Jan nog een houten ducsjen voer "peper en zout ; zes koffij koppen zonder ooren in Iedere zakjes, eene ronde hderen tafel, die men aan den zadel van zijn paard hangt, kleine lederen zakjens vooralle, gefmoltcn boter, water en brandewijn als hij een Christen is; eindelijk eene pifp een* vuurflag. eene kom van kokosnoot, rijst, rorijnen dadels, Cyprifche kaas en vooral raauwe koffij mee een pannetje om die te branden en een houten m0r- ■ liertje om die te ftampen. |k h ai alle deeze bii zonderheden aan, omdat zij tot bewFs ftrekken dat de Oosterlingen meer dan wij gevorderd ziin in de kon» van veele dingen te ontbeeren, en die kunst is  Zeventiende Hoofdfluk. 393 is niet van weinig waarde. Onze Europifche kooplieden kunnen zig zoo eenvoudig niet ben-, lp n ; ook zijn hunne reizen zeer kost nar r en daarom ook zeer zeldzaam; maar de nat urlijke inwooners, zelfs de rijkfte, maaken geene zwaarigheid om aldus een gedeelte van hun leven op d.> we;en van Bagdad, van Basra, van Kairo en zelfs van Canflantinopolen doortebrengen. In het reizen zijn zij op evoed, het reizen is hunne weeten 1'chap, en van iemand te zeggen dat hij een koopman is. is zoo veel als te zeggen dat hij een reiziger is. Zij vinden 'er dat voordeel in dat zij hunne koopwa ren uit de eerfte hand koopen, dat zij die Heter koop verkrijgen, dat zij 'er voor zorgen kunnen, als dj die zelf geleiden , dat zij de ongevallen , die voor kunnen koomen , afweeren kunnen en iets afdingen op de tollen, die menigvuldig zijn; zij leeren , eindelijk , de gewigten en maaten kennen , welker groote verfcheidenheid hunne konst zeer moeijelijk maakt. Elke ftad heeft zijn gewigt, dat, onder den zelfden naam, in waardij van dat van eene andere verfchilt. De roti van AUppo weegt omtrent zes Paryfche ponden; die van Damaskus vijf en een vierde; die van Saide minder dan vijf; die van Ramlé bijna zeven. De derhem alleen, dat is de drachma, die het eerfte beginzel van die gewigten is, is overal even dezelfde. In dc maat in lengte is minder verfchil; men kent 'er maar twee, Bb 5 &  39* Reize door Syrië en Egypte. ' de Egyptifche elleboog (draa masri} en de Conftantinope,fche (drda flambouli). De munten zijn nog onveranderlijker en men kan het geheel Rijk doortrekken, van Kotchim tot Afouan, zonder zijn geld te wisfelen. De kleinfte deezer munten is de para, die ook médin, fatta, kata, mesriéheet; zij is zoo groot als een franseh zes - Huivers -ftukje, en geldt flegts vijf franfche oortjens. Na de para volgen de ftukken van vijf, tien en twintig paras; dan de zolata of izlote, die dertig paras waardig is ; de piaster, ketch afadi, of leeuwen-piaster genaamd, die veertig paras of vijftig franfche Huivers geldt: deeze wordt meest in den kcophandel gebruikt ; eindelijk de abou-kelb of honds - piaster , die voor zestig paras gangbaar is. Alle deeze munten zijn van zilver, zoo fterk met koper gemengd dat de aboukelb de grootte van e me geheele franfche kroon heeft, fchoon hij flegts vier livres v\\ïfols waardig is. Daar ftaat geen borstbeeld op dezelve, volgens het verbod van den Propheet, maar alleen het cijffer van den Sultan op de eene zijde en op de andere deeze woorden: Sultan der twee vaste landen: Kdkdn (a) (datis heer) der tree zeeën; de Sultan , zoon van Sultan N. geflaagen te Stamhui (Con/lantinopolen) of te (a) Kakcrn is een Tartaarsch woord.  Zeventiende Hoofdfluk. 395 te Masr (Kairo) , de twee eenigfte Heden daar gen unt wordt. De gouden munten zijn de fequin, dahab, dat is, goude munt genoemd, of wel zahrmahaboub , dat is , welbeminde bloem : hij geldt drie piasters van veertig paras, of zeven franfche livres tien fols: de halve fequin geldt flegts zestig paras. Daar is ook nog een fequin, fondoukli genoemd , die honderd en zeventigers geldt, maar hij is zeer zeldzaam. Behalven deeze munten, welke die van het Rijk zijn, zijn 'er ook enige Europifche muntfpetieën , die niet minder gang hebben ; namelijk in zilver de Duitfche dalers, en in goud de Venetiaanfche fequinen. De dalers zijn in Sytie van negentig tot twee en negentigers, en de fequinen van twee honderd vijf tot twee honderd en agt. Op deeze twee fpetieën wint men van agt tot tien paras meer in Egypte. De Venetiaanfche fequinen zijn zeer gewild om de fijnheid van keur en om verfierfelen voor de vrouwen te maaken. Daar behoort niet veel konst toe om die verfierfelen toe te ftellen; men boort flegts een gat in de gouden ftukken geld , en rijgt dezelve aan eene gouden keten, die op de borst hangt. Hoe meer jequinen 'er aan die keten en hoe meer diergelijke ketenen 'er zijn, hoe fraaier eene vrouw gerekend wordt opgefchikt te wezen. Deeze is de meest beminde pragt, en daarin zoekt men in het algemeen boven andere uittefteeken. Tot de boerinnen draa-  39 5 Reize door Syrië en Egypte. draagen, bij gebrek van goud , piasters of mindere ftukken ; maar vrouwen van eenen zekeren rang willen geen zilver draagen, en anders niet dan Venetiaanfche fequinen of groote Spaanfche ftukken en cruzades: Sommige onder haar draagen 'er twee en drie honderd , zoo aan eene ketc-n op de borst als aan eene rol, die op het voorhoofd ligt, aan den rand van de muts , het is eene wezenli-ke vragt • maar zij, meenen het vermaak van dien fchat in het openbaar bad , in tegenwoordigheid van eene menigte mededingfters, welker nijd zelve haar kittelt ten toon te fpreiden, niet te duur te koopen. Deeze pragt heeft die uitwerking op den koophandel dat er aanmerklijke fommen uit den handel gaan die een dcod kapitaal zijn; daarenboven, als enige dier ftukken weder in omloop koomen , hebben zij door het doorbooren, van hun gewigt verloren en moeten gewoogen worden. Deeze gewoonte van her geld te weegen is in algemeen en gewoon gebruik ih Syrië, Egypte en geheel Turkye. Men weigert 'er geen ftuk geld, hoe aTgeOeten het zij: de koopman haalt zijn goud-fchaaltje voor den dag en waardeert her: het is als ten tijde van Abraham, toen hij zijne grafftede kogt. Als 'er eene groote fom betaald moet worden, laat men een geld handelaar koomen , die duizenden van paras telt, er veele valfche ftukken uitfcbiet en alle de/fcqumen, de eene na de andere, of alle te gelijk naweegt. Bij-  Zeventiende Hoofdfluk. 397 Bijna de geheele koophandel van Syrië is in handen der Franken , der Grieken en der Armeniërs. Voorhenen was hij in handen der Jooden: de Mufulmannen bemoeijen 'er zig weinig mede, niet dat zij 'er door godsdienflighcid of onachtzaamheid van afgehouden worden, gelijk enige (taalkundigen gedagt hebben ; maar omdat zij 'er hinderpaalen in ontmoeten , hun door de regeering in den weg gêlégd": dePrte, getrouw aan haare grondregelen, in piaats van haaren 'onderdaanen den voorrang te geeven, heeft voordeeliger gevonden hunne regten en hunne nijverheid aan vreemdelingen te verkoopen. Enige ftaaten van Europa, die met haar handelen , hebben verkregen dat hunne koopgoederen flegts drie ten honderd aan regten zouden betaalen, terwijl van die der Turkfche onderdaanen, zonder afflag, tien, of door gunst zeven ten honderd moet betaald worden ; als de regten daarenboven eens in eene haven betaald zijn, mogen zij in eene andere van de Franken niet weder geëischt worden, en wel van de onderdaanen. De Franken, eindelijk, het gemaklijk gevonden hebbende tot makelaars Latijnfche Christenen te gebruiken , hebben verkregen dat deeze ook aandeel aan hunne voorregten hebben en hebben hen de magt der Pachas en de Turkfche regtbank onttrokken. Men kan hen niet beroovea en als men een geding over zaaken van koophandel met hun beeft , rnoet men het voor den Europi- fchen  39 8 Reize door Syrië en Egypte. fchen Conful koomen bepleiten. Is het wel te verwonderen dat de Mufulmannen, zoo veel in hun nadeel hebbende , den handel aan hunne mededingeren oyerlaaten ? Deeze makelaars eer Franken zijn in de. Levant bekend onder den naam van Drogmans Barataires f» dat is te zeggen bevoorregte tolken. • De bar at of de voor regt sbrief is een open brief, welken de Sultan den Afgezanten bij de Porte fchenkt. Voorhenen fchonken die Afgezanten dezelve ook weder op hunne beurt aan perfoonen, uit elk comptoir gekozen; maar men heeft hen zedert twintig jaaren doen begrijpen dat het voordeeliger was die te verkoopen. De prijs is tegenwoordig vijf of zes duizend livres; elke Afgezant heeft 'er vijftig, die bij den dood van eiken bezitter vernieuwd worden, hetgeen een vrij aanmerklijk voordeeltje oplevert. De natie die den meesten handel in Syrië drijft is de Franfche. Hunne invoer beftaat in vijf voornaameartijkelen, namelijk: i Languedocfche lakenen; 2 Cochenille, die van Kadix koomt; 3 In. digo; 4 Suiker en 5 koffij uit de Antilles, 'die bijde (a) Tolk ,s m het Arabisch Terdjeman, van welk de oud« Franfchen truckmm gemaakt hebben; in Egypte fpreekt men het als tergoman uit, en de Venetiaanen hebben 'er die ook de plaats van kousfen bekleed, een neusdoek om het hoofd, eene andere aan den gordel, met de drie groote overkleeden van laken en Indisch lijnwaad, van welke ik bij gelegenheid van de Mammelukken gefprooken heb , zie daar de geheele klederkas der Oosterlingen. De eenigfte konsten van weelde zijn de zilverfmederij, die tot de kleinoodieën der vrouwen > de fcheiikCe | bor'  4©4 Reize door Syrië en Egypte. borden om de koffij aantebieden, als kant uitgeltoo^ ken , en tot de verfierfelen van het paarden - tuig en de pijpen bepaald is en , eindelijk , de fabrieken van zijden - ftoffen van Aleppo en Damaskus. Voor het overige, wanneer men door de ftraaten van die fteden gaat, ziet men overal niet anders dan katoenkloppers met den boog, verko .pers van ftoffen en kramerijen , barbiers om de ho fien te fcheeren, vcrtinners, floten-maakers, zadelmaakers, en vooral verkoopers van kleine broodjes, van ijzerknmerijen , van zaaden , dadels , fuikerwerk , en zeer weinig vleeschhouvvers , die altoos flegt voorzien Zijn. Daar zijn in die hoofdlieden ook enige flegte wapenmaakers, die de wapenen flegts vermaaken ; geen hunner kan eenen piftool-loop gieten; wat het buskruid belangt, de menigvuldige noodzaaklijkheid van het gebruik heeft den meesten boeren geleerd het te maaken, en daar is geene openbaare kruid - maakerij. In de dorpen hebben de inwooners, die tot het noodzaaklijkfte bepaald zijn, flegts de konften van eerfte behoefte ; ieder tragt zigzelven te helpen om hetgeen hij heeft niet met andere te deelen. Elk gezin maakt het grof katoen -lijnwaad , waarmede het zig kleedt. Elk huishouden heeft zijne draagbaare molen, met welke de vrouw de geerst of de doura, met welke zij zig voeden moeten, maalt. Het meel, met die molens gemaalen, is grof; de Jilejne  Agttiende Hoofdfluk. 4°5 kleine platte broodjes, die men 'er van bakt, zijn {legt gerezen en «egt gebakken; maar men kan 'er van leven en dat is alles wat men begeert, ik heb reeds aangemerkt hoe eenvoudig en min kostbaar het bouw-gereedfchap zij. In het gebergte (hoek men den wijngaard niet; nergens ent men de boomen; alles, eindelijk, herinnert de eenvoudigheid der eerfte tijden , die mogelijk , gelijk als nu, in het onbefchaafde der armoede beftondt. Als men naar de reden van dit gebrek aan nijverheid vraagt, krijgt men overal tot antwoord: het is goed genoeg; het is wel zoo;waartoe zou men 'er meer aan doen? Zeekerlijk, naardien men 'er het voordeel niet van zou trekken. Ten tweeden : De wijze , waarop men in die landftreeken de konften oefent, leidt ons tot de gewigtige aanmerking dat zij bijna in alles de wijzen van werken der oude eeuwen vertoont; de ftoffen, bij voorbeeld , welke men te Aleppo maakt, zijn niet van de uitvinding der Arabieren ; zij hebben die van de Grieken , die haar ongetwijfeld zelve van de oude Oosterlingen navolgden. De verwftoffen, waarvan zij gebruik maaken, moeten tot de Tyriers opklimmen ; zij hebben eene volkoomenheid, dat volk niet onwaardig, maar de werklieden, zeer benepen met hunne konst, maaken 'er een ondoorgrondlijk geheim van, De wijze, waarop de Ouden de tuigen hunner paarden wapenden, Cc % om  Reizc &or Syric en\ Egypte, orn,hmroor óe fabeJflagen te befch heeft yeltde moeten zij„, weJke men n« t„og te Aleppa WSï.Damaskus aan de hoofdfeilen gebruikt (a\ Do zuVeren phaten, ermede het leder bedekt L ionden zonder fpijkers en fchu.Ven zoodanig fa , k» eren dat 'er, zonder dat de buigzaamiy v n lt Mer/°0rVerlieSt j oP«ing voor het I^met blnft. Het cement, dat zij gebruiken ^» -de Grieken inLmd^ dckvlkmetdan koekende te gebruiken; zij menff» er een derde zand, een derde asch en geloten ^leuop er ; met dat mergzel metselen zij puc, ten , regenbakken en geweiven , die ondoordringbaar m Jk heb in Palestina 'een .onding ,:,aakzel go2icn, dat veXtt eId woraen. Dit gewelf is gemaakt van cijlinders van tigchellteen, agt of tien duimen lang. bnders z^n hol en van binnen omtrent twee duimen O) Ik zal hier omtrent aanwerken dat ^ hj te Kairo nog , a!Ie Jaaren , W d?n "! f"*"**** manieën Lïjfc V , omgang van de caravane, WmÈmï ^-^vfzieren, s„n.p;M;en en a Daar i 00k "S ^ tljd k™-™lers vertoonen. *X nt 7 Ver2ame!;n§'™ oude wapenen in de mo, wt*%7ies'ms miJI boven **■•-•«■» *w  Agtüend: Hoofdfluk. 4°7 in middellijn wijd; zij zijn wat kegelachtig, v ar. gedaante Het wijdst eind is toe, het ander open Om h t gewelf te maaken fchikt men dezelve naast dLdln, met het geüoten eind n^ buitenf «fl verbindt dezelve met pleister van ÏÏ^mJ^ bhus en vier werklieden werken het gewelf van mus , en vici n^pprfte re^en dringt eene kamer in eenen dag af. De eerfte re b 'er gewoonlijk door; maar men legt over de koepel 7 i;l *k wanneer het gewelf ondoordringeene laag olie, als wanneer b baar wordt. De openingen naar binnen fluit men met eene laag pleister, en dus heeft men een du zaam en zeer ligt dak. Men maakt in geheel Syne men de vrouwen, die'er op zijn om het linnen te Schenen ■Men heeft zedert korten tijd diergelijke te Par^s btonnen te gebruiken; maar in het Oosten is deeze gewoonte zei oud. De wijze van het ijzer m d n féanon uit de mijnen te haaien moet oo ove-d zijn, aangezien haare groote eenvoudigheid het i d zelfde handelwijze, waarvan men zig » £ Pj reneeisch gebergte bedient en bekend onder den *Z vJcaJaanfchefmeUlng-, de f.meltoven b eftaat in eene foort van fchoorfteen, in de zn.de van een ftellen grond gemaakt. Men vult de Pi]Phout, dat men aanfteekt, en men blaas m de be nedenfte opening; men werpt 'er de mijnftof boven " het metaal valt tot een klompje naar beneden Cc 4  *°8 Relze door Syrië en Egypte. en.men haalt het er uit door dezelfde Waardoor men het vuur aanfleekt ;, zd£ hJ£ fchra.der u.tgedagte houten fehuif-floten zijn van den tijd van SALoWON afkomflig,V _ zelve „ ZlJn Hooglied bedoelt. Van hunne toon" van v r ZU,kS Ze^n- fci ^ijnt niet van voor de eeuw der afkomftig t zi- pnder welke de Arabiers zig met zoo ved drift £ tn t"d de?-0";"' 3lle hunue Se3^ v» *m tijd den tutel van Toonkonltenaar bij dien van vtZ er,,Meetk0nfiena"' » Sterrekundigen" voege naaien egter derzelver beginzels van de Gneken ontleend waren, zoude zij gewigtige aan- de beginzelen der konst verflaan. Zij hebben' zamelingen van deuntjes , die niet o ^ ven zijn , welker naamen alle Perken zijn! M hunne mUz,k beflaat in zang; zij kennen no h ac g bet fpeelen met fpeeltuigen en zij hebben Z h}k, want de hunne , zonder de fluit uittezonde ren , ^ erbarmelijk. Zij kennen ook geeTl WPHWtnt dan de gelijkluiding en de generaall ks. van het eenfnaarig fpeeltmV % 'f • ' snnrr m« , ' veeituig. Zij beminnen deia m Wt gedwongen item in de hooge toonen en men.  Agttiende Hoofdfluk.. 4^9? men. moet longen hebben als zij, om het met die. kragt een kwartier uurs uittehouden. Hunne deuntjes gelijken in trant en uitvoering naar niets dat in Europa bekend is, als.naar de Scguidillas der Spanjaarden. Zij hebben meer uicgewerkte fleepende loopen (roulades") dan de ltaliaanfche zelve , verzagtingen en buigingen van, toonen , die misfchien voor Europifche keelen onmogelijk natevolgen zijn. Hunne uitdrukking verzeilen zij van zugten en gebaarden , die de hartstogten affchilderen , fterker dan wij zouden durven waagen. Men kan zeggen, dat zij in het droefgeestige uitmunten. Als men, eenen. Arabier ziet met het hoofd hangende , met de hand hol aan zijn oor gelegd, met zijne donkere wenkbraauwen en kwijnende, oogen, als men zijne treurig klaagende toonen , zijne lange aanhoudingen , zijne fnikkende verzugtingen hoort ,. is het bijna onmogelijk zijne traanen te weerhouden en traanen , die , gelijk zij zeggen, niet bitter zijn; Zij moeten wel iets zoets inhebben, naardien zij van alle zangen die den voorrang geeven, welke dezelve, uitlokken, gelijk zij ook van alle talenten den zang het meest beminnen. Het is 'er verre van daan dat de dans , die bij ons met de muzijk in eenen rang gaat , volgens de denkbeelden der Arabifche volkeren, in even groote achting zoude ftaan. Bij hen is die konst met eene foort van fchande gebrandmerkt; men kan 'er zig- cc § m  4io Reize door Syrië en Egypte. siet aan overgeéven zonder zig te onteeren (a), en, men laat de oefening derzelve niet toe dan onder de vrouwen. Dat vonnis zal ons hard fchijnen; maar alvorens men het veroordeele moet men weeten dat de dans in het Oosten geene navolging van den oorlog is, gelijk bij de Grieken , 0f eené mengeling van aangenaame ftanden en beweegingen, relijk bij ons, maar eene losbandige vertooning' van de fchaamteloosfte wellust; het was deeze foort van dansfen, die van Karthago naar Rome overgebragt, aldaar het verval der republikainfche zeden aankondigde, en die zedert, door de Arabieren in Spanje wederom in zwang gebragt, daar nog wordt aangehouden onder den naam van Fandango. Schoon o'nze zeden vrij los zijn , zou het egter moeiulijk wezen eene naauwkeurige fchilderij van dat dansfen te maaken, zonder des leezers oor te kwetfen ; het zal genoeg zijn, als ik zegge dat de dansferes,' met de armen .uitgeftrekt, met een verliefd gelaar, al zingende en haaren zang met de klaphoutjes , 'die Zij tusfchen de vingeren houdt , verzeilende, zonder van plaats te veranderen , lighaams beweegingen uitvoert, welke de wellust zelve zorg draagt met de O) Men moet den heiligen dans der Dervis uitzonderen, welks draaijingen de omwentelingen der hemelfche lighaal men verbeelden moeten.  Agttiende Hoofdfluk. 411 de duisternis des nagts te bedekken. Zoo groot is derzelver onbefchaamdheid, dat openlijke hoeren alleen in het openbaar dansfen durven. Zij, die 'e? haar werk van maaken, heeten Raoudzi en zij, die , 'er in uitmunten, neemen den naam van Almè of meesteresfen in de konst aan. De beroemdlte zijn die te Kairo. Een reiziger heeft 'er onlangs een verloklijk tafereel van gefchetst; maar ik moet betuigen dac de modellen mij zoo niet bekoord hebben. Met haar geel linnen , haar berookt vel , haaren lesfen flappen boezem, met haare zwartgeverwde wenkbraauwen , haare blaauwe lippen en haare handen met henné gevervvd , herinnerden de Almi mij flegts de Bachanten der Porcherons O); en als men in aanmerking neemt dat, zelfs bij befchnafde volkeren , die klasfc van vrouwen zoo veel ruuws behoudt, zal men ook niet kunnen geloovendat zij bij een volk, daar de eenvoudigfte konsten nog (a) Kwartier van Parys daar het gemeenfte flag van volk woont. 'De Schrijver bedoelt hier den Heer Savary. Het is der. moeite waardig den veertienden Brief in het eerfte Deel van zijne Brieven ever Egypte te vergelijken, om te Zien hoe zeer dezelfde zaaken door verfchillende reizigers uit een ander oogpunt befchouwd worden ; uit de ftrijdigheid van deeze onderfcheiden indrukzelen, die elk ontvangen heeft, maakt nogtans een oordeelkundig leezer 4e waarheid op. Vertaaler,  4ia Retze door Syrië en Egypte. nog in eenen ftaat van barbaarschheid zijn, Rieschheid hebben in eene, die de meeste kieschheid vordert. Het verband, dat 'er tusfchen de konsten en weeCenfchappen is, moet den .Jeezer reeds vooruit doen gisfen dat de laatste nog meer verwaarloosd worden • maar laat ik meer zeggen , zij zijn 'er geheel on' bekend. De barbaarschheid is daar omtrent in Syrië zoo wel als in Egypte volkoomen , en het evenwigt, dat 'er gewoonlijk door een geheel Rijk heerscht, moet hetzelfde omtrent geheel Turkye doen denken. Te vergeefsch hebben fommige onlangs deeze ftelling weêr/prooken ; te vergeefsch heeft men gepraat van collegieen , van opvoedingsfchoolen en van boeken; deeze woorden betekenen in Turkye niet hetzelfde afa bij ons. De eeuwen der Kalifs zijn voor de Arabieren voorbij en moeten voor de Turken nog koomen. Deeze twee natieën hebben tegenswoordig noch Meetkundig noch Sterrekundigen , noch Muzijk - konfienaars ' noch Geneeskundigen; naauwlijks vindt men 'er ie' mand, die met eene foort van fpringlancet kan aderlaaten, waartoe geene konst vereiseht wordt. Als hij een brandmiddel belast, het vuur gebruikt of een voor alle gelegenheden gereed voorfchrift vooro-efchreven heeft, is zijne konst uitgeput; ook worden de knegts der Europeërs geraadpleegd als Esculapiusfen. En waar zouden de Geneesheeren zig be*  Agttiende Hoofdfluk, 413 bekwaam maaken , naardien 'er geene fchoolen van dien aart zijn en de ontleedkunde tegens de vooroordeelen van hunnen godsdienst ftrijdt? De Sterrekunde zou hun beter behaagen ; maar door Sterrekunde verftaan zij de konst om de befluiten van het lot uit de beweegingen der fterren te leeren en niet de moegelijke weerenfchap van die beweegingen te berekenen. De Monnikken van Mar-kanna, die boeken hebben en gemeenfchap met Rome onderhemden, zijn , in dit opzigt , niet minder onweetende dan andere. IN ooit hadden zij, voor mijn verblijf aldaar, hooren zeggen dat de aarde om de zon draaide, en het verfchilde weinig of dat gevoelen hadd' daar ergernis gegeeven; want de ijverigfte , vindende dat zulks de Heilige Schrift weêrfprak, wilden mij voor een ketter fchelden: gelukkig hadt de algemeene Vicaris verftand genoeg om te twijfelen en te zeggen: Zonder de Franken blindlinzs te gelooven moet men hun ook niet in alles tegenfpreeken ; want alles wat zij ons van hunne, konsten aanbrengen is zoo verre boven de onze verheven dat zij wel dingen zien kunnen, die boven ons bereik zijn. Ik geraakte vrij met de draaijing der aarde niet voor mijne rekening te neemen en haar op den hals onzer geleerden te fchuiven, die nu bij die Monnikken voor droomers gehouden worden. Men moet dan een groot onderfcheid maaken tus-  +14 Reize door Syrië en Egypte. ' tusfchen de Arabieren van onzen tijd en die Van defl rijd van El-Mémoum en Aroun-el-Ra chid, en nog moet men bekennen dat men zig van deeze te groote gedagten maakt. Hunne redering was te kort dan dat zij groote vorderingen in de weetenfchappen zouden hebben kunnen maaken Hetgeen wij in onze dagen in enige Europifchê Senaten zien gebeuren , bewijst dat 'er eeuwen noo^ dig znn om die te naturalizeeren. Ook vinden wij de boeken der Arabieren, welke wij kennen dat zrj flegts vertaalers of uitfehrijvers van de Grieken waren. De eenigfle weetenfehap, die hun eigen ,s, de eenigfle, welke zij nog beoefenen, ö die van haare taal; en door taalkunde moet men met verftaan dien wijsgeerigen geest , die in A» woorden de hiftorie der denkbeelden nafpeurt om de konst van dezelve aftcfchilderen meer en meer te volmaaken. Bij de Mufulmannen heeft de beoe rening yah de Arabifche taal enkel tot doel haare" betrekkingen tot den godsdienst; zij zijn naauw bepaald, aangezien de Koran het onmiddelijk woord van God ts; naardien nu dat woord de zelfheid van zijne natuur niet behoudt dan voor zoo verre men het als God en zijn Propheet uitfpreekt, is het eene hoofdzaak niet alleen de waarde der woorden «mar ook de uitfpraaktoonen , de ftembuigingen de ophoudingen, de zugten, de fleepende toonen ft kort de minfte en beuzelachtigfte omftandighe- den  Jlgttiende Hoofdfluk.- 41S den van de maatklank en van het leezen te leeren. Men moet hunne voorleezingen in de Moskéen gehoord hebben om zig een denkbeeld van de moeijelijkheid , die 'er in bleekt, te maaken. Wat de beginzelen van de taal belangt, die der fpraakkunst alleen houden hen verfcheiden jaaren bezig. Vervolgens koomt de Nahou , een deel der fpraakkonst, welk men omfchrijven kan als eene weetenfehap van uitgangen , die in het gemeen Arabisch vreemd zijn, die bij de woorden aangevoegd worden en die verfchillen volgens de getallen, naamvallen, geflagten en perfoonen. Als men dat weet, wordt men reeds onder de geleerden geteld. Daa moet men zig in de welfpreekendheid oefenen, en dat vercischt jaaren , omdat de meesters, zoo benepen als Bramaanen, de geheimen hunner konst flegts langzamerhand ontdekken. Eindelijk koomt men tot de regtsgeleerdheid en tot de fakah of •weetenfehap bij uitneemendheid , die de godgeleerdheid is. Als men nu in aanmerking neemt dat de grond deezer ftudieën altoos de Kêran is, dat men deszelfs geheimzinnige en leenfpreukige fpreekwijzen in den grond bepeinzen moet, alle de verklaaringen , alle de uitbreidingen van den text moet leezen, en daar zijn twee honderd deelen over het eerfte vers ; als men aanmerkt dat men duizenden belagchelijke gewetens gevallen voor en tegen beredeneeren moet; bij voorbeeld, of het geoorloofd  4i 6 Reize door Syrië en Egypte. ïoofd zij onrein water te 'gebruiken om kalk te men»gen , of een man , die een fontanel heeft, niet in het geval is van eene vrouw , die onrein is ; dat men , eindelijk, in het breede betwist of de ziel van den Propheet niet voor die van Adam gefchapen zij, of hij Cod geen raad gegeeven hebbe in de fchepping en welken raad , zal men bekennen dat men zijn geheel leven kan doorbrengen in veel te leeren en niets te weeten. Wat het onderwijs van het gemeen belangt ; naardien de lieden van de wet het werk van onze Priesters niet doen , naardien zij noch prediken , noch catechizeeren , noch biegt hooren , kan men zeggen dat 'er geen onderwijs is ; alle de opvoeding der kinderen is bepaald tot het t' fchool gaan bij bijzondere meesters, die hen in den Kóran leeren leezen, als zij Mufulmannen of in de Pfalmen, als zij Christenen zijn , en wat fchrijven en uit het hoofd rekenen: dit duurt zoo tot hunne jongelingfchap, wanneer elk zig haast om iets bij de hand te vatten om te kunnen trouwen en de kost winnen. De befmetdng der onkunde ftrekt zig zelfs tot de' kinderen der Franken uit, en men houdt het voor eenen vasten regel te Marfeille dat een Oosterling een los, lui jongeling, zonder naiever, moet zijn, die niet anders weet dan verfcheiden taaien fpreeken , fchoon die regel, gelijk alle andere, haare uitzondering heeft. Als  Agttiende Hoofdfluk. 41? Als ik de oorzaaken van de algemeene onweetendheid der Oosterlingen nafpeur, zal ik niet met een hedendaagsch reiziger zeggen dat zij uit de moeijelijkheid der taal en van het fchrift fpruit; het is waar, de moeijelijkheid der tongvallen, de verwarde gedaante der letteren , het gebrekkige zelf van hun alphabet, maaken het onderwijs bezwaarlijker ; de gewoonte koomt dit te boven; de Arabiers leeren zoo vlug als wij te leezen en te fchrijven. De waare oorzaak is de moeijelijkheid der middelen om onderwijs te erlangen , onder welke men in de eerfte plaats de zeldzaamheid der boeken moet rekenen. Bij ons is niets gemeener dan dat hulpmiddel, niets zoo zeer onder alle klasfen verfpreid dan het leezen. In het Oosten integendeel is niets zeldzaamer. Men kent in geheel Syrië flegts twee boek - verzamelingen , die van Marhanna , van welke ik gefprooken heb, en die van Djezzdr te Acre. Men .heeft gezien hoe onaanzienlijk de eerfte is, zoo in getal als in hoedanigheid. Van de tweede zal ik niet als ooggetuige fpreeken, doch twee perfoonen, die haar gezien hebben, hebben mij berigt dat zij niet meer dan drie honderd boekdeelen bevat , en egter is het de buit van gantsch Syrië en, onder andere, van het Klooster van den H. Zaügmaaker bij Saide en van den Chek K a U i , Mofti van Ramlé. Te Aleppo is het huis van Bit ar het eenigst, waarin boeken over 11. Deel. Dd de  418 Reize door Syrië en Egypte. de Sterrekunde zijn , welke niemand verftaat. Te Damaskus maaken de lieden van de wet geen werk altoos van hunne eigen weetenfehap. Kairo alleen is rijk in boeken. Daar is eene zeer oude verzameling in de moskée del azhar en daar gaat dagelijks eene vrij groote menigte derzelve van hand tot hand ; maar het is den Christenen niet geoorloofd die aanteraaken. Het is egter elf jaaren geleden dat de geestlijken van Mar-hanna zig enige van dezelve willende verfchaffen , eenen van hun daar henen zonden om die te koopen. Het geval wilde dat hij kennis 'maakte met eeren Efendi, die vriendfehap voor hem opvatte en die, van hem in de Sterrevoorzegkunde begeerende onderwezen te worden, in welke hij hem bedreven waande zig liet overhaalen om hem boeken medetedeelen' die geestlijke heeft mij gezegd dat hij, in den tijd van zes maanden , meer dan twee honderd in handen gehad heeft, en toen ik hem vroeg over welke ftoffen zij fchreeven, antwoordde hij mij; over de Spraakkonst, over de Na/zou, over de Welfpreekendheid en over de verklaaringen van den Kóran ■ voor het overige zeer weinig gefchiedenisfen en zelfs vertellingen : hij heeft geene twee aflehriften van de duizend en eene nagt-vertellingen gezien Volgens hetgeen ik heb bijgebragt heeft men altoos grond om te zeggen dat 'er niet alleen fchaarschheid aan goede boeken in het Oosten is; maar zelfs dat  JgttUnle Ho:fJ!ïui. W da* ce boeken in bet algemeen 'er zeer zeldzaam zijn. De reden is baarblijUrjk: in dat land zijn alle boeken me: de band geichreven; en dit middel is langzaam, moegelijk en kostbaar; verfcheiden redden arbeids brengt fleg3 een enkel aFchrift voor;. cet moet zonder fchrappen zijn en duizend toevallen kunnen het vernielen. Het is dan enmo-.- -Z-. it braken v::~ïz:p-S.z:zi- er. 'r:;;evo".g dar de kundigheden voortgeplant worden ; het is ook als men dien ftaat der zaaken vergelijkt met hetgeen bij ons gefchiedt, dat men alle de voordeelen der drukkonst beter gevoel:: men befpeurt zelfs, als men 'er met aandacht aan denkt, dat zij alleen misfchien het wzar bewtiegpd der omwentelingen is, die zeden drie eeuwen in he: zedenkundig ftelzel van Europa zijn voorgevallen ( a > Zij is het, die, de boeken zeer gemeen maakende, eene meer efengefijke fom van r cien over alle klssfèn verlVreid heeft; rij is het, die, de denkbeelden en ortiekkingen met veel fpoed verbreidende, de fpse£•-*;•: Dn:wikkcl:ng i;r k-=«.::= en wec:=-."-'r;:rr:n heeft te weeggebragt; door haar zijn alle , die dezelve r \ tv "e tt'f'.t —ST'r:?rzi2k ^iz iz -1 -rJe ri'-kwidirt omwentelingen in Emops , die " ^ïZltz^-cztl :e volrea ez rssci :e- cx.sr. zij3 * ° Dd i  420 Reize door Syrië en Egypte. zelve beoefenen , eene altoos zittende vergadering geworden, die zonder ophouden den draad van denzelfden arbeid vervolgt; door haar is elk fchrijver een openbaar redenaar geworden , die niet alleen tot zijne ftadgenooten, maar tot zijne geheele natie, maar tot geheel Europa, fpreekt. Heeft hij in die nieuwe foort van volksvergaderingen het voordeel niet van de uitfpraak en de gebaarden om de hartstogten te roeren , zulks wordt hem vergoed door dat van betere toehooreren te hebben , van met bedaarder zin te kunnen redeneeren , van eenen, misfchien niet zoo Herken, maar duurzaamer .mdruk te maaken. Ook is het eerst zedert dat tijdperk dat men afzonderlijke perfoonen , door de kragt hunner fchriften alleen , zedenlijke omwentelingen op geheele natieën heeft zien voortbrengen en eene magt zien verkrijgen, in de denkwijze van het algemeen gegrond, die het gezag der gewapende magt zelf in eerbied heeft gehouden. Eenen anderen invloed der drukkonst, die zeer aanmerkingswaardig is , is die , welken zij 0p de gefchiedenis gehad heeft: wijl men de feiten verre en fpoedig konde bekend maaken, heeft men derzelver zeekerheid meerder bevestigd. Daarentegen m den ftaat der boeken, met de hand gefchreven was 'er van de verzameling, die iemand maakte ' eerst flegts een affchrift, dat gevolglijk flegts door' een klein getal leezeren kon ingezien en beoordeeld wor-  'Agttiende Hoofdfluk. #« worden ; en die leezers zijn des te meer verdagt, omdat zij ter keuze van den fchrijver ftonden. Zoo hij toeftondt dat men 'er affchriften van name, vermenigvuldigden en verfpreidden zij zig zeer langzaam. Ondertusfchen ftierven de getuigen , de tegenwerpingen wierdëh vergeeten , de ftrijdigheden kwamen te voorfchijn, en het veld bleef open voor de dwaaling , voor de hartstogten , voor de leugens ; zie daar de oorzaaken van die monfterachtige feiten, waarvan de hiftorieën der oudheid, en zelfs die van het hedendaagsch Afia, grimmelen. Zoo 'er al onder die hiftorieën gevonden worden, die treffende kentekenen van waarfchijnlijkheid draagen , zijn-het die, welker fchrijvers of getuigen geweest zijn van de feiten, die zij vernaaien, of mannen in openbaare bedieningen gefield, die in het aanzien van een- verlicht volk , dat hen konde tegenfpreeken,' gefchreven hebben. Zoodanig is Cïesar, de voornaamfte bedrijver van zijne gedenkfchriften ,zoodanig Xenophon, algemeen bevelhebber van de tien duizend, welker verftandigen aftogt hij be* fchrijft ; zoodanig Polyb iu s , vriend en fpitsbroeder van Scipio , overwinnaar van Karthago; zoodanige waren ook Salustius en Tacitus, Burgemeesters, Thucidides, legerhoofd, zelfs Herodotüs, Raadsheer en verlosfer van Halicarnasfe. Wanneer, daarentegen, de gefchiedenis flegts in een verhaal van oude gebeurtenisfen, volDd 3 gens  42ii Reize door Syrië en Egypte. gen*-de overlevering opgetekend, beftaat, xvanneer die feiten flegts, verzameld zijn enkel door een burgerlijk perfoon, is het niet meer dezelfde manier , met meer hetzelfde kenmerk : welk onderfcheid is 'er niet tusfchen de voorgaande fchrijveren en Titus Livics, Quintus Cürtiüs, en Diodorus van Sicilië! Gelukkiglijk waren de landen, waarin zij fchreeven, befchaafd, en het algemeene licht kon hen in feiten, die niet lang voorleden waren, voorlichten. Maar toen de volkeren in regeeringloosheid , of onder zulke willekeurige overheerfching als thans in het Oosten regeert , leefden konden de fchrijvers , met de onweetendheid en ligtgelooyigheid, welke dien ftaat verzeilen, befmet, ftoutlyk hunne dwaalingen en vooroordeelen in de Se fchiedenis ter neder ftellen en men kan opmerken dat het juist in de voortbrengzelen van diergelijke eeuwen is dat men alle de wanfchepzelen van onwaarfchijnlijke dingen aantreft, terwijl ,n de befchaafde tijden en onder de oorfpronglijke fchrijveren de jaarboeken eene orde van feiten aanbieden gelijk aan die, welke thans nog onder ons oog voor' vallen. Deeze invloed der drukkonst is zoo kragtig dat de drukkerij van Mar-hama alleen , zoo onvolmaakt als zij is, reeds bij de Christenen eene merkhjke verandering heeft teweeg gebragt. De konst van leezen , van fchrij ven, en zelfs een zeker on- der-  Jgttiende Hoofdfluk. 4a3 der wijs zijn thans gemeener onder hen dan over dertig jaaren. Ongelukkig, zijn zij begonnen met eene ftoffe, die in Europa de vorderingen van de befchaaving van het verftand vertraagd en duizend wanorden voortgebragt heeft. Indedaad de bijbels en godsdienrtige boeken de eerste zijnde,-die door de drukkonst verbreid wierden , wendde zig aller aandacht op godgeleerde .ftoffen , en daar ontftondteene gisting uit, die de bron der fcheuringen in Engeland en Duitschland , en der ftaatkundige onlusten in ons Frankryk geweest is. Zoo de Jefuiten, in plaats van hunnen BuzeMbaum en de menschhaatende droomerijen van N ie rem berg en Didaco .Stella te vertaaien, boeken van beoefenende zedekunde en van eene maatfchaplijke nuttigheid , naar den toeftand van Kesraouan en der Druzen ingerigt , hadden uitgegeeven ,■ zou hunne arbeid voor die landen, en zelfs voor gantsch Syrië, ftaatkundige gevolgen gehad hebben, die derzelver geheel ftelzel zouden veranderd hebben. 'Nu is alles verloren of ten minften verre agteruit gezet, de eerste hitte is. op onnutte onderwerpen verteerd; ook ontbreekt het den geestlijken aan middelen en, als het DjÉzzaR in het hoofd koomt, zal hij hunne drukkerij vernielen; hij zal 'er toe aangezet worden door dweeperij der lieden van de wet , die, zonder regc te weeten wat zij van de drukkonst te vreezen hebben, nogtans eenen afkeer van h .ar Dd 4 heb-  424 Reize door Syrië en Egypte. hebben;' even als hadd' de zotheid een natuurlijk inftindt om te kunnen raaden , wat haar fchaaden konre. De fchaarschheid van boeken en het gebrek aan middelen van onderwijs zijn dan, gelijk ik gezegd heb, de oorzaaken van de onkunde der Oosterlingen; maar men moet dezelve flegts befchouwen als bijkoomende oorzaaken de hoofdbron is wederom de regeering, die niet alleen niet waakt om de kundigheden voortteplanten, maar die al aanwendt wac dienen kan om dezelve te verflikken. Geene hoon onder het bellier der Turken, van geacht of voortgeholpen te worden door de konsten , weetenfchappen of fraaie letteren: al hadd' men de talenten van de beroemdfte Meetkundigen , Sterrekundigen en krijgsbouwkundigen van Europa," men zou niet te min onbekend kwijnen of welligt onder vervoW zugten. En wanneer de kennis , die door haar zelve reeds zoo veel arbeids vereischt om verkregen te worden, niet anders moet aanbrengen dan berouw dat men haar verkregen hebbe, is het beter haar nimmer te bezitten. Dus zijn de Oosterlingen onweetende, en moeten zoo zijn om dezelfde oor zaak, die ben arm doet wezen, en omdat zij ten opzigte van de weetenfchappen ook zeggen, Lm ten opzigte van de konsten : Waartoe zou het L (henen meerder te v-errigten ? /  Negentiende Hoofdfluk. 42S NEGENTIENDE HOOFDSTUK. t Van de Zeden en van het Karakter der bewobneren van Syrië. "^""an alle voorwerpen, welke een land den reiziger ter waarneeming kan aanbieden, is ongetwijfeld het gewigtigst het zedelijke van de menfchen, die het bewoonen; maar men moet ook bekennen dat die waarneeming de moeijelijkfte van alle is; want het is hier niet te doen om eene dorre befchouwing van feiten; het oogmerk is derzelver betrekkingen en oorzaaken te doorgronden, de openlijke of geheime ,' verwijderde of nabij zijnde fpringveêren te ontwarren, die , bij de menfchen die hebbelijkheden-van bedrijven voortbrengen, die men zeden noemt en die doorgaande gefteldheid van geest,' welke '-men karakter heet ; en om deeze waarteneemen moet men omgang hebben met degeene , welke men doorgronden wil, men moet zig in hunnen toeftand ftellen om te zien , welke oorzaaken invloed op hen hebben en welke aandoeningen 'er uit voortvloeijen; men moet in hun land woonen, hunne taal leeren , hunne gewoonten aanneemen; en deeze vereischten ontbreeken dikwerf den reizigeren; en, als zij dezelve al vervuld hebben, blij ven Dd 5 hun  4*6. Hetze door Syrië en Egypte. hun de zwaarigheden der zaak zelve nog te overwinnen, en deeze zijn talrijk; .'want mén heeft niet alleen de vooroordeelen, die men ontmoet, te beflrijden, maar men moet ook die overwinnen, met welke men zelf behebt is; het hart is partijdig'; de gewoonte kragtig, de feiten bedrieglijk en de' beguicheling ligt. De waarneemer moet dan omzigtig zijn , zonder blohartig te worden ; en de leezer, die verpligt is door eens anderens oogen te zien, moet tegelijk en over het oordeel zijns leidsman* en over zijn eigen oordeel een. waakend oog houden. Als een Europeer in Syrië, en zelfs, in het algemeen gefproofcen, in het Oosten koomt, wordt hij in het uiterlijke der inwooneren meest getroffen door de bijna volkoomen fhijdigheid van hunne gewoonten met de onze: men zoude zeggen dat men met voorbedagten raad behaagen gefchept hebbe pm eene menigte flrijdigheden tusfchen de menfchen van Afia en die van Europa te Hellen. Wij draagen korte fluitende klederen ; zij lange en wijde. Wij laaten ons hoofdhaair.groeijen en fcheeren den baard af; zij laaten den baard groeijen en fcheeren het hoofd kaal: Bij ons is het ontdekken van het hoofd eene betooning van eerbied; bij hen is een ongedekt hoofd een teken van dwaasheid : Wij groeten buigende ; zij regt overeinde : Wij zijn meest gaande en flaande ; zij meest gezeten : Zij zit-  Negentiende Hoofd/luk. 4*7 zitten en eeten op den grond; wij op ftoelen verheven : In kort, tot in de taal, fchrijven zij in eene andere rigting dan wij , en de meeste woorden, die bij ons manlijk zijn, zijn bij hen vrouwlijk.' Voor het meerderdeel der reizigers zijn die ftrijdigheden flegts grillig ; maar voor Wijsgeeren zou het van gewigt kunnen zijn natefpeuren van waar die verfcheidenheid van gewoonten ontflaan zij bij menfchen , die dezelfde behoeften , en bij volkeren, die eene gemeene oorfprong fchijnen te hebben. ' Even opmerklijk is het godsdienftig uiterlijke , dat op de aangezigten en in de woorden en gebaarden der inwooneren van Turkye heerscht; men ziet op de ftraaten alle handen met roozenkransfen voorzien; men hoort niets dan de nadruklijke uitroepingen van Td Allah / o God ! Alldh akbar ! Allergrootfte God! Alldh tadla! Allerhoog/Ie God t, elk oogenblik wordt het gehoor getroffen door eene diepe zugt, of door eene luidrugtige oprisping , gevolgd van de noeming van eenen der negen en negentig, bijnaamen van God ; gelijk yd rdni, bron van allen rijkdom ! yd fobhdm ! 6 al' lerprijzenswaardigfte t yd mastour ! o ondoorgrondlijke ! Loopt men langs de ftraat met brood te koop, zoo fchreeuwt men niet het brood, maar Alldh kerbn , God is mild. Heeft men water te koop, is het Alldh djaouad, God is edelmoedig, en  *ii8 Relze door Syrië en Egypte. en zoo ook met andere waaren. Als men groet , is het God bewaare u, als men bedankt, God behoede u ; in een woord, het is altijd God, over-ai God. Die menfchen zijn dan wel godvrugiig 9 zal de Leezer zeggen. Ja, zonder 'er te beter om te »jn. Waarom dat ? Omdat, gelijk ik reeds aangemerkt heb, wegens de veifchillende godsdiensten, deeze ijver flegts een geest van naiever., van wederfpraak is; omdat eene geloofsbelijdenis voor de Christenen eene trotfeering, eene daad van onafhanglijkheid is en voor de Mufulmannen eene daad van magthebbende en van meerderheid; ook is deeze godvrugtighe'id , uit hoogmoed geboren , en van eene diepe onkunde verzeld, niet anders dan eene dweepzugtige bijgelovigheid, die de oorzaak van duizend' wanorden wordt. De Oosterlingen hebben I in hun uiterlijke nog eèn trek, die den aandacht der waarneemeren bezighoudt,. namelijk, hun koudvogtig en deftig o-elaat bij al wat zij doen, bij al wat zij fpreeken: in plaats van dat open en vrolijk gelaat, dat .men bij ons heeften aanneemt, hebben zij een ernftig, geftreng en droefgeestig gezigt; zelden lagchen zij, en de. vrolijkheid van ons. Franfchen koomt hun voor als eene vlaag van zinneloosheid : als zij fpreeken , doen zij het zonder drift, zonder gebaarden, zonder vuur; zij hooren u. aan zonder een woord tusfchen beiden in te brengen; geheele dagen zwijgen zij  Negentiende Hoofdfluk. 429 zij (lil en zij leggen zig niet toe om het gefprek levendig te houden-, als Zij gaan, is het bedaardlijk en om hunne zaaken, en zij kunnen zig onze woeligheid en ons heen en weder wandelen niet begrijpen ; altijd zittende brengen zij geheele dagen door met hunne beenen kruislings op den grond gezeten, peinzende, met de pijp in den mond, bijna zonder van houding te veranderen; men zoude zeggen dat de beweeging hun moeijelijk valle en dat zij, gelijk de Indiaanen, de werkloosheid als een der beginzelen van het geluk befchouwen. Deeze waarneeming , welke men in de meeste hunner zeden weder vindt, en welke men in andere landen herhaald heeft, is in onze dagen de grond van eene zeer ernltige beoordeeling van het karakter der Oosterlingen en verfcheiden andere volkeren geworden. Een beroemd Schrijver , in aanmerking neemende hetgeen de Grieken en Romeinen over de Afiatifche verwijfdheid gezegd hebben, en hetgeen de reizigers ons berigten van de vadzigheid der Indiërs, is op de gedagte gekoomen dat die vadzigheid het wezenlijk kenmerk van de menfchen in die landen ware; vervolgens de gemeenè oorzaak van dit algemeen waargenoomen feit nafpeurende, en bevindende dat alle die volkeren de landen bewoonden, welke wij warme landen noemen, heeft hij gemeend dat de warmte de oorzaak dier vadzigheid ware, en het feit als een beginzel aanneemende heeft  43° Reize door Syrië en Egypte. heeft hij het tot eene vaste regel gemaakt dat de bewooners van warme landen vadzig , traag van lighaam en, door overeenkomst, ook traag van geest en karakter zijn moesten. Nog meer; naardien hij opmerkte dat bij die volkeren de gewoonlijkfle regeeringsvorm het oppermagtig gezag was , en een onbepaald gezag in eenen Vorst als het gevolg van de achtloosheid eens volks aanziende, heeft hij 'er uit befloten dat eene eigendunklijke oppermagt eene, die landen zoo natuurlijke, zoo noodzaaklijke , regeeringsvorm ware als hunne eigen lugtftreek. Men zoude zeggen dat de hardigheid of, om beter te zeggen, de wreedheid deezer gevolgtrekking tegens het gebrekkige deezer beginzelen moest gewaarfchuuwd hebben; en toch heeft zij in Frankryk den grootsten opgang gemaakt, ja zelfs in geheel Europa, en het gevoelen van den Schrijver van den Geest der Wetten is voor het meerderdeel der menfchen van zoo groot een gezag geworden, dat men het vermetelheid acht zig 'er tegens te verzetten. Het is hier de plaats niet om eene uitgebreide verhandeling te fchrijven om al het gebrekkige van hetzelve aantetoonen; ook wordt 'er reeds in het werk van eenen Wijsgeer, wiens naam ten minften met dien van Montesquieu gelijk ftaat , zoodanig eene gevonden. Doch om enige twijfelingen optewekken bij de zulken, die dit gevoelen hebben aangenoomen, zonder tijd te neemen om  Negentiende Hoofdfluk. 43* om het wel natedenken, zal ik hier enige tegenwerpingen ter neder ftellen, die natuurlijk uit mijn onderwerp voort vloeij en. ' Men heeft de zetregel van de vadzigheid der Oosterlingen en der bewooneren van het Zuiden in het algemeen gegrond op het denkbeeld dat de Gneken en Romeinen ons nagelaaten hebben van de Afiatifche verwijfdheid • maar welke zijn de feit y op welke dit hun denkbeeld fleunde ? Hebben zij dit gevoelen aangenoomen volgens vaste en bepaalde daadzaaken of volgens losfe en algemeene denkbeelden, gelijk wijzelve doen ? Hebben zij juister kennis van die landen in hunnen tijd dan wij in den onzen gehad ? en kunnen wij op hunne berigten een vonnis vellen, dat wij op ons eigen onderzoek bezwaarlijk doen kunnen ? Laaten wij de feiten eens aannéemen, gelijk de gefchiedenis ons die levert: waren het dan vadzige volkeren die Asfyrkrs, die, vijfhonderd jaaren lang, Afla door hunne heerschzugt en hunne oorlogen ontrusteden? die Meders, die hun juk afwierpen en hen verjoegen ? die P rfen van Cyrus, die in een tijd van dertig jaaren alles van den Indus tot de Middellandfche zee veroverden ? Waren het bedrijvelooze volkeren, die Pheniciers, die, zoo veele eeuwen lang, den handel van de geheele oude waereld omvatteden ? die Palmyrers , van welke wij zulke treffende gedenktekenen van nijverheid gezien hebben ? die Cardu- ken  432 Reize door Syrië en Egypte. ken van Xenophon , die de magt des grooten Kom'ngs in het midden van zijn Rijk durfden braveeren; die Parthen, die de onbetoombaare mededingers van Rome waren ? die Jooden zelve , eindelijk, die, tot een klein land bepaald, onophoudlijk duizend jaaren lang tegens magtige Rijken ftreeden ? Zoo de menfchen van die volkeren vadzige menfchen waren, wat is dan werkzaamheid? Zoo zij werkzaam waren , waar blijft dan de invloed der lugtftreek? Waarom heerscht in diezelfde landen , daar zig weleer zoo veel werkzaamheid vertoonde, thans eene zoo groote vadzigheid? Vanwaar zijn die hedendaagfche Grieken zoo verbasterd op de puinhoopen van Sparta, At henen, in de velden Marathon en der Thermopylen ? Zal men zeggen dat de lugtftreeken veranderd zijn ? Waar zijn de bewijzen' en laaten wij het al eens onderftellen: Zij zijn dan bij fprongen en zetten veranderd, bij vallen en opftaan; de lugtftreek der Perfèn veranderde dan tusfchen Cyrus en Xerxes,- de lugtftreek van Athene veranderde dan tusfchen Aristides en Demetrius van Phalerus ; die van Rome tuschen Scipio en Sylla en tusfchen Sylla en Tiberi vs. De lugtftreek der Portugeezen is. dan veranderd zedert Albukerke, en die der Turken zedert Soliman. Zoo de vadzigheid de Zuidlijke ftreeken eigen zij, waarom heeft men dan in Afrika Cahhago, in Italië Rome, te  Negentiende Hoofdflüh 43§ te St. Domingo de vrijbuiters (a ) gezien ? Waarom vinden wij de Maleiers in lndie en de Bedouinen in Arabie ? Waarom in eenen zelfden tijd , onder dezelfde lugtftreek, Sybaris bij Croton, Gapua bi] Rome, Sardes bij Miletus ? Waarom vinden wij onder ons gezigt , in ons Europa, Noordfche Staaten, die even zoo kwijnen als de Zuidlij ke? Waarom in ons eigen Rijk , Zuidlijke Provintieën ^ die werkzaamer zijn dan de Noordlij ke ? Zoo men met ftrijdige omftandigheden dezelfde feiten verkrijgt * en met ftrijdige feiten dezelfde omftandigheden waarneemt, wat is 'er dan van die voorgewende beginzelen ? Wat is dan die invloed ? Wat ver ftaat men dan zelfs 'door werkzaamheid ? Schrijft men 'er geene toe dan aan oorlogszugtige volkeren, en is Sparta zonder oorlog daarom vadzig? Wat meent men door warme landen ? Waar plaatst men de grenzen van de koude, van de maatige? Dat Mon.t esquieu antwoordde opdat men voortaan weete, met welke lugtsgefteldheid men de werkzaamheid eener natie konne bepaalen , en op welken graad des thermometers men haare gefchiktheid tot vrijheid of tot flavernij zal kennen. Men (a) Flibuftiers, eene bende zee-roovers, welker gefchiedenis verwonderlijke voorbeelden van dapperheid oplevetk Vertaaler, //. Deel. Ee  434 Reize door Syrië en Egypte. Men neemt een natuurkundig feit te baat en zegt: de warmte verzwakt onze kragten; wij zijn vadziger in den zomer dan in den winter; bij gevolg moeten de bewooners van warme landen vadzig zijn. Onderzeilen wij de waarheid van de zaak; waarom zal dan , onder eene zelfde lugtftreek , de klasfe der dwinglanden meer werkzaamheids om te onderdrukken hebben dan die van het volk om zig te verdedigen ? Maar wie ziet niet dat wij redenkavelen als bewooners van landen, daar het meer koud dan warm is ? Zoo de ftelling in Egypte of Afrika wierdt ftaan de gehouden , men zoude zeggen: de koude hindert de beweegingen , ftremt den omloop des bloeds; maar de zaak is dat de gewaarwordingen door de gewoonte gewijzigd worden , en dat de lighaamen eene gefteldheid verkrijgen overeenkomftig de lugtftreek, waar onder zij leeven, zoo dat zij flegts door de uitersten van dé gewoonlijke gefteldheid aangedaan worden. Wij zweeten ongaarne; de Egyptenaar zweet gaarne en vreest zig droog te bevinden. Dus vindt men en dnor de historiefche , en door de natuurkundige feiten de ftelling van Montesquieu, die in den eerften opflag zoo waarfchijnlijk is , wanneer men die naauwkeurig befchouwt, eene zuivere wonderfpreuk , die alleen daardoor opgang gemaakt heeft omdat deeze ftof nieuw was voor de denkenden, toen de geest der wetten in het lieht kwam, en om-  Negentiende Hoofdfluk. 435 omdat zij voor de natieën , die haar aangenoomen hebben, van ter zijde vleijende was. Daar was , om m het vraagftuk van de werkzaamheid, iets juists te bepaalen, een nader en zeekerer middel dan die vergezogte en twijfelachtige redeneeringen j dit was dat men derzelver aart zeiven befchouwde , dat men derzelver begmzel en werkoorzaak in den mensch onderzogte. Als men deeze wijze van redeneeren volgt, befpeurt men dat alle werkzaamheid , herzij van lighaam , betzij van geest, haaren oorfprong heeft in de behoeften, dat naar evenredigheid der uitgeiVrektheid en der ontwikkeling van deeze behoeften , zij zelve zig ook uitftrekt en ontwikkelt ; men kan haar trapswijze nagaan van de eenvoudigfte beginzelen cc: den meest zaamgeftelden ftaat. Het is de honger , het is dë dorst, die, in den nog wilden mensch, de eerste beweegingen van ziel en lighaam opwekken ; het zijn deeze behoeften, die hem deen dwaalen, z eken, befpieden, loosheid of geweld gebruiken; aüe zijne werkzaamheid is afgemeten naar de middelen cm in zijn onderhoud te voorzien. Zijn deeze gemaklijk; vindt hij vrugten, wild, visch, voor de hand, dan is hij minder werkzaam, omdat hij, zijne hand uitilrekkende , zig kan verzadigen, en omdat, als hij verzadigd is, niets hem nodigt om zig te beweegen , tot dat het ondervinden van verfchillende genietingen verlangens in hem opgewekt hebbe „• Ee » die  43^ Reize door Syrië en Egypte. die nieuwe behoeften , nieuwe beweegóorzaaken van werkzaamheid Worden. Zijn de middelen moeijelijk; is het wild zeldzaam en vlug, de visch loos, zijn de vrugten' van korten duur, dan is de mensch genoodzaakt werkzaamer te zijn ; dan moet hij zijn lighaam en geest oefenen om de zwaarigheden , welke hij ontmoet om zig zijn beftaan te yerfchaffen, te overwinnen; hij moet vlug worden als het wild, loos als de viseh en vooruitziende om de vrugten te bewaaren. Dan gaat hij, om zijne natuurlijke vermogens uittebreiden, aan het woelen, aan het denken, aan het bepeinzen; dan verzint hij een boom-tak te krommen om 'er een boog van te maaken,. een riet te punten om het tot eene pijl te doen dienen, een ftok aan eenen fcherpen fteen te hechten, om een bijl te vormen; dan werkt hij ora netten te breijen, om boomen te vellen , en derzelver ftammen uittehollen om 'er eene fchuit van te maaken. Reeds heeft hij de grenzen der eerste behoeften overfchreden; reeds heeft hem het ondervinden eener menigte gewaarwordingen ,. genoegens en ongenoegens doen kennen , en hij wendt nog grooter werkzaamheid aan om deeze te vermenigvuldigen en geene te verwijderen. Hij heeft het aangenaame van eene fchaduw tegens de hitte der zon ondervonden , hij bouwt zig eene hut; hij heeft gevoeld dat eene dierenhuid hem voor de koude befchut, hij maakt zig eene kledij; hij heeft bran-  Negentiende Hoofdfluk. 437 brandewijn' gedronken en tabak gerookt, hij heeft 'er f naak in gevonden , hij wil nog meer hebben j hij kan ^r-mei toe koomen dan door bever-vellen, olijphants-tanden , ftof- goud , hij verdubbelt dan zijne werkzaamheid en hij, koomt, door het geduu: rig uitftrekken zijner nijverheid, zoo verre dat hij eindelijk zijn gelijken verkoopt. Men zal mij toeftemmen dat in alle.deeze ontwikkelingen, zoo min als in de eerste, bron,, de werkzaamheid zeer weinig betrekking, heeft op de warmte alleen, naardien de menfchen van het Noorden gezegd worden meer voédzel ■ noodig te hebben dan die uit het Zuiden , zou men kunnen zeggen dat zij ook meer werkzaamheid moeten hebben; maar dit verfchil in de noodzaaklijke behoeften heeft,vrij, naauwb-epaalde grenzen. Daarenboven , heeft men wel onderzogt en gevonden dat een Eskimau- of een Samojeed waarlijk meer zelHtandigheids noodig hebbe om te leeven dan een Bedouin of een Vischeeter van Perfie? Zijn de wilden van Brepl en Guinea minder gulzig dan die van Canada en Califomia ? Men lette'er op: de gemaklijke gelegenheid om veel voedzel te bekoomen is misfchien de eerste oorzaak der gulzigheid 5 en deeze gelegenheid hangt, vooral in den wilden ftaat , minder af van de lugtftreek dan van den aart des gronds, dat is te zeggen, van deszelfs rijkheid of fchraalheid in weiden, bosfchen, meiren en gevolglijk in wild, in visch en in vrugten „ Ee 3 om-  4-8 Reize door Syrië en Egypte. omftandigheden , die zonder onderfcheid onder alle lugtftrëeken gevonden worden. A!s men dc zaak nadenkt, fchijnt het dat die aan van den grond wezenlijk invloed op de werkzaamheid 'hebbe; het fchijnt dat in den maatfchaplijken, zoo wel als in den wilden ftaat, een land, cfiöf de middelen van bcftaan wat moeijelijk zijn , werkzaamer , nijveriger bewooneren zal hebben ; dat: m zoo een, integendeel, daar de natuur alles rijklijk fchenkt , het volk werkloos, lui zal zijn ; en dit ftemt ook wel overeen met de algemeene feiten in de gefchiedenis, daar men ziet dat de meeste landen-verwinnende volkeren arme volkeren zijn, uit onvrugtbaare of moeijelijk te bebouwen landen gekoomen , terwijl de overwonnen volkeren bewooners van vrugtbaare en rijke landen zijn ; het i? zelfs cpmerklijk dat die arme volkeren , bij de jrijfee z;inde koomen woonen, in weinig tijd hunne werkzaamheid verliezen en tot werkloosheid vervallen: zoo ging het met die Perfen van Cyrus , uit Elymaïs in de weiden van den Euphraat nedergedaald, zoo ging het met de Macedoniers van Alexander, uit het gebergte Rhodope in de Velden van Afia overgebragt; zoo met de Tartaarcn van Djenkiz -Kan, die zig-in China en Behgale nederzetteden en met de Arabieren van Mahomet in Egypte en Spanje. Hier uit zou men kunnen opmaaken dat het niet als bewooners van  Negentiende Hoofdfluk. 439 van warme, maar als bewooners van rijke landen is dat de volkeren neiging tot werkloosheid hebbei, en dit feit ftemt ook wel overeen met hetgeen in het midden der mawtfehappijen gebeurt, daar wij Zfen dat het de klasfen der rijken zijn, die gen eenlijk de n inste werkzaamheid bezitten; dan naai dien die overvloed of die armoede geene plaats hebben vóór alle biizondere perfoonen van een volk, moe, ten 'er algemeener en kragtiger oorzaaken zijn dan de aart van den grond.; en deeze zijn die maatfehaplijke inftellingen , welke men Regeermg en Godsdienst noemt. Zie daar de waare regelaars van de werkzaamheid of werkloosheid van bijzondere perfoonen en natieën; deeze zijn het die , naar maate zii de loopbaan der natuurlijke of overbodige behoeften uitbreiden of naauwer beperken, de weikzaamheid van alle menfchen verbreiden of inkrimpen Het is omdat derzelver invloed werkt ondanks het verfchil der gronden en lugtftreeken dat Tyr , Carthago , Alexandrie dezelfde nijverheid bezeten hebben als Londen , Parys, Amflerdam ; dat de Vrijbuiters en Maleyers de onrustigheid en het karakter der Noormannen hadden; dat de Rusfifche en Poolfche boeren de zorgloosheid en onverfchilligheid der Indiaanen en Negers vertoor.en; het is omdat derzelver aart verfchilt en verandert als de hartstogten der menfchen , die dezelve regelen ; dat ook hun invloed verandert en verfchilt in zeer Ee 4 na"  440- Rei ze door Syrië en Egypte. nabuurige eeuwen : Zie daar waarom de Romeinen van Scipio niet die van Tiberius, waarom de Grieken van Aristides en ThemistoCLes niet die van Constantinus zijn. Onderzoeken wij in onze eigene harten de algemeene beweegoorzaaken van het menschlijk hart: ondervinden wij niet dat onze werkzaamheid veel minder betrekking heeft op de natuurlijke werkoorzaaken dan op de omftandigheden van den maatfchaplijken ftaat, waarin wij ons bevinden ? Wekken noodzaaklijke of overbodige behoeften verlangens in ons op ? terftond neemt ons lighaam en geest een nieuw leven aan; de drift geeft ons eene werkzaamheid , even brandende als onze verlangens en even aanhoudende als onze hoop. Verlaat ons die hoop , dan verflenst het verlangen , onze werkzaamheid geraakt aan het kwijnen, en de hooploosheid brengt ons tot onverfchilligheid en tot werkloosheid. Hierdoor worde verklaard waarom onze werkzaamheid veifehille even als onze ftanden, even als onze plaatfingen in de maatfehappij , even als onze jaaren van het leven; waarom een man, die in zijne jeugd werkzaam was , tot werkloosheid vervalle als hij oud begint te worden? waarom 'er meer werkzaamheid heerfche in de hoofdlieden en kooplieden dan in de fteden, daar geen koophandel is en op het land ? Om de werkzaamheid optewekken moeten 'er eerst voorwerpen van het verlangen zijn ; om  Negentiende Hoofdfluk. \ 441 om dezelve gaande- te houden moet 'er hoop zijn dat men tot het genot zal koomen ; daar deeze twee omftandigheden ontbreeken is geene werkzaamheid, noch bij bijzondere perfoonen, noch bij de natie, en deeze is de-toeftand der Oosterlingen in het algemeen en in-het bijzonder van die , over welke wij handelen. Wie zou hen noopen kunnen om zig beweeging te geeven, daar 'er geene.beweeging is die hun hoop kan inboezemen van voor de moeite, die zij gekost heeft, beloond te worden? Hoe zouden zij niet traag zijn in de eenvoudigfte hebbelijkheden, daar hunne maatfchaplijke inftellingen hun 'er eene foort van noodzaaklijkheid van maaken ? Ook heeft de beste waarneemer der oudheid, toen hij in zijnen tijd dezelfde aanmerking omtrent de Afwanen maakte, 'er dezelfde reden van gegeeven. „ Wat de ver„ wijfdheid en traagheid der Afiaanen betreft" zegt hij f>) op eene plaats , wel waardig om aangehaald te worden , „ zoo zij minder oorlogszugtig „ zijn, zoo zij zagter zeden hebben dan de Euro„ peaanen, is het ongetwijfeld dat de natuur hun„ ner lugtftreek , gemaatigder dan de onze , veel „ daaraan toebrengt; maar men moet 'er „ ook de inrigdng hunner regeeringen , alle onbe- „ paal- (a) Hippocrates de aêre,locis £ƒ oquis. Ee 5  442 Reizs door Syrië en Egypte. ,, paalde alleenheerfchingen en de willekeur hunner" „ Vorsten onderworpen , bijvoegen. Nu kunnen „ n^enfchen , die hunne natuurlijke regten niet ge„ nieten , maar welker neigingen door meesters be„ ftie'-d worden, de kloekmoedige zugt nuar ftrijd „ niet hebben; zij zien in den oorlog geene genoeg „ geh;ke kans van gevaaren en voordeden; zijn zij verpligt hunne vrienderl, hun vaderland, hunne „ huisgezinnen té verhaten , harde vermocienisfen, „ ja zelfs den dood te ondergaan, -welke is de be„ looning van zoo veele opofferingen ? De doöd „ en geva:-ren; hunne meesters ;hèbbën-alléén ge„ not van den roof en buit , 'dien zij met hun „ bloed gekogt hebben; daar het hun , als zij voor „ hunne eigene zaak ftreeden, en als de prijs der „ overwinning hun perfoonlijk toekwame , gelijk „ de fchande der nederlaag, niet aan moed ont„ breeken zoude , en het bewijs ziet men aan die „ Grieken en Barbaaren (natuurlijke inwooneren ), „ welke, in die landen, onder hunne eigen wetten „ en vrij leeven ; want deeze zijn kloekmoediger „ dan enige andere foort van menfchen. " Zie daar juist de omfchrijving van de Oosterlingen van onzen tijd , en hetgeen de Griekfche wijsgeer gezegd heeft van de bijzondere volkeren, die de magt des grooten Konings en zijner Landvoogden niet erkenden , past naauwkeurig op hergeen wij gezegd hebben van de Druzen , Maroniten , Keur-  [Negentiende Hoofdfluk. 443 Kourdes, van de Arabieren van Daher en van de Bedouinen. Men moet het erkennen; het zedelijk karakter der volkeren hangt, zoo wei als dat der bijzondere perfoonen, vooral af van den maatfchaplijken ftaat , in welken [zij leeven : Naardien her waar is dat onze-dunden door de burgerlijke en geestlijke wetten beftierd worden , naardien onze zeden niet anders zijn dan de herhaaling dier daaden , naardien ons karakter niet anders is dan de geneigdheid om zoodanig in zulke omftandigheden te handelen, volgt daaruit baarblijklijk dat alles van de regeering en van den godsdienst af hangt: in alkbedrijven, van welke ik mij zei ven reden heb willen geeven, -heb ik altoos deeze twee oorzaaken min of meer onmiddelijk zien verfcbijnen: de ontlecdirg van enige derzelve zal tot bewijs hiervan kunnen ftrekken. Ik heb gezegd dat de Oosterlingen in het algemeen een deftig en koudvogtig uiterlijke, eene bedaarde en bijna achtlooze houding , een ernstig, ja zelfs treurig en droefgeestig gelaat hebben. Zoo de lugtftreek of de grond de waare grondoorzaak hiervan ware , zou ook de uitwerking eveneens zijn bij alle de onderdaanen, en zulks is zooniet; onder deeze algemeene trek ziet men duizend bijzondere trekken van klasfen en enkele perfoonen , met opzigt tot den invloed der regeeringsvorm, die voor die klasfen en voor die enkele perfoonen ver- fchilv  444 Reize door Syrië en Egypte. fchMende is. Dus befpeurt men dat de boeren, die onderdaanen van de Turken zijn, droefgeestiger uitzien dan die van de cijnsbaare landen, dat de landlieden minder vrolijk zijn dan de fteêlieden , dat de kustbewooners vrolijker zijn dan die binnen 's lands woonen; dat in eene ,zelfde ftad de klasfe der lieden van de wet ernftiger is dan die der krijgslieden en-depze wederom., ernflrger dan die van het volk. Men neemt zelfs waar dat in de groote fteden het volk veel van dat verftrooid en onbekommerd voorkoomen heeft, ,dat het bij ons vertoont Waarom dat,?. .Qmdat het volk, daar zoo wel als hier, door de gewoonte in het lijden verhard, door onkunde vrij van denken, in eene foort van gerusthad leeft; het heeft niets te verliezen; het vreest niet beroofd te worden. De koopman , daarentegen , is in geftadige bekommering en van niets meer te zullen winnen en van te zullen" verliezen dat hijbezit. Hij beeft dat hij de opmerking eener roofzugtige regeering,naar zig zal trekken, voor welke een blijmoedig gelaat het uithangbord van welgefteldheid, en het fein eener af kneveling zoude wezen. Dezelfde vrees heerscht in de dorpen , daar elke boer den nijd van zijne nabuuren en de begeerlijkheid van den Aga en der krijgslieden vreest optewekken. In zulk een land , daar men onophoudlijk door een roofziek gezag wordt nagegaan, moet men een ernftig gelaat aanneemen om dezelfde reden  Negentiende Hoofdfluk. 44$ reden dat men gefcheurde klederen draagt,. en in het openbaar olijven en kaas eet. Deeze zelfde reden, fchoon zoo kragtig niet, heeft bij de lieden van de wet egter ook enigen invloed ; doch de trotschheid, waarin zij opgevoed zijn, en hunne fchoolmeesterachtige zede kunde behoeven geene-andere. "Wat de achtloosheid belangt, het is niet te verwonderen dat het volk in de fteden en op het land, als het vermoeid van werken is , tot rust neige ; maar het is aanmerkenswaardig dat, wanneer dit volk zig eens aan het werk begeeft, het met eene levendigheid en drift daaraan valt, die onder onze lugtftreeken bijna onbekend is. Deeze waarneeming gaat voornamelijk door in de zee-havenen en in de kooplieden. Een Europeër kan zig niet onthouden van zig te verwonderen met welke wakkerheid de matroozen , met naakte armen en beenen , de riemen behandelen , de zeilen ophaalen, en al het fcheepswerk doen-, met welk eene drift de pakdraagers eene fchuit ontlaaden en de zwaarfte coufes of ftroozakken, (die in Afia veel in gebruik zijn ) wegdraagen. Altoos zingende en met verzen eenen hunner , die bevel geeft, beantwoordende , voeren zij alle hunne beweegingen op de maat uit en verdubbelen hunne kragten, terwijl zij die dooide maat alle tegelijk doen werken. Men heeft daaromtrent gezegd dat de volkeren van warme landen eene natuurlijke neiging tot de muzijk hadden ; maai  44°" Reize door Syrië en -Egypte. maar waarin beftaat deeze betrekking van de lugtftreek op den zang ? Zou het niet overeenkomftiger met de reden zijn te zeggen dat de warme landen welke wij kennen, lang voor onze koude lugtftreeken befchaafd geworden zijnde, bet volk daar enig aandenken van de fchoone konsten, die 'er weleer hcerschten j vereeuwigd heeft ? Onze kooplieden verwijten dikwijls dat volk, en vooral dat van het land, dat het niet zoo menigmaal en zoo lang werkt als het zoude kunnen doen. Maar waarom zou het werken boven zijne behoefte , naardien het overtollige van zijnen arbeid het geene meerdere genietingen bezorgen zoude ? De mensch uit het volk gelijkt in veele opzigten den wilden : Als hij zijne' kragten befteed heeft om zijn onderhoud te verkrijgen, rust hij; het is flegts als men hem dat onderhoud minder bezwaarlijk te verkrijgen maakt en' hem door het lokaas van tegenswoordige genietingen aanmoedigt , dat men hem eene aanhoudende werkzaamheid kan inboezemen, en wij hebben gezien dat de aart van de Turkfche regeering het omgekeerde van dit is. Wat hun zittend leven belangt, welke beweegreden zou men hebben om zig moeite' te geeven in een land, daar de regeering 'er nooit aan gedagt heeft om wandeJplaatfen of plantagieën aanteleggen, daar het buiten de fteden niet veilig, cnin derzelver omtrek niet aangenaam is, daar, in' kort, alles u nodigt om u in huis optefluiten? Is het  Negentiende Hoofdfluk. 447 het te verwonderen dat eene diergelijke orde van zaaken de gewoonte van veel te zitten voortgebragt hebbe ? en moet die hebbelijkheid niet op haare beurt eene oorzaak van werkloosheid worden? De vergelijking van onzen burgerlijken en huislijken ftaat met dien der Oosterlingen wijst ons ook verfcheiden redenen aan van die koudvogtigheid , hun algemeen karakter uitmaakende. Bij ons is eene der bronnen van vrolijkheid de tafel en het gebruik van den wijn ; bij de Oosterlingen zijn deeze twee ver maaken bijna onbekend. Goede cier zou u eene afpersfing op den hals haaien en de wijn eene lighaamlijke ftraf, aangezien den ijver van de regeering om de voorfchriften van den Koran te doen uitvoeren. Het is zelfs bezwaarlijk dat de Mufulmannen den Christenen een vogt toe laaten te drinken, dat zij hun benijden; ook is dit gebruik niet gewoon en gemeen dan in Kesraouan en het land der Druzen en daar heerscht op de maaltijden eene vrolijkheid, die de brandewijn zelfs in de fteden van Aleppo en Damaskus niet verfchaft. Eene tweede bron van vrolijkheid onder ons is de vrije omgang van de twee fexen, welke vooral in Frankryk plaats heeft. De uitwerking hiervan is dat de mannen, uit eene meer of mm gegronde hoop, de genegenheid der vrouwen zoekende te winnen , die gedaanten aanneemen, welke best daar toe dienen kunnen. En zoodanig is de aart of zoo-  448 Reize door Syrië en Egypte. zoodanig de opvoeding der vrouwen dat in haare oogen de voornaamfte verdiende is dat men haar vermaake , en het is zeeker dat van alle middelen om daar in te flaagen, dartelheid en vrolijkheid de géfchiktfte zijn. Dus hebben wij eene hebbelijk, heid van boerterij, van gedienftigheid en beuzelachtigheid aangenoomeh, die het onderfcheidend kenmerk onzer natie in Europa geworden is. In Afia, daarentegen , worden de vrouwen ftreng van den omgang met mannen afgehouden. Altoos in haar huis opgefloten hebben zij geene gemeenfchap dan met haare mannen, vaders, broeders en ten uitersten met haare volle neeven ; op ftraat zorgvuldig gefluierd zijnde durven zij naauwlijks eenen man toefpreeken, zelfs over haare zaaken. Alle moeten haar vreemd zijn : het zou onbetaamlijk zijn haar aantezien, en men moet haar verre van zig af voorbij laaten , als waren zij iets befmetlijks. Ook denken de Oosterlingen bijna zoo over haar en zij hebben een algemeen gevoel van verachting voor die fexe. Welke is daar de oorzaak van ? zoude men kunnen viaagen. Die van alles, de wetten en de regeering. Indedaad , die Mahomet , die zoo een driftig beminnaar der vrouwen was, heeft haar egter de eer niet gedaan van haar in zijnen Koran als een gedeelte van het menschlijk geflagt te behandelen ; hij maakt van haar geen gewag, noch voor de godsdienstige verrigtingen, noch voor de beloonin- gen  Negentiende Hoofdfluk* 449 gen ïn een toekoomend leven; en het is eene foort van vraagftuk bij de Mufulmannen of de vrouwen wel eer.e ziel hebben. De regeering doet nog meer tegens haar; want zij berooft haar van allen grondeigendom en ontneemt haar zoodanig alle perfoonBjke vrijheid , dat zij al haar leven of van eenen man, of van eenen vader, of van eenen nabeftaande afhangen; in deeze flavernij over niets kunnende befchikken , begrijpt men dat het vrij nutloos is haare toegenegenheid te winnen en gevolglijk ook dien vrolijken toon aanteneemen, die ons behaaglijk bij haar maakt. Die regeering, die wetten fchijnen zelve de oorzaak van de opfluiting der vrouwen te zijn , en misfchien zou men, zonder de gemaklijkheid der echtfcheiding, zonder de vrees van zig zijne dogter of zijne vrouw door eenen magtigen te zien ontneemen, minder begeerig zijn om het gezigt van haar voor elks oogen te verbergen. Deeze toeftand van de vrouwen bij de Oosterlingen veroorzaakt in hunne zeden verfcheiden ftrijdigheden met de onze. Hunne kieschheid is in die ftuk zoo groot, dat zij nooit van haar fpreeken en dat het zeer onbetaamelijk zoude zijn hen naar de vrouwen van hun huis te vraagen. Men moet verre in gemeenzaamheid met hun gevorderd zijn om met hun over dat onderwerp te fpreeken en dan verplet hetgeen zij van onze gewoonten verneemen hen van II. Deel. Ff ver  45° Reize door Syrië en Egypte. verwondering. Zij kunnen zig niet begrijpen dat bij ons de vrouwen met ontbloote aangezigten gaan, daar bij hen een opgeligte fluier het uithangbord eener ligtekooi of het fein eener liefde-gunst is; zij kunnen zig niet verbeelden ,hoe men haar konne zien, fpreeken, aanraaken zonder ontroering en onder vier oogen met haar zijn zonder zig tot de uiterste daadlijkheden te laaten vervoeren. Deeze verwondering toont ons hoe zij over de hunne denken, en men kan 'er terftond uit befluiten dat zij de liefde, gelijk wij die verftaan, volftrekt niet kennen; de behoefte, die 'er de grondflag van is, is bij hen ontbloot van die bijkoomende omftandigheden , die 'er het aangenaame van uitmaaken ; de onthouding is 'er zonder opoffering , de overwinning wordt zonder ftrijd behaald, het genot is 'er zonder kieschheid; zij gaan eensklaps van de fmert van het verlangen tot de verzadiging over. Gelieven zijn daar gevangene, die altoos zaamenfpannen om hunne wagters te bedriegen, altoos gereed zijn om de gelegenheid waarteneemen, omdat zij kort en zeldzaam is ; zoo geheim als zaamgezworene verbergen zij hun geluk als eene misdaad, omdat het van even zulke gevolgen is. De pook, het vergif, de piftool wagten op de eerste onbefcheidenheid; zij is voor de vrouwen van zoo groot een belang dat zij zelve vuurig zijn om die te ftraffen, en dikwerf worden zij, om zig te wreeken, wree"  Negentiende Hoofdfluk. 45* wreeder dan haare mannen en broeders. Deeze geftrengheid houdt de zeden op het land vrij kuisch; maar in de groote fteden , daar meer hulpmiddelen voor minnehandelingen zijn , heerscht geene mindere losbandigheid dan onder ons, met dat onderfcheid dat zij meer bedekt is. Aleppo , Damaskus j en Kairo vooral, behoeven in dit ftuk niet voor de hoofdlieden van onze provintieën te wijken. De jonge meisjens zijn 'er ingetogen, gelijk overal, omdat een ongeluk j als het bekend wierdt, haar het leven zoude kosten; maar de getrouwde vrouwen geeven zig des te meer vrijheid als zij langer in bedwang gehouden zijn eli dikwerf billijke reden hebben om zig van haare heeren te wreeken; indedaad, de veelwijverij , door den Koran veroorloofd, maakt dat de meeste Turken zig vroeg uitputten, en niets is gemeener dan mannen van dertig jaaren over onmagt te hooren klaagen ; voor deeze kwaal raadpleegen zij de Europeaanen het meest en vraagen hen om madjoun of wellustverwekkende pillen. Het verdriet , dat hun die onmagt doet, is des te bitterer, omdat de onvrugtbaarheid bij de Oosterlingen fchandclijk is; zij hebben voor de vrugtbaarheid nog alle de achting der oude tijden; en de beste wensch, welken men eene jonge dogter doen kan, is dat zij fchielijk een man moge krijgen en hem veele' kinderen baaren. Dit, Vooroordeel doet hen de huwelijken te veel verFf s vroe-  45* Reize door Syrië en Egypte. vroegen, zoo dat het niet zeldzaam is meisjens van negen en tien met jongens van twaalf en dertien jaaren te zien vereenigen; het is waar dat de vrees voor ongebondenheid en droevige gevolgen, welke zij van den kant der Turkfche regeering na zig fleept, daar ook veel aan toebrengt. Deeze voorbaarigheid in het trouwen moet ook onder de oorzaaken van de onmagt geteld worden. De Turken weigeren uit onweetendheid dit te gelooven en zij zijn in dit huk zoo onredenlijk , dat zij, zelfs wanneer hunne gezondheid ontfteld is, de grenzen der natuur niet willen kennen. Dit is ook wederom eene der uitwerkingen van den Kóran, in welken de Propheet de moeite genoomen heeft omtrent deeze foort van pligt een voorfchrift te geeven. Volgens dit feit heeft Montesquieu gelijk gehad van te zeggen dat de veelwijverij eene ooraak v.n ontvolking in Turkye was; maar zij is flegts eene der minste, aangezien het weinige andere dan de rijke zijn , die verfcheiden vrouwen neemen ; het volk , vooral op het land , vergenoegt zig met eene en men vindt, in de klasfen der grooten, lieden, verftandig genoeg om deszelfs voorbeeld te volgen en te bekennen dat het genoeg is. Hetgeen deeze van de huislijke levenswijze van de mannen, die veele vrouwen hebben, vernaaien, is niet gefchikt om hun lot te doen benijden, of om een groot denkbeeld te geeven van dit gedeelte van Ma-  Negentiende Hoofdfluk. 453 Mahomets wetboek. Hun huis is het tooneel eenes geduurigen burgerkrijgs. Onophoudlijk zijn de gefchillen van de' eene vrouw met de andere, en de klagten van de vrouwen aan den man. De vier echte vrouwen klaagen dat men haar üavinnen of bijwijven voortrekt , en de flavinnen dat men haar ten prooi laat aan de minnenijd haarer meesteresfen. Verkrijgt eene vrouw eene kleinodie , gefchiedt haar eene beleefdheid, krijgt zij verlof om naar het bad te gaan, zoo willen alle de andere hetzelfde hebben, en zij fpannen te zaamen voor de gemeene zaak. Om de rust te herflellen is de man genoodzaakt als heer te gebieden , en van dat oogenblik vindt hij ook bij haar niet dan de denkwijze van flavinnen, den fchijn van genegenheid en wezenlijken haat. Te vergeefsch betuigt hem elke deezer vrouwen dat zij hem meer bemint dan de andere; te vergeefsch beijveren zij zig als hij t'huis koomt, om hem zijne pijp , zijne muilen aantebieden , zijn eeten klaar te maaken, zijne koffij te fchenken ; te vergeefsch verjaagen zij', terwijl hij zagtlijk op een tapijt ligt te rusten, de vliegen, die hem plaagen; alle deeze oppasfingen , alle deeze liefkoozingen hebben alleen ten oogmerk haare kleinodieën en huisraad te vermeerderen, opdat zij, zoo hij haar verftoote, eenen anderen man mogen bekooren of aan die dingen , die haar eenigst eigendom zijn , een middel van beftaan kunnen vinden; het zijn ■Ff 3 waare  454 Reize door Syrië en Egypte. waare hoeren , die aüeen denken om haaren minnaar te pionderen, voor hij haar verlaate; en die minnaar, reeds lang van alle lusten ontbloot , met gedienfligheden overlaaden, van al het verveelende der zatheid overftelpt, geniet geen benijdenswaardig lot , gelijk men zoude kunnen meenen. Het is uit deezen zaamenloop van omftandigheden dat de verachting , die de Turken voor de vrouwen hebben , fpruit en men ziet dat deeze hun eigen werk is. Hoe zouden zij indedaad die uitfluitende liefde hebben, die haare verdienfte uitmaakt, als men haar het voorbeeld geeft van zig onder veele te verdeelen ? Hoe zouden zij die fchaamachtigheid, die eene deugd in haar is, kunnen hebben, daar zij eiken dag onbefchaamde tooneelen van wellustigheid voor oogen hebben ? In een woord, hoe zouden zij een achtingswaardig zedelijk karakter kunnen hebben, daar men geen acht geeft op haare opvoeding? De Grieken hebben ten minften uit hunnen godsdienst dat voordeel getrokken dat zij, niet meer dan eene vrouw tegelijk kunnende hebben , minder verre van de huislijke rust verwijderd zijn, zonder die egter misfchien meerder te genieten. Het is aanmerkingswaardig dat 'er, door dat verfchil van godsdienst , tusfchen de Christenen en Mufulmannen van Syrië en zelfs van geheel Turkye een zoo groot verfchil van karakter plaats heeft als of  Negentiende Hoofd/luk. 455 of zij twee volkeren waren , onder twee verfcbillende lugtftreeken leevende. De reizigers, en nog beter, onze kooplieden, die dagelijks met berden omgaan, koomen daarin overeen dat de Gnekfche Christenen in het algemeen bedrieglijk, boosaartig, leugenaars , laag in vernedering , trotsch in verhooging, eindelijk, van een ligtvaardigen en zeer veranderlijken aart zijn : De Mufulmannen daarentegen, fchoon fier tot trotschheid toe, hebben egter eene foort van goedaartigheid , menslievendheid, regtveerdigheid en vooral eene groote ftandvastigheid in rampfpoeden en een rond karakter, op 't welk men (laat kan maaken. Deeze ftrydig heid moet met regt verwonderen in menfchen, onder eene zelfde lugtftreek leevende; maar het verfchil van de vooroordeelen hunner opvoeding en van den invloed der regeering , onder welke z, leeven creeft 'er eene voldoende reden van. Indedaad , de Grieken, door de Turken behandeld wordende met de hoogmoedigheid en verachting , welke men Wens flaaven heeft , hebben eindelijk het karakter van den ftand, waarin zij zig bevinden, aangenoomcn ; zij hebben bedriegers moeten worden om door list zig het geweld te onttrekken , leugenaars en laage vleiers , omdat de zwakke genoodzaakt !S den fterken te ftreclen , veinzaarts en boosaardg, omdat hij, die zig niet openlijk kan wreckcn , zijnen haat opkropt, laag en verraaderlijk, omdat J ' Ff 4 b'j'  456 Reize door Syrië en Egypte. hij, die niet van vooren kan aanvallen, van agteren treft; eindelijk trotsch in voorfpoed omdat zij, die door laagheden opgang gemaakt hebben, alle de fmaadheden, die zij weleer ontvingen, anderen wedertegeeven hebben. Ik maakte eens eenen verftandigen geestlijken de aanmerking dat van alle de Christenen, die in deeze laatste tijden in hooge bedieningen geweest zijn, geen- eenige zig zijn geluk waardig getoond heeft. Ibrahim was een laage gierigaart; SSd-kl-Kourx befluiteloos en lafhartig; zijn zoon Randour, trotsch en klein van verftand; Rezk laaghartig enfchelmsch: De handen onzer Christenen , dus antwoordde hij mij woord voor woord, zijn niet gefchikt om den teugel der regeering te houden, omdat zij in hunne jongheid flegts geoefend -worden in het katoen klop. pen. Zij gelijken degeene, die voor het eerst bo. yen op de platten hopen; hunne verheffing doet hen duizelig worden; naardien zij vreezen weder to+ hunne kaas en olijven te zullen wederkeer en, haasten zij zig om hunnen voorraad optedoen. De Turken, daarentegen , zijn geweon te regeeren ; het zijn meesters , die hunnen rang gewend zijn, en zij maaken 'er gebruik van ah of die nooit veranderen moeste. Men moet voor het overige niet öit het oog verliezen dat de Mufulmannen in het vooroordeel van de regeering van een noodlot opgevoed zijn en dat zij vast gelooven dat alles voorbed  Negentiende Hoofdfluk. 457 befchikt is. Van daar eene gerustheid , die en hun verlangen en hunne vrees maatigt ; van daar eene onderwerping , tegens goed en kwaad gewapend ; eene ongevoeligheid, die even zeer den toegang tot berouw als tot voorbehoedzaamheid fluit. Laat de Muiuiman een groot verlies lijden, laat hij beroofd , bedorven worden ; hij zegt bedaard: het flondt gefchreven^ en met dat woord gaat hij zonder morren van rijkdom tot armoede over; laat hij op het doodbed liggen, niets vermindert zijne gerustheid; hij doet zijne afwasfching, zijn gebed , hij vertrouwt op God en op den Propheet ƒ hij zegt met bedaardheid tot zijnen zoon: draai mijn hoofd naar Mekka, en hij fterft in vrede. De Grieken , daarentegens , vast geloovende dat God verbeden kan worden, dat men deszelfs befluiten door geloften, door vasten, door bedevaarten, kan veranderen, leeven onophoudlijk in verlangen van te verkrijgen, in vrees van te zullen verliezen, in knaagingen van iets nagelaaten te hebben. Hun hart ftaat voor alle hartstogten open en zij ontwijken derzelver uitwerking niet dan voor zoo verre de omftandigheden, in welke zij leeven, en het voorbeeld der Mufulmannen de vooroordeelen hunner kindsheid verzwakken. Voegen wij 'er eene aanmerking bij, die op beiden de godsdiensten toepasJijk is, dat de bewooners van de binnenlanden meer braafheid, meer eenvoudigheid, meer edelFf «; moe-  4ff8 Reize door Syrië en Egypte. moedigheid, in een woord, een beter zedenlijk karakter bezitten dan die van de fteden op de kust, zeekerlijk omdat deeze laatste, den koophandel oefenende , door hunne levenswijs een geest van koophandel aanneemen, die natuurlijk ftrijdt met de deugden, die de maatigheid en onbaatzugtigheid tot grondflag hebben. Na hetgeen ik tot hier toe gezegd heb van de Zeden der Oosterlingen, zal men zig niet meer verwonderen dat hun karakter aangedaan wordt'door de eentoonigheid van hun huislijk leven en hunnen burgerlijken ftaat. In de levendigfte fteden zelfs, als Aleppo, Damaskus en Kairo, zijn alle vermaaken bepaald tot het gaan naar het bad, of tot het bijeenkoomen in de koffijhuizen, die flegts in naam naar de onze gelijken: Daar brengen de welgeltelde onder hen in een groot berookt vertrek op vodden van matten gezeten, geheele dagen door met hunne pijp te rooken, terwijl zij met zeldzaame en korte redenen over hunne zaaken praaten, en dikwijls geheel ftilzwijgen. Somtijds vertoont zig, om dat ftilzwijgend gezelfchap wat te vervrolijken, een zinger of dansferesfen , of een van die gefchiedenisvertellers, welke men Nachid noemt, die , om enige paras te verdienen , eene vertelling doet of verzen van den eenen of anderen ouden dichter opfnijdt. Niets'evenaart den aandacht, met welken men naar den fpreeker luistert; groote en kleine, alle  'Negentiende Hoofdfluk. 459 alle hebben eene zeer groote zugt tot h'et hooren van vertellingen; zelfs het gemeen befteedt 'er zijnen ledigen tijd aan: een reiziger, die uit Europa koomt, is niet weinig verwonderd dematroozen, als het ftiï weder is , op het dek te zien verzamelen en twee of drie uuren doorbrengen om een hunner een verhaal te hooren opzeggen, dat het minst geoefend oor voor dicht herkent, aan de zeer duidlijk getekende maat en de op een volgende of om den anderen regel geplaatste rijmwoorden. Dit is het eenigst ftuk niet, waarin het Oostcrsch gemeen volk het ons in kieschheid te boven gaat. Het gemeen in de fteden zelfs, fchoon veel gefchreeuw maakende, is nooit zoo onbefchoft als het bij ons is, en heeft de verdienste van volkoom en vrij te zijn van die beestachtige dronkenfehap, die tot ons platte land toe befmet heeft; en dit is misfchien het eenigst wezenlijk voordeel, dat de wetgeeving van Ma hom et voortgebragt heeft; voegen wij 'er egter het verbod van waag-fpelen bij, in welke de Oosterlingen , om die reden, ook geenen fmaak hebben; het fchaakfpel is het eenigst, waarvan zij werk maaken, en men vindt niet zeldzaam bckwaame fpeelers van dat fpel. Van alle foorten van fchouwfpelen is het eenigst, dat zij kennen, maar dat ook niet gemeen is dan te Kairo, dat der poetfenmaakers, die konsten doen van groote kragt, gelijk onze koordendansfers , en kons-  460 Reize door Syrië en Egypte. Iconsten van handigheid, als onze goochelaais. Men ziet 'er, die fteenen eeten, vlammen uitblaazen, zig den arm of den neus doorbooren , zonder zig te kwetfen, en die Hangen verflinden. Het volk, voor hetwelk zij hunne geheimen zorgvuldig verbergen, hebben eenen zekeren eerbied voor hun en noemt die gochel- konsten , die zeer oud fchijnen in die ftreeken , met een woord , dat alles betekent wat verwondering verwekt, als monster, wonderteken, wonderwerk. Deeze neiging tot verwondering, die ligtgeloovigheid aan de buitengewoonfte feiten en verhaalen is eene aanmerklijke eigenfehap van den geest der Oosterlingen. Zij gelooven zonder weerzin , zonder twijfel alles wat men hun wonderbaarlijkst vertellen wil. Als men hen gelooven wilde, -gebeuren 'er thans nog in de waereld zoo veele wondertekenen als ten tijde der befcherm - geesten en duivelen; de reden hiervan is dat zij den gewoonen Joop der zedenlijke en natuurlijke feiten niet kennende, ook niet weeten waar de grenzen van het waarfchijnlijke en het onmogelijke te bepaalen. Hun oordeel daarenboven van kindsbeen aan geleid tot het gelooven van de buitenfpoorige vertellingen van den Koran, vindt zig ontbloot van de weegfchaal der vergelijking om de waarfchijnlijkheid te wikken en te weegen. Dus wordt hunne ligtgeloovigheid veroorzaakt door hunne onkunde, door hunne gebrekkige opvoeding, en moet wederom aan de re- gee-  Negentiende Hoofdfluk. 461 geeringsvorm toegefchreven worden. Zij zijn misfchien aan die ligtgeloovigheid een deel van die buitenfpoorig overdrevene verbeeldingskragt verfchuldigd, welke men in hunne romans roemt; maar het ware te wenfchen dat deeze bron geflopt ware; daar zouden hun nog middelen genoeg overblijven om uittefchitteren. De Oosterlingen hebben, over het algemeen, een vaardig begrip, eene gemaklij ke uitfpraak, vuurige en ftandhoudende hartstogten, gezond oordeel in zaaken, die zij kennen. Zij hebben bijzonder veel fmaak in de zedenkunde^ en hunne fpreekwoorden bewijzen dat zij kiefche aanmerkingen , met diepzinnigheid van gedagten en kragt van uitdrukking weeten te vereenigen. Hun omgang heeft in den eersten opflag iets koels ; maar wordt, als men 'er aan gewoon is, aangenaam en verlokkende; zulke en nadenken laaten zij van zig, dat de meeste reizigers en kooplieden , die met hun omgegaan hebben , als uit eenen mond getuigen , dat zij bij dat volk een menschlievender, edelmoediger karakter , eene edeler , befchaafder eenvoudigheid en iets fijners en gullers in geest en manieren gevonden hebben dan bij het volk van ons land zelf; even als of de Afiaanen , lang voor ons befchaa'fd geworden zijnde, nog overblijfzelen van hunne eerste opvoeding behouden hadden. * Maar het is tijd om deeze aanmerkingen aftebreeken; ik voeg 'er nog flegts eene bij, die mij.perfoon-  #6* Relze door Syrië en Egypte* foonlijk raakt. Bij de drie jaaren in Egypte en Syrië gewoond , en mijne oogen gewend hebbende aan het fehouwfpel van verwoesting en barbaarschheid, hadt, toen ik weder in Frankryk kwam, het gezigt van mijn land bij mij bijna de uitwerking van dat van een vreemd: ik kon mij niet weêrhouden van enige aandoening van verwondering , toen ik, onze Provintieën van de Middellandfche Zee tot den Oceaan doortrekkende, mij, in plaats van die verwoeste velden en uitgeftrekte woestijnen, waaraan ik gewoon was, als in eenen grooten hof zag overgebragt , daar de bebouwde velden , de bevolkte lieden, de lusthuizen eikanderen onophoudlijk, ge-duurende eenen weg van twintig dagreizens, op-volgden: als ik onze rijke en hechte gebouwen bij .de hutten van tigchelen en aarde, welke ik verkamen had, het voorkoomen van onbekrompenheid en den wel onderhouden flaat onzer fleden bij het ver.vallen en verlaaten aanzien der Turkfche, den ftaat ■van overvloed , van vrede , en alle de vertooning -van magt in ons Rijk bij den ftaat van wanorde, ellende en zwakheid van het Turkfche vergeleek , wierd ik van verwondering tot vertedering, van vernedering tot overdenking gebragt: Van waar, " üeide ik tot mijzelven , „ tusfchen gelijke gronden „ zulk eene groote ftrijdigheid ? Waarom hier zoo „ veel leven en werkzaamheid, en daar zoo veel „ werkloosheid en verwaarloozing ? Waarom zoo „ veel  Negentiende Hoofd/luk. 4^3 „ veel onderfcheid tusfchen menfchen van dezelfde foort? " Vervolgens bedenkende dat de landen, die ik in zoo eenen verwoesten, zoo eenen barbaarfchcn ftaat gezien heb, weleer bloeiende en bevolkt waren, wierdik, als tegens dank, tot eene tweede vergelijking vervoerd : „ Zoo weleer, " fprak ik tot mij zeiven, „ de Staaten van Afia zoo luisterrijk „ waren, wie zal 'er dan voor inftaan dat die van „ Europa niet nog eens het zelfde verval ondergaan „ zullen? " Deeze aanmerking fcheen mij wel bedroevende , maar zij is misfchien minder bedroefd dan nuttig; indedaad, onderftellen wij eens dat men, ■ten tijde dat Egypte en Syrië op hun toppunt van glorie waren, den volkeren en regeeringen het tafereel van hunnen tegenswoordigen ftaat gefchetst hadde ; onderftellen wij eens dat men hun gezegd hadde: „ Tot die vernedering zullen de- gevolgen „ van zoodanige wetten, van zoodanig beftier uw lot " nederftorten. " Is het dan niet waarfchijnlijk dat die regeeringen zorg gedraagen. zouden hebben van die wegen te ontwijken, die haar tot zulk eenen rampfpoedigen val moesten leiden ? Dat zij niet gedaan hebben kunnen wij nog doen: hun voorbeeld kan ons tot eene les verftrekken. Dit is de verdienfte der gefchiedenis dat zij, door het herinneren van voorledene gebeurtenisfen, den tegenswoordigen tijd de duure vrugten der ondervinding vooruit fchenkt. De reizen werken in deezen zin tot het oogmerk der  46*4 Relze door Syrië en Egypte, der historie mede, en naderen dat doelwit met meer voordeel; want daar zij van tegenswoordige voorWerpen handelen, kan de waarneemer vrij beter dan de nakoomende Schrijver den zamenhang der gebeurtenisfen vatten, derzelver betrekkingen ontwikkelen zig reden geeven van de oorzaaken , in een woord, het zaamgefteld werk van het geheel ftaatkundig werktuig ontleeden. Als men bij den ftaat van het land de omftandigheden van het beftuur, die denzelven verzeilen, voorftelt, wordt het verhaal van den reiziger eene aanwijzing van de werkoorzaaken van grootheid of van verval, een middel om het tegenswoordig punt van elk Rijk naar waarde te bepaalen. Onder dit oogpunt befchouwd is Turkye een zeer leerzaam land ; hetgeen ik 'er van gezegd heb toont genoeg hoe verderfelijk het misbruik van het gezag, dat de bijzondere perfoonen tot armoede brengt, voor de magt eenes Staats wordt , en hetgeen men daaruit voorzien kan zal welhaast bewijzen dat de ondergang eener natie vroeg of laat op den kop dergeenen, die dien veroorzaaken, t' huis koomt, en dat de onvoorzigtigheid of het misdrijf van hun, die regeeren, zijne-ftraf-krijgt doonhet ongeluk zelfvan degeene, die geregeerd worden. EINDE VAN HET TJVEEDE EN LAATSTE DEEL. BLAD-  Bladwijzer* DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. A. .^^ardbeevingen in Syrië, Deel I, bladz. 291. Abd-allah-el-satadji, gefchiedenis van dien Pacha, II, 242 en verv. zijn dood, 250. Aboujir, I, 28. Abrikoozen te Damaskus,- I, 306. Aco zie Acre. Acre (Landvoogdij van) zie Saide. Acre, ligging dier ftad, II, 212. fraaie moskee , ald. tozaroï markt, 213. openbaare fontein, ald. haven, ald. vestingwerken , ald. omtrek der ftad, 'ald. koophandel,, 214. de baai,aW. Adliè, naam van de volgers van Ali, II, 79. Adonis, oude naam van 'de rivier Tbrahim, II, 165. Aevtdb,een aanmerklijk dorp, II, 152- Akka, zie Acrd Akkar, hoogeberg, I, 28 ï. Aleppo ( Landvoogdij van ) haare uitgeftrektheïd, II, 131. hoedanigheid va» den grond, ald. voortbrengzelen , ald. en volg. pagt van't land, 132. inkomsten van den Pacha i 133. zijne krijgsmagt,- 134 en verv. zijne janisfaaren, ald. ruiters , 135. voetvolk, 136. vervallen ftaat van deeze landvoogdij , i83. Stad Aleppo, 139 en verv. Antiochie , 145 en verv. Alexandrette , 147. en verv. Aleppo, de ftad; haare ligging, II, 139. aangenaam^ heid, ald. haar kafteel, 140. flegte bezetting, ald. begraafplaatfen, 141.koophandel , ald. bevolking, 142. inwooners, 143. hoedanigheid der lugt , ali; land-k waal, ald. Alexandrette , Alexandrie ,~ aanzien van die ftad, 1, 3 Cg iri  46 *4- Afphaltisch meir; eigenfchappen van hetzelve, ï, 297 en volg. heeft geene onderaardfche gemeenfchap met de zee, 299. AffaJJins, oorfprong van dien naam en op welk volk toegepast, II, 5. Asfyriers wanneer in Syrië gekoomen zijn, I, 342. Autoura, dorpje daar de Jefuiten een huis hadden, nu door de Lazaristen bewoond, II, 166. Azkalanpuinhoopen, II, 31, I, 295. II. Haas gemeen in Syrië, 1,308. Habroun, zie Hebron. Hakem -b'amr-eli, ah, woedende wreedheid van dien Kalif, II, 34, zijn dood, 36. Halab of Aleppo, zie Aleppo. Hama ; befchrijving van die ftad, II, 278 en volg. r ij Z E R, Hasbeya, II, 217. Hebron; liggingvan dat dorp, II, 303- voortbrengzelen en middelen van beftaan der inwooneren', 304. zeepziederijen , 'glasbla* zerij, ald. 304. "volkrijkheid, 305. voeren vijand- - fchap tegens die van BetIhem, 305. Hedjine, eene fooït van ke- : mei, II, 327. Hêliopaiis , thands Matarea , I, 27. Heliofpolis , oude naam van Balbek, II, 218. Hen dte ; gevallen van deze gewaande Heilige onder de Maroniten, II, 22 en verv* Herten in Syric, I, 307. Heft, dorp der Bedouinen, daar eene oude vesting is, II, 3i5. Hierapolis, oude naam van een vermaard vlek , II , 153- Holen door 't water gevormd, I, 285. Homs; befchrijving van die ftad, II, 278. Hond; aanbidders van dat dier,  B L A D W IJ Z E R. 47S dier, fefte onder de Anfarié, II, 5- Honden in menigte te Kaire, I, 228. worden daar nooit dol, ald. Hongersnood in Egypte, I, 183. Hoozen ; hoe zij fomtijds kunnen gevormd worden, I, 327Huids uitflag, zie uitflag. , Hyenis in Syrië, I, 308- I. Imposten hoe geheven worden in Egypte, I, 212 en verv. welke fom zij beloopen, 214. Indigo groeit in 't wild aan de Jordaan, I, 305. Inenting niet onbekend in Egypte, maar zeldzaam in gebruik, I, 234. Infekt van de cochenille waar gevonden wordt, 1, 306. J- Jakhals in menigte in Syrië, I, 308. Jamnia, zie Tabnè. Janisfaaren welk krijgsvolk zij zijn, II, 134 en volg. Jericho; zie Rdha. Jerufalem; ligging dier ftad, II, 284, bevolking, 285. inkomften van den Motfallam der ftad , 286 «ra volg. middelen van beftaan der inwooneren, 287 en volg. Johannes de Maroniet .vestigrzig met zijne aanhangeren op den Libanon „ II, 10. Joodenlijm" aant de doode zee, I, 298. Jordaan vliet naar 't Zuiden, I, 281. hoe wijd, 296. befchrijving van die rivier II, 282. K. Kadi wie die amptenaar zij, II, 362. Kadi-el-askar wie die amptenaar zij, II, 362. Kadmoufiè, volk onder óeAnfariê , 1 , 352. zijn aanbidders van het vrouwlijk lid, II, 6, Kairo, koophandel in- die ftad, r  #76 B L A D W IJ Z E R, ftad, I, 197. hoe gedreven wordt, 205. handel der Franken aldaar 215 en verv. naam dier ftad, 223. ttggïng , ald. bebouwing', ald. ftraaten , 224. huizen , ald. huisraad, ald. bevolking, 225 en verv. ziekten in die ftad heerfchende, 229 en verv. Karnsfa, zie Wind (heete). Kan befchrijving van dieiier- bergplaatfen, II, 392. : Kan-Younès kafteel, 11,321. Katoen wordt in Syrië overal geteeld, I, 304, 205. Kasmié, de rivier , waar zij henen flroomt, I, 28-1. Kelbié, volk onder de Anfarié, I, 352. aanbidders van den hond, II, 5. Kemel een onontbeerlijk dier in de woeftijn , I, 371 en volg. eigenfchappen van dat dier met den aart van het land overeenkomftig, 372. zijne nuttigheid , 373. wordt in Syrië gevonden, »I, 307. wordt tot het vervoeren van koopgoederen gebruikt, II, 291. befchrijving van de foort Hedjine genaamd , 327, Kervan-Seraï, zie Kan. Keijen(Egyptifche,) I, 14. Kinderen te Kairo zien 'er niet wel uit, 1, 23$. Kinderpokken hoe in Egypte behandeld worden, I, 234. inenting, ald. fomtijds in Syrië zset vernielende, 348. Klés een aanmerklijk dorp, II, 152. Kleur der bewooneren van Syrië, I, 346. Kloofter van Mar - hanna, I, 303. befchrijving van 't zelve, II, 177. heeft eene .drukkerij, ald. boekerij, 183 en verv. ■ beftier van 't kloofter, 188. en verv. Kloofter van den Heiligen Zaligmaaker, II, 194. is. de hoofdplaats van alle de zendingen van het Heilige Land , 293. beftier dier zendingen, 293. voorvallen daar omtrent, 294 en verv. Kloofter van den berg Sinaï, II, 328. fterke bedevaarten daarhenen, ald. levenswijs in dat kloofter, 330. Kloog-  BLADWIJZERE 4.77 Kloofters in 't Druzen-land, II, 177. Koffij duur in Egypte , I, 210 en volg. zou wel in Syrië kunnen gekweekt worden, I, 307. Kolom van Pompeus,1,6. Konden; ftaat der konftenin Egypte, I, 195. zijn niet menigvuldig in Syrië en waarom , II , 401. hoe die geoefend worden, 405 en verv. Konijnen zeldzaam in Syrië, 1, 3°8"Koophandel; toeftand van denzelven in Egypte, I, l97. belastingen op denEelven , 210, 211. der Franken te Kairo , 215 en verv. toeftand van denzelven in Syrië, II, 389 en verv. door wien hij gedreven wordt , 397. in welke goederen, 398 en volg. Franfche komptoiren , 399. beloop van hunnen invoer, ald. aanmerkingen over dien handel, 400. Koortfen (kwaadaartige) in Egypte, I, 241. behande¬ ling, ald. en volg. in Syrië regeerende, 347 en volg. Koper in Egypte, I, 14. Koper-mijn bij Aleppo, l, 289- Kopten, befchrijving van dat volk, 1, 7 5. hun naams oorfprong, 76. hunne taal, 80. Koran; aanmerkingen over dat boek, II, 368 en velg. Koren (Turksch) overvloedig in Paleftina, I, 3°4Kourdes hebben geene vasts verblijfplaats in Syrië, I, 352. waar zig onthouden, 357. regeering, 358- g*tal , 359 , levenswijs , zeden , godsdienst, \ald. taal, 360. Kourket , ftigting en ondergang van dat kloofter, II, 24 en verv. Krijgskunde en krijgstucht der Mammelukken, I, 171 en verv. L. Landbouw; ftaat van denzelven in Syrië, II, 386. Landengte van Suez; onuitvoerlijkheid van derzelver  %n BLADWIJZER. rer doorgraaving, I, 20 r en verv. Land - winden; verklaaring derzelve, t. 327. Laedikea, zie Latakiê. JLaouend, zie Delibaches. Latakiê; ligging dier ftad, II, 162.haare haven, 163. handel, ald. weêrlooze ftaat, ald. bevolking, ald. Leeuwen worden in Syrië niet gevonden, I, 308. Leien met indrukzelen van planten, visfchen, fchulpen, zee-ajuinen, I, 289. Letterkunde in Syrië hoedanig, II, 414. Leventi, zie Delibaches. Libanon, I, 279. heeft het geheel jaar door fneeuw in de holten, 281. hoe hoog omtrent, 282. aanzien van dien berg, ald. en verv. Limoenen te Tdfa groeiende, I ,ï 305. te Tripoli, II , 160. Lood, dat in Syrië zou gevonden zijn, I, 289. Lots zoutpilaar, I, 298. Loudd; liegt aanzien van dat d-orp,II,3ir markt aldaar, overblijfzelen van eene St. Pieters kerk, ald. Lugt ; eigenfchappen en werking derzelve, I, 318 en verv. Lugt; hoedanigheden van dé lugt in Syrië, I, 308 en verv. Lugtftreek van Egypte, I; 64. van Syrië, I, 300. Lydda, oude naam van Loudd zie Loudd. , M. Maagpijn gemeen in Syrië] en waarom, I, 348. Maaten in Syrië, H, 594. Macedoniers in Syrië gekoomen, I, 343. Maïs groeit wel te Balbek ^ I, 304, in de landvoogdij van Saide, 168. Mambedj een vermaard vlek,' II, 153. Mammelukken wanneer in EgyPte gekoomen, I, 91. hunne gefchiedenis, 94 en verv. naams - oorfprong, 99. hun geflagt blijft niet voortteelen in Egypte, 103. toeftand van de Mamme».  B L A D W IJ Z E R. 479 melukten, 159 tn verv. hunne kledij, 162 enverv. uitrusting , 164 en verv. wapenen, 167 en verv. hunne opvoeding en oefeningen , 168 en verv. krijgskunde, 171 e» verv. krijgstucht, 173 en verv. zeden, 176 en verv. regeering, 178 en verv. Maouarné, zie Maroniten. Mar-Mdid een kloofter op eene rots als een kegel gebouwd, I, 284. Mardaïten of rebellen wie die zijn, II, 11. Mar - Elids - el - Rotan,- aan die plaats zijn onderaardfche beeken , I, 285. Mar - hama; aan die plaats zijn onderaardfche beeken, I, 285. Mar - hanna - el Chouair een kloofter, I, 303. befchrijving van't zelve, II, 177. heeft eene drukkerij, ald. boekerij , 183 en verv. beftier van 't kloofter, 18 8. Marmer in Egypte, I, 13. Maroniten, waar zij in Syrië woonen, I, 352. II, 8. hun oorfprong , 9 en verv. vervolgingen , die zij ondergaan hebben, 12. hunne verdere lotgevallen, 13. tegenswoordigè toeftand, 15. regeeringsvorm, 16. hoe zij leeven, 17. hunne Cheks, ald. zeden, ald. krijgsftaat, iS» volkrijkheid, 19. godsdienst, 19. priefters, 20. bisfehoppen , en derzelver magt, 21, 22. kloosters, 28. hun kweekelingshuis te Rome, 30. Maroun; berigt van diea man, II, 9. Martaouan ; zonderlinge gewoonte in dat dorp, II, 152- Matarea , oudstijds Heliopolis, I, 27. Matné, ftreek van 't landdeï Drazen, rijk in ijzer, IIf 176. Meiren van Syrië , l, 295 en verv. Melkiten,oï Koningsgezinden, wie die zijn, II, 10, n« Meloenen (pafteqwes) groeijen wel in Egypte, I, 54. Merkab, dorp in de landvoogdij van Tripolifll, 164. Mes-  %tó B L A D W Ij Z E RV Mesmié een dorp in Valefti- na, II, 315Mesfill, I, 22. Metelis, I, 22. Metfelwerk hoe in Syrië, II, Mineraalen welke ih Syriè te vinden zijn, I 280. ■Miri wat dezelve beloopt, I, 214. Mist, verklaaring van dezelve, I, 331, 337. Moerbezieënboom maakt den rijkdom der Druzen uit, 1, 305. worden in de Landvoogdij van Aleppo gekweekt , II, 131. de witte kweekt men in het land van den Libanon en Kefraouan, T56. bij Tripoli, 160. bij Bairout, 175. Mohammed - Bek; zijne daaden, I, 138 en verv. zijn dood, 145 en volg. Mohammad - ben - Ismael, bedrijf en dood van dien valfchen Propheet, II, 35 en volg. Motoualis, waar zij in Syrië woonen, I, 352. n, 78. welk volk dat zij, 79. hunne leer, 80. oorfprong, 81. gefchiedenis, 62. gei-' ringheid van getal, 84. Munten in Syrië, II, 394. Mufulmannen hun algemeen karakter in tegenftelling van dat der Griekfche Christenen, II, 455 en verv. N. Nablous; befchrijvingvan het land en de inwooners van en om dat vlek, II, 283. Nahr - el - leben melk-rivier,' zonderlingheid aldaar I, 284. Nahr-el-kelb vertoont holen, door het water gevormd, I, 285. Nafareth het dorp, II, 215, Nafireers door de kruisvaarders omgebragt, II, 4. Nasfaris, zie Anfarié. Nasra, zie Nafareth. Natron -meuren, l, 15. na„ tron, I, 67. Naucratis, I, 23. Nyl aanzien van het land langs dien vloed, I, 10. aart van het fiijk, dat hij voert, 16 , nut dat hij  B L A D W IJ Z E R. 4«* doet door zijne overftrooming, 17. eerbied, welken men hem bewijst, 16. hoedanigheid van zijn water, 18, 19. oude loop, 30. hoogte van die rivier oudstijds, 33 enverv. hedendaagsch, 39 en verv. • oorzaak van deszelfs over- ftrooming, 51. Mijl - meeter , verandering jn dezelve gemaakt, I, 37, 42 en volg. O. Ogouzians, de naam van de Turken oudstijds, I, 89. Okkals , geestlijkgezinden onder de Druzen, II, 56. Olijfboom groeit in Syrië, I, 305. wordtin de landvoogdij van Aleppo gekweekt, II, 131. in Latakiê, 156. Omar laat den nylmeeter veranderen, I, 37. Onces in Syrië, I, 308. Opfterlingen ; aanmerkingen en waarneemingen over derzelver volkskarakter , II, 426 en verv. Qost-pasfaat, zie Pasfaat. Ophir, waar dat lag, II. 274. Opvoeding; ftaat der opvoeding in Syrië, II, 416. Oranjen-appelen (fchoone) te Tripoli, 1, 306, II, 160. Orontes de rivier, 281. hoe wijd , 296. befchrijving van die rivier, II, 145. Ouali, wie die amptenaar bij de Turken zij, II, 359. Oude van den Berg, wien men door dien naam vsrftaa, II, 5. Oudheden die men in Egypte nog zoude kunnen ontdekken, I, 272. Oudoui, naam van den Jakhals in Syrië, f, 308. Overftrooming des Nyls, zie Nyl. P. Pachas hoe in hunne landvoogdijen regeeren , II , 353 en verv. .Pagters van de tollen in Egypte, I, 212 en verv. Paleflina, uitgeftrektheid van dat land , II, 307. hoedanigheid en vrugtbaarheid van deij, grond, ald, Hh i?  4?i BLADWIJZER. . is een onveilig land, 308, wordt in drie landgoederen verdeeld , zie Tdfa, Loudd en Gaza. Palmyre; ontdekking van de puinhoopen dier oude ftad, II, 260. verhaal van Wmd, 261 en verv. befchrijving en afbeelding van die groote en prachtige overblijfzelen, 264 en verv. tegenswoordige bewooners , 269. aanmerkingen over de oude gefchiedenis dier ftad , 270 en verv. en over haaren val, ald. Pasfaat ( Oost) oorzaak van dezelve, I, 324. Patrys (groote roode) gemeen in Syrië, I, 308. Peil-kolom, zie Nyl - meeter. Pelikaan wordt in Syrië gevonden, I, 309. Perfen in Syrië gekoomen, I. 343Perfikken te Damaskus, I, $06, ïest in Egypte, I, 183 en verv. 242 en verv. waarvan daan koomt, ald. en verv. verfchijnzelen dierziekte, 244 en verv. maatregelen 'er tegens, 246. Pimpernooten te Aleppo groeiende, I, 306. II, 132. Poncires (citroenen) te Tdfa groeiende, I, 305. Prikking- op de armen enz. te Jerufalem in zwang, II, 292. Pruimen te Damaskus, I, 306. . Ptolomats oude naam van Acre. zie Acre. Puist van Aleppo, II, 143. Putten van Salomon; befchrij • ving van dezelve,II, 200. Pyramiden; derzelver hoogte , 1, 26©. inwendige derzelve, 261.grondfteun, ald. bouwftoffe van dezelve , 262. beredeneering van de gevoelens van ver. fcheiden fchrijveren -omtrent derzelver bedoelfng; 263 en verv. zijn graflieden, 265. afleiding van den naam, 266. oudheid, 268. aanzien derzelve, 269. R. Rdha ; ligging dier ftad , II,  . B L A D W II, 301. zakhoun deeenigftc handel - waar van Rdha, 302. Ramlé; flegte ftaat van die ftad, II, 31ktijgsmagt van den Aga , 312. omtrek der ftad, ald. bevolking, ald. middelen van beftaan der inwooneren > 313- Raouazi , dansferesfên in Syrië, II, 4"- Ras- el hén, naam van de putten van Salomon, zie putten, enz. R&s-el-Kanzir; wild zwijns kaap, II, 147- Razzé, Arabifche naam van Gaza. zie Gaza. Regen niét menigvuldig in Syrië, I, §ÏT. zeldzaam in de ZWta , "I, 53- in Said , te Alexandrie , te Rofette, te ifotro, te M/ixié , te D/tVfl;e, waarom zoo zeldzaam in Egypte', en in de woeftijnen van Arabie en Afrika, I, 331Regeering der Turken in Syrië, II, 346. enverv* Regt hoe bij de Turken bediend wordt, II. 362 Ij Z E R. en verv. aanmerkingen daar over, 364 en verv. Reizigers zijn gewoon de dingen te vergrooten, I, 255 en verv. benodigdhe-1 den van eenen reiziger door Syrië, II, 39^- Rhofus, II, U7- Rivieren van Syrië, I, 295 en verv. Rogge wordt in Syrië overal geteeld, I, 3°4Rofette, Ij 28, 29, 4°Rots door een waterftroom doorboord^ I, 284° Rouad eiland , weleer eene • magtige ftad en esn gemee- nebest, II, 164. Rijst in Syrië met voordeel geteeld-, I, 304. Sa Saba Waar dat lag, II, 274, Safad, II, 217. SAhel, ftreek in 't land der Druzen rijk in moeibezieënboomen en wijngaarden, II, 176. Saide (Landvoogdij van) uitgeftrektheid derzelve, II, 167. en volg. voort- Hh 2. brenS'  4«4 B L A D W IJ Z E R» t brengzelen, 168. regten van den Pacha, ald. zijne inkomften, ald.. zijnekrijgsmagt, 171, zijnezeemagt, ald. de Stad Beryte , 172 en verv. Druzen-land, 175 en verv. kloofters, f77. de ftad Saide, 194 en verv. Sour, 196 en verv. Acre, 1\1 en verv. Balbek, 218 en verv. Saide; ligging en befchrijving dier ftad, n, I94. derzelver kasteel, ld. derée, 195, haven ald weêrlooze ftaat, ald. bezetting aia. waterleidingen ald. handel , en handelhuizen , 190". Saint - Ger ma in zijn deerlijk ongeval, I, 2iö, 217. Samarie oude raam van Nablous, zie Nablous. . ' Samarmar voge!, die de fpringhaanen eet en vernielt, I, 294. Samiel, zie Wind (heete) Scenites, Tenten-bewooners, zie Bedouins. Schouwfpelen der Oosterlingen, II, 459. Schurft van Aleppo, II, ^j, Semoum, zie Wind (heete) Serpentijnfteen in Egypte, I, 14. Sidon. zit Saide. Sinaï; klooster van den berg Sinaï, 328. befchrijving van den berg, en het klooster, 329, 33o. Sour. zie Tyr. Skandaroun, zie Alexandrette-. Smaragden - mijn weleer in Egypte, I, 14, Sneeuw in Syrië in de hooge lande vallende, I, 3I2. Sonniten , volgers van O- mar, 79> Springhaanen fomtijds i* groote menigte in Syrië , I. 292 en verv. wanneer zij zig vertoonen, en waar van daan, 294. middelen daar tegens gebruikt, 294, Stam; wat onder de Arabieren eenftamzij, I, 383. Standen in Syrië, II, 37 7. Stedelingen van Egypte j hunne gedaante, I, 73. Steen welke de bergen in Syrië vormt, I, 288, met indrukzelen, 289. Steengroeven in Egypte,! „13. Ster-  B li A D W Sterren (verfchietende); wat dezelve volgens des Schrijvers gevoelen zijn, I, 341Sterrekunde wordt niet geoefend in Syrië, II, 4T3Suez. Zie Landengte. Reê van die ftad, I, 208. Sultans; trotschheid derzelve, II, 348. Syrië, Naams - oorfprong van dat land, I, 27+ en verv. aanzien van hetzelve , 276 en verv. de bergen, 278 en verv. 288 -en verv. mineraalen, 289. branden de bergen, 293 en verv. aardbeevingen, 291. fpringhaanen aldaar , 292 en verv. hoedanigheid van den grond, 295. rivieren en rneiren , 295 en verv. lugtftreek, 299 êti verv. voortbrengzelen , soldieren, 307- hoedanigheden der lugt, 308 enverv. van het water , 310 en verv._ weder , 311. winden, 312 en verv. inwooseren, welke het opvolglijk gehad heeft, 342 en verv. onder welke beheerfching het opvolglijk ge- IJ Z E R. 4>l koomen is , 343 ew volgé tegenswoordige inwoonevs van dat land , 344. welke ziekten 'er heerfchen, 347 en volg. taal, 348. Turkmannen, 354 en verv. Keurdei, 375 era verv. Bedouins , 3452 ert verv. Anfarié , II, I en verv. Maroniten , 8 en verv. Druzen , 31 en verv. Motoualis ,78 en verv. verdeeling in Landvoogdijfchappen , 130 , diö van Aleppo ) 131 en verv. die van Tripoli, 156 en verv. die van Saide of Acre, 167 en verv. die van Damaskus; 234 en verv. Palestina, 307 en verv. Algemeene befchouwing van Syrië , 335 en verv. inkomften , die de Sultan uit dat land trekt, 337, wat het geheel land opbrengt i 3J8- geheele krijgsmagt in Syrië , 339. bevolking van Syn'e, 341 en verv. aanmerkingen over de oude bevolking , 343 en verv. Regeering derTurken in Syrië , 346 e« Hh 3 ySTy'  %U BLADWIJZER. verv. aanmerkingen over den godsdienst in Syrië, 371 enverv. ftanden, 377 en verv. ftaat van de boe¬ ren en van den Landbouw, 380 er. verv. van de handwerken en koophandel , 337 en verv. dekonften en weetenfchappen , 402 en verv. zeden en karakter der inwooneren , 425 en verv. aanmerkingen over dezelve 420 en verv. T. Taal der Kopten, I, go. Taal (Arabifche) wordt in Syrië gefprooken, I, 348. Syriefche niet, ald. en volg. noch Griekfche , 349, noch Turkfche, 349 Taalkunde wat die weeten- fchap in Syrië zij, II, 414- Tabak op de heuvelen van Latakiê groeiende, I, 305, 156. op de kusten van de landvoogdij van Aleppo , II, 132. op de bergen bij Sour, 168. Tabarié, 11, 317. Tabarié (meir van) visch- rijk, I, 297. Tabor befchrijving van dien berg, II, 216. Tadmuur. zie Palmyre. Tarabolos. zie Tripoli. Tartoufa , dorp in de landvoogdij van Tripoli, II, 164. Tarw wordt in Syrië overal geteeid, I, 304. Tefdh, ftreek in 't land der Druzen, vrugtbaar in appelen, II, 177. Tempel te Balbek: deszelfs befchrijving en afbeelding, II , !2o en verv. wien de ftigting van denzei ven wordt toegefchreven, 230. Tempel van de zon te Pal. myre, II , 267. overblijfzelen van denzelven, 263. Thermometer ,• hoogte van denzelven in Syrië, I, 300. Tih, befchrijving van die woestijn, II, 325. Tollen hoe ingezameld worden in Egypte, I, 212 en verv. hoe veel opbrengen, 214. Toonkonst in welken ftaat d.e in Syrië zij, II, 408.  fi L A D W IJ Z. E R. 48| TSr, befchrijving dier plaats, II, 326 en volg. Tortelduiven in menigte te Kairo, I, 228. Tripoli (Landvoogdij van) haare uitgeftrektheid, II, 15C. hoedanigheid van den grond, ald. bevolking, ald. en volg. magt en regten van den Pacha, 157ftad Tripoli, 158 en verv. Latakiê , 162 en verv. Djebail, 164. Tripoli de ftad, haare ligging, 159, rêe, ald. omtrek van de ftad, 160. is ongezond , 160. haar koophandel, 161. weêrfpannigheid der inwooneren, 162. comptoiren aldaar, ald. Tfour, zie Tyr. Turken in Egypte, I. 86 en verv. Turken hoedanig in Syrië regeeren, II, 346 en verv. Turkmannen hoe in Egypte gekoomen zijn , I, 88 en verv. hebben geene vaste verblijfplaats in Syrië, I, 352. hunne taal, 354. levenswijs ald. bezittingen, 355. buishouding, ald. hun getal, 356. zijn befneden, ald. zeden , ali. Turkfche taal alleen onder de krijgslieden en regeeringslieden en Turkmanfche horde in Syrië in gebruik, I, 349- Tygers (Qnces) in Syrië i I, 308. Tyr, ligging dier plaats, II, 197. oude haven, ali. reede, 198. bevolking van het dorp Sour of Tyr. neering van de Inwooners , ald. armelijke ftaat , 199. oude kerk, ald. ' waterleiding, 200. aanmerkingen over den ftaat der oude ftad , 203 en verv. tegenswoordig verval, 212. U. Uitflag van de huid in Egypti jaarlijks heerfchende , I , 237. oorzaaken, 238. V. Veelwijverij; gevolgen derHh 4 zelvff  488 B L A D W IJ Z E R, Zelve bij de Oosterlingen, II, 452 en verv. Venusziekte zeer gemeen te Kairo, I, 236. moeielijk te geneezen , 237. maar niet zeer werkzaam, ald. Vos zeldzaam in Syrië, I, 308. Vrouwen van Damaskus , Tripoli en Palefiina, I, 346. Vrouwen ; omgang met de vrouwen bij de Oosterlingen verboden, invloed daarvan op hun karakter en zeden, II, 448 enverv. verachting van dia Sexe bij hen ald. hebben noch eigendom, noch vrijheid, 449, zijn egter losbandig, 452, Vrouwlijkheid ; aanbidders derzelve , Secte onder de Anjarié, II, f5. Vuur ; aanbidders van het vuur, Secte onder de Anjarié, II, 5. Vijgboomen worden geteeld in de vlakte van Haurdn , II, 134. Vijgen (fchoone) te Berout, l, 3o5. worden in de Landvoogdij van Aleppè gewonnen, II, 131. w. Wapenen; befchrijving van' die der Mammelukken , I, 167 en verv. Water ; hoedanigheid van hetzelve in Syrië, I, 3(0, Waterbreuk in Kairo zeer gemeen, I, 238 en verv. oorzaaken, 239. Watermeloenen t» Taf* groeiende, I, 305. Waterraderen te Hama, II, 278. Warmte of die zoo eert invloed op de zeden en het volkskarakter hebbe als M o n t e s q u 1 e u beweerd heeft, li, 429 en verv. Weder in Syrië, I, 3x1. Weetenfchappen bijna geheel onbekend in Syrië , II, 412, reden daarvan, 417. Werkzaamheid; oorzaak van dezelve bij den mensen , II, 435 en verv. Wild in Syrië, I, 308. Wind  B L A D W Wind (heete) of Kamftn ; befchrijving van dat verfchijnzel, I, 59- deszelfs uitwerkingen, 60 en verv. en oorzaaken, 61 en volg. Winden die jaarlijks waaien; hunne uitwerkingen , I, 53 » 56. uitwerking der winden in Egypte, ald. en verv. oorzaaken van zeekere winden verklaard, 322 en verv. die welke in Syrië waaien , 312 en verv. derzelver uitwerkingen ald. Woestijnbewooners. zie Bedouins. Woestijnen , wat die eigenlijk zijn, I, 366 en verv. Wolf zeldzaam in Syrië , I, 308. Wouwen in menigte te Kairo, I, 228. Wijn overvloedig geteeld in 't land der Druzen , II, 168. Wijn den Oosterlingen verboden ; invloed van dat verbod op hun karakter, II, 44-7- Wijnen ; hoedanigheid der wijnen , die de munnik- 1J Z E !L' 48J ken van Mar-hama winnen, II, 191. Wijngaarden in Syrië , I, 305. in de Landvoogdij van Aleppo, II, 131* in het land van den Libanon en Kesraouan, 156' y. Tabnè, dorp daar een beek is, II, 311. Tafa belegerd, I, 140 en geplonderd, 144 en volg, vergaderplaats der Jerufalemfche bedevaartgangeren , II, 290. door wien in pagt gehouden , 309. inkomften van den Aga , ald. zijne ge- 1 ringe krijgsmagt, ald. befchrijving der ftad , ald. haare haven , 310. de omtrek der ftad , ald. Tamin land aan de regter- hand, I, 276. Tbrahim, rivier, die eene brug heeft, II, 165. Teralolos, een dorp aan den Euphraat, II, 153. Yzer  43» S L A D W IJ Z E li.. Yzer .de eenigfte : mijnftof in de bergen van Syrië , , 1, 289. hoe in den Libivon uit de mijnen gehaald wordt, II, 407. Z. Zakhoun befchrijving van dien heester, II, 302. ïang ; boe verre die konst bij de Syriers gevorderd ïijq II, 408. Zahlé, dt>rp in de valei van - Eekact, II, 176. Zeden der bewooneren van Syrië ftrijdig met de onze , II, 426. hoedanig die zijn , 425 en verv. aanmerkingen over dezelve, 429 en verv. Zee (Roode) of die hooger zij dan de Middellandfche , 1, 202 , hoe dezelve met de Middellandfche gemeenfchap zou kunnen gegeeven worden, I, ftdg. Zeepziederijen te Hebron , II, 304. te Gaza, 318. Zendingen naar 't heilige land, zie Klooster vsA den II. Zaligmaaker. Ziekten in Egypte heerfchende , I , 229 en verv. Blindheid ald. Kin- • derpokken , 233. Venusziekte, 236, Uitflag van de huid, 237, Waterbreuk , 238 , Kwaadaartige koortfen , 241. Pest, 242. ziekten in Syrië heerfchende , 347' en volg. Ziel (onfterflijkheid der) wordt door fommige der Anfarié verworpen , II, 7- Zielsverhuizing wordt bi] fommige der Anfarié geloofd, II, 7. Zinkingen op de oogen in Egypte gemeen, zie Blindheid. Zilver dat in Syrië zou gevonden zijn, I, 289. Zonne -ftad; naam van Balbek, II, 218. Zout-mijnen aan de doodezee, I, 298. Zout-pilaar, waarin Lots huisvrouw veranderd is, vinden de bijgeloovige bc-  BLADWIJZER. m bedevaartgangers nog, I, Zwijnen (wilde) m Syrië . 298. I' 3°7- Suikerriet in Syrië geplant, Zwavel aan de doode-zee, I, 305. 1' 298« VERBETERING IN HET EERSTE DEEL. Bladz, 184. noot (a) ftaat Neeropolis de zwarte ftad (in hef fransch vilie noire) lees: dooden-Jlad.