BE KNOPTE O f B E S C H B. ÏJ V I N 6 E n AFBEELDINGEN der VOORTBRENGSELEN VAN DE DRIE RIJKEN DER NATUUR; behelzende: DE DIEREN, PLANTEN EN DELFSTQFFEN. als: DT? VTKRVOETIGE DIEREN,VOGELEN, VISSCHEN, GEKORVENE» KRUIPENDE EN HALFSLAGTIGE dieren, PLaNTDIEREN EN DIERPLANTEN, BOOMEN, PLANTEN, Achten, kruiden, specerijen, gewasscben, BLOEMEN, CORAALEN, MINERAALEN, ERTZEN, STEENEN, ENZ. ENZ. ALLES volgends de oude en laatere natuurbeschrijvers , en voorn aamentlijk na den leidraad der heeren LINN4EUS, MUFFON D'sfUBENTON, VOSMEER en andere be¬ roemde natuur-onderzoekeren samengesteld. ifte tot 18de aflevering. Te AMSTELDA M, bij A. B. S A A K E S. MDCCXCIV.   Er is geen vermaaklijker, en den mensch nuttiger ftudie, dan die der Natuur; dat voor alle redenlijke wezens geopend boek, waarin de Schepper zijne grootheid zo verftaanbaar, als met eigen hand, gelchreeven heeft; geen wonder dan ook, dat, van ouds, de Natuurkennis de geliefdfte tak van beoefening der verftandiglle mannen uitgemaakt heeft; immers zij was, om van veele anderen te zwijgen, de bevoorrechte weetenfchap van den oosterfchen Wijsgeer salomon, en wie zal, naa de aandagtige leezing van het boek jobs, kunnen ontkennen, dat reeds lang voor hem de Natuurkunde in eenen hoogen graad geliefd en beoefend geweest zij. Het, om deszelfs behartigen en befchaaven der Weetenfchappen, zo met recht beroemde Griekenland, gronde wel voornaamhjk zijne wiisgeerige lesfen, op de kennis der Natuur, en inzonderheid muntte een dem ocritus en aristoteles, in dat gedeelte derzelve uit, 't welke ons de drie rijken der Natuur meer van nabij doet kennen ; Rome volgde hier in, gelijk in alles wat de befchaaving der reden en de uitbreiding des verftands betrof, deze heure mededmgfter naar de heerfchappij der waereld, heur plinius, lucretius, iELIANUS, celsus, columella eil anderen, bouwden op de' gronciflagen der Grieken, en breiden Hegts het door hen eevondene, met nadere ontdekkingen uit. Van daar verhuisden de Weetenichappen voor eene poos bij de Arabieren, een avicenna, averroes en anderen, die de werken van auistoteles in hunne taal vertolkten, en daardoor ook tot het onderzoek zijner Dierenleer aangefpoord werden, breiden dezelve meer en meer uit, en zoude ik voords alle die voornaame mannen noemen, die federt de weder herleeving der Weetenichappen in Europa, voornaamlijk hun werk van de Natuurlijke Historie gemaakt hebben, ik zoude indedaad in de menigte verwarren. Sinds dat gesne rus, aedrovan du s, JONSTON, MERIAN, NOZEMAN, RU ij sc h, PENNA NT, k R A M E R , r a ij , KÖZEL, RONDELET, BELLONlUS; WILLOUGB1J, swammerdam , reAUMUR, J5 ONNET, LINN^kus, DE I5UFFON, P4LLAS, VOSMAER, SE PP, li jonnet, houttuin en zo veel andere groote Natuuronderzoekers, in verfchillende tijden en in verfchillende vakken dezer uitgebreide Weetenfchap, uitgemunt hebben. — Ons oogmerk in het uitgeeven van dit Werk, is ook niet om de vóórtbrengleien dier groote mannen met iets nieuws te vermeerderen, verre is zulk een vermetele dwaasheid van onze bedoeling verwijfd ! — ö Neen! wij trachten, alleen door een beknopt uittrekfel uit derzelver uitgebreide , en meest alle in voor het meerderdeel onzer Landgenooten onbekende taaien, gefchreevene Werken, deze zo algemeene, en den mensch zo waardige, Weetenfchap , onder die Clasfe van raenfehen, welke zig juist niet regtftreeks op geleerde oefeningen toelegt, algemeen te maaken. — De jeugd kan, na onze meening, door zulke beknopte en tevens vermaaklijke uittrekfels, tot den fmaak voor het leerzaame en 1'choone dat in de werken der Schepping ligt, en tot eerbied voor den grooten Schepper van alles, allerbest aangefpoord worden. — De bejaarde kan, zonder veel letteiblokkens, zonder alle de taaien aanteleeren, waarin de Natuurlijke Historie befchreeven, zonder alie de uitgebreide werken te doorleezen, waarin derzelver geheelcn omvang naauwkeurig behandeld is, uit dit beknopt lamenftel genoegzaam kennis verkrijgen* van eene Weetenfchap , wier volftrekte onkunde den befchaafden mensch , tot on-  < 4 > f er ftrekt. — Om derhalven al wat vervee- len konde, al wat te zeer naar een ichoolfche behandeling zweemde, te vermijden , en daardoor dit Werk van algemeener nut en bevalligheid voor de Nederlandfche Jeugd, (wij verdaan hier de aankomende jeugd) en de leesgierige bejaarden, te maaken, heeft men uit de drie rijken deiNatuur, geduurig tegelijk eenige voorwerpen, bij losfe uitgaaven,het licht doen zien. fhands zijn die tot dc achttiende Afleevering gevorderd; doch het fterfgeval van den ijverigen onderncemerheeft dit Werk aan een' anderen eigenaar doen overgaan, die met denzelfden moed aangefpoord, het zelve zal tragten te vervolgen; met een volledig Register en Tijtels voor elke clasfe voorzien , welligt meer en meer, immers in ftijl en fpelling verbeteren en tot den hem mooglijken trap van volmaaktheid, zal tragten te brengen - Ten dien einde zullen de Plaaten, zo naauwkeurig mogelijk, in het vervolg bewerkt worden, en de uittrekfelen uit de Werken van bovenopgenoemde Natuur-onderzoekeren, zo belangrijk als beknopt en vermaakelijk zijn; ten einde hetzelve het beoogde dubbele nut te doen bereiken; en om daaraan te meer te voldoen, zal men met de volgende Afleeveringen op den voorgaanden voet voortgaan, doende dezelven ten gebruike der jeugd, in kleine en onkostbaare afgiften van vier Plaaten tevens met derzelver Verklaaring, voortduurai. Daar inmiddels de Verzamelaars van die, allengs meer en meer belangrijke Werk, het zelve, met veel vrucht, bij den zo nuttigen en in aller handen zijnde catechismus der natuur, van den Weleerw. martin et, kunnen bezigen; teneinde ook 's mans befchrij vingen met deze naauwkeurige Afbeeldingen te vergelijken en zig daardoor een zo nuttige als aangenaame uitfpanning te bezorgen. Ten welken einde 'er ook eenige exemplaaren keurig met de natuurlijke couleuren der voorwerpen ver-, licht, bij den Uitgeever voorhanden zijn. Nog kan de jeugd van de bijzondere afgiften dezes Werks een zeer nuttigen vermaakelijk gebruik maaken, door de figuuren zelve te couleuren, uitteknippen en dezelve elk afzonderlijk, met heure befchrijving 'er onder, op bordpapier te plakken; waar door elk Dier, Plant of Mineraal, foort bij foort gerangfchikt kan worden, en men dus een niet onaartig kabinetjen van Naturalia in prenten met derzelver befchrijving 'er nevens, kan verzamelen; ten dien einde heeft men de Letterdruk, dienende, ter verklaaring der figuuren, flegts aan eene zijde bedrukt, ten einde de tegenzijde onder de uitgeknipte figuuren te kunnen plakken. Zulk eene oefening levert eenaangenaam tijdverdrijf op.Niets toch is 'er voor den mensch kostbaarer dan de tijd, hoe noodzaakelijk is het dan niet, de dierbaare uuren der jonge lieden, zelfs in derzelver fpelen en uitfpanning tot hun leerzaam nut te doen gedijen. De ziel moet zich altijd bezig houden, altijd op iets aandagtig zijn; wijsfelijk rigte men danfteeds, zelfs _ in de uitfpanningsoefeningen, de opmerking op zaaken die de kundigheeden vermeerderen en den fmaak voor het grondige en fchoone, van jongs op, vormen kunnen. ' — Ziet daar , geachte Leezers! wat ons voorkwam dat noodig ware u, vóór uwe intrede in deze Schouwplaats van Natuurwonderen, te doen opmerken. Geniet nu derzelver uitgebreid en afwisfelend gezicht en fmaakt het zoet gevoel der verrukking welke de verbaazende wonderen der Schepping aan den redenlijken Befchouwer verIchaffen. — IN-  INLEIDING. In eene zo uitgebreide weetenfchap als die, welke alle de leevende en groeijende Schepfelen onder derzelver bevang heeft, en die de Natuur van elk derzelve op het naauwkeuriglte tragt te onderzoeken, kan niets nuttiger zijn dan eene geregelde orde; immers door eerst het geheel te overzen en vervolgends het zelve in deelen te fplitfen, en deze weder in onderdeden te verdeelen, verfcliaft men zig een middel om elk deel afzonderlijk, tot in zijn geringde kleinigheeden , na te gaan, en tevens het groot geheel niet uit het oog te verliezen ; maar door de naauwkeurige kennisneeïning van al deszelfs deelen zo veel te grondiger te leeren kennen. Deze orde en fchifting is ondertiislchen zo zeer geen werk der Natuur; die gaat eigentlijk in heure voortbrengl'elen niet na zulke bekrompene wetten te werk; van daar ook de veeie fpeelingen, de veele uitzonderingen welke niet onder de regelen der orde betrokken kunnen worden; geen wondert de menfehelijke ziel vormt die regelen; zij komen voort uit de bepaaldheid van heure bevatting, welke niet gefchikt is om veele dingen tevens niet opmerking te begrijpen en zig daar door genoodzaakt ziet om elk groot ge. heel in bijzondere kleinere deelen te fchiften, ten einde 'er zig een goed begrip van te vormen ; even als de kottzichtigen welken geen groot tafreel op een' afftand geheel kunnende overzien,het zelve bij gedeelten van na bij, echter naauwkeurig, waarneemen en dan vervolgends die deelen in hun verbeelding bijeenvoegen, als wanneer het geheele tafreel zig door fatnen- zetting in hunne ziel prent. ;— Eindeloos zouden ondertusfehen deze fclüftingen zijn; ingevalle men die te verre uitftrékkèn, die te zeer in kleinigheeden wilde doen uitloopen ; want in de daad waar de mensch met fchiften ophoudt, daar begint, zelfs in het kleinfte wezentjen, weder eene geheele nieuwe waereld van 1'ameuzettingen in de Natuur; waar toe nog oneindig meer veideelingcn vereischt zouden worden, dan allen die hij eerst over alle de hem bekende Wezens, te ïamen, gemaakt liadde. Oneindig is de Schepping in het groote ; oneindig in het kleine. Onbegrenst aan alle zijden van daar de onbedenkelijk groote Wac- reldbollen ons fterkst gewapend gezicht ontvlieden , tot daar het teder menfchelijk oog veel te grot en bot is om het Scheppings- rijk gewaar te woiden, 't welk zig in de enïte van een zandkorn onthoudt. Wanneer wij dus van Orde en Schifting in de Natuur fprceIten, bedoelen wij flegts die grove, altijd 2eer gebrek» keiijke en onvolkomen verdeeling welke het naauw beperkt menfchelijk vexftand van de nan het zelve voorkomende en onder deszelis bereik vallende, leevende en groeijende Schepfelen maakt; van daar tiotmea de geleerden al het gene zij daarover waargenomen en hier en eldeis ontleend hebben, Historie en wel Natuurlijk! Historie, welk woörd, in deszelfs otrfprong, enkel een kennis, eene kundigheid beduidt, en daarom ook meer bijzonderlijk op de kennis der gebeurtenisfen en daaden der menfehen toegepast wordt, welke wij meer algemeen den naam van Historie hooien geeven; fchoon deze naam ook even zeer op allerleie kundigheeden lluite; Men kan derhalven zo wel eene Historie van den Vijgenboom, van den Elephant, van het Ijzerertz.,als \at\Alexander of Cafar vervaardigen ; in dien zin naamlijk als waarin hier het woord Natuurlijke Historie voorkomt; te weetcn, als bedoelende eene verzameling van kundigbeeden welke men zig, omtrent de genoemde zaaken, vormt. De natuurlijke historie dan als eene weetenfchap aangemeikt wordende, heeft derzelver regelen, of omlerfcbeidingen en verdeelingen, door middel van welken zij gemakkelijkst Onderweezen, en in 't geheugen geprent wordt;volgends den waaren regel: qui bene dis. tinguit, bene dtcet. Edoch de beste en uitvoerigfte fchiC tingen zijn wij meestal aan de laatere Schrijvers over deze weetenfchap_ verpligt. De ouden waren niet gewoon naauwkeurige verdeelingen te maaken ; immers noch aristoteles, noch zijne opvolgers, hebben de Natuur zo naauwkeurig gefchift als de groote linNjEUs de Dieren en Planten en walierius de Mineratien. — Volgends deze Beroemde mannen,laat zich het geheele grondgebied der leevende en groeijende Natuur in vier rijken verdeelen; te weeten: Het RIJK DER DIERE N.het R IJK DER PLANT li N, liet RIJK DER MINERAALENenherP.il K DER M1NERAALVOCTE N. Welk laaide egter door hunne voorgangers niet afzonderlijk geteld maar onder dat der Mineraalen begrecpen geweest is. Het Ifte R IJ K vervat die Wezens welke met zintuigen voorzien zijn, en door middel van een vogt, dooraders en buizen, gevoed worden, en zig zelven kunnen verplaatfen, welke befebreeven worden in de DIERKUNDE (Zoölogia') dus genoemd van het griekfche woord zoon 't welk een dier en logos dat kennis, betekent. Dit vak der Natuurlijke Historie, dat wel bepaaldelijk heur eigen vak genoemd kan worden, vervat ; A. ~) De viervoetige Dieren. B. ) De Vogelen. C. ) De Halfflsgtige of Dubbeüeevende Dieren. 3 D.) De  < 6 > D.) De Visfchen. EO De Wormen. F.) De gekorvene Dieren. De VIERVOETIGE onderfcheiden zig door twee holligheeden en twee ooren aan liet hart, warm rood bloed, en het baaren van leevende jongen, waarvan zij ook (Vmparcs) Leyenbetarende geheeten worden. De VOGELEN hebben mede dezelfde eigenfcliappen van het hart en bloed doe hzijn Eijetbaarende (Oyipares.) De HALFSLAGTIGE, of Dubbslleevende (Amfhibite, om dat ze zig op 't water en op 't land kunnen onthouden) hebben flegts een holligheid en een oor aan het hart, koud rood bloed en onbepaalde longen. De VISSCHEN hebben dezelfde eigenfebappen van bloed en hart doch de long naar buiten uitgezet. De WORMEN hebben een holligheid zonder oor aan 't hart, en in de plaats van bloed eene koude waterachtige vogtigheid en den kop met fprieten of voelhoornen voorzien. De GEKORVENE DIEREN hebben mede eene holligheid zonder oor aan het hart, fprieten aan den kop en kerven over de huid. De weetenfchap nu waaruit de kennis der Viervoetige Dieren geput wordt, draagt den naam van Tetrapgdologia van het griekfche woord Tetrapous dat Viervoetig betekent. De clasfen of rangen der Vier-oetigen werden eertijds na de klooveu der voeten en na de vingeren der klaauwen,thands na derzelver tanden gerangfehikt. Zij zijn I. van de orde der PRIMATES, of Antbropomorphilie, Menschgelijkende, met vier voortanden aan de bovenkaak die evenwijdig van elkander ftaan ; onder deze orde behooren de Mensch, de Aap,het Spookdier, (onder welken gedagtnaam de Ceilonjche Traaglooper, Eekhoornaap en yliegende Kat behooren) en de Vlederm-.tis. Deze claslèn nu worden weder in verfcheide geflagten, foorten en verfclieidenheeden verdeeld, welken men in uitgebreider natuurkundige werken naaflaan kan. II. Van de orde der BRUTA, deze hebben geer.e voortanden, en daar ouder behooren de FJephant, Zeekoe, Luijaart, Miereneeter en het Schubdier (gefclielpte HaagdiscK) ook genoemd de Chineefche Duivel. III. Van de orde der F E R/E of wilde Dieren. Deze hebben wederzijds voortanden , zes in de bovenkaak ; zijnde verdeeld in VI geflagten als de Rob, de Hond, de Kat, de Fret, de Wezel en de Beer , (onder het Katfoort behoort ook de Leeuw, de Tijger, het Luipaard, enz.) IV. Die van de orde der BESTl/E,of tamme bees¬ ten hebben wederzijds voortanden , de hondstanden meer dan enkel en zijn verdeeld in zes geflagten als: Het Zwijn, de Armadil, de Egel of het Stekelvarken, de Mol, de Slaaprot en de Philtindcr. V. Van de orde der GLIRES met flegts twee voortanden als de Eekhoorn , enz. VI. Van de orde derPECORA, met ondertanden alleen, als het Kameel, enz. VII. Van de orde der BELLU A met veel voortnrrden; a!s bet Paard, de Koe, hot Schaap , welke meestal, even als het Kameel, herkaativvcnde (Rraiibiaiitesj zijn. VIII. Van de orde der CE TA, welke, in plaats van pooten , met Vinnen voorzien zijn, gelijk de Motwdtn of Eentand, enz. Onder deze fonrten laaten zig verre de meeste Dierendie nog bekend zijn rangfehifcken ; en onder een Systema Zoülogia of Dierkundig Stelfel, volgends de" Leidraad van l 1 n n/e ü s plaatfen, en hunne foorten fhiksgevvijzc overzien : om op dien voet een algemeen overzicht over het geheele Rijk der Viervoetige Dieren te verkrijge u. De Vogelkunde, Ornithologia,.grondt zig op de geiïasten der VOGELEN, welke in zeven orden verdeeld worden. 1. ) De orde der Havikken; waar onder behooren de Arend, de Paptgaai, de Vil, de Valk, enz. 2. ) De orde der Spechten; de Paradijsvogel, de Erter, de Raaf, de Koekoek, de Specht, de Hoppe, enz. 3. ) De orde der Langbekhen; de Kraanvogel, de Oijeyaar, de Reiger, enz. 4. ) De orde der Ganzen; de Dompöor, de Pelicaan, de Zwaan, de Eend, de Duiker, enz. 5. ) De orde der Scheipgebeklen; de Houifnip, de Ratsvogel, de Kievit, enz. 6. ) De orde der Hoenders; de Struisvogel, de Cafuaïis, de Trapgans, de Paauw, de Hen, de Palr^s, de Faifant. 7. ) De orde der Musfchen; de Duif, dc Liister, de Spreeuw, de Leeuwfik, de Kwilftaart, de Nachtegaal, de Zwaluw, de Vink. De HALFSLAGTIGE zijn de kruipende D eren (Serpentes) als: de Kikvorsch, de Hagedis, Crocodii, Slang , enz. De VISSCHEN worden in vijf rangen gedeeld, en de Vischkunde, Ichtyologie, grondt zig op de naavolgende orden : i.) De orde der PLATSTAARïEN (_P!itgiur'f) de  < 7 > de Zeekoe, de Clicetodon, QClipviscli) de Zee-Eenhoorn, de tValvisch, de Dolphijn. 2. ) De orde der KR AAK 13 EENIGE GE VI ND EN; de flocft , de ffizflj)', de Srear, enz. 3. ) De orde der KRAAKBEENIGE GEHOORWEGEN; de Zeekikvorsch , de Rondbogen {CuclopteroV) als zijn de Heilbot, Bot, Schol, enz. de Tarbot, de Ostracion of SchelpyUch, de Zeebok, enz. 4. ) De orde der GEPUNTE VINNEN; de G«- terostetis of Zeebuik, de Zeehaan, de Zeefcorpiocn of Coïtus, de Zeeheilbot, de Baars, de Traclnnus, de 2^braasfem, het Zeevarken, de Harder, de Macreel, de Zwasrdvisch, de Zaagvisch, de Crundel. 5. )Deorde der Z A C H T VI N NI G E N ;de Murena, de Lamprei], de Zee-Leeuwrik, de Schar, de /fa/, de Voorzwemmer van den Walyisch, de Remora, de Snoek, de Zahn, de Spiering, de Houting, de Haring, de Xizrpsr, de Grundel, het Naaldvisjen , de Forel, enz. ■ De WORMEN zijn in drie orden verdeeld, waarop de Wormkunde, Htlmintologia, gevestigd is. I.) De orde der K R UIPE ND E; als de Draadwitrm, Lintwurm, Buikwurm , Bloedzuiger , de SW met en zonder Huisjen. a.) De orde der SGHELPWURMEN; de Schelpflik, de Zeeman (Nautilus"), de Schelp, het Zeeoor , het Schoteltjen, de Zeeland, de Zeefchelp, de Ztf<2- j.) De orde der P,L A NT WURME N;de7"A«/w, de Zee-Egel, de Zeevos of Zeeftar,de Kwal, deZeikat, enz. Eindelijk de GEKORVENE DIEREN laten zig in vier orden verdeelen; en daar in beltaat dclnfectekunde (Jnfectologia.") i.) De orde der genen wier yleuge's met een fchelp gedekt zijn ; als zijn de Meikevers , Torren, Oorwurm , IVaterluis, de gehoornde Kever, het vliegend Hert, de Krekel, de Cochenille, de Boomluis, de Spaanfche Vlieg, de Glimwurm , het Zeepaardjen. 2 ) Van de orde DER ONGEDEKTE VLEUGELEN; het ff^-B of Uiltjen,. de Demoifelle, het Z/a/ï, de Watervlieg, QHemerobius) de Scorpiöcnvlieg, de Uonigbei, de IVesp, de gemeene Vlieg. 30 Van de orde der HALFGE1JEKTE VLEUGELS; de Kriek, de A/ftr, de Glimwurm, de Platluis, de Water- en Landfcorpiöen. 4.) Van de orde der VLEUGELI. OOZE; de.i«/V, de ^7oo, de IVaterluis, de A/ï/7, de Spinnekop, de Kreeft, de Pisfebed, de Duizendbeenen', enz. Eindelijk is 'er nog eene foort van Fabelachtige Eieren wier beftaan meest al verdicht is, gelijk zijn de Griffoen, de Draak, de Chimera, de Sp/tinx, de Phoenix, de Land-Einhoorn en diergelijke. Het 11de Natuurrijk is dat der PLANTEN. In dit uitgebreide veld, de Tuin en het-iïeraad des Aardbodems, heeft men eene geheele andere verdeeling noodig en daar elke plant of boom voornaamelijk uit de ü/o£?» en de Vrucht beflaat, blijkt het terftond dat men op beide deze beftanddeelen dcrzelve, voornaamlijk acht dient te geeven; zij bezitten te fanien zeven voornaamc deelen waarop de natuuronderzoeker voornamelijk het oog vestigt, hier van heeft: D* BLOEM vier, te weeten de Kelk,(Calix') de Bloemkrans , (Corolla) bet Stijl/jen, (Stamiua) en het Stampertje n . {Pislillum.~) De VRUCHT drie, het Zaadlutisjen, (JPericarpium), bet Zaad, (Semen) en de Ontvangplaals, QReeeptaculum.) Het wezenlijke der ftammetjens beltaat in de dnthera of het Helmtjen en in de' Stigmata, of boveneinden der ftamperijens, in welke deelen de voortplanting der vruchten beltaat. De Anthera, of het Helmtjen, is liet mannelijk deel en de Stigmata het vrouwelijke deel der bloemen, het welk door een foort van Stuifmeel, welke het Helmtjen bevat en Pollenin 't Latijn genoemd is, bevrucht wordt,van daar verdeelt men de bloemen in twee gellagten, noemende Mannelijke die Helintjens hebben; Vrouwelijke die niet van dezelven voorzien zijn. Dttbbeljlagtige of Hermaphroditifche, die beide Helmtjeus en Stigmata bezitten. Zo ook mannelijke en vrouwelijke planten die met mannelijke of vrouwelijke bloemen voorzien zijn en Androgyne, die beiderleie foorten van bloemen, var. alle deze drie foorten tevens hebben. De Rangen der Bloemen worden geteekend na het getal hunner lielmflijlen en der Stampertjens waar mede zij voorzien zijn; van waar zij ée'nlielinlh'jlige met een Stampertjen {monandriamonogyiiia O enz. tot twaalf helm(ffjligen,niet twaalf llampertjens, (DodecandriaDodecagynia~) toe, genoemd worden; voords zijn'er veel lielmJlijligenQPolyandra) met een en meer llampertjens en eindelijk zulke wier geflagt nog onkenbaar is {Cryptogamid) welke liet vierentwintiglte bloemfoort uitmaaken. Eene naauwkeuriger opgave omtrent alle deze verfcheidenheeden dient men wel in grootcr 'kruidkundige Systemaboeken, en inzonderheid bij linn^eus, na te liaan. III. H ET R IJ K DER MINERAALEN Vervat alle de lighaamen die gegroeid zijn en groeijen zonder eén zichtbaar vogt te onthouden dat door buizen loopt en zonder zintuigen of gewaarwording te bezitten. , Onder derzelver begrip ligt dus de Oryctologia of t'e weetenfchap vanSalfes wat uit den fchoot der aarde gegraaven wordt; ils: Steenen , Erlzcn , en Mineraalen, waarover wij in deze Inleiding zo breedvoerig niet zullen zijn als over de viervoetige Dieren ; wijl wij dat hier en daar, in het werk zelve, meer omftandig denken te behandelen, evenals wij ook niet zullen uitweiden over IV. Het  IV. Het Rij!: der MINERAALVOfSTFA7. of eigentlrk beter liet Rijk derRoeijittgen, bevattende slie gemengde hghaamen die aan eene altoosdumende vermindering, onderhevig zijn. Deze vier Rijken zijn onderl'ng redeiltijk naauwkeuig van elkander onderfcheiden. Het lïük der 'Vaceren of der vloeibaare ftoffen febeitft zig van de Mineraalen of meer vaste ftoffen, door deszelfs afneeming in vastheid, dat van het groeijend Kijk, door het ontbreeken van een zichtbaar vocht in de Mineraalen. Het groeiiend Rijk of de v getabilia van liet fecvend Diereniïjk, door het gebrek van eigenwillige beweeging. Echter worden deze fjheidpaaltn niet regt afgefneeden , maar trapsgewijze door overgangen aan elkander verbonden, zo zijn tusfehen de Wateren en Mineraalen, de Mineraalyogteti, tusfehen de Mineiaalen en Planten, de Steenplanten (Litophyta) en tusfehen de Planten en Dieien de Phytozca en Zoöphylo, Plantdieren en Dierp'anten gevoegd, en maaken, als 't ware, een keten uit waardoor alle de natuurlijke voortbrengfelen op en in den Aard bodem , van den Mensch af.tot op het vloeibaar vogt toe , te fainenhangen. Niettemin moet men zig alweder niet te fterk aan het denkbeeld van een iuistgefchakclde keten in de Natuur overgeeven, in de daad heeft zulk eene juiste aanëenbcchting geen plaats, de Mensch, deAap.de Vogel, de Visch,de Plant, liet Ertz, het Mineraal vogt, liaan in derzelver omvang en grenzen eigenlijk volftrekt op zigztlven ;en men weet dat'er Dier en Plantfoorten verlooren gegaan en op nieuw ontdekt zjn, welke die juist famenhangende keten, in de oogen van den naauwkeurigen Natuuronderzoeker, hebben doen verdwijnen. Genoeg is het dat zij ons nog flegts dienen kan om een ruuw denkbeeld der trapsgewijze opvolging in de Natuurrijken te geeven; waar toe ook deze Inleiding voornaamlijk ingericht is. De bovengemelde flelfelvormige verdeelingen nu, dienen den aandagtigen befchouwer van de Werken der Schepping flegts als een Landkaart den Reiziger, ten einde zijnen weg door het verbaazend Rijk der dierlijke en groeijende fchcpfelen te beftuuren ; en maaken dus te fainen flegts het ruuwe Beer.geflcl of Scelet dezer veel bevangende weetenfchap uit; doch zij die deze Natuurwonderen ftuksgewijze befchouwen,worden van ver- baazing ten eenenmaale verrukt. ■ ■ Het zij men het wonderkunftig famenftel der dierlijke Ledersaaten van den Mensch,tot het geringde naauwüjksch zichtbaar, en voor het oog onzichtbaar, diertjen, betracht, en daar de Bunderen, Spieren, Zenuwen, Bloed- en Watervaten en al de Onnoemelijk ldeïne werkiuigiens, waar door het dierlijke leven in ftand gehouden wordt, betracht, het zij men het oog flaat op de bijzondere inflincien en ziülijke vermogens der Dieren ,hoe die, van den verftanriigen Mensch, de halfredeneerende Elephant, de nabootzende Aap, de looze Vos, de edelmoedige Leeuw, het fiere Paard, de getrouwe Hond, door zo een lange reeks van trapsgewijze afneemingen , tot de bijkans ongevoelige Dieren, de geheel van den Mcniclielijkcn aart afwijkende gekorven Dieren en Visfchen, tot de bijna «ntallige en alleen groeijende Wezens, als zijn do Plantdieren in het Rijk der Planten, overgaat. Als men al derzelver Voortteeling, Landaart en Voedfel onderzoekt: als men leert dat de Mensch zig de meesten van dit talloos heir ten nutte gemaakt heeft, zo wel tot voedfel, kleeding als geneezing van ziekten ; als men dit alles rijpelijk overweegt en daar bij nog de fclioonhtid van veelen dezer Dieren, de na hunne levenswijze en voedfel ingerichte gedaante en plaatfing hunner ledemaaten , de trapsgewijze onderlinge afwijking hunner uiterlijke, zo wel als innerlijke, deelen naagaat; welke reeds een zo kennelijk verfchil tusfehen den Mensch en den naast aan den Mensch grenzenden Jocko of'Orang-Outang opleevert, en dan daarbij de beftemming van deze, zo op duizendcilei wijze verfchillende, gevoelige Wezens naagaat; en opmerkt dat zij allen hun leven en welzijn, 't zij dan door inflinct gedreeven , 'c zij op welke wijze ook beftuurd, waar het hen mooglijk is trachten te bel'chermen, en daartoe ook met verweerende wapenen voorzien zijn. Als wij met aandacht de Natuur hier in derzelver werking en wederwerking betrachten,als wij den magtigen den zwakkerenzien onderdrukken en de algemeene Wet der Natuur waardoor het mindere aan het meerdere ondergefchikt is, zo zichtbaar zien uitblinken; wanneer wij de redenlooze Dieren , door gramfehap, blijdfehap en andere Menfchelijke hartstochten aangedaan zien; wanneer wij hen elkanderen ten voedfel zien bezigen ; elkander vijandfehapen vriendfchap zien toedraagen ; eikanderen, als 't ware, door een onderfcheiden geluid zien verftaan en tekens zien geeven ; dan wordt onze engbeperkte kennis door de oneindige Wijsheid des Scheppers verbijsterd ; dan verliezen wij ons zeiven in onze Medefchepfelen,- dan zien wij eerst hoe groot de Schepper van dit alles is, hoe gering daar bij de Schepfelen zijn. Zelfs die Schepfelen, die, fchoon met de goddelijke gave des verftands bedeeld , echter bij de befchouwing van dit oneindig aantal wonderen, genoodzaakt zijn uitteroepen: Wij zijn van gisteren en weeten niets l   1  Vim. Dkr. 1. D. L No. u VIERVOETIGE DIEREN. Uit warme Landen. No, ï. De Oliphant. D e Oliphant is de grootften onder allen Landdieren, van 10 tot 14 voet hoog en ió§ voet lang. Hy ïeeft byna 200 Jaar, is Ieerzaarner als een Paard, trouw als een Hond en zo gefchikt als een Aap, want met zyne Snuit, die hem in plaats van een Arm en Hand verftrekt, neemt hy de fwaarfle Iaden op en bedient zig ter zynen verdediging, met de daar aan zynde vinger voelt hy, knoopt de knoopen les waar mede men hem vaft bindt, draait fleutels om, fchuift Deuren open en toe, neemt het klynfie geld van den grond op, en brengt zig Eeten en Drinken daar mede In den mond. De Oliphant leeft in de warme Landen van Africa en Aiïa , in Grootten donkeren Boflcben, gezelfchappelyk in troepen van meer als 100 tot 1000 ftuk8. Zyn onderhoud beftaat in jonge Boomen, Takken en Bladen der Cocos Boomen en in andere groene Gewaffen, Vrugten, Reilt, enz. Het Water welke hy drinken wil maakt hy eerft met den voet troebel. Ondertuflchen drinkt hy ook Wyn , Arak en andere fterke Dranken. Hy flurpt dezelve in zyn Mond, en fpuit zig den drank in zyn Hals. Hy ziet 'er zwart graauw uit, heeft een grove ronde Huit, die geheel kaal is en maar eenige korte Stekelhaare heeft. Zyn twee grootte Stoot-Tanden die men van 50 tot 130 pond fwaar heeft, geeven dat fchoone Elpenbeen. In Oost-Indien gebruikt men de Oiiphanten tot Schepen, Wagentrekken en Laden, dragen, die hy zig met zyn Snuit helpt op en afladen en zeer ordsntelyk neerlegt waar men hem aanweyfï. Hy kan by de 2000 pond dragen. No. 2. De Kameel. De Kameel leeft ook in de warme Landen van Afri« ca en Afia, en is het nuttelykfte van alle Huisdieren; want men vind geene meer die wild leven, zonder de Kameel zoude een groot deel van Egipten, Syriën en geheel Arabiën onbewoont zyn. Hy gaat zeet zagt en langzaam, draagt zo veel als twe Muildieren, eet byna zo veel als een Ezel en maar (legt elendig voeder. Hy maakt grootte en lange Reizen met de Caravaanen door de heecen Lantwoeftyne zonder te drinken, en flaapt onder zyne laft zonder dezelve te laaten afladen Hy leeft byna 50 Jiaren, ziet'er ongefchikt Rootbruin uit, zyn Haar is zagter als Wolle, en dient tot de bekende fyne Camelots, hetVleefch der Jongen is Zeer welfmakend; haare Melk dient Menfch en Paarden tot voeding; uit haare Water en Meft word SalTiiac gemaakt, en de gedroogden Meil dient buitendien de Arabieis, by gebrek van Hout, ter branding.    Vierv. Dieren IL D. I. No. &. VIERVOETIGE DIEREN. Uit warme Landen. No. i. De Rhinoceros of Neushoorn. Dezelve woont even als de Oliphant in de warme Landen van Africa en Azia, en is byna zo groot als dezelvenamentlyk 61 voet hoog,en ui voet lang. Hy leeft eenzaam in MoerasfigeiPlaatzen, en is tot geene gebruik nuttig. Zyn voedzel beftaat in ftronkerige Gewaffen en byzonder gaarne Suikerriet. Hy heeft op de Neus een, en iets lager twee Hoorne, die hem tot Wapens dienen, zyn Huid is wat bruin graauw, en zo dik en hart als yzer, en wederftaat daar op Sabelflaagen en Snaphaankogels. Dezelve fchuift zig als fchilden in eenige grooten vouwen aan het lyf over eikanderen, en is in deze vouwen zagter en buigzamer daarmee, dat het Dier zig bewegen kan; uit zynen dikken Huid worden fpitsroeden en Rottingen gemaakt en van zyn Hoorn maakt men in Indien allerlei Kunftwerken. Zyne natuurlyke vyandfchap die hy tegen de Oliphanten zou hebben, is een verdigtfel, want hy leeft met alle Dieren in vreede, en verdedigt zig alleenlyk als hy aangevallen word. Het Zebra of de Africaanfche Ezel. No. 2. De Hengft, No. 3. De Merrie. Dit Dier gelykt byna in gedaante en groote een Muilezel, en is in het loopen zo ligt als een Hart, en leeft in zuidelyk Afrika wild. Hy is wegens zyne fchoonen Huid en koleur beroemt. De Hengft is grooter en fchooner getekend als de Merrie, fchoon dezelve meer couleuren heeft; tot heden heeft men dezelve niet tam en tot een Huisdier kunnen maken. No. 4. Het Stekelvarken, uit Indien. Het Stekelvarken istegenwoordig in de warme Landen van alle VVaerelddeelen bekend, leeft ook inltaliën en de Appenyfche Gebergte, zyn onderhoud beftaat in Wortelen, Vrugten en Moeskruiden. Hy grenft het naaft aan den Egel, en ftaat wegens zyne lange Stekels, die hy op den Rug en in deStaartheeft,endie de waare vederen Pennen zyn, tuiTchen de Vogels en viervoetige Dieren. Hy is bruin, de kop rootachtig,. deftekels bruin, wit, geel en rood gevlakt en heefc zagt zyden hair. No. 5. De Babirousfa of Hart-Varken. DeBabirousfa is een middelzoort van Hart en Varken, van het Hart of Rhee heeft hy het lyf, van het Varken de Kop met vier groote Tanden. De beide onderfte Tanden dienen hem ter verdediging, maar met de twee bovenfte krommen die hem uit de neus zyn gegroeit, hangt hy zig aan de onderfte Boomtakken op als hy ruften wil. Hy ziet 'er rood, zwart graauw uit en heeft Huid en Hair als een Rhee. Hy leeft in de zuidelyke Ylanden van Azia en zyn vleefch is zeer welfmakend.      F°g«l L D. I No. 3. VOGELS Die niet Vliegen. N9. 1. De Struisvogel. Struisvogel is de grootfte onder alle de Vogels. Hy weegt van 70 tot 80 Pond, en fchoon hy vleugels heeft zo kan hy niet vliegen, maar hy loopt nochtans gaauwer en harder als het befte Paard. De Arabiers kunnen hem eerft vangen, als hy door het geftadig jagen van [eenige dagen: vermoeit is, In het loopeH ilaat hy beftendig met de vleugels. Hy leeft in de heete Zandwoeftyne van iEtbiopiên en Arabien, waar hy 's Jaarlyks 30 of 4.0 Eijeren zo groot als een kinderen hoofd, hier en daar in het zand legt en zig enkeld des nagts daar op zet, maar dezelve by dag van de heete Zon laat uitbroeden. Hy is zoo byzonder hongerig, dat hy behalven Eruit en Boomvrugten waar hy van leeft, zyn maag nog met Steenen, Hout, Beenen, Leer, Yzer, Glas en Kooien volftopt. Zyn kop en de dikke vleeilge fchenkel zyn naakt. De hals is zeer lang en met dunne witte gladde wolle bedekt. Aan het Lyf heeft hy zwarte en graauw bruine en in de Staart en Vleugels,groote witte Vederen, waar mede een fterke handel naar Euro» pa gedreeven word. N°* a. De Cafaaar. De Cafuaar is na de Struis de grootfte Vogel, van 5 tot 6 voet hoog,leeft byzonder in de heete Ylanden van Azia, kan even zo fnel als de Struis loopen en is even zoo hongerig. Hy eet Koorn en Vrugten. Kop en Hals zyn tot op de helft nakend en hebben een deel blaauwe en een deel roode ronde Huid. Op de Kop heeft by een geale hoornagtigeKam. Aan het Lyf heeft hy zwarte borftelagtige Veeren,"zonder (taart. DePooten zyn geel; de Vleugels geen 3 duim lang en hebben masr 5 glanfende Pennen, als de ftekels van een* Stekelvarken. N°. 3. De Dronte. Dit mismaakt Dier leeft ook in de heete Ylanden van' Ootlindiën eenzaam in MoeraiTen. Hy heeft over het ganfche Lyf zeer zagte graauwe Vederen, en zyn ftaart is een bosje Veeren even als de Struis. Voor op den' Snavel heeft hy een roode vlak en in de ftaart en Vleugelveeren een wynig geel. Drie zoorten van Manchots. N°. 4. DeGroote, N°. 5. deKley-" ne. N°. 6. de fpringer Manchot. De Manchots, welke eigentlyk Water-Vogelen zyn, hebben in plaats van Vleugels maar klyne Lappen als de zwemvinne der Zeehonden, die meer met Schubben als met Veeren bezet zyn. Deze zoort van Vogels en de Pinguinen is de overgang van Vogels tot Viffchen- Zy leven enkeld in de Ylanden der Zuid, Zee; en werden by uitnemendheid vet. N». 7. De Pinguin. De Pinguinen die van vettigheid hun Naam hebben, zyn ook Watervogels, die byzonder in het Noorden der Americaanfche Zee, dog ook in de Zuid-Zee woonen, en even zo wynig vliegen kunnen als de Manchots, Capitein Cook, in zyn Reis om de Wee» reld, vond ze in menigte-.     Vis/chen I. D. I. No 4. Drie zoorten van Walvisfchen. Onder de Walvifch zoorten ot Cetaceên verftaat men alle die grootte Waterdieren, die ongeagt dezelve altoos in de Zeeën der Wereld leven en ook door haare gedaante zeer van dezelve verfchillen, egter door haare Organen, Ademhalen, warm Bloed, en dat zy levendige Jongen Baaren, zeer met de viervoetigen Landdieren overeenkoomen. No. 1. De Walvifch. De eigentlyke genoemde Walvifch is de groofte aller levende wezens, dat wy toe heden toe nog kennen. Die in de Europifchen zeeën op haaren vangft Jaarlyks 3 tot 400 Schepen Groenlandsvaarders genaamd en byna alleen van Holland uitgaan; zy zyn gewoonelyk van 50 tot 60 voet lang, men heeft 'er eenige gezien die nog twee maal zn lang waaren. Een eenige Walvifch geeft over de honderd duizent ponden Spek, waaruit de Traan gekookt word, zyn Vleefcb is zoet en mals, dog de Matrozen eeten maar de Tongen. Uit zyne Neusgaaten fpuit hy twee ftraalen water, het geen hy met zyn voedzel in de Mond bekoomen beeft, met groot gedruifch in de hoogte, zo dat men zeer verre deze Fonteinen op de Zee ziet, zyn Huit is Zwartgraauw, hard en glanzig en zomtyds met Oesters en Moffelen voorzien, zo ongehoort groot dit Dier ook is, zo werd hy zomlyds de Buit van vry wac klynere Roofviffcben, als van Narbals, Hayën enz. maar dieHongerigen en veel beter gewapend zyn ,den Walvifch is in 't geheel niet gulzig, want in plaais van klynen Viffchen by duizende te eeten gelyk als de Cachelot, beftaat hy bloot van klyne Zeewurmen, Polypen enz. waar mede de grond der Zee bedekt is en die hy met zyn breeden en buigzaame Baarden die hem boven aan zyn Bek zyn aangewaflen en hem als brede tanden uit zyn mond uitfteken en die hy intrekken en uitfteken kan, te zamen veegt en in zyn mond verzaameld» Deze breede hand dikke riemagtigen Baarden en niet zyn Beenen zyn onze bekende Walvifchbeen dat tot veele zaaken gebruikt word, als het eerft uitgekookt en tot fmalle riemen gefneden is. De Walvifchvangft is voor Holland en Engeland, een Bron van grootte Rykdom. No 2. De Dolphyn. De Dolphyn leeft byzonder in de fwartte en Mid» dellandfche Zeë in gantzen hoopen. Hy fpuit maar een ftraal water dewyl zyn neusgaten zig in een opening vereenigen, men vertelde voor deezen dat de Dolphyne grootte vrienden van Menfchen waren en dezelve by Schipbreuk bielpen redden; en daarom werde dezelve heden ten dagen in Griekenland nog vereert zo als voor deezen. Hoe weinig voor het overigen zyne waare natuurlyke geftalte met de fabelagtige afbeeldingen, welke by op oude Munten, Beelden en Wapenen heeft, waar hy op de Kop ftaat en met de Staart in de Lugt fpeelt, overeenkomt,ziet men uic de tegen overftaande Afbeelding. No. 3. Marfouin of het Zeevarken. Deeze Roofvifch de klynfte onder de Walvifchzoorten, leeft in alle Zeën, hun voedzel beftaat voornaamtlyk van Sardellen , Makreelen en Haringen. De Marfouins zyn zo gulzig datze menigmaaal elkander opeeten , zy houden zig byzonder gaarne om de Scheepen op, en de Schippers voorfpellen een naby zynde Storm, als ze zeer levendig zyn. Men vangt dezelve en bereid een zoort van Traan uit dezelve, voor de ververyen en om te branden.     Infeêten L D . L No & De ZYDEWORM. In zyn geheele Verandering. De Zyden Wormen en de Honigbye zyn de nuttigde Infeften voor deMenfchen. Het oude Rome kende in dén tydjvan zyn grootften welftand envoorfpoed geene andere zyde Stoffen, als die het uit China en de Kuilen van Azia ontving, en tegenwoordig hebben veele duizende Menfcben, in Italien, Frankryk en Spanje, hun befiaan van de Zyde teelt. De eerde Zyde Wormen kwamen omtrent den Jaare twaalfhonden uit Perfien na Italien, en de Zydeteelt nam in Sicilien het eerd een begin. Het geheele Leven van een Zyde Worm; met al. Ie zyne veranderingen, van hetEy tot aan zyn Dood, duurt niet langer als 8 of p Weeken,; en verfchynt in dien tuffcben tyd in de volgende veranderingen en gedaante. aaaa) Zyde Wormen die een dag oud zyn. Men Iaat de Eyers die men van het voorige Jaar bewaart heeft, van de Zon uitbroeden, en plaats de kleine Wormen direcT: op de verfche Bladen van witte Moerbezienboomen. Zy fpinnen, zelfs eer ze nog eeten, ogenbliklyk een Draad op dat ze niet door eenig toeval van het Blad zouden vallen. Ubb) Zyde Wormen van 3 Weéken. Na dat zy na tien Dagen het eerft van Huid zyn veranderd. c) Een Zyde Worm die zyn Huid verandert. De Huid breekt zig het eerd op den Kop, en dan dreikt by dezelve geheel na ondere toe af. Hy eet in deezen tuffchen tyd niet. dd~) Zyde Wormen van 5 Weeken, die volmjjen zyn. Dezelven zyn dan fchoon wit,met geele en graauwe dreepen, en hebben cp de daart een kleine roode Hoorn, De couleur hunner voeten is wit of geel.en toond aan wat voor couleur van Zyde dat dezelven zullen fpinnen. Als zy volwaffen zyn,eeten zy 4 of 5 Dagen lang by uitnemendheid gulzig, en deze overvloed van Spyze word by hun enkeld Zyde; want daarop fpinnen zy zig in Popjes in. ƒ g h) Zyde Wormen die zig in/pinnen. In Italien en Frankryk , maakt men haai gewoone zoge¬ naamde Spinwebben van Hey, aan deeze zette zy eerd een grooten draad. Welke de zogenaamde, Floret-Zyde geeft, (e). Verders fpint de Worm den Draad uit zynen Mond, en de Coccon word de tweeden Dag al digter, (ƒ) den 3de en 4de Dag kan men den Worm niet meer zien (g), en in 7 of 8 Dag6n is da geheele Coccon vol (/?) en bedaat een eenige onbedenkelyke fynen dunnen Draad, die wel 800 tot 1000 voeten lang is. In deezen Coccon werpt de Zyde Worm zyn laatdeHuid af, en verandert zig in een geel bruin Popje. i) Een opgefneede Coccoi, met het daar in leggende Popje en met de laatfte afgeworpen Huid- j k /) Popjes van agteren, op zyde en van vooren. m n 0) Coccons zo als men dezelve gewoonlyk affpind, een lange en een dikke tot Draaden. Om even zo veel Manne'jes welke in de lengte, als Wyfjes welke in de dikte leggen, te behouden. Als de Popje; 15 toi 18 Dagen in de Coccon gelegen heeft, en niet door de Hitte van een Oven of de Zonne gedoodt, zo verandert het zich in een Cappelletje dat de Coccan aan hetfpltze einde doorbreekt en 'er uitkruipt co en de zyde der Coccons met de witte kleverige fappe zyner reiniging die hy vallen laat, bederft. Om dit te verhoeden, dood men alte Coccons die men tot Zyde gebruiken wil, in een heeten Oven, en neemt die men tot de voorteeling bedemt en wil laaten uitkruipen daar af. P ï) Cappellen van de Zyde Wormen , die tot de Claffe der Phalanen of Nagtvogels behooren; zynde de kleine Q>) het Mannetje, en de groote (f) het Wyfje. De Wyfjes zyn geheel onbeweeglyk d e Man netjes daarentegen bewegen haare korte Vleugels; vliegen, dog zeer weinig, byzonder in Huizen. Di. redt na het uitkruipen vereenigen zy zich; het Wyfjelegt haare Eyeren r» een aantal van 300101400, op een ftuk bruin of zwart Doek, het welke men haar aan de Muur maakt, en dan derven beiden in eenige Dagen .zonder ergens eenige Spyze genoten te hebben,     Vim, Dieren III. D, I. No. 6. VIERVOETIGE DIEREN. Uit warme Landen. De GIRAFFE of KAMEEL-PARDEL. No. r. De Merrie, No. 2. De Hengft. Dit byzondere Dier, het welk half Paard, half Kameel, half Hart is, en dat ook wel Kameel-Pardel genaamt word, leeft alleenlyk in het binnenfte van het heete Afrika. Men had tot heden geen accuraate Afbeelding van hem, tot ons de Heer la Vaillant, die voor eenige Jaaren verfcheidsn Reizen in het binnenfte van dit Waerelddeel gedaan heeft, ons de tegenwoordige accuraate Tekening daarvan geleverd heeft. De Giraffe is zonder tegenfpraak de boogde van alle Dieren; want de Hengft is van de Spitze van zyne Hoorne tot aan de Hoeven van zyn voorvoeten gemeeten 16 voet boog. De Merrie is wat Iaager en maar 13 of 14 voet. Daarby is dat Dier na proportie niet laag, want hy bedraagt van de Borft tot aan de Staart geen 7 voet, en de voorbeenen zyn zo bysonder veel hoger als de agterbeenen laag zyn, dat zyn Rug zo fchuin als een Dak afloopt. Men kan byna seggetj de Giraffe is niets als Hals en Beenen. Op den Kop tuffchen de Ooren, heeft de Giraffe twee beenagtige uitwasfchen der Harfenfchedel 8 of 9duim lang, die men geen Hoornen en ook geen Gefwellen kan noemen; die hy ook niet af werpt. Zy zien er uit als de Hoornen van jonge Harten en hebben boven aan het Spitze "een ronde Verdieping, die met korte harden Hairen bezet zyn. De Couleur der Giraffe is verfchillend. Beide, de Hengft zo wel als de Merrie zyn gevlakt, maar de Hengft heeft op een witten graauwen grond grootte zwartbruine Vlakken, de Merrie daarentegen is op een geelgraauwen Grond donker geel gevlakt. Dit Dier onderhoud zig, als een Hart of Paard, van Boomlof eu Gras. Hy is vreesagtig en fchuw, dog verdedigt zig in noot zeer goed met zyn agterpooten, even als het wilde Paard, tegen den aanval des Leeuws, en houd hem van zig af. Hy loopt in den Draf fneller als het befte Paard. Tot heden heeft men het niet Tam, of tot een nuttig gebruik voor Menfchen kunnen maaken.     VUTchen II. DJ. No. 7. WALVISC£i-ZOORTEN. No. r. De Cachelot of Potvifch. Cachelot is een der grootfte RoofvilTchen, die zich van den Walvifch daardoor onderfcheid, dat hy Tanden heeft en zeer vreetagtig is; want hy vreet niet alleen kleine Visfcben, als Haaringen, Makreelen, Sardellen enz. die hy zig met het water in den keel laat dryven, met duizenden tegelyk, maar ook extra grootte. Hy is 50 of 60 voet lang en groen en zwart gevlakt, met roodgraauwe fwemvinnen en Staart. Hy werpt eenen fterken Waterftraal voor. waarts uit zyne Neus uit. Eene byzondere grootte Holligheid in zyn Kop voor de Harfenen bevat gewoonlyk verfcheiden Tonnen eener vettige Stoffe, die onder den naam van Walrath (Sperma Ceti) bekend is, en in het geheel dat der Walviffchen niet is, maar van de Cachelot of Potvifch komt. Ook vind men in zyne ingewanden altyd grootte Klompen Ambra, wel tot 80 pond zwaar, ïly leeft in de grootte Zaeën der Waereld. No. 2 De Narbal. De Narbal is eene. niet minder geweldige Roofvifch als de Cachelot, en wegens zyne 10 of 12 voet langen Een-Hooren, van het fchoonfte witte E'penbeen , die hem uit de Neusbeenderen uitgewaffchen is, by uitftek merkwaardig. Dit heeft hem ook de naam van Zee-Eenhoorn, gegeeven. Hy word door dit geweer een gevaar'yke vyand voor den Walvifch, en breekt menigmaal de punt daar van aan Scheepen af, waar op hy met gewelt los ftoot. Hy is met zynen Hoorn by de 36 voet lang, ziet 'er wit rood graauw uit, en is op den Rug zwart geftippeld. Zyn Mond en Oogen zyn zeer klein. Hy werpt ook maar een Waterftraal uit zyne Neus; die hy met een byzondere klap fluiten kan. Hy leeft byzonder in de.Ys-Zee, zyn fchoone Eenhoorn, welke men in veele Naturalien Kabinetten vind, beefè waarfchyulyk voor deezen, toen de Natuurelyke Hiftorie zo goed niet bekend was, gelegendheid tot de Fabel van den Eenhoorn, als een Land-Dier geno-; men, gegeeven.,     Vierv. Dier. IV. D. I. No, 8. AGT ZOORTEN van AAPEN. Onder alle viervoetigen Dieren, komt deAap.bet naafte aan den Menfch; ja men konde wel zeggen, hy maakt voor zich een eigene Claffe, naamlyk van vierhandige Dieren, uit; want zyne Agterpooten zyn meer Hande als Voeten; en hy kan dezelve ook zo gebruiken. Men deelt gewoonlyk de Aapen in drie Hoofdfoorten af, na dat ze geene, korten, of lange ^taarten hebben, naamlyk 1) la Aapen, die zonder Staart zyn. 2) In Bavianen, die korte Staarten hebben, en 3) In Meerkatten, die lange Staar ten hebben. Het Vaderland van alle deeze Dieren, is onder de Zon, tusfehen de Keerkringen in Azia, Afrika en Amerika, zy bevolken de onbefchryffelyke BoiTchen dezes Aardryks, welke hooge en digte Bofchadien haare eigsntlyke Wooning uitmaaken. Hier leven zy gezellig en houden zig fchaarenweize te zaamen, dog ieder zoort byzonder op zig zelve. Haar voornaamfte voedzel beftaat in Vrugten en Blaaden, Gewasfen, Reift, Mais en andere Veld en Tuinvrugten, ook Vooglen, Snippen en Nooten, zy drinken Water, Bier, Melk, zoeten Wyn en fcheppen met de hollen hand als zy drinken willen. Op deezen Plaat zyn eenige zoorten van Aapen en Bavianen afgebeeld. No.- 1. De Orang-Outang. Onder allen Aapen komt de Ourang Outang de Menfchen in uitwendige gedaante en houding het naaften, waardoor zynen naam van (Drang Outang (op Maleits Woudmenfch) ondftaan is. Men heeft twee foorten dairjvan 0) De kleine de Joeko, welke van twee tot fdrie voet hoog is. b) De groote de Pongo, welke over de zes voet hoog is, en de volle Menfchen groote heeft. De Jocko is zagt, laat zig ligt tam maaken, en leert verfcheiden Huiswerken verrigten; de Pongo. daarentegen is wild, fterkeren kragtiger als de Menfch, en werd niet ligt tam. De Orang Outang gaat gewoonlyk op twee Beènen als de Menfch en met een Stok, die by gewoonlyk tot zyn Wapen gebruikt. Hy is aan het geheele Lyf hairig, maar Gezicht, Ooren en Handen zyn zonder Hairen. Zyn Couleur is roodbruin, en zyn Vaderland het heete gedeelte van Afrika,'de Ylanden Sumatre, Celebes, Ja va Borneo in het Koningryk Bengalen en het overige vafte Land van Ooftindien, De LANG ARMEN AAPEN. No. 2. De grootte Gibbon No. 3. De kleine Gibbon. Deszelfs Vaderland is Ooftindien. De groote iszwart met een graauw Gezigt, dat om de Oogen, Mond en Neus bruin en naakt is, graauwen Handen en Voeten. De kleine is een derde korter, en van Couleur onderfcheiden* Kop, Rug, en Armen zyn bruin; Hals, Borft, Buik en Beenen wit graauw met Bruin gemengd; maar het onderfte Deel des R ugs is wit graauw. Hy onderfcheid zig door zyn lange Armen van alle andere Aapen foorten en is van een zagt en ftil Naturel. No. 4. De Magot. Hy is 3 voet hoog, zit meeft overend, loopt liever op 4 als 2 Beenen. Hy heeft een Hondsmond en op zyn agterfte groote Zit-Gezwellen. Zyn Vaderland is Ethiopien, Arabien en de Kuft van Malabar. Hy verdraagt van allen Apenfoorten het befte het Europifchen Climaat. No. 5. De groote Papion. No. 6. De kleine Papion. Van de Papion heeft het gantfche Geflagt der kortftaartige Aapen , den Naam van Bavianen bekoomen. Zy zyn meeftentyds zeer kwaad, hebben een zeer grooten Kop, en een Hondsmond die 'er byna als een Varkensmond uitziet. De groote Papion is drie, de kleine maar twee voet boog, by uitnemendheid wild en fterk. De kleine Papion toond hier de lelyke bloedrooden zit Gezwellen, welke dit Dier op zyn agterfte heeft. Hy is donkerbruin van Couleur, aan de Borft iets ligter. De MANDRIL. No. 7. Het Mannetje. No. 8. HetWyfje. Deeze Aspen die ook tot de Bavianen behooren , onderfcheiden zich hoofdzaaklyk door een BUauwe? Neus en Kinbakken, welke eenige fcbraalloopende Rimpels hebhen. Zy hebben BaktalTcben en bloedroode Zit-Gefwellen. Zy zyn byna 2 voet hoo;>, keven in Guiana, zyn niet zeer wild, doch ook niej zeer kortsweilig, en gaan het liefft viervoetig,     Vogelt II. D 1. Ka 9* Tien Amerikaanfche VOGELS. No. I. De Jabiru. Dezelve behoort onder de Moeras-Vogels, leeft in Cajenne, en beftaat a!s onze Ojevaar, van Slangen, Kikvorfchen enz. aan de Oevers van groote ftroomen. Hy is geheel wit, Kop , Snavel. Voeten en HalSj welke naakt is, zyn zwart, agter aan de Kop heeft hy een grootte witte vlak, en onder om den Hals daar de vederen beginnen, een hand breed, hoog rooden Halsband. N°. 2. De Kamifchy. Deze Vogel onderhoud zig gelykiocrtig van Water-Wormen, ongeactft'hy een Snavel als de Koornvreetende Vogels heeft. Hy is op de Rug, Borft en Staart donker ftaalgroenj aan de Buik en Voeten graauw, aan de Hals blaa-uw gefchubt, de Kop wit graauw, op welke hy eene lange hoornachtige Spoorn, zo als ook aan de Vleugels, twee diergelyke korte heeft. Het VELD-HOEN. N°. 3. De Haan, N°. 4. De Hen, Dit Veldhoen leeft in de grootte en eenzaame Bosfchen van Peru en Cajenne, en is fchuw, De verwonderlyke fchoone Haan is vuur couleurig, met zwarte Vleugels en Staart, en graauwen Rug ; maar de Hen is root bruin. Zy onderhouden zig met wilde Kruiden en Wormen. N°. 5. DeGier-Kc ning, of de Urubu. Deze Vogel die gelyk de andere in Cajenne leeft, behoort tot he. gefkgr.e der Gier en Roofvogels, rrjaar heeft zyn Naam van Gier Kaning, niet van zyne grootte en fterkte in den Roof, (want hy is klein, byna zo groot als een half volwjsfchen Gans, en onderhoud zig alleenlyk met Ratten, Muizen, Wormen, ja zelve met Mieren,) maar van zyne verwonderlyke fchoone en levendige couleuren. Kop en Hals zyn naakt, donker viö!et, root, vuurcouleurig en geel. Om den Hals heeft hy een graau" we Kraag van hairen; Rug, Buik en Schouders, zyn Citroengeel, Vlerken en Staart zwart, en deVoeten carmozyn rood. -Vyf zoorten van Coübri. N°. 6. De Topas; N°. 7. De brin Blanc N°. 8. De gewoonen Colibri. N?. 9 De Vliegen-Vogel. N°. 10. De kuivige Colibri. De talryke en fcboonen [foorten der liefFelyks Colibri, zyn wegens haare uitneemende kleinheid, cierlykheid en zagtheid hunner couleuren, om zo te zeggen, de Juweelen onder de Vogels. Zy leven van de fappen der Bloemen en van de kleinfte MugL2n, en zingen zeer aangenaam. De kleinfte daaronder noemt men Oifeaux-Mouches of Vliegenvogel, wyl dezelve niet veel grooter als de grootften foorten van deze Infecten zyn. De kleinfte hier afgeteekende Vliegenvogel N°. 9, is nog niet zo groot als de grootlle Brommer. Hy weegt met zyn geheelen Neltjen niet meer als eenen fcrupelof een derde lood. Dit Neftjen beftaat uit twee Eyeren , niet grooter als een kleine En, en is van zagten Bloemendraaden , of ook tusfehen twee Orangeblaaden geboud , ook aan een Stroohalme opgehangen. Hy kruipt ais een Byë in de kelk der Bloemen, om de Honig uittezuigen. De Amerikaanfche Dames draagen deze of dergelyken Vliegenvogels in plaats van Oorringen. De Colibri onderfcheiden zig van de Vliegenvogels daardoor.dat geene eenen langen krommen, maar deeze eenen regten fpitfen Snavel hebben.     'Planten I. D. I No. io. PLANTE N. Uit Warme Landen, N°. i, De Coffyboom, Veele MeDfchen hebben veelligt langen tyd Coffy met Suiker gedronken , zonder te weeten, hoe of die Planten'er uitzien die ons beiden leveren. Hier zyn twee accuraaten Afbeeldingen daar van: deCoffyboom groeit in Arabien en Ethiopien in't wild, maar werd tegenwoordig na dat zyne Boonen of zyne Vrugt, eene 20 verbaazende gewigtige Koopmanfchap geworden is, in alle warme Provinciën en Ylanden van Oorten Weftindien geplant. Deszelfs gebruik voorMenfchen zou in een Arabifch Kloofter door een toeval ontdekt geworden zyn. De Kameelherder des Kloofters naamlyk, had zyneDieren aan eene Plaats gewyd waar ze veel Koffykerfchen gegeten hadden. Daar zy nu des Nagts ongemeen wakker en levendig waaren, vraagde de Prior na de oorzaak, en de Kameelherder konde geen andere aangeven als dat het van de Coffykerfchen moert koomen die zy gegeeten hadden. Dit maakte den Prior opmerkzaam, en hy viel op de gedagten, zyne luien Monniken wel ke meefttyds de Miffen venliepen, daar door ving. ger te maaken. Dit gelukte hem en daar door zou de CofFy voor omtrent 200 Jaar eerrt in het ïurkfche, en naderhand ook in geheel Europa ingevoerd geworden zynt De Coffybaom is meer een hoog en flruikagtigen Gewas als een Boom: heeft donker groene Bladen als onze Karfcheboomen, witte'Bloefem als onze Jasminftruik en helder roode Beeren of Kerfchen byna als onze Meykerfche die een zuurzoet,Vleefch heb.feen a ) in deezen Kerfchen leggen in eenen weeken graauwen Huit d.) twee graauwe Boonen b.~) en c.) als haar Pit, die men als de Kerfche Ryp is van haar Bart reinigt en afdroogt, en dezen zyn onze CofFyboonen, die in geheel Europa gebrand, gedronken worde; de Arabifche of zogenaamde LevantfcfoCoiïy is de befte en duurfte foort daar van. M °. 2. Het Zuikerriet. Het Zuikerriet is als andere Rietgewaffchen een Moeras Plant, en alleenlyk de heete gedeeltens en Ylanden van Ooft- en Weftindien is zyn Vaderland. De Stam welke eenige Stengels heeft is 5 of 6 voet, hoog, 2 duim dik, heeft Roode geleeden breede, donker groene Bladen, en aan het einden der Stam witte wollige Bloefem in de Stengel, tuffchen de leeden bevind zig een witte fap, welke als het uit het gebrooken Riet uitgeperft en het Sap tot een behoorlyke Dikte ingekookt en gezuiverd is, den Zuiker geeft. De Zuiker is alzo eigentlyk eene uit de fappen des Zuikerriets gekookt zoet Zout, dat'er onbereid als grof Zand uitziet en'in deeze gedaante na Europa komt, maar hier eerft in de Zuikerbakkeryen gezuiverd of gerafineerd , en ten gebruiken in verfcheiden foorten gereed gemaakt word. De in de Zuikerbakkeryen overig geblevene Bodem aanzetzel en onreinigheden , die akyd als een Dunne Honing* vloeibaar is, geeft den Stroop, en werd meeft van de Koekebakkers tot Peperkoeken gebruikt. De Eerfte Zuiker kwam uit de Canarifche Eylanden na Europa, daarom heet ook nog de befte witfte en hardfte zoort van Zuiker, Canarie Zuiker.   Klederdragt I. D. I. No. ir. Franfche KLEDERDRAGT uit de XV. Eeuw. De verbaazende veranderingen, welke de Ktederdragten in allen tyden, en by alle Volkeren hebben ondergaan, is zo verfchillende, dat men om een Denkbeeld van hetzelve te geven,, hier eenige zal laten volgen, dat van N°. ï. Is van Karei de IX. Koning van Vrankryk. Karei IX. is gekapt met een Hoed van zwart Ffu Weel met Goud geborduurd, als ook een boordzel van het zelve Metaal, en aan de rechter zyde met een witte pluim verfierd. Het hair zwart en ongepoederd, dragende hy knevels, en aan de kin een klein Baardje. Zyn kraag is van witte Gaas met groote plooyen. Een blaanw Lint in de gedaante van een V op de Borft. Een gouden Keten in de gedaante van een Carcan, waar aan een Medaille hangt. Een zwarte Fluweele Mantel van ondere met een breede gouden Galon geboord. Zyn kleed is van wit fatyn, met kleine goude Ruiten geborduurd, en aan hef einde van de Mouwen een kféin verfierfel van kant. Een opfchorifel van wit faiyn met Goud geboord. Ko .f .n van witte zyde in de gedaante- van eem Broek, zyn Schoenen van wit Satyn met Roozen van blaaavv Lind. N°. 2 Carharina de Medicis Moe- der van Karei de IX Haar Kapfel is een Hoed van zwart Fluweel, otj Satyn, naar deszelfs begeeren, met een Bourdeloue, van goud, gekropt hair, waar over een goude Ketting gevlogten is met blaauwe Oorverfierfels. Een Kraag van wit Gaas, drie ryen opidkandet dicht geplooid. Een gouds Ketting in de gedaante van een Carcan, waar aan een Medaille. Een Mantel van zwart Fluweel, waar van do Mouwen op de naaden met goud belegd zyn, aan het eind van de Mouwen kleine verfierfels van Kant, vier gouden Galonnen op het lyf van de Tabbaard, zes op den Rok met twee ryen gouden Knopen, Schoenen van zwart Fluweel»   Kkderdragt II. D. I iV. 12. Franfche KLEDERDRAGTEN uit de XVIII. Eeuw, De Staatkundige verandering, welke de Franfche Monarchie heeden ondergaat, heeft ook veifchillende verandering in de Kleedingen der Natie gemaakt, die hier op deeze Piaat zyn afgebeeld. N°. I. Een Franfche Nationaale Jaager. De Jager, op deze Plaat zich vertoonende, draagt een Casque (Stormhoed) van geel koper, van vooien xnet een ftuk tygervei, van agteren met een Paa deülaart, op dezy de met een pluim, van de roode en groene Couleur, verfierd; épaulettes van groen gytenhair; zyn Rok en Camifool is als die der Fufiliers van de Nationaale Guarde te Parys, met vergnlde kopere Knoopen als het Wapen van de Stad; baaken aan deRok, om de panden by een te haaken. Het geveft vau den Sabel is van verguld Koper hangende dezelve aan een groen Koord; de Broek is ook van blaauw laken, met rood Koord opgelegt. Hy heeft halve Laarzen van boven met rood koord geboord. Wanneer deze Jagers in dienft zyn , dragen zy hunne Sabels aan een Bandelier van wit Leer, dienende het Koord waar in de Sabel nu hangt, flegts wanneer zy gaan wandelen. Wy vertoonen hier een' enkelen Jager; maar de Officiers van dit Corps dragen, volgens hunne Guarde de epaulette's vol Goud, met groene zyde doorvlegten; hun roode Gordel is verzierd met goude Franje, of wel van groene Zyde en Goud, altyd volgens hunne Guaide; de naaden van hun Broek en halve Laarzen zyn met Goud of Groen Ploord gedekt. N°. 2. Een Franfche Dame, inde.fmaak als de bovengemelde Jager. Zo ik my niet bedrieg, ftaat het Kapfel der Vrouwen ,en dat wel naar dat der Mannen gelykt, zeer wonderlyk. De Dame, welke wy op deze Plaat vertoonen, heeft een Chapau-Casque op, waar van het voorfte gedeelte van Stroo Couleur, Satyn en de Bol van blaauw Satyn is, in het midden een blaauweven gelyk geplooid Lint, als ook een Strik van dezelve Couleur op den Nek afhangende, deze is boven aan met een Knoop vaft valt geftrikt. Een Kap. fel eindigde in twee wyde Boucels tot aan den hals afhangende. Een Bouffant van witte Gaas. Een verheven Kraag op een zwarte gaaze geborduBrde Halsdoek. Een fatyne Tabbaard van een Rooze- en blaaawe Couleur. Een Stroocouleure Gordel op zyn Arabifch, van agter de gedaante van een Strik heb< bende, met Rooze en blaauw gecouleurde Bloemen, aan welks einde Franje hangt, welk de drie Couleuren van de Natie heeft. Een Rok van wit Satyn, welke van onderen met kleine blaauwe Ruiten verfierd is, zynde deze Rok van onderen om den rand met een blaauw Lint geboord. De Schoenen zyn van dezelve: Couleur als de Tabbaart. Men ziet ,door deze famenmenging van Rooze Couleur, u'it en blaauw, dat de Kleding en het Kapfel van de Dame op deze P'aat geplaatft, met recht Paniöjch kan genaamd worden.   Bafcdows Riem. D. I No. || M oeder. Beziet deeze Prent eens en zegt my wat gy dnar ziet? Kind. ó Lieve Mama! ik zie Kinder krakelingen en Brood en Menfchen en Visfcben en zulke mooije zaaken. M. Gy ziet van dit alles niets myn Kind wat gy gezegd hebt. K. Dat verwonderd my lieve Moeder; want dit tchynt myn duidlyk een Meisje dat na een krakeling de Handen in de hoogte fteekt. M. Keert het Biad eens om, wat ziet gy nu? K. Een Blad Papier, Moeder. M. Het zelve Blad Papier ziet gy ook op de andere zyde,want daar zyn geen Menfchen,geen Brood, geen Vifch, maar niets als Papier en fwartte ftreepen. K. Dat wilt ik wel Moeder, maar die zwarte ftreepen noem ik een Meisje, deze een krakeling, dat hier een Knaapjen, dit de Huishoudfter, dit een Vifch. M. Zo kunt gy ook praaten, en men zal u verdaan, als men van te vooren weet, dat gy van de afbeelding praat. Maar men kan u niet verdaan, als men het niet weet. Dit Beeld is van de zaak zeer verfcheiden. K. Maar het heeft tog veelgelykheid met hetzelve. M. Ja, maar men heeft afbeeldingen die de zaak nog beeter gelyken. K. Ik, kan myn niet herrinneren zulken gezien te hebben. M. Gy moet zeggen dat u zulks niet byvalt, want gyhebtze wel hondert maal gezien. Kom in de andere Kamer, wat ziet gy da«r ? K. Dat is myne lieve Vader. M. Is deeze afbeelding nu niet gelyker, van waar komt dit ? K. Om dat het Gezigt net zo groot is als van Vader. M. Is 'er nog niet een andere oorzaak? K. Dat weet ik niet, maar het valt myn in, de couleur van het Schildery, is ook dat van myn Vader .gelyk. Ik wenfehte dat in dit Prenteboek de groo¬ te en de couleur der afgebeelde» zaaken gelyk was. M. Dat moogt gy niet'wenfeheri, want ,een verzameling van zulke Beelden zou dezelve nuttigheid niet hebben als deezen. Afbeeldingen die gy wenfcht kan men zo ligt niet maaken, als dezen die in .het Boekje zyn en als men dezelven ook had kon mende zeiven zo ligt niet van de eene Plaats na de andere draagen. Dit Boek kan ons in de Kamer in den Tuin in den Wagen en in het Bofch vergenoegen, maar een verzameling van grooter Beelden blyft gemeenlyk maar op een plaats , en word, door het verdragen ligt bedorven. K. Daaraan heb ik nietgedagt, Moeder. Het is myn ten hoogften aangenaam, door uwgefprekkenaltoos wyzer te worden. M. Gy zyt een goed Kind. Leert dus hier uyt, dat verfcheide zaaken ook verfcheide nuttighedea hebben, en om haare verfcheidenheid zo nuttig zyn. Dog ik wil u nog iets van de Afbeeldingen zeggen, die hunne zaak nog gelyker zyn, als dit Schildery u vader. K. Dit weet ik nu weder niet. M. Gy weet het; maar denkt 'er nief aan, zie£ hier boven op de Tafel, wat ftaat daar? K. Een Ruiter te Paard. M. Waarom is deze Afbeelding de zaak gelyker, als die van uw Vader? K. Gelyker "is ze Moeder,, maar ik'weet niet waarom? M. Door twee oorzaaken; Eerftelyk dewy! gy alle zyde of het geheel ziet, ten tweeden dewyl het in het aanraaken gelykheid heeft, welke het Schildery geheel ontbreekt, zulke afbeeldingen noemen wj? taitbaar, zy zyn van Hout, fteen, wasch , pleifter als deeze, of van andere Stoffen. K. Mag ik nu, Moeder! het Prenteboek verder; bezien V M. Neen, myn Kind! heden niet meer, zoekt na op de eene of andere wyze u met uw zuster te vermaaken.     iïiéry. Dhr. F. D. I. Ne. 17; HUISDIEREN. De Mensen veranderd den natnurlyken ftaat der Dieren door hen tot gehoorzaamheid te dwingen. Een Huisdier is een Schepfel, het welk men dienft laat doen;daar men zich mede vermaakt,en ook misbruik van maakt, en het welk men verbaftert, dat men uit andere Landen tot zich Iaat komen, en het welk men zelfs van natuur doet veranderen. Het is de verhevenheid der Natuur, waar door de Menfch gebied waar door hy denkt, en waar door hy over wezens gebied welken niet denken. Het Paard. De edeliïe verovering welke de Menfch ooit geirraakt heeft, is die, welke hy op hetPaard, datmoedig en oploopend Dier, gemaakt heeft. Het zelve deelt met ons den roem van den Oorlog, en is zo onverzaagt als zyn Meester, want het braveert niet alleen het gevaar van den ftryd, maar het fchikt zich ook naar het geluid der Wapenen, ja, het is met dezelve drift als zynen .Meester bezield. Verder neemt het ook vermaak in de Ridderlyke Ren- en -Steekfpeelen. Het moedig vuur fchitterd het zelve ten 00gen uit; maar het laaf zich door hetPaard zo verre Biet vervoeren, of het blyft gehoorzaam aan de beveelen van hem die het beftiert, want het doet zeer dikwyls poogingen, welke zyne kragten te boven gaan, om het bevel van zyn Meester te voldoen. Dit zyn de hoedanigheden van hetPaard, maar om: het zelve tot die hoedanigheden te brengen, word het reeds, van jongs af, opgepaft, geoeffent en tot den dienft der Menfchen afgerecht. Met het verlies zyner vryheid begint zyne opvoeding, en door de vrees word dezelve voltooid. En de Slaverny, of huifelyke Staat dezer Dieren is zo oud en algemeen, dat wy deze Dieren zeerzelden in hunnen natuurlyken ftaat zien" zonder dat wy op hunne natuurlyke geaartheid eenige acht Haan; want fchoon dit Dier zeer fier en wild is, zo taft het zelve nooit andere Dieren aan, waar uit blykt, dat het Paard eebter natuurlyk zagt van aart en zeer gefchikt is, om gemeenzaam met den Mensch om te gaan en zich aan hem te verbinden. In alle Landen van Europa zyn Paarden Fokkeryen, welke veel moeite en oppasfens vereisfehen. ,De-leeftyd van een Paard word tusfehen de dertig en veertig jaaren geftelt; en van alle de Paarden worden de Arabifche voor de trouwfte en de beste gehouden. In Engeland maakt men veel werk van Paarden voor ■ de wedloopen. De Poftmeefter te Stilton in Engeland reed, binnen den tyd ven twaalf uuren, drie maaien van Stilton naar Londen en te rug, en deze Plaatzen liggen byna twintig uuren van eikanderen. Het ge» woone voedzel der Paarden is, in den Zomer gras, cn in den Winter- hooi.     'P'icrv. Ditr. IK D. I. No. i«. No. i. De Ezel. Dit Dier is uit den aart zo lydzaam en flil, als het Paard driftig en onruflig is, en verdraagt met Standvaftigheid, en misfchien ook met grootmoedigheid, de flaagen welken het gegeeven worden. In Turkyen , Azia , Barbaryen en elders word dit Dier, even als hier de Paarden, van Menfchen Webereden. Zyn gehoor en reuk overtreft die van veeIe andere Dieren, en Hy weet zyn Meefter uiteen groote menigte volks te onderfcheiden. De Ezels worden, in 't gemeen vyfëntwintig, of dertig jaaren oud, en met de twee of drie jaaren zyn zy tot de voort, teeling bekwaam. Zy flaapen zeer weinig en byna nooit leggende, ten zy zy zeer vermoeid zyn. Hunnen ouderdom kan men aan hunne tanden onderkennen. Wat de gedalte van den Ezel aangaat, hy is kleinder dan een Paard, doch zyn Ooren en Staart zyn langer, hoewel zyne maanen weder korter zyn. Zyn Staart is alleen aan het einde maar langhairig. De Melk der Ezelinnen is een beproefd middel tegen veele kwalen; en van den Huid des Ezels word het fegryn leder gemaakt. In de Zuidelyke deelen van Barbaryën, vind men veele van deze Dieren in het wild, en zy worden aldaar in (hikken, tot dat einde gefpannen gevangen. RUNDEREN. Onder al het Vee, is 'er geen, dat meer nut aanbrengt dan het Rundvee. Hier op ruit alle Landarbeid; en het is de nuttigde huisgenoot van de Boerdery, het deunfe! van het Land en de derktte van den gsheelen Landbouw. Voormaals maakte de Runderen den geheelen rykdom van den Menfch uit, en nog beden zyn zy de grondflag van de welvaart van die Staaten, welken zich niet kunnen daande houden, en vooral niet kunnen bloeijen, dan door den .Landhouw en den overvloed van het Vee, dewyl dit wezentlyke goederen zyn ,• daar goud en zilver flegt een vertooning kan maaken. No* 2. De Stier. De Stier dient voornaamelyk maar om het geflacht voortteplantten, want hoe zeer men dezelve ook aan den arbeid kan onderwerpen, zo is men echter niet zeer van zyne gehoorzaamheid verzekerd, men moet, met hem omgaande, gedadig op zyne hoede zyn tegen het gebruik dat hy van zyne kragten maaken kan: Dan hoe zeer de Natuur dit Dier zeer onbuigzaam gemaakt heeft, men kan hem, door hem te fnyden, echter veel van zyne geweldige drift beneemen. Een troep Stieren, zou waarlyk een aantal Dieren zyn, welks dolle woede door Menfchen niet zou kunnen bedierd of getemd worden. Da natuurlyke kleur der Runderen is veelal rood,, achtigvaal, hoewel men 'er ook veel zwarten, rooden zwart bonten , bruinen, gryzenen gedippelden of geplekten onder vind. Het gebruik, het welk van de Iichaamelyke deelen der Runderen in de famenleevihg gemaakt word, gaat byna alle verbeelding te booven. In Ierland, Enge. land, Holland, in Zweeden en in het Noorden, word een menigte Offenvleefch gezouten en gerookt, zo ten diende van den Zeevaart, als ten voordeele van den Koophandel. Ook leveren deze Landen ongemeen veel Leder op, het welk van den huid der Runderen gemaakt word; terwyl die der Kalveren ook zeer groote nuttigheid aanbrengen. Ook is de Rundermed zeer nuttig en het allerbed voor drooge en ligte Landen- Het Hoorn van dit Dier is de eerde Drinkfchaal geweed daar men uit gedronken heeft; het eerde Indrument geweed daar men opgeblazen heeft, om het geluid te vermeerderen; en het wierd het eerd tot doorfchynende Ruiten in de vengters gebruikt, gelyk het nu nog in de Lantaarnen diend doet. Ook, wanneer het Hoorn geweekt is, word het tot doozen, kammen, en duizend andere nuttige zaaken gevormd. De Melk van het Rundvee is zekerlyk een der nuttigde zaaken, welken het voortbrengt; als dezelve eenige uuren dil gedaan heeft, word zy met room bedekt, uit welkeroom, door eenen derken arbeid, Boter en Kaas voortkomt, welke de Schaapekaas zeer verre in vettigheid en fmaak overtreft. In 't Jaar 1737 begrootte men het getal der Runderen, hier te Land, op tweemaal honderd duizend. HUISDIEREN.     fierv. Dier. VIL B. I. No. 194 HUISDIERE N. Er blyft in 't geheel geen twyfel meer over, of al de Dieren welke tegenwoordig tam en Huisdieren zyn, zyn te vooren wild geweeft; echter wanneer men op de zwakheiden domheid van het Schaap let, welk Dier zyn behoudenis ook niet in de vlugt kan zoeken, en dus alle verflindendeDieren ten vyand , heeft; ook wanneer men de kortheid van zyn leeftyd in aanmerking neemt, dan zou men haaft moeten gelooven, dat dit Dierjreeds van den beginnen,aan de zorgen'van den Menfch is toebetrouwd geweeft; te meer om dat men in de woeftynen geen wilde Schaapen vind. Het is dus alleen, door menfchen zorg dat dit Gedacht in weezen gebleven is; want het Schaap heeft volftrekt niets tot zyne verweering; terwyl de Waapens van den Ram zo zwak zyn, dat wanneer wy hem, in 't wild, aan zich zelf overlieten hy wel haaft door de wraakzugt zyner vyanden vernietigd zou zyn. No. 1. Het Schaap. No. 2. De Ram. De kleur der Schaapen is vuil, of geelwit; zy hebben groote Oogen, welke wyd van elkander ilaanj neergeboge Hoorens; rechf'opftaande Ooren, welke aan de,zyde van den Kop geplaaft zyn; een lang uitgeftrekte Bek, en een gekromd Neus* been, welke kentekenen alle zeer wel metdezagtgeaartheid en domheid van dit Dier overeenkomen. Over het algemeen vind men in deeze foort van Dieren noch liftigheid, noch kracht, noch moed: maar de Hond des Herders waakt voor hen , en verdedigt hen; terwyl deeze hen ook fehyd, verzameld en alle de bewegingen, die hen ontbreken weet mede te deelen. Hun lichaam vertoond flegts eejn wanfchikkelyke Klomp pp vier droge en ftyve Pooten. De Voorpooten zyn zoo recht als ftokken en de Agterpootcn hebben een gelykvormige bogt waar van de holle zyde naar vooren ftaat. De Staart hangt tot aan de Waden en blyft digt tegen het Lichaam aan, als een bofch Wol zitten. De Ram onderfcheid zich door zijne Hoornen, welken zich in het eerfte jaar reeds vertoonen en alle jaaren een Ring meer krygen; waar uit men dus zynen ouderdom kan opmaaken. De Schaapen hebben over het algemeen geen hoorns., maar wel op den Kop een zekere uitpuiling van been. Deze Dieren welker inborft zo eenvoudig is, zyn ook van een zwak geftel. Door het veel gaan worden zy zeer vermoeid en vermaagerd.want zo dra zy hart loopen klopt hen het Hart, en zy zyn daadlyk buiten hunnen adem geloopen. Groote hitte of fterkezon kunnen zy ook niet lyden; en daarom leid men hen, wanneer het zeer heet is, naar hunne Schaapskooijen. Dan hoe zeer dit Dier niet bezield is met aandoeningen en inwendige hoedanigheden en zeer zwak van zich zeiven is; zo is het toch het waardigfte Dier voor den Menfch, en welks nuttigheid zeer uitgeftrekt is. Het Schaap kan zeer veele behoeftens van ons vervullen, want het verfchaft onsVoedzel en Klederen te gelyk,zonder nu nog in aanmerking te neemen, welke voordeden 'ervan deMelk, het Smeer,het Vel, deBeenderen, de Darmen en den Meft van het Schaap komen; waar aan de Natuur, om zo te fpreeken niets in eigendom fchynt gefchonken te hebben, dan om het aan den Menfch weder te geeven; waar van dan ook het bekende fpreekwoord komt: het is al goed wat van het Schaap komt. Eens in 't jaar geeven dc Schaapen maar Jongen, en dan nog maar een of twee te gelyk.. De witte Wol der Schaapen werd voorde befte gehouden, om dat deze allerlei kleuren aanneemt; het welk de reden ook is, dat men de gevlekte of zwarte Schaapen meeft van kant maakt; ook houd men de gladde Wol beter dan de gekroesde. Van de Wol der Schaapen word, behalven het Laaken, ook Dekens en Spreijen, Saaijen en andere ligte Stoffen gefabriceerd-, het welk een werk van ongemeen meer konft en arbeid is, dan dat der Linnens en Katoenen. Want de Wol moet gewas fen, gekamt, gekaart, gefponnen en geweven worden. En geweeven zynde, moet zy weder gevold en eindelyk ook gefchooren worden, het welk alles, elk op zich zelf, een ambacht uitmaakt; en waardoor, zo hier als elders,duizende Menfchen, eenbeftaan vinden. De Huid der Schaapen is ook van zeer groote nuttigheid;wordende van denzelven het Kamoesleer bereid. Ook is het Vlees der Schaapen, of dat dergefneden Rammen, zeer aangenaam van fmaak, ligt verteerbaar en zeer voedzaam. Terwyl men van de Melk der Schaapen ook geen klein voordeelheeft, • waar van de Texelfche Kaas ons geen kleine blyk geeft. De Drek der Schaapen is een zeer goede* Meft voor Boekwyt en Tabakslanden, .   I   Vim. Dier. VUL £. I No. ao. HUIS D.I E R E N. Onder het Vee zyn de Bokken en de Geiten de gemeenzaamfte met den Menfch, en zo vreescchrg niet als de Schaapen; maar men kan ze ook niet zo gemakkelyk tot eene kudde leiden , en houden; want zy jwminnen de eenzaamheid en klauteren zeer gaarne. De Bokken bezitten eene zekere wispelturigheid, welke hen verfcheide Aapen-kuuren doet maaken; men kan hen ock niet zeer vertrouwen, dewyl 'zy al dikwyls fpelender wyze een Kind om verre zouden flooten, of het zelve met de hoornen kwetfen. Wel verre vaa do zagtmoedigheid der Schaapen te hebben, vallen zy zeer dikwyls iemand aan, welke hen niet in het allerminfte beledigd. De onbeftendigheid van hun naturel openbaart zich aan de ongeregeldheid hunner bedryven. Zy loopen zeer ongeregeld, ftaan ftil, huppelen, fpringen, naderen, wyken, of vlugten, en dat wel zonder eenige oorzaak, dan die der wonderlyke vlugheid van hunne zintuigen, en welhe hunne ledemaaten inzonderheid fchynt aan te doen. wyze geplaatft. Ook is het figuur van hunnen ocg appel merkwaardig, wy! dezelve een langwerpig vierkant maakt, het welk als met franje behangen is. De gemeene kleur van den Bok, als ook van de Geit, is wit en zwart, ook zyn'er die geheel wit, of geheel zwart zyn; terwyl 'er ook veelen bruin, of vaal zyn. Hun hair is ongelyk van lengte, op verfcheide delen van hun lichaam. Hunne hoornen zyn ook ongelyk van lengte en op verfcheide wyzen gekromd. No. 2. De Bok van Angora. "De Bok van Angora, of Syrië, heeft hangende ooren en golvend hair, dat lang, zeer fyn en zo blinkend als zyde is. Zyn hoorns zyn van lengte als die van de andere Bokken; maar op eene verfchil-1 iende wyze gerigt en gedraaid. Zy ftrekken zich aan beide zyden van het hoofd naar den gezichteinder uit, en maaken Krullen lynen, ten naasten by gelyk aan de trekken van een 'Schietgeweer. Zy worden omtrent de twaalf jaaren oud, en zy kunne« hun voedfel vinden op plaatfen, welken geen Koefjen of Schaapen beklouteren kunnen. Van den Huid van deze Bokken*'word het zogej naamd Marokyn of Turks Leder gemaakt, het welk uit de Lavant en Barbaryen komt, en het welk van de roode, blaauwe en geele kleur is. Te Bergen in Noorwegen ftroopt men 's jaarlyks wel zeventig, of tagtig duizend Bokkenvellen af; het welk de reden is, dat de Landman,daar,voor,geen Vee meet zorge draagt, dan voor den Bolt.. No. i. De Bok. Het gelaat van den Bok heeft een fchyn van vriendelykheid, gepaard met loosheid; den grooten afftand, welke zyne oogen van elkander hebben, geven een teken van domheid, wyl zyn voorhoofd fma! en byna geheel met een kuif van hair gedekt is. De Oogen, die zeer groot en levendig zyn, geeven, door den fchoonen geelen kring dien zy hebben, aan zyn gelaat geen minder fraaiheid dan zyn fnoet en ooren, die wel geproportioneerd zyn. De lippen en neusgaaten zyn op eene regelmatige     Fierv. Dier. JX. D. I; No, aï. HUISDIEREN. Vyf zoorten van Honden. No. ï. De Dog. De Kop van deze Honden is dik, en breed, het voorhoofd plat, de neus opgefchort en de lippen dik, en hangend, de ooren klein en aan het einde hangende, de Hals is dik en ingedrongen, de pooien zyn dik en kort, de Staart is verheven, en deszelfs einde is naar vooren omgebogen; deze Hond is byna geheel glad hairig, behalven agter de dyen en op den Staart, alwaar het hair een weinig langer is; de lippen, het eind van den Bek, en de buite zyden der ooren zyn zwart; maar het overige van het Lichaam is van eene Iigte kleur. No. 2. De zwarte Spanjolet. No. 3. De Franfche Spanjolet. De Kop der Honden van dit foort is klein en rond, de Ooren zyn breed en hangenden.de Pooten droog en kort, he: Lichaam is dun en deszelfs Staart is verheven; het Hair is glad, doch zeer verfchillende van lengte op verfcheide deelen van het Lichaam; want het is zeer lang aan de Ooren , onder den Hals, agter de dyen, op de agter zyden van alle vier d« Pooten, als ook op den Staart; maar korter op de andere deelen des Lichaams; de meefte Spanjoletten zyn wit, de fchoonfte hebben een Kop van eene andere kleur, 't zy bruin of zwart, en zyn aan den Snoet en op het midden van het Voorhooft met een witte plek getekend; De zwarte en witte Spanjolette hebben gemeenlyk boven de Oogen vaale Vlekken; Er zyn groote en kleine Spanjoletten, maar de laatfte zyn het algemeenft. Het grootfte verfchil dat 'erts tusfehen de zwarte Spanjoletten F. 2., die men ook Gredins en Engelfche Spanjoletten noemt, beftaat hier in, dat de Gredins het Hair minder lang hebben" als de Franfche Spanjoletten, F. 3., voornaamelyk aan de Ooren, de Pooten en den Staart; de Gredins, welke met een vuur kleur getekend zyn, geeft men den naam van Pyrames, namelyk de zulken, welken een vaale kleur boven de Oogen, op den Snoet, aan den Hals en Pooten hebben. No. 4. De kleine Deen. Deze Hond is zeer te onrecht dus genoemd, dewyl hy geen andere overeenkomft met den grooten Deen heeft, dan dat hy ook kort hairig is. Want de Bek is naar evenredigheid minder dik en puntiger, de oogen zyn grooter, de Pooten drooger, en de Staart verhevener. Zy hebben veelal witte en zwarte vlekken , en wanneer zy met zwart op wit gefprikkeld zyn, dan noemt men hen Arlequins, om daar door hunne mengeling van kleuren uittedrukken. No. 5. Het Turksch Hondje. Het foort van Honden, dat onder bovengemelden naam bekend is, word ook Barbaryfche Honden genaamd, zy hebben geen Hair; hunHuit, of Vel is vleeskleurig, en min of meer met bruin gemengd. Het zyn kleine Dieren, welker vel veranderd, en 1 waar in den wortel van het Hair vernietigd is geworden, door de groote hitte der Landftreken, alwaar deze kleine Dieren, in eene opvolging van gefiachten, Turkfche Hondjes geworden zyn. Deze Honden zyn ook zeer aandoenelyk voor de koude der gematigfte luchtftreeken. Men heeft opgemerkt, dat de hitte van den Zomer hier te Lande naauwlyks genoegzaam is, om hunne beving te doen ophouden , aan welke zy het grootfte gedeelte van het jaar onderhevig zyn, en om den kleur aan de vlekken weder te geeven, die zy op hunne Huid hebben; deeze vlekken zyn geelachtig bruin, en in den Zomer wel getekend, maar geduurende den Winter wifcht de koude ze byna geheel uit,,     Vtery. Dier. X. No. i. De Leeuw. No. 2. De Leeuwin. De Leeuw, onder de brandende Zon van Afrika gebooren, is de fterkfte, de trotfte en de ver'fchrik-kelykfre onder alle de Dieren. Hy beefc een 'gezagvoerende houding, een ruftig uitzicht, een tieren gang, en eene /erfchrikkelyke item, en welke, als hy toornig is, nog verfcbrikkelyker word; als dan flaat hy zyne zyden met zyn Staart, als ook de aarde; beweegt zyne maanen.doet het vej van zyn aanzicht bewegen, trekt zyne groote Winkbraawen op, toont drygende Tanden en rteekt een Tong uit, met zulke harde Punten gewapend, dat deze alleen genoeg is om het Vel afteftroopen, en het Vleefch zonder behulp vanTanden.of Klaauwen (die naait zyne Tanden zyn wreedfte wapens zyn) te ontginnen. . Zyn grootte is niet overmatig, noch lomp, noch gedrongen (zynde die van het grootfte foort omtrent agt, of negen voeten lang en vier, of vyf voeten hoog, maar hy is daar in tegen zojuift gevormd, dat zyn lichaam een model van fterkte, met vlugheid gepaard , fchynt te zyn. Zyn gewoone gang is fier, deftig en langzaam, maar altoos fchuins; Hy heeft een foort van maanen, of liever lang hair, het welk ai de voorftedeelen van zyn lichaam bedekt/, en dat fteeds langer word, naar maate dat het Dier in jaaren toeneemt, en het agterfte gedeelte zich naakt vertoond; de Staart is lang en fterk, en aan het einde met een bofch hair voorzien; zyn kleur is bruin, mee donker vaal gemengd, en eenige zwarte en witte plekken. De Leeuwin onderfcheid zich van den Leeuw, niet alleen, door dat zy geen maanen heeft, maar men kan zulks befcheidenlyk aan het beloop van haar geftalte zien ; want de ooren, de kruin van het hoofd, den hals, fchouders enz. welke aan den Leeuw allen met grof hair bedekt zyn, geeven de Leeuwin een, van den me uw, zeer verfchillend voorkomen; zy brengen Daar éénmaal 's jaars jongen voort, en hunne leeftyd is tusfehen de twintig en vyfentwintig jaaren. De Leeuwen van het Atlas Gebergte, welker kruinen fomtyds met fneeuw bedekt zyn, zyn minder ftout, minder fterk en woeft, dan de Leeuwen van Biledulgüd,ofZaara.»welker vlaktens met brandend zand bedekt zyn; het is vooral in deze brandende ftreeken, dan men deze verfchrikkelyke Leeuwen wind, die de fchrik der Reizigers en deGeefels der D. I. N&. as, Nabuurige Landen zyn. In de groote Woestynen van Zaara en in allede Zuidelyke gedeeltens van Atnka en Azia worden de Leeuwen nog in vry grooter getallen gevonden, en zyn aldaar meer gewoon om hunne fterkte en waapenen aan allerly Dieren welke hen ontmoeten, te beproeven ; terwyl zy door de gewoonte, om te overwinnen, geheel onverfaagd en verfchiikkelyk zyn. Daar zy de magt van den Menfch niet kennen, zo hebben zy voor hem geen vrees; het geweld zyner waapenen niet beproefd hebbende, fchynen zy dezelven te tarten; de wonden verbitteren hen wel, maar maaken hen niet vervaard, en zy zyn zelf niet verlegen op het gezicht van een groot getal hunner vyanden. Eén van deze Leeuwen tart dikwyls een geheele Karavaan aan, en terwyl hy zich, naar een hardnekkig gevecht verzwakt gevoeld, volhard hy, wel verre van te vlugten, al wykende, te vechten, altyd kloekmoedig bly vende, en zyn vyand nimmer den rug toekeerende; maar dit verfchrikkelyk Dier is echter voor verandering en verzagting van zyne natuurlyke geaartheid vatbaar, want den Leeuw jong gevangen en onder de Huisdieren opgevoed zynde, gewend zich ligtelyk om met hen [te leev'en. De Hiftorien verhaalen ons van Leeuwen, welken voor zegewagenen gefpannen, of mede ten Oorlog gevoert wierden, of op de Jagt wirden afgericht, voor hunne Meesters getrouw, en die hunne krachten en moed niet dan tegen hunne vyanden, in 't werk ftelden; en zo zy dan tot hunne natuurlyke woeftheid kwamen te vervallen, dan gebruikten zy die zelden tegen hen, welken hen goed gedaan hadden. Men ean niet zeggen, dat de Leeuw wreed is, dewyl hy zulks nimmer dan uitnood is; want hy verdelgt niet meer dan hy gebruikt, en zo dra hy verzadigd is, leeft hy met alle de Dieren in vrede. De Olifant, de Rinoceros, de Tyger en het Luipaart zyn de eenigfte Dieren , welken den Leeuw weêrftaan kunnen. Dan hoe verfchrikkelyk de Leeuw ook moog weezen, men laat echter niet na om jagt op hem te maaken, met zwaare Honden, door Lieden te Paard wei onderfteund; men doet hemwyken, en van verblyfplaats veranderen; maar de Honden en zelfs de I aarden moeten wel geoeffend , en op dezen Kryg afgericht zyn; wyl by na alle Dieren op den reukvan den Leeuw trillen, en hun heil in de vlugt zoeken Het vlees van den Leeuw heeft eene onaangenaame en fterke fmaak, boewei de Indiaanen het echter met fmaak eeten; maakende zy van het vel van dit Dier hunne mantels en hunne legerfteede.    D. I. No, ag. Tierv. Bier. XI. De ROUSETTA, ROUGETTA en vier foorten van VLEDERMUIZEN. No. i. DeRoufetta, of vliegende Hond, No. 2. De Rougette of • - vliegende Bond met den roeden Hals. De Roufetta en de Rougetta zyn twee onderfcheide foorten, maar die elkander in veele opzichten ge. lyken, beftaande het onderfcheid enkel in de groote en kleur, hebbende de Rougette een halsband van een levendig rood met Oranje gemengd; men vind hen'beiden op Madagaskar, Bourbon, Terr.a£e, op de Phillipynfche en andere Eilanden van den Indiaanfchen Archipel. Deze vliegende, viervoetige en monftereuze,Dieren hebben veel overeenkomft met de Vledermuis, maar zyn veel grooter. Dezelven vertoonen zich hier in hunnen ruft,' zynde hunne vleugelen niet zichtbaar, maar toegevouwen en tegen het lichaam aangeplakt; men ziet aan hen niets dan een poefelig lichaam, met een donker bruin bekleedfel ge¬ dekt hebbende hunne Kop oyna nei i«uU6.., — die van een Hond, welks gelaat iets levendigs en vernuftigs aanduid; men ziet hen maar zeer zelden by den dag vliegen, en zy leeven, in een Maatfchappy ten getalle van meer dan vierhonderd, in groote hooien van verrotte boomen. Des avonds koornen zy te voorfchyn, en bergen zich weder eer den dag aankoomt. Hun onderhoud beftaat indeBananas, de Maretakken, en verfcheide andere Vrugten.Daar ze niet gefchikt zyn om te loopen, ziet men neu maar zeer zelden op de aarde zitten, of liggen, maar op de takken der Boomen vind men ze fomwyle wel tot tweehonderd by een. Door het een of ander toeval op den grond geraakt zynde, zyn zy niet in ftaat om van den grond op te vliegen, maar moeten eerftiot iets verhevens, het zy, tegen een boom ,of eene andere hoogte opklouteren. Om de benodigde lucht onder hunne vleugelen te krygen, moeten No. 8. De vliegende Hazelmuis. Deze Vledermuis heeft een zeer kleine Neus de ooren zyn voorwaards gericht,puntig aen het einde, en byna geheel in het hair verborgen, welk ha.r vrylang, en van een blonde vaale kleur, meteen tint vaal en bruin vereenigd is; zo als men uit de nevensftaande gekleurde Afbeeldingen zien kan. No 6 en 7 De vliegende ^nampagol van vooren en van ter zyde. Het Neusbeen, het Voorhoofd en den kruin van den Kop, is van deze Vledermuis op eene zonderlinge wyze gevormd i het Voorhoofd is zeer ingedrukt; de Neusgaatenzyn niet van elkander gefcheiden gelyk by de meefte andere Dieren; zy zyn van eenrofchagtige bruine kleur met een ligte vaale tint. De Bek van deze Vledermuis is zeer groot, de lippen zyn lang en de neus is welgemaakt: de ooren zyn rond en zeer breed, zy raaken elkander onder het voorhoofd aan; zy zyn van een bruine afchgraauwe kleur met eenig zwartachtig bruin vermengd, No. 4. is genoegzaam van het zelfdefoort als de voorgaande; het verfchil van haar is weinig, maar deze is iets kleinder. Deze Vledermuis heeft een langwerpige Kop, breede fnoet, korte en puntige ooren, de oorlap wat lang 'en in een punt eindigende. Hun kleur » . vaal bruin met eenige tint en aschgraauw gemengd. No. 4. De vliegende Veldmuis. zy dezelven wrft verfcheide maaien fiaan, om hunne klaauwen te kunnen loslaaten, van de plek daar zy zich op gehecht hebben. Zy zyn uittermaate vet en hun vlees is een onfchadelyk voedfel. No. 3. De vliegende Marmot.      Vim. Dier. XHL D. I. No. as; No. i. en 2, De Panther. "'^P'anneer dit Dier zyn vollen groei heeft, is het vyf of zes voeten lang; gemeeten van het uiterft van den Snuit tot aan het begin van den Staart, die meer dan twee voeten lang is, zyn Vel is, in den grond van het Hair, van eene meer, of minder donker vaale kleur op den Rug en aan de zyde van het Lichaam, en van een witachtige kleur onder den Buik; het is met zwarte Vlakken als groote Ringen, of in de gedaante van Roozen geteekend, met een of meer Vlekken in in 't midden, van de zelfde kleur als de omtrek van den Ring; hebbende hy nergens volle Vlakken dan op den Kop, op de Borft, op den Buik, en op de Pooten, zynde de kleur van het Mannetje eenigzins ligter als die van het Wyfje. De Panther is van eene fiere en onbuigzaame inborft, hy word meer bedwongen dan tam gemaakt, en legt, als men hem op de Jagt africht, zij'ne woefte geaartheid nooit geheellyk af: ook is hy zeer fterk en van fchrikbaare Klaauwen voorzien. Men heeft veel zorg nodig om hem op de Jagt af te richten en nog meer behoedzaamheid om hem te beftieren en te oeffenen; men voert hem op eene Kar in een Kooi opgeflooten, waar van men de deur opent, wanneer het Wild zich vertoond; fpringende hy dan zeerfnellelyk op het Beeft, dat hy voor zich ziet,het welk hy ter neder werpt en verworgt, maai zoo hy zyn flag mift, word hy wel eens woedend, en werpt zich fomtyds op zynen Meefter, waarom deze altyd eenige ftukken Vleefch, of levend Wild by zich heeft het welk deze hem, in dit geval, voorwerpt, om dit gevaar voor re Koomen. Dit Dier onthoud zich niet dan in Afrika en in de heetfte ftreeken van Azia; hebbende het zich nooit in de Noordfche Landen, noch zelfs in de gematigfte Geweften vertoond. Het onthoud zich liefft in de digtfte Bosfchen en bezoekt dikwyls de Oevers der Rivieren en de omtrekken der eenzaame Wooningen, alwaar hy het tamme Vee en de wilde Dieren, die daar water komen zoeken, poogt te overvallen .-maar hy|werpt zich zelden op Menfchen. Zelfs niet fchoon hy getergd mogt zyn; hy kloutert gemakkelyk op de Boomen, alwaar hy zich de wilde Katten en andere Dieren tot een prooi maakt. De Reisbefchry vers willen, dat hun Vleefch niet kwaad te eeten is, en dat de Negers het zeer goed vinden," en waj hunne vagten belangt, deze zyn koftbaar en maaken zeer goede Pelteryen.    Vien. Bier. XIV. No. i. De Relmuis. genlyk .uitgedrukt da dezi u Z0genaamd2 * r WS eene vSWis, welke door de * flaa,P S fn ■! Woed word voorgebragt, en verkoudmg in t D1ÜC" , , harileld word. . na het ^.^^Cia^a zy zich in WanneerrJL zich alstot een bal, om minder opeen, en rollen zien ais 01 pörVlfW'Sho°ude id gSte vind men- haar warmte te behouden, in s der d£S Wintedielöphh zu dTn fta" 'in h«» gewoo- ' fpringt van tak tot tak ^evenv fae. ^ ? ïuitabeuken nazelnoocèn, kaftanjes, en ar, ftaat ook uit oeuncu, « MP;np voae ties Qie dl wilde Katten en-ie 8°^™ * Griekenland , Se^^ alwaar zy zich teBoSenen op de Heuvels ophouden .25. J. No -.f6. een Haas, maar gedrongener, en paart veele fterke met veele lenigheid. De vier voorfte tanden van het kaakbeen zyn lang, en fterk genoeg om wrede yk fe kwe feni maar het Valt niemand aan dan den Hondften zy het getergd worde Zy zitten zeer vee recht op, en loopen zeer gemakkelyk op hunne ag Xpooten. Zy eeten alles wat men hen geeft, Veesch, Brood/Fruit, Moeskruid enz maar zy zyn »« gretig naa melk en boter, zy drinken maar weinifwater en weigeren wyn. Het Marmeldier ES* ten opzichte van zyr, geftalte ,een weinig van den Beer, een weinig van den rot. ,neus, lippen en de gedaante van den Kop als een Haas, het hair en Se nagels! van een Das, de tanden van den Be- rug, is rosDruin, Hen buik is rosachtig S« r/, ü S hoon d,\ Die, *ich fa Z.to No 4. De groote Hazelmuis. tv, nier het welk van eene vaale kieur is, beDit Dier na we onze huizen voond onze Turne, e *° die .„ niet vf !6X 4 worden : zy nïftelen in de gaaten van de KÏÏ£ °P de ,eib0°men enefez bren- gen het geroofde in V™^?^ ho„eboo- h°fhXn d«?lond "erdooït haar en de warmte men hebberi, «KKO door men 'er des doet haar ^.^'^^idden hunner voorraad, Wjnters ve fetaden, in t g fc in als een bal in e kander*e - ^ jon&en deLTteMen3« in alle de gematigde Geweste^t hoewel zy in deNoordelykfteLan- den niet gevonden worden . No 5 en 6. De Meme naz,ewm». ne kleine Hazelmuis is de minft Ielyke van al de De kleine n*& egn n Staart Rotten, zy heeft S>inlterenac g , hgar ^ e„ haar hair is meer ond dan ros zy ^ ^ bVyf no0^'^f BH0ffchen gronden. Zy is niet zo Relmuis, in de Bollenen gc / talryk als de vlrnyft. of ter gemeen te: zyn. De^lein en t zich als ee„ WOrd verdoofd doo de^n 1 P^ ^ waakt zy ^ ^y plaatst her gemeene- gelyk de Eekhoorns ^ *^van een Hazelnoote in hunne hooien byéén. No. 2. De groote veiarauib. ne oroote Veld muis is fterker en *waada«&erals ' jje groote en kaale ï^iS rffleHÏ^ als d?e van den ftaart, haar rugge grd.1 & , dil.ker en zy ffien. Den-Zomer bre gen y meeUann n menigten. No. 3. Het Marmeldier. Het Marmeldier, Jongden, k" temTonZflSÏ Hy leert/eer 20 'f1? ftr.it aanvatten gebaarden maaken, dansHgtelyk een fto. a»n*aaJtezn '.RMeefter gehoorzaamen; [eD ?P Teven , de Kat eenen natuurlyken afkeer llSt 'f ft e . durft dezelven fomwylen gewei. Z ïnvaU Het Marmeldier is niet zo groot als    1   Vierv. Dier. XV. No. I. De Wolf. T)e Wolf is een van die Dieren,welker trek naar viees allergeweldig» is; hy is van natuur plomp en bang en getokt, uit en inwendig, zeer veel naar den Hond. Wanneer den Wolf jong gevangen word, laat hy zich wel temmen, maar by de eerfte gelegenheid neemt hy de woeftheid van zynen eerden ftaat weder aan. Hy is een gefiaagen vyand van allemaatfchappyen, en houd zelf geen gemeenfchap met zyn eigen foort, en wanneer menhen by eikanderen ziet, dan vertoonen zy flegts e'en tooneel van oorlog en verwoéfting; ja de gemeenfchap van het Mannetje en het Wyfje is zo fchaarfch, dat zy elkander flegts éénmaal in 't Jaar zoeken, wanneer zy maar een korten poos by elkander blyven. Wanneer de Wolfinnen op het punt zyn om te werpen, zoeken zy in •t diepft van 't Bofch een wykplaats, welke zeer digt begroeid is, iwaar in zy zich een effen ruimte maaken, door de ftruiken enz. af te byten ,of uit den erond te haaienop welke plek zy zich dan een zagt bed van mofch, voor hunne jongen, maaken. Zy werpen in 't gemeen vyf, of zes jongen, ook wel negen, maar nooit minder als drie. Dezen koomen met gefloten oogen ter waereld; de Moeder zoogt hen eenige weeken, en leert hen welhaaft vleefch vreeten; omtrent de tien Maanden, of het Jaar worden zy aan zich zeiven overgelaaten. Deze Dieren hebben drie Jaaren werk eer zy tot hun volkomen grootte zyn, en worden omtrent de vyftien of twintig Jaaren oud. Wanneer zy verzadigd, of vermoeid zyn, flaapen zy, doch meeft al op den dag en altoos zeer los. Zy drinken zeer dikwyls, en zyn zeer fterk, inzonderheid in het voorfte gedeelte van hun lichaam, dragende zy een Schaap in den bek, zonder dat het de Aarde raakt; terwyl zy 'er zo fnel meê loopen, dat de Hond flegts in ftaat is om hen te agterhaalen, en hen hunnen prooi te doen verlaaten. Schoon de Wolf woeft is, zo is lw echter vreesachtig en wel zo, dat wanneer hy in een ftrik komt, men hem doodflaan, of medevoeren kan , zonder dat hy zich verdedigen, of eenige blyken van toorn, of onvergenoegdheid geeven durft. Wyders is de Wolf zeer fcherp van gezicht en gehoor, en vooral fyn van reuk. Hy eet veel liever levend dan dood vleefch, en boven alles het vleefch van den Menfch, zo, dat men de wolven de Legers wel in groote getallen heeft zien volgen, welke, na den veldflag, de lyken dan opgroeven en met een.zeer grootte gulzigheid afvraaten. Om de D. I. N$. ij. Wolven uitteroeijen gaat men met veel manfchap.en een groote menigte Buhonden langs de heggen en Kreupelbosfchen, en maakt een groot geraas om hen uit hunne fchuilplaatfen te dryven, te omfhgelen en ?f te maaken. Men vind de-Wolven in alle Landen, vooral in die, alwaar Boffchen zyn De kleur van hun hair is verfchillend, naar de luchtgefteldheid waar onder zy leeven, ook zyn zy in een en t zelfde Land fomtyds zeer verfcheiden van kleur, br is niets goeds aan den Wolf dan zyn vel, waar van men aroove pelteryen maakt, die duurzaam en warm zvn- terwyl hun vlees zo flegt is, dat het alle Dieren tegenftaat. in 't kort, de Wolf is onaangenaam in alles, zynde zyne houding laag, zyn uitzicht wild, zvn ftem vervaarlyk, zyn lucht onverdraagiyk en in zyne geaartbeid woeft, fchaadelyk in zyn leven en nutteloos na zyn' dood. No. 2 De zwarte Wolf. Deze vind men in 't Noorden, alwaar 'er ook ge-' vonden worden die geheel wit zyn. Deze onderfcheiden zich in gedaante van de bovengeme,ldo alleen, door. dat zy iets grooter zyn Ook hebben zy lat grooter regt opftaande ooren; terwyl hunne cogen iets kleinder en eenigzins meer van elkander verwyderd zyn. No. 3. De Vos. De Vos is vermaard door zyne liften,en verdient gedeeltelyk den roen die men hem geef. namelyk dat de Vos door lift zo veel doet als de Wolf doot kracht Hv is zeer gulzig en verflind alles met eene gelyke graagte, als Eijeren, Melk, Kaas, Vrugten en we! inzonderheid Druiven. Als hem de jonge Haazen en Patryzen ontbreken, dan behelpt hy zich met Veldmuizen en Rotten, Hagediffen, Padden, enz. waar van hy *er zeer veel verdelgt; het welk ook het eenigfte goed is, dat hy verricht. Zyn leefryd is omtrent de dertien, of veertien jaaren. Zy hebben eens in 't Jaar jongen,en dan gemeenlyk vyf, of zes in één Neft. Zy zyn over 't algemeen van eena rosfe kleur, hoewel men ook gryze vosfen vind; het einde van den Staart, van beiden, is wit. De zilvergryzen zyn de beften. De blaauwen worden om hunne zeldzaamheid gezogt, maar de zwarten zyn de waardigften van allen; wyl dezen, naaft den Zabel het fchoonfte en het duurfte bont opleeveren.     Vierv. Dier. XVI. Drie zoorten van KATTE N. Lr. I. No. sf. No. i. Tamme afchkleurigeKat, gemeenly k de Kathuizer Kat genaamd. JJet hair dezer Katten heeft over het algemeen een ascbgraauwe kleur; van verre fchynen zy een tint van eene grysbruine-kleur te hebben. De omtrek van de oogen en van den bek, de bonet en het onderfte gedeelte der Pooten zyn meer grys dan bruin, de ooren zyn aan de randen zonder hair en vaneen zwartachtige kleur; als ook de lippen en de ballen der voeten; naar maate van haar'en ouderdom zyn zymecr, of minder grys, ook vind men 'er die een' zwarten band op den rug, en ringen van dezelve kleur aan de pooten hebben. No. 2. De Spaanfche Kat. Dit ras van Katten onderfcheid zich van de anderen door zyne levendige en donker rosfe kleur; fchoon het Wyfje, welke wy hier hebben afgebeeld, echter niet geheel van die kleur is; maar eenige witte en zwarte vlekken , onregelmatig , tusfehen de rosfe vlekken in heeft. Men vind geen Mannetjes van dit ros, welke deze drie kleuren hebben; dewyl het wit, of het zwart, aan alle de Mannetjens, zonder uitzondering, ontbreekt. Indienmen dus eene fraaije Spaanfche Kat wil hebben, neemt men een Wyfje, om dat deze een kleur meer als het Mannetje heeft. No. 3. De Tamme Kat van Angora. Dit Ras van Katten komt van Angora en fchynt veel grooter dan dat der andere Katten, dewyl derzelver hair op fommige plaatfen van hun lichaam, veel langer is. Het grootfte gedeelte dezer Katten iswit; maar zy, welke wy hier hebben afgebeeld, is van eene vaale kleur, en heeft zulke korte pooten t en zulk lang hair, dat het hair van den buik byna op den grond fleept. Het: lange Hair dezer Dieren geeft hen aan den Kop en den Hals een,foort van een kraag; hoewel het zelve aan de lippen, den neus, en het voorhoofd niet langer dan dat der andere Katten is. Onder haare oogen heeft zy twee boogen van eene roodachtige vaale kleur, welke kleur ook de punt van den neus 'heeft De Voorpooten en den Staart zyn met banden van eene donkere vaale kleur omringd; doch veel helderder als de overige deelen des Lichaams. De Kop van deze Kat is rond, de ooren zyn regt opftaande, het voorhoofd is wel gtëvenredigd, de oogen zyn groot en ftaan niet ver van elkander, de Neus is fcherp, de fmoel kort, de bek klein en de kin vertoond zich weinig. Alle deze trekken geven haar eene houding van zagtgeaartheid, welke op eene zeer duidelyke wyze veranderd, wanneer di: Dier door eene fterke drift word aangedaan, als dan opend zy den Bek, haare oogen ftaan vlammende, zy draait de ooren ter zyde, en doet dezelve daalen, zy vertoont haare tanden, het hair ryftover-. eind, haare oogen fchynen vonken van zich te geeven, haar aanzicht krygt een woeft en woedend uitzicht, zy maakt een fterke en vaardige beweeging methaarlichaam, en heefteen treurig en fchrik verwekkend geluid. * Byna alle de Dieren hebben aan de beide zyde hunner fmoel eenige lange hairen, welke regt uitftaan, en byna zo ftyf als de borftels van een Varken zyn. Deze Hairen vertoonen zich in het byzonder zeer duidelyk aan deze Kat en zyn op zulk eene wyze geplaatft, dat men dezelve gemeenelyk den naam van knevels geeft; ook hebben zy nog eenige dezer hairen aan het hoofd.     Mineraalcn I. D. J. N. 29- METAALEN. aue in ae aarde, en zyn zulKe Lichaamen die in vergelyking van anderen eene aanmerkelyke zwaarte hebben, en zich, daar by, fmelien, fmeden en met den hamer uitdryven laaten. Dit is de eigenfchap der geheele Metaalen. Maar daar men in de Aarde ook zulke Lichaamen heeft, die ook de zwaarte van het Meiaal hebben, maar ten deele niet kunnen gefmolten, en ten deele niet met den hamer uitgedreven kunnen worden, doch echter met de andere Metaalen een zeer groote gelykheid hebben, zo worden deze Lichaamen halve Metaalen genoemd. De ruwe Metaalen heeten Erts, en de gebroken Stukken, gelyk zy uit de Aarde komen, noemt men Stoffen. Ais geheele Metaalen kennen wyhet Goud, Zilver, de Platina (een nieuwe ontdekt Metaal in Amerika) uaii\ooj>er, j.m, juooi, en nizer, ais naive Metaalen, daar in tegen, de Mcrcurius, of het Kwikzilver, het Antemonium of Spiesglas, Zink, Spiouter en Kobald. De Metaalen verfchynen in de Stoffen, of in zuiver, of gegroeid, of nog in de Erts, dat is in den aart | van den Steen waar in zy gegroeid zyn, vermengd. In beide gevallen verfchynt een en het zelve Metaal, of Erts, onder geheel verfchillende gedaantens en verwen, en 'er word altyd het oog van een ervaaren kenner toevereifcht, om de verfcheidene foorten daadlyk te onderkennen. Ik zal hier maar eenige voorbeelden van Metaalen in hunne kennelykfte gedaantens levejen. No. 1. Het Goud Eene fchoone Goud Stoffe, met een zuiver goud blaadje, omtrent zo dik als een kaarteblad; op een Ertzgrond van Smaragd en Ammathifh No 2. en 3. Het Zilver. Beide deze Stoffe zyn zuiver, of gegroeid Zilver. No. 2. Figuurlyk gegroeid. No 3. is zo genaamd Booni Zilver. Het louter Zilver,, het welk over het algemeen en menigmaal in zeer groote klompen in de Bergwerken gevonden word, zit ia allerlei gedaanten dan eens in, en dan eens op de mynen.en vertoond zich in allerhande Figuuren, als Bergen, heuvels, hoogtens dunne bladen, Tanden». Boompjes enz- No. 4. 5. 6. Koper. Het Koper Ertz vertoond zich grootendeels groen „ of blaauw van kleur No 4. is zuiver gegroeid Koper ertz met berggroen* aangezet. No 5. Blaauw Kopèr, of zogenaamde Lazuur Ertz ï donker blaauw van kleur en met berggroen en eenig kriftal aangezet. No 6 Malachit, of zogenaamde Schrikfteen. Deze behoord ook onder deKoperErtzenjen dewyl hy zictv fraai laat flypen en polyften; en daar by zulk een. fchoone groene kleur heeft, heeft men hemeereplaats onder de ondoorfchynende edelgefteentens gegeeven. No. 1, 8. 9. Tin. Het Tin, het welk men nimmer zuiver, msar altycï door de Ertz veifpreid vind, verfcheint tevens onder zeer verfcheidene geftaltens, dan eens- als eui enkelde rooden fteen [Tin Steen) of als een klompje onregelmatig zwart- grauw blauwe Crisflallen , QweeJlachtig), of als regelmatige donker roode Griftallen (lïnkorrels- of granaaten) of als een menigien zulke oneindig kleiner graauwe Tinkorrels, alsïeen foort van zand (Tinzand.~) No 7. is een fchoone Tweejlachtige Stoffe uit Engeland. Het Engelfche Tin is het fcboonfte, het zulverftejen het beroenifte. No 8. Eene fchoone geregelde Boheemfche Tis; korl, of een zogenaamde Tingranaat. No p. Is het zogenaamde Tm Zand. INLEIDING. T\e Metaalen maaken een deel der zogenaamde Mine^ ralen uit, hebben hunen oorfpronk en Plaats     Vogslt III. D. I N. 30, PAPEGAAIJEN. Der oude Waereld. S^e Papegaaijen zyn de fchoonften en de talrykfte ^an de aefl.acb.ten der vogels, want men telt meer als 100 o^kende foorten van deze vogels. Zy leeven en broeden in 't wild, maar in heete Landen, en wel enkel in een ftreek van 25 graaden aan beide zy en der Linie. De foorren in de oude en nieuwe waereld zyn geheel van elkander onderfcheiden, en men heeft «r geen in Amerika die met die van Azia en Afrika ge lyk zyn. De Grieken kenden "er maar een foort van, welke zy door de vloot van Alextnder den prooien van het Eiland Trapobana bekwanen. By de Romeinen, waaren zy reeds een teken der weel te, want dezen hielden ze in kooijen van Zilver, Yvoor en Schildpad , en etn Papegaai gold dtkwyls meer als een Slaaf. Alle de Papegaaijen worden naar de bove^eftelde aanmerking, dac de foorten uit de oude van die uit de nieuwe waereld onderfcheiden zyn, in twee groote boofd Clasfen afgedeeld, namelyk in 1. Papegaaijen der oude waereld 2. Papegajijen der nieuwe waereld. De Papegaaijen der oude waereld verdeden zich weder in 6 hoofdfoorten; namelyk. 1) in Kakatoiis, 2) in Ei^enlyke Papegaaijen, 3) in Lori's. .4 in Parrakïs met lange en gelyke (laarten, 5 in Panaki's met lange ongeiyke ftaat ten, ■é) in Parraki's met korte Jiaatten. Dit is her Cliaracteriftiek van de zes hoofdfoorten der Papegaaijen uit de oude waereld, van wei ken men van eU een aibeeldfel op de hier tegen over (taande Plaat ziet. No 1. de Kakatou. ^ Deze is de grootfte Papegaai uit d • nu le waereld , Is geheel wit van kleur, heett eer fchoone kroon van veeren op den kop,en leeft in het Zuidelyke gedeelte *?aa Azia. No. 2. De Eigenlyke Papegaai. Deze komr uir Afrika ,en OiliinJien, en leert het duiJcyklle fpreeken. De hier afgeneelden is een van de gewoonlyklte fjort, graauw met eenen rooden ftaart. N o 3 De Lori. Men noemt in de O >ftindien een zeker foort van P pegaaijen du=, om dat hun geroep het woord Lori uitdrukt. Z' zyn in 't ge neen rood en de levendigfts onder alle 1 e Papegaaijen. No 4 De Groote Parraki met een langen gelyken ftaart. De Parrakiën, van welken men veele foorten heeft, hebben den kop altyd anders gekleurd als het lyf. Zy komen uit de Ooftindien No 5 De Groote Parraki met een langen ongelyken ftaart. Deze foort, weke in Afrika leeft, zonc'et zich door twee zeer lange veeren in den ftaart uit, en is zeer ichoon getekend. No. 6 De kleine Parraki met een korten ftaart. Deze zyn de kleinfte van alle de.Papegaaijen. Zy leeren niet fpreeke ; maar zyn zeer fchoon van kleur. Men moet altyd één paar by elkander ia een kooi doen. wanneer men ze in 't leven wil houden. Als dar, z-tten zy nevens elkander op den ftok, befchouwen — en liefkoofen eikanderen; wanneer een van beiden fterft, dan treurt de ander, eet niet, en fterft kort daar üa van droefheid, en daarom noemt men ze gewoonelyk Jnfeparables,    Vierv. Dier. XVIII. Zes foorten van VLEDERMUIZ EN. D. I N. 31. De Vledermuizen zyn wezenlyk viervoetige Dieren, 'zy hebben met de Vogelen niets gemeen dan de vlugt; maar gelyk de werking van vliegen eene zeer 1 groote fterkte in het bovenfte gedeelte dès.Lichaams, I en in de voorde Leden onderdek, zo hebben zy de borftfpieren veel zwaarder, vleefiger en «erker dan .eenige der viervoetige Dieren. Men verzekerd, dat zy niet meer dan twee jongen draagen, dat zy dezelven zooaen en zelfs vliegende vervoeren. In den Zomer koppelenen werpen zy , want in den Winter zyn zy verftyfd. De eene bedelken zien met haare vleugelen als met een mantel, haaken zich met de agterpooren aan het gewelf haarer onderairdfche wooning vad, en blyven dus hangen,- anderen verbergen zich ingaaten, ook zyn zy altyd in een zeker getal by elkander, om zich voor de koude te beveiligen. Dus brengen zy den Winter door, zonder eeten, en worden niet wakker dan inde Lente; tegen bet einde van den Herfft verbergen zy zich weêr op nieuw. Zy behooren onder de vleesvreetende Dieren, want waneeer zy by vleefch , of Spek kunnen komen . vreeten zy 'er geheele hollen in. Ook voeden zy zich met lnfcften, welken zy des avonds in de vlugt vangen. No. 1. Eene vVegende Vledermuis. Deze is de eerde foort welke bekend is geweeft en de eigenlyke Vledermuis. No- 2 De Grootoor. De Grootoir is misfehien gemeener dan de gewoone Vledermuis. zy is kleinder van lichaam, heefc veel korter vleugelen, minder dikke, en puntiger {buit, «n ooien van eene buitengewoone groote. No 3 De Noftule of Nacht vlieger. Deze is in Frankryk zeer gemeen; men vind haar onder de daken, onder de loode gooten van groote Landhuizen, van Kerken, en ook in oude ho.ie boomen Zy is byna zo giobt als de Vledermuis, heeft korte en breede ooren, rofchagtig hm, en een fcherpe en fnydende ftem. No. 4 De Hoefyzer. Het vreemd maakfel van het aangezicht v,n dit Dier geeft het zelve een zeer leelyk aanzien; het fchynE op den bek het afbeeldfcl van een Hoefyzer te hebben daar het ook zyn naam van heeft. Men vind het veel in Frankryk, in de Muuren en Kelders van oude verlaaten Kafteelen. No 5 DeSerotine. De Seroüne is kleinder dan de Vledermuis en de Noftule; zy heeft ten naaften by de groote van de Grootoor; maar zy verfenilt 'er van in de ooren. dis zy kort en puntig heeft, en in de kleur van het harrj Zy heeft de vleugels zwart, enhethair van een donker bruine kleur. No. 6. De Barbaftelle. De naam van BarSaftelle paft dit Dier te beter, om dat het een erooten knevel fchynrte hebben, die echter niet dan fchyn is, en een gevolg van net zwellen der wangen, die eenen wrong boven de lippen maaken. Het heeft den fnuit zeet Kor., den neus zeer plat,en de oogen bykans in de ooren.      Vierv. Dieren. XVII. No. i. Het Hert. Het Hert fchynt fcberp van gezicht, fyn van reuk en fnel van gehoor te zyn. Wanneer het ergens naar wil luifteren fteekt het den Kop in de Lucht, heft de Ooren op en dan hoort het op een grooten afftand; wanneer het in het Hakhout gaat, of in eene haifoverdekte Plaats is, ftaat het alle ogenblikke ftil, kykt aan alle kanten rond , en zoekt onder den wind te komen om te ruiken, of'er iets zy, dat het konne ontrufte. Het is van eene vry eenvoudige, onfchuldige geaartheid, en evenwel is het nieuwsgierig en loos; als men fluit , of op eenigen af ft and roept, blyft hetkort ftil ftaan, kykternftig rond enbefchouwt, als met verwondering Wagens, Vee en Menfchen; en indien die geen Wapens of Honden by zich heb ben, blyven zy, met een goregelden tret, geruft voort gaan, vervolgende trots hunnen weg, en zonder vlugten ; ook fchynt het Hart geruft en met vermaak te luifteren naar het geblaas der H.rdersfluitjes, en de Jagers bedienen zich intyds van deze lift om het gerust te ftellen en op te houden; in 't algemeen vreeft het Hert veel meer voor Honden als voor Menfchen , en toont alleen wantrouwen en loosheid naar raaate het ontruft isgeworden; het eet langzaam en is kiefch in het neemen van voedfel. De ftem van het Hert word met de jaaren fterker, ruwer en in den bronstydfchreeuwt het vervaarlyk, ja'tis dan zo verre vervoerd, dat men opdien tyd niet in ftaat is om hetzelve te verfchrikken, of bevreesd te maaken; ook word het alsdan zeer gemakkelyk opgejaagd door deszelfs vetheid, en in dien tyd, kan het de Honden niet zeer gemakkelyk ontloopen, hoewel het gevaarlyk is wanneer het in de engte gebragt word, dewyl het alsdan 3U3t woede op zyn Party inftort. Het drinkt weinig in den Winter, en nog minder in'tVoorjaar; zynde het jonge en tedere Gras dan genoegzaam om zyn dorft te lesfen ; maar in den bronstyd zoekt het overal Water om te drinken,en zich te ve-rfrisfehen. Het Hert zwemt over 't algemeen goed, doch inden bronstyd beter en als dan heeft men hen wyde Rivieren zien overzwemmen: Zy loopen nogthans beter als zy zwemmen, en vervolgd wordende fpringen zy luchtig over eenhek ,enzelfs overeen fchutting van 6 voeten hoog. Het voedfel der Herten verfchiltnaarde Jaartyden. In den Herfft, na den bronstyd, zoeken zy de groene Scheuren der Boomen, de Bloemen van de Heide , de Bladeren der Braamftruiken . enz. In den Winter, als het Land met Sneeuw bedekt is, fchillen zy de Baften der Boomen af, en eeten Mofch enz. en by zagt Weder vervoegen zy zich op de KoornLanden. Aan de Roggen geeven zy echter de voorkeur boven alle Grsanen. D. I. N. 32. De gewoonfte kleur der Herten is vaal; 'er worden 'er ook, in vry groote getalien gevonden die bruin, en ook die ros zyn, de wit:e Herten zyn zeer zeldzaam. Het Hert heeft omtrent 8 jaaren tot zynen volkomen wasdom nooodig en hunne leeftyd is omtrent de dertig jaaren, De bronstyd der hanen begint met den aanvai'g van September en is in October geheel over. Op den ouderdom van agtien maanden is het hert in ftaat om voort te teelen. No. 2. De Hinde. De Hinden draagen agtmaanden en eenige dagen, en brengen doorgaans naar één jong voort; zy werpen in de maand Mey en in 't begin van Juny; zyzyn zeer zorgvuldig om haare jongen voor de honden te bewaaren, zy vertoonen zich in de jagt, ter dezer oorzaake, zeer dikwyls en laaten op haar zei ven jaagen, om de honden van haare jongen af te trekken, waar na zy, zo dra zy oordeelen de jagt genoeg verwyderd te hebben, tot haare jongen wederkomen. Alle Hinden zyn niet even vrugtbaar; eenige krygen nooit jongên, en dezen worden fmaldieren geheten, zy worden grooter en vetter dan de anderen, ook wil men dat'er Hinden zyn met hoornen, als de herten , en dit is niet volftrekt onwaarfchynelyk. Het jong behoud den naam van Kalf, tot het omtrent 6 Maanden bereikt heeft, als dan beginnen de hoorns eerft voor den dag te komen, en deze hoorns die allengs, als een pook of fpiets uitgroeijen geeven aan het jonge Dier den naam van fpiesfer. Het verlaat zyne Moeder in de eerfte tyden niet, en fchoon het fterk groeit volgt het dezelve den geheelen zomer. In den winter verzamelen de Hinden, de Kajven, de fpiesfers en de jongen Herten by elkander met troepen, en die troepen zyn talryk naar maate het weder ftreng is:in den voortyd fcheiden zy vaneen, zy verdeelen zich, en de Hinden gaan zich ver' bergen, om haare jongen te werpen. Het zyn als dan de fpiesfers en de jonge Herten alleen die te faatnen blyven; in 't algemeen zyn evenwel de Herten genegen om by eikanderen te leeven, in gez-e!fchap re faamen te loopen, en het is niet 'dan vrees, of noodzaakelykheid, die hen van den anderen doet afgaan. De groote en de geftalte dezer dieren hangen veel af, van de plaats alwaar zy zich onthouden: de Herten der vlakten, valeyen, en heuvelen, daar ve'el Koorn groeit, zyn veel grooter van Lichaam en pooten , dan de Herten die op drooge, dorre, en fteenachtige bergen leeven: het lyf der Iaatftgemelde is laag, kort en gedrongen, zy kunnen zo fnel niet loopen , doch zy kunnen het langer uithouden dan de eerftgemelden; ook is hun wildbraad fyner en beter van fmaak dan dat van de henen der vlakten     Vogelen ÏF. D. L No.-& PAPEGAAYEN der Nieuwe Waereld. De tweede Hoofd- Clasfen zyn de Papegaaijen der Nieuwe Waereld die , gelyk wy gezegd hebben, met de foorten der oude waereld niets gemeen heb. ben. Colutnbus vond op het eerfte Eiland, dat hy in Amerika ontdekte, niet als Papegaaijen, hy bragt 'er eenigen, ten bewyze zyner nieuwe ontdekking, naar Spanje, en de Papegaaijen waaren wegens haare,tot hier toe noch niet bekende, groote fchoonheid, langen tyd, de voornaamlle ruil-waaren tusfehen Europa en Amerika. Men deelt de Papegaaijen der Nieuwe Waereld even eens in 6 hoofd foorten, namelyk: 1) in Ai a's, 2) in Amazoonen. 3, in Papegaaijen. 4) in Crik's. 5) in Pareki's met lange jlaarten. 6) in Paraki's met korte jlaarten. No 1. De Ara. De Ara is onder alle de Papegaaijen de grootfte en defchoonfte, want zyn prachtige vederen blinken van purper, Goud en Azuur. Hy heeft een trots aanzien, maar laat zich gemakkelyk tam maaken. Zyn Characteriftik is zyne groote, zyn lange en fpi'sroeloopende Staarr, de wit;e en naakte huid om de oogen en zyn herhaald geroep, Ara! Ara! waar door hy zyn naam gekreegen heeft. No. 2. De Amazoone. Deze foort der Papegaaijen onthoud zich aan den vloed der Amazoonen, waar van hy zyn naam ontleend heeft, hy heeft altyd rood aan de flagveêere» en is zeer fchoon en blinkend van kleur, No. 3. De Papegaai. Deze zyn minder zeldzaam als de Amazoonen^ hebben geen rood aan hunne vleugelen en, in 't gemeen, een afhangende baard van veêren. Men vind ze tueeft in Cuba en Guyane. No. 4. De Crik Deze foort der Papegaaijen beeft veel gelykheid met de Amazoonen, heeft ook rood aan de vleugelen en den ftaart, maar is niet zo zuiver van kleur: en meeft groen. Zy onthouden zich in Cajenne. No 5. De Parrakie met den langen Staart. Van de Parraki's heeft men veele foorten in Amerika. De hier afgebeelde is de zogenaamde geels Parraki uit Brazilien. No. 6. De Parraki met den korten Staart. Deze foort, welke ook Touis heet, is de kleinfte» foort van de Papegaaijen in Amerika, zynde hy niet veel groter als een Musch, en gelykt wel naar de Parraki uit de Oude Waereld. De hier afgebeelde foort is fchoon groen, heeft geele vlekken op de vleugelen en den ftaartonthoud zich in Guyan© en leert gemakkelyk fpreeken     dmplïibïen f, 211. No. 34 A M P H I B 1 E N. jfmphibien worden die dieren genoemc, welken zo wel op het water als op het Land leeven kunnen, maar welker eigerilyke, en gewoonelyke verblyf'piaats toch echter in het Water en aan het zee ftrand is. Men heeft dezen in veelerlije foorten. Wy zullen hier maar eenige Afoeeldingen van eenige der grootften uit de Ataiantifche zee leveren, welke allen tot het Robben Gedacht behooren. No. i. De Hairachtige Zee-Leeuw. Deze onthoud zich aan de weftelyke kuiten van geheel Amerika en aan de Ooftelyken van Kamfchatka; is rood bruyn van kleur, heeft Kop en maanen als een Leeuw, korte gladde hair.en, als een Zeehond, over het geheele lichaam, en twee korte voorpooten met klaauwen en vinnen om te zwemmen. Hy is 25 voeten lang, dikwyls van r8 tot 20 voeten in den omtrek dik, voed zich met VilTchen, Zeehonden, en Zee Vogelen, en brult gelyk een Hier. Hy is vreesachtig voor Menfchen; zyn vleefch en vet is zoet. No. 2. De Gladde Zee-Leeuw. Deze foort van Zee-Leeuwen behoord aan de zuidelyke helft van onzen Aardbol. Zy onthouden zich byzonder in de Nabuurfchap van Amerika, aan 't Strand in de Schelpen. Zy zyn van 15 tot 18 voeten lang, ligtbruin, hebben kort Zeehonden-Hair en en de Mannetjes derzelven hebben eenen Kam op hunnen Neus, het welk de opgeblazen Huid des Neus is. Wanneer zy op het Land zyn, en het een, of het ander Zien, richten zy zich op,nemen eene houding aan, openen den Bek wel een voet wyd, blazen den Kam op, en brullen. Het gHuid hunner ftemme is zeer verfcheidend; Zy brullen gelyk een Leeuw, bulken als een Stier, knorren als een Zwyn en de Joneen bulken gelyk de Kalven. Zy vreeten Gras, Vifch en andere Zeedieren, en zyn verbaazend vet, weshalven men hen ook velt om Traan uit hen te kooken. Hunnen Huid word, gelyk die van de ZeeHonden, tot allerleije Zadelmakers werk, tot Laarzen, en tot Klederen der wilden gebruikt. No. 3, De Walrufch. De Walrus/dien leeven in deZeën en aan de Kuiten om den Noordpool, by fpitsbergen , Groenland en Kamfchatka. Zy zyn van 16 tot 18 voeten lang, rootachtig- zwart-grauw, hebben een Huid, ter dikte vaneenen vinger, welke met eenige weinige korte ftevige Hairen bezet is. Zy hebben twee langen Stoottanden van zeer fchoon Yvoor, waar mede zy hun voedfel, als Mosfelen en Zee-Gewasfchen uit den modder opgravea. Vleefch eeten zy niet. Zy brullen zo geweldig als een Stier. Zy worden van de Groenlandsvaarders, om hunne Tanden , hun Spek en hunnen Huid gedood. Hunnen Huid, die dikwyls omtrent de 400 Ponden weegt, word bereid, en veelerleije dingen worden 'er mede overtrokken. No. 4. De Zee- Beer. De Kop van dit Dier heeft het aanzien van een Beer. Hy is zwart- bruin, en beeft lange ftevige hairen. Hy onthoud zich alleen in de Noorderlyke deelen van de ftille Zee , is 10 voeten lang , en kan zeer fnel zwemmen. Hy bulkt als een Koe, of brult als een Beer.hy word even als den Zee-Hond, om zyn Huid, en zyn Vet gedood. In het gevecht met anderen is hy zeer ftout en moedig. No. 5. De Gemeene Zee-Hond. De Zee-Hond onthoud zich in de Ys- Zeeën om den Noord- en Zuid Pool, en vooral om Spïtsbergee , Groenland, Yfland, Noorwegen, Rufchland, in de Ooilzee, op het Ys en de Klippen, is 5, of 6 voeten lang, ligtgeel en zwartbruin van kleur, heeft kort digt en blinkend Hair en voed zich met Vifch, doch hoofzakelyk met Haaringen, zyn geluid is een fchelklinkend geblaf. - - Hy is het hoofdvoedfel der Groenlanders, Eskimos , Kamtfchatkadalen en andere Volken in de koude geweften , welke van de Visfchery leeven; want zyn Vleefch verftrekt hen tot Spys, zyn Traan tot bereiding hunner Spyzen , en voedfel hunner Lampen, uit zyn Huid maaken zy hunne Klederen,Schuiten en Tenten, van zyne Darmen hunne Hembden en Vengfters, van zyne Beenen hunne Wapenen,en Jagt werktuigen, ook naaijen zy met zyne Darmen. Om den Huid, en Traan der Zeehonden, in welken zeer grooten handel gedreven word ,gaan 'er 's jaarslyk veele Schepen op de zogenaamde Robbenvangjl uit.     Schelp-Werken I. D' L No' 35 Merkwaardige SLAKKEN en MOSSELEN. No. i. De Nautilus, of Scheepshol. De Nautilus is eene der merkwaardigfte Chonchy lien (Zeeflakken,) deels wegens baare voortreffelyke fchoonheid; deels om dat zy als een Schip gemaakt is, en het Dier of Pslypus het welk haar bewoond, met zyne twee armen, een huid, als een Zeil uitfpant, en door dit hulpmiddel, wanneer de wind 'er in blaaft, op de oppervlakte der Zee, als een Schip voortzeilt. Van dit Dier, wil men, dat de Menfchen het gebruik der Zeilen op de Scheepen het eerft geleerd hebben. Deze fchoone Schelp wierd voor dezen, in 't algemeen, fraai gegraveerd, met goud of zilver beflagen, en tot een Drinkfchaal gebruikt. Men vind 'er nog veelen, welken dus behandeld zyn, in de Kunftkabinetten- No. 2,3,4, De Paerlen- Mosfelen. Zeer zeker groeijen de echte Paerlen in Mosfelen, en worden uit de Zeeën gcvifcht. 'Er zyn veele Zeeen zelfs Rivier-Mosfelen, welken Paerlen in zich hebben, maar zy zyn in glans en fchoonheid, zeer onderfcheiden. No. 2. Is de echte Orientaalfche Paerlen-MosJel, waar in de echte Orientaalfche Paerl gevonden word. Zy behoord tot de zogenaamde Zee-Oorenen is noch Slak, nodfMosfel, dewyl zy niet alleen geen Ingewand in zich, maar ook geen dekzel beeft, en dus maar eene enkele fchaal is. Onder haar verheven rand heeft zy een rei kleine Cellen, welke eindelyk aan den rand ordenlyk opener worden, in welken de Paerlen zitten. In deze fpeelt eene ongemeene prachtige groene, roode en zilver kleur. No. 3. Is de Duitfche en zogenaamde Eljler Paerlen-Mosfel, eene groote fchilder Mosfel, welke de bekende vloet, de Elfter, in [Saxen opleverd, en die te gelyk zulke groote Paerlen opgeeft, die voorde Orientaalfche in groote, en in deugd niet behoeven te wyken.en onder den naam van Elfter-Paerlen bekend zyn. Twee dergelyken, nog onrype en vaftgegroeidePaerlen, liggen ter linkerhand van den rand van dezen Mosfel. No. 4. Is de eigenlyke zogenaamde Paerlen-Moeder Mosfel, Zy behoort tot het Geflacht der Oefteren en heeft fomwylen ook Paerlen in zich, maar zy word meer wegens haare fchoone blinkende ett, fpeelende Schaalen gebruikt, uit welken allerleije foorten van Kunftwerken, als: Doozen, Knoppen en |diergelyke fraaijigheden gefneeden en gedraait worden; terwyl zy ook tot het inleggen van fraai Houtwerk enz. gebruikt word. In haaren ruwen ftand, ziet zy 'er uiterlyk vuilachtig bruin en wit uit.    Visfchen UI D. I. No, 36 Vier wondcrbaare VISSCHEN. Vliegende VISSCHEN. No. 1. De Groote Vliegende Vifch. No. 2. De Zee-zwaluw. T7cn vliegende Vifck Klinkt zonderling en tegenftiyding , en echter heeft men waarlyk vliegende Viffchen, èn wel in veele foorten, die zich uit het water in de lucht verheffen en een geheel eind ver vliegen kunnen. Dit doen zy met behulp van hunne vinnen, welke by hen zeer lang gegroeid en aan hunnen huid verbonden zyn, en hen in plaats van, vleugelen dienen. Zy kunnen zeer fnel en ver vliegen , zo lang deze hunne vinnen nat zyn; maar zo dra dezen droog worden, dan vallen zy weder in het water. Hier doorredden zy zich mee.ialvande vervolging der Roofviffchen. Wy geeven'er hier twee afbeeldingen van. No 1 De Groote Vliegende Vifch is bruin van verwe en de haaring in maakfel, en fchubben zeer gelyk. Hy word over het algemeen in de Atalantifche Zee a; r.getrofFen. , . nq 2 De Ooftindifche Zee-Swaluw; Deze is de kleinfte foort] der vliegende visfchen en heeft aeer lange vinnen. No. 3. De Scheepshouder ot de Remora. De Scheepshouder, of de Remora, is een zeer kleine, en zeer merkwaardige Vifch, die ook in de Atalantifche Zee gevonden word. Zyn kop 11 bredeen wel half zo lang als zyn geheele Lichaam en heeft boven op een geheel plat ovaal. Deze ovaale vlakte is Zwartgraauw, heeft rondom zich een rand. en 'er midden over eene verhevene ftr iem, dwars over dezelve diepe groevenmet een ruigen en fcherpen huid bezet. Met deze vlakte drukt zich deze kleine Vifch aan andere zwemmende lichaamen vaft, en maakt hen, op deze wyze, het zwemmen ongemakkelyk. Vooral pleegen zy zich byzonder, in groote menigte, aan de kielen der fchepen te hechten alwaar zy omtrent als de zee-tulpen en Entmoffelen aanhangen. Daar het nu een Schip in 't Zeilen altyd hinderlyk is, wanneer deszelfs kiel niet zuiver fchoon , en glad, maar met andere lichaamen behangen is, zo heeft dezen Vifch daarom, den naam van Scheepshouder bekomen. Maar, dat één éénige van deze Viffchen in ftaat zou zyn,om een Sch:P, in volle Zeilen,te kunnen ophouden, zulks is een fabel. No. 4. De Ronde Krop Vifch. De Kropvifch is een der zeldzaamfte Dieren'uit de Amerikaanfche Zeeën. Hy is rondom met een «™ hoornachtigen huid , of fchaale omgeeven, fteekt dus als in een vaft harnas, en is bruin van kleur. Men heeft ronde en hoekachtige kropvisfehen; en by de eerfte, Hekelachtige, buitachtige, fchubachtige, vratachtige en gladden. De tegenwoordige is byna' kogel rond en over zyn geheel met ontelbaare kleine vratten. De krop-visfchen zyn van zeer verfcheidene grootte,fommigen zyn een el, en anderen naar twee duimen groot.      ■JnfeSt. II- D. Z No. 37 De B'YEN. t>p Bvën zvn een der nuttigde en bewondenngs® SS Infeften, deels wegens de kunst en ordehunnen arbeid .deels wegens de wyze .nnch- pelyk leeven, deels wegens de voortreffelyke Wo Sn die haar arbeid voortbrengt. Zy verzaame ,t en bereiSen ons Honig «Wf^t fannen maar het andere uit de (tot der Zwaden, üer RloemenTn van de Bloefem der Boomen, van de Wafch bouwen" y de kunftrykfte zeshoekige Cellen l3fSaSnHonigVaat om daar *J^£Z£ raa 1 van haaren Honig en anderdeels haar gebroed felDebB;ënrieneven, zo als bekend is in geheele Z wermen in Byën-Korven, of ook wel in het Wild , fn holTe Boomen, Muuren enz. te faamen. In zulk PPn 7wfrm bevinden zich altyd drieërleije foorten van Bvën namelyk i) mannelyke Byen of Throonen; Iaééneéénfglyke\rouwelyke By, de zogenaamde Koningin óf de Wyzer; en s) ^kende Byèn. De SI , tegenoverftaande Plaat roonen ons de SeTde foortin der Byen, naar haare verfche.de ^ÏÏÏ'eene mannelyke By, of Throne Zy zyn byna nog eens zo groot als de werkende Byen en gonzen zo hard als de Hommels, wanneer zy vliegen. Van dezen zyn 'er niet meer dan twee, of drie bonderd toeen geheelen Bykorf van 30,000 Byen. Zy werken nier en roeden zich met den Honig van de werkende Byën. Maar zo dra de Koningin eijeren Tn de ledlgVBroed Cellen der Honig-Raat gelegen heeft vafle» de Werk-Byën op deze lutje Gaften aan en fteken hen dood, dewyl dezen geene angels hebben en zich dus niet verweeren kunnen. b^ De Koninsiin, of zogenaamde: Wy zer. Deze is de eenige Byën-Moeder in den geheelen Korf, want t S legt al de Eijeren, waar uit het jonge GeWdfe onfftaat. in de Cellen, en is dus van eene on/ehoorde vrugtbaarheid. Zy is grooter, langer ï Sr? als eene Mannelyke By,heeft zeer korL Vteuge én, komt niet uit den Korf, as wanneer Sn SS ZTO met zyne eige Koningin uitvliegt. Alles hangt in den Korf van haar af; en wanneer zy mankeert, of fterft, dan houden alle de Bjenop met werken en de geheele Korf Byën vervHegren verdeelt zich. In 't Voorjaar in April, Mey en Juny legt de Koningin haar Gebroed fel, uu welken lomwyien twee en wel drie Jongen Zwermen voortkomen, die met eene eige Koningin s jaarlyks uit de Moederkorf uitvliegen en eene nieuwe Huishouding a2?feC"e zittende WerhBy. Dergelyke zyn 'er om en by de 30,000 in eenen Korf. Al den arbeid word door haar verricht, zy dragen Honig en Wafch in, bouwen de Honig Raat, voeden en verzorgen het jonge Gebroedfei, hoe zeer zy zelf geen Afftammeingen hebben, en noch Man, noch Vrouw zyn. Zy alleen hebben angels, waar mede zy 21ch en haare heerfchappy verdedigen kunnen. In 't kort zy zyn eene waare afbeelding der Vlyt, en van haar beftaat eigenlyk deeze kleine Repub1 hek. dj Eine vliegt Werk By ; welke aan haare beide Agterpooten de Was broekje™ van Bloemenftof verzameld heeft en naa den Korf brengt. efghi) Een ftuk Honig Raat met honig gevulde, ledige en broed Cellen. 1. p~\ 7vn nop ledige Cellen. ff) Cellen met Honig aangevuld en meteen dun dekfel van Wafch gefloten- Ig) Cellen met jong Gebroedfei aangevuld, zy hebben verheven ronde Dekfels van Wafch. h 0 Wooningen der Koningin , of zogenaamde Wyzer Huisjes. Dezen hangen geheel byzonderaan den Honig-Raat. , , ,„ , c kS Jong Gebroedfei, óf eigeniyke Maden, of Ruspen der Byën, gelyk zy in de Bloedcellen ftee- % Eene reeds in eene Pop veranderde dergelyke Rï)'Eene Byën Keten, gelyk zy zich fomwylen in den Korf aan elkander hangen om u.tterulten Jonge uitgevlogen Byën-Zwermen hangen zich even lo aan de Boomen, alwaar zich haare Koningin het eerft plaatft om eene nieuwe wooning te kiezen.     Mineraakn II. 2X L N. 38 METAALEN, en halve METAALEN. No. 1. Lood. tJet Lood vind men nooit zuiver, maar altyd door d- Erts heen en van zeer verfcheide gedaantens en kleuren. De Lood.Erts heet men gewoonlyk Loot-Glans, dewyl hy zeer fchoone zwartachtige bliBkende Dobbel of Straalen heeft. Zyn de Loodfcheidingen groot dobbel of breed-ftraalig dan heet het Grof [peisfiger.en zvn zy koriig of fmal geftraald dan heet bet Klaar-fpeisfiger Lood-Glans, de hier afgebeelde ftoffe , No. 1. Is groot Gedobbelde, Lood Glans. No. 2. 3 4- kizer. Het Eizer is het nuttigde en onöntbeerlykfte van alle de Metaalen, en de Natuur heeft den Menfch in hetzelve een zeer gewigtig gefchenk gedaan. Eizer is nuttiger en or.öntbeerlyker als Zilveren Goud, want buiten het Eizer hadden onze Handwerkslieden no" geen Gereedfcbappen en Werktuigen, en wy mo°elfen nog als de Wilden Leeven. Als Metaal, als Verf, als Artzeny is ons het Eizer nuttig; zonder de Mrgneetfteen, die verder niet als een EizerMmeraal is,hadden wy geen Compas. Eizerdee^jes vind men vaft met de beltanddeelen van alle Lichaamen vermengd, ja zelfs ons bloed heeft Eizer in zich. Als Mineraat verfchelnt het Eizer ge«'oonelvks onder drie aeftaltens, dan eens als loffe Eizer. Aarde, of als Eizerachtige Steenen, of als Eizer-Stoffen en werkelyken Eizer Erts. Onder de Eizer Aarde behoord voornamelyk de Eeele of bruine Eizer Oker, die als Verf algemeen bekend is, onder de Eizer-jleenen , het gemeene Roodkryt, of Rood-Aarde, Smergel, de gemeene E.aerfteen, het Eizerdroefem.de Magneet-deen . de Bminfteen enz. maar order de eigenlyke EizerEnfen, of Stoffen heeft men het zuiver Eizer, het welk zeer raar is , den Bloedfteen, den graauwen, blaiuwen.of bruinen Eizer-Errs en den gefigureerden Eizer Erts Van deze drie foorten ziet men hier de Afbeeldingen. - No. 2. is eene Stoffe vafte Brmne-Erts, met eer dikke geeloker beflagen. No. 3. Is Korlachtige Eizer-Erts. Hy beftaat uit enkel knrlen welken als Hagel by elkander liggen en met fchoone bonte kleuren geltreept zyn. No 4 Een ftuk Bloedfteen. Het is fyn geftraald,, bruinrood en heeft zeer veel Eizer in zich. Dezelve word ook in de Medicynen gebruikt. Het Staal is eigenlyk geen Metaal maar word uit het Eizer door de kunst gemaakt. No. 5. 6 Kwikzilver. Het Kwikzilver is een ha'f Metaal. het welk gedeeUlyk zuiver, en volkomen vloeibaar; gedeeltelyk door den Erts, als Vermillioen uit de Aaide gegraven word. Vloeibaar legt het in de Hooien der Bergwerken, of zit als kleine, of groote Zilvere Punten in de Vermillioen-Stoffen (zie Figuure 6.) en werd als dan in Doozen byeengezameld (zie Figuure 5.; En in dezen toeftand heet het Maagden Kwikzilver. Door den Erts word het maar op eene wy/.e gevonden , namelyk met Zwavel en heet dan Vermillioen Erts, gelyk hier Fig. 6. toont. No j. Wisfmuth. Het Wisfmuth is ook een half metaal, welke het Tin zeer gelyk, en in het vuur zeer ligt vloeibaar is. Her veimer.gd zich gaarne met andere Metaalen, vooral met-Tin, het maakt hetzelve hart, en geeft het een aanzien als Zilver. No. 8. Spies-Glas of Antimonium. Het Spies-Glas behoortnietminder onder de halveMetaalen; het is een hart .brofch grau-bruin zwartachtig, en op den breuk ftraalachtig Mineraal. Het word 'deels als een byvoeging by andere Metaalen, om dezelven te reinigen, deels tot de zogenaamde Letterfpecie voor de Boekdrukkunst, deels als Medicyn gebruikt. De hier afgebeelde Stoffe is met Oker beflagen.     Itifeclen 11. D. L. No. Schadelyke INSECTEN, Uit heete Landen. fYe heete Landen geeven veel meer giftige Dieren op. als «ie koude ftreeken. Men vind dezelven oyzonderlyk onder de Infeften. De hier overftaande Plaat levert ons eenige derzelven. No. i. De Grootfte Surinaamfche Spin. Deze onthoud zich in Surinaame op de Boomen, is over het algemeen ruig en hairig, en voed zich hoofdzaakelyk met een groot foort van Mieren. Zy is zo fterk, dat zy zelfs de kleine vogels, en wel voornamelyk de Colibtietjes in hunne neften overvalt en hen het bloed afzuigt. Zy heeft twee fcherpe vreet tangen, en haare beet daar mede is ten uiterfte gevaarlyk en giftig.. De groote Trek-of wandelende Mieren zyn haare vyanden, want als deze haar op een tocht ontmoeten, word zy van dezelven in eene ongehoorde menigte aangevallen en gedood. No. 2. Een Tarantel. De Tarantel is een foort van fpinnen, die voorna, melyk in Italien, maar ook in meer heete Landen gevonden word; en deze is het van welke men voor dezen verhaalde , dat haar beet de Mei.fchen in een dolheid bragt, welke maar door eene zekere muziek en een hevigdanfohen kon genezen worden, het welk echter eene Fabel en geheel onwaar is. Men heeft meer als eene foort van de Tarantel, als bruine ruigen, gelyk de hier afgebeelde is.geelen en rootachtige gladden. Haar beet maakt wel een fmartelyk gezwel en ontfteking, maar hy is zelden doodlyk, wanneer de wond niet veronachtzaamd word. No. 3. De Oranje of Curacaoichê Spia, Deze is een der giftigfte die men kent. Zy heet de Oranje, dewyl zy een Oranje geel vlekje op haaren rug heeft; en leeft in de Aarde onder de wortelen der Boomen. Zy heeft, tegen den gewoonelyken aart van alle de Spinnen, maar 6 Pooien. Haar beet is zo giftig, dat het menfch, weike van haargewond word buiten zyn zinnen raakt en door hevi« ge Stuiptrekkingen word aangevallen, en niet zonder moeite te redden is. No. 4, 5, 6, De Schorpioen De Schorpioen grenft het naaft aan den Kreeft em is als een zeer giftig Infect bekend. Hy otithouwd ! zich zeker in alle heete Landen, vooral in Amerika, Ooftindien, Afrika, Italien, in het Zuidelyke gedeelte van Frankryk en Duitfchland in oud muurwerk enz. Echter zyn zy in groote en fchadelykheid zeer onderfcheiden. De grootfte en gevaarlykfte is N°. 4. De Indifche Schorpioen. Deze is zo groot als een middelmatige Kreeft en zyne fchaaren henben de gedaante van een hart. Zyn kromme Angel, welke aan het laatfte gelid van zyn Staart is, en uiï ? welke hy, wanneer hy fteekt, te gelyk een dropje, gif in de wonde fpuit, is het die hem zo gevaarlyk maakt. N°. 5- De jlmtrikaanfche Schorpmn, iets kleiner als de voorige, heelt ruige fchaaien, in degedaante van doppers, onihoud Zich voornamelyk in Braziliën en is zeker nog giftiger als de eerfte foor N°. 6 De Italiaanfche . Duitfche, of Franfche Schorpioen is zeer klein, omtrent r of" 2 duim lang, en minder gevaarlyk. Zyn fteek maakt zeker eea ontftoken gezwel, maar door een weinig Schorpioen oly, op de wonde geiheeken, word deze wel haaft weder geneezen.     Wierv* Dier. XL D. I. No. 40 De EGEL. No. 1. De Egel. Dit Dier weet zich te verdedigen zonder vechten , 'en te kwetfen zonder aan te vallen. Met weinig krachten en vlugheid begaafd zynde, heeft de natuur het met een doornachtige wapenrufting bedeeld. Hy kan zich als een kloot te faamen roden vaft in een fluiten, en van alle kanten verdedigende wapens aanbieden, welke elk die hem aanvalt kwetfen; Hoe mser hy gek weid word, hoe fterker hy zyne Pennen opfteekt, en hoe vafter hy zich fluit. Ook heeft hy nog een ander middel van verdediging, het welk een uitwerkfel der vrees is die hem prangt, laatende hy zyn pis loopen, welker reuk en nattigheid ,zich over zyn geheele lichaam verfpreidende, zynen vyand door die walgelykheid verder afschrikken. De meefte honden vergenoegen zich dus om hem aan te blaffen; hoewel zy hem, even als de Vos, echter weeten meefter te worden, fchoon zy er dan een bebloeden bek en pooten door bekoomen. Maar de E°el vreeft, noch de Huis-Marter, nochdeBofch Marter, noch de Buntzing , noch de Fret, noch het Wezeltje, noch de Roofvogelen. Het Wyfje en het Mannetje zyn van het Hoofd tot den Staart eveneens met doornen bezet, en het is het onderfte gedeelte van het lichaam alleen dat met hair bezet is. Het is in de lente dat zy elkander zoeken en zy werpen in 't begin van den Zomer, en hunne jongen zyn gemeenlyk drie of vier in 't getal. De Egel is in der daad kwaadaartig en wel vooral als men hem gevangen houd. Men vind hem dikwyls in het veld in de Boffchen, onder de (lammen van oude Boomen , ook in de kloovenderRotzen en vooral onder hoopen fteen, die op het Land, of in de Wyngaarden liggen. Zy komen uit hunne fchuil ■ plaats niet te voorfchyn zo lang het dag is, maar loopen den geheelen nacht; zy komen zelden dicht by de huizen; zy verkiezen hooge en drooge plaatzen, fchoon men hen ook fomtyds in de weiden vind: men vangt hen met de hand, zy vlugten, of verdedigen zich niet: maar rollen zich, zo dra men hen aan raakt, als een bal in elkander,en om hen te noodzaaken van zich uit te fpreiden, moet men hen in 't water werpen. Zy flaapen den geheelen Winter door: zy eeten weinig, en kunnen zich zeer lang zonder voedzel houden; hun vlees is niet goed om te eeten, en hun vel, dat tegenwoordig niet gebruikt word, wierd voor dezen tot een hekel gebruikt om de hennip door te haaien. Dit Dier is vry algemeen verfpreid. men vind het overal in Europa, uitgenoomen in de koudfte Landen, als Lapland, Noorwegen enz. No. 2. Het Indiaanich Varkentje Dit Diertje uit de heete geweften van Brafiliën en Guinée herkomftig kan echter in een gematigd klimaat en zelfs in de koude Landen leeven en voorteelen indien men het flegts behoorlyk bewaard voor de fchielyk veranderinge van het weer en de geftrengheid des winters; want fchoon zy zeer fterk voortteelen zo is hun getal echter niet zeer groot,om dat de zorg en oppafïïng welke zy vorderen, niet vergoed worden door het voordeel dat men 'er van bekomt; hun vel is naauwelyks van eenige waarde en hun vleefch, fchoon eetbaar,is niet goed genoeg om veel gezogt te worden. De Wyfjes dragen flegts drie weken en 'er zyn er die op de twee maanden na haare geboorte werpen. De eerfte dragten zyn zo talryk niet, maar inhe: ver. volg werpen zy wel tot 10 of II. De Moeder zoogt haare jongen maar 14 dagen en dan jaagt zy ze weg, en indien zy dan nog by haar blyven worden zydoor het Mannetje mishandeld en dikwyls van kant ge- ^Zy zyn uitermaate zagt en tam, zy doen geen kwaad, maar zy zyn even weinig gefchikt voor iets goeds. No. 3. De Water-Spitsmuis. Het hoofzakelyke dat men van de Water-Spitsmuis kan zeggen, is, dat men haarby het op en ondergaan der Zon aan den oorfpronk derFonreinen vangt; dat zy zich overdag in deKIooven der Rotfen ,of in de gaaten onder den grond, langs kleine beekjes, verbergt ; dat zy in den Winter werpt en gemeenelyk negen jongen ter waereld brengt. No. 4 De Spitsmuis. Dit zeer klein dier heeft een zeer fterke lucht die het byzonder eigen is en die de katten tegen ftaat; dus dooden zy haar wel, maar eeten haar niet. Dit Dier onthoud zich gemeenlyk, byzonder des Win» ters, op de hooizolders, In de ftallen, in de fchuu. ren en in de Miflhoopen; het eet graanen, Maften en gerot vleefch. Men vind het ook dikwyls in de velden en de Bosfchen alwaar het varr zaaden leeft. De Spitsmuis brengt veele jongen tevens voort, maar niet zo dikwyls als de Muis, ook is zy op verre na zo vaardig niet als deze; men vangt haar l.gtelyk ora dat zy kwalyk ziet en loopt. Haar gewoone kleur is bruin met ros gemengd ; maar 'er zyn ook afchgraauwen en byna zwarten, en allen zyn zy min of meer witachtig onder den buik. Dit Dier vind men door geheel Europa.     ,. .... D. L No.il De K R O K O D I L; TSe Krokodil, welke men volgens geftalte en organifatie onder deHagediffen moet rekenen, is de grootfte en vreefchelykfte van alle de Amphibien. xMen heeft ze van 10 tot 100 voeten lang, en zy onthoud zich in de warme geweften, voornamelyk in groote rivieren, dan op het water, en dan op het Land. De Afrikaanfche, Afiatifche en Amerikaanfche Krokodillen verfchillen zo wel in haave uiterlyke gedaanten als in haare naamen van elkander. In Ooft- en Weftindien heet zy de Kaaiman. De grootfte en beroemfte is. No. i. en 2. De Nyl Krokodil. In Egypten •, waar van wy hier een Afbeeldzel leeveren. Zy heeft eene hoornachtige, zeer harden huid, welke uit enkele vierkante fchubben, of Schilden beftaat, die op den rug donker bruin,maar aan den buik geel is. Over haar gantfchen rug tot aan de punt van haaren Staart, loopen ettelyk reij'en knobbelachtige boggeltjes. De Schilden op haar rug zyn zo vaft en hart, dat de zelve noch door het fchot uiteen geweer, noch door den fteek van een Lans te doordringen zyn. Maar aan haaren buik zyn de Schubben veel weeker en daar alleen kan men dit Dier eene wonde toebrengen. De Kop van de Krokodil is plat en breed, en zy heeft een Snuit als een Zwyn. De Bek is groot en verre onder de oogen opengefpleeten, zy heeft geen tong, maar haar Bek js met fterke witte, en puntige Tanden bezet. De Krokodil heeft 4 korte onvormelyke Hagedisfen Pooten, aan de voorfte klaauwen 5, en aan de agterfte 4 Teenen, welke met een zwaaar-vlies verbonden zyn. Zy is een Vleefchvreetend Roofdier, en voed zich door den roof met andere groote Dieien, als Runderen,Paarden Tygers, Menfchen enz, Of fchoon zy de Menfchen fchuwt en vlied 20 (lelt zy zich toch tegen dezelven te weer, en lokt hen dikwyls, als ook de Dieren, met veel lift in eene hinderlaage. Zy ftelt zich fomwylen aan, of zy dood was en dryft, op haaren rug leggende, gelyk een ftuk hout, aan den oever op het Water. Wanneer haar nu Menfchen of Beeften, in dit vermoeden, naderen,fchiet zy zeer fnel toe,grypt haaren prooi, duikt met denzei ven haar den grond en verflind heijjj Het IVyfje heeft, gelyk No. 2. toont, onder aan den buik eene opening, door welke zy haare eijeren in het Zand, aan den oever desNyls, legt, en dezelven door de Zon uitbroeden laat. Deze zyn zo groot als groote Ganzen Eijeren en werden, als ook het Vlees der Krokodil, van de Egyptenaaren ger geeten. De Krokodil kan zich maar zeer bezwaarlyk omkeeren, dewyl haar rugge graat ftyf, en byna onbeweegelyk is. Dat de Krokodil gelyk een Kind zon kunnen weenen,wanneer zyde Menfchen raar zich wil lokken (waar van het fpreekwoord. Kroktiükn traanen onfftaan zou zyn) is een Fabel. Haar gevaarlykfte Vyand is de Ichnevmcn (eene Egyptifche viver, of Stinkdier, omtrent van groote als een kleine Vofch ,) hetwelk zo wel de Eijeren der Krokodil, als ook deszelfs jongen, wanneer zy pas uitgekrospen zyn, als een lekkerbeetje opfnapt. Deze vernietigt op deze wyze eene groote menigte Krokodillen en behoorde voordezen onder de ge« heiligde Dieren. Maar dat dit Dier de Krokodil in 't lyf zou kruipen, wanneer zy met een open Bek aan het ftrand legt te flaapen, en haar dus de ingewanden verfcheuren zou, zulks is eveneens eene onwaarheid.     Amphibien III. SCHILDPADDEN. J^en deelt de Schildpadden, welken ook onder de Amphibien behooren gemeenelyk in Zee en Land Schildpadden. De Zee Schildpadden, welke zich alleen maar in de Zeeën van Ooft- en Weftindien, in de warme geweften, onthouden, hebben weder 4 Hoofd-foor» ten. 1) Geheel Grooten, met kleine Koppen. Deze zyn omtrent 8 voet lang en 4 voet dik, haar Vleefch is ftinkend en onbruikbaar, en haare Schilden zyn zo groot, dat men ze tot Troggen gebruikt. 2) Met groote Koppen. Dezen zyn iets kleinder, maar haar Vleefch ftinkt nog erger. 3) Groote Groenen. Dezen wegen over de 300 ponden, hebben groenachtige fchilden, en zeer fmaaklyk wit Vleefch, het welk in Ooftindien en op de Schepen zeer veel gegeeten word. 4) Met een Valken Bek, of Carret- Schildpadden. Deze zyn de gemeenfte, haar Vleefch is ook wit, zeer fmaakelyk, en wel zo goed als Kalfsvleefch; haarfchild, het welk het zogenaamde Schildpad is, heeft geele en bruine vlammen, en is een groot Artikel in den handel. No. 1. De Carret Schildpad, Deze is van die foort der Zee Schildpadden, welken wy onder No. 4. befchreven hebben. Haar Lichaam is eirond zeer dik en de rugverheven. Uit de kleine Schilden, van het grooten rug fchild, welke gelyk dakpannen onder elkander gcfchooven liggen, fomtyd tot* duim dik, en die het bekende Schildpad zyn, het welk zich in heet Water w eek maake» laat, werden allerlei fraaijigheden, als Doozen, Kammen', Etuis, Meshegten , Horologiekallen, Tandeftookers en diergelyke van gemaakt. Hetzelve is hoornachtig doorzichtig en heeft bruine roode vlammen. De Zee-Schilpad heeft leerachtige Zwem-Pooten. Zy voed zich met Zee-planten en Mofch, haare eijeren welken wit, geheel zagt van fchaal, en zeer goed om te eeten zyn, Iegtzy op het Land in het Zand, alwaar de Zon dezelve uitbroed. No. 2. DeLand-fchildpad, Deze deelt men weder in Moeras- en Aard-Schildpadden af. Zy onthouden zich in alle Waerelddeelen. In Europa en byzonderlyk in Duitfchland, zyn zy zeer klein, iets grooter als een Tafelbord,en hebben naauwlyks een zesde van de groote der Canet Schildpadden; maar in Amerika heeft men 'er, welken wel 200 ponden wegen. Haar Vleefch is ook zeer aangenaam. Zy voeden zich met Gras, Mofch enz. In Tuinen, alwaar men haar houd, bemerkt men naauwlyks, dat zy iets eeten. Zy hebben een Honden Kop en geene Tanden. In den winter graaven zy zich in de Aarde. Zy hebben zulk een Taai Ieven, dat men wel 14 dagen, na dat men haar den Kop heeft afgefneeden, nog trekkingen in haar befpeurt. Men heeft ze van verfcheide grooten'en kleuren, als wit, zwart, bont, gevlamd, gefprenkeld enz.     Amphibien IK. , D> L «M* HAGEDISSEN. Tiet geflacht der Hagedis/en is groot want zelfs de Krokodil behoort tot hetzelve, en hoe vreefe]yk zy de meeite menfchen voorkomen, de meeften zyn toch echter zeer fchoone Dieren; dat zy giftig zyn is een vooroordeel; want zulks is op zyn hoogfte maar van twee foorten onder haar bekend, en veelen van haar, als, by voorbeeld , de Leguan wort als een lekkerny gegeeten. No. i. De Leguan, of de groote Kam-Hagedis. De Leguan is in de Indiè'n, vooral van het Eiland Curacao een Inboorling; en heet de Kam-Hagedis, dewyl zy van den Kop tot aan den ftaart een geheele rei van fpitfè Tanden heeft en welke dus het aanzien van een Kam geeven. Zy is blaauwachtig van kleur en haar ftaart heeft bruine Ringen. Haar Huid beftaat uit enkel kleine blinkende fchubben. Zy onthoud.zich aan Klipachtige Stranden en voed zich met Water- Infeften. Z? heeft deswegen zulke lange Klaauwen, waar mede zy zich aan de Klippen en Steenrotfen vafthouden kan. Zy heeft een zeer malfch, wit en fmaakelyk vleefch, welke het befte Hoendervleefch zeer na by komt, en waar van men in de Indien veel werks maakt. Onder haaren hals heeft zy een lap, welke 'er als eene Haanekam uit ziet, en aan de zyde, vratten. welke gelyk Paerlen blinken. Zy legt Eijeren, door welke zy zich voort' plant. No 2. De Kameleon. Deze werd ook onder de Hagedisfen geplaatft, hoe zeer hy zich in veele gevallen van dezelven onderfcheid; want hy legt geen Eijeren, maar brengt Ie. vendige jongen voort. Hy onthoud zich in Bengaa- len, en in andere heete Landen, en is voornamelyk deswegens bekend, dewyl hy altyd, en zeer fpoedig, fomtyds in een minuet wel twintig maaien, zyn kleur, welke eigenlyk blaauwachtig groen is, verandert; zo dat hy 'er fomwylen bont en veelkleurig uitziet. Ky heeft op zyn Kop een Kap welke de gedaante vaneen Kuif heeft., groote puntige uitpuilende Oogen me:; een grooten Ring ovngeeven < op den Rug en aan den buik een getanden Kam. Hy voet zich met Vliegen, welke hy zeer gefchikt met zyne lange Tong, die hy gelyk een pyl uitfchiet, weet te vangen; dewyl hy zich zelf zeer langzaam beweegt. Hy is voor: het overige geheel onfchadelyk. Dat hy altyd van.' de zaak, waar byhy ftaat, de kleur aanneemt,zulks is een Fabel. De fpoedige afwisfeling zyner kleuren komt van den omloop zyner fappen voort. No. 3. en 4. De Salamander. Het is eene oude en bekende Fabel, dat de SaU' mander in het vuur kan leeven, waarfcheinelyk is deze hier uit ontftaan. De Salamander is glad van Huid, maar heeft zeer groote zweetgaaten, uit welken hy, wanneer hy gedrukt,of op vuurkoolen gelegt word, zeer fpoedig een melkachtig vogt van zich geefr, waar door de Kooien mooglyk uirgelefcht zyn, en hy zich, daar door, eenigen tyd in het vuur behouden heeft. Hy is voor het overige noch giftig, noch op eene andere wyze fchadelyk, en onthout zich zeei gaarne aan vogtige plaatfen, in oud muurwerk, en onder wortelen van Boomen. Men heeft verfcheide foorten van den Salamander en wel in alle Waerelddeelen. No. 3. is een Ooftindifche, graauw met geele ftreepen; No. 4. een Duitfchen, zwart mes oranje vlekken. De laatfte foort noemt men ook Jard-Molletjes,     , , D, I. No. 44: ■Coraalen I. ^* : O R A A L E N. .f\e draaien zyn fchoone en merkwaardige voorbrengzels der Zee, over welker oorfpronk men zeer twytelachüggeweeft is. Zy zyn geen Zeeplanten, gelyk men voordezen valfchelyk geloofde, maar enkel Gebouwen en Wooningen van oneindige kleine Zee Diertjes, Polypuffen , het welk meet en meer door de naauwkeurige opmerking der Natuur onderzoekes bewezen is. Men fteltvaft, dat de wyze van hunne oorfpronk , dus zy. Eén éénige Polypus zet zich op een klip, een Steen, of een Slak, of op een ander lichaam in de Zee vaft, voed en maakt zich,gelyk alle de Schulpdieren, uit zyne Steenfappen eene Cel, welke zyn lichaam, in een zeker beftemd Figuur, omvat. Deze fap verhard en word tot Steen, gelyk die, waar uit zich de Slakken haare huizen maaken; in deze 'Cel legt de Polypus zyne Eijeren, en uit dezen ont ftaan weder andere Polypuffen, die ook op dezelve wyze, uit haare fappen, haare Wooningen, boven op de eerften, Bouwen; en dus groeit als dan de buitendfte fchaal immer voort,verdeeld zich in Takken, •of in breede rondachtige Bladen, al naar dat de voorplanting van het Dier goed voort gaat. Daar nu de Polypuffen veelen, of weinig ftraalen hebben, groote of oneindig kleinen, welke in hunnen aart oneindig van elkander onderfcheiden zyn, zo ont- •flaat daar uit het grootte onderfcheid der Coraalen in hunne form en geftalte, kleur en ftof hunner beftanddeelen. Men deelt de Coraalen over het algemeen in a groote Hoofd geflachten, naamlyk. I) in Steen Coraalen, en 2.) in Hoorn-Coraalen , af Van de Steen-Coraaien heeft men hoogrooden bleekrooden, witten, geelen, graauwen; maar van de Hoorn-Coraalen, zwarten, bruinen, rootachtigen, bleefcen.blaauwen en afchgraauwen. De eer fte zyn vaft •»n Steenachtig; maar de laatfteHoornachtig en buig¬ zaam. Wy zullen van beiden geflachten hier ee» voorbeeld geeven. No. i. Het roode Steen-Coraal. Hetgroeit voornaamelyk in de middelandfcheZee, alwaar eene eige Viffchery daar op gedreven word, is prachtig rood van kleur en zo hard als marmer, laat zich drillen en po'yften .waardoor hetzelve dan ook voornaamelyk tot halifieraad der gemeene Vrouwen in Italien en andere Landen vervaardigd word. No. 2. Het zwarte Hoorn-Coraal. Men vind het voornamelyk in de Ooftindifche Zeeën aan de Kuften van Beiigaaien. Het ziet 'er even uit als zwart zegel lak en op de oppervlakte fpeelt een ftaal blaauw. Het groeit dikwyis zo hoog, en zo recht afs een wandeiftok waar toe men het ook gebruiken kan. No. 3. Het gemeene witte Steen« Coraal. Dit worden gemeenelyk in de Noordfche Zeeëa aangetroffen, en hoofdzakelyk in de Apotheken gebruikt- 'Er zitten geheele groote menigte van hetzelve in ruwe klompen op de klippen in de diepte der Zee vaft; en in de Zuidzee zyn veele Eilanden, rondom met eene ordenlyke.uit de Zee voortkomende, rand, of mudr van zulke witte Coraalen omgeeven, welke man Coraal-Riff er noemt; ja het is niet onwaarfcheinelyk, dat 'er geheele kleine Eilande» van zulk Coraal aangegroeid zyn. No. 4. Een graauwe Coraal Spons. Deze hoort ook tot het Steen Coraal en werd ook fomtyd=, wegens zyn gelykheid aan de Spons, de Zee • Bloemkool genaamt.     'fflaxknïL - 2). t No 4 $ 'PLANTEN'uit heete Landen. No h De Olieboom. "Hst Vaderland van den Weldaadigen Olieboom 9 is in de heete Landen van Europa, Portugal, Spanje, het zuidelvke Frankryk en Italien. Hy zal omtrent zo groot zyn als de Pruime Boom by ons. Zyn Stam is kncbbelachtig.zyne bladen gelyken zeer naar de willige biaden, hy blyft altyd groen, en heefteen kleine ' witte bloefem (*). ' Zyne vrugten, de rype Olyven, welke 'er roodbruin, even als kleine Pruimen uitzien, worden geperfcht en geeven ons de bekende boomolie, waar van in de perfing zelfs verfcheide'foorten ontdaan; de eerfte en ligte drukking door de perfch, geeft de zuiverde, welfmaakelykfte, geheel witte, of zogenaamde Maagde olie; de twede fcerker drukking, die reeds de pitten der Olyven kwetft, geeft een minder foortin fmaak, of de gewoon e Boomolie, maar de derde fcherpe drukking der persch geeft de flegtde olie, welke men enkel in de lampen brand en niet als Koopmanfchap verzend. Onder alle foorten der Olie houdt men de Lisfabon- rche de Provencer- en de Gardzeerölie, welke in Ita'iên om de Luga dieGarda wast, voor de befte en de zuiverde. In de bovengemelde Landen werden allefpyzen, in't gemeen, met Boomolie toegemaakt, en zy is buiten dit huifelylt gebruik ook nog een hoogst gewigtig artikel in den Handel voor denselven. De Halfrype Olyven worden in pekel gelegt en Op "€eze wyze by vetfcheidefpyzen gebruikt. No. 2 De Caeaoboom. De' Caeaoboom is ons deswegens merkwaardig, dewyl uit zyne boonen , of zaaden, de Chocolaad gemaakt word. Zyn Vaderland is in de heelde ftreeken van Amerika, alwaar hy hoofdzaakelyk in de Spaar* fche Coloniën groeid en een gewigtig artikel in derzelver handel uitmaakt. Hy is omtrent 8 duim dik en 12 voet hoog, en zyn blad gelykt zeer naar dat van den Citroenboom. Hy heeft een bloefem, welke by kleine bofchjes daat, en uit elk zulk één Boschje ontdaat,in 't gemeen, één éénige vrugt, of vleefchachtige fchil, of bast, welke omtrent zo groot als een kleine Müoen, maar langwerpig, puntig, nerfachtig en vratachtig is, en 'er in den beginnen geel, maar ryp zynde purperrood uitziet. Zy heeft een melk wtt vleefch, dat wel eetbaar is, maar niet lekker fmaakt; het gewigtigde daar van is de Cacaoboonen, welke daar, zeerdikwyl van 20 tot iooduks toe,in leggen. Zy zyn zo groot als een kleine Ekel (6) en eider heeft nog een dunne, harde, olieachtige fchil om zich. Deze boonen zyn het, die men gebrand, op eenen heeten deern tot eene pap vryft, met vanille en andere fpeceryen mengt en op deze wyze de Chocolaat daar uit bereid. Gebrand , gemaalen , gekookt en gelyk Coffy met Melk en Suiker gedronken; geeven de Cacaoboonen ook een zeer gezond en voedzaamen en minder vernielenden drank, by het ontbyt, als de Coffy.     Ftén Dia ren F1J Blij No. 4? Het R ENDI E R. Het Laplandfche RENDIER. No. i. Het Mannetje, of het Hert. No. 2.. Het Wyfje, of het KoeRendier. H et Rendier is een hoogft gewigtig gefchenk der Natuur voor alle de Bewooners der koudfte Noordel/ke ftreeken in Europa, Azia en Amerika, alwaar het Caribu beet. Zonder het Rendier zou Lapland, by voorbeeld, in 't geheel niet bewoont kunnen worden, want "het maakt de eenige Rykdom der Inwocmers uit. Men heeft zo wel Rendieren die in 't wild leeven als tamrnen. De Laplander heeft geen de minfte koffen om zyn Rendier te onderhouden, want het voed zich met de flegtfte kruiden, en hoofdzaakelyk met het zogenaamde Rendieren Mofch. Daar en tegen gebruikt men ze tot aües, en zy befchikken den Laplander zeker alle behoeftens des Levens. Men gebruikt ze in plaats van Paarden, fpant ze voor de Sleeden, en doet 'er zeer fpoedige reizen mede; men melkt de Koe-Rendieren daaglyks tweemaal, en krygt een goede en voedzaame Melk van hen. Daar is niet het 'minfte aan het Rendier wat de Laplander niet gebruikt. Hun vleefch ?n,melk is de gewoone fpyze der Laplanders, bun vet dient hen tot boter en ter bereiding hunner fp?zen ; van hun bloed maakt men beuling; hun blaazen dienen tot drankfleffen; uit hun huid maakt men zich klederen, laarzen, bedden ententen, uit de gedroogde en gefplete zenuwen, gaaren om te naaijen , van hunne darmen ftrikken, en van hunne beenen Meffen, Lepels en ander Huisraad. In 'tkort, het Rendier is in de Noordelyke Landen zo onöntbeerlyk als de Kameel in de heete Zandwoeftynen van Afrika en Arabiên. Het Hert-Rendier Nö. i. is roofachtig graauw van kleur, heeft aan den hals en borft groote witte ftreepen, en zyne hoorens befhan.uit enkele ronde ftangen, dienby, gelyk hethe'rt, in den winter afwerpt. Het Koe Rendier No. 2. is bruiner van kleur aan het lyf, en zyn gewsi-eindigt van boven in de gedaants van barken. Het Rendier is iets kiynder, maar fterker als het Hert en loopt buitengemeen fnel, waar van hst zyn Naam ontleend heeft. No. 3. Het Siberifche Rendier. Het Siberifche Rendier, het welk meeft alle ds eigenfehappen van bet Laplandfche heeft, wykt alleen daarin van het laatftgemelde af, dat het geheel wit is-, en een veel ryker en takachiiger gehoornte heeff. O     l'Vierv:Dieren V. DJI "No.-4% ' Verfcheurende D1 EU EN. No. ■ 1. De Leeuw. 1 -s^it pwchtig, edel en vreeslyk fchepfel, word van de Dichters, in 't gemeen, de Koning der Dieren genaamd. Hy onthoud zich in de heete Zandwoeftynen van het binnenfte van Afrika, is 3 tot o voeten lang, vuil bruin-geel van kleur en zo buitengemeen fterk, dit hem maar 3l!een de Oüphact,deRher.oceros, de Walros en! Tyger wederltaan kunnen. - Zyn voedfel fpoort hy in den Nacht op. Het zelvebè1 ftaat in vletfch van allerlei groote Dieren. Menfchen valt hy alleen maar aan, wanneer de honger hem buitengemeen kwelt, of wanneer hy getergd word. Hy jaagt nietgaarn; maar legt zich in bet Bbfch op den loer, kruipt zeer zagt langs de boomen voort tot hy den prooi bereiken kan,welke hy dan met een flag op den grond flaat, op den rug werpt en weg; draagt. Door vuur laat hy zich verjaagen; maar dat hy vreesachtig voor het kraaijen van een Haan vlied, zulks is eene onwaarheid. Zyn gebrul is het verfchrikkelykfte van alle Dieren. Jong gevangen zynde, kan by zo tam gemaakt worden als een huishond. No. 2, De Leeuwin. De Leeuwin is omtrent een vierde kleiner, minder ' fterk en fchoon als de Leeuw; maar dikwyls nog wreder, vooral wanneer zy haare jangsn verdedigt, welken zy van 3 tot 5 werpt. Zy heeft geen* maanen en is flegts aan den hals iets langhairig. No. 3. De Tyger. De Tyger is even zo groot en dikwyls nog grooter sis de Leeuw, even zo fterk, altyd bloedgierig en over het algemeen niet te temmen. Zyn kleur is ligt bruin met veel zwarte dwars ftreepen; maar aan zyn hals, zyn baart, maanen , buiken ftaart witachtig gevlekt. Men geeft zeer gemeen, echter te onrecht, meer diergelyke verfcheurende Dieren, den naam van Tyger, welken een gevlekten huid hebben, maar die ■echter tot bet Luipaard, de Panther, de Unze enz. behooren, want de waare Tyger is niet rond gevlekt, maar met ftreepen geteekend. Hy onthoud zich in Aziën, vooral in Bengaaien, Peifiën, de Indien en China, in Wilderniffen en Boüchen, alwaar hy in hin¬ derlagen op zynen roof 'eert, dien hy met scer w%!« nige, maar cngelocfclyke wyde en frielle fpror.gen aanvalt, en wanneer htm zulks mislukt, laat gaan, hy is' zo ftout en onverfchrokken in zynen roof, cfat hy dikwy's de Menfchen uit het "midden eener naby zynde ftroom geroofd, en van daar gebragt hetfe. No..4. De'Panther. Hy onthoud zich in Africa, is 5 tot 6 voet lang, minder gruwzaam als de Tyger, en fchoontr van^fi Zyn gronJKleur is bruin geel, de keel, pooten en bu:!: wit,op zyn Rug,en aan zyne zyde he'eft hy regelm?tige Ringen, die inwendig OraDje k'eurig zynen irt het midden een zwarte punt hebben, Kop Hals si Pooten hebben flegts eenvoudige zwarte vlekken. No. 5. Het Luipaard. Dit Dier is de Panther zeer gelyk, echter daarin wezenlyk van hem onderfcheiden, dat de grondkleur van zyn vel een fchooner bruin-geele kleur heeft, en zyne vlekken op den rug, en aan de zyden niet uit ronde gëflote ringen, gelyk de Panther beftaan, maar uit 4 tot 5 enkele te faamgezette kleine zwarte vlekken, die een donker geelen vlak influiten, beftaan,,' Hy onthoud zich ook in Afrika, vooral in Senegal ëa op Kaap de Goede Hoop, No. 6. De Unzé. De Unze is kleiner als de Panther en het Luipaard, omtrent 3§ voet lang en langhairiger, zyn grondkleur is wit geel en onregelmatig gevlakt. Op den rug heeft by eenige ronde vlekken, welke naar die van den Panther gelyken. Hy onthoud zich in Barbaryën, Perfiën, de Ooftindiën en China. Hy is veel zagter van aart als de voorige foorten. Hy laat zich zeer gemakkelyk tam maaken , en zelfs tot den jagt op Gazellen en Haazen africhten. De Jager voert hem agter zich op het Paard , als hy het wild heeft ingehaald, dan laat hy hem op het zeiven los, het weli hy dan vangt, zich vervolgens afneemeri, zich ge. willig weêr grypen en op het Paard zetten laat.     Ampkil K * SLANGEN. Men houd, in 'C gemeen alle Slangen voor giftig, maar naauwelyks het tiende deel derzelven is zulks werkelyk; en deze haar gif beftaat in een fcherp bytend vogt, het welk in een klein Blaasje onder twee bewegelyke Tanden ligt, en van haar met den beet tegelyk in de wonde gefpooten word. Men heeft Land- en Water- Slangen. Onder de laatften is geen «en foort giftig en de meeften derzelven worden gegeeten. De Slangen leggen Eyeren, welke als aan een fnoer gereegenzyn, de Vipern, daarentegen, brengen levende Jongen ter Waereld. Alle jaaren leggen zy eens haar ouden huid af, uit welken zy als uit een pyp kruipen. Zy hebben eene lange dubbelde Tong, welke zy zeer fnel en ver uitflaan kunnen, en welke hen in het vangen der Infecten, waar mede zy zich grootendeels voeden, dient. Alle de Land Slangen hebben fchubben, of fchilden, de Water-Slangen, daar in tegen, alleen een gladden flytnerigen Huid, welke zich op den rug van onderen in een foort van fcherpe kam te faamen trekt. De giftigfte onder de Landflangen, die men kent, zyn de Raatel- en de Brillen-Shngen, No. i. De Ratel-Slang. Zy behoort onder de Vipern, en is daar onder de grootfte en vreefelykfte, want zy is dikwyls agt voeten lang, en haar beet dood, wanneer hy eene ader treft, altyd in weinig minuten. Zy onthoud zich in alle heete Landen en Eilanden van Amerika en Afiën. Zy is gemeenelyk de traagfte en flaaperigfte onder alle de Slangen, en grypt, wanneer zy niet ontruft word, niets als haaren roof aan. Aan de punt van haaren Staart heeft zy twaalf in elkander gefchooven hoorn, achtige blaazen (Fig. 3.) welken, wanneer zy kruipt, of zich beweegt, een Ratelend geruifch maaken, en van haare tegenwoordigheid kennis geven. In de Indien ftuipt zy zeer dikwyls in de huizen, alwaar zy echter door de Huisdieren gemeenelyk door hun angftig gefchrei ontdekt] word. Alle viervoetigen Dieren en Vogels haaten en vervolgen haar metgefcbrei, zo dra zy haar ontdekken, gelyk de kleine Vogels den Uil doen. Hier van daan de bygeloovigheid der Indiaanen, dat zy door haare oogen de eikhoorentjes en de kleine Vogeltjes in de boomen, onder welken zy ligt, betooveren kan, dat zy tot hun komen en dezelve haar dus ten buit moeten worden. De zuivere waarheid is echter, dus: zo dra de Vogels enEikhooren de Ratel-Slang als derzelver Vyand, gewaar worden, vervolgen zy haar met gefchrei, en eene blinde woede, gelyk zy, by voorbeeld, een Uil doen, en komen baar, daar door, uit onvoorzichtigheid, zonaby, dat zy zeer ligt door de Slang gevangen kunnen worden. No. 2. DeMural, of de Water-Slang. De Huid der Mural is glad, en zeer fchoon gemarmerd. Zy is zo Dik als een fterke mans Arm, leeft voornamelyk in de Noordzee en Noorwegen, alwaar men 'er van veele ellen lang vind. Zy is, gelyk wy reeds boven gezegd hebben, niet giftig, en kan gegeeten worden.     Vierv. Dieren VUL D.lNo. 50 De B E V E R. Du Bjver is een der kundrykde, en merkwaardigfte Dieren. Hy is een Bewoener zo wel van de koudlte, als van de gematigde Landen van Europa , Afia en Amerika; echter worden zy nog het talryk. de in Noord-Amerika, in de woede dreken,aan de oeveis van groote Rivieren gevonden. De Bever is omtrent twee en een half, tot drie voet lang, zonder zyn langen, bieden, zeer vleeschachtigen en met fchubben bezetten daart; welke half zo lang als het dier zelf is, maar alleen aan het zelve eetbaar is, en als visch ftnaakt. Zyn poote zyn zeer kort, de voorde Fig. 2. zeer klein, en zonder zwemvlies, maardeagterde, Fig. r. vee! grooteren meteen zwemvlies voorzien, zo dat hy door middel van dezelven , en door zyn daart, voortreffelyk zwemmen en onderduiken kan. De kleur van zyn velj is Kastanje bruin; maar 'er zyn'er ook die geheel zwart, en die geheel wit zyn. Zyn huid als ook zyn bont is een zeer gewigtig artikel in den handel, voornamelyk wegens zyne fchoone en blinkende hairen, waar uit door de Hoedemakers gedeeltelyk de zogenaamde fyne Caftoorhoeden gemaakt, deels fyne witte Castoordoeken, Handfchoenen en Kouffen vervaardigd worden. In zekere Balletjes, of zakjes, welke hy aan zyne agterpooten , onder den daart, heeft, heeft by het zogenaamde Bever-gyl, een vet, dathetwasch zeer gelyk is, en als een heilzaam geneesmiddel gebruikt word. De Bevers onthouden zich in eenzaame, digtgeboomde waterryke dreken, alwaar zy in geheele Republieken, van een tot twee honderd,te faamen leeven. Geen een zoogdier heeft meer mftinéttot den arbeid , en bereid zyne wooning kundryker als de Bever. Hy maakt zich niet flegts een wooning in ?en hol aan den oever, gelyk de Visch-Otter, waar bout zich een ordenlyk Huis met afdeelingen en Kamers en Velt en bearbeid daar toe de grootfte . Boomen. Tot de plaats van zynen burg, kieft hy zich een befchaduwd, zagt langzaam vlietend water in een diepen bogtvan den droom. Maar op dat hem het water niet te laag worden zou, zo ligt by voor zyne wooning een Dam, dwars door den vloed, v/elke hy met een verbaazende kunft en moeite vervaardigd. De grond daar van bedaat uit ftukken van Stammen van Boomen, aan welken paaien, en wel derk tegen den Stroom aan, ingeflooten zyn; hier op werd den Dam, van vier, tot vyf ellen dik, van gevlogte teenden, en takken gelegt,alwaar de aarde zo vad en zo digt tuiTchen gekneed is, dat dezelven van een zeer langen duur is. De wooningen der Bevers liggen fomwylen enkeld, fomwylen tien, of twaalf by elkander, en zyn van onderfcheide grootten. De omtrek derzelven is ovaal en rond, wel tot dertig voeten groot, terwyl deszelfs-hoogte dikwyls agt, en meer voeten heeft. Derzelver grond word ook van dukken van gevelde Boomen, zeer ordenlyk gelegt, de wanden lynrecht daarop aangebouwt ,* een rond Dak 'er opgemaakt, en alles met aarde digt overdekt en vad gekneed. Zulk een wooning heeft in 't gemeen drie afdeelingen, een onder het water, een met het water gelyk, en een boven het water; en ieder heeft twee toegangen, een van het Land en de andere naar den grond van het water. De Bever voed zich met den Schors van groene effen- Willigen- en Berken-Boomen met allerlei Kruiden en Riet, vreet ook Viffchen en Kreeften. Men vangt de Bevers in fterke Netten, met ftrikken, vallen en Honden.     Firn Disten VIL ROOFDIEREN, Na i. De Jaguar. De Jaguar is de Tyger der nieuwe waereld. Hy woont in Zuid Amerika, byzonder in Guiana, Brafilign en Patagonien. Hy heeft alle de eigenfcbappen des Tygers by zynen Roof; maar by is veel kleiner en zwakker, want zyne lengte is niet meer dan omtrent twee en een half voet. Des nagts begeeft by zich in de Dorpen en Steden, om Hoenders, Honden en ander klein gedierte te Rooven, en by deze gelegenheid, neemt hy ook fomwylen wel kinderen mede. Hy is zelfs voor den Krokodil, en deze ook voor hem, gevaarlyk ; want als hy aan de Rivier komt om te drinken fteekt Ce Krokodil den Kop uit het water om hem op te fnappen , waarop de Jaguar zyne klaauwen in de oogen van den Krokodil flaat, hoewel by mede onder water gaat,alwaar zydanin't gemeen beiden omkomen. No. 2. De Ozlot. Deze is van dezelve groote als de Jaguar en woont o*k in het heetfte gedeelte van Ameriüa, byzonder in Mexico. Hy doet voornamelyk aan het jonge Rundvee en het wild veel fchade, het welk hy het bloed afzuigt; de Menfchen fchuwt hy echter, en vlied voor de Honden. N. 3. De Kuguar. De Kuguar onthoud zich ook in Amerika, en wel in alle Ryken, is omtrent drie en een half voet lang, en Rood bruin van kleur, zonder eenige vlekken. Hy behoort onder de vreesachtige Roofdieren , en valt de Menfchen niet aan. Hy onthoud zich voornamelyk in digte Bollenen en loert op de Boomen op zynen Roof. No. 4. De Gepard. De Gepard is een Afr&aansch Roofdier; doch in de Indien is hy ook eigen. Hy is zo groot als de Kuguar en heeft een zeer fchoonen gevlekten huid. De In« diaanen maaken hem ook tam, en gebruiken hem by; zonder op de Gazellen-Jagt. N. 5. De wilde Kat. De Kat is een oorfpronkelyk Wild-Roofdier, en flegts, door eene lange gewoonte, ten laatfte tot een tam Huis Dier geworden. Men vind de wilde Katten in de Bosfchen, echter maar in Europa, alwaar zy aan het jonge Wildbraad en het gevogelte groote fchade doen. Een wilde Kat is, in 't gemeen, twee voet lang, en heeft lang hair. N. 6. De Serval. De Serval houd de midden tuffchen de wilde Kat, die hy ook in groote overtreft, en de Luchs. Hy onthoud zich in Ooftindien en Tibet, in de bergachtig ge ftreken; alwaar hy zich meeft op de Boomen onthoud. Hy ontvlied de Menfchen,* wanneer by niet getergt word, en is zo wild, dat hy zich niet tam laat maaken. No. f. De Luchs. De Luchs is twee en een half voet lang, en is in ' groote aan een Vos gelyk. Hy leeft voornamelyk nog in het noorderlyke gedeelte van Europa, in Noorwegen, Zweden, Ruschland en Poolen, 'in bergachtige en Boschagtige ftreeken, in kloven, klippen, en hooien, en by gebrek van dien in wooningen dien hy zich in de aarde graaft. Hy is zo wel aan het groote als kleine wild, een zeer fchadelyk Roofdier, heeft een buitengemeen fcherp gezicht; en loert, op de Boomen, op de Herten, de Elanden en Rendieren; fpringt hen , wanneer zy onder de Boomen door gaan, op den rug , en fcheurt hen ter neder. In Duitschland, Vrankryk en Italien zyn ze geheel vets nietigd. uit alle Waerelddeelefi.     Planten. UI. D. I N0. 5* SPECERYEN. ;De Speceryen zyn byvoegibls en bïyne quantiteiten, waar door men de fpyzen fmaafeelyker maaken, en ligter doen verteeren kan. De Natuur heeft de heete Landen ook vethittender en fterker voortbrengzels gegeeven als de gematigden, en dëAfrikaanen, Ailaten en Amerikaanen maaken'er ook een zeer fterk gebruik van. Maar waarfcbynelyk vordert een heet Climaat, ook verhittende en fcherpe Speceryen, om de traage, en fteeds in 't zweet dryvende lichaamen te verfterken, en de werkzaamheid der maag optewekken, die fomtyds zo kragtteloos zou zyn, dat 'er zeer ligt, getrek aan eetluft, en koorts uit ont, ftaan zou kunnen. Peper en Gember zyn, onder andere twee der werkzaamfte en maagverfterkenditemid, delen, en in alle keukens van zulk een algemeen gebruik, dat bet wel waard is, om dezelven meer van na by te iseren kennen. ffe. 1. De Peper. >3")e.Peper is hei zaadeener plant in Ooftindien, welke door uitfpruitfels voortgeplant word eneen ovaal donker groen blad, met zeven roodachtige vezefsn heeft. Derzelver bloefem ia groenachtig wit, even ala eenMybloem (o) en haare beeziën {b) zyn hoogrood; waar in het zaad (O zit, het welk gedroogd zynde (d) zwartachtig word , en onze zogenaamde zwarte Peper is, welke ons tot fpecery dient. De witte Peper is dezelve vrugt, die flegts .wanneer ze geheel ryp geworden is, in Zeewater afgebeeten word , waar door zy den zwarten huid (f) loslaat en de inwendige witte korl C/)ten voorfchyn brengt. De Hollanders dryven een zeer grooten handel met de Peper. No. 2, De Gember. De Gember is een fchilferachtige Plant, die in beiden de Indien groeit. Het geen wy van dezelve als fpecery gebruiken is zyn ronde Wortel, waar om men ze ook Gembtr-Wortel noemt. Hy is, gelyk de Peper, heet en maagverfterkend, en voor Holland een niet minder gewigtig artikel in den handel.     flanten. IK D.I No, si De TABAK. Het eigenlyke Vaderland der Tabaks-Plant is het Zuidelyke Amerika. De Tabak heeft zyn naam van het kleine Eiland Tabago ontleend, alwaar de Spanjaarden hem, in het Jaar 1520, het eérft vonden en van daar naar Europa bragten. Zyn Lathynfche naam Herba Nicctiana heeft hy ontfangen van den Franfchen Gezant aan het Portugeefche Hof, Jean Nicot, welke hem daar leerden kennen, en het eetlt aan de Koningin Catharina de Medicis naar Frankryk zond. Het gebruik van den Tabak heeft zich zedert dien tyd door de geheele waereld uitgebreid, en thans is hy een der gewigtigfte Produkten en een zeer voornaam Artikel in den handel, zo wel in de Weftindien als in Europa, geworden. Hoe zeer de warme Landen van Amerika eigcnlyk zyn Vaderland zyn, zoverdraagdhy echter het gematigd Climaat ook zeer goed, en word derhalven veel in Europa, en vooral in Fraakryk, Duitsch. land en Hongaryen geteelr. Men heeft zeker eenige wezendlyk verfcheidene foorten onder de Tabaks-Planten, maar de bekendfte en de voornaamfte onder haar zyn de twee volgenden. No. 1. De Verginifche Tabak. Deze heeft in een goeden grond een (tam van omtrent een mans hoogre, voorzien met groote, breede en fpits toeloopende bladen en aan het einde een boschje bleekroode bloemen, welke de gedaante van een Trompet hebben. Zyn Vaderland zyn de Weftindien en voornamelyk Virginien, waar van hy zyn naam ontleend heeft. No, 2, De Afiatifche of Boeren Tabak. Deze groeid naauwlyks half zo hoog, maar heeft meeder en grooter bladen als de bovengemelde; heeft een groen geele bloefem en veel olyryke zaaden. Zyn Vaderland is Afien en hy werd voornamelyk in Turkyen en Hongaryen geplant, waarom hy ook Turkfche Tabak heet. Beide deze Planten leveren eenerlei Product, namelyk Rook- en Snuyf-Tabak, op, welke uit de gedroogde groene bladen der Planten gemaakt worden. Hoe heeter het Land is, in welke de Plant groeit, hoe beter de Tabak word. — Dezelve word naaften by op de volgende wyze bereid. Wanneer de groene blaaden der Tabaks Plant eene zekere groote en rypheid ontfangen hebben en bruin beginnen teworden, alsdan worden dezelve afgeplukt, op elkander gepakt op dat zy elkander verhitten en zweeten, vervolgens aan fterke draaden geregen ,en in de fchaduw door en door gedroogd. Dus werden zy by honderd pondsgewyze aan de Tabaks-Fabrieken verkogt; alwaar zy dan behoorlykgeforteerd, toebereid en weder tot Rook-Tabak in rollen gefponnen, of fyn gefneden; of tot Snuif Tabak fyn gemalen werden. De veelerlije en onderfcheide foorten der Tabaks-Bladen uit verfcheide Landen te mengente forteeren, te bereiden, te fpinnen, te fnyden, te maaien en gereed te maaken geeft hier na verbazend veel foorten van Rook- en Snuif-Tabak, van welke zeker ieder Land zyne eigenfchappen heeft, en die zo wel voor den handel als voor 's Lands inkomften eenen fchat opbrengen.     Fiffchen IF, D.J.iV.54 Merkwaardige. VISSCHEN, waar mede veel Koophandel gedreven word. No. 1. De Lachs, of Zalm. D ■^e Lichs, of zalm maakt den overgang van de Zee tot de Rivier Viffchen, want hy overwintert in de Zee, voornaamelyk in de Noodzee, en komt in het voorjaar zeer vet in de Rivieren te rug, alwaar hy zyn eijeren Jegt en zeer menigvuldig gevangen word. Hy voed zich met kleine Visfchen en Water Infeéten, groeit zeer fpoedig, en bekomt in 't gemeen de lengte van 6 voeten en een gewigt van 80 ponden. In Duitfchland word hy zeker in alle Rivieren gevangen, en de Rhyn-Wezer-en Elbe-Zalm is de beroemde. Dezelve is, het zy verfch gekookt, of gezouten en gerookt, een zeer fmakelyke Vifch, en maakt daar door een aanzienelyke tak in de Negotie voor andere Landen uit, byzonder voor Engeland, alwaar de Zalm vangfl zeer fterk gedreven word. No. 2. De Ton. Onder alle eetbaare Viffchen is de Ton-Vifch zeker de grootfte want men vind ze van 2 voet, (zynde zyn gewoonelyke groote) tot 10 voet lang, en van 7 tot 700 ponden zwaar. Hy onthoud zich in alle Zeën, maar voornamelyk in de Middelandfch Zee, waar door'eraan de Icaliaanfche, Franfche en SpaanfcheKusten groote Ton Viffcheryen zvn en een zeer fterken handel met den gezouten Ton Vifch, vooral op Turkyen, gedreven word. Hy word ook verfch en gezouten, gelyk de Zalm, gegeeten. De Ton-Vifch is een groote R.over, voet zich voornaaelyk met Haringen en Makreelen en zyne vraatachtigheid gaat zo ver, dathy ook zyn eige foort niet verfchoond. De Ton-Viffchen trekken in groote fchaaren van veele duizenden in den form van een lang werpig vierkant, met groot geruifch, Uit de diepte der Zee naar de Kutten, en.dit is de tyd waar i'n zy in de zogenaamde Tonnaros, ofTon-Visfcheryen (welke een foort van waterfterkftens zyn,die tuiTchen de klippen en Eilanden met fterke netten gemaakt en met veele afdeelingen voorzien zyn) zeer veel gevangen worden. N. 3. De Haring. De Haring is een Vifch van zo veel aanbelang, zo wel in het gebruik tot fpyze als in den Handel voor geheel Europa, dat geheele Landen, als by voorbeeld, Holland, Engeland, Schotland, Noorwegen, Zffie. den Denemarken, enz. Hem als een hoofdbron van hunnen Rykdom aanmerken. De Haring onthoud zich inde Noord en Ooftzee, als ook in de MiddelandfcheZee, alwaar hy zich in de diepte ophoud, maar in den Zomer aan de ondiepe plaatfen omhoog komt en zich in ongehoorde menigten naar de Kuften begeeft om aldaar zyne eijeren te leggen, alwaar hy dan in menigte gevangen word. In vroegere tyden kon men den Haring wel, maar daar men het niet recht verftond om hem naar den eifch in te zouten was dezelve in den koophandel van weinig aanbelang, tot zekere Willem Beukei op het einde der dertiende eeuw, door zeker toeval.de rechte wyze om hem in te Zouten en goed te houden uitvond, en daar door op eenmaal de Haring-Viffery tot een goudmyn.en tot eenen gewigtigen tak van Negotie voor veeleNatiën maakte. Onder alle de foorten van Viffchen is 'er geen een, welke 's Jiarlyks in zulk een verwonderingswaardigê menigte aangroeit en in de Zeën voorhanden js als de Haring, want men kan, flegts matig berekend, ftellen, dat 'er 's jaarlyks meer dan 100 Millioenen door de menfchen gevangen, en 'er meer als nog eens zo veel door de Roof-Viffchen verflonden worden. Men heeft twederlei wyze om den Haring tot duurzaamheid te bereiden, namelyk het witte inzouten, wordende hy dan in tonnen gezout, of gepekeld, en, zo als bekend is, door geheel Europa verzonden; en het roode inzouten,^ wanneer men den Haring 24 Uuren in het zout leggen laat, waarna hy 'er uitgenomen, met den Kop aan houte fpeten geregen, en in daartoe aangelegde Rook fchuuren 24 uuren lang gerookt en gedroogt, en tot Bokking gemaakt word. De Haring uit de Ooftzee heet Stromling en is iets kleinder. No. 4. De Makreel Men treh de Makreel in de Noord- en Ooftzee en aan meer plaatfen in den Oceaan aan.Zy onthouden Zich in zeer groote menigte by elkander en zyn zeer fterke RoofvilTchen, welke byzonder gevaarlyk voor den Haring zyn, en hem dikwyls van de Kuften verjaagen. De Makreel is 1, of ten hoogften 2 voet lang, en is een zeer vette en fmakelyke Vifch, Hy werd tendeele verfch gegeeten, en ten deeleinarinirt(ineene zeer fmakelyke zuure faus in gelegen;) in Noorwegen en Schotland word hy gelyk den Haring behandeld. Ds Makrelen vangft maakt by verfcheide volkeren een aanmerkelyk deel der Visfchery uit.   1 I   rogels. V. ROOFVOGELS. D.lNo. SS Men beeft veele foorten van Roof-Vogels. De eers. te en de beruchtfte onder hen is de Adelaar. De Adelaar is als de edelfte Vogel, de Koning der Vogelen eélyk de Leeuw de Koning der viervoetige dieren'is Men heeft 10 foorten van Adeiaars, welke allen van elkander onderfcheiden zyn; namelyk i) den Konings of goud Adelaar; 2) den gemeetien Adelaar; q) den Adelaar met den witten kop; 4) den gevlekten Adelaar ; 5) den Adelaar met den witten ftaart; 6) den witten Adelaar; 7) den zwarten Adelaar; 8) den kleinen Adelaar met den witten ftaart; 9) den grooten Zee-Adelaar; 10) den gemeenenZee Adelaar; 3 Hooft-foorten zullen wy 'er hier van leveren. No. 1. De Konings- of de Goud-Adelaar. Deze is de edelfte en ftoutfte van zyn geflacht, befaat met uitgeftrekte Vleugelen, eene lengte van 81 voet en vliegt hoger dan alle de anderen vogelen, want hy fteigt hooger dan de wolken; waar om de ouden hem aan Jupiter toevoegden en hem den goddelyfcen Vogel roemden. Hy heeft een zeer fterken en blaauwachtigen bek, en goudgeele pooten met fcherpe klaauwen. 'Zyn kleur is goud geel en bruin,en zyne oogen zyn fchitterend geel. Hy onthoud zich ophoo. ge en eenzaame Steenrotzen, zo wel in gematigde Luchtftreken als in heete Landen. Hy rooft, Kraanvogels, Ganzen, Haazen , Lammeren enz. en is zeer bezwaarlyk tam te maaken. No. 2. De gemeene Adelaar. Deze is iets kléinder als de Konings Adelaar, bruin van kleur, met witte en zwarte vederen in den ftaart, en is veel talryker als de bovengemelde, vooral in koude Landen. Zijn roof bepaalt zich groorendeels omtrent de haazen; waarom men hem ook fomtyds in Frankryk op de haazen vangst afrecht. No. 3 DePygargue, ofdè Ade< laar met den witten Kop. Deze is zo groot als de gemeene Adelaar, zwart, bruin van kleur met een witten kop en ftaart; onthoud zich ook maar in koude Landen, en rooft voorname¬ lyk jonge Rheën en Harten; by neftelt op hooge boomen en vliegt maar een uur of twee omtrent den middag op den Roof uit. Dat de Adelaars over het algemeen met hunne jongen op hunne ruggen tegen de zonne invliegen, of hen noodzaaken in de zon te zien, en die geen dooden die haaren glans niet met opene oogen verdragen kunnen, is eene fabel der ouden. No. 4. De Lammeren Dief. Is de grootfte en vreefelykfte onder alle de Roofvogelen. Hy leeft voornamelyk in Afrika en op d« Alphen in Zwitzerland, en zyne uitgefpreide vleugelen zyn 16 voeten lang. Hy is donkerbruin van kleur, heefteen geheel kaaien hals, welken.maar alleen met dunne donfchvederen begroeid en van vooren met 2 witte ftrepen getekend is; zyn kop is van boven plat, en zyn bek zeer fterk en eer ft aan de punt gekromt. In Peru heet men hem Condor. Hy vreet Krengen, en heeft deze liever dan verfch Vleefch, het welk de Adelaar niet doet, doch by gebrek van dien, rooft hy ook Schaapen, Kalven, Zwynen, Rheën en fomwylen ook wel drie, ofvierjaarigeKinderen. Men noemt hemLammeren Die/.wyl de Schaapen zyn liefttë roof zyn. No. 5. De Havik. De Havik is een gemeene Europifcbe Roofvogel,welke de Duiven- en Hoenderhokken veel fchade doet. Hy is graauw bruin gefprenkeld en heeft lange pooten • en klaauwen. Men recht hem ook op de vogel vangft af. ■- No. 6. De Valk» Naaft de Adelaar is de Valk de edelfte, fnelfie en kloekfie Roofvogel, en de nuttigde voor den Menfch; want hy laat zich zeer goed tot de Vogelvangllafrech. ten, hetgeen echter maar-alleen een koftbaar lydverdryf voor groote Heeien is. Men vangt niet hem Haazen, Reigers, Kraanvogels, Oje^aars en Vekihoenen. De Valk bewoond maar alleen de koudfle Landen in het Noorden als Ysland, Noorwegen, en Ruschland, van waar men hem naar Frankryk , Duitfchland, Italiën, Perfie.i en Turkyen vervoert. Men houd de witte Yslandfche Valken voor de Koftbaarfte. Het fcherp gezicht der Valken is zeer beroemd en tot een fpreek woord geworden,     Vierv. Dieren %. D.LNo, s6 Verfcheide foorten van BEEREN. De Land-Beer. No. i. De Bruine. No. 2. De Zwarte. De Land-Beer behoort onder de Roofdieren. De zwarte, welke omtrent 5! voetlang is, vind men alleen in de Noordelyke koude Landen van Europa en Afien, alwaar hy zich in de grooteBosfchenonthoud; de Bruine daar in tegen, welke kleinder en ten boogfte 4 voet lang is, vind men zo wel in de koude als in «ie warme Landen, byzonder in Ruschland, Poolen, Hongaryen, en in het Alphifche en Pyreenfche gebergten. In Duitschland vind men hem echter tegenwoordig niet meer. De zwarte Beer voed zich met allerleije wortelen, wilde vrugten, Honig, ryp koorn en zeer zelden met vieesch ; de Bruine daar in tegen voed zich voornamelyk met vieesch van groote dieren, en is daarom voor de Paarden , Rund-vee , Schaapen en Rood- Wildbraad zeer gevaarlyk. Hy flaat zynen roof met zyne klaauwen neder, welke voornamelyk zyne wapens zyn, en met welken hy zich, op zyn agterfte pooien ftaanende, verweert; zuigende hy zynen prooi het eerft bet'bloed af. Hy loopt zeer liegt, maar kan goed op de boomen klouteren. !n den winter maakt hy zich onder de wortelen der Boomen een Leger, in het welk hy 5 of 6 maanden gerust en zonder eenig voedzel ligt en tot tydverdryf aan zyne pooten zuigt. De Beerin brengt 1 of 2 jongen te gelyk voort, maar dat zy dezelve als ruwe vleeschklompen baart en door haar likken hen de gedaante geeft is eene Fabel. Men vangt en velt den Beer om de waarde van zyn huid, weike alsgrcf bondwerk tot veelerlei gebruik gebezigd word en een goede Koopwaar is. No. 3. De Ys-Beer. De Ys-Beer onthoud zich alleen om de Noord-Pool in Groenland, Spitsbergen, Nova Sembia en op de Eilanden in de Ysze?fj. Hy is geheel wit, 8 tot 12 voeten lang, en een zser vraatachrig, vreeslyk roofdier. Hy voet zich met Visfchen, Robben, Walrusfen en VValvisfcben, wanneer dezelve nog jong, of dood zyn; graaft lylten uit den grond, valt menfchen aan en (tooit zich zelfs san hunne overmacht niet. Opaf- gefcheurde ysfchotzen doet by reizen over geheele - Zeën en kan ï"!er goed zwemmen. In den Winter begraaft by zich onder de Sneeuw. Men fchiet hem om de waarde van zyijen huid. No. 4. De Schupp, of Wasch-Beer. Deze onthoud zich in Noord-Amerika , in Jamaika en in de Antillen, meest in holle Boomen. Hy is 2 voet lang, voed zich metMais, Suikerriet, Kastanjes, en is geen roofdier. Hy kan gemakkelyk tam gemaakt, en als een huisdier gehouden worden. Dewyl hy zyne fpyze en gladde dingen zeer gaarne in het waier wascht heet men hem deswegen den Wasbeer. Zyn huid is middelmatig bondwerk dat in menigte naar Europa verzonden word en waaraf de meeste Mollen gemaakt worden. No. 5. De Das. De Das behoort ook tot de foorten der Beeren. Hy is omtrent 2 voet lang, en geheel Europa en Afien, tot byna op 60 graden, is zyn Vaderland. Hy leeft zeer eenzaam in onderaardfcbe Hooien, welke hy zich in de Bosfchen graaft; alleen des Nagts begeeft hy zich uit dezelve , en voed zich dan met wortelen, Eikels, Ooft, Vorfchen, Kevers, VogelEyeren en jonge Vogelen. In den Herfft word hy zeer vet, legt zich dan in zyn Hol, alwaar by denge« heelen Winter over in leggen blyft en zich zyn ei. gen vet afzuigt; zo dat hy in het voorjaar geheel ma. ger is, Zyn vieesch is niet eetbaar; zyn vet word in de Apotheken en zyn huid tot Ranzels enz. gebruikt. No- 6. De Veelvraat. De Veelvraat is omtrent 2 voet lang, onthoud zich in Noorwegen, Zweden, Lipland en Siberien, en behoort ook tot de Beeren. Hy voed zich met verfch vieesch en de krengen der Elanden, Rendieren, Haazen, Muizen enz Hy is zeer vraatschtig en heeft daar van zyn naam ontleent. Zyn lyf is zeer fchoon van hair en levert dus een kostbaar bondwerk.     Z>. I. No, 57. **'7''VL Merkwaardige WATERVOGELS. No. i. De Zwaan. r' De Zwaan is een groote watervogel, welke in 't wild, aan de kuften der Noord- en Ooftzee als ook op de groote Rivieren, by menigte, gevonden word Ook heeft men dezelve tam op verfcheide ftroomen e„ beeken. De vederen van den Zwaan, om dezelve tot het vullen der Bedden te gebruiken,maaken een zeer gewichtig Articel in den handel uit, als cok de fch^ten van zyne flagpennen , welke tot Schryfpennen gebruikt worden. De Huid van den Zwaan, iet h« fynfte dons afgetrokken zynde, geefteenwarm Z korthaar bondwerk. Dat de Zwaan, welke anders eene zeer ruwe en onaangenaame ftemme toeft, even voor zvn dood, een lieflyk gezang zou aanheffen, ia - onwaar, en een fproqkje der ouden. No. 2. De Albatros, ot stormvogel , Is een der grootfte Zeevogels, die eerft kortelings on ek geworden is, maar hy onthoud zich m Au Lien.in de kouifte ftreken der Zuidzee op de hooge Zee^n en Klippen in dezelven, en Kapitein Kook welke de waereld heeft omgezeild, von er vee, n deze ftreken. Hy is 3 voet lang en zyn lyf » zo dik gelyk een Schaap. Hy vliegt flegts by opkoaaendo LLen over de Zee, e„ daar van hee,hem den Stormvogel Hy voet zich met weeke Viffchen, en met het zaat der groote Viffchen. No. 3. De Pelikaan. No. 4 De Lepelgans. De Pellikaan™ de Lepelgans werden dikwyls met elkander verwiffelt, dewyl het beiden Watervogels Zy„ welke aan de oevers der Zee, en op de groote Rivieren leven, dan zy zyn zeer wezenilyk van elkander onderfcheiden, hoe zeer zy, oppervlakkig, ook naar elkander moogen gelyken. De Pellikaan heeft groote zwem voeten; doch de Lepelgans niet, maar wel voeten gelyk een Moerasvogel. De Lepelgans heeft een harden en van vooren een breden bek, wel- ke de gedaante van een Lepel heeft, om daar meed» de Waterlijn, Moffen, Kregen en Waterinfectens op den grord by elkander te kunnen fchraapenen a daar te verflinden; de Pellikaan, daar in tegen, hee ft en g oo«en, wecken, perkamentachtigen bek, aan wet ke van onderen een geele geplooide H»id ha? zich tot een groote Zak uitdeit, in welke de Pehkaan de buit zyner vischvangt verzamelt, en waar in h, dezelve dikwyls tot 6 en 8 ponden zwaar weet te betIn In groote en veeren zyn zy elkander zeer geL. De Pelikaan leeft in alie gedeeltens der waereld, l in a..e Lnchtftreken, maar de Lepelga-aeen maar in heeten, en de beide gematigde Luchtft ken. Dat de Pellikaan zich zelf den borft zou openr te en zyne jongen met zyn bloed zou voeden, wanneer z3 in nood zyn, is eeoe Fabel. No. 5- De RoerdommeL. De Roerdommel is een Moerasvogel, die in alle waerelddeelen, zeer eenzaam en fchuw, in groote en weide Moeraffen,midden in Riet en Schelpen, leeft, en zich met Vorfchen , Slangen en Waterrotten voet Hy is zo groot gelyk een matige Gans en »eikw™d.g wegens eer, zonderling gefchrei, dat hy in zynen broei tyd maakt, en het welk als het brullen van den zwaarften ftier klinkt, zeer ver gehoort word, en vreesachtige Reizigers in den nacht dikwyls beangft maakt. No. 6. De Waterraaf, ofdeCor- moran. De Cormoran is een Zeevogel, welke in alle luchtftreeken.aande oevers der Zeeën, leeft, die dertoote eener jonge Gans toeft, en een geweldige V»cnroover is; want het verveelt hem nooit om op buiuit te gaan.en hy zwemt zo vry onder,als op het water. De Chineezen, Engelfchen en Franfchen hebben •er die geleeid en tam zyn, welke zy een ring over den krop om den hals leggen, waar door zy de gevangen Visch niet kunnen binnen flikken en aldus, door de zo evengeme;de Natiën, tot den Vischvangft gebruikt worden.     Planten V. . D, I. No. §S PLANTEN uit heete LANDEN. No. i. De Caneelboom. Het Vaderland van den echten Kaneelboom, welke ons een der koftbaarfte en aangenaamfteSpecery oplevert, en van welks handel de Nederlanders langen tyd alleen Meefter waaren, is het Eiland Ceilon. De wilde Kaneelboom groeit zekerlyk ook op de kuften van Malabar in Sumatra en Borneo, maar deze is op ver na zo goed niet als de echte van Ceilon, en kan ook flegts een vyfdevande waarde van den eerften opbrengen. De Kaneelboom word omtrent zogroot als de Pruimeboom by ons, heeft brede donkergroene bladen, welke 'er, als zy nog jong zyn, purperrood uitzien en een zeer fterkenSpecery reuk hebben. Ook zyn wortel heeft een fcherpe Kamferpachtige reuk. Hy heeft kleine witte bloefem, zonder reuk, welke hier na een kleine zwart blaauwachtige vrugt, (Fig. a) die de gedaante van een Olyf heeft, oplevert, welke den reuk van Kruidnagelen heeft. De Boom heeft eene drievoudige Schors, De buitentfte is graauw, heeft reuk, noch fmaak en deugd tot niets. De twede en derde zyn aan elkander vaft, en maaken de Specery, het Kaneel, uit. Om het Kaneel in zyne volkomene deugd te bekomen, mag den Boom niet voor zyn vyf jaaren gefchilt worden, doch langer als in zyn tiende, of twaalfde jaar deugd hy niet om te fchillen, dewyl de baft als dan te flegt word. Men heeft voornamelyk 3 foorten van Kaneel, als: 1) de fyne, van jonge en middelmatige boomen; 2) de grove van dikke oudeBoo: men; en 3) de wilde, van de Eilanden buiten Ceilonv No. 2. De Knmfer-Boom. De Kamfer, dat bekende fterk riekende Geneesmiddel, het welk 'er even als wit Steen-zout uitziet, is de harft van den Kamfer-Boom , die in China , en voornamelyk in Ooftindien op het Eiland Borneo en Sumatra groeid. Deze Boom word hoog, breid zich zeer uit, heeft helder groene fterk geribde bladen , die, wanneer zy gevreven worden, even als Kamfer rieken, Meine ligtgeele Bloefem, die donker blaauwe peeren, (Fig. b) als zaaden dragen; en behoort onder de foorten der Lauëren. Wanneer de baft van een gereten Word, zo dringt het witte vlugtige vogt, de Kamfer namelyk, tuffchen de kern en den Schors uit, en deze is de zogenaamde natuurlyke of BornefcheKamfer, de koftbaarfte, duurfte en zeldzaamfte. In Europa gebruikt men flegts, de door kunft naargemaakte Camfer, welke in China en Japan uit de wortelen, takken enbladeren van den Karnferboom, door difteleeren bereid word. Maar daar 'er deze nog ruw en onrein , roodachtig en aschgraauw uitziet, wanneer zy eerft in Europs komt, 'word ze eerft ia Venetien, Nederland en Engeland gereinigt en geraf. fineert. Buiten het gebruik dat men van dezelve in de Medicynen maakt, werd ze ook byzonder tot het maaken van Vuurwerken gebruikt, dewyl dezelve fnel en onuitbluschbaar brand.     Visfclien V. S T O K V I S S C HEN. D I. Na. 59 Onder den naam van Strokviffchen begrypt men in °£ gemeen , veel al , veele foorten van gedroogde Viffchen, welken een zeer gewigtig Artikel in den Handel voor veele Natiën zyn, en aan vele geringe Menfchen een goed voedfel bezorgen. De bekendlle foorten onder deze Viffchen zyn1 de Kabeljaauw, de eigenlyke Stokvisch, de Schol en de Schelvisch, welke de tegenwoordige plaat hier uitbeeld. No. 2. De eigentlyke Stokvisch, De eigentlyke Stokvisch is kleiner als de Kabeljaauw flegts ii voet, tot 2 voetlang, maar een roofvisch even als de voorige, en vervolgt byzonoer de Haaringen en Makreelen. Hy onthoud'zich zo wel in de Middelandfche, als Noordzee, en word het meefte aan de Engelfche en lerfche Kuiten, en 3 of 4 meiion van de Kuften van Bretagne, met netter, of hoeken gevangen. Dewyl hy in groote menigtegevangen word, zo word het grootfte gedeelte 'er van aan Rokken gedroogd (waar door hy ook den naam van Stokvisch bekomt) en naar Spanje, Luiischland en elders wordverzenden. No. 1. De Kabeljaauw. De Kabeljaauw is de grootfte onder de foorten der Stokviffohcn, gewoonelyk 3 voetlang, en 14. tot 20 ponden zwaar. Hy is een bewooner der Middelandfche Zee, en komt niet in de Rivieren ; het meefte vind men hem in de Noordelyke Zeeën, aan de kusten van Noorwegen, Yfland, aan de ArkadifcheEi> landen en Noord-Ainerika by den Bank van Terre Neuve.Caap Breton en Nieuw Schotland; hy is voor veele Natiën een extra gewigtig artikel in den handel, en voedfel middel. Hy voed gantsch Yfland, brengt Noorwegen 's jaarlyks eenige tonden gouds aan, en is, byzonder voor Engeland en Frankryk,een zeer ryken Bron van Rykdom, dewyl hy de beide Natiën, alleen in Noort-Amerika, 's jaarlyks omtrent by de 20000 rappe Z'-elieden in bezigheid doet houden. Men vangt den Kabeljiauw met Angels, of hoeken, aan welke men verfcheHaringep, Schelviffchen, Maiueelen, Kreeften en Krabben , als aas, fteekt. Zo dra hy gevangen is, word hem den kop sfgefneden, bet ingewand 'er uirgenoomeu en den ruggsngraad los gemaakt, vervolgens word by aan Stokken gehangen en in de lucht gednogt, of hy werd ingezouten en in vaten gepakt, oc>< word hy wel ingezouten en re gelyk in de lucht gedroo^t. Door deze drie onderfebeidene wyze van toebereiding, ter duurzaamheid, bekomt den Kabeljaauw, hierna", ook verfcheide naamen; want ongezouten en aan de lucht gedroogd, heet n>en hem, Stokvisch. ingezouten, Labberdaan, maar gezouten en gedroogd, Klipvisch. Onder deze drie onderfcheide. naamen is hv in den handel bekend; evenwel is het. dezelve Visch , namelyk de Kabel jaauw. Van den lever word rraan gekookt, de nuir in vaten gepakt en aan de Hollandei? en Franfchen verkogt, we.ke haai als aas tot de Satuellen vacell gebruius-n. No. 3. De Schol: Men rekent de Schol eveneens onder de foorten der Stokviffchen, dewyl men zein Duitscblandgrootendeels niet versch, (ten minfte zeer weinig") maar aan de lucht gedioogd en aan boffchengebonden verzend en ze even als den Stokvisch kookten eet. Zy onthoud zich in de Ooft. en Noordzee, houd zich be. itendig diep aan den grond der Zee op, en voed zich met kleine Viüchen, Moffelen en het broedfll der Slakken. Het byzonderfte aan haar is, dat beiden haare oogen aan eene zyde van bet lichaam ftaan, en dat het zelve van den rug naar den buik geheel plat gedrukt, en vlak is, waar om zy ook Ptatvisch, en Halfvisch genaamt werd- Zy word met grondfnoeren gevangen, of met lange yzere Stengen gedoken,en maakt voor de Kuften der Ooftzee een goed artikel in den handel uit. No. 4. De Schelvisch. De eigenlyke Schelvisch is onder allen de Stokvis, lenen de kleinfte, want hy is, meeftal, maar één voet lang. Hy bewoont de Noordzee en word omtrent Heilige Land, in groote menigte gevangen, en naar Hamburg vervoert. Hy voet zich met Kreeften en water Infedtenen heefteen wrt.vaft.fmakelyfc vieesch. Hy word veel versch en ook gezouten en gedroogd, m de Noordelyke Lapden, gegeeten.     Vim, Diersn IX, D 1 No. 60 Edele PELTERYEN De handel in Pelteryen is, zo als bekend is, voor Rjschland, Engeland, Noord Amerika en Fra-k k van zeer veel waarde. De koftbaarfte en edelfte Pciteryen worden door het Noordlyke Afien, de welt ktift, en her binnenfte van Noord Amerika ge'evertDe bekendita Dieren, welken deze edele Feiteryen leveren , zyn de volgende. No. i. De Vischötter uit Canada. De Vtich Otter uit Canada onthoud zich in 't bincendfie van Noord-Amerika , aan de oevers der rivteren, alwaar by zich met Viffchen voet. Hy iszeker3 voet iang, zwemt zeer goed boven en onder water, en behoort voor a', tot de liftigeDieren. Zynhuidisglim mend, ifcht- of donker bruin, en levert een voortrtffelyk Bondwerk. No. 2. De Zeeötter. De Weftkuft van Amerika, tuffchen de 50 en 60 praden, als ook] de kuften van Kamfchatka, zyn het Vaderland van den Zee Otter, welke omtrent 3 voet lang en geheel zwarrbruin van kleur is. Hy on-.bout zich aan de oevers der Zee, en voet zich niet allerlei Viffchen , als Zeekrabben, Moffelen, en Slakken, welke by met de ebbe der Zee op 'c ftrand opzoekt. Zyn huid is een koftbaare Peltery, en word vooral in China, aan 't Hof te Peking, door alle de voornaam fte Heeren aldaar gedragen , zeer hoog gefchat, en waar door men daar vnor een huid, naar mate by fchoon is, wel 100 tot 140 Roebels betaalt. No. 3. De Boom-Marter. De Boom-Marter bewoont hetzebeele Noorderlyke gedeelte van Europa, Afia en Amerika, hoewel'dezelve ook in Duitschland gevonden word. Jn Engeland en Frankryk is dezelve zeer fpaarzaam. Hy onthoud zich vooral in holle boomen , waar van hy]ook zvnen naam heeft , en voed zich met Eikhoorens, Muizen , Vogelen , Peeren en Honig. Zyn drek ruikt Muskesachtig. Zyn Bontwerk is zeer verre boven dat van den Steen Marter te verkiezen, vooral in de Noorderlyke Landen,en komt zeer naarby aan het bond van den Zabel. Hy is omtrent 18 en zya ftaart 10 duim iang. No. 4. De Zabel. De ZaM heeft met den Boom-Marter de grootfte gelykheid, hoewel hy iets kleinder, en zyn hair donkerder bruinis. Hy onthoud zich in Sibeiiëu, Kamfchaika, en in geheel Moord Amerika, tot op 50 graden, in holen onder de aarde en in holle Boomen. Hy voet zich met Wezeis, Eikhorens, Haazen en Vogelen, als ook met Peeren. Zyn huid word onder de edelfte Peltery gerangfehikt, en hoe zwarter en langhairiger dezelve is, hoe koftbaarder hv gerekend word, zo dat men zabel huiden van -\ roebel heefi; terwyl 'er ook zyn, voor welken 50 en meer roebels, op de plaats, betaalt worden. De Zabt-lvangd word in Seberien door vereenigdegezelfchappen gedreven , wëlken zich by troepen den geheelen winter r oor, in de grootfte woeftanyen begeven. De beüe Zabelhuiden gaan uit Siberien naar Ruschland en van daar naar Turkyen, de gemeenen naar China. De Zabel van Kanada komt door de Hudfons Compagnie over Engeland naar Frankryk en Duitschland. No. 5. De Hermelyn. De Hermelyn is een groote Wezel, welke omtrent 10 duimen la:;/, is en een ftaart van 4 duimen beeft; hebbende hy daar aan boven deze byzjnderheid, dat hy in den Z >mer hruirgeel, en aan den huik maar wit is; daar hy in den winter geheel wit word en flegts een zwart puntje aan zynen ftaart behouJ. Zy onthouden zich in menigte in de Noorderlyke gemaiigde Landen van Eu'op* , Afh en Amerika; terwyl de warme ftreken ook nier geheel van hen ontbloot zyn. Hy leeft in de kloven der S'eenrotzen en Steenhopen, en voet zich met VogeJë'itren, Roeten, Muizen, jonge Haozen en Korynen. Zyn huid werd onder het edel Bontwerk gerekent, en was voor dezen een zïer geliefroosden dragt der groote Heeren, waarom n.mooie de Mantels en Hoeden derVoifren, in hunne wapens, altyd met Hermelyn gtvoerd , afgebeeld :-:ier. Heden is deze dragt echter buiten de Mode geraak;, No. 6. De graauwe Eikhoorn. De graauwe Eikboom leeft voorn» "e|yk in Siberien en Ruschland, alwaar ook met zy,i hui l,' w:";e gmauwwerk heet, grooten hoHri breven word. Voor het overige leeft hy ge'yk de andera Eikhoorns, in de BofTchen , op de B on. :n. en . .et zich met Wol-en Hazelnooten, Eikels er/ uit zynen ftaart» hairen worden de kleine fcbilder Penfeelên aiu.aaiit.     INSECTEN IK D. /. No. 6t Merkwaardige INSECTEN. INSECTEN. No. i. De Lantarendrager. De Lantarendrager is een taamlyk groot gevleugeld Infcft, dat alleen in heete Landen, maar voornaamelyk m Surinamen in Zuid-Amerika leeft, en zeer fchoon getekend en gekleurd is. Zyn groote Snuit, welke de gedaante van een Trompet heeft, blinkt by den nacht zo helder als een licht, en zo fterk, dat de Amerikaanen zich in hunne kamers van dit Infeftj in plaats van een licht, en des Nachts op den weg, in plaats van een Lantaren bedienen, dewyl zy hem aan de voeten, of aan eenen ftok binden. Hy leeft van de bloemen en is geheel onfchadelyk. No. 2. De reizende Springkhaan. Men heeft veele foorten van Springkhaanen, groote en kleine, van welke de Europifche onfchadelyk zyn maar de, veel grootere, Afrikaanfche en Afiatifche, die dikwyls een Vinger langen dik zyn, verwoeden fomwylen geheele Landen, komen, met den Ooften Wind, in eene fchrikkelyke menigte,diegelyk zwarte Wolken de Zonne verduideren, aantrekken en vreeten, waar zy nedervallen, geheele Mylen ver, Loof, Gras en alle groentens weg. Deze verwoeding word voornamelyk door den Aflitifchen reizenden Springkhaan aangerecht,die zich gemeenelyk inTartaryen ophoud, gelyk de Trei'-vogel reilt, en niet eer verder gaat, tot hy in die dreek, daar hy zich heeft neêrgezet, alles verwoed heeft. No. 3. het wandelende Blad, of de Vang-bp ingkhaan. Deze foort onthoud zich in de warmde Landen van Europa , is onfchadelyk, en voed zich enkel met andere Infcéten , dien hy met fpringen vangr; waarvan hy den naam van Vang Springkhaan gekregen heeft. No, 4. De Cicade. De Cicade onthoud zich zeker in alle de deelen der waereld , en men heeft eene groote menigte verfcheidene foorten, van de groote eener linze af, tot die, van welke hier de tekening gemaakt is. Zy heeft een breden kop, nederwaards gebogen fnuit, en vier glas. achtige doorfchynende Vlerken, met veel kleurige Ribben. De tegenwoordige Fig. 4. is de grootde Italiaanfche, welke zich op de Boomen ophoud, en van welke de Mannetjes een foort van gezang laaten hooren. In China behooren zy onder de geliefkoosde Diertjes der Dames, die haar in kleine Kooitjes , welke van biezen gevlogten zyn , in haare kamers hebben. Zy voeden zich met de fappen der Planten en zyn onfchadelyk. No. 5. De Hercules-Kever. Onder alle de foorten der Kevers, welke tot de' kleinheid eener kaasmade afgaan , is deze Kever de grootde. Zy is 5I duim lang, onthoud zich in Brazielien en andere Landen ,der heste lugtdreken, en voed zich met de fappen der Coccos- Palm en Toddy boomen , welker fchorfen zy met haare fcherps hoornen doorzaagt, terwyl zy de daar uit vloeijende f ippen drinkt, voor het overige is zy voor den flensen onfchadelyk. Zy word ook de vliegende Eenhoorn genaamt. No. 6. De Mey-Kever. De Mey-Kever, welker Vaderland in de middelde ftreken van Europa ligr, is voor de Tuinen en den Landbouw een der fchadelykfte Inftcten, dewyl zy dikwyls met eene fchrikkelyke menigte verfchynt, en alle loof in Tuinen en Boffchen afknaagt; nog fchadelyker zyn haare rupfen(Fig. 6. b) die men ook Engerlingen noemt, welke zich in de aarde ophouden, en de wortelen van jonge Boomen, Gras en Graan afvreten, zo, dat ze dikwyls, in geheele dreken, alles doen verdorren. Haare voortteeiing gefchied op de volgende wyze. Wanneer het wyi/e bevrugt is, boort zy een gat in de aarde, Iegt'er haare geeie Eijertjens in, komt "t weder uit, en fterft eenige dagen hier na. Uit/deze Eijeren komen eerft kleine Maden, welke vervolgens tot Rupfen (Fig. 6- b) worden, vies jaaren lang voort groeijen, en zich eindelyk in den Herfft van het vierde jaar zeer diep in de aarde be« graaven, en in Mey-Kever Poppen (Fig. ó a) veranderen, waar uit eindelyk, in Mey van het vyf de jaar 7. de Mey-Kever voortkomt. Men moet dus alle MeyKevers van de Bomen affchudden, zorBvulü!g by elkander zoeken en dooden.     VISSCHEN VI. D. L No. 62. GOUD-VISSCHEN. Onder de fchoonfte Bewoonders van het water, behoren voorzeker de Goudvifichen, van welke men hoofdzakelyk vier foorten heeft. No. 1. De GoudSchley. De GoudSchley behoort voornamelyk in Silefien t'huis, en men houd hem , wegens zyne prachtige Goudverw, gemeenelyk in Tuinen en op Landgoederen , tot vermaak, in vyvers. Hy voed^ zich met Kruiden, welken op den grond groeijen,als ook met wormen, en is buiten tegenfpraak een der fchoonfte Visbenen in Europa. Hy bekomt de groote van een karper. No. 2. De Orfe. De Orfe is ook een Europifche Vlsch, die echter maar in 't zuidelyke Duitschland, Frankryk, en Hongaryen t'huis is. Hy onthoud zich in Rivieren , Beeken en Zeeën, voet zich met Wormen, en het zaad van andere Viffchen. Men houd hem in de ■ Vischvyvers meer tot vermaak , om zyne fchoone oranje kleurs wille, als tot nut, want zyn vieesch is week en onfenakelyk. No. 3. de Chineefche Goud-Karper, Is zonder twyfel het fchoonfte en prachtigfte Schepfel onder alle de Waterbewooneren. China is zyn Vaderland. In de eerfte drie Jaaren is hy zwart, als dan bekomt hy zilvere flippen die zich meer en meer vergrooten tot hy geheel en al eene fchoone zilver kleur heeft, wanneer hy de Zilver-Visch genaamt word, Vervolgens vsord hyrood, en bekomt einde¬ lyk zulk een hooge en gloeijende Goudverw , dat men gelooven zou eene koole vuurs in het duifter te zien. De voornaamfte Chineezen en Japanneezen houden diergelyke Goudvifichen, tot pracht, in groote glazen, in hunne Kameren, of in de Vyvers van hunne fchoone Tuinen-, alwaar de Dames hen, tot tydverdryf, voeden. Hoe zeer nu China hun Vaderland is, zo heeft men hen toch ook naar Engeland, Holland , Denemarken en Duitschland overgebragt • en men heeft liefhebbers, welke hen in kleine Vyvers, die zy in hunne Tuinen hebben heel goed in ftand houden. Wanneer men hen tot vermaak in groote glazen in een kamer wil houden, zo moet men hentwemaal in de week, en in den Zomer meermalen fchoon water geeven, en met klein gebroken ouwelen, fyn gekruimeld wittebrood, en gedroogde en tot poeijergeftooten doiren van Eijeren, alsook met vliegen voeden. In den Winter eeten zy in den tyd van drie, of vier maanden niet. Gaarne hebben zy dat men hen eenige groente toewerpt, waar in zyzich verfchuilen kunnen. Wanneer men dezelve in glaazen opgefloten houd, worden zy zelden groter dan 8 duimen, maar in de Vyvers wel tot 12 en 14 duimen lang. In China heet men dezen Visch Kinzo. No 4. De Hoog-rug. De Hoog rug is een der zeldzaamfte Viffchen, die in de Ooftindifche Wateren leeft, welke zich met Moffelen voed, niet boven de 10 duim groot word, en wegens zyne blinkende goud en zilver kleuren, en het blaauw aan zyne Vinnen, onder de fchoonfte waterfchepfelen behoort getelt te worden.     VOGELS VIL £.ZNo.6ï Zonderlinge VOGELS. No. i. a. De Paradys-Vogel. Van deze fchoone Vogel vertelde men in voorige tyden veele wondere dingen; namelyk, dat hy uit het Pardys zou hier komen, dat hy noch vlerken, noch pooten ,had, immer inde lucht zweefde en leefde, en daar ook voortteelde, dewyl het wyfje haare Yijeren op den rug van het Mannetjen lag, alwaar zy door de Zon wierde uitgebroed. In deze fproolsjes wierden de eenvoudige nog verfterkt, door de gedaante in welke de Vogel , düod en gedroogd, voor de Kabinetten van Natuurlyke zeldzaamheden, uit, de Ooftindien naar Europa komt, dewyl de Indiaanen hem daar de Vleugels en pooten reeds hebben afgefneden en hy 'er dan als Fig. i b. uitziet. Zyne waare gedaante word echter door Fig. a. vertoont. Zyn Vaderland zyn de Molukfche Eilanden. Hy heeft omtrent de groote van een Spreeuw, en op den kop en nek Goudgeele, maar aan den hals blinkende groene Dons veêren. Zyn rug, vleugels, borft en buik zyn rood bruin. Maar byzonder merkwaardig zyn de menigte hnge en veer fyne mïttp. geeleen bruine vederen welke hy aan beide zyde heeft, die van de holte der Vleugels af, tot onder den Staart, welke zeer korten daarvan onderfcheiden is, door gaan, en den Vogel een pragtig aanzien geeven. Deze Vederen dienen hem om zich in de lucht langer zwevende te houden, waar uit dan het fprookjen is voortgekomen, dathy altyd inde lucht zou leeven. Juift om deze fchoone vederen te bewaaren,fnyden de Indiaanen den uitgedroogden Paradysvogel de pooten en vleugelen af, om dezelve by het inpakken daar niet mede te befchadigen. Deze veêren zyn dikwyls i§ voet lang. Midden in den ftaart heeft by twee veêren, of liever naakte, zwarte fchagten, die z voet g duim lang zyn en welke aan de einden groen en bruin kleurige Fluweelachtige vederen hebben, welke 4 duim lang zyn,deze Vogel voed zich metlnfecten, vooral metgroote Ooftindifche Uilen, of Kapelletjens, welke hy in de lucht zwevende vangt. No. 2. De Promerops, of Bei- jenvanger. Deze Vogel is op de Ooftindifche Eilanden, en vooral in nieuw Guina tehuis, en wegens zyne fchoonheid en zonderling maakfel merkwaardig, by is iets grooter als een Leyfter.en fcheint 4 vleugelen te hebben; dewyl zyne vleugels, boven op, eene laag vederen hebben, welke zich in den form van eene Zonnewaaijer, even of zy gefrifeerd waaren, in de hoogte krommen en welker punten, gelyk de kopen de borft, blinkend blau groen zyn. De ftaart is blinkend ftaal blauw en heeft veêren die byna 2ï voet lang zyn. Hy onthoud zich op hooge Bergen en voet zich metBeijen en andere Infecten. No. 3. De Calao, of de Rheno' cberos Vogel. De Calao en de Tucan zyn wegens hunnen monffereuzen grooten en zeer zonderlingen bek merkwaardig. De Calao leeft in Africa en op de Molukfche Eilanden, is eens zo groot als een Kraai, voed zich met Boomvrugten, voornamelyk met Notemufcaatnooten, heeft een dunnen perkamentagtigen bek, en daar op een monfterreus uitwafch, het welke 'er gelyk de hoorn van een Renoceros uitziet. No. 4. De Tucan, of Pepervreter. Deze onthoud zich in Zuid-Amerika, en is, zo wei wegens zynen bek als tong, een der zonderlingfte Vogels, welke het zelve oplevert. De Vogel zelf is omtrent zo groot als een Duif, dik en'plomp van lichaams geftalte, dan zyn monflereuze bek is dikwyls 6 duim lang, en meer als half zo groot als de geheele Vogel, maar daar by zo dun en ligt als Perkament, zo dat hy 'er in *t geheel geen geweld meê plegen kan. In plaats van een tong heeft hy eene ordentelyke veder met een fchagt en pluimen in den bek. Hy voed zich met de vrugten van jonge Palm boomen en Peper, waar door hy den naam van Pepervreter bekomen heeft.     Vierv. DIEREN XI. D. I No. 6a> VI VEREN, of CIVET en STINK-DIEREN. De Vivirre, of het Stinkdier is maar alleen aan de heete Landen eigen en deels wegens zyne fterke welriekendheid, deels wegens zyn affchuwelyken ftank, en de verfcheidene foorten, die'er van zyn, zeer merkwaardig. De volgende dieren behooren daar toe. No. z. Het Civet-Dier. Men noemt dit dier ook fomtyds de Civet-Kat, fchoon het niets gemeens met de Kat heeft. Het leeft in Arabien, Malabar, Siam en op de Philippynfche Eilanden, is 2§ voet lang, grauw en zwart van kleur en voet zich niet kleine dieren, Vogels, Viffchen, wortelen van kruiden en Vrugten. Dit dier levert de Apothecers de Civet, eene weeke boterachtige fterkruikende ftoffe welke men, gebruikt om te parfumeeren- Alle viveren hebnen agter onder den ftaart een Zikje, in het welke zy deze fmerige, het zy welriekende, het zy ten uitentte (tinkende materie verzamelen, en die van deze dieren kan uitgedrukt worden. By het Civet dier is deze ftoffe welriekend, en heet Civet, ziet 'er eerft wit, dan geel, en eindelyk bruin en zwart uit , zynreuk is in den beginnen hnirengeiuecii fterk en onaangenaam, zo, dathy duizeling en hoofdpyn te wege brengt, in 't vervolg word hy zagter en aangenaamer. De zuiverfte en befte komt uit Holland , vooral uit Amfterdara: Men moet de Civet niet met den Bizam , of Mufcus verwerren, dewyl dit geheel andere ftoffe zyn, die van eene kleine Ree komen. No. 2. De Genette. Dit dier onthoud zich in Weftaziën, alsook in Spanje, is maar half zo groot als het Civet dier, voed zich mét de vangft der muizen, en word ten dien einde dikwyls tam gemaakt en in de huizen gehouden. Hun Civet zak heeft eene ftoffe, welke wel geen afkeerige, maar zulK een zwakke reuk heeft, dat dezelve tot niets dienftig is. De huid word als een gemeene goedkoope Peltery van de Bondwerkkers verwerkt. No. 3. De Ichnevmon. Delchnevmon, welke wegens zynen Stinkzak ook tot de viveren behoort, leeft in Egypten, en wierd reeds door de oude Egyptenaaren, als de weldoender des Lands, Goddelykeeere aangedaan. Hy reinigt het Land van veele plagen, dewyl hy zich met Crocodil Eijeren, Muizen,flangen, Hagediffenen vorfchen voed, welk gedierten door de jaarlykfche overftroming des Nyls ongelooflyk vermeerdert. M'2n verhaalde voordezen van hem, dat hy een dood vyand van de Crocodil was, zich in het Zand aan den oever des Nyls verborg, en de Crocodil, wanneer zy met een open muil te flapen lag. in 't lyf kroop en haar Lever en ingewand weg knaagde;doch dit alles is een Fabel, want hy verhindert alleen de veelvuldige voorteling van de Crocodil hoofdzaakelyk, door dien hy haare in 'tzand gelegde Eijeren uitzuigt en weg rooft, No. 4. De Coafe; No. 5. De Skunk. De eigenlyke Stinkdieren, of Mufetten, waar van de Coaze fof de Tzquepatl, zo als hy in Mexico heet) en de Skunk in Noord Amerika, twee hoofdfoorten zyn, onthouden zich alleen in Amerika en zyn zeer merkwaarkig, wegens hune zonderlinge verdediging, die zy voor alle andere dieren voor uit hebben. Wanneer zy, van Honden of Menfchen vervolgt worden en zich door de vlugt niet willen redden, zo verweeren zy zich ogenblikkelyk daar door, dat zy hunne vyanden uit hunnen Stinkzak, op een afftand van negen of tien ellen, een vogt toefpuiten, hetwelk zo affchuwelyk ftinkt, dat bet de lucht wel honderd fchreden in het rond vergiftigt, waardoor Menfchen en honden zo danig bevangen worden, dat zy daadelyk van hunne vervolging moeten afzien, en zelfs den neus in de aarde fteken, indien zy niet willen verdikken. De Coaze is 16 duim lang, bruin van kleur, onthoud zich in Mexico in de klove der Steenrotfen en voed zich met gevogelte en kevers. De Skunk woont in NoordAmerika in holle boomen, of inkuilen onder de Aarde, en voed zich met gevogelte. De wilden eeten zyn vleefch eh maaken zich van zyne huid Tabakszakken. ,     Kim. Dimn XII.' GEHARNASTE DIEREN. No. i. Het Schubbendier. Het Schubbendier is, even als de Armaiillen, of Gordeldieren, tot zyne zekerheid geharnaft. Het is, namelyk, den hals, buik en pooten uitgezonderd, met harde, puntige, en op den kant, fcherpe fchubben bedekt; welke zo hard zyn,dat 'er geen Snaphaans Kogel kan doordringen. Dit Dier, het welk zich noch met zyn klaauwen, noch met zyn bek verweeren kan, rolt zich by eenen aanval gelyk een bal in elkander, welke door den langen ftaart omvat word. Dewyl in dezen ftaat alle zyne fcherp fnydende fchubben in de hoogte ftaan, zo word elk Roofdier, welke hem aanvalt, gewond, zonder hem eenige fchade te kunnen toebrengen. Met den ftaart is dit Dier vier ot vyf voeten lang. Het onthoud zich in alle heete Landen van Afrika en Azien ; en voed zich, even als de Mieren vreeter, met Mieren. Deze Dieren graaven zich hooien onder de aarde, en zyn geheel onfchaadelyk. Hunne kleur is helder bruin. De Armadillen of Gordeldieren onthouden zich alleen in Zuid-Amerika. Zy heb. ben over het geheelen lichaam en den ftaart, den buik en pooten uitgezonderd, een fterk harnas van enkel zes, of vierkantige fchilden. Op dat zy zich in dit harnas ook zouden kunnen bewegen, hebben zy midden over het lyf 3. 4. 6. 8, 9, 12 tot 18 gordels, of ringen, waar tuffchen zy een weken huid hebben , en welken zy in en uit elkander kunnen fchuiven; waar van zy dan ook den naam van Gordeldieren gekreegen hebben. Zy leeven in hooien, welken zy zich onder de aarde graaven en voeden zich met Land en Baomvrugten. Hunne bewegelyke gordels.verfchaffen hen gelegenheid om zich ipoedig in elkander te kunnen rollen, wanneer zy dooreen Roofdier fchielyk overvallen worden; echter kunnen zy zich, met hunne groote klaauwen, zeer gemakkelyk, in eenigeogenblikken.indeaarde graaven. Zy zyn van één tot één en éé'n half voet lang. Hun Vieesch ! is, wanneer zy jong zyn, fmakelyk, maar wanneer zy ouder worden ruikt het fterk. Zy zyn vreesachtig en niet kwaad, doch doen in de Tuinen en Velden dikwyls veel fchade. Men heeft van hen veele foorten. De voornaamfte zyn de volgende. No. 2. De Armadii met drie Gordels is dik en rondachtig, en onthoud zich voornamelyk in Braziliën. No. 3. De Armadii met zes Gordels leeft ook in Braziliën, vreet voornamelyk miloenen enz. en word zeer vet. No, 4.. De Armadii met zes gevlamde Gordels is klein; maar zes duim lang, byna rond en onthoud zich in Caijenna. No. 5. De Armadii met 9 Gordels onthoud zich in Guiana en maakt zyn hooien in de Duinen, of Zandheuvels, na by de Zee. No, 6. De Armadii met twaalf Gordels. Deze leeft in Mexico en is onder alle deze Dieren de baatelykfte. Aan de voorpooten heeft hy monftereuze grcote klaauwen, om daar mede te kunnen graaven.   •Planten VL D. I. No. 66 BOOMEN uit heete Landen. No. i. De Mahony-Boom. Da Mahony-Boom groeit in het Zuidelyke van Amerika, en is beroemd wegens zyn fchoon rood-bruin ;hout, het welk zich voortreffelyk polyften laat, en waar van heden, in de meefte Landen van Europa, de fchoonfte en koftelykfte meubelen gemaakt worden. Hy groeit op de Steenrotzen, en, ondanks ihet weinig voedzel dat hy ontvangt, zeer fnel en wel zo fterk, dat zyn ftam gewoonelyk 4 voeten in de doorfnede houd , terwyl zyne wortelen zo dik en fterk worden, dat zy de Rotzen doen fpringen. Hy draagt een kleinen witten bloesfem, en een houtachtige Zaadbol, welke de gedaante van een ei heeft, onderaan den fteel open berscht,en de daar in leggende bladerachtige zaaden om zich ftrooit. Het Mahonyhout, het welk in Frankryk ook Acajou-Hout genaamt word, is tegenwoordig een zeer gewigtig Artikel, in den Koophandel , voor 'Engeland, Holland en Hamburg geworden. In Amerika bouwt men 'er Schepen van, waar toe het zelve nog beter als het eiken hout is. No. 2. Het Brazilie-Hout. s0nder het zo genaamde Verfhout, zyn twee foor¬ ten; de beroemdfte, en voor den Koophandel gewigtigfte , namelyk het Brazilië- of Fernambuc-Hout; waar mede men rood, en het Campefche Hout, oiblaauw Hout waarmede men blaauw, graauw , bruin enz. verwt Beiden deze Boomen groeijen in Zuid-Amerika, en zyn in bladeren en groei zeer weinig, van elkander onderfcheiden , hoewel het Braziliehout witten bloesfem en groene Zaadfchagten, enhetCampefchebout een rooden bloesfem en kleine bruine Zaadfchagten heeft. Het Braziliën-Hout het welk onder No. 2 is afgebeeld, groeit het befte in Braziliën, en wel by Fernambuc, een Stad aldaar, waar dit bout dan ook zyn naam van ontleent heeft. Deze boom groeit niet boven de twintig of vierentwintig voeten hoog, het hout ziet'er rood uit en word over Lisfabon naar'Engeland, Holland, Hamburg enz. in groote ftukken vervoert, alwaar het geraspt, of fyn gemaalen word. Het Campefchehout, of Blaauwhout is den vorigen Boom zeer'gelyk en groeit te Campheche, inde Hondurasbay, ook in Jamaica en andere ftreken der Weftindien; het is een kleine kreupelhoutachtige Boom, omtrent zo groot al onzePruimenboomen. Zyn kern is rooden deze word tot Verfhout gemaalen, of geraspt, waar mede dan vervolgens wolle goederen enz.geverwt worden.     flanten Vit D. I. No. 67 PLANTEN uit heete Landen: No. 1. De Boomwolle Plant. De Boomwolk, van welker aanwas en bewerking sich veele Millioenen Menfchen, in alle waerelddee- < len, hun beftaan verfchaffen ,is het voortbrengzel van een ftruik, die in de heete Landen van alle waereld. deelen groeit. De gewoonelyke Boomwolle ftruik, wel. I,e hier afgebeeld is,is een één jaarige plant,twee of drie voeten hoog, die in de Lente, gelyk ons zomer koom, op het veld gezaait en in den herfft afgefneden word. Deze ftruik bloeit met een geele Bloem (fig. „.) welke bleker word wanneer zy nitgebloe.d .s vervolgens zetten zich de zaaden in hoekagttge Zaad SchagtenC^.cendOwelkemetdigte.zagte wittewollegevuldzyn, en die, wanneerzyrypworden , openfpringen, en hunne zaad korlen (flg. e.) verftrooijen, ielkedan met behulp der wolle voortvliegen. Men heeft buiten deze jaarige Boom wolle-Plant nog 2 foorten; namelyk de Boomachtige en de ruige Boomwolle ftruik, groeijende de eene in Ooftindien en de andere in Amerika,welken drieën vier ellenhoogwordenenee. nige Jaaren duuren. De Koophandel in Boomwolle is voor veele Natiën zeer gewigtig, uit hoofde der meerügte ftoffen, welke daar van gemaakt worden- No. 2. De Thee Struik. China en Japan zyn het Vaderland van den Thee Struik, relks gedroogde en tefaamen gerolde bladeren onze bekende Thee zyn. Deze Struik is omtrent vyf voet hoog welke een helder groen blad, en eene rooze kleurde bloesfem en bruine houtachtige zaad knoppen heeft die, wanneer zy ryp zyn, openfpringen (.fig. a a )' De Europiaanen leerden de Thee het eerft in de vvftiende eeuw kennen. Zy word drie maaien in »t Jaar ingezaameld, de eerfte keer vroeg in 't voorjaar, wanneer de bladeren eerft beginnen uit te komen, het welk de duurfte en befte Thee geeft; de twedemaal een maand laater.en de derde en laatfte reizeinjuly. De afgeplukte groene bladen worden op eizeren, of tinnen plaaten, zagjes aan, gedroogt, vervolgens op matten gelegt en tuffchen de handen gerolt; waar na zy als Koopmans waaren toegefteld worden. De Theehandel is voor Engeland, Holland, Frankryk, Denemarken, Zweden enRufchland vaneen groot gewtgt, want'er worden's jaarlyks omtrent de 18 of 20 millioenen Ponden Thee uit china naar Europa gezonden; waar van Engeland § invoert en gebruikt.     Planten VUL D. I. No. 68» Fyne VRUGTEN uit het Zuiden. No. 3. De Oranje-Appel. De Oranje-Appel heeft een digt donker groen loof en zeer kleinen witten bloesfem, gelyk de Citroenboom, eene ronde roodgeele gladde Vrugt, die eene bittere Speceryryke Schel en een zuure Sappe geeft. Men gebruikt dezelve hoofdzaakelyk tot fpyzen, Confituuren en in de Apotheken. De Amandel is een Noot, welke aan een kleinen Boom groeit, die in wasdom, bladeren en bloesfem den Peifiken Boom zeer gelyk is. Zyn bloesfem is rood (fig. e ) hy draagt een helder groene Vrugt, welke van buiten een hart groen Vieesch en van binnen een langacbtigeNoot (fig. f.)heeft,in welke dan den Amandel (fig. gO a's het pit befloten is. Men heeft zoete en bittre Amandelen. De befte bomen uit Span. je uit het Zuidelyke gedeelte van Frankryk enSicilien, en zyn een tamelyk artikel in den Koophandel. Fyne Vrugten uit het Zuiden noemt men gemeenelyk die geen, welke in de warme Landen geteelt, en waarmede in Europa, het zy versch, of gedroogd, een grooten handel gedreven word, als, by voorbeeld, Citroenen, Oranje-Appelen , Cinaas-Appelen , Vygen, Amandelen, Rozynen, enz. No. 1. De Citroen; Perfien is eigenlyk het Vaderland van den CitroenBoom, van waar hy naar Italien, Spanje, Portugal en in het Zuidelyk gedeelte van Frankryk kwam. Italien, Sicilien, Spanje, Portugal en Frankryk dryven een grooten handel met Citroenen in de Noordelyke Europifche Landen. De Citroen-Boom, wanneer hy in den vryen grond groeit, is omtrent zo groot als een middelmatige Pruimenboom,heeft altyd groene bladen, eenen witten welriekenden bloesfem, en eene langachtige ronde helder gee'.e vrugt. De rype Citroen heeft, gelyk de doorfnede fig. a. toont, een zeer dun wit Vlees en zeer veel Sappe. Uit de geele fchel word de welriekende Cedro-oly gemaakt. No. 2. De Cedrat. De Cedrat is de Citroen-Boom in blad en bloesfem gelyk, maar heeft eene veel grootere en Knurfachtige Vrugt, die, gelyk de doorfnede fig. b. aantoont, een zeer dik wit Vlees en weinig Sappe heeft. Deze vrugt groeit voornamelyk in Florence. No. 4*, De Chinaas-AppeL De Cinaas Appel is niets anders als de Zoete Oranje Appel, welke men raauw als Vrugt eeten kan , zeer Sapryk is, en eene zoete en aangenaame fmaak heeft. Zyn kleur is, even als die van den Oranje-Appel roodgeel, en hy heeft in de doorfnede een geel Vieesch en Sap (fig. c.) zyn bladen en bloesfem zyn als die van den Oranje-Appel, met welke hy nog de eigenfchap gemeen heeft, dat men zeer dikwyls bloesfem , onrype en rype Vrugten te faamen aan een Boom vind, de befte Cbinaas Appelen komen uit Portugal. No. 5. De Vyg. De Vyg is de Vrugt van den genoeg bekenden Vygenboom, welke, over 't algemeen, in alle heete Landen groeit en een Sponsachtig week hout heeft. ; De bloesfem van den Vygenboom zit zo zeer onder zyn bladen verfchoolen, dat men dezelve naauwlyks kan ontdekken. De jonge Vrugt breekt gelyk uit een knoop uit de Schellen en word, wanneer zy rypword , Violet bruin; zy heeft van binnen veele vleesachtige pitten, en een zeer zoeten fmaak.Deze Vrugten werden aan de Zonne gedroogt, en dus, in' den Koophandel , verzonden , de meefte komen van Smirna, uit Spanje en Portugal. No. 6. De Amandel.     Vierv. Dieren XIIL D. I. No. 69. Agt foorten-van MEERKATTEN. Wy hebben reeds in het tweede ftuk, by pl. 6., herinnerd, dat men de Aapen gewoonelyk in drie Hoofd-Geflachten afdeelt, namelyk: j.) in Aapen, zonder Staarten. 2. ) in Baviaanen , welke maar korte Staarten hebben. 3. ) in Meerkatten die lange Staarten hebben, Toen gaaven wy eenige foorten van Aapen en Baviaanen , hier zyn verfcheide Meerkatten met lange Staarten. No. ï. De Malbruck. De Malbruck leeft in Bengalen, is omtrent anderhalf voeten lang, en gaat, als alle de Meerkatten, meeltal op vier pooten. Hy laat zich gemakkelyk tam maaken. No. 2. De Macaque. Deze foort onthoud zich in groote Gezelfchappen aan de Weftkuft van Afrika, is zo groot als de Malbruck, en doet de Reilt- en Gierftvelden der Negers groote fchade. Zy zyn zeer grappig, en hun gewoonelyk gefchreeuw is Hah! Hah! Zy ftellen Fouragiers onder zich aan, en wanneer zy des Nagts in de Bosfchen ruften, zetten zy wagten uit, om hen berichtte geeven wanneer de Vyand nadert; en ftraffe deze aan het leven, wanneer zy ilaapen, of hun pl iet niet doen. De Negers vangen hen in ftrikken, of fchieten hen, dewyl zy het Vieesch dezer Aapen, met Reift gekookt, of gebraden eeten. De Diane leeft in Congo en is omtrent zo groot als een groote Kat. Dit Dier vreet gaarne Nooten en zoete Wortelen , is zeer ligt tam te maaken, fpeeltbeftendig mee zich zei ven, met andere Dieren, of No. 3. De Diane. Kinderen, en is den geheelen dag in eene gedaurige beweging. Hun gewoonelyk geluid is, Giecb! No. 4 De Mone. De Mone onthoud zich in Barbaryen, en in eenige Landen van Zuid-Afiën ; is anderhalf voet hoog, zeer zagt geaart en leerzaam Hy vreet buiten de gewoone fpyzen der Aapen , ook gekookt Vieesch, Mie. ren, Spinnen en Kevers; en kan de koude zo goed als de gemeene Aap verdragen. No. 5 De Patus. Deze noemt men ook zomtyds de roode Aap, is i§ voet laug en zy leeven voornamelyk in Senegal in groote meenigte by elkander. No. 6. De Talopin. Dit Dier is maar een voet hoog en zeer grappig; zyn Vaderland is Ooft-Indiën. No. f. DeCallitriche. Deze werd ook fomtyds de groene Aap genoemt; dewyl hy over zyn geheelen lichaam groengeele hairen heeft. Deze leeven in groote meenigte in Afrika om en by het groene voorgebergte, op de Boomen, en houden zich aldaar zo ftil, dat men hen, dewyl zyen de Bladen een kleur hebben, niet ligtskan ontdekken. Zy voeden zich met Ooft, en zyn van groote, als een groote Kat. No. 8. De Muftac. De Mustac is in 't aangezicht zeer zonderling getekend. Hy is een voet hoog, en leeft voornaamelyk in Guinea.     Fijfchen VI. D. I. No, 70 Groote ROOF-VISSC HE N. No. 1. De groote Haai-Visch, of Menfchen-Vreter. De groote Haai is een der fchrikkelykfte Roofvis fchen in de Zee, want hy valt alles aan, en verflind wat hy maar bereiken kan. Hoofdzaakelyk loert hy echter op Menfchen en volgt daarom de Schepen altyd naar, zo dat een Matroos,wanneer hy het ongeluk heeft, om over Boord te vallen, of zich in Zee wil baaden, voorzeker aan den Haai ten-roof word. Daarom heet men dit Dier in Duitichland ook Menfchenvreeter. Hy onthoud zich in alle Zeeën, en men vind 'er van 15 tot 25, ja 30 voeten lang. Zyn kleur is helder graauw en zyn huid is zeer ruw, van welke men in Noorwegen Leêr voor Paardentuigen en in Ysland ook Schoenen maakt. Zyn bek is wyd en vreefelyk, met zes reijen puntige Tanden, die de gedaante van een Zaag hebben, gewapend. Men vangt hen aan fterke Haaken, welke aan eene yzeren Keten vaft gemaakt zyn, met rot Vieesch, het welk hy op een afftand van een, of twee Mylen ontdekt,zyn Vieesch is eetbaar. No. 2. De Hamer-Visch. Het zonderling maakfel van dezen Visch, die een Hamer gelykt,onderfcheid hem van alle de anderen. Zyn, op beide zyden, uitftekenden kop, aan welks einden de groote hoogliggende oogen ftaan, heeft van vooren een dunnen hollen rand en van onderen een taamelyken grooten bek, welke de gedaante van ee»e halve Maan heeft, en die met vier reijen fcherpe tanden, als Zaagen, bezet is, gelyk men fig. a. zien kan. Dit Dier is geen minder Roofvisch als de voorige en~byzonder voor den Mensch gevaarlyk. Hy onthoud zich in de MLddelandfche Zee en in de A: m.'rikaanfche Wateren en word even zo groot als de t Haai Zyn kleur , op den rug, is zwart graauw en van onderen wit;hy heeft een zeer ruwen huid; dan zyn ■ Vieesch is week, onaangenaam van reuk, en niet eetbaar. No 3 De Zaag-Visch. De Zaag Visch is ook een Roover.die in de Zee, onder koude en warme luchtftreeken leeft, en, met zyn zwaard gemeten, tot 15 voeten lang word. Deze Visch is groen zwart, doch zyn Zaag bruin. De Zaag is, gelyk men, fig. b. , ziet, een voortzetting van het hollen Kopbeen, in welke aan beide zyden 26, tot 30, fterke en fcherpe tanden ftaan, welke hem niet allen ten deelen dienen, om zich te verdedigen, , maar ook om andere Viffchen daar mede te wondenen dezelve dus te bemachtigen. Nn- 4. Df» Zwnard-Visr.h. De Zwaard-Visch, welke in de MiddelandfcheZee als ook in de Ooft- en Zuidzee leeft, word dikwyls 15 tot 20 voeten lang, en veel by Sicilien en Calabrien gevangen, dewyl zyn Vlees , zo wel versch als gezouten, zeer fmaakelyk is. Hy leeft wel van den Vis Roof, maar ook van Zeekruiden. Zyn Zwaard dat dikwyls van 4 tot 6 voeten lang word, is boven en onder vlak, aan beide zyden fneidend fcherp, en heeft een ftompen punt. De kleur van zyn kop, zwaard en rug is ftaal blaauw, maar aan zyn buik is hy wit en zilverkleurig. Men ziet hen altyd gepaatt, een Mannetje enWyO'e» by elkander. De huid van dezen Visch is glad en zagt en heeft by denNachteene phofphoresfeerenden glans..     Vogels VUL D.I.No 7 tl Chineefche VOGELS. China heeft, onder andere zeldzaamheden ook zeer fchoone Vogels, waar van de volgende een bewys opleveren. No. 1. De Chineefche Goud Fafant. No. a. Deszelfs Hen. De Haan der Goud-Fafant en is van wegens zyne prachtige kleuren een der fchoonfte Vogels; maar deszelfs Hen is in de eerfte vyf tot zes jaaren maar graauw bruin; echter word zy, wanneer zy ouder word, ?,o fchoon van kleuren als de Haan. De GoudFafant is iets kleinder als een Duitfche, en kan zeer goed in Europa leeven; daar by ook veel in de Menagerien gehouden word. Hy word r5 tot 20 jaaren oud. No. 3. De Chineefche Zilver-Fafant. No. 4. Deszelfs Hen. De Zilver-Fafant is veel grooter als de Goud Fafant, en de Haan, met opzicht tot de kleuren, even zo zeer van de Hen onderfcheiden als de Goud Fafant. De rug en ftaart des Haan's is geheel met witte, als zilver blinkende, vederen bedekt, de kop, keel en buik zyn geheel zwart blaauw, maar de huid om de oogen en de voeten purper rood. De Hen, daar in tegen, i3 maar bruin, kleur op kleur, fyn getekend. De Zilver-Fafant houd het even zo goed by ons in de Menagerien ais de Goud-Fafant. Doch hy is op verre na zo fchuw en vreesachtig niet als de eerfte, welke zich voor de Menfchen verbergt. Deze, daar in tegen, is boos, en grypt de Perfoonen, welke in de Menagerie komen,moedig aan. No. 5. De chineefche Spoor-Vogel. No. 6. Deszelfs Hen. Deze prachtige Vogel, welke China ook tot zyn Vaderland heeft, ftaat in het midden tuiïchen den Paauw en den Fafant, doch behoort eigentlyktot geen van beide deze geflachten. Hy is grooter als een Fafant, en heeft den naam van Spoor-Vogel ontleed, van de dubbele Spooren, welke de Haan aan iederen poot heeft. Zyn kleur is Sabel bruin en hy heeft op den rug, vleugels en ftaart eene meenigte der fchoonfte blaauwe en groene Paauwenfpiegels. Hy flaat met zyn ftaart geen cirkel, gelyk de Paauw, echter word hy door de Ch.neezen , wegers zyne prachtige kleur veel in hunne tuinen, en op hunne Lufthuizen gehouden, •     fplanten IX D~ L No. 72 De B R O O D-V R U G T. De Broodboom is een hoogft gewigtig gefchenk der Natuur, voor de Landen der heete Luchtftreeken, welke geen graan opleveren, waar uit men Brood bereiden kan. Hy groeit vaft op alle de Eilanden van Ooftindien en de Zuidzee, by voorbeeld, op Cororoandel, Malabar, Ceilon en Nieuw Guinea. Byzonderlyk is hy zeker de geheele rykdom der bewnoners ■van het Eiland Otaheiti, en andere Eilanden der Zuidzee. Hy geeft hen dak, kleding, fpys en allerlei huisraad, in 't kort het is een der weldadigfte Producten der Natuur voor de Waereld. De Brood Boom word taamelyk groot, duurt aan de 60 tot 70 jaaren en heeft zeer groote, zeker 2 voet lange en i| voetbreede, diep uitgetande Bladeren, welke de Eilanders, by hunne maaltyden.in plaats van Schotels, Borden en Serverten dienen. Hy draaet 8 Maanden lang in 't jaar, van Defember tot aan July , altyd bloefem, halfrypeen ryps Vrugten. De Mannelyke bloefem is bruinachtig, een fpan lang en heeft de gedaante van een Komkommer; maar deVrouwelyke, waar uit de Vrugt ontftaat, is een helder bruine knop, boven aan de punt des Taks. De Brood-Vrugt zeifis rond en zeer groot, zeker als een ronde Kalbas, en wel een voet in de doorfneede, de Schil is geheel met zeskantige, puntige wratten bezet. Wanneer dezelve ryp is, ziet zy 'er geelachtig uit en word gedeeltelyk versch, eer zy geheel ryp is, in Schyven gefneden en geroofterd gegeeten, ook word haar Vlees, in kleine, met fteene belegde, kuilen tot een deeg gemaakt, het welk lang goed blyft en waar uit een foort van brood gebakken word. Versch geroofterd fmaakt de Bioodvrugt, als kruim van Tarwe Brood met Aardappelen vermengt. Wanneer deBroodvrugt geheel ryp word, dan is zy week en rot, en niet meer te gebruiken. Zy heeft van binnen veel groote pitten als Amandelen, gelyk men uit de beide hier afgebeelde 'doorgefnedenen zien kan. Evenwel heeft men ook een foort zonder pitten. De Broodboom is verbaazend viugtbaar, want van drie Boomen kan een Mensch zich ryklykagt maanden lang geneeren. Ook geeft hy, boven dien, de In woonders van de FJl9nden^7,.iMw«nuijijiJ Klederen, want deze bereiden uit zyn baft en de fchel, welken tusfehen den fchois en het hout zit, door liaan, hun papier doek, waar mede zy zich kleden. Daar zy uit zyn hout, het welk zeer ligt is, allerlei huisraad maaken. De Engelfche hebben zich federt eenigen tyi zeel veel moeite gegeeven , om dezen Boom op hunne Weftindifcbe Eilanden te verplanten, en men zegt, dat hen zulks ook gelukt is,     Vierv. Dieren. PI. XIII*. ACHT AAP-SOORTEN. Jjchalven de Japen, waarvan wij bereids gefproken hebben, zijn 'er nog twee foorten van Aapen, met lange ftaarten, die echter wezenlijk van de Guenons verfch!Hen; deze zijn: r.) De Sapajous, met een gekrulde ftaart. 2.) De Sagoins, met een Slappe ftaart. De vier volgende foorten zijn van het geflagt der krulftaarten of Sapajous. N°. i. De Coati. Dit dier leeft voornaamentlijk in Brazil en in Peru ; het is van een lelijke geftalte ; gemeenlijk zwart en met ruige haairen bedekt; hij is anderhalf voet hoog, en heeft een ftaart ter lengte van twee voeten. Elke zijner handen heeft flegts vier vingeren; doch zijn ftaart dient hem voor een hand; want hijflingert dien, met eeneongeloofelijke (helheid, met deszelfs einde, om een' boomtak, of om eenig ander lighaam, en houdt zig, door dat middel, zo fterk aan hetzelve vast, als hij naar boven fpringen wil , of 'er af valt, dat men dikwijls Vijf Coatis op de boomen doodt, zonder dat'er één afvalle. Hij bedient zig ook van zijn ftaart om a-ets van den grond op te neemen en in zijn' mond te brengen, om visch te vangen, enz. De Coatis leeven bij groote benden te famen en bijna altijd op de boomen, en fpringen van den een' op den ander, met veel fnelheid. Wanneer de afftand al te groot is , hegten zij zig, door middel van de ftaart, aart-elkander , en vormen op die wijze, eene foort van keten, fpringendezo naar boven ; zo lang tot die welke het onderfte is, den boom bereikt heeft, op welken zij wilden weezen , en waarop deze hen allen naafieept;hun voedfel is vrugten, visfchen en infecten. N°. 2. De Sajou. De Sajou valt in Zuid ■ Amerika, en heeft bijna de grootte van een kleine Kat. Dit dier is zeer fraai, leevendig en vrolijk; want het fpeelt en krabt zig gedtfurig. Hij klimt, met behulp van zijn ftaart, zeer gemakkelijk, en vangt zeer behendig vliegen in de lucht, die hij, met veel graagte, op eer. Zijn ftem zweemt naar het geluid of veel eer naar het gepiep der jonge Kalkoenen. N°. 3. De Saï. Dit kleine diertjen, dat niet veel grooter dan de Sajou is, is traag, melnncholijk en zeer aandoenlijk voor koude." Als hij alleen is piept hij altijd als de krekel , en kreunt zodra men hem jjanziet; dikwijls blaft hij als een jonge Hond, wanneer men hem toornig maakt. Zuid - Amerika is zijn Vaderland. N°. 4. De Saïmiri. Deze kleine Sapajou heeft flegts zeven duimen hoogte, wanneer hij zit , en is zeer lief'. Hij leeft gelijk de andere Sapajous in het zuiden van Amerika, en men bréngt hem menigvuldig in Europa, om dat het zo een aartig diertjen is; ech;er hij leeft 'er niet lang; wijl hij ongemeen gevoelig voor de koude is. De Sagoins die insgelijks groote doch geen gekrulde ftaarten hebben; zijn niet minder fraai en lief, noch minder fchoon, dan de Sapajous. Hun gemeene Vaderland is ook Zuid - Amerika. Zin hier de vier fraaifte foorten. N°. 5. De Quiftiti. Deze is zeven duim lang, zwart, met grijze en roodagtige ftreepen, wild en woelig en klimt zo gemakkelijk als dc Eekhoorn. Hij heeft een muscus geur aan zig, en eet vruchten , brood, fpinnekoppen, vliegen en flekken. Zijn geluid >s een foort van gepiep. Hij heeft een zeer zwaare fchoon geringde ftaart. N°. 6 De Pinche. Heeft flegts zes duimen hoogte, maar zijn ftaart is een voet lang. Hij houdt dien onder het gaan, over den rug opgekruld, gelijk die der Leeuwen. Dit diertjen is b'ij uitfiek vrolijk, leevendig en vlug, en vermaakt hen, die het befchouwen, mef duizend vriendelijkheeden en zeldzaame postuuren. Zijn geluid is een zagt geblaas of gepiep, gelijk dat van een Muis, en fomtijds zo aangenaam als de zang van een' vogel. N°. 7. De Marikina. Ts zeer lief van kleur, zijn hairen zijn zeer zagt, gelijk zijde, en zijn gedaante zweemt zeer naar die van een' kleinen Leeuw. Hij heeft flegts negen duimen lengte; doch zijn ftaart is een weinig janger. Hij wijkt voor geen der overigen in aartigheid en vlugheid.. Wanneer men hem we! oppast, kan hij, in de climaaten van het middenfte gedeelte van Europa, zeer wel aarten. No- 8. De Miko. De Miko is de fchoonfte van alle de Sagoins. Hij heeft zeven duimen lengte, bijzonder fijn tn lang hair zo zagt als zijde en zo blinkende als Zilver, met een ftaart, die bijkans tweemaal zo lang als zijn lighaam en zeer fraai caftanjebruin is. Zijn aangezicht en ooren zijn kaal en van een Icevendige roozen roode couleur. Men vindt dezelven aan den oever van den Amazoonen vloed in Zuid - Amerika. ■    Vo^ PL IX. DE UILEN. Van verfcheiden foort. De Uilen zijn bekende Roofvogels, die alleen des nachts , bij maanefcbijn en in de avond- en rnorgenfcheernering vliegen (want inden ftikdonkeren nacht kunnen zij even min zien als alle andere dieren) om dat hunne groote en zeer opene oogen ai te gevoelig zijn, om het licht van den dag of der zon te verdraagen, die dezelven ten eenerpaal ver blindt. Men verdeelt hen in twee voorna'ame rangen , te weeren , in Schuim, Schuif- of' Oor Uien, wier hoofd met twee vederbosfehen, in den vorm van ooren , vërfierd is, of Nacht Uilen die geen vederbosfehen, maar groote ronde koppen hebben. Deze twee claslen worden elk in verfcheidene foorten onder verdeeld. flegts twee voet hoog en ongepluimd aan de poeN°. 3. De Zwarte Uil. De Zwarte-Nacht.Uil is de grootfte van alle de overige Uilen van deze foort. Zij houdt beur verblijf 111 de bosichen, waar zij i„ de holten dcr boomen woont; zij vliegt zeer lugtig en zonder geluid re maaken. Voedt zig met Muizen, die zij geheel rnftokt, Zy ligt zeer gaarrie eijeren in de nesten der Kiekendieven, Kraai.en en Exters , aan welken zij de z ,rg overlaat om die uittebroeijen. N° 4 üe Sto . - JU. De voornaamc couleur van dezen vo°eI is ros gelijk die van de Zwarte-Uil, ZWart is De Stok'm Uü smh is voeten hoogte hebben, hij is zeer aarrie gevlekt, en heelt groote donkere blaauwe oogent li] betont de ho'ligheeden der boomen, gelijk dé Zwarte- UI waarvan bij voords de gewoonte ea ?eden heek. N°. 1. De Groote Schuhu. Deze vogel in de franfche taal le Grand Duc gebeeten, is de grootfte onder alle de Nagtvogels; men zoude hem zieker de Nacht-Arend kunnen noemen. Hij heeft drie voet hoogte, in een zittende geftalte en zes voeten omtreks, wanneer hij vliegt. Daar bij een geweldig groot hoofd, 't welk met-twee vederbosfehen, ofaigretten van pluimen, in de gedaante van ooren, ter hoogte van drie duimen, voorzien zijn, een korten bek, zee: fterke klaau wen; zijn couleur is bruin me. zwarte 1'pikkels. Hij bewoont, bij voorkeur, de holten der Rotfen, de oude Torens en vervallen Kafteelen waar hij zijn nest maakt. Hij kan van alle Nachtvogels het best het daglichr verdraagen; niettemin verkiest hij de avondfehemering om ter jagt te gaan. Hij vangt Haizen, Konijnen, Ratten, Vleermuizen, Slangen, Kikvprfchen en Padden, van welken hij de kleinfte geheel opflokt, en wanneer zijn maag het vieesch dier dieren verteerd heeft, geeft hij de becnen, in de gedaante van ronde kluuwen door den bek weêr over. Alle de Dagvogels, en wel inzonderheid de Raaf, de Kraai en de Wouw,of de Kiekendief, zijn deszelfs vijanden en vervolgen hem , met een groot gefchreeuw-, zodra ze hem flegts zien. Waar om de Jaagershem op hunne l.ogttten héchten om 'er de Raiven en Kr ijen mede ie lokken, die zij dan te gemakkelijker kunnen fchieten. N°. 2 D, Kleine Schuhu. Door de Franfchen Le Moijtn r>uc genoetnd, valt voornaamlijk in het Land van Magellaan. Hij is N°. 5- De Toren-Uil. Deze voge' woont niet fn de bosfchen, maar altijd 111 de fteeden, waar hij zig in de Kerken, forens en Kerkhoven ophoudr. Deze gewoonte gevoegd brj zijn droevig en fchrikwektend eeIchreeuw, waarvan hij den naam draagt, doet dit wjls de kindeien en oude vrouwen, die nog aan Toveraars,Spooken en Geesten gelooven, fchrikken • waarom men hem ook den naam van Ooodsned of Lokvogel geeft, en her belagchelijk bhgel of voedt, dat 'er iemand in het huis, op welks dik h.j zig neer zet, fterven zal. Deze vogel is doorga inds 13 duimen hoog, zijn couleur is trbudeeel met zeer rao ije v lekken. Hij aast op Muizen en drinkt gaarne de olie uit de lampen die in ge kerken branden. N°. 6. De Steen-Uil. De Steen -Uil is de kleinfte van alle de Nach. Uilen; want zij is niet boven de 7 duimen hoog Heur kleur is gevlekt grijs; zij bemint de oude muii ren der verlaaien en vervallen Kafteelen , voedt zig met Muizen en kleine Vogelen en kan zeer wel over dag vliegen. De Zwaluwen vervolgen haar met groot gefchreeuw, zodra zij haar in 't oog      Vufchm. PL VIII. WONDERLIJKE VISSCHEN. N°. i. De Reef-of Sidder-Aal. Krampyisch. N°. 2. De Sidder -Roch, Drilvisch. Jorpedo. Deze twee visfchen zijn bij uitftek merkwaü'dig, uit hoofde van de zonderlnge cigenïbhap welke zij bezitten , van aan hun, die dezelven aanraaken, eene zo. geweldige Electriekc fchok te geeven, dat 'er de armen en handen zelfs op 't oogenb ik door verdjofd worden. Wanneer een vislcher aan ftrand in zee loopcndc, onverwagt op eon 'Jorpedo treedt, ontlangt hij 'er zo eene fterke fchok door het geheel lighaam van, dat hij 'er door omvergeworpen Wordt. Het is zelfs genoeg, deze visfchen met een' ftok, ijzeren roede of visfehers hengel, aanteroeren, om 'er eene zo fterke fchok van te gevoelen, als die welke men van een fterkwerkende Electrifeer - Machine ontfangt. De natuur heeft deze dieren waarfchijnelijk met die cigeufchap voorzien, om hun zo wel tot hunne verdediging, als tot bekoming van hun voedfel, te dienen. De Sidder-Vlal wordt gevonden op de kusten van Afrika, Cflyenne en Peru, gelijk ook in alle heete Landen. Zij heeft bijkans 4 voeten lengre ■. heur couleur-is donkerrood, de huid is glad en overal met een flijmig vocht bedekt; heur vieesch is vet en goed van fmaak, het wordt ook menigvuldig in boven aangehaalde plaatfen tot fpijs gebruikt. Als de visfehers ze in hunne netten gevangen hebben; dooden zij die eerst om die pijnelijke Electrieke fchok niet te ontfangen; want deze zeldzaame eigenft'hap houdt op, zodra de visch geftorven is. Men kan ze niet leevendig in Europa overbrengen. De gemeene Torpedo, zweemt veel naar een rond tafelbord , met een' ftecl 'er aan. Heur verw is Steen- of Tegelrood met zwarte ftreepen en vlekken. Men vindt ze in de Mi HdelRndfche Zee in d3 flijkgronden bij Sardijne, cn op de oostelijke kusten van Engeland en Ierland. Zij is dikwijls 5 voet lang en weegt van 15 tot 20 ponden. Zij voedt zig met Visfchen en verdooft de kleine Vischjens die, wanneer zij in 't zand gewikkeld ligt, over haar heen zwemmen, dermaate, dat zij op haar neervallen en haar dus gelegenheid verfchaffen van 'er zig mede te voeden. Heur vieesch is zagt, flijmerig en wordt tot fpijze gebezigd. ]N0. 3. De Zee-Vledermuis. Men noemt deze visch gemeenlijk de Eenlioornduivel {Diabolus Monoceros) van wegens zijn afgrijsfelijke gedaante, gepunte hoorn en vinnen die veel naar handen en voeten zweemen. Hij heeft bijkans een voet in lengte; leeft in Zuid- Amerika en voedt zig met andere Visfchen en Waterinfecten, zij is mager en heeft weinig vieesch, men kan haar ook niet tot fpijs gebruiken. N°. 4. De Zee-Stier. Deze zonderlinge visch is 8 duimen lang; van een vierkante gedaante, en rondom met beenachtige fchubben gedekt; welke van andere kleinere fchubben faamgefteld zijn, die een zeshoekige gedaante hebben, ruuw en bruinachtig-geel van voorkomen zijn. Hij is van dat foort van visfchen welke men Koffers noemt. De vier gepunte fteekels, waarvan twee op het hoofd en twee aan het agterfte gedeejte des lighaams, of aan den aars, geplaatst zijn, dienen hem om zig tegen de roofzucht van andere visfchen te verdedigen. Hij valt in dc Oost-Indien en voedt zig met Waterinfecten. N°. 5. De Zee-Pad. •Deze visch draagt dien naam, uit hoofde van heure wanftaltige gedaante. Men vindt dezelve in China en Brazil; zij leeft van 'kleine Vischjens die zij met heure veêrkragtige vefelen vangt, welken zij boven den bek, en aan 't uiterfte van heure twee hoornen, die haar voor een hengelroede dienen, heeft uitfteeken. Zij is negen of tien duimen lang en zeer aartig gevlekt.   1  Planten. SPECERIJEN. Pl. X. V an nl1c de Specerijen, die ons uit de Oost-Indien aangebragt worden, is de Muskaatbloem, Muskaatnoot en de Kruidnagel ook in de-ze keukens zeer bekend, en van veel gebruik. Zie hier de Boomen die ons dezelve verfchallen. N°. i. De Muscaatboom. Deze Boom groeit natuurlijk op bijna alie de Molukfche Eilanden en voornaamentlijk op het Eiland Band.r, en wascht ter hoogte van onze Peerenboomeri. Deszelfs bladen zijn breed van een helder en blinkend groen , maar de bloemen zijn geel. De kruiderij welke wij Muscdatbloem of foelie noemen, zijn niet de bloemen van dezen Boom, maar de vefelen oi bladen , die een foort van weeflel of takagtig vlegtfel uitmaaken, waarin de fehel der noot gewikkeld ligt. Derzelver vrugt is bijna van groote en gedaante als een Perfik, echter aan deszelfs bcnedenfte einde puntig uitloopendc; zij is in een' harden bast befloten, van welken men geen gebruik maaken kan, en die, rijp wordende, een geelagtige kleur krijgt, zig als dan opent, en de Muscaatnoot vallen laat. De Muscaatnoot aldus van zijn buitenfte omwindfcl {Fig. a.~) ontkleed zijnde wordt als dan nog door twee basten omringd ' De eerfte is dat roodagtig en vefelig weeflel waarvan bereids gefproken is, 't welke een zwarte fchel omringt, waar toe het zelve tot bekleedfel dient en waarvan men dezelve zwvuldig afleheidt om de noot te droogen; dit bekleedfel is het eigentlijk wat wij Foelie oi Muskaatbloem {Fig. /;.) noemen. Men verzamelt dezen bast cn droogt -denzelven, daarnaa belbrocit men dien met zeewater en doet ze inzakken, waarin ze geel wordt. De onderfte fchel is zwart en houtagtig. Men kraakt ze om 'er den Muskaatnoot uitiehaalen. Deze noot gelijk die (in Fr;, r.) aangeweezen wordt, is van binnen wit, en met bruine aderen doorzaaid. Men moet dezelve in kalkwater werpen, op dat ze niet verrotten, men drijft een' grooten Koophandel, zo wel in Foelie als in Muscaatnooten. In de Oost-Indien bereidt men uit de flegtfte Foelie en de lTegtfte Muscaatnooten, eene olie, die men IMuscaatolie noemt. N°. 2. De Kmidnagelbooin. of de Kruidnagel. Deze wast mede in de Molukfche Eilanden. De Kruidnagel is de knop van den bloem van een' grooten puntig toeloopenden of als eene piiramide opgroeijenden boom, die ter dikte van een mans arm wasfen kan, en puntige bladen , als die van den Laucrboom, heeft. Deszelf» bloem is roodagtig, en wordt vervangen door een dik zaadhuisjen (Capfula) {Fig. d.~) 't welk men Moêrnagehjen of flntoffelt'en noemt, cn waarin een donkerblaauw korntjen {Fig. ei) bcweezen is, waardoor de Boom voortgeplant wordt. Men plukt de knoppen der bloemen, eer ze verwelken, af, en droogt dezelven in den rook; ten einde die in goeden ftaat bewaard blijven, en die zwartagtige kleur aanneemen, welke wij zien dat zij hebben. Alles wat tot den Kruidnagelboom behoort is Specerij ; deszelfs bladen, vrugt, fchel cn zelfs zijn wortels. 'Er is een foort van wilden Kruidnagelboom , die veel op dien, waarvan wij fprceken , zweemt, maar die in gecnen deele Specerijagtig of welriekend is. De Hollanders zijn altijd de ecnigfte Natie geweest die Koophandel in deze geurige en kostbaare Specerij gedreeven hebben; want zij hebben overal in de Indien, waar zij cenig gezag hadden, alle de Nagelboomcn uitgeroeid, uitgezonderd alleen in ylmboina, cn in nog drie andere kleinere bezittingen; ten einde te. beletten dat men 'er geen' fiuikhandel mede dreevc, cn den prijs daardoor deede daalen, Ondertusfchen hebben de Engel/chen cn Franfchen reeds welgelukte poogingen gedaan om dezen boom ook in hunne bezittingen in de Indien voortteplanten.    OVER DEN MENSCH IN 'T ALGEMEEN. i*ï Bedrage zur Naturgefchickte.. Gottingen, IW>- ZS> mensch, voor zo ver hij, (wat het lighaam. aigaat, rt welk even als dat der andere dieren jet zintuigen voorzien is) gebooren wordt, -oeit, afneemt en fterft, bekleedt in de keten der üeren, als *t ware, de eerfte plaats-, en vor•rt met recht dat de Natuurlijke Historie der keren met hem een aanvang néeme. Men kan ;m onder de zoogende Dieren rangfehikken , i in rt algemeen van hem opmerken, dat hij, iri :genftelling van andere Dieren , een gladde huid eeft -, aflertëie" voedfelen tot zijn fpijze bezigen, nder allerleie luchtftreeken leeven en zijn cflagt voortplanten ka:: •, t geen bij andere Die. m zo algemeen geen praats heeft-, ook onderleidt hij zig van de overige Dieren, door de em alleen eigene gefehiktheid tot de fpraak of et voortbrengen van gearticuleerde geluiden, het agchen en het weenen. Hij is mede, even als de verige Dieren in. geflagt onderfcheiden. De Man aamlijk is, over het algemeen , kloeker van geaante,fterker.en grover gefpierd dan te Vrouw, ie tederer en fijner befneeden van aanzicht en Öemaaten is. Het verfchil van luchtftreek , waaronder het nenfchclijk gcflacht over den geheelen aardbodem terfpreid isheeft waarfchijneiijk veel tocgebragt ot het in 't oog loopend verfchil dat 'er onder iet groot getal Natiën of Volken die de aarde .ewoonen, gevonden wordt; welke groote vercheidenheid echter door Iaate'ré Natuuronderzoekers , en inzonderheid door den in het vak der Natuurlijke Historie en Ontleedkunde thands zo ,erocmde Gottingfchen Hoogleeraar, j. F. a h ümenbacii , tot vijf voornaame menschfoorten : jepaald wordt , na de waerelddeelen waarin zij eeven ; men treft dus een aanmerkelijk verfchil ian onder At, Jlfiaanen * Europeaanen, JfricaaKen en' Zuid/anders , welk verfchil aldus door . aem opgegeeven wordt (.*'). U De Europeaanen en Westlijke Jl~iaane*t aan deze zijde 'van de rivier O bij, van de Cas- pifche Zee en de Gmges, benevens de Noorder Jfricaaneh, met één woord bijkans alle de bcwooners van dc I^omeinfche en Griekfche bekende Waereld. Zij zijn meer of min blank van kleur, en, na de Europifche begrippen der fchoonheid behooren zij onder de welgcmaaktftc menfchen. II. De overige u4ziaanen, aan gene zijde van de rivieren Obij , Ganges , enz. benevens de Noordelijke Jlmcricaanen, (te wecten aan de Westelijke kusten, tot omftreeks ^laschka , en aan den Oostlijken kant , tot aan het land van Labrador) deze zijn meestal bruinachtig geel , dunhaing , hebben platte aangezichten en naauwgcflotcn oogleeden- III. De overige Jlfricaanen zijnde meer of minder zwart , met een fterk vooruitpuilend onderdeel van het aangezicht , dikke gezwollen lippen , een' Hompen neus, en meestal kroes hair. IV. De overige Jlmericaanen , meest koperkleurig met een zeer verfcheiden gedaante van het hoofd , dat juist niet door de natuur zo verfchillend onder hen gevormd is; maar dat zij bij de geboorte der kinderen, door drukking van het teder been geitel van het hoofd , zodanig een verfchillende gedaante geeven ; hun hair is voor % grootfte gedeelte wreed en ruuw. V- De Zuidzee-Eihmders , of de bewoonersvan het vijfde Waerelddeel , tot aan Oostindiën toe, z:jn meest van een zwartbruine kleur, breed, van neus, en groot van mond, met fterktcekenende gezichtstrekken. Deze Menschfoorten onderfcheiden zig voor- . naamentlijk door de gedaante van het hoofd, en. wel door een' zeer verfehillcnden hoek, welken het bekkeneel van een' regtftandigen lijn afdoet wij. ken; immers deze is bij de Europeaanen het meest aan een'' regten hoek gelijkvormigbij de Jajfri- . caanen integendeel,. en inzonderheid bij dc Negers , is die hoek fcherper, en het voorhoofd* valrr , even als bij de slapen, agter over, terwijl de . mond fterk vooruit puilt. Ook is rer een groot ver-  verfchil onder de Menfchen , wat betreft de kleur van het vel, 't welk veroorzaakt wordt door een dun vlies dat onder de huid gevonden wordt, en *t geen bij de Europ:aanen cn dc meeste laaten. Dit is de geheele bereiding van deze kost>aare Verwftof. Als zodanig is de couleur van de Cochenille ten eenemaal rood , wanneer ze met azijn jefprengd is, gelijk men dezelve in derzelver nauurlijke grootte Fig. e en g, en vergroot Fig. ƒ en 'i, afgebeeld zier. Men rekent dat 70,000 dier Infecten één pond Cochenille uitmaaken, en dat 800,000 ponden van deze Koopmanfchap jaarlijks van Ame. rica naar Span-e verzanden worden, welk Rijk bijna alleen in het bezit van dezen gewigtigen tak van Handel is. No. 2. Dé Kermès. (Coccus Ilicis, Linn.) De Kermès af de Scharlaken-Bes, welke men eertijds een Vrucht gemeend heeft te zijn, is mede niet anders dan een Schildluis, die zich aan de hoeken der takken van den Groenen- of Scharlaken-Eikenboom (Quercus Coccifera, Lirw.) hegt. Deze Boom groeit in het Zuidelijke van Europa, en bereikt flegts de hoogte van eenige weinige voeten De Kermès of Scharlaken-Bes, heeft de grootte van een Genever-Bes, en derzlver kleur is van een zeer fchoon rood. Het zijn insgelijks niets anders dan Wijfjens van het Infect; want de Mannetjens hebben Vleugels, gelijk dievan de Cochenille, en zijn mede niet zichtbaar, dan ten tijde der paaring, en verdwijnen vervolgends. Men neemt deze !fti raa de Kermis, insgelijks van boven de tak!. r rm den Eikenboom, met een Borftel af, doodt ... q mi ld van azijn, en droogtze in de zon j n lezen H*st . maaken zij, onder den naam van KtmitmXmiB, een artikel van Koophandel uit. dient 'er zig bijna meer van, dan van de Cttu:r,ille, om Wollen en Zijden Stoffen, Scharlaken iv venven. O.ik wordt dc Kermès door de Ouden, reeds tot verwen gebruikt, bij wien de Cochenille • ': *- D eenemaal onbekend was. Ook is de naam Carmozijn of Kermezijn , weiken men aan zekere kleur geeft, van de Kermès ontleend.      Viervoetige Dieren. Pl, KW1IL ANTILOPEN E De derde en kleinfte foort van Antilopen, welke het naast hij de Rheeên en Hertenbokken komt, pleeg men gemeenlijk alleen Gazellen te noemen. Het zijn echter fchoone, 1 ugtige en fierlijke Dieren, onder welken ook onze Kameelgeit mede behoort. No. i. De Kameelgeit. N GAZELLEN. No. 3. De Korinne. (Antilope Corinna.) De Korinne heeft de grootte en geftalte eener Rhee, de kleur en tekening van de gemeene Gazelle, en kleine dunne opwaards ftaande en tegen elkander gebogens Hoorns. Zij valt in Stnegal en Bengalen. (Antilope Rupicapra.') De Kameelgeit leeft alleenlyk op de hoogfte Gebergten van Europa en Azia, naamlijk op de Alpen, het Carpatisch Gebergte, de Pijreneên, Apennijnen, gelijk ook op den Caucafus en Taurus. Zij is roodachtig bruin van verwe, heeft de grootte van een Rheebok, en korte regtovereindftaande en haaksgewijze zwarte Hoornen. Z'j' leeft in kleine benden op de Steenrotfen , heeft een fcherp gezicht, reuk en gehoor, is echter zeer vreesachtig, en fpringt daardoor ligtelijk en zeer zeeker van klip tot klip over de diepfte afgronden, zodat de Jagt op dezelven, buitengemeen zwaar en gevaarlijk is. Derzelver vieesch is fmaaklijk , en heur vel leenig en duurzaam. No. 2. De gemeene Gazelle. (Antilope Dorcas.) No. 4. De Kevel. (Antilope Keyella.) De Kevel heeft de grootte van een kleine Rhee, en heeft in gedaante, kleur en hoornen met de gemeene Gazellen zeer veel overeenkomst, maar een nog fierlijker hoofd, en nog fchooner oogen. Zij woont in Zuid. Amerika. No. 5. De Klipfpringer. (Antilope Oreofragus.) De Klipfpringer is een weinig grooter dan een Rhee, op welke hij ook redenlijk gelijkt. Hij heeft korte regt overeind (taande, zeer puntige Hoornen, is groenachtig van kleur, en op den rug bruin. Hij valt op de Kaap de Goede Hoop. No. 6. De Nanguer. De gemeene of Arabifehe Gazelle is flegts half zo groot als een Damhert, bruinrood, aan den hals ligtgraauw, aan de buik wit, heeft korte, geringde en achterover liggende Hoornen. Zij bewoont Barbarijen, Egypten. Syrië en Arabie. Het is zulk een buitengemeen fchoon, rank en fierlijk diertjen, dat zij zo wel in het Hoogelitd Salomons, als ook bij andere Oosterfche Dichters, gewoonlijk het beeld is, waarbij de fchoone Meisjens worden vergeleeken. (Antilope Dama.) De Nanguer woont in Senegal, is bijna zo groot s]s een Damhert, en heeft zwarte voorwaards gebogene Hoornen. Deze Gazelle is uitmuntend fchoon getekend, want hij is geheel wit, en ziet 'er uit, als of hij van den kop af, tot over den rug, een roodbruin dekkleed heeft, 't welke tweemaal om den hals en voor de borst toegeknoopt is.    Vogels. Pl. XVlll. VERSCHEIDENE SOORTEN VAN LEEUWRIKKEN. De Leeuwrik is een Zangvogel, en maakt, na den Nachtegaal, het voornaamfte fieraad der luchtgewesten uit; maar men acht hem ook niet minder ter oirzaak van zijn lekker vieesch. Onder alle de Vogelen bezit hij alleen de gaaf van zig in de lucht verheffende en vliegende, te zingen. Het z'jn Trekvogelen, en verlaaten Duitschland en ons Land in de Herfst, om zig naar warmer Gewesten te begeeven, en geduurende dezen overtogt in de maand Öctobcr, maakt men Jacht op dezelven, en vangt ze bij menigte met het net, om ze te eeten. Zij voeden zig met Wurmen, en met allerlei foort van Plantzaaden. Er beftaan van dezelven twintig onderfcheidene foorten; de meest bekende zijn de volgende: No. i. De Veld- of gemeene Leeuwrik. QAlauda Aryenfis, Linn.) Deze valt bijna in alle de waerelddeelen, en wordt ïn opene en met koorn bezaaide velden gevonden. Zijn vieesch wordt voor eene groote lekkernij gehouden. De Mannetjcns en de Wijfjens vervrolijken gelijkelijk de velden door hun aangenaam gezang, geduurende het welke zij beftendig in de lucht vliegen. Hij heeft bijna zeven duim lengte, en de kleur van zijn pluimage is bruinachtig rood. No. 2. De Kalander-Leeuwrik. QAlaiula Calandra, Linn.') De Kalander-Leeuwrik is iets grooter dan de Veld-Leeuwrik. Hij valt voornaamlijk in het Zuidelijke van Frankrijk, in SarMniin en Italien; zingt buitengewoon fchoon, en leert zeer gemakkelijk den zang van andere Vogelen, en wat men hem anders voorfpeelt, nazingen. Hij is van kleur als de gemeene Leeuwrik. No. 3. De Weide- of Gras-Lceuwrik, Farloufe. QAlauda Pratenjis, Linn.) De Weide-Leeuwrik is klemer dan de Veld-Leeuwrikken, flegts 3} duim lang, zijn lighaam is groenachtig bruin. Hij leeft in Europa, houdt zig meest in de weiden op, en zingt op het gras zittend; zijn gezang is echter zo aangenaam niet als dat van den Veld. Leeuwrik. No. 4. De Boom-Leeuwrik. (Aïauda Arborea, Linn.) De Boom-Leeuwrik, welke ook den naam van HeideLeeuwrik en Woud-Leeuwrik draagt, is even groot als de Weide-Leeuwrik, roodachtig bruin van kleur,en heeft den kop als met een witten fluijer bedekt. Hij bewoont Eurtpa en Sibtriè'n, vliegt troupsgewijze, en zet zig op de boomen, van wier top hij regtftreeks in de lucht opftijgt, en zig weder zingende op dezelven neerlaat. Zijn gezang is zeer aangenaam , inzonderheid in heete Lente- en Zomernachten. Hij nestelt op de aarde even als de Veld • Leeuwrikken. No. 5. De Moeras-Leeuwrik. QAlauda Mofellana, Linn.) Deszelfs lengte is 8 duim, en hij heeft in deszelfs voorkomen, zeer veel gelijkheid met de Meerle. Hij heeft een bruinen rug, roodagtige borst, witte ftaart en graauwe pennen. No. 6. De Piep-Leeuwrik. QAlauda Triyialis, Linn.) Deze Leeuwrik is flegts vijf duim lang, bruin van couleur op den rug, en witachtig op de borst en buik. Hij woont in Europa op heiden, zingt zittende op boomen en heggen. Zijn gezang is fisfend en piepend, waarvan hij ook den naam draagt. No. 7. De Kuif-Leeuwrik. QAlauda Cristata, Linn.) Deze leeft in Duitschland langs de ftranden en wateren, nestelt onder dunne flruiken, en zingt zeer fchoon. Hij is 7 duim hoog. De rug en ftaart bruin, de buik wit, cn' hij heeft op het hoofd een Vederbosch. No. 8. De Zwarte Leeuwrik. QAiauda Tarlarica, Linn.) Deze heeft de grootte van een Spreeuw, is zwart van couleur, met bruin gezoomde vederen, aan den nek; woont eenzaam in dc woestijnen van Tartarijen, en zingt weinig. In den Winter trekt hij troupsgewijze naar warmer Oorden.      Vnjchtn. pu xm: RIVIERVISSCHEN. De Inlaudfcbe Riviervisfchen , die flegts in zoet water leeven, en tot eene zeer aangenaame fpijze dienen, zijn van verfcheidenerlei foorten. Wij willen die meer van nabij leeren kennen, wijl ze deels voor den Koophandel, deels voor de Landhuishoudkunde van gewigt zijn. No. r. De gemeene Karper. No. 2,. De Spiegel-Karper. (Cyprinus Carpio, Linn.) De Karper is afkomftig uit het Zuidelijke gedeelte van Europa, waar hij in langzaam vloeijende ftroomen, meiren en vijvers leeft: In de Noordelijker gedeelten wordt hij zeldzaamer gevonden, en is eerst ter voortteeling in Vischvijvers aldaar overgebragt. Hij voedt zig in dezelve van Wurmen, Infecten en Slijk; groeit tot eene aanzienlijke grootte, en wordt zelfs tot honderd jaaren oud. Zijn vieesch is, als hij de ouderdom van 4 of 5 jaaren nog niet bereikt heeft, malsch en fmaaklijk. Hij broeit in de maanden Maij en Junij, (als wanneer hij ook onaangenaam voor den fmaak is) en men rekent dat een Karper van drie pond bij de 237000 eijeren voortbrengt. — Er zijn voornaamentlijk drie foorten van Karpers: de gemeene die geheel met gelijkvormige fchubben bedekt is. (No. 1.). De Spiegel-Karper, die buitengemeene groote fchubben heeft, en flegts op fommige gedeelten daar mede gedekt, en voords bruin van couleur is. (No. 2.) en de Leder-Karper, die in't geheel geene fchubben, maar eene bruine naar leder zweemende huid heeft, en in Silejien gevonden wordt. De Karpers worden zo tam, dat men ze bij den Vischvijver met een klokjen bijeen kleppen kan, om hun aas te nuttigen. No. 3. De Barbeel. (Cyprinus Barbus, Linn.) De Barbeel is een goede gemeene eetbaare Visch, die zig gaarne in de diepte van fnelvlietende ftroo. men onthoudt, zig met kleine Vischjens, aas, wurmen en rottende planten voedt; van waar hij ook in menigte, bij het in den vloed te rotten gelegen vlas, gevangen wordt. Hij wordt in Duitschland van twee tot drie voeten lang, en bereikt een' hoogen ouderdom. De Barbeel heeft in het boven 11e kinnebakken lange hairen, die in de gedaante van knevels voorkomen ; waarmede hij in het flib fpeelt, en de kleine Visfchen tot zijn buit aanlokken kan. Men kan uit hunne Zwemblaazen lijm kooken. No. 4. De Sander. (JPerca Lucioperca, Linn.) De Sander is zo verduidend als de Snoek. Hij leeft gaarne in diep en klaar water, met een zandigen en fteenachtigen grond. Hij wordt tot bij de vier voeten lang, ziet 'er aan den buik zilvergraauw, cn op den rug olijfgroen uit, over welken hij ook veele bruine dwarsfche ftreepen heeft. Zijn vieesch is over het geheel malsch en fmaaklijk, en wordt zo wel versch gekookt, als ook gezouten en gekookt gegeeten. Hij behoort tot het geflagt der Baarfin, en wordt van daar, ook op veele plaatfen, de Zandbaars geheeten. No. 5. De Baars. (JPerca Plwlaülis, Linn.) De Baars (of zogenoemde Rivierbaars, Stoklaarsf) is een der fchoonfte inlandfche Riviervisfchen. Op den rug is ze glimmend groenachtig geel, en heeft meer bruine dwarsftreepen, en roode kieuwen. Zijn fchubben zijn klein, en zitten zeer vast op de huid. Zij leeft in ftaande en vlietende wateren, en voedt zig met Infecten, Vischkuit en kleine Visfchen. Zij wordt i| tot twee voeten lang. Heur vieesch is fmaaklijk en gezond, en uit de huid wordt een lijm, gelijk aan de gewoone vischlijm, of Huizcnbiat, gekookt.    Infecten. Pl. VI. AANMËRKELYKE KREEFTEN. No. i. De Zee-Hommer. Hommer is eigentlijk de Zeekreeft, en komt met onze Rivierkreeften in gedaante het meest overeen; maar is inzonderheid wegens deszelfs onnjaatige grootte merkwaardig, want zij werden dikwijls van twee tot drie voeten lang. Zijn vieesch is eetbaar, maar een weinig grof en hard, zij hebben eene uitneemende kracht in de fchaalen, zo, dat zij den arm van een mensch, daarmede van het lighaam knijpen, de kabeltouwen der fchepen •doorfnijden, en tamelijk groote Visfchen daarmede vangen en dooden kan. Zij ziet 'er leevend, graauw bruin uit, maar gekookt zijnde , heeft ze een fchoone roode kleur; gelijk dezelve hier afgebeeld is. No. 2. De Krabbe. De Krabbe, welke men ook de Zeefpin of Tafchenkrebs (Taschkreeft) pleeg te noemen, wijl zij eenige gelijkheid met een Herderstasch heeft, eene ougeftaartte Zeekreeft, welke in de Neord- of Zuidzee, maar ook wel op bet Land, aan tand leeft. Zij is ongevasr een » twee vuisten groot , ziet 'er graauwachtig groen uit, en wordt als een lekkernije gegee ten. Ook zijn 'er Krabben, die acht k tien ponden zwaar worden. Derzelver vruchtbaarheid is verbaazend, zo, dat men wel bij een wijfjen derzelven, meer dan een millioen eijeren gevonden heeft. No. 3. en 4. De Molukfche Kreeft. De Molukfche Kreeft behoort tot het geflagt der Krabben, leeft op de Molukfche Eilanden, en is wegens heure zonderlinge geftalte merkwaardig. Men ziet dezelve in Fig. 3, van boven op den rug, en in Fig. 4 van onder tegen den buik. Zij is twee a drie voeten lang, heur hoofd is een ongemeen groote fchub, die bijkans het geheele dier overdekt, en heur ftaart is eene lange driehoekige fchacht, welke in een punt uitloopt als die der Aaien, en welke men, zodra dc Kreeft gevangen is, afbreekt,i om dat zij 'er zig van bedient ter toeurer verdediging , en dat derzelver fteek zo gevaarlijk is als die van den Scorpioen. Zij heeft zeer weinig, maar nogthands eetbaar vieesch.      Viervoetige Dieren. . Pl. XXIX. HAASEN EN KON IJ NE N. De Haas leeft bijna in alle waerelddeelcn in de gemaatigde Luchtftreeken , zijn vieesch is een welfmaakend wildbraad, en fchoon zijn huid wel geen zeer gezochtte Pelterij oplevert, zijn echter de Hairen voor de Hoedennr.akers, om tot fiine vilt te dienen , eene zeer kostelijke koopman» fchap. 'Er zijn verfcheidene foorteu van Haafen. No. i. De gemeene Haas. (Lepus timidus, Linn.) De gemeene Haas is omtrend twee voeten lang, en leeft voornaamlijk in Luropa. Hij voedt zig, op het'veld , doorgaandsch van jong zaad en aardvruchten. Hij is fchuuw en vreesachtig , en kan nooit geheel tot een Huisdier gewend worden. Een zeldzaame en zonderlinge verbastering van de gemeene Haafen , is : No. 2. De gehoornde Haas. Men vindt fomtijds , alhoewel zelden , diergelijke Haafen , echter flegts enkele , en niet als een eigen ras. Derzelver hoorn, die waarfchijnlijk niet anders dan eene fpeeling der natuur is, is bijkans zo groot als de hoorn van een Rheebok. De^e Haafen-hoornen worden , in de Naturalia-Kabinetten , als groote zeldzaamheeden , verto jnd. No. 3. De Noordfche witte Haas. (Lepus variabilis, Linn.) De witte Haas is een vierde' gedeelte grooter dan de gemeene, flegts :n den winter wit, doch des zomers graauw. Hij bewoont Schotland , Zveden , Lijfland , en over het algemeen de koudere gewesten van Europa, Azia en America. Zijn witte winterhuid is een pelswerk van eene mUdenmaatige waardij ; en zijn vieesch is flegter dan dat van gemeene Haafen. No. 4. De Americaanfche Haas. (Lepus Americanus, Linn.) De Wabasch, of Americaanfche Haas, heeft flegts de grootte van een Konijntjen , en leeft voornaamentlijk in Noord- America, bij de Hudfons - Baai. Hij is in den zomer graauwbruin , wordt echter ook in den winter wit, en woont meest in holle boomen. No. 5 en 6. Het Konijn. (Lepus Cuniculus, Linn.) Het Konijn behoort eigenthjk in warmer plaatfen, en inzonderheid in Spanjen en Italien t'huis , doch heeft zich over geheel Europa uitgebreid, wijl het verbazend fnel voortteelt. Het is flegts 18 duim lang, en men vindt het zo wel wild (Fig.5.) wanneer het 'er bruingraauw uitziet, en in Rotsklooven en aardbeden , die het zelve voor zig graaft ; als ook tam , (Fig. 6.) zwart, wit en gevlekt, daar waar het in huis gehouden en opgevoed wordt ; de nuttigfte foort derzelven is: No. 7. Het Konijn van Angora. Of de Zij den-Flaas. Dit Konijnfoort is van Angora, in Syriën, afkomftig, heeft lang zijdeachtig hair, 'twelk bijna alle maanden uitvalt, en waar uit de fchomfte en zaehtfte doeken , koufen , h.mdfchoenen, ho?dcn en andere diergelijke waa en vervaardigd worden. 'Er zijn geele, graauwe. , zwarte , witte en bonten ; 'nen tee't ze derhalven reeds overal door geheel Duitschland zorgvuldig voort ; wijl hun voortreffelijk zijdenhair , als een inlandsen product, het gemis der duure Americaanfche Vigogne-vsol, volkomentiijk vergoedt.    Vogels. Pl. XIX. MERKWAARDIGE MOER AS-VOGELEN. De Houtfnip. (Scolopax rusticola, Linn.) No. r. Het Mannetjen. No. 2, Het Wijfjen. D e Wond/hip of Houtfnip is ongeveer zo groot a!s een Patrijs, roestkleurig bruin , zwart, wit en geelachtig getekend, heeft een langen bek, bemint moerasfige wouden en broeklanden , en voedt zig met Wurmen , welken zij met heur lange bek u:t de aarde haalt. Zij trekt in den Winter , troupsgewijze , uit Duitschland en ons Land naar Frankrijk , Italië», en tot zelfs naar Africa, cn komt in de Lente met een vogtigen westenwind terug. Meur vieesch en ingewand , met de daarin gevonden wordende drek, worden voor eene groote lekkernij gehouden, en juist daarom worden ze in de Herfst cn Lente fterk gejaagd. No. 3. De Heerfnip. (Scolapax Gallinago, Linn.) De Heerfnip is kleiner dan de voorige, bij de tien duim lang, bruin en lichtgraauw van kleur, en wordt bijkans in geheel Europa en Ajia gevonden , en wel meest in de gemaatigde Luchtftreeken , bij moerasfen , biezen en turfveenen, waar zij insgelijks op Moeras - wurmpjens aast. Zij trekt in den Herfst almede naar warmer oorden; heur vieesch is even zo geliefd en aangenaam als dat der Houtfnip. De Kemphaan. (Tringa pugnax, Linn.) No. 4. Het Mannetjen. No. 5. Het Wijfjen. He Kemphaan, die eigentlijk tot de zogenoemde Strand.'oopers behoort, is omtrend twa.df duim lang , en bewoont ook de moerasfige oevers der vloeden , waar hij zig met Infecten voedr. Hij is buitengemeen hitt'g en ftiijdzuehtig, inzonderheid in den broeitijd. Onder het kampen zwelt zijn lange vederkraag als een omgekeerd bord voorwaards op, het welk hem een vreesfelijk wild voorkomen geeft. In de kleur en tekerd g verfchillen de Kemphaanen zo ze*:r met eikanderen als onze Huishoenders en Duiven. No. 6. De Kievit. (Tringa Vanellus, Linn.) De Kievit is insgelijks een Strandlooper, en leeft bfna in geheel Europa in moerasiige weiden. Hij is van de grootte eener Duif, veertien duim lang. Rug, Vleugels en Borst zijn weêrfchijnend bruingroen, de keel en buik wit, en heeft op den kop een afhangenden vederbosch. Hij broeit in da biezen , en verraadt altijd zelf de plaats van zijn nest, daar hij met wijde kringen ron'om het zelve heenen vliegt, en Kievit!Kievit ! roept. Zijn vieesch is eetbaar, maar zijne eijeren worden voor nog grootcre lekkernij gehouden. No. 7. De Zandlooper. (Tringa arenaria, Linn.) De Zandlooper, QZand/hip , Zand/wen) is omtrend twaalf duim hoog, donkergraauw, eei;igzins wit gevlekt van kleur, en woont in Europa aan zandige oevers, waar zij met hunne lange dunne pooten bij geheele troupen heen en weder loopen. No. 8. De groene Pluvier. (Charadarius plwialis, Linn.) De groene Pluvier is elf duim lang, graauw en bruingroen van kleur, en leeft bij ons in de moerasfige weiden en akkervelden. Zijn vieesch is eene zeer gezochte lekkernij.      Visfchen. ROODE V Deze roode Visfchen zijn, wegens heure prachtige kleuren, uitneemend fchoon om aan te zien, en daarom inzonderheid merkwaardig. No. i. De roode Makreel. (Scomber ruber.) Deze Visch houdt zig op de kusten van het Eiland Si. Croix op , en is bijna twaalf duim lang. Rug en zijden zijn donkerrood, de buik zilververwig, en de vinnen geel en violet. Zijn vieesch is eetbaar en fmaaklijk. No. De Malarmat. De Malarmat , of Vorkvisch , bewoont de Middelland]che en Qost-Indijche Zee , en men kent hem aan zijn geharnast lighaam. Hij heeft, in plaats van fchubben , ruitvormige fchilden , welken zig in het midden met een fchuinfehe punt verheffen, en de Visch eene achthoekige gedaante geeven. De kop is eet; vierhoekig been , welk van vooren de gedaante van een hooivork of gaffel heeft , waarvan hij ook zijn' naam Gaffel of Vorkvisch draagt. Hij heeft weinig vieesch, en ook dat weinige is daarbij nog hard en mager. Hij aast op wurmen en zeekruiden. Pl. XIV, I S S C H E N. No. 3. De Zee-Lier. (Trigla Lyra. Deze Visch leeft zo wel in de Middellandfche als Britfche Zee , is omtrent dertien duim lang, en hard en mager van vieesch. Wanneer men hem vangt , dan geeft hij een piepend geluid van zich; waarom de Engelfchen hem ook de Pijper noemen. No. 4. De gedipte Zeehaan. QTrigla punctata.) De geflipte Zeehaan , leeft bij de Antilles, en behoort mede onder de vliegende Visfchen. Zijn rug is rood, de buik vleeschkleurig, maar de vinnen zijn bruin en geel, en hebben donkerroode flippen , welken hem een fchoon voorkomen geeven. Hij is bij de twaalf duim Jang. No. 5. De Verrekijker. (Cyprinus macropthalmus.*) Deze fchoone Visch bewoont de zoete wateren van China. De kegelvormige vooruitpuilende oogen zijn zijne kentekens. Zijn hoogroode vuuriee kleur, en zijn feboongevormde half roode en half witte vinnen verfebaffen hem eene groote fchoonheid en prachtig aanzien. Hij is vijftien duim lang , en heeft veel gelijkheid met de Chineefche Goudkarpers.    Infecten. Pl. VIL MERKWAARDIGE INSECTEN. No. i. De Landkrab. (Cancer ruricola, Linn.') De Kreeften en Krabben leeven niet a'leen in het water , maar 'er zijn ook fo innige foorten die zig alleenlijk op het land onthouden. Daar onder behoort , bij voorbeeld , de Landkrab , welke in de Bosfchen van Zuid-America gevonden wordt, zich holen in de aarde graaft, en boomvruchten tot zijn voedfel gebru;kt. Zj zijn omtrend zes duim breed, bruinrood of zwart van kleur, en hebben ongelijk groote fehaaren. Zij vermeerderen zich zo verbaazend, dat 'er dikwijls gehee'e ftreeken lands met dezelven bedekt zijp , waar ze zo dik op elkander liggen, dat de geheele grond zich fchijnt te beweegen als zij voortkruipen. In den broeitijd komen zij in eene ontelbaare menigte aan den oever der Zee, en kruipen over alles wat hen in den weg ftaat heenen , zelfs over huizen en kerken. Hun vieesch is wel eetbaar, maar dikwijls vergiftig, dan naamlijk wanneer zij vergifigde planten gegeeten hebben. No. 2. De Bernards-Kreefc, of Soldaat. (Cancer Eremita, Linn.) a) In den Slekhoorn. b) Buiten den Slekhoorn. De Bernards-Kreefl behoort tot die Kreeften, wier ftaart met geen fchaa] bedekt is, en die daarom Kaaljlaarten geheeten worden. Zij zoeken daarom ledige flekkenhooms op , in welken zij zig p'aatfen en afgezonderd leeven. Zij kruipen met het flekkenhuis op den rug voort, en verweeren zig uit het zelve met de fehaaren. Zij leeven op het land , niet ver van den oever der Zee , onder vruchtbommen , van welken zij zig voeden. Zij zijn omtrend drie duim lang. No. 3. De Zeeflekken-Kreeft. (Cancer Eremita, Linn.) Deze foort behoort insgelijks onder de Kaal» ftaarten, is agt duim lang , en woont in de Zee aan laage oevers , waar zij de ledige hoorns van groote -Zeefekken opzoïken en zig daarin begeeven. . <■ No. 4. De Zand-Kreeft. (Cancer arenarius, Linn.) Di Zand'Kreeft leeft in Zuid-America, aan den zandigen oever der Zee, is bijna vier duim breed, en heeft acht pooten, op welken hij als een Spin, zeer rad voortloopt, zo dat men 'er zeiden een grijpen kan. Hij ziet 'er graauwbruin of vuilwit uir.en heeft twee in grootte zeer ongelijke fehaaren, de eene zeer klein, de andere zeer groot ; welken hij ook onder het loopen over den kop werpt, en op den rug legt, op dat zij hem niet hinderlijk zijn. In zijn fchaal zijn twee groote vierhoekige gaten , uit welken hij zijn oogen vooruitfteeken en dezelven daarin weder te rug trekken en verbergen kan.   ■    Viervoetige Diereni • PL XXX. WILDE PAARDEN EN EZELS. hebben reeds hier vooren bij PI. V. het tamme Paard en bij Pl. VI. den tammen Ezel befchreeven,en daar bij ,vvat betreft de Paarden, opgegeeven de bijzondere en gea'chtfte foorten derzelven, waar beenen wij dus, onze Leezeren verwijzen, 'er alleen hier nog bij voegende, dat de Arabieren hunnen voornaatnften rijkdom in Paarden-floeterijen Hellen , waarom zij dan ook de grootfte zorgvuldigheid aanwenden, om derzelver ras zuiver te houden , en derzelver edelen ftamboom onvermengd te bewaaren. Er zijn eigentlijk in Arabiën twee rasfen van Paarden, waar van de eene door hen Kaiifchi, dat is Paarden van onbekende afkomst, geheeten wordt; deze zijn onder hen niet zonderling geacht; maar • het andere ras Kochlani door hen genoemd, zijnde Paarden, wier ftamboom zij bereids 2qco Jaaren achter een geboekt hebben , zijn bij hen in de grootfte achting. Dezen zouden , na hun zeggen, oirfj rongelijfc uic de ftoeterij van den Koning S al om on afdammen, en worden gemeenlijk tot zeer hooge prijzen verkogr. Bij de befchrijving van den tammen Ezel , kunnen wij nog voegen , dat hij van den Wilden Ezel of Onager, waarvan wij hier de afbeelding leveren , afdamt; dat hij voords door alle Waerelddeelen verfpreid is , edoch in Warme landen best tiert , en daarvan , tot hier toe, nog niet in de noordelijkfte deelen van Europa heeft kunnen worden voortgeplant. Zijn hoogte is omtrend 4§ voet en zijn kleur gewoonlijk graauw, met een zwart kruis over de fchouders. De tamme Ezel is wel langzaam en traag, en van daar een zinnebeeld der traagheid; maar des niettemin een zeer nuttig en onfchatbaar dier ; want het vergenoegt zig met flegt voedzel: als distelen en andere ftekelige planten, en is van daar met geringe kosten te onderhouden ; ook is hij aan zeer weinige krankheden onderworpen; hij gaat zeekerer dan het Paard, kan fterker lasten draagen , wordt omtrend 30 Jaaren oud, en is ook bijna al dien tijd tot den arbeid gebruikbaar. Men heeft deszelfs ras door vermenging met het Paard trachten te verbeteren ; en daar uit Zijn twee nieuwe Bastaart- rasfen naamlijk: het Muil dier en de Muilezel ontftaan , welke beide voornaamentlijk in Europa zeer veel gebruikt worden. No. ï. Het Wilde Paard. Na de ftelling der Natuur-Onderzoekers, zijn 'er thands geene airfprongeiijk Wilde Paarden meer; maar flegts Verwilderde, of flegts weder wild geworden en zonder oppasfing der menfchen leevende. Van dezen zijn groote kudden in de Poolfche Wouden, in de hooge bergachtige gewesten van Schotland, in Tartarijèn en inzonderheid eene ontelbaare menigte in Paraguaij en Patagonsland in /.uid-America voorhanden. Men vangt deze wilde Paarden op, maakt hen tarnen bedient 'er zig van tot Rjjdpaarden. Gewoonlijk zijn deze in het wilde gevangene Paarden langleevenS en fnel. No. 2. De Dfhiggetai of het Wilde Halfezel. ' F De Dfhiggetai, of het Wilde Halfezel, is een nrddenfocrt tusfehen het Paard en den Ezel, en maakt tevens den overgang van den een tot den ander. Hij heeft de ftaart en ooren van den Ezel, gelijkt in gedaante en grootte, redenlijk op het Muildier en is iigtgeel bruin van kleur. Hij leeft in het Wilde in groote kudden in de wijde kruidrijke vlakten van Industan, of het Mogolsland, van waar ook zijn naam Mogolsch is. Hij overtreft in fnelheid alles wat men zig onder de dieren als fnel verbeelden kan; maar is niet tam te maaken. De Mogols en Tungufen fchieten hem als wild, en houden zijn vieesch voor eene groote lekkernij. No. 3. De Onager of Woud-Ezel. De Onager is eigentlijk het oirfpronglijke wilde of WoudEzel van het welke de tamme Ezel, wiens afbeelding wij bij Pl. VI. gegeeven hebben , afdamt. Hij is grooter en fchraaler van lijf dan de tamme Ezel, heeft lange ooren, een bijna kaaien ftaarr ; is bruinachtig geel en graauw getekend , en 'heeft, even als de tamme, over den febouder een zwart kruis. Hij leeft kuddesgewijze in Tartarijèn, waar hij jaarlijksch in de Herfst Zuidwaards tegen Indien en Perfiën trekt, en aldaar overwintert. De Onager is niet gedreept gelijk de Zebra; en zijne geftalte is op verre na, zo edel niet. No. 4. Het Muildier. Hc-t Muildier is een Bastaartfoort, welks Vaderde tamme Ezel en "zijne Moeder een Paard is. Zij zijn vijf voet boog, bruin, graauw en ook fomtijds wel wit van kleur, en komen in geftalte zeer nabij met de Paarden overeen; maar ze hebben lange ooren, en briesfehen niet gelijk het Paard; maar balken als de Ezel. Men gebruikt ze zo wel tot trekken als ook tot rijden en lastdraagen , inzonderheid in het zuidelijkfte gedeelte van Europa, waar zij derhalven ook in zeer groote achting zijn. De fchoonfte Ezel-Heng/len ter teeling van Muildieren worden in Spanjen gevonden. No. 5. De Muilezel. De Muilezel is een Bastaartfoort, welks Vader een Patri en de Moeder eene tamme Ezelin is, waarvan hij ook de krachten van het Paard en de hardheid van den Ezel bezit. Hij is kleiner dan het Muildier, en flegts *ti voeten hoog, komende ook in geftalte meer met den Ezel, dan met het Paard overeen. Hij is gemeenlijk vuil bruin van kleur, is zeer listig en heeft een fterk geheugen, en voor het overirige,gcüjk her Muildier,zeer langleevende en fterk, waarom hij ook gewoonlijk tot rastdraagèn gebezigd wordt. In Spanje heeft men weinig andere Vourfpanningen, zelfs voor de Koetzen, dan Muilezels. Zij zijn in dc Bergen van veel nut: de Kooplieden, die op de jaarmarkten reizen, bedienen 'er zich met veel voordeel van, om hunne Waaren door bergachtige Landftreeken te vervoeren; ook gebruikt men hon zelfs om de akkers te beploegen, en de granen in de velden uittctreden, echter moet men hen niet tot den arbeid gebruiken, voor zij 6 jaaren oud zijn ; behalven dit, ftemt hun voedzel en de wijze op welke men hen regeeren moet, volkomen met die der Paarden uverèen. No. 6. De Quagga. De Ouagga is het Woud-Ezel van Africa, waar hij in» zonderheid in het Land der Kaffers kuddesgewijze in het wild leeft. Hij gelijkt iets op den Zebra, maar is toch wezenlijk van denzei ven onderfcheiden; want hij is grooter en fterker, en laat zig ook tam imaken en tot trekken bezigen, dat bij den Zebra onmogelijk is. Hij is graauw bruin en heeft aan den kop en hals zwarte ftreepen, even gelijk de Zebra. De buik en de vier pooten zijn wit; voords bezit hij alle de eigenfebappen der lizels.    Fógelsl XX* MERKWAARDIGE INLANDSCHE VOGELEN. No. i. De Blaauwe Kraaij. (Coracias Garrula, Linn.) J~^e Blaauw Kraaij bewoont bijna geheel Europa, voornaamlijk houdt zij zig gaarne in Duitschland op, van waar Zij in den Herfst naar warmer Landen trekt en aldaar overwintert. Zij is, wegens heur prachtig helder groen, donker blaauw en bruin gecouleurde vederen onder de fchoonfte Europifche Vogelen te tellen. Heur voedzel beftaat in veelerlei Infecten, Wurmen, Kikvorfchen, vruchten en kruiden , zij is zeer fchuuw en laat zig over bet geheel niet tam maaken. Heur vieesch is eetbaar. welluidend, maar neemt allengskens af, hoorende men van hem vervolgends niets meer dan een gekras, zo dat men niet zeggen zoïi, dat dit dezelfde Nachtegaal ware De oorzaak daar van is, omdat hij dan met de zorgen onledig is, in heropvoeden der Jongen. Hij is 6* duim lang, weegt niet meer dan een once , en bewoont het geheele middenfte gedeelte van Europa, Azia en de Kusten van Barbarijen. In den Herfst trekt hij uit ons land weg, en komt in het voorjaar weder. Heur aas zijn Wurmen en Inlekten. Zij beminnen drooge gronden , waar veel Eikenboomen zijn. Om heur lieflijk gezang worden zij bij menigte in kooijen in de kamers gehangen ; doch 'er wordt veel kunde en zorg voor heure behandeling verëischt. Ook zingen zij dan zo goed niet als in de vrijheid No. 2. De Hoppe. (Upupa Pepops, Linn.) De Hoppe is een niet minder fchoone Inlandfche Vogel. Op den kop heeft hij een fchoone Vedeikroon, die bij neerliggen en weder oprigren kan; aartig daarmede fpeelende als hij vergramd of verfchrikt is. Kop, rog en buik zijn geelbruin, de vleugels en ftaart zwart, wit, graauw en geel getekend. Hij is met den ftaart 16 duim lang. Hij voedt zig met Infekten en Wurmen, die hij bij voorkeur gaarne uit den mest haalt; ook vervolgt hij de Muizen, en is gaarne in eenzame plaatfen in de Bosfchen. Zijn vlugt is luchtig en laag; zijn geluid is al zingende put put, en fchoon zijne ftem zeer fchor is, hoort men hem echter zeer verre. Jong zijnde is hij ligtelijk tam en tot een zeer aartigen Huisvogel te maaken. No. 3. De roode) ^ , ? Kruisvogel» No. 4. De geele \ (Laxia Curvirostra, Linn.) De Kruisvogel behoort tot het geflagt der graan'etende Vogelen, en is, wegens zijn gekruiste bek, en ook inzonderheid daarom merkwaardig, dat hij, tegen de gewoonte van allerlei andere Vogelen , midden in den winter broeit, en zijn nest in de Dennenwouden bouwt. Hij voedt z;g allerliefst met zaad der Pijn- en Dennenbommen. Hij is omtrend 7 duim lang, en verandert gewoonlijk tweemaal van kleur, naamlijk de Jonge Marinetjcns zijn fchoon geelrood, en hebben zwartbruine vleugels, gelijk in Fig. 3 afgebeeld wordt. Bij de tweede ruijing worden zij groengeel, nis 111 Fig. 4. Zij laaten zig ligtelijk tam maaken; maar hun Zing is flegt, No. 6 en 7. De Groote Trapgans. De Trapgans is een der grootfte Europifche Vogels, die n onze velden , en inzonderheid in groote vruchtbaare vlaken leeft, en ook bij ons overwintert. De Traphaan is wel 4 voet hoog, en weegt dikwijls over de 30 ponden. Hij is fchoon getekend. Zijn kop en hals zijn aschgraauw, met nlaauwachtige en zwarte vederen vermengd. Van zijn bek hangen Vederbosfehen even als een baard naar beneden. De borst, beenen en vleugels zijn wit, maar de rug en ftaart rosrood met zwarte golvende en verdwijnende trekken. De punten der vleugels zijn zwart en de ftaartvederen wit, zij hebben niet meer dan 3 vingeren aan de pooten;en ook geen achtervingers. Heur geluid is ten naasten bij gelijk aan dat dtr Ravens. Geduurende den broeitijd zet de Haan zijn ftaart radswijs op, gelijk de Kalkoenen. De Hen is kleiner en minder fchoon getekend. De Trapgans leeft in geheel Europa en in het middenfte gedeelte van Azia. Hij voedt zich met kruiden, zaad, Muizen Kikvorfchen, Jnfekten en diergelijken, en doet, daar hij dikwijls bij benden van meer dan honderd fluks , in de vruchtvelden ligt, groote fchade aan dezelven. Hij is verbaazend fchuuw voor de Jaagers, welken hij op eenen grooten af. ftand , van meer dan honderd fchreeden , kent en ontvlucht, hebbende zij altoos eenige, die een weinig van de bende verwijderd zijn, en, mat den kop opgeheven, fchildwagt houden ,om de anderen re waarfchuwen , wanneer zij iemand ontdekken , en zijn gevolglijk ook zwaar om te fchieten. Alleenlijk met list en met zekere bedriegerijen' kunnen de Jaagers hem nabij komen ; maar daar hij, om de kortheid der vleugelen , zeer moeilijk vliegt, en daarom liever hard loopt kan men de 'Trapganzen ook met daartoe afgerichtte Windhonden, vangen Zijn vieesch is eetbaar maar bard. No. 8 en 9. De Dwerg-Trapgans. (Otis tetrax.) De Dwerg.Twpgans leefr voornaamlijk in bet zuidelijk fte ge^ deelte van Europa, in Portugal, Spanje, Frankrijk, JtaaJn en Hongarijen, op drooge onvruchtbaare velden, waar hij zichmeerendeels van koorn, zaad en diergelijke voedt. Hij is aanmerkelijk kleiner dan de groote Trapgans , flegts l£ voet hoog. Zijn vieesch zo wd als zijne Eijeren zijn eetbaar en zeer fmaaklijk. Wanneer bij boos wordt, blaast hij het vel op, dat even onder zijn bek afhangt: men verzeekeit, dat wanneer de Wijfjen;' bemerken, dat men heure Eijeren zoekt te rooven, zij die onder heure vleugelen naar een andere plaats brengen.. No. 5. De Nachtegaal. QMotacilla Luscinia, mLïnn.) De Nachtegaal is onder alle Vogelen de vQ,ortreiTel;jk!te en algemeen genefde Zangvogel,, zo onaanzienlijk, graauw en bruin ze 'er ook uir moge z:en. Niets fpoort hem meer tot zingen aan, dan de volkomene Irite der Natuur, het is sis dan', dat hij alle zijne verlchillende toonen laat hooren. Hij gaat van het ernstige tot het boernV'e over; van een' eenvoudigen zang rot het vei wonderlijk me'odieufe; en van het zugtende en klaagendc tot een' vrolijken zang, op verheevene toonen. In bet begin van de Leme. en vooral, terwijl het Wijfje broedt, zïngt hij het fchoonfte-, hij verdubbelt alsdan de duurirg van zijnen zang ; wanneer de jongen uitgekomen aijn^is zijn gezang niet metr zo verfcheiden, evenredig noch      Vogels. Pl. XXI, VERSCHEIDENE SOORTEN VAN PAAUWEN. De Paauw is ontegenzeggelijk een der pragtigfte Vogelen , en zo wel hewre pragtige gedaante als de fchoone tekening en glanfige kleur zijner vederen verwekken eene algemeene bewondering , zj dat men kan zeggen ; dat de Paauw voor het oog is , het geen de Nachtegaal voor het oor is. Tegen den ruitijd zoeken zij de donkerite fehuiihoekeu op, even a's of zij door het verlies heurer fchopnheid , en zich deze heure vernedering fchaamende, bedroefd was, om zich voor alle oogen te verbergen, tot,dat de volgende Lente hen weder met nieuwe fchoonheeden begiftigd. Zij hebben een kuifjen op den kop, die niet vol is, gelijk die van eenige andere Vogelen ; maar in zeker voegen uit naakte, zwakke pennen is famengefteld, die aan derzelver toppen met een foort van blaauwachtige leliën bezet zijn. Oost-Indien fchi'nt het vaderland der Paauwen geweest te zijn, waar men de Paauw ook nog in het wilde aantreft. Hij is echter reeds federt onheugchelijke tijden onder de Huisdieren opgenomen , waar hij zig dan, gelijk onze overige Hoenderfoortge Huisvogels, zeer wel voortgeplant en aan het koudere Climaat, ja zelfs aan de Noordelijke Luchtftreek van Europa gewend heeft. Hij kan wel aj Jaaren leeven. Men houdt de Paauwen op Landgoederen, daar ze, even als de Ganzen, een groot gefchreeuw maaken, als 'er een vreemdeling aankomt; en in de Parken en Volières der Grorten, en dus meer tot pragt en oogenlust dan tot huisfelijk nuigebruik; alhoewel het vieesch der Jonge Paauwen , wclfirmkend en regt gefemkt tot fpijze is. De Paauw bemint een vrije en uitgebreide ruime landftreek; vliegt gaarne in het ronde om, zet zig op muuren, huizen en boomen, waar op hij ook in den Zomer des nachts flaapt. De Paauwin broeit niet gaarne heure eigene Eijeren uit; welke men daarom liever door Kalkoenen laat uitbroeden. No. i. De blaauwe Paauw. (Pavo Cristatus, Linn.) De blaauwe Paauw fchijnt de ftamfoort dezer Vogelen te zijn. Hij heeft de grootte van ees Kalkoen, maar een Haart die bijna de lengte van drie voeten haalt, welken hij fomtijds in de gedaante van een rad uitfpreidt, gelijk in Fig. 2.afgebeeld is. Het glansfige groenachtige blaauw van zijn hals en borst, het heldergroene van zijn rug , en de fchoone oogenfpiegels zijner ftaart-: vederen geeven hem een zeer pragtig aanzien. No. 2. De bonte Paauw.' De bonte Paauw is zonder tegenfpraak eene verfcheidene foort of bastaart van de blaauwe Paauw, die uit de vermenging van deze met de witte Paauw ontftaan is. No. 3. De witte Paauw. Deze is een bastaart foort der gemeene Paauw en vermoedelijk in het Noorden ontftaan. Rij heeft volkomen witte en glanfige Vederen.. In zijn ftaart vindt men echter ook al de oogen; maar enkel in wit gefchaduwd, het welk een bijzonder fraai gezicht oplevert..    Infecten, Pl, VUL ZONDERLINGE INSECTEN. No. i. De Indiaanfche Scolopender. (Scolopendra Morfitans, Linn.) De Indiaanfche Scolopendtr, die tot het geflagt der Cloporten of Veelvoeten behoort, is een vergiftig Infect, dat in de heete Landen, zelfs nog wel in Spanjen, gevonden wordt, en welks fteek even zo gevaarlijk is, als die van den Scorpioen. Deze Scohpender is dikwijls tot zes duimen lang, heeft twintig paar pooten en agt oogen, leeft onder het mosch en verrot hout in vochtige aarde, en voedt zig van den roof van andere kleine Infecten. No. &J De Americaanfche Pillenkeever. (Scarabeus PUlulanus, Linn.) a. Het Wijfjen. b. Het Mannetjen. De Pillenkeever is eene foort van Mestkever, en heefc zijn' naam daarvan bekomen , wijl veelen gezelfchaplijk te famen leeven, en onophoudelijk bezig zijn, om uit verfchen mest van Dieren, kogeltjens of pillen te maaken, in elk van welke Zij een Eitjen leggen, en het zelve met veel moeite met de schterfte pooten voortfleepen en in de aarde graaven. Zulk een kogeltjen is dikwijls 6 of 7 maal grooter dan de Keever zelf, en dan helpen veelen elkander om het zelve ter plaatfe waar ze het hebben willen, tc brengen. De Wijfjens zien 'er zwart uit, maar de Mannetjens, van welken 'cr flegts weinige bij zulk een Kever-Colonie zijn, hebben een hoorn, cn fchoone groenglanfige vlcugelfchiiden en een hoogrood witgefpikkeid borstfchild. No. 3. De Fluweel Mier. (Formica Villofa Coccinea.) Deze zonderlinge Mier, welke zig in Carolina bevindt, is bijna een duim lang, fchoon hoogrood en zwart getekend en geheel fluweelig. Zij leeft, tegen de gewoonte van alle andere Mieren, cenzaan, heeft eene zo vaste febaal, dat men die niet verbrijsfelen kan, en daarbij een langen fcherpen angel met-"welken zij pijnlijke wonden kan toebrengen. No. 4. De Mieren-Leeuw. (Myrmeleon formicularis, Linn.) De Mieren-Leeuw is eigentlijk het popjen van een klein Uiltjen met gaasvleuglen. _ In Fig. 4. bij a. wordt dezelve in heure natuurlijke groote, en in Fig. 4. bij b. vergroot voorgemeld. Dit zeldzaam Infect, dat zig bij voorkeur met Mieren voedt, is aanmerkelijk cn zeer beroemd wegens de kunstgreep die het bezigt, om zijn' prooi ie vangen. Dc Mieren-Leeuw maakt zig, naar lijk in kuilen van droog zand, een kleine trechtervormige flcuf, ii weks diepRe punt hij z'g zelf begraaft, zodat fegts een deel van zijn' kop met de vangfprieten voor uit freekt. Komt 'cr dan een Mier of eenig ander Infect aan den rand van den trechter, dan trekt ze die te ge'ijk met het gulle zand raar beneden, waar zij dan zijn buit wordt, cn van hem, met de fprieten gevat en onder het zand getrokken zijnce, ui'gezogen wordt. Houdt deze zig echter nog aan den rand vast, en valt ze niet geheel mar bene.ien , dan werpt de Mieren-Leeuw met den kop zo een' dichten regen van zand over hem heenen, dat hij daarvan bedwelmd, evenwel naar beneden Honen en zij» prooi worden moet.     CC "O 22 cn E a a .c c Ic cc O s co lo r