D E GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN DES B Y B E L S, afgebeeld in Twee Honderd Twee en Vijftig PRINTVERBEELDINGEN. Op nieuw geteekend, cn door de voornaamfle MEESTERS in het koper gefheden. MET EENE ZAAKLIJKE UITBREIDING OP GEHELDERD DOOR YSBRAND vAN HAMELSVELD. Te Mfcrdam, bij J. de GROOT, G. WAR NA Dordrecht, bij A. en P. BLUS SE, Leyden, S En te Harlingen, bij V. van der M D C C X C I.   INHOUD. Bladz. Schepping van Hemel en Aarde. 2 Schepping des Menfchen. • — Adam en Eva eten van den verbooden Boom. 3 Adam eii Eva verbergen zich in den Hof. . — Adam en Eva uit het Paradijs verdreeven. . 4 Adam bhploegc de Aarde, en Eva verzorgt haare Kindeien. . . .. t Kaïn on-fteekt tegens zijnen Broeder Abel. . 5 Kaïn verbat zijnen Broeder Abel . ' . — Abels Rloord volbracht. , ...» . .6 Adam er' Eva beweenen Abel. . . . _ Noiich raat in de Arke. .... 7 De Zondvloed. . . . ■ „ De Offerande van Noiich. . . J . 8 Noiich c'por.Cham befpoe.- . il De T&tm van Uibel, . . . . . 9 Abraham geeft tienden aan Mekmfedeck. . — Verichijning van drie Mannen aan Abraham. ïo I SodomiOi Gomorra door het Vuur verteerd. Loth e » 4^ Dochteren! trekken in Zo-ar. . n fcoth vdrleid door zijne Dochteren. * . . ':_ AbimelJch geofc Abraham zijne Huisvrouw Sara ■ wede/- • • . . . . -12 Be Bel üijding van ïfaak. . , . Bê Wegzending van Hagar. . . - . .13 fefchijning van den Engel aan Hagar. . _ $raha» gaat om zijnen Zoon Kaak te Offeren.- 14 Jbrahains Offerande. . . n ■ JeBe||aafenis-van Sara, . . .15 ÖeKn.'cht van Abraham (preekt met Pvcbeccr.. — Efeu verkoopt zijn Eerstgeboorte voor een kock- fd Dtóèft; . I # ' ,16 ïaak zegent zijnen Zoon Jacob. . . — De Ladder Jacobs. . . . . 17 Dc cerfte Ontmoeting van Jacob en Rachel. I)e WiWklinge Jacobs. . . j g Kfau komt jacob te gemöete, en omhelst hem. _ Dina uit Sichem gebaald.- . . .19 De vreemde Gcden en Verfierfe's door Jacob Weggedaan. • . . . _ jofef verhaalt zijnen Droom aan zijne Broederen.. .; .. .. .. • 20 jofef door zijne Broederen verkogt. . . — Bladz. Jofef ontvlucht het Wijf van Potifar. . .21 Jofef wordt door Potifars Wijf valschlijk befchül- \ "digd: . " i . ~ jofef verklaart den Droom aan den Schenker en Bakleer. ■ . • . . |. . . 21 Jofef verklaart den Droom aan Farao. . . *— Het Koornhuis van Egypte. . . • ^3 De Zoonen van Jakob vinden ieder hun Geld in de Sakken wedergekeerd. . Jakob kust Benjamin, die- met zijne broederen naar -Egypte trekt. . . . r 24 De Beker wordt in Benjamins Sak gevonden. . — Jofef ontdekt zig aan zijne Broederen. . . 25 Jakob zegent Manasfe en Efraïm. . . — Jakob zegent zyne Zoonen. ' . . .26 Begraafenis van Jakob. . . " . — Harde dienstbaarheid der kinderen1 Israëls in fEgypte. • . • . . , r ^ Mofes uit \\et vjateï getogen. . . , . Mofes bij den Braamboscfi. •. -. . 28 Mofes,'Aarorr, en de Toveraars van Egijpte. Ji Het Pafcha, in Egypte gehouden. D'eerstgeborenen gedood. . . Het ontleenen van Zilveren en Gouden vaten. . 30 Farao en zijn heir verdrinken in de roode Zee. . De verzameling van Manna. . , .31 Het water uit de fteenrotze vloejende. . . Strijd van Amalek regen Israël. . . .32 Feest ter eere van 't Gulden Kalf. . . [sraëls Offerande, tot den opbouw van den Tabernakel. . . . . .33 tfadab en Abihu brengen vreemd vuur en nerven. ... M De Verfpieders komen uit het beloofde Land te 'rug.- . , , . . 34 De Koperen Slang. . . t i— De Engel verfchijnt aan Bileü.m. . . 3£ De dochteren van Zelafad komen tot Mofes. . —. Iet opnemen van twaalf fteenen midden uit den Jordaan. . , , , • 3<£ )e Vorst van 't Heir des Heeren verfchijnt aan Jof«a- . . J, In-  INHOUD. Bladz. Inneming van Jericho. . ï . «37 Achan van 't verbannene genomen hebbende wordt veroordeeld. . . . . —. Het ftilftaan van Zon en Maane op 't bevel van Jofua. „ .... 38 De vijf overwonnen Koningen tot Jofua gebracht. . . . . . _ Adoni - Bezek worden de duimen van handen en voeten afgehouwen. . . . 39 Eglon door Ehud gedood. . . _ Sifera door Jaël gedood, . . . 40 Verfchijning van den Engel aaa Gideön. . . _ Gideön ftelt, die 't water uit den Jordaan lekken, I alleen. . . . . . 41 | De Voorhoofdfierfelen en Armringen aan Gideön overgegeven. .... . 1 Abimelech met een molenfteen verpletterd. . 4 a De Dochter van Jefta komt haaren Vader te gemoet. . . . . . . . w De Engel vaart op na den hemel in 't aangezigt van Manoüh en zijne huisvrouw. . . 43 Simfon verfcheurt den Leeuw. . _ Simfon verflaat duizend Filiftijnen met een Ezels Kinnebakken. . . . -44 Simfon draagt de Poorten van Gaza op den berg. -\ . . , . i ~ Simfoa verbreekt de zeelen. ; . 45 Simfon door Delila verfchalkt, wordt 't hair af, gemeden. . ; ■ . . , . p De dood van Simfun. . . . 46 De Benjaminiten fchaken zig ieder eene Huisvrouw. . _ Naomi en haare Schoondochteren Orpa en Ruth. . k . 47 Ruth leest airen op, agter de Maaijers van Boiis. _L De Priefter Eli valt dood op de tijding van 't nemen der Arke. . . . .48 Dagon ter Aarde gevallen voor de Arke des Ver- bonds. ... . _ De Filiftijnen zenden de Arke te rug. . . 49 Samuël zalft Saul. . ... Jonathan beklimt de bezetting der Filiftijnen. . 50 Jonathan fmaakt honig tegen 't verbod van Saul. . . . , • » Samuël houwt Agag in ftukken. . '5* David fpeelt met de Harp voor Saul. . SanmëJ zalft David. . . . -52 David verflaat Goliath. De Vrouwen Israëls komen Saul moet. Saul zoekt David met eene Spie te fpitten. Michal doet David vluchten. Het Verbond van David en Jenat' David fnijdt een flïppe van Sauls 1 De Gezanten van David komen 1 David en Abigaïl. Saul onder/raagt Samuël, doo Waarzegfter. David vervolgt de Amalekiten van Ziklag. Davia doet den Amalekiter, die dood te hebben, ombrengen. Joab flaat Abner. De Vermetelheid van Uza word Bathfeba haar wasfehende. De Profeet Nathan bij David. Amnon en Tharnar. Abfalom doet zijnen broeder An Simeï vloekt David. Abfaloms Dood. Salomo wordt tot Koning gezall Storno's Eerfte Recht. De fïgnïngm van ^tneba fp mo. . z De Afgoderij van Salomo. Elia' door de Raven gefpijst. Obadja, onderhoudt en fpijst \ Heeren. Verfchijning van een' Engel Elia. . De Hoofdman met zijne Vijftij Vuur van den Hemel yerteen Eliü's Hemelvaart. Dood der Kinderen, die Elifa b Wonderlijke Verzorging van <3 repta. Elifa verwekt den Zoon van ( nem. Naaman de Sijriër. Ifabel wordt uit het venfter oev Hervorming door Hiskia. Hiskias Krankbedde. Jofiüs laat het Wetboek voorL Jofias doet de Hoogtens wegni Zachari'a wordt gefteenigd. Stad en Tempel verwoest dooi  INHOUD. v Bladz. De Muttfi van Jerufalem herbouwd. , . 72 Ester ga*tot den Koning Ahafuëros. . .'•.**De. Konflg niet kunnende flapen laat het Boek der Oroniken lezen. . . «73 MordeclW wordt door Haman plegtig omgc- reid.] • ... . _ Grimm^e^van Ahafuëros tegen Haman. , 74 Ivlorde^i komt voor den Koning. . . Jobs ?>9 Het Avondmaal des Heeren. Jefus in den Hof van Gethfemane. , .110 De Slaapende Discipelen. , De Bende valt op Christus Aanfpraak ter aarfc • • •.. m Jefus heelt het oor van Malchus. . . , De Verlochening van Petrus. , .112 Christus wordt Befpot. , Christus wordt Gegcesfelt. , , #113 Christus aan het Volk voorgefteld. , Pilatus wascht zijne handen voor de Schare, . 114 De Kruisdragende Heiland. t ** Ds  VI I N H OUD. Bladz. Oprechting van het Kruis. . . . . 115 Christus gekruist tusfchen twee Moordenaaren. Christus wordt van 't Kruis afgenomen. . 116 De Begraavenis van den Heere Jefus. . . De Vrouwen aan't Graf. . . • II7 De Heere Jefus openbaart zich aan Maria Magda- lena. . . ... « Gefprek van den Heere Jefus met de Emmaüsgangers. . . . .118 De Heere Jefus ontdekt zich aan de Emmaüsgangers. . . . • —— Het ongeloof van Thomas. . . .119 De Hemelvaart van Christus. . . . • Uitftorting van den Heiligen Geest. . .120 Petrus en Joiinnes genezen eenen Kreupelen. . Ananias en Safira met den dood geftraft. . 121 Tekenen en Wonderen door de Apostelen. . Gevangeneming van verfcheiden Mannen en Vrouwen. . . . . .122 Bekeering van Saulus. . . . N AA M- Bladz. Elymas de Tooveraar, met Blindheid geflagen. . 123 Het Volk te Lijstren wil Paulus en Barnabas Offerande doen. .... . De Stokwaarder. . . . . ,124 De Boeken der ijdele Konflen worden verbrand. . . ... -— Eutyches Dood gevallen, wordt van Paulus opgewekt. . . i2j Paulus neemt Affcheid van de Ouderlingen van Efefen. . . .... Agabus voorzegt Paulus zijne banden. . .126 Verantwoording van Paulus voor het Volk. . Paulus wordt Gegeesfeld. . . • 12? Verantwoording van Paulus voor den Koning Agrippa. . .... Paulus lijdt Schipbreuk en komt te Melite. . 128 Paulus fchudt den Adder in 't Vuur. . . Paulus in zijne gehuurde Wooning. . . 129 De Openbaringe van Johannes. . .  NAAMLIJST DER HEEREN ItfTEEKENAA. REN. A. A I v. d.) R. Pi en Paftoor te Oostzaandam, A. B. tDordrecht, groot pap. Abrahal ( Wed. W. ) Boekverkoper te Middelburg, 3 EPPL groot pap., 2 dito ordinair pap. Adena (•) Koopman in Embden. Aken (fbraham van) Boekverkoper te Amfterdam. Albeda L.) te Harlingen, groot pap. Allama (• • •) te Breda. AltorffiCJ- C.) Boekverkoper te Middelburg 3 Ex. grotpap. Arend Leendert van der) te Oudenhoorn. Arends> Heer Pieter) in Embden, groot pap. Aspm?(Arie van) te Dordrecht, groot pap. A. T. r J. J. N. I'. v.B. BachW (Prof.) te Utrecht Backu(Michiel) te Harlingen. Baert fohanneS) Apothecar te Vlisfingen. Bal 0 Boekverkoper te Rotterdam, t Ex. groot papen 1 ordinair pap. Baumr(de Heer Jakob) in Embden, groot pap. BavinCMejuflr. Wed. Hendrik) en Zoon Fabrikeurs in kkeftreepen te Almelo. Beche (Louis Samuel) Boekverkoper in Groningen. Becke'R-) te Amfterdam, groot pap. Beek Vbraham ter) te Amfterdam, groot pap. Beekhs (H.) Predikant te Bonde. Bémo(Adr.) te Dordrecht, groot pap. Berenfiht (Maarten van) te Leiden, groot pap. Berg ohan van den) te Harlingen. -t— . J. v. d.) te Nieuwendam. BergeiAb. van) te Dordrecht. BerghP. R. v. d.) te Amfterdam. Bergv( (H. C.) Boekverkoper te Amfterdam, 3 Ex. gro&ap. Beram(Rudolphus Jacobus) te Amfterd., gr. pap. Bieren!Dank 1) te Amfterdam. Bik (ikheer Huibert Marinus van der) te Goes grooiap. J ' Binkefti (A. v.) oud Burgemeefter, regeerend Raad en Sepen te Amersfoort, groot pap. Binksm( A. ) Luitenant Collonel der Schuttery te Harlien. Blankerl (Yz.) Koopman te Rotterdam, groot pap. Blauw dejuffr. de Wed. Jan) te Zaandam, gr.paü BleekerHr..O. P.) in Embden. Blok () Mr. Timmerman te Rotterdam. Blufte |rahaV) S. S. Th. Stud: te Leyden. -(iolph) te Dordrecht. ■ (sndrik) te Dordrecht. BJydenftein (Jan) te Enfchedé. Blyenberg. (Bs.) Bleyenberg CG.) Benjaminsz. te Amfterdam. Bodde (G.) M. D. en ond Burgemeefter te Zwolle. Boddingius (Adriaan) te Goes. Bodingius (Johan) Mr. Zilverfmit te Goes, gr.pap. (Marcus) Mr. Zilverfmit te Goes. Boel (H. W.) te Amfterdam. Boendermaker (Lourens) te Alkmaar. Boer (M. H. de) Wed. R. Ruirdfen te Enkhuizen. Boers (Clafina) Geb. Cahoen, Grosfierfter in Koffij en Thee in den Briell, groot pap. Bogaert (A. van den) Schilder te Rotterdam, 2 Ex. Bolman (Albert) te Harlingen. Bonket (B.) te Dordrecht. Bons (Mr. Franciscus Benjamin de) 's Lands Ontfanger te Breda. Bontamps Wed. Boekverkoperes te Venlo, 3 Exempl. Bos (J.) Raad in de Vroedfchap teBolswaard, groot pap. Boskoop CC.) te 's ffertogenbosch. Bosfert (Philippus) Schilder. Boterkooper (Cornelis) te Monnikkendam, gr. pap. (Pieter) te Monnikkendam, groot pap. Bothall (Abraham) Boekverkooper te Rotterdam. Boudewyns (Nicolaas) te Vlisfingen. Bouvink (A.) Wed. A. Roos, groot pap. Bory (C.) Capitein van de Artillery bij de Armée van den Staat. Braek (L. van den) Koopman, te Haarlem Bransma (P.) Boekhandelaar te Leeuwarden, 2 Ex. groot pap. ' ~ Boekhandelaar te Leeuwarden. Bree (Jan de) te Amfterdam, groot pap. Breebaart (Jan) Boekverkoper te Hoorn. Breguet. (Jaques) Brongers (H.) Boekverkoper te Amfterdam, ^r. pap Bruin (Willem) te Amft. ~ r r- Bruyn (Christiaan de) te Middelburg, groot pap. Bruin (Steph. de) te Dordrecht. Brusfel (C. P. van) Boekverkoper te Haarlem, 3 Ex. ■ ( Wed. H. v.) Boekverkoper te Haarlem. Budde (N.) te Amfterdam, 2 Exempl. Buma (H. L. van) Boekhandelaar te Sneek, 6 Ex. " Boek - Drukker en Verkoper te Sneek, groot pap. Burg en Zoon (J. van der) Boekverkoper te Amfterdam, 3 Exempl. groot pap., 3 dito ordinair pap. Burkers. (Jacobus) Buuren (P. v.) Boekverkoper te Amfterdam, 1 Ex. groof pap., 4 dito ordinair pap. Buurma (R. Y.) te Groningen/ Byland ( Adrianus ) Boomkweker te Boskoop , groot pap. a C.  vin N A A M L IJ S T DER IN T E E K E N AA R E IV. D, Dachsberg (S. D.) Geboren Schoneborn te Zwolle. Dagevos (Jacobus) Jac. Fil, Jöann. Nepos, Jac. Abnepos, Joann. Cogn. Joann. Patruelis Predikant te Ter Heide bij 's Hage^ groot pap. Damfté (J. S.) Vaandrig van het Burgerlijke Regiment in Groningen. Dauphin (Hendrik) Horologiemaker. Davids (D.) te Est. Delfos (P.) Boekverkoper te Leyden, i Exempl Deyll C Willem) te Rotterdam, groot pap. Dinker (H. Rynhart) te Amfterdam. Dockheer (Pieter) Schilder te Vlisfingen. Doelman (de Wel Ed. Geftr. Heer en Mr. W. ) Schout en Secretaris van Velfen, groot pap. Does (Marcus) Goudfmitsknegt te Goes. ■ (de Erve F. de) Boekverkoper te Leyden. Dorper (E. M.) Notaris te Amfterdam, groot pap. ■ > (...) te Amfterdam. Dorreland (Abraham) Huis - Timmerman. Dort Oharines van) M. Z. Gommis van 't Genera- liteits Kleinzegel te Bergen - op - Zoom. Dozy (Jan Pookfta) te Nes. Drcsfer (Mejuffrouw D.) in 's Hage. Dries (C. v. d.) Boekverkoper te Rotterdam. Driesfens (P.) Gymn. Regur. Vonrd». Rcftor Principalis. Dulman (F. Grell) te Amfterdam, 2 Exempl. Duncan ( A. J.) te Weesp. Dyk (Roelof van) te Harlingen. F. Faber (W. L.) Secretaris der Heerlijkheden Hallieren, Noordgeest &c, te Bergen - op - Zoom, Feith (Mr. R.) oud Burgemeester te Zwolle. Flaas (C.) te Rotterdam. Flaman (Mejuffr. Barbera) groot pap. Fleur (de la) Stratvdmeestec nYkshock. Flos (A. du) te Amfterdam. Fontaine (D. la) rustend Predikant, groot pap. Fontein (Jan) te Harlingen, groot pap. Fonteyn (C.) re Rotterdam. Fontyn Jansz. (Willem) groot pap. Forsten (Mr. J. B.) Ontfanger der Geestelijk Goederen der Stad Campen. Fouw (Willem de) Secretaris te Crabbendyke. Friemming (J. G.) Mr. Kastemaker te Haarlen. G. Geerftema (Juffer H. H.) te Groningen. ™ (S. G.) Luitenant ter Zee te Groningen. Gehricke (J. C.) te Amfterdam, groot pap. Gelder (Jacobus de) Fransch en Duitsch Schoolhouder en Mathematicus te Rotterdam. Gerdenier (Carel) oud Burgemeester der Stid Me- denblik, groot pap. Gewin (Jan Chriftoffel) te Amfterdam, groot pap. Gysbeek, (Mejuffr. Catrina Elifabeth ) groot pap. Gildemeester Jz. (Mr. Daniël) te Amfterdam, Gimmer (Sara de) te Amersfoort, groot pap. Ginkel ( A. J. van ) Boekverkoper te Rotterdam , 2 Exempl. Giphart (P. H.) Commies op 's Lands Wrgthuïs in de Kille, groot pap. Godefroi ( Abraham ) groot pap. 1 (Pieter) groot pap. Gommcrbagh (A.) te Wecsp. Gonggryp (H. G.) Griffier by het Ed. M»g. Colle- gie ter Admiraliteit in Friesland te Harliao-en, ar. pap. Goudriaan ( G. ) te Hardinxveld. N '— (W">. Jan ) te Werkendam. Graaf (D. A. de) Apothekar te Amfterdam, gr.pap. Graaft (Ryk de) Schepen te Sommelsdyk. Graaf C. Cahais (G. M.) Boekhandelaar te Leeuwaarden , 2 Exempl. Cahoen ( S. ) Geboren Arkenbout Stadsnafchrijfster der Publieke Verkoopingen in den Briell, gr. pap. Camerling (Joh.) te Dordrecht. Campen (Jacob) Notaris te' Amfterdam. Carter (R.) Commis ter Thefaurie van Z. D. Hoogheid in 's Hage, groot pap. Casparie. (J.) Caftaing. (P. C) Cate (L. ten) Junior te Amfterdam, groot pap. Catteau (Benjamin) Junior Raad in de Vroedfchap te Vlisfingen. Clee (de Wel Ed. Heer JY. la) oud Sabandaar van Batavia &c te Haarlem. Clement (S.) Goneensman der Stad Zwolle en Boekhandelaar. Clinton de Nooi (W.) te Amfterdam, groot pap. Cloribtis (D.) Booterkoper te Haarlem. Cokart (G.) te Amfterdam. Commers. (J.) Conradi (A. J,) te Harlingen, groot pap. Corbelyn (Thomas) en Zoon Boekverkopers te Vlisfingen, 2 Exempl. Coup. (Pr. de) Covens (J.) en Zoon Boekverkopers te Amfterdam, 2 Exempl. groot pap. Cramerus (£. W. ) groot pap. Cremer (A.) Predikant ce Hulst. ■ (Gerhardus) Predikant te Wolterfum. Cremers (J. W.) Roomsch Priester op den Hoorn. Curch (A.) M. L. te Weesp. E. Eberlein (Johannes) te Amfterdam, groot pp, Eeghen (Christiaan van) té Amfterdam. Eekhoff (Edfard) Boekverkoper in Embden, Eekman. (Willem Wachtendorp ) Eelkoma (R.) Reétor der Latijnfche Schooien te Bols- werd, groot pap. Egmond (d'Erve de Wed. J. v. ) Boekverkoper te 1 Amfterdam, 2 Exempl. Elias (Mr. D. W.) Penfionaris der ^tad Amfterdam, groot pap. Eliasfen, (Abraham) groot pap. Emenes (H. v.) Boekverkoper te Utrecht, 2 Ex. Engelenberg (W.) Apothecar te Amfterdam. Engert. (Jan Jacob) Everdingen (H. van) Auditeur Militair en Commies van 's Lands Magazijnen in de Willemftad, gr. pap. Everts (Evert) te Amfterdam, groot pap. (Ryk) te Amfterdam, groot pap. Eymer (Arnoldus) te Amfterdam, gm* pap.  N A A M L IJ S T DER Graaf (V^* van de) Commisfaris van de kleine Gerechts^" te Utrecht. Gratiaen.'P' L0 Thcologiae Studiofus te Lingen, groot jP' Gregoor.^O te Dordrecht, groot pap. Gregory.'M-) te Amfterdam, groot pap. Groes 1) te Weesp. Groenev"ucl (Simon) Directeur van Flora, Bloemist en ylkoper te Haarlem. Gulik. Ian HK va") Gutteli(' Boekverkoper in 'sllage. H. HaanJE. G. de) . |G. de) te Nieuwendam. ,'Johs. de) te Dordrecht, groot pap, - IfaSc de) te Dordrecht. Haanis (&•) Apothecar te Dordrecht, groot pap. Haas Christoffel de) te Rotterdam. Hagei ( B.) te Deventer. Hagh( Mejuffr. Elizabeth) HamjJ. C. ten) V. D. M. te Monnikkendam, grt pap. _ . Hanc(- •) Boekverkoper te Alkmaar. Hane'yk (Pieter) te Harlingen, groot pap. — (W. J.) Advokaat te Harlingen, groot pap. Hanfc (P>) Predikant te Oudvosfemeer in 't Land van „ Tilen, groot pap. Vlannma (Jacobus) Zoutbrander en Apothekar te Har litfn, groot pap. Hartfing ( H.) groot pap. Hartfs (N.) Koopman te Meppeld, Hartf" (Corneh's) te Amfterdam. HartPg (J.) te .Amfterdam, Harvi. (Thomas) Haz(W. van) te Leyden. Hecl(D. F.) Organist in de Lutherfche Kerk te Zplle. Heiö (Jacobus van der) te Amfterdam. Heks (Jan) te Amfterdam, 3 Exempl Hertgh (L.) Boekverkoper te Leyden. Her/yne, Koopman te Rotterdam. Her? van Tcringa (E. U. de) Rekenmeefter Pro- vüaal van Stad en Lande. Hesga (D. Brefo) te Harlingen. HesK. (Hesfel) Heun (B. van) Defertwerker en Confiturier te Ucht, groot pap. , Hidö (T.) te Nieuwendam, groot pap. Hishr ( Jan ) te Amfterdam, groot pap. Hod (Jan) Mr. Schilder-Glazemaker. * Hoe< (L. ) in 'sHage. Hofaiten Zoon (].) Boekverkopers te Rotterdam. HofiH (Pieter) Schilder te Rotterdam. HolsfC. van) te Dordrecht. Hone (D°. T. H. van den) Predikant te Nichte- vec, groot pap. Hoogbergh (lfaük) Pieterszoon te Amfterdam, grt pap. Hoogaaten (P. B.) Organist te Haarlem. Hoon(S. van) Koopman te Embden. ) Hornc (F.) Boekverkoper te Gorinchem. Llordrn (J.) Boekverkoper te Weesp, 2 Exempl Hoym. (Jan Schutte) Hugeroltz, Stads Apothecar te Amfterdam. Hmfim ( L.) Boekverkoper in Groningen, 2 4 Exempl. Huisnl (Jacobus) Boekverkoper te Goes. I N T E E K E N A A R E N. Hulfcher (ten) te Amfterdam. Hulst (Laurensvan) Boekverkoper te Amfterdam. ï. Jacobs (J. C.) Koopman te Rotterdam, J. G. te Dordrecht, groot pap. Ihnen (R. ) Koopman in Embden. J. M. D. te Amfterdam. Jonge (Pieter Joannes de) oud 3 jaar, te Oud AlblaS. Jongsma (J. A. van Hoitsma) te Peins. Josfée (Jan) Apotheekar te Haarlem. K. Kaarls (J. C.) Boekverkoper te Amfterdam» K.as (L. ) te Rotterdam. Kamp (Jan Abraham) I ampman, Boekverkoper te Haarlem, K te. (P. ten) Keel (W. A.) Boekverkoper te Middelburg, gr. pap. Kerkhoff (. .) te Amfterdam. Kerkhoven (Pieter) te Amfterdam. Ketting (Huibert) te Dordrecht. Keyzer (H.) Boekverkoper te Amfterdam, Kimmel (J.) Fijnfchilder te Zwolle.^ Klein (J. F.) te Groningen, groot pap. Kleiiicfcic (Mr. Hendricus) te Raveftein. 'Aleman (N.) te Amfterdam, groot pap. Klenck (R. Callenbach) Ord. Drukker van 's Lands Zegelen wegens Enkhuizen en Resfort van dien. Klis (J.) en Zoon, Boekverkopers in 'sHage. C W.) in 'sHage, groot pap. en een ord pap. Kloek hof (H. A.) teCulemborg, groot pap. Klopman (Mr. W. ) Landfchrijver des Drostümpts van ! Saüand, en Gemeensman te Zwolle. Koek ( Daniël) Koopman te Yzendyke. Koning (C. H.) Figuur-, Kaart- en Letterfnyder tè Amfterdam. » (Willem)' te Amfterdam, groot pap. — ( C. de) Leendsz. te Haarlem. (Gerrit de) te Amfterdam. Kool (Juffr. de Wed.) te Amfterdam. (Reinier) te Alphen. Kop (Gysbert) te Alphen. Kraal (Jan ) te Papendrecht. Kranendonk (Machiel) Schilder te Vlisfingen. Krap (J.) A. Z. Boekverkoper te Dordrecht, 3 Ex. groot pap. Krauver (. .) Chirurgijn te West- Zouburg, groot pap. Krayenhoff (C. R. F.) Medicinae Doctor, groot pap> Krieger (J A.) Boekverkoper te Graave, 2 Exempl en 1 dito groot pap. Krieken (Daniël van) Koopman teThiel, groot pap. Kuipers (Ger.) Predikant te Dordrecht, groot Pap, Kuster (J. Ph.) Chirurgijn Major te Weesp. Kuyper (Cornelis) te Wormerveer. raóoifilaiW>H am stt^rrrtcO < .i^nO Lamarque (C. J.) te Amfterdam, grootpa/. Lanting (Bart.) te.Harlingen. Leeuw (J. de) Boekverkoper te Dordrecht. Leewe (E. J.) Hr. van Aduwerd enz. enz., groot pap. Leuven (Jacobus van) Mr. Goudfmit te Alkmaar. Leyftra (P.) te Wynaam. *** LUI  N A A M L IJ S T DER INTEEKENAAREN. Lil! (W. van) te Dordrecht, groot pap. Linden (Wm. van der) te Dordrecht. Lingius (A.) te Weesp. Lip (Cs. van der) te Rotterdam. Loeveftein. (Zeger) Loopik (M. van ) Boekverkoper te Gouda. Lubeek ( !Vf. van) groot pap. Luyten (Pieter) Schilder te Rotterdam. M. Malnoe (Mr. A. L. de) Griffier der Stad Leydon, groot pap. Marienhoff Koopman te Utrecht. Mariken (Elifabeth van) te Weesp. Marmé Juwelier te Amfterdam. Mauritz (Mr. Johanues) oud Burgemeester en Raad te Vlisfingen. Mee (Ifaac du) Boekverkoper in 's Hage, gr. pap. Methorst (Mr. W.) regeerend Burgemeester te Amersfoort, groot pap. Meyer (J.) Boekverkoper te Rotterdam, a Exempl. groot pap., en i dito ordinair pap. Gerrz. (Ifaak) te Leyden. ■ (Mejuffr. Petronella) te Amfterdam, gr. pap. Meynadier. (Ifaak) Meyne (J. A.) tc. Amfterdam. Modder. (Arie) Moelaart (S.) Schepen der Stad Sluis in Vlaanderen. Moerkoert (B.) Boekverkoper te Amfterdam, groot pap. Mol (Pieter de) Mr. Konstverlakker. Monnet (P.) Fransch Predikant te Sas van Gend, groot pap. Mortier (A. de) te Amfterdam, groot pap. 1 Mulrooy (J.) Oud Commisfaris te Enkhuizen. Munck (Leendert de) Aanneemer van 'sLands Werken te Vlisfingen. Munfter ( H. van) te Amfterdam, 3 Exempl. Munts. (EMs) . (Johannes) Mr. Mandemaker te Rotterdam. N. Nieuwhof (T.) te Westzaandam. N. N. te Graave. , te Leyden, groot pap. Nuis (P. te) groot pap. -\ Nuonink (E.) te Weesp. O. Obbes (H.) te Nieuwendam. Olst (A. van) Houtkoper te Groningen. Ommen ( D. van ) Fransch en Nedé'rduitsch Kostfchool- houder te Ysfelmonde. Ommeren (J. E. van) geboren Evers Vierdevant te Arnhem. Onnekes (Klaas) Commisfaris van het Winfchooter Veer te Groningen. Oovink (. .) te Zwolle. Osnabrug (Adam van) te Leyden. Otto ( Arie Teunisfe) te Papendrecht. Overiluys ( Francois) Boekverkoper te Goes. P. ■ Paas (P.) Koopman in 's Hage. Pail (A. de) Koopman te Rotterdam, groen pap. Pannekoek (Anna Maria) te Amersfoort, gioot pap. (Mr. C.) te Zwolle. — ( W. ) Az. Raad en Schepen te Amersfoort , groot pap. Pannenborg (P. C.) Koopman te Larrelt. Papet ( Fran?ois ) Licentmeester te Somnelsdyk , groot pap. Peerlkamp (R.) Prseceptor te Groningen. Peltzer (Hendrik) Koopman te Rotterdam, gr. pap. Penning (J. C.) te Amfterdam. Perfyn (Poppe) te Harlingen. Peterfen (Mevr. de Wed. Jan de) te Amftcrdan. Pinedo (A. D.) Horologiemaker te Weesp. Plaat (C.) Boekverkoper te Haarlem. (E. G. van der) Captein Ingenieur in dienst der Republiek der Vereenigde Nederlanden te Halst. Plaats (V. van der) te Harlingen. Planten (Gerrit) Bode van Huwelijkszaaken. Poelman (C.) en Zoon, Boekverkoper te Delft. Poster (J. R.) Boekverkoper te Amfterdam. Ponfe (A.) Notaris in 'sHage. Pranger (C.) te Nieuwendam. Prehn (Mevrouw van) Geboren van der Sluis te Zwolle. Preyfelingen (P. A.) te Amfterdam. Priel (Dirk) Mc. Scheepmaker ter Admiraliteit van Zeeland te Vlisfingen, groot pap. Q. Quarrel (Jacob Aryz.) te Westmaafc Quast (N. C.) op Vlieland. R. Ranswyk (B, C. van) te Amfterdam , groot pap. Rauwers (Mr. J. A. J.) Luitenant Bailliuw van Hulst en Hulfter - Ambagt, groot pap. Raven (Mr. J. W.) Burgemeefter enz. te Sas van Gend, groot pap. Ravenek (Lodewyk) te Rotterdam. . Redoch (de Wed. H.) te Amfterdam. Reenen (den Wel Ed. Geftr. Heer P. van) groot pap. Renfen (J.) Predikant te Houten, onder de Clasfis van Rheenen en Wyk. Repehus (T.) Boekverkoper te Tiel, groot pap. en 1 dito ord. pap. 1 Revius (J.) V. D. M. te Windesheim. Riemsdyk en van Bronkhorst Boekverkopers te Bergen, op-Zoom.' Roef (Johannes) Notaris en; Procureur re Goes. Roelofsvvaart (M.) Boekverkoper te Delft. Roever (W. de) Junior te Amfterdam. Rom (Nicolaas) te Rotterdam. Romar (D.) Boekhandelaar te Franeker, 2 Exempl. Romswinkel (Maarten) te Amfterdam. Rondhout (N.) Goud-en Zilverfmit te Enkhuizen. Roock (A. de) Capt. ter Zee, en Equipagcmeefter bij het Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteit in Friesland te Harlingen, groot pap. Roos (Carel) Carelsz. te Amfterdam. Rosfum (Jacob van) Koorn - Molenaar re Myn'sheerenland van Moerkerken. Rot-  IAAMLIJST DER I N T E E K E ;N A A R E N. kt Rotterdam ( vatO Koopman te Rotterdam. Rozeeuw (J Piaatfnijder ie Weesp. R. W gro&P' Rycken C. ) Schout in 's Princenhaagen. Ryk (G.) ^. M. te Nieuwendam, op groot pap, Rypland Jat CG ) CMotaris te Amfterdam, groot pap, Rysfen (»• van) te Fynaart. Ryvers (Jc'n) te Overfchie. S. Sande (#• v. d.) Med. Doel. te Meppeld. Sarton (fem) Koopman te Rotterdam, groot pap. Schaaf (f Burgemeefter te Harlingen, groot pap. Scheffer W-) Leeraar der Lutherfche Gemeente te Rotten1 > g^ot pap. - 1 () g^ot pap. Schelle fan) te Rotterdam. Scheltem;'B. P. ) Medic. Doét., groot pap. •Schelms •) 's Lands Drukker in 's Hage, groot pap. —-— • J«) Raad in de Vroedfchap en Regeerend Burge^fter te Schoonhoven. Schenk [• ) te Wormerveer. » SchindleD.) Koopman te Steenbergen. Schleiè'r'er ( von ) * und Fridenau , Capitija te Graai Scholte lendrik) te Amfterdam. ScholteiD.) te Amfterdam. • ~ J- ) te Amfterdam. ScAoonCCornelis van) Leeraar der Remonftr. te Amftam, groot pap. SchrooC.) te Utrecht, groot pap. \ Schuit ieter ) te Harlingen. Schuld CL.) Koopman te Meppeld. Schut |H.) te Nieuwendam, op groot pap. Schüteif. C. E.) te Zwolle. SelligeiH.) te Amfterdam. Serné tfejuff. J. C. H.) geboren van Balen, te Amjlam. SiccarrA.) Boekhandelaar te Leeuwarden, 2 Ex. gro&p. —~ ' Boekhandelaar te Leeuwarden, 2 Ex. Sickm^J. R.) Lieutenant van 't Borgerlyke Regiment Groningen. Sligh , van ) Boekhandelaar te Leeuwarden, 7 Ex. Sligtenst N. Rees (Erve) Boekverkoper te Amft. Slothof (H.) Sieraat-Schilder te Tiel. Sluiteifoh.) te Amfterdam. Smisfe,. J. v. d.) groot pap. Snoei eendert) Schilder te Rotterdam. Soli (melis) te Dordrecht. Sonden (Johannes) Spaan icob) Hoofdgaarder enz. te Westmaas. Spall ( van) groot pap. Speé (orge) te Sommelsdyk. Stam (ndrik van der) groot pap. Steege lCobus van der) Med. Doel. te Groningen, grootp. Steenhc( Daniël) Stevenii (Jan Pauwelfe van) L. Zoon te Middelburg root pap. Stoek (han Chrift.) te Rotterdam. Straatenie Heer P. van der) te Harlingen, 'groot pap. StraatmsQ.) te Tholen, groot pap. Stralen L v.) oud Schepen der Stad Enkhuizen. Stranderjohannes) Boekverkooper te Amfterdam, groot i. Strefo ( P. J.) RuStend Predicant te Krimpen, ?rooi pap. ü Struyk (Wouter) te Breda. Stryen (Abm. van) Fijnfchilder te Dordrecht. Suych (C.) Raad en Schepen te Amersfoort, op groot pap. Swaan (R.) Chirurgyn te boven CarfpeL ™ O- de) Apothecar in 's Hage. Sweed (J. de) te Nieuwendam. Swieten (Jacob van) te Amfterdam. Sytzama (F. O.) Heer van Bellingeweer, Reken* meefter Provinciaal van Stad en Lande. T. Tabes (A. L.) té Harlingen, groBt pap. Tafelaar (Adrianus) Mr. Schilder &c. te Ysfelmonde. Telghorst (Jan) groot pap. Tex (Cs. den) te Tilburg, grost pap. Thienen (D. van) Koopman te Dordrecht. Thierry en C. Menzing (J. ) Boekverk. in 's Hage* 1 Exempl. groot pap., 2 dito ordinair pap. Tjaliingii (Pieter) te Harlingen, groot pap; Timmermans (Arnold Joost) Erf - Secretaris van Nuland, te Tiel, groot pap. (Guillaume) Fransch Kost-Schoolhouder te Raveftein. Tonneboeyer (C. ) oud Commisfaris van de kleine Gerechtszaken te Enkhuizen. Tooren (J. L. v. d.) Notaris te Alkmaar. Töppel. (Willem Fredrik) Trip (Capitein J.) in de Lang - Akkerfchans, , Trogh (Hendt. de) Apoth. te Amfterdam. Tuining (B.) op Vlieland. Tyën ( Gerrit van) Boekdrukker, 1 Exempl. groot pap., 1 dito ordinair pap. (Wouter van) Huis - Timmerman. Tyl (M.) Boekverkoper te Zwolle, op groot pap. ■ • u. Uffen ( B. J. ) te Nieuwendam. Ulzen (H. y.) Konst- Schilder te Zwolle, Valckemer (de Erven) Stad-Drukkers te Campen» Vaillant (Mr. F.) te Enkhuizen. Verblaauw (W. ) Boekverk. te Gouda, 1 Exempl groot pap., 2 dito ordinair pap. Verbrugge (N. Bonte) Zijde Verwer te Haarlem. Verhoezen (Johannes Marinus) groot pap. Vermande (L.) Boekverk. te Hoorn, 4 Exempl Vermandei (II.) Boekverk. te Amfterdam. Vermeer (Jan) Vaandrig van de Burgerij in den Briell, groot pap. Vermeulen (Frans) te Leiden. ■ (P. L.) te Breda. Vervel ( Pr.) Schilder te Dordrecht." Vett (Cornelis) te Papendrecht. Vey (Johan de) te Vlisfingen. Viervant (H.) te Muyden. Visch (Juftus) Boekverk. te Utrecht, 2 Exempl groot pap., 1 dito ordinair pap. Visfer (Anne Annes) groot pap. (J.) te Amfterdam. *** 2 Visfef  xn NAAMLIJST DER INTEEKENAAREN. Visfer (J.) Schoolmeefter te Nieuwendam. —— (Wigle Anncs) groot pap. (Yege) te Harlingen, groot papJ Vleugels (D.) Burgemeefter en Raad der Stad Tho- len, groot pap. Vleuten (Jan van) Mr. Blik- en Koperflager. Vlooten (Huybert van) Secretaris van St. Marie te Utrecht. Voort (J. P. van der) te Amfterdam. Vries (E. de) te Amfterdam. (G. de) te Amfterdam. Abrz. (G. de) te Amfterdam. W. Waal (De) te Amfterdam, op groot pap. Waasbergen. (S. v.) Waerma (Pierer) te Amfterdam , groot pap. Wageningen (W. van) Koopman te Papendrecht. Wakwitz (J. G.) te Amfterdam. Wall (...) Predikant te Nederasfeït. Wallen (Mevr. de Wed. wijlen de Heer v. d.) groot pap. Waller (N.) te Amfterdam, 4 Exempl. groot pap. Warendorp (Andries van) te Leyden. Warnars (Sara Maria) te Amfterdam. ■ (Maria Petronella) te Amfterdam. Weeken (G. van) Brouwer te Haarlem. Weeie (Leendert van) Paruikemaaker te Vlisfingen, groot pap. . Weille (Dirk de) oud^Vroedfchap enz. te Schoonhoven.Wentel (A.) op Texel. U I T- Werner' (H.) te Nieuwendam. Werumeus (A. S.) Raadsheer der Stad Groningen. Wesfels (Dirk) te Amfterdam. Wetftein (R. H. de) te Leyden, groot j>ap. Wey (Jacobus in de) Clercq ten Comptoire Generaal van de Unie in 's Hage. Weyers (J.) Horologiemaker te Haarlem. Wichers (M.) Med, Doft. en Stads Phyficus in Embden , groot pap. Wielsma (M.) Boekverkoper te Amfterdam. Wighman (J.) te Amfterdam. Wilde (Pieter de) Notaris te Amfterdam, groot pap. Wille (G.) R. P. en Capellaan op 't Kal!". Willemsz ( C.) te Nienwendam, op groot pap. Willigen (Mr. Jacobus Joannes van) te Ra/eftein. Wingerden (Jan van) Kerkmeefter te Papendrecht. Wisboom (CornelisJ te Hardinxveld, groot pap. Woesthoven Adolphsz. (Willem Hendrik) Wolvendyk (D.) Med. Doft. in de Wildeivank. Wybos (de Wed. A.) te Amfterdam. Wyk (A. van) te Weesp. Wyngaarden (Dirk van) Schilder. Z. Zande (G. v. d.) Scholtus van 't bovenqiartier des Rhyns in Neder - Betuwe, groot pap. Zeeman. (Adrianus) Zeent (W.) te Nieuwendam. Zeüftra (R.) Boekhandelaar te Sneek, 5 Esempl, Zeydelaar ( E. ) te Weesp. Zuur (H.) Schoolmeefter te Papendrecht. Zynen (Abraham) Predikant te Zonnemair.  UITBR EIDING DER GEWI G TIGSTE GESCHIEDENISSEN, N p E N B IJ B E L VERMELD. EERSTE DEEL. ! E T OUDE TESTAMENT.  UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN schepping van hemel en aarde, Ge.t. L J[n den beginne Jchiep Godhemel en aarde. — Dus begint het oudfte gedenkftuk, welk wij kennen, en dat ons door m os es, gedreven door den Godlijken Geest, bewaard is geworden. — In den tijd van zes dagen vormde God de aarde, die bij de eerfte fchepping woest en ledig was, eene doode levenloze (toffe, eene zee of afgrond met duisternis bedekt, door Zijnen levendwekkenden Geest, tot dat prachtig toneel van Zijne grootheid en goedheid, op het welk miilioenen levende wezens, elk raar zijne natuur, de weldaaien van den Schepper ondervinden,, terwijl de redelijke mensen als Gods evenbeeld op dezelve geplaatst wierdt, om het lof-ofier van Gods-verheerlijking uit aller naam aan zijnen en hunnen Maaker op te dragen. — Eerst werden de lichtdeelen afgezonderd van de duisternisfe, cn aan het licht en de duisternis hunne grenzen aangewezen, terwijl, door de wenteling der aarde om haaren as, de eerfte avond en morgen, of dag en nacht ontftondt. — Op den tweeden dag werdt de uitgebreide ruimte of het uitfpanfel gevormd, onze dampkring of hicht-hemel, om eene fcheiding te maaken tusfehen de wateren, die in wolken worden omgevoerd, en de wateren, die met het drooge land onzen aardbol uitmaaken. — Op den derden dag werden de wateren bij één verzameld in bijzondere plaatzen of waterkommen, de zeem; en het drooge land, de aarde, kwam te voorfchijn — ook bracht de aarde allerlei'é kruiden, gras, en planten, met zaad bevrucht, benevens vruchtdragend geboomte met derzelver zaadrijke vruchten voort. — Op den vierden dag, werden zon, maan en ftarren geordend tot verlichting van den dag en van den nacht, als ook om de jaargetijden, maanden, dagen, en jaareaaan te wijzen. — Op den vijfden dag wemelde de zee en andere wateren van inwooners, van allerlei visfehea, en de lucht ontving haare inwooners, het gevogelte. — Op den zesden dag werdt ook de nu tot eene bekwaame woonplaats toebereide en van alles voorziene aarde bevolkt met allerlei wild en tam gedierte, wormen, en bloedeloze diertjens, cn na dezen werdt ook de- mensen gefchaapen. — Op het werk van eiken dag tekent dit gedenkftuk ook aan, dat, het geen God voortbracht, van Hem goedgekeurd wierdt; zoo dat alles, naar zijn wijs bellek, en. overeenkomstig zijne beftemming, gefchaspen was. — De levende fchepzelen en bijzonder de mensch werdt ook van God gezegend. Dus werdt hemel en aarde en al haar heir volbracht. — Op den zevenden dag rustte God van al zijn werk, dat Hij gemaakt hadt, cn zegende dien zevenden dag, en heiligde den zclvcn. Hoe'lcidt mij deze befchrijving der fchepping, gepaard met eene aandachtige befchouwing van Golis werken, op, om mijnen God grootheid te geven. Ja waarlijk.' dc hemelen vertellen Gods eere, het uitfpanfel vèïrkoddigt zijner handen werk. De werken des Heeren zijn groot, cn al zijn doen is Majefteit en Heerlijkheid! — Ik eerbiedig in het werk der fchepping oneindig alvermogen; God fprak, en alles was, Hij geboodt, en alles beftondt; ik bewonder Gods aanbidlijke Wijsheid; alles was goed, zeer goed! welke fchoonheid van alle deelen! welke wonderbare orde en overëenftemming in het geheel! ik prijze Gods goedheid en liefde! het zij ifc de aandacht-bepaal op eem'g bijzonder gedeelte der Godiijke werken, het zij ik, zooveel het mijn eindig, vcmuit mooglijk is', het geheel befchouwe, alles rpept mij toe: 'Gó*is\fcfó«l God ie grootJ God is lieïde. ï SCHEPPING DES ME NSCHEN, Gen. I en J X)e wijze en goede Schepper van alles wilde door Zijne fchepzelen verheerlijkt, worden, daarom befloot Hij een fchepzel, voortreflijker en waardiger dan alle de bewooners van dit wereldrond, te fcheppen: laai ons9 zoo fprak de Godheid, menfehen maaken naar ons beeld en gelijkenis. Dus werdt de mensch gevormd, zijn ligchaam uit aardfche ftof; en God liet een levens-adem in 's menfehen neus waaien, zoo dat hij tot een levende ziele werdt. — Hoe heerlijk is dit pronkftuk van Gods werkeni een beeld, dat,naar God geleek, in de voortreflijke hoedanigheden der redelijke ziel, in kennis, gerechtigheid, en heiligheid! een beeld der Godheid, die over alles heerfchappij zou hebben, om van en voor alles den grooten Maaker te vcrëeren. — Dezen mensch plaatste God, de Algoede, in eenen lust-hof, het Paradijs, welk Hij door de hand Zijner almagt zelf in het Jandfchap Eden geplant hadt. Een hof, vol ftreelende bekoorlijkheden, waar de ftaatlijkfte boomen het aangenaam/ie loof verbreidden, en de Jteurigfte vruchten aanboden; waar de aarde een tapijt verilrekte, gefchakeerd met bloemen en veldvruchten, om het oog te verlusten, cn den fmaak te voldoen; waar eene hoofd-rivier, die zich in vier takken of armen verdeelde, de velden met zijn kabbelend water befproeide; waar eindelijk alle de dieren tot den mensch gebracht werden, onuhem, als het evenbeeld van God op aarde, hulde te bewijzen. — Niets ontbrak hier aan het heil en genoegen van adam, dan eene zaak, bij merkte op, dat alle dieren en vogelen gepaard waren, toen hij hun naamen gaf, en dus zijn fpraakvermogen oefende, doch voor zich vondt hij geene egade, hij was alleen. — God , de eeuwige liefde, zag, dat dit niet goed was, cn wilde ook in dit opzigt aan alles-voorzien. — De mensch viel in een' diepen flaap, in denzelven kwam het hem voor, dat God eene ribbe, uit zijn ligchaam genomen, tot eene vrouw vormde, en de plaats weder met vlecschaanvulde, en bij zijn ontwaaken, vondt hij het zoo: God bracht zijne vrouwe tot hem, op wcAker befchouwin.g adam met verrukking uitriep : deze is ditmaal been van mijne beenen en vleescb van mijn vleescb; men zalze majlninne bceten, omdat ze uit den man genomen is. Dus werdt het eerfte Huwelijk gefloten, en de groote iluwlijkswet vastgefteld: deze tivee-zullen één vleescb zijn'. Hoe bekoorlijk waren de zaligheden van het Paradijs! nergens deedt men leed; de wolf verkeerde met het lam, de luipaard lag neder bij den geitenhok, het kalf, en dc jonge leeuw en het mestvee te famen, de koe en de beerin weidden famen, alles was vrede en zaligheid. En de mensch! de lieveling der Godheid! de Heer der Natuur.' in den ftaat der hciligfte onfchuld! zij waren naakt, maar daarom niet verlegen, alzoo geene ongeregeldheid hun febaamte verwekte. Wie erkent niet: o heere, onze. Heere, hoe heerlijk is Uw naam op de gantfche aarde! Gij hebt den mensch'-èen weinig minder gemaakt dan dc Engelen, en hebt hem met eere en heerlijkheid gekroond'. Gij doet hem heerfchen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijne voeten gezet! fchaapen en osfen, alle die; ook mede de dieren des velds! het gevogelte des hemels, en de visfchen der zee-, het geen de paden der zee doorwandelt! o heere, onze Heere, hoe heerlijk is Uw naam op de gantfche aarde! ADAM     Gen III. Adam en Eva eeten van den verboden Boom. ■■ . Gen. III. Adam en Eva Ter berden zig in den Hof ^ * Zon/ 2vWv* ^4leZ; U 3  DES OUDEN T E S T A M E N T S. - kaïn ontsteekt t e o e n s z ij n e n broeder Al? el, fee». VI. De beide broeders kaïn en abel werden elk tot eene bijzondere levenswijze opgeleid Abel werdt een fchaapherder, en verkoos het ffllle herders - leven-, kaïn de eerstgeborene werdt een landbouwer- natuurlijk hielp hij bij toenemende jaaren zijnen vader adam in het edel land-werk ■ doch waren de beide broeders onderfchciden in levenswijze en bezigheid, zij waren nog meer onderfcheiden in gcraoeds-aard en zeden Echter kunnen wy niet zeggen, of hunne levenswijze op hunne geestgefteldheid ook invloed hadt Peliik'anders niet zelden in de menschkunde wordt opgemerkt - genoeg is het. Kaïn is korzel en wfevlte vL imhorst, altijd onvergenoegd, n0oit te vrede met de befchikkingen der Voorzienigheid; afgunstig en niidiV 7ieE hij niets dan zwart en duisternis in de fchepping, en wordt door wantrouwende zorgen voor bet toekomende gemarteld.'- Hoe dikwijls is de val zijner ouderen hem tot een ftruikelblok! waaróm moest adam vallen en niet alleen zich zeiven, maar ook mij rampzalig maaken? waarom liet de Voorzienigheid den val toe cn ver hinderdedien met? - de Godlijke belofte ,ag hij over het hoofd, en geloofde niet, dat vergeving hem gefchonken ware- dus was zijn Godsdienst zelf treurig! - abel integendeel is van eenen zachte liefderijken aard2ijn geheele voorkomen en gedrag is lieftalig en vriendelijk; altijd opgewekt en opgeruimd, befchouwt hij J hgheden, voetftappen van Gods goedertierenheid, in de fchepzelen. - Gevoelig over zijne misflagen, vc-rnedert hij zich voor God, maar gelooft de belofte, en dankt met verheuging voor de vergeving. 1 «hen broederen van zoo verfcheiden aard kon de eensgezindheid niet beft.ndig wezen. - Kaï/voedde een' heimelijke wrok, daar hij zijnen broeder zijne vrolijkheid , welgemoedheid, en vertrouwen od God bemidde Deze wrok, lang onder de asfche gefmeuld hebbende, brak in ligter laaïe vlamme uit bi) de volgende *e'egenheid. J fa b Bij eene bijzondere Godsdienstplegtigheid, bij het wisfelen van het jaar, brachten de beide broeders hunne offeranden tot adam , die als de vader van het huisgezin dezclven aan de Godheid zou opdragen Kaïn bracht van de vrucht des lands een offer voor jehova. Abel van de eerstgeborenen zijner fchaapen en van derzelver vet. - Doch elk met zijne verfchillende gemoedsgelteldheid. Kaïn donker, treurig onvergenoegd , het Opperwezen meer als rechter vreezende, dan als weldoener verheerlijkende. Zijn broeder abel met een. blijmoedig hart, vol vrolijke dankbaarheid, en gcloovig gevoel van Gods ontferming. Dus heeft abel (Hebr. XI : 4*,) door het geloove eene meerder offerande Gode geofferd, dan kaïn - Geen wonder, dat hij door dit geloove ook getuigenis heeft gekregen, dat hij rechtvaardig was- alzoo God over zijne gave getuigenis gaf; de heere zag abel en zijn offer aan, en kaïn en zijn offer zag Hij niet aan > door een bijzonder teken, bleek dit ten duidelijkften! - en nu ontfteekt de nijd en woede bij kaïn tc-en zijnen broeder, en de gevolgen openbaarden zich fpoedig! gelijk wij zien zullen. Laat ons het ongeloof vlieden, en den nijd, die eene verrotting der beenderen is ! - Laat ons geloven en ons ten allen tijde in God verblijden! dan zullen onze lof-offers aan God behaagen, gelijk dat van abel.'- V * 1 m tr V r s t i - , * ij n e n broeder a b e l . • Hun. ffc Zichtbaar vertoonde zich de fel ontftoken nijd en woede in kaïn, omdat het offer van zijnen broeder boven het zijne aan God behaagd hadt; hij was toch de eerstgeboren, en moest dus boven zijnen broeder yooS hebben. - Dit knaagt hem aan de hart-ader, zijn aangezigt vervalt; zijne kaaken ftaan ingevallen TS is ingezonken, ftaat droevig, en tevens wild; zijne redenen zijn ftuursch, kort, en afgebroken ; geen vriendelijk woord vioeit over zijne lippen. - De vader der menfehen flaat hem gade, en zijne liefde poogt h m te behouden. - God verfchijnt hem, vraagt hem naar de reden van dit zijn knijzen en dezen gemeliiken wrok Waarom zijt gIJ ontfteken? waarom is uw aangezicht vervallen? - God waarfchuwt heirJfalrlfk voor £ gevolgen van deze gemoedsgefteltenis. Is er niet, indien gij weldoet, de deugd en liefde betracht in 't geloof, verhooging? moogt gij dan niet, op mijne vergeving ftaatmaakende, het hoofd met vrijmoedigheid opheffen* maar zo g.j met weldoet, en in uwen wrok voortgaat, de zonde ligt aan de deur j daar ftaat eene zwaarer zon-' de voor de deur, die op uw wacht; gij zult tot erger vervallen; zij heeft begeerte tot u, en loert reeds op driï^kGtó ^ °VCr' Cn VCmin h3ar d°°r Sel°0f £n veranderil* van zin en Zed™Sl ~ z°o liefVergeefsch! kaïn kan van zich niet verkrijgen, om vriendelijk jegens zijn' broeder te zijn, hij fpreekt Tiorsch en ftuursch met hem - zoekt telkens gelegenheid tot twist. _ Eindelijk gebeurt het, dat zij alleen famen op het veld zijn, en deze gelegenheid komt kaïn gefchikt voor, om zich van dezen bij hem «haaien broeder, omdat hij door zijne liefderijke en wel te vreden gefteldheid bij God en bij zijne ouders de beminde is, te ontdoen. Hij ftaat tegen hem op, flaat hem — en flaat hem dood' Zie daar den eerften martelaar der onfchuld! het eerfte menfchenbloed, dat vergoten wordt door de hand des liefdelozen en algunstigen broeders! - maar ook den eerften, die nog fpreekt, nadat hij geftorven is en wiens bloed om wraak roept! gelijk al het onfchuldig bloed, welk ooit of ooit onrechtvaardig vergoten is' o Mogten wij door het voorbeeld van kaïn keren, waar de onvergenoegdheid met onzen ftaat, het ongeloovig wantrouwen aan de Godlijke goedheid, korzele gemelijkheid, en afgunst over het welvaaren van onzen k°P • rS t0r bren.genkunnen! m°gt de waarfchuwing en vermaaning van den God der liefde ons ter harte gaanLZZl ' S,J weldoet' verh°°ging? ™aar indien gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deure! haare -eenereL ^TVT' ^ heerfchen' ja indien wij weldoen, is er ook vrolijkheid, dan is er ! ™n 7°°; gemelijkheid dan zal het aangezigt niet vervallen; dan mogen wij getoovig alle onze zorgen aan God «anbevelen. en op zijne ontferming vertrouwen! maar geven wij ons over aan den broeder-twist tLIZ' ^r? ? gUnSt' l0°pen Wij gevaar' om moorde^ars van onze broederen, en zeiven de rampzalige flachtoffers vaa onze gemelijke korzelheid te worden! — B abels  6 UITBREIDING DER GE WIG TIG S TE GESCHIEDENISSEN abels moord volbrach t, Ceü. IV. Daar ligt abel, verflagen door de band van zijnen broeder! nu opent zich voor kaïn een vreeslijk, een ontzaglijk toneel. Hij ftaat bij het lijk, zijne handen rooken van het bloed, het bloed van zijnen broeder, den onfchuldigen, den zachtzinnigen, den liefderijken abel. En — zijn geweten wroegt hem. Het bloed van abel roept luid om wraak, en de rechtvaardige Rechter van het Heel-Al is de wreeker van onichuldig vergoten bloed. Jehova verfchijnt in een onweder! de donder-.ftem treft kaïn: waar is uw broeder, abel? nog blijft zijne norsehheid hem bij: ik weet het niet. Ben ik mijns broeders boeder? welke hooge trap van misdadige ftoutheid, van het onvergenoegde en door liefdeloosheid, wrok, en een knagend gewisfe gefolterd hart! — wat hebt gij gedaan? het bloed van uwen broeder roept tot mij om wraak van de aarde. Zie, vervloekt zijt gij zelfs meer dan het aardrijk, het welk zijn mond ontfloot, om het bloed uwes broeders te s>nt» vangen', wanneer gij voortaan het aardrijk bebomvt, zal het u niet meer geven, het geen het kon geven! gij zult onrustig op aarde omzwerven! -— Dit is het ftrafvonnis hetwelk jehova hem aankondigt. Het lot van den onvergenoegden , van den liefdelozen, van den moordenaar! — alles is voor hem zwart en akelig, geene vreugde in- de natuur! geene rust of vrolijkheid in zijn hart! nergens kan hij duuren, maar zwerft van plaats tot plaats, vergeefsch! alzoo hij zijnen beul met zich voert. Thans ziet kaïn alle de gevolgen zijner fnoodheid in. — Meer echter wroegt hem de firaf, dan de misdaad zelf. Welke vertwijfeling! welk gemor tegen de rechtvaardigheid des Rechters! welke angstvallige vreeze ontdekt zich in zijn antwoord aan de Godheid! „ de ftraffe is te groot! zij is ondraaglijk! helaas! ik ben een verdrevene, een balling uit deze reeds bebouwde landftreek! ik wordt verftoten van mijns vaders huis, waar jehova gediend wordt, en zich openbaart! zonder rust zal ik op aarde moeten omzwerven! wat zal mij overkomen? ik zal een prooi zijn voor het wild gedierte! van alles gehaat en vervolgd! het eerfte het beste, mensch of dier, dat mij ontmoet, zal mij vermoorden! elk fchepzel is mijn vijand!" Nog oefent God langmoedigheid, of langraoedigheid dit korzel, dit onftuimig, dit ontevrede hart tot bekeering mogt leiden. God verzekert hem, dat ,, zijn dood zevenvouwig zou gewroken worden!" en deze woorden waren voor kaïn een teken, dat niet, al wat hem ontmoette, hem dooden zou. Evenwel kan dit hart tot geen rust komen.. Kaïn verlaat zijns vaders huis, en vlucht van jehova's tegenwoordigheid, en woont in het land Nod, dus naar zijne ballingfchap genoemd, ten oosten van het land Eden. Hier maakt hij een aanleg van eene vaste verblijfplaats, die hij op zijne wijze verfterkt, daar hem de vreeze fteeds jaagt, aan deze verblijfplaats geeft hij deii naam van hanoch, naar den naam van eenen zoon, dien hij gewonnen hadt. Zoo waar is het, wat God verzekert, de Godlozen hebben geene vrede! 1 A D A M en E V a b e W e. * c a r, „ A P £ L j Ge/!. IV. We befchrijft de aandoeningen in het hart der eerfte ouderen, welke, door den broedermoord van kaïn. op ééns van twee zoonen beroofd worden, en in abel den eerften dooden mensch befchouwen, en het geweld van den Koning der verfchrikkingen ondervinden; welk, als eene ftraffe der zonden, door hunne fchuld in de wereld was gekomen, i— o Wrange vruchten van den verboden boom! — daar ligt abel, die geliefde! bleek, koud, ftijf! — dit is de dood! — hier ontvangt kaïn zijn vonnis, en wordt een balling!'dus worden zij ook van hunnen eerstgeborenen beroofd. — Hoe zal het nu zijn met de Godlijke belofte , dat een nakomeling van eva de herfteller der gelukzaligheid zal wezen! wat wordt er van deze toezegging, met uitzigt op welke adam zijne vrouw eene moeder der levendigen genoemd hadt. Echter onze eerfte ouderen wanhoopen niet; zij hebben zoo veele blijken van het beftuur der Voorzienigheid, dat zij zich onderwerpen. — En dra worden zij vertroost door een nieuwe blijk van de Godlijke liefde. Eva wordt weder zwanger, en baart weder eenen zoon, dien zij den naam van set**! geeft. God, zegt zij, heeft mij eenen anderen zoon gegeven in plaats van abel, dien kaïn gedoud heeft! door dezen of zijn nageflacht zal nu de belofte eens vervuld worden, welke door abels dood, en kaïns misdaad verijdeld fcheen te zijn. Dus gaat er voor hun weder licht op, en dit licht verfpreidde meer en heuchlijke ftraalen, dewijl deze seth in Godzaligheid en deugd de voetftappen van den onfchuldigen abel drukte, en zich met zijn huisgezin.en nagedacht hier door onderfcheidde van het nageflacht van kaïn t zoodat hij en de zijnen zich naar den naam van j ehova mogt benoemen als kinderen van God. Te weten, het nagedacht van kaïn was niet min wrevelig en korzel dan hun voorvader kaïn. — Onder de nakomelingen van kaïn was lamech de eerfte, die twee vrouwen nam, ada en zilla. Onder zijne zoonen was jabal dc eerfte, die het omzwervend herdersleven invoerde — jitbal de eerfte uitvinder vanfnaar-en blaas-fpeeltuigen — tubalkaïn de eerfte, die koper en ijzer bewerkte, en de krijgswapens uitvondt — waar op de wrevle lamech zich bij zijne vrouwen beroemde: dat hij nu den man, die hem wonden, den jongeling, die hem flaan mogt, dooden zou, en zich zeiven, daar kaïn zevenvouwig gewroken zou worden, zeventigmaal zevenmaal zou wreeken. ~ Wij leeren van adam en eva, dat God dikwijls zwaar bezoekt, doch nooit zijne belofte en liefde verzaakt, maar, a!s hij geflagen heeft, ook weder geneest, en zelfs uit de duisternis het licht kan doen voortkomen. — En uit het onderfcheid van seths Godvruchtig en kaïns wrevelig nakroost, hoe veel invloed het voorbeeld der ouderen op hunne nakomelingen hebbc! eene les voor ouderen, om met een goed voorbeeld hunne kinderen voor te gaan, en Godsdienst, deugd, en liefderijke gezindheden hunnen kinderen in te prenten! — 27 0 tl C H  I- Gen. IV Adam en Eva beveenen Aoel . ||] ^ddaw £y, VIL Zorgeloos en gerust leefde het menschdom voort, zij aten en dronken, trouwden, en namen ten huwelijk tot op den dag, dat noüch in de arke ging, zonder dat zij de Godlijke bedreiging of noüChs gedrag en voorbeeld ter harte namen, dien zij veeleer befpotten, toen de Zondvloed onverwachts kwam, en hen allen wegfieepte. Op het alleronverzienst borsten alle de wellen der groote zee op, en de fluizen des hemels openden zich ook was er. voile veertig dagen en veertig nachten, een plasregen op aarde. Het gantfche gebouw der natuur werd gefchokt. — Dra fteegen alle ftroomen en rivieren buiten haare oevers, de zee kende haare paaien niet de aarde wordt door het water overitroomd, en herneemt zoo geweldig toe, dat alle hoogc bergen onderden gantfehen hemel bedekt wierden: vijftien ellen ftondt het water hoog, zoo dat de bergen bedekt wierden En'wie befchrijft hier het gejammer en de ellende van het menschdom, door dezen watervloed dus ontzaglijk, dus onverziens aangefchonnen! — nu is hunne vreugde in rouwe, hunne dartelheid in doodsbenauwdheid verkeerd. Men vlucht, helaas vergeefsch'. na het gebergte! de vreeslijke plasregen houdt aan: wolkbreuken ftorten ftroomen van water uit; de vloeden en de zee rijzen gaande weg. — Daar is geene uitkomst! geen blik van hoop overig. — Overül waart de dood! — en nu gaf al, wat zich op aarde beweegde, den geest; van gevogelte, van tam en wild gedierte, en van alle land-infeiten, en alle menfehen. — Alles, wat eenen levens-adem in de neusgaten droeg, alles, wat op het land leeft, ftierf — alles wat op de aarde beftaan hadt, werdt verdelgd, zoo de menfehen, als het viervoetig gedierte, en de infectcn, en het gevogelte der lucht, alles werdt verdelgd van de aarde, alleen bleef noüch, en wat met hem in het vaartuig was, behouden. — Dus geweldig ffondt het water, honderd en vijftig dagen op de aarde. Zoo geducht en vreeslijk zijn de oordeelen van den Almagtigen, wanneer zijn taai geduld en langmoedige verdraagzaamheid verücht, en zijne liefde verguisd wordt! — waar zijn nu die forfche lieden, die verdrukkers van hunne medemenfehen, die mannen van naam? — zij zijn niet meer! hnnne lijken drijven hier en gindsch een fpeelbal der gierende ftormwinden en rollende golven, en een prooi voor den balg der zeemonsters.— Lang wacht de wraak des Allerhoogiten, met traage flappen komt hij tot ftraffe, maar dan wordt deze langzame en verachte langmoedigheid door de zwaarte der ftraffe vergoed. — Mogt de waarfchuwing van den Godlijken jesus ons op het harte weegen: gelijk bet ivas in de dagen van noüch, alzoo zal bet ook zijn9 bij de laatste komst van den Zoon des menfehen! B i 09  3 UITBREIDING DER GE WIG TI GS TE GESCHIEDENISSEN DE OFFE R h'NDE VAN NOaCH, Gflfc VUL In het nndden van de meestverwoestende plagen weet God de deugdzamen te bewaaren. - Noüch was met ade de zijnen veilig m het vaartuig, onder de hand des liefderijken Gods, die achter hem het vaarïuig hadt toe*c- o™ rf7 a Ü °°kaf ^ £n aIICS' d3t met hCmin het vaartuig was, gunstig, en deedt eenen wFnd over de aarde waaien, zoodat het water bedaarde - ook werden de wellen der groote zee en de (luizen des hemels genoten, en de plasregen hielde op. _ Nu nam het water langzamerhand af, en was ten einde van 150 dagen ^rklijk gezakt; op den 17 der zevende maand £Maartl raakte het vaartuig vast op het gebergte Ararat of het Armenucb gebergte, en den eerften dag der tiende maand ljunijl werden de toppen der bergen zigt' baar - In NoaCHs fioifte jaar op den eerften dag der eerfte maand {September] was het water van de aarde opgedroogd en op den 21 van de tweede maand {OcloberJ was de aarde geheel droog. _ En nu rine no ïch met zijn huisgezin, en met al het vee, dat hij bij zich hadt, uit het vaattuig Welk een fchouwfpel moet het aardrijk aan dezen prediker der gerechtigheid thans hebben on-e'evcrd' - ^ en ZtZr neUCWdrkZenen ™ ^ ** ^ ^ ™ ^nkbaarheid vo^ der zijnen bewaaring. - De Godvruchtige uoaCH fticht eenen Altaar, en offert van alle rein vee en van alle rein gevogelte brandoffers - zijne offerande is, door zijn geloof, aan het Opperwezen aang«aam. Jehova .ctioffen worden , hoewel de overleggingen van het menschlijk hart van zijne jeugd af frood zijn. - God zou ~" ~ Z°° "* dc «* ~* * i—„en „en ™ j"nieuwde fcG°d niet a,,een het gelaad des aardrijk?, maar hij vernieuwde ook aan noüch ziinen ze- beeW verlof" \ "ï ^ ™**«« « de te bevolken; heerfchappi/overde beesten; verlof om die tot fpyze te gebruiken; alleen verboodt hij het bloed eten; en verklaarde dat het De w™ TderT b!°ed,;i0eSt k'M W°rden' °rad2t dC mensch tot Gods ^ "emL'kt is 1 JJe wrevel, onderdrukking, en geweld, waar aan de menfehen voor den Vloed zich fchuldfe sem&t-hadden maakte dit uitdruklijk verbod noodzaaklijk, om niet weder tot foortgelijke te vervallen ' van weTkierb?„dgdf Iff^T "fCHen met al het me^chclom, en met al wat leven heeft oP de aarde, vwT ! h ■ ? noofdbelofto was, dat voortaan nooit meer alle menfehen en -dieren door eenen Watervloed zouden uitgedelgd worden. - Den veelkleuriger, regenboog verordende God tot een teken van d^Tv . dS?G^^SS.eMd,d0,P' dien b°°g £anrchouwende' ^ «kb mag verlaten op de onfeilbaarheid van n^ltu^r h<ït 3ard-ijk-vernieuwd ! het menschdom in Gods gunst herfteld! gelukkig zij, die met n o a c n God opr h dienen! z,j zijn de gezegenden des Heeren! dat zij God looven, op Hem vemouwen, en in7»Zoo! * ™ «•» omringd is, ten teken van goeierd n o a c h fi m , *> * , ~a NoaCH hadt drie zoonen, sem, cham en jafeth; van welken jafeth de rmM» «» a ■ cham de jongfte en tevens de vader van kanaün was, den ftamvader de^L^ n 1 0m t en om te toonen, hoe dit Volk, welks land de IsraëHten in bezit gü^en nemen l ^ I rCden' ftamvader den vloek hadt waardig gemaakt, tekent mos es het volgende gevaToV ^ fa bma Noaca bebouwde nu weder de aarde; onder anderen plantte hij eenen wnWd ™ a„„ ■• , heb bende was hij, het zij de kracht van dezen anders zoo ki^Z^Ü^Z^^^ veel gebruikt hebbende, dronken, zoo dat hij ontbloot in zijn iiut lag. - Xr Z Tet'jL °™n T* W KANAaNs vader, en in plaats van met eerbied zijnen ontbloten vader' e dekken S fthteZZT "* hij het, al fpottende, aan zijne broederen sem en tapeth r»n,h Z 7 zwlJgen> vertelde eerbied en liefde voor hunnen vader y^lT^I^^t^ T^TZ ^ achterwaards de hut in, en dekten hunnen flaapenden vader toe zelfsTunTezit a "ZT, h ^ einde zij hunnen ontblootten vader niet zagen g ^ a^evvend timende, £en fprï^opTh^vo^ j°;gfte Z0°n'ïde Vader van kanaün, hem gedaan hadt, er> moses bijzonder KAN Z^^t om ^ ^ ^ °VCr CHAM en Zljn geflacht' ^aar'vaa eenen zegen over japbth ^ nfr^ ^ Isr*™ten omtrent de Kanaaniten, en integendeel aartsvader: - „ vervloekt zi, KAN!^ V" ï™? afflamden- Dus lddden de morden van den jehova, de God van sL^^a^n Jiï T ^ ^ ^an zijne broederen! - gezegend zij Hij woone in sems tentenT kI^ün z hun t "S? "^^^ 'anden aan ^«»h» vervolg volkomen bevestigd, gelijk uit te x m ? C" deZC merkwaardiSe voorzegging is in het blijk, - Trouwens, daa/ui't feeren w j af dfclr^1' W^^f 00rrpr°n8 V°l*™> uitgebreide landfehappen van r«^,„ ' ^^T^SS^S^c^ J " "7 ^ ^ Cn gelijk.van sem alle de zoons van hEBER onder wo^in Z ™' Vm JAFETH oorfprongbjk zijn; zelfs, toen de geheele wereld in afgoderij Verzonke^X LTrT6"! ook tenten. - Terwijl cham de ftamvader is geworden LtaHeenvfnwï " M fw°oad heeft ta sems uitgeroeid, maar ook van de meeste Afrik^TvllZ welke noftof ff "T' f h"' f wezen fehijncn. ' nog tot heden toe tot dcn «aavenftand ver- t) B  Gen. IX. Noach door Cham Delpot . ||j rn^u^ par CAam/ . 6 fl - Gen. VIII. De OfFernande van Noacn. \\\ l' s .    Gen. XIV. Abram geeft tiende aan Melchifedele : ^ Gen. XI. De Toren van Ba bel . tas .  DES OUDEN TESTAMENT S. de toren van babel, Gen. XI Onder de nakomelingen van cham maakte nimrod, de zoon vancuscH, zich vermaard, dewijl hij een .heldhaftig jager was, die, door het uitroeien van wilde en verfcheurende heeften, het menschdom groote diensten deedt, en even daardoor ook over het zelve gezag verkreeg, zoodat hij de eerfte is, van wien wij, na den Zondvloed, lezen, dat hij een rijk heeft gefticht, waarvan het begin was Babel, Erecb, Akkad, en Kalne in het landfehap Sineiir. Sommigen hebben gedacht, dat het onder zijne aanvoering was, dat het menschdom den tooren-bouw te Babel ondernomen hebbc. Hoe dit ook zij, het geval gedroeg zich dus toe. Tot hier woonde het menschdom bij eikanderen, hebbende nog dezelfde taal, en dezelfde tongval; allengs zich van het ooften, waar noüch uit het vaartuig gegaan was, verwij derende, vonden zij in het land Sineiir eene groote vlakte, alwaar zij zich nederfloegen. — Uier maakten zij een onderling overleg, teneinde voor te komen, dat zij niet verftrooid wierden over de aarde. — Zij befloten een tooien, of pieramied , of gevaarte te ftichten, hetwelk tot aan den hemel, dat is, tot aan de wolken, reiken, en eene verbaazendc hoogte zou hebben. —Dit gedenkftuk wilden zij tot een' naam, dat is tot een .Godsdienftig gedenkftuk, maaken, aan de Godheid gewijd, om dus door den heiligen band van Godsdienftigheid allen te verbinden en te verëenigen. — Zij beflooren ten dien einde tigchelfteenen te maaken van klei, en die met vuur te bakken , zoodat zij tigchelen in plaats van gehouwen ftcenen zouden gebruiken , cn lijm of joodenptk, die in deeze landftreek veel gevonden wordt, in plaats van leem of kalk. — Zie daar het begin van eenen afgodsdienst, waartoe het menschdom, gewoon van het eene uiterfte tot het ander over te flaan, daar het voor den Zondvloed geheel ongodsdienstig geleefd hadt, thans verviel. — Zie daar! eene famenfpanning tegen den wil van God, die denaarde door de menfehen wilde bevolkt hebben. Zoo gezegd, zoo gedaan, men floeg de handen met ijver aan het werk, en het gevaarte begon reeds aanmerklijk te rijzen. — Maar het ontwerp mishaagde der Godheid. — Jehova's wijsheid zag den grond van hunne onderneming , en waar dezelve op zou uitlopen, indien zij niet gefluit werdt; op eenen volftrekten afgodsdienst. — God befioot dan het werk te fluiten , en de fpraak van het menschdom te verwerren. — Jehova daalde neder, in een verfchriklijk onweder , hetwelk het bedeesde menschdom verftrooide, zoo dat zij zich naar verfcheiden gewesten der aarde begaven, en hunne fpraak verwerde, waar uit de menigvuldige taaien onder het menschdom haaren oorfprong genomen hebben. — Om deze reden kreeg de ftad, welke hier naderhand is aangelegd, den naam van Babel, of fpraakverwerring. Uit deze gefchiedenis leert men , dat Gods gedachten niet zijn als de gedachten der menfehen, noch zijne wegen als hunne wegen. De onderneming , welke naar het oogmerk der menfehen dienen moest, om ben vcrëenigd te houden, ftrekte, door het Godlijk beftuur, juist tot eene aanleidende oorzaak van hunne verftrooijing over de aarde, waardoor aan het plan van het Opperwezen volkomen voldaan werdt. — Hoe groot1 hoe wijs is God! abram geeft tienden aan melchizedek, Gen. XIV. N iettegenihande de verftooring der eetfte afgodifche onderneming te Babel, dam de afgoderij evenwel algemeen de overhand, en befmette het gantfche menschdom, wanneer God abraham , den zoon van t hera uit het geflacht van sem, riep uit Ur der Cbaldeën, en in het land Kanadn deedt verhuizen; met dezen -rooten Aartsvader richtte God zijn verbond op, en bevestigde dat door de Befnijdenisfe, en de belofte, dat abrahams nageftacht Karman als een eigendom zou bezitten, ja dat uit hem gebooren zou worden die gezegende, in wien alle volken der aarde zich eens zegenen zouden. - Absaham geloofde, en het werdt hem gerekend tot gerechtigheid. Abraham was verzeld geweest door zijnen broeders zoon loth, doch deze hadt zich van hemgefcheiden, en zich met der woon begeven in Sodom. _ Ongelukkig! - in eenen oorlog, in welken de Koning van Sodommn zijne Bondgenooten het onderfpit delfde, werdt loth met; zijne gantfche bezitting gevangen door de overwinnaaren weggevoerd. Zoodra abraham hier van bericht ontving, jaagde hij met 318 gewapende .huisknechten den vijand na, verfloeg hunne magt, verloste zijnen Neef, en bracht hem, benevens alle de gevangenen en den geroofden buit, in zegepraal te rug.- Bij zijnen terugtogt nzMamre, zijne toenmalige verblijfplaats, werdt hij inhet Koningsdal bij Salem, naderhand -Jerufalem, toen, naar'tfchijnt, reeds eene eerwaardi-e ftad, aan den Godsdienst gewijd, alwaar thans melchizedek Koning en Priester des Allcrhoogften Gods wa°s door dezen VorstelijkenPriester ontmoet, die brood en wijn liet aanbrengen voor abr am cn zijne zegevierende benden; maar die ook abram zegende in den naam van den Allerhoogften God. - Aan dezen Vorstelijken Priester fchonk de Godvruchtige aardsvader de tienden van den gantfehen buit, als een dankoffer aan het Opperwezen, dat hem de overwinning verleend en hem gezegend hadt. Van dezen melchizedek, aan wien abra m de-tienden gaf, en dien deze aardsvader dus als zijn' meerderen hulde deedt, lezen wij niets anders in de gefchiedenis. - Paulus (Hebr. VII.) maakt op dit geval fchoone aanmerkingen: zijn naam, zegt hij, melchizedek, betekent een' rechtvaardig Koning, en Koning van Salem, zegt een vreedzaam Koning. Hij is in de gefchiedenis zonder vader — zonder moeder — zonder .gellachtrekening - men leest niets van het begin, noch van het einde van zijn leven - dus kan hij met den Zoon van God vergeleken, en als een fteeds blijvend Priester aangemerkt worden. - Dus ftelt hij hem tot een groot voorbeeld van den c h r i s t u s. - En dewijl de Dichter van den CX Psalm aan dcnzelven een Priefterfchap toekent naar de ordening van melchizedek, betoogt paulus de verhevenheid van Christus Priesterfchap boven dat der Levitifche Priesteren daar uit, dat ab r a h a m zelf de tienden aan m e l c h i z e d e k gegeven heeft. — Zelfs, zegt hij, als men het zeggen zal, zoo als de zaak is, 'door abraham heeft levi .zelf tienden betaald, nademaal hij immers nog in abrahams lendenen was, toen melchizedek hem te gemoet kwam. Dus leert ons abraham in deze gefchiedenis, dat wij den Godsdienst, en de waare dienaaren van dcnzelven verëeren, en god, onzen Weldoener, onze dankbaarheid bewijzen moeten; en paulus leert om de oude gefchiedenis met verftand, met opmerking, met oordeel te befchouwèn en te vergelijken, ;C y K R-  !• UITBREIDING DER GE WIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN verschijning van drie ma nnën a a n abraham, Gen. XFIÏI. Uitmuntend voortreflijk is het karakter van abraham, den vader der geloovigen; bijzonder waren zijne . herbergzaamheid en mcnschlievendheid bij uitftek groot en voorbeeldig, m de gefchiedenis, door moses Gen. XVIII. verhaald, vinden wij deze deugden op eene verwonderenswaardige wijze uitblinken. Op zekeren morgen zat abraham voor zijne tente, als de hitte van den dag begon, het welk in die landen twee uuren na zonne-opganggebeurde, wanneer onverwachts drie mannen, welke vreemdeling en reizigers icheenen, voor hem Monden. Straks noopte de gulle herbergzaamheid den mcnfchcnvricnd, om hen op de vriendehjkfte en beleefdfte wijze,te nodigen, om zich bij hem te verfrïsfchen, en te ververfchen en als zij zijn verzoek even gul aannamen, fpoedde zich de welmeenende herdervorst, om sara koeken te hiaten bakken terwijl mj zelfvan de kudde een jong, best kalf uitkoos, en met er haast klaar liet maaken ; hier op en op dikkê melk en zoete melk,- naar de zeden van die landen, onthaalde hij deze vreemdelingen aan zijnen gastvrijen disch. - Wanneer paulus de herbergzaamheid aanprijst, merkt hij aan, dat fommigen, door dezelve te oe.enen, onwetende Engelen hebben onthaald, dit was hier het geval bij abraham- deze vrcemde'h™ waren meer dan menfehen; één hunner heet in 't vervolg der gefchiedenis jehova. - Zijne gastvrijheid blVf ook niet onbeloond. Tot hier toe hadt abraham wel de belofte van eene talrijke nakomelingfchap, maar geen' echte kinderen hij sara, die onvruchtbaar was. Hij was nu oud, en ih sara was reeds de moeder verftorven, cn dus febeen alle hoop dezer echtgenoten zich te bepaalen tot rsmaëi, den zoon, dien abraham bij higar sa ra's dienstmaagd, verwekt hadt. - Maar thans verzekert één zijner drie gasten aan den deugdzamen man dat hij over een jaar om dezen tijd zou wederkomerf, en dat sara, zijne huisvrouw, dan een' zoon zou he'bben en als sara, die aan den ingang der tent achter hun ftondt, dit hoorende, bij zich zelve lachte en de zaak voor onmooglijk hieldt, werdt deze toezegging met nadruk herhaald, en zoo veel bfijks van Godlii' heid vertoond, dat er geene reden van twijfeling overbleef. ' '.. bodnj.hcid verWanneer nu deze mannen opftonden, en vertrokken, floegen zij den weg naa Sodom in. terwiïl ar » a w a ** hen uitgeleide deedt. - In Sodom, en de omliggende fteden, waren de-zeden geheel bedorven- dartelheid en losbandige weelde heerschten in volle mate, de zinlijke lusten, ook zelfs de onnatuurliikfte werden er fchaamte loos voldaan; de deugdzame loth, welke zijne wooning'in Sodom hadt, kwelde vergeefsch zijne rechtvaardig ziel. —God, de rechtvaardige, hadt dc ftraffe dezer onverbeterlijke zondaaren vastgefteld en «-af th-uisaan ham, dien vriend van God, zijn voornemen te kennen. - Wat doet nu abraham» Hij kent reedsln d™ vreemdeling jehova, en zijn hart is getroffen door menschlievend mededoogen! hij onderneemt het den Rechter van hemel en aarde te fmeeken voor deze rampzaligen! hoe naérakïijkis zijne plijtbede' zult Gii n«t den onfchuldigen met den fchuldigen doen omkomen? - fchuldig of onfchuldig is bij IJ niét het zelfde' - Z de Rechter der gantfche aarde geen recht doen? - hij fmeekt, dat die fteden verfchoond mogen worden in dien er vijftig rechtvaardigen in gevonden wierden! hij durft zelfs aanhouden en dit getal verminderen *~ ' J 2°r 8^..eindeliJfc misr<*ien tien. - En God verhoort hem: - Ik zalze niet verderven om die tien' ' ' Godlijke abraham! verheven menfehenvriendI mogten uwe eevoHens van gastvrijheid en mrnvhhv.r,^ beid ons allen vervullen, hoe zalig fcou de trrrscWijKc famenleving wezen! nicnscntievena* sodom eu G OM O RRA DOOR II E T VVUR VERTEERD, Gen. XI \" Tegen den avond kwamen de Engelen te Sodom. — Geen' tien onfchuldigen waren in dezè en dp ia» fteden, anders zou het ontfermend Opperwezen ze verfchoohd hebben. — Loth de neef van liaDUÜriS« die in de tent van zijnen Godvruchtigen oom deszelfs deugden geëerd en geleerd hadt, was vrM vf^c gruwelen; hij zat bij de poort, daar de Oosterlingen pleegen te zitten, en hunne uitfpanning te nemen tZ de Engelen aankwamen; hij groette hen als reizigers, en boodt hun gul, zijn huis, tafel, en bed aan ?n\>m! zoo lang bij hun aan, dat zij bewilligden en bij hem inkeerden. - En nu zag men, hoe hoo» de fnon/ZT Sodoms gruwelen geftegen was'! de vreemdeling, de onfchuld was hier niet veilig, -i Het huis werdt ^ een dartele hoop cischte deze vreemdelingen tot hunne voldoening; Vergeefs zocht loth hen af te amTWsi; vergeefsch betuigde hij, liever zijne twee dochteren ten prooi te zullen' geven,' dan het recht van LTvrlS te fchenden - oproerig dringt men op hem aan, en poogt met geweld in huis te komen. - Maar nu n,I Engelen deze fnooden met eene verblindheid, zoodat zij vergeeffehe pogingen deeden, om de deur te v Idl Thans openden deze Engelen aan loth hunnen last,. dat zij gekomen waren, om deze ftede, tïv JL ven doch hem, als die gunst bij God gevonden hadt, leiden zij eerst de ftad uit benevens zijne trouw ™ dochters met last, om, zonder om te zien, zich te fpoeden, en met eene haastige vlucht te beien Naauwlnks was loth in veiligheid, of een verlchriklijk onweder berstte los. 1 jehova deedt brann^, zwave regenen van jehova uit den hemel; ijslijk blikfem-vuur ontftak de lijmgroeven, vol pik £ï2E en aardharst, die in deze gewesten in menigte gevonden werden, hier bij kwam eene geduchte aaribevW ï de bovenkom der aarde deedt inuorten, en eene waterkolk hervoort bracht. Dus keerde j „ 2 den, ja die geheeie vlakte, om, met alle de bewooners dezer fteden, en alle de aardgewasfen Lodat er in t Plaats van een vruchtbaar en gezegend gewest, tot heden toe eene zee, de doode zee genoemd,' omda e" " ! levend fchepzel m gevonden wordt, en rondöm onvruchtbare en dorre verzen-de wöestrineb ^7 S fen. - Dit was het verfchrikhjk einde van deze dartele wellustelingen » & *TT > WOrd£ aa"Setrof- _ Onder het vluchten zag lot h s vrouw achter zich om, 'haar Üöt hunkerde naar het geen zij verlate* hfc» zij vertoefde, en - de brandende Lava-ftroom achterhaalde en overftelpte haar, zij werdt met eene ™ / korst overdekt, en een zout-zuil. ne zout- Dus zijn deze fteden Sodom en Gomorra, volgends petrus, een Toonbeeld voor toekomstige Godlos Sodom en Gomorra, zegt judas, en de rondöm liggende fteden, die, op gelijke wijze als zij, gruwelihkTn7 tucht pleegden, en onnatuurlijke fchendaaden bedreven, zij liggen daar tot eengedenkteken, en^ert^Vï «taf van het eeuwige vuur. »"tuunenae de verlosfing van loth leidt petrus dit gevolg af: zoo weet dc Heere de Godvruchten uit «11proevingen en wederwaardigheden te verlosfen! 5 fchnTtetdre,f °P d° ZT"ZUÜ L0THS hnisvrouvv heeft de groote Lcéraar der wereld, tesus dit oufchnlt, ter onzer waarfchuwmg, gezet: gedenk aan lotns huhvrcmv < 9&  Gen. XVIII. Verlclrvnino- van drie Mannén aan AbraKam. Gen. XIX. SocLoma en Gomorra door het vaar verteerd    ; 1 Gen. XIX . Loth en zjne Doclrteren treMten m Zoar . Gen. XIX. Lotli verleid door zjne Dochteren. ]|| Zo£ aintse-par Jes J%lle# S  DES OUDEN TESTAMENTS. ii 10tii en zijne dochteren trekken in zoïr, Getl. XIX, JC oen de Engelen van god loth met zijne vrouw en dochteren uit Sodom uitleiden, gaven zij hem bevel, om zich te fpoeden, en niet ftil te ftaan in die geheele vlakte, maar zonder om te zien naar het gebergte te vluchten, hetwelk deze vlakte, gelijk nu nog de doodezee, omringt. — Aerams neef, niet zoo iterk van geloof als deze vader der Geloovigen, maakte zich bevreesd; hij twijfelde, of hij het gebergte wel zou kunnen bereiken, voor dat de brandende Lava-ftroom, die de gantfche vlakte bedekte, hem zou achterhaalen, en dus door dat verderf zou doen omkomen. — Onder de vijf lieden in deze vlakte was er ée'ne nabij .m* dien vriend van God. — De voorbede van dezen menschlievenden aardsvader was niet geheel zonder gevolg,' op deze voorbede verfchoonde god loth voornaamlijk; trouwens, dit zegt de gefchiedenis uitdruklijk': „ Godgedj^ aan abr a h m, en voerde loth midden uit deze verwoesting, bij het omkeeeren dezer fteden, in welken loth gewoond hadt, uit" Zoo veel vermag het gebed éénes rechtvaardigen! zoo beveiligt ons de Godsvrucht en deugd tegen ramp en gevaaren! het is waar , in algemecne landplagen wedervaart dikwijls den rechtvaardigen en den °odlozen hetzelfde lot, niet altijd werkt het Opperwezen wonderen ten behoeve der menfehen, doch ook dan wanneer de deugdzame aanbidder van God daar in omkomt, is echter zijn einde vrede en zaligheid! Hoe gelukkig is ondertusfehen een ftad of land, wanneer zich nog deugdzame verëerers van God daar in bevinden, zij zijn er de zuilen van, om wier wille een zondig land of ftad vaak gefpaard wordt, gelijk Zodr, om loths wille, bewaard is gebleven. — Zij, verbaazende nederlating en menfchenliefde van God! zij houden, als 't ware, den arm van Gods almagt, die opgeheven is tot ftraffe der boosdoeneren, tegen; ik zal niets kunnen doen, zegt de GodfpTaak, voor dat gij behouden in Zoar gekomen zijt! tOT.H verleid door ZiJNE doChteren, Gen. XIX. H et verMriklijk toneel, welk de omgekeerde fteden en verwoeste vlakte opleverden, daar de rook dier land ftreek opfteeg, als de rook van een' bak-oven, vervulde loth met eene akelige vreeze, hij was bang, om in Zoiir te blijven woonen, en verliet daarom, met zijne dochteren, ook deze ftad, en nam zijne woonp'laats in het gebergte, daar hij zich, met zijne dochteren, in een berg-hol onthieldt. — Men heeft naamlijk in deze gewesten, in het gebergte, groote en ruime holen en fpelonken, waar in zelfs oudtijds geheele volken hun verblijf hielden. — Men kan, met alle reden denken, dat, zo niet allen, ten minften een groot gedeelte van loths bezittingen, en vee, benevens zijne herders, welke toch niet in Sodom zich onthielden, maar hier en ginds omzworven, zijn behouden geblecven. — Maar wat gebeurt? zijne dochteren geraaken op den inval, dat hun vader reeds bejaard was, en geene manlijke nazaaten hadt, die zijn geflacht konden voortplanten, zij zeiven hadden haare bruidegoms, die met haar optrouwenftonden, verloren, en dat er dus voor haar, bij deze algemeene verwoesting, geen uitzigt was, om op eene welvoeglijke, en met haaren ftand overeenkomende wijze, te trouwen, gevolglijk dat het gellacht van hunnen vader met hem en haar zou moeten uitfterven. — De oudfte dochter ftek daarom aan de jongfte voor, haaren vader wijn te geven, om hem te bedwelmen, en dan bij hem te liggen, ten einde afftammelingeu van hunnen vader te behouden. -, Zoo gezegd, zoo gedaan; men geeft, nog dienzelfden avond, den ouden man wijn, men vervrolijkt hem, en als hij nu in den flaap lag, door den wijn bedwelmd, gaat de oudfte dochter bij hem liggen. — loth, maar half wetende, wat hij deedt, herkent zijne dochter niet, maar Waant, dat hij met ée'ne zijner flaavinnen , als een bijwijf, te doen hadt. — Op dezelfde wijze deedt men een' volgenden nacht, wanneer de jongfte dochter het voorbeeld der oudfte volgde, met denzelfden uitflag. Beide de dochteren werden bij haaren vader zwanger ; de oudfte baarde eenen zoon, dien zij m o a b noemde, bij vader, welke, in't vervolg, de ftamvader der Modbiten is geworden, een niet onaanzienlijk volk, hetwelk in de gefchiedenisfen der Israëliten meermaalen voorkomt; de jongfte dochter gaf haaren .zoon, die'n zij ter wereld bracht, den naam van ben-ammi zoon van mijn eigen volk, welke naderhand de ftamvader werdt der Ammoniten, insgelijks vermaard in de gewijde gefchiedenisfen. Hoe dwaas zijn dikwijls de overleggingen der menfehen! aan de eer der familie offeren loths dochteren haare eere op, ja maaken zich fchuldig aan bloedfchande! Hoe glibberig is het fpoor, welk de menfehen bewandelen! loth naauwlijks den brand van Sodom ontvlucht, loth, die zich in het midden der dartele lusten van Sodom onfchuldig hadt gehouden , vervalt in een berghol tot bloedfchande. Welke les! de eenzaamheid, de afzondering, kan ons niet bewaaren voor de overrompeling der ondeugd ; waaken en bidden is het beste wapen , om te zegevieren. — Bijzonder, dat ieder zich mijde voor buitenfporigheden in wijn of fterken drank — Ziet den wijn niet aan, als hij zich rood Vertoont, als^hij mden beker zijne verwe geeft, als hij recht opgaat: in zijn einde zal hij als eene flange bijten, en ■fteken als een adder; uwe oogen zullen naar vreemde vrouwen zien; en uw harte zal verkeerdheden fpre* ken. — r C 2 ABJ?  ia UITBREIDING DER GEW1GTIGSTE GESCHIEDENISSEN ABIMELECH GEEFT ABRAHAM ZIJNE HUISVROUW SARA WEDER, Gen. XX. Q Ochoon aan abraham, gelijk wij in 't voorgaande gezien hebben, uit sar a's fchqot eenen zoon door de Godüeid beloofd was, na verloop van een jaar, nogthans moest de Godvruchte man, voor de vervullin» der belofte nog eene zwaare beproeving uitftaan.- Abraham, misfchien door het lot van Sodom getroffen "of om eenigé andere reden, vertoog met zijn kudden verder zuid waards, en nam zijn verblijf tusfchen Kades en Sur verkee rende als een vreemdeling te Gerar, de hoofdftad van een Filiflijnsch koningrijk, alwaar abimelech re-eerde AIzoo sara eene vrouw van uitmuntende fchoonheid was, hadt abraham, wanneer hij in een vreemd gewest verkeerde, de gewoonte, haar zuster en zij hem broeder te noemen, het welk ,n zeker onzin waar was alzoo zij van eenen vader, maar niet van ée'ne moeder waren. _ De vroome herder kende de boosheid der men' Ichen en vreesde dat zijn leven gevaar zou loopen, om den wil van zijne vrouw, daar hij als haar broeder naar te htvTe van he^ ^ ^Z™^ 5* °* "en de br°Cderli kc l 'Z & 7"e r hf trouwen der zuste!"en. - Reeds éénmaal echter hadt deze menschlijke voorzichtigheid eenen verkeerden mtuag gehad in Egypte, (Gen. XII.) alwaar, geduurende abrahams vcrblif allaar de Kon ut farao de fchoone sara aanzijn Hof hadt genomen, alwaar haare eere gevaar zou gelopen h bben indienGod ernietin voorzien hadt.-Iet dergelijks gebeurde thans te Gerar. Sara bleef ook in Jnl^£^m re fchoonheid behouden, zoo dat abimelech haar liet haaien en in zijn paleis brengen. _ TrenTeevaTvo^r abraham ! - rnaar eene vreemde ziekte, die den Koning, en zijn Hof trof, deedt den Vorst tot nadenken ko men, en in eenen droom hadt hij eene Godliike openbaring, dat deze vrouw eenen echten „ , haar tc fchaaken, de dood verdiend hadt. — a,b.imel ech, wiens karakteTzS "n ScSnS n 11\' ' riopiïo- „prMA^t i ■ • i t-ii-u in ut geicnieuems niet onvoor- dcehg vertoont, beriep zich op zijne onfchuld, dewijl hij daar van niets geweten, maar haar volgends abbZ h a m s en haar eigen gezegden, voor deszelfs zuster hadt aangezien. ~ De Godheid belastte heC!Ï vr0uw aan ve" TehLn gCT' ftdde ABRAHAM V°°r 3,S Pr0^> OP wiens voorbed^ dan IZ yens allen, die hem waard waren, zijne gezondheid weder zou bekomen. - Des anderen dai-s onrfLrf* k.l.cb abraham, dien hij ernstig en deftig befirafte over deze gewaande y^JTwI^iï. eenen zondigen ftap hadt doen begaan, en die beledigend was voor hem en zijn volk omt zie nV l ^i k derf van hunne zeden onderflclde. - De aartsvader ontfchuldigde zich, met te velaren om welke rf £ zijne vrouw in een vreemd gewest zuster noemde, hoe hij deze gewoonte op zijneZZnTZ^T^ zij ook indedaad zijne halve zuster ware. - En nu gaf de Vorst hem niet alleen sA111 °z,nf S ' ^ * maar voegde er ook aanzienlijke gefchenken bij, met verlof, om naar ie^aJiV^X^!^ flaan. _ Bijzonder waren zijne woorden tot sara aanmerklijk: „ ik heb uwen broeder dïz nd fiuïl f * gefchonken ; reken die als eene boete voor het geen mijne oogen misdaan ^^l^ZS^tJ^ len, met welken gij verkeert, en in alles, de waarheid! - en nu badt abrahamvoorll^TZl^ u' genas met zijn gantfche Hof. abraham voor abimelech, en hij Het voorbeeld van abraham kan ons hier leeren, hoe verkeerd menschlijk overleg en fchranderh*H dit wnls werken kan-, terwijl de les van den heidenfehen abimelech waardi» is be racht 7™dfrheid dlk" te worden: /preek met allen, met welken gij verkeert, en in alles, £12m ' *™ ****** ° E B E S » 2 11 1 w * - 9 * , a B - c-, Ven Xx-L Eindelijk was het blijde tijdftip daar, dat god, de waarachtige en getrouwe zijne beloften mn en sara vervulde SARA baarde den beloofden zoon, het LS^^^^^^u^^ A" g3f: f*Z«tWenf - Deze zoon werdt aan AbrAHam geboren, toen hij honderd jaaren oud waT door s A r a , die negentig jaaren bereikt hadt, geheel tegen den loop Lr natuur zoodat s arAuitnen r 71 / nujeen lageben gemaakt l elk die O verneemt, zal met mij lageben t met to™^^ ^?^^ verl.H ï aank0ndl.^S van *e geboorte van dezen zoon als iet ongelooflijks befchouwdThadtVo * n is vo;gf zij er bij: wk zou dat aan abr aham sezegd bebb™- w—£z*™dJ% aemm zijnen ouderdom eenen zoon gebaard bebï ""&u.aaariK Dus werdt isaük, deze wonderzoon en erfgenaam der Heil-belofte n™ a™ aham ™ , ichap gedaan, geboren in het jaar na de fchepping der wereld ai09> en Ic2 jaaren na 7en ZZozT T^T de tijdrekening, die wij in moses boeken vinden. en 4Sa jaaren na den Zondvloed, volgends Nu was de blijdfehap van den Godvruchtigen abraham volkomen. _ Nu za» hij dat zijn «rPwf trouwen op god, den God zijner goedertierenheid, niet gefeild hadt nuZ «neï 'zoon óne ^ dien hij in een wettig huwelijk geteeld heeft, eenen erfgenaam, niet Xi m^^^^^T^ zijne hoop en vooruitzigt in het toekomende , eenen erfgenaam v»n Z w T r f öezittingen» maar ook van volken der wereld gezegend zouden wezen. dl' beI°Ue' dateenS ^ Z1JU «Seflacht alle Maar zijne Godsvrucht gebiedt hem aan het Godlijk verbond te -edenken het welk de r^u ha t opgerecht en waar van de befnijding der voorhuid hem tot eenfeke^ enz ï 1 veLdend w'f T *"* bod daaromtrend luidde, dat al wat manlijk was, op den achtften da- na de boor e7^7^et HetgCden; volgends dit Godlijk bevel, hem te vooren ^even befneel 7 ■ befneden wor¬ den derden dag na zijn geboorte, en wijdde SS ****** vp^Ï fZS ^ r-,G°D büjven vercrouwen! dikwij'^ worden de Godlijke ver^fingen uitireftéld vertoeft de Godheid met haare hulp, doch men verbeide den Heere bii zal eewisliik knmJT? • Wlj!S £iTdn- 7a r? rr de.r~cid van god v°°r ^~"cSiTS?^ "eer res ged ld, endie gelooft, haast z.ch met; de heerewü niet, dat iemand verloren ga, maar datzU tui' r Sire P 7 > Cn °m dCZe Hf •V°1Ie rCde" Pat Z,'jne Wijshdd dikwijls met langzame, nogïans Tet ' r" J reden tot haar oogmerk enhij, die op goo vertrouwt, zal niet befchaamd uftkomen. ^ Geen on/ yde»: zegge: de Heere heeft mij vergeten! de Heere heeft mij verlaten! maar hij gedenke dat alle Gof S ^ n Christus Ja en zfnim zijn, en op zijnen tijd gewis vervuld zullen worden. G°dS be'°f- Godvruchtige Ouders! wanneer de liefderijke Vader uwen echt met lieve teken bekrn^n^ b iLaen van gods eeuwige liefde en ontfermende goedheid in te prenten en hen Mp^0Clcn» ae Godsdienst te gewennen , dan zult gij lagchen en u verblijden in het kroos dafjc'^e^Lr ï f ^ als gu een zaad voor den Heere verkregen hebt' d U Se^pnken heeft, Dl  Gen. XX . Abimelech o^eelt Abraham zjn huisvrouw Sara weder. ^/3z7n^Zst^ p^&ial Saros a< ^èraAa?n/ . Gen . XXI. De Beln^ding van Ilaac . j|| Ta/ Cltcwicisivti/ a7' Iscza/y .    Gen. XXI . Verfckjnino^ van den Engel aan Hagar L' aparziu>72/ cJe l 'dn^e/ ~~a/ is^er Gen XXI . De "WegzencLing van Hagar. l(y renrVoy cl dyer . ■ . . . _  DESOUDËNTËST^MENTS. pe wegzending van iiaga r, Ce». XXL Abraham hadt, op het voorftel van sara, wanneer deze de hoop opgaf van ooit moeder van den be* loofden zoon en erfgenaam te zullen worden, haare Egijptifche flavin hagar tot een bijwijf genomen en bij dezelve eenen zoon verwekt, ismacl. - Toen nu isaük geboren was, en opgroeide, zag hagar en ibm a ë l zich van bet vooruitzigt, van abrahams erfgenaam te zullen wezen, verftoken, het welk tot nijd en ongenoegen aanleiding gaf. — hij gelegenheid, dat isaök gefpeend werdt, hetwelk omtrent den ouderdom van drie jaaren bij de kinderen plag te gefchieden, rechtte a b r aham een grootgastmaal aan, en nu dreef Ismac l die thans den ouderdom van 16 jaaren bereikt hadt, openlijk den fpot met den kleinen isaük, in zoo verre dat paulus zulks eene vervolging noemt. —sara, dit niet kunnende dulden, eischte van abraham: zet deze flavin en haaren zoon ten huize uit,alzoo de zoon dezer flavin met mijnen zoon,met is aïik, niet zal erven.— Hard viel dit voorftel aan den menschlievenden abraham, die ook voor i s m a ë l tot God gebeden hadt dat hij voor Gods aangezigt leeven mogt, doch eene openbaring der Godheid gaf hem te kennen, dat hij naar sa r a in dezen zou luisteren, dewijl door is a a k eigenlijk zijn naam op zijne nakomelingfchap zou voortgeplant worden, terwijl hem tevens dc belofte gefchiedde, dat echter ook de zoon dezer flavin tot een groot volk zou wor* den, omdat hij zijn zaad was. - Daar op vatte abraham het befluit, en zondt, denklijk vooreerst uit het hoofdleger, naar eene van zijne in de nabuurfchap zich bevindende kudden, hagar, benevens haaren zoon Weg, gevende haar fpijze en volgends de zeden dier landen, een lederen zak met water mede - een' genoczamen voorraad, om zijn naafte onderhoorig herders-leger te bereiken. — Dus moet men deze gefchiedenis verftaan en men zal niets wreeds in de handelwijze van abr aham ontdekken, gelijk men anders ligt zou waanen indien men deze bijzonderheid niet onder het oog hieldt, en naar de zeden van ons land en van onzen tijd wildé oordeelen; doch wie kan den grooten abraham, die zich als een' waaren menfehenvriend in al zijn "-edra* openbaart, van hardheid verdenken, omtrent eene vrouw en zoon, welker eerfte hij weleer hadt bemind en welken laatften hij als een zoon blee_f liefhebben? ' Dezegebeurenis is daarom te merkwaardiger, omdat paulus in den Brief aan de Galatiërs, in navolging van jesaia, een geheimzinnig gebruik van dezelve heeft gemaakt, ter opheldering van Gods huishouding met de Jooden en nu met de Christenen., in deze woorden : „ Dit wordt in eene geheimzinnige betekenis [door j e s \ ï a! overgebracht; zoo dat deze vrouwen [sara en hagak] de twee [godlijke] verbonden uitduiden- het één van den berg Sinaï af, gefchikt voor flaaven, het welk is hagar, want zelfs de naam Hagar betekent Sinaï eenen berg in Arabiën, en dit komt overeen met het tegenwoordig Jerufalem, welk dienstbaar is met zijne kinderen en mwooneren. - Maar het oude [aardsvaderlijk-J Jerufalem is vrij, hetwelk de moeder van ons allen is. Wij zijn dan, broeders, even als isa^k, kinderen in gevolge de belofte, doch even gelijk toen hij, die naar de natuur geboren was, het kind, dat door de wonderkracht van God geboren was, vervolgde, dus is het ook nu gefteld. — Maar wat zegt de Schrift? zend de dienstmaagd met haaren zoon weg, want de zoon der flavin zal met den zoon der vrije niet erven." — En dit eindigt de Apostel op deze wijze, die wij Christenen altijd behoorden te gedenken; „ met een woord, broeders, wij zijn geene kinderen der flaavin, maar van de vrijë." . jByvjiv. Gen. XXII. Abrahams ' Ofïerhande . ||| l' Offiraïid7^ d' ^è7*aka,?ru>.    I f"^-*-""» ~~ ■ — S. JiMx 6dt-. Gen.XXIV. De laxeert van Abraham ipreekt met Rebecca Ze Serviéeur d'^üra7iam> s' a^r^pZ d 2le&scca,- . % Gen. XXIII De üegraafenis van Sara . .Les J^wiJr^cuI&s de- Sas~a/ .  DES OUDEN TESTAMENT S. ï$ » e begraafenis van sara, Gen, XXIIL Sara, die vorstelijke vrouw, het voorwerp van abrahams huwlijks-min, hadt nu den ouderdom van honderd zeven en twintig jaaren bereikt; cn in dezen ouderdom overleedt zij te Kiriatb-Arba, anders Hebron in het land Kanaan. — De aardsvader ftortte liefdetraanen bij het dierbaar lijk, en beweende de medgezellinne zijner omzwervingen, de deelgenote van zijne lotgevallen, de altijd kuifche en haaren man getrouwe en gehoorzame echtgenote, van wie petrus dit getuigenis geeft, dat zij haaien man onderdanig was, hem noemende haaren Heere. Zijnen boezem luchtgegeven hebbende, door zijne traanen, verliet abraham het lijk, en was bedacht, om het de laatfte eere te bewijzen, en zijne overleden vrouw te begraaven. - Hij was in Kanaan een vreemdeling en hadt er geen duim grond in eigendomlijke bezitting, hij wendt zich derhalven tot de Hetbiten, inwooners des lands, en verzoekt hun, hem een huk lands ten eigendom te verkopen, opdat hij eene begraafplaats hebben mogt, om zijne wederhelft te begraaven. Zoo groot was dc achting, waar in deze aaidsvader ftondt, dat allen hem uit éénen mond de keure, de beste hunner bcgraafplaatzen, aanboden. — Op dit vriendelijk aanbod verzoekt abraham hen om hunne voorfpraak bij efron, den zoon van zohar, dat die hem wilde afftaan de fpelonk xe Macbpeta, die hem toebehoorde, en hem dezelve wilde overdoer%oor de volle waarde in zilver, tot eene erf-begraafplaats. - Aanftonds was efron. die hier tegenwoordig Mis, bereidvaardig, en boodt edelmoedig aan, deze fpelonk, en het gantfche veld, daar dezelve in was, aan abraham te fchenken — Hier ontftaat een twist der edelmoedigheid, alzoo abraham het veld en de fpelonk met de volle waarde van zilver betaalen wil; en zoodra efron flechts even gewaagt van den prijs van400 fikkelen zilvers, als de waarde van het veld en de fpelonk, neemt abraham daar in genoegen, en weegt hem het zilver toe, (men hadt toen nog geen gemunt geld, maar ftaaven of vaaten zilver,) vier honderd fikkelen ziivers:;'met koopmans merk getekend, gelijk men gewoon was het zilver, opdat deszelfs alloi zou blijken, te merken. — Dus verkreeg abraham bij koop, den akker en de fpelonk Macbpela, ten oosten van Mamre, ten eigendom, en deze ftrekte vervoigends tot de aardsvaderlijke begraafplaats. — Hier begroef dan abraham sara, hier beitelde hij haar fterflijk deel ter aarde, om te rusten tot den dag der opftanding. — Hier is abraham zelf naderhand , toen hij, in den ouderdom van 175 jaaren den geest gaf, en overleedt in eenen gelukkigen ouderdom,'en als een grijsaard , die van hèt leven verzadigd is, tot zijne voorvaderen verzameld werdt, door zijne zoonen isa§k en 1 s iviAë l begraven, en bij zijne geliefde sara bijgezet. Hoe gezegend, hoe langdurig eene echt ook zijn moge, eens wordt'die door de dood verbroken. — Gelukkig die echtgenoten, die door den band der deugd en des Godsdienst niet min dan door dien der liefde verbonden, fcheiden in de blijde hoop van een aanftaand leven! daar zullen zij elkandercn wedervinden, wederkennen, en verëenigd worden, om nooit te fcheiden! — DE knecht van flün«fiAM J> e K E ü K T met rebekka, Gen. XXIP". Voor zijn nerven wenschte abraham zijnen zoon ïSAaic getrouwd te zien. — Hij was nu weduwnaar oud en hoog bejaard, en zijne grootfte zorg was, dat isaük toch niet met eene Kanadnitifcbe vrouw zou trouwen, en dus eene verbindtenis aangaan met dat volk, welks land aan zijn nagedacht in eigendom beloofd was. —Hij gaf dan zijnen last aan zijnen voornaamften huisbediende, den ilaaf, die het bewind over alle zijne flaaven en onderhoorigen voerde. Dezen verpligte hij onder eede, om na Haran, alwaar abrahams genacht woonde, in Paddon Aran, of Mefopotamiën te reizen, en van daar uit abrahams maagfehap eene vrouw voor zijnen zoon te haaien. De knecht deedt dezen eed, echter met wijze voorzigtigheid, onder deze voorwaarde, dat hij aan denzelven niet gehouden zou wezen, indien zoodanige jonge dochter hem niet zou willen volgen. Daarop begaf zich deze knecht op reis met tien kemelen van zijnen Heer, en eenen naar evenredigheid aanzienlijken ftoet; bij Haran gekomen, legerde hij zich met zijne Karavane buiten de ftad bij eene water-bron, bet was tegen den avond, wanneer de jonge dochters uitkwamen, om water te putten. En hier ftortte hij, die Godsvrucht geleerd hadt in het huis van zijnen Heere, een vuurig gebed tot jehova uit, dat die het zoo wilde fchikken, dat juist die jonge dochter, welke hem op zijn verzoek, om te drinken, bereidvaardig drinken zou aanbieden, als ook om zijne kemelen te drenken , die gene mogt wezen, welke God aan zijnen jongen Heer isaük tot eene vrouw hadt toegewezen. Naauwlijks hadt hij zijn gebed geëindigd, of rebekka kwam, eene dochter van bethuci, eene kleindochter van milca, huisvrouw van nahor, abrahams broeder, en dus de naastbeftaande van abraham. — Haar verzocht de Godvruchte knecht om een dronk, en zij, fpoedig de kruik in de hand nemende, boodt hem met vriendelijkheid drinken aan; waar na zij zeide: nu zal ik ook voor uwe kemelen putten, tot dat zij allen verzadigd zijn. — Met verbaasdheid befchouwde de man deze omftandigheid, en boodt haar een gouden neusring, gelijk men in die landen tot fieraad draagt, aan, benevens twee gouden armbanden, vervolgends verftondt hij van 'haar op zijne vraag, wie zij was-, waarna hij zich insgelijks bekend maakte. Rebekka naa huis gelopen verhaalde de ontmoeting ten huize van haare moeder, waar op laban haar broeder naa de bron liep, en den man ten zijnen huize nodigde, en vriendelijk onthaalde.— De getrouwe flaaf wilde echter niet eten, voor dat hij zich van zijnen last gekweten, en rebekka voor dezen zoon van zijnen Heere ten huwelijk gevraagd hadt. — Zij, alle de bijzonderheden, welken hij hun naauwkeurig hadt verhaald, in aanmerking nemende, hadden tegen het beftuur der Godheid niets in te brengen, maar gaven hunne toeftemming. Waar op de knecht, zorgvuldig, opdat de zaak haar volle beflag kreeg, verzocht, met den mooglijkften fpoed te mogen reizen met de jonge bruid, ook dit werdt vergund, en nu keerde hij te rug, en bracht rebekka tot zijnen Heer, zoodat 1 saük haar ter vrouwe nam, en in de tente zijner moeder sara bracht.— Mogten alle ouders het voorbeeld volgen van abraham, en hunne zorgen befteeden, opdat hunne kinderen een gelukkig huwelijk mogten aangaan, waar van het grootfte deel van ons aardsch geluk afhangt. — Mogten alle bedienden zoo eerlijk, zoo godvrezend, zoo ijverig, en getrouw zijn als deze knecht van abraham. — Zoo ooit, hier zag men, hoe veel het voorbeeld van den Heer en huisvader kan uitwerken. — De Godsvrucht en deugd van abraham deelde zich ook mede aan zijne huisgenoten} D s i: au  itf UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN esau verkoopt zijn eerstgeboorte voor een eookzel linzen, Gen. XKVi Twintig jaaren Jang bleef het huwelijk van isaük met uebekka onvruchtbaar, eindelijk, werdt het aarthoudend en gcloovig gebed van isaük verhoord, en rebekka werdt zwanger. In haare zwangerfchap eene ongewoone beweging der vrucht ontwfcar wordende, welke haar lastig viel en mismoedig maakte, raadpleegde zij dc Godipraak, en bekwaam dit antwoord : . >, Twee volken zijn in uw ligcliaam; „ Het écne volk zal fterkêr zijn dan het ander; „Twee volks- Rammen zullen zich verdeelen uit uwe ingewanden. „Doch het grooter zal het kleiner dienen." Zij beviel op haaren tijd van tweelingen; de eerfte van dezen was geheel met rosachtig haair, als met eene ruwe vagt bedekt, en kreeg daarom den naam van esatj (bedekt.) Zijn broeder werdt na hem geboren, dien men jakob heette (hij houdt de ver/enen) omdat zijn handjen esaus verfenen hielde. Deze beiden broeders hadden een' geheel onderfcheiden gemoeds-aard. Es au werdt een kundig jager, die zich veel in het veld onthieldt, maar jakob was van een goedaartiger geitel, en bicef fteeds bij de herderstenten; en gelijk es au meest bemind was bij zijnen vader, omdat deze vee! van wildbraad hieidt, zoo was jakob bij zijne moeder de geliefdfte, om de zachtheid van zijnen aard. Het eerstgeboorte - recht werdt in de huisgezinnen der Aardsvadcren van belang gerekend. De eerstgeboren zoon volgde in de rechten van den vader op, en werdt na denzei ven als het hoofd van het irantfehe genacht aangemerkt ; en dat het voornaamfte was; de groote hoofdbelofte van de ftamvader van den messiüs te zullen wezen, werdt aan den eerstgeboren zoon toegedacht. — Volgends de orde der geboorte was in het huisgezin van isaük esau de eerstgeboren zoon; doch de Godfpraak hadt niet duister te kennen gegeven, dat dit voorrecht der eerstgeboorte voor jakob en zijn nagedacht beiiemdwas door dc Godheid, ook fehijnt het , dat rebekka en jakob beide deze Godfpraak fteeds in de gedachten hebben gehouden, fchoon zij te voorbaarig, en even daarom niet altijd oprecht genoeg handelden, om dezelve vervuld te zien. Op zekeren tijd, als jakob bezig was fpijze te kooken, hij hadt linzen op het vuur, die hij tot een moes bereidde, het welk dan een chokolade-kleur heeft, gelijk nog hedendaagsch deze fpijze bij de bewooners dier landen bereid wordt, kwam esau vermoeid cn hongerig uit het veld, en zeide tot jakob: laat mij van dat roode, dat roode daar eten, want ik ben vermoeid en hongerig. — Van daar kreeg hij den naam van ed om (rood.) Deze gelegenheid nam jakob waar, en ftelde aan esau voor, om hem voor die fpijze zijn eerstgeboorte-recht te verkopen— waar over, naar het fehijnt, wel ééns huiskrakeelen waren voorgevallen. — Esau ligtvaardig genoeg, toonde zich bereidvaardig: ik noet toch fterven! waar toe dient mij dan dit eerstgeboorte^ recht* •— en hij bekrachtigde zijnen afftand zelfs m|f eenen eed. Nu gaf jakob hem de fpijze, en esau at cn dronk ftondt op, en ging heenen als of er niets gebeurd was. — Dus verachtte esau zijn eerstgeboorte-recht. Paulus leert ons uit deze gebeurenisim opmerken, de vrijmagt van het Opperwezen omtrent het lot der menfehen en volken, daar God jakob nuer beminde, dan esau. — Ten tweeden doet ons de Apostel opmerken het onheilig en los gedrag van esau, die niet dacht aan den zegen, welke aan dit geboorte recht vast was, waarom hij dan ook naderhand den zegen te vergeefsch met traanen zocht, maar niet verkreeg. — Jakob vervulde hier de betekenis van zijnen naam, dat hij zijn' broeder den voet ligtte, doch zijn gedrag in dezen kan ons niet ten voorbeeld ter navolging ftrekken. isa a k zegent Z ij n* zoon jakob. Gen. XXV. Isaük was nu oud, en zijn gezigt begon te verzwakken; nu herinnerde hij zich zijne fterflijkheid, en wilde daarom, terwijl hij zijne geestvermogens nog bezat, zijnen oudften zoon den laatften Aardsvaderlijken zegen mededeelen. — Hij geboodt dan aan esau hem een wildbraad te gaan fchieten, en daarvan hem een fpijze, toegemaakt, zoo als hij-geern at, te bereiden,dan wilde hij hem zegenen, esau begaf zig daar op te jagt. ~ Rebekka hadt het gefprek van isaük aangehoord, en nam daarop haare maatregelen, om dezen zegen op haaren geliefden jakob over te brengen. — Esau hadt haar, door twee Kanadnitifche vrouwen te trouwen, verdriet veroorzaakt, en dus haare genegenheid nog meer van zich vervreemd. Op haaren raad dan nam jakob twee van de beste geitenbokjens van de kudde, die zij toebereidde op die wijze, als zij wist, dat de fmaak van haaren man was, vervolgends trok zij jak o b de beste kleederen van haaren oudften zoon aan , en overtrok zijne handen en het gladde van zijnen hals met de vellen der geitenbokjens, welker haair in die landen zacht is op bet gevoel, ten einde zijn vader, indien hij hem betastte, hem voor den haairigen esau zou houden. — Dus toegerust begaf zich jakob, aangemoedigd door zijne moeder, die al het kwaad op zich nam, indiende zaak ten ergften uitviel, tot zijn' vader, en gaf zich voor zijnen broeder, esau uit; ja zelfs, ais is Aak bedenking maakte, dat hij zoo fpoedig dit wildbraad gevonden hadt, maakte hij geene zwarigheid, voor te wenden, dat jehova, zijns vaders God, het hem terftond hadt doen ontmoeten, isaük was echter twijfelachtig, en deedt hem nader treden om hem te betasten, omdat de ftem hem voorkwam jakobs ftem te zijn, doch bij het betasten meende hij dc handen van esau te voelen-, evenwel vraagt de vader hem andermaal: zijt gij mijn zoon esau zelf? het welk jakob dan andermaal, ten koste van de waarheid bevestigde. En nu at en dronk de oude man, en deedt toen zijnen zoon naderen , om hem te omhelzen en te zegenen. Onder het omhelzen rook hij den reuk zijner kleederen, die de Oosterlingen met lieflijke geuren welriekend pleegen te maaken, en van hier neemt de Aardsvader zijne bewoordingen, daar hij zijn' zoon op de volgende wijze zegent; „ Zie! de geur van mijnen zoon „ Dat volken u dienen! „ Als de geuren van een veld, „ Volks-ftammenvoor u nedervallen! „Welk jehova gezegend heeft! „ Wees heer over UWe broederen! „ God fchenke u een' milden hemeldaauw, ' „ Dat de kinderen uwer moeder voor uw nedervallen! „Een vetten en vruchtbaren grond! „Vervloekt zij, wie u vloekt! „Overvloed van koorn en wijn! „ Gezegend, wie u zegent1" Dus droeg jakob, doch met eene list, die mïsfehien eenigzins te verfchoonen, maar niette prijzen, noch na tc volgen is, den zegen weg; en esau, die kort daar na t' huis kwam, en ook met zijne toebereidde fpijze bij zijn vader binnen tradt, kon, hoe zeer zijn vader ontftelde over bet gepleegd bedroggen hij zelf luidkeels Weende, den hoofdzegen niet verwerven. Isaük hadt, onder het uitfpreken van denzelven, een hoogergeestes-drift gevoeld, die hem niet toeliet, zijnen zegen in te trekken, en op esau over tc brengen. — ' Esau hadt roekeloos het eerstgeboorte-recht veracht, en mist nu den zegen. — En hoe heeft jakob moeten omzwerven? hoe is bij op zijne beurt door laban meer dan ééns met list ondergaan en misleid! zoo handhaaft het Opperwcezen meesttijds de wet der wedervergelding! laat ons dan bedachtzuam handelen, en nooit iet kwaads doen, opdat er iets goeds uit voortkome! DE  Gen. XXV. Efait verkoopt zjix Eerstgeboorte voor een kooksel Linsen. Gen. XXYII . Ifaac Zegent zjn Zoon Jacob . ||| 3éu&Jn> Jrts Ja*oh .    Gen.XXVIII. De Laicler Jacobs . ||| , Z' &foBe<-J* S**>& . Gen. XXIX. / De Eerfte ontmoeting van Jacob en Rachel. _Zrf> pretniere- efitre^zcé-' de ^icvi 3c 3lroeder, en nam voor, indien zijn vader isaük kwam te overlijden, zijnen broeder het leven te benemen. >—. j)e ïchrandere rebekka, dit vernomen hebbende, wist de zaaken zoo te beleggen, dat isaük zijnen zoon [IAkob beveelt, op reize te gaan naa Paddan- Aram, of Mefopotamicn, naa Haran , daar zijn moeders broeder [J.aban woonde, om ée'ne van deszelfs dochteren ten huwelijk te nemen. — Zij deedt dit, om jakob aan baet oog van zijn' broeder te onttrekken; en gebood haaren zoon zich daar bij haaren broeder zoo lang te onthou* ïlen, tot de tijd den wrok uit esau's hart zou hebben uitgewischt. Jakob dan begaf zich op weg, hij alleen, gelijk dit onder de Oosterlingen niet vreemd is, dat zelfs aanzienlijke lieden alleen, reizen naa hunne bloedvrienden ondernemen , en zelfs de woestijnen alleen doorkruisfen; ' wij moeten ons altijd, tot beter verhand der gefchiedenisfen, in die tijden en landen verplaatzen. — Jakob was rou gekomen tot bij de ftad Luz, hier overviel hem de nacht, en de zon ging onder; hij verkoos dan hier zijn lïiachtverblijfte nemen, hij nam één' van de fteenen, die hij daar vondt, tot zijn hoofdkusfen , en zich in zijn nnantel of hijk, naar de wijze des lands, gewikkeld hebbende, lag hij neder onder den blootcn hemel, en ITriep gerust. — In zijnen flaap hadt hij een' aanmerklijken droom; hij zag eene ladder ftaan, op aarde, die met [haar boveneinde tot in den hemel reikte, en op welke Gods Engelen op en afklommen. Boven dezelve ftondt JJehova — Dit Was eene zinlijke afbeelding van de gemeenfehap, die er is tusfehen de hemellingen en aardbewoners, die beiden onder hetzelfde beftuur der Godlijke Voorzienigheid ftaan, en welker eerfte hij ten dienfte -uitzendt, om der genen wille, die de zaligheid beërven zullen, — gelijk paulus fchrijft van die tijden, w animeer door den grooten Middelaar, het hoofd van Engelen en menfehen, deze gemeenfehap volkomen herfteld was, ten men nu die groote dingen zag gebeuren, daar j esus, joünn. 1., met toefpeeling op deze gebeurenis, van ifprak,dat men den hemel zou zien openen, endeEngelen van God op en afklimmen op den Zoon des menfehen. In denzelfden droom gaf God aan jakob de bevestiging der belofte, aan abraham en isaük te vooren jgedaan, dat dit land eens zijn en zijner nakomelingen eigendom, dat zijn nagedacht talrijk zou zijn als het ftof tder aarde, en dat in hetzelve alle de gedachten der aarde gezegend zouden worden, met toezegging, dat Hij' ^fteeds bij hem wezen, en hem behoeden zou, overal waar hij reizen mogt, en hem in dit land zou wederbrenjgen, ja dat Hij hem nooit verlaten, maar alles wat Hij beloofde, zeker zou vervullen. Jakob, uit zijn daap ontwaakende; was geheel eerbied en dankbaarheid, waarlijk, zeide hij, jehova is saan deze plaats, cn ik wist het niet. Hij, die wel wist, dat God overaltegenwoordig is, dacht echter niet, cdat, buiten de aardsvaderlijke tente, ook bijzondere openbaringen der Godheid hem zouden geworden. — Hoe «.eerwaardig — vervolgde hij — is deze plaats! waarlijk, zij is niet anders dan een huis Gods ! eene poorte des Ihemels ! — Hij nam in den morgenftond denfteen, die hem tot een hoofdpeuluw gediend hadt, en rechtte hem ♦ op tot een gedenkzuil, goot er olie over, en noemde de plaats Bethel. (Een huis Gods.) Hij deedt tevens eene ' gelötVe : indien God hem op zijne reize verzelde, voedzel en klederen gaf, en veilig wederbracht tot zijns va* cders huis, zou deze plaats hem eene heilige bidplaatze zijn, daar zou hij dankbaar de tienden offeren van alles, Nwat God hem fchenken zoude!. Overal is God.' gedenk fteeds aan deze waarheid, 6 mensch! vrees God, en vertrouw Op Hem! r>e EERSTE ONTMOETING VAN JAKOB EN RACHEL, Gètt. XXIX. jNu vervolgde iakoi met nieuwen moed zijne reize, naa het land der Oosterlingen. Niet verre van Haran {gekomen ontmoette hij herders met hunne kudden, die bij een' waterput, welke met eenen fteen bedekt was, ■wachtten, tot dat alle de kudden van andere herders, die gemeen deel aan dezen put hadden, kwamen, om .de fchaapen te drenken. Bij deze herders deedt hij onderzoek naar den welftand van zijnen oom laban en desizelfs huis, en onder dit gefprek kwam rachel, labans jongfte dochter, zelve aan met de fchaapen van ïhaaren vader, die zij, als herderin, geleide. Terftond liep jakob toe, wentelde den fteen van den put af, een drenkte haare fchaapen, en zich bekend maakende, viel hij de fchoone rachel , zijne nicht, om den hals, Jkuste haar, en weende overluid. Vervolgends werdt hij door zijnen oom laban vriendelijk ontvangen, die mem, zijne omftandigheden vernomen hebbende, een veilig verblijf in zijn huis toezeide, en als zijn naasten bloedverwant erkende. — Dus bleef jakob bij laban, en toonde zich terftond ijverig in het bezorgen van 1de kudden van zijnen oom. Na verloop van eene maand ftelde laban hem voor, welken loon hij, bij werderen dienst, hem geven zoude? jakob, die voor de fchoone rachel liefde hadt opgevat, verzocht ïhaar tot zijne vrouw, en verbondt zich; om laban zeven jaaren voor haar te willen dienen. Laban willigde dit voorftel in, en alles werdt tot de bruiloft gereed gemaakt. Doch nu misleidt laban zijnen neef % Arob. Hij brengt in dc bruiloftsnacht, in plaats van rachel, zijne oudfte dochter leü bij jakob. — De Ibfuid werdt geduiërd tot den bruidegom gebracht naar de zeden dier tijden, dus bevond jakob zich des morgens misleid, doch hier over klaagende, belooft laban hem, na verloop van de bruiloftsweek, ook zijne eandere dochter rachel te zullen geven, mids dat jakob zich voor nog andere zeven jaaren dienst bij iheirh verbondt. — Wat valt te zwaar voor oprechte liefde? jakob geeft zijne toeftemming, en verkrijgt «ook zijne geliefde rachel. — Hij is dus de eerfte der Aardsvaderen, die twee echte vrouwen heeft, doch de veelwijverij is niet de eigene inrichting der natuur, zij is, daar zij plaats heeft, met veel ongemakken verzeld. Dit ondervond ook jakob , hij hadt fteeds rachel liever dan leü, dit veroorzaakte jaloerschheid tusfehen deze zusters, die nog vermeerderd werd, door dien leü, vruchtbaar zijnde, aan jakob , geduurende zijn verblijf van n jaaren bij laban, want hij diende hem nog voor de derde keer 7 jaaren, om loon , dien echter .jlaban telkens veranderde, zes zoonen en ééne dochter baarde, waar tegen rachel onvruchtbaar bleef, waarom zij haare dienstmaagd bil ha aan jakob gaf, bij welke hij twee zoonen, gelijk bij zilpa leü's dienstanaagd, die deze hem, naar het voorbeeld liaarer zuster, overgaf, insgelijks twee zoonen , teelde, tot dat eindelijk rachel hem eenen zoon, josef, baarde. Dus zag zich jakob, geduurende zijn verblijf van 11 jaaren bij ï.aban, vader van elf zoonen cn ééne dochter, daarenboven was zijne bezitting in vee, have, dienstknechten ondienstmaagden aanzienlijk toegenomen, door den zegen van jehova, cn zijne fchranderheid in het behandelen der fchaapen, zoodat elke verandering, die laban in het beding van den loon maakte, telkens ten voor* deelo van jakob uitviel.' Dus werdt jakob gezegend in zijneballingfchap! dus vervulde God zijne beloften, aan hem gedaan; zeker! wanneer God zegent, werken alle dingen mede ten goede! E fi* Ijlhlocdverwant erkende. — Dus bleef jakob bij laban, en toonde zich terftond ijverig in het bezorgen van ■Dit ondervond ook jakob , hij hadt fteeds rachel liever dan leü, dit veroorzaakte jaloerschheid tusfehen  fS UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN DE worstelinge jakobs, Gen, XXXII. 3Ma een verblijf van 21 jaaren bij laban zijnen oom .keerde jakob met zijne vrouwen, kinderen, en aan* zienlijke kudden van groot en klein vee, ook bemoedigd door'een Godlijk bevel, weder naa Kanaan; hij ondernam de reize heimlijk, vreezende, dat laban hem iet euvels brouwen mogte, gelijk deze hem ook in de daad najaagde, te meer omdat rachel de Terafim of huisgoden van haaren vader hadt medegenomen •, laban achterhaalde ook jakob op het gebergte van Gilead, doch werdt in eenen droom door God gewaarfchuwd, hem niet te beledigen.— Zoodat laban en jakob vriendelijk van eikanderen fcheidden, na een plegtig verbond aangegaan, en ter gedachtenis een gedenkteken op dat gebergte opgericht te hebben, welk gebergte van daar den naam Gilead, heuvel der getuigenis, kreeg. Als jakob zijne reize vervorderde, vertoonden zich aan hem op zekere plaatzen deEngelen van God, welke zijne karavaan als een geleide dekten en befchcrmden, op welk gczigt hij die plaats Mahanaïm (dubbel leger) gaf, doelende op zijn eigen, en op dit Gods-leger ter zijner bedekking. Hij.hadt dit bemoedigend gezigt nodig, omdat hij nog fteeds in bekommering was, hoe hij door zijnen broeder esau, die zich in het landfchap Seïr, naderhand, naar zijnen bijnaam, Edom genoemd, bevondt, zou ontvangen worden. Hij zondt daarom boden aan denzelven voor uit, om des eenige zekerheid te verkrijgen. — Deze boden wedergekeerd zijnde, brachten hem tijding, dat zijn broeder esau met 400 mannen in aantogt was, om hem te ontmoeten. — Hier door te meer ontrust, maakte hij de nodige fchikkingen, en verzuimde ook niet, God, dien hij voor zijne gunsten dankte, waardoor hij, die enkel met zijnen ftaf over den Jordaan gegaan was, nu tot twee heirlegers was geworden, om zijnen bijftand en uitredding uit dit gevaar te fmeeken. Ook zonderde hij een aanzienlijk gefchenk af, dat hij voor uit liet trekken, om het zijnen broeder aan te bieden. — Dus alles bezorgd hebbende kwam hij aan de Jabbok, eene beek, of rivier, die van het oosten komende, niet verre beneden de zee van Galileën, in den Jordaan valt, hier deedt hij zijn volk en vee overtrekken, terwijl hij dien nacht echter nog in perfoon aan de overzijde bleef. En thans gebeurde hem het volgende: Dus aüeen zijnde, vertoonde zich daar iemand, die met jakob begon te worstelen, en daarmede aanhieldt, tot de dageraad aanbrak. Jakob gedroeg zich moedig, en boodt zoodanigen wederfiand, dat zijn tegenworstelaar de overhand niet op hem behaalde, tot dat eindelijk deze hem een floot tegen het gewricht der heup gaf, zoodat het gewricht van jakobs hcupe verwrongen werdt. Thans ontdekt jakob, dat deze perfoon meer dan een menfchelijk perfoon was, en nu worstelt hij met traanen en gebeden, om eenen zegen, willende hem niet loslaten, voor hij gezegend was. Eindelijk overwint hij door deze fterke middelen. Men vraagt hem naar zijn naam, jakob: zegt hij, en het antwoord is: Voortaan zult gij israSl heeten (hij gedraagt zich heldhaftig tegen God,) omdat gij u jegens God heldhaftig gedragen hebt, zoo zult gij ook tegen menfehen de overhand hebben. Nu vraagde jakob op zijne beurt naar den naam van zijnen tegenworstelaar, doch het antwoord was, dat dit onnodig ware; en nu zegent hem de Godheid. — Om deze gebeurenis noemde jakob die plaats Pniël (Gods aangezigt) want zegt hij: ik heb God gezien van aangezigt tot aangezigt, en mijn leven behouden. — Voortkan ging jakob kreupel aan de ééne zijde, en van daar is het, dat de Israëliten in 't vervolg de groote pees aan de heupknok niet eten. Zoo zien wij: jehova's Engel legert zich om de genen, die hem vreezen; en een krachtig gebed van den rechtvaardigen vermag veel. esau komt JAKOB in 'ï ge moet, en OMHELST HEM, Gen. XXXIIL Troostrijk was de bovengemelde gebeurenis voor jakob, en van pasfe, trouwens kort daarna zag hij zijnen broeder esau aankomen met 400 gewapende mannen; waar op hij de kinderen verdeelde bij leü, rachel, en de twee dienstmaagden, latende deze laatsten voor aan trekken, leü met haare kinderen in 't midden, maar zijne geliefde rachel met josee de achterften. — Hij zelf tradt vervolgends voor uit, en bewees, toen hij zijnen broeder naderde, denzelven de oosterfche eerbewijzing, door zich zevenmaal ter aarde te werpen.— Maar esau's haat was verkoeld. — Deze forfche jager was de man niet, om wrok in het hart te kwecken; zijn karakter was los, achteloos, woest en opvliegend, maar niet haatdraagend; hij is voldaan, nu zijn broeder zich vernederd, hij loopt jakob te gemoet, omarmt hem broederlijk , valt hem om den hals, en kust hem, terwijl zij beiden weenden. — Dus is het broederpaar verzoend! en de vrede in isaüks geflacht herfteld! Esau toonde vervolgends belang te hellen in zijns broeders welvaaren, daar hij hem vraagt, wiens deze vrouwen en kinderen waren, welke jakob daar op deedt naderen, om hunnen eerbied aan esau te bewijzen. — Vervolgends vraagt esau: waartoe dat geheele leger, (het was het gefchenk, dat jakob voor uit hadt laten trekken,) het welk hij onder weg ontmoet had? en als jakob hem verklaarde, dat dit gefchenk voor hem beftemd was, ontftondt er een edelmoedige twist tusfehen dc broederen, dewijl esau het zelve weigerde aan te nemen, alzoo hij veel hadt, en jakob erop ftondt, dat hij het niet moest afflaan, dewijl God hem gunstig geweest was, zoodat hij alles hadt. Ook drong jakob zoo lang bij hem. aan, tot hij het gefchenk aanvaardde. Nu bood esau aan, zijnen broeder met zijne gewapende manfehap te verzeilen, en tot een geleide te dienen op den togt, maarjAKOB, die, naar het fehijnt, voorESAu's korfelen aard vreesde, bedankt zijnen broeder voor deze aanbieding; de togt ging langzaam, zijn vee kon niet overdreeven worden, hij hadt vrouwen en kinderen bij zich, hij zou dan zoetjens voorttrekken, en verzocht zijnen broeder beleefdelijk, Hechts voor uit te trekken, dan wilde hij op zijn gemak nakomen, zelfs wilde hij het aanbod van esau niet aannemen, die ten minsten een gedeelte van zijn volk bij hem wilde laten. — Daar op fcheidden de broeders in vriendfehap van eikanderen. Esau keerde nog dien zelfden dag te rug, en jakob zette zijn reize voort na Sukkoth, daar hij voor zich zeiven een huis bouwde, en hutten opfloeg voor zijn vee, waarnaar de plaats den naam Sukkoth (hutten) kreeg. Eindelijk kwam jakob behouden van zijne reize uit Paddan-Aram in Kanaan te rug bij de ftad Sicbem, ten oosten van welke ftad hij zich legerde, hebbende dat deel des velds, waar hij zijne tent hadt opgeflagen, gekocht van den item van hemor, den vader van sichem, voor honderd ftukken . Kezita genoemd. — Te dezer plaats rechtte hij een' Altaar op met het opfchrift: de Almagtige is de God van iSRAëL. Wij prijzen de voorzigtige fchikkingen, door jacob gemaakt, die bidden en werken, het gebruiken van middelen met het vertrouwen op God, famenvoegt, en tevens door een zacht woord, cn beleefd gedrag, den toom van zijnen broeder afkeert. — Wij prijzen zijne dankbaarheid, dat hij het Opperwezen, die hem nu veilig hadt wedergebracht, eenen Altaar ter eere ftieht. — Doch ook es au is ons een voorbeeld ter navolging, in het vergeven en vergeten van aangedane ©ngclijken cn beledigingen, -- PIN A  Gen. XXXIII. Ezau komt «Jacob in 't gemoed en omhelst hem. Gen. XXXII. De ^Vorstelmge Jacohs . |j| -Lay ZiM/y Jacol .    Gen. XXXIV. Dma uit Sichem gehaalt . ||| JZW en&re^ * Sü&&n/. i— Gen. XXXV. De vreemde Goden en verciercelen door Jacob weo-o-edaan Jfcicoi ote les Idcles dzt< 7nili€ii' des tSïëna  DES OUDEN TESTAMENT S. 19 DINA UIT SIC HEM GEHAALD, Gen. XXXIV. Geduurende jakobs verblijf te dezer plaats, gebeurde er een voorval, hetgeen den Aardsvader met treurigheid en bekommering vervulde, en gevaarlijke gevolgen kon gehad hebben voor zijn gantfche getocht. - Op zekeren tijd gin- dina, jakobs dochter bij leü, uit, om met de jonge dochteren van dit land kennis te maken. Bij deze gelegenheid zag haar sichem, de zoon van den Landvorst hemor den Heviter, en beroofde haar met geweld van haare eere. De iono-e Vorst door de drift der wellust vervoerd, hadt echter tevens waare genegenheid voor d in a opgevat -^Ondertusfchen vernam jakob het onheil en de fchande zijner dochter overgekomen, het griefde hem 'doch hij zweeg, tot zijne zoonen in het hoofdleger waren aangekomen-, deze t'huis gekomen zijnde, en het geen gebeurd was, vernomen hebbende, waren woedende van toorn-, niets vat de Oosterling hooger op dan bet ontèeren van zijne zuster; zij zwoeren, dat deze daad niet ongewroken zou blijven. Ondertusfchen kwam he m or, de Landvorst, en ftelde op eene vriendelijke wijze voor, om het geen de loste ieuad van zijnen zoon misdrecven hadt, door een huwlijk van denzelven met j ako b s dochter te boeten. Ja kobs zoonen,bijzonder levi en simeön, namen nu den fchijn aan van vriendfchap, doch bedekten nstig onder dien fchijn de bloedigfte wraak. Zij eifchen, dat niet alleen hemor en sichem, maar ook alle ingezetenen der ftad zouden befneden worden, dewijl, naar hun voorgeven, op deze voorwaarde alleen, de band van «emeenfehap tusfehen de beide Hammen nader kon worden toegehaald. — Zoo heeft de Godsdienst cn de rechtzinnigheid vaak moeten ftrekken tot een voorwendzel en dekmantel voor bijzondere bedoelingen van heersch- zucht of wraak! ' ... ■ ' . ' Hemor en sichem namen op zich, om hetvoorftel bij hunne burgeren fmaaklijk te maaken. Sïchem was fnioorlijk verliefd, en tevens geacht bij zijne burgeren - Zij vergaderden dan het volk, en droegen aan hetzelve de voordeden voor, die eene nadere verbindtenis met den Herdersftam van jakob voor hun zou aanbrengen- maar dat men deze enkel onder die voorwaarde kon verkrijgen, indien al wat manlijk was de befhiidenis onderging. — Zoo worden de belangen der Vorsten en een liefdehandel dikwijls vermomd met de be• langen van het algemeen, en de burgers daarvan een flacht-offer. - De Sicberniten niets kwaads vermoedende onderwierpen zich aan de moeielijke voorwaarde en lieten zich befnijden. Op den derden dag, als zij in 't hevigst van de fmert waren, oordeelden simeön en lev 1, broeders van dina uit dezelfde moeder, de kans fchoon, om hunne wraak te volbrengen. Zij trekken onverwachts gewapend de ftad in verzeld van hunne herdersknaapen, en toan de onweerbare Sicberniten, tot een toe, dood, ook brachten zij 'h em o r en deszelfs zoon sichem met het zwaard om; en haalden dina uit sichem s luns, waarmede zii, hunne wraak voldaan achtende, de ftad verlieten. Doch nu kwamen ook jakobs andere zoonen, om de verfiagenen te betooven, en de ftad te plunderen. - Dezen namen fchaapen, runderen, ezelen en alles, wat op de ftad en in het veld was, mede-, ook roofden zij al het goed der Sicberniten, en voerden hunne kleine kinderen en vrouwen in tovernij weg, benevens alles, wat in het paleis was. Zoo verre vervoert de wraakzucht den mensch! - Aardsvader jakob gaf hun zijn ongenoegen te kennen; en verklaarde op zijn doodbed zelf nog heilig, welken afkeer hij gevoelde van deze gruwzame moord. . de vreemde goden EN versierselen door jakob weggedaan, Gen. XXXV. '"x Tak0 b was ongerust over de gevolgen van den moord, door zijne zoonen aan dé Sicberniten gepleegd, doch nu verfchijnt hem het goedertieren Opperwezen weder, en gebiedt hem, dezen oord te verlaten, en ma Bethel te trekken, en daar een' Altaar te bouwen voor dien God, die hem verfcheenen was, toen hij vluchtte voor zijnen broeder esau. - Jakob, dit bevel willende volbrengen, oordeelde eene geheele hervorming m zijn huisgezin noodzaaklijk; hij geboodt dan, aan alle zijne huisgenoten en onderhoorigen : „ doet dc vreemde Goden, die bij u zijn , weg, en wascht u zeiven, legt ook de kleederen af, die gij tot hier toe gedragen hebt, want wij zullen naa Bethel trekken, alwaar ik eenen altaar zal ftichten voor dien God, die mij in tijd van nood verhoert, en die bij mij was op alle mijne omzwervingen. — Dit gebod werdt gehoorzaamd, men gaf aan j akob over alle de vreemde goden, die men hadt, en de ringen, die men als middelen tegen bezweeringen m de ooren droeg; en jakob begroef dit alles onder den Terpentijnboom, die bij Sichem ftondt. — Dus was zelfs het huisgezin van jakob al vroeg befmet met zucht tot afgoderij - wij hebben boven reeds gezien, dat r ach e l de Terafim of huisgoden van haaren vader heimlijk mede genomen hadt, en dus was uit kwaad'van langzamerhand ingeflopen. - Deze was de rechtzinnigheid van die ijveraars, die met een heidensch Prins geene huwlijksverbindtenisfen wilden aangaan, ten zij hij en zijne onderhoorigen befneden wierden. ~ Hoe zelden zijn zij, die anderen om de rechtzinnigheid vervolgen, uitijver, zoo zij voorwenden, voor den Godsdienst, vrij van hunne afgoden, die zij meer openlijk of in het geheim dienen. En nu verreisde jakob na Be'bël, alwaar hij aan jehova, zijnen weldoener en befehermer, een' plegtigen eeredienst verrichtte, vernieuwende den naam, dien hij reeds ee'ns aan die plaats gegeven hadt, den mzin Bethel (Huis Gods;) gelijk God ook aan hem den naam van isracl, benevens alle zijne beloften vernieuwde- Van Bethel vertrok jakob zuidwaards, om zijnen vader isaük weder te zien, onder weg, met verre van Ffratb of Betblebem, fterf zijne geliefde rachel in het kraambedde van benjamin, den jongften en laatften van jakobs zoonen, die hij nu twaalf hadt, welke de ftamvaders van de XII ftammen des Israëlitifchen volks geworden zijn. De naamen dezer zoonen waren,bij leë ruben, simeön, levi, juda, issaschar, en zebulon; bij rachel, josef en benjamin; bij bilha, rachels dienstmaagd, dan en n afthal 1; bij zilpa, l e a's dienstmaagd, gad en aser. Eindelijk kwam jakob, na zoo veel ommezwervens, weder inhet vaderlijke huis bij zijnen vader isaük te Mamre, bij Kiridtb -Arba, anders Hebron, en vondt daar zijnen vader nog in het leven. Doch niet lang daar na overleedt isaük in den ouderdom van 180 jaaren, oud en verzadigd van leeven, en werdt tot zijne voorvaderen verzameld; cn zijne beide zoonen esau en jakob begroeven, hem. "Isaaas dood viel voor'in het jaar na de fchepping der wereld 2289 , na den Zondvloed 563, Het is den mensch gezet eenmaal te fterven en daar na het oordeel! E 2 joztf  t* UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN" jösef verhaalt zijnen droom aan zijne broederen, Gen. XXXVII Geene gefchiedenis is onder de Bijbel-gefchiedenisfen leerzamer voor het verftand en hart dan de gefchiede* ms van jozef.- Geene is tevens meer onderhoudende voor den Lezer door de verfcheidenheid der merkwaardige gevallen, en de onverwachte en buitengemcene ontknoping van dezelve. _ Geene is belangrijker uit hoofde van de gevolgen, welken zij op het gantfche Joodfche volk door alle Volgende eeuwen gehad heeft - Geene is derhalven waardiger, om met oplettendheid overwogen te worden. Josef was jakobs oudfte zoon bij rachel, maar de jongfte zijner broederen uit leü, en de biiwüven van jakob BH was de lieveling van zijnen vader. - Ten blijke van deze genegenheid hadt hij hem, een prachtig kleed, eenen veelverwigen rok laten maaken enz. - Onvoorzigtig genoeg, alzoo het altijd af te keuren is, wanneer ouders zoodanige onderfcheiding-tekenen ftellen tusfehen hunne kinderen- het welk niet zelden de bronnen opent voor jaloezij, en afgunst. Dus ging het ook hier. . Toen zijne broeders zagen dat hun vader josef boven hen beminde, haatten zij josef, zoodat zij hem geen vriendelijk woord konden .even Josefs deugdzaamheid deedt dezen haat van tijd tot tijd toenemen, voprnaamlijk, toen hij nu t7 faafen oud geworden, met zijne broederen de fchaapen begon te hoeden, zijnde door zijn' vader -eplaam bii é^edelll van jakobs herders-leger, welk beftuurd werdt door de zoonen der bijwijven van jakob'- oseswr2 m het.gedrag van deze, zijne broederen veele buitenfporigheden gewaar, en bracht hunne nadeeiU vruchten van tijd tot tijd aan zijnen vader jakob. - Zoo veel is zeker, kinderen moeten niet liet hunnc&broeders oï zusters bij de ouderen befchuldigen of bedragen, noch de ouders daar aan ligtelijk gehoor-even - tZ „7l h l de noodzaaklijkheid medebrenge. - Een verftandige zal hier tijd en wijze weten Nog meer fteeg de nijd van josefs broederen, en ging alle paaien te buiten, toen hij hun een en andermaal eenen droom in zijne gulle oprechtheid verhaalde, dien hij gedroomd hadt. - Zijn eerfte droom was de v gende. „ Het kwam mij voor," dus hooren wij hem dien droom aan zijne broederen vernaaien - dat w i „ in het veld fchooven bonden, en mijn fchpof rechtte zich op,, en bleef ook recht op ftaan, mar uwe icfJo„ ven kwamen rondom den mijnen, en wierpen zich voor den zeiven ter aarde:"- Deze droom vZfn,,ïï zoo duidlijk, zijne toekomende grootheid boven zijne broederen, dat deze, misfehien denkende Z XT.' lings geest met heerschzucht vervuld, hem zoodanige droomen verwekte, hem toefhaauwden n 1 7 dan^eens Koning over ons te zullen wezen? denkt gij over ons te zullen heerfchen?" cn zij haattenhem;te Naderhand verhaalde hij hun een; anderen droom, „ik heb, "zeide hij, „wederom een'-droom ïefaad Wflar » in bet mij voorkwam, dat de zon, en de maan, en elf ftarren zich voor mij ter aarde wieroen'- „ droomverhaalde hij ook aan zijnen vader, en deze zelf vondt de zaak bedenkliik-, „wat zijn dat'voor 1^" men" - zeide de oude man, „ die gij droomt? zullen wij, ik, en uwe moeder; en uwe broeders komen Z ons voor u ter aarde werpen?" het was toch duidlijk, dat door de zon, jakob, door de maan leü en door de elf ftarren j o s Kps.elf broederen konden aangeduid wezen. _ Evenwel , terwijl zijne broeders hem hier om ;benijdden, hieldt zijn vader deze zaak zorgvuldig in zijn geheugen. tr om Dus beftuurde de Voorzienigheid de zaaken, dus werdt de knoop gelegd, die ontwikkeld zou worden wanneer deze doornen vervuld wierden. wuiucji, wan- j o s e f d o o r Z IJ N E broederen v e r k o g t, Gen. XXVII. Eenigen tijd daarna, gebeurde het, dat Jakobs zoonen met de kudden noördwaards getrokken waren naa Subem, Josef was b,j zijnen vader gebleven, doch werdt door den ouden man tot hun, gezonden om raar hunnen welftand te vernemen, en hem daar van bericht te brengen. ündertusfehen waren zij verde^ooS waards verreisd, naa Dothan. De jongeling• zocht hen dan te Dotban op; toen de broeders hem van verre zagen aankomen, zeiden zij! daar komt de droomeraan! en tevens deedt een of ander van hun deh voorfW £1 r einde zijne droomen te verijdelen, moest men hem doodflaan, en in één der regenputten die men in " i den, welke fchaarsch van ftroomend water voorzien zijn, in menigte vindt, werpen, cn'dan uitftroói? dr een wild dier hem verfcheurd hadt. Dit voorftel zou ingang gevonden hebben, indien rub en, de oudft^' van jakobs zoonen het niet verhinderd hadt. Deze raadde de broederen af, josef te dooden m hem in dien put, die daar was, werpen, daar zou hij van zelf moeten omkomen, maar ziine handen'ihet bT vlekken met 's broeders bloed! - Bij ruwe menfehen gelden zoodanige onderfcheidingen én zij -oIoovct d 't zij daardoor hunne misdaaden min gruwlijk maaken. - R ub en was van zins, den ïongelin- te redden 'hP .. uit den put te haaien, en tot zijn vader weder te brengen. Hij wilde misfehien zijne misdaden door deze h vrijding van zijn' broeder boeten, want hij hadt voorheenen zijns vaders bijwijf buha misbruikt - Hoe het zij, de broeders luisterden na hem, en wierpen josef, in den regenput, die thans ledig en zonder water wn, Als zij, dit gedaan hebbende, gingen zitten eten, zagen zij onverwachts eene karavaan van Lmaëimrche en Mididnitifcbe Kooplieden daar voorbij trekken, die na £gy^ .reisden. - Nu viel ju da in hier hadt men e legénheid, om josef voor Haaf aan deze hmaïliten te verkopen, en hem verder aan zijn lot over tc laten" langs dezen weg zouden toch zijne droomen verijdeld, zij van hem ontflagen, en geene moorden-rrs van hun' nen broeder wezen. - Dit was fchijnbaar! men befloot er eénpaarig toe. En toen de karavaan aanaderd was" haalde men josef uit den put, en verkocht hem aan deze Kooplieden voor twintig ftukken zilver misfehien 25 of 30 gulden. Dus wordt een broeder van zijne broederen voor flaaf verkocht! geene traanen '-een ban denwringen, geen fmeeken, geene blijken van angst op het wezen van den jongeling kunnen de ftaalcn -emoe" deren vermurwen! josef wordt door de vreemdelingen medegevoerd als flaaf na Egypte Ten einde de euveldaad voor den grijzen vader te bedekken, nam men josefs rok doopte dien in het bloed van een' geitenhok, en zondt hem aan den vader met deze bitfche bootfehap: „dit kleed hebbe - * gevonden-, bezie het toch, of het uws zoons kleed is, dan niet." De oude man herkende het kleed - het*l'J riep hij in zijne fmert uit, het is mijns zoons kleed: een wild dier heeft hem vertoonden ! belaas! Vöa s verfcheurd! troosteloos was de bedrukte vader, misfehien zweeft er ook een duister vermoeden in ziin har!* ik zal, zegt hij, door hartenleed tot mijnen zoon in het graf nederdaalen." De grijsaard zal evenwel ééns vertroost worden ! hij zal josef in eere zien! — dwaaze ftervelinn-' te kant gij u tegCn het plan van God! al denkt gij iet ten kwade, indien God het ten goede denkt zaiYeTzoo wezen. —• j oseks flavernij zal ftrekken, om hem in Egypte tot de hoogde waardigheid te brengen ƒ O SB»  Gen. XXXVII. JoIepL. verhaalt zjnen droom aan zyne Broederen . s Aki* Gen . XXXVII. Jolèph door zyne Broederen verkomt. ||| Joseph- yvndzs, ^>ar^Jm "Jfreres .    Gen . XXXIX. Jofeph ontvlugt het Wyf van Potiphar. -Las Oi^urietes de- Jósep/is . Gen. XXXIX. Jofeph word door Potiphars ÏVjf valfchelyk befchuldicrt JvsepJv- Jccusfe>,z&it7 cuxvs& pa/" las ^e7?v7?i.e- Tcvty/iszr  DES OÜDEN t È S T A M £ N T S. m JOSEF ONTVLUCHT HET WIJF VAN FÖTIFAR, Gén. XXXIX. D c ongelukkige josef in Egypte gebracht, werdt daar door dc Ismaëlitifcbe Kooplieden Verkocht aan po* tifar, dén' van farao's Hofbedienden, en overfte van 's Konings lijfwachten. Ondertusfchen bleef het goedertieren Opperwezen josef gadeflaan, in het midden van zijne flavernij. — De buigzaamheid van zijn' aard, de fchranderheid van zijnen geest, de vaardigheid zijner verrichtingen, de fchoone leest van zijn ligchaaim deze, en voornaamlijk dc deugden van trouw en oprechtheid, welke hij in alles deedt blijken, wonnen hem ook dra de gunst van zijnen nieuwen meester, die zich door hem in perfoon deedt oppasfen, ja eindelijk het bewind over zijn gantfche huis gaf, en hem alles, wat hij hadt, in handen ftelde. — Zigtbaar zegende God, van dien tijd af, het huis van den Egyptenaar, om josefs wil, en Gods zegen was blijkbaar in alles, wat deze man bezat, zoo in huis als op het veld. — Gerust derhalven op de trouw en kunde van zijnen flaaf, liet hij aan hem en zijn beftuur alles over, zonder zich ergens mede te bekommeren, dan met de fpijze, die hij at. — Dus werdt josefs lot, in het midden der flavernij, verzacht, doch aan den anderen kant dreigde de beminlijke aanvalligheid van zijn perfoon hem een zwaarer onheil. — De vrouw van zijnen heer floeg onkuifche oogen op dezen fchoonen jongen flaaf, wiens welgemaakte leden een geil vuur in haaren boezem hadden ontdoken, _ Zij was zelfs onbefchaamd genoeg, om hem haare liefde te verklaaren, en tc nodigen, om bij haar te liggen. — Maar josef vreesde God, beminde de deugd, en wederftondt de bekooring. „ Ik bid u", voerde hij haar te gemoet, „ mijn Heer bekommert zich niet over iet. dat in het huis is, en hij heeft mij het beftuur over alles, wat hij heeft, toevertrouwd; niemand is in dit huis grooter dan ik , en hij weigert mij niets, behal* ven u alleen, dewijl gij zijne huisvrouw zijt: hoe zou ik dan zoo fnoode daad bedrijven, en daarbij nog mij tegen God bezondigen? " — Haar vuur brandde, niettegenftaande deze nadruklijke afwijzing, onbegrensd voort, daaglijks was zij josef aan, doch hij bleef ffandvastig bij zijne deugd. — Op zekeren dag, moest josef in het hinnenhuis, in den Harem, het verblijf der vrouw, iet verrichten, en niemand der huisgenoten was daar thans tegenwoordig; dit dacht het overfpelig wijf eene tCgunftige gelegenheid," om zich te laten ontfllppen, zij greep josef bij het bovenkleed, en zocht hem te verleiden, om haaren wil te doen. — Hier was de ftrijd voor josef gevaarlijk; daarom deedt hij eene uiterfte poging tot behoud van zijne deugd ; hij liet het kleed in haare hand, en koos de vlucht na buiten. Deugdzame jongeling! gij behaaldet de overwinning al vluchtende , uwe deugd zal niet onbeloond blijven. — Deert hier, jongelingen, die in verzoeking gebracht wordt, welk het beste wapen is, om ze te wederftaan; ontvlucht de bckooring. Houdt die gedachten fteeds levendig: zou ik zoo groot kwaaddoen, en zondigen tegen God? — zegt tot de wijsheid: gij zijt mijne zuster; en beet bet verjland uwen bloedvriend; opdat zij ubevjaaren voor de vreemde vrouwe; voor de onbekende, die met haare redenen vlijt. Haar buis zijn wegen des grafs, daa' lende na de binnekameren des doods. JOSEF WORDT DOOR POTIFARS WIJF VALSCHELÏJK BESCHULDIGD, Gen. XXXIX* Spijt, woede, fchaamte over de mislukking, gepaard met de verlegenheid, daar de fchoone maar ongevoeligë flaaf zijn opperkleed in haare handen gelaten hadt, alle deze hartstogten verfcheuren het hart van potifars rampzalige vrouw. —• Haare woede en wraak geeft haar een middel aan de hand, om den knaap, die zoo trotsch haare vlijerijën wederftondt, te ftraffen. — Zij riep de huisbedienden bij een, zij toonde aan dezelve den mantel: ,, zie eens! zegt zij," daar heeft hü. Chnnr' mue- En nu nam hij affcheid van zijne zoonen, en wenschte hun eene voorfpoedige reize. — Doch niet zonder traanen en aandoening. - Hoe moeilijk vielen hem die woorden: neemt dan uwen broeder mede' — hoe heeft toj benjamin omhelsd , en den vaderlijken affcheids-kus op zijne wangen gedrukt, onder kwellende bekommering, ot hij hem ooit weder zou zien! - hoe aandoenlijk is zijne taal: „ God, de Algenoegzame, neige dien man tot ontferming jegens ulieden, opdat hij uwen anderen broeder simeön, als ook benjamin weder metu late gaan. — En, wat mij aangaat, ben ik dan van kinderen beroofd, zoo ben ik beroofd!" Dus reisden dan jakobs zoonen, met hunnen broeder benjamin, voor de tweedemaal naa Enote en IZ'ZZ"Tf V0°r J0SEF' Z°°dra dCZC Zij"Cn br°eder "»J""» zag, gafhij last, om deze mannen in zijn paleis te brengen, alzoo hij hen te eten wilde houden. - Ook dit was nieuwe zorg voor deze broederen doch hunne bekommering bedaarde, toen zij hunnen broeder simeön zagen ontflaan, en door josef vriendelijk ontvangen werden; wiens hart week werdt, toen hij zijnen broeder benjamin begroette zoodat hij zich een poos moest afzonderen, om zijne aandoeningen lucht te geven; waar na hij wederkeerde en zijne broederen deftig onthaalde; terwijl de broeders zich verwonderden, dat zij juist naar de orde hunner -eboortc geplaatst, en dat benjamin met onderfcheiding behandeld wierdt. r be beker w0rnt «* ri7 "j * m ins zak gevonden, Gen. XLlF. 3Ma zulk een deftig en vriendelijk onthaal bereidden zien de broeders nm h«, .„„„ , * wel vernoegd, dat zij szmeön en benjamxn mogen medevoe«ri ^IO,V^fdrTf ""h alleen hun geld weder in hunne zakken zou leggen, maar bijzonder ^^^^tiT^ was te gebruiken, in den zak van benjamin; - Hij wilde nog eene dtZ „ ! ! , J g W°°n en genegenheid jegens hunnen broeder. " " Ia3tfte pr°eve "emen van ?unne "ouwe Naauwlijks waren zij vertrokken, bf zij werden op josefs last nagejaagd en fpoediV in-ehaalrl huisbezorger befchuldigde en beftrafte hen, dat zij zich aan dieverij -hadden^ weten maakte hen koen ; zij wisten, dat zij vrij waren van de misdaad, daar zij mede beticht werden en dTarfm zeggen zij: „ bij wien van uwe knechten het geen gemist is, gevonden wordt, dathijfterve! „ ^«S len uwen Heere tot flaaven zijn." wjj ^eirs^zui- Men doet onderzoek, men begint met den oudften en komt dus tot den inno-ftfn en in benjamins zak gevonden. den jongften, en- josefs beker wordt Nu zijn de broeders ontfteld en verfchrikt! zij fcheurden hunne kleederpn Pn*lreer*« n^ vervoegen zich, JUDA> die voor benjamin bij zijn' vader borggeSen^^^s aL h t h^'bi ~ ^ en vallen voor hem neder. - Josef fpreekt hen hard aan, en nu neemt^u7Ihe^oord h„'h ï J°T' naar den uitwendigen fchijn te oordeelen, de diefftalniet te liocheaeï i^ ™ In / h,J.b^keilt' dat« zullen blijven bij josef, °°cnenen is, en hij biedt aan, dat zij allen flaaven Als josef herneemt, dat hij dus onbillijk nietwil handelen, dat zij vrij trekken kunnen, maar dat hii bif wien de beker gevonden is, zijn lijfeigene moet wezen, en als haaf bij hem blijven, houd ZAeene'aandoenlijke en treffende reden. In dezelve draagt hij aan josef voor/hoe hij, op hun bericn, dat zh alen ZT ^TZ hWarCn 'k'h " Yfbr0eder' bij uitnem^heid van den ouden man bemind we dt hadden t buis gelaten, hen geboden hadt : dien broeder met zich te brengen. - Hoe hun vader ter naTuwer nood hadt kunnen bewogen worden, om dezen geliefden zoon met hun te laten gaan, en dat hij gewis heZit zou overleeven indien dezelve met te rug kwam - hoe hij bij zijn' vader voor zijn' broeder borg hadt geftaan en eindelijk befluit hij: vergun derhalven uwen knecht, dat hij fa des jongelings plaats als een flaaf van m„! nen Heer bhjve, maar dat de jongeling met zijne broederen wederkcere! - hoe zou ik toch zonder den Ton SCwSfv^ terus !~neen'ik zou den jammer •die mijn vader zou treffen'niet kunn^" w^f-iTT hSrt-^ deZC broederen thans al hebben omgegaan! voorheen hadden zij reeds erkend- waarlijk! dit hebben wij aan onzen broeder verdiend! nu wordt zijn bloed van ons afgevorderd! — jo s e *  Gen. XLIV. De Beeker werd in Benjamins lak gevonden Zas Coupe- frc?uree< daiw ü Ja& di> Seryamvn . 0 Gen. XL III. Jacob kust Benjamin, die met zjnen Broeder na Egjpten trekt . 2)epar& de- 2&n7a?nzn/ f?c7?£r l' égypte .    Gen. XLV. Joleph ontdekt zig aan zjne Broedex-en. i/osep/v s& Jóifr con?taU7 'és cv s-es "Trends. Gen. XLVIII. J^ Jacob zegent Manasfe en Ephrann. Jawb hemt ^a/iasseï ch dpAj-aiin/ .  DES OUDEN T E S T A M Ë N T Si &s josef ontdekt zich AAN z ij N e broederen^ Gen. XLV. N u hadt josef zijne broederen beproefd, hij zag hunne broederlijke genegenheid voor benjamin, hunnè kinderlijke tederheid voor hunnen Vader, en hij hadt hun geweten hen hooren Veröordeelen over het geen zij hem gedaan hadden. — Hij kan zich niet langer bedwingen, natuur fpreekt te fterk. — Hij deedt dan alle man van zich uitgaan, en nu zich alleen bevindende met zijne broederen, die voor hem geknield lagen, berst hij uit in een luid geween, zoodat de Egyptenaars, en het Hofgezin van faraö, zulks hooren; en nü Zegt hij tot zijne broederen, die verwonderd waren over het geen gebeurde: „ ik ben josef! — leeft mijn vader nog?" — zij waren zoo ontfteld, dat zij niets konden antwoorden. Nu waren zijne droomen vervuld, maar hun geweten verwijt hun, het geen zij hem gedaan hadden. Treed nader tot mij! dus bemoedigt josef hen: ik ben josef, uw broeder, dien gij naa Egypte verkocht hebt; evemvel bekommert u daar niet over, want God heeft mij tot behoud van uw leven voor uit gezonden. — Hij bericht hen, dat er nog Vijf jaaren Van hongersnood zullen zijn; hij vertoont hun, hoe wonderbaar hij door God is geleid geworden, die hem gefield heeft tot eenen vader voor farao, tot een* befhmrer van Zijn gantfche Hof, ja tot een' beheerfcher Van geheel Egypte.— Hij wil, dat zij haastig tot zijnen vader keeren, dien van alles bericht doen, cn hem met alles, wat zij had* den, in Egypte zouden overvoeren, alwaar hij het gantfche gedacht in het landfehap Go/en zou onderhouden en verzorgen. Nu valt hij weenende zijnen broeder benjamin aan den hals, terwijl dezë ook weenende aan josefs hals hing. Ook kustte hij alle zijne broederen met traanen; en thans eerst zijn zij in ftaat om met hem te fprekcii. Aandoenlijk toneel! de ontknoping van josefs belangrijke gefchiedenis! Maar wie maalt de aandoening van jakob hart, toen zijne zoons nu wedergekeerd, hem berichten: joseF leeft nog'. — Hij is Heer over gantsch Egypte! — dit fehijnt den ouden man een droom, en zijn hart blijft koel, omdat hij het niet geloovenkan, maar ovèrtuigd van de waarheid, en op't gezigt der wagens, door josef gezonden, roept de vader verrukt uit: bet is genoeg] mijn zoon josef leeft nog! ik zaVgaan, en hem zien, eer ik flerf. — Bovendien door eene Gods-verfchijning gemoedigd, haast hij zich, met alle zijne kinderen, ten getale van 70 perfoonen na Egypte, en ontmoet in het landfehap Gofen zijnen geliefden josef, die hem om den hals valt, en weenende hem aan den hals blijft hangen. Nu zal ik gerust flerven, zegt de oude man, nu ik u gezien heb , en weet, dat gij nog leeft! Lezer! die deze gebeurenisfen zonder gevoel, zonder eene traan te ftorten, lezen kunt, u beklaag ik, gij hebt dan geen menschlijk hart! JAKOB ZEG ENT MA NA S*È E ÏV E f r A ï M , Gtn. XLVIH. yosEF hadt voor zijnen vader en deszelfs geflacht het landfehap Gofen in Neder-Egypte, hetwelk door zijne grazige weilanden voor hunne kudden het beste van Egypte was, van faraö verkregen; hier woonde nu israöl. — Eindelijk werdt de oude man ziek, zoodra de tijding hiervan aan josef kwam, fpoedde hij zich met zijne beide zoonen mAnasse en efraïm, om zijnen krahken vader te bezoeken. De kranke vader, horende, dat josef daar was met zijne zoohen, vermande zich, om in zijn bed op te zitten, en Verklaart aan josef, dat hij deszelfs beide zoonen, als zijne zoonen aanneemt, en aangemerkt wil hebben, zoodat zij gelijk zullen ftaan met de andere zoonen van 1 sraël. Vervolgends vraagde de oude man, wiens oogen reeds duister waren, naar josefs zoonen, welke josef deedt toetreden , en voor hunnen grootvader nèderknielen, die hen omhelsde en kuste: hoe verkwikkende was dit voor jakob; „ reeds bad ik niet meer, om u te mogen zien, alle hoop opgevende, en nu doet God mij nog zelfs uwe kinderen aanfehouwen 1" Thans wil de oude man hen zegenen, Zoo als zij daar voor hem geknield lagen, doch hetgëen opmerkiijk was , hij legde zijne rechtehand op het hoofd van efraïm den jongften, en zijne linkehand op het hoofd van manasse den oudften zijner kleinzoonen, en dus zegende hij hen: „ die God, 'zegt hij, dien mijne voorvaders, abraham en isaük, gediend hebben, die God, die, van het eerfte oogenblik van mijn aanzijn tot heden toe, mijn herder was, die Engel, die mij Van alle kwaad verlost heeft, zegene deze jongelingen! dat mijn naam en de naam mijner vaderen, abraham en isAan» door hen worde voortgeplant, en zij zeer vermenigvuldigen in den lande!" Als josef zijn' vader herinnerde, dat hij zijne rechtehand op het hoofd des jongften en zijne linkehand op het hoofd des oudften gelegd hadt, vervolgde de oude jakob, „ ik weet het, mijn zoon! ik weet het—ook deze zal een volk, ook deze zal groot worden — evenwel zijn jonger broeder zal grooter worden dan hij, en zijn nageilacht zal zelfs over volken heerfchen." — Hij herhaalde nu den zegen: „ bij u zal isRAëL in het vervolg zegenen, met deze woorden: Godmaakeuals efraïm en als manasse!" — Eindelijk gaf hij aan josef boven zijne andere broederen een deel voor uit, sichem naamlijk, „ het Welk ik," zeide de oude man, „ met mijn zwaard en boog aan de Amoriten ontnomen heb." Door het geloof zegende jakob dus josefs zoonen, en zijn zegen is door de vervulling bewaarheid geworden. — efraïm en manasse zijn de ftamvaders van twee onderfcheiden ftammen onder de Israëliten geworden,en efraïm, fchoon de jongfte, is de aanzienlijkfte ftam geweest, die fteeds de mededinger van juda was, en de hoofclftam naderhand van het rijk der tien ftammen. — G f a fe e |  26 UITBREIDING DER GEWIGTJGSTE GESCHIEDENISSEN jakob zegent Z IJ n e zoonen, Gen. XLIX. Voor zijnen dood zegende jakob met «ervende lippen ook alle zijne twaalf zoonen, de ftamvadcrs der IsraeUnJche dammen. In welken zegen hij aeht gaf op hunne reeds geopenbaarde goede of kwade hoe iant heden, en welKe zegen, volgends eene naauwkeurige vertaaling, dus luidt: „ Verzamelt u, want ik zal u verkondigen, het geen u in. toekomende tijde» zal wedervaaren Ver-adc-r mHne fiX^elTei*/ " 1°°" jsra.ëL,' uwen vader! - ruben! gij mijn eerstgebVen! Sh^l .T miJnCr mannekracht! Wmuntendfte in waardigheid! uitmuntende m vermogen! blCeft g5j ^ Ukmuntendf£e niet! W >«* het bed van uwen vade beklommen! daar zijt gij ontheiligd! mijn bed heeft hij beklommen! - simeön en LEVI zijn bieders Z%%Ti2Tï ÏÏ hunTbruiIoft-1Mijne zieie ftcmde n5et in hi™ ■£ Kï; den zij: Pr nfïn v T • * t0°rn ZU maMCn d°°d- ln bm vel- zal heLidSn ZU h,Un t00m' dieonverbitlli^ hunne grimmigheid, die woedende isi ik bid ta In d! ' ? JAKOE' VCrlbreiden in '"IfcSüfc^ gij, juda: u zullen uwe broeders prijzen! uwe hand is op den nek uwer vijanden; u zuilen de zoonen uwes vaders met eerbied hulde doen i I ^ e^ SI Ts een0" dCV°f' ^ ^ ^ ^ geworden; hij legt zieh neder en rust ^ een leeuw, als een zoogende leeuwin! wie zal hem opftooten? de fcepter zal van tuda niet wi ken S:^ZU!p--rdhem gCb0ren W°rden! t0t d" dC ^"ust"aar|hrenger kLt, wien'n^n zulS ^ m ViJni Z,Jn-D 3811 de" Wijnftük' hCt VCUlen Zijner ezeiin aan de edelfte wijnftokken, "e tZen wi °™erk]eed in d™ven-bloed. Zijne oogen zijn rood van wijn, zij- eikentt £™ ™ ~ *" ™e" dC ^ *m de hij zal d 2 , - Issaschar is een fterke ezel, hij ligt gerust tusfehen de ftallingen:' hij befchouwde de rust as wenschlijk, en het land, dat het bekoorlijk was, nu neigde hij zijnen fc houder om te Tor fchen, h,j werdt een dienstbaar kneeht. ~ Dan zal zijn volk befluuren, al ée'n T^ZVZden oeg' r,CeT ?het voetpad'die ïm paard in de >^Z££T5t ts:hz lcvercnt voor - naftuali is szsttggü^^ £ ftaathjke takken - JosEF M de fpruit van een' vruchtbaren tak, een vruchtbaren tak bii eenJ waterbroi Wier fpruiten zich om hoog flingeren tegen eenen muur. Met euvelen moed en bittere v i,ndr"h, de boogfehutters op hem , doch zijn boog bleef ftijf, zijne handen en armen w v S dol r;rr rus zr::^door de* hoorBehoeder van ---~Lin:s' „r^ ss «en zlgen der laageM ™de tr^"^' U T^' ^ ^ dCS hemelS Van boven' ™< uwen vader z'jn vn S«er h m 7 ^ ^ b°rSten " baarmoeder- De zegeningen van zullen komen op hl h^oflv n iosV/ r^T/ T °Vemeft de ee™*e be-elen. Zij- is een verfcheurende ni ' ? u' dCS «ekroonden ond" zijne broederen.^- Benjamin n vencneurende wolf. Des morgens verteert hij den roof, doch in den avond zal hij buit uitdeelen." b e g r a f £ w j s v a n j a k o b , Gen. L. Nadat jakob dus zijnen laatften, den aardsvaderlijken, zegen hadt uïteemroKP* ^f „ nen bij herhaaling het bevel, welk hij reeds aan josef bevolen, T^w™^?^ "* f»* ^ dat zij naamlijk zijn lijk, na zijn overlijden, na Kanaan zouden voeroi en daar te ^ f Tu eI°°??» graf, dat abraham tot eene erfbegravenisfe hadt gekocht, alwaar abraham en , , ° W h6t wen begraven lagen, alwaar jakob zelf lea begraven hadt. J Deze ^ Tr! kon" ^ Vr°U" van zijn geloofgetuigden, dat Kanaan eens het eigendom zijner naneevenwezenf zoude Velen* ^ ISa dezelve overleed jakob in den ouderdom van 147 jaaren in het i^v ™ L c ua ■ J 2316. na den Zondvloed 660. J a de SchePPinS der wereld Thans viel josef op zijns vaders aangezigt, beweende, en kuste hrm ÏL~J.i„~.a j j . •• • vader op de wijze baIfemen, wëaarmede men vee ti ds^ deedt blJ ziJ*<* r« over den vader van hunnen weldoener zeventig dagen rouw^-^ ^ £^ den Koning FAraö verzocht te hebben, het lijk van zijnen waaX^alerSlf^^^ ™ °°™ aM ftoet, over naa Alle de voornaamfte hovelingen tn b^aTZT^ U ? ^' talrijkea vnsgelijks josefs ^Sge2S; - bezm, terwijl de trein door wagens en ruiters gedekt werdt vducrb nuis- müST^Ü^r^ p,aatS.genaamd de dorschvloer van Atad, of der doornen, hieldt men eene naatujKc ïouwklage, bij welke josef zijnen vader zeven dao-en r>a n eene bartlijk, en treffende, dat de *L**„,Jdie in het laiL wooi^ d r ul ^0 ^1%"°° w' hz°° een' zwaaren rouw hadden . waarom de plaats genoemd werdt X'^Z2 T^'s rouw 1^'™™ De hjk-plegtigheden volbracht zijnde, bracht men het fterfliik olZT? LE^pt^/ouw-3 van het veld Machpcla, ten oosten van Mamre bij Helron ^ ^ ^A K 0 ten grave in de fpelonk Hier rustte jakob, na zoo veele moeilijke levensiaaren »™ ,iu •■ , .. I weest waren, doch in welke God hem nooit verta^ten hadt L zijne wederwaardigheden, die veelen gejehova! vcnaten hadt, hier rustte hij, wachtende op de zaligheid van Josef zelf bereikte den ouderdom van ,IO jaaren, wanneer hij in Egypte overleedt. ~ Hij hadt na 's vapers dood, zijne broederen ede moedg b i ven behanHpipn r« u. , j ' hetzelfde gelo f, als zijn vader jakob; ^mg^^ ^^y *l ' ^ 7°°' ^ °^d™> in de Isramls naa Kanal wederkeerden, derwaarcü^ mede te vocï T % ^ T t™™ **» ' tot dien tijd, in Egypte in een kist legde - ^ f? V°Cren' ^ Waaroa 11,611 hem ook baIfen^. « harde  Gen. Ii-, Begraafenis van Jacob . • . ' Zes 1jFunérfalle6 d» Zcuvl en/ Gauian/. Gen. XLIX. Jacob Zegent zyne Zoonen. Zczcvl T^vour'an^ lelizt les dvi/zztz 3^a&rog vreesachtig bleef, gaf God hem een dubbel wonderteken ; zijn ftaf veranderde in eene flang en werd weder een itat, als hij ze opvatte. Zijne hand, in den boezem gedoken, werd melaatsch, andermaal ingedoken was zij genezen. Als hij zich beriep, dat hij niet wel ter taal was, werdt hem zijn broeder aar o n toegevoegd ~ toegerust met de belofte van Godlijke wonderen, keerde moses naa Egypte ter uit- terwiil rhinief,r0f' ™StPAV™SA> verzaakte M os es de eer, om een zoon van faraö s dochter te heeten: tegencSd te zond^enT' V " Ujden' V0<" 6CBm tijd' V°°rdeel te hebben> 0001 moses, aürojv, en u e t o o v e r ft « iv» van pcïi'TI:, -KsQOih VII, Egypte wedergekeerd, begaf moses, met aüron zijnen broeder, hij 80 en aïron 83 jaaren oud tot farao, en erschten m den naam van jehova, dat hij de Israëliten uit zijn land liet trekken om baden de dfiienDui alTÏ T 6ere ^ JEH°VA Cen FeCS£ te vieren» weigerde di verachtte tehova wendol ais of T° befchTm-G°d Van hi^> <* onder zijne Goden niet Un^oJ^ry^ hJ h roonfh]kveTZOek oproer bedoelde, en omftondt, omdat het volk geen werks ZoelZdt verzwaarde hij nog deszelfs dienstbaarheid. ~ Op last van God bleeven moses en aïeX FmóÏ Ïu n n Z , Vemn h/mm* e" bevesti^den hu™e Godlijke zending door wonderen Eerst door" hunnen ftaf in eene flang te doen veranderen. Doch de Egyptifche Tooveraars of liever werden door woons in Egypte, daar men zelden onwede h ft, ver hrCniet alTee ?T * hlMe™™> ^ ^ °^ er van vee of menfehen zich buiten op het veld b^r^en^^ ^TT'' maar doodde z^ al wat menigte fpringhaanen over Egypte, die het land Ldekt'en engeb°^e" waS' De achtfte plage bracht eene vruchten verteerden. 9. Kwf er een ftl ïnlr ^ dl em s oTl t T', '1 -'^--^n en boomgen , zoodat de een den anderen niet kon zien , en ÏÏÏÏ^in^ fï°' ^ ^ <*' a„„ j , , , , ' -"jcmana van zijne plaats durfde opriizen. Doch tep-en all<» deze wonderen en plagen, hoe geducht, verhardde zich p « t, . » , , ■ , ■wi.n tegen aue PM„ „, . ^ ' j ^ '/ FARAo» tot dat de tiende en laatfte plaae die alle eeistgcborenen 111 Egypte deedt fterven, hem noodzaakte om i, i 1 , , piddg' aie aue zullen. ' m de deinen te laten trekken, gelijk wij zien Faraö is een geducht voorbeeld, hoever een mensch gaan tnn „ . . . ^ j , d.t „ien,and zich tc5c» God verhardt en vrede hee t, ? * v """"f gen. maar zijne ongevoeligheid en verhaasende hardnekkigheid Horue hem in het verderË ^ A'Vem°" HST  Exod. III. Moies lay den Braambos . J|| JZa/ yislari/ dd 23uisltm/ ordent. .• , s. "iïku> Exod. VII. Moles, Aaron, en cLe Tovenaars van Egj^pten . ' c4/dzse<, ^{ea-cm/, Sc les SicAanlzdrs d' Syy^te/ .    Exod. XII. liet PascJaa ixx Epjpten geb.ou.dexi Exod. XII. d Eerst geboorene n Ö Ö Ut Sremz*rs-7us d exte-mzn/s  DES OUDEN TESTAMENT S. 39 het pascha in egypte gehouden, Exod. XII. Eer de laatfte en zwaarfte plaag farao en zijn volk trof, die moses echter aan den Vorst reeds hadt aan- ' gckondigd, terwijl bij de Israëliten alles gereed gemaakt werdt tot den uittogt, gaf God aan dit volk hevel om den laatften nacht, den veertienden van de maand Abib, die men meent met onze Maar* over een te komen' hunne laatfte maaltijd in Egypte, als een offer - maaltijd, hetwelk Pefacb (Pafcha) een verfchoonings-offer genoemd wordt, te houden. Zij moesten een lam nemen van de fchaapen of geiten, een mannetjen van een jaar oud , voor ieder huisgezin een lam, en dat in den namiddag dachten, het vervolgends geheel braaden zoodat er geen been aan gebroken werdt. Zij moesten het dien nacht eten met ongezuurd brood, om dat ergeen tijd was, om het brood te laaten rijzen door het zuurdeeg, en met bitter toekruid. Daar mogt niet van overblijven, en wat er overbleef, moest verbrand v/orden. Zij moesten het eten, de kleederen omgord, de fchoenen aan de voeten, en de ftavén in de hand hebbende, met haast als lieden, die zoo den togt ftonden te aanvaarden. - Met het bloed van het lam moesten zij de beide deurposten en den bovendorpel hunner huizen heilrijken, waar in zulk een lam zou gegeten worden. Dat blöed zou hun een teken zijn, want als de verdervende plaag in Egypte zou woeden, en alle eerstgeborenen dooden, dan zouden alle huizen der Lraëliten, met dit bloed getekend, vrij blijven. Tevens geboodt God, dat men deze maand voortaan voor de eerfte maand van het jaar tellen, en daarmede het jaar beginnen zou, als ook, dat men jaarlijks op den dag des uittogts eene dergelijke maaltijd houden, en een feestvieren zou, het Paaschfeest, ter gedachtenis dezer heuchlijke verlosfing uit de flavernij van Egypte! zeven dagen lang moesten zij op dit feest ongezuurd brood eten en allen zuurdeesfem uit hunne huizen wegdoen waarom dit Feest ook den naam draagt van het feest der ongehevelde brooden. Wanneer zij ééns in hun land gekomen deze Godsdienstplechtigheid zouden vieren, en hunne kinderen hen vraagen zouden: wat toch deze plegtigheid betekende? dan konden zijhun deze verklaaring geven : «, dit is het verfchoonings-offer, aan jehova toegebracht, omdat hij de huizen der Israëliten in Egypte verfchoond heeft, toen hij de Egyptenaaren floeg, maar onze huizen bevrijdde." Geen grooter zegen voor een volk, dan dat het van flavernij bevrijd wordt, en de bu rger-vrtj h ei d mag genieten ! — de dag van vrijheid behoort een gedenkdag te wezen! — Godlijke weldaaden moeten in geduurig aandenken blijven, en tot den laatften naneef worden overgebracht. — Paulus eindelijk heeft een fchoon gebruik, tot ons onderwijs, van dit Paaschfeest der Egyptenaren gemaakt: „ gij weet" —- fchrijft hij aan de Korinthiërs, — dat een weinig zuurdeegs, hoe gering ook, den geheele» deegklomp verzuurt? doet dan toch het oude zuurdeeg weg, ten einde gij een nieuw en versch deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd behoort te wezen, dewijl toch ons Paaschlam, naamlijk Christus, voor ons geofferd is. — Laat ons dan dit [geestelijk] feest vieren, niet met ouden zuurdeeg, niet met zuurdeeg van ondeugd en boosheid, maar met ongezuurde brooden van waare en oprechte deugd. Voor Christenen herinneren wij Hechts, dat de Heiland der wereld op een Paaschfeest voor de zonden der menfehen geftorven, en na drie dagen tot onze rechtvaardigmaking verrezen is. — Ter gedachtenis van welke weldadige gebewenisfen wij Christenen ons Paaschfeest vieren moeten. DB EERSTGEB OORENEN GEDOOD, Èx«4i XII. Terwijl de Israëliten mét blijdfehap hun Pefacb, of verfchoonings-offer aten, in eene ftille hoop op hunne naderende verlosfing, waarde.de dood en het verderf door geheel Egypteland. —> De God der wrake deedt in dien zelfden nacht alle eerstgeborenen der Egyptenaaren en van hun vee nerven, deze was de tiende en laatfte plaag over Egypte. — Alle eerstgeborenen van den eerstgeboren zoon van faraö af, die zijn navolger in het rijk zijn zoude, tot den eerstgeboren des gevangenen, der flaaven, die in het openbaar werkhuis opgcfloten waren, benevens alle de eerstgeborenen van het vee. — Welk een akelig toneel! welk een gefchrei en gejammer 1 geen enkel huis bleef vrij, daar geen doode in was! faraö zelf ftondt in het midden van den nacht op, benevens alle zijne Hovelingen, en alle Egyptenaren, dewijl hunne geliefdfte panden, de eerftelingen hunner mannekracht, door een haastige dood van hunne oogen werden weggerukt! Nu ondervondt men, hoe geducht de God der Lraëliten ware, nu hadt men berouw, dat men niet bij tiids het vertrek der Israëliten hadt toegedaan — en men vreest voor nog grooter rampen. Zonder tijdverzuim, nog dien zelfden nacht, laat faraö moses en aïron,die hij'nog onlangs toegefnaauwd hadt, dat zij zijn aangezicht niet weder zien zouden, ontbieden, en hij zegt hun, geheel ontroerd en ontfteld: haast u, en zondert u van mijn volk af, zoo gij als alle Israëliten; gaat heenen, cn dient jehova, gelijk gij gezegd hebt; gij kunt ook uwe fchaapen en uwe runderkudden medenemen, zoo als gij begeerd hebt." — Het welk hij tot eene voorwaarde geëischt hadt, dat zij die zouden achterlaten, dan wilde hij hen laten trekken, doch nu maakt de bedremmelde Vorst geène uitzondering meer — „ gaat maar heen" — is het «*. neemt Hechts affcheid van mij." Zelfs hielden de Egyptenaars hard aan bij het volk der Israëliten, om hen met fpoed uit het land te drijven. — Welkeen ommekeer! zoo veel vermag de vreeze nu! want anders, zeiden zij, zijn wij allen dood./ Dus moest het volk hun deeg, eer het gedeesfemd kon worden, medenemen, en met allen mooglijken fpoed Egypte verlaten. ^ Hoe weinig vermogen ftervelingcn tegen den grooten God! hoe hardnekkig faraö tot hiertoe geweest was, nu is hij blijde, van de Israëliten ontflagen te worden! — mogt dit voorbeeld ons wijs maaken, om, wanneer Gods oordeclen op aarde zijn, gerechtigheid te leeren, en ons bij tijds, door zijne kastijdingen , tc laten tuchtigen en tot bekeering te leiden. — Dat niemand zoo ongevoelig en verhard zij als faraö, dat hij, geflagen wordende, geen pijne zou voelen , dan zou eindelijk de verfmaadde en verachte Godheid zoodanig flaan, dat er geene genezing,meer zijn zoude. In dit alles handelde de Godheid wijs, rechtvaardig en goed. .— Hij wilde de eer hebben van Israëls verlosfing! Hij wilde zijnen naam groot maaken op aarde, toen het menschdom zijnen maaker bijna geheel vergeten hadt! Hij ftrafte den hardnekkigen Vorst, die zijn geduld getergd hadt door zijne hardnekkigheid! hij vervulde aan Israël zijne beloften ; — laat deze onze overdenkingen en betrachtingen wezen , en dan behoeven wij niet verder af te daalen in de grondeloze diepten beide der wijsheid en der kermisfe Gods; wiens wegen voor ons onnagaanbaar, wiens oordeelen onnafpeurlijk zija! —. HET  3o UITBREIDING DER GE WIG TI GS TE GESCHIEDENISSEN het onteeenen van zilveren en gouden vaten, Exod. XII. X oen het Opperwezen aan moses, bij den braambosch verfchijnende, den last hadt opgedragen, om de hraëliten uit Egypte te leiden, badt hij reeds te kennen gegeven, dat zijn volk dat land nie°tledig zóu verlaten maar ter vergoeding van hunnen zwaaren arbeid, den roof van Egypte zou medevoeren. — Toen het tijdl Hip hunner verlosfing naderde, geboodt moses de Israëliten, dat zij van de Egyptenaren, elk van zijnen buurman, en elke vrouw van haare gebuurinne, zouden afvragen gouden en zilveren vaten, en kostbaare kleederen. De Israëliten waren, door de voorgevallen gebeurem'sfen, wonderen en plagen, zoo agtbaar geworden bij de Egyptenaren, en moses was in hunne oogen zoo groot, dat niemand in bedenking nam, om aan deze vraag te voldoen, zijnde de Egyptenaren voornaamüjk door de laatfte plaag, de dood hunner Eerstgeborenen zoo verfchrikt, dat zij blijde waren, het vertrek dezer lieden flechts te verhaasten, door alle hunne eifchen in tc willigen. — Dus verkregen de Israëliten gouden en zilveren vaten, en kostbare kleederen van de Egyptenaren en beroofden op deze wijze Egypte. ' Niemand denke echter, dat de Israëliten zich hier fchuldig hebben gemaakt aan roof, en onbehoorlijke aanmatiging van eens anderen goed ja, het geen nog erger zijn zoude, dat zij zich zouden fchuldig gemaakt hebben aan bedrog en fchending der goede trouw, door te leen te vragen, want zoo vat men doorgaands het woord dat de gefchiedfchrijver bezigt, op, het geen zij niet voornemens waren, ooit of ooit weder te geven — Want toch men bedenke: voor eerst, hoe veel arbeids de Israëliten ten dienfte der Egyptenaren hadden"verricht zonder daar toe verpligt te zijn, dewijl zij nooit als onderdaanen van Egypte, maar als een bijzonder ftamvolk' zich alleen in derzelver land als eene volkplanting hadden gevestigd. - Nu legt de God van hemel en aardê hun dezen loon toe. Ten tweeden. Zij lieten hunne vaste goederen , huizen, landerijen enz. immers achter daar san hadden de Egyptenaar: een onderpand, voor hetgeen zij uitleenden, indien men dit vragen om gouden en zilveren vaten, als een henen wil befchousven, en dan kon in allen gevalle dit henen de gedaante van een' koon hebben, en beide de partijen waren er in zoo verre mede te vrede. Maar eindelijk en ten derden • de E^ptenaars, gelijk wij reeds zeiden, waren thans blijde, dat zij flechts van de Israëliten ontflagen werden' en daarom gaven zij gewillig, het geen dezen begeerden en vraagden; zij ftonden zoo driftig aan op het vertrek van dit volk, dat zij hen als met geweld uitdreven, en dus geern alles zouden gegeven hebben, indien zij flechts niet meer van hun te vreezen hadden. J Hoe wonderbaar weet de Voorzienigheid te werken! die Israëliten, welken ten getale van -o perfoonen met jakob in Egypte waren gekomen, vermenigvuldigden geduurende hun verblijf aldaar, tot het verbaazend getal van ócoooo mannen zonder de vrouwen en kinderen te rekenen; en zij, die door de hardfte flavernij cedrukt waren, trokken met rijkdommen beladen uit Egypte, na verloop van 430 jaaren, naamlijk zedert abrahams vertrek uit £/r der Cbaldeën, en 3,5 jaaren, na dat jakob in Egypte was gekomenjdus omftreeks het jaar na de fchepping der wereld 2510, na den zondvloed 844 jaaren. faraö en zijn heir verdrinken in de rood e zee, Exod. XIV. D us trokken dan de Israëliten, aangevoerd door moses, en dóór eene wolk, die bij nacht een heller vuur van zig gaf, en dus onder dit teken, door God zeiven geleid, uit Egypte, in behoorlijke orde. De naade we" Kanaan lag door het land der BUflijnen, doch zij namen den weg naa de woeftijne der Schelfzee of des aZ btfeben westelijken zeeboezems van de rooue zee, om dus achter het land der Willijnen om te trekken Doch onvoorziens deedt God, die aan de Egyptenaaren en hunnen Koning verheerlijkt wilde worden, het volk ^ derkeeren, dat is, Z1Ch rechts wenden zuidwaards, zoodat zij nu de Schel/zee recht voor-zich kreeeen - 4 aan faraö bericht zijnde, vermoedt de Vorst, dat de Lraëliten, van den weg onkundig, verdoold warén m de woestijn, en hij befluit eruit, dat hun uittogt alleen door befte! van menfehen en met door de Godheid onder nomen was. - Nu verhardt hij zijn hart op nieuw, hij heeft berouw, dat hij het volk heeft later trekken en zun hcirleger fchielijk famentrekkende, jaagt hij met hetzelve en met 400 wagenen de Lraëliten m die h i'vnn achteren bezet, zoodat voor hun geen weg open was, dewijl zij de zee voor zich en ontoeganglijkeTebei J£ terzijde hadden. Nu was het volk moedeloos. - Mo s , s zelf verlegen, wende zich met een ftfdoTh k fen tig gebed tot God - en wat gebeurt? voor eerst plaatde zich de wolk, die voor het leer de ,1 , ï vertoonde achter hetzelve, tusfehen hen en de Egyptenaren, maakende Voor TJSL ene^ t Zrrf zoo dat de legers eikanderen met konden naderen. - Vervolgends kreeg mosks bevel, omzZtZ0^r de zeeuit teftrekken, wanneer er een hevige .Oosten of Noord-oosten windt ontftondt, die ïïSÏSh^S doorwaaide, en eene buttengewoone ebbe te weeg bracht, zoodat de bodem der zee gZ^rZl^ 1 hans trokken de lsraditen over die droogte, midden door de zee terwiil bet warrr « I.i & , hadden, hun als tot een' muur ftrekte. L De Egyptenaar, ziende ch \ Zlm^t^^^ ,11 ^ 1 1 . r e» nat clc lsra hien waren on°-ehrnkpn vnr- volgden hen, cn trokken insgelijks hen echter na de zee Hout in, de gantfche legermagt van far!^ a e zijne paarden wagens, en ruiterij Doch in den morgenflond, floeg jehova zijn m^lZ^tl leger ^Egyptenaren a s het midden m de zee was, daar ontftondt een verfchriklijk onweder uit de&do de wolk, die zich achter het leger der Lraëliten vertoonde. Nu raakt alles bij de Egyptenaren in v war" n" hunne wagens blijven in het flib fteewn, hunne paarden zijn verfchrikt, en te laat nemen zij een befiud om re vluchten. De wind was mtustchen omgeloopen, en bracht zulk een' geweldigen vloed van water aan , hetvve k de Egyptenaars thans terug keerende m den mond liepen, dat hunne gantfche legermagt met den Koning zeiven midden in de zee ftortte, en door de woedende golven overlielpt en ingezwolgen wierdt. _ Geen dén van dit gantfche heirleger ontkwam den dood. - De Lraëliten intusfehen veilig aan den averoever gekomen aan fchouwden hier het verderf van hunne vijanden en verdrukkers, wier lijken in. menigte kwamen wdpoelén tn nu vreesden en eerbiedigden de Lraëliten j zuov ^, en geloofden in Hem en aan moses zijnen dienstknecht. - Piegtig vierden zij met eenen overheerlijken Lofzang deze voor hun zoo gelukkige -ebeurenis in 7n%Zr%ÏTfC- fi d 'a7r?ems & d ar. Exod. XIV. PJaarao en zyn Heir verdrinken in de Roode Zee. ZJiaraarv Sz Jon> *è Exod. XVII. ■ - ' liet Water uit dP i Ul4e vloeiende.  DES OUDEN TESTAMENT S. DE VERZAMELING VAN MANNA, Exod. XVL JCsraël, dus verlost, endoor God geleid, was een toonbeeld, van de ondankbaarheid cn vcrgetelijkheid der menfehen omtrent wcldaaden aan hun bewezen. — Telkens murmureerde dit volk, telkens gal" het zich aan ongeloof over, wanneer alles bij hun niet voorfpoedig ging. — Weinige dagen waren flechts verlopen, of zij klaagden, dat het water, welk zij in hunne legerplaats te Mara vonden, bitter of brak was. — Naauwlijks was dit verholpen, of het volk wordt op nieuw oproerig. „ Och!" — zeiden zij — ,, waren wij flechts in Egypte, door de hand van jehova geftorven, toen wij aan de vleeschpotten zaten en andere fpijze tot verzadiging eten kon* den!"— Doch ook hier in voorzag het weldaadig Opperwezen. — Tegen den avond kwamen Kwakkels in menigte aanvliegen, die de gantfche legerplaats bedekten; en in den morgenftond lag er daauw rondöm de gantfche legerplaats-, en wanneer die daauw was opgetrokken, vertoonde zich, over de oppervlakte der woestijn, iet kleins, inde gedaante van fnceuw of rijm, daar de grond mede bedekt was. Toen de Israëliten ült zagen, zeiden zij; Man hou! wat is dit? of: het is manna! of: dit is het gefchenk! dat God naamlijk aan hun beloofd hadt, omdat zij niet wisten, wat het was, tot dat moses het hun verklaarde: „ dit is de fpijze, die jehova u te eten gegeven heeft." Men vindt nog heden het Manna niet alleen in Arabiën, en Egypte, maar ook in Kalabriën, onder anderen is er eene foort, welk de Arabiers Man-EJJama (Hemelsch-Manna) noemen, gelovende, dat het als een daauw van den hemel valt. — Het wordt aan zekere druik gevonden, en 's morgens voor zonneopgang verzameld, en van de bladen op een doek afgefchud, en is dan het beste Manna. Wanneer het 's morgens vroeg niet afgefchud wordt, en dat 'er een heete dag komt, fmelt het van de zon, doch het bederft daarom niet, maar hoopt zich al meer en meer op de bladen, zoodat deze hoe langer hoe dikker worden. — Doch het Manna, dat voor de Israëliten gefchikt was, wordt door moses met andere hoedanigheden befchreven. Het geleek naar Koriander-zaad, v/as wit van kleur, als honig-brood. — Als de zon opging, verfmolt het. —Wanneer men er van liet overblijven tot den volgenden dag, kwamen er wormen in, én het donk — uitgezonderd op den zevenden dag, den Sabbath, dan mogt men het niet verzamelen, maar daar voor viel het den zesden dag dubbel, cn het geen er dan voor den Sabbath overbleef, bedorf niet, maar kon op den Sabbath gebruikt worden.— Dit Manna verzamelden de Israëliten des morgens vroeg, een Gomer, of het tiende deel van eenEfa voor eiken perfoon, hetwelk bij de maat af werdt rondgedeeld, zoodat elk even veel ontving. — Op den zesden dag verzamelden zij het dubbel, want op den Sabbath, den zevenden dag, viel het niet. — Dit Manna aten de Israëliten veertig jaaren lang, geduurende hun verblijf in de woestijn, tot dat zij in een bewoond en bebouwd land aan de grenzen van Kanaan kwamen. Eene kruik, met een Gomer van dit Manna, werdt, tot eene eeuwige gedachtenis, bewaard in het Heiligdom bij de Heilige Wet-Kist, opdat men deze weldaadige verzorging des Hemels fteeds zou gedenken. Zoo onderhieldt God de Israëliten in de woestijn, en toonde, dat de mensch bij brood alleen niet behoeft te leeven, maar bij alles, wat God goed vindt, hem te fchenken. — Chiistenen ! hoe groot een voorrecht bezitten wij, boven het oude Israëli moses gaf hun het Manna, jesus geeft ons hemelfche fpijze, zielen-voedzel! ja Hij zelf is het waare levens-brood, dat uit den hemel is nedergedaald! indien wij in hem gelooven, en zijne geboden volgen, zullen wij in eeuwigheid leeven. HET WATER u i r D E STEENROTZE VLOE JENDE, Exod. XVII. ^Jiettegenftaande deze vaderlijke voorzorg van het Opperwezen bleeven de Israëliten9 bij het minste gebrek, genegen tot murmureeren. — In de v/oestijnen van Arabiën, die zij thans doortogen naa den berg Sinaï, ontmoeten de Reizigers wel van afftand tot afdand beekjens en water, maar dikwijls zijn die beekjens door de zomerhitte uitgedroogd, en de bronnen leveren geen water op. — Een cn andermaal bevonden zich de Israëliten cp hunnen togt in gebrek aan water. — Zij murmureerden, en wilden moses te lijve, ja dreigden hem te fteenigen. — En fchoon de zachtmoedige man hun onder het oog bracht, dat hij immers niets op eigen gezag verrichtte, en dus dat zij in de daad tegen God, hunnen Weldoener, morden, hun oproerkreet was: „waarom hebt gij ons dan uit Egypte uitgevoerd, om ons, en onze kinderen, en ons vee, van dorst te doen derven?" Óp moses gebed, beval jehova hem, eene rotsfteen in dien oord, waar misfehien in den regen-tijd een beekjen uit voortvloeide , maar dat thans droog was, met zijnen ftaf te flaan, waar op de beek weder vloeien zou, en het volk zijnen dorst zou kunnen lesfehen. — Dit gefchiedde — moses floeg met zijnen ftaf, in tegenwoordigheid vanlsraëls oudften, de rotze, er vloeide water uit, en de klagt der Israëliten was weggenomen. Dit gebeurde in de.woestijne Sin, bij Rafidim. — Een dergelijke geval viel naderhand omtrent het einde van 's volks omzwervingen voor bij Kades Num. XX alwaar moses geloof zelf eene taanig onderging, dewijl hij twijfelde, of God, op het geroep van eene zoo bij herhaaling oproerige menigte, wederom water uit eene rotze zou voortbrengen; waarom hij toenmaals de rotze tweemaal floeg — om weike reden, dewijl moses God niet geheiligd hadt door een volkomen geloof, God hem aankondigde, dat hij het beloofde land wel zien, maar daar niet inkomen zou. Men vertoont nog heden aan de Reizigers deze gedenkwaardige rots, die van rooden granietfteen , en als 't ware, waggelend en los is, bijna in 't midden der vallei, in dezelve zijn twaalf openingen of monden, waat uitliet water zou voortgevloeid zijn. — Het is echter zeer waarfchijnlijk, dat hier bedrog onder loopt, en dat men weinig ftaat op de echtheid der overlevering in het aanwijzen van deze rots kan maaken. — Evenmin als de Joodfche fabel geloof verdient, dat de rotsfteen in Rafidim getijen, door de Israëliten op hunne togten zou medegenomen zijn. — Noch ook, dat paulus i Kor. X : 4. daar op gedoeld zou hebben, als hij zegt: zij dronken uit de geestelijke fieenrotze, die volgde, en de Jïeenrots was Christus. Men vertale flechts den Apostel dus: „ zij dronken allen uit die iteenrotze, welke eene geestelijke betekenis hadt, voor volgende tijden, te weten, deze fteenrotze was en betekende den Christus;" en zijne woorden zullen onze gedachten hooger op leiden.. Dus langmoedig en weldaadig was God voor de Israëliten. — De Dichter zingt er van: „ Hij kloofde de deenrotzen in de woestijne, en drenkteze overvloedig, als uit afgronden — want hij bracht ftroomén voort uit de fteenrotze, c.i deedt de wateren afdaalen, als eene riviere." — En elders: ,, Hij opende eene fteenrotze, en daar vloeiden wateren uit, die gingen door de dorre plaatzen als eene riviere, want hij dacht aan zijn heilig woord; aan abraham, zijnen knecht." — ,, Beeft dan gij aarde voor het aangezicht des Heeren; voor het aangezicht van den God jakobs; die den rotsfteen veranderde in eenen watervloed: den keifteen in eene waterfonteine."—. Ha g1? ft i| ö  32 UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN S T r ij D VAN a M a L E K TEGEN i s r a è' L, Exod. XVIL Terwijl Israël in Rafidim gelegerd was, overvielen de Amalekiten, gefproken uit esatt a»A van deszelfs zoon, ten ware het eene andere en oudere dam van ZS^^^^'^Z^ ^ dan eenen ftam onder den naam van Amalekiten gewag fehijnt te vinden, een in deze woeSf. meer volk, onverhoeds de achterhoede der Lraëliten, flaande onder hen alle ml^ ^^T^TWtfwaA Hierop gaf moses aan jostia bevel, om de kloekde manfchap uit te Zen e'n e e "* terwijl hij zelf, met ahrok zijnen broeder, en met zekeren hur, (dien w j fT^' Joserus ons zegt, de man van mzèjam, moses zuster, geweest te zijn, wij ^J^'^ ^ den grootvader van den kunstenaar eezaleêl, doch onzeker, of hij dezelve z^'op eTn' vel dondt, met den wonderftaf in de hand. - De dappere josua tastte dan aan het hoofd der SefeS chapde roovers aan, en hier bij was merkwaardig, dat, zoolang m o se s zijne handef b^ZTT hadt, de Lraëliten hunne vijanden te fterk waren, maar zoo dra hij de handen^li« Lkken hadle'n f'TT */*de overhand. - Vermids hem nu de handen te zwaar werden, nam m^l^^l^t hem deedt zitten , terwijl a a r o n en uur van weêrskanten zijne handen on^^tZ^^ ^ heven bieeven, totdat de zon onderging..^ Na een fcherp gevecht behaalden dusde^^^7°^ nng van den dapperen josua, en op het gebed van moses, de overwinning en TaZLT, ^ werden door het zwaard bedwongen. ö' en de dmakktttjebe roovers Dus werd Israël geoefend tot krijgsbedrijven, en gewend aan het behandelen der wapenen iNa den veldflag dichtte moses een altaar, op welken hij dit opfchrift ftelde- tfhov'a ,c „ *"«;.! daarbij voegende: „ omdat dit de eerde geweldige onderneming is te-en d^trboa^ zen zal JEHOVA van efiuw eeuw de k. voer^>;) ^eTf;;--;ai ^t ^pe™- tekende moses niet alleen dit voorval ter gedachtenis op , maar er werdt een onverzIeSe ooS^ i ' roo vers vastgefteld , wanncer de ^ nfi £ * o^^de^ z^^ ï d„^" h gebod desaangaande naderhand gegeven: Deuter. XXV. „gedenk, wat2eÉ ged an hS'on dl" f g'j uu Egypte, uittoogt, hoe hij u op den weg ontmoette, én floeg onder u defftaart al let n ^ als gij moede en mat waart: en hij vreesde God niet. VZa, dan gefchieden a u deHere uwe God "j gegeven hebben van alle uwe vijanden rondöm, in 't land, dat jehova, uw God u ten ervlte hetzelve erflijk te bezitten, dat gij de gedachtenis van Amalek™ onder den hemel zu t uitdelf6" ' °m het met.» _ Allerbiliijkst, want zoodanige roofvolken op de grenzen te ^Tz^L ^^TT^^hunne mvallen en drooperijën hebben blootgefteld, waar van ons in de geleideden^ v^^MenT ^ naderhand door de °nder—^^^z:^ feest ter YAa hlii uuld,, i'.w. Eindelijk kwamen de Lraëliten bij den berg Sma*. van welks ton Po^ ,, u. nen /iiner maipstpit- *;;„0 n j- / 1 wciks top bod, onder geduchte en ontzettende teke- rXSu ^ f * g-ndwet van zijne Godsregeeringtet dagen , om van G od de verdere ÏÏ^W^ZZ^J^ °f deJ ^ *° ontvangen, gelijk God hem ook twee deenen tafelen, onmidlik OöorTi?*, te doden, ter band ftelde. - Op deze w^jze hadt Go p eg fg met de G/f°dS,a!magt ^7 T ^ ^ volk hem, jehova, voor hunnen Koning erkend § W"W Terbond en dit hond"" DootdheMenhet' ff-?* ""^ ^ ^ Wndtenh. en verbrak het gedaafd ver- w^s ?«elS^êï.„Th MCgT ^ r aa,rdTZ,J' Zij' niCt wetenderwater van mosEs geworden hart'; SnoS oS ',vn.t ^7 , »H,i diell,JKV°°r hun maake" -«est. - , aaoN bedremmeld enniet iltUUs btJJoig om svo ks drift te wederdaan eisrhrp mn hn.„ u u , ' tu Iliet nendc dat zii dn^r • , wtat™an' eiscnte van het volk hunne gouden en zilveren fleraaden waajiLiiuL, aat zij daar met in zouden toedemmen, doch het tep-enrfPPi B„hP h„> „ , u oorringen en andere fieraaden af en bracht ze t tAa» » n gebeurde ; het volk rukte hunne gouden kalf of ion- rund in V ai, tri Draent ze tot A3ron. Daarop ontwierp Aa ro n een gedaante van een deze ni'uwe Go di V° 6 " ^ heeft ^oerd !» men hieldt een feestdag er iere van deze nieuwe Godheid, dien men met zang en fpel, met dansfen en fneclen dnnrhrarht- ai freJan heid gaf aan moses kennis van deze bondbreuk des volks, ja drelde n" 1 i ~ u AlWetende God* derfpannig volk te vernielen, indien niet de edelmoedige M;fE^ Haastig begaf zich m oses van den berg na beneden, hebbende de wet «fr In t f , werk van God zeiven waren ; doch als hij nu beneden kwam , en met zS n b dier, ^ ' • r den berg hadt opgewacht, en dus ook van de misdaad des volks " ct I", ï ',° "Rï ° bij dansfende reiën zag, en het gejuich ter eere van het gulden dri^ o^l^ ^"^^ e« * tafelen ter aarde , en verbrak ze. - Vervolgends nam hij het kalf * vertrLddf ht J " t0?lJiT,erP>5 wet" dof, en wier'p het één en ander in het water, dat de LëlJÏ^^^' 1^ "r^6 werden de Irr^ wegens deze fnoode afgoderij gedraft, cn GodMiÏÏ li ,T ° rechtva^d'S de voorfpraakvan moses bewegen, om voortaan Ln lefdsm^ fe weï» « het tlZZ ^ Daat ons de Israëliten niet navolgen in hunne ongehoorzaamheid mn h« ri i / ' goederueren iS> da, Hij de Zonde vergeeft, en de over,redineen ge„adig^^^1™! ' ' Z°° is r a 5 l s  Exod. XXXII. Feest ter eere Tan 't gulde Kalf. i . . Z' IJoLz£i~i& du yetzu d' cn~ . * I Exod. XVII. Strjdt van Amalek tegens Hr&'ëL. ||| 3)j£z& des ^UaLdztes . -—— — ■ 1    Exod. XXXV. Ifraëls Offerande, tot den opbouv van den Tabernakel. (^ti7^nctzv7is paw las <^isfrwJum/ (&t< J^&vtuic&y. Eevitic . X . " Nadab en AbiW brengen vreemd vuur en fterven . DfódaA Sc xJièifet, i&yonss pM- &Jeu/. 31  DES OUDEN T E S T A M E N T S. 33 israöls OFFERaNDE TOT DEN OPBOUW VAN den TABERNAKEL, Exod. XXXV Wanneer de Wet afgekondigd, en het Gods-verbond met Israël, op het berouw des volk, en moses voorbede, weder vernieuwd was, wilde bet Opperwezen, dat men hem als Israëls Koning, een Heiligdom als eenen Tabernakel of Veldtent, zou oprichten, betraande uit het eigenlijk gebouw, met twee vertrekken opge* flagen van planken van ^roda-hout, overdekt met een kostbaar tapijt van geborduurde Chits, gedikt met donkerblauw, purper en fcharlaaken, met de gedaanten van Cherubs, en boven dit tapijt een tent vao geitenhaair of kamelotten, en daar over een dekkleed van roodgeverfde ramsvellen of marokijn, rood Turksch ieder en eindelijk een dekkleed van huiden van zeehonden. Deze wooning was in twee vertrekken onderfcheiden 'het binnenfte heiligdom, als het eigenlijk woongebouw, het allerheiligfte, en de tente der famenkomfte, of de «rehoorzaal, waar de Priester mogt naderen — van eikanderen gefcheiden door een voorhangzel, aan kostbare zuilen hangende. — In het binnenfte Heiligdom werdt de Wet-kist, met het verzoendekzel en Cherubs, als de troon der Godheid, geplaatst; in het voorde Heiligdom, was een toegerichte tafel, een gouden kandelaar,'en een reuk-altaar. ~ Rondöm hadt men een voorhof, gemaakt door gordijnen, hangende aan pilaaren, en in dezen voorhof den brand-altaar en een waschvat met zijn dekzel. Tot dit alles en tot de Priesterlijke kleederen, welke insgelijks kostbaar moesten zijn, en vooral het borstfieraad van den Hoogenpriester met twaalf juweelen of edele gefteenten, brachten de Israêliten eene vrijwillige gift op _ Mans en vrouwen brachten neus- oor- en vinger-ringen en knoppen, en allerhande fieraaden van goud - ook brachten zij donkerblaauw, fcharlaaken, fijn lijnwaad, geitenhaair, roodgeverfde ramsvellen, en huiden van zeehonden. Insgelijks goud, zilver, koper, ^a-hout, of wat gefchikt was ten dienfte van het Heiligdom. - De vrouwen, die vernuftig en kunstig waren, arbeidden met de handen, en brachten het -een zij vervaardigd hadden, gewillig op. - De aanzienlijken brachten onijxfteenen, en andere edelgedeênten voor den bovenmantel tEfodJ en voor het borstfieraad van den Hoogenpriester, als ook fpecerijen en olie tot den kandelaar, de zalf-olie en het reukwerk. Het volk bracht meer dan nodig was, meer dan genoeg, ten dienfte van het werk van dit Heiligdom, zoodat moses door het leger moest laten omroepen, dat niemand iet meer behoefde te brengen dewijl er zelf overfchoot. / b * j De fom van alles was aanzienlijk. Het goud, dat opgebracht was, bedroeg 29 talenten, en 730 fikelen.-Het zilver bedroeg 100 talenten, en 1775 «kelen. — Het koper bedroeg 70 talenten, en 2400 fikeien; dit alles berekent men, die het minfte rekenen, op drie of vier milliöenen van ons geld. Moses, alles bezigtigd hebbende, betoonde deswegens zijn genoegen, en zegende het volk, dat zich zoo vrijgevig betoond hadt. Deze ijver der Israëliten is prijswaardig — dat men ten dienfte van den Godsdienst, en deszelfs waardigheid zoo veel befteedde — indien maar dit volk aan dc geboden van den Godsdienst zoo veele gehoorzaamheid betoond hadt. nadas en abih'ü brengen VREEMD VUUR EN STERVEN, Levitic. X Wanneer aIrok en zijne zoonen in het Priesterambt werden ingewijd, en AaRONS eerfte offer door hcmel-vuur, een blikfemftraal, was aangeftoken, gebeurde er tevens eene treurige gebeurenis voor aSron doch welke hem en zijne zoonen moest leeren, om naauwkeurig en oplettend te zijn op aile de bijzonderheden van hunne bediening; nadab en abihu, aürons zoonen, zouden het reukwerk ontfteken voor jehova maar namen onvoorzigtig ja misfehien, gelijk uit het verband der gefchiedenis met vrij veel waarfchijnlijkheids kan worden opgemaakt, door den wijn bevangen, daartoe ander vuur, dan het vuur van den altaar en handelden dus tegen het Godlijk bevel. — God,-ten blijke, dat hij zelfs geene onachtzaamheid in zijne 'dienaaren wilde gedoogen, ftrafte hen daarop onmidlijk. ~ Daar ging een vuur uit van het binnenfte Heiligdom, een blikfemftraal, die hen trof; zoodat zij doodmedervieien in het Heiligdom—Moses bracht op dit treurgeval aëron onder het oog, hoe dit overeen kwam met het geen j eh o va gefproken hadt, dat hij in de genen, die tot hem naderden, geheiligd, en voor het oog van al het volk verheerlijkt zou worden. — Doch Ai) r ön zweeg dil. — Zijn vaderhart was overftelpt, doch tevens vervulde de eerbied voor God zijnen boezem, zoodat hij eerbiedig -zweeg. — Vervolgends liet moses de lijken uit het Heiligdom wegdragen in hunne klederen buiten het leger* "daar zij begraven werden. In eenen tijd, deze is de gepaste aanmerking van een' geacht fchrijver over dit geval, dat Israël tot een volk, san God onderworpen, zoude gevormd, dat er een geheel nieuwe Godsdienst zoude ingevoerd, dat het van zijne bgtvaardigheid en godvergetenheid door.eenen voor hun pasfende Godsdienst zou te.rug gebracht worden; dat aan geördenden tot het Priesterambt,- zeer ftrenge en bepaalde wetten gegeven waren; juist in dien tijd 'gedragen zich twee zoons van aüron, die met zijne naastbeftaanden een voorbeeld van de geheele orde zijn zou/ zoo ligtvaardig, dat zij in dronkenfeaap (de famenhang maakt deze bijzonderheid bijna zeker,) heenen gaan ; om de Godsdienstige verrichtingen te volbrengen, en het heilige met het onheilige te vermengen Wanneer men. de gevolgen gadeflaat, welke deze moedwilligheid, indien zij ongeftraft was gebleven, had--' kunnen na zich deepen, met opzicht tot het geheele van eene Gods-regeering, welke opgericht zou worden 5 dan zal men met aüron voor den Alwijzen verftommen. Wij kunnen er voor ons deze les uit afleiden, .dat in den Godsdienst de wil en het voorfchrift van God moet geëerbiedigd worden, alzoo geen eigenwillige Godsdienst aan Hem behaagen kan, gelijk men over het geheel God te vergeefs eert, als men leeringen volgt, die geboden van menfehen zijn. - Daarenboven moeten wij altijd aanmerken-in onze Godsdienstige verrichtingen, dat wij,tot een heilig God naderen,, waarom wij niet dan met. diep .ontzag -en ootmoedigen eerbied jegens den hoogen God behooren vervuld te.zijn, en ons zorgvuldig te wachten voor-alles, wat Hem mishaagen kan, uaar dat gezegde: zijt heilig, wam ik ben holé?. i de  S'r UITBREIDING DER GE WIG TIG S TE GESCHIEDENISSEN be verspieders komen Uil hét beloofde land te rug, Nlim. XIII. Dc Israêliten waren nu, van Sinaï opgebroken, genaderd tot de grenzen van Kanaan, wanneer mosf* *i mannen, uit eiken ftam van ür«» eenen, in JCanöön inzondt, om dit land te befpieden, te recognofceeren zond™ w.j thans zeggen, zij moesten opnemen, hoedanig het land was, en het volk, dat hetzelve bewoonde of her Sterk of zwak, talrijk dan niet, ware, welke legers zij op de been konden brengen, hoe hunne fteden Uftolr waren, insgelijks de gefteldheid des lands, bijzonder kreegen zij in last, om van de vruchten des land* eS proeven mede te brengen. _ Het was thans in den tijd van de eerfte inzameling der wIZ:ZTL dZ verfpieders togen het gantfche land Kanaan door, onder anderen in het dal Eskol, in het zuider gedeelte van Kanaan gelegen, gekomen zijnde, fneden zij daar eene rank van een' wijnftok, met eene tros l jndr vin t n^-r f °ngelchonden te beTO> ^ naar de wijze der oosterlingen, welke het ge™.' voortremjk in vruchten of ipijze aangemerkt wordt, in doeken gebonden, aan een' ftogewoon zijn te draJen met urn beiden aan een'dok droegen, als ook van de granaat-appelen, en van de vijgen, dus kee Jen zifna veertig dagen uit geweest te zijn, weder in het leger; en brachten bericht van het geen zij hadden waargéno^ mem-Hun bericht ten aanzien van de vruchtbaarheid des lands was eenparig gunstig* zij be chreven hefa s een lan waar melk en honig vloeide, en van de vruchten kon men oordeelen, uit nVt geen zij adden mede " bracht; maar tien van deze verfpieders brachten een kwaad gerucht over dat land, en fchrikten het volk Tdolr hun te vertellen dat het volk, welk dit land bewoonde, een derk en vermogend volk was, welk valte en groote deden bezat dat alle de lieden, die zij daar gezien hadden, van meer dan gewoOne lengte e™tte w ! ren, geoefend ten oorlog, ja zij voegden er bij, dat zij er reuzen gezien hadden, bij welken zj, verg ken ■fpnng aanen fcheenemte zijn. Te vergeefs deeden kaleb en josua twee üèzlZ(&t*£knS ^ zi te'! 1 £ï?T «W«^ dat het een goed en vruchtbaar land was, cn wat de inwooners bet ^, 2 *j iaaren TherTl l hadfn' g6ft0rVen Z0Uden Zijn' Z°°dat niemand hMner' uitgezonderd josua en kaleb, de W7v T Z°U en> maar hUMe kindCren ZOUden dU land bem^igen. - Deze was de reden, dar ae israeluen volle 40 jaaren m de woestijn hebben moeten rond trekken. »rnrlrUeS ? °n$ tm Voorbee!de en ter waarfchuwing opgetekend, opdat wij leeren zouden , dat er geen grooter zonde is, dan de zonde van ongeloof. - Die gelooft, geeft God de eere!- . » e koperen slang, Num. XXI. : Wanneer IsraU, op Godlijk bevel, fchoon reeds' aan de grenzen van Kanaan genaderd zijnde- en eenen 16 HaraÓ' ïn ZUid£n ^ d3t l3nd' WO0"de' verwonnen hebbende; echt t0£ tét volk verd'eS en le S* ^ T***' " ^ ™ de Schdfeee* «f Roodézee, werd net volk verdrietig, en begon op meuw te morren tegen moses, aüron de Priester was reeds overleden a n et alleen tegen moses, maar zelfs tegen God: „waarom hebt gij lieden ons doen Z^ZTgyZ? Zte TL °m}°men in dezewoeStiin? ^anthier ^ br-ooa, ookgeen waferV en van LeXe ipijze hebben wij reeds een walg," Zij bedoelden het Manna. ~ ' b 6 Op zoo zwaare en fnoode misdaad van ondankbare ongeloovigheid volgde fooedig.de Godlijke ftrafle In die woestijnen van Arabien zijn veele llangen, deze gebruikte jehova, om &e Israêliten te tndwigen- hii zondt hïZ'JS'ftanr>UCVCT eddeflanZ™ (WO het zijn die., welke de Grieken Bajilisken iKoningj,ns)' Jemen , neatnoaagsch bij de Natuurkundigen bekend onder den naam 'van Cetasten, of gecroonde IWen Zn zijn Zii dr^Vn 7aleftde ZClden mCer dan tWCe °f V°Ct' maar daarëMcgen zeer geducht door haar" litrk venijn. wee.erV0"-"38"1 Va" Zchoornden' wcSens twee voelhoorntjes, die zij op den kop hebben, en die zij beveeleVftiP Z]] hetzand of ^as verfcholen liggen. - Deze foort van flangen beten heï volk, zóodat er «czondiJhIdd;nWaar f00' deIsrm*™-tot nadenken gebracht, zich tot mó'ses begaven, belijdende, dat zij gezondigd hadden, en hem om zijne voorbede bij jehova verzoekende • - ,ronln^ dC Zagtm°edjSe M0SES voor het volk badt, geboodt het Opperwezen hem, ihij zou een afbeeldzel van zoodanige Seraf, of gehoornde flang van koper maaken, en die op eene ftangé-of ftaak oprichten', als.iemand dan van eene flang gebeten was, moest hij die koperen flang- flechts:aanzien, ..met vertrouwen^aamhjk op Wijven §njPt' Z°U Vergif Èi6t hi"aeren * hij Z°U genezÖn worden^ cn in 't leven Dit bevel volbracht moses', hij maakte eene koperen flange, verhoogde die op eene ftang ofitaak, en als nu een Ceras-t iemand beet, behoefde hij Hechts de koperen flang aan te zien, en hij was genezen. Zeker eene merkwaardige gebeurenis, ter gedachtenis van-welke dc Israêliten de koperen-flang mede naa Kanaan hebben gevoerd; alwaar dezelve, na verloop van eeuwen, bij een algemeen verderf van den Godsdienst tot een voorwerp van bijgeloof gewórden zijnde , door Koning hiskxa verbrijzeld is , 2 Kon. avIII : '4. ' - . bit-ooi r:v/ rrabc : ï . . - ; _ i ~-i ,, Onze Heiland heeft, bij deze gebeurenis, onze gedachten hoogeropgeleid. - Gelijk óe LraWten in de woestijn genezen waren van den beet der gehoornde flangen, door het aonfehouwen der koperen dan-, in gehoorzaamheid san en vertrouwen op Gods belofte, zoo erlangen wij dc .genezing der zie' door het g-eloovig z.en op Hem, üie)verboogd is geworden aan het kruis, gelijk moses de koperen flang verhoogd hadt. Joann. lil, * o & n b  Numeri XIII. De verljpieAers Icomen uit liet beloofile Land ■terug' . Zes éspzons 7*e'yien-nen£- Zzi< Zeus Z& Caneidn/. Numeri XXI. de Kopere Slang . Zes Serpe/is &7~ulans et fes Serpe/itr Z ,-Z/-aE DOCHTEREN VAN ZELAFEaD KOMEN TOT-MOSES, JYüfft. XXFII. Terwijl de Israêliten in de vlakten van Moab gelegerd waren, werden zij door mosss en eleSzar den Priester, AaRONs zoon, andermaal geteld, en hun getal beliep 601730 man, onder welken niemand meer was van die genen, die bij de eerfte telling bij den berg Sinaï geteld waren, welke allen waren omgekomen in de woestijn. — Bij gelegenheid dezer telling traden de dochters van zelafe£ïd, den zoon van hef er, den klein-zoon van GiLEad, den achter-klein-zoon van machir, manasse's zoon, het hoofd van een geflacht in den ftam van manasse, een der zoonen van josef, toe tot moses, en eleüzar den Priester, en tot de Oudften en geheele vergadering der Israëliten, aan den ingang van den Tabernakel; haar vader zelafeüd had geene zoonen nagelaten maar alleen dochters, vijf in getal, die in de gefchiedenis met naame genoemd worden; machla, soa, hogla, m ilk a en tirza. —• Het voorftel, dat deze dochters van zelafeüd deeden, kwam hier op uit. „ Onze vader, zeiden zij, is geftorven in de woestijn, hoewel hij geen medepligtige was aan het oproer tegen jehova, onder de aanvoering van kor ah, toen die in zijne zonde ftierf, en onze vader heeft geene zoonen nagelateni waarom zou onze vaders naam uit het midden van zijn gedacht weggenomen worden? geeft ons eene bezitting in het midden der broederen onzes vaders. — moses bracht haare zaak tot God, om deszelfs beflisfing te verdaan, en het Godlijk antwoord was, dat deze dochters van ZELAFÉaD een billijk voorftel deeden, zoodat zij een erfdeel onder de broederen van haaren vader moesten ontvangen. — Bij deze gelegenheid werdt ook de wet gegeven nopens het verfterfrecht van vaste bezittingen, welke, in gevalle er geene zoonen overbleeven, op de dochteren moesten vervallen, en zo er geene zoons noch dochters overbleeven, moesten zij aan de broederen komen, zo er die ontbraken, dan aan de oomen, de vaders broederen, en zo men die ook niet hadt, dan aan de naastbeftaande, die de naaste van het gedacht was. — Bij de landsverdeling hebben ook deze dochters van zelafeüd inde daad eene erflijke bezitting onder de andere gedachten van Gilead bekomen Jof. XVII. Naderhand maakte moses nog eenige nadere bepaaüngen omtrent deze dochteren van zelafe§d, welke zich ook verder tot alle erfdochteren in Israël, die geene broeders hadden, zouden uitftrekken, te weten, dat zoodanige erfdochters wel konden trouwen, met wien zij wilden, mids dat het iemand ware uit haaren eigenen ftam, opdat de eigendomlijke bezittingen der ftammen niet verward zouden worden. — Maar zulke dochters, die broeders hadden, en dus geene erfdochters waren, konden, ook buiten haaren eigenen ftam, met andere Israëliten trouwen. — I » HST  36 UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN hst 0-p ne me n va,n -t.w a a l f s t e e n e n uit den jordaa n, JoJ. IV.. Eindelijk namen de omzwervingen der Israêliten in.de woestijn een einde. _ Moses hadt hen MUi * in de vlakke velden van «oan. dicht bij den Jordaan ten oosten, en was daar op d berf^" n H t Tvan denzelven het beloofde land befchouwd hadt, overleden, zijnde josua in zHne plaattor , J volks aangedeld, gelijk eieszar zijnen vader aüron was opgevolgd in het S^ïï^ JDe overtogt over den >rrfflfl„ zou nu voor de Israëliten den ingang openen in het zoo gewenschte lantL Maar de Jordaan was m den voortijd hoog gezwollen, en vol aan alle haare oevers j en men had7£2^ aeleïn 1 eid, om bruggen e (laan 0f vaartuigen te maaken, ten einde het leger over te voeren. 1 DoTnto^ de wonderdoende Godheid den Israëliten weder te hulpe, willende tevens over de Kanadnlten ^Tcn ontZ verfpreiden. - Lene geweldige aardbeving ftremde.den Jordaan in zijnen loop zoodat d2ettu- 5 bloot werdt, en de Israëliten, met vrouwen, kinderen en vee, droogvoets doodenze £ okken ^^-m" Priesters met de Wet- kist zoo lang in de rivier dand hielden, tot ahhet volk was om-eïokk» ' W" Ier gedachtenis yan dit merkwaardig geval, geboodt josua, op last van God, aan twaalf daartoe afrezon derde heden mt eiken dam éeif, om uit het midden der rivier, elk eenen fteen oo te aeT0?fe brengen m de eerfte legerplaats, die de Israëliten, na hunnen doortogt door de jordaan SSS IJ welke fteenen hij ook tot een gedenkteken oprichtte te Gilgal, aan het ootende"anÏr !f ' neer de nakomelingen dit gedenkteken ziende mogten vragen ;wa't deze fteenen b^mZ me n ££££ zeggen: „ omdat de wateren des Jordaans zijn afgefneden geweest voor de Wet-kist van jehova t en eze door den Jordaan toog, werden de wateren des Jordaans abelheden " Jehova, toen deze Behalven deze twaalf fteenen richtte josua nog twaalf andere fteenen op, in den Jordaan zelv*n ter plaatze, daar de Pnesteren gedaan hadden met de Wet-kist, welke fteenen Door deze gebeurenis werdt de moed en het vertrouwen der Israëliten verzekerd het gezag van rostra 4™Ï f 'S? zij moses geëerbiedigd hadden, geduurende zijn leven, maar ook ontzonk den iiun - Fn ITJ 1 7 ï" Verfm°k in hUn' Z°°dat ^ tóet beftand ™en tegen de ^ eTz.jn ^Cgro^nsdl-611 k0HdCn m06Steö d8arüit~> d- de ^ van jehova fterk, ont^v^ PSALM dCZe —den tongen, en ons tot „ Toen uit Egypte trok, j ak o b s gedacht het volk van vreemde taal verliet werdt ju da Prvk WriiL dom: /Wzijne volkomen heerfehappij! de zee zag het en vloodt: de jJZ^ 5£S huppelden als rammen, de heuvels als lammeren. Waarom vloodt ev o zeeVo tl , , g ïe?SeinEM°e^ ™ ^ * ™ — ÖÏÏÖ8B! °e vor*t van vfieir heeren verschijnt aan JOSU5, ijkilgal was dan de eerde Jeaernlaats die dp Jtmnu* x » ... legerplaats kreeg dien naam G,J Ï iWR^ÏÏ *1 ^ ™ waren, op bevel van God allen befneden werden, waardoor G1 d2'a V° m dat is, hen als een ten vollen vrij volk, als zijn volk e "ende H T ™ ^ afwCDtelde> hunne krijgsverrichtingen begonnen, tot verovering vin het ïnd KanaTn De befmjdems delde de Israëliten in zeker opzigte in eenPn ui "* ?! , ., aamïaande o„der„emi„g ka0 , 0 su 4-s gemoed Ja Z^T^^f^t' * 6n to ren hem wil hPmnp*Mn u- • ^ fc« ^org vervuld hebben, waartegen het Opperwe¬ zen ntm wil oemoedigen. — Hu was niet ver van ^ferirhn nn a " v. »« *» ^aard i. de' haad. "JTJ3S^V« 'o^tdéjd TI'^ £ "T T^ hehnnrt vil ^.n». . t .... , J ua> oiiouutcsa, traat na nem toe en vraasde hein- «tel , rr ^f^l - deze penbon te„ anc»oorJ; maar ik ben de Wo,s ™ heilis land.» _ HeKe,fde dat ,a„ moses bevolen was, JröZ'SftK*.**/ ? f' * jo"^:r^^^^ , s ... , u' wanneer de Vorst der Lngelen en memchen aan het honfd der Ttm- r. r r i was? gÈciie vijanden zouden hem kunnen wederftaan, die door zoo ^e^^S^^i^^^^ £gyp;e, en de velden van Z0«n, aan de Roodezee in de woe-rPn k sonderen zich hadt verheerlijkt, ia hok en oo, en nu onlangs bij den doortogi-T^Znt * ' ^ VM het land C^>r^^^ Zün hartprenten, dat niet hij, maar God, Gods :hij flechts was. 7' ^ h^rfcba^en ^, wiens dienaar cn onderveldheer Dus betoonde God zich de Koning en BefchermorH Ap* t&s'üI a, r^n^a^a , > , ui-icncrmgoj dei Israêliten, die zijn verbond mat de oude Aardsvadp. ren geftand deedt, en nu gereed was, om zijne beloften te vervullen dat hÜ het land KaL .AardSvade* meiingen fchenken zoude. . . . vervuilen, dat luj hd.land Kanaan aan hunne nako- wie^m>fchfcrming' die-tr0uw ^waarheid' h0udt god *™ ^n, die hem vreezen, en zo God voor ons is bende Z T °Vfr ^ ^' Mgt ^ ' ^ ik kl°eke daaden doe«- Met God loop Tk dooi ene -ei Go G°d/Pnng ^ °V6r Cen'mUUr; JEH°VA iS CCn *hild> al!e« ««e op hem betrouwen VYan wm is God, behalven den heere? en wie is een rotsfteen, dan alleen on?e Gnd ? , *hs, jehova is een Krijgsman: jehova is zijn naam! ^nze God.^j ehova, zoozongMo- i N N E-  Jolua V. de vorst van 4: Heir des Heeren verlcheintl aan Jofiia . 34 Jolua IV . Jiet Opnemen van twaalf iteenen midden uit den Jordaan .    Jolua VI . In neeming van Jericho. JJj Zo, Zrzs^ Zes Je^icc* Jofua VII. Acli an van t verbannene genomen hebbende word veroordeelt deJia/v coupoHe* et pu/il.  DESOUDÈNTESTAMENta # inneming van j W t è „ ö, ^ *fc De eerfte ftad, welke de hbaUfiin bij bunnen intogt in Kanaan ontmoetten , was kb 0PP , L L aan die zijde, en naar t e krmskunde van di>n *ha 1 .. i, jencbo, eene grensvesting ■ J , . . Jo^umit-v oen vorst van Deze vorst van jehova's heir wilde dan niet dat K«i . n «.aar zijn bevel was, dat het Krijgsvolk, hebbend de PHel^v' T ^ ? v*", ^r6" Z°° aafttasten* zeven van welken op bazuinenen ramshoornen bliezen ten im ^"^f18^^ in het midd^. Plegtige ftilte , onder het gèluid dier bazuinen en ^^n.TZ^^ Tv£ ? ^ venden dag zevenmaal, en eindelijk, op gegeven bevel een"g Z0U rondtrckken' doch den ZG' bevel werdt volbracht. Het leger brak op, en de KrijgendeholT" f T o " DU G°dlijfe het groote Heiligdom der Israêliten, in hun midden b eCn r n / hefabe"de dc Priestcrs ?« de Vcrbonds-kist, dagen achter een, en op den zevenden dag S^iS^S !~ "r ^ V** * juich,- Zoo als deinen, dit gejuich aanhieven, ftortte de tor van> u *.* "* ™ algetTCen |e" juichende benden, maar zeer waarfchijnlijk door eene aardbeving ZIZ * l met d°°r h" geluid de' gemaakt werden m foto's muur, JJ welken de TraulTti ZiZC^ ^ °I mannen, vrouwen, en kinderen, zonder iemand te verfchoonen behViZ ,. ' C" *" brac!^n> de Verfpieders, die josua te voren in ymtóo gezonden hadt 'vrierdoH> R\CHAl1 de Heidin' welkö God de eere gegeven, waarom ook paulus haar geloove roemt! DezeV.Ï • T^', aM dCn Waaren haar huis, fchoon op of aan den ftads-wal ftaande, verfchoond was doofde lil °0fe de ^tegettouwd met eenen aanzienlijken man, s al „ oêX wordt on£ deTonrT * ^ ^ geteld. onner dc voorouderen vim david Dat de Israêliten dus tc werk gingen, en zelfs vervolgends de gantfche fhd *„ a„„ , • ,, , kostbaarheden verbrandden, uitgezonderd het zilver cn goud, benevens de T * " den fchat, aan God gewijd, gebracht werden, gefchieddc uit hoofde va" h -rZ™ "T™ * met al wat er in was, tot een ban verklaard hadt. - Geen wonder dir J, ' " ^ ontfteltenis onder aüe de Kanaanïtifcbe volken verfpreidde. ' S *eïl ülSemecnen fchrifc en Door het geloof, welk de Israëliten aan de bevelen en beloften van God sawn fWr «, j >m/;o in, nadat Lr«./ zeven dagen lang om dezelve getrokken was. ' ° düS de mDUren van achan vam het verbamnene genomen hebeenöe wordt veroordeeld, Jof.FII. verlies was in zich zelf klein, nogthans was het volk deswc.ens mo doos en r^n V "r^' krachtig gebed tot het Opperwezen en raadpleegde de r S v r ■g "* J W Z'C mCt °en antwoord was- ür^i n a- \ a P T GodfPraak der eri Thummim. - Het Godlijk ïSK;l^towf, r™1 den.VerbaMen van ^0 te nemen> en te verbergen, w u LLliar geneei aan God gewijd was, die van z in volk volftrekt »ph„nr,^m^ ,„5U„ „ . r, ö ' van dit gefecht, he. taisjc.in van ,*,„,. „ eindelij o^de^ " e" ^Jontoe në foonën van' TlT°"t Josua Iprafcdezen man, in tcgenwoordigneid van het verzamelde vdit, met ntó"k ™^ da* hH de.f hlë^ den God van lm», verèeren, en voor hem belijdenisfe zon doen , en zonder «htltaZs óiTdétten * M mantel ziende, en 200 fikelen zilver, benevens een gouden gesp van 50 flkelen, die voor zich behouden en ^szsisrrjst yNn r?*r wa*c",i »^«rc^^s genonoeii cn zich van den roof, aan God gewijd, aangematigd hadt. ve^dTen ZTn^tZT^' ^iTf, ""^ Uitgefpr°kc" eö -Ivoerd. Men nam ach ak, en dat ziltent, oaï^wLï ^i l ' n6VCnS Z^fle zooncn en dochte^> ^en, ezelen, overig vee, lo SofS^S^a6" V°erde "1 Mb,j gClegen daL - Kierzek!e J«f» tot den misdadiger "i- ï^met alle de ,Hn n 'BBO;Af " beroeren °P dezen dag!" daarop werdt hij door al het volk gene*. ^ZtZt^^ - « ~ - Croote fteenhoop opgericht.? Nu was het ongenoegen der Godheid weggenomen, en ten blljke daarvan werdt de ftad Al door de SÏÏS ""T'f' aUer dC inW0°nerS ^ed00d> en de Koning zelf opgehangen, j, dei^fL volgend Godlijk bevel, den roofdezer ftad voor zich verkreegen, maar de ftad zelve verbrandden. Het  S8 UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN het stilstaan van zon en maan OP het bevel van JOSUa, Jof. X. Na de bovengemelde overwinningen rustten zich de Koningen van het Zuider deel van Kanaan toe tot eenen dapperen wederftand, en gingen ten.dien einde een bondgenootschap aan, waarvan adoni-zedek, de Koning van Jerufalem, het hoofd was; doch die van Gibeön, eene groote ftad, maar welke, naar het fehijnt als een Gemeenebest alleen door haare oudften beftuurd werdt, wisten, door list, een verdrag met de Israêliten. te fluiten, v/aarbij zij zich aan dezelven onderwierpen. — De Kanadnitifche Bondgenoten, vijf Konin-en befloten daarom eerst deze ftad te bemagtigen, en ftreng wegens dezen afval, gelijk zij het noemden, te ftraffen zij belegerden dezelve ook werklijk, maar josua, des verzocht door de Gibeöniten, brak terftond met het Israëlisch leger op, en den gantfehen nacht door zijnen togt voortgezet hebbende, viel hij den volgenden da» de verbonden Koningen onvoorziens op het lijf, onder de begunstiging van een zwaar onweder van donder en bhkfèrp, waarmede de God der Natuur de vijanden der Israêliten verfchrikte, zoodardeze hen ligtelHk vernoegen^ en op de vlucht vervolgden, den weg na Bethoron, tot Azcka en Makkeda toe. Als de vluchtende vijanden in den afgang of hollen weg van Beihhoron gekomen waren, brak de onweérsbui los in een vreeslijken bagel van ongemeene grootte, waardoor veelen der vijanden in dien naauwen weg tusfehen het geberne omkwamen, ja daar fneuvelden er meer door de hagehteenen, dan door het zwaard der overwinnaaren. ° Het merkwaardigfte van dezen buitengemcenen dag was, dat josua, ziende de bui famentrekken vol moeds en vertrouwen op de overwinning, ten aanhooren van al het volk, riep: Zon, fla flil te Gibeön «ij Maan! m het dal van Ajalon! deze dag zou niet ten einde loopen, voor dat de Israêliten eene volkomene overwinning behaald hadden. Dit gebeurde ook, en volgends josua's zeggen, ftondt de zon en maan zoo lantot dat het volk wraak geoefend hadt over zijne vijanden. ö' Dit was in een hiftorisch Lied , geplaatst in het Boek des Oprechten , of liever der Heldenzangen dus bezongen: ° ' De zon ftondt ftil in 't midden haarer baan: Dat jehova dus het gezegde van een mensch verhoorde:' De maan fpoedde zich niet tot haaren ondergang; Want Jehova ftreedt voor Israël. Bijna een' volkomen dag. Dus keerde josua zegevierend weder, Geen dag was dezen dag gelijk, Met hraëh overwinnend heir Noch voor- noch namaals; Naa Gilgal. Zeker eene verheven ftofle voor de Godgewijde Dichteren; habakuk bezong ze dus: Be zon — de maan ftonden fdl Met den glans Uwe blikfemende fpiesfe- In haare wooninge. Met granTfchap vertradt Gii het laDd> ' Met het weêHicht vlogen Uwe pijlen; Met toorn dorschtet Gij de Heidenen. DE VIJF OVERWONNEN KONINGEN tot JOSuS GEBRACHT, Jof. X. De vijf overwonnen Koningen, den flag verloren, en hun krijgsheir vernield ziende, hadden zich verhor gen in een berghol oi fpelonk bij Machpela. - Zodanige holen en fpelonken heeft men veelen in Kanaan L zij dienen, m tijden van nood, tot veilige fchuil- en bergplaatzen. - Doch thans mislukte het dezen Vorsten Z Zij werden ontdekt, en aan josua werdt bericht gebracht, dat zij zich in dit hol of fpelonk verftoken haddén de wakkere veldheer geen tijd willende verzuimen, om het overfchot der vluchtende vijanden na te jaagen' en niet toe te laten, dat zij hunne fteden bereikten, dewijl JEHovAhen thans in zijne hand hadt gegeven geboodt, dat men zwaare fteenen voor den ingang van dit berghol wentelen, en hetzelve dus toeiWen zou er tevens eene wacht bij Hellende , om dien ingang te bewaaren. Doch wanneer het najaagen der vijanden nu niet verder kon worden voortgezet, dewijl zij vernield en het gering overfchot in de vaste fteden ontkomen was, en het leger nu zegevierend en behouden wederkeerde bij Makkeda , terwijl er niemand meer gevonden werdt, die ftand hicldt, of zich tegen de Israëliten durfde ™:^n\Zofger™ beVCl' °m ^ inganS *£l°nk tG °*™°> vijf KoningenStÏ Het bevel werdt volbracht, en de vijf overwonnen Vorsten gebonden hervoort geleid. ~ De Koning van Jerufalem, die van Hebron, die van Jarmuth, die van Lachis, en die van Eglon, alle in het zuiderd ei van Kanaan hunne heerfchappijen hebbende. _ Thans beval j osua de Overften van net Krijgsvolk, in t Slordigheid van n^n^e IsraëUtifche leger, om toe te treden, cn de voeten te.zetteüfp'del^^W Koningen, gelijk zy ook deeden- Deze was eene krijgsgewoonte, ten teken van de diepfte vernedering waartoe men zijne vijanden gebracht hadt. ~ Tevens vermaande josua zijn volk, om voorin niet te v t zen, maar zich altijd dapper te gedragen, en moed te betooncn, dewijl toch jehova op gelijke w jzlalle hunne vijanden doen zou, tegen welken zij nog te ftrijden hadden. Vervolgend* bracht j osu a deze vijf overwonnen Koningen ter dood, en deedt hen aan vijf onderfcheiden galgen ophangen tot den avond. - Met het ondergaan der zon geboodt hij de lijken af te nemen, en in de fpe! lonk te werpen, daar zij hunne fchmlplaats gezocht hadden, en die hun nu tot een graf verftrekte, waarvoor men groote fteenen bracht, die tot in laater eeuwen daar te zien waren v^Z^T^fT^ ï ° ^Ï^V0^116^/" fIukkigC veldt°^n genoegzaam geheel Kanaan, hetwelk hij vervolgends b,j het lot onder de XII ftammen des Israëlitifcben volks verdeelde, en overleedt, na alle deze verrichtingen, m den ouderdom van no jaaren. Dus was Israël ingebracht in het land Kanadan , aan de Aardsvaderen beloofd, en het getrouw en waarachtiOpperwezen vervulde alle zijne beloften, die hij aan deze zijne gunstgenoten gedaan hadt. W A O O NI-  Jolua X. de vyf overwonnene Koningen tot Jofua gebracht . J'/zsó' (les cuvq Zots . 7 3? Jofua ■ X.. Het Ril fta an van Son en Maane op 't bevel van Jofua. Z&> Sokzl' Sc Za/ _Lun& a7~rSóu . I— ■ : '    Richt. III. Eg-Ion door Ehud o-edoot . [II / . , ,?7 Richt . I . X**ttrjC*/jW», ÓTipp&ce. d'^d^mz.-cT>€Z€ o o d, Richt. lij. j/^oo dikwijls de Israêliten door vrede en voorfpoed ontaarden , en in den dienst van den waaren God verflap* ten, verwekte God, hun ter ftraffe, vijanden tegen hen, die hen onderdrukten en van hunne vrijheid beroofden, doch wanneer het volk zich bekeerde, en God om vergeving fmeekte, deedt God Richters, verlosfers van het volk, en herftellers van hunne Vrijheid, opftaan, buitengemeene mannen, die het Vaderland en de Vrijheid te hulp kwamen. Bij zulk een verval der Israëliten hadt eglon, Koning der Moabiten, verëenigd met de Ammoniten en Amalekiten, de Israëliërs overwonnen, en de Palmflad (Jericbo') in bezit genomen, waardoor hij meester was van den Jordaan, en van den lleutel van Israëls land. — Deze overheerfehing duurde 18 jaaren. — Toen riepen de Israëliten tot jehova om uitredding, en hij verwekte hun eenen Verlosfer, ehud, uit den ftam van Benjamin , een vaardig man, die flinks was, dat is, met zijne linke zoo goed als met zijne rechtehand de wapenen gebruiken kon. — Hem, als het hoofd des volks, zonden de Israëliten met het gefchenk, dat jaarlijks als eene fclijk van onderwerping, moest opgebracht worden, aan den Moabitifehen Koning ehud, die misfehien door de omftandigheden, of door de moedeloosheid der Israëliten verhinderd werdt, om openlijk te werk té gaan, hadt zich een zwaard laten maaken, dat aan weerzijde gefcherpt was, ter lengte van een elle, hetwelk hij onder zijne kleederen aan de rechte zijde verbergde. *— Hij bracht dan het gemelde gefchenk aan eglon, en geleidde het volk, welk hetzelve gedragen hadt, weder uit, doch zelf keerde hij weder te rug, en verzocht andermaal en wel een bijzonder gehoor bij den Moixbi* tifchen Vorst, te kennen gevende, dat hij een gewigtig geheim aan hem hadt voor te dragen. Waarop eglon alle hovelingen belastte uit te gaan, en e h u d bij zich te laten komen, daar hij in een Kiosk of zaal zat, welke hij voor zich bijzonder hieldt. — Nu was eglon een lijvig en vet man. — Ehud binnen tredende, zeide, dat hij een' bijzonderen last van God aan den Koning hadt, die daarop van zijn' Sofa oprees, doch in het oprijzen, trok ehud met zijne linkehand het zwaard, dat hij op de rechte zijde hadt, en ftak het den Koningin den buik, dat zelfs het hecht zoo wel als dc lemmer inging, en het vet om het lemmer toefloot, en de Vorst zijne ingewanden uitftortte. Ehud liet het zwaard in de wondfteken, en ging, als of er niets gebeurd was, na de voorzaal, fluitende de deur van den Kiosk toe, 'en et den grendel opfchuivende. — De Hovelingen van eglon vermoedden geen kwaad, dewijl zij de deur behoorlijk gefloten vonden, maar waanden, dat hun Vorstin zijn geheim vertrek een middagflaapjen nam, doch wanneer dit hun te lang fcheen, en zij vergeefsch wachtten, dat de Vorst de deur opende, maakten zij dezelve open, en vonden, tot hunne verbaazing, hunnen Heer dood ter aarde hggen. ^ Ondertusfchen hadt ehud tijd gehad, om te ontkomen, waarna hij de oorlogskreet aanhief, de Israëliten bijeenrukte, en te, Moabiten met een groote nederlaag verfloeg, waardoor de Israêliten van deze overheerfehing bevrijd raakten, en 80 jaaren rust genoten. Indien ehud, openlijk de vrijheid van zijn volk hadt gehandhaafd, zou zijne verrichting zuiverer lof verdiend hebben, dan nu hij de verlosfing van Israël te weeg brengt, door een Konings-moord. g g sisera  4* UITBREIDING DER GE WIG TI GS TE GESCHIEDENISSEN sisera door JAëL gedood, Richt. IV. KJoinüjds werdt Israël verlost door vrouwen, heldinnen, die ondernemen durfden, het juk der flavernij van den hals der vrijgeboren Israêliten te verbreken. - Na de 80 jaaren rust, die ehud verworven hadt, bracht jab^in, de Koning der Kanaaniten, die te Hazor in het Noorden des lands zijn verblijf hadt, Israël onder, door middel van eene verbaazende legermagt, cn 900 Krijgswagenen, allen onder het bevel van sisera, eenen ervarenen. Krijgsbevelhebber. — De Israëliten vernederden zich voor het Opperwezen, en Hij liet zich verbidden. _ Daar leefde ten dezen tijde eene achtingswaardige vrouw, in Efraïms gebergte, die als eene Profeetesfe geëerbiedigd werdt, debora, de huisvrouw van Lappidotb. — Deze vrouw, gelijk zij reeds te voor en door de Israêliten geraadpleegd werdt, en hen beftuurde door haaren invloed, ontboodt barak, uit den ftam mthak, en belastte hem, met 10,000. man, den berg Thabor tc bezetten. Deze man, zonder haar weigerende op te trekken, voegde dc moedige vrouw zich bij hem aan het hoofd des legers, hem verzekerende dat hij wel de overwinning zou behaalen, maar dat dc vijanilijke Veldheer door de hand van eene vrouw toeeven zoude. Kort daarna viel er een veldflag voor, waar in, onder begunstiging van een hevig onweder flt Jsraenten eene volkomene overwinning behaalden. . Jn! her?' ^ VirdHjke VeMheer' °P de vlüd5£ Sneven, verlief zijn' wagen, met weiken hij in de we-en door den hcvigen ikgregen bedorven, niet voortkon, en vluchtte op zijn voeten. - Hij nam zijne toevbcS de 1 ent van zekeren hï eer , ecnKeniter, uit de nakomelingfchap van jethro of hobab, moses fchoonvader, en dus met de israêliten vermaagdfehapt, die thans met zijn Herdersleger onder de Israêliten omt.ok Jabins Rnjgsmagt hadt, bij haare invallen in Kanaan, hem met rust en ongeftoord gelaten, waarom sisep a ditverbhjf als eene veilige fcimilplaats aanzag. —j a è l , hebbrs huisvrouw, cm man was afwezig sZll de aankomen, ging hem te gemoct, nodigde hem in haare Tent,, alwaar zij hem met eenen deken bedekte Op zijn verzoek om wat water, gaf zij hem melk. - Vermoeid verlangde hij naar rust, en verzocht haar'aan de deur der Tent op te pasfen, of er ook vervolgers kwamen, en die af te weeren, met te zeggen dat er gemand b,j haarwas, en nu viel hij door afmatting in een' diepen flaap. JaSl, dit befpeurende, nam daar on een nagel van de Tente, en een hamer, en ftH bij hem gekomen, dreef zij hem den nagel in den flaan ziin, hoofds, zoodat hij ft ierf. ^yn» Als barak, die sisera vervolgde, daarop aankwam, deedt zij hem binnen treden-, kom zeid- zii ik zal u den man wijzen, dien gij zoekt. - Binnen getreden zag hij sisera daar dood liggen, met den na<4'l in den flaap van zijn hoofd. - Dus werdt Israël weder in vrijheid herfteld. ° Van deze daad van jAëL zingt debora in haaren Zegezang: Sinl Se?*",?6 Z'-?"'^ * T™ h e b e r , den Ksnitsvl En zijnen flaap doorboord en doornageld hebbende, Ge zegend boven alle wijven. die Tenten bewoonen! sloeg zij hem doodeüjfc water eischte hij, zij gaf melk - . , Ia eène Vor«PlH*-. cA , ». vl» i H;j kromde zich tusfehen haare voeten; ia eene vorstelijke fchaal bracht zij geftremde melk ta.-i 1 j , -r\i . „ ü "tA"uc "lei»,, Tlei neder en lag ter aarde: Zn floeg haare hand aan den Na?el, 1T„„ , , f . ' , , 5 ' Nog eenmaal Kromde hi zich Haare rechtehand vatte den Hamer der werklieden. Eene laatfte doodftui . J Zij Klopte sisera, En zielloos bleef hij liggen 1 verschijning v A W » £ N ENoËL aan gideön, fcfcfc. VL Na verloop van 40 jaaren rust, door bar aks en deb or a's overwinning P« T. sr „ ,, ,i . i ven, vielen de Midianiten, Amalekiten en andere Oosterfche of ZaTnfib)^^Tl^^^ZTV dat zeven jaaren achter een op eene vreeslijke wijze, zoodat Israël geheel vertrmd we ÏÏJ t * nederde zich voor God, die eindelijk zijnen Engel zondt aan g m f ö L Z • VCrarmd weid" ~ Het volk verlijk man onder den ftam ManasJe.L QiJlf^t^^^^ ™\™.? ° **' eeen °»™zi^ geheim, om die te bergen voor de Mididn4b7Zoy2 To n veiTheen be^T^V* *■ * *« menschlijke gedaante , en groette hem met dei aanfpraak,- al HeelTn „ V^lïXï " " tenis kwam Giotön vreemd voor: ach! zegt hij zo de teho v- ™1 «njabaar held ! deze groe- a!!es? waar zijn dan alle zijne wonderen, die IJ^r^stnsy^öVX^ ™ °™*omt ons dan dit Egypte? doch nu heeft JE„o va ons verlaten, en ons in d i Z MMutï ™Il '* jehova hem duidlijker aan, blijf in deze uwe kracht voorWén lolZTL 7°?°?™'r ^ ik zelf heb u gezonden. Gideön maakt eene bedenking, zHnSendtffs h! * Zij'n: ;de jongfte in zijns vaders huis, waarmede zou hij Israël * f*™*' ™ hi> dat, >k met 11 zal zijn zult gij de flaan,'als of zij m^"n waren 1 Dg °m" verzoekt hierop om een teken, waar bij hij weten kon dat r'Vr ^ U«.M > verzocht tevens een gefchenk'ten blijke van zijnen dankbWeTeLt ^ ï ! Ve methemwas. eo vergund, en hij haalt een geitenhok jen, en bereidt da b neven^" ~ Dit W°fdt hem de eene helft gezooden, de andere helft aan fmkieris -Sneden Jn K°nSezuurde brooden van een Efa meel, en pot hetlaaUie in een korf; maar de'e^^K^^^iï^ ^5 dien hij hem daar wees, te leggen, en het fop uit te gieten, hetwelk h '^V n °P den rotsfteen» Engel het een en ander even metzijn' ftaf aaneen met'een Icho^Te e ^ " 1 ~ i?^°P JEH°VA'S één en ander verteerde, en de Engel was tevens weg uit zijne 0Len l d°01' WClkC het jehova's Engel was, doch te gelijk bekommerd, omdat hijvan ?ocTn,^ \T GID,E,ÖN ^' dat het was, volgends de vreeze der Ouden, dat hier de dood mede geoaani 11 J verfclnjning verwaardigd in eene nadere openbaring, dat hij niet behoefde te vreezen vvant dt hVn 7**™ VerZekerde hem bouwde gideön een altaar, met het opfchrift: bij jehova isTieH - J fterven zou. - Toen En nu begon hij daadlijk het werk, daar hij toe geroepen was eerst mp, a»'u en zeden, hij wierp den altaar van ba ab, den afgod, om, 7n 10'cidc he^ t van den Godsdienst werdt in zijns vaders huisgezin. . * f C dC hèt heillS bosch mt» waar in deze gediend Vervolgends verzamelde hij eerst zijne ftad-, vervol°-ends tffiiw* d„., op de been, tot verlosfing der 2*r*»tfL - J tomgenoten, cn bracht een aanzienlijk leger  Riclit. VI. ' Vericrieininge van den Engel aan Gideon . Riekt. IV. Siiera door Jaël gedoot . ||| Sisera* izcZ peer JaTiel- . I 1    ----- -xlj Ricllt. V I I I . ■ • .^W I De ™Wt cierfelen en arnnungen aan GlcLeon ^ Zes èafUes Sc collzas Zs Isma/^s Jen** d c7^n 33 ■ ^ ••■ Riclit. VII. ■*-J . Gidepn ftelt dae 't ^ater uit den Jordaan lelW aJIeen  DES OÜDEN TESÏAMËNTS. 4i GIDEÖN STELT, DIE HET WATER UIT DEN JORDAAN lékken, alleen, Richt. 171. (jriDEÖN, alhoewel eene aanzienlijke magt bij een vergaderd hebbendé, vertrouwde nogthans enkel op dén Godlijken bijftand, en verzocht daarom nog een bijzonder teken, welk hem daar van verzekeren kon. OU verkreeg hij. Volgends zijne begeerte werdt een wollen vlies of vacht, dat hij op den grond uitfpreidde, dien nacht met daauw zwaar bevochtigd, terwijl men rondöm geen' daauw bemerkte ; den volgenden nacht, weder op zijn verzoek, was het vlies droog, en rondöm op den grond was overal daauw. — Dus gcmoedigd toog gidüöm te veld tegen de Midianiten. Zijne legermagt beftondt uit 32000 man, doch op bevel van God, die dezelve te groot keurde, omdat dc Israêliten dan misfehien de overwinning aan zich zeiven zouden toegefchreven hebben, deedt gideön uitroepen , dat al wie vreesachtig was, zich kon afzonderen, en in 't gebergte van 'Gilead over den Jordaan eene fchuilplaats zoeken. — Hier op gingen 02000 man heenen, dus er niet meer dan icoeo bij gideön bleevcn. En echter was dit getal nog te groot. Nu kreeg gideön bevel, hij zou het volk naa het water, misfehien dert Jordaan, laten aftrekken, daar zou jehova hem nader aanwijzen, wie al, en wie niet ten ftïijde zou trekken. — Gideön deedt zulks, en het volk werd naa het water afgevoerd; thans zcide jehova: alwie zich geheel nederwerpende het water zou lekken, gelijk de honden gewoon zijn, dien zou hij alleen hellen, doch allen, die flechts op eene knie zich zetten, en het water met de hand fcheppen, en aan den mond zouden brengen, moest hij ook afzonderlijk plaatzen. — Ter opheldering moet men weten, dat de Oosterlingen nooit met de hand drinken, maar altijd met een kan of fchaal, en zo zij die niet hebben, zich voor over werpen, en het water met de tong oplekken of herpen, zoodat men hier natuurlijk moest verwachten, dat dc grootfte menigte op die wijze zou te werk gaan. Dit gebeurde ook wezenlijk. Niet meer dan 300 man hadden met de hand water gefchept, eh het dus aan den mond gebracht, om te drinken, alle dc overigen hadden zich geheel voor over geworpen, om het wateral lekkende te drinken. Nu zeidede Godheid: door deze 300 mannen, die met de hand gedronken hebben, zal ik ulieden verlosfen, en de Midianiten in uwe hand geven. — Al het overige volk moest hij naar hunne woonplaatzen zenden. Dus ging al het volk heen, behalven deze 300 mannen, die behalven hunnen mondkost geene andere wapenen hadden dan bazuinen , en ledige kruiken en fakkels of pekkransfen in dezelven. — Met deze toerusting overviel gideön, deze 300 man in drie hoopen verdeeld hebbende, bij nacht de legerplaats der vijanden-, het volk brak de kruiken, ontblootte de fakkelen of pekkransfen, en begon de naaste tenten of hutten daarmede aan te fteken, blaazende tevens op de bazuinen, en tusfehen beiden deze Krijgsleuze aanheffende: bet zwaard des Heeren en van gideön! hier door ontftondt eene vreeslijke verwarring onder de vijanden, en dewiji hun Leger uit verfcheiden ftammen beftondt, vielen zij op elkander aan, en doodden clkanderen, terwijl de overgeblevenen, de vlucht kiezende, nu van alle kanten door de famenvloejende Israëliten werden overvallen en nagejaagd. Op deze wijze behaalde gideön eene heerlijke overwinning en verlostte Israël, terwijl aan allen openbaar werdt, dat het Opperwezen door weinigen zoo wel kan verlosfen, als door talrijke Krijgsbenden* t)E ^OABttOOFDSIERSELEN DN ARMRINGEN AAN GIDEÖN OVERGEGEVEN, Rïchi. FIIh 3Ma de behaalde zege, wilden de Israëliten hunne dankbaarheid aan hunnen held gideön daarmede bewijzen, dat zij hem de fouvereiniteit opdragen, en die èrflijk op zijne manlijke nakomelingen maaken wilden; doch de edelmoedige en vaderlandminiiende gideön' floeg hun aanbod volftrekt af: „ik, zegt hij, zal over u niet heerfchen, ook zal mijn zoon over u niet heerfchen, maar jehova Zal over u heerfchen." Hij, de vrijheid des volks naauwlijks herfteld hebbende, wil hen van die vrijheid niet berooven, en onder de magt van ccn Despotisme brengen. — Een verzoek deedt hij flechts, en dit werdt hem van het dankbaar volk gereedelijk ingewilligd. „ Geeft mij, zeide hij, elk een voorhoofdïierfel van den buit, doorhem gemaakt." —♦ De Ismaëliten waren gewoon, zich met zoodanige voorhoofdfierfelen optefchikken, en deze maakten een gedeelte van het leger der overwonnen vijanden uit. — Gcern, zeiden de Israëliten,. willen wij u die geven -± en , een kleed uitgefpreid hebbende, wierpen zij daar elk een voorhoofdïierfel van zijnen buit op; die met eikanderen in gewigt beliepen 1700 fikelen aan goud, zonder de gouden maanen, paarelfnoeren en purperen kleederen , die de Koningen der Midianiten aangehad hadden, en ook de halsbanden die aan de halzen der vijandelijke kamelen geweest waren niet mede gerekend. Van dit goüd maakte gidêön een Efod, misfehien een bovenmantel, of wel éene geheele priéfterlijke kleeding, welke hij, tot een gedenkteken dezer overwinning, op eene Godgewijde plaats in zijne ftad Opbra, ophing. Zijn*oogmerk was voortreflijk. Dit gedenkteken kon de gedachtenis dezer heerlijke overwinning ook hij den laatften Naneef vernieuwen. En de gedaante van het gedenkteken, eene priesterlijke kleeding kon hen te gelijk op God wijzen, die hun deze overwinning verieend hadt* gelijk hij zoodanige priesterkleeding zelf hadt voorgefchreven, en tevens aantoonen, welke dankbaarheid zij aan het Opperwezen Voor de hun gefchonken weldaaden fchuldig waren. — Doch met den tijd werdt het goede oogmerk van gideön miskend, en deze Priesterkleeding werd een voorwerp van een nieuw foort van bijgeloof en afgoderij, daar de Israêliten mede hoereerden, dat is, zich ontrouw betoonden aan en afvallig werden van den dienst des waaten Gods, ja even deze Èfod werdt zelfs voor gideöns huis en gedacht een vaijink, voor zoö verre zijn gedacht zelf zich liet verleiden, om mede deel in deze bijgeloovigheid te nemen. Voor het Overige ontdeedt gideön zich fpoedig van alle bewind, en de waare beminnaar van zijn Vaderland keerde, na hetzelve zijne vrijheid bezorgd te hebben, weder tot den ftaat van gemeen burger, en ambteloos perfoon. Dus is gideön een voorbeeld van rechtfehapen Helden, die het zwaard aangorden, niet, om over hunne medeburgeren te heerfchen, maar om derzelver vrijheid te handhaaven. — Tevens leeren wij uit deze gefchiedenis, hoe ligt het oogmerk van groote mannen misduid, en hunne inftellingcn misbruikt kunnen worden^ ais ook hoe gemaklijk het menschdom tot bijgeloovigheden vervallen kan. h AB I-  4* UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN ABIMELECH DOOR EENE VROUW MET EEN MOLENSTEEN VERPLETTERD, Richt. IX. Gideön hadt, bij verfcheidcn vrouwen, zeventig zoonen, en behalven dezen, bij een bijwijf van Sichem eenen bastaard, abimelech. - Deze fnoodaard was bedacht, om de Souvereini eit S^^^ÏS geweigerd hadt, met hst of geweld tc bemagtigen. Hij huurde eenig volk, dat van zijne hand vlooT en br'eh" de zoonen van otDEöN, uitgezonderd alleen jotham «m^^ zo^^T^X^ul hij de Burgers van Sichem te overrceden, dat zij hem tot Konin? vZknZ* SlvX ■■ a 1 ^ganas wist de fchooneFabel, welke jotham hun/ter hunner ^SSSS^SS^ * ' ^««^ Drie jaaren en niet langer duurde de heerfchappij van den geweldenaar, wanneer er een Bur-cröorlo- ontftak tusfehen abimelech en de Sicberniten, welke een einde nam met de verwoesting van S^ovegebleven Burgers hadden de vlucht genomen in den Tempel van hunnen afgod Berm> wLrè^ eTewe deL |euvelenm ^ ** * verbrand-de> d^t hij daar in 3oco die^ad''^ T/;fhCt WC,k hiJ' vermeesterde, doch in het midden van men en z b yerSen Ab'i^7 ' T"" en alle P»WP ^er ftad, de wijk na¬ men, en zien verltersten. Abimelech naderde vervolgends den Toren, dien bij beftormde en voornniens zijnde, om de deur van denzelven in brand te neeken, kwam hij dicht onder ^n ^T^oo^ blik wierp eene vrouw een ftuk van een' molenfteen op abimelechs hoofd, en verplettende hem de hefln- z'wa^ v^r™Lgrddenar Z0° VCel b6Zef' hij Zijnen -P-^ager kon be/elet omTern^e zwaard voorts af te maaken, ondat men niet zou kunnen zeggen, eene vrouw heeft hem gedood Zijn bediende gehoorzaamde z.jn bevel, en doorftak hem. Dus fteuvelde de eerfte geweldenaar onderTL Merkwaardigis de aantekening van den Gefchiedfchrijver, bi^uot^^ abimelechS kwaad wederkeeren, dat hij aan zijnen vader gedaan hadt, doodende ^^zév ^broederen desgelijks al het kwaad der lieden van Sichem deedt God op hen te rug fluiten: en de vloek ™« gideons zoon kwam over hen. Deze vloek was: „ indien gij in waarheid en in opr^TJ j!^ baal (oioEoN) en bij zijn huis ten dezen dage gehandeld hebt, zoo weest vrolijk o e E,E H hu zij ook vrolijk over u lieden; maar indien niet, zoo ga vuur uit van abimelech, In vtrt e e de Bur'4 ren van Sichem ~ en vuur ga uit van de Burgeren van Sichem, en verteere abimelech'- s CE DOCHTER VAN JEFTA KOMT HAAREN VADER TE GEMOET, Rkht. XI. Na eenigen tijd , als het verval van Godsdienst en zeden onder ae Israëliten tot eenP« u geftegen was, vervielen de ftammen binnen den Jordaan, bijzonder % J 1 , hoo^en t0P Sim» en de ftammen over of beoosten die rivier^ onder de nm der^t^ !■ ™rheer?hiae der derdrukten. - Wanneer eindelijk de Lraëliten aan de oostziide des JartaZ^Tl ^ 18 Jaaren lang 0Uden, brachten zij eene Krijgsmagt bij een, om hunne"Seid te te^^g^ ^ ervaaren en dapper legerhoofd. — zwinnen, oocn net ontbrak hun aan een* Jefta, een Giledditer, was omdat hij uit eene vreemde en heidenfche vrouw geboren was, door ziine h eedverwanten verjaagd, en hadt eene bende dappere waaghalzen bijeen gebracht, met welke hij in het Zt fchap Tob zich ontbeidt, en als een zwervende Bedouin, van den mof \PPM» n„ a» , dapperheid liet men het oog vallen, om hem tot veldheel^ TJ^tel % ?l T bepr0efde , .. . . . „ :. , tL1 tc verKiezen, men het hem dit voorftel doen hph. wehc hu, na eenige woordenwisfelmg, aanHam, doch onder voorwaarde, dat alles plegtig bevl^zou word» en hij ook na de overwinning- den post van Opperveldheer zou blijven bekleeden. ~ Dus werdt hij^totOn' perhoofd aangenomen en ftaatlijk ingehuldigd. w«uiiuj totop- Jefta dus verheven, zondt een gezantfehap aan denKoning der Ammoniten, om hem de onrechtvaardigheid zijner ondernemingen tegen de Lraëlüen onder het oog te brengen, cn hem naa zijn land te do^w^Sfef en toen dat gezantfehap vruchteloos was afgelopen, trok j e f t a te veld wederkeeren, Bij zijn' optogt deedt hij deze gelofte aan jehova- indinr, Ju L ^ • a y, hand zult geven, zoo za/het uiugaandê dat uit de deure ^^^ÊS^r l ^ vrede van de kinderen Ammons wederkom , dat zal des Hcerfn zijn cnl zal 1 e off rL r' Sf° * Hij trok vervolgends op tegen de Ammoniten, leverde hen iiaf e'n S^jL^?^^ deze onderwerping voor altijd verlost werden. g' V W°n ™> Z°°dat de Israehten vaa Toen jefta zegevierend wederkeerde , en te Mizpa bij zijn huis kwam, zoo ging zijne dochter uit hem te gemoet me trommelen en reien. Deze dochter was zijn eenigfte kind, enbuiten haar hadt hij geen anderen zoon of dochter - Toen de vader haar zag, fcheurde hij zijne klccderen, en zeidc: ach mijne doch er' gH hebt mij geheel te neder geveld gij zijt onder de genen, die mij beroeren'! want ik heb mijn' mond op «gedaan tot jehova en ik zal met kunnen te rug gaan. Maar de dochter wa.gehartigd, om haars vaders gelofte te vervullen zij betuigde bereid te z.jn, om zich te onderwerpen, en wel te vrede te zullen fterven, dewijl toch haar vader volkomen wraak door j e ho va gekregen hadt over de Ammoniten; alleen verzocht zij dat zij een tutftd van twee maanden mogt hebben om met haare gezellinnen haare jonge jaaren tc beweenen. - Na Ionrphvan- c tWfe T VerV°eg Z1J ZICh haaren vader> die ^jne gelofte aan haar volbracht-, vanlaar ^f' ^ ^^[^ en voortaan was het eene gewoonte inlsraël, dat de jonge dochters van jaar tot jaar vier dagen bij een kwamen, om j e f t a's dochter te beweenen.  kickt; xi. de „Dockter van Jeplitak Icomt kaar Aader te gemoed . | ij He Uren de* r aagt nr. ïflftüTiN v4m caza op oen msfl. Richt. %Vt He. fehijnt, dat de moedeloosheid én flapheid iet Israêliten simson niet toelieten, om aan het hoofd dei volks groote daaden te doen, of dat de Filijlynen eene foort van ftilftand van wapenen met hun getroffen herZ ben. - Hoe het zij, op zekeren tijd, zonder dat wij weten, waartoe, hadt deze zonderlinge man zich naa Gaza begeven, en, gelijk de zucht tot vrouwen, en het geen bijzonder is, tot FiliJlynfche vrouwen ziïn heerfchend gebrek was, liet hij hier zijn oog vallen op eene vrouw, die eene hoer was, bij deze vervoeade hij zich. _ De inwooners van Gaza vernamen, dat simson zich daar bevondt, en terftond waren zij in de weer, men floot de poorten, en legde hem lagen bij de poorten, in den waan, dat hij hun niét zou ontman pen, houdende zich verders den gantfehen nacht uil, met oogmerk, om hem tegen den mórgenftond te overvallen en te dooden. Simson rees om middernacht op, en aan dé ftadspoort gekomen, greep hij de deuren der ftadspoort rukt die met een bijna ongelooflijk geweld uit haare naven, dat zelfs de posten insgelijks vallen , hij neemt de deuren en posten, benevens den lluitboom op zijne fchouderen, en draagtze op den berg naa den kant van «boorï^d^ SÏMS?NVOjdaf 3an hCt Vo°rrchrift, hetwelk omtrent hem, reeds voor zijne enleZrÏeZLlV" ■■ TT" TT- ™> '*> dronk &een' wijn noch fterken drank, Zal en dus S hJIT ^hT ï ' 1 V™ °me'mS > Wj' V°lbraCht duS de wet van het N**»*'~ fchap en dus bleef hem ook die buitengemeene kracht en vertrouwen op de hulp van God bij. - Niet dat die krachtin zijn haair gelegen was, gelijk veelen zich verbeeld hebben, maar hij was fterk, en zijn moed vooral wanneer die geest-drift hem aanvuurde , fpande dan deze kracht tot eenen verbaazenden tr p zoo lang h j zich bewust was, dat hij aan de wetten van het Nazireërfchap gehoorzaamde Zijne zwakheid voor de vrouwen leert ons, hoe vermogend de wellust zij, om de fterkfte en wijste lieden zeiven te overheeren en dus hoe zeer wij verpligt zijn, daartegen op onze bedee^S zegt te recht een kundig Schrijver, een geduunge ftrijd, en maar zeldzaame overwinning. sint*  Riekt. XVI. Simfon door J)elila verlckaJkt, word 't Jaair aJgemederi . Eickt. XVI. Simfon verbreekt de Zeelen . ||| — - _ .    Riekt. XV. Simlon verilaat dmlend Pmliiteinen met een ezels Itinne takken. ScWTZtS&Ti/ zzi& 7ruZcey ZAiZstÏTis a-vee wne mezeAerire-- aZ'ajie/ . Riekt. XVI. Simlon draagt de Poorten van Gaza op den terg . Samsarv enleve les Tertes de (?aza- et- les porie- ster wie.- nin A,*r vnn. *'juc vLUduuucr. — ut, voruitn a<.r tnijtynen van zijne nieuwe liefde vernomen heboende, vervoegden zich bij deze vrouw, endeeden haar eene groote belofte elk hunner zou haar duizend en cenhonderd zilverlingen geven, indien zij achter het geheim kou komen en hun dat vervol' gends openbaarde ; waarin toch die bovenmenselijke fterkte van. simson haaren grond hadt. ~j Zii lier KM door deze. belofte overhaalen; want wat vermag geld nict, voornaamlijk, op eene vrouw, die haare Cr zelve veil heelt? z,j vl.jdde dan simson, en verzocht hem, onder het liefkoozen, hij wilde haar open'bnten waar toch zijne groote kracht in behoudt, en waar men hem mede zou kunnen binden, zoodat men hem zou Kunnen plaagen, zonder dat hij zich kon losmaaken ofte weer Hellen. - De held, haar niet vertrouwende zegt, indien men hem met zeven zeelen, nieuw gedraaid, en nog niet droog, boadt, dan zou hij zijn ïéflffc een ander mensch, en zoo min als die in ftaat, om ze te verbreken. - Be Filiftynfche Vorsten, dit van haaf verftaan hebbende,_ bezorgden haar- zoodanige zeelen, daar zij hem dan ook, toen hij weder bij baar kwam mede bondt; terwijl een bende Soldaaten zich in haar huis verfteken hadt, om bij de hand te zim. - Nu nam zij de proef. Simson! zegt zij onverwachts, als van fchrik getroffen, daar zijn de Filijlynen om u! oo dit zeggen verbrak de held de zeelen gehjk men een fnoertjen grof vlas zou breken, wanneer het door het vuur gezengd was. - De boldaaten verfcheencn niet. - Zij houdt zich geftoord; gij hebt met mij gefpot, zegt zij en mij wat op den mouw gefped; kom zep- mii de winrheiH n,t ! . J' ni„l c -f • i -j u ' - 7 J waarnud - dat zal een blijk zijn, dat gn m 1 recht bemint. — S ims on misleidt haar nog ééns, denkli k iet er»s vermor ipn^>. ■ . . . . . r , ' U(-ijn-uJö'j c|öj vermocucnJe : men moest imi binden, zeide h met fterke nieuwe touwen; het gefchiedde, zij hervatte den alarmkreet hw •• a ™ j r t ce° rrut *"« m"L- x z-j; tc,;.0s;r,°er t , .... vumuiiuu. z,ij aeeat zuiks cn maakte ze wel vast met een nen pn TJZZTiZZ^ "cm?cb niet kTht op-cn rukc den balk en penncn -et™a^S'cn Tot hier to. bewaarde simson zijn geheim, maar zal hij dit kunnen volhouden? L hii re.en de ftrikk™ ecner looze en valfche hoere zich kunnen bewaaren? dit zal ons het vervol- lecren o jeugd! fpiegel u zelve aan het voorbeeld van simson! gij ftort u zelve in hét verderf wanneer aii -ene hoere aankleeven en den weg der wellust bewandelen zoudt! vertrouw niet ot uJ7itrL her V in nSk! beenen, die weelde dragen kunnen! P we lluUe> bet zlJn lte!ke simson door delila verschalkt, wordt het hair afgesneden, Richt. XVI. Driemaal hadt simson de looze dkli l a misleid, maar zij was telkens loos genoeg geweest om -eene BUftynen te laten verfchijnen, - hij vertrouwde haar dan eindelijk, meenende, d*at he nie n er Tas dan eene nieuwsgierigheid de vrouwen eigen , maar tot zijn ongeluk ' Zij hieldt met traanen en klagen aan : dat hij haar bedroog, dat hij haar niet beminde, en wat vrouwenlist meer wect uit te enken. Daaglijks viel zij hem hier mede lastig. Eindelijk werdt hij er verdTieti/ovJr n nu openbaart hij haar zijn geheim, en ontfluit haar zijn gantfche hart. Daar is zegt hii nooit llZZ^ nujn hoofd gekomen, ik ben van mijne geboorte af, een Nazireïr aan God gewijd^ k ^wTw^dV zou mijne kracht mij begeeven, en ik zou niet fterker zijn dan elk ander mensch. L O^St^^TebT^ proeven geduld hadt. Ook ondernam zij niet, hier van gewag te maaken, zij hieldt zich met deze verkil mn.nl m °PreClvTCSt hOUden' V°Idaan tC Zijn' d°ch —fehen er t aTd VorJteS t iezen IR™ metZtC1'heidKWilC' achterhet^m tcziju, cn dus dat zij zouden maakK^Sand gelede' J ' Cn bl'aChten teVÊJ1S' Z0° gCWiS War£n ZjJ Van den S^en «"flag, het beloofde wctoenflDaan ^^f^f f e"u/^n ra3sleide« s zij wist hem op een'tijd op haare knieën in den wellust gen flaap te fusfen, en deedt hem, geduurende dien flaap de hairlokken van zijn hoofd affcheeren en K^S^T^ WCrdt' tC Plaagen - » ^ ™ — *■ i - 4 ^en voongenToéd 2 krachten hadden hem verlaten. De bewustheid, dat zijn NaXrTrfZ C Z ZZZTvTlZ hen^^endfd50^23^11-1" de kamer' Zij Va"en hCm' Cn hij bl'edt vruchteloos wederftand. Men flak hem vervolgends de oogen uit, en voerde hem na de ftad G^a, daar hij, in koperen ketenen rewnZ 1 het gevangenhuis den zwaarften arbeid der verachtlijkfte flaaven moest verricht n ^ ^ f S maalen, een arbeid, voor de geringften der flaaven gefchikt! koornmolen doIrTngJPTte,eld ^ de f TM Cn g£VOlgen dCr WClIUSt! h0£ Vede duizenden, die dus met simson door den wellust hunne waarde als vrijë menfehen verloeren, en zich zeiven rampzalig gemaakt hebben! m de  4f UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN de dood van sims on, Richt. XFL De Filijlynen befchouwden het gevangen nemen van simson, als eene overwinning, die zij niet alleen op de Israêliten, maar op den God der Israêliten behaald hadden, na eenigen tijd hielden de Vorsten der Filijlynen een plegtig dankfeest ter eere van hunnen Afgod dagon, wien zij de eere gaven, dat hij hunnen gevreesde* vijand simson in hunne handen gegeven hadt. - Hier was dus de eere van den God van Israël mede gemoeid. Uit dit oogpunt moet men nu de volgende gefchiedenis befchouwen. ; De FlestdaS kwam, onder de vrolijkheid riep men om simson, ten einde hem te befpotten en ten fchouwipei te nellen. De plaats, daar het volk te hoop gelopen was, was een gebouw, hetwelk aan de zijde van den voorhof een nume gaanderij of luiflel, of afdak, hadt, welk op pilaaren rustte, op welke gaanderij zich eene menigte menfehen, wel ten getale van 3000 bevondt. - De pilaaren waren zoo geplaatst, dat de balken van deze gaanderij door dezelven gedragen werden, en de twee voornaamfte pilaaren, die in het midden de hoofdbalken fchraagden, ftonden dicht bij den anderen. Simson werdt gebracht, en moest in den voorhof ter befpotting van het volk verftrekken. - Zim haair was weder begonnen te wasfen, hij herdacht aan zijne toewijding als Nazireër aan God; dit, en de grievende hoon, dien hij, dien zijn Godsdienst en volk in zijn perfoon, moest ondergaan, trof hem diep In de ziel en wekte zijnen moed weder op 5 hadt hij zijne oogen gehad , hij zou de Filijlynen de kracht van zijnen arm hebben doen gevoelen, maar deze mist hij, en daarom neemt hij het befluit, het eenigfte, welk hem thans nooverfchoot, om de dartelheid en euvelmoed der trotfche Filijlynen te ftraffen, het befluit, om zim leven op te offeren, maar tevens deze zijne doodvijanden onder zijnen val te verpletten. Hij doet zich door den jongen, die hem geleidde, brengen bij de twee middenpüaaren, om daar wat te-en te leunen, als vermoeid, van al het zielsverdriet, dat hij hier moest Aftaan. - Bij deze pilaaren ftaande/^oept bij tot j eh o va diens eere hem ter harte ging. „ o j eh o va, zegt hij, gedenk mijner, fterk mij flechts nog ditmaal, o God! dat ik mij aan de Filijlynen wreeke voor mijne twee oogen," ±, willende te kennen geven dat er niets anders voor hem overfchoot. b ' Op deze woorden vat hij de beide pilaaren, en terwij! hij voor het laatst zeide: dat ffc dan met de Filijlynen iterve . fpanthij zijne krachten in, rukt de pilaaren omver, waardoor de balken en gebinten inflorten benevens de gantfche gaanderij. Het gebouw verpletterde met zijnen val de aanzienlijkften der FiWïynen en eene groote menigte van het volk, zoodat er meer door hem in zijn fterven gedood werden, dan hij in 'zijn leven gedood hadt. J Dus fterf simson, wiens buitengemeene fterkte en moed het behoud en de verlosfing der Israëliten zon hebben uitgewerkt, indien niet de bedorven zeden van dien tijd, hem een flaaf van vrouwen, en de Israëliten, een verwijfd en dus magteloos volk gemaakt hadden. Deze gebeurenis uit dit gezigtpunt befchouwd, kan ons simson niet doen aanmerken als een' 1 aften zelfc- tlnltn'^Z gr h? leeVïï tl' Vfchrikker der v^ndeR ™> ™° was hij ftervende de verwoester van hunnen Afgods - Tempel. - Misfehien hadden zelfs de Filijlynen zijnen dood befloten, om simson na het einde des Feests ter eere van hunnen Afgod om te brengen. de benjaminieten schaaken zich ieder eene huisvrouw, Richt. XXL Niet lang na den dood van josua, wanneer pinehas, de zoon van eeeüzar, kleinzoon van Aano» het Hoogepnesterambt bekleedde was cr een Burgerkrijg ontftaan tusfehen den ftam vln lZ3 m" " de overige ftammen der Israêliten uit hoofde van eene onnatuurlijke mishandeling, door de baldaad -e^nwooners van Gibea gepleegd omtrent het bijwijf van eenen Leviet, het welk de Lraëliten, omdat de ftam van ben! jam in de gepleegde euveldaad niet behoorlijk ftrafte, oordeelde te moeten wreeken.-* Deze bZenLdrekê Oorlog nam een einde met den bijna gcheelen ondergang van benjamins ftam, zoodat nierZeiZt tol mannen van den gantfehen ftam overbleeven, zijnde alle de overigen, mannen, vrouwen en kieren omge! Men hadt in de woede befloten den ftam uit te roejen, cn zelfs zo er zich nog iemand mogt bergen zfiné dochters aan geene Benjammieten ter vrouwe te geven, cn dit met ecde gezworen. - Doch nu de woede ver zadigd was, hadt men berouw, dat evenwel een geheele ftam in Israël gemist werdt. - Men 1 I "r middelen om, ten einde aan deze 600 mannen vrouwen te bezorgen. _ Het eerfte middel hwJSt , heter was dan de kwaal, beftondt hier in, dat men eenige manfenap ata2t ^er^eT^t werden met welke men nu de btoe^^^^ S^jgj voorzien? — Men befloot tot het volgende s overige te Te Silo, waar thans de Tabernakel was, het groot Heili?dom des volks was ppn APP ri r. ftaande, denklijk uit de omftandigheden te befluiten, het Loofhuttc^ dienstigen dans gevierd werdt. - En nu gaf men in 't Be^^ï^SSS? ^et vrolijkheid en Gods. wijngaarden, want dit Feest viel in, bij de voleinding van den wHnbW lttl ? ' °m h &* , .. ' • , . wijnoogst, bij Silo te verbergen en dp van het Inliy.ynfche Leger afftondt. - Het was eene rotsachtige plaats, die aan weérskanten eene fcherpe fteenR-hp hadt. — De jonge Prins ftelde zijn ontwerp aan zijnen wapendrager voor, wij willen, zen hij dez- cn bcfuedenen overvallen, misfehien zal jehova voor ons werken, want bij jehova is het geene verhindert ™ tC ™rlosfen door veelen of door.weinigen. ~ Hij beraamt een fein, welk hem tot een. voorteken zou ftrek' ken van het al of niet gelukken van zijnen aanflag. Indien de voorposten, hen in 't oog krijgende zouden zegen: wacht, wij zullen bij u komen, zouden zij niet verder gaan . maar zo deze hen- zouden uitda-en kom maai hier! dan zou dit eene blijk zijn van hunne zorgeloosheid, en men zou den aanval wagen. - Het laatftegebeurde.-jonathan beklom daar op de rotze, gevolgd van zijnen wapendra-er, op handen en voeten en oe hoogte bereikt hebbende, tastte hij deze voorpost aan, en verfloeg deze voorpost, doodende omrent 10 mannen. — De overigen, na het Hoofdleger gevlucht, verfpreidden in hetzelve fchrik en verwen-in- zóodat %ramrTuP r° ^ gei'a3ktC' ~~~ ^ ^"k' ^ mWT ^ gcwoon was' ginS d°or het gantfche landV waar de mijiynjche afgezonden benden zich bevonden, en alles was op een' fpoedigen aftogt bedacht. - Dus -af de hel- Va" JoNATHAN eene blijde omwending, en baande den weg tot eene groote en doorluchtige over- w ii min jonathan smaakt honig teeïi, suTavEOftü van 'sAu-t, uSam. XIV. Saul, in zijn Hoofdleger de verwerring: der Filijlynen. berpenrende, deedt terftond onderzoek "en vondt' oat zijn zoon jonathan afwezig was. De verwerring bij de Filiftynen, welke nog andere vreemde benden bii zien hadden, die eikanderen aanvielem, toenemende, viel hij met'zijn volk de verfchrikte Filijlynen aan terwijl ycricbeidcn Hebreen, die t-e vooren tot de -Filijlynen waren-'Overgelopen, zich ook bij hem voegden, zoodat de tiiijfynen algemeen gcflagen werden. : Dc overwinning zou nog heerlijkerigeweest zijn , zonder den onbezonnen;ijver van saul, die eenen vloekban mtfprak.over het volk, indien iémand van hetzelve dien dag eenige fpijze, hoe genaamd, proefde voor oen avond. - Jonathan van dezen vloek onkundig, .ontmoette onder het najaagemvan den vijand in e.en woud gekomen, een honigvloed; misfehien wet van nvildvMnig, een .kleverig en zoet vocht, dat op zekere tijden van het jaar aan zekere ftrniken zit>.' of van boomen, ' inzonderheid vijgeboomen , afdruipt. - In het voorb.jgaan doopte de Prins zijnen ftaf, dien hij in de hand hadt, daarin, en gebruikte ervan, waardoor hij zeer verkwikte - iemand van het volk dit'ziende-, berichtte hem., hoe zijn vader een vloek hadt uitgefproken over iedereen,-die iet nuttigen zou voor den.avond. - Jonathan antwoordde: dat zijn vader het Vaderland mcimece ondiensthadt gedaan, hij zelf hadt, door een .weinig honig te fmaaken, zich- geheel vöririscht, dus zou net voik insgelijks zijnc krachten herfteld hebben, indien bet van den -buit vrij hadt mogen eten cn drinken en ae overwinning zou in de gevolgen veel grooter geweest zijn. * •JiSveren^r"^ ** ™lk 1T1oede * *%om&t™> viel het op den buit,' en ftachttc ;de fchaoen, runderen, en kalveren tegen de aarde, enfloegize gulzig met bloed en al ten lijve. . * ... *. ' Vf^^ends wilde saul de Godipraak raadplèegcn nopens beroerder voortzetten vrn den oorlog, maar ? Gisrrrdde,hem niet- -m aan»*w ™ en z T ! LtEi!fn T W" hiei' dC F"?? r*'»* Z^Cnde <*en ter dood te zullen brengen, al was het ook zijn zoon jonathan. - In zijne drift badt hij jehova, dat die den onfchuldigen..wilde tonnen bij mec,dc den fcbuldtgen.._ Het lot trof hem en zijn-zoon jonathan, cn het volk ging vrij. - Hij herhaalde »jn gebed: loon heer den onfcbuldigenl het lot werdt geworpen,' tusfehen hem en jonathan, en jonathan werot aangewezen. Wat hebt gij gedaan? vraagt s au Lcaan zijnen zoon. Ik heb, zegt de Pims, ' een weinig honig gegeten daar ik mijn' ftaf in gedoopt had:Ik ben bereid tot uw dienst, moet ik hierom fterven? - saul, wiens drntige en onbezonnen aart:in dit gantfche; geval .zich openbaarde, zwoer, dat hijfterven im. - Maar het volk kwam voor den Erfprins opr en belette, deszelfs dood:, hem als met geweld verlosfende uit de handen van eenen onbezonnen vader. Hoe veel kwaads heeft niet in de wereld onbezonnen drift, cn'verkeerd genlaatfte en ircöefeade- Godsdienstijver uitgewerkt! - Dat wij leeren, bedachtzaam en behoedzaam tc zijn in ons fpreken en in ons doen, opdat wij ons niet om onvoorzigtigheden fchuldig maaken aan rampzalige gevolgen. I a M ü ë t  I Samuel XIV. Jonathan heHimt de besettinge der Philisteinen Jémat&czn, . memte- azc Corps de jfarde- des ZAz&stzns . I. Samuel XIV. Jonathan Jtmaalct honing tegens 't verbot van Saul. Jonect&em- oencte. du, miel ccvzü*e lev c&fénse, de Stail.    I. Samuel XVI. David Jpeeld met de Harpe roor Saul -ZWz*/ Jvzië de Zat C&ètrpe> de7Wl^ Sadl — IJ I. Samuel XV. Samuel WW Agag in ftulcW. ff| W ^ /z^, . ■ .  DÊS OUDEN TESTAMENTS. samucl houwt ag ag in stukken, i SattU XE R eeds toen lsraèls volk nog in de woestijn zich bcvondt, was er een eriiijke oorlog vastgefteld tegen deö Amahkitijchen ftam, die ten zuidwesten van Kanaan v/oonde, cn die als openbare roovers de Israêliten in den ftaart was gevallen, en er was een Godlijk bevel, om deze roovers bij gelegener tijd uk tc rocjeu. — Üie tijd was nu gekomen, en de Priester samucl geboodt aan saul, eenen krijgstogt tegen de Amalekiten te ondernemen, en niets tc verfchoonen, maar alles, wat die roovers toebehoorde, te dooden, mannen, vrouwen, kinderen, ja zelfs de zuigelingen, als mede al hun vee, osfen, fchaapen, kemelen, ezelen enz. Saul verzamelde dan een talrijk leger, en overviel de Amalekiten, die hij geheel uitroeide, doch vuige win- en hebzucht doet hem het beste vee fpaaren ; en ijdelhcid, of eenig ander laag beginiel den Koning dezes volks, agag, die boven allen van God verbannen was, verfchoonen. — Deze ongehoorzaamheid mishaagde de Godheid, samucl kreeg eene openbaring, die hem bekend maakte, dat jehova berouw hadt, saul Koning gemaakt te hebben, alzoo hij aan zijne beftemming niet vokleedt. — De Profeet begaf zich daarop bij den Koning, en deedt onderzoek naar dc omitandigheden. — Thans fpeelde saul den huichelaar: hij wendde voor, dat hij het bevel van jehova hadt volbracht, en enkel den Koning agag hadt gefpaard, gelijk het volk het vee gedaan hadt, om dat aan God te offeren! — Zeker dus, onder den fchijn van gehoorzaamheid, het bevel van God teleur ftellen, is eene zwaare misdaad. Nadruklijk is de taal van samucl: heeft jehova lust aan brand-en nacht-offers, of begeert hij gehoorzaamheid aan zijne bevelen? zeker, gehoorzaamheid aan zijne wetten is beter dan alle flachtoflèrs; naar zijn bevel te luisteren beter dan de vetfte rammen. Wederfpannigheid is geen minder zonde dan bijgeloof, en tegen hem zich kanten niet beter dan afgoderij en beeldendienst. Ook kondigde samuöl hem aan, dat, uit hoofde dezer ongehoorzaamheid, jehova hem verworpen hadt, dat het Konmgrijk niet behendig aan hem en zijn huis blijven zou. — Op deze woorden vernederde saul zich, cn zocht zich te verfchoonen, dat hij dit gedaan hadt uit vreeze voor het volk. — hij vatte zelfs samucl bij zijn kleed, en als de Profeet voortging, fcheurde een flip van hetzelve af. Op deze wijze, zeide samucl toen, is heden het rijk van u gefebeurd, en aan een ander toegedacht, die beter is dan gij. — Eindelr'k liet samuél zich gezeggen en ging met hem terug, om het gebed te doen. Vervolgends geboodt samucl, men zou den gevangen Koning der Amalekiten, agag, voor hem brengen. — Deze kwam ftout en onverfchrokken, te kennen gevende, dat hij den dood niet vreesde, maar gunstige uitzigten hadt. — Dit wekte den ijver van samuël op-, dewijl gij, zegt hij, door uw zwaard menige moeder kinderloos hebt gemaakt, zoo zal ook uwe moeder kinderloos wezen. — Vervolgends hieuw samucl dit hoofd der roovers in ftukken, in het aanzien des volks, en keerde toen weder naa Rama. — Van dien dag af zag hij saul niet meer, dan eens bij toeval, en onttrok zich geheel aan dezen Vorst, wiens drift en onbezonnenheid hij betreurde david spéélt met J> e harp voor S A V i Sam. XFI. perfoon, dien jehova verkozen hadt, om hem, in de plaats van saul, op den troon van Israël té plaatzen, was david, de zoon van isaï, eenen burger van Bethlebem, uit den ftam van Juda oorfpronglijk. — Dezen zalfde samucl in tegenwoordigheid zijner familie in zijns vaders huis, zonder echter voor als nog te kennen te geven, wat deze zalving betekende. — Van dien tijd af echter ontdekte zich eene wakkere en: meer verheven geest-drift bij dezen jongeling, diens bloozend gelaad, levendige oogen, en fchone gedaante iet groots aankondigden , en wiens bezigheid was, het herdersleven. Saul integendeel verloor alle opgewektheid van geest; norsch en gemelijk over het geen s a bi u ë l hem hadt aangekondigd, verviel hij in eene zwaarmoedigheid, die hem geheel te neder floeg, en tevens ondraaglijk maakte voor de genen, die met hem te doen hadden, De geest van jehova, zegt de gefchiedenis, week van hem, terwijl een booze geest van jehova hem verfchrikte. Zijne Hovelingen, bedacht , om den naargeestigen en hypochondrifchen Vorst eenige verligting aan te brengen, dachten , dat de ftreelende muzijk het meest tot hun oogmerk dienen zoude, zij fielden, bij een' goeden hum, den Vorst voor, dat men iemand voor hem moest opzoeken, die een toonkunstenaar was, en de harp befpeelen kon, om hem dus verademing te geven, en zijnen verflagen geest op te beuren. Deze was de gelegenheid, welke david ten Hove geleidde.. — Een van sauls Hovelingen gaf hem te kennen, dat david, de zoon van isaï, den Betblcbemiter, uitmuntte in dc zang en fpcelkonst, en tevens dat hij een dapper jongeling was, niet ongefchikt voor den Krijgsdienst, als, ook verftandig in het beleiden van zaaken, en fchoon en edel van gedaante en voorkomen, met één woord, in alle opzigte van jehova be- gUnftïgd. . , ;• , « • •' • ■ j. , Saul zondt dan aan isaï, davids vader, en liet hem verzoeken, dat zijn zoon david zijn herders* . leven verlaten en bij hem ten Hove wilde komen. Isaï liet aanflonds david, op 'sKonings verzoek, ver.trexken met een gefchenk, volgends de zeden van die landen, daar men geene aanzienlijke lieden zonder gefchenk opwacht. David, bij saul gekomen, beviel aan den Koning, die zin in hem kreeg, en hem tot zijnen wapendrager benoemde, en tevens aan zijnen vader liet verzoeken, dat david bij hem ten Hove mogt bjjven, alzoo hij zijne gunst gewonnen hadt. Wanneer dan de buiën van zwaarmoedigheid saul overvielen , fpeelde d avid voor hem, en dit zacht en ■lieflijk muzijk gaf den Koning verademing, zoodat hij beter wierdt, en voor een'tijd van zijne kwaal verlost :fcheen. ■ . ,.• ,,- . . , . , ; -h .. , _ • . . . ' '' ! , J •', " "' Wij merken hier, hoe de Voorzienigheid haare oogmerken langs onvoorziene wegen bereikt, en fteeds in ftiiheid voortwerkt, om tot haar einde te komen, zonder dat menfehen zulks vermoeden. K % ^AMUêfc  UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN s a m u ë v zalft david-, i Sam. XVI. ]VIet de zalving van david door samucl, daar wij reeds van gewaagden , gedroeg het zich dus toe. Samucl, de vaderlandlievende samucl, treurde over de dwaasheden van saul, en het leed, dat daar door aan zijn volk berokkend werdt, wanneer jehova hem in eene openbaring bevel gaf, om zijn oliehoorn te vullen en na Bethlebem te gaan, en daar eenen uit de zoonen van isaï, tot Koning te zalven. — samuSl dc bedenking maakende, dat hij dit niet zonder gevaar doen kon, nademaal saul, vernemende dat hij eenen anderen tot Koning gezalfd hadt, hem zeker ter dood zou brengen, gaf jehova hem bevel, om de zaak dus in te richten, dat zij voor als nog een geheim bleef, tot het tijd zou zijn, om die openlijk bekend te maaken. —' De Profeet moest voor reden van zijne komst te Bethlebem geven, dat hij daar een plegtig offer kwam verlichten, en isaï op de offermaaltijd nodigen, dan zou de Godheid hem nader onderrichten, wat te doen ftondt. — Dit gefchiedde — samuöl komt te Bethlebem, en wordt van den Raad der ftad met eerbied ontvangen, en houdt een plegtig offer; op de offermaaltijd zijn isaï en zijne zoonen onder de gasten. — Naar mate de zoons van isaï binnentraden, befchouwde samucl hen met opmerkzaamheid. De oudfte eliüb was een fchoon rijzig jongman , en samucl dacht, deze zou zeker van jehova ter zalving beftemd zijn; de Godheid verklaarde, dat hij het niet was, dat hij aan God niet behaagde, die toch den mensch niet befchouwt naar het uiterlijk voorkomen, maar die op het hart ziet. — isaï deedt vervolgends zijn' zoon abinadab, en na dezen zijn zoon samma, vervolgends zijne overige zoonen binnentreden, doch geen van dezen was door jehova verkozen. S a mu ëL vraagde dan aan isaï, of deze alle zijne zoonen waren, die hij hadt? neen, zegt hij, de jongfte is hier niet, hij is bij de kudde. Samucl geboodt, dat men hem haaien zou, alzoo men niet aan het offermaal zou aanzitten, voor dat ook deze als gast tegenwoordig zou zijn. David, deze was de jongfte van isaï's zoonen, werdt dan geroepen, en tradt binnen, terwijl zijn bloozend wezen en gezonde kleur, benevens zijne opgewekte houding de oprechtheid van zijn hart en rondheid van beftaan te kennen gaven. — Dezen geboodt jehova aan samu cl te zalven, hetwelk de Profeet verrichtte in het midden zijner broederen, voor hunne oogen, fchoon zij echter niet zullen gedacht hebben op het Koningrijk, waartoe hij van nu voortaan beftemd werdt, gelijk dan ook een hooger geest-drift hem met edele hoedanig- en gezindheden vervulde. Dus nam God, gelijk hij naderhand aan david meermaalen onder het oog bracht, en deze ook erkende, hem van de fchaapskooi, van achter de fchaapen, opdat hij een voorganger zou zijn over Gods volk. over Israël. Deze david is die greote Voorvader van den messiüs, de vermaardfte onder de Koningen der Israëliten, die zich echter nog meer door zijne Godvruchtige Psalmen, dan door zijne overwinningen heeft bekend gemaakt. — In hem zien wij, hoe waar het is: „ God verheft den geringen uit het ftof, den nooddruftigen verhoogt hij uit den drek, om te doen zitten bij de Vorsten, dat hij ze den ftoel der eere doe.beërven." d a v i n verslaat G o c l a T H," i Sam. XF~lI. In den tusfehentijd , nadat david voor de eerfte keer aan het Hof kwam, om door zijn harpmuzijk sauls zwaarmoedigheid te verdrijven, en voor dat hij geftadigaan het Hof bleef, en 's Konings wapendrager werdt, viel de volgende merkwaardige gebeurenis voor, die ook aanleiding gaf, dat saul david tot zijn' wapendrager aanftelde. In zekeren veldtogt tegen de Pilijlynen, als de legers tegen over eikanderen ftonden, tradt er van de zijde der Filijlynen een kampvechter te voorfchijn, goliüth genaamd, uit Gath, een reusachtig en grofgefpierd man , wiens lengte was zes ellen en een fpan, dat is, naar onze maate, omtrent 6| voet. — Hij was naar evenredigheid van zijne grootte en fterkte gewapend, hebbende een' koperen helm op het hoofd, en een maliënkolder van koper aan, welks gewigt was 5000 fikelen, omtrent 39 of ^ponden, hij hadt koperen fcheenharnasfen, en een koperen fchild dekte zijn' rug, — De fchacht van zijne fpiesfe geleek een weversboom, enhet lemmer der fpiesfe was van 600 fikelen of omtrent 5 pond van ons gewigt. — Deze reus daagde 40 dagen achter een den dapperften Israëliet uit tot een tweegevecht, maar niemand dorst de kans met hem wagen, niettegenitaande saul eene aanzienlijke beloning, ja zijne eigen dochter beloofde aan dengenen, die zulks zou ondernemen. De drie oudfte broeders van david dienden in het leger der Israëliten, david was thans t'huis bij zijn vader en de kudden. ~ Juist zondt hem de oude man met eenige ververfching naa zijn broederen, en hij kwam in het leger, als goliüth weder verfcheen. — Alle Israëliten fchrikten voor hem, en david hoorde, welke groote beloften de Koning gedaan hadt. — Thans ontftak het vuur van Vaderlandliefde in zijne borst, en deedt hem met verontwaardiging vragen, of men zoo groote beloning nodig hadt, om opgefpoord te worden, om IsraU van dezen fmaad te bevrijden? — zijne woorden en ijver veroorzaakte, dat men hem bij saul bracht, wien hij verklaarde, bereid te zijn, om dezen Filijlyn te bevechten; zich daar op beroepende, dat hij wel een leeeuw en een beer hadt verflagen, ter beveiliging van zijns vaders kudde, en moeds genoeg bezat, om ook de baldaadigheid van dezen Filijlyn te ftraffen. Met verlof des Konings ging hij dan goliüth tegen, zijnde enkel gewapend meteen' flingcr en vijf gladde fteenen, die hij in zijn herderstasfche gelegd hadt. — De Filijlyn dezen tederen jongeling met zoo geringe wapenen ziende naderen, fchoof zijn' helm open, en fnaauwdc hem van verre hoonende en bitze taal toe, welke david naar waarde beantwoordde, en tevens een' fteen in zijn' flinger gelegd hebbende, flingerde hij dien met zoo veel geweld en zoo net van pasfe, dat de fteen het voorhoofd van den Reus trof, en daar eene doodlijke wond maakte, zoodat dc pogchcr ter aarde viel; fluks liep de dappere david toe, nam het zwaard van den Filijlyn, en dat uit dc fchede haaiende, hieuw hij hem den kop af met zijn eigert zwaard. Dus zegevierde david. — De Filijlynen hunnen voorvechter ziende fneuvelen, namen de vlucht, en werden van de Israëliten vervolgd. Zoo waar is, hetgeen david den Filijlyn te gemoet voerde: dat jehova geen zwaard of fpiesfe behoeft, om verlosfing te fchenken, en dat de uitflag der oorlogen in de magt van j e h o v a is, en van hem afhangt. dê  I. Samuel XVII. David verflaat Goliath. ||| , David tue- ColücZiy . 1. oam u el XVI. Samuel Jalfd David . ||| Ze- Saere Ze-' Da-ruZ . . , ,—-. - —: -'    I. Samuel XIX. Saul zoekt David. met een ipies aan den wand te Xpitten Sazil ZiUice sa lia^&Znzjde cemfre Zavia7 ■ I I. Samuel XVIII. de Yrouwn Israëls tomen Saul en David te'gemoed. Zes -ièmmts d'Zsraël ce&Zranfi les explZts Ze- Sazel- & Ze Zand . I IULLIUI..UUJ———^— , ; - _  DES OUDEN T E S t A M E N T S. be vrouwen isracls komen saul en david te gemöet, i Sam. XVÏIÏ. D e zegepraalende david met het hoofd van den Overwonnen Filijlyn te mg koerende, het welk hij naderhand naa Jerufalem heeft gebracht, terwijl hij deszelfs zwaard en wapenen in zijne tente lag, wérdt aan deii Koning saul aangeboden,die in hem,bij nadere ondervraging, den harpenaar, fsifci's zoon, herkende, welké reeds eenmaal zoo gelukkig zijne zwaargeestigheid verdreeven hadt; en van toen af werdt david in Krijgsdiensten gebruikt. — De dappere Erfprins jonathan vondt zo veele uitmuntende hoedanigheden in david, dat hij niet alleen achting en genegenheid, maar de hartlijkfte en oprechtfte vriendfebap voor hem opvatte, zoodat zij tarnen eenè allerplegtigfte verbindtenis aangingen, ten blijkc van deze genegenheid deedt jonathan zijnen Krijgsmantel af, en hing hem david om, ook zijne kleederen, ja tot zijn zwaard en boog en gordel toe. In verfcheiden uittogten, geduurende het overige van den veldtogt, gedroeg david zich zoo dapper eh voorzigtig, dat saul hem niet alleen aanzienlijk bevorderde, maar hij was ook geliefd en gezien bij het voilé zoo wel, als bij sauls Hovelingen. Niet lang echter fcheen deze opgaande zon van davids voorlpoed onbcneveld. — De nijd verzelde dra zijne groote daaden. — De veldtogt geëindigd zijnde, deedt saul eene zegevierende intrede met zijne overwinnende benden, wordende alömme met veele toejuiching en blijdfehap ingehaald; bijzonder door de zingende en dansfende reiën der Israëlitifche vrouwen en dochters, met trommels, en vreugdegezangen en allerhande Muzijktuigen. Deze vrouwen zongen in haare beurtgezangen onder anderen : „saul heeft zijne duizenden, d avid zijné tienduizenden verflagen 1" Deze woorden drongen door tot in sauls ziel, en maakten zijnen achterdochten naariiver gaande. — D6 Koning werdt gemelijk en misnoegd. „ Zij hebben, zegt hij, aan david tien duizend, en aan mij niet meer dan duizend gegeven — voorzeker zal het Koningrijk nog voor hem zijn." Alle de gezegden van samuël zweefden hem treurig door het hoofd. Die Profeet hadt hem het misnoegen van jehova aangekondigd, uit hoofde van zijne ongehoorzaamheid; hij hadt hem, bij gelegenheid Van het fcheuren van zijn' mantel, dit als een teken doen opmerken, dat dus het rijk van hem afgefcheurd, aan zijn huis ontnomen, en aan een' ander man, waardiger dan hij, gegeven zou worden. — Dien anderen man meendé hij in david te zien, wiens heldenmoed, voorzigtigheid, lieftaligheid, en andere vorstelijke en edele deugden hem de gunst van allen deedt winnen, en wien het geluk en de overwinning op alle zijne happen verzelden. Van dien dag af hadt saul dan een kwaad oog op david; deze was de bron van veele rampen voor dezen waardigen jongeling, die hem menigmaal, door saul's list en woede, in levensgevaar brachten, en noodzaakten in de woestijnen om te zwerven , ja eindelijk het Vaderland te verlaten , en zich buiten 's lands te begeven. . - Dit is 's werelds beloop; nijd en afgunst verzeilen groote daaden, gelijk de fchaduw het ligchaam. — Hoe rampzalig is de heerschzucht, wanneer zij de deugd vreest, en zich voor haar op den troon des gewelds niet veilig gevoelt. Dit ziet men in het voorbeeld van saul. SAUL £ÖEKT DAVin imut EFltfr- sptp« »A« DEN WAND -TË SPITTEN, t Sam. X1X. "Van dit oogenblik af hadt saul geene rust in zijn gemoed; zijne zwaargeestige zwartgalligheid en hijpochondrie, de booze geest Gods, zegt de Gefchiedenis, behaalde weder de overhand, en werdt vaardig over hem, zoodat hij als in geestverruking door zijn Hof liep. — Men nanr dan weder den toevlucht tot dé ftreélende Muzijk, en david zocht door de toonen van zijne harp sauls geest te bedaaren. De Koning fcheen naar de welluidende klanken te luisteren; en david dacht geen kwaad. — Nu hadt sauü eene fpiesfe in de hand: op ééns valt hem in de gedachten, dat hij thans eene gunstige gelegenheid hadt, om zich van david te ontdoen: „ ik zal david aan den wand fpitten." Zoo dacht hij bij zich zeiven, en tevens wierp hij zijne fpies met alle geweld op den deugdzamen jongeling. — Gelukkig, dat deze op 's Konings bewegingen oplettende, den fchoot ontweek, dit gebeurde tot tweemaalen toe. De poging mislukt zijnde, werdt op rekening van's Konings ongeileldheid, en geestvervoering géfteld, en david bleef, niettegenftaande dit voorval, aan het Hof. Te meer omdat saul zich wachtte, van openlijk te erkennen, welke gedachten hij van david in zijne ziel koesterde, en hoe zeer hij hem vreesde, omdat hij zag, dat jehova met hem was, die Saul nu geheel aan zich zeiven hadt overgelaten. — Zelfs bleef hij voortgaan, met den jongeling een goed gelaad te toonen, en naar het uiterlijke, met gunstbewijzen en eerambten te overlaaden. Hij gaf hem een' aanzienlijken post in het Leger, en david kweet zich zoo wel, dat gantsch Israël eri Juda hem beminde, het welk saul» vreeze en wrok vermeerderde. Meer dan één ontwerp vormde de bevreesde geweldenaar, om david in den flrik te doen vallen. Hij boodt hem zijne oudfte dochter merab ter vrouw aan, onder voorwaarde, dat hij, door dappëre Krijgsdaaden ^ zich haar waardig zou maaken, in de hoop, dat david in de ééne of andere ontmoeting met de Filijlynen zou fneuvelen. .— Davids geluk en voorzigtigheid verijdelde dit , evenwel gaf saul zijne dochter niet aan david, maar aan eenen adriël, den Mebolatbiter. Doch michal, sa'uls jonger dochter, hadt liefde voor david opgevat.—Dit gaf aanleiding toteenhicuw plan. Saul liet deze aan david aanbieden, onder voorwaarde, dat hij, in plaats van eenen bruidfehat, hem ioo voorhuiden van gedoodde Filijlynen brengen zou. David nam de voorwaarde aan, en levérde 200 voorhuiden in plaats van 100, en nu trouwde hij sauls dochter michal, die hem beminde. Naarmate zijne listige ontwerpen mislukte, neeg de woede cn wrok hoe langer hoe hoogcr in de bevreesde borst van den dwingeland, welke, nu list niet baatte, eindelijk geweld te hulp zal nemen, en openlijk davId naa het leven zal ftaan. Dus is saul geheel ontaard in eenen geweldenaar, aan wiens Hof deugd en onfchuld lagen worden gelegd, daar de veinzerij .den doodiijkften haat bedekt, tot dat de woede bloed eischt, en niet dan met het bloed vaa den beminnaar van het Vaderland, die voor de heerschzucht zoo vrecsl'jk is, voldaan kan worden. O michal  S4- UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN michal doet d a v.i q vluchten, 1 Sam. XIX. Nadat.de listen van saul niet vermogt hadden, david van kant te helpen, kwam bij onenliikeruit JJ en hH S " laSt":0ngen' WClke aan de Hoven ongewoon zijn, het hunne zullen £ ^ en hij helde aan zijn' zoon jonathan en aan zijne Hovelingen voor dit her W*2 ' iZ* ? ' held raadzaam fcheen, david van kant te helpen _ Tonath aT n voor zijne uist en veihg- kennis van de voorn/mens van fen tijd bh' een n,> ° " T ^ ^ gGmSt kwam °AVID weder te* Hove, als voeren ren tijd bij een nieuwen aanval van zwaarmoedigheid, als david voor saul od de ham „ , heid, om den Erfprins te fpreken en hij vondt ze Hii\ V^uZL l z * \ David zoch<: gelegenwoede en onbillijke behaiKLinrv^s AuT-- L u f J Z,jn6n Vriend 6n br°eder over de tèzk- d-A4 eenC^^Ö voortfn1' geW7 ' aUCS " - voor zijn gevoelen omtrent sauls moorddadige voornemens- doch *af aan ,«« 1 veel reden hadt h^and, om de gezindheden zijns vaders jegens hem met zeke^ was aanilaande, h,j zou bij het zelve niet tegenwoordig zijn, indien saul naa■ ^ ^ aa"de mo s To- oV «1 Zeg8e;'dat.DA:iD' met z^ verlof> was gereisd, *nuÈt&]^l£^Sa ofler hadt, nam de Koning daar genoegen mede, dan was er niets f, OTPp7 n Pn \,J l ! Jaarl,Jks men op rekening cener vlaag van zwaarmoedige tr^S^SS^Si I JTi * ^ WM* ^ het een bewijs, dat hij met opzet davids dood beflS^^HS^!Ï2 ^ Kp°mng °^ dan was om hem in.dit laatfte geval bericht te doen toekomen oodat hH vf Jonathan, than nam het een en ander -op zich. - En vernieuwde ïeven^ l / Z°rgeU m0§t" ~ J°NA' af als zijns Vaders oovoKer in het Riik aanza- hPhh f 1 V mCt DAVID' dien hij van nu geöpenbaard, wat A s^t Cwt ^0^1^^^ Tiï ^ ** ^ ™» ^ den met de dnnrft^ 0 ^ • f ' . „ gcva'Ien-~ Dit verbond bezwooren de beide vricn- ocn met ae aumite eeden, en niet zonder het horten van traanen Men maakte ook affpraak, hoe jonathan bericht zou jrevpn" nr • . m u • , pijl enboog, daar davzd zich verborgen zou houden Hij^^HJ r'" ^ ^ k°men' en zo de zaak gunftig ftondt zou hii ai in ioneen die d • f P J aflbbieteïl> aIs of hlJ naar 'c *fe fchoot, ^hpfwas^ aan^l^ hadt. - En oP dit antwoord ftoof saul ip, en onoT^fchèfdL ! ' ^ ^ DAVI° afgefprokei1 zijnen vijand famenfpant, ja in arren moede ^^^70^ f**'™™?1 hlJ Z]^en zoon> dat die m^ A ' r ; 00 lcnoot de ontmenschte vader z jne fpies naar den deu*dzamen zoon, zonder het feest of de gasten te ontzien. — Ionat ha xt ; • j , , ULUöuzjmen „„„ , „ , , . . b , ., * jur"athan, innig aangedaan over dezen hoon, ftondt fier van de tafel op , zonder iet meer te gebruiken. iwuumH Den volgenden dag vroeg begaf hii zich in 't veld en febnnt- j r>> i ••, , j.p„„ a. , j , j , ' lcno°t, volgends aftpraak, een pijl, over den iongen neen , dien vervolgends toeroepende , dat de pi 1 voor uit m u i " J^"-11 „ii . „ . y J L Ln verder heen jrcv oe:en was, — het fe n dar z mcS"^1', "'V ^n J°T Tr1" Pijl Cnb0^ftad—ds gezondeir hebbende, kwam dav 'd u den vt l V°°r S' Cn cdcl;-riende"Paar viel eikanderen in de armen en weende. - Het fchei- het n t d ™ "^'r21, £r geC" aMer midd€J* ~ Zij' mm£n af^eid, terwijl jonathan david gaan bThem t/JZir11'- r ^ * ^ gCCn ^ bCidCn ^ JEHOVA'S naam hebbea» da^ ^ eed ö^Hem gedaan plaats zal grijpen tusfehen mij en u, cn tusfehen onze nakomelingen, dat zij tot in eeuwig- Nooit heeft zich de vriendfehap in bekoorlijker luister vertoond, dan in jonathan en david! »Avr»  I. Samuel XIX. Miclial doet DavicL vluchten. |J| ^z^Aal ^Jazt ecAaprper J)czvid I. Samixel X X . liet vertoncL van. DavicL en Jonatkan. jjj ^d/mde' dc ZDayid <£■ de JLviothczyi, .    I. Samuel XXIV. David IheicL een Ilippe van Sauls mantel. David' coupe- zen p Op een* tijd hadt hij zijne fchuilplaats genomen in de rotzen en klippen, bij Engedi, niet verre van de D00de Zee. — Dit aan saul geboodfehapt zijnde, rukte hij 3000 man bij een, met welke hij david vervol^ en alle toegangen bezette. - Men heeft in dezen oord veele en groote bergfpelonken, die veele gan-en en paden hebben, en ruimte over, om eenige honderd ja duizend menfehen tc bevatten. — In zoodam* bérkhöhadt david met zijne manfehap zich verborgen. — Op zekeren dag, gebeurde het, dat saul vermoeid van de hitte van den dag, in den ingang juist van het zelfde hol, waar david zich bevondt, doch daar vari onkundig , zich begaf, om in deszelfs fchaduw een middagflaapjen te nemen, en zich tc verkwikken _ De verfpieders van david vernamen hem hier, en gaven het aan david te kennen, wiens manfehap hem voormeldt, dat hij nu eene fchoone gelegenheid hadt, door God zeiven hem aangeboden, om zich van zijnen vijand te ontdoen. _ Naauwlijks kon david hen betoomen, dat zij de handen niet aan saul ilocgen. Doch hij edelmoediger zijnde, tradt alleen ftü toe, en fneedt zachtjens een Hip van's sauls mantel ar, zonder dat deze in den flaap het bemerkte. Nogthans klopte davids hart, toen hij dit gedaan hadt, zoo veel eerbied bezat hij voor den Koning en zijne Majefteit! ook belette hij zijne manfehap, die nog fteeds op saul wilde aanvallen Saul uit zijnen flaap ontwaakt zijnde cn niets wetende van 't geen er was voorgevallen ftondt oo en ver het het hol, doch nu volgde david hem, en riep hem: mijn Heer Koning! en als saul omzae deedt hii hem op de Oostcrfche wijze , den eerbied, en hem de flip van zijnen mantel toonende, bracht hii'hem onder het oog: hoe dwaas saul handelde, dat hij naar het opftoken van fifoode lasteraaren hoorde • dat hii nu zien kon hoe hij zijn verderf niet zocht, dewijl hij het anders in zijne magt zou gehad hebben , om hem te dooden frl hij zijne zaak aan God aanbeval, zonder zijn eigen wreeker te willen wezen; als gedachti- aan het fpréekwoord der Ouden: van den godloozen komt godloosheid voort; hij bracht hem onder het 00- hoe onbetaamliik het was voor den Koning van Israël, eenen bijzonderen man, die veel te gering was, in vergelijking van hem, dus u perloon overal te vervolgen; en bij flotte, dat hij j eho va tot rechter maakte ö Saul was zoodanig getroffen door deze reden en dooi davids edelmoedigheid, dat hii begon te weenen, «1 erkende dat david rechtvaardiger was dan hij; hij bedankte hem voor zijne edelmoedigheid; en verklaarde, dat hij toch wist, dat hij Koning nahem wezen zou, waarom hij hem onder ecde deedt belooven dat hij eens ten troon geftegen, zijn nagedacht niet zou uitroejen. David zwoer dit, en saul begaf zich na zijne Hofplaats, terwijl david, die zich niet op saul betrouwde, zich met zijne manfehap inde woestijnen aldaar bleef onthouden. D e GE Z a N T f. n v a w david KOMEN bij nabal, 1 Sam. XXV. Terwijl hier david in de woestijnen zich onthieldt, woonde er te Ma'ón, eene ftad diep in de woestiin re kere rijkaard nabal genoemd, die uitgeftrekte bezittingen van vee hadt, Sooo fchaapen en 1000 geiten " welke in het landfehap Karmel, in dien oord gelegen, weidden. - Deze nabal vierde teKarmel het feest van het fcheeren zijner fchaapen. - Hij zelf was een norsch, eigenzinnig, oplopend en fnood mensch, maar ziine huisvrouw abigaïl was eene fchoone en fchrandere vrouw. David, die thans met zijne manfehap daar in de nabijheid gelegerd was, van dit feest hoorende zondt tien wakkere jongelingen aan hem, om hem zijnen wege te begroeten, en hem onder het oog te brengen hoe hii met zijne manfehap de herders van nabal fteeds heusch behandeld, en zijne kudden beveiligd hadt' zoodat er niets van gemist was, zoo lang zij zich te Karmel onthouden hadden: tevens liet hij hem om eeni-e'ververfchingen voor zich en zijn volk verzoeken. ö Davids tien afgezondenen bij nabal gekomen, kweeten zich van hunnen Jast, en wachtten nu op het antwoord van den Rijkaard. Dit antwoord was juist volgends 'smans aard. Bits en hoonend duwt hij hun toe: wie is david? wie is isai's zoon? daar zijn heden veele knechten, die zich affcheuren, elk van zijnen Heer! het land is vol oproermaakers, én landberoerers! zou ik dan mijn brood en mijn geflacht vee nemen, dat ik voor mijne fcheerers geflacht heb , en zou ik het aan lieden geven, die ik niet weet, van waar zij zijn? Deze onbefcheidene taal brachten davids afgezondenen aan den jongen Held over. En nu verbeelde men zich eenen dapperen jongeling, vol vuur en edele gezindheden, dien een Vaderlandsch hart in den boezem klopte, die zijn leven zoo menigmaal voor het Vaderland gewaagd, en het zelve zoo aanmerkbjke diensten gedaan hadt. — Hoe moet het hem grieven, op eene vriendelijke begroetinge een onbefcheiden antwooord te ontvangen, maar vooral een ftekelachtig antwoord, als ware hij een hoofd van muitelinals ware hij een landberoerer. Davids borst gloeit van toorn en ziedende wraak, hij geeft, in de eerfte hevigheid van zijne drift, terftond bevel aan zijne manfehap, om zich te wapenen, en op te trekken, om den onbefchoften nabal te ftraffen. Op het oogenblik is alles in de wapenen, en david trekt, ook zelf gewapend, aan het hoofd van 400 mannen op, terwijl er 200 bij de pakkaadjen bleeven, niet dan wraak'tegen nabal ademende. Dus zou nabal door zijne onbefcheidenheid den dood, en de verwoesting over zich en zijn huis gebracht hebben, zijn ondergang was befloten, en niets zou hem hebben kunnen bewaaren, indien niet de fchrandere en fchoone abigaïl door haare zachtheid den toorn en grimmigheid van david hadt weten af te keeren, gelijk wij in het volgende verhaal zien zullen. O % DAVID  $6 UITBREIDING DER GE WIG TI GS TE GESCHIEDENISSEN david en a bigaïl, i Sam. XXV. Er.en van de bedienden van nabal hadt gelukkig iet van davids optogt vernomen , en er kennis van gégeven aan abigaïl, hij vertoonde haar, hoe veel verpligting nabal in de daad aan david hadt, di# hem niet alleen geen nadeel toegebracht, maar zelfs meer dan ééns zijne bezittingen befchermd hadt tegen de ftroopende Arabieren, dat hij in het uiterft gevaar was, ten zij haare voorzigtigheid een middel wist van beveiliging, en dat hij het zijnen heer niet durfde te kennen geven, die een Behals man was, een woest en oplopend mensch, van wien in deze omftandigheid niets goeds te hoopen was. Spoedig hadt abigaïl haar befluit gevat; zij deedt een aanzienlijk gefchenk gereed maaken, dat zij voor zich uit zondt, en het welk zij in perfoon volgde. — Bij het afdaalen van eenen berg ontmoette zij onvoorziens david en zijne manfehap in vollen optogt. — Terftond viel zij, op de oosterfche wijze, voor den Vorst neder, en fprak hem met nadruklijke en ftreelende woorden aan. Zij verzocht hem, haar gehoor te willen geven^ en zich toch niet te kreunen aan zulken nietswaardigen man, als zij, fchoon zijne huisvrouw, bekennen moest dat nabal was, wiens naam, dwaas, met zijne geaardheid overëenftemde. — Zij verklaarde, dat zij zijne afgezondenen niet gezien, noch er van geweten hadt. — Zij droeg hem voor, dat jehova hem, door haar kennis te geven van zijn opzet, zelf verhinderd hadt in zijn voornemen, welks uitvoering zijne haaters zoo veel ftofie tot lastering gegeven zou hebben. — Zij boodt hem haar gefchenk aan, en verzocht voor zich vergeving, van het geen haar man misdaan hadt. — Zij befloot met te zeggen, dat jehova zeker david ten troon verheften, en zijn huis beftendig zou maaken, dat, wie zich ook tegen hem verzetten zou, zijn leven bij God beveiligd zou wezen, terwijl zijn God het leven zijner vijanden zou wegflingeren als met eenen flinger, dus van ter zijde fpeelende op zijne overwinning over goliSth, en dat, wanneer hij eens den troon zou beklommen hebben, hij nog aan haar zou gedenken, nademaal dan deze bloedvergieting, daar hij op bedacht was, geen blaam op zijne regeering zou leggen. Davids gramfchap werdt door de wijze en vlijende redenen dezer fchoone en verftandige vrouw tot bedaaren gebracht. Hij dankte God, hij dankte haar, dat zij hem bewaard hadt van bloedftorting, want dat in de daad zijn voornemen geweest was, alles in nabals huis neder te fabelen, en zelfs geen' hond m het leven te laten. Vervolgends haar gefchenk aangenomen hebbende, ftelde hij haar gerust, dat hij volkomen ia haar verzoek inftemde. Dien avond zeide de wijze abigaïl geen woord van dit alles tegen haaren man, die door den wijn bedwelmd was, maar den volgenden morgen ftelde zij hem het gevaar voor oogen. — Hij ontftelde zwaar, en werdt met een' grooten fchrik bevangen, die hem als verftijfde, en omtrent tien dagen daarna blies hij den veegen adem uit. David liet aan abigaïl terftond het rouwbeklag , en eenigen tijd daarna een huwlijks-voorftel doen, het welk zij aannam, zoodat zij hem tot vrouwe werdt,—Michal, zijne vrouw j. sauls dochter, hadt saui. hem ontnomen en aan zekeren palti gegeven. SAfJt ONDERVRAAGT SAMUe't DOOR MIDD*1 RE*"fft WAAR2ÉGSTÊÏ» i Sam. XYT/TTT landelijk naderde het tijdftip van sauls dood. — Daar was op nieuw oorlog ontftaan tusfehen hem en de Filijiynen, welke laatften zich legerden te Sunem in den ftam van Isjafcbar, terwijl saul zich hadt nedergeflagen op het gebergte Gilboa. — Saul bevondt zich in groote verlegenheid, zijne geweldige regeering, en vervolging tegen david, hadt de harten zijner burgeren van hem vervreemd, en zijne krijgsmagt was flechts zeer zwak. — Vergeefsch raadpleegde hij de Godfpraak van jehova, de toevlucht der Israëliten in hunnen nood , hij kreeg geen befcheid, noch door droomen, noch door de Urim en Tbummim, noch'door Profeeten. — In zijnen angst verviel hij tot bijgeloof, hij geboodt zijne hovelingen, hem eene of andere waarzegfter op te zoeken, fchoon hij zelf voor heen door eene ftrengè wet zulk flag van volkjen hadt uitgeroeid, men wees er hem eene te Endor, niet verre van de legerplaats, en tot deze ging hij in perfoon, verkleed, en van twee van zijne bedienden verzeld. Het listig wijf, dat den naam hadt, dat zij dooden kon doen Opkomen, en over de ichimmen geboodt, kende den Koning terftond aan zijne lengte, waardoor hij boven allen uitftak, het eerfte dat zij antwoordde, toen hij vergde, dat zij hem eene fchim zou doenopkomen, dien hij haar zeggen zou, was, dat saul alle waarzeggers en dmvelskonstenaars hadt uitgeroeid, en dat zij zich niet zoo ligt in dezen ftrik zou laten vangen. Sa ut zwoer haar, dat haar geen leed deswegens gefchieden zou. Deze verzekering bevestigde het looze wijf, dat zij niet mistaste in hem voor den Koning aan te zien. Wien wil ik u doen opkomen? vraagt zij. Hij: samu ë l. Nu is zij geheel zeker van haar zaak. — Zij ziet dan s a m u ë l , en geeft een gil: waarom hebt gij mij bedrogen? gij zijt sAuLzeif. Als of het haar door de fchim gezegd was. De beangftigde Koning Hielt haar gerust, en vraagt, wat zij ziet? Goden, zegt zij, en zij befchrijft de gedaante van den eerwaardigen samucl, dien zij gekend hadt. Saul befluit uit die befchrijving, dat het samu ë l is , en hij werpt zich ter aarde. — Waarom ftoort gij mijne rust? zegt de gewaande samucl. Saul klaagt, dat jehova hem in zijne verlegenheid met geen antwoord hoegenaamd Verwaardigt, en dat hij dus hem raadpleegt. De gewaande samuSl antwoordt; Dewijl jehova van hem geweken was, kon hij het gevolg zelf wel opmaaken; hij behoefde flechts te gedenken, wat hij hem wegens zijne ongehoorzaamheid in den togt tegen Amalek hadt aangekondigd, en nu vervolgt hij, jehova zal u en Israël in de magt der Filijlynen geven, morgen zult gij en uwe zoonen bij mij zijn. — Saul was niet alleen door de ontfteltenis, door de ontzettende aankondiging , maar ook doordien hij den vorigen dag en dien nacht niets gebruikt hadt, geheel flaauw en krachteloos, en zou bezwceken hebben, indien de vrouw en zijne beide Hovelingen hem niet hadden overgehaald, om wat fpijze te gebruiken, — waarna hij na het leger terug keerde. Hoe laag vervalt een mensch, wanneer hij eens rede, Godsdienst, en deugd verlaat! DAVID  I. Samuel XXVIII. Saul oridervraa erd Samuël, cloor middel eener waars egiter . Saul c out ayoitr m£g 2a* tnazti/ sur Saul .  DES OUDEN T E S T A i\I E N T S. DAVID VERVOLGT DE AMALEKITEN, NA HET VERBRANDEN VAN ZIKLAG^ I Sam. XXX Ondcrtusfchcn was david geweken na het land der Filijlynen, met zijne 600 getrouwe mannen, en hadt zich vervoegd bij ach is, den Koning van Gad, die hem dc ftad Ziklag ichonk, om zich daar met zijne bijhebbende manfehap te onthouden — toen de Filijlynen tc veld trokken tegen saul, hadden zij david eerst met zich medegevoerd onder de hulpbenden, doch, als verfcheiden Filiflynfche bevelhebbers zich daar over bezwaarden, duchtende, dat hij misfehien, in de hevigheid van het gevecht tot saul zou overlopen, zondt achis hem met zijne benden weder te rug naa Ziklag. Terwijl david afwezig geweest was, hadden eenige Amalekitijohe roovers, die de voorgaande nederlaag^ door saul dat volk aangedaan, ontkomen, of die van eene andere horde waren, eenen inval en (troop in dat land gedaan, en Ziklag, davids verblijfplaats, ingenomen, en in de asfche gelegd; hebbende de vrouwen en kinderen, die zij er gevonden hadden, in flavernij medegevoerd, doch echter, gelukkig, niemand gedood, waarna zij weder waren afgetrokken. Groot was dc ontfteltenis van david en zijne benden, op het gezigt der verwoeste had; en fchoon davids beide vrouwen zelve insgelijks gevangen waren weggevoerd, en mede gedeeld hadden in het lot der overigen, nogthans was zijn volk, door fpijt en droefheid, woedende, en fprak van hem te willen fleenigen, want zij waren mismoedig cn wanhoopig, daar zij hunne geliefdite panden misten. David echter verloor zijn vertrouwen op jehova zijnen God niet. — Men kan zijne gemoedsgesteltenis zien in den IV Psalm, dien hij op dit geval, naar alle waarfchijnlijkheid, gedicht heeft. In Iret midden dezer ontroering raadpleegde david de Godfpraak, door middel van den Priester abjathar cn de Godfpraak, die voor saul zweeg, gaf hem gunstige antwoorden, hij zou de roovers najaagen, want hij zou hen achterhaalen, en de gevangenen verlosfen. Daar op floeg hij op weg met zijne 600 man, tot aan de beek Befor, alwaar sco man blijven moesten , dié den fnellen togt niet konden volgen, doch met de overigen 400 joeg david voort. — Gelukkig vonden zij eenen Egyptifcben Haaf daar in 't veld, die door dc Amalekiten was achtergelaten, omdat hij ziek was geworden. — Dezen man eenige ververfching gegeven hebbende, verifondt men uit hem, waar de roovers gelegerd waren, en gebruikte hem voor gids, om hen op het fpoor te komen. — Dra ontdekte men hen, zorgeloos en verftrooid op den grond liggende, bezig met eten eh drinken en dansfeh om den grooten buit, dien zij behaald hadden. — Dus was de overwinning voor david gemaklijk. Hij over* viel hen, en hieuw ze alien neder, uitgezonderd 400 jonge rappe gasten, die het op hunne kemelen ontkwamen. — Dus redde david den gantfehen buit, en alle dc gevangenen, ook zijne twee vrouwen, zonder dat er iemand gemist werdt; ja men veroverde buiten dien nog veel buit van fchaapen en runderen — welke david onder zijne manfehap verdeelde, latende ook hen, die bij de beek Befor waren gebleven, mede deelen, hetwelk vervolgends eene Krijgswet onder de Israêliten werdt, dat zij, die bij de pakkaadjen bleeven, evengoed in den buit deelden, als de genen, die geftreden hadden. DAVID DOÉT DEN AMALEKÏTÊlt, DIESAUL ROEMDE GEDOOD TE -HEBBEN, OMBRENGEN, 2 Sam. I. Op den derden dag-na davids wederkomst te Ziklag, kwam er een Amalekiter, uit het Leger van saul* hebbende, ten teken van treurigheid , zijne kleederen gefcheurd, en aarde op zijn hoofd geftrooid. Deze door david gevraagd, wie hij was, en van waar hij kwam, zeide een Amalekiter te zijn, die uit het Leger van Israël kwam vluchten, en daarvan tijding bracht. — Op davids nadere vraag, berichtte hij, dat de Israêliten deïi flag hadden verloren, dat er veel volk gefneuveld was, ja dat ook saul en zijn zoon jonathan gebleven waren. — Nader naar de omftandigheden gevraagd, zeide hij, dat hij bij geval op het gebergte Gilboa gekomen , saul hadt zien leunen op zijne fpiesfe , omringd van de vijandlijkc wagens en ruiterij, dat deze Vorst hem geroepen, en verzocht hadt, hem de rest te geven, want dat zijn maliënkolder hem belette, gelijk hij voornemens was^ zich zeiven te dooden. „ Zoo hond ik, dus voer hij voort, hem bij, en doodde hem* te meer omdat ik wist, dat hij na zijnen val niet leeven zou: en ik nam de kroon of koninglijken hoofdwrong ^ diadeem, dién hij op het hoofd hadt, en het armfieraad, dat hij aan den arm hadt, en hebze hier aan mijnen Deer gebracht," tevens deze eertekenen van Koninglijke waardigheid aan david aanbiedende. Door deze mare was David zwaar getroffen, zoo dat hij zijne kleederen fcheurde, waarin hij door alle zijne manfehap gevolgd werdt. — Allen weeklaagden en weenden, en vasten zij tot den avond om den dood van saul en jonathan , en de nederlaag der Israêliten. Ondertusfchen geloofde david aan de Koninglijke Majesteit, en aan zijne eigene eer, verpligt te wezen den knaap, die zich dus beroemde, dat hij saul hadt omgebracht, te moeten ftraffen. — Na hem derhalven nogmaal gevraagd te hebben, van waar hij was, en hij herhaalende, dat hij de zoon van een'vreemdeling, van een' Amalekiter was, riep david eenen van zijne Soldaaten, en geboodt hem, dezen Koningsmoorder ter neder te fabelen, hetwelk deze deedt, terwijl david betuigde, dat hij deze itraf rechtvaardig verdiend hadt; omdat hij zelf zich hadt beroemd, dat hij den gezalfden van jehova hadt gedood. Verder ftelde david een' klaagzang op over de dood van s a u l , en van zijnen boezemvriend jonathan, welke geplaatst is in het Boek der Gezangen, en getuigt van de hartelijke aandoening van david over dezen ramp, die Israël bejegend was. Dus was davids eerfte daad, als Vorst, eene daad van edelmoedigheid, waardoor hij ftraffe oefende over den genen, die zich beroemde de moordenaar te zijn van saul, hoe veel leeds die geweldenaar, in de laatftê jaaren van zijn leven , hem ook berokkend hadt. j o a b  5^ UITBREIDING DER GEWIGTIG S TE GESCHIEDENISSEN j O a B S L a a T A B N E R, a &«».'. III. 1 dood begaf david zich, de Godfpraak geraadpleegd hebbende, weder na zi m Vaderland cl we-1 na Hebron. — Hier verkoos de ftam van Juda .hem tot Koning, en huldigde hem piegrig in, en «even jaaren hieldt hij zijn Hof te Hebron, terwijl, door beftelling van abneb sauls Veldheer, isboseth sauls zoon, een zwak vorst, tot Koning over de overige ftammen werdt aaügtsfteld, en een Biwger-oorlog tegen david begonnen, in welken in een treilen, waar in davids leger de overhand behaalde, asahe.l* een broeder van joüb, davids neef en Opperveldheer,. Sleutelde door de hand van abner zeiven. -1 Vervolgends werdt deze oorlog flaauw voortgezet, david werdt fteeds ilerker, en isboskths rijknam Un aag tot dag af. — Ook ontftondt er verfchil tusfehen dezen zwakken Vorst en abner, die de eèjiige jfteiui van zijn troon v/as, waardoor deze, misnoegd geworden, een ontwerp fmeeddc, om het gantfche rijk van Israïl aan david te onderwerpen, waarvan hij aan david een voorftel liet doen, het eerde ."het^cn dav.ïd vorderde, was, dat sauls dochter, michal, zijne gemaalin, hen weder ter hand gciiei, wierdt,* 'en gefchiedde. - Abner vervolgends de hraëliüfche ftammen .overgehaald hebbende, om, vókends zim ontwerp, david tot Koning aan te nemen, begaf zich in perfoon tot dezen Vorst, met wien hij zijn omwerp verder regelde, om het werk zijn vol bcflag te geven. Joüb was ten dezen tijde op eenen togt uit met het krijgsvolk onder zijn bewind, van da?r wedergekeerd verneemt hij, wat er met abner is voorgevallen, en beitraft david deswegens, zoekende hem te beduidend dat abner enkel gekomen was, om den toeftand van zijn hof en land in perfoon op te nemen, yerVotatmJ zondt hij abner, zonder weten van david, iemand na, en ontboodt hem in "davids naam te rite t— VVanneer deze Veldheer wederkcerende in de poort van Hebron kwam , nam joüb met zijn broeder abTs aï hem waar in de poort, en hem ter zijde afgeleid hebbende, als of hij hem iet in 't geheim zeggen wilde flaat hij hem aan de vijfde ribbe en brengt hem eene doodlijke wonde toe, zoodat hij levenloos daar nederviel -1 Joa.b deedt dit, gelijk hij voorwendde, om het bloed van zijn' broeder asahel te wreeken, maar mis&bierf ook uit vreeze, dat abner, bij de onderhandeling met david, hem wei boven het hoofd mogt gefield-wor- Dav id was bedremmeld door dezen moord, die het ontwerp, om het gantfche rijk vreedzaam r?n z:ch t onderwerpen/verijdelde, hij droeg dan leed over abner, liet hem rquwftaatlijk ter aarde bcfteHen', b*drjj! vende groote rouwe over abner, zoodat al het volk overtuigd was, dat hij de hand niet hadt gehad in zijC nen dood. — Ondertusfchen was david niet in ftaat, om joüb wegens dezen moord te ftraffen ora dat het vermogen van dezen Veldheer te groot was. t Kort daarna werdt isboseth door twee van zijne Hovelingen vermoord, en. d-avin werdt door alle de ftammen der Israëliten eenpaarig voor Koning erkend. DE vermetelheid van öza woe.dt ges tra f t, 2 Siïlïl.-- VI. Zooóra david den troon van gantsch Israël beklommen hadt, was zijne eerfte zorg-, om Jerufalem en de burgt Siön, die tot hiertoe in de magt der Jebufiten geweest was, te bemagtigen. m - Deze gewbtige vesting m het hart van het land veroverd hebbende, maakte hij ze tot zijnen zetel , en hofplaats vanwaar de bu4 bton naderhand den naam droeg van davids-^,omdat hij daar woonde, gelijk Bethlebem davids-lad heet omdat hij daar geboren was. - Zoodra bij in zijn rijk bevestigd was, was hij bedacht, om de Wetkist het groot Heiligdom.der Israëliten, van Kiriath-Jearim, ook Baala of Baalim - Juda genoemd, op te voeren na 'zMne Hofftad. - Geheel Israël werdt tot deze plegtigheid opgeroepen. - Men voerde de Heilige Kist op een' nieuwen wagen, en haaldeze uit het huis van abinad ab, en uza met ahio, abinadabs zoonen Leviten, geleidden den wagen. — david en gantsch Israël gingen voor de Wetkist uit, fpeelende ter eere van jehova op allerlei muzijktuigen , harpen, luiten, trommelen, fchelien, cn cijmbels. Dus trok de Godsdienftige ftoet voort, en kwam tot den dorschvloer van zekeren nachon, hier ftruikelden de runderen, die den wagen trokken, waarop uza onbedacht de hand floeg aan de geheiligde Wetkist" om ze te houden, dat zij niet mogt omflaan. — Om deze onbedachtzaamheid, daar het volgends de wet num IV: i?. volftrekt op ftraffe des doods verboden was, deze heilige kist oneerbiedig en onbedachtzaam aan te* roeren, ontftak jehova's toorn, en uza viel plotsling dood neder bij de Wetkist.— _ Door dit toeval werdt de vreugde geftoord, david was mismoedig, en noemde die plaats Peres-Uza (de fcheure van uza) omdat jehova dus de feest-vrolijkheid gefcheurd hadt door uza's dood - David was zelis voor verdere gevolgen bekommerd, en deedt derhalven de Wetkist niet verder brengen maar ze plaatzen in net nms van obed-edom, een Getbiter, alwaar ze drie maanden bleef. Doch als david vernam, dat die man van dien tijd af, op eene bijzondere wijze, geze-md werdt zoo hervatte hij zijn voornemen, en nu liet hij, gelijk ook het bevel van moses luidde, de Wetkist drager., en hij begon den optogt met eene plegtig* offerande. - Dus brachten david en het gantfche volk der Israëliten met gejuich en onder bazuingeluid de Heilige Kist, aan jehova gewijd, in Jerufalem , terwijl david met eenen katoenen lijfrok, als een Priester gekleed, aan het hoofd van den heiligen dans was, en toen werdt alles met een aanzienlijk offer befloten, en david het volk een gefchenk van biood, vleesch, en wijn gedaan hebbende, liet hetzelve vergenoegd vertrekken.— Het verheven Dichtftuk, de LXVIIlfte Psalm, meent men, bij deze gelegenheid door david te zijn opgefteld. b a t ii-  11. Samuel "V~I. De vermetelheid van Uza word gestraft. JjOs Ztrri&rTte- d Tlza/ juru,nies . \ ' 1 - 1 II. Samuel 11 . Joab Haat Abner. ||| JóaS tuë ^Jbrusr .    - II. Samuel XI. _Bathleba haar AVasl ch en de . ||j 2,es Jlaiïz/ de< jBcctAsdias . II. Samuel XII, De Propheet Nathan \>y David . 11 j x?/a^uz7v eitroyes & J)arial . 67  DES OUDEN TESTAMENT S. 5^ B a t ii s E b a haar w a $ s c H E n d Ej % $gm, XI. 13 avib was nu in zijnen grootften voorfpocd, maar ook tevens naast bij zijnen zwaarften va!. — Zijne zetten , die hij in zijnen herdersftand, cn geduurende zijne tegenl'poeden en rampen, zuiver hadt gehouden * bezoedelde hij thans, door overfpel en moord. * Zijne krijgsmagt lag te veld, onder het bevel van joüb, cn belegerde Rabba, de Hóofdftad der Ammoniten, David zelf was in zijne hóofdftad gebleven. — Op zekeren dag, als hij tegen den avond • gelijk in het Oosten, waar de daken der huizen plat zijn, meer de gewoonte is, op het dak van zijn paleis, wandelde, zag hij van daar eene vrouw, welke zich in den hof binnen haar huis baadde, zonder te denken, dat zij van iemand befpied kon worden. — Dc fchoonheid dezer vrouw trof hem, en de onkuiiche lust drong met een hevig geweld in zijn hart in. — Onderzoek hebbende gedaan, verftondt hij, dat zij bathzbba was, de huisvrouw van u nia den Hetbiter, eenen van davids dapperfte bevelhebbcren, en welke zich thans in het leger voor Rabba bevondt. En nu liet david, hier niet als eene Israëlitisch Vorst, maar als een Oostcrsch Despoot handelende, deze vrouw in zijn paleis haaien, en ontëerde haar , waarna hij haar weder na haar huis zondt. — Eenigen tijd daar na befpeurde zij de tekens van zwangerfchap, waarvan zij den Koning kennis gaf. Deze, gelijk het gaat, nu verlegen, floeg eenen weg in van vuile verraderij, en ontboodt held uriü ten Hove, als ware het, om van hem den netten toeftand der belegering te weten,' doch in de daad, opdat deze krijgsman, b!j zijnet'huiskomst, bij zijne vrouw flaapendc, davids wanbedrijf voor altijd bedekt mogt blijven. Doch de held weigerde, te huis zijn gemak en vermaak te,nemen, terwijl zijne mede-foldaatcn de ongemakken' der belegering verduurden. —• Zelfs fchoon david hem rijklijk onthaalde, en dronken maakte, bleef hij bij dit opzet, waardoor dus david s oogmerk verijdeld werdt. — Thans kwam de Vorst tot het uiterfte. Hij gaf aan"den deugdzamen en getrouwen uriü, hem nu weder na het leger zendende, eenen verraderlijken brief mede, dien uriü zelf aan het legerhoofd joüb ter hand moest fteilen, waarin hii dezen belastte, om- uriü op eene gevaarlijke plaats te fteilen, daar het niet misfen kon, of de held moest fneuvelen. —. j 0 a b , een groot Hoveling, maar flechr Zedckundige , gehoorzaamde, zonder verder navragc, dit bevel. Men deedt een valfchen aanval op de .-ftad, do belegerden vielen uit, en dewijl joüb uriü niet onder fteunde, fneuvelde deze-met nog meer van davids Krijgsknechten. — Hiervan deedt jo as aan david bericht toekomen , met last aan den bode, indien de Koning zich ongenoegd mogt toonen over het verlies van manfehap, er bij te voegen: dat uriü ook gebleven was. Koel gaf david den bode ten antwoord, dat dit het beloop des oorlogs was, men moest flechtsmioed houden , cn de ftad blijven belegeren, terwijl hij, nadat de treurtijd van bathseba voorbij was, haar ter vrouwe nam. Zwo glibberig is de troon! zoo zwaar zou david de herder, de vluchteling, nooit gevallen zijn! d >e P R o E E E T N A * ü a. w s jj r» a v i d, 2 Sam. XIL Deze euveldaad van david mishaagde ten hoogften aan den rechtvaardigen Beheerfcher der wereld, — De Profeet nathan werdt door God aan david gezonden. — Deze deedt aan den Koning met veel wijsheid cn beleid zijne boodfehap. — Hij hieldt hem een geval voor, hetwelk, geheel naar de zeden dier tijden gefchikt, alle waarfchijulijkheid hadt, en waarop hij 'sKonings vonnis vraagde, met het welk de Vork zijn eigen vonnis vellen zou. Daar waren twee lieden in eene ftad, dus luidt zijn voorftel, de een rijk de ander arm. De rijke hadt zeer ■veel fchaapen en runderen. De arme hadt niets dan een eenig klein ooilam, dat hij gekocht hadt-, dit hadt hij opgevoed, zoodat het met zijne kinderen was opgegroeid. Het at van zijne bete, dronk uit zijnen kroes, fliep in zijnen fchoot, kortom, het was hem als eene dochter. — Het gebeurde, dat een vreemdeling den rijken man bezocht, hij wilde denzelven onthaalen, maar tevens zijne fchaapen en runderen fpaaren, hij ontnam den armen man zijn ooilam met geweld, en bereidde dat voor den reiziger, die hem was komen bezoeken. D avid, die op den roem van gerechtigheid zeer gezet was, ontftak in toorn, en zwoer, dat die rijke man een kind des doods was, en dat men uit zijne bezittingen dat ooilam zevenvouwig aan den afmen man vergoeden zou. Naauwlijks hadt de Vorst dit vonnis geveld, of nathan Voert hem met zoo veel ernftigen nadruk als prijswaardige vrijmoedigheid toe: gij zijt die man! hij brengt verders aan david onder het oog, hoe veele weldaaden God hem bewezen, en hoe fnood ontdankbaar en onrechtvaardig hij gehandeld hadt; hij bedreigt hem met de rechtvaardige oordeelen van God, welke zijn huis zouden treffen, met oorlog en met ontëering van zijne vrouwen enz. — welke ftraffen hem openlijk zouden treffen voor deze daad van geweld, die hij in 't geheim gepleegd hadt. Deze reden trof davids hart; zijn geweten hadt hem lang beangftigd, nu geeft hij het lucht, door eene opene belijdenis, ik heb gezondigd tegen jehova. Zijn berouw was ook in de daad oprecht; met heete traanen van boetvaardigheid heeft david in zijne Boet-psalmen j bijzonder in den Liften, deze zijne gruweldaad beweend, en heeft hij zijn karakter door dezelve een' vuilen vlek aangewreven, hij heeft ze door zijne traanen uitgewiseht. — In de gefchiedenisfen heeft hij meer Vorsten hem gelijk in daaden van weilust, moord en onderdrukking, maar geene of weinigen, die hem evenaard hebben in berouw en verootmoediging. Jehova fchonk hem ook vergiftenis, nogthans zoo, dat hij, na dien tijd, menigen ramp in zijn huis beleefd, menige droefheid en fmert beproefd heeft. — De zonde fleept, door Gods rechtvaardigheid, wrange gevolgen na zich. oDat men op zijne hoede zij, en getrouw blijve aan de deugd! f 3 AMKOÜ  €o UITBREIDING DER GE WIGTIGS TE GESCHIEDENISSEN • a m n o n E n T H a m a r, a Sam. XIII. N iet lang daarna begonnen de gevolgen van davids zwaaren val zich door verwarringen in zijn huis te openbaaren. — Zijn Zoon amnon vatte eene ongeregelde liefde op voor zijne halve Zuster thamar, die david bij eene andere vrouw hadt, en die de eigen zuster van absalom was, insgelijks een' Zoon van david. — ■Geene gelegenheid hebbende, om zijn lust met haar te boeten, kwijnde amnon aan zijne drift, zoodat het bij zijnen neef jonadab, davids broeders zoon, die veel van amnon hieldt, in het oog liep, welke hem naar de reden van zijne treurigheid gevraagd, en zijne liefde tot thamar verftaan hebbende, aan den jongeling den flechten raad gaf, hij zou zich ziek houden, en als zijn vader, david, wiens in den aart goed karakter hem zijne kinderen zeer deedt beminnen, hem bezocht, zou hij van denzelven begeeren, dat zijne Zuster thamar bij hem mogt komen, om eenige lekkernij tot verfrisiching voor hein te bereiden. — Zoo gezegd zoo gedaan, amnon hieldt zich ziek, en als zijn Vader hem een bezoek gaf, gaf hij hem zijne begeerte te kennen. De Vorst niets euvels vermoedende, en zich om zijnen zoon, amnon, die de oudfte zoon en dus de Erfprins was, bekommerende, zondt zijne dochter thamar tot hem, om hem eene verfrisiclieiide.fpijze te bereiden.— Thamar deedt zulks, en kwam bij haaren broeder, die het bed hieldt, en maakte van het deeg, . Ablalom doet zyn. broeder Ammon dooden. dèsaltnïi/ rait: -(zier ^J7i7i «Mé neteligfte rechtzaa- ZL tur TVT f be,Iangenivan Z1->n n>k door Koophandel als anderzins te behartigen. _ Een blijk van s "r0[i ï e t *ï ° GOrded Pf' gd^enhcid van het volgende geval, het welk men gemeen^k salomo s eerde recht noemt. b uivwujj» beSag ZtuT, Tv~r™$ ï ^ « \ ~ <™ »™ volgend ik eenen zoon ! ' n ' a ■• W °!1 ;k- woonen in een huis; bij haar in dat huis heb tegenwooX wi f^h \t / M T\ " ^ '"^"^ Van eenen Z00n bevallen- Niemand was bij ons *T5TÏfo*«l2«^i T ' P6n' NU ,S hCt kind Van deze vrouw biJ' nacht ?eftorven, door bij nadere befchouwing, dat het doodekimhet nlirï m°rgenS " ^ bed Ik eChter' kent dit ftout en fterk. X De andere vrouwÏ^Jïniï ^' C" ^ haar daar °ver aan> maar ^ ont' de daad het haare was, mtr ia et do" Z d feerfte v V001' S **< "* 1CVe"d ^ * en het gezegde van de é^^uT^^^^^A toebehoorde. - Hier waren geene getuigen, ui- beneinsd hebbende ^huZ 7, ^lootwaardig a!s dat der andere. - De Koning.de zaak een wei¬ nig oepemsa ncDDcnac, gebiedt, dat men een zwaard zal breno-pn iwPn »nn a ™ ^--a de Vorst, dat levende kind in twee ftukken en -eefaan elk. Men brengt een zwaard. Doorfmjd, zegt ifeflüir» Ln Pn mim,r rWH- a1 V n c a r f Vrouw de heIft' ~ Nu openbaarde zich het moe- uerin^e hart, en natum deedt de befhsfendp n rfnraat r»o . ... Z *». , „ i ti ii. u- UL1,1Mcriae umpraaK. De vrouw, wier kind het levende kind v/as, naderde in eene verrukking, die nabij woede kwam, den Vorst fVr. * uen vorst, uch zijne Majefteit, zegt zij, geef haar dat levende kind, dood het flechts met. — De andere vrouw zeide flecht-q t„J*- « ■• \ J •• , rfn«rr*ii^ u ti, , . ntcnts koekjens. Het zij noch het miine noch het uwe. doorlmjd het maar. — 1 hans was de Kon ng in ftaat eefteM %a -.r i a J,- , , u- . . . , ö ddL 6eueia, om de uitfpraak te doen. Hu gaf het levende kind aan deszelfs rechte moeder, in wie de natuur zoo fterk gefproken hadt Dit vonnis werdt van het gantfche volk toeeeiuicht en ftnafri^ uuu a ■ tr . zii 7n»Pn ur r> uu'i •• u 1 cucbejniuic, tn itaafde den eerbied voor den jongen Vorst, dewijl zij zagen , dat hij eene Godlijke wijsheid bezat, om recht te doen hxT^t ln-Üe5f t0t rechtishet^fieraaddcr Vorsten cn Overheden; en het waare middel, om doen is hii J tC ZeUen"' K°ning h°Udt hCt land ftaande door re<^, «» gerechtigheid en recht te eoen is bij jehova uitgelezenerdan offer. I> e  I. Koningen III. Salomon* Eerste Gerekt. ||| J&e*™^ ^ SaZovuw . I. Koningen I • Salomon Vord tot Koning gelalft. ||| . Zum/ .    I. Koningen XI r:aV*'j^- de Afxrotiery van Salomon. III rj r ^ ■ O O III ^a^esdrt^ Ózz/ XVIII. Hoe ftrèng de vervolging was, die de godloze jezabel aanrichtte tegen de voorftanders van waarheid en deugd, blijkt uit de gefchiedenis. — Zij liet alle de Profeeten des Heeren, alle de onderwijzers in den dienst van jehova, die zij in haare magt kon krijgen, ter dood brengen. -* Tegen eliü, den grootften ijveraar ter handhaaving van de waarheid tegen haar geweld en vervolgzucht, was haar haat doodlijk-, toen hij zich verborgen hadt bij de beeke Critb en vervolgends het land uitgeweken was, deedt zij, of "de Koning achab, haar Gemaal, op baar aanftoken,! overal fcherp onderzoek. — Achab zondt zelf naar alle nabuurige Landen en Koningrijken, of hij eliü kon opfpeuren, en deedt zelfs die volken, wanneer zij te kennen gaven, dat JELia niet bij hun was, eenen eed zweeren ter bevestiging van deze hunne verklaaring, en dat zij hem niet misleidden. Evenwel hoe grooten algemeen het zedenbederf is, er zijn echter nog altijd menfehen, die de waarheid en deugd blijven beminnen. — Aan het fnoode Hof van achab en jezabel was, in deze geheel verdorven tijden, nog een aanzienlijk Hoveling 0 bad ja. — Deze eerbiedigde Jehova zeer, en gaf daarvan een fpre'kend bewijs, wanneer de vervolging van jezabel op het hevigst woedde, en zij de Prpfeeten van jehova, die men in handen kon krijgen, ter dood deedt brengen. — In zoo akelige tijden, deedt 0 bad ja zoo veel hij kon. Hij bergde honderd Profeeten van jehova, in twee fpelonken, in elke vijftig van hun, die hij daar met fpijze en drank onderhieldt. — Deze obadja was het, aan wien eliü, na verloop van drie jaaren droogte, zich vertoonde, toen hij met den Koning achab netland doorreisde, om water te zoeken , en plaatzen, daar nog eeniggrasen voedzel voor de beesten mogt gevonden worden. — Aan dezen obadja gaf eliü kennis, dat hij achab wilde fpreken, hem verzoekende, dat hij hem bij den Koning wilde inleiden — hetwelk obadja niet dan op lang aanhouden van den Profeet deedt. Deze bij den Koning gebracht, werdt door denzelven voor een' landberoerer uitgemaakt, maar hij bracht den Vorst onder het oog, dat zijne gruwelen de oorzaak van de rampen des lands waren, en hij ftelde hem voor, om op eenen algemeenen Landdag de beflisfing over te laten nopens de waarheid van den Godsdienst van jehova of van den Afgod b aal aan een wonderteken. De Koning durfde zulks niet weigeren, en deuitflag was, dat jehova door eenblikfemvuur het offer van eliü aanftekende de zaak der waarheid handhaafde, waarop 4,50 Baals-priesteren ter dood gebracht, en door de vergadering des volks de waare Godsdienst herfteld werdt — waarna op het gebed van eliü een overvloedige regen volgde, die het land verkwikte en de vruchtbaarheid wederbracht.  I. Koningen XVIII. Obadja ondernout en fyjst de Propkeeten des Heeren lidlos ctuZe- et tiourrit? les jPrerp/ieées . I. Koningen XVII. Elias door de Karen gefnyst . ||| £lie/ nourris yar les Cor&eauas . . , — : 1    I. Koningen XIX. A^Iclryning van een Engel aan den Propheet Elias 1 1. itomno-en I. de Hooflman met zyne vyftige word door 't Vver van den Hemel verteerd . Zes Czpi&nn£S atVOyts por ^ZZuizZoy, co?isu/?i€s fin- Zejeu* Zw Ciel.  DÉS O Ü ï> È N T È S T A M Ë ~N 8 & ^ VERSCHIJNING VAN EEN' ENGEL AAN DEN PROFEET ELia> I JCoM. XIX. ]^"a die plegtige gebeurenis, welke op den berg Karmel was voorgevallen , "woèddè jezabel op nieuw teen eliü, ziedende van wraak over het dooden van haare Profeeten; met eenen zwaar en eed dreigde zij den Profeet den dood. Deze, om zijn leven te behouden, verliet toen het rijk van Israël of der tien Hammen, en bergde zich in het rijk van Jtido of der twee ftammen, en kwam te Berfeba, alwaar hij, zijnen bedienden gelaten hebbende, verder de woestijn ten zuiden van fudu intoog, om zich daar te verfehuilen. — Thans was de deugdzame man geheel moedeloos, wegens de onheilen van zijn Vaderland en het diep verval van den Godsdienst, en hij bidt, dat God hem uit het leven neme, dewijl toch zijn dienst vruchteloos was, en hij geene uitzicht op beterfchap hadt. — Afgemat van zorgen legt hij zich onder een' jeneverboom neder, alwaar hij in flaap viel. — Doch onvoorziens raakte hem een Engel aan, en geboodt hem op te ftaan en te eten. ~ Omziende zag hij aan zijn hoofdeinde een koek op kooien gebakken en eene lies met water, waarop hij at en dronk en zich weder ncderlegde. — Ten tweedenmaal raakt hem de Engel aan en gebiedt hem, nog wat te eten en te drinken, ten einde eene lange reize te kunnen doorftaan. — Hij deedt het, en leefde door de kracht dezer fpijze 4° etmaalen, zonder andere fpijze, begevende zich na den berg Hor eb, vermaard door de Godlijke Wetgeving aan de Israêliten. — Hier, bij Horcb, hadt hij eene Openbaring der Godheid, aan welke hij klaagde, hoe vruchteloos hij voor den waaren God geijverd hadt: boe de Israêliten God veriaten ; Gods altaaren afgebroken en Gods Profeeten met het zwaard omgebracht hadden; hoe hij alleen was overgebleeven, cn men ook hem naar het leven ftondt. — Nu openbaarde God hem zijne tegenwoordigheid: een hevige ftormwind, die de berden fcheurde en fteenrotzen verbrak, liet zich onverwachts hooren, doch jehova was niet in dezen Wjna _ Vervolgends gebeurde er eene aardbeving, doch jehova was ook niet in de aardbeving; toen een vuur maar ook in 't vuur was jehova niet. — Doch na dit alles liet zich een zacht zuizend koeltjen hooren, en nu openbaarde zich jehova. — Eene les voor eliü, dat de hervorming van een volk niet door kracht, noch door geweld, maar door Gods Geest gefehiedt; en dat de ijver, waarmede wij ijveren, bedaard \ liefderijk, zachtmoedig moet wezen, en niets van het woeste en geweldige hebben moet. — Nu kreeg de Profeet in last, om na Damaskus te gaan, en daar hazacl tc zalven tot Koning van dat rijk , cn jehu tot Koning over Israël, en eli sa tot Profeet ais zijn opvolger en plaatsvervanger. — Dezen zouden tot ftraffe voor het ongehoorzaam Israël en voor de afvalligen van den waaren Godsdienst zijn — maar tevens maakte God hem ook bekend, dat er in Israël, hoe zeer verbasterd, nog 7000 menfehen waren, die hunne knieën voor Baal niet gebogen, noch hem met den kus van Godsdienftigen eerbied vereerd hadden. —. Door deze hemelfche verfchijning en aanfpraak was elia weder gemoedigd, om zijn ambt als Profeet en Hervormer der zedenon* Verdroten te vervolgen. t>E HOOFDMAN met z.jjne VIJFTIGEN DOOR het vuur vajn den hemel VERTEERD* 2 Kon. I. A.CHAB fneuvelde in eenen veldflag tegen de Syriërs. — Zijn zoon ahaziü volgde hem op, doch was niet beter dan zijn vader. Naaulijks hadt hij twee jaaren geregeerd, of hij deedt een zwaaren val, ea geraakte daardoor bedlegerig. — In plaats van zijne toevlucht te nemen tot den waaren God, die zich als Israëls Genees» tneester aan dat volk bekend gemaakt hadt, zondt hij afgevaardigden, om Badl-Zebub, den Afgod van Ekron, raad te pleegen, of hij van deze krankte weder herftellen zou. — Eliü, door eene Godfpraak gelast, ging deze afgezondenen te gemoet, en beval hun weder te keeren, en den Koning aan te zeggen: of er dan geen God in Israël was, om te. raadpleegen? dat hij van zijne krankheid niet herftellen, maar gewis aan dezelve fterven zou. — De afgezondenen brachten dit bericht aan den Koning, die uit de befchrijving, welke zij van den Profeet gaven, als gekleed met een kleed van kemelshaair geweeven, en met een' lederen gordel om de lenden, befloot, dat het eliü geweest was, en daarom eenen hoofdman met 50 man uitzondt naar den berg, op welken eliü zich bevondt, den berg Karmel, om den Profeet met geweld te haaien, en tij hem te brengen. •— Deze hoofdman, zonder den minften eerbied te bezitten of te vertooncn voor eenen eerwaardigen Dienaar van jehova, fprak op eenen fpottenden toon: gijman Gods! de Koning gebiedt, dat gij mede zult gaan.— Indien ik, hernam ELia* een man Gods ben, zoo daale vuur van den. bemel, en verteere u met uwe manfehap. — Op het oogenblik daalde vuur van den hemel, en een blikfemftraal doodde hem en de 50 Soldaaten, die bij hem waren. — Het zelfde gebeurde den tweeden Hoofdman, dien de Koning weder met 50 man zondt met denzelfden last, en die zich even fpottende en hoonende gedroeg. — Maar de derde Hoofdman, die door ahaziï met 50 man gezonden werdt, naderde den Profeet met eerbied, boog zich op zijne knie en fmeekte hem, dat hij met zijn volk niet mogt omkomen, gelijk die voorige Hoofdlieden met hunne manfehap omgekomen waren. — En thans geboodt jehova's Engel den Profeet, hij zou met dezen man mede naa het Hof .gaan, gelijk hij deedt. — Bij den Vorst gekomen, zeide hij denzelven mondeling aan, het geen hij aan 'sKonings afgezondenen te vöoren gezégd hadt, te weten, dat hij aan deze krankheid en gevolgen van zijnen val zou fterven, omdat hij God verfmaad, en zich tot eenen Afgod van een Heidensch volk gewend hadt. Het geen eliü. voorfpeld hadt, is ook gebeurd. Aiiaziü fterf kort daar na, en werdt van zijnen broeder joram opgevolgd. Dus bevestigde God meermaalen de waarheid zijner woorden: „tast mijne gezalfden niet aan, doet mijne Profeeten geen kwaad." H eli 'i'i  66 UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN e L 1 a's H E M E L V A A R T, 2 Aö». ƒƒ. Eindelijk kwam de tijd, dat God den getrouwen dienst en ijver van zijnen knecht eliS wilde beloon en. — Aan den Profeet werdt geopenbaard, dat God hem in een onweder van de aarde zou opnemen. Eliü, de voornaamfle Leerüar in Israël, bezocht dan, verzeld van eliza, die hem niet wilde verlaten, de fcboolen der Profeeten te Beihei en Jericho voor het laatst, alwaar hij van dc leerlingen dier fchoolen affeheid nam. — Vervolgends begaf de Profeet zich naar den Jordaan, en denzelven met zijnen mantel getlagcn hebbende, ging hij, met eliza, droog voets door die rivier, in het gezicht van 50 van de leerlingen van.het Profeeten-fchool te Jericho. — Door dit zijn laatfte wonder bevestigde hij zijnen geheeien dienst onder Israël, gelijk eliza vervolgends als zijn opvolger in zijn Ambt werdt ingewijd, wanneer hij, na eliü's opneming, insgelijks cjóos ócn Jordaan ging. — Eliü, nu over den Jordaan gekomen, neemt ook aficheid van eliza, aan dezen nog voorHellende, om van hem te begeeren, v/at hij hem doen zoude, eer hij van bij hem weggenomen werdt; op welk voorftel eliza begeert, dat twee deelen van den geest van eliü op hem mogten zijn, ziende op de dubbele erffenisfe der Eerstgeborenen, en bedoelende bijzonder dien ge-; st van ijver voor Gods eere,.door weiken eliü zoo zeer hadt uitgemunt; om dus, even als zijn meester, zoo wakker, zoo getrouw, zoo onverfchrokken het werk der Hervorming onder Israël door te zetten cn te vervolgen. Eliü beantwoordt deze vraag, onder zekere voorwaarde. Indien eliza hem zou zien opnemen, dan was dit een teken, dat zijn verzoek was ingewilligd. — Dus fprekende voortgaande, komt onverwachts een vuurige wegen en vuurige paarden tusfehen beide, die hen van een fcheidden, en eliü vaart met een onweder ten Hemel, daar eliza het zag. — Om een eigenlijken wagen en paarden van vuur moet men echter niet derken. — Meen, dus begrijpe men de. zaak. Daar ontftaat onverwachts een onweder, en de gedaante van eenen wagen en paarden van vuur verttoonen zich aan eliza, tusfehen hem cn eliü inkomende, tot een gepast zinbeeld, hoe eliü, die in zijnen vuurigen ijver onder Israël kloekmoedig de eere van God hadt voorgeftaan , thans zijnen loon zou ontvangen, terwijl eliza als ingewijd werdt, nademaal eliü's mantel, van hem afgevallen, zijn deel v/erdt. — Dus vaart eliü, onder en met dit onweder ten Hemel; terwijl eliza, treurig, om het groot verlies, welk hii, maar voornaamlijk Israël, leedt door het misfen van dezen grooten man, zijne kleederen fcheurde, en treurig uitroept, eliü naöogende: mijn vader l mijn vaderl wagen Israëls en zijne ruiter en! willende zeggen, daar wordt dc fterkte van Israël met eliü weggenomen, nu het volk van dezen grooten Profeet beroofd wordt. Dit was het einde van eliü's verblijf op aarde, daar hij, wegens zijnen ijver voor de waarheid en deu»d zoo Veel hoon, verachting, en vervolging hadt moeten uitftlari. — Het gewoon lot der genen, die in tijden van een algemeen verderf bedacht zijn op eene Hervorming van zeden, cn handhaving der waarheid. Doch zijn heerlijke uitkomst kan en mag hen bemoedigen. Wanneer zij hunnen pligt hier waargenomen, en getrouw daarbij volhard hebben, niettegenftaande alle verdrukkingen, zullen zij zegevierend overgaan in de gewesten van heil. DOOD DER KINDEREN, DIE EL ISA BESPOT ha D D ü N, 2.Ac». //, Eliza, den mantel van eliü opgevat hebbende, keerde weder na den Jordaan, en floeg met den mantel, den God van eliü aanroepende, het water dier rivier, gaande vervolgends droogvoets door dezelve, en dus kwam hij bij de 50 leerlingen der Profeeten-fchool, die aan den kant der rivier waren blijven ftaan, en welken hem nu erkenden voor den opvolger van eliü. — Te Jericho gaf hij verv'-^ends de eerfte blijk, dat twee deelen van den geest van eliü op hem rustten, wanneer hij het brakke water aldaar bij de Profeeten-fchool drinkbaar maakte door er eene nieuwe fchaale vol zout in te werpen. — Van Jericho begaf eliza zich naa Bethel, om daar, als een Profeet van jehova, zijne bediening te aanvaarden. — Te Bethel was de zetelplaats van den Afgodsdienst der kalveren, door jerobeüm den eerften Koning van Israël ingevoerd, hier waren de zeden ten hoogften bedorven. — Bij zijne aankomst werdt de eerwaardige man omringd door een hoop moedwillige jongens, misfehien leerlingen der Afgodspaapcn, die hem hoonen en befpotten, onder het geroep: kaalkop ga op! kaalkop ga vp! dus den Profeet ten toon Hellende, als die nu van zijnen meester beroofd, de Hervorming van den Godsdienst en de uitroeiing der Afgoderij vruchteloos zou ondernemen. — Dus wordt de Dienaar van den waaren God befpot door dartele jongens, die reeds vroeg aan den Afgodsdienst werden toegewijd! — dezen hoon gedoogt de eer der Godheid niet. — De Profeet wendt zich om, ziet hen aan, en — vloekt hen in den naam des Heeren! cn hij wordt ook, als een gezant van God , door zijnen grooten Zender gehandhaafd. — Onvoorziens fchictcn twee Boeren uit het naastgelegen woud uit, en dooden 41 van deze ongebonden Icholieren. Dus vondt-God het nodig, om zijnen Profeet gezag te geven, en den Israëliten eerbied voor hem in te boezemen. — En wij vinden ook, in de daad, dezen Profeet eliza vervolgcnds in groot aanzien bij de Israëliten. — In eenen oorlog, welken, niet lang daar na jqram de zoon van achab, josafat, Koning .van Juda', benevens de Koning van Edcm ondernamen tegen de Moabiten, die aan de Israëliten cijnsbaar geweest zijnde, zich daar van ontflagen hadden, wanneer het verëenigd leger in de woestijn bezet was, en gebrek aan water leedt, werdt eliza, die zich, fchoon men niet weet, hoe of waarom, bij het leger bevondt, door de drie verbonden Vorsten opgezocht, en geraadpleegd — aan welken hij niet alleen overvloed van water den volgenden dag, maar ook de volkomenfte overwinning op de Moabiten beloofde, gelijk ook werklijk gebeurde. Meermaalen vinden wij in den Bijbel voorbeelden, dat God die bijzondere perfoonen , welken hij als leeraars des volks in zijnen naam zondt, bij het eerfte aanvaarden van hunne bediening, gezag bijzette, door zulken, die hen durfden verfmaaden, of hoonen, ten ftrengften te ftraffen, gelijk hier gebeurde, met het dooden van deze 42 moedwillige jongens, die eliza befpot hadden. W o N-  II. Koningen II. Elias Hemelvaart . J11 £Zies enleveJ au- Gel . ■ " ' 1 1 ' ' 1 11. Koningen I I . Dood der lcnideren die Elifa belpot hadden . «^7*^ des Sn^uris aui cuyenent isisulte/ (Uidee/ .    11 . Koningen IV. Elifa verwekt de Zoon van de Weduwe te Sunem . Lc- d& Za SuTiajTiite- rmcu^ccóy pa,r SZlzeZ "5 II. Koningen IV. "Wbnderlrke verzorging van de "Weduwe te Sarepta . 2/ JduLy a& Za< Tiuyey des Sa/-ep£z< 7/iuZdf/Ziée/ . i 1 ■  DES OUDEN TEStAMENfS. 6? wonderlijke vesïorg1ng' van de we d SF v/ e te s a rep t a, 2 Kon. 7/s In het opfchrift dezer prentverbeelding zijn twee gevallen onder een verward, de verzorging van de weduwe te Sarepta behoort tot de wonderen door eliü gewrocht, en het geval wordt i Kon. XVII. verhaald. — Toen naamlijk eliü , ten tijde der groote droogte, zich na Sarepta bij Zidon begaf, alwaar de Godheid hem verzekerd bad*, 'dat eene weduwe hem zoude onderhouden , ontmoette hij dezelve bij de ftadspoort, bezig met hout te lezen. Op zijn verzoek, dat zij hem wat drank en fpijze zou haaien, gaf zij hem ten antwoord , dat zij niet meer hadt dan eene hand vol meel in eene kruik, en een weinig olie in eene fles, en dat zij een paar houten gelezen hadt, om het vooT.-zieh en haaren zoon te bereiden, waarna zij niets dan den dood tc gemoet zag. — l>och eliü verzekerde haar, vanwege jehova, den God van Israël, dat het .meel van de kruik niet opgegeten woKlcn, nog de olie in de fles ontbreken zou, tot den tijd, dat je n o v a regen op aarde geven zoude , — gelijk dan ook gebeurde. • liet geval, in de prentverbeelding afgebeeld, is daarvan geheel onderfcheiden, en behoort tot de wonderen van eliza', wordende verhaald 2 Kon. IV.— de gefchiedenis is de volgende: eene vrouwe, die de weduwe ■was geworden van eenen der leerlingen van de P; of e eten, nam haaren toevlucht tot den Profeet eliza, en klaagde hem haaren nood. — Na het overlijden van haaren Godvruchtigen man , die aan den Profeet niet onbekend, was:geweest,- was zijn fchuldeifcher gekomen, cn drong hard genoeg aan, zoo zelfs, dat hij, dewijl de goede weduwe niets bezat, gereed ftondt, om haare beide kinderen tot flaaven te nemen. — De Profeet, door •mededoog.en met haar lot begaan, vraagde: wat zij in-huis hadt? uwe:dienstmaagd, was haar antwoord, heeft niet*; rnetallen in huis, behalven eene kruik met olie. —'Ihans geboodt haar de Profeet: zij zoïide van alle haare nabuuren ledige vaten .eifchen, en maaken, dat zij er niet weinigen hadt: dan de deur voor zich en haare zoonen gefloten hebbende, alle die vaten vol te gieten, en hetgeen vol gegoten was, weg te zetten. —« Zij deedt dit op het woord van den Profeet, en vulde albe de vaten, die zij geleend hadt, totdat zij om nog een vat. geroepen en haar zoon haar geantwoord hebbende, dat cr geen vat meer was, de,olie ftil ftondt, en niet ra e e r vermenigvuld i g de. Het gebeurde aan den Gods-man bericht hebbende, gaf hij haar den raad, om deze olie te verkoopen, en den fchuldhecr te betaalen, en met haare zoonen van het overige te leeven. Wij kunnen uit deze wondergebeurenia opraaaken, in hoe groot verval de Godsdienst onder Israël gekomen was, dat een Leer.aar van den Godsdienst zijne weduwe en kinderen niets meer naliet dan eene kruik met olie, .en veele fchulden. — Uit de hardheid van den fchuldhcer zien wij dc gemoedsgefteldheid van veelen otider de Israêliten, in welker harten met den Godsdienst ook de menschliëvendheid was uitgewischt. — Doch tevens ■was nu dit wonderwerk gefchikt, om het vertrouwen der Godvruchtigen in Isra'él in dezen tijd vaa Godsdiensten zedeloosheid, op God te vestigen en te verfterken. eliza verwekt de n zoon van de weduwe te S V n E m, 2 KoTl.IF. -De Profeet eliza was gewoon, op zijne reizen, van den berg Karmel, daar hij zijn gewoon verblijf plagt te hebben, naar Betbei en Jeriebo, om de Profeeten-fchoolen aldaar te bezoeken, te Sunem zijnen intrek te nemen bij eene aanzienlijke vrouw, die voor hem eene opperzale hadt gereedgemaakt, waar de Profeet zijn verblijf hadt op zijnen doortogt. — Zij was getrouwd, maar hadt geene kinderen. — Op eenen tijd hadt eliza, .haare herbergzaamheid willende vergelden, haar door zijnen bedienden gehazi laten vragen, of hij haar ook, met zijne voorfpraak, behulpzaam kon zijn bij den Koning of bij den Krijgsovcrften, doch. zij gaf te kennen, dat haar eenige begeerte in allen gevalle zijn zou, eenen zoon te mogen omhelzen. Eliza beloofde haar eenen zoon, dien zij ook het volgende jaar ter wereld bracht. Dit kind, eenige jaaren oud geworden, ging met zijn' vader uit naa het veld bij de maaiers, maar werdt door de hitte, die in die landen geweldig is, zoo fterk aangedaan, dat het, na zeer over het hoofd geklaagd te hebben, door den vader t'huis gebracht zijnde, omtrent den middag overleedt. — De Godvruchtige moeder legde het kind'op de opperkamer van den Profeet, in deszelfs bed neder, en begaf zich, wel aan haaren man zeggende, dat zij den Profeet ging bezoeken, maar niet welk haar bijzonder oogmerk was, met eenen jongen, die haare ezelin, daar zij op reedt, geleidde, naa den berg Karmel bij eliza, en maakte hem haaren ramp en den dood van haar kind bekend. — Eliza zondt terftond zijnen bedienden gehazi met zijnen ftaf, om haastig heen te gaan, en den ftaf op het aangezigt des kinds te leggen , doch de moeder, hier mede niet voldaan, hieldt bij den Profeet aan, dat hij in perfoon wilde komen, gelijk hij dan ook deedt. — Intusfchen hadt gehazi te vergeefsch den ftaf op het aangezigt des kinds gelegd, zoodat emza, bij zijne komst, hetzelve nog vondt, zoo als het daar dood op zijn bed lag. - De Profeet floot zich toen op zijne kamer op, deedt zijn gebed tot God , vervolgends breidde hij zich over het kind uit, en nu werdt het ligchaam van het kind warm. Daarna eens en andermaal de kamer op en neder gewandeld hebbende, breidde de Profeet zich andermaal over het kind uit, hetwelk nu tot zevenmaalen toe niesde, en de oogen opende. — Eliza deedt toen door zijnen bediende de vrouw bij zich komen, en geboodt haar, haaren zoon op te nemen, gelijk de verheugde moeder, die haaren zoon uit den dooden weder ontving, met blijdfehap deedt. Dus werdt door dit wonder de hoope van een leven na dit leven , en van eene opftanding der dooden onder Israël onderhouden cn verleevendigd. - Hetwelk in die bedorven tijden geoordeeld moet worden van het grootfte aanbelang geweest te zijn, ten einde alle denkbeelden van deugd en Godsvrucht niet werden uitgeroeid. H a a M a tf  ft UITBREIDING DER GEWIGTTGSTE GESCHIEDENISSEN i n a - 3 m' A n 0 e s ij r i c r, . 1 Kolt. V. ï~let gerucht der wonderwerken, door eliza gewrocht, bepaalde zich niet binnen de grenzen van Israëls land, maar drong ook door tot nabuurige landen en volken. — De Koning van Syriën te Damaskus hadt eenen dapperen Veldheer naSmAn, doch welke melaatsch was, eene ongeneeslijke kwaal. — In den dienst van deszelfs gemaalin bevondt zich eene Israëliiifcbe flavin, die bij eenen inval in Israël gedaan, gevangen Was medegevoerd; deze fprak van het wondervermogen van den Profeet eliza , als waar door de melaatsheid vaa haaren Ueer zou kunnen genezen "worden. - Terftond begaf naüman zich op reis naa het land van Israël, .geilerkt met' eenen Brief van zijnen Koning aan den Israëtitifcben Koning, die. in trotfche bewoordingen vervat was. „ Zo wanneer deze Brief tot uzal gekomen zijn, zie, ik heb mijnen knecht naüman tot u gezonden, dat gij hem onthelt van zijne melaatsheid." — Deze volkshoogmoed van den Syriër mofct vernederd, en de eer van demGod van Israël gehandhaafd worden. Naüman moet weten, dat hij met geen' waarzegger, of bedrieger, maar met eenen waaren Profeet te doen heeft. — Eliza liet dit aan den Koning van Israël weten, en ais naüman nufmet zijnen gantfehen ftoet voor eliza's deur fton.1t, verwaardigde de Profeet zich niet, om hem eens toe te fpreken, maar liet hem zeggen, hij zou heenen gaan, en zich zevenmaal in den■ Jordaan baaden, dan zou hij van zijne affehuwlijke melaatsheid.genezen zijn. — Dit bericht ontftak den hoegmoedigen Syriër, die zich verbeeld hadt, met alle ftaatlijkheid ontvangen en met veel plegtigheid genezen te zullen worden, die meende, dat de rivieren bij Damaskus beter waren dan alle de wateren van Israël. — Dus toog hij weg, vol ongenoegen en grimmigheid.— Zijne bedienden brachten hem echter onder het oog, hoe onberaden hij handelde, daar hij eene zoo ligt? zaak, als het was, zich zevenmaalen in den Jordaan te baaden, niet ondernam; op hun voorftel deedt de Syriër dan den raad van den Profeet en hij was genezen.—- . ■ Thans keerde naüman met zijnen gantfehen ftoet weder naa het huis van eliza, en erkende, dat er op de gantfche aarde geen God, aan den God van Israël gelijk was, ook wilde hij den Profeet een gefchenk ten blijke van zijne dankbaarheid geven, doch eliza weigerde volftrekt het zelve aan te nemen; naüman verzocht verders, dat hem een last aarde van een juk muilen mogt gegeven worden, alzoo hij voortaan geen anderen God dan jehova met fiacht- en brandöfferen wilde verëeren. — Nog verzocht hij, dat hem dit alleen zoa 'geoorloofd zijn, wanneer zijn Koning in den Tempel van den afgod rimmon ging, en hij dien verzeilen moest uit hoofde van zijnen post, dat hij zich dan, wanneer zijn vorst zich boog, ook buigen mogt voor den afgod.— Eliza, die hem geheel van zijnen volks hoogmoed wilde ontledigen, gaf hier op enkel ten antwoord: ga in vrede. . - Gehazi, de bediende van eliza, ziende , dat zijn meester niets hadt willen aannemen van de gefchenken van naüman, liep , zonder weten van den Profeet, naüman.na, cn vraagde, onder zeker voorwendsel, om een talent zilver en twee eerekleeden, naüman gaf hem terftond het dubbel van het verzochte, het welk gehazi in zeker huis bracht en verbergde. — Doch de zaak bleef voor eliza niet verborgen, en gehazi werdt, om zijne onbezonnenheid en hebzucht, geftraftmet de melaatsheid, van welke naüman genezen was. Dus werdt de eere van Israëls God gehandhaafd, ïsabel wordt UIT het venster g e w o r pén, f Tfnn. IX. In eenen veldtogt tegen de Syriërs, was joram de Koning van Israël, een zoon van achab, gewond geworden, en hadt zich na Jizreël laten voeren, om zich te laten genezen. — Ondertusfchen maakte jehu dé zoon van nimri, een aanzienlijk Krijgsbevelhebber in het Israëlitisch leger, eene famenzveering tegen den Koning en tegen het huis van achab , welke nu op het punt ftond, om'uit te breken, wanneer eliza eenen van de Profeeten-leerlingen na Ramoth in Gilead, daar het leger thans met jehu zich bevondt, zondt, om jehu te zalven tot het rijk, en hem van Godswege te zeggen, dat hij het huis van achab' zou uitdelgen, en dus de ftraffe der wedervergelding over hetzelve brengen voor al het bloed, welk door achab , zijne Gemalin jezabel, en zijn huis vergoten was , geduurende hunne geweldaadige regeering. — Nu brak de famenzweering uit, en jehu, voor Koning erkend door de bevelhebbers in het leger, toog met haast na Jizreël, alwaar hij den Koning joram overviel en met een pijl doorfchoot, latende zijn ligchaam werpen op het ftuk lands, dat weleer aan naboth hadt toebehoord, die op eene onrechtvaardige en wreede wijze door toedoen van jezabel was omgebracht, om meester tc worden van de bezitting van dezen ftillen en vreedzamen burger. De godloze jezabel was thans nog in leven, en hadt, geduurende de regeering haarer zoonen, haare» invloed aan het Hof behouden. — Thans hoorende, wat er gebeurde, blankette zij zich, en haar hoofdfierfel, als Koningin, op hebbende, zag zij ten venfter uit, toen jehu in Jizreël binnen reedt, denküjk om dc Soldaaten hunnen pligt te herinneren, en" van jehu af te trekken. — Gelijk zij dezen dan ook toeriep: is het wel, gij andere zimri, moordenaar van uwen Heer cn wettigen Vorst? — jehu, opwaards na het venfter ziende, nep: wie is met mij? wie? als daar op twee of drie kamerlingen van het Hof uitzagen, vervolgde hij: ftootze van boven neder! men gehoorzaamde, en wierp die bloeddorftige cn wreede Vorstin ten venfter uit, zoodat haar bloed tegen den wand en tegen de paarden fpatte, waarna hij over haar heenreedt, en haar. verder verpletterde. —. Na in het paleis gegeten en gedronken te hebben, gaf jehu bevel, om naar haar te gaan zien, en haar overfchot te begraven, dewijl zij toch eens Konings dochter was; doch als men heenen ging, vondt men niets van haar dan het bekkeneel en de voeten en de palmen van haare handen. — En nu herinnerde men zich de bedreiging van Gods wege door den Profeet eliü aan haar gedaan: „ Op den grond van Jizreël zullen de honden het vleesch van jezabel eten. — En het doode ligchaam van jezabel zal zijn gelijk mest op het veld, in het ftuk lands van Jizreël, dat men niet zal kunnen zeggen: dit is izebel." — Vervolgends deedt jehu nog 70 van achab s nazaten te Samarüi onthoofden, zoodat dit gantfche huis geheel werdt uitgeroeid. Een geducht voorbeeld zeker, hoe heerschzucht en wreedheid ten laatften rechtvaardig geftraft wordt, door den Rechter van Hemel en Aarde, die Koningen en Vorsten ftraft, wanneer zij aan de heerschzucht zich overgevende, de rechten der menschheid vertrappen, en weigeren te eerbiedigen. — H ER-  11. Koning-en IX . Ifabel werd uit liet "Venfter gesmeten 11 . Koningen V. Naaman de Syriër . j | j CAa^mucn, (ncérv d& sa< £epre/.    I I. Koningen XVIII. Hervorming door HisKa,. |f| Ktfrmaüïnt^ f«z&yar <$znder merkwaardig was de verlos'fing, welke het Opperwezen aan hiskiü en zijne Hóofdftad fchohk* toen hij dooT de Asfyriërs belegerd was Onder sanherib, wanneer in eenen nacht 185000 Asfyricrs door een Gods-engel werden omgebracht. — Kort daarop werdt hiskiü ziek, denklijk aan eene doodiijke pestziekte, die met pestbuilen zich openbaarde. — In deze ziekte kondigde de Profeet jesaiü hem den dood aan, ert vermaande den Vorst, om befchikkingen over zijn huis te maaken. — Maar de vroome Koning, die nog in den bloei zijns levens, en tot hier toe zonder kinderen was, badt met een ernstig gebed om verlenging van zijn leven, zoo nodig tot denwelftand van land en volk, en inftandhouding van davids ftamhuis, waar uit de messiüs zou geboren worden. —"Ook verhoorde God in de daad zijn gebed. ■— JesaiÜ was nog het paleis niet uit, of hij ontving eene Godfpraak, die hem geboodt, den Koning te berichten, dat hij herftellen, ja reeds na drie dagen den Tempel weder betreden zou, en dat hij nog 15 jaaren zou leeven. — Deze boodfchap bracht jesaiü aan den kranken Vorst, tevens belastende, dat men een klomp vijgen op de pestbuil zou leggen, waar door dezelve genas. — HiskiS. hadt van jesaiü een bijzonder teken gevraagd, tot bevestiging van Zijn geloof, dat hij binnen drie) dagen weder gezond zou wezen, en jesaiü gaf hem daar op een teken ter zijner keuze, of hij wilde, dat de fchaduw der zon op den zonnewijzer (of op de trappen) van achaz tien graden voorwaards gaan of tien graden achterwaards zou keeren. En hiskiü liet laatfte begeerd hebbende, gebeurde zulks ook, de fcha* duw keerde tien graden, of tien trappen, achterwaards op de trappen of zonnewijzer van achaz. • "Wij hebben in het Boek van den Profeet je saiü Hocfdfl. XXXVIII. nog den lofzang van hiskiü, in welkert hij zijne dankbare gevoelens voor deze verhooring van zijn gebed, en zijne herftelling uit deze krankheid met veel kracht van zeggen uitdrukt. Het gerucht van hiskiü's ziekte en van het wonderbare zijner genezing, hadt zich zelfs tot in Babel verfpreid» Berodach baladan, die daar ten dezen tijde regeerde, zondt daar op boden aan hiskiü, om hem met zijne herftelling geluk te wenfehen, en een bondgenootfehap voor te flaan. — Aan dit voorftel gaf hiskiS al te onvoorzigtig gehoor, vertoonende tevens,met eene foort van ijdele verwaandheid, aan deze gezanten zijn gantfehe-fchathuis, het-zilver, goud, fpecerijè'n, zijn wapenhuis, met één woord, allen zijnen rijkdom en vermogen. — En ondertusfehen zijn het naderhand de Babyloniërs geweest, die van dien tijd af invloed gekregen hebbende, ook op.de Joodfche zaaken, naderhand een einde van dat rijk gemaakt, en alle die fchatten nai Babel gevoerd hebben— gelijk de Profeet jesaiü ook reeds ten dezen tijde aan den Koning hiskiü ondef het oog bracht. 5 jösiüs  7* UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN JOSIaS LAAT HET WETBOEK VOORL EZ en, 2 CkrOH. XXXIV. ï Jj^en andere, door zijne Godsvrucht en deugd, vermaard' geworden Koning van juda, was josias, de zoon van amon, kleinzoon van manasse, achterkleinzoon van hiskiü. — Hij was niet meer dan acht jaaren oud, toen hij, na het overlijden van zijnen vader, den troon beklom, en regeerde 31 jaaren. — Zijne regeering was de laatfte flikkering van de ondergaande heilzon van den Joodfchen Staat. — Daar waren, hoe zeer ook onder de regeering van manasse alles bedorven was, echter nog fommige waardige mannen ten dezen tijde in Juda; een van dezen was de Priester hilkiü. — Onder zijne zorge voornaamlijk fehijnt dc jonge Vorst opgevoed te zijn, en de befte denkbeelden van Godsvrucht en deugd ontvangen te hebben. In het 8fte jaar van zijne regeering, nu een jongeling van 16 jaaren, begon hij den God van zijnen vader david te zoeken, en in het 12de jaar zijner regeering ondernam hij het groote werk der hervorming van Kerk en Staat. In het 18de ftelde hij orde, om den Tempel te verbeteren en te herftellen, opdat de openbaare Godsdienst in denzelven met zijnen voorigen luister zou kunnen waargenomen worden. — Bij deze gelegenheid vondt de Hoogepriester hilkiü het Wetboek des Heeren, door de hand van moses, naar alle waarfchijnlijkheid, het oorfpronglijk Handfchrift van dien grooten Wetgever, hetwelk in het Heiligdom plagt bewaard te worden , om er, in vervolg van tijd, alle Handfchriften mede te vergelijken.— De Priester gaf hiervan terftond bericht aan saphan, des Konings fchrijver, welke het tot den Koning bracht, en er hem fommige aanmerklijke plaatzcn u:t voorlas. — De jonge Vorst, getroffen door de bedreigingen, welke bij moses tegen de Afgoderijen en booze zeden voorkomen, en aan Israël den eindelijken ondergang van hunnen Staat voorhouden, liet de Profetesfe hulda (misfehien was er thans geen ander Profeet te Jerufalem tegenwoordig) raadpleegen, wat hij en zijn volk te wachten hadden. Deze voorfpelt hem den ondergang van het Rijk van Juda, wegens de zonden van het volk, doch den Koning zeiven deedt zij deze vertroostende belofte: „ omdat uw hart week geworden is, en gij u voor Gods aangezigt vernederd hebt, als gij zijne woorden hoordet tegen deze plaatze, en tegen haare inwooners, en u vernederd hebt voor mijn aangezigt en uwe kleederen gefcheurd, en geweend voor mijn aangezigt, zoo heb ik u ook verhoord, fpreekt de jehova. Zie! ik zal u verzamelen tot uwe vaderen, en gij zult met vrede in uw graf verzameld worden, en uwe oogen zullen aldat kwaad niet zien, dat ik over deze plaats en over haare inwooners brengen zal." Op deze aankondiging deedt de Koning josia eenen algemeenen Landdag en volksvergadering beleggen, waar alle ingezetenen van Juda, de inwooners van Jerufalem, alle Oudften, midsgaders de Priesters en Leviten, en al het volk tegenwoordig waren; hier deedt hij, voor aller ooren, den inhoud van het boek des verbonds lezen, welk in het Tempelhuis gevonden was. — En nu vernieuwe josia plegtig dit verbond met God, en deedt ook het volk op dit verbond zweeren. Doch helaas! de zeden waren zoo algemeen en geheel bedorven, dat, fchoon het volk, om zijnen wil, en bij zijn leven, eene vertooning van Hervorming maakte, zij echter wezenlijk dezelven biceven, gelijk terftond na josia's overlijden gebleken is. JOSISJ DOET DE HOOGTENS WEGNEMEN} £ ChrOfl. XXXIV. 3VIet verdubbelden ijver hervatte ondertusfehen josia het werk der Hervorming; of de oordeelen der Godheid ook afgewend konden worden. — Hij liet het Pafcha met den grootften luister vieren, en dewijl hij, na den ondergang van het Israëlitifche rijk, door de Asfyriërs, ook de landfehappen tot dat rijk behoord hebbende, onder zijn bewind hadt, vierden niet alleen die van Juda, maar ook alle de Israëliten, die in hun land nog waren overgebleven, dit Feest, zoodat naar waarheid gezegd kon worden , dat het Pafcba^oot geenen der Israëlitifche Koningen met zoo algemeene plegtigheid gevierd was geworden. — De Schrijver van het tweede Boek der Koningen Hoofdjl. XXIII. verhaalt verders met veel omftandighedett de Hervorming van josia. —Hij deedt door den Priester hilkiü en anderen uit den Tempel alle gereedfehap wegnemen, dat daar voor Baal, en voor Afcbera, en voor al het heir des hemels gemaakt was, hetwelk hij liet verbranden buiten Jerufalem. — Hij fchafte dc Priesters genaamd Chemarim, af, die door voorige Koningen voor den Afgodsdienst waren aangefteld. — Hij bracht den Afgod Afcbera uit den Tempel weg en verbrandde hem bij de beek Kedron. — Ook brak hij de huizen der fchandjongens af, die men aan den Tempel aangebouwd hadt; alwaar de wijven tempcltjens voor Afcbera weefden. Hij verontreinigde de hoogten, en brak de hoogten af, die bij de poorten der fteden waren opgericht. — Nog verontreinigde hij Tofetb in het dal der zoonen Hinnorns, opdat niemand zijne kinderen aan den MOLEcumeer zou opofferen, gelijk men daar gewoon geweest was. — Verder de Altaaren, die op het dak der oppcrzale van achaz waren, midsgaders de Altaaren, die manasse in de twee voorhoven van den Tempel gemaakt hadt. — Ook de hoogte ten Oosten van Jerufalem, die van salomo's tijd af geëerbiedigd was geweest. — Insgelijks brak hij de opgerichte beelden, en roeide de bosfehen uit, en vulde derzelver plaatzen met menfehenbeenderen, om ze dus te ontheiligen ; daartoe ook den Altaar, die te Bethel was, en dc hoogte, die jeroeeüm, de eerfte Koning van Israël gemaakt hadt. — Ook nam josia weg alle de huizen der hoogten, die in de fteden van Samaria waren, en hij flachtte alle de Priesteren der hoogten, die daar waren, op de Altaaren, en verbrandde de menfehenbeenderen op dezelve. Na dit alles verricht te he bben, keerde de Koning weder na Jerufalem. Met dit alles hadt de afgoderij en het verderf van zeden, onder de booze regeering van manasse, zulke diepe wortelen gefchoten, dat het kwaad onder alle rangen van menfehen ongeneeslijk was, zoodanig dat het volk nu rijp zijnde voor het rechtvaardig oordeel der Godheid, de Godvruchtigheid van eenen deugdzamen josia, den ondergang van eenen Staat, die onherftclbaar was, niet verhoeden kon. — Men leze ten dien einde dc Godfpraken van jeremiü enzEFANjA, welke onder dezen Koning geprofeteerd hebben. — En in de daad een voorfpel van de naderende geduchte ftraföefening over het Joodfche Volk, was de dood van dezen Godvruchtigen Vorst, die in eenen veldflag tegen faraö necho, den Koning van Egypte, fneuvelde, en door alle waare beminnaars van het Vaderland, bijzonder door jeremiü, beweend en met klaaggezangen betreurd werdt, nadcmaal zij in hem het heil van het Vaderland zagen bezwijken en ten grave daalen. Hoe zeer moet eene Natie verbasterd zijn, wanneer zelfs de ijverigftc pogingen van eenen deugdzamen Vorst, onderfteund door den ijver van waardige mannen, haar niet verbeteren kunnen ! maar dan ligt ook de bijl aan den wortel van zoodanigen Staat, om denzelven om te houwen, en uit te rocjen.  TI. CKronikjen. X XXIV Jollas doet ie Hoogtens ^nemen . Jüskzs etc Zes U&cminatiems fa Tais . 6 T T. CKronilten XXXIV. Jollas laat Let Vetboek Weezen . ||j M* jfi* ^ * ^ * U Z" \    I I. Chronrken XXIV. Zacharias word gesteenigt . ||| XacZuzrze- Zap-uZey I I . Cnroniken XXXVI . Stad en Tempel Xerwoest door jNeWcadïiezar. CZsZZmcadneóuzr aetriizc- dst-iisaZevn/ eó Ze/ '7anpZ&- .  DES OUDEN TESTAMENT S. 7t ZACHARia WORDT GESTE E N IGD, 2 Ch'On. XXI F. Om in een voorbeeld te doen zien, hoe bedorven de gefteldheid der Jooden meestal was, zoodat het Voorbeeld van Godvruchtige Koningen of Vaderlandlievende mannen tegen den droom niet beftand waren, maar de eerften zelfs door denzelven wel eens werden medegefleept, moecen wij eenige jaaren in de Gefchiedenis te rug gaan. De Koning joas was in het eerst een Godvruchtig Koning-, hij kwam, even als josia, nog een kind van zeven jaaren, aan de regeering, en werdt onder het beftuur van den Hoogenpriester jojada, aan wien hij het behoud van zijn leven, en zijnen troon verfchuldigd was, dewijl deze Vaderlandfche Priester de Rijksverweldigfter athaliü, eene dochter van achab, die de voetftappen van haare godloze moeder drukte, hadt laten ombrengen, en joiis tot Koning doen verklaaren, opgevoed in de kennis en dienst van den waaren God, en in alle goede en eenen Vorst bctaamende deugden. — Zoo lan» de braave Priester leefde, gedroeg joas zich voorbeeldig, in het herftellen van alle ingeüopen misbruiken in Kerk en Staat, maar dezen zijnen getrouwen Raadsman door den dood, (hij fterf in den ouderdom van 130 jaaren) verloren hebbende, was joas niet beftand tegen de vlijërijën zijner Hovelingen. — De Vorsten van Juda, zegt de Gefchiedenis, bogeii zich voor hem , en de Koning gaf hun gehoor, zij verlieten daarop den Tempel van jehova, den God hunner Vaderen, en dienden de bosfehen en de Afgoden, waarom ook de Godlijke toorn zich in in Strafgerichten over Juda en Jerufalem openbaarde. Vericheiden Profeeten? deugdzame en Patriötfcbe mannen, door God verwekt, lieten wel hunne ftem hooren, om Koning en volk te vermaanen, om weder te keeren tot jehova, maar vergeefsch! men hoorde niet naar hun. Onder allen werdt zachariü de Priester, de zoon van jojada, op eene bijzonder wijze door een geestdrift ontfteken, zoodat hij, met al het gezag, welk zijn ambt en waardigheid hem gaf, het volk betuigde: „ zoo zegt God: waarom overtreedt gij de geboden van jehova? daarom zult gij niet voorfpoedig zijn; dewijl gij jehova verlaten hebt, zoo zal hij u verlaten." — Doch zoo hoog ging het bederf, men fpande tegen den Priester iamen, en fteenigde hem met fteenen, zelfs op 'sKonings last, die het volk, in plaats van het te beteugelen, veeleer in 't geheim deedt opftoken. — Dit gefchiedde in het voorhof van het huis van jehova, den Tempel. Dus zegt de Gefchiedenis — „ gedacht de Koning joas niet aan de weldaadigheid, die 'sPriester vader jojada aan hem gedaan hadt, maar doodde zijnen zoon, welke, als hij fterf, zeide: „ jehova zal het zien en zoeken." — Niet, dat hij met een wraakzuchtig hart ftierf, maar hij bracht den Koning en het volk de fnoodheid der misdaad onder het oog. — Het volk was opgeruid, door de ftreeken van het Hof» dit was nu voor de menfehen verborgen, maar jehova zag het, en heeft het ook t'huis gezocht. Op deze gebeurenis doelt de Zaligmaaker matth. XXIII: 35. wanneer hij aan het Joodfcbe volk met recht verwijtende, dat het even als zijne Voorvaderen zich fchuldig maakte aan het vervolgen der vrienden van waarheid en deugd, er bijvoegt: „ dat op hun zal komen al het rechtvaardig bloed, dat vergoten is op de aarde, van het bloed des rechtvaardigen abels af, tot op het bloed van zacharis, den zoon van b arac h iü, (deze fehijnt een andere naam van den Priester jojada te zijn,) dien zij gedood hadden tusfehen den Tempel en den Altaar," STAD EN TEMPÉ JU VERWOEST DOOS, NEBUKADNEZAR, 3.Chron.XXXVL Eindelijk was de mate der ongerechtigheid des. Joodfthen volks vervuld. — Groote langmoedigheid hadt het Opperwezen omtrent hun betoond. — Hij hadt hen door zijne boden en Profeeten, welke in die laatften tijden van verval naar evenredigheid, ook meer in getal waren, laten waarfchuwen, omdat hij zijn volk en zijne Tempelwoning verfchoonde, maar zij hadden met de boden van God gefpot, zijne woorden veracht, en zich tegen zijne Profeeten verzet. — Nu ging eindelijk jehova's grimmigheid tegen zijn volk op, dat er geen heelen aan was. Neburadnezar, de Koning van Babel, hadt een einde gemaakt van de Asfynfehe Monarchie, en het Babylonisch Rijk ten top van magt gevoerd. - Den Eufraat overgetrokken breidde hij zijne wapenen ook bewesten die rivier uit, en faraö necho, den Koning van Egypte, geftagen hebbende, viel hij ook in het land der Israëliten, en beoorloogde jehojakim den Koning, dien hij gevangen nam en met twee koperen ketenen gebonden na Babel voerde, brengende ook veel van het heilige Tempel-gereedfehap na Babel, hetwelk hij daar in zijnen Tempel plaatfte. — Eerst ftelde hij jojachin, maar deze na eene korte regeering afgezet, en insgelijks naa Babel hebbende laten overvoeren, ftelde hij zedekiü aan tot Koning, die, onder het oppergezag van den Babijlonifchen Monarch, elf jaaren regeerde. - Deze laatfte Koning der Jooden was een zwak Vorst, die veelal door zijne Hovelingen en Grooten geleid werdt, en niet luisterde naar den raad der Profeeten, bijzonder van jeremiü. - Eindelijk viel hij den Koning van Babel, nebükadnezar, af, en fpande famen met de Egyptenaaren en andere nabuurige vo'.ken, om de Babyloniërs of Chaldeën weder over den Eufraat te drijven, en binnen die rivier te bepaalen. Nebukadnezar draalde niet, om hem zijne overmagt te doen gevoelen, maar zondt zijne leger-bevelhebbers met een talrijk heir, die Jerufalem belegerden, en na eene langduurige belegering overme esterden.De ftad werdt ftormenderhand bemagtigd, en de Koning zedekiü, die het meende te ontvluchten, door de Chaldeën nagejaagd en gegrepen, en naa den Koning van Babel te ingebracht. - Deze de zoons van den meinëedigen Vorst voor zijne oogen hebbende doen ombrengen, beroofde hem toen van het gezigt, floot hem in ketenen, en voerde hem na Babel. - Vervolgends ftaken de Babyloniërs de ftad Jerufalem en den Tempel in brand, en verwoestten alles, voerende de inwooners, die het zwaard ontkomen waren, m ballmgfchap verre buiten hun Vaderland, na Babel, alwaar zij zeventig bange jaaren hebben moeten doorbrengen. - Volgends de Voorzegging, die door j er emiü gefchied was. — , De ftad Jerufalem en de Tempel werden door de Babyloniërs verwoest 430 jaaren, nadat salomo, in het vierde jaar zijner regeering, de grondflagen van den Tempel gelegd nadt. - Zoolang hadt God du volk, mettegenftaande hunne menigvuldige ongerechtigheden gedragen. Vergelijkt hier bij e z e c h i e l IV: 5. O s  7* UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN de muuren van je r V S adem herbouwd, Nehem. IV. Toen de 70 jaaren der Babylonifche Ballingfchap verlopen waren, werden de Israêliten, die voortaan Jooden genoemd worden, naar den voornaamften ftam Juda, door de ontfermingen van den God hunner Vaderen weder naa hun Vaderland te rug gebracht. —. Cyrus, of coresch, de grondlegger der Perfifche Monarchie, Babel bemagtigd hebbende, gaf terftond in het eerfte jaar van zijne regeering aan de Jooden vrijheid, om naar hun land te keeren, en den Tempel van God te herbouwen. — Onder het geleide van zerubabel en andere hoofden trokken dan 423C0 Jooden, na Kanaan. Deze in Kanaan gekomen floegen terftond de handen aan het werk, en de herbouwing van den Tempel werdt ondernomen. — Doch weldra werdt het voik moedeloos, tot dat door de aanfpooring van de Profeeten hagga'ï en zacharü, maar voornaamlijk door de ijverige pogingen van ez ra den Schriftgeleerden, die met eene nieuwe volkplanting in het zevende jaarvan arthahsasta of artaxerxes Langhand, Keizer van Perffën, te Jerufalem aankwam, de Tempelbouw gelukkig volbracht , en veele goede fchikkingen tot welzijn der volkplanting gemaakt werden, — Hoe zeer ezra ijverde voor de herftelling van den Joodfchen Staat en Godsdienst, echter waren de hindernisfen zoo groot cn menigvuldig, dat zijne onderneming niet volkomen fcheen te zullen flaagen. — Maar nu ftondt een ander ijveraar op, die ezra in deze onderneming de hand boodt. Deze was nehemiü, een man van aanzien aan het Perfssch Hof, zijnde mondfehenker van den gemelden Keizer artaxerxes Langhand. In het XXfte jaar van dezen Vorst, vernam nehemiü den treurigen toeftand zijner Landgenoten, dat, fchoon de Tempel herbouwd en ingewijd was, echter de muuren der ftad nog in puinhoopen lagen. — Door deze mare getroffen, deedt hij een krachtig gebed tot God, en bij gelegenheid van eene buitengewone maaltijd, als de Koning hem naar de rede zijner treurigheid vraagde, verzocht hij in perfoon naa Jerufalem gezonden te worden om deze ftad te bouwen, dat is, te verfterken. — Met verlof van den Perfifchen Alleenheerfcher te Jerufalem gekomen, ging hij, na drie dagen uitgerust te hebben, bij nacht de ftad rond, om alles naauwkeurig op te nemen en te bezichtigen. Vervolgends floeg bij met alle wakkerheid handen aan het werk. De muuren en poorten van Jerufalem werden herbouwd en opgericht, zonder dat men zich aan de tegenkantingen der nabuurigc volken kreunde, terwijl nehemiü de helft van zijne lijfwacht, de andere helft moest medewerken , fteeds gereed en gewapend hieldt, tegen allen onvoorziencn overval, zelfs die aan den muur bouwden, en die den last droegen, en die oplaadden, waren een ieder met zijne eene hand doende aan het werk, en de andere hieldt het geweer; ook hadden de bouwers een iegelijk zijn zwaard aan zijne lendenen gegord , terwijl zij bouwden; en een die met de bazuin blies, was fteeds bij nehemiü, om, bij het minste onraad, alarm te maaken. — Men hieldt dag en nacht ftrikte wacht, zoodat nehemiü zelfs des nachts zijne kleederen niet uittrok, om altijd bij de hand te zijn. Dus zette de wakkere nehemiü ftandvastig zijn plan door, tot dat de muuren van Jerufalem voltooid waren, zijnde dit gantfche werk in den tijd van 52 dagen voltrokken. Zeker,, een bewijs, hoe veel gewilligheid van het volk, onderfteund en aangevoerd door een wakker en deugdzaam hoofd, in ftaat is uit te werken. e s t Her gaat t ot b en k o n ï n c a h a s ö è r o s, Esther P. De Koning ahasueros, dien wij voor astyages den Koning der Meden houden, hadt zijne GeriiaaS lin vasthi, om haare hoogmoedige weigering aan zijn bevel, verftooten, en ten einde men den Vorst weder eene andere Gemalin in de plaats van vast hi bezorgde, werden alle fchoone jonge dochters uit alle oorden des rijks opgezameld en in den Harem des Konings, of in zijn Serrail, gebracht. Onder dezen was es t h er eene nicht van den Jood mordechai, — Deze est her behaagde boven allen aan den Medifchen Vorst, zoodat hij haar de Koninglijke kroon opzette, en ze Koningin maakte in de plaats van vasthi. De Koning hadt eenen gunsteling haman, den Agagïter. Voor dezen hoog zich het geheele Hof, en vereerde hem zelfs met de eere der kniebuiging, die men anders bijzonder aan den Koning bewees. — Alleen mordechai, dc Jood, die eene bediening ten Hove hadt, est hers oom, weigerde dit eerbewijs aan den trotfehen gunsteling. Zoodanig ontltak dit zijne woede, dat hij niet alleen den dood van mordechai, maar omdat hem deze wraak te gering fcheen, de uitroeijing van het gantfche Joodendom, dat door 's Konings ftaaten verfpreid was, befloot. — Hij wist daar toe van den Vorst een bevel te verkrijgen, waarop hij eenen bepaalden dag vastftelde. — • • - Ko , rïy 'v .- j-bss: , - Dc Godlijke Voorzienigheid waakte echter over zijn volk. Mordechai vernam het doodlijk geheim, en Vist er esther bericht van te doen toekomen in den Harem, haar tevens vermaanende, om al wat in haar vermogen was in 't werk te fteilen , ten einde den geduchten flag af te wenden. — Esther was in geene maand tot den Koning geroepen, en zonder ontboden te zijn, mögt'niemand bij den Koning komen, op ftraffe des doods, ten zij de Vorst aan zulk iemand zijnen gouden Scepter toereikte. — Esther evenwel, door de dringende aanfpooringen van morde chai genoopt, en aangevuurd door de liefde tot haar volk, nam kloekmoedig het befluit, om het uiterfte te waagen, al zou zij ook bij deze onderneming omkomen. — Na vooraf door een vasten van drie dagen zich voor God verootmoedigd te hebben, begaf de Godvruchtige Koningin zich in haare ftaatzijkledercn bij den Koning, Hellende zich in den binnenften Voorhof van het Paleis tegen over het huis des Konings of den Divan, alwaar de Koning op zijnen troon zat , om gehoor te verleenen aan Zijne onderdaanen. — De Koning zag esther, zijae geliefde Koningin , onder de genen, die iet kwamen verzoeken, of recht begeerden. Dit treft hem, hij wenkt haar, en reikt haar den Scepter toe, waar öp esther eerbiedig naderende, op de vraag van haaren Koninglijken Gemaal, wat haar deerde , wat zij te verdoeken hadt, met belofte van haar verzoek te zullen doen, al- was 'bet ook de; helft van zijn Koningrijk? voorzigtig cn met fchrander beleid den Koning verzoekt, dat hij, met zijnen gunsteling, haman, bij haar dien dag ter maaltijd wilde komen. — Het welk door hem gunstig werdt aangenomen. — De Koning verfcheen met haman— vraagt op nieuws, wat zij te verzoeken heeft? en esther, haare zaak wis willende nemen, verzoekt alleen, dat zij den volgenden dag dezelfde eere mogt genieten, en het wordt haar toegeftaan. Doch intusfehen viel er iet merkwaardigs voor, het welk wij rui vernaaien moeten.  Ester V. Hester gaat tot den Komnck Ahafuëros 111 £s£er ^ - I i Nehemia IV. de Muuren van Jeruzalem Wbouwt. | Zes Jturs de- JerusaZe?^ reldiZ .    Ester VI. de Koning met tonnende Jlapen laat net boek der CWnken lezen. ^sZue?~us se-Jazt Zie> de, iMarde>c&é& .  DES OUDEN TE S T AMEN T & ^ DE KONING, NIET KUNNENDE S L A A P E N-, 'LAAT 'HE T BOEK DER CHRONIEKEN LEZEN, Esther VI. J Ia man, wel vernoegd over de eer, die de Koningin hem bewees, begaf zich naa huis. Doch, 'bij hctnlt* gaan van het Paleis, ontmoette hij mordechai, die zich niet verwaardigde op te flaan, of hem te groeten* het geen den trotlchen Hoveling met grimmigheid vervulde. — Hij raadpleegt met zijne huisgenoten en vrienden, hoe zijne wraak te voldoen, cn befluit, eene galge van 50 ellen hoog te laten oprichten, en 's anderen daags den Koning te verzoeken , om mordechai daar aan te laten hargen. Dan wat gebeurt ? Dien nacht kon de Koning niet flaapen ; hij liet zich derbaiven de Chronieken of Jaarboeken van zijne 're* geering voorlezen. Bij deze Vorsten werdt daaglijks aantekening gehouden van alle voorvallende zaaken. Men leest den Koning voor, en men vindt het verhaal van eene lam enz weering-, die eens tegen 's Konings leven gefmeed was, wanneer bigthan en theres twee gefhedenen, die in 's Konings vertrek, naar -dogewoonte der Meden cn Per Jen, des nachts de wacht moesten houden, een voornemen hadden ge badt-, -om den Koning ahasveros te vermoorden. Dezen aanflag was mordechai te'weten gekomen, hij hadt er de Koningin esther kennis van gegeven, en deze ontdekte het in zijnen naam aan den Koning. Na onderzoek* waren de twee gefhedenen gekruist, en het geval was in het Boek der Chronieken opgetekend voor het aangezigt des Konings. — De Koning vraagde: welke eere en verhooging dezen mordechai voor deze ontdekking, waar door hij 's Konings leven beveiligd hadt, was aangedaan? men berichtte hem, dat hem niets gedaan was, en dat hij deswegens nog geene belooning of erkentenis ontvangen hadt. Thans befloot de Koning bij zich'zelven, om deze belooning den volgenden dag aan hem tc doen geworden. Wie ontdekt hier niet het wonder beloop der wereidfche zaaken onder den invloed van het fiooge en wijze Godsbeliuur? — haman was bedacht op mordechai's dood en onëer, cn de Koning is bedacht op zijne eere. — Het is zoo, dat natuurlijke omftandigheden, en het beloop van zaaken mede werken, bij voorbeeld, fchroomiichtighcid van esther in het voorftellcn van haar verzoek moest den Koning argwaan inboezemen, dat het zelve iet van groot gewigt moest behelzen, hij wist, wat er al aan het Hof omging, en hoe veele geheime kuiperijen en aanllagen er plaats hadden, misfehien dacht hij, dat er thans weder iet in til kon zijn; dit verwekt hem een' flaapelozen nacht, en hij wil uit de gefchiedenisfen zijner Regeering nagaan, of hij iet vinden kan, waar toe dit aanftaande verzoek betrekking kon hebben. — Zie daar een natuurlijk beloop van zaaken, doch alles tevens door de Godlijke Voorzienigheid dus beftuurd, dat alle deze omftandigheden tot dat geheel, tot dat einde moesten famenlopen en medewerken, welk God bedoelde, de verlosfing van zijn volk en de vernedering van den hoogmoedigen haman. Zoowaar is het, dat God dikwijls dat ten goede wendt, wat menfehen ten kwaade bedacht hebben. Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? zie daar den troost, waarmede de vrienden van God, de vrienden der deugd, zich altijd verkerken kunnen. MORDECHAI WORDT jjoor mamaN f jlïuïIG OMGELEID, EsthefVï, J)en volgenden morgen Vroeg was haman ten Hove, met oogmerk, om zijn verzoek aan den Koning tê doen, ten einde mordechai aan de voor hem bereide galg te hangen. —Doch eer hij, voor den Koning verfcheenen, zijn verzoek kon voordragen, vraagt hem de Koning: welke eerbetooning men behoorde te bewijzen aan iemand, die 's Konings gunst in den hoogften trap genoot? de gunsteling vastftellende, dat hij de bedoelde man was, floeg voor, om zoodanig iemand een Koninglijk kleed, dat is, een kleed uit 's Konings klederkamer, een eerekleed, hoedanig de Perjianen nog heden een Kalaat noemen, te fchenken, en met eenen Koninglijken Tulband te verfieren, en dus op een Vorstelijk paard door de ftad om te leiden door éénen der voornaamfte Hovelingen, onder uitroeping: alzoo zal men dien man doen, tot wiens eere de Koning een welbebaagen beeft. ' De Koning vondt in dit voorftel genoegen, en beval aan haman, om die eere, juist naar de letter, en in alle de bijzonderheden, te bewijzen aan mordechai, den Jood; en haman, hoe zeer hem dit bevel als een donderdag trof, moest het op ftaande voet, en zonder tegenfpreken, gehoorzaamen en werkheilig maaken. Dus werdt mordechai, bekleed met een Koninglijk eerekleed, en den Vorstelijken Tulband op het hoofd, op een kostbaar opgetooid paard door haman de ftad door geleid, onder uitroeping, dat deze de eerbetooning was voor iemand, die 's Konings gunst in den hoogften trap genoot. — Vervolgends nam mordechai zijne bediening aan het Hof weder waar, maar haman begaf zich treurig naar zijn huis, en verhaalde daar geheel bedrukt aan zijne huisvrouw en vrienden, wat er was voorgevallen , welken , het geen natuurlijk bij hen moest opkomen, hem weinig goeds uit deze gebeurenis voorfpelden. „ Nadien, zeiden zij, mordechai, voor wiens aangezigt gij hebt begonnen te vallen, van het zaad der Jooden is, zoo zult gij tegen hem niet vermogen, maar gij zult gewislijk voor zijn aangezigt vallen." Weinig lust hadt haman , om ter maaltijd bij de Koningin esther te gaan, doch 's Konings Kamerlingen kwamen hem roepen en baasten, om hem tot deze maaltijd te brengen, die esther bereid hadt. Welk een ommezwaai van zaaken! hoe veranderlijk is de Hofwind! en hoe weinig ftaat te maaken op de gunst der Vorsten! haman in een oogenblik vernederd, om zijnen vijand als den grootften gunsteling des Konings te verklaaren , is hier van een fprekend voorbeeld. — Gelukkig hij, die, met mordechai, de gunst van den Koning aller Koningen geniet, wiens gunst niet veranderlijk is, gelijk de gunst van ahasve* ros, maar wiens goedertierenheid duurt tot in Eeuwigheid. T grim*  74 UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN grimmigheid van ahasveros tegen haman, Est hef VIL Ondcrtusfchen was het uur der maaltijd daar, op welke de Koning en ham an door esther onthaald werden. Onder den wijn perst de Koning zijne geliefde Gemaalir» we.ier, om haare bede voor te dragen. En dit doet zij eindelijk, op de bcfchroomdfte, maar tefïens treftendite wijze. Indien zij eenige gunst bij den Koning hadt, imeekte zij, dat haar leven mogt gefpaard worden, ook irneekte zij om het leven van haar gantfche volk, zij dringt haare bede aan, dat zij en haar volk ter dood waren verwezen: was het nog tot flavernij, ment kon het dragen, men zou zich onderwerpen , maar ook nooit kon de onderdrukker het verlies vergoeden, welk de Koning, door de uitroeijing eener geheele Natie, zou ondergaan. — Dit verzoek was van aanbelang, en trof's Konings hart. De eerfte vraag, die de Koning doet, getuigt van zijne drift: wie is bij, waak is bij, die zijn hart vervuld beeft, om alzoo te doen? op deze vraag antwoordt esther uitdruklijk, dat deze onderdrukker, deze vijand niemand anders was, dan die booze haman, die geveinsde vriend des Konings, die hier ook tegenwoordig was. — Nu ftelle men zich voor, hoe haman verfchrikte, hoe de Koning onthelde. Welk eere famenzwering tegen het leven zijner geliefde Koningin ? tegen haare gantfche Natie? en de fchuldige is haman, dien de komng tot zijnen vriend en gunfteling verheven heeft! de Koning is ontfteld, vergrimd, benard — Hij ftaat op, en gaat, om lucht te geven aan zijne ontroerenis , in den Hof van zijn paleis. Haman biijft ftaan , ziende, dat de grimmigheid des Konings hem een bode des doods is, en hij valt op zijne knieën op de Sofa of het bedde der Koningin esther, fmeekende om zijn leven. Nu komt de Koning weder in het Paleis uit den Hof, en ziet haman liggen op de Sofa der Koningin. — Zou hij de Koningin ook wel geweld willen aandoen? dit denkbeeld in 's Konings geest oprijzende, vervult hem met woede, hij verwijst haman op het oogenblik ter dood, en men bedekt reeds zijn aangezigt, om het vonnis uit te voeren, wanneer een der gefhedenen den Koning bericht, dat haman eene galge of kruis van 50 ellen hoog voor mordechai gereed hadt bij zijn huis, om dien daar aan te hangen. — De Koning , dit verftaande, geeft bevel, dat men haman zeiven aan die galg of kruis zal hangen, die hij voor mordechai bereidt hadt, en het gebod wordt volbracht. — haman werdt aan dezelfde galg gehangen, die hij beftemd hadt voor zijnen vijand mordechai. Wanneer men de gefchiedenisfen der wereld raadpleegt, ontmoet men meer voorbeelden, dat iemand voor eenen anderen een kuil heeft gegraven, in welken hij zelf gekort is. — De rechtvaardigheid van den Rechter van Hemel en Aarde oefent vaak, naar de ftrikte wet van wedervergelding, zijne ftrafoefeningen met rechtvaardig- en billijkheid uit, — Dat dan elk leere God te vreezen, en recht en gerechtigheid te oefenen op aardel mordechai komt voor. den b.' o- » -i w c, Esther VIII, a den val en dood van haman fchonk de Koning het huis van dezen vijand der Jooden aan esther zijne Gemaalin. — Ook deedt hij mordechai Yoor zich komen, en verhief hem tot zijnen gunsteling en eerften Staatsdienaar, wij zouden zeggen, Groot-Vizier, of gelijk hij in Perffén genoemd wordt Atamad-Dauietb, — De Koning toog zijnen ring af, dien hij haman, welke denzelven, als eerfte Staatsdienaar, gevoerd hadt, hadt afgenomen, en gaf dien aan mordechai. — Dit alles deedt de Vorst, omdat esther hem nu geopenbaard hadt, dat mordechai haar oom was. — Esther gaf ook aan mordechai het beftuur over hamans huis, hetwelk de Koning aan haar gefchonkenhadt. Op haar verzoek verkreeg esther ook veiligheid voor de Jooden. De noodlottige dag door haman beftemd, op welken dit volk door het wijduitgeftrekte Rijk van ahasveros zou vermoord worden, naderde, de bevelen, des aangaande in 's Konings naam gegeven, waren, volgends de wet der Meden en Perfen, onherroepelijk , doch esther verkreeg nieuwe bevelen, waarbij den Jooden vrijgelaten werdt, om zich op dien dag te verdeedigen tegen elk, die hen zou aanvallen, en de Lanuvoogden alomme belast, om hen met 's Konings magt bij te ftaan. — De Jooden werden in de daad dien dag aangevallen , doch verweerden zich zoo wel, dat er 75000 van hunne vijanden fneuveldcn, en in de Bmg Sufan, daar de Koning zijn Hof hadt, zelve yoo, benevens de tien zoonen van haman. Ja, op verzoek van esther, vergunde de Koning aan de Jooden, om ook den volgenden dag wraak te oefenen over hunne vijanden , wanneer zij te Sufan nog 300 doodden, en de lijken van hamans zoonen aan galgen of kruisfen ophongen. Ter gedachtenis van deze verlosfing werdt een Feest ingelicht, hetwelk tot den huidigen dag door de Jooden wordt gevierd. — Deze feestdagen worden Purim genoemd, naar het woord Pur (bet lot) omdat haman het lot hadt geworpen, en daardoor den dag bepaald, op welken hij de Jooden wilde omgebracht hebben. „ Ondertusfchen bloeide het Rijk van ahasveros, toen mordechai zijn Staatsdienaar was, welke de tweede was bij den Koning cn groot bij de Jooden, en aangenaam bij de menigte zijner broederen, zoekende het beste voor zijn volk, en fprekende voor den welftand van zijn gantfche zaad." Dit is de hoofd-inhoud van het Boek esther, waarvan een geleerd man fchrijft: „ Ik heb bijkans geen één Bijbelboek, met zoo fterke trekken, en zoo zigtbare fpooren eener verëcrings-waardige Voorzienigheid Gods, en in dit opzicht met zoo veel ftichting gelezen als het Boek est her. — In deze betrekking, gaf mij dit Boek, hetwelk ik zeer ongeem in den Bijbel zou willen rnisfen, ongemeen veel genoegen." JO Bfi  Ester VIII. Mordeclxai komt Aroor den Komnck . 111 ^ardecrleZ se/ present Zwtmt ^ïsfarus . 7Z - , - ii g was een zwak Vorst, en fchoon voor zichzelvenheter, overtuigd, durfde hij echter deze Grooten niet tegenfpreken, maar gaf jeremiü aan hun over, om, naar goedvinden,. met hem te handelen. Daarop namen zij jeremiü en wierpen hem in.eenen kuil van m At chie, den zoon van h ammelech, welke kuil in den Voorhof der bewaaring, of van het openbaar, gevangenhuis was, en lieten hem. daar met zeelen m neder: nu was in den kuil, welke .eigenlijk een wateibakwas, wel geen water, maar echter fïjjk en modder , zoodat j e r e m i a in den 11 ijk zonk. Zoo verre ging de boosheid der Joodfehe Grooten van dien tijd, die zich niet ontzagen, Gods Profeeten aan te tasten. God nogthans zorgde voor zijnen dienaar. — Een Moor, wel zwart van huid, maar blank van ziel, eeimelech genaamd, een van 's Konings zwarte gefhedenen, hoorende, hoe men met j e r em ia .gehandeld hadt, begaf zich tot den Koning, en droeg hem het onbetaamlijke, het onrechtvaardige en harde van deze handelwijze' voor, en verwierf wan dén zwakken zedekiü. bevel,, om-go .man mede te nemen, en den Profeet jeremiS uit den kuil te haaien, eer hij daar injtierf. — Met blijdfehap volbracht .eb ed-melech dezen last, en trok, met alle mogelijke voorzigtigheid, jeremiü uit.den kuil,-die echter in hechtenisfe bleef, tot op den dag, dat - Jerufalem was ingenomen, en zich ten dien tijde nog in het openbaar gevangenhuis bevondt. EZECHléES PROFEETIE OVER BE: DORRE DOODSBEENDEREN, 'Ezech. XXXVII. EzECHiëi,, een ander Profeet van God,'was reeds, bij de eerfte wegvoering der Jooden door de Ba&t j va Onder anderen hadt hij ééns een zeer merkwaardig gezigt, hetwelk de mooglijkheid van de herftelling van het Joodjche volk uit hunne ballingfchap, aantoonde, te gelijk met de zekerheid daar van, ten e'nde de hoop der :Joodfibt ballingefr, welke hun Gemeenebest en Staat als verftorven en dood, zonder uitzicht van herftel aanmerkten, te verlevendigen en op te beuren. - Wij zullen dit gezigt met 'sProfeeten eigen bewoordingen" hier beichrijven. » De hand van Jehova was op mij, en jehova voerde mij, in geestverrukking, weg, en zette mij neder in bet midden van eene valei, die vol menfehenbeenderen was. — Hij deedt mij deze valei geheel rond gaan, en ik zag met verbaazing den grond derzelve met eene menigte doodsbeenderen, die tevens'heel dor en droog waren, bedekt. — Nu fprak hij mij dus aan: fterveling! kunnen en zullen deze beenderen leevende worden? op mijn antwoord, dat jehova dit wist, kreeg ik dit bevel: fpreek in den naam van God over deze beeneden, cn zegt tot haar: gij dorre beenderen! hoort jehova's uitfpraak. Zoo zegt de Heer jehova tot deze beenderen : zie , ik zal den geest in u brengen, en gij zult leevende worden. Ik zal zenuwen en fpieren op u eggen, en vleesch aan u doen komen, en u met eene huid overtrekken, en den geest in u geven, en gij zult leevende worden; en dan bij ervaaring weten, dat ik jehova ben. _ Ik fprak in geestverrukking, volgends dit gebod, en terwijl ik fprak, kwam er een geluid, vervolgends o wonder! eene beweging, waardoor de beenderen van elk ligchaam tot clkanderen naderden. - Als ik toezag, zoo kwamen er zenuwen en fpieren op, en vieescn ooic werden zij met eene huid overtrokken, doch tot hier toe was er nog geen geest in. Maar thans geboodt Hij mij: fpreek in geestverrukking tot den geest, en gebiedt hem: zoo fpreekt de Heer jehova: gij geest kom van alle wereld-oorden, en blaas in deze dooden, opdat zij leeven. Als ik naar dit bevel proieteerde, zoo kwam er geest in , en zij werden leevende, cn ftonden op hunne voeten. Een heel talrijk heir!" God zelf gaf vervolgends aan E z e c h i ë l de verklaaring van dit gezigt: „ fterveling, deze beenderen verbeelden het gantkhc Israëlitifche volk, hetwelk thans zegt: onze beenderen zijn verdord, en onze verwachting is ten einde, w.j zijn van alle hoop afgefneden: daarom Profeteer dus: zoo fpreekt de Heer jehova! zie" k zal uwe graven openen, en u uit uwe graven doen hervoort treden , o mijn volk, en u wederbrengen in het .and van Israël. - Dan zult g,j bij ervaring weten, dat ik de jehova ben, als ik, uwe graven geopend hebbende, u daar uit zal doen hervoort treden, o mijn volk! dan zal ik mijnen geest in u -even, gij zult leeven, en ik zal u ,n uw land zetten: cn gij zult bij de uitkomst bevinden, dat ik, jehova, dit gefproken en gedaan heb. Dit is jehova's Godfpraak. Dit zelfde gezigt kan ons ook een beeld zijn van de opftanding der dooden in den jongften en geduchten werelddag, wanneer alle dooden herleeven zullen, om dan de vergelding hunner werken te ontvangen.  Jeremia XXXVIII. de Propneet Jeremia word. in een kuyl geworpen . Jeremze- 77iis dazis u?ie/ y^ffe ■ Ezeclnel XXXVII. Ezecliiels proplietie over de Dorre doods beenderen. J^v^Aeü^ d' ékecliuZ SU7~ les Os Sees . 74    Daniël III. cLe Drie Jongelingen in den Vyerigen Oven Zes frcds Jeunes ZdZè'Iveux daiis Zó/ ZowviMse- . Da ..iel .V . Belzazars maaltvd en Schrils . j|j Z^szWz/ de- dBel&aóski?^  DES OUDEN TESTAMENTS. 7? de drie jongelingen in den vuurigen oven, Dan. IJl. ^[ebukadnezar hadt in het dal Dura in het landfehap Babel een beeld laten oprechten van eene reus-, jachtige grootte, en wilde, dat alle de grooten van zijn uitgeftrekt Rijk: hetzelve hunnen eerbied en aanbidding gouden bewijzen, onder bedreiging, dat hij, die zulks weigerde, zonder genade, op ftaande voet in den brandenden vuur-oven zou geworpen worden. Op den plegtigen dag was elk gehoorzaam aan 'sKonings bevel, behalven drie Joodfche Jongelingen, sajpRACH, mesach en abed.ne.go, welke eenig beituur hadden in het Landfehap van Babel, dezen walen bij de plegtigheid niet verfcheenen, en hadden het beeld niet aangebeden. Zij werden daar op voor jjiebu ka dnhzar geroepen, die hen afvraagde, of zij met opzet waren achtergebleven? en hen geboodt jefider hcrhaaüng der bedreiging, dat zij het beeld aanbidden zouden; tevens er bijvoegende, dat hij geen God iliende, die hen zou kunnen verlosfen. — De drie jongelingen gaven onverfchrokken ten antwoord, dat zij het beeld niet zouden aanbidden, terwijl Uj hunne zaak aan God toebetrouwden, die, indien hij wilde, magtig was', om hen te verlosfen. — Nu was ,dc Vorst woedende, over deze terging van zijn bevel, en hij geboodt, dat men Jen oven zevenmaal heeter pu maaken, dan men gewoon was, en hen daar in zou werpen. — Men bondt daarop deze Me jongelingen in hunne kieederen, en wierp hen met dezelven in den vuur-oven, die zoo heet geltookt was, dat zij, die het tevel van den Koning mtvoerden, door de hevigheid der viammen verbrandden. Doch als nebukadnezar in den oven zag, onthelde hij, men hadt drie mannen in denzelven geworpen, en nu zag hij er vier in, die in het vuur heen en weder gingen; en de vierde was van een meer dan mensch- lijke gedaante, hij was gelijk een Zoon der Goden. Thans tradt de Vorst nader tot den mond van den oven , en riep de drie Joodfche jongelingen, die hij nu als [knechten van den Ailerhoogft.cn God befchouwde, toe, dat zij uit den oven gaan, en bij hem komen zouden: —» Zij deeden zulks, en kwamen dus niet alleen leevend en onverzeerd uit den vuur-oven, maar zelfs , wanneer Lij, in tegenwoordigheid van alle de Hof-grooten, belchouwd en onderzocht werden, zoo vondt men dat het vuur hun ligchaam in 't geheel niet hadt benadeeld, dat zelfs het haair van hun hoofd niet verbrand was, dat :lunne kleederen niets veranderd, ja niet eens gezengd waren. | Hierop gaf nebukadnezar, door dat wonder verbaasd, den God van sadrach, mesach en jbednego de eere, en tevens een bevel, dat niemand tegen dezen God lastering zou fpreken, onder bedreiging, dat zoodanig een in ftuk ken gehouwen en zijn huis tot een drekhoop gesteld zou worden. Ver volgends bevorderde nebukadnezar deze drie jongelingen tot de aanzienlijkste posten in het landfcliap Babel. Deze is ééne van die wondergefchiedenisfen, welke de Jooden in hunne ballingfchap bemoedigen konten , om op den God hunner Vaderen te vertrouwen , en hunnen voorvaderlijken Godsdienst te blijven lankleeven. belzazars maalt ij d en schrik, Dan. V. $elzazar, de laatfte Koning van Babel, hadt een feestmaal aangerecht, op hetwelk hij, tot hoon van den God van israël, van de heilige vaten van den Tempel van Jerufalem, een onheilig gebruik maakende, in het midden der vreugde van het feest verfchrikt werdt, door het zien eener hand, die van achter tegen den wand van het Koninglijk paleis, welke hem doorfchijnend voorkwam, eenige lertjrs fchreef, d,e zien op den wand Vertoonden. — Alle wijzen van Babel werden faamgeroepen, om dit fchrift te lezen , doch de trekken waren joodanig in een geflingerd, dat niemand dezelve lezen of verklaaren kon. — Eindelijk, op voordel van de Koninginne moeder werdt danicl ontboden, de Profeet, die aan het Hof van ne b ukadne zar bekend was geweest. Deze Profeet las het fchrift, en verklaarde hetzelve. Het gefchrevene was: mene, mene, tese l , üpharsin, en daniSl gaf er deze verklaaring vau: mene „God heeft uw Koningrijk geteld, en I üj heeft het voleindigd. — Tekel, gij zijt in weegfchalen gewogen, en gij zijt,te ligt bevonden. — Peres; I iw Koningrijk is verdeeld, en het is den Meden en Perf en gegeven. De Vorst liet daniël, hoe ongunftig ooit de verklaaring was, echter verëeren, hem met purper doende j ïekleeden, en hem een' gouden keten om den hals hangende, terwijl men overluid van hem uitriep: dat hij de ierde Heerfcher was in het Koningrijk. Nog dienzelfden nacht werd belzazar, de Koning der Chaldeën, gedood. — En het Rijk van Babel nam een einde, wordende de heerfchappij aan de Meden en Perfen overgebracht. S Dus handhaafde de Godheid, geduurende de ballingfchap der Jooden in Babyloniën, haare eere, en de eere van den waaren Godsdienst, dus werdt ook de weg bereid, om de Jooden gunst te doen vinden bij cyrus, ien eerften Koning der Perfen; dewijl daniÖl aan het Hof van darius den Meder, voor wien cyrus hbel veroverd hadt, in hoog aanzien kwam, gelijk esther en mordechai bij den Vader van darius den Meder een zoo groot gezag en waardigheid gehad hadden. — Al hetwelk famenloopende oorzaaken waren, waaruit wij verklaaren kunnen, hoe het gekomen zij, dat cyrus zoo groote genegenheid voor de Jooden ïebbe opgevat, dat hij hun vrijheid gaf, om naa htm Vaderland weder te keeren. Dus hebben wij de voornaamfte gefchiedenisfen des Ouden Testaments belchouwd, welke zoo vol heilzame leeringen en onderwijzingen zijn, en die, in aanbelang en merkwaardigheid, alle andere gefchiedenisfen overtreffen; kunnende van dezelve, naar waarheid en in vollen nadruk, getuigd worden , hetgeen cicero als den tfder gefchiedenisfe in het gemeen opgeeft; dat zij is: „ eene getuige der tijden, het licht der waarheid, iet leven des geheugens, de leidsvrouw,des levens, en de bodinne der oudheid." — V   UITBREIDI NG DER GEWIGT1GSTE GESCHIEDENISSEN, IN DEN BI] BEL VERMELD. TWEEDE D E E L. HET N I E U W E TESTAMENT.  So UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN de VIER EUaN G ELI STEN. Omtrent 4000 jaaren na de Schepping der wereld, volgens de Bijbelfche Tijdrekening, eenige jaren meer of min, werdt j esus Christus, de Zoon van God, de Heiland en Verlosfer der wereld, geboren. Het leven, de redenen, en daaden, de dood en weder-opftanding van dezen grootsten der LeerSarea is opgetekend in de Schriften der vier Euangelisten, mattheus, markus, luk as cn joünnes, weike dezen naam dragen, als Schrijvers der Evangeliën, dat is, gefchiedverhaalen of levensbijzonderheden van jesus Christus. Zie hier een kort bericht van elk derzelven. Mattheus was een der iz Apostelen van jesus, te voren een Tollenaar of Tolbediende in Juded, door jesus uit het Tolhuis geroepen ,dus een oog- en oorgetuige van de meeste zaaken ,die hij verhaalt. —Hij fehijnt zijn Euangelie, het welk hij in het Grieksch heeft opgeheld, het vroegst van allen gefchreven te hebben en wel, voigends de onclerfchriften, in het 81te jaar na jesus Hemelvaart, omtrent het jaar 40 of 41 der Christelijke jaartelling. — Hij fchreef bijzonder voor de Hebreën of Jooden ', en zijn oogmerk is, uit dc Gefchiedenisfen van jesus, vergeleken met de Profeeten, te betoogen, dat jesus is de Christus, de iüessias. .Markus, volledig genaamd joünnes markus, verzelde barnabas en paulus op hunne reizen, en wordt door petrus zijn zoon, dat is, geliefde leeiling genoemd. Men zegt, dat hij zijn Euangelie onder het oog en opzicht van petrus gefchreven heeft, gelijk hij dan ook, fchoon meestal woordelijk met mattheus overeenkomende, echter verfcheiden bijzonderheden, petrus betreffende, heelt aangetekend. Hij fchreef zijn Euangelie in het Grieksch, omtrent twee jaaren na mattheus, dus in het tiende na jesus Hemelvaart, en omtrent het jaar 42 of 43. Hij zal het zelve te Rome, ten dienst, en op verzoek van de Christenen aldaar, hebben opgefleld, waar uit men zijn oogmeik kan afnemen. Luk as, hoogstwaarfchijnlijk, de Geneesheer, daar paulus van gewaagt, Kohsf. IV : 14. was insgelijks een reisgenoot van paulus op deszelfs togten ter uitbreiding van jesus Leere, hij heeft zijn Euëngelie meer ten gebruike van Heidenen in het Grieksch opgefleld, gelijk hij het ook heeft opgedragen aan zekeren theöfilus. — De tijd van het opflel , meent men, is het 15 jaar na jesus Hemelvaart, het 48fte der gemeene jaartelling. Zijn oogmerk was, om , bij eene menigte van levensberichten van jesus, eene geregelde handleiding te geven, tot volkomen zekerheid der waarheid. Joünnes was weder éeh der 12 Apostelen, de geliefde boezemvriend van jesus, die het langst van allede Apostelen , en den ondergang van Jerufalem in den Tempel beleefd heeft. Wij hebben van hem behalven het Euangelie nog drie Brieven, en zijne Openbaaring. Zijn Euangelie kan als een bijvoegzel der vorige Euangeliën aangemerkt worden. Zijn oogpunt was, om de heerlijkheid van jesus perfoon, als den Zoon van God, uit zijne Leere en wonderen aan te toonen. Hij heeft het laatst van allen dit Euangelie gefchreven, omtrent het 3a jaar na jesus Hemelvaart, het jaar 65 na jesus geboorte insgelijks in het Grieksch. - Men voegt doorgaands bij elk dezer Euangelisten in de prentverbeeldingen als hun onderfcheidend teken, bij mattheus een mensch, bij markus een leeuw, bij lukas een os, en bij joünnes een arend. Deze tekens zijn ontleend uit de afbeelding der Cherubs bij Ezechiël Hoofdjl. I., en zoo veel is zeker, dat ten opzigte van den ftijl mattheus door eenvouwigheid, markus door beknoptheid, lukas door zinrijk- en naauwkeurigbeid, en joünnes door verhevenheid meest uitmunten. verschijning van den engel aan ZACHARIal, Luk. I. De eerfte merkwaardige gebeurenisfe in de gefchiedboeken des Nieuwen Tëstaments is de aankondiging van de geboorte van joünnes den Dooper, den grooten Voorloop er van den messiüs, door den Engel gabriëL aan zachariüs , joünnes Vader gefchied.—- Onder de regeering van her odes, bijgenaamd den Grooten, Koning der Jooden, leefde deze zac hariës een Priester, getrouwd met elizabeth, insgelijks uit het Priesterlijk geflacht,— beide oprecht Godvruchtige en deugdzame lieden, doch reeds hoog bejaard, en zonder kinderen. — Op zekeren tijd, als zachariüs in de beurt zijner dagördening het Priesterwerk in den Tempel verrichte, en volgends het lot, in het Heiligdom het reukwerk ontftak op den reuk-altaar, ftaande tusfehen den gouden kandelaar en de tafel der toonbrooden, voor het voorhangzel van het Heilige der Heiligen, en daar, innaamvan het in den voorhof verzamelde volk, liet gebed deedt, verfcheen hem onvoorziens een Engel des Heeren, ftaande aan de rechte zijde van den reukaltaar. — De Priester ontftelde, doch de Engel bemoedigde hem, en kondigde hem aan, dat zijn gebed verhoord was, en dat zijne vrouw elisabeth Van eenen zoon zou bevallen, dien hij joünnes (Gods-heiiy moest noemen. Welk kind als een Nazireër, aan God gewijd, moest worden opgevoed, zonder ooit wijn of fterken drank te drinken, dewijl hij de vooriooper van den messiüs, een boetgezant, in den geest en kracht van eliü, zijn zoude. — Zachariü kon deze aankondiging niet gelooven, het kwam hem ongelooflijk voor, dat hij een oud man; en zijne vrouw hoog bejaard zijnde, zij nog cènen zoon zouden hebben, doch de Engel gaf hem niet alleen deswegens volle verzekering, door zich als den Engel GABRiëi, die voor God ftaat, bekend te maaken, maar ook ooor den Priester met ftomheid te liaan, tot dat het geen hij gezegd hadt, gebeurd zou wezen. _ Ondertusfchen wachtte het volk in den Voorhof, en ftondt verwonderd, dat de Priester zoo lang in het Heiligdom vertoefde. Toen hij eindelijk buiten kwam, en men nu gereed ftondt, om eerbiedig den Priesterlijken zegen van hem te ontvangen, kon hij niet tot hen fpreken, waauit zij befloten, dat hij een gezicht in den Tempel gezien hadt, hetwelk hij hun ook door wenken te kennen gaf. Kort daarna werdt zijne huisvrouw zwanger, hetwelk zij vijf maanden lang verborgen hieldt, hoe zeer zij ook wegens dit geval verheugd en in haar fchik was, Dus werdt de geboorte van den Voorloper van den messiüs door eenen Engel verkondigd. — Nu ftaat er eene nieuwe huishouding, eene nieuwe inrichting en volgreeks van zaaken in het Rijk van God eenen aanvang te nemen, derhalven verfchijnen Hemellingen, om deze groote omwenteling, die aanftaande was, luister bij te zetten. — De aarde is nu vol van de verwachtingen der dingen, die haast gebeuren moeten. — P» -  Verfckynincr van den Engel aan ZacWias . De vier Euan«reli«t en . 111 Lee «S-gf** * l~* fynl^ .    Xiixcas I. ' . «nij^. de Groetenisfe van Maria aan Elizabetli. z Xucas I. de Boodlchap van den Engel aan JVIana . Z, ^Iruj/e- (ral>7^ie.l etvycryd Z ^Zbz? 'i&. * —— —— , . .  DES NIEUWEN TESTAMENT S. 8i DE BOODSCHAP VAN DEN ENGEL AAN MARIA, Lük. I. De amammelingen van het Koninglijk Stamhuis van david woonden thans in eenen afgelegenen hoek van het Joodfche land , te Nazaretb in Galileën. — Hier bevondt zich de Maagd mariü eene erfdochter uit dat gedacht, die, hoewel verloofd aan josef, haaren naastbeftaanden uit denzelfden ftam, echter eene ongerepte maagd was. — Zoo laag was het Koninglijk Stamhuis van dien vermaarden Vorst ten dezen tijde vernederd, dat josef, als een timmerman, doorzijn handen-arbeid de kost moest winnen, ln de zesde maand van elizabeths zwangerheid werdt de Engel GABRiëL van God tot haar gezonden, welke haar dus aanfprak: „ wees gegroet, gij begunftigde ! de Heer is met u! gij zijt de gezegendfte onder de vrouwen!" — de jonge maagd was ontfteld, en ftondt over deze groetenisfe, waarvan zij den zin met begreep, verbaasd. Maar°de Engel vervolgde: vrees niet, mariaJ gij hebt bij God genade gevonden! ten ftaat bij God in bijzondere gunst!] en nu, weet, gij zult zwanger worden, en een' zoon baaren, wien gij den naam van jesus [Zaligmaaker] moet geven. Deze zal groot zijn : Hij zal den naam dragen van Zoon des Allerboogjlen; en de Heere God zal hem den troon van zijnen Vader david geven-, Hij zal tot in eeuwigheid over jakobs nageflacht regeeren, en zijn Koningrijk zonder eindeduuren. ... — Als MARia zich verwonderde, hoe zij eenen zoon zou baaren, daar zij eene ongerepte maagd was? ging de Engel voort: „ de Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogften zal u overfchaduwen , daarom zal men ook dat heilige, dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon noemen. — Vervolgends gaf hij haar, als tot een teken van de waarheid zijner gezegden, kennis, dat haare oude nicht elizabeth zich zwanger bevondt, en thans reeds in haare zesde maand was. Nu maakt m ariü geene verdere bedenkingen, maar z'j geloofde. „ Hier is, zeide zij, des Heeren dienstmaagd! het geen gij gezegd hebt, gebeure mij!" — en hiermede ging de Engel van haar weg. Hoe wonderbaar is de gang der Voorzienigheid omtrent de ondermaanfche zaaken! zij gaat in ftilheid voort met haare werken, en bereidt de grootfte gebeurenisfen, daar de gebeele wereld belang bij zal hebben, en die de gantfche gedaante van zaaken zullen veranderen, in het geheim. — Noch her odes , noch augustus, noch eenig Staatkundige heeft thans het minfte vermoeden, dat de geboorte van Hem voorzegd is, en dat eene jonge dochter van Nazaretb Hem baaren zal, die de geheele wereld door zijne leere en geest aan zich zal onderwerpen ! — het menschdom is hier omtrent te weinig opmerkzaam. Men lette hier tevens op het onderfcheid van karakter, hetwelk dezelfde Hemelbode van joünnes en van jesus opgeeft. De één zal een Profeet zijn, groot als eli as, een ftreng Boetprediker, en Voorloper van den messiüs; maar jesus, een Heiland van zijn volk, een Koning op davids troon, zonder einde; de eerfte zal gebooren worden, uit godvruchtige en onberispelijke ouders, maar jesus uit eene maagd, door onmidlijke tusfehenkomst van den Godlijken Geest. Hij is dat Heilige! Hij de Zoon van god 1 DE GR ö E T EN I S s E VAM M AR ra AAN ELIZABETH, Luk. t. _Zoodra de Engel van haar vertrokken was, nam mariü het befluit, en reisde met grooten fpoed, na het gebergte van judeü, na de ftad Juda, of naa Hebron, eene ftad in Judea , alwaar haare nicht elisabeth woonde. - De reize was lang, meer dan 20 uuren wegs, doch de maagd ontzag zich geene moeite, ora dezelve af te leggen, ten einde zeker te zijn van alles. — Tevens ook om elisabeth te begroeten over haare zwangerheid, welke deze zoo lang verborgen hadt gehouden. — Zoodra mariü in het huis van zacharieU binten tradt, en elisabeth groette, fprong het kind, daar deze van zwanger ging, als'tware, in haar ligchaam op. Elisabeth werdt eene geheel bijzondere aandoening ontwaar, en geraakte in eene geestverrukking, zij werdt vervuld met den Heiligen Geest, zoodat zij mariü met luide ftemme toeriep: „ gezegend „ zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is uwe lijfsvrucht! — welke eere voor mij, dat de moeder van mij„ nen Heer mij bezoekt! — zie, op het oogenblik, dat het geluid van uwe groetenis mijne ooren trof, zoo „ fprong, in dien blijden toeftand, het kind, als't ware, in mijn ligchaam op. — Zalig zij die geloofd heeftl „ want alles, dat tot haar, van 's Heeren wege gefproken is, zal eens tot ftand gebracht worden!" Hier openbaarde zich de Godheid duidlijk! mariü is volkomen in haar geloof bevestigd, en heft nu dezen Lofzang aan: . Mijne ziel verheft den Heer; Mijn geest juicht Gode, mijnen Heiland! Hij floeg den nederigen ftaat zijner dienstmaagd gade. Zie ! van nu aan zullen alle leeftijden mij gelukkig noemen! Hij, de magtige, heeft groote dingen aan mij gedaan, Hij, wiens naam heilig is ! Hij, wiens ontfermende goedheid zich door alle leeftijden uitftrekt, over hun, die hem vreezen! Hij oefende kracht door zijnen arm! ! Hij verijdelde hen, die, in den waan van hun hart, zich alles verbeelden. Hij ftiet heerfchers van de troonen! En verhief nederigen! Behoeftigen vervulde hij met goederen; Rijken zondt hij ledig weg! Hij heeft zich Israël, zijnen knecht aangenomen, en toont zijne ontfermende goedheid te gedenken} Gelijk hij heeft toegezegd aan onze vaderen, aan abraham, en zijn nageflacht-, Tot in eeuwigheid! Drie maanden bleef mariü in het Godvruchtig huisgezin van den Priester zachariSs, alwaar haare eer, haar goede naam veilig was, en keerde vervolgends weder na huis. X s 6-4  U UITBREIDING DER GEWIGTTGSTE GESCHIEDENISSEN g e 'b ö o r t e van joünnes den d o o p e r, Lllk. 1. Op haaren tijd beviel elisabeth van eenen zoon; waar mede alle haare nabuuren en bloedverwanten gehoord hebbende, hoe de Heere zijne ontfermende goedheid aan haar groot gemaakt hadt, haar geluk wenschten, en in haare blijdfehap deel namen. . Op den achtftea dag moest het kind befneden worden, alle de bloedverwanten waren bij een, en wilden het kind, naar zijnen vader, zachariüs noemen, maar de moeder elisabeth, het zij door haaren man onder» rjeht, .-van.het geen de Engel hem in den Tempel gezegd hadt, het zij door eene bijzondere aandrift, ftondt er op, dat het kind joünnes. zou heetcn.— Te vergeefsch,bracht de maagfehap hier tegen in, dat er niemand met dien naam onder haar geflacht was, en als men de moeder niet kon overreeden, wenkte men den vader, om zijn goedvinden te verftaan. — Deze een fchrijfbordjen genomen hebbende, fchreef daar op, tot verwondering van ajleffj joünnes is 's kinds naam. — En op dat oogenblik ontfloot zich zijn mond , en tong, en hij fprak, God verheerlijkende, zoo dat zij allen vol verbaasdheid waren, ook fprak men door dien geheelen oord van dit buitengemeen geval, en vraagde eikanderen: wat er toch van dit kmd worden zou? te meer omdat Gods hand zoo bijzonder met hetzelve was, zoodat bleek , dat God er iet bijzonders mede voor hadt. Thans zong ook zachariüs 's kinds vader, vervuld met den Heiligen Geest, op de wijze der oude Profeeten-, den volgenden,Lofzang, in welken hij van den reeds ontvangen, maar nog niet geboren messiüs, en van zijnen zoon, als deszelfs voorloper, verheven dingen verkondigde. — Dus hief de Priester aan : • , „ Geloofd zij de Heere, Israëls God 1 „ Hjj heeft zijn volk bezocht, en verlosfing befteld ! - „ Hij heeft ons een hoorn van heil opgerecht, in het ftamhuis van zijnen knecht, david. „ Gelijk Hij van ouds af gefproken heeft, door den mond van zijne Heftige Profeeten. ■ „ Hei! van onze vijanden, en uit de magt van onze haateren. „ Toonende, dat hij ontfermende goedheid oefende over onze vaderen, en aan zijn heilig verbond gedenkt. „ Dat hij aan ons den eed, dien hij aan abraham, onzen vader, gezwooren heeft, wil houden; -» Te weten, dat wij, vrij van vreeze, en verlost van onze vijanden, hem zouden dienen! „ In Godsvrucht en rechtvaaardigheid voor Zijne oogen, den gantfehen;tijd, van ons leven. - v> En gi'i mijn kind, zult een Profeet des Allerhoogften wezen, w „ Gij zult voor den Heere voor uit treden, om Zijnen weg te bereiden; „ Om aan zijn volk kennis van het heil te geven, dat in de vergeving van hunne zonden gelegen is. . „.Door de tederfte liefde der ontfermende goedheid van onzen God, met welke ons de opgang van het He„ mei-licht bezoekt'. , „ Om tc verlichten hen, die in duisternisfe en doodsfehaduwe zitten; om onze voeten te beftuuren op den „ weg, die tot rust en zaligheid leidt." •* be s c S r ij v i n g va n m a £ r i S ■ _*• n?' jos e f, Luk. 11. JfiS-tfS: moeder' van hem- zwanger, bevondt zich te' Ndzamb, evenwel-de Vóorzeggirigen der Profecten hadden- dè Had Bethlebem in de landftreek Efrata bepaald als de plaats der geboortë van den'messiüs, — De Gódlijke. Voorzienigheid befchikte het ook zoo , dat Keizer augustus zelf de „inleidende gelegenheid ver- Itnaffert1 moest, Om mariü naa Bethlebem te brengen. Te weten : n ,] • '■Over: liét Romeinfche gebied, hetwelk zich genoegzaam over de drie gedeelten der toen bekende wereld uitrtrekte V fegcérde ten dezen tijde octavianus met den eernaam auq vst ü-$', de-geheiligde, die hem abdr'dcn-vlijéWden ROomfchen Raad gegeven was, bekend. Deze hadt een Cenfus< eene befchrijving, of op^teli.atg der-onderdaanen in het gantfche Roomfche Rijk, cn ook,in de Koningrijken, die van hetzelve, onder •den msA van vrienden, afhanglijk waren, geboden. •— Onder deze Koningrijken behoorde ten dezen tijde ook fuiea, alwaar her odes , bijgenaamd de Groote, op den troon zat. — Deze befchrijving hadt dan ook plaats 1}et Joodfche Land, doch moet niet verward worden met'eene befchrijving, die 10 jaaren later is voorgevallen , toen CyreniusiLandvoogd van Syriën was, bij welke laatfte befchrijving verfchciden oproeren voorvielen,-hetwelk bij deze tegenwoordige geen plaats hadt. ;; De Befchrijving werdt in Judeii ten uitvoer gebracht, volgends de Mofaïfche inrichting, in zoo verre zulks plaats kon hebben, dat naamlijk ieder zich begaf naar die ftad en plaats , daar eigenlijk, volgends de verdeeling der Israëlitifche ftammen , zijn geflacht oorfprongl'ijk t'huis hoorde- - Dus moesten dan josef en mariü beide de naaste afftammelingen uit davids geflacht zich begeven naa Bctblcfrcm', d avid s-Jlad genoemd, om dat deze plaats het ftamhuis van dat Koninglijk geflacht was, ten einde daar-befchreven te worden, dewijl mariü ook eene erfdochter was uit dat ftamhuis.-: (jfotosjöxj Mariü, fchoon reeds vergevorderd in haare zwangerheid;,'onderaam. dan deze reize, cn kwam te Bethlebem, en tenWjfcay" hier met josef eenigen tijd.moest vertoeven-'verliep haar tijd, en zij beviel van haaren gezegenden zoon, den messiüs, dien zij in de Karavanfera, of het verblijf vpor vreemdelingen gefchikt, ter wereld bracht, en wel, omdat-dit gebouw thans alöm bczc.:was;.dooï d.e gieaen:, .die daar gekomen waren, om befchreven te worden, in dat gedeelte van het gebouw, hetwelk anders gefchikt was tot een verblijf voor de lastbeesten. — Hier werdt de Heiland der wereld geboren, en in doeken opgebakerd zijnde, nedergelegd in de kribbe. — ; • .,: -.„ , . ,, In zoo nederigen ftaat werdt Hij, de hoogheerlijke Heer, geboren, de Vorst der Engelen en menfehen, ten hüjke , dat hij 'in de wereld kwam , ■ niet om gediend te worden, maar om te dienen, en zijn leven tot een rantzocn voor veelen te geven. — Hij werdt geboren op het bekwaamfte tijdftip, en onder alle die omftandigheden , met welken de oude Godfpraken de komst van den messiüs gekenmerkt hadden. -— Hij werdt geboren, zonder dat iemand eenig vermoeden hadt, dat hij de geen was, die de wereld verlichten cn verlos\cn zon. M'co eerbiedige de voetftappen der alwijze en algoede 'Voorzienigheid! • DB  r_ 1 Xiixcas I . GeWte va_ JoLanne* den Doper . | | ! Orcoru^üm, J* Je^ 3?**» ■ Lucas II - . Befckrjving van Maria en Jofeph- . ||| J>en^e^ J* Josf^ e* J*-UUri» .    Lucas II. •'• .■..-vv.,/,;., De Herderen aanbidden het kindeken Jefu . . Zes Z&yers & jBetAJe&em. . ■ ' £" 4 I Lucas II. De verfchjning- van den' Engel aan de Herderen.  DES N I E U W E N T E S T A M E N T S .' DK VERSCHIJNING VAN DEN ElfGEL AAN DE HERDEREN, Luk.II. JToen jesus te Bethlelkm geboren werdt, waren er in de nabuurfchap dier plaats ceni-e herders in Ü\ veld, welke over hunne kudden de wacht hielden. - Aan deze Herders verfchijnt onverwachts een Wel des Heeren, terwijl 's Heeren heerlijkheid hen omitraalde, zoodat- zij zeer verlchrikten. — Deze En^el hen 1 mocdigd hebbende, gaf hun tevens bericht, dat hij de bode was van eene allerhcuchlijkftc bhjnta'.e' te weten dat heden hun een Heiland in david.s ilad geboren was, die dc christus, de messiüs, de heer was Tot een teken van de waarheid der zaak, voegde hij er bij, dat zij dit wonderkind in de Karavanfcera in'de kribbe zouden vinden. . • . Naauwlijks hadt dc Hemel-bode zijnen last, bij deze Herders afgelegd, of eene menigte Hemel-bewooners vertoonden zich aan de verwonderde Herders, en hieven den volgenden Lofzang aan, ter eere van het Opperwezen: , „ Eere en heerlijkheid Gode in den Hemel i „ Ook vrede en heil op aarde! „ Welbchaagen in menfehen!" Hoe waardig is hier alles! Hij, de groote Opperherder het eerst aan Herders verkondigd! hoogheid en nederigheid gaan hier gepaard. - Hoe duisteren onaanzienlijk zijne geboorte zij, echter wordt ziJ door hemelfche koren bezongen. Dit gebeurde nooit bij den groottien der Koningen of Profeeten, zelfs bi/ j o aN Nes niet. - Hieruit ziet men, hoe god zelf zijnen zoon van alle andere Godsgezanten onderfcheidt. - Het Koningrijk van jesus komt niet met uiterlijke pracht, maar is een Koningrijk des Hemels. — Aan herodes of aan den Joodfcben Raad gefchiedt de boodfehap van deze zoo belangrijke gebeurenis niet- evenwel zijworden er van verwittigd, doch op eene andere wijze, naamlijk, door de komst der Oosterfchè wijzen, om onderzoek te doen naar den nieuwgeboren Koning der Jooden. Hoe voortreflijk en grootsch is de zang der Engelen! — men moet hier voelen! alles is afgebroken en zinrijk 1 alles verheven! God ontvangt eere en heerlijkheid in den Hemel! — zelfs op aarde is vrede en heil! in menfehen welbehaagen! Gelukkige Herders! die de eerfte tijding ontvangt van de geboorte van den mes si as, gij, ja maar ook alle waare Christenen met u, moogt nu de woorden van den Profeet jesaiü overnemen, om het juichend koor der Engelen te antwoorden: „ een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven, op wiens fchouder de heerfchappij rust, en wiens eernaam is: Wonderlijk, Raad, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. — De grootheid zijner heerfchappij, en des heilszal geen perk noch eindpaal hebben op davids troon, en in zijn Koningrijk, om "dat te bevestigen en te fterken door recht en gerechtigheid, nu en eeuwig!" JJE herderen aanbidden HEt' kindeken jesus, Luk. II. 2/oodra de Engelen, hunnen Lofzang voleind hebbende, weder hemelwaards gekeerd waren, wekten dé blijde Herders eikanderen op , om terftond na Bethlebem tefpoeden, en het geen daar gebeurd was te gaan zien, het geen de Godheid hun op eene zoo doorluchtige wijze hadt bekend gemaakt. — Zoo gezegd zoo gedaan* zij fpoeden zich na Bethlebem en treden de Karavanfcera in, die denklijk buiten de ftad was. — Hier vinden zij mari3, de gezegende moedermaagd, en josef haaren bruidegom, benevens het kind, dat in de kril> lag. — Dit gezien, en alles overëenkomftig het bericht van de Engelen gevonden hebbende, verhaalen zij aan het Godvruchtig paar, wat hun wedervaaren was, in de velden van Bethlebem, en dat, volgends het bericht van Hemel-boden, dit kind de lang beloofde en verwachte messiüs zij. Elk, die tegenwoordig was, ftondt verbaasd en verwonderd over hetgeen de Herderen verhaalden, — gelijk daar tegen josef en mariü aan deze lieden gemeld zullen hebben, wat reeds betreffende dit wonderkind, hun wedervaaren was. Hoe zij, eene maagd, door de wonderdoende magt des Godlijken Geests, dit kind ontvangen en ter wereld gebracht hadt, volgends eene belofte en voorzegging, haar door eenen Engel gedaan. — Hoe josef voornemens geweest zijnde, om haar te verlaten, toen hij haare zwangerheid vernam, eene Godlijke Openbaring in den droom hadt gehad, dat zij den Zaligmaaker der wereld baaren zou. — Deze wederzijdfche berichten en verhaalen verfterkten het geloof dezer Godgezinden omtrent dit kind.—. Mariü voornaamlijk was geheel oor en aandacht, en liet zich niets ontflippen; zij floot alles, wat zij zag en hoorde, in haar hart op, en was deswegens vol nagedachten. De Herders waren voldaan over hunne reize na Bethlebem. Zij aanbaden het wonderkind, en bewezen het hunnen eerbied, zij befchouwden in hetzelve Israëls grooten Koning, davids nakomeling, den Zaligmaaker der wereld, en nu keerden zij met blijdfchapvolle harten weder na hunne kudden, God met eenen opgewekten Geest, loovende en dankende, over alles, wat zij gehoord en gezien hadden, overëenkomftig hetgeen door 's Heeren Engel aan hun gezegd was. Deze is de aanbidlijk wijze en goede handelwijze der Voorzienigheid. — Niet veele rijken, niet veele aanzienlijken dezer wereld, maar de deugdzame, die in ftille nederigheid zijnen God vreest en vereert, en op . het Godlijk heil vertrouwt, geniet Gods bijzondere gunsten, de zielsverbüjdende uitlatingen van Zijne ontfermende goedheid! t HET  UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN H H KINDEKEN JESUS WORDT DEN HEERE VOORGESTELD, Luk. II. Toen jesus acht dagen oudt was, werdt hij, als een zoon van abraham, befneden, en ontving toen den naam, daar hij door den Engel reeds mede benoemd was, Voor dat zijne moeder van hem zwanger was, den naam van jesus. — Dus werdt Hij gehoorzaam aan moses wetten, Hij, die het menschdom ééns van het juk dézer wetten, en van derzelver bedreigingen en ftraffen verlosfen zou. Volgends die wetten waren alle eerstgeboren zoonen der moeder onder de Israëliten aan het Opperwezen geheiligd, ter gedachtenis, dat God ééns allé de eerstgeborenen der Egyptenaaren hadt doen fterven in dien nacht toen de Israêliten uit Egypte waren getrokken, en nadat god den ftam van levi in de plaats der eerstgeborenen hadt aangenomen , moesten de eerstgeboren uit andere ftammen den Heere voorgefteld, en het losgeld voor hun betaald worden, wanneer tevens de moeder het offer van haare kraamzuivering bracht, het welk op den 4often dag na de geboorte van het kind, indien het een zoon was, gefchiedde. Volgends deze wet handelde mariü met haaren zoon. Toen de dagen haarer zuivering verftreken waren, bracht men jesus naa Jerufalem in den Tempel, om hem den Heere voor te fteilen, volgends de Wet: al ivat de baarmoeder opent, zal den Heere geheiligd wezen. Bij deze gelegenheid offerde mariü dan ook haar kraam-offer, een paar tortelduiven of twee jonge duiven, een ten brand- en een ten zond-offer, waarmede de Priester de kraamvrouw verzoende, opdat zij weder rein ware. Wanneer wij de Wet levit. XII. inzien , zoo vinden wij, dat deze de offerande van min vermogenden was, daar anders , die het bekostigen konden, een jaarig lam van het manlijk geflacht ten brand-offer en eea jonge duif of een tortelduif ten zond-offer brachten — waar uit wij mogen befluiten, dat mariü, ten opzichte van tijdelijke middelen, geen ruim deel gehad hebbe. : Dus handelden de Ouders van jesus Godvruchtig naar de Wet. — Geen' pligt is redelijker, maar ook geen pligt voordeeliger en heilzamer, dan dat Ouders hunne kinderen reeds in de eerfte kindsheid aan het Opperwezen ópdraagen, hen in de gunst van den Vader der menfehen aanbevelen, met hunne gebeden zijnen zegen over hun kroost fmeeken, cn hen vroegtijdig gewennen, om de voorfchriften van God, in het verzamelen van Godsdienstige kundigheden en het beoefenen der deugd, waar te nemen.— Dan kunnen4 Godzalige Ouders zich troosten met die Godlijke belofte : Ik zal uw God zijn , en de God van uwe nakomelingen. SIMEÖN ZEGENT HET KINDEKEN, Lük. II. D aar bevondt zich ten dezen tijde te Jerufalem zeker eerwaardig grijsaard, simeön genaamd, een Godvruchtig en deugdzaam man, die op de vertroosting van Israël wachtte, en de komst van den messiüs als aanftaande te gemoet zag. — Aan dezen man was eene Godfpraak van den Heiligen Geest gefchied, dat hij, voordat hij ftierf, den messiüs met zijne oogen aanfehouwen zoude. Déze man kwam, op den zelfden tijd, als josef en mariü het kind jesus in den Tempel brachten, otn hem aan God voor te fteilen, door een hooger geestdrift in den Tempel, en zoodra hij dit kind befchouwde, erkende hij het voor den verwachten Heiland. In verrukking van blijdfehap nam hij het kind op de armen, en dankte het Opperwezen voor de vervulling zijner belofte, met dezen Godgewijden Zang: „ Heere, laat nu Uwen dienstknecht, volgends Uwe belofte, in vrede verfcheiden! „ Want mijne oogen hebben Uw heil gezien! ,, 't Welk Gij bereid hebt ten beste van alle volken! „ Een licht tot verlichting der Heidenen, en tot heerlijkheid van Uw volk Israël!" Welke uitgebreide kundigheden! hij befchouwt den messiüs, als een Heiland der wereld, niet alleen voor de Israëliten, maar ook tot verlichting der Heidenen! — hij gelooft, dat de zegeningen van dezen Heiland zich niet tot dit leven bepaalen, want nu kan en wil hij met blijdfehap fterven, nu hij Gods heil gezien heeft. Men kan zich verbeelden, hoe de verwondering van josef en mariü fteeds moest toenemen ! zoo veel was hun voor de geboorte van dit Kind gebeurd , zoo veel hun van de Herderen in Bethlebem verhaald. En thans verklaart een achtbaar man, gelijk simeön was, het kind voor den Heiland der wereld. — Simeön wenschte hun geluk met het Kind, doch, opdat zij nederig gevoelende zouden blijven, voorzeide hij ook deszelfs lotgevallen: hij fprak mariü bijzonder met deze woorden aan: „ dit Kind wordt beftemd tot eenen vat en oprechting van veelen in Israël, en tot een teken dat wederfpraak zal lijden; ja, daar zal zelfs met Hem gebeuren, hetgeen als een zwaard u de ziel zal doorbooren; en dit alles, ten einde de gevoelens uit veeier harten ontdekt en openbaar worden." Nog bevondt zich thans in den Tempel zekere anna, eene Profeetesfe, uit den ftam van Jfer, eene hoog bejaarde weduwe van 84 jaaren, die geftadig in den Tempel verkeerde, om haaren God plegtig te dienen, deze kwam ook toefchieten, en verhief insgelijks den lof van God, cn fprak van dit Kind tegen allen, die in Jerufalem op verlosfing wachten. Dus wérden dc Godvruchtigen getroost, en door blijde uitzichten verkwikt en opgebeurd. — Schoon er nog 30 jaaren verlopen moesten, eer dit Kind zich als den grooten Leeraar en Heilverkonder openbaaren zou, geduurende welken tijd men weinig of niets van hem hoorde. — Dit was het wijze plan der Voorzienigheid, die zich hier in alle bijzonderheden zigtbaar openbaarde. PB  Lucas II. Het kindeken Jefu word den Heere voorgestelt . • . Jesus pres&ite a, Jheic ■ . . r^TiïïïH Lucas I I - Simeon Zegent het handeken. ||| "    Mattli II. de Vlagt na Egjjoten . || Zuiztis en/ £%yjrt& ■ Mattn. II. de Aanbidding van de "Wyzen uit Oosten . xdd&ra^icrns eé~ O/Jra/ides des Ks%es . —1  DES NIEUWEN TESTAMENT SL $j de aanbidding der w ij zen uit het oosten, Mcittll. 11. "Veelen onder de oude Oosterlingen, legden zich met bijzonderen ijver toe op de Starrekunde, men gaf hun den r.aam van Magi of Wijzen. — Toen nu jesus te Bethlebem geboren was, kwamen er eenigen van deze Wijzen te Jerujahm, de overlevering zegt, dat er drie waren, en maakt hen tot Oosterfche Koningen, en weet zelfs hunne naamcn te noemen, kaspar.melchiör, en balthazar, een van de drie zoii een zwarte Moor geweest zijn, doch van dit alles weet de waare gefchiedenis niet. — De reden van hunne reize was, dat zij een ongemeen luchtverfchijnzel, een Mar of ftaanftar of wat het ware ontdekt hadden, en Aa\rrii\ Ar>nrhpt Inner vpr hliif der Jooden in Babyloniën de mare, dat hun een groot Koning beloofd was, die de geheele wereld zou beheerfchen, ook aan deze Wijzen bekend was, en het gantfche Oosten ten dezen tijde de komst van dien grooten Vorst verwachtte, zoo belloten deze Wijzen, dat dit luchtverfchijnzel zijne geboorte hekend maakte. Zij vervoegden zich te Jerufalem aan het Hof van her odes den Grooten, Koning der Jooden, en deeden onderzoek naar den jonggeboren Koning der Jooden, zeggende, dat zij gekomen waren, om hem te aanbidden en hunne hulde te bewijzen. — Her odes en het Hof ja geheel Jerufalem geraakte hier door in beweging. De Koning deedt de Overpriesters en Schriftgeleerden famen komen, en raadpleegde hen, waar de mess iis moest geboren worden, en zij antwoorden uit den Profeet m i cha, te Bethlebem in Judeën — Dit antwoord bekomen hebbende, ontboodt de Vorst de Wijzen weder bij zichj» en gaf hun last, om na Befblehem te reizen, hebbende vooraf zorgvuldig onderzoek gedaan, naar den tijd, wanneer zij dat luchtverfchijnzel het eerst hadden waargenomen, en, voegde hij er bij, zo gij dat kind mogt vinden, geeft er mij terftond bericht van, dan wil ik zelf komen, en het mijnen eerbied betoonen. — Doch zijn hart hadt geheel andere voornemens. De Wijzen gingen op reize , en het luchtverfchijnzel vertoonde zich nu weder aan hun, en geleidde hen tot de plaats, daar het kind was, boven welke het ftaan bleef. — Met blijdfehap traden zij het huis in, en vonden het «ezochte kind benevens zijne moeder mariü. — Terftond vielen zij voor het kind neder, aanbaden het, en bewezen het hunnen eerbied , en hunne fchatten ontfluitende, offerden zij aan het kind goud, wierook, en myrrhe, de kostbaarfte voortbrengzelen van het Oosten. — Doch als zij nu dachten weder te keeren, werden zij in den droom door eene Godlijke Openbaring vermaand, eenen anderen weg te nemen, en zonder herodes iet te verwittigen, rechtftreeks na hun land te reizen ; gelijk zij deeden. B E V D V C h T NA e G V P t Ej Mattïl. 11. Her odes een heerschzuchtig Vorst, die geene foort van wreedheid ontzag, ten einde zijn gezag te vefzekeren en zijnen troon te bevestigen, hadt moorddadige oogmerken; bij aldien de Wijzen tot hem,waren wedergekeerd zou hij niet in gebreke zijn gebleven, om zijne beulen na Bethlebem te zenden, en het geboren Kind, welk hij als gevaarlijk voor zijne Kroon befchouwde, te latenl vermoorden. Door het vertrek der Wijzen, zonder tot hem weder te keeren, was hij in dit oogmerk te leur gefteld, doch zijne woede zou hem een allerwreedst befluit doen nemen, wanneer hij zou bemerken, dat hij te leur ge- A Mailde Godheid zorgde voor dit dierbaar Kind. - Zoo dra de Wijzen vertrokken waren, verfcheen weder een Enge) des Heeren aan josef in eenen droom, en gaf hem dezen last: „fta op, neem het kind en deszelfs moeder, en vlucht na Egypte, en onthoudtualdaar, tot ik u zal waarfchuwen, want herodes zal het Kind zoeken laten, om het ter dood te brengen." ■ Tosef rees op en nam nog dien zelfden nacht, zonder een oogenbhk te draalen, het kind en de moeder, en floee op weg na Egypte, alwaar hij ook met deze zoo waarde perfoonen eene veilige fchulplaats vondt. - Het goud, door de Oosterfche Wijzen vereerd, kwam nu wel te ftade, om deze reize te doen, en in Egypte zijn bCffi« ta £«PM Weef de gezegende Heiland met zijne Ouderen flechts weinig tijds, te weten tot den dood van herodes toe, die niet lang daar na overleedt, wanneer zijn zoon archelaus hem opvolgde , en de Engel des Heeren op nieuw aan josef verfcheen, hem gelastende, met het kind en zijne moeder weder te keeren na bet Jeodfche land, dewijl zij, die het Kind naar het leven ftonden, geftorven waren. - Evenwel waagde josef het niet, om zich in het eigenlijk Judeën neder te zetten, uit vreeze voor archelaus, hekodes zoon, maar hij begaf zich, ook volgens eene Godlijke openbaring, na Gahleen^alwaar hij zich weder te Nazaretb vestigde, waarom jesus de Nazarener genoemd wordt, omdat hij in die ftad is opgevoed; volgends de oude Voorzeggingen der Profeeten. , - Dus moest de Vorst van Engelen en menfehen reeds in zijne kindsheid vluchten voor de woede der Heerschzucht! - mattheus tekent aan, dat hier door vervuld en bewaarheid is geworden de Voorzegging van den Profeet hoseS, alwaar de Godheid zegt: uit Egypte heb ik mijnen Zoon geroepen. T R  %6 UITBREIDING DER GE WIG TIG STE GESCHIEDENISSEN DÈ BETHLEHEMSCHE KINDERMOORD, Mdtth. II. J3e achterdochtige dwingeland de Wijzen niet ziende wederkeeren, en op gedaan onderzoek vernomen hebbende, dat zij regelrecht de reize na hun Vaderland hadden aanvaard, werdt woedende van toorn , en befioot, om door den moord der kinderen in en om Bethlebem zijnen troon te beveiligen. — Deze was de aard en het karakter van her odes den Groeten, gelijk hij vns in de Gefchiedenisfen voorkomt; geene wreedheden ontzag hij, wanneer het zijne heerschzucht goldt; om zijne Kroon te beveiligen, offerde hij zijne bloedverwanten, ja zijn eigen vrouw en zoonen op, deze dwingeland nam dan in woede ook dit befluit, om te Bethlebem aile kinderen te doen ombrengen, en ten einde zeker te gaan, ftrekte hij zijn bloedgierig bevel uit, tot de kinderen van en onder de twee jaaren , naar mate hij den tijd van de Oosterfche Wijzen hadt uitgevorscht op dat toch die nieuwgeboren Koning, daar zij van gefproken hadden, niet ontkomen mogt. Zijne beulen trekken naa Bethlebem en volbrengen 'sVorsten moordbevel, op eene wijze, daar dc natuur van ijst; alle kleine kinderen, beneden en tot de twee jaaren, worden uit de armen der moeders gerukt en voor haare oogen nedergefabeld, zonder dat de ellendigen weten, hoe of waarom. Men verbeelde zich'het gegil der moeders over het lot van haare zuigelingen — de vervloekingen, die zij op het fchuldig hoofd van den Dwingeland uitftorten — de weeklagen, die zij tot den troon der Godheid verheffen. De Euangelist mattheus merkt hier bij aan, dat thans in de letter vervuld werdt, het geen er ftaat bij jeremiü den Profeet: * in Karna is eene ftem gehoord, geklag, geween, en algemeen gekerm. Rachel beweent haare kinderen, zij wil zich niet troosten laten ; want zij zijn niet meer! " Ondertusfchen was het woeden van herodes vergeefsch. Jesus, op wien het eigenlijk gemunt was bevondt zich reeds, gelijk wij gezien hebben, in veiligheid in Egypte. ~ Dus ftelt het Opperwezen het geweld en de heerschzucht paaien, en wanneer de mate der ongerechtigheden vol is, wreekt Hij het bloed der onfchuldigen, welk gehort is, zoo ging het herodes. — Niet lang hier na fterf hij aan eene -pijnlijke en benaauwende ziekte, die hem zoo beangstigde, dat hij verfcheidenmalen poogde de handen aan zich zeiven te liaan, en die zoo veele menfehen en onnozele kinderen vermoord hadt, zijn eigen beul te worden. — Zijn troon bleef ook niet in zijn geflacht, en de rechtvaardige wraak der Godheid heeft zelfs zijne kinderen en nakomelingen vervolgd, en het onfchuldig vergoten bloed op hunne fchuldige hoofden gewroken. — Dit is het eindelijk lot der onrechtvaardige vervolgers van de deugdzamen, der bloedgierige hcerschzuchtigen, gelijk zoo veele voorbeelden in de Gefchiedenisfen geleerd hebben. jêsüs IN HET midden D E tl LEERaAREN,* Lllh. II. Weinig weten wij van jesüs kindsheid en eerfte jeugd, dan alleen in het algemeen, dat hij te Nazaretbl in Gahleen, door'de Godvruchtige ouders werdt opgevoed, dat hij voorfpoedig opgroeide, en fterk van geest en vol wijsheid, was, terwijl Gods gunst zich omtrent Hem op eene bijzondere wijze openbaarde. - Dus vormde Hij zich in ftilte, tot dat de tijd daar was, dat Hij zich aan de wereld openbaarde i Alleen tekent lukas een bijzonder geval aan, waar uit wij kunnen opmaaken, hoedanige wijsheid zich al vroeg in jesus vertoonde. Zijne Godvruchte Ouders reisden van jaar cot jaar na Jerufalem te bedevaart op het Paaschfeest — tóen jesus twaalf jaaren oud was, namen zij Hem, bij zoodanige gelegenheid, mede ter plegtige Godsdienst-verTichting.-Toen het Feest was afgelopen, keerden de Ouders met de Galileefcbe Karavaan weder na huis- gewoon, dat dit ongemeene Kind zich meermaalen afzonderde, en bij elk eenen even zeer geliefd en ^en was, hadden zij geene achterdocht, dsc Hij te Jerufalem bleef, maar meenden, dat hij bij dezen of genen hekenden in de Karavaan zich bevondt ~ tot dat zij Hem des avonds van de eerfte dagreize der Karavaan zochten, maar niet vonden, fchoon zij aan allen naar Hem Vraagden. - Thans werden de Ouders ongerust enfpoedden zich weder naa Jerufalem, zoekende hun Kind, het welk zij den derden dag, de tweede dawas met dc te rug reize verlopen , vonden in den Tempel, in één van de vertrekken van dit Heiligdom , daar de voornaam te Schriftgeleerden bij een kwamen, om over gewigtige onderwerpen, den Godsdienst betreffende, te handt en.-Hier zat het twaalfjaarig Kind onder de Israëlitifche Leeraaren, die Hij om onderwijs vraagde, cn wier Lesien en Schriftverklaringen Hij hoorde, die met zoo veel juistheid en oordeel beantwoordende en Zijne bedenkingen voordragende, dat allen, die tegenwoordig waren, verbaasd ftonden over Zijn verftand en antwoorden. ' Zijne Ouders waren ontfteld, dat zij hunnen Zoon in deze eerwaardige Vergadering vonden; Zijne moeder fprak hem aan: „Kind! waarom hebt Gij ons deze zorg aangedaan? Uw vader en ik hebben U met fmerten gezocht." - „ Waarom zocht gij mij?" _ hernam jesus met eenen deftigen en befcheiden ernst - „wist gij dan niet, dat ik m mijns Vaders zaaken moest verkeeren ?" _ een opmerklijk gezegde, hetwelk veel in zich bevatte, maar toen door Zijne Ouders noch iemand der aanwezende recht verftaan werdt. — Thans ging jesus met Zijne Ouderen op reis, en bleef bij hun te Nazaretb, zijnde hun onderdanig en gehoorzaam Welke gedachten moeten inden geest van jesus Ouderen omgegaan hebben, omtrent dezen fchranderen, wijzen, en ftil godvruchtigen Zoon, van wien zij zoo veele merkwaardigheden aanfehouwden. — Mariü, getuigt dc Gefchiedenis ook uitdruklijk — floot alle deze gebeurenisfen in haar hert op. Uit het voorbeeld van jesus Ouderen mogen Christen Ouders leeren, hunne kinderen vroegtijdig tot den dienst van god op te leiden. - Hoe zeldzaam, helaas! zijn ondertusfchen hedendaags de voorbeelden van jongelingen, die zich vroeg wijs betoonen in de kennis en dienst van God. D E  Mattk. II. de Betklekemfe Kindermoordt . ||| Z*^teta~tre des énfins d Zedde'Aem . Lucas 11 • JeRrs m't midden der Leeraaren. ||| Jesus au/ mdzeu/ des Doc&urs    Joan .II. De Bruiloft te Cana in Galileen D\!th& de- Gana/ . Joan: III . Nicodemus komt des Nagts tot Christus . Sni/'eXien, de- id&rzts- - C/u^ist a-yec J\icvde~me . g  ff DES NIEUWEN TESTAMENTS. 87 DE BRUILOFT TE KANA IN GALILEeN, JoUnn. IL Wet eerfte wonder, welk jesus, na dat hij door joünnes den Dooper gedoopt was, en zich reeds eenige Leerlingen hadt aangenomen, verrichtte, en waar door Hij zich aan zijne familie als den grooten en weldaadigen Wonderdoener openbaarde, was het volgende; TeKana, een klein ftedeken in Galiteën, was eene Bruiloft, op welke mariü jesus moeder ook was, gelijk jesus en zijne Leerlingen ook genodigd waren. — En deze menfehenvriend , die ons, door zijn voorbeeld heeft geleerd, dat alles een beftemden tijd heeft, en dat er zoo wel een tijd van vreugde als van droefheid is, wiens zedeleere ook ver afwas, van fomber en mensch- of vreugde-fchuw te wezen, vereerde het Feest met zijne hooge tegenwoordigheid. — Daar de Bruilofs - feesten meer dan éénen dag duurden, en de Gastvrijheid medebracht, dat men ook aan de gaande en komende vrienden en bekenden wijn aanboodt, ontbrak de voorraad van wijn, die misfehien bij iemand uit de familie van mariü ook niet ruim omkwam. — MarïÜ ontdekt de verlegenheid van den Gastheer, en geeft aan haaren Zoon te kennen; dat er geen wijn meer is2 zonder dat wij echter met zekerheid kunnen befluiten, of zij ook thans van hem iet verwachtte, het welk haaren naastbeftaanden uit de verlegenheid kon helpen. Wij mogen echter iet dergelijks opmaaken uit jEsus antwoord : dat zijn tijd nog niet gekomen -was. Ondertusfchen beval mariü aan de bedienden , om ftipt te doen, het geen haar Zoon bevelen zoude. — Daar ftonden zes fteenen water-kruiken ten dienfte van de genen, die zich reinigen wilden, gelijk de Jooden veelmaalen zich wasfehen en zuiveren moesten. Jesus beval de bedienden, dat zij deze water-vaten boordevol met water zouden vullen, dit deeden zij, toen belastte Hij hun, zij zouden van dit water fcheppen en aan den Hof- of Spijsmeester, den genen, die, naar de zeden des lands, het opzigt hadt over de fchikking van het Bruilofts-feest, brengen. Het gefchiedde — de Hofmeester proefde het vocht, en vondt het den besten fmaaklijkften wijn, hij wist nog niet, van waar de bedienden dien genomen hadden, maar fprak met verwondering den Bruidegom aan; „ ieder een, zegt hij, zet eerst den besten wijn voor, en als men wat gedronken „ heeft, den minderen: maar gij hebt den besten wijn tot nu toe bewaard!" Dit was het eerfte van jesus wondertekenen. — Een Familie-wonder, waar door hij zijne heerlijkheid aan zijne Familie en Leerlingen openbaarde , waar van ook het gevolg was, dat zijne Leerlingen in Hem geloofden, als den messiüs. Zoo weldaadig was het begin van Hem , die de ziel-vervrolijkendfte waarheden, welke beter en uitmuntender zijn dan de kostbaarfte wijnen, aan het menschdom zou fchenken J NIKODEMUS KOMT des NACHTS TOT CHRISTUS, Joann. llli Jesus Wonderen en Leere, zijn ijver voor de eere van den Godsdienst, maakten dra gerucht, en werden et onderwerp van onderzoek ook voor de Joodfebe Geleerden. — Onder dezen bevondt zich zekere nikodemus, een Joodfebe Overigheids-perfoon van de Secte der Farifeên, deze kwam, terwijl jesus zich te Jerufalem bevondt, bijnagt tot jesus, om Hem zeiven te fpreken, en van Hem de rechte waarheid der zaak te verftaan. — Met hem hieldt jesus een zeer merkwaardig gefprek, in het welk jesus de eigenlijke natuur van het Rijk van God en het doeleinde van ]e sus komst in de wereld open legde, en aan nik odemus verklaarde, dat hij, die een waar onderdaan van het Godsrijk zal wezen, op eene geestelijke wijze, uit water en geest op nieuw geboren moet worden, zonder onderfcheid, of hij een jood, dan of hij een Heiden zij. Dat men in den Zoon van God gelooven, zijn geloof door den Doop belijden, en dus den Godsdienst van den messiüs moet aannemen, en geheel nieuwe gezindheden verkrijgen, welke geestelijk zijn, en zich in deugdzame daaden als werken van den Geest van God openbaaren moeten. — Wanneer nikodemus zich verwonderde, dat ook dit van Jooden gevorderd kon worden, die immers reeds kinderen van God en onder» daanen van het Godsrijk waren, toont jesus hem deze noodzaaklijkheid ook voor hun aan, tevens nader hei oogmerk van zijne komst openleggende, het welk zich tot Jooden en Heidenen, tot het gantfche menschdom uitftrekte, hebbende God de wereld zoo lief gehad, dat Hij zijnen Zoon , den eenigen, gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet rampzalig zij, maar een eeuwig zalig leeven hebbe. Welke uitwerking dit gefprek op nikodemus gehad heeft, tekent de Gefchiedenis te dezer plaats niet aan, doch uit zijn gedrag bij den dood van jesus, en de eere, die hij aan deszelfs ontzielde lijk bewees, blijkt ons, dat zijn hart getroffen was, fchoon menfehenvreeze hem fehijnt belet te hebben, om openlijk voor je sus uit te komen. Zijn voorbeeld leert ons , hoe het met menfehen gaat, die te oprecht zijn , om de waarheid te haaten of te vervolgen, en nogthans te gelijk te vreesachtig, om 'er zich voor te verklaaren en er voor uit te komen. Hoe veel zou het rijk van waarheid en deugd winnen, indien allen, wier harten voor het zelve niet geheel onaandoenlijk zijn, niet des nachts er van praaten, maar ook op den klaaren middag daar van getuigenis wilden en durfden dragen! Z DE  SS UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN d e be rgpredi k atte, Mcttth. V, VI en VIL JVIcn. noemt deze redenen van jesus, matth. V, VI en VII. de Bergpredikalie, omdat jesus, eene groote menigte voiks om zich ziende, begeerig, om zijne Lesfen te hooren op eenen berg, die nog heden onder den naam van Berg%der Zaligheden wordt aangewezen, in het midden van de vlakte van Nafihali, klom, cn daar ncdcrgezeten deze Leerreden hieldt. Deze redenen zijn vol verheven wijsheid, in welke jesus 'den waaren geest en gefleldheid van zijnen Godsdienst, de bejlemming, de lotgevallen, en de pligten zijner belijders leert —* zij is geheel naar den geest der oude Profeeten, waarom ook de beelden, die er ia voorkomen, meest doelen on den bijzondcren toeftand van dat Land en Volk, doch een verheven zin ligt er niet in de letter dezer beeiden, maar in derzelver geest enwaarheid. Zie hier den Inhoud: Hoofdji. V : 3—10. Draagt jesus het eigen karakter van zijne belijders voor, en der groote vovrrechten, die hun toebehooren. • nav vs. 11—-16. Is jesus reden meer bijzonder tot zijne Apostelen gericht. — Dezen voorzegt hij, dat zij zouden gefmaad, vervolgd, belasterd worden. ,Dan — hun loon zou hun in het rijk van god niet ontftaan, cn zij hadden het voorbeeld der oude Profeeten voor zich. vu 17—48. Leert jesus zijne voortreflïjke zedekunde, welke de Apostelen ook in Zijnen naam prediken,' en Zijne belijders beoefenen moesten. Hoofdji. VI : 1—14. Vervolgt jesus zijne voortreflijke zedeleere , met betrekking'tot de wijze, hoe men zijne pligten moet uitoefenen — vs. 14—34. geeft Hij eenige nadere voorfchrilten, omtrent het bidden en Godsdienstig vasten, en vermaant zijne hoorderen tegen onnodige en ziels-afmattende zorgen voor het toekomende. ' Hoofdji. VII : 1—6. Leert de Heiland, hoe zijne belijders zich , met betrekking tot hunne medemen-; fchen, te gedragen hebben, voor zoo verre de waarneming dezer pligten betrof. Vs, 7—11. Wijst de Heiland het groote middel aan, waar door men in ftaat geftcld wordt, om deze pligten te beoefenen. vs'. 12. Trekt jesus, zijne gantfche Leere te famen, vs. 13. erkent Hij, dat de weg cn het pad van Godsdienst en deugd naauw en fteil is voor den mensch, die geen lust heeft, om denzelven te bewandelen, en waarfchuwt daarom vs. 14. tegen valfche Leeraaren, verklaarende vs. 21—13. dat niemand met eene belijdenis zijner Leere zal kunnen volftaan, ten zij hij daar mede de oefening paare. vs. 24—27. Sluit Hij zijne redenen met eene fchoone gelijkenis, die de noodzaaklijkheid aantoont, om zijne Leere te volgen. Alle de Toehoorders ftonden verbaasd over jesus wijze van leere en onderwijs, nademaal Hij hen onderwees als iemand, die magt en gezag hadt, en niet gelijk de Schriftgeleerden en Farifeèn gewoon waren. o Dat alle onderwijzers der Christenen jesus leerwijze navolgden, in en door zijnen Geest fpraken, op dat de eenvouwige fchoonheid van zijn Euangeli van veelen erkend en omhelsd wierdt! opwekking van den zo o n eener wed uwe te naïn, Luk. VIL De groote Weldoener betoonde zich nu en dan de Heer te zijn van leven en dood. — Op zekéren tijd kwam Hij, in zijne reizen, bij eene ftad, Naïn genoemd, eene ftad van Galileen naa den kant van Samarién, Toen hij nabij de poort van die ftad gekomen was, werdt er juist een doode uitgedragen, zijnde een eeniggeboren zoon van zijne moeder, welke eene weduwvrouw was ; deze vrouw en eene menigte ftedelingen volgden het lijk. — Toen jesus haar zag, was Hij met innig medelijden over haar geroerd. De ongelukkige moeder miste denklijk in haaren zoon haaren troost, haar toeverlaat, haare hulp, met een woord alles, wat zij in de wereld bezat, en de beste menfehenvriend was getroffen, daar deugdzame ellende traanen ftortte. ,, Ween niet" — zoo fpreekt Hij troostrijk de bedroefde moeder aan, cn treedt met een nader toe, de baar aanraakende, met eenen wenk, dat men ftil zou ftaan, de draagers deeden het, en zetten de baar neder. — Men merke aan, dat men de lijken in die Landen zelden of nooit kist, gelijk bij ons, maar in opene kisten of zerken ten grave draagt. — Thans riep jesus den dooden jongeling toe: „ jongeling'. Ik gebiede u, fta op!" -1 De doode richtte zich op, en begon te fpreken , en dus gaf jesus hem aan zijne moeder weder. Wie befchrijft de blijdfehap dezer nu gelukkige vrouw? zij omhelst haaren in het leven te rug gekeerden zoon, zij valt neder voor jesus voeten, en dankt hem met traanen van vreugde! dit geval, dit aandoenlijk toneel bracht eene eerbiedige vreeze en verbaasdheid over allen. — Men verheerlijkte God, en erkende: „ een groot Profeet is onder ons verfcheenen! en God heeft zijn volk bezocht!" — nu verbreidde zich de roep van jesus dcor het geheele Joodfche en al het omliggende land. Waarfchijnlijk was dit het eerfte voorbeeld van het opwekken der dooden door jesus. — Welk een menfehenvriend is Hij, die uit mededoogen zoodanige wonderen verrichtte! — nooit bleef jesus ftaan bij de kist van eenen rijkaard, die met veele ftaatie ten grave gedragen werdt, na dat hij zijn goed in dit leven genoten hadt. Is het ook niet onze pligt jesus te eerbiedigen, die het leven en de zalige onfterflijkhcid in het licht heeft gebracht door zijn Euangeli, wiens ftem, ftaat op gij dooden! eens alle dooden in hunne graven hooren en gehoorzaamen zullen, op den laatften wereld-dag, op welken hij tevens als Rechter het gerichte zal houden over al het menschdom! men  .Lucas VII. Onweckung van de Zoon ener Weduwe tot Nain Ze, ZZs Z'une- yeuye- Z CMuh, rescuscdZ. Mattn. V. VI. en VII. de Ber«r Predicatie . ||| Ze, Sernum, sur U xJbn&gn*/.    Mattn. IX. Mattlxeus van oen Tol geroepen. ||| 9WW S* Jtattkeus . 10 Marcus II. Een kranke oloor net Dak nedergelaten .  DES NIEUWEN T E S T A M E N T S. $p I EN kranke door HET dak nedergelaten, Mark. II. Op Éckèren tijd leeraarde de Zaligmaker, te Kapernaiim in zeker huis, alwaar veel volks verzameld was, ZOo dat de binnenplaats noch het voorhuis hen bevatten kon. Jesus bevondt zich naar het fehijnt op het binnenplein.. Daar was in de Had een.geraakte of lamme man, die door vier man op een bed of matras gebracht werdt, opdat hij door jesus zijne gezondheid weder mogt ontvangen. Men poogde te vergeefs door het voorhuis.op het binnenplein te komen, alzoo alles vol volks ew het gedrang te groot was. — Nu hebben de buizen in het Oosten, alwaar men platte daken heeft, doorgaands eene trap, die op ftraat uitkomt, en naa het dak leidt; men beflcot den lijder deze trap op te dragen, en hem op het dak te brengen, ten einde hem van het dak af neder te laten op het binnenplein. — Zoo gezegd zoo gedaan. — Men bracht den geraakten langs deze trap op het platte dak, vervolgends brak men de leening rondöm het dak, die van bakfteenen was, behoedzaam af, en liet dus den geraakten neder voor jesus. : De. Heiland, door ontferming bewogen, en hun groot vertrouwen op zijne wondermagt ziende, welk hun zoo veele moeite badt doen aanwenden, om Hem te genaaken, fprak den lijder aan: „zoon! uwe zonden zijn u vergeven ! " . - Dere uitlpraak, waar door Hij zich een Godlijk recht fcheen aan te matigen, ergerde eenige Scnnftgcleerden, daar tegenwoordig: „wat! — deze waren hunne gedachten: ,,wat! fpreekt deze man Godslasteringen? wie kan denzonde vergeven, dan God alleen?" — jesus erkende in zijnen Geest, dat zij dus dachten, waaróm Hij hen vraagde: waar toe overlegt gij zoo iet in uw hart? wat is toch gemaklijker, dat ik tegen dezen geraakten zegge ; uwe zonden zijn u vergeven ? of dat ik zegge: iia op , neem uw bed op, en ga heen! — Doch opdat gij zien naoogt,- dat 's menfehen Zoon magt heeft, de zonden te vergeven, — tevens wendde Hij zich tot den geraakten , — zoo zeg ik u, fta op, neem u bed op, en ga naa uw huis." — Op het oogenblik ftondt de man op, en ziju bed, of'matras, daar hij op gebracht was, opnemende, ging hij in aller tegenwoordigheid heen , herfteld en genezen. Men behoeft zich niette verwonderen, dat allen verbaasd ftonden, en God verheerlijkten, met erkentenis: dat zij nooit iet dergelijks gezien hadden. — Hoe groot toch vertoonde zich de wonderdoende jesus hier! op een enkel woord geneest Hij niet alleen eene doorgaands voor ongeneeslijk gehouden ziekte, maar Hij matigt zich aan, de vrijfpraak van zonden te doen. — Ja.waarlijk, dit was het groote oogmerk van zijne komst in de wereld, om zondaaren verzekering te geven van de vergeving hunner zonden, en van de genade en gunst van zijnen Hemelfchen Vader! — laat dan hoogmoedige Schriftgeleerden zich aan hem ergeren, menfehen, die gevoel hebben voor Godlijke liefde, zullen jesus eere geven en verheerlijken, zij zullen in Hem gelooven, wanneer Hij zegt: „ zoon! of dochter! uwe zonden zijn u vergeven." — En dit is de inhoud van het Euangelie van jesus! m A T t h e tj s van óen tol g e r ö e p e n, Mattlt. IX, Een blijk, dat de Jooden, ten dezen tijde, hunne vaderlijke vrijheid verloren, hadden, en onder eene Vreemde Mogendheid ftonden, was, dat zij dulden moesten, dat in hun land tollen en fchattingen werden ingezameld ten behoeve van de Romeinen, welke daar toe van het flechtste foort van menfehen onder de Jooden, zeiven gebruikten, menfehen, die niet alleen laag genoeg van ziel waren, om voor vreemdelingen de vermogens van hunne Landgenoten in te zamelen, maar die ook doorgaans dezelven door hunne kneevelarijën en 'onrechtvaardigheden drukten, hen meer doende betaalen, dan zij wel, volgends de Wetten der Romeinen, betaalen mossten, of hen op andere wijze van hunne bezittingen beroovende. — Zij worden in het Nieuwe Testament doorgaands bij de zondaaren, dat is, zondaaren bij uitnemendheid, gevoegd. — Men moet hen wel onderfcheïden van de Pachters van 't gemeene lands inkomen bij de Romeinen, welke zeer aanzienlijke lieden 'waren, cn in welker dienst zij, als tolbedienden, ftonden. Hoe Hecht ook deze klasfe van menfehen was, en hoe gering geiicht bij de overige Jooden, inzonderheid bij des vo^ks Wijzen en Schriftgeleerden, echter vondt jesus onder dezelve veelen, die recht gefchikte voórwérpén waren voor zijn weldaadig onderwijs en het heil, dat Hij aanbracht. - Veelen dezer menfehen baaden eene inwendige wroeging des gewetens, welk hen overtuigde, dat zij tegen de billijkheid handelden, wanneer zij hunne medemenfehen verdrukten, zij konden dus hgter geroerd, en tot belijdenis van zonden en onwaardigheid, gebracht, en tot het geloof beweegd worden, om de aankondiging van de vergeving denzonden, onder voorwaarde van geloof en daadlijke verbetering, aan te nemen, dan de verwaande Fanzeen en Schriftgeleerden, die zich verbeeldden heilig en Gods begenadigden te zijn, en daarom te hoogmoedig waren, cm de Leere van jesus te omheizen, die eene nieuwe geboorte en eene geheele verbetering van hart en zin bevatte en voorfebreef.— . Even daaróm moet men zich niet verwonderen, dat jesus, die groote menfehen-kenner, dikwijls met hun te doen hadt, en hen bezocht en aanfprak, gelijk een verftandig Geneesheer de kranken bezoekt, om die te genezen, maar geene gezonden, die den Geneesheer niet nodig hebben. Hij hadt zelfs Leerlingen, ja Apostelen, die te vooren zoodanige Tollenaars geweest waren. - Dus was mattheus, de Apostel en Eurfngelist, een Tollenaar, die in het Tolhuis zat, toen jesus, daar voorbijgaande hem riep, en geboodt hem te volgen, gelijk hij dan ook, op dit hevel van den Heiland, opftondt, het Tolhuis en zijn bediening verliet, en jesus ais deszelfs Leerling volgde. Uit de huizen der Farizeën kon jesus zijne navolgers niet nemen, daar ontbrak ootmoed en zelfsverloochening. - Hij moest die daar zoeken, waar men ze gemeenlijk minst zoekt, en daar vindt Hij ook eenen mattheus, eenen levi, en anderen. Men leere uit jesus voorbeeld, geene menfehen, wie zij ook zijn, te verfmaaden. — Maar men pooge, zelfs de grootften der zondaaren te beweegen, om hunne zonden tc belijden, en die te laten, ten einde zij vergeving ontvangen. — En het is Farizeejche hoogmoed, wanneer men eenig mensch weigert met zijne aanfpraak te verwaardigen, onder voorwendzel, dat men heiliger zij dan hij. 2 a GK'  9o UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN genezing van den acht en dertig jaarigen kr anken bij het badwater bethes da , Joatt/t. V. 1% Jerufalem was een Bad of Bron, Bethesda (bron van goedheid) genoemd, zijnde eene gezondheids-bron, die op zekere tijden des jaars, inzonderheid omflreeks Paasfchen, door eene bijzondere roering of beweging troebel geworden, eene genezende kracht tegen jicht, geraaktheid, verlamming en foortgelijke kwaaien bevatte vóór de eerften, die in dit Bad, na deszelfs roering, nederdaalden, welke kracht vervolgends weder verminderde, 6n dan tot den gezetten tijd geheel ophieldt. Men hadt er een Gasthuis of Hospitaal bij gevoegd, hebbende vijf gaanderijen of zaaien, in welken eene menigte kranken, blinden, kreupelen, lammen, gemeenlijk den tijd der beroering van de Bron afwachtte. Onder andere lijders was er, ten tijde van jesus een man, die reeds acht en dertig jaaren ongefteld geweest was, en die reeds zedert verfcheiden jaaren te laat gekomen was, om nut te hebben van de genezende kracht van dit bron-water. Jesus op zekeren tijd, het was thans Sabbath en Paasfchen, deze man hier ziende liggen,5 fprak hem dus aan: „ wilt gij gezond worden?" — en als de zieke klaagde, dat hij niemand hadt, om hem behulpzaam te zijn, op dat hij de eerfte in het Bad mogt gaan, vervolgde jesus: fta op, neem uw bed of matras op, en ga uws wegs. ■— Op het oogenblik was hij genezen, en zijne matras opgenomen hebbende, ging hij daar mede heenen. • • ■ - . De Jooden, ziende hem zijn matras dragen,, beftraften hem deswegens, en zeiden: ,, het is Sabbath, gij moogt uw bed niet dragen." De man antwoordde, dat hem dit belast was door den Man, die hem gezond gemaakt hadt. — Doch hij wist niet, wie deze wonderdoener was, hij kende jesus niet, en deze was hem onder de menigte , die daar ftondt, outweeken. Daar na vondt jesus hem in den Tempel, en fprak hem aan: zie, gij zijt gezond geworden, zondig nu niet weder, op dat u niet wat ergers overkome!" — hier op ging die man heen, en gaf den Jooden bericht, dat het jesus was, die hem gezond gemaakt hadt.—Het fehijnt, dat deze man weinig dankbaarheid over hadt voor zijnen Weldoener, of dat hij de Jooden heeft gevreesd, dat hij dit aan hun aanbracht. Hoe het zij, de Jooden vervolgden om deze reden den Zaligmaaker, en zochten hem te dooden, omdat Hij zulke dingen op den Sdbbath deedt. Jesus verkoos meermaalen den Sabbath, om zijne weldaadige wonderen te verrichten, om te leeren, dat de uitwendige Kerkplegtigheden wijken moeten voor daaden van mcnschlievendheid en goedertierenheid. — Maar hoe, dwaas zijn doorgaans de menfehen, die , met de Jooden, uit een' kwalijk-geplaatsten ijver voor het uitwendige van den Godsdienst, zelfs de deugdzaamften vervolgen, wanneer die niet naar het algemeen volksgevoelen zich fchikken willen,, hoe zeer zij ook wezenlijke deugden tot nut van het menschdom verrichten; gelijk men hier in het voorbeeld der Jooden omtrent jesus ziet. jesus GAAT D 00 R h E T G r ZAAIDE, Lllh VI. Op zekeren Pinkster-Sabbath ging jësus met zijne Leerlingen door een koorn-land, al gaande plukten zij aairen, die zij met de handen wreeven en aten. — Volgends de Mofdlfcbe Wet, ftondt het elk eenen, die door een koren-land, of wijn-berg of olijf-gaard ging, vrij, daar van al gaande te eten. — Dit kon dan den Leerlingen niet kwalijk genomen worden. — Maar dat zij dit deeden op eenen Sabbath, werdt door fommige Farizeën heel hoog opgevat: „waarom," vraagden zij hen: „doet gij lieden het geen niet geoorloofd is te doen op den Sabbath?" — De Leerlingen ftonden verlegen, maar jesus, het woord voor hun nemende, floot deze huichelaaren den mond. — „ Hebt gij dan, vraagde Hij hen, ook niet gelezen, wat david gedaan heeft, toen hij honger hadt, als ook de lieden, die bij hem waren? hoe hij in het huis van God ging, en de toonbrooden nam , en at, zoo dat hij er ook van mededeelde aan de lieden, die hij bij zich hadt? welke echter de Priesters alleen maar eten mogen?" — „de Zoon des menfehen" — voegde Hij er bij — „ is ook een Heer, van den Sabbath." Het zijn de Farizeën alleen niet, die veel met het uiterlijke van den Godsdienst, en met den letterlijken zin van de Godlijke geboden ophebben, en zeer gereed zijn, om hunne medemenfehen te berispen en te veroordeelen, terwijl zij zich zeiven niet ontzien, om het voornaamfte en wezenlijkfte van den Godsdienst, de liefde, te overtreden en gering te achten. — Ook onder de Christenen vindt men zoodanige menfehen meer dan te veel. — Men wachte zich daar voor, dat men hun voorbeeld niet navolge, maar men betrachte de wezenlijke Hukken van bet beoefenend Christendom, hetwelk niet in woorden, maar in doen beftaat, en men late het geen het zwaarfte is, het zwaarfte weegen. De groote Leeraar vertoonde in het beftraffen van zoodanige huichelaaren, en in het wederleggen en befchaamen van dezelven zijne Godlijke Wijsheid. — Hier in openbaarde zich voornaamlijk de voortrefiijkheid van zijne Leere, dat Hij de menfehen fteeds opleidde, om God, die een Geest is, in geest en waarheid te dienen, en hun den waaren aart van den Godsdienst van de bijzaaken leerde onderfcheiden, de mcnschlijke natuur dus veredelende, en de waarde van zijnen eeredienst aan de Godheid verhoogende, en tot het waare oogmerk wendende, — De Zoon des menfehen, zeide hij, is een Heer ook van den Sabbath!  Joan. V. Genezing van den agt en dertig jarige Kranke bj liet badwater Bethesda . lüi JAzZade- jfueri ^>res du, Jlaverir de SeïAesda, . Xueas V I . Jefus gaat door Let gezande . | Z~ ^tes 2* S^Jus^i .    L_ ; . " <:w>.. Marcus III. Christus predikt Uit liet Schip . !|[ Jesu jesus was hu op weg, om, volgends verzoek van den Overften der Sijnagoge, jaïrus, deszelfs dochtertjen hulp toe te brengen, en het wondergeval aan de vrouwe gebeurd zijnde, ging Hij weder voort, wanneer er iemand uit het huis van jaïrus kwam, en hem tijding bracht, dat zijn Dochtertjen het reeds afgelegd hadt, en dat hij derhalven den Meester geene verdere moeite behoefde aan te doen. — De treurige vader bracht dit bericht over aan jesus , en fmeekte Hem om zijne ontferming, alzoo zijn Dochtertjen overleden was. — Jesus bemoedigde hem: „vrees niet! — geloof flechts! — en zij zal behouden en genezen worden." Men kwam aan het huis van den Overften, alwaar reeds het treur-muzijk en het beklag over dit fterfgeval plaats hadt; jesus tradt binnen, en ziende het gejammer, zeide Hii; „ weent niet, want het kind is niet geftorven, het flaapt." Te kennen gevende , dat Hij het uit de dood in het leven te rug zou roepen; doch zich dus dubbelzinnig uitdrukkende, omdat Hij, gelijk uit het vervolg blijkt, geen ophef van dit wonder gemaakt wilde hebben, doch de omftanders lagchen om zijne gezegden, als wel wetende, dat zij in de daad dood v/as. — Vervolgends deedt Hij alle man uitgaan, en nam alleen de Ouders van het kind, benevens Petrus en jakobus en joünnes, drie van zijne Apostelen, met zich in het vertrek, daar het kind lag, Vervolgends vatte Hij hetmeisjen bij de hand, en riep het toe: „ kind, fta op! — op dit woord keerde haar geest weder, en zij ftondt op het oogenblik op, waar na hij geboodt, dat men haar te eten zou geven, ten olijke, dat zij volkomen in gezondheid herfteld was. — Men kan zich ligt verbeelden, hoe verbaasd, en tevens hoe veiblijd de Ouders waren! zij waren geheel in verrukkingen van dank-erkentenis, en zouden geern hunne blijdfehap aan de geheele wereld hebben mededeeld, doch jesus beval hun, geen ophef van dit wonder te maaken, en er verders'tegen niemand van te fpreke'n, alhoewel dit niet verhinderde, dat het gerucht van dit gebeurde wonder zich alom verfpreidde. Hij, die op God ééns zijn vertrouwen gevestigd heeft, blijve in zijn geloof volharden, hoe weinig uitzigten van hoop hem ook anders mogen overig blijven. — En de door God beweldaadigde zij bedaard in zijne dankbaarheid! God begeert niet het gerucht maakende. Het gevoel des harten, en de gewaarwording van Zijne weldaaden, zijn de zuiverftc dankbaarheid, welke wij den Schepper kunnen toebrengen. Aa 2  o4 UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN D e' xii. apostelen uitgezonden, Matth. IX. Terwijl jesus dus, leerende en weldoende, het gantfche land door reisde, befchouwde Hij meermaalen het volk, welk op zijn gerugt toeliep, met aandoening, omdat Hij zoo veele onkunde onder het zelve ontwaar werdt en omdat zij, even als fchaapen, die geen' Herder hebben, afgemat en vcrltrooid waren. Ach"" zeide Hij meermaalen tegen zijne Leerlingen , „ zie daar een' rijken oogst, maar te weinig arbei" ders! bidt toch den Heer en Eigenaar van den Oogst, dat Hij tot den zeiven arbeiders uitzende! " " Vervolgends verkoos Hij zijne twaalf eerfte Leerlingen tot Apostelen, of Gezanten, van zijnen wege, die Hij met zijne volmagt bekleedde, en ten blijke, dat Hij hen uitzondt, om het Euangelie te verkondigen, magt gaf over de onreine geesten, om die uit te drijven, als ook om alle ziekten en kwaaien te genezen. .. Deze twaalf Apostelen waren: simon, anders meer bekend met den naam petrus, en zijn broeder ANDREas; jakobus zoon van zebedeüs, en zijn broeder joünnes; filippus en bartholomeüs, dien men voor den zelfden houdt ais nathanaül, thomas en mattheus de Tollenaar; jakobus, de zoon van alfeüs, en lebbeüs, bijgenaamd thaddeüs, ook, gelijk men meent judas, simon de Kananiter, van Kana in Galileën, en judas, de Marlot, die Hem ook naderhand verraaden heeft. Dezen zondt jesus uit, met den volgenden last, om zich eerst te vervoegen tot de Jooden, hun te verkondigen, dat het rijk des hemels nabij was, en dit te bevestigendoor het doen van wonderen. — Zij moesten, met een vol vertrouwen op de Godlijke Voorzienigheid zich wapenen, alzoo zij veel tegenftand ontmoeten', ja zelfs vervolgingen ondergaan zouden, doch God zou hen niet verlaten, maar fteeds bijftaan en onderfteunen. —> Dit moest hun niet bevreemden, dewijl Hij zelf, hun Heer en Meester, vervolgd en mishandeld werdt. — Eens echter zou de waarheid zegevieren, en het geen thans nog in het duister lag, in het licht gefteld worden. — Alhoewel onder veele verwerringen, welke op de prediking van dezen Godsdienst in de wereld ontftaan zouden. — Eindelijk befloot Hij deze volmagt, met deze nadrukiijke woorden: „wie u ontvangt en aanneemt, ontvangt mij, en neemt mij aan; en die mij aanneemt, neemt mijnen grooten Zender aan. — * wie een'Profeet ontvangt, uit dien hoofde, omdat hij een Profeet is, zal cien loon van een' Profeet, en " wie een' rechtvaardig en deugdzaam mensch aanneemt,, [uit liefde tot de deugd, J zal den loon van eenen " rechtvaardigen genieten. Dus ook, wie een' van dezen, hoe klein en onaanzienlijk zij ook zijn, hechts: een' dronk koud water geeft, omdat hij een' leerling van mij is, ik verzeker, met alle plegtigheid, dat hem „ zijn loon niet ontftaan zal." — jesus prijst de ciftk van kenk arme weduwe, Mark. XII. J^Jooit Het de groote Leeraar van het menschdom eene gelegenheid voorbijgaan, of Hij gebruikteze, om nuttige lesfen en heilzame uitfpraken, tot onderwijzing, vermaaning, beftraffing, of vertroosting mede te deelen. — Dikwerf was Hij opmerkzaam op de verrichtingen en het gedrag der menfehen, en leerde zijne navolgeren, hoe het zeivete beöordeelen, te weten, niet naar den oogfehijn, en het uitwendig voorkomen, maar naar het wezen der zaak, de beginfelen en de eind-oogmerken der daaden. — Dus terwijl Hij den geveinsden en zich als Godvruchtig voordoende Farizeën het mom afligtte, prees Hij deugdzame handelingen, hoe zeer die ook in ftilte verricht werden. Eens zat Hij tegen over de Schatkist van den Tempel, in welke het volk zijne vrijwillige giften bracht, ter onderhouding en verbetering van het Gods - Huis. — Veele rijken en vermogenden wierpen er aanzienlijke fommen in. — Doch onder allen, die hunne giften brachten, trok eene arme weduwe de aandacht van den Heiland. — Deze vrouw wierp er erne geringe gift in, twee duiten of een oortjen. Eene beuzeling in het oog der wereld, die dit niet ééns zig, of zo zij het zag, misfehien belachte, naar geheel anders oordeelde jesus: Hij riep zijne Leerlingen tot zich, en zeide hun: „ waarlijk zeg ik u, deze arme weduwe heeft van allen, die in de Schatkist iet geworpen hebben, het meest gegeven; te weten, allen gaven van hunnen overvloed , maar zij heeft van haare behoefte alles gegeven, wat zij hadt, haare geheele bezitting." Dus, en niet anders oordeelt God zelf, de Heere ziet het hart aan. — Willen wij derhalven aangenaam zijn in de oogen van God, en zijne goedkeuring wegdragen, wij moeten onze goede verrichtingen niet doen fchitteren, er geen' ophef van maaken, dan hebben wij onzen loon weg! neen, de waare deugd, en Godsvrucht werkt in ftilte, en onopgemerkt, zij zoekt geen eer of roem van menfehen, dan zal de Godlijke goedkeuring haar verzeilen. Hoe vaak vergaapt het menschdom zich aan het uitwendige! hoe vaak worden loftuitingen en eerbewijzingen verfpüd aan daaden en perfoonen, welke misfehien bij den God des Hemels, die rechtvaardig oordeelt, met het hoogfte ongenoegen worden aanfehouwd, terwijl dat goedertieren en rechtvaardig Wezen de nederige deugd van den vergeten en dikwijls verachten vriend der deugd met de zaligheden van een goedkeurend geweten beloont, en eens, in den dag der vergelding, ten overftaan van Engelen en menfehen, in het openbaar beloonen zal. won-  Marcus XII. Jeius pryst cLe Gifte van een arme Weduwe . Zo- TÜe d&- la- yéuo'e . Mattli. IX. de XII Apostelen uitgezonden. ||| ók?vz-' d&s dc-uze- tApetres .    Mattk. XIV. Wonderbare Spjnging met -wynig Broden . ^dÉtdtz^izZzido/i 7?w-acuc7eus-e- des Zains . Mattk. XIV. Jefus wandelt op de Zee en ook Petrus. • "&5«tf ?n Mattk. XIV. Een en andermaal heeft jesus een weldaadig wonderwerk verricht, door het fpijzigen van eene menkte menfehen met weinige brooden. — De eene reize was er een aantal van jcoo mannen, behalven de vrouwen en kinderen, welke hij allen verzadigde met vijf brooden en twee visfehen, terwijl van de overgefchoten brokken twaalf korven gevuld werden. Dit wordt door alle de Euangelisten matth. XIV". mark. VI. luk. IX. en joïnn. VI. verhaald. — De andere keer, werden 4000 mannen van zeven brooden en weinige vischkens verzadigd, waar bij nog zeven manden met brokken overfchoten. Dit tweede geval, het welk op eenen anderen tijd en plaats gebeurde, verhaalen matth. XV. en mark. VIII. Het eerfte geval gebeurde aan de overzijde van de Galihefche zee, of het meir van Tiberias, en droeg zich dus toe. Jesus ziende, dat er eene groote menigte volks bij Hem kwam, zeide tegen flippus, dénen der Apostelen-: „waar zullen wij brood kopen, op dat deze lieden eten?". — Hij zeide dit enkel, om dezen Leerling te beproeven, want hij wist zelf wel, wat Hij doen zoude. — Filippus antwoordde, dat men met geen 200 denarïén of zestehalven toe zou kunnen, indien zij flechts elk een weinig hebben zouden. — Andreüs, de broeder van simon petrus, hier bij ftaande, zeide, dat daar een jongetjen was, hetwelk vijf gersten brooden hadt, en twee visfehen. Maar, voegde hij er bij, wat is dat voor zoo veelen? — jesus geboodt zijne Leerlingen, dat zij het volk zouden doen nederzitten bij verdeelingen van 50 cn 100 , waar door men gemaklijk het gantfche getal der menigte kon ontwaar worden, het welk 5000 mannen bedroeg. Nu nam jesus de brooden, cn de dankzegging over dezelven gefproken hebbende, deelde Hij die uit aan de Leerlingen, en de Leerlingen aan de Lieden, die hier zaten: insgelijks van de visfehen, zoo veel zij wilden, en allen aten, tot dat zij verzadigd waren. Toen geboodt jesus zijne Leerlingen, dat zij de overgebleven brokken zouden verzamelen, opdat er niets verloren ging! — zij deeden zulks, en vulden twaalf korven met brokken van de vijf gersten brooden, welken de genen, die gegeten hadden, hadden overgelaten. Het gevolg van dit verrichtte wonder was, dat het verzadigde volk erkende, dat jesus waarlijk de Profeet was, die komen zou, en dat zij hem met geweld nemen, en Koning wilden maaken, waarom jesus zich afzonderde, op eenen berg in eenzaamheid, dewijl Hij geene eere van menfehen zocht, en het oogmerk zijner komst in de wereld geheel iet anders was, dan om te heerfchen. Doch helaas! het wonder , hoe groot , deedt bij weinigen Oeehts de rechtmatige uitwerking; te weten, veelen volgden, van dien tijd af, jesus enkel om den broode, zoo dat de groote Heiland verpligt was, hen deswegens te beftraften, en te vermaanen, om toch zoo veel werks niet te doen om verganglijtte fpijze , maar om naar de zielsfpijze te trachten, naar die zaligmaakende Leere en waarbeden, welke de ziel tot in eeuwigheid voeden, en die Hij, de Zoon des menfehen, fchenkt. — Hoe weinig wordt deze vermaaning van jesus betracht! doorgaands blijven de menfehen aan het aardfche en zinlijke gehecht, terwijl zij de belangen van hunnen edelen geest verwaarloozen. jE5Üi WANDELT OP D E ZEE EN OOK PETRUS, Matth. XlV. Om het volk, het welk wij gezien hebben, dat, na het wonder der brooden, jesus Koning wilde maaken; te ontgaan, deedt jesus zijne Apostelen zich fcheep begeven, en voor uit overfteeken naar de overzijde van de zee, terwijl Hij irt eenzaamheid zich op den bij gelegen berg onttrok. De Apostelen ftaken dan van land, doch nu, midden in zee, omtrent 25 of 30 ftadiën, voortgevaaren zijnde* konden zij niet vorderen, alzoo de wind hun tegen en vrij fterk was, zoo dat zij tegen de golven niet konden oproeien. — Het was in den nacht. — Met de vierde nachtwake, dus tegen den morgen, want de nacht werdt toenmaals in vier nachtwaken of deelen verdeeld, kwam jesus na hen toe wandelen op de zee. Als de Heer der Natuur, verftrekten de baaren, hoe verbolgen zij ook zijn mogten , Hem tot eenen vasten grond. — Zijne Leerlingen, Hem op zee ziende wandelen, verfchrikten, en verbeeldden zich, dat zij een ipook zagen, zoo dat zij luidkeels van angst fchreeuwden. — Jesus liet hen niet in verlegenheid, maar riep hun toe: „ weest gerust, ik ben het, vreest niet." — Petrus toen het woord opvattende, zeide: „ Heere! indien gij het zijt, zoo beveel mij, dat ik op het water bij U kom." — Hij was altijd de voorbarige petrus, ea vertrouwde zich veel van zijn geloof — „ kom," zeide jesus, om hem niet alleen op de proef' te fteilen, maar ook om hem te vernederen en te verootmoedigen. — Petrus klom in de daad uit het Schip, en wandelde op het water na jesus toe. Maar den hevigen wind ziende, werdt hij bang, en met een begon hij te zinken, waar op hij riep : „ Heere , behoud mij!" — jesus ftak aanftonds de hand uit, en greep hem: „ gij kleingeloovige!" zeide Hij: „waarom hebt gij gewankeld?" en toen klommen zij beiden in't vaartuig, terwijl de wind op dat oogenblik ftilde, zoo dat zij hunne vaart gemaklijk volbrachten. — Zij, die in het vaartuig waren, vielen toen jesus te voet, en beleeden; „waarlijk, gij zijt Gods zoon!" Zoo groot, als jesus zich hier vertoonde, zoo zwak ziet men petrus, die hier een voorfpel, als't ware, ondervindt, van het geen hem naderhand gebeurd is, bij het gevangennemen van den Zaligmaaker, toen hij zich te ftout in het Hof van kaïafas, waagde , en daar tot eenen diepen val kwam, zoo dat hij zijnen Heer en Meester verloochende, en indien niet jesus zijn genadig oog.tot Hem gewend hadt, voor altijd ongelukkig zou geweest zijn. Bb M  Dl 96 UITBREIDING DER GEWIGTÏGSTE GESCHIEDENISSEN DE VERHEERLIJKING VAN CHRISTUS O P OEN BERG, Matth. XVII. Trsus hadt ziinen Leerlingen voor het eerst met duidlijke woorden gefproken van rijn "lijden en herven, %!?5£55rii drie zriner wtrow«e Leerling eene bemoedigende openbaring , om ais eer, evenw «en dc «rcmige ontdekking ven zijn lijden te «rekten, geven , cn tevens om hen *«»». ^■SSJriè^Seia, cn denoodzaakiijkheid van zijn „jden en Kerven te doen kennen, M.«*. volgends lUii et, de Profeeten, zoo cn niet anders moest plaats t.ebben. Hij klom dan met drie zijner Leerlingen, zetkus, jakobus en J0a»Nzs, op ««^.*»»«» en X kl cdtn^e^mi wh en blinkende gebjk het licht. - Tevens zagen zij twee mannen che „ ftonden en met hem fpraken. Dezen kenden zij door de Heerlijkheid , waar mede zij ver ch^nen aan ^n inhoud hunner gefprekken, en uit de aanfpraak van jesus, voor moses cnELias.-D mnoudder ge .p ken van deze Hemel-burgeren was, dat zij den uitgang van jesus verkondigden , dien ftj eerftng te Jerufahm zou volbrengen , en dus zijn lijden en dood met deszelfs omftandigheden enz. ■ J De Tosteien waren verrukt door dit Hemelsch gezicht, petrus kon zijne drilt niet beteugelen, in zeker ^onZT^vo^ riep hij uit: „ Meester! hier is het goed te zijn en te blijven! b,er wihen wn drie hutten opflaan, voor U, voor moses, cn voor eliüs, voor elk eene! " - terwijl petrus dit zud , óverfchaduwe hen eene luchtige en glansrijke wolk, in deze wolk gingen moses en t^J, en men noordcuit de wolk eene ftem: „ deze is mijn geliefde Zoon, in wien ik mijn weloenaagen heb, hoor, hem. - Ed nu was jesus alleen, die zijne Leerlingen, welke uit verbaasdheid en eerbied 00 hunne aangezichten geva len waren, bemoedigde, doch tevens verboodt, dat zij, voor zijne opftandmg, uit gezicht aan memand ont- dëVan\tedheeriijkheid fchreef joSnne s I : 14. „wij ^ Eerlijkheid aanfehouwd, eene heerlijk- • ■ 1 j 17 Jxi tmn o-enade en waarheid En petrus: „wij zijn aan- heid. als des eemggeboren van den Vader, vol van gendi,e uu'wmiuwu, ^ >» j j " fchouwers geweest van zijne Majefteit. Want Hij heeft van God den Vader eere en heerlijkheid ontvan" gen, als zoodanige ftem van de hoogwaardige heerlijkheid tot Hem gebracht werdt: deze s -un gehefle loon, in weiken ik mijn welbehaagen heb. En deze ftem hebben wij gehoord, als zrj van den Hemel ge- bracht is geweest, toen wij met Hem op den heiligen berg waren.' jESUS GENEEST EENEN BEZETEN MAANZIEKEN, Matth. XVII. Van den berg afkomende, verzeld van zijne drie Leerlingen, vondt jesus hét volk-in groote bewegfng, hetwelk, zoo dra het Hem ontwaar werdt, na hem toe kwam loopen. - Te weten, zijne overige Leerl.neen waren met de Schriftgeleerden in twist geraakt, bij gelegenheid van het volgend geval. Zeker man hadt z inen zoon , die eene maanziekte , eene foort van hevige en op gezette tijden wedergerende, vallende Sektè hadt, en die tevens door een'geest bezeten was, welke hem ftom maakte, met'een woord een ellenden lijder, die, als hij van deze plaag overvallen werdt, gefcheurd en geplukt werdt, zoo dat bij fchuimdc, en met de tanden knerste, tot jesus Leerlingen gebracht, om hem te genezen, maar dezen hadden zulk niet kunnen doen. Dit verflag deedt de Vader zelf aan jesus, waar op deze uitriep: o ongelovig volk. hoe Tan' zal ik bij u ziin' hoe lang zal ik geduld met u moeten oefenon!" tevens gebiedende, dat men den Ivoren cm - He^fen-edde. - Maar op dat zelfde .ogenblik werdt het o» tand op de vreeslijkfte wijze van den geest gefcheurd, zooadat hij:op den grond vml - Nu vraagde esus den Vader, hoe lang het geleden was, dat hem dit was aangekomen?. - van een kmd af, antwoordde de man Er bijvoegende • ~ „ ook heeft hij hem menigmaal dan in 'ï vuur,, dan in 't water geworpen, om hem om te „ brengen. ~ Ach! zo gij iet vermoogt, heb mededoogen met ons, en help ons! « ja zeide jesus, indien gij kunt gelooven - Hem, die gelooft, is alles möoglijk!" - op dit gezegde fchreeuwde de vader van het kmd, met traanen, uit: „ Heer! ik geloof! - kom mijn ongeloof te hulp !" - jesus thans ziende dat het volk te hoop liep, fprak den onreinen geest ftraf aan: ,v gij itomme en doove geest! ikgebiedcu; ga van hem uit, en kom nooit weder in hem!" - Op dit woord voer hij uit, al brullende, en den jongen fcheurende, zoo dat hij als dood nederlag, en veelen reeds dachten en zeiden, dat hij dood was. Doch jesus hem bij de hand vattende, hief hem op en hij ftondt op* Opmerklijk is het, dat, wanneer jesus Leerlingen hem naar de réden vraagden, dat zij den geest mee hadden kunnen uitdrijven, en het kind genezen, Hij hun ten antwoord gaf: „ dit geflacht kan nergens door uitvaaren, dan alleen door het gebed, gepaard met Godsdienftig vasten. - En dat het alleen door hun on" .eloofwas, dat zij dit niet hadden kunnen doen: want, indien zij een geloof hadden, al ware het met groo" ter dan een mostaard-zaad, zij zouden de grootfte en verbaazende uitwerkzelen kunnen daar fteilen; en .. het zwaarfte te boven komen."  Mattk. XVII. de VerlieerJ^lciiio- Ckristi op den Berg-. Mattk. XVIIJefus geneest eenen befèten Maansieken 1/7i Lunatijue jutrv .    Mattk. XIX. de Kinderen worden van Jefus genodigt en gezegent . On vrwnöt de petitit £n/uns a J&uit - C/unsir. ^ Mattk- XVII. de Stater in de mond van de Visck . Ze K-Sracle/ Zw Staêere*.  DES NIEUWEN TESTAMENTS. p? CE STATER IN DEN MOND VAN DEN V I s c ii, Mattk XVIL J-JaJt de Hemelflem jesus op den berg der verheerlijking verklaard voor Gods geliefden Zoon, niet lang -daarna badt jesus gelegenheid, om daar van, door een wonderwerk, aan petrus een blijkbewijs te geven. Te Kafcrnaiim binnen gaande, vervoegden zich de inzamelaars en ontvangers van de didrachmen, of halven jikkel, weike fchatting de Jooden van laater tijd tot onderhoud van den Tempel hadden ingeheid, verpligtende eiken Israëliet een didrachme of halve fikkei, zijnde omtrent de waarde van twee zestehalven, jaarlijks te betaalcn, bij petrus met deze vraag: „ betaalt u lieder Meester de Tempel - fchatting niet?" „ ja," zeide hij, ., Hij is zulks gewoon." — Maar toen hij in huis gekomen was, fprak jesus hem dus aan$ „ wat dunkt u, simon? van wie nemen de aardfche Koningen tollen of lchattingcn, van hunne eigene zoonen of van anderen?" ~ „ van anderen;" zeide petrus — ,, wel nu," zeide Jesus, „ dan 'zijn de zoonen vrij." Hij fprak niet van Burgerlijke lasten of' fchattingen, dit moet men wel in't oog houden, ten einde geen misbruik van jesus gezegden gemaakt, of die, tegen zijn oogmerk en bedoelinge aan, geheel verkeerd toegepast worden, maar Hij fprak van de fchatting ten behoeve van den Tempel, het Huis van God; en Hij wilde zeggen: „ik, de zToon van God, Israëls grooten Koning, ben dan vrij en ongehouden, om ten behoeve van mijns Vaders Huis te betaalen." — Dus herinnerde Hij aan petrus die groote waarheid, welke de Hemel-item van Hem getuigd hadt, dat Hij Gods geliefde Zoon was. Doch , voegde jesus er bij, opdat wij hun geencn aanftoot geven , ga naa den zeekant, werp den angel uit, en neem den eerften visch, dien gij ophaalt, den besten, als gij hem den mond opent, zult gij daat een'[tater, het dubbel van een didrachme, en dus genoegzaam voor twee perlbonen, in vinden; neem dien, en betaal voor mij en voor u." Het is zoo, de Gefchiedenis zegt niets meer, doch, men weet, dat dit meermaalen de gewoonte der Gefchiedfehrijveren is, dat zij iet ter aanvulling voor den Lezer overlaten. — Petrus heeft dan gedaan, het geen jesus hem belastte, en het ook zoo gevonden. — Hier openbaarde jesus zijne Alwetendheid en Albeltuur! — hoe gepast was dit wonder, om aan petrus te toonen, dat Hij waarlijk de Zoon van God was, de hoogheerlijke Heer, aan wien alles onderworpen is, zelfs de visfehen, die de paden der zee doorwandelen. — D.E KINDEREN WORDEN VAN JESUS GENODIGD EN GEZEGEND, Matth. XIX. Jesus was de grootfte menfehen-vriend — alle zijne redenen, alle zijne daaden, waren weldaaden VOQf net menschdom; maar Hij was ook de grootfte kinder-vriend. Eens was Hij bezig met leeren, wanneer er kinderkens tot Hem gebracht werden , met verzoek, dat Hij hun de handen opleggen, en biddende zegenen zoude, - Jesus Leerlingen waren te onvrede, dat men "hmnen Meester, dus doende, in zijne redenen ftoorde, en beftraften deze lieden, die hunne kinderkens brachten. — Maar jesus dacht en handelde anders: lieftalig en minzaam fprak de groote Leeraar: „ laat de kinderkens naderen , en weert hen niet af, om tot mij te komen ; zulken toch, die den kinderkens gelijk zijn, zijn de waare Onderdaanen van het Rijk des Hemels." — Vervolgends legde Hij hun de handen op, en zegende hen. Meermaalen ontleende Hij ook zijne beelden en gelijkenisfen van kinderen , vermaanende zijne Leerlingen, om den kinderen in derzelver ftil vertrouwen, nederigheid, leerzaamheid, liefde, en gehoorzaamheid op en jegens de Ouderen, gelijk te worden, en zulke kinderlijke gezindheden jegens den Hemelfehen Vadef te koesteren. Welke bemoediging voor Christen Ouderen , dat zij zich mogen verzekerd houden , dat het gunstig oog van jesus ook op hunne kinderen gevestigd is, en dat zij niet alleen zeiven vrij mogen toenaderen tot den genadetroon , maar ook hun kroost mogen medebrengen , en aan de liefde van den Aigoeden aanbevelen. En gij, lieve kleinen! lust en vermaak uwer ouderen! gij zijt ook, van uwe tederfte kindsheid af, de voor« werpen van jesus min. — Hij is liefdefijk omtrent u gezind, en zegent u met zijn heil! Ouders! verzuimt dan niet, uwe kinderen aan God op te dragen, hen vroeg aan den Heere te gewennen , hen vroeg met jesus bekend te maaken, en in zijne zaligmaakende Leere en Lesfen te onder'wijzen. En gij, Kinderen! gedenkt in de vroege jeugd reeds aan uwen Schepper en Verlosfer, groeit in de vreeze des Heeren o?, die het beginzel is van alle wijsheid, en verlaat, opgroeiende, Hem, den kinder-vriend, pooit ondankbaar, Hem, die u in uwe tederfte jeugd reeds liefhadt, en u zoo veele en groote weldaaden bewezen heeft! Dl Bb 2  UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN de priester en leviet gaan den gewonden zonder mededogen voorbij', Luk. X. Wü hebben reeds in het voorgaande gezien , dat jesus meermaalen gewoon was, door gelijkenisfen of Parabolen tc leeren, welke altijd'belangrijke waarheden en gewigtige lesfen in zich bevatten. — Geene van deze gelijkenisfen wijkt voor de andere in belangrijkheid, waarfchijnlijkheid, juistheid en overtuigende duidlijklieid onder allen nogtbans is misleiden die van den Barmhartigen Samaritaan wel de alleruitmuntendfte.— Deze bevat onder een zeer treilend beeld eene allergewigtigfte zedeles, daar zij ons leert, dat alle menfehen onze naasten zijn, en dat alle ellendigen recht hebben op ons mededoogen en daadlijke hulp. — De aanleidende gelegenheid, bij welke jesus deze gelijkenis voorftelde, was de volgende: 'Zeker Wetgeleerde, die jesus op de toets wilde fteilen, deedt Hem de gewigtige vraag: wat hij doen moest om het eeuwig leven te beërven? jesus beantwoordde deze vraag met eene andere vraag, ten einde den Wetgeleerden te°befchaamen, te weten, jesus vraagt hem: of hij dan den inhoud en eisch van Gods Wet mekkende, of hij dien nooit gelezen hadt? hier op toonde hij, als een Wetgeleerde, den inhoud der Wet wel te weten- en zegt, dat de wet eiscnt, uoa ner te ncDDen uovcn anca, cn uui uddsicn ais -zeiven. Wel geantwoord, zegt jesus, doet dat, en gij zult leeven, zoo ftondt er toch in de Wet: die deze dingen doet, zal daar door leeven. De Wetgeleerde voelde wel de geheime beftrafling, die jesus hem doet, en zijne confeientie getuigde hem, dat dezelve gegrond was, dat hij alle menfehen niet oprecht lief hadt, gelijk zich zei ven, en derhalven dat hij ook God niet kon liefhebben, gelijk het behoorde, maar hij zoekt uitvluchten Wie is mijn naasten? vraagt hij: zijn dat mijne bloedverwanten, of mijne landgenoten? of zouden ook de Heidenen daar onder behooren? op deze-vraag ftelt jesus hem de volgende gelijkenis voor: Zeker iemand reisde van Jerufalem na Jericho, onderweg, in de akelige en barre wildernis Quarentanid «■enoemd, door weike de weg tusfehen deze beide fteden doorloopt, verviel deze Reiziger onder moordenaaren die ten dezen tijde in menigte in het Joodfche land rondzworven, dezen fchudden hem uit, en hem eene menigte wonden hebbende toegebracht, gingen zij heenen, latende hem half dood liggen. — Bij geval, kwam zeker Priester langs denzelfden weg reizen, te Jericho woonden veele Priesters, die telkens na en van Jeruzalem, ter verrichtinge van htm Ambtsreizen moesten , foortgelijkePriesters zouden wel gedaan hebben, indien 'zij op'zetlijk htm werk gemaakt hadden, om te onderzoeken, of er ook ellendigen op den weg waren, die hunne hulp nodig hadden, maar zoo groot was hunne menschlievendheid niet! bij geval kwam deze Priester laivs dien zelfden weg en den ongelukkig mishandelden Reiziger ziende, maakte hij een' omweg en ging hem van verre voorbij. De bedienaar van den Godsdienst was bezorgd, dat zijne bediening hem zou noodzaaken, om den ellendigen bij te ftaan, en daarom houdt hij zich, als of hij hem niet zag. — Verfoeilijk gemoedsgeftel in eenen Priester en Leeraar! —kort daar na kwam er desgelijks een Leviet, uit den ftam Levi, die, als bedienaaren van het Heiligdom, den Priesteren in hunnen dienst waren toegevoegdop dezelfde plaats, maar toen hij naderde, en hem zag, ging hij hem ook van verre voorbij. Dus genoot de ongelukkige man niet alleen geene hulp, maar zelfs geene vertroosting of aanfpraak van de Dienaaren van den Godsdienst, die er uit hoofde van hun Ambt bijzonder de naasten toe waren. de bar m ha rt ige sam ari ta a n, Luk. X. Jfjoopeloös lag de Reiziger in zijn bloed te wentelen, zonder uitzigt op menschlijk mededogen, nu zelfs een Priester en Leviet waren voorbij gegaan, zonder zich over hem te bekreunen. —Maar! zeker Samaritaansch ReiZi»er, een vreemdeling niet alleen, maar iemand van die bij de Jooden zoo gehaatte Natie, met welke een Jood niet zou hebben willen eten, en de beroofde en gewonde Reiziger was een Jood! een zeker Samaritaansch Reiziger, die ook daar heenen kwam, zag hem naauwlijks, of was met hartelijk medelijden aangedaan. —- En nader tredende, verbondt hij zijne wonden, en goot er olie en wijn in, tot zuivering en verzachting: vervolgends hem op zijn eigen lastbeest heffende, voerde hij hem in de Herberg, in de naaste Karavanfeera, of verblijfplaats voor vreemdelingen , daar hij alle zorg voor hem droeg. En zelfs, toen hij des anderen daags vertrok, gaf hij aan den opziener van deze Herberg, nog twee denariën, twee zestehalven, tot een fooitjen, hem belastende, om toch goede zorg voor den rampfpoedigen man te dragen, en hem wel op te pasfen, beloovende, zo er nog buitengewoone kosten moesten gemaakt worden, dat hij dezelve betaalen zou, hij zijne wederkomst. — Dus gedroeg zich een Samaritaan, die bij de Jooden voor een' ketter gehouden werdt* welk een verfchif tusfehen zijn liefderijk gedrag en de liefdeloze handelwijze van 'den Priester en Leviet, die, ter handhaaving van de rechtzinnigheid, wie weet hoe menige ban-vervloeking tegen hem en zijne Landgenoten hadden uitgefproken! ' Jesus, deze heerlijke gelijkenis hebbende voorgedragen, liet nu aan het eigen oordeel van den Wetgeleerden over, te beflisfen: wie van deze drie, de Priester, de Leviet, of de Samaritaan, hem voorkwam de naaste te zijn geweest van dien man, die onder de ftruikroovers gevallen was? de Wetgeleerde ftondt vast, en kon niets anders verklaaren, noch geene andere uitfpraak doen, dan: dat hij zich den naasten van dezen man betoond hadt te zijn, die barmhartigheid aan hem bewezen hadt. — Het viel hem hard, dat hij aan eenen Samaritaan dezen !of moest toekennen boven eenen Priester en Leviet van zijn eigen volk, daarom noemt hij hem ook niet uitdruklijk, de Samaritaan was de naaste! maar de kracht der waarheid niet kunnende wederftaan, zegt hij bij omfchrijving: ,, hij, die barmhartigheid aan hem geoefend heeft." En nu wijst jesus dezen trotfehen Wetgeleerden op dezen Samaritaan, om denzelven zich tot een voorbeeld van navolging te fteilen: „ga heen, zegt Hij, en doet desgelijks." Wij moeten bedenken , dat jesus dit ook tot ons zegt, ga heen en doet gij desgelijks! alle menfehen zijn onze naasten, die wij lief moeten hebben, en alle pligten van menschlievendheid bewijzen moeten, hen niet alleen met raad, maar ook met daad bijftaande, zoodra zij onze hulp behoeven, zonder te vragen, welk geloof of Godsdienst de ongelukkige belijdt, of hij een ketter of een rechtzinnige, vriend of vijand zij ? hij is een mensch, onze natuurgenoot, onze naasten! derhalven heeft hij recht, om onzen bijftand te verlangen, en wij zijn verpligt, hem dien gewillig, trouwhartig, en blijmoedig te bewijzen. ► amen*  Lucas X . de Priefter en Levyt gaan den gewonden zonder mededogeji voorty. Zé Z'a^7~^/^c^zté^^.7, eó sZ Z&viie/ s-ojis ^zfe . 1 ' ' a.jh/Hnje,. \u 11 cas X . de Barmhartige Samaritaan . | LZ ScUTvaratav/v- cZarztaZZZ .    Joan. VIII . --rV~' de Vrou in Over lp el tot Jefus gebragt . .Zcc> 1er?i??zey aJiJcè^e, cwiesiee- d Jesus - (Ju-zst. Lucas X . Samenfpraak van Jefus met Maria en Martha. Jészcs Jies, en wist, dat zij niet zuiver waren; de zeden van dien tijd waren ongemeen bedorven. De befchuldigers , wier geweten getroffen was door jesus woorden, en die begonnen te vreezen , dat Hij hen nader ontdekken, en hunne zonden aan den dag zou brengen, fluopen een voor één weg, beginnende van de oudften, welke, o fchande! wel de fchuldigften waren. en dus tot de laatften toe, zoodat jesus alleen werdt gelaten met de vrouw, onder het overige volk, in wier midden zij ftonden. — Toen jesus nu opkeek, en niemand van de befchuldigers zag * behalven de vrouw,,- vraagde Hij haar: waar haare befchuldigers waren? en of niemand haar veroordeeld hadt? niemand, Heer: was haar antwoord: waar op jesus her« nam: ,, nu, dan veroordeel ik u ook niet; ga heenen, en plceg; de zonde niet meer l" Jesus verfchoont haar misdrijf geheel niet, maar Hij is noch befchuld'iger, noch lechter van deze vrouw.— Hij geeft haar alleen, als Leeraar, deze ernstige vermaaning, om zich voortaan van deze zonde te wachten. Cc be  xoo UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN d e verloren zoon, Luk. XV. Eene andere onvergelijklijk-fchoone gelijkenis is;die van den verloren zoon, welke men niet vermoeid wordt te lezen, dewijl zij telkens op nieuws treft en beweegt. — Jesus leert daar in, hoe liefderijk God is, hoé geern die allerbarmhardgfte vader den mensch, die gezondigd heeft, maar met berouw over zijne overtredingen tot hem wederkeert, in zijne liefde-armen opneemt en omhelst, hoe de Vader in de Hemelen geen' lust heeft in den dood des zondaars, maar daar in, dat hij zich bekeere en leeve, en hoe er blijdfehap is in den hemel over eiken zondaar, die zich bekeert. Alle tollenaars en zondaars kwamen in menigte tot jesus, om hem en zijne lesfen te hooren, en hij ontving hen vriendelijk. Hier over morden de Farifeén en Schriftgeleerden. „ Deze,zeiden Zij-, ontvangt de zondaars en verkeert gemeenzaam met dezelven:" — Dit gaf jesus aanleiding, om, onder anderen, ter verdediging van dit zijn gedrag, de gelijkenis voor te fteilen van den verloren of'onberaaden zoon. „ Zeker man," zeide hij, hadt twee zoonen, de jongfte van dezen fprak zijnen vader ééns aan: „ vader, geef mij dat deel van het goed, dat mij toebehoort." Daarop deelde de vader aan hun de bezitting. Niet veele dagen daarna, gin;; de jongfte zoon, alles tot geld gemaakt hebbende, op reis, na een vreemd land, alwaar hij zijn' geheelen rijkdom doorbracht en verkwistte in een wellustig leven. — Als hij nu alles verteerd hadt, kwam er een zwaare hongersnood en duure tijd in dat land, zooclat hij gebrek begon te lijden. Nu ging hij heenen, en verhuurde zich bij eenen der burgeren van dat land, die hem op zijne landgoederen zondt, om de zwijnen te hoeden. Hier was hij blijde, alzoo niemand hem iet gaf, dat hij zijn' buik vulde met het voedzel, dat de zwijnen aten; zijnde in dat land zekere foort van peulvruchten, zoete peul of ook St. Jans-brood genoemd. — Thans tot nadenken gebracht, en tot zich zelve komende, zeide hij: „ hoe veele dagiooners van mijnen vader „ hebben overvloed van brood, en ik verga van honger! — ik zal opstaan! — ik zal tot mijnen vader kee„ ren: — ik zal zeggen: vader! ik heb tegen den hemel en tegen u gezondigd.' 't is waar, ik ben niet meer „ waardig uw zoon te heeten, doch handel mij flechts als één' van uwe dagiooners!" — Hoe fchoon fchildert de wijze jesus het beeld van den zondigen mensch in dezen losfen jongeling, en zijne lotgevallen ! zoodanige lieden waren die tollenaars en zondaars, losfe en zonder van God of zijn gebod te weten voortleevende menfehen, maar die thans begonnen te zien, hoe ongelukkig "zij in hunnen toeftand waren, en daarom zich tot jesus vervoegden, om door hem, als den eenigen waaren levens-weg, tot den Hemelfchen Vader weder te keeren. Wanneer, en zoo dikwijls wij zondigen, onzen kostelijken tijd aan beuzelingen verfpülen, ons verftand opvullen metijdelheden, en ons hart met hoogmoed of aardfche lusten, en de zinlijke vermaaken najaagen, zijn wij insgelijks aan dezen dwaazen zoon gelijk. Dan verlaten wij God, onzen Hemelfchen Vader, en deszelfs huis, en wel dra ontwaaren wij, dat de zinlijke vermaaken en aardfche goederen geen waar voedzel zijn voor onzen edelen geest, maar dat zij alleen zulken vermaaken kunnen, die als epikurus zwijnen zich in den drek der ongebondenheden wentelen. — o Laat ons dan ook dit befluit nemen , en belijdende , dat wij tegen den Hemelfchen Vader gezondigd hebben, en onwaardig zijn, om zijne kinderen te heeten, opftaan, tot onzen vader keeren, en ons in zijne liefde-armen werpen! we DEREOMSr va n den v E r l O ren ZOO n, Luk. XV* 2/Oodra de tot inkeer gekomen jongeling zijn voornemen, om tot zijnen vader te gaan, genomen hadt, voerde hij het ook uit. — Hij ftondt op, en kwam tot zijnen vader. — En hoe werdt hij ontvangen! o een vaderhart is ontfermend! als hij nog verre af was, zag hem de vader reeds, en was met innerlijk mededoogen ontroerd, en tocloopende, viel hij hem om den hals, en kuste hem. Nu zeide de zoon tegen hem. — De liefde des vaders was zoo groot, dat die hem was voorgekomen, eer de zoon nog ééns fpreken kon! — maar nu, gemoedigd door dit genadig onthaal, zegt de zoon: —' ,, Ach vader! ik heb gezondigd tegen den hemel, ik heb tegen u misdaan; ik verdien niet, den naam van uw zoon tc dragen! " — De vader maakt niet veele woorden, hij ziet, dat zijn zoon hartlijk berouw heeft van zijn wangedrag, en dat is hem genoeg; hij gebiedt zijne bedienden: „Brengt een kleed te voorfchijn, zoo als mijn zoon te vooren in het vaderlijk huis plagt te dragen, en trekt het hem aan; en doet een ring aan zijn hand; eh fchoenen aan zijne voeten. Haalt ook het gemeste kalf, en flacht het; wij zullen feesthouden, cn ons verheugen! want deze mijn zoon was dood, en hij is weder leevend geworden; hij was verloren, en is wedergevondenl " — Nu begon de blijdfehap. — De oudfte zoon was in 't veld-, toen hij van daar komende het huis naderde, hoorde hij het muzijk, en het gezang; hij riep éénen van de bedienden, en vraagde, wat dit beduidde? „ uw broeder, " zeide deze, „ is „ te huis gekomen; en uw vader, heeft het gemeste kalf laten dachten,' omdat hij hem gezond heeft wederge„ kregen." — Hij vertoornde zich, en wilde niet binnen gaan — Derhalven ging zijn vader heen , en verzocht hem. Welk een liefderijk en kinderminnend vader! doch hij voerde zijnen vader te gemoet: „ zie, ik dien „ u nu zoo veele jaaren, zonder dat ik ooit één bevel van u overtreden heb, en mij hebt gij nooit een bokjen „ gegeven, om ééns met mijne vrienden vrolijk te zijn. Maar nu deze uwe zoon, die uw goed met hoeren „ heeft doorgebracht, te huis komt, laat gij het gemest kalf voor hem flachten." — „ Kind " hernam de zachte vader — „ gij zijt altijd bij mij, en al het mijne is het uwe. — Doch, nu moet men vrolijk en verheugd we„ zen, want deze uw broeder was dood, en is weder leevend geworden; hij was verloren, en is weder „gevonden!" Hoe bemoedigend en troostrijk is deze gelijkenis ! zoo genadig eh barmhartig is God! Geen vader floeg, met grooter mededoogen, Op teder kroost ooit zijn ontfermende oogen, Dan Isrels heer op ieder, die hem vreest. Ondertusfchen ftrijkt de Heiland, in het gedrag van den onvernoegden en afgunftigen ouder broeder, de morrende Farizeën en Schriftgeleerden door, die harder gezind waren omtrent hunne ongelukkige medemenfehen, en hen ftrenger beoordeelden, dan deHemelfche Vader zelf. — o Laat ons hun nooit gelijk worden in liefdeloos oordeelen, en verdoemen 1 i. a z a-  Lucas XV. de Verloren Zoon . ||| elanden, a%< Z' óyQrtfr jprodjvuy. Lucas XV. Wederkomst van den Verloren Zoon. | Jcezoza j r cJ 21    XVI. Lazarus en de Ryteman . Lucas XVI. Lazarus in Abrahams Ichoot en de Rykeman in de Hel . Zaza?-e et /e tna&MeUs Zzc/ie, ap7~es- $mr JSfarfr. 2~  DES NIEUWEN TESTAMENT S. 101 LAZARUS EN DE R. ij K E MAN» Lük. XVI, Il^cne andere merkwaardige gelijkenis ftelde jesus voor, om een recht denkbeeld van de waare gelukzaligheid te geven, die niet gelegen is in het overdaadig genot der wereidfche goederen , maar in godvrucht en deugd, welke haare belooning niet misfen zullen in het toekomende leven, hoe zeer zij hier op aarde vaak armoedig en veracht zijn. Dus luidt de gelijkenis: ,, Daar was ééns een zeker rijk man, die daaglijks gekleed ging in purper en fijn lijnwaad, en daarenboven dartel en vrolijk leefde. — Daarentegen was er ook een arm man, metnaame lazarus (eliözer, iemand, die geen' toevlucht heeft, dan God alleen,) die, vol zweeren, aan zijne voorpoort lag; in hoope, van nu en dan , van het overfchot, dat van des rijkaards tafel kwam , verzadigd te worden-, zelfs Kwamen de honden, en lekten zijne zweeren." Zoodanige tooneelen ontmoet men dikwijls in het menschlijk leven; rijke brasfaards, die overvloed van goederen en rijkdommen bezittende, dartel en weeldig leeven, en zich in de zinlijke lusten geheel verzadigen, en armen, die niets hebben, en van de aalmoesfen van anderen leeven moeten. — Dikwijls gebeurt het ook, dat, daar de eerften, door de weelde bedorven, dc deugd uit het oog verliezen, en zich niet om God of om hunne pligten jegens hunne medemenfehen bekommeren, met het tegenwoordige ingenomen, en door den glans der wereld begoocheld, de arme en geringe deugdzaam is, en God in zijne fchamele hut eerbiedigt, en de deugd bij zich huisvest. Dit heeft ook niet zelden die bedenking verwekt, hoe is het beftaanbaar met Gods goedheid en rechtvaardigheid, dat de rechtvaardigen hier zoo veele tegenfpoeden hebben, dat de deugd hier zoo vaak in armoede en ellende 'verfmaebt? eene bedenking, welke asaf in den LXXIII. Psalm zich ook maakte, wanneer hij, op het befchouwen van den voorfpoed dergodloozen, voortgaat en zegt: Dan peinst de ziel: is 't waar? zou God Zoo heb ik dan vergeefs geftreên, Ook weten van mijn droevig lot? Mijn hart gezuiverd, en gebeên; Zou de Allcrboogfte van mijn klaagen Vergeefs heb ik in reine plasfen En bittre rampen kennis dragen? Van onfchuld mijne hand gewasfehen: Ziet, dezen, hoe godloos en wreed, Want al den dag ben ik geplaagd; Zijn evenwel bevrijd van leed; Mijn ziel verfchrikt, mijn boezem jaagt; De rust volgt hen op al hun paên, En nooit verfcheen er morgenftönd, En hun vermogen groeit fteeds aan. Waar op ik geen kastijding vondt. Doch den fleutel der oplosfing van deze bedenking geeft jesus in het vervolg van deze gelijkenis. LAZAE'ls IM ABRAHAMS SCHOOT EN DE RIJKO MAN IN DE HEL, Ltlk. XVL Eindelijk, dus vervolgt de gelijkenis, eindelijk overleedt de arme man, en werdt van de Engelen overgevoerd in den fchoot van abraham. — De Jooden gaven, in hunne voorftellingen van den ftaat der overledenen , aan abrahams nakomelingen eene bijzondere verblijfplaats, die van het verblijf der overigen door eene groote kloove gefcheiden was. — De zaligheid wordt als eene maaltijd meermaalen voorgefteld, en in abrahams fchoot te zijn, betekent met abraham aan te zitten aan de tafel. — De zaligheid is genot, waar genot! — vervolgens fterf ook de Rijke, en werdt begraven. Toen hij nu in de helle zijne oogen opfloeg, zijnde in de pijnen, en abraham van verre zag, als ook lazarus in deszelfs fchoot, zoo riep hij: „ vader abraham, heb mededoogen met mij, en zend lazarus, om Hechts den tip van zijn' vinger in het water te doopen, en daarmede mijne tong te verfrisfehen! ach! ik lijde fmerten in deze vlam!" — maar Abraham antwoordde: „zoon, gedenk, dat gij uw goed in dit leven gehad hebt, even gelijk lazarus het „ kwaad: — nu wordt hij hier vertroost, en gij lijdt fmerten! en met dit alles, daar is eene groote klove tus',' fchen ons en ulieden onveranderlijk vastgefteld, zoodat zij, die van hier tot ulieden zouden willen overgaan , ,', volftrekt niet kunnen ; ook kunnen zij, die daar bij u zijn, niet tot ons overkomen." — Hij hieldt aan: ach! vader! ik bid u, zend hem dan tot mijns vaders huis, alzoo ik nog vijf broeders heb, welken, ik '„ wenschte, dat hij als een onwraakbaar getuigen overreedde, opdat ook zij niet in deze plaats van pijniging „ komen." —Abraham antwoordde: „ zij hebben moses en de Profeeten, die mogen zij gehoor geven!" — „ ach neen, vader abraham!" — vervolgde hij.— „ maar indien iemand uit het rijk der dooden tot hen „ kwam, dan zouden zij zich bekeeren!" — toen hernam deze: „ indien zij naar moses en de Profeeten ;, niet hooren, zoo zouden zij zich ook niet laten overreeden, al ftondt zelfs iemand uit de dooden op." Zoo is het. Jesus ftond van de dooden op, maar de Jooden hebben niet geloofd, omdat zij moses en de Profeeten niet geloofden? — Wat blijft er ook over voor hem, die aan de Godlijke Openbaring geen geloof geeft? zal God hem nieuwe wonderen doen zien? van den hemel met hem fpreken? boden uit de andere wereld tot hem zenden , die hij niet kent, daar hij twijfelingen tegen maakt! zal hij niet alle deze dingen voor bedrog en misleidingen verklaaren? Welke gewigtige waarheden leert ons deze gelijkenis! — daar is een toekomend zalig leven in het genot van heil! — dat toekomend leven hangt famen met het tegenwoordig, zoodat elk daar te wachten heeft,naar dat hij het hier heeft aangelegd, daar zal ieder maaiën,naar dat hij hier gezaaid heeft. Het geen hij hier zocht, zal daar zijn lot beftemmen, hoe zeer hij dan ook iet beters mogt wenfehen, indien het niet wel voor hem uitkomt. — Daar zal Gods rechtvaardigheid zich luisterrijk openbaaren. Daar zal de arme deugdzame gelukkig, en de trotfche, dartele en onderdrukkende rijke rampzalig wezen. CC 2 fit  102 UITBREIDING DER GE WIG TI GS TE GESCHIEDENISSEN DE ti e N MED a atschen» Luk. XFIL Jèsus genas, door zijne wonderkracht, de ongeneeslijkfte ziekten. — De melaatschheid is zulk eene ongê* neeslijke kwaal, en tevens befmcttende. — Zij wordt veel in het Joodfche land gevonden. , Zij is eene walglijke ziekte, die het ligchaam en deszelfs bijzondere deelen doet wegrotten en afvallen. — Üe melaatfchen worden daarom buiten de famcnlcving gefloten, en moeten afgezonderd woonen .volgends moses wet, moesten zij het aangezicht bewinden, en als hun iemand tegen kwam , roepen: onrein! onrein! opdat ieder zich voor hun wachten, en niet door hen aangeftoken mogt worden. Op zekeren tijd, als jesus op reize na Jerufalem, zijnen weg nam tusfehen Samariën en Calileën door, en in zeker vlek kwam, ontmoetten hem tien zulke melaatfche mannen, die op eenen afftand ftaan bleven, en hunne ftem verheffende , riepen: ,, jesus ! lieve Meester! ontferm u over ons!" — toen hij hen zag, ontfermde hij zich, en geboodt hun: „ gaat, en vertoont u zelvcn aan de Priesters." •— Te weten, het was, volgends de wet van moses, aan de Priesters bevolen, om, wanneer er getwijfeld werdt, of iemand ook door deze ziekte werdt aangetast, zoodanig perfoon te onderzoeken, en hem of voor melaatsch en onrein, of voor gezond en rein te verklaaren, daarom zendt jesus hen naa de Priesters, om zich aan dezelven te vertoonen, opdat die nitfpraak doen en hen voor rein en gezond verklaaren mogten. — Zij gehoorzaamden aan jesus bevel, en zoo als zij heenen gingen, werden zij gezond en gereinigd. Welk een wonder vermogen van jesus! — waarlijk hij is de Heer, Israëls geneesmeester! De melaatschheid kan een beeld opleveren van de zonde, en derzelver rampzaligheid en befmetlijkheid. Elk zondaar is een geestelijke, melaatfche in het oog van den Heiligen God. — Maar bij jesus is genezing! zijn bloed, dat hij tot heil der wereld geftort heeft, heeft eene gezondmaakende kracht tot vergeving der zonden. Zijn Geest is een reinigmaakende geest, om het hart en den gantfehen wandel te verbeteren, en die in hem gelooft, en zijne geboden doet, leeft tot in eeuwigheid. DANKBAARHEID VAN EEN' DER GEREINIGDE MELAATSCMN, Luk- XFIL fjet volgende was opmerklijk bij dit geval. >- Een dezer tien melaatfchen, die een Samaritaan was, de overigen waren Jooden, zich genezen ziende, keerde terftond te rug, God luidkeels verheerlijkende. — Hij viel vervolgends aan jesus voeten op zijn aangezicht, en dankte hem, voor dat hij hem gezond gemaakt hadt. — Hij, een zoogenaamd ketter, was onder tien, die dezelfde weldaad ontvangen hadden, boven de negen, die zich beroemden Jooden, Gods volk, te zijn, alleen dankbaar, — Hoe groot moet de ongevoeligheid die thans onder de Jooden heerschte, geweest zijn! Jesus zelf ftondt verwonderd , en vraagde: „ zijn ze niet alle tien gereinigd? en waar zijn de andere negen? is er dan geen één gevonden, die te rug keert, om Gode de eer te geven, dan alleen deze vreemdeling?" — nu zeide jesus tegen dezen man: „ fta op, en ga heenen; uw geloof heeft u behouden." Wij hebben recht, om deze negen gereinigde Jooden wegens fnoode ondankbaarheid te befchuldigen, maar behooren tevens zorg te dragen, dat wij ons niet met hun gelijk, en niet min fchuldig maaken aan ondankbaarheden. — Hoe veele gunstbewijzen genieten wij daaglijks ja elk oogenblik van God, den oorfprong en onderhouder van ons beftaan ! hoe groot is derzelver getal, van onze kindfche jaaren af te rekenen! uit hoe veelvuldige gevaaren zijn wij gered en verlost! en hebben wij ons wel tot God gewend, om hem met hart en daaden te danken, en niet alleen met den mond! hoe menige zieke laat in de gemeente voor zich openlijk God bidden, om genezing, en ook wel, als hij herfteld wordt, God openlijk voor zich in de gemeente danken, gelijk deze negen Jooden zich aan den Priester gingen vertoonen, om rein verklaard te worden, en de offeranden ter ontzondiging en tot dankzegging naar de wet te laten offeren. — Maar deze kerkplegtige verrichting van den éénen is niet beter dan die des anderen, en wordt bij de Opperfte Wijsheid niet voor dankzegging aangenomen, gelijk zij het ook in de daad niet is. — Een hart, gevoel hebbende van Gods liefde, en daardoor in wederliefde ontftoken, eene verheffing van den lof van God, niet alleen met woorden, maar met daaden van waare Godsvrucht en deugd, overëenkomftig de Godlijke geboden, is alleen de waare dankbaarheid, die God behaagt. En ondertusfchen weinig gevoel van de Godlijke liefde, maar groot gemor over den minften tegenfpoed. Zie daar het beftaan der meefte menfehen, ook onder de Christenen! '  .Lucas -XV 11. cle Tien Melaatfen . ||| Oidrison. de dix> ZeWezw . lucas XVII. Dankbaarheid vaix een der gereinigde Melaatfe . ZZe^ïisdJarzce d'w des dcd Zepreujc .    Matth. XIX . De ryke Jongeling" gaat bedroeft weg*. Ze- Zoj/te ZZmme a?nre . , , Joaix .XI. de Opweclsiiig yan Lazarus . \\\ Zazare ?-es-<:uscita/ir- . . c '  DES NIEUWEN TESTAMENTS. 103 de opwekking van lazarus, Jd'dnn. XI. Lazarus, de broeder van martha en mariS, welk Godvruchtig huisgezin wij reeds hiervooren gezien hebben, dat bijzondere vriendichap aan jesus bewezen hadt, was ziek geworden. — Jesus bevondt zich in Galileën. De beide zusters, die hunnen broeder teder beminden, zonden terftond asn jesus bericht van deze ziekte van zijnen geliefden vriend. — Op deze boodfehap zeide jesus bedaard: „ deze ziekte is niet tot den dood, maar tot verheerlijking van God, opdat de zoon van God daar door verheerlijkt worde." — Het gantfche plan der Godheid was hem bekend, en hij voorzag den fchakel der gebeurenisfen, die uit deze ziekte zouden volgen. — Lazarus ziekte en fterven zou aanleiding geven tot het doorluclrtigst wonder, hetwelk je s us ooit verrichtte, bij de hóofdftad, voor veele getuigen, zelfs voor de aanzienlijkftc Jooden. — Dit zou ten gevolge hebben, zijne inhaalirg in Jerufalem als den messiüs-, en deze weder de losberfting der woede van zijne vijanden, zoodat hij, jesus, ('oor hen gegrepen en ter dood gebracht zou worden , en fterven voor het heil der wereld, maar ook opgewekt worden , alles tot heerlijkheid van God, opdat Gods Zoon verheerlijkt wierdt. — Nu ziet men de reden, waarom jesus, hoe ongemeen veel hij ook van lazarus, en deszelfs zusteren hieldt, nogthans na dc tijding van lazarus ziekte, nog twee dagen ter plaatze bleef, daar hij was. Na verloop van dezelven ging hij op weg, hebbende zijne Leerlingen, eerst bedekt, daar na openlijk gezegd, dat lazarus overleden was. Toen jesus te Eetbanien kwam, hadt lazarus reeds vierdagen in st graf gelegen; en veele aanzienlijke Jooden uit Jerufalem bevonden zich bij de zusters, om die wegens het overlijden van haaren broeder te troosten. — Zoodra de driftige martha vernam, dat jesus aankwam , liep zij hem te gemoet, en beklaagde zich, dat hij niet daar geweest was , alzoo haar broeder dan niet zou geftorvcn zijn. —> Maar jesus gaf haar tc kennen , dat hij de opftanding en het leven zijnce, die in hem gelooft, leeven zal, al was hij ook geftorven , en ook dat een iegelijk, die leeft en in hem gelooft, in eeuwigheid niet zal fterven; waarop martha haar geloof beleedt, dat zij hem voor den christus , den MESSias, erker.de.— Nu riep zij ook haare zuster biariü, welke insgelijks, gevolgd van de aanzienlijke Jooden, zich tot jesus begaf. — Toen men jesus bij het graf van zijnen vriend bracht, weende hij, niet over zijnen vriend, dien zou hij wc, cr opwekken, maar over het ongeloof der Jooden, die des niettegenftaande hardnekkig zouden blijven, Bij het graf gekomen, belastte hij, dat men den fteen, die voor den mond van 't graf lag, zou wegnemen, niettegenftaande martha hem voorhieldt dat haar broeder reeds zou rieken, als hebbende daar al vier dagen gelegen. Nu dankte je sus zijnen Hemelfchen Vader, en riep toen met eene gebiedende ftem: „ l azarus! kom te voorfchijn!" op dit woord kwam de overledene te voorfchijn, zoo als hij was, de handen en voeten met zwachtels omwonden, en het aangezicht met den zweetdoek bedekt. — Toen geboodt jesus: „ maakt hem los, opdat hij vrijlijk gaan „ kan'." Het gevolg van dit wonder was, dat wei veele Jooden geloofden, maar tevens dat de Raad der Jooden vergaderde, en op het voorftel van kaïafas, dat het beter voor hun was, dat één perfoon in plaats van het gantiche' voik ftierf, ten einde het gantfche volk niet verloren ging, den dood van jesus vastftelde. DE rijke JONGELING GAAT BEUJtOKrr) WEG, Matth. X1X. Op zekeren tijd viel er een merkwaardig gefprek voor, tusfehen zekeren rijken jongeling, en tusfehen jESUS, , j)p rfjkc jongeling fprak jesus dus aan: Beste meester , wat is het best, dat ik doen kan, om het eeuwig zalig leven te bekomen? Jesus. Waarom noemt gij mij bestel niemand is de beste [> oen volftrckten Zin,] behalven God alleen. Doch wilt gij het leven deelachtig zijn , zoo neem de geboden van God waar." Hij. Welke? Jesus. Deze; gij zult niet dooden; geen overfpel doen; nietftcelen; geen valsch getuigenis afleggen; eert uwé ouders; hebt uwen naasten fjuwen mede-mensen] lief, gelijk u zeiven. De Jongeling. Dit alles heb ik van mijne jeugd af waargenomen. Wat ontbreekt mij nog? Nu zag jesus hem met een oog van liefde aan. En zeker hij was de genegenheid waardig van den vriend der menlchtn en der deugd. Wij hebben toch geene reden, om hem, als hij zegt, dit alles onderhouden te hebben, van leugen of van ijdel voorwenden te verdenken. Hoe zou hij zulks hebben durven beftaan voor den feeiten meester, in het openbaar voor zoo veele getuigen ? en is dan dc rijke en aanzienlijke jongeling, die kuisch , ingetogen , liefderijk , zonder iemand met woord of daaden te benadeelen, en zijne ouders eerbiedigende,' zijne jeugd, die, onder zijne omftandigheden, aan zoo veele verleidingen blootftaat, heeft doorgebracht, niet waardig, om geacht te Worden? Eén ding echter ontbrak nog aan dezen jongeling, en wel eene hoofdzaak. Dit brengt jesus hem onder het oog: wilt gij een volmaakt onderhouder van Gods geboden zijn, [doe wat ik de beste leermeester, u thans gebied;] gaa heen, verkoop uwe goederen, en geefze aan arme lieden; dan zult gij een' fchat in den hemel hebben. Kom dan, en volg mij. Deze was eene hoofdzaak, zonder welke hij geen onderdaan van het Gods-rijk zijn kon, geloof in, en gehoorzaamheid aan den besten leermeester jesus, en zelfsverloochening, om, daar hetgeëischt wordt, alles op te offeren aan de belangen van den Godsdienst. ■ De jongeling, deze reden van jesus hoorende, ging treurig heen, want hij hadt groote goederen. Dit gaf jesus aanleiding, om tot zijne leerlingen te zeggen. Waarlijk-, ik zeg u, en het is zoo, een rijke kan bezwaarlijk een onderdaan worden van het rijk des hemels. Ja, ik voeg er zelfs bij, een kemel kan hgter door het oog van eene naald gaan, dan dat een rijke deelgenoot worde van het Koningrijk des hemels. En het is zoo. Men kan nog al in gegoede omftandigheden den eeilijken en deugdzamen man verbeelden; een rijk en wel bemiddeld mensch kan ligtelijk de pligten der deugd beoefenen, den armen weldoen enz. Maar dan, wanneer goederen opgeofferd, kruis en tegenfpoed geleden moet worden voor waarheid en Godsdienst, dan wordt dc mensch eerst op de toets gefteld, of waarlijk het geloof, zonder het welk het onmooghjk is, om God te behaagen, in hem geworteld is. - Men denke aan het voorbeeld van job; zijne deugd blonk eerst recht uit in en door zijn lijden. D d n s  iox UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN be phariseör en de tollenaar, Llik. XVIII. * Jesus bedoelde in alle zijne leerredenen den hoogmoed en zelfsverbeelding van de menfehen tegen te gaan, en hun ootmoed en zelfsverloochening in te boezemen. — Geen ijdele roem op uitwendige uitmuntendheden, maar de nederige detigdsbetrachting, en belijdenis van zijne misdaaden, welke een liefderijk en zachtmoedig hart voortbrengt, zie daar, wat jesus predikte 1 deze was de reden, waarom hij de trotfche Farizeën genadig doorhaalde, die zichzelven veel lieten voorftaan, dat zij rechtvaardigen waren, en andere menichen verachtten. Tot dit oogmerk ftrekte ook die heerlijke gelijkenis van den hoogmoedigen Farizeër en den cotmoedigen Tollenaar. Dus luidt zij: „ Daar gingen ééns twee menfehen in den Tempel, om hun gebed te doen; één van dezen was een Farizeër, en de ander een Tollenaar. De Farizeër ftondt op zich zeiven, [ van andere menfehen afgefebeiden, als heiliger dan anderen,] en badt dus: „ 6 God! ik dank u, dat ik niet ben, gelijk de overige menfehen, roovers, „ onrechtvaardigen, echtbrekers, noch ook gelijk deze tollenaar, ik vaste tweemaal ter week , ik geef tien„ den van alles, wat ik bezit!" — doch de Tollenaar op eenen afftand blijvende ftaan! wilde zelfs de oogen niet ten hemel opheffen, maar floeg op zijne borst, en riep uit: „ ö God! wees mij, zondaar, genadig!" — ik verzeker u, voegt jesus er bij, deze laatfte ging gerechtvaardigd na zijn huis, en niet de eerfte. Want elk, die zich zeiven verhoogt, zal vernederd, en die zich zei ven vernedert, zal verhoogd worden." Christenen! laat ons allen ootmoed en nederigheid leeren, en alle zelfsverheffing en ijdele verbeelding verzaaken, fteeds gedachtig aan dat gezegde. God weder/Iaat den bovaardigen, maar den nederigen geeft hij genade. Menoordeele toch nooit eenen anderen, of verachte eenen anderen! eenvouwig bedenke men, en wij zullen fteeds nederig blijven, dat wij immers zeiven veel verder zijn moesten in de deugd, indien de leere van Christus ons iet is, dan een ander, wien zij nog niets is; en dat: wie den wil des Heeren weet en niec doet, met dubbele flagen geflagen zal worden. — In 't gemeen , zoo dikwijls wij neiging hebben, om ons zeiven te behaagen, en ons boven anderen te verheften, laat ons dan flechts dit ééne bedenken, of wij zeker voor God in dien rang en aanzien ftaan, zoo als wij hier op aarde bij ons zeiven en anderen ftaan. Dit zal menigen hoogmoed matigen , en menige opgeblazenheid vernederen. db arbeiders in duw wijngaard, Matth. XX. Eene andere gelijkenis van jesus was deze, welke aan zijne Leerlingen en Toehoorders duidelijk maakte i hoe het in het rijk des Hemels gefteld is. — * Zeker huisvader ging'smorgens vroeg uit, om arbeiders voor zijnen wijngaard te huuren: hij kwam mee de arbeiders overëen om zekeren bepaalden prijs, voor dien dag, en zondt hen naar zijnen wijngaard. Om drie uur en, dat is volgends onze rekening, negen uuren des voormiddags, kwam hij weder op de markt, en zag daar anderen ledig ftaan; tegen dezen zeide hij insgelijks; gaat gijlieden ook in den wijngaard , en ik zal u geven, het geen billijk is; en zij gingen heenen. Op dezelfde wijze ging hij te zes en negen [te twaalf en des namiddags te drie] uuren uit, en deedt hetzelfde. Doch om elf [namiddags te vijf] uuren, uitgegaan zijnde , vondt hij anderen ledig ftaan, tegen welken hij zeide: hoe, ftaat gij hier zoo den geheelen dag ledig ? — omdat niemand ons gehuurd heeft. — Nu, gaat gijlieden ook na den wijngaard, cn gij zult ontvangen, het geen billijk is. Toen de avond viel, geboodt de eigenaar van den wijngaard zijnen opziener; hij zou de werklieden roepen, en hunnen loon geven, beginnende van de laatften, en zoo voortgaande tot de eerften. Toen zij, die te elf [vijf] uuren gehuurd waren, verfchenen, kregen zij elk het volle dagloon. Toen derhalven de eerst gehuurden kwamen, verbeeldden deze zich, dat zij meer zouden ontvangen; doch zij ontvingen met meer dan het bedongen dagloon, waar over zij misnoegd zijnde, tegen den huisvader morden: deze laatften, zeiden zij, hebben niet meer dan één uurtjen gearbeid, en gij hebt hen met ons gelijk gefteld, daar wij het zwaare van den dag en de hitte verdragen hebben. Maar de huisvader fprak één van deze lieden dus; aan: vriend, ik doe u geen onrecht; zijt gij niet om dien bepaalden prijs met mij overeengekomen? neem het geen u toekomt, en ga. Maar nu wil ik aan deze laatften zoo veel geven als aan u. Of ftaat het mij niet vrij, met het mijne te doen , wat ik wil, of is uw oog boos en afgunstig, omdat ik goed en milddaadig ben? Dus zullen dan, zeide jesus, de laatften eerften, en de eerften laatften zijn; want onder veelen, die geroepen zijn, bevinden zich maar weinigen uitgelezen. In de eerfte plaats en rechtftreeks leerde jesus met deze gelijkenis, de roeping der Heidenen, welke van nu voortaan in den zaligen dienst van God geene minder belooning vinden zouden, dan de Jooden daar van verlangen konden. — Welke echter over deze roeping der Heidenen onvergenoegd en afgunftig waren. In het meer algemeene bevat zijne leere eene waarheid, die door de ondervinding dikwijls bevestigd wordt. Hoe menig jongeling, die een' fchranderen geest vertoont, maar aan de verwachting, die men van hem heeft opgevat, niet voldoet! — dus ook in het Godsdienftige. Dit moet ons ten fpoor verftrekken, omniet traag te zijn in het benaarftigen, maarvuurig van geest, om God te dienen. Opdat wij niet van eersten laatften worden. XWE«  Lucas XVIII. de Pharileèr en de Tollenaar. Mattk XX. J de Arbeiders in de AVyngaart . Zes Ou-jvie/v enypyes a- dvyerves Zieures ila/is Zo- 'y^y/ie' .    JU«i ca s XIX. Jefus ziet Zaclieus op den Vygeboom . ||| ZmAac sur /e Sycomore . 2i Mattk XX. Twee Blinden ky Jericko . | 2)euyra/i& yue .  DES NIEUWEN TESTAMENT». 10J TWEE BLIN DEN B Ij JERICHO, Matth. XX. 1 oen jesus zijnen laatften togt naa Jerufalem deedt* alwaar hij zijn lijden heeft ondergaan, reisde hij dooC Jericho. Door deze ftad trekkende, en verzeld zijnde van eene groote menigte volks, hoorden twee blinden, die daar aan den weg zaten te bedelen, van welken de een door markus X. genoemd wordt bar time us (de zoon van timeus) dat het jesus de Nazareener was, die daar voorbij ging. Waarop zij luidkeels riepen: ontferm u over ons, Heere, davids zoon! het volk belastte hen te zwijgen, doch hoe meer men hen zocht te verhinderen, hoe luider zij riepen: ontferm u over ons, Heere, davids zoon! oncferm u! «-» jesus bleef ftaan, en geboodt, dat men ze roepen zou, gelijk men deedc, terwijl men de blinden tevens met deze woorden bemoedigde: houdt moed! ftaat op! Hij roept u! — Vaardig ftonden zij op, en lieten zelfs hun bovenkleed, (de Hyk) een foort van laaken, dat men nog bij de Arabieren draagt, vallen om te vaardiger te kunnen lopen. Bij jesus gekomen, vraagde deze menfchenvriend hen: wat zij wilden, dat hij hun doen zoude? ach lieve meester! zeiden dc blinden, ach dat onze oogen gecbend, en wij ziende worden! — jesus mededogen met hun hebbende, raakte hunne oogen aan , en zeide: gaat; uw geloof heeft u behouden, en op het oogenblik kreegen zij hun gezicht weder. — Waar na zij hem volgden en verzclden. Zulke groote wonderen deedt jesus, en wel in het openbaar, ten overftaan van al het volk, onder duizenden van ooggetuigen en aanfchouwers, omtrent perfoonen, die men jaaren lang gekend hadt, zoo dat er geen vermoeden van bedrog, hoegenaamd, in iemand kon oprijzen. Dus opende hij, die het licht der wereld is, Hij, die het door onkennis, dwaaling , en vooröordeelen, verblinde menschdom verlicht, zoodat wij in zijn aangezicht de Heerlijkheid van God aanfehouwen, de oogen der blinden. Laat ons bij hem het licht zoeken, opdat zijne leere en Geest licht in onze ziel verfpreide, laat ons in zijn licht wandelen , opdat wij het licht des levens hebben. — Onverfchoonlijk toch is het, wanneer menfehen op* zetïijk hunne oogen voor het licht, voor de waarheid, fluiten, en ziende moedwillig blind zijn! | e Z U s 7, t e x z a c h e v o o v o a t*, y lj G e b o o m, Luk. XIX. Toen jssus bij de gemelde gelegenheid door Jericho trok, gelijk gezegd is, gebeurde daar ook nog het volgende geval. Het gerucht van jesus zich allerwege verfpreidende, maakte natuurlijk elk mensch nieuwsgierig, om dezen wonderdoenden Profeet te zien. Deze nieuwsgierigheid bewoog ook zekeren zaccheus, eenen opperften der tolbedienden te Jericho, een' man, die zeer rijk was, om insgelijks uit te gaan, ten einde jesus te befchouwen. Maar alzoo hij klein van perfoon was, kon hij, uit hoofde van de menigte volks, die jesus omringden , zijn verlangen niet boeten, weshalven hij vooruitliep, en op een' wilden vijgeboom klom, waar jesus langs moest komen. — Toen je sus op deze plaats gekomen was, zag hij op, en hem ontwaar geworden zijnde, fprak hij hem aan: „zaccheus! zeide hij, klim fpoedig af, want van daag moet ik in uw huis mijn verblijf nemen." ZaCcheus klom in aller ijl van den boom af, en ontving hem met blijdfehap. Maar nu zien wij, hoe ongeftadig het volk is in zijne oordeelen. Zoo even , bij het genezen der twee blinden, hadt al het volk den lof van God geprezen: maar nu ontltondt onder allen, die dit zagen, een gemor: „ Hij (Jesus) zeiden zij, is ingegaan bij een' zondig man, om daar te herbergen! " — de zelfsverbeeiding beheerscht doorgaands de menfehen zoodanig, dat zij geneigd zijn, om hunne medemenfehen te veröordeelen en te verdoemen, fchoon hunne oordeelvellingen alleen op het uitwendig vertoon rusten, en veelal naar opgevatte vooröordeelen en dwaalende volksbegrippen gefchikt en geregeld zijn. Zaccheus was een opperfte der Tolienaaren, en zeer rijk, en deze rijkdommen hadt hij zeker niet allen langs den weg van billijkheid verkregen , maar veel van dezelven aan knevelarijen en onrechtvaardigheden te danken; ondertusfchen hadt deze man een hart, welk zich ontfloot voor de leere en de lesfen van jesus. Hij nam van nu af, een voornemen, om zijne onrechtvaardigheden te vergoeden, en voortaan zich als een billijk en deugdzaam man te gedragen: hij verklaarde dit aan jesus: „ Heere , zeide hij, zie! de helft van mijne bezittingen fchenk ik den armen, en indien ik iemand door knevelarij ooitiet ten onrecht heb afgeperst, dat herftel ik thans vier dubbel." Toen zeide jesus tot hem: „heden is aan dit huis zaligheid gebeurd, nademaal deze man zich een echte zoon van abraham betoont te wezen; want de zoon des menfehen is gekomen, om, het geen verloren was, op te zoeken en te behouden." Niet lang te vooren hadt jesus gefproken vaö de moeilijkheid, ja bijna onmooglijkheid, dat een Rijke in het Rijk van God kan ingaan, evenwel hadt hij er bijgevoegd, dat bij God alles moogiijk is, en nu is zag*. o he us een voorbeeld van zoodanigen rijken, die door de kracht van zijn geloof de wereld overwint. Dd a in-  ioö UITBREIDING DER G E WIG TIG ST E GESCHIEDENISSEN intrede van jesus binnen j e ,r u s a l? e ,m, Matth.- XXI. Nu naderde jesus Jerufalem, alwaar Hij, als de Mesfiaj, zijne intrede wilde doen, doch daar Hij tevens zich zeiven voor het heil der wereld zou opofferen.— Te Bethfage, een gehucht niet verre van den Olijfberg, gekomen, zondt hij twee van zijne Leerlingen met last, om in het vlek te gaan, alwaar zij, terftond bij hunne inkomst, eene ezelin vastgebonden zouden zien ftaan, met haar veulen bij haar, die zij los maaken en bij Hem moesten brengen. En indien iemand hen naar dc reden van hun doen mogt vraagen, dan moesten zij ecnvouwig zeggen: de Heere heeft ze van doen, wanneer men geene verdere zwaarigheid zou maaken, maar ze terftond zou laten volgen. . . < Te weten, de Profeet zachariü LX : 9. hadt dus voorzegd, „ verkondigt aan Ziöns dochter: uw Koning „ komt tot u, zachtmoedig, en rijdende op eenen ezel, cn wel op een veulen eener jokdragende ezelin." — De ezel is in het Oosten geen zoo veracht!ijk dier als bij ens, en oudstijds vindt men, dat Vorsten en aanzienlijke lieden op ezels reden, ja volgends moses wetten, was aap de Koningen yan Israël het vermenigvuldigen van paarden verboden, bij de inhuldiging van salomo lezen wij ook, dat men hem op den Koninglijken ezel deedt rijden. , . . . ' Jesus leerlingen gingen heenen, en jesus bevel naar de letter volbracht hebbende, voerden zij de ezelin en het veulen mede, en ze met hunne klederen gedekt hebbende, deeden zij hem op het, veulen zitten. Nu fpreidde het grootfte gedeelte des volks hunne kleederen op den weg-, terwijl anderen takken van de boomen hieuwen en den weg met deze palmtakken beftrooiden. Alles volgends de gewoonte, wanneer in het oosten Koningen en Vorften in ftaatzij worden ingehaald. Dus reedt jseus voort, onder de toejuiching des volks, dat voor hem uitging en achter hem volgde: Heit zij den zoon van david [den messiüs!] wel hem,, die nu komt-in den naam des Heer en, [_die van God tot ons gezonden is!^\ Toen hij dus zijne intrede deedt, raakte de gantfche ftad op de been. Elk was vol verwachting, dat nu het rijk van den messiSs een' aanvang zou nemen. Elk vraagde: „ wie deze was, die met zoo veel gejuich werdt ingehaald?" — „ het is jesus de Profeet, die van Nazaretb in Galileën is!" was het antwoord der juichende fchaare. Jesus alleen, de ftad naderende, en haar befchouwende, vondt weenens-ftofte: hij wist, wat haar ftondt over te komen, en dat dit zelfde volk, binnen weinige dagen, geheel andere gezindheden zou openbaaren, en geen geloof aan hem geven, ja zelfs roepen zoude: kruist hem! „ ach ! zeide hij daarom, of gij ook nu nog ,, op dezen dag, dien gij den uwen nog noemen kunt, erkendet, wat tot uw welzijn ftrekt! maar helaas! het „ is voor uwe oogen verborgen! — de tijden naderen, dat uwe vijanden een' wal tegen u zullen opwerpen, „ dat zij u zullen, influiten, en van alle kanten benaauwen. Zij zullen u tot den grond nederwerpen, en uwe „ kinderen in u; men zal den e'e'nen fteen op den anderen niet laten blijven, omdat gij het gunftig tijdftip, waar „ in God unog wilde redden, niet erkend nog waargenomen hebt!" JESUS DRIJFT DE KOPERS en vükkui'Krs nu ui.iv tEmpki,, M/ftth. XXI. ]3e Godsdienst der Jooden was ten tijde des Zaligmaakers in een zeer groot verval, en de eerbied voor den zeiven merklijk verminderd. — Men werdt dit bijzonder ontwaar in den Tempel, in welken men koophandel dreef, en osfen, fchaapen, en duiven verkocht, ook geld wisfelde, alles wel onder den fchijn, als of men op het gemak van de genen, die van verre oorden kwamen, en in den Tempel wilden offeren, bedacht ware, maar waar in men alle maat te buiten ging. — Jesus hadt reeds op zijne eerfte komst'te Jerufalem, na de openbare aanvaarding van zijn ambt, den Tempel van deze ontheiliging gezuiverd, joann. II. maarthans, op den dag zijner inhaaling, deedt hij zulks andermaal. — Met heiligen ijver voor den Godsdienst aangedaan en vervuld, kon hij dit misbruik nietlgedoogen, maar dreef alle deze handelaaren, die door zijnen eerwaardigen ernst verfchrikt voor hem weeken, den tempel uit, en met een geesfel van touwtjens gevlogten verjoeg hij de osfen en fchaapen uit den Tempel, ook ftortte hij de tafels der geldwisfelaaren om, bevestigende zijn doen met het gezag der Heilige Schrift: Hij zeide: „ In de Heilige Schrift ftaat: mijn huis en heiligdom zal len bedehuis heeten en bet ook zijn, maar gijlieden hebt het tot een' moordenaars kuil gemaakt." Zijne Leerlingen herdachten nu, hetgeen er gefchreven ftaat: „ de ijver voor uw huis beeft mij ontvlamd."' Gelijk nu de Jooden bij de eerfte gelegenheid jesus vraagden: „wat teken hij hun toonde, dat hij deze dingen deedt en doen mogt?" en hij toen ten antwoord gaf: „ breekt dezen Tempel af, en ik zal hem in drie dagen weder oprechten," bedoelende den Tempel van zijn ligchaam; dus vraagden zij hem ook nu: „met wat recht, en op wiens gezag doet gij dit "alles? wie heeft u deze magt gegeven?" en nu gaf hij hun het volgende antwoord: „ ik kan u dit niet verklaaren: voor dat iku ook eene zaak gevraagd heb; en indien gij mij die zeggen zult, dan zal ik 11 ook zeggen, op welk gezag ik dit alles doe. — Van welken oorfprong was de doop van joünnes? badt hij zijn gezag van God uit den hemel? of van menfehen?" — hier ftonden zij verlegen. Want jesus was door joünnes openlijk ingewijd door den doop, en openlijk verklaard voor den messiüs, zij dachten dan: „ indien wij zeggen, van God uit den hemel, zoo zal hij ons te gemoet voeren: waarom hebt gij hem dan niet geloofd, en zijn getuigenis gehoor gegeven? — doch zeggen wij van menfehen, dan hebben wij voor het volk te vreezen; want zij achten allen joünnes hoog, als een' Profeet." — Zij gaven dan aan jesus eenvouwig ten antwoord: „ wij weten het niet." weshalven ook jesus ongehouden was, zich nader te verklaaren. Wij weten, dat het geen jesus deedt, pligtmatigen betaamlijk was, daartoe was elk beminnaar van den Godsdienst, maar bijzonder een Profeet bevoegd, en boven allen jesus, de zoon van God, de Heer des Tempels.  Mattk. XXI. Intreede van Jelus binnen Jeruzalem. |j| &iz>-ee- de- Jesus - Oiristr dazis Jerusadenv - . Mat tl) . X X ï. Jefus dryit de kopers en Verkopers uit den Tempel . Jesus Juz^ Ju- Umpl* les odeurs et les Uelzeteurs .    Mattk. XXII. de Gast zonder brailofts kleed . ||j Ccvinw, sems de Otëces . Mattk. XXI. Gekjkenis van de ontrouwe M^yngaardeniers . -Les meéAaxs l^Tiercms . I : ■ ■  DES NIEUWEN T Ë S T A M Ê N T S. it>? 'gelijke-kis van de ontrouwe wijngaardeniers, Mdttll. XXÏ. Thans hieldt jesus ook den Jooden in den Tempel hun ihood gedrag> omtrent de dienaaren van God en omtrent hem, benevens hunne aanftaande ftraf in de volgende gelijkenis voor oogen. „Ik moet, zeide hij, u nog eene andere gelijkenis vóórhellen, daar gij wel op dient te letten. Daar was eens een zeker gegoed man, die eenen Wijnberg beplant hadt, om welken hij eene omtuining aangelegd, in welken hij een kelder laten graven , en bij welken hij een' wacht - tooren gefticht had. Dezen wijnberg verhuurde hij aan eenige wijngaardeniers voor een gedeelte van den wijn, dien zij hem als eene erfpacht zouden opbrengen. — Hij reisde voor een'tijd buiten 'slands, doch, als de wijnlezing daar was, zondt hij zijne dienstknechten tot deze wijngaardeniers, om zijne inkomften te ontvangen. Maar dezen behandelden hen zeer flecht, den e'énen flaande, een' ander' doodende , en een' derden fteenigende. De heer en eigenaar zondt nogmaals andere dienstknechten in grooter aantal dan de voorigen , doch dezen behandelden zij op dezelfde wijze. Eindelijk, zondt hij zijnen zoon aan hun, denkende, dat zij zijnen zoon toch ontzien zouden. Maar de wijngaardeniers den zoon ziende, overlegden onderling: deze is de erfgenaam, kom aan, hem willen wij van het leven berooven , dan kunnen wij zijne erfenis voor ons behouden. En hier op wierpen zij hem buiten den wijnberg, en dooden hem. Wanneer nu de heer en eigenaar van den wijnberg zal terugkomen, zegt mij, wat zal hij die wijngaardeniers doen? — „ wat hij hun doen zal? zeiden zij, hij zal die fnooden zonder mededoO* gen ombrengen, en den wijnberg aan andere wijngaardeniers verhuuren, die hem zijne inkomften op zijn tijd zullen betaalen." — Doch vervolgends bemerkendende, dat zij dus hun eigen vonnis geftreken hadden, beweerden zij, dat de gelijkenis op hun niet toepaslijk was; maar jesus bewees het ten duidlijkften : „ hebt gij, dus vervolgde Hij, dan nooit in de fchriften gelezen: die fteen, welken de bouwmeesters afgekeurd en verworpen hadden, die zelf de fteen is tot een hoofd-hoekfteen geworden. Dit is van den Heere gefchied, hoe Wonderlijk bet ook in onze oogen zijn mag? ik zeg u daarom, het Koningrijk van God zal u afgenomen, en aan een volk gegeven worden, hetwelk zulke vruchten zal dragen, als aan het Gods-rijk eigen zijn."— En hü was er geen twijfel meer over, dat jesus hen bedoelde, die welëer de Profeeten, van God aan hun gezonden, mishandeld en gedood hadden; die jesus zeiven, den Zoon van God, ter dood zouden brengen. — Dit maakte nu ook hunne woede yolkomen guande, en deedt hen, zijnen dood vastftellen. Ï>E GAST z O H D * R Bt ü I L ö f t S 1 K 1 I E B, Matth. XXïï. Jesus ging voort, in den Tempel, door gelijkenisfen te leeren; onder anderen zeide Hij: „ Het Koningrijk des Hemels is gelijk aan een' Vorst , die zijnen zoon een Bruilofts-maal bereid hadt. Toeft de Feestdag gekomen was, zoo zondt hij zijne dienstknechten, om de genodigden tot de Bruiloft thans te verzoeken, maar zij wilden niet komen. Hij zondt andermaal andere dienstknechten met deze boodfchap aan de genodigden: ik heb mijn feestmaal bereid, mijne osfen en inestvee zijn geflacht, en alles is gereed; komt tot de Bruiloft. Zij floegen op deze boodfchap geen acht, maar vervolgden hunne bezigheden, de één op zijn akker, de ander in zijn koopmanfchap; ja, daar was 'er, die zijne knechten aangrepen, met fmaad en hoon mishandelden, ja ombrachten, De Koning, dit gehoord hebbende, ontftak in toorn, en zondt terftond zijne legerbenden, om die moordenaars met den dood te ftraffen, en liet ook hunne ftad in brand fteken. — Vervolgends zeide hij tegen zijne Hovelingen: nu is wel ce Bruiloft bereid, maar de genodigden waren het niet waardig; gaat dan op de openbaare wegen en ftraaten en nodigt allen, die gij ontmoet, tot de Bruiloft.— Die dienstknechten dan heenen gaande, verzamelden aller, die zij op de ftraaten en wegen ontmoeten, zonder ohderfcheid, kwaaden en goeden, zoodat de Bruilofts-zaal vol raakte van de aanzittende gasten, die elk, naar de gewoonte der Oosterfche zeden, van wege den Kening, met een eerekleed befchonken waren. ->- De Koning, in de zaal gekomen, om de gasten te befchouwei, zag onder hun eenen man, die het bruilofts- of eerekleed niet aanhadt. Hij fprak hem aan: vriend, hoe jijt gij hier ingekomen, zonder een eere-kleed aan te hebben? de man verftomde. Toen geboodt de Koningzijne bedienden, dat zij hem handen en voeten binden, opnemen, en buiten de zaal in de duisternis zouden werpen , daar weeninge en tandengekners wezen zal> want, gelijk ik meer gezegd heb, veelen zijn geroeptn, maar weinigen uitgelezen." Men ontdekt ligteiijk het doel en den zin dezer geljkenis. Het doel derzelve ziet op de verheerlijking van jesus, als den grooten Zoon des grooten Konings, tót Koning in het Gods-rijk; welk Gods Rijk meermaals onder het beeld van een Bruilofts-maal voorkomt. — Door de herhaalde uitnodigingen, wordt aangeduid het zenden van Godlijke Gezanten als Profeeten tot het Joodfche volk, onder welken joünnes de Dooper de laatfte was. — Tot hier toe was dit Feest in zijne toebereidzelen, en werdt voltooid in jesus hemelvaart. De Apostelen moesten nodigen, en de gasten werden ontvangen. Eindelijk kwam, in den laatften oorlog met de Romeinen, het Krijgsleger, welk den dood des Zoons, en de gewelddaadigheden, aan zijne dienaaren geöefend, ftrafte, Jerufalem werdt verwoest, en de nodiging keerde zich tot de Heidenen zonder aanzien van perfoon of volk. Deze werden, zonder onderfcheid, in het Rijk van den messiüs aangenomen. Sommigen betoonden zich waardig, anderen onwaardig, verftnaadende het eere-kleed van jesus hun gefchonken,'welke laatften wederom uitgefloten werden. Ee GE-  io8 UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN gelijkenis van de dienstknechten met hunne ontvangen talenten, Matth. XXV. IVIet de volgende gelijkenis drong jesus aan op de zorgvuldige waarneming onzer pligten, en het gebruik der van God ontvangen vermogens, ten einde wij inden oordeels-dag rekenfchap van dezelve zoude kunnen geven. „ Zeker iemand, willende buiten 'slands reizen, riep zijne dienstknechten bij een, en ftelde hun zijne goederen in handen, gevende aan den éénen vijf, aan eenen anderen twee, en aan eenen derden één talent; elk naar zijne bijzondere bekwaamheid; en toen ging hij terftond op reize. — De dienstknecht., die de vijf talenten gekregen hadt, ging heen, en deedt er handel mede, en hij won er nog vijf talenten bij. Desgelijks deedt de geen, die twee talenten ontvangen hadt, deze won er ook twee talenten bij. Maar hij, die het één talent gekregen hadt, ging heen, en begroef dat in den grond, verbergende dus het geld van zijnen Heer. Na langen tijd kwam de heer van deze dienstknechten te rug, en rekende met hun af. Hij, die de vijf talenten hadt ontvangen, naderde eerst, en bracht nog andere vijf talenten te voorfchijn, zeggende: Heere, gij hadt mij vijf talenten gegeven, en zie, ik heb boven dien nog vijf andere talenten gewonnen. Wel, gij goede en getrouwe knecht — zeide zijn heer: over weinig zijt gij getrouw geweest, ik zal u over veel het bewind geven: wees een deelgenoot van uwes Heeren blijdfehap. Vervolgends kwam de geen, die twee talenten gekregen hadt, en zeide: Heere, gij hadt mij twee talenten toebetrouwd, en ik heb er nog twee andere talenten bij gewonnen; ook deze werdt van den Heer geprezen: wel, gij goede en getrouwe knecht! zeide hij, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u in 't bewind fteilen; wees deelgenoot van uwes Heeren vreugde. Eindelijk tradt ook die geen toe, die het één talent gekregen hadt. Heere , zeide deze, ik kende u, als een ftreng en hard man, die maait, daar gij niet gezaaid, en die verzamelt, daar gij niet uitgeftrooid hebt. Daar voor bevreesd zijnde, ging ik heenen, en heb uw talent in den grond begraven, zie daar hebt gij het uwe weder. — Zijn heer hier over te onvrede, voerde hem tegemoet: gij fnoode en luië dienstknecht; gij wist, zegt gij, dat ik gewoon waste maaiën, daar ik niet gezaaid heb, en dat ik inzamel, daar ik niet uitftrooide. Gij moest ten minften mijn geld aan de wisfelaars en geldhandelaars befteed hebben, dan had ik, bij mijne wederkomst, het mijne met overwinst kunnen te rug ontvangen. Neemt hem dan, geboodt hij vervolgends, het talent af, en geeft het aan den genen, die de tien talenten heeft. Dus handelde hij naar dien regel: aan den genen, die heeft, en daar van gebruik maakt, zal gegeven worden. Maar den genen, die niet heeft, zal men ontnemen, het geen hij heeft, maar niet gebruikt. En werpt dien nuttelozen dienstknecht in de buitenfte duisternis, daar weenen en tandenknersfen plaats zal hebben." Ach! dat niemand dezen laatften dienstknecht gelijk ware onder Christenen! dat niemand, onder fchijn van onvermogen ten goede, God verdenke van hardheid ! — maar ieder gebruike het talent, welk hij van God ontvangen heeft, opdat hij met onverantwoordelijk bevonden worde, en rechtvaardige ftraffe ontvange. — de wijze en d w a a z e maagden, Matth. XX F. Waakzaamheid en zorgvuldig opletten, om zijnen tijd wel te befteedem, zijne pligten getrouw na te komen, en te vervullen, opdat men, ten tijde wanneer wij rekenfehap van onze daaden zulien moeten geven, bereid bevonden worden, deze waakzame zorgvuldigheid en ijver prees jesus meermaalen zijne leerlingen aan. Onder anderen deedt hij zulks in deze gelijcenis: Ten dien tijde— (de groote Profeet fprak bijzonder van de laatfte tijden der wereld, die zijne laatfte komst het naast vooraf zullen gaan) — ten dien tijde zal het Koningrijk der Hemelen vergeleken kunnen worden bij tien maagden, die met haare lampen uitgingen, om den bruidegom te verzeilen. Vijf van dezen waren wijzen en vijf dwaazen; welke laatften wel haare lampen bij zich, maar geene olie medegenomen hadden. Doch de wijzen hadden, benevens haare lampen, ook nog olie medegenomen in haare kruiken. Als nu de bruidegom vertoefde, zoo geraakten zij aan het fluimeren, en vielen ten laatften in een' vasten flaap. Om middernacht werdt op het onvoorziendst een geroep gehoord. De bruidegom komt! op! hem te gemoet! toen ontwaakten alle deze maagden, en maakten haare lampen klaar; nu vervoegcen zich de dwaaze maagden bij de wijze, verzoekende die , om haar van haren olie mede te deelen, want, zeiaen zij, onze lampen gaan uit. Neen—zeiden de wijze maagden, dus zou er niet genoeg zijn voor ons zoo min als voor u, maar gaat liever naa de verkoopers van olie, en koopt voor u zeiven. Onderwijl zij heen gingen om te kopen, zoo kwam de bruidegom, en zij, die gereed waren, gingen met hem binnen in de bruilofts-zaal, wordende de deur achter haar gefloten. Vervolgends kwamen ook de overige maagden, en riepen met allen ijver: Heere, Heere , doe ons open. Maar hij gaf haar ten antwoord; waarlijk zeg ik u, ik ken uniet. Waakt gij lieden dan, alzoo gij den dag noch uur weet, wanneer de zoon des menfehen komt." Tot opheldering van den letterlijken zin dezer gelijkenis dient, dat onder de zeden van dien tijd behoorde, dat men den bruidegom met fakkelen en lantaarnen pleegt te ontvangen en te geleiden. En de leere der gelijkenis is: het lang wegblijven van jesus zal zorgeloosheid en traagheid veröorzaakenmaar de onzekerheid des tijds moet fteeds onze waakzaamheid opwekken. — Als dan zal getrouw- en ongetrouwheid vergolden worden. Die zich aan verzuim hebben fchuldig gemaakt, worden uitgefloten. En het verzuim blijft onlierftelbaar. — In het gemeen dringt deze gelijkenis aan op de zorgvuldige waarneming onzer pligten, en het goed gebruik der van Gód ontvangen vermogens.  Mattk. XXV. de Vtfyfe en Dwaze Maagden. ||| Ze* T^jes sof es, et j9ZZes . Mattk. XXV. Gelykenis van de Dienstknechten met kare ontfangene talenten. Zes ZaZevis c&rtfies omx Seryzt&ers . , : ■ — ' ' 1    Mattk. XXVI. ket Avondmaal des Heeren ||| Z~ J*n^ 2^ & Jfa - Orisi? . Joan. XIII. Jelus wasckt de Voeten zjner Discipulen. Jesus li-ye, les fneas ete Ses lZhs~eyt>les .  DES NIEUWEN TESTAMENT S. iop jesus wascht de voeten zijner discipelen, Joann. XIII Jjij de laatfte Paasch - maaltijd, welke jesus met zijne leerlingen hieldt, voor dat hij het Avondmaal en deszelfs plegtigheid inheide, wilde hij, doorzijn eigen voorbeeld, zijnen leerlingen en navolgers aanwijzen, hoe zij gereed moesten zijn, eikanderen diensten te bewijzen, en liefue en nederigheid te beoefenen; ock wilde hij door eene zinbeeldlge verrichting tevens leeren, hoe zij, die het bondzegel des Nieuwen Verbonds gebruiken, rein van wandel belmoren te zijn. Jesus ftondt dan van de tafel op, en zijne opperkleederen afgelegd hebbende, bondt hij eenen linnen doek om. Vervolgends deedt hij water in een bekken , en als nu de Apostelen een nieuwsgierig oog op hem vestigden, wat hij zou aanvangen, begon hij de voeten der leerlingen te wasfchen, en vervolgends af' te uroogen met den doek, dien hij omgeflagen hadt. Toen hij bij simon petrus kwam, zeide deze tegen hem : „ Heere, zoudt gij mij de voeten wasfchen?" — jesus gaf.hem hier op ten antwoord! „ het geen ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult hier na verftaan, wat ik daarmede bedoele!" — petrus hernam: „ gij zult mijne voeten in eeuwigheid niet wasfchen!" toen zeide jesus : „ indien ik u nietwasfche, zoo hebt gij geen deel aan mij!" thans zeide simon petrus: „ Heere, niet alleen mijne voeten, maar ook de handen, en het hoofdi — „ diegewasfehen is," zeide jesus,. „ heeft alleen nodig, dat hem de voeten gewastenen worden, meer niet, want hij is geheel rein i — en gijlieden zijt rein, doch niet allen!" Deze laatfte woorden doelden op judas Jskariotb, die reeds bij zich zeiven het heilloos voornemen hadt vastpefteld, dat hij jesus zoude verraaden, hetwelk hij ook dra ten uitvoer bracht. Men ziet in petrus den oprechten.en ijverigen leerling van jesus. Zijn eerbied en hoogachting voor zijnen meester duldden niet, dat hij zich door dezen zou laten bedienen; maar zoodra jesus hem de noodzaakUjkheid verklaart, dat hij door. hem moest gewasfehen worden, legt hem zijne liefde deze woorden in den mond: niet alleen de voeten, maar ook de handen, en het hoofd! hier moet jesus hem weder het rechte midden doen houden. Die gerechtvaardigd is door het bloed van jesus, is van zijne zonden rein , en heeft alleen nodig, dat door jesus geest zijn levenswandel fteeds gereinigd worde, opdat hij op den weg der deugd vorderingen maake. , i Zijne hoofdbedoeling met dit voeten wasfchen gaf jesus, nadat hij zijne kleederen weder aangetrokken en zijne plaats aan de tafel genomen hadt, zelf aan zijne Apostelen te kennen: „ verftaat en begrijpt gij nu, wat ik niet deze daad bedoeld .heb?.— gijlieden noemt mij Leermeester en Heere, en gij fpreekt wel, want ik ben zulks; nu —indien ik, de Heer en de Leeraar, u de voeten gewasfehen heb, zoo zijt gij ookverpligt, eikanderen de voeten te wasfchen. — Ik heb u dus een voorbeeld gegeven, opdat gijlieden ook te werk zoudt gaan, gelijk ik gedaan heb. — Ik verzeker u op het nadrukkelijkst en daarom geeft hier acht op, de dienstknecht is niet grooter dan zijn heer, noch de gezant grooter dan zijn zender. — Nadien gij dit'nu weet, zoo zijt gij gelukkig , indien gij het ook doet. het avondmaal, P F f h k » r *- n , Matth, XXFu J£n nu hieldt jesus de laatfte Paaschmaaltijd met zijne leerlingen. Onder de maaltijd ontdekte hij aan dezelven , dat een van hun hem zou verraaden , en aan zijne vijanden in handen leveren. Treurig zagen zij elkande'ren aan; elk was ontfteld en verbaasd; elk begon voor zich zeiven te vragen. „ Heere zou ik dat zijn? bedoelt gij mij? judas zelf vraagde dit, doch deze kreeg van jesus dit veelbetekenend antwoord:" gij hebt het gezegd, het is zoo. Aan j oSnnes, den geliefdftenzijner leerlingen, die in zijnen fchoot, dat is, naast hem aanlag, naar de wijze der ouden, gaf jesus zelfs een allerduidlijkst teken, dat jüdas de verraader was. Wien ik, zeide hij, deze ingedoopte bete broods toereike, die is het: en hij gaf de bete aan judas, welke terftond oprees en heenging, terwijl jesus hem oevoegde: dat gij doet, doet dat haastelijk, wesbaiven fommige leerlingen meenden, dat hij iet van jesus in last hadt, om uit te voeren, omdat hij naamliik de beurze droeg van het gezelfchap. Ondertusfchen ftelde jesus, ter gedachtenis van zijnen dood, «ene plegtigheid in, welke door alle eeuwen van de Christenen gevierd moest worden en ook gevierd wordt tot heden toe. Hij nam brood, fprak er den zegén over, brak het en gaf het zijnen leerlingen, met deze vroorden: neemt, eet, dit is mijn ligchaam. Vervolgends nam hij den drinkbeker, en er de gewoone dankzegging over gefproken hebbende, gaf hij hun dien ook , zeggende: drinkt allen daar uit, want dit is mijn bloed, jet bloed des nieuwen verbonds, welk voor veelen gehort wordt, tot vergeving van zonden. Door deze eenveuwige maar veel betekenende plegtigheid, aefenen Christenen, die aan het gebod van jesus, welk hij er bijvoegde: doet dit tot mijne gedachtenisfe! jehoorzaamen, gemeenfehap met jesus, en ondervinden door het geloof in hem de verzoenende en heiligende kracht van zijn lijden en fterven, en verkondigen zijnen dood, tot dat hij komt. Maar tevens is deze madtijd een liefdemaal, waar in de Christenen, als broeders en zusters, met malkanderen de gemeenfehap der heiligen oefenen, en eikanderen, als leden van het zelfde ligchaam, waar van jesus het hoofd is, liefde en eenijheid betuigen. Welk een groot bewijs voor de waarheid van het Christendom is deze plegtigheid! voor omtrent 18 eeuwen, werdt in Palaflina een man gekruist, en deze man ftelde, voor zijnen dood, eene eenvouwige gedachtenis-maaltijd in, en ter eere van dien man, hebben zoo veele volken, in alle gewesten der wereld.^ zoo veele duizenden en honderd duizenden die maaltijd gevierd, en vieren dezelve nog, belijdende, dat zij Hem voor hunnen Zaligmaaker erkennen. Hoe komt deze man aan zoo veel gezag en invloed, indien hij niet waarlijk die geen was, waar voor wij hem belijden ? jesus, de Zoon van god! Eea  iio UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN jesus i n den hof van g e t h s e m a n e, Lük. XXlL Na het eindigen der maaltijd, en het zingen van den Lofzang, die op het Paaschfeest plagt gezongen te ■worden, ftondt jesus met zijne leerlingen op en begaf zich, gelijk hij in de laatfte dagen van zijn leven gewoon was , de ftad Jerufalem uit na den Olijfberg , alwaar hij zijn nachtverblijf nam. Onder weg hieldt jesus voortreflijke gefprekken tot vertroosting en bemoediging zijner leerlingen, en deedt een allertreffendst gebed tot zijnen hemelfchen Vader, hetwelk men gemeenlijk zijn Hogepriesterlijk-gebed noemt; onder anderen waarfchuwde hij ook zijne leerlingen, dat zij allen nog dien nacht aan hem geërgerd zouden worden, wanneer zij hem zouden zien gevangennemen, en door zijne vijanden wegvoeren, zouden zij zich daar aait ftooten, en in hun geloof vreeslijk gefchud worden. En wanneer de ijverige petrus hem hier tegenfprak, en verklaarde, dat, alfchoon zij ook allen aan hem geërgerd wierden, hij'echter zich nooit aan hem ergeren zou' alzoo hij bereid was, om hem in de gevangenis, ja zelfs in den dood te verzeilen, verzekerde jesus hem* dat hij zoo ver zou vallen, dat, eer de haan tweemaal zou kraaien, hij zijnen meester reeds driemaal zou verloochend hebben. Bij den Olijfberg was een Hof Gethfemane genaamd, jesus ging in denzelven, en zijne leerlingen belastende daar te blijven, nam hij petrus, jakobus, en joünnes met zich en ging wat verder. Hier belaste hij ook dezen te blijven, hen vermaanende, dat zij toch waaken en bidden zouden. Vervolgends fcheidde hij zich omtrent een fteenworp van hun af, en nedergeknield zijnde, deedt hij zijn gebed, met deze woorden: „ Vader! ach, wildet gij dezen lijdens-kelk fpoedig van mij doen voorbijgaan! doch niet mijn, maar uw wil gefchiede!" — Te weten, hier in Gethfemane overvielen hem doods-angften, hier kampte de Heiland der wereld, onder de verfchriklijkfte benaauwdheden, met gebeden, fmeekingen, en traanen, om de gunst van zijnen hemelfchen Vader voor het zondig menschdom te verwerven. — Hier gevoelde hij alle de zwaarte van zijn lijden, hetwelk zoo gewigtig, zoo belangrijk was! In het midden echter van zijne benaauwdheden bleef jesus gelaten en bedaard. Hoe godlijk verheven» „ doch niet mijn, maar uw wil gefchiede!" dus onderwierp hij zich aan zijnen Vader. — Hij werdt ook in dit ^ange uur niet alleen gelaten, maar van hem werdt een Engel gezien, die hem uit den Hemel verfterkte en bemoedigde. En in zwaaren doodsangst zijnde, badt hij te ernftiger, terwijl het zweet van hem uitbrak als geheele bloeddróppels, die op den grond vielen. Wat veroorzaakte toch den onfchuldigen jesus, den Zoon van God zulken angst? — men overweege deze vraag, en men beminne jesus , die voor ons leedt en ftreedt! d * s ** a i p * « D B h I s C l p £ e n. Luk. XXIL Je sus hadt zijne leerlingen, die hij als getuigen van zijnen zwaaren en bangen ftrijd in Gethfemane1's hof hadt medegenomen, ten duurften ingefcherpt, en aanbevolen, dat zij toch waaken en bidden zouden, alzoo het thans het uur en de magt der duisternis was. Maar wat is de mensch! hoe zwak en krachteloos, als er wat te lijden en te ftnjden valt! een en andermaal kwam jesus bij hen, en vondt hen flaapende, één en andermaal keerde hij weder tot zijn gebed. - Hij beftrafte zelfs ernftig, doch tevens op de vriendelijkfte en tederfte wijze, inzonderheid petrus, die , nog korts, zoo veel ijver betoond badt. „ Helaas!" zeide hij tegen hem „ kunt gij dan niet één uurtjen met mij waaken? — waakt en bid, opdat gij niet in verzoeking komt maar in het naderend gevaar bewaard blijft. — De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak!" ~ toen j'esus voor de derdemaal zijn gebed tot zijnen Vader gedaan, en nu bemoedigd opgerezen was, gehard, om zijn lijden tot heil der wereld te ondergaan, kwam hij weder bij zijne leerlingen, en zeide nu tegen hun: „ llaapt nu vrij voort, indien gij kunt! zie! het uur is gekomen! de zoon des menfehen wordt in de handen van zondaaren, van heidenen, overgeleverd! - op! — laat ons gaan! zie! daar is hij, die mij verraadt!" — terwijl hij deze woorden nog fprak, kwam judas, een van de twaalf leerlingen van jesus, bij zich hebbende een grooten hoop volks, gewapend met zwaarden en ftokken, gezonden van de Overpriesters en oudften van het volk met welken judas was overeengekomen, dat hij zijnen meefter, om den prijs van dertig zilverlingen aan hun verraaden zoude. 6 » Hoe veel kunnen wij uit deze gefchiedenis leeren , wanneer wij er onze aandacht op vestigen en op de icstn™ ttr*Mr,ir in aÏ - Ho°gen Raad, de vijanden van jesus! de eerften traag, loom, flaperig. De fnnnl oofmerk n re JZ' > midden in den nacht zelfs' 0m kwaad * te voe en, en hunne fnoode oogmerken te volbrengen. _ Dus is de gefteldheid van het menschdom. Wij zijn traag, in het volbrengen van onzen phgt zonder vuur, zonder Ijver, ligt verllappende bij het minfte voorkomen van zwaarheden of moeite, terwijl de geweldenaar, de heeischzuchtige, de gierigaard, de wellustige, of wie ook de zinlijkheden najaagt, rusteloos werkzaam is, en met alle krachten arbeidt, om zijnen wensen te bekomen, zonder dat hij moeite, arbeid, gevaar enz. ontziet of fchroomt. Hoe liefderijk is God, dat Hij , als een ontfermend Vader onze traagheid ten goede zoo geduldig draagt en jerfchoont! kunt gij niet één uurtjen waaken? _ de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak! liefderijke jesus, maak gij ons door uwen Geest waakzaam, ijverig, biddende, opdat wij in uwen liefdedienst vuung en werkzaam zijn mogen! d ■  Lttcas XXII. ie Slapende Ducijnilen . ■ ||| 1>" Sc^vitzl ZZsc^Ls . JLueas XXII. Jeins iri den Hof van Getisemane. ||| Z'^JyoTize- Z& Jarus e?t/ GetAsemoTiZ .    Joan. XVIII. de Bende valt op Christi aanlpraaJs. ter Aarde. -Les SoLZzts reTtyersós , las ^arerley Luk. XXIL Petrus, op het wijken der bende moed gevat hebbende, en zich zijne verklaaring, dat hij jesus niet verlaten, maar zelfs in den dood getrouw blijven zoude, herinnerende, trok nu zijn zwaard, en floeg, wanneer de bende weder naderde, toe, en hieuw den knecht van den Hoogenpriester, welke knecht malchus heette het réchte oor af. — Geheel ontijdig en onberaden was deze daad van petrus. — Jesus belastte hem ook terftond, het zwaard weder op te fteken! vraagde hem: of hij den lijdens-kelk, dien de Vader hem opgedragen hadt, niet drinken moest? hij hieldt hem voor; dat, indien hij zich wilde verlosfen uit de magt van deze zijne vijanden, hij, op zijn gebed, van den hemelfchen Vader, in plaats van twaalf weerloze Apostelen, wel twaalf legioenen Engelen te hulp zou krijgen? hij deedt hem eindelijk opmerken: dat allen, die het zwaard nemen, en het zwaard dus gebruiken, zoo onrechtvaardig als zijne vijanden tegen hem, of zoo onberaden voor hem als petrus thans, door het zwaard zouden omkomen. Eindelijk deedt hij hem letten op den inhoud der Schriften, die zeggen, dat het dus gebeuren moest, en die toch bewaarheid moesten worden! —laat het hierdan bijblijven! zeide hij ten befluite, terwijl hij toetradt, en het oor van malchus aanmakende, hetzelve genas, dus zijne wonderkracht ook aan zijne vijanden openbaarende, — terwijl hij de bende, maar bijzonder de Opperpriesters, en hoofdlieden van den Tempel en oudften des volks, die mede bij den troep tegenwoordig waren, te gemoet voerde: „ zijt gij dan uitgegaan als tegen eenen moordenaar met zwaarden en ftokken, en fpiesfe'n? ik was immers daaglijks bij u in den Tempel, waarom hebt gij toen de hand niet aan mij geflagen? — maar dit is het uur — nu oefent de duisternis haar vermogen." Jesus is altijd zich zeiven gelijk! altijd even groot, de grootfte der menfehen, ook in zijne diepfte vernedering ! — hoe liefderijk herftelt hij de misflagen zijner vrienden! hoe verfchoonend verdraagt hij met langmoedigheid de boosheid zijner vijanden. — Laat ons, uit dit geval van petrus , leeren, dat wij toch den Godsdienst en de leer van jesus niet met het zwaard noch met menschlijk geweld verdeedigen. Neen, de wapenen van onzen krijg, zoo fchreef eens paulus, zijn niet vleeschlijk maar geestelijk! leeren, overtuigen, vermaanen, bidden, openbaaren der waarheid aan de gewetens der menfehen, door eenen liefderijken en zachtmoedigen handel en wandel zijn geloof verfieren en bevestigen, zie daar de middelen, door welken jesus zaak, de zaak van den Godsdienst, moet gehandhaafd, uitgebreid, en verdedigd worden! — allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan! Ff de  II* UITBREIDING DER GEWIGTIGS TE GESCHIEDENISSEN be verlochening van petrus, Matth. XXVI. Ai s men vervolgends jesus nu gegrepen, en gebonden weggevoerd hadt eerst na annas den fchoonvadcr van kaïafas, van daar na kaïafas, den Hoogenpriester, was petrus van verre gevolgd, om het einde te zien, en wat er van zijnen goeden meester worden zou. Door de voorfpraak van eenen anderen Leerling van jèsus, die aan het hof van den Hoogenpriester bekend was, doch niet genoemd wordt, geraakte petrus binnen, en terwijl jesus voor den Raad ftondt, die in de zaal van het hoogepiïesterlijk Paleis , hetwelk een uitzicht op het binnenplein hadt, vergaderd was, vervoegde petrus zich op het binnenolein bij het vuur, hetwelk de dienstknechten van den Hoogenpriester daar gemaakt hadden, om zich te warmen, alzoo het koud was. — Doch fchielijk werdt het hier voor petrus te heet. Men begon hem aan te zien, te mompelen, eindelijk openlijk te zeggen, dat hij een was van de aanhangers en navolgers van jesus, dat zijne fpraak hem openbaar maakte, dat hij een Galileër was; dat men hem in den hof onder jesus gezelfehap gezien hadt. Het een en ander verklaarde ook de dienstmaagd, die aan de voordeur oppaste, en petrus geraakte door dit alles in zoo groote verlegenheid en angst, dat hij, juist gelijk jesus hem gezegd hadt, zijnen Heer en meester, en wel tot driewerf toe, verloochende, ja er op zwoer, met vervloeking van zich zei ven, dat hij dien man niet kende. — En nu kraaide de haan! door dit geluid werdt ^ïtsüs de woorden van jesus indachtig, en zoo als hij zijn gezigt wendde na de raadzaal, ontmoette hij het doordringend oog van jesus, het welk deze, zich omkeerende, op zijnen zwakken leerling wierp, en het welk petrus tct in de ziel ging, en zijne misdaad, fterker dan eenige beftraffing met woorden, verweet.. Nu kon de Apostel rusten noch duuren; haastclijk maakte hij zich varf daar, wierp zijn kleed over zijn hoofd, en weende bitter. Laat ons dezen Apostel niette hard beöordeelen. 'Alles, -wat hem overkomt, is menschlijk. Maar laat zijn voorbeeld ons leeren, nooit hoogmoedig te zijn, of ons iet te vermeten van'ons zelvcn , maar nederig te zijn en te vreezen. De grond van petrus misdaad lag in zijn ongeloof aan de woorden van jesus en in zijn ftout betrouwen op zich zeiven. — Gelukkig hij, die, met petrus, uit zijnen val opftaat, dien beweent, en door ervaaring geleerd, ook zijne medebroederen weet te verfterken! c h r I s t ü s w o r n t b e spot, Matth, XXVI. Jesus, thans in de magt zijner vijanden, werdt door den Joodfchen Raad, die zijnen dood, het koste wat het wilde, beiloten hadt, ipoedig gevonnisd, en vervolgends nog den volgenden morgen heel vroeg aan den Romeinfchen Stadhouder pontius pilatus overgeleverd. — Ondertusfchen moest deze Godlijke Heiland blootgefteld voor de baldaadigheden der gerechtsdienaaren en dartele foldaaten, allen hoon, verguizing en fmaad ■doorftaan en dulden. Men floeg hem met vuisten op de wangen, men fpoog hem in het gezegend aangezicht en vraagde met fpottenden hoon : Profeteer ons Christus! wie is het, die u geflagen heeft? Voornaamlijkdreven de baldaadige krijgsknechten , de lijffchutbende van pilatus, hunnen fpot zeer verre met dezen eerwaardigen perfoon. Zij hoorden hem befcbuldigen, dat hij zich voor eenen Koning der Jooden hadt opgeworpen, zij wilden hem dan in dit opzigt bijzonder beipotten. Na hem zijne kleederen uitgetrokken te hebben, deeden zij hem een' ouden fcharlaaken veldheers-mantel om; op zijn hoofd zetten zij eene kroon, maar eene kroon, die zij van rijtende doornen gevlochten hadden; in plaats van een' fcepter, gaven zij hem een' ftok in de hand; en vielen toen al fpottende voor hem neder, zeggende: „ veel geluks, gij Koning der Jooden!" — dan weder befpogen zij hem, en hem den ftok afnemende, floegen zij hem daar mede op het hoofd, zoodat het bloed langs zijne flaapen nederliep. Allen dezen hoon verdroeg dit zachtmoedig Lam geduldig, zonder den mond tc openen, veel min zonder gedachten van wraak. En hoe ligt zou het voor hem, wiens enkel woord, ik ben het, de gantfche bende hadt doen deinzen, en ter aarde vallen, geweest zijn, om, door wondervermogen,alle zijne beulen te vergruizen! maar! nooit hadt de menschlievende jesus andere dan weldaadige wonderen verricht, en zou hij nu ook zich zei ven niet gelijk blijven? dit alles moest hij ondergaan, opdat de Schriften bewaarheid, en het heil der wereld bewerkt wierdt. Leert van mi], dat ik zachtmoedig hen en nederig van harte, fprak jesus eens, maar thans leerde hij het door zijn voorbeeld — op een' anderen tijd zeide hij: een* dienstknecht is niet meer dan zijn meester, derhalven wanneer wij hem onzen meester dus zien befpotten en mishandelen, laat ons lijdzaam en geduldig dragen, wanneer de wereld onze goede daaden misfehien miskent, ons onrechtvaardig hoont, mishandelt, en befpot, dat dan de ftille zachtmoedige geest van het Christendom over ons heerfche! C H RIS-  Mattk. XXVI. de Verlockemno; van Petrus . ||| Z* & S* T^ 1^ „ „.-—^. Mattk. XXVII. Ckristixs word kefpot | ' -L 33    Joan . XIX. Christus aan 't Volk vooroestelt III JK 0.7 -n 7 Vb III tAme* mis e7i ópeéfac/e a/v deuvik 34 Mattk. XXVII. Christus word Gegeesfelt . \\\ Ztye&z^ d* J^zzs - CZ-zst-.  DES NIEUWEN TESTAMENT S. 115 christus wordt gegeesseld, Matth. XXVII. Toen pilatus het geweld van het graauw, dat door de Overpriesters, Schriftgeleerden, en Oudften des Volks opgeruid met een hevig en oproerig geweld, jesus ten kruisdood vorderde, niet langer kon wederftaan, en aan het zelve toe moest geven, bevestigde hij het reeds door den Joodfchen Raad onrechtvaardig geitreken vonnis, waarbij zij jesus ter dood verwezen hadden, en hij gaf den onfchuldigen jesus, van wiens onfchuld de Stadhouder volmaakt overtuigd was, en die hij meer dan eens openlijk erkend hadt, over, om gekruist te worden. Vooraf echter liet hij hem, naar de gewoonte der Romeinen, geesfelen. Te weten, de Romeinen deeden de misdaadigers, die tot den kruisdood verwezen waren, eerst fel met roeden geesfelen. Dit gefchiedde nu ook aan jesus, die zijn rug moest geven aan de genen, die hem floegen. ~ Wreede mishandeling aan Hem, die het land was doorgegaan, goed doende! — hoe moeten deze geesfelflagen het reeds door waaken cn mishandelingen afgematte hgchaam hebben gegriefd! en echter dit alles onderging Hij, dat Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, geduldig, Laat ons hem navolgen in zijn geduld en lijdzaamheid; „ daartoe, zoo fchreef petrus eéns , daartoe zijt gij immers geroepen, toen gij Christenen werdt, gelijk ook christus voor u geleden, en u een voorbeeld nagelaten heeft, opdat gij in zijne voetftappen zoudt treden. — Hij, die nooit zonden gedaan heeft, en in wiens redenen nooit bedrog ontdekt is, — die , gefcholden wordende, nooit weder fcholdt — die over zijn lijden geen wraak nam met bedreigingen maar alles aan den rechtvaardigen Rechter overliet — die onze zonden in zijn' perfoon op het kruishout gedragen heeft, opdat wij, der zonde afgeftorven zijnde, voor de gerechtigheid zouden leeven, — door wiens jlriemen gij genezen zijt. — Dus heeft christus éénmaal voor de zonden geleden, doch hij onfchuldig voor Ichuldigen, ten einde hij ons tot God bracht." Wij behoeven ons ook niet te zeer te verwonderen, wanneer wij, in den loop der wereldfche zaaken, foms de deugd mishandeld, de deugd zelfs op het fchavot gebracht zien. De deugd heeft toch niet altijd haare belooning hier op aarde , hoewel zij ook, zelfs onder de mishandelingen, haare belooning in zich zelve geniet, alzoo zij cle verzekering heeft, dat zij zekerlijk eens het hoofd om hoog heffen, en zegevieren zal! CHRISTUS AAN HET VOLK VOORGESTELD, Joann. XIX. De blijken van jesus onfchuld waren zoo zigtbaar en overtuigend; het was zoo klaar als de helderfte midZl dat nijd en een woedende haat het roerfel was van het gedrag en van de befchuldigmgen der Joodfche Overheden en Geestelvken, die het muitend volk opruiden en gaande maakten. - Jesus ontdekte zoo veele vehevene maiefteit en bovenmenschlijke wijsheid in zijn zwijgen, in zijn fpreken en antwoorden, dat pilatus de Rechter volkomen in zijn geweten overtuigd was van zijne vlekkeloze onfchuld, en dat er zelfs geene zweem van misdaad in hem te vinden was. - Verfcheiden maaien hadt dan de Landvoogd reeds pogingen gedaan, om hem te behouden, dan door plegtig te verklaaren, dat hij geene fchuld in hem vondt, dan door aan de Jooden de keuze te geven, of zij barabbas een' oproermaaker, die een' doodflag begaan hadt, bever wilden ontflagen hebben, dan jesus, den weldaadigen wonderdoener, die nooit iemand met woorden of daaden beledig maar duizenden geholpen en beweldaadigd hadt. Niet twijfelende, of zij zouden tusfehen zoo ongelijke voorwerpen geene onzinnige keuze doen, maar alles was te vergeefsch en vruchteloos. Nog ééns beproefde pilatus de woede van het volk te ftillen, door jesus, in den ellendigen toeftand waarin deze onichuldigc was, en die het hardfte hart tot mededoogen moest wekken , aan het volk voor te ^'pilatus kwam dan buiten, en ffprak het volk dus aan: „ zie , ik breng Hem tot u uit, ten einde gij overtuigd zijt, dat ik geene misdaad, hoe genaamd, bij Hem vinde." Onderwijl kwam jesus buiten, dragende de doornen-kroon, en den purperen mantel; „ zie daar" vervolgde toen de Landvoogd: „ zie daar den *ïulfc ccn gezicht moest het wreedfte hart gebroken hebben! en hij moest alle menschlijkheid hebben uitge- f"hud die Teen mededogen in zich gevoelde. , ., _i- , Maar de getergde heerschzucht, en ontvlamde Priesterhaat wist van geene menschlijkheid. Wanneer de Opperpriesters cn de Gerechts-dienaars, die gelijk hunne meesters fpraken, hem zagen, fchreeuwden zij Imd- *CtmT*s™ geSXdie in het geloof op u ziet! die in uw aangezicht, hoe zeer ook overladen met Tmert èii hoon, de heerlijkheid van God bekouwt, die u, zijnen Zoon, heeft overgegeven, op dat een iegelijk, die in u gelooft, niet verderve, maar eeuwig zalig en gelukkig leevelj Ff a P1-  ïu' UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN pilatüs wascht zijne handen voor de schare, Matth. XXVII. Thans was pilatus met de zaak verlegen! aan den dénen kant was hij niet alleen volmaakt overtuigd van jesus onfchuld, en getroffen door de achtbare eerwaardigheid van dezen man, dien hij een zoon van God hoorde noemen, en die hem vrijmoedig verklaard hadt, dat hij in de daad een Koning was, fchoon zijn Koningrijk niet van deze wereld was, maar dat hij in de wereld Was gekomen, om de waarheid te getuigen, en dat alle liefhebbers der waarheid, naar zijne ftem hoorden, en hem gehoorzaamden, terwijl pilatus eerbied voor jesus nog vermeerderd was, door dien zijne huisvrouw hem, terwijl hij op den Rechterftoel zat, hadt laten weten, dat hij zich toch aan dezen deugdzamen man niet zou vergrijpen, alzoo zij heden in den droom veel geleden hadt om zijnen wille. — Aan den anderen kant befpeurde hij, dat hij met alle zijne herhaalde pogingen, niets vorderde, om>het volk te bedaaren, maar dat het oproer en gefchreeuw integendeel meer en meer toenam, terwijl men hem ook met de ongenade van den Keizer dreigde: indien gij dezen loslaat, zoo zijt gij geen vriend des Keizers. Om zich zeiven dan te verfchonen, zijn geweten gerust te fteilen, en plegtig, ten overftaan van al het volk, door eene ftaatlijke verrichting, te verklaaren, dat hij van den dood van jesus de fchuld niet wilde hebben, liet hij zich water brengen, en wiesch in 't gezicht des volks zijne handen, ten teken van zijne onfchuld, onder deze uitdruklijke betuiging: „ ik heb geen fchuld aan het bloed van dezen onfchuldigen man, gijlieden moogt het op u nemen! " — „ ja!" — fchreeuwde toen al het volk, „ zijn bloed zij op ons en op onze kinderen! God wreeke het aan ons en ons kroost! wij nemen het op ons ! " — En nu rekende pilatus alles gedaan te hebben, wat in zijn vermogen was, en liet, volgends den eisch der Jooden, barübbas, den moordenaar, los, maar jesus gegeesfeld hebbende, gaf hij hem ter kruisfiging over. Daar pilatus, een man, die niet zoo naauw van geweten was, om zwaarigheden te maaken, in het Horten van menfchenbloed, wanneer zijn belang of inzichten zulks medebrachten, zoo veel werks doet, om zich te zuiveren, ftraalt ons niet alleen de volmaakte onfchuld, maar ook de hoogheid van jesus, welke onder zijn diepfte lijden uitblonk, in het oog. - Maar tevens merken wij op, dat het jammerlijk met een land en volk ftaat, wanneer zij, die het recht handhaaven, en den onfchuldigen befchermen moeten, volgends pligt en geweten, voor een muitend en opgeftookt graauw zwichten, en den rechtvaard gen aan deszelfs woede overlaten. — Het handenwasfehen, en de betuigingen van onfchuld zullen zoodanige Rechters ook weinig verfchoonen bij alle wijzen en deugdzamen, en nog minder bij den Opperften Rechter van allen. Eindelijk de onbezonnen vloek der Jooden heeft hen in de daad weinig jaaren daar na getroffen, wanneer hun ftad en land in bloed en moord is ondergegaan, en zij en hunne kinderen met hunn' bloed voor het bloed van den onfchuldigen jesus betaald hebben. de kruisdragïnde heiland, Matth. XXVll. En nu werdt jesus ter kruifiging uitgeleid, torfchende op zijne bebloede fchouderen het kruis, een zwaaren paai, met een dwarspaal, en het zelve , als afgemat door waaken, mishandeling en geesfelen, naauwüjks kunnende voortliepen. — Ja Hij begon reeds onder het zelve te bezwijken, wanneer onderweg zekere simon een man uitCyrene, een landfehap en ftad in Afrika, afkomstig, de vader van alexande'r en.RUFUs, naderhand onder de Christenen met lof bekend, den troep tegen kwam, komende van het land, van zijnen akker; dezen greepen de moedwillige foldaaten aan, en dwongen hem, om het kruis van christus op zich te nemen, en het achter jesus te dragen. Deze verademing nam jesus waar, om eenige treurige vrouwen, die hij onder de menigte der aanfehouweren ontwaar werdt, toe te fpreken. — Te weten, eene groote menigte volks volgde Hem, onder welke veele vrouwen, die op haar borst floegen, en Hem beklaagden. Tot dezen wendde zich jesus dan, en iprak haar dus aan: ,, gij Burgeresfen van Jerufalem, -weent zoo niet ever mij, weent veel meer over u zeiven „ en over uwe kinderen. Want,ziel de tijd komt, wanneer men zeggen zal: gelukkig zijn de onvruchtbaren» „ gelukkig die vrouwen, die nooit kinderen ter wereld gebracht, noch gezoogd hebben.' dan zal men tot de bergen roepen: valt op ons, en tot de heuvelen: bedekt ons! immers gebeurt, het geen gij ziet, aan den „ groenen boom , wat zal aan den dorren gebeuren?'' Te geiijk met jesus werden ook nog twee kwaaddoeners , oproermaakers, want het Joodfche land was ten dezen tijde vol oproeren, uitgeleid, om benevens Hem gekruist te worden. Hier verdient de aanmerking van paulus eene plaats, die tevens eene vermaaning in zich bevat, óp welke wij behooren te letten. — ,, Gelijk de ligchaamen der beesten, welker bloed door den Hoogenpriester, ten zondoffer, in het Heiligdom gebracht werdt, buiten de legerplaats verbrand werden, zoo heeft ook jesus buiten de poort geleden, opdat Hij het volk door zijn eigen bloed aan God heiligen zou. — Laat ons dan buiten het leger tot Hem uitgaan, en gewillig zijne fmaadheid ook op ons nemen, wij hebben hier toch geene beftendigblijvende ftad, maar zoeken eene toekomende." Laat ons dan door Hem altijd Gode loföfleren toebrengen, dat is, de uitfpraak van onze Yvpen, die zijnen naam en roem belijden. 9 P-  Mattk. XXVII. de Kr ujs dragende Healant . ||| J&* «mdurt au SW^. Matth. XXVII. Pilatus Mascht zjne handen voor de Schare . Zilzte (Zxre ses mains eliyant Ie j'aaHA' .    Marcus XV. 7 Ckristus gekruist tuslèken twee Moordenaars . Jesus a-ucins-' ezitrey dezuv J3rn7anus Joan .XIX. Opreg-ting' van ket Kruis . J -La- G-oia> ar-£s/e\- .  DES NIEUWEN T E S T A M È N T S. r# oprecht i ng v a n „ t ïc r u i "s, >Mi JF/X De plaats, daar men jesus ter krahlging heenvoerde, was buiten Jerufalm , welke in het Hebreet den naam droeg van Golgotha, in het Latijn Calvaria , dat is, bekkeneel - of (tooihoofdni^ ,? r ï waarlchijnlijk is, de dooditraffen plagten uitgevoerd te worden _ Deze pï^l^i^^L^) ^! heuvel, of rots en men wijstzenog heden aan de Reizigers, die Jerufalem bezoeken aan Sul t?fcJg woordje ftad, hoewel er verfcheiden redenen voor zijn, om de echtheid van deze «^^5 enHvocten°men ^ ^ ^ °P J waar aan JE sus Slonken was, met nagelen, door zijne handen De Landvoogd hadt ook een opfchrift gefchreven, en boven het kruis laten fteilen, van dezen inhoud „jesus de Nazareener! de Koning der Jooden!" — Nadien nu veelen van de Jooden het opfchrift lazen dewijl de plaats, daar jesus gekruist werdt, dicht bij de ftad was, daarenboven was het gefchreven in het' Hebreeuwsch, Grieksch, en Latijn, ^ brachten de Opperpriesters bij pilatus de volgende bedenking m: „ fchrijf niet: de Koning der Jooden! maar, dat hij gezegd en voorgewend heeft, dat hij de Kxming der Jooden was.' Doch pilatus gaf hun tot befcheid • het «ppn it ^-„o „„r u u u j T. , , , , . ,l-"CIU- ,, net geen ik eens gefchreven heb, dat bhift gefchreven! — Dus werdt jesus, ook aan het kruis, te°-en -wil Pn riant- ~ a ■ v0lLc . A u '7 a ° n wu en üiink Z1)ner vijanden, en zonder opzet of bedoeling van zijnen Rechter, echter door het beftuur der Voorzienigheid ,»,tp„j \ . uten: de Koning der Jooden! Voorzienigheid, erkend, voor het geen hij waarlijk was, te we^ Deze kruisfiging gefchiedde onder eenen toevloed van talleloze aanfehouwers, van vrienden en vijanden. -L Jesus vijanden-, onder welken de leden van den grooten Raad, de Schriftgeleerden , Oudften, en Farizeënde eerften waren, overlaadden den gezagenden Heiland met grievende befchimpingen. „ Anderen heeft h f Veï los , en nu kan hij z.chze ven met verlosfen- hij kome nu van het kruis, indien hij Israëls Koning is, en wij zuUen hem geloof geven, hij betrouwde altijd op God, wel nu, dat die hem nu helpe, indien hij wil, en gelijk men verwachten moest, indien zijn voorgeven waarheid was, dat hij Gods Zoon is "' Van zijne vrienden was hier joün nes, zijn geliefde leerling, onder anderen tegenwoordig, die zijnen meester ook aan he kruis niet ver loocnende noch verliet, en JESUS moeder, de maagd mariü zelve wie nu, gelijk simeon haar voorfpeld hadt, een zwaard door de ziel ging, daar zij haaren zoon door wreede beulen zag folteren, en nog veele andere vrouwen, welke hem uit Galileën gevolgd waren, om hem te bedienen onder welken was MARia magdalena, en mariü, de moeder van jakobus en joses, en de moeder van zebeueus zoonen. - Deze benevens alle jesus bekenden ftonden van verre, en aanfehouwden alles Met welk een beklemd hart, en treurig medegevoel! is ligter te bezcffen, dan te befchrijven jésuï gék" ruist tusschen twee mo örd è n a a r e n } Mark. XK Daar hing nu jesus, de Zoon van God, de Koning Van Israël, de behouder der wereld, aan een kruis een moordhout, als een vervloekte, want volgends de Joodfche wet was een iegelijk vervloekt, die aan een hout was opgehangen; als een uitvaagzei der wereld, de aarde onwaardig, als de fnoodfte der booswichten tusfehen twee- Hioordenaaren, de kruisftraf was bij de Romeinen de ftraf der flaaven, en der afïchuwliikfte deugnieten, daar hing hij, een fchouwfpel van Engelen en menfehen ! Hij hing aan het kruis van 'smorgens negen tot 'smiddags drie uuren toe. _ Doch hoe groot Vertoonde hij de grootfte der menfehen zich aan het kruis! in plaats van wraak en vervloeking uit te fpreken over zijne beulen en moordenaaren badt de menfehenvriend voor hun: „ Vader vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen! "-zijne liefdezorg voor zijne moeder deedt hem in zijne laatfte oogenblikken haar aan joünnes aanbevelen, opdat die aan haar de pligten van eenen zoon zou vervullen. - Met eenen bedaarden geest beloofde h.j aan eenen zijner medekruisfelingen den ingang in het zalig Paradijs. Wanneer deze zijnen makker, die jesus mede beschimpte, beftraft,. en j ESUS verzocht hadt. om hem te gedenken, als hij in zijn Koningrijk zou gekomen zijn, zeide de Heiland tot hem : „ ik verzeker u heilig, heden zult gij met mij in het Paradijs BQSki :. q ' ■ . V'jin : " • ( Omtrent twaalf uuren, werdt de lucht en zelfs de zon geheel verduisterd, natuur fcheen met haaren lijdenden Heer bewogen, en een rouwfloers aan te trekken. Deze duisternisfe duurde tot drie uuren toe, en was de voorbode gelijk zij ook verzeld ging, Van eene zwaare aardbeving, die de bergen deedt daveren, de rotzen Ipiijten, en hetgeen merkwaardig was, het binnenfte.voorhangzel inden Tempel, hetwelk het heilige en allerhe.hgfte vertrek van denzelven affcheidde, fcheurde van boven tot beneden, en Ontdekte dus de geheimen, die tot hier toe voor der ftervelingen oog bedekt waren geweest. — Eindelijk riep jesus met eene luide ftem, daar hij in't midden van zijn lijdén aan het kruis, ten blijke hoe zwaar hem hetzelve drukte, geklaagd hadt: „ mijn God ! mijn God! waarom hebt gij mij verlaten ? * nu, nadat hij het groote woord: het is volbracht! hadt uitgefproken, met vol en bedaard vertrouwen uiti .„ Vader! m uwe handen bevele ik mijnen Geest!" — Zoo heerlijk was het lijden en de dood van jesus! de Heidenfche Hopman, die de wacht bij het kruis hadt, erkende: „ waarlijk deze man was rechtvaardig, en de zoon van eenen God!" de aanfehouwers keerden ftad'waards, flaande op hunne borst! en ieder moet metRousSEAu belijden: „indien hetfterven van sokrateS het fterven was van eenen Wijzen, de dood van jesus is de dood van eenen God!" Verre dan , dat het kruis van jesus voor Christenen eene ergernis zou wezen, zij begeeren met pauluI mets te weten, dan jesus christus, en dien gekruist. Gg chris*  i1ö UITBREIDING DER GEWIG TIGSTE GESCHIEDENISSEN christus wordt van het kruis afgenomen, Joann. XIX. Met zijnen dood was het lijden van jesds geëindigd, Hij hadt nu, volgends zijn laatfte woord, alLs volbracht, nu droeg ook zijn HemeUche Vader terftond zorg voor het ontzielde lijk. Vooreerst, dat lijk mogt niet mishandeld, noeh gefehonden worden. Deze bijzonderheid teken jannes op. jesus was op vrijdag gekruist, en de Sabbath nam dien avond zijnen aanvang *™JM>batb was te heiliger, omdat de Sabbath van het Paaschfeest te gelijk met denzelven inviel. De Jooden deeden dan aan pilatus een verzoek, dat de kruidingen voor den avond gedood, en hunne lijken mogten afgenomen worden , anders bleven de kruifelingen wel ééns eenige dagen aan het kruis in 't leven, en ten fchouwfpel hangen. Pilatus willigde hun verzoek in, en de foldaaten floegen, op's Landvoogds bevel, de beenen van de tweemoordenaaren, die met jesus gekruist waren, ftuk; maar bij jesus gekomen, zagen zij, dat Hij reeds dood was, waarom zij zijne beenen niet braken ; alleen één van hun ftak jesus met eene fpeere in de zijde, en er liep bloed en water uit de wond, een teeken, dat het hart geraakt, en jesus waarlijk dood was.- Dus werdt jesus lijk niet gefehonden, gelijk, bij het Paasch-offer, aan het Paasch-lam geen been mogt gebroken worden , en er in 't gemeen van Gods bewaaring omtrent den deugdzamen in de Psalmen gezongen wordt, dat geen been aan Hem gebroken zal worden. - Doch tevens moest jesus doorftoken worden, zou het eens kunnen bewaarheid worden, het geen in de Profeezijën ftaat: zij zullen Hem wederzien, dien ztj doorfleken hebben. ' . Maar ook ten tweeden, en voornaamlijk, aanzienlijke mannen namen, onder het Gods beftuur, zich het hjk van jesus aan. Josef van Arimathed, een aanzienlijk man, een Raadsheer, een aanhanger van jesus, doch tot hier toe in 't geheim, uit vreeze voor de Jooden, wier raadflagen hij altijd hadt afgekeurd, en nooit daar mede ingeftemd, vervoegde zich bij pilatus, en verzocht, dat het lijk van jesus hem mogt gegeven worden. De orde, om de kruifelingen door het breken der beenen te dooden, was pas afgevaardigd, en kon nog met ten uitvoer gebracht zijn , derhalven verwonderde de Stadhouder zich, dat jesus reeds dood was, doch de waarheid daarvan vanden Hopman, die de wacht hadt gehad, verftaan hebbende, fchonkhij het hjk aan josef, die terftond naa de kruisplaats heenen fnelde, en geholpen door nikodemus, denzelfden, die eens tot jesus bij nacht gekomen was, het lijk van het kruis afnam, om het de laatfte eere aan te doen. - Welken eerbied zullen deze waardige mannen omtrent dezen grooten Profeet bij deze gelegenheid hebben bewezen! hoe zullen zij de nog druipende wonden gewasfehen, en het gezegend lijk met omzigtigheid behandeld hebben ! , , , . Men lette hier op, hoe dikwijls dan, wanneer de waarheid en deugd het zwaarst verdrukt wordt onvoorziens vrienden van waarheid en deugd zich openbaaren, van welken men geen vermoeden zou gehad hebben, dat zij iet zouden hebben durven beftaan. — De waarheid en deugd vinden, ook in de diepfte vernedering, haare voorftanders en grootmoedige belijders. — Dank hebbe de Godlijke Voorzienigheid! DE begravenis van den heerejesus, Joann. XIX. Wanneer men het gezegend lijk hadt afgenomen van het kruis, beitelde men hetzelve naar de wijze der Jooden ter begraavenisfe, door het met gebalfemde doeken te omzwachtelen, waar toe nikodemus een mengzel van Aloë en Mijrrhe omtrent honderd litren of tweehonderd Drachmen gebracht hadt. Men wondt het hjfc dan in doeken met deze fpecerijën, men trok het een lang doodkleed aan, en bondt eenen zweetdoek om het hoofd. — Het dus bezorgd hebbende ter begraavenisfe, legde men het in een graf, hetwelk een nieuw graf was, waar in tot hier toe niemand was begraven geworden, en het welk j.osef voor ziclrin een fteenrotze hadt laten uithouwen, beftaande in eene grafkelder met verfcheiden nisfen of holligheden, in welken men het lijk bijzette. - Dit graf was niet ver van de plaats der kruifiging af, in een Hof. — Wanneer men jesus UjK hier hadt nedergeiegd, floot men den ingang des grafkelders met eenen grooten fteen. - Dit alles aanichouwden MARia magdalena en andere vrouwen van jesus vriendinnen; hoewel met het voornemen, om, wanneer de Sabbath verlopen zou zijn, ook met nieuwe zorge het lijk te balfemen, en met meer zorgvuldigheid, dan thans, wegens den haast, om den naderenden Sabbath, gefchieden kon, hetzelve de laatfte eere te Dewijzen. — Dit deeden jesus vrienden. . Zijne vijanden, de Opperpriesters en Farizeën, zaten ondertusfchen ook niet ftil; zij vervoegden zien den volgenden dag, zaturdags, tegen den avond, bij pilatus, en deeden den Landvoogd het voorftel; hoe zij zich herinnerden, dat deze bedrieger, zoo noemden zij jesus! bij zijn leven gezegd hadt, dat hij na drie dagen zou opftaan; dat hij derhalven bevel zou geven, om het graf tot den derden dag te verzekeren,^ opdat zijne Leerlingen en aanhangers niet bij nacht komen, hem fteelswijze wegnemen, en dan het volk wijs maaken mogten , dat Hij uit de dooden was opgewekt, wanneer de laatfte dwaaling erger zou wezen dan de eerfte. — Pilatus gaf hun eene wacht, en zij gingen heen, verzegelden den fteen aan den ingang van den grafkelder, en plaatsten de wacht bij het graf. — Dit gebeurde zaturdags 's avonds laat.—« Dus was jesus op dien tijd nog in het graf. — Merkwaardig! Jesus vrienden fchijnen aan zijne opftan* ding niet gedacht, of die hoopeloos gefteld te hebben. —-Jesus vijanden zoeken hem in het graf op te fluiten, en te houden. — Doch de raad van God zal beftaan, God zal zijn welbehaagen doen! — jksus zal o;* den derden dag, als overwinnaar van dood en hel, glorierijk verrijzen! os  I —— . Joan . XIX. Christus word van 't Kruis afgenomen . j|j 3s«*«* ?*> &<™ ■ ' Joan . XIX. De Legraafms van den Heere Jefus . | * ' **** '    1 .—■ : 1 ; —1 Joan. XX. Je Vrouwen aan 't Graf. | | J JppasJum/ d'J?ujres azur Zémmes . Joan . XX. de Heere Jefus openbaart zig aan Maria Magdelena . Jesus se- fnese/i& a> ^ajde ^ttadJaine- . 38  DES NIEUWEN TESTAMENT S. iif DE VROUWEN AAN 'T GRAF, JoHflti. XX. Op den eerften dag der weck, op Zondag, als het nog naauwlijks begon te daagen, en de zon haare eerfte ftraalen pas bovenden gezigt - einder begon te fchieten, waren de vrouwen, mariS magdalena, mariü de moeder van jakobus, salome , joünna en anderen van haar gezelfchap, die, op den Sabbath gerust hebbende , zoodra die voorbij was, zaturdag 'savonds fpecenjen gekocht en bereid hadden, reeds op weg naa het graf,'om het dierbaar lijk van hunnen leeraar te zalven en te balfemen. Onder weg bekommerden zijbzich, wie den zwaaren fteen, met welken het graf gefloten was, gelijk zij vrijdags gezien hadden, zou afwentelen. Van de verzegeling van den fteen door den Joodfchen Raad wisten zij zoo min, als van de wacht, die bij het graf geplaatst was. - Haare zorg was nogthans nutteloos en overtollig. Jesus was nu reeds verrezen, cn uit de dooden leevend opgeftaan. Een Engel was uit den Hemel nedergedaald, onder eene zwaare aardbeving, en hadt door zijne blikfemende heerlijkheid en luister de wachters verichnkt en van het graf verdreven den fteen afgewenteld, en zat op den zeiven, toen de vrouwen aankwamen. - Zij ontftelacn, toen zij hem en vervolgends nog eenen Engel ontwaar werden, doch fpoedig veranderde haare ontfteltemsfe m blijdfehap wanneer de Engel haar verklaarde, dat zij niets te vreezen hadden, alzoo hij wist, dat zij jesus zochten, die gekruist was. En hoe verrukkend was zijne blijmare, toen hij er.bijvoegde: Hij is hier met! Hij leeft' Hij is opgeftaan! gelijk hij reeds bij zijn leven voorzegd hadt, dat gebeuren zoude. Toen hij haar nodigde, om in het grafte komen, en de plaats met opmerking te befchouwen , waar de Heere gelegen hadt. — Vervolgends gaf hij haar in last, om fpoedig heen te gaan, en dit heuchlijk bericht aan de Apostelen, maar vooral en vooreerst aan petrus te brengen, met belofte, dat zij hem in Galikën zouden zien, waar hij haar zou voorgaan. Blijdfehap en ontzetting gaf deze vrouwen vleugelen aan de voeten. Zij liepen van het graf, om het zijnen leerlingen te boodfehappen. En onder weg, genoten fommigen van haar het onwaardeerbaar geluk, dat jesus zelf haar ontmoette, en dus geen twijfel overliet, dat hij waarlijk leefde, en uit het graf en den dood verrezen was. . De Opftanding van jesus is eene gewigtige gebeurenis. — Trouwens Hij, die overgeleverd was in den dood om onze zonden, is opgewekt, om onze rechtvaardigmaking. — Hij leeft, en wij zullen leeven met Hem! de heere jesus openbaart zich aan MARia magdalena, Joann. XX. MariE magdalena was, gelijk wij gezien hebben, mede onder de vrouwen, die in den vroegen morgen grafwaards gingen. — Zij hadt veele weldaaden van jesus genoten, en hadt ook eene bijzondere Heide voor dezen haaren weldoener. — Zij hadt van verre den fteen weggewenteld en het graf geopend, maar geene Engelen gezien. - Die Hemellingen openbaaren zich dan aan den eenen dan aan den anderen. - Zij, door vreeze en hoop geilingerd, was, terwijl de andere vrouwen voortgingen, terug gekeerd, en hadt aan petrus en j o an n e s geboodfehapt, dat het graf open was, en dat men denklijk het geliefde lijk hadt weggenomen. Deze twee waren daar op na het graf gelopen en mariï was hen van verre gevolgd. - Doch de beide leerlingen, het graf bezigtigd en het zelve ledig gevonden hebbende, waren reeds langs eenen anderen weg wedergekeerd, toen MARia na hen weder aan het graf kwam. - Hier ftondt zij, eenzaam, enin diep gepeins, terwijl traanen van tedere aandoening over haare wangen biggelden, omdat zij niet wist, wat ook na den fmertlijken kruisdood aan haaren jesus gebeurd was. — In haare ontroering bukte zij en keek in den grafkelder, alwaar zij nu twee Engelen in het wit gekleed ontwaar werdt, zittende den een' aan net hoofd - den anderen aan't voeten-einde, duar jesus ligchaam gelegen hadt. — Deze vraagden haar: waarom zij weende? wat zij zocht? eer zij gedachten hadt, dat dit Engelen waren, terwijl zij uit de volheid van haar hart antïvoordt, dat haar Heer weggenomen was, en dat zij niet wist, waar men hem gelegd hadt, hoort pachter zich eene beweeging, keert zich om, en ziet jesus zeiven achter haar ftaan. In haare ontroering dacnt zij niet, dat hij bet zijn kon, zij kende hem niet, maar dacht in de verwerring haarer denkbeelden aan den Hovenier, omdat het graf in een Hof was. Als jesus haar -dan vraagde: waarom zij zoo weende, wien zij zoent f zegt zij: Heere! zo gij hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij hem gelegd hebt, dan zal ik hem wegnemen, welke liefde! hoe vol is haar hart van jesus! nu maakt jesus zich aan haar bekend, door het enkel noemen van haaren naam, doch op een toon en nadruk, die haar hart trof. MARia!.' - Nu keert zij zich geheel om, cnmet een gil raebouni! mijn leeraar! ligt zij aan jesus voeten, die omhelzende, om toch nooit weder van hem te fcheiden. Waarom jesus haar zegt: raak mij dus niet aan, want ik ben nog met opgevaren tot mijnen vader ! maar ga heenen tot mijne broederen, en zeg hun van mij: ik vaar op tot mijnen Vader en uwen Vader, tot mijnen God en uwen God! - en nu ging mariü magdalena en boodfehapte aan de leerluv gen, dat zij den Heere gezien, en dat hij deze woorden tot haar gefproken hadt. G g 2 )  tig UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN gesprek van den heere jesus met de emmaüsgangers, Luk. XXIV. Op denzelfden dag van zijne Opftanding openbaarde jesüs zich aan meer van zijne leerlingen en aanhangeren. — Onder anderen aan twee van hun, van welken de één kleöpas of klopas genoemd wordt terwijlde andere ons onbekend blijft, welke naa Emmaus, een vlek, ruim twee uuren gaans van Jerufalem, gingen , en in het veld wandelden. Deze twee leerlingen hadden een druk gefprek met eikanderen over het geen er gebeurd was, belangende jesus van Nazaretb; zij redenden en onderzochten, wat zij toch wel te hoopen en te denken mogten hebben van de tijding, welke de vrouwen gebracht hadden, dat zijn graf door haar open en ledig gevonden was en dat zij een gezicht van Engelen gezien hadden. Onder dit praaten kwam jesus zelf bij hen, hen van achteren inlbappende, en met hun denzelfden weg voortwandelende, hoewel hunne oogen als gehouden werden , zoodat zij hem niet kenden, Te weten, hij was in eene geheel andere gedaante, wel dezelfde jesus, maar hoe veranderd, zedert zij hem bleek' aan het kruis, den geest hadden zien geven! nu leevend, gezond, helder van gelaad! daarenboven zij waren diep in gefprek, dat gefprek was treurig, zij hielden de oogen nedergeflagen, en fioegen naauwlïjks dezen reiziger, die hen achter opkomt, gade : eindelijk zij verwachten op dit oogenblik niets minder dan jesus. — Zij kenden hem dan niet. Jesus fprak hen aan, en vraagde: wat het toch voor gewigtige onderwerpen waren, daar zij wandelende -met elkanderen zoo druk over redenden : en hoe ze zoo treurig zagen? kleöpas gaf hem, met bevreemding, te kennen, dat deze vraag hem verwonderde; of hij dan de eenigfte vreemdeling in Jerufalem was, die niet wist, wat daar dezer dagen was voorgevallen? wat dan? vraagt jesus, en nu geven zijne twee leerlingen hem een openhartig verilag, waar uit hun eerbied voor je sus, hunne dubbende vreeze, maar ook het klein vonkjen hoop , dat in hun door het bericht der vrouwen verwekt was, doorbraak. Het voorgevallene, zeggen zij, met jesus van Nazaretb, die een groot Profeet was, vermogend in daaden en woorden, volgends Getuigenis van God en menfehen, en hoe onze Opperpriesters en Overheden hem ter dood verwezen, en over. geleverd, en gekruist hebben ? en wij hoopten, dat hij het was, die Israël verlosfen zou, doch me't dit al is het thans de derde dag, nadat dit gebeurd is. Nu hebben ons ook fommige vrouwen uit'ons gezelfchap o'ntfteld, die dezen morgen vroeg bij zijn graf geweest zijn, en die weder zijn gekeerd, zonder zijn lijk gevonden te hebben, maar tevens zeggen, dat zij een gezigt van Engelen hebben gezien, die haar verzekerd hadden dat hij leeft. Op dit bericht hebben zich ook eenige mannen van ons gezelfchap na het graf begeven die het zoo gevonden hebben, gelijk de vrouwen bericht hadden. Maar — Hem zagen zij niet. Nu zeide jes u s tot hen: „ o gij onverftandige lieden, wat zijt gij traag van harte, 'om te gelooven alles wat de Profeeten gefproken hebben! - moest dan de christus [de messiüs j dit lijden niet doorftaan * eer hij langs^ dezen weg tot zijne heerlijkheid geraakte?" - Vervolgends begon hij van moses af, cn door allé de Schriften der Profeeten, en verklaarde hun, hetgeen van hem in alle de Heilige Schriften gemeld en voorzegd was. Zij ftonden verbaasd over de redenen van dezen reiziger, onder welken zij eer te Emmaus waren, dan zii wisten. * J DE HEERE JESUS ONTDEKT ZICH AAN DE EMMAÜSGANGERS, Luk. XXIV. Aan het vlek gekomen, daar zij na toe gingen, waren zij met hunnen medereiziger zoodanig ingenomnn, dat zij hem, die fcheen verder te willen gaan, ten fterkften persten, om bij hun te verblijven, te meer, alzoo bet tegen den avond, en de dag reeds aan het daalen was. — Jesus tradt binnen. — Men richtte de tafel aan , om wat fpijze te gebruiken, en nu aan tafel gezeten, nam je su s het brood, deedt er, gelijk hij gewoon was de dankzegging over, en het gebroken hebbende, gaf hij het bun. - Thans werden hunne oogen geopend zoodat zij hem kenden: - Zijne handelwijze aan de tafel, zijne dankzegging, de toon zijner woorden, die eerbied, dat hemelsch wezen, ja alles met één woord, het geen zij nu opmerken, overtuigt hen, dat het jesus is. Doch terwijl zij ontfteld, verbaasd, door blijdfehap verrukt ftaan, en eer zij zich hervatten kunnen, is jesus opgeftaan, en heeft zich aan hunne oogen onttrokken. — Nu beklaagen zij zich, dat zij zoo onoplettend geweest waren, dat zij hem niet reeds op weg gekend hadden, zij herinneren zich zijne gefprekKen. Zoo hadt toch niemand kunnen fpreken, dan Hij alleen!; „ was het niet, zeiden zij tegen malkanderen, tl °."f »!t ln °"S brandde» toe» bij onder weg met ons fprak, en toen hij ons i/re- * ces 2>isczpZes . ^    Üo XX. Het loof "van Tliomas . Z ZicredzZZe, dZZ??z,(zs . « 1— ■ ■ , Actoru.ni I . de Hemelvaart Christi . j|j Z'^Zc^tsum- Z Z&szz*--(Zzrzst au- (ZZ .  DES NIEUWEN TESTAMENT S. het ongeloof van thomas, JoOttth XX* Od den avond van den dag zijner Opftanding hadt jesus zich ook aan zijne Apostelen en vrienden vertoond, doe? thomas, één der Apostelen, ook didymus genoemd, was toen bij hun niet tegenwoordig. -Wan„eer hem dan de overige aanhangers van jesus verhaalden, dat zij den Heere gezien hadden, gaf hihun ü zwoord • indien ik het indrukfel der fpijkers niet zie in zijne handen, en zelfs mijn vinger in dat indruk£ der foHkers fteek als ook mijne hand in zijne geopende zijde, kan ik het nietgeiooven.» - Hij wil zekere ZnZT^ "r hij zijne toeftemming geeft, maar dan haat hij ook vast. - Zulk een Luakter is voor ons belangrijk, om getuigenis te dragen, dat jesus waarlijk ^ «Pgeftaam Na verloon van acht dagen, dus op den zondag, waren de leerlingen weder bij een, thans bevondt ook thoma zïch bij hen - en nu komt j esus, wanneer de deuren reeds gefloten waren, en ftaat midden IdehLhenlroetende: „ vrede en heil zij ulieden!» - vervolgends fprak Hij thomas aan: „ geef hier uwen Ler enTefchou;\nijne handen; geef ook uwe hand hier, en betast mijne zijde! - wees toch met T i T 'maar Seloovigl» - thomas deedt het, en hij was overtuigd, dat zijn Heer en Meester waarhjk ? %T LlHrOD1 ftaan was. - Met verrukking van blijdfehap riep hij uit: „ mijn Heer en nujn Qqd4^-'^T^"Xl -dat gij mij gezien hebt, thomas! daarom hebt gij geloofd-, gelukkig, dte ti^^^.^S^H^ en echter te weten °p ^oede gronden van ondcrz°ek fkenniS der waarheid is edeler, dan het geloof, welk zinlijk kan genoemd worden, omdat het de zaa*:ea zeiver, 7h ,Twt — Jesus zou zich zeiven niet lang meer op aarde onthouden, men zou Hem met de ligchaamm>e oosen niet zien Dit zou geduurige wonderen verëischt, en niet voor Gods wijsheid gepast hebben, dus moe-, ton wii eelooven op getuigenis, welk met bedaard onderzoek waarachtig bevonden wordt. Over he all meen voegt het redelijke menfehen, dat zij hun verhand, door onderzoek der waarheid verlichten ondat naar de behoorlijke cn geregelde orde, het hart het verftand volge, en met omgekeerd het verftand het hart. - Immers zo ons hart is ingenomen, voor dat het verftand door kennis verlicht is, lopen SI of van vooröordeelen en misleiding, of van dweeperij en geestdrijverij, maar wanneer het hart verwlrmd wordt door de uitbreiding en overtuiging van onze kundigheden, dan is onze Godsdienst een redelijkTcodsdienst, welke aan de natuur van den redelijken mensch voegt, en ons Gode welgevallig maakt. o e hemelvaar t van c h r i s t u s, Hand. L Veertig dagen lang openbaarde jesus zich, na zijne Opftanding, van tijd tot tijd aan zij'ne Leerlingen , en verkede met hun bijzonder in Galilein, hun onderwijs gevende in de geheimen van het Gods-rijk _ Ein de S lis bH hen allen bij een vergaderd hadt, en nu met hen na Jerufalem was wedergekeerd, geboodt hij ^txcirTj^falJ^ te verlaten, maar daar de belofte des Vaders, volgends welken z.j.binnen we ge daaen den Heiligen Geest ontvangen zouden, af te wachten; en op den veertigften dag, na Z1jne Opftanding fefdde hl hen uit de ftad Jerufalem na Betbaniën op den Olijfberg, alwaar hij zijn laatfte aficheid van hun nam door ten, met oplegging der handen, te zegenen; en nu werdt hij, daar zij het zagen, opgenomen, en 7ol\TZ^s. - Zij ftaröogden met oogen vol verwondering, eerbied, en aanbidding hen.na, tot dat een wolk hem aan hunne oogen onttrok. - Nog hielden zij de oogen hemelwaards gevestgwan°^^aCh" twee mannen, in het wit, het zuiver gewaad des hemels, bij hen ftonden, ^^^^^ Galileërs! hoe ftaat gij dus hemelwaards te zien? deze jesus, die van u Heden af, en ten hemel is opgeheven, zal dus eens wederkomen, gelijk gij hem nu ten hemel hebt zien opvaaren." vprhear]i;vende en 0« de En nu keerden de Leerlingen van jesus en zijne vrienden weder ftadwaards, God verheerlijkende en op vervulling van zijne beloften wachtende - |: ' rechtehand te Zitten, en het beftuur over Dns voer jesus zegevierende ten hemel, om daar aan sVaders re^"a d ons hoofd t0E het Godsrijk te aanvaarden. - Daar hebben wij Christenen onzen verheerlijk ten Heiland^t onzen voorfpraak bij onzen Vader; daar verhoort hij onze gebeden van daar ^ ^^^ van daar doet hij alle hemelfche zegeningen op ons nederdaalen. Elk juiche dan metden Dichter. Triumf! triumf! immanuëL Vaart glorierijk naar boven! Triumf! triumf! de dood en hel Zijn uit het ve\i verfloven! Triumf! triumf! mijn God en Heer Beklimt den troon van roem en eer! En zal zijn fcepter zenden, Om 'svijands gantfche legermagt, Door onweêrftaanbre liefdekracht, De wapens te doen wenden!  iso UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN 0* UITSTORTING VAN DEN HEILIGEN GEEST, Hand. II. T ien dagen na jesus Hemelvaart, op het Pinkfterfeest, het welk vijftig dagen na het Paaschfeest gevierd werdt, van waar het ook zijnen naam heeft bij de Grieken, werdt de belofte des Hemelfchen Vaders daadlijfc vervuld, en de nieuwe Huishouding in Gods Kerk, door de uitftorting en mededeeling van den Heiligen Geest ingevoerd — Dit gebeurde op den Feestdag in den Tempel, ten overftaan van het grootfte en Godvruchtige deel der Joodfche Natie, op de volgende wijze. Op dezen dag waren alle de aanhangers en leerlingen van jesus eendragte'ijk bij een, in eenen der boven-zaalcn, die rondöm de voorhoven van den Tempel waren. Hier bevonden zich jesus vrienden, in heilige aandacht en Godsdienilige verrichtingen, van bidden, danken, fpreken tot ftichting enz. Onvoorziens ontftaat er uit den Hemel een geluid, dat misleiden voor fommigen eene verftaanbare Godfpraak in zich behelsde, en tevens op deze hem een geruis, gelijk aan de beweeging, die een geweldige wind maakt, en een wolk van damp en vuur, die het geheele Tempelgebouw vervulde; en zich fcheen te wenden naa het vertrek, daar de Apostelen en vrienden van jesus zaten. Toen de Tempel door salomo werdt ingewijd i kon. VHf: io, ii. was het teken, dat God dit gebouw als zijn Heiligdom erkende, op dezelfde wijze, vernomen nu is het thans voorvallende een teken van hetgeen die woorden van den Heiland'in zich behelsden, toen hij tegen de Jooden zeide : uw buis, uw Tempel, wordt u woest gelaten. Van de Apostelen werden toen gezien vlammen, als tongen van vuur, die zich verdeelden, zoodat dit teken zich op eenen iegelijken van hun zette De wolk van damp en vuur overdekte hen allen, en de vuurvlammen in de gedaante van tongen zetten zich op hen. —Thans worden zij allen met den Heiligen .Geest vervuld, en op de wijze der. oude Profeeten, geheel in geest-verrukking gebracht. Zij begonnen tc 'fpreken met vreemde talen, verheffende den lof van God, en zulks alles naar het beiluur en de leiding van den Godlijken Geest. Te weten , zoodra dit geluid, en deze nevel en vuurwolk vernomen werdt, liep het volk, hetwelk bezig was met de Godsdienst-oefening van dezen morgen, te hoop, en begaf zich naar de zaal der Apostelen. — Deze feestvicrers waren, gelijk gewoonlijk in den morgen-Godsdienst van dit Feest, meest vreemdelingen. —Sommigen van dezen drongen zelfs in 't vertrek der Apostelen in, en naar mate zij inkwamen, fpraken de Apostelen tot hen in hunne taal en tongval; zoodat deze verbaasd dit weder aan de anderen, die in het voorhof voor de zaal ftonden, vermeldden, dat deze Galileërs allerhande vreemde talen fpraken, hetwelk dan ook aan anderen die verder afftemden, aanleiding gaf tot fpotten. Waarom de Apostelen, toen de eente verbaasdheid en verwerring wat bedaard was, opreezen, en zich aan den ingang van hun vertrek plaatften, wanneer petrus uit aller naam eene gepaste reden tot de menigte, die in het voorhof ftondt, hieldt, en het geen gebeurd was, verklaarde, met dat gelukkig gevolg, dat 3CC0 menfehen zich tot jesus vrienden vervoegden, en nog dien zelfden dag gedoopt werden. - , PETRUS- EN ; JO.5NN.Ei GENEZEN EENEN KREUPELEN, HaHd. III. Op dien zelfden dag, op den avond, omtrent hét uur van het avondgebéd, gebeurde er een nieuw wonder, hetwelk diende, om de Apostelen van jesus achting te geven als Godgezanten, en om de nieuwe leere en den Godsdienst van jesus onder meer menfehen te verfpreiden. Petrus en joünnes gingen op het gemelde uur weder Tempelwaards. Nu zat daar aan de deure van den Tempel, dat is, aan ééne van de deuren der Voorhoven, die men met de benaming van de Scboone onderfcheidde, een man, die kreupel 'was van 'smoeders lijve, wordende'daaglijks derwaards gedragen, om aalmoesfen te ontvangen. Hij was reeds meer dan 40 jaaren oud. — Deze begeerde van de beide Apostelen een aalmoes. Petrus, hem fterk aanziende met joünnes, zeide: zie op ons! de man, verwachtende wat te zullen ontvangen, floeg de oogen op hen. Doch petrus verklaarende, dat hij geen zilver of goud, geene wereldfche rijkdomroers, bezat, geboodt hem, in den naam van jesus christus den Nazarener, op te ftaan en te wandelen, en hem levens bij de hand vattende, rechtte hij hem op, en terftond werden zijne voeten en enkelen vast, hij fprong op, ging heen en weder, ging met de Apostelen in den Tempel, fprong, en ging nogmaal heen en weder, en verheerlijkte God. — Opalen avond van het Pinkfterfeest beftondt de toevloed tol den Tempel meest uit Jerufalemmers en InlanJfche Jooden, en misfehien hadt het gerucht van het geen des morgens gebeurd was , met den avond-godsdienst hen in een groot aantal in den Tempel doen komen. Nu was dit wonderwerk zeer gepast, om dezen te overtuigen. Zij kenden dezen man, en hem door de beide Apostelen in den naam van jesus den Nazarener genezen ziende, moest dit alle hunne aandacht opwekken, en hunne .harten openen voor eene redevoering, welke petrus nu tot hen hieldt, en waar van het gevolg was, dat er ooco perfoonen in jesus geloofden. Ook gaf dit wonder gelegenheid, dat de Joodfche Raad, die de beide Apostelen voor zich ontboden hadt, zich de leere van jesus opftanding: hoorde verklaaren, en door de Apostelen in hunne tegenwoordigheid verdeedigen. Ook kon de Raad, den mensch ziende voor zich ftaan, daar niets tegen zeggen, en moest belijden, dat er een bekend wonderteken door de Apostelen geféhied was, het welk zij, als openbaar zijnde aan allen, die te Jerufalem woonden, niet konden loochenen. lias na mooi tra» noou nvb j mijljil .. , «aabnos loiqvDi "ijs Ibs ml ' «J3firrn3g.il orb'UfiBg zbnüiv il rnO «Jdt)6i;>LLl3il oidni.Bfhèo «no iooG !«3bnow jjöb 31 aaaqsw 3(1 ANA-  Actorum II. Uitstorting van cUn Heiligen Geest. III A** ■ . r i \\ ^ - Actorum III. Petrus en Joannes genezen enen Kreupelen. Sf Türr* et S* Jean. judrzsfent U* ,    Actorum V. * Tekenen en Yonderen door de Apostelen. Actorum "V. Anamas en SapLyra met Je Dood geitrait. dusuzïo/i d'^uiTizdt et de Shf/tdas.  DES NIEUWEN TESTAMENTS. 121 a n a n i h s en sapfira met de dood gestraft, Handel. V. T)e eerfte Christenen te Jerufalem door broederliefde bezield, maakten als 't ware, dén hart en ééne ziel un^en hadden alles ten dienste van eikanderen gemeen. Verfcheiden, die bezitters waren van landerijen of huizen verkochten dezelven, en brachten het geld, dat van de verkochte goederen gekomen was, leggende dat aan de voeten der Apostelen neder; waarvan dan aan ieder werd uitgedeeld, naar mate van zijne behoefte. . Doch hebzucht en heerschzucht fpeelden hier echter dra haare rolle. Zeker iemand, met naame a n an ias, overlegde met zijne huisvrouw sapfira,om ook wat op te brengen tot het algemcene fonds, daar van eene breede op-ave te doen, en dus ook deel te krijgen in de beftuuring van dat fonds. Hij verkocht dan met medeweten van zijne vrouw eene bezitting, en hieldt van den prijs, dien het verkochte bedragen hadt, te rug, zoodat hijücchts een gedeelte daar van bracht en aan de voeten der Apostelen nederlegde.— Doch petrus fprak hem hier op dus aan- , awaniüs! hoe heeft de Satan uw hart dus vervuld, om den Heiligen Geest met leugens te willen bedriegen, en van den koopprijs van het land te onttrekken? - indien gij het behouden hedtj was het immers bet uwe gebleven, en toen gij het verkocht hadt, was het geld in uwe magt! waarom hebt g>j dit ftuk in uwe gedachten en hart genomen? - gij hebt niet tegen menfehen, maar gij hebt tegen bod geio- gCOp hel hooren van deze woorden, viel ananiüs plotslyk neder, en gaf den geest, zoodat allen, die dit hoorden, met groot ontzag en eerbied, werden aangedaan. - Terwijl de bedienden der Apostelen, hem ter begravenisfe bezorgd hebbende, uitdroegen en begroeven. Na verloop van omtrent drie uuren, kwam ook zijne vrouw, die niets wist, van het geen met haaren man gebeurd was, binnen, die toen ook van petrus werdt aangefproken: „ zeg mij ééns, hebt gij heden dat land voor zoo veel verkocht?" hij noemde den prijs, dien de man hadt opgegeven. — „ Ja," zeide de vrouw, voov zoo veel." - Daarop hernam petrus: „ hoe? hebt gijlieden dan famen opgeftemd , om des Heeren Geest te toetzen? — zie, de voeten van hun, die uwen man begraven hebben, zijn aan de deur; en zullen u °°OpTef oogenblik viel zij aan zijne voeten neder, cn gaf insgelijks den geest; zoodat, toen de bedienden bin-, ren kwamen zij haar dood vonden, en haar vervolgends uitdroegen, en bij haaren man begroeven. ' Dewijl er thans eene nieuwe huishouding in Gods Kerk werdt opgerecht, en de Leere der Apostelen gezag moest ontvangen moest de eerfte misdaad, weike zich aan de onfeilbaarheid dezer mannen durfde vergrijpen, en die in twijfel trekken, dus ftreng geltraft worden. Ook hadt dit geval die uitwerking, dat er een groot ontzag en eerbied kwam over de geheele gemeente, als ook over allen, die dit hoorden. TERENEN EN WONDEREN DOÖR DÉ APOSTELEN, Handel. F. Niet alleen werdt door dit geval het gezag der Apostelen gehandhaafd, maar de menigte van wonderwerken, die door hen verricht werdt, deed de gemeente der Christenen van dag tot dag in getal toenemen. _ De Apostelen bevonden zich genoegzaam daaglijks in den Tempel en wel bijzonder m de gaander.j van salomo , die dus waarichijnlijk genoemd werdt, omdat zij geacht werdt een overbhjfze te zijn van salomo s Tempel, dat, toen de Chaldeën den Tempel verwoest hadden, ten minften gedeeltelijk was blijven ftaan. £ Hier hadden zij een grooten toeloop van het volk, welk hunne wonderen met verbaazing aanfc^wde, en hunne Leere en onderwijs met graagte aanhoorde, zoo dat er geheele menigten zoo mannen als vrouwen den Heere werden toegedaan, - en het ontzag der Apostelen was zoo groot, dat niemand van de andersgezmden, die vijandig tegen jesus bleeven, zich nader bij de Apostelen waagen durfden. De wonderen der Apostelen werden zoo ruchtbaar, dat men de zieken op ftraat buiten bracht en od den en matrasfen nederlegde, opdat, als petrus voorbijkwam, zijne fchaduwe hen Hechts mo befchadu wen. - Zoo groot vertrouwen hadt het volk opgevat van de weldaadige wondermagt der Aposte en. Z Us kwam men in menigte uit de omliggende fteden naa Jerufalem, brengende zieken en zulkcn, die van onreine geesten geplaagd werden, welke allen genezen werden. np.htehand van Dus heerlijk openbaarde zich de Majesteit van den opgewekten jesus, die thans aan de ^he« andere naam of Godsdienst, die onder de menfehen, over de geheele wereld, plaats heeft, door welken wij moeten behouden en zalig worden, dan door den zijnen! Hh i G E-  iaa UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN gevangenneming van verscheiden mannen en vrouwen , Handel. VIII. jNiet lang echter duurde het, of de boosheid der wereld, zoo veel lichts van waarheid en kennis niet kunnende verdragen, floeg over tot hevige vervolgingen tegen de Apostelen en andere verkondigers en aanhangers van het Euangelie. — Het eigenbelang en de heerschzucht der Priesteren wist zich van den ijver des dommen volks voor de voorvaderlijke zeden, en het geen bij hun voor den rechtzinnigenGodsdienst gehouden werdt, te bedienen, om de Godlijke waarheid, en het licht, welk de wereld verlichten en het menschdom wijs maaken zon, te keeren en uit te blusfchen. — Stefanus, de Diaken der Christengemeente te Jerufalem, was het eerfte flacht-offer van den Godsdienst, haat en valfchen ijver voor het geen men rechtzinnigheid noemde; hij was de eerfte martelaar, die met zijn bloed de waarheid verzegelde. Doch hier bij bleef het niet. — Op dien zelfden tijd ontftondt er eene groote vervolging tegen de Gemeente te Jerufalem, waar door alle derzelver Leden verftrooid werden door de landfchappen van Judeën en Samanën, behalven de Apostelen, die nog te Jerufalem bleeven. — De Hoofd-ijveraar tegen de Christenen was saulus, toen nog een jongeling, die, bij den dood van stefanus, de bovenkleederen der getuigen tegen dien waardigen man bewaard hadt, terwijl zij hem fteenigden, hebbende hij een welgevallen aan 's mans dood; die saulus, die, naderhand, op den weg naa Damaskas verlicht geworden zijnde, onder den naam van paulus meer bekend, zulke onbefchrijflijk groote diensten aan het Christendom en aan de waarheid gedaan, en zoo veel tot het verbreiden der waarheid gearbeid en verricht heeft. Deze saulus, een echt leerling van gamaliêl, een ijverig voorftander van de gevoelens der Farifeën, woedde boven allen tegen de gemeente; hij meende, dat hij hier mede Gode eenen dienst deedt, en, hetgeen wel aan te merken ftaat, het geen hij deedt, deedt hij meer met eene dwaaling van het verftand dan van het hart, hij wist niet beter, of he,t was zijn pligt, dus te handelen. — Dit onderfcheidt hem in het oog van eiken menfehenkenner onëindig van die Priesters en Hoofden van het Joodfche volk, die beter wisten, maar, om hunne heersch- eigebaat-zuchtige oogmerken te bereiken, zich van zijnen blinden ijver voor den Godsdienst bedienden, en nogthans bedreef deze sajulus de fnoodfte zonden, in het oog van God, gelijk hij zuiks zelf naderhand dikwijls beleden, en met héete traanen betreurd heeft.— Zijne woede, door den verkeerden Godsdienst-ijver aangezet, ging verre, zeer verre; hij drong in de bijzondere huizen, zonder op billijkheid of burgerlijke veiligheid achtte flaan, en (leepte mannen en vrouwen in de gevangenis. — Ondertusfchen, gelijk het met alle vervolgingen van waarheid en deugd gaat, alle deze woede diende alleenlijk, om het licht te meer te ontfteken, en allerwegen te verbreiden. — De vluchtelingen, het land ontweken, ftichtten alömme, daar zij kwamen, Christengemeenten, en verkondigden overal het Euangelie, en werden gehoord. •— Laat ons, dit behoorlijk overweegende, toch op onze hoede zijn tegen verkeerden Godsdienst-ijver, en deze waarheid fteeds onder het oog houden: het is niet de zaak der waarheid en des Christendoms, te vervolgen, maar veel meer vervolgingen te lijden. bekeering vam saulus, Handel. IX, Saulus, naderhand paulus, was niet vergenoegd met het geen hij te Jerufalem verricht hadt, maar wilde, bedreiging en moord blaazende tegen de Leerlingen des Heeren, ook elders de gevluchten vervolgen, en dus de nieuwe gezindheid der Christenen geheel uitroeien. — Hij vervoegde zich dan bij den Hoogenpriester, verzocht en verkreeg van hem brieven na Damaskus, aan de Sijnagogen aldaar, opdat, indien bij daar eenige Christenen vondt, zoo mannen als vrouwen, hij die gebonden naa Jerufalem mogt voeren. Hij floeg, verzeld van eenige manfehap, op weg naa Damaskus, te paard of te voet, zegt de Gefchiedenis niet, fchoon de fchilders hem doorgaands te paard afbeelden. — Doch wat gebeurt? het was eenmaaltijd, dat zijne woede geftuit , en zijn dwaalend verftand verlicht werdt. — Op den weg zijnde naa Damaskus, en waarfchijnelijk niet verre meer van die ftad, beftraalde hem onvoorziens een licht van den hemel, waar door hij ter aarde viel, als van den blikfem getroffen, want de glans van dit licht ging den fchiaerendften zonneglans te boven. — Tevens hoorde hij eene ftem, die tot hem zeide: saul, saul! waaróm vervolgt gij mij? natuurlijk was zijne vraag: wie zijt gij Heere? «— en het antwoord was: ,, ik ben jesus, dien gij vervolgt. Het zal u hard vallen , met de verlenen tegen den prikkel achter uit te flaan," dat is, de fprcekwijze ontleend zijnde van osfen, die in't gareel den ploeg trekken, en met den prikkel gedreven worden, het zal u hard vallen, u te verzetten tegen een vermogen, welk u te fterk is. — Beevend en iidderend vraagde saulus nu verder: ,, Heere! wat wilt gij, dat. ik doen zal?" — de Heere geboodt hem: „ fta op, ga in de ftad, daar zal u gezegd worden, wat gij doen moet!" Saulus rees nu weder op, doch zijne oogen openende, kon hij niemand onderkennen, maar was blind, zijne manfehap> die hem verzelde, zeer ontfteld, want zij hadden het licht ook gezien, en de ftem gehoord, fchoon zij niemand gezien, noch verftaan hadden, wat er gefproken was, want er was in 't Hebreeuwscb gefproken, zijne reisgenoten dan ichooten toe, en leidden saulus bij de hand na Damaskus, daar hij drie dagen was, zonder te kunnen zien, gelijk hij ook niet at noch dronk. Nu was er in Damaskus een zeker leerling of belijder van jesus, met naame ananiSs; dezen fprak.de Heer in een gezicht aan, gaf hem kennis, dat sajjlus, die deswegens eene Openbaring gehad hadt, hem verwachtte, en dat hij dezen vervolger moest gaan bezoeken, om hem van zijne blindheid te genezen, en hem als een' belijder van jesus te doopen, want dat deze zelfde man een uitgelezen werktuig zou zijn, om jesus naam en belijdenis alömme te voeren voor Heidenen en Koningen, zoo wel als voor Israëls volk. ANANias begaf zich naa paulus, gaf hem kennis van het oogmerk zijner komst, en op het zelfde oogenblik vielen er, als 't ware, fchellen van zijne oogen, zoo dat hij nu terftond ziende was, vervolgends opreizende , werdt hij gedoopt, en nam thans eenige fpijze, waardoor hij verfterkt wierdt. Van toen af predikte paulus christus, dat hij de Zoon van God is. — Van toen af heeft hij het Christendom met den grootften vlijt de aanmerklijkfte diensten gedaan. — Zoo groot is God! zoo groot is jesus! nix MAS,  Actorw.ni VIII. Gevangenneming van VerfcWe Mannen en Vrouwen. Zes (Zirt Volk te Ljstren ^1 Paulus en Barnalias offiaWAe doen. 4-7 Actorum XIII. Elvmas de Toveraar niet blindheid tveflar™™ \ir ' S7 X '7' 7 u onnaneia geiiagen. | ó^vcus Jr^pe, al arengZanentr: raiirr^r^ , , ' *  DES NIEUWEN TE STAMENT 3» fc>i ELYMAS, DE t00veraar, MET BLINDHEID GESLAGEN, Handel. X1'1% Onvermoeid was paulus, te vooren saulus, in het verkondigen van het Euangelie, reizende ten dieft einde door verfcheiden gewesten vanéén, en zich zeiven geene rust gunnende, om zijnen Heer cn Meester te dienen, en de volken te verlichten. ...... . T . , Onder anderen kwam hij op het Eiland Cyprus, in dc ïlzd Pafos, alwaar hij bij den Landvoogd sergius paulus gehoor verwierf, welke man begceng was, om de waarheid uit des Apostels mond te verhaar, en zich niet ongenegen betoonde, om ze te omhelzen. - Doch cr bevondt zich b,j hem een zeker yalsch Profeet Ldrièeer bar-iesus, en in dc wandeling elymas, of de Tooveraar genoemd; deze wederltond paulus en deedt ziin best, om den Landvoogd sergius af te houden, dat hij het Christendom niet omhelsde. Bedrogen misleiding der menfehen kon paulus niet dulden; vol van den Heiligen Geest, ontftak zijn ijver in booswicht fterk aankijkende , zeide hij: „ o gij zoon des duivels, vol van .I e bedrog en- a e bedriegerijen, vijand van alle deugd en gerechtigheid, zoudt g,j niet ééns ophouden, de cchte wegen en ^voot Liften des Heeren te verdraaien? - nu zie, de hand des Heeren is ^^^S'^L j^ en voor een' «ruimen tijd de zon niet zult zien l" ~ op ftaande voet overviel hem eene donkerheid en du sterufSalfhïj rond tastte, en lieden zocht , die hem bij de hand mogten leiden. - Door dit geval werdt de Stadhouder van Cyprus, ziende, wat er gebeurd was, bewogen, om-het geloof aan te nemen, zijnde door de ^^^aT^^^^xYx^ welke het Euangelje verzelde. - Tegen zulke bedriegers en verleiders der menfehen als deze elymas, waren jesus Apostelen voornaainlijk op hunne hoede, alzoo zij of den loon van het Euangelie Koorden, of ook door hunne bijgeloovigheden de gemeente der Christenen hadHPn kunnen vergiftigen, - waarvan de droeve ervaaring naderhand zoo veele voorbeelden heeft opgeleverd. Zoo verdraagzaam en infchiklijk als derhalven de Apostelen anders jegens zwakken en dwaalenden waren, zoo Üreng betoonden zij zich jegens zulke bedriegers. *fT VOLK TE LIJST REN WIL paulus en baknabas OFFER aNDE DOEN, Handel. XIV. Te i^ren, eene ftad van Lykaöniën, een landfehap tt klein Aften, hadt paulus en zijn Reisgenoot b ar^ •na bas eene merkwaardige ontmoeting. - Paulus hadt in die ftad een' man, die van de geboorte af kreupel Geweest was- zoodat hij nooit hadt kunnen gaan, die daar op de ftraat zat, met het enkel woord: fta op uwe foln Te^en , zoodat hij opfprong , en heen en weder ging. - Het gemeen vanL^n, zien e wat p aulus gedaan hadt, hief hier op een eenparig gejuich aan. - ,, De Goden •> - nepen zij in het LykaoItsch de Goden zijn in menschlijkc gedaante tot ons nedergedaald!» tevens noemden zij barnabas t^u pit er dien zij als hunnen hoogften God aanbaden, en paulus noemden zij merkurius, dien zij voor den b'ode der Goden hielden, omdat naamlijk paulus het woord voerde. - Aanftonds was de gantfche ftad oo de been • zelfs bracht de Priester van jup i ter, van wege de ftad, ftieren met kransfen behangen aan het voolis d'aar de Apostelen zich in huis bevonden, en wilde met het gemeen offeren. ~ Doch de Apostelen Tren ver af, van hier zelfs in de geringfte verzoeking te komen, om zich meer eere aan te-matigen, dan*Tzii toe gerechtigd waren, dat zij hunne kleederen fcheurden, en daardoor, als ook door andere tekenen van hunn n ijver, door onder het volk te lopen, en dat nadruklijk aan te fpreken, hunnen afkeer en verfoe ing van lbo«gelijke bijgeloovigheden en dwaasheden der menfehen te kennen gaven, en tevens een SeériSne^enis van den éenen waaren God aflegden: wij zijn, riepen zij uit, hechts -akkemenf en, d"h te/ens dienstknechten en gezanten van den eenigften hoogften God aan u, om u dienJader en Hedand der menfehen bekend te maaken. - Met deze en dergelijke woorden konden »j "7™^ beletten, om aan hun te offeren. - Hoe zou een eerzuchtig wonderdoener of go och laar of tot zijn voordeel van de bijgeloovigheid van die van Lyftren bediend hebben , en hen aan zicb °ffMaear' hoe veranderlijk is de gunst van een wuft gemeen. « Datzelfde volk, hetwelk de Apostelen eenige öagentevooZ als Goden hadt willen offeren, liet zich door het opftooken der Jooden beweegen o.n beenen oploop op paulus aan te vallen , hem te «eenigen , buiten de ftad te werpen en voor dood te laten liggen. — li  124- UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN de 6 t o k w a a r d e r, Handel. XVI. M eermaalen gebeurde het, dat de Godheid zich onmidüjk de zaak van de Euangelie-verkondigers aantrok en hen in verlegenheden te hulpe kwam, zoodat zelfs de grootftc vijanden van het Christendom, en de ruwfte raenfchen tot nadenken en inkeer gebracht wierden. Paulus en silas hadden te Filippen, eene ftad in Macedonien, eenc dienstmaagd, die een'waarzesgenden geest hadt, en haare Heeren daar door veel gewin aanbracht, beïtraft, en doen zwijgen, omdat zij hen achter nariep, en het Christendom, onder den fchijn van het aan te prijzen, werklijk nadeel deedt. — De Heeren en Meesters dezer dienstmaagd, van hun voordeel beroofd, fleepten deze bei Je Euangclie-verkondigers voor de Stads-beftutirers en beichuldigden hen, als lieden, die de ftad in rep en roer brachten, en nieuwe zeden verkondigden; het graauw kwam ook op de been, en de Stads-bertuurers deeden paulus en silas onverhoord geesfelen , en in de gevangenis werpen, met last aan den Stokvvaarder , om hen zorgvuldig te bewaaren, gelijk deze dan ook, om aan dit bevei te voldoen, hen in den binnenften Kerker wierp, en hunne voeten in de boeien floot. Doch als paulus en silas te middernacht hun gebed deeden, en Gode een' lofzang zongen, zoodat de gevangenen hen hoorden, en het door den Kerker klonk. — Zoo zingt de onfcbuld, fchoon in boe'ien gekluisterd, uit de ruime borst, omdat het goed geweten haar verbiedt! — gebeurde er onverwacht eene aardbeving, zoodat de fondamenten van het Gevangenhuis fchudden; op het zelfde oogenbrik gingen alle deuren open, en de banden en boeien van allen vielen hun af; de Stokvvaarder, wakker geworden, en ziende de deuren van den Kerker open, trok zijn zwaard, en zou zich zeiven omgebracht hebben, meenende, dat de Gevangenen ontvlucht waren, indien niet paulus hem met luider ftem hadt toegeroepen: „ doet u zelven geen kwaad; want wij zijn allen hier!" daar op, om licht geroepen hebbende, vloog hij den Kerker in, en viel, van vreeze getroffen, paulus en silas te voet; hen vervolgends uit den Kerker uitgeleid hebbende, vraagde hij hen; mijne Heeren! wat moet ik doen, om behouden te worden ?"waarop zij hem antwoordden: „geloof in den Heere jesus Christus, en gij zoo wel als uw huisgezin, zult behouden wezen." Vervolgends verklaarden zij hem, en de genen, die in zijn huis waren, de leere des Heeren. — Ook nam hij hen nog op hetzelfde uur van den nacht, en waschte hen van de ftriemen; tevens liet hij zich met alle de zijnen ten eerften doopen; en hen in zijne woning gebracht hebbende, zette hij hun de tafel voor, en verblijdde zich , omdat hij met zijn geheele huisgezin het geloof in God hadt aangenomen. Den volgenden dag werden de Apostelen door de Stads-regeering ook met eere ontflagen. Wanneer wij in oprechtheid van ons hart de vraag van den Stokwaarder ook doen: hoe zullen wij behouden en zalig worden? dan raakt het antwoord van paulus en silas ook ons: gelooft in den Heere jesus Christus, en gij zult zalig worden! welke blijmare! welke zielvervrolijkende aankondiging! niemand zij dan ongeloovig! maar hij geloove en verblijde zich! de boeken der ij delekon sten worden verbrand, Handel. XIX. Langen tijd achter een onthieldt paulus zich te Efezen, alwaar hij veele wonderen verrichtte , zoodat'men zelfs de zweet- of gordeldoeken van zijn lijf tot de kranken droeg, wanneer de ziekten van hun weken, en de booze geesten van hun uitvoeren. — En wanneer eenige Joodfche Duivelbanners ook ondernamen, den naam van jesus te gebruiken, om de booze geesten uit te drijven, mislukte hunne poging, tot hunne fchande. ~ Het één en ander was van de gezegendne gevolgen, om den Christen Godsdienst in deze voornaam e ftad, die tot hier toe de zetel van bijgeloof' geweest was, te vestigen , en eene gemeente daar op te richten. — Nergens hadt men zoo veel met toovermiddelen en goochelarijen op, dan te Efezen, daarom liet God deze wonderen gefchieden tot tegenmiddelen tegen deze toverkunsten. — God verkiest altijd zoodanige middelen, welke gepast zijn voor het geloof, de zeden, taal, en denkwijze van tijden en plaatzen. Alle inwooners van Efezen, zoo Jocden als Grieken of heidenen, werden vervuld met vreeze en eerbied en de naam van den Heere jesus werdt groot gemaakt. Vcelen ook der genen, die het geloof hadden omhelsd, kwamen nu, en beleden omftandig hunne voorige daaden en handelwijze, en een aantal van zulken, die nutteloze dingen te band hadden gehad , brachten de boeken, daar van handelende, bij één, en verbrandden die voor aller oogen, zoodat men de waarde van dezelven berekenende, eene fomme vondt van 50000 zilverftukken, ruim n200 gulden. — Dus breidde zich de Leere des Heeren met geweld uit, en werdt fteeds fterker. ' '°"S ^vierde de waarheid over het bijgeloof! _- paulus overwon de< Filofoafen, de Duivelbanners, en de joodjche Schriftgeleerden: de eerften door zuivere, even zoo redelijke als algemeene waarheden; de tweeden door waare wonderwerken, daaden van een Godlijk vermogen, welke alle nabootzing buiten flooten- en de laatften door eene betere Schriftgeleerdheid, door eenen geest van verklaaring en toepasfing, waar toé de gewoone Schriftgeleerdheid ook van de vermaardfte Schooien geene grondregels noch fieutel hadt. En juist deze genoemde dneklasfen van menfehen beheerschten toen ten tijde het geloof der geheele wereld  I • Act orwm XIX. De toeken der Ydele Konsten vorlen Verbrand . Zes ZÓT€S <&> * ■ « Actoru.na XVI. De Stokvaarder. —_ .— h    . Actorum X X. Eutyches dood gevallen, zynde -word van Paulus opgewekt. SicéyiZes res^uscZZ. Actorum XX. Paulus neemt Afscheid van de Ouderlingen van Eplielèii. iST Thuis prenZ co/z^e.* Zes ^Z/zde/is Z' S^JiZres . 46-  DES NIEUWEN TESTAMENT S. 125 eutyches dood gevallen-z ij nde, wordt van paulus opgewekt, Handel. XX. Paulus was op zijne reize na.Jerufatem te Troüs, alwaar hij eene week: vertoefde. Op den eerften dag der Week, op Zondag, daags voor zijn vertrek, waren de leerlingen en belijders van het Christendom bij eikanderen, om het Avondmaal des Heeren te houden., Bij deze gelegenheid handelde paulus met hun, en ftrektc zijne redenen uit tot middernacht. Nu waren er in de bovenzaal, daar zij vergaderd waren, veele lichten, en zeker jongeling, met naame eutychus, die aan hetvenfter zat, -door een' zwaaren flaap.overmeesterd.zijnde., terwijl paulus lang tot hun redende ' Hortte eindelijk door den flaap neder, misfehien ook bedwelmd geworden zijnde door den dwalm der lichten 'en de uitwaasfemingen der menigte- -menlchen in dit vertrek, hoe het zij, hij ftortte neder door den flaap" 'en viel van de derde verdieping na beneden, zoodat hij dood werdt opgenomen. — Men begrijpt, welke verwerring en ontlteltenis dit ongeluk veroorzaakte! maar paulus, met de uiterste bedaardheid, na beneden gegaan zijnde, 8*eta*e zich over henvuit, en omvatte hem, zeggende tegen de omitanders: maakt ^eene opichudding, — zijne ziel is nog in hem! — vervolgends ging hij weder na boven, en tot zijne verftorkiog wat gegeten, en nog lang tot den dageraad toe met hun gefproken hebbende, nam hij de reize aan. mi Inmiddels hadden zij den jongeling leevend wedergebracht, waardoor zij bovenmate getroost werden. - Het was deze tcize.van paulus naa Jtrufaiem, wanneer hij in die ftad gevangen genomen, en als een gevangene na? Rome zou gevoerd worden, eene gebeurenis, die alle.de. Christen-gemeenten zeer zou bedroeven, en ontftellen, de Godlijke Voorzienigheid deedt dan dit geval van den jongeling eutychus dus gebeuren, zoodat de Christenen in hungeloove zouden-bevestigd worden r en zich herinneren, dat die God, die de Heer is van leven en dood, die zelfs uit den,dood in het lev;en te rug kan roepen, ook voor de belangen van zijne Kerk zou waaken, en hoe treurig ook het uitzicht naar mentenen ooglchijn worden moge, nogchans zelfs uit het midden der duisternis het licht zou voortbrengen, zoodat men veilig op hem hoopen, en aan zijn weldaadig beftuur alles toevertrouwen mogt. paulus neemt afscheid VAN' de ouderlingen van efezen, Handel. XX Pa-ulus, befloten hebbende, op deze zelfde reize, Efezen voorbij te vaaren, ontboodt, te Mikten gekomen de Ouderlingen,der Efezifche gemeente aldaar bij zich, en nam van hun een alleraandoenlijkst affcheid. Ziine affcheidsrede is waardig, om hier geplaatst te worden, zoo als lukas dezelve heeft opgetekend. Het is het affcheid van eenen waardigen Leeraar, van eenen oprechten vriend, van eenen liefderijken vader. Giilieden weet, 'i dus luidde de affcheidsrede - „ hoe ik van den eerften dag af, dat ik m Afien gekomen ben den gantfehen tijd bij ulieden ben geweest, den Heere dienende in allen ootmoed onder vee e traanen en beproevingen, die mij door de listen en lagen der Jooden zijn overgekomen, hoe ik niets nagelaten heb, wat nuttin was, óf ik heb het u verkondigd en geleeraard, zoo in het openbaar alsin bijzondere huizen; beiden n enteta C Heidenen 3 aandringende oP de bekeering tot God, en het geloof in onzen Heere Tksus Christus, en nu zie, door den Geest gebonden [en verpligtl wordende, reize ft thans naa Jeruzalem Z wetende, wat mij daar zal overkomen, dan alleen, dat de Heilige Geest van ftad tot ftad getuigt, en n" j aanzegt, dat mij banden en rampen te wachten ftaan \ doch ik acht niets, en reken mijn leven zelfs m,j nutbaar: 'indien ft maar mijnen loop mag volbrengen, en de bediening, die ik van den Heere jesus ontvangen heb, om het Euangelie van de Godlijke genade alöm te getuigen - En nu, zie, ik wee , dat >j. lieden geen van allen, onder welken ik gereisd en het Gods -rijk gepredikt heb, mijne ^^ f fn van der zien zult, daarom betuig ik ulieden plegtig heden dezen dag, dat ik rein ben van uw aller bloed [.en van het verderf der genen, die onder u verloren mogten gaan.] Nademaal ik mets nagelaten heb noch verzuimd heb, om ulieden het gantfche raadsbeftek van God te verkondigen. Draagt dan nu over uzelven, en over de geheele kudde zorge, over welke de Herige Gees■ ^ntó opzieners gefteld heeft, om die gemeente van God, welke hij met zijn eigen bloed als zijn eigendom verkre gen heeft, te weiden en te leiden." o„nh.n. „miden manken — Vervolrends waarfchuwde hij hen voorvalfche leeraars, die opkomen zouden, en aanh ang zouden beval hen aan Gods liefde en toeverzicht, en eindigde met de betuiging, hoe <^^^f M oprecht alle zijne pogingen geweest waren, gelijk men bij l ukas er een groot Dit gezegd hebbende, knielde hij neder, en deedt, met hun allen, het gebed. - Nu 0»^Jer ^f0"* geween van allen; zij vielen paulus om den hals, en kusten hem; zeer getrofien en bedro^ nd , « wel meest, omdat hij gezegd hadt, dat zij hem voortaan niet meer zien zouden. - Eindelijk deeden zij hem uitgeleide naa het fchip. „ . . „ „_ n.j.. „n. Hoe groot, hoe liefderijk, hoe waardig vertoont zich paulus in alle omftandigheden , en onder alle gezichtpunten! Ii 3 ACV  t@ UITBREIDING DER GEWIGTIGSTE GESCHIEDENISSEN agabus voorzegt aan paulus zijne banden, Handel. XXI. ■ (3p paulus laatfte reize naa Jerufalem, getuigde de Heilige Geest van ftad tot ftad, en zeide hem aan, dat hem banden en rampen te wachten ftonden, doch hij achtte niets en rekende zelfs zijn leven hem niet dierbaar, indien hij maar zijnen loop mogt volbrengen, en de bediening, die hij van den Heere jesus ontvangen hadt, om het Euangelie van de Godlijke genade alom te getuigen. — Dit verklaarde paulus zelf bij zijn affcheid van de Ouderlingen der Efezifche Gemeente te Mileten. — Van daar te Tyrus gekomen, waren daar weder Leerlingen, die den Apostel door den "Geest waane huwden, dat hij thans niet zou voortreizen naa Jerufalem. Maar voornaamlijk ontving paulus eene duidlijke voorzegging tan zijne aarsftaandé lotgevallen, die hem bejegenen zouden, te Cefareën in Palaflina. — Hier eenige dagen vertpevende, kwam er een zeker Profeet uit Jttdea, te weten agabus, die reeds in de gemeente door andere Voorzeggingen, welke ook vervuld waren, bekend was. Dus hadt hij, volgends handel. XI: 2ü. den hongersnood voorzegd, die ook over de geheele wereld of het gantfche Romeinfche gebied kwam onder den Keizer klaudius. — Deze bij het Reisgezelfchap van paulus gekomen, nam des Apostels gordel, en zich handen en voeten daar mede gebonden hebbende, geheel op de wijze der oude Israëlitijche Profeeten,- die door zoodanige zinbeeldige handelingen affchetften het geen gebeuren zou, en het vervolgends verklaarende, zeide ook agabus: „ zoo fpreekt de „ Heilige Geest: den man, wien de gordel toekomt, zullen de Jooden op deze wijze binden, en in de han„ den der Heidenen overleveren." . Het gantfche reisgezelfchap van paulus, als ook de Christenen te Cefareën baden toen den Apostel, dat hij toch niet op reize zou gaan, zijne reize niet zou voortzetteirna.^eni/a/em.- maar paulus fprak hen dus aan: „wat wilt gij toch, dat gij dus weent, en mij het hart week maakt? ik ben immers bereid, niet alleen, om „ gebonden te worden, maar ook , om te Jerufalem te.fterven, voor den naam en Geloofsbelijdenisfe van den „ Heere jesus." . Toen men zag, dat hij niet te beweegen was, berustte men in het geen gebeuren mogt, en zeide: „'sHeeren wille gefchiede!" Het was in paulus geene ftijfhoofdigheid, geen gevolg van eene verhitte verbeeldingskracht en ontijdige zucht, om Martelaar te worden, dat hij, fchoon eene aanëenfchakeling van lijden voor uitziende, nogaians den weg derwaards niet fchuwde-, maar eene welberaden uandvastige weltevredenheid van geest, die ook het lijden en de droevenisfen der wereld overwint, en alles te boven komt. verantwoording van paulus v o o K' ït e t volk, Handel. XX1L Jerufalem gekomen, liet paulus zich, door jakobus en anderen, bewegen, om eene gelofte voor zekere vier perzoonen, die zich tot het Nazireërfchap verbonden hadden, te bekostigen, ten einde de ergernislen van de Christenen uit de Jooden, als of hij een kleinachter was van de vaderlijke zeden, te gemoet te komen. Doch wanneer hij nu met deze lieden ten dien einde in den Tempel verfcheen, zagen hem daar eenige Jooden uit Aften, die, omdat zij te vooren trofimus den Efeziér, een Heiden, met pauj-us in de ftad gezien hadden, waanden, of ten minften aanleiding namen, om hem bij het gemeen te befchuldigen, dat hij den Tempel ontheiligde, door Heidenen in denzelven te brengen, en daardoor de blinde ijveraars gaande te maaken. Paar ontftondt een oploop , de geheele ftad geraakte in de beweeging, men fleepte paulus uit den Tempel, en men zou hem zeker gedood hebben, indien niet de bevelhebber der Romeinfche bezetting van het Kasteel Antonid hem met zijne Soldaaten ontzet hadt. Deze liet paulus met twee ketenen boeiën, en in de hoofdwacht brengen. — Paulus hem vervolgends gezegd hebbende, dat hij een Joodsch man, een burger van Tarfus, geene onaanzienlijke ftad in Ciliciën, was, verzocht hem, dat hij hem vergunnen wilde, om het volk eens aan tc fpreken. Het verzoek werdt ingewilligd, en nu begon paulus, ftaande op de trappen, die na de burgt sfntoniü leidden, en het volk met de hand gewenkt, en ftilte bekomen hebbende, in de Hebreeuw/^ landtaal, waardoor de Jooden te beter luisterden, zijne verantwoording. Hij droeg het volk voor, wie hij was, hoe hij, een leerling van gamalicl zijnde, zeer geijverd hadt voor de oude zeden, en de Christenen in dezen ijver hadt vervolgd; doch hoe jesus hem op den weg na Damaskus verfcheenen, en hij door dit gezicht overtuigd, in die ftad gedoopt was, en het Christendom hadt aangenomen-, hoe hu vervolgends te Jerufalem zich bevindende op nieuw eene Godlijke Openbaring hadt gehad, in welke j d: s u s hem geboodt, om Jerufalem te verlaten , alwaar men toch zijn getuigenis niet zoude aannemen, en dat hij hem tot de-ver-gelegen Heidenen wilde zenden. Zoodra de Jnoden van Heidenen hoorden gewaagen, vervielen zij in eene foort van woede. Tot hier toe hadden zij bedaard toegeluisterd, maar nu ging er een kreet op: „ van de aarde weg met dezen! neen! hij is niet waardig, dat hij leeft!" — zij tierden en fchreeuwden, en wierpen hunne kleederen van zich, en begonnen ftof in de lucht te werpen, ja zouden, in weerwil der Romeinfche Soldaaten, paulus hebben aangevallen, toen de Bevelhebber hem naa binnen in de hoofdwacht deedt brengen, en hem dus aan hunne, woede ontrukte. p au-  Actorum XXII. TeraxitvroorcLing- van Paulus voor liet Tolk. £? ZazZ fiazZv frzZÜyusmsrvtr sa, Czusv & JanxutZem/ Actoru.m XXI. AgaWs voorlegt Paulus zjne Banden . Z-eOicAcw Z'^yatnts imu&anér les Sauffran&s Ze> Zaul. i .    Actorum XXII. Paulus word gegeesfèlt. On reuir ei-vctmimr Sf .Paul par . Actorum XXVI. Verantwoording Tan Paulus voor den Koning Agrippa. St 2kzeZ Jazt jon- |a een vermin van uu 'prfeizerliike Lijfwacht, thans afranius burrhus, werdt over» Rome, alwaar h, aan den BcvelLeboerJzaam ' binijk ffian bekend ftaat, vergunde aan den geleverd. Deze , die m de gefthieq a# J J ^ ^ pAutus ^r:;^^: r:r$ne rras en wat - .» van moses, en uit de r^^et^t^T^i^ wooning, in hechtenis, alwaar hij allen ont» ^d^ " - -moedige openhartigheid, het Godsrijk pre- 'tfeTS*tr« ook de gantfche Bijbel-gefchiedenis, in Hier e^difeeL«KvAoSoSjlcf retïwi^heid en kennis te vinden, zoo veele fpooren van het Godlijk, we ke zoo veele voo^« ^ £ kea en het gantfche plan der Godheid tot voimaaking van wijs en oppermagt, beftuur de jld P ge5penbaard is , na te gaan is. het menschdom hetwelk ^^lllvs geduurende deze tweejaange gevangenis, fommigen van Wij voegen hier al ecnl.jk nog d t * rf ^ fa dien aan ï^!r^^N^«i*8 Uit deze gevangenis, deedt hij nog eenige reizen, om de gemeenTiaus en nob anöeren erken en te bevestigen. Vervolgends keerde hij weder naa Rome > ten te nichten oreed^ ^**J yondt toen de chr»mnen onder harde verdrukking. Hij werdt toen b,j welke gelegenheid wen w* ,i fchreefdaarom nog ééns aan zijnen Geliefden weder gevangen en » nu ,e c,», ^ ftJ maar tevens ftandvasdg in zijn geloof timotheus, was ook, zegt men, petrus te Rome gevangen, - en eindelijk en vertrouwen % £vel van den wreeden nero, bij de vervolging der Christenen or, ïf^^f^SSjf""" o^boofd is, omdat hij als burger niet gekrmst kon worden, doch petrus ^gefmst, welke de doodftraf der flaaven was. » t O V E B A r I » G VAN JOaNNES, 0^*. /• Gelijk de ^ 4^ ^^1^^ ^««."ÏÏ^T "hetla^e Boek des Bijbels, deC>»^ ,oi..«. «e^ om de «S^^^t ^erk van Christus , en de lotgevallen der wereld, met betrekking tot de waare Christenen, tot aan ddtoojing van het Godsrijk, te vooizeggcn wordt ver- Zie hier den korten inhotf dit ?ewigtig ^^^^^^"^ en voorzien!haald de verfchijning van j I aan joaNNES, onde zulkebeel f -iNNES zeven brieven beveelt te gen beftnarer zijner Kerk» n ^ ° 0 ^''.^^ de volgende eeuwen, bevatten fchrijven , die den zedelii toeftand van het Chnstenuom, 6e hoofdst. 11 en HL Christendom en de hoofdgebeurenisfen der Dan volgen gezichten, de uitwendige lotgevallen van het Lhnstenaom & wereld , met betrekking tletzelve , verwonen. door wien deze Tot een grond gaat vol een overheerlijk gezicht van God als den rcöeertr uer gebeurenisfen beftuurd w| hoofdst. IV en V ^ ^ van God$ Dan volgen de lotgeval Kerk, zoo als zij, bij het openen oer zeven B VI_VIII . , raadsbefluit, door ,oIkX dat beeldfprakig boek 0Z\ "bruinen -ge- Vervolgends de hoofdgöicmsfen der wereld, die door zeven Lngeien, bijvervo,,, klank verkondigd worden «ofdst. VIII : 2—XI : 18. #rnoteo vifand , het hoofd van Daarna ziet de ziener d [rijd der Christenkerk in 't bijzonder, met haaren groo^n ^ het rijk der duisternis, erf eerst haare worstelingen met het «^^"^^ maar waare verDa^ haare woritelinge| het rijk van den Antichrist, of valschhjk genaamde Cvnstcne, , volgers der Kerk hoofii XIIÏ: 1—l8- . ... , ,t licht tot dat eens het rijk der In dit alles zegeviert cKrk, en de waarheid komt van tijd tot tijd meer in duisternis geheel verftocai worden hoofdst. XIV : 1-20. _ plagen, door zeven Engelen Welke verftooring bij# wordt afgebeeld : eerst, onder het beelJ^^£ ^/beeld eener vrouwe, uit hunne met vuur geviefchalen uitgeftort. H,° 0F°sT"Yrf^en boelen wordt omgebracht hoofdst, die, na lang. haar toovco;en geoefend te hebben, door haare eigen, boel.n w » , XVII. Ver^volgends, oe.het beeld van Bah el, „> deszells verwoe^ur^ «oofos^XV christü5> De overwinning derft, en de heerfchappij der waarheid- et1 deuDd beflotenroet het laatfte-rieel der wereld hoof» st. XIX: 11 _ . iy. Konings, het geluk Eindelijk wordt onde e beeld der prachtige, vaste, en gelukkige hofftad desgroo , , en de heerlijkheid van t todsrijk, bij deszelfs voltoojing, voorgedragen h oof■»«. ju Waarna het Boek verhevene wijze befloten wordt, hoofd st a ■ 0p de wegen der Mogten alle Lezers * Bijbel-gefchiedenisfen en van dit Openbaring boek opmerken op g ^ Godlijke Voorzienighd «ogten allen eerbied voeden voor den Heer en vader ran allen g toekomst van den lleejisus met blijdfehap verwachten! amen. Kk a