U1 1815 7460 UB AMSTERDAM  D Ë HtifELYKSKEÜS.'   D E HUWELYKSKEUS, B L T S P E L, gevolgd naar het hoogdüitsch, van C H. H. S P f E S Z> door, P. G. ÏTZTSEN G E T SB EEK, AMSTELDAM, bv DE WED. J. DOLL, in de Kalverftraat, 1798»   AAN DE DUEKTEÜ RE N E N LEDEN VAN HET TOONEELLIEVEND GENOOTSCHAP, TER SPREUKE VOERENDE: OEFENING KWEEKT KUNST, TE AMSTELDAM, TOEGEWYD, DOOR HUN N' VRIND P. G. WITSEN GEYSBEEK, BESCHOUWEND LID. A 3 PER*  PERSOONEN. de saron van homberg. de baronnes, Zym ZUSHf. jülia, zyne dochter. de bar on van grattenberg, kollOtld. de graaf van roozenheim. de baron "van winterdorp. de baron van huiven. lux, een huurlakei. een invalïde. bedienden. Hit togneel is in een Du 'ttfche reftdentie.  D E HUWELYKSKEUS, B L T S P E L. EERSTE BEDRYF. De kamer van Julia, EERSTE T O O N E E L. Julia, gekleed; de baronnes, in morgen gewaad. de baronnes treedt binnen. VJoeden morgen, lieve nicht! weet ge het reeds? uw vader is gisteren nacht om twaalf uuren aangekomen. julia. Ik weet het, en ben van voornemen hem myneopwachting te maken. de baronnes. Hy heeft thans dringende bezigheden: ik kom juist van hem; zo dra hy gedaan heeft wil hy u zien. julia. ö Hoe verheug ik my! ik verlang naar het oogenblik hem te omhelzen, dien goeden vader, dien ik m geen twaalf jaaren gezien heb,en van wien ikmy naauwelyks iets kan herinneren! A 4 de  $ Pi HU WELYKSKEU9, PE BARONNES. ffc geloof fret, lieve nicht 1 oo£ ifc: heb yreugdetraa* aea by zyne aankomst geftort. JULIA. Hoe verheugd ik ooit ben, fidder ik echter* Is. de kpllonel heden niet hy u geweest? DE BARONNES. Ja^ en hy is thans juist by uw* vader. JULIA, Om *s Heniels wil! wat doet hy daar toch ?. DE BARONNES. Hy voert het plaü uit dat wy reeds lang ontwornen liebben: hy vraagt u ten huwelyk, JULIA. 6 HemeU ik fterf van angst! Tfc weet het, ik ben overtuigd, myn vader kan in deze omftandigheden niets inwilligen^ o Mync tante! ftel my gerust, za gy kunt, DE BARONNES, "Wees toch bedaard, lieve nicht! gy weet immer* den uitllag der zaak niet, en bygevolg zyt gy van uw ongeluk nog niet verzekerd. JULIA. Niet verzekerd ? Heeft myn vader my niet reeds federt myn zesde jaar aan drie mannen beloofd ? Heeft hy deze toezegging niet met zyn woord van eer bekrachtigd ? Jieeft hy niet gefchreven dat gy my daartoe voorbereiden zoudt ? Heeft hy niet uitdrukkelyk bevolen dat ik uit deze drie één* kiezen moest? DB  de baronnen AUes waar. Paar nogthans uw vader den dwaazers mval gehad heeft, u aan drie mannen te gelyk te geloven, is het immers even zo waarfchynlyk dat hy den kollonel, die van goeden huize en even zq ryk is, zal toeftaarj, als de vierde, naar uwe hand te dingen; en als hy hem dit tCKtat zyn Wy ifc mers geborgen. julia, Als... als.... ö dat verfchrikkelyke „ als"! TWEED & T O O N E E L, de baronnes, julia, de kollonel komt fchMlyk en met nedergeflagen oogen op het tooneel. INu, Kare^ nu? de baronnes. Hoe is. het, mynheer! hoe is het? de kollonel haalt zyn fchouders op en gaat heen en weder. ' Julia! gy hebt een* hard' man tot vader. julia. Wil hy niet toeftemmen? zal ik de uwe niet zyn?: de kollonel. Neen, neen! julia kan naauwelyks {preken* Niet, niet? A 5 de  io de HUWELYKSKEUS, DE KOLLONEL. Gy zult nog heden de bruid van een» ander worden. jüLiA, angstig. Heden? heden nog?... Dat kan... dat zal niet gefchieden. DE KOLLONEL. Het zal... het móet gefchieden. Julia valt in een' fioel en weent; de kollonel gaat met groote fchreden op en neder. DE BARONNES- Ja, kinderen! wenen en zuchten helpt hier niets: wy moeten overleggen en befluiten. Tegen den kollonel. Gaf u de baron in 't geheel geen hoop? DE KOLLONEL. Geene, in 't geheel gecne, niet de geringfte. DE BARONNES. Welke reden gaf hy dan van zyne weigering ? DE KOLLONEL. Dat zyne dochter reeds verloofd was. Maar zeg my toch hoe het eigentlyk met deze verloving zy. Is dan volftrekt geene hoop mogelyk? DE BARONNES. Zie, dè baron is een man die zyn gegeven woord niet breekt. Vóór zyne reize naar Spanje was hy op een' avond by den ouden graaf van Roozenheim; de baron van Winterdorp en de baron van Huiven waren 'er ook. Zy waren famen recht vrolyk, dronken meer dan zy konden, en toen viel het gefprek op  B L T S P E L. ii op Julia, die toen juist in haar zesde jaar ging. De drie ouden hadden ieder een' zoon, deze drie zoonen waren byna gelyk in jaaren. Zy krakeelden al fchertfende Wiens zoon eens met Julia trouwen zou. De baron, die gèen van allen beledigen wilde, beloofde haar'aan alle drie; echter met beding dat Julia de keus onder deze drie vrygelaten moest worden , het verdrag wierd getekend, verzegeld en met verlies van eer bekrachtigd* te gelyk wierd beflotcn dat dit zonderling verdrag by de terugkomst van den baron vervuld zou worden? de kollonel. Maar hoe komt het toch dat de oude baron van Winterdorp nu in de plaats van zyn' zoon hier is en mededinger wezen wil ? de baronnes. Zyn zoon is geftorven, en nu wil hy in de plaats van hem, op dat zyn ftam niet uitllerven Zal, Julia, zo het wezen kan, zelf trouwen, de kollonel. En dit ftaat hem de baron toe! de baronnes. Zo was het, hoor ik, in het verdrag ook gemeld. de kollonel. Hoe kan ik dan nog hopen! de baronnes. Gy hebt hem toch niet doen befpeuren , dat Julia langer dan federt veertien dagen, dat wy hier m de ftad geweest zyn, gekend hebt? v D2  ia de HUWELYKSKEUS, de kollonel. Hoe kunt gy zo iets van my denken? de baronnes, Doe het ook niet; want hy gelooft dat ik haar, volgens zyn bevel, in een klooster, zo ftil en inge«* togen als het mogetyk was, heb laten opvoeden, de kollonel. Dit alles weet ik immers 1 de baronnes. Zo hy het tegendeel gewaar wierd had ik zyne gunst, waar van ik leven moet, verloren. Myne lieve Julia! had ik uw' vaders zin gedaan, dan wist gy thans naauwlyks dat 'er mannen waren, gy zoudt zo dom en eenvouwdig zyn als een gans, en dit alles alleen om zyn' wil te voldoen, en een' van de drie minnaars zonder omstandigheden te nemen, julia. Maar lieve tante ! als hy ons bedrog maar niet van iemant anders gewaar wordt. de b ar onnes. Vrees niets : de opzichtfter van het klooster is myne vrindin, en zal des noods getuigen dat gy altoos in het konvent waart. Behalven mynheer de kollonel, heeft u niemant op het land gezien. Hebben wy niet als heremietinnen geleefd ? de kollonel. Maar de bedienden? de baronnes. Geen éénige is medegenomen. Nu, Julia! verraad u  B t r S P E L O maar zelve niet. Veins u in de tegenwoordigheid uws vaders even zo dom en eenvouwdig, als gy geweest zoudt zyn, indien gy altyd in het klooster gebleven waart. Beloof hem alles te doen wat hy begeert, en ieder dien hy u voorflaat te trouwenh want hy zal toch zeker uitvorfchen en zien willen of ik u wel naar zyn* wensch opgevoed hebbe. Doch mynheer kollonel! gaan wy liever op myn kamer: de baron kon zyne dochter willen zien, en zo hy u hier aantrof, ware alles geheel verloren. DE KOLLONEL. Hy is niet te huis: de prefident heeft hem laten ontbieden; hy ging juist heen toen ik by u kwam* Beste baronnes! raad mij toch wat ik doen moet" DE BARONNES. Ja, kinderen! op het oogenblik weet ik u niet te helpen. Zo wy maar een middel konden vinden om de drie minnaars af te fchrikken: zy kunnen, luidt het verdrag, wanneer Julia hen niet aanftaat* te rug treden. * DE KOLLONEL; Wat is dat? Verklaar u duidelyker. DE BARONNES. De baron heeft alle drie by zyne terugkomst hiëf befcheiden; zyn 'er ook reeds allen. Hy heeft hert echter, gelyk hy my deze nacht zeide, uitdrukkelyfc gefchreven dat hy van zyn' kant een' van hen, uit kracht van het verdrag, zyne dochter geven zou* dat hy nogthaas, indien geen van allen zyne dochter  i4 de.HUWELYKSKE. ÜS, ter beminlyk vinden mogt, hen van de belofte ont«r flaan en geenszins tot trouwen dwingen zal. DE KOLLONEL. Heeft hy dit werkelyk gezegd ? DE BARONNES. "Werkelyk. DE KOLLONEL. 6 Julia! dan. kunnen wy nog gelukkig worden. JULIA. Hoe! op welk eene wyze? DE KOLLONEL. Deze degen zal alle deze fchelmen, die my myne Julia willen ontroven ? dwingen van haar af te zien» JULIA. Karei! Karei! DE BARONNES. Die inval is zo kwaad niet. Poog die heeren fchrik' aan te jagen: wie weet.... DE KOLLONEL. Zorg niet: ik zal alles ondernemen; zy moeten of met my, en zo het 'er op aan komt, met alle de officieren van myn regiment vechten, of my Julia afftaan. DE BARONNES. Maar zo het de baron gewaar wordt ? DE KOLLONEL. Dat zal hy niet; want heb ik hen eerst in het naauw gebragt, dan moeten zy Julia bezoeken en onder een of ander voorwendfel haare hand weigeren.  B L T S P E L. 15 JULIA. Maar zo zy uwe uitdaging aannemen, zo gy ongelukkig waart!... DE BARONNES. Wees onbezorgd nicht! De heeren naar de mode duelleren niet gaarne: men bidt in dezen tyd liever om vergiffenis, of ruimt het veld in vrede, dan dat men zyn dierbaar leven in gevaar Hellen zou. Voer " gy uw plan maar uit, mynheer! en ik hoop het zal zonder bloedvergieten aflopen; wy zullen van onze zyde daar toe bydragen wat wy kunnen en vermogen. Julia moet zich bovendat jegens haare minnaars dom en eenvouwdig veinzen, en fchoon de oude Winterdorp nog moeds genoeg mogt hebben om te duelleren, zal echter Julia's domheid hem voorzeker affchrikken.' Op haar horologie ziende. Maar, kinderen! het is elf uuren; de vader is. nieuwsgierig om zyne dochter te zien, en zal fpoedig wederom komen, dierhalven marsch, mynheer kol* lonel! ga heen en doe uwe zaaken goed. DE KOLLONEL. Wonderen zal ik doen! DERDE T O O NE E Z. DE BARONNES, JULIA. ~ JULIA. -Deste tante! hoe zal ik in ftaat zyn my voor een' vader te vermommen, dien ik in zo veele jaaren niet ge-  15 de H U W È L Y K S K E Ü Sj gezien heb, dien ik bentin j en die > wel ingezien $ tock myn geluk bedoelt? DE BARONNES. Het is hard Julia, ik gevoel het zelf wel; niaar bedenk dat gy alleen doof deze vermomming uw' Karei verkrygen kunt* dat gy u buiten deze reden toch vermommen moet, opdat uw vader geen achterdogt fcryge, navrage en ontdekke dat gy niet in het klooster waart: zyn gramfchap zou dan zwaar oj* my nederdalen * en gy weet dat ik van zyne gunst leven moet. JULIA. Spreek niet verder: ik wil alles dóen9én,wanneer my myne veinzery te zwaar valt^ aan u en myn'Karel denken. DE B ARONftfES. Er komt iemant den trap op.... Hy is \ t ik hoor zyne Item... Neem u in acht. JULIA. tl Hoe klopt myn hart! DE BARONNES. , Ik bid u, neem toch een domme houding aan... Laat het hoofd neder hangen. i. Zet de voeten binSienwaartfc rïËÊ*  3 L T S P E L. ï7 F IE R D E T O O NE E L. de baronnes, julia, de baron van römberg. ^ römberg. iMu, daar ben ik, lieve zuster! ik heb om die verwehschte bezigheden niet eerder hier kunnen komen. Waar is toch myne dochter? Is ze dat? is zy het ? de baronnes. Ja, heer Baron! 'jfe romberg. Ja, zy is het!.. Het juiste evenbeeld haarer moeder! Hy kuscht Julia. Nu, hoe is het u in het klooster gegaan? Hoe fcebt gy geleefd? Kent gy uw' vader nog? Julia maakt eene diepe neiging. de Baronnes. Mi , antwoord toch, nicht! Julia fchudt het hoofd. romberg. Niet? Nu, gy zult my toch als uw' goeden, lieven vader leren kennen. Ik ken u noS zeer wel, gy zyt zo fchoon als een engel, en even zo gekleed. Julia, zeer fchuw. Mevrouw myne tante heeft het zo bevolen. Zy kuscht haar* vader vurig de hand. romberg. Qg zyt nog fchroomachtig- uw kusch echter doet  ï8 de HUWELYKSKEUS, my gevoelen dat gy my bemint: ik bemin u ook *> myn kind 1 en wil u gelukkig maken. de baronnes. Maar denk eens, broeder! Julia wil weder naar het klooster! romberg. ö! Kom, kom! gy zyt daar lang genoeg geweest: gy zult voortaan in de waereld leven; ik k»m u juist een* voorflag doen. Waar wilt gy toch heen, zuster? de baronnes. Ik moet my immers aankleden. romberg. Kom ras weder; ik zal intusichen met myne doch-* ter fpreken. julia. Tante! tante! Stil, haar nalopende. Verlaat my toch niet! de baronnes, flil, tegen Julia, Wees omzichtig. Overluid. Elyf by uw' vader. y T F D E T O O N E E L. de baron van romberg, juliaromberg. I^om hier, lieve dochter !... maar gy zyt nog zo fchuw; vrees niet: ik ben uw goede vader. Ga zitten.  Ê L T Si P E L. ï9 Julia maakt dieps neigingen. Nu, ga dan zitten. Julia gaat befchroomd zitten. Zo; maar niet zo Befchroomd, niet zo blode- dat angftig gezicht voegt by uwen opfchik niet. Speel geene coquette; maar wees opgeruimd, vrolyk!... Waarom Haat gy beftendig de oogen neder? Zie my j aan. Gy zyt recht fchoon. Nu* hoe gevalt het u hier in de ftad ? julia , opfiaande, met eene diepe neiging. Zeer goed, mynheer papa! romberg. 6 ! Blyf zitten. Gy wilt dierhalven weder naar het klooster ? wilt gy daar blyven ?... Ten minsten uwe tante zégt het: is het waar ? julia, öpftaande met eene diepe neiging en fiamelende. Ja, mynheer papa! romberg. Ei, éi! dan is het toch waar! Ik heb het niet willen geloven: ik dacht gy zoudt by my blyven. Nu wilt gy niet ? ója- 1™L romberg; ö Ja? Dat verheugt my, dat verheugt my. Gy wilt dierhalven by my blyven? Niet weder naar het klooster gaan? JULIA. IlC... ik..., ijs;..., £ G &0M-*  p e HUWELYKSKEUS, romberg. Nu, nu ik begryp het al: ik, zal u het antwoord fparen. Gy blyft dus by my. Maar zie, ik ben reeds een oud man; de yermaaken der waereld zyn voor my niet meer: ik bemin de eenzaamheid en rust. Wat Wilt gy dan by my doen ? JULIA. Ik weet het niet. romberg. Gy weet het niet? Dat is niet gOed. Nu, als gy het niet weet, dan zal ik raad fchaffen. In het klooster gaat gy toch niet weder, niet waar ? julia, uiterst verlegen. Neen. romberg. Dat is goed. Zie, daar ik thans uwe gevoelens ken , kan *k ook oprecht met u fpreken. Het was my in het begin niet aangenaam, dat ik u fn het klooster moest laten opvoeden; doch myne bezigheden , myne gedurige reizenlieten het niet anders toe; ook moest,ik het nog. om een..andere reden doen, hoewel ik van deze opvoeding niet veel houdc: gie goede lieden willen de kinderen voor de waereld opvoeden, die zy toch zich-zclvcn ontzeggen moeten: van daar komt het dan zeer natuurlyk dat zy deze kinderen een' haat tegen alle vreugde inboezemen, en, deed de natuur haar uiteïfte met, baar tot en'kèldctegenfpreekfters zouden Vormen. Ik heb u daarom ook nog vóór myne aankomst uit het klooster aten halen: gy verkeert nu reeds iedert veertien dage»  B L T S P E L. a, gen in de waereld, hebt, gelyk uwe tante my gisteren zeide, alle haare vermaaken en uitfpanningen leren kennen, gy waart in den fchouwburg, in de opera, op het bal en. in gezelfchappen; doch nu moeten wy op het toekomende denken. Wat wilt gy dierhalven voortaan doen ? julia. Nu, ja, ik wil in den fchouwburg, op het bal en in gezelfchappen gaan. romberg. Goed; maar dit is op het hoogst eene bezigheid voor 's avonds: hoe wilt gy den dag dan doorbrengen ? julia. Dan zal ik my recht fraai opfchikken, eeten, drinken , wandelen en fpelen. romberg. Voortreflyk! myn dochter! gy fchiktuinde groote waereld; een leven naar de mode, voorwaar;..doch voor u is dit niet, myn kind! fchoon gy ééns zeer 1 ryk.worden zult, wil ik toch niet dat gy zo nutteloos u leven doorflenteren, en in 't einde niet weten zult wat gy verricht hebt. Wy zyn niet in de waereld om Hechts te eeten, te drinken, te wandelen en te fpelen: wy hebben andere pligten te vervullen. Wat dunkt u, zo gy van ftaat veranderde? julia. 6 Neen! romberg. I Waarom niet? » 3 tu.  de HÜWELYKSKEUS, ] u l i a. Ik wil een meisje blyven , ik kan geen man worden. romberg, [til. Domme gans I dat heet ik onnozelheid 1 Overluid. Wie verlangt dit ook ? verftaat gy my dan niet ? Van ftaat veranderen heet trouwen. julia, vrolyk. Trouwen? trouwen? romberg. Ja, trouwen! het woord wilde 'er by my niet uit; ik dacht, het woord „ trouwen" was u in het kloos-r ter hatelyk geworden. Gy zult een' man nemen. julia, verblyd. Een' man! een' man! Ja, lieve papa \ een' man, Wil ik nemen, een' man! een' man! een' man! Zy fpringt in V ronde ; flil. Wat wordt my de veinzery zwaar! rombe lig. Nu, daar hebben wy het! daar ligt nu het gantfche gebouw, waaraan deze vrouwen zo vlytig gearbeid hebben, in ééns overhoop! Het meisje was zes jaaren oud toen zy in het klooster kwam, heeft in dien tyd geen man gezien,'er niets van gehoord, en wordt vast razende van blydfchap nu zy 'er een' hebben zal. ö Natuur! natuur! u om te keren , u uit te roeijen vermag niemant. Gy wordt dikwyls in deze waereld fchrikkclyk mishandeld; gy moet u in duizend bogten wringen , verkrachten, uit uw verband  B L T S P E L. 23 band ruiken en bedwingen laten; en wat baat het? louter vergeeffchen arbeid; wanneer men u op het zeker ite waant bedwongen en onderdrukt te hebben, dan verbreekt gy in ééns alle uwe ketens, toont in ééns alle uwe fterkte, en zyt begeriger, dan wanneer gy vry geweest waart. Zie hier het levendig bewys. juli a. Papa! zal ik nog van daag een' man krygen. somberg. Ho! ho! die zaak gaat zo fchielyk niet! julia. JVIaar morgen toch ? romberg. 0! Waarom niet op het oogenblik? julia, vleijende. Wanneer dan ? r om berg. Dat ffcaat aan u. Kent gy dan reeds iemant die u «trouwen wil? Stil. Ik wil eens zien of de kollonel niet by haar geweest is. julia. Ach, lieve Heme!! neen. R o M R E R g. Nu, nu, wees maar niet bedroefd: wy zullen wel iemant vinden. Een aartig, jong meisje, met twee tonnen gouds, blyft niet overig; en behalven dat hebben reeds verfcheiden om u zich aangebo. flen,braave, rechtfehapen lieden, waardig om uwe B 4 man-  fl4 de HUWELYKSKEUS, mannen en myne fchoonzoonen te worden. Ik ben geen vader die tegen zyne dochter zegt: „ Neem „ dezen of geenen." Neen, zo doe ik niet: ik wil dierhalven van u vernemen of gy misfchien reeds eene fceus gedaan hadt. Gy zyt eenige maaien in den fchouwburg, op het bal geweest, daar heeft uwe tante allerhande lieden om u heen zien zweven: zeg my eens, wie heeft u onder dezen het meest behaagd ? Stil. Of zy den kollonel niet noemen zal 1 JULIA. Papal zy hebben my allen behaagd; alleen die heeren met groote paruiken, die zo langzaam gaan en zulke roode neuzen hebben, kan ik niet verdragen. romberg. Gy wilt dierhalven een' fchoonen, jongen man hebben ? JULIA. Ja, ja. ' romberg, Wel, hoe heet hy dan ? SUL Nu zal het komen. JULIA. Ach! die my het meest behaagd hebben, zyn alle beide reeds geftorven. r o m berg. Geftorven ? wat duivel! Hoe heetten zy dan ? j ulia. pe eene heette mynheer Romeo, en de andere mynheer Wcrther. 3. om-  B L r S P E L. 25 romberg. Romeo? Wertber? Dié heeren ken ik niet. JULIA. Niet? ik heb hen nogthans in den fchouwburg gezien; mynheer Romeo nam vergif, en mynheer Werther fchoot zich dood. romberg. Och, zottin! nu verfta ik u eerst: dit zyn geen mannen voor u; hoewel ik u verzekeren kan datzy bejcien nog frisch en gezond zijn. JULIA. Zyn zy genezen geworden ? Nu, dat verheugt mv dat verheugt my ! Jk heb ook gezegd dat men maar fchielyk een' doktor halen zou; maar toen heeft men my uitgelagchen. Nu, dierhalven, mynheer Rcmeo' of mynheer Werther wil ik tot een'man hebben. > romberg, fiil. Dat ware niet kwaad! daar moet ik voor wezen. Overhad. Ja, myn kind! beide deze heeren kunt gy niet krygen: de heer Romeo heeft reeds zyne Julia.... Julia, fchiehk. Zy is dood, papa! zy heeft zich doorftoken, romberg. Zy is ook weder genezen geworden; en de heer Werther verlaat zyne Charlotte niet. JULIA. ' Ja, dat geloof ik; als ik Charlotte ware, ik trouwde hem aanftonds. Dewyl ik dierhalven deze twee * 5 niet  *6 de HUWELYKS K E V S , Biet krygen kan, zo neem ik ieder' dien gy my geven wilt. romberg, PU.. Bravo! zy is juist waar ik haar hebben wil Overluid. Keen, ieder is voor u niet gefchikt. Gy hebt te: weinig ondervinding, en, opdat gy niet in het vervolg daar onder lyden zult, wil ik u helpen kiezen. Ik ken drie heeren, welken u allen ter vrouw wil- • len hebben. julia. Dat verheugt my, dat verheugt my. romberg. Nu, hoor verder. Het zyn twee jonge heeren en één i reeds wat bedaagd man; zy zyn alle myne goede vru>. den; ik gun ieder' myn kind en myn vermogen; in i 't'kort, de geen dien gy kiest zal myn fchoonzoom zyn; maar bedenk pnder deze drie moet gy 'er één" kiezen. julia. Dus kan ik 5er maar één' kiezen? R O M B E R G. Voorzeker maar één'. Zyt gy dan zó dom, datt gy niet eens weet dat men maar één' man te gelyk.i nemen kan? juli a. Ta, ik weet hetwel; maar het is thans immers de mode dat men meer dan één' man bemint: ik heb het zo gezien in gezelfchappen. r o mh  b l t s p e u q.j ROMBERG. .ö Domheid boven domheid ! en echter, in den grond b:fehouwd , ook de zuivere waarheid! —Neen , myn, kind! die mode moet gy niet naarvolgen. Gy krygt maar één' man , en dien moet gy maar alben beminnen. Maar om weder op onzen tekst te ko-? men, uwe minnaars zuilen nog heden de eene na den anderen hunne opwachting by u maken.; 'er zaj u onder dezen wel één' gevallen. JULI/, 6! Er zal my zeker een' gevallen! ROMBERG. Dat hoop ik ook. Houd u dierhalven gereed; wees yrindelyk, vrolyk en opgeruimd; vérJtaat gy my? JULIA. Ja, ja, papa! « ROMBERG. Ik ben bêger'g om te zien weiken gy verkiezen zult. JULIA. Welken gy wilt, lieve papa! welken gy wilt: gy hebt maar te bevelen. ROMBERG. Ik beveel niet, ik laat de keus aan u over; uit deze drie kunt gy verkiezen welken gy wilt. Nu, onthoud dit wel,-... Uwe tante blyft lang weg: ik moet heen: aan tafel zien wy elkander weder, vaar wel. intusfehen. Gy zyt een goed, liefkind! gy verdient gelukkig te zyn.  s8 de HÜWELYKSKEUS, Julia kuscht hem de hand. Genoeg, lieve kind! genoeg. Gy zult de vreugd van myn' ouderdom worden. ZESDE T O O N E E L. julia. (Jced dat hy ging: anders ware ik hem te voet gevallen, en had hem alles ontdekt. Myn lot is hard, verfchrikkelyk!... Ik mag myn' vader, dien ik fiöts zo lang niet gezien heb, niet eens myne kinderlyke liefde betonen; moet hem misleiden en bedriegen!.... ó Karei! Karei! ware het niet omu,ik had net niet gedaan. Einde des eerften hedryfs* T \\ f, £-  # l r s p e u 3p TWEEDE BEDRYF. Een kamer in een logement. EERSTE T O ONE E L. de graaf van roozenheim, EEN BEDIENDE* roozenheim. Is hier veel adel? de bediende. » • Uwe excellentie! zeer veel. roozenheim. Ook fehoone vrouwen ? de bediende. Dit geloof ik! roozenheim. Bravo! bravisflmo! Hy k'rygt zyn zakboekje. Hoe heten de fchoonftei3 de bediende. Dat kan ik uwe excellentie niet zeggen: ik ben eerst federt een maand hier; ik zie echter dagelyks zo veelc fehoone aangezichten voorby ryden, dat ik 'er op verheven zou, indien myn vborfehóot my niet aan mynen ftand herinnerde. Onze huurlakei is hier beter bekend. roozenheim. Hy moet op het oogenbiik by my komen. Di  3o de ÜUWELYKSKEUS, De bediende vertrekt. De graaf ziet op zyn horologie. Half tien: dus nog tyds genoeg tot ik de eer za! hebben mynheer toekomenden fchoonpapa myne opwachting te maken, en de freule zyne dochter van aangezicht tot aangezicht te leren kennen. Zy is eerst uil het klooster gekomen, zal vermoedelyk zo ingetogen en eerbaar zyn als eene zestigjarige matrone, en bovendat zeer dom en eenvouwdig; en dat is juist goed in myn kraam. Zy is erfgenaame van twee tonnen gouds,dom en eenvouwdig! Vivè Roozenheim! dat zal een leventje wezen! Ik zal ook wel zorg dragen dat zy niet verftandig worde; want eene Verftandige vrouw is het overtolligfte en lastigfte ding op de waereld. TWEEDE T O O N E E L. de graaf van roozenheim; lux Valt door de deur. roozenheim. Nu? LUX. Louter dienstyver, genadige heer ! of uwe exccl lentie! Ik weet niet hoe ik u titeleren zal. roozenheim. Zo als gy Wilt, zo als gy wilt. Stil. Ik zal eens zicH of hy niet dadelyk myne hooge geboorte uit myn aangezicht leest. lux.  UITSPEL. p lux. Dus, mynheer de handelaar! wat is1 'er van uw* dienst ? Wat beveelt gy ? roozenheim, kwaadaart èg. Handelaar!... Ik ben graaf, ryksgraaf! lux. Vergeving! Maar dan had uwe excellentie my de keus des titels niet moeten overlaten. roozenheim. Zo! liaan de graaven niet in uwe gunst ? lux. Om de waarheid te zeggen, neen. roozenheim. Hoe zo ? Om wat reden ? lux. Ik denk als een huurlakei, dat is ik zie altoos op myn voordeel; en een graaf heeft my daags nooit meer dan een' daalder gegeven; maar by ryke kooplieden, wisfelaars en pachters heb ik daags wel twee 9 drie gulden, ook wel een' dukaat verdiend roozenheim werpt hem twee dukaaten toe. Daar, voor heden. lux. ö! Ondcrdanigfte dienaar, uwe excellentie! Nu, het fpreekwoord zegt: „ Geen regel zonder uitzondering.» roozenheim. Is hier goede famenleving ? Goed tydverdryf? lux. Uwe excellentie! daarmede fiaat het hier zeer flecht \ hoe-  ,a p e HUWELYKSKEUS, hoewel veel en menigvuldig; maar om de waarheid te zeggen, niets nieuws, niets wezenlyks, zo als het voor een' heer van uwe generofUeU voegt. roozenheim. Hoe komt dat? lux. • Ja, hoe komt dat! Zie, uwe excellentie! ik ben hier reeds zo lang, en als ik het in den grond befchouw, dan zyn de heeren onder elkander daarvan zelf de oorzaak.* Het fpreckwoord zegt: „ Slechts Waar, Hecht werk." r oozeniieim. He verfta u niet recht. lux. Ik geloof u gaarne; doch onze heeren verftaan het beter. Kort en goed, hier zyn geene affaires meer te doen. Myn help! wy zyn jong, driftig: gewetenlooze lieden zyn 'er genoeg, die alleen op het gcid zien, en dan komt men 'er altyd met gefcheurde klederen af. Komt hier een vreemdeling, en vraagt, gelyk uwe excellentie, naar tydverdryf, dan zeg ik hem voor de vuist weg: Mynheer! neem u in acht. Komt 'er een lief gezicht, en beveelt zich by gelegenheid in myne gunst, dan zeg ik: Mcinffer! reis in 's Hemels naam maar weder voort, ga naar elders, waar men verdienfte beter beloont; want hier kan men by het ambacht geen droog brood verdienen. \ % c o-  B L T S P Ë L. 33 roozenheim. Qite diablèl wat hoor ik daar! Hier zyn dierhaU ven geen fehoone meisjes? LUX. 6! Meisjes zyn hier, men kan ze niet fchoonér wenfehen: geblankettc en bleeke gezichten in menigte; maar konverfatie, dhkours, en zo voort, moet men by haar niet zoeken; en by zulke omftandigheden kan men dit ook niet vorderen; want tel travalt, tel falaire, zegt de Franschman, fans douté \ vous parlez Frangois ? roozenheim. Quelle demande! je parle toute langue vïyanfa lux. Excellenza! parlo Italiano ? . roozenheim. Ouoi? *\> lux. Mylord! you fpeak English? r 00 zenheim* Qn'est-ce fje vous dit'es? lux. Deze taaien verfta ik allen, benevens hetSpaansch, Rusfisch, Boheemsch, Poolsch en Hongaarseh* roozenheim,. Gy zyt een bekwaame kaerel _ lux. Dat geloof ik. ML Nu heb ik ook uitgepraat,  g4 BE HÜWELtKSKKÜS, r O OZENHEIMi Maar fehoone vrouwen zullen hier toch in menigte zyn? lux. Dat verzeker iku; doch daarmede ben ik niet bekend. roozenheim. He geloof het gaarne, arme duivel! ik geloof het gaarne* Maar ik wil des te meer bekend met haar wofdem De heeren kavaliers zullen vreemd opzien, als ik in gezelfchappen kom, en alle oogen tot my zal trekken. Gy kent toch de fchoonfte vrouwen ten minften van naam? lux. 6! "Van naam ken-ik haar allen. roozenheim haalt zyn zakboekje uit. Schielyk! hoe heten zy ? lux. De gravin Malk. ROOZENHEIM. Malk. Woont?... lux. In haar eigen hotel roozenheim. In haar eigen hotel. Is zy fchoon ? lux. 52eer fchoon; enbovendat van een zeer fyn verftandL roozenheim. ' Dat fchenk ik haar- Maar is zy anders konver fa-* ièl? hevallig? berrïint zy gezelfchaü?  n h s P e L Ltrx. 6 ja! zy is konver fabel, bevallig en bemint ge= zelfchap; maar zy heeft een verdoemd gebrek. ROOZENHEIM.' Dat is? lux. Zy ziét ieder aanftonds aan het gezicht wat liy Sri zyn fchild voert; en als dan die zoete, jonge heeren , die harsfcnlooze pronkertjes vifites by haaf maken en haar de ooren vol üiappen, heeft zy zekere wenken en blikken in haarc magt, die deze jonge heeren dadelyk ftorh maken i het gebeurt dan dikwyls, dat zy befchaamd^ gelyk de paauw^ als hy zyne voeten ziet, uit haar byzyn wegfluipen. Stil: Vat gy het $ windbuil ?' ROOZENHEIM. 6! Die moet ik van daag nog bezoeken s ik zal haar die zekere wenken en blikken wel afwennen. Wat dunkt u, zou ik daartoe niet in ftaat zyn ? lux, fpottende. Voorzeker ^ voorzeker. ROOZENHEIM, Zoals ik hier voor u fta, met dit gezicht,- niet deze gratie; heeft my nog geen vrouw wedérftaan; een bevallige blik van .my heeft diamante harteH döefc fmelten, en de fpytigften tot de tederften' gemaakt» Geef eens acht,- gy ztrlt van my horeh: de gahtfehê fiad zal in Weinig dagen van den fchöonen graaf ipreken.  q6 pe HUWELYKSKEUS, lux. Ach, wie kan daaraan twyfclen! Uwe excellenties geftalte en aangezicht, die goddehke houimg.... De duivel haal my! ik moest geen meisje zyn, of ik was reeds gevangen. roozenheim. ' Niet waar ? Gy zyt een braaf kaerel, gy hebt geen Hecht verfcand. lux. Onderdanige dienaar! zo veel men in een logement nodig heeft. roozenheim. Wie waren toch uwe ouders ? lux. Myn genacht ftrekt my tot weinig eer; echter opdat uwe excellentie myne oprechtheid lere kennen, wil u van myn' ftamboom zo veel verhalen als ik zelf 'er van weet. Myn grootvader was een eerlyke fnyder; myn vader en myne moeder nogthans kon men gevoeglyk onder de eerloozen rekenen. Dewyl het nu dikwyls gebeurt dat de kinderen van hunne ouders zeer veel verfchillen, en uwe excellentie by ondervinding wel weten, zal, dat fomtyds de zoon van een' graaf een windbuil wordt, zo wierd juist omgekeerd uit my de eerlykfte kaerel. Ik heb reeds federt myn veertiende jaar in de waereld rondgezworven , en verfcheiden rollen daar in gefpeeld. Ik had vóór. twintig jaaren veertig duizend guldens aan vermogen, en ben thans een elendige huurlakei, die van de hand in den tand leeft; ik moet fchoenen $ ■ poet-  B L T S P . JS L. 37 poetfen, liegen en bedriegen, om aan de kost te komen; ben echter van een vrolyke geaartheid, en als ik myn geld van de reizigers ontfangen en een klein roesje gedronken heb, dan is niemant gelukkiger dan ik: dan laat ik my, in myne verbeelding nameiyk, van den grooten Mogol de fchoenen poetfen , en van den Turkfchen fultan de klederen uittrekken. Het komt alles maar op de inbeelding aan, uwe excellentie! , roozenheim. Knaap! gy gevalt my hoe langer hoe meer: wilt gy in myn' dienst treden ? lux. Waarom niet, uwe excellentie? roozenheim, Gy zult het goed hebben: gy zult uw' roes uit volle flesfen kunnen'drinken. Uy ziet op zyn horologie. Piirdi! reeds zo laat? Weet gy waar de baron van Romberg woont? lux. ö Ja! een ryke knevel: hy bezit een paar tonnen gouds. , roozenheim. Gy kunt van die paar tonnen gouds ook iets te fmousfen krygen. Ik ben hier gekomen om zyne dochter te trouwen. lux. - Hoe!... Uwe excellentie! heb ik wél■ verftaan? C 3 roo-  3$ pe HÜWELYKSKEÜS, roozenheim. Nu, quel vifage! Twyfelt gy daar aan ? Met den vader ben ik het federt lang reeds ééns, en met de 4qchter zal ik het in een paar minuut en zyn. lux. Daaraan twyfelt myne geringheid in het minste niet; maar weet uwe excellentie ook dat gy medeminnaars hebt? roozenheim. QuihnpQrt& / Ik weet het wel. lux. JSn. dat eenigen van hen in.dit huis logeren? roozenheim. Guoit l u x. 25y zyn beiden ook: by den baron van Romberg verdocht, roozenheim. Ik weet reeds hoe de gantfche zaak famenhangt. |fet is de oude baron van Winterdorp, en de jonge baron van Huiven; beiden een paar grappige originelen. lux. Ja, dat zyn zy; de oude baron is een man van zestig jaaren, heeft veel overéénkomst met een' ouden paruikenbol, Jmort en vloekt den gantfehen dag met zyne bedienden: hy is een goede remedie tegen de liefde. roozenheim. Qy hebt ^ mort de ma vie / volkomen gelyk. Hoe gevalt u dan, de baron van Huiven ? LUXa  B z r S P E L, |j LUX, Hy is nog jong, zyn geftalte kan pasferen ; maar hy moet zyn gantfche leven op het land doorgebragt hebben, en eerst gisteren voor de eerfte maal in de ftad gekomen zyn; want hy gaapt alles aan als de koe een nieuwe kreb. Hy maakt met zyne bedienden koraplimenten; en toen ik ftraks voorby zyn ka- ' mer ging, verzogt by my of ik hem de eer aan ge* liefde te doen van zyn' Johan van boven te roepen, ROOZENHEIM, * Ha! ha! ha! gy fchildert goed en treffend. Nu zal mynheer Lux niet geloven dat ik reden heb voor myne medeminnaars te fchromen, LUX. Zy zyn dierhalven werkelyk uwe medeminnaars ? ROOZENHEIM. Voorzeker , de dochter moet één van ons driën trouwen; wien denkt gy wel dat zy nemen zal ? lux, Is hier nog twyfel? geen dan uwe exellentie, ROOZENHEIM. Dat geloof ik ook. Het zal zekerlyk, naar ik hoor, een domme , eenvouwdige gans wezen ; maar wat ligt my daar aan gelegen of zy dom of geleerd is? ik trouw haar niet, maar haare twee tonnen gouds. Goed nogthans dat ik weet dat myne twee medeminnaars hier logeren; ik wil een kleine grap met hen maken i ga dierhalven aanftonds heen, zeg hen beiden, dat, vermits ik gehoord heb dat zy by den  Ao de HUWE'LYKSKEUS, baron van Romberg eene-vifite gaan afleggen, ik het voor de grootfte eer houde ais zy met my in myn rydtuig daar heen willen ryden. Verftaat gy my? doe uw boodfchap goed , op dat ik over de beiden avanturiers my eens recht zat lagchen kan. lux. Zorg maar niet, uwe excellentie ! in twee minuuten ftaan zy beiden voor u. Maar myn dienst is immers zeker ? roozenheim. Als gy geen vrouw hebt. lux. Neen, uwe excellentie! ik heb 'er nog geen met twee tonnen gouds gevonden, roozenhei m. Hans Nar! ga maar heen. lux» ui revoir / DERDE T O O N E E L. de graaf van roozenheim. JNu, nu, gcedc oude! verheug u, de graaf van Roozenheim wordt uw fchoonzoon. Wonderen zult gy zien, papaatje! Hoe zal ik myne medeminnaars, befc lamen! wat zal ik brilleren ! hoe vurig zal ik uwe twee tonnen gouds omhelzen ! Het was ook hoog nodig ; want was dit huwelyk nog een jaar itögefteld geworden, dan had my geen Jood een penning meer geborgd. VIER*  B L T S P E L. 41 VIERDE T O O N E E Z, de graaf van roozenheim, lux, lux, lagchende. £sy zullen beiden zo ras als mogelyk is verfchy,. nen. De heer van Winterdorp zet juist zyne paruik op, en bromt dat zy hem tien jaaren ouder maakt, roozenheim, En de baron van Huiven? lux. Die weent als een klein kind, om dat zyn kamerdienaar hem het roode kleed niet wil laten aantrekken. roozenheim. ö Heerïykl heerlyk! hoe zal hy eerst wenen, als & hem de bruid voor zyn' neus wegneem! V T F D E T O O N E E L. de graaf van roozenheim, lux, de kollonel. de kollonel. -Den ik hier te recht? zyt gy de graaf van Roo. zenheim ? roozenheim. Die ben ik, die ben ik. de kollonel. Ik wilde gaarne een paar woorden met u fprekenj lik ben de kollonel van Grattenberg." C 5 roo-  4* de HU WEIiYKSK^US, roozenheim. Veel eer voor my u te leren kennen- Wat is *er van uw*.dienst? de kollonel. Kent gy de jonge baronnes van Romberg? roozenheim. Van perfoon niet; doch ik ben om zo te fpreken van "myne jeugd af aan haar verloofd, en ben hier om, indien het meisje een weinig fmaak heeft, met haar te trouwen. de kollonel, Zo, zo; maar weet gy ook dat ik uw medemin^ naar ben ? roozenheim. Que diable! heeft haar vader haat ook aan u beloofd ? de kollonel. Dat niet, dat niet; maar niettemin ik bemin de freule op het hevigfte. Ik begeer mede onder haare minnaars gerekend te worden. roozenheim. Ik heb van myn* kant niet het geringde daar te-» gen; want hoe meer medeminnaars ik heb, hoe meer genoegen my myne zegepraal zal verfchaffen, de kollonel. Dus zyt gy van uwe zegepraal reeds verzekerd? roozenheim, zich voor hem ft ellende. Heer kollonel! befchouw myne perfoon, geef eens. acht op de onwederftaaniyke gratie van myn gezicht, dat  JB L T S P E L. ^ fjat allesverterende vuur myner oogen, deze bekoorlyke taille, dezen hartbetoverenden voet. Voila deze éénige pas !.. En vraag my mi nog eens of ik van myne zegepraal verzekerd ben. Tegen Lux. ■ Och! 'er komen onweerswolken op; het zal donderen. De kollonel jlaat den graaf flerk op den fchouder. LUX. paar barst het juist los. DE KOLLONEL. Mynheer! zo gy denkt dat ik hier gekomen ben pm my zotternyën te laten zeggen, dan hebt gy den onrechten voor. Ik ben kollonel, en laat my van geen baardeloozen knaap by den neus leiden. Verftaat gy ? - ROOZENHEIM. Zeerwel, zeer wel, mynheer! waartoe deze drifi ? £y hebt my misverftaan: ik wilde... DE KOLLONEL. Gy wilde een'- man van eer beledigen, niet waar? Maar zo gy dit wilt, dan hebt gy, & herhaal het, den onrechten vqor. Mynheer! Hond de baron my toe zyne dochter te beminnen, dan ware ik, om gelyk met gelyk te vergelden, voor niets bevreesd. Ik ben een man die vuur in de aderen en merg in de beenderen heeft; ik ben immers meer man dan gy, met uw wit en rood juffers gezicht, en uw lig-* chaam-  44 deHUWELYKSKEUS, chaamtje in miniatuur. My maakt de noordenwind niet verkouden, noch een togt een rhumatismus, als u, zuikerpoppen ! De freule heeft oogen in haar hoofd, en zal, indien zy maar een weinig verftand heeft, u, jonge heer! althans niet kiezen. Zy moet een' man hebben, geen pronkertje, geen levenloos beeld, dat niets geleerd heeft dan fluiten, zingen en geld verflinden. roozenheim. Mynheer! gy vondt u door myne reden beledigd, gy hieldt die ten onrechten v~>or zotternyën, en gy zegt my daartegen een menigte beledigingen: denkt gy dat ik die verduwen zal ? de kollonel. Verduwen en geen woord kikken, vrind I zo uw figuurtje u lief is. Ha! ha ! ha ! by u, modehceren! is alles van papier; maa- dei, Hemel zy dank! wyde gorgels en harde ma en hebt gy: gy kunt alles inilokken dat een lust is; een eerlyk kaerel zou daar aan ftikken; maar gy kunt alles verteren. Roozenheim gaat kwaadaartig heen en weder, zonder een woord te [preken. Nu, Hok maar, Hok maar, graaf! ik wensen u wel te bekomen. roozenheim. Mynheer!... Wy zullen.... Wy zullen... elkander fpreken. de kollonel. Ja, ja, dat gullen wy; en op dat gy het maar kort  B L r S P E L. 45 kort weet, gy moet van het huwelyk met freule Julia gantsch afzien, of op dood en leven met my vechten. roozenheim, bevreesd. Heer kollonel! .. . heer .... kollonel! de kollonel. Ik ben van de gantfche zaak onderricht; ik weet dat gy volkomen vryheid hebt de freule te nemen of niet: verkies dierhalven; ik ga niet uit de kamer vóór de zaak afgedaan is. Nog eens,lta my de freule af, of wy moeten vechten. Hy trekt den degen; ftil. Met hem zal het my gelukken. lux, ftil tegen den graaf. Uwe excellentie! laat u niet befpotten: trek. roozenheim. Dat zal ik wel laten: hy iteekt my immers door en door. de kollonel. Nu, hoe is het ? roozenheim. . Heer kollonel! weet gy wel dat de duellen verbo* den zyn? de kollonel. Heer graaf! voor de laatfte maal, wilt gy vechten of niet? roozenheim. Neen, neen. de kollonel. Gy ftaat my dan de freule af? RQO»  46 de IfU WELYKSKEUS; roozenheim. Keen!.. neen!.. evenmin. de kollonel. Trek dan van leer! Hy dringt óp hem aan. roozenheim. Help! help! De kollonel. Als gy nog eens fchreeuwt, dan zyt gy een kind des doods. Van leer ! van leer ! roozenheim, knie lénde. Barmhartigheid ! heer kollonel ! ik wilv.. ik wil alles doen. de kollonel. LarTe ziel! llok dat ook nog voor het laatst door. Foei j graaf! gy draagt een' degen en knielt! hoé fchaamt zieh de arme degen!.. Leg hem af: zulle een gezicht voegt geen degen. roozenheim j opfpringende. Aanftonds! aanftonds! Hy legt den degen af. dé kollonel. En let wel óp, zo lang gy geen lust heBt dé punt van myn' degen te proeven, draag dan in myne tegenwoordigheid 'er geen; want ik zou dit als eene uitdaging aanmerken; Verftaat gy my' wel ? roozenheim; Ja* ja. dè kollonel; Gy ftaat my dierhalven Julia af? ft 00-  b l r s p è & 47 ROOZENHEIM; SttL 6 Wee! Wee ! DE KOLLONEL; Maar dit is nog niet genoeg: gy moet my nog veel meer beloven* Gy moet heden by den baron Van Romberg gaan, onder een of ander voorwendfel het huwelyk afflaan, en den baron het met uw' vader gefloten verdrag te rug geven. Wilt gy dat doen ? ROOZENHEIM. DE KOLLONEL. Geef my uw hand en uw graaflyk woord van eer daarop. ROOZENHEIM; Daar is zy. DE KOLLONEL; Geef ze my nu nog eenmaal, met belofte dat gy, wanneer gy uw woord niet houdt, op dood en leven, let wel op, op dood en leven met my vecht* ten zult. ROOZENHEIM. Zie daar. Stil. t Wee! myne twee tonnen gouds! DE KOLLONEL. Ën nu zyn wy goede vrinden. Wees maar niet i bang , heer graaf! ^ een man als gy, met zulk eené gratie, zulk eene taille, met een' hartbetoverenden voet, vindt meisjes in menigte. Hoe gevalt bet uin «Leze ftad?  4§ pe HUWELYKSKEUS, ROOZENHEIM. Zeer wel, zeer wel. i Stil. Dat hy nu maar naar den duivel ging! DE KOLLONEL Maar ik houd u misfchien op; ik heb ook nog andere vijites te doen! ROOZENHEIM. Wilt gy u ook van myn koets bedienen ? het zal my veel eer zyn. DE KOLLONEL. Toch niet, toch niet; ik bedank u; gy hebt uw rydtuig immers nodig.-. gy moet aanftonds naar den baron van Romberg. ROOZENHEIM. Ik kan te voet gaan. DE KOLLONEL. Te voet ? dat ware te veel gevergd. Het waait fterk, en regent tusfchen beiden: hoe ligt kon uwé fehoone figuur gederangeerd en uw ryk geborduurd kleed bedorven worden! en als gy dan by de meisjes kwaamt... op zyn hoofd en hart wyzende* En daar en daar ledig , van buiten beflykt... Neen, dat gaat niet. Behoud gy uw koets: ik heb 'er zelf een, als ik ryden wil. ROOZENHEIM, Zo als mynheer het beveelt.  jb l r s p e z. 49 de kollonel. Ik groet u, en hoop dat gy uw woord houden guit; want anders.... Hy /laat zyne hand aan den degen. \ roozenheim. Zorg maar niet. de kollonel. Nu, nog een woordje. Wacht u voortaan een' man te tergen die zulk een' rok draagt; want dat zyn gevoelige menfchen: zy verftaan m het minst geen gckfcheren, en zyn dadelyk met de kling gereed; ook hebben zy een' zekeren afkeer van zoete jonge heeren; tracht het dan altyd zo wat te plooijcn. Onderdanige dienaar, heer graaf! roozenheim. Zeer gehoorzaame dienaar! Hy geleidt hem tot aan de deur. ZESDE t o o n E E l. de graaf van roozenheim, lux. roozenheim ziet Lux een poos aan. T) • <*-/at is een impertinente kaerel! lux. Een lompert van den eerften ran*. roozenheim. Ik weet volftrekt niet hoe ik zo bedaard blyven kon, lux. My was het ook onbegrypelyk. D *** ROO-  jp de HÜWBL.YKSKBÜS, roozenheim. Hoe! myne liefite, myne bruid zou ik hem ffftaan?... Neen, neen, ik moet met hem vechten 1 Hy neemt zyn* degen in 't heen gaan. lux, hem tegenhoudende. Uwe excellentie! Stil. Ik moet hem maar tegenhouden, opdat hy met eer 'er af komt. k oozenheim, Neen! neen! laat my los! laat my los! ik moet den kaerel, die my alles ontroven wil, ombrengen. ZEVENDE T O O N É E L. p e graaf van roozenheim, lux, de kollonel. roozenheim laat fchielyk den degen vallen en verfchrikt hevig. ee.... heeft mynheer nog iets te bevelen ? Hy fchuift den degen met zyn* vost weg. Stil tegen Lux. Verberg den degen. de kollonel. Ik heb vergeten u te zeggen dat gy van het voorgevallene den baron geen woord moet laten blyken : ik vei trouw dat gy het doen zult; want anders roozenheim. Zeer zeker, zeer zeker; ik zal geen woord zeggen. p*  Ê L % SPEL. Sl de k ollonel. Ik hoop het. Maat zeg my wat hadt gy toch voor toen ik te rug kwam ? Gy waart als razend, en de bloote degen rooze niiei3i. Ik— ik ik Stil tegen Lux. Help my toch. LUX. Weledele heer! zyne excellentie wilde my doorfteken. de kollonel. Hoe zo? lu x. Om dat ik het gewaagd heb te zeggen dat de heer kollonel, hy vergeve my genadig myn* onbezonnenheid, zeer impertinent was; daarom wierd zyne excellentie zo vertoornd, dat ik ontwyfelbaar niet meer leefde, indien mynheer de kollonel niet tot myn geluk hier gekomen was. de kollonel. 'Zo, ei! ei! ik had niet gedacht dat ik zulk een' grooten verdediger myner eer aan den graaf had: ik moet hem dierhalven bedanken , en ben weder tot i zyn' dienst. roozenheim, zich toornig veinzende tegen Lux. Wacht kaarel! wacht, gy zult uwe ftoutheid duur betalen! lux. Och, weledele heer kollonel! heb toch deernis met my: anders ben ik een kind des doods. D a  52 de HÜWELYKSKEÜS, de kollonel. Nu, pardon, pardon voor den armen duivel: fchenk hem het leven. roozenheim* ■■ Dewyl gy het verzoekt, gaarne. — Ga, bid om vergeving en bedank den heer kollonel. lux, den kollonel de hand kusfehende. Ik dank u duizendmaal. de kollonel. Heer graaf! waarvoor ziet gy my toch aan? Voor een flechtboofd ? Gelooft gy dat ik de klucht niet bemerk ? Gy bedriegt u vreeslyk. Ik heb u nog vergeten te zeggen dat wy heeren , die kruid geroken hebben , ook fync neuzen bezitten. Jk wil u het historietje beter verhalen. Gy wilde toen ik weg was, ten minsten voor den bediende, den dapperen fpelen; gy wilde my met den degen nafnellen, en ik kom onvoorziens te rug: weg was uw geheele dapperheid, zo glad weg, daar de arme nbkker van een' knecht u met een logen te hulp moest komen. Was het niet zo ? Tegen Lux. Daar, gy verdient oen gefchenk: gy hebt uwe zaaken goed gedaan. Drink myne gezondheid eens. JIG T-  B L T S P E L. 53 AG T S TE T O O N E E L. de graaf.van roozenheim, lux, de kollonelj de baron van winter dorp, in eene ouderwetfche kleding; de baron van huiven, naar' de mode gekleed; doch zeer dom en onnozel in houding en gel/aarden. win terdorp. Heer graaf! gy hebt my laten verzoeken om met u naar den baron van Romberg te ryden: ik neem deze eer in dank aan. van huiven, met veele komplimenten. Ik ook, ik ook; het is my een grootc eer den -heer graaf te leren kennen. roozenheim, $'tU Thans voert de duivel dezen ook nog hier: zy komen my verdoemd ongelegen. de kollonel, tegen Lux. Zeg eens, goede vrind! wie zyn toch deze twee heeren ? lux. De baron van Winterdorp en de baron van Huiven. de kollonel. Bravo! dat wint my een' weg uit. winterdorp. Ik ben recht nieuwsgierig wie van ons de freule met de twee tonnen gouds krygen zal. D 3 lux.  £4 DE HU WELYKSKEÜS, LUX, fit/. Geen van u; want gy ziet 'er my allen niet naar uit dat gy om eene vrouw zoudt durven duelleren. WINTSRDORp. De heer graaf zal wel met de buit gaan ftryken; ik zie wel dat ik 'er niets van krygen zal: kiest zy hem niet dan neemt zy van Huiven. van huiven. Ja, ia, dat kan wel wezen^; want fchoon ben ik:, dit heeft myne mama dikwyis tegen haare kamenier gezegd. roozenheim. Ik, myne heeren! zal u geen nadeel doen: ik ben alleen hier gekomen om om... Stil. Als die vervloekte kollonel maar weg ware, dat ik ten minsten liegen kon! winterdorp, tegen Roozenheim. "Wie is deze heer ? roozenheim. ÏJy is myn goede bekende. winterdorp. Hoe is zyn naam ? roozenheim. Hy heet de kollonel. Stil, mon cher! ik zal my-zeiven wel bekend maken. Ik ben de kollonel van Grattenberg. win-  j? L r SPEL. ss "winterdorp. 6! Gehoorzaamfte dianaar, heer kollonel/ Tk heb uw' vader zaliger zeer wel gekend: wy waren fehoolmakker?. van huiven. Het is my eene grootc eer den heer kollonel te leren kennen. de kollonel, him de hand drukkende. My ook, my ook. van huiven. ö Wee, myn hand! gy hebt my zeer gedaan. de kollonel. Soldaatenmanier, foldaatenmanier. van huiven , ftil. Een fehoone manier ! Hy likt zyne hand. de kollonel. - Opaat ik het maar kort rnake', ik ben uw medeminnaar. winterdorp. Hoe! hoe! heer kollonel! hoe! dat was tegen het verdrag, dat de heer baron met ons geüoten heeft. Dat gaat niet, dat gaat niet; doch de heer kollonel gelieft maar te fchertfen. de kollonel. Neen , neen, ik feberts niet: het is my ernst: vraag het maar aan den heer graaf. roozenheim. De heer kollonel is waarlyk.... een zeer fterke medeminnaar. D 4 win-  £6 de HUWELYKSKEUS winterdorp. Maar hoe kan dat toch zyn? de kollonel. Hoe! ik wil het u dadelyk verklaren. De heer baron heeft my geenszins zyne dochter beloofd; hy kan my haar ook niet beloven, voor gy alledrie afftand van haar doet. winterdorp. Nu, dat wist ik immers wel. de kollonel. Maar zie, ik heb een goed vertrouwen dat gy het doen wilt; en uw gezicht, uwe houding voorfpelt my dat gy het doen zult; ik ben by voorraad verzekerd dat gy my Julia vryw'illig zult affiaan. winterdorp. "Ei, heer kollonel! dan liegt myn gezicht: ik zaï het niet doen. van huiven. Jk zal het ook niet doen. de kollonel. Niet? Nu, goed, weet dan dat geen van u, zo laag ik leef, het geluk hebben zal Julia's hand te bezitten. winterdorp. Dan moet gy nog heden ftervcn; want nog heden wordt één van ons drièn Julia's bruidegom. VAN HUIVEN. Ja, ja, dat zal ik wel wezen, de  B L T S P E L. 57 de kollonel, beiden by de hand nemende. Mynhceren! gy zyt kavaliers? winterdorp. Dat ben ik, van goeden huize. van huiven. Ik ook, ik ook:' myn overgrootvader was generaal de kollonel. Zo, dan is de kleinzoon wel zeer verbasterd. Doch ' ter zaak, gy ftaat my Julia af, geeft den baron van Romberg zyne overylde belofte terug, of zult met my op dood en leven vechten. winterdorp. Geen van beiden, heer kollonel! geen van beiden. van huiven. Geen van beiden, heer kollonel! geen van beiden, de kollonel, tegen van Huiven. Jonge heer 1 val my niet in de reden; ik wil eerst de zaak met dezen heer afmaken: dan is het uw beurt. van huiven. Nu, nu, nu de kollonel. Zwyg ftil, of. van huiven. Ik ben immers ftil. de kollonel, tegen Winterdorp. Nu, heer baron ? winterdorp. . Ik ben reeds te oud om te duelleren. D 5 de  5* D e H U WE LYKSKEÜS, de kollonel. Voeg 'ernog maar by: Ik ben ook te oud om een jong meisje te trouwen. Schaam u! Gy wilt een' vader, die onder een glas wyn eene onbezonnen belofte deed, zyne dochter afdwingen; gy wilt een Reisje.dat u niet beminnen kan,ongelukkig maken: foai! gy zyt een oude zot! W] nterdorp. Heer kollonel! ik ben met ecren oud geworden.... ik ik behoef geen rekenfehap van myn doen en laten te geven; ik ben geen oude zot, het gaat u niets aan. van huiven. ^ J\Tecn., neen, het gaa: u niets aan, de kollonel. $til, heertje! of..,. Tc gen IKintcrdurp. Goed; als gy dan niet naar reden horen wilt, en u nog jong-gence^ oordeelt om te trouwen, zul: gy cok ongetwyfeld met my vee'ten; ja, mynheer! vechten: ik ga nic> eer van hier: ik beledig u zo lang, *ot gy my aanvalt. wtnterdorp, tegen Roozenk$jm< Heer graai'! dat is een onbefchoit man. roozenheim. Gy— gy hebt gelyk. de kol 1,0 ne l. Antwoord wil ik, klaar cn duidciyk antwoord. *<ï .', win-  B L T S P E Lr. » 59' WINTERDORP. Ik heb geen antwoord voor u; en , de duivelhaa* jny ! zoo oud als ik ben, jk Maar ik weet niet waarom ik hier blyf: ik kan immers myn' weggaan. Hy wil heen gaan. de kollonel houdt hem tegen. Niet van de plaats, mynheer! gy moet vechten, of my Julia aüiaan. W IN TERDORP, • Ik wil niet. Hy gaat zitten. de kollonel, hem oprukkende. Als gy met my fpreekt moet gy ftaam Beledigt u dat nog niet? WIKTE P.DORP, Heer kollonel! de kollonel. Wat is het ? . winterdorp. Gy zyt een duivel van een' kaerel. de k0i.1.on V. 1/7 i Ja, dat ben ik; ik heb zeshonderd duivels in myn lyf, en iaat niet af voor gy met my vecht, i i winterdorp. My, ouden man, zo te bejegenen ! de kollonel. Ik heb allen eerbied voor den ouderdom; maar als een Oud man een' jongen lafbek fpelen wil, bejegen ik hem als een' jongen lafbek, en dat zyt gy. Gy wilt naar een meisje dingen, dat, als zy oogen in haar hoofd,  6o de HÜWELYKSKEÜS, hoofd heeft, en toch van drie zotten één'kiezen moet, liever een' jongen dan esn' ouden kiezen zal. winterdorp. Het komt my byna voor als of gy gelyk hadt. de kollonel. Ja, dat heb ik. winterdorp. Ik kryg het meisje toch niet, al vecht ik 'er om: de anderen ncm:n my haar toch voor den neus weg. Gy hebt gelyk, heer kollonel! en alleen om deze reden fta.ik u myn recht op haar af alleen om deze reden..,, want anders.... ik heb ook nog wel krachten om te vechten... Daar is myn hand: ik begeer het meisje niet. de kollonel. Bravo! lieer baron! bravo! gy zyt een man van eer: gy wikkelt u recht verftandig uit deze zaak, gy ontwykt den ftorm, om dat gy hem niet trotferen kunt. Gy maakt het goed; gy zyt een verfcandig man. winterdorp. Ja, ja, dat ben ik: alleen de twee tonnen gouds hebben my tot deze dwaasheid verleid. de kollonel, tegtn van Huiven. Nu, hoe Haat het met ons, jonge hoer! tan kuiven, dfa angstig in een1 hoek ftaat. Ik weet het niet. de kollonel. Weet gy het niet ? Nu , dan zal ik het u verklaren. Gy hebt immers een' degen: zie ik heb 'er ook een', en  B L T S p E L. 6ï en dan willen wy deze beiden degens met elkander meten. Laat my eens zien. Vermoedclyk nog ongebruikt ? VAN HUIVEN. D E KOLLONEL. Ha! ha! ha! Nu, des te beter: 'er is thans eens gelegenheid om daarvan met eer gebruik te maken; gy moet met my vechten. VAN HUIVEN. Ik mag niet vechten. DE KOLLONEL. Waarom niet? VAN HUIVEN. Ik ben nog niet meerderjarig. WINTERDORP. Niet liegen, jonge heer! gy zyt het reeds fiats een jaar. DE KOLLONEL. Dierhalven van leer! - VAN HUIVEN. Ik kan niet vechten. DE KOLLONEL. Dan zal ik het u wei leren. Zie, het is in de daad maar een grap: gy trekt uw* degen en ik trek den mynen; wy fteficn ons in postuur, ik dring op u toe, en, als gy niet goed afpareert, ftoot ik u den degen dwars door het iyf. VAN HUIVEN Een fehoone grap! D2  & de HÜ WÉLYKS K^fe U S, de kollonel. Gy wik dierhalven niet vechten? ftjrmy JuÜa d&n goedwillig af. va n huiven, tegen ■ TVmterdurp. Wat zal ik doen? winterdorp. Op dood on leven vechten, zo gy wilt, of.... van kuiven. Neen, ne-n: ik fta Julia af. de kollonel. Uw hand daarop. van kuiven. Maar druk my niet weder zo fterk. de kollonel. Dus' zyn wy richtig. Heer graaf! wat zegt gy 'er van? is de baron niet een rechte haazenvoet? roozenheim. Ja, ja, dat is hy. de kollonel. Is het geen grootc fchande in het geheel geen hart te hebben? roozenheim. Zekerlyk, zekerlyk. winterdorp, tegen den kollonel. Zyt gy met den graaf reeds richtig? de k oll O n e l. ó Ja! roozenhei m. Wy hebben dc zaak reeds vereffend. DB  B L T S P E L de kollonel. / Wy hebben geduelleerd: de heer graaf heeft, geloot ik, aan belden knjen een blaauweplck gekreun, roozenheim, naar zyne knUnyodmae. " Ja, ja, eene zeer fterke kneuzing. Stil. Ik fchaam my dood. winterdorp. Aan de kniën? hoe duivel kwam dat? d e kollo nel. Hy heeft te fterk geattakéerd. Doch mynhecren! het nodigfte had ik haast vergeten. Gy moet toch by den heer baron gaan; maar geen woord van het gantfche voorval laten blyken, fpreekt met de freule , en verzint eene reden waarom zy u niet gevalt • want gy hebt immers by het verdrag de vryheid behouden afïbnd te doen, wanneer zy u niet behaagt, winterdorp. Dat is waar; maar gy begeert te veel tevens. de^ kollonel. Ja, als gy dit niet doen wilt moet ik weder van vooren aan beginnen. winterdorp. Nu, nu, het is wel. Gy hebt eene manier van verzoeken, dat men u niets weigeren kan. Gy zyt een flim man; ik wilde gaarne met u vechten! maar ik ben reeds te oud. Leef wel! ik zal uw begeerte voldoen. N E-  «4 4 de HUWELYKSKEUS, NEGENDE T O O N E E L. de kollonel, de baron van huiven, de graaf van roozenheim, lux. de kollonel, tegen van Huiven, die Winterdorp wil volgen. En gy? jonge Alexander? van huiven. Ik wil het ook doen; maar als de freule my ziet en op my verlieft, kan ik 'er niet voor inflaan. de kollonel. ö Laat dat myn zorg wezen; vertrouw dat de juffer die ik bemin meer fmaak heeft, dan dat zy op zulk een' lafbek verheven zou. Gy zyt by al uw bloöheid vervloekt heuswys: neem u in acht, en fpreek in het vervolg wat minder, ik kon ligt in een kwaade luim zyn. Vaar wel, jonge hecrl TIENDE T O O N E E L. de kollonel,de graafvan roozenheim; lux. de kollonel. Heer graaf! wy zyn toch richtig ? roozenheim. Volkomen. de kollonel. Dierhalven üW gchoorzaame dienaar! verzwyg dit voorval toch vooral; want het ft rekt ü tot geen eer,  B L T S\ P E Z, 65 eer, en my ook weinig, daar ik met drie zotten bezig geweest heb, die allen met elkander geen oortje moeds hebben. Uw dienaar, heer graaf I ELFDE T O O N E E L. , DE GRAAF VAN ROOZENHEIM, LUX. ROOZENHEIM. heeft den duivel in het lyf! Heb ik daar niet geftaan als een honds vod; ik had van fchaamte door den grond moeten zinken. t LUX. Ja, ja, hy is daarby "toch een raïfonnabel heer: hy geeft my maar heen en weer voor niets vier dukaaten. Ik moet bekennen, zulk een' man treft men zelden aan. ROOZENHEIM. Hoe! gy waagt het den fchoft te verdedigen!.. Werp op het oogenblik die elendige dukaaten het vengstet uit, pf ik jaag u oogenblikkelyk weder uit myn'dienst* LUX. Uwe excellentie!... het zyn vier dukaaten. ROOZENHEIM. Ik geef u nog eens zo veel; maar werp ze weg. Lux houdt de handt op. Daar zyn agt dukaaten, en nu voort met den drek* LUX. Aanftonds, op het oogenblik. E RO"-*  66 de HUW-ELYKSKEUS, roozenheim. Neen, neen, geef ze hier: ik wil ze zelfweg fmyten. Hy werpt de dukaaten uit het vengster. lux. 6 Arme dukaaten! roozenheim beruikt zyne handen, JPi donc / wat ftinkt dat geld! Hy veegt zyne handen af. lux, beruikt de zynen. Waarlyk? Foei! uwe excellentie heeft gelyk: infaam ! infaam ! Maar.... Hy beruikt de dukaaten. Dat heet ik een' geur! louter bergamot en *au de lavande. roozenheim. Niet waar? T WA A L F D E T O O N E E L. de graaf van roozenheim, lux, de kollonel. de kollonel. Vergeef het my, daar ben ik weder. roozenheim. Het is my een byzondere eer, een Wat duivel Wil hy nu weder? de kollonel, tegen Lux. Waar hebt gy de dukaaten, die ik u gefchonken heb ? lux-  B L T S P E L, $7 lux. Ik? ik? de kollonel. Ja, gy. lux. In myn' broekzak. de kollonel. Onbefchaamde logenaar! uit het vengster hebt gy ze geworpen. lux, ftil, tegen den graaf. Die kaerel moet kunnen toveren l de kollonel. En waarom hebt gy ze weggeworpen? een gefchenk van my ? he 1 lux, tegen den graaf. Help my toch, uwe excellentie! roozenheim, bevreesd. Heer kollonel!... ik heb het hem bevolen, de kollonel. ' Zo? en waarom? roozenheim. Omdat— omdat ik de gewoonte heb dat myne bedienden niets van anderen mogen aannemen. de kollonel. Zo, zo, heer graaf! gy hebt dus uw' bediende bevolen dat hy myn gefchenk, juist daar ik het huis uitga, my op het hoofd werpen zou? roozenheim. Ach! dat niet! dat niet! E a Ti*  68 de HU WELYKSKEUS, Tegen Lux. Hoe kost gy zo lomp zyn! de ko-llonel. Scheld niet op uw' bediende: hy deed het op uw bevel, en kan het niet helpen. Gy, mynheer de graaf! zyt de oorzaak, en van u begeer ik voldoening. roozenheim. Om 's Hemels wil! Heer kollonel!... ik,.. ik... bid duizend— millioenenmaal om vergeving. de kollonel. Ja, vergeving, vergeving! gy, heeren! beledigt rechtfchapen lieden op de onbezonnenfte wyze, en denkt dan alles weder goed te maken, wanneer gy kruipend om vergeving bidt. Maar dit doet hier niets af, en, mynheer! de duivel haal' my, als ik zonder voldoening heen ga. roozenheim, weemoedig. Slechts niet duelleren, niet duelleren! Tot ieder andere voldoening ben ik volkomen bereid. de kollonel. Ja? Nu, dat zullen wy zien. Hy roept buiten de deur. Hm! goede vrind! kom eens binnen» roozenheim. Wat zal dat wezen ?  25 L T S P E L. D E R] T JENDE T O O NE E L. DE GRAAF VAN ROOZENHEIM, DE KOLtONEL, LUX, EEN INVALIDE. DE KOLLONEL. TT JTjLier, mynheer de graaf! is een oude, afgedankte foldaat, die moedig voor het vaderland geftreden, wonden bekomen, de goederen van u en uws gelyken tegen den vyand befcherrnd heeft, en thans, tot beloning voor zyne dapperheid, moet gaan bédelen. Hy heeft de vier dukaaten, die my op het hoofd zyn geworpen , met vreugd opgeraapt. Koop den man zyn' moed af: hy baat hem toch niets meer. DE INVALIDE. Mynheer kollonel! fchoon ik moet gaan bédelen, zou,ik toch het aandenken aanrnyn5 moed , en myne wonden voor geen honderd dukaaten verkopen. DE KOLLONEL. Zie eens welk eene heerlyke zaak de dapperheid is ! De man is met vodden bedekt, moet honger lyden, voor de deuren der ryken bédelen, en wil toch zyne dapperheid niet verkopen ! Doch het was my .immers om voldoening te doen, en deze beltaat hier in, dat gy dezen man van uw* overvloed een gefchenk geeft. ROOZENH Et M«. Ja, ja; zal één dukaat genoeg zyn? DE KOLLONEL. Karige ziel! gy, die vier dukaaten uit hoogmoed E 3 uit  70 de HUWELYKSKEUS, uit het vengfter laat werpen , en dikwyls op één' avond honderd verfpeelt! hoe durft gy het wagen zulk een' mensch één' dukaat aan te bieden! Heer graaf! vyf-en-twintig, ten minften. roozenheim. Vyf-en-twintig? de kollonel. Ja- roozenheim. Daar zyn ze. de invalide. God vergelde het u duizendmaal! de kollonel. En hier zyn van my even zo veel, opdat men niet denke dat ik met vreemde gefchenken pralen wil. — Zo gy weder lust hebt om geld uit het vengfter te werpen , geef het dan liever den armen: dan hebt gy nog dank en zegen daar voor. Vaar wel, heer graaf! Kom, oude krygskameraad! Hy vertrekt met den fotdaat. roozenheim. Dat was een lux. St!... Hy kon nog eens komen. roozenheim. Dat is ook waar: laat ons liever heengaan; terftond naar de rechtsgeleerden: red ik de twee tonnen gouds niet, dan ben ik verloren. Le maudit colonel me portera au défespoir! Einde des tweeden bedryfs. DER-  B L T S P E L. 71 DERDE BEDRYF. De kamer van het eerfte bedryf. EERSTE T O O NE E L. julia, de baronnes. de Baronnes, binnenkomende. Uw minnaars zyn reeds allen hier. julia. ö Hoe verfchrikt gy my! Hebt gy in het geheel niets van den kollonel gehoord ? de baronnes. Daar is een briefje van hem, dat my zyn bediende gebragt heeft. julia. Laat zien, laat zien. Zy leest en laat de hoog ft e vreugd blyken. de baronnes. Laat my toch deel in uwe blydfchap nemen. j ulia. Hoor maar. Zy leest. „ Viktoria! lieffte, dierbaarfte Julia! Zo even kom », ik van het flagveld: ik heb de zege bevochten zon„ der een' droppel bloeds vergoten te hebben. Alle „ drie uwe minnaars zyn lafbekken. Ik heb hun „ woord dat zy u volftrekt afftaan zullen; nogthans, „ om by uw' vader geen achterdocht te veroorzaken, E 4 „ zul*  p de kÜWELYKSKEUS, „ zullen zy hun bezoek by u komen afleggen. Wees dierhalven op uw hoede, lieve vrindin! houd u „ dom, en poog hen af te fchrikken; opdat die heeren zich niet onder de beicherming der wet bege„ ven-, en dus myn ontwerp ,verydelen. Houd u zo „ dapper als ik my gehouden heb, dan omhels ik u „ nog heden als myne bruid. , Straks ben ik by u. „ Vaar wel en ftryd voor Uwen KA REL." 6 Tante! tante! dat gaat immers heerlyk! de BARONNES. Ja wei heerlyk! ik heb het ftraks al aan de heeren gemerkt: zy zyn zo mismoedig, zo bevreesd, en uw yacter lagcht en fchertst; zy willen ook wel lagchen en fchertfen; maar het gaat niet van harte. Doch, lieve nicht! op dat ik myne boodfchap niet vergete, uw vader zendt my hier om u te vragen of gy gereed zyt uwe minnaars te ontfangen. De een zal na den ander zyn voorftel doen: de keus ftaat alsdan aan u. JULIA. Ach ! dat dit reeds voorby ware! Geloof my, tante ! ik heb een zwaare rol te fpelen. Ik ben my zelf "tot een' walg' dat ik my zo dwaas aanftellen moet. DE BARONNES. Ik geloof het gaarne; doch denk dat Karei zulle 'eene veinzery wel waardig is. Gy moest eens horen hoe uw Vader zich wegens uwe gewaande domheid ^erontfchuldigt, hoe hy de zaak poogt te wenden", en met  B h T S P E L. 73 en met welk een drift hy beweert dat gy in één jaar eene zeer verftandige juffer worden zult, dat de kloos* teropvoeding de fchuld van dit gebrek is, en einde* lyk.... JULIA. Die goede vader! DE BARONNES. Stil! my dunkt ik hoor iemant komen. Ja, ja, voorzeker een van uwe minnaars: houd ugoed, Julia l JULIA. ó! Blyf toch, beste tante! DE BARONNES. « Ei, ja! dat zou fraai zyn! maar luisteren wil ik toch een weinig, JULIA. Nu, dan moet ik zeker lagchen. DE BARONNES. Toch vooral niet. TWEEDE T O O N E E L. JULIA, DE BARON VAN WINTERDORP. 'WINTERDORP. (Onderdanige dienaar, welgeboren freule! Julia, die zich in dit en de volgende tooneelen zeer dom en onnozel aanftelt, maakt eene diepe neigtng. De baron vervolgt by zicLzelven. Ik, ben, de henker haal' my ! een rechte zot. Ik •moet, om den lompen kollonel te voldoen, naar een E 5 meis-  74 de HUWELYKSKEUS, meisje vryën, en mag haar niet nemen. Het is een vervloekte fchande; maar myn leven is my liever, en Hy ziet haar fierk aan. Hoe fchoon is zy! Hoe allerliefst ziet zy 'er uit I Ik moet haar toch aanfpreken. — Freule! hoe geval ik u ? Gy zult wel weten waarom ik hier ben, ik wil u trouwen. Nu, fpreek, hoe geval ik u? Ik ben een vyand van alle omftandigbeden: ik ga gaarne recht door zee, en bemin openhartigheid en waarheid. Stil. Duizend element! dat is een fchoon gezicht! Als zy my kiest, vecht ik aanftonds met den kollonel. Overluid. Nu, nu, fpreek; hoe geval ik u ? Julia lagcht zeer eenvouwdig. Zy lagcht: een goed teken! een goed teken! Heer kollonel! wy duelleren. — Schoonfte, allerlieffte engel! beantwoord toch myne vraag. Hoe geval ik u? JULIA. Zeer goed. winterdorp. Zeer goed ? —. Bravo! bravo! ik laat my liever doodllaan eer ik het meisje affta. — Dierhalven zeer goed? Nu dat verheugt my, dat verheugt my; en gy, lieve engel! gy gevalt my by uitftek. Doch ter zaak; wilt gy my trouwen ? Julia lagcht zeer fierk. Wel drommels! het gaat hoe langer hoe beter! ik heb  B L r S P E L. 75 heb het immers wel gedacht dat ik de zege behalen zou. Be vecht om haar met tien kollonellen... Maar het woord van eer... Kom, kom: om zulk een meisje te verkrygen mag men zyn woord wel breken; en een gedwongen eed men weet immers wel... —. Gy wilt my dierhalven trouwen? julia. Neen, neen. winterdorp. Niet ? niet ? wat duivel is dat ? Stil. Dit heeft de kollonel haar voorgezegd. Overluid. Waarom dan niet? julia. Ochl loop heen: gy fpot immers maar. winterdorp. Ik fpotten ? Neen, dan dwaalt gy: ik zweer by alle myne voorouders dat ik u wil trouwen. julia. Maar ik u niet. winterdorp, ftil. Dat zegt zy daar vervloekt droog! Overluid. Maar uit wat oorzaak, freule! uit wat oorzaak ? julia. Gy zyt immers een oud man; gy zyt reeds een papa: en ik wil een' jongen man trouwen. winterdorp. Ik te oud? Gy dwaalt, myn fehoone engel! Wat denkt  ?<$ di HUWELYKSKEUS, donkt gy ? Ik ben een man op het best van myn leven; hoewel niet zeer jong, maar toch ook niet oud. . ■ . julia. Neen, neen, gy zyt voorzeker reeds zestig jaaren OUd. winterdorp. Wat? wat? — Dat is een duivelsch meisje! julia. $a gy kunt immers niet eens gaan. winterdorp. Hoe! kan ik niet gaan? niet gaan? By gaat ftyf heen en weder. Wat hebt gy op myn» gang te zeggen ? julia. Gaat men dan zó ? ■ Zy doet hem na. Zé moet men gaan. Zy loopt vlug de kamer rond. En dan-, zie u eens in den fpiegel, kom hier. Zy trekt hem naar den fpiegel. Eie maar eens,, overal, overal pïooijen in het geEicht: die moet myn man niet hebben; en hoe geel, 2i.e& naar ziet gy 'er uit! wat hebt gy een'hatelyken »ejist Myn man moet 'er gantsch anders uitzien: hy jcaójé* fehoone roode wangen hebben. winterdorp. En dikke ronde beenen? julia, zeer eenvouwdig. win-  B L T S P E A WINTERDORP. Ja? — dit meisje is indedaad verfchrïkïyfc dom', of zy is zeer oprecht, en zegt my de waarheid tot myn bestwil. By dit alles gevalt my toch haare openhartigheid , haare eenvouwdigheid hoe langer hoe meer. Het is als of zy myn hart geftolen heeft. JULIA, ftiL Die is in het geheel niet af te fchrikken. WINTERDORP. Freule! laat ons oprecht fpreken. He ben niet meer jong, dat is waar; ik ben, zo gy ziet, reeds oudj maar toch nog een man die aan 't huwelyk denken mag. Gy wilt een' jongen man: deze wensen is- by u zeer natuurlyk; maar weet gy ook of gy met een* jongen man even zo gelukkig als met my leven guit ? Ik twyfel daaraan; want de meestenn ozerjonge heeren zyn de ergfte dwaalgeesten: zy ftellen het asich voor eene wet alle vrouwen, maar alleen hunne vrouw niet, te beminnen, en dan is zulk een huwelyk een waare hel op aarde: men twist en kyft met elkander;, en wanneer 'er bovendien nog kinderen komen..,,, JULIA. Ja, ja, kinderen wil ik hebben. WINTERDORP. Ik ook; ik trouw om een' zoon tot erfgenaam te bekomen. JULIA. ó! Ik moet veel, veel kinderen hebbea I WINTERDORP. Hoe veel dan? ' -y.  78 de HUWELYKSKEUS, JULIA. Dertig, veertig. WINTERDORP. Dertig veertig!... Stil. Neen, meisje! neen, gy zyt al te dom. JULIA. En zo ik ook niets tegen uwe geftalte had, vrees ik echter dat gy my niet in alles zult kunnen voldoen , wat ik van myn' man mogt begeren. WINTERDORP. Wat begeert gy dan ? laat eens horen. julia. • Hy moet my in alles myn' vryën wil laten; ik moet alle dagen gezelfchap, zeer veel jonge heeren aan tafel, alle dagen een nieuw kleed en geld vol op om te fpelen hebben. Nu zal ik een bal, dan een vuurwerk, dan weder een andere party geven; en zo wil ik voort leven tot ik fterf. WINTERDORP, ftil. Bravo! in twee jaaren waren de twee tonnen gouds naar de maan; en dertig, veertig kinderen bovendien!... — Neen, neen , heer kollonel! wy duelleren niet: neem gy uwe Julia in 's hemels naam: ik benyd u niet. Overluid. Freule! ik heb de eer uw dienaar te zyn; ik snerk wel, ik ben u te oud. JULIA. Gy wilt my dierhalven niet trouwen? WIN-  B L T S P E L. 79 V winterdorp. Neen, de lust is my vergaan. Vaar wel! julia. Ik groet u onderdanig. DERDE T O O N E E L. julia; daarna de baronnes. julia. Uien ben ik kwyt: als het my met de anderen ook zo gelukt, ben ik het gelukkigfte meisje onder de zon. de baronnes, treedt lagchende binnen. Dat gaat goed, Julia! Gy doet uwe zaaken voor. treflyk: ik moet u omhelzen. Ik heb my halfdood gelagchen, zo hebt gy den ouden fnaak by den neus gehad. julia. 6! De liefde maakt alles mogelyk! de baronnes. Gewis. Men komt al weder: dat gaat als met den post. Schielyk in myn» fchuilhoek. VIERDE TOONEEL. julia, de graaf van roozenheim. roozenheim. Underdanige Haaf! engelachtige freule! Ik ben buiten my-zeiven; ik ben verrukt dat & eindelyk het ■ Uit-  $4 de HU WE LYKSKÏÜS, de baronnes* De liefde, broeder ! de liefde. De heer kollonel en uwe Julia kennen en beminnen elkander reeds fints lang. romberg. Hoe kon dat toch zyn ? en hoe is dan Julia op éénmaal zo verftandig geworden ? de baronnes. Thans moet ik u alles bekennen. Julia was niet in het klooster: ik beminde haar te zeer, en heb haar by my op het land opgevoed. romberg. En gy misleidde, bedroogt my ? de baronnes. Het is waar; doch dewyl de uitÜag zo goed is... romberg. Nu, ik vergeef het u. Maar dat myne dochter .'.. zich. tegen my ook zo dom, zo eenvouwdig aanftellen kon, dat fmart my, dat doet my leed. julia, aan zyne voeten. Vergeving, beste vader ! gedwongen door den uitenten nood, gedreven door de hevigite liefde het heeft my zeer zwaar gevallen; en dikwyls heb ik het myne tante geklaagd. romberg. Nood en liefde, kent zekerlyk geen wet. Zal ik, heer kollonel? zal ik?... de kollonel, insgelyks knielende. Vergeving, heer baron! wy zullen u alles verha~ Jen, alles verklaren, en Ons rechtvaardigen. ROM*  ' M L QT S P E L. ^ iombes. g. ": Nu , mynentwegen, voor zo verre vergeef ik het u. —— Hoe gevalt u deze komedie, myafcftflreü ?! r o 0 zen h ei m. Wy zyn affchuwelyk bedrogen geworden !- winterdorp. Ja/fchandêlyk misleid! Van huiven. Affchuwelyk bedrogen! de kollonel. Zyt gy nietje vreden, mynheeren ? begeert gy voldoening ? ik Jbén tot uw' dienst. Hy Jlaat zyn hand aan zyn* degen. Daar is uw degen. rooz^enhei m. Rekel! ga uit myne oogen en, uit myn» dienst.] Tegen den kollonel. Ik heb niet het geringfte daar tegen. winterdorp. Ik ook niet. va-n huiven. Och! ik althans.nietj. de kollonel. De zaak is dierhalven naar uw* zin? . r , roozenheim. 6 Ja! _r winterdorp. Volkomen. van huiven. Ja, ja volkomen. Dl  $6 de 5H U WE L Y K S K ETJ S. DE kollonel. : Gy ontflaat den heer baron van zyne belofte" en ftaat Julia vry willig af? . alle drie. ; Ja, : |; {:,nr,v, ' i 'hmj&tifosyx $W • de kollonel, met Julia aan den arm. Dan heb ik de eer uw onderdanige dienaar te zyn. Hg- wil gaan. l u x.,, niJvarf afafoWnjfinA Heer kollonel! ik ben zonder dienst. r de kollonel. Volg my maar; ik zal wel voor u zorgen. romberg, i'n 't. heen gaan. Ik ben vader, cn verfta deze zaak nog niet'recht: ik moet my dit alles dadelyk verhalen en.ophelder en laten. LAATSTE T O O N E E L. 'de baron van winterdorp,- de graaf van roozenheim, de baron van - . -wulven.' ' '■ Vi-, ■ .. ,q£0<5* ? •• • W <ïï«;en üOir iXr't ■ roozenheim. zyn vervloekt gedupeerd geworden. WINTERDORP. Affchuwelyk! -affchuwelyk I van huiven. • • Ja, ia, gy hebt gelyk, affchuwelyk, affchuwelykti E ï N D E.