N E P H T A, KONINGIN VAN EGYPTE. i   N E P H T A, KONINGIN VAN EGYPTE, TREURSPEL, door P I £ T E R P T P E R S. te AMSTERDAM, is y J. li £ L D E R S en A. M A R S. 1704. Af den 2 April, iyg4. Geene Exemplaaren zullen voor echt erkend worden , dan die door één'der Heeren Gecommitteerden ondertekend zyn. <^Ssi n> ^r/ï t*^Cl  j[) I S C I T E JUSTIT1AM M0N1TI, ET NON TEMNERE DIVOS. P IK Gr» A PER-  PERSOONAADJEN. NEPHTA, koningin van Egypte, weduwe van den vermoorden koning Sethos. PHARES, broeder van Set hos. AMEDES, hoogepriester. ZAMOR, vertrouweling van Phares. OLINTES, zoontje van Nephta. (zwygende.') PRIESTERS. PRIESTERESSEN. LEGERHOOFDEN. RYKSGROOTEN. STAATJONGK VROUWEN. KRYGSVOL K. DE BURGER V. Het tooneel is voor en binnen Memphil, hoofdflad van Egypte. N E P H-  NEPHTA, KONINGIN VAN EGYPTE; TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. Het tooncel verbeeld ter rechter zyde een donker cipresfenbosch , in het welke de begraafplaatfen eeniger Egyptifche koningen voorgefteld worden. Sommigen zyn «eheel vervallen door den tyd, anderen draagen tckenen van een'' minder hoogen ouderdom , doch de tombe die op den voorgrond geplaatst is, zynde die van den vermoorden koning Sethos, Jchynt onlangs opgeregt te zyn. Aan den ingang van elke tombe hangt eene flaauwbrandende lyklamp. Ter linker zyde, op den voorgrond, verheft zich de tempel van Ofiris, of de tempel der zonne, aan wiens ingang twee Sphinxen, als het zinnebeeld der Godfpraak, gezien worden. In V verfchiet befchouwt men één der landpaleizender Egyp- tifche koningen. De dageraad fchynt nog niet in zynen vollen luister., dus ontfangt het tooneel geen ander licht, dan dat der ly klampen. Alles boezemt eene ftaatige treurigheid in , die de begraafplaat zen der Egyptifche koningen plag te vergezellen. A 2 E E R-  4 NEPHTA, EERSTE T O O N E E L. Féêr het openen des tooneels kondigt een deftig doch tevens aandoenlyk muziek den opgaanden dageraad aan; 11a het openen van het zelve ziet men acht priesteren in rouwgewaad, diep bedrukt en in eene neêr/lagtige houding, by het graf van Sethos op ruuwe fteenennederzitten , den volgenden treurzang aanheffende. 'treurzang der priesteren. De blyde zon verryst welhaast aan purpren transfen; De hemel word verheugd; liet aardryk word verblyd door nieuwgeboren glansfen, En deelt in 's hemels vreugd; Maar voor Egypte ging de zoji van blydfchap onder. Zyn hoogverheven eik, geflaagen van den donder, Ligt op de velden neêr! 't Bedrukt Egypteland treurt in 't cipresfen lover; Ach! ons blyft gcene vreugd meer overi De goede Sethos leeft niet meer! De goede Serbos, 'sHemels wonder... Ach! voor Egypte ging de zon van blydfchap onder! Hoe treurt zyn vorftelyke ftaf! Zyn hoogverheven eik, geflaagen van den donder, Haalt zyn verheven kruinen onder; De goede Sethos ligt in 't graf! Een aandoenlyk treurmuziek vervangt den koorzang der priesteren. Na het eindigen van hetzelve begeeven zich twee der priesteren op dxn voorgrond des tooneels. eer-  TREURSPEL, 5 EERSTE PRIESTER. Di£r rust hy dan in 'tgraf, die Memphis troon beklom! Hierftaat, ó burgery ! uw hooge heiligdom, De tombe van uw' held, de tombe van uw' vader, De tombe van uw' vorst, weleer uw levensader... Helaas! hy leeft niet meer!... al zyne magt verdween. Hoe nietig is een vorst, voordeezen aangebeén! Hoe deerlyk zal uw lot, ó booze vorsten! weezen , Wanneer u, fchoon op de aard' door vleiery geprezen , Niets anders overfchiet, na 't geeven van den geest, Dan deeze roem alleen: " hy is een vorst geweest." ! Wat ftraffen hebt gy niet, na uwe dood, te fchroomen, Zo gy uw pligten niet als vorst hebt waargenomen! De wyze Sethos rust, wiens deugd, wiens heldenmoed, Wiens zorg voor d'onderdaan , ten koste van zyn bloed, Meer dan het kroonegoud voor ons heeft uitgeblonken; Die 't hart der burgren nog in liefde blyft ontvonken; Die, daar het alles weent om zulk een zwaar gemis, Alleen onkundig van's volks bittre rampen is!.., ó Memphis! laat uw' ftaf met treurig vloers omhangen; Stort eenen traanenvloed langs bleekbeftorven wangen; Druk uwen hoogmoed neêr, die tot den hemel zwol... Uw nektarfchaalen zyn'van bittren alfem vol. De Hemel, lang getergd door uwe gruweldaaden, Heeft uwen diadeem met doornen overlaaden. Al trad der Goden wraak in looden fchoenen aan, Vergeld zy dit, en komt met yzren vuisten flaan. A 3 De  6 NEPHTA, De koningklyke glans, waarmeê gy waart omfchenen, Is, als eenmorgendaauw,voor de eeuwigheid verdwenen. Hoogmoedig op uw' praal, gerust op uwe magt, Ligt gy gezonken in een' eeuwigdonkren nacht, r^enj Uw koning leeft niet meer... het graf heeft hem verflon. Stort eenen traanenvloed in zyn bebloede wonden. Uw grootheid, heldenmoed , uw rykdom, roem en eer, 't Zonk alles, met uw' vorst, in 't hart der aarde neêr. Hy weent; alle de pr ie fiers ryzen op ontkent te troosten. TWEEDE PRIESTER, tegen de overige priefteren. Indien des Hemels hand dien vorst had neêrgeflaagen , Wie zou dan zulk een* flag, hoe fel, niet lydzaam draagen? Waar' zyne levenszon aan 't eind'haars loops gedaald, Dan had die goede vorst natuur den tol betaald. Het voegt den fterveling, in vooren-tegenfpoeden, Te kusfehen 's Hemels hand en 's Hemels geesfelroeden. Driewerf gelukkig ware ons fier Egypteland, Zo 't altyd waar' beftierd door zulk een wyze hand. Zo nog die vroome vorst, op bloedige oorlogsvelden, Onze armen ware ontrukt aan 't heirfpits zyner helden, Naast wie gy voor het heil der onderzaaten Ureed, Dan lenigde ik in 't eind'myn foltrend boezemleed; Dan waar'die held met roem op't bed van eere ontflaapen , Terwyl zyn lauwerkroon zou pronken op zyn wapen... Maar, dat een moordenaar.*. EERSTE PRIESïER,?M afgryzen. Zwyg, zwyg die gruweldaad. De  TREURSPEL. 7 Dehairen ryzen my te berg'... ö fnood verraad! ö Gruwel!.*. Maar de hand, die hem het licht deed derven, Zal éénmaal, vroeg of fpaê, daarvoor de ftraf verwerven. Een moordenaar, hoe lang hy zich verfchuilen moog', Word eindelyk vernield door blikfems van omhoog, Het zy hy reeds op de aard' gerechte ftraf ontfange, Het zy de wroeging zyn bënaauwd geweeten prange, • 'Er is geen rust voor hem , waar hy zyne oogenflaa... Hem volgt alom een heir van wreede beulen na. ó Goden! waarom is de hand bedekt gebleven, .Die Sethos heeft .beroofd van zyn weldaadig leven? Of was die moordenaar een Werktuig in uw hand, Ter ftrafFe van het fier, het trotsch Egypteland? Bediende gy u van het fnoode hart der boozeii, Om ons, die uwe gunst zó lang verroekeloozen, Te doen erkennen, dat een land u danken moet, Datgy door zulk een'vorst, alshy, beuieren doet, En dat de koningen , gehuld met diadeemen, Aan 't volk uw' zegen doen genieten of ontneemeu, Naarmaatè gy hun hart, dat gy alleen befnert, Doet buigen voor uw magt, die altyd zegeviert? 't Komt alles van uw hand, ontzagchelyke Goden! De brooze ftérvling heeft altyd uw hulp van noden, Gelyk het teder wicht de möëdèrlyke hand. Gy, Goden! zyt alleen de fteun van 't vaderland. De mensch zal vruchteloos op weelïge akkers zaaijen, Indien uw zegen hem geen vruchten af doetmaaijeu. A 4 Ik  8 NE P H T A, Ik bid uw flagen aan, gelyk uw gunst weleer, OfTchoon ons feestgejuigch in rouwgeltfag verkeer'... Maar 'k zie den dageraad,met goddelyke Itraalen, Op gintfchen heuveltop en torens, nederdaalen; De tempelfpitfen ftaan te flonkren; in 't verfchiet Ontdekt zich voor ons oog de kruin der pyramied, Die trotfche pronknaald van de nietigheid der dingen, Dat nutteloos gewrocht van ydle Vervelingen. De priesters , den dageraad ziende opkomen^ dooven de lyk- lampen uit; het tooneel wordt allengs door den heh deren dag verlicht. De droeve koningin , die dagelyks, by 't graf Van haaren trouwgenoot, zo veele blyken gaf Van haar droefgeestigheid,haar liefde en huwlykstrouwe, Die daaglyks herwaartfpoed, op dat zy'tgrafbefchouwe Van haar'bemind'gemaal, door'smoorders daal geflagt; De droeve Nephta word op 't oogenblik verwacht, Om d'omgebragten vorst een nieuw bewys te geeven Van haar verbryzeld hart, om zyn ontydig fneeven. Ach! hoe beklaag ik haar en haar onnozel kind! Nooit fterft de liefde in 't hart, dat waarlyk heeft bemind. TWEEDE PRIESTER, zich gekeerd houdende naar het graf van Sethos , terwyl alle de overige priesters in eene fombere aandacht /land houdenó Sethos! ach! ontwaak; vertroost uw gemaalinne ; Aanhoor de droeve klagt van uwe zielvrindinne,Verzacht haar wreede fmart, verzacht haar deerlyk lot; Be-  TRE.URSPEL. 9 Befcherm haar tegen hem, die 's Hemels magtbefpot; Die u heeft omgebragt. Laat ons den fchriknaam hooren Van hem , wiens wreedheid u in 't dierbaar bloed deed Opdat die gruweldaad gerechte ftrafontmoet',(Jmooren> ls 't niet rechtvaardig dat die boosheid zy geboet? Aangedaan* Bedrukte koningin! ik voel uw boezemwonden; 'Er word voor u noch ons geluk op de aard'gevonden. EERSTE PRIESTER. Staak uwe jammerklagt; de koningin treed aan , Verzeld vanhaaren zoon , die , met haar' rouw begaan, Zyn droeve moeder troost met kinderlyke woorden, En altyd haar verzelt, zelfs in dees treurige oorden. TWEEDE PRIESTER. Wat lieve onnozelheid zweeft op het aangezicht Van Sethos huwlykstelg , dat halfverlaaten wicht! Ach! 't is nog onbewust van aü' de wreede rampen, Waarmede zyne jeugd waarfchynlyk heeft te kampen. EERSTE PRIESTER. Wat ftrenge ftraf verwacht den boozen ftervling niet, Gerechte Goón! als gy uw wraakvuur nederfchiet! Waar zal de fnoode mensch voor uwe gramfchap vlugten , Daar zo veel onheils hier de onfchuldigheid doet zuchten! A 5 T IV E E-  io NEPHTA, TWEEDE T O ONKEL. DE V00RIGEN, NEPHTA,0L1NTES, STAATJONGKVR OUWEN. Nephta, met langfaamc fchreeden ten tooneele trcedende, drukt de bitterfle droefheid uit, terwyl Olintes door tekenen haar fchynt te troosten. Zy word voorgegaan door een aantal ftaatjongkvrouwen in treurige rouwgewaaden gekleed. Op haare aannadering hoort men een aancloenlyk muziek; de priesters hegeeven zich aan de zyden des- tooneels, vier ter rechter en vier ter flinker zyde der komngtnno, welke, tusfehen de eerbiedbetoonende priesterfchaare voorttreedende, zich naar het graf van Set hos begeeft, werw aarts Olintes haar navolgt. De priesters deinzen vervolgens achterwaarts , en houden fiand in het verfchiet ? terwyl alle de ftaatjongkvrouwen op den voorgrond, doch een weinig achter de koninginne, zich in een halfrond fchaarende , door haare treurige houding de gefteltenis haarcr harten te kennen geeven. De koorzang der Staatjongkvrouwcn word door den famenzangder koninginne, indien zulks uitvocrlyk zy, on derft eund, KOOR  TREURSPEL. it KOOR VAN STA ATJONGKVROUWEN. "V^eêrhoü, óNyl! uw vruchtbre ftroomen, Van 't Abysfynfche woelend zand Afbruisfchend, fchuimend, neergekomen, Tot voedzel van Egypteland. Wat ligt ons aan uw* vloed gelegen? Egypteland verloor zyn' zegen. Hef uwe ftroomen op in 't woud, Of fchiet ze neêr langs vreemde ftranden; Hervorm die in Egyptelanden, En fterfin 't middellandfche zout. Haalt neêr uw kruin, 'ó pyramiden» ó Trotsch paleis! haal neêr uw kruin: Durft gy den hemel weêrftand bieden? Omhang met vloers uw blank arduin. Cipresfèn! laat uw takken treuren, ó Dageraad! verdoof de kleuren, Die thans uw gloed op de aarde maalt, Op de aarde, in droefheid neêrgezonken; Verdoof de diamanten vonken, Waardoor dees tombe word beftraald. Buig,  i* NEPHTA, Buig, Memphis! buig uw' hoogmoed neder: Uw treurgalm klinke verre in 't rond'! Uw hemelhooge, uw vaste ceder, ' Ligt neêrgeflaagen op'den grond. Waar is uw kroon van lauwerbladen? Waar zyn uw trotfchefeestgewaaden? Waar uwe zegepalm , behaald In uw heldhaftige oorelogen? Waar, Memphis! waar is uw vermogen?... Hier... in dees tombe neergedaald. ó Sethos! Sethos! Memphis wonder! ó' Sethos! fpiegel van de deugd! Met u ging onze heilzon onder, Met uwe dood fterft onze vreugd. Rust, zaalge ziel! hoor maagdenreien Uwe onvoorziene dood befchreien ; Zie , hoe uw treurende echtgenoot' Haar traanen op uw graf laat vlieten; Zie elk een' traanenvloed vergieten, Ontroostbaar om uw vroege dood. De ftaatjongkvmiwen begeeven zich meer achterwaarts. NEP II-  TREURSPEL. 13 NEPHTA. ó Goden! die 't heelal door éénen wenk regeert, Den nédrigen verheft, den trotfchen diep verneêrt, De gruweldaadenftraft, en eens de deugd zultloonen, Dar.lt neder in dit woud, om uwe hulp te toonen Ann een bedrukte weeüw , die, diep in rouw geflort, Door niemant, dan door u alleen, geholpen word. Gy, Goden! kent alleen de grootheid myner finarte, Gy kent alleen de wond van myn geteisterd harte; Gy weet dat ik myn' gaé getrouw blyf... tot in 't graf; Dat ik de lesfen volg, die my zyn wysheid gaf; Ja, dat ik, zo ik myn' gemaal kon doen herleeven, Myn leven voor het zyn' met vreugd zou willen geeven. . Zy hand zich gekeerd naar de tombe van Sethos. Gy fmeekte,ó Sethos! my, dat, zo u 't eerst de dood Me ontrukte, ik dan uw deugd,ódeugdzaame echtgenoot! Zou planten in het hart van de eenigftc der looten, Uit onze huwlykstrouw, door 's Hemels gunst, gefproten. Zou ik, ó myn gemaal! zulks weigren aan uwe asfeh, Daar onze Olintes aan uw hart zó dierbaar was? Aanhoor hem by uw graf naast zyne moeder klaagen. Uw deugd zelf onderfteun' zyn tedre kindfche dagen; Uw wisheid zy voor hem de flonkerftar alleen; Wier ftraalen hem het pad der wysheid doen betreên. Zy vat haar'' zoon by de hand. Gy weet, Olintes, dat uw teerbeminde vader Van 't le ven werd beroofd,door't ftaal van een1 verrader,.. Van  H NEPHTA, Van een' verrader, ons tot heden onbekend, In weêrwil van de zorg, door Phares aangewend, (Door Phares, uwen oom,zyn'broeder trouw gebleven,) l Omna tefpooren wie hem heeft beroofd van 't.Ie ven. De Goden , wier beftaan en wys en heilig is, Bedolven dit geheim in diepe duisternis: Wy moeten hun beituur met lydzaamheid verdraagen, Tot dat zy ééninaal't licht der waarheid op doendaagen., Aanbidden wy hunn' wil, betrouwen wy op hen, Op wier voorzienigheid ik altoos rustig ben. De reden waarom wy, langs treurige cipresfen, Dit oord genaderd zyn, is, om de wyze lesfen, Die my uw vader, u ter onderwyzing', gaf, U voor te houden, hier gezeten by zyn graf. Ik weet dat uw verftand, nog teêr en onervaren, Te zwak is om dien fchat van wysheid in te gaêren: Maar van het goede zaad, in 't hart nog teêr gezaaid,, Word in de rype jeugd de rype vrucht gemaaid. Aanhoor een moeder, die, geleerd door ongelukken 1 Haar' teérbeminden zoon aan rampen wenscht te ontrukDie, in de onzekerheid of, in dit traanendal, Ckenv Haar droeve levensloop kortftondig weezen zal, Den tyd te roekeloos voor u zou doen verloopen, Door niet elk oogenblik zorgvuldig uit te koopen, En dat te wyën aan 't geluk van eene fpruit, Die, tot den troon voorfchikt, 's volks heil in zich befluiti Treed  TREURSPEL. 15 Treed nader, priesterfchaar. Alle de priesters treeden , in diepen eerbied, voorwaarts. Strekt Nephta tot getuigen, Dat zy het teder hart haars zoons verlangt te buigen Naar wyze wetten, uit uws konings mond gevloeid. ÓGy, wier hart door 't vuur van godsdienstyyer gloeit, Hoort deeze wetten aan, en, zo in weinig dagen Het lyk van uw vorstin ten grave wierd gedraagen, Herhaalt dan mynen zoon, by 't graf dat my befluit, Die wetten, die myn mond by 't graf zyns vaders uit. Zyn fchool der wysheid zy in dit cipresfen lover. Ik geef den jongen vorst ?an uwe zorgen over. Geleidt hem menigwerf by zyner oudren asfch'; Gedenkt hoe dierbaar u voordeezen Nephta was; Doet hem zyne oudren, zelfs in hunne graven, eercn, En laat hem in zyn jeugd reeds wél te fterven Ieeren, Zy plaatst ziek op een' der ruuwe Jleenen die voor het graf van Sethos liggen, en doet Olintes henevens haar neder zit ttn. Myn lieve Olintes, 't is uw vader zelf, wiens ftem U aanfpreekt door myn' mond: ik fmeek u, hoor naar hem. Prent, by de tombe van een' koning neêrgezetea, Dees waarheid in uw' geest, en wil die nooit vergeeten, Dat vorsten, fchoou til de aard' moest fiddren door hun Nogthans by't Godendom niets hooger zyn geacfetCmaSt» Dan de armfte bedelaar: een vorst, ookftof en aarde, Is in den Piemel niets verhevener in waarde, Naar  i6* N E P H T A, Naardien hy, door den dood, den vorstelyken flaf By 't kouter en de ploeg doet rusten in het graf. Denk dat de weegfchaal van de goede en kwaade daaden Zo wel den fterveling van rykdom overlaaden, Als hem die in elende en bittere armoê fuft; Zo wel d' eenvouwdigen als 't fchranderfte vernuft; Zo wel den blooden als die laüwren heeft verkregen, Wanneer zulks aan de Goón behaagen zal, zal weegen, En dat dan voor hun Recht niets anders door zalflaan* Dan 't goed, welk door den mensch op de aard zal zyn ge* daan. De dood toont niet alleen de nietigheid der dingen Hoe wuft is zelfs op de aard' het lot der ftervelingen! Een koning, die deez' dag van elk geliefkoosd word , Ziet morgen zich éénsflags in d' afgrond neêrgeftórt." De donder treft het eerst de vorstelyke daken. De deugd... de nedrigheid moet's vorsten troon bewaaDe hoogmoed wapent tot zyn' val dien onderdaan, Cken* Wien nedrigheid voor hem zou doen ten ftryde gaan. De koning is geen heer, maar vader veeier kindren: Hy moet hun zorgen niet vermeerdren , maar vermindren. Zyn waare grootheid zy de grootheid van elk kind. Een vorst, die 't volk bemint, word van zyn volk bemind. Zyn grootheid zy de bloei zyns lands, door wyze wetten, Niet, in zyn ryksgebied roemzuchtig uit te zetten: Een vorst, die door denkryg veel gloripalmen plukt, Ziet mcnigwerf zyn land door rampen neergedrukt. Hy  TREURSPEL. 17 ITy doe den akkerbouw en fraaije kunften bloeijen; Hy fpann' zyn' yver in om boosheid uit te roeiien. De godsdienst bovenal óntgaa zyn zorgen niet: De godsdienst is de fteun van 'tkoningkïyk gebied. Dien Uw' natuurgenoot, en dan-dient gy de Goden , Die,door hun goedheid 'zelf,mcnschlievendheidgeboden: Weet, dat geene offerhand by hen behaaglyk word , Dan, als zy word be'fproeid met traanen, uitgeftórt Door tedremenfehenmin : de Hemel walgt van't rooken Der outervuuren , die , door huigchlaryc ontdoken , Het zweet des onderdaans verteeren , daar 't altaar Nooit dient te gloeiien, dan voor'theii derburgerfchaar'. Der offeraaren ftoet vinde , onder uwe vleuglen, Een'wisfeu toeverlaat, zo lang zy't kwaadbeteuglen; Maar zo zy wyken van hunn' aangenomen pl:gt, Doe hen dan fiddren voor uw toornig aangezicht, ja, ftraf hen ftrenger dan een' mindren ingezeten, Omdat zy méést misdoen die meest de waarheid weeten, En dat hun boosheid een gevaarlyk voorbeeld geeft, Om d' invloed, dien h un ampt op 't hart der burgren heeft. Zyt zeer fcliroomvallig in denfphuldigen te ftraffen : • Maar, moet Gerechtigheidzichzelve wraak verfchafïbn, Stort dan een' traanenvloed in 'tbloed.dat fchuldig vloot, En roep: ,, die fchuldige was myn natuurgenoot; „ Hy had myn rechter, ik, misdaadig kunnen weezen ". 'Den vorst ftaat bovenal der Goden wraak te vreezen, Indien zyn boezem niet door meqfchenliefdc gloeit; B . Hy  i8 NEPHTA,. Hy is de buis, waarlangs hun goedheid nedervloeit; En, wee hem ! daar hy niets dan honig moest doen vlieten, Zo hy Hechts galle enbloedop'tmenschdom neêr doetgicZo Sethos ryksftaf in uwhcndmogt overgaan , (ten. Roep dan den Piemel om verftand en wysheid aan, Opdat gy 's volks belang zoudzien met eigen oogen. Hoe heilloos is een land, waar dwaaze vorsten boogen Op hovelingen , die, door zelfbelang geleid, Zich mesten met het bloed des onderdaans, diefchreit, Terwyl de koning lagcht, in wellust neêrgeflaagen, En blind gehouden word in 's volks onlydbre plaagen. Kies weinig vrienden , maar kies waare vrienden uit. Wik lang en overweeg, eer gy tot iets befluit. Wees in den voorfpoed nooit laaghartig opgeblaazën; Zulks voegt geen groote ziel,maar deugdeloozendwaazen» J31yf in den tegenfpoed ftahdvastig. Uw gemoed Zy aan zichzelf gelyk , in voor-en-tegenfpoed.. Maak u den eerbied van uw nagebuuren waardig. Indien gy oorlog voert, voer d'oorlog dan rechtvaardig: Denk dat artmenfchenbloed , dat onrechtvaardig vloeit, Van u word afgeëischt, en 's Hemels toorn ontgloeit. Zy begeeft zich met haar* zoon in het midden op den voorgrond; de priesters fchaarcn zich beneven haar , vier ter rechter ; en vier ter flinker zyde. Ik moest, ó koningstelg! u veel meer lesfen geeven: Hoe zwaar is't kroonegoud, op's vorsten kruin verheven! Maar uw nog zwakke geest vat air depligten niet, Die  TREURSPEL. ic, Die 't zwaaijen van denftaf aan koningen gebied. Zo myn Olintes zich naar deezen weet te draagen, Dan zal hy aan de Goön en aan zyn volk behaagen. Zy houd zich nogmaals gekeerd naar de graftombe van Sethos. 6 Teergeliefde fchim! 'k heb aan uw' wensch voldaan. Laat in het hart uws zoons* uw deugden overgaan; •Hem zy geen minder roemsdanu, myn gaê! befchoren» Een andre Fcnix uit Uwe asfche zy herboren In dees beminde telg; ach! red hem uit de hand Des moorders, die u heeft het ftaal in 't hart geplant. Ach! mogt uw diadeem op zynen fchedël praaien!... Dan zal uw wceüw met vreugd naast u ten grave daalen. EERSTE PRIESTER. Bedrukte koningin , hy hoort uw zuchten aan : De Goden hebben hem uw bede doen verftaan; Zy doen zyn heiige fchim aan uwe zyde zweeven; Zy zullen nimmer u noch uwen zoon begeeven... NEPHTA. Ach! zy begaven my, toen my myn gade ontviel. Hoe ydel is 't heelal voor myn yerlaaten ziel! Waar zou ik, buiten hem, ooit'heul of troost verwerven? My blyft dees hoop alleen...hier, op zyne asfeh' te (terven. Hoe veel gevaaren zyn in 't ronde my verwekt, Zo lang de moorder myns gemaals niet wördontdekt! Hoe kan ik my voor all' zyn hinderïaagen wachten? Die Sethos heeft gcflngt zal myn' Olintes Aagten... B 2 In-  £ö NEPHTA, Indien my nog één hoop in wanhoop over zy', ~ 't Is op den broeder van myn'' echtgenoot, die my Zyn vriendfchap meteen'eed bezworeuheeft voordeezen.. Een aannaderend onweder verduistert den horizont. Laat Phares, grooteGoón! der droeven trooster wezen! Geleidt hem op zyn' togt...ach! dat hy triomfeer', En fpoedig, gelauwrierd, tot Nephta wederkeer'! Ach! moést hy, na de dood van Sethos, my begeeven, Om op diens gloribaan hem moedig na te ftreeven; Begeeven, toen hem 't ftaal in 't harte was geplant! Ach! dat hy fpoedig keer' tot heil van 't vaderland! Vergun, o Hemel! aan een troostelooze moeder, Dat zy vertroosting vinde aan 't hart van Sethos broeder! TWEEDE PRIESTER. Bezadig u, vorstin; de hand des Hemels zal Gewis uw redder zyn in zulk een ongeval. Amedes, tolk der Goón , het hoofd der offeraaren, Smeekt nacht en dag, geknield voor hun gewyde altaaren, Om helderheid en licht in deeze duisternis. Hy, wiens onfeilbaar woord by Memphis heilig is, Bleef uw getrouwe vriend, en zal u nooit verlaaten. Gy weet wat invloed by itw treurende onderzaaten Zyn deugd, zyn wysheid heeft, en dat al't volk, bezield Van eerbied voor zyn ampt, voor zyne oraklen knielt. Toen de avondncderviel, beklom hy weêr den drempel Van 't hooge heiligdom, Ofiris reinen tempel, Waarin hy,- eenzaam, gantsch den afgeloopen nacht, lui  TREURSPEL. 21 I ïn vuurige gebeên, vol rouws, heeft doorgebragt.. Hy begeeft zich naar de trappen des tempels, geduurende het /leeds aangroei/end onwtder. 1 Maar hoe! de Hemel fchynt bewogen met uw klaagen, I En over Sethos dood een' diepen rouw te draagen, ■ Een droeve duisterheid ontrukt aan ons gezicht IDen flonkerenden glans van 't fchittrend morgenlicht. I De fchorre donder rolt; de orkaan', verwoed aan 't loeijen, i Huilt door dit heilig woud... wat onweer zien wy groeij en! Hy beklimt de trappen des tempels. I Amedes treed nog niet uit Memphis heiligdom! |ó Godfpraak! blyft gy (leeds voor zyn gebeden (lom? Na een wyl zwygens. I Wat naare (lilte heerscht in deeze tempelniuuren ! Hy opent de poorten des tempels. 1 Wat dikke duisternis!... de heilige outervuuren! IDerzonnë gantsch gebluscht!... Hy begeeft zich in den tempel', en word van nog drie der priesteren nagevolgd. De ftormwinden loeijen met kracht en geweld, geduurende het aan houdendgefchitter des blikfems en het geratel der donderfagen; de duisternis word geftadig dikker, en het onweder verfchriklyker. EERSTE PRIESTER. Wat is myn hart bekneld! IWat treurig noodlot word der koningin voorfpeld! Jl 3 KOOR  22 N E P H TA, KOOR VAN PRIESTEREN EN STAAïr JONGKVROUWEN, geduurende liet onweder. De Hemel boodfehapt ons een wonder, Door 't rr.atlen van den fchorren donder. De blikfems fcliieten door de lucht. ó Coön! wat is ons hart beducht! Ons hart krimpt weg van angftig vreezen. ö Goón! wat mag uw oogmerk weezen? Vergramde Ofiris! meld aan ons De reden van het woest gegons Der felvergramde ftormörkaanen: Zie neder op de droeve traanen Van Sethos telg... van Sethos wecüw... * ö Hemel! welk een naar gefchreeuw! Wat droeve treurgalm weergalmt onder Het raatlen van den fchorren donder! Deeze koorzang eindigt met een'' vervaarlyken dondqrfiag , en oogcnbliklyk opent men de poorten des tempe/s.y/:;:cdes verfchynt in de diepfle verfaagenhcid op deszëlfs bovendrempel, onderficund wordende. door twee der priesteren die denzelven binnengetreeden waren, enword door de twee andere, priesteren gevolgd. Hy nadert langzaam en befchroomd den voorgrond des tooneels. f D E Rr * Men hoort in hei Vinnenjle des tempels, een an^sH'zlltinc'.en treurgalm.  TREURSPEL. 23 DERDE T O O N E E L. DE VOORIGEN, AMEDES. AMEDES-j fidderende. tk Tmeek, vorstin, bat elk wie u verzelt vertrekken: Ikwenschhetfnoodst verraad aan u alleen te ontdekken. Op den wenk van Nephta, begeeft de geheele floet zich tusfchen het geboêmte, Olintes met zich geleidende. Het onweder blyftby aanhoudendheid voort duur en. AMEDES, met eene beevende en fchrikwekkendeftem. De moorder is ontdekt...ó gruwel! ö verraad! Waar hoorde een ftervfing ooit zó wreed eene euveldaad! NEPHTA. Zyn naam?... AMEDES. Ts my geboón geen1 ftervling te openbaaren, Dan u alleen , vorstin, na 't plegtige verklaaren, Dat niemant, wie hy zy , uit Nephta zal verftaan, Wiens goddelooze hand dien gruwel heeft begaan,. Totdat, op 't oogenblik waarop wy 't veilig achten, Ik Memphis zal gebiên den moordenaar te Aagten. NEPHTA. Aanhoor, ó Ifis! d'eed van myn ftilzwygendheid. AMEDES. Maak uwe ziel tot een' geduchten Aag bereid... Zyn naam is fchrikkelyk voor u, b^rukte'moeder... 3 4 NEPH-  H N E P H T A, NEPHTA, «fif- angflig ongeduld. Wie is dan 't fnood gedrocht? AMEDES, terwyl Vr jfè/fe donder/lag gehoord word. 't Is Phares, Sethos broeder. NEPHTA. Ik fterf. % hezwykt in de armen van Ame des, die haar by de tombe van Set hos nederzet. Alle de terzyde geweken , perfoonaadjen treeden met verbaazing weder ten tooneele; de ftaatjongkvrouWen fchieten Nephta ter hulpc toe; zy blyft een ge rui men tyd fpraakeloos. Ondërtusfc hen klaart de horizont op , en eene aangenaams kalmte vervangt het onwcder. NEPHTA. Gerechte Goón! 'k aanbid u met ontzag» Voórfpetd'egymy dit door zulk een' donderdag! rzen] Stond my, na zó veel rouws, nog zó veel ramps te vreqOlintes! ó myn telg! welk zaï uw noodlot weezen! Zy regt zich op, gaat, met waggelende fchreden en in diepe overdenking, heen en weder ; zucht, fchreit, wringt de handen , en geeft, door haare gebaarden, den benaauwden toe ft and haars harte te kennen. AMEDES. Berust in 's Hemels wil, en matig uwen rouw. Hoe! waant gy dat hy,weeüw of wees verlaaten zou? Dan waar'die moordenaar ons onbekend gebleven, Jin kon dus heimlyk (taan naar uw' Olintes leven: Maar  TREURSPEL. 25 Maar wyï de Piemel, ons dat .monfter openbaart, ïs'cblykb'aar dat zyn gunst zich thans voor u verklaart. Verneem dan, ó vorstin! het raadsbefluit der Goden , En hun rechtvaardigheid ter wraak' van éénen dooden, En leer hoe fel hun toorn voor hem ontbranden moet, Die'taardryk mestendurft met fchuldloos menfchenbloed. In treurige eenzaamheid, met traaneninmyne oogen, Voor 't brandend outer van Ofiris neergebogen, Werd ik een Hem gewaar uit de angftige fpelonk Der Godfpraak, die door't ruim des hollen tempels klonk; Zy fprak aldus my aan: "de Piemel is verbeden. (DEN< ,, Ken Sethos moordenaar vorstin verdelg dien wree„ 't Is..." toen die fnoode naam, die elk verbaazen zal, Door 't rond des tempels klonk, vervuld met weegefchal, Scheen zyn gewyde grond te fchudden en te beeven; De donder, door de lucht wraakroepend voortgedreven, Gaf antwoord op die Item, terwyl het blikfemvuur De ftraf voorfpelde van dien fchender der natuur. De heilige outervlam , tot: 's Piemels eere ontdoken , Verdoofde, na dat dus de item my had gefprokeu: „ Noem Nephta, zo zy u ftilzwygendheid bezweert, ,,Des°moorders naam, wiens trots alreê zal zyn verneêrd, „ Als gy hem ftraffen komt. Laat hem zyn kwaad vervullen." Qen, Een treurgalm, wiens gehuil, verfchriklyk door zyn bruiDen tempel davren deed , verdoofde deeze ftem. Gy kent den booswicht thans. Verzeker ü van hem B 5 Door  *6 NEP H T A, Door uw voorzichtigheid. Geen wanhoop flaa u neder, Grootmoedige vorstin; hervat uw fierheid weder. NEPHTA, ah uit eene my mering hei-komende. Verbolgen Goden! waar is uw rechtvaardigheid? Ach! waarom heeft uw hand het blikfemvuur bereid, Dan om den fterveling, die fpot met uw geboden , Dan om deez' moordenaar voor elks gezicht te dooden? Gedoogt gy dat een weêuw, dit vaderloozewicht, Ter aarde neêrgedrukt, met traanen in 't gezicht, Een' tedren echtgenoot, een' vadermoord beweenen, Terwyl de booswicht, door de glorizon omfchenen , De goddelooze kruin nog fchaamtloos hemelwfLart Durft heffen, en misfchien zich zegepalm vergaêrt?.,. Moet gy den wreedenmensch van tegenfpoên bevryden, Om hem te krachtiger de deugd te doen kastyden! Waar is het loon der deugd? ach ! 't is op de aarde niet; Het is in de eeuwigheid, waar zy zich kroonen ziet. Na eene overdenking. óGodfpraak! gy vervult myn' geest met duisterheden. Ken Setiios moordenaar vorstin verdelg dien wree- den." Moet gryze Amedes hand hem fmooren in zyn bloed, Of zal het Nephta zyn, die 't monster ftraffen moet? Moet ik alleen den naam van deezenbooswichthooren, Of ben ik, u ter wraak', als 't middel uitverkoren? Wat ook uw oogmerk zy, 'k berust in uw befluit, En voer, zo gy 't beveelt, de flraf des moorders uit. Ik  TREURSPEL. 57 Ik boog op uwe hulp, onfterfelyke Goden ! Nooit dwaalt de zwakke mensch op'tpad-van uw geboden. VIERDE TOONEEL. de voorigen, zamor. zamo r. u w broeder, ó vorstin ! met lauwren overlaén , Trekt met zyn legermagt verheugd op Memphis aan: Hy heeft my , als zyn' vriend, naar u vooraf gezonden, Om u dees blyde maare op 't fpoecligfte aan te konden. amedes. Haar broeder! n e p ii t a. Phares! ame des. Goón! eerste priester. Wat fchrik! tweede priester. Wat duisterheid! eerste priester. De doodfchrik op 't gelaat der koningin verfpreid!... Nephta , leunende op de armen van twee haar er flaatjongkvrouwen, begeeft zich in het paleis. Twee priesters geleiden, op den wenk van Amedes, Olintes Weg, aan de zyde der vervallen graftomben, waarna de hoogcpriester mede zich in het paleis begeeft. FT F-  2? N E P H T A, FT F D E T O O N E E L. 'ZAMOR, PRIESTERS, STAAT- JONG KV ROUW EN. , ALGEMEEN KOOR. w., t mag dien doodfchen fchrik verwekken, Nu Phares keert in zegepraal, Nu lauwren zynen fchedel dekken , Gewonnen door zyn hëldenftaal? De koningin, van fchrik gefla agen , Word flddrende ïn 'c paleis gedraagen ! Hoe tegenftrydig werkt dees maar'! Hier flort zy elk in droefheid neder: In Memphis galmt zy juigchend weder, Langs markt en ftraat en voor 't altaar! Schuilt, onder Phares legerbende, Schuilt, onder zynen heldenmoet, De langgezochte, de onbekende, Die druipt van Sethos fchuldloos bloed? Dan ftaat hem ftrenge ftraf te vreezen: Prins Phares zal zyn rechter weezen. Ofiris! wapen Phares hand. Laat hem den koningsmoorder treffen ; Wy zullen uwe magt verheffen; Dus triomfeert Egypteland. De priesters treeden in den tempel, de ftaatjongkvrou wen in het paleis;' Zamor vertrekt tusfehen den tempel en het paleis. Einde des eer ft en Bedryfs. TWEE-  TREURSPEL. 29 ' TWEEDE BEDRYF. E E R S T E T O O N E E L. Nephta treed uit het paleis wankoopig ten tooneele, en word door Amedes met drift nagevolgd. NEPHTA, AMEDES. AMEDES. Geloof me, ó koningin! gy moet dien booswicht fpreeOntveins hem uwe wraak, om wisfer u te wreeken. (kui« Het openbaar geweld vergroot 'Hechts uw verdriet, En red het leven aan uw'-zoon Olintes niet. Die moordenaar, nu hy zyn gruwlen heeft begonnen, Zal nimmer rusten eer hy alles heeft gewonnen. Wanneer een booswicht heeft zyn' eerden ftap gedaan, Dan is "er niets dat hem in 't kwaad kan tegenftaan ; Hyholt in 'tmisdryf voort, en, in zyn kwaad verlegen , Klimt hy geftadig op in 't eerloos gruwlen pleegen; Of Hort van d'eenen in den andren afgrond af, £ftraf. Tot daar hy de euvlen doemt, door 't wreed gevoel der , Laat u niet onbedacht door uwe drift bellieren : Hy zegeviere in fchyn, dan zult gy zegevieren. Onzeker of 't geweld u van geweld bevry', IZo wapen u, vorstin, met cedle veinzery. - De veinskunst is een dolk in eervergeeten handen, Om elk' natuurgenoot bloeddorstig aan te randen, ! Maar, zo een edel hart tot veinzery befluit, Dan  3o NE P II T A, Dan word ze een yzren fchild-, waartegen 't m-oordftaal fluit. Zou Phares, nu zyn vuist zyn'broeder heeft verflaagen, Zyn'broeders droeve weeüw en telgje niet belaagen, Indien hy dóór kon zien, dat u zyn broedermoord Bewust was, en gy dus tot wraak waart aangefpoörd? Zou hy de moeder en haar kroost niet om doen brengen , Ja , beider bloed op 't graf van koning Sethos plengen , Om zyn gewaand geheim te fmooren in dat bloed? Ach! overweeg, vorstin, all' wat gy vreezen'moet Van een1 hoovaardigmensch , die 's broeders bloed deed ftróomen. Watkandeheerschzucht niet, om tot haar doel te komen? N E P II T A. 'k Doorzie, Amedes, all'de rampen , al't gevaar, Dat my te duchten ftaat van zulk een' moordenaar; Maar kan uw koningin ooit overflaan tot veinzen? Gy kent de oprechtheid van haar hart en haar gepeinzen... Wat tegenftand zou ik myzelf niet moeten biên , Zo ik dien moordenaar voor myn gezicht moest zien! De dood, Amedes, zou my min' verfchriklyk weezen... AMEDES. De nood breekt wet, vorstin, nu alles ftaat te vreezen. Verwin u zelve thans; verberg een droefenis.., NEPHTA, met het heyigfte gevoel. Waarvan geheel myn ziel altyd doordrongen is. AMEDES. De fembre treurigheid , die u heeft overwonnen, Zal  TREURSPEL. 31 Zal in dit doodsgevaar u nimmer redden tonnen. Wanneer de ftorm een kiel verdryftnaar'tklippigltrand, Dan vat men alles wat ons redden kan ter hand, Om, in de holle zee, en fchip en fchepelingen, (gen. Zelfs met ons lyfsgevaar, den muil des doods te ontwrin- Gy, zwaai den fcepter in 't Egyptelandfch gebied, En laat dien in de hand van .zulk een' booswicht niet. Van hem, die aanvang nam met eerloos broederflagten, Staat niets dan ramp op ramp voor'tvaderland te wachten* En daar gy , niet u zelf, maar 't vaderland behoort, Moet gy 't beveiligen voor tjranny en moord. Ligt dat de Goden , na 't beproeven van uw krachten, Dien wreeden moordenaar, zelfs voor uw oog, doen flag- Cten. NEPHTA. v Dat denkbeeld ftreelt myn hart, en Haat myn wanhoop Hervatten we onzen moed en onzen ryksftaf weer. (neêr. Welaan, ik ben bereid dien wreeden beul te fpreeken, Alleen, ó myn gemaal! om uwen moord te wreekèn, Om 't dierbaar vaderland, bedreigd met tegenfpoên, Om de arme burgery te ontrukken aan zyn woên; Qm uw' Olintes,* wien de priesters rhans bewaaren, Te redden uit zyn' angst en wreede doodsgevaaren. AMEDES. Hy nadert deczen grond. Ik zie, in 't verf verfchiet, -De legerbenden , die hem Sethos overliet, Om 't Aziatisch heir, .dat Memphis dorst braveeren , lan 'sNylftrooms grondgebied manmoedig af te keeren... Hy  32 N E P H T A Hy heeft zich'zelv' de kruin met lauwren overlaén En doet ons zyne komst door veldmuziek verftaan.;, Een wolk van ftof ryst op langs heuvelen en dalen... 'Ö Memphis.' zucht veeleer omzurke zcgepraalen! Men hoort van verre krygsmuziek, hetwelk allengs na\ der hy komt. NE PH TA. ó Schrik! daar nadert hy... helaas! myn fiddrend hart Bezwykt, ondanks myn' moed, voor zulk een wreedJ fmart. Amedes! vader! ach! ik fmeek uhier te toeven... De Hemel weet waar my uw by^tandmoog, behoeven.! Verberg u onder 't loof van dit cipresfenwoud, Of in den tempel, tot Ofiris eer gebouwd. AMEDES begeeft zich in den tempel.. TWEEDE TOON E EL. Phares treed aan het hoofd zyuer legerbenden ten toonceA le, onder het geluid van krygsmuziek. Nephta plaatst zich aan de eene, Phares aan de andere zyde des I tooneels; het leger fchaart zich 'in een groot halfronA achter den veldheer, in V verfchiet, doch de legeM hoofden , onder welken zich Zamor mede bevind, be\ geeven zich meer voorwaarts. N £ P H-1  T R E U R S P E L, 33 NEPHTA, phares, zamor, legerhoofden, kryg s Volk. koor van legerhoofden. JNla zo veel heldendaaden „ Door Phares arm verricht, Word hy met lauwerbladen Bekroond voor elks gezicht* De wrevele Aziaanen Zyn voor zyn Maal beducht, Nu Sethos zegevaan en Rondwappren in de lucht. Geen droef cipresfenlover Kwynt op zyn tombe meer; De lauwer hangt 'er over ; Hy leeft na 't fterven weêr. Bedrukte weduwvrouwe, Leg uwe droefheid af5 Vergeet uw' bittren rouwe, By zyn gelauwerd graf. Laat af van bitter weeneri, Weérhou uw' traanenvloed; Uw heilzon is verfchenen Met nieuwen hemelgloed: e Nh  34 NEPHTA, Nu Phnres heldendaaden, Gepleegd om u alleen, Ons doen in vreugde baaden, Nu wy deez' grond betreen. PHARES, Roemwaardig heldenvolk! myn trouwe togtgenooten! Gy ziet in zegepraal deez' veldtogt thans gefloten. Indien ik in den kryg lauwrieren heb behaald, 't Is door uw' heldenmoed dat Sethos zegepraalt; Ile'm komt die glori toe: ik volgde zyn bevelen; 't Is Phares roems genoeg in Sethos roem te deelen. Indien de dood hem ons zó vroeg niet had ontrukt, Had Sethos, Phares niet, die lauweren geplukt. Gy hebt voor uwen vorst met leeuwenmoed gevochten , En om zyne eeretombe uw' zegepalm gevlochten; Elk keer'dus bly van hart naar zyne wooning weer, En legg' zich veilig op zyn'groenen lauwer neêr. Ik breng den.mynen aan den voet der koninginne, Wel waardig, dat dit heir van helden haar beminne. Ik zweer uit aller naam , ó gadeiooze vrouw! Maar't ecrfte uit mynennaam, u eene onfchendbre trouw. Vertrek, ö hcldenftoet! 'k zal verderhaarbevclen , Wanneer ik die ontfang, aan 't heir doen mededeelen. Denk, fchoon ik veldheer ben, datNephta, Phares niet, Alleen de Iegérmagt van Sethos thans gebied, 't Is my niet onbekend, dat onzer vadren wetten Dc kroon verbieden op een vrouwenkruin te zetten, Maar  TREURSPEL. 35 Maar als de wet der deugd het vaderland befï'crt, Dan hoort men haar alleen, die Memphis troon verfi-ert, Gy ziet de koningin op Sethos zetel praaien, Tot dat Olintes haar regeering zal bepaalen , Indien het Godendom, dat kroonen neemt en geeft, Dit, volgens onzen wensch , aldus befloten heeft. Het krygsvolk vertrekt onder geluid van veldmuziek; Phares geleid hetzelve tot aan het verfchiet des tooneels. Nephta ftaat roerloos, en in de diep ft e overdenking , op den voorgrond. Phares nadert hzar niet [chroomvallige verlegenheid. P II ARE S. Grootmoedige vorstin, fchenktdit verblyfvan kommer Uw hart zó veel vermaaks? Mag dit cipresfenlommer, Dat Sethos lyk bedekt; mag deezc fombérheid Den glans benevlen, dien uw fchoon gelaat verfpreid? Mag't heir dat u aanbid, ó pronkbeeld aller vrouwen ï U niet, dan by het graf van uw' gemaal aanfc.houwen? Ik heb 's volks wensch voldr.an: het brandde om u te zien: Voldoe dan ook den wensch dier dappere oorlogsliên, Die, daar ze u by het graf van Sethos zagen kwynen, U eerlang hoopen op uw' troon te zien verfchynen, Omringd van uwen (loet en vorstelyken glans, Verlaat de treurigheid van deeze graven thans. Wat baat het, ó vorstin! Olintes droeve moeder ! Dat gy het lyk beweent van myn' vermoorden broeder ; Dat gy uw' levensloop, uw' fchoonlten lcntetyd', C 2 J3y  36- NEPHTA, By graven, die uw hare met fchrik bevangen, flyt? Ik hoopte dat de tyd, die alles kan geneezen, In 't eind' de trooster in uw droefenis zou weezen, En dat ik, uit het veld met glori weêrgekeerd, Uw'zelftriomf zou zien, daar alles triomfeert... Maar ach! uw fchoone jeugd vergaat in fombrefmarte ï Genees uw boezemwo'nde aan 't broederlyke harte. nep h t a. Dees heiige fomberheid is, in myn' tegenfpoed , Alleen de troosteres voor myn bedrukt gemoed... 'k Beween de lauwren, die myn legers overlaaden... lVIyn lauwerbladen zyn... alleen cipresfenbladen. Niets anders kwelt myn'geest, in dit ontzaglyk oord, Dan 't molliter... dat myn' gade onmenschlykheeft ver- . ~ „ ^ (moord. phares. S Ik moet, niet min'dan gy, zyn droeve dood beklaagen: Ik deel in uw verdriet en wreede boezempïaagen; Maar't was der Goden wil, dat, door een fnoode hand, Hetfchittrendltaalin'thartmyns broeders werd geplant. Zy konden, waar"t hun wil,dceze euveldaad beletten.,. Maar 't voegt geen' uerveling hun wysheid perk te zetten. Al 't kwaad dat hier gebeurt,hoe wreed, hoe fnood het zy, Verftrekt ter fchaduw' van hun fchoone fchildery. Wie weet den Hemel in zyn gangen na te fpooren? Ik heb myn' broeder, gy, uw' echtgenoot, verloren: Welaan, vertroosten we ons, in de onderwerping aan Den wil des Hemels, die den koning liet verdaan. n e p h-  TRE URSPEL. 37 NEP H TA, ter zyde. Doemwaarde huigchelaar 1 Tegen Phares. Hy was al myn behaagen , De wellust van myn hart, fïnts onze kindfche dagen. Eén vrucht van onze trouw heeft onze min bekroond; Geene andre min heeft ooit dit vorstlyk hart bewoond; Zyn hart te mywaart was aandoenelyk en teder... En, ach! een wreede hand ftoot hem moorddaadigneder... Én , Hemel!... welk een hand! myn hart bezwykt'er van.. Bevroed, ó prins! of my uw troost vertroosten kan. PHARES, met omzichtigheid* Indien gy door de trouw u kunt aan my verbinden, Dan zult gy Sethos in zyn' broeder wedervinden. Na eene tusfchenpoozing, geduurende welke Nephta alle tekenen van afgryzen toont. Gy weet dat uw gemaal , eer hem de dood vérfloeg, In 't broederlyke hart my groote vriendfchap droeg, En dat hy u verzocht aan my uw hand te geeven, Indien de Hemel hem vóór uwe dood deed fneeven: Zulks wasflechts geen verzoek, maar koningklyk bevel; En, daar ik al myn' roem in dat te volgen ft el, Ja , van uw liefde tot zyn heilige asfch' durf hoopen, Dat gy zyn hoog bevel niet zult te niet doen loopen, Vertrouw ik dat uw hand, wyl Sethos zulks beval En ik zyn' wensch bekroon, myn' wensch bekroonen zal. C 3 NEPH-  38 NEP II T A, NEPHTA. *k Beken u, dat de fchrik my naauwelyks Iaat fpreeken. Ik voel, op 't woord van j,tróuw,,alleen, myn hart bezweken. 1 Een koude Oddring ftremtden omloop van myn bloed, Alleen, omdat ik daarop antwoord geeven moet. Hoe! fpreekt gyrny van trouw, daar wynog't bloed zien rooken Vart mynen echtgenoot, in zyn paleis doorïtoken; Daar nog dat fchuldloos bloed uit zyne wonde vliet! Ziet gy de droefheid van 't verflaagen Memphis niet? Hoort ge rl ons hofgezin niet by zyn tombe klaageh, Als waar' de doodfehrik eik om't krimpend hart geflaagen? Hebt gy de donderftetn des Hemels niet gehoord, Toen all' wat adem fchept tot wraak werd aangefpoord ? Aanhoor het treurgcfehrei der priestren ommyheenen; I Hoor myn' Olintes, daar het alles weende, weenen; Zie hoe die lieve telg, omringd van 't hofgezin, Blyft kleeven om myn' hals', en drinkt myn traanen in. Herinner u uw' rouw,, herinner u uzelvcn, Wanneer uw treurgalm langs de manneren gewelven Der hofpaleizen rolde, en gy te deelen fcheent In 't jammerend verlies, waarom Egypte weent... Hoe! kunt gy, daar uwhart van droefheid feheen te breeInd'algemeenen rouw,my van verbindtuisfpreeken?C^en» Gy! Na een \vy! zrygens, met grapten nadruk. G.y durft eene weeüw, die zelf ten grave fpocd,  TREURSPEL. 39 Hier onderhouden van triomf en liefdegloed; Hier,by de zwygende asfch'va-n uw'vermoorden broeder! Aandringende. Zytmeerbefchciden by een troostelooze moeder. • Met deftigen ernst, doch omzichtig. Ik weet dat myn gemaal, (de Hemel kent alleen De reden,) heeft gewenscht, of eer, te wenfehen fcheen, Dat ik my trouwloos aan zyn dierbre fchim zou toonen... Misfchien... om uw geluk in 'tkrygsbedryf te loonen... Misfchien... omdat hy zich op uwe zorg verliet... Maar..myn gemaal.. Ó prins!..waarfchynlyk..kende u niet. PHARES. | Hy kende my zeer wel: hy wenschte, door myn daaden, Zyn nagedachtenis met glori te overlaaden; . Hy wenschte door myn zwaard den wreevlen Aziaan , 'Dien hy beteugeld had, geheel ter neêr te flaan; En, daar hyzelf den kryg zó roemryk deed beginnen, Was 't eind' van zynen wensch, den vyand te overwinnen. Hy wenschte, dat eerlang een vyand zonder trouw Zyn neergedrukte kruin niet weer verheffen zou. Ik diende dus zyn' roem en mynen roem te gader, En fchonk aan'tland een'held,aan uwen zoon een' vader, Aan u een' echtgenoot, die, met uw' ramp begaan, Voortaan veel min zichzelv,5 dan u ten dienst' zal flaan; Die u en uwen zoon voor rampen wenscht te hoeden, Ja , die u redden zal uit alle uw tegenfpoeden. De koning keurde ons hart eene echtverbindtnis waard', C 4 Die,  1» NEPHTA, pie, sis het eenig loon, myn' krygsdienst evenaart; En, daar ik van uw hand dien eerprys hoopte erlangen, Zo zal ik met meer vreugd dat grootsch gefchenk ontfangen, Omdat het ftrekkenmoet, door't wys beftuur der Goón, Ten nutt' van't vaderland, van Nephta... en haar' zoon, NEPHTA. Misfchien... Na een oogenblik zwygens. De ftervling word in zyn roemwaardig pooge» Veelal gehinderd, of in zyne hoop bedrogen. PHAR.ES, op het gerest van zyn zwaard (taande. Dees godfpraak, ó vorstin! voorfpeltme een wis geluk, Zo menigwerf ik die aan deeze fchede ontruk. *k Zal rVIemphis wreeken op de woelzieke Aziaanen: 'kZal hen doen fiddren voor het zwaard der Afrikaanen En dat van Sethos; ik, op uw bevel gereed, Zal winnen als hy won, zo ftrydende als hy (treed. Dus, zo myn liefde niet vermogt uw hart te treffen, Zo laat ten minfte uwhand my tot den troon verheffen; Gehoorzaam voor het minst' 't bevel van uw* gemaal, Opdat uw koning door uw' broeder zegepraal'. Laat my, wanneer ik flryde aan't hoofd.van zyn banierefi,. l\!yn' broeders tombe met myn lauweren verfieren. NEPHTA. Zyn dood is , naar het fchynt, een trap tot uw geluk.., Vergeet gy dan de wraak van zulk een gruvvelltuk? Hy heeft u liefgehad, met weldoen overlaaden, J* dl ii  TREURSPEL. 4* Ta zelfs beloond voor nog te pleegen heldendaaden; |n zou zyn wreede dood, die 'ktroosteloos beween In u geen' hartstocht voên, dan dien der liefde alleen? Wiezou dan immer wraak aan myn' gemaal verfchaffen? Hls meer dan tyd, ó prins! zyn' moordenaar te ftrafTen... PHARES, haar in de rede vallende. Terltond. Men lever' hem aan myn gerechte wraak. 'k Zal in zyn eerloos bloed my baaden met vermaak... Hy verandert van toonval. Dan , 't komt den Hemel toe die gruweldaad te wreeken. Die booswicht is, helaas! ons onderzoek ontweken; Doch , geeft de Hemel dat hy in myn handen vall', Dan zweer ik, dat dit zwaard hem't hart doorftooten zal. NEPHTA, na een wyl zwygens, met groeten nadruk. Wyhoopen, meer dan ooit, dienbooswicht uitte vinden , PHARES, met voorgewende vreugde, waarin zyne verlegenheid doordraait. 'kZal, tot dat edel doel, my aan uw vlyt verbinden... Met gemaakte bezadigdheid. Maar, edele vorstin! de Goden zyn voldaan, Door'uw verlangen om dien booswicht neêr te flaan: Der menfchcn goede wil is alles wat zy vergen; In hun befluit te treên waar' hunne goedheid tergen. Zo lang de Hemel ons dat monfler niet ontdekt, Is zyn begeerte, dat de wraak worde uitgerekt. Hy heeft geduchte reen om'smoordersnaam tezwygen, Om dien te wisfer loon naar werk te doen verKrygeu, C 5 Als  42 NEPHTA5 Als 't hem behangen zal. Met vuur en drift. Gy, fchoone koningin! Verwisfe-rt vuur der wraak voor 't vuur der huwlyksmin. Leef, leef, om 's vorsten deugd en wysheid na te treeden, En laat my zynen troon aan uwe zy' bekleeden; Leef, leef... NEPHTA, met aandrang. Tot's moorders ftraf'. Zy vat Phares by de hand, en ziet hem fcherp in de oogen. Die wreedaart, wie hy zy,, Word, eer gy zulks verwacht, ó prins! geftraft doonmy, PHARES, ter zyde. Goón! zou'k verraaden zyn? NEPHTA, naar den hemel wyzende. Zy, die daar boven leeven, ó Phares! zullen nooit die gruweldaad vergeeven. Hoe fiddert uwe hand!... welaan, geef my uw woord, By't graf van myn'gemaal; wiens fchim ons ziet en hoort, Dat gy voortaan uw magt... uw leven zelfs, zult waage-n, Om Sethos moordenaar den dolk door't hart te jaagen; Zweer, dat gy in de wraak van mynen echtgenoot Uw' wellust fcheppen zult, al kostte u zulks de dood. PHARES, ter zyde. (zen? Watdoodlyke achterdocht! Wat mag haar oogmerk wee- NEPII-  TREURSPEL. 4S NEPHTA, de hand van Phares met overhaasting loslaatende. fHoe, Phares! aarzelt gy! gy hebt den vorst voor deezea Zó tederlyk bemind, en fchrikt gy voor dien eed? Het kostte aan myne ziel veel min' toen ik dien deed. PHARES. \ Ik zweer, dat ik den wensch van Nephta zal vervullen... IHaar wetten zyn de Goön , die my bellieren zullen. NEPHTA. Voor my begeer ik niets. Welaan, zweer, op dit graf, ■Dat gy, met eigen hand, de fchroomelykfteftraf f Zult neêr doen ftorten op dien wreeden gruweldaader, I Die my myn" gade ontrukte, en mynen zoon zyn' vader. Phares fdiynt eenigermaate ontroerd, doch na een oogen~ blik overweeging herfielt hy zich, ontbloot zyn zwaard, en begeeft zich naar het graf van Sethos; Nephtafiddert, en ontwykt hem tot voor de poorten des tempels; Amedes vertoont zich op deszelfs bovendrempel, de beweegingen van Phares wantrouwendgadefaande. DERDE T O O N E E L. NEPHTA, PHARES, AMEDES. PHARES, tegen Nephta, terwyl hy zyn zwaard by de tombe van Set hos opheft. ■ Ik zweer u by de Goón, voor 't onbegrensd heelal, Dat ik den moordenaar des konings ftraffen zal, I ladien hy word ontdekt; dit zwaard hem zal doorfteeken, Als  44 NEPHTA, AIsMemphis weeten zal, aan wien het zich moet wreeken. Hy Jieekt zyn zwaard in de fchede. Stel u gerust, vorstin; de moorder zal vergaan. AMEDES, aftreedende, Goón! hoort gy zonder wraak dees heiligfchennis aan! Tegen Phares, met nadruk en eene angstinboezemende ftem , terwyl Nephta, als roerloos van fchrik, flandhoud. ó Phares! zweer niet meer... de Goden zyn bevredigd. 't Orakel noemde hem, die 's Hemels magt beledigd EnSethos heeft vermoord,Zynkwaad word raschvervuld. Hoor, hoe de Hemel fchreit, hoor, hoe zyn gramfchap brult. Zyn goedheid, lang getergd, verkeert, in loutre woede ; Slaa de oogen naar omhoog, daar dreigt zyn geesfel^ roede... De boosheid vind haar draf, fchoon die vergeeten fchyn'. Maak ftaat op'sPIemels wraak... zy zal verfchriklyk zyn. PHARES. Wat komt dees priester ons van zyne oraklen fprecken! 'k Omhels geen dwaalingen, die 'k hoogstgevaarlyk re't Orakel fprak altoos met dubbelzinnigheid, (ken. En heeft niet zelden 't volk in doolingen geleid. AMEDES. Thans heeft de orakelftem op'tduidlykfte ons gefproken. PHARES. *t Waare onrechtvaardig, zo die misdaad wierd gewroken Op  TREURSPEL. 45 jop zulk een' losfen grond, als uw orakel is... |De naam des moordenaars blyve een geheimenis, Izo lang men niet bewyz\ op onverwrikbre gronden, |Dat hy, die word beticht, misdaadig zy bevonden. Men zwyg' zorgvuldig my altoos den naam van hem, iDien gy betichten zoud door uwe orakeïftem. Of waant ge, omdat men utot wigchlaar heeft verkoren, lüat u de Goön alleen hunne infpaak laateft hooren, Als of één flervling flechts, door's Hemels glans verlicht, j Zyn draaien leenen moest aan 't menfchelyk gezicht? I Der. Goden wysheid blinkt voor alle fteryelingen, I En 't Üaat aan u niet vry de orakeïftem te wringen Naar uw belang alleen. Wanneer gy dingt naar wraak, Dan vormt gy van uw zaak bedachtlyk 's Hemels zaak. Een fchrander brein laat zich door u zo ligt niet doeken: 't Gemeen berust in u , een Held moet onderzoeken. Wat ook 't orakel fprak, ik zal myn' eed voldoen, Maar 'k ftraf geen' flervling, op een grondeloos vermoên, Hy geleid Nephta op den voorgrond, ter zyde. Vorstin, uw groote ziel is al te hoog verheven, Om aan orakelen geloof te kunnen geevêfi. ' De priesterlyke mond ftort dikwerf louter gal. Slaa geeii geloof aan 't geen Amedes melden zal. Der offeraaren ftoet beverfde, menigmaalen , Met fchuldloos bloed den grond der vorstelyke zaaien. Zeer geheimzinnig. 'k Befchuldig niemant, maar, die andrenftnkkenfpreid. Geeft  4^ NEP H T A, Geeft daardoor geen bewys van zyne onschuldigheid. Overluid. Vaarwel, ó koningin! ik gaa uw legerfchaaren Myn' duurgezworen eed, dit oogenblik, verklaaren Opdat ik, onderfteund door haar vereende magt, Het groot ontwerp volvoer', waarop ik ben bedacht. Vertrekkende, tegen Amedes. Zo gy "% orakel meld , ftaat u myn wraak te duchten. A MEDE S. De moordenaar zal nooit des Hemel wraak ontvlugtcn.1 VIERDE T O O N E E L. NEPHTA, AMEDES. NEPHTA. Ik ftaa geheel ontzet. Wat goddeloos gemoed !/„„„j ( Hoe hoog klimt niet de mensch, die éénmaal boosheïdi In zyne gruwlen op! myn hairen ftaan te bergen. Laatgy, 6 Hemel! u zó lang, zó flrafloos tergen! Gedoogt gy dat, op 't graf van myn' bemind' gemaal 1 Die booswicht eeden zweert, met uitgetogen ftaal, Terwyl hy u befchimpt, en fpot met de asfeh' der dooden ï I wat is uw oogmerk met dat monficr toch, ö Goden?! Tegen Amedes. Zaagt gy zyn fiddring niet, eerhy dien fnooden eed, ; Die heiligfehennis op het graf van Sethos deed? Hoezeer hy zich bedwong, bleek my zyn zelfontvoeringl A M E»  TREURSPEL. 47 amedes. (ring, Demensch, natuurlykgoed, klimt, zonder harts óntroeNooittot die boosheid op, die hem in d'afgrond ftort, Dat hy eerst moordenaar , dan, heiligfchender word; Maar nu dat monfter tot die gruwlen*is geftegen, Zalhy in koelen moede alle andre gruwlen pleegen, Die zyn belangen eischt, tot dat zy zyn vervuld. Hy is een flang, die zich in duizend bochten kruit. Men wapen' tegen hein de menfchen en de Goden... nephta. Een weerelooze weeüw zou d' aanflagvan dien fnooden Verydlen kunnen? neen! daar me alle hulp ontvlood, Kan niets myn toevlugt zyn, Amedes! dan... de dood. amedes. Gyflerven! neen,vorstin; neen, troosteloozemoeder! Dan triomfeerde in 't eind'die beul van zynenbroeder; Dan zou Olintes... m e p h t a. GoónJ amedes. Zyn offer zyn. nep H t a. . ó Schrik! Myn zoon!... ik offer u myn' laatften leyensfnik. Wat is my 't leven waard', zo 't u niet zy geheiligd? Eefehermthem, groote Goön ! dan is myn telg beveiligd.. II: üerven zonder wraak? neen, dierbre Olintes! neen... Ik  4* N E P H T A; Ik u befchermen! ik? een weeüw, geheel alleen?... ó Hemel! 'k voel myn hart van bange fiddringjaagen* Ik ben voor niets beducht, dan voor Olintes dagen; Voor't dierbaar evenbeeld van hem , dien'k eeu wig min j Ontruk my 't leven vry, zo 'kmaar zyn leven winn'... 'k Zie boven zyne kruin, van doodfehen fchrik bevangen, Aan eenen zyden draad een fchittrendflagtzwaard hangen: Wat ysfelyk gezicht! Amedes! vader! ach! Weer van zyn tedre kruin den doodelyken flag; Zyn moeder valt voor u befchreid in 't flof ter neder; Gy draagt een teder hart, 't zy voor Olintes teder, Voor hem, voor hem alleen; red dat onnozel wicht; Ontruk het, ó myn vriend! aan's moordenaars gezicht; Zorg voor de moeder niet;watfieeft die meer te fchromen? Haar gade leeft niet meer, haar onheil is volkomen ; En 't geen zy nog bezit, 't geen voor Olintes pleit, Is uw verheven deugd... is myne tederheid. Verberg hem binnen dees gewyde tempelwanden: Wie is'er fnood genoeg, om 't wicht'daar aan te randen ? De Goden 'zullen 't dadr befchermen door hun hand. In zyn behoud berust het heil van 't vaderland. AMEDES. Diep in 'e cipresfenwoud ryst een bemoschtgefteente, Waaronder de asfche rust en 't heilige gebeente Van hem,die, fchoon hy op den troon van Memphis klom, Bezield door de infpraak van het hooge Godendom, Het kroonegoud verliet, om d' akkerbouw te leeren, Ën  TREURSPEL. 4q En door die weetenfchap 's volksrampen af tekeeren. Een diiistere fpelonk, door niemant ooit bezocht, Aan ieder onbekend en vry van achterdocht, Zinkt onder dat gevaarte, in 't lover diep verfcholen: 'kZal zorgen dat uw zoon Olintes, daar verholen... nephta. Goón! wy vertrouwen u dat dierbaar onderpand. Nog leevend daalt hy neêr in 't duister ingewand Van de aarde !... Was 't uw wilonfterfelyke Goden ! Dat hy geen leven vond, dan by het ftof der dooden? amedes. De priefleifchaar ftaat my voor zyn behoudms in, En zy befchermt zyn hoofd , bedrukte koningin. Indien een booswicht hem moorddaadig zocht te flagteu, Stond dien op 't oogenblik een wisfe dood te wachten. 'Ik zal .de burgery van Memphis, die terftond In treurgewaaclen zal verfchynen op deez' grond, Om aan haar' konings fchim eene offerhand te geeven, Verbinden met een' eed, om Nephta aan te kleeven, En hem te frraffèn die den koning derven deed, Doch zonder dat zy nog den naam des moorders weet'. De wreede Phares wist, door zyne zegepraalen, In gantsch Egypteland, zyn' roem in top te haaien; Dus is dat monfter zo vermoogendc als ontaart. nephta. Is Sethos, 6 myn volk j u niet één' wreeker waard ? D"" ■ ƒ. T\f  50 NEPHTA, AMEDES. Niet één'! ó koningin! gantscliMemphis zalhem wreeken: Maar, om onfeilbaar hem den dolk in 't hart te fteeken, Zy met fchroomvalligheid aan elk zyn naam bedekt, Wyl Phares naam alleen by ieder fiddring wekt. Wy moeten al het volk van eedle wraak doen glocijen: Het zweereeenftemmig zulk een monster uit te roeijen; Maar'tkenn' den fchriknaam niet dergruwzaame offerhand, Dan, als het haar den dolk in 't eerloos harte plant. Ik zal my onderwyl in 't heiligdom begeeven, Waar, door der Goden hand, het vonnis word gefchreven Van deezen moordenaar, die fpot met 's Hemels magt, En waar men 't offer bind, dat Sethos word geflagt. VT F D E T O O N E E L. NEPHTA. Dat Sethos word geflagt! ó duldelooze fmarte! Myn eeuwige offerhand is myn fleeds blaakend harte, ó Dierbaare echtgenoot! wy zyn van één gefcheurd, Door eenen broeder , die in fchyn uw dood betreurt. Is dan de mensch bekwaam tot zulke gruweldaaden! Is hy uw werk, ó Goón! alleen omu te fmaaden, Uw wraak te tergen, en, durft hy, metfchuldbelaên, Zyne oogen onbefchaamd nog naar den hemel flaan! Laat gy denfterveling, in wien uw beeld moest blinken., Zó diep in d' afgrond van zyn gruwlennederzinken!.. W  TREURSPE L. 51 Hy pleegt het kwaad , ó Goön ! doch buiten uwe fchuld; Maar uw rechtvaardigheid wacht hem met ongeduld; Uw blikfemvuur ontbrand; het zal den booswicht treffen; Dan zal Egypteland uw' grooten naam verheffen. ZESDE T 0 0 N E E L. NEPHTA, STAATJONGKVROUWE N. KOOR VAN STA ATJONGKVROLMVEN. De zon beklimt de fteile boogen Des hémels, klaagende om uw' rouw; Wy , met uw boezemfmart bewogen, Genaaken u met fchreiende oogen, Beklagenswaarde weduwvrouw! De burgery, van druk bevangen, Vervuld van liefde en tederheid, Komt daacljyk, met bekreten wangen, Cipresfen om de tombe hangen Van hem, orn wien Egypte fchreit. Wy, om uw rampen te onderfchrnagen, Verzeilen u, waar Memphis treurt; Maar ach! door ons demoedig klaageu, Word gy ter aarde neêrgeflaagen, En uwe ziel niet opgebeurd.' D * ó Neph-  52 N E P H T A» ó Nephta 1 Nephta! ftaak uw weenen. Uw broeder ftilt welhaast uw fmart; Zyn liefde zal u byftand leenen, Gy vind 'er buiten Phares geenen; Zyn' broeders dood verfcheurt hein 't hart. De Goón, vertederd door uw traanen , Geleiden u langs doornepaên, Om u een' weg tot vreugd te baanen; Aan 't eind' ziet gy uw zegevaanen, Als 't loon der deugd, verheven flaan. Nephta en haar gevolg begeeven zich in het paleis, Einde des tweeden Bedryfs, D E R-  treurspel- 53 DERDE BEDRYF, Het tooneel blyft g&lyk in de twee voorige bedryven , doch op deszelfs middelpunt ftaat een hoogverheven brandaltaar opgeregt, op het welke twee fakkels branden , en cp weïïs toppunt een ftagtoffer gebonden ligt. By de opening des tooneels ziet men de perfoonaadjen op de volgende wyze gerangfchikt. Een aantal'priesteren , in rouwgewaaden gekleed, beflaat de zyde des tooneels, langs de graven der Egyptifche koningen. De ryksgrooten , onder welken zich ook Zamor bevind, zyngefchaard aan de zyde des tempels van Oftris,in dier voege, dat zy deszelfs in- en uitgang niet hinder lyk kunnen zyn. De burgery van Memphis beflaat de ruimte op den achtergrond des tooneels. Nephta, van haare ftaatjongkvrouwen verzeld, bevind zich op den voorgrond, doch eenigermaate naar den. kant der graftomben, om het gezicht van het brandaltaar niet te belemmeren. Amedes vertoont zich, in eene aandachtige houding, beneden aan de trappen, waar langs men naar het brandaltaar opklimt. n 3 t e r*  54 NEPHTA, EERSTE T O O N E E L. NEPHTA, AMEDES, ZAMOR, PRIESTERS, RYKSGROOTEN, STAATJON GKVROUWEN, DE BURGERY. ALGE M EENE KOOR. Verfchrikkelyke dood, die 't menschlyk hart doet beeWie kan uw wetten tegenftreeven ? (ven i ó Godheid! doof voor ons geklag, voor ons gezucht; Gy, die den geest doet zweeven in de lucht; Gy flaat, met éénen flag, de treurwilg en den ceder, Den ncderigen flaaf, den grootflen koning neder. Wat flervling is befchut voor uw' geduchten flaf? Gy dompelt all' wat leeft in 't graf. Werd ooit op de aarde rouw bedreven; Hcefc ooit uw zeisfe een' wreeden flag gegeeven, 't Was toen gy Sethos, onzen vorst, Den dolk gedrukt hebt in de borst. Gy flaat, met éénen flag, de treurwilg en den ceder, Den nederigen flaaf, den grootflen koning neder. Gy hebt aan Nephtaas ziel al haare vreugde ontrukt.. Zy ligt in traanen neérgedrukt. Gy hebt haar' minnaar haar ontnomen, ó Godheid! zie hoe Nephtaas traanen flroomci. Zy flerft by 't graf van haar' gemaal, Gefneuveld door eens moorders flaal. Zy zygt fchier ademloos by Sethos tombe neder: Dees droeve treurwilg aangt te kwynen aan haar' ceder. TWE.M  TREURSPEL. 55 TWEEDE TOON E EL. DE V00RIGEN, PRIESTERESSEN. J Men opent de poorten des tempels, welke van binnen met fchitterendlicht verlicht is: een aantalpriesteresfen, in witte feestgewaaden gekleed, treed met ftaatige deftigheid'er uit voort; zy houden ftand aan de zyde des tempels. KOOR VAN PRIESTERESSEN. "W^at doet ons nog den vorst beweenen, Nu hy den dood verwonnen heeft? Zyn geest is uit het ftof verdwenen, Daar hy omhoog in vrede leeft. Hoe nietig zyn hem thans de troonen, Hoe nietig fcepters, koningskroonen, Waarop hy lagchende oogen flaat! Zyn geest komt boven Memphis zweeven, En ons een' ftraal van troost hergeeven, In Memphis deerniswaarden ftaat. EENE PRIESTERES. Waartoe den vorst betreurd, bedrukte koningin? De Goden voerden hem den hoogen hemel in, Waarin hy triomfeert op gouden ftarrenkringen ; Hy flaat zyne oogen neêr op droeve ftervelingen;' Op Memphis burgery, wier hart van droef hêid fmelt, i-erwyl de vruchtbre vloed van haare traanen zwelt. D 4 Laat  5^ NEPHTA, Laat af, ó burgery! om zynen dood te weenen. Hy is uit zyne tombe, in 't hemelruim, verdwenen. Vier zyn' beroemden naam, die Memphis heilig is. Hy werd een flonkerftar in haare duisternis. De hemelbode met. zyn fchitterende vlerken Vlecht, als het hooge loon voor zyne goede werken, Hem de eeuwige eerlauwrier om 't deugdgeheiligd hoofd. Het heir des hemels, dat de Goden eeuwig looft, Beftrooit zyn heirbaan met gebloemte en groene palmen , i Daar zy het hemelhof van vreugd doen wedergalmen. Hy word, als m triomf, naar zynen troon geleid, Waarop hy heersfchcn zal, in de eindlooze eeuwigheid. Zy herhaalt alleen het koor der priesteresfem Wat doet ons nog den vorst beweenen, enz. eerste priester. Regeer in 't nieuw bewind, u van de Goön gefchottken , ö Sethos ! die op de aarde in deugd hebt uitgeblonken; Maar fiaa uwe oogen , daar ge op ftarrenkringen zweeft. Eens neder naar deeze aard'., die u verloren heeft. Jly herhaalt, met eene priesteres, het koor ■ Wat doet ons nog den vorst beweenen, enz. amedes. Thans zal de dood, die u , ó koning! heeft doen fueeven , U aan het vaderland, ó vader! wedergeeven. De Godheid, die den dag doet flonkren door haar licht, Heeft u gedagvaard voor haar heilig aangezicht: 7y  TREURSPEL, 5? 1 Zy zag uw deugden, rein en blinkende als de draaien , i Die ze in deez' middaggloed op ons laat nederdaalen. I ó Godheid! die uw' glans in dit cipresfenwoud ] Verfpreid, en tot wier eer dees tempel werd gebouwd, Laat onze deugd niet min' voor uwen zetel blinken, Wanneer ons ITerflyk deel in 't graf zal nederzinken. ^EERSTE en TWEEDE PPvIESTE*E. beklim* men de trappen *des brandalt aars, op het welke twee wierookvaten geplaatst zyn, één ter rechter en één ter flinker zydezy werpen wierook in dezelven, en keffen ze ten hemel op, terwyl Amedes de volgende vaerzen uitboezemt. Ontfangdit offer, door 's volks liefde u toegewyd, ó Sethos! Sethos! die der weezen vader zyt; Zie, hoe om uw verlies ons aller traanen ftroomen! Ach! laat ons zielgefchrei voor uwen zetel komen, Gelyk dees wierookwolk, die opklimt in de lucht. o Sethos! Sethos! ach! aanhoor ons zielgezucht! Zie Memphis burgery met traanen op de wangen. Laat eens uw' moordenaar gerechte ftraf ontfangen. Be twee priesters plaatzen hunne wierookvaten op het puter; Amedes begeeft zich naar den voorgrond. ■ D 5 AL-  5« NEPHTA, ALGEMEEN KOOR. Wat doet ons nog den vorst beweenen. Nu hy den dood verwonnen heeft ? Zyn geest is uit het flof verdwenen, Daar hy om hoog in vrede leeft. Hoe nietig zyn hem thans de troonen, Hoe nietig fcepters, koningskroonen, Waarop hy lagchende oogen flaat! Zyn geest komt boven Memphis zweeven, En ons een' ftraal van hoop hergeeven, In Memphis deerniswaarden ftaat. NEPHTA. ó Volk! zo gy hem mint, zo uwe erkentenis In uw verrukte ziel nog even blaakende is, Dat dan uw liefde niet by zynen roem beruste, Daar'tftaal eens moordenaars zyn' levensfakkel bluschte. Zyn fchim roept vruchteloos om wraak tot deezen ftond. Kan 't zyn dat myn gemaal niet éénen wreekervond!... EEN DER RYKSGROOTEN, met hevigheid. Die booswicht, ö vorstin! is onbekend gebleven. Gantsch Memphis houd alreê de dolken opgeheven, Om hem, die 't vaderland gedompeld heeft in fmart, Die, op dit oogenblik, te dryven door het hart. Maar wie zal ons den naam des moordenaars verklaaren? AMEDES. 'tBehaagde reeds den Goón zyn'naam ons te openbaaren. EEN  TREURSPEL. 59 EEN DER RYKSGROOTEN. Dan moet-die booswicht zelfs dit oogenblik vergaan. Wie is hy? ik alleen zal 't monfter nederflaan; My baadeh in zyn bloed, om 't vaderland te wreeken. Hy griefde Sethos hart, ik zal hem't hart doorfteeken. Myn zwaard, op wraak verhit, zal nimmer rusten, dan Wanneer 't gedropen heeft van 't bloed van dien tiran. V/aar is datfnood gedrocht, die wreedfte derbarbaaren? Ik fchroom , zo 'k Sethos wreek, noch dood, noch lyfsgevaaren; Ja, fchoon dat monfter zelfs gehuld waar' met een kroon, Zal ik hem 't eerloos hart doorbooren op zyn' troon. AMEDES. Ik roem uw yvervuur, ter wraak' van onzen koning, En twyfel niet, ê volk! aan ieders pligtbetooning. Maar , trouwe burgery ! die koningsmoorder is Een hoogstgeducht tiran , ontbloot van derenis, Door krysbeleid beroemd, door triomfeeren duchtig, In 't veinzen uitgeleerd, arglistig en wraakzuchtig. De Goden levren hem deez' dag in uwe hand, Indien ge, ó burgery ! kloekhartig famenfpant: Ja, door des Hemels hulp, geef ik den booswicht over, Indien gy allen zweert, in dit cipresfenlover, By't graf van uwen vorst, datgy, van wraak vervuld, Dien moordenaar, als ik heai aanwys, ftraffen zult. EEN DER. RYKSGROOTE N. Zie aller harten hier van eedie wraakzucht gloeijen, Om zulk een' booswicht van den aardboóm uit te roeijeti. Kom,  De twee priesters, die bezyden het outer fland houden , werpen andermaal wierook in hunne wierook¬ vaten , en hef en deze ly en ten hemel op. Alle de aanweezigen vertoonen hunne zwaarden. Amedes beklimt de trappen des enters, vat het heilig ojfermes op, toont het aan de vergadering, flaat zyne oogen ten hemel, en fprcekt de volgende vaerzen met jlaatigheid uit. AMEDES. ö Voorwerp onzer liefde! ontfang deeze offerhand: Zie, hoe ons aller hart, gelyk dees wierook, brand» Dat dit geheiligd ftaal'svolks bittren rampfpoed wreeke... Het flagtojfer grievende. En dus het eerloos hart uws moordenaars doorfteeke! Vergaa dus die barbaar, wiens goddelooze hand . Dca •  TREURSPEL. 61 Den doodelyken dolk u heeft in 'thart geplant. Zo dra Amedes het fagtofer door/leekt, vatten de EERSTE en TWEEDE PRIESTER de fakkels aan , en ontfteeken het brandaltaar. Terwyl de vlam het of er verteert, word het volgende koor gezongen. ALGEMEEN KOOR. Vergaa dus die barbaar, Gelyk, op 't brandaltaar. Het offer word verflonden! Dat 's Hemels toornegloed Op 't eerloos monfter woed'! Het fterve aan duizend wonden! Amedes en de twee priesters treeden gelyktydig de trappen des outers af; Amedes plaatst zich aan den voet des outers , de twee priesters rangfchikken zich by dé overige priesterfchaare. De ryksgrooten en de burgery fteeken hunne zwaarden in de fchede. EEN DER RYKSGROOTEN, tegen Amedes. Wy hangen 't zegel aan uw godgewyde bede. Dat ftraksde moordenaar voorMemphisvierfchaar treede! AMEDES. Zo dra de nacht al't veld met duisternis omkleed, Dan meld ik u, o volkt wie deezen gruwel deed: Wanneer ik hem ontdek, dan flaat ons niets te vreezen; Myn voorzorg eischr dat hy niet eer worde aangewezen ; Maar flraks als ik hem noem, valt dan op't monfieraan? Endoethet door uw zwaard op 't oogenblik vergaan. Zyn  6-2 NEPHTA, Zyn bloed zal niet alleen ter wraak' van Sethos fïroomen. Maar deezen booswicht in zyn' euvelmoed betoomen; De goede burgery behoeden voor gevaar, En 't land bevryden van een' aartsgeweldenaar. EEN DER RVTKS GROOT EN. Hoe traag verlooptde dagï wyzullen, eedle vrinden, Ons, als ons de avond dekt, gewapend faam' verbinden... NEPHTA, in verrukking. (bloed! Ach! mogt myn oog hem zien zich wennende in zyn ó Sethos! fterk den arm van deezen heldenftoet! Gy, door al 't volk betreurd, door Memphis aangebeden, Zie , hoe veel klingen reeds gerukt zyn uit de fcheden. 'k Berust op uwe trouw, 6 dienaars van 't altaar, ó Grooten van dit ryk, ó trouwe burgerfchaar'I Befchermt myn telg en my, wreekt uw'vermoorden koning. Hy,die de deugd befchermt, vind altyd zyn beiooning. ALGEMEEN K Ö O R. Wy zullen onzen koning wreeken, En u befchermen, ö vorstin! Olintes, in zyn' rouw bezweken, Roept aller burgren byfland in. Zyn vacler was zyn trouwe hoeder-, Blyf gy zyn troost, bedroefde moeder! Waar is, waar is de moordenaar? Wy zullen onzen koning wreeken, Den moordenaar het hart doorfleeken, Gelyk het offer op 't altaar. Zal  TREURSPEL. 63 Zal ons de Hemel doen verkonden, Wie onzen teêrbeminden vorst Deed fneuvelen aan diepe wonden; Wie 't ftaal gedrukt heeft in zyn borst? Wy zweeren u, ó koningsvrouwe! Niet min' dan Phares, eeuwig trouwe. Hy, aan het hoofd der legerfchaar', Zal over 't weesje zich erbarmen, En u, bedrukte weeüw! befchermen* Voor 't zwaard van Sethos moordenaar. Nephta, haare ftaatjongkv rouwen en de ryksgrooten treeden in het palen; de priesters en priester esfen hegeeven zich in den tempel; de burgery van Memphis treed af aan de zyde van het paleis, geduurende het fpeelen van een deftig en ftaatig muziek. Einde des -derden Bedryfs. VIER-  f4 ' N E P H T A, VIERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld de vorstelyke gehoorzaal in het paleis te Memphis, in wier midden de troon der Egyptifche koningen opgeregt flaat. EERSTE TOONEEL. PHARES, Z AM OR. PHARES, zwaarmoedig. efprek der koningin maakt echter my bevreesd. t)okhadde Godfpraak nooit vermoogen op myn'geest; Maar nu voel ik myn hart van bange fiddring jaagen, Op 't antwoord, dat zy door Amedes voor kan draagen. Ja, Zamor, 'er beflaanoraaklen, ja, gewis: Ik hoorbaar donderftem , haar Item, die wroeging is. De wroeging kan alleen myn gruwelen vcrraaden: Zy openbaart en ftraft myne eerlooze euveldaaden. Wat fterkc wederfland ik aan dees Godfpraak bié , Gevoel ik, dat ik my door haar bedreden zie. 'k Beken dat ik myn hart geftadig voelde beeven, Wanneer de koningin, door achterdocht gedreven, Op Sethos tombe my deed zweeren met een' eed, Dat ik hem ftraffen zou, die Sethos fterven deed. Wat mag die fiddring toch in'tmenschlyk hart verwekken., Dat dooden, wier gebeent' de donkre graven dekken. Ontzag inboezemen aan hem die nimmer beeft, Wiens zwaard den Aziaan thans overwonnen heeft?  TREURSPEL. 65 'k Ben nimmer voor een heir, hoe talryk, weggevloden, Maar trad het in 't gezicht...en?k beef voor éénen dooden» Wat anders, Zamor, maakt den fterveling zó kleen, Die anders grootkon zyn?... de wroeging is 't alleen. Daar by kan ook de kans van myn geluk verzwinden. Amedes haat my fel, en Nephta heeft veel vrinden, Ja word, 't is u bekend, in Memphis teêr bemind: En wat pleit meer voor haar, dan haar verhaten kind? Amedes invloed op het hart der burgerfchaaren Voorfpeltmy, trouwe .vriend! de grootftelyfsgevaaren* Schoon hy den naam verzweeg van Sethos moorder, denk Dat echter alles vliegt op 's priesters oogenwenk. Q>en» Hy brengt den geest des volks aan't vloeden of aan'tebGy weet wat invloed zy op 't hart der burgren hebben, Die, pronkend met den glans van't priesterlyk gewaad, ■ Zich moogen geldendoen inzaaken van den flaat. Amedes heeft door d' eed het volk aan zich verbonden; Dus, zo het door zyn Hem op my word afgezonden... Zamor, hem in de rede vallende. Ik ftaa geheel, verbaasd. Is 't Phares die hierfpreekt! Is 't Phares, wien thans raad, wien overleg ontbreekt! Welaan, dat uit uwvgeest dees kommer zy verdreven. Zou Nephta , eene vrouw, u 't helden hartdoèn beeven, Daar deeze zwakke kunne, in droefheid neérgeftórt,• In elk een'vyand waant, van elk wantrouwig word? En, fchoon zy op den eed der burgery mag boogen, Wat zou die tegen 't heir van Phares toch vermoogen, E Daar 4 <  66 NEPHTA, Danr 't leger u bemint en op de handen draagt? De burgery word door uw heir uit een gejaagd, Hoe fterk men tegen ü haar krachten aan moog' hitfen, Zo dra gy u vertoont aan uwe legerfpitfen. Men vestigt Nephtaas magt op Memphis burgery, Welaan, dat uwe magt op 't heir gevestigd zy. Doe door het krygsvolk u als koning hulde zweeren, En proef dan welke kracht in 't eind' zal triomfeeren. Maar hoe! bekommert, u Amedes, de offeraar! Een geestlyk vyand, een bedienaar van 't altaar, Voegt zich gewoonlyk naar den famenloop der dingen, En kan behendig zich in alle bochten wringen: Dus, zo gy triomfeert, dan kiest hy uwe zy', En voegt den gantfehen ftoet van priesteren daarby. Ik zwvg» ó Phares! van uwe angften voor de dooden. Een held zy boven d' angst. Voor hem beftaan geen GoDan roem en zelfbelang, üc wroeging is alleen (den Een Godheid, hoogstgeducht by 't kruipende gemeen. Vóór Sethos broedermoord hebt gy haar wel verwonnen, En zoud gy,na dien moord, haar niet verwinnen konnen? Ik, die van deeze daad by elk onkundig fcheen , Heb mede Sethos geest in fchyn om wraak gebeên; 'k Heb met de burgery den moorder ftraf gezworen , En kon in myn gemoed geen ftem van wroeging hoojren. Hoe grooter 't lyfsgevaar voor eenen krygsheld word, Hoe grooter heldenmoed zyn hart zy ingeftort, Om all' wat weérftand bied kloekhartig te trotfeeren, En  TREURSPEL. 67 ■ En zonder lauwren nooit uit eenen ftrydte keeren. Thans zyt gy reeds te verre op uwe gloribaan Gekomen, Phares, om befchroomd te rugg'te gaan; Ja , op deez' grooten dag moet ge een van beiden kiezen: ï)enrykstroon op te gaan*, of't leven te verliezen. PHARES. 'k Gevoel twee uiterften, waarvan ik kiezen moet, En ben 'er toe bereid; maar,'t geen my vreezen doet Is onze aartswigchelaar, die zelfs myn legerbenden In 't harnas jaageri zal, en tegen my kan wenden, Indien de Godfpraak mogt... ZAMOR. Hy beev' voor uw gezicht, Zo gy verrichten kunt all' wat 'er dient verricht. Ik onderzqekniet wat diefpraak eensGods moog'weezen; Maar deeze Godfpraak* zal Amedes zelf doen vreezen. Wat krygsraan is befchroomd voor eene orakeïftem? Zo gy gewapend zyt, heeft geen orakel klem. Amedes bloheid bleek, wyl hy der burgerfchaaren£reru># Den naam des moordenaars befchroomd was te openbaaGeloof niet, Phares, dat die naam hem is bewust. • De onzekerheid daarvan maakt hem zó ongerust, Dat hy dien moest voor u en voor het volk verbloemen Waar' hy 'er zeker van, zouhy dien naam nietnoemen? Hy poogde uw heldenhart met laffe vrees te flaan , Toen hy aan u den toorn des Hemels deed verflaan, E 2 Om • Hy flaat op het gevest van zyn zwaard.  6* NEPHTA, Om dus uw fchüldig bar: uit uw gelaat te Ieezen. Verdoof de wroeging, en gy zult onfchuldig weezen. Vrees geene misdaad meer, hoe verre zy u leid', En gy verkrygt de rust der kalme onfchuldigheid. Stoot zyn ontwerp om verr'; verydel al zyn poogen: Gy zegepraalt, en ziet dit land in uw vermoogen, Door medehulp van 't heir, dat met u heeft geftreên.; Van 't heir , waardoor gy word op 't krachtigfte aangebeén. liet zal, zo gy 't Hechts wilt, u , binnen weinige uuren, Doen kroonen als zyn'vorst,in d'omtrek deezer muuren. Ik bragt het reeds bf een, opdat het u beloon' Voor uw' getrouwen dienst, enuwenfchedel kroon'. Maar, doof in ieders geest 't gevaarlykachterdenken, Door aan de koningin uw hand ten echt tefchenken, Terwyl ik 't volk van vreugd doe juigchen om een trouw, Die gantschEgypte ontflaat van't heerfchen eener vrouw. PHARES. Maar zo Amedes dan myn'naam aan 't volk deed hooren... ZAMO R. Ik ken één middel, om dat diep geheim te fmooren. Hy vertoont aan Phares een1 dolk. 'k Zal hem fleeds gadeflaan, en, eerhy zulks vermoed, Dat fchroomelyk geheim verfmooren in zyn bloed. P IIARES. Spaar hem het leven, zohykunfrig weet te zwygen; Maar, zohyby myn heir ooit zoekt gehoor te krygen... ZA-  TREURSPEL. 69 ZAMOR. |Dan ken ik uw belang; dan ftaat myn opzet pal. I Stel u gerust, dat ik u waardig weezen zal. Hebt gy den vorst geflagt, ik zal zyn' wreeker Aagten. Gy moogt u, onder dees banieren, veilig achten. Hy verbergt den dolk en vertrekt. T1VEEDE TOONEEL. PHARES. aan niet, Amedes, dat Ik u in 't leven laat, Dan uit belang alleen, wyl ik u doodlyk haat. De vrees voor rampen, die uw dood my thans zou baaren» Doet my befluiten om u 't leven nog te fpaaren , Hoe fel gy myne liefde en flaatzucht weêrfland bied... Zo 'kdeeze niet voldoe, baat my myn liefdeniet. Een hart, dat hoogheid zoekt, moet zyne min bedwingen; Het minn' wel, maar niet dus als andre flervelingen. Amedes, tracht gy ooit myn trouwe legermagt ; Te waapnen tegen my, ja, word ik flechts verdacht, Dan zult gy , wat gevolg uw dood voor my doe vreezen, Het offer myner wraak, myn liefde en flaatzucht weezen: *k Voel my door d' eenen moord tot d'andren aangevoerd; Myne eene boosheid is aan de andre vastgefnoerd: Waar' de eerfte gruweldaad niet door myn hand bedreven, Waar'moóglyk de andre voor myn' geest bedekt gebleven... E 3 Van  ?9 NEPHTA, Van wat al zorgen word de flerveling benard, Die ééns den teugel viert aan zyn heerschzuchtig hart!... Maar 'k moet de wroeging thans in myne ziel verdooven; Hoe anders worstel ik myn zwaarigheên te boven ? Welaan dan, gaan wy voort; hervatten we onzen moed, Die my, nog deezen dag, den troon beklimmen doet... Men hoort van verre veldmuziek. Het krygsvolk nadert reeds , door Zamor afgezonden. Aan 's volks getrouwe hulp is myn geluk verbonden. Het heeft, ó Phares! u zyn' byftand toegezegd, En Memphis hooge troon flaat voor u opgeregt. De tempel des gelüks gaat voor uw fchreden open: Wat wederhoud u nog zyn poorten in teloopen'? Dees dag beflisfe uw lot; ftcl u aan alles bloot. Gra, met denzelfden moed, ten zetel, of ter dood. Het krygsvolk treed ten tooneele, onder het geluid van veldmuziek; de legerhoofden fchaaren zich op den voorgrond, het volk beflaat de overige tooneelruimte, in dier voege, dat de troon zichtbaar blyve voor den aanfchouwcr. DERDE T O O N E E L. PHARES, ZAMOR, RYKSGR00TEN, KRYGSVOLK. PHARES. Beroemde heldenfchaar , getrouwe togtgenooten, Die  TREURSPEL. 71 I Die nevens my uw bloed voor Sethos hebt vergoten ; I By ons beflaat een wet, dat/in Egypteland, I Geen fcepter blyven mag in eene vrouwe hand : 1 't Is waar, wy hebben aan myn zuster trouw bezworen; i Maar mogt ik, daar ze onlangs haar'gade had verloren, I Haar flraks berooven van 't bezit vaneenen troon, 1 Dien zy, niet voor zichzelf begeert, maar voor haar' zoon? 1 Myn edel oogmerk was, haar treurig hart te flreelen, 1 Qm myne ontwerpen haar allengskens mee te deelen, 3 Opdat ik aan haar' zoon en die bedrukte vrouw, I Door fchynberooving zelfs, den troon verzekren zou • I 't Is thans uw pligt dat gy , na't flerven van uw'koning, ij Een' andren held verkiest, en voorflelt tot de krooning; | Dat gy gehoorzaam zyt aan onzer vadren wet, I En Sethos kroon op 't hoofd van één' der helden zet. j 'k Beken, mynbroeder, eerde dood hem had verflaagen, I Beval aan Nephta wel. haar hand my op te draagen , I Indien zyn gemaalin hem daalen zag in 't graf; I Doch zulk een edel recht flaa ik gewillig af. Ik wil en Nephtaas hand en Sethos troon verliezen, Indien ik in zyn plaats een' krygsman zie .verkiezen, Die zyne wysheid, deugd en glori evenaart, 's Lands heil is my veel meer dan duizend troonen waard'. Gy kent, niet min' dan ik, de felle flaatsorkaanen, Die ons te duchten ftaan van woelzieke Aziaanen, Die, nu myn broeder in het graf gedompeld ligt, E 4 In-  72 NEPHTA, Indien bet mooglyk zy, 't vernederd aangezicht, Thans in het ftof gedrukt, weêr opwaarts zullen fteeken, Omhuiin* verkropten hoon door hunn' triomf te wreeken. Ik ben het, die het eerst het voorbeeld geeven zal, In na te komen 't geen de koning ons beval. Oen, Van deezen hoogen troon, waarop zyn fchim blyft zwee- Hoort gy myn' broeder nogzynwyze wetten geeven ; Gy hoort, hoe hy aan u 's lands welzyn aanbeveelt; Gy ziet u, door zyn hand , lauwrieren toegedeeld, Indien gy , onder hem, wien gy ten troon doet treeden , Den vyand gantsch vernielt, wien Sethos heeft bedreden; Een'vyand,hoogstgeducht;tot wraakzucht aangefpoord, Een' vyand, die uw vest bedreigt met brand en moord. In volken zonder tal zult gy dien vyand vinden; Eén vrouw, één weerloos kind... ziet daar uw fteun,myn vrinden! Zyt altyd, fchoon gy op uw gloripalmcn rust, Nog toegerust ten ftryde , en nimmer onbewust, Dat de Aziaan fleeds dreigtmet plondren en verwoesten. Laat dan uw heldenftaal wel rusten, maar niet roesten. Zyt altyd op uw hoede en wapent u ten ftryd'; Toont, dat gy 'tkrygsvolk van den grootcn Sethos zyt; Laat ons den roem diens helds niet fchandelyk bevlekken , Maar, zelfs na zyne dood , dien vorst tot glori ftrekken... Welaan ! kiest u een hoofd , welks onbezweken moed Den fieren Aziaan geftadig fiddreu doet. Laat Sethos heldendeugd in aller harten woonen, En  TREURSPEL. 73 En laat zich elk van ons myn' broeder waardig toonen. Dat ieder vyand beev', die ons durft tegenftaan; Dat onze krygsleuz' zy : „verwinnen of vergaan." EEN DER LEGERHOOFDEN. ó Phares! al dit volk is in dit hofgetreeden, Omhem,die'skonings troon in Memphis moet bekleeden, Te kiezen uit den floer der helden, die 't geleid, En 't zweert, van nu af aan, aan hem gehoorzaamheid. PHARES. Goón! toont ons deezen beid; wy volgen uw geboden. Ontdekt ons uwen wil, onflerfelyke Goden! Myn broeder! Sethos! maakt aan deeze heldenfchaar* Den naam des konings, dien gy aanftelt, openbaar: Ik zweer u, dat ik hem, wien gy hebt uitgeleezen , Het eei?st zal hulde doen, het eerst gehoorzaam weezen; Ik zweer, óvolk! dat ik, fchoon Sethos zulks beval, Zo gy my niet verkiest, u nooit bellieren zal. EEN DER LEGERHOOFDEN. Uw broeder had u, vóór zyn dood, reeds uitverkoren; Hy laat ons zyne hertz* nog na zyn fterven hooren. Hy fchonk aan u zyn' troon, zynTcepter.. Nephtaas hand, En redde dus zyn' roem, en de eer van 't vaderland. Wie kan een waardigheid van dat belang bekleeden , Dangy, ó Phares! die voor Sethos hebt geftreden, Die Sethos hebt bemind, die Sethos liefde had , Die ieders hart bezit in 't heir en in de Had, Die Sethos broeder zyt, die, door uw zegepraalen, E 5 Del1  74 NEPHTA, Den rrotfchen Aziaan in 't ftof deed nederdaalen? Het licht, dat fchittert op den top van uw heimet, Zal onze noordftar zyn, uw wil onze ooiiogswet. Beklim uw' broeders troon, laat hem in u regeeren. Welarn, ó heldenvolk! komt Phares hulde zweeren; Heft uwe zwaarden op; geeft deezen held uw flem. Dat hy ten zetel kiimm'! foldaaten huldigt hem. Phares plaatst zich op den troon; de legerhoofden en het volk fchaaren zich met uitgetogen zwaarden naast denzelven. ALGEMEEN KOOR. ó Memphis» welk een heilvertooning! Zie Sethos weêr, in deezen koning: De vyand beeve voor zyn zwaard. Dit zwaard zal nimmer u verlaaten: Rust op de trouw van uw foldaaten, Gy, die beleid met kloekheid paart. Dat ieder voor uw wetten beeve! Dat lang de koning Phares leeve! Wy zweeren u gehoorzaamheid. Dit zwaard zal aan uw zyde vechten, Om flraks een bloedbad aan te rechten, Indien verraad u ftrikken fpreid. PHARES, op den troon. ■ Hoe zal ik, edel volk! uw liefde en trouw vergelden? Uw loon gaat boven myn verdienste,' ó dappreheldenj Doch nu gy 't koningkryk myn zorgen aanbeveelt, Be*  TREURSPEL. 75 ] Betuig ik , dat de troon my nimmer heeft geftreeld, lEn dat ik dien ontfang van u, Egyptenaaren! Opdat ik dien voor 't kroost van Nephta zou bewaaren.' Indien die fiere vrouw , tot heil van 't vaderland, My tot bezitter maakt van haar gewenschte huid. Zo fpoedig Nephtaas kroost bekwaam is tot regeeren» Zal Sethos fcepter in Olintes handen keeren, Opdat ik,in den fchoot der rust, den verdrén tyd Myns levens, met de weeüwvanmyneubroeder, flyt\ In 't aangenaam genot van , na myn zegevieren., Met wysheid en in vree dit land te'zien bellieren. Dees troon, nog onverdiend, is weinig van waardy; Uw goedheid heeft alleen dien troon geleend aan my. Dit zwaard ismy genoeg; ik zal het fteeds gebruiken, Om al 't vermoogen van den Aziaan te fnuiken, Terwyl de fcepter, thans vertrouwd aan deeze hand, Ten fteunpilaar verftrekt van 't fier Egypteland. Hy treed van den troon af; het ALGEMEEN KOOR. word herhaald, tot de woorden: „ Wy zweeren u gehoorzaamheid." wanneer hetzelve word afgebroken door de driftige opkomst van Nephta, gevolgd van haare ftaatjongkvrouweh. VIERDE T 0 0 NE EL. DE VOORÏGEN, NEPHTA,STAATJONGKVROUWEN.NEPHTA, met af fchrik. è Gruwel! watgejuigch! was u dees hoon befchoren, ó Se-  7& n e p h t a, d Sethos!., hoe! men durft hier vreugdgegalm doen hooren! Hier! daar het alles weent! wat woestheid fpoorde u aan?... phares. Vergeef zulks, 6 vorstin!.. Ik was uw onderdaan: Doch, wyl Egypteland geen' koning kan ontbeeren, Kwam dit trouwhartig volk me als koning hulde zweeren. Belooneude myn' moed op 't bloedig oorlogsveld, Verkozen zy met recht hunu' koning in hunn' held. nephta, verontwaardigd. Ü, Phares!... phares, met ftoutheid. Ja, vorstin. Van toonval veranderende. Maar, deerniswaarde moeder! Ik zal het pad betreén van Sethos mynen broeder ; 'kZalzyner waardig zyn... nephta, ah in vervoering. ó Hemel! welk een taal i Myn volk weet gy dan niet?.. Zy zwygt plotsling, haar en eed indachtig weezende. phares, haar fpoedig in de rede vallende. 'Ja, eedlc helden, 't ftaal Eens moorders heeft het hart van onzen vorst doorfloken, I Maareerlang, ó myn volk! word Sethos asfch gewroken. Hy geleid Nephta op den voorgrond, en zegt haar ge- i heimzinnig. Hoe! waant gy dat ik zulk een gruweldaad vergeet? , De ï  TREURSPEL. 77 De moorder is bekend, en zyne ftraf gereed, 'k Weet, dat Amedes tracht de glori weg'tedraagen, Dat Sethos moor der door zyn hand zou zyn verflaagea.; Maar , wyl ik koning ben, en liefst dien pligt voldoe, Komt de eer van Sethos wraak aan Sethos broeder tos. NEPHTA, op den voorgrond, terwyl Phares zyne krygsknechten fchynt aan iefpreeken. In welk een' jammerpoel, o Goden! daal ik neder! Wat dolken in myn hart!myn foltring word fteedswreeder. P H A R E S , overluid'. De glori, ó vorstin! die Phares hier ontfangt, Streelt minder zyne ziel,- dan de eer die hy verlangt, Dat, door uw fchoone hand, de kroon hem zy gefchonken. Geftegen op den troon, zou hem niets meer ontvonken, Dan de yver om, altoos tot uw geluk bereid, Het Oifer u te biên van zyn gehoorzaamheid. NEPHTA. Behoud den troon des ryks,kan u een troon verbiyden. Hoe duur komt die te ftaan! zou ik u dien benyden? Maar 't heir dat u dien fchenkt, als aan myn' boezemvriend , Zal eerlang weeten, hoe gy myne hand verdient... PHARES, andermaal haare reden afbrcckende. Maar waarom heb ik nog Olintes niet vernomen? N E P II T A. Myn telg! ó Goden!  ?2 NEPHTA, PHARES. Laat hem fpoedig tot my komen. NEP H T A. V/at hoor ik! hemel! PHARES. Wyl hy éénmaal heerfchen moet, Is 't nodig-dat zyn jeugd met zorg worde opgevoed. Ik zal hem onderwys in 't ryksbeflieren geeven. NEPHTA, met bit ft grootheid. Zyn vader was volmaakt in deeze kunst bedreven , En zyne moeder, ciie haar piigten nooit vergeet, Heeft... mooglyk meer dan gy zujks wenscht... haar zorg' hefteed, Opdat hy Sethos kroon met waardigheid zoudraagen. Cy word met recht, ó prins! van deezen last ontflaagen. PHARES. (zicht? Maar, waarom toch verbergt men 't kind voor myn geWyl 't éénmaal heerfchen moet, is 't van jongs af zyn Dathy den onderdaan, dathy demeffchen kenne jCP^S1-» En zich van de eerfle jeugd aan'troer van flaat gewenne. Tegen het krygsvolk. Men zoeke Olintes op. Benige foldaaten vertrekken. NEPHTA. ó Toppunt van verdriet! Ontruk dat lieve wicht aan zyne moeder niet, Of fcheur my 't hart van een... ik min Olintes teder: Schenk  TREURSPEL. 79 Schenk vryheid aan dat kind, of geef zyn'vader weder. Vrees, zo gy niemant vreest, ten minde 's Hemels roe. PHARES. Gy ziet, gerechte Goón! wat leed ik Nephta doe. Waar toe, ó koningin! myn goedheid dus te fchroomen? Waarom zou 's Hemels draf op Phares nederkomen? Omdat hy u bemint, uw kroost befchermen wil, En 't land bevryden van gevaarlyk ftaatsgefchil? Waarom Olintes dus den Hemel aanbevolen?... Of ligt hier onder't gras voor my een flang verfchblen? Wat ftrikken fpant men my? aan my, die niets begeer, Dan vader van dit volk :e zyn, geen opperheer? Hem , diemy laagen légt, ftaat myne wraak te vreezen , Hoe hoog zyn rang moog' zyn... al zou't Amedes weezen. Maar zo ik ftraffen moet, zal'k flraffen, nietommy, Maar om het vaderland te ontflaan van dwinglandy. Soldaaten, laaten wy vereend ten tempel treeden; Komt, offren wy dén Goón de vuurigftegebeden, Opdat zy all' die ons in 't weldoen tegenftaan, Door ons gewettigd zwaard, rechtvaardig doen vergaan. Zo dra de dageraad op morgen door zal breeken, Komt dan gewapend faam' in de uitgebreide ftreeken, Waarlangs de vruchtbrc vloed weldaadig nederflroomt, En al het veld verkwikt, dat zyn kristal bezoomt. U, zuster, heb ik flechts één woord nog te openbaaren: Zo Memphis word bedreigd met wreede ftaatsgevaaren; Zo  So NEPHTA, Zo gy en 't koningryk, en uwen zoon verliest, liedenk dan, Nephta , dat gy zelf dien ramp verkiest. Hy poogt te vertrekken , doch word door Nephta mep drift wederhouden. NEPHTA. Ach! ik verlies met vreugd den troon, de kroon, het leven, Zo myn beminde zoon alleen my word hergeeven. Met dat geliefde kroost bezit ik 't gansch heelal; Doch zonde r hem is de aard voor my een jammerdal, Een eeuwig gaapend graf, een poel van ongelukken, Een bronwel van elend, van rampen die my drukken: Verzwaar het onheil van een droeve weeüw niet meer... Na een oogenblik overdenkens. Zy valt befchreid voor u in 't flof der aarde neêr. Ontneem myn' zoon my niet, of neem iny ftraks hetleven. P HA RE'S , haar oprègtende. Menheeftufnoodmisleid, vorstin; gydoetmybeeven. 'k Dóórzie, in uwen angst, een loosbedachte list Van een en booswicht , die; niet my den tróón betwist, : (Wat is voor my een troon, zo't land niet wordverdedigd?) I Maar my, het vaderland en u op 't fnoodst beledigt, 'k Dóórzie een' aanflag van een nu igchlaar, die misfchien Verlangt, om u en my voor hem in 't flof te zien... Zynloosheid fpoort my aan, om voor ons heil te waaken. Maak flaat op myne hulp, eer hy'zyn witmoog' raaken. Hoe kunstiger zyn li'st tot uw vernedring zy, Hoe fcherper toezicht u te wac hten flaat van my. Hy .  TREURSPEL. Si Hy vertrekt fpoedig, en word, op zyn' wenk, van al het krygsvolk nagevolgd. FT F D E T O O N E E L. NEPHTA, S TAAT JONGKVPvO U WEN. NEPHTA, als in vertwyfeling, op den voorgrond des tooneels , terwyl de ftaatjongkvrouwen /landhouden in V verfchief. 6 "Hemel! kan myn lot afgrysfelyker weezen? Kan myn ftandvastig hart, zo onbefchroomd voordeezen, Éen fchrikkelyker proef, dan deeze, ooit ondergaan?... Hoe! zou ik flerven, en myn wraak niet zien voldaan! Ik zie een' moordenaar op Sethos troon verheven; Aan hem, ó gruweldaad! diens fcepter overgeeven! ó Goden! 't is te veel... en ach! myn pligtgebied Datikzyn'naam verzwyge , of'khoü myne eeden niet. Eén woord kon myne telg in 't graf doen nederdaalen... Amedes! al myn hoop! laatgy me ook eenzaam dwaalen? ö Sethos! wien ik tot myn' laatflen fuik beween, 'k Vond dan myn onheil niet in uwen dood alleen ! 'k Zie my alom vervolgd van nieuwe zielverdrieten... In 't graf... aan uwe zy'... daar zal ik troost genieten... 'k Zie, waar ik de oogen flaa, in eenen afgrond neêr. <ö Sethos! reduwweeüw; zy vind geene uitkomst meer. F Het  tt NEPHTA, Het monfter flagt uw' zoon, zo 'k wraak ncerae, ongenadig; (dïgii. Zo'kaan zyn'wensch voldoe, word uwe weeüw raisu aZo 'k aan zyn' wensch voldoe ! 6 gruwel! neen! de dood. Neen, Sethos! Nephta pleegt geen-gruwelen zó fnood. Ziet op myn droef heid- neêr , onfterfelyke Goden! Gunt dat myn lieve telg, zyn lyfsgevaar ontvloden, In 't eind' gelukkig zy; dan word myn h-oopvoldaan... En laat, uit deernis, dan my ftraks ten grave gaan. Tegen de ftaatjongkvronwen. ó Gy, wier medely' my nimmer heeft begeeven, Ik zie u diep bedrukt aan myne zyde zweeven! Verlaat een droeve weeüw, wie elk verhaten heeft. Üw troost is my onnut. Beeft, ö vriendinnen! beeft* Dat ik u medefleepe in myne tcgenfpoeden. De Goden zullen uw goedhartigheid vergoeden. Ik fmeek,laat my alleen. De ftaatjongkvrowven vertrekken aarzelende en in di diepfte verftaagenheid. ZESDE T O O N E E L. NEPHTA, na een lang ftilzwygen. Hoe angftig, doodsch en naar Word alles rondom my! Waar, gramme Hemel! waat* Zal ;Nephta in dit uur haar' bittren ramp ontvlügten! Gy fchonkt een' flraal van hoop, in myn wanhoopig zuchten> Toen  treurspel, |3 Toen gy den wreeden naam des moorders melden deed, En ach! een donkre nacht, een wolk van foltrendieed Ontneemt my deezen glans... ik zie, rondom myheenen, Niets dan een' naaren nacht... en 'thoopen is verdwenen. 3,chiept gy, gerechte Goón! de hoop in 't menschlyk hart. Op dat het wreeder nog ten prooij' zou zyn aanfmart?.. De b ooswicht triomfeert'... Amedes! ó myn vader! Gy reeds geboeid misfchien, doorPhares dien verrader... ó Denkbeeld, dat my moord! 6 naare onzekerheid! Olintes! ó myn telg! welk lot is u bereid! Misfchien zyt gy alreeds,'.. Zy ziet den hogepriester /jannaderen , en gaat 'hem met verhaasting te gemoet.' Amedes!.welk een zegen! Zevende t o o ne e l.* NEPHTA, AMEDES, ZAMOR', ih "t ver- fchiet, een'' dolk in de hand houdende. A M E D E S, op den voorgrond. Die aartsgeweldenaar heeft Zynen wensch verkregen; Uw lot is my bekend; men flaat myn fchreclen gaê; Myn leven word bedreigd; geen hulp komt ons te ftaê; Ja, zelfs de Hemel, doof voor zó veel Iyfsgevaaren... NEPHTA, met al het gevoel der moederliefde. Myri lieve Olintes... ^ - ATVT E- * De twee volgende tooneelcn wordenmttveel vuur, kracht eii levendigheid uitgevoerd.  *4 NEP H T A amedes. Word befchennd door priesterfchaaren, Die, eer zy dulden dat een booswicht zich vermeet' Het kind te Aagten, zich verbonden met een' eed, Om zelfs hun bloed veel eer langs de aard' te laaten ftroomen, Dan toe te flaan dat hen Olintes worde ontnomen. zamor, nader voorwaarts tree den de. Vergeet niet, offeraar, dat Phares thans regeert; Dat hy u gadeflaatdat, nu de kans verkeert, Eén onberaaden woord u 't ftaal in 't hart doet ftooten. Verdien zyn hooge gunst, en volg zyn tochtgenooten... nephta, hem tegentreedende. Hoe! durft een vuige flaaf ons dreigen aan myn hof! Verachte booswicht, gaa , verneder u in 't flof. Zamor verwydert zich tot in V verfchiet. amedes, zynen toom naauwlyks bedwingende, Goón! wapent deezen arm. nephta , met drift Amedes tegenhoudende. Helaas! gy waagt uw leven. amedes. Wat baat my't leven toch? Ik zal met blydfchap fneeven, Zo 'k mynen koning wreek , het vaderland behoü , Uw'zoon, uzelf befchermt cn Phares val aanfchouw. Myn dageii zyn bepaald; 'k zou vruchteloosbegeeren, Dat's Hemels wys befluur die dagen zou vermeêren. NE PU-  TREURSPEL. 85 nephta. Gerechte Goón! moet dan de onnozelheid vergaan! Begeert ge eene offerhand, neem my als 't offer aan.., amedes. Gyfterven! ó vorstin! nog in uw lentedagen!.. nephta. Van ramp tot ramp gefleept, in droefheid neêrgeflaaamedes. (gen... Ligt ryst uw heilzon nog in 't zegenryk verfchiet.' Met eene verheven flem. Ontzeg my, ö vorstin! het roemryk fterven niet. Hy wil met drift vertrekken: Nephta wcderhoud hem. zamor, hy zich, zeiven. Hyfmeekthaar om de dood, ik zal zyn'wensch vervul- amedes. " Clen' Waar zyn ze, ó koningin! die 't wicht befchermen zullen, Zo gy, zo gy 't verlaat ?' Befcherm het weerloos kind; Bedenk hoe teder u de koning heeft bemind... nephta. Neen. 'k Zal dat dierbaar pand uw zorgen overgeeven. De moeder en het kind bezweeren u te leeven... amede s. De gaê, wien gy betreurt, bezweert u,datgy hem Niet navolgt in het graf. Ik fmeek u, volg zyn fiem. Kan, na uw droeve dood, Olintes 't licht genieten? F 3 mepb'  «6* N £ p H T Ap NEP H T A. Olintes !• ó myn telg! "i A MEDE S. Wat zal, hem overfchieten? NEPHTA. Niets, niets, dan gy alleen. Dat uw vorstin vergas De boosheid volgt het kind, gelyk een fchaduw, na. ' Eeef gy voor 't dierbaar kroost, nu my de GoönbegeeJDe dood is al de hoop die my.is bygeblcven. (ven. AMEDES'. ó Codlyk hemellicht, dat op ons nederziet, Heb deernis met ons lot,' toon uwe gramfchap niet, Zo wy weêrfpannig zyn aan 't geen gy hebt befioten. Gy ziet wat traanenvloed door Nephta word vergoten» Verlaat geen droeve weeüw, die zo veel traanen fchreit. Het anker onzer hoop is uw rechtvaardigheid. ACHTSTE T O O N E E L. NEPHTA, AMEDES, EERSTE PRIESTER» EERSTE- PRIESTER, met fchrik opkomende» SjQedaan, Amedes,,. A ME DES. Goon! EERSTE PRIESTER. Kom ons uw' hyfland toonen» Eenbcnde krygsvolk durf: op'tfclaandelykst ons hoonen: 't EUcht... AME- . I  TREURSPEL $7 AMEDES. Wien? EERSTE PRIESTER, Olintes. NEPHTA en AMEDES. Goón! EERSTE PRIESTER. Van onze hand. AMEDES. ó Schrik! A Gruwel! Tegen den eerften priester. Volg my na. 'k Sterf eer op 't oogenblik., Dan ik hem overgeef. NEPHTA. Ik wil hem zien, ontrukken Aan 't monster, dat zich. voed met zo veel gruwelftukken; Hem drukken aan myn hart, dat hy doorftooten moet, Eer myn Olintes word gewenteld in zyn bloed; Ja, eer zal deeze hand het monster zelf doorbooren, Eer hy myndierbaar kroost in'tlaauwe bloed doe fmooren^ Eer zal... AMEDES. Bedwing, vorstin, een drift die fchaadlyk is. Maak flaat op myne hulp, myn trouw, myn derenis. De Hemel zend my af, om u ter hulp' te ftrekken. Hy zal u met deez' arm, als meteenfchild,bedekken. Tegen den priester. Getrouwe lotgenoot, volg myne fchreên, welaan... F 4 £fr  88 NEPHTA, ffy vertrekt met allen fpoed; de eerfte priester volgt hem. ZAMOR, by zichzelven. Ik zal beftendig all' uw gangen gadeflaan. Hy volgt Amedes. NEPHTA. Goón! neemt Amedes, neemt Olintes in uw hoede! Verplet den moordenaar; waar blyft uw geesfelroede? NEGENDE T O Ó N E E L. Geduurende de volgende alleenfpraak van Nephta, hoort men van verre het gedruis der aannaderende krygsbenden. NEPHTA. Cjy, woonplaats van den dood, die nog het leven lpaarc Aan myn verhaten wicht; gy, meer dan troonen waard', Befcherm de onnozelheid in naare graffpelonken; Hy zy ten leven by de dooden neêrgezonken!... Maar zo de moordenaar Olintes fneuvlen doe, v Sluit dan voor de eeuwigheid ook Nephtaas oogen toe0 TIENDE T O O N E E L. NEPHTA, LEGERHOOFDEN, RYKSGR O O TEN•> SOLDAATEN. EEN DER RYKSGROOTEN. Vergram den Hemel niet, vorstin, door tegenftreeven, ' Maar kom Egypteland de kalmte wedergeeven. ons ;  TREURSPEL. 89 Ons aller voorfpoed hangt van Phares voorfpoed af; Kroon dien beroemden held, en reik hem Sethos {laf. }. De fchim van uw' gemaal beveelt uwe echtverbinding Met eenen held als hy, een' held van ondervinding, 1. Wiens glori ryzen zal door uw gewenschte trouw, Terwyl gy ons ontflaat van't heerfchen eener vrouw. NEP HTA. ó Smaad! kon hy uw hart tot zulk een daad doen neigen , 1 Datgy, zelfs aan myn hof, ó volk! my durft bedreigen! Is dit de trouw die gy my zwoert, myne oorlogslién? Bloest Sethos weduw zich zó diep vernederd zien ! EEN DER R.YKSGROOTEN. Volbreng, ó koningin! 't geen Sethos heef: geboden. Het volk heeft eenen held aan 't legerfpits van noden: In Phares vind het dien; daar alles voor hem beeft, Is 't billyk dat-het heir dien held verkoren heeft, Om in de gloribaan van Sethos op te treeden, Terwyl hy al zyn zorg en voorfpoed zal belleeden Tot roem van Memphis ftaf, tot (leun van Sethos troon, Om dien, met fchooner glans", te laaten aan uw' zoon, j Aan wien gy dat bezit misfchien zoud doen betwisten, Indien gy uwen tyd mogt zorgeloos verkwisten . Met nutteloos beraad, dat u niets baaten zal. >Wflj Verfprei het vreugdgejuigch, vorstin, langs Memphis En doe der burgerschaar' dees blyde ma aren hooren: ,, De koningin heeft zich een' troongenoot verkoren In Phares, die het pad van Sethos deugd betreed, .F 5 „ En  po NEPHTA, En zyn belangen om 't belang des volks vergeet. Gy weet dat Zamor, aan uw'broeder trouw verbonden B De duistere fpelonk des doods heeft uitgevonden, Waarin de priesterfchaar Olintes... NEP H TA. Groote Goón! EEN DER RYRSGROOTEN Prins Phares is alreeds befchermer van uw' zoon. 'NEPHTA, ter zyde. • Waar ben ik ? welk een flag! wat yzing doet my beeven ! Zy gaat bejluiteloos heen en weder, en, na eene tusfchenpoozing, fchynt zy zich hy eenig vast bejluit te bep aaien. Wat troostryk denkbeeld hebt ge, ó Hemel! my gegeeven* Wat godlyk licht omdraait myn' afgematten geest! Ja, 't is de dood alleen, die zulk een wond'geneest. Welaan , dit zy volbragt. EEN DER RYRSGROOTEN. Kunt gy in twyfel hangen? Voldoe den wil uws volks; dit eischt uw zelfbelangen. Beroof Olintes van 't bezit des rykstroons niet: Het krygsvolk niet alleen, dat gy thans voor u ziet, Maar Memphis burgery roept Phares tot de trooning, Uit eerbied voor 't gebeent' van haar' vermoorden koning. NEPHTA, zonder acht op zyne woorden te flaan. Indien ik langer toef, ontkomt hy aan de wraak: Ha!  TREURSPEL. 91 Ha! monfler !'k zie uw' val aannadren met vermaak. ^en. Hebt dank, gerechte Goón! gy deedt myn' geest ontvonGy hebt aan myne ziel haar krachten weêrgefchonken. Tegen het krygsvolk. 6 Volk! zie my bereid. De Hemel maakt, in 't end', Aan myn' verdwaalden geest myn heilryk lot bekend. In'theiligtempelrond, daar't weêrgalmt van gezangen, Zal Phares, deezen nacht ? myn hand ten echt ontfangen. Ik nam tot zulk een heil een al te lang beraad. *kVerlang dien echt zo zeer, als ik dien heb gehaat. Ik fchik my naar den wil van myne legerfchaaren , En zal der burgery myn opzet openbaaren. Zy vertrekt met fpoed. ELFDE T O O N E E L* ALGEMEEN K O O 11. ■ Ofn-ris! hoor de blyde klanken Van Memphis burgerfchaaren aan, Hoor Phares leger u bedanken; Het zal met vreugd ten reie gaan, Als Nephta, op den troon verheven, Aan Phares. haare hand zal geeven. De wensch der burgren is voldaan ; De fchittring van het ftrydend wapen Word in den glans der kroon herfchapen, Die roemryk op zyn kruin zal flaan. Einde des vierden Bedryfs. y y  pa N E P H T A, V Y F D E BEDRYF. Het tooneel verbeeld den pracht igen tempel van Oftrts, van binnen. De zon fchittert in het middelpunt, op het einde des tooneels, en vervult met haare glansryke ft raaien den geheelen omtrek in V verfchiet. Ter rechterzyde ziet men den ingang der fpelonk, uit welke de Godjpraaken gehoord worden: boven dezelve verheft zich eene pyramide, pronkende met Egyptifche hieroglyphen*; bezyde de fpelonk liggen twee fphynxen. Op den voorgrond ftaat het trouw alt aar der koninginne. Om den avond, in welken dit bedryf voorvalt, aan te duiden , is ■ het geheele tempelrond fchitterend en luisterryk verlicht, EERSTE TOONEEL. N E P IIT A > in prachtige trouwgewaaden. 6 T^Lustverblyf der Goón en der onfchuldigheid.' Gy , die den droeven troost, den zwakken kracht, bereid, Ontzsgchelyk verblyf, welks flilte my doet beeven, Zie Nephta diep bedrukt in uwe ruimte zweeven; Af nhoor haar laatst gcfchrei,aanhoor haar laatst gezucht, Eer haar verzwakte geest haar fterflyk deel ontvlugt. Zy * Spraakbeelden, die by de Egyptenaaren in plaats van fcbryf? lectereu gvbiuikt werden.  TREURSPEL. 93 Zy knielt voor de fpelonk neder. (den: Kensetiios moordenaar; vorstin verdelg dien wreetDit was uw ftem , ó Goón; wanneer gy waart verbeden. Amedes werd de naam des moorders flechts ontdekt, Maar Nephta tot de wraak haars egaas opgewekt... Zy zal gehoorzaam zyn, ontzagchelyke Goden! Zy roept uw' byfhnd in, in 't volgen dier geboden. Gy, die haar tedre jeugd bcfchermd'hebt en bewaakt, Befchermt haar opzet thans... haar doodlyk uur genaakt. Zy Jla/it op. Myn dierbaare echtgenoot!om wien ik,zonderfchroomen, Om wien alleen ik heb dien pligt op my genomen, Zie hier 't laatfte oogenblik, datmy vanu uogfcheid... Ik zal u wederzien... terftond... in de eeuwigheid; In de eeuwigheid zult gy het loon van Nephta weezen. Zy knielt neder voor de zon. Alkoesterende zon, myn troost en vreugd voordeezen; Weldoende Ofiris, die uV glans aan de aarde onttrekt, Voor eeuwig word uw licht voor Nephtaas oogbedekt. Befchyn het aardryk met uw zegenende ftraalen; Zie Nephta , dankbaar voor uw gunst, ten grave daalen. Zy regt zich op , en gaat heen en weder, ó Zegenaar van de aard', weldoende SerapisJ ó Ammon ! in wiens vuist de donder fchriklyk is ; ó Vloed! ó heiige vloed! ó bron van zegeningen! 6 Godheên van 't heelal! ó troost der ftervelingen! ÏJeheerfchers van het land en temmers van de zeên! En  H NEPHTA, Engy, ólfis! zie meêdoogend naar beneên ;^Z031({en>,a, Aanfchouw een droeve weeüw... welhaast in \ graf geDat aan haar tedre ziel uw byffcnd zy gefchonken} Het lot heeft haar, ó Goón! in-'t ongeluk geleid: Zoudt gy geen toevlugt zyn der droeve onfchuldigheid? Zo ik, in't uur des doods,my voel van fchrik beheeren, Laat my dan over my door liefde triomfeeren... Amedes nadert* Goón' hoe zal ik hem myn fmart Verbergen? hy doorgrond het diepfte van myn hart. ó Hemel! fchenk my kracht, opdat ik myn gepeinzen Aanmynenboezemvriend, myn'vader , moogeontveinzen. Hoe fmartlyk valt hét aan een welgevormd gemoed, Wanneer, ondanks ons zelf, de nood ons veinzen doet! TWEEDE T O O N E E L. NEPHTA, AMEDES. AMEDES, met vuur. en levendigheid. j (ven? Jl,r loopt een vreemd gerucht, vorstin: wie kan't gelooTen minfte deeze maar' gaat myn begrip te boven. Men zegt datgy, deez' dag, in dit geheiligd koor, Ten koste van uwe eer, metPhares..; neen!... ikfmoor Dien gruwel. GrootcGoón! zoudt gy dat kwaadgedoog 'k Zwyg in uw heiligdom dien fchandelyken logen. C§en« Ik ben te wreed misleid; vergeefsch werd Nephta met Dat eerloos euvel, door een' lasteraar, befmet; ^ven. Ja'kben befchaamd dat my dees wreede maar' deed bce- Dat  TREURSPEL. P5 Datik één oogenblik daar aan geloof kon geeven; Dat ik... ó myn vorstin! 'k val fiddrende ii te voet; Hier is hét, dat ik zulk een misdryf boeten moet. NEPHTA» Helaas! AMEDES. Gy zucht! gyzwygt! wat doet gy my vermoeden| NEPHTA. Gy kent het toppunt van myn- wreede tegenfpoedem AMEDES; 'k Gevoel die nevens u. NEPHTA. Het lot vervolgde my Met zó veel toornigheid, met zó veel razerny... AMEDES. Vervolg. NEPHTA. Het lieve wicht, uit mynen echt geboren, In's dwinglands magt gefield, ware, ó myn vriend! verloIndien... (ren^ AMEDES. ó Smart! ó ramp ! NEPHTA. Gevoel myn zivaar verdriet, Myn vader! ach! belaad my met uwgramfchapniet. Hoe fchuldigik ookben, moet ge echter my beklaagen. AMEDES. r„ . (gen! Hoe! fchuldig! groote Goón ! kunt gy dien hoon verdraa- Eu  96 N E P H T A, Eu gy durft zulk een' echt bekennen! nephta. ó Myn vriend! Ik weet, uw goedheid heeft deesfoltring niet verdiend. Ter zyde. Moet ik zyn tedre ziel dus marden! dus verfcheuren! Wat yslyk oogenblikt amedes. Moest my dees ramp gebeuren! nephta, ter zyde. Ach! ik doorfleek hem 't hart. amedes. Myn dochter,'t is dan waar! Gy treed naar 't outer met een' broedermoordenaar! Den moorder uws gemaals! kost gy die gruwlen fmeederf! | Ik was 'er van bewust, eer gy die had beleden; Maar myn gevoelig hart, vermoeid door foltering, Vond nog een' zachten troost in myne twyfeling. ne p hta. Befchuldig 't lot, niet my, myn vader, ó myn vader! amedes. De hand van Nephta aan een' moorder, een' verraderl nephta. Het lot alleen heeft my tot eenen echt gebragt Met hem... amedes. Wiens eigen hand uw' gade heeft geflagt* Neenl'tishetnoodlotnictj neen, Nephta! gy zyt fchuL , dig: Maar  TREURSPE L. 97 Slaar waan niet dat uw vriend, uw lotgenoot, geduldig Dien fnooden echt zal zien... NEPHTA, ang/lig. Ach» waag uw leven niet. AMEDES. Dat monster zy geitraft... NEPHTA. Zo 't ftraffeloos gcfchied'j Maar Phares dreigt uw hoofd... AMEDES. II y zal myn offer w.cezcn. NEPHTA. De wetten zwygen feil voor 't ondier datwy vreezen. Iïy's held, hy 's koning, en... AMEDES, naar den hemel wyzende. Daar leeft een hooger magt, Die koningen beheerscht; die fnoode vorsten'flagt, Wier hart een bronwel is van booze gruweidaaden. Die magt geleid de deugd' langs onbekende paden, En zal, 't zy vroeg offfeaé, den booswicht doen vergaan. * Deeze arm. hoe ftram en zwak, zal 't monfter uederflaan, Schoon duizend dolken, 0p myn'boezem opgeheven, Na'toefFnenvaudcitraf, my mogten daan naar't leven: > Hy poogt in ecdlen toorn te vertrekken, doch word door Nephta we der hou den , terwyl men van verre het gedommel des volks hoort, hetwelk zich by één verzamelt, om het trouwfeest der koninginne by te wonen. KEPfl-  98 N E P H T A, N RPHT A. ö Hemel! neen, verzwaar myn wreed e rampen nierp Door in 't gevaar te gaan, dat gy ü dreigen ziet. Amedes! ach! befluit gelaaten af te wachten AH' wat de Hemel tót ons heil vr 1 dienstig • chten. Verdraag den booswicht nog, cu oéffen uw geduld: Zyn gruw-eldaaden zyn misfchien nog niet vervuld. Eer gy hem straffen komt, zilt gy zyn' trots vernetren. Al fchenk ik hem myn hand, hy zrl niet triomfeeren. De Memel maakt eerlang zyn' byftand openbaar. Verzeker u, dat hy dien wreeden moordenaar, Wel, zonder uwe hulp of 't wangen v; n uw leven Wanneer gy't minst zulks v.^cht, verdiende ftrtffksn gee- ; AMEDES. (VLlU Welaan» ik wacht dm af all' wat de Hemel Zal BefUiitcn, ó vorstin! maar'knoop, des dwinghmdsvj-.l. Voltrek een trouwverbond , dat myne ziel doet gruwen, Maar beef, wanneer gy aan dat monsteru laat huwen;. Denk dat dit heiligdom den Goón is toegewyd,, Dat gy myn' kónings weeüw... dat gy meineédig zyt. Het gedruis, groeit aan, en de optogt des volks vertoont zich in V verfchiet. Amedes vertrekt. N E P ii Ta- Hoe! in dit oogenblik!... blyf my een' vader flrekken. A M E DES, a ft'redende. Neen! nimmer zult gy die gehaae trouw voltrekke 1. De j  TREURSPEL. p9 Éé optogt des volks komt nader .by. Zo dra de hoogepr les ter vertrokken Is, hoort men het geluid der muzicktuigfpeeleren, die de menigte vergezellen. Be priesters, hunne bazuinen fteekende;. de priesteresfen, ryksgrooten , legerhoofden en ftaat jongkv>Yoïiwèn% Olintes opleidende, treeden met ftaat ikheid op „ geduurende den volgenden koorzang. De optoc-t, welke door het krygsvolk geopend en gefloten word, gaat langzaam voort, alle de noodwendigheden tot het plegiig vieren' van de trouw der koning;nne medevoerende. 'Phares treed ten tooneele , omringd van de legerhoofden en ryksgrooten, Nephta ftaat, worstelende met haare gemoedsbeweegingen , op den voorgrond des tooneels. EERDE T O O N E E L. nephta, phares, priesters, p r ï e st ere s se n , ryksgrooten, leg e r.» hoofden, staatjongkvrouwen, olintes, soldaaten. algemeen koor, nog van verre. * ó Goden! Memphis fteunpilaarenj ó Zon! Mort uwen zegen uit! Ziet neder op deeze echtaltanren, Op Phares, Nephta, en haar fpruit. P' ' Ga j)it  ioo NEP H T A, Dit koor word met afwisfelingen gezongen, i,i dier voege, dat ""er eene diepe flilte in acht genomen word tusfchen deszelfs afdeeangen.. Het geluid komt altyd nader hy. Ziet neder op deeze echtelingen, Die naar uw heilig outer gaan: Bekroont hen met uw zegeningen, En Memphis wenfehen zyn voldaan. Thans is de geheele optogt ten todneele verfchenen: Nephta, haar en zoon gewaa*- wordende, zegt op het aandocnlykjle hy zichzelve-' NEPHTA. Olintes! ó myn telg! Zy ylt naar hem toe, en drukt hem op het tederlykfle tegen haare borst. Vlieg aan uw moeders hart. Eerlang word haare ziel ontheven van haar finart. Alle de aanweezigen knielen voor de zon neder-, geduurende dit algemeen koor. Ofiris! laat de Egyptenaaren, Die thans verheugd ten reie gaan, Geluk en glori wedervaaren , En neem hun brandend reukwerk aan. De geheele (loet regt zich' op, en 'begeeft zich, elk naar zyne ftandplaats. KEPH-  TREURSPE L. 101 NEPHTA, op den voorgrond des tooneels. Gerechte Goden! komt Natuur in my verdooven? Haare infpraak treft my't hart... hoe kom ik haar te boven? Alk de aanweezigen knielen andermaal Voor de zon eerbiedig neder, geduurende dit volgend ALGEMEEN KOOR. Zo lang gy de aarde zult beftraalen, Daal' nimmer Memphis zegenzont Des grooten Phares zegepraalen ' Zyn Nephtaas zuivre zegenbron. De geheele optogt houd op de volgende wyze fland: Nephta plaatst zich op den ' voorgrond ter linker zyde, met Olintes en haare ftaat]ongkvrouwen; de priesters, priesteres/en, legerhoofden en ryksgrooten verdeelen zich, de helft aan de eene, de wederhelft aan de andere zyde. des tooneels; Phares, aan het hoofd der krygsmagt, plaatst zich aan de rechter* zyde. 'Er ontftaat vervolgens eene ftaatige ftilte. PHARES, tegen Nephta. Hoe ! gy voorkomt my reeds in dit geheiligd koor! Wat is myn ziel verrukt! wat is myn liefde, door Uw gadelooze trouw, ó Nephta! thans aan 'tblaaken! In 't zegenryk verfchiet zien wy ons heil genaaken. Offchoon ik uwe zyde op Memphis troon bekleed, Kent Phares geene wet, dan die gy ftaaven deed. Laat ons de droeve dood van Sethos thans vergeeten. De Goden, hem ter wraak, ter vierfchaarneêrgezeten, G 3  töi NEPHTA, Bereiden reeds de ftraf van zynen moordenaar. Komt, treeden we , ó vorstin! naar 't heilig echtaltaar... NEPHTA. Di: heiligdom verlicht myn'geestdoor'sHemelsflraalen... Ja, Phares, ik beloof met u in 't graf te daalen; Teflerven aan uw zy'; alleen te leeven, om Den wil te volgen van het volk en't Godendom, 'k Gevoel, myn heil beflaat in my aan u te binden; Een lange reeks van fmart deed my zulks ondervinden; lk volg het hoog bevel van mynen echtgenoot, En niets fchcid my van u, ö Phares! dan... de dood. Uw echt zou, zonder dit, myn groote ziel mishaagen: Ik offer u alleen all' myne levensdagen. Ik weet, dat deeze trouw , die Sethos my beval, De kroon van Memphis aan Olintes brengen zal, En dat gy aie alleen ontfangt uit myne handen, Ter ftraff' van't monster, dat den koning aan dorst randen; Dat gy eene al te groote, al te eedle ziel bezit, Dan dat gy niet uw, woord geftand zoud doen in dit. Ik zal u dan met vreugd den ryksflaf overgeeven, En volg het hoog bevel, door't volkmy voorgefchrevcn. Ik zweer in 't oog des Gods, die ons en hoort en ziet; In 't byzyn van het heir, waar over gy gebied,' Dat all' de krachten van myii ziel niets meer verlangen , Dan op dit oogenbtfk uw woord van trouw te ontfangen, PHARES, verrukt. 6 Hemel! welk een taal! myn hart bezwykt. Kon ik My  TREURSPEL 103 My i urn er vleien met dit heilryk oogenbHk? Di.tis, 6 koningin! de grootfte dng niyus levens... 'k Ontfang van ü den troon , uw hand , uw liefde tevens! De E Ê R S T E P R I&STER en E E R S TE P R 7 E S- T E R È s pUatzen üch ac Yter het outer ; men reikt den priester den trouwkelk fiver, welken hy op het. Zelve nederzet. Alle de ov.erige priesters en priesteresfen plaatzen zich in een halfrond achter hem. EERSTE PRIESTER en EERSTE PRIESTERES. ZANG. o Hymen! God der trouwverbonden Bekroon den echt van 't vorstlyk paar, Dat, op dees Godgevvyde gronden, Vereenigd word, voor Uw altaar. Aanhoor den 'wensch der priesterfchaaren... Den wensch van alle Egyptenaaren! Dat op hunn' troon uw zegen daai'jLaat vrede ons vruchtbaar land beivoonen, 'Nu Nephta Phares kruin doet krooneu, Tot loon van zynen zegepraal. [Lt algemeen koor, beginnende „ 6 Goden! Memphis fteunpilaareni;" word Herhaald, doch zonder tusfchenpoozingen. Nephta en Phares begeeven zich naar het outer. G 4 ^ Na  io4 /N E P H T A, Na het eindigen van den koorzang, welke door alle de aanweezigen met eenenplegtigcn aandacht wordbygewoonde werpen de priesters reukwerk in hunne wierookvaten , en heffen dezelven hemelwaarts. De eerfte priester reikt den trouwkelk aan Nephta over. NEPHTA, een weinig wyns op het outer plengende. Stort uwe gunst, ó Goón! op deezen trouwkelk neêr! Zy drinkt uit den kelk, en fielt denzelven aan Phare$ ter hand; nadat hy denzelven gedronken heeft, vervolgt Nephta : Dees kelk vereenigt ons; wy fclieiden nimmermeer.. ALGEMEEN KOOR. Ofiris! laat de Egyptenaaren, Die thans verheugd ten reie gaan., Geluk en glori wedervaaren , En neem hun brandend offer aan. Deeze koorzang word, door de fpoedige en onverwachte opkomst van Amedes , plotsling afgebroken. VIERDE T O O N E E L. Amedes fnelt, aan het hoofd eener talryke fchaare ge wapende burgers, met de uiterfte drift ten tooneele; hy houd een bebloeden dolkin de opgeheven hand^ en is van edele gramfchap ais buiten zichzelven vervoerd. DE V00RIGEN, AMEDES, DE GEWAPENDE BLRGERY. AMEDES, met eene kn chtige en verheven flcm. A Gruwel! burgery! laat geeno trouw voltrekken Die  TREURSPEL io$ DSe's Hemels toorn ontgloeit. Ik moet u thans ontdekken Wie Sethos moorder zy. Gy ziet hem hier vóór u; 't Is Phares. allen. Phares! phares, verfchrikt. Goón! amedes, glqeijende van toorn en drift. Ja , burgers! ftraf t hem nu. Dat monster heeft te lang gefpot met 's Hemels wetten. Laat ons,vereend van kracht,dicn moordenaar verpletten. phares, zyn zwaard trekkende, tegen het krygsvolk. Valt aan. Amedes en de fchaare gewapende burgers vallen , met uitgetogen zwaar de \ op Phares aan; PharesT zich trac htende t e verdedigen, word van zyn krygsvojk bygefprongen. Eer de burgery en het krygsvolk handgemeen raakeh , geeft Nephta een' luiden gil, werpt zich tusfchen dezwaar, den der ftryderen , en fcheid dezeIven van eikanderen, nephta, fidderende, en met eene verheven ftem. Myn volk! hoü ftand. De burgery en het krygsvolk verwyderen zich van eikanderen.. amedes, beevende van verontwaardiging. Hoe ! Nephta ! gy alleen Befchermt dat monsterdier! gy fchenkt hem 't leven» nephta, na eene susfchenpoozing, met bedaardheid. Neen. G 5 Met  io6 NEPHTA, Met aancfoenlike verrukking. Neen! myn Amedes! myn gemaal is reeds gewroken. De burgen andermaal op Phares willende aanvallen , ter* wyl het krygsvolk toefchiet om hem te verdedigen , worden zy allen door Nephta en Amedes wederhouden. AMEDES. ö Helden! ftaakt uw drift, tot dat ik heb gefproken. Dees booswicht zond, om my te Aagten, Zamor af, En dus zyn' koningsmoord te fmooren in myn graf. Hy hield reeds boven my het moordftr?! opgeheven, W' nneer myn beevende arm , tot myn behoud gedreven, Hem dood ter aarde (liet. Getuig zulks, burgerlioet! Tegen allen. (bloed. Ziet, hoe dit fïaal nog druipt urn 's monsters eerloos Tegen het krygsvolk. Verdedigt hem toch niet, die Sethos heeft doen fneeven. PHARES, tegen zyn krygsvolk. Verdelgt dien lasteraar; redt uwen koning 't leven. De legermagt van Phares deinst met afjehrik te rugge, Phares met verachting befchouwende. NEPHTA. ÓVolk! aanhoor myn ftem. Ik fprcek voor't laatfte u aan. 'k Staa op den rand myns grrfs.. gereed daar iv te gaan. 'k Moet, in dit heilig koor, ó deugdgezinde fchnrren! Een eerloos gruweiftuk... een waarheid openbaaren. Jn, burgers! Phares heeft uw' koning omgebragt; Ja , krygsvolk! Phares heeft myn' echtgenoot geflagt. In  TREURSPEL. 107 In weêrwil van dien moord, van all' zyn gruweldaaden, Zag zulk een monster zich met glori overlaaden; tt Geluk liep overal dien wreeden booswicht na. Hy,rookendnog van'tbloed zyns broeders..van myn'gaé, Niets vreez'cnd, daar hy zich door't heldenheir zag fchraagen, Durfde eindty.k, ö myn volk! den fnoodften aanflag Schynheiligheid bezielde in alles zyne taal (waagen. En daa'den .. hy beklom den troon van myn' gemaal. Daar hy die gruwelen zó ftraffcloos mogt pleegen , Was nu zyn euvelmoed tot zulk een' top geflegèn, Dat hy my eind'yk dwong dit huwlyk aan te gaan , Tot welken gruwel nooit myn hart koude overflaan. Ik, van myn'troon beroofd , bezorgd voor't lieve leven Van dit verlaaten kind; van al myn volk begeeven, Had nu geen keuz' te doen , in 't dringen van dien nood, Dan tusfcheh myne fch'ande of myn verhaaste dood. De Hemel in het eind" had deernis met myn fmarae , En fchonk een' ftraal van hoop aan dit gefolterd harte... Na een wyl «ivygem, met opklimnienden moed. Verneem dan, ó tiran! hoe gy, op deezen flond, Aan my verbonden zyt, in 't plechtig trouwverbond; Verneem , zo'tmooglykzy , ómonster! zonderbeeven, Hoe Nephtade euvlen fluit, door uwe hand bedreven... Ik, ziende my geprangd om.in deez' echt te treén , Uw hand te aanvaarden , die, fchoon zy my wenschlyk fcheen, Voor my een gruwel was; wierp,met deeze eigen h* In  ioS N F P H T A, In onzen huwlykswyn, reeds in uwe ingewanden, Dank,Hemel! neêrgevloeid... 't vergift... ALLEN. ó Goden! NEPHTA. Gy Dnalt niet alleen in 't graf, ik offer tevens my; Maar 'k ftraf uw gruweldaad , myn Sethos is gewroken, Olintes u ontrukt... Na eene tusfchenpoozing. Ik voel myn kracht verbroken..* Het doodelyk vergift ontfleekt myn brandend bloed... Een teken, dat het ook uw hart reeds knaagen moet... Ik daal bedaard in't graf... en heb niets meer te vreezen... Maar... moordenaar!... uw dood moet hoogstafgryslyk weezen. Uw trotsheid is verneêrd; gy zyt door my geflagt Eer u Amedes ftraft. De Godfpraak is volbragt.. ^yen 'kVerzweeguwVreeden naam,die elkvanfchrik doetbeeThans is de maat vervuld van 't kwaad, doom bedreven,, AMEDES. è Volk! zo gy begeert dat Phares moord door my Thans hier bevestigd word... PHARES, in wanhoop en woede. 't Is door mynrazerny, Myn zelfbekentenis. Ja 'k heb dien moord bedreven.^ •Ik flond, door Zamors hand, Amedes naar het leven. Deeze aanflag is mislukt: myn krygsvolk valt my af. 'k Verlies, op éénen Itonu, het leven en den itaf... Ik  TREURSPEL. lop Ik voel alreê 't venyn door all' myne adren woeden. Des Hemels wraak ontbrand, en toont haar geesfelroeden 'kVoel dat ikmoet vergaan... vergaan? ó fpyt! ó fchandl Na zó veel krygstriomf, dóór eene vrouwen handi Ik ben te fnood misleid, te fchandelyk verraaden... Maar'k had die flraf verdiend door mynegruweldaaden. Mynhart,te onmenschlyk boos,gevoeIt de wroeging niet; Zy is een zweem van deugd... die my niet overfchiet. Indien in my 't berouw nog over zy gebleven, Berouwt het my alleen , dat ik u liet in 't leven; Dat ik uw telg en u niet famen heb geflagt; Dat ik Amedes niet in tyds heb omgebragt; Dat ik u heb bemind, en, door die min aan't gloeijen, Weêrhouden ben van al uw' aanhang uit te roeijen. Myn nagedachtenis zal in verwenfching flaan By Memphis burgery... laat Memphis gantsch vergaan! Vergaa dit heiligdom, getuige van myn fchande! Geen priesterfchaar ontfleek' hier ooit weêr offerhande f Dat nooit de vrede woone in dit gevloekt gewest! Vergaa dit koningkryk door hongersnood en pest: Bat Sethos kroost vergaa in duurzaame ooreloogen! Dat de Aziaan zyn kroon vertrapp' voor ieders oogen! Dat alle rampen, die ooit flervling Iyden moest, Neêrflorten op dit ryk, tot dat het zy verwoest. Hy is een wyl fpraakeloos, fchynt afgemat door foltering der f mar ten, en flaat tot ylhocfdighcid over. r^eTt Wr t zie ik !.. welk een fpook... myn broeder' ó mynbroeMyn hand heeft u ontzield; uw' zoon en zyne moeder Iu  ïio N E P H f A, In rampen neergeftort... geef my dien dolk, kom , gcer.,0Hier is myn hart.floot toe,..Ach! dat uw moorder fneev*!.. Voleind myn foltering... voleind myn wreede plaagen.. ó Sethos! ach ! ik kan myzelven niet verdrangen... . ó Schim! ontvlamt my niet... ik volg u na in 't graf... IvVnrr 'k zie,gy gruuwt van hem, die u den doodfteek gaf... Hy ftaat een wyl als weezenloos, geeft een' angftigengil, en loopt wanhopig heen en wee da'. Wat duldelooze fmart! moet ik dan, duizendwerven, Arn 't martelend vergift... niet aan .één wonde, fterven? Welaan... Hy brult van worde, grieft zie \, en valt neder in ds armen der krygsknechten, die hem omftngclcn. Gedoemde vrouw! uw wensch is niet voldaan. Ha! Phares is niet door uw hand alleen vergaan. AMEDES, tegen het krygsvolk. Ziet, hoe de Gló.i in 't eind' den boozen mensen verpletten. Die broedermoorder zou dit heiligdom helmetten; Men fiecp' hem van deez' grond. Phares word, door ccnigen zyn er foldaaten, uit den tempel ge voe: d, terwyl Amedes troosteloos zich by Nephta, begeeft. ö Gadclooze vrouw! .Wat wreede mengeling van vreugde en diepen rouw! Is" E P H T A , de fmarten van het vergift meer en meer gevoelende. Ach! *t is met my gedaan...ik daal ten grave neder...  TREURSPEL. m De ftaat] origkv rouwen, in wier armen zy neder valt, plaatfen haar in eenen zetel Myn dierbrë Sethos... harst zien wy elkandren weder. Na eene tusfehenpoozing. Uw Nephta bleef u trouw... u trouw., tot in de dood. Zy zygt neder op haare kniën; de ftaat]ongkvrouwen onder- fteunen haar, terwyl alle de aanweezigen, in eene diepe verftaagcn heid, haar verzeilen. Hebt dank, gerechte Goón ! dat, in myn'jongden nood, Ik onderfteuning in uw goedheid heb gevonden ; Den moorder zelf vernield... hy had Natuur gefchonden!.. Myn' gade wraak verfchoft; myn' zoon ten troon gezet; Het dierbaar vaderland uit zyn gevaar gered, En d'onderdaan verlost van 's monsters eerloos woeden. Kan 'tflerven van één vrouw dien zegen ooit vergoeden? Uw Godfpraak wees my aan; ik was, in uwe hand, Het werktuig tot behoud van 't dierbaar vaderland. De blinde ménsch volbrengt, onfterfelyke Goden! Al is 't hem onbewust, all' wat gy hebt geboden. De ftaat] ongkv rouwen plaatfen Nephta op haar en zetel- AMEDES. K n 't mboglyk zyn, ó G< ón!,is dit uw raadsbefluit Dat dikwyls uit het kwaad uw hoogde weldaad fpruit? Olintes valt neder aan de voeten van zyne moeder, en bi* Jproeit haare handen met een'' vloed van traanen. NEP H 'f A. JMyh lieve Olintes!.. zie.uw moeder u begeeven... Zy  Ui NE F H T A, Zy heeft u teêr bemind... haar dood fchenkt u het leven..* Ach! op den rand myns grrfs grieft my geene andre fma-rt* Dan onze fcheiding*.. ó beminde van myn hart! Olintes.,. fchrei zo niet... laat uw geween bedaaren... Gewen Uw ziel aan druk, fans uwe kindfche jaaren.... AMEDES, bitterlyk weenende. Vorstin! zo deerniswaard'... NEPHTA. Vertroost u, grysaart... Ach!... ïkfmeek u, plant in 't hart myns zoons het diep ontzag Voor't recht des onderdaans, en voor den wil derGoden... Herdenk, myn zoon! all' wat uw vader heeft geboden... Gy klimt op Memphis troon ; beklim dien, in uw jeugd, Niet anders, ö myn telg! dan langs het pad der deugd* Laat uwe tedre ziel door hcerschzucht nooit beheeren: In Sethos moordenaar zaagt gy haar diep vcrneêren. De nedrige van hart word op den troon gezet; De trotfche flervling door de wraak der Goón verplet* Zy fielt Olintes in handen van Amedes, welke hem deiï koningklykcn diadeem om het hoofd bind. Beminde burgery! getrouwe lcgerfchaarenï Zweert uwen koning trouw, by hun gewyde altaaren. De legerhoofden plaatfen Olintes op een fchild, en hef en hem hemelwaarts; al het volk huldigt hem knielende, terwyl Amedes, by het outer, den volgenden eed zweert. AMEDES. ó Goden! die ons ziet, aanhoort, op deezen ftond, 's Volks  TREURSPEL. zx-s *s Volks trouwverbindtenis, bezworen, door myn' mond, Aan Memphis nieuwen vorst, 'aan onzen jongen koning, Aan Sethos lieve telg , gerechtigd tot de krooning. Dit heilig outer dat, door een gedoemde trouw, De hand van Nephta aan een'dwingland fchenkenzou, Schenke aan Olintes 't hart der trouwe burgerfchaaren, En Sethos telg fchenk'haar zyn hart voor deeze altaaren! Dat hy zyn' vader volg', maar, goede Goón'. dat hy, Befchermd door uwe hand, niet zo rampfpoedig zy! Het volk ryst op; de ryksgrooten geleiden Olintes naar zyne zieltoogende moeder. NEPHTA. Wat kan ik , edel volk! vóór't fterven, meer verlangen? Olintes mag de kroon van uwe hand ontfangen... Myn dierbre zoon...ik voel..,myn doodlyk uur fpoed aan. Vergeet, vergeet toch nooit op 't pad der deugd te gaan... Hoe kort is hier de tyd... voor my... als rook verdwenen!.. Wat word thans alles naar en donker om my heenen!... Geef my uw hand, myn zoon... Tegen Amedes. Geef my uw hand, myn vriend! Hoe trouw hebt gy de deugd, uw' vorst en my gediend! Uw loon daarvoor zy eens inde eeuwigheid verkregen. Zy verzamelt alle haare krachten -,• en legt de handen op het hoofd van den nederknielenden Olintes. Ontfang, ó koningstelg.' uw moeders laatften zegen. H Na  ÏT4 N E P H T A. Na eene tutfckenpoozing, geduurende dewelke hei fierfuur van Nephta meer en meer aannadert. ó Volk! bemin ir.v' vorst, denk fteeds aan myn' gemaal... 't ls niet om hem alleen, dat ik ten grave daal, {gen, M.iar ookom uaan'twoên eens moordenaars te ontwrin* Na eene lange tusfchenpoozing. Bemint de deugd en vreest de Goón, ö ftervelingenl Vaarwel myn gryze vriend... ó Hemel!., alles fehreit... Myn lieve Olintes... ach!... vaarwel in eeuwigheid. Zy fterft. Atte de aanweezigen zyn in de diepfle droefheid gedompeld. ALGEMEEN KOOR.. Rust, zaalge ziel, na zo veel rampen. De Hemel deed u, tedre vrouw! Met felle tegeiifpoeden kampen, De Hemel eindigt uwen rouw. De dood fielt perk aan uwe plaagen, En doet in 't einde uw heilzon daagen. Met uwe dood begint uw vreugd: Gy hebt den booswicht ftraf gegeeven , Olintes op den troon verheven... In de eeuwigheid is 't loon der. deugd. EINDE.