ROBERT MAXWELL, T O O NEELSPEL. door. A. van KOTSEBÜE. IN DEN HAAG E, By J. G LEEUWESTYN, 1798.   Van Kot febue-zelf zegt van dit TooneeU /pel: „ Welligt is 't het beste myner Stukken." Deeze uitfpraak, — maar niet minder myn eigen gevoel — drong my, om, ook in deeze vertaaling, het oorfpronglyk Sc/won zoo naêrby tc blyyen*, als my doenlyk zoude zyn. De dichter tytelt het Stuk: der Opfertod. Ik veröorloove my het te noemen naar de eerfie Per. foonaadfen deszelyen, wyl Offerdood voor yeele Nederlanders te Duitsch blyft. Dank aan hun, die zoo wel myn mf als de drukproeven, my ten gevalle* hebben gelieven te verbeteren* Myne overzetting van Falfche Schaam, _ een ander Tooneelfluk des gemdden dichters hoope ik het Bataafsch Publyk ook eerstdaags aan* tebieden. ««te*.. J' & Esve,^-"oltrop. 21 Aug,  P E R S O O N E N. u» iv'"" v** <••'• ■■'•'■A ?v;. H ROBert maxwell, 7Z bediende, en eenige zwygendets. Htf togneel is te London,  ROBERT MAXWELL. TOONEELSPE L. EERSTE BEDRYF. EERSTE T 0 0 N E E L. Het Tooneel verbeeldt eene fraatje Kamer, met weinige en JJechte meubelen. arabella, met eenig handwerk bezig, de moeder zit in eenen groot en leuning/loei, met de handen tn den fchoot. i)e moeder. Thomas! arabella. Wat belieft u, lieve moeder? de moeder. Niets, dochter! ik roep Thomas. arabella, verlegen. Thomas — is ziek. de moeder. Is hy ziek ?De arme fchelm I laat dan een ander koomen. arabella. Kan i k 't niet doen ? A de  2 ROBERT MAXWELL, de moedee. Ja wel, alsgy zoo goed wilt zyn. Ik verlang naar myn ontbyt, en heb »er deezen morgen reeds driemaalen te vergeefs om gevraagd. arabella. ^ Het ontbyt— ja, lieve moeder. QZy laat haar werk liggen, en vouwt zuchtende haare handen.} de moeder. 's Morgens na 't opftaan moet ik myn kopjen thee en een befchuit hebben, anders worde ik flaauw; dat ben ik federd vyftig jaaren zoo gewoon, en 't is niet mooi, wanneer eene oude blinde vrouw uuren lang naar een weinig warm water wachten moet. arabell/l, Vergeeft, lieve moeder! — Hanna is befchuit gaan haaien. — Gy weet hoe langzaam zy is. de moeder. Waarom wordt Hanna ook gezonden ? 'er zyn immers anderen genoeg in huis. arabella, zuchtend, ter zyde. Geweest ! — Q/uld.') Wy behelpen ons nu met weinige bedienden. de moeder. Goed, gy moogt u behelpen, dat behoort zoo. Toen ik myn lieven man zaliger , den Squire Thomas Maxwell, trouwde, toen waren wc beiden dood arm, en toen myn Robert ter waereld kwam, toen hebbe ik my dikwyls bitter beholpen, op dat aan het kind toch niets  TOONEELSPEl. 3 Diets zoude ontbreken. Nu is 't zyne beurt j als de kinderen kleen zyn, behelpt zich de moeder , en als de moeder oud wordt, moeten zich de kinderen behelpen. arabella. Wy doen dat ook zeker met al ons hart. de moeder. Neem my niet kwalyk, dochter! 'er heerscht federd eenigen tyd eene geweldige ongeregeldheid hier in huis ; hier ontbreekt wat, daar wat, en overal wat» — Ik ben wel blind , en kan niets zien, maar ik merk toch meer dan my lief is. arabella» Gy weet dat myn Robert veele wederwaardigheden in den handel ontmoetten. —. de moeder* Wel, kind! welk koopman kan 'er op roemen, dat hem in zyn leven alles naêr wensch ging? arabella. Hy heeft by 't bankroet van Belton groote fommen verboren. de moeder. Maar is 't toch zelf niet geworden? arabella, zuchtend ter zyde* Dat gy waar zeide ! de moeder. 't Vermogen was aanzienlyk. Laat 'er ook iets van verlooren weezen . het ontbyt der moeder behoorde toch nooit verlooren te gaan. Ik kenne mynen Robert. Hy zal nooit vergeetcn dat ik zelf hem gezoogd .nebbe. Ik A 2 y,-as  4 ROBERT MAXWELL, was toen zieklyk , maar ik nam toch geene minne j daarom weet ik ook, dat hy liever elk ftukjen uit zvnen mond fpaart, dan dat hy zyner oude blinde moeder gebrek laate lyden. arabella. Ja, dat doet hy. de mo ede r. En met verlof, dochter! 't geen gy nu aan my deed, zoude uw kleene Harry in uwen ouderdom aan u vergelden, arabella. Lieve moeder . gy gelooft immers niet — dat ik <~4 dat myne nalaatigheid. — de moeder. Nu, nu, ik wil niet veroordeelen. arabella, ter zyde* Ach J ik heb den gantfchen nacht gewerkt. T WE EDE T O O N E E L. harry, de voorige.jï» harry* IVIoeder, is 't nu tyd? arabella» Terftond. harry, met vertrouwen en halfzacht. Moeder, ik wil u wat zeggen m. ik heb honger.. ara-  TOONEELSPEL. s arabella, met weêrhoudene traanen. Aanftonds, myn kind wacht maar tot dat Hanna tehuis koomt. de moeder. De arme jongen! heeft hy ook nog niet ontbeeten. Lieve God i zoude men niet denken dat 'er geen fneê broods in huis ware. arabella, ter zyde, Helaas! J de moeder. Koom hier by my, Harry. Hebt gy honger? h a r r y. ja, grootmoeder. de moeder. Hebt ge dan heden nog niets gegeeten ? harry. Nog geen kruimpjen. de moeder. Arme jongen! ge hadt gister-avond ecne boterham moeten befpaaren, kar ft y. Gister - avond hebbe ik ook niets gehad. de moeder. Is 't mooglyk! hebben uwe wreede ouders u in 't geheel niets gegeeven! harry. Vader en moeder hadden zelf niets. de moeder. Gekheid ! waarom kwaamt gy niet by my? A 3 har  6 ROBERT MAXWELL, h i\ r li y* Ja i ik ftond 'ér by * én keek töen gy uwe foep at; ik dacht dat ge nog wat zoudt overlaaten, maar gy hebt alles opgegeetem 1 arabella. Harry fnoepte gisteren namiddag zoo veele béziën, dat ik bang was dat hy ziek zoude worden, indien ik hem voor 't naêr bedgaan nog iets te eeten gaf. de moeder. Och wat! kinderen moeten braaf eeten, Wat groeit, wil voedfel hebben. arabella, ter zyde-, Hoe gaarne gave ik hem myn bloed t de moeder» Gaa , Harry, en verzoek moeder, dat zy u een kren» tenbroodjeu geeve. harry, gaat naêr -Arabella* Lieve moeder, geef my een krentenbroodjen. arabella. Wacht nog een oogenblik, Hanna zal terftond wcêi om weezen. de moeder. Wel, waarom moet hy dan juist naar Hanna wachten? Toen myn Robert zoo groot was,heeft hy my dikwyls van myn werk afgehouden, maar dat verveelde my niet; ik zelf ftond op en haalde wat hy noodighad. Heden ten dage zyn de lieve vrouwtjens zoo gemaklyk , zoo voornaam geworden. ara-  TOONEELSPEL. 7 arabella» Gy doet my ongelyk aan , lieve moeder ik heb jiiist geen krentenbroodjens in huis. de moeder. Des te erger! in eene geregelde huishouding moeten die altoos in voorraad zyn; dat moet gaan als een Muzykpapier. ii a r r r. Wees niet boos, grootmoeder, ik zal Hanna te gemoet gaan. (By loopt heenenl) DERDE TO O N E E L. de moeder, arabella. de moeder. JNIeen, dochter, indien ik daarover zweeg, dan zoude ik 't eens moeten verandwoorden. Ik ben oud en blind, hulp aanbrengen kan ik niet; maar myn gevoelen moet ik zeggen, neem my dat niet kwaalyk. arabella. Uwe moederlyke vermaaningen zyn my altoos dier • baar — zelf wanneer zy my fmarten. de moeder. Toen myn zoon met u trouwde — gy weet wel dat ik 'er niet zeer te vrede over was- arabella. Ik was een arm meisjen. A4 de  8 ROBERT MAXWELL, DE MOEDER. Hebt gy in agt jaaren ooit een woord gehoord dat naêr een verwyt van deezen aart geleek? ARABELLA. Nooit, nooit, nooit, goede moedér. Df MOED È P. Ik had zeker liever gezien , dat gy ook vermogend Waart geweest, maar ik dacht: de liefde doet veel. Myn overleden man en ik, wy hadden beiden niets, en waren toch vergenoegd. Nu is myn zoon , door or.ze vlyt, een ryk man, laat hem in Gods naam volgends zyn hart kiezen. Is de jonge vrouw arm, dan zal zy ook dankbaar weezen, zy zal my in mynen ouderdom oppasfen. Ik behoef weinig, en om dat weinige zal ik nooit behoeven te vraagen, zy zal 'er altoos voor zorgen, dat het 'er is, eer ik den mond opene. ARABELLA. Zeker, 't was myne billyke pooging. — DE MOEDER. Ja, dochter, 't was.' maar 't is niet meer. Sederd kort is alles hier zonderling veranderd, en van dag tot wordt 't erger. Oude lui zyn wonderlyk, zy willen alles geregeld hebben. Wat den jongen lieden eene grilligheid fchynt te weezen, is den ouden eene behoefte. De jeugd heeft zulk een veelvuldig genot, dat het haar niet moeilyk valt, 't een en ander te ontbeeren; maaide ouderdom bepaalt zich tot zoo weinig, dat hy in 't geheel niets misfen kan, —En nogtans, myne dochter, — (jnet  TOONEELSPEL. 9 (jnet toeneemende aandoening) nograns wil ikzelfliever gebrek lyden, dan dat ik weete dat myn arme lieve kleinzoon verzuimd worde. Zie, dat gaat my aan de ziel. Gy zyt zyne moeder, gy moogt hem zeer liefhebben, zelf heel zeer lief; maar ik ben zyne groot» moeder en houde toch nog meer van hem. arabella, wischt flil haare traanen af. VIERDE T O O N E E L. harry, hanna, de voobigek. harry, treedt vrólyk binnen. ocder! moeder ! daar is Hanna , nu kryg ik een krentenbroodjen. arabella, gaat haastig naêr Hanna toe en neemt haar ter zyde. Hebt gy geld? HANSil. Neen,Mevrouw, ik ben wel op vyfplaatfengeweest, en zou de ongevoelige menfehen wel hebben willen aanfpuuwen. 't Is zonde en fchande ! eene halve kroon voor zulk werk. — arabella. Eene halve kroon? lieve God, zoo veel kosten ze my bynaêr zeiven. h A n n a. Zeker, dat hebbe ik ook gezegd, Dat zyn wel baat- A 5 ly-  io ROBERT MAXWELL, lyke mcnfchen, die van den nood hunner evennaasten misbruik maaken. arabella. Nood! - ja wel, nood ! Gaa Hanna , haal fluks de halve kroon. Breng ihee voor moeder eo wat te eeten voor Harry mede. God zorge voor deezen middag! ik kan niet meer — myne vingeren zyn door. h a k n a , wischt haare oogen af, ■ Arme, lieve mevrouw. har r y. Hanna, geef my een krentenbrood jen. h ann&. Koom, lieve jongen, gy zult zelf het bruin/te by den bakker uitzoeken. de moeder. Hanna, geef my de thee. hanna. Aanftonds, lieve mevrouw. QZy vertrekt met Harry.) de moeder. Aanftonds. Dat heb ik nu al een uur lang gehoord.— Ik merk wel, dat ik hier in huis tot last worde. Ik en myn oude leuningftoel, wy zyn uit de mode; wy ftaan beiden overal in den weg. arabella, ter zyde. Goede God! Gy - alleen weet het, ik doe wat ik kan. Help my meer dan armoede — help my onbillyke verwytingen draagen en zwygm. v r F-  TOONEELSPEL. n VT F D E T O O N E E L. maxwell, de voorigen. Maxwell treedt bedrukt binnen. Zodra Arabella hem ziet, doet zy pooging om haar gelaat, te vervrolyken. maxwell. Cxoeden morgen, moeder. Goeden morgen, vrouwlief. arabella. Wees welkoom. Gy zyt heden morgen vroeg uitgegaan. maxwell, in jlilte tegen Arabella^ En toch kwam ik overal te laat. -Arabella jlaat de oogen neder en zucht, de moeder» Laat u zeggen, Robert , dat uw volk niets deugt. Verftaa my wél, ik meen de bedienden. maxwell, met een bitteren glimlach* De bedienden? de moeder, Men kan twintigmaalen roepen, en 'er fcoomt niemand. maxwell, Dat geloof ik wel. 1 de moeder, Ze hebben geen eerbied voor my. maxwell, Voor my ook niet. DB  *i ROBERT MAXWELL, de moeder. Wel, jaag dan de deugnieten de deur uit. m axwell. Dat is al gefchied. de moeder. Hebt gy ze weggejaagd ? Allen ? Maxwell. Allen. de moeder. Hm! hm ! — gy had John toch wel kunnen houden, hy kon zoo aartig met Harry fpeelen. maxwell. Daarom heeft hy welligt ook Harry's fpaarpot medegenomen. de moeder. Heeft hy dat? die lelyke mensch ! 'er was nog een gouden ftuk van Karei den Eerften in, een gefchenk van myne peet. —~ Maar is Pieter ook weg ? 't Was een vroom mensch, hy heeft my dikwyls met eene heldere fiem de avondbede voorgeleezen. maxwell. Zoo ? Nu kan ik begrypen , waarom hy zoo veel van uwen bybcl hieldt. de moeder. Welken bybel? maxwell Den grooten met zilveren beflag.Hy heeft dien ingepakt. de moeder. Die booswicht! uw overleden vader had daarin eigenhandig den dag uwer geboorte aangeteekend. m a x-  TOONEELSPEL. 13 MAXWE LL. Ach! de dag van myne geboorte is daardoor niet verloren. DE MOEDER. 6 Neen, ik weet dien uit myn hoofd. De 14 Fcbruary 1772. — maxwell, ter zyde, de handen wringende. Wie noemt my myn fterfdag ! DE MOEDER. De oude Jakob was toen een vlugge jongen; hy moest hals over kop naêr Greenwich naêr myne moeder ryden. Den ouden Jakob hebt gy toch niet weggejaagd? MAXWE LL. Neen, die is van zelf gegaan, DE MOEDER. Van zelf gegaan? Wel waarom dat? MAXWELL. Dat weet ik niet. 't Js nu drie weeken geleden, dat ik 's morgens naêr hem vroeg, en hy 'er niet meer was. DE MOEDER. En is hy federd nog niet tehuis geweest?( MAXWELL. Nog niet? DE MOEDER. Kind, 'er moet den ouden man een ongeluk bejegend weezen. MAXWELL. Juist, moeder, het grootfte ongeluk, dat iemand beje. genen kan; hy is een fchurk geworden.  14 ROBERT MAXWELL, DE MOEDER. Onmooglyk. MAXWELL. Hy heeft voor tweehonderd ponden fchuldenopmynen naam gemaakt, DE MOEDE R. Die gryze booswicht. MAXWELL. Kleinigheden, lieve moeder! Onze waereld is zoo als bekend iö, uit de ellendige afknipfjls der overigen te faamgefteld. Oud worden, is, meer dikwyls bedrogen te zyn dan een ander j een oud man is een man, die vcele fchurken kent. DE MOEDER. Robert! Robert! dat is godloos gefproken. 't Koomt 'er zeer veel op aan, hoedanig men met de menfchcn omgaat. Waar orde in huis heerscht, waar die lieden krygen 't geen hen toekomt, daar denken ze nooit om *t fteelen. MAXWELL» 't Is verby , moeder. Ik trotfeere hem, die my nu nog befceclen wil. DE MOEDER» Maar zeker, waar de huishouding het onderst boven gaat, waar de vrouw van den huize zich met niets bemoeit — maxwell, di'tfiig. Hoe , moeder ! hou op, moeder! DE il  TOONEELSPEL. 15 de moeder. Waar ouders en kind verwaarloosd worden. —♦ maxwell. Moeder! om Gods wille! de moeder. Waar men te gcmaklyk is om zelf voor de oude blinde moeder een kopjsn te krygen , of voor het eenig kind een ftuk broods te fnyden. —- maxwell, werpt zich in de armen van zyne vrouw* Arabella! vergeef my! arabella, zacht glimiagchende. fk heb u niets te vergeeven. maxwell, zacht. Zulk een onverdiend verwyt, arabell/*.. Verdiend zoude 't my leed doen. maxwell. Deeze engelin te lasteren. arabella. Zy meent 't goed. maxwell. Die vrouw, welke geduurende vyf weeken moeder en kind met het werk van haare handen voedde. . . . ar ab ella. 'Er zyn weinige vrouwen , die vyf zulke gelukkige weeken kunnen tellen. ZES-  16 ROBERT MAXWELL, ZESDE T 0 0 N E E L. hanna j met de thee. harry, met twee krentenbrood] ens. de voorigen. hans a. II ier is de thee. de moeder. Eindlyk. Hanna zet de thee neder en fchenkt in. h A r r y. Goeden morgen, vader! Kyk welke lekkere broodjens. maxwell. Hebt gy 'er uwe moeder al voor bedankt ? harry. Neen. maxwell, heft hem op, houdt hem voor Arabella , met ee?ie doffe J2em. ö! Dank, bedank haar. harry. Ik bedanke u, moederlief. arabella. - Waartoe dat , Robert ? Wat is 'er zoeter voor eene moeder, dan zclf-verdiend brood in de hand van haar kind te zien? de moeder. Wat zal dat nu weder beduiden? dat is immers myn kopjen niet. Hanna ziet verlegen naêr Arabella. de  TOONEELSPEL. 17 de moeder. Robert, gy weet dat ik fedcrd tien jaaren uit het kopjen drinke, dat John Pringle my uit China inedegebragt heeft. Nu hebben ze my toch een ander gegeeven j dat is in 't geheel zoo glad niet, en zonder dekfel. maxwell. Waar is het kopjen ? arabella, heimlyk. Ach, lieve man.' ik heb 't verkocht. — Harry hadt geene fchoenen — ik hoopte dat moeder 't niet merken zoude. — maxwell, ziet met fmatt voor zich neder. arabella, Beste moeder! zult ge het my vergeeven ? Gy weet, dat ik altoos gewoon was uw kopjen zelf omtewasfchen ; ik heb 't altyd met zoo veele voorzichtigheid gedaan, en gisteren — God weet hoe 't kwam— hebbe ik 't gebroken. de moeder. Gebroken! —, ei! ei! nu, nu, dochter! myn oude hart zal toch ook eindlyk breeken. — Zoo als ik zeide „ het wordt erger van dag tot dag. De bybel is weg, de fpaarpot naar den duivel, het kopjen aan ftukken. — Zoon! zoon! indien dit uw vader wist! — Gedenk aan zyne Iaatfte woorden: ,, myn zegen verkeere in vloek, wanneer uwe moeder ooit over u klaage " — Nu, ik klaag niet —< ik wil den zegen van uwen vader niet in vloek verkeeren ik wil verdraagen en zwygen. ~ B Koom  18 ROBERT MAXWELL, Koora, Harry! breng my in myne kamer, en ryd daar op uw ftókpaardjeri , en maak braaf geraas, dat myn hart en uwer ouderen geweten daardoor bedwelmd worde. 7y vertrekt, door Harry en Hanna geleid, ZEVENDE T O O N E EL. maxwell, arabella. maxwell, bitter lagchende. JL ia! ha! ha! arabella, ha are hand op de zyne liggende. Goede Robert! vertrouwen op den God der liefde. maxwell, trekt zyne hand terug en beziet dte. Wat is dat? bloed? arabella, Met het werken nebbe ik my in den vinger geftoken. maxwell. Laat zien <— myn God! alle uwe vingers zyn door. arabella, fchertfend. Dat koomt van die vervloekte ydelheid, om mooije handjens te hebben. Het vel wordt eindlyk zoo dun, dat het geen werk kan weêrftaan. maxwell, Jïerk ontroerd. Groote God! arabella. Hoedanig begrypt gy dat nu weder ? Hoe dikwils hebt gy in de middagshitte gefchreeven, dat het zweet u langs de wangen liep. Ij een druppel zweets dan minder waard dan een druppel bloeds? max"  TOONEKLSPRL. ip MAXWELL, Ontferm u myner, gy Oorfprong van myn niet-wilkeurig aanwezen, toon my een eerlvk middel van b« ftaan, 't zy zoo gering als 't wille! — Ach, Arabella! ik hebbe alles beproefd! ik ben heden morgen van huis tot huis gegaan, ik heb my voor 't karigst loon als klerk op een komptoir willen begeeven — te vergeefs! men behoeft my niet. — God! gy weet, toen ik nog in wel (land leefde, indien 'er een ongelukkige tot my gekoomen ware — ik zoude hem de kouranten hebben doen uitfchryveh, om hem maar een paar zesthalven te laaten verdienen. ARABELLA. 't Geen heden niet gelukte, zal morgen flaagen. MAXWELL. Schryven *~ reekenen — en een eeiïyk man zyn «-< dat is alles, wat ik weet. fn myne jeugd leerde ik tot tydverdryf draaijen. Gisteren hebbe ik 't beproefd;'ik Wilde kinder-fpeelgoed draaijen,' en het ter markt brengen ; dan vóór twee maanden moest ik juist een been breeken ; en nu is, door myn gebroken been, de voet nog te zwak, om 't rad in beweeging te brengen. ARABELLA, Het rad van ons geluk zal eindlyk draaijen. MAXWELL. Ik zegge u: de voet is te zwak. ARABELLA. Wy lyden onverdiend. B 2 MAX- I  öo ROBERT MAXWELL, maxwell. Is dat troost? arabella. Zeker, Robert! een groote troost! de honger knaagt Hechts, waar het geweten knaagt; wanhoop woont Hechts by den misdaadigen; de hoop is Hechts den braaven zoet, en het vertrouwen een medgenoot der onfchuld. maxwell. Hoop? waarop? Vertrouwen? op Wien ? arabella. Op God en menfchen. • maxwell. Menfchen? ha! ha! — waart gy deezen morgen getuige geweest! — arabella, Hebt gy dan uwen nood geklaagd ? maxwell, grootsch. Geklaagd ? de hemel bewaare my ! arabella. Hoe konden de menfchen raaden ? maxwell. Zoo zyn de menfchen, dat is 't juist. Wie niet met een houten been en met vodden gedekt voor hun vcr-f fchynt; wie niet goed fchreeuwen kan: ,, ik ben ongelukkig! ik fmeek om eene aalmoes!" dien gaan zy gevoelloos voorby. De fpooren des vcrdriets op blecke kaaken zoeken ; den bevreesden ophelpen, welkenj fchaamte den mond geflooten houdt, dat doet niemandJ A r a-t|  TOONEELSFEL. 21 ar abella. Hebt gy 't zelf niet dikwyls gedaan? en zoudt gy zoo hoogmoedig weezen, u voor den eenigften goeden mensch te houden. maxwell. ö Neen, neen! maar waar? — doch ftftj ik heb ongelyk mm éénen vond ik toch — deezen morgen. arabella. En? maxwell. De eenige, van wien ik geenen druppel waters in eenen koortsdorst neemen zoude. arabella. Ik verftaa u niet. maxwell, na eenzp- ziwo-pn * 0 Walwyn. arabella. Zo die! — neen, van dien moet gy ook niets neemen , offchoon hy, ongelyk meer dan een ander, het vertrouwen van edele zielen waard zy. MA xwell. Wy ontmoetten malkanderen by de St. Pauls-Kerk. „ Goeden morgen, lieve Maxwell, hoe vaart gy ?" Zeer wel. — „ Gy ziet 'erongunfiiguit." —Jk hebbe, uit hoofde van eene beenbreuk, eenige weeken het bed moeten houden, dat heeft my aangetast. — Hy zag my ityf aan. Ik moge 'er wel verftrooid uitgezien hebben. Hy greep myne hand. — Ik keek. „ Zoud gy eenen B 3 vriend  22 ROBERT MAXWE L L, „ vriend noodig lichbenvraagde hymet eene ftem,dié uit eiken anderen mond my getroffen zoude hebben. Ik dwong my tot glimtagChOOé Vrienden heeft men altoos noodig, zeide ik los weg — „ Gy wilt my hiet ver„ Haan, antwoordde hy, en ik raade misfehien waarom, o Eenen oprechten vriend behoorde men nooit terug m te Roeten , in welke gedaante dat hy ook verfchyne. „ Kan ik u van nut weezen, zoo del my op de proef, „ en noem my een fchurk, zoo ik de proef niet doer„ ftaa." Hier drukte hy my de hand en vlood heenen. arabella, aangedaan* Walwyn is een braaf man. maxwell, na eenig zwygen, geduurende V welk hy Arabella met eenige ongerustheid' aanfehouwt* Trouwends, ik had u dat niet moeten vernaaien. arabella, met een zoet verwyt. Waarom niet? maxwell. Een man dien gy weleer beminde. • arabella. Sederd agt jaaren ben ik uwe vrouw. maxwell. Een man, die zeker u nog bemint. arabella. Mannen zoo als hy, moögen my beminnen. MAXWELL. Dien gy zonder myne tusfehenkomst uwe hand zoudt gefchonken hebben. —, ARA-  T O ONEELSPEL. 23 arabella* Stil daarvan! maxwell. De arme Malwyn moest voor den ryken Maxwell wyken; nu is Malwyn ryk en Maxwell een bedelaar. arabella. Vermeerdert dat zyne waarde ? of vermindert het de uwe? maxwell. Zonder my waart gy nu eene gelukkige vrouw ! arabella. Ben ik dan ongelukkig ? maxwell , heft ha are hand omhoog , en vyst op haare gewonde vingers. ar a bel l a. Dat is geen and woord. Zulke wonden heelen ligt. «—. Heb ik dan niets, dat my boven veelenbenydenswaardig maakt ? — ik ben de moeder van een beminlyk kind; ik ben de vrouw van eenen braaven man; hy is verarmd , maar niet in liefde voor my ; in de goederen van 't geluk heeft men hem bedrogen , maar in z}n huislyk geluk zal niemand hem bedriegen. Vreugde verbreiden en ontvangen —« wie dat nog kan, mag die zich ongelukkig noemen ? m a x w e l l. Braave vrouw! gy zult het kwellend denkbeeld niet in my frnooren , dat ik u in myne ellende medefleepte. Toen ik om u aanhield, en de arme Malwyn befehroomd terug trad *—. hem kwam toen uw hart toe. —. B 4 ara-  H ROBERT MAXWELL, arabella. Ja, ik beminde hem , ik bekende 't u , en myne rondborftigheid deed my toen uw vertrouwen verwerven. Zoude ik door even deeze bekentenis het heden weder verliezen ? m a x w e l l. Gy werdt de myne, omdat uw vader het wensebte*— omdat gy arm, en eene behoorlyke verzorging benoodigd waart, — arabella. En nu ben ik de uwe, door myne keuze; nu heeft natuur haar fterkftcn band om ons gevlochten: gy zytde vader van myn kind» maxwell. 't Geen uwe zwakke hand voeden moet. arabella. Hy, die ons vereende, fprak van lief en leed. maxwell. Leed! wee over my, arme man! deeze edele, beminde vrouw konde gelukkig zyn aan de hand van een eerlyk man! maar toen kwam de ryke Maxwell, die een paarduizend ponden — niet gewonnen —- maar van zynen vader geërfd had •— die maakt gebruik van dit ellendig voorrecht <— kocht een hart, dat een Peru niet betaalt — roofde de beste vrouw, om >— om haar van honger te doen omkoomen! — wee , wrêc over my, arme man! (Jiy wordt zwak, poogt het te ver bi rgen , en houdt zich aan de leuning van eenen Jloel vast.) ARA-  TOONEELSPEL. aj arabella. Hoe vinding) } k zyt ge om uw zeiven te kwellen. Wat ontbreekt ons da,] ? wy zyn arm , dat is alles. Kan niet een enkel oogenblik alles doen verkeeren ? — Toen wy gisteren het kind van onzen buurman zagen begraaven, het eenigfte kind — toen de vader zoo afgemat het lyk vo!gde .— en de jamrherklagt der moeder de lucht deed weergalmen — zeide gy toen niet zelf: die arme lieden zyn toch ongelukkiger dan wy ? m a x w e l l. Maar het kind is toch niet van honger geftorven! arabella. Ons kind zal ook niet van honger fterven. Het heeft eene moeder, die — indien zy niet meer kan werken—i zich niet fchaamen zal om voor haar kind te bedelen. maxwell, waggelt en moet gaan zitten» arabella. Lieve Robert, wat deert u ? zyt gy niet wel? maxwell. ö Neen — ik ben zeer wel —. Hechts een weinig vermoeid. >— arabella. Geen wonder, gy waart van deezen morgen vroeg af op de ftraat; gy hebt misfehien nog niet eens ontbeeten. maxwell. 6 Ja. arabella. Waar ? . B 5 max-  26 ROBERT MAXWELL, T , , m maxwell. In 't kofTyhuis. Al A BELL A. Robert, ik weet dat gy geen geld hadt. maxwe t l. Ik had nog een paar fcbelUngen. ARABELLA. Sederd eenige dagen fchym gy u voorbedachtlyk te verwyderen, wanneer ons fchraal middag- of avondmaal ter tafel gebragt wordt. — maxwell, met eenige bitterheid. Hebt gy overvloed , zo noodig gasten. ARABELLA. Robert, ik wil niet hoopen, dat gy u van het noodigfte beroove? — Qzeer angfiig^ Robert, zie my aan! waar hebt gy de laatfte dagen gemoeten ? maxwell, dwingt zich tot lagchen. Gy denkt, misfehien, dat ik honger geleden hebbe. Ik hebbe eene menigte bekenden , die allen wel bang mogen weezen, dat ik hun om onderftand aanfpjeeke; maar een mondvol eeten geeft elk een my toch nog gaarne. A G TS TE TO O N E E L. bediende, met eenen brief', de voorigen. de bediende, terwy/ hy den brief overhandigt. A XJLan Robert Maxwell. (Jly wil vertrekken.') MAX-  TOONEELSPEL. %7 max w ell. Is 'er geen andwöörd op nodig? de bediende. Neen. (JTy vertrekt.) maxwell, leest. ,, De bankier Eduard Gibfon is gelast, aan den heere Robert Maxwell eene fomma van duizend ponden voor te fchieten, om zyne verachterde bezigheden weder voort te zetten. Wanneer het geluk hem weder eens gunstig toelagche, zal zyn fchuldëisfcher zich by hem bekend maaken." arabella. Wel Robert? zyn 'er nog goede menfchen? maxwell, zit lang in diep gepeins, dan weder, ziet hy den brief Jlrak aan* Ik ken die hand niet, arabella. Wat is daar aan gelegen ? 't is de hand van een eerlyk man. maxwell, ftaat na eenig ftilzwygen op, en houdt Arabella den brie] voor. Kent gy die hand? arabella, werpt ''er eenen losfen blik op. Neen. m a x w E l l. Arabella! — gy hebt my nooit nog misleid — ik bezweer u by het leven van ons eenig kind! kent gy die hand ? arabella, blyft bedeesd ft aan.  28 ROBERT MAXWELL, maxwell. 't Is Mahvyns hand ? niet waar? arabella, kórst in traanen uit en verwydert zich. maxwell, alleen. Neen! *r~ neen! — liever van honger derven! . ik wil ft aan — of vallen X maar men zal my niet verdrukke u. NEGENDE T 0 0 N E E L. de waard , maxwell. de waard. 'Wd Sir? goeden morgen, Sir! maxwell, Goeden morgen, myn vriendI de waard. 'Er zyn mooije kamers hier in huis, niet waar? maxwell. 6 Ja. de waard. N.tte vertrekken, gemaklyk en elegant. Maar ze kosten ook mooi gfeld ? by myne arme ziel. max w e l l. Dat w:*l ik wel gcloovcn. de waard. Zwaar geld, dat zuur verdiend is; ik heb ook niets an« derf  TOONEELSPEL. 29 ders in de waereld, dan dit huis \ ik moet van de huur leevcn ; gy verftaat my wel ? maxwell. Ik verftaa u zeer wel. de waard. Gy zyt een aartig man , Sir! een vriendlyk heer, maar ik heb federd vier maanden geenen duit gezien. maxwell» Het doet my van harte leed. hm de waard. My ook; maar dat helpt my niet: ik moet geld hebbers maxwell. Ik verzoek u nog wat geduld te oefenen. de waard. Ja, ja, het geaaid is eene fchoone deugd ; en die braaf geld heeft, kan zoo geduldig weczen als een lam. Maai 't is by my, van de hand in den tand; want de maag weet niet wat geduld is. m a x w e l l. Lieve vriend, fleehts nog weinige dagen. —» de waard. Een dag heeft vier- en- twintig uuren, eri in vier- entwintig uuren moet men driemaalen eeten. Kort en goed, ik kan niet langer wagten. Morgengeld, cf ik bezorge u een logement, dat u geen duit kosten zal. Verftaat gy my, Sir ? max well. Wreede man.' de  30 ROBERT MAXWELL, de waard. Wreed of zacht,naarmaatc dat het is. Als ik geld zie, ben ik zo week als wsseh. max w e t l. Gy zult toch geene ïeventigjaarige blinde vrouw de 4dttr uitwerpen. de wa a R l>. Uitwerpen ? daar voor bewaarc my de hemel ? ik zal haa^ heel netjens doen uitleiden. maxwell. En op ftraat zetten ? de waard. Wat raakt my dat ? Heb ik myn huis gebouwd tot een hospitaal voor oude blinde vrouwen ? m a x w e l l , op iliegende. Man! maak dat ge weg koomt! zoo lang ik dit vertrek bewoone, ben ik 'er heer en meester van. de v/aard. Zeer goed! die heerfebappy zal wel den langftcn t\d geduurd hebben. Zie eens! ik maaken dat ik weg koom ? <-* Myn lieve heer! zoo mag men maar fpreeken, als men geld in den zak heeft. Ryke lieden mogen bruiaal zyn , gat verdraagt men; dat is zoo 't gebruik: geld maakt alles goed ; maar zonder geld moet de eerfte Lord zich bukken, adders kuijert hy nacr Nevvgatc. Verftaat gy? Vertrekt. TIEN-  TOONEELSPEL. 31 TIENDE TO O NE E L. maxwell, alken. "VP^el heb ik u verdaan. Vrouw en kind aan den bedelftaf — myne oude blinde moeder op ftraat — en ik inde gevangenis! —• Belton! Belton! gy, die uwe fchuldëifcheren' bedeelde, en door een moedwillig bankroet ook my ongelukkig maakte! ~ wanneer gy deeze ellende van eene fchuldelooze familie zaagt — 6! nooit hebbe ik nog éénen mensch vervloekt — Beken! u vervloek ik! ELFDE TO O N E E L. een jood, maxwell. jood. Groeden dag, Sir. maxwell. God geeve t! jood. Gy zyt my vyftig ponden fchuldig, maxwell. Dat is zoo. jood. Kunt gy my betaalen? maxwell. Neen. JOOD.  32 ROBERT MAXWELL, jood. Dat is erg. maxwell, haalt de Jchouders op. jood. » Ik heb uwe wisfel in handen, maxwell. Dat is my bekend. jood. En weete ook wat ik doen kan? maxwell. My in hechtenis doen zetten, jood. Ik zonde 't ongaarne doen. maxwell. Ik danke u. jood, Gy waart anders altoos een ordentlyk braaf man, m axwe ll. 33raaf ben ik nog. jood. Gy betaalde prompt. maxwell. Ik ben thands geruïneerd. jood. Hm! — wat zal ik doen ? maxwel l. Wat gy wilt. Maar gaa, eer gy 'er toe befluit, in dit vertrek; gy zult 'er eene doodbleeke vrouw vinden ,'— een klein kind <— en eene oude blinde moeder. — jood.  TOONEELSPEL* 33 r jood. Maar Sir — neem my niet kwaalyk — gy zyt een man van kennis, aan vlyt gewoon. m axWEl . Mynheer! federd drie dagen loop ik rond als eene mier, en pooge een fchepfel te vinden, dat my voor arbeid brood geeve. — Mynheer! gy zyt een Jood —u wille ik 't zeggen — aan geenen kristen! — federd twee dagen is 'er geen kruim over myne lippen ge gaan. jood, tast haastig in den zak, en vat, aangedaan , Maxwell''s hand, en wil hem zyne beurs geeven. maxwell, weigerende. Neen neen, dat kan ik niet. jood. Waarom niet ? omdat ik een Jood ben ? maxwell. Foei! indien ik zoo dacht, dan verdiende ik myn ongeluk. jood. Wel neem dan. maxwell. Ik kan 't niet weder betaalen. jood. De God myncr vaderen zal 't my betaalen. maxwell. ö God ! indien Gy my tot arbeid beftemd hadt, waarC om  34 ROBERT MAXWELL, om plantte Gy deezen hoogmoed in myn hart! — Neen, vrind, uwe aalmoes kan ik niet aanneemen. Bezorg my werk, en ik zal u danken. Geef my uitftel met den wisfel, en ik danke u met vrouw en kind. JOOD. Sir, ik kende uwe omftandigheden niet. Ik ware anders niet hier gekomen, By den God myner vaderen! ik ware niet gekoomen. Vaarwel, Sir! (Hy fcheurt den wisfel aan Jlukken , en werpt dien weg.) Daar ligt uwe fchuld. (tiy vertrekt fnel.) MAXWELL. Jood! Jood ! (Hy wil hem volgen, de Jood is reeds vertrokken.) Ja, 'er zyn nog menfchen — maar niet onder de kriptenen. 6 Dwaas !ik,die op de beurs eiken Israëliet voorby ging, als of de menfchenliefde van dit volk in de roode zee bedolven ware. ft Dwaas lik, welke die groote waarheid vergat, dat, in honderd gevallen , negen en negentig maaien de verachte beter is, dan de verachter. — Ja, ik zal nog eens gaan ronddwaaien —« de beeldenis myner ellende aan alle opene plaatfen ten toon Hellen Deeze Jood heeft het vonkje van myn geloof aan de menschheid weder aangeblaazen. ■ Onder eene millioen van inwooners zal ik 'er toch één vinden, die een' familiebrief te fchryven , of een' inventaris te maaken hebbe. TWAALF-  T O ONE E h SPEL. 35 TtFAALFDE T O O N E E L. HARRY, MAXWELL. ■ i . HARRY". "^"ader, ik heb genoeg, bewaar dit broodjen voor my. MA XWE LL. Ik uw broodjen bewaarcn? Kind, liever tren diamanten, dan één broodjen. HARRY. Diamanten hebbe ik niet. MAXWELL. Laat 't my eeni zien. (ïlet kind geeft H hem.') Gy hebt nu genoeg, zegt gy? I HAR R Y. . Ja , ik heb genoeg. (Hy houdt zich met eenig fpeeU goed bezig. Lang Jlilzwygen. Maxwell is met zich zeiven in tweeflryd, of hy 't zal opëeten of niet. Eindlyk vraagt hy:) Wanneer zult ge wel weer honger hebben ? HARRY. Ö Heel gaauw. MAXWELL. • Weldra ? (Jiy legt 't broodjen op de tajel en keert C 2 zich  36 ROBERT MAXWELL, zich onrustig om.) Hoe lang duurt 't nog eer 't m\&* dag is? HARKT. Nog een uur? maxwell, ziet begeer ig naar 't broodjen. Vóór den middag zult ge toch wel niet meer eeten? harry. Neen. (Maxwell Jleekt de hand naêr 9t broodjen uit.) Maar ik kryg tegenwoordig altoos zoo weinig. maxwell. Weinig? (Hy haalt zynejiand terug.) harry. Moeder geeft my wel dikwyls wat van haar bord, maar zy heeft zelf niet*veel. maxwell, haastig. Daar! daar! bewaar uw broodjen» harry. En Philax —* och vader! de arme oude Philax! alle zyne ribben fchynen door zyn vel. Gisteren heeft hy beneeden in de keuken een been geftoolen 3 toen hebben ze hem zoo gellagen. — maxwell. Mynen Philax? Kind! gy hebt mis. De oude hond kan naauwlyks meer kruipen. harry. Hy is toch den trap afgekropen. Hy moet wel veel honger gehad hebben. MAX**  TOONEELSPEL. 37 maxwell. Goede oude Philax! — gy hebt my eens uit de handen van roovers gered — ik beloofde u 't genadebrood. — Gaa Harry , en geef Philax uw broodjen. (By vertrekt JheL~) harry, terwyl hy met 't broodjen mar binnen loopt. philax! Philax l Einde van *t eer/Ie bedryf. C 3 TWEE*  38 ROBERT MAXWE L L, TWEEDE BEDRYF. EERSTE TO O NE E L. Het tooneel verbeeldt een open tuin. Op den achtergrond fiaat eene Faro -tafel, rondom welke dempster en rerfcheidene andere fpeeiers Jlaan of zitten. Meer op den voorgrond, zoo ver van eikanderen als docnlyk, zit harrington met eene fles wyn ; hy leunt met den kin op den knop van zyn* rotting, en fchynt weinig achts te gee\^en op ytgeen rondom hem gebeurt. Aan den anderen kant dumfries, eene pyp rookende. Maxwell gaat zwaarmoedig rond. werpt een navorfchend oog dan op harrington, dan op dumfri es, en blyft dan weder een oogenblik by defpeeltafelflaan. Wanhoop* menfchenhaat en bittere hoon veröorzaaken onwillekeurige trekken in zyn gelaat. Men hoort een tyd lang van den achtergrond Jlechts enkele woorden, als: As & fept — cinq & rot — paroli - dame & dame — pliê, enz. dempster, die aan de rechter hand van den bankier zit , flaat op, treedt voorwaards , beziet Maxwell van *t hoofd tot de voeten en geeft hem eenen wenk. maxwell, twyfelachtig naderende G eldt my die wenk? d e m P-  TOONEELSPEL. 39 dempster. Ja, Sir, ik wenschte kennis met u te maaken ? maxwell. Die wensch is zeer befcheiden. Kan ik u van eenigen dienst weezen ? dempster. Ik geloof ja. maxwell. Zeer gaarne. dempster. Zoo ik my niet bedriege. — maxwell. Houd gy my voor een eerlyk man, dan bedriegt ge u niet. dempster. Eerlyk — ja — zeker, wy zyn onder ons de eerlykfte lieden van de waereld. maxwell. Ik verftaa u niet. dempster. Dat is te zeggen: 't geen wy door onze handigheid winnen , reekenen wy met malkanderen op 't geweten af. Wanneer 'er by voorbeeld een van ons in den Vaux-hall fpeelt, en de andere in Ranelagh, dan deelen we de winst tot den laatften Huiver toe , en niemand verzwygt den anderen eenen penning. maxwell.- Zeer goed, mynheer, maar welke betrekking heeft dat op my? C 4 demp-  40 ROBERT MAXWELL, d empster. Gy zyt flim, maar ïk heb u doorgrond, ö Ik kenne mynen man Zet den eerften vreemdling den besten aan eene Faro - tafel , en in éen quartier uurs wille ik u op een hair zeggen, hoe veel hy van 't fpel kent. max W e l l. Gy verbeeldt u dus, dat ik 't fpel kenne. dempster, glimlagchend. Houd u maar zoo niet; ik heb u lang betracht. Wy hebben daar eenen nieuwling onder ons, over wien we niet te vreden zyn. 't Is dezelve, die nu de kaart afneemt. Uwe oogen — de fchampere lagch, waarmede gy eenige maaien op zyne onhandigheid nederzaagt, hebben my overtuigd dat ik een meester in de kunst voor my zie , en 't koomt alleen op u aan , om myn vermoeden door eenige proeven te bekrachtigen, dan is uw geluk gemaakt. maxwell. Hoe mynheer —. dempster. Ik verzekere u, mynheer, gy koomt in een gezelfchap van braave vrclyke lieden, die de waereld als een groot ipeelhuis aanzien, waarin eik een van zyne begaafdheden eene bank maakt, en 't hem-alleen ïlecht gaat, die met de billioen-verklaarde munt der zoogenaamde deugd wil pointeeren. maxwell, met moeite zich inhoudende. Waarlyk, mynheer! uwe lesfen zyn zoo vreemd voor  TOONEELSPEL. 41 voor my, als hetgindfche fpol, dat ik in myn leven niet gekend hebbe. dempster. Gy fpot 'er mede. Weihgt zyt ge reeds aan een ander gezelfchap verbonden ? — Jn dat geval — (hy ligt den vinger op den mond) die van de kunst is, beschaam zyn meester niet. Maar indien zwaarigheden u afhouden — mistrouwen in myn karakter? — ik ben een man van eer , en in de eerfte huizen bekend. Verneem naêr my ; myn naam is Baron Dempfter. Gy kunt my deezen avond in Drurylane, in de Loge No. 12 vinden. (Hy verlaat Maxwell, en gaat weder aan de fpeeltafel zitten.) maxwell, blyft met overéén gejïagen armen Jlaan. Dus — indien ik een fehurk wil worden, zoo heb ik brood in overvloed. Voortreflyk! een fehurk? —* neen! —Baron Dempfter is immers een man van eer —^ hy is in de eerlle huizen gezien — (bitter lagchendy 6! die eerde huizen! ha! ha ! ha! tweede to o n e e l. flood, gaat, nieuwsgierig zoekende rond, de voorigen. maxwell, wordt hem gewaar en befchouwt hem„ mU\q daar, iemand, die iets fchynt te zoeken. Hadt C 5 hy  42 ROBERT MAXWELL, hy dienst ncodig ! Werk , waar voor ik ben opgegroeid! flood, nadert langzaam en beziet hem. maxwell. Mynheer, indien gy iemand zoekt, die gaarne iets Wil verdienen, dan hebt gy dien in my gevonden. flood. Juist, mynheer , zoek ik zoodanig iemand. maxwel l. Welaan! wanneer maar de dienst myn vermogen niet te boven gaa. flood. 't Is de gemaklykfle dienst van de waereld. Ik heb een proces. Myne party heeft drie getuigen gebragt. ik hebbe 'er zes noodig, om het tegendeel te beeedigen. Vyf hebbe ik 'er reeds. Wilt gy de zesde Weezen, dan hebt ge in één halfuur eene guinie verdiend. maxwell. Ik ? — getuige ? — in eene zaak, welke my geheel onbekend is? flood. Wat doet 'er dat toe? — gy kent immers onze rechtbank? onze wetten? — men fehelt, gy koomt ■— men vraagt, gy andwoord 't geen ik u in den mond zal geeven — men laat u den bybel kusfehen, gy gaat uwen weg, hebt eene guinie in den zak, en doet 'er mede wat u goeddunkt. maxwell. En wat doe ik met myn geweten? flood.  TOONEELSPEL. 43 flood. Pah! als of dat niet daagiyks hier in London gebeurde ? — Daarënboven is myne zaak de gerechtfte staak van de waereld: ik procedeere togen eenen bedrieg;er „ eenen moedwilligen bankroetier, eenen zekeren Belton. maxwell, hevig fchrikkende. Belton ? flood* Ja — Kent gy dien man ? maxwell. Of ik hem kenne ? — zeker kenne ik hem? flood. Nu, dan zult ge bezwaarlyk ve:l goeds van heit; weeten te zeggen. maxwell. Neen, zeker niet! maar, mynheer! al ware het ook dat ik van uwe zaak volkomen kennis drecg —, tegen deezen Belton kan ik niet getuigen. flood. Waarom niet? maxwell. Hy is myn vyand! flood, Des te beter! max W e l l. Hy heeft my in 't verderf geftoit. flood, Wel des te beter! met zoo veel meer vuurs zult ge getuigen. MAX-  44 ROBERT MAXWELL,. maxwell. Denkt ge dat, Sir? — Neen, Sir, ik ben zeer arm , ee. e guinie ware op dit oogenblik een fchat vo^r my; maar voor dien prys wil ik denzelven niet verdienen. flood. Naar uwe verkiezing. Twee myner getuigen losten my (lechts de helft, en ik wed dat ik 'er nog eendozyn ▼inde eer het avond is. (Hy verwydert zich.) maxwell, ziet hem Jlyf achter na. God! waar is de maatftaf voor zedelyke menfchenwaarde! *— Die myn zakdoek fteelt, dien mag ik vasthouden , en op 't fchavot brengen — en zulke menfenen gaan vry rond , men neemt den hoed voor hun af, en noemt ze Gentlemen! DERDE T O O N E E L. hans u art o?.draagende een zwaar en last op de fchouders ; hy zét dien een oogenblik neder , flrykt de hairen uit zyn aangezicht, en wischt 't zweet van zyn voorhoofd, de voorigen. maxwell. draagd zwaar, goede vriend ? h a r t o p. Zeer zwaar. MA2>  TOONEELSPEL. 45 maxwell. Waar gaat gy heenen? hartop. Naêr Golden Square. maxwell. Dat is nog ver. hartop. Zeker is 't. maxwell. Hoe veel verdient gy 'er aan ? hartop. Een fchelling. maxwell. Dat is weinig. hartop. ö Ik verdiene wel eens drie of vier fchcllingen op éénen dag. maxwell. Kunt gy daarvan beftaan? hartop. Waarom niet? maxwell. Hebt gy vrouw en kind ? h a r t of. Eene braave vrouw, en drie knappe jongens. MAXWELL. En die onderhoudt ge allen van uw fehraal loon ? hartop. Schraal? waarom dan fehraal? wy zyn nog geenen avond  45 ROBERT MAXWELL, avond hongerig naar bed -gegaan, en 's zondags drinken wy eene kan bier even zoo goed als een ander. maxwell. En zyt vergenoegd daarmede ? hartop. Van harte, mynheer! wanneer ik heden avond te huis koom, en de drie jongens my te gemoct koomen loopen, en de moeder eenen fchotel warme aardappelen op tafel zet — dan fmaakt 't! fakkerloot! dan fmaakt'tï maxwell, ter zyde. Goede God! indien de mensch zoo weinig behoeft, om te leeven en vrolyk te weezen, waarom kan ik dan flechts dit weinige niet vinden! laat ik zien, myn vriend, of ik uwen last kan tillen. hartop. Jn Gods naam. m a x w e l l. Help my dien op de fchouders, ik wil toch zien hoe ver ik 'er mede koome. hartop, lagchendc. Ha !ha!'t zal wel wat te zwaar weezen. (Hy helpt hemden last op de fchouders, Maxwell bezwykt 'er onder.,) Ziet ge , dat 't niet gaat ? maxwell. Neen, dat gaat ook niet! hartop, terwyl hy zyn en last weder opneemt. God zegene u! ik moet myn tyd niet verpraaten. QFIy vertrekt.) max-  TOONEELSPEL. 47 maxwell. Zot! — magilooze ! — gy hebt in twee dagen naauwlyks een kopjen thee gedronken, en wilt lasten torfchen. — (Hy wringt zwaarmoedig zyne handen.'} Arme Robert! dus is 't dan zoo ver met u gekomen, dat gy of een fehurk , of een bedelaar moet worden ! — Och! voor Arabella te fterven , ware ligter , dan voor haar te bedelen! dan — myn dood kan hier niets baaten. Verberg u, hoogdraavende trotsheid , buig u, ftyve ruggraad! 't geldt vrouw en kind! 't geldt eene oude blinde moeder! VIERDE TOONEEE maxwell, harrington. maxwell, tot Harrington naderende. IVXynheer <— harrington, als metf:hrik uit eenen droom ontwaakende. Wat is 't? maxwell. Ik ben ongelukkig, en een man van eer is dit dubf5el„ indien de nood hem dwinge, iemand tot overlast te worden. (Harrington ziet hem Jlyf aan.) Ik verzoek :niet )m eene aalmoes. Ik verlange te werken. h arrin gt o n. Ongelukkig ! (bitter lagchende.) Laat eens hooiren. Zyt gy getrouwd? m ax-  4S ROBERT MAXWELL, maxwell. Ik heb eene braave vrouw. harrington. Ook kinderen ? maxwell. Een aartigen jongen. harrington. Daar hebben we 't! dit anwoord kryg ik daaglyks. Vrouw en kind, kind en vrouw, en altoos ongelukkig 'er by! Mynheer gy bezondigt u, ma x well. Hoe zeer ik beiden bemin, zoude ik toch zonder vrouwen kind minder ongelukkig zyn: want ik-alleen zoude honger lyden , en zeker van honger omkoomen, iiarrington. Dat is dus 't geheelc ongeluk?—gy zyt arm? — en — geholpen , indien een of ander goedhartig mensch zynen overvloed met u decle? — wat moet ik dan zeggen, mynheer? die eene halve millioen bezit, en wien niemand kan helpen? maxwell, in verwarring, Hoe? iiarrington. Gy kunt toch rond gaan, en klaagen , en indien gy w ook tegen negen- en- negentiggevoellooze blokken ftoote,, dan zal toch eindlyk de honderdlle u by de hand vatten, en zeggen: koom, ik zal u helpen. Maar ik -3 ik! J  TOONEELSPEL. & ik! — de bank van London is ryk, maar zy kan my mynen zoon niet betaalen — de koning is magtig* maar hy kan my mynen zoon niet wedergeeven ! —• maxwell. Ik beklaag, Sir —. harrington. Ik wil niet beklaagd weezen. Een ryk man vindt altoos menfchen, die hem beklaagen ; maar eene traan! <—| eene traan! — ik heb 'er geene, en voor my zyn alle oogen droog. MAXWELL. Een man van. dit gevoel zoude te vergeefs naêr medelydcn zoeken ? harrington. ö Neen! neeven en nichten genoeg dansfen rondsom my, wryven hunne oogen met uijen, en lagchen achter hunne zakdoeken, Omdat de oude Harrington geene kinderen meerheeft. Hoezee! daar zal wat te erven vallen. Hy is toch al in de zeventig, lang zal hy 't niet meer maakert» MAXWELL. Arm man! HARRINGTONi Arm man ! —< zie! mynheer! zoo dwing ik u,' die hulp by my zoekt, my, die eene halve millioen bezit, een arm man te noemen. De menfchen hebben mylang genoeg voor den ryken Harrington uitgefcholden, maar niemand wist, waarin myn rykdom beftondtj niemand Wist, dat myn George, myn eenig kind! myn gehee• le rykdom was, D MAX-»  50 ROBERT MAXWELL, max W l l l. £.i dees beminde zoon Hier 1 ? harrington. C Ware hy Hechts geftorven! had eene koorts hem weggerukt, dan zoude ik toch weeken lang aan zyn ( bed gezeeten en hem opgepast hebben. <— Vrees en hoop hadden in myn vaderlyk hart eikanderen afge- • Wisfeld — en — ware de ziekte pynlyk geweest dan hadt de liefde misfchien den wensch van my afge- . perst; God! maak een einde aan zyn lyden J — maar 1 zoo «— zoo •— in den bloei zyn er jaar en in de vol* \ heid zyner kracht, — Mynheer! is hy verdronken I gisteren met zich te b'aaden — verdronken! »-i maxwell. Arm vader! harrington. Arm vader! niet meer vader! gisteren, toen de zon opging, leefde myn zoon nog >— heden heeft my niemand goeden morgen gezegd <— ik ftaa alleen by 't open graf ■— niemand zal my de hand drukken en goeden nacht wenfchen, wanneer ik 'er in af- j daale! — maxwell. Was "er dan geene redding? harrington. Geene! maxwell. Heeft niet de menschlievendheid, federd jaaren, bier in. II  TOONEELSPEL. 51 In London, een genootfchap tot redding van drenkelingen opgericht? HARRINGTOK. ö Ja. MAXWELL. Zyn 'er niet reeds duizenden door dit weldaadig Inftituut gered? HARRINGTON. 6 Ja Ik zelf ben lid van dat genootfchap. Ik zelf heb honderdmaalen het genoegen gefmaakt, der vrouw haaren man, der moeder den zoon weder te geeven. Ik durf 't zonder grootfpraak zeggen: ik was altoos een van de werkzaamfte leden, dit hebben myne broederen met dankbaarheid erkend; zy zyn talryk ter hulpe toegcfchoten ; zy hebben gejn middel onbeproefd gelaaten —maar te vergeefs! — uitren lang hebben myne lippen aan de bleeke ilppen van mynen zoon gekleefd, uuren lang hebbe ik myne laatite krachten aangewend,om hem adem in te blaazen — maar te vergeefs!'—ik heb myne knieën door gelegen, heesch heb ik my tot God gefchreeuwd — God heeft my niet verhoord! — alles verlooren! <— ik hebbe niets meer dan eene halve millioen, die ik in de Theems zoude werpen, om de Hem van mynen zoon , uit de golven , nog eens vader te hooren roepen, Gaa, mynheer! iaat my met vreden. Gy hebt mynen mond tot klsagen geopend, en ik wil niet klaagen — gy hebt een gloedende traan in myn oog gelokt, en ik wil niet wecnen — ik wil in myn verdriet fmooren! —en wanneer ge nu nog van ongeluk D 2 frrcekt —<  5* ROBERT MAXWELL, fpreekt «— na dat ge het bloedend verfcheurd vaderlyk hart gezien hebt — mynheer! dan zyt ge een gewoone bedelaar. (Hy ftaat op , en verwydert zich.) maxwell, 6 Man! gy doet my ongelyk aan. Dan wie zoude in zulke oogenblikken met u willen rechten ? Gy hebt alleen gevoel voor uwe eerfte bitterfte fmart. Gy weet niet dat 't minder treft, zyn kind dood te zien, dan honger lydende. De tyd verloopt. — ö ! Deeze borst is anders ook gevoelig voor 't lyden van anderen — maar nu gonst het myn oor voorby, en dringt niet in 't gefolterd hart. V T F D E T O O N E E L. maxwell, dum fries. maxwell, tot Dumfries naderende. IVIynheer! ik hoop in u een koopman aangetroffen te hebben. dumfries. Een koopman ? 6 ja , dat ben ik. maxwell. Welligt zou u iemand kunnen van dienst weezen die het fchryven en reekenen, hetitaliaansch boekhouden het fransch en hoogduitsch verftaat ? dumfries, beziet hem eenigen tyd. Voor hoe veel gelds? m a *  TOONEELSPEL. 53 maxwell. Voor levens - onderhoud. d u m f r ie s. Dit zoude mooglyk kunnen bykoomen. maxwell. 6 Myn weldoener! myn redder! dumfries. Wilt ge naêr de Oost gaan ? maxwell, verfchrikt. Naêr de Oost? dumfries. Ja, indien ge van goede getuigenisfen voorzien zyt, dan bezorge ik u eene fchryversplaats by de Oost-Indifcbe kompagnie. maxwell. Ik ben getrouwd ? dumfries. Dat is lelyk. maxwell. Ik heb een kind — en eene oude blinde moeder. —• dumfries. Dan kan ik u niet plaatfen. Maar wilt ge vrouw en kind hier laaten , dan kunt ge in weinige dagen naar boord gaan. maxwell. Vrouw en kind hier laaten ? myn leven hier laaten? dumfries. Wie fpreekt van uw leven? D 3 MAX-  54 ROBERT M AXWELL, M A X W E L L. Neen, dat kan ik niet! DUMFRIES. Zoo als ge wilt. (Hy klopt zyne pyp uit.) Overleg het. Gy zyt de eerfte nn t, die zyne vrouw in den loop laat, en gy zult ook de laatfte niet weezen. Als men vrouw en kind niet onderhouden kan, doet men be- • ter van ze achter te laaten. (By /laat op) Bedenk: u. Gy kunt my 's voormiddags in het gouden anker in Gro-veror s-Square vinden. (By vertrekt. Men heeft op den achtergrond opgehouden met Jpeelen, en de jpeilers zyn van tyd tot tyd uit elkander gegaan.) ZESDE TO O N E E L. maxwell, alleen. G od ! de eerfte weg, dien gy my uit dcczen dool- • hof aanwyst, is met doornen bezaaid. — Arabella ver- ■ laaten ? ■— myne oude blinde moeder verhaten ? — nooit? «—- (Hy gaat wanhoopende op en neder?) Bh ft my dan geen ander middel overig? kan ik niet eenen fchuier neemen, en, op de hoeken der ftraaten , den voorbygangeren de fchoenen fchoon maaken ? ——* 6 gaarne! indien dit den mynen brood be- | zorgde. —. (Eenig zwygen.) —■ zal ik den fpeeler opzoeken ? — zal ik hem helpen fteelen ? — zoude het dan zulk eene groote misdaad weezen, eens in myn ieven te fteelen, om alles, wat my lief en dierbaar is, niet  TOONEBLSPEL. niet van honger te doen fterven? Foei, Maxwell ! denk aan uwe edele gade ! denk aan haare bloedende vingers! flaa in haar hart geene wonden. —- (Nawat zwygen ) - Die dikke man heeft wel gelyk : beter van vrouw en kind fcheiden, dan hun lyden vermeerderen .— omdat ik zonder hen niet leeven kan, zouden zy daarom zonder my niet kunnen leeven? — ik gaa heenen! ik gaa naêr de Oost! — maar, domoor.' zullen ze dan brood hebben ? — ö! konde ik op de eene of andere eerlyke wyze hun onderhoud verzekeren , nog dit uur zoude ik willen vertrekken. Dat ze my dan na-betreurden ; dat ze dan hun brood met traanenbe- vogtigden ; indien ze 't fiechts hadden! . (Na wat zwygen.) — God ! gy , die ieder' vogel zyn voedfel, elke lelie haar kleed bezorgt, laat eene ftraal van licht op my nederdaalen! wys my eenen verzorger voor myne vrouw aan ! • (Hy ziet met Jlaarende oogen overal rond?) Overal aangezichten' - menfchen - aangezichten - maar geene menfchen — (Hy fchrikt hevig) ha ! daar koomt Walwyn de laan op! — — (met eeneholle Jïem) Walwyn! (Hy btyft eensklaps als in den grond vastgeworteld Jlaan , en zyn firakke oogen zyn op den grond gevestigd.) Wat was dat ? — wat kwam my daar in 't hoofd? — 6! ik yzc ! Iaat ik u vasthouden, zeldfaam vreemdling!' gy hebt een hatelyk masker — maar welligt zyt ge nogtans tot redder van myne vrouw uitverkcoren. Blyf! biyf! dat ik my aan uwen aanblik gewenne.^(7V<0 wat zwygen.) D 4 Wat  5<* ROBERT MAXWELL, Wat is't nu meer? — Robert, herftel u — wat is 'e nu meer ? •— gy vertrekt naar de Oost — gy zyt immers toch dood voor Arabella — en in haare gedachtenis leeft ge, zoo lang uw Harry leeft — en de oude blinde is bezorgd — en Arabella bezorgd — gelukkig!—■ (Met fmert) gelukkig? *— Nu ja, waarom niet? — zal zy ongelukkig weezen , omdat gy 't zyt? — Bemind gy haar? — Bemind gy haar waarlyk, zoo als de vrouw met de gcwondde vingers het verdient ? ■— (Met j}ille grootheid} Welaan! waare liefde weet zich zelve opteofferen. (Na wat zwygen) Neen, 't was geen kwaad e geest, die dit denkbeeld my voortoverde — het noodlot wyst my eenen weg den eenigen! <— de zelf-» liefde zal my niet wederhouden. -— (Hy ziet Walwyn tegemoet) God! dat ik dien man moge vinden, zoo als ik 't wenfehe! — Zoo als ik 't wenfche? — Neen, Ro-r bert 1 belieg u zclven niet in uw affcheidsuur — niet zoo, als ik 't wenfche ■— zoo als ik 't wenfchen moet! —. ZEVENDE T O O N E E L, walwyn, maxwell. maxwell, gaat met hevige beweging naar hem toe, en vat hem by de hand. VXoede Walwyn I gy zyt een weldadig verfchynfel : Voor my. walwy r-r. Dit zoude my ongemeen aangenaam wcezen. MAX- I  T O O NEELSPEL, 57 maxwell. Ik heb u veel te zeggen. w a l w y n. Wilt ge met my naêr huis gaan? maxwell, rondziende. Wy zyn alleen. Ik moet myn hart lucht geeven. w al w y n. Gy zyt zeer aangedaan —• fpreek. maxwell. Gy hebt my deezen morgen uwe hulp aangeboden. —■ w a l w y N. Het gefchiedde van gantfeher harte. m a x wel l. Gy hebt kort daarna my zulk een edelmoedig gefchenk toegezonden. —< w a l w y iV, Ik? Gy dwaalt. m h x w e l l. Neen, ik dwaal niet . Deeze regels zyn van uwe hand, gy drukte die in myn hart. Dit deedt de man, wien ik eens zyne beminde ontnam —> die my haaten moest. —• walw 7 n, Hoe zoude ik den man kunnen haaten, die Arabella gelukkig maakt l m a x w e l l. Ik ben innig gevoelig aan deeze grootheid van ziel —■ maar uwe edelmoedigheid buigt my ter neder — ik was nooit gewoon weldaaden te ontvangen — dus ver- D 5 zje-  53 ROBERT MAXWELL, zoeke ik u : neem uw gefchenk terug, (hy drukt Malwyn hst papier in de hand.} WAL W Y N. Hoe? Maxwell! gy gevoelt dat ik 't wél meene, en ncgtans verfmaadt gy myne hulp ? Max w c l l. Ik fchaam my niet u in myn hart te laaten leezen: noem het onbepaalden : oogmoed ; noem het eene myzelven kwellende fcjgscnheid — ik boude myn gevoel voor mèhschiyk, en begeer 'er my niet tegen te verzetten — Walwyn — van alle Vervelingen zyt gy de laatfte, van wiert ik hulp aanneeme. W A L W Y N. Welk eene grilligheid! M1XWSL Lf 0! Een man, die zoo fyn gevoelt, zal dit weérftreeven van myn gemoed tegen u w e hulp geene grilligheid noemen. — Arabella heeft u bemind. — Dit plaatst u in de oogen van myne vrouw op eene fchitterende hoogte , naêr welke' ik mede befchaamd moest opzien. — En wanneer dan een oog van ter zyde op haarén echtgenoot nedergcflagen wierd — die van de wcldaaden van een voormaalig medeminnaar leeft — indien ik by elke maaltyd zoude moeten denken — en zy het dacht — „deeze beete gaf Walwyn ons: —dat wy verzadigd zyn, is Walwyns werk" ~- neen, neen, edele man! ik zoude u danken, en — u haaten! WAL-  TOONEELSPEL. 59 walwyn. Arme verdwaalde! uw ongeluk trekt eenen vergiftigen nevel over uwe verbeeldingskracht. Wat baaten my duizend ponden? en wil ik ze u dan fchenken' — Een man als gy, kan vallen, maar vlyt en nyverheid helpen hem fpoedig weder op de been. Dan geeft gy my dat geld terug — met interest zoo gy wilt — en gy zyt my niets meer fchukiig. maxwell. En wiens hand heeft my op de been geholpen? w a \. W y k. Wilt ge dan liever uwe familie gebrek doen lyden \ dan dit te zeer verfynd gevoel verdooven? m a x w e l u Myne familie zal geen gebrek lyden. Gy hebt my kwalyk verftaan. Ik kan uwe hulp niet aanneemem My-alléén moet gy geene hulp bieden — flechtsmy niet. walwyn. Wicn anders? m a x w ell, herftelt zich. Na eenig zwygen. Walwyn ! ik heb eene gtoote vraag aan u te doen —* eene grootc, e r n ft i g e vraag. walwyn, greeiig. Nu? MAXWELL. Bemind gy Arabella n@g? v/al*  6o ROBERT MAXWELL, walwyn, mtwykende. Waartoe dat ? maxwell. By het geloof aan een hoogcr Wezen i n ons en b o v e n ons! by uwe eerlykhcid en myne wanhoop bezweere ik u! andwoord my: bemind gy Arabella nog? walwyn. Myn God, Maxwell! wat deert u? Uwe lippen beeven — uw oog rolt -»-» max w e l l. Gy! gy, die my heden duizend ponden hebt willen fthenken, en nu zoo kaarig zyt met ééne fyllabe, ontferm u over mynen angst! laat u de ftaat der vernietiging waarin gy my ziet, medelyden inboezemen ! wal w yn. Offchoon ik op dit oogenblik niet bevatte hoe myn andwoord u uit deezen tocftand zoude kunnen redden } zoo is uw eisen toch even zoo dringende als zonderling, en myn gevoel zeo fchukiloos, dat ik geen oogenblik aarfele u vrymoedig te bekennen: ja! ik bemin Arabella nog. maxwell. Is deeze liefde flechts nog eene naargeestige herinnering Pof een levendige droom van gisteren ? Zyn de kleuren zacht verbleekt? of fchitteren ze nog in den eerHen glans? walwyn. Een man, die federd agt jaaren uwe verkeering ver- myd-  TO O N E E L SPEL. 6t I mydde; een man , die de rechten des echtgenoots en de I onfchuld der gade eerde , mag zonder bedenken andwoorden : ik bemin haar nog als op den eerften dag! zy was my alles, en is alles, en zal 't voor my blyven tot in den dood! —■ Nu, Maxwell, heb ik u myne gevoelens opengelegd. Maar nü wenschte ik ook te weeten waartoe zulk eene verklaring nodig was , die oude wonden opent, en misfchien nieuwen flaat. MAX WEL L. Ik ben aan 't doeleinde van myne vriagen ■— het beflisfend oogenbik is daai*. — (Eenig zwygen. Hy fchept moed, om verder te fpreeken) Walwyn! ■—■ Wilt gy de zoon myner moeder «—. de vader van myn kind —« de echtgenoot myner Arabella weezen? WALWYN. Wat wil dat zeggen ? MAXWELL. Ja, met dit beding alleen, volbreng ik 't offer. Uwen handflag als broeder, dat gy myne oude blinde moeder verzorgen, en met geduld draagen zult, tot dat zy derft. Uwen handflag als vriend , dat gy mynen Harry tot een eerlyk man vormen, en hem eens verzorgen zult} wanneer ik zelf niet meer kan. WALWYN. Maxwell! waar heenen voert u uwe verbeeldingskracht? MAXWELL. En eindlyk uwen pleehtigften eed, dat gy het geluk  62 ROBERT MAXWELL, luk myner Arabella zult bezorgen. •— Dwaas! by bemint haar federd agt jaaren — als gade zal hy haar aanbidden —- Neen, deeze eed is noodloos. walwyn. Man !koom tot uwzelven !gy zyt buiten uwe zinnen, gy wilt een zelfmoord begaan max w e l l. Neen, neen, dat wil ik niet ■— ik wil den honger of der wanhoop niet vooruit loopen. Ik heb myne, zinnen , goede Walwyn \ ik weet wat ik doe. Sederd drie dagen zoek ik te vergeefs naar brood. Ik moet myne familie zien verfmaehten of bedelen. ■— Hier heb lk eindlyk iemand gevonden, die my den kost zal gecven, wanneer ik naêr de Oost wil gaan. walwyn. En gy wilde «— ? max wet, l. 'Er heenen! indien Walwyn my bcloove , voor vrouw en kind en moeder meer te zyn dan ik zyn konde j 'er heenen! indien ik in u eenen broeder achter laate. w a l w y n. Blyf! ik Wil uw broeder weezen. maxwell. Nooit zal niyn oog de vaderlandfche kust wederzien! nooit zal myne jammer-gedaante uwe rust vcriTooren! — Kan ik eens door werktuiglyke vlyt weder iets byëen zamelen, dan fehryve ik aan u, en gy zendt my mynen Harry —. doch niet vóór dat gy zelf vader zyt ~-.  TOONEELSPEL. 63 Zyt wanneer de moeder hem niet meer mist. — Zie5 Walvvy:.',ik heb toch nog ééne hoop — ik ben niet zoo geheel verarmd — 'er kan toch nog eens een uurtjen koomen , dat ik weder blyd zal weezen! Verbeeld u, Walwyn! den grysaard, hoe hy aan den oever der Ganges ftaat,en de komst van zynen zoon verbeidt (Met vervoering) daar fpringt een jongling van boord , ik nader met wankelende fchreden, herkenne Arabellas trekken, en val verrukt in zyne armen! WALWYN. Goede Maxwell! ellende en gebrek hebben uw ver-» fland verwoest; 'er heeft zich een nevel voor uw oog verfpreid, uw ongeluk maakt u kortzichtig; achter den nevel is 't weder heider. Vertrouw my ; noem niet weldaad, 't geen my tot eene behoefte is te geeven. ■—— Maar wilt ge ook myne hand terug Itootcn goed, dan wille ik de hulp myner vrienden inroepen , ik wille u een middel aan de hand geeven om zelf uw brood te verdienen, hoe zuurer, hoe beter «n want dat'fchynt ge toch te wenfehen. MAXWELL, Welaan! doe wat gy kunt bezorg my den vefc •nederendften, verachtfton dienst > behaal deezen go* 'dentriumf op my ik wil het verdragen. • < Maar Beunt gy my zoo niet redden laat my dan aan den 'itorm van myn noodlot over, en wordt de echtgenoot Van Arabella. Belooft gy my dat? W AL-« I  ARABELLA. Haaren naam niet meer ? MAXWELL. Arabella — dit uur is een ernftig uur. — My, die in uwen arm het grootst geluk der liefde vond — my, die uw bezit met het Iaatfte bloed myns harren zoude koopen—-my legt uwe redding nader dan myn geluk— E 5 ik  74 ROBERT MAXWELL, ik ftaa hier met een beklemden boezem — — en neem aficheid van myn leve? —— en zie pïegtig van u af! ARABELLA. Gy? aan my? MAXWELL. Foei den ellendling, die nog kan aarfelen, wanneer eigene vreugd- , eigene hoop met het geluk der beminde op éene wcegfehaal leggen. Gy gaaft my uwe hand, omdat uw vader zyne rust aan deeze verbindnis hechtte , en ik zoude myne hand niet terug trekken, daar uwe rust het zuchtend eischt ? — be minde gy uwen vader meer dan ik u? — Het hoofd zy u geboden , geprezene helden der oudheid ! gy , die Hechts voor uwe vrouwen wist te fierven! ■— Ik kan meer — ik kan myne gade in de armen van een ander brengen '<—. my vermommen — en vlieden. — ARABELLA. Om Gods wil! Robert! welk eene furie heeft haaren klaauw in uw hart geflagen ? — MAXWELL Laat my voleinden. — Ik gecve u den eed der huuwïykstrouw terug —wisch die vcrvlogene agt jaaren uit uw jeugdig leven —. vergeet 't geen ik voor u was ■— vergeet ilechts myne liefde niet! —. Gy zyt nu wedeVvry—• kunt met hand en hart handelen naêr welgevallen. •—' Walwyn bemint u nog<—beloon zyne trouw,die de vastheid der rotfen tart'—word zyne vrouw—-zyne gelukkige vrouw ! — vergeet fleebts myne liefde niet!—i— 'Hy zal  TOONEELSPEL. ^ 'Zal Harry's vader >— de zoon myner mosder weezen hy hrifcft 't my gezworen —hy zal ArabeHa's jeugd met ver* 'fche bloemen Tieren hy zal de zoete herinneringen aan uwe eerfte, fchuldlooze vreugde opwekken 1 en wanneer gy hand aan hand over bloemen wandelt « die ik voor u plantte (met de Jierkjie aandoening) vergeet dan myner liefde niet! arabella, werpt zich in zyne armen. Man, dien ik te weinig vereerde! man! tot welk eene duizelende hoogte laat gy my opzien ! ik meende uw edel hart geheel te kennen, en gy opend my eensklaps eenen tempel, dien ik rillend betreede. Ik u vcrlaa- ten!hadde ik u nimmer bemind, dan nog zoude deeze dag my onlosmaakbaar aan u boeijcn, Ik weet ook wat goed en edel is u zoo hoog naarvllegen kan ik niet; maar gevoelen wat gy voor my doen wilt, dat kan ik; en dat ik 't gevoele, is myn hoogmoed ! > my*; ne befchaaming Ik u verhaten ? — beproef Hechts om u van my te ontdoen gaa, waarheenen gy wilt, ik volge u onder elke Iuchtftreek ■ ik trotzeer met u aan den zuidpool de pylen der wilden, en graave met u aan den noordpool eene hut voor my in den fneeuw! maxwell, aangedaan. Arabella! arabella. Gy wilt naêr Oost-Indien? —- wilt zien hoe ginds de vrouwen, op de brandftapels hunner echtgenooten, zegevierend en jüigchend zich in de vlam Horten? en wilt  76" ROBERT MAXWELL, wilt heimlyk met die vrouw fpottcn, welke haaren braaven echtgenoot gevoelloos de wyde waereld «elf ingaan , omdat hy — niet wreed —, niet trouwloos omdat hy arm was? — maxwell, Arabella! arabella. Gy zyt de vader van myn kind —gy hebt my de hoogde wellust op aarde,de mocderlyke liefde,leeren kennen — waant ge, dat ik weder ryk zoude mogen worden, indien het my niets verder kostte , dan eene handvol ondankbaarheid ? — De waereld zal 't my niet ten kwade duiden — ö ja! wat vergeeft de waereld niet, wanneer goud de fchande dekt ? — Voor eene maaltyd, voor eene dansparty kan ik vrienden en lofredenaars in menigte koopen •— maar hier ! (Zy Jlaat op haare borst) hier! — is 'er een ongelukkiger wezen op aarde, dan zulk een, dat zyne oogen nooit binnen waards durft wenden lom niet voor deszelfs eigene affchuuulyke gedaante fchrikken. — Neen , kommer en gebrek mogen aan myne krachten knaagen — myn geweten is buiten de paaien hunner macht — Neen! neen 1 vader van myn kind! ik verlaste u niet! (Zy omvat hem.) m a x w e l l , haar vast in zyne armen fluitende. God! welk een oogenblik hebtgy my nog vergund! — Treedt ten voorfchyn, gy goden der aarde ! en benydt my, arme! mynen rykdom! — -Vrouw ! ik meende de maat uwer engelachtige goedheid te kennen , maar eene vrouw  TQONEELSPEL. 77 ■vrouw overtreft nog altoos ook onze vermételfte verwach- Itingen. Genoeg, Arabella! QHy maakt zich van ihaar los.) Het rad des noodlots draait onophoudlyk; |te vergeefs Maan wy de hand in deszelfs fpaaken. Tusijfchen fcheiding en hongers-doori blyft my geene keuze ioverig. Ween over my, als over eenen overledenen —< — de braavc Walwyn zal deeze traanen Inict afkeuren. ARABELLA. Hoe ? gy blyft nog altoos by dit yslyk befluit, MAXWELL. 't Is genomen. ARABELLA. Welaan! — gy hebt plegtig van my afgezien — en ik ■ verklaare u hiermede even zoo plegtig, dat ik nimmer van u afzie! Gaa Hechts — gaa — fcheep u in ~* meent gy , dat ik geen fchip zoude vinden , welk leene troostlooze gade naêr Oost-Indien voere? ■ Met mynen Harry aan de hand wil ik langs de haven loopen bedelen . met mynen Harry aan de hand wil ik den eerften fchipper te voet vallen, die voornemens is het anker te ligten — ik zweere "t u, Ro1 bert! ik volge u, zoo waarlyk my God helpel MAXWELL. Vrouw! breng my niet tot wanhoop! dwing my niet naar een land te vlieden, waarheenen gy my niet volgen kunt. ARABELLA. Zulk een land is.'er niet. M A X"  78- ROBERT MAXWELL, m a x w f. l l , binnensmonds. Aan gene zyde van 't graf • j arabella. Ook daar hcenen velge ik n. m a x w e l l« Moeder! gy hebt eenen zoon! a r a b e l l a. Zoon! gy hebt eene moeder! •m axwell Ik veriïaa u, Arabelh — gy wilt my het offer verligten — ik wilde van uwe liefde afzien — en gy eischt flechts myn leven. ■ . ara b el la. Gy zyt krank, Robert — zeer krank — ik zal myn' Harry opzoeken — die zal — 't geen my niet gelokte — den geest der zwaarmoedigheid van u bannen •— en hoop in uw tónt fpcelen. (Zy vertrekt haastig.) V T F D E T O O N E E L. maxwell, alleen. Sterven! waarlyk! fterven is ligtcr. Heb dank, goede vrouw! gy hebt myn doodsvonnis uitge- fproken. . Neen, in gindfche onbekende landen zult gy my niet volgen daar voor ftrekt uw hulploos kind my tot borg. . . Ha ! welk eene rots hebt gy van myn hart gewenteld! — ik moet niet naêr de Oost gaan — ik moet Hechts fterven. ó! Hoe fnel en zacht  TOONEELSPEL. 79 I zacht verwarmt dit nieuwe denkbeeld my van denhoofdfchedel tot aan de voetzoole — ik was verftyfd — ik beefde van koude — toen bevochtigde Arabella myne tong met een gloedenden druppel, en de gloed rolt, als een elektrieke vonk, door alle aderen—Ja, myn dood maakt alles weder goed! — zy zal weenen — ö zeker! zy zal weenen — maar de tyd zal mot de eerfte jeugdige lief-, de in een verbond treeden, en wanneer de aanftaande lente myn zark met bloemen dekt, dan reikt ze over myn graf den braaven Walwyn de hand . . Welaan, Robert! gy hebt den kelk des Jydens geledigd — zoud gy voor den laatften druppel den mond vertrekken ? — ben ik rnisfehien een dwaas, dien verdriet van't leven den ftrop toereikt? of een uitzinnige, die zich door de raden van den wagen zyns afgods laat verpletten Neen! ik fterve voor myne vrouw! voor myne beminde! ik ilerve voor myne moeder, voor myn kind! ■ Gun den voor 't vaderland gefneuvelden hunne marmoren zuilen ■— ook uw graf zal niet vergeeten worden —» al zoude men het op eenen kruisweg delven. ZESDE T O O N E E L. arabella, met harry aan ds hand, maxwIlW arabella, minzaam en yrjend/yk. Daar breng ik u onzen Harry. Hy verzoekt u, nooit te willen vergeeten, dat gy zyn vader zyt. Hl R- ■ (*) Een oud bygeloof der hüiaaneft, op 'c feest Tlrunal, Zie \Sonnerafs reizen.  So ROBERT MAXWELL, iiarry, zynen vader liefkoözende. Vader! ik heb u in lang niet gezien. Maxwell, zwaarmoedig verrukt 9 zonder naar het kind te zien. Kind, wat noemt gy in lang? Deeze gedaanten, door welken onze geest zyne vertooningen zoo duur moet koopen: ■—• verbreek ze ; en vercweencn zyn en tyd en ruimte. arabella. Harry, uw vader wil op reis gaan* harr y. Zult gy my medeneemen? maxwell, Neen, Harry. harr y. Gaat ge ver? maxwell. De zwaluw trekt de lente achter na. harr y. Koomt ge gaauw weerom ? m a x w e l l. Alles koomt wederom. De Hof herleeft in bloemen weder. harry. Zult ge my ook wat medebrengen ? m a x vv e l l. 't Geen ik nog hebtejaate ik hier — mynen zegen. —• arabella. Robert! hou op van my te kwellen! —< ik dagt, iindl  TOONEELSPEL. 8r fmds eenige weeken, veel te hebben geleden — heden gevoel ik dat het weinig was. MAXWELL Heb geduld met my het zal beter gaan * weldra! — (Binnensmonds?) Mensch! wat talmt gy! — t Hy ziet weemoedig naar Harry, tiit hem . .op, en kust hem op *t hoofd.) God zegene u, myn zoon! (Hy nadert ^Arabella met beklemdheid, vat haafe beide handen, en kuscht haare vingers?) Dank, myne lieve vrouw ! >— (Hy keert zich om, legt zyne beevende handen op Harry''s hoofd, en zegt in diepe droef.eid) God zegene u, myn zoon! (Hy werpt zich in de armen van Arabella.) Dank, myne lieve vrouw ! (Hy ziet met oogen vol van traanen ten hemel.) God! de IaatlTe druppel is toch bitterer dan ik dacht! —« ARABELLA. Robert! wat wilt gy doen ? — Robert! ontferm u over mynen angst! MAXWELL. AVees bedaard, Arabella — ik gaa niet naêr de Oost ARABELLA. Niet? —> zeker niet? MAXWELL. Neen. Ik hebbe nog eenen vriend — ik had dien ichandlyk vergeeten — ik zal naêr hem toe gaan by hem zal ik hulp zoeken —. bid voor my, dat hy my yriendlyk ontvange. F ara**  U ROBERT MAXWELL, arabella. Een* vriend? bedriegt ge my niet? maxwell. Neen, Arabella — dit uur lydt geen bedrog. ARABELLA. Wie is hy? waar is hy? waarom noemde gy my dien nooit? j maxwell. Omdat men in 't geluk gemcenlyk de beste vrienden vergeet. Maar vrees niets; hy zal my diens ondanks liefderyk ontvangen. Zyne armen zyn voor eiken ongelukkigen open. ARABELLA. Gaa dan, van eenen goeden engel vergezeld. maxwell. Van den engel der liefde ! — Vaarwel, Arabella! « wy zien malkanderen gelukkiger weder. ARABELLA. God geeve 't! maxwell, heeft haare beide handen in de zynen, en fchudt dezelve met weemoedigheid. Tot wederziens! ARABELLA. Weldra! maxwell. Met het aanbreken van den morgen. (Ily treedt in eenen poeh, wringt bedektiyk de handen, weerhoudt zyne traanen , en flrydt den har dm fryd der fcheiding. Eindlyk herfielt hy zich, en zegt zacht) Het moei-  TOONEELSPE L. 83 mocilykfte is volbragt! — nu naêr myne moeder! (Hy gaat in de kamer zyner moeder. Arabella valt op de knieën, en heft de oogen en handen ten hemel?) harry. Moeder! wat doet gy ? arabella, Ik bid voor uwen vader. harry. Ik zal ook voor vader bidden. (Hy knielt naast zyne moeder. Weinige oogenblikken daarna koomt Maxwell on luimig uit de kamer zyner moeder. Hy wit voord. Het gezicht der biddenden weêrhoudt en ontroert hem machtig. Hy blyft pal ft aan — dó kramp trekt de fpier en in zyn gelaat — zyn Jïaa- rend oog flaat eindlyk tot weemoedigheid over ■ hy heft zyne beevende handen omhoog »— drukt die voor" de oogen '— keert zich om — en vertrekt met wan* kelende fchredenl) ZEVENDE T O 0 NE E L. de moeder, koomt en tast rond, arabella* harry, de moeder. Robert! wat was dat? wat moet dat beteke* men? is 'er dan niemand hier? arabella, opjlaande. Wy zyn hier , lieve moeder. F 2 de  84 ROBERT MAXWELL, de mof der. Gy en myn zoon ? arabella. Ik en Harry. de moeder. Waar is myn zoon dan ? arabella. Hy ging naar eenen van zyne vrienden. De moeder. Waarom nam hy dan Zoo nadruklyk affcheid ? arabella. Hy is heden zoo zwaarmoedig. de moeder; ' Hy koomt de kamer in kuscht myne hand i zy is nog nat van zyne traanen en zegt: Vaarwel! — bedankt my voor myne liefde — zegt, dat het my aan niets zal ontbreeken en weg was hy, eer ik nog vragen kon : Robert! wat wil dat zeggen ? en nu gaat hy naêr eenen vriend. Men zoude gedacht hebben , dat hy naêr zynen dood ging. arabella, met eenen hevigen fchrik. Üat verhoede God ! de moeder. Is dat ordentïyk , zyne oude moeder zoo te doen fchrjkken? Alle myne led 211 beeven nog. Koop).,Harry» breng my weder in mynen leuningftqel, dat ik wat bedaare. (Zy vertrekt , door Harry geleid*) ara-  T O O NEELSPEL. 8$ arabella, blyft fpraakloosflaan, gefolterd door het denkbeeld, welk de woorden haar er moeder in haar deeden ryzen. Eenig zwygen. Neen ! — neen, dat zal hy niet doen , — drie levens hangen aan het zyne. (Zy gaat naar de tafel, en doorbladert met de éêne hand het boek, terwyl haar oog fiyf op den grond gevestigd is.) Neen , dat zal hy niet doen! (Zy poogt zich gerust te fielten , gaat aan haare borduurraam zitten en begint te werken, maar haare traanen vallen ''er op. Zy flaat op ) Myne traanen zullen alles bederven. — (Zy tast naar haar breiwerk, maar laat weldra de armen hangen.) Robert! Robert! gy hebt myne laatfte kracht verlamd — ik kan niet meer werken —- ik kan nog Hechts bidden. AGTST E T 0 0 N E E L. walwyn, arabella. arabella, fpringt op van fchrik, als zy Walwyn ziet, EL ! Walwyn. walwyn, met befchei'denheid nader tredende* Na eene fcheiding van agt jaaren zie ik Arabella weder. arabella, poogt zich te herfl'ellen. Arabella Maxwell verheugt zich, eenen ouden vriend in haar huis te verwelkoomen. F 3 wal-  86* ROBERT MAXWELL, WALWYN. Deeze tytel geeft my groote rechten. arabella. Uwe edelmoedigheid gaf u heden reeds groot eren, Ontvang myn vuurigften dank als gade en als moeder. WALWYN. Arabella's dank is een te hooge prys voor een verfmaad aanbod. arabella. Het blyft daarom niet minder eene weldaad en ik weet 't zy fproot uit eene zuivere bron. WAHV?N, Ik ben grootsch op deeze getuigenis, en ik gevoele dat ik dezelve verdiene. (Met vuur.) Ja, Arabella! ik ben nog geheel 't geen ik voor agt iaaren was; het geluk heeft my rykdommen gefchonken; maar myn harten verHand blee ven onveranderd. (Hybef peurtArabella''sverlegenheid , en matigt eensklaps zyn vuur.) Vergeef, dat ik van dingen fprak, die hier niet te pas koomen. Op uw gezicht werd ik te moede, gelyk een grysaard weezen mag, die, op 't gezicht van eenen vriend zyner jeugd, in de lente zyns levens terug ziet; en ik werd weder jongling. Och 1 geen wonder, dat uwe lieve gedaante agt lange jaaren in eenen droom doet verfmeltën, en my in het oogenblik terug tovert,, waarin gy my voor de laatfte maal uwe hand reikte — Toen waren, gelyk nu, uwe wangen bleek — toen flonden, gelyk nu, traanen in uwe oogen ARA- '  T O O N E E L SPEL. 87 arabella. En toen verzocht ik u , gelyk nu, my te fpaaren. walwyn. Agt jaaren lang heb ik u vermyd. Heden brengt de wensch van uwen echtgenoot my tot u. ■ 6 Arabella ! indien gy wist, tot welk eene hoop hy my recht wilde geeven — neen, nimmer vermomde zich de beproever in zulke eene uitlokkende gedaante. arabella, hoogst verlegen. Hoe ? — ik wil niet hoopen — dat myn man dat eene zeldzaame grilligheid, welke hy-zelf my openbaarde — gy zwygt? walwyn. Ik raade dat hy woord hield. arabella. Gy zoudt waarlyk ? — walwyn. Hem met verbaazing befchouwd hebben. arabella. En ik wil hoopen t met zachtheid te recht gebragt? walwyn. Ach, Arabella! ara b ella. Deeze zucht — deeze gemeenzaame naam Zoude ik my in Walwyn bedriegen? zoude hy in ftaat weenen, eenen ongelukkigen, die zich in 't ftof kromt, in het ftof te vertreeden? — 6 ! dan moest ik hem in myn hart doen leezen — dan nioest ik voor hem de laatfte F 4 woor-  88 ROBERT MAXWELL, woorden herhaalen, die hy 'vóór agt jaaren uit mynen niond hoorde, i f Herinnert gy u dezelyen nog? WALWYN, Elke fyllabe. ARABELLA. Walwyn, zeide ik, ik bemin u . het lot verbindt my aan eenen anderen ■ : indien gy in ftaat waart, deezen band te wülen ontbinden indien ook Hechts, één opflag van uwe oogen my hiertoe aanfpoorde • . dan zoude ik den Iaatften troost verliezen — den troost, van u te beminnen en hoogte achten. In myne hand hebt gy de gelofte der deugd afgelegd. , W A L W Y N, En heb dezelve gehouden. ARABELLA. In uwe hand zwoer ik mynen echtgenoot eeuwige trouw. Ook ik heb mynen eed gehouden. Ik wil niet pogchen, dat 't my moeilyk gevallen zy — neen, 't was my gemaklyk: wantik heb een braav' man. Heb ik al eens , geduurende de eerfte jaaren, voor de fehoone droomen myner jeugd menige traan geftort, dan heeft de warme adem der moederlyke liefde die toch al lang gedroogd. < MaxweiTs geestvervoering van heden zoude mymisfchien geoorloofd gefcheenen hebben , eer ik moeder ware — want flechts kinderlooze echtgenooten moogen van eikanderen feheiden — maar nu, Walwyn! nu is 'er geene macht op aarde, die myne Pügten flaakt ~- zelfs de macht der liefde niet! -» WAL-  TOONEELSPEL. WALWYN. Ik hebbe ü niet geftoord, omdat ik zoo gaarne daar bewondere, waar ik bemin. ■— Bemin! <— het woord is 'er uit. 't Kwam uit 't hart van eenen man, die gcenen wenseh voedt waarover hy zoude behoeven te ■bloozen. Arabella heeft my nrskend. ■ Indien ik uwen echtgenoot aanhoorde, dan gefchiedde 't om tyd te winnen; om zyn kookend bloed te doen bedaaren ; om hem voor de fnelle werking der 'wanhoop te beveiligen. Zyn lyden heeft vermogens in hem doen opkoomen , die hy tot nu toe zelf niet kende, en wier gevoel hem behaagt. Het denkbeeld, om zich voor zyne vrouw op te offeren, is nu eene zon , in welke hy met ftaarende óogétl inziet , en waardoor hy blind wordt voor elke hoop, welke hem naêrby is: daarom maakt zyn hoogmoed zoo menig fcherp voorwendfel om vriendenhulp van zich te llooten ; en vindt hy zulk een voorwendfel niet meer, dan zal de redding hem naauwlyks meer verheugen: want men berooft hem van 't fchootkindjen zyner verbeeldingskracht, dooide liefde verwekt, in gebrek en wanhoop groot gebragt, door ontftelde zenuwen tot dwingland zyner ziel verheven; daarom is het piigt, hem zacht en zoet van den dwaalweg aftebrengen ; hem, gelyk den nachtwandelaar, toch vooral niet by zyneh naam te-roepen, maar ftii de armen te openen , ten einde indien hy ftruikele, — hy op de borst van eenen vriend valle. t$ AHA,  $>o ROBERT MAXWELL, arabella, reikt hem aangedaan haare hand. Goede Walwyn ! •— vriend irj den nood! hoe was het mooglyk dat ik u een oogenblik konde miskennen? walwyn. Ongeluk baait wa trouwen. De man, die eens Ara- bella's hart bezat < arabella. En waardig was, het te bezitten. walwyn. Dien konde rykdom ook niet bederven. Ik kwam hier, om met u .te raadpleegen, hoedanig men Maxwell kunne redden, zonder dat myne hand 'er in te zien Zy? , ]k zoude gaarne een fchuldloozen list bedenken ; hem eene ervenis van buiten doen toekoornen, of eenen prys uit de lotery trekken — help my iets diergelyks uitvinden. arabella. Edele man! deeze dankbaare traanen ~ NEGENDE T O O N E E L. hanna, koomt ademhes binnen, de voorigen. hanna. .Akch, mevrouw! ik ben zoo gefchrikt. ara b el la. Wat is 'er dan? hanna. ?Er is een oploop op ftraat — ara-  TOONEELSPEL. gi arabella. En? hanna. De menfchen fpreeken zoo godloos — zoo akelig ach 1 't is my als lood in de bcenen gezonken! TIENDE T O O N E E L. ' I d e waard, koomt met veel geraas in, de voorigen. de waard. JDaar hebben we 't! — een fchoon ftuk! -*» eene jfraaije eer voor myn huis, arabella, aUgftig. Wat begeert ge, man! de waard» Wat ik begeer? ik begeer dat ze 't lyk niet hier in huis zuilen brengen. arabella. Het lyk ? om Gods wil ? walwyn, te gelyker tyd. Van wien? ' de waard. Wel! weet gy 't dan nog niet ? Maxwell is in de Theems gefprongen. walwyn. Ach! te laat! (Arabella valt op den grond neder?) hanna, onder/leunt Arabella's hoofd,) Myne arme mevrouw! myne braave mevrouw ! DE  9% ROBERT MAXWELL, de waard. De huur naêr den duivel I (Hy rent heenen.) walwyn. Misfchien is 'er nog redding mooglyk! (Hy-wilgaan.) ELFDE T O O N E E L. hans hartop, de yoorigen. hartop. Ï^edding ? zeker nog redding ? Ze hebben hem al weder wakker gemaakt. walwyn en hanna, te gelyk. Leeft hy ? hartop. Zo waar als ik Hans Hartop heet! hy leeft. hanna. Hebt gy 't gehoord , lieve mevrouw ? (Arabella knikt vriendlyk met *t hoofd.) walwyn, Wie heeft hem gered ? hartop. Uit de Theems heb ik hem gehaald, wa l w y n. Gy, myn vriend? ó neem! (Hy wil hem zyne beurs geeven.) iiarto p. Welja! waarom niet! zoo iets laat men zich ook betaalen. En g e r e d heb i k hem dan toch nogniét: want toen hy op  TOÖNEELSPEL. 93 Op den kant lag, was hy zoo dood als een pier. Maar daar is hier een genootfchap ; dat laat geen eerlyk man met rust verdrinken. Daar waren daadiyk een paar menfchen hy de hand: voornaamc hecren , — God weet wie 't zyn, en van waar zy kwamen — die betastten hem, wreeven, en fpooten, en aêmden ~~ tot dat hyde oogen opende. w a l w y n. Waarheen wierd hy gebragt? hartop. Drie huizen van hier, by een' ryken wynkoper —* die was de yverigfte—• hy behoort ook tot 't genootfchap. (Walwyn vertrekt friet.) God zegene deeze braavo menfchen! —• Toen ik merkte, dat 'er weder adem in hem was , liet ik my zyne woonplaats wyzen: want ik breng ongemeen gaarne eene blyde boodfcbap — Die arme dame, die daar op den grond ligt, is misfchien zyne vrouw? arabella, Zyne wouw. hartop. Nu, fchrei maar niet meer. Er is geen gevaar meer by : hy komt 'er van op. (Arabella /leekt hem haare hand toe. Hartop vat en fchudt die hart lyk.) Zbo is 't goed. Eene ledige hand en zulk een gelaat is my liever dan de volle beurs van den anderen heer — My dunkt, meisjen! wy moesten mevrouw weder op de beenen helpen. (Zy.plaat/en Arabella in eenen Jloel.) TWAALF-  94 ROBERT MAXWELL, TWAALFDE T 0 0 N E E L. ' maxwell, walwyn, iiarrington , de voorigen. maxwell, nog doodsbleek, met regt neerhangend hair en neêrgeflagene oogen, wordt door Walwyn naar Arabella geleid. arabella, tracht op te f aan, doch kan niet, zinkt op haaren Jloel neder, en fpreidt de armen uit. maxwell, valt voor haar op de knieën neder, en legt zyn hoofd in haaren fchoot. arabella, buigt zich fnikkende over hem heenen. hartop, wischt met de knokkels van zyne vhigers de traanen, uit de oogen. harrington, flaat in gedachten, norsch, en vestigt van tyd tot tyd een oog op het hereenigd paar, maxwell, heft zyn hoofd omhoog en ziet Arabella weemoedig aan. arabella, omvat zynen hals, en legt haare wang op de zyne. walwyn, ziet inner lyk geroerd op hen neder. hartop. 't Is, op myne ziel! de man, die heden myne vracht wilde draager. Hy droeg wel zwaarer vracht dan ik. harrington, tegen Maxwell. Mynheer! zyt gy dezelfde niet, die my heden op den weg om byftand aangefproken hebt? max-  TOONEELSPEL. 95 M A X W E L L. Ik ben 't. H ARRINGTO K. Dan ben ik wel gedeeltlyk fchuld aan uwe wanhoop? ^— dan heb ik wel zeer veel weder goed te maaken ? — (Hy gaat met Walwyn ter zyde.) Sir! ik kenne u als een eerlyk man : is 'talles waarheid, wat gy myzoo ftraks verhaald hebt? wal W y n. Waar, op eer en deugd! 11 ar rington, na een kort ftilzwygen, tot Maxwell. Sir! gisteren is myn zoon, met zich te baaden , verdronken ; heden hebbe ik u het leven gered —heden heeft God my eenen zoon wedergegeeven. . Sir! ik neeme u in plaats van myn kind aan. (Maxwell wendt zich knielend tot hem,en fpreidt de armen dankbaar uit.) Ik verftaa u — geene woorden — die zyn noodloos. En wil deeze braave vrouw ook myne dochter weezen ? (Arabella vouwt glimlagchende de handen?) Ik verftaa u — de zaak is klaar — ik heb weder kinderen! — God! vergeef my myn gemor! arabella, valt naast Maxwell op de knieën neder omhelst hem vast, en drukt hem aan haar hart. hartop. ö! Zoo ligt als eene veer zal 't eerfte vrachtjen weezen dat ik zal hebben te draagen! De gordyn valt.