1149 Pc28J   VERZAAMELING VAN AANTEEK ENINGEN OP HET EERSTE DEEL I DER VADERLANDSCHE HISTORIE VAN DEN HEERE J A.N WAGENAAR, DOOR COUNEJLIS CLEÏN, te ROT TE RD AM, by NICOLAAS CORNEL, M D G C X C.  Het onderwys genoomen uit de Historie is de rechte weg en voot bereiding om als Bur* ger het Gemeenebeft van nut te zyn. Polybius. Een vreemdeling te zyn in de Gefchiedenis" fe zyns Vaderlands maakt iemand de aanpryzing tot desfelfs Beftuur onwaerdig. VER-  VERZAAMEUNG VAN AANTEEKENINGEN, OP HET EERSTE DEEL. J^)y de nieuwe uitgave der Vaderlandsche Historie van den Heere Jan Wagenaar met de Byvsegfelen en aanmerkingen neem ik de ongezochte geleegenheid waar, om eenigen myner Aanteekeningen op dit vermaarde Werk by wyze van verzaameling in het l;cht te geeven, als hiertoe in myne Rust van het Preedikwerk bekwaamen tyd hebbende , en gelyk zulks voor my eene aangerrame beezigheid is , wenfeh ik, dat dit Bundeltje aan den Leezer niet moge mishaagen. §. I- Ik begin met Bladz. i. de laatste Regel , „ Zekeren God Tuisto „ vergekeken met Bladz. 23 Reg. 7. van onderen en Blaz. 84 boven aan. Zoo veel ik uit de Edda van Sdemund Sigfufon gebooren op Ysland A2. 1057 en des over de Honderd Jaaren ouder geagt wordt, dan die van Jsnorro Sturlefon , heb kunnen opmaaken , geloofden de Kelten aan een eeuwig Opperweezen , bedaande uit kragt zyner eigen Natuure, het welk zy noemden Odin 't zelfde met Guodan, dat is De Goede, ook A wel  wel Aifadur (Alvader) Herian f Heer) Ome (Dondergod , enz. houd rtdè den eigen Naam van die oppcrweezen „ uit ee;bied verzweegen. Zy erkenden dit Weezen voor den Schepper van 't Heelal en evël met bewoordingen die zeer naarkoomen aan de belydenis der l-'cheppinge uit Niet , welke waarheid (door de fchranderste Philofophen by de befchaafste Volken nooit ontdekt - de bloote Reeden hen naauwlyks kon leeren , en des mag gehouden worden v^or een icheemerlicht der Patr.archaale overleevering. Eeven zoo fchreeven zy 't de vorming der geordende Waereld uit een verwarden Chaos of Mengelklomp toe, en hielden hetzelve» voor den „ Regnatpr omnium, of Albefiuurdery gafyk. Tacitus aanteekent. Zy fchynen de Almacht, Wysheid, Goedheid, Alomtegenwoordigheid en andere Eigenfchappen deczes VVeezens zich te hebben voorgemeld als zco veele Godheeden, welk denkbeeld met den tyd door de Fabelerye en Fidiën der Poëten dermaaten is verbaitert geworden , dat het eindelek op domme en dwaaze Afgoderye van ingebeelde Goden en Godinnen uitliep. By dft Eerste goede weezen ftelden zy ver* mocdelyk nog een ander oirfpronkeljk Boos weezen f;in den (maak der Perfen en de bekende Leere der Twee Beginfels J onder den jNaam (a) Tacit.M ö. C ft . pag.m. ttj.Ml Ann. 1Ö49. apud J. Blai-; in 120. ; Mtt 'Irajunu Bocalini Romane epmmenur. Sopra Corn« Tadtó in Cofimopuli 1678.  C 3 ) Nüarh van Loke, hebbende tot een' zy'nef Kinderen Hela, dat is de Dood. Zy verwachtten , dat de tegenwoordige Waereld eenmaal zou vergaan en als dan een leder loon naar werken ontfangen by een ehv delyk vonnis, befchouwende den Regenboog als de brug waar over de deugdzaamen ten Heemel zullen worden ingevoert. Dat zy het Fatum fielden is oopenbaar, onder anderen, uit dit gezegde van Koning Lodbrog ,, ik verneem ,- dat de menfehen worden wechgerukt door het Noodlot, en 'er zyn flegts Weinigen, die het Belluit der Schikgodinnen kunnen weederdaan. ,^ in dat deel der Edda dat den Tytel heeft van Havamala of Odins verheeven onderwys, vindt men goed Moraal van zeedenkundige Leerlesfen als hy voorbeeld -—'Verlaat u niet op ys van eenen nachr (dat is waagt u niet door listvaer- dig ver-rouwen,) Steunt niet op fchatteri want die zyn zeer wisfelvallig, — Hy is , een getrouw vriend die twee brooden hebbende een' van dezelven meededeelt, zyt te vreede met uw lot , '— gedenk , dat het beeter is wél, dan lang te leeven, enz. Tidstou by Tacitus gemeld (t~) zegt zoo veel als de Zoon van Tuis of Tis en TuflT, den Oppergod. Tüistört , voortgebragt uit de Aarde , teelde een" Zoon Mannus, en die weederom Prie Zonnen, by de Kelten gehouden voor de Aartsvaders van de Diie Hoofdkammen der Germanen, waarfc-hynelyk uiteen erf- ge* (ij} Tacit. M. G. C p. 1. p. 2Ó-5, é 2  ( 4 ) gerugl van Noachs Drie Zonnen Japhet, Sem en C'ham. of die van Gomer, Askenaz , Ri> phath , en Togarma. Schoon ik (om dit in 't voorbygaan te zeggen niemand betwifr. onderzoek te doen op de Mythologye van Grieken en Romeinen als noodig tot goed verftand der Clasfici Autores, kan ik nograns het verzuim van die der Noordfohe olken, als op welken onze Landaart veel naader betrekkinge heeft, niet goedkeuren, en 't \vas te wenfehen, dat deeze tak van Studie wat meer beoeffent wierd ; men- kan toch het eerste doen zonder het laatste naatelaaten en de kennis in onze Vaderlandfche Gefchicdenisfen zou'er, naar myn inzien, een weezenlyken winft by kunnen doen; BI. ?. „ De Germaanen , met veelen, van Noachs Zoonen of Zoons Zooneti afteleiden , fchynt ons de herkomfl van een volk van nieuwer naam , dan veele anderen , wat te hoog gezogt te weezen. „ Met deeze woorden ontkent W denkelyk niet de Afkomft der Germanen uit Japhet, maar zal flegts willen zeggen dat het te hoog ge. zocht is den Naam German te zoeken ih G'Mer, Genef. X: i, gemerkt die Naam German daar toe te nieuw is „ Geramnia; Vocahulum ("zegt Tacitus': rëcens & nuper additüm, „ dat i' „ Het woord Germanien is nieuw en onlangs toegevoegd. „ i c) Het fchynt my toe* (c) Tacit. M. 6. Cap. II. p. 063.  < 5 ) toe, (zoo veel ik uit deeze vry duistere plaats kan opmaaken) dat Tacitus wil te kennen gee ven hoe die Naam Germanien oirfpronkelyk hcrkomftig'is niet van de Romeinen, maar van de Gallen, als welken hunne overwinnaar Cermans hebben genoemt in da betëekenis vnn Guerre-mans, Krygshaftige Lieden (gelyk K. It ook een Ruiter, Ridder koen Krygsman beteekent>metdit gevolg,dat die Overwinnaars, deezen glorieufen naam welgevallig vindende dien ook genoeggelyk hebben aangenoomen en des niet zoo zeer te houden zy voor een Volksnaam , als wel voor een Nationaalen Tytel van zemmigen onder de volker, te weeten van die Helfdhaftige Overwinnaars : Werre , Angl. •warre, Gall. Guerre beteekent noch kryg en Werren, krygen; 't zy dan van -warren, verwarren 't zy liever van Weer en , vervveeren. Weere is een Sterkte of verfchanzing tot afweeringe van den vyand by Melis Stoke. Boek VI. 227. §• 3- BI. 4. Dat de Rhyn „ Zigeertyds niet verre van zynen uitloop in den Noorder Oceaan , in twee armen deelde met welken hy een maatelyk Eiland omving. " Die „ Duo amnes " of Twee Stroomen by Tacitus (dj waar meede het Eiland der Batavieren weidt omvangen, zyn dan aan den rechter of noorderkant die tak die den naam van Rhyn bleef behouden, en aan den linker of zuiderkant die tak die den naam ( Eiland, (f ' Laar Batavier, dan al te eenigcr tyd betrekking hebbel1 gehadt op Gallien , 't welk niet te ontkennen is , echter blyft het Eiland der Batavieren bepaald tusfehen die Twee armen naamelyk de Rhyn en de Waal, en het gèfchii, ten aanzien van dit punt, zal grooielyks op een wóördenltryd uitioopen , die door ondencheidinge des Tydver loops van vroeger of kater niet moeijeiyk te ontfeheiden is 7 ten minsten dit zegt Tacitus rond genoeg, dat de Batavieren, toen zy zich rieederzetten, van Gallien niets anders hebben geoccupeert dan flegts een Randje. §•4- (e) Ccefar de B G. t,|$, IV. C. 15. (ƒ; Tacit. Hift. Lib. IV. Cjp. 12. p in 188.  £ 7 :•) -^ • « *9?$ i BI 6. „ oudste. Bewooncrs deezes Eilands, 'f zy men ze tot de Galliërs of Germaanen betrekken wil, zyn ons by hunnen byzonderen naam in aen oude Gedenkfchriften, niet duidelyk bekend gemaakt. i„et wel! niet duidelyk - doch, met dit al, ich nt 'erW — eenigipoor van te vinden by Dio Cas'Gus aangehaald N ]. '2) daar hy zegt; „ Dar de Kelten audftyds de beide Oevers des Ryns bewoond hebben: ook zelfs daar die Stroom , Gallie ter linker zyden hatende , in den Oceaan valt. " Dit fchyut hoe minduidelyk, echter eenige voetfiappen naatelaaten, die ons leiden naar de ftreek. in laater tyd door de Batavieren beflagen, uit vcrgelyking der bewoordingen, die Tacitus en Plinius ter.befchryvinge van der Batavieren Eiland gebruiken. Zou 'er ook nog wel een zweem van; liegen in Batavodurü m, als geleegen aan het water, dat Batavien befproeit % Te weeten DuRtus zegt, op zyn Keltisch , Water, Rivier. Mier van daan is het, dat de Naamen van verfcheiden Plaatzen aan Stioomen en den Waterkant geleegen , uitgaan op Duro en Durum, als Duro vernum ; in Brittanje,' - Durnium of Dor Chefter, aam 't Canaal , —- Divodurum ( Metz ) aan den Moefel, ja , in Luzit;.nien of Portugal een Land der Kelten') heeft men een Stroom, die de Durius, of Duero, Douro , Duro , dat is De Rivier by, uitfteekenheid genoemt wordt. Verliaa my wei ! ik wil niet zeggen , dat Duurflede van dien ©uden tyd der kelten is., A 4 ■ (het  C 8 ) ( het teegendeel blykt k'aar genoeg uit de zaamenfteliing met het woord Batavo.) maar dit wil ik zeggen, dat de kundigheid van de vroer ger inwooninge der Kelten hier te Lande , den Batavieren tot aanleidinge kan gedient hebben , om aan deeze Plaats den Naam te geeven van Batavo Durum. Dus zou het ondaidelyk eenigzins klaarder worden. §• 5- BI. 6. „ Beneden den mond der Live .... K i bi b r k n genaamd " Die de Aanmerking van W, opgegeeven § 3 gegrond agt, zal niet gemakkelyk toeftemmen, dat de Naamen Gomerai, Gombrai, Cimbren en Germanen gelyk ftaan ; doch dit is Hifl-orifch zeeker, dat de Cimbriers groote Roovers waren en daarom meent Scaliger, dat Cimbier wel niet letterlyk een Rao/cr beteekcnt, Zoo als zommigen uit Plutarchus uillen bewyzen, maar dat de kelten en Germanen aan zwervers , Landloopers, weeg'a3":rs en Roevers den naam van Cimbriè'r hebben gegeeven, dewyl deeze daadelyk zoodaanigen waren. Niét onwaarfchynelyk wordt het geagt, dat zy oirfpronkelyk Scylifche Kelten zyrr, die zich, in Gemeenfchap niet de Teutotiên, hebben begec- • ven naar Germanien , en van daar allengskens in Gallien, en vervolgens in onze Landen gekoomen zyn. S- 6. ■ BI. 7. Spreekt W— van een zwaaren'watervloed waar door de Landftreek der Batavieren overfiroomt was, en'wyll ons op' Florus Lib.  C 9 ) Lib. III. Cap. I. num. I, doch voegt 'er by uit van Loon , dat de dikste boomen uit, den grond gcflaagen waren. Het eerste meldt Florus (pag. 4 2 en 448. Ed: Dakeri; ook letterlvk; maar van het laatste fpreekt hy geen woord; van Loons Aloude Holl Hidörie niet by de hand hebbende, kan ik niet naagaafi wat grond van zeekerheid hy tot zyn verhaal gelegt heeft, ündermsfchén is het waar, dat in ons Land hier en ciaar gehccle reijen van Boomen , zelfs roeden diep onder den grond, gevonden worden - meed Eiken , liggende met den top naar het zuidoosten , als waren ze döor een Noordwester Storm geveld, gelyk in Braband veele Boomen van vuuren en dennenhout, doch in een andere drekking met de toppen naar het Noordwesten, 't Kan zyn, dat de zoogenaamde Cimberfche vloeden die van de Twaalfde Christen eeuwe by Beka en Heda gemeld, her hunne aan dit verfchyrf* fel hebben • toegebragt; maar op zommige plaatlën vindt men die Boomen zoo ongemeen diep, dat 'er waatfchynelyk nog andere middeloorzaaken als Gmndbraaken en verzinkingen toe hebben meedegewerkt en misfehien zelfs wel onder aar dfche Vuurbr ondingen , te meer daar deeze boomen zich doorgaans donkerblaauw, ja, zwartagtig opdoen , ais waaren ze verdikt en vervuürd., gelyk my geheugt zoodaanigen in myne jeugd gezien te hebben. Goeree fchryft de verdwyning van een vermaard Bofch tusfehen Staveren en Sneek (eertyds land, maar thands Water, toe aan de ontdeeking en verA 5 bran-  C 10 ) branding door een zwavel:ge lugt/g") doch men meent elders in de Zuiderzee r>g dug're proeven te vinden van voorige onaeraardfche vuuren , waaraan deeze uitwerkingen wel zoo natuurlyk worden toegefchreeven, en niet onaanneemelyk gegifcht of hier in ook met moede de oirfprong moet gezocht worden van de brandbaare Veen- of - Turfaarde. % 7- ■ -Tm BI. 15. Reg. 3 en 4 van onderen. , belden zig veel op met de jagt van wilde disren Ten bewyze van dit gezegde beroept zich. W —- op Tacitus de M. G. Cap. 15 , doch in myne uitgave pag. 270 lees ik juut het tecgcndeel, want daar itaat , dat zy " Quoties bella non ineunt non (NB non) multum. ventttibus . . . tranfigunt &c en dit zegt, dat zy buiten Oorlog zynde niet veel aan de Jagt deeden, maar den tyd veel meer in leedigheid doorbragten. Zou W — ook wel een Exemplaar hebben gehadt daar een andere Leezing was zonder dat ontkennend woordje Non , Niet ? wat hier van ook zyn moge, 't is uit Jul. Coelar (door W — meede-aangehaald) uit Paufanias, Plinius en anderen Schryveren oopenbaar dat die volken wel deegelyk werk maakten van de Jagt en dat nie> alleen op harten,, haazen, en diergelyk wild , maar ook op verfcheurende wilde dieren als Wolven, Zwynen en anderen van ffë) W\ Goerce- Kerk: en Wccreldl: Historie BI: 8 onder san.  ( ii ) Van dit zoon meer; Behalven dat zy hier toe nattmrlyk geleegenheid hadden weegens de s;efteldheid van hun Land als zeer Bofch-en Wildryk (Bclluarum fcraces faltus zegt Tacitus Ann. p, fn ipp ) drong de noodzaaklykheid hen tot deeze oeffening om het vleeich van deczen re hebben tot Voediel, en van geenen, als Heeren, Wolven, Vosfen , de vachten en pelzen tot dekzet ja, hunne veiligheid dwong 'er hen toe wilden zy weegens derzelver toeneemende vermeenigvuldiging nier, allerwegen bloott'taah voor grouwzaame verflindinge. Byzonderlyk maakten zy jagt op den Urus of den wilden Stier, de Alces , of Fland eti den Bonasfus, een zoort van woudeezels^ BI. 16. Reg. 4. „ De Germaanin tn '\ algemeen Trouw. In de aanhaaling van Tacitus is hier dgnLe. lyk een drukfeil, ten minsten by my heeft het 13. B. der Annal. geen 59 Hoofdftukken , en in het 58 lees ik er niets van ; maar in het 54 Hoofdftuk van dat zelfde Boek p. m 33S hoort men Verritus en Malorix zich daarop, als een bekende waarheid, oopenlyk en vrymoediglyk beroepen en beroemen met deeze klinkende'woorden „ Nullos mortaïuim ar mis aut FIDE ante Germanos efe. " „ Dat geen Stervelingen den Germanen overtroffen „ in wapenen en Trouw. " Doorflaande proeven deezer loffelyk trouw ontdekten zich van tyd tot tyd daarin,..dat de Batavieren op den duur, uit ai het krvgsvolk , verkozen wierden tot Lyf-  C 12 ) Jjyfwachten der Keizeren, als blykt uit Sueto nius in de Leevensbeichryving van Augustus , van Caligula van CJaudius en anderen. In het Byvoegfel op W. bladz. 8, wordt dit met voorbeelden geftaaft en gepaft aangemerkt Dat de Germaanen hier in bo^en de Galliërs vérre uitmunteden. " Altans het Characrcr der laatsten wordt onder den tytel van ., Francia Fallax " „ Perfidisfima , enz. by Clauriian s , Prokopius en andere bekende fchryvers zqo teekent, dat men het ongetwyffJd aan Fa zucht zou toefchryyen indien heedcndvagfctie Schryvers de Franfchen alzoo n ercdeh , en ondertuslchen hoort men Vopi.^cus in Procuio C. lp, van hun zeggen „ Frangis familiare efi ridendo fidem jrangere. " ,, Het is by de Franfchen gemeen al lachgende de trouw te fchenden." Ècvenwel moet men dit alles niet univerfeel vatten , en mag 'er Scaliger wel eens op naarzien de Subtil. Exercit. 167. jehannes Bodin Method. Hift (getoetft door B. Kekkerman , by N. Frifchlinus, p. m. . 1*870 wil hun gedrag in deezen liever hebben afgeleidt uit een al te groote lecvendigheid van geeft, dan uit losfe ligtvacrdigheid of opzettelyke boosheid. BI. 10. van het Byvoegfel de laatste Regel wordt ook deeze aanmerking gemaakt , „ indien Tacitus niet hier en daar een' nadee • ligen trek. had laaten invloeijen zou men zyne fchoone verhandeling. over de Zeden der Germaanen voor een Loffchrift aanzien. „ en 't brengt my te binnen dat 'er is , die dit Boek wel wil hebben aangezien voor een Satyre of'Schimp, fchrift op de bedorven leevenswyze der Ro- mei-  ( i3 ) meinen. Tri dien fmaak als Machiavel zelf door sommigen '.vord voorgedaan , 't welk nogtans toepa>leFVer , is op Michaël de Ceryant. in zyn fnaaiucben Don Quichot en Barkelai Argenis. S. 9. Bh 16. Reg. ii. „ Drinkluft. " Zy aten om den honger te {tillen , maar in 't lt^fchen van den dorft waren zy volgens Tacitus niet zoo „ maatig " en gaven zich wel eens over aan dronkenfchap. Die hec naafl aan den oever woonden bedienden zich ook van Wyn, maar gemeenlyk dronken zy eert gegesten Koomdrank, (h) dien Ulpianus Zythum noemt en Florus omfchryfr als een „ Po • tio ex frumentp , Cel ia geheeten. (£) In de yskndfehe Edda drinkt het gemeen flegts Bier, en de Wyn wordt overgelaaten alleenvoor Odin. Waren die werken van C. Cornelius Tacitus geheel tot ons gekoomen wy zouden van deeze en andere zeeden der Germanen en Batavieren waarfchynelyk meer weeten, maar die zyn gedeeltelyk verloren gegaan, on. aangezien de voorzorg van Keizer Aurelius Tacitus, op de penninngen genoemd M. Clauchus Tacitus, die dezelven jaarlyks verfeheidenmnal liet affchryven en in de Oopenbaare Bibliotheken plaatzen. Zie Flavius Vopiscus vita Taciti p. 227. en -231. §• 10. (h) Tacit. M G: Cip: 23. p: tn. 275(ï) Jlotus Lib: II; C: 18. $. 12. p: m. 413. Edi Dukeri.  ( 14 ) §. io. BI. 17. raakende de Kleéderdragt. Voor da: zy tot manbaare jaaren gekoorrierf waren gingen ze naakt , dien leeftvd bereikt hebbende droegen ze flegts Beeftenhtiiden eri Dierenvachtcn los om he; lyf geflagen en daarnaa wat netter Pelfen van grover en fyner bond, of ook een wollen Sagum en Rok, by de aanzicneiyken naauw om 't lyf gefloten. De Vrouwen hadden alleen het Bovenlyf ontbloot en zommigen droegen een Linnen Hoofddek fel als te zien is by Tacitus. M. G* Cai. 17. P. m. 271. die ons daar tevens leert, dat de ecne Horde ongelyk flordiger in zyn drag: was dan de andere. Zie ook Plinius , H N. Lib. XXIX. C. L van de Reno, de Mafiruga en diergelyke Kleedernaamen kan men leezen by Ifidorus en aideren. §• ft BI. 17. de laatste Reg. „ Rosagtig of, Goud. geel hair. Des niet te verftaan van dat ftugge , harde en fmeerige Koe-roode maar van zagt hoogblond, blinkend goudgeel, Rosagtig hair Dit hadden de Germanen, Batavieren en veele Gallen gemeen. Den ouden Britten, zegt Strabo , waren de halren „ minus flavis " minder geel Of, 'er dat „auricomus, en rufus Batavus, by Silins Italicus en Martialis, toe behoore isbedenkelyk, maar zecker is 't uit andere Schryvers zoo ten aanzien van het Natuttrlyke als yan het naargebootste hair. Na.  C 15 ) • Natuurhjk was dit eigen aan de Germanefï en Batavieren gelyk , onder anderen te zien is in Chudius Civilis by Tacitus, die hem befchryft als hebbende lang-necder hangend rutilatumque Crinem, en glanzig geel hair (£) en van de Gallen zegt Ammianus Marcellinus, dat zy pcene omnes rutïli, bynaar alle Rosagtig zyn het zelfde getuigt ook Éumenius. (O Bochart meent zelfs dat zy den ,naam Gaulen van hun geele hak gekreegen hebben. Phal. Lib. III. Cap. 6. Ce Kunft kwam hier zelf der Natnure te fiuhj Cr-manen , die anders gekleurde lokken ha loei , Verwden dezelveri Goudgeel. (, Zie Wagonaat BI: BI- 20. Boven aan- „ van leezeh en fchryven yWM naar 't gemeen gevoelen de mannen -zo wel ah de vrouwen 't eenemaal onkundig. Naar V génieën gevoelen , 't is zoo ; maat ik twyfFel 'er grootlyks aan of dit gevoelen, hoé gemeeu ook, wel genoegzaam gegrond zy, gaernè wil ik gelooVen dat deeze oeffening onder die vol* ken op geen ftukken naar zoo gemeen was als dezelve heedendaags is; maar .... dat zy 'er „ 't eenemaal " onkundig van zouden geweest zyn , wil 'er niet gemakkelyk in'; en die be. paaling, naar het gemeen gevóelen , doet my vermoeden, dat 'er de kundige Wagenaar mee» de aan twyffelde. ■ , Men grondt het gemeen gevoelen , zoo veel my bekend is, voornaamlyk indien niet alleen op dit gezegde van Tacitus, „ Litterarum Secreta viri pariter ac famina ignorant. " (») Maar ik lees by dienzelfden Schryver van Maroboduus den Gebieder der Marcomannen , die onder de Germanen gereekent worden „ Scripjit " heeft gejchreeven aan Tibe- riüs van Adgandester, de Vorft der Cat* ten, («} Tien, M. G. C. 19. p. 2:2. B  ( '8 ) ten, dar zyne „ hitteree, Brieven in den Romein fchen Raad geleezen zyn. —— Ja, van Claudius Civilis zeiven, dat hy en Clasficus " mifere Epistolas " Brieven hebben gezonden aan Cerialis. • o) Uit het een en ander befluit ik , dat die woorden van Tacitus Litterarum Secreta een' anderen zin dienen te hebben, dan waar in het gemeen gevoelen dezelven opvat» Maar welken zin ? De zaamenvoeging deezer woorden met de ceven voorafgaande raakende de Kuisheid, de volgende fpreekende van overftel, en de vergelyking van de benaaming Littera rum Secreta, met de uitdrukking arcana facra. in 't ftuk van Huwlyk , de M. G. Cap. 18. p. 273. geeven niet weinig aanleidinge om te denken, dat hy het oog hadt op Litter-e amatoria of Minnebrieven en de heimelyke weegen en treeken daarby gebruikelyk en des een? prysfelyke onkunde juift overitaande teegen dien ondeugenden handel der Romeinen in zoodanige gevallen , waarvan men leert Annall. Lib IV. Lap. ,g p. 154 en 155. In deezen zin gevat vervalt de grond van het gemeen gevoelen , en 't blyft by my zeer onwaarfchynelyk, dat de Germanen en Batavieren van leezen en fchryven t'eenemaal onkundig zouden zyn geween: en dat zoo veel te meer, als men in oude Schriften met betrekking tot volken veel meer Noord waards geleegen,. uitdrukkelyk leeft,'dat by (0) Tttit. Ann. L. Ir. C. 63. p. 95 , met M. G. C. 42. p- 284 en Hift. L. IV. C. 75. p. 23.0^ «1 Ann. C» a& Lib. Hl. p; 106.  ( 19 ) by hen al zeer vroeg Graffchriften werden gevonden in Runifche Leiteren. § 14- Byvoegfel BI. 14. Reg. 14. van onderen „ om deeze reedenen bedienden zy zich ook niet van pylen nog boogen. " In dir denkbeeld moet de Ontwerper van de Plaat by. W — Bladz. 132 niet zyn ge weeft , want daar ziet men de Batavieren op hun fchutgevaarte teegen Vetera zeer duidelyk Pyl en Booge gebruiken. Het geval van Soranus BI. 100 toonc, nat zy 'er handig meede wisten omtegaan in andere gevallen; wat ree den dan, dat zy 'er zich niet van zouden bedient hebben in den Kryg? daar andere volken van hunnen aart zuiks daadlyk deeden, als onder anderen blyken kan, ui' die taal van Prins Haruldy in de oude Chronyk Knytlinga Saga daar hy roemt ,, ik ben geoooren in Noor vegen, alwaar men de Boge zoo meesterlyk voerc." De Skyten liaan in den oorlog bekend voor uitfteekende Boogfchutters , waar om zou men dan aan de Keken , Germanen , en Batavieren her zoortgelyk gebruik van Pyl en Boogen moeten ontzeggen? Ik ontken geen^ins dat zy zich van werpfchigten bedienden, en fpreek niet teegen , dat ook de zoogenaamde Donderbeitels onder hen van diergelyk Krygsgebruik konnen zyn geweestmaar de ftelling van het eene is geen uitfluitiug van het andere. Verfchil ik hier in van den Heere Aanmerker (mogelyk een myner geagte Vrienden) hy houde my zulks ten goede. Ba „Di-  ( & ■) „ Diverfum fentire duos de, rebus iisdeni „ Tricólumt licuit femp;r amicitiaa. Het kan ( dit is bekend; geen waare Vriendfchap krenken, „ Wenn' Twce: van Eétie zaak verfchillend raogten denken. De ftudie is toch eedel Vry ais dienftbaar aan de Waarheid, . of het geen men daar voor houdt) en aan dezelve in ons oordeel het naaste Kóomt.' §• y? BI. 23. Reg. t2. IVeinig werks maakten de Germanen in "t algemeen , en dus ook de Batavieren van het begraaven der dooden lyMen „ Lyken " alleen kori Volflaart zonder byvoeging van „ dooden '"' want Lyk. ftaat gelyk met Cadaver,.- en wordt daarom by Melis Sioke en anderen verwislelt met aoouen. Dit in Y voorBygaanV De verklaaring van Hunnebedden , aangehaald in het Byvoegfel Bladz. (9. (n) en debeteekenis van , doodenbedJen of ruflplaatzen van- Oveiledenen, laat zich rukn.zoo wel- hooren' als de vooronderftelling , dat die Steengevaartens het werk zou zyn van voïken , die Hunnen worden genocmt; maar .. . hoe maakt men het met die Hunnen Schan/èn, tusfehen Arnhem, en Wageningb-n, en elders, waarvan W fpreekt D. II. BI. 117? zyp diewaarlykdoor de volken van deezen Naam geftigt, of worden ze dus flegts genoemt omdat ze dezelf • «Ion vorm en gedaante hadden als de Schanferr der Runnen? Dit verdient, dunkt my, naader 0!ï>  onderzoek Nog een vraag ; hoe kreeg men deeze ongemeen groote en z waare Steen plaa■ten op zulke Hoogtens ? zou men 'er teegen* 'woordig wel kans toe zien om 'er die te brengen , of waren de .Germanen en Batavieren in de Mechanie en Werktuigkunde verder bedreeven dan men thands is ? Zy bragten ze op Heuvelen, Bergen, en „ gemaakte Aggeres óf opgeworpen, Hoogtens. (p ) Misfchien hebben zy wel glooijingen gemaakt waar teegen die Steenen geleidelyk konden worden opgerolt als teegen een Cuneüs of fchuinzen Oprei. Dit om een beeter. Waren 't Begraaf• plaatfen ; die vlakke Steene plaaten hebben teevens konnen dienen tot Offer-tafels: deeze dingen konnen toch zaamen gaan naar die taaie van JEneas , by Virgilius L. V. vers 47 en 4 ■"■ , daar hy opzichtelyk tot het Lyk van Anchifes en de Lykplegtigheeden zegt iEneas..... „ Ex quo relliquias , diyique Offa parentis , Condidimus terra, mceflaque Sacravimus aras. ' §: Tt5. BI. 23. Reg. 7 van ond. „ Diep lagen de Batavieren , zo wel als de andere JS'oordfche volken , in de Afgodery des Heidendoms gedompeld. Is dit niet wat overdreeven ? Ik zie wel geen kans om de Batavieren van Afgoderye geheel vrytepleiten , gemerkt alle Noordfche volken met dit euvel min of meer befmet waren; (?) Tacit. Ann. L. II. C. 18. p. m. 66. met Florus L. IV. C 12 23. p. m. 799 en L. li. C. 17 Jj. 16. p: 402 en 403. B3  C 21 ) ren nmr ik kan naauwlyks gelooven, dat zy, m dit ftuk zoo o/ergegeeven bygeloovig zouden zyn ge weeft als Tacitus zynen leezeren tracht inteboezemen , of ook zoo greetig en gereed in het overneemen der vreemden Goden van Grieken en Romeineu , dat :j derzei ver Jupiter, Mars.. Herkules enz. terftond Gpdsdienftig vereert, hebben , fchoon ik niet wil ontkennen dat de gemeenzaame verkeenng niet de Romeinen hen met den tyd allengskens dieper heeft konnen inwikkelen , als waar van in de zeevende Eeuwe Staaltjens fchynen voor tekoomen by Melis Stoke B.I. vers95 - -03. te minder durf ik hen daarvan geheel ontfchuldigen als het Historifch zeeker is, dat de Noordfche Folken, op welken de Batavieren, ongetwyffeld naader betrekkinge hadden dan op Romeinen ) van Afgodcry ganfch niet vry waren, 't Is waar, gelyk wy § 1. gezien hebben, dat die Noordiche volken kennis hadden aan een Eeuwig weezen, als het Opperweezen, maar het ie ook waar, dat zy de Zon, de Mane en het vuur tecvens vereerden als Beelden der Godheid, en handelden zy indeezen al niet zoo dom en dwaas als Grieken en Romeinen, die zich voor Houten en Steeneft Beelden vzn hun eigen maakzel neederbogen , zy bedreeven echter daar in zoo wel Afgodery als de Israëliërs, die voorgaven in het Gulden Kalf den Heere Jehovah te vereeren ; vermits de Oneindige Schepper, wiens wil onze wet is, op zulk een wyze, in zyn fchepfefen, hoe voortreffelyk ook, niet wil gedient worden. Ook dienden zy zeekere voorwerpen , dien zy voor  C 23 ) voor mindere Godheeden hielden : de opmerking leerde hen, dat de Menfehen geen oorzaaken waren van Reegen en Wind, van Donder en Blixem, van goed en kwaad weeder en diergelyke verfchynfelen , des verbeelden zy zich zeekere Geesten of weezens, van grooter vermogen dan de menfehen, aan wien zy deeze gewrochten toefchreeven en als zoodaanig een buitenfpoorige eere toebragten, en dit was Af' godery, om dat zy die verbeelde Weezens aanmerkten als zoo veele dienitwaerdige Godheeden. Zy gingen zelfs verder, terwyl zy dappere Mannen, ja beroemde Vrouwen zeiven, naa derzelver dood vergoden, en Godsdienstig vereerden gelyk uit oude Noordfche Schriften voldoende te bewyzen is, eu daar van in de Gedichten van Osfian, in de Temora enz. nog kennelyke trekken voorhanden zyn. Ondertusfchen zou ik eenige eedeier begrippen die deezen Volken van God en Godsdientl hadden niet enkeld uit de kermisbeginfelen der Reeden durven afleiden, om dat zommigen dien teegenwoordigen kring te buiten en te bovengaan; maer ben veel eer van gedachten , dat die de overblyffels zyn geweeft van Patriarchaale Erfgeruchten, en ten deele zelfs vruchten van den Christelyken Godsdienft , als welke, zoo 't my voorkoomt, den Noordfchen Volken, ook den Germanen waartoe de Batavieren behooren, veel vroeger heeft toegeblikt dan zommigen denken. Eufebius verhaalt ons dat aan Conftantyn een Christen Kruis te Trier vertoont werdt reeds in het begin der Derden Eeuwe. B 4 (?)  (q) Wat laater in diezelfde Eeuwe hadt men té Moguntiacum al een Christen Kerkgebouw', (r) Al vroeg vindt men aangeteekent van de Armorichen, dat zy den Chn'stelyken Godsdier.l1 beieeden, zelfs werden de Heidenfche Tempels m de derde Eetiwe reeds ingeruimt tot Godsdter.s'. tige vergaderplaatzen voor Christenen , zoo. ais dezelfde Eufebius aanteekent. Dan het fchynt met die Gemeentens in het Noorden eeven zoo te zyn gegaan, als het gegaan is met die zeeven uitfleekende Gemeentens in Natoliën, het EuangeHlicht is daar allengskens weer beneevelcj, verdonkert, verdweene'n. Gebeurtenisfen, die in onze dagen dubbelde opmerking verdienen om de verplaatzing van onzen Kandelaar nog tydi g voortekoomen. I 1 27. van her Byvoegzel Reg: 7. lees ik Fryga of Freia, en naardien dit of zoo wel Co pulative als Diflïnctive zou' konnen verdaan worden en des beiden deeze Naamen toegeëigent aan eene en dezelfde Godin, merk ik aan, dat, in de «eltifche Theologie deeze Naamen Twee Godinnen aanwyzen, te weeten Fryga (de allerhoogste Godes ) was de Gemalin van Odin, maar Freia die van Oder. Zie voorts § 20. §• 17- Bj. 2.6. „ Anderen agten met geene minderen grond, dat men de Maan , en byzonderlyk de nieuwe Maan onder den naam van Nehalennia geëerd heeft. " Dit (?) Eujsb: in Vita Conftam. Cap. 22. (*j Am. Marcell. Lib, 27, C. 10. '  C 25 ) Bit koomt ook my het aanneemelykil voor; •en wel volgens een afleidinge des woords Ne' halenma uit de Landtaal van dien tyd , • aan welke het Angelfaxifch , byzpnderlyk zoo als dit in hec GraalTchap Wales nog gebruikelyk is, volgens algemeene toeflemming, het naaste koomt. Nu heeft het woord Hel, (naar de Anglifche Spelling en Schryfwyze Halj de beteefcenis van Licht, Ne, beteekent Nieuw, Nehale is des Nieuw- licht/Ier, —- en met een Latynfchen uitgang ( hoedanig de Romeinen, in de overbrenging van vreemde Woorden 'er pleegen bytevoegen )Nehalennia, de Nieuwlicht - Uadip. (s) Op deezen grond koomt het ook my aanneemelykil voor, dat men onder den naam van Nehalennia de Nieuwe Mane geëert heeft. Is deeze Derivatie ook nieuw , gelyk ze , zoo ik my niet bedrieg, daadelyk is, zy heeft baar beproeving nodig, en ik geef dezelve ook gewillig ter toetze over, mits ..... men niet flegts berispe, veel min vitte, maar, als men kan ten nutte verbeetere, maakcnde de woorden van een vermaard Litterator, in een ander geval, de mynen ., Nihil affirmamus &c. " „ wy Hellen niets vast, maar die wel gifcht „ zal ik voor den besten uitlegger houden." • ie zaak koomt ten mirtsten met de beginfelen onzer oude Landzaten wonderwel overeen, .(s) Tacit. Ri Q. C. 43- P- 285- B 5  C 26 ) een , als welken ook de Mane vereerden en daarom hunne gezette Raadsvergaderingen pleegen te houden by de Nieuwe en volle Maan. Als agtende die tyden de gunftigste. ' t) Het gezegde van den AanmerKer in het Byvoegfel Bladz. 3 i. noopt my ook tot een aanmerking, 'tls niet vreemd, dat in onze taal woorden worden gevonden , die met de Griekfchen overeenftemmen als te zien is in Reitzii Belg. Grajcisfans, en de lyft daarvan opgeeeeven door Junius agter de uitgave van Willeramus vertaaling van het Hooglied: doch uit deeze overeenflemming volgt daarom niet, dat de Be gen die woorden juift hebben ontleent en overgenoomen van de Grieken, neen; de üuitfche en Griekfche Spraak konnen zusteriirrgen zyn , afkomftig uit eene en dezelfde Moedertaal , naamelyk het Scytifch of het oude Keltifch. De Germanen , Angelen , Friezen en Franken zeiven Spraken , nog meer dan een Eeuw naa Faramond allen dezelfde Taal, alleen verfchillende in Dialecten, zoo als uit vergelyking der vertaalingen van het Hooglied door Willeramus in het Frankonifch, en van Johannes Euangelieboek door Otfridus in het Kei' tifch ten klaarsten blyken kan. Zelfs vindt men in het Perfifch verfcheiden woorden , die met Quitfchen als Vader, Moeder, Broeder, "5ondcr enz. in klank en in betcekenis overeenkoomen, zonder dat de Duitfchers dezelven van de 1'erfen hebben overgenoomen. Er konnen verre) Tacit. de M. G. C. XI. p. 268.  ( 27 > vërfcheiden Stroomen vlietên uit één en" dezelfde Bron, zonder, dat die vlieten z;;ven .. oig water aan eikanderen overftorten; ééne en dezelfde Boom heeft verlcheiden Spranten die* allen wel iet gelyks trekken van denzelfden wortel maar daarom eikanderen niet rauken. De overeenkomt!: van Spraaken leevert geen Proeve of bewys op van onrleemr.g mnar van iet gemeenfchappelyks in de Oorfpronkelyke Taal als haarer aller Moeder. § 18. BI. 27. Reg ia. „ De Romeinen hébben de Ingezetenen deezer Landen, zo V fchynt, ook Tempels, Altaaren en Beelden ter eere van de. Godenleeren opregten. " Ten tyde, door Tacitus de .M. G Cap, 43. p. m. 285 bedoeld, hadden zy, gelyk hy daar met ronde woorden zegt, , nulla Simulacra " geene Beelden , zelfs ., nullum peregrinee Superftitionis vestigium " geen enkelden voetfiap van vreemde bygelovigheid. " Wat de Tempels betieft, op de ééne plaats getuigt hy, üat zy de Goden niet binnen eeni' ge muuren opfloten (u) en op de andere verhaalt hy, dat de Legioenen van Cajfar den Tempel, van Tanfana benoemd, ten gronde toe flegtten. v ) ;;it is zeekerlyk niet gemakkelyk te vereffenen ten zy men het dus wiste overeentebrengen , dat («" Tacit. M. G. C. 9. p. 267. £y) Tacit. Ann. L. I. C. 51. p. 35.  ( »8 ) dat Tacitus de gewyde Bofchen, tiaar het Landeigen yner taaie , op zyn Romeinfch , lemgels mocht genoemt hebben. %. 19. BI. 27. Reg. 6 van onderen. „ De Bries, ters .. . hadden veel gezags in de befiiering yan het volk, En waarom? Om dat zy het gezag van den Godsdienft in alle Burgerlyke verrigtingen van eenig aanbelang, 't zy, dat ze den invloed der Godheid op dezelven geloofden; of niet; Staatkundig wisten intemengen zouden zommigen zeggen. Timor fecit Deos. (Scilicet!) Sed,... quistimorem ? 't Kan zyn, dat men onder die Priesters zulke Guiten hebbe gehadt, en daarom voorgaven , dat zy af komstig waren van Bore , die door zyne drie Zoonen CV/», File en Fe den Heemel en de Aarde formeerde , 't zyn geen Geestelyken alleen , die van deeze Lukretiaanfche Lesfen gebruik of liever misbruik maaken . om ware het 'mogeiyk, alle Godsdienstige beginfelen uitrewiifchen. Ik ben het met den Aanmerkér in het Byvoegfel BI. 34, (zoo ik hem wel' verltaa ) eens . dat de Burgerlyke wetten , zonder het gezag van den Godsdienft, niet in ftaat zyn om een Volk behoorlyk in bedwang te houden , en meen zulks in myn werkje. — De voortreffelykheid van den Qhristelyken Godsdienft boven de Heidenfche PFysgeerte (Gedrukt in 'sHage by Scheurleer) voldoende te hebben beweezen. Tacitus (die alles fchynt - toetefchryven aan het  C *9 ) het zoogenaamd Geval, eeri Onweezen; en daarom , byzonderlyk van' de Jeugd, vooral, die tot de Staatkunde en het Burgerlyk Bewind worden opgeleidt, niet zeer veel omzichtigheid dient gefeëzen en defzelve bëhoedy.aam aange-preezen te Worden , fpreékt üitdrukkelyk vari den.,, Sacerdös Civïtatis" in het enkelvcuwigen, als van Kenen Priester voor elke Burger -Maatfchappye - ('<*' } en mbgelyk. dat een Eenig Priester voor ieder byzonder Genootfchap toereikend was; naardien zy flegts offerden by geleegenheid hunner ftaatelyke vergaderingen ; anders kan dié Sacerdbs' Civitatis gehouden worden voor het Hóófd der mindere Priesteren of den Hoogen - en Opperpriester , gelyk men ook hadt by de Perfen. • §. .20. ' . BI. 27. Reg. 2 van onderen „ Waarzegsters. " Van dit flag kan men uit Tacitus en andere Schryvers een ganfche Lyft opgeeven , als Aurinia, Baduenna , Ganna , Ganda of Ganfa, — Hertha, — Jettha , — Mana, Martha , :—- Oraja, —— Seba, ■>— Sifa — Tanfana, Thrudur, ~- Velleda enz. Vrouwen by haar leeven geagt als Orakels, én naa haar dood zelfs vergood geworden by de Kelten. ■ • Byzonderlyk trekt Velleda onzen aandacht als ii .»* .0 £tk x. ao :j .vi ..1 -êM ■■^ (n ('w) Tacit. M. G. C. X. p,héj.'" 5 *  C 3® ) als boven allen geraadpleegd en vereerd by de Batavieren. Tacitus befchryft haar als een Bmcterifche Maagd, welke zich ophieldt in een woud zoo men meent niet verre van Gelduba, by de Rivier de Lippe ) en wel op een hogen Toren, daar zy zich verborgen hieldr, zeer zelden uitkwam , en dat? nog niet anders als met het aangezicht bedekt en aan weim> anderen eenigen toegang vergunnende dan aan haare Priesters en de Burgerlyke of Krygshoofden, by die volken geagc als een " Numen, een Godheid. 'KXj Van Fryga en Freia is al iet gezegt §. 16. ik voeg 'er nu nog by dat tryga werdt gehouden voor de Dochter van Fiargun en alleen kundig van töekoomende dingen , en Freia , was de Dochter van Niord , en ftont voornarcelyk over de Huwlyks zaaken en over de yeldflagen , waarby zy zich de helft der verflagënen toeeigende en men bragt aan haare 'even als by de -atavieren aan Velleda, de aanzienelykste Krysgevangenen tot een Offergave. §. 2 . Byvoegfel BI. 30 onder, en 40 boven aan. ., Men kende geene bezoldelingen of fiaande Krygsmagt ' !-.cn fiaande Krygsmagt is zeeker van laater tyd; maar het gezegde men kende geen bezoldelingen, fchynt cum grano falis te moeten wor:: ■ n sab "• 1 . den (*) Tacit. Hift. L. IV. C. 61. p. 225. C. Ö5. P De Mi G. C. 8.p. 266. * -k'  I 3i ) den opgenoöraeu, door den Auteur zeiven toe» gediend op. diezelfde Bladz, Reg. 3 van onderen , in die woorden: Deeze benden wierden wel niet betaald, evenwel van al het geen zy noodig hadden voorzien. " Stipt genomen'gaat" het dan aan, wanneer men het verftaat van betaling met Klinkende Mant, maar anders, dunkt my " (onder verbeetering) koomt het zaakelyk op hetzelfde uit ef men betaalt worde met Geld , dan op eenige andere wyze met Klee-' deren en leef-tocht, en dan beitont de betaaling ook van het Krygsvolk oudfiyds onder anderen in Zout en daar van is de benaaming Soldaat zelve oirfprongelyk volgens Kiliaan , zeggende „ Sold, Soldaet is Soud, Soudaet " p. m 503. c. 1. Hier van daan, dat de Loon zejf van Burgerlyke Amptenaaren „ Salaris wordt genoemt men vergelyke, in beide deeze betrekking van het Militaire en Politique Suetonius in Tiberro Cap. 46, p. m. 352, en in Nerone Cap. 10. p. 533,. met Plinius Lib. 31 Cap. j. En dit moet al een overoud gebruik zyn geweeft in het Oosten uit aanmerking van Ezra 4 v. 14. daar men in een Tiet' van Rehum en Simlai aan Koning Arthafasta reeds leeft: „ Wy trekken Salaris uit het pa-, leis, ja letterlyk, m den uhfprongelyken Text, volgens de aanmerkinge van onze geleerde Kantteekenaars , " Wy zyn gezouten uit het Paleis, dat is van daar. hebben wy onze Traclementen -y Des da een en de ander met nadruk Bezoldelingen. BI. 42 onder aan „ Zy geloofden de geluk' za-  C 3* ) zaligheid van allen, die in den -Oorlog fhëu velden Dit was, een gemeene Stelling by de Kelten, eevenwel met dit onderfcheid , dat zV zulk? niet toepasten op dé volle Gelukzaligheid , als welke eerst zou worden gefchonken aan de' waare deugdzaamen op een eindelvk vc nftis, by het vergaan der Waereld , maar riiiein ( p ter." zeekeren middelftaat van genoegen in een aan_genaame heemelplaats waar in de Melden zich geduurenrie dien.tusfehen tyd. naa hun verfcheiden, bevinden zouden, Hy de Kelten genoemd „ Valhalla , niet ongelyb aan 't Paradys van' IVluha'med. ... b ... .. §.. 22. ' . .. BL S5; Reg- s van ond. „ De Staat werdt geregeert niet naar befchreeven Wetten \ maar alleenlyk naar die der natuure en der ge° womte. " 't.Is te denken , dat het.met de Germanen en Batavieren eeven zoo zal zyn .gegaan als met andere Volken. Zoo lang als de Kuisheid, Zeedigheid , burgerlyke Rechtvaerdigheid CJ noch tfiet door wellült, dartelheid, gierigheid en heers zucht vermaft werden , waren deeze middelen' vatt bedwang minder noodig ; maar toen het te'egetideel indrong werden zy van noodzaaklykheid. <, Leges maluerunt. zegt Tacitus, ;y) zy wilden liever .wetten hebben dan zich naar 't enkeld. goeddunken van hunne meedemen- fchen, HvHs v.«i\^W s< . • (y) Tech. Arm. L. III. C. 2 fchen, te moeten fchikken. Te voore hielden zy zich aan •Gevvoontens , en gebruiklyki.eeden - (bekend onder den Naam van Coitumen , by de Jtaüaaucn gebruikelyk voor het geen de Grieken Etoi noemen) doch daarnaa verkozen zy gezachyoerettde Bepaalingen , en daar de f Germanen Cgejvk. wy §. 13. t c aanneemelyke v;„a,-|chyn!yk!"ieid meenen gebragt te hehben ) van de Schryfkunjl niet 't eenemaal onkundig ,waren , mag men vermoeden, dat zy ]% met die Wetten, niet flegts op het enkeld geheugen zullen hebben laaten aan - oomen maar, die ook in .gefckrift geilek. Die kranen van hangen verdrinken verbeurte van goederen enz. by bovenzyn genoemden Schryver gemeld zullen toch niet zyn uitgeoefient.dan naar Wetten, tot welker Stavinge dezelve dienen. ' z) "De Büt'gerlyke wetten (om dit met een woord aanteroeren ) fchynen t veelzins haaien oirfprong te trekken van den Landbouw , zoo als die zeekere meenigte van Menfehen Plaatsvaft maakte , onderfceiden van het zwervend Jjejdyrjeeven ■, uit deeze oefFening rees toch natuurlyk de byzondere Eigendom van eenjg fl'ik grenïs, Koophandel , Contracten enz. en dit alles vorderde zeekere uitdrukkelyke en gezachvoerende rx-paahngen, als zoo veele wetten, die , |fjm dac zy den gppnd en het richr'noer van v jnnislen cn rechtsoetTcningen uitmaakten , tot vQorkoomiv-g van willekeurige uitleggingen, met den tyd gewisielyk zullen zyn Befchreeven geworden. . . §. 25. .(»).T«c»;.,M, ö.-C. 12. □ 2M en 69. C  ( 34 ) §•23- BI. 44. Reg. ir. „ Deeze Slag (tusfehen Csefar en de Ufipecen) viel voor ter plaatje daar de Waal en de Maas zig met eikanderen vermengen. " En waar was dit? 'er konnen flegts Drie plaatzen in aanmerking koomen, naamelyk (om die met benaamingen van laater tyd duidelyks- heids halven te beptialen ) Aan het boo- wen einde van den BommelerWaerd by de Scham St. Andries, —~ of by Leeyeflein en Wierkom, ' ■ of by Geervliet. Tot Geervliet re brengen is wat laag, om de verfchillende meeting der lengte van het Eiland der Batavieren by Ga;lar cp 80,000 fchreeden bepaald , en by Plinius op 100,000, te konnen goedmaakcn. Het Canaal dat, tusfehen Loeyeftein enWoerkom uitloopende, van Bokhoven koomt, is volgens den kundigen Cluverius, eerfl lang daarnaa met menfehen handen gegraven. En of de zaamenvioeijing van Maas en Waal by St- Andries ook wel zoo oud zy, dat dezelve den tyd van Ctefar bereikt, fchynt, naar het oordeel van den eevergemelden Schryver, ook ganfeh niet zceker te zyn. Des blyft het twyifelagtig en betwiflbaar waar die flag is voorgevallen , terwyl het onbetwiftbaar zeeker blyft, dat de Maas en de Waal, of als Caïfar zegt de Maas en de Rhyn eevenwel, in dien vroegen tyd, ergens met eikanderen gemeenfehap moeten gehadt hebben. Wagenaar voegt 'er nog een vierde Plaats by zeggende Bl. 44. „ Of omtrent de plaats daar  C 35 ) daar nu Woudrichem " /Woerkom) „ is', of in dat gedeelte der Myer_,e v;.rj 'sH^rtoe;1!!boich welk thans Maasland genoemd vvoro.. " doch d.iar kan ik geene opening naarfpeuren, waardoor de Maas eenige gemeenfchap zou hebben gehadt met de Waal of den Rhyn. Denkelyk koomt 'er by 't vervolg nog wel geleegenheid om van dit Stuk naader te konnen Ipreeken. §• 24. BI. 40. „ of de Batavieren .... onder 't gebied der Romeinen geraakt zyn. Dat de Romeinen wel bedoelt en getracht hebben de Batavieren onder hun gebied te brengen fteekt klaar genoeg door in deeze woorden van Tacitus betrekkelyk rot het volk der Katten . in eas fedes transgresfus in quibus Pars Romani ïmperii fleren 1. " In die fir-etken overgegaan daar zy een deel zeuden worden van het Romeinfch gebied, (a) maar dat zy dit veruitziende oogmerk nooit bereikten, hebben de gevolgen eeven klaar-en zeeker geleert: Wie 'er ook mochten onderworpen worden, de manhaf e Batavieren waren en bleeven ,, Romanorum Socii, der Romeinen Bondgenooten. Die waerelddwingers mogen grootfche venooningen hebben gemaakt , 't is ook ten aanzien der Batavieren waar, het geen diezelfde Tacitus zegt oprichtelyk tot de Germanen, dat de Ro. meiuen „ over die volken veel eer Zecge.:praaien voorgedaan, dan dezelven overwonnen of on- (a) Tacit.. M. G. C. 29. p. 278. C 2  ( 36 ) onder het juk gebragt- hebben.' (b) En 't is wel deegelyk zoo als .in het Byvoegfel BI. 48 aan het einde wordt, gezegt, „ nog veel minder voordeel zouden, de Romeinen behaald hebben,, indien gedinirige. oneenigheeden de Gerinaanen niet. hadden''verzwakt*..welke daarom door de Romeinen listig \ wierden onderhouden. " Die loosaar,s wisten wel, dat (om de woorden van den opmerkzaamen' Vegerius te gebruiken') geene Natie, hoe gering ook', vin Vyanden konne worden uitgerooit, zoo zy niet door eigen oneenigheeden onderling verteert wordt. De Eendracht is toch het Zout, maar de Tweefpalt de mot der Maatfchappyen , 't was te wenfchen, dat wy dit laatste alleen van hooren zeggen hadden ; Sed Gamma Betam , & Beta Gammam.nimis plerumque perfequun. tur. O Belgen ! denkt aan het wys en wigtig woord van Fader :W.tLLEi«i: „ Bewaart uwe 'Unie wel! " 5' 25« ■ BI. 62. Reg. 5 van ond. „ De Kaninefaajen " Zy bewoonden volgens. Tacitus een gedeelte van het Eiland (der Batavieren,) (c,, Maar ... wat gedeelte ? Cluverius plaatst hen den ganfchen oever des Rhyns .langs van Wykfeduurftede af tot Katwyk toe, doch deeze vooronderlleliing fchynt gebooren te zyn uit eene \ .... .... aft- (b) Tacit. M. G. C. 37. p. 282. ad fin. (O loeit. Hik Lih. IV. C. 15. p. ivo. ;  C 37 ) andere, raakende den oord van zeekeren Sh.g tuslchen de Romeinen en "atavieren , welke ook naader onderzoek noodig heeft. Uit de zaamenvoeging van de Caninefaten met de Marezaten by Tacitus L. C. Cap 56. ad fir p. 221 ) fchynt het , dat zy naabuuren 'der Marezaten ge weed zyn woonende , gelyk men niet ongegrond denkt, omftreeks Leiden, door welke Stad een water loopt dat nog tot heeden toe den naam draagt van de Mare , en dit wordt zoo ik meen, niet weinig gefterkt door het verhaal van dienzelfden Historiefchryver al- hy Cap. 79. van hst aangehaalde Boek zegt dat de Brittannifche Vloot aangetaft en ge-. deeltelyk vernielt of vermeestert werdt door de Caninefaten , ter plaatze daar de Batavieren omgeeven worden door den Oceaan; want deeze omfchryving bepaalt ons by de Noordzee en geeft grond om te denken dat de Caninefaten , zoo wel als de 'Marezaten hebben gewoont in Rhyniand en' daaromheenen naar het Strand toe aan. Dat zy den Naam Caninefaten zouden gekreegen hebben van de Jagt, als Canynevangers - of - Vatters, gelyk een welbekend en zeer geleerd Man wil, is geestig uitgedacht; doch naar het oordeel van den vermaarden Cluverius en Pontanus niet grondig , en met dit al fchynt deeze afleiding by den grooten Junius niet flegts een Spee'ing te zyn gëvveeft maar ernft. Ruim zoo aanneemelyk is de gisfing, dat zy dus benoemt zyn geworden van Kennemerland, wiens rand zy meede befloegen, gemerkt zy in oude Handfchriftcn ge noemt worden Kennefars waar van de Latyn • C 3 iche  ( 33 ) fche Sehryvers geleicelyk Caninefates hebben konnen vormen. %. 26. BI. 70. „ Het Huis te Britten. " . Hy dit Artikel wil ik my wel wat langere ophouden om de merkwaerdigheid van het Gefticht, en de vraagen , die zoo in my zeiven zyn opgereezen, als die ik van andere te meermaaien heb hooren doen. Men 'vraagt, waar leeft men wel het eerft van dit Gebouw onder deezen Naam van het Huis te Britten? Waar lag hetzel- ven ? ■ Wie heeft het geftigt ? Waartoe diende het ? Waarom wordt het dus genoemt? : En hoe lang heeft dit Geb nwe geftaan? Kan ik alle deeze Vraagen niet eeven voldoende beantwoorden ik zal echter myn beftdoen om 'er eetiig antwoord op te geeven , en dat, zoo ik hope, zonder den Leezer te verveelen. 1. De Eerste Vraag is dan: Waar leeft men het eerft van die Gebouw onder deezen Naam var het Huis te Brit tent Zoo veel ik uit Wagenaar, die BI. 292. (x) foannes a Leydis aanhaalt, kan opmaaken, by dien Chrcnykfchryver Lib. I. Cap. 13. 2. Waar lag dit Gebouw ? Aan den uitloop van den Rhyn, niet verre van Katwyk op Zee , alwaar desfc'fs overblyffels, by zeer laag water, verfcheidenmaalen te zien zyn geweeft. Hier koomt in aanmerking het verhaal van Ta.  ( 39 ) Tacitus, Hift. Lib. IV. Cap. 16. p. m. 191. daar hy fpreekt van afgebrande Kasteden, ten tyde van Claudius Civilis, waarvan ook dit Huis veelligt één kan zyn geweeft, om dat de Caninefaten, die by den mond van den Rhyn woonden daar meede gemoeit waren, en zy onder Brinio op die Leegerplaatzen der Romeinen waren aangevallen, die naaft aan den Oce. aan , (dat is de Noordzee ; lagen, Cap. 15. p ï9o. Des het Huis te Britten by dit verhaal van Tacitus ook meede (ten minsten ingewikkeld) kan bedoelt zyn, gefield , dat dit Gebouw zoo oud is , dat het toen reeds beftont, en dit zullen wy moeten onderzoeken by?.eDerde Vraag, Wie heeft het ge/ligt? Ëenigen houden Caligula voor den aanlegger en des zou het gebouwt zyn tusfehen Het 37 en 41 Jaar naa de komste van Christus , doch dit gevoele vermengt de ftigting van dit Huis met zeekeren Toren door Caligula opgericht , wel is waar dat Torens ook zyn van Krygsgebruik, doch dit lees ik van Caligulaas Toren niet , maar dat dezelve diende tot een Pharus of Vuurboet en Baake voor de Zee. lieden. . Anderen Schryven 't toe aan Keizer Claudius Nero en dan moet het een aanvang hebben genomen tusfehen het Jaar 41 en 54 ^ doch enkeld op vermoeden, zonder aanneemelyke gronden • Maar men leeft by Florus ' Lib. IV. C. ia §. 26. p. m 801 , Ed. Cl. C. A Dukeri,) dat Drufus (Germanicus) „ wachthuizen heeit C 4 §e'  geft'gt.aan de Maas. en meer dan' vvftig Kasteelen langs den Rhyn, Dewyl men nu oen middel mond des Rhyns die by Katwyk. daar net Huis te Britten geeegen was, nier kan uitfluiten zoo komt het waarfchynlyk voor, dat dit Huis eene van die Kasteelen of fterktens zal geweelt zyn, en dan moet her gebouwt zyri niet lang naa het Begin der Eerste Christen* eeuwe; en c'es heeft het ten tyde van ( Jnudius Civilis en Brföiö daadelyk aauweezig konnen zyn. 4. Waartoe diende hei? Het heeft konnen dienen tot verfcheiden Binden*: tot een Tuighuis, —. een Tolhüis, —s- Koornhuis, — Wachthuis byzonderlyk ook teegen de Piraateh of Zeeröovers , en andere gebruiken meer. . .. 5. Waarom werdt het genaamd het huis te Britten? Dit is naauwlyks te bepaalen', doch, om 'er iets waarfchynlyks van re zeggen, merk ik aan, dat men, volgens Tacitus fin het Leeven van julius Agricola, Cap. 28. p m- 307 ) af in de Eerste Christeneeuwe, van ons Land pleeg uittevaaren, om te gaan fchuimen langs de Kusten van Brittanjen , en van daar weederkeerende den mond des Rhyns inteloopen; en by dte geleegenheid mag men denken, zullen deeze zwervers, te huiskoomende op dit Kasteel als een veilige en weerbaare Sterkte, zich zeiven en den behaalden buit geborgen hebben, en zo zal dat gefticht van dit uit en. inloopeh haar en van die Kufl den Naam gekreegen hebben van het Huis te of- ten Britten. Eén-  ( 4> ) Éénmaal vind ik gcfpelc het huis ten Breiten, niet met een i brit, maar rnet een e Bretten. ( d ; Was deeze fpelling zoo gemeen als ze raar en zeldzaam (indien geen Drukfeil) is, men zou in het denkbeeld konnen vallen, dat die ÏSiaam uit het Anglifche Bread was gebooren en aan dit Huis gegecven mocht zyn in de be. teekenis van Brood-hus,, ten minsten dit fchynt waar , dat men en tyde van Juliaan en dus in de .4 Eeuwe ple^r cverteileeken naar Brittanjen om van daar Koorn te haaien, hetwelk men by de terugkom:!: loste op zeekere Plaats aan den mond van den Ehyi,, waartoe zy veelligt van dit Huis gebruik konnen hebben gemaakt als een voorraadhuis en Koornfchuur, en dus aanleiding gegeeven om het zeiven te noemen het Huis te Britten Ce) 6. Eindelyk is de Vraag, Hoelang heeft dit Huis ge/laan ? Mislchien is het by het geval No. 2 gemeld neevens andere Kasteelen ten ryde van Brinio meede verbrand ; doch daar naa door Agrippina, Severus en de Burgunaiers , die hier te Lande verfcheide Burgten gedicht of herbouwd-hebben, Lib. Cit. Blz. ai 9. No. (2.) weer herfteld, maar eindelyk van de Zee ingezwolgen en ooverzandt. Er (d) Agter Kiliaan in de Nomendatura Teutonico. latina Regionum &c. onder de Lecter H. (e> Wigenaar D. I. BI. 347, met de Auteuren aldaar aangehaald onder (,t) en (v) C 5  ( 4* d Er is ten Kaart van johannes van Deutecum in het groot gedrukt te Haarlem A_i. 1588. waarop een nette ifbeelding van dit Geoouw gezien wordt, verkleind door Baerend Langenes A2. »599. Eer ik van dit Art. afitap moet ik nog een bedenking opperen of ze ons , in het midden der onzeekerheid, op een zeekerer ipoor brengen mochte. Ik houd het, uit de gevonden Oudheeden enz. voor beweezen en buiten kyf, dat 'er omtrent Katwyk op Zee? wel eer' een Romeinfco Gebouw hebbe geftaan , hetwelk door tyd en toeval is vervallen. Tusfehen de Jaaren 530 en 55:0 koomt een Britfche Princes met een magtig heir herwaards over, om den Koning der Warners Radigis den Kryg aan te doen : by den uitloop des Rhyns geland zynde doet zy aldaar NB. een Versc -iansing opwerpen, binnen welke zy zich met een klein gedeelte volks begeeft enz. Stel eens --— dat deeze Schans gelegt zy op de Ruïne van het vervallen Gebouw , als daartoe een vasten grondflag natuurlyk aanbiedende, en daarnaa met muuren enz. verder is opgetrokken, zoo —- ontdekken wy — en den aanleg van het Huis te Britten, ,— en teevens de ree de van desfelfs benaaming als aangelegd door een Britfche Princes, en dan zou dit Huis niet -ouder zyn dan van de zesde Christeneeuwe , en des geen wonder, dat het in vroeger Gefchiedverhaalen niet gemeldt wordt. Het bedoelde Geval heeft onzen fVagenaar zelf  C| 43 ) zelf omüandig befchrceven in dit I Deel, Blz. SIo 320. en fpreekt van de gemelde verfchanftng "uitdrukkeiyk Blz. 317. Reg. 14 van boven ' Hy beroept zich Blz. 318. (c) op Prccopius, en des op een Getuigen van dezelfde zesde Eeuwe. Kan deeze aanteekening den weg baanen tot verdere naarfpeuringe en ontdekkinge , 't zal my aangenaam zyn hiertoe geleegenhcid te hebben gegeeven. §• 27- BI. 80. Reg. 13. Een School door Germarikus { hier te'Lande') opgeregt in welke de Batavifche . jeugd in de Romeinfche Taai en Zeden onderweezen wordt " W — beroept zich op Cornelius Aurelius, en de Aanmerker wyft ons BI. 52. naar Suetonius in het leeven van Caligula, het oog hebbende op Cap. 45. daar die Schryvcr meldt, dat Caligula eenige Gyzelatrs lier, opligtcn „ e literaria ludo " uit de Letteroefening of Scholc, doch de Aanmerker is van gedachten, dat dit geval niet tot ons Land behoort en gevolgelyk ook niet dienen kap tot bewys voor een Schoole hier te Lande; maar (dit eens toegegeeven zonder het echter toeteftemmen) geeft die handel der. Romeinen en Gallien niet een gegrond vermoeden, dat zy eeven zoo zullen gehandelt hebben met de Batavieren ? dan kan men 'er ten mins. ten uitreedeneren by gevolgtrekkinge fteuneude op analogifche gronden van waarfchynlykheid, hetwelk op zulk een verren afftand van tyden en zaaken niet geheel is aftekeuren en by de beste His.  c 44 ; Historiefchryvers zeiven daadelyk gefchiedt. Ondcrtusiehen volgt uit dit onderwys der Romei. nen gegeeven aan onze Landjeugd niet dit de Batavieren vóór de oprichringe deezer cV olen in het leezen en fchryven V eenem»(th mkundig waren, als niet zelden vo rondérflèlt wordt Zie §. 13 Laat ik 'er de volgende aanmerking mogen bvdoen 'i Was een wyzen raad van Henrik de Achtfte. Koning van Engeland om , bv de LetterOefeningen, ook een Scfola Politica opter :hten : t is toch weezenlyk zoo als Erythrgüs in Pinacotheca IIT. pag. 100 , wel ze-rc, dat niet een ieder, die bekwaam is in de "Letteren , juift in ftaat zy tot Bewind van de Publique zakken; en daarom houden het voornaame Mannen met Philippus van Leyden in zyne Cu. ra Reipublicte daar voor dat de Studie in het Diplomatique Recht en het geen daarcoe behoort, voor zulken, die tot Regenten geicmkt worden, zeer noodig is en hun nooit genoeg kan worden aangepreezen. §• 28. BI. 83. Reg. 4. „ Baduhenna. " Tacitus Spreekt 'er van Annall. L IV. C. 73. p. 200 en eigent Haar een ,, Lucus " een Woud of Bofch toe en uit zyn „ inde ' aan 't begin van Cap. 74. betrekkelyk tot het eeven te voore gemelde geval , blykt, dat dit woud van Baduhenna ergens in Friesland lag. Vraagt men waar / Kundige Lieden meenen in de Zee^enwouden en wel in of omtrent een Dorp hetwelk nog den Naam draagt van Holt' pa-  C 45 ) pade dat is Pader-oï ■ ader-Hout. Te wee ten Pad.a was een Afgodes van dien tyd ? welker IN'aam is overgeblee/f irin Pader-^orn, zoo veel als de bron van P«da. I Ut heb ik geleert van mynen altydgecerbieÜgden Leer* meester, den, met reede, Wydverrnaarden Wesfeling, in zyne keurige Dictata ad Turfellinum de 1 ib. Nerone C. II. §., 23. vol m. IV pag. 730 en 731. M. S. Wagenaar- houdt Haar BI. 83 Nu. '(O en te recht, voor een zoogenaamde Godin, als behpcrende waarfchynlyk tot die Vergode Dames van welken wy gefproken hebben §. 20. § '9- : BI. 88. Reg. 8 van ona. „ Be Tooren van Kala of enkelyk Kalla of Kaillart genoemd. '* W • plaatst met zeer veel Hi^toriefchryvers deezen Tooren omtrent het Huis te Britten en dus in ons Land ; maar Anderen in Gal* Hen, en dat of by Galais ( waardoor de Naam Calla fchynt te pleiten 9 of by Bologne in Picardyen daar nog Jang een Ruïne of ihik van een vervallen Gebouw te zjefi is geweell, bekend onder den naam Tour de ÏOrdrc , en zommitien fpreeken van Kerburg. by bekorting voor Keizers gjrè, in Normandyen, als zynde net werk van Keizer Caligula. Van weederzyde beroept men zich op Suè. tonius in 't ieeven van Caligula. daar hy ("Cap. 46. p. m. 439. Ed. Cafauboni &c. ian dien Keizer verhaalt dat hy ten teeken zyner overwinninge ,, altisfimam turreyn excitavit of een zeer hoogen Tooren heeft opgericht. Het Sikh-  C 46 ) Slichten van een zoodaanigen Tooren door Caligula ftaac dan wel aan weederzyde vaft; maar men heeft verfchil over den oord waar die Tooren moet gezocht worden , en el' Een zoo wel als d" Ander reedeneert uit dit eigen verhaal voor zyn gevoelen , naar maate ieder meent dat hy het Land, 't welk het Tooneel was van Caligulaas gewaande overwinning, uit dit verhaal kan naarfpeuren, en dan fchynt het, dat zy, wier gevoellen Wagenaar vólgt, niet weinig voor' zieh hebben , daar in dat Tacitus in ditzelfde 46 Hoofdftuk eeven te voore zoo fpreekt, dat zyn verhaal niet minder wel flrookt met het Eiland der Batavieren dan met Gallien; want de gewaande overwinning werdt be¬ haalt op Germaanen , en hy voerde kwans wys de overwinnende Bende op het Strand van den Oceaan , dat is hier de Noordzee , om daar fchelpen als een Zeebuit te raapen en dat zoo veel te meer als Tacitus hier Spreekt vanGermanen, — aan Zee, — gevoerd „ trans Rher.um , over den Rhyn ten zaamenloop van ornftandigheeden ganfeh niet ongunstig voor de gedachten der geenen , die deezen Tooren Calla ( waar in duideiyk een trek is van den naam des Stichters Caligula) plaatzen aan den uitloop van den Rhyn by Katw\k op Zee: echter is het niet beflisftnde , al zoo mm als het béfllsferide is voor het teegen geftelde gevet! ■ dat Caligula -— eenigen van de grootfte Kaerehs uit Galliërs liet uitzoeken, —■ dat hy geboodt die gewaande verwonnelingen het hair roodiercaaken enz. en dezelve de' Taai der Germaanen te leeren om diezelven voor Ger-  ( 47 ) Germanen te konnen doen doorgaan, want 'er waren ook Transfuga Barbari onder „ vreemde overloopers " onderfcheiden zoo wel van de Germanen als van de Galliërs, aan, wien dèeze vermommingen taalkunde tot Caliguluas oogmerk noodig waren; en, dat hy jüïïï die groote KaeTels zocht uit dfe Galliërs zal misfehien daar van daan gekoomen zyn , dat hy het op den bodem der Batavieren niet durfde waagen Germanen op een fchandelyk* wyze als gevangenen van daar te vervoeren. En dat Caligula daadelyk in Germanien ge weeft is, blykt uit Orofius Lib 7. C. 5 en wel aan den Zeekant , ja zelfs, zoo veel men uit vergelyking met Lio Caslius Lib. 59. p. 6,7. fchynt te mogen beiluiten by den mond van den Rhyn? het welk ons natuutlyk leidt tot het Eiland der Batavieren. Koomt het wat vreemd voor, dat Caligula, zoo als Dio verhaalt, eenige goederen en Kleinodiën uit Rome herwaards zou hebben doen overbrengen om dezelven tot geld te maaken, als waartoe in het meer vermogend Gallien veel beeter geleegenheid was, men herinnere zich uit Sueton. C. 9. p. m. 4 ;3. dat hy zulks al eens in Gallien gedaan hadt en 'er daarom nu liever de proeve eens van wilde neemen in Germanisn en by de Batavieren. Van dit Voor en Teegen was de kundige Wagenaqr, ten volle bewuft , en niet minder Oordeelkundig zynöe , zegt hy daarom voorzichtig BI. 88. „ naar alle Waarfchynlykheid heeft ( die hoogen Tooren nergens anders gedaan, dan omtrent het Huis te Britten, en ee- ven  C 48 ) ven zoo kwam het ook den Schranderen Bfo. felitig \oov. BI. 1,1,7. „ Klaudius Civilis. " „ Van fommige genaamd KLAAS den Borger, zegt A.Pars, Katw Oudh. BI. 30. (uitg. yan van tier Schelling ) doch qp wat grond weet ik niet ten minsten de Naam Nicolatts (waar van\ Klaas een bekorting is ) gelykt zoo wel naar die van Claudms, als Claudiuïnaar dien van Mahamed Ten aanzien van zyn Ughaamsgeftalte weet men dit, dat;hy een ongemak hadt'aan zyn ééne oog, en waarfchynlyk aan het rechter: hierop zie: Tacitus als hy zegt, dat Claudius Civilis gewoon was zich te vergelyken bv Hannibal, < f) terwyl uit N pos blvkt, dat Hannibal van een zwaare ziekte dit hadt overgehouden, dat hy daarna zyn rechter o:g niet zoo als te voeren tot zyn wil hadt. ( g Als Veldoversten verdient hy weegens nme dapperheid allen lof; maar'wat zyn int>W$L betreft vind ik in hem die rondheid en 'oprechtheid niet, die de Batavieren anders zoo loffeivk kenmerkt , hy fchvnt ruim zoo ilerk zyn eigen belang en verheffing bedoelt te hebben, ah het belang des volks en deslelfs Vryheid , .fchoon hy zyne onderneemingen gewoone'yk met dien eedelen naam vergulde, 't Is waar, dat men zulks alleen kan opmaaken uit de trekken, die de teekening van zyn beftaan by Ta- iU Tacit. mi. L IV. C. 13. p. 188. v i) Xfy&t in'Hahnib. p. m. 346. curn p. 355. Na. 9. lid. UcbharJi jr.a. 1644.  C 49 ) Tacitus opleeveren, maar de Staaltjens daarvan opgegeten zyn zoo meenigvuldig , dat men de zeekerheid der waarheid van desfelfs verhaal over het geheel, niet wel voor partydig en verdicht kan houden- Wat fteekt fdacht ik) het Characler van Civilis merkelyk af by dat van een laater Voorftander onzer Vryheid Prins Willem 1. „ Uit eedelmoedigheid , ncoit uit heerfchzucht diende Hy de nieuwe Republiek meer dan zyn eigen belang: deeze gedenkzuil zettede de Staaten zeiven op zyn Korthaar graf binnen Delft; op eigen Kosten wierf Hy in Duitfchland legers en" verdedigde daar mede de onderdrukte Vryheid in leven en geloof; meer dan eenmaal verpandde Hy, ten behoeve der Nederlanders zyne Vorstendommen en gaf zyn zilverwerk tot betaaiing der hulptroupen. Hy gaf meer dan een halve milioen daalders, toen ter tyd eene zeer groote fom, toen hy als Afgezant naar Keizer Ferdinand ging en als geizelaar in Frankryk leefde : wanneer hy de legers Commandeerde, was zyne bezoldlng zo gering, dat Hy eenmaal den lieden niet kon betaalen, die zyne tenten opfloegen. „ Dus fpreekt 'er, naar Waarheid, van de eervvaerdige Superintendent A. F. E: Jacobi in zyn verward Nederland I. D. fag, 2 §. 6- (in het Nederduitfch Blz 53 en 54. Wraakzucht en eigen grootheid waren des de dryf/eeren niet van Vader W'llems onderneemingen . aar van Civilis in het Byvoeglel op Wagenaar Bïz. 58. verdagt wordt gehouden • maar de onbaat. zugtigen yver voor het Vaderland en de onfchatbaare Vryheid der Neederlatiders : en wy D moo-  ( 5° ) mogen ons gelukkig agten, die zelfde beweegraderen in het Doorl. iluis van Nasfauw , tot ons heil, nog te z en werken. 5n Character cf inborll verfchilde Civilis zeer van zynen INeeve Julius Briganticus, als die niet zoo wyffelend , maar den Romeinen getrouw en op' zynen Oom Claudius niet weinig gebeeten was. ( h; Men moet onzen C'audius niot verwarren met Claudius Sanclus die , volgens Tacitus , ook maar één ooj> hadt. ( i) Eenmaal fchynt de gemelde Hiftoriefcoryver onzen Claudius te noemen Julius Civilis , 't zy dat zulks een Schtyfleil is uit verwarring met den naam van Civilis broeder Julius Paulus 't zy , dat Civilis teevens den naam hadt van Julius (k) Op ééne der Staatenkamers van het Binnenhof, in 'sHage hangen m ltukjens allerfraaill op hout gefchilderd ( 't zy door Holbeih 't zy door Otto van Veen ) voor welken zeeker Koning Tweemaal Honderd Duizend Guldens zou geboden hebben. Hierby laat ik het (_ten minsten voor als nu) met myne Aanteekeningen berusten: Of 'er meer volgen zal is. wisje hallig , niet uit gebrek aan voorraad; tnaar vermits myn naam (h) Tacit Hift. L. V. C. 21, p. 258. (i) Tacit. Hift. L. IV. C. 62. p, 225. (k) Tacit. Hift. L. I. C. 59. inet Lib. IV. C. 13 en C. 32.  ( 51 ) naam te klein is om 'er zich groot vertier van te durven beloven , en op dit onzeekere veelligt teegen de gewaagde kosten van Drukken zal worden opgezien.   VERZ A AMELING van AANTEEKENINGEN op het EERSTE DBEL der VADERLANDSCHE HISTORIE van den heers JAN WAGENAAR, door COR.NELIS CJLEYN. te ROTTERDAM, by NICOLAAS CORNEL, MDCCXCI. NS. 2.  Op vriendelyk aanzoek van den Drukker gaa ik met myne Aanteekeningen voord.  ( 5i ) §• 3r- Blz. T20. „ in een heilig Woud. " Van heilige Boomen, Bosfchen of Wouden den Afgoden toegewyd leeft men al vroeg onder de Oojlerfche volken, zie Exod: 34: v. 13 en 14» Jerem: 2: v. 20. Ezech: 20: v 28. In Europa was zulks ook niet onbekend, als onder anderen bij kt, uit dat ysfelyk Wotd omtrent i\iarfeiUe by Lucanus Phars. Lib. III. p. 399. &c. „ Lucus er at longo ... Sacra Deüm &c. omftandig befchreeven in de Algem. Hift door Westerbaan. D. XVI. Blz. 300 enz. Byzonderlyk hadden de Noordfche volken met zoodanige Wouden zeer veel op. in de meermaal aangehaalde Yslandfche Edda leeft men van het Woud Jarnyid, als het verblyf eener vergode Reufinne, welke zich aldaar ophieldt „ onder Tzerboomen. " (een Noordfch denkbeeld gevormd naar de Landsgefteldheid.) By Tacitus vindt men gewag gemaekt van een d'iergelyk WToud in Brittanjen, Annall. Lib. XIV. Cap. 30. p. in 359. Van Castum Ne- mus, — Lucus Baduennse, Silva Herculi Sacrum, —- en ook van dit Sacrum Nemus, of Heilig Woud, door Wagenaar bedoeld Aangaande de gelegenheid van ait Woud loopen de gedachten der Geleerden zoo wyd uit eikanderen dat ik my wel zal wachten de beflisfinge van dit gefchil te onderneemen , fchoon ik geene zwaarigheid maak rondborstig te verklaaren, dat my de onderftelling, welke dit Woud plaatft tusfehen 's Gravenhaage , en Leiden , zonderling bevalt; niet om den fchynbaar gelyk luidenden klank vzxiSacren Bofch D * met  ( 5* ) met Schakenb'ofch , maar om dat alle onhandigheden van Civilis handelingen zaamgeno. men, deze bepaünge, boven alle anderen , fchynen te begunstigen. Jk neem , in allen gevallen, liever eemge Hypothefe, by voorraad aan, dan geheel op het onzekere te blyven dobberen zonder, met den altoos vlottcnden en lastigen Twyffelaar (Doorgaans Animal disputax, & Pater difficultatum) den voet ergens valt te zetten: bedenkelyke zaaken, konnen met den tyd, door nadere ontdekkingen, meerder vastigheid bekomen , en het twyffelagtige wordt eindelyk betoogbaar: gelyk by voorb. (om flegts by onze Historie en Taak te blyven ) het gefchil omrent Cincfala, in de Byvoegr. Blz. 83 , zoo al niet uitgemaakt , ten minsten tot een hoogte gebragt is, dat men de bepaling van den geleerden en zeer oordeelkundigen Aanmerker allerwaarfchynelykft noemen mag, en die het in een betwiftbare zaak voor al in zulk een afftand van tyden, tot deze hoogte brengen kan, brengt het verre. §• 32- Blz. 145 , boven aan. „ De Bruggen te bezetten " Van Bruggen over den Rhyn geilagen leeft men dikwyls, Blz. 176.1e Wyk by Duurftede, Blz. 232. te Keulen en elders meer; Blz. 258, en hier Blz. 14 > by Novefium. Ik merk zulks aan, dewyl dit gedurig en allerwegen liaan van Bruggen over den Rhyn, zoo beneden als boven , zeer waarfchynelyk heeft mede gewerkt tot verlamming dezer Riviere , tot  ( ,53 ) tot bet veroorzaaken van ondieptens, en dus allengskens tot derzelver eindelyke verftoppinge : de ondervinding , wat de baatzucht daar ook' moge tegenipartelen, heeft toch proefkurdig geleert, dat alle belemmeringen van dien aart aan den loop der Siroomen hoogftnadeelig zyn, tot voortbrenginge en be voorderinge van zandplaaten en verhooginge der bedr dingen , waerdoor de vrye vaart merkelyk verhindert wordt en , met den tyd, aan den Koophandel onbedenkelyke moeilykheden zou. den konnen baren. Hier van daan is het, dat flegts het ftellen van Anftaalen , St aaien of Stekken in de Rivieren , alvan ouds ernftig is verboden geworden, en aan zommige Steden , byzonderlyk aan Rotterdam, macht en recht verleend werdt om zulke Staalen Straffeloos te mogen opruimen, als welke gelegenheid geven tot zandplaaten en belemmeringen der Scheepvaardye; men behoeft 'er flegts de Schippers op te hooren, en de. erbarmelyke klagten der Betuwers ingeval van watersnood. Ik heb myn zaligen vader, diejaaren lang Hoogheemraad in het Collegie der vyf Heeren Landen geweeft is, op fdit punt by herhalinge , vele aanmerkingen hooren maken, die ik niet ligt vergeeten zal. Zie verder §. 39. §. a& 3 , Blz. 150 „ Vokula deedt een bede aan de Goden, " . „ Deeze en zoortgelyke Godsdienstige Eerbewyzingen van Heidenen , als van Ceriahs en Probus Blz. 180 en 212. - van Claudius Civilis by de deftige bemoediginge van het Leger 3 D 3 blz*  C 54 ) Blz. 17 r, verdienen opmerkir»ge; als een proef, dat zy een Heemelfche voorzienigheid omtrent het ondermaanfche erkenden en zich niet fchaamden van dit gevoelen blykbaare bewyzen te geeven, zelfs door openbaare Bedeflonden te doen houden, Biz. 213. Was zulks by de Heidenen al veelzinsBygeloof, alzoois het met de Leere en Pracrycq des Christendoms niet gelegen, en by het verzuim van dezen hoogfruoodigen en aangenamen plicht fchuilt agter den mom van 't dwaaze Bygeloof, wel eens het fnoode Ongeloof. Indien deze bcede van Vocula niet flegts een glimpige vertoonmg zy geweeft om het volk te bewimpelen , ftrekt dit gedrag van biddende Heidenen ter befchaminge van zommige genaamde Christenen, die onder den dekmantel van kwaalykgenaamde wellevenheid flegte voorbeelden volgen, en ik mag hier wel eens gebruik maken van eene der Sibyllynfche Verfèn, „ Felices Hominum illi verfabuntur in Orbe, „ Qtii laudare Dei Supremi numen amabunt „ Ante Cibum & potum, fretipietatis amore." Dat is, „ Gelukkig zyn de menfehen , „ Die dankbaar biddend wenfehen „ Om zeegen over fpys en drank, „ Uit vreeze Gods en Hem ten dank. § 34- ' Blz. 154 onder aan. * „ Alk de JVinterlee„ gers der Romeinen* uitgenomen Maguntia„ cum en P'indonlsfa, -werden uitgeroeid en „ verbrand. " Zoo  ( 55 ) Zoo dit lot Arenacum , Vada, Grinnes en Batavodurum toen ook hebbe getroffen, zouden die Geleerden , die meenen, dat deeze Plaarzen te voore in het Eiland der Batavieren gelegen waren , by dit geval, de reeden konnen vinden waarom dezelven daarna , onder diezellde Naamen , aan den overkant of Noordzyde des Rhyns, zyn verp'aatft geworden Buiten het Eiland Vergehk ■ Wagenaar Blz. 172 tot 175 met den vei taalden Cluverius van de uitloopen des Rhyns D. I. p. m- 244. §. 3 Bezelven is te bekomen by den Drukker dezer Aanteekeningcn.  C è5 ) Dié Ooftvoornfchen Burgt fchynt zyri oir: iprong fchuldig te zyn aan de Romeinen, en des al van overoüden Daturri. Tacitus verhaalt (d) dat Brinio twee wintefleegeringen der Romeinen vermeesterd hebbende , de Ro« irïeinfche Veldöverften èenige Caflella (Gebouwen van dien aart als Burgten) om dat die niet te verdeedigen waren,' zeiven in brand (taken. Waar is dit gefcliiedtP Denkelyk in het beneedenste deel van het Eiland der Batavieren; want hy zegt (pag. 190 Op het einde) dat de Romeinfche Krygs-of-veldteekens gevoert werden „ in Superiorem partem infulse " naar het bovenste deel des Eilands. Letwel ! dat die Kafteeten of Burgten waren Caftra Romanorum, Leegerplaatzen der Romeinen , —■— dat ze gelegen' waren' Hi het beneedenfte deel des Eilands, Eri ■ wél „ proxima Occupatu O'ceani, naait aan den greep van den Oceaan óf de Noordzee. Hadden nu de Romeinen een Kafteel, Sterkte of Burgt aan den Noordwaardfchen uitloop des Rhyns, naamelyk het Kafteel Flevürh : Hadden z'er een aan den M'iddelmond des Rhyns in die fterkte op wieris grondftag daarhaa ( §. 26 / het Huis te Britten geveft werdtr dan is het immers hoogftwaatfchynelyk , dat zy 'er ook een zullen hebben gehadt aan den Wy.' (d) Tacit. Hift: Lib. IV: & H- p. ?& r *5-'P- 190- „ Ja*  ( 66 > wyden en zoo belangryken mond der Maaze, en dit zo» zynde . weet ik in deezen oord geen voegzaamer plaats voor zulk een Kafteel te bedenken, dan daar de Burgt van Ooftvoorne ftaat. Op deezen grond mag men dan vermoeden, dat die Burgt by het bovengemelde geval meede aan.de vb mme is opgeoffert geworden, doch daarnaa op de overgebleeven fundamenten herbouwd, naar de gewoonte der Romeinen; gelyk men vindt aangetcekend , dat Juliaan di ie Sterkten of Burgten aan de Maaze , die de Noormannen verwoeft hadden, wccdeiom heeft opgetrokken. Zie Wagenaar pag: 246. L)it kan deeze Burgt wel meer, dan eenmaal ondergaan hebbe. Thands is dezelve een 2eer vervallen Ruïne, waarvan ik weinig jaaren geleeden in loco een Teekening heb gemaakt, die wanneer dezelve, neevens jeene andere , onder my berustende , waarby nog een merkelyken opftand beiden van den Burgt en van het Hof der Heeien van Voome te zien is, in Prent wierd gebragt tot gedachtenisfe van deeze aaloude Geitichten zou konnen dienen , en was de zugt voor de afbeeldingen van Vaderlandiche Oudheden zoo groot, als voor intereft et refert, denkelyk al vroeger zou gezocht zyn, Heeft de Drukker Speculatie deeze Teekeningen uittegeeven ze zyn, eeven als deeze Aanteekeningen, tot zyn dienft. Omftreeks deezen Burgt ligt een ftuk lands genaamd de Tiggelary (thands zou men zeggen een Steenplaats of Pannebakkery) en dit teeken ik aan , dewyl ik niet vreemd ben van  ( 67 ) van te vermoeden of vrouw Jakoba, welke op Ooftvoorne haar Hof hadt, hier veeliigr. de eerste aanleidinge mocht hebben gekreegen tot het vormen van die kruikjes of kannetjes, die bekend zyn onder den naam van Vrouw Jako'ba's kannetjes , waarvan 'er onlangs, by de opruiminge der Militaire Hoofdwacht , in den Briele , meer dan eeH van twei'rly hoogte en gedaante, in den grond gevonden zyn, aan wier echtheid, weegens het plaatfelyke, nauwlyks te twyffelen valt. §. 4°' Bk. 194. Reg. 3 van ond. „ in het Eiland der Batavieren een \ Wapenhuis enz. Dit Wapenhuis is; naar veeier, niet ongegronde gedachten , geweeft het aaloude Room' burg, by Leiderdorp ; aaloud zeg ik uit aanmerking van de woorden op zeekeren Heen, ( wel gevonden in het Huis te Britten, doch, naar de aanteekemnge van den Gouwdfclun Cornelius Aurelius en Anderen, behoorende rot dit Wapenhuis \ inhoudende, dat hetzelven „ Vetustate Conlapfum , van ouderdom , vervallen zynde, onder Keizer Septimius Severus ( die op het einde der Tweede Christeneeuwe regeerde) door beleid van den Overften Cecilius Bato herlleld werdt; want , was het t/,en reeds vervallen , en wel van Ouderdom , dan meet het al van zeer vroegen tyd zyn gewce!!, gemerkt de Romeinfche geiligten van dezen aart doorgaans zeer hecht en iterk waren, en is het weezenlyk zoo, als de Nieuwspapieren ons hebben vertelt, dat aldaar onlangs een E » Pen-  C 68 ) Penning zou ontdekt zyn met het Beeld van dien gemelden Keizer op de voorzvde, en op de teegenzyde het Beeld van Pallas, met dit Byfchrift, Restitutor Arcis, De Herfleller des Burgs, dan zou het dienen tot bevestiginge van het geen boven aangaande dien Steen gezegt is. Over de benaamir.ge Armamentarium Agrippa , en het gefchil welke Agrippina mocht bedoeld zyn kan men onzen Wagenaar raadplegen in dit zelfde Deel pag. 69 en 70 , vergeleekett met den vertaalden Cluverius, Hoofdft: XtV. D. T. p. m 30o. ondertusfchen fterkc dit Room-Burg', gevoéld by Batenburg, Giesfenburg, Keenenburg, Ley. enburg, Souburg enz. het geen weegens de meenigce der Burgten in oas Land §. qo is aangemerkt.. £• 0'. Blz. 196. „ Dï Mond der Macfze van ouds Hehum genoemd. " Die naam , zoo ik het wél heb, ftaat in dé oude Schriften bekend 'alleen by Plinius , Pï, Lib- IV. Cap 12, fpreekende van Eilanden des Rhyns gelegen tusfehen Helium en Flevum: met byvoeging ., Dus worden de Mort„ den geheeten waar in de Rhyn , by zyne „ verfpreidinge, zich uitftort ten Noorden in „ de Metren, en ten Westen in de Maaze. " Helium- is dan' die Mond waar door de Rhyn zich ontlaft in de Maaze, en ... waar is die Mond ? Naar de aanneemelyke gedachten van den geleerden Cluverius,.Lib. Ciï. D. I, pags 34: enz. im de nabyheid van den Briel, zyndé de gedachtenis van èkHelimuy gelyk wy met hem  ( 69 ) hem denken, in den naam van het Dorp Helvoet, geleegen aan' den Zuidkant van het Eiland Voorne, tot heeden toe, bewaard geble. ven. Is nu Helium , by Plinius , de benaaming, niet van een Kafteel, maar van een Waterruimte , dan zal het vermoedelyk diezelide ruimte zyn, die by Tacitus (e) „ immenfum „ Oflium Rheni " dat is „ de ongemeeten , of zeer wyden mond des Rhyns, en by anderen Maas-munde geheeten wordt , waarvan in 't vervolg naader. Wat de benaaming He* Hum aangaat, die koomt , zoo 't my eenvoudigft toefchynt, van hei woord Hellen, dat is JSeederdalen (waarvan op de Scheepstimmerwerven zeekere fchuins afloopende hoogte nog dagelyks Helling gehoemt wordt) Een benaaming derhalven eigenaartig aan deze bepaalde Waterftreek, als zynde de uiterite en laagfte afloop der Riviere in de Noordzee. Zie den Diclionarium trium Linguarum, te Franeker by Mgidius Radeeus A~. 1587. (en des niet jonger dan het meerbekende Woordenboek van Kilianus Duffkeus) daar ons woord Hellen, by my, verklaart wordt door het Franfche Rancher. §• 42- Blz. 197 ond. aan. „ Geld van verzilverd Lood. " Onze oude Renning was ook van Lood, dragende het Beeld van den Afgod Pan en deswegens in 't Monnikke - Latyn Panningi. Ook («) Tacit. Aonal. Vb. N. Cap. 6. p. 59E 3  C ?• ) Ook hadt men voordeezen hier te Lande gangbare Muntftukjes ter waerde van zes Duiten', die, omdat 'er by de proeve te veel kopers onder, was, verzilvert en daarvan een Blank, en Witje genoemt werden, 43- Blz, 200. „ De Franken. " In de Aanteekening (4 ) aldaar koomt de Oirfprong der Franken twyffelagtig voor, vermits de oudste Schryvers, Plinius. Strabo enz. van dit volk geen woord gerept hebben. Zommigen willen wel, dat tnen dezelven gefpeld zou vinden by Cicero XiV ad Atticum Epift: jo, doch kundige Critici hebben opgemerkt, dat in de beste Aflchriften deezer Brieven wordt geleezen niet Francones, maar Fangiones, en daarom maak ik van deeze plaats geen gebruik : niet te min vindt men die Francones reeds letterlyk gemeldt by een deftigen Schryver der Derde Keu we, ik meen den Sirakulifchen Eedelman Flavius Vopifcus, in zynen Aurelianus Cap. 7. ook zegt Dio Casfius Lib. ,9. iet hetwelk op dit volk fchynt te flaan , te "weeten dat zy „ olim. ouwlings " tot het geflagt der Germanen behoorden en „ idem nomen " denzelfden Naam draagen, en die Naam aan beiden deeze Natiën ouwlings gemeen , is . zoo 't my toefchynt, die van Celten of Kelten , althans Paufanias, Auic. Cap. 3. fchryft, dat zy die by laater tyd den raam droegen van Galaten, zichzelven Celten pleegen te noemen, en ook van anderen alzoo genoemt werden. By Sidon Apollinaris, een Schryver der vyfde Eeu. we,  ( 7i ) we, worden de Franken Epift. 3. Lib. VIII befchreeven als „ Barbaren aan de Waal. Frank of Vrank zou, wat de Naamsbeteekeni«fe aangaat, naar zommiger gevoele zoo veel zyn als vrang,wrang, (leunende op het gezegde van Nazarius in Panegyr „ Franci . prater „ Cseteros truces. " doch gemeenelyk neemt men Frank in de beteekenis van vry (Het Franco, op de Brieven, voor Port-rry is nog in dagelykfch gebruik ) zie verder, agter Kinanus , de Nomenclatura op dit woord, p. m. 73Zy werden meester van het Eiland der Batavieren in de Derde Eeuwe by Wagenaar Blz. 20die Blz. 301. verfcheiden zoorten van Franken optelt woonende tusfehen de Schelde en den Beneeden - Rhyn, de fieneeden Maaze en de Somme. , In de Vyfde Eeuwe waren pag 303 ( \) onder deezen de Saters en Ripuaners. Vergelyk deeze Bladzyden en 309 en 10 met het Byvoegfel op dit I Deel pag. 68 en 69. In de Achr.de Eeuwe ftont volgens W. — p. ,ro. een gedeelte van Gelderland, HoLand, en Zeeland onder het gebied van den Irankifchen Koning Theouenk. De verdere naarfpeuring laat ik over aan hun die van deeze dingen een hoofdftudie maaken; voor rtudeerende Predikanten is dit flegts een Bywerk in Snipperuuren , die zoms door Cafuïftique talmerycn enz. min nuttig gedeeten worden. (*) Blz> (*) Ik denk hier aan de woorden van den E^A. E 4  C 72 ) 44. '- • Blz. 217. •„ Het planten van den Wynftok, pt t welk door. Bomhtaan verboden was. " . [Verbaden door dien Keizer „ exiflimans mmio vmearum fludio negligi arva ' als Sue.fomusztgt ,ƒ, „ oordeelende, dat er de Ak„ kerbouw by verwaariooft mocht worden " en aus om goede Staatkundige reedenen ten flgemeenat beste ; de Graanteeld was toch voor de Romeinen van weezenlyke aangeleegenfceiQ en wanneer de baatzuchtige drift van byzonder Eigenbelang eenig ander PJantfoen te irerk behartigt en doordrvft dan wordt het', ge7Ve S^tkundigen Bilefelt aanmerkt, de zaak der Regeeringe om voor het gemeene welzyn te waaken, om dat 'er de Tienden en jndere inkomsten des Lands, die men dus ontduikt merkelyk by zouden konnen lyden. Een goed Regent let toch ongelyk meer op het algemeene nut, dan op de fpekkinge van zya «gen Beurs. 0 i>jz 217. „ Romeinfche Scheepen" met INo. (5J „ Liburna en Luforia. " * V*n Liïurnkce naves leeft men by Suetomus in Augusto, in Nerone, en f.. in Cali- le"'ZTeKu-tW- 0udh Voorreden fff pag. 7.2eggendeeze en dergelyke oeffeoifigen tsbefleeden, dan altyd dagelykrch de besre uuten doonebrcngen. Siaton. in Domitiap. Ca VII. p, m. 722 en  C 73 ) gula. (g^ byzonderlyk, of r— ;van Tienriemigen j—« of van CMeren Liburnen naa^maate der onderfcheiden Leezingen; wanc in het'eene Man. Scr. heeft men ,, Deceres (dat is Decemremes) en in het andere. „ üe Cedris In Egypten en Syrien was het niet vreemd Scheepen van Cederhout te maaken. Van der Liburnen heb , ik ergens, en zoo myn geheu. gen (waaraan ik }n myne jeugd zoo veel heb toebetrouwt, dat de aanteekeoingen teveel zyn agtergebleaven .waarom jk thands niet alles dipt met Boek en Blad kan aanwyzen) my niet bedriegt, byLivius geleezen, die ookzeeker zoort derzelven omfchryft met den naam van ,, Bi„ remes. Jeves, '• als ligte en (helle Vaartuigen. Men lchryft 'er de uitvindinge van toe aan de Liburnen in lllyrien „ ibis liburnis &c. zingt Horatius ( h) in de Aanteeksning aldaar genoemd Naves humües " die niet hoog waren opgeboeid. De Luforïa vind ik nergens befchreeven ; maar, mag ik gisfchen, 't kan zyn, dat'er de Romeinen zich van bedienden by de Spiegelgevegten in hunne Ludi , of plegtige Spelen , en dat ze daarvan , den naam gekreegen , en by derzelver gebruik in ernftige gevallen den ■ zeiven behouden hebben. Weet 'er een ander iet naaders van, ik zal zyne onderrichtinge met dankbaar genoegen ontfangen *, te Leeren en ge- (g) Stieton C. 37- p. 430. (/?) Horat. Epod. I. p. m, 114. Jïd. J. Boni Ao3635- E 5  C 74 ) geleert te worden heeft beide zyne aangenaame nuttigheid, en men is 'er nooit te oud toe. §• 46. Biz. 219. „ De Burgondiers, met No. (2) Van waar de Burgundiers gekoomen zyn is niet wel te bepaalen;, dan dit fchynt uit Piinius zeeker genoeg, dat zy onder Drufus mee andere Volken van dien tyd, bezield door een Nationale drift van verhuizinge, zich naar den Rhyn, omtrent de Maaze, begeeven en in het Eiland der Batavieren hebben needer gezet: zy liaan bekend voor goede Timmerlieden en dewyl ze inzonderheid hun werkmaakten van nieuwe Burgten te (lichten , en ouden vervallen Burgten te herbouwen, meent men, dat zy desWeegens den bynaam van 5«;-g-undiers verkreegen hebben, zoo als wordt opgemaakt uit Orosius, Eumenius enz. by VV. —pag. 219. 232 en 246. aangehaald. Onder deeze herllelde Burgten kan die van Ooftvoorne al mede ge weeft zyn, welke, hoe vervallen ook nog de vertooning maakt van een overoud Gebouw , en gedaante heeft behouden van een Romeinfchen Burgt, die om denzelven , vóór de bedyking , teegen hooge vloeden te beveiligen, op eenen Heuvel geplaatft is. Zie boven §. 39. Zommigen hebben de Burgundiones, by Orofius gemeld, wel willen onderfcheiden van onze Burgundiers, doch uit vergelykinge met Amm. Marcellinus blykt niet duister, dat het flegts onderfcheiden naamen zyn van een en hetzelfde V'oik. Zy hebben in het fielgifch Gallien, 't welk in  ( 75 ) in de Vyfde Eeuwe door hen werdt afgcloopen, een Provincie gevestigt, welke nog den naam van Bourgonjen draagc. §. 47. Blz. 247 Juliaan vindt esnt foort van Vaartuigen uit om de ■Rivieren te beyaa„ ren. Daar deeze vaartuigen dienden om Koorn en anderen voorraad binnenüands te voeren, zuilen 't waarfchynelyk Platboomde Schuiten zyn geweeft , mogelyk van dat zoort ais by ons Aaken genoemt-worden, of gelyk die Ciulen, waarmeede de Saxen de Kusten • langs voeren ; naar deeze nieuwe inventie deedt juliaan dan eenige vaartuigen maaken, gelyk hy niet lang te vcore op eenmaal' teevens NB. Achthonderd Schcepen hadt laaten aanbouwen ruim zoo groot ais onze gewoone Visfcherspinken , pag. 246. By het'leezen van deeze gevallen ryft natuurlyk de vraag, van waar haalden de Romeinen geduurig zoo veel Houts tot dien Scheepsbouw V doch minkundigen moeten weeten, dat ons Land, m dien tyd , allerwegen bezee was met groote Bosfchen, die een goede meenigte timmerhouts konden opléveren Als men den Naam en ftrekking eens nanrgaat van 1 let Haagfche- Bofch , Schakenbofch, Noordwyker Hout, Voorhout, Haarlemmerhout enz. zoo is het niet onwaarfchynelyk , dat die ganfche ftreek , en verder , door Bofch op Bofch , en Hout op Hout aaneengefchakeld is geweeft , en niet minder hooger op in het bovenste gedeelte van -het Eiland der Batavieren, waarvan in Gelderland  ( 7* ) Jand en daarom heen geene geringe overblyffejs voorhanden zyn. Ook lees ik in mynen Peldenaers Fasciculus Temporum, ("waarvan hy zelf op het" laatste Blad Schryfi, „ By my „ volmaakt Jan Veldenar woenende te Utrecht „ op ten dam In 't Jaer ons Heren MCCCCLXXX „ enz.^ fok 244: onder aan „.Ende die Key„ fer " (Claudius) „ die noemde die grote „ Bosfcagy ende Wildernisfe dat nu Hollaar en" *L Vlaenderen hiet, ende hietet dat wilde „ IVwt zonder ghenade dat langhe tyt fo hiet." Vergel. ÏVagtendorp Rymcronyck B. IV. daar hy, fpreekende yan de berugce Boom flor tin ge, zegt: — ~ ; „ Want in een donker », nagt; is V Woud van \ Ongena geheel tot niet gebragt. " Wat Wagenaar van dit ysfe* lyk Woud denkt is te leezen pag, 240 Hy noemt het een yerdigtfel. Zie ook M. Z Moxhorn. Ton: van Holl. p, 3, Col; 1 en 2.' betrekkelyk tot Boomüruiken onder 'water in den omtrek van Texel. Uit zoo veele Bosfchen kon Juliaan dan een genoegzaamen voorraad Houts trekken tot zy* pen Scheepsbouw. De Qatten en Batavieren voeren in uitge. holde Boomflammen, en de Pikten gebruikten leederen Schuiten. §• 48 BIz- 253- ■» Juliaan , by zyne uitroeping „ voor Keizer door de Krygsknegten op een n Schild gezet. " : Dit was ook gebruikelyk onder de Batavieren by de verkiezipge van eenigen Veldheer of  c 77 y óf Krvasóverlteti (want Rex ,' Dux , Comés waren "©udstyds eensluidende Eertytels) gdyk Van den barfchen Brïnïo verhaak wordt by Tacitus C?) denxelven befchryvenden als „ inï& pofitüs Scuto , more gemis „ op of in een „ Schild gezet naar de wyze of gewoonte des „ volks, Het is mogelyk, dat deeze plegtigheid tot de Westerfche Volken zy overgekoomert uit het Oosten, en als men Pfalm 47. ys 10. uit de rherkwaerdigé zaamenvoeginge van ■ Eëdel'eri Schilden en Ver hef en moge befluiten, dat in dit dicht op deeze ge'bruiklykheid een toefpeeling gemaakt worde, moet dezelve al zeer oud zyn en zou uit vergelyking van de LXX met Handel: L'vs. 9. ter befchryvinge van jefus Hemelvaard , voor Predikers die Hebreeuwlch en Griekfch verftaaü en volgens hét 7e Art. onzer Nederl. Belydenisfe, den oirfpronkelyken Text tot den fleutel der H. S. gebruikengeiyk betaamt; ter ophelderinge en onderrichtingé der ontaalkundige Gemeente , konnen dienen. In het opneemefs. van nieuwverkooren Officieren der Schutterye , vindt men 'er' nog eenige fchaduwe van ; gelyk in de benaaining Schild-wacht , van dit Voorvaderlyk Waapentuig tot dekkinge en afWeeringe , een zweem is1 overgebleeven. Om het' Begrip door 't oog ter hufpe 'te koomen, kan men inzien dé Plaat by Wagenaar D. III. Blz. 227. fchoon men zich, irt andere gevallen. niet moet vergaapen aan zommige Prentverbeeldingen in dit werk, naar het Ver/- (r) Tacit. Hift. Lib; IV. C 5<' PaS> 19».  C 78 ) verfcandig voorbehoedzel van den fchranderen Janmet ker in. hec Byvoegfel voor het II Ceel van Wagenaar Blz. 37. De Piclor errans is niet onbekend, en veele Bybelfche Prentverbeeldingen verdienen waarlyk geen minder Cenfure, dan zommigen voor de Bybeluitleggingen nodig agten; Sed ,. Aquila non'Captat muscfas, Mogelyk is 'er in het Piaa;fnyden geene Factie. ö §. 49. BJz- 255« Juliaan hadt in zyn tyd aan Konftantïnus twee aanzienlyke Schooien van Krygsvolk toegezonden School beteekent hier wel zoo veel als een Drom , een meenigte of hoop, doch fluit teevens in. dat zy Leerlingen waren onderweezen en geoeffend in eenig Militair Kweekfchool. . Uit de Anteeken. van W. L. c. (2) zal men zien. dat 'er ook Oeffenfchoien of Leerwinkels waren in andere Konsten en Weetenfchappen. Van de Letterkundige Schooien is te voore %. 27. reeds iet gemeld, en Juliaan, van wien hier gefproken wordt, agtte dezelven een der gewigtigste dingen in het Gemeenebeft naaft de Krygszaaken Lib L Th: de Prox Comit. De Romeinen , by ervaarenheid, weetende, wat invloed de Taal heeft op de denkwyze endaaden der Volken, hadden de Staatkundige gewoonte van in elk Land , 't welk zy ovèrheerden, zoo veel mogelyk het Latyn intevoeren, waarvandaan in het italiaanfch, Spaanfch, enz. zoo vele Latinismi gevonden worden, ten welken einde zy in de Provinciën Schooien oprichtten om de jeugd in het Spreeken en Schry-  ( 79 ) Scbryven der Latynfche Taal opzettelyk te doen onderwyzen, gelyk ten aanzien van Autun, Bezarxon, Lions en andere Plaaczen te vinden is by 'Tacitus , Valer: Maximus, Aulbnius en elders. Hoe veel werk men ook in ons Land van het onderwys in de Taal pleeg te maaken kan men zien uit de werken hier onder aangeweezen (k) en met reede, als zynde de Plantfoenen van eedelé vruchten voor een Gemeenbeft, „ Hoedanig (zegt Aristoteles in zyn werk over de Politie Lib 8. Cap. i) hoedanig de Jongelingen nu zyn zoodanig zullen daar naa de Burgers weezen. " Het is verveelend zelfs zyn eigen Moedertaal zoo jammerlyk te moeten zien en hooren mishandelen als zomtyds in openbaare Gefchriften en Reedenvoeringen gefchied, en fchoon de Styl van de Balye , den Kan fel en het Tooneel behooren onderfcheiden te zyn, zou het echter de goedkeuringe van menfehen, die fmaak hebben, en 't niet om 't eeven is, of zy een Bunjan. dan een Vollenhoven leezen , wechdraagen wanneer ten minsten aanftootelyke lautcn teegenGrammatica en Syntaxis vermydt wierden, en 't was te wenfchen dat 'er op de Hooge Schooien zeiven Le&ores in de Teutonie openbaare Les- fen (*) De Capitularen of *iet Burgerlyk We'.boek van Carel den Grooten , Lib. L c 71. en L- V. Tit. s- LoïVBefchryv'mg van Rotterdam pag. 238. 283- 284. Kinfchot Befchryv. van Oudewater pag 296. A, Pars. Katw. Oudh. pag. 308. 3°9 met 108.  C sa- y fen mochten geeven om deeze ellendige Kreu. pelfpraakc, met den tvd, te overmeesteren. Omtrent de inrichtinge der Schooien zyn veele nattige zaaken te vinden in het Tweede Deel der Geneeskundige Staatsregeling van J: P: Frank, uit het Hoogduitfch vertaald door Dr H A. Bake, tin wat belang de gezetheid onzer voorouders in t gebruik onzer Tale hebben geilek, kan men zien, onder anderen, by Ch. H. Trotz, Commenur. Legaal Fundament.Fasderati Belgü p. 59. , §• S« üiz. 058. „ Chariëtto geboodt ten dèezen tyde ( Ao. -366.) van we ge de Romeinen, onder den naam van Comes of Graaf. " Comes is letterlyk een Gezél, en door het gebruik eigen geworden aan geringeren , die .Heden van hooger (laat vergezelden, doch daar. naa ingevoerd tot een Nomen Dignitatis of Tytel van ampr en' waerdigheid in de zaake der Regeermge. Zie verder Wagenaar Boek V. Men leeft, om dit, tot onderrich; inge van zommige Leezers, kortelyk aantemerken , van Burggraaf of een aartzienelyk man , die de Burgzaten berechtte. Go-graaft die zeekere Heerlykheid of Dorp in eenig Landfchap beituurde (want Go of Gouw beteekent in 't gemeen een Landftreek en byzonderlyk een Broekige of waateragtige* ftreek.) b 6 Land graaf, die gefteld was niet flegts over een enkelde Plaats, maar overeen geheel Landfchap. Mark-graaf, van Mar ca beteekenende- in het  ( 8i ) het Keltifch een Grens, 'vm'Marken, Merken dat is eerige Provincie bepaalen, by de Latynen daarom genoemd Pitefcétu's limit aneus Pais graaf, dat i„; Paleis-graaf, die de Rechtzaaken behandelde binnen eenig Vorsrelyk Hof. De Tyrels van Dyk graaf ' Water-graaf verklaaren zichzelyen. v- 51. Blz. 273. Betrekkehk tot de 5e Eeuwe w Anderen ver haaien, dat de Sclaaven en Wil- ten ganfch Heiland gewonnen hebben.." Heda , Gerbrands Veldenaer en vroeger Chronykfchryvers als _Z?£vfrz, (die van de 7e Eeuwe is J) vertellen ons van die Willen veele dingen; onder anderen dat zy Wiltenburg, naderhand Utrecht genoemd, zoudeh' geiHgt hebben en laatef Schryvers meenen 'er zelfs de voetftappen nog van te vinden in de Wiltsveenen van Rhynland, en elders meer ,' maar, als 't op de Hïstorifche bewysgroriden aankoomt, is alles zoo wild, dat 'er niets met eenigè ge loofwaerdige zeekerheid van te zeggen valt. De een brengt hen tot de Veneden* de ander tot de Wenden, een Derde noemt ze Wandalen , en hoe meer men 'er van leeft, zoo veel te onzeekerder wordt men. Tacitus zelf wift , in zyn tyd, al niet waar hy den voet zou vaft zetten , zeggende (ƒ) Peucinorum, Venedorumque & Fehnorum nationes Germanis an Sarmatis afcribam dubito en (2) Tacit. M. G Cap. &6. p. m. 288. F  ( 82 ) en des is hei voor ons een Wild zoeken. Moogelyk borrelt 'er hier of daar nog wel een oud Charter op, dat 'er iet meer van inheeft het welk wy zullen moeten afwachten of anders de gaapinge van ten minsten vyf Eeuwen in onze Vaderlandfche Gebeurtenisfen , ook te deezen opzichte, blyvch beklagen. Houdt de Char. Ierannery, om van echte Hukken een Arcanum te maaken, veelzms op, 't is te wenfchen, dat di^ lieze Kazcrny, die by Volksbeioeringen den a^ngeleegeri Papier Schat zeiven niet ontziet te venwelen , altyd met toereikende macht gefluit en bedwongen worde, op dat de Nakoomelingfchap geene rèeden hebbe tot dezelfde klagten. §• 52- Blz. 274. „ Witlam enz. Van deeze merkwaerdigePlaats/i^foffz, Wit. la, Wilta Witsla, ( want ze wordt verfcheidenlyk gelpelt ) vind ik het beste befcheid in het Chronicon Fuldenfe op het jaar 835. „ Nortmanni &c dat is. ., De Noórdman- nen verbram den de Stad Antwerpen en Wits„ la. een Koopdad aan het Gat van de Ri„ viere de Maaze. " Maar ... Waar lag deeze Stad ? Uit de Combinatie van Antwerpen en Witsla volgt zoo min, dat ze by Antweipen lag, als uit de volgende omfchryving wettig mag worden befloten, dat Antwerpen mede gelegen was aan de Maaze. Zommigen zoeken dezelve in de zoogenaamde Oude Wereld, waar van men leeft in de Be ■ lchryving van het Eiland Weftvoorn enz. door H.  ( 83 ) H. van Dam p. m ti. gedrukt te Rotterdam 1680 , die zich' beroept op de Chronyk van Pietcr Jz Twifch D II p. 1762, maar die vermeende Stad lag by Goerhee en niet aan de Maaze. Anderen maaken 'et Vlaardingen van; en de geleerde Hofman doet, in zyn I exicon Univerfale, agter de aanteekening op het woord Witlam, deze bedenkelyk vrage „ An Brila „ hodie ? „ Zou het ook de heedendaagrchtt „ Briel zyn'i Doch de teegenwoordige Briel kan het niet geweeft zyn, als van laater tyd dan de Neegende Eeuwe waartoe het gemelde geval in de Chronyk van Fulda gebragt wordt. De verfcheidenheid der benaaminge deezer Plaatze in de oude Handfchriften heeft by my een andere vraage gewekt, te weten deeze; zou 'er in de Man. Script, oirfpronkelyk wel hebben geftaan Villa „ De Noordmannen verbrandden Antwerpen en Villa ("nog een zeekere Stad, ongenoemd, maar omfchreeven als ) een Koopftad aan het Gat van de Riviere de Maaze ? En dan zou, ja wel, de Oude Briel konnen bedoelt zyn geweeft, als welke juift daar geleegen was, daar de omfchryving het Plaatzelyke deezer \ illa bepaalt. Van dien Ouden Brtel kan de Leezer iet vinden in de Bylagen myner boven aangehaalde Leerreeden op het Tweede Eeuwgety der inneeminge van den Briele door de Warergeuzen. Volvoert de Weieed. Heer van Wyn zvn voorneemen, in de Bwoegfelen op het li Deel van Wagenaar te kennen gegeeven, zoo zal ons door  C 84 ) die bekwaame hand, vertrouw ik, te deezer zaake wel meerder licht worden tcegedient. 5- 53- Byvoegfel Blz. 70. „ Kolyn. " Gemerkt hebbende, dat verfcheiden Lprzers der Vaderl. Hift, van 'dien Kolyn niet genoeg weetcn, agt ik het niet pDd{enstig het volgende ten hunnen rutte medetellen. In de Aanteckeringen van Mr, P. van der Schelling op de Katwykfche Oudheden van Do A. Pars pag. |37b$*f É mik de Rymkronyk van Melis Stokke „ de Öuqjte en gclcoirwaardigfle die wy hébben " neer.de, lees ik O „ De Oudfle. Ie weeten, men wHl toen niet beerer of Melis Stoke was de oudlle Rym - Kronykfchryver van ons Land. Maar federt is door wylen myn Schooi,vader van Alremade ontdekt en gekogt zeker Man. Script, behelzende de Hiitorie der Graaven van Holland in rym , door broeder L\tcolac> Kolyn van Egmond, welke omtrent 100 Jaar ouder is dan Melis Stoke enz. Dt>ch zeederd deeze aanteekening van Mr P, van oer Schelling heeft men dien Broeder Nieolaes wat naader leeren kennen, in zoo verre, dat een Man , die wanneer het op de Taal aankoomt, om daar uit de proeven van echt. heid of onechtheid te ontdekken, zoo bekwaam is als er maar zeer weinigen zyn, deeze Monikke-munt voor Biljoen verklaart, ik meen den Weleedgeb. Heer B. Huydecoper , want die zegt in zyne welgeftoffeerde aanteekenmgen op Melis Stoke D. j. Blz. 6. ,, Wy „ zullen dien K. Kolyn in het vervolg wat na-  C 85 ) ,j nader onder de oogen zien , en aantoonen, „ dat, onder dien naam, fchuile een eerlooze „ Bedrieger, die de gedrukte uitgaaven van on„ zen Dichter geleezen heeft. " en Hy doet, ook waariyk zoo, als uit veele plaatzen duidelyk blykt en byzonderlyk uit zyne Breeder Aanteekeningen in dat zelfde Deel Blz. 212 en volgenden. ÏNB. Blz. 149. „ Kakolyn is een jonge Bedrieger, die, zynen gladden kin met een „ gemaakten gryzen baard bedekt hebbende , meende gehoord te zullen worden als een „ Oud man; even als de Ezel die een Leeu„ wenhuid aangedaan hadt; maar hun natuur„ lyk geluid ontdekte ras wie zy waaren, Dat er Alkemade door verfchalkt is geworden verwondert den Heer Huydecoper in het minste niet, als die by hem, op geen ftukken naar, voor een Orakel gehouden werdt, zoo als uit de gezouten, (en mag ik het zeggen, wel eens gepeeperde) aanmerkingen op dien Commentator van Melis Stoke , allerweegen te zien is. en teevens klaar re merken, dat Hy dien man nooit voor Translateur zou gebruikt hebben. Ondertusfchen is 'er de fchrandere Wagenaar zelf door vergaauwt gevveeit want ook die noemt Kolyn „ onzen Oudjlen Rymkronyk„ fchryver D I. Blz. 112. onder aan. Doch zedert de eerste uitgave is Kolyn door Wagenaar ,, Verworpen " naar het gezegde van den Aanmerker in de Byvoegf. pag: 70' by wien Sr. Klaas, meede verdacht is, Met dit al wordt Kolyn in deeze Tweede uitgave nog wel eens aangehaalt, en dit kan zyn voldoende reeden hebben; maar, dat den F 3 Lee.  ( 85 ) Leezer hier en daar verkeerde denkbeelden zou konnen geeven, is, dat al wordt Klaas niet ge. noemt, echter zyne Ver dicht fels in deeze nieuwe, uirgave blyven; waarom bet misfchien van nut zou konnen zyn een Lylrje deezer Fabelen optemaaken en dezelven met Boek en Blad aantewyzen tot waarfchouwinge, dan bleef het werk van Wagenaar in zyn geheel, en de waarheid befchetmd. §' 54- Blz. 307 en 8 Remigius Bisfchop van Reim* deedt aan Koning Klovis deeze Schnftelykevermaaninge, dar hy niet verzuimen moeft „ Ben Priesteren behoorlyke eere te bewyzen en hunnen raad in alle gevallen inteneemen, hem verzekerende dat zyn Ryk beftendiger zyn zou, zo hy wel met de Geestelykheid ftondt. " Die uitdrukking van wel te flaan met de Geestelykheid, betrekkelyk tot een Koning luidt juift niet zeer neederig en is gefchikt naar de Episcopaale Hiè'rarchy van dien tyd. Het is ongetwyffeld wenfcbelyk voor de Geestelykheid wel te ftaan met de Overheid, en der Overheid niet onaangenaam zich van het hart en de gentegenheid der Geestelykheid te mogen verzeekerd houden; maar ik twyffel er zeer aan , of de Bisfchoplyke raad van der Geestelykheid in alle gevalle raadteplegen, wel geraadtn zou zyn. De zaak kan 'er naar zyn en de Geestelykheid ook. Behalven dat 'er gevalien konnen zyn, die der Geestelykheid als zoodanig , niet aangaan; zoo zyn alle Geestelyken op alle gevallen Riet gevat, cn zommigen voor de raad- ple«.  C 8/ ) pleeging zelfs niet aanprysfelyk, waarom zeeker Groot Man dit Advys aan de Politici gaf. Cavetevobisanimis audacibus Theologis" en Curtius zelfhadtinzynen tyd al opgemerkt, dat de meer.igte met den Tytel van Religie mgenoomen wel eens „ Melius vatibus quam „ Ducibus fuis paret. " en dit kan de gevallen, by misbruik, zeer hachgelyk maaken. lielt is 't, aan de eene zyde de hooghartige Glory, en aan de andere zyde de laaghartige vlyerye te vermyden , en zich te benaerstigen dat elk den ploeg trekke, die hem is aanbevolen- De Bdcheidenheid vermag veel. § 55' , v ■ r t? Blz. 342 en 43. Onder de brie/en en Pr anken hadt men (in de -je Eeuwe) zelfs na dat die volken het Christengeloof omhelsd hadden nog veele ongeloovigen en bygeloovigem Waar de Heer (zeiden onze Voorouders) een Kerk bouwt, daar fligt de Satan een Ca- pel. - ) . Van beiden deeze zoorten , ongeloovigen en lycrelovigen zyn "er nog, en niet alleen onder deÖFranken en Friefen, maar ook elders,- doch met dit onderfcheid, dat het Bygeloof wat fyner vernisd is, en het Ongeloof meer bedekt gekoestert wordt , fchoon de fchandelyke vcrwaarloozing van het heilig Gebed , en eenige ftoute reedeneringen onder Deïstifche en profaane Spitsbroederen, nu en dan , de beklagelyke proeve opleeveren , dat dit ondeugend geflagt nog ganfeh niet uitgeftorven is. Wenfchelyk ware het, dat men by de opvoedinge der jeugd,  C 88 ) Jeugd , van gegrond onderwys in de Godlyke' waarheeden althands geen minder werkmaaktè dan van andere minnodige Oefeningen, dan zouden ongeloof en bygeloof (ten minsten hal7 Z^terL' Z?° niec T'veelinge'» van eene en dezelfde Moeder, de Onkunde ) wel ras wyken ende reedelyke Christengodsdienft zeegepraalen, want van alle dingen is de Waarheid het Sterkste en zal, vroeg of laat, gewisfelyk de eeuwige overwinninge behaaien. By den Drukker dezes is. mede te bekomen: a 6 ft. DANK OFFER voor de eerftelingen van Nesrlands Vryheid. By het vieren van het TWEEDE EEUWGETY der Inneminge van 'den ' B R I E L E3 door de Watergeuzen; Gode, binnen deze Stad plechtig opgedragen den i April. 1772. door C. C L E Y N &c. *  VERZ A AM ELING VAN A ANTEEKENI N GEN OP HET TWEEDE DEEL DER VADERLANDSCHE HISTORIE VAN DEN HEERE JAN WAGENAAR, DOOR eOHNELIS CJLEYN. te ROTTERDAM,by N1COLAAS CORNEL, MDCCXCL   VERZAAMELING VAN AANTEEKENINGEN, OP HET TWEEDE DEEL. §• I> Blz. 51. op den kanc. „ Duurflede door de „ Deenen overvallen en verbrand.'"' Al wat in den Text van W — raak en de dip geval worde gemeld, rust op die vooronderftelling, dat ons Duurjïede dezelfde Plaats is met Dorefiad,in de AnnalesFuldenfes, Berriniani&c. en het Leeven van Anfcharius, gemeld of bedoeld ; gelyk het zoo voorkoomt by Beka, Joh. a Leydis. den Pfeudomarcellinus en veele Oude Chronykfchryvers ; doch dit gevoelle, hoe oud en gemeen ook, lydt merkelyke tee< genfpraak. (a) Dat Dorefiad — in de 9e Eeuwe een voornaame Handelplaats was , en in de Jaaren 834, 5, 6, 7 tot driemaalen toe door de Deenen deerlyk is geplunderd, en verwoest geweest, erkent men gereedelyk, als een Historifche Waarheid . welke toereikende gronden van zeekerheid heeft,- maar men ontkent, dat zulks toepasfelyk is op ons Duurjïede. Vol- (a) Zie ook Ravennatis Anonymi Geogr. I*ib. 5. c< 4. g. "4. „ ingrecfrur vero ipfö Rhenus in mars „ oceanum fub Dorofiate Frigonum Patria. Post Ma* km Gronovii p. m. 781. A ■  Volgens Blz. 52 zou een Deenfche Vloot van dertien Schepen den Rhyn tet Duurftcde zyn opgevaaren , in den Jaafê 834. Doch, als men aanmerkt, hoe zeer de middelde Rhyntak reeds by Tacitus tyd verland was, in zoo verre, dat 'er tusfehen Germanien en het Eiland der Batavieren' flegts een doorwaadbaare geul overbleef; hoe zeer deeze verlanding, door't ilaan van Bruggen enz., by verloop van zes of zeeven Keuwen, heeft toegenoomen en eindelyk voor het jaar 840 die Rhyntak geheel verdopt was: dan wordt het bezwaarlyk te geloven, dat die Rivier, flegts vyf of zes Jaaren te voo ren, zoo bevaarbaar zou zyn geweest, als dit verhaal medebrengt, en het wekt een natuurlyk vermoeden dat oude en goede Handfchriften door fchryveren van laater tyd zyn bedor. ven geworden met invoegfèlen "enz., gefchikt naar de vooronderftellmge, die zy fom reedenen ) hadden geadop teert en aangenoomen. Die wat geleezen hebben. weeten zeer wel, dat dit kunstje niet buiten praclycq was, vooral ih de Moniken-Eeuw. 't Is waar, men leest in_zeeker Boek, genaamd „ Coileétio JVk.numentorum &c „ In 't Jaar 105 b liep de Rhyn „ hier (te Woerden; nog door na Leide en „ Katwyk in See " maar, behalven, dat zulks met het algemeen gevoele van de eindelyke yerftoppinge des Rhyns , ruim tweehonderd jaaren bevooiens, niet zy overeentebrengen , volgt 'cr neg niet uit, dat er op die Verknde Rivier, Aó. ^34 Waters genoeg was voor een ganlche Vloot. Ook fchynt het niet aanneemelyk, dat er, by  ( 3 ) by de ge Eeuwe binnen DuuHtede, of in derzelver Diocce reeds zestig Kerken zouden zyn geweest; als Tftihèhiiüs vertelt, doch dit _ kan flegts een K;rkelyke vergrooting zyn ; maar... , dat meer uitdoet, onder Keizer Lo' dewyk , zou aldaar Geld geflagen zyn vertoonende op de teegenzyde een Schip met den naam Doreftatus; want een Schip kenmerkt, op de Munten een Zee-haven en dit is op ons Duurftcde niet toepasfelyk. (aj Is 'er dan elders een Dorefiad waar op de Hiftory toepasfelyker kan geagt worden i Ja Leezer ! Er lag te dier tyd een vermaarde Koopftede van dien naam aan de overzyde der Elve, niet verre van Zee. Een Plaats in de 9e Eeuwe meer dan eens blootgefteld geweest aan den woeften en verwoestenden aanval der plurderzieke Deenen. Een Plaats wiens aalouden naam in den aanleg van een andere aan deeze zyde der Elve door Grave Sifridus is bewaard geblecven in het (a) Er is een Penning, hebbende op de —; voorzv-le een Kepfwk en rondom hëtzdven de woorden Doreftati Fit ', en op de teegenzyJe , een Kruys met een grooter Rondfel O: gehouden voor een Waersidkloot) onder herzelyen , en vyf kleiner Rondfeis , met het Byfchrift Madelinus , M. van welke men leezen kan „ Lettre a Son Exelle'ice Monfieur ]e Gompie de Kniphuifen, par H. Rtland le 20 Avnl 1713 Pag 7 met Pag. 1., en de Afbeelding deezer Penning aldaar, welke uebragt wordt tot den tyci 'er eerfte Frankifche Koningen Clotaws, —• Ghen- bert, Sigebert Childerik of Dagobert. uit aanmerking van de Waereldkloot en hst, Kruis. A 2  C 4 ) het nog welbekende Stade, naar de aamnerkinge van A. Cranczius, Saxonite Lib. VI. c. 5. welk aaloude Doreftad geleegen was by Ham. burg en in de Nabuurfchap van Lundwich, en gevoJgelyk verre van ons Duurftede. Het is derhaiven op Hukken naar zoo zeeker niet als het gemeene gevoele , door WSevo,S-' de Hiibrie wel doet voorkoomen , en de Redeneering van den Heere Huidecoper in zyne Breeder Aanteekeningen op Melis Stoke Deel L Blz. 173 tot 204 maakt de aangenoomen vooronderflellinge, naar myn inzien, ten allerminften zeer wankelbaar. Niettemin is en blyft ons Duurftede zeer oud als by Vtolomaus, in de tweede Eeuwe, en zelfs al vroeger by Tacitus bekend onder den naam Batavodurum en geplaatst in de na. byheid van Arenacum, Vada , en Grinnes, in het bovenfte gedeelte van het Eiland der Batavieren geleegen aan den Rhyn Wat ongerymheid is 'er in te (tellen , dat Baten-Burg dit Eiland dekte aan de eene zyde, en Batavodurum aan de andere zyde als een Water-Vest (% 4) en de Sleutel van den Rkyn waar door men meefter was om denzei ven door zeeker Lek in den oploop van den wydea mond der Maaze naar beneeden afteleiden- eelyk men meent, dat Claudius Civilis daadelyk zou gedaan hebben, (z) Blz. 72. „ De Noorman Roruk wordt (in of (a) Cluverius Ia c. D. I, Pag. Ior. 2. II4. j.  ( 5 ) of omtrent het-Jaar 867) door eenigen onzer Landzaten, met een nieuwen naam, Conkingi genoemd, ten Lande utfgejaagt" Zommigen pasfen deezen naam Conkingi toe op de Inwooners van het Dorp Kokenge aan de Vegt by Maarfen ; maar behalven dat hei geval elders in Friesland is gefchiedt , fchynt die nieuwe naam niet zoo zeer te zien op de woonplaats, als wel op zeeker bedryf deezer menfehen. De Heer Huydecoper geeft in bedenking of deeze Tytel wel een Genootfchap van Zee. roovers mogt befchryven, om taalkundige reedenen te vinden in het I. D \an zynén Melis Stoke Pag. 183. Voeg hier by dat Vicing, en Vigcyng in het Angelfaxiich daadelyk voor een Piraat of Zeerooyer gebruikt wordt, naar de aanteekening van Junius in het Glosfar: Goth: ad V. Wican, p. 4°°- i.Terwyl in de zaamenflelling Con — kingi het denkbeeld van gemeenfehap of Maatfchappye ligt opgeflooten. Tot flot deezer bedenkinge, zegt de eerstgemelde:,, Ik geef dit den Leezer flechts aan de hand', om 'er zulk gebruik van te maaken, als hem zal goeddunken." Met deeze zelfde bepaalinge zal" ik 'er myne gistingen (fchoon moogelyk niet half zoo goed ; byvoegen. Zou men deeze benaaming ook konnen afleiden van Csncha, als zulken die opzettelyk hun werk maakten van Schelpen te raapen; gelyk de Scheeveningers, Katwykers en andere Strandbewooners nog fteeds doen? Of anders. King beteekent Koning ; RoA 3 ruk ■  C 6 ) ruk voerde een zeeker Gebied ran deezen of dirgelyken aartin die (treek, en za] daac ook ongetwyneld eenige aanhangers hebben gehadc, die tot hier toe, ja wel, zyner partye waren toegedaan doch daar naa omkeerden en zich teegen hem verzetten ; dan zou Conkingi zoo veel zeggen als Royalisten $ Komngsgezindèn * die het met dien king of K ming hiekien, en da-ir va- by hunne Meedeburgers dien nieuwen naam Con — kingi .gekreegen hadden» . . ■ % §. 3. ',Th.'v\^, • Blz. 73 „ Kmng l odewyk geeft aan zeke. ren zynen getrouwen Gr«ave Dirk een Foreest of Woud Wasda genaamd.' Volgens .Vielis Stoke, B I vers 417 tot 420 geef Lodewyk aan Diderik , gemeenelik gehouden voor den Eerlïen Grave van' Holland. ... een ForeeSt, ,, Dat in dat Graaffc/,'p is meest, j, Ende Wahdn bi namen heet; „ Ende twater datter duer gheetl" enz. In 't Latvn dat Melis vers 404 verduitile) zegt de Giftbrief letterlyk „ Foreftum Wasda in eodem Comitatu. „ in hetzelfde Graaf, fchap.'' 'a) We.k waaffchap ? Dat Koning Karei aan dien/.elfden i)iderik hadt geichonkcn vers 324 e<' 25 en dit was Hollant vers 327 cn 395 flrekte i^u dit Hollandfche Graaffchap Zuidwaards zjch flegts tot aan den Rhyn of ruim genoomen a: thans niet verder dan de Dordfehe VVaerd, dan - (a/ By Scriveiius outBatavie p. m. 59 en 60.  ( 7 ) dan vervalt het gevoelen der geenen , die dit Wasda brengen of tot Walcheren, of tot het Land van Waas, en zy die 'er Meeren-Wasda van maaken en het tocpasfcn op Merweda, by Dordrecht hebben, zoo veel ik weet, geen anderen grond dan de vertelling van Klaas Kolyn, en die Man ii thands verdacht, en zyn werk gehouden voor verdicht. De Naam Wasda fchynt aantewyzen , dot het een Proekige, waddige of wateragtige itreek is geweest gemerkt Wafe beteekent' Ctsnum , ■ Slyk, en andere dreeken van een diergelyke gedeldheid pleegen benoemt te worden , als Nas-au (dat is nat land ) LX at aers, .in 't Land van Voorre, by bekortinge iXaters. Zoo hier ook een itreek , die Wasda bi namen heet en onder dien Naam , te dier tyd, genoegzaam bekend was, ten minden liep naar Melis verhaal vers 420 door Wasda een Water heen. „ Wy konnen, zegt W— p. 75 , in deeze „ duiderheid niet anders doen dan gisfen naar „ de waarheid." En daarmeede zal elk, by voorraad, voldaan zyn, die het oor litver leent aan een niet onwaarfchynelyke vooronderdelling, dan aan • ingebeelde wiskundige Macht• fpreuken, of vereelde vooroordeelen," % 4- Blz. 73. ., De Vesting Duifos door Zwen. „ tibold beleegerd- '' Ik zal myne Aanteekeningen op dit Artikel mede deelen zoo als die liggen, de Leezer mag 'er uit aanneemen hetgeen hem welgevalt. Alles koomt hier .aan op den Abt van PruA 4 me  C 8 ) me Regino (een Chronykfchrvver van de ge Eeuwe , omtrent het Jaar 890") als van wien de volgende chryvers het hunne hebben overgenoomen en uicgebreidt „ Zundibolchus fchryft de Abt op het Jaar „ 8^8) tot zich genoomen hebbende den Graa„ ve Odorcus ... ... is get'aan in quemdam ,. uHsfimum locum < qui Durfos dicitm ïbique „/ Lommunivit, in zeekere weibeveiiyde 51 1 a« , die Durfos gezegt wordt en heeft „ zien aar verlterkt. ! ; ^onwjW leezen Durtos, andeten noemen t uit Frod ardus die niet lang naa Regino Ichieer , Dur-Fost; doch de gemeene lecdng is Durfos. en die volgen wy. Aangaande de gelegenheid , zegt rvegino dat ze was „ ter piaatze daar Moer-asfchen waren en de Rivier •de Maas verfcheiden reluiiones tyen en weer. tyen, of op- en afloopen maakt. Of deeze omlchryving nu roepasfelyk zy op Durbici, Durby in 'r Hertogdom Luxemburg, waarheen ons eenige wyzen, is my onbekendmaar dit weet ik, dat ze zeer wel overeenko >mt met de natuurlyke gefteldheid van die (treek daar Dunos gemeenelyk geplaatst wordt naa' meiyk m .Merwtde, ais te zien is in dé a merikfche C bronyk van Baldrcus Tornacenfis Cdie m de Elfdt Eeuwe leefde. ) vergeleeken met het Werk van zyn Tydgenoot Dithmarus Bislchop van Merspur^h Durlos fchynt zaamgerrnkken uit Durda Tos/a. e Vliet Durda Fosfa beteekent toch mee égts een Soot of enge gragt, m ar ook een wyder water en zelfs een bevaarbaare Vliet ("denk  C 9 ) (denk aan de Fosfa Corbulonis by Tacitus) ook heeft men benoorden Dordrecht in den Zwyndrechtfche Waerd een Dorp gehadt met naame Dortsmonde, welke naam, eeven als in Roerm mde, Dendermonde, Ysfelmonde enz., klaar genoeg leert, dat die plaats is geleegen geweest aan den uitloop eeniger riviere dus geheeten; zelfs getuigt Janus Rurgerfïus, een «eer geleerd Dortenaar, en een Man van Crediet in zyne Var; Lection:, dat hy, op een Tafereel van eenige plaatzen, in dien oord de naam Dorta m'tdrukkelyk geleezen heeft gezien, en meent, dat de Stad Dordrecht haaren naam van deeze Riviere ontleent hebbe. (a) Naar deeze leidinge van gedachten wordt het eenigermaare vermoedelyk, dat (gelyk W — p. 10. zegt) Durfos dezelfde Vesting geweest is, die, in laater tyd, door Dirk den III- Graave van Holland, heriteld zynde, den naam van Dordrecht, gekreegen heeft, f» In 't midden deezer onzeekerheid blyft het echter volzeeker, dat Dordrecht overoud is. lp een Brief van Graave Florens V. van Ao. 1.477. noemt hy zyne Haven „ Portum noftrum',' qui Mofa appellatur in Dordrecht. Men vindt het gemeld Ao. 1064- als hebbende reeds een Kerkgebouw aangevangen. By (a) Dit was $ 12 in de penne gebleeven , en moet daarom dus worden aangiyult „ onder alle de gisfingen (laat my best aan die van den Geleerden Janus Rutgerjtus, gevolgd door den Profesfor Rhoer....'. (b) Zie Baldricus, Cron: van Cameryck , B. IU. e. 19 en Buchelius, Aanreeken. op Beka , la AdelboWus, op 't Jaar 1017. A 5  B)' Melis.Stoke leest men omtrent Ao. T040 „ 'Idee -Dordrecht in de poort. " Boek I. vers 1039. Ao. 1015 Zou Graaf Dirk III. al de voorriaame grondflag deezer Stad gelegt hebben. En zommigen bréngen den aanleg zelfs tot de achtfte Eeuwe , als te zien is in de Befchryving van Dortrecht door Bevtrwyk. Dit zy genoeg van Durfos. Blz. 107. Het Graaffchap van Graave Dirk I. De Giftbrief van Konmg Karei, 't zy dan de kaaie, 't zy dat aannemelyker is , de eenvoudige , gejaarteekend 863 , maar te brengen tot 923 is, by Melis Stoke Boek I. vers 347. enz., van dce-en inhoud: . „ Dat wi gave Diderike, „ Onfen ghetrouivcn fekerlike, „ Somighe dinghen aldacr ter flonde: „ Dats de Kerke van Egmonde, „ Met al dat daer toe beboert, „ Dats van Suuihardes haghe voert „ Tote Voerrrappen ende Kinnem." In den oirfpronkelyken Latynfchen Brief, te vinden by Scriverius Hollandfche Chronyck pag. 2. c a lees ik. „ Ecclefiam videlicet Hec „ munde cum omnibus ad eamjure pertinentibus „ a loco, qui dicitur Suithardershage usque „ ad Fortrape & Kinnem.'1'' Ca) Uit alles wat ik over dit iluk geleezen heb, maak ik de Grenzen deezes Graafichaps, onderfcheiden van Vlaardingen, en Maasland dus op. De (a) By Scriverius Bataviën p. m. 55-53.  ( n ) De Noordergrens is by my Suithardershage, en ik verflaa 'er, mee Douza, door Zuiderwoude De Zuidergrens is Forrrape aan den Mkidelkil des Rhyns, die door .Leiden loopt. „... fynen Graefscappe lach gelaghe tusfehen „ den Rvn , en de Zuudharf haghe vers 523 „ en 24. De Ooftergrens isKinnem, en deWestergrens Egmond." Let wel ! dat in den oirfpronkelyken Brief niet ftaat Voortrappen, met een V in de Eer. fte en met twee pp in de laatfte Lettergreep; maar Fortrape, met een F. in de Eerfle Lettergreep en met een enkelde P, in de Laatlte. Die zich aan de Vertaaling binden onderfcheiden het Woord Voortrappen in voor — Trappen, als ware het een Plaatzelyke bepaaling van die hoogte daar men, aan dien kant, ten Graaffchappe in — trapt — of treedt ; Maat de Spelling van den Latynfchen Brief,, Fortrape,, laatmy de vryheid om dit woord re mogen fplitzen in Fort — Kape. Nu ftaat het woord Fort in beteekenis gelyk met Burg (als volgens Kiliaan p. m. 119 Arx, Propugnaculum, Gal!: Fortercsfe; Rapen betèeBent verzaamelen, Byeenbrengen, opleggen en de Burgten dienden onder anderen , ook om de goederen der Burgzaten op een verzcekerde plaats v te bergen en te beveiligen (zie Wagenaar. D. 1. p. 123) en de naam Rapen — Burg is te Leiden, tot heeden toe nog bekend. Schoon dit van het Fort-Rape kan enderfcheiden zyn geweest. Waar Kinnem gelegen was- weet ik niet bepaald, maar uit den Omtrek, die by.de omfchryvinge van Dideriks Graaifchap in den Giftbrief gemaakt wordt, koomt het my voor, dat  C i* ) dat het Oostwaards dient gezocht te worden; misfchien in of omtrent 'Wirthum , dat gehouden wordt voor IVoerden. Op den BlafFaerc der dingen van St, Maertens Kerke van Utrecht de Ao. 866, by M. Z Boxhorn Tonneel van Holland p. 23 enz met Scriverius L, c. p. 162 Col 2 in den Text, uit de Ktoofterfchriften van Ëgmond „ ÏVierthen en op den kant " Woerden. , Meer heb ik op dit Artikel niet te zegden, en het byzondere dat 'er van gezegt is , "laat ik aan een befcheiden oordeel tot overweeginge gaerne over. § 6. Blz. 108 onder aan, „ Egmond." Ik waag het by de bekende en verfcheiden oirfprongsleidingen van den naam Egmond , ook de myne te voegen. De eene gisfmg is, in duiftcre zaaken, gelukkiger dan de andere, en ik ben met de myne niet zoo ingenoomen, of men zal my gereed vinden dezelve voor een beeter, terflond te ruilen, en men mag zoms wel eens' iet opgeeven dat in 't begin weinig gronds fchynt te hebben en aan ftelzels-lcholieren in den eerften opflag voorkoomt , als grande Paradoxum ! maar ondertusfchen aan welvrydenkende verftanden die van den gezachvoerenden MeefterJyken leiband afzyn, geleegenheid geeft tot een bepaald onderzoek, en langs dien weg, tot naader ontdekkinge. Ik denk thands en dikwyls aan 't gezegde van Horatius Epistt. L I Epist. I p. m 357 en 58. „ Quod fi tam Grjecis Novitas invifa fuisfet „ Quamnobis? Quid nunc esfei Eetus? &c." Ia  ( 13 ) In de beste oude Kaarten ziet men het Ye, (naa dat het Noordwaards aan , door eenige Meiren, ten Lande is ingedrongen) Ooftwaards, zvvaaijen naar die Plaats daar hetzelve teegen die waterplas, die thands de Zuiderzee heet geflopt zynde desweegens Edam genoemt wordt, (en duidelyk leert, dat E. en Y hetzelfde is) en Westwaards ziet men het zwenken naar die Plaats, daar het zyne Beddinge verharende , als door een oopen Mond in de Noordzee zich kan hebben uitgeftort, en daar van Y — E — en vervolgens Eg - mond kan genoemd zyn. De verwisfeling van Ye, met, of verlooping van Ye, in Eg, zal niemand vreemd voorkoomen die weet, dat een Egge (Occa, Raftrum ) ook een Eië genoemt wordt; en dat het gemeen is, voor Eggen (occare) te zeggen het Land, en wegen k Ei jen. En dit weeten de Boeren zeiven. §■ p Blz. 117. „ Invallen der Hunnen in Fries,, land." Dit is uit Hermannus Contratlas, een Schryver van de Elfde Eeuwe, leevende in het Kloofter Refcheïnaw, doch die , zelf aan den Donauw gebooren, van dit Volk wel iet kon weeten. Er zyn tweërlei Natiën van dien naam, die, zoo 't fchynt, geene betrekking op, of althans geene gemeenfchap hadden met elkanderen. Hier koomen in aanmerking de Skytifche en Hunnen, en deeze maakten in de Vierde Eeuwe zich meefter van de ganfche Landftreeke tusfehen den Tanaïs en den Donauw, trokken in de  de Vyfde Eeuwe met groote hoepen , door Germanien, naar het BeJgi ch Gallien, en vestigden zich, nog vóór hec einde deezer Eeuwe, in Germanien ,■ als te zien is by Jornandes ( die zelf een Gothié'r was) Rerum Gothicarum Cap. 49 p. 684 Ed. Amflelsed. Ao. 1055, De Hunnen zyn dan in Germanien geweest niet alleen, maar ook in "t Belgifch Galliën. ïs hec al niet in de Hunnebedden (§ 15) 'er fchynen echter voetftappen van dit woefte volk onder ons te zyn overgebleeven in de Hunnenfchanjen op de Veluwe by het Udelmeer (a) en tusfehen Arnhem en Wageningen aan den rechter oever des Rhyns, gemeld by Wagenaar p. Er zyn dan ,' naar alle waarfchynelykheid , Hunnen hier te Lande geweest, en onze aanmerking op het volgende Artikel zou deeze gedachten veelligt konnen ophelderen. 5 8. EJz. 137.,, Het Graaffchap Teiflerbant." Van dit Graaffchap kan de leergraage Leezer veel vinden by de Auteuren hier onder aangehaald, (b) ]n fa) 't Verdient, dunkt my, eenige opmerking , dat de Nationaals Naam dei Hunnen oirfptonkdyi is V*er, daarnaa Utiger, en vervolgens Hungaren geworden,' en dat üger dezelfde beteekenisf.- heeft als Viel, in 'tSlavonifch, naamelyl; Fïgttg Wateragtig , Moerane fchoone Torens ontbloot geworden. Zie verder van Leeuwen Bat. IIlustr. pag. 1230. §. 10 Blz. 150 „ Sifrid of Sikko." „ IVeinig gegrond befcheid vindt men van „ hem in oude Gedenkichriften." Zegt W — 1. c. reg. 15. van boven, en 't is zoo: echter kan men van hem nog al iet vinden dat opmerking verdient, en juist aan alle Leerers niet bekend, doch der aanteekeninge vvaerdig is. Sikko was de Broeder van Graave Dirk III, een braaf Krygsman , die zynen gemelden broeder in den flag teegen Dirk Btvo, Ao. 1018, mannelyk hadt geholpen. Daarnaa geraakten deeze Broeders in onminne 4 misfchien wel, om dat Sikko zich mishuwlykte en een Vrouwe nam verre beneeden zyn' hoogaadelyken (laat en afkomst , als blykt uit deszelfs La. tynfche Graffchrift waar in men , onder anderen . leest: „ Sicco Genus Comitum , Comitatum ponit atratum, „ Dum quod amat fequitur, Se minus efficitur. In het Brevic, van Leon. Monach. Egmondanus p, 150. Scriverius. Holl. Chron p. 64 13 leest  C ï8 ) leest Avitum voor atratum, (* ) op wat Autoriteit, weet ik niet-, maar Atratum (van Ater . zwart) past anders niet kwalyk op het geval in de beceekenis van verdonkerd , ontluifterd , noirgi, en dan koomt het hier op uit, dat hy het Graaffchap, nu gezwart, verdonkerd, ontluifterd, aflei, terwyl hy met naartejaagen het geen hy beminde zelf minder of verlaagt werdt. In dat Se, „ Se minus efficitur,,, werdt minder gemaakt dan hy zelf was, " fchynt hier een byzondere Emphafe en Naadruk te liggen, en veelligr wil de Dichter zeggen, Sikko werdt minder dan hy te voore was toen hy op z'.chzelven beftondt buiten de Huwlyksbetrekkinge op die Beminde, welke hy boven zyn Graaffchap en Waerdigheid fchatte. Niettemin is Hy en zelfs ook zyne Echtgenoote in het Graaf* felyk Fatmlle Graft te Rhynsburg bygezet, overleeden zynde den 5. Juny Ao. 1030. Rustten verfcheiden onzer Graaven en Graavinnen zoo in 's Gravenhaagen, als te Egmond, ande. ren als Willem f. Vrouw Ada enz. rusten te Rhynsburg , ah te zien is in de Holl. Chron. van Goudhoven en by Anihon. Marthacus Abbatisarum Caralogus daar men ook de Naamen zal vinden van veele GeeÜeKke Zusters, welke aldaar begraven zyn , onder anderen Twee van het Geflagt mvner Huisvrouwe (Margareta Plemp van Duyveland, gezegd Rhoon) te wee. ten Juffer Adriana van Botland , Fiorisdogter , Nonne Ao. 1430 , en Vrouwe Adriana van Bot- (*) Atratus is anders zeer goed Latyn. C*c, Di. vinat. II. „ Atratus fanguine fluvius. Quis unqaam C»navit. atrttus ? "  C *9 ) Bodand, Abtdif, Ao. 1535. Sikko fchynt by zvn keven nog al niet kaarig te zyn geweest als men let op zyn milde gifte aan de Kerke van Egmond , waarvan Melis Stoke fcnrylt : „ Zivaerd Zieke, hebben wï vereest, ,, Gaf aldaer tlant op die gheest „ Drie pont ten j'are in Akerflote, „ Ende in Wleban gaf hi de grote „ Van Wee pont gelds. Boek L vers 943 — 947- §• . Blz. tkii „ Oorfprong der Pelgrimaadien „ naar V Heilig Land.1 Al Eeuwen te vooren hadden eenige byzondere Perfoonen , uit eenvoudige devotie, zich begeeven naar Palsftina, om het Graf des Heere te bezoeken; vooral Italiaanfche Kooplieden, die op de Vloten der Genuëzen en Venetiaanen derwaards gevoerd zynde, in zeekere gebouwen haast den zoo genaamden Tempel te Jerufalem opgericht, voor geld en goede woorden, door de Saracenen werden geherbergt, en in de fieegende Eeuwe hadt een der CalifFen, zoo als Eginhart verhaalt , aan Karei den Grooten zelfs de fleutels van het H. Graf gezonden ten vryen toegange tot hetzelven ,• dan tot de eigenlyk gezegden Crusade of Kruisvaard werdt de wapenkreet naar het Plan Ao. 1074. door Paus Hillebrand. Gregorius VU reeds ontworpen, eerst aangeheft, teegen het einde der Elfde Eeuwe, door Paus Urbanus II, op inboezeminge en aandryvïnge van den dweeperfchen Petrus den Eremiet, geboortig uit Pikardyen , B 2 Ba»  naa overleg met Simon den Patriarch van Jemfalem , opzettelyk ten dien einde te Rome gekoomen , met Brieven van voorichryvinge van den gemelden Patriarch en den Grootmeeder der Ridderlyke Host italieren. Naa een Concilie van meer dan 100 Bisfchoppen, gehouden te Clennont , daar zich ook zeer veelc Afgezanten van Prinfen en Graaven bevonden, Heten die Vorden (waarfchynelvk het geeftelyk uitzicht , om den Adel te verarmen en hec Kerkelyk Regimen te bevoordcren, niet doorziende) zich enthufiasmeren en beweegen om den Heiligen Oorlog ( gelyk men dien noemde ) te onderneemen, en trokken, uiigedo^cht met een rood of anders geverfd kruis, op een Wollen lap , voor de bom, goedfchiks naar het H. Land. Aan het hoofd deezer Leegermacht, begroot ten minden op 300,goj koppen, zoo te voet als te paerd, was Godefroi van BouilIon, met zyne Broederen Balduïnus en Euitachius, en die bragt het, naa veele zukkelingen , zoo verre , dat hy in de Maand July van den Jaare 1099 Jerufalem zelve innam en aldaar met een doornen kroon (weigerende den gouden) tot Koning gekroont en een Jaar daar naa , overleeden zynde, door zvnen Broeder Balduin werdc opgevolgc; doch, in de volgende Eeuwe liep alles weederom te niet, toen onder de Regeeringe van Frederik de Barbe. roste de H. Stad Ao. 1187 door den Egiptifchen Sultan Saladin herovert werdt. Onder het talloos aantal, van de aanzienelykde Lieden die zich met deezen droom lieten meededeepen, van welken eenigen by übbo Emmius met naa-  naamen gefpeld worden, waren ook verfcheiden onzer Landgenooten, zelfs Graaven en Graa- vinnen van Holland, van welken-Dirk III de voorfte getelc worde by Melis Stoke Boek I vers 925 tot 929, daar hy van dien Graave zegt, dat het hem kwam. „ In finen wille ende fmen ghere, „ Pelegrime te fyn over mere , „ Ende was dierfte van den Graven , „ Die met ghebedén ende met haven „ Eerde thedighe graf ons Heren. Ik twyffel 'er aan of 'er van deeze Kruisvaarten (misfehien betrekkelyk tot da berugte Hiltorie van Dalmate ) nog niet een Monument ( behalven de fchelklinkende klokjens van Haarlem) in ons Land te vinden mocht zyn , en wel te Spyk (een bekend Dorp aan de Linge tusfehen Heukelum en Gorkom.) Aan het Booveneinde deezer Heerlykheid, niet verre van de Pastorye, Oostwaards, is, (althans nog voor weinig Jaaren) in den voorgeevel van zeeker huis te zien een' Steen (door my in Loco afgeteekend) waarop is gebeeld een Toren (gelykvormig aan de geprente Hoektorens der Damiatifche Haven) welke-van een Krygsman op een ladder beklommen , en zoo 't fchynt, ingenoomen wordt , met dit onderfchrift „ Robberts-Tore. Ware het te bewyzen , dat dit huis zoo oud was als het Kafteel van Spyk, (volgens van Leeuwen Bat: 111: pag 1304, Col. 2 gebouwd door Jan V van Jrkel, die overleeden is in het Jaar 1077) zoo zou men misfehien nader konnen koomen; ondercusfehen melden de Hiftorien meer dan B 3 eenen ■  C « ) eenen Robbert die teegen de Saraceenen zyn opgetrokken, als Robbert , Graal van Vlaanderen, Robbert, Graaf van Norrtïandien , en Robbert van Nasfauw. Of Robbert van Heusden die op het einde der Elfde Eeuwe , tot zyne Gemalinne hadc Johanna van Arkel, welk.s Vader de Fundateur was van de Kerk te Spyk, ook een Pelgrim zy geweest, is my onbekend; maar dit is zeeker, dat zyner Gemalinnen Broeder Jan van Arkel meede tér Kruisvaard trok en uit het H. Land weêrgekeerd zynde , Ao i J12 overleedt. Aangaande den Naam , Geleegenheid, Voorwendzel, Bygelovigheid en ongelukkige uitkomst der Kruisvaarten zyn veele merkwaerdigheeden te vinden by Buddceus in een byzondere Disfertatie , by Wilhelmus Tyrius , die 33 Boeken over dien H. Oorlog gefchreeven heefc, byzonderl. Lib. L c 15. De Expedicionibus Cruciatfs , en voor den Neederlander by Aubertus Miraeus, Fait. Belg. Godfried een Mo» nik van St. Panthaleon fchryft, dat Graaf Wil. lem I. Ao 1217 ter Kruisvaart voer uit Vlaardingen , en dit brengt ons van zelf tot het volgend Artikel. §• 12. Blz. 159 op den kant „ Vlaardingen over. meeperd. De Naam deezer Plaatze wordt in Latynfche en Duitfche fchriften veifchiüende gefpelt, als — Fladertinga, — Flandargo , — Fier* dyne, — Flanderberg, — Fleerdingen , —~ Flerdingen — en Vlaerdingen. Moeijelyk is de oirfprong deezer benaamin-  ( n ) 2e naategaan. Gouthoven zoekt dezelve in Verdingen dat is vertollen ; maar, als ik opmerk, dat die vaart, die van deeze Plaats ai, door Schipluiden op Delft, en van daar, langs Voorburg enz, te Leiden in den Rhyn.loopt, tot heeden toe wordt genoemt De Vliet dan koomt het my zeer vermoedelyk voor dat de oirfpronkelyke Naam wel kan geweest zyn Vlieter dingen, daar naa by verzagtende bekor. tinge met uitlaatinge der T, (gelyk Rie-dyk voor Riet-dyk , V He-ër dingen, en vervolgens Vlier dingen, Vleer dingen, en Vierdingen: ten miniten durf ik my daarmeede v enen , dat deeze myne afleiding ruim zoo wel vleidt en minder gedrongen is dan die van Veramgen by Goufhoven. Kan het een Ander naader brengen, ik zal 'er my in vcrblyden en van myne Conjeauure afzien. Lr zyn in ons_ Land veele Plaatzen wier Naamen uitgaan op mgen, als Everdingen, Genderingen, Hartogen Heekelingen, Wageningen, Wateringen, Scheevenmgen enz. maar ik kan tot hier toe de kragt deezer terminatie niet genoegzaam ontdekken. Van Oud- Vlaardingen, vóór Eeuwen lang, door de Zee ingezwolgen, kan men leezen by van Leeuwen Bat. ilh Pag. 178 en 1*98- En over het Graaffchap, en den M"quis van Vlaardingen, by Huydecoper a?-Mei» Stok* Deel I pag. 2^7 in wiens Rymchronyk ik het cent van Vlaerdinghen lees Boek I. vers S76 oD het Taar 002. Zoo onze Naamsafleiding eenigen groJ hebbe, en de bedoelde Vliet de Gragt zy van Corhuh, (0 gdy* «««JjJ ( \ Bv Tacir. Annat. L. XI c 20. p. m. 253' B 4  C 24 ) Oudheidkundigen, niet zonder aanpryz^nde reedtnen , rtenkën, dan zou VHeieraingen reeds van de Eer/ie Christeneeuwe konnen zyn. §. 13. , Blz. 182. „ Delft, Schoon Melis Stoke naa Boek I. vers 1071 van deeze PJaats dikmaais fprcekt meldt hy echter van haare flïgtinge niets; maar volgens andere Chronykfchryvers als Heda en diergelyken zou deszelfs grondfl g zyn gelegt tusfehen de Jaaren i07r en 10-4, en in het Jaar .260 reeds Stad*;.echten gehad, hebben. Haar Naam zou ze ondeenen van een gedofven Graft, die door dezelve heenenvliet, waarorn de ouden niet Delft, maar befendig Delf fchr:-even. Ze is onder de Regeeringe van den RoomfchKoning Graaf Willem l\ van wicn hec aangrenzend Kpriings-veld benoemt werdt) byzonderlyk opgekoomen en met den tyd alomme ver Maard geworden van weegen haar Plateel, werk, en Bieren , hebbende een groot aantal van ijrouwcryen , rrfchen als van Onr n mfchen. en hoe zulks aan veele Duizenden . d or Beuls handen omgekoomen , het dierbaar leever, en den ondergang hunner Huizen en GelLgren , gekost hebbe , heeft men een waar en klaar bericht by _.' E. van Meet er en Hifrorie der Nederl. Fol. 29 Col. üitg Amfterd. Ao. 1652 P. C. Hooft Neederlandfche Hiüorien, Pag 32. Uit» Amf. :64a en H. Grotius, Anrall. Lib. I ad Annumi566. P.m, 14 &c. Ed. AmUciaed. 1650 in «>uodec. Zie ook Du Thou, Hiftone van zyn Tyd, in de Voorreede. Merkwaerdig is hier de Taal van Tacitus , vita Agricolae Cap. II p. m. 299, daar hy, die oordeelde, dat men ienïand wel het kwaadfpreeken, maar niet het fpreeken . zonder ge. weid, mocht beletten verhaalt hebbende, hoe men teegen zommige Boeken , zoo wel, als teegen derzelver Schryveren gewoedt hadt , met die oude Gedenkftukken naar goedvinden van een aangefteld üriemanfchap openlyk te doen verbranden , laat voigen: „ Igne .. . Confcientiam generis humani aboleri arb'u trabantur" dat is. Üordeelende , dat het Gewceten der menfehen door vuur kon verweest wordenen kort daarnaa hierby voegende, dat „Pêr Inquisitiones, door zulke onderzoekingen de vryheid van fpreeken uit den omgang der menfehen wordt wechgenoomen. Dus fchreef een Heiden. C 3 s- *a  C 38 y Eer ik myne Aanteeüeningen befluit agt ik hec niec ondienflig nog vooraftelaacengaan een korte Befchryving van hec Eiland der Batavieren en den Loop eeniger Stroomen betreks keiyk toe ons Vaderland, opgemaakt uit Julius Caefar, Plinius, Tacitus, Ptoiomseus, DioCas. fius en Pomponius Mela , ondervonden hebbende dac hec gebrek aan klaare en onderfchet. den bcvattingen in deezen een duifterheid fpreid* over de ganfche Hiflorie. Dwaal ik in hec een of ander (luk .-gelyk ik zelf vrees onweetend te zullen doen ) men zal my ten uiterflen verpllgten met my de mi.ltappen befcheiden - *) aantewyzen , opdat anderen door myne feilen met ter zyde afgeleidt wierden. Om het verlhmd , eer bevattbge cler woor. delyke befchryvinge, door middel'van het Oog en de Verbeddingskragt eenigzim te hulp re kocmen, is 'er hygevoegd een gefchetst Kaartje , hetwelk de Leezer en Befehouwer gelie* ven aantemerken als meer feekenagdg, dan wel Meetkundig, en de duidelykheid cc° bcoor. deelen naar desfelfs kleinheid; 't kan ten minften dienen, om, daar men van myn denkbeeld verfchilt, zulks ten nurte van 2ichzelven en tot Onderrichtinge van anderen , met een enkcld" Pennellreek aantellippen, en zoo men, 't nuttig oordcele , verbeeterd uittegeeven , waarvan ik dan, by leeven, ook myn nut z?l konnen trekken. In de uitlegging van het Kaartje gebruik ik, klaar» frhl\^n ftrecken c? mvne poogfhgen van Bybel. %AJ7Tnem bekrei,n ik w-y 200 ™s «1- aan nu K^a van een Keeshond.  g|r Schets van der BATAVIEREN Eiland, I' en den loop eeniger Rivieren. UITLSGGINO } I. Het Eiland der Batavieren. II. De uiteritc Grenfen van Gallig, i R. De Rhyn. j G. Gragt van Drufus. i L. De Lek. ij W. De Waal. | M. De Maas. i B. De Bornisfe. I'j Wi. De Widele, Mm. Maasmunde. V. Voorn e. i i. Schenkefchans. I a. St. Andries. [ 3. De Hoek van Holland.  C 40 ) klaarheidshalven, de heedendaagfche benaamingen der Plaatzen. Het Eiland der Batavieren , (lipt genoomen, in het Kaartje gemerkt met I, lag tusfehen den Midieikil des Rhyns gemerkt riet R, en de Waal gemerkt met W, fluitende de uiterfle Grenzen van Galiië, gemerkt met II, in deeze ftreek , teegen de Zuidzyde der Waale, waarvan de Batavieren aldaar den rand mede heilagen hebben, {[a ) In de Lengte ftrekte het Eiland zich uit van Schenken(cbans, gemerkt met 1 tot den Hoek van Holland , gemerkt met 3 door Plinius bereekend op 10-;,000 treeden, of ruim 25 uuren gaans (b) en by Julius Caafar , van St. Andries af, gemerkt met 2, op 80,000 tree den ; c ) De Breedten des Eilands middelbaar getrokken van Papendrecht af tot de Goudfche Sluis, by Alphen aan den Rhyn , zal uitkoomen op tuslchen 6 en 7 uuren gaans. De Rhyn, gemerkt met R, fplitst zich by Schenkenfchans in twee Takken of Armenwaarvan de Noordel)kile langs Arnhem, Wageningen , Rheenen en Wyk te Duuritcde , door Utrecht, Woerden en Leiden üroomende, by Katwyk buiten, in de Noordzee pleeg te vallen ; en de Zuidelykfle Tak de Waal, gemerkt met W, loi per.de voorby Thiel, Bommel en Gorkom, ftortte zich beneeden Paapen» drecht in den wyden mond der Maaze. De (a) Tacitus Annal. LII. c. 6. et Hift. L. 5. c. 23. (*; Plinius H. N. L. IV. c. 12. (e) Jul. Casf. de B. G L. IV c. 10.  C 4i ) De Maas, (de oude) gemérkt met M, agrer den Bommelerwaerd om , en tusfehen Geertruiden-Berg en Dordrecht , door den thands verdronken Waerd heenenfehietende liep ook in dien wyden mond uit, en vereenigde zich aldaar met de Waal, niet verre boven Geervliet. Maasmunde (a) of de wyde Mond der Maaze , gemerkt met Mm , ttrekte zich uit van eeven beneeden Geervliet, tot den Hoek van Holland. De Widele (b) gemerkt met Wi, lag tus. fchen Heenvliet of tusfehen Abbenbroek en het Eiland Voorne ; gemerkt met V, en hadt ten Noorden gemeenfehap met Maasmunde , en ten Zuide met die Vlakke Waterplas , die 'er is tusfehen het Land van Flacquee en Helvoetfluis. De Bornesfe, (c) gemerkt metB, koomen de uit het Haeringvuet en een gedeelte des Lands van Putten doorloopende , viel tusfehen Geervliet en Heenvliet, in Maasmunde , en was zoo wel enderfcheiden van de Maaze, als van de Widele. De Lek, (dj gemerkt met L, was uit den Rhyn gegraaven of ten minden verlengt tot die (a) Maasmudc, in de keure van Koning Willem aaji Middelburg Ao. 1253 Art. 14 en 35. (fe) Gemeld by M. Stoke Boek VIII vers 411 en vers 893. (c) By M. Stoke Boek IX vers 611. (d) M. Stoke B. VII vers 402 B. X vers 545. 573. C 5  C 4= ) die PInatze, die deswegens Leks — mond (a) heet en werdt aldaar ontfangen in den Oploop vat) den wyden mond der Maaze. Üe Letter G merkt de Gragt van Drufaiy niet verre boven Arnhem , getrokken uit den Rhyn raar den Gelderfchen Ysfel. Er was , nog wei wat aantemerken over ■Nabalia blevum , de Fos/a Corbulonis enz. doch m. ne Aanteekeningen zouden *»te uitgebreid worden. Echier moet ik nog iet zeggen van Helium Van dien Naam was omftreek, het Etiand van Voorne ouwelings ook een IVatervak gemeld by Plinius (b) denkelyk in lnarer tyd deus iVlaasmunde geheeren, deels de Widele in zoo verre als de Widele zich van den Bricle ui ftreKte tot aan Helvoet , \ welk zyn Naam daarvan kan ontleent hebben, dat te dier plaatze het uirerlte en laaglte punt was daer dit Hellend water zich in de Vlakke verliep : dan men fpreekt ook , en by zommigen vry breed van een Kafteel Helium, doch ik Is-en by de Oude Schryveren wel een j, Caftellum Flevum " ^ c) maar geen Caflellum Helium ; die naam Helium weer ik nier, dat by eenig Oud Schryver bekend ftaat dan alleen by Plinius. L. c. doch die noemt Helium en Flevum aldaar uitdrukkelyk ,, Ostia " Monden des Rhyns en teekent Helium dus niet alseen 'a) Leh.nK-,:d by M. Stoke B. II vers 304, in de T2e Ee-jwe een Veste, vers 305 een vaste S:ede, verbranu c'oor zwarte Florens vets 304 met vers 251. (V) Flin. H. N. L IV. c. 15. (c) Tacit. Annal. L, IV. c. 72. p. m. 199.  ( 43 ) een Gebouw maar als een Waterruimte en, indien 'er by deezen mond des Rhyns gelyk de geleerde Cluverius vermoedt, eenig Gebouw van dien aart, zoo wel als een Kafteel Fiavum by Tacitus aan een anderen kant, mocht geweest z\n , 't welk Helium genoemt werdt; dan zou ik 'er liefst den Burgt van Oostvoorne door verdaan - om dat cue juist by den Mond Helium geplaatst is : en 't zy al eens zoo, als in de Handvest Chronyk B. UI. c. 5 wordt aangeteekent dat men by het leggen der Sluize te Helvoet , Ao. 6a de Fundamenten van een groot Gebouw ontdekt hebbe, waaruic bh kt toch , dat deezen de grondllagcn zyn geweest van Helium , of zelfs van eenig ander geftigt, in oudheid met Helium gelyk geagt,- daar by deeze Fundamenten, zoo verre my bekend is, gee'ne Romeinfche Penningen of eenig ander Gedenkftuk van dit Volk gevonden zyn; en fchoon die wel gevonden zyn by Goerhee., zou ik nogtans de zoogenaamde oude Waereld, als niet zynde by den mond der Maaze, ook niet zoo gereed houden voor Helium , als wel voor een Kafteel van een' der Heeren van Voorne , op welke aanzienei lyke Huizen wel meer Penr.ingfchatten verzaa» meld plegen te worden en bewaart. Om een leedige Bladzyde te vullen laat ik hier ren Toegitte volgen het gepree en vers van J. Scaliger, rr'Or my naar vermogen) in JNeederduitsch Dichtmaat gevolgd.  C 44 ) ïgnorata mx referam miracula terrs Douza! peregrinis non habicura fldem. Omnia Lanitium hic lasfat textrina Minervje , Lanigeras tarnen hinc Scimus abesfe greges. Non capiunt operas fabriles opida vestra, Nulla fabris tarnen hsec ligna minütrac humus. Horrea triiiciaa rumpunt hic frugis acervi, Paicuus hic tarnen est non Cerealis ager. Hic numerofa ineri itipanunv dolia cellis, Qua; vineta colat nulla putator habet, Dat is Pe WondVen van uw Land zal ik-, o Douza ' melden Al waar V, dat vreemden die ook , ongeloof baar (lelden. Zyn hier de Schaapen fchaars , om V laage der lan -hdouwen, Men heeft "er niettemin veel wolleweef getouwen Is hier geen limmerhout uit inlandfch Bosch te ligt en, V Houdt echter nimmer op van huis aan huis te fligten. Is "t Weiland hier gemeen, maar V Bouwland by de Buur en, Het Graan vervult nogtans den berg en korenfchuuren. En fchoon hier al geen Wyngaards zyn, De Kelder ligt toch vol met Wyn. De Leezer neem, in *t fout beflaan, „ Den wil voor.'t vol vermoogen aan, BY-  C 45 ) BY VOEGSEL. Dewyl het voor de Leezers van Wagenaars Vad. Hift. van nutkonne zyn, bekend te worden «iet de Aanteekeningen door den Weieed. Heere B. Huydecoper, in zynen Melis Stoke, op dit Werk gemaakt, heb ik een Lystje der; zeivet hier bygevoegt. Zie Ie Deel , Bladz. 12. 13. 233. 2.C6. 3T5- 395- 451- 489- 494- 49°"- 518. 519 II Deel, Blz. 3. 26. 28. 49. 50. 151. 153- 156- 159* itf'- 24^- 272. 273. 503. 323. 325. 543. 344, 391. 4.9. .,14. 442. 444. 476. 54a. II Deel, Blz, 118. 140. 161. 180. 433- 434- 573- In deezen en anderen Aanteekeningen zal men tevens veele behoediels vinden omtrent van Loon en Alkemade. Op de Prenten in dit Werk van W voor- koomenden, valt ook t zie hec Byvoegfel van Mr. H. van Wyn enz voor het Tweede Deel. Blz. 37 . nog al iet te zeggen ; doch dit wil ik liefst aan kundiger dan ik ooveriaaten. De Graveerer (die hier allen lof verdient ) volgt flegts de Schets van den Teekenaar, al ware die ook een Pi&or errans, en die deezen niet kennen, konnen hem lee- rea  ( 46 ) ren kennen uit het Werk van Philippus Rhor, in Thefaur Dispp. Tom. IL „ T is enkeld geluk de goedkeuring (van „ Leezers) tot zich te trekken; want al wat „ afhangt van een anders keuze is hachge~ „ lyk en onwis.''' Edda. By den Drukker dezes is mede te bekomen iaSlt. DANKOFFER voor de eerftelingen van Neerlands VryheIü. By het vieren van het TWEEDE EEUWGETY der Inneminge van den B R I E L E, door de Watergeuzen; Gode, binnen deze Stad plechtig opgedragen den i April 1772. door C. CLEYN &c. ;