ONDERWYZEND GESPREK, OVER HET GELOOF en de ZEDENLEER DER CHRISTENEN.   ONDERWYZEND GESPREK, over het GELOOF en deZEDENLEER DER CHRISTENEN; ook geschikt naar de bevatting van den GEMEENEN MAN. i n NEGEN-EN- TWINTIG LESSEN. door E. BEKKER, weduwe D myn Heerj zeer dikwyls* ONDER-\V.rZER4 Eil waarom laafl gy in dat Boek ? Leergraag. öm datmyne Ouders dit begeerden, en ik wei wijfj Slatzy my niët vergden; dan 'tgeen goed Voor my wasi Onderwyzer* Kont gy nóg al wat mét dat Boek të regt kom'ëri ? 4oc ging het? Verftohdt gy êr Yëel van? A kt I E  s. GNDËRWYZEND GESPREK. ) Leergraag. Véél', ik geloof neen; maar dit vcrftond ik echter Zéér duidelyk: „ Dat er een God is, dat die God j, alles gemaakt heeft, dat die God alles onderhoudt* h en beuien; dat ik dien God moet gehoorzaam zyn; it dat hy ons uit den dooden zal opwekken, en dat* t, als ik, zo veelmooglyk, myn pligt gedaan hebbe, hy „ my,om jesus Christus wille, eeuwig gelukkig „ Zal maken: als ook* dat die God my ftraffen zal j? indien ik zyne geboden niet in agt neeme, en in my£l ne zondön fterve ". G n d e r W y z e R» Ik erken dat deeze dingen In dat Boek gevonden* .worden: maar zeg my eens, waarom gelooft gy juift dat dat Boek ons de waarheid leert? wat reden hebt gy om deeze zaken voor waaragtlg te houden? Leergraag. Ja, myn Heef, wy gemeene Lieden begfypen dé dingen nog albeter, dan wy die kunnen uitdrukken: ik vrees dat myn antwoord op uwe vraage wat onbefchaafd zyn zal; anders zoude ik u nog wel, op myne wyzë, redea kunnen geven waarom ik dit geloof. Onderwyzer. Schroom niet* myn vriend; fpreek tegen my zo als gy denkt: gy hebt een gezond oordeel en zucht tot deugd; dit is my genoeg: myn oogmerk weet gy is goed; Laat my dan eens hooren; waarom gelooft gy dat er een God is, dat is, eene Almagtige, jUt^ze* Eeuwige, Goedertierene, vrye Oorzaak van alles? Lees»  EERSTE LES. 3 Leergraag. Wel, my'dunkt, myn Heer, dat dit zó duidelyk ïsjj 'als er naauwlyks iets buiten dit wezen kan. Ik heb opgemerkt, dat alles wat er is, door iets dat vóór af ging, aanwezig wierdt. Ik en zelf myn Baas, die een groot Kunftenaar is, kan. niets maken zonder Gereedfchap; èn dat zo al voort. Ais wy nu al het een of ander maken, dan is het toch levenloos. Ik kan het u niet duidelyker zeggen, hoewel ik er tóch van overtuigd 'Óen, O nderwyzer! Geeft nood! wil ik het eens voor u zeggen ? Ik begryp uwe mening zeer klaar. Wilt gy eigentlyk dit niet zeggen: „ Daar móet één Wezen zyn, ( en dat „ Wezen noemen wy, in onze taal, God!) dat alles „ gemaakt heeft, waar van alle Gercedfchappen, en „ alles wat wy daarmede bewerken, gemaakt wordt * „ maar niemand kan dit maken; het is er echter: Niets „ brengt niets voort; daar moet dierhalven één God „ zyn, die alles gèfchapen heeft . Is dit riiet uwe waare meriing ? Leergraag! Ja, niyn Heer, zoo wilde ik het gezegd hebben; maar ik mis het vermogen om het u duidelyk uit tedrukken. Als wy nu al iets gemaakt hebben; dan beweegt het zich nog niet; en als ik echter alles wat erin myn Tuintje, ftaat, zie; als ik de vogelen} de visfehen, de andere dieren aandagtïg befchouw, dari zie ik dat zy allen leven, en hun geflagt al weder voortplanten: zy' kunnen ónmooglyk niet zó maar van zelf, of geval geworden zyn: ïriaar wat menfeh A a W  4: ONDERWYZEND GESPREK. van myne Jaaren, endje wel by zyn hoofd is, zou dat eoit denken kunnen! ' : • O n d e r w y z e r. Gy gelooft dan, dat er een God is; maar Wat hebt gy met dien God te doen? en waarom meent gy dat gy Hem moet Liefhebben, en gehoorzaam zyn? Leergraag. Wel, myn Heer! dat is eene vraag, die my onverwagt voorkomt. Zoude ik dien God niet liefhebben en gehoorzaam zyn; zoude ik niets met dien God te doen hebben? Welk eensverharde en dwaaze deugenictwas ik dan! Beu ik niet alles aan Hem verfchuldigd ? Heeft Hy my niet gefchapen? Leef ik niet gezond , en weltevreden m dien ftaat, die Hy voor my heeft, uitgekozen? belooid Hy my niet dat ito eeuwig gelukkig zal zyn, a's- ik myn pligt doe, en wandel naar het licht dat Hy my gelieft te geven ? Onderwyzer. Uw yver doet my aan! Ik ben het met u eens; maar Hel, dat eens een menfeh tot u zeide: „ Waar op „ ruft uw befluit dat gy 't wel zult hebben, hier na„ maals, als gy dien God dient "? wat zoudt gy dan zeggen? Lee rg r a ag. , Ik zou zeggen, indien hy die my dit vroeg, niet fpottc, dit leert my de Bybel. Ik kan al die SchriL tuurplaatfcn zo niet onthouden; maar daar, daar is een Bybel, lees hem zo als ik doe ; want ik weet valt, dat liet daar in ftaat, en dat God zelf dat belooft heeft, Onder-  EERSTE L Ë S. 5 0ND erwyzer. Zeerwel! dödh tusfchcn óns gezegd: Ik kan immers ook wel een Bóek maken, en daar in zetten 't geen gy nu in'eten Bybel leeft', was het daarom waarheid? Bedenk u eens! Mooglyk zult gy zeggen, dat Jezus Christus dit gezegd, en beveiligd heeft; maar dan v-raag ik, of die Jesus Christus in alles'geloof verdient. Daar zyn immers wel meer menfehen g€weeft.die: het volk wysmaakten ,'dat zy van God gezonden waren; Maiiomet, by voorbeeld. ■Leergraag. ; Ik geloof alles wat Jesus Christ.us gezegd;heeft, om dat -hy Van God gezonden is. ■ OnderwyzerGoed! maarwaarom gelooft gy, dat dit waar is ? Ik zoude u immers óók kunnen zeggen , datG o d my tot u gezonden heeft, om u te onderwyzen; zoudt gy dit zo maar goedwillig geloven? Leergr-aas. Hoor, myn Heer, ik ben een eenvoudig ongeleerd man, ik zal u alweer antwoorden, zo goed als ik kan. Als gy zo veele wonderen deedt, ter beveiliging van uWtZeggen; als gymynen lieven kleinen jongen, wiens dood my enmyne vrouw zoo veel tranen gekolï heeft, weder kont levendig maken; als gy blinde menfehen ziende deedt worden, en lammen in ftaat ftelde om opteftaan en hun eigen bed, waarop zy lagen, thuis te brengen; als gy dat deedt met een enkeld woord, of door die menfehen aanteraken, zo als Jesus deedt, danzoudcikU zekeren vaft geloven, dat kon niet misfen; A 3 Onder-  6 ONDERWYZEND GESPREK, Onderwyzer. Gy redeneert wel: maar hoe weet gy, dat Je sus dit nu waarlyk gedaan heeft? Zou rnen u niet kunnen( vertellen dat ik zulke dingen gedaan had, of 'dp.en' konde? Leergraag. Wel in 't geheel niet: doch dit is hier heel anders. Ik kan niet disputeeren; dat beken ik: maar tpen onze Dominé dit zeide, begreep ik het heel wel. Het wil my nu maar zo niét voor den geeft komen, Onderwvzer. Nu, bedenk u eens daar op, als wy weer byeen komen, zal ik hooren wat gy te zeggen hebt, necrq, er uw tyd toe, en als gy te kort fchiet zal ik u m_c£ alle vriendeiykheidtragten te helpen. TWEEDE  TWEEDE LES. Onberwyzer. Zyt gy daar, Jacob, gy komt net van pas, ik heb myn werk afgedaan en gy het uwe; wees welkom. Leergraag. Ik dank u, myn Heer, gy ziet dat ik ten minften luit heb o;n nrynen Godsdienft beter te leren verftaan. O nd e rw yzer. Wel nu, hebt gy eens gedagt aan 't geen waar over <8fy fpraken? kunt gy myne vraag oplosfcn. L.e e rg r aag. Ik geloof ja, myn Heer, onze goede Doroiné, waar van ik als een jongen, veel geleerd heb, hoewel ik myn tyd niet konde bcfteden in publike katechifatie met hem te houden, dat de man ook niet vergde, Èe\ my eens een Boek zien, dat door de vyanden van Jes us gefchreven was; die Hem niet geloofden, en evenwel, toeftonden dat|Hy die wonderen gedaan hadt. Die menfehen zouden dit immers niet gezegd hebben, zo het onwaar was; 't kon hen immers nie t fchelen , gei de Dominé, en dat was ook zo. 'Onderwvzer. Zeerwel aangemerkt: maar weet gy ook, dat die zelfde vyanden van Jesus, ook verzekeren dat ■ Jesus, en zync Apoftelen die er by waren, toen hy A 4 deezs*  9 ONDERWYZEND GESPREK. deeze Wonderwerken deedt 'er op geftorven zyn dal dit waaragtig was ? uw Dominé zal u dit ongetwyffeld gezegd hebben. Laat ik er mogen by voegen, dat die boozemenfehen, die den onfchuldigen Jesus, en zyne brave vrienden vermoord hebben, om dat zy zeiden, ym God, gezonden te zyn, nooit ontkenden dat zy die wonderen gedaan hebben; maar wat denkt gy, zouden zy dit hebben toegeftaan, indien zy die wonderen niet zelfgezien hadden? Leergraag. Dat kan men., uit hunne wyzc van handelen omtrend Jesus, opniaken. Wel zy waren immers zo kwaadaartig, dat zy, ziende wat Jesus deedt, tot hem zeiden, dat hy door de magt des Duivels deeze dingen deedt; en nooit zeidenzy, dat hy deeze woj>« deren niet verrichtte. Onderwyzer. Gy gelopft dan ook zeker, dat Jesus, die waarlyk van God gezonden is, de dooden zal opwekken? Leergraag. Ja, dat geloof ik; want Hy heeft het duidelyk gezegd, dat Hy de vroome en godsdienftige menfehen zal zalig maken, en dat hy de moedwillige zondaars jal ftraffen: Hy kan my onmooglyk misleiden, Qnde.rwyzei;. Ma?r, hoe ftaan wy hier mede? dienen wy Oom wel altoos ? hebben wy God wel altoos boven $Ues lief?. Leer»  TWEEDE LES, $ Leergraag. k Ik oordeel niet over een ander; maar wat my zelve aangaat, ik beken met droefheid en leedwezen, dat dit niet zo by my is als het wezen moefti het fcheelt jseer veel! Onderwyzer. Wel vreeft gy dan niet, dat G o d u zal ftraffen ? Leergraag. . A^s ik myn oprecht berouw door myn verbeterd leven aantoqn, dan zal God my myne zonden vergeven, en in genade aannemen: maar ais ik volharde in myne ongehoorzaamheid, dan zal God my myne zonden niet vergeven: dit ftaat ook al in den Bybel. Onderwyzer. Gy bevat die zaak zeer wel. Mag ik u bidden, Jacob, zeg my eens wat denkbeeld hecht gy aan de woorden Berouw hebben? Leergraag. Door Berouw hebben meen ik dit: dat ik hartelyk bedroefd ben over 't geen ik gedaan heb; enals ik, als een godsdienftigman, berouw heb; als ik denk dat ik misdaan heb tegen mynen God, mynen weldoender, die zulke goede oogmerken met my heeft, die zo wys, zo magtig is; ö dan, myn Heer, zoude ik de heele waereld wel willen geven, (zo zy de myne was) dat ik dit niet gedaan had! dan haat ik my zelf; dan kan niets my verblyden. Is dit geen Bsr.ovw hebber. A 5 Oa»er«,  tï ONDÉRWYZEND GESPREK. D, E R D E L E S. •aM*.;-jiB 9*99» tooh iqvigad ys ikw ,rt9Sgox 2001* iov, Leergraag. X Tk heb, myn Heer, zo veel in my Avas, ove'rdagt, wat ik door de woorden Zaligmakende Genade moeft vcrltaan; en het komt my voor, dat zy hier ter plaats, de Prediking des Euangeliums te kennen geven. O nderwvzer. Dat geloof ik ook , :Jacolj. Wil ik oj nu eens zeggen, waarom het Euangelic dien naam draagt? Leer g.r a a q. Zeer gaarne, ik verlang daar Merk naar. O n d e rwyze r. Toen Jesus, Gods Zoon en Afgezant, op deeze beneden waercld verfchcen, waren de menfehen zeer bedorven en dom; ofzy lagen verdronken ih den allcruitfporigftcn Afgodendienft, hoe fchrander zy in andere opzichte ook waren. Jesus kwam op de aarde, om aan de menfehen, uit Gods naam, bekend te maken, dat elk die den weg der zonde wilde verlaten, en die wetten, weike Hy verkondigde, gehoorzamen, van God vergiffenis zoude erlangen van alle hunne voorgaande zonden. Wordt dit niet met recht Genade genoemd? Nog meer, zy zouden niet alleen niet gcflraftworden, maar zy zouden, indien zy Jesus Leer aannamen, en zync wetten gehoorzaamden, Eeuwig gelukkig  DERDE.LES. 13 gelukkig worden. Dit. was dan immers, eene Zalig~ makende Genade van God? Leergraag. Zo omtrent heb ik het ook altoos begrepen; maat gy ftelt het my veel duiddelykcr voor. Onderwyzer. Gy kunt niet onbewuft zyn, dat de verkondiging deezer Zaligmakende Genade, onzen gezegenden Jesus zeer veel fmart en verdriet heeft veroorzaakt? en dat de Schriftgeleerden en Pharifeen hem zeer flegt hebben behandeld? ( Leergraag. Dit weet ik; als ook, dat het Joodfche volk, aangezet door den aanzienlykflen, een Romeinfehen Stadhouder gedwongen hebben, 0111 Hem te dooden, en dat wel te kruifigen. Onder wyzër. Dat is zo. Maar zeg my eens, wat dunkt er u van? waarom heeft Jesus die menfehen niet maar in hunne domheid en zondig leven gelaten ? Hy hadt dan immers dat lydcn kunnen ontgaan ; of waarom bediende Hy zich niet van zyne magt? de Schriftgeleerden verweten hem immers: „ Anderen heeft Hy „ verlojl, zich zelf kan Hy niet verlosfen ". Leergraag. ïk beken dat; maar Jesus hadt de menfehen liefi Onderwyzer. Wel omringen de menfehen dan eenig voordeel in het lyden en nerven van Jesus? Lees-  14 ÖNDER.WYZEND GESPREK. Leergraag; Zo ik wel verfta 't geen ik daar óver in het Euan* gelie lees, dan ontfingen de menfehen zeer groote voordeden uit dat lyden en dien dood; want daar Slaat duidelyk: dat met God verzoend zyn door den dood zynes Zoons Jesus Christus ; dat hy zyn leven gefield heeft tot een randzoen voor veelen. Doch een gemeen man zo als ik, die met arbeiden door de waerëld moet zien te komen, heeft, nochtyd, noch gelegenheid om er veel meer van te verftaan: wy hebben ook geen boeken die ons te regt kunnen helpen; zo als gy wel weet, myn Heer. Onderwyzer. Denkt gy dan, Jacob, dat gy veel boeken moet lezen oni er meer van te verftaan ? de meefte Geleerden , van welk een Sefte dan ook, fchryven hunne eigen gedagten, en ik geloof niet dat gy er te flegter aanzyt al weet gy niets van dit alles. Laaten wy liever eens zien, of wy, zonder boeken, met dit Euangelium alleen, er niet zo veel van kunnen verftaan, als in ftaat is om ons Jesus te doeri eerbiedigen, en hier reeds aanvankelyk gelukkig tc kunrieri leven. Leergraag. Ik verlang niets vuuriger! Onderwyzer. Antwoord my eens bedaard op deeze vraag: Indien Jesus de menfehen in hunne zonden maar hadt laten voortgaan; indien Hy de Hoofden des Joodfchen volks gcvleit hadt; indien Hy aardfche zegeningen als een tyk Vorft en magtlg Koning onder de gemeente hadt uitgedeeld,  • DERDE LES'. 15 uitgedeeld, zouden dc Jooden Hem wel gekruifigt hebben? Leergraag. Wel neen: zy zouden hem gevolgd; en bemind hebben, Onderwyzer. Zeker! maar dan zouden ook de menfehen in hunne onkunde en zonden volhard hebben; en God, die rechtvaerdig is, genoodzaakt zyn geworden, oni de waereld te ftraffen: riemt gy dit niet ten vollen toe? Leergraag. Ten vollen: wie kan er aan twyiTelen? Onderwyzer. Wie? daar zullen wy eens in 'tvervolg over fpreken. Gy fïemt ook toe, denk ik, dat Jesus zyne liefde voor het menfehdom, niet duidelyker konde toonen dan door liever te willen fterven, dan de menfehen dom en Godloos te laaten, en dus aan hun bederf over geven ? Leergraag. Dit alles begryp ik nu zeer klaar. Onderwyzer. Gy hoeft dan, zietgy, niet vcele boeken daarover te lezen? Leergraag. Dat merk ik Eene vraag zöude ik u gaarne doeni mag ik? Onderwijzer. Vraag my er duizend! het is my lief d*t ik uw vertrouwen win, en dat gy Hit wwe eigen oogen durft «ie™ wat is bet? Leer,  15 ONDE'RWYZÉND ÖESPRËK. Le e r gra a g. Dit: waarom heeft Jesus zich zelve niet uit die Jyden vcrloft? Dan had hy immers voort kunnen gaan met de menfehen te ondcrwyzen, en die zouden immers dan beter en wyzer hebben konnen worden? Onderwyzer; Die vraag toont dat gy denkt-, zy is zeer goed; ik zal zien dat ik dezeive op eene wyze beantwoord die u voor cerft genoegzaam zyn zal. Leergraag. Ik zal geheel aandagtig zyn. Onderw yze r. Gy weet, dat Jesus te mccrmaalcn gezegd* heeft, dat liet de wil zynes Vaders was, dat Hy zoude lyden en fterven, voor de menfehen; en dat Jesus de menfehen , ook zo zeer beminde , dat Hy zich aan dit alles onderwierp? maar nu kunt gy immers niet twyffclen, of hier toe waren gewigtige redenen; en in die redenen moeten wy eerbiedig bcrufr.cn. God wil immers niets, dan het geen goed is; en al zien wy niet altoos dat goede, het moet ons genoeg zyn dat God het zo wil. Mooglyk zoude ik u echter in dcczen, eenige redenen kunnen opgeven, waarom God dit wilde. Gy weet wel, myn vriend, dat wy alléri verpligt zyn Go de altoos en tri alle omftandigheden te gehoorzamen, ook dan als dit ons fmartelyk valt; dat wy bedaard moeten zyn in voorfpoed en heilig geduldig in tegenfpoed; maar gy'weet ook hoe het met ons zwakke menfehen gaat; hoe ras wy wei eens zeggen dat kan ik niet doen, dat kan ik niet verdra. ... &e*  Ö Ë R D É LES. gen. Als nu vroome menfthen dit hooren, zeggen zy: ,', Gy kunt wel; Jesus was ook een menfch, u in alles » gehk> uitgenomen de zonde. En die heeft, als menfch, „ zo veel, zo oneindig veel, meer geleden, dan gy'\ Leergraag. Dat is ook zo; die woorden zyn goed. Onderwyzer. Indien nu Jèsus zich zelve uit dat lyden vérloft hadt, dan zouden wy immers geen voorbeeld hebben ter navolging, en wy zouden geduurig uitvlugteö zoeken om ongehoorzaam te kunnen zyn ? ongehoorzaam blyvende, zouden Avy noodwendig door God geftraft worden; maar nu hebben wy geen uitvlugten altoos: ei lieve,, Jacob, lees my eens voor iPetri II: vers 21 en vervolgens. Leergraag. Zeer gaarn, myn Heer. Daar ftaat: Want hier 'toe sys gy geroepen, dewyl ook Christus voor ons geleden heeft, mts een exempel nalatende, op dal gy zyne voetftnppen zoudt volgen. Die geenè ionden gedaan heeft, noch daar was geen bedrog in zynen monde , .d(e, als Hy gefcholden wierdt, niet weder fcholt, en als Hy leedt niet dreigde; maar gaf het over aan dien, die rechtvaerdig oordeelt. Die zelve onze zonden in zyn lichaam gedragen heeft op het hout, óp dat wy der zonden geJlorVen zynde, der gerechtigheid leven zouden ; door wiens jïraamen gy genezen zyt; want gy waart eerjl als dwalende fchapen, maar zyt m bekeert tot den Herder en Opziender uwer zielen.  18 ONDERWYZEND GESPREK. Onderwyzer. Ziet gy nu niet, dat Jesus lyden en fiervcn moefti om ons een voorbeeld te geven, dat wy m de zwaarftc omftandigheden, we! kunnen gehoorzaam zyn, indien wy God boven alles beminnen, en dus ook willen ? Leergraag. Wees zo goed, myn Heer, en helder voor niy deeze fpreekwys eens wat meer op; Wat wil dat zeggen, dat Jesus onze zonden gedragen heeft, op zyn lichaam op het hout, en dat wy door zyne ftraamen genezen zyn? Onderwyzer. Zeer veel heeft men, onder de verfchillende Seftcn der Chriftencn, hier over gezegd; daar van zal ik u niets melden. Vergenoeg u voor tegenwoordig, met het volgende en overweeg by u zelf, of het overeenkomt met de duidelykcr plaatzen, die gy in de Heilige Schriften , ontmoet. De prediking des Euangeliums heeft Jesus het leven gekoft. Hier om is hy aan het kruis genageld. Zo wy nooit gezondigd hadden, dan hadt Jesus ook nooit geleden, dan was hy nooit geftorven. Hy is dus» om onzer zonden wille geftorven: en om dat hy aan het hout des kruifes zynen geeft uitblies, zegt Petrus , dat hy onze zonden in zyn lichaam gedragen heeft op het bout. Gy weet, dat onze gezegende Zaligmaker, vóör zynen dood, afgryzelyk mishandeld is, dat de godloozc Soldaten hem met vuiften floegen; dat Pilatus hem wrcdclyk heeft doen geesfelen: Indien hy nu zyn woord had ingehaald, indien hy gezegd hadt: Ik ben Gods gezant en zoon niet; maar een menjch  DERDE LES. 1$ menfch ze als gy allen; dan zoude hy. deeze lichaamelyke mishandelingen, die geesfelflagen, ontweken hebben. Maar, hoe rampzalig zouden dan de menfehen geweeft zyn! zy waren allen in hunne zonden geftorven. Heeft de brave Apoftel dan geen reden, om dus te fpreken; en verftaat gy nu niet beter, wat hy met deezen woorden meent? Leergraag. Wel, hoe zeer zyn wy dan niet verpiigt om deezen Jesus te gehoorzaamen, om hem met liefde eri eerbied te befchouwen. Onderwyzek. , Die verpligting is onuitdruklyk groot. Wy hebben op Aarde nooit grooter Weldoender gehadt. Zie daar, lees dit kleine werkje, ik geef het u, gebruik het tot uw nut; gy zult er uitkunnen leren, welkeen Uitmuntend karakter uwe Zaligmaker hadt: het is, ziet gy, uit het Engelfch vertaalt, en gefchreven door den geagten Heer Craig, onder den Titel van■ hes Leven van Jesus Christus. Leergraag. , Hartclyk bedank ik u: Hoe ras vliegt de tyd, als men zich wel bezig houdt! verfchoon my,, myn Heer, indien ik myn bezoek te lang heb uitgerekt. . . Onderwyzer. Myne vrye uuren zyn tot uwen dienft: ik vleyemy dat ik u van eenig nut kan worden, en dit zoude alleen in ftaat zyn, om my hier toe aantezetten; doch gy doet my voor 'tminft zo veel vermaak aan, als ik u immer kan doen. Kom, zo fpoedig gy van u werk kunt, weder by my, ep datwy ons gefprek vervolgen. Ba VÏERDE  39 ONDERWYZEND GESPREK, VIERDE LES. 0 n d erwyzer. Devryl het oogmerk, waar om gy my bezoekt geheel Godsdienftig is, zo zullen wy, zonder tyd verzuim den draad weder opvatten. Gy erkent dat gy verpiigt zyt Jesus te gehoorzamen? kunt gy my ook zeggen, waar in die gehoorzaamheid beiïaat. Leergraag. Die béfiaat daar in, dat wy zyne geboden volgen; zyn Euangeiie, die zaligmakende Genade leert ons, dat wy alle Godloosheid en alle waereldfche begeerlykheden moeten verzaken. Onderwyzer; Wat is Godloosheid? Leergraag. Allerlei kwaad. O n d e rwyze r. Ja, dat is zo; doch gy dient dit echter wat meer te onderfcheiden. Alle moedwillige zonden zyn Godloosheden. Als wy met opzet en terwyl dat wy denken aan de geboden van Je sus, misdoen, dan zyn wy Godloos. Als wy ligtvaerdig zweeren, fchandclyk vloeken ; als wy met J e s u s, of zynen heiligen Godsdienft fpottcn, dan zyn wy ook Godloos. Maar als wy,' by verasfing, in eenige overtreding vallen; als wy ons enbedagt-  VIERDE LES. 21 onbedagtzaam laten verleiden tot onmatigheid in fpys eg drank; dan doen wy zeer flegt; doch zyn niet Godloos. Maar wat begrypt gy door waereldfche begeerlykheden? Leergraag. Zondige neigingen. Onder wyzer. Zeer wel.' en die worden waereldfche genoemd, om dat Jesus, in de waereldkomende, haarverdoemfyk vondt voor God. Wat is nu, die verzonken? Le e rgraag. A's wy niet meer zondigen, dan verzaken wy de waereldfche begeerlykheden. Onderwyzer. Ja dat behoord er ook by, Jacob; maar dit is het niet al. Als wy niet zondigen, wanneer wy zondigen kunnen, dan verzaaken wy de zonde. By voorbeeld. Iemand heeft u verongelykt,'' en gy, of fchoon het in uwe magt ftaat, beledigd hem niet in. het allcrminfte; gy volgt uwen luft om hem dat evenwel betaald te zetten niet op, eenig en alleen om dat God ons verboden heeft dat wy ons zelf wreeken. Dan. verzaakt gy uwe zondige begeerlykhejd tot wraak. pas dit nu zelf toe op alle waereldfche, dat is zondige, neigingen: welke deugden moeten wy oeftcnen ?. * Leergraag. Wy moeten, zo wy Jesus discipelen willen zyn, matig, rechtvaerdig, en Godzalig leven. ^ 3 Onder-  22 ONDERWYZEND GESPREK, Onderwyzer. Ik vertrouw, dat gy wel weet wat matigheid is. Leergraag. lkbcn een vyand van onmatigheid; en vinde voor my niets lafi^ger, dan meer fpys of drank te moeten gebruiken, dan ik tot myn onderhoud of verkwikking nodig heb. ' Onderwyzer. Moeten alle. menfehen matig zyn? Leergraag. Wel ik denk ja, myn Heer: die wet is aan ons allen, als menfehen en als Chriftenen, gegeeven. < Onderwyzer. Dat is zo: maar wat denkt gy, zouden de ryke Lieden evenwel niet wat méér mogen noemen van de tydelyke goederen, dan zy.die minder bezitten? zoude een jong menfch niet wat meer vryheid hebben, dan een oud menfch, zonder dat men koude zeggea dat zy onmatig leefden? Leergraag. Ik geloof van ja- Onderwyzer. Waarom gelcof gy dat? Leergraag. Om dat Qod de ryken méér gegeven heeft, dan my en siy'ns gelykenzy kunnen derhalven, zonder hinder, 85 '■ ' : ■ • doen  VIERDE LEs, 23 doen dat geen, waar door ik my en myn huisgezin zoude te gronde helpen. Jongelieden mogen ook wel eens wat doen dat aan oïide lieden niet betaamt. Onderwyzer. Gy begrypt de zaak vry wel. Laat ik u alleen, ter opheldering uwer eigene denkbeelden, het volgende nog mogen zep.gen: God heeft alles gefchapen, alles is gevolglyk het zyne, en. wy zync fchepzelen heb. ben niets te eifchen: alles wat God ons gelieft te geven, geeft hy ons mt onverpligte goedheid. God heeft dus- het onbetwiftbaar recht, om den ecnen veel, en den anderen weinig medetcdeelen. Die nu veel ontfangen heeft, mag ook veel gebruiken maar hy moet echter alles gebruiken tol die eindens, waar toe God hem zo veel meer fchonk; die zulks doet leeft matig; hoe veel verteering hy ook maakt. Leergraag. En hoe wys, myn Heer, is dat wcer gefchikt! als een ryk deugdzaam man veel verteert, dan hebben wy, gemene lieden, gelegenheid om geld te verdienen ', en cetcn, hoe weinig wy bezitten, zo wél ons eigen brood, als die ryk zyn. Onderwyzer. Denkt gy dan niet, dat gy ongelukkiger zyt, om dat gy zo.weinig kreegt van de aardfche goederen? Leergraag. Als ik wyslyk denk, en my niet Iaat verras feu door zondige neigingen, dan denk ik dit niet; maar dan dank ik God voor 'tgeen hy my geliefde te geven». B 4 Onder.--  ONDERWYZEND GESPREK- Onderwvzer, Willen wy nu eens gaan zien, wat gy in den ftaat, waar in God u geftelt heeft, doen moet, om matig' te leven? want yder heeft, ook in deczcn byzondere pligten. Leergraag. Ik geloof myn Heer, dat uwe onderrichtingen zeer nuttig zyn. Onderwyzer. Gy hebt wei gelezen, dat, toen Paulus en Silas wonderdadig uit den kerker verlofï wierden, de üok-, bewaarder, (dat js de Sipier,) in groote vrees en verbaaftheid uitriep: Lieve Heeren wat meet ik doen op dat ik zalig worde? Dit moeten wy alle vragen: wat moet ik doen op dat ik zalig worde, maar deeze vraag moeten zy vooral doen, die niet veel tyd to£ onderzoek, of niet veel vermogen hebben, om de dingen die hen niet raken te overdenken. Gy, by voorbeeld , Jacob , moet die vragen aan u zelf of aan ïemaat doen, die bekwaam en genegen is, om u te ondenvyzen. Ik za! u in dit onderzoek, helpen; laaten wy eens zien hoe veel gy er van weet. Matig leven, weetgy is die pligten betrachten, die wy omtrent ons zelf moeten waarnemen, Wat behoort gy met opzicht tot uw lichaam te doen? Leergraag, Deszelfs welftand te bewaren en te bezorgen, Onderwyzer. . ' iüii - < En wat.behoort gy omtrent uwe zie! te doen? Leer-  VIERDE LES. 25 Leergraag. Ik moet maken dat zy geruft, bedaard en vrolyk zy. Onderwyzer. Goed : maar wat benadeelt nu uwe gezondheid al? r Leergraag. Gy begryptwel, myn Heer, dat ik dit alles onmooglyk kan opnoemen. Ik zal alleen fpreeken van | 't geen ik daar van zeker weet: ik benadeel myne, ge7^ndheid, als ik te veel, en boven myne. natuurlyke kragten werk, als ik my geen tyd tot flapen gun; als ik te veel of ongezond voedzel gebruik; ook als ik lui en vadzig ben; myn tyd verflaap; my door noodelooze zorgen kwel; als ik geerofyk en laftig voor my, en de mynen ben; als ik te veel van de geoorloofde vermaken der zinnen gebruik; als ik my kwaad maak, opvlieg, loop mokken; al te bly ofte bedroefd ben; als ik nydig ben, en wat niet al mee;;, dan maak ik my ziek. Onderwyzer. Gy begrypt de zaak wel; ik zal er niets byvoegen. Wat moet gy nu doen om uwe gezondheid te bewaren? Leergraac. Juift het tegendeel van het geen ik daar optelde. O nd e rwyze r. Voeg by dit alles nog de voorzigtigheid, die ons 'in ftaat fielt, om het befte te volgen; ook dan als onze lullen ons gaarn zouden verlokken tot oogenbüfcB 5 iyke  26 ONDER WYZEND GESPREK. I lyke voldoening'. Denk nooit laag over u lichaam: 't is. Gods beerlyk Averkftuk: gy moogt hef niet verzuimen, en dat zo wel om anderen als om u eigen zelf. Gy zyt veriligt om als Burger, als Man, als Vader, daar voor te zorgen; daar zyn zeerveele pligten voor u te doen, in alle die betrekkingen; gy hebt uwe gezondheid noodig. Leergraag. Ik vinde alles wat gy hier omerend zegt billyk; c» ik begryp dat ik my wel degelyk bezondig, indien ik myne gezondheid verwaarloos. Maar ik blyf, met dit alles, aan zicktens en toevallen onderhevig.' Onderwyzer. Dat beken ik, maar om u daar van te doen genezen, moet gy nooit een zogenaamd kwakzalver gebruiken: of niet zo maar den raad opvolgen van menfehen, die volftrekt buiten ftaat zyn om u goeden raad te geven. Leergraag. Ik weet wel, myn Heer, dat die reizende doctooren doorgaans groote fchrceuwers. zyn, en weinig uitvoeren; doch dat ik inderdaad zonde doe als ik hen gebruik , dat wiil ik niet: Wat zuilen wy, gemene lieden, ook doen als wy geenordentlyken doctor betalen kunnen? O nd e rwy ze r. Dit hoop ik u echter te bewyzen. Zoudt gy ua* geld dat gy geAWonnen hebt, en waar op uwe vrouAV en kinderen een onbetwifibaar recht hebben, om dat gy haar man, en. hun vader zyt, toebetromven aan  VIERDE LES. zy aan iemand die gy niet kende, al verzekerde hy u, dat hy een eerlyk man was? Leergraag. Wel geenzins : ik zou het qok niet alleen niet dopn, maar ik mag het ook niet doen; 't is 't myne alleen niet, en wierd ik bedrogen, dan zoude ik immers myne vrouw en kinderen, zo wel als my zelf» ongelukkig maken. O nd e rw Y ze r. Gy denkt hierover als een braaf en verftandig man: pas nu dit alles toe op een veel, oneindig gröotcrcn fchat, de gezondheid,. en gy zult zelf zien wat gy doen moet, Leergraag. Ja maar , myn Heer, die kwakzalvers mogen dan zyn wat ,zy willen, zy helpen echter menig menfch die van doctoren en proffesforen zyn opgegeeven, ' On derwyzer. Weet gy wat, myn vriend, ik zal u een fraai en nuttig boek geven, gemaakt door ecnen zeer verftandigen en beroemden Zwitzerfchen Geneesheer, Tissot; die groote man heeft het niet beneden zich" geoordeeld een geheel boek voor den Gcmenen man te'fchryven; 't welk hy genoemd heeft Raadgevingen. Lees dat eerfteens, en oordeel dan watgy van die kwakzalver genezingen móet denken. Leergraag. Ik bedank u myn Heer; dat Boek heb ik zeer hoog nodig, want ik wift waarlyk niet, hoe verkeerd wy'  28 ONDERWYZEND GESPREK. wy doen, als wy, in droevige kwalen en ziektens, tot zulke knapen onze toevlugt nemen. Onde rwyzer. Ik fh u wel toe, Jacob, dat men, in een moedelooze vlaag, dus verkeert kan doen; doch wy moeten niet pleiten voor onze dwaasheid: wy moeten veel meer pogen wyzer te worden, en uit vertwyffeldheid tot geene wanhopige middelen toevlugt nemen. Als wy des goede middelen vrugteloos gebruikt hebben, dan moeten wy, met een eerbiedig geduld, ons onderwerpen aan G o b s wil. Leergraag. Ik begin, myn Heer, reeds anders over dit mik te danken; of laat ik liever zeggen, nu ik er over denk zie ik dat gy my wel raad ; ik hoop, indien God my of de mynen met zieke dagen bezoekt, my' zo te gedragen dat ik u zal overtuigen, hoe hoog ik uw Chriftelyk onderwys fchatte. Onderwyzer. L*w voornemen is pryswaardig i Iaat ik , om er u. in te bevcitigen, het volgende er nog by voegen. Gy hebt my reeds toegeftaan, dat gy uw geld nier zoudt betrouwen aan eenen onbekenden menfch, van wiens braafheid gy geen de minfte blyken hadt. Wel als ik, by voorbeeld, u eens eenen grootenfehar toegedeeld hadt, en aan uwe zorge had aanbevolen, zoudt gy het dan ook ligter doen? Leergraag. Ik, myn Heer? wel neen ik! ik mag immers niet befcMk-  VIERDE LES. 29 ibefchikken, zelf niet niet een eerlyk oogmerk, over iets dat het uwe is, en dat gymy hebt toebetrouwd? Onderwyzer. Gy hebt my ook reeds toegeftaan, dat uwe gezondheid een fchat is; dat uw lichaam 11 van God is roebefeid , om daar dóör de goede en wyze oogmerken, waar toe gy in de waereld leeft, te vervullen. Oordeel dan hier uit nog welk een vryheid kunt gy toch hebben, om, naar uw eigen welgevallen , tè befchikken over uw gezondheid. Leergraag. Wat zal men dan evenwel; doen als men geen doctor betalen kan, en elendig is? Onderwyzer. Toevlugt nertien tot zulke menfehen die door de maatfehappy waar in gy leeft, beloond worden, om arme lieden die elendig worden , van raad, hulp, en geneesmiddelen te voorzien. Dit kan nooit fchande zyn voor nyvere brave huisgezinnen. Dit denk, beeld, Jacob , is dwaas, en doet u en uws gelyken meermaal naar verderflyke voorfchriften ©nvoorzichtig luifteren. Leergraag. Nu ik weet, myn Heer, dat het bewaren van myne gezondheid ook tot myne Godsdienftïge pligten behóórt, zal ik er dies tè zorgvuldiger op lette». VTFDl  3» ONDERWYZEND GESPREK, V T F D E LES. Onderwyzer. C.y hebt my reeds gezegt, dat gy, om naar de y Euangelifche voorfchriftente leven, ook voor den welftand uwer ziel moet zorgen; en dat derzelver gezondheid bellaat in wel te vreedenheid, gerufthcid, en blymoedigheid. Wei wanneer is uw ziel wel te vreden? Leergraag. Als ik vergenoegt ben met dat aandeel van tydeIyke goederen, dat God my gegeven heeft; als ik hen die veel meer hebben nooit benyde; als ik niet ryker of gezonder zyn wil, dan ik ben, om;dat ik weet dat God dit zo gewild heeft. Onderwyzer. Ik verfta u: maar ik zal uwe mening voor u eigen zelf, eens wat klaarder voorltcllen. Gy wiit dan zeggen, nietwaar? „ Datgy, naar uwen pfigtinuw „ beroep en omtrend uw zelve gedaan te hebben» „ beruft in Gods wyze befticring " ? Lee rgraag. Juift meen ik dit; maar, zo als ik zeg, wy gemene lieden kunnen ons maar zo niet uitdrukken. Onderwyzer. Dat is my bekend. Gy moogt eigenlyk gefproken *yel ryker, wel gezonder willen zyn, als gy zyt. Gy  VYFDE LES. 3i Gy moogt uwen ftaat wel willen verbeteren.' Ik hoor dat gy een bekwaam man in uw werk zyt; wel waarom zoudt gy zo wel geen Baas mogen worden, als uw Baas, die ook knegt gcweeft is, dat wierdt? Gy moogt dit allen langs eerlyke en verftandige Avegen willen. Gy moogt ook zeer wel willen, als gy ziek zyt, dat God u gezonde dagen geeve-, op dat gy als een nyver ambagtsman, als een braaf man en Vader, des, te beter aan die pligten kunt voldoen. Doch wanneer gy, zonder uwe eerlykheid te verlaten , uwe omftandigheden niet kunt verbeteren, dan en dan ook alléén, moet gy uw brood in 't zweet uws aanfehyns gewonnen, met dankbaarheid en vreugde eeten, endenken: dit is Gods wil; ik moet blyven daar ik nu ben. Leergraag. Waarlyk, myn Heer, ik meende het ook zo-, maar 't is my zeer nut dat gy my hier in nog verfterk't. Onderwyzer. Zeg my nu eens, myn vriend, hoe moet gy u gedragen als uw ftaat verergert? als gy ziek, elendi-, en arm wordt, als uwe vrouw en kinderen krank zyn, als gy haar verheft? Leergraag. Dan moet ik lydzaam zyn, en altoos denken 'tis Gods hand: onze lieve Heer weet wat beft is voor my: ik mag evenwel, dunkt my, wel bedroefd zyn ever myne omftandigheden? Ondïr«'  32 ONDERWYZEND GESPREK, O n DiRWïZEH Braaf gefproken! gy moogt niet alleen, maar gy moet als dan bedroeft zyn; want als gy niet bedroeft waart, om het gemis van dit alles, hadt het geene waarde voor u, en gy zoudt uwen God daar voor .nooit met blydfchap danken als gy het bezat. God wil niet dat wy onze natuur verwilderen. Laat u toch nooit wys maken, dat ongevoeligheid eene deugd is; die ongevoelig is, is tot alle fnoodhcdcn gefchikt, indien hy maar oppaft dat hy niet in handen van het gerecht raake. Een braaf man fchaamt zich niet, by treffende voorvallen, tranen te ftorten; maar wanneer wy deezen tol aan de Natuur betaald hebben, dan moeten wy met ftille bedaardheid, ons lot afwagten, en denken om er een goed gebruik van te maken zo wel voor ons zelf als voor de onzen. Wat ons overkoomt, nooit mogen wy morren; nooit mogen wy ons, door eene al te groote en aanhoudende droefheid, buiten ftaat ftellen om onze overige 'pligten te doen. De droefheid is de vyandin der gezondheid en der wakkerheid; zy maakt ons in allen opzichte nutteloos en elendig. Leergraag. Dat weet ik by ondervinding, en die is de befte Leermeeftcr. Onderwyzer. Wat denkbeeld hecht gy aan de woorden, geruftheid der ziele ? Leergraag. Ik voel dat beter, dan ik het u , myn Heer, zeggen kan. Onder-  ?YFDE LES, ü Onderwyzer. Ën door welke middelen verkrygt men die geftelcheid ? Leergraag. Door een gefchikt en Godsdienftig leven. O n d e r w y z e r. . Uitmuntend! zonder dit kan onze ziel, die een rede~ !yk en zedelyk denkend wezen is, nooit geruft zyn; en d« vreugd van dwaaze of ondeugende menfehen is niets dan fchyn; zy dringt niet door tot het hart; zy is Uitwendig, en meer niet. Zie eens Jacob, zo onuifc. fpreeklyk goed is uwe God! zo zeer bemint hy het menfehdom; door even die zelfde middelen, waar door wy onze gezontheid bev orderen, beveiligen wy ook den vrede van ons gemoed; en voor deeze, voor ons aller nuttigfte pligtsbetragtingen, die ons hier dit leven reeds aangenaam maken, wil die goedertieren God ons nog in de Eeuwigheid, uit genade, vergelding doen. Leergraag- Ja, myn Heer, als ik denk aan de goedheid van mynen God, dan ben ik zpmtydszo fterkaangedaan dat my de tranen langs de wangen biggelen; en ik kan niet begrypen, hoe het mooglyk is, dat ik immer iets denk of doe dat hem mishaagt l Onderwyzer. Hier over zullen wy eens nader handelen, Uwe aanmerking is een nieuw bewys voor my, dat ik met een braaf man fpreek. Zoudt gy my nu eens" C klmneri  14 ONDERWYZEND GESPREK. kunnen zeggen, waar door gy de ruft uwer ziele breekt ? Leergraag. Zeer wel. Ik breek die door het onmatig involgen van allerhande driften, van wat aart ook. Als ik my boos maak, is niet alleen myn lichaam van zyn ftreek, maar vooral is myne ziele ontfteld, cn beroerd: als ik buitcnfpoorig ben in fpys of drank-, als ik iemand beledig-, ais ik, kort gezegt, iets doe dat niet goed, niet recht is; wel dan heb ik het heel kwaad met my zelf, dan knaagt my hier fpyt en berouw, en ik heb geen vreugd, geen ruft, ik ben ongelukkig, om dat ik weet hoe verkeerd ik gedaan heb. Onderwyzer. Zoudt gy er dan niet veel beter aan zyn, indien gy 20 onkundig w aart als een jong kind , of als zeer veele volwasfen menfehen zyn? zoudt gy dan niet altyd geruft wcezen ? kondt gy dan niet alles doen wat gy begeerde te doen: want dan zoudt gy niet weten dat gy kwaad deedt; en dat grievende bittere berouw niete zelf niet by zynen naam, kennen. Le e rgr aag. Ik geloof, myn Heer, dat gy dit alleen zegt, om te zien wat ik u zal antwoorden: myn antwoord zal mooglyk wat gebrekkig zyn; doch gy zult my wel weêrte recht helpen. Wel, als ik zo was, dan, dunkt my, was ik geen redelyk menfch, dan was ik een dier, of een wildeman; maar nu ben ik een redelyk ünenfch! en in zodanig een kan zulks niet vallen. © n b f.  V Y F D E LES, 35 Onderwyzer. Zeer goed, Jacob! indien dit u gelukkig maakte, dan waart gy een ander wezen. Want het geluk van een redelyk menfch kan nooit in de domheid beftaarr* maar kom aan, als gy nu evenwel zo gevoelig , zo nadenkend niet waart! als gy, zo als de meefte lieden, u niet met iets nuttigs ophield; als gy nooit dagt, nooit wyzer poogde te worden, dan gy zyt; als gy u nergens mede bemoeide, dan daarmede, dat gy 't gemaklykft door de waereld kwaamt; als gy het zo heel naauw niet ftelde, hoe dit gefchiede; als gy geen andere zonde kende, dan die grove zonden die door den rechter geftraft worden, of die ons naar 'tlichaam, en in ons beftaan bederven; zoude het niet beter voor u zyn? Gy ontruft u over duizend dingen, waar aan die menfehen nooit eens denken; en zy leven onbezorgt en vrolyk: is die ftaat niet verre boven den uwen te verkiezen? Leergraag. Ik weet niet hoe andere lieden daar over oordeeïen; maar wat my betreft, ik zou dien niet voor my kiezen. Ik geniet ook duizend vermaken , die zy niet kennen; of die zy heel laf vinden: myn huis is myn lïcffte verblyf, myne vrouw en kinderen zyn myn befte gezelfchap; en ais ik een-uur leeg tyd heb, dan is een goed Boek myn grootfte vermaak. Veele myncr buuren lachen my hierom uit, en noemen my een eigenwys man ; doch dat trek ik my niet aan; ik' weet wel beter, en dat is my genoeg. Onderwyzer. Gy dóet verftandig! maar wat zyn die arme menC 2 fchea  *<5 onderwyzen;d gE's;prek. fchcn te beklagen, als zy ziek of in droefheid zyn! zy weten zich niet te trooften; zy weten niets van onzen lieven Heer; van dood, of ftraf; hemel of hel. deeze menfehen hebben geen hoope, geen dóórzicht. Zy worden of geheel droefgeeflig , of maken moeite filet yder om dat zy gcemlyk zyn, en er niets aan doen kunnen. Hunne zielen zyn niet geruft, geenszins; zy zyn dom en ongevoelig. Gy ziet dus, Jacob, hoe nodig het is, op dat gy dithcil deelagtig wordt, a te oeffenen in uwen Godsdienft, en in den loop der Waereldfche zaken. Dit is de pligt van elk menfch, die zyn natuurlyk verftand heeft, en in een land is opgevoed, daar de waarheid geleerd wordt. Geleerd hoeft gy niet te worden, maar uwe gedagten moet gy iets voorwerpen , waar op zy zich, ook terwyl uwe handen werken, kunnen bezig houden. Dan krygen wy eenen geoeffenden geeft, en eene verftandige genjftheid". leergraag. Zoudt gy, myn Heer , my wel eens willen onderrechten, hoe of ik deeze woorden van Christus verftaan moet: dat de dienflknegt, die den wil zvv.s Heren niet geweten, en niet gedaan heeft, zal minder flruffe lyden, dan hy die den zelfden wil al geweten, en echter niet gedaan heeft. Daar zie ik niet dóór: want, ik mag er niet uit opmaken, dat hy die veel weet, veel zal te verantwoorden hebben, en dat ik gevolglyk maar weinig moet weten, om weinig te verantwoorden te hebben: my dunkt dit kan de zin onmoogiyk zyn'; maar wat is hy dan? Onderwyzer. Indien- ik,, myn vriend ^den waren Zin dier plaatze wet'  V Y F D E LES. 87 Wel bevat, dan is hy aidus: „ Die gelegenheid heeft „ zo als gy nu hebt, om den wil, dat is de geboden" „ des Heren, te weten ; wel te leren verftaan; en ,, uit vadzigheid, of zondige onverfchilligheid, ver„ waarlooft daar van onderricht te worden, is zeker „ niet minder misdaadig dan hy ,die deezen wil al weet. „ en ook niet doet. En dat wel, om dat hy, Gods ge„ nadige voornemens met hem, klein agt: en gevolg„ lyk zal hy geftraft worden, om zyn kwaden wil : zyne onkunde zal hem niet verfchonen; want hy „ heeft Gods wil zeer wel kunnen weten ". Leergraag. Dat gaat aan! ik begryp de redelykheid zeer klaar. ü nd e rwyze r. Doet gy? dan zullen wy voortgaan. Gy weet we] Jacob, dat er op deeze waereld die wy bewoonen, onafmeetbare geweften liggen, die nooit, door de ftralen der zaligmakende genade verlicht zyn geworden? Laat ik eenvoudiger, en niet gebloemd fpreken. Millioenen van geflagten, welke die landen bewoonden, en nog bewonen, hebben nooit iets gehoord van dien Godsdienft, die Jesus gepredikt heeft, en dien wy nu onderzoeken?' Leergraag. Dat weet ik, myn Heer, zo wel door het lezen van eenige reisbefchryvingen, als ook door het hoaren vertellen van geloofbare menfehen. Onderwyzer. Deeze menfehen zyn dus doodlyk onwetend, ook C 3 van  3? ONDERWYZEND GESPREK. van de eerfte en cenvoudigfte waarheden van onzen Godsdienfl. Doch, dit is buiten hunne fchuld! En ik behoef u niette zeggen dat God, die zo wel rechtvaardig als goed is, hen niet zal ftraffen, om dat zy niet iets geweten hebben dat zy onmeoglyk konden weten ? Leergraag. Neen, myn Heer, dat behoeft gy ook niet: Hier van ben ik overtuigt. De fchrift zegt, dat God niet zal maayen, daar hy niet gezaaid heeft. Onderwyzer. Vergeet dit nimmer. Maar deeze ongelukkige menfehen hebben echter, om dat zy menfehen blyven, eenig flaauw en zwak licht: indien zy, nu wandlen naar dat licht, dat God hun gaf; dan begrypt gy dat zy niet geftraft kunnen worden, zoo als zy die God , en hunne pligten wel gekend, maar niet gedaan hebben, zo ais God hun bevolen hadt. En gevolglyk, blyft het onze pligt, die in zulke gelukkige omftandigheden geboren wierden, alle gelegenheden waar te nemen, om Gods wil te weten, en alle onze poogingen in te (pannen, op dat wy , naar mate wy meer weten, yveriger betrachten. Als gy my ,weer Dezoekt, zullen wy ons werk vervolgen. ZESDE  , *9 ZESDE LES. OnDERWYZE-R. VYTclke middelen moet gy te werk Hellen onj eene vrolyke zielsgefteldheid te bezitten? Leergraag. Door wel vergenoegd te zyn in myne omftandigheden; en er niet alleen in te heruiten, maar er God hartelyk voor te danken; door zo veel in my is altoos Gods wil te doen, en eindehk door te overwegen dat God in myne oprechtheid behagen heeft. Onderwyzer. Ja, gy hebt gezonde begrippen; maar ik zal u weer eens een weinig te gemoet komen. Om altoos b!ymoedig te kunnen zyn, is het hoogft nodig dat wy God kennen. Daar zyn veele menfehen wel te vreden in hunnen ftaat, en geruft dat zy in oprechtheid wandelen, die echter deezen beminlyken zielsftaat, blymoedigheid, niet kennen: Om dat zy geene goede denkbeelden , dat is overeenkomftige denkbeelden hebben van onzen aanbidlyken Schepper; en onkundig zyn van de betrekkingen, waar in zy tot Hem ftaan. Willen wy eens zien hoe onze blymoedigheid» door de kennis der Godlyke volmaaktheden beveiligd en bevorderd wordt? Leergraag. Zeer gaarn : ik verlang naar dit onderwys. C 4 Onder-  4» ONDERWYZEND GESPREK. Onderwyzer. Indien gy niet wift dat God alomtegenwoordig zqudt gy dan wel immer biymoedig kunnen zyn? Leergraag. Geenzins; ik zou zelfs nooit regt geruft kunnen zyn, en by de minfte rampen of tegenheden vreezen; want wie zoude my byftaan, wie my daar uit redden? Onderwyzer. Wat voordeel zoude het u ook geven, indien God niet wift dat gy met eerbied en liefde voor Hem vervuld waart? of indien gy niet wift dat God rechtvaardig is? Leergraag. Dan zoude ik altoos ongeruft zyn, of God ook van my zo veel redelyk goed zoude vorderen, als van anderen die in gunftiger omftandigheden leven, en meer doorzicht hebben in alle hunne pligten. Onderwyzer. Gevolglyk, Jacob, is de kennis aan Gods alomtegenwoordigheid, alwetenheid, en rechtvaardigheid, een ryke bron van ftille vertroofting, voor yder vroom Godsdienftig men'cb. Zulk een menfch kan dus by zich zelf denken: „ Ja, onze lieve Heer heeft gezien dat ik meermalen zo verkeerd, en onj, gelukkig gedagt, en gedaan heb, als myn eigen „ gemoed my zegt dat ik gedagt en gedaan heb: „ maar Hy heeft ook gezien, hoehart'yk leed m dit » was, cn hoe ik met de groo'fte oprechtheid, en «. in weêrwil myner menfehlykc boosheid, my voor „ Hem  ZESDE LES. 4Ï „ Hem vernederd, en gepoogt heb, my in zyne j, gunft te herfteilen. God is veel te rechtvaardig „ om den boetvaardigen en verharden zondaar, even 1/ eens te befchouwen. God wreekt zich nooit, wel „ ftraft Hy, doch alleen als een Vader; de verbete„ ring des kinds, niets anders, doet Hem ftraffen. Hy „ zi-'t dat myn hart oprecht voor Hem is ; Hy zal „ my dus omjEsm Christus wille alles vergeven, „ indien ik tot aan myn laatfte uur dqugdzaam poog „ te zyn". Leergraag. Het geen gy zegt, myn Heer, heb ik by eigen gewaarwording. Menigmaal heb ik, in myne eenigheid hier over aldus gedagt, en dan was ik wel eens zó fterk aangedaan door droefheid cn blyd"c:'ap beiden, dat myn hart die aandoeninge niet fmooren konde, maar dat ik my met tranen voor mynen God als nederwierp en zeide: O God! wees my armen zondaar gtnadig. O n DE RW rZER. Uw vertrouwen bihaagt my: ik zal dan voortgaan. Doet de verzekering, dat God magtig en wys is,»ook niet zeer veel ter bevordering van uwe ziel* ruft? Leergraag. Onuitfpreeklyk veel! Hier uit weet ik dat God my, wil gelukkig maken. Onderwyzer. Begrypt gy echter daar uit niet, dat God u ook ongelukkig kan maken, indien het Hem goeddunkt? C$ Le e Br  jp ONDERWYZEND GESPREK, Leergraag. Dit komt my zo niet voor. God is heilig en goedertieren; en zal my, al kan Hy dit doen, niet ongelukkig maken, als ik my van gantfcher harte aan Hem «nderwerpe. Onderwyzer. Maar God is een heilig God, en wy zyn alle zondaars ; ontruft u dit dan evenwel niet fchriklyk ? Leergraag, Neen: hier uit befluit ik in tegendeel, dat God goedertieren zyn wil jegens hen, die het meeft toeleggen om heilig te leven; want dit moet Hem aangenaam zyn. Onderwyzer. Zouden wy echter niet veel vrolyker leven, indien God de waereld niet regeerde, zich met ons niet moeide, en de menfehen onder elkander maar alles liet doen, dat zy beft oordeelden ? Leergraag. Dat zie ik heel anders in: ik geloof, dat het er wel dra bedroeft zoude uit zien, en de befte menfehen waren er dan zeker zeer flegt aan. Veel liever moeten wy, met een vroom man, uitroepen; de Heere regeert! de aarde verheuge ziek Onderwyzer. Wel aangemerkt! Hoor eens, myn vriend, het heerlyk denkbeeld, dat God, onze genadige en verzoende Vader is om Jesus Christus, is magtig om een denkend menfch, die zynen God vreeft en bemint, altoos  ZESDE LES, 45 altoos blymoedig te doen zyn Befchouw dan altyd uwen God, zo ais uw Zaligmaker Hem aan ons heeft voorgefteld, en weer zorgvuldig alle zulke begrippen nopens God uit'uwe ziel, waar door gyHem als een willekeurig, ftuurfch eigenzinnig Vorft zoudt befchouwen: God 'is liefde, zegt de Apoftel. God is uw Vader, zegt, Jesus. Veele vroome, dochkwalyt onderwezen menfehen, zyn door deeze ongelukkige, en Go de onwaardige afbeelding, meermaal tot wanhoop, ja, tot zelfmoord, vervoerd, en dit is. dies te ligterte begrypen, als men bedenkt, hoe veel invloed onze lichaamlyke gefteltheid heeft op ons denken. God is geen Tiran; Hy zal zyne fchepzelen niet verdoemen om zwakheden waar mede Hy hen gefchapen heeft; of in hunne ftraf eene wreekende voldoening voor geleden beledigingen zoeken. Zeer zeker zal Hy de zwakheden onzer natuur met Vaderlyke liefde, en vergeving befchouwen; en alles wat Hy van ons eifcht zal zeker tegen de bekwaamheden van yder fchepzel, met oneindige liefde zyn afgewogen; want Hy zeifis Liefde. .Om alle deeze reden ftelle ik de regte kennis van Gods eigenfehappen, op de lyft der pligten, die wy ons zeiven fchuldig zyn. Wy zullen in een volgend gefprek onderzoeken, wat de Zaligmakende Genade Gods ons al verder leert, 'bistro;* nosiïf .'biarigib^iiVjrlsoT ob itsv no' z'A .tuva; ZEVENDE  H4 0,'NDERWYZEND GESPREK. ZEVENDE LES. Onderwyzer. Dat de matigheid een der voorfchriften van de prediking des Euangeliums is, hebben wy reeds gezien: wat eifcht die Zaligmakende Genade Gods al verder van ons, die tot deeze heerlyke kennis geroepen zyn? Leergraag. Dat wy rechtvaardig moeten zyn. Onderwyzer. Wat is rechtvaardigheid? LeergraagDie deugd die elk het zyne geeft. Onderwyzer. Zeer wel: maar ik zal, op dat gy des te duidlyker de Heilige Schriften zoudt verftaan, eens zeggen, in hoe veel onderfcheiden betekeningen dit woord, als er van onzen pligt gefproken wordt, word opgevat. Als 'er van de rechtvaardigheid alleen gemeld wordt, zonder dat er eene andere deugd vóórgaat, of volgt, dan beduidt het onzen gehelen pligt. Lees eens i Joh. III: vers 7 en 8. Leergraag. Kinderen, dat u niemand verleide: die de rechtvaerdigheid doet, die is rtchtvaerdig, gelyk hy rechtvatrdig is: die de zonde doet is uit den Duivel. Onder-  ZEVENDE LES. # Onderwyzer. Johannes ftelt hier, ziet gy, de rechtvaardigheid tegen de zonde; by gevolg, betekent dit woord, in deeze plaats, een deugdzaam leven. Somtyds moet men dit woord opvatten in dien zin, die gy er aan Hechtte; namentlyk dat men elk het zyne geeft. Ora die reden leeft gy in het Euangelium van eenen Ontechtvaerdigen Rentmeefter, die dus genoemd wordt, om dat hy zyns Heren goed verkwift hadt. RachtVaardigheid betekent ook meermaal alle onze Chriftelyke pligten, en bevat dus ook de liefde tot den naaften. Laaten wy dan met de eigentlyke rechtvaerdigheid beginnen. Wat kan men zynen naaftea al ontnemen? Leergraag. Zyn geld , zyn goed, en zyn leven. Onderwyzer. Wanneer beneem ik hem het leven? Leergraag. Als ik hem vermoord, gelyk CaÏn zynen broeder Abel. Onderwyzer. Zyn alle doodflagen eten gruwlyk? Leergraag. Ik geloof neen: Een opvliegend vertoornt man kan zulk een ongeluk begaan; offchoon hy noch nydig, noch wraakzuchtig is; en hy, die uit nyd of wraak, iemand om hals brengt, is zeker oneindig verfoeüyfcer menfch.  4$ ONDERWYZEND GESPREK; Onderwyzer. Dat is ook zo; maar als wy nu weten, dat zelfs 2eer goedaartige en brave menfehen, dus rampzalig geworden zyn, moeten wy dan niet alle onze poogingen te Werk ftellen, om de eerfte aanritzeling onzer zondige driften te verdelgen? Leergraag. Gewislyk, want men kan nooit weten waar toe wy door haar vervoerd kunnen worden! Onderwyzer. En nimmer zeggen, dus verre zullen wy gaan, en verder niet. Hoe wel zegt de wyze man daarom \ De wyze vreejl en wykt af van het kwaad. Le e rgraag. Maar men kan ook fchuldig zyn aan een moord, als men zynen Broeder haaf, want ik lees dat die zyn Broeder haat, is een doodflager; i Joh. III: vers 15. en gy weet dat geen dooijlager het eeuwige leven heeft« in hem blyvende. Ik beken echter, dat ik dit niet duidelyk dóórzie, ik verzoek derhalven, myn Heer, datgymy bier omtrent te gemoet komt, Onderwyzer, Zeer gaarn. Ik heb u reeds gezegd, dat een doodflag, offchoonuit drift begaan, geftraft'moet worden,' om de ruft en de orde in de Zamenleving te bewaren: en dat zo een ëoodflag, ook zondig voor God is; om dat het involgen van alle verkeerde neigingen «onde is: doch, met dit alles, is een moord in koelen  ZEVENDE LES. 43 jen bloede bedreven; of uit haat, of uit wraakzucht gepleegt, véél flegter en affchuwelyker. Een doodDag, in drift begaan, is meer ongelukkig dan wel boo.saartig. De haat, de gruwlyke haat, die in hei ondeugend hart valt gegroeid is, maakt iemand eea doodfjager by God; om dat die op het hart en het Ware oogmerk ziet; offchoon de booswicht of macht4 of moed, of gelegenheid ontbeert om zyn fnood oogmerk daadlyk uit te voeren. Leergraag. Wel, myn Heer, nu verfta ik voor 't eerft de woor* den van Jesus als hy zeide: die eene vrouw aanziet en die te legeeren, die heeft reeds overfpel met haar in zy» hart begaan; want nu befluit ik, dat zonde te willen doen, ons fchuldig maakt ook dan, als wy dezelV» niet kunnen doen. Onderwvzer. Ik verheug my, Jacob, dat ik u aanleiding geef om uw denkend vermogen te ontwikkelen: gy kunt tiu reeds begrypen, hoe zuiver de Chriftelyke zedeleer is, en hoe goed onze God zich betoont, door ons alles te verbieden dit (trekken kan, om ons, of onre riaaftert, onr^ukkig te maken. Gy zult nu ook reed;; bezefffefr', dat ra n juift iemand niet geweldaad g het ieven hoeft te ontroven, om voor de Godlyke vierschaar, a's eemn doodfiager, geroepen te worden; maar dat ik iemand, zo wel door verdriet, fmart, hoon, finaal, la Ter, en wat ik meer zoude kunnen noemen, kaï. doen derven, als door vergif, of (taal? Een (legt, kwaadaartig man, kan de moordenaar zyner vrouw worden; ook a's hy haar nooit mishandelt; even zo zeker ais een driitig man, die haar  %H ONDERWYZEND GESPREK. haar eenen onge'ukkigen ilag toebrengt, welke ha'sfir den dood aandoet. Ik zal dit onderwerp eens wat meerder uitwerken. Gy zult wel haaft zien. wat mvn oogmerk is: Verbeeit u eens, een man die ongelukkig getrouwd is;' en die, in zvne vrouw, alle die ondeugden vindt, die zyn hulsgezin in den grond helpen, en zvne ruft verwoeften. De man komt eens moede en hongerig van zyn werk; hy vindt a'les in wanorde, en niet té eeten. Hy toont hier over zyn misnoegen; en zy laeht hem uit, en Tart hem. Hy poogt haar te verbeteren; zy wordt alle daag nog grooter verwaarloofter : de kinderen lyden gebrek; de man heeft geen eerx draaglyk oogenblik, eindelyk vergramt zy hem dermate, dat hy haar een Ongelukkiger! flag geeft; zy valt dood voor hem! AI wie van dit droevig gevat hoort, fchreeuwt over des mans wreedheid; en Godloosheid. „ Een man die zyne vrouw vermoord heeft". roept het Gemene Volk, waar is die deugeniet? hy vlugt, maar zy zetten hem fehielyk na; zy vatten hem; zy fleepen hem in 't gevangenhuis, en in die drift, zoude elk met veel vergenoegen zynen Beul zyn willen. De Ongelukkige man, moet zyne ééne toegeving eener getergde drift, met «enen fmartclyken, en fchandelyken dood boeten! Wat denkt gy, Jacob? is d» vrouw, of de man de moordenaar voor Gods rechtbank? Leergraag. Ik geloof, de vrouw; want zy heeft hem, door flegte bejegeningen, dikwy's tot wanhoop vervoert» en dus duizend dooden aangedaan: en Johannes heeft gelvk, dat hy hem, die zynen Broeder haat1, eenen doodflager noemt. Onder-  ZEVENDE LES. 4t Onderwyzer. Mag ik u bidden, myn vriend , volg dus het Gemene Volk, in dezen geenzinds na. Het trekt altoos de party van hem die in een krakeel te kort komt, en denkt niet feens aan de oorzaak des verfchils. In de volgend» byeenkomft zult gy my wel eens zeggen: „ wanneer \, men het goed zyns Broeders neemt"? Ö JGTST&  53 ONDERWYZEND A G T S T E Gesprek LES. O nderwyzer. Kunt gy my zeggen, Jacob, waar over wy ons gefprek/zoudcn hervatten? Leergraag. Ja, myn Heer, over de rechtvaerdigheid. Ik heb hier over myne gedagten laaten gaan, en ik zie, dat men ook geld en goed, zo wel als het leven, zynen Naaften kan ontroven. Ik denk dat dieven en huisbrekers zich daar aan fchuldig maken. Onderwyzer. Zeer zeker! maar men kan ook nog, door geheel andere middelen, dit kwaad bedryven; en dit gefchied meermaal door zulke menfehen, die het wej zeerkwalyk zouden nemen, indien men hen als Dieven befchouwde. Ik agt het zeer nodig, dat zulk een braaf man, als gy zyt, hier van niet onkundig blyve: op dat gy er u altoos voor moogt wagten. Le ergraag. Onze lieve Heer bewaar my; maar ik was nooit een dief! Onderwyzer. Niet zo haastig, myn vriend; mooglyk zyn wy beiden zo geheel onfchuldig niet aan deeze zonde! Ik zal van my zelf beginnen; dit cifcht de billykheid. Laaten wy eens zien wat er van is. Toen ik op het Kantoor  AGTSTE LES. . 5t "Kantoor kwam om de Negotie te leeren, verbond ik my, om van agt uuren tot twaalf, en van drie tot zeven uuren, in den dienftvan mynen Patroon te zullen bezig zyn, en daar voor zoude hy my, ook in de Negotie, alle mooglyke onderrichting geven: Tk fchreef echter in dien tyd wel eens Brieven voor my zelf Ik nam, als ik affaire voor het Kantoor moeit beftelien, wel eens eene wandeling, of deed iets voor my, of voor myne vrienden: maar wat deed ik toen? Ik ontnam immers mynen Heer dien tyd , die hem toekwam? en beroofde hem misfehien hier door, meermaal van grooter voordeelcn , dan het ontneemen van eenig geld hem zoude veroorzaakt hebben. Hebt gy ook niet wel in uw Weik dus gehandeld? Hebt gy altoos zo veel gedaan als gy in den dienft van uwen Baas koft doen ? Zyt gy altoos op uwen tyd gekomen ? Hebt gy op den dag nietgeluyerd? Heeft uw zugt om wat te weten u niet wel eens een Boek doen inzien, als. het uw pligt was te werken? en Ontfingt gy echter des Saturdags uwen vollen Loon niet met veel gerufthcid ? Leergraag. Ik fta verbaaft, myn Heer.' wel ik heb nog nooit daar over gedagt, maar ik begryp het terftond; en hoop my voortaan ook, zo ik er al niet vry van ben, voor tyd-dievery, te wagten. Onderwyzer. ïk moet, ter uwer onderrigting, er nogbyvoegen. Goede, Chriftelyke daden zelfs, kunnen ons nietverontfchuldigen, als wy die oeffenen in dien tyd, waar op wy geen het minfte recht hebben. Hou dit alleen in 't oog j- Jacob, dat men zich nooit, onder wat D 2 voor-  52 ONDERWYZEND GESPREK. voonvendzel ook van Godsdienft, iets, dat ons niet behoort, mag eigenen; en gy zult geen breedvoerig onderwys, hier omtrend, van my noodig hebben. Maarzeg my eens, wat ftaat er Matth. VII: vers 12, Leergraag. Alle dingen dm die gy wilt dat u de menfehen doen, doet gy hen ook alzo. Ik geloof, myn Heer, dat ik u zoude kunnen zeggen, waarom gy my die plaats aanwyft.. Onderwyzer. Laat eens hooren. Leergraag. Het is onze Zaligmaker die hier fpreekt; en ik merk, dat, in deeze woorden , de groote regel van alle myne verrichtingen ligt opgefloten: gevolglyk ook, hoe ik my, omtrent het gebruiken van mynen tyd, aan een ander op vrywillige voorwaarde afeeitaan, moet gedragen. Onderwyzer. Gy bevat myn oogmerk zeer duidelyk; ik ben voldaan over uwe aandagt, en het gebruik dat gy van uw eigen verftand maakt. Wy hebben dan gezien dat men zynen naaften het leven, en zyne goederen kan ontneemen. Zou dit alles zyn, Jacob, of is er nog iets waaromtrent wy onrechtvaerdig zyn kunnen? Bedenk u eens wel! Leergraag. Men kan ook iemands goeden naam fteelcn. Onderwyzer. En wanneer maakt men zich daar aan fchiuldig? L E ï R«  AGTSTE LES. 53. Leergraag. Als men leugen vertelt, of zyne gebreken vergroot. Onderavyzer. Wel gezegt, maar ik zal er het volgende echter nog eens byvoegen; om u in ftaat te /lellen, netter daar over te denken. Men fteelt mede den goeden naam des Naaften, wanneer men de omftandigheden waar in, en de aanleidingen waardoor, met opzet verzwygt, die oorzaak gaven tot zekere gezegdens, of bedryven; wanneer men, of verfiert of verzwaart zulke byvoegzels, die den befchuldigden veel haatiyker maken, en niets meld van aangelegenheden, die zo zy hem al niet verfchoonen, ten minften veel van dat haatlyke weg nemen; 'k zwyg, dat zy hem zelfs tot lof moeften gerekend worden. Leergraag. Ei lieve, myn Heer, helder dit eens Wat voor my op! Onderwyzer. Zeer gaarn. Stel eens, een goed vriend van u, heeft een jongen die zich zeer liegt gedraagt, en zyn geld en gezondheid in ondeugende Speelhuizen verkwift. Zyn Vader weet eigentlyk niet waar hy loopt; en Avaar hy hem , na verfcheide dagen en nagten' iiitblyvens, moet zoeken. Het is echter hoog nodig dat hy den deugniet opfpoort, en, is't mooglyk, te regt brengt. De man komt by u, klaagt u zyn verdriet, en verzoekt u dat gy hem hier in behulpzaam zyt. Gy bedenkt u geen oogenblik; uw goed hart belooft hem dit; gy gaat met hem, ettelyke avonden uit, en zoekt den jongen in alle flegte, en verda"-» 3 tc  54 ONDERWYZEND GESPREK. tc huizen. Ik kom op zeker gezelfchap en hoor daar. „ Hadt gy dit wel ooit gedagt? uw vriend, Leer„ graag, die gy ons als zulk een braaf, deeglykman „ hebt afgebeeld, die zo Kerks is, zo dikwyls by u „ komt, wel hy is een flegte knaap, hoor, hy loopt „ nagt by nagt met nog een Buurman van hem, in, „ de Speelhuizen, en in Kroegen en Kitten, ik beb „ het met myne eigen oogen gezien; ik kon het niet „ geloven; ik hielt hem óók voor een braaf kaereL „ Maar ik heb hem zelf daar zien gaan ". Hy die mydit vertelt houde ik voor een goed eerlyk man, dien ik lange ja aren gekent hebbende, ook niet verdenk. Hy zegt ook niets dan de waarheid, en met dit al» die man maakt zich fchuldig aan laffer! Hy berooft u van uwe vrienden, en begunftlgers; maakt u bcfpottelyk, en menbefchouwt u als eenenondeugenden Huichelaar, die alleen den fchyn van Godsdienflig te zyn aannaamt, om uwe rol te veiliger tc fpeelen. Hy maakt u, in uw beftaan , ongelukkig , door u, by ■uwe bekenden, in veragting te brengen. Hy heeft ii, dat meer is , onherffelbaar bedorven. Zyn leedwezen, het inhalen van zyn woord, is eene geringe vergoeding voor u! Indien hy u van uw goed of geld berooft hadt, dit was wel te vergoeden; maar het is niet meer in zyne magt, u uwe eer weder te geven; de laftcr is verfpreidt, en geiooft; want de waereid, myn goede Jacob, is zo verkeerd en kwaadaartig , dat zy veel rasfeher gelooft, dat een braaf menfch niet deugd, dan dat zy zoude toeftaan, dat zy misleidt is op dit ftuk. Zie eens, zo veel nadeel kan men een menfch toebrengen, door de aan-, leidende omftandigheden te verzwygen! Leer'"*  AGTSTE LEs, 5$ Lee rgraag. O, myn Heer, ik beef van ontfteltenis! och wie weet, wie weet, hoe veel brave menfehen dus Godloos behandeld worden. Onderwyze r. Dat getal, Jacob, zal al vry groot zyn-, en gy ziet, hy die het verhaalt, is echter niet van boosaartigheid te befchuldigen. Maar als men nu by dit alles nog omftandigheden verfiert of verzwaart; als men zegt: „ Hy is daar geweeft, op dien zelfden dag dat hy „ ten Avondmaal ging: Hy heeft altoos by my, en „ anderen, met verfoeijing van alle zulke Huizen „ gefproken: Hy wende voor, dathy uitging om een „ zeer goed Chriftelyk werk te helpen verrichten", enz. Hoe afgryzelyk kunnen dan niet de gevolgen zyn ook voor uw huislyke ruft, en beftaan! Maar, eindelyk koom ik er agter, en ik zeg: „ Wel Hee„ ren, gy hebt laaft die fchandelyke geruchten van „ myn armen vriend gehoord? mag ik u eens zeggen „ wat ervan is? Ja, gy, myn Heer, hebt hem daar „ zien gaan; 'tis volftrckt waar; maar weet gy zyn „ goed, zyn deugdzaam oogmerk? die man, met „ wicn hy daar ging, is een eenvoudig cerlyk man, „ welke het ongeluk heeft, van een zeer flegte jon„ gen tot zynen zoon te hebben. Om dien bedroef„ den Vader te helpen, in het opfpooren van dien „ zoon, heeft onze Jacob niets nagelaten, om hem „ hierin by te ftaan. Hy ontziet weer noch wind, „ beneemt zich zelf de noodige nagtruft; wat is die „ man een braaf menfch"! En nu ben ik mooglyk de oorzaak van uw verbeterd tydelyk beftaan, en verpligt uwe vrouw en kinderen aan my, zonder dat D 4 ik  56 ONDERWYZEND GESPREK. ik iets dan recht doe. Zeg my ook eens, Jacob» zoudt gy, indien men u de droevige keuze overliet, niet veel liever uw goed, ja uw leven, dan uwen goeden naam willen verliezen? Leergraag. Ongetwyffelt. Ik kan my daar niet over bedenken. O nderwvzer. Nu, even eens denken er alle brave, gevoelige menfehen over. Is een Lafteraar dan wel een graad beter dan een Moordenaar? ó Hoe veel fiille moorden gefchieden er niet daaglyks! En wat zal het vreeslyk lot des Lafteraars zyn, als hy, voor de Godlyke vierfchaar, door de onfchuldige mishandelden, gedaagr, wordt. Ik durf er niet verder van fpreken! Lee rgraag. Ik dank God, dat ik my niet tc befchuidigen heb van deeze zonde! myn vrouw en ik zyn altoos afkeerig van zoortgelyke dingen , en dat wel, offchoon wy er juift niet over dagten als over eene groote zonde; maar my dunkt, dat er niets moois, niets plaizierigs in is, dat ik kwaad fpreek of het ergft geloof van eenen anderen, die ik niet ken, of die my nooit een ftro in de weg lag: 'tmaakt my ook niet beter, of ryker, ai was het zo. Ik moet haar noodzaaklyk vertellen wat myn Heer my daar over gezegt h eeft: zy zal het héél wél verftaan als ik het haar zeg; want zy is wel eenvoudig, maar niet dom. Onderwyzer. Wy zullen dit gefprek eindigen met de volgende aan-  AGTSTE LÉS. 5/ aanmerkingen die ons ter deugd kunnen opleiden. Laaten wy nimmer ligtgelovig zyn, als de goedenaam van onzen naaften daar door gekrenkt wordt. Laaten wy de befchuldigingen, ingebragt tegen menfehen, die, in het een of ander ftuk, groote talenten van God ontvingen, nooit, dan na ryp onderzoek, aannemen-, want hier kan nyd en afguuft zo veel booshed aanrichten, dat men er van verbaaft moet ftaan. Laaten wy flegte berichten nooit verfpreiden; maar, is 't mooglyk, den befchuldigden doen weten, wat men tegen hem heeft, op dat hy, vindt hy het goed, zich kan verweeren. Doch ontdekken wy, dat de gelafterde perfoon, niet alleen onfchuldig is, maar ook een treffelyk karakter heeft, dan moeten wy, om lief of leed, niet aflaaten van hem te verdeedigen, ook dan, als hy onze byzondere vriend niet is. Leergraag. Ja, myn Heer, dat alles ftem ik toe, en hoop ik te betragten. Als my nu iemand zei: wat hebt gy u daar mede te bemoeijen? wat kan 't u fchelen ? 't Raakt u immers niet? Hou u buiten de moeite enz. dan zal ik alleen dit antwoorden : „ Hy, dien „ ik voor myn Zaligmaker erken, heeft my geboden: ,, Wat gy wilt dat u de menfehen doen, doet gy hen ook alzo , „ en dit gebod is voor my zo heilig, als een eenig, „ 't welk hy my gegeven heeft". D 5 NEGENDE  5S ONDERWYZEND GESPREK NEGENDE LES. Onderwvzer. Wy hebben nog al niet met den pligt van Recht» vaerdighe;d gedaan: ik moet u,zo ik u een behoorlyk onderwys zal geven, nog veèl meer vragen, Leergraag. Dat is my zeer aangenaam, myn Heer-, ik wift waarlyk niet dat ik nog zo veel dagt, en zo veel zou verftaan van 'tgecn, cn over 'tgeen gy my gelieft te zeggen. Onderwvzer, En ik wel, Jacob; want ik fpreek met u over Godsdienjlige plit;ten ■, en ik poog my zo klaar en eenvoudig uittedrukken, dat iemand die minder vermogens dan gy maar uw leerluft hadt, my zoude begrypen. Gemene lieden klagen dikwyls, dat zy zelfs aan de fchoonfte Predikatiën zo weinig hebben, al zyn zy nog zo aandagtig; dat begryp ik zeerwel. Onze uitmuntendfte Leeraarcn zyn niet altoos de gefchiktfte om voor ongeoeffende en eenvoudige lieden verftaanbaar te fpreken: cn daarom, dunkt my, dat ik, en mynsgelyken, die zulke heerlyke en verhevene talenten niet hebben, die, welke wy hebben, moeten aanleggen ten nutte van menfehen, aan welken wy ons kunnen doen verftaan. Zoudt gy wel véél hebben aan een difcours, al was het nog zo fraai, daar gy zo onbereid inkwaamt, als gy nu naar een wiskundige Les zoudt gaan? of indien gy er, zo in 't midden  NEGENDE LES. 5ï> midden in kvvaamt, zonder te weten waar het op» neêr zoude komen; of waar uit het gntflaan was? Indien gy echter daar uit opmaakte, dat gy geen bekwaamheid hadt om iets 't welk van 't heogft belang is dat gy het weet, te bevatten, dan zoudt gy geheel verkeerd befluiten. Weet men ook, zo men het niet onderneemt, wat wy al en wat wy niet doen kunnen ? Is onze vadzigheid, die aan onze onverfchilligheid zo gaarn de hand biedt, niet meert altoos de oorzaak, dat wy het niet verder brengen ? Wy kunnen niet bepalen, myn vriend, hoe verre wy hier onze geeftvermogens zullen ontwikkelen. Om verftaanbaar voor u te blyven, zal ik dit treffelyk onderwerp niet verder aanroeren. Weet alleen, dat men het in een Godsdienftig en Zedekundig onderwys zeer verre kan brengen, als de fprekende perzoonen hun onderwerp magtig zyn; het geheel plan dóórzien, en de gelukkige gaaf hebben om met eenvoudigheid zonder laagheid, met orde zonder ityflieid, en klaar zonder belachlyk te fpreken; als zy geduld en leerzucht hebben , en eindelyk als zy vervuld zyn met het edel oogmerk van nuttig te wezen, en wyzer te worden. Laat ik u nu eens vragen: mag een Chriften immer door ftreken en kunftnaryen, zich, ten kofte van 's Lands bepaalt inkomen, verryken? Leergraag. Volnrekt nooit: dit hoeft, dunkt my, voor een eerlyk man niet opgehelderd te worden; en hoeJoozer dit wordt aingelegt, hoe Godloozer ik dat vind. Onderwyzer. Gy hebt volkomen gelyk. Maar als ik u, als koopman ,  6ö ONDERWYZEND GES'P REIv. man, ecnige goederen die gy by my koopt, vertoon, cn er befchaadigde onderloopen; moet ik u dat juift zeggen, of kan ik volftaan met u die te laaten zien en behandelen ? Leergraag. Ik weet wel dat myn Heer dit alleen vraagt ommynent wil, en ik zal alweer eenvoudig zeggen wat ik er van denk. Het komt my voor van ja; voor al, als ik zei: „ Kyk myn Heer, ik heb dat „ goed nodig; maar ik ken het niet, en weet ook „ niet hoe veel het koft, doch behandel my, zo als „ gy in myn werk van my zoudt willen en cifchen, „ dat ik u behandelde", en dan was 't afgedaan. Want zo gy anders deedt, dan waart gy, in dit ftuk, geen eerlyk man, gy bedroogt my; en dat is ook zonde, zo wel als wanneer ik goed by u kwam kopen , op belofte van u binnen een geftelden tyd te zullen betaalen, en echter wel kon nagaan dat ik daar toe niet in ftaat zyn zoude, Want ik mag niets beloven denk ik, dan hetgeen ik, naar alle waarfchynlykheid, zal kunnen nakomen, of de goede trouw gaat te niet. Onderwvzer. Braaf, myn vriend; cn daarom kan men de woorden van Sacomon: dat hy die in oprechtheid wandelt ook zeker wandelt, ook hierop volmaakt wel toepasfen. Maar wat denkt gy, Jacob, zyn wy verpligt alle beloften, zonder uitzondering, te houden? Let wel op myne vraag. Leergraag. Ik denk, ja, myn Heer, dat wy daar toe verpligt zyn. Onder-  NEGENDE LES. tft Onderwvzer. Nu antwoord gy my niet net! Als gy dan iemand die u verongelykt, dat ongelyk betaald wilt zetten en hem met harde woorden verzekert, dat gy dat doen zult, zo dra gy er gelegenheid toe hebt; moet gydan, om uwe belofte te houden, kwaad doen , en zondigen tegen God? want dat volgt uit uwe gedachten. Leergraag. Ja, myn Heer, zo gaat het; ik dagt alleen aan eene goede belofte, doch Zo dra gy my de gehele zaak onder het oog brengt, zie ik wel dat ik misgehad heb; nu dat is al zo: ikzal thans maar zeggen , hoe ik he£ begryp. Ik doe reeds zeer flegt, dat ik my door myne drift zo verre Iaat vervoeren: doch als het reeds gedaan is, dan moet ik, wel verre van daar by te blyven, my voor God vernederen; myne fchuld bekennen; myn berouw doen blyken, en om vergeving zo wel voor myn verongelyker, als voor my zelf, bidden.) Onderwvzer. Wel in gezien. 'Leer hier uit, myn vriend, niette haaftig my te antwoorden: bedenk u wél, wy hebben tyds genoeg, en als gy de voorwerpen oplettend befchouwt, dan zult gy in het ryk der waarheid veel meerder vorderingen maken, dan of gy er zo maar vlugtig over heen liept. Zyn wy verpligt, om eene beiofte te houden, die wy, bedaart in gezien, niet kunnen houden, zonder ons zelf en onze vrouw en kinderen zeer grootlyks te benadeelen? Leer-  54 ONDERWYZEND GESPREK. Leergraag. ' Ik meen dat wy als dan insgelyks öntflagen zyn-, want ik mag niemand, by gevolg ook de mynen niet benadeclen. Onderwvzer. ja, maar'dit moeiten wy vroeger bedagt hebben, nu is het te laat: de gevolgen onzer onvoorzichtigheid komen billyk voor ons op. Het eenigfte dat ons vry Maat is dit: wy mogen ontflag verzoeken van hem , die recht heeft om de uitvoering onzer belofte af te eifchen. Zoek eens Psalm XV: vers 1—4. Leergraag. Heers, wie zal verkeren in uwe Tente? Wie zal wonen op den Berg uwer heiligheid? Die oprecht wandelt, en gerechtigheid werkt; die met zyn hart de waarheid /preekt. Die met zyne tonge niet agtê&lapi, zynen medgezelle geen kwaad doet, en geene fmaadreden opneemt tegen zynen Naas. ten. In wiens oigen de Verworpene veragt is, maar hy tert de genen die den Heere vreezen. Heeft hy gezwooren tot zyne fchade, evenwel verandert hy niet,, Onderwvzer. Is het nu echter wel braaf, dat men iemand zyne belofte dwingt te houden, waar door hy zich zo zeer benadeelt ? Leergraag. My zou het onmooglyk zyn-, ik ben al te mêlydcnd hier toe. Onderwvzer. Uw oogmerk is goed, en de grond waar uit het vloeit, uitmuntend-, doch wy moeten hier weer eens Wat netter en meer onderfcheiden fpreeken. Als hy, dien  NEGENDE LES. £3 dien ik dat belooft heb, nog grooter nadeel zoude lyden, door myne nalatigheid, als ik door de uitvoering, dan heeft hy recht om my , by myn woord te houden, en er is voor my niets anders op, dan boete te doen voor myne dwaasheid: Maar wanneer gy 9 by voorbeeld, my uit onbedagte goedhartigheid, of door gebrek van ondervinding, iets belooft hadt, 'twelk gy my niet geven koft, zonder u zeif, uwe vrouw, uwe kinderen, ten alleruiterften te benadeelen; en ik, door uwe nalatigheid, alleen wat minder voordeel, gemak, of vermaak zoude hebben, dan zoude ik, naar de'Chriftelyke Zedenleer, een zéér flegt menfch zyn, indien ik u drong om uwe belofte naar te komen: of fchoon ik, by den waereldfchen Rechter u zoude kunnen zien veroordeelen , tot het volbrengen uwer belofte. Maar eifcht de Rechtvaerdigheid dat het kwaad geftraft wordt? Leergraag. Dat dunkt my behoeft geen bewys: dat fpreckt van zelf. Onde rwy ze r. Mag men iemand zwaarder ftraffen dan hy verdient heeft. ? Leergraag. Geenszins, dit zou barbaarfch wezen; liever wat minder, zoude ik zeggen. Onderwyzer. Wat moet altoos het oogmerk der ftraffen zyn? Leergraag. De verbetering van den misdadigen. Onder-  64 ONDERWYZEND GESPREK. Onderwvzer. Wel, als hy dan berouw heeft, en zonder ftraf zich wil verbeteren, moeten wy hem dan evenwel ftraffen? Leergraag. Neen dan moeten wy het aanftonds vergeven. Onderwvzer. Gy zyt een zagtmoedig man, ik heb u lief, Jacob, om deeze vriendelyke gevoelens: wat jammer dat men niet altoos zo goedertieren kan zyn, als wy wel zouden willen zyn! Wy mogen immers, door het kwaad ongeftraft te laaten, de goeden niet in gevaar brengen van allerlei kwade bejegeningen tc ondergaan? Gy moet ook onderfcheid maken tusfchcn onze pligten als menfcb, en ais Rechter der Maatfchappy '. Luifter eens! Myn knegt ontfteelt my een grooten fchar, doch krygt daar berouw van; hy bekent my zyne misdaad, en doet my alle vergoeding, die ia zyne magt is; in dit geval ben ik wel zeer zeker verpligt zyn berouw aan te nemen, en hem niet te ftraffen: maar' indien de Rechter, die voor de ruft en de bezittingen van elk Lid der Maatfchappy moet zor gen , deezen diefftal hoort, dan is hy verpligt den dief te ftraffen, al heeft hy berouw. Hoe eenvoudig, hoe goedaartig gy ook zyt, dit kunt gy echter wet begrypen, en zo gy 't wel begrypt, moet gy 't aanftonds goedkeuren. Leergraag. Ik bezef het duidelyk; 't moet volftrekt gefchieden. Onder»  NEGENDE LES- '65 O nderwvzer. Ik moet deeze gelegenheid waarnemen, Jacob, onl u het volgende hiér over nog te zeggen. De gemeene Lieden, of zy ryk of arm, gering of aanzienlyk zyn; of zy in de koets zitten, of agter op Jlaan, dat is hetzelfde, en doet er niets toe; de gemeene Lieden hebben, veel al, zulk een misfelyk medelyden, dat men er niets van maken kan. Ik zal nu echter, maar met opzicht tot dat gemeene volk fpreken, dat men er doorgaans voor houdt. Wel nu dan, die gemeene Lieden hooren naauwlyks eenen gepleegden moord, of elk is zo kwaad, zo raazende dol , dat hy den misdadiger wel van een zoude fcheuren: deyffelyklte ftraffe is nog te klein. Dit komt niet voort, of komt tenminften, niet noodzaaklyk, voort, uit een kwaad cn wreed hart, maar kan ook ontdaan uit medelyden met den vermoorden,met zyne vrouw, metzyne kinderen en vrienden. Dit blykt klaar; want, zo dra gaat het Gerecht zyn gang niet, of het medelyden keert tot den misdadigen; cn zy zouden, durfden zy , hem wel van het fchavot af liepen , en in veiligheid Hellen, niet zonder te morren tegen het Recht. Leergraag. Dat is zd, myn Heer, ik weet dat uit my zelf; maar hoe komt dat toch zo? Onderwvzer. Dat komt, Jacob, om dat zy naar de woefte opi ftuivingen der driften te werk gaan; en, noch denken , noch redeneeren. Als men vafte regels voor zyne gedagten en daden heeft, dan vervalt men niet tot deeze ongelykheid aan zich zelf. Hier is het onderfcheid tusfehen den braven denkenden Burger, E ert  M O N 0jf2 R W Y Z E N D G E S P R L K. enhctonbedagte en onbehouwen Graauw: poog toch, myn vriend, In dit opzicht, een Burger te zyn. Beklaagden ongelukkigen, want alle flaaven hunner driften zyn ongelukkigen; bid God dat Hy hem zyne zonden vergeeve, en u beware voor zulke ysfelyke daden. Heb medelyden met den Rechter; want eenbraaf, edelmoedig cn mcnfchlievcnd Rechter, kan geen doodvonnis tekenen, dan met een kloppend hart, en een vogtig oog; hy die voor de ruft der Maatfchappy zorgt, verdient altoos uwe agting, cn nimmer eenigfl belediging. Leergraag. Nu dat is wel; maar de Scherprechter, de Beul die zyne koftwirining maakt van ongelukkige menfehen te dooden; ja, dat nog ergens, tepynigen? O n d e r w y z e r. Zyn ampt is zeker akelig, en ik bcgryp ook niet, dat iemand dit bedienen kan: doch als hy alleen zyn werk verricht, In niet wreed is, dan hebt gy geen reden om hem te hoonen. Hy is noodzaaklyk; en is 'tniet goed, dat er lieden zyn, die in ftaat zyn om ons zulke gewigtige dienden tc doen' Wy moeten niemand verfmaden om 't geen hem , als menfch , niet flegt maakt. Gy zoudt dênklyk ook geen Heelkundige Operatie willen doen? Leergraa g. O, Myn Heer, om geen geld hoe groot, ik ben te aandoenlyk, én* te weekhartig. O x d e rw ïzi r, Én eclü.ei' daarom geen ding beter dan hy, die op ■zich verwint dit tot welzyn van anderen te doen. Leïr*  NE GEN ÖE LES. '6j Leergraag. Ik hoop dit alles te onthouden, en henzeer blydei dat ik hier eens öp deeze wyze van hoor fpreken. ONDtRWYZER. Doe zo, en gy zult nut trekken uit hetgeen ik « zeg. gj 2 tJÈNDE v  ONDERWYZEND GESPREK, TIENDE LES. Leergraag. Ïk neem al weer de vryheid, myn Heer, om eens te komen zien of het u gelegen komt, my by u tè hebben. Ik heb deezen avond een vroegertje, zo als wy dat noemen; en ik denk, dat ik myn tyd niet beter kan belleden, dan door te zien ofgy gelegenheid hebt om my uw onderwys mede te deelen. Hoe verder ik vorder, hoe meer zin ik aan uw onderwys heb. Onderwyzer. Kom binnen, Jacob, ik heb niets zo heel noodig te verrigten, of het kan wel wagten, a!s het er op aan komt om myn even menfch nuttig tc zyn; laaten wy t'zamen in den Tuin gaan, daar is het Uil en vry: twee dingen die wy noodzaaklyk dienen te hebben. Leergraag. Als 't myn Heer zo gelieft. Onderwyzer. Gy weet myn vriend, dat God in deeze wacreiu y.ccr groot verfchil in ftaat cn rang gemaakt heeft onder de menfehen. Leergraag. Ja, myn Heer; daar zyn Overheden en Onderdanen ; Ryken en Armen-, Bazen en Knegten; Hecren én Dienftbodcn; Vrouwen cn Dienftmeiden; Ouders en Kinderen, O -\ d e r-  TIENDE LES. *> Onderwyze r. Goed gezegt. Kunnen deeze allen nu, in hunne byzondere betrekkingen, tegen elkander onrechtvaerdig zyn? Leergraag. Gevvisfelyk: wy hebben het reeds van oenigen gezien. Onderwyzer. Ja dat is zo; laaten wy nu ordcntelyk voortgaan: wat is de pügt der Onderdanen tegen de Overheden? Le ergra ag. Onze groote pligt is, dunkt my , gehoorzaamheid; en die moeten wy ook tooncn, door het vrywillig betalen van 's Lands bclaftingen. Onderwyzer. Men moet meer doen; men moet hen ook agting bewyzen, om dat er geen Overheid is, dan van God; men moet hen met belceftheid bejegenen, vooral als zy in bediening zyn; men moet hen lief hebben, om dat zy de Vaders des Volks zyn; maar men moet nooit laag wezen, hoe arm men is; want men is altoos te goed om een pluimftryker tc zyn. Een eerlyk man die fchot cn lot betaalt, cn zyne pligten, der Maatfchappy verfchuldigt, getrouw nakomt, is, in ons gezegend Vaderland, even zo goed als de grootfte der aarde. Doch als wy van onze Regenten fpreken, als Regenten, dan komt aanflonds de ondergefchiktheid te voorfchyn; cn in dit licht befchouw ik nu de zaak. Moogt gyu, in gemene Volks oproeren, wel by het graauw voegen, om fcet te helpen in zyne baldaadigheden? E 3 Leer-  7o ONDERWYZEND GESPREK. Leergraag. Nimmer; en ik heb er ook een grooten afkeer van. Ik weet niet, myn Heer, of gy mynen Vader gekent hebt, doch 't is niet denkelyk: nu, myn Vader was ook, naar de waereld, een gemeen man; maar die heeft wel duizendmaal tegen myn broers en my gezegt: „ Kinderen, wat er ook in deeze groote ftad „ gebeurt, en wat ook het voorwendzel zy, fpant v toch nooit aan met het graauw, als dat tegen de „ Regeering aan 't woeden is; Laat u ook nooit, „ hoe groot hoe ryk hy is, die u omkopen wil,om„ kopen tot zulke flegten dingen. Houdt hem voor „ een Deugniet, een Oproermaker; en komt het „ er op aan, vegt dan voor uwe Rcgccring: Helpt „ altoos de Burgery. Ik heb, zcide dc oude man, „ dingen beleeft, die my hier toe hebben doen beflui„ ten, en agt het myn pligt dit aan myne kinderen „ te zeggen. O nde rwyzer. Neen, Jacob , ik heb uwen Vader nietgekent; maar het geen gy my daar zegt, beveiligt my in myne gcdap;ten, over den gemcenen man. Als men, zonder pedant te fchynen, zich kon gewennen om netter tc fpreken, zou het woord gemeen Volk nooit onduidelyk zyn. Dit zo eens tusfehen ons. Laat ik by het geen uw Vader zeide, het volgende nog voegen. Als men zulke ongelukkige tyden beleeft, dat dc lang gefmoorde partyfebappen, tusfehen de Grooten des Lands, uitberften, dan weet gy , zoekt yder zyn Streng vafter te leggen; cn zy, die of inderdaad, of niet verongelykt zyn, tv eten doorgaans het volk diets te maken dat de Regenten, die op 't kusfen zitten, de zaken derwyzen aanleggen, dat de Républiek te gronde zal gaan. Leer-  TIENDE LES. 7' Leergraag. Dat heb ik, myn Heer, ook dikwyls zo hooren praten; maar dan dagt ik: „ Hoe weet Buurman daar „ over te oordeelcn? al was het al zo. Hy leeft de „ Courant, en de Nicuwsvertclders; dat is waar; „ doch kan hy daardoor verftend krygen van fïaats„ zaken " ? Onderwyzer. Wei opgemerkt, 't Is volftrckt onmooglyk, en al was het eens zo niet, is dan oproer, fchelden, razen, plunderen, en het vernielen van alles wat fraai en koftelyk is, het ware middel om zulke Regenten tot Vaderlandsliefde op te wekken? kan men niet met beleeftheid zyne klagtcn laten inbrengen; en is dit middel niet veel gefchiktér? Bedenk ook dat dc Grooten den Gcmenen man alleen gebruiken als hun dommekragt; da» by flot van rekening zy met elkander zich doorgaans verdragen, en hunne werktuigen, zo rafch zy die niet meer noodig hebben, weg doen , ja meermaal met hoonende klcinagting zien ftraffen. Doch boven dit alles, gy zoudt als dan uwe Overheid niet geven, dat gy, als een gemoedlyk Chriften , verpligt waart, en gevolglyk tegen God zelf ongehoorzaam zyn, Lees eens 1 Petri 2: vers 13 —17- Leergraag. Zyt dan alle menfehelyke ordeningen onderdanig om des Heeren wille: Het zy den Koning als de Opperfle magt hebbende. Het zy den Stadheuderen als die van hem gezonden worden, tot Jlraffe wel derkwaaddoenders, maar tot prys der genen die goed doen; want alzo is 't de wille Gobs dat gy weldoende, den mond flopt aan de onwetenheid der dwnze'menfeheni Als nyen en niet de nyheid hebbbende E 4 aU  72 ONDERWYZEND GESPREK. ah een dekzel der boosheid, maar ah dienjlknegten Gods. Eert een ygelyk; hebt de Broederfchap lief: vreefl Go.?: eert den Koning. Onderwvzer. En onze Zaligmaker heeft deezen pligt ook zeer aangedrongen; gy weet wat hy eens zeidc ? Geeft den Keizer dat des Keizers is, en Gode wat Godes is: Leergraag. Maar, myn Heer, ben ik dc Ryke lieden ook iets, meer, dan burgerlyke belecfthcden, verfchuldigt? Onderwyzer. In een land als het onze , niets ter waercld anders, ten.zy gy te lui, ofte dom waart, om met uwe eigen handen den koft te winnen, en kondt befluitcn om een Livrei te dragen; dan geeft gy uwe vryheid over; doch buiten dit, is een ambagtsman , gelyk mei den fchatrykftcnrentenier, eigentlyk geenen rang fchuldig; doch een befcheiden , en vooruitziend gemeen Burger, zal, in dit opzicht, te wel zyn belang verftaan, om deeze gunftciingen des Rykdoms aanftoot tc geven, door kleinigheden tc doen of tc laten. En deeze menfehen hebben ook pligten omtrend hunne minder gegoede medeburgers te betragten. Zy moeten billyk, heufch, eji niet knibbelagtig zyn, en zich niet inbeelden, dat geld of goed hun recht geven op de agtin'g van anderen. Als zy nu een cerlyk, mi]dadlg, en wys gebruik maken van hunne goederen, dan moet gy hen hoog agten; want dan voldoen zy, in deezen, ten minften, aan de goede en grootè oogmerken, waartoe God hen zulke fchatten toe deelde- Leer-  TIENDE LES, n Leergraag. Het is my zeer nuttig myn Heer, dat gy my 00% in dit opzicht onderwyit; wy weten de dingen zo gebrekkig te onderfcheiden; cn- daarom ook niet altoos , wat wy in dit of dat geval doen moeten. O nderwyzer. Wat denkt gy, Jacob, moet gy een geheim dat u Wordt toebetrouwt, voor u zelf houden? Le ergr aag. .A\Is ik het belooft heb, geloof ik, ja , myn Heer. Onderwyzer. Nu fprcekt gy net; als men het belooft heeft. Want als iemand ons iets mededeelt, aan welks geheimhouding den Staat, of een byzonder menfch, ten höogfien tot zyn nadeel, aan gelegen is, by voorbeeld Landverraad, of een fchurkagtig voornemen tegen een ander, dan mogen wy dit niet beloven. Leer hier uit, nooit uw woord te geven, vóór gy weet wat de zaak , die men u als een geheim wil toebetrouwen, betreft. Doch als de zaak niemands nadeel bedoelt, cn wy, onder 't zegel der Vriendfchap, dit hebben aangenomen, dan zyn wy heilig verpligt, niets ter wacreld daar van, aan iemand, hy zy wie hy zy, te ontdekken. Alweer de groote Les , Jacob: wat gy niet wilt dat u gefchied, doe dat ook aan een ander niet. Zo dra wy weêr byeen komen, zuilen wy eens fpreken van de pligten der Ouderen, en die der Kinderen. Dit onderwerp zal denkclyk gantfeh niet E 5 onnut  •U ONDERWYZEND GESPREK. onnut zyn: Laat er uwe gedagten eens over gaan. Gy kent nu ten minften myne Leerwyze. Leergraag. Dit zal my byzonder lief zyn: ik vrees dat ik dit oaderwys ook maar ai te nodig hebbe! ELFDE  ELFDE LES. O nderwyzer. Ik hcbu gezegt, dat wy nu zouden overgaan tot de pligten der Ouderen en der Kinderen: dit onderwerp» myn vriend, is van het uiterfte belang, laaten wy tcrftqnd beginnen. Zyn de Kinderen verpligt hunne Ouders te gehoorzaamen? Leerc raag. Ja, ongetwyfTelt. Onderwyzer, Wel, om wat reden ? Lee rg raag. Om dat God hen in derzclver magt gegeven heeft-; om dat het hunne Ouders zyn. Onderwyzer. Goed. Wy hebben reeds gezien, dat wy onzeWeldoenders liefde cn erkentenis, cn, is het ons mooglyk, ook veigelding fchuldig zyn. Dewyl nu regtgcaarte Ouders hunne Kinderen altoos weldoen, zo hebben zy ook recht op derzelver gehoorzaamheid. Leergraag. Ja, myn Heer, dat is zo.' Brave Ouders beöogcn altoos het geluk hunner Kinderen. Ik weet reeds by ondervinding wat het te zeggen is, Vader te zyn van een talryk huisgezin-, en wat myne Vrouw flooft cn zorgt  *}6 ONDERWYZEND GESPREK. zorgt, om toch al de Kinderen, zo veel zy kan, goed te doen. En 'tis billyk dat zy ons op hunnne beurt gehoorzaamen. O nd e rw yz e r. 'En gy weet ook wel, dat dit een uitdrukkelyk gebod van onzen Schepper is? Leergraag. Zeer zeker. Ik las nog giftcr in de Tien Geboden; Eert uwen Vader en uwe Moeder, op dat uwe dagen verlengt worden, O n d e rwyze r. En als gy het Euangelium, voor al de Brieven der j4poftelen, leeft, wat vindt gy daar ichoone en heerlyke Iesfen en vermaningen! Zoek eens E p h e z e n VI: vers i'—3- Wat ftaat daar? Leergraag. Gy Kinderen zyt uwe Ouders gehoorzaam in den Heere, want dat is recht. Eert uwen Vader en uwe moeder; ('twelk het eerjle Gebod is met eene belofte,) op dat het u welga en gy lang leeft op de aarde. O nderwyzer. Nu. Colossensen III: vers 20. Leergraag. Gy Kinderen zyt uwe Ouders gehoorzaam in alles; want dit is den Heere welbehaaglyk. Onderwyzer. Gy leeft daar, dat de Kinderen hunne Ouders iu alles  ELFDE LES, 77 «iks moeten onderdanig of gehoorzaam zyn; hoe verftaat gy dat, Jacob? Leergraag. ' Dat is te zeggen, in alles wat goed en billyk & Onderwyzer. Ja, dat is voor zo verre wel, maar wie zal dat bepalen. De Kinderen hebben hier toe de noodige bekwaamheden niet; en de Ouderen zullen altoos denken, dat zygelyk hebben. Leergraag. Dat is zo, en daarom dunkt my, is het beft dat de Kinderen maar doen 't geen hunne Ouders bevelen, zonder daar omtrent veel te redeneeren. Onderwyzer, Daar moet ik u weer een wenigje te regt helpen Dit is zeer goed vóór zulke jonge Kinderen, die nog geen gebruik van hun redelyk vermogen kunnen maken. Doch naar gelang zich dat vermogen ontwikkelt; naar mate zy redelyke wezens beginnen te worden; naar mate verandert hier noodwendig het voorftel.- Stemt gy dit toe , of niet ? Leergraag. Volkomen: evenwel ik heb uw onderwys zeer noodig, om dat behoorlyk toe te pasfen. Onderwyzer. Het -gebeurt meermaalen, dat de Kinderen waarlyk wyzer en fchrandcrer zyn, dan hunne Ouders.- Da:  78 ONDERWYZEND GESPREK. JDat iemand ouder is, en Vader of Moeder, kan heil wel meer ondervinding geven, zo zy een goed gebruik, van 't geen hen ontmoet is, weten te maken , maar geeft hen eigentlyk niet meer verftand: Dit hangt grootendeels af van de meerdere zielsvermo.gens en gunftiger omftandigheden, zo als gy zeerwel zult bevatten. Leergraag. Dat is zo: ik weet zeker meer dan iemand dien men van zyne eerfte jeugd, in 't wild heeft laaten opwasfen, en dien men geleert, noch geftuurt heeft. O nderwyzer. Allo Kinderen, vergeet dit nooit, zyn, zo lang hunne Ouders leven, hen alle dankbaarheid, liefde, hulp, en vergelding fchuldig, maar niet altoos gehoorzaamheid. Zo dra zy zelf perfoonen zyn, moeten zy den regel .van hunnen pligt niet meer buiten hun zelf zoeken. Leergraag. En om wat reden, myn Heer? O nderwyzer. Om -dat zy dan verantwoordlyk zyn voor hunne daaden, en het hen .in Gods oogen niet zal veront" fchuldigen dat zy deeze, of gene zonde begaan hebben, om dat zy hunne Ouders hebben willen gehoorzaam zyn. Leergraag. Gy hebtgelyk, myn Heer, en daar ftaat ook, dat men Gods geboden, die altoos goed en billyk zyn zo als wy zelf wel weten, als wy er maar aan denken, moet doen. O nd e r-  ELFDE LES. *f$ Onderwvzer. Ëene getrouwde vrouw moet den wil vanllaaren man boven die harcr Ouderen Hellen, en 'tzy men getrouwt, of ongetrouwt is, dit ftaat vaft: Men moet Gade meer gehoorzaam zyn, dan de menfehen; ook: datfoj die den Zaligmaker niet lief heeft boven Vader of Moeder, Hem niet waerdig is. Laat ik er het volgende nog by voegen. Men vraagt wel eens aan anderen : waarom zyt gy Roomfeh, Luterfch, of Mennift? en het antwoord komt hier op uit; „ om dat myne Ouders zo i, waren". Ik hoop, Jacob, dat gy niet onder deeze menfehen behoort.' Onderzoek toch zelf; gebruik dat verftand dat u, in andere zaken, zo wel te ftade komt. Gy weet nu reeds dat de meefte menfehen, indien zy waarlyk Godsdienftige kennis zogfen, vermogen en gelegenheid genoeg hebben, om zo veel te weten als noodig voor hen is, om eene keuze te kunnen doen; en dat God van geen eenvoudig man, die met zwaren arbeid zich, en zyn huisgezin brood moet bezorgen, zal afeisfehen, 't geen hy van my en anderen zal vragen. Indien onze Godsdienft boven de bevatting ware van den gemenen man, als die waarlyk luft heeft om God en zyne pligten te leeren kennen, dan kon hy ook nooit algemeen zyn: Ik zal nu veele andere redenen niet aanroeren. Leergraag. Waarlyk, myn Heer, dat heb ik altoos pogen te doen, en dit is de reden, dat ik zo vlytig gebruik maak van uwe vriendclykheid. Het was my niet genoeg tot die gezintheid tc behooren, waar by ik my voegde. Disputeeren kan ik niet, en ik verftaa ook veele dingen niet; doch ik moet echter rekenfeil ap  *s ONDERWYZEND GE SP RE IC fchap kunnen geven waarom ik dit geloof, en dat, verwerp. Onderwvzer. Zo dit bewys ook doorging, Jacob , dan moesten wy allen, (om niet verder agteruit te treden) allen Roomfch zyn. Want uwe, zo wel als myne, Voorouders, omhelsden het Roomfch geloof. Laat u derhalven daar door niet bang maken: dit voorgeven is gek, en kinderachtig. Men kan my het deugdzaam cn Godsdienftig leven myner Ouderen ten voorbedde geven; maar nooit hun Geloof. Niemand kan voor my geloven, dat is eene daad myner ziel, en de vrugt van myn onderzoek. Een eenvoudig, ongeleerd Christen, kan onmooglyk zo veel geloven, als een denkend, doorgeoeffend, en door God met een groot verftand begaafd Chriftcn. Leergraag. Hoe komt dat, myn Heer? Onderwyzer. Dc reden is zeer eenvoudig: naar mate de kennis hekrompener is, is het getal der voorwerpen, waaromtrend ons verftand zich kan bezig houden, ook kleiner in getal. Alles wat voor u onbekent is, kan ook geen invloed op u hebben; gy kunt er niet werkzaam omtrend zyn. By voorbeeld, ziet gy deeze Hemelglobe wel ? de dingen die ik weet, omtrend dc Hemelloopkunde, zyn aan u onbekent; ik weet er iets van: kan ik nu zeggen , dat gy de waarheden, die ik weet dat waaragtig zyn, niet gelooft, of moet ik zeggen, deeze man kent die waarheden niet, en gcvolglyk, hy kan ze, noch ontkennen, noch geloven? Leb r*  ELFDE LES. ** Lee rg raag. Wel zeker het iaatfte; ik weet er niets van. Onderwvzer. Als men u deswegen vraagt, metbefcheidenheid en daar het pas geeft; want gy zyt niet verpligt om elke Mige vittery, elk onbehouwen onderzoek, juift tè beantwoorden; en des te minder, naar mate hy, die zich dit gezag toeeigent, zyn gezag Wil doen zien-; als men u deswegen vraagt, zeg ik, „ wel vriend „ waarom gelooft gy dit"? Moet gy u in ftaat ftellen om te kunnen zeggen : „ Om dat Jesus Christus , of „ zyne Apoftelen, dat gezegd hebben; of om dat ik» „ in waarheid, en na onderzoek, meen, dat dit naafl „ overeenkomt met hunne woorden". Hoe 't zy, iaat u nooit door gunft of ongunft bewegen om een oogenblik af te ftaan van dat Godlyk gefchenk, de vryheid. Vi'yheid is de grondflag onzer redelyke Natuur. Moet het zyn, getrooft u ongenoegens. Draag alleen zorg dat geen redelyk menfch u voor een ftyfzinnig menfch houde; redelyk menfch zeg ik: met de anderen hebt gy niet te doen. Heb den cerlyken moed om te durven bclyden, alles wat gy voor waarheid houdt, cn toon altoos, dat gy, indien gy daarom lydt van uwe vrienden of naaftbeftaanden, lydt als een Chriften. Gy zyt aangedaan, Jac b; ik ben het ook. Laaten wy ons gefprek voor ditmaal eindigen: ik verwagt u fpocdig te rug. F TWAALf-  |j? ONDERWYZEND GESPREK. T JVA A L F D E LES. Onderwvzer. Wy zullen ons onderwerp vervolgen: zyn de Kinderen verpligt, in 't Huk des Huwlyks, den wil hunner Ouderen te volgen? Leergraag. Ik heb hier zo veel voor en tegen gehoord, myn Heer, dat ik in de war ben: maar men kan de liefde kwalyk dwingen, zegt het fpreckwoord. Onderwyzer. Dat is zo: is het echter wel liefde, 't geen by de jonge onervarene gevoelige menfehen daar voor, ter goeder trouw, gehouden wordt. Zou het niet meelt altoos een ingenomenheid zyn met beuzelagtige uitwendigheden, of eene blinde drift die alleen dierlyk is? Gy zyt zulk een hüpfch man, gy hebt zulk een wel geplaatft hart, dat gy my wel Ziilt toeftaan,dat Liefde iets edels is, en geen ander doeL Wit heeft, dan het voorwerp haars verlangens gelukkig te maken. Lee rgraag. Ja, myn Heer, dat weet ik: ik zou myne vrouw immers nooit hebben willen overhalen, hoe lief ik haar had, om met my gebrek te lyden, al hadt zy zich dat al om my willen getrooften. Onde r'  TWAALFDE LES. ij Onderwvzer. Daar ken ik u in ftaat toe: er kunnen dus gewigtli ge redenen zyn, die Ouders, welke hunne kinderen liefhebben , volftrekt aanzetten , om hunne begeerten te weerftreven. Leergraag. Dat begryp ik. De Kinderen zyn derhalven verpligt met hunne Ouders te raadplegen, over zulk eene geWigtige zaak als het Huwïyk is. Zy moeten dit nooit verzuimen; want het is waarfehynlyk, dat hunne Ouders de dingen beter doorzien, en goeden raad kunnen geven. Maar, myn Heer, zyn de Kinderen verpligt om tegen hunnen zin te trouwen met zulken , die zy onmooglyk kunnen lief hebben, al hebben zy niets tegen de perfoonen? Onderwvzer. Hier toe zyn de Kinderen flcgts alleen niet verpligt, maar zy bezondigen zich groo;elyks, als zy hierin den onredelyken wil hunner Ouderen volgen. Leergraag. Wees zo goed, myn Heer, en fpreek hier eens wat breder over. Ik verlang te hooren waar door zy zich bezondigen; dit kan ik nog zo klaar niet zien. Onderwvzer. Gy zult het terftond begrypen. Zy die tegen hun eigen hart en verkiezing aan, zich hier toe laten overhalen , doen, voor 't oog van God en menfehen, éene valfche verzekering, en roepen Gob om zynen Zegen aan, over eene daad die afgryslyk is. Is het geene zonde eene openbare valfcbheid te begaan? Fa Leer-  *4 ONDERWYZEND GESPREK. Lee rg raar„ . Maar mag men niet tegen den zin zyner Ouderen trouwen, als men elkander hartelyk lief heeft? als men vooruitzigten op een gelukkig leven heeft? als de Ouders geene wettige reden hebben, maaralleen uit grootfchheid , of gierigheid, of om familieverfchillen, aangezet worden? het is immers waar, myn Heer, dat dit meermaal gebeurt; en hoe veele jonge lieden zyn hier door ongelukkig, ja zinneloos geworden ! wat zegt gy ? Onderwvzer. Ik antwoordc hier niet, dan met veele befehroomtheid. Ik wenfehte wel, dat de Ouders nooit hunne Kinderen uit grilligheid, heerfchzucht, of fchandelyke vrekheid, in eene goede en billyke keuze dwarsboomden: dat zy de zuivere, de welbeproefde, cn ■beftendig geblevene liefde van twee brave jonge lieden, toeftonden, en door een eerlyk Huwlyk goedkeurden; al waren de middelen al vry ongelyk. Ik wenfehte, dat de Ouders altoos door verftandigc toegevenheid, door wysheid en tederheid, het volko.tmenfte vertrouwen hunner Kinderen wilden winnen: Dan zouden zy eenen verbaazenden invloed op de harten hunner kinderen behouden; zy zouden hen voor hunne grootfee vrienden erkennen, en hunnen raad voigen. Doch de ondervinding leert, dat het in de meefie familien , geheel anders geftelt is: men ziet verwydering tusfehen den Vader cn zyne Zoonen, die de Natuur in 't aanzicht vliegt: koelheid by den Vader, agterhoudenheid by de Zoonen. Maar genoeg hier van. Ja, daar kunnen gevallen zyn, dat het den Kindereu vryflaat tegen den zin hunner Ouderen  TWAALFDE LES. «5 Ouderen te trouwen, cn tot dien einde zich onder de befcherming der Overheid te ftellen. Die gevallen wil ik liefït niet bepalen; want dit fr.uk is van een zeer groot gewigt, en jonge lieden die tot dat droevig uiterfte komen, moeten zorg dragen dat zy zich. nimmer deeze daad te laat beklagen. Zy moeten eerfi, en zeer lang, alle middelen beproeft hebben, om, is 'tmooglyk, hunne Ouders dit verdriet te fparen ; ook dan, als de gehele billyke waereld dc oude Lieden veroordeeld, cn de jonge Lieden beklaagt. Indien ik zo gelukkig ware van eenigen invloed te hebben op zo een paar brave jonge menfehen, ik zou hen bidden , om nooit tot gcrechtclyke middelen toevlugt te nemen, dan alleen in twee gevallen, als men er zyn verftand of leven by zoude infehieten. Doch dit tc bepalen is niet altoos zo maklyk. Ik geloof, Jacob, dat ik nu genoeg tot myn Oogmerk, en voor u gezegt hebbe. Uwe Kinderen zyn nog zeer jong, jgy zult vooreerft nog niet in de orriftandigheid zyn waar in gy zult behoeven te tooncn hoe of gy denkt over een zaak van zo veel gewigts; laaten wy liever overgaan om te zien, wat gy nu aan uwe kinderen verpligt zyt, indien gy in dit opzicht rechtvaerdig leven wilt. Leergraag. Ik ben verpligt myne kinderen wel op te voeden. O nd e rwy ze r. Waar in beftaat eene goede opvoeding? of liever, die opvoeding die gy, aan uwe Kinderen, in uwé omftandigheden, geven moet? * 3 Leer-  «6 ONDERWYZEND GESPREK. Leergraag. Eene goede opvocdig beftaat, denk ik althans, daar in, dat ik myne Kinderen onderwyze hoe zy , als ecrjyke menfehen, in hunnen ftaat leven moeten , om te voldoen aan dat geen dat God van hen zal vorderen, en om hen hier namaals eeuwig gelukkig te doen zyn. O n d e rwv z e r. Uw antwoord is zeer goed: Het verrafcht my niet weinig; maar wat laat gy hen, om beide deeze trefi'elyke oogmerken te bereiken,, nu al leeren? Dat Wift ik ook gaarn. Leergraag. 'Myne Kinderen, ik heb er zes, myn Heer, gaan fchool, bchalven de twee kleinften : ik zal hen leeren lezen en fchryven; en wat cy{Teren; voor al de jongens; cn als zy zo verre heen zyn, dat zy een Ambr,"t kunnen leeren, zal ik hen dc keur geven wat zvVinen leeren. Dc Meisjes zullen wy handwerken, cn myne vrouw zal haar huishouden leeren; op dat zy in ftaat worden om dc goede Lui te gaan dienen. Onderwvzer. Gy bcgrypt het zeer wel , Jacob : door dit middel kuntgy goede Burgers voor den Staataanleggen, terwyl gy uwe Kinderen op het fterkft aan u verpligt. Ik denk, dat gy het hier niet by zult laaten; maar ook aan het voornaam oogmerk hunner fchepping Zult trachten mede tc werken ! doch hier van zullen wy daadlyk fpreken. Ik ken uwe jongens, 't zyn gezonde aartige kinderen , maar ik zie ze nooit op ftraat fbe-  TWAALFDE LES. 87 Icn, als ik voorby wandel. Houdt gy hen ook al te firak; ik vrees het? Leergraag. Ik doe waarlyk niet, myn Heer, zy mogen in huis ofagterop het erfje, zo veel fpelen als zy maar willen; doch het moet onder myn Vrouws oog zyn, zegt zy. O , myn Heer, zy is zo zorgvuldig voor de Kinderen; en zy zegt dat haar dat geraas en gehaspel veel minder hindert, dan de zorg doen zoude, dat zy op firaat "een ongeluk zouden krygen, of allerlei ondeugenheid leeren, van ftoute Kinderen, die, in eene Buurt als de.onze is, weinig beeter daa de wilden worden opgetrokken. Myn Heer weet, ik ben een Timmermans khegt, ik maak zo veel fpeeltuig voor hen a's ik maar kan, of help hen te regt in dat tc maken. Ik bewaar alle week iets van myn Loon om er myne Kinderen wat voor te kunnen kopen, daar zy zin aan hebben, als ik zie dat het nuttig zyn kan: myn oudite zoontje, een knaapje dat zyn oordcel vry wel heeft, is een liefhebber van tekenen en verwen; ik heb hem zo een Neurenbergskisje met fchulpjes gekogt, daar hy zich wonderlyk mede vermaakt; en zo doe ik omtrend alle de anderen net even eens; want al de Kinderen zyn my even lief, en myn Vrouw of ik zyn in 't gehecL niet naamziek; dit is, dunkt ons, al te gek. Als het zondag is, dan wandel ik met hen die my volgen kunnen, en ik leer hen vroeg gebruik van hunne beenen maaken. Is het geen weer om uit te gaan, danfpeel ik met hen op het Dambord ,of;, ik durf't haalt niet zeggen, wel eens op het Tolletje om hen te vergenoegen. Gy weet zelf, myn Heer, wat het te zeggen is Vader te zyn. Gy zult dit wel jnfehikken. ■F 4 Onder-  |9 ONDERWYZEND GESPREK. O nderwyze r. Ik keur dit alles goed, Jacob-, als een man', die de geheele week door werken moet, en des zondags den openbaren Godsdienft eerbiedig heeft bygewoond, zich met eene wandeling vermaakt, geloof ik, dat men hem van een zeer goeden fmaak in het Uitkiezen zyner verlufligingen mag houden: en gy doet des te beter, dat gy uwe kinderen altoos medencemf, hier door zien zy, dat gy hen lief hebt, en zo veel vermaak aandoet als gy maar kunt. Het kan ook ftrekken om u van kwaad gezelfchap af te houden: als een Vader met zyne Kinderen wandelt, toont hy zekere goedaartige gefchiktheid , die hem by brave menfehen in agtlng brengt, en geheel verwydert van die flegte lieden die den zondag alleen vieren door uitfpoongheden. Onze lieve Heer is zo goedertieren, dat hy den Sabbath, dat is , Rujldag inftellende , ook gezorgt heeft voor de Dienftknegten en Arbeiders, ja, ook voor het Vee, op dat zy allen, 'ten minften ééns ter weckc vryen adem zouden haaien. Lezen uwe jongens -al, Jacob ? Leergraag. Dc twee oudfte alleen nog maar; de oudite is tien, en zyn broêr negen jaaren. O n D e RWï'ze r. Wel wat lezen zy ? Leergraag. De Kindervaersjes van vanAlphen, en de kleine Kateehismus der Natuur van Mart in et: beide hebben zy van myns Vrauws Vader gekregen, voor hun nieuwe- jaa.r.  TWAALFDE LES. jaar. En myn Baas, die zelf geen Kinderen, en veel met myn jongens op heeft, gaf hen het Boekje van Raff, over de Aardrykskunde; en daar zitten zy dan voor hunne moeder in te lezen dat het een luft is. Onderwvzer. Leeren zy geen Vraagen ? Le ergraag. Onze Dominé heeft hen eenige Vragen opgegeven die zy zelf moeten beantwoorden. Myn Vrouw heeft by Dominé*** langgedient, en het fchynt dathyzo wel als zyne Vrouw, nu nog willen toonen, dat zy hen als eene brave deugdzame dienftmeid heeft opgepaft; anders is dit, in zulk een groote ftad, voor gemeene Lui haar kinderen , niet heel maklyk te bekomen; onze Dominees hebben te veel druktens, y.o als gy weet, myn Heer. O nde rwvze r. Uw Dominé ken ik; hy is een zeer braaf man, en fchoon ik in veelen opzichte zeer met hem verfchil in denken, zo ga ik echter veel by hem, en met ftichting te kerk. Hy zal dat doen, denk ik, om dat de gewone Vragenboeken veel te zwaar, en te onbcgrypelyk zyn voor Kinderen , cn veel al handelen over de byzondcre begrippen der Godgeleerden, waar by uwe Kinderen geen meer belang kunnen hebben dan wy. Leert gy uwe Kinderen ook bidden? Leergraag. Ik zou dat ongetwyffclt gedaan hebben; maar ik heb in een klein werkje over de Opvoeding, gelezen F 5 d*s  «je ONDERWYZEND GESPREK, dat men een Kind niet kan leeren bidden voor dat het in ftaat is om mar God zynen Schepper te vragen. Wy hebben dan zo lang voor hen gebeden tot dat zy uit hun zelf vroegen, wat of dattog beduidde, dat hunne moeder en ik by het beginnen en eindigen onzer maaltyd zo ftil zaten. Ja myn Heer dat moet ik u eens vertellen; het zal my nooit vergeten. Ons oudite jongetje vroeg eens, wat of wy dan deden? wel zei zyne moeder, dan bidden en danken wy. „ Wel wat is dat toch, vroeg hy, cn wien bid gy. „ Onzen lieven Heer.— Onzen lieven Heer, zeihy, wie is dat, moeder? wel, zei myne Vrouw, dat is „ Hy die ons allen gefchapen heeft, ons alles geeft, „ en altoos voor ons zorgt". Het Kind was geheel aandagtig. „ Jan, zei ik, is dat niet billyk dat wy „ Hem danken en bidden die ons alles geeft? Ja, „ zei het Kind, dat is billyk; ik zou ook gaarn bid„ den, maar hoe moet ik bidden"? dat zullen wy u zeggen hernam ik. Ik bedagt cr my eens op, en my dagt dat ik niet beter doen kon, dan hem een klein Gebed te leeren. O bi der w v z e r, Laat my dit eens hooren. Leergraag. Ik dank u, S lieve Heer, voor alles wit ik ge?iift, en ik bid u om al wat ik noodig heb: Ik lette ook zeer weJ op of hy eerbiedig, en aandagtig was. O n d e r w v z f. r. Wat leert gy hen al meer? L e e r v.  TWAALFDE LES. M Leergraag. Hunne Ouders onderdanig zyn, elkander lief te Iiebben, niette krakeelen met andere Kinderen, en zoet wezen. O nderwyze r. Hoe gaat het met hen, zyn zy nog al gezeggelyk? Leergraag. Ja, myn Heer, dat is zomtyds zo wat! Ik heb daar een knaapje dat zo haaftig is, dat_ ik er van verftelt fta. Hy ontziet niets, als hy boos is, en ik heb al myn gezach noodig om hem tc beteugelen: de jongen is echter goed en oprecht, en zo ;:agtzinnig buiten deeze vlaagen, dat hy, als zyn moeder zich daar over bedroeft toont, niet weet wat hy uit berouw zal doen; hy zou; ook niet naar bed gaan, voor ik het hem vergeven heb. Hy is eens heel by my op den winkel gekomen, cn ik moet een half uur ftyf door gaan, voor ik er ben, om my te verzoeken dat ik toch weer goed op hem wierdt, eer hy naar fchool ging: de jongen hing my aan de beenen: Hy was heel ftout, dat is, opvliegend gewceic, cn hadt zyn zusje een klap gegeven die harder aankwam, dan hy gemeent hadt: wat zal ik met zo een Kind doen? Onderwyzer. Met dc grootfte zorgvuldigheid op zyn zwak werken ; zyn gevoelig hart zal hem mooglyk te regt brengen; doch daar zal wat aan tc doen zyn voorn. Gy moet dat gastje eens by my brengen: ik moet eens zien of wy hem niet verbeteren kunnen. Leer,-  9i ONDERWYZEND GESPREK. Leergraag. Ik zeg difcvvyls tot myn Vrouw, zie daar, daar hebben wy zes Kinderen, ei? yder heeft zyn byzonder humeur, zyn byzonder goed en kwaad. Wat is het zorglyk Kinderen op te voeden, myn Heer! ik kan er zomtyds niet van flapen. Daar kom ik gifter avond thuis, en vondt dat er vry wat te doen geWeeft was, met myn Vrouw, en een ander Kind van my. Het hadt, fchynthet, in fchool gezien, dat een jongen vliegen vong, cn met fpelden op de tafel vaft maakte. Hy is niet veel van zeggen, maar *t moet hem behaagt hebben, want hy wift zyne moeder eerft ecnige fpelden te ontfutzelen, en ging naar't venfter. Dc goeye Vrouw by geval opziende wat er gebeurde, vroeg : „ Piet, wat doe je „ daar? wel niemendal moeder, ik fteek vliegen op „ fpelden, en die zet ik dan vaft in de venfterbank". Myn Vrouw bekeef hem, en zei dat hy daar kwaad aan deedt, en het niet doen mogt; doch kon, fchynt het, hem dit niet doen bêgrypën. Ik kwam t' huis, en hoorde myn vrouws klagten. Ik fchudde myn hoofd, want het deerde my. Ik riep hem by my: Pietje, zei ik, waarom doet gy dat? uit plaifir w Vader, zei hy. „ Uit plaifir! wel weet gy niet dat gy die zoete vliegjes geen kwaad moogt doen ? „ Neen, Vader, dat wift ik niet. — Nu dan zeg ik het „ u uitdrukkclyk; cn zo gy voortaan iets dergelyks „ doet, zult gy in myn ongunft raken. Als gy de „ bceften plaagt of pyn aandoet, dan zyt gy een „ ftoute kwaade jongen : Onze lieve Heer heeft dc „ dieren zo wel gefchapen als dc menfehen; Laat „ ik het nooit weer zien; en zo gy het, buiten myn „ oog doet, cn ik er agter kom, zal ik u vinden", Onder-  TWAALFDE LES. *3 Onderwyzer. Cy hebt uitmuntend wel gedaan, myn brave Jacob; 't Is te bejammeren, hoe dat men den Kinderen toelaat met dc dieren te leven! en hoe weinig denkbeelden de meefte Ouders hebben van het ondeugende deezer mishandelingen. Het fchynt, dat veel Ouders hunne jongens met opzet nog ruwer en hardvogtigcr willen maken, dan zy op zich zelf zyn. Alle beginfels van Woefïheid, en van ongevoeligheid, behoorde men uit de harten zyner Kinderen geheel te verbannen , door hun aan te toonen dat het veel plaifieriger is, wel te doen , dan te fchaden. Ik heb meermaal opgemerkt, datzoetaartige jongens, veel van duiven, hennen cn honden houden; dat zy graag vogeltjes oppasfen: terwyl liegt geaarte, of verwilderde Kinderen , al vroeg een vuil vermaak hebben in de dieren te flaan, te fchoppen, te mishandelen. Leergraag. Dat begryp ik ook zo, myn Heer: mydunkt dat die Vader, die zulke ftoutheden toelaat, om zyn jonden hardvogtig en ongevoelig te maken, de zaak met minder omflag konde behartigen: hy moeit het Kind aanzetten om zich zelve met fpelden te fieken, en alle leed aan te doen. Onderwyzer. Uw inval is goed; hy doet my glimlachen! Hoe fraai zegt de wyze man : De rechtvaerdige kent het leven zyner heeften. Wat meent gy uwe Kinderen al verder te leeren? Leergraag. Ik zal hen met myne vrouw, zo goed ik immer kan, onder-  $f ONDERWYZEND GESPREK, onderwyzen, en daar m gebruik maken van alles wat gy my gelieft te zeggen, voor zo verre zy dat nog verftaan kunnen of hen te pasfe komt. Onderwyzer. Uw voorneemen kan my niet dan gevallig zyn, en gy geeft my de ftille hoop, dat ik, nog na mynen dood, van eenig nut zal kunnen zyn. Dat zaad van onderwys, 'twelk ik nu in uw wclbereidt hart ftrooy, kan zich nog in uwe Kindskinderen, en volgende geflagten ontwikkelen, en vrugt voortbrengen. Ik twyffel niet, Jacob, of de altoos Goedertieren God zal myne pooging, om u gegronder kennis van uwe Burgerlyke cn Chriftelyke pligten te geven, met zynen genadigen zegen bekroonen. In het volgende Gefprck zullen wy eens handelen, over die Liefde die wy ons zelvcn, cn onze Naaften fehuldig zyn. Leergraag. Ik bedank u, myn Heer, voor uw geduld; ik heb mooglyk wat al te breedvoerig over myne Kinderen gefproken, maar ik ben Vader; en ik beken dat zy my zeer na aan 't hart liggen. Onderwvzer. Gy hebt my nog nooit meer gefticht dan nu! gy zyt een rechtfehapen man: ik hoop u haait weer to zien. * * * DERTIEN-  DERTIENDE LES. onderwvzer. Wy zyn niet alleen verpligt tot rechtvaerdigheidi maarwy moeten ook onzen Naafien liefheb-» ben •, Wat is Liefhebben ? Leergraag. Ik denk, myn Heer, iemand alles goeds wenfchen * en doen. O nd e rwyzer. Gy hebt die bepaling al vry wel gemaakt: maar zeg my nu eens, Jacob , wie moeten wy al lief hebben? Leergraag. Ik denk dat wy alle menfehen moeten lief hebben, dat is, alles goeds wenfchen, en helpen toebrengen. O n d e rw yze r. Hoe, alle menfehen! gaat dat niet te verre? Leergraag. Onze vyanden zelfs, zo zegt ten minften onze Zaligmaker. Onderwyzer. Goed, onze vyanden: maar moeten wy ook Godlooze ondeugende menfehen, menfehen die Gods geboden veragten, zyn woord befpotten, niet'in Christus geloven, moeten wy die altemaal, zonder uitzon-  9 ONDERWYZEND GESPREK. Leergraag. Nyd, afgunft, haat, wantrouwen, gierigheid, laster, en nog veel meer andere. Onderwvzer. Zou de toorn ook niet tegen haarftryden, Jacob? Leergraag. Dat denk ik niet, myn Heer; ik kan tegen myn vreuw en zy tegen my wel eens opftuiven; én echter wy hebben malkander zo lief, als ik wel zou Zeggen dat menfehen malkander hebben kunnen : ik kan 'tniet helpen, 'tis alzo, voor ik er om denk; en 't is aanftonds ook fchoon over. Onderwyzer. Gy hebt gelyk, op die wys kunt gy 'tniet helpen, en toorn is, in deeezen, met fchrik gelyk; maar gy moet er u niet in toegeven, en alles vermyden wat u daar toe zoude kunnen brengen. • Leergraag. Ik geloof daarom, dat die eerfte opwelling tot toorn geen zonde is: maar als ik dan heen ging en kwelde met opzet myne goede brave vrouw, dan deed ik zonde. .. ........ Onderwyzer. Ja zeker, en dan is die drift niet meer toorn, maar wordt kwaadheid, of boosaartigheid. Wat zoekt gy, Jaeob? ......... Lee rgraag. Die woorden van Apoftel Paulus over den toorn, feg'en de Ephezen, het IV hoofdjiuk het 26fte vers';- fzjti. : ■ • • • . daar  VYFTIENDE LES. «I daar zegt hy: wordt toornig , en zondigt niet; en vers 31: Alk bitterheid en toornigheid en gramfchap, en geroep en lafteringen, zy van u geweert met alle boosheid. Ondexwyzer. Uier uit ziet gy dat er twee'derhande toorn is, een onzondige die alleen in het temperament, en niet in 't hart zit •, en een die bops is, en kwaad bloed zet, die Paulus verbiedt-als uftloopende in alle boosheid. r Leergraag. Maar, myn Heer, het is, zo als het fpreekwoord zcit: de liefde kan niet van één kant komen. Stel' ëens dat ik een befcheiden, heufch, vriendhoudend Buur ben , maar dat ik met Iaftige h'arrewarrige cn twiftzoekende menfehen alle daag moet omgaan; dan moet ik immers dikwyls, tegen myn zin aan, in moeite leven? want zulke menfehen ruften niet voor men weerom fpreékt; wat moet ik dan toch doen? O nd erwyzer. Daar is niet beter op, dan dat wy het den wyzen deugdzamen Paulus vraagen; die zal om wel zeg', gen wat wy doen moeten: zoek eens op Romeinen XII: vers 18. Leergraag. Indien het mooglyk is, zo veel in u is, houdt vrede met alle menjchen. O nderwyzer. Wat meent de Apoftel hier mede, denkt gy? H 5 LBERi  123 ONDERWYZEND GESPREK. Leergraag. Dat wy, van onze zyde, ons beft moeten doen, •m onze vrede en ruft te bewaren Onderwyzer. Zeer wel. Gy ziet, Jacob, datdeeze groote Gezant Gods, zeer wel wift, hoe het in de waereld geftelt was; en dat hy het menfchlyk hart beftudeert hadt! Hy zegt ook niet, ik beveelu, houdt vrede met alle menfehen, maar zo veel u mooglyk is; zo veel in u is. Veel, zeer veel moeten wy doen , om ruft en vrede te bewaren; doch als het onze oprechtheid, of eenige anderen pligt zoude verkorten, dan geen vrede te hebben, is onzen grooten pligt. Wy moeten ons dan dat alles getropften, en ons aan onze deugd vafthouden. Leergraag. Ei lieve, myn Heer, helder dit eens wat qj>! Onderwyzer. Zeer gaarn, Wy mogen in gemoede, by voorbeeld, niet voorgeven iets voor waaragtig aantenemen, dat wy niet alleen niet geloven, maar met verontwaerdiging verwerpen, om onze huislyke of burgerlyke ruft en vrede te bewaren; want dan deden wy oneerlyk; ën' dat mogen wy om niets ter waereld zyn; dat fpreekt van zelf. Wy zouden dan omtrend God huichelen en met ons geweten fpelen. Leergraag. Nu begin ik u beter te verftaan? O n d e Rï  VYFTIENDE LES. O nderwvze r. Als wy in gemoede geloven dat wy onze kinderen moeten laten doopen, dan moeten wy dat ook doen, al hadden wy alle onze bloedvrienden daar door tot vyanden te verwagteu. De vrouw mo£t hier zich het misnoegen haars mans, en hy zich dat zyner vrouw getrooften. Denkt een der Echtgenoten dat der bejaarden doop alleen fchrif'tmatig is, dan geloof ik, voor my, dat die der Echtgenoten die zwarigheid fielt in den doop zo lang weg te laten, geviert moet worden; om dat er nooit iets fchadelyks zyn kan in zyn kind vroegtydig en plegtig zynen God toe te wyden: maar zo de vader de Leer dier Kerk waar in zyn kind moet gedoopt worden, niet van harten gelooft, dan mag hy om lief of leed, zyn kind daar niet laaten doopen, om dat hy alsdan een bedrieger is. Hy bevordert den vrede ten koste van den eerbied die hy aan God, en de trouw die hy aan zyn geweten verfchuldigt is. Ik wenfehte , Jacob , dat dit wat ernftiger overdagt wierd ! Leergraag. . . ' nvi !V -:«•! «lloftblOV H'.O 'OOm J?H .})V!3*J 100» *Y"J Ja, myn Heer, ik heb zo dikwyls en zo heftig van myn leven hooren disputeeren over het Geloof, dat ik voornam nooit te trouwen met eene vrouw buiten myne gezintheid 5 offchoon ik daarom alle brave menfehen, van alle gezintheden, liefheb-: ik denk altyd, God heeft overal de zynen; zo als de Heilige Petrus getuigt, van C0rne lius fprekende, toen die vroome man nog een Heiden was: maar my dunkt het moet zeer laftig en verdrietig zyn , nooit eens over den Godsdicnft te kunnen fpreken zonder dat droevige harrewarren. OndeiH  **4 ONDERjWYZEND GESPREK, Onde rwvzer. Het komt my voor, myn vriend, dat gy zeer voor*igtig gedaan hebt. Niemand is grooter vriend van de verdraagzaamheid dan ik, maar ik noem onverfchilligheid geene verdraagzaamheid. Als twee menfehen , die beiden hunnen Godsdienft verftaan, dat is, reden kunnen geven van hun geloof, waarom zy iets geloven , en gewicht ltellen in die Leerftukken, doch wier begrippen verbaazend wyd uit elkander loopen, zo als, helaas, by veele vrome Chriftenen gebeurt, met elkander in zulk eene naauwe verbintenis treden als het Huwlyk is, dan n^oeten zy, voor al zo zy kinderen voortbrengen, zeer dikwyls de groote zaak oneens zyn! Leergraag. Dat is ook waar-, want elk wil gaarn zyne kinderen enderwyzen, in dat Leerftelzel dat hem beft voorkomt, of zy moeten nooit met elkander over iets Godsdienftigs fpreken. Onde rwvze r. Gy hebt gelyk. Het moet een verdrietig leven zyn, voor een paar menfehen, dat op de allernaauwftë wyze vereenigt is, dat elkander en hunne kinderen zo allerhartlykft bemint, zo zy nooit eens een Godsdienftig vertrouwlyk gefprek kunnen houden. Beide gaan naar hunne afzonderlyke Kerk: de man zucht om dat zyne vrouw niets gelooft van zulke dingen die hy tér Zaligheid volftrekt noodig houdt; de vrouw ziet haren man met tranen in haare oogen na, óm zyne bekrompene en ftuurfche naauwhartighcid, ih dit ftuk; en beiden beklagen zy het lot dier kinderen, die of met vader of met moeder leeren danken. Leer-  VYFTIENDE LES. t*ï Leergraag. Maar, myn Heer, zie, ik ben maar een eenvoudig mart, en misfehien is myn vraag niet goed, maar Waarom kunnen twee brave Godsdienftige menfehen niet met elkander verfchillen, en daar over fpreken Zonder dat zy boos worden, of elkander veroordeel Jen? O nderwyzer. Uwe vraag is zeer goed; ik zal die in 't vervolg eens beantwoorden. Laaten wy nu eerft eens zien, hoe of het daadlyk geftelt is. Wat moet het de Huwlyksgenegenheid verkoelen, als de eene de andere aanziet als de verleider zyner, of harer kinderen! Men ziet meermaal, dat lieden van onderfcheiden gezintheden trouwen, en dat er echter nooit verschil over is. Leergraag. Dat is waar, dan gaan de zoons ook met den vader, en de dogters met de moeder: ik ken zulke lieden ook. Onderwyzer. Dat is zó, maar men vindt ook lieden die fchandelyk onverfchillig zyn omtrend hunne allergewigtigfte belangen. Als gy dagt, dat uwe vrouwe Godsdienftige gevoelens hadt, en aan uw beider dochter inboezemde, die beiden eeuwig ongelukkig zouden maken, zoudt gy kunnen, zoudt gy mogen zwygen? zoudt gy niet verpligt zyn haar alle oogenblikken tegen te fpreken? zoudt gy, om, naar uw denkbeeld, uw kind te redden, niet in een geduurig yerfchil met uwe vrouw leven? en indien gy zaagt, dat uwe vrouw, zo wel als uwe dogter, in deeze fchadelyke, zielbedervende begrippen voortleefden, zoudt  1ZS ONDERWYZEND GESPREK, zoudt gy, die beider eeuwig geluk zo dierbaar agt,' niet van ft.il verdriet weg kwj aen? Al wat ik van u, als man, gezegt heb, h.eft ook plaats by uwe vrouw. Voeg hier nog by.- dat, indien uwe vrouw, zulke zagte gevoelens heeft in haai en ernfiigen Godsdienft, dat zy, voor haar,, geen oogenblik twyffelt of God zal u, en uwen zoonen genadig zyn, indien gy maar naar uw licht getrouw blyft wandelen; zy zal met dit alles een grievend hartzeer gevoelen, over uwe hardheid, over uwe bekrompene begrippen van een goetertieren God, over uwe denkbeelden noopens de Genade in Jesus Christus. Zou elke zucht over uwe verblinding,- en ke'tterfch'e gevoelens, door u gelooft, haar niet door de ziel gaan ? zal het haar niet bedroeven , dat haare zoonen' in de zelfde, naar haar inzien geenzinds bybelfche denkbeelden, wierden onderwezen? kan' het eene vrouw, eene moeder onverfchillig zyn, of zy door haaren dierbaarften vriend, dien man die zy zo hartlyk bemint; dat zy van zyne, en haare zoonen, voor een rampzalig, cn, blyft zy in haare begrippen,' eeuwig verdoemt fchepzel zal worden aangezien? Wy fpreken nu, ziet gy, over verfchü in Geloofspunten, die de eene voor de eeuwige, en vafte grondfteunen des, Godsdiensts houdt, en de andere verwerpt, of van minder belang rekent ? de vrede in zulke huisgezinnen kan alleen ruften op fchandclyke onkunde,- van't geen men beleden heeft, of op eene veragtelyke onverfchilligheid omtrend'den Godsdienft zelve. Leergraag. Ja, myn Heer, dat begryp ik nu ook duidelyk; en' ik zie dat dit zeer is af te keuren. O n der-'  VYFTIENDE LES. 12? ■ Onderwvzer. Ik heb dikwyls, als ik aan jonge lieden die elkaffA der lief hadden, en zo zeer als ik bedoel, in begrippen verfchilden, vroeg: „ Hoe gaat het met u „ beiden , op dat groote punt van Godsdienft"? ten antwoord gekregen: „ Weergaloos wel, want wy „ fpreken er nooit over, en de zoons gaan met den „ vader, de meisjes met de moeder". Terwyl die lieve kleine wichten al uitriepen: „ Ja, myn Heer, ik benMennift,— en ik ben, zo als moeder is, Gereformeert". Is het echter niet onverantwoordelyk dat menfehen , die door den wil van God kinderen moeten opvoeden, Chunne eigene kinderen) nooit fpreken, met elkander, en met die kinderen over dingen van het alleruiterfte belang ? Zy die dus, naar Paulus les, zo veel in hun is, vrede zoeken te houden, met alle menfehen, en inzonderheid met hunne huisgezinnen, en wederpaar, moeten zo als gy, Jacob , niet buiten hunne gezintheid trouwen. Leergraag. Maar als ik nu eens, na myn trouwen, aan het denken cn onderzoeken raak, cn ook daadlyk van gevoelens verander-, want het is immers mooglyk, dat ik die gevoelens, die ik dus lang' ter goeder trouw gehad heb, verlaat, en geheel andere aanneem, dan my ooit gelecrt zyn, dan ik ooit kende:'wat dan? Onderwvzer. Dan moeten wy het zo goed Hellen als wy kunnen. Wy hebben, in dit geval ons zelf ni t te verwyten, dat wy met voorbedagtheid onze hu'slyke vrede voor ons zelf moeylyk gemaakt hebbe.i. Er komen  OMDERWYZEND GESPREK. men meer zaken in 't Huwlyk voor, die wy, of geen menfch had kunnen vooruitzien; en die, hoe fmaiteJyk, hoe afgryzelyk zy zyn, ons eyenwel ten deele blyven : Als myne vrouw eene oiigenezelyke kankerkwaal heeft, en ik dat weet, zal ik haar niet trouwen, maar krygt zy zulk eene doodelyke kwaal, dan moet ik haar, en my zelf, het leven zo draaglyk maken als ik kan. Gy verftaat my Wel, Jacob,? brei het zelf uit! L.eerqra AG. Dat is billyk en liefderyk; cn ik kan uwe volle mening zeer wel verftaan. ö, Het huwlyk heeft zó veel te zeggen, ook buiten onze fchuld! Het is ert' blyft echter zeer moeylyk, denk ik? Onderwvzer. Zeer moeilyk, myn vriend; moeilyker dan ik zeg-, gen kan: en ik zie er niets anders op, dan gedult en toegceflykheid. Ik houdc er zeer van, Jacob, om altoos, ook in, de duifterfte voorwerpen, een verlicht puntje op te zoeken; en zie daar, wat ik, met betrekking tot dit onwenfchelyk verfchii, befluit. Daar is echter nog deeze trooft in: Als ik van gevoelens verander, kan ik des te beter begrypen hoe myne vrouw, (by voorbeeld) in haare denkbeelden volhart; ik herinner my, dat ik dezelfde ook jaaren lang omhelsde , dit maakt my, zo ik braaf en verftandig handel, van zelf gematigder; en dat we! om die zelfde reden waar door wy gebreken, die wy zelf hebben, beter' in , e'en ander (zo wy er niet door lyden,) kunnen infehikken, dan wel zulk* die geheel buiten ons karakter toppen; of die wy b v aigen ondervinding niet kennen, en. ik blvf a:- tOOi  VYFTIENDE LES. i% töos hoopen, dat zy eens myn voorbeeld zal völgen, overgehaalt door die zelfde bewyzert welke my overtuigt hebben. Leergraag. Maar hoe moeten zulke menfehen omtrend hunnQ kinderen handelen. Onderwyzer. Hier van in de eerft volgende les; 1 ZESTIFND%  130 ONDERWYZEND GESPREK. ZESTIENDE LES. Leergraag. Ik ftelzoveel belang in uw antwoord op myne vraag, dat ik mooglyk wat al te fpoedig gebruik maak van uwe vriendelykheid; indien het zo is, myn Heer, vergeef het my. Onderwvzer. Neen, myn Vriend, dat is zo niet. Onze zamenkomft is eene wezentlyke uitfpanning voor my ; ik verzuim er myne eigentlyke bezigheden niet door, en ik zie met vreugd dat gy myne gedagten over u zo aangenaam beveiligt. Zie hier myn antwoord op uwe vraag. Het is ontwyffelbaar waar, dat recht geaarte ouders, voor alle hunne kinderen, eene evengroote liefde van wel willen, (zo al niet van behagen) koefleren. Zy wenfchen niets vuuriger, dan hen allen , voor tyd en eeuwigheid, gelukkig te zien. Om aan dit gewigtig oogmerk te v ldoen, keur ik volflrekt af, dat de zoons met den vader, en de meisjes (zo als men dat noemt) met de moeder gaan. Nooit kan een braaf vader of eene deugdzame moeder befluiten, om kinderen te laaten onderwyzen in eene Leer, die zy zelf fchadelyk noemen; of eent Leer, waar in men hen leert, dat hun vader of moeder ongelukkig, ja verdoemd zal worden, indien hy, of zy, die blyft volgen. Leer-'  ZESTIENDE LES. t?i Leergraag. Wees zo goed, myn Heer , en helder dit eens wat óp; ik ftel er voor my zo veel belang in, en myna vrouw insgelyks. Onderwyze r. Stel eens, ik ben Dorts Gereformeerd: myne vrouw behoort tot de Mennoniten van het Lam en den Toeren. Ik laat voor myne eigen lieve dochter, een. Leermeefier komen die haar leert, dat geen voor waarheid aan te nemen, dat ik geloof dat haar voor eeuwig zal ongelukkig maken i Myne vrouw, om my te believen, bezorgt haaren eigen lieven zoon een man dia hem onderwyft, dat zyne brave deugdzame moeier in een ftaat 'van verdoemenis leeft. Kunnen wy dit gedrag verantwoorden? Leergraag. Wat zal men in zo een geval doen? Onderwvzer. Met onze kinderen niet eerder van Leërftukke» fpreken, voor dat hun verftand ryp genoeg is, om over zulke zaken te kunnen oordeelen, en dan alles voor" en tegen onze eigen begrippen, klaar, duidelyk, ernftig, cn met bedaartheid voor houden; het lezen van den Bybel aanpryzen, cn vervolgens hen de Vryheid van eene keuze te doen, zelf over laten; een recht dat niemand aan een menfch, die een gezönd oordeel heeft, kan betwiften, zo hy geen gezag wil voeren over het erfdeel des Heeren; het geVolg daar van kan zyri, dat wy ons Over die kcuzö iedrocven; doch dit gevolg is alsdan niet té ve-r^ I a hrydeöJ  .133 ONDERWYZEND GESPREK. myden; en wy hebben alles gedaan wat God en de liefde tot onze kinderen alsdan eifchen. Ons niet hebbende te befchuldigen dat wy onze kinderen lebben laaten opvoeden in een Leerftelfel, dat wy van gantfcher harte afkeuren. Leergraag. Men ziet evenwel onder de ryke Lieden dikwyls, «lat zy buiten hunne Kerk trouwen •, die moeften immers ook alle deeze zwarigheden voorzien, die voor my, door u zo bevattelyk gemaakt zyn. O nderwyzer. Wel, myn goede Jacob, denkt gy dan dat rykdom kennis geeft; dat geld te hebben, en Godsdienftig , ecrlyk te handelen, twee zaken zyn , die onaffcheidbaar verknogt zyn? Leergraag. Neen, myn Heer, dat denk ik ook juift niet; maar moet een gemeen Burgerman als ik ben, evenwel niet onderftellen, dat ménfehen, die zo veel tyd hebben, en zo veel onderzoeken kunnen als zy willen; die zo veele dingen leeren waar van ik, en myns gelyken, niets wceten, ook wel zullen poogen zo veel kennis van den Godsdienft te krygen als ik; want zy hebben immers even veel belang by de zaak, al hadden zy, zo als wy lui wel eens zeggen, het goed van Lampzen? Onderwyzer. 't Smart my, myn vriend, dat ik u hier omtrend geheel iets anders moet zeggen, dan gy verwagt; maar  ZESTIENDE LES. maar kennis; gegronde, beredeneerde kennis van den Godsdienft, moet gy zo min by de aanzienlyken en ryken, a'.s by het graauw zoeken. In den gelukkigen middelftaat vindt men altoos den meeften fmaak, de meefte degelykheid, en de meefte geoeffendheid in den Godsdienft die wy belyden. Men zondigt tegen de Wellevenheid als men in gezelfchappen van zulke Lieden zoude willen fpreken, over iets anders dan beuzelingen. Het fpel, of eene veragtelyke praatzucht, brengt hen byeen: Om een goed zedelyk oogmerk wordt niet eens gedagt. Gy ftaat verwondert! 't is echter de waarheid. Leergraag. Ik begryp nu dat ik , om vrede te houden , nooit tegen myn geweten mag handelen-, moet ik evenwel , om ruft te hebben, alle myne rechten afftaan, altoos de minfte zyn, en my laaten plaagen van elk dien dat maar luft? Onderwvzer. r Ik geloof |niet, Jacob, dat gy u zeer gaarn daar aan zoudt willen onderwerpen! Wat zoudt gy zeggen , indien ik ja, antwoordde ? Leergraag. Ik zou zeggen, dat dit my, in veele gevallen, onmooglyk was. Onderwvzer. Ik zal u helpen. In alle gevallen, waarin gy •nmooglyk van uw recht kunt afftaan; of als gy I 3 voor-  134 ONDERWYZEND GESPREK. voorziet dat men uwe meegaandheid zoude mis** kruiken, zyt gy er niet toe verpligt. Leergraag, Waarom niet myn Heer? Onderwyzer. ©m dat gy tot het geen voor u onmooglyk is, nooit kunt verpligt zyn. Zo dra gy in gemoede, en na rype overweging kunt zeggen; „ Het is my „ onmooglyk"-, zo dra zyt ge ook vry. Zo dra gy u zelf wezentlyk zoudt benadeelen, door aan dè grillige ovcrhccrfching van een ander te voldoen, moogt gy hem dat genoegen niet geven, want gy hebt geen vryhcid om iemand, dus ook niet u zelf, ooit te benadeelen, Gy hebt immers wel van Abraham den Aartsvader gelezen? Leergraag, ' Ja zeer dikwyls, myn Heer. Onderwyzer. . Nu, die Abraham was een groot man, cn lnd, beleedigt, zo benadeelt heeft; yder zal hem vern foeijen, en ik zai voor een deugdzaam menfch M bekent ftaan by de waerelt; yder zal hem fehuwen »» als een ondankbaar fchepzel, en yder zal my ag» ten en vertrouwen". Als ik dit denk, dan kan ik zeer wel befluiten, om mynen vyand wezentlyk goed te doen, en met dit alles in het oog van dien God die ons hart kent, voor een flegt menfch gehouden, en myn weldoen voor wraakneming op getekend worden, Wy kunnen zelfs onzen vyand we* *loen uit een flrafbaare zucht, om hem zyne minderheid aan te wyzen; en zyn hart met wrevel cn fpyt te vervullen. Kortom , men kan hem wezentlyke weldaden bewyzen , zonder hem lief te hebben, zonder dat wy het wagen durfden, om voor hem' te bidden. Om dat wy niet ligt kunnen befluiten, God aan te fpreken, als ons hart verre is van onz'e .betuigingen ; Of ons vcrgeeflyk,, en barmhartig tevertoonen, als ons hart met afkeer, of trotfehheid (zo niet haat!) vervuld blyft. Tot zulk eene reinheid des harten verbindt ons het geloof in ïesus Christus. t • Leer-  ZEVENTIENDE LES. 14! Leergraag. Nu begryp ik, myn Heer, dat men zyn Iichaara kan laaten verbranden, voor den Godsdienft, zender Liefde tot God! Men kan al zyn goed aan den armen geven, zonder zynen naaften lief te hebben. Men kan weldoen die ons haaten, zonder hen lief te hebben, zonder dit voor God, in het heilige gebed te durven betuigen. Onderwyzer. De Chriftelyke Zedekunde is volmaakt; en dit kan niemand, die weet wat hy zegt, van eenig ander Zedekundig leerftelzel zeggen. Alles wat waarlyk goed, eerlyk , nuttig en loffelyk is te doen en te over. denken; dit is de wet der verlichte rede: Maar het hart moet de bron zyn van al dit goede, dit eerlyke. dit nuttige, dit loffelyke; alles moet zyn begin in God hebben , dit is de Leer der Chriftelyke Openbaaring. Zoudt gy my nu kunnen zeggen, wanneet Wy onze vyanden liefhebben? Leergraag. Ja dat zie ik nu. Als wy hem een goed hart toedragen; maar wat is dat evenwel moeilyk, myn Heer, my dunkt het is haaft niet te doen, Onde rw yzer. Voorzigtig Jacob! God weet immers zeer wel wat wy zwakke menfehen kunnen doen; Hy weet immers dat wy leeme hutten bewonen, wier grondflngen in het ftof zyn. Hy zal ons, want hy is onze goedertieren Vader, niets afeifohen dat wy niet doen kunnen? Hy gebied dit ons echter door zynen Zoon en gezant Jesus Christus; wy moeten het dan ook zeker kun- n'efi  t4* ONDERWYZEND GESPREK, nen doen. Maar kom aan, willen wy eens zien oi' dien pligt wel zo moeilyk is, als men doorgaans denkt? Leergraag. 6 Zeer gaarn; want dit komt my zo moeilyk voor! Onderwvzer. De zaken krygen, al naar dat wy die uit een zeker oogpunt befchouwen, een uitwendig voorkomen. Dit weet gy? als ik by my zelf denk: die man die ik nooit beledigd heb, en altoos wei deed , heeft my zo veel nadeel toegebragt als hy kon, zo wel in myn goeden naam a's in myne bezittingen; dan zwelt myn hart; ik voel dat ik het tegendeel van hem verdien. Ik kan hem niet zien, dan als een laage fchurk, die my heeft zoeken veragt en behoeftig te makenê Hoe gaarn zou ik hem ftraffen! Ik lees daar op dat Jesus my de wraak ten ftrengften verbied; en dat Hy my beveelt mynen vyanden lief te hebben. Ik bedaar wat. Myn vyand komt in ongelegenheid, ik help hem; maar geduurig welt myne gevoeligheid weder op! Ik worde geduurig, als ik van hem hoor, of hem zie, woedend; en ik ftel, wyl ik hem toch niet lief kan hebben, myn geweten met deeze woorden geruft: „ Ik doe hem geen kwaad; ik veragthem, „ maar weiger niet hem te helpen". Is 'tzo niet Jacob ? Leergraag. Ja myn Heer, zo is het; maar verder kan ik het niet brengen. Onderwvzer. Niet zo haaftig, myn Vriend ! Wy weten niet wat wy, jzo wy het hartlyk willen, doenikunnen, cn zo wij God  £3 L' V K J\' T TJi K JL) E L ü Si 143 Pod om. zyne hulp fmcken.' Als iemand, die gy uit liefde en deernis, in uw huis hadt opgevoedt, u uw. goed ontftool, zoudt gy fehrikkelyk boos'wordea, niet zo ? en als: hy in handen van het Gerecht raakte zoudt gy blyde zyn. Maar! als die eerfle aandoening over was, dan zoudt gy wel heel anders kunnen, denken. Gy zoudt mooglyk zeggen; „ Wel lieve „ Heer,, zal die. jongman nerven moeten, om dat „ hy my beftolen heeft. Hy is misfehien hiertoe „ verleidt ; hy plagt zo kwaad niet te zyn. Wat heb „ ik hem, toen hy een arm verlaten kind was, lief ,, „ gehadt, hoe gehoorzaam was hy altyd; wat heb ik „ veele aangename avonden met hem gehad! Wel, kon „ ik zyn leven koopen ik deed het valt. Morgen is „ hy al gerecht; en ik zal hem nooit weer zien". Leergraag. ft, Myn Heer, wat kent gy my Wel! ja zo zoiid* het zyn. Onderwvzer, Goed; dat ftcmt gy my dan toe?' Leergraag. Wel zeker! want zo is het; zo zou ik doen, eri fpreken. Onderwvzer. Gy zoudt dan reeds eene liefde des medelydens voor hem gevoelen? Denk nu eens aldus over uwen vyand: „ Hy heeft my gehoont, gelaflert, beledigt, „ benadeelt; ik heb hem altoos wel en oprecht behan„ delt. Hy weet, want zyn geweten kan dit niet zwyM gen, hy weet dathy zich zeer omtrend my bezondigt „ heeft. Wel, hoe bitter, moeten zyne overdenkin- 1» g««  t**. ONDERWYZEND GESPREK. w gen zyn, hoe moet zyn geweten heni benaauwen „ wie weet welk een ftryd hy heeft met zyne trotfch„ heid, die hem belet zynefchuld-bekentenis te doen „ in weerwil van zyne overtuiging dat dit zyn pligt is. „ Hy heeft de geboden van God overtreden. Hy kan „ alle oogenbük fterven, en geroepen worden om „ zynen Rechter te antwoorden; hy kan veroordeelt worden". Als gy dus denkt, kunt gy dan wel naiaaten , om God voor hem om vergeving te bidden ? Is uw geheel hart niet vervult met medelydende liefde ? Leergraag. Waarlyk, myn Heer, ik zou dat zo ernftig doen als of ik voor my zelf om vergeving bad. Het denkbepld dat hy ongelukkig Zal wezen, doet alles by my af- Onderwvzer. Laaten wy dus ons beft doen, om altoos onze vyanden in dat licht te befchouwen; dan zullen wy hen niet alleen met medelyden lief hebben, maar wy zullen ook voor hen bidden. Dan zullen wy ook Hem , in deezen , navolgen , die zo wel ons Voorbeeld is als onze Wetgever! Leergraag. Dat is myn oprecht voornemen. Ik ben nu reeds niet zo geftoort meer op iemand, die my benyd dat gy zo veel werk van my maakt, en die my, by mynen Baas, al meermaal heeft zoeken in kleinagting te brengen. Ik zal morgen reeds beproeven, of ik hem niet kan overtuigen dat hy my liegt behandelt, eft dat hy tegen God zondigt, die niet wil dat wy goed met kwaad, maar kwaad met goed, vergelden; en, wat dit ook uitwerke, ik zal God voor hem, als voor  ZEVENTIENDE LES', 14* voor my zelf bidden, op dat hy, indien hy een5 bnverwagt kwam te fterven, niet d'ngélukkig worde in eene toekomende Waereld. Onderwvzer, Doe zo, en gy doet wel-, zeg hem ook, dat ik méde zyn vriend wil zyh, en dat gy hem wel by my Wilt brengen. Zb rafch de tyd en gelegenheid het toelaten, zullen wy fpreken over de Godzaligheid]  145 ONDERWYZEND GESPREK, AG. TT JENDE LES. Onderwyzer. De Zaligmakende Genade Gods ondcrwyft ons, dat wy matig , rechtvaerdig , en Godzalig zyn moeten: de twee eerfte pligten hebben v/y reeds befchouwt, wy zullen tot den derden overgaan. Wat is Godzaligheid? Leergraag. Gehoorzaamheid aan God. Onderwyzer. UW antwoord is kort en goed. Let echter eens op liet volgende. Ais de Heilige Schrift ons vermaant tot Godzaligheid in het algemeen, dan bedoelt zy alle de pligten die wy omtrend God , onzen Schepper, cn Jesus Christus, onzen Zaligmaker, te betrachten hebben; als ook, alle de pligten die wy ons zelf en onzen naaften fchuldig zyn. Maar zien wy, dat, zo als In deeze plaats, de Godzaligheid in betrekking ftaat tot, en met de matigheid en rechtvaerdigheid, dan betekent dit woord alléén , „ Die pligten welken wy omtrent God moe„ ten in acht neemen". God nu heeft bevolen, maatig en rechtvaerdig te zyn omtrent ons zelf, en onzen naaften; gevolglyk is gehoorzaamheid de eerfte pligt die wy Hem fchuldig zyn. Wv kunnen dus nooit gezegt worden, dus omtrent ons zelf en onzen naaften te handelen, zonder Go de gehoorzaam te zyn, zonder te doen wat Hy ons gebied; gevolglyk zo wy dus handelen zyn wy gehoorzaam, zyn wy Godzalig. Leer-  AGTTiÉNDE LÉS. 14? Leergraag; Dit allés veffUik duidelyk, myn Heen Onderwyzer. Ik heb u, meen ik, reeds aangetodnt, dat de Zedenleer van Christus, in deeze twee zaken boven alle andere uitmunt: door haar opzettelyk aandringen op de reinheid des katten', cn door alles tc doen of te laaten met Het heilig oogmerk om ons Go de behaaglyk te maken, en in zyne gunft herftelt te worden. Dit is eigentlyk Godzaligheid. Zy onderftefÈ dus eefft ons geloof in God. Vcrftaat gy dit, Jyacob? Leergraag. Zeef klaar-, want ik kan iemand niet dienenj als ik niet geloof dat hy aanwezig is. Onderwyzer, - Wel gezégt. Het is echter niet genoeg dat !k irf het aanweezen Gods geloof; maar wy moeten ook bctaamclyke denkbeelden van dien God vormen $ want höe zal ik iemand dienen dien ik niet ken ? Maar moet een Christen, om Godzalig te leven, ©ok niet in Jesus geloven? Leergraag. Hy die niet in Christus gelooft, kan geen Christen zyn; en ook, God heeft aan elk die het woord der Genade hoort, geboden,- dat hy in Christus zal geloven. Onderwyzer. Maar wat heeft God geboden dat ik van Christus moet geloven ? K 2 L-ee**  M8 ONDERWYZEND GESPREK. Leergraag. Dat Hy Gods Zoon, en de Zaligmaker der waereld is. Onderwyzer. Moeten wy , om Godzalig te leven, Jesus ook ciicncn, cn gehoorzaam zyn? Leergraag. Zeer zeker. Jesus zegt zelf, dat men den Zoon eercn moet zo als wy. den Vader eeren; en hy voegt cr by , die den Zoon niet en eert die en eert ook zynen Vader niet die hem gezonden heeft: want de Vader wordt in den Zoon, de Zender in den Gezondenen, geëert; dat is, aangenomen of verworpenDaaro m zegt Jesus die u verwerpt, verwent my, en die my verwerpt, die verwerpt den genen die my tot u gezonden heeft. Onderwyzer. Dat is, verwerpt my minder, zo zeer niet, als Hem, die my gezonden heeft, Welke pligten zyn wy nu al meer byzonder aan God fchuldig? Leergraag. Eerbied} vrees, liefde, vertrouwen, en dankbaarheid. Onderwyzer. Hoe gedragen wy ons als wy eerbied hebben voor God? Leergraag. Dan noemen wy zynen heiligen naam nooit los én onbedagt; Dan lezen wy oplettend Zyn Heilig' woord? dan nemen wy alle voegzame gelegenheden w»ar, om ons ter plaatze te voegen waar de operi- bars  AGTTIENDE LES. 149 baren Godsdienft gehouden wordt, en luifteren aandagtig naar het geen ons daar gezegt en gcleert wordt. Onde rwvze r. Gy hebt my zeer wel geantwoord. Maar ik dien er het volgende noopens het Gebed by te voegen.Wanneer wy ons vervrymoedigen om Gode, in den gebede, te naderen, dan moeten wy, even gelyk Abraham , toen hy opging om zynen zoon te offeren, de jongens en de laftlieren onder aan den voet des bergs laten, op dat die heilige eenzaamheid niet geftoort worde: dat is, wy moeten, zo veel wy immer kunnen, al wat onze gedagten van God zoude kunnen verwyderen , zorgvuldig ontwyken , cn dit moeten wy ook in agt nemen, als wy Gods Heilig woordt hoorcn, of zelf lezen •, wy moeten geheet eerbiedig zyn. Leergraag. Datbegrypik ook zo, myn Heer, en daarom neem ik ook altoos myn hoed af, als de text word afgelezen. Onderwvzer. Gy doet wel. Een hart, wezqntlyk getroffen door eerbied voor het aanbiddelyk Opperwezen, kan niet nalaten die aandoening door uiterlyke houding te doen zien: dit ligt in de natuur der zaak. Gy geeft my daar aanleiding, Jacob, om met u het volgende eens te handelen. Het kan zyn nnt hebben, Zo dra de Predikant den 'text afleeft, neemt eik mansperfoon zyn hoed eerbiedig af; en het gebeurt wel eens, dat een yverig menfch op dat ftuk, hem, die naaft hem zit vry onzagt aanftoot, om hem te herinneren, zo die het vergeet, den hoed. afteneK 3 W.ejR  ï50 ONDERWYZEND GESPREK. rnen» Ik heb niets tegen dit uiterlyk teken van eer* bied; doch hoe komt het, dat de Voorleezers gehele Capittels leczen, en dc Predikant zelf, in zyne Predikatie twintig cn meer texten aanhaalt, dat dan elk riiet den hoed op het hooft blyft zitten, Hoe hangt dit te zamen? Een Predikant, die tot zynen text verkoos, deeze woorden van Paulus: Brengt mede den mantel die ik te Traas gelaten hebbe, als ook de pergamenten, zou wel dra, van den Predikftocl ziende, alle de manlieden met ongedekten hoofde befchouwen; doch zo hy , In zyne Predikatie, deeze treffende woorden aanhaalde, uit de Profetie van JkZaia: Hoort gy hemelen, neemt ter ooren gy aarde, want de Heere fprechtl (enzovoort,) zal hy géén één menfch zien die zyn hoed afneemt. Gy, Jacob, zyt echte? zo onnozel niet dat gy niet begrypen zoudt, hoe de ■woorden des Profeets alle tekenen van onzen eerbied vorderen? Ik weet wel dit fchynen maar kleinigheden, die flcgts den uiterlyken Godsdienft betreffen; maar dcwyl onze Godsdienft waarlyk den eernaam waardig is, die de Apoftel hem geeft, van te zyn een Redelyke Godsdienft, zo kunt gy 't niet ontkennen, dat fel wat onredelyk is, daar uit behoorde geweert te worden, of dat alle onze verrigtingen eene Zedejyke bedoeling behoorden te hebben? Leergraag, Ja myn Heer, zo gaat het! dat is al weer dien ouden fleur die wy volgen, zonder dat wy er iets by denken. Vader heeft ons zo gcleert, hy deedt ook zo, en wy weten doorgaans niet eens wat het beduid, iets te doen of te laaten. Wat moet ik nog keien! Onde r-  AGTTIENDE LES. 151 Onderwvzer. Uwe aanmerking is goed-, en uwe overtuiging dat gy nog zeer veel leeren moet, overtuigt my dat gy nietligt tot dien dwaazen , en ookzeer zondigen hoogmoed vervallen zult, die veelen, welke iets meer weten dan de menigte, zo gemaklyk befmet, en niet zelden belachlykmaakt. O myn Vriend! hoe meer gy een voorraad van gezonde denkbeelden opdoet, hoe meer gy ook zult zeggen : „ Hoe weinig weet „ ik, en hoe onvolkomen weet ik dit weinige"-' Het is met de kennis als met den rykdom , als met de grootheid, alles is bctrekkelyk op iet anders. Gy weet véél, by een ander onkundig man vergeleken^ ik weet véél by u te vergelyken; maar daar zyn Menfehen die zo veel verftand, zo veele kundigheden, zo veele bekwaamheden hebben , dat ik er waarlyk niet in 't allerminflc by te vergelyken ben: en de uitmuntendfte menfch, zal, zeerdenklyk, zo verre beneden den Engel zyn als hy boven zyn ftaamelend kind uitmunt. Wy moeten echter allen ons beft doen. Niemand is zo misdeelt, of hy kan iets ten nutte van anderen doen. En op het wel aanleggen van onze kennis, komt het eigentlyk aan.. Om ons onderwerp weer op te vatten. Indien gy na denkt, Jacob, dat het afnemen van den hoed geen bewys is van inwendige eerbied voor Gods woord, hou dan dien op; denkt gy het tegendeel? blyf dan ongedekt zo lang gy in den Heiligen dienft zyt. Leergraag. Ik zal voortaan, om alle gemaaktheid voor te komen, geduurende dat ik in de kerk zit, ongedekt felyven. K 4 Onder-  252 ON-DERWYZEND GESPREK. Onderwyzer. Oordeelt gy het ook niet ftrydig te zyn met onzen eerbied voor God , dat heilig, aanbiddelyk Wezen, zo onbedagt als ligtvaerdig te durven mengen in alle onze dvvaaze, beuzelagtige, en haatelyke verschillen, het zy door God als getuige te roepen, of 'anders misbruik tc maken van zynen naam? Leergraag. Zeer zeker; en ik hoede my daar ook zorgvuldig voor; want ik weet hoe flegt dit is! Onderwvzer. Hoor eens, Jacob. Ware eerbied is altoos verzelt van eene ftille befchroomtheid: ons hart voelt voor hem dien wy eerbied toedragen, zekere zagte ontroering. Wy zuilen nooit veel fpreken van hem, dien Wy eerbiedigen, er is iets in ons dat ons dit belet, wy vrcezen dat wy het niet wél doen zouden. Wy kunnen ons zelf niet voldoen- Een deugdzaam Chrifteii heeft zulk een heiligen eerbied voor God, dat hy niet zo veel, niet zo overal, niet hy alle menfehen, van dien God fpreekt. Zyn eerbied is (til. Hy yertrouwt, in rampen en in verongelykingen , op God; en een ftille zucht, is meermaal het kragtigfre gebed. Waar in beftaat de vreeze voor God? moeit gy voor uwen G.od. fchrikken , bcangftigt zyn ? voo.r Hem beeven? Leergraag, Dat denk ik niet, myn Heer, ten zy dat myn. geweten myzegt, dat ik dien God vertoornt hebbe, en dat Hy my dc gevolgen myner ongerechtigheden zal tor-rekenen; maar alf ik hier, in myn hart, vrede " '-' heb;  AGTTIENDE LES. ijr heb; wanneer myn geweten my niet befchuldlgt vanmoedwillige zonden, die ik met-behagen pleeg, dan bemin ik God met eene kinderlyke vrees, en poog alles te vermyden wat zulk een goedertieren Vader, mishaaglyk zyn kan. Onderwyzer. Hoe begrype ik dan de les van Paulus, werkt «we. Zaligheid uit met vreezen., en beven? Leergraag. Ik denk dat dit op iets anders ziet, dan dat'wy bang moeten zyn voor God. Ei ueve, myn Heer, hoe is 't? Onderwyzer. Myne gedagten wil ik u wel zeggen, do.ch gy moet zelf befluiten, of die gedagten al of niet verkieslyk zyn. Leergraag. Dat beloof ik u, myn Heer. O n d e rw yze r. Er is nog eene. plaats, Jacob, waarin ftaat: dat wy God met bevinge dienen moeten. De zin deezer uitdrukking, is, dunkt my, de volgende: Het betekend die kinderlyke vrees, die bygeflaan door de liefde tot God, ons aanfpoo.rt tot het onderzoeken van onzen pligt; en tot de naauwgezetfte betragting van onzen pligt. Het betekent die vrees die 0115 zri omzichtig maakt om toch niets te doen waar in zulk een Heiig Wezen geen behagen kan hebben; en deeze vrees is. zeer naauw vcreenigt met den eerbied, en ftryd ten' vollen met die losfe en ftoute belt 5 P»lin-  154 ONDERWYZEND GESPREK. palingen, die veelen van God en den beften Godsdienft maken. Die vermetel zyn Wezen durven onderzoeken. Die over alles, wat zy voorwaar ofvalfch houden, ook na fchandelyk weinig onderzoek, op eenen beflisfenden toon fpreken; waar door zy ook dan veelmalen menfchelyke Leerftelfels uitventen, voor Goddelyke waarheden; en hunne eigene onoordeelkundige uitleggingen , als orakels willen bewonderd, ja blindeling gevolgt hebben. Hy die derhalven zynen God met kinderlyke vreezc dient, is zedig, omzichtig, befcheiden, en bedagtzaam in het voorftellen van alles wat hy ter algemeener toetze brengt. Nooit zegt hy: „ Myn geloof, myn be„ grip , myne verklaring is het befte, is de ware"; maar hy zegt: „ Het geen ik daar over denk, „ dunkt my, dat naaft aan dat gene komt, het wel„ ke ons in den Bybel geleert wordt: deeze uitleg„ gingen fchynen my het natuurlj'kfte". Hy bid God zo wel om meerder licht, als om meerder deugdluft. „ Ik meen, zegt hy, dat dit eene dwa„ ling is; maar ik durf die dwaling niet zieifebade„ Iyk noemen. Ik moet niet veroordeeien; ik ben „ een zwak feilbaar menfch, 't is niet onmooglyk dat de waarheid aan de zyde myner party is; dat ik „ mis heb. Dwalen deeze Chriftenen, zyn hunne „ Leeringcn van menfchelyke afkomft, dan zullen „ zy verbroken worden: 't kan evenwel zyn dat zy „ den zin des woords beter verftaan» en dan zoude „ ik my vergeefsch daar tegen kanten; en in plaats „ van eerbied en vrecze voor God te hebben, zoude „ ik bevonden worden tegen hem te ftryden". Deeze heilige kinderlyke vrees zet ons ook aan om ónze pligten te beleven. Een deugdzaam menfch vraagt niet, „ Met hoe weinig kan ik vry komen"? maar, H Wat  AGfTIENDE les. i?5 „Wat moet ik, in myn ftaat en betrekkingen al „ doen om mynen God te behagen"? Hy komt zelf nooit, zo niet by verrasfing of gebrek van ondervinding, tot aan de uiterfte grenspalen van het geoorloofde. Hy beproeft welke de goede de wel" behaaglyke en volmaakte wil van God zy. Leergraag. Zyn wy tot zulk eene naauwgezette vrees verpligt, myn Heer? Hoe kan dat zyn? God is immers zo goedertieren! zoude hy om alle kleinigheden ons zyne gunft onthouden? daar ftaat immers in den Bybel dat God weet wat maakzel dat wy zyn, gedagtig zynde dat wy ftof zyn. Moet ik God waarlyk met zulk eene angftvallige vrees dienen? Onderwvzer. Wel, myn Vriend, ik heb immers van eene kinderlyke vrees, die met de liefde zeer wel beftaan kan, gefproken, cn niet van die vrees waar van gy fpreekt. Vrecft gy zelf niet, hem dien gy hartlyk lief hebt te mishagen ? Poogt gy niet alles te doen wat' hem behagen kan? Begrypt het eens wel. Eveii daarom om dat God zo onuitdrukkelyk goedertieren is, vrceft een deugdzaam menfch hem te mishagen. Lees eens voor my het geen Apoftei Petrus zegt in zynen eerfien Brief Cap. I vers 17—19. Leergraag. Indien gy tot eenen Vader aanroept den genen, die zonder aanneminge des Perfoom oordeelt, naar eensygelyks werk, zo wandelt in vreeze den tyd uwer inwooning, wetende dat gy niet door vergankelyke dingen, zilver ofte goud, verlof} zyt vm uwe ydele wandelingen die u van de Vader is evergele- vert,  i5« ONDERWYZEND GESPREK. wert, maar door het dierbaar bloed Christus als een onle» ftraffelyken, en onbevlekten Lams. Onderwv ze r. Ziet gy nu wel dat myne gedagten overeenftemmen met die des Apoftels ? Leergraag. Zeer wel; maar wees zo goed , en brei uwe bedenkingen eens wat voor my uit! Onderwvzer. Kom aan; naar myn inzien zegt Petrus daar te plaats: „ Overmids God, dien wy als onzen Vader „ aanbidden, zo goedertieren geweeft is dat Hy ons „ wel van het bederf heeft willen verlosfen , door zulk een onuitdenklyk middel, als daar was den dood w zyns Zoons Jesus Christus, dat heilig Lam Gods „ dat de zonde der waereld weg neemt; een God' „ zo billyk zo rechtvaerdig, dat hy zonder aanneming „ des perfoons een ygelyk oordeelt naar zyn werk „ zo bevlytig u toch om dien God welbehagelyk te „ wandelen, uit een gezuivert hart, overvloeyende „ door dankbaarheid; draag toch zorg dat gy zulk „ een goeden God niet vertoornt, door u zelf on„ gelukkig te maaken". Leergraag. Ik bedank u, myn Heer, voor uwe onderrigting; maar hoe moet ik dan verftaan 't geen Jo hannes zegt, dat de volmaakte liefde de vrees buiten fluit? Onder-  v AGTTIENDE LES. 157 Onderwyzer. Johannes fpreekt hier weder van die flaaffche vrees; dit blykt uit het geen volgt: die vreeft, zegt hy, heeft pyn, gevoelt onaangename aandoeningen; die vrees is niet volmaakt door de liefde , dat is door die tedere omzichtigheid, om toch het geliefde voorwerp niet te mishagen; maar vloeit flegts voort uit éen kwaad geweten, dat voor ftraf beducht is. Voldoet dit u? Leergraag. Omtrend, myn Heer; eene vraag moet ik nog doen: waar in is de Kinderlyke vrees van de liefde onderscheiden? Onderwyzer. De Liefde is van de Kinderlyke vrees niet onderfcheiden in aart, maar in graden. De Liefde tot Goö is het hoogfie toppunt van Kinderlyke vrees voor God; deeze volmaakte liefde overmeeftert de vrees. Zy zyn als twee ftroomen, die eindelyk op eene plaats elkander aantreffende, in éénen ftroom voortvioeyen. Ik zal, in het geen ik zeg op dit ftuk, wat omftandig zyn , en dat wel om u hieromtrend duidelyker denkbeeld te geven dan gy nu fchynt te hebben. Leergraag* Ik zaj geheel aandagtig zyn. Onderwyzer. Dat vertrouw ik van iemand d ic in ftaat is om my reeds tegenbedenkingen te kunnen maken. Wel dan, wanneer een redelyk, éen gefchikt menfch, God begint te leeren kennen, als een alwetend, almagtig, rechtvaerdig, heilig Wezen, dan voelt hy voor dien  fgB ONDERWYZEND GESPREK. dien God eerbied, ontzach, en inderdaad vrees! Naar mate hy zyn aandagt op zynen God leert veftigen, leert hy Hem kennen als genadig, barmhartig , groot van goedertierenheid, daar door wordt hy aangedaan door de grootfte ootmoedigheid. Leert hy vervolgens God kennen als zynen weldöender, als zynen genadigen Vader in Jesus Christus-, dan wenfeht hy niets vuuriger, dan dien goeden God toch welbehaaglyk te wandelen; dan ontroert hem het dcnkbeelt, dat hy tegen zulk eenen vriendclyken, cn altoos hoogftaanbiddelyken God zondigen kan; dan let hy voorzichtig op zich zelf. Naar mate hy zich toelegt om zyns hemelfchen Vaders goedkeuring te verwerven, ondervindt hy ook de liefde van zynen God. Nu dient hy Hem niet alleen in oprechtheid, en met eene Euangelifche volkomenheid, dat is , zo goed als hy onder Gods afgefmeckten zegen kan ; maar hy dient Hem ook met blydfchap: dit vermeerdert zeer natuurlyk zyne vrymoedighcid omtrend GodEcrft diende hy met eene kinderlyke vrees; vervolgens met méér gcruftheid, en een ruimer hart; Dan wordt hy , even als Abraham , een vriend Gods. En, zie daar-, dat is het punt, waar in dc liefde de vrees als verzwelgt. Ik kan u dit niet duidelyker voorftellen, dan met een voorbeeld, ontleent uit het daagelykfche leven. Een rechtgeaart kind, overtuigt van zyns Vaders liefde, van de groote en veelvuldige verpligtingen die het aan zynen Vader heeft, bemint zynen Vader maar toch altoos met dien zagtcn eerbied , die zo natuurlyk is in een kind. Die eerbied boezemt het eene ftille vrees in. Het vertrouwt wel alles van »s Vaders toegevenheid. Het durft ook alles vragen wat het noodig heeft. Het durft ook, indien het misdaan  AGTTIENDE LES. 159 misdaan heeft, met waaragtig berouw om vergiffenis fmeken; doch het durft, om het zo eens uit te drukken, zynen Vader met alles wat het betreft niet lafiig vallen: de affland is te groot. Doch groeit het gehoorzaam kind op tot eenen deugizamen jongeling, dan, fchoon hy altoos een eerbiedige zoon blyft gaat hy gemeenzamer om met zynen Vader. Eindelyk verheft zyn Vader hem tot zynen Vriend. Verllaat gy dit, Jacob? Le ergraag. Zeer duidelyk, en ik durf zeggen dat uwe Iesfen niet vrugteloos zyn. Wees zo goed, myn Heer, en vervolg. On d erw y z e r. Zo lang wy God nog maar als Kinderen in Christus dienen , is deeze dienft met vrees vergezeld. Wy durven Hem wel om alles bidden, wat tot het leven en de Godzaligheid noodig is, want wy weten dat van Hem alle goede giften en volmaakte gaven afdalen; dat Hem een yder gaarne geeft, en niet verwyt. Wy durven Hem ook om genadige vergeving onzer zonden bidden. Maar wanneer wy Mannen en Vaders in Christus zyn; als wy heilig zyn zo als God heilig is; als wy der Godlyke natuur zyn deelagtig geworden, door de kennis des genen die ons tot heerlykheid en deugd geroepen heeft; dan durven wy, niet tegenfiaande den onëindigen affland tusfehen God en den menfch, onderneemen om met Hem te fpreken gelyk een man met zynen Vriend; dan wandelen wy met God. Van dit alles vind ik een treffend voorbeeld in de gefchiedenis van het leven des Aardvaders Abraham. En om dat ikuw nut bedoel zal ik u dj.t nader ontvouwen.- Toen  tób ONDERWYZEND GESPRÉK. Toen God deezen vroomen man geboodt zyn Vaderland te verlaaten, en te gaan naar een geweft hem onbekent, doch 't welke hem zoude aangewezen worden, én hy dit bevel gehoorzaam was, verfcheen hem de Heere, en zeide: uwen zade, dat is, uwe afkomelingen, zal ik het Land Canaan geven. Wat doet Abraham ? Wydt hy uit in eene brede Loffpraak, over den Allerhoogften? bid hy Hem om zynen zegen? otri verzekering van deeze belofte? Neen; hy wasevert, zo als David van zich zelf eens zeide, als een kind by God! Hy bewaart een ftil en eerbiedig zwygen ! Hy gedraagt zich nog meer als een bcgunliigde dienftItnegt, dan wel als een zoon des Allerhoogften" Hy buigt zich vol van ncdcrigen fchroom voor GoD, eil bouwt Hem een altaar,, zonder iets tc zeggen van zyne innerlykfte aandoeningen. Eenigen tyd daaraan verfchynt God hem weder, op eene veel guuftiger Wyze. Hy zegt tot Abraham, ik ben uw fchild en loon teer groot. Hierdoor zyne goedkeuring over het geloof, en de gehoorzaamheid dcezes mans tc kennen gevende. Zo dra Abraham dit merkt; zo dra hy ziet dat hy, een gering gebrekkig fchepzcl, iets Go de behaaglyks doen kan; zo dra hy befpeurt dat God zich wel zo zeer wil vernederen om op zyne deugd, die in zyne cige nederige ziel zo laag gefchat wierdt, genadige oogen te veftigen, wordt hy aanftonds vrymoediger. Nu onderneemt hy de zwarigheden die in zynen geeft opryzen, met de diepfte ootmoedigheid aan God voor te dragen. Hy zc:tt dan: Heere Heere wat zult gy my geven? Hoe zult gy my dat geven ? daar er zulke gewigtige bcletzels in den weg ftaan? Abraham was 'bynaa honderd Jaren oud, toen de Heere hem weder verfcheen, en hem dus harttreffende aanfprak: Ik ben Go»  AGTTIENDE LES; i5i God de Almagtige, wandel voor myn aangezivhte, en weeft opregt, en ik zal myn verbond ftellen tusfehen my en tusfehen u, en ik zal u gantfeh zeer vermenigvuldigen. Deeze woorden ontroerden den grooten man tot in het binnenft van zyn hart, en vervulden hem met eene'zagte blydfchap en een hartelyk vertrouwen. Hy valt op zyn aangezichte neder. Zo veel goedheid kan hy niet verdiagen. Hy wagt in deeze demoedigehouding gelovig af, wat GoDvanhem in dat verbond eifchen zal. God geeft het hem te kennen. Hy zegt, ik zal myne belofte , om u tot Vader van een grooten uitgeflrekt volk te maken, in den alleruitgeftrektften zin ter uitvoer brengen, en gy zult verpligt zyn, om met al wat manlyk in uwen huize is, befneden te worden. Die hier aan niet gehoorzaam is, zal ik als een Verbondfchender uitroeyen. Nu is Abraham de Bondgenoot van zynen God. Nu durft hy Hem alle zyne belangens, alle zyne gedagten, alle zyne overwegingen voorfiellen. Nu durft hy zyne verwondering met eenen zedigen glimlach te kennen geven over de vreemdheid der belofte j welker uitkomft hy echter gelovig verwagte. Hy viel op zyn aangezichte , en zeide: Zal eenen, die honderd jaaren oud is eenen Zoon gebooren worden! zal Sara, die negentig Jaar oud is, Moeder worden? Hy gaat naar zyne tente en laat zich, volgens Gods eifch, met alle zyne mannelyke huisgenoten befnyden. God rekend hem deeze gelovige onderwerping toe tot rechtvaerdigheid, en neemt Jrem aan tot zynen vertrouweling. God befluit daarop het godloos Sodom te zullen verdelgen, doch wil hier toe niet overgaan t zonder daar over met Abraham gefproken te hebben. Zal ik, zegt God, voor Abraham verbergen wat ik doel Hy maakt zyn voornemen ©ok aan den braaven man bekent. Nu ziet Ab'raL HaM  162 ONDERWYZEND GESPREK. ham tot welk eenen rang hy verheven is, tot de vriendfchap van zynen God. Zyne ziel gloeit van aandoening, zyn boezem klopt van dankbaarheid, zyn hart giet zich uit in het volmaaktfte vertrouwen. God is zyn Vriend, ö Zalige bewuflheid.' Maar hoe is deeze vriendfchap begonnen ? Hy heeft er niets toe gedaan. Nooit hadt hy durven denken, om dus met den Almagtigen te zullen om gaan! Nooit hadt hy zich dus tot zynen God durven verheffen. Maar God is tot hem afgedaalt: nooit voelde hy zo levendig zyne eigen geringheid. Hy drukt dit uit door de woorden ftof en asfche, eene oofterfche wyze van fpreken , om aan te duiden hoe gering hy zich zelf befchouwt. Nu echter heeft hy vrymoedigheid om Gods firaffende hand af te bidden, over het Godloos Sodom. Hy doet het met al den eerbied en teffens met al den ernft van eenen man, dien God zyn vriend noemt: wonderfchoon zyn de opklimmingen jn Abrahams woorden! Eerft is het:Heere^j zult immers den rechtvaerdigen met den godloezen niet ombrengen ? Misfehien zyn er vyftig rechtvaerdigen. Hy mengt onderwyl, op eene zeer gepafte wyze, eene loffpraak over Gods reehtvaerdigheid, en fpreekt van het gegronde vertrouwen dat hy daar op hadt: zou de Rechter der gantfche aarde geen recht doen? God willigt hem zyne bede in. Abraham voelt wel dat het onbefcheiden zoude zyn, om nog grooter weldaad te verzoeken; doch 'tis niet voor zichzelf, dat hy dit verzoekt. En God, die behagen heeft in de Liefde tot den naaften, zal het zich niet belgen dat zyn Vriend thans uit deeze edele bron werkzaam is ? Hy verzoekt meerder; doch met de betaamelykfie inleiding. Zie doch . ik hebbemy onderwonden met den Heere te fpreken, Hyzegt niet tot u te fpreken, hy is eerbiediger; hy gedraagt  AGTTIÈNDE LES. iti draagt zich als of hy iéts verzoekt vari iémand daar niet tegenwoordig, wanneer men altoos vrymöcdiger is, dan wanneer een magtig voorwerp daar by is; hoe wel, voegt hy er by, dat ik ftof en asfcHe ben, (uw aandagt, Jacob, doet my zien dat ik geruft Voortgaan magmethetgeeniku nog meende te zeggen,. En gy zyt nu reeds in ftaat om een aan een gefchakelt ftuk agter elkander tot uw nut aan te hooreii.) Deeze geheele zamenfpraak met God draagt zulke hechte en fterke bewyzen van waaren eerbied, dat men die nooit te veel kan overwegen. De wyzé , waar op Abraham vervolgens zyne bede vöorftelt t is aanmerkelyk.- Hy zegt niet: Heere, zo er eens vyfenveertig rechtvaerdigen waren enz. Neen , hy dóet als eert braaf kind, dat reeds zeer veele gunften van zyrte Ouders ontfangen hebbende, niet wel meer durft vragen,- en echter zo zeer naar meerder verlangt.Heere zegt hy , indien er aan die vyftig , vyf ontbreken, sult gy dan de geheele ftad om die vyve verderven? Het antwoord dat hy krygt is zo gunftig, dat hy de vryheid neemt om zonder eenige afweiding te zeggen: Misfehien zullen er veertig gevonden worden, God zegt, om die veertigen wil zal ik het niet doen. De bekommerde man vreeft, of er zo veel brave menfehen wel in het Godlooze Sodoni niogten zyn, en dat hy te vergeeffch mag gebeden hebben ! aanftonds neemt hy bet befluit, om by tien af te flaan, en de behoude' nis der ftad, om den wil van dertig rechtvaerdigen, af te fmeken. Hy verwerft ook deeze bede! och voegt, hy er by* dat uwe toorn toch niet ontftekel Goö dief z^er wel'wift hoe klein het getal der rechtvaerdigen m Sodom was,- ftaat Abrahams bede; dat toch om tien rechtvaerdigen de ftad gefpaart wierde tasgelyfe toe, zonder des vroomen mans ziel ter L 2 willen Woord dat hy krygt is zo gunftig, dat hy de vryheid neemt om zonder eenige afweiding te zeggen: Mis- i-... ;;„„ t.pprtirr aevnnden worden, ft(l n zept. OM  ONDERWYZEND GESPREK. willen bedroeven door te zeggen, dat er geen tier» brave menfehen in die ftad waren,. God zegt eindel.yk, om den wil van tien rechtvaerdigen zal ik de Had behouden. Nu is de gevoelige ziel van Abrat ham geruft, en hy gaat heen, vervult door liefde en dankbaarheid voor zynen Verbonds God, die zyne vuurige fmekingen had aange omen. Enigen tyd daar aan , beveelt God hem den Zoon der BMoftenisfe Izaak op te offeren. Dit bevel ontfing hy in bewoordingen, ten uiterften gefchikt om hem al het gewigt van dit treurig en vreemd bevel te doen gevoelen. Offert, zegt God, uwen Z.,on, uwen temden, dln gy lief hebt Izaak; ga heen naar het Land JB/lorea, offert hem op een der bergen die ik u zeggen zal, tot een brandoffer. Abraham gehoorzaamt. Hy gaat heen. GoD beveelt het hem; dit is genoeg. Hy overlegt, hy redeneert niet, dan vöor zo verre hy hierdoor zyn vertrouwen kan verfterken. Godeifcht zynen Zoon ten offer. Maar God is magtig om dien Zoon uit den dood op te wekken en a le zyne beloften te vervullen. Abraham gaat en volbrengt aanVankelyk het geen hem bevolen is Ja hy is reeds gereed om zynen Zoon , zynen dierbaren IzA/ik, te dooden, toen eene ftemme uit den hemel Heni wecrhielt. 't was niet de dood des Jongeling, maar de gehoorzaamheid, en het geloof des Vaders 't geen de God van Abraham , ten voorbedde voor 's mans talryk nakomelingfchap, begeerde. Nu, zeide God, en Zwoer by zich zei ven, dat gy my uWen eenigen Zoon niet hebt onthouden, zal ik u by alle uitnemenheid zegenen, boven alle menfehen. Hier was het punt, waar in Abrahams eerbied in liefde tot God wegvloeide: zyne deugd Was volmaakt. Hy was der Godlyke natuur deelag- tig  AGTTIENDE LES. 165 I t\" geworden. Geen vrees voor het aangaande bevangt hem voortaan, en zyne zinfpreuk blyft: de Hsere zi. het voorzien', alle zyne volgende bedry* • ven dragen nu het kenmerk van aanbidding en veri trouwen. Zie daar, myn Vriend, hoe onze vrees i en eer'.ned in de hoogfle en heiligde liefde tot God ■ verheven wordt! Indien wy , zo veel in ons is, Abrai hams voorbeeld volgen, dan zal ook de volmaakte 1 liefde de vrees buiten fluiten. Wy zullen deeze lani ge Les thans eindigen, om in eene volgende byeeni komft te onderzoeken, waar uit wy met zekerheid kunnen opmaken, dat wy God waarlyk lief hebben- Leergraag. Ik bedank u, myn Heer, voor het nuttig en leerzaam onderrecht, dat gy my gegeven hebt: ik ben geheel ve vult met het geen gy my hebt medegedeelt, en hoop nog zeer lange daar aan te zullen gedenken. L 3 NEGEN-  Hf ONDERWYZEND QESPREK. NEGENTIENDE LES, v, 11 1 ■ ' » Leergraag. Dewyl myn Heer my gezegt heeft , waar over' wy in deeze Les zouden fpreken, heb ik bepaalde-lyk myne gedagten daar over laten gaan; en ik befluit, dat men God waarlyk lief heeft, als men zyne geboden volgt, en zyne pligten omtrend zich zelf en den naaften doet. Onderwyzer, Uwe aandagt is my uitnemend aangenaam Jacob, Alle teleurftellingen zyn ongevallig; daar gy nu zo wel aan myne goede verwagting beantwoord, zal Sk te meer Iuft behouden om uw verftand te verlichten, en uw hart, zo wel als myn eigen, te verbeteren door wel bevatte pligten getrouw naar te volgen. Zeg my nu eens, waarom befluit gy, uit het geen gy opnoemde -t dat men God lief heeft ? Leergraag. Om dat Abraham, die zynen God beminde, die piigten waar nam. Hy bad immers uit liefde tot zynen naaften om het behoud der Godlooze Steden. Jesus zegt, die my lief heeft, bewaart myne Geboden; pn Johannes betuigt dat hy die zegt ik hebbe God lief, en hy haat zynen broeder, een leugenaar is. Onderwyzer. Goed! maar iemand die God met eene flaaffche *fecs dient? en uit ahgft voor ftraffen, zal evenwel cpk  NEGENTIENDE LES. 167 «ok de Godlyke Geboden houden, hy zal ook wel zynen naaflen liefhebben, ook aj fchoon hy God niet liefheeft; niet zo, Jacob? Leergraag. Dat is niet zonder uitzondering waar, myn Heer, de liefde maakt ook het moeylykfle gemaklyk, en 't geen men uit vrees of dwang onderneemt gaat zelden goed ; ik begryp dus dat hy, die uit liefde tot God werkt, beter gehoorzaamt. Onderwyzer. Weergaloos uitgedrukt; ik heb er niets by te voegen. De Liefde, waarvan wy nu fpreken, is die zuivre bron, die alle onze daden goed en Go de aangenaam maakt. Hy, die God van harten bemint, doet, uit eige vrye verkiezing, den wil zynes hemelfchen Vaders, met blydfchap. Hy verheugt zich 'alshy de gelegenheid heeft, om deeze edele neiging te toonen, hoe wel hy ook overtuigt zy, dat zyne goedheid niet tot God raakt, dat hy niets tot de gelukzaligheid van den Algenoegzamen kan toebrengen. Doch hy weet ook, dat er heiligen op aarde zyn, in wiens wegen God een genadig behagen heeft; deezen doet hy wel. Om deezen, Gods gunflelingen , wyzer, en gelukkiger in dit en voor dit leven te maken, fpant hy alle zyne vermogens in. Hy ontdekt de verdienden en bekwaamheden, en beurt die edelmoedig uit het onbekende ftof; omwikkelt de deugden en de verftandelykfte vermogens; fpreekt voor den verdrukten; trooft den bedroefden; helpt den veriatenen. En hy doet dit alles met eene zo tedre en reine blydfchap en volvaerdigheid, en dat met het edel oogmerk, om hier L 4 dojr  IÖ8 ONDERWYZEND GESPREK. door zynen God te behagen , dat hy zich durft, ja moet, verzekert houden, van de goedkeuring des genen die gezegt heeft; dat hy(uji heeft in weldadigheid* meer dan in Offerhanden. Leergraag. Maar, myn Heer, als wy iemand liefhebben, zyn wy gaarn by hem, en fpreken wy veel van hem'; moet iemand-die God lief heeft, ook dus niet omtrend Hem handelen?- Onde rw vze r. Uwe vraag is zeer gepaft: ik zal er gevoeglyk eene aanleiding in vinden, om u het volgende te zeggen. Wees aandagtig myn Vriend; de zaak is gewigtig. Ik heb u reeds gezegt, dat waare eerbied ftil en niet kudrugtig is. Als wy iemand zeer fterk beminnen, zullen wy, vooral indien hy zeer verre boven ons in ftaat, rang, deugden, en zielsgaven uitmunt, niet veel van hem fpreken: wy zullen met eene onafgebroken overpeinzing ons veel meer bezig houden; getroffen door het overwigt zyner uitmunten heid. Als wy in zyne tegenwoordigheid verfchynen, zullen wy eerder verftommen dan veel van en tot hem fpreken. Dit ligt in het wezen een er groote en zuivre liefde opgefloten. Weet gy dit? Leergraag. Gedeeltelyk begin ikMit te weten; doch voor gy de moeite naamt, om myn verftand te bellieren, heb ik aan zulke fyne gevoelens geen kennis gehad:' myn hart is echter wel gefchikt om die te krygen! Onder--  NEGENTIENDE LES. 169 O nderwyzer. Pas dit nu toe op uwe liefde tot God.' Een verfiandig menfch, die zynen God met eerbiedige liefde beichouwt, is zo doordrongen van de Goddelyke volmaaktheden zyne.s Scheppers, dat hy zelfs zynen naam niet dan me; ontroerende aandoeningen kan of zoude durven noemen. Zo een menfch fpreekt, naar myne gedagten, zeer weinig van dat Hoogfte Wezen, Om dat hy er zo weinig waarlyk voegzame gelegenheden toe vindt! God te dienen is elgentlyk Hem lief te hebben. En dit werk kunnen alle menfehen, pp alle plaatzen3 in alle ftanden hier op aarde, ook verrichten. Maar met God te verkeeren en te fpreken, is meer eigen aan den verheven ftaat der verheerlykte geeften; men heeft er hier op aarde maar een zeer klein gedeelte van genpoterr Hy die zynen God dus eerbiedig bemint, fpreekt wel gaarn van G o d ; doch niet dan in het deugdzaam gezeik fchap van verftandige Godsdienftige vrienden. Hy ftort wel meermaal, in zyne eenzaamheid, met alle de verrukkingen waar voor zyne ziel vatbaar is, zyn dankbaar hart voor zynen God geheel uit; maar dit acht hy meer voor eene genadige vergelding van deeze zyne liefde, dan yoor een deel of eigenfehap van deezen pligt. 't Is, by hem meer een onderpand zyner aanftaande heerlykheid, dan eene bezigheid die tot zynen voorbereidenden ftaat behoort, Leergraag. Ik tedmku.myn Heer, voor dit noodig onderwys! O nderwyzer. Ja, myn Vriend, ik denk, dat gy, in 't.byzonder., dat zeer noodig hebt. Hoor eens, Jacob , ik houde u L 5 voor  17© ONDERWYZEND GESPREK. voor een zeer braaf man: uw geheel hart is gefchikt r voor de indrukken van alles wat Godsdienftig is, of zo fchynt; maar gy zyt van eene warme, aandoenlyke, ja hartstogtelyke gefteltheid. 't fs zeer moog!yk, dat gy eens menfehen zult aantreffen, die gy voor zeer Godsdienftig zult houden; en 't is nietonmooglyk dat die menfehen ook menen het geen zy voorgeven; want om dat er veele huichelaars onder zyn, moet men allen niet veroordeelen: dit ftryd met de liefde tot den naaften. Nu, deeze menfehen, zo zy zien dat gy gemoedelyk zyt, zullen met u fpreken over „ hunne liefde tot God ; over hunne » bevindingen, hunne gebeden, en bedenkingen in m hunne eenzaamheid; zy zullen u onderhouden „ over de aandoeningen, die de Heilige Geeft in hun „ werkt, by die verrichtingen; over hunne aankleeft vingen, hun zamenfmelten met God; over hunne „ geeftelyke vreugd" en zo voorts. Zommigen zullen nog verder gaan. Zy zullen, onder voorgevin°van kinderlyk eerbiedig te zyn, omtrend den Grooten en Almagtigen God, de laagfte en kinderagtigfte uitdrukkingen gebruiken. Zy zullen den Oneindicen Geest, Het Wezen der wezens, aan wien het wysgeerig verftand nooit, dan met den diepften eerbied, kan denken , aanfpreken, met verkleinende woordjes, die ik my fchaam u voor te zeggen. Men heeft, in vroegere dagen, en voor al in Duitfchland, menfehen gevonden, die nog verder gegaan zyn! Men heeft Boekjes gefchreven, waar in het blykt dat de fchryffters, mag ik het zeggen, zwoegden van onheilige driften voor dien grooten , en Heiligen God ! Ik zoude u één kunnen toonen, en voorlezen, uit het Franfch, waar in Lofliederen ftaan, zodaanig ingericht, dat men den naam van God, ah een  NEGENTIENDE LES. 171 alleen in dien van Damon of Licias behoeft te veranderen, om er de welluftigfte en verleidende minnezangen van te maken, weinig minder dan die die wy nu noch van eene Griekfche Dichtresfe, (wier naam gy tog niet kent,) hebben. Daar zyn onder deeze menfehen, zeker eenvoudige zielen geweeft, die meer na praatten, dan verftonden; en die door dit vergif niet zyn befmet geworden; maar daar zyn ook zulke deugenieten onder, die om hunne ver. foeilyke oogmerken te voltooyen, den heiligen en redelyken Godsdienft in ontuchtigheid veranderen. Wees nu op uwe hoede! Niemand heeftgrooter afkeer, dan ik, om een ander, van wegens Godsdienftige begrippen, te veroordeelen, of te myden; maar u dien ik, voor eerft, den ommegang met zulke lieden af te ïaden ; en dat, zo wel om hunnen Godloozen wandel, als om dat dit uitzinnige, een wezentlyk deel. van, zo niet hunnen geheelen Godsdienft uitmaakt. Oordeel nu eens over den aart, de ziel, het wezen van dien Godsdienft Leergraaö. Ik begryp levendig, myn Heer, dat gy niets, dan myn wclzyn beoogt, met my deezen raad te geven, Mag ik u eens vragen, wat gy over lieden denkt die ik miftieken hoor noemen ? O nderwyzer. Dat er, onder die, veele vroome menfehen geweeft zyn, en nog zyn. Tomasa Kempis draag ik agting toe om zyne diepe doch weinig beredeneerde Godsvrugt; en de uitmuntende Aardsbisfchop vanKameryk, de Fenelon, is een van dc agtingswaerdigfte, en beminnelykfte menfehen, die zich QQit  ï73 ONDERWYZEND GESPREK. ooit door hun ongemeen vernuft, by de deugd ver..- dienftelyk gemaakt hebben. Ouder de Hernhutters zvn eenvoudige vroome zielen, die alleen anderen volgen. Haat niemand om 't geen hy gelooft; alleen verkeer met deeze menfehen niet, en voor al zie hunne boeken niet in. 'tis waar, hunne woorden zyn zo aanftootelyk, dat een deugdzaam verftandig Ghriften er van moet beven, of met eene walgende aandoening weg werpen; maar hun zedig voorkomen, die vertrouwentheid waar mede zy (preken over hunne genietingen en openbaringen, hunne hartinnemende ontmoeting, zouden een man van uwe gefteltheid kunnen verftrikken eer gy het zelf wift. Leergraag. Ik heb vee! van deeze lieden gehoort, maar heb er zelf geen ommegang mede gehad; doch ik heb wel gemerkt dat zom.nigen, uit verfcheiden gezindheden, met veel agting van hen fpraken, ja, meermaal tot hun overgegaan zyn. Hoe zal ik my hier voor beft beveiligen. Onderwvzer. Door de volgende regels In agt te nemen : doch die regels kunt gy ook veilig omtrend meer menfehen gebruiken, die ik nu niet behoef te noemen. Leen nooit uw aandagt aan iemand, (hy zy wie hy zy,) die u van uw tydelyk beroep, van uw werk waar door gy brood moet winnen, wil aftrekken, onder welk een voorwendzel hy dat ook doen zotu Gelooft altoos het geen de naerftige, de edelmoedige Paulus zegt; die niet werkt zal niet eeten; die zyn huishouden niet bezorgt, is erger dan een ongelovige. God heeft u geroepen om te werken; al wil men u wys  NEGENTIENDE L E"S. 173 wys maken, datgyom Jesus te volgen, even als de Apoftelen, die hun fchuit en netten verlieten, doen moet, en uw gereedfchap nederleggen. Eifch, eer gy hunne zending gelooft, dat zy die zending door wonderwerken beveiligen-, weigeren zy dit? hou hen voor flegthoofden , ot voor looze bedriegers. Laat u nooit vervoeren om een Volks prediker, of een üeffenings man ie worden-, leef zo vroom, Spreek zo ftigtiglyk als gy kunt, doch ga nooit in V-rbodene Vergaderingen; zy worden doorgaans in fland gehouden door luye liefhebbers der Ontucht Leergraag. Hoe weinig ondervinding ik ook heb, ik weet echter dat die meefte'vergaderingen niet goed zyn, ëri ik heb nooit, hoe gaarn ik wat Weet, my met öezelven bemoeit. Ik heb ook nooit kunnen zien dat zy die daar lopen, wyzer of beter zyn, dan zy, die er nooit komen , en door die menfehen voor blinde Waereldlingen gehouden worden. Wat moet ik al meer in 'tooghouden, myn Heer? Onderwyzer. Wantrouw allen zodanigen, die, ter verkryging Van GoJsdicnftige kennis, en den zin der Heilige Schriften, óp het verloochenen van uw verftand aandringen, of, zo als zy zich liefft uitdrukken, op het donden van uw vernuft; Die niet dulden, dat gy gebruik maakt van uwe reden in het onderzoek der Waarheid-, die u de allergedrogtelykfte, en zedenbedervendfte Leerflelzels, als Goddelyke waarheden zullen inboezemen. Deeze menfehen zouden u , zo dra gy begon te redeneeren, tot zwygen verp'igten, door zich van deeze woorden te bedienen; men moet zyn  174 ONDERWYZEND GESPREK, zyn verftand en oordeel gevangen geven onder de gehoorzaam-* held van Christus. Geloof my, Jacob, Christus heeft in .dit alles geen deel. 'tis onder hunne niet onder Christus gehoorzaamheid dat men zyne reden, moet gevangen geven; zo als gy zelf wel begrypt? Leergraag. Dat begryp ik toch wel, myn Heer; want God die my myn verftand fchonk, om myne pligten, en de waarheid te leeren kennen, kan onmooglyk eifchen dat ik my daar van ontdoe , als ik zal gaan onderzoeken wat ik doen en geloven moet. Onderwvzer. Braaf! Uwe rede is zo wel een dierbaar gefchenk als de Openbaring. De Openbaring kan de Rede wel overtreffen, dat doet zy ook zeer verre ; maar deeze twee gaven kunnen elkander niet bederven. Indien men u ééns kan overtuigen, dat gy alle de vermogens van uw verftand moet afftaan; dat is, een gek of flegthoofd worden, om des te beter de waarheid te vinden, dan moet gy u verbeelden, dat u iemand zegd: „ fluit tog voorzichtig beide uwe oogen wel toe , op dat gy het licht des te Veiliger zien kunt". En wat zoudt gy dan denken? Leergraag. Wat ik dan denken zou? wel dit, ik zou denken dat hy die dus fprak, zelf zot was, of my voor zo zot hielt, als men zou moeten zyn, zo men zyne uitzinnige vermaning wilde volgen, O n d e X'  NEGENTIENDE LES. 175 ^jONDERW YZER. Gy zoudt zeer verftandig denken. Indien gy niet moogt beproeven of de geeften uit God zyn, dan kunt gy honderd tegenftrydigheden en tegen elkander aanloo» pende Hellingen in het zelfde uur toeftaan. Laat ik u eens weer een voorbeeld geven. Verbeeld u dat iemand tot u zegt: „ Gy moet den eenigen waaren „God aanbidden; maar het is fchadclyk voor u in „ eenen God te geloven. Daar is geen God, daar „ is geen eerfle oorzaak van alles". En gy antwoorde: „ Hoe kan ik iets dat niet beftaat aanbidden"? Men u weder antwoordde: ,, Bewaar hier een heilig „ zwygen! gy moet hier niet denken, niet redenee„ ren, geef uw vernuft gevangen: dat fchynen wel „ ftrydigheden, maar ons gezigt is zo bekrompen "l zoudt gy dan niet zonneklaar zien dat de fchandelyke ftelJing: men moet niet redeneeren in den Godsdienft in ftaat is , om ons te doen overflaan tot de buitenfpoorigfte denkbeelden? Zy, die ons het gebruik onzer reden in het onderzoeken der waarheid verbieden, willen, 'tis waar, onze toeftemming niet voor zulke lompe en in 't oog vallende dolligheden verwerven (ten minften nu niet meer) maar een blind geloof, een geloof op menfchelyk gezach, is de vuile bron van alle dwalingen en buitenfporigheden in den Godsdienft. Nooit kan ik u te ernftig vermanen om u hier niet te laten verftrikken. Schoon deeze lieden nog zo breed opzwetzen van hunne liefde tot God» en hunne zucht voor de eer van God; en u zeggen zullen dat God daar het hoogft verheerlykt wordt, daar de menfch het fterkfte vernedert wordt. 'tGeen waar is in zekeren zin, doch hier verkeert wordt toegepaft; want door het verftand, het oordeel, de reden en onze vryheid dus te verfmadera wordt  iy6 ONDERWYZEND GESPREK.: wordt minder den menfch als wel Gode zelf hoort aangedaan. 'tZyn alle Gods onfchatbare gaven-, gaven die ons bovén de Dieren verheffen-, gaven die de volmaaktheid onzer natuur ten fterkften aan toonen: voor beiden, zo wel voor de verftandelyke Vermógens, als voor de Gödlyke Openbaring moeten wy God dankbaar zyn. Wy kunnen geen gebruik maken van de ohmiddelyke Godlyke onderrichtingen , zo wy geen redenmagtige wezens zyn en blyven. Denk derhalven nooit, Jacob, dat de roem der openbaring geveftigd moet, of kan worden, op de puinhopen onzer reden! Onze redelyke Godsdienft eifcht niet dat wy afftaan van de gaven des verftands; maar dat wy alle de vermogens onzer ziel aanleggen tot oogmerken, waardig zulke heeriyke gaven! Scherpzinnigheid, vernuft, geeft, fpraakgeleerdheid, en alles waar door wy eenen uitmuntenden rang kunnen verwerven, in het bevallig ryk der kennis, moeten eene getuchtigde reden, en den .allerheiligften Godsdienft behulpzaam zyn om ons zelf en onzen naaften te verlichten, te verbeteren, en ons voorbereiden tot den ftaat der voimaaktheid. Zeg aan zulke menfehen, dat uwe Liefde tot God u dankbaar maakt voor alle zyne weldaden; dat gy Hem dankt ook daar voor, dat Hy u wyzer gemaakt heeft, dan de vogelen, en kundiger dan het gedierte des velds ; dat gy hem verheerlykt ook daar voor, dat Hy u gegeroepen heeft om deel te kunnen erlangen, in de erve der Heiligen in het licht, en u gezegent heeft met alle geeftelyke Zegeningen in den Hemel in Christus. Nog eene vermanende waarfchouwing, en dan zullen wy van de Chriftelyke dankbaarheid nog iets zeggen. Myn zucht voor uw eeuwig welzyn dringt my. Gy  NEGENTIENDE LES: r$ Gy hebt nu gelegenheid gehadt, om,.voordeel te 'doen met het geen wy over Godsdienftige waarheiden gezegt hebben; ik heb gemerkt, dat uw gezond 'oordeel groote vorderingen gemaakt heeft, de qmfhndigheden waar in gy zyt, in 't oqg gehouden, wordende. Gy behoeft u dus niet te fchamen, om, hy voegzame gelegenheden, mede te fpreken over deeze onderwerpen, voor al, zo gy heufch, zedig, en befcheiden zyt. Doch in alle levensftanden vindt men lieden, die zeer gaarn den naam willen hebben dat zy verftand bezitten, en veel weten, maar de meeften hebben weinig trek, om, ter verkryging daar van, veele moeite te willen dóen; en dewyl het hen ook maar ortl den naam te doen is , en niet om de wezentlyke bezitting, hebben zy juift 'geen ongelyk. Zedert eenigen tyd hebben zy, om dien roem te verwerven, weinig meer te doen dan zich uit te geven voor menfehen die niets, geloven, van alles wat to.t nog toe by alle geoeffende en deugdzame Belyders van 't Chriften geloof, als heilig befchouwt wordt. Hun grootfte wapen is te ontkennen alles wat men als waarheden voordraagt; en nu eens met ftekclige fchertzery, dan met driefle ernfthaftigheid te zeggen: ,, Alle geopenbaarde Godsdienft „ is bedrog; Jesus Christus is een bedrieger; er is geen Opftan.ding, geen leven na dit leven; die „ dood is blyft dood. Daar is geen God; of zo Hy „ er al is, wy hebben met Hem niets te doen. Wy ,j zyn veel te gering, dan dat God zich met ons zoude „ bemoeijen; laat ons eten en drinken, morgen fterven j ivy". Deeze onbehouwen deeze baldaadige taal', ^eeft hen, in het oog van zekere, nog kruipender zielen, die altoos moeten geleid worden, iets grootfeh; iets ftouts; ja verheft hen by zulke armM hartige  178 ONDERWYZEND GESPREK. hartige domme verwonderaars, boven die uitmuntende rei van Godgeleerden cn Phüofophen, die alle de waarheden welke wy belyden, me; de voldingende zekerheid, beweezen hebben. Om nu dien roem toch niet te verliezen, om hunne agting die zy zonder eenige ingefpannenhcid in het onderzoeken gekregen hebben, ook gemaklyk tc bewaren, poogen zy de kundigften uit den Burgcrftaat over te halen tot hunne zinnelooze en tegen elkander hortende ftclzels. Hier toe werken zy op de eerzucht der genen, die zy hoopen te winnen. Zy zeggen tegen zo iemand: „ Gelooft gy ook nog al in die „ wisficwasjes? in die Oudwyfs vertclzelsvan hemel „ cn hel? denkt gy waarlyk, dat de fchrandere ver„ dedigers van den Godsdienft het dan waarlyk „ meenden? weet gywat,hetzyn looze menfehen, „ die te wel overtuigt zyn van het geringe hunner „ zaak, om daar over in moeite te willen komen, „ met eene domme menigte En wat kan het ook 5, fchelen, 'tis toch alles bedrog-, daar lees dit eens"! en dan duuwen zy hem eene voddige vertaling van het een of ander franfeh prulfchrift in de handen. „ Ha! dat is taal, dat is verftand ! zie zo den„ ken de Voltaires , dc Boulangers" enz. „ Gy, j, voegen zy er by, hebt veel te veel verftand om een „ Chriften te zyn; al die zotternyen zyn goed voor „ gemene lieden: maar u wilde ik wyzer hebben, (, want het is te gek om er aan tre denken". Indien gy nu zulke menfehen aantreft; want het is niet onmooglyk, al zyt gy in den gemenen burgerftaat geDlaatft; zo Iaat u toch niet innemen door hun valfch vernuft, of verbluffen door hun aanzien ofrykdommen. Denk bedaart eens over al hetgeen men u zegt; en gebruik dan uw eigen verftsnd, dar gy  NEGENTIENDE LES. 179 gy zelf meer. eri .meer zult kunnen- oeffenen, nu ik u op den weg des onderzoeks geleid hebbe. Als zy van u eifchen op hun woord gelooft te worden , moet gy al beginnen te wantrouwen. Hier heeft geen gezag plaats; 't zyn waarheden die men zelf moet onderzoeken. Gy weet immers wél; dat fpottefi geen redeneeren, dat Iafteren geen bewyzcn is? En is in alle deeze babbeltaai een eenige fchaduw van een bewys? Zie daar, myn Vriend, dus kunt gy, onder GoDs zegen, de twéé even gevaarlyke klippen, ongeloof en dweepery , vermyden, door uW verftand wel te gebruiken, en de voorfchriften de| Euangeliums naarftig te volgen.  'SSo ONDERWYZEND GESPREK; TWINTIGSTE LES. Onderwyzer. Iaaten wy nu fprcken over onzen pligt van dank* -« baarheid, omtrend God, onzen Schepper» en Onderhouder: wat is dankbaarheid? L e e rgraag. Het goede erkennen , dat wy van iemand ontfangen , en zulks naar ons vermogen vergelden. Onderwyzer. Heeft hy, die wel doet, recht om van hem dien hy weldoet dankbaarheid te eifchen? Leergraag. Ik zou wel haalt denken van ja. O n de rwyzer. De vraag is wat ingewikkeld. Laaten wy eenê zien wat er van is. Al wat ik aan Iémand* zonder eenige voorwaarde, fchenk, ben ik kwyt en ik kan cigentlyk, daar voor, geene groote of kleine vergelding vorderen. De minfte vergelding is de dankbaarheid. Ik kan een ondankbaar menfch niet voor 't recht roepen: maar ik mag met het hoogfle recht dankbaarheid verwagten van iemand, dien ik wel deed. En als ik ondankbaar ben, dan ben ik laag en onrechtvaerdig, en wyk af van het groote Gebod, doet t 't geen gy wilt dat wen ü doe, Leek-  TWINTIGSTE LES. 181 Leergraag, Maai- myn Heer, me dunkt het is zo natuurlyk dat men dankbaar is, dat men, zo de ondervinding het niet leerde, naauwlyks zoude kunnen geloven dat er ondankbaare menfehen zyn zouden. Ho.e komt dat toch, dat de menfch zo ondankbaar is?. Onderwvzer. De vraag die gy my doet, Jacob, heb ik dikwyls my zelf gedaan. Ik wil u wel zeggen wat ik hieü overdenk, doch komt het u niet goed voor, verwerp het voor iets beter. Dit ftaat by my vaft: alle menfehen zyn geenszins aan die laage neiging fchuldig uit boosheid des harten. Maar zyn er wel zo veel© Ondankbare menfehen, als men elkander voorpraat? Leergraag. Ik denk ja, want al wat men hoort zyn haaft klagten over de ondankbaarheid van hun die wy wel deeden. En zo wy maar tyd of geduld hebben zullen zy, die dit klagen, ons de heele zaak in al haar omflag vertellen, om er ons over te doenoordeelen, Onderwvzer. Jamaar, veele menfehen fchryven zó veele din-i gen aan op de lyft der weldaden , die er niet op moeiten ftaan; zy rekenen kleine dienftbewyzen zo hoog aan. Zy vergen zulk een hoogen intreft voor het geen zy uitzetten; zy doen zomtyds op zulk eene grievende wys wél, dat zy, zo zy wys zyn, daar voor geen heele groote erkentenis kunnen v-erwagr ten. Ik zwyge dat het grondbeginzel meermaal z» haatlyk, zo veragtelyk zy, M 3 Leeï-  ièj QNDERWYZEND GESPREK. Leergraag Dat o.n.tken ik niet; de ondervinding heeft my dit geleert. j . , • ■ ■ . Onderwyzer. Ik moet meermaal lachen, als ik zie ho.e veel omflag er gemaakt wordt, om eenen armenbehoeftigen menfch eene geringe, verkwikking, of een ftukgeld, te bezor? gen! Ik denk, by zulke voorvallen, wel eens; wel» als God de verdoemenis gedreigt hadt, aan elk die te goed, te gunftig, te voordeeüg over zynen naaften dagt, of een weldaad fchonk aan eenen onwaardigen bedelaar, kon er waarlyk niet veel meer onderzogt, ondervraagt en overwogen worden, dan nu, nu hy gezegt heeft, den blymoedigen gever lief te hebben. Dewyl de meefte menfehen uit baatzugt weldoen, en minder iets geven, dan wel leenen willen met de hoop om veel meer te rug tc krygen; daar men beuzelagtige giften met bitzc vcrwytmgen, hoonende uitdrukkingen, of fcherpe waarfchouwingen uitdeelt ja met meefteragtige bevelen vergezelt, is het daar Öioo°lyk , dat men daar erkentenis voor zoude verwagten? verdient hy die dus leent wel erkentenis? En ligt hier niet eene der bronnen, waarom men zo ^eele ondankbaaren vind. Leergraag» Ik zie niet anders, of het is zo met de zaak geler gen. Onde rw vze r. Voeg hier nog by, dat wy ons zelf zeer ongelyk zyn, Wanneer wy in een goede milde zagte luim zyn, wordt ons hartftogtclyk medelyden gaande, en in die vlaag geven wy aan een arme ziel een goed ' '• •' gefchenk,  TWINTIGSTELES. 183 gefchenk. Hier voor zouden wy dankbaarheid mogen vervagten, zo de begiftigde niet reeds naderhand, zo veel van onze grillige luimen en driftige uitzinnigheden had uitgedaan, dat wy niet ligt iemand zullen vinden, die dwaas genoeg is, om ten zulken pryze iets van ons te willen ontfangen. Deeze aanmerking, die door de ondervinding beveftigt wordt,, kort het getal der ondankbaren weder merkelyk in. Eik, die iets ontfing, weet ook doorgaans zyne anerkenlykheid te plooyen, , de ontfan en wei„ daad, zegt men, is méér eens vergelding, dan „ een gunftbewys; of is op eene zo verfmadelyke „ wyze uitgedeelt,. dat niets, dan bitteren nood, ons „ kon bewegen om die te willen ontfangen". Of, men beroept zich op dienden, die men zynen helper naderhand gedaan heeft. Kort gezeid, ondankbaarheid is zo haatlyk, dat niemand zich hier van kan laaten befchüïdigén, zonder er zich nadrukkclyk tegen te verzetten, en maakt het ook onmooglyk, dat zy zo algemeen zyn zoude, als men, in een gemelyke vlaag, wel eens uitroept. Hoe veele welgedancn fpreken met ontroerende dankbaarheid van hunne weldoenders! dit is allerklaar!! aan te merken by het derven eenes menfehen vriends, by het begraven van eene weldadige vrouw; de eenvoudige woorden , doch met ongeveinsde traanen uit gebragte woorden , derbehoeftigen: „ voor dien man zoude ik „ myn leven gewaagt hebben: voor die vrouw zoude „ ik alles hebben willen doen'; toonen dit levendiger, dan brede loffpraken; en tellens, dat de menfchelyke ziel veel te aandoenlyk is om ondankbaar te zyn, uit zich zelf; dat dc ondankbaarheid eene ondeugt is die onze natuur veel te vreemd is, om er algemeen in te kunnen voortgroeyen. Zeg my nu, Jacob,. waar M 4 ia  ïS4 ONDERWYZEND GESPREK. In beftaat onze dankbaarheid, met opzicht tot onze» Hcmclfchcn Vader? Leergraag. Niet in hem eenige vergelding te kunnen doen; Want al wat wy hebben, hebben wy van Gods goedheid ontfangen. 't fs onmooglyk, dat wy hem iets zouden kunnen geven: alles wat wy zyn, en bezitten is Gods gift; maar 'ik geloof.dat in deeze opréchte cn blymoed'ige betuigenis, wel voornaamentlyk Onze dankbaarheid tege'ns GoDberufl. Onde rwvze r. Uw denkbeeld hier over is eerlyk, gegrond, en aller gewigtigftJ het fchepzel hangt zo geheel, en in alles, en zo volkomen af van zynen Schepper, dat het zelfs geen eigendom heeft aan'zich zelf-, (zo ik het zo, eens mag uitdrukken!) Dewyl wy nü fchepzelen'zyn, door dien God gevormt, is het befluit ligtelyk op te maken: Wy hebben, zonder Gods goedheid, zelfs niet eens het gebruik van onze handen , die Hy ons echter gegeven heeft om onze be_ hoeftens te hulp te komen. Ons denkvermogen, ons oordeel, ons vernuft, onze reden, alles is Gods gave ; cn Zo God onzin adem inhoud', ziet dan Jierven wy eh keeren weder tot het ftof; zo als er, in de Heilige Schrift, te regt, aangemerkt wordt. God, ons gephatfl hebbende in den rang zyncr zedclyke en redelyke wezens , werkte in ons het willen en het werkep, naar zyn welbehagen; want zo het Hem niet'behaagt hadt, ons daar in te plaatzcn , dan zouden' wy immers verftpken zyn geweeft van die vermogens', die 'in onze menfchelyke natuur gegrond :\!ri? He? is! diis in deezen redelvkcri zin, waarag*'" ' 1 '• tig,  TWINTIGSTE LES. 1S5 tig, het geen Augustinus zegt: God bekroont zyn eigen werk, als hy den deugdzamen beloont. Een groot Engelfeh dichter, zegt ook zeer nadruklyk: Een eerlyk man is het grootjle de* Godlyke meejlerjlukkenl Leergraag. Wat my betreft, myn Heer, hier van ben ik zo wel overtuigt, als van het aanwezen van mynen God zelf. Alle oogenblik, om zo te fpreken, kunnen wy zien , dat wy in ons zelfs zeer onmagtig zyn, om ons eigen welwezen te, bezorgen; ach, Heere! niemand, dunkt my, weet dat beter dan ik; en ik geloof dat, hoe meer wy aandagtig op ons zelf letten, hoe meer.wy ook beveiligt worden in die gedagten: „ dat God alles vermag, en dat wy niets yerniogcn. Onderwvzer.' Is het niet wonderlyk, Jacob, dat men ons, die wel het meelt onder alle Chriftelyke gezindheden op de noodzaaklykheid van Euangelifche goede werken aandringen , veelmaal verdenkt van eenige verdieaftun, Gode verpligtende verdienflen te ftelïen, in die deugdzame daden? dat men ons befchuldigt van te fteunen op eigen kragten, of onze deugdzame daaden , als verdienende oorzaken der zaligheid, te befchouwen? Wy, die betuigen, dat, indien wy réeds bekwaam zyn om Gode behaaglyk te. kunnen wandelen, dit ons zo gelukkig maakt, als orde en gevoeglykheid, ons hier op aarde maken kunnen. Al dat goede is de vrugt van Gods verleende kragt; alle de voorftanders der deugd zeggen, eenparig ; ■„ dat wy dit alleen doea. kunnen, door Gods gunft M 5 >» e»  l&6 ONDERWYZEND GESPREK. „ en Genade", en dit zuilen zy in eenen ftaat van grooter gelukzaligheid nog beveiligen. Leer graag. Ik heb dat ook meermaal gehoort, doch ik hoop dat myn Heer my hier omtrend nog eens zal onderrichten. Onderwyzer. Zeer gaarn: gy doet my vermaak met dit verlan^ gen. Let dan aandagtig op het volgende: Stel eens, dat ik u ettelyke duizend guldens fchonk, om negotie te dryven; ftel, dat ik u daar by doorzicht, verftand, cn het noodig vertrouwen van,anderen bezorgde, op dat gy in ftaat zoudt zyn, om aan het oogmerk, waarom ik u dat geld fchonk, en die vermogens gaf, te kunnen voldoen. Zoudt gy dan wel zo dwaas kunnen zyn, om den goeden uitflag uwer Baerftigheid toe tc fchryven aan u zelf, aan uw eigen beleid, oordeel of bekwaamheden? Zoudt gy in ftaat zyn om te zeggen: „ ik heb my zelf ryk gemaakt; „ ik ben de man die dit heb uitgevoert"? Leergraag. Neen, dat zou, zo ik wel by myn verftand bleef, volftrekt onmooglyk zyn! O n d erwyze r. Verder. Als er nu iemand, die van onze zaken wift, by u kwam, en zeide: „ myn goede man „ maak nu toch een goed en wys gebruik van alle „ die middelen en vermogens, die gy ontfangen w hebt. Wees yvcrig, wees naerftig, doe toch uw beft, zo wel uit dankbaarheid voor Hem die u » uk  TWINTIGSTE LES. 1S7 ^ uit onverdiende goedheid, zo inildelyk heeft bedeelt, „ als om dat het uw pligt is, gelukkig te worden, „ gy hebt nu alle middelen, daar toe noodig, ontfan,? gen; maak u niet ongelukkig, nu gy zulke uit„ zichten hebt".. Zoudt gy zo een menfch houden voor iemand die de vrye goedheid uwes weldoenders ontkende? voor iemand, die u de eer van uw geluk toefchreef, en niet uwen weldocnder, welke u daar toe in ftaat geftelt heeft? voor iemand, die er op toelag om u eene befpottelyke verwaantheid in te boezemen, en u uwen wcldoender te leeren hoonen ? Lee rgraa g. Ik zou juift het tegendeel doen; ik zou zo een menfch voor iemand houden, die het wel met my meende, en die my myne verpligting allerfterkft onder het oog bragt, om mynen weldocnder dankbaar te zyn. En wat my zelf betreft, ik zou, hoe gelukkiger ik wierd, te meer erkennen, dat myn eigen vlyt en doorzicht my weinig zouden gebaat hebben, zo ik verfloken vare gebleven van die middelen, welke gy my, uit onverpligte goedheid, gegeven hadt. O NDERWYZETt. Dat geloof ik ook: maak nu de toepasfing: denk dus, myn lieve Vriend, als ik tot u zeg: „ daar God „ ons zo veele middelen gefchonken heeft, om geluk„ kig te worden; daar Hy ons geplaatft heeft in den „ rang der menfehen; daar Hy ons zulk een kunft„ ryk en heerlyk lichaam heeft toebereid; daar Hy „ ons eene ziele gaf, gefchikt voor de ontfterflyk„ heid, een geeft die geen eindpaal heeft om zich „ tc ontwikkelen; daar Hy ons verwaardigt heeft „ met de zending van Zynen Zoon, die ons den v/eg  183 ONDERWYZEND GESPREK. „ weg ter eeuwige gelukzaligheid heeft aangewezen., „ laaten wy toch nu onze Zaligheid uitwerken, met „ vreezenen beven; Laat het in uwe ziel nooit opryZen, „ dat gy door dus uwe Zaligheid uit te werken, „ Gods Genade te kort doet, als door u zelf willen„ de Zalig worden". Denk dus, zeg ik, als dan toch nooit dat ik u trotfchheid wil inboezemen, maar dat ik u, als my zelf, aanfpoor, om toch het beft mogelyk gebruik te maken van Gods groote en onverdiende goedheid. Zoudt gy my kunnen antwoor-» den, dat ik d-e Zaligheid op onze eigen verdienften grondde ? Leergraag. Geenszins, dit zou zeer liefdeloos, ja onrechtvaerdig zyn omtrend u. Onderwvzer. Lees nu eens, wat ftaat er, iPetriI vers 3—5. Leergraag. Gelyk ons zyne Godlyhe hragt, alles wal tot de Godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennisfe des genen die v geroepen heeft tot heerlykheid en deugd: door welken ons de grootfte en dierbaarjle beloften gefchonken zyn: op dat gy door de zelve der Godlyke natuur zoudt deelagtig worden , na dat gy ontvloden zyt het verderf, dat in de waereld is door de begeerlykheid. En gy, tot het zelfde alle naerfiigheid toebrengende, voegt by uw geloof deugd. enz. Onderwvzer. Apoftcl Petrus, ziet gy, Jacob, fchynt niet bang gewceft te zyn, dat zyne vermaning, om zelf alle nacrftigheid toe te brengen, den menfch, ten kofte der Godlyke Genade, verheffen zoude ? Leer-  TWINTIGSTE LES 18, Leergraag. Dat zie ik klaarder, dan ooit: dé Apoftel fpreekt als een braaf man, die niet bevreeft is, dat de menfch zich kan verheffen op een werk, waar toe hy, om dat te kunnen doen, de kragten ontfangen heeft. Ond erwyzer. Zy, die ons van deeze verkeerde en zinneloozs denkbeelden befchuldigen, zyn echter al zo zeer gereed om te gelooven, dat zy alle die vermogens welke dienen om onze tydelyke behoeftens te vervullen, uit de vrye hand van God ontftngen, als dat zy zulks gelooven van alle geeflelyke gaven. Evenwel, zyn zy nooit bang, dat zy de menfehen hoogmoedig zullen maken, als zy tot hen zeggen : „ werkt, doet uw „ beft om uw eigen brood te eetén, om met eere „ door de waereld te komen"; maar'zy zyn hier voor bevreeft, als zy van het aanleggen dier geeflelyke gaven fpreken. Mag ik niet met even veel grond en vryheid zeggen.- „ zonder goede „ werken zult gy niet zalig worden", als: „zonder „ te werken met uwe handen dat goéd is, zult gy ;, broods gebrek hebben"? Leergraag. Zó ver ik er over kan oordeelen, myn Heer, is béide even gegrond. Onderwvzer. Laaten wy dus, terwyl wy onze tydelyke én eeuwige gelukzaligheid erkennen fchuldig te zyn, aan de vrye en onuitfprekelyke goedheid van onzen God, naerftig zyn, in onze roeping, en verkiezing,  iqo ONDERWYZEND GESPREK. zing, door een Gode behaaglyk gedrag waardig te worden. Alles wat er is, is zyn beftaan aan dien God verpligt. Uit Hem, door Hem en tot Hem, zyn alle dingen. Hem zy des ook de Heerlykheid tot in alle eeuwigheid! Laaten wy ook geduld oenenen, omtrend allen die ons, in deezen, niet met matigheid handelen: eene Chriftelyke befchcidenheid toonende , die mooglyk méér op hen zal winnen, dan de weldoordagtfte wederlegging, 'tis niet onmooglyk, Jacob, dat wy hen ook wel eens verkeert verftaan; of gevolgen te laft leggen, die wy, uit hunne Leerftukkcn, zeer natuurlyk afleiden-, doch die zy ten fterkften ontkennen* Leergraag. Uwe vermaningen zyn zo billyk en zo goed, dat ik geen oogenblik twyffelen kan, of ik verpligt ben die te volgen. De gelukkige en verzagtende keer, die uwe gefprekken in myne Godsdienftige denk-, wyze geftadig al meer toe brengen, doen my, met groote vergenoeging, voornemen om altoos infchikkelyk en befcheiden te zyn, omtrend hen die, met my verfchillen. Ondürwyzer. Dit is écne der uitwerkzels, die ik, onder s hemels zegen, in ü te ondcrwyzen, bedoel. Laaten wy nu nog het volgende aanmerken. Wy hebben dart gezien, dat de dankbaarheid omtrend God ons verpligt om alles wat wyzyn, hebben, en verwagten, te befchouwen als onverdiende giinften, van Hem ontfanp-en, en om gevolglyk onze volftrekte afhankelykheid van dien God , met blydfchap en eerbied „ te erkennen; als ook om Hem van onze dankbaarheid zelve alleen de eer te geven. Koning Dnvid heeft ergens eene uitdrukking, die my altoos zeer fterk aan-  TWINTIGSTE LES, 191 sandoet. Wunt het is alles van en wy geven het u uit uwe hand: Ei lieve myn Vriend, kunt gy my niet herinneren waar die plaats te vinden is? Leergraag. f Zeer wel, myn Heer, zy ftaat, iChronike» XXIX vers 15,en 14; en luid aldus. Nu dan onze God wy danken u, en loven den naam uwer heerykheid' want Wie ben ik, en wat is myn volk, dat wy de magt zouden verkregen hebbtn, om vrywiliig te geven als dit is? want het is alles van u, en wy geven het u uit uwe hand, O n derwv ze r. Gy laaft het laatfte gedeelte deezer woorden met zekeren ernft en nadruk; waarom deedt gy dat, Jacob ? Leergraag. Om dat daar eigentlyk het bewys , van het geen gy zegt, in gelegen is; de natuur ieert my dus, dat ik daar ook nadrukkclykit moet lezen. Onderwvzer. Uwe redengeving behaagt my ongemeen! Ik zié er tot myne vreugd uit, dat gy denkt over het geen ! wy verhandelen. Er is een zegs-woord onder ons Jacob , dat: de ware dankbaarheid hejlaat in de gehoorzaami heid. Is dit ook niet waaragtig omtrend God? kunnen wy zonder gehoorzaam te zyn, ook wel dankbaar wezen? Leergraag. Onmooglyk; want als ons iemand welgedaan heefti l dien wy niets ter waereld tot vergelding geven kunnen , dan weten wy haaft niet, wat wy toch doen zullen  i93 ONDERWYZEND GESPREK. ten om hem te believen. Indien wy deeze gedagtén . voeden omtrend God zo is het noodzaaklyk, dat wy Hem poogen welbehaaglyk te worden door Hem te gehoorzamen. Onde rwvzèr. Wel geredeneert: voeg hier nu by, dat God, altoos, en altoos onverpligt, belangeloos, en zonder eenig inmengzel van vérwyt, wel doet. Hoe het met de menfehen hier omtrend gelegen is, hebben wy reeds gezien-, waarom zoude ik het herhalen? God is niet alleen de Vader der lichten, van wien alle goede giften en volmaakte gaven nederdalen, maar ook een God die een y^lyk mildelyk geeft, en niet verwyt- Maar "op wat wyze, kunnen wy, vrye, redelyke menfehen, begenadigt met het onwaardeerbaar gefchenk des Euangeliums, toch het zekerft. onze dankbaarheid asn God bewyzen? Leergraag. Wel ik denk, door eene blymoedige onderwerping aan alle zyne fchikkingen. Onderwvzer. Gelooft gy dat waarlyk? Hoe! als wy ons aan Gods wil, met weerzin en verdriet onderwerpen, toonen wy dan onze erkentenis niet veel klaarder? dan blykt het immers dat wy 'tgaarn anders hadden, doch datwy, uit dankbaarheid, ons, hoe moeilyk het ons valt, wel willen onderwerpen? Leer-  TWINTIGSTE LES. sg-, Leergraag. Geenszins.' Ik zie ook dat Abraham, die groote en heilige vriend vanGoo , zich dus niet onderwierp aan zynen wil. Als ik over zoortgelyke zaken denk, dan bepaal ik myne gedagten op myn eigen huisgezin. „ Ik zie, denk ik dan, niets liever, dan dat alle my„ nc kinderen vergenoegt, vrolyk, en dus ook ge„ lukkig zyn. Ik zeg altoos tegen hen, weeft my „ maar gehoorzaam, en ziet toch niet bang of ver„ drietig,- loopt niet befchroomt van my af: Ik doe „ u niet dan wel, gelyk gy allen ook weet. En „ zouden de menfehen , die zagen dat gy zo bang „ voor my zyt, niet denken moeten, dat ik een „ ftreng, nors, ombarmhartig Vader ben, die geen „ Vaderlyk hart heeft voor zyne gehoorzame kinde„ ren? Hoe kan ik u beter doen, dan u te vergen, „ my, die voor uw geluk waakt, en uwe belangens w kent, te gehoorzamen? gy hebt u immers altyöl „ wel bevonden met myne bevelen te doen , maar „ zeer flegt ais gy die verwaarloosde". Onde rw vzer. Zeer wel, Jacob; maar hoe paft gy dit nu toe op dien grooten en goedertieren Vader van alle men» fchen ? Leergraag. Op deeze wyze, myn Heer: „ Wel, denk ik dan, „ als [oprechte en deugdlievende menfehen God „ niet met blymocdigheid gchoorzaamen, dan moeten „ immers zy, die nog hun eigen dwazen wil volgen, „denken, dat God een ftraffe en onbarmhartige „ Meefter is; dat de groote Zoon en gezant van God, „ ons harde wetten geeft: maar, zo die brave menN „ fchen.  IP4 ONDERWYZEND GESPREK. „ fchen, hunnen God en Zaligmaker, met vreugd die„ nen en gehoorzaam zyn-, dan toonen zy hoe geluk. „ kig zy zyn , onderworpen zynde aan eenen God „ die geheel liefde is". Onderwvzer. Braaf.' denk altoos op deeze wys over uwen God, Cn over uwen gezcgenden Zaligmaker; dan zult gy God niet alleen in uw hart eerbiedigen, maar ook verkondigen de deugden van Hem, die u uit de duiflernisfe getrokken heeft, en overgebragt in het Koningrjk van den Zoon zyner liefde. Leergraag; Zo begryp ik het ook, myn Heer; want hoe kan ik toch myne erkentenis beter doen blyken, dan door altoos, in alle omftandigheden , my met een volkomen hart tc onderwerpen aan alle zyne fchikkingen? Apoftel Paulus verzekert ons ook, dat hem, die God liefheeft, alle dingen ten goeden ftrekken. Ik vind ook in deeze gedagten zo veele redelykheid , zo veele gerustftelling, dat ik niet kan nalaten dus tc denken. Onderwvzer. Gevolglyk, wekt de dankbaarheid ook dat vertrouwen in ons op, waar toe wy, in de volgende byeenkomfi, zullen overgaan. De ftof is zo fchoon en ryk, dat wy die, in eene byzondere Les, zullen befchouwen. •ifc ^ ^ * * EEN-  ÉÉNENTWINTIGSTE LÉS. Onderwyzer. Wat word cr vcrcifcht, als wy' gezégt worden, op G o d tc betrou wen ? Leergraag, •De vatte verzekering, dat God magtig en bereid is, o'ii ons gelukkig te maken; werkzaam in eene blymoedige verwagting, dat God dit ook waarlyk doen zal. Onderwyzer. Op welke der Godiyke eigenfehappen is die verzekering gegrond ? LE erg raag, Op Gods magt, wysheid, goedheid, liefde, en barmhartigheid. Onderwyzer. Ook op Gods alwetenheid en alomtegenwoordigheid ; niet zo ? Leergraag. Ja, dat 'swaar, dog dit had ik onder Gods magt begrepen, om dat gy my reeds geleert hebt, dat men niet werken kan ter plaats daar men niet tegenwoordig is. Onderwyzer, Deeze bepaling geeft my alweder een aangenaam bewys van uwe oplettcnheid cn gezond oordeel; ga eens zelf voort in dit ftuk. ^  ijó ONDERWYZEND GESPREK. Leergraag. Indien God alles weet, dan weet Ily ook onze behoeftens, van wat aart die ook zyn; indien God alomtegenwoordig is, dan is hy ook by ons, in onze drocvigfte en naarfte omftandigheden; indien God volmaakt wys is, dan kan het onmooglyk zyn dat hy de befte middelen, om my gelukkig te maken, niet zoude kiezen: Is God Almagtig, dan kan Hy ook die beft uitgekozen middelen altoos ter uitvoer Hellen : is God volmaakt goed, en bemint hy ons, dan zal Hy zeker, tot ons geluk, die middelen aanwenden> die daartoe door zyne wysheid zyn uitgekozen. Onderwvzer. Hebt gy nu, om uw vertrouwen op God te veftigen dan het denkbeeld niet noodig, dat Hy barmhartig is? Leergraag. Ten allerfterkften , denk ik. O nderwvzer. Waarom ? ei lieve zeg my dit eens, Leergraag. Welke ruime en fchoonc begrippen ik ook, door Gods woord te lezen en tc overdenken, van zyne Goedheid ontfangen hebbe, zo weet ik echter dat Hy de zonden haat, en geen welgevallen heeft aan de werkers der ongerechtigheden. Gy zyt die man, zegt myn eigen hart my , wanneer ik gezondigt heb. Ik heb my gevolglyk Gods goedheid onwaardig gemaakt, en myn vertrouwen is zyn fteunpunt kwytl Ik moeft veelmeer de blykeu van Gods óngunfl  EENENTWINTIGSTE LES. ongunft in ftraffen, te gcmoet zien, dan de tekens zyner liefde verwagten: maar nu ik weet, dat God geneigt is om my alle myne zonden, op een waaragtig berouw en verbetering des levens, te vergeven; nu ik weet dat God zich over my ontfermt, gelyk een vader zich ontfermt over zyne kinderen, dat God genadig, barmhartig, en groot van goedertierenheid is, nu kan het treffend denkbeeld van Gods barmhartigheid myn vertrouwen opheffen, en levendig houden. Onderwyzer. Mogen, of kunnen alle menfehen op God vertrouwen? Leergraag. Neen! Niemand dan boetvaerdige zondaren , die, zö nis God zegt: als zy hunnen weg verlaten , en zich tot Hem bekeren, dan zal Hy hen genadig zyn. Of zo als de Profeet woordelyk zegt: Indien de Godlooss zynen weg verlaat, en de zondaar zyne booze gedagten, en zich tot God bekeert, zo zal God zich zyner ontfermen. Onde rw vze r. Ter beveiliging deezer waarheid, vindt men ontelbaare plaatzen in de Heilige boeken: zie hier eenigen, die ik,valt in myn geheugen gedrukt heb, en die gy u ook wel moogt eigen maken. God zal den oprechten niet verwerpen; Hy vat ook de hand des Godloozen niet. Gewen u toch aan Hem en hebt vrede, dan zal u het goede overkomen; want zo gy u tot Hem bekeert, zult gy gebouwt worden. In plaats van u hier meer texten op te noemen, zal ik u een gefchenk doen, 't geen u zeker aangenaam zyn zal, en van een uitgeftrekt nut. Ik heb ten myN 3 net!  Ip8 ONDERWYZEND GESPREK. nen dagclykfchen gebruike, eene verzameling van fchriftuurplaatzen gemaakt, die ik noemde: Gedag, ten, getrokken uit de Heilige /chriften. Hoe meer gy in kennis toeneemt, hoe meer gy uw oordeel verbetert, hoe meer gy uwen fmaak zuivert: des te meer zult gy gefchikt worden om de fchoonheid, kragt, en uitmuntendheid dier plaatzen te zien, te bevatten; terwyl gy tevens uw hart zult kunnen verfterken tegen al wat uwer onwaardig, en beveiligen In al Wat goed, eerlyk, braaf, deugdzaam, Godsdienftig is, Leergraag. Ik kan u op zo veele vriendeiykhcid niets antwoorden, dan dat ik een goed gebruik zal maken van dat gefchenk, waar naar ik zeer verlange om het te bezitten. Ik bezef zeer wel, myn Heer, van hoe veel nut zo eene verzameling voor iemand zyn moet, die, zo als ik, niet veel tyd, en helaas nog mindergefchiktheid heeft, om den gehelen Bybel met verftand, en tot myn verftandig voordeel te lezen. O n d e r w y z e r. Laaten wy nu den draad weer opvatten. Een der blinden, door Jesu^ het gezicht weder gegeven zynde , zegt daarom ook tc recht: IVy weten dat God de zondaars niet hoert; dat is, zo als gy ligtelyk begrypt, j verhoort. Zy alleen, die God iri Waarheid zoeken te vreezen cn te dienen, hebben grond om te ver- i trouwen , dat zyne magt hen zal befcfiérmén vóór, ] cn in alle dc rampen, die zyne wysheid voor hen pnvermydclyk zal maken; dat zyne goedheid hun ! waar geluk zal voltooyen. Ware bbetvaerdigen, ] die hunne zonden zien, cn met afkeer betreu- ] ren, kunnen op Gods genade, om Jesus Christus ons ]  EENENTWINTIGSTE LES. m ons gefchonken, hoopen: zy , die geen ander doelwit hebben dan God te behagen, kunnen niet alleen bidden: Heere waakt ons onze verborgene afdwalingen bekent; maar ook: reinigt ons van alle onze zonden. Leergraag. Mogen de overgegeven zondaars dan niet bidden? O nderwyzer. Deeze vraag moet met onderfchcid beantwoord worden. Zo lang als die ongelukkige menfehen in hunne verkeerde voornemens volharden; zo lang zy met daden zeggen: wie is Heer over ons? mogen zy zeer zeker niet bidden •, want alsdan zouden zy by hunne Godloosheid die nog voegen van (ik yze wyl ik het zeg.) van te fpotten met den Alwetenlen God.' Hoe zouden zy ook zich durven vermeten, om vergeving tc bidden, van die gruweldaden, die zy niet eens van mening zyn af te breken, maar die zy met lufl en vermaak involgen en vermeerderen. Hoe zouden zy durven (beken om zegeningen, terwylzy bezig zyn om die, die Gods milde hand hen gaf, fchandelyk tc misbruiken ? Terwyl zy die, die zy zouden bidden, in alle welluft en dwaasheid doorbrengen. Gy begrypt immers wel, dat zulke gebeden niet anders dan een gruwel zyn voor dien heiligen God, die de harten doorgrond, en de geejien weegt. Mag ik zulk bidden niet wel noemen•, fpotten met de Godlyke volmaaktheden, tergen van zyne goedheid? Leergraag. Ik hoor dit met groote aandoening, maar ik vrees eok, dathet niet zagtcr te noemen is? N 4 Onder-  aoo ONDERWYZEND GESPREK. Onderwyzer. Maar alle zondaren hebben dien hoogden trap van Godloosheid niet beklommen! De meefte der genen die met dien naam in de Hciiige bladeren bekent ftaan, zyn menfehen, die, door eene lafhartige en langduurige verflaaftheid aan hunne verkeerde driften en luften , niet voornemens zyn zich te beteren, om dat zy geen kans zien, dit groote werk te beginnen, doch die echterin ftille oogenbbkken wel wenfchen, dat zy beter waren, dat zy vry waren van hunne zonden, en die ook tevens wel eens eene oprechte doch zwakke zucht ten hemel zenden. Menfehen, die 'gelyk zyn aan die losbandige en ontuchtige vrouwen en Tollenaars, waar van Jesus zegt, dat zy de Jooden zouden voorgaan in het Koningryke der hemelen, om dat zy min moeylyk hunne eigen zonden leeren zien, dan zy, die zich, op hunne gewaande heiligheid, veel laten voorftaan; offchoon het hart geen het minfte deel heeft in die zo genaamde heiligheid van zeden; of in die flipte verrichtingen van uitwendige Godsdienftplegtigheden, die meer ürekten om den waren Godsdienft te onteeren dan ie bevorderen. Zulke Zondaren mogen bidden ; God 'zal hen verhooren. Zy mogen vertrouwen , dat zy op hunne oprechte verzuchting : o God , weeft ons arme zondaars genadig', meer gerechtvaerdigr zullen henen gaan, dan zy die hopvaardig ftoffen op hunne niets beduidende uiterlyke gefchiktheid. Leergraag. Ik dank u, myn Heer, voor dc goedheid, die gy neer, om my uwe zeer onderfchcidende begrippen meae te delen. Wy gemene lieden hooren zo veel dat  EENENTWINTIGSTE LES. £31 dat ons fchynt te ftryden met elkander, maar hoe ka» het anders zyn als men ons niet leert onderfcheiden ? Onderwvzer. Gy hebt gelyk, myn Vriend. Het heugt my nog zeerwel, dat ik, zo men my gevraagt hadt: verftaat gy het geen gy boort? had moeten zeggen: Hoe zoude ik dit verftaan, zo niemand my dit uitlegt? Gy kunt er weder uit zien, hoe noodig het is, dat wy de dingen aandagtig, en uit verfcheiden oogpunten befchouwen, en dat het veel beter is, weinig zaken wél, dan vele oppervlakkig tc weten. Maar, Jacob, het vertrouwen op God fchynt zo gemaklyk, dat byna elk gefchikt menfch fpreekt van dat vertrouwen. God in alles gehoorzaam zyn •, de Euangelifche voorfchriften van onzen Zaligmaker altoos te volgerij nooit kwaad met kwaad te vergelden; niet onmatig, niet wraakzuchtig te zyn; en wat meer van ons geëifcht wordt; daar tegen hebben wy doorgaansveel in te brengen. Onze zwakheid, als menfehen, onze neigingen, onze driften, ons oordeel en verftand zelf, durven meermaal hier tegen opkomen . doch tegen het vertrouwen verzet zich niemand- Als men dien pligt aandringt, heeft men geene tegenwerpingen te duchten; alle erkennen wy dit verpligt te zyn, cn fchynen geene de minfte zwarigheid in de uitoeffening te vinden. Elk roemt van zyn vertrouwen op God; elk beveelt zyne zaak aan God; eik laat het geruft op de Voorzienigheid aankomen; immers zo men uit de woorden de geftekheid des harten mag beoordeelen. Hoe is het ten dien opzichte met u gelegen ? N 5 Leer-  202 ONDERWYZEND GESPREK. Leergraag. Ik zal, zo als ik gewoon ben, vry uit fpreken. Ja, myn Heer, het komt my ook niet moeilyk voor, op God die zo wys, zo magtig, zo goed, zo genadig is, als wy weten dat Hy is, te vertrouwen; my dunkt wy kunnen op niemand veiliger betrouwen; en ik befchouw het meer als een voorrecht, dan wel als een pligt. Onderwvzer. Die laatfte uitdrukking bevalt my. Doch alle onze pligten, Jacob, zyn eigentlyk onze voorrechten; zelfs dat wy onze vyanden moeten weldoen. God beoogt in dit bevel ons waaragtig geluk, in tyd en eeuwigheid ; en zo is het ook met alle andere geboden , die onze gezegende Zaligmaker ons uit Gods naam heeft voorgcfchreven: maar het fchynt my toe, dat men den pligt des vertrouwens op God , zeer gebrekkig kent: uit de oeffening ten minften zou men dit befluiten. Leergraag. Uw vermoeden kan zeer gegrond zyn: leer my derhalvcn , bid ik, ook eens , waar in deeze pligt beftaat. Onderwvzer. Gy zult my altoos bereid vinden , om aan uwe zucht tot kennis tc voldoen. Laaten wy zien, wat wy, door wederzydfchc gefprekken, daar.omtrend kunnen opmaken. Ëerft dienen wy aan tc merken, dat het vertrouwen werkzaam zyn moet op zaken die het toekomende betreffen ; zaken, die geheel buiten ons gezicht, buiten onze magt, ja dikwyls geheel  EENENTWINTIGSTE LES. • l*s geheel onwaarfchynlyk, en duifter zyn. Verftaat gy dit? - Leergraag. Zeer wel, myn Heer; want ik kan niet vertrouwen , dat God my tegenwoordig, nu ik met u fpreek, gezontheid, en het noodige zal geven, om dat ik die beide dingen bezit. Onderwvzer. Zeer wel. Wy kunnen dus niet vertrouwen, dat God ons, indien wy gezond, en wel r5y' onze zinnen blyven, om ons beroep waar te nemen, ons onmiddclyk zal voorzien van alle noodwendigheden; begrypt gy dit ook, Jacob? Leergraag. Duidelyk, myn Heer; en om u dit te toonen, zal jk het volgende antwoorden. God heeft ons de vermogens gegeven, om zelf vopr ons beftaan te zorgen; wy zyn daarom niet gelyk met het gevogelte des hemels, of het gedierte des vclds, welke' door God, zo als de Bybel leert, gevoedt, dat is, (denk ik,) onderhouden worden. Onderwvzer. Gy toont dat gy my verftaat. Als wy zo dwaas zyn van te denken: „ God zal voor my cn de roy„ nen wel zorgen", terwyl ik omringt van meerder goederen, dan ik in mynen ftaat noodig hebbende, die verkwift en verwaarloos, dan vertrouw ik niet op God, zo als het betaamt, en de uitkomft leert ook wel, dat hy, die zo denkt, op een zandgrond gebouw? heeft. Wy kunnen, (en zo is het in alle de overige pagts oefleningen) .nooit zeker weten, of, eninhoa verre  204 ONDERWYZEND GESPREK. verre wy op God vertrouwen, voor dat wy op de proef geftcltzyn. Debefpiegelingcn, de overtuigingen, datwy dit doen moeten, beflisfen nog niets ter Waereld. Een voorbeeld: Abraham vertrouwde op God, toen hy, op het Godlyk bevel, zyn Land cn Maagfchap verliet, om tc gaan naar een vreemd geweft, dat God hem beloofde te zullen wyzen, hoe wel hy niet wift waar hy komen zoude; Toen hy geloofde dat zyne afkomelingen een Land zouden bezitten , Waar in hy, toen God hem dit toezeide, geen voet gronds bezat; volkomen overtuigt, dat God, de AImagtige, hem deeze belofte deedt. Abraham vertrouwde op God, toen hy geloofde dat Zara, in haren ouderdom, moeder zoude worden van eenen Zoon, toen hy zynen Zoon , op Gods bevel, zoude opgeofferd hebben. Mozes vertrouwde op God, toen hy, onbevreeft voor 's Konings magt cn toorn, Egipten verliet, om te voldoen aan Hem, die, als de God van hemel cn aarde, recht en magt hadt om hem zyne bevelen tc geven. Uwe ervarenheid in hét hiftoritch gedeelte der Heilige Boeken , zal u zeer veele, en groote voorbeelden van dat vertrouwen aan de hand geven: zy zyn alle in dat vertrouwen geftorven, „ dat God. hen in de bezitting zoude* „ ftellen van alles, 't welk Hy hen hadt toegezegt" Onze gezegende Verlosfer, die ons, in alles wat goed cn groot kan geffoernt worden, her fchoonfte voorbeeld gegeven heeft, gaf ons dit ook by alle uitnemenhcid, in het vertrouwen op zynen en onzen God, toen hy aan het ysfelyk kruishout genagelt, van God en menfehen fchynende verlaten, God, by herhaling, zynen Vader noemde: Toen hy, zo zeer fteunende op de gunft van zynen God , bad: Vader vergeef het hun, zy weten niet wat zy doen, verzekert zynde  EENENTWINTIGSTE LES. Hés zynde, dat God hen, om zynent wil, zoude vergeven. Het heerlyk Boek der Ffalmen is vervult met de treffendfle uitdrukkingen van vertrouwen op den Allerhoogflen. Hoor-alleen deeze woorden , P s a lm •XXIII: vers 4. Al ging ik ook door een dal der fchaduwe des doods, ik zoude geen kwaad vreezen; want Gy zyt met my, uw Jlok en uw jlaf vertrooften my. En dat dit geen ydele woord-uitingen zyn, ziet men zeer duidelyk genoegzaam door het gehele leven van Koning David, die zulk een groot aandeel gehadt heeft in de zwaarfte ryks-en huifiyke rampen! Ik kan hier, dunkt my, gevoegiyk de volgende uitweiding maken. Gy vroegt my onlangs , Jacob', of men niet zoude kunnen aantoonen, waarom David, die in zo veele en fchreeuwende zonden vervallen is, dat de eenvoudigfte lezer zynes levens daar van niet onkundig zyn kan, toch by uitnememv heid genoemt wordt een man, wiens hart volkomen voor God was? Men zoude daar van veele reden kunnen geven; uit die alle breng ik, nu, alléén de volgenden in 't midden: zyn onverwrikbaar vertrouwen op God maakte hem dus waardig in het GodJyk oog; en niet zonder grond; want, om dus volkomen, en in alle omftandigheden, hoe fmarteiyk, hoe aakeiig, hoe duider die ook mogen zyn; in alle voorvallen, hoe vreellyk, hoe vol gevaar, ook te vertrouwen, op de hulpe des Almagügen, vcrondcrflclt eene vaftheid van geloof nj den eenen waaren God 't welk zich als op de grenzen der zekerheid bevindt," altoos fterk, altoos groot, altoos onwinbaar is. Hy die hier toein ftaat.is, m0et als met God vervult zynhy moet als 't ware met zyne eigen oogen den God zyner hulpe zien, gereed om hem te vcrlosfen. Dit geloof,  3ö6 ONDERWYZEND GESPREK. geloof, altoos fterk, altoos helder, zegepralende over alle twyffelingen, maakte David tot een voorwerp der Godlyke gunft En dit moet u des te minder verwonderen, om dat, by dit Geloof, de ■geheele Joodfche Godsdienft moeft in ftand blyven. Het. hadt God behaagt, de Jooden, uit alle volken der waereld, af te zonderen om de kennis van den eenigen waaren God in gedagtenis tc houden. Het Geloof aan eenen God was de grondwet der Godsregeering. Op dit Geloof ruftte het geheele plan van de Leere der Schepping, en der Voorzienigheid. Het Was ter volmaking van Gods genadige fchikking, .omtrend het menfehdem hoogftnoodzaaklyk, dat die kennis nooit verloorcn raakte; om dat God anders, zonder geduurige wonderwerken, het oogmerk der Schepping cn der herfte'Iing, van door zonden van Hem vervreemde menfehen ,nict had kunnen bereiken. Als gy dit onderwerp uit dit gezicht punt ziet, dan, denk ik, dat gy hier zo veele oppervlakkige zwarigheden niet meer zult vinden. Hoor nu nog het volgende: In weerwil van alle dc gebreken welke in een man van zulk een heftig karakter, niet vreemd, niet zéér vrecmt zyn , bezat Kosing David nu jüiït die vereifchtens, die, in deezen zin, in een onderdaan van Jehova noodzaaklyk waren; ik herhaal het nog eens, om u toch hier voor misvatting te bewaren, nainentlyk, een vaft geloof in, en een oprecht vertrouwt?} op den eenigen wrren God. Merk nu ook aan, dat David, hoe fchuldig ook aan veele en groote zonden , echter nooit tot afgodendienft. vervallen is. Hier van behielt hy altoos eenen fterk.cn en gezetten afkeer. Gevolglyk was hy een man naar Gods harte, (zoals dc Schrift hem noemt,) niet alleen om zynen J per-  I EENENTWINTIGSTE LES. 30f | perfoneelen moed en krygsdapperheid, maar ook om zynen afkeer van den afgoden dienft, waardoor den eenigen waaren God verloogent, en zyne eer aan anderen gegeven wordt; maar ook om zyne verfoeying van den afgodendienaar, Hoe fterk drukt hy zich hier over uit, in den XVI Psalm: vers 4. Ds fmarten der genen die eenen anderen God begiftigen, zullen vermenigvuldigt, worden. Ik zal hunne dankoff'eren van Bloed niet offeren of hunnen naam op myne lippen nemen. ook Psalm CXXXIV: vers 21, 22. Zoude ik niet haaten Heere die u haaten, en verdriet hebben in hen, die tegen u opflaan? Ik haatze met een volkomen haat, tot vyanden zyn zy my. Hoe gefchikt was hy, derwegen, om Gods. oogmerken, omtrend het uitroeyen der afgodifche Volken, uit te voeren! De eer van zynen God te verdeedigen! en gevolglyk den waaren Godsdienft te helpen handhaven, tot dien tyd toe, dat het der Hoogfte wysheid zoude behaagen, zich nader, duidelyker, klaarder, en algemcender bekent te maaken.. David behielt dus dat Geloof, zonder 't welk de ware Godsdienft' alleen eene ydele vertooning zo.ide zyn. Dit zyn Geloof was ook de grond van zyn waarachtig en oprecht berouw, en deedt hem altoos wederkeeren tot dien God, dien hy zo zeer vertoornt hadt, door groote en zware zonden. Tot het vertrouwen op God wordt dus vereifcht, het geloof in God. En denkt gy nu, dat alle, die voorgeven op God te vertrouwen, waarlyk, en door gewigt van redenen overtuigt zyn van het aanzyn eens Wezens, zodanig als ons de Heilige bladeren zeggen dat God is? Daar is juift maar zo veel vertrouwen als er geloof is. Leek*  3o8 ONDERWYZEND GESPREK, Leergraag. Ik begryp dan, dat deeze trooflryke pligt niet zo gemaklyk is als ik my verbeeld heb-, maar dat er vry veel toe in ons vereifcht wordt. Onderwyzer. Dit wilde ik u óók onder het oog brengen. Het is niet genoeg, toe tc ftaan, dat er een God is, die óns kent; maar wy moeten overtuigt zyn, dat die God ons, met een bepaald oogmerk, ziet; dat Wy by Hen, hoe gering wy ook anders zyn, in aanmerking komen ; en dat wy in eene natuurlyke en zedclyke betrekking met Hem Haan. Dit is het niet al. Om op God te kunnen vertrouwen, moeten wy verzekert zyn, dat God altoos het belle weet en ter uitvoer brengt. Het vertrouwen moet werkzaam zyn, omtrend het voor ons nog ongeziene, en niet bezvykenin alle de droevigflc omftandigheden ,waarin onze eigen dwaasheid, of de boosheid van andere menfehen, ons geflort hebben. Wanneer ons alles tegen loopt; wanneer, buiten onze fchuld, onze middelen byna niet toereiken om 'ons voor ar. moede te bewaren; wanneer wy door ziekten en fmarten bezogt, door laffer gefchonden, door afgunfl gehoont, van onze Familie verlaten Avorden; wanneer de dood ons onze dierbaarfle vrienden ontneemt; wanneer ongelukkige zamenlooping van gevallen op onze hoofdneigingen werken, om ons van den weg der deugd af te leiden, zonder dat wy in onze lotgevallen eenige zekere blyken' befpeuren van Gods byzondere voorzienigheid : dan zeg ik, nog vaft te houden aan onzen God ; dan nog te blyven erkennen, dat eene verborgene hand ons leidt,  ÉÉNENTWINTIGSTE LËS. leidt, dan nog van gantfcher hart toe te léggen öp eene lydzame, vrolyke, ja vergenoegde gehoorzaamheid van Gods gebóden, is een waar kenmerk dat onze ziel doordrongen is van deeze waarheid', alles is tentetten gefchikt door dien God, die den berouw hebbenden zondaar om Jesus Christus willé eyhé zonden vergeven heeft Leergraag. Ik hoor, op dit ftuk, zo veel zaken diemy gehéél onbekent zyn , dat ik zeer wel kan opmaken dat hien niet ligt tot deeze ovefweéging koomt ö nderwyzer. Naar myn inzien, moet ik, neen, zeggen-, hoe wel ik weet, dat zeer brave , en verftandige menfehen, hier over anders oordeelen. 'tis billyk dat ik reden geef waarom ik het vertrouwen op God voor een der moeylykfte pligten van den gehelen Godsdienft houde. E>e ondervinding dat de goedertieren God, van het eerfte oogenblik onzes levens tot op deezen dag voor ons gezorgt, ons onderhouden, en met zegeningen bedeelt heeft, is naauwlyks in ftaat, om ons, omtrend het aanftaande, geruft te ftellen. Als wy in droefheden en gevaren zyn, dan immers willen wy weten en vooruitzien, hoe en wanneer wy daar uit verloft zullen worden; dit verraad onze' twyffelmoedigheid, en waar is dan het vertrouwen op God? Leergraag. Gy hebt gelyk, myn Heer; zo Wy. Waarlyk op God vertrouwden, dan zouden wy in zulke omftandigheden bedaart den tyd afwagten, waar in Go ij óns zyne hulp' zal verleenen.  ito ONDERWYZEND GESPREK. Onde rwzee. Onze Godsdienft beftaat grootendeels uit het vertrouwen. Wy wandelen hier niet door aanfehouwefl maar door het Geloof. Alles moet onderftaan worden met uitzicht op het toekomende! wy moeten alle onze driften beteugelen, alle onze luftcn regelen, alle onze zonden verzaken, alle onze verkeerde heblykheden uitroeyen, alle deugden oeffenen, alle ongelyk vergeven , alle lyden verdragen; uit vrye verkiezing, met genoegen, met vreugd, en dat alles, alleen , uit de levendige verzekering dat er een onzienlyke God waaragtig beftaat, die alle volmaaktheden, in de allergrootfte maate bezit; en dat wy deel zullen hebben aan eene zaligheid, die aan deeze zyde des grafs, en geduurende ons tydelyk leven niet te vinden is. Hier uit trek ik dit gevolg: „ Indien het vertrouwen op God geen zeer moeyly„ ke pligt is, dan is de pligt van vergecflykheid „ zeer gemaklyk, en het ondergaan van den naarften „ Marteldood weinig te beduiden; want als ik zo „ gelukkig ben, van volmaakt overtuigd te zyn, van „ myn aandeel aan de hoogfte gelukzaligheid, waar „ voor ik, uit kragt myner natuur, vatbaar ben, dan „ verdwynt, voor dat overwigt van hemelfche heer„ lykheid, al het lyden deezes tegenwoordigen „ tyds, even als eene dunne fchaduw voor het krag„ tigfte licht". Door dit vertrouwen, denk ik, Jacob, dat de ware Martelaaren des Godsdienft en der Deugd, in ftaat geftelt zyn geworden, om de wreedfte folteringen, even zo gemaklyk, als Socrates de dolle kervel dronk, te ondergaan. Ware Martelaaren , zeg ik, met nadruk, en dan begrypt gy dat de lyft derzelven verbaazend zal ingekort moeten worden» j~ , n- i- ,  ÈENÈNTWINTIGSTE LES. zit Krorden. Alle Godsdienften hebben hunne dwaazen Cn dwepers gehadt; maar dit behoort thans niet tot liet plan 't welk ik my, in u te önderwyzen, hebbe voorgefteit. Vergeet echter nooit, dat men de deugdzamej vreedelievende belyders en Martelaars, zo gemaklyk van de dolzinnige dwepers kan onderscheiden» als een verftandig man var) een flegthoofd. De eerfte Martelaar des Chriften geloofs „ Stephanus* was zulk een belyder! Dit zienwy duidelyk uit dö woorden van Lucas, Handelingen VII: vers 55,56. Maar Stephanus vol zynde des Heiligen Geejles, en de oogen houdende naar den hemel, zag de heerlykheid Gods, en Jesus Jlaande ter rechterhand Gods; dit getuigde de gemartclt wordende Heilige, en gaf zynen geeft. Het komt my voor, dat God, aan Stephanus, zulk eene volmaakte verzekering gaf van Jesus Opftanding, cn verheerlykten ftaat by God , als of hy Jesus , met lighaams oogen , daar zelf daadlyk zag: als ook zulk eene duidelyke gewaarwording van die onuitdrukkelyke zaligheid , die hy zoftond te genieten, dat hy in ftaat was om met voorbeeldige lydzaamheid den wreden marteldood te endergaan. Ik heb het hoognodig gevonden om dus omftandig te fpreken over deezen grooten pligt. Wy zeggen te roekeloos dat wy op God vertrouwen, dewy! wy zeer dikwyls niet eens verftaan wat wy zeggen. Ik erken gaarne, dat deeze, zo wel als alle andere pligten, zyne graden heeft. Wy allen hebben noodig dat wy met Jesus leerlingen bidden: Heere- vermeer, dert o?ts geloof, onze overtuiging, ons vertrouwen! Wf moeten ons zorgvuldig zien te bewaren, voor ongegrond vertrouwen, en ongegrond wantrouwen; beiden zyn fchadelyk voor onze ruft, en toonen duiO 2 delyk  Sis, ONDERWYZEND GESPREK. delyk onze onkunde. Dat moedwillige zondaaren niet op G o d mogen vertrouwen , hebben wy reeds gezien; maar Godvrugtige menfehen zelf mogen niet vertrouwen, dat alle hunne verlangens zullen voldaan worden. Door het niet verhooren onzer wenfchen bevordert God menigmaal ons geluk. Wy weten dikwyls niet wat wy begeren, of hoe wy bidden zullen! LéergraAg. / Daar Haat evenwel, dat God magtig is méér dan overMoedig te doen, boven alles, wat wy bidden of wenfchen kunnen. Ó n d e rw vze R. Daar hebt gy gelyk in. Een vroom menfch mag altyd geruit zyn dat God meer dan overvloedig doen kan, ja zelfs, doen zal, boven het geen hy bidden of wenfchen kan ; maar geenszins, dat hy altoos dat geene zal ontfangén waarom hy bid. God geeft ons altoos méér dan Wy bidden, ook dan, als Hy niet goed Vindt ons ons gebed in te willigen; warit Hy geeft ons altoos het geen beft voor ons is. By voorbeeld: wy bidden om grooter aandeel in de tydelyke goederen, dan wy hebben; God die ons kent, en ons geluk a'toos bedoelt, weet dat meerder goederen voorons waargeluk nadeeligzynzouden,en onthoudt ons onze bede; maarhy geeft ons oneindig meer, dat is ,Hy geeft ons eene vrolykeen vergenoegde ziel; om Gezondheid , en God geeft lydzaamheid en trooft; om vermindering van elende, en God geeft ons meerder kragten; wy wenfchen om een lang leven, en Goö roept ons, in den bloei onzer dagen, tot het zalig ryk der Geeften: geeft Goö dan niet overvloedig meer, dan wy bidden of wenfchen? Leer-  EENENTWINTIGSTE LES. 213 Leergraag. Ongetwyffelt, myn Heer! o Hoe verlicht u\vonderwys myn verftand! nu zie ik uit geheel andere oogen, als toen ik geheel ongeoeffend, geheel onvoorbereid, myne gedagten op de waarheden van onzen Godsdienft veftigde! Ga voort, bid ik u, om my meer in ftaat te ftellen tot hetkennenen opvolgen my-. ner pligten! Onderwvzer. Een deugdzaam leven is voor ons de befte geruftheid van Gods aanwezen: „ Dat God onze daden „ gade flaat; dat hy ons na onzen dood volmaakt „ gelukkig zal maken, en ons in dit leven van zo „ veele rampen bevryden.als beftaanbaarzyn kan met „ ons waaragtig welzyn " , is eigentlyk op God vertrouwen. Dit vertrouwen ftraaft het kragtigft daar in door, dat wy, namentlyk, ons met diepen eerbied en hartelyke vreugd onderwerpen aan zynen heiligen wil. Zoudt gy, Jacob, my ook eens kunnen zeggen., waarin onze onderwerping aan God beftaat? Leergraag. Ik geloof ja. Zy beftaat, meen ik, in eene ftille» bedaarde, doorgaande tevredenheid omtrend alle de wyze fchikkingen van onzen God. Onde rw vze-r. Gy drukt u zeer wel uit. Hy die deeze gelukkige tevredenheid der ziele bezit , zegt in navoI-> ging van onzen Heiligen Verlosfer: Vader! niet myn, maar uw wille gefchiede! Hy poogt nooit zynen ftaat te. vergrooten, of zyne middelen te vermeerderen door oneerlyke wegen. Hy wagt, na zyn pligt gedaan te Q 3 hebben,  $H ONDERWYZEND GESPREK. hebben, blymoedig op den zegen des Aüerhoogften, en. dankt met zyn geheel hart voor alles wat hy ontvangt. Hy fielt nooit zyne hoop op menfehen even broos, even onmagtig, als hy zelf is. Wanneer Wandelen wy Ootmoedig voor God? Leergraag. Wanneer wy met de nederigfle eerbied onze geringheid, met opzicht tot onzen God, van harte» erkennen. Onderwyzer. Zeer wel! Als wy van ons zelf fpreken, met betrekking tot God, dan is de affland oneindig. Dit geeft ook reeds het denkbeeld van Schepper, en fchepzel aan do hand. De verflandigfle, de deugd? zaamfte menfch, ziet allerduidelykfl dien grooten affland. Naar mate wy den aanbiddelyken God, en ons eigen zelf, nader leeren kennen, worden wy daarvan overtuigt. Die affland is zo groot, dat zy nook, door flerflyke lippen kan uitgedrukt wor? den. In de Heilige Schriften, en in die alléén, vindt men echter verwonderlyk fchoon e plaatzen, hier op betrekkelyk. Lees eens voor ons Jezaia Capittil XL: vers 15—17. Le ergraaq. Ziet! de Volkeren zyn geacht als een druppel van eenen Temer, als een ftof je van de weegfchaal: ziet! Hy werpt de Eilanden henen als dun ftof. En de Libanon is niet genoeg om ta branden: en zyn gedierte is niet genoeg ten brandiffer. Alle Volkeren zyn als niets voor Hem: zy worden by Hem geacht minder als niets, en ydelheid. Onder-  EENENTWINTIGSTE LES. 215. Onderwvzer. Let eens op de kragt deezer woorden! alle volken , wat moet dan yder menfch zyn, zyn ais niets voor Hem. Alle volken zyn voor God minder dan niets. Gy bezeft dus wel dat onze taal geen woorden heeft, om uittedrukken wat yder byzonder menfch is voor God! zo dra wy aan 't vergelyken komen by God, dan verdwynt de gehele Schepping. Als nu een verftandig, braaf menfch, zich hieromtrend bepaalt, en overdenkt: „ Hoe groot is God, de „ Oneindige! Hoe gering ben ik! myn plaats is een „ punt, myne aanwezigheid op deeze aarde eenige „ vlugtige oogenblikken. Die God heeft my ge„ maakt: Hy zorgt voor my, Zyn oogmerk in my „ te fcheppen is geheel goedheid! alles wat my „ aangenaam is, en 't geen ik geniet, is van Hem; „ alles waarop ik met eene verrukkende hoop wagt, „ is van Hem; na my hier gelukkig gemaakt te heb„ ben, wil Hy my hier namaals in zyne heilige te„ genwoordigheid toelaten. Hy maakte my dus tot „ een redelyk, zedelyk fchepzel, en Hy begunftigde „ my met het onfeilbaar licht der Chriftelyke Open„ baring; en wat eifcht dien God toch van my, dan „ zulke pligten, die my naar den aanleg myner Na„ tuur, gelukkig moeten maken, ook in dit leven" Als een braaf'verftandig menfch hier over dus denkt, wat moet hy dan niet voelen! welke aandoeningen moeten dan zyn hart niet overftroomen! wat zoudt gy dan wel zeggen, myn Vriend ? Leergraag. Ik weet het niet! ik kan hiertoe geen woorden vinden! O 4 • Onder-  ONDERWYZEND GESPREK. Onderwyzer. Wanneer een groot Vorft u tot zynen Zoon en erfgenaam geliefde te verkiezen, wat zoudt gy dan zeggen ? Leergraag. }k zou geheel verbaart en verlegen zyn; ik zon denken: „wat mag toch dien vorft bewogen hebben „ om my, een gemeen man, zulk een lot te fchen„ ken , om my voor zyn zoon en erfgenaam te ver„ klaren" ? Ik zou van aandoening weenen , ik zou denken , och kon myn weldoender in myn dankbaar hart zien! Onde rwy ze r. Die ziels aandoeningen die gy dan, voor uwen Weldoender, zoudt hebben, gepaart met de bewuftheid, dat gy niets voor hem doen kondt, is omtrend Gon de deugd van ootmoed. Waar. mede zal ik den Heere tegen komen, en my bukken voor den hoogen God? Wat is de menfch dat gy hem weldoet! wat zal ik den Heere vergelden voor alhet goede aan my beivezen? dit is de ware taal der ootmoed. Eindelyk, geheel overftroomt djO.o.r de denkbeelden van Gods goedheid, zwyt zy, en zucht, zich ap haar dankbaar hart beroepende. Hier van kan ik u een treffend voorbeeld opgeven. David, van wien wy reeds verfcheidenmaalgefproken hebben, zal de man zyn: Gy weet, dat ïy grootelyks verlangde om den J.ehova eenen Tempel te nichten? Dit kwam niet overeen met het voornemen van dien God , die het oprecht hart zyns dienaars kende. Hy zondt aan David den Propheet NjAthan, om hem te zeggen: dat God in zyn.oogmerk veel behagen hadt; doch dat niet hy , maar zyn Salomo n, den Heere dien Tempel zoude bouwen.  EENENTWINTIGSTE LES. 217 bouwen, om verfcheide reden die de Profeet hem pok zegt. God laat hem omtrend zyn geflagt, en omtrend dien Zoon. groote beloften doen, zulke uitmuntende beloften, dat de gevoelige ziel des Konings die niet dragen kan! Hy treedt in de Tente, die hy voor de Arke hadt laaten uitfpannen. Daar knielt hy neder , met een vol hart , voor zynen God, uitroepende: Wie ben ik Heere Heere! En wat is myn Huis, dat Gy my tot hier toe gebragt helt! Daar. toe is dit nog klein geweeji in uwe oogen, Heere Heere 1 En wat zal David nog meer tot u [prekers, wint gy kent uwen knegt, Heere Heere. Deeze woorden, zyn, naar myn inzien, zo fchoon, dat geen uitlegkundig ge, zo hy iets meer is dan een taalkenner, zal ondernemen die uitte breiden", dit zou haar verzwakken; voor al in de laatfte woorden : En wat zal David nog meer tot u fpreken, want Gy kent uwen knegt, is iets dat zich alleen door een gevoelig hart laat verftaan. De ootmped ,'waar van wy nu fpreken, ontftaat nog alleen uit de overweging van Gods grootheid, C.n onze geringheid. Maar hoedanig moet de ootmoed zyn, die in ons opryft uit de befchouwing van God s heiligheid, en onze zondige neigingen! Uit Gods oneindige barmhartigheid, en onze ondankbare afwykingen zyner geboden! Leergraag. Ik ben niet in ftaat hier op veel te antwoorden: ik ben eenigzins beangftigt voor my zelf! Onderwvzer. Deeze eenvoudige, doch zeer treffende uitdrukking, is my zo aangenaam, dat ik u ten nutte het volgende hier zal by voegen. Daar zyn aandoeninÓ 5 Sen  si8 ONDERWYZEND GESPREK. gen, Jacob, die zo heftig zyn, dat zy ons alleen door de hevigheid gevoelig fmarten, doch die, behoorlyk gezoet zynde, bronnen van verrukkingen aanbieden! zo is het ook met deeze beangftheid. Als wy in eene ftille eenzaamheid ons aan Godsdienftige befpiegelingen overgeven, en het oog onzer ziel zich veftigd op die dingen waarover wy nu fpreken, dan zullen wy zeer zeker zien, dat wy niet waardig zyn door God, zo groot, zo heilig, zo rechtvaerdig, zo goed, en zo wys, met eenige gunft behandelt te worden. Ons eigen hart zal ons dan zeggen, dat wy , door onze eigen fchuld, oorzaaken gegeven hebben , om niets te durven wagten van de Goddelyke goedheid: maar dat wy, zo als de Profeet zo wonderbaarlyk fchoon zegt: God, den Jpringader des levenden waters verlaaten hebben, en ons zelf hebben uitgehouwen gebrokene bakken, die geen water houden. Dat wy het Vaderlyk oogmerk van onzen God, om ons te doen wederkeren tot Hem, en te leven, zeer ondankbaar hebben beantwoord: dat wy ons geduurig laaten afleiden van het befte, en het dwaaze verkiezen. Leergraag Dit weet ik by eigen ervarenis zeer wel! Onde rw vze r. Deeze denkbeelden moeten ons, zeer natuurlyk, met afkeer voor ons zelf vervullen, en angft in onzen boezem verwekken, dewyl wy weten hoe heilig die God is, dien wy vertoornt hebben. Wanneer wy dan verder voortgaan, en den eerlyken moed hebben om dóór tc denken, en ons niet tc laaten venvyderen van deeze, ja, fnartelyke, maar ailernutügftc overdenkingen, wanneer wy (om het zo te  EENENTWINTIGSTE LE8. . 219 te noemen, Jacob,) befluiten durven om de wonden ©nzes harten, wonden door onze eigen dwaasheid toegebragt, tot in haar binnenfle te doorzoeken, en er het fmartende tentyzer in te zetten; ik wil zeggen, als wy eens nafpooren de verborgcnfte beweegredenen onzer bedryven; ons zelfvraagen: „ welke „ deugd heb ik geoeffend, welke zonde heb ik ver„ myd? waar uit oeffende ik toch die deugd, ver„ mydde ik toch die zonde"? dan zullen wy befchaamt worden over ons zelf. „ Ach, zullen wy „ zeggen: zo weinig goeds en dat goede nog zo „ gebrekkig; zo weinig deugd, en met zo veele „ zwakheden verzelt! Heb ik wel iets gedaan, of „ gelaten, uit het godsdienftig oogmerk, om mynen „ God te behagen" ? Hoe vernederend is dit heilzaam onderzoek.' Heilzaam zeg ik, w«nt een menfch , als ik hier voorftel, kan daardoor niet dan verbetert worden, Alle teonvredenhcid over de Godlyke bedeelingen verdwynt. Alles wprd genade, onverdiende genade, en onze ziel verheft zich zelve in de Gode behaaglykfte dankbaarheid. Het denkbeeld, ik heb gezondigt, is reeds vernederend; maar het denkbeeld, ik heb gezondig£ tegen Gon, myn Schepper, myn Weldoender, myn goedertieren hemelfchen Vader, is voor een edelmoedig hart volftrekt ondraaglyk, Het brengt voort die gedweeheid, die' droefheid, die in de Heilige Bladen gebrokenheid des harten genoemt wordt. Zy vertoont zich niet in een uiterlyk gebaar, in gefehreeuw, in ftuiptrekkingen, in wanhoopige bedryven; neen, Jacob, dit alles zyn toevallige uitwerkzeis van ontftelde hersfenen, of in wanorder ge? bragte zenuwen , door dweepagtige begrippen, of wel door zekere klanken, op zekeren toon uitgebragt, veroor-  220 ONDERWYZEND GESPREK. veroorzaakt. Die gebrokenheid des harten, verwekt eene ftille zagte treurigheid, die, naar mate ons hart oprechter, en onze verbeelding levendiger is, ons geheel overmeeftert, ons naar de eenzaamheid heen brengt; daar, daar ontladen wy ons voor God, doen belydenis van onze zonden , nemen heilige voornemens , bidden om zynen byftand. Wanneer wy nu, door een deugdzaam leven, ons zelf met ons zelf bevredigen; wanneer wy goed doen uit een goed oogmerk, dat is,om Gon te behagen, dan daalt in onze ziel die vrede met God. , die alle verftand te boven gaat, dan weten wy, dat wy met God bevredigt zyn, door den dood zynes Zoons, die voor ons geftorven is, toen wy nog zondaars waren. Deeze ootmoed leidt ons. dus zeer natuurlyk tot de Blydfchap in God. Is deeze pligt ons ook in het Euangelie geboden, Jacob? Leergraag. Menigvuldig maal, myn Heer. 'Apoftel Paulus fpreekt er dikwyls over: dan is 't eens myne broeders, verblyd u in den Heere te allen tyde, wederom zeg ik u, verblydt u. Onde rwyzer. Maar, myn Vriend, Paulus beveelt ons, altoos verblyd te zyn; heeft een menfch dit in zyn magt? Leergraag, Dat denk ik niet; my is dat ten minften onmooglyk. Onderwvzer. Is die verftandige Apoftel dan zo onredelyk, dat hy iets eifcht, 't welk ons onmooglyk is; dat denkt gy zeker ook niet? Leer-  EENENTWINTIGSTE LES. 221 Leergraag. Neen, myn Heer, gantfch niet. Als Paulus fpreekt van dingen die ik verftaan kan, dan dunkt my, dat Paitlus zulk een verftandig, zulk een braaf man is, dat men verpligt is zyn zeggen toe te Hemmen. O nde rwyze r, Ei zeker! wel hoe maakt gy het dan hier? kom aan ik zal eens voor fterke geeft fpeelen! Een fraay wys man, die my belaft iets te doen dat buiten myn magt is! Leergraag. Paulus zegt ook, lid zonder ophouden: wie zal nu evenwel in 'thoofd krygen, om te denken, dat zulk een naerftig man die liever verkoos , om zyn handwerk , het Tentemaken, te oeffenen, dan van liefdegiften te leven, ons hier mede wil zeggen: doet mets anders, dan lidden. Hy zal met de woorden, verllydt u ten allen tyde, alleen dit willen zeggen: Poog altoos, zo véél in u is, blyde te zyn-, die b'yde is, is dankbaar; die dankbaar is, is blyde; bepaal u dus altoos op de goedheid van dien God die u altoos wel doet. Onderwyzer. Ik voor my ben voldaan met uwe uitlegging: 't waare te wenfchen, dat het vernuft niet zo dikwyls de goede oordeelkunde der uitleggeren overfchrëëuwde, mooglyk zouden wy dan meer nuts trekken uit die verklaringen , die wel blyken van geeft, maar dikwyls bedroeft weinig gezond oordeel,aan den dag leggen, daar wy evenwel geen Comentators lezen om geeftige flagen te vinden, maar om onderwezen te worden. Maar, Jacob, gy zeide, dat gy niet altoos  222 ONDERWYZEND GESPREK. roos blyde kondt zyn. Wel, Wy fpreken zo vry met elkander, wy nemen zo veel deel in elkanders geluk, zou ik u wel eens mogen vraagen , hoe dit komt ? Gy hebt het in uwe omftandigheden immers wel? Gy hebt eene brave vrouw, die met u in liefde leeft; gy hebt lieve kinderen; uw handwerk geeft u het noodige; gy zyt een braaf man; gy vreeft God ; gy vertrouwt op Hem; gy weet dat Hy den vroomen en nyverigen menfch niet verlaat in dit leven , en hier namaals gelukkig maakt.' Wel waarom kunt gy dan niet altyd blyde zyn? Le ergraag. Dat weet ik dikwyls zelf niet: maar ik ben zomtvds zo zwaarmoedig, zo neerflagtig , zo bcangft, dat ik zeif niet weet wat of my deert, of waarom ik zo verdrietig ben. Ondérwvzer. Wel als gy zo geftelt zyt, en gy uw eigen meeftcr zyt, wat doet gy dan? zeg my dit eens openhartig. Leergraag. Als die zwaargeeftigheid erg is, en ik my reeds daaraan heb overgegeven, dan ga ik alleen zitten p-einzen en zuchten; dan wordt het nog erger, en ik voel meeft altoos geen verligting, voor dat ik e^ns geruft geflapen heb, of dat myn werk my roept, of dat 'er iets voorvalt dat al myn aandagt vord-rt; of als ik er my tegen verzet, by myn huisgezin blyf, en my met de kinderen bezig hou, dan betert het doorgaans. Onder-  EENENTWINTIGSTE LES. *2S Onderwyze r. Ik geloof dat dit alles veroorzaakt wordt door eenige ongeftekheid in uwe vogten. Dank God dat gy moet arbeiden. Lighaams arbeid is de befte medicyn voor zulke menfehen. Zo gy tot de ftudien, en een zittend leven waart geroepen; zo gy in veikeerde handen gevallen waart, en men u deeze droevige zielsgcfteltheid als een beginzel uwer bekcering hadt doen befchouwen; zo men u hadi weten te bewegen om uw Ambagt te laaten vaaren; indien men, in plaats van uw verftand te beftieren, het door aakeüge zinnepoppen verfchrikt hadt: dan zoudt gy nu reeds, denklyk, naar lighaam en ziel ongelukkig zyn, en alle de uwen zo maken! Leergraag. Dat ftel ik ook vaft, myn Heer: o hoe goed is God, die my voor dit alles bewaart heeft! kan ik Hem ook daarvoor dankbaar genoeg zyn! ONDriRWYZER. Een man, die in ftaat is, om zo Godsdienftig dankbaar te zyn, verdient alle myne agting. Ik raade u dus, als een ernftig Vriend, het vo'gende. Zo dra gy de beginzels deezcr zwaarmoedigheid ontdekt, zo let eens aandagtig op u zelf, of gy ook onpasfelyk zyt. Leef dan voor al matig; onthouw u, zo veel mooglyk is in uwe omftandigheden, van alle zware Jymagtige fpyzen; drink onder uw werk nu en dan een frisfche teug helder water; wendt uwe gedagten tot geheel iet anders; en wat ik u bidden mag, geloof toch nooit, dat treurige zwaarmoedigheid iets yerdienftlyks is in Gods oogen! Indien men naar mate dat  JS24 ONDERWYZEND GESPREK. dat men treuriger, laftiger, gemelyker, onhandelbaarder, ligtgeraakter wierd-, ook meerder deugd, degelykheid, en Godvrucht verkreeg, dan zouden de zieklyke knorrepotten de Heiligen van den eerften rang zyn; doch nu is het geheel anders: alle deeze grillen hinderen ons in onze poogingen, om wyzer en beter te worden', om God lief te hebben boven al, en onzen iïaaften als ons zeiven. Leergraag. . Ik ben zo verzekert, dat uw raad goed is," dat ik die voortaan hoope op te volgen. Doch buiten die opgenoemde kwaal, is er echter nog zeer veel dat •my wel belet altoos blyde te zyn. Als men niet dan goede oogmerken heeft omtrend zynen naaften, cn echter verdagt wordt; als men geregelt leeft, en evenwel gelaftert wordt; ja als die leugens ingang vinden by braave menfehen, en wy daardoor in ons" tydelyk beftaan benadeelt worden ; dit alles valtlaftig^ en onaangenaam: voor al hard, als men in geene goede omftandigheden is, en eene zware huishouding heeft, en nog te harder, als wy ons niet kunnen verdcedigen om anderen niet te bederven, of om dat men ons niet eens ho'oren wil. Onderwvzer. Ik erken, Jacob, dat dit alles niet wenfchclyk is voor ons. Maar gy kent immers het zeggen „ niemand leeft, die geen vyand heeft"? Al wat gy daar optelt, hebt gy met dc befte menfehen gemeen. Deeze verdrietlykheden moeten onze ruft niet ftoo-. ren: wy moeten ons toeleggen om te verkrygen die vaftheid van geeft, die in ftaat is om ons over dit en veel meer te nellen. Wy moeten maar wel doen, en  EENENTWINTIGSTE LES. 225 en ons verblyden in de overtuiging, dat wy wel doen uit een goed oogmerk, en tot een goed einde. Daar is eene zekere weekheid, eene zekere ligtgeraaktheid, die ons meer kwaad doet, dan alle boosheden onzer vyanden ons doen kunnen. Een zeker man was gewoon te zeggen: dat iemand kwaad van my fpreekt moet geen andere uitwerking op my hebben» dan dat ik oppas om hem tot een leugenaar te maken. Als gy meer gelezen hadt, Jacob, en meer ondervinding hadt van de waereld, dan zoudt gy u .gelukkig agten dat gy er zo goedkoop afkwaamt. Ik begryp wél, dat de reden van deeze verdrietlykheden in den nyd uwer medebuuren ligt. Zy zien wel, dat •gy meer weet, en meer gefchiktheid hebt, dan zy, zy zien dat lieden boven u, u met onderfcheid behandelen, en dat gy wel ftaat by uwen Bias. Wel dat is niet uit te ftaan voorlaage gemoederen. Uwe eio-en degelykheid wordt beveiligt door hunne afgunftigheid. Denk ook, dat wy hier in een onvolmaakte waereld leven. Dit leven is een ftaat van voorbereiding, Jacob-, alles wat ons ontmoet, is zo danig ingericht, dat het onze volmaakbaarheid begunftigt, indien wy daar van een goed en verftandig gebruik maken. Soortgelyke onaangenaamheden, zyn zeer in ftaat om ons in verfcheide deugden te oeffenen. Ik kan de uitgebreide goedheid van een menfchlievend hart nooit zo kragtig toonen ,dan wanneer ik blyf weldoen, ook dan als ik gelaftert worde; en nooit zo fterk dat ik myne vyanden kan lief hebben, dan wanneer onrechtvaerdige menfehen my dien pligt ten uiterften moeylyk maken. Het is ook vry zeker, dat wy door kwaade bejegeningen, daar wy goede verdient hebben, zo zeer niet gehecht blyven aan het tegenwoordige leven. Vooral vind ik, voor P «my  226 ONDERWYZEND GESPREK. my zelf, er deze les in: „wei als ik my zo geduu„ rig in myne ruft laat ftooren; als ik myne blynioe„ dige Godvrugt zo geduurig laat ontruften, wat „ moet die ruft, wat moet die Godvrugt dan ook „ nog bedroeft zwak zyn •, en hoe onvaft is dan myn „ vertrouwen op dien God, die de brave menfehen nooit verlaat". Denken de Vroome, zo genaamde Vroome menfehen, zo ligt het ergft van hunnen naafteni wel, myn goede Jacob, dan toonen zy immers, dat hunne Chriftelyke liefde zeer gebrekkig is. Die brave menfehen, zo als gy ze noemt, zyn in deezen niet braaf; zy zyn overtreders der wet, in weerwil van dat uitwendige, het doet er niets toe. Moet God ook, door hunne begunftiging, u brood geven ? Deeze menfehen zyn ook doorgaans zo heel milddadig nietMaar de barmhartige Samaritaan heeft nog eene heeie familie nagelaaten, ook dan als Priefter en Leviet hunnen gang gaan, zien wy wel eens, dat zy de toevlugt der noodlydenden zyn. Een ordentelyk zedig uitwendig, en een ftemmig gewaad, kan yder aannemen, die loos genoeg is om daar door zyn belang te bevorderen; maar een liefderykhart, werkzaam ten beften van anderen, is iets dat niet zo maklyk te verkrygen is; en den bezitter wel meermalen op grooter uitgiften jaagt, dan de ftemmige deunheid wil inwilligen. Ontruft u dan daar niet over. Indien gy dan ook in deezen een deugdzaam belyder des Chriftendoms poogt te zyn, zo draag zorg dat gy door geen dwaas vertrouwen op menfehen, die hoe vaft zy ftaan ydclheid zyn, u yefligt; dat gy door geen zorgen, na uwen pligt wel gedaan te hebben, u laat verftrikken , maar dat gy altoos die blydfchap in God als uwen onontrooftbaaren fchat bewaart, voor elk die u dien zoude poogen te ontnemen. Leer»  éénentwintigste les. Lebrgraaq Somtyds word ik door myn eigen geweten van die innerlyke blydfchap ontzet. Lieden van myn gemenen ftaat hebben niet altoos de gelegenheid alles te vermyden, wat aan kan dryven tot dingen die niet zo zedig, niet zo ernftig zyn, als de Chriftelyke Zedenleer eifcht : wy gaan veelal met ruwe ongebonden menfehen om; men neemt zo fchielyk zondige gewoonten , als zy algemeen zyn, aan; men heeft niet altoos den moed om zich te durven verzetten tegen vermaken,die men zelf afkeurt, uit vrees dat men ons voor gemaakt, of gevcinft, of ten minften voor eigenwys zal houden. Gy zoudt zelf haaft niet ^eloven, hoe onbefchoft ons onze meerderen durven behandelen, hoe zy ons toefpreken: dit maakt fomtyds onze driften gaande , en wy voegen ons naar hen om ons eigen voordcel, of wy toonen.dat wy zo wel menfehen zyn als zy, cn dan doen wy ons dikwyls onhcrftelbare nadeden. Wat koft dit ondertusfehen onze zielsruft, hoe kunnen wy altoos blymoedig zyn , vooral als wy waarlyk eerbied voor God hebben? Onderwvzer. Gy fpreekt wel, het is zo; doch zie daar, dat Zyn nu de verdrietigheden uwen levensftaat meer eigen; en zo gy maar al doet wat gy kunt, om u zelf te bewaren, voor die ergerlyke gebreken; zo gy daar in vervallen zynde, uwen God om vergeving bid, en uwe zorg verdubbelt, om toch niet weer te ftruikelen, dan zal dit u niet ontzetten van die blydfchap , die vrede der ziel, welke ontllaat uit de overovertuiging dat God u uwe zonden vergeven heeft, f2.. WW  32S ONDERWYZEND GESPREK. om diens wille, dien wy als onzen Zaligmaker beminnen en eerbiedigen. Vergeet intusfchen nooit,verzoek ik u , het geen ik hier zal by voegen. Eerft: dat een oprecht berouw, het eenige dat in vreugd uitloopt,volflrekt ftryd met het bedryven van moedwillige zonden: want een ziel die behagen heeft in, en vaft gehecht blyft aan de zonde, kan nooit, wat men voorwende , gelukkig zyn in zich zelf; zy is verftoken van die ftille kalmte die de vrugt der deugd is. 'tis waar, Gods genade veronderftelt dat wy zonden hebben , maarzo zeer als wy een afgryzen moeten hebben van te zondigen, op dat de genade des te meerder worde, zo verre moet het ook van ons af zyn, zonden te doen om het zalige der bevrediging te fmaken. Ten tweeden : Een ftaat van geheele onzondigheid is hier de ftaat der menfehen niet. De allerheiligften, zo lang zy in dit leven zyn, hebben maar een klein beginzel dier volmaaktheid, die voor den hemel bewaart word. Wie kan zeggen , ik hebbe myn harte gezuiverd, ik ben rein yen alle myne overtredingen. Indien wy zeggen dat wy geen zonden hebben, zo verleidenwy ons''zelf'en de waarheid is in ons niet. Dit is de taal der Heilige Schrift, en dit beveftigt eene genoegzaam daaglykfche ondervinding. Wy hebben dus altoos maar te veel reden om een hartelyk berouw te hebben. Onze blydfchap in God is geveftigt in onze zedelyke goedheid; want naar mate wy goed zyn , heeft de genade van God een welgevallen in ons, en wat is voor ons hart toch verrukkelyker dan te mogen denken, dat de goedertieren God, die onze oprechte poogingen ziet, om beter te worden, ons met zyne gunft gelieft te verwaardigen , naar mate wy, ook in deezen zin , ftryden om in te gaan in dat Koningryk, daar al wat onrein is geween zal worden 3 . Lees-  EENENTWINTIGSTE LES. 229 Leergraag. Maar dewyl wy, myn Heer, oiis beft doen om vroom te leven, ook van tyd tot tyd beter moeten worden, minder gebreken hebben en meerder deugden bezitten, en dus ook minder ftoffe tot berouw hebben, moet dan daar door myne Chriftelyke blydfchap niet afnemen? Onderwyzer. Het tegendeel is waar: naar mate wy vorderen in kennis en deugd , zyn wy gelukkiger. In den ftaat der Volmaaktheid zal onze blydfchap volkomen zyn, om dat wy daar volkomen heilig zyn zullen. Ik zie wel, dat hier iets is, Jacob , dat u wat duifter voorkomt. Laat ik eens zien of ik het kan ophelderen. Leergraag, 7 Hier door zult gy my by uitnemenheid dienft doea. Onderwyzer. Wanneer wy , na ons oprecht berouw, zulk eene zagte, innerlyke, bedaarde blymoedigheid, fmaken, vloeit die aandoening niet voort uit het denkbeeld dat wy gezondigt hebben, maar zy is de vrugt des berouws. Zy ontftaaat uit de overweging dat wy nu beter denken, beter willen, beteren weg bewandelen. Onze vreugd vermindert dus niet met het afnemen onzer gebreken, maar zy vloeit alleen uit een andere bron, en die bron wordt ryker en dieper, naar mate onze Godsvrugt aanwafcht: die aanwafch zal door alle eeuwigheid voortgaan. Gevolglyk, is het berouw maar in zo verre eene oorzaak van heilige blydfchap, als het een beginzel van ware heiligP 3 making  530 ONDERWYZEND GESPREK. making is. Als nu Paulus ons vermaant om altoos Wyde te zyn, eifcht hy dat wy ons ten ftrengften van alle zonden zullen wagten •, dat wy ons met yver zullen oeffenen in al wat goed, heilig, Gode behaagIyk zy •, dat wy , indien wy van het deugdenfpoor zyn afgedwaalt, zo rafch mooglyk zy door het oprechte berouw weder keren, en ons geene ruft geven voor dat wy, door te tusfchenkomft onzes Zaligmakers , met God zynen Vader verzoent zyn: op dat wy, hier reeds in hope zalig zynde, met eene bedaarde cn blymoedige ziel dat tydftip afwagten, waar in wy alle de weldaden door het Zaligmakende Geloof zullen ontfangen. De volmaaktfte blydfchap in God, is dus het hoogfte toppunt der Chriftelyke in het Euangelie bekent gemaakte deugd. Zy beftaat in de geruftheid, (naamenttyk die blydfchap,) dat de Leer des Euangeliums waaragtig is, en in de overtuiging dat wy Gods kinderen, en Erfgenamen dier heerlykheid zyn zullen, die Jesus Christus onze gezegende Zaligmaker voor ons verworven heeft, toen hy, om onze zonden gedood wordende, uit riep: het IS V0LBRAGT! Leergraag. Nu ben ik voldaan , myn Heer, ik verfta het nu duidelyk; maar ik kan my niet genoeg verwonderen over Gods goedheid, die ons geluk onaffcheidbaar aan onzen pligt verbonden heeft. Hoe gaarn Wilde ik dat alle menfehen dit zo befchouwden.' met hoe veel liefde en eerbied zou dan die goedertieren God gedient worden ! och hoe gelukkig zoude wy dan allen hier reeds zyn! Onder-  EENENTWINTIGSTE LES.- #g| Onderwvzer. Ter verkryging van deezen edelmoedigen en waarlyk Chriftelyken wenfch (zo goed is God ook in dit opzicht!)kunnen wy zelf zeer veel toebrengen. Dit hoop ik u aan te wyzen, als wy over de pligten van den uitwendigen Godsdienft zullen fpreken. Dit zal het onderwerp eciier volgende zamenfpraak uitmaken. Myn yver om u nuttig te zyn, verre van te verflaauwen, ontfangt, door uwen leerluft, en het goed ge^ bruik' dat gy van myn onderwys maakt, meerder kra^t en luft. Wy zullen dus nog voor eerft niet gedaan hebben. p 4 Z W 'ES*  233 ONDERWYZEND GESPREK. TWEEËNTWINTIGSTE LES, Onderwyzer. Indien wy nu zo gelukkig zyn van die pligten te betrachteii, die wy reeds befchouwt hebben, als daar zyn Matigheid, Reehtvaerdigheid en Godzaligheid, is er dan door ons aan den eifch der zaligmakende Genade voldaan? Of zyn wy Gode nog eenigen ulterlyken eerdienft verpligt. Leergraag. Ik geloof dat wy verpligt zyn' tot eenen uitwendigen eerdienft. Onderwyzer. i Laaten wy dit eens bedaart onderzoeken. Sommige lieden geloven het tegendeel; en dat wel uitzeer onderfcheidcn beweegreden. Daar zyn er, en van die zullen wy nu alléén maar fpreken, die hunne mening beveiligt oorieelen, door deeze woorden van Christus, tot de Samaritaanfche vrouw: Beuure komt en is nu, dat de ware aanbidders den Vader zullen aanbidden in den geeft. God is een Geeft, en die Hem aanbidden , moeten hem aanbidden in Geeft en in waarheid. Leergraag. Dat beken ik: evenwel heeft Christus in de Synagogen gepredikt, en zelf twee plegtigheden in zynen Godsdienft mgeftelt. Paulus vermaant ons dat wy de onderlinge byeenkomften toch niet nalaten. Onder-  TWEEËNTWINTIGSTE LES. *33 Onderwyzer. f, j • >ó'iv ||j it . s i ..:> , 2t ;;i;; !vci cilpoorl Gevolglyk kan Christus, in dien zin, deeze woorden onmooglyk gefproken hebben; en het zamenftel van den Chriftelyken Godsdienft vordert dien uiterlyken eerdienft. Wat begrypt gy, Jacob, üuor deeze woorden, uiterlyken eerdienft Gode toegebragt? Leergraag. Het gaan hooren der Chriftelyke redenvoeringen, en het doopen nevens het ten avondmaal gaan. Onderwyzer. Gy hebt my bewezen, dat Christus den uitwendigen Godsdienft heeft gehandhaaft, en ik heb u toegeftaan dat hy noodwendig is: maar vindt gy u in ftaat om te kunnen zeggen, waarom Jesus Christus in zynen geeftelyken Godsdienft, zynen redelyken, zynen eenvoudigen Godsdienft, twee plegtigheden heeft vaftgeftelt, en op den uiterlyken eerdienft heeft aangedrongen ? L eergraag. Ik geloof, myn Heer, dat Christus dit gedaan heeft om onze zwakheid te hulp te komen. Hoe wél wy het ook menen,wy kunnen toch buiten het uitwendige niet om. Wy hebben opwekkingen en vermaningen noodig; en dat wel naar mate wy in de waereld dieper gewikkelt zyn; ten minften, zo ik uit myne eigen gewaarwording die van anderen mag afleiden. By my is eene goede emftige Predikatie van een ongemeen groot nut. Als ik en een ander, die weinig tyd tot onderzoek hebben, geen gebruik maken van die middelen , die wy hebben om meer P 5 kennis  934 ONDERWYZEND GESPREK, kennis te krygen van het geen voor ons van het Boogfte belang is, dan zullen wy, vrees ik, binnen kotten tyd zo dom worden ,en zo verwilderen, dat ie gevolgen allernaarft zyn zullen. O nderwyzer. Gy fpreekt Wel; en uwe ondervinding komt volmaakt overeen met die van hen welke zich gewennen eene naauwe kennis met hun eigen hart te houden. Het komt er niet op aan, Jacob, of men door zorgen en arbeid, dan of men door vermaken en uitfporigheden, diep in de waereld gewikkelt raakt; dit blyft waar, alle menfehen hebben dit middel hoognoodig ,als zy maar zo leven, dat dc denkbeelden van deugd, en de kennis van onzen Godsdienft verflaauwen, ja in gevaar zyn van geheel uitgeWifcht tc ■worden. Maar, indien het uitwendige zo veel op onzen geeft vermag, waarom heeft Christus dan geen grooter getal van plegtigheden vaftgeftelt? Leergraag. Om dat veele plegtigheden ons hinderen zouden 5n het uitoefenen van Jesus geeftelyken Godsdienft, Onderwvzer. Zeer wel. Onze ziel moet zo wel haar voedze! hebben,als ons lichaam; doch wy kunnen hare verteerin^skragten wel te veel vergen, en haar dus verfteken van het nut, waarom haar dat voedze! gegeven wordt. En gelyk het herftellen der lichaamskragten, niet alléén het voldoen van den fmaak, het oogmerk is, waarom wy lichamclyk voedzel gebruiken , op dat ons lichaam des te beter in ftaat- zoude zyn, om onze ziel wel te dienen, zo moet ook de heiliging  TWEEËNTWINTIGSTE -"LES* 23* heiliging van onzen wil, de verbetering onzer neigingen, de vernieuwing van onze goede voornemens, de liefdes aangroei, én vermeerderde dankbaarheid aan God , het hoofdoogmerk zyn van onze uitwendige Godsdienflverrichtingen. Wy moeten niet by dat uitwendige blyven Haan. De middelen zyn onnut, zo zy het warè doel niet bereiken. Zonder middelen zyn Wy veefte zwak om in eene belommerende levenswyze altoos zo Godvrugtig te handelen, en te denken, als onze heilige Godsdienft van zyne belyders eifeht. Doör tè Véél"' middelen zdiiden wy kunen vergeten, waar toe zy dienen, ja, de middelen voor het oogmerk zelf kunnen aanzien. Tot dien misflag vervielen veele Jooden, en vervallen nu nog zeer veele Chriftenen. Indien deeze uiterlykheden eenige waardy by God, die een geeft is, zullen hebben, dan moeten zy, of de tekens zyn van een Godsdienftig gemoed , of ter verkryging van zodanig een gemoed verricht worden. Dit in het algemeen gezegt hebbende, zo moet ik u vragen, wanneer, en op welk eene wyze, heeft Christus den Doop ingeftclt? Leergraag. Na zyne Opftanding, toen hy zyne Apoftelen bevel gaf om het Euangelie aan alle Volken te gaan verkondigen. Zo als wy dat lezen: Mattheus XXVIII: vers 18, 19. Gaat henen, onderwyjl alle Volken, dezelve Doopende in den naam des Vaders , des Zoons, en des Heiligen Geeftes, kerende hen onderhouden alles v;at ik u geboden hebbe. Onderwvzer. Op welk eene wyze verrichtte men toen d;e plegtigheid? Leer-  23« ONDERWYZEND GESPREK. leergraag. Men doopte door indompeling; zo als wy dat onder anderen leezen in de Handelingen der Apostklen Cap. VIII vers. 38, 39. daar gefproken Wordt van den Doop des Kamerlings der Koninginne Candacé. En zy beiden, (Philippus en de Kamerling,) daalden af in het water, zo Philip pus als de Moorman, en hy doopte hem, en toen zy uit het water opgekomen waren, enzo voorts; dit is genoeg om uwe vraag te beantwoorden, myn Heer, Onderwvzer. Het is aan geen verfchil onderworpen, dat men in dien tyd op deeze wys gedoopt heeft. Hier toe gaf de veelheid der ftroomen, en de warme luchtftreek aanleiding; maar dit voldeedt ook beft om de betekend wordende zaak uit te drukken; die zaak wordt ons geleerd door Apoftel Paulus, in deeze woorden: zynde met hem begraven in den Doop. Of en weet gy niet, dat zo veel wy in Christus gedoopt zyn, wy in zynen dood gedoopt zyn? wy zyn dan met hem begraven door den Doop in den dood, op dat, gelyk als Christus uit den dooden is opgewekt tot heerlykheid des Vaders, wy ook alzo in nieuwigheid des levens zouden wandelen. Leergraag. Nu doopt men door befprenging; wat dunkt u, myn Heer, is de befte wyze van doopen? O nd erwvzer. Myn oogmerk, Jacob, in u te onderwyzen is dit: u een geleidelyk denkbeeld tc geven van de Leer des Euangsliums, op dat gy zoudt bevatten wat gy nood- zakelyk  TWEEËNTWINTIGSTE LES. a& •ssakelyk gelooven en beleven moet, om GoDEwelbehaaglyk te zyn, en rekenfchap te kunnen geven van de hoop die in u is. Ik heb my daarom, zo veel doenlyk;> gefchikt naar uwe vatbaarheid, en my zorgvuldig gewagt om met u.te fpreken van zulke Leerftelllngen, die, door de onderfcheiden gezindheden, betwift worden. Veelen derzelven zyn zo diepzinnig, zo ingewikkeld, eifchen zo veele kundigheden, dat ik, fchoon ik u die mooglyk zou kunnen leeren napraaten , geen kans zie om die zodanig aan uw verftand te brengen, dat gy ze met volle overtuiging kondt aannemen, of afkeuren. Wenfcht gy van die dingen onderricht te worden? Gy zult wel menfehen vinden, die genegen en bekwaam zyn, om dien dienft aan u te doen, maar myn talent legt daar niet. Ik zal daarom alleen op uwe vraag het volgende antwoorden: Dat, vermids het voornamentlyk op da betekende zaak aankomt, yder hier omtrend zyn geweten moet volgen, en wel zorg draagen, dat hy niet uit domheid, of o'nverfchilligheid zich voegt by een der beide zoorten van Chriftenen, die in dit ftuk onderfcheiden denken. Het moet altoos een zaak van het uiterfte belang blyven, welke wyze van Doopen hy ook aanneemt' (i Leergraag. Zyn er dan nu nog menfehen, myn Heer, die den Doop door Indompeling bedienen, even zo als de Apoftelen deeden? Onde rwtze r. Ja, myn Vriend, zulke menfehen zyn er nog en ook in ons vrye Vaderland. De plaats , alwaar men den Doop, naar het voorfchrift der Apoftelen bedient,  i38 ONDERWYZEND GESPREK. bedient, is het overoude dorp Rhynsburg, niet verre buiten Leiden; alwaar alles tot het wél uitvoeren 'deezer plegügheid, is ingericht. Leergraag. Dat heb ik nooit gehoord, myn Heer. Ik wift niet dan van den bejaarden , en den kinderdoop der befprenging. Welke van deeze twee denkt gy dat het fchriftmaatigfte is ? Onderwyzer. Nog eens, Jacob, myn oogmerk inu te onderwyzen, is niets minder, dan u in twiften en gefchillen bezïg te houden. En dewyl ik volkomen meefter van myn plan ben, zo verkies ik daarby te blyven, Gy hebt kinderen, gy hebt hen, ongetwyffelt, uit overtuiging, laaten Doopen? wantgy zyt Lid eener gemeinte die dit vordert. Leergraag. Dat is waar, myn Heer, Ik dagt dat ik heilig verpligt was myn kind vroeg aan God toe te wyden. Nooit liet ik een kind doopen, of myn vrouw en ik baden, in onze eenvoudigheid, God om zynen zegen over dat kind, en namen hartelyk voor, om het ap te voeden in het Chriftelyk geloof, en te vermanen om dien God te dienen, aan wien het was opgedragen, en om de geboden van onzen Zaligmaker te gehoorzamen, door wien het met God verzoent was. Onderwyzer. Ik wenfch hartelyk, Jacob, dat allen die meenen verpligt te zyn hunnekinderen te laaten doopen, erzo gemoe-  TWEEËNTWINTIGSTE LES. 2ft gemoedelyk over dagten; dat zy eens ernftlg overwogen waar toe zy zich verpligten.als zy hun kind door den Doop aan God opdragen! Nu is het, by veelen, alléén een gebruik, eene betaamlykheid» die men noch kan, noch ook wil verzuimen: een. zotte vertooning eener kwalyk geplaatfle pracht,, die uitloopt op maaltyden en bezoeken, weinig gefchikt om het Euangelifch oogmerk te bevorderen. Ik doel niet op de gewoonte, om , by zulk eene gelegenheid, yder naar zyn ftaat, eene vriendelyke en hartelyke maaltydte houden; dit is, in tegendeel, zeer eigen by zulk een aangenaam en gewigtig voorval , .als de Geboorte, en den Doop eens kinds, voor alle weldenkende Ouders, zyn moet. Leergraag. O, myn Heer, wat fpreekt gy, naar myn gedagten, wel!. De blydfchap die ik altoos gevoel by de geboorte van een myner kinderen, is zo groot, dat ik die in myn eigen hart niet kan verbergen. Myne vrouw, is, door Gods zegen, na haare bevalling fpoedig tot haare voorige kragten herftelt. En als ons kind gedoopt is, dat wy nooit de eerfte dag of drie laten doen, geven wy, aan onze naafte vrienden, op onze wys, ook een doopmaaltje; doch dan, dat durf ik zonder roem zeggen, doen wy niets ftrydig met het oogmerk dat wy hebben om God te danken, voor zyne goedheid, en de familievriendfchap aan te kweeken: ik heb dan wel eens, als de kramvrouw het veelen kon, met traanen in myne oogen den CXXVIIIften Psalm gezongen. Onper-  249 ONDERWYZEND GESPREK. Onderwyzer. Ik ben gefticht, Jacob, door 't geen gy my daar zegt! En ik durf by deeze gelegenheid de woorden van Jesus op u , en die u gelyken, toepasfen. Ik dank ü Vader, Heere des Hemels en der aarde, dat gy deeze dingen den wyzen en verflandigen verborgen hebt, en hebt ze den kinderen geopenbaart. Ja Vader, want alzo is uw Gtdlyk welbehagen. Leergraag. ■ Het is voor my zeer troofilyk , dat ik, een een_ voudig man, de zaak zo wel heb ingezien., en ik Avord er meer en meer door overtuigt, dat wy °-emene lieden, zo wy maar willen, zo wel kennis van onzen Godsdienft kunnen krygen als de geleerden, Onderwyzer. Laat u dit nooit ontwringen, myn "Vriend: niets is waaragtiger. Gy kunt alles verftaan wat ter uwer tydelyke en eeuwige Zaligheid, door den Godsdienft, van u geëifcht wordt. Houd dat punt wel vaft. Gy begrypt echter ook wel, Jacob, dat zy, die zich, meerderjaarig zynde, laaten doopen, op hunne belydenis van den Chriftelyken Godsdienft, zich onder de allerftrengfte verpligting leggen, om hunne Belydenis, door den Doop aangetoont, te agtervolgen door een waarlyk Chriftelyken wandel ? Ja, al zo zeer zich verbinden als de Getuigen die over den Doop eens Kinds ftaan? Leergraag. Zeer wel, myn Heer; want ik heb, als ik meerderjaarigen zag doopen, altoos gemeent, over hun te  TWEEËNTWINTIGSTE LES; 24X iet moeten denken, zo als gy my nu zegt: medunkr. dat kon ik wel opmaken: ei lieve fpreek hier nog wat over! Onderwyzer. „ Zy zeggen, dat zy, van gantfeher Harten, eri „ uit de volfte overtuiging huns verftands, den heili„ gen Godsdienft van Jesus omhelzen. Zy verklaa„ ren zich vrywillig, opentlyk, en plegtig, voor „ difcipelen van Jesus Christus. Hem erkennen „ zy voor hunnen eenigeii Wetgever en Zaligmaker. „ Zy betuigen, afftand te willen doen van alles wat „ Hy verbiedt, zy betuigen hun hartlyk leedwezen „ over hunne zonden, die zy met, afkeer en haat „ befchouwen". Op deeze vrywillige, wel overdagtc, en oprechte verklaaring, ontfangen zy den heiligen Doop. Is, of Iaat ik liever zeggen, behoort deeze plegtigheid voor hén niét ontzachlyk te zyn? Moet zy, uit haar eigen aart, niet aanleiden tot een Chriftelyk leven; moet zy, om het zo eens te noemen, niet kragtig op het hart des doopelingS wegen? Leergraag. Ik voor my , die, by zo eene gelegenheid, wël e*ens in de Mennonite kerk ga, ben er altoos door aangedaan en gefticht geworden, en ik heb eene byzondere agting voor die onzer Predikanten , die'als' Zy den XXVII Zondag verhandelen , op het gewicht des Heiligen Doops aandringen, 't Is zo heel Zeef nuttig. ■ ■ ■' '• 1 i O Nti érwy'zer.' . bat ftem ik ten vollen toe. Veelen der genen dié hunne Kinderen laaten doopen, weten, noch wat zy gelovcn, wat zy belyden, noch wat zy beloven j  242 ONDERWYZEND GESPREK. maar 'tis droevig, dat dit ook by veelen die zich der bejaarden Doop laaten toedienen, niet veel be^ ter is! En dit is te ligter te begrypen, als men nagaat, hoe groot, hoe droevig groot, de onkunde der meefte zo genaamde Chnftenen is, waar zy dan ook by gevoegt worden. En indien niet de jaaren, of de volwasfchenheid, ons tot menfehen maakt, maar wel een gezonde, en min of meer geoefende reden, dan ziet gy dat zelfs de Voorftanders des bejaarden doops, zeer veele groote kinderen doopen. Leergraag; Maar, myn Heer, als de Dominees menfehen hunne belydeni"; amemen, het zy, dat zy daar op gedoopt worden of niet, die zo weinig kennis hebben van' den Godsdienft dien zy belyden, doen zy dan wel goed en billyk ? OnderwvZeR. Geenszins, jacob; doch het is in den rang der Geeftclykcn eveneens geftelt a's in alle rangen: elk behoudt zyne natuurlyke gebreken: men vindt er iuyé en vadzige, zo wel als yverige en doorkundige, eerlyke, Godsdienftige mannen onder. Dat kan niet anders zyn , om veele reden die ik u niet behoeve onder het oog te brengen. Evenwel, mag men nog niet eens, zo men het befte wil denken, en dat is men altoos verpligt van zynen evenmenfeh, onderftcilen, dat alle Leeraaren, die op het ftuk van Belydenis afneming zo flap te werk gaan, fchuldig zyn aan zeer ftrafbarc oogmerken: Of zonderling onverfchillig zyn omtrend'dien zelfden Godsdienft, dien zy anderen leeren. Men is wel eens genoodzaakt, ter voorkoming van iets ergers, een minder kwaad t» gehen-  ■TWEEËNTWINTIGSTE LES. s43 gehengen. Het is zomtyds volftrekt noodig iets gebrekkigs te doen , om nog iets nuts te kunnen uitvoeren. Ik ken zeer deugdzame cn verftandige Predikanten, die, uit zeer goede beginzels, dus ulterlyk laakbaar handelen. Daar komt, fteldit eens, een arm onkundig menfch by hen, om de Belydenis tc leeren. Wat zullen deeze mannen doen, als zy geen kans zien om arme domme menfehen die in hunne jeugd fchandelyk verwaarlooft zyn, binnen zekeren tyd, ware kennis van den Godsdienft te geven? wegzenden? dan zyn iy ui gevaar, om, weggezonden zynde, in nog grooter domheid en woeftheid te vervallen! Nergens, zo als men dat noemt' by behoorendc, hebben zy ook des te minder betrekking op het gefchikte burgerlyke leven, cn daalcij mooglyk neer, in nog maar een geflagt, tot den laagften ftaat der zedelooze menfehheid. Wat dan ? aannemen na eenig onderwys ? Ja! het kan niet anders, al was het maar om de droevige gevolgen. Hier door krygen zy ten minften eenige, hoe greve begrippen ook, van een God die beloont en ftraft; dit werkt op hunne vrees cn hoop beiden, cn houdt heni van de uiterfte grenzen der ondeugd te rug. Zy gaan nu en dan eens ter kerk; zy houden het Avondmaal, zy hebben uitzicht op bedeeling der Diacony, indien zy oud en elendig worden : er komt dtis een geeft van zedelykheid in hen, die er, durf ik het zeggen, buiten den Godsdienft nooit in zoude komen: en de kerk wordt, 'tis waar, niet zeer verfiert door züike onkundige Leden; doch de Staat ontfangt er een groot voordeel uit, als die menfehen, in plaats van de ruft te ftooien, gefchikte en ftille burgers worden. Wie zal ook bepalen, Jacobs' hoe véél kennis, lieden die weinig verftand hebben, jioódzakelyk hebben moeten van den Godsdienft, Q 2 ¥ maar waar aan moeten wy, Avondmaal houdende toch zo bvzonder gedenken: zeg my dit ook eens'. Leergraag Aan de groote Liefde van God en zynen Zoon onzen eenigen cn volkomen Zaligmaker, door wien wy behouden worden. Onderwyzer. Gy bevat het wel; zie hier onze verpfigtihg Wv Cicatcn ons zo levendig, als het ons eenigzins #?.?cs'yk i&, den rampzaligen ftaatf des Menfchdoms, voor  DRIEËNTWINTIGSTE LES. 349 voor de komft van Jesus in de waereld, verbeelden; wy moeten overdenken dat wy nu nog even blind, verkeert, en ongelukkig zyn zouden, indien het God niet behaagt hadt, den Zoon zyner Liefde, in de waereld te zenden, tot dat groot cn liefdryk oogmerk waar om Hy, die in den beginne by God was, den hemel zyner Heerlykheid heeft verlaten; wy moeten ons, met betrekking tot ons zelf, te binnen brengen, hoe ongelukkig wy zouden zyn, indien wy verftoken gebleven waren van die kennis die ons wys maakt tot Zaligheid; wy moeten God danken om dat hy ons eerft heeft lief gehadt; wy moeten onzen Zaligmaker loven, om dat Hy voor ons geftorven is, toen wy nog Zondaars waren. Om hier van recht te zyn aangedaan, moeten wy ons herinneren hoe de heilige de volmaakt onfchuldige Jesus is mishandelt, hoe veel hoon, fmaad, fin art Hem is aangedaan, welk een afgryzelijken dood Hy geftorven is. Wy moeten het oog onzer ziel op Jesus geyeftigt houden, als op onzen Leermeefter, Wetgever en Koning: als op onzen volkomen Heiligen voorganger, ons uitmuntend voorbeeld, onzen belangeloozen, mildaadigen, tederhartigen Vriend, maker, en aanbiddelyken Verlosfer. Leergraag. Nooit myn Heer heeft men my dit gedenken aan Jesus dood dus nadrukkelyk cn redelyk voorgeftelt! O nde rw y ze r. Door zulke overwegingen word ons gevoelig hart bewogen tot de grootfte dankbaarheid. Dus verheffen wy onze ziel boyen de gedagten deezer waereld. Dus verlevendigen wy onzen eerbied, onze zucht Q 5 voor  250 ONDERWYZEND GESPREK. voor Jesus. Dus worden wy met nieuwe kragten aangefpoort om Hem na te wandelen, om onzen eigen wi te verzaken, en zo veei in oiis is, te doen 't geen hy ons, als zyne Leerlingen gebied Terwyl wy hartelyk wenfchen dat de Leer des Euangeliunis over al gepredikt moge worden, alwaar menfchelyke wezens zich bevinden; terwyl wy bidden dat zy die gefchiktheid van hart en verftand beiden mogen hebben, die er vereifcht wordt, om eene Leere aan te nemen, die den Jooden wel eene ergernis, en den Grieken eene dwaasheid is, maar ons die geloven ter Zaligheid leidt. Leergraag. Hoe dikwy's moeten wy door het gebruiken des Heiligen Avondmaals dus aan God en Jesus gedenken? O nderwyzer. Hetismy aangenaam, dat gy my gelegenheid geeft om deeze vraag, naar myn inzien , te beantwoorden De Heere Jesus, of zyne Apoftelen hebben ons hier geen voorfchrift van gegeven; maar dat geheel aan onze eigen verkiezing overgelaten. Zo wy, het geen my hoogft billyk voorkomt, in deezen, het voorbeeld der Apoftelen en der eerfte Chriftencn wiilen navolgen; indien wy wel overtuigt zyn van het gewigt der zaak, en wie den Perfoon is, waar aan Chriftcnen, dan meer byzondcr, gedenken: dan Jacob, behoorde men veel, moermaalcn des Jaars, gelegenheid tc hebben, dan men nu heeft, om dus picgtig gedagtenis te vieren van het lyden en ftcrven van onzen Heiland. Veel, mcermaalen dan eenige Chriftcnen. in onze agrclooze dagen gewoon zyn. Het weinig gebruik van dit heilig middel, waardoor zulke  DRIEËNTWINTIGSTE LES. 251 zulke uitmuntende eindens bereikt kunnen worden , yerbaaft my niet weinig. Zou men niet denken, dat, haar maatè het groot getal der eeuwen die er verlopen zyn, na die ontzachelyke gebeurtenis, toenemen , en wy dus natuurlyk naamver indrukken daar van moeten hebben, dat wy des te zorgvuldiger zouden zyn, om aan dat, voor ons zo Zalig lyden en fterven onzes Zaligmakers te gedenken, op eene plegtige wyze te gedenken, ter opbeuring onzer eigene zwakheid? Evenwel, zie daar, de ondervinding leert juift het tegengeftelde ! By zommigc Chriftelyke Gemeentens is daar toe maar tweemaal in een geheel jaar de gelegenheid! Dit is het niet al. Men vindt zelfs leden van den kerkenraad, zo onbegrypelyk dom, ( want ik durf het niet ongodsdienftig noemen,) zo onbegrypelyk dom, dat zy de onbetame1Iyke vraag durven doen, als iemand der mede Christenen een Godsdienftig gebruik maaken van de gelukkig voorkomende gelegenheid: „ of die mede „ Chriftcnen dan al aan, geduurig weer, moeten Avond„ maal houden" Ja er by voegen, (maar ik zal het woord dat al te laag, en plomp is, wat verzagteft,} „ of zy dat ook uit aartigheid doen"? Leergraag. Is dat mooglyk, myn Heer! Wie zou dit evenwel Wagten van Lieden, die ten minften iets van hun. ncn Godsdienft behoorden te verftaan! En wanneer men er maar enige kennis van heeft, niet meer, a;s ik, een man die werken moet, en weinig kan onderzoeken, dan moet men immers fchrikken om zuike onbehouen uitdrukkingen te gebruiken. Nu zou ik nog gaarn weten, of alle menfehen mogen ten Avondmaal gaan? Onder-  252 ONDERWYZEND GESPREK. Onderwyzer. Neen, alle menfehen mogen zeker niet ten Avondmaal gaan; doch dewyl ik verpligt ben u altoos reden te geven van myn denken, en ik dien pligt met het uiterfte genoegen waarneeme, zal ik u in ftaat ftellen pm naar onze gewoonte zelf te pordeelen. Le ergraag. Van die vryheid bedien ik my ook altoos, om dat ik wél weet, dat ik u hier door genoegen geef, en ook voor my ligt er een groot genoegen in. Ond erwyzer. Zy die niet gelooven dat Jesus Christus Gods Zoon en gezant is, in de waereld gekomen om ons wyzer en beter te maken, mogen niet ten Avondmaal gaan: de reden is wel te vatten; ziet gy die? Leergraag. Ik geloof ja, myn Heer; ik kan immers geen gedagtenis houden, op het bevel van iemand, die ik denk dat geen magt of recht heeft om my iets te bevelen. ONDrSRWYZER, Of ook niet gedagtenis houden van den dood eens Perfoons, die men of voor een Dweper, of voor een Bedrieger houdt: Ik fpreek van Godsdienftig gedag; tenis houden; doch dat fpreekt van zelf. Leergraag. Maar, myn Heer, zouden er nu in onzen tyd nog zulke menfehen ten Avondmaal gaan ? Is dat moo-Iyk! Onder-  DRIEËNTWINTIGSTE LES. *53 Onderwyzer. Ja, myn Vriend; dat gefchied zeer dikwyls. Uwe eerlyke eenvoudigheid, uwe onkunde van de waereld , maken dat gy ontroert door dit te hooren , ik begryp het duidelyk; doch dit neemt niet weg, dat ik u hiets dan de waarheid zeg! Ja, myn Vriend, zo orteerlyk (om het niet fterker te noemen O handelen er duizenden in onze dagen! en zy die zich dus fchandelyk vergrypen, zyn juift die lieden, die, over al, en met veel ftoutheid roemen, dat zy zich houden aan den Godsdienft van een eerlyk man! Leergraag. Wel, medunkt, dat die eerlyke man een flag vaneen menfch is , daar ik niet graag mede zoude te doen hebben; want hy die dus handelt toont duidelyk hoe weinig hy den naam van een waar eerlyk man waardig is! Maar fchrikken zulke menfehen evenwel niet voor 't geen zy zelf doen ? Onde rwyzer. Niets minder. Want de Godsdienft dier eerlyke mannen, die ruim genoeg van geweten zyn, om, door hun gedrag, in deezen, ons te bedriegen, in een zaak van zulk een géwigt, is alleen uitgedagt om den menfch vryheid te geven , om alles té doen wat hy wil; én zo er nog eenige glimp van Zedekunde in zy , zo is die zo flap, zó lenig, zo plooibaar, dat men alle zyne daden daarnaar gemaklyk kan fcliikken. Lieden van de mode, Jacob, noemen dit Philofophie; maar denkende menfehen, die juifte begrippen hebben van deugd en pligt, noemen dien Godsdienft, een vergif dat het hart zelf aantaft! En hoe uitgebreid verdraagzaam de Zede-  254 ONDERWYZEND GESPREK: Zedeleer des Euangeliurns ook zy ,' agten zy het van hunnen pligt, onkundigen daar voor te waarfchouwcn. Onkundigen, zeg ik ; want geen menfch van gezond oordeel , indien zyn hart niet reeds gefchikt is om befmet te worden, en zo hy met behoorlyken' aandagt de Leere van Jesus, uit het Euangclium zelf onderzogt heeft, kan ooit tot dien Goisdienft van een eerlyk man verleidt worden. . ; Leergraag. Behoorde men zulke flegte menfehen niet van het Avondmaal tc wceren? Onderwvzer. Zeer zeker: maar dit ontmoet groote zwarigheid; want, of men kentzc niet, of zo men hen kent, zo kan men echter hunne Godslafterlyke uitvallen niet biewjtasn. De mee tien zyn zo voorzigtig dat zy dit zoort van vernuft niet oeffenen, dan by zulken die zelf bedorven genoeg zyn, om dit toetejuichen. Daar vermaken zy elkander met het befpottcn van alles wat wy, Chriftcnen, voor heilig houden ; cn lachen om eene plegtigheid die zy aanftaan-. dc Zondag denken by te woqncn. Zy gaan niet alleen ter Kerk, en laaten hunne kinderen doopen, maar dikwyls yveren zy voor dat geen 't welk by die gemeintc , daar zy behooren, Rechtzinnigheid hiet. Ja helpen zelf meermaalcn zu'.ken, die met hen verfchillen , ter . kerke uitwyzen i Dit alles heeft do Ondervinding aan oplettende menfehen gcleert. Leergraag. Het is te vreezen dat zulke Lieden zwaarder oordcel zullen ontfangen, dan zulken die'Godloos zyn, ch  DRIEËNTWINTIGSTE LES. 255 en zich niet bezondigen door te fpotten met den Heiligen Godsdienft. O nderwyzer. Het blyft altoos onzen pligt, Jacob, om God ook Voor hen te bidden, want zy zyn toch hoogft ongelukkig; hoe meer zy hunne verdoemenis bewerken, hoe meer zy onze deernis moeten opwekken: hun toeftand is nog niet hoopeloos. Doch nerven zy in hunne huichlary... Bidden wy voor hen! Leergraag. Maar als men nu naar een ryp onderzoek, en met genoegzame kennis om te geloven, waarlyk gelooft dat Jesus is de Christus, en de eenige en volkomen Zaligmaker der Waereld zy, wat word er dan nog meer vereifcht om Avondmaal te kunnen en te mogen houden ? Onderwvze r. Daar de groote Apoftel Paulus hier omtrend geene bepaaling gemaakt, en ons ten voorfchrifte gegeven heeft; daar hy alleen fpreekt, op welk eene wys men Avondmaal houden moet, het welke ik u reeds getoontheb, namcntlyk met heilige aandagt, en diepen eerbied, op dat deeze Maaltyd, ookinditftuk, onderfcheiden blyve van alle andere Maaltyden.. Daar hy geen befchikking gemaakt heeft, of eenige heerfchappy v0ert over die Tafel, niet van hem zelf maar zo als hy zelf zegt de Tnfel des Heeren: mag, of durf ik ook hier omtrend niets zeggen. Beproef u ernftig of gy in den gelove zyt. Herdenk wat ik reeds gezegt heb, en ga dan Gedagtenis houden van den dood wwes Zaligmakers. FIER-  25« O N DER.WYZEND GESPREK; VIERENTWINTIGSTE LES. Onderwyzer. Ik ben van voornemen myn Vriend om met u te fpreken over het Kerk gaan , dc Openbare gebeden , en het Pfalm zingen. Welk denkbeeld hecht gy li deezen zin aan het woord Kérk? Leergraag. Dat van eene Plaats alwaar men bycenkomt om God tc bidden cn te danken, cu ook om onzen pligt tc h'oorén. Onderwyzer. Wat is een Chriften Kerk* Leergraag. Even zo eene plaats, doch waar in men, met dit byzonder oogmerk bycenkomt, om God namentlyk^ en Jesus Christus Zynen Zoon en Gezant te verhcorlykcn, om God in den naam van Zynen Zoon te danken, voor al het goede dat wy als redelyke wezens, maar voor al als geoeffende Chriftcnen, ondingen. ' Om Hem te fmeken dat Hy ons beware voor alle'rampen cn ongelukken; om Hem te bidden dat Hy ons om Jesus wil onze zonden, die ons hartelyk leet zyn, vergeve: vervolgens om Gods woord te hooren verklaren, op dat wy by ons gelovc leeren voegen deugd en kennisfe. Om verfterkt te worden in onze hoope op het eeuwig leven, cn om dc«. Armen iets van het onze mede te deelcn. O n de r-  VIERENTWINTIGSTE LES. 357 Onderwyzer. Uitnemend wel geantwoord! Maar wat dunkt h, Jacob, zouden wy dit alles niet met veel minder omflag in onze eigen huizen kunnen verrichten? Leergraag. Hoe dit by andere menfehen is, weet ik niet, maar ik, en zeer veelen myner bekenden, hebben, in onze wooningen, daar toe geene voegzame gelegenheid. Onze huisjes zyn klein, onze huisgezinnen meeft al talryk; en ik dien altoos te wagten; tot dc kinderen tc bed zyn, voor ik met myne vrouw, onzen huisgodsdienft kan verrichten: maar groote lieden, ja, die koftelyke huizen hebben, kunnen die gelegenheid hebben, doch ik weet het niet. Onderwyzer. Dc gelegenheid is niet voldoende, er moet ook luft en eerbied zyn; maar die kan men niet overal wagten, en nergens minder dan daar de waereld Biet haare vermaken en beflommeringen den aandagt aeheel bezie; houdt, en om het Godsdienftige zelden e„aaat word. Evenwel, dit is de oorzaak niet by alle menfehen, die niet ter kerk gaan. Zommige zef,Ben dat zy meer nut en (lichting ontfangen, door in hunne ftille eenzaamheid, den Bybel en eelJe'predikatie te lezen, dan in een Kerk daar het veel al zeer ttenaauwt, en zeer woelig is. Daar het echter zeker is, dat veelen die dit voorwenden, nooit een goed Boek, ik laat ftaan den Bybel in hunne handen nemen, en er ook nooit om zouden denken wierdt hun aandagt, door het fchandelyk voortjammelen hunner kinderen, Qéie men als ter ftrafR ie  «8. ONDERWYZEND GESPREK. fe oplegt zo veel hoofdftukken te lezen, al naar de fout groot of gering geagt wordt,) die den Bybel door vliegen, niet nu en dan getroffen. Wy kunnen ook zeer veel dingen doen, die wy evenwel niet doen zouden, zo het van onzen wil alleen afhing: dit hoef ik u niet tc bewyzen. Maar kom aan , wy zullen eens Hellen, dat de meefte Chriftenen in ftaat, en genegen zyn om God in hun huis te bidden, te danken, en lof te zingen, den Bybel, met verftand en betaamlykhcid , te lezen, iets waar toe alle Chriftenen toch ontwyffelbaar verpligt zyn, in zo verre hunne ziels vermogens en omftandigheden zulks toelaatcn. Echter ontfangen wy zeer veele zegeningen die algemeen zyn. Daar zyn ook algemcene nooden, Volks zonden, onderwyzingen. Is het dan niet hoogft bctaamlyk, voegzaam, ja noodzaaklyk, dat menfehen die éénen God aanbidden, éénen Zaligmaker erkennen, één Geloof, één Doop, één Zedenleer één Hoop op de Zaligheid voeden en hebben , ook op éénen daar toe vaft gefteldcn dag, met Chriftelyke en Godsdienftige oogmerken vervult, in eene openbaare plaats ten dien einde afgezonden, byeenkomen ? Kunnen zy, die niet bezogt door lichaams zwakheid, of laftige toevallen en daar door belet worden, ooit den Openbaaren eerdienft by te woonen, wel buiten alle verdenking blyven, van, of zeer ongodsdienftig, of zeer ei°enwys, of zeer onverfchilüg te zyn? Ik ontken niet, Jacob, dat verftandige Chriftcnen die hunnen Godsdienft verftaan, juift altoos zulke redenvoeringen niet fcooren, waar door de welgeftelde ziel gefticht en geleert wordt: Het tegendeel is waar-, doch ik weet, by ondervinding, dat erin de meefte Chriften Gezindheden , Mannen zyn, welke zichhebben toegelegt om ds  VIERENTWINTIGSTE LÊ& aft da groote waarheden van onzen' Godsdienft zo voor te dragen, dat men hen niet kan hooren, zonder Wyzer en verbetert henen te gaan. Mannen, die allé hunne kundigheden en zielsvermogens aanleggen ter bereiking van dat groot doeleinde, waar toe het predik-ampt is vaftgcftelt; mannen die de geringe beIoöning hen toegewezen, niet befchouwen als eene koftwinning, om hen, buiten lichaams arbeid, een taamelyk beftaan te geven; maar die uit veel edeler beginzels werken. Zulke mannen te hooren fpre-i ken over de groote Godsdienftige waarheden, te hooren aandringen op onze pligten, te hooren ophelderen het geen voor ons* die geene eigentlyka Theologanten zyn, duifter zyn kan: zyn voordeden, zo groot, en van zulk een ver uitzien, dat ik naauw-* lyks kan bezeffen, hoe menfehen , die prys ftellen op waarheid en deugd, die kunnen verzuimen. Zulke Predikatiën zyn Publieke lesfen, waar in alle be-» Iyders der Leer, daar in geleerd wordende, ziek behoorden te laaten vinden: ik zwyg nu van de oeffening der andere gedeeltens van den Openbaarer* Godsdienft. Leergraag. Maar myn Heer, daar zyn in deeze groote ftad z» veele kerken, de eene gezindheid gaat by voorbeeld» in de Gereformeerde, een andere in dc Luterfche, een andere in de Remonftrantfche, en een andere in de Doopgezinde: kan men dan wel zeggen d«| GoDeenpaarig gedient wordt? Onöerwyzer. Nu drukt gy u niet net uit, Jacob. Het is immers volftrekt onmogelyk dat alle Chriftenen, in één en bet zelfde Gebouw, by een kunnen zyn; en hei Ra U  jtfp ONDERWYZEND GESPREK. is even onmooglyk, dat zy allen eveneens zoude» ,denken, over alle Godsdienftige of nutte waarheden. Ook dan niet, als men, zo als ik voor my geloof, gelooft, dat het in den Godsdienft, evenals in alle andere wetenfchappen gaat, dat is, dat het kleinfte getal der genen, die zich daar op toeleggen, denkt. Want een denkend menfch is, eene groote zeldzaamheid, voor al nu, nu al de waereld praaten en fchryven wil; maar over den Godsdienft te denken is zo geheel uit de mode, dat men ouwerwets moet zyn om zich hier in toe te geven. Leergraag. Medunkt, myn Heer, er is evenwel geen voorwerp dat meer verdient, dat redenmagtige wezens, daar over denken, dan den waaren Godsdienft! Onderwvzer. Gelukkig zoude het zyn, indien veele duizenden dit met u eens waren! Maar om den draad weer op te vatten. Het is een onuitdruklyk groot voorrecht, dat in ons gezegent en bemint Vaderland, de menfchelyke rede, en de vryheid, immers in zo verre geëerbiedigt worden, dat elk Burger, in alle Willigheid en ook buiten eenige bekommering, zich Jcan voegen by die Godsdienftige vergaadering, met wier begrippen hy het meeft overeenftemt. Burgerlyke en Godsdienftige vryheid, zyn onwaardeerbare fchatten, en worden nooit te duur gekogt, of te yverig bewaart. Daar zy onbekent zyn, ligt het Menfchdom beneden het peil zyner eigen natuur verzonken; en wat verlaagt ons meer, danflaverny? zy verlamt de fpringveeren van ons vernuft, blufcht alle kennis, alle zucht tot Wetenfchappen, en nutte Gcleert»  VIERENTWINTIGSTE LES. aói Gejeertheid uit"; terwyl zy yder menfch onteert en bedroeft, verwoeft zy de groote Burgery der waereld. Zy ontrooft der Godheid hare vrye aanbidders, zy breidt het haatlyk ryk der botte bygeloovighcid uit, zy fleept deugd en verftand naar het bloedig altaar der Kerkelyke wreedheid, zy wapend dendommenmunniktegen eenen Erasmus. Dank dus, myn Vriend, van gantfcher harten uwen God , dat gy in een Land geboren en opgevoed wierdt, daar het u vry ftaat God te dienen naar de uitfpraak uwes gewetens; maar vergeet nooit, dat die Godsdienftige gezintheid zeker het naaft aan de Euangelifche zui-i verheid komt, „ die u de grootfte, de heerlykfte, „ de verhevenfte; de weldadigfte, de wyfte en de „ trooftelykfte denkbeelden geeft van God; die u „ het fterkft uwe verpligting om dien God te dienen „ voor houdt; en die, erkennende dat alle men„ fchen feilbaar zyn, niet veel opheeftmetde voorge: „ wende magt om u op te dringen, menfchelyke „ uitleggingen. Leergraag. Ik bedank u, myn lieer, voor uw onderwys, ik heb ook altoos daar zo omtrend over gedagt, en dit is de eenige en waaragtige reden, waarom ik my ook voeg by die gemeinte waar in ik ben. Menfchelyke oogmerken, daar heb ik niet eens om gedagt, ik heb naar myn licht gekoozen, en zo ik dwaal, daa is het niet om dat ik niet onderzoek. Onderwvzer. Ik zie, dat myne agting voor u meer cn meer gegrond is. Laat ik u dit nog zeggen. Hoe zeer de Chriftenen ook in veelen opzichte verfchillen , het is en blyft echter waar , dat er zeer veelen, zeer geR 3 wig-  i.62 ONDERWYZEND GESPREK. wigtige hoofdwaarheden zyn, waar omtrend alle Proteftantfche Chriftencn ten minften overeenkomen. Die by yder hunner worden geleert en aangedrongen. Dat zy ook allen die den name van Chrlftenen dragen, op een en den zelfden dag plegtig in hunne kerken vergaaderen , om God uit een oprecht dankbaar hart te aanbidden, te loven, te danken, en met lofzangen te verheeriyken. Om te fpreken over de aanbiddelyke wysheid, magt en goedheid des Ahnagtigen, ons zo blykbaar in hetfcheppen , onderhouden , en regeeren der waereld. Om te fmeeken dat Hy ons zegene en niet ftraffe, om Hem te danken voor de liefde ons betoont, door zynen eenigen Zoon Jesus Christus, op deeze onze beneden waereld te zenden , op dat wy ons zouden bekeeren van onze zonden, en vergeving erlangen. Om, als met eene ftemrne uit te roepen: Gezegend zy God de Vader van onzen //««Jesus Christus ,die ons gezegend beeft met alle geeflelyke en hemelfche zegeningen in den hemel in Christus. Om als uit een mond te zeggen: « God ■wees ons arme zondaars genadig! Qm voor elkander te bidden; om liefde gaven voor den armen te geven, om zich met elkander, hoe verfchillcnde, te verheugen, dat zy gelegenheid hebben om der waarheid hulde te doen, cn gelukkig te worden indien zy naar hun befte weten gelooft en geleeft hebben; alles om de verdienden van eenen cn den zelfden Zaligmaker: want daar is onder den hemel geen anderen naam gegeven, waar in wy moeten Zalig worden, dan in den name van Jesus, Leergraag. Wat zyn Proteftantfche Chriftcnen, myn Heer? O n d e r-  / VIERENTWINTIGSTE LES. 26% O n de rwy z e r. In onze dagen, noemt men Protèftanteu, alle die Chriftencn die de Reformatie volgen, en den Roomfchen Bisfchop niet in 'tallerminfte onderworpen zyn'. Leergraag. Maar zou het niet opWckkelyker zyn, zo men in onze Kerken meer fieraden, en een prachtiger eerdienft hadt? Behoorden wy niet 'meer zin te hebben ©m onze Kerken, dan om onze huizen, op te fchikken? Onderwyzer, ik ben niet gewoon myn oordeel ten regel van ünderen te ftellen; doch ik meen, dat het Heilig Boek my zal rechtvaerdigen, indien ik zeg, dat onze geheel geeflelyke en zedekundige iGodsdienft, verheven is boven al wat rykdom, pracht en kunft kunnen uitdenken; indien men het heerlyk cn ftaatig Kerkmuziek daar van uitzondert. Als eene Proteftantfche Kerk eenvoudig grootfeh, deftig en ziridelyk, groot en luchtig is, een ernftig Predikant, en eene treffende muziek heeft, dan dunkt my, heeft zy alles wat dc Godsdienft van Jesus nodig heeft i ook voor hen , die door het zinnelyke in hunnen yver moeten verfterkt worden. Al het overige trekt den aandagt af, en wykt te verre van de Euangelifche eenvoudigheid, die echter nooit moet overfcheenen worden. Befluit daar niet uit, dat de plegtigheden , en onvergelykelyke pragt van den Latynfchen en Griekfchen kerkdienft, zyn ingevoert, met fchadelyke oogmerken. Leer alleen, door de ondervinding, dat zy niet toereiken, om dat oogmerk, dat onervaren yver, en gebrek aan kennis van het menfchlyk hart, zelser bedoelt hebben. Ik hoop niet, JaR 4 «ob,  AS4 ONDERWYZEND GESPREK. eob, dat gy onder die litgzinnigen behoort, die de betaamlykhcid verre genoeg veragtcn, om, zo gy u daar ooit by bevindt, te lachen en te fpotten met za* | ken die deeze Chriftenen, uit zuiveren, hoewel kwalyk geplaatften eerbied verrichten ? Leergraag. Geloof my, myn Heer, nooit heb ik my hier aaft fchuldig gemaakt! Ik heb altoos met aandoening, en zekere droefgeeftigheid dien eerdienft gezien, en God gedankt dat ik in een land woonde, daar de Leer des Euangeliums in haare zuiverheid gepredikt wordt. Doch myn Heer, ik vroeg dat ook niet, om dat ik dagt dat God daar in behagen konde vinden. Salomon zegt immers in zyn Gebed, toen hy den Tempel inwydde: Zoude God op de aarde menen? ziet de hemel, ja de hemel der hemelen , kunnen hem niet omvatten, hoe veel minder dit huis, dat ik gebouwt hehbe? Ik vroeg het maar om onzen *t wil ; doch ik ben hier omtrend voldaan. Onderwyze x.' Het is voor iemand die denkt, zeer fpytig te zien, welke onwaardige , denkbeelden men-nog al heeft van den Oneind'igen Geest! van dien G o d dien wy aanbidden, ais een eenig God, Vader, Ondcrhou». der, en Regeerder van alles. Van dien God dien wy alléén uit zyne eigenfehappen en volmaaktheden leeren kennen, en nergens by te vergclyken is! Wanneer zal de Chriftenwaereld eens bevatten, dat men dien God alleen welbchaaglyk zyn kan, door ware vroomheid des harten, vruchtbaar in goede werken, door het gehoorzamen dier geboden, ons door Tesus voorgefchreven, door hem te eerbiecfen, die -alleen Ge b  VIERENTWINTIGSTE LES. üQ God gekent 'heeft? Dat dit de" diénft is, die het volmaakt Opperwezen 'eifcht van redelyke fcbepxelen, die hy, tot den uitmuntenden rang van Chrifienen, verheven heeft? Het Gebed is een zeer wezent"lyk gedeelte, zo niet het voornaamfte, van den uiterlyken eerdienft. De Predikatie is immers, naar myfi. inzien, althans het groötfte oogmerk niet van deeze byeenkomft. Dit neemt niet weg dat wy verpligt zyn die te gaan hooren, om dat, zo hy die fpreekt de vereifchte gaven' en yver heeft, eene verhande ling over een gedeelte der Heilige Schrift op te zeg"gen, zulks niet dan zeer nuttig belden voor ons hart en ons verftand zyn moet. Het ware, het hoofd oog^ merk, waarom welgezinde en min of meer kundige Chriftenen, op zo eene plaats teh vaft geftelden dage byeenkomen, beftaat hierin: God, cn den Zaligmaker door dankzeggingen , aanbiddingen, en Lofzangen, oopenbaar en met elkander te verheerlyiccn; .ook om in de hoofdwaarheden der Leer onderwezen te worden: doch daar van heb ik reeds gefproken. Ik wenfehte wel, Jacob, dat de Leeraaren zich in deezen altoos meer hunner ftaatige bediening waardig gedroegen; dat zy niet zo zeer hun zeiven predikten, maar bedagten, dat het groötfte getal hunner toehoorderen volftrekt niets weet van, of te maken heeft, met fyne bovennatuurkundige befpicgclingcn, die op het wezen der deugd gcenen invloed hebben. Dat zy daar ter plaatfe nooit fpraken over diepe ingewikkelde onderwerpen; en de Kerk van Christus niet misbruikten om er hunne byzondei'c fyftemata, en haatelyke twiftgedingen in te verhandelen. Dat zy ons alleen onderwezen in oie kennis der waarheid die naar de Godzaligheid is. PbilofopWfche onderwerpen moeten niet op den Pa-edikftoW R 5 verban-  m ONDERWYZEND GESPREK, yerhandelt worden, zo min als dat men daar met •ene Theatrale houding moet fpreken. Leergraag. Nu myn Heer daar van fpreekt, zal ik de vryheid nemen om er iets by te voegen. Ik ben megr dan eens in eene Kerk geweeft, maar zo de Domine geen Text had afgelezen, zoude ik nooit gelooft hebben dat ik in een Chriftenkerk was, of uit den Bybel hoorde fpreken. Voor zo ver ik er over kon oordeelen, was alles wat de man zeide, fraai, en de man een bekwaam menfch, doch 't was niet z» •Is 't hoorde, in een Kerk, dunkt my altoos. Onderwvzer. En gy dagt er wei ©ver; Ik raadé u ga altyd by die Predikanten, die gy 'tbeft kunt verftaan, en dus het meefte nut van hebt-, voor al zo hy verftandig uitlegt, gemoedelyk onderfcheidt, en ernftig toepaft. Mydt u met den drang te laaten medeHeepen: durf ter Kerk gaan ook by een man die, zo als-men het noemt, voor ftoelen en banken predikt. Hoef ik u Wel te zeggen , dat gy geen gehoor moet geven aan die ruuwe onbefchaafde Leeraars, die,geheel onbedreven in menfchelyke zaken en wetenfchappen, denken eenvoudig te zyn als zy walgclyke ftraattaal rammelen. Die den grooten God aanlpreken met dat haatlyk Jy en Jou. Jy lubt Jou Folk gehulptn, hoort men daar nog in onze befchaafde eeuw zeer dikwyls. Leergraag. Toen ik nog wat jonger was, heb ik dit ouk al gehoorr, doch het ftuittc my zo geweldig, dat ik het zo niet zeggen kan. „ myn tyd, dogt ik dan zo al in L  VIERENTWINTIGSTE LES, 3t6\ „.my zelf,.wat zou Dominé zeggen, als ik of cc» „ ander gemeen menfch hem vroeg: preek jy daar» „ of, is dat jou huis? Hoe onbetaamlyk zou dat zyns „ en zie daar, Dominé gebruikt.zulke woorden als „ hy zich tot God wendt"! Onderwyzer. Wat denkt gy, Zou het niét goed zyn, dat men in de Kerk zo wel Liederen, als Pfalmen zong?, daar zyn zo veele Pfalmen die geene betrekking hebben op ons. Ik wenfeh voor my dat men zo wel heilige Liederen als Pfalmen zong. -Wat zyn er fchoons ftukken in Gellerts gezangen, in die van Schutte, Voet, en Kamphuizen. Om geert andere te noemen, men mogt het eene nieuwigheid noemen, maar ik geloof dat men werk zoude hebben, om het voot eene fchadelyke nieuwigheid.,, of eene kettcry te doen aanzien. P aul.u s vermaant ook de Ephefifcbe Chriftenen, tot het zingen van Pfalmen, Lofzangen^ en Geeflelyke Liederen. Leergraag. My zou dat wel aanftaan, doch zulke veranderingen moeten door de Grooten ingevoert worden, dat weet ik wel. Onderwyzer. Nu moet ik u nog ditzeggen: Befchouw hotPfahngezang als een wezentlyk deel van den Openbaren eerdienft. Zoek niet alleen den toon en de maat, maar ook den inhoud te kennen. Zing eerbiedig, en zo aangenaam als u mooglyk is. Laat toch in alle uwe, Godsdienftige verrichtingen uw hart deei nemen, want buiten dit is alles niets dan ydele vertooning, en die voegt nergens zo weinig dan in eene plaats daar  369 ONDERWYZEND GESPREK- daar ik behoor vervult te zyn met de zuiverfte •» fteiligfte gevoelens voor onzen God! Leergraag. Ook in deezen hoop ik my wyzer te gedragen. .0 nd erwvze r. Nu nog iets over de Openbare Gebeden. Weinige menfehen kunnen waarlyk bidden als zy een Formulier volgen. Onze omftandigheden, onze behoeftens , onze nooden zyn ook zeer onderfcheiden. Als men dit niet in'agt neemt, is men in gevaar om tot groote ongerymdheden te vervallen. Wy menfehen zyn ook zo geftelt, dat iets 't welk wy geduurig herftaalen, of 'twelk wy daagelyks zien, zyne kragt by ons verheft..Ik geloof ook, Jacob, dat men nooit lang agter een moet bidden, om dat wy als dan gevaar loopen. oni met eene zeer onwaardige agteloosheid en verftrooydc gedagten, tot dien God te naderen, aan wien wy de hoogfte eerbied fchuldig zyn. Hoe nuttig zoude het zyn, indien bekwame en hunnen Godsdienft verftaande menfehen, ons eene kleine verzameling gaven van hartroerende en vroomheid aankwekende Gebeden, gepaft naar verfchciden behoeftens der ziel, cn om God voor byzondere weldaaden te danken, of belydenis te doen van zonden waar in wy vervallen zyn, doch die wy met harteiykc droefheid betreuren, en voor de welke wy den barmhartigen God, en Vader van onzen Heere Jesus Christus, vergeving bidden, om de volmaakte verdienften van zynen Zoon, onzen Zaligmaker ; En dat wel om dat elk oprecht Chriften de gaaf des Gebeds «iet heeft. Echter, meen ik, dat God aan te fprcken uit een door zyne goedheid getroffen hart, uit een hart  VIERENTWINTIGSTE LES- 26» hart dat zich gezuivert heeft van alles wat Hem mishaagt, het beste gebed maakt, dat. wy menfehen tot onzen God kunnen opzenden. Ja zelfs, dat wy het nuttigft bidden of danken, wanneer ons woorden ontbreken om de aandoeningen onzer zielen, anders dan door een diepe zucht cn zagtnedervloeyende traan uittedrukken. Leergraag. By deeze gelegenheid komt my een Gebed te binnen, dat my eens is voorgezegt, en zo ik het wel heb, aan een der oude wysgecren wordt toegefchreven ; myn Heer zal het wel weten; was het Socrates niet? „ o Heere, geef ons altoos het befte, „ ook dan als wy u daar niet om bidden"; Da} Gebed heeft my altoos zo fchoon toegefcheenen, O nderwyzer. Het is inderdaad voortreffelyk en eenen Socrates waardig. Dewyl ik zie dat zoortgelyke dingen wel aan u befteed zyn, zal ik u nog een voorzeggent door een ander Philofoof gemaakt. Ik zal het u uit dit Bock in onze taal eens voorlezen. Ziet gy, het is in 't Engelfch ? HET ALGEMEEN GEBED: „ Vader van alles! U, dien door alle tyden, de „ Heiligen, de Wilden, en Wyzen hebben aangebe„ den, met den naam van Jehova, Ju pi ter, ot „ Heer e! „ Hoogfte en eerfte Oorzaak van alles, al wat „ myn verftand van u kan bevatten, is, dat Gy „ Goed , en ik zeer onwetend ben! „ Gy gaaft my echter, in deezen duifteren ftaat, „ het vermogen om het recht van het onrecht te „ kunnen  «7» ONDERWYZEND GESPREK. „ Kunnen- onderTcheiden; uwe ondoorgrondelyke „ magt, die de geheele natuur naar eeuwige wetten w regeert, liet my echter myne vryheid! „ Geef, ó God; dat ik nooit iets doe, dat myn „ geweten afkeurt, en nooit iets nalaat, dat my het „ zelve gebied. Laat zyne vryfpraak my meer dan „ den hemel bekooren , laat ik zyne venvytingen „ meer dan de hel duchten! „ Laat ik niet ondankbaar de wcldaaden die Gy „ my geeft verwerpen. Door die te ontfangen vol„ doet men u. Genieten is gehoorzaamen. „ Laat ik nooit de zondige trotsheid hebben, van „ tc denken, dat uwe goedheid tot deeze waereld « bepaalt is , dat gy alleen den menfch bezorgt, », terwyl millioenen waerelden om my in hunne' eigen „ kringen zwecven! „ Laat nooit deeze zwakke, en ongeoeffende „ hand ondernemen Uwen Donder te zwaayen, of „ vervloekingen nederflorten op hem, dien ik voor „ Uwen vyand houde! „ Indien ik in de fpooren der waarheid wandel, „ houd my in de zelve: indien ik dwaal, leer my „ dan , 6 Go d! dien weg, dien gy verkiert, uit te „ vinden. „ Bewaar my, zo wel voor dwaazen hoogmoed „. als voor het misdaadig ongenoegen omtrent U; „ op dat ik altoos 'te vreeden ben, het zy uwe „ wysheid myn Gebed weigert of Uwe goedheid n dat verhoort. „ Leer my het- leet van anderen zelf gevoelen; „ hunne gebreken liefdryk te verbergen. Wees Gy „ zo barmhartig omtrend my, als ik dat ben omtrend n anderen. „ Ja, Heere, ik ben een gering fchepzel, doch „ 'tis  VIERENTWINTIGSTE LES: ijt „ 't is echter uwe Godlyke adem die my beziel» „ Verlaat my niet, het zy dat ik leef of dat ik fterf.» „ Geef dat ik in vreede myn brood eete. Gy „ weet wat beft voor my is; uw wil gefchiede „ altyd! „ o Gy, wiens Tempel hat uitgeftrekt Heelal is,' „ wiens Altaar de Aarde, de Zee, en de Lucht is, „ geef dat alle fchepzelen U verheerlyken! ontfang „ het reukoffer der geheele Schepping"! Leergraag. Ik bedank u, myn Heer, voor uwe moeite, dit is, dunkt my, een recht fchoon Gebed voor een redelyk menfch. Onderwvzer. Gy drukt u zeer wél uit. De verftandigfte Hei. den zou niets beter hebben kunnen bidden, e» hoewel ik daar niet uit opmaken mag, dat Hy die het opftelde alleen den Natuurlyken Godsdienft erkende, zo is het echter waar, dat het geen Chriftelyk Gebed is. Ik geef het u ook als zodanig niet op; maar alleen om u eens te doen zien , hoe onderfcheiden de Chriften en de Wysgeer bidden. Wy hebben als Chriftenen, in het Gebed omes Heeren een volmaakt Gebed. Daar zyn zommige Chriftenen , die in gemoede menen verpligt te zyn, het zelve daaglyks te moeten bidden, of ten minften alle gebedeq, daar mede te befluiten. Leergraag. Ik ben wel in zommige Kerken geweeft, daar ik het niet hoorde, zeggende de Predikant, zyn gebed Uuitende, alleen; dit alles, 6 God, bidden wy O' om  d?* ONDIER. WYZE ND GESPREK. om Jesus, uws Zoons, onzes Zaligmakers wil Amen". Dit doen zy immers niet uit kleinagting? Onderwvzer. { Wel geenszins; kleinagting kan onmooglyk plaats hebben by menfehen, die Jesus, nevens zynen Vader toebrengen den lof, de eere en de dankzegging. Deeze menfehen geloven dat Jesus dit gebed minder I als een Formulier gebed, dan wel als een voorfchrift eens volmaakten Gebeds gegeven heeft. Gcvolglyk, binden zy zich aan die woorden niet altoos. Jesus, weet gy , verboodt zynen Difcipelen, niet te bidden, gelyk die zoort van Heidenen, die waanden, door de veelheid hunner woorden verhoort te zullen worden, maar dat zy God moeiten aanfpreken met weinige doch kragtige woorden, die als uit het volle hart van zelf voortftroornden. Gy dan, zegt hy , bid aldus. Dat wil dan zeggen, op zulk eene wys, met zo weinig omhaals, zo eerbiedig; maarniet, bid aldus , gebruikt altoos deeze zelfde woorden. Dat de Apoftelen het ten minften zo verftonden, blykt, dunkt 'my, zeer klaar. Wy vinden nergens dat zy dit voorfchrift woordelyk gcvolgt hebben; maar wel dat zy op de zelfde wys, zo kort, zo klaar, zo kragtig, zo doordrongen van eerbied voor God gebeden hebben. Alle de Gebeden, en dankzeggingen der Apostelen zyn voortgevloeit uit een hart, brandende ia liefde tot God, uit een hart vervult met den diepften eerbied voor God, en gefchikt naar het voorfchrift des volmaaktften Gebeds. Laaten wy, uit zeer veele Gebeden, alleen dit van den Heiligen Petrus nemen. Aldus drukt die in Godsdienft onbezweken Apoftel zich uit: Gelooft zy de God en Vader van onzen Heere Jesus Christus, die, mar zynegnote barmhartigheids  VIERENTWINTIGSTE LES; 373 heid, ons heeft wedergebooren tot eene levendige hoop, doof de Opflanding van J e s ü s Christus uit den dooden, tot eene onverderj'elyke , onbevlekkelyke en onverweikelyke erfnis, die in de hemelen bewaart is voor U. I Cappittel vers 3. Nit Zullen wy met dit Gebed eens vergelyken het geen er ftaat Lucas XI: vers fj Lees dit eens, myn Vriend* Leergraag. En het gefchiede als Jesus in zekere plaatje was biddende, als hy ophielt, dat eeii der Difcipelen zeide, Heere, leert ons bidden! O xderwyzer. De naam van denDifcipel die deeze vraag of dit ver> zoek deedt, wordt niet gemelt; maar het is niet zeer ohwaarfchynlyk dat het die zelfde man was, wiens vöortvaarend, werkzaam, en yverig karakter zo fterk in de hiflorie Van Je sxt s leven doorfteekt; namentlyk Petrus. Zo ik in deeze wel gis, en ik zie niet, dat men het tegendeel denkende, verder dan gisfen brengen zal, dan is het die Apoftel van wien wy ' zo aanftonds, eCn zyner gebeden hebben aafïgenomen. Jesus ftaat zyn verzoek toe, en geeft meteen een voorfchrift van een goed Gebed. PétRüs maakt er ook dat gebruik van, zo als wy gezien hebben. Hadt hy nu gedagt, 'dat hy verpligt was ani dat woordelyk te volgen, dan hadt hy zeker zyne dankbare cn gevoelige ziel in deeze bewoordingen uitgeftort: U, o Heere is de Kragt, en de Heerlykheid, tot in alle Eeuwigheid. Dit doet hy echter niet: hy fchikt de uitdrukking naar de omftandigheid ; en dit, meen ik, dat aan yder Chriften vry ftaat. Daar kunnen zelfs gevallen zyn, waar in het ons niet vry ftaat om dit voorfchrift woordelyk te volgen. Laaten wy oprecht zyn, Jacob, zyn alle menfehen in ftaat, S orri  ,s74 ONDERWYZEND GESPREK. cru , kort na eene zeer zwaare belediging, die belediging ten vollen van gantfcher harten te vergeven» Ik geloof te mogen zeggen, dat de oprechtfte Christen dan eenen allermoeylyklten Itryd heeft tusfehen zyn pligt en drift. Mag hy nu, terwyl, alles ten gunftigften al eens genomen, de overwinning der deugd nog zeer twyffelagtig is, bidden: „ Vader „ vergeef my myne fchulden, zo als ik anderen „ hunne misdryven vergeef" ? Doet hy als dan niet veel beter, als hy bid. „ Laat de wraak by my niet „ vernagten ! Uwe Goedertierenheid beware my in * myne onfchuld " ? Leergraag. Nooit heb ik er zo over gedagt, maar ik zie nu duidelyk, dat gy gelyk hebt. Hoe dikwyls heb ik my niet bezwaart gevoelt als ik eens uit my zelf gebeden heb; ik dagt dan : „ ik moet niet wy„ zer willen zyn, dan Jesus , en die heeft ons bevoo„ len , het Gebed, door Hem aan zyne Difcipelen ge„ leert, te bidden". Terwyl echter myne gedagten dikwyls onder het bidden van dat Gebed verflrooit raakten. Onderwvzer. Ik bcgryp het levendig. En het groote oogmerk waarom ik uonderwyze, is ook dit, u tebevrydenvan die bezwaaren die den nadenkenden, den oprechten, doch weinig onderwezen Chriften, het meeft ontruften. Leer uwe naauwgezethcid wel plaatzen. Bedroef u niet over het geen niet in uwe magt is te veranderen. Die middelen, waar door wy het kortfte, en veiligft, het einde waar toe wy die gebruiken bereiken, zyn altoos de befte; gevolelyk ook de verkiezelykflï. Bedien er u ook in deezen van: geen  VIERENTWINTIGSTE LES. a.75 geen menfch heeft recht om u hier, omtrend eenige bepaling te (feilen. Bid eerbiedig, zonder uiterlyke vertooning, en zonder dat uwe buuren juift getuigen zyn van dit Godsdienftig werk. Bedenk ecrft, wat het in heeft tot den God van hemel en aarde uwe' ziel op te heffen. Overweeg wat gy te bidden, wat gy te danken hebt, zo wel met opzicht voor uw tydelyk, als eeuwig geluk Beveel altoos uwe onnoozele kinderen aan de Goddelyke goedheid; en zo gy dan ln ftaat zyt om, waar aan ik niet twyffel, uit de volheid van uw eigen hart te kunnen bidden, nader dan tot uwen God, en verwagt zynen alles vervullenden zegen. Als gy in den Openbaaren Eerdienft den Leeraar uit onzer aller naam hoort bidden, poog dan met uw aandagt hem te volgen, op dat gy inderdaad Amen kunt zeggen op zyne Bede. Leer ook, met tocpasfing op u zelf, de Redenvoering verftaan; dat is, onderzoek u of uw hart ook deel heeft aan de gebreken die u worden afgebeeld, en ia Gods wet verboden zyn; of het die deugden bezit die u in Gods oog aangenaam kunnen maken. Doch dewyl het oogmerk van ons kerkgaan beftaan moet in wyzer en beter te worden, zo bid ik, pas niet op anderen toe het geen u misfehien zelf wel niet raakt doch 'twelk geen Chriftelyke liefde aanduidt. Heb geen behagen in zulke gezegdens, die aantoonen dat de Leeraar min het Zaligmakende Euangelie predikt, dan wel byzondere Rangen of Perfoonen hekelt. Al het uitvaren op de Publieke vermaken der Grooten, al het gcfnap over modes en npfchik , doen geen nut. Dit leert de dagelykfche ondervinding; en de reden daar van zyn gemaklyk te ontdekken. Doch die zal ik, dewyl dit tot myn plan niet behoort hier geenszins by voegen. Met een woord, verblydt S 2 u  *7ö ONDERWYZEND GESPREK. u altoos in het geen goed is, en vergeet nooit, dat men zich zelf niet verbetert door anderen zo flegt te befchouwen als zy zyn, en veel al niet zyn. Draag voor al zorg, om wél op u zelf toetepasfen. Daar ,-.ya menfehen, die alles wat zy in de Heilige Schriiten tinden, op zich zelf toepasfen, en hier door tot groote onbetaamlykheden komen, of zich tot voorwerpen van fpotterny maken. Leergraag Mag ik u bidden, myn Heer, wees zo goed, en onderricht my in dit ftuk; ik denk dat ik het ook zeer nodig heb. Onderwvzer. Kom aan, dat zal ik doen. Daar zyn in de zamenleeving zulke gcemelyke, laatdunkende, ongemak» kelyke, altoos te onvredenc menfehen, dat zy geduurig overhoop liggen, nu met hunne vrienden, dan met hunne Familien. Deeze knorrepotten, ziende dac zy overal zo gehandclt worden , als zy anderen behandelen, zyn zo ftout, of zo onkundig, dat zy op hunne vcrdrietclykheden , die veel al veragtelyke beuzelingen zyn, toepasfen, by voorbeeld de klagtcn .van David, zonder dat er tusfehen hen de minne Overeenkom/I is. Ja, zy vergetyken zich met eene flraffchuldige ftoutheid, by de Apoftelen die om de prediking des Euangeliums geladen en vervolgt, ja gedood wierden! zy durven denken, dat zy'nu eigentlykdie genen zyn, waar van Jesus zegt: dat zy zich niet moeten verwonderen wanneer zy zien dat hen de waereld haat; dewyl de waereld ook hem gehaat heeft. Zy lyden als laftige en onverdraaglyke menfehen, zy plukken de vrugten die zy gezaayt hebben,  VIERENTWINTIGSTE LES. 377 hebben, en zy zouden ons willen wys maken dat zy lyden als Chriftcnen! De luyaart die zyn goed verkwift heeft, zal op zich toepasfen, de Vos/en hebben hooien de voogeien des kemels hebben nejlen, enz. En zo is het met opzicht tot alle zonden of zwakheden; gy zult nu zelf al in ftaat zyn , om te zien, waar voor gy u in deezen moet wagten. Leergraag. Kan ik dan niet ter Kerk gaan om my te trooften over de moeilykheden des levens; als ik in armoedige en ziekelyke omftandigheden ben, als ik liegt behandelt worde, wanneer ik het niet verdien ? mag ik my dan niet opbeuren met het voorbeeld van veeJen , die wy in de Heilige Schriften vinden, als het zelfde ondergaan hebbende? Onderwyzer. Dit ftaat u niet alleen vry, maar dit is uw pligt. Indien men ons, uit nyd, of afgunft, of om dat wy ongelukkig iemand in 't licht ftaan, onfchuldig lastert; indien men ons het onze ontrooft, 't zy door ]ift of geweld; indien wy ondankbaar behandelt worden; dan zeker mogen wy ons trooften, dan zeker moeten wy ons, hoewel met alle zedigheid, verge]vken by die menfehen, die even als wy, en om de zelfde reden , kwalyk bejegend zyn. In alles moeten wy ons als dan Jesws ten voorbedde ftel]en, en dus by ons zelf denken: „ Jesus, myn „ Meefter, die volmaakt heilig was,, en altoos met de „ befte oogmerken goed deedt; Jesus is wel op de „ alleronwaardigfte wys behandelt, ook door hen M voor wien hy leedt en ftierf: en zal ik my bedroe„ ven over eenige ongevallige ontmoetingen, of hak" S 3 „ telyke  27* ONDERWYZEND GESPREK. „ telyke uitdrukkingen? ontmoeten wy treffender „ onaangenaamheden , en dat wel van lieden op wie „ wy eene nadere betrekking hebben, om dat wy „ met opzicht tot den Godsdienft, aan onze oprechtheid „ vafi houden, om dat wy waarheden belyden die „ wy meenen op het Godlyk woord gegrond te zyn, „ om dat wy te edelmoedig zyn om te kunnen „ veinzen , of ons om tydelyk belang fchikken naar „ anderen die het in hun magt hebben ons te be„ voordeden ". Als wy daarom uit de Synagogen geworpen worden; als wy daar door in ons tydelyk befïaan lyden-, als wy daarom de liefde onzer Naaftbeftaanden moeten misfen , dan mogen wy ons zeer zeker trooften met het voorbeeld van onzen ZaJigmaker, echter nooit vergetende, dat hetgeen wy ondergaan, niets is, by hetgeen de Heilige Jesus onderging, toen hy de algemeene Vooroordeelen der Jooden tc keer ging. Leergraag. Zoudt gy, myn Heer, my d:eze plaats van Christus wel eens gelieven op te helderen , waar in hy zegt, dat de Tollenaars cn Zondaars, of de kinderen des Koningryks, de Pharifeen en Schriftgeleerden zullen vóór gaan in het Koningryk der hemelen. Onderwvzer. Zeer gaarn, Jacob. Onze Zaligmaker verftaat hier, door de woorden Kmingryk der hemelen, het Ryk van ■waarheiden deugd, dat hy op de aarde kwam oprichten, en eindigen zoude in zyn Ryk van de hoogfte gelukzaligheid. Jesus Leer aan te nemen, in hem te geloven, en zich te bekeren van zonden, wordt in de Heilige bladeren genoemt: het Ryk der hemelen in  VIERENTWINTIGSTE LES. 279 in gaan. Nu! iemand die weinig aanleiding ten goeden gehad, en zich aan eenen losbandigen wandel gewent heeft, is gemaklyker van zyne zonden, en ongeregtigheid te overtuigen, dan zy die uiterlyki altoos een onberispelyk leven geleidt hebben, en zich in het uitwendige van den Godsdienft tot uitzinnigheid toe hebben gekweten. Deeze trotfche menfehen verlaten zich op die pligten, weikc helaas zullen worden tot brooze rietftaaven. 't Zyn, in hun oog, gezonden, die geen Medicynmeefter, nodig hebben. Gevolglyk zyn zy buiten ftaat om genezen tc worden, van die zedelyke ongefteltheden, die haren oorfprong hebben, niet in de buitenfte bekleedzels van hun hart, maar in het binnenfte des harten, en gevolglyk weer een geheel boos hart aanduiden, Zo was het niet met de Tollenaars, (by voorbeeld,) zo dra Johannes begon te prediken : Bekeert u , want het Koningryke Gods is na by gekomen , kwamen veelen van hen tot Johannes, belydende hunne zonden, en lieten zich doopen. Veelen verbeterden zich ook waarlyk. Wy hebben in Zacheus een treffend bewys daar van. Hy kende en oeftende de wet der vergoeding-, hy gaf vicrd.ubbeld weder-, iets dat alle Chriftenen-, in zyn geval, niet doen; waar aan zy niet eens denken. Zo dra hoort Maria Magdalena , op wier gedrag juift niet veel te roemen viel, maar die, zo a!s het fcbi'nt, tot groote ongcregekheid vervallen wai, den Heere Jesus niet prediken, en het volk vermanen tot gehoorzaamheid, aan de Godlyke wetten, die hy kwam verkondigen, ofzy wordt getroffen door zyne woorden, zy ziet haare ongeregeltheden, krygt er een afkeer van, en toont daar op eene boctvaerdigheid, di.e men iiiet wel zonder aandoening kan lezen! Het fchynt S 4 dat  SSo ONDERWYZEND GESPREK. dat haar gevoelig hart, en hare gefteltheid te zamea hebben gcfpannen om hare deugd te verftrikken en zy wandelde onbedagtzaam op den weg der zonde voort. Maar, ziedaar! naauwlyks hoort zy de Item van den Heiligen Jesus, ofzy geelt die gehoor, en zich bepaalcnde op haar zelf, wordt dat zelfde gevoelige hart zo fterk getroffen, door haare eigen zonden , dat zy met ftille zagte vrouwlyke weemoedigheid zich werpt aan dc voeten van Jesus. Zyne voeten met haare traanen bcvogtigende en met haar hairlokken afdroogende. Maar de Pharifccuw fnocft, tot voor den troon des hartenkenners toe , op zyne niets beduidende naauwgezetheid, in plegtigheden die dwaas, of onverfchillig waren. Deeze weergaloos heilige man dankt God dat hy geen rover, geen dief, geen moordenaar is, tweemaal des weeks vaft en tiende geeft van alles, cn echter hy gaat ongerechtvaerdigt naar zyn huis, dat is: ongefchikt tot dat Koningryk , 't welk niet is fpys of drank, maar gerechtigheid, vrede en blydfchap door den Heiligen Geeft. Dus is de zin van Jesus woorden: „ dat groove* „ zondaars veel eerder te overtuigen zyn van hun„ nen rampzaligen toeftand, dan zich veel op hunne „ heiligheid latende voorftaandc Huichelaars"; om reden, die gy nu zeker al reeds zult kunnen be-atten: trouwens dit leert de ondervinding nog geduurig Ik zal deeze Les befluiten, met u nogmaal te herrinneren, „ dat ccn deugdzaam Chriften altoos zyn „ hart voor de Lesfen des Euangeliums moet ont„ fangbaar houden; cn niets Godsdienfligs ondernc„ men , zonder zich daar toe voorbereid te heb„ ben; op dat God, die de harten kent, een genaw dig welbehagen moge hebben in die uiterlvke GodsK dietiftige bedryven, welken wy, uit eerbied voor Hem,  VIERENTWINTIGSTE LES» m r„ Hem, tot onze opbouwing in het goede, en tot „ ftichting van onzen naaften verrichten"' In onze volgende byeenkomft zullen wy, over iet Leezen? zo het een en anier zeggen. 8 5 PTFEm  m ONDERWYZEND GESPREK. VY FE NT WIN TI GS TE LES. Leergraag. Ik verlang zeer om uwe onderwyzing in het Leezen te hooren; ei lieve, myn Heer, help my ook hier te regt. Onde rwyzer. Zeer gaarn, Jacob; herrinner u dat ik met u fpreek over den Godsdienft, en dat ik met u moet fpreken niet over het leezen in het algemeen; maar wel byzonder over het Godsdienftig leezen. Ik weet dat gy Weinig tyd hebt om te leezen; gy moetldus eene verftandige keuze doen , en aan het noodzakelyke, aan het nutte den voorrang geven boven het aangename. De Bybel is, zonder tegenfpraak, het befte aller Godsdienftige Boeken. Hy is gcfchreven door menfehen, die, door de Godlyke ingeving en leiding bewaart zyn geworden voor dwalingen in alles, waar in wy den regel van ons geloof, en onze betrachting moeten ontdekken. Het is derhalventc bejammeren , dat veelen, uit luiheid, hoogmoed, of nog andere vuiler begindzcls, zo weinig gebruik maken van dat Boek , 't welk in veele huisgezinnen alleen tot pronk gebruikt wordt. Gy moet dus den Bybel lezen; maar alles wat, om zeer wyze, cn dikwyls voor gcoeffenden, niet duiftere reden daar in ftaat, is niet voor u , of my , of iemand der thans levenden gefchikt. Voor u, zeg ik met nadruk, om dat gy zo veele eeuwen later leeft, een Chriften en geen Jood, in het koele Europa en niet in het Ooftcn , - a geboren  YYFENTWINTIGSTE LES. .z$s geboren zyt: om niets meer te zeggen. Gy behoeft veele dingen niet te verftaan, om dat derzelver nut u geen voordeel zoude doen, en gy niet geroepeh zyt om geheimzinnige Prpphetien uit te leggen, maar om te werken met uwe handen dat goed is, en om den weg der deugd in eenvoudigheid te wandelen. Lbergraac. Ik heb ook wel gemerkt, myn Heer, dat de geleerden het dikwyls zelf oneens zyn; en was nooit gefticht door het hooren van dingen, die , hoe mea die ook begreep, geen nut altoos deeden , om dat zy my noch wyzer noch beter maakten. Onderwvzer. Hoe minder gy van de beuzelagtige hairkloveryen veeier geleerden weet, hoe gelukkiger het voor u is. Zy zouden u meer verwarren dan leeren , en gy zoudt juift niet altoos gefticht worden, door de haatlyke wyze, waar op deeze menfehen elkander te keer gaan. Lees gy het Gefchiedkundig gedeelte des Bybels: laaten Abraham, Jozeph , David, Job, en anderen u opwekken tot gehoorzaamheid aan God , tot geloof, tot zedigheid , tot nederigheid en tot lydzaamheid. Lees eenige plaatzen uit de Prefetifche fchriften die gy verftaan kunt, om dat zy handelen over God en uwe pligten. Om dat zy u den diepften eerbied voor het Almagtig wezen inboezemen, en u leeren dien God te vreezen, die een afkeer heeft van alle ongerechtigheid. Lees de Spreuken en den Prediker, lees de Pfalmen; Maar voor' al lees het Euangelium, de Handelingen en de Brieven der Apoftelen. Daar wordt ons, als aan Christenen , geleert alles wat ens kan wysmnken tet Zaligheid, Prent  »84 ONDERWYZEND GESPREK, Prent in uw geheugen, zo wel als in uw hart, de heerlyke Bergpredikatien. Hier vindt gy eene Zedeiwide die volmaakt, en tcffcns gcjchikt is naar de Vatbaarheid van den gentenen man. Leergraag. Hoe aangenaam is het voor my in waarheid te kunnen zeggen, dat ik reeds bezig ben om op deeze wys te leezen! Mag ik ook niet iets anders, in het Godsdienftige leezen; is er niets meer voor my en myns gelyken? Onde rwvzer. Daar is nog zeer veel voor u , en menfehen die weinig tyd hebben, doch echter een ftichtlyk boek beminnen. By voorbeeld: de Opmerkende Chriften; de Voorzicht'ge Leidsman : Wagenaars g'fchieddenisfe der eerfte Chrftenen; de zelfs kennis ; de Vrede d r Ziele; de Liederen van Gellert en Camphuizen; de niemvberymde Pfalmen; het nut der tegenfpoeden onzer groötfte Dichtresfe. Klarkes uitbreidingen over de vier Euanneliften (een ontfchatbaar werk 't welk maar twee dcelen uitmaakt en dus nog wel te bekomen is.) De klehe Chategismus der Natuur; Hofmans venrenoegingskunft; Het eer/Ie deel der Gedirhten van den Heer' Vo e t. In alle deeze Boeken zult gy veel goeds voor u vinden, 't Spyt my altoos , dat vcrftandige Schrwcrs van leerzame en aandoenlyke zedelykc Romans, nooit aan lieden van uwen ftaat gedagt hebben; maar wie weet, wat er nog gebeurt? mooglyk zullen er nog wel eens menfehen gev mden worden, die ook, in dit opzicht, hunne vermogens het Vaderland zullen wyden; aantonnende, „ dat een zedelykc Roman voor lieden „ uit den gemenen Burgerftaai gefchreven, ziclioe- „ rend  • VYFENTWINTIOSTE LES. 48$ „ ren'd zo wel als intresfant, aanvallig zo wel als „ leerryk zyn kan; zo er maar de rechte Schryvers „ aan zyn, die de menfchelyke natuur weten ai te „ beelden, en het huislyke leven volmaakt wel „ kennen". Lees ook Bros/art; de eerlyke Armoede; de deugdzame Galeiroeytr. enz. Kunt gy my ook zeggen, Jacob, wat het is, met oordeel te leezen? Leergraag. Lees ik dan niet met oordeel als ik aandagtig lees en wel onderfcheid wat ik lees? want veel leezen, alles door elkander te rammelen , kan, dunkt my , niet voldoen aan het oogmerk waarom ik een boek in de hand neem. Onderwyze r. Zeer wel. Laat ik , ter uwer leiding, het volgende er by voegen: Ons voornaam oogmerk in 'toog houdende, zal ik my alleen op den Bybel bepaalen. Gy kunt er een verftandig gebruik van maken in het leezen van andere Boeken. Dat gedeelte des Bybels, 'twelk wy reeds gezien hebben dat gy leezen moet, van vooren tot agter, zo maar voer den voet weg, te leezen, is niet met oordeel leezen. Op zekere gezette tyden des daags, op het zelfde uur den Bybel te leezen , is niet met oordeel leezen. Te leezen zonder te zien op den tyd, de plaats, de perfoonen, of omftandigheden, zonder te Jetten op het Verband waar in iets gezegt word, is volftrekt zonder oordeel leezen. Leergraag. Dat begryp ik, myn Heer; maar hoe moet ik dan in den Bybel leezen? Onder-  «6L 01NDER.W YZEND GESPREK. O N D ERWYZE R. Naar myn inzien aldus. Over aflerleye Onderwerpen, die op zich zelf genomen goed en fiichttyk zyn, mo-et men niet altoos en in alle onze omftandigheden leezen; maar men moet met overleg uitkiezen, dat geen, dat ons wel het meert te pas koomt in dien of deezen toeftand, waar in wy ons bevinden. By voorbeeld. Als gy getroffen zyt door de overpeinzing, dat gy u omtrend Gods geboden niet zeer ftipt gedragen maar uwen God vergeten hebt, door dien gy u hebt laten verleiden tot zondigen, en aan uwedriften den losfen teugel te vieren; als gy geneigt, hartlyk geneigt zyt, om u met een boetvaardig hart te vernederen voor den hoogen God, lees dan niet Lofpfalmcn, waar in de Dichter zegt: ik hebbe de Genoden mynes Gods niet vergeeten, ik wafche myne handen afin onflmld. Maar lees dan Boetpfalmen; de Llfte, cn verfcheide anderen zullen u van een groot nut zyn om uwe Ziel voor God te verootmoedigen. Ik kenne myne overtreedingen, en myne zonden zyn fteeds voor my , zal dan de taal uws harten zyn. Treffen u zwaarc tegen heden, van welk een aart ook, lees dan zulke plaatzen waar in het nut der verdrukkingen gcleert wordt; waar in gefproken wordt van de lydzaamhcid en het vertrouwen op God en onderwerping aan God. Ontgloeit eene reine dankbaarheid uw hart, lees dan zulke plaatzen waar gy als uwe eigen gevoelens vind uitgeboezemt. Wilt gy in uwe pligten onderwezen worden, lees de uitmuntende Bergpredikatien uwes gezegenden Zaligmakers; Zeer veele der Brieven der Heilige Apoftelen. Wilt gy gedagtenis vieren van den dood uwes Vciiosfers , lees alle die plaatzen waar in van den zeiven gefproken wordt. En doe dus met opzicht tot alle uwe noden cn omftandigheden. Lees  VYFENTWINTIGSTE LES» &f Lees niet lang agter een. Denk meer dan dat gy leeft. Overdenking maakt ons eigentlyk het gelezene eigen. Lees wél en niet veel. Mooglyk zult gy my nog wel eens toeftaan, dat deeze weinig© woorden van Johannes: God is liefde, u meer ftoff* tot Godsdienftige overdenkingen opleveren, dan een geheele omftagtige uitbreiding der Lydens gefchiedenis. Lees, als uwe ziel in ruft is, en uwe aandagt niet geftoort wordt, op dat gy meefter blyft va» uwe denkbeelden. Leergraag. Ik zie zo duidelyk de redelykheid 'van dit alles dat ik er niets kan by voegen: hebt gy my nog iets meerder te zeggen, myn Heer? O nderwyzer. Het volgende nog, Jaeob. Wanneer gy in den Bybel leeft, Iet dan toch wel, eerft, op den tyd, waar in iets gezegt is. By voorbeeld: Toen Jesus, aan iemand, welk hem om vryheid verzogt, om zynen Vader te gaan begraven , antwoorde: Laat de dooden hunne dooden begraven; volgt gy my: Dan moet gy hier niet uit opmaken , dat gy, zo gy Jesus difcipel zyn wilt, de pligten der zamenleving en der natuur moet verwaarloozen, ja verachten; want gy zyt niet geroepen om allen volken hetEuangelium te gaan prediken. Gy behoeft dus ook niet te kunnen zeggen: Ik hebbe alles verlaten en ben u gtvolgt; dit eifchte toen ter tyd de pligt van de Leerlingen van Jesus, uitgekoren om hem behulzpaam te zyn in het uitbreiden dier Leer, die Hy van den hemel hadt mede gebragt. Want zo gy het dwaaze befluit naamt om *w ambagt te verwaarloozen en uw huisgezin te ver- latea  iif ÖNDÉRWYZEND GESPREK. laten óm het' woord des Euangeliums te gaan predv ken, dan zoudt gy-, welverre van een Difcipel vail Jesus te zyn, erger wezen dan een ongelovige. Ten tweeden let ook op het verband waar in iets, dat gy leest, gez«gt wordt. De Heilige Schriftuur uit zyn zamenhaug en verband rukkende opend men zich een bron van dwalingen, en tegenzeggelyke zotternyen, die ten hoogften fchadelyk is voor het geZond verftand , en het deugdzaam hart. By voorbeeld: Als gy alleen laaft: daar is geen God. Werktt niet om de fpyze die vergaat . dan ziet gy hier lesfen van Luiheid en Godvcrzakery in den Bybel geleert. Ten derden, let ook op het oogmerk dat Jesus cn zyns Apoftelen hadden in het geen zy leerden. Als Jesus aan Petrus beveelt, zynen broeder des daags zeventigmaal zevenmaal te vergeven, indien die zeventigmaal zevenmaal des daags zegt: het is my leet, dan is des Zaligmakers oogmerk dit: „ dat wy altoos bereid „ moeten zyn om vergiffenis te verlenen aan hem „ die zegt, het is my leed ": want, wil men dat woordelyk verftaan, dan word de zaak onmoogelyk: iemand immers, die my 's daags vier hondert negen enveenigmaal misdoet, kan niet zo veel tyd over Rebben, o:n vierhondert negen en vecrtigmaal ver£iffenis te vragen; al was het hem al ernft dit te doen. Eindelyk: Zie altoos uit uw eigen oogen. Neem niets aan of verwerp niets op 't gezag van anderen; cn op dat gy in het onderzoeken uwer pligten niet zoudt dwalen , zo draag zorg dat uw oogmerk goed cn Gode aangenaam zyn moge; bid met een vuurige begeerte om dien zegen, die alleen in ftaat is, onze poogingen in het oeffenen der deugd en in het zoeken naar a aarheid te bekroonen met kennis, en heiligmaking. Het befef van uwe volko_ ■ z ■ . '■■ ■ ' men-  VYFENTWINTIGSTE LES. £89 men afhanklykheid van God, is voor Hem die de geeften weegt, het kragtigfte Gebed. Ik denk myn Vriend dat wy nu het hoofdzakelyke van onzen heiligen Godsdienft hebben afgehandclt, immers in zo verre dit het Geloof en de zeden betreft. En gy zult zeker nu overtuigt zyn, dat er om een Chriften genaamt te kunnen worden, wat meer vereifcht word dan men doorgaans denkt. Leergraag. Dat ben ik van gantfeher harten , myn Heer, en ik heb, geduurend uwonderwys, wel meermaal gedagt, wie is tot deeze dingen bekwaam? Onderwvzer. Dat begryp ik: maar wees geruft, de goedertieren God heeft ons ook niet aan onszelf overgelaten. In de volgende Les zullen wy daar over fpreken. T ZESEM  29a ONDERWYZEND GESPREK, ZESENTWINTIGSTE LES. Onderwyzer. Dat de goedertieren God ons ook als Chriftcnen niet aan ons zelfheeft overgegeven, maar be * looft heeft, en daadelyk fchenkt, alles wat in ftaat is, om onze waaragtige poogingen , om Hem welbehaaglyk te wandelen, de gelukkigfte uitwerkzelen te doen erlangen-, alles wat in ftaat is om ons te kunnen wys maken tot zaligheid; om ftandvaftig, onbeweeglyk, en altoos overvloedig te kunnen zyn in het werk des Heeren: hier over zouden wy nu fpreken. Als wy van de onderfteuningen, en de drangreden des Euange'iums, zullen gefproken hebben, denk ik dat wy ons Ouderwys kunnen befluiten. Leergraag. Ik ben zeer begeerig om u hier over te hooren, Onderwyzer. Zeg my eens, Jacob, wat heeft God, door Tesus Christus , deszelfs difcipelen laaten be'oven , zo wel met opzicht op hun geloof als betrachting? Leergraag. Den Heiligen Geeft, indien zy daarom baden, Onderwyzer. Heeft men die belofte ook vervult gezien ? Lees-  ZESENTWINTIGSTE LES. 2$i Leergraag. Ja myn Heer; op den Pinxterdag na dat JeSus teil Iicmel gevaren was ; zo als wy dat in de Handelingen het 2de Capittel leezen, en naderhand hebben de Apoftelen deeze wonderbaare gaven ook aau anderen door oplegging der handen iredegcdeelt. Onderwyze r. Maar was hen deeze geeft ten geenen anderen nutte, dan om daar door wonderen te doen en vreemde taaien re fpreeken, ter uitbreiding en beveftiging oer Leer die zy verkondigden? Leergraag. Ik geloof dat die geeft hen in hunnen Wandel ook zeer héilzaam geweeft is; want die geeft maakte hen indagtig alles wat Jesus hen te vooren gelecrtr had; hy verklaarde hen het geen zy niet verftondenj leidde hen iir alle waarheid, maakte hen de groote verborgenheden bekent, die voor veele eeuwen geheel'en al onbekent waren-, onder anderen ook deeze verborgëntreiü: dat God ook den-Heidenen de hekeering geven zoude. Die geeft maakte hen getrouw in 'twerk hunner bediening, onderftcundc hen, ook in het allerzwaarfte lyden; vervulde hen met de ,. hoope der heerlykheid, die in de hemelen bewaart wordt. Onde rw y ze r. Maar myn Vriend, wat nut of voordeel hebben wy nu van of door dien Geeft, wy kunnen immers geene wonderen doen? T 2 LèER-i  202 ONDERWYZEND GESPREK. Lee rgraag. Dat is waar, myn Heer, maar wy zyn echter door de wonderen die de Apoftelen ter beveftiging hunHer Leer deeden, overtuigt van de waarheid dier Leer. Onderwvzer. Wel aangemerkt, en dit is een zeer dierbaar voordeel: maar wat dunkt u, zou die Geeft alleen aan de Apoftelen en eerfte verkondigers des Euangelïums gefchonken zyn, en niet aan ons; zouden wy op de Genade-gaven des Geeftes niet kunnen hoopen? Leergraag. Het komt my voor, dat men, de belofte van Jesus, in deezen, mag uitftrekken tot alle ware belyders, en Predikers van zynen Godsdienft. O nderwyzer. En Jesus zegt ook, dat een ygelyk die bid die ontfangt. Gy hebt dit dus wei ingezien en wel bewezen. Wat moogt gy des hier uit biilyk opmaken. Leergraag Dit: dat, indien ik met een oprecht, deugdzaam en waarheid zoekend hart de Heilige Schriften lees, en onderzoek, en iets vinde dat voor my duifter is; en God ootmoedig bidde om zyne verlichting, dat God my dan dat geen zal fchenken, dat ik in myn omftandigheid noodig hebbe. Begeer ik wysheid, God zal die my geven voor zo veel die my noodig is, om te voldoen aan myne pligten. Poog ik zulke pligten te bctragten, die my moeilyker vallen dan wel anderen, om dat myne ge'aartheid my tegen is, Gorj»  ZESENTWINTIGSTE LES. aos God zal zyne kragt in myne zwakheid volbrengen. Hy zal my ftaande doen blyven in den boozen dag. Zyn Geeft zal my verfterken en als ik myne zaligheid met vreezen en beven uitwerk, door het wel aanleggen dier vermogens, die God my reeds gegeven heeft, dan zal God al meerder het willen en het werken in my werken naar zyne goedgunftigheid. Ik zal meer dan overwinnaar zyn door Christus die my kragt geeft. Onderwvzer. Gy toont myn Vriend dat gy met vrugt myne aanleidingen gebruikt hebt. Dit verheugt my! Ga eens voort. Leergraag. Worfiel ik met zware rampen, met ziekten, met finerten, is myn Geeft verflagen: dan zal God my vertrooften, indien ik Hem om zynen trooft bid. Met een woord, alies zal my ten goede ftrekken, zo ik God Siefhebbe op eene wyze als het betaamt. O nderwyzer. Zo wy poogen een onergerlyk geweten te bezitten; zo men in oprechtheid voor God en menfehen wandelt; zo ons hart ons niet veroordeelt, en wy de vrymoedigheid hebben voor God, dan zal zyn Geejl met onzen geeft getuigen, dat wy kinderen van God zyn. Is zomtyds ons hart zo vol dat wy wel willen, maar niet kunnen bidden zo als het behoort, dan zal dien Geeft zelve voor ons bidden met onuitfprekelyke zuchten. Leergraag. Zoudt gy, myn Heer, deeze woorden eens wat gelieven op te helderen ? T 3 Onder-  304 ONDERWYZEND GESPREK. O n derwyzer. Zeer wel, Jacob. Deeze woorden willen, naai myn inzien, dit zeggen: „ Gy zult de begeerte uwer „ ziel, zonder woorden, in ééne enkele, gezuwer„ de, en met geene ftoffelyke denkbeelden vermeng„ de zucht zo kragtig voor God uitdrukken, als of „ uwe ziel, onmiddelyk, met God fprak, cn door „ de zalige tevredenheid en kalmte uwer ziel over„ tuigt worden, hoe ernftig en vuurig gy God gebe„ den hebt". Leergraag. Gaarn, myn Heer, zoude ik u nog iets vragen, ik hoop iiat gy my, ook in dit opzicht, zult voldoen: nooit heb ik dit nog aan iemand durven vragen. Ik heb wel eens gciezen, dat men den Heil-gen Geeft niet •moet bedroeven, geerie fmaadheid aandoen: Hoe moet ik dit toch verftaan? Onderwyzer. Wy moeten, myn Vriend, in onzen Godsdienft niets vinden dan ftolfe tot blydfchap en gerufte bivmoedigheid en dankbaarheid, het zal my dus lief zyn ook in deezen u mooglyk te ontllaan van ongeronde bekommeringen. Leergraag. Ja, zeer dikwyls heb ik my bezwaart gevonden als ik las in het Euangeüe van Makcus Capitel [\\: vers 23 en 20: Fooi waar ik zegge u, dat alle zonien den kinderen der menfehen zullen vergeven worden, en alletieye lafteringen waar mede zy zullen gelaftert hebben; maar zo wie gelaftert ttal hebben tegen aen Heiligen Geeft, die heeft geen vergeving in der Eeuwigheid, maar hy is fchuldig des eeuwigen oordeels. Onder-  ZESENTWINTIGSTE LES, 295 O n d erwyzer. Het is my zeer aangenaam, dat gy my uwe ongeruftheid daar omtrend mededeelt. Ik weet, en veelen met my, waar toe die ougeruftheid, menfehen, die meer naauvvgezetheid dan fchnftuurlyke kennis bezaten, wel eens vervoert heeft. Indien deeze ongelukkige en zwaarmoedige menfehen, hunnen kommer aan verftandiger dan zy waren, te kennen gegeven hadden, dan zouden zy niet in wanhoop zich deerlyk omtrend zich zelf vergrepen hebben! Gy begrypt wel, Jacob, dat de fpreekwyzen van den Heiligen Geeft te bedroeven. Jmaadheden aan te doen, menfehlyke uitdrukkingen zyn? want, eigentlyk gefproken, is dat onmooglyk. Wanneer wy onzen evenmenfeh uit zuivere en Gode bchaaglyke grondbeginzels tenbefiV-n raden; wanneer wy geen moeite te groot agten, om zyn verftand te verlichten, zyn hart te verbeteren, en dus gelukkig te maken, echter zien, dat hy ons niet wil hooren, en zich niet beteren wil, maar, zo a's de fchrift dat noemt, zich des eeuwigen levens niet waerdig ogt; dar worden wy bedroeft. Het fmart ons dat een menfch, geroepen tot heerlykheid en deugd, zich dus aan zyn bederf over geelt; doch onze liefderyke harten bleken te zeer voor hem, om niet alle onze poogingen aan te leggen, en te verdubbelen, of wy hem nog van weg deeden veranderen! wy houden aan; wy laaten niet los; wy biddep, wy fmeken, wy vermanen. Is dit alles vruchteloos , dan laaten wy de hoop varen, wy geven den moed op, wy worden lufteioos en verdrietig, en onze geeft word uitgcblufcht. Zien wy vervolgens, dat wy niet alleen geen vordering ter zyner verbetering gemaakt hebben" maar dat hy zich moedwillig tegen ons en enze liefdcryke poogingen verhard, zien wy dat hy X 4 onze  s96 ONDERWYZEND GESPREK, onze goede oogmerken verdenkt, wordt hy kwaadaartig tegen alle onze zagte en ernftige lesfen aan-, hoont en laftert hy ons , dan immers doet hy ons fmaad' heid aan, dan dwingt hy ons van hem af' te zien, en fluit zich zelf den weg der onderrichting en der verbetering toe. Verftaat gy dit alles duidelyk? Leergraag. Zeer duidelyk, myn Heer; ga voort, zo 't u belieft. Onderwyzer. Als wy nu ook het onuitfprekelyk genoegen fmaken, van te zien, dat hy, dien wy pogen te regt te brengen, reeds een behoorlyk gebruik maakte van onze onderrichtingen en liefderyke lesfen, doch echter weer den weg der deugd verlaat, en met groote fchreden te rug treedt, om die fchaudelyke vermaken weder te genieten , aan wie wy hem reeds eenmaal ontrokken hadden; dan zeker bedroeft het ons bitter.'yk, dat by zo veels genade te vergeefsch, zo ook maar te vergeefsch, ontfangen, hadt! fternt gy dit, uit overtuiging toe , Jacob? Leergraag. Volkomen; de ondervinding leert ons dit wel.' Onde rwy z e r. Luiftcrlnu eens naar myne overbrengende tocpasfin"-. Indien nu de tydgenotcn en leerlingen van [kkus en zyne Apoftelen , die eens verlicht gewceil waren door den zaligenden invloed des Euangeiiums, die Leer verlieten en wederkeerden tot hunne ydele wandelingen die hen door de Vaderen waaren overgeleverd, of indien zy hunne oogen moedwillig flooten voor de groote wonderen  ZESENTWINTIGSTE LES. 297 Wonderen, door Jesus en zyne Apoftelen ter beveiliging der waaheid zyner Leer zo overvloedig gedaanindien zy hardnekkig weigerden dat licht te zien dat onder hen zo .heerlyk opging, dan worden zy gezegt den Heiligen Geeft te bedroeven, uit te blus/eken; den Heiligen Geeft jmaadheid aan te doen; om dat zy eene Leer verwierpen, die door den Heiligen Geeft beveiligt was; om dat zy Jesus en zyne Apoftelen lafterden en vervolgden, die .met den Heiligen Geeft vervult waren. Zy die in onze dagen, de waarheid van den Chriftelyken Godsdienft niet willen onderzoeken; zy die befpotten en lafteren het geen zy niet kennen; zy die de armhartige valfchheden van eenen Bolingbroke, en Voltaire , gretig aannemen, maar weigeren de I fchriftenvan eenen Jerusalem te lezen; of te gaan zien, ; hoe duiftere plaatzen in het Heilig Bybel Boek, door ooideelkundige uitleggers der fchriften, behandelt worden, van zulke menfehen, vrees ik, dat men zal moeten zeggen, dat zy hun eigen veroordeeling bewerken, en inderdaad nu nog den Heiligen Geeft fmaadheden aandoen! Dit zyn, myn Vriend, die lieden, waar van wy al eens meer-gefproken hebben. Gezonde oordeelkunde, redelykc Godgclcerthcid, hebben geen den minden invloed op hen, die de onervaren jeugd, en onkundige bejaarden, bederven door kwaadaartig vervalfchte aanmerkingen, en verbyfteren door de, durf ik het zeggen? Godlafterendc fpotternyen. Dit zyn die Lieden, die den eernaam van Philofbof in verachting brengen; en de vryheid van denken verciagt maken; zich uitgevende voor wyzen, zyn zy dwaas geworden; en terwyl zy onophoudelyk praten van deugd en zedeiyke- betn.k kingen, ja, van de noodzaaklykheid der wetten, wrecdaartig aan de deugd haren vaftch fteun ontrukken. T 5 Leer-  *?8 ONDERWYZEND GESPREK. Leergraag. Nog eene vraag zoude ik u gaarne doen. Onderwyzer, Doe my er zo veel gy wilt, ik ben altoos bereid om die, zo het in myne magt is, te beantwoorden. Wat wilde gy my vragen ? Leergraag. Dit: kunnen zy, die den Chriftclyken Godsdienft eens hebben aangenomen, uit volle overtuiging, meen ik, zich ook niet tegen den Heiligen Geeft bezondigen, offchoon zy oprecht geloovig blyven? Onderwyzer. Ik geloof, Jacob, dat dit min of meer gefchieden kan; en zie hier dc reden: oordeel zelve. Alswy, ja , wel overtuigt zyn van de waarheid des Chriftclyken Gcloofs, echter onzen wandel niet willen regelen naar de heilige voorfchriften die.de gezegende Jesus en zyne Apoftelen ons hebben gegeven; alswy brave en oprechte Chriftenen, wanneer hunne werken de onze veroordeelen, om die reden kwalyk behandelen en in een beiachlyk licht ftellen, dan doen wy den Heiligen Geeft fmaadheid aan, om dat wy deeze boosheden in weerwil van ons geweten bedryven, om dat de fiem van ons geweten zo wei kan gehoon worden, als de ftem der Apoftelen. Toets dit eens aan uw eigen verftand; en zie zelf of ik we! redeneer. Dit blyft altoos myn eifch; vergeet dit nooit. ZEVEN-  299 ZEVENENTWINTIGSTE LES Onderwyzer. t Tet is zeer natuurlyk dat een gemoedelyk JlJL denkend menfeh, dat zelf weinig fehriituurlyke kennis heeft, verlangt om onderwezen te worden, in zulke fchriftuurlyke voorftellcn , die hem gewigtig voorkomen. Hebt gy my nog iets te vragen? Leergraag. Ja, myn Heer. Zeer gaarn wift ik uwe gedagten' over die plaats der Heilige Schrift, waarin Jesus betuigt, dat de zonde tegen den Heiligen Geeft begaan, onvergeeflyk is, en hen, die ertoe vervallen , onderwerpt aan het ecuwig oordeel. O NDiRWïZE R. Kom aan, laaten wy te zaam deeze plaats eens in zyn verband befchouwen. Onze Zaligmaker hadt eenen menfch die blind cn ftom, en door den duivel bezeten was, wonderdadig genezen. Dit wonder ontzette het volk, en het befloot daaruit dat Jesus was dc beloofde Mesfias. Dit hoorden de Pharifeeuwen. Wat doen zy, geven zy zich over op de infpraak hunnes gewetens? erkennen zy dat niemand dit wonder doen kan, dan met wien God zelve is? Geenzins'! Zy laaten zich niet alleen niet overtuigen , maar zy hebben dc fnoodheid om het volk to willen wys maken, dat Jesus dit wonder deedt dooi de magt des duivels. Jesus, wiens Godlyk doordringend oog tot op den vuilen bodem van hunno bedorven  309 ONDERWYZEND GESPREK. bedorven harten zag, en ontdekte dat deeze monfters tegen hun eigen beter weten , hunnè eigen overtuigingen aan , hem lafterden , en het onkundig voik poogden wys te maken het geen zy zelf niet geloofden; Jesus doet daar op die fterke betuiging door u aan gehaalt. Naar myn inzien is dit het verband dier woorden: „Rampzalige dienaars der zon» de! gaat tegen uwe overtuiging aan; verhard „ uw hart tegen my; fmaadt, laftcrt, vervolgt my; „ fchryft de wonderen, die gy my ziet doen, toe » aan de magt van een boos en magtig, boven„ menfchelyk wezen, dat gy duivel noemt; ver„ fmaad alle middelen, die ik u, ter uwer zedelyke „ verbetering, aanbiede: Gy kunt, hoe veel gy hier „ door waagt, dit echter doen, zonder dat uw ftaat „ wanhopig is; om dat alles wat ik doe, alles wat „ ik leer, nog de laatfte middelen niet zyn, die ter „ uwer bekeering worden aangeboden: maar, na „ dat ik de aarde weder zal verlaten hebben, zal „God zynen geeft op myne volkeren rykeïyk uit„ ftortcn; die Geeft zal dc waarheid van mynen „ Godsdienft beveftigen op de allcrkragtdaadigftc „ wyze. Ik waarfchouw u , verhard u niet tegen de „ wonderdaadigc werking van zynen Geeft; want „ dit, dit zal het laatfte middel zyn, dat ter uwer „ bekeering zal gegecven worden. Geen Profeet ,, zal er meer onder u opftaan; geen wonderwerk „ zal er, ten uwen behoeve, meer gefchieden. Iu„ dien gy dus tegen den Heiligen Geeft zondigt, „ wederftaat gy hein, door te verachten het geen hy „ ten uwen voordcele doet. Wee u! gy zult u „ zo zwaar bezondigen, dat er geen vergeeving voor „ u zal gevonden worden ". Leer-  ZEVENENTWINTIGSTE LES. 301 Leergraag. Maar myn Heer, hoe breng ik dit toch overee» met die woorden der Heilige Schrift, waar in geleert word dat God nooit onvergeeflyk, maar altoos genadig is. Onde rw vze r. Zeer wel, indien gy maar let op het geen gy leeft. God weigert nooit vergeving; doch niet dan opxle voorwaarden des Euangeliums, geloof en bekeering , kan Hy vergiffenis fchenken. Hy die zich nu hardnekkig verzet tegens alle de Genade middelen , hem, uit zynen naam, door Jesus aangeboden, en dus alle overtuigingen verwerpt, welke vrye werkende wezens kunnen hebben, is immers buiten de mooglykheid om behouden te kunnen worden? Hy, die, moedwillig, zyne oogen fluit voor de weldaadige zon, kan het licht niet zien. Zo ook hy, die zich. tegen alles verhard, brengt zich in de zedelyke onmooglykheid om zich te kunnen bekeeren. Hy heeft dus reeds, in zyn eigen hart, het vonnis des Eeuwigen Oordeels, ook vóór de Rechtvaerdigen Rechter, door wien Go d de waereld zal oordeelen, hem zyne verdoemenis aankondigt. Leergraag. Nog ééne bedenking. Wy zien, met onze eigen oogen, die wonderen des Heiligen Geeftes niet; hoe moet ik dus deeze woorden verftaan, met betrekking tot onze tyden ? Onderwvzer. Daar over zullen wy zo daadelyk fpreken : thans merk ik alleen het volgende op uwe bedenking aan; dat  304 ONDERWYZEND GESPREK, dat het my toefchynt onmooglyk te zyn, dat wy nu nog de zonde tegen den Heiligen Geeft zouden kunnen bcdryven, om dat wy zulke duidelyke, alles beflisfende bcwyzen voor de waarheid des Chriftelykcn Godsdienftes niet zien: maar ik voeg er ter onzer waarfchouwing by, dat er zonden, of wil men, gefteltheden des harten kunnen zyn ook nog onder ons, wier gevolgen eenigztns gelyk ftaan met de gevolgen der zonde regen den Heiligen Geeft, in dien tyd. Om u ten vollen, immers zo ik hoop, te ontdaan van koramerlyke gedagten, hier omtrend , zal ik nog eenige plaatzcn der Heilige Schriften pogen op te helderen. De vorderingen die gy„ mvn vriend, reeds gemaakt hebt, geven my de aangename gelegenheid, om met u op deeze wyze te fpreken , iets dat ik, töen wy ons onderwys begonden,niet doen kon: gy zoudt my niet verdaan hebben. Lees eens die aanmerkelyke woorden die gy vindt Hebreen VI: vers 4—9. Leergraag, Want het is onmooglyk, die g'ene die eens verlicht geweeji Syn . en de hemelfche gaven ge/maakt hebben , en des Heiligen Geejïes zyn deelagtig geweefi, en gefmaakt hebben dat goede woord Gods, en de krsgten der toekomende eeuwe, en afvallig worden ( die zegge ik,') wederom te vernieuwen tot bekeenng; als welke hen zelf wederom den Zoone Gods kruisfigen, en te fchande maken. Want de aarde die den regen menigmaal op haar komende indrinkt, en bekwaam kruid voortbrengt, voor de geene door welke zy gebiuwt Wordt, die onlfangt zegen van God, maar die doorens en diftels draagt, die is verworpelyk, en naby de vervloekinge weikes einde is tot de verbranding. Ondeï-  ZEVENENTWINTIGSTE LES. 303 Onderwvzer. De reden waarom er, zo als wy reeds zagen, geene vergeving voor de zodanigen zyn zal, ruit op de onmooglykheid, waar van de fchryver deezes Briefs fpreekt, en die onmooglykheid leidt hy af van de onverbeeterlykheid hunnes harten. Eene aarde die den regen menigmaal ingedronken, en dus ontfangen heeft, is des eene aarde waar aan alles gedaan is, die alles genoten heeft, wat dienftig was om bekwaam kruid voort te brengen, voor hem die de zelve bebouwt heeft: brengt zy echter niets dan doorens en diltels voort, dan iszy, niet om dat de Bebouwer haar vervloekt, maar uit haar eigen aart, naby de vervloeking; en haar einde, moet, dewyl zy geheel nutteloos is, tot verbranding zyn. Kunt gy, Jacob, den fchakel deezer redeneering duidelyk na gaan? Leergraag. Zeer gemaklyk, myn Heer: ik verlang het volgende. Onderwvzer. Het hart der menfehen van disn tyd, was naar de mening onzes Apoftels, zulk eene aarde, zy hadden zulk eenen vruchtbaarmakenden regen ontfangen: en zy die inderdaad overtuigt geworden waren van dat geloof, dat zy omhelfl hadden, hadden dien regen ook ingedronken; zy waren inderdaad verlicht geween door het licht des geeftes; zy hadden de hemelfche gave gefmaakt. Onder anderen ook het vermogen van vreemde taaien te kunnen fpreken, ter uitbreiding dier Leer; zy waren ook den Heiligen Geeft deelagtig geworden, dat vermogen om ter beveiliging van Jesus Godsdienft wonderen te kunnen doen; zy hadden het goede woord Gods gefmaakt, dat is, (immers zo het my toefchynt) zy hadden het onwaar-  304 ONDERWYZEND GESPREK. onwaardeerbaar geluk gehadt van te ondervinden de kragt dier Leer, en de kragt der toekomende eeuwen-, zy waren in hunne eigen zielen overtuigt geweeft van de Zalige hoop der Chriftenen, namentlyk het eeuwig verheerlykt leven met Christus in den hemel. Hier van hadden zy wel eens den voorfmaak gehad, ja die Geeft was een onderpand hunner Zalige erfenisfe. Meer kan een vry werkend wezen niet ontfangen-, méér kan God, zal de menfch vry blyven, hem niet geeven. Kan nu zo een menfch befluiten om, niet nu of dan, zyne heerfchende driften in te volgen, om tegen zyn bedaarde reden aan te druisfehen, om zyne Zaligheid, ter bereiking van tydelyk geluk, in de waagfchaal te ftellen, neen, maar, om den geheelen Chriftelyken Godsdienft, van wiens waarheid hy eens overtuigt was, af te zweeren -, valt zulk een verlicht en bevoorrecht menfch, t' eenemaale af van die heilige Leer, wier Zaligenden invloed hy proefondervindelyk is gewaar geworden, dan is hetzedelyk onmooglyk hem weder te vernieuwen tot bekeering. Wat kan men hem zeggen dat hy niet weet? wat zal invloed hebben op iemand die niet wil overtuigt worden ? Hy heeft de kragt der toekomende Eeuwe gefmaakt; maar hy heeft dit verworpen. Ik zeg, vdelyk onmooglyk, meer zeg ik niet, meer mag, of kan ik niet zeggen, om dat ik geloof, dat de Apoftel, in deeze woorden niets meer bedoelt heeft. En dit maak ik op, uit zyne gelykenis van die gelukkige aarde, waar mede hyde onmooglykheid, daar hy van fpreekt, aantoont. Die aarde, zegt hy, is naby de verbranding; niet die is vervloekt, die is verbrand. Het kan zyn, dat hy nog eens zyne oogen opend, en met berouw zyne misdaad ziet: doch, zo de dood hem, dit berouw  ZEVENENTWINTIGSTE LES. 305 rouw onmooglyk maakt, dan zeker fterft hy in zyne zonde tegen den Heiligen Geeft. Zo God hem niet toezendt eenen geeft des diepen flaaps, hem niet overgeeft aan de begserlykheid zynes harten, om dat de God deezereeuwe zyne zinnen verblind heeft; dat is, bem inzulke fterke verzoekingen laat komen, waar voor hy door zyn eigen fchuld bezwykt; dewyl hy het licht, dat in hem was, heeftuitgeblufcht; ja alle zyne redelykc vermo" gens verwrikt en dus onbekwaam gemaakt heeft om te voldoen aan dat groote oogmerk, waar toe de goede Go d hem die, by zyne wording, gegeven heeft. Het fchynt my ook toe, dat de waarfehuwende bedreiging van Jesus nog al eenige verzagting kan lyden; en dat de woorden: het zal hem niet vergeven ■worden in deeze, noch in de toekomende eeuwe, meer te kennen geven: „ daar is geen grond voor hen om „ op vergeving te hoopen; hen zal geen vernieuwde „ genade worden aangeboden, zy zullen geheel aan „ zich zelf worden overgelaaten , hunne bekeering „ is zedelyk onmooglyk, gevolglyk ook hunne hoop „ op genade, hun hart is ongefchikt voor overtui„ ging, en hunne rampzaligheid zedelyk zeker; dan wel „ het is volftrekt zeker, dat zy nooit tot inkeer „ komen". Myne flaauwe verwagting, of wilt gy myne meêwaarigheid met ongelukkige voorwerpen der Goddelyke ongunft, grond zich op deeze woorden van Petrus; Gy vindt die in zyne aanfpraak aan het JoodfchcVolk, Handelingen III: vers 12, en vervolgens. De yverige en getrouwe Apoftel zegt hen'ïn het aangezicht, dat zy den Vorft des -levens gedood hebben, maar voegt er met Euangelifche zagtmoedigheid by: lk weet, broeders, dat gy het uit onwstenkeid gedaan hebt, gelyk (let hier eens wel op Jacob ) gelyk ook uwe Ovcrften. Hy zegt vervolgens V dat  306 ONDERWYZEND GESPREK. dat God den dood zyns zoons Jesus, ter zaligheld des menfehen ge wendt hadt, en door dien dood toe te laaten, de Profetiën des aangaande laaten vervullen. Hier op vermaant hy hen, zich te beteren , en te bekeeren; Op dat hunne zonden, gevolglyk ook de zonde hunner Overften, mogten uitgewifcht worden. Zoudt gy, Jacob, uit deeze gelegde gronden, myn befluit kunnen opmaken? Uw aandagt geeft my die hoop-, ei lieve, vervang my eens; zo gy doolt, ik zal u helpen: wat befluit ik uit dit alles? Leergraag. Dit, myn Heer, immers zo ik u wel begrepen hebbe! Daar was dus nog mooglykheid zelfs voorde Overften des Volks om zich tc bekeeren; en dit verdient opmerking, om dat dit gezegt wordt, na dat zy zich verzet hadden tegen de overtuiging, die de Heilige Geeft, uitgeftort op den Pinxfterdag, in hen had moeten voortbrengen: zy hadden dan reeds tegen den Heiligen Geeft gezondigt; maar zo lang die kragt Gods, die Heilige Geeft, nog wouderen onder hen deedt, hadden zy nog tyd om zich te verbeteren, en te laaten overtuigen. OsD£ rw vze r. Zeer wel, gy hebt, uit myne gronden, een goed befluit getrokken: hoe grootlyks is uw redeneerend vermogen aangenomen, zedert wy ons tc zamen geoeffend hebben! Ik zal nu weer voortgaan om u niet te veel op eenmaal te vergen. Het komt my ook gantfeh niet onwaarfchyneiyk voor, dat deeze kragtigc waarfchouwing van Jesus zo fterk op de Overften gewerkt heeft, dat zy, fchoon zy zynen Godsdienft verwierpen ; fchoon zy zelfs het fpreken van  ZEVENENTWINTIGSTE LES. 307 van vreemde taaien op den Pinxterdag toekenden aan de kragt des zoeten offerwyns •, het echter nooit hebben durven wagen, om de wonderen, die de Apoftelen deeden, toe te fchryven aan lift, bedrog, of aan Beëlzebub. Hoe vrymoedig Petrus en Johannes ook voor den Raad zich verdecdigen, Annasi de Hoogepriefter , noch iemand van zyn Geflagt, durfde zeggen: gy hebt deezen kreupelen herftelt door de magt van den Overften der Duivelen: zy zien den herftelden man, zy zyn verbaaft, zy zyn verlegen, zy hebben er niets tegen te zeggen. Ja dat meer Is, onder elkander zeggen zy: dat er een bekend teken door hen gefcbied is, kunnen wy niet lochenen. Zy verbieden daar op de Apoftelen te fpreken in den naam van Jesus. Nu! de zonde tegen Jesus kan vergeven worden. Zy onderftaan ook niet te zeggen: doet geen •wonderen door den Heiligen Geeft. Leergraag. Mag ik de vryheid gebruiken , om u hierover eene gedagte, die my invalt, mede te deelen? Onderwvzer. Niets liever, Jacob, hoor ik vanu; ikluifter. Leergraag. Alle de vervolgingen, die den Apoftelen naderhand zyn aangedaan, zyn hen ook aangedaan door die Sekte , onder de jooden, die de Sadduzceuwfche genaamt wcrdt, en des zelfs belyders loochenden de Opftanding uit den dooden. Zy vreesden dus niet voor het eeuwig oordeel, bedreigt op de zonde tegen den Heiligen Geeft begaan. V 2 Onder-  SOS ONDERWYZEND GESPREK. Onderwvzer. Die gedagte is zeer goed, en vloeit voort uit het geen ik reeds gezegt hebbe. Evenwel, is Stephanus op laft des Joodfchen Raads, en des Hoogenpriefters gedood: wat zegt gy hier op? Leergraag. Dat erken ik; doch hy ftierf den marteldood niet, om dat hy tekenen en wonderen deedt, maaromdat hy hen, de wreedheid hunner vaderen omtrend de Propheten gepleegt, ais ook den moord aan Jesus begaan, ftrengelyk verweet. Ik maak hieruit op, dat zy deezen heiligen man, meer in eene dolle opftuiving van kwaadaartige drift, dan we! naar een wel overdagt plan, ter dood bragten. Daar ftaat, dat als zy dit hoorden berflede hunne harten, en zy knar/ten de tanden tegen hem.~Zy riepen met groote ftemmen, zy flopten hunne ooren, en vielen op hem aan, hem ftecnigende. Onderwvzer. Gy maakt hier zeer wel uit op, dat woede en fpyt hen dus vervoerde tot het'plegen van een gruwel zo groot als daar is een onfchuldig menfch ter dood te brengen. Men ontdekt hier geene overdagte boosheid. Dit begreep de heilige Man ook zo, en daar om bad hy voor zyne beulen, Heere, reken hen hunne zonde niet toei Deeze zonde was dus vergeeflyk, en geen zonde tegen den Heiligen Geeft. S tephanus verweet hen ook wel, dat zy den Heiligen Geeft weerftonden, maar niet dat zy hem lafterden. Zoudt gy eens weder, uit het beredeneerde, een befluit kunnen trekken. L 11 »~  ZEVENENTWINTIGSTE LES. 309 Leergraao. Dit zal my niet moeylyk vallen; en dewyl gy, myn Heer, dit van my verwagt, zal ik poogen te voldoen aan uw oogmerk. Zie daar, dit befluit maak ik op uit het beredeneerde: Geduurende al dien tyd dat de Heilige Geeft zichtbare wonderen deedt onder de menfehen, was er gelegenheid voor den menfch om zich te bekeeren, en gevolglyk om vergiffenis tc verkrygen, zelfs dan, als zy die wonderdoende kragt Gods nog al weerftonden; want het einde kan bereikt worden, zo lang het middel niet is weggenomen: Doch, zo dra iemand dit middel zelf verwierp, ten einde toe dat blyvende verwerpen alles kwaadaartig toefchryvende aan bedrog, of aan 's Duivels magt, dan was het onmooglyk genade te erlangen; want een middel is alleen een middel vooc zo verre het aangenomen en gebruikt wordt. Onde rw vzer. Zeer wel; zoudt gy dit niet met een voorbeeld kunnen ophelderen? Hier uit zou ik des te meer, zien, dat ik my heb doen verftaan. Leergraag. Ik geloof dat ik dit doen Kan. By voorbeeld: Indien een zieke metkan genezen, dan dooreen zeker aan hem voorgefchreven middel , en hy dit middel weigert te gebruiken , dan, hoe goed het geneesmiddel ook zy, moet hy fterven. Onderwvzer. TJw grondflag is goed gelegt, ga nu voort. V 3 Leek-  3io ONDERWYZEND GESPREK, Leergraag, De wonderwerkende Heilige Geeft, was als het eenigfte middel ter behoudenis; wilde men dit niet erkennen, in weerwil der wonderen die men zag, dan moeft men, noodzakelyk, verlooren gaan. Maar zo lang echter de zieke nog leefde, zo lang was er mooglykheid om het middel aan te nemen , en dus, om behouden te kunnen worden; zo lang was het, zo als de Heilige Petrus dat noemt, voor hem nog den aangenamen tyd, den dag der Zaligheid. Doch hier dient men echter by aan te merken, dat de zieke, indien hy te lang wagt om dat middel tc gebruiken» zeerwel buiten ftaat kan geraken, of om het te kunnen gebruiken, of ten minften vrugteloos te gebruiken, dan, namentlyk, als zyn geheel geftel ten hoogften bedorven is. Hy kan zo bedwelmt raken, dat hy over de waarde des middels niet meer kan denken. Verfchoon, myn Heer, myne eenvoudige uitdrukkingen, ik weet het niet beter te maken. Onderwvzer. Eenvoudigheid, Jacob, is geene laagheid: ik ben voldaan; gy hebt getoont dat gy my begreepen hebt» en dewyl ik niets anders vroeg, kan ik ook niets meer eisfehen. Ik zal uwe redeneering opvatten. Als de menfch zo verre vervallen is, dan' is hy eigentlyk een verhard zondaar. Dan is al zyn zedelyk gevoel verdooft. Wanneer hy de groote daaden Gods ziet en ondervindt, en echter met dc Saddufeeuwen van onzen tyd zegt: Het is alles bedrog en dweepery, dan wordt hy eindelyk verduiftert in 't verftand; het licht dat, als in een verftandig man, in hem was, wordt duiftemisfe. Hy verbeert geheel; een allertreurigft voorbeeld daar van heb ik zelf gekent.,.! Hy noemt . ■ alles  ZEVENENTWINTIGSTE LES. 311 alles bedriegery-, hy fluit alle de zedelykc toegangen tot zyn harr, alle zyne verftandelyke kragten zyn verlamt. Hoe deelnemend bekommert het Chriftelyk hart omtrend hem handelt, en wat het nog voor hem hoopt, hy zeifis zedelyk dood •, niets dan een wonderwerk des Almagtigen, die zeide, daar zy licht en daar was licht', kan hem veranderen, levendig maken; doch. wat grond van hoop kan hier zyn? Alle voorbiddingen zyn te vergeefsch, en bewerken alleen het heil des liefderyken bidders. Het kan den ongelukkigen zondaar even zo weinig baten als het bidden "oor eenen dooden. Uit deeze woorden, zal ik aanleiding nemen om met u in eene volgende Les te fpreken, over de merkwaardige uitdrukkingen, te vinden in den eerften Bnef van Jo ban nes V: hoofd/tuk vers 16 18. Lees die onderwyl eens aandagtig, op dat gy des te beter gefchikt zyt, om die metmy te befchouwen. V4 AGTENA  $12 ONDERWYZEN.D GESPREK. AGTENTWINTIGSTE LES. Leergraag. Myn verlangen om uwe gedagten te weten over deeze voor my duiftere plaats, en waar by ik evenwel, als een Chriften, zeer veel belang heb, doet my dus fpoedig de vryheid nemen, om te komen zien, of het myn Heer gelegen komt niy te onderrichten ? Onderwvzer. Uw yver behaagt my. Zetu, gy zyt my welkom, laaten wy terfiond beginnen. Lees de bedoelde woorden eens met betaamlyke oplettenheid. Leergraag. Indien iemand zynen broeder ziet zondigen, eene zonde niet tot den dood, die zal God bidden , en hy zal hem het leven geven, den genen, zegge ik, die zondigen niet tot den dood. Daar is eene zonde tot den dood'. Voor die zonde zeg ik niet dat hy zal bidden. Alle ongerechtigheid is zonde, en daar is zonde niet tot den dood. Onde r w vze r. Gy weet, Jacob, dat ik alles wat ik u zeg myne gedagten te zyn, altoos overlaat aan uw onderzoek zo doe ik ook in deezen; zie, dit (denk ik) is de° zin dier duiftere plaats; toets die zelf voorzichtig. „ Indien gy uwen Broeder uit zwakheid, of door „ drifts vervoering ziet zondigen; zo hy uit vrees „ voor vervolging, of Jichaams imarten, den Chris„ telyken Godsdienft verlaat, of plooit naar den » heer-  AGTENTWINTIGSTË LES. 3ij „ heerfchénden finaak; maar evenwel'merkt dat zyn „ hart niet boos; dat hy niet van dien Godsdienft „ afkeerig is; indien gy merkt dat het hem maar „ aan een zekér gewigtontbreekt, dat defchaaiaan de „ zyde van den Godsdienft moet overhaalen; indien „ gy merkt dat hy vatbaar is voor overtuiging; dat hy „ ja, berouw heeft van 'tkwaad, doch geen moed „ om het te boven te komen : bid dan voor hem; om „ dat het hem, zyner zonde bewuft, aan vrymoe„ digheid ontbreekt, om zelf te bidden, en God „ zal hem van de krankheid, waar in hy geftort is , „ herftellen; en hem ook den tyd geven om tot zy„ nen pligt weder te' keeren". Het komt my als zeer zeker voor, dat er zonden waren, inzonderheid die, van de Leer van Jesus te vervalfchen, te onteeren en te verzaken, die door zware ziektens geftraft wierden, 't geen by de voortplanting des Christen geloofs ais dan noodig was. Leergraag Mag ik u vragen, myn Heer, waar op deeze uwe mening ruft? noo:t heb-ik die gehoort! O nderwyzer. Zeer wel, myn Vriend, uw eifch is'billyk: ik moet rekenfehap kunnen geven van 't geen ik denk. Dit heb ik dan opgemaakt uit Paulus eerjlen brief aan die van Corinthen , Cappinel XI: vers 30 — 32ff»jACOBUS V^vers .14 tot; bet' Jlot dies ' hoofddeelslees dit, thuis gekomen zynde, eens na; nu .zullen wy voortgaan. „ Maar-zegt, (naar myn inzien de.Apoftel". „Maar „ ik fpreek alleen van zonden, die voortkomen uit „ een twyffelagtig gemoed en een onvaft hart, eene ,, zonde van dien aart is niet ter dood, maar eene V 5 zonde  314 ONDERWYZEND GESPREK. w zonde die uit een ondeugend hart ontftaat, en „ uitloopt op eene voiftrekte afzweering des Chrifte« lyken Godsdienft, dien men eens uit overtuiging „ aan nam, is eene zonde ter dood toe. Hier voor „ beveel ik u niet, dat gy zult bidden. Doch ik ver„ biede het u echter ook niet, ik weet niet, wat de „ Almagtige God , in een byzonder geval om hoogft„ wyze reden doen zal; maar volgens den gewoonen „ loop der dingen is er voor zo een menfch geen „ hoop. Alle ongerechtigheid is zonde; alles wat tegen „ de eeuwige orde der zedelyke rechtheid aanloopt „ is zonde, is ftrafbaar door de wet, maar alle 011„ gerechtigheid is niet even afgryzelyk, bruisfcht „ niet op uit de zelfde vuile bron. Daar zyn ook „ zonden, die minder nadeelige gevolgen hebben„ voor zulke zwakke Chriftenen, die tot deeze onge„ rechtigheden vervallen zyn, kunt gy bidden, ook „ als zy ter tuchtiging eens met zware krankheden „ zyn bezogf, want God zal hen het leven geven''. Leergraag. Ik bedank u, myn Heer, voor de moeite die gy naamt om my dus omftandig uwe gedagten te zeggen; ik zal die met alie my mogelyke oplettenheid overwegen, en zien, of zy die waarde, die zy nu by my hebben, kunnen behouden. Onde rwyzer. Indien het volgende, dat men, ik meen by E u seis ius geboekt vindt, van onzen Apoftel, waar is, dan zou myne mening hier door nog zeer beveftig£ worden; doch dit laat ik ter beflisfing van anderen , dus luid het geval waar op ik doel. De Heilige' Vriend desHeeren, Johannes, had zekeren Jongeling - - • ■ > tot  AGTENTWINTGISTE LES. 315 tot het Geloof in Christus gebragt, maar zyne vaderlyke liefde voor deezen Jongeling liet hem niet toe, deezen Jongeling op zich zelf te laaten, hy beva1 hem dus aan het toezicht van anderen. Dit jong menfch verloor* in het afzyn des Apoftels , wel dra die heilige indrukzels die hy op zyn hart en verftand gemaakt hadt; van kwaad tot erger overflaande, en tot losbandigheid vervallende, valt hy eindelyk in de handen van een bende ftruikroovers; alle bevelen van den Godsdienft vergectcude; alle de wetten der Natuur veragtende, pleegt hy met deeze zyne gezellen verfchcide euveldaaden. De naauwgezetheid onzes tegenwoordigen Chriftcndoms zoude deezen ongelukkigen als volftrekt onherftelbaar befchouwt hebben, als hebbende, naar zyne gedagten, hy zich bezondigt tegen den Heiligen Geeft, en zich fchuldig gemaakt hebbende, aan de werken des vleefchees, Voor hem te bidden, zoude er mooglyk nog door kunnen, doch het zou hem met een ter behoudenis zyner Ziel aan den Satan overgeven. Maar Johannes zag dit geheel anders in! de zagtmoedige geeft desEuangeliums was te zeer op hem , om te vergeten hoe moeylyk het voor zommige jonge menfehen, in zommige om. Handigheden, zyn kan, niet af te wyken van het eens. verkooren geloof; hoe onmerkbaar klein de ongevoelige overgangen van zonde tot zonde zyn; hofe gevaarlyk kwaad gezelfchap zyn kan, en voor zwakke gemoederen, altoos is; hy wift hoe de zagtfte gemoederen , hoe de nooit kwaads vermoedende harten , kunnen bedrogen worden. Zo dra Johannes zag dat de jongeling, op het gezicht zynes ouden Vriends cn Vader in Christus, doodelyk ontftelde, merkte hy ook dat hy niet geheel bedorven was; dat zyn hart zelf nog niet was aangefiooken; dat  3ió* ONDERWYZEND GESPREK. hy» ja, zeer zwaarlyk gezondigt hadt, maar echtef niet fchuldig ftond aan eene Zonde die ten doode is, Hy, die op het zien van een oud, weerloos, zagtmoedig man, in 't midden der Roovers bloozen kon, en zyne wapens weg werpen, toonde duidelyk, wel zwakheid, maar geene boosheid des harten. Johannes die barmhartig was, zo als God onze Vader barmhartig is, neemt den berouwhebbenden jongeling, zonder bitze verwytingen, weder aan", houdt hem by zich, leert, leidt, en zorgt voor hem; de jongeling wordt geveftigt in het goede. Uit alles wat ik dus verre over dit ftuk gezegt hebbe, befluit ik dit: Eigentlyke zonde tegen den Heiligen Geelt kan nu niet meer begaan worden , om dathy nu niet meer zichtbare wonderen doet. Zo gy alles aandagtig overweegt, zult gy in ftaat zyn om u hier van te verzekeren. Laaten wy nu fpreken over de vergeving der zonden. Zeg my eens, hoe denkt gy over -dit gcwigtig Leerftuk van den Chriftelyken Godsdienft? Hier uit zal ik, over uwe Schriftuurlyke kennis, des te beter kunnen oordeelen. Leergraag. Ik denk datGoD, door Christus , en in zynen dood aan alle menfehen aan wien het Euangelie gepredikt wordt, namentlyk, op voorwaarden van geloof en bekeering, vergiffenis van alle hunne zonden heeft laaten aanbieden. Onderwvzer. Deeze Leer is zeer trooftryk; maar kunt gy derzelver waarheid uit het Euangelie bewyzen? , Leer-  AGTE.NTWIINTIGSTE LES. 317 Leergraag. Zeer duidelyk, myn Heer. Christus zegt zelf. Dat God de waereld zo lief gehadt heeft dat hy zynen esnig gebooren Zoon niet gefpaart, maar heeft overgegeven, op dat een ygelyk die in hem gelooft niet en verderve maar het eeuwig leven bebbe. Petrus zegt, op den grooten Pinxflerdag, tot deontftelde Jooden: Bekeert u, en een ygelyk van u werde gedoopt tot vergeving der zonden. En op eene andere plaats: Betert u dan en bekeert u, op dat uwe zonden mogen worden uitgewifcht. Paulus fchryft aan de Gemeinte van Ephezen Capit. I: vers 3. Wy hebben de verlosjing, in het Bloed van Christus, namentlyk de vergeving van zonden, naar den rykdom va» Gods barmhartigheid. Voor al vinde ik de aanfpraak van P a u l u s in de Synagoge aanmerkelyk : Zo zy u dan bekent, mannen broeders, dat door Jesus u vergeving der zonden verkondigt wordt, en dat, van allen waar van gy niet kondt gerechtvaerdigt worden door de wet vanMoses, door deeze een ygelyk die gelooft, gerechtvaerdigt wordt Onderwyzer. Gy hebt uw ftuk wel bewezen: maar wat dunkt u Jacob, is het niet te verwonderen, dat, daar alle menfehen zo gaarn vergeving der zonden ontfangen'; daar de Jooden inzonderheid, wiften, hoe welgelukzalig die man is, dien de Heere zyne ongerechtigheid vergeeft: dat zy echter die Zaügmaakende Leer verwierpen; wat mag daar toch de oorzaak van zyn? Leergraag. Dewyl ik hier ook dikwyls by my zelf over gedagt heb, myn Heer, zal ik mooglyk in ftaat zyn om u te toonen waar door dit kwam. Dc Jooden hadden geen  3i8 ONDERWYZEND GESPREK. geen behagen in deeze voorwaarde. Eenen verachten, en door hunne Overften zeif gekruiften Jesus van Nazareth, voor hunnen Profeet en Koning te ontfangen, van hem, die hunne boezemzonden zo geftrengelyk was te keer gegaan, en door zynen dood de vergeving te erlangen, een dood, die hen hunne onrechtvaerdigheid, hun nyd en wreedheid voor oogen bragt; dit ftond hunnen hoogmoed tegenmaar zy hadden nog veel minder Imaak in de heilignaauwgezette zedenleer van Jesus te volgen; zyn kruis op te nemen, en hem te volgen, was eene harde reden , wie kon dezelve hooren ? Onderwyzer. Gy voldoet, Jacob, aan myne verwagting: zoudt gy nog meer oorzaaken van dat verwerpen des Zaligmakers kunnen aantoonen? ei lieve, laat eens hooren! Leergraag. Dit, myn Heer, zal my niet moeilyk vallen; dc volgende aanmerking zal u mooglyk voldoen. Ik voeg er dus by, dat de Jooden, voor al de Schriftgeleerden en Pharifeen, zich verbaaft veel lieten voorftaan op hunne boog opgegeven heiligheid; Ja zo zeer waren ingenomen met hunne vroomheid, (die evenwel op bcuzclingen uitkwam!) dat zy de luiden niet waren die zich konden verbeelden, zaligmakende genade noodig te hebben; zich voor zeer gezond houdende, begeerden zy ook geen medicynmeefter. Een berouwhebbend Tollenaar kan bidden: 6 God.' wees my arme zondaar genadig! maar zy hadden niets anders te doen dan God te danken dat zy niet waren als andere menfehen, ook 'niet als dien Tollsnanr.  ACTENTWINTIGSTE LES. 310" Zy, verre van Genade noodig te hebben, vorderden van God zelf belooning. Onder wyze r. De volgende reden Is ook nog zeer gewigtig. Zy waren zo trotfch op hunne afkomft, zo hoogmoedig op de voorrechten die zy boven andere volken genoten-, zy noemden zich, in zulk eenen buitenfporigen zin, Gods uitverkoren Folk, dat zy waanden, zonder al dien omilag wel onmiddelyk vergeving , (hadden zy die eens noodig) van God , den God van Israël, te zullen erlangen. Daar zyn nog veel meer reden te geven van die verwerping der Jooden , maar'deeze zyn, tot ons oogmerk , voldoende. Let nu eens aandagtig op de volgende vraag, die ik u doen zah kunnen zy, die, op hunne aanneming van Christus en daar op gevolgde bekeering, vergiffenis der zonden gekregen hebben, en dus gerechtvaardigt zyn ook nog op de genade hoopen, wanneer zy naderhand weder zondige daden bedryven ? Leergraag. Ik geloof ja, myn Heer. Onderwyzer. Op wat grond ruft dit uw geloof? Leergraag. Onder alles hier op: Christus leerde ons daaglyks te bidden: vergeef ens onze fchulden, en voegt er de belofte by, dat God ons onze zonden zal vergeven, jiidicn wy omtrend onze broederen vergeefiyk handelen. Johannes leert ons ook, voor een Broeder,  320 ONDE R WYZE ND GESPREK. Cdie dus reeds een Chriften was en gevolglyk vergiffenis ontfangen had by zynen doop) te bidden indien hy zondigde, niet tot den dood; en verzekert dat dan hein die zonden zullen vergeven worden. Menigvuldige plaatzen vinden wy in dc Brieven deezes Apoftels, die my hier van overtuigen. De Schryver des Briefs aan" de Hebreen zegt ook, dat •wy eenen Iloogcnpriefter hebben, die medelyden kan hebben met onze zwakheden. Onde rw vzer. Zeer wel. Wy, indien wy maar op ons zeil letten, wetert, dat wy ons, geduurende den loop deezes fierfelyken levens, aan veelvoudige zonden en gebreken fchuldig maken; en dat de allerheiligfte Christen, zo wel als dc ootmoedige Tollenaar, moet zeggen: 5 God, wees my arme zondaar genadig1. Boete en bekeering blyven de onveranderlyke voorwaarden der vergeving. De dwaaze taal: laaten wy zondigen op dat de Genade des te grooter worde, is de groötfte ondankbaarheid , die het redelyk fchepzcl kan plegen, en verdient geen wederlegging. Die waarlyk God lief heeft, en overtuigt is van zyne eigene onwaardigheid, zal nimmer op deeze verfoeüykc wyze denken, overeen zaak van het allergrootfte belang. Die de zonde doet is deszelfs dienaar, en zal geën deel hebben in dc erve der heiligen; maar, die zyn waar berouw toont, door zyn deugdzaam enChriftelyk leven, die zal om Jesus wil zalig worden. Leergraag. li't niet droevig, dat reeds in dc eerfte Chriflen kerk, zulke gevoelens inüopen ? dat de Apoftel Paulus reeds genoodzaakt was, dit wanbegrip zo fterk te keer  AGTENTWINTIGSTE LES. Jit keer te gaan ? Begrepen, (denk ik dikwyls als ik die woorden lees,) begrepen de menfehen dan niet, dat geen moedwillig zondaar hoopen kan op de Genade, in het Euangelie beloofd? Het ftaat immers zo duidelyk op welke voorwaarde, eerft Johannes ds Dooper, en toen Christus, vervolgens de Apoftelen, de vergeving der zonden aanboden. Zie, myn Heer, dat kan my zo Ieet doen, en ik vrees dat het met veelen thans niet veel beter geftelt is: voor al dat Doodsbeds berouw dunkt my betekent zo weinig! O n d e r wy z e r. Gy fpreekt wel, Jacob, denk altoos zo, en volg het licht dat in uw hart fchynt. Ik heb u nog eene vraag te doen. Indien God ons onze zonden vergeeft; indien, zo als Christus zegt, God een barm_ hartige Vader is, waarom word dan in het Euangelie altoos onze vergeving tocgekent aan Jesus , aan zyn lyden, zyn bloed, zyn dood, zyne volmaakte gehoorzaamheid. v Leergraag. Om deeze reden, myn Heer, na ik het inzie. Om dat het God behaagt heeft onze zaligheid te willen verbinden aan de verdienften van Christus. O n derwyze r. Dat is zo, myn Vriend, deeze rede is voldoende; indien ons eene zaak, Helling, of daad duidelyk blykt, dan is de enkelde gedagten , het is Go d s wil, voor ons genoegzaam, offchoon wy de reden daar van, of waar toe, niet bevroeden; wy moeten maar voorzichtig zyn, op dat wy onze eigene begrippen niet houden voor Godsdienftige Leerftukken; en als ons bewyzert ontbreken ons van dit uitvlugt niet X bedie-  322 ONDERWYZEND GESPREK. bedienen: God heeft dit zo gew'lt. Men zou, dunkt my, zeer blind zyn moeten, indien men nietzagdat God ons de Zaligheid heeft aangeboden in Christus , en in zynen dood. Hier over hebben gy en ik geen verfchil denk ik? Leergraag, Niets het allerminfte, myn Heer. Onderwyzer. Deeze wyze van Zalig maken uemt zeer wel in met de geheele uitgebreide Godsregeering, zo wel die der natuurlyke als zedelyke waereld. Al wat God ons geeft, geeft hy ons door middelen, en die middelen zyn altoos min of meer gewigtig, naar gelang het einde, waar toe zy gefchikt zyn, groot, of minder zy. Door middelen verkregen wy ons aanwezen in de waereld, worden wy onderhouden, geleidt, gcleert, en verbetert. Door Mozes gaf God aan Israël zyne wetten, leidde het volk uit de flaverny van Egypten: deeze Mozes was de Middelaar van dat volk dat God voor zich hadt uitgekooren. Hoe wel kwam dit dan overeen dat God ter voltooying van zyn genadig plan, de Zaligheid der menfehen, zich bediende van een zo groot en allerdierbaarll middel, namentlyk de zending zynes Zoons. Dat God, eindelyk, tot ons fprekendc» door zynen Zoon, ter orrechtmg van een zeer genadig verbond met den menfch, zich niet onbetuigt gelaten heeft; dat hy ons eenen volmaakten Middelaar gaf: een Middelaar, die, daar hy zelf heilig, onnozel, oubeunet en afgefcheiden van de Zondaaren geleeft hebbende, volkomen kan Zalig maken die door hem  AGTENTWINTTGSTE LES. 3*3 hem tot God gaan. God blyft dus de eerfte oorzaak onzer Zaligheid; alles is toch uit Gode , die zich met ons verzoend heeft door den dood zyns Zoons Jesus Christus; Hy heeft bet woord der verzoening in de Apojle\en gelegt. Uit God, door God, en tot God zyn alle dingen, Hem komt toe de heerlykbèid in der eeuwigh-idt Als gy dit alles overweegt, en u herrinnert, welkè groote belofte wy hebben, indien wy van harten geneigt zyn om hier deugdzaam te leven, en de Geboden van Jesus te betrachten; wat denkt gy dan. zullen wy het verderf wel kunnen ontvlieden, indien wy op deeze groote Zaligheid geen agt geven? Moeten wy den weg4 door Christus ons aangewezen, niet met luft, moed, en blydfchap bewandelen, verzekert zynde dat wy eenen barmhartigen God dienen, die ons onze zonden , indien wy die nalaten en ons bekeeren , om Jesus wil gelieft te vergeven? Indien gy my weder bezoekt; (waar aan ik niet twyffel,) dan zullen wy over de overige Euangalifche beloften fpreken, X l NEGEN'.  324 ONDERWYZEND GESPREK. NEGENENTWINTIGSTE LES. Onderwyzer. Ik moet u, Jacob, al weder iets vragen Als wy nu volharden geduurende ons gehele leven, om zo veel goeds uit een goed beginzel te doen als ons doenlyk is, en altoos veel meer poogen te doen; indien wy ons zorgvuldig wagten van alles wat God ons verbied, en wy dan komen te nerven, is het dan met ons afgedaan? Is onze rol dan uitgefpeelt; houden wy op van t$ zyn? of hebben wy, na de aflegging deezes ftoffelyken lichaams, nog iets te wagten? Leergraag. Yder die gelooft dat het Euangelie waaragtig is, gelooft ook, dat hy opgewekt zal worden uit den dooden, geoordeelt zal worden, en loon of ftraffe ontfangen uit de handen van den Rechtvaerdigen God. Onderwyzer. Zullen alle menfehen, die ooit geftorven zyn, opftaan? Leergraag. Allen; immers dat leert de Bybel: beiden goeden en kwaden. Onderwyzer. Wie zal de dooden opwekken?  NEGENENTWINTIGSTE LES. 3*5 Leergraag. Jesus Christus. Alle die in de graven zyn, zullen zyne Jlemme hooren. Onderwyzer. Zyn er ook in de Heilige Schriften plaatzen, waar in eene algemene Opftandig breedvoerig wordt voorgeftelt? Leergraag» Ja, en by zonder vinden wydit, i Corinthen XV: en i Tessalonisensen IV. Doch ik verfta niet alles wat daar gezegt word. Hoe! dat zelfde lichaam dat ik hier heb, dat fteift, dat zich in flym en aarde ont. bind, dat verfpreit en over al heen gevoert, dat teri fpyze van het gedierte ftrekt, zal dat lichaam uit het graf op ftaan? en is het gegrond dat ik nier toevlugt neem tot de Almagt? dan dunkt my kan de Almagt ook iets, dat reeds gefchied is, maken niet gefchied te zyn. Zal myn lichaam, ik vraag het nog eens, dit lichaam dat gy hier ziet, op ftaan? dat begryp ik niet? O nderwyzer. Dat wordt ook niet geleert in den Bybel. Lee» eens, wat ftaat er i Corinthen XV: vers 36—38. Leergraag. Gy dwaas! het geen gy zaait wordt niet levendig, ten zy het gejlorven zy. En 't geen gy zaait (rfaar van) zaai' gy het lichaam , niet, dat worden zal, maar een bloot graan, naar het voorvalt, van tarwe, of van eenig ander graanf maar God geeft het zelve een lichaam zo als hy wil, en een ygelyk zaad zyn eigen lichaam. X 3 Onder-  $26 ONDERWYZEND GESPREK. Onde rwyzer. „ Gelyk het zaad , van wat zoort het ook zy, zich „ niet ontwikkelt, het geen er in befloten Is niet te „ voorfchvn brengt, voor dat het verrot, en door „ die verrotting ontbonden en uitgerold wordt, „ eveneens kan dat inwendig fyner lichaam, nu in „ het ftoffelyke ingewikkelt, niet te voorfchyn ko„ men, voor dat het grovere Lichaam geftorven, en „ ontbonden is: het geen gy zaait is alleen een „ gra;.nkori; geenszins het gewas dat daar uit zal „voortkomen. Als het uitgerolt is, ziet gy eerft „ we»k lichaam God daar aan wilde geven. Even„ eens fterft ook dat fyne lichaam niet; flegts het „ ftoflelyk; dat lichaam dat hier zichtbaar is. By de „Opftandig verryft dat fyner lichaam , 't welk God „ aan yder ftoffelyk lichaam gegeven heeft". Dit fchynt my toe de zin der woorden van Paulus te zyn. Ondertjsfchen kan men over dit ftuk zeer veele gisfingen maken, doch het komt my voor dat gy weinig nuts daar uit zoude 'rekken. Tot het Philofophifeh verhandelen van zulke Leerftelzcls moet men veel meer weten dan men vergen kan van een man die «o als ik meermaal zeide, geroepen is om zyn brood' te winnen door lichaams arbeid. Wy zullen dit dus voor afgedaan houden. Leergraag. Datbegryp ik ook, myn Heer; mooglyk toon ik ook myne onderwerping aan Gods wyze fchikkingen niet onduidclyk, als ik, met vreugd, beruft in myn lot, dat my niet toelaat Philofophifche kundigheden op te doen; hoe groot ook anders myne zucht tot fcet kennen van nutte en aangename kundigheden zy  NEGENENTWINTIGSTE LES. 3^7 zy; en hoe gaarn ik ook denk. Ik trooft ray ook hier mede, dat wy allen zullen herleven, en wie weet of ik als dan die zucht niet ongeftoort zal involgen! dit denkbeeld kan my alles ligt maken- Onderwvzer. Uwe uitdrukkingen treffen my! Ja, myn Vriend, eens zullen wy alle onze goede neigingen tot kennis en deugd ongeftoort voldoen; wy zullen herleven met de levendigfte bewuftheid van alle onze daden en gedagten; in zo verre zy invloed hadden op onze zedeiyke natuur! wat zal er volgen op de algemene Opftanding? Leergraag. Het laatfte Oordeel. Onderwvzer. Wie zal Oordeelen, en wie zullen geoordeelt worden ? Leergraag. Jesus Christus zal de waereld oordeelen. Want God de Vader Oordeelt niemand, maar heeft het Oordeel zynen Zoon overgegeven. Alle menfehen die geftorven zyn , of dan in een punt des tyds zullen verandert worden, zullen geoordeelt worden. Zo als de Apoftel Paulus ons zo onwederfprekelyk leert. Maar, myn Heer, indien ik dit Oordeel gelyk maak aan het geen wy hiervoor de Rechtbanken zien, hoe veel tyd zal er dan wel mede door gaan, als yder menfch byzonder ondervraagt en gevonnift wordt? X 4 Onder-  3*3 ONDERWYZEND GESPREK,. O n D'iJRlVÏZE r. Hier omtrend wordt, voorzo verre ik weet, ons niets duidelyks geleert. Het heeft o ;k op ons gedrag hier, en onze hoop op het hier namaals geen invloed , of wy hier omtrend meer ondorrcchting hadden. Het zal voor ons het zelfde zyn, of dit oordeel een dag dan of het eene Eeuwe zal duuren. Zo gy vraagt wat of ,ny het Bybelfeh waarfchvnelykft voorkomt, dan zou ik u zeggen: Het kan zeerwel zyn dat ons geheugen zo verfterkt zal worden, dat wy alle onze daden en gedagten levendig voor onzen geeft zullen hebben; zo dat wy ons zelf veroordeelen of vry fpreken zullen. Goeden en kwaden zullen, in het oog hunnes Rechrers, hun vonni lezen , en zich vervoegen ter plaatze die voor hun bereidt is. Leergraag. Maar alle menfehen zyn niet even boos, of even vroom gcweeft, en ik hoor echter altoos maar van éene Hel, en één Hemel fpreken.' zullen dan allen cue niet zo vroom geleefr hebben, dat zy in den hemel kunnen komen, in de hel geworpen worden, Onderwyzer, Indien gy ééns wél vaft houdt, dat: „ de groote „ en aanbiddelyke God, volmaakt rechtvaerdig % - en „ dat yder zal vergolden worden naar zyne wer„ ken", dan moet gy immers kunnen befluiten dat „ er onderfcheiden graden, zo wel in dc gclukzalig„ heid, als in de ftraffe wezen zullen en dat Loon en „ ftraf, volmaakt in evenredigheid zyn zal, met'de „ goede en kwaadc zedelyke gefteltheid der ^eooi„ deelt wordende". Yder zal het daar zo vinden als  NEGENENTWINTIGSTE LES. 329 als hy het hier gelaten heeft. Het komt my, om dat ik redeneer uit de natuur onzer ziel, voor zo verre ik die ken, zeer waarfchynlyk vóór: dat een zeer groot gedeelte onzer Zaligheid, of rampftaats, zal gegrond zyn in een opgeklaart geweten, in zelf, verfoejing, en zelf voldoening: deeze aandoening moet noodwendig flaauwer of fterker zyn, naar maate onze bewuftheid levendiger zy. De Zaligmaker zegt hierom: die de wille des Heeren geweeten, en nies gedaan heeft, zal met dubbelde Jlagen gejlagen w*rden. Van hem dien véél is toevertrouwt zal véél gcvordert worden. Gy kent ongetwyffelt alle die nadrukkelyke plaatzen, waar in dit allerduidelykft geieert word? Hoor alleen nog het volgende. Allen die hier, op deeze beneden waereld , hun tyd, hunne verkregen bekwaamheden , hunne natuurlyke vermogens des verHands, uit een hart vervult met liefde tot God, en den naaflen , hebben befteedt ter verlichting, en verbetering zo wel van hunnen naaflen als van hun zelf-, allen die zich van dit werk niet laaten aftrekken, 't zy door laffe bedilzucht, 't zy door fnerpende fpottery, 'tzy door lafler, 't zy door de ondankbaarheid van hun die zy poogden te recht te brengen, allen deezen, zulien zeker een uitmuntender beiooning ontfangen, dan zy die niets van dit alles gedaan hebben-, maar1, op zyn beft, alleen onberispclyk geweeft zyn, in dien engen kring die de naauwharügc zelfliefde, om hen als het middelpunt getrokken heeft. Naar maate ons hart ontfangbaar was voor het goede zaad des woords, zal het vruchten voortbren gen, die wy in den hemel zullen inoogften. Wie Jesus gevolgt is in de wedergeboorte, dat is, die gelyk Jesus ter verlichting, verbetering, en ter behoudenis des menfehdoms, alle anders geoorloofde X 5 gemakken  330 ONDERWYZEND GESPREK. gemakken en genoegens deezes leevens, ja dit leven zelf, heeft opgeoffert, zal ook met hem heerfchen wanneer hy zal gekomen zyn om te oordeelen. Leergraag. Uit dit alles, myn Heer, moet ik dan opmaken dat er onderfcheidc graden van zaligheid en elende zyn zullen; en dat wy dat geen zullen ondervinden» waar toe wy ons hier gefchikt, voorbereid, hebben? Onderwvzer, Zo is het: als ook, dat dit Oordeel zo rechtvaerdig zyn zal, dat zelfs zy, die het vonnis der verdoemenis Ontfangen, zullen moeten zeggen : He e re ! gy zyt rechtvaerdig'. Uwe Oordeelen zyn billyk: gy vergeit ons mar onze handelingen! Leergraag. Leert de Heilige Schrift niet, dat de gelukzaligheid en de rampzaligheid eindeloos zyn zullen? Onderwvzer. Deeze vraag, Jacob, heeft zeer groote verfchillen in de Chriftenkerk veroorzaakt: maar dewyl ik een vaft voornemen heb om my in geen verfclullen in te laten, zo zal ik u alleen zeggen, dat Bisfchop TiuJjOtson, een man die , zo verre ik weet, hier te Lande niet voor Onrechtzinnig bekend ftaat, over dit Onderwerp eene Predikatie gedaan heeft, over de eeuwigheid der helfche firaffe namentlyk, ( zy is de XXXVftc in myne Engclfcheuytgaaf,) waar in hy fielt „ dat God alleen dc eeuwigheid der firaffe heeft „ laaten dreigen, beweerende hy, dat de eeuwigs, heid der helfche ftraffen, volftrekt ftrydig is tegen de  NEGENENTWINTIGSTE LES 331 „ de gezonde Reden". Anderen hebben hier tegen ingebragt: „ dat het niet minder met de gezonde „ Reden ftrydig is, te denken, dat God ons zo eene „ bedreiging heeft laaten doen, indien wy niet ver„ zekert zyn van derzelver vervulling". Deeze laatfte redeneeren dus- „ Ondeugd en Geluk, Deugd „ en Rampzaligheid kunnen nimmer te zamen tje„ voegt worden, vooral niet in een ftaat waar in „ het verftand helder, het oordeel opgeklaart zyn „ zal, en waar in dus geene zelfverblinding meer „ zal plaats hebben". Ider maakt zich, het is eene bekende zaak. denkbeelden van hel en hemel, naar zyne byzondere wys van bevattingen? Ik voor my, vind het levendigft afbeeldzel van de hel in een ont* waakt geweten. De Zondaar die daar door verfcheurt wordt, voelt die worm die nooit fterft; hy lydt fmarten door dat vuur dat nooit uitgebJufcht wordt. Plaats hem of in eenzaamheid, of ia het gezelfchap van zulken die even bedorven zyn als hy is, en die elkandei de ysfclykfte verwytingen doen, omtrend dc elende waar in zy geftort zyn", terwyl niets hen aftrekt, en hunne in zonden ontaarte driften eeuwig woeden, ,cn nooit de minfte voldoening kunnen krygcn. Zo lang dus de Zonda'aren , Zondaaren blyven , kunnen zy onmooglyk gelukkig zyn Het geluk is iets zo vreemt vo jr. hunne verwrikte, en verkankerde harten, dat het er niet omtrend komen kan. Een Gelukzalige ziel moet ook om die zelfde reden altoos gelukkig zyn voor aï in eenen ftaat die boven misbevattingen en verzoekingen verheven is; en gelyk als haare heiligheid zal toe nemen, en geduurig heerlyker worden, moet hare zaligheid ook noodza-aklyk toenemen. Aan deeze toeneming zyn in de grenzelooze eeuwigheid  332 ONDERWYZEND GESPREK. eeuwigheid geene perken geftelt, om dat zy zoude* iïryden tegen de volmaakbaarheid onzer natuur. Leergraag. Maar, zoude het onmooglyk zyn, dat de Godloozen zich hier namaals bekeerden, en zou hier door niat voldaan worden aan het Godlyk oogmerk, in het ftraffen ? ftraft God niet altoos om ons te verbeteren? Onderwyzer. Op deeze vraag is insgelyks zeer onderfcheiden geant'voord. Zommigen durven de onmooglykheid beweeren, en bewyzen dit met zeer veel bewyzen die hen voldoende voorkomen-, In die duiftere tyden', toen de Chriftenwaereld, uit de handen der Priefters en Monniken, hare weinige zedelyke denkbeelden ontfing, durfde niemand daar ook aan twyffelen.ten mmften niemand , zo verre ik weet, durfde iets anders leeren. Naderhand, toen. het heilzaam licht dei- Reformatie, met dc herleving der wysbegcerte of üever, der Geleerdheid, over het Chriftendom opging, kwamen er menfehen te voorfchyn die deeze onmooglykheid ontkenden; en zy vonden gehoor by menfehen, die, men moet het erkennen, zeer godvrugtig en zeer verftandig waren ; by menfehen die dagten, die dóór dagten; En welke voor hunne zaak gantfeh gene fchoolfche drogreden te berde bragten. Over de eindeloosheid' der Zaligheid , is , voor zo verre my dit bewuft is, nooit getwift. Zouden zy, die hier aiie verleidingen der waereld , alle verkeerde neigingen hunnes harten overwonnen, die hier aan hunne zedelyke volmaaktheid onophoudelyk gearbeid hebben, nu boven dit alles verheven, smmer hunne beginzels kunnen verlaaten ? dat bc- ë