AAN ï) r LEDEN VAN HET GENOOTSCHAP» Tot Herstel der EENSGEZINDHEID en BURGERRECHTEN, Bij Gelegenheid van Hun Edr. laatst uitgegeven Vertoog Aan UTRECHTS BURGERIJ \ boor J. L. Dienende tot verdeedigihg dezer Burgerij tegen de aantijgingen van het zelve Genootfcbqp. Te U T R E C H Tj feij C. T. van PADDENBURG, sn ZOÖft ja December 1786;  Men behoort ongetwijfeld mededogen te voelen met de menfchelijke zwakheid. Men mag ook cenige toegevendheid gebruiken jegens hen, die , tl* het bewijzen van uitmuntende dien/ien, tot misdaden zijn verrallen. Doch het is aan den anderen kant zeker, dat geene Republiek, geene maatfehappij kan /land houden, in welke gevaarlijke en heilloze misdaden, uit aanmerking van gedane dien/ien, al waren zij nog zoo groot, onge/iraft blijven. Hij, die wel duet, verricht niets meer, dan hij fchuldig is, en behoort nooit anders te handelen. Zulks vereischt van zijne zijde en de billijkheid en de voorzichtigheid; en het is niet alleen billijk, maar zelfs voor den wel/land der maatfehappij onontbeerlijk, dat ieder, die zich ver oor loft, de daden van een geheel Folk openlijk te vonnisfen, tot in d* diejfte fchuilhoeken worde nagefpoort, om zijn karakter ie antwaaren, en naar verdien/ie beloond of ge/Ir aft te worde». Essays on Various Sübjects.  WEL EDELE HEERËN! I^aadwlijks werd mij het door Uw Ed. laats» uitgegeven Stukje, getiteld aan Utrechts •Burgerij, en onderteekend uit Uw Ed. Vergadering*» 28 Nwembartezes Jaars, door mijnen Boekverkoper toegezonden , of ik haastte mij, het zelve te doorlezen. Het bézef, dat tot dus verre uit Uw Ed. Genootfchap hi<3 dan uitmuntende Schriften waren voortgevloeid, die de Vaderlandfche zaak binnen deze Provincie zeer aanmérklijk hadden bevoordeeld , aeed mij reeds bij voorraad vertrouwen, thans wederom die juistheid van gedagten, die fijne konst van redeneeren, dat nnauwkeurig wikken en wegen, te'zullen ontmoeten, welk ieder braaf Vaderlander nevens mij in zeer veelen van Uw Ed. vorige gefchriften moet bewonderen. Doch ik kan Uw Ed. niet genoegzaam de verbaasdheid befchrijven, die mij beving, na dit laatftc Stukje te hebben doorbladerd. Ik las, ik herlas, zag naar de onderteekening, durfde mijne oogen niet betrouwen, en, in plaats van te verminderen, werd mijne verbaasdheid langs hoegrooter, tot dat ik eindelijk mij zeiven verloor in een beklag over de eigen zwakheid van alle de zoodanigen die gewoon, alles, wat niet door hunne handen is gegaan, met eene trotfche grootfpraak te bedillen, bij naauwkeuriger onderzoek zeiven de onvolmaakfle' ' beoordeelaars worden bevonden, wier karader zich ürivm dagelijks tegenfpreekt. A ? ÏR  <0 ïn plantte vari die Vadcrlandminneiide bedoelingen, die ten alle tijde Uw Ed. waardige Schriften kenJchetswn; in plaatse van die uitmuntende regeling der denkbeelden , die wettige gevolgtrekkingen, die zuivere orde en fchrijfftijl, die zich altoos in uwe ver. töpgen voordeeden, en die zo veel afdoen, om aan een onderwerp dien famcnhang, die kracht cn dien nadruk te yerfchaffen, welke onontbeerlijk zijn, om op kundige en onpartijdige lezers invloed te niaaken; in piaatfe van dit alles vind ik noch een regtstreekfdi, zuivet, den patriot waardig oogmerk, noch orde, noch oordeel ; maar tri tegendeel in het wilde en los heen geworpen gedagten zonder bewijstrant, voorbeelden zonder kracht, verdrietige aanhalingen, die niets ter zake doen, en bovenal, niets van dat karakteristieke, welk iederen opregten Schrijver op het eerste lezen aanbeveelt, en welk in alle Uw Ed. vorige (tukken zoo bijzonderlijk gewerkt heeft, om Uw Ed. bij de Natie crediet te vcrfchaflen; ik meen, niets van dat welmeenend oogmerk, niets van die zucht, omwaarlijk nuttig te zijn, welke de pen van een regtgeaarten Vaderlander, en te meer nog van zulk een geaccredii teerd Genootfchap, als dat van Uw Ed., alleen moet beftuuren, zoo dat ik nog moeite heb, om mij zeiven te overreeden, dat het bedoelde Stukje uit Uw Edr. gewoone penne is voortgevloeid. Daar echter alle bijzondere kenteekenen mij moeten verzekeren, dat bet, zoo het al eens Uw Edr. naauw. keurig onderzoek mogt ontbeerd hebben, op UwEdn naam, en dus met Uwe goedkeuring, in het licht is verfchenen, zullen U Wel Ed. het mij, zoo ik hoop, geenszins ten kwaade duiden, wanneer ik, van gevoelens met Uw Ed. verfchillende, mij tegen het gemelde Stukje openlijk verzet, om daardoor dien verkeerden indruk, ware het mogelijk, te verhinderen, welkeit los ter neder geftelde gedagten mogelijk op dezen of gee-  geenèn min doorzichtigen zouden kunnen maakèh» en mijne waarde Utrcchffche mede-Burgers en medeIngezetenen Van eeiien blaam te ontheffen, die ik tot nog toe vermeen, dat hun zeer onregtmatig wordt aangewreven. Vooraf moet ik mij wat breeder uitlaten over liet oogmerk, waarmede de Aanfpraak aan Utrechts. Burgerij blijkt te zijn gefchreveri. De liefdevoor Uwe eer, mijne Heeren, de zuivere liefde voor mijnt Vaderland, mijne vcrbindtènis aan de Stad Utrecht ei haré Waardige Vrijheids-Zoonen dringen mij, om, dit in de eerlle plaatfe te onderzoeken. Ik weet, mijne Heerch, gij voert in uw Gendötfchap den grootfchen Titel, tot herstel der Eensgezindheid en Burgerrechten ; eene Zinfpreuk, die altoos den dag moet zegenen, waarop het zelve ten aanvang1 nam, zoo iang Gij dit voortreflijk oogmerk bleeft behartigen. Deze Zinfpreuk moet natuurlijker wijze den eenvoudigen, niets kwaads vermoedenden Burger ten Uwen vcordeele voorinnemen; zij heeft tok mi:, zoo lang ik haar door proeven bevestigd zag, zelfs in zoo verre vooringenomen, dat ifc ten nlli-n tijde Uwe eer heb verdedigd , en op dit ongenblik zelfs van Uwe braafheid geen zoodanig ftuk, als het tegenwoordige, heb kunnen vermoeden. ]k weet ook, dat op bladz. 325 van ond.eene verdeediging voorkomt tegen het ongunftig vermoeden, welk mogc'lijk bij dezen of geeneu tegen deze uwe arbeid mogt worden opgevat; eene v'erdeediging or vèrontfchuldiging echter, Com dit terloops aan te merken) die in Schrijvers van dat aanzien en van dat crediet, als Gij, Mijne Heeren, tot nóg toe bij Utrechts Volk hebt bezeten, nooit kan te pas komen , en uw» verdienden onwaardigis, zoo lang het geheele ftuk zijne znivere innerlijke waarde van zelve aan den dag legt. —~ Ik heb ook zeer wel opgemerkt, dat Gij, A 3 bij  bij eene foort van vooraffpraak aan bet begin, TJzeiven wegens het lang iiitftel Uwer verklaaringen poogt te verontfchuldigen. „ Het heeft ons," zegt Gij, „ geenzïnts aan eene góede wil ontbroken, pm ons » opentlij'k tegen zodanige onwettige.handelingen, 'als' „ [n dit tijt plaats hebben gehad te verklaren, en „ ons - daartegen te verzetten, daar wij de vcrwar„ ringen — en het' nadeel dat uit dezelve voor Stad „ en Burgerij moest refdueren zeer wel hebben voor„ zien, dan wij begreepen dat de gemoedereu van „ verre de meesten uwer te zeer waren vooringeno,i.men, als dat wij ons van onze pogingen een ge„ wenscht ell'ect op die tijt konden beloven, en wij „ dus^ willens of niet willens befloten een gunlliger ., tijtilip af te wachten, tot dat gij lieden zeil', door „ de ondervinding het nadeel daarvan min of meer „ bezeilende, wij ons cenigzints zouden.kunnen flat-' „ teren, dat onze redenen zoo al niet bij.allen, ten „ minften bij veelen uwer eenigen ingang mogen vin-. „ den." En deze betuiging waant- Gij nog meer kracht bij te zetten door de volgende verklaarino-„ en offchoon dat tijdftip noch wel niet volkomen „ fihijnt geboren te zijn , vorderd nogtans onze Bur„ ger-plicht uit hoofde van de omftandigheden, waar„ in onze Provincie en bizonder ook onze Stad zi) «et kus/en der eere te verlaten; dit alles wordt zoo Verward door elkander voorgefteld, en met zulke zouteloze en niets afdoende aanhalingen ^bevestigd, dat men moeite heeft-zich van lagchen te bedingen, terwtjl de voprdragt eerder zweemt naar dien van een kwakzalver, die zijne reeip^s in ééneu ?;? £; °^ ""braakt, d* naar de Sol ? VIJZC Va" mnn'ien' «** (lcfti^ «, gezonde redeneertrant hen reeds buiten het groore g'Jd der Charlatans geplaatst had. Op deze verwarde aanmerkingen volgt een fcfetoog, welk zekerlijk nog eenige orde heeft, vermits dc ƒ ezer daarin eene verdcehng aantreft, die, fchonn al mede met veel ter zake doende, echter het wwutvm aan de hand geeft, om des te gemakkelijker wederïcgd te kunnen worden. Het behelst in eene drieledige befchomving de nadcelen. die de Burgerij van utrecht had kunnen voorkomen, wanneer zi tot vi Oflober het herftal harer zake had uit"efteld vermits als dan * i. De posteriteit nimmer zoude hebben kunnen * inbrengen, dat het Reglement op eene onwettige ?' W!Jze zo»de zijn in de Wareld gekomen. " ,, 2. Dat de Staten of dc voorliemmende Leden „ die handelingen, te weeten. wanneer de Burgerij- * r S 120a°öerzigin de noodzakelijkheid had ?, bevonden , om eenige onwillige Raden voor 't ver„ volgden Raadzaal te ontzeggen. Zulks nimmer voor p onwettig a s binnen tijis gefchied hadden ktmnetr „ verklaren. (Let hier wederom, Lezer, op de uniV punctuatie, welke in deze tweede anteelmi n aar, neet, eene punctuatie, die den gebeden zin voor «-en, die zeivcn niet gewoon zijn ïe fefegW ten fnenmaal onvertaalbaar maakt.) En  (ii) En 3. „ Dat 'er geene noodzakelijkheid zoude beb„ ben geexteerd om de Vergadering van Staat naar „ Amersfoort te verleggen." Na deze drie artikulen ~ artikulen, waaromtrend mennaauwhjks weet, of men zichover de "nZÏÏ of over de verwaandheid of de kwnde rr„, ^ f*'* ~~ °ver de welk* defteller beweert cat men, zoo als zij wordt aangeboden, zeer veilig: Kan ja zelfs moet aannemen; en dan Clct wel Le beiluite eene uitweiding van cmtre, d Z bladz.jden over de Rekten, die, naar het hoZ vanden (teller, in Volk belüerderen vereischt w5en ■ SrS der Het was mij bij voorraad genoeg, aan mijne waarde mede-Burgers de nietigheid aan te wijzen van een Gefchrift, Welk, onder den 1'ehijn van herstel der. Eensgezindheid en Burgerrechten, echter geea het minste inwendig kenmerk bezit, waar door het dit achtbaar karakter kan geacht worden te beklecrien, noch dezen waardigen naam kan verdienen* Wij'vraagen nog eens, is daarin eenig herftel van eensgezindheid en Burgcrrcgten te vinden , dat zij, die zich zedert langen tijd als raadgevers van het Ut'echtfchc Publiek hebben opgeworpen , eerst op hef ©ogenblik van daadelijk gevaar ftil gezwegen, en nu e men zeer geruimen tijd, na dat de zaken reeds zoo verre zijn gekomen , dat 'er niet wel eeaige vera:;de;inginkan gemaakt worden, als blaffende honden • eene Burgerij openlijk aanvallen, van onregtvaardigheid en geweld befchuldigen, en dan kwans wijze, ulsopregte raadsmannen, fchoon op eene zeer flinkfche manier,°eenc onbepaalde mediatie aandringen, bij welke zü -erustelijkalleexemtien, ordonnantiën, regten en ftatuten aan eene meerderheid van, tot nog toe on1 .ekende, mediatcurs Gompromittceren, waaronder veeliigt de groosfte Despoten uit Gelderland en Friesland, die hètblvkbaarfte van s'Volks regten, dat vanrequestreeren namelijk, openlijk betwisten, openlijk ltrafldud-  dig noemen? Wanneer dit moet heetch ; te waakeii Voor des Volks privilegiën en oppermagt, die bij de grootlle en eerlijkfte ftaatkundigen onzer Republiek erkend en verdeedigd worden, dan Ware bet beter, dat Neürlands Volk deze dubbelzinnige klanken vöot altoos uit hare taal wischte, en U, mijne Heeren, plegtig verzogt enmagtigde , om andere woorden in de plaats te ftellen, die voordegewezeneUtrechtfcbeRaden, en. alle hunne mede Cabalisten door de gantfche Republiek wat zagter in de ooren klonken. Dan , terwijl ik niet hoop, (en, zoo lang'er nog Capellen'5 , Beijma's en Gijzelaar's in Nederland ademen, geene de minste reden heb, om te vreezen) dat dit gebeuren zal, zoo moet ieder Patriot uwen gewaanden herftellingsijver verdenkenen zich ten llerkften wachten voor de heilloze ftrikken , welke door de vloekwaardige. Cabaal van Orangc en Ariltocraten dagelijks gelpannen worden , om den eenvoudigen te verfehalken. Zoo lang Gij, mijne Heeren, geene andere en betere proeven geeft uwer belangloze Vaderlands-min, xoo lang Gij uwe.eclatante befcbuldigingen tegen Utrechts Burgerij met geene bondiger bewijzen (laaft, of,incas van onvermogen, dezelven niet openlijk herroept, zo lang hebt Gij alle geloof verloren; zoo langzijt Gij onwaardig, om Raadgevers, of Beftierders van het Vólk te wezen. Dat eerwaardig karakter hebt Gij zeiven op bh 324 en 325 a! te wel befchreven, dan dat niet ieder welmeenende uw tegenwoordig gefchrift aan de aldaar opgegeven gronden, waarbijik veelligt nóg verfcheide anderen zou kunnen Voegen, zoude toetzen , en, bij gebrek van goedkeuring, zijne hoogfte verontwaardiging aan U zoude toekennen. Het vrij uilen van zijne gedagten, het afkeuren van het gedrag van hun, die verdienen gelaakt en veracht te worden, is niet genoegzaam, om eenen Patriot, en nog veel minder, om eenen Volks-Raadgever, eenen Volks-Beftuti- rer  c n) rer te vormen. Hiertoe behooren meer hoedanigheden , mijne Heeren , dan Gij bij deze uwe Aanfpraak toont te bezitten. En, onder anderen, is daarbij onontbeerlijk een eenparig, regelmatig gedrag; een karakter, dat niet gints en herwaarts gedingen.!, met a> krleie winden wordt omgevoerd, maar dat zich zelf 'gelijk blijft in alle tijden en omftandigheden. En , zoo dikwijls ik Uwe aanmerkingen lees en herlees, welke Gij in het Eerlle Deel Uwer uitgegeven Stukken biadz, 103-108. hebt medegedeeld, cn ook die, welke in hel .ïaatilc vertoog deszclvcii Deels, cn bijzonderlijk op bladz. 230 enz. geplaatst, en met Uwe goedkeuring zijn publiek gemaakt, zoo dikwijls ik deze met-het geheele beloop van uw tegenwoordig gefchrift vergelijk, even zoo dikwijls ontdek ik eene ftrijdigheid eu onbegaanbaarheid van bcginlelen, die alle mijne, te voren met regt gunftig opgevatte, gevoelens ten Uwen aanzien geheel en al moeten vernietigen. . -Mogelijk zult Gij, mijne Heeren, na dit alles , naar den aart der menfchelijkc zwakheid, welke niet gaarne , wanneer men gewoon is het hoogste woord te voeren , tegenfpraak öf te leurftelling gedoogt, mij wel rangfchikken onder die menigvuldige FolkbeJHerders, die zig, naar uwe gedagten , in deze tijdsomjtandighcid komen op te doen Cfchoon ik echter, onder uw welnemen, niet geloof, dat 'er thans zoo veel meer zijn, als 'er in den beginne, toen het den befaamden van GoenJ gold, en ook zedert dien tijd, bij aanhoudenheid, geweest zijn, terwijl tegenwoordig ook dat getal merkelijk is verminderd, zedert dat uwe perfoonen met die uwer vertrouwde aanhangers buiten den kring der dcliberatien zijn gefloten); mogelijk zal ik wel door U gelleld worden onder die geenen, van welken Gij op bladz. 323. zeer bedaard en licrlijk tevens gewaagt , die of vreemdelingen zijn, oCdie noch geld noch goederen , ojta eenige bezittingen hebbent en die 'cr dus niets  C 19 ) mets bij te verÜezen hebben, hoedanig eene keer de zaken ook nemen, en die, gaat het de Stad en Burgerij kwalijk, dezelve gemakkelijk kunnen verlaten, en waar ep men dus, als zij de zaken in de war beftuurd mogien hebben, geen den minften herhaal (NB. liever, in goed Nederlandsen, gee!l hetminjle verhaal) heeft, en die-boven dien, om hunbeftaan te vinden, genoodzaakt zijn.zig aan de bovendrijvende partij te houden, en dus met verkragting van de Regten, die zij bekoorden vóór te flaan , die aan de begeerte van de contra fan hij moeten opofferen, of misfehien wel onder de driftigen en heethoofdigen, tegen welken reeds zoo veeIe banblikfems zijn uitgeworpen, of eindelijk onder de zoodanigen, die verheffing bedoelen; doch, mijne Heeren! om U alle moeite, alle gisfingen of verkeerde opvattingen uit te winnen, en daar door, is het mogelijk, te beletten, dat Gij, in geval Gij op dezen brief mogt verkiezen te antwoorden, nodeloos het papier bekladt met haatelijke aantijgingen of opruijingen, die niets, dan alleen de kwaade zaak en het verkeerd geplaatst hart van den Schrijver bewijzen zoo verklaar ik U bij dezen zeer ernftig, na eene op! regte beproeving van mij zeiven, dat alle die laaee uitdrukkingen op mij, die het voordeel geniet om Hechts een eenvoudig Burger te wezen , in ge'enerleien opzigte kunnen worden toegepast, en dat het mij waarlijk alleen te doen is, om regt en billijkheid te handhaven, de twistftookers te wederftreeven moed en ftandvastigheid, vrede en eensgezindheid, en te gefcjk het genot van onze waardfle Burgerlijke Regten en frivtlegten op eene wettige wijze te bevorderen Hier mede voor het tegenwoordige eindigende, heb ik de eer te zijn , Wel Edele Heeren! Stïicht&b 7 Dtunhr 1786. Uw heilwenfehende vriend, J. L.   TWEEDE BRIEF AAN De LEDEN VAN HET GENOOTSCHAP, Tot Herstel der EENSGEZINDHEID en BURGERRECHTEN, door. J- L. Dienende tot verdeediging van Utrechts Burgerij tegen de aantijgingen van het zelve Genootfchap. Te UTRECHT, Bij G. T. van PADDENBURG, en ZOON. 18 Januari] 1787.  Eene verdervende hand der heerschzucht fmeedt , geduurende de Burgerlijke oneenigheden, de gevaarlijk/Ie ordwerpe.h Hare boezem, die altoos bezwangerd gaat met het doemwaardig verlangen, om 'deugdzame Burgers, die zich tegen hare fnoode aan/lagen van geweld en overleer jching manmoedig durven aankanten, op moordfehavollcn te zien omkomen, of in akelige kerkers te doen zttgten; — hare boezem, die altoos vervuld is met eene rauzende begeerte , om een hoop ellendige en verbasterde zielen als jlaaven om' haren tkroon te doen kruipen, en die verfcheurd wordt door het denkbeeld, dat zij zich veracht en gehaat ziet van een Trijheidlievend Volk, het welk zij niet volkomen('onder'het juk der over heerfc hing heeft kunnen brengen, blaakt altoos met een alleronédelst vuur, om langs een, weg. ftropmende van Burgerbloed, den Zetel van het willekeurig gezag te bereiken. De Patriot in de Eenzaamheid.  WEL EDELE HEEREN! THhand s in het zekere overtuigd, dat het Stukje, Aan Utrechts Burgerij, waar tegen ik bij mijneo. eerften brief de pen had opgevat, waarlijk uit den boezem van Uw Edr. Genootfchap is voortgekomen, ga ik des te geruster tot dien taak over, dien ik mij had voorgenomen, namelijk, om, ter wederlegging van uwe aanmerkingen, te betoogen, dat het noodzaaklijk redres in het Regeerings - beftuur dezer 'Stad, op den zden van Augustus dezes jaars, geenszins op eene onwettige, gewelddadige wijze gefchied is. Heb ik dit bewezen, gelijk ik hoop te zullen doen, dan komt eerft uwe ftelhng in aanmerking, dat men beter zoude hebben gedaan, met te wachten tot op den \iden van Od'iber, van welk voorgeven ik al mede de onregtmatigheid hoop aan te wijzen; gelijk , eindelijk, de heilloze gevolgen, die Gij uit den voortgang der zaak van a Augustus afleidt, in de derde plaatfe, het onderwerp mijner wederleggingen zullen uitmaaken. Vooraf echter, mijne Heeren ! zal het nodig zijn, de algemeene gronden voor te dragen, waarin ik hoop, dat Gij met mij zult overeenftemmen; zijn dezen vooraf gelegd , dan zal het niet moeilijk vallen, daaruit de gevolgen af te leiden, die het gefchil zullen kunnen beflisfehen. Het Volk is niet om de Regeering; maar de Regeerihg is om het Volk. — De gezamenlijke Leden der Maatfehappij, hoe hoog men tpt derzelve'r oirfprong opkljmme, hebben eene Regeering aangeB a fteld,  ( H ) field, om voor de algemeene veiligheid en belangen te zorgen. — Nimmer echter kan het Volk zijn regt hebben afgedaan, om, wanneer het oordeelt, dat de gefielde Regeering regelregt tegen het oogmerk harer inftelling te werk gaat, de plaatsgrijpende gebreken aan te wijzen , cn herftel te vorderen. Wordt dcszelfs herhaalde voordragt niet gehoord, dan heeft dat Volk het regt, om zelf het herftel in handen te nemen , en zoodanige fchikkingen te maaken, als het tot behoud zijner eigendommen en Vrijheid nodig vindt. Ziet daar, mijne Heeren, eenige algemeene gronden, die waarfchijnlijk door U zullen worden toegeftemd, fchoon ik, om U zoo veel mogelijk te gemoet te komen, gaarne erkennen wil, dat dit gebruik der oppermagt doorliet Vdlk, eigener veiligheidshalve, niet behoort te gefchieden, dan in gevallen van dringende noodzaaklijkheid, wanneer namelijk deszclfs regten in gevaar zijn van vernietiging. Volgens deze algemeene gronden derhalven kan het Utrechts Burgerij zoo min ten kwaaden geduid worden, dat zij bij hare Regeering herftel van misbruiken gevorderd, en daarop ten fterkften hebbe aangedrongen, als onzen braaven Voorouderen, toen dezen, de dwinglandij van Philips moede, herftelling eischten. Het komt 'er alleen op aan, of zij zich in het geval bevonden heeft, om tot dat uiterfte over te gaan, van het herftel zelve in handen te nemen. Onnoodig acht ik, al het voorgevallene zedert den jaare 1782. binnen deze Stad op te haaien, ten zij Gij, mijne Heeren! deze opgave van mij vorderdet, in welk geval ik mij gereed verklaar, om al het verrichtte der Burgerij, bij wijze van Bijlage , van ftuk tot ftuk optegeven, fchoon zulks uit het Detail der Burgerij, op 20 Maart dezes jaars aan H. II. Burgemeelleren en Vroedfchap evergeleverd, genoegzaam is  ( 25 ) te maaken. Het zij, kortheidshalve, genoeg, hier aan te flippen, dat de Burgerij, door eenigen harer eigen Regenten, ja zelfs van befaamde Staatsleden, heimelijk tot het requcstreereu over het Regeerings-Reglement aangezogt, eindelijk is opgeroepen, om hare bezwaaren deswege in te leveren ;— dat zij, met concurrentie der Regeering een nienw Stedelijk Reglement hebbende ontworpen, na menigvuldige , fchoon telkens vruchtelooze, onderhandelingen , na de eerbiedigde, de dringendfte voordragten om afdoening van zaken, in hare verwachting is te leur gefield, zoo dat zij in geen ander begrip heeft kunnen verfeeren , dan dat verre de meeftcn harer Regenten, bij het zoeken van allerleie , dikwijls zelfs de jammerlijkde en tergendfte uitvluchten, met liet grootfte gedeelte der Staatsleden famenfpande, om alle herftel illufoir te maaken, en alzoo met de Volksregten den openlijken fpot te drijven; waar na zij dan eindelijk, om alie verdere onheilen, die aan zulke mishandelingen natuurlijk verknocht zijn, en van der Regenten zijde verdere te leur (tellingen voor te komen, zich genoodzaakt heeft gevonden, om den aojte/i van Maart 17S6 op de introductie van het, reeds op t welken gunfiigen invloed men door dit middel eindelijk hoopte te weeg te brengen op de harten van hun , die nimmer onverantwoordelijk konden gerekend worden, het bleek echter zeer rase.h , dat ook deze hoop ijdel was, en dat de meerderheid van den Raad liever hare, reeds zedert lang gepleegde, geweldenarijen , het kostte wat het wilde, meende door te zetten , dan eener vertrapte, klaageride, en te'regt misnoegde Burgerij in hare billijke verlangens te gemoet te komen. Op de eigen Vergadering, in welke een Huk van zoo veel ernst, als het Manifest, ieder Recent,. wiens geweten niet ten eenenmale was toegefchroeid, tot nadenkeu, tot infchiklijkheid had behooren te overrceB 4 deu,  C *8 ) den, werd de buitengewoone befchrijving der Vroedfchap, die, ter overweging, en, zoo.mogelijk, ter conclufie van het voorn, punt van beëediging, reeds op den 6den dezer maand Juli} bepaald was, uitgefteld tot den liften daar aan volgende, en zoo doende werd op het eigen oogenblik, welk ter vriendelijke vereffening had kunnen dienen, niets gefpaard, om de aanhoudende tergingen voort te zetten, en dus de wederzijdfche verwijderingen langs hoegrooter, langs hoe geduchter te maaken. Doch misfchien werkte de gemelde tusfchcntijd nog iets ten genoegen der Burgerij of ter vermurwing van flijfhoofdige Regenten! Ook deze verwachting werd veriedeld. De i$ftc van Jalij leverde in Utrechts Raad zulk een mengelmoes van ftrijdige gedagten, inzigten en handelingen, dat ik naauwlijks geloof, iets dergelijks in de gefchiedenisfen te zijn :iange teekend. De Meerderheid, reeds famengevloeid, om eene Burgerij, die N. B. reeds haar ultimatum had te kennen gegeven, openlijk tegen te (preken, ja te hoonen, moest echter voor de nakomelingfchap den fchijn behouden, als of zij de billijkheid aan hare zijde had. De gewooneleus van huigchelaars en bedriegers was nu ook die van achtbare Plaats-bekleeders, wanneer zij uit hoofde van gemoedelijke bezwaarcn niet konden befluiten, om der Burgeren begeerten gehoor te geven. Kortom , de groote Meerderheid weigerde de beëediging, terwij) voelen van dienzelfden aanhang — welk eene toegevendheid! — zich niet eens verwaardigden, om zich op iiet ingediende Manifest van den yle:i dezer maand te verklaaren. Intusfchen naderde de tijd, waarop de Burgerij, zouden hare handelingen eenftcmmig zijn , tot afdoening van zaken zoude treden. Eerst op den $ipén vau JuRj kreeg de Burgerij kennis van de Reiblutie dusRaads, den »$ften tevoren genomen, welke hare Ge-  ( *9 ) Gecommitteerden dien eigen namiddag van de Vroedfchap hadden ontvangen. Dezen eigen avond op hare gewoone loop-plaatfen vergaderd, en de gem. Refolutie alzins ftrijdig zijnde bevonden met de verklaarde gevoelens der Burgerij, befloot zij tot de voorn, beëediging op den volgenden dag, en te gelijk tot het doen van eene inthimatie aan alle de Raaden, om den volgenden dag de voorfchr. beëediging in perlbon te verrichten, ten einde hun daardoor nog gelegenheid te geven, om in den uiteriten nood te kunnen toonen, dat zij, alsegte Vertegenwoordigers,- thands nietlangcr de openlijk gemanifesteerde verlangens hunner Principaalen zouden wcderftrceven; gelijk eindelijk de gewoone Gecommitteerden gelast werden, in voorraad eene infinuatie te vervaardigen, om, in geval van de non comparitie der Raaden, op den volgenden dag te kunnen worden voorgelezen, tendeerende, om alle de zoodanigen, die bij de weigering-der beëediging bleeven perfifteeren, van derzei ver Raads-plaatfen te ontzetteu. Eindelijk daagde de zde van Augustus op. Niet meer dan vijf Raaden, die bij aanhoudendheid de zaak des Voiks hadden verdeedigd, verfcheenen in gevolge der gedaaue inthimatie; en, fchoon zich verklaarende, uit hoofde van hun incompetent getal de beëediging, die thands ftond te gefchieden, op naam van Utrechts Raad niet te kunnen verrichten, doch voor het overige deze verrichting door de Burgerij met volkomene goedkeuring te zullen aanzien, werd in Hun Declaratoir genoegen genomen; — de ' Gecommitteerden legden den Eed afin handen van de Burgerij; — en eindelijk werd de voorn, injinuatie gearreiïeerd, hij welke alle die Raaden, die zich bij aanhoudendheid tegen de beëediging verzet, en door hunne nop Comparitie nogmaals getoond hadden, bij hunne weigering te volharden, van dcrzelver Raadsplaatfen 8 5 ver-  C 9 ) werden geremoveerd, welke iirfinuajan ook dien eigen avond werden uitgeleverd, met dat gevolg, dat van rijd tot tijd de meefte Raadsplaatzen, volgens de inrichtingen , bij het Regeerings Reglement vervat, met nieuwe Leden zijn vervuld geworden. Ziet daar, mijne Heeren, de iisioda faffi, of het gcfchiedkundig berigt van het gepasfeerde binnen deze Stad,tot zoo verre de remotie der gevvezene Raaden aangaat, kort, eenvoudig, en, zoo ik meen, met de waarheid overeenkomftig voorgedragen! — Is nu in dezen fchakel van gebeurtenisfen — gebeurtenisfen, waarin de Burgerij nu eens met allen mogelijken menagement, dan weder met meerderen ernst, eindelijk met eenen onverzettelijken moed en nadruk gehandeld heeft — iets het minfte te ontdekken, welk met de algemeene gronden, die wij ftraks opgaven, ftrijdig zoude moeten genoemd worden? — Ik erken, het valt ten uiterftén moeilijk , het waare tijdftip te beflisfchen, waarop hét uitgerekt geduld eenes Volks een einde behoort te nemen. Dit hangt van zoo veclc,eu meestal aan weinigen Hechts bekende, omftandighedeu af, die zulk eenén gewigtigen ftap noodzaaklijk kunnen vorderen , jof ook dikwijls een langer uitftel vercifeben. Doch deze bedenking echter doet mets af ten aanzien van het regt, welk eener Burgenje toebehoort. Van hun, aan wier kunde en braafheid een Volk zulk een onderzoek toevertrouwt, mag men billijk verwachten, dat zij hiertoe het gepaste oogenbnk zullen befteeden. Genoeg is het ter verdeediging van Utrechts Burgerij, dat de gantfehc Republiek getuicc is van derzelvcr geregelde handelwijze, van derzeiver lijdzaamheid en voorzichtigheid. Genoeg is het, dat de oneenparige , de kwaalijk beraadene, de tergende en voor een Volk, dat zijne vrijheid kent, onveroraro-iijke handelingen der groote meerderheid van Utrechts Regenten, zedert eene reeks van Jaaren tot °P  ( 3i ) op het laatfie tijdperk van bnnne Regeering aan den dag gelegd, zoo algemeen bekend, zoo algemeen veracht worden bij de gantfche Natie, dat het noodeloze tijd-verfpilling zoude wezen, om daarover breeder te handelen. Indien ooit de regten van een Volk in gevaar zijn van vernietiging, dan moet ieder onpartijdige toeftemmen, dat dit althands het gevab met deze Stad geweest is; vermits 'er niet wel een gevaarlijker tijdftip kan worden uitgedagt, dan wanneer Regenten openlijk hunne beloften verbreken , en ondanks den bedaardften , doch tevens nadruklijkllen voordragt, met de woorden van eed en pligt fpeelen, als woorden zonder beteekenis. liet uiterst geduld , welk Utrechts Burgerij in dezen heeft geoefend , de bedaardheid, met welke zij het redres zelve in handen genomen en uitgevoerd , de he'üfche behandeling, met welke zij de gcremoveerde Raaden ten allen tijde heeft bejegend , dit alles moet bij ieder onpartijdigen pleiten voor liet regt, welk zij aan hare zijde had, en zal haar, als het eerHe voorbeeld in onze Vadertandfclté Gefchiedenis, eenen onHerflijken roem verwerven bij de nakomelingen. „ Maar", zal men -zeggen , ,, de Burgerij heeft op „ den aden van Augustus haar contract verbroken, „ welk zij op den 2oHen van Maart met hare Regen„ ten gemaakt had." Laat ons, mijne Heeren, dit contrad (zoo als het bij deze tegenwerping genoemd wordt; fchoon ik liever het eigen woord Declaratoir- zoude bezigen, waar van zich dc Burgerij zelve bediend heeft: want dit Declaratoir, in zijnen famenhang befchouwd met het Manifest van 3 Julij, kan met zeer veel reden worden aangemerkt als een Volks -mandament, mandatum imperantis, welk door den Principaal, ter eindelijke afkomst van zaken, geenszins ter beoordeeling, maar ter Hipte uitvoering, aan zijnen mandatauus of ■ .■ Ge-  ( 3* ) Gemagtigden wordt overgegeven ). — Laat ons, zeg ik, dit contratf wat nader overwegen. Rij het zelve verklaart de Burgerij , na een inleidend vertoog over het onwettig gedrag , door den Raad gehouden , en de daaruit voortvloeiende demarche , die zij thands ten haren welzijn nodig oordeelde , dat zij het bevorens gearresteerde Regeerings-Reglement thands wilde introduceeren en beëedigen, houdende zelfs harerzijds deze introductie en beëediging vastgefteld, al ware het, dat de Raad zich tegen dezelve mogt blijven verklaaren; —dat zy alle die Regenten, die zich verklaarden , of nu, of op denlaatften termijn van 12 öclober aanftaande, weigerachtig te blijven, het zelve Reglement van hunne zijde te introduceeren en te beëedigen, zoude aanmerken, als het amplecteeren der Regeering te hebben gedeclineerd, en aan de Burgerij het regt over te laten, om op de vervulling hunner Raads-plaatfen , tegen den gem. 1» Oclober, in tijds devereischtevoorziening te doen. Ziet daar, mijne Heeren! de hoofdzaak, op welke het in dezen bijzonderlijk aankomt. Laat ons nu het gevolg inzien. De veertien Raaden, in wier verklaaringéti , als met het gevoelen der Burgerij overeenftemmende, genoegen was genomen, beëedigden, op nadere inftantie der Gecommitteerden, hunne Declaratoiren, terwijl de Raad, nadat nogmaals uit naam der Burgerij ten fterkften op de beëediging van het gearresteerde Regeerings-Reglcment, _N. B. onverminderd het geene bij het voorn. Declaratoir , oi de afzonderlijk overgeleverde Declaratoiren der Burgerij verder vermeld flaat , was aangedrongen , blijkens het Extract uit de Notulen der Vroedfchap , eenige Heeren uitdruklijk laftigde, om de Burgerij op het meer gemelde Reg. Reglement in den eed te nemen. •_ De  (33) De beëediging derhalven van het Reglement gefchiedde uitdrüklijk op last van den Raad, niet van een gedeelte, niet van de meerderheid, maar wel van den vollen tegenwoordig zijnde Raad. De beëediging (want bij dezelve zijn, voor zoo verre mij bekend is, geene uitzonderingen van wege den Raad voorgedragen ) gefchiedde onverminderd de fustenuen , welken de Burgerij bij haar Declaratoir had aan den dag gelegd en zich zelve voorbehouden; en deze iustenuen beflonden daarin, dat alle de Raaden , in wier verklaaringen geen genoegen was genomen, bij den aanftaanden 12 Oclober, zouden gehouden worden, als het voornoemde, thands van de zijde der Burgerij (reintroduceerde , Reg. Reglement te hebbes gedeclineerd, en van hunne Raads-plaatfen zouden worden geremoveerd; en dan ten tweeden, dat de Burgerij aan zich het regt behield , om ter vervulling dier vacaturen , i n t ij d s de vereischte voorziening te doen; waarbij nog eindelijk gevoegd was , dat die afwezig zijnde Raaden, die binnen den termijn van 8 dagen zich of niet naar het genoegen der Burgerij verklaarden , of de zaak zelve met ftilzwijgen pasfeerden insgelijks onder de zoodanigen zouden geteld worden wier plaatfen op ii Oclober zouden vaceeren , en N. B. dat dezen zich intusfehen tegen de werking pl% dit Reglement, voor zo veel het efeff dezer introducé (dat is, in andere woorden, de préparatoire fchikkingen tegen «j October ) betreft, niet zullen verzetten. Welke dan ook de bijzondere hardnekkige gevoelens , of de gemoedelijke zwaarigheden zijn mogten \ die de meerderheid van den Raad weerhielden, om zich bij hare declaratoiren ten genoegen der Burgerij te verklaaren, de volle tegenwoordig zijnde Raad heeft de beëediging aangezien, toegelaten, ja, wat meelis, door het benoemen eener Commisfie tot de voorfchr-.  ( 34 ) voorfchr.beëediging, goedgekeurd. De Raad berustte volkomen in de beëediging, en, daar 'er vanwege den vollen Raad geene referve hoegenaamd gefchied is, zoo berustte ook dezelve in de gevolgen, welken zich de Burgerij had voorbehouden, en waaromtrend deze laatde , zelfs ten aanzien der afwezige Raaden , zich zoo uitdruklijk verklaard heeft, dat daarin geene de minde duisterheid of dubbelzinnigheid kan worden voorgewend. Wil men nu deze zaak als een onderling contract befchouwen, dan hebben Raad en Burgerij, bij het beëedigen van het Reg. Reglement, gecontracteerd, dat alle die Raaden, die in de tegenwoordige introductie en beëediging, om welke redenen ook, hadden gedifadïlteèrd , op 12 Oelober van hunne Raadsplaatfen zouden vervallen; — en dat in tijds de vereischte voorziening ter vervulling der vacaturen zoude mogen gefchieden ; terwijl de Burgerij harer zijds dc Raaden , die zich jrunffig verklaard hadden, ftüzwijgend in hare protectie nam, om op 12 Oclober te doen continueeren en de Raad van zijnen kant uiidruklijk en ptègijig belo'ofde , zich tegen de werking van het thands beëedigd Reglement niet te zullen verzetten. ' In gevolge nu van de gereferveerde fustenuen, of van het genoemde Contract, maakt de Burgerij eenen gcruimen tijd naderhand eenige voorafgaande fchikkingen , om de zaken op den iaden van Oüober in orde te kunnen uitvoeren. Allereerst meent zij, het Collegia van geqaalificeerde Gecommitteerden te moeten in .-ftand brengen. Zij benoemt dezclven overeenkomdig het nieuwe Reglement;. Zij draagt ben aan den Heer eerden Burgemeester , al mede overeenkomdig het gen. Reglement, ter beëediging op. Deze weigert zulks. Men.klaagt aan de Regeering. Deze wijst het voordel of de klagt van de hand. Men herhaalt dezelfde klagten. Men wijst het  ( 35 ) het regtmatig gedrag aan , welk de Burgerij in dezen houdt; doch te vergeefseh. De groote meerderheid van-den Raad, onder welke zelfs de zoodanjgen , die openlijk op 20 Maart hunne afzonderlijke Declaratoiren ten genoegen der Burgerij hadden beëedigd,, Hoort zich noch aan openlijke voorflellingen, noch aan onderhandfche poogingen, om de zaken op eenen goeden voet te richten. De Burgerij eindelijk befluit , na zoo veele vergeeffche poogingen te hebben aangewend , haar eigen goed regt te maintineeren, bepaalt eenen peremtoiren tijd, binnen welken de Raad zich wegens het aannemen der laatstgenoemde beëediging zoude verklaaren, en, na dat ook dit middel vruchteloos was bevonden, verklaart, zij de weigerig blijvende Raaden, V2n hunne ilaads-plaatfen te zijn vervallen, en doet zelve eene nieuwe verkiezing. 1 Zonneklaar, mijne Heeren, is hier het gepleegde onregt aan de-zijde der geremoveerde Raaden. ' Dezen, plegtig de introductie van het Reg. Reglement aan den kant der Burgerij toegelaten niet alleen, maar zelfs gelast, en daarbij, zonder eenige referve, even plegtig het effect dezer invoering of de tusfehentijdfche werking van hetzelve Reglement, of in andere woorden, de préparatoire fchikkingen tegen 12 Oelober hebbende toegezegd; Dezen, zeg ik, hebben, zoodra zij dc beëediging der Burger-Gecommitteerden weigerden , hunne belofte verbroken. Deze fchending van hunne trouw kon in de oogen der Burgerij niet anders dan als verguizing, onderdrukking, zoo niet erger, béfchouwd worden, en ik behoef U niet te zeggen , welke flraf de zoodanigen verdienen , die zich aan zulke verregaande beledigingen ten aanzien eener geheele Burgerij fchuldig maaken. — Zoo het meergenoemde Declaratoir van den 20A» Maart een Contract geweest zij, door deBur- ge-  ( 36 ) gerij met den Raad aangegaan , of, indien uit de Beëediging zelve , door de Burgerij , na de toeftemming van den Raad, gefchied, een ftilzwijgend Contract is af te leiden, dan is het zonneklaar, dat het Contract aan de zijde van den Raad het eerst gefchonden, het eerst verbroken werd, cn dat dus de Burgerij, de andere contra&eercnde partij, ten eenenma- , le van hare verbindtenis bij het Contract ontflagen en vrij was. Zij was nu weder volkomen in haar geheel, als of 'er geen Contract beftaan had; en , na zulk eene openbaare fchending der goede trouw, na zulke verregaande tergingen en onheusheden , als 'er, ook nog in den tusfehentijd van Maart tot Juüj hebben pkats gehad , hare regten langer in de handen van zulke Raaden over te laten , zou niet minder dan dwaasheid , niet minder dan lafhartigheid der Burgerij geweest zijn, zoo lang zij zich nog eenigzins waardig wilde gedragen dat dierbaar bloed, door hare Voorvaders tegen den dwingeland Philips niet te vergeefsch geftort. Dit gedrag onwettig en gewelddadig te noemen, is eene beleediging, mijne Heeren, die , zoo lang Gij geene zekere gronden aanvoert, om zulks te betodgen, ten uiterlren lasterlijk, en even ftrafbaar is, als de telkens vernieuwde aantijgingen van het fchandvlek onzer Natie in zijn Haagfche Nieuwspapier , van welk ieder eerlijk man een afgrijzen heeft. — 't Is waar, het is zedert eenen gcruimen tijd bij veelen, wier onuitvoerlijke Herstellingsplannen ffapienti fatj door Utrechts Burgerij zijn verworpen , of die vóór den aden van Augustus gewoon waren, hun hof te maaken bij de Raaden, een punt "van vermaak geworden, om de waardige Volks-zaak en bagatelle tê behandelen; — door befchimping op befchimping te hoopen op het Volk en deszelfs Beftierders, moest de gewigtige verkeering onder deze deftige luiden, die hun point d'honneur niet ligtclijk kunnen ver-  ( 37 ) vergeten , leevendig gehouden , en op deze wijze moest, als 't ware, het leed verkropt worden, welk natuurlijk uit te leur Helling wordt geboren. Dan was het hoopje van fchaotsvels-mannetjes (zoo noemde men het Volk), welk op den iden van Augustus de wet gefleld heeft, het voorwerp eener vindingrijke fpotternij; dan weder waren de Volks-vergaderingen het doel der befchimpingen ; eindelijk zond men den Haagfchen fchandfchrijver een lijst van aanzienlijke Perfoonen, die tot de remotie der gewezene Raaden niet hebben medegewerkt , en men meende zulks te doen voorkomen , als of deze remotie buiten toeflemming van een zeer aanmerkliik gedeelte der Burgerij gefchied ware, of ookwelzonder toedoen der aldaar genoemde Volks-Edelen geenszms had mogen gefchieden. Deze zijn, mijne Heeren, de voonreflijke handelingen van zulk edel foort van Burgers , welk zich, met onderfcheiding van vuige Orange-fchreeuwers, beminnaars van eensgezindheid, herflellers van Burger-regten noemt! En, daar de zoo evengenoemde lijst — een lijst, welks naamen bij de Iaate nakomelingfchap buiten alle tegeufpraak ui altoosduurende zegening zullen wezen!!! — den minkundigen in twijfeling zou kunnen brengen, in hoeverre het verrichtte binnen deze Had op rekening der geheele Burgerij kan gefleld worden , zij het mij vergund , daaromtrend eenige aanmerkingen mede te dee' len. Nadat onder de hand verfcheide Burgers door fommige Raaden, zelfs door eenige, thands berugte, Staatsleden tot eene refonne van het Regeerings- Reglement van 1674. waren aangezet; nadat deswege in April 1784. eene oproeping ter inlevering van bezwaaren, en vervolgens eenige onderhandelingen door afzonderlijke Commisfien hadden plaats gehad, vond eindelijk de Vroedfchap dezer Stad in Augustus 1785. c goed,  C 3® ) goed , alle Burgers en Ingezetenen (uitgezonderd elleen Vreemdelingen, Dienstboden, bedeeld wordende Per' foonen, en die alhier geen vast verblijf en wooning hebben, midsgaders, die beneden de achtten jaren oud zijn) op te roepen tot inlevering hunner bedenkingen omtrend het Concept Reglement Reformatoir, door Haar vervaardigd en ter beoordeeling overgegeven. Groot was het aantal van hun, die bij deze beide oproepingen zijn opgekomen, en daardoor getoond hebben, dat regt tot het helpen daarftellen van eenig herftel daadelijk te willen genieten , Welk hun door de Vroedfchap bij de oproeping werd toegekend. Eene groote menigte van dezen heeft zekere Perfoonen, Geconffitueerden genoemd , bij qualiiicatie gemagtigd, om in hunnen naame het bedoelde herftel te volvoeren. Naderhand, terwijl onder dezelven ook zeer veelen tot de Schutterij behoorden , heeft men uit de agt Burger- Compagnien eene Commisfie benoemd, die tot hetzelfde oogmerk in naam der Schutterij zoude handelen , terwijl dezen Geconftitueerden en Gecommitteerden bij afzonderlijke gelegenheden nog andere Gemagtigden uit de Officieren enz. zijn toegevoegd. Aan den anderen kant was het getal geenszins gering van de zoodanigen, die, fchoon door de Regeering zelve tot het meergemelde oogmerk opgeroepen, liever lubben verkozen ftil te zitten, en zich met de voor handen zijnde zaken niet te bemoeien; — een regt zekerlijk, welk hun als vrije Burgers of Ingezetenen nimmer konde betwist worden. Doch nu is de vraag: hoe moeten dezelaaiften worden aangemerkt? Moeten dezendoor hun ftilzwijgen geachtworden te berusten in alles, wat 'er tot het voorfchreven einde door hunne overige mede-Burgeren verricht is, of verder zal verricht worden ? Staan zij door hun ftilzwijgen het regt af, om , wanneer zij naderhand de gevoelens of handelwijze der Burgerij niet mogten goedkeuren, als dan, wanneer  ( 39 3 neer zij hét mogten goedvinden, te mogen opkomen en zich tegen dezelven uitdruklijk te verzetten? Of in andere woorden, kunnen zij, ondanks hun ftilzwijgen , fchoon alle de moeite en het gevaar, welk aan het vormen en.uitvoeren van herftel ten allen tijde gehecht is, vermijdende, en liever al ftilzittende door den tijd de voordeelen genietende, dan eenige opoffering van hunne rust en bezigheden daar aan te befleeden, kunnen dezen gerekend worden, ten allen ftonde hun regt te behouden, om zich naar bevinding van zaken te mogen verklaaren? — Moeilijk in da daad, mijne Heeren ! is dit ftuk te beflisfchen. Hoe dieper men zich in dit onderzoek begeeft, en de afzonderlijke regten nagaat, die aan ieder Lid der Maatfchappije toebehooren, des te grootere zwaarigheden doen zich aan beide kanten op, die de beflisfching langs hoe meer blootflellen aan tegenwerpingen en uitzonderingen. Oppervlakkig, zou men zeggen, is het niet meer dan billijk, dat zij, die zich, bij hunne toetrede tot het beraamen en uitvoeren van herftel, alle moeite en gevaar , een gedeeltelijk verlies hunner kostwinningen getroosten, ja zelfs in geval van eene altoos mogelijke te leur Helling, hun leeven in de waagfchaal Hellen, een voorregt behooren te genieten boven de flilzittenden, die toch eindelijk bij het daargeflelde herftel even zeer deel krijgen aan de behaalde voordeelen. En waarin zal dit voorregt anders beftaan, dan alleen hierin, dat de flilzittenden, die nimmer kunnen vooronderfleld worden, dat belang te Hellen in de bedoelde herflelling, aan hun alleen de behandeling der zaken overlaten, en in dezelve volkomen zullen berusten ? Aan den anderen kant wederom zal men beweeren , dat niemand door zijn ftilzwijgen zijne Hem kan verliezen. Men meent zelfs dit laatfle uit den eigen grond te bewijzen, waarop het geheele werk der herflelling door het Volk berust, naC a me-  ( 4° ) - melijk, dat het Volk nimmer kan gerekend worden te moeten berusten in zulke Reglementen, waartoe het zijne uitdfuklijke toeftemming niet heeft gegeven; fchoon dees laatfte uitvlucht ten voordeele der ftilzwijgenden in geval van oproeping niets afdoet; want het regt, welk een geheel Volk of eene geheele Burgermaatfchappij ten allen tijde bezit en onvervreemdbaar is, kan bij geene particuliere perfoonen immer in aanmerking komen; behalve dat ook nog eene formeele oproeping van het Volk volftrekt ftrijdig is met dien grond van betoog, welk men aanhaalt, vermits men daarbij van zulke Reglementen fpreekt , die zonder toeftemming des Volks gemaakt zijn. — Na eene onpartijdige befchouwing derhalven der wederzijdfche zwaarigbeden komt het mij, onder verbetering, voor, het volgende, als met orde en billijkheid overeenkomftig, te mogen vastftellen, namelijk, dat alle de zoodanigen, die, na beide de reeds genoemde oproepingen, door hun ftilzwijgen getoond hebben, zich liever buiten alle medewerking te houden, in de uitvoering der overigen behooren te berusten, zoo lang zij zich door geene a£le van non prejudicie openlijk verklaaren, van hunne mede-Burgers te verfchillen, of in vervolg van tijd te moeten verfchillen. Bij deze handelwijze derhalven competeert hun het volle regt, om, wanneer zij het goédvinden , bij de openbare verrichtingen des Volks op te komen, en naar goeddunken te ftemmen; doch ook niet te voorfchijn tredende, ftaan zij, naar den'aart van alle Vergaderingen, van hun regt van Remming af, en behooren zich aan het geen met eene wettige meerderheid befloten is zonder tegenfpraak te onderwerpen. Andere grondftellingen, van dezen afwijkende, te volgen, zou, mijnes oordeels , de Maatfehappij ten allen tijde blootftcllen aan de heillooste beroerten — beroerten, die hoe grooter de gisting is der gemoederen, ook des te ligter de ramp-  ( 41 ) rarapzaligfte gevolgen kunnen veroorzaken, waartegen bovenal zij behooren te waakcn , die ftilzittende, en flechts dan opkomende, wanneer zij van'de meerderheid meenen te moeten verfchillen , zich in tijd van gevaar buiten fchoot houden , en alle onheilen — dikwijls helaas ! het gevolg van ondernomene herftellingen — zeer gaarne voor rekening laten hunner werkzame medeBurgeren. Na dit alles, mijne Heeren, zal het niet moeilijk zijn te beoordeelen , in hoe verre het verrichtte binnen deze Stad, en bovenal in de laatfte tijden, op rekening der geheele Burgerij mag gefield worden. Het getal van hun, die, als tot het inleveren hunner bezwaaren of bedenkingen opgeroepen, volgens de bevorens aangehaalde Publicatie, binnen deze Stad geregtigd zijn tot het bijwoonen van en befluiten in de openbaarc Volks - verrichtingen, bedraagt, volgens de naauwkettrigfte bereekening, niet meer dan vijfduizend en vijf honderd perfoonen. Op den aden van Augustus nu zijn, wederom volgens eene onpartijdige opgave, op de Neude iets meer dan vier duizend zoo Burgers als Ingezetenen verfchenen, die zich zeiven verklaard hebben deel te nemen aan het toenmaals verrichtte. Na dien tijd is geen geringer aantal bij de afzonderlijke oproepingen in de Compagnien opgekomen. Bij alle deze verrichtingen hebben zich , naar evenredigheid van dit geval, flechts zeer weinigen, als van de meerderheid disfentieerende, doen' kennen; en , wan-r neer men dan omtrend het overig zijnde gedeelte van vijftien honderd in aanmerking neemt het zeer groote getal van hun, die onder de ftiizwijgenden , en daarom tot dus verre, als in het verrichtte berustende, moeten gerekend worden; wanneer men dan eindelijk die weinigen rekent, die , zoo als openlijke aanhangers van Orange, of als aanhangers der geremoveerde Raaden, zich hebben onderfcheiden; wanneer men, C 3 zeg  ( 4* ) zeg ik, dit alles in aanmerking neemt, dan zie ik voor mij geene de minfte reden , waarom niet de openbaare altus des Volks, bijzonderlijk ten aanzien van het gepasfeerde op a Augustur, op naam der geheele Burgerij zouden mogen gefield worden: — doch ik heb mij reeds veel te lang bezig gehouden met eene aanmerking , die eigenlijk niet tot mijn bedoeld ontwerp behoorde, en die ik alleen gemaakt heb, omhetijdel en hoonend gefchreeuw van den Haagfchcn Lasteraar en zijne medekraaiers aan het licht te brengen. Heb ik hier of daar in mijne redeneeringen gedwaald, gereed ben ik dezelven te herroepen, zoo dra men mij op goede gronden wederlegd en overtuigd heeft: ieder zelfs, die mij zulks onder 't oog zal brengen, zal mij verpligten, daar ik openlijk verklaar, dat het mij alleen om de waarheid te doen is. Onedelmoedig derhalven, om tot mijne hoofdzaak weder te keeren; onedelmoedig, mijne Heeren, onbillijk en beleedigend is het naar mijn inzien , na alles , wat tot dus verre is verhandeld, den openbaaren a&us van de Burgerij dezer Stad op den iden van Augustus laatstleden onwettig en gewelddadig te noemen. Ten hoogden onedelmoedig is het, alle de onheilen, welke in de laatde vier maanden des verlopen jaars deze Stad hebben bedreigd en nog over 1 hoofd hangen, aan de Burgerij en Hare verrichtingen te imputeeren. Lasterlijk is het, de oneensgezindheid of de verdeeldheid, die naderhand tusfehen deze Stad, en de Staats - Leden , te Amersfoort vergaderd , heeft plaats gehad , alleen op rekening dezer Burgerij te Hellen, en die Leden van Staat, immers dcrzelver meerderheid , als heilige befchermers van regt en vrijheid te verontfchuldigen, Dit aan te wijzen, zou nu mijn taak wezen, Dan, daar dces brief reeds zoo verre is uitgebreid, en ik nog het een en ander moet aanmerken op de Gefchriften, tegen mijnen eerden brief  (43) brief in het licht gegeven, befpaar ik dat gewigtig onderwerp tot eenen volgenden. Nu nog een enkel woord omtrend mijnen vorigen brief en deszelfs lotgevallen. In de cerfte plaats moet ik, mijne Heeren! uwe ongemeene vlugheid bewonderen, dat Gij, binnen den tijd van 4 dagen, zulk een , waarlijk zeer interesfant en uitnemend fchoon beredeneerd vertoog 'over de Mediaüe hebt kunnen vervaardigen; want mijn eerfte brief werd eerst op 12 December uitgegeven, en den xtden daaraan volgende is het bedoelde Stukje, getiteld , aan Utrechts goede Burgerij, uit uwe Vergadering gedagteekeüd. Zoo bijzonderlijk , als Gij de Burgerij dezer Stad, te voren door U van eene onwettige en gewelddadige handelwijze befchuldigd, thands verpfigt hebt, door Haar den naam van goede Burgerij toe te voegen (want ik kan niet denken, dat dit Hechts een compliment zoude zijn), zoo fterk hebt Gij ook mij verpligt, met het verlichten mijner onkunde wegens den aart eener Mediaüe en derzelver onderfcheid met een arbitrage, tegen welke mijne onkunde Gij bij wijdluftige advertentien in de Nieuwspapieren een openlijke kreet hebt aangeheven. Ik kan U verzekeren, mijne Heeren, nimmer zal ik het in mijne gedagten nemea , om mijne kundigheden bij de Uwen te vergelijken; dezen zijn ten Uwen aanzien allerbijzonderst, en vallen geenszins in den algemeenen kring der meufchelijke vermogens. Slechts voor weinigen is die gaaf van alwetendheid befchoren, door welke Gij over iemands kunde of onkunde zo© juist weet te oordeelen! — Dan of ik, zelfs nog onlangs, het werk van den beroemden Pufendqrf over het regt der Natuur en der Folk en doorlezende, het zeer gewigtig vijfde Boek , en bijzonderlijk het $de hoofdftuk, met eenige waarfchijnlijkheid heb over 't hoofd kunnen zien, dit te bellisfchen verbiedt mij het gevoel mijner onoplettendheid en onkunde. ■ ■ ■■ C 4 Met  ( 44 ) Met dat alles, mijne Heeren, doet het tateren va* eens anders onkunde echter niets af in het bewij zen. Laat ons nu de gronden naarfpooren , waarop uwe taxatoire befchuldigingen berusten In het eerde dukje aan Utrechts Burgerij werd door U, mijne Heeren, erndig aangedrongen op eene mediane, zonder U over derzelver aart eenigzins uit te laten, of zonder onderfcheid te maaken tusfehen eene mediatie en een arbitrage. Immers, dus (preekt bl. 320, „ welkeen middel, wanneer twee Par„ thijen het oneens zijn , blijft 'er overig, als eene „ mediatie van onpartijdige, en hoe zeer het in den „ eerden opflag eene hardigheid fchijnt, om wettige „ rechten aan het oordeel van een derden te fub„ mitteeren, mogen wij daarom aan de billijke uit„ ipraak van onpartijdigen niet tvvijffelen. » Deze pasfage bragt mij fn het denkbeeld, Cen ik laat ieder onpartijdigen oordet ien, of zulks niet met zeer yeel reden daaruit kan worden opgemaakt) dat Gij, hoe ervaren en hoog Geleerd, het onderfcheid tusichen medtatie en arbitrage hadt over 't hoofd ge, zien. Zich in zoodanige termen over de aan&te vangen Mediatie te verklaaren, dat de Burgerij hare wettige rechten aan het oordeel van een derden moed fabmitteeren, dit werd bij mij op bi. 16. van mijnen brief genoemd op eene zeer flinkfche manier eene onbepaalde mediatie aan te dringen , bij welke gerustelijk alle exemtien, ordonnantiën, regten en Jlatuten aan eene meerderheid van, tot nog toe onbekende, mediateurs werden gecompromitteerd enz. — Welke bepaaling toch mijne Heeren, hadt Gij, of ten aanzien eener mediatie, die hemelsbreedte vaneen arbitrage verfebilt, of ten aanzien van de manier, op welke eene dtaue door de Stad konde en behoorde te worden aangenomen, of ten aanzien der mediateurs, die H» ««c Stad in aanmerking konden komen, —. welke bc.  C 45 ) bepaaling toch hebt Gij in deze opzigten gemaakt ? Immers geene hoegenaamd. En' hoe toch kon ik bij mogelijkheid Uwe handelwijze in dezen anders noemen , ais aan te dringen op eene onbepaalde mediatie? 't Is waar, Gij noemdet eene mediatie van onpanij. digen; maar, daar ik bij mijn fchrijven die mediateurs voor den geest had, die door eenige Provinciën benoemd zijn, en die ook toen ten tijde aan U, zoo niet bekend waren, ten minden bekend hadden kunnen zijn, begreep ik, dat dit bijgevoegd woord , terwijl 'er voor het overige niets van den aart of de uitgeftrektheid der aan te vangen Mediatie gefproken werd, zeer weinig gefchikt was, om aan uwe gevoelens of verklaaringen eenige opheldering te geven. En wanneer ik dan daar bij voeg, het geen mij ter ooren kwam van eenige Volks-Edelen binnen deze Stad, die onder de disfentieerenden (en dus ook mijne Heeren , tot uwe cabaal - misfehien wel onder de Leden van uw Genootfchap) behooren, dat dezen namelijk van begrip waren , en het ook bij de Burgerij zouden trachten door te dringen , dat alle Bondgenoten, zonder onderfcheid, door deze Stad, zonder N. B. zich eens tot dit werk te hebben aangeboden, tot Mediateurs moesten en zouden aangenomen worden , dan vraag ik, of ik niet met hetgrootfte regt de flraks aangehaalde woorden heb mogen gebruiken? En dan blijkt het niet onduidelijk, hoe fraai de dikwijls herhaalde advertentien in de Nieuwspapieren ten mijnen aanzien door U zijn gefteld geworden. Dan blijkt het, hoe regt Meesterlijk, of in andere woorden, welk eene regte Advokaatfche ftreek het is, wanneer Gij, zonder eerst het antwoord uwer partij te hebben afgewacht, zijne verregaande onkunde op eene alzins onbillijke wijze poogt te ventileeren. Laat ik zeggen, zoo als het mij voorkomt. c 5 Zoo-  (46 ) Zoodra Gij 'gewaar wierdt , dat uw eerfte Stukje geenszins dien invloed maakte, dien Gij gewenscht, en waarvan Gij , uit hoofde uwer hoog verhevene kundigheden, Ü zeiven zoo veel fucces hadt voorgefteld, kwam het oude verdriet van te leur ftelling weder boven: nu moest de wraakzucht uwe tegenftanders achtervolgen , en uwen tegenfehrijver , ware het mogelijk , zijne onbegrijpelijke ftoutheid , om een half gedisfolveerd Genootfchap aan te randen, zeer ernftig doen gevoelen. Daartoe was de fchandelijke, onwaarachtige en tergende advertentie voor het Publiek ingericht (f). Het Publiek moest daardoor worden vooringenomen tegen eenen Schrijver , die zich over dc pointen , waarover hij be- fchuU (t) Opdat de Lezer ter dezer plaatfe over de bedoelde Advertentie moge oordeelen , zal ik dezelve hier ter neder nellen. „ In de Boekwinkel van B. Wild enz. is te bekomen: aan Utrechts goede „Burgerij door de Leden van "t Genootfchap tot „ herstel vaneensgezindheid EN BüRGER- „ rechten , behelzende een vertoog over den waaren „ aart eener Mediatie, met toepasfingen op de tegen„ woordigeomftandighedenvan deeze Stad en Provin„ tie, en dienende ter in 't licht ftellinge van de zoo „ verderffelijke als flinkfche bedoelingen van den „ Schrijver eener gedrukte Misfive, zig noemende J. L. „ aan opgemelde Genootfchap, die zich in deeze zij„ ne Brochure bijzonderlijk fchijnd toe te leggen, om ,' het Utrechts Publiek te beduiden, dat Mediatie en ' Arbitrage woorden van gelijke betekenis zijn, fchoon dezelve even zeer verfchillen, als een onbepaald " aannemen eener Mediatie afwijkt van, en in allen op„ zigte verre te kiezen is voor, het meest gereferveerd „ onderwerpen aan eene decijtve uitfpraak tan fcheids- mannen."  ( 47 ) fchuldigd wordt, nog niet verklaard had ; en dus heeft wederom het haatelijk oogmerk, welk in gemelde advertentie doordraait , al het goede , welk in uw tweede Stukje mogt gevonden worden , bij alle weidenkenden ten eenenmale van zijne krachtberoofd, in welk gedeelte toch van mijnen brief heb ik het Utrechtsch Publiek willen beduiden, dat Mediaüe en Arbitrage woorden zijn van gelijke beteekenis ? Dit, mijne Heeren , zult Gij mij nimmer kunnen betoogen ! Alle uwe betuigingen van afkecrig. heid van alle partijfchappen en cabaleeringen , en uwe hoog opgevijzelde bedoelingen, om alleen de eensgezindheid en her/iel van burger-regten te bevorderen'.Verdwijnen met zulke gedragingen tot een ijdel niet. — En dit zij genoeg, raakende uw tweede Stukje over de Mediatie (*); want de menigerleie bitze aanmer- kin- (*) Daar de hoog Geleerde Heeren Leden van hec Gen. t. h. v. E. e. B. zoo gereed zijn met het aannaaien vin plaatfen: — trouwens, wie zal niet de minfte moeite verkiezen? — en daar zij zoo veel fchoons uit dengrooten Pufendorf hebbenbijgebragt, om daaruit gevolgen af te leiden, is het zeer te bejammeren, dat zij ook niet de plaats uit het zelfde Boek en Hoofdftuk, §. IV, hebben aangevoerd. Over de pligcen van Arbiters of Scheidsmannen fprekende, laat zich dees beroemde Schrijver, na te hebben aangemerkt, dat hunne uitfpraak niet uit gunst of haat; maar volgens regt en billijkheid moet gefchieden , aldus uit. „ Hier„ uit blijkt, dat redelijkerwijze niemand in eene zaak „ tot Scheidsman kan genomen worden , waarin hij hoop heef: op eenig voordeel of eenigen roem, wan„ neer hij de eene partij de zaak deed winnen, en „ welk hij zoude verliezen, indien hij zich ten voor„ deele der andere partij verklaarde; in één woord, „ zoo lang hij eenig bijzonder belang heeft, dat dc „ eene of andere partij bovendrijve." — Ik laat de gevolgtrekkingen hieruit aan den Lezer over.  C 48 ) kingen in deszelfs flot ten aanzien van de raadgevers der Burgerij behoef ik in geenen deele op mij zeiven toepasfelijk te maaken: alleen verklaar ik mij zeiven, volkomen te berusten in het geen bij de Burgerij in het algemeen, bij gelegenheid der laatfte oproeping, nopens de Mediatie isbefloten, als zijnde volmaakt eenftemming met het geen ik aan mijne goede vrienden bij 'aanhoudendheid verklaard heb, dat door de Burgerij behoorde te geleideden, als' met reden en billijkheid overeenkomftig. Eindelijk, mijne Heeren, nog iets over uwe gewigtigeMisfive, die aan mij afzonderlijk is ingericht, gedagteekend uit Uwe Vergadering 20 December: % dus - hoe onbegrijpelijk vlug! — al wederom binnen zoo een kort beftek van 4 degen zedert de dagtekening van het Vertoog, over de Mediatie gefchrcven! !! In de eerfte plaats kan ik U, mijne Heeren, niet genoeg mijne erkentenis betuigen voor de ongemeene eer, welke mijn gefchrift heeft mogen genieten, om door U HoogEd., Hoog Eerw., Hoog Geb., enz. enz. enz. met eenig antwoord te worden verwaardigd: fchoon ik, venia fit verba, in het zelve geene ééne enkele reden vind, die mij kan overrceden , om het oordeel over uw eerfte Stukje, in mijnen vorigen brief aan den dag gelegd, te veranderen. Ik weet bij mij zeiven , mijne Heeren, dat noch eenig bijzonder belang, noch eigen grootheid, noch haat, noch wraakzucht tegen hen, die van mij in gevoelens verfchillen, bij mij eenig deel heeft in het verkiezen van de eene partij boven de andere. Liefde tot de waarheid, en tot dat algemeen belang, welk ik als Burger verpligt ben te bevorderen, doet mij de zijde des Volks kiezen. Ik heb voor mij zeiven het genoegen , in waarheid te kunnen zeggen, dat ik fteeds mij zelvcn waapene tegen de kracht der vooroordeelcn, en ik geniet daardoor  (49) door voor mij zeiven dikwijls het voordeel eener onpartijdige overweging. Van dit alles maak ik geen ander gebruik, dan bij zeer weinige goede vrienden: het is dan alleen, dat ik in het openbaar ten voorfchijn kom, wanneer ik denk, dat mijn Burger-pligt zulks vordert; dan alleen, wanneer ik zigtbaar bemerk, dat 'de regten des Volks openlijk worden aangetaft cn verguisd, dat men, in plaats van eensgezindheid, tweedragt ftookt, en de ondeugd, het geweld of de tirannij, door wien het ook gefchiede, verdeedigt; dan alleen, denk ik, als Burgerverpligt te zijn, om openlijk te fpreken; en dan fpreek ik onbefchroomd, en noem perfoonen en zaken met dien naam, welken ik in ernft meen, dat zij verdienen. Het is dus verre beneden mij, dat ik mij zoude ftooren aan het haatelijke, 't geen Gij, mijne Heeren, mij iu uwe misïive te laft legt. Ik getrooft mij dezen laster, in de genoeglijke zelfs voldoening, dat ik uit geen ander inzigt, dan uit zucht voor de waarheid , en uit liefde tot mijne , ongelukkig gefolterde, mede-Burgers, die de heillooste pesten voor eene vrije Maatfehappij in hun midden voeden, de pen heb opgevat. Men moge dit dan zoo fchandelijk uitkrijten, als men goedvindt, ik troolt mij met Horatius ; Justum & tenacem propopti virum Non civium ardor prava jubentium, Non vallus inftantis Tijranni Menie quant folidd. Het is ingevolge hier van, dat ik mij over de menigvuldige bijzonderheden uwer Misfive, die bij geene mogelijkheid op mij toepasfelijk kunnen gemaakt worden, niet verkies uit te laten, terwijl het nimmer mijn oogmerk geweefl is , om de daaden van particu- lie-  C 50 ) üereperfeonen, maar het gedrag van Utrechts Burgerij , op den 2den van Augustus des vorigen jaars gehouden, te verdeedigen; en dus zal ik alleen in mijnen volgenden brief over deze hoofdpunten handelen, welke tot de verrichtingen van dien dag kunnen gerekend worden te behooren, latende al het overige ter beoordeeling of befüsfching, ter goedkeuring of afkeuring van U en de Uwen overig, die op zulk eene bijzondere wijze de eensgezindheid en het herftel van Burger-regten poogen te bevorderen.. Na U eene betere, regt Vaderlandfche gefteldheid van geeft te hebben toegewenscht, teekene ik mij, Wel Edele Heeren! Uw heilwetifchende mede'Burger, Utrecht 10 van Januarij 1787. J. L. BIJ»  C 51 ) NASCHRIFT. J3u het gewaS maakërt van het gebeurde op den zo/fen van Maart, en voornamelijk van den toten van Augustus 1786 , zou ik mij opzettelijk hebben bezig gehouden met het overwegen van de gemoedelijke bezwaaren, door de meerderheid van Utrechts Raad, bij hare Declaratoiren van Maart en Juli;, nopens de introductie van het Regeerings-Reglement en de werking dier introductie aan den dag gelegd, ware het niet, dat de gronden, die ter wederlegging daarvan kunnen dienen, reeds zeer fchoon waren opgegeven bij een gewigtig vertoog van de Leden van het Genootfchap tot herstel van Eensgezindheid en Burger-Rechten, gedagteeteekend uit hunne Vergadering 13 Decemb. 1785, en te vinden in Hunne uitgegeven Stukken. Om mij zeiven alle moeite uit te winnen, heb ik hetzelve ftuk hier als eene Bijlage Letter A doen plaatfen, niet twijfelende, of de Lezer zal bij deszelfs vernieuwde lezing behaagen vinden, en zelf kunnen oordeelen, in hoe verre de tegenwoordige Leden van dat Genootfchap kunnen gezegd worden, een geregeld politiek Sijfthema aan te hangen : terwijl nog een kleen byvoegfel onder Letter B, te vinden in dezelfde uitgegeven Stukken, het regt van Stad en Burgerij geen gering licht zal kunnen bijzetten. BIJ- t  C 5* ) B IJ L A G E A, Afgenomen uit de Stukken, uitgegeven door het Genootschap, onder de Sinfpreuk: tot herstel der eensgezindheid en Burgerrechten te Utrecht, Ijle Deel, bladz. 103. enz. „ Intusfchen zullen wij nu onze meening uiten „ op de vraag, ons door zeker Achtingswaardig „ Perzoon,den 10 dezer(Decemb. 1785) toegezon„ den, inhoudende; „ „ Daar men zig, zoo als de „ „ zaaken in Utrecht nu Jlaan , geenzints zoude behoe„ „ ven te verwonderen, dat het VOLK, ofte de groote „ „ meerderheid der Burgen;, eens finaal eene afdoe„ „ ning van zaaken maakte, met opzicht tot het Stads _ „ „ huyshoudelijke Regeerings beftel, cn het reeds ttts\ „ „ fen de Regeering en Burgerij gcapplaneerds Stads „ „ Regeerings Reglement werkelijk arresteerde en intro„ „ duceerde, — is het de vraag, of de Regenten, „ „ welke onder referve den Eed op het Reglement van „ „ 1674. Jen 12 OStober laetstleeden hebben afgelegd, „ „ als dan nog uit hunnen, ouden Eed zouden moeten „ „ werden ont/lagen, alvoorens den nieuwen teprestee5, „ ren, dan wel of de zulke, volgens haar e gemaakte „ „ referve, met aanftonds bevoegd zijn, dten Eed af „ „ te leggen, zonder dat zulks zoude firijden tegens „ „ den bij hun den 12 OÜober jongstleeden afgeladen » „ Eed? " » ~ö „ Wat ons betreft, wij zijn van gedagten, dat „ alle Regenten, welke op den laetften 12 October „ den Eed gedaan hebben onder referve, aanftonds „ bevoegd zijn, den Eed niet alleen op het nieuwe „ Reglement af te leggen, maar volgens dien zelf- ,, den  C 53 ) « den Eed vcrpligt zijn, het nieuwe te introducé*» ren- Deeze 0Ilze meening is gegrond op navol- „ gende reedenen De Regenten hebben bij bun- „ nen Eed op den 12 Oclober of eatptesfisverbis „ of in andere bewoordingen deezen zin aan hunne „ referve gegeeven , dat zij het Regeerings Regle„ ment bezwooren , in zoo verre het niet firijdende was ,, met der Burgeren en 'stands Rechten, Privilegiën ,, en Costumen. Deeze referve dus heeft een ieder „ dier Regenten niet alleen ontflagen en ontheven „ van de tegenstrijdige en onrechtvaardige verbind„ tenisfen, tot dien tijd in ,dien Eed opgeflooten , „ maar heeft daar en boven op ieder dier Regenten „ den onvermijdelijken pligt gelegd, zonder aanzien „ van wie of wat het zijn moge, der Burgeren en „ 'sLands Rechten, Privilegiën en Costumen te main„ tinccren, defendeeren en handhaaven , waar tce „ onzes bedunkens dan wel voornamelijk en in de „ eerde plaats behoort de herflelling van verlooren ii Reepten, Privilegiën cn Costumen, plegtig door „ het Volk en dc Regeering als vervreemd erkend, en „ tot redres van welken , op fundament van bewezene „ wettigheid, zij gez amen derhand hebben gevaceerd, „ en 'c alles zoo nauwkeurig hebben onderzogt, dat „ zij gekoomen zijn tot het op en inftellen van een verbeterd R.egkment, 't welk bij het Volk goedge„ keurd , om daar na geregeerd te worden, en bij „ de Regenten is erkend geworden , beftaanbaar te „ zijn met de primitive conftitutie, voorrechten cn „Vrijheden, ter bewaring aan hun toebetrouwd, „ zoo dat beide Regent en 't Volk voorfchreeve „ Reglement hebben gegouteerd, en bevonden inde „ plaats van het onwettige oude te moeten werden • „ geïntroduceerd, van welke onwettigheid voorfz. „ Regenten zoodanig zijn geconvinceerd, dat zij „ rondelijk geweigerd hebben, daar op langer den D „ Eed  (5+) „ Eed te presteeren, dewijl zij het drijdetid met de ,, Privilegiën en de bij het Volk gereclameerd wor„ dende Rechten agtede. — Hebben zij dus gewei» „ gerd daar op Eed te doen, zoo bekennen zij, dat ,, het Volk bij zijne Rechten vervreemd is, en zijn ,, dus nu verplicht, het zelve, zoodra Zulks gerecla3, mcerd word, daar bij te herdellen; ten minden „ dus waren de gevoelens van den Raad, toen zij, „ den ai Maart 1785, aan zijne Hoogheid zijne ,, Misfive van 24 Februarij 1784. beantwoordde, zeggende, ,, dat alle Rechten en Privilegiën van de ,, ,, Bttrgerijen in deeze Republiek zijn INALIENABEL, „ zoo dat tegen dezelve, al wierden zij wezenlijk be„ ,, vonden alienabel te zijn , niet gelden zoude eeni- ,, ge Prtcfcriptie, contrarie ufantie , ja zelfs geene ,, ,, willekeurige refolutie van de Heeren Staalen, als 3, ,, reprefenleerende de Souverainen dezer Landen, ,, immers niet buiten de toeftemminge van hel Volk, „ ,, veel MIN EENIGE USURPATIE, DEFERENCE j, „ OF AVEU, in DE LAATSTE JAAREN MEEST „ ,, AL UIT ERREUR GEBOREN ; ja dal ook Stadhou,, ,, der en Regenten, en de drie Leeden van Slaat alle 3, ,, gezamentlijk bezwooren hebben dc handhaaviitg der ,, Rechten en Privilegiën van de Burgereu en lngezets,, ,, nen, en over zulks al het geene tegen deeze Rechten en Privilegiën word ondernoomen, gearrefteerd, ge,, „ Jlatucerden gerefolveerd, van nulcn geener waarde is,'* „ „ VOOR AL WANNEER DIE BURGERS en InGEZE„ TENEN ZOODANIG NIET GEHANDHAAFD RECHT „ „ KOMEN te RECLAMEEREN." Het Zal Olinodig „ zijn, alhier in het brede aan te roeren, waar in „ voornamelijk het Volk van Utrecht is geprejudici„ eerd, 't welk zekerlijk is in zijne Magidraats be„ delling, en zoo bondig bij voorfz. Misfive gededuceerd, dat geen Regent, welke tot het afzenden van die Misfive gedemdheeft, een oogenblik meer „ aar--  C55) ,, aarzelen kan, liet Volk bij bun recht te mainünee,f ren, en daar in tc herftellen, zoo dra het wcr- kelijk opkomt om zulks te reclameeren : De Re- genten dus, die den Eed met referve gedaan heb„ ben, kunnen, zonder de minfte fcrupulc, het „ Stads Regeerings Reglement, zoo als hetnugere„ folveerd is, aanncemen, bezvveeren, en in plaats ,i van het wederrechtelijke van 1674» zoo ver zulks. „ de Stad betreft, introduceeren. Te meer, naar „ dien 'er van de zijde nog des Stadhouders nog „ der Staaten, tegeu dc wettigheid van die Referve iets gegronds kan werden ingebracht, zijnde het „ kennelijk en notoir, dat een Iloofdfchout de Raaden daar op beëdigd heeft, cn dus voor Wettig heeft n erkend, en daar eenige gezegd hebben, hunne Raads„ plaatzen alleenlijk onder die referve en anders niet i, te zullen aanneemen, ja nog verder gegaan zijn , en „ zig verbonden hebben, bij aldien Zijne Hoogheid ,, deeze referve niet aggrëccrde, zij zig voor als uog niet „ voor gecontinueerd zouden houden,, 't welk bij den „ Hoofdfchout aangenoomen,eu daar op tot dusverre ,, niets gevolgd zijnde, en de Raaden reeds ter Staats „ Vergadering gecompareerd zijnde, deeze referven „ zoo wel bij den Stadhouder als Staaten zijn geag„ grëeerd, dewijl de Hoofdfchout dezelven niet ont„ fangen heeft in naam en als Reprefenteerende den „ Stadhouder, maar den Reprefentativen Souverain , „ dat is de Staaten. Wij moogen dus vrijelijk ver„ trouwen, dat de Staaten deeze referves hebben ge„ aggrëeerd , dewijl wij niet kunnen veronderitellen , „ dat zij daarvan onkundig zijn gehouden door een „ hunner meede Lecden, die haar aldaar heeft gere„ prefenteerd,en wiens plicht het dus zoude geweest „ zijn, llaarEd. Mog. van deeze referves te infor„ meeren, bijaldien dezelve of ïnconftitutionecl of n ftrijdig Wfaren met de fonn der Regeering. Umk Dan Da » nn  C 56) M nu zijn dezelve wettig, van kragt en beflaanbaar, | „ en dien volgende zijn de Stads Regeerings Leeden ,, aan het Regeerings Reglement van 1674, omtrend m Stads zaaken, niet meer gehouden, aangezien het beweezen is, dat dat Regiem, met de Privilegiën „ is ftrijdende, en zij haaren eed alleenlijk bepaald „ hebben tot dat geene te onderhonden, wat bij . „ voorfz. Reglement ftrooktmet de Privilegiën ,Rech„ ten, Vrijheden en Coftumcn van den Lande, Stad, „ Steedei1, en Leeden van dien." ,, Zoodra dus het Volk zijn recht reclameerd, ,, kan geen Regent, die voorfz. Misfive heeft hel„ pen arrefteeren, die meede gewerkt heeft tot het „ bepaalen van het Stads Regeerings Reglement ~ h en vooral , die onder bepaalde referve den Eed „ den 12 Oct. gedaan heeft , zig onttrekken van het „ daadeh'jk mtroduceeren van dat Reglement, of hij „ maakt zig zeiven mijneedig, dewijl hij 't alles er„ kend heeft zoo te zijn-, en gezwooren heeft, de „ Burgerij 'er bij te zullen maintinceren. Het komt M 'er dus niet meer op aan, te vragen, kan het m Volk. de Regenten , of kunnen de Regen- m ten ZIG ZELVEN VAN 't ReCLEMENT VAN 1674, u voor zoo ver Stads Regeerings bestelling „ aangaat, ontslaan? Door hunne gedaane en „ aangenoomene referve , zijn zij 'er van ontilagcu. De vraag is nu alleen , moegeu zij weigeren het nieu„ we Reglement interneren? Wij zeggen ronduit NE1ÏN. „ Om dat het beweezen is, dat dat van 1674 ftrïjd „ mtt de Privilegiën, en, ingevolge dc gemaakte „ referve der Regenten, door hun niet kan werden „ agtervolgd; dus de Stads Regeerings beftelling nu „ is zonder Reglement — 't welk in eene welgerq„ gelde ftaat niet kan geduld worden , alwaar >t een ieüer Regent en Volk , d«or onderlinge ge„ maakte bepalingen, overeenkomftig de Rechten, :, Pri-  (57) ,, Privilegiën, en Wetten, weeten moet, hoe zig ta „ gedragen. — Dit nu ontbreekt ons, en geen Re„ gent kan, na dit overdagt te hebben, langer, on„ zes bedunkens, in twyfel ftaan wat te doen. — „ Want fchoon 'er fommigen zig quafi houden aan „ het oude , tot dat het nieuwe zal zijn ingevoerd — „ zoo moeten die dan ook zoo lang de erkende on„ wettigheid daar van voor wettig houden-, of zij „ zijn mijneedig.". (Was geteekendj ,. Vit cmt Vergadiriïig „ De leeden van het „ tinnen Utredt 13 genootschap. Ba. 17s5. „ TOT herstel der eensgezindheid en Burgerrechten, B IJ L A G E B, Afgenomen uit dezelfde uitgegeven Stukken, Ijle Deel, bladz. 230. enz. „ Daar en booven word het Regt van de Stad , „ om nopens Stads Regeeringsform en domefiique „ beftellingen , zoodanige befchikkingen te maken , ,„ als met 'sVolks regten en Privilegiën, zonder daar „ alvoorens dc Staaten in te kennen, zoo volmondig ,, als ooit gefchicden kan , bij den Raad in vcor„ fchreeven Misfive (_ *) gefustincerd, en wel „ in (*) Dezelfde Misfive van Utrechts Raad aan Zijr.e Hoogheid , van 21 Maart 1785, van welke in Bijlage A is gewag gemaakt. D 3  (5§ ) „ In deeze woorden , „ zoo als wij dan ook volgens eede „ „ vcrpligt zijn, de rechten onzer Burgerij en Ingezcete,, nen te bewaren cn maintineeren. ■— Dat 'er aan ,, ,, onze zijde geen gehoudenheid ter waereld is geweest , „ ,, om dc Staaten dezer Provinüe alvoorens daar intie te ,, „ kennen , veel minder hoogst derzelver confent af te„ ,, wachten, alzoo wij ver/eerden in eene voljirckt Do.- ,, mestikke zaak , en daar en boven een Stads ,, „ RECHT, dat geene bedenking overlaat omtrent een „ ,, allerklaarst en zeker Privilegie , meedebrengt, dat „ „ wij dal zelve uithoofde van onzen Eed, teegen „ „ een iegelijk wie hij ook zij , met alle onze ,, ,, magt moeten befchermen en bewaren , en het,, „ zelve NIMMER kunnen OF mogen (*) over„ ,, laten ter decisie van iemand wie hij ,, ,, ook zijn moge, alzoo zulks aanleiding zou kunnen 5? 55 gecven, om hetzelve te verkragten, ja zelfs\het ge* ,, ,, heel te doen verliezen: 't geen geheeldiretl sVtrij„ „ den zoude tegen de ONDKR EfiDE AANAlENO„ ,, mene verpligting van de bewaring] van ,, een volkomen en volstrekt ontwijfel- „ „ baar Privilegie. — Dat het Re gerings-Regiement van Ao. 1674. ten eenenmael aanloopt tegen „ s'Lands en der Stad en Steeden Rechten, Frijhee„ „ den , Privilegiën , weiherbragte Costumen en ge,, „ woonten, welke de Regenten onder Eede gehouden ,, „ waren te conferveren en geenzints overgeeven mog,, ,, ten."" Ook maakt de Raad in dezelve' Mislivc „ geene zwarigheid opentlijk te verklaren , dat „ „ vooral, wanneer de gebreeken door hel VoLK onder „ „ het oog van de Regeerings-Leeden , met begeerte ■1 „ van redres, door gejaste middelen gebragt worden, „ „de (*) Deze woorden, Lezer, verdienen eene bijzondere oplettendheid.  ( 59 ) „ de Regeerders ook zelf door hunnen ,, „ Eed gehouden ZIJN , daar aan zoodanige „ „ verbeeteringcn en veranderingen toetebrengen, „ „ als lol bevordering van onderling gemeen geluk „ „ en veilig/trid, en ter confervatie van de INDEl'ENDEN„ „ tie van 't Volk , als m:de tol verzekering van „ „ deszelfs Rechten en Privilegiën flrekken kan"" „ Zeggende verder die Raaden , welke ingeftemd „ hebben in voorfchreevcn Misfive , wij verklaren ,, ,, 'er wel verre afte zijn, van toe te flemmsn, dat de„ „ ze eed,, (namelijk de Eed op het Reglement van 1674.) »» >» ra" eene verbindende kragt kan blijven, „ „ zoo dra hei V01.K, de geheele Maatfehappij, of het ,, „ 'beste en veflandigjle gedeelte van 'l zelve, ten dm,, „ delijkfte aantoont, dat in die f'onnc van Regeering of „ ,, bellier eenige verbeelering of verandering behoort te ,; ,, worden gemaakt \ zal men anders de Rechten, Privi„ „ leliën, Vrijheden, en independentie van 'i Volk, en ,, „ dus ook deszfifs geheelen. welvaart cn bloei/ en „ exifienlie aan eenen lolaalen ondergang niet willen „ ,, blootgefteh laaien."" ,, Na dit Vermag ik niet te veronderftellen, dat die ,, Regenten, welke men zegt nu in twijfel te trek„ ken, of zij wel bevoegd zijn zig uit den ouden „ Eed te ontflaen omtrend Stads Regeerings zaaken , „ of met den 20 Maart 1786. het nieuwe Reglement te bezwecren, tot deze meerderheid behoord heb- M ben want dan zouden zoodanige Regen- „ ten als toen, eene openbaare misleiding (om gee„ ne falfiteit te zeggen) begaan hébben, of nu tee- ,, geus hun beeter weeten aart handelen. Zij „ zouden als dan in dat geval , toen ter tijd niet „ gewéeten hebben , waar toe hen hunne Eed en „ pligt verbond , of denzelven nu fchandelijk ver- ,, breeken en verkragten. ■ De meerderheid ?, der Vroedfchap dus , welke voorfz. Misfive heb* „ ben  ( 60 ) », ben gearrcfteerd, zijn volgens Eed en piigt over" tlH*gd geweest, dat de Regeering wel daégélijk de >, raagt, \ Recht cn de faculteit had , om propria auc„ torhatc, buiten kennis van de Staaten, zoodanige „ veranderingen, cn verbeeteringen in hunne Stads ,, Domefli ine Regecringsform en bedclling te maaken, a's meest overeenkomt met s'Volks inaliena„ bele Rechten; en dat de Eed, welken zij daar tee„ gens ftrijdende gedaan hadden, voor hun van gee,, nc verbindende kragt was; waar van dan nu die huiverigheid om daar aan te voldoen ? Waar „ van nu dat gefchreeüw om Provintialiter uit den „ Eed, Stads Domeftiqüe zaaken betredende, ontfia„ gen te worden? Is 'er zeedert den 21 Maart 1784. „ eene andere verbintenis op de Utrechtfe Regeerings„ Leeden gebragt ? Of is Utrechts Stads Regeering „ niet eeven magtig en gerechtigd tot de beftiering „ hunner huishoudelijke Stads zaaken, als hunne „ voorzaaten in 1651, 1673, 1702, en 1747. wa„ ren?" N. B. De Heeren Leden van het bovengenoemde Genootfchap gelieven het ons ten goede te houden, dat wij de Drukfeilen, bij de övergenomene (lukken ingeflopen , hebben verbeterd, gelijk wij den Lezer vriendelijk verzoeken , de fouten in onzen eerden brief te verfchóonen, en bijzonderlijk dc volgenden te verbeteren. Bladz. 7 reg. 8 tegt lees regt. —— 3 14 van ond. weent lees weten.    I