een Slaav die onder het juk uwer onge,, voeligheid .is zuchtende. Dien Prins, die, fcboon by u onbekend, zoo geluk,, kiglyk de toegang tot u hart heeft weeten ,, te vinden , om 'er het medelyden in te ,, verwekken, doedt my geenhnts wanhoo„ pen, om die zelfde toegang door zyne voorfpraak voor my te bewerken; vergun mv dan, dooriugtige Princesfe, dat ik ,, hem aan u fchenk , op dat hy, dagelyks ., by u zynde, hy u kan onderhouden van ,, het vier dat my verflind, en met hoeveel agting u toegedaan is de zuchtende." Emurath Het genoegen dat Zaïda fchepte in het doorbladeren van deezeu brief, beftond hoofdzaakelyk in de gerustuelling die zy gevoelde, dat haare onderhandelingen met den Prins van W * * * gehad, aan Emurath onbewust waren gebleven, en dat dien Gunsteling bouwende op de voorfpraak van dien Prins, hy geene de minste argwaan van hem zoude opvatten. E 3 Met  « 70 ) Met dusdanige befpiegelingen hicldt zy zich bezig, wanneer den Sultan met Emurath binnen trad. Het vrolyk gelaat 't welk Zaïda op het zien van haare beminde Slaav hadt aangenomen , gevoegd by de glants welke zich daar door op haar aangezicht hadt verfpreid , verftrcktc tot een gewis kenmerk aan Nouradin, dat zyne Dochter van haare onpasfelykheid was herfield geworden, dus bleev men met malkanderen in een gefprek van byna een half uur lang, ten voornaamften zinfpeelende op de edelmoedigheid van den Vizier en de kostbaarheid waar mede hy zyn gefehenk hadt weeten te paaren. De Princesfe zeide deswegens zoo veele verplichtende dingen, die Emurath tot zyn voordeel uitleggende, hem in de vaste verbeelding ftelde, dat hy de zekere weg tot het hart van Zaïda hadt weeten te vinden. Alle de waarfchynelykheden waren daar, en by aldien Fédime. de gevoelens der Princesfe niet bewust was geweest, zoude haare redenen met Emurath, haare liefde tot dien Staatsman een groote kwelling en ongerustheid  •O-C 71 K> lieid hebben gebaard. Den Sultan zelfs prees heel zeer de daad van Emurath, benevens de verplichtende wyze op dewelke hy die ha.lt gewerkfteUigd; dus, na hem de belofte te hebben gedaan, dat hy hem dezelve door nieuwe gunsten zou vergelden , vertrokken zy te zaamen naar den Raad , die bereids vergadert was. Fédime b'eev maar alléén met de Princes, wiens hart zich in dit oogenblik gehecllyk aan de blydfchap overgevende, haar deszelfs dierbaare Vriendin deet omhelzen, vernieuwende by die gelegenheid de gezwoore beloftens die zy haar ten opzichte van den Vizier bevoorens hadt gedaan. „ Twyffeld 'qr niet aan , myn waarde , zei ze , Emurath „ zal nooit bekwaam zyn , my eenige liefde „ in te boezemen, Al het geene ik hem gc„ zegt hebbe, is flechts eene uitwerkingmy„ ncr erkentenisfe geweest, en al was het „ dat hy my in zyne ganfche levenstyd niet „ meer verplichtte, dan hy met deeze daad „ gedaan heeft, zal dezelve doch nimmer uit w myn geheugen werden gewifcht. Ik fchenk E 4 „ hem  72 ) „ hem myne achting en vriendfchap, en mv „ dunkt zyne dienst aan my bevreezen, niet „ beter te konnen vergelden , dan by myn „ Vader te bewerken, dat hy hem in den „ Ëcht doedt trceden met zulk een uitmun„ tende Princes als de deugdzaame Fédime „ is. Ik geev u daar omtrent myn woord, „ en maakt 'er ftaat op." Zy vernieuwde hier op haare omhelzingen , terwyl Fédime gevleid met eene hoop die zoo wel met haare neigingen overéénftemde, die op eeu verplichtende wyze aan de de Princesfe beantwoorden.' „ Wat my aan„ belangt, Mevrouw, zei ze, weet dat myn Sj. hart en myn leeven voor u zyn , en dat 'erniets bedacht kan worden, dat ik voor u „ niet zoude onderftaan, om de minnenhan,, del, die gy de goedheid gehad hebt van ,, my te vertrouwen , te helpen bevorderen.'' De Princes ftond inmiddels op, begaf Zich naar de Moskée, en vervolgens hetvoornaamste gedeelte van den dag in 't byweezen van den Sultan toegebracht hebbende, keerde zy weer naar huis, zeggende tegens Fé-  73 ) Fédime, dat zy geen oogenblik tyds wilde, verzuimen om den Prins van W * * * uit zyne ketenen te ilaaken. Zy beval dan , dat men hem in haar vertrek zoude doen komen, Lodeivyk kwam en de beide Princesfen naderende, die op een Sof ha of Rustftoel waren gezeten, wierp hy zich voor de voeten van Zaïda neder. Hy was gereed om te fpreeken, wanneer de Princes hem inviel: ,, Ik: ,, was ongeduldig, fprak zy, om u te ont,, doen van de kenmerken eener onverdien„ de Slaverny. Gy waart myn Slaav, maar „ ik fchenk u uwe vryheid weder ; " dit gezegt hebbende, ontlloot zy zyne kluisters- „ Zoo gy myne armen al van haare kete,, nen ontboeid , Mevrouw, antwoorde de ,, Prins , haar met een tedere eerbied aan,, fchouwende, wilt myn hart echter niet ,, misgunnen van ze te draaien ; en ik zal ,, daarom niet minder u Slaav zyn zonder ,, die uiterlyke tekenen der dienstbaarheid, ,, als of ik ze wezentlyk noch droeg." — ,, 't Is in dat zelfde hart hernam de Princes, dat ik alleen verlang dat gy ze dragen Es „ zult.  • mocijelyk zyn , Mevrouw. Maar wie kan. my verzekeren , dat myne Huwelyksban,, den zyn vernietigd, en wie kan de hitj,, derpaal , welke onze Geloof.svcrfc.iillen in ,, de weeg brengd, uit den weg ruimen? ,, De wetten onzer Godsdienst, verklaaren „ de banden des Huwelyks voor heilig, en ,, verbieden ons alle verbinternsfen die daar. ,, van afwyken. De doudt alleen kan dien ,, heiligen band maar breeken; en dus zoo ,, lang ik niet verzekert ben van de dood my,, nerwaarde Emilia, of dat de Godsdienil ,, ons verdeelt houdt, kan de hartelyke ge,, neigtheid tot uw Vorstelyke perzoon, on, ,, mogelyk overwinnaar van deeze beide „ moeijelyke hinderpaalen worden." „ Hoe, Prins, kwam 'er Fédime op in, gy twyffeld dan noch dat Emilia zou verT ,, ongelukt zyn in een kleine Boot door een ,, ftorm, die u ganfche Schip wel heeft ver-. „ bryzelt gehad? Neen, neen, geloofd maar ,, vry dat uwe banden van veréeniging zyn ,, gebroken, en den Hemel zou de Princes,, fe Zaïda geene liefde hebben ingeboezemd ,, voor  •OC 76 „ voor iemand die zy niet verzekerd ware dat 'er aan konde beantwoorden ; en wat „ het ftuk van Godsdienil aangaat, dezelve „ is niet onoverkomelyk, men moet het maar aan den Hemel opgeven." „ Wel aan, Mevrouw, zeide den Prins, „ gy zegepraald, en de menigte van weldaa„ den met welke gy my overftroomd, doen ,, my u bclooven, dat, by aldien Emilia ,, niet meer in weezen is , en den Hemel ,, u in ftaat ileld van u door dien Heiligen „ band met my te vereenigen, zoo zal ik „ myne neiging tot uwe dierbaare perzoon ,, niet langer wederftreeven, en gy volftrekt „ meestresfe van myn hart zyn." — „ En „ ik, Prins, antwoorde Za'ida, fchenk u ,, het myne voor altoos, en weeft verze,, kerd, dat ik niets onbezocht zal laaten , „ om u en my in ftaat te ftcllen , van ons door ,, dien heiligen band te .konnen vereenigen; ,, ontfangd hier op tot een eeuwig onderpand „ van deeze myne belofte, deeze juweele ,, Halsfnoer." Vervolgens hem dezelve overgegeven hebbende, omhelsde zy den Prins sn liet hem vertrekken. Fé-  ( ?8 ) • j, weinlgébbiiêvtngen'cnbehaaglykhedetl hdri», ner Vrouwen? Neen myn waarde, hec zynde bevalligheden, de deugden en het gedrag der Vrouwen die het hart der Man,, nen beftierd, en veele Vrouwen moeten ,, zich veelfyds de koelheid hunner Mannen ,, eerder aan hun eigen zeiven, dan aan de ",, ligtvaardi.fhei.l derzelvcn toefchryven of wyten." — „ Emilia moet danbyzondere ,, voortreffelyke hoedanigheden bezeten heb,, ben , hernam Fédime, dat zy den Prins ,, van \V * * * zoo ftandvastig doedt bly,, ven!" — ,, My is onbekend, antwoord- de Zaïda, hoedanig haare Vermogens in ., 't verlta ïd zyn geweefc , maar ten aanzien ,, van haare fchoonheid, kan men uit haar afbeeldfcl opmaaken , dat zy geen we.ier- gade heeft." Fédime verzogt hier op de Prinees, dat zy haar dat afbéëidfel van Emilia eens wilde laaten zien ; zy ontlloot het uit een klein Kabinetje, wr.ar' in zy haare geheimfte zaaken verborgen hieldt; maar Fédime hadt 'er nauwelyks haare oogen op geflagen, of zy  <#< 79 zy trad met een groote verbaastheid wel drie voetflappen terug, en betoonde zoo in haare gebaarden als gelaat een uitlteekende verwondering. ,, Waarom betoond gy zoo veel verwon» „ dering in het befchouwen van dit Schil,, dery? vroeg Zaïda: Is het de fchoon,, heid dier Princesfe die u zoo verbaart ,, doedt daan?" ,, Och ja, gaf Fédime ,, ten antwoord, dat is verzeker ik uhet af,, beelzel van Zeline, een myner aanziene,, lykfte Slavinne, of Zeline gelykt zoo vol,, komen naar Emilia, dat men ze d'ecn voor ,, d'ander zou noemen." — ,, De natuur ,, werkt zomtyds heel raar in die gelykcnis,, fen, hervatte Zaïda ; maar ik weet niet „ door welk een innerlyk voorgevoelen ik , aangedaan worde, wegens het geene gy , my zegt! Ik voel my geheel ontroerd.' , My dunkt dat my het bloed in de aderen , ftold! Het klamrne zweet komt my op 't , voorhoofd en myn gantfche lighaam fchynt , te waggelen." Hoewel die Zeline mogelyk Emilia niet  niet is, zeide Fédime, daar komen my nochtans omstandigheid in voor, die my ,,, wonderlyke vermoedens doen hebben, 't ,, Is noch geen twee maanden geleden, dat ze my vereerd wierdt door de Vrouw van ,, de Gouverneur van Damiaten, die ze be,, hendiglyk aan haar Gemaal heeft weetcn ,, te ontrekken. Zy is Christen , verbergt ,, zeer zorgvuldig haare naam en geboorte , ,, cn men befpeurd in haar een groote ftrikt.,, heid van Godsdienft. een buitcngemecne ,, lankmoedigheid in haare ongevallen, en ,, in alle haare handelingen eene grootmoe.,, digheid van ziel, welke die van alle fter,, velingen te boven ftreeft." '.— ,, Ach! wreede Fédime'. riep Zaïda , wat zegt gy „ my! Wat ftaat uwe Zeline my misfchien ,, al traanen te koften." ,, Maar, Mevrouw, viel 'er Fédime op ,, in, daar is geen zwaarigheid, ik heb ,, myn geheim Serail, dat zeer afgezonden ,, is, zoo gy wilt, zal ik haar daar zoo ,, naauw bewaard houden, dat de Prins van .,, W * * * 'er nooit iets van zal konnen „ on-  •0>C 81 iS onderfcheppen." — ,, Hoe , Princes? „ fprak Zaïda, oordeelt gy my lafhartig ge„ noeg van geeft, om een zoodanig verraa^ „ te fmee ien ? ö Neen ! bemin ik den Prins „ al met eene bovenmatige liefde , zy zalech„ ter nooit bekwaam zyn om my tot de min„ fte zwakheden te doen vervallen. Helaas! „ Myn waarde Fédime, ik fpreak hier van „ de plichten myner eerbaarheid, ik bidde u „ dat gy ze niet aan't wankelen brengt door „ uwe voorflagen, verwyder alle die inzig„ ten, fchoon zy myne min wel vleijen , „ maar helpt my liever myn ongeluk ftandw vastiglyk dragen, by aldien het zoo groot „ wordt als ik duchtende ben," Zy hadt ter nauwernood deeze woorden geuit, of een foort van flaauwte beving haar zoo kragtdadig , dat men verplicht was haatte bed te helpen, alwaar zy haare kenniswe-derkreeg; en vervolgens aan Fédime te verftaau hebbende gegeven , dat zy wenfehte alleen te weezen , zag zich de getrouwe vricndinne genoodzaakt, van haar aan alle de pynlyke kwellingen haarcr ongerustiiheden F over  over te laaten. Nimmer viel een nacht zoo lang en verdrietelyk als deeze, en 't was de Princesfe onmogelyk geduurende dezelve een oog te fluiten. Haare geheugenis noch leevendig van de droom die zy de vorige nacht hadt gedroomd, ftelde haar geduurigvoor 00gen, de Prins van W * * * in de armen zyner waarde Emilia. Hoe meer zy vreesde in de perzoon van Zeline die gelukkige gemalinne te ontmoeten, hoe minder zy 'er tvvyffel in ftelde dat zy het was; en gevolglykde onzekerheid eener zaak haar veel onlydelyker dunkende dan het kwaad van die zaak zelfs , verlangde zy met fmerte naar den dag , om perzoonelyk zich by Fédime van deeze geduchte waarheid te gaan onderrechten. Eindelyk de eerfte Straalen van den dageraad aangebroken zynde , kon zy onmogelyk langer haare ongeruftheid wederftaan, dus opgeftaan en zich zeer fchielyk aangekleed hebbende , ging zy haar vertrek uit om zich naar dat van Fédime te begeven; als wanneer zy in de eerfte gallery terftond den Prins van W*** bejegende, die ter vervulling zyner  ner plicht of mogelyk wel uit kracht zyner min, zich naar de kamer der Princesfe kwam fpoeden, om haare bevelen te ontfangen. Hywas niet weinig verwondert van Sr.ar zoo vroeg tydig in 't openbaar te, zien verfchyren , maar nog vry meer, van in haare 00* gen eene zekere ontroering te bemerken , die de ongeruste gefteldheid van haar hart klaarBlykelyk te kennen gaf. Zy was gevolgt van haare Voornaamfte gefnedenen , dus wist hy te wel welke achting hy haarverfehuldigt was om tegens haar te durven fpreeken; hy vergenoegde zich dan met de gewoone plichtpleging van zyne armen te kruisfen en eene diepe buiging te maaken ; maarde Princesfe gebood hem, haar tot Fédime te verzeilen , en haar zyn arm tot onderfteuning re geven. Zy droeg ondertusfchen wel zorg van hem het geheim haarer ongerustheid niet te openbaaren, dewyl het maar geftrekt zoude hebben om de zwaarigheden omtrent het ftuk zyner liefde te vergrooten , en uit vreeze dathy niets zoude vermoeden, deedt zy alF a 'e*  ( 34 )0- les wat mogelyk was om haar geruft en wel te vreeden aan te Hellen. Daar en boven dorft zy ook niets tegens hem zeggen in 't byweezen van een gevolg dat naar mate van de weg die zy afleide hoe langs hoe meerder toenam , en dus gaf zy hem haare genegenheid alleen door heimelyke tekenen te kennen. De Princesfe midlerwyl aan de vertrekken genadert zynde daar Fédime haar verblvf hieldt, vernam zy, dat dezelve noch niet by de handt was, weshalven haar gevold aan de eerfte deur laatende, had de Prins van W * * *, die zy onder den arm vaft hadt, maar alleen de vryheid van binnen te komen. Zy waren reets eenige vertrekken doorgegaan , alwaar het gevolg van Fédime in ryc en gelederen gefchaard ftond, wanneer Zaïda zich de kamer haarer vriendinne zag openen door eene Slavinne zeer koftbaar gekleed en van zulk een verrukkende fchoonheid, dat haare oogen 'er door getroffen wierden. Maar hoe groot was haareverbaaftheid niet, te gelyk den Prins van W * * * en deeze fchoo- ne  C 8.5 ) jriè Slavinne een luide gil te hooren geven , en terzelvcr tyd dien Prins voor haare voeten te zien nederftorten , onmiddelyk dat de gemelde Slavinne op haare kniën nedervallende, haare armen om den hals van Lodewyk floeg, haar aangezicht op het zyne drukten, en zonder te bezeffen waar zy was, of welke eerbiedigheid zy aan de tegenwoordigheid der Princesfe verfchuldigt was, mond aan mond den Prins omhelsde en hem met haare traanen befproeiddei Welk een fchouwfpel voor Zaïda\ was de overëenkomft der trekken deezer Slavinne met die van het Portrait 't welk zy aan Lo dewyk ontfutfeld hadt, niet genoeg om haar te overtuigen dat het Emilia was, in wiens armen zy geftrengeld zag het dierbaarfte dat zy ter Waereld beminde, dit voorval alleen zou volihan hebben, om'er haar niet meer aan te doen twyffelen. Zy was het ook inderdaat, en de wonderbaarlyke wedervinding hunner perzoonen, die hun eensklaps van bet allerbitterfte hartzeer tot de allervolko. menlte blydfchap hadt doen overllaan, was F 3 oor-  «OC 86 )0> oorzaak van de omftandigheid waar in zy zich bevonden. De Priricésfe, aan de eene kant getroffen van verwondering wegens de volftandige liefde die zy in dit te gelyk gelukkig en ongelukkig paar ontdekte, en van eene andere kant doorgriefd van zoodanige denkbeelden •n gevoelens, welke de wanhoopfmertelyks kan inboezemen aan een hart 't geen komt te verliezen wat het tederlyk bemind, bleev ganfeh onbeweegljk van ontroering; nochtans zich niet durvende bemoeijen met hunne omhelzingen veei min noch van in 't bywee. zen van 'JZmilia eenige de minde blyk van haare genegenheid tot deszelfs gemaal te geven, vergenoegde zy zich flechts, alle hulp toe te brengen, om den Prins van zyne bezwyming weder te doen bekomen. Emilia, M'elke dan diezelfde Zeline was, zoo dierbaar aan Fédime, dcedt niet als zuchten, zeggende by tusfehenpoozingen in haare hartelykfte vervoeringen. „ Ik vinde „ u dm wederom! myn waarde gemaal: den „ Hemel heefc dan myne gebeden verhoord , » en  „ en begeerd niet dat ik zal fterven zonder u „ noch eens levendig gezien te hebben! Lo„ dewyk? myn dierbaare Lodewyk, vervolg„ de zy, opend eens uwe oogen en aan„ fchouwd uwe beminde Emilia ?" Op het hooren dezer woorden, ontfloten zich de oogen van den Prins, en die van Emilia ontmoetende, zeidc hy, onder het laaten van een allerdiepite zucht. „ Gy vindt „ een Gemaal weder die u bemind, die u „ aanbid , en die verkwynt van u misfchien „ min getrouw te weezen als gy •misfchien „ geloofd. Neen, myn beminnelyke Emilia, „ ik verdien al die wederliefde niet die gy „ my toedraagt.'' De bleekte, die zyne bezwyming op zyn aangezicht hadt gefpreid , veranderde op dit oogenblik eensklaps in een groote opdragtigheid, die Emilia merkelyk verwonderde; echter begreep zy den zin niet zyner reeden, maar zy was 'er van getroffen , en kon 'er niet wel op antwoorden , nadien een menigte Slavinnen op het geroep van Zaïda toe% gefchooten zynde, hun omfingeld hielden , F 4 ter-  « 88 ) terwyl Fédime zelfs op het gerucht den bed was uitgefprongen om naar de oorzaak dezer omftandigheid te verneemen. De Prins haar ziende naderen , rees op , ondertusfchen dat Fédime welhaaft de waarheid van 't gevai bevroede , zoo uit de neerflsgtige houding van Zaïda, als de gefteltenis van Lodewyk en Emilia, en deeze vertooning niet langer voor het oog haarer Slavinnen willende blootgefield hebben, nodigde zy Zaïda in haar vertrek en gebood de Prins en Princesfe van W * * * dat voorbeeld te volgen. Zoo haart zy met hun vieren in vryigheid waaren, wierp zich Lodewyk voor de voeten van Zaïda, na dat hy van zyne eerfte be-* wondering wat was bekomen, en haar Emilia voordaagende : „Ziet hier, Mevrouw, „ zeide hy, ziet hier myne dierbaare weder„ helft, die geenfins door de onftuimige gol„ ven is omgekoomen, maar den Hemel, „ die ze my wederfchenkt, zal my willig door een overmaat van zulk eene weldaad, de ,, allerongelukkigfle der ftervelingen doen » worden." „ Ei, Prins, antwoordeZ*- ïda  tda, gy weet wel dat by zulk eene geluk„ kige gebeurtenis het ongeluk niet voor die „ geenen is, die het genot konncn hebben „ van 't geene hun waardig en dierbaar Is." Dit zeggende , zag zy Emilia zeer Merk aan , en kon zich niet bedwingen van te bloozen. Emilia, die inmiddels geen bezefhadt van 't geen men verhandelde, en waar omtrent men wel zorg droeg , van haar geene de minfte opening te geven, beantwoorde alles met eene blyk van eerbiedigheid die men aan vorsteiyke perzoonen verfchuldigt is. Intusfchen dat Lodewyk van zyne kant, al te doorfleepen en te kundig van oordeel was, om niet oogenblikkelyk te bevroeden , in welk een verfchrikkelyk gevaar zich Emilia .bevond , by aldien de Princesfe meerder haare liefde , vermoogen en belangen, als wel haare deug.1 en edelmoedigheid kwam raad te pleegen. Deeze befpiegeling, hoewel beftreeden door de hooge achting dien hy Za'ida toedroeg en de groote verwachting die hy van haare edelmoedige gevoelens hadt. lieten echten niet na hem merkelyk te bekommeren. Het fpeeL F 5 hem  ( go )0 hem innerlyk, wegens de gemoeds bewecgingen die het eerfte voorkomen eener wedergevondene wederhelft in hem hadden gaande gemaakt, door welk toedoen het ganfchc geheim ontknoopt was voor een geduchte medevryfter, die alle haare welvaard, genoegen en vermaak in 't bezit van zyne perzoon hadt gefield; doch zich nu zoo onverhooptelyk bedrogen vondt. Maar nochtans van deeze kwaade argwaan te rug keerende, zeide hy by zich zeiven: b Neen, de Princesfe bezit eene deugdzaamheid die haar onbekwaam tot eenige lafhartigheid maakt; en Emilia heeft niets te vreezen. Ge Merkt in dat gevoelen, omhelsde hy de kniën van Zaïda: „ Doorlugtige Princes, zcide hy, „ ftortende een Vloed van ttaanen, gy ziet „ hier voor uwe Voeten een gevangen en „ Slaaffche Prins, die alles aan uwe weldaa„ digheid verfchuldigt is, maar die echter „ in 't midden zynes geluks, meerder geruft „ en min ondankbaar zpude behoeven te wee„ zen, by aldien hy minder verplichtingen «, aan u mogt hebben, 't Is tevergeefs, aan- „ bid-  <*>C 91 „ biddelyke Princesfe , vervolgde hy , dat zich „ den menfch tegens de wyze befehikkingen „ der Voorzienigheid zoude willen aankan„ ten , haare Aimagt beftierd ons noodlot, „ De goeden Hemel heeft my myn waarde „ Emilia wedergefchonken , maar helaas! gy „ weet, Mevrouw, wat ik verlies door het „ wedervinden van zulk een koftelyk klel„ nood; doch dat kleinood is in uwe handen „ hethangd van u en vanFédime af,en gybegrypt „zeer ligt, dat noch myne vryheid noch „ myn leeven my niets waardig is, zonder „ de vryheid en het leeven van Emilia, „ welke ik onder de befcherming van uwe „ deugd en grootmoedigheid van ziel (lelie." Onmiddelyk dat hy fprak, hieldt Zaïda haare oogen op hem geveftigd . en haare diepe ftilzwygentheid dcedt genoegzaam bevroeden , dat er een verfchrikkelyke tweeftryd in haar hart omging; maar eindelyk het woordt opnemende en een vergenoegd gelaat aanneemende. „ Leefd gelukkig, Prins, „ zei-ze, weeft de gelukkigfle aller Ster■ „ vejingen, en laat ik als de allemoodlottig.. fte  <*>C 99 „ fte Princesfe des aardbodems aan myn hart„ zeer overgegeven blyven. En gy, Me„ vrouw, vervolgde zy zich naarEmiliatoe„ keerende , leeft gerustelyk in 't bezit van de „ allervolmaakfte en ailerbeminnelykite Prins „ des waerelds; en by aldien myne vriendin „ maar eenige de minde gehooraan myne be„ den geeft, weeft dan verzekert dat een „ Princes van uwe verdienden en aanzien , „ niet lang haare Slavinne meer zal weezen." Zy Omhelsde hier op Emilia, Fédime volg_ de haar voorbeeld , en merkte haar van dit oogenblik af niet meer aan als haare Slavinne. Zaï - „ gen, dan ons allen tot Slaaven te laaten ., maaken , maar deeze voorzorg ftond hem „ te duur, nadien de Sloep op een klip aan„ ftotende dezelve aan ftukken deedt fpiyten". „ Myne matroozen zetten 't op een Zwem„ men, en van de vyf man dien ik by my „ hadt, waren 'er vier die alleen op hunne „ eigen veiligheid bedagt waren , terwyl de ,, vyfde die met my alleen bleev, en my op „ de wrakken zag dobberen , my zyne handt „ toereikte om my voor 't verdrinken te be„ hoeden. Ik was gereed om my aan 't lot „ zyner krachten te onderwerpen, wanneer „ hy eensklaps voor myne oogen als ver„ zonk, midlerwyl op 't zelfde oogenblik de „ Vyandlyke Sloep, welke den Rover op ons „ had afgezonden, my onderhaalde , en het „ Volk 'er van my met Zwemmen vermees„ terde en in hun Vaartuig deedt overgaan. „ Zie daar my dan in handen dezer Rovers „. vervallen, die my vervolgens in hun Schip » overbragten, waar over het gebied hadt ,. een Slaav van Ibrahim, Basfa en Gouver» neur van Damiaten, welke ^ onaangeziera » my~  „ myne ontredderde flaat, zeer ligt bevroed „ de, dat ik gaafch geen onverfchillige roov „ was, dus my als een Arabifcbe Slaayinne „ zeer kostelyk gekleed hebbende, zondt hy „ my tot Ibrabim. „ Dien Bas/a, gelykgy weet, IVtevrouw, „ dewyl hy zyn fortuin aan uwe voorfpraak „ verfchuldigt is, vervolgde Emilia, zich „ tot Fédime keerende, is een Franfche Rc„ negaat, een man van een goed voorko„ men welgemaakt, pragtig in zyne ftaat en „ van een uitfteekendc believcndheiJ. Hy „ bemind kragtdadiglyk de fchoone hméne, „ die gy hem tot Vrouw hebt gegeven , wel„ ke het onderpand is van de befchernjing „ dien hy van u geniet, en haare \vcdcrliei„ de evenaard volmaaktclyk de zyne ; doch „ deeze overeenstemming van hartstpgte 1 laat „ niet na dat een zekere aangeboorene ligt„ vaardigheid zyner landiiart, hem vvel eens „ buiten het fpoor der ftandvastigheid doodt „ draavcn. Jsméne hadt hern eenige maaien „ al om een Slavinne verzocht die van eenig „^aanzien en vermogens mogt zvi, en dus „ dun-  C 97 )<■> ,, hem myne perzoon niet onbekwaam om „ zulk een plaats te Vervullen ; weshalven „ 11c zoo dra niet tot zynent was gekomen, „ of hy (telde my onder den rang der gee„ nen, die de meeste toegang tot hunne 011n derlinge pérzoonen hadden. „ De zagtmoedigheiden vriendelykheid met „ dewelke my die weergalooze Gemalinne „ ontfing, en de goedhartigheden met wel„ ke zy zooveel mogelyk myn hartzeer poog„ de te matigen, zou bekwaam hebben ge„ weeft , elk een buiten my te vreeden te ftel" „ len , maar ik befchreidde onophoudelyk het „ verlies dat ik meenden te hebben geleden, ,, en myn traanen droogden niet op dan met ,, de uitterfte moeite my zelfs aan te doen ,, en om het medelyden van Ismém niet al ,, te zeer te tergen. ,, Ik was noch geen drie dagen in dit Serrail geweest, Wannéér Ibrabim zich reets „ beklaagde van my als Slavinne aan zyne ,, Vrouw te hebben gegeven, en de weinige reizen dien hy my by haar te zien kreeg, ,, hem getroffen hebbende , nam hy de tyd G • ,, waar  <5>(; ioo .. hoewel aan de andere kant my aan de te* genwoordigheid van Ibrabim onttrekkende, „ met my in een afgezondert vertrek van ,, haar Serail te doen oplluiten, alwaar haare bejaardde Slavinnen hun dagejyks ,, werk decLien. m ZY geloofde niet dat de wispelturigheid „ van een Gemaal, als de haare eenige de „. de minde aandacht op myne afweezigheid „ zou daan, maar verre daar van daan, het „ hart van Ibrabim was al te derk met Iief„ de voor my ingenomen om in 't vervolg „ dil te zitten , en hy hadt my zoo dra niet „ by zyne Gemalin gemid, of hy -wendde „ alle moeite aan om myn verblyf te onder„ fcheppen ; daar hy wel haaft volkomen naar „ zyne wenfeh in daagde. Misfchien ver„ beeldde hy zich niet, dat ik een volleedig „ verilag van zynen handel aan zyne Gema„ linnc gedaan hadt, en boven dien geen „ vertrek durvende naderen alwaar hy onge„ woon was te komen, of te bevreesd om „ eenige de minde argwaan te geven aan een Vrouw , dien hy reeden hadt te ont- „ zien,  •OC IOT ) zien, althans hy wende het over eenen „ anderen boeg en trok de zwarte gefnede„ nen in zynebelangen, die ons bewaakten , „ door wier bemiddeling hy een der oude „ Slavinnen overpraatte, om myne hardnek„ kigheid te doen buigen , of my in de han„ den over te leveren van de geenen dien „ hy om my zoude uitzenden" „ Het oude Wyf onderftond noch dien „ zalfden dag de platte grond van haare be„ lofte te leggen ; zy fprak my onder fchyn „ van eene boezem Vriendin van my te wee„ zen; en ik hoorde met afgryzen de voor„ Hagen van haare lafhartigen inborft, geen. „ fints vatbaar op het gemoed eener Christen „ Princesfe. OoÊ hadt zy my zoo dra niet onderhouden , of zy bemerkte wel, dat haare poogingen te vergeefs waren , en myn hart onbekwaam was tot die lafhartige gevoelens, welke zy my zogt in te „boezemen. En dewyl zy met reeden be. ■ ducht was, dat ik aan Isméne haar verraad „ zoude ontdekken, liet zy Ibrabim het fpoedige bcfluit neemen, om my des anG 3 » da*  ,, derendaags te doen opligten en te vervoe„ ren naar een plaats alwaar hy votfrekt ,, meester over my konde zyn," De zaamenzweering tot myne fchaaking ,, wierdt dan van Honden aan gemaakt, en zou buiten twyffel van gevolg zyn ge„ weefl, by aldien Hy, die de menfchelyke voorzigtigheid en oogmerken te zyner tyd „ veryd-lt, niet hadt goedgevonden my uit „ dat gevaar te verlosfen. De fchaaking „ moert in ftilte gefchieden, en kon niet an„ ders volbragt werden, dan door middel van i, de gefneedenen die maar alleen in myn „ vertrek mogten komen; doch een der „ geenen, die mede van 't Complot was, „ zulks in vertrouwen aan een zyner met-' „ gezellen geopenbaard hebbende, kwam „ zulks ter ooren van Isméne, die op de f, ontfangene berichten, aanflonds haare maat„ regelen nam om het onheil voortekomeo „ Waar mede ik gedreigd wierdt." „ Inmiddels hadt Ibrabim het zoodanig „ aangelegt, dat zyn ontwerp in den vroe.. gen morgenftond deszelfs beflag zoude » kry-  « 103 „ krygen, in den tusfchen tyd dat', de andere Slaaven naar de Moskée zouden zyn. „ Alles-was beraamd en ik dagt niets minder • ,, dan aan 't ongeval dat my befchooren was ,, wanneer ik omtrent middernacht Isméne in ,, myn vertrek zag komen , gevolgt van een ,, eenige Slaavin, die haar ligtte. Zy vondt „ my in die nederige geltaltë waar in wy ons nederwerpen, wanneer wy de nietigheid onzer weezens voor den alwyzen Schepper komen te buigen om zyne gunfte aftefmeeken; en ik was bezig om zyne byftand tegens de aanrandingen van den ,. Baff'a af te bidden , toen ik haar zag nade,, ren. Zo dra zy verfcheen , ftond ik op , en hadt noch kwalyk myne mond geopend ',, om haar myne verwondering te doen blyken wegens haare ontydige komft, ofzy vatte my by den arm. Volg my, Zeline ,, zei ze, (dit was de naam die zy my hadt ,, gegeven) volg my , of bereid u, om afin ,, de wellussen van Ibrabim te werden op„ geofferd." Deeze redenen joegen my een geweldiG 4 „ge  ■O-C 104 ) », 'ge vrees aan, doch myne oogen ten He- ' „ mei opgeheven hebbende, om my in de ,, handt der alwyze Voorzienigheid te (tellen , .. volgde ik zonder verder wankelen , myne ,, verloster, die gevolgt van haare Slavin, my een heimelyke trap afleide naar een' „ deur, waarvan zy de Sleutel had ; en wel„ ke deur aan den Zeekant uitkwam, On- der het gaan , verhaalde zy my alle de „ omltandi;',heden van het gefmeede verraad „ haarer Gemaal, tot myne vervoering naar ,, elders, benevens de wyze hoedanig zy „ 'er was agtcr gekomen ; en my inmiddels „ van tyd tot tyd door haare zonderlinge ,, goedhartigheid omhelsd hebbende, kwa„ men wy eindelyk aan de bewuste deur, „ die zy opende. " ,, Ragoras, een haarer getrouwde gefnede,, nen, ftond ons hier in te wagten , hou„ dende een diergelyk kleed als het zyne ,, voor my in gereedheid, het welk Isméne „ my met den tulband deedt aantrekken ; en . ,, my dus vermomd overgegeven hebbende „ in Handen ym haare twee Vrouwen op de zelf.  „ zelfde wyze uitgedorfcht, begaf zy zich' niet eerder vandaar, voor dat zy ons al„ temaal zag ingefchcept in een klein Visferi ,, Pinkje, 't welk zy tot onze Vlugtin ge,, reedheid hadt laaten houden. " ,, Wy vertrokken met de allergunftigite ,, gelegenheid die men zoude konnen wen,, fchen, en vervorderden onzen weg zon,, der eenige tegenfpoed gedurende tvee ,, dagen, en kwamen den derden dag bin„ nen de Haven van Carama, van waar wy „ de overige weg te landt naar Cairo afleid„ den ; in welke plaats Ragoras, zich van „ zyne ontfangene bevelen van Isméne, bsr „ hoorlyk kwam te kwyten, met my van „ haarent wege aan deszelfs edelmoedige „ Befchermfter over te leveren." „ Gy weet beter als ik, Mevrouw, ver^„ volgde Emilia, haare redenen tegens Fé„ dime richtende, wat 'er fints dien tyd is ,, voorgevallen; 't is uit uwe eigen mond, „ dat ik vernomen hebbe , dat Ibrabim en „ Isméne een groote onëenigheid met mal„ kanderen hebben gehad, 'c welk gy dpqr ' G 5 „ u\f  «£>( IOÖ „ uw beleid en gezag hebt bevreedigt, En „ van welke onëenigheid zy geen van bei„ den, de eene uit fchaamte en de andere „ uit verplichting , u den oorfprongnietheb„ ben ontdekt; welke ik van myn kant tot „ hier toe, ook om redenen, mede in de „ ftilwygendheid hebbe laaten berusten." Emilia befloot alhier het verhaal haarer gevallen, waar op Zaïda het woordt opvatte. „ Men moet met regt, zei die Princes,, fe, de verborgentheden der V'oorzienig„ heid bewonderen, zy heeft ondoorgron„ delyke werktuigen en middelen om ons te ,, leiden werwaarts zy wil. Gy zoudt mis,, fchien in het Schip van uw Gemaal zyn ,. omgekomen, of wel uw Gemaal in de „ Sloep daar gy in waart, by aldien de God,, delyke Voorzienigheid u niet van malkan- der hadt gefcheiden. En 't fchynt of Ibra,, bimu flegts moert beminnen, om Isméne ,, te noodzaaken van u te verzenden ter plaatfe daar gy u Gemaal zoudt wedervin„ den. Doch het geen ik boven alles in de Christenen moet pryzen, is die groote lank-  •OC 107 ,, lankmoedigheid met welke zy de onheilen ,, van het noodlot verdragen." ,, Die deugd, welke gy zoo zeer bewon,t dert, antwoorde Emilia, is de ingefcha,, pene hoedanigheid van een recht geaard Christen : en Mrel verre van te bezwyken „ onder den laft der verdrukkingen met wel,, ke hem God bezoekt, vindt hy in de al „ Iergrootfte tegenfpoeden des Waereldts., „ eene trooit van vergenoeging en wel te n vredenheid , zoo wanneer hy maar eenige „ de minde indruk van de gronden zynes ,, geloofs heeft, 't Zyn de vruchten en de ,, uitwerkzels van het licht die ons tot den ,, Hemel opleiden, op de voetflappen van ,, eenen Godt die voor ons en onzer ver,, losfinge is 'menfch geworden; die den ,, oorfprong is van de Wet aan ons gegeven, niet alleen ten opzichte van de verachtinge ,, der Waereldfche goederen , die minder „ als een zandkorrel zyn in vergelyking van „ de Hemelfche en eeuwige goederen dien „ hy ons in zyn Woordt belooft, maar door „ het lyden, waar omtrent hy ons zelfs is ,, voor»  •Ot 108 )0« voorgegaan en dc weg gebaand heeft ( ,, door het verdrietige leeven dat hy heeft „ geleeden, en de flraffe aan welke hy zich ,, om onzent wille gewilliglyk heeft onder" ,, worpen. " ,, Maar, Mevrouw, vervolgde Emilia, bemerkende dat Zaïda met de grootfte ,, aandacht naar haar luisterde: om de waare ,, gronden wel te bevroeden, die ons de ,, Waereldfche tegenfpoeden met zoo veel ,, gedult doen lyden, moet men door de ,, Hemelfche genade zyn beftraalt, welke ,, Godt alleen aan die hem behaagd, toe,, voegd en mededeelt. Volgens uwe wet, heerfcht de geeft alleen over de lighaame,, lyke en tydelyke goederen , en o ider ons ,, over de toekomende en eeuwigdurende; M zy tracht fteeds om het vleefch te over- winnen en alles wat aardfeh en verganke,., lyk is ten onder te brengen: Het verlies onzer goederen en have dunkt ons geen „ voorwerp van bedroeving te zyn: Alleont, ze verdrukkingen fchynen ons een gewis„ fe wegwyzer tot bet eeuwige leeven te ,, wee-  weezen; en onze lydzaamheid gaatzelfï zoo verre, om voor die geene te bidden ,, welke God heeft uitverkooren om tot de ,, werktuigen zyner regtvaardigheid of barm,, hertigheid te doen verftrekken. Zaïda hoorde met een dusdanige oplettendheid naar 't geene Emilia zeide, dat men handtastelyk konde gewaar worden dat zy 'er een groot genoegen in fchepte ; en al fchoon Fédime 'er minder van aangedaan fcheen, kwam zy nochtans genoegzaam te laaten blyken , dat, onaangezien de duisternisfevan het Turkfche bygeloof haare natuurlyke denkbeelden niet ftrydig waaren met die welke zy kwam aan te hooren. Zaïda onmiddelyk als uit eene diepe mymering ontwakende, nam het woord op en zeide. „ Ik verwonder my niet, dat men metzul,, ke gunftige begaaftheden ten opzichte vari ,, de geeft, gefchraagd door het vooroordeel ,, dat men bezit voor een geloof waar in ,, men gebooren is, men eene Godsdienil ,, veracht die ons minder geeftryk en door„ voed dunkt. Ik voor my, beminde deugd ,. waar  ,, waar zy ook is, en ik kan geen Christenen ,, haaten zoo dra zy deugdzaamheid bezitten, ,, üy zoudt u niet vergenoegen van geen ,, Christenen te haaten , hernam Emilia, maar ,, gy zoudt zelfs hun geloofaankleeven , by„ aldien gy de waare gronden van dat geloof ,, kundig waart, waar van ik u flechts een ,, oppervlakkig denkbeeld hebbe gegeven; „ behaagde het den Hemel, om ter beloo„ ninge uwer deugden , u zoo veel licht te geven van de grond eener zoo zuiver ge,, loof te kennen. Maar, Mevrouw, dit is „ het werk van den menfch niet; hy die de harten gemaakt en de ziel heeft ingeblaa,, zen , is maar alleen bekwaam die to: hem ,, te trekken." Zaïda gevoelde gedurende deeze re lenen onbegrypelyke ontroeringen in haar gemoed , welke zy alleen toefehreef aan de liefde welke zy voor de Prins van W * * * gevoelde. Zy zag hem van ter zyden eens aan, en bemerkende dat hy zyne oogen op haar hadt gevestigd die hy vervolgens eerbiediglyk nederfloeg, kon zy zich niet onthouden van te  (. III ) te bloozen; zy ftond open bet gefprek afbrekende , verzogt zy Fédime, alle mogelyke zorg voor Emilia je dragen om haar niet meerder in de hoedanigheid van Slavinne aan te merken; zy begeerde zelfs, dat Lodezvyk by zyne waarde wederhelft zoude blyven, en begaf zich, om hun meerder vryheid te laaten, naar haare vertrekken, alwaar Fédime haar beloofde binnen weinige ongenblikken te zullen volgen. Zoo haaft was Zaïda niet wedergekeerd in haar geheim vertrek, of de liefde, die even te vooren voor de ftriktheid van haare deugd, hadt moeten zwigten, kwam weder boven dryven , haar voor oogen ftellende het verlies dat zy in de perzoon van den Prins van W * * * kwam te lyden, op't oogenblik dat zy zich zelven.vleidde van hem ganfch onder de magt van haare liefde te hebben ; en de befpiegelingen daar van deeden haar eensklaps in dealier verfchrikkelykfte bedenkelykheden vallen, welke bekwaam is iemand van de hartelykfte tederheid tot de jjrootfte wanhoop te doen OTerflaan. Zy be- fchouw-  fehouw'.e in eene allerdiepfte flïlzwygenthcid de bedroefde tóeftand van haar hart, voegende by die overdenking de gelukkige gefteldheid van dat van Emilia. H^at beny-de ik uwe gelui-[laat, gelukkige Princes'. .zei ze, midlerwyl dal myn hart verflonden . wefidl van de allerhevigfte en noodlottigfie aller driften , over deive/ke gy op dit oogenblik, zegepraalt: gy heerfcbt over een bart dat gy my komt te ontrooven! . Eene menigvuldigheid van verwarde denkbeelden folterde beurtelings haare zinnen, terwyl eeue overmaat van verliefde hartstogjten dikwyls haare deugd met wonderlyke gedagten befprongen. Zy was.noch in 't felfte van die ontroeringen , wannneer men haar kwam aandienen dat den Sultan haar vertrek was naderende. Haar hart overlaaden van gemoedsbewecgingen, 'fiddcrde op deeze . boodfchap, en Welke poogingen zy deedt om er de ontroering van te verbergen , NoUradin was doorzigtig genoeg om te bemerken , dat zy in geen gerufte gemoedsgefteldheid was. „ Gy komt my wat onpasfelyk vóór,  „ zeide hy, en ik wenfchte u beter in ftaat „ te hebben gevonden, om eene tyding aan „ te hooren , die u zoo zeer verblyden zal „ als zy my bedroeft. Ik kom u zeggen , dat „ dan Arabifche Prins myn Neev, aan wien „ ik u als Gemalin hadt toegcfchikt, en die „ gy onmogelyk koft beminnen, ineenVeld„ flag tegens de Perfen is omgekomen." Zaïda, welke deeze tyding in een ander tyd met meerder blydfchap zoude hebben aangehoord, ontfing die zonder de minfte aandoening. „ Het geen u bedroefd myn „ Vader; zei ze tegens den( Sultan, kan my „ niet aangenaam zyn; den Hemel kon ueen „ Neev hebben gelaaten die gy lief hadt, zon„ der my hem daarom tot Egtgemaal te ge„ ven." — „ Het verdriet dat u een befluit, .„ uit Staatkunde genoomen , u gaf, antwoor„ de Nouradin, vertrooft eenigermaate myn „ hartzeer; maar myn Dochter, het geen „ my het meed in deezen noch trooft, is dat „ deeze ontdaaking van myn gegeven woord, „ my in ftaat fteld om u een ander Gemaal „ te verkiezen. En nademaalik niemand ken , H „ die  „ die door zyne deugden en verdienden beJ„ ter verdient, van, door u te behuwefy„ ken , in myne ftaaten op te volgen, als „ Emurath, heb ik gevolglyk befloteh, van „ u te zaamen te verbinden en zulks geen „ oogenblik te vertraagen, om redenen, van „ zomtyds in onmin te geraaken met andere „ Vorften die u ten Huwelyk mogten vraa» gen." Welk een vreesfelyke flag voor Zaïda, Zy bleev als verdomt, en haare oogen met een diepe rtilzwygentheid ter aarden flaande, zweeg zy bot flil, het welk den Sultan zyne reedenen deedt hervatten. „ Gy doet „ my die blydfehap niet bemerken , zeide hy, „ die ik in u meende te ontftceken : Emurath „ is wegens zyne dapperheid, verdand en „ Lighasms gedalte een der volkomende Man„ nen van zynen tyd. Ik ben aan hem het „ wclzyn mynerStaaten, dcroem myner Wa„ penen , en waarfchynlyk het leeven ver„ fchuldigt; en gy Aveet dat onder ons het „ ftuk van geboorte eene onverfchillige zaak „ is, en wy de Menfchen alleen om hunne « deug-  „ deugden en goede hoedanigheeden eeren." „ My zyn alle de verdienden van Emurath j, bekend, zeide;Zaïda., van haare eerde ont„ zetting wat bekomende , maar ik hoop, „ myn Vord, dat gy my een weinig tyd van ,, bedenken tot zulk een gewigtige daad zult „ geven." „ 't Is onder dat zelfde voor- ,, geven , viel haar NoUradin te gemoet, ,, dat gy den Arabifche Prins van myne handt kwam te weigeren ; doch dat ik my toen„ maals niet van'myn willekeurig gezagover. „ uwe perzoon bedient hebbe, heeft geen „ gevolg voor het tegenwoordige : daaren- boven, de welvaard myner daaten Iyden „ niet dat ik dit beduit te lang vertraag." Op het eindigen dezer redenen, kwam men boodfehapper., dat Fédime aan de deur der voorzaal was , om haare opwachtinge te maaken: dat zy binnen kome, zeide den Sultan. Deeze Princes hier op ingeleid zynde. „ Kom, myne Nicht, fprak hy, voeg u op myne zyde, om myn Dochterte doen , befluiten , tot het geene ik haare gehoor,, zaamheid ben afcisfehendc." H 2 „ Zy  4c beide Princesfen zich andermaal een onverbreekelyke trouw , en beraadllaagden , van alles in 't werk te ftellen wat mogelyk was om h*>t genomen befluit van den Sultan te verydelen. Den Divan dien 'dag van een korte duur zynde, en Nouradin begeerig om den Vizier van de hem toegedagte gelukflaat te verwittigen, hieldt hem by zich alleen, en hem zyne voornemens geopenbaard hebbende, ontfing hy noch des wegens de dankbetuigingen van Emuratb, toen Fédime^ uit lalt van den Sultan ontboden, binnen trad> ,, Wel nu, myne Nicht! fprak Nouradin, „ begrypt myn Dochter het geluk dat zy zal ,, genieten van de Vrouw van Emuratb te zyn? zal zy my met zoo veel drift en ,, oprechtheid gehoorzamen als ik begeer ? " — ,, Myn Vorst, antwoordde Fédime, de Princesfe uwe Dochter kan„ onmogelyk tot zulk een driftig befluit ko,, men als gy haar af-eifcht. Haar zyn zekerlyk aUe de groote verdienften van den ,, Gemaal dien gy haar toefchikt bekend,„ maar, Emuratb zelfs moed wenfehen van 11 4 de  120 )=0» de handt der Mingod eene Wederhelft te „ ontfangen , welke hy om zyne goede noe„ danigheden waardigis." Ditzeggendefloeg zy haar oogen verliefdelyk op die van den Vizier, en by aldien zyn hart niet voor ingenomen was geweeft, was deeze lonk alleen in ftaat van hem te wonden, en hem te doen bevroeden alle het geene 'er in 't hart van Fédime omging. Emuratb die echter maar alleen opgehuld was met zyn onverhoopt geluk, welke teffens zyne liefde en hoogmoed ftreelde, begreep niet het geen Fédime hem zeide, maar het woord opvattende. „ Princes fprak hy, „ gy, die ik altoos zoo getrouw aan myne „ belangen heb verknocht gezien, zoudtgy „ kunnen goedkeuren, dat ik in de vertraa„ ging van myn geluk bewilligde? Neen, „ gy hebt my een al te beproefde vriendfchap „ fteeds laaten plykc-n, om niet alles in 't „ werk te ftellen wat mogelyk is om myn heil en wclvaard te bevorderen." — En » ik, zeide den Sultan tegens Fédime, ik .. gebiede u aar. Zaïda te zeggen, dat zy „ bin~  •0( 121 )0" / ,, binnen tweemaal vierentwintig uuren tyds „ aan myne wil zal hebben te gehoorzamen , „ gae heen." Fédime vertrok, en Emurath mede zyn affcheid van den Sultan nemende , zoudt vervolgens om den Prins van W * * *, denzeiven begerende te fpreeken. Deeze bevond zich op die tyd met zyne waarde Emilia in 't vertrek van Fédime, daar zy bezig waren elkander een getrouw verhaat hunner afweezigheden te doen, de Prins voornamentlyk haar een breedvoerig verflag van zyne Slaverny doende, benevens zyne eerde ontmoetingen en bejegeningen met de Princesfe Zaïda, echter alleen aan het ftuk van medelyden toefchryvende , het geene een uitwerkfel van haare liefde was geweeft, om zyne Gemalinne in geene de minste verdenking van verflauwing te brengen. Zy waren dan in die ftroom van we ierzydfche vergenoegzaamheid, waar in twee welminnende harten fteeds zyn, toen een bode aan Prins Lodewyk kwam boodfchappen, dat hy zich tot den Vizier moeit begeven; werwaarts men hem oogenblikkelvk seleide. Emu' H S  •<$>( 122 )<0" ■ Emurath, de Prins ziende binnen komen zonder keetenen, was hier over niet weinig verwondert. „ Zyt gy geen Slaav, vroeghy „ hem, zoo dra hy genatie'rt was, en waart tam draagt gy uwe boeijen niet? "— „ De „ Princesfe heeft de goedheid gehad my die „ te ontnemen, antwoorde Lodewyk. Zy „jheeft dit konnen doen, hernam Emurath, „ gy waart haare Siaav, en zy was bevoegt „ om u uwe vryheid weder te fchenken ; ,. doch dewy! zy haar medelyden tot zoo ver ,, re uitgeftrekt heeft, moet gy u vandiege,, nietende voorrechten ten mynen behoeve ,, bedienen. Den Sultan heelt my tot haar ,, Gemaal verkooren, maar ik wenfehte die ,, hoedanigheid veel eerder aan haare liefde en genegenheid , als aan het gezag vanhaa„ ren Vader verfchuldigt te zyn. Dit is u ,, genoeg gezegt, om u te doen begrypen, ,, wat ik van u begeer; gae, fpreek haar in myn voordeel, en zoo dra myne wenfehen ver„ vuld zyn , zal ik u naar Europa doen wc„ derkeeren." Lodewyk de verfchuldigde eerbied aan den V{.  Vizier beweezen hebbende , vertrok van daar, niet zonder eene groote ontroering van harten. Tot hier toe hadt hy maar gemeend een kleine fchaduwc van genegenheid voor Zaïda gevoeld te hebben, uitgedoofd door de wettige liefde voor zyne waarde Emilia; het gezigt eener zoo dierbaare wederhelft, tegens alle hoop en verwachting wedergevonden , haddon de indrukfelen der Princesfe geheel en al in zyn hart vernietigd, maar nu hy van Emuratb vernam , dat zy zyne Gemalin ftond te worden, deedt hem eene jaloerfe fpyt ontdekken, dat hy haar yry meer beminde als hy dagt, tertvyl eene zekere neiging, dien hy onmogelyk kon bedwingen en waar van hy de beweegreeden niet wist te doorgronden , hem deedt befluiten, alles wat hy op de Princesfe vermogt tezulienin't werk.itcllen , om dit Huwelyk tegen te gaan en te beletten. Niet dat hy eenige denkbeelden do rit voede die tegen zich zelfs of de eerbaarheid der Princesfe ftreeden , maar hy meende'h een genoegen te fcheppen vm baar niet fn de armen eener zoo haatelyke medevryer fe zien,  •O-C 124 zien, terwyl hy aan de andere kant een innerlyk vermaak gevoelde van haar te beminnen, en weder van haar bemind te zvn. Fédime was ondertusfchen de Princesfe Zaïda weder gaan opwachten, en beiden waren zy bezigde middelen te beraamenom zulk een rampfpoedige (lag, als hun bedreigde, van zig af te keeren, toen de Prins van W * * * het vertrek in kwam. De beide Princesfen waaren neergezeten op twee kostbaare Tapyten waar mede hunne marmere gefloeltens waren belegt, en dePrinsbyhun nedergeknield zynde, hielden zy te zaaren raedsbelluit over hunne noodlottige omflandigheid. „ Ik zou geenfints verlegen zyn om tot een „ befluit te komen, zeide Zaïda, by aldien „ de Prins van W * * * ncch in die Haar van „ vryheid was, als waarin ik hem op giste„ ren oordeelde te zyn, en ik zou niet lang „ aarfelen om van myne kroon en grootheid „ af te zien, om tot aan het uitterfle einde «des waerelds een Prins te-volgen , wiens » wettig bezit my gelukkig zoude maaken. v Maar  •0< 125 „ Maar de verfchrikkelyké hinderpaal, wel„ ke de wedervinding van Emilia aan alle „ myne bepaalde oogmerken komt toe te bren„ gen, welke eene onfehuldige min vergeef„ felyk zoude hebben gemaakt belet my dit, „ zoude ik my dan voor 't oog van alle Men„ fehen opzettelyk gaan bezoedelen met het „ verdenken van myne deugd, wanneer ik „ nu tot zulk een besluit overging? " „ Neen, Mevrouw, 6 Neen, viel haar „ den Prins te gemoet, ik begeer niet dat „ gy eene zoo zuivere deugd als de uwe, „ zult waagen aan de lasterende verdenkim „ gen welke een zoodanig besluit waarichyn„ lyk zoude doen gebooren worden. Gy „ zyt Erfgenaam van het grootmagtigile ryk „ des Waerelds : Wie belet u-, dat gy zon„ der Egtgemaal zoudt heersfehen ? Bezit gy „ minder moed en minder deugd d in zoo vee„ le Koninginnen, die roemrugtiglyk hunnen „ Throon hebben bekleed, zonder naait hun„ ne zyde een mannelyk hooft of meester te „ plaatfe 1 ? En kunt gy aan den Sultan niet „ verklaaren , dat het u genoeg is zyne Doch- „ ter  tér tc toèeZën', zonder u te vernederen ., tot het Egtgenootfchap van eene nietige „ Slaav, die uit den drek is opgetrokken? " „ Die raa i is zeer goed , zeide Fédime , „ maar my dacht evenwel, Mevrouw , dat „ het beter zoude weefen, dat gy u veinsde „ tc willen fchikkcu naar 't geene men van u „ verlangende was , en trachten ondert'us„ fehën door geduurige uitflellen van de ver„ vulling der zaake zelfs af te blyven , tot „ dat dc tyd zoodanige gunftige hinderpaalen zoude hebben voortgebragt die alle oogmer„ ken bekwaam kunnen zyn te verydelen."— „ Maar zoo Nouradin my eens wilde nood„ zaaken, om binnen tweemaal vicrentwin„ tig uuren my met Emürath te verbinden? ,, kwam Zaïda haare vriendin te gemo"t: — „ Dan weet ik een onfeilbaar middel, ant,, woorde Fédime, om dat onweer af te ftui,, ten, by voorbeeld, gy hebt het graf van ,, Mabomet noch niet weefen bezoeken, zegt, dat gy een belofte gedaan hebt, van ',, niet eerder te willen trouwen voor en al ,, eer gy uwe plicht aan dien grooten Pro' ,, phcet  •0>C 127 >o« n pheet hebt afgelegt. Gy weet, hoe groot „ het vooroordeel van u Vader is , en dat hy „ de ongenade en ftraffe van den Hemel zou„ de duchten , by aldien hy iets het gering» „ ftc tegens zyn geloof aan deedt. Die reis „ fleept eenige maanden weg, daar en boven „ wordt 'er noch veel tyd tot u vertrek ver„ eifcht, en uwe wederkomft brengt mede „ veele omftandigheden te weeg, dus zult „ gy. hier door voor eerft de groote voort„ varendheid van Nouradin verydelen, en „ indien tusfehen tyd alle zaaken mogelyk „ zoo kragtdadig van gedaante veranderen , „ dat gy voor geen het minfte ongeval zult „ behoeven te vreezen." Zaïda benevens den Prins preezen deeze raad , en men begoft van dien zelfden dag af de geruchten uit te ftrooijen , dat de RyksPrinccs de gelofte gedaan hadt, om dat jaar in perzoon de jaarlykfche gefchenken voor het graf van Mabomet derwaarts te brengen. Ondertusfchen was Emuratb van zyn kant niet volkomen geruft, en zoo dra de Prins van W * * * van hem was afgefcheiien, kwam  kwam hy by zich zeiven te overdenkan , met ■welk eenen iever de Princesfe Zaïda dien Prins zyne flaaffche ketenen hadt afgedaan , en al het goeds dat zy van hem gezcgthadt, daarby oplettende, dat het een dapper, verftandig en welgemaakt Prins was; alle deeze befpicgclingen kwamen het eerfte vier van jalouzy in zyn hart te onglimmen, waar omtrent hy by de eerfte gelegendheid de nodige navorsfchingen wilde doen , die zich dan ook welhaaft voor hem opdeeden. Emilia naar gewoonte haare plichtplegingen des avonds by de Ryks-Princes hebbende afgclegt, die zich wegens overlaade zwaarmoedigheden vroegtyds tot rusten hadt begeven, begaf zich vervolgens met haar Gemaal van daar naar een Terras om 'er de koele avond lugt te fchcppen , welk terras gelegen was in de tuinen van de Princesfe Zaïda, langs de vertrekken van haar Paleis zich uitftrekkende. De beide gehuwden een geruimen tyd in hunne eenzaamheid, onder bcgiinfliging van 't heldere maanligt, aldaargewandelj hebbende, gingen zich nederzetten op  129 ^ op een MarmereBank, naby een foort van grotwerk tegens de (kapkamer van .de Ryksprinces aankomende. Om in-deeze tuinen te komen, moett men noodwendig door de vertrekken van die Princes ; of door de baden van den Sultan. Emuratb minnenydig op de Prins van W * * * , hadt zich de (leuters van die baden doen geven , en vervolgens zich verkleed hebbende in 't gewaad van een gemeene Slavinne , was hy zich gaan verfchuilen in een hoekvan dat grotwerk, daar het onmogelyk was van hem te konnen zien. Emilia was van de zelfde houding en geftalte als Zaïda, dus men zich in haare perzoonen zeer ligt vergisfen kon, en de Prins van W * * * was geen Man om onkenbaar te weezen; dus Emuratb hen beide- uit het Paleis van Zaïda hebbende zien komen , en tezaamenwandelen, wierdt meerder, dan hy wenfehte, in zyne kwaade vermoedens gefterkt, doch kwam in noch grooter gramfchap te blaaken, wanneer hy zyne aandacht kwam te leenen naar 't geen zy fpraken , hy kende aanftonds de (tem I van  •O-C 130 ) Van den Prins van W *••*.*, die het digtfte aan het grotwerk zat, en hoorde dat- hy tegens de geene die naad hem gezeten was, zeide. „ O Ja, Princes, ik zoude veel He„ ver fterven, dan een oogenblik ophouden „ van ute beminnen, denkt niet, dat ik, of „ vry of flaaf wezende , bekwaamzoude kon„ nen zyn van u ontrouw te worden. Hoe! „ zoude ik u verlaaten , gy dje my zoo viert riglyk lief hebt, dan was ik voorwaar de „ ondankbaard aller Menfchen." Dit gezegt hebbende , gaf hy Emilia een hartelyke kus en haar zeer naauw in zyne armen ilrengelende. „ Neen, myn waarde Princesfe, neen, » niets zal in ü,ai zyn om my ooit van 1 af te trekken." Het gedult van Emuratb kon onmogelyk langer tegens een zoodanig SehouvvfJ>eI befaan: hy hadt wel voorgenoomen om niet te voorfehyn te komen, maar zyne woede overwon de reeden , en eensklaps met een moordpriem uit zyne fchuilhoek te voorfehyn komende, viel hy op dit omhelfend paar aan, om daar van een doodelyk flagtoffer te maaken,  ken. Emilia, wiens gezigt juifl op de pook gevestigd viel, was zoo gelukkig van met behulp van 't Maanlfgt dat-moordgeweer te zien blinken , en noch in tyds de handt van Emurath tegen te houden, die. al te driftig gejaagd door gramfchap en vreeze, zyne ilag miste, de pook voor de voeten van Emi* lia liet vallen en in aller yl de deur der baden beliep , dien hy agter zich toewierp en dus noch onkenbaar weg kwam. Een zoodanig vreemd geval wierp Lodewyk en zyne Gemalinne in een kragtdadige bewondering; hunne eerfte zorg van weerskanten, was om te onderzoeken of zy ook gekwetlï. waren , hetwelk niet zynde , verdween hunne grootlte vreeze , vervolgens de moordpriem opraaperidc en met dezelve naar 't fiaap-vertrek der Ryks-Princesfe keerende , aan wien zy een volledig verflag vart 't voorgevallene kwamen te doen. Het gewaad van Slavinne, waarin zyden moordenaar hadden uitgedofcht gezien, en de vlucht door de baden van den Sultan genomen, deeden hun dadelyk vermoeden, dat het een Mansperzoon in I a Vrou-  <#>( 132 )<#>• Vrouwenkleederen moeftzyn geweeft; maar zoo dra hadt Zaïda de pook zelfs niet befchouwd, of zy was overtuigd die eigenhandig tot een gefehenk aan Emuratb te hebben gegeven. Zy besloot hieruit, dat het wiskundig een der Slaaven van den Vizier moeit weezen, of wel een der badbediendens, die van Emuratb zekerlyk was omgekogt om den Prins van W * * * het leeven te beneemen; want om te onderüellen, dat hy zich zeiven aan een diergelyke daad zoude hebben willen blootftellen, was iets 't geen zy zich onmogelyk konde inbeelden. Niet te min oordeelde de Princesfe hetvan de uitterlte noodzakelykheid , dat de Prins van W * * * zich zoude afgezondert houden, tot tyd en wyie zy het geheim zoude hebben uitgevorfcht van een dusdanig aangelegen geval, zeggende , dat by aldien den Vizier, die reets zoo groot aan 't Hof was, het voornemen gefmeed hadt om den Prins van W * * * te doen ombrengen, hy buiten alle tegenfpraak, t'eeniger tyd middel. Zou vinden , om zulks ter uitvoer te brengen, en  ■ was intusfehen wederom van kleederen verwisfeld, en naar zyn Serail gekeerd, daar hy, onder voorgeven van aan Staatszaakcn te moeten arbeiden, zich alleen afzonderde, haaiende duizend verfchrikkelykc denkbeelden in zyn hoofd die de liefde en wraakzugt bekwaam zyn iemand in te boezemen, en zich voorftellende de allerwreedIte beiluiten die den een den ander verydelde, doch allemaal daar op uitkwamen, van zich het koste Wat het wilde van den Prins van W. .*•*:* te ontdaan. Hy bleev dan maar zich ophouden met het beraadflagen der middelen om 'er de bloeddorstige uitwerking van te bevorderen; en dus, na verfcheidene ontwerpen die hem niet gevielen, te hebben verworpen, meende hy beft te zyn, ten einde de Ryks-Princesfe niet te bedroeven , van voor haare oogen het bloed van harren Slaav te vergieten , om den Sultan te beweegen, dat men den Prins van W * * * weder naar Europa zoude doen keeren, en dat hy ondertusfchcn op het Schip, waar op dien Prins naar 't Vaderland zoude keeren, eenige vertrouwde lyf-  lyfcigeiien zoude hebben, die wel gelegenheid zouden weeten tc vinden, om hem over boord in Zee te werpen of om hals te brengen , welke dood voor de Princesfe Zaïda wel bedekt zoude blyven. By ditbeiluitbleev hy dan bepaald, en zich vervolgens op eenige Tapyten tot rusten ter neder gelegt hebbende, wachtte hy met ongedult naar hetbekwaame oogenblik waar in hy zyne opwachting by den Sultan konde maaken , alvoorens de Princesfe gelegenheid hadt van haar Vader te fpreeken. Hy .begaf zich dan tot Nouradin, wien hy over eenige zaaken van ftaat alvoorens onderhouden hebbende , cindelyk Ook te kennen gaf ,hoe hy in vertrouwen onderricht was, dat den Prins van W * * *, wel eer zyn Slaav en tot een zeer laag beroep verweezen, middel hadt weetcn te vinden wegens zyn doordringent veritand , om zich in ieders gunit te wikkelen en daar door eene verffandhouding aan te winnen die ten uitterilen gevaarlyk voor den Staat konde zyn, als ftrekkende hy tot een Spion der Christenen: I 5 dat  C 138 ) dat hy boven dien de gunft der Princesfe gewonnen hebbende, deeze hem uit zyne Slaaffche banden hadt ontflagen, en hy dus door zulk een veikregene vryheid en de gewonne gunft van Zaïda, niet anders als een verderflyk werktuig voor het Ryk konde zyn , en diensvolgens van gevoelen was , dat men hem op het eerde naar Europa vertrekkende Schip, moeit infcheepen en naar zyn Vaderland doen keeren. Den Sultan zulk eene billyke raad voor goed keurende, prees de voorzichtigheid van den Vizier, en belaste hem met de zorg om den Prins van W * * * zoo fchielyk mogelyk uit zyne Straten te doen vertrekken. Emuratb alzoo in zyne wenfch geflaagd zynde, keerde tot zynent, zich vleijcnde zyne wraakzucht eerlang te zullen konnen volvoeren , daar toe eenige Janitfaaren in Zyne belangen Hellende, die zich tot de uitvoering van zyn gefmeed gruwelduk, mede op het bewuste Schip zouden laaten vinden. Onmiddelyk dat hy de nodige maatregelen tot  «è< 139 ) tot zyn voorgenomen ontwerp nam , was de Ryks-Princesfe niet minder bedacht op de haare, ter behoudenisiu van den Prins van W * * * ; den dag w as nauwelyks aan den Hemel, of de Princesfe Fédime, die door voornoemde Prins, by zyne geheime afzondering in haar Palels, haar van al het voorgevallene op het terras hadt onderricht, verfcheen in 't vertrek van Zaida, die noch te bed lag enEmi/ia aan haar !mofoen-cnd "ezelen. Deeze drie Princesfen pleegden aanftonds te zaamcn raad , wat 'er'ten opzichte der leevens-behoudenis van den Prins in zulk een netelig geval behoorde gewerkftelligd te worden, en alle drie waren zy het zaamen eens, dat het onmogelyk was hem voor't geweld dar Vizier te behoeden, dan hem uitlandig te maaken en naar zyn Vaderland te doen wederkeeren , aangezien Emuratb alles op 't verftand van den Sultan vermogt en de bereidwilligheid van het Krygsvolk in zy. ne magt hadt. Het was Emilia die de eerfte voorflagen van dit ontwerp opperde, ais komende het mee 11  meeft met haare belangen over een, maar Fédime, wien de liefde der Princesfe bcwuft was, hadt moeite om te belydcn, dat zulks bet eenigfte middel van uitvlugt was ; doch al te veel gegronde redenen billykte dat ontwerp, dus betuigde zy evenwel na eenige oogenblikken beraadens, dat dit vertrek naar Europa het enkele middel was om de dagen van den gevangen Prins te verlengen. Zaïda keek op dit oogenblik haar aan met een oog waar uit te gclyk haar hartzeer en liefde te lcezen was; en zich niet kennende onthouden van te bloozen , fmoorde zy echter in haaren boezem, het geheime ontwerp waar van zy zwanger ging. „ Ag ja! myn waarde Fédime, zei ze, „ ik bcgryp dat 'er geen beter uitvlugt is als „ waar aan gy uwe toeftemming komt te ge- ven; ik doe van 't zelfde en hang 'er myn „ zegel aan." Vervolgens zich naar Emilia kcerende en die omhelzende: „ Wat ftaat gy „ gelukkig te worden, Princes, fprak zy tot „dezelve, by aldien ons beft uit van e?n „ gewenfehten uitflag mag zyn; Welk eene „ bïyd-  „ blydfchap van elkander in uwe Staaten „ weder te zien en in een onderling; geruft „ bezit te weezen; maar zoudt gy wel ge„ looven willen, Princes, voegde zy 'er „ by, dat ik midden in myne grootheid en „ aanzien, bekwaam ben van u uw ge„ lukkig lot te benyden ?" Zy drukte deeze woorden op zulk een nadrukkclyke wyze uit, dat Emilia 'er van verbaaft ftond : de liefde is arglistig en doorziende , en deeze Gemalin, welke tot hier toe alle de gunftbewyzingen van Zaïda voor haar Gemaal, aan een natuurlyk medelyden hadt toegefchreeven, fcheen nu eensklaps uit klaarder oogen te zien, en te ontdekken, dat die Princesfe voor Lodewyk eene genegenheid gevoelde die meerder dan eene enkele edelmoedigheid te boven ftreefde. Zy erinnerde zich aanftonds de eerfte woorden van haar Gemaal op het oogenblik dat zy elkander by Fédime weder ontmoette, en dat herdenken deedt haar merkèlyk bloozen. Doch aan de andere kant overwegende dat de Princesfe zoo gemakkelyk in hun vertrek naar  naar Europa bewilligde, en kennende haare deugd en grootmoedigheid van Ziel, verwekte deeze omftandigheid by haar fiechts eene kleine ontroering zonder tot eenige Wezentlykc bekommering over te flaan; invoegen, dat Zaïda het woordt weder opvattende, tegens Emilia zeide, dat zoo zy al iets aan haar te bcnyden hadde, dat op billyke redenen fteunde, het daar in beilond, van haar gebooren te zien onder eene Wet, welke het verftand boven alle de grootheden des Waerelds ftelde, Wanneer nu de drie Princesfen zich hy het-befluit bepaald hielden, dat men zoo haart mogelyk zoude trachten de Prins van W * * * zyne vryheid naar deszelfs Vaderland tc verghaffen , keerde Zaïda zich tot Fcdimc , zeggende. „ Myn lieve Vriendin, „ zoudt gy geen middel zien, om den Vi„ zier, met hem een denkbeeld van uwe „ liefde tot hem in te boezemen, tot eene „ gunflige verandering voor my te bewee„ gen ? Doet hem toch voor al begrypen , „ dat het veel aangenamer is een hart të „ be-  «ïK 143 „ bezitten dat tot ons genegen is, dan 'er met „ geweld toe te dwingen eene 't welke voor „ ons afkeerigis. Doedt die ftapomuenmy„ nent wille , en by aldien gy 'er niet in flaagd , „ zal ik u een ander genomen befluit mede„ deelen , daar ik u voor het tegenwoordige „ noch niets van kan openbaaren." — „ Denkt „ niet viel haar Fédime te gemoet, dat hy „ ooit tot zulk een onvoordeelige verande. „ ring overgaat, gy kend zyne heerfchzugti„ ge oogmerken; nochtans zoude ik niets „ kunnen nalaaten te ondernemen, wanneer „ het zake is om u te verplichten , ik zal in „ dcezen de neiging van myn eigen hart „ volgen, ik fpreek hem noch heden mor,, gen, als hebbende naar 't eindigen van de „ Moskee by my belet doen vraagen." De drie Princesfen fcheidde hier op van elkander, Emilia met Fédime gegaan zynde , ftond Zaïda op., die om alle zaaken daar heenen te leiden .wer^aarts zy haare oogmerken hadt, begaf zy zich tot den Sultan, aan wien zy, naar alvoorens haare tegenzin voor het voorgeftelde Huwelyk te heb-  hebben laaten blyken, verzogt, van haar te willen vergunnen, om de infpraak van den Profeet Mabomet te moogcn gaan inneemen , als hebbende die gelofte gedaan eer zich in 'tHuwelyk met iemand te verbinden, van welk voorneemen zy zeide onmogelyk te konnen afgaan zonder meineedig te worden. Den Sultan vondt zich verleegen met deeze voorllag, hy was hardnekkig en zag zyne iWtl en begeerte niet gaarne wederftrceven; daarenboven hadt hy ftaatkundigc oogmerken die hem de fpoedige voltrekking van dit Huwelyk nodig deeden oordeelen. Doch deszelfs bygeloovigheid voor den Profeet Mabomet, overtrof alle andere wettige redenen, en hy vergunde de Princesfe de volbrenging eener gelofte , na de vervulling van dewelke zy geene verfchooningen meer zoude weeten In te brengen tegens zyn vastgenomen befluit ten haaren opzigte. De Princesfe keerde ten uitterften vergenoegd tot haarent, als hebbende deeze eerfte pooging haar de weg geopend tot de volvoering haarer oogmerken; en ondemisfchen dit  ( 145 )4> dat zy by den Sultan was geween, hadt den Vizier zyn bezoek by de Princesfe Fédime weezen afleggen. Het doelwit van Emuratb by deeze opwachting, was, om behendiglyk te polsfen, of de Princesfe zich zomtydsaan Fédime wegens het geval van 't terras mogt hebben uitgetaaten, want hy twyffelde niet, of het was Zaïda geweeft die deeze verliefde zaamenkomft met den Prins van W * * * hadt gehouden. Maar dewyl de drie Princesfen waren over een gekomen, dat men 'er niets van aan den Sultan zoude openbaaren, 200 droeg Fédime ook wel zorg, van tegens den Vizier niets het geringde te laaten blyken dat hem in 't begrip konde brengen , dat 'naar van dat geval iets bewuft was. ■ Fédime, die den Vizier bemind hadt van 't oogenblik af dat hy aan het Hof was verfcheenen, hadt hem gevolglyk met alle haare magt onderfteund , en hy was voor 't grootde gedeelte zyn fortuin verfchuldigt aan haare medehulp en raadgevingen, met welke zy hem by alle voorkomende'gelegenheden de behulpzaame hand hadt geboden, Zy was K de  de Dochter van een Suster des Sultans, en haare Zagtmoedige , inneemende en doorzigtige manieren en ommegang, hadden haar veef invloed op 't vcrftand van haaren Oom doen hebben en de vertrouwde zyner Dochter Zaïda gemaakt, zy was maar drie en twintig Jaaren oud, en haare fchoonheid, die van een groote aantrekkelykheid was, ftond in haare vollen bloei en luister. Hadt Emuratb zyne heerfchzugtige oogmerken niet tot Zaïda overgebragt, hy zoude zich zonder twyff. 1 vereerd hebben gevonden met zyne Perzoon aan Fédime te vinden, en haare voorkomende goedbartigheeden zouden niet hebben nagelaaten van hem gevoe'.ig te maaken ; maar de overtreffende verdienden der Princesfe Zaïda, gevoegd by de groote bevoordeelingen en vorderingen tot zyne fortuinftaat, hadden den Vizier binnen de paaien van eene nederige erkentenisfe doen blyven, die hem als verplichter en niet als minnaar, aan Fédime verknocht hielden. Zoo dra hy by die trincesfe was ingelaa- ten,  ( 147 ) ten , tradhy naarhaartoe, zeggende: „ Hier i, ziet gy, Mevrouw, de gelukkigfte aller „ bundelingen en de nootlottigfte aller inin„ naars. Door uwe goedhartigheden ben ik 4, op de hoogde trappen des fortuius gefte„ gen, nu kom ik dezelve ten behoeve my„ ner liefde aanzoeken. Den Sultan geef: „ my de Princesfe zyne Dochter, tot bruid, „ maar zy weigerd myne handt; myne licf„ de, haar van overlang bekend, kan on- „ mogelyk de weg naar haar hart vinden; nie- • f „ mand heeft op dat hart zoo veel vermogen ,, en invloed als gy, Mevrouw, dashoopik, „ dat gy dat vermogen wel zult willen te kos„ te leggen , om te overwinnen het geene my „ ondoenlyk is, noch door my op haar kan „ verkregen worden." „ De Princesfe Zaïda, antwoordde Fédi„ me, heeft voor uwe verdienden alle ag„ ting die gy van haare befcheidenheid kunt „ verwachten, zy weet wat den ftaat aan u „ verfchuldigt is, de gunft die gy geniet, en „ de liefde die gy haar toedraagt; maar, „ Myn Heer, welke reeden zy ook heeftom Ka «ü«  «Pc 148 )4» „ u te beminnen , de liefde luisterd niet al„ tyd naar reeden : Daar heerfchen heimely„ ke geaardheden, die de harten met on„ zichtbaare ketenen te zaamen binden , en „ zoo dra die wederzydfche geaardheden niet „ overeenftemmen , is het nodeloos gepoogt „ een hart te winnen , dat onmogelyk tot ons „ kan overhellen.'' „ Maar by aldien het de natuur is, her. „ nam Emuratb, die de harten tot over en „ wederliefde neigd, waarom doedt zy haar „ halve werk dan maar, en waarom boe„ zemd zy my die genegenheid voor Zaïda „ in, zonder haar die zelfde neiging tot my „ in te boezemen ? " „ Daar aan is de „ wispeltuurigheid der natuur fchuld, gafi^'„ dime ten antwoord , en 't geene zy ten „ uwen opzichte op de Princesfe werkt, „ werkt zy misfchien op u ten aanzien van „ eenig ander voorwerp , want geloofd gy „ Myn Heer, vervolgde zy, den Vizier teer„ hartiglyk aanziende , dat daar gy met zoo „ veele verdienden bedeeltzyt, 'er geenharH ten zouden zyn die in u dié geaardheid „ ont-  „ ontdekken welke zy 'er in wenfchten op „ te fpeuren. Meendgy de eenigfte te weert zen die bemind en het ongenoegen heeft „ een hart te ontmoeten dat daar aan niet bert antwoord ? De Princesfe ontmoet in 't haart re een hinderpaal tot uw geluk, maarHe„ laas! kende gy de grond van eenig ander „ hart, gy zoudt moeten bekennen niet al„ leen beklagenswaardig te zyn." Geduurende deeze redenen was haar gelaat en houding zoo teder en aandoenelyk, dat het Emuratb niet moeijelyk viel om te begrypen het geene zy wilde zeggen. Hy was 'er over verlegen, doch om eene verklaaring van zaaken te vermyden die hem maar zoude gepynigd hebben, regelde hyzyn antwoord zeer behendiglyk naar dat geene 't welkhy wenfchte te weeten. „ Het zou bezwaarlyk weezen , zeide hy , „ dat een hart niet kwam te beantwoorden „ aan de liefde'die men het toedraagt, ten „ ware dat hart niet anderwaarts door gene„ genheid wierdt heen gelokt. By voorbeeld , „ Mevrouw, is haar hart niet ingenomen met K 3 „ eens  „ eene liefde die haar belet om aan de myne „ te beantwoorden; daar zyn zoo veele \ ors„ ten en o. derhoorig" Princen aan het Ryk van „ den Sultan , en de.Princesfe heeft zoo veert le vermoogende beva.ligheden, zouden'er „ onder dezelven geene voorwerpen zyn die „ haare aandacht verdienden?" „ De min is altoos nagaande, zeide Fédi„ me, maar ik kan u inftaan voor haare on„ gevoeligheid ten aanzien van die onderho„ rige Princen; en by aldien haar hart vatbaar „ voor de min was, gelooft my, dat zy u „ boven alje anderen zoude verkiezen." „ Ikverguniet, Mevrouw, hervatteFmu31 rath, dat gy een misbruik van haar ver„ trouw en zult maaken, maar by aldien uwe ,„ doorzigtigheid zomtyds mogt hebben ont„ dekt, dat dehinderpaalen dien ik ontmoet, „ voortfpruiten uit een foort van genegenheid „ die zy een of ander medevryer van my „ mogt toe h agen, verwacht ik alles van uwe „ goedhartigheid, om my daar omtrent eeni„ ge opening of licht te geven." „ 't Is geen het minde vertrouwen of door- » zigt  « m ) „ zigt, zeide Fedime, die my in ftaat fteld „ van u dat lichtte geven, 't welk uwe min„ nenyd zoekt, maar de Princesfe eens bert floten hebbende van niets te willen bemin„ nen, waarom dan zoo hardnekkig te zyn „ van haar hart geweld te willen aandoen ? „ Heeft de heerfchzucht niet meer deel aan „ uwe verlangens dan uwe liefde? En dat „ zoo zynde, zoudt gy dan niet duizend„ maal gelukkiger zyn eene wederhelft uit „ de handen der Mingod te ontfangen, dan „ dezelve alleen aan uwe heerfchzucht ver„ fchuldigt te zyn ?" Fédime poogde noch meerder door haare gelaatingen dan door haare woorden te verftaan te geven, ên Emuratb zich hier door andermaal tot eene opening van zaaken vervallen ziende, welke hy volftrekt wilde ontwyken en die in 't begrip viel, dat Fédime, of niets wift van 't geene 'er dien nagt was voorlen, of wel met hem daar over in geene redenwisfeling wilde komen , brak bet gefprek bot af, ftond op, en zeide in 't heengaan, „ 't Is minder myne heerfchzugt, Mevrouw,. K 4 „ dan  „ dan myne liefde die my aan de Princesfe „ Zaïda verknocht; ik verwacht alies van uwe „medehulp, en denkt, dat, na Zaïda, my „ niets ter waereldt dierbaarder is , dan de „ perzoon van Fédime." Hi r mede ging hy het vertrek uit, en dit was genoeg om Fédime te doen bezeffen. dat hy zeer wel hadt begrepen 't geen zy hem gezegt hadde; haare liefde vondt'er zelfs froffe genoeg in van zich te vlei jen, wylzy verzekerd zynde , dat Zaïda nimmermeer Zoude bewilligen van met den Vizier te trouwen, zy gevolg'yk hier op de hoop en verwachting zyner wederliefde tot haar, konde bouwen. Vervuld van dat denkbeeld, oordeelde zy thans haar voornaamfle werk te moeten maaken , om de Ryks princesfe te voeden in haaafk eer voor Emurath, doch het vertrek des Prince van W * * * naar zyn Vaderland , bracht haar in verlegenheid , zy oordeelde dat zoo dra dien Prins voor altoos van Zaïda zoude afgezonden zyn, die afweezigheid ook de liefde die zy denzelven toedroeg, zoude  153 ) zoude konnen uitdooven, en dus haar hartvry raakende, zy zich eindelyk zoude komen tc onderwerpen aan 't heerfchende gezag van eenen Vader. Zy ging d|n haare Vriendin verflag doen van het gefprek dat zy met den Vizier gehad hadde, en vervolgens hun onderhoud op het vertrek van den Prins van W * * * naar Europa, overbrengende. ,, Myn lieve Nicht, ,, zei ze, hoe veele redenen gy u verbeeld „ te hebben om dat vertrek voor noodzaake„ lyk te oordeelen, om dus het leeven van „ dien Prins in veiligheid te nellen, kunt gy „ met mogelykheid besluiten , om hem voor „ altoos te verlaaten ? Wat moet gy hem „ weinig lief hebben! Wat andere taal hoord „ men eene opregte liefde niet voeren, dan „ gy doed!" „ Ik bemin Lodewyk zoo oprecht, viel „ haar Zaïda in de reeden , als gy u ooit „ zoude konnen voorftellen; ja ik zou zelfs „ alle de grootheden en luister des Waerelds „ konnen laaten vaaren, om het onwaardeer„ baar bezit zynes Perzoons in het afzonderK 5 lyk-  C 154 „ Iykfte gedeelte daar van te genieten, maar, „ myn Waarde Fédime, zyn leeven is my „ veel dierbaarder dan het myne; en hoewel M ik weet, dat zyn afzyn my onmogelyk zal „ weefen te overleeven , wenfeh ik nog veel „ liever van hem afgefcheiden zynde, te „ fterven, dan hem in myne armen te zien „ omkomen. Het gjene ik echter van u „ verlang, is, dat gy hem deeze nacht in „ uw vertrek doedt komen , ik wil, zonder „ dat Emilia 'er by is, hem voor de laatfte „ maal eens fpreeken, hem myne befluiten „ te kennen geven , en naar zyn antwoord „ myne maatregelen inrichten." Fédime beloofde haar de gelegenheid tot dit geheim gefprek te zullen bevorderen, en vertrok; maar zy was zoo haalt niet weggegaan door de afgezonderde deur, werwaarts Zaïda haar gevolgt was, om haar noch eenige nadere beveelen te geven , of den Sultan en Emuratb traden een andere deur van de kamer in. Zaïda hadt op een tafel, die onder een fpiegel ftond, een klein koffertje, waar in zy gewoon was haare Juweelen op te  te fluiten, ten balven open gelaaten en daar op de pook van Emuratb mede in bewaaring gclegt, welkers geveft, rykelyk met edele gefieentens omzet, eene kragiige fchittering van zich. gaf. Den Sultan en den Vizier kregen dezelve' beiden te gelyk in 't oog, en Nouradin die Poignard aangevat en gekend hebbende voor die van Emuratb, vroeg; door welk een toeval dezelve in de kamer zyner Dochter kwam? Emuratb vondt zich vry verLgen in zyn antwoord , en hoe onvertzaagd hy anders van harten ook was, hy kon zich evenwel niet bedwingen van eenigfints ontrjerd te fchynen. „ Ik verloor die gifteren , zei„ de hy, en eenige van 't gevolg der Prin„ cesfe moet ze zekerlyk hebben gevonden „ en aan Zaïda hebben gebracht gehad." Op dit oogenblik trad de Princesfe Zaïda binnen, die de pook van den Vizier in de handt van haaren Vader ziende, in een groote ontroering verviel, te meer, toen den Sultan haar de zelfde vraag deedt, als hy aan Emurath gedaan hadde ; doch zich eensklaps her-  156 herfteld hebbende en ter zeiver tyd overweegende, datzy zich van dit toeval kon bedienen om de argwaan van den Vizier weg te nemen, gaf zy met een doorflepene eenvoudigheid ten antwoord ; dat de Vrouw van den Prins van W * * * dezelve van haar terras opgeraapt hebbende, die op ftaande voet in haare kamer hadt gebragt, daar zy dezelve hadt voor de hand gelegt om aan Emuratb weder te geven. „ De Vrouw van den Prins van W * * *!" riep den Vizier met een onbcgrypelyke verbaaiïheid: „ Als iemand anders buiten ds „ Princesfe zulks zeide, zou men moeten „ gelooven dat zy zich zogt te vermaaken „ ten kosten van een anders vertrouwen." — „ Men kortswyld niet met zulk een zonder- lingezaak, hernam Zaïda, ziende denVi, zier met trotfe oogen aan, ik zegge u dat „ het de Princesfe van W * * * is, die de ,, pook voor haare voeten heeft opgeraapt, ,, en by aldien gy Zeline gekend hebt, die ,, wel eer onder het getal der Slavinnen van „ Fédime behoorde, zoudt gy overtuigd zyn „ dat  dat het Emilia is geweeft, die noch maar jints twee dagen by de Prins haar Gemaal is bekend geworden " Noch Zaïda noch den Vizier waren voorneemens den Sultan eene breedvoeriger opening van zaaken te geven , en men kan zich niet genoeg voordellen wat 'er al in 't hart van Emuratb omging: By aldien de Princesfe de waarheid fprak, moed hy de onregtmatigheid van zyn beftaan en mrnnenyd belydcn, maar de liefde die in ailen opzichte genegen is om kwellingen te veroorzaaken , deedt hem denken, dat dit een verzonne list van Zaïda was, omhaaren handel te bewimpelen ; en in dat denkbeeld hadt hy niet veel moeite om den Sultan te beweegen, van Emilia te willen zien. Zaïda die zich geraakt voelde dat den Vizier aan haar zeggen twyffelde , en hem willende overtuigen, liet dadelyk Emilia te voorfehyn komen , en haar den Sultan voordragende als eene Princesfe van de allergrootfte verdiende , gaf zulks gelegenheid aan den Vizier, dat hy in haar het gelaat, de houding  •OC 158) <$>• ding, gcTtnlto en de kleederen erkéndë vail de geene dien hy op het Terras ha !t ontmoet, en twyffelde dus niet meer aan zyne misgreep. Den Sultan ondertusfchen getroffen' door de fchoonheid van Emilia, hadt haar zoo haaft niet gezien , of hy gevoelde zich doorgriefd van een genegenheid , die zeer ligt by hem ontglirride. Niet te min droeg hy zorg, va 1 'er niets van in de tegenwoordigheid zyner Dochter te laaten blyken , en bepaalde zich by de enkele eerbewyzing, prees haare fchoonheid, zedigheid en verdand , 't weik zy in haare antwoorden liet uitblinken. Den Sultan was by de Princesfe alleen gekomen om haar zyn genomen befluit mede te deelen , van den Prins yah-W * * * des anderendaags te doen vertrekken met een Schip dat zeilreede lag naarSicilieft; doch het gezicht van Emilia hem eensklaps van voorneemen hebbende doen veranderen , ging hy met den Vizier van daar, den zelve gebiedende, het vertrek des Prince van W * * * vooreerd noch op te fchörten. De  •4»C x59 De nacht daar zynde, en Fédime aan Zaida hebbende doen berichten, dat Prins Lodewyk in haare kamer was, begaf cie Princesfe zich derwaarts, hem terftond verhaalende op wat wyze de pook van den Vizier in haar vertrek gevonden was, en hoe zulks gelegenheid hadt gegeven, van Emilia aan den Sultan voor te dragen. ,, Ach! Me,, vrouw, zeide Lodewyk, wat hebt gy ge,. daan? Gy hebt my hier mede voor altoos ,, doen verlooren gaan! Ik bekin wel dat de ,, Vizier alle vertwyffelingen zal laaten vaa,, ren die my aan zyne wraak hebben bloot,, gefield ; maar den Sultan is al te onver,, zadelyk op het ftuk zyner minnaresfen, ,, dan dat ik 'er geen rampzalige gevolgen ,, van te vreezen zoude hebben. " ,, Ik zal alle zyne belluiten dien aangaan,, de weeten te voorkomen, zeide Zaïda; ,, maar om u de reeden te zeggen die my ,, verpligten u in dit oogenblik te fpreeken, ,, deeze zyn Prins, om van u te weeten, ,, of gy my bemind, en of gy uw hart gene,, gen voeld om my totde dood tebeminnen ?" Men  Men kan niet meer verwondert zyn als het den Prins van W * * * op deeze reaenen was. ,, Hoe! Mevrouw, zeide hy, heb ik „ myn hart niet genoeg voor u ontwikkeld? ,, Den Hemel is myn getuigen, dat ik voor u ,, gevoel alles wat men genegenheid kan noe,, men , en dorfl ik zeggen liefde, ik zoude ,, zulks 'er by voegen ; 6 Ja, Mevrouw , ik ,, zoude my de gelukkigile aller ftervelittgen ,, achren , by aldien ik u niet beminde, of dat ,, het my geoorlofd was u te mogen bemin,, nen. De liefde Princesfe dien ik u toe, ,, draag, is de eenigfte zaak die my verhin,, dert al het geluk te bezeffen in het bezit „ V3ii de allerbeminnelyklte Vrouw des wae- rel Is ; en het geluk dat ik heb van haar te ,, bezitten . maakt myne grootffe kwelling „ uit wanneer ik aan u denk. In die ftaat, „ Mevrouw ,hebt medelyden met myne zwak„ heid, en beflryd geen hart dat reets maar „ al te zeer verwonnen is , doch maar alleen „ vatbaar is voor de tederheden der min en „ niet voor haare lafhartigheden." „ Is het uwe van die gevoelens, geloofd „ Prins,  „ Prins, zeide Zaïda, dat het myne mis» „ fchien noch veel tedercr en zuiverder „ gefield is, want ik bemin u vry meer als „arte ftervelingen met maL ander; maar „ denk niet, dat daarom myne min tot eert nige lafhartigheid bekwaam is. Beloofd „ my, van my eeuwig te zullen beminnen , „ zonder daar mede te vermengen 't geene „ gy aan Emilia verfchuldigt zyt-; beloofd „ gy het my'?* „ 6 Ja, Princesfe, zeide Lodewyk, alles „ wat pligt en deugd aan my vergunnen, be„ loove ik u, en u meerder dan my zeiven „ te beminnen. — En ik, Prins, viel Zaïda „ hem te gemoet, ik zweer u een eeu„ wigduurende min, en, om 'er u een „ blyk van te geven zoo groot als men „ ooit zoude konnen bedenken, wel aan, „ ik verlaat alle myne Scepters en Kroonen; ik flae alle des Waerelds grootheden en „luister af, Ja zelfs de gantfche natuur, „ om u in eigen Perzoon naar Europa te „ geleiden, en aldaar myn leeven in 't byL wëe-  „ weezen van u en Emilia te eindigen." „ Ach .' Mevrouw, wat zegt gy 'my ! riep „ Lodewyk, zich aan de voeten van Zaïda „ nederwerpende, en beide haare handen , „ op Avelke hy zyne mondt gedrukt hieidt, „ met gulle traanen befproeijende , wat zegt „ gy Princesfe? Dit is het ituk van liefde al „ te fterk getrokken^ en een ongelukkige , „ die gy maar als een veragtelyke Slaav ge„ kend hebt, verdient zulk een verfchrik„ kelyke offerhande niet. Behoud uwe „ Scepters en waardigheden, en fpaard my „ alleen een hart, 't welk ik my alleen „ waardig gemaakt hebbe door de buitenge„ mcene liefde dien ik voor u gevoele." „ Hoe , Prins! zeide Zaïda, gy nn'nd my, „ gy zult vertrekken, ik zoude blyven, en „ gy zoudt konnen beiluiten van my nooit „ meer te zien ? Neen, gy bemind my „ niet. " .— „ Helaas.' Princesfe, hernam „ Lodewyk, wat kend gy noch weinig de „ geileldheid van myn hart! Ach! waarom „ is het my niet geoorlofd, al myn leeven » de  •^C 163 3S> „ de keetenen by u te dragen, die gy my „ hebt afgedaan ? welk een wreede blyk van „ liefde eifcht gy van my t en waarom kan „ ik u niet overtuigen , dat ik u lief hebbé; „ dan met 'toeftemming, dat- gy om mynent „ wille het uitgeftrekfiö Ryk des Waörelds „ zult misfen? wel nu, Mevrouw, vervolgij de hy, gy begeerd het, ik onderwerp my „ aan alles wat gy van my verlangd, en „ myn lot volkomen in uwe handen zynde, j, ben ik bereid te volvoeren alles Wat gy „ my zult gebieden." Zaïda zeer wel voldaan over het antwoord des Prince, beval hem des wegens zyne Gemalinne te fpreeken, en hem vervolgens omhelsd hebbende , keerde zy weder naar haar vertrek, alwaar zy Emilia hadt gelaatten , die zy zeer verlegen vond aangaande de gefchenken, welke den Sultan haar, by wyze van gelukwenfching aan zyn Hof, hadt toegezonden. Deezen Vorft zoo pragtig en welleevende ih zyne handelingen, als driftig en vollirekt in L a 't  't ftuk van min zynde, was niet zoo haaft tot zynent wedergekeerd , of hy zondt een Officier van het Serail om de Princesfe van W * * * te gaan begroeten en voor haare voeten neder te ftellen de gefchenken waar mede twaalf zwarte gefnedenen waren belaaden. Dezelve te weigeren, was een foort van klein agting en verfmaading, en die aan te nemen, was een foort van verbintenis met den Vorft; en om haar uit deeze tweeftryd en verlegenheid te helpen, kwam de Princesfe Zaïda zeer wel te pas. Zy deedt haar begrypen de gewigtige gevolgen van die gefchenken, benevens de aangelegenheid om de gedagten en inbeeldingen van den Sultan behendiglyk op te hullen tot het beraamde vertrek, uit vreeze, dat by aldien men hem mogt vertoornen, hy zomtyds tot zeer verdrietige belluiten zoude komen. Dus zondt zy op de raad van Zaïda weder te rug, tien korven voorzien van paarlen en edele gefteentens , en behieldt 'er „maar twee, de eene met verversfchingen, en  165 ) en de andere waar in een zeer kostbaar ka- mifool was. Zaïda kon ondertusfchen noch niet °-e> heel voor vaft dellen , of den Sultan op het eerde gezicht voor Emilia hadt vuur gevat, maar zy voorzag, zoo hy op haare Perzoon verliefd mogt worden , gelyk het de koftbaarheid zyner gefchenken genoeg deedt vermoeden, hy niet begeeren zoude dat zy vertrok; dus, om zoo veel mogelyk het kwaad te verhoeden, bedoot zy om haare Reis naar Mecca te verhaasten , die flegts tot een voorwendfel moed verdrekkeii om zich meester te maaken van een Schip, en daar van vervolgens het deeven naar de kant van Europa te wenden. Zy ging dan bereids den anderen dag daar op den Sultan opwachten, hem vraagende om een Schip , ten einde haare geloften te volbrengen. Nouradin hadt wel eer de eerfte voordagen dezer Reis met leedweezen aangehoord, maar dewyl hy meende, dat de afweezigheid van Zaïda zyne oogmerken L 3 op  *•»( 166 )<ï> op Emilia konden begunftigen, liet hy thans geen minder ongedult dan zy tot haar vertrek blyken. Daar lag een der beste Seheepen op de Reede in ftaat om onder zeil te gaan, wanneer men begeerde. Hy vergunde haar dit Schip, en men dagt nu om niets anders dan metter haaft te doen infcheepen alle de gefchenken voor het graf van Mabomet, «n daar by te voegen alles wat eenigfints de luister konde vergrooten, waar mede den Sultan begeerde dat zyne Dochter op Mecca zoude verfchynen. Dit denkbeeld van Nouradin, hielp merkelyk veel om het oogmerk des Princesfe te begunftigen , die onder voorwendfel van alle den lastigen toeftel te laaten infcheepen van een Vrouw die met luister en pragt wil verfchynen, daar by voegde alles wat zy eenigfints kon by een zamelen van Rykdommen, Goud Silver en edele Gcfteentens, door middel zoo van Fédime als van eenige andere ge-  C 167 ) genegene Perzoonen welke zy te werk ftelde. ■ Om haar gefmeed voornemen evenwel ter uitvoer te brengen, decden zich twee ■mocijelyke zwaarigheden op, de eene om hmilia cn haar Gemaal buiten weeten van den Sultan en den Vizier in te Scheepen , en de andere, om zich meester te maaken van den Stuurman cn 't Schip. Ten opzichte van den Stuurman was het niét raadzaam hem te willen omkoopen, \\\\ alles hier door gevaar liep van uit te lekken; daar bleev derhalven niets anders overig, dan 'zich met geweld van hem meester te maaken, het welk niet wel kon gefchieden, dan met behulp van vertrouwde Manfchappen en Wapenen. Wat de Wapenen aanbelangden, het viel gemakkelyk eenige groote Kisten met geweer onder de Goederen der Princesfe te vermengen, en ten aanzien van 't Volk , de Prins van./W * * * die alomme groote Vryheid genoot en die zelfs den L4 Swl-  IÓ8 Sultan hadt begroet, belaste zich met de zorg, om zich van veertig Franfche en Duitfche Slaaven te verzekeren, op wier getrouwheid en dappere Heldenmoed hy volkomen ftaat kon maaken. De Princesfe liet onder de hand hun Losgeld betaalen, en de Prins van W * * * wikkelde dezelve volkomen in zyne belangen om onder zyn bevel te dienen in alle gelegenheden daar het noodzaakeiyk zoude zyn, en dewelke men onder verfeheidenen voorwendzels zoude infcheepen, 't zy als dienflboden van de Princesfe of als Reizigers. Mdlerwyl dat 'er verfcheidene dagenverliepen tot het vertrek van de Princesfe, en dat zy van haare kant alle zaaken beraamde om de Prins van W * * * aan de wraak van Lmnratb te onttrekken, en 'Emilia aa>i de liefde van den Sultan, zogten deeze beiden verliefden onmiddelyk het hart hunner Minnaresf:n tc winnen. Zaïda verzekert wegens het oogmerk dat  .<$>< 169 dat zy wilde volvoeren, veinsde min ongevoelig voor den Vizier te zyn, wiens minnenyd dagelyks af nam; terwyl Emilia, die den Sultan in geen wanhoop wilde ftortcn, welke haare genomene maatregelen konden om verwerpen , dulde, dat hy om haar, allerhande middelen werkftelligde, die fchoon te vergee's, nochtans niet nalieten haar te vermaaken. eindelyk daags voor den beftemden dag van het vertrek der Ryks-Princesfj , begeerde den Sultan, dat Emurath een groot Feeft ter eere van die Vorstin zoude aanregten, het welk die gunfteling van haare goedkeunnge hoopte te verwerven. Zaïda begry pende dat zy door haare toeftemming daaraan te geeven, des te beter haare oogmerken konde bedekken, bewilligde in het verfoek; de toebereidzelen waren allerpragtigft, de vrolykheid zeer wel aangelegt en met een gewenfcht gevolg ter uitvoer gebragt. Een aangenaam Muzyk verzelde de heerlykfte optogt die het L 5 luis-  naar Europa, en ik ben „ vol ongedult en begeerte om derwaarts te » zyn, om het Christelyke Geloof te onder- „ zoe-  „ zoeken en te omhelzen. Ik laat u myne „ waarde Zuster Fédime , uwe Nicht ; j, neemd haar aan voor uwe Dochter, en „ voldoet door haare verëeniging met Emu* „ ratb, aan de liefde van de een, en de „ heerfchzugt van den ander. Trooft u „ over myn verlies, ik deel goedhartig in de „ fmert die gy 'er van zult gevoelen, noch„ tans zal ik nooit uit myn geheugen Hellen, „ dat ik het leeven aan u verfchuldigt ben; „ en ik hoop als Christen u noch vry meer„ der eerbied toe te dragen , dan toen ik „ was uwe Dochter." Z a ï D A. Den Sultan deezen Briev doorbladert hebbende , viel in een bezwyming, van welke men veel moeite hadt om hem te doen bekomen , dezelve hadt ten gevolg een langwylige kwynende ziekte, tot dewelke hy geen uitkomft van beterfchap ziende, volvoerde hy 't geene zyne Dochter hem raadde ten opzichte van Fédime en Emuratb ; dien hy tot Opvolgers van zynen Throon verklaarde. Wat onze Reizigers aanbelangde; zy hadden een voorfpoedige Reis en ontfcheepten behouden te Oftia, van waar zy zich naar Romen begaven , alwaar Zaïda tot het M 4 Chris-  Christelyke Geloof over ging, waar omtrent Achmet en Je meeste Vrouwen die haar gevolgd waren , haar voorbeeld in na volgde. Vervolgens begaven zy zich allen eenpaarig naar de Staaten van den Prins van W * * *, als wanneer Zaïda met de Prins en Princesfe als een oprechte Zuster, kwam te leeven ; doch Emilia twee jaaren daarna in 't Kraambed komende te overiyden, Trouwde den Prins van W * * * met Zaïda, leefde en regeerde met haar zeer lang in een volmaakte eendracht, vergenoeging en geluk, tot dat zy eindelyk den gewoonen tol aan de Natuur betaald hebbende, beiden in 't zelfde Graf, daar Emilia haare ruilplaats hadt,, begraven wierden, tot groote droefheid en hartzeer van alle hunne Onderdaanen. EINDE.  By den uitgeéver deezes Jon: Mensert, Boekverkoper in \s'Hagé is 'ook gedrukt en te bekomen. De Jonge Vrouw, of do Wedergekeerde Deugd; vertoonende een Leevendig Tafereel, van de bitterde onheilen en Rampen , waar in een onverwante GeluJcftaat, het gebrek aan genoegzaamc Ondervinding, en de onbepaaldeVryheid der groote Waereld , een Jonggetrouwde Vrouw kunnen ftorten. Befehreeven inde fmaak van de Gefchicdenisfen vanPamela, Clarissa en Grandison , van wylcn den Schrand'ren Ricïiardson. Dit Werkje dat. ten Hoogden Nuttig, en te gelyk een vcrluftigend Handboek voor de Jeugd van beide Scxen is, om de Waereld in alle haare Verleidingen te leeren kennen, — De behoorlykheid der Deugd zich eigen te maaken, en in alle gevallen des Leevens zich oprecht, Waarheidlievend, Edelmoedig, Liefderyk en waarlyk groot te Gedraagen. —■ Want hier in vind men Lekkernyeu in dewelke zich alleen dezulke verlulligen, die van een Gezond Oordeel, of ten minden eenige Liefde tot de Deugd hebben, en met dit opzicht leezen, om hunne Harten en Zeden te verbeteren, -waarom de Hedend. Vader l. Letteroeffén. in het Vilde. Deel No. 3. het ook aanpryzen, als een Roman, welker Verhaal Briefswyze opgedeid zy ide , door onderfcheiden zoorten van gevallen verleavendigt, en een aantal van welgetroffen Characters behelzende, Allerzints Leerzaam is. Voorts beheld deeze Roman, {zo als Hun' Ed. verder Schryven,) verfcheiden nuttiae Ohderrigtingen, die van een algemeen géM 5 bruik  bruik kunnen zyn, en wel byzonder leerd, dat welvereende Burgerlieden geen reeden hebben , om het lot van hun , die zich in de groote Waereld bevinden, over het algemeen te benyden , &c. 2 Deelen in klein 8vo. de prys is. - - ƒ1:2:0 Antonetta of de Beruchte en Merkwaardige Leevensgevallen van Mejuifrouw A. van Heynendaal gebooren Bloemenhorst; voorzien met deszelfs fraay en wel gelykend Portrait. Deeze Leevensgefcbiedenls die door haar zelve in eene reeks van Aandoenelyke Gevallen gefchreeven en te zaa•mengefteld is, door den beroemden Schryver van de HollandscheMarianne; Munt in fraaiheid van ftyl en cjerlykheid van gezegdens boven de meesten Werken van dien aart uit. In 't zelve vind men een groot aantal van in~ teresfante Gevallen, zoo met betrekking tot haare Ouders, als van veele andere Perfoonen , welke hier ten Tooneele gevoerd worden, doch wel voornaamentlyk van haar Zelve , in 't welke men alle de Wisfclvalligheeden van 'sMenfchen Leeven eigenaardig en Natuurlyk vind afgcfchetlt, zoo omtrent haare Opvoeding, verfcheide geheime Minbekruipingen, haar bewilliging in een ClandiJlin Huwelyk, Naweenen die 't zelve veroorzaaken en haar in een Beeterhuis doen koomen. wonderlyke ontmoeting in de Tuin aldaar, Mislukking van een ftoute onderneeming en droevige gevolgen van Roekeloos beftaan , waar door haar ftaat beklaagens waardig, en door de Dood van haare Moeder nadeelig word, tot wanhoop vervallen, word  word- zy onverwagt uit haare Gevangenis gefcbaakt, waar na zy haar oude Meid aantreft , van wien zy een Reeks van Oplosfingen van Aanmerkelyke zaaken verneemt, doet in Mans gewaad een Reis door ganfeh Nederland om haar Gemaal te zoeken , die zy op zyn Sterfbed in den Haag aantreft, Droevige en Wanhoopende omliandigheeden over haar Gemaals doodt, en begeeft zich na alle deeze gevallen voor haar 21de Jaar manmoedig te hebben doorgedaan nog als Maagd C fchoon zy Vrouw en Weduwe was ) na' Gelderland, alwaar zy het overige van haar daagen doorbrengt, en deeze haare, Beruchte Leevensgevallen aan de Waereld meededeclt. 2 Deelen in gr. 8vo. de prys is ƒ i ; jtf : O De Verliefde Non, of de Zonderlinge Levensgevallen van Charlotte van S * * * waar in haare Geboorte en Opvoeding; word door den Heer van G*** bemind, haare Vryagie met denzelven , neemt de vlugt met hem, word uit Maeflricbt gehaald en door haar Ouders in een Klooder gebragt en tot Non verheeven , haat het Nonnen Leeven , zoekt alle lid om uit het Klooder te komen , vind het, vlugt naar Holland, vind aldaar haar geweezen Minnaar den Heer G * * * Trouwd met hem; zy was in dit Huwelyk niet vry genoeg, wil van haar Man af, het gefchiede , zy zocht toen al haar vermaak met Gezelfchappen by te woonen, doch vind het niet, word door jonge Heeren met flegte Zaaken voorgehouden , blyft dandvartig komt weder op haar begeerte door Vo .ufpraak by haar Man, leeft daar toen vergenoegd  ( 4> ) noegd mede, haar Echtgenoot (leekt'zig zelfs uit. misnbegdhéia over de Dood van zyn Moeder Dood , zy begraafd hem , zy weend en zingt Klaagliederen op het Graf, wil op die zelve plaats Sterven , word tot haar zeiven gebragt, ziet toin het kwaad dat 'er in lag bied zig aan als Schaaphoedfter, word aangenoomen , krygt een zonderling Ontmoeting van een Heer en Dame , ontmoet een gewaande Schaapherder, fpreekt _ met hem , word gewaar wie hy is , haar Minnaryen'en Huwelyk met denzelven, word weder een ryke Dame , doet haare Weldoenders o-ocd en leeft gelukkig tot haar einde, in 8vo. de prys is. ' - - -/o : n : o De Gevallen van Theresia , of de Grootmoedige én Heldhaftige Hollandsche Amazone , behelzende haare Wonderbaare Reize in Mannelyke Kleedingen, doormengt met Ernftige, Boertige, Geestige, Snaakfche . Verliefde , Edelmoedige en Leerzaame RefleQien; van veele andere Perfoonen, als: Hendrik en Julia, onder de Wilden , aardige ontmoeting van een Jongen Heer met een Oude Dame , Twee Gevegt van Tberejla met een Gasconjer, TBerefia verfchynt in de Schouwburg , krygt aanzoek van vëele bevallige Juffers°om haare Liefde, byzonder van de Grayinne Claudina, veroorzaakt Jaloufie aan Lodewyk, Broeder van Claudina, die Tberefia voor den Deegen cifcht, ontdekt datzy een Vrouwsperfoon is , ontlteltenis hier over, Tberefia krygt weder woorden met Franciscus die zy een wond toebrengt, Tberefia's Vlugt, zy ontmoet een Jonge Juffrouw Ëmi-  C ❖ ) Va, Verhaal van deszelfs onnozele Verleiding door den Baron * * *, die zig voor een Gravinne uitgaf, Emilia word Zwanger met dezelve , vlugt uit naar Ouders Huis , raakt in een Bordeel, haare Mishandeling in , en zonderlinge verlosfinge uit hetzelve , vind Tberefia, word door Therefia met haar Ouders en den Baron verzoend, Trouwt met hem, Therefia komt by een Baronnesfe daar 'het Spookt, ontdekt 't de Lacquei te zyn die de Kamenier een Nacht bezoek gaf, Klucht van een zich zelfs bedriegende Gierigaard, Grappige Boere Vryagie, en nog veele Aardige en Vermakelyke Hiftorien, in Svo. de prys is ƒ o : iS : O Humphry Klinkers Reizen ; uit het Engelfch vertaald , van den Heer Smollet ; De geleerde Schryvers der Algemeene Vaderl: Letter Oeffen: geeven van dit werk, zie 2de Deel No. 5. pag. 221. onder anderen de volgende Recenfic. „ De Schildknaap „ Matthias Bramble, de Hoofd Perfonaadje „ in dit werk voorkomende , doet eene Rei„ ze ter herftelling zyner gezondheid, met „ zyn Huisgezin, eene Zuftcr, een jong „ Heer, en eene jonge Juffer, met de noo„ digc Bedienden, (waar onder Humphry „ Klinker, welke ten laafte ondckt wordt „ een natuurlyke Zoon des Schiidknaaps te. ., weezen.) van zyn Landgoed Brambleton „ Hall in Monmoutsbire naar Londen en „ verder naar deeze en geene gezondheid „ Bronnen en Baden &c. — Het onderfehei„ den Character van den Schildknaap, en der n opgenoemde Perfoonen van zyn Huisgezin, » wel.  C ) „ welke aan hunne vrienden fchryven, levert s, reeds op zich zeiven eene aangenaame „ verfcheidenheid, 't zy dat ze van verfchil„ lende hun voorgekomen omftandigheden „ gewaagen, of hunne gedagten over dezel„ ve onderwerpen mededeelen, de ontmoe„ tingen van veelerleien aart, 't zy verdrie„ relyk of aangenaam; het aantreffen van ou„ de Bekenden , de toevallige verkeeringe „ met vreemden en meer dergelyke, doen „ deeze verfcheidenheid nog grootelyks toert neemen, en de Heer Smollet bedient 'er „ zich van op een meefleriyke wyze, om „ dezelve te doen ftrekken tot het bybrengen „ vceler oordeelkundigen bedenkingen, ert „ gepafte aanmerkingen over nuttige en Leer„ zaame onderwerpen, die hy, op eene ge„ vallige manier, in het vernaaien van aller„ lei ontmoetingen, weetin te vlegtcn. Het „ ernflige en boertige, het vermaakelyke en „ nuttige, vereenigt zig des in deezen Ro„ man by uitneemendheid , waar door dit gc„ fchrift, genoegzaam aan alle foorten van „ Leezers, een aangenaam en Leerzaam tyd „ verdryfkan verleenen." De Scbryvers der Algemeene Duitsche Bibliotheek, dit werk recenfeerende zie 22de Deel 2de ftuk pag. 535. geeven daar van onder a :deren het volgende verflag: — „ Dit „ werk , de Zwaane zang van de Heer „ Smollet, is zoo eigenaartig zoo uitlok„ kend, — zoo onderhoudend, — en een „ zo by uitflek uitmuntend Tafereel van „ byzondere Caracters, treffend geteckend „ met fchitterende kleuren van eene nieuwe 11 uitvinding, en nogtans naar de Natuur ont- „ wor-  „ worpen; een nieuw tafereel van de Zeeden „ en denkwyze van onderfcheide Claflen uit „ de Burgerlyke Maatfchappy; bondi" Oor„ deel over veelerlei voorbedagtelyk by»e„ bragten onderwerpen, met fyne fcherfen„ de trekken vermengt, en een leevendie „ vernuft van veele korswylige Toneelen „ dit zyn de aangenaame byzonderheden door " r, , J31* Yerk uitmunt» en zig hoofdza„ JcelyJc den Leezer aanbeveelt " 2 Deelen met fraaye plaaten, gr. 8vo. de prys is f 4 : o : o Nog is by voorn: JoH: Mensert, thans van ae Pers gekomen en werd uitgegeeven. % Reyze naar Ceylon , benevens een bengt van de Hollandfche Regeering op Iaffa. napatnam , door den Heer 1 C Wolfs voormaals eerfte Geheim-Schrvver van Staat /lV^ft'C'! re.J.a^naP«nam op Ceylon, uit het Hoogduit[ch Vertaald. — Iets tot Lof of ter aanpryzing van dit werk te zeggen is geheel onnodig, genoeg'er in Koningbert> reeds door ervarene Geleerden het volgende van Gefchreeven is; — „ Van een Man, „ die in de Gefchiedenis van zyn eigen Le„ ven zo getrouw en oprecht is, dat men „ hem ook niet van den fchyn derZwetZery „ en Grootfpraak befchuldigcn ma" kan „ men altyd vermoeden, dat hy ook van het » geene hy gezien en gehoord heeft de „ waarheid zeggen zal. Dit is het geval „ van den Auteur dezer Reisbefchryvine „ die als Ziekentroofter naar O I c io dit Speeltuig, by de Barbaaren onbekend, hunne nieuwsgierigheid opwekkende, hen zagjes deeden naderen a*ter een'dik bewasfen Struik, die hen afzonderde van da geen die zoo behaaglyk fpeelde, en belette, om van hem te konnen worden gezien. Zy vertoefden zoo lang hy fpeelde, maar eindclvk ophoudende, hoorden zy, dat hy tot zyncn makker zeide; „ Wel nu, myn Prins, heb„ ben deezc Liederen een weinig uwe drocf„ geestigheid verdreeven ? 't Is zeekerlyk „ een geringe trooft in uwe biltere Slaverny, „ en als gy 'er geen grooter in uwe ver.„ dienften gevoelde,die van myne Fluit zou„ den zeer krachteloos weezen." „ Denkt gy, myn waarde Henriaan, zei„ de de andere frem, dat het myne Slaverny „ of wel het fchandciyke werk is , dat ik „ verrichte, dat my het meefte hartzeer „ baard ? 't Is ook niet het misfen myner Bes, zittingen dat my bedroeft, noch my van „ de luisterrykfte Staat, tot in de allers, rampzaligfle vervallen te zien : — Ik weet, „ viel hem den andere Jongeling te gemoet, „ dat  „ dat hy die het hart zoo wel geplaatft heeft „ als gy , aile de aanvallen van 'r, noodlot „ zeer ligt kan wcderllaan , en de vergang„ kelyke dingen verachten. En dat het gunt „ u het meeft ter hanen gaat, beftaat in het „ verlies van dat gecne, dat u veel dicrbaar„ der dan uwe Kroon , uw leeven en vry„ heid is." Op dit zeggen ontfchoot de andere Slaav een zucht en van de grond opryzende: „ Kom myn trouwe Henriaan, fprak hy, „ laatcn wy het fehandelyk werk gaan ver„ richten welke het lot ons oplegt, de Zon „ is aan 't daalen , 't Is tyd du wy ov.zc Os„ fen gaan hoeden, want eer zy PeJrcnkt „ zyn en wy ze in de ."kviuurea hebfcea ge„ dreeven, is het Avond." Een zoo onverwacht irefprek uit de mond van twee Slaaven , vèrm sertft dé en nieuwsgierigheid der Princesfcn, tcrwy! Zaïda, door kragt een er o . tbie gedreeven, eene bpenlit] rfladC Je, » □ waar zy alles konden ontdekken wat zy ge hoord hadt; maar zag niemand anders als twee  twee genoeene Slaaven, flecht gekleed en met keetenen belaadcn , welken van het Gras opgerezen zyndc, regelrecht naar de Osfen gingen. Het wanhebbelyke en havelooze gewaad deezer noodlottigen, beletten evenwel niet, of de twee Princesfen bemerkten het goed gelaat en deftig voorkomen van een der beiden die het kloekfte van Perfoon was; zyn aangezicht fchoon ontbloot van de fieraad des Haïrs, die men de Slaaven altoos ontneemt , hadt daarom geen minder behaaglykheden, en de Zon hadt door haare heete ftraalen, zyn Vel noch zoo geweldig niet gefchonden , of men kon genoegzaam zien, dat hy nog niat boven de vyf-en-twintig jaaren kon weezen. De twee Princesfen genoegzaam gedekt door de Bladeren en Struyken hunner fchu.ilplaats, zagen hen op hun gemak de Osfen verzamelen en hoeden; tot dat zy eindelyk buiten het bereik van hun gezicht geraakt zynde, ook wederkeerden ter plaatzc daar de Jlytuigen hen wachtende waïren. Fédir •me  tne hadt ondertusfchen niet veel moeite om te befpeuren, dat Zaïda verwonnen was door een heimeiyke droefgeestigheid , deeze Princes gaf op alles wat haar gevraagd wierd, even verward antwoord, en met neêrgeflaagen oogen voortgaande, fcheen zy die nu en dan alleen op te liaan om dezelve naar de kant van de bewufte Weide te keeren. „ Ik prys, zeide Fédime tot haar, het rae„ delyden dat gy betoond met Luiden die „ onrechtmatig werden gehandelt; en fchoon „ de Christenen onze vyanden zyn, kan ik „ echter niet nalaaten te fnispryzen die on„ menfchelyke en wreede Slaverny, waar in „ wy ze ftorten. — wat wilt gy anders ver„ wachten , antwoorde Zaïda , van een bar„ baars Volk, die hun eenigfte welbehaagen „ fcheppen in het verdrukken van de Deugd. „ Ik voor my, ik heb achting voor alle men„ fchen en alle Landt/aarden , en ik voel my „ zelve aangedaan met een diep medelyden „ zo dra ik luiden van verdienden in nood „ en bekommering zie." Dit zeggende ontfchoot haar een kleine zucht, doch Fédime  geliet zich van er geen acht op te geven, en dewyl zyop dit oogenblik by hunne rytuigen waren , traden zy 'er in en kwamen vervolgens zonder verder gefprek in hun Paleis , Zaïda van haare kant wat ongeruster dan zy 'er was uitgegaan. Zy hadt tot hier toe noch niet geweetcn wat liefde te zeggen was, en verbeelde zich dat het fl echts medelyden was, 't welk zy voor den onbekende fl-aav gevoeldde; maar dit medelyden was evenwel zoo teerhartig, dat het ganfeh niet kwalyk naar eene nieuwsontlokene liefde geleek. Zy bracht de nacht in eene foorc van kwellingen door, die zy noch -nimmer hadt gevoelt, terwyl Emm-atb, die zy s'andercndaags in't uitgaan van de Moskee bejegende, haar duizendmaalen haatelyker dan te vooreu fcheen. Den Sultan vondt haar veel droefgeestigcr als naar gewoonte, en het Wandeluur onmiddclyk gekomen zynde, blee-v zy niet in gebreeke van zich door Fédime te laaten vergezellen ,en naar de zelfde plaats van den vorigen dag zich te vervoegen. Zy vonden 'er wel het Vee, maar de twee Sfaut*  «>( 15 ) Slaaven waaren niet daar zy ze ecrft hadden gezien , dit noodzaakte hun om verder to gaan , tot dat zy eindelyk aan eene kant van 't Bofch kwamen, daar een gedeelte Hukken en brokken van rotzen een foort van natuurlyk grotwerk uitlecverde, waar uit een levendige Springbron voortvloeide , welke de Vliet was die deeze weide befpoelde. Deeze bron kwam van een tamelyke hoogte en hadt door zyne Val benedenwaarts aan den Voet des bergs een kleine kom gemaakt, die door de tyd met mos en zooden was omzoomd geworden; terwyl het geruifch van deeze zoogenaamde waterval, gevoegd by de aangenaame koelte desgelommer, een bekoorlyke plaats was voor de flaap en om den Wandelaar van zyne vermoeidheid tot rusten uit te nodigen. De bewuste Slaav uitgerekt liggende op deeze Zooden , lag zoo 't fcheen in een zeer diepe flaap, leunende met het hoofd tegens eene Rots en houdende iets in zyn rechterhand, welke langs het gras was neerhangende. Zaïda haare oogen op hem flaande, gevoelde eene heiinelyk-e ontroering die haar hart  hart deede popelen, tenvyl zy de aanvechtingen niet konnende wederfiaan om hem van nader byte befchouwen, liet zy Fedime een weinigje achter, en vervolgens met bedachte flappen hem naderende, bezag zy hem met de uitterfle oplettendheid, en bemerkte dat hy een der fchoonfte en fraaifte manspersonen van zynen tyd was. Daar na haare oogen flaande op 't geene hy in zyne rechterhand hieldt, zag zy dat het een klein Portraitje was op een kaartje gefchildert zonder omflag of eenige de minfle fieraaden. Zy ontnam hem dit beeltenis zoo zacht als mogelyk was, en Helde in tegendeel haare goudbeurs, die rykelyk voorzien was, naaft zyne zyde, en een diamante Ring van zeer groote waarde aan zyne vinger. Dit verricht hebbende , ging zy weg , Hak het Portraitje zorgvuldiglyk in haare boezem en vervoegde zich vervolgens by haare waarde Fédime. Hier op keerden zy weder in hunne Rytuigen, en waren zoo haaft niet in hun Paleis te rug gekomen, of Zaïda begaf zich ineen  « 17 )0 een afgezonderd vertrek, alwaar zy met nauwkeurigheid dit Portraitje befchouwende , daar in zoodanige trekken meenden op te fpeuren, die haar niet onbekend dunkten; en zonder dezelve volkomen in haar geheugen te konnen ontcyfferen , gevoelde zy eene heimclyke jalouzy in haar gemoed ontfteeken; door welke ontroering zy begreep, dat zy voor den bewuste Slaav een veel hartelyker genegenheid gevoelde dan zy zich verbeeldde. Dochmidlcrwyl dat zy in zulk een bedenkelykheid was, bevond zich haare fchoo'ne Slaav in geen minder verlegenheid. Henriaan eertyds een zyner Page:; en toenmaals medgezel zyner boeijen , 'ziende dat.hy op den kant der waterval in ilaap was gevallen , hadt zich van hem afgezondert en wandelde in het Bofch op die tyd dat Zaïda zich van het Portraitje hadt meester gemaakt. Eenige tyd daar na kwam Henriaan wederom en hem noch in een diepen llaap vindende, ging hy naaft zyne zyde nederzitten; maar nauwelyks was hy gezeten, of hy ontdekte, de goudbeurs, en zyne oogen eensklaps door JS de  de fchittering der diamante Ring aan de handt van zynen meester, verrukt zynde, gaf hy van verbaaftheid een fchreeuw. dat denzeiven ontwaakte. Het éérfte daar de Prins by zyne ontfluiMiering om dacht, was om zyn Portrait, doch 't zelve niet in zyne handt voelende ' zocht hy het te vergeefs op het gras , alwaar hy niet anders vondt dan de beurs met goud die hem Henriaan aanwees , en vervolgens de diamante Ring ontdekkende, riep hy: „ Wat is dit, Henriaan-! Welk eene betoo„ vering doedt tusfchen myne vingeren het „ afbeeldzel myner waarde Emilia verdwy„ nen, het cénigfte overfchot van alles wat „ ik bezit en in de befchouwinge van'twel„ ke ik myne trooft in alle myne ongevallen „ vondt? Door welk balftuurig lot zend my „ den Hemel, nadat hy my het allerdier„ baarfte ontnomen heeft, iets , dat hoe waar„ dig my zulks ook moet zyn in myne tee„ genwoordige omftandigheid, noch niet half „ kan ver-oeden het geene waar van men „ my heeft beroofd?" Na  Na deeze redenen, maakten zy beiden allerhande bedenkingen op zulk een wonderlyk geval; doch hoe meer zy 'er het geheim van poogden te doorgronden, hoe minder zy 'er het rechte van begreepen. Eindelyfc beiloten zy uit de fraaiheid der Diamant, dat zekerlyk iemand van aanzien en geboorte deeze ruiling moeli hebben gedaan, maar het overige was voor hun een poel van ondoorgrondelyke duisterheden. De Prins gevoelde hier over een onbegrypelyk hartzeer, en naar middelen omziende om zyn Portrait weder te bekomen , fchoon hy zich te vergeefs daar over kwelde , kwamen zy eenpaarig hier in over één; dat dewyl het Mevrouw de Fortuin was die dit ftuk hadt gewrocht, men dezelfde Fortuin de zorg moefl laaten om het te ontwikkelen. Ondertusfchen was Zaïda ,al te zeer met jalouzy en liefde ingenomen om den dag daar aanvolgende te laaten voorbygaan zonder haaren Slaav wederom te gaan opzoeken; Zy begaf zich dan weder naar het JSofch met haare Vricndinne, en de zelfde B 2 weg  weg van voormaals volgende, kwamen zy aan de bekende Fontein. De groote Slaav was 'er niet, en Henriaan was maar alleen gezeten op de zooden; die door zyne aangenaame Fluit alle bet Gevogelte van rondsomme verzamelde, welke als om ftryd zich beijverden om met hun gequinkcleer een welluidend Muzyk met hem aan te rechten. De twee Princesfen naderden inmiddels , doch minder om naar zyn gefpeel te luisteren dan om met de oogen te zoeken, die geene die zy niet zagen; terwyl de ongeruftheid, in welke zich Zaïda bevond van hem niet ontwaar te worden, haar wat te ver hebbende doen koomen, hun van Henriaan deedt ontdekt worden , die verflagen ftond over de Glans en Luisterrykheid hunner Kleeiing, maar noch vry meer over hunne Schoonheid; en ter zeiver tyd hem invallende het gcv:i], van den voorigen dag, twyffelde hy niet of de Diamante-Ring en Goud-Beurs kwam van hunnent wegen. De gewoontens dier Landtaard waren hem ook al te wel bekend , om niet te weeten, de eerbied welke hy aan Luiden  ( 21 >4» Luiden van deeze Kunne verfchuldigt was , en die vooral van zulk een Doorlugtig Aanzien fcheenen te zyn , derhalven hieldt hy op niet Speelen, ftond van zyn plaats op; en in de verbeelding dat zy naar de Fontein toe kwamen om hunne dorft te lesfchen , maakte hy na eene diepe buiging zich gereed om te vertrekken , wanneer de Princesfe Zaïda hem beval te blyven en haar rekenfchap te geven van 't geenc zy begeerde te weeten. Henriaan gehoorzaamde en beantwoorde alles* met verftand en welvoeglykheid, zeggende onder anderen, dat de andere Slaav zyn medemakker ziek was geworden, wegens een fmertelyk verlies dat hy den vorigen dag' hadt geleden, doch dat hy hoopte dat hy in 't kort herfteld zoude weezen. Vervolgens'er by voegende, dat nadien zy wenfehten te weeten wie dien Doorlugtige Slaav was, hy voor hun niet zoude ontveinzen te zeggen', dat hy de Zoon was, van een voornaam Duitfch Vorft, en wel dien Dapperen en Beroemden Prins van W * * *j die zulke fchoone Daaden in de laatfte B 3 Veld  '4>C 22 >«> Veld/lag tegens den Sultan hadt bedreven. Deeze ontdekking ftrekten alleen om de nieuwsgierigheid der twee Princesfen noch meerder gainde te maaken; dus hielden zy aan, dat Heriaan hen een volleedig verhaal zoude doen der noodlottigheden van dien Prins , voor welke zy zoo veel medelyden betoonden; het geen de Slaav onmogelyk konde weigeren, dus gingen de twee Princesfen op de groene Zooden neder zitten en bevolen den jongen Slaav desgelyks te doen, waar na hy hen op de volgende wyze een verflag van zyn meesters gevallen en wedervaaringen deedt. „ Verbeel u niet, fprak Henriaan, dat de „ Slaav die gy by my ontmoet hebt, een „ van die kleine Duitfche Prinsjes is, daar „ dat Land van grimmeid. Lodezvyk, dus „ zullen wy myn Meester noemen , is de ec„ nige Zoon van den Hertog van W * * * „wiens Staaten zecrwyd en uytgeftrekt „ zyn. Den jongen Prins hadt naauwlyks „ den ouderdom van een-en-twintig jaaren „ bereikt, of hy trcede in 't Huwelyk met „ de  de Princesfe Eitülia, eene der Dochte,„ ren van den Hertog van S * *, en nooit „ zag men twee harten door zulk een „ nauwve'rknochte band van liefde te zaa„ men gebonden, als deeze, die als voor „ eikander fcheencn gebooren te weezen. „ Den Hemel hadt hun voor een eerfte Hu„ welyks - Zegen befchonfcen meteen jongen „ Prins, wanneer onmiddelyk myn meester „ opgewekt door een edelmoedige zucht „ voor het welweezen van *t Christendom, „ het voorbeeld van veele andere Vorften „ volgde, om zich tegen de geweldige Ro„ veryen uwer Landtaard in de Wapenen te „ fteller. en de geenen tot onderftand te kort men, die haare Bezittingen naad; uwe „ Grenspaalen hadden. Op 't oogenblik dat ■ hy echter ftond te vertrekken, weder_ hielden hem een geruimen t\d d,3 vrees•„ achtigheid van een gryze Vader, de bittere „ traanen van een Vrouw wiens liefde van „ hem niet was af te fcheuren, en de tede„ re ouderdom van een Kindt dat noch in „ da Wieg lag." B 4 " De  „ De Princesfe Emifia hem nochtans on«wankelbaar in zyn vcorneemen ziende, „ befloot in aanmerking van haare overgroot „ aankleeven tot hem, haar gemaal te"ver„ zeilen werwaarts het noodlot hem ftond te „ geleiden; dus na een menigvuldige vloed „ van traanen te hebben geftort, bevolen zy „ hunne dierbaare Zoon aan de zorg van zyn „ Grootvader en vertrokken een geruimen * tyd, na dat Lodenyk reets drie duizend „ Voetknechten en duizend Paarden hadt af» gezonden , die hy tot yerfterking van 't „ Christen Leger kwam te leveren. Te Mar„feille komende, om zich in te fcheepen „ bevonden zy de Vloot, die hunne man! „ fchappen moeiten overbrengen reets ver„ trokken, doch het Schip waarop mvn mees„ ter zich zoude begeven, was hem waeh» tende, met het welke hy vervolgens de al" S^cene cours der andere Scheepen nam.» „ De wind was ons zeer gunftig, Cn zou» den eerlang roet aan landt hebben gezet " wanneer wy onverwacht in den ochtendwond drieRoovers ontdekten, die alle zei- 11 len  „ lén byzette om ons te agterhaalen. Wy „ fpanden alle Scheepsërvarentheid in om de „ flag te vermyden; niet dat myn meester „ eeltige gelegenheid zoude hebben ontwee„ ken om zich te doen uitmunten , maar de „ liefde tot de Princesfe zyne Gemalin was „ een teugel voor zynen iever. Wy konden „ nochtans geen gevecht ontgaan , want nart dien de vyandlyke Roof-fcheepen veel lig„ ter als de onzen en beter zeilders waren, „ agterhaalden zy ons welhaaft en omcingel„ den ons in een tyd dat wy landt ontdek,, ten." „ Men moeit zich tegens drie onderfchei„ dentlyke aanvallen wapenen; het gevecht „ was langwylig, en de dapperheid van myn „ Meefter, onderfchraagd door een gedeelte „ zyner Lyfwacht die hy by zich hadt, deed „ telkens de overwinning naar de een of an„ dere zyde overhellen. De tegenwoordig„ heid zyner dierbaare wederhelft hadt hem „ tot het befluit gebracht te fterven ofte „ overwinnen. Wy fchooten de fterkfte der „ drie Rooyers al zyn takel van boven néér, B 5 ,, doch.  „ doch de twee anderen beftormden ons danr„ entegen met zulk een kracht van vuurwer„ ken , dat wy op het punt (tonden van te „ moeten ftryken, wanneer eensklaps de „ lucht betrok en eenen dikken nevel hem „ van ons afleidde. De Zee wierdt in een „ oogenblik tyds met duisterheid overtrokken, „en de golven krachtdadig opzwellende, „ door eene opkomende ftorm, deedt de „ Rovers vreezen dat hunne Schecpen , veel „ ligtcr zynde dan het onze, mogten ftoo„ ten , dus zy op hunne eigen veiligheid bc„ dacht, ons ontwecken." „ Ons Schip was ondertusfchen geweldig „ getysterd door het gevecht, en de woede „ van het onweer nam zo overhands toe, „ dat, nadat onze Zeilen aan flarden waren „ gefcheurd en onze Masten verbryzeld, het „ Schip van alle kanten zoodanig lek wierdt, „ dat den Stuurman myn Meester te kennen „ gaf, dat 'er geen ander middel dan de Sloep „ overig bleev om hem te redden. Men liet „ dezelve onmiddelyk in 't water, en twee „ Man met drie Matroozcn 'er ingcfprongen zyn-  „ zynde, liet Lodewyk 'er zyn waarde Emi„ lia in af, en meenden haar te volgen, „ wanneer een fterke rukwind de Sloep van „ 't Schip affloeg, en ons zoo fterk van el,, kander verwyderde, dat wy dezelve in een ,, oogenblik uit het oog verlooren, zonder ,, dat myn Meester 'er zedert naricht van ,, heeft konnen bekomen." „ Wie kan zich de wanhoop voordellen „ welke dien Prins beving, toen hy zich. „ door de woede van het vreesfelykde Elev ment, zag afgcfcheurd van eene tedere „ Gemalin , die hy zoo lief als zyn eigen zel„ ven hadt ? Ons Schip was intusfehen de „ kaatsbal der winden, het welk naar eenge„ ruimen tyd de woede golven wederdand te „ hebben geboden , eindelyk op den afdand „ van een uur van 't landt aan dukken lloeg. „ Al het Scheeps-volk ging verlooren, uit„ genomen myn Meester, een Matroos en Ik, „ ons vadgebonden hebbende' aan een duk „ van een Maft die dryrende was, en welke „ wy kracht en behendigheid genoeg hadden „ om met behulp van de baarente doen ftran- ,, den.  den. Dus behouden aan landt gekomen „ zynde, bevonden wy ons gelukkiglyk aan „ een oord, waar van de'Christenen meester ,, waren." „ Lodewyk min verblyd over de behoudenis „ van zyn lccven, dan wel overlaaden van „ hartzeer, van zyne dierbaare wederhelft te „ hebben verlooren , die hy meende van de „ golven verflonden te zyn, befte de aller„ beweegelykfte klachten tot den Hemel op, „ den avond was reets aan 't vallen toen wy „ aanlandt kwamen, en ons gedroogt heb_ „ bende in een visfehers Stulp, die ons met „ medelyden in nam, liet ik myn Meester „ aan de zorg van den Matroos bevolen, en „ terwyl hy zyn hartzeer uitboezemde om „ het verlies van de Princesfe Emilia, liet „ ik my naar de digfi>:clegenfte bezetting van „ het Leger geleiden , om 'er kondfehap te „ neemen. Ik was zoo gelukkig in myne „ tegenfpoed , dat ik op het bereiken van een „ groot Vlek, 't welk maar een half uur van „ onze hut was afgelegen, verftond, dat het „ zelve het Hoofj.kvvartier der Duitfc'ners „ was  „ was én 'er een gedeelte onzer Roitery poft „ hieldt. Ik ging aanftonds de hoofden 'er van opzoeken , van wier omhelzingen het „ my ontnogelyk was my af tefcheuren toen zy my zagen , en aan dewelke ik terftond „ het onseval van ons Schip deedt verdaan, „ henevens de droevige toeftand waar in zig „ hunnen Meester bevond , en de onvermy„ delyke byftand die hy van hunnen ieyerbe* „ nodigt had." „Deeze tyding was welhaaft ruchtbaar, „ en de voornaamste onzer Legerhoofden „ kwamen my te verzeilen om hunnen Mees„ ter de achting die zy hem verfchuldigt wa-» „ ren te komen bewyzen , benevens zooda„ nige hulp en byftand en alle verversfingen' „ dien hy benodigt hadt, toe te voegen. Na „ de éérste pligtplegingen afgelegt waren, „ vernam Lodewyk, dat alle de afgezonder„ de benden bevel hadden van zich 'sande„ rendaags tot één ligchaam te verzamelen , „ nadien de twee Legers flegts van elkander „ gefcheiden waren door de engtens die zy moesten doortrekken om op de vlakte te ko-  komen, ten einde aldaar een algemeene ,, Slag te leveren. Zy voegden 'er by, dat ,, deeze Slag onmiddelyk ftond te gcfchieden, ,, dewyl Nouradineenen Oorlog moede wer,, dende die reets meer als tien Jaaren hadt ,, geduurt, en verbitterd zynde over de ont,, zaggelyke verfterkingen welke Europa aan de Christenen kwam te zenden , hen op de „ gemelde vlakte uitgedaagt hadde , om door ,, een bloedige ftryd het lot van Palestina te „ beflisfen." ,, Deeze narichten waren het eenigftemid„ del om myn Meester uit zyne diepe neer,, flagtigheid te trekken ; de roem en het ver,, langen om in den ftryd uittemunten waren ,, hem als aangebooren, maar by alle deeze ,, beweegredenen dreef niet minder de wan„ hoop boven wegens zyn geteeden verlies, „ dat hem al te na aan 't harte ging. Dus „ na dat men hem overreed hadde van eeni,, ge ruft te genieten, ging hy op weg, ver„ zamelde zyne Krygsbenden , en ftelde zich „ aan hun hoofd. Hy trok ter zeiver tyd „ met dezelve voort, en kwam noch den „ zelf-  3i ) ,, zelfden dag by het algemeene Leger, 't ,, welk bereids bezig was de engtens door ,, te trekken om zich van het voordeeligde ,, flagveld te verzekeren, en den aanvolgen,, den dag zich in dagorden te konnen del,, len." „ Ik zal van deeze beruchte Veldllag niet „ fprceken dan voor zoo verre het nodig is, „ om u te doen bevatten het deel dat 'er „ myn meester in hadde, nadien gy beter, „ dan ik zelf, van 'deszelfs algemeenen uit„ llag bewutl zyt. Nouradin hadt zyne „ engtens mede door te trekken en kwam „ in den morgendond byna met ons te gelyk „ op de vlakte, welke dien dig het Tonee-l „ van een der Moedigde Veldflagen was, „ die ooit gegeven zyn geworden. Het „ Christen Leger bedaande uit Hondert Dui„ zent Voetknechten en Zestig DuizcntPaar„ den , hadt op deszelfs linker zyde het ge„ bergte dat aan de zee kant legt; haare reg„ ter vleugel was gedekt door een groote „ Vliet, een foort van Moerafch uitmaakende , „ en van agteren hadden zy de engtens, al- „ waar  „ waar men in geval van noodzaakelyke te„ rug deinzing de toegangen door Tien Dui„ zent man Voetvolk hadt doen bezetten. De „ Duitfchers besloegen de Regtcr Vleugels , „ de Spanjaarden en Italiaanen de Linker „ Vleugel, en de Franfchen het middelpunt; „ en een ieder dezer Vleugels was wedcr„ om een Leger op zich zelve, hebbende „ mede hunne rechter en linker vleugel. „ De tweede Linie was zodanig gefchikt als „ de EciTie, maar een weinig zwakker, en „ de Derde , het Corps en Referve uitmaa„ kende , bevatte de Grieken , welke de „ Oosterfehc Keizer ons met veel moeite had „ tocgevoegt, door middel van zyne onder„ hoorige \'orsten." „ Nouradin hadt ondertusfehen zyn Le„ ger op eene andere wyze afgedeelt, het zelve was Tweemaal Hondert Duizend ,, Voetknechten en Hondert Duizend Paar», den (lerk. Hy plaatfte zyn Voetvolk in 't ,, middelpunt en verdeelde zyne Ruitery aan ,, de vleugels, mecncr.de door deeze fchik- kin ■, ons te beter te konnen omfingelen. ,, Men  ,, Men verwachtte nu maar h,et teeken tot den aanvang van den Stryd, wanneer een ,, jonge Turk, zeer kombaar uitgedofcht, en ,, fchitterende van de Edele Gefteentens, ,, uit de gelederen op de vlakte verfcheen, „ met een Lancie in de handt, begeerende, ,, zoohetfcheen , een byzonder tweegevecht „ teeisfchen. Myn meester, die van ongedult ,, blaakte om te overwinnen of te Sterven» ,, en die zich als tegen over dien Turk ge„ fteld vondt, trok met de Sabel in de vuiil op hem aan om met hem te flryden. De ., twee Legers fchorte voor een oogenblik den ,, aanval op, om den uitllag te verwachten ,, van een voorfpel, waar van een ieder ,, voor zyn byzonder een gunstig voortee,, ken tot de overwinning hoopte te ver. ,, werven." „ Den jongen Turk ziende dat myn mees,, ter geene andere Wapenen als den Degen ,, hadde, wierp zyne Lancie ter aarden, en ,, mede zynen Zabel trekkende gaven zy „ hunne Paarden de Spooren en vielen el„ kanderen als leeuwen aan. ' VoorzigtigC « heid  <£>C 34 „ heid, moed en beleid, beftierdeu wederzydfcli hunne handelingen, zy hieuwen „ verfcheidenmaalen op malkander , maar i, zy wierden geduuriglyk van weerskanten „ ontweeken of afgekeerd. Eindelykbracht „ 'er myn meester den jongen Turk ee„ ne toe, die op de neus van zyn Vyanls „ Paard affchampende , dat dier geweldig „ verfchrikte en aan 't fteigeren bracht; en „ by aldien hyzich van dit voordeel hadt wiï„ len bedienen, zou hy den Turk wiskuns„ tig ter neder hebben geveld. Hy gaf hem „ nochtans de tyd van zich te herftellen , „ maar het gekweste Paard wilde niet ge„ hoorzaamen, en drong telkens op de flik„ kering van het Staal ter zyden uit. Myn ,, meester oordeelde niet raadzaam hem te „ vervolgen, uit hoofde dat de twee Lc- gers ter zeiver tyd begosten aan te ruk„ ken, en was alzoo genoodzaakt zyn poft „ te gaan bekleeden. „ Het was omtrent tien uuren toen den m Stryd begon, en de wederzydfche Legers „ waren ooggetuigen van de wonderbaarly-  C 3S ,, ke dingen die mynen meester verrichte; . j de Rechter-Vleugel, over welkers linkers fmaldeel hy het gebied voerde, be,, haalde zoo veel voordeelen , als de Span,, jaarden en Italiaanen, die de Linker-Vleu,, gel befloegen verlies leeden. Aanbelan,, gende de Franfchen , zy wederftonden ,, niet alleen met een verwonderlyke hard,, nekkigheid al het vuur van Nouradins ,, Voetvolk, maar wierpen dezelve dikwyls ,, overhoop; en by aldien de menigte der ,, manfehappen niet het geduurig verlies was „ komen vergoeden, zy zouden zekerlyk door den iever van deeze onverwinnely. ,, ke Natie . zyn in de pan gehakt. Nouradin, die intusfehen aan het hoofd , zyner rech'er-vleugel zich bevond, kreeg bericht, dat de Ruitery zyner linker-vleu Hy, die 'er het bevel over voerde , en een der Broeders van Eleonora was, „ wierd gedood , Lodewyk beminde hem te,, derlyk en was 'er gevoelig over aangedaan, „ om 't welke te wreeken , en de woede , van iMouradm te icuiten, hy alle zyne . Ruitery vereenigde en hem op zyne beurt , te keer ging. De Stryd was hardnekkig , en alles moed onderhet Staal mynes mees, ters bukken, die eindelyk tot den perfoon , van Nouradin zelfs doordrong. Geene , woorden konnen de afgrysfelykheid van , dien Slag vermelden, ik bevond my naait , zyne zyde, in een oogenblik zag men >i den  C 37 )4> ,,, den Aardbodem met dooden en gekwesten „ bezaaid, het bloed ftroomde met ganfche bee- ken, en tweemaal dagt ik den Sultan door ,, myn meester te zien nedergeveld ; doch op ,, het oogenblik dat wy hem in 't nauw had„ den kwam Emurath denzei ven met eenige Duizend Ruiters voller galop ontzetten, en viel op ons aan met zulk een geweld, „ dat het Paard van myn meester ter neder ,, wierdt gehouwen, en hy met het zelve ,„ ter neprflorte. Ik fprong van 't myne af om hem te beveiligen of hem weder op ,, te rechten , maar de menigte van vyanden , omcingelden ons, en wy zagen ons alzoo ,, genoodzaakt , ons tot Krygsgevangenen ,, aan Emurath te onderwerpen. Hy ftelde „ ons beide den Sultan voor, die inmiddels het overige der Ruitery, met welke wy hem waren aangevallen, verftrooide, en „ wierden vervolgens in zyne Tent gevan- kelyk gebracht, daar men ons met Kee„ tenen belaadde." ,, De zaaken waren van weerskanten in „ die toeftand, wanneer de nakende duisterC 3 «« 'hdd  » heid, de twee Legers noodzaakte het „ Slagveld te ruimen, zonder dat de over„ winning was beflift geworden; het zelve „ was ondertusfchen zoo krachtdadig met „ dooden bezaaid, dat het den Sultan be~ „ woog, eene wapenfchorfing van vier dagen „ aan de Christenen te verfoeken, welke „ gevolgt wierdt van eene tweejaarige ftil„ ftand van wapenen." „ By het eindigen van den Slag, bevonden „ wy ons reeds geboeid inde Tent van Nou„ radih, ons troostende de goede zaak diewy „ hadden voorgenomen met deezen Oorlog. „ Den Sultan verfcheen zeer laat, wy wier„ den hem voorgedragen, en na dat hy ons „ met een ftraf oog hadt aangezien zonder „ een woord te fpreeken, keerde hy zich „ tot Emurath en zeide. De Slaaven zyn „ voor u, gy kunt 'er naar u welgevallen „ mede bandelen, ik fchenk ze u. Emu„ ratb liet ons hier op naar zyn Legeriteê „ geleiden, alwaar wy wel haaft de tyding „ der wapenfchorfing vernamen. Van daar „ wierden wy naar Cairo gevoerd, onder het  39 „ het gevolg van dien Gunfteling; die zonm der eenig ontzag voor de geboorte, dap,. perheid en edelmoedige hoedanigheden van zulk een doorlugtig Prins te betoonen , hem „ het verachtelyk juk vsn Osfchenhoeder „ heeft opgelegt; gelukkig noch, dat hy ons „ de zoete trooft heeft gelaaten, van ons by „ by malkander te doen blyven." Henriaan besloot hier mede zyn verhaal, het welk de beide Princesfen niet konden aanhooren , zonder oprechte blyken te toonen van hun medelyden, wegens het ongeval van zulk een uitmuntend, deugdzaam en verdienstelyk Prins. Zaïda gevoelde haare liefde toeneemen , terwyl de ontdekking die zy van de afkom ft en geboorte van dien Held kwam te doen, haar alle zwarigheden ten opzichte van die genegenheid d jcdt over het hoofd zien, en oogenblikkelyk deedt voornemen, om niet alleen, hem van zyn boeijen te verlosfen, maar daar en boven te beminnen en wederliefde van hem te verwachten. De tedere achting en aankleeven, welke dien Prins voor zyne waarde C 4 Emi-  Emilia altoos gevoeld en betoond hadde, benevens het geleden verlies in die dierbaare wederhelft, flreelde aangenaamlyk haare zinnen. Hy is iemand, zei ze by haar zelve, die bekwaam is, om oprecbtelyk en Jlandvastig te beminnen, en zyn bart is vry door bet misfen van zyne Gemalin hem door de dood ontrukt. Deeze denk. beelden wekten haare genegenheid meer en meer op , en kwamen haare hoop een grooter voedfel te geven , als waar mede zyzich tot Lier toe hadt durven vleijen. Zy bedankte Henriaan voor het Genoegen dat hy haar hadt gegeven, van haar de gevallen der bewuste Slaav te doen verftaan, nochtans begeerde zy zich zeiven niet geheel, en al te ontdekken, maar bewoog Henriaan, onder voorwendzel van eene al te ftrenge Slaverny wat te verzagten en in verwachting van de verdere uitwerkzelen haarer medelyden, om het Goud aan te neemen, dat zy en Fédime met dat inzicht hadden mede gebracht. Zaïda vertrok vervolgens van daar met meerder ge- noe-  noegen als zy was gekomen, doch vry verliefder, en vervuld van eene ftreelende hoop voor den goeden uitflag van haare verdere ondernemingen zeggende tegens Fédime, zoo ras zy buiten het gezicht van de Fontein was. „ Zou men onder ons, myn waar„ de, wel zoo veel deugdzaamheid vinden, „ als onder onze Vyanden, en is 'er wel „ ééne uittedenken , welke die van den Prins ',, van W * * * evenaart? welk een wreed,, heid, van iemand onder het juk der Slaaf,, fche ketenen te doen zuchten en tot het ,, verachtelykfte beroep te doemen, die met ,, recht een Kroon op Aarde verdient! Ach, ,, myn lieve Fédime, helpt my naar midde,, len omzien om hem uit deeze Slaverny te ,, verlosfen: — Welk een luisterryk voor,, komen! — Welk een gelaat! — Welk een ,, deftigheid! Welk een vier van levendig„ heid fchitterd in zyne oogen! Maar ook ,, welk een dapperheid! Welkeen grootmoe,, dige ziel! En welk een geduldigheid in „ zyn lyden ! Helaas! myn waarde, waarom bekleed hy den poft van Emurath niet." C 5 Fé-  Fédime, die Emurath in haare ziel beminde, was ganfch niet-teonvreedenvantezien, dat het hart der Princesfe naar een andere kant als tot dat van de perzoon van haaren minnaar overhelde. Zy droeg die Princes eene oprechte vriendfchap toe, maar hoe groot de vriendfchap ook is, zy lyd geen medemakker in 't ftuk van liefdenszaaken. Zy beloofde haar dan in alle ondernemingen te zullen begunstigen, om den Prins uit de ongelukkige ftaat die hem drukte, te helpen verlosfcn; en dewyl men doorgaans zeerHgtgeloovig is in zaaken die onze eigenliefde konnen vleijen, hadt zy gevolglyk weinig moeite, om de Princesfe Zaïda in haare belangen te doen deelen en de heimelyke liefde van dezelve tot haare trap van volkomenheid te doen ftygen. Henriaan onm'iddelyk zyne zaaken verricht hebbende, ging zich van zyn kant tot zynen meester vervoegen. ,, Stel u gerust, „ myn Prins, fprafchy, hem met een vrolyk „ gelaat te gemoet komende , ftel u gerust, „aangaande u verlies in het afbeeldfel van uwe  43 K> „ uwe waarde Emilia , ik zou my grootelyks ,, bedriegen, byaldien ik de perzoonen niet „ ontdekt hebbe , die u 't zelve hebben ont„ roofd ; maar nadien zy van een onvoorbeeldelyke edelmoedigheid zyn, durve ik ,, vertrouwen, dat het u niet moeijelyk zal ,, vallen, van het uit hunne eigen handen ,, weder te ontfangen. Ziet hier, vervolgde „ hy, hem een met goud geborduurde Neus,, doek vertoonende, waarin een menigte „ goude muntftukken beflooten waren, ziet ., hier de overtuigende blyken van die edel,, moedigheid." Hy verhaalde hem hier op het voorgevallene aan de Fontein, de nieuwsgierigheid der onbekende Jufferen , het verhandelde tusfchenhen, raakende de perzoon van zynen meester, en het teerhartige medelyden 't welk zy voor zyne ongevallen hadden betoond ; doch zoo dra hadt hy Lodewyk geen denkbeeld ingeboezemd van de perzoon die de voornaamfte der beide fcheen te weezen, of deeze gevoelde, dat door de wonderbaarlyke uitwerkzelen eener heimelyke Sympathie,  <$>■( 44 tbie, zich eene aangenaame betoovering van zyne zinnen kwam meester maaken, en dat die ongevoelig ingefloopene betoovering, in eenigerhande maniere het leed verzagte, 't welk hem om 't verlies van zyne waarde Emilta bedroefde. Byaldien de onpasfelykheid van dien Prins niet reeds voorby wasge■ weeft, zou de blydfchap van eenige opheldering wegens zyn vermift Portrail te hebben, die eensklaps hebben verdreeven gehad; terwyl het vermaak dat hy nam in het verhaal van Henriaans wedervaaren, hem veel gerufter en een veel vergenoegder gelaat verleende. Deeze de aangenaame ontroering befpeurende die hy zyn meester verfchafte, verzuimde niets daar by te voegen wat eenigfints bekwaam was, om hem verlangende te maaken, van de twee onbekende Jufferen ie zien, en hy hadt weinig moeite om die begeerte in hem op te wekken , want de Prins te zeer haakende naar 't geene hem tot de gedachtenis zyner waarde Emilia was overgebleven, betoonde onder dien dekmantel eene nieuwsgierigheid, die misfehien aan een ganfeh  ganfch andere oorzaak was toe te fchryvem Zy befloten dan, des anderen daags te zaa>men naar de Fontein te gaan, niettwyffelende, of de twee onbekenden daar meermaals geweefr. zynde , zouden 'er wel wederom verfchynen. Zy begaven zich dan derwaarts, doch Lodewyk verkiezende van ze te zien, eer hy met dezelve in gefprek kwam , zond Henriaan het Bofch in , middelerwyl dat hy zich zelve in een donkere hoek van de grot verborg, van waar hy op zyn gemak alles konde zien wat 'er by de Fontein omging. 't Was noch meer als een uur voor Zonnen ondergang, wanneer de beide Princesfen aldaar verfcheenen, Zaïda was innerlyk bedroeft van 'er de twee Slaaven niet te vinden, en dewyl zy een weinig vermoeid was, en niet wift waar zy ze anders zou ontmoeten , ging zy by de Fontein op de groene Zooden nederzitten en kwam Fédime naait haar te plaatfen. De Princesfe Zaïda was gezeten op zoodanige wyze, dat Lodewyk haar volkomen in 't aangezicht kon aanfchouwen, die in de éérste vervoering met welke zyne zinnen  «O-C 46') nen bedreden wierden , by het ontdekken var» zoo veeie voortreiTelykc fchoonbederi, zich zelvcn byna geen meester was; en byaldieu zyne waarde Emilia niet voor altoos bczitfter van zyn hart was geweest, Zaïda zou van dit oogenblik af aan, daar van mcesteres.fe geworden zyn. ,, Gy hebt gewis een verlooren gang gedaan, zeide Fédime, zoo dra zy neergezeten waren , dewyl gy den Prins van W-* * * ,, hier niet ontmoet. — Ik ben 'er In een ,, groote ongcruftheid over, antwoorde , Zaï„ da, Henriaan zei ons gisteren, dat hy ,, Ziek was geworden, en dit baard my zoo ,, vee! vrees, dat zyne tegenwoordigheid ,, maar alleen bekwaam is om die te verban,, nen : zie hier de plaats daar wy hem ilaa„ pende vonden." — „ 'f Was hier, hernam „ Fédime, daar gy het-genoegen hadt een „ der braaftle Princcu te aanfehouwen die 'er „ op den Aardbodem zyn , ik voor my hadt „ dat genoegen niet, want gy begeerde, „ vervolgde zy met een grimlag, dat ik u de „ vryheid liet om hem op u gemak te zien." — „ Ach  •O-C 47 )0» „ — ,, Ach ! myn waarde , viel haar de Prin„ cesfe te gemoet, wat zou dit gezicht my „ al kwellingen gebaard hebben, door 't „ fr.uk van Jalouzy, byaldien Henriaan ons „ gisteren niet gezegt hadt, dat Emilia niet „ meer onder de leevendigen is. — Ik vat „ het geheim noch de zin van dit gefprek ,, niet, zcide Fédime wederom, gy hebt ,, my de genegenheid wel geopenbaard die ,, gy voor dien Prins hebt opgevat, maar dat ,, hy u reeden tot Jalouzy heeft gegeven, ,, in der tyd dat uwe liefde nauwelyks ont,, lookeu is, dit is iets het welk ik onmoge,, lyk kan bevroeden." De Princesfe verhaalde haar hierop, op wat wyze zy het afoeeldzel van Emilia in de handen van den Prins had verraft, dat dit afbeeldzel vervolgens zulke fchichten van Jalouzy in haar hart hadt gefchoten, zonder dewelke zy mi ifchiefl zoo fehielyk geen kenteekenen van liefde by haar zeiven zou hebben befpeurd gehad, maar dat het verhaal van Henriaan haar een gedeelte van haare éérste gerustigheid had wedergegeven, door haar  «PC 48 }0 haar de doodt te verkondigen van eene medevryster, die haar anders in groote zwaarmoedigheden omtrent die opgevatte liefde zou hebben gelaaten. Prins Lodewyk zich tot dus verre verborgen hebbende gehouden , en vernemende dat de Princesfe het afbeeldfel hadt, kon onmogelyk langer ftand houden tegens het ongedult dat hy gevoelde van het haar weder te vraagen; en niet wetende of hy 'er ooit meerder gelegenheid toe zoude hebben, kwam hy eensklaps uit het grot tevoorfchyn, en knielenda aan de voeten van deeze aanbiddelyke Schoonheid : ,, Mevrouw , zeidehy , zoo voortreffe„ lyk fchoon en ryk van deugden als gy ver„ toond te zyn , ik bidde 11, hebt medelyden ,, met de allerrampzaligfte der (lervelingen, ,, en geeft hem, die alles verlooren heeft, ,, dat gecne weder 't welk van geen gebruik ,, voor u is , doch integendeel bekwaam is „ alle de verdrietelykheden en ramfpoeden, ,, waar mede hy is overlaaden, te verzach- ten." De verbaaflheid der Princesfe was zonder we-  «$»C 49 ) wedergS op dit oogenblik, want het herdenken van de betoonde openhartigheid , in het ontdekken haarcr hartsgeheimen aan Fédime , verwekte een ongemeene blos in haar aangezicht, die echter niet weinig toebracht om de glanfch van haare fchoonheid in volle daglicht te Hellen. Nochtans was die ftap gedaan en niette herroepen , weshalvenbegrypende, dat de Prins haare zwakheid voor hem ten vollen bewuit was, iloeg zy op denzelven een paar oogen, die onaangezien een gemaakte gezaggelykheid, niets minder als trots of fpytig voorkwamen, maar daar en tegen vol van tederheit en minnevuur blaakte. Zy zweeg eenige oogenblilcken ftil, maar ten laaften haar bcfluit genoomen hebbende en Lodewyk geboden hebbende, eene min Slaavfche houding aan te neemen, fprak zy hem op de volgende wyze aan. „ Ik hadt nooit durven gelooven , zeida „ zy, dat zulk een deugdzaam en doorlug„ tig Prins bekwaam zoude konnen wcezen, „ om door ïift de geheimen van myn hart te ,, onderfcheppen. Zy zyn u bekend geworD „ den,  ( 50 „ den door't verhandelde tusfchen my en dec„ ze Princes, maar ik houde u voor al te edel„ moedig om myne zwakheid te willen mis* „ bruiken, en niet befeheidener te zyn dan „ ik zelfs geweeft hebbe. Te vergeefs zou„ de lk zoeken te loochenen het geene gy „ met eigen ooren hebt gehoord; de aange„ legenheid en dcganfche uitgedrektheid der „ liefdens verklaaring, dien ik u doê, zyn „ my ook niet onbewuft, maar zoo gy myne „ openhartigheid al laakt, ten minden zult „ gy moeten bekennen, dat 'er midden on„ der de Barbaaren noch gemoederen gevon„ den worden die zich tot deugd laaten oplei'„ den, en dat 'er Princesfen onder hun zyn „ die niet minder een deugdelyk Prins eereti „ en agten in de Slaavfche boeijen als op „ den Throon. Uit dit gezegde, myn Prins „ vervolgde Zaïda bevroed gy ligtelyk , het „ belang dat ik 'er by zoude hebben, van u „ het afbeeldfel te weigeren, van die geene „ die alle uwe genegenheid is waardig ge„ weed; doch dewyl ik haar buiten daat „ oordeele om my de glorie te betwisten, „ van  <"( st )0„ van ü zoo vierig te beminnen , als 'er ooit „ iemand gevonden zal worden , beloove „ ik het u weder te geven, mits dat dit ge„ weid, 't welk ik op myn gemoed zal poo„ gen te verkrygen, ook eenig vermoogen H op het uwe zal verwerven." Was de Princesfe verwondert geweefl: van Lodewyk zich voor haare voeten té" zien nederwerpen , dien Prins was niet minder verbaasd van haar dus te hooreri fpreeken, en zelfs, van zoo veel deugd en liefde te ontmoeten , in een plaats . daar niets als wreedheid en onmenfehelykheid heerfchte! De bevalligheden der Princesfe waren zoo vermogende, daar blonk zooveel lieftalligheid uit in 't geen zy fprak, het vier haare oogen drong met zulke levendige fchichten in de harten door, en alle haare manieren waaren gepaard met zulk eene innemende bekoorlykheid, dat de Prins, hoe doorgriefd hy was van liefde tot zyne waarde Emilia, zich echter niet kon onthouden van eenige ontroering in zyne ziel te gevoelen , terwyl hy in 't midden zyner denkbeelden, zich D 2 ver-  tferbeeldde, Emilia worstelende met de woedende golven te zien , die haar verflonden en voor zyne oogen verzwolgen; welke voorftellingen, zyne banden met haar verbreekende , te gelyk zyne ontroeringen en gemoedsbeweegingen te fterker decden werken. Vervolgens zich andermaal voor de voeten van Zaïda neêrvleijende : „ Denkt niet, „ edeimoedige Princes, dat ik arglistig ge„ noeg ben, om uwe goedheeden eene an„ dere naam als die van medelyden te ge„ ven, maar wie gy ook zyn moogt, die „ zulk een teerhartig medelydent hart hebt 9, voor een ongelukkig Prins , nimmer zullen „ uwe. weldadigheden uit myn hart werden „ gewifcht, en behaagde het den Hemel, ,, dat dit hart vry was, om het uw eene „ Slaverny aan te bieden, 't welke ik verre „ boven alle de Throonen des Waerelds zou,, de verkiezen." — „ Prins, viel hem Zaïda te gemoed, het zoude my niet voegen, „ om uw hart aan Emilia te betwisten, » by aldien zy noch in weezen was om het « te  C 53 „ te beziten; maar naar dien den Hemel, „ die door de alwyze Voorzienigheid alle „ dingen tot haar wit brengd, de Winden, „ het Onweer en de Onftuimige Zee, tot „ een middel gebruikt heeft, om uwe on„ derlinge banden te verbreeken, is het een ,,'blyk dat hy geenfints afkeurd, eene nei„ ging dien hy heeft doen gebooren worden, „ in het hart va» een Princes, die door „ haare geboorte en aanzien de uwe niet on„ waardig is, overmits ik de eenige Doch„ ter van den Sultan en de Erfgenaam zynes „ Ryks ben." De Prins zich op deeze woorden veel nederiger buigende als hy noch gedaan hadt; „ Hoe, Mevrouw, zeide hy, gy zyt die „ onvergeiykelyke Zaïda, van wien de Vier „ Waereltdeelen met zoo veel bewondering „ fprceken,! neen, Mevmuw, ik verdien die „ eer niet, dat het hart van de grootfte „ Princesfe des Waereldts zich tot een Slaav „ vernedert, laat my veel liever in my„ ne Slaavfche banden zuchten , en laat. „ ik myn leed herdenken op ieder oo>D 3 » §en-  „ genblik dat my te binnen brengd, dat ik „ de allerwaardigfte der Vrouwen tot Echt„ genoot bezeten hebbe, en wiens verlies „ myn hart voor alle anderen ongevoelig „ maakt." „ Wy zullen eens zien, hernam Zaïda, „ of wy de ongevoeligheid niet zullen ver„ broeken , doen het zoude u nadeelig kon„ nen zyn , by aldien ik hier langer vertoef„ de, en dat men my by u zag, ik gae de midde„ len wcrkflelligen om u te verlosfen uit de „ rampzalige ftaat, waar-toe een wreedaart „ u heeft verweezen ; doch intusfchen dat „ ik u het afbeeldzel van Emilia ftae weder „te geven, fchenk ik u het myne, maar „ draagt voor al zorg, dat Emurath het niet „ by u vindt." Dit gezegt hebbende, ftond zy op en bood hem haar Portrait aan, leggende in een kostbaar Doosje; de Prins aarzelde eenige oogenblikken alvoorens het te durven aan neemen, maar dewyl hy een zekere infpraak in zyn hart gevoelde. die hem behangen deedt fcheppen in het te aanvaarden, nam hy  maal niet op de zelfde plaats ontmoetende noch geene de minfte tyding van hun konnende bekomen, verbeeldde zy zich dat Emurath , jaloerfch wegens het medelyden dat zy voor dien Prins betoond hadt, hem aan zyne wraakzucht hadt opgeofferd. Een zoodanig denkbeeld wierp haar onverhoeds in eene verfchrikkclyke neerflagtigheid, waar van de gevolgen haar een heete koorts veroorzaakte , die haar de allerdroevigste nacht van haare ganfche leevenstyd deedt door brengen. Fédime bekommerd over haare welftand, kwam zich 's morgens vroegtyds naar deszelfs Slaapvertrek begeven, om daar van onderricht te zyn , doch Zaïda hadt haar zoo dra niet gezien , of zy riep met eene ftem, die beide haare vrees en liefde te kennen gaven. „ Het is gedaan, myn waarde, zei ze, de „ Prins van W * * * is niet meer, ik heb „ hem in 't midden myner droom gezien , „ overdekt van bloed, en zich werpende in „ de armen zyner dierbaare Emilia,. die „ hem .wegfmeltende in traanen tot haar ,, ver-  „ verwelkomde , zonder dat het my mogelyk „ was, hem van haaren hals af te fcheuren. „ En gy Barbaar, vervolgde zy, moest gy „ zulk een kostelyk bloed doen ftroomen ? „ Meend gy door zulk eenverfoeijelyke daad „ de bezitter van myn hart te worden." „ Hoe , Mevrouw ! antwoordde Fédime , „ oordeeld gy Emurath bekwaam van iemand „ het leeven te laaten beneemen , dien hy „ weet dat al uw medelyden heeft? Neen, „ Mevrouw, geloofd zulks niet, hy zoekt u „ al te fterk te believen, dan dat hy u op „ zulk een wreedaardige en onvoorzigtige „ wyze zoude hoonen." —• „ En by aldien „ hem eens bewust is, viel haar de Princes „ in de reeden , dat ik den Prins gezien en „ met 'hem gefproken hebbe ? Als hy myn „ afbeeldfel eens by hem gevonden heeft? „ Tot v/clke buitenfporigheden vervoerd de „ minnenyd een minnaar niet die zich ver„ beeld gehoond te zyn ? Onvoorzichtige „ Zaïda, 't is ongetwyffeld u rampzalig ge„ fchenk dat hem de dood veroorzaakt heeft." Aldus boezemde zy haar hartzeer en vermoe-  moedens uit, wanneer men haar kwam zeggen, dat'er een Slaav was, die zich uitnaam van Emurath liet aandienen omhaartefpreeken. Dat hy binnen kome, zei Zaïda, ongeduldig om te weeten op welke grond haare bekommeringen en vreeze gebouwd wasTer zeiver tyd trad 'er een Slaav binnen , zeer koftbaar uitgedofcht in een Roodfcharlaaken met Gout geborduurd kleed, onder het welke hy een Kamizool van geweeven Gouddraad aan hadde, omgord met een Draagband in het vier verguld; zyn Tulband was rykelyk bezet met edele Gefteentens, terwyl zyne zilvere Ketenen de eeniglte kenmerken zyner Slaverny waren. Zulk een koftelyk gewaad verhief en verluisterde kragtdadig het goed gelaat van dien Slaav, hoewel de beide Princesfen, waar van den eene te Bed lag en de andere aan't hoofd-einde zat, de trekken van zyn aangezicht niet konden onderfcheiden , nadien de Gordynen der Vensterraamen toegefchooven zynde, de Kamer heel zeer verdonkerde. Hy maakte eene diepe buiging by'het inkomen, en vervolgens bin-  OC 64 )0 binnen de balie gelasten zynde, midlerwyl een andere Slaav, redelyk wel uitgedofcht naby "de deur bleev [laan , boog hy zich voor de Princesfe op de kniën , haar een Brief van Emurath overreikende. Zaïda beval dat men een Gordyn zou openen om de Briev te konnen leezen, maar hoe aangenaam gevoelde zy zich niet verrad, toen zy zag dat deeze prachtige Slaav de Prins van W * * * was. Zy dord nauwclyks haare oogen gelooven , en zoo de verwondering haar al binnen de paaien der ftilzwygentheid hieldt, de nederigheid beteugelde niet minder den Prins; maar Fédime, wien deeze omdandigheid weiniger bekommering baarde, gaf een teeken met haare handt, waar op alle de Slaaven die'er in't Vertrek tegenwoordig waren, vertrokken. Zaïda hier door meerder vryheid verkregen hebbende, brak liet eerde de dilzwygentheid en de weikzaamheid van haar verheugd gemoet onmogelyk konnendc beteugelen, vatte zy het hooft van den Prins van VV ** * in haare armen en drukte het zelve hartelyk tegens  <$< 65 tcgcns haare boezem. „ Gy zythet dan , myn „ Prins, fprak zy, en in een tyd dat ik u „ voor altoos meende verlooren te hebben, „ ontmoet ik u wederom in een Haat, min „ verachtelyk als die ik u voorheen zag be- „ kleeden ? „Ik ben de Slaav niet meer „ van Emurath, antwoorde de Prins, maar „ de uwe Mevrouw; uwe goedheden hem „ bewoogen hebbende, door het medelyden „ dat gy met myne elendige Haat betoonde, „ fchenkt hy my aan u, niet twyffelende, of „ ik zal in uwe Ketenen zoo veel zagtmoe„ digheid gevoelen, als ik fmertelykheden „ en verdriet in de uwe hebbe uitgewifcht." „ Ach , Prins, hernam Zaïda, het zyn de „ banden dier Slaverny niet die ik uwil doen „ dragen, gy zyt van dit oogenblik af vry „ zoo gy myn Slaav zyt, maar 't is door on„ zigtbaare Ketenen dat ik u voor altoos „ aan myne belangen wil binden." — „ By „ aldien gy my tot uwe Slaav aanneemt, „ Mevrouw, viel haar den Prins te gemoet, „ duit dan, dat ik myne ontfangene bevelen „ volbrengen. Emurath heeft Hechts myn E „ on-  «0( 66 ) „ ongelukkig lot tot die gelukftaat verandert, „ dan onder beding, dat ik u in zyn voor„ deel zou fpreeken van de liefde dien hy „ begeerd, dat gy zult bewuft zyn,-die hy „ voor u is hebbende. Nu kwyte ik my „ van myn plicht, met u van zynent wege te m zeggen, dat hem geen grooter harts-tocht, „ bezield, dan die van u te behaagen." „ Helaas! Prins hernam Zaïda, fpreeken „ wy van geen perzoon , die ik ten eene„ maale aan myne waarde Fédime afltac; hy „ heeft nooit beter het geheim wecten te on„ derfcheppen van my te behaagen ,' dan op „ het oogenblik dat hy uwe Perfoon aan „ myne belangen opofferd. Maar 'Iaat ons „ van andere zaaken fpreeken , myn Prins „ vervolgde zy, van dingen die my veel „ aingenaamer zyn, fpreekt van u zelfs en „ van uw hart; is het noch altyd zoo bezet „ met de nagedachtenisfe van Emilia, dat „ 'ex Zaïda geen de minde kleine fehuilplaats „ ih kan bekoomen ? " „ Ach! Mevrouw, hervatte den Prins, wat „ onrud en ontroering verwekt gy niet in * het  ,j het gemoet van de allergelukkigfte ■ en „ gelyk de allernoodlottigite der Stervelin. M gen? Wat ben ik u uit erkentenisfe niet „ verfchuldigt? in hoe verre ftrekt zich my- ne neiging niet uit om u te verplichten? Welke hinderpalen zyt gydoor uwe bekoor- lykheden en deugden niet magtig te overwin„ nen? Beftaat dan niet om Emilia in dit ,, angflvallige hart te wederftreeven, mis- fchien zou zy 'er zich Veel Hechter in ,, verweeren als ik wenfehte. Geev my ,, maar Hechts de naam van uwe Slaav, dee- ze is my dierbaar genoeg, ik zal my daar ,, van kwyten met eene iever welke die van „ alle anderen, welke gy ooit gehad hebt, te boven zal ftreeven; maar doedt my niet ,, vergeeten wie ik ben, en vergeet van ,, uwe kant niet, wie gy zelfs zyt." * De Princes hadt haar antwoord op de lippen, wanneer men haar kwam zeggen, dat den Sultan uit zyn vertrek was gegaan om haar een bezoek te komen geven; zy gebood oogenblikkelyk den Prins, die tot hier toe voor haar was nedergeknield gebleevens om E 2 op  op te ryzen, en na hem tedertyk omhelsd te hebben, bejegende zy gunftiglyk den getrouwe Henriaan, die haar door den Prins wierdt voorgedragen, en wiens verwisfeling van ftaat mede onder de weldaad van Emurath begrepen was; vervolgens dcnzelven haare gunft en befcherming te hebben beloofd, gebood zy, dat men den een en ander in 't vertrek der Gefnedenen zoude geleiden. Gndertusfchen niet twyffelende of Emurath ftond den Sultan te vergezellen, hadt zy de tyd om alvoorens hunne komft deszelfs Brief te lezen, die in de volgende bewoordingen was vervat. Mevrouw. ,, Gy hebt u medelyden betoond gehad „ over het lot eener ongelukkige, en zyne kluisters zyn terftond in de allerlydzaamfie ,, Ketenen des Waerelds verwisfeld. Maar, ,, aanbi ddclyke Princesfe, Zoudt gy geen ,, medelyden hebben met een Slaav, die 'er ,, veel ftrenger draagt dan die van welke ik ,, den Prins van W * * * ontbonden hebbe; „ een  ■CC9S waar dat hmêne in 't bad was , en kwam „ in 't vertrek daar,zy my hadt gelaaten. ,, My alleen vindende, naderde hy en tragtte „ my in de nadrukkelykfte bewoordingen, eigen aan de ongedwongendheid der Fran„ fche Landaart, te verzekeren, dat hy een „ allervolkomenite liefde voor my in zyn „ hart gevoelde. Deeze bekentenis was een „ fcherpe fchicht ter aanprikkeling mynes „ hartzeers, en ik moeit het bittere leed uit„ wisfchen van te zien, dat hy desanderen„ daags, een tweede gelegenheid buiten wee,, ten van hméne waarnam om my te fpree„ ken, en een openbaare liefdens verklaa,, ring te doen, drukkende zich by die ge„ legenheid in noch veel klemmender be,, woordingen uitals hyde eerftemaal gedaan ,. hadt; waar door ik my dan in de allerbit„ terfte toeftand gedompeld zag, niet uit ,, hoofde dat myne ftandvastigheid bekwaam „ was te wankelen, maar om dat ik de ver„ fchrikkelyke gevolgen voorzag eener min , „ die geene wedermin hadt te hoopen. Ik ,, aarfelde in 't miafte niet in myne plicht, „ maar  ,, maar omtrent de middelen van dié plicht ,, beft mogelyk te handhaaven en eene liefde in deszelfs geboorte, eer die wortelen „ zoude hebben gefchooten, te fmoóren. ,, Ik hadt bereids een ganfchen nacht toe,, gebracht om de byftand van den Hemel in „ myne zaak af te fmeeken, en my wierdt als ingegeven, dat ik aan Isméne de ón,, ftandvastigheid van haar Gemaal zoude ont,, dekken, ten einde zy de nodige maatre, gelen kon neemen, om my voor zyne „ overlaft en overrompeling te beveiligen. ,, Dit befluit my het beste voorkomende in „ myne omftandigheid , bleev ik daar by be, „ paald , en Isméne verftond van my al het ,, geene dat haar Gemaal tegens myhadt gezegt, onmiddelyk dat ik in haar zoo veel ,, befeheidenheid en vertrouwen ontmoete, als ik hadt konnen wenfchen. Zy liet ook ., geene de minde droefgeestigheid voor haa,, re wederhelft blyken , waar door hy ver,, moeden konde hebben dat zyne heimelyke ,, min haar bekend was, in tegendeel, zy vermeerderde haare genegenheden tot hem, G 2 hoe-