LEGAAT VAN GILLIS BLASIUS STERN, {NIET FERTAALD ) Vn hommey qui rit, ne fem jamais dangereux» STERNE. ï ? 8 4.   VOORBERICHT D e Uitgever van dit oorfpronglyk Werkje was 'de bijzondere Vriend van den Schryver Gillis Blafius Stern , onlangs, 2.00 als genoegzaam fVeereldkundig is, te Malquern overheden, tot Uitvoerder van deszelvs laat sten wil aangefteld, deed hy ïntreede in zyn Sterf- vertrek, maakte den Inventaris van zyne nagelaate goederen en effeclen, op bet eerste ilaadje van een Zak- Almanack , als beftaande in twee Hemden, waar van 'er nog een met den overledenen ter aarde moest worden befteld, een Borstrok, die hem nog moest worden uitgetrokken, een verfleete Broek &c. Voorts eenige evergeüeeve Boeken, waar onder de Werken van jRabelais, Tristram Shandy, en een oud Album Academicum, terwyl in een verschoven hoek verfcheide bladeren ■papier, rykelyk met fiof beladen, gevonden wierden, met de kennelyke hand van wylen Gillis Blafius Stern zelvs gefchreven: ongelooftlyke moeite heeft het dep. Uitgever gekost om deeze losfe Rukken  V00RBER1C HT. by elkander te verzamelen en in eene draaggelyke orde te hengen, en hy zal jaaren nodig lebhen om het geheele 'Werk kompleet op te leveren ; Intusfchen heejt by met kunnen, nog willen afzyn cm aan de leefende Weereld eenige Proeven van het werk ah by voorraad mede te deelen, te meer, daar de Schryver let zelve kiaarblykelyk tot dat einde 'heeft ingericht, en dien aangaande by zymn uitersten wil wel uitdrukkelyk g> disponeert woordelyk, in deezer voegen: Item maake en legatere ik aan^ alle ' Jongelingen onder de vyf-en-twintig " Jaaren ^myne r.atelaate Schriften : " werdende WifW» hier ■ m U memm H Executeur verzogd dezelve in de best \, moge'.yke orde te brengen, en van tyd " tot tyd in 't licht te geven, begin- nende wet de articulen. IK SLAAP, " IK DROOM , IK WORD WAK„ KER, HET MEISJE, en voorts „ zoo als hy kan, alles met dit_ heil}i zaam oogmerk , dat zy tydig de „ klippen leeren vermyden, waar op ik zoo dikwils gepand ben, en een beeter .', boedel nalaten, als by myn cverhden „ zal benenden worden. IN-  INHOUD. Ik Slaap. Pag: ï lk Droom. % Jk word Wakker. $ Het Meisje. 9 De Vader. 11 De Eenzaamheid. 16 Myne Alleenfpraak, 16 Myn Voogd. 17 Jk gaa ten Hove. 19 De Antichambre. 20 Wat zal ik worden ? 24. Myn Vertrouweling. 26 Myn Mentor. 31 De Generaal. 36 De Sergeant. 41 De Bedelaar. 48 Eet KoJJyhuis. 52 lk  INHOUD, Jk. Pag: 57 De Roef van de Trekjchuit. 67 Het Ruim van dezelve. 77 De defolate Boedel 8} De onvermengde Vreugd, 88 'Myne Wandeling. 91 Myn Wedervaaren. 9% De Gevangenis. 99 Myn Gebed. 104 Levensbefchryving. 111 Myn Verhoor. 127 De Ziekentrooster. 136 Jk kreig bezoek. 143 Jk gaa Reizen. 146 De Postwagen. J49 Bet Poliücq Vertoog. 162 De zieke Dame. 173 De Dottor. 183 Een Stukje van Jan Steen. 190 LE-  r LEGAAT VAN GILLIS BLASIUS S T E R N. IK SLAAP. Is myn ziel in den flaap werkzaam? droom ik altoos, fchoon daar van onbewusd ? dit komt my waarfchynlyk voor, om dat ik wakker werdende niet zelden heb bemerkt, dac 'er een flaauw geheugen van gedagten, die door het ontwaaken wierden afgebrooken, by my overbleef, dikwils heb ik my, om hier van proeven te neemen , in 't midden van den flaap fchielyk doen wekken en ben altyd min of meer ontwaar geworden, dat myn A geese  2 LEGAAT VAN geest het oogenblik te vooren niet ledig was geweest, doch niets als benevelde denkbeelden, die wel haast vervlogen , waren doorgaans de gevolgen van deeze proefneemingen , zomtyds wierd ik echter wakker met volkoome bewustheid van redelyk aan- een- gefchakeld te hebben gedroomd, waar van ik my nog verfcheide droomen levendig herinneren kan, naar maate dezelve indruk op myn geest gemaakt hebben, Eén onder anderen, die my aanleiding gegeven heeft om, gelyk de leefer in 't vervolg zien zal, de pen op te vatten, moet ik vuor af mededeelen. IK DROOM. Eene oppervlakte , die alleen door den gezicht- einder bepaald wierd , vertoonde zich aan myn geest eene ontelbre meenigte menfchen kwamen daar  GILLIS BLASïÜS STERN. 3 daar te zamen, ieder bragt het werk door hem in zyn leven verrigt mede , en onder anderen zag ik daar verfchynen alle de Schryvers, die de eeuwen zeedert de Schepping deezer Weereld hebben opgeleeverd tot op deezen tyd, gevolgd door een onuitfpreeklyk getal wagens opgeftapeld met boeken door hun gefchreven en uitgegeven de wagens wierden ontladen en het fcheea my toe, dat de fchryvers zich gereed maakten om andermaal aan het verwonderd menfchdom te vertoonen, het geen de 'werklieden by het bouwen van den Toren van Babel zich hadden voor- gefield eene verbaazende, ruimte van de oppervlakte wierd door lieden „ die zich de bouwkunde fcheenen te verftaan, afgemeeten en wel haast zag ik duizende Opperlieden, die my voorkwamen alle in hun leven Boekhande. laars te zyn geweest, handen aan her, Ik „ heb een Vader". DE  GILLIS BLASIUS STERN. n DE VADER. Een achtbaar man, in 'tzwart gekleed , met uren ge, doch regelmatige wezenstrekken , zat aan het hoofd van een lange tafel, ter wederzeiden (tonden bediendens en op de tafel lagen boeken met Namen en Cyffers, hy fcheen de Weereld te gebieden en toen zyne dogter en ik in de kamer traden , hoorde ik hem juist zeggen , „ dit na de Oostzee en dat na Indien ' zyne dogter met een vriende- lyke lach en my met eene befcheide beleefdheid gegroet hebbende, fcheen hy my ftilzwygend na de rede van myne komst te vragen, dus ik in eene zeedige houding myn woord doende, hem in 'tkort te verftaan gaf, dat ik nog waaren uit de Oostzee nog uit Indien nodig had, dac ik hem niec  12 LEGAAT VAN niet in hoedanigheid van koopman te fpreeken had, maar gaarne , buiten getuigens, gehoor zoude verwerven— hy gaf een wenk, en ftraks verlieten zyne bediendens de kamer een Held, die onverfchrokken den Vyand durft onder het oog te zien, een Staatsman, die zonder de minste bedeeflheid , in talryke Vergaderingen zyne Item doed hooren, en alle, die gewoon zyn in het openbaar te fpre* ken, vinden zich verlegen, wanneer zy aan een Vader zyne dogter ten huweiyk moeten vragen , maar ik, die tot dus verre alleen met boeken en nimmer met menfchen had omgegaan , vond het voorftel, dat ik had te doen, zoo eenvouwig als natuurlyk, en was daarom niet bevreest het zelve aan den Vader aldus voortedragcn „ Ik heb zeide ik, myn Heer, zyne >• dog-  GILLIS BLASIUS STERN. 13 „ dogter by de hand vattende deeze „ Juffrouw gevallig ontmoet,'zy be« „ zit een gevoelig hart en daar uit „ is myne genegenheid tot haar ge« „ booren , de Hemel heeft my ook ,, daar mede befchonken en dus zul- len wy elkander gelukkig kunnen „ maaken, ik heb haar dit gezegd of „ liever zy heeft dit mede gevoeld „ en daarom my tot u geweezen, „ om dat gy haar Vader zyt en haar „ de kinderplicht te wel bekend is om „ buiten u aan myn voprftel gehoor „ te geven, hegt uw zegel aan onze „ Echtverbintenis, ik zal de naam van „ uwen fchoonzoon my nimmer on„ waardig maaken". Terwyl ik nog fprak, bemerkte ik, dat de Vader met een verwonderd gelaat het oog nu op my dan weder op zyne dogter flaande, met ongeduld myn. voorflel had aangehoord , en toen  H LEGAAT VAN toen ik uithad met fpreeken, beantwoorde hy myn vraag met deeze onverwagte wedervragen ,, wie zyt gy, „ hebt gy geld, of winftryke amp„ ten? Ik zie, hernam ik, een traan in het oog van uwe dogter, vergun myn Heer! dat ik die afwisfche .... en nu zal ik uwe wedervragen beantwoorden , hoe zeer ik ongeveinsd betuigen moet niet wel den zamenhang te bevatten tusfchen myn voorfte! en uwe vragen.® „ Ik ben, myn Heer, de zoon van „ eenen braven Vader en deugdraa„ me Moeder, doch nu ouderloos, in „ goede grondbeginzelen opgevoed en „ van myne jeugd af aan tot de „ wetenfchappen opgeleid , daar 1 in „ reeds tot zeekren trap gevorderd, „ zag ik uwe beminnelyke dogter en „ gevoelde dat ik niet aileen voor n de  GILLIS BLASIUS STERN. 15 „ de wetenfchappen maar ook voor „ de zamenleeving gefchikt was", zie daar, zoo ik my verbeelde, genoeg voor zoo veele myne geboorte en opvoeding aangaat, doch ik vind my verlegen om uwe tweede vraag, of ik geld heb, met dezelfde vaardigheid te beantwoorden myne ouderen hebben my, zoo lang zy leefden, een genoegzaam onderhoud bezorgd, en, na hun dood, de Voogd, die zy over my gefield hebben, maar ik heb my over het geld, fchoon nooit door my verkwist, echter tot dus verre zoo weinig bekommerd, dat ik niet eens mynen voogd gevraagd heb, hoe het met myne zaaken flond, Eer- ampten bekleede 'ik niet—— maar daar zal ik door yver en bekwaamheid wel toe kunnen geraaken de oude man glimlachte, nam my by de hand, geleide my tot aan de deur, zeggende  » us; tot u myn Jorick, en verheevene Young! maar zy fchreide toen ik haar verlaaten moest——• die traa- nen wederhouden my- een traan in een fchoon oog! wat beweegreede ! wel aan ! is haar bezit alleen aan geld of een Eerampt vastgehegt, zoo moet ik niet wanhopen, en ten minsten onderilaan of ik het eene heb* of het ander verkreigen kan. MYN VOOGD. Ik reisde naa myn geboorte-plaats, en vond myn Voogd, die een Pleitbezorger was, zodanig in de papieB ren  i8 LEGAAT VAN ren verward en met bezigheden bezet , dat ik naauwlyks een uur gehoor verkrygen kon wanneer ik hem de reede van myne komst had opengelegd , las ik reeds uit zyne houding en wezenstrekken de geringheid van het Kapitaal, dat myn Vader my had nagelaaten ; dat bagatel, het geen 'er nog, na aftrek van zyne verdiensten , zoude overfchieten , zoude hy met my, nu meerderjaarig geworden, verreekenen ; myn Vader had zyne belangens miet genoeg verftaan , een groot gedeelte van zyn geld aan behoeftige Schuldenaaren toevertrouwd , waar van niets te haaien was, zommigen had hy in rechten berrokken en daar toe merkelyke kosten zonder vrucht befreed ■ met een woord, 'er zoude voor my maar weinig overig blyven; Deeze voorfpelüng heb ik naat waarheid bevonden  GILLIS BLASIÜS STERN. i9 den, wanneer hy aan my, doch eerst drie Jaaren naderhand, reekening deed. IK GAA TEN HOVE. Uit de Taal van myn Voogd kunnende opmaaken , dat ik niet was van die gelukkige Stervelingen, welker Vaders alles hebben opgezet om aan hunne Zoonen eene ryke Erffenis natelaaten en dat ik dus buiten ftaat was om aan de eerste voorwaarde , waar aan het bezit van myne Schoone door haaren Vader was vastgehegd, te kunnen voldoen en Geld ten huwelyk aantebrengen, befloot ik het op eenen anderen boeg te wenden . Het Hof meest alle Ampten begevende, fpoede ik my derwaarts, en ging in de voornaamste herberg van de Hof-plaats myn verblyf houden; daags na myne aanB 2 komsC  ao LEGAAT VAN komst, vroeg Jk aan den hospes, hem de reede van myne komst mededeelende , hoe ik het moest aanleggen om toegang tot den Vorst te bekomen ; hy gaf my daar toe de nodige onderrigtingen, maar uit de kamer gaande, zag ik hem glimlachen. DE ANTICHAMBRE. Aan het Hof gekomen, trad ik ter rechter zyde van het Voorportaal in een Vertrek, alwaar zich een groot aantal Heeren bevonden ■ een voornaam Lyfknegt van den Vorst, den Edelman du Jour genaamd , om alzoo het laage van zyne bediening onder den luister van den titul . te verbergen, bood my een lyst aan om daar op myn naam en kwaliteit te fchryven ■ ik weet niet, hoe het ander»  GILLIS BLASIUS STERN. 21 andere in die geval Hellen , maar het is my akyd geweldig tegen de borst geweest, wanneer ik my in de noodzakelykheid zag gebragt om aan iemand myn naam te fpellen. Gillis Blafius Stern klinkt ook zoo wonderlyk (nooit was hy my te vooren zoo misluidend geweest) ik fchreef dien echter- nu uwe kwaliteit, myn Heer, zeide de Edelman, Ik heb 'er geene, hernam ik, doch koome juist hier om 'er eene te kreigen en dan zal ik die opgeven zyn Edelheid plaatste my hier op in een verfchoven hoek van de kamer, en wyl ik 'er van s'middags twee tot 's avonds zeven uuren bleef ftaan , had ik de noodige tyd om 'er en myn geduld en myn geest te oeffenen. Het is den menfeh, in welke omflandigheeden hy zich ook mag beB $ vinden  22 LEGAAT VAN bevinden, natuurlyk eigen om, eer hy de voorwerpen, die buiten hem zyn, gadeflaat, vooraf zich zeiven zoo gemaklyk en gevoegzaam te verzorgen , als mogelyk is den hoek , "waar in ik geplaatst was, my ten nutte maakende, leunde ik met myn rug tegens de twee zymuuren , flak de een hand in myn broekzak en de andere voor de borst, en loosde een diepe zucht dit fein van ïnwen- wendige ziels- kwelling wierd door verfcheide Heeren, die, als ik, mede zwarte rokken aan hadden en mogelyk ook hunne boeken verlaaten hadden, getrouwlyk herhaald, maar de gegalonneerde en gemonteerde rokken veranderden den by hun opkomende zucht in een gemaakten, doch politen hoest-— 'er heerfchte in het vertrek eene onafgebrooke ftilzwygenheid niet ongelyk aan die , welke men in de  GILLIS BLASIUS STERN, 23 de huizen van afgeftorvene op den dag van hunne begraaffenis onder de Lieden, die het lyk de laatfte eer zullen aandoen, ontwaar word. Het fcheen, als of het Vaderland geflorven was, en wy daar waren om aan den Vorst dieswegens den rouw te beklagen deze vertooning bevestigde my de waarheid van het geen ik te vooren in eenige boeken geleefen had, dat het waar geluk althands niet ten Hove moet gezogd WOrden Het gelaat der eerste Staats- dienaars droeg teekens van een ongerusten geest, de overige Regeerders fcheenen my door flrydige bevangens en inzichten geflingerd en de Gezanten der Vreemde Mogendheeden meesmuilden. O myn Vaderland! myn Vaderland! wat ziet het 'er flecht met u uit, als B 4 gy  2* LEGAAT VAN gy uit den hoek van eene Antichambre befchouvvd word! Eindelyk myn beurt gekomen zyn» de, wierd ik mede ingelaaten; ik naderde eerbiedig den Vorst, en, na hem met korte woorden het oogmerk van myne komst te hebben ontvouwd, bood ik myn dienst Hem en den Lande aan, met verzoek, dat my eene bediening mogt worden gegeven, waar toe ik, na behoorlyk onderzoek, het bekwaamst zou bevonden worden; de Vorst antwoorde my, „ dat hy „ 'er op denken zou", en ik vertrok. WAT ZAL IK WORDEN? Na myne terugkomst van het Hof, begon ik ernstig te overwegen, tor welk beroep ik wel het meest geneigd. gefchikt, en bekwaamst zou zyn j want ik  GILLIS BLASIUS STERN. 25 ik had geene andere gedagcen, als dat ik nu eerstdaags zou moeten ver. fchynen voor eene Vergadering van kundige mannen, door den Vorst uic de oudfte, wyste en braavste van het Land verkoozen, om jonge Lieden, die hunnen dienst het Vaderland hadden komen aanbieden, ten fcherpsten te onderzoeken en hunne onderfcheide gaven ter toetze te brengen, ten einde dezelve te gebruiken tot zaaken, waar in zy het Lieve Vaderland het meest ten nutte zouden kunnen zyn, op dat het Gemeensbest, eeven als een welgefleld uurwerk, waar in ieder beweegrad juist geplaatst is om te werken, zou kunnen worden beilierd myne genegenheid ftrekte zich wel het meest uit om by den aanvang myner loopbaan een der kleinste doch niet min noodsaakelyke raderen te worden, waar B 5 door  26 LEGAAT VAN door het politicq uurwerk word aan den gang gehouden; ik hieid my derhalven bezig met een angstvallig onderzoek, of ik daar toe wei de vereifchte bekwaamheid bezat, en de nodige fterkte van geest om altyd myne byzondere belangens aan die van het Gemeene-best te kunnen opofferen peinfende over dit gewigtig onderwerp , trad de Hospes, by wien ik myn intrek genomen had, de kamer in , hy had een deftige Japon aan, een ftaatige Paruik op, en krakende kamer-muilen hadden my zyne komst voorfpeld. MYN VERTROUWELING. Hebt gy wel ooit, Lefer, in wagens of fchuiten zittende, terwyl de voorzigtigheid de natuur verkragte, en  GILLIS BLASIUS STERN. 27 en onder alle de reizigers een diep ftilzwygen heerfchte , een metgezel aangetroffen, die aan u, fchoon onbekend , zyn. geest geheel uitliet, u het oogmerk- van zyne reis verhaalde met alle de middelen, die hy dagt aantewenden om dat oogmerk te bereiken ? 'er zyn omflandigheden in het menfchelyk leven, die ons noodzaaken om ons hart uitteboezemen en den eersten, die wy ontmoeten, tot onzen vertrouweling te maaken — en dit was juist myn geval; als een reiziger in een vreemd Land, had ik niemand dan myn hospes, wiens gedienstigheid ik reeds ondervonden had, om my te onderrigten van zaaken , w-iar van ik geheel onkundig was ik verzogd hem derhalven met my het avondmaal te willen houden , het geen hy aannam, ik deed hem vervolgends een verhaal van de wyze,  28 LEGAAT VAN wyze, hoe ik ten Hove ontfangea was, en hoe ik nu angstvallig 2ac te aagten, dat men ond,rzo,k naa myn Perfoon zoude doen en daarna my. ne bekwaamheden ter toetze brengen, met by voeging, dut ik my wel gaarne voor een begin op den laagsten trap van het Politicq beduur geplaatst zou zien; terwyl ik fprak, zag my de man met verwonderende oogen aan, hy fchudde zyn achtbaar hoofd, en het fcheen, als of hy aan de gezondheid van myn harfen-geftel begon te twyffden, of dat ik hem te gast genodigt had om meC hem den (poe te dry ven, ik vervolg, de derhalven op een ernstiger toon en verhaalde hem , dat myne nu zahgen Vader, in myne jeugd, my altyd had aangefpoord om te leeren en wel optepasfen , dat my als dan geen Ampten miska konden, dat myne Leer-  GILLIS BLASIUS STERN. 29 Leermeesters dit zeggen van myn Vader geduurig bevestigd hadden, waar door ik dan ook ten kragtigste was genoopt geworden om de zoo nodige kundigheden tot het verkreigen van Ampten by tyds te verzaamelen, en my in 'tbyzonder had toegelegd op het Staats-recht, en alle de Schry. vers, die daar over handelden, naarffig gelefen, zoo dat ik nedrig vertrouwde, dat men my, ten dien opzichte , niet onbekwaam zoude vinden, voor al, daar ik ook niet had nagelaaten my op de kennis van verfcheide taaien toeteleggen en het Nederduitfch , Hoogduitfch, Franfch, Engelfch en het Latyn reedelyk zuiver fprak en fchreef. Nu zag ik , dat de 'man medelyden met my begon te krygen" gy kent Boeken , zyde hy met een ftaatig gelaat, maar Menleken die kent gy niet- 6 ja  30 LEGAAT VAN 6 ja, hernam ik, want ik heb hunne uitwendige Phifiovomien van Lavater en hunne inwendige van Richard Steele geleerd; t'Is waar, tot dus ver. re heb ik my meest alleen met boeken opgehouden en zou het nog doen, indien ik van myne boekenkamer juist niet een mooi meisje gezien had, die ik ook ten huwelyk heb gevraagd, maar haar Vader, een ryk Koopman , wil haar, zegt hy, niet geven dan tegens gereed Geld of een goed Ampt, het eerste heb ik niet genoeg, en het laatste zoeke ik nu te kreigen. . . gy zyt dan, viel hy my in de reede, geleerd en verliefd .... twee ongelukken! voeg 'er een derde by, dat gy de Weereld, en in 't byzonder dit Land, en hoe het daar in toegaat, niet kent, ik ben vyftig jaaren Hospes in deeze Hof- plaats geweest, kon ik u myne ondervinding ingieten, zy zou  GILLIS BLASIUS STERN. 31 zou u, ter bereiking van uw oogmerk, van meerder nut zyn, dan alle de werken van onzen Huig de Groot} daar zitje nu, vervolgde hy in eenen adem, de harsfenen en het hart vol; doch wel haast met eene ledige beurs; meentge dat hier de wyzen van den Lande onderzoeken zullen, waar toe gy best gefchikt en bekwaamst zyt, neen Vriend , het gaat 'er zoo niet toe, wy leven in geen Platonifch Gemeenebest, ik kan wel zien, dat gy meer met boeken als met menfchen hebt omgegaan, de ondervinding zal u de beste, maar, zoo ik vreeze, te gelyk eene harde leermeesteresfe zyn. MYN MENTOR. Een vertrouweling word fchielyk een raadgever : de hartelyke taal van den man had my zoo ingenomen,  3* LKGAAT VAN. men, dat ik geen oogenblik in be« denking nam om hem te verzoeken, dat hy my onbedrevcnen ietswes van zyne lange ondervinding wilde mededeelen ten einde ik ten minsten eeniger maate moge worden in ftaat geHeld om myne nieuwe loopbaan mee hoop van in myn oogmerk te zullen flagen , te beginnen aanftonds Zag ik hem eene ftaatiger houding aanneemen, den band van zyn Japon een weinig lostrekkende , ftelde hy zyn weezen in een deftiger plooi en fprak : „ Zoo als gy my hier ziet zitten a M Heer, ben ik mogelyk de man, „ best in ftaat, om u rechte denk„ beelden van zaaken én perfonen „ te geven myn Vader" had juist, ge/yk de uwe , my altyd aange„ fpoord om wel te leeren, met toe« zegging, dat ik dan een grooc man y> ZOU-  GILLIS BLASIÜS STERN. 33 „ zoude worden , byzonder had ik „ my, gelyk gy, op de Gefchied- kunde en het Staatsbeftuur toei, gelegd, ik dagt ten minsten eens „ een Afgezant aan Vreemde Hoven „ te worden, en ziet ik ben hospes, „ dagelyks heb ik gelegenheid om „ menfchen van allerlei rang en ftaat „ te leeren kennen Regeerders ,, en voornaame Amptenaaren hou„ den by my hun verblyf, deeze „ ken ik altemaal op myn duim „ ( hier hield hy my zyn rechter„ duim voor de oogen ) onze Staats„ gefteldheid , Heer , is altyd zeer „ verward geweest en is het nu meer als ooit, ons Land vald in „ Hukken ,. xvy leiden Schipbreuk , „• het Schip van Staat is verbreizelc „ in het midden van een woeden,, de Zee, den een grypt de mastj, „ den ander het dryvend roer aan, C „ ieder  34 LEGAAT VAN „ ieder tracht zich van een ftuk „ meester te maaken, om nog het ,, hoofd boven te houden en ten „ minsten zyn eigen lyf te bergen. „ In zodanig tydfüp, Heer, komt gy „ hier op een ftroowifch aandryven, „ als gy nu nog maar een klein „ touwtje kunt grypen, dat aan eenig „ dryvend fr.uk van het verbreizeld „ Schip vast is, mogelyk, al ben ik „ maar een hospes, vind ik echter ge„ legenheid om u daar aan te helpen, „ uwe openhartigheid heeft my in„ genomen, en uwe onervarenheid „ myn medelyden opgewekt , blyf ., eenige weeken aan myn huis, ik „ houde eene publicque tafel, gy zult „ binnen korten tyd een aantal men„ fchen leeren kennen en als ik tyd „ heb, zal ik u s'avonds over de „ gefchiedenis van dit Land en des„ zelvs Politicq Belluur onderhouden, n ter"  , GILLIS BLASIUS STERN. 3S< „ terwyl gy my uwe dagelykfche „ waarneemingen zult mededeelen, op „ die wyze zult gy in een maand „ meer leeren, als dat gy u nog jaa„ ren met boeken bezig hield en „ dan fpreeken wy elkander over uw „ oogmerk nader. Ik bedankte den Hospes voor zyn aanbod, bereid om 'er eenige dagen de proef van te neemen, waar mede ik dan ook des anderen daags een begin maakte; 's morgens voor hec ontbyt trad hy in myn kamer en verhaalde my, dat 'er onder anderen thands een Generaal by htm gelogeert was, die niets meer haatte dan de eenzaamheid en ray gaarne toe zyn onbyt zoude toelaaten, ik nam den voorflag greetig aan en de Hospes geleide my by C 2 den  36 LEGAAT VAN DEN GENERAAL. Zyne Excellentie zat juist onder de handen van den Paruikemaker, die hem zoo wit bepoejert had, dat ik zyne wezenstrekken niet onderfcheiden kon, hy ligte zyne oogleeden met moeite op .... ik boog .... en de Hospes prefenteerde my. na mate dat zyn aangezicht van den Poeder wierd ontblood, begon een hoog roode verf zich van onder de hand des Paruikemakers te vertoonen , en een neus fykelyk met karbonkels omzet , zyne Excellentie , zoo veel ik hem verdaan kon , want hy fprak gebrooken Hollands, gaf my te kennen , dat ik hem plaifier deed, ik plaatfle my derhalven aan de theetafel en wel haast kwam zyne Excellentie met zyn nog bepocjcrd hemd  GILLIS BLASIUS STERN. 37 hemd tegens my overzitten. ,, Ik heb, dit was zyne inleidinge,, gister avond „ een Duivellchen roes gedronken en „ het zal van daag niet beeter zyn, „ wy waren met ons zesfen en „ raad eens, hoe veel flesfen rooden „ baay wy gekraakt hebben ? Ik ben een ongelukkig raader, myn Heer de Generaal — ■ Wel zes en dertig , nu moet ik 'er een klodder boven opzetten, dan ben ik weder zoo frifch als een hoen en in ftaat om van vooren af aan te , beginnen , ik heb myn Jaaren al, maar als het daar op aankomt, durf ik myn man ftaan , Jan! breng een Bierglas Keulfche Jenever, dit is doorgaands myn ontbyt myn Heer! ■ uwe Excellentie is fterk dat ben ik ook en ik kan zoo nog twintig Jaaren meedoen myn Regiment is thans in Guarnifoen te , . . C 3 te  38 LEGAAT VAN te ... te . . ei, ik ben verd . . ., als ik de naam van de Plaats weet, maar het zal nog in lang geen anderen naam, dan den mynen dragen, of ik mcgr het Verhopen. —— Verkopen myn Heer de Generaal? ja Verkoopen en waarom niet? dagelyks zyn hier Vendels, Spontons en Compagnien te koop, en de Solliciteurs zyn daar de Makelaars van, ik zelf zou nog Luitenant zyn, indien ik niet by tyds myne Compagnie gekogt had een zoo nobel metier myn Heer de Generaal, de Romeinen weg 'er mee, wat weet 'er de Paus van Romen van ? ik zeg u, dat de dienst hier rampzalig is .... 'er zyn te veel Kooplieden wy dienen ons arm en zyn vergulde Beedelaars ook zyn 'er byna zoo veel Officiers als Soldaaten, wy moesten ten minsten  GILLIS BLASIUS STERN. 30 ten een Aimée van honderd duizend man hebben , dan zouden wy nu niet naa de pypen van de Franfchen behoeven te dansfen .... maar men wil daar niet aan .... is het niet rampzalig, dan men zoo door de Politiquen moet geringeloord worden ? . . . Ik ben, op dat gy 't weet, de Baron van Drinkerdendrink en heb myne geheele Baronnie tot het koopen van eene Compagnie in Hollandrche dienst hefteed t'is waar nu ben ik Generaal , heb een Regiment , veele andere Landzaa- ten boven het hoofd gezet, trek ik van het Land ongeveer ƒ 7000, jaarlyks, maar wat is dit voor een man als ik . . . . . hoeveel Veldflagen heeft myn Heer de Baron van Drinkerdendrink dan wel bygewoond ? . . . Veldflagen Veldflagen geen, want het is, zedert ik in dienst geC 4 ka«  4e> LEGAAT VAN komen ben, geen Oorlog geweest * maar gy moet dit niet zeggen aan den Kollonel Donderdendon, ik herinner my nu , dat ik hem gister avond, na het drinken van myn vyfde fles heb verteld, dat ik de Belegering van Bergen- op- zoom en de Bataille van Lafelt had bygewoond, ik geloof zelv, dat ik my kreigsgevangen heb laacen maaken . . . ♦ . liet was een leugen om best wil . . . ik moest door den Vyand heenliaan , of my als kreigs- gevangen overgeven ■ Gy hebt wel niet de honorabelste maar de zekerste Party gekoozen myn Heer de Baron, zee- ker hebt ge Poljbius geleezen ? r Ik lees niets als het militaire-boekje de Kourant laat ik my zom- tyds door myn krfegt voorlezen, om de Militaire promotien, doch daar in wordt nooit van de Polypus, die gy daar  GILLIS BLASIUS STERN. 41 daar noemt , melding gemaakt . wy Militairen ontloopen onze Meesters vroeg , of zy ontloopen ons, als wy een weinig leefen en ter nauwer nood onzen naam teekenen kunnen ■ tis ook genoeg , wat gemeenfchap is 'er tusfchen de pen en den degen ? Ik lees en fchryf gebrekkig , maar dit heeft my in myn Fortuin niets gehinderd, alleen heb ik 'er my wel eens mede verlegen gevonden, als ik un billet doun aan eene van myne Sultanes favorites fchryven moest, maar dan gebruikte ik den Sergeant van myne Kompagnie, als die hier was zou hy moge» lyk ook uw Polypus wel kennen .... Hy Sergeant! ..... En Gy Generaal! DE SERGEANT. Na dóezen uitroep, die ik juist deed C 5 in  42 LEGAAT VAN in een tydftip , dat de Generaal zyn oog na de kraakende deur wendde, trad in de kamer een oud eerwaardig man , met gryze hairen, maar weinige in getal, hy boog zich als een flaaf, van zyne tedre Jeugd de llaverny gewoon, Ik koome, zeide hy , uit ons Guarnifoen , op last van den Kommandant van uw Excellenties Regiment, om uwe Excellentie de droevige tyding te brengen, dat de befmettelyke ziekte onder ons regeert, dertig Soldaten zyn daar aan reeds geflorven, ook heb ik myn ouden Vriend (hierbegon de man bitter te fchryën) myn boezemvriend Korporaal Gottlieb verlooren, die met my van Kindsbeen af was opgevoed, die in ryper Jaaren met my Gellerts lesfen had gehoord, die met my als Volontair den laast voorgaanden Duitfchen Oorlog heeft by gewoond, die met my te ge-  GILLIS BLASIUS STERN. 43 gelyk in Hollandfchen dienst is overgegaan, van wien nimmer een Soldaat een eenige ftokflag gekregen heeft, die Zondags altoos met my by gebrek van hooger Officiers, het volk in orde ftelde, om te Kerk te gaan, favonds met my in den Bybei las en daar na Smousfen- Jasfen fpeelde . . . . Hy is zoo dapper op zyn fterfbed geweest als in de Bataille van Rosbach .... Generaal, dertig Manfchappen; hoe veel van myne Compagnie? Sergeant, zes, Roofentha!, Sulfer... G . . . evenveel wie , ik ken de Keerels niet .... maar gy weet ik heb een contraót met Fieiskaufer in Hesfen , om my den Man tegens thien Thalers door elkander te leveren, fchryf hem .... S . . . uwe Excellentie weet, dat 'er thans fterke trek in Manfchappen is;  U LEGAAT VAN is, de Landgraaf van Hesfen verkoopt die niet minder dan tegens veertig Thalers het ftuk, zeedert hy correspondentie in Engeland heeft gekregen, zoo dat Fleiskaufer .... G . . . Iiy moetze leveren, heb ik hem geen tien Thalers betaald, toen ik van kunst tot keur ieder Keerel tegens vyf Thalers het ftuk van een ander kon kreigen en zou hy nu zyn Piek fchuuren? S . . . Ja maar ieder man is zeedert den Amerikaan fchen Ooi log te gelyk met den Tabak in waardy gereezen, en de prys zal niet eerder daalen voor dat 'er vreede is, doch dewyl het uwe Excellentie zuo goed vind, zal ik fchryven , heeft uwe Excellentie ook nog ietwes anders te beveelen? G . . . Neen, maar voor uw vertrek moet gy myn ordres koomen vraagen, lk s  GILLIS BLASIUS STERN. 45 lk: Is dit de Sergeant, daar uwe Excellentie zoo even van fprak, die wel eens zyn hand geleend heeft om G . . . dezelvde, Jan, roept hem te rug ik moet hem nog eens Ipree- ken S . I . wat heeft uwe Excellentie my nog te ordonneeren? G ... Ik fprak deezen Heer juist van u , toen gy binnen trad, zeg, hebt gy niet in uwe Jeugd gefludeert? S . . . ö Ja, myn Heer de Geneneraal, Lieden niet van Adel en Farhers' Kinderen fludeeren altemaal in Duitfchland, ik heb uwe Excellentie reeds gezegd dat ik met mynen nu Zaligen Vriend den Korporaal Gottlieb de lesfen van Gellerd heb gehoord. G . . . Kent gy dan ook eenen Polypus ? £ . . . ó Ja, myn Heer de Generaal,  46 LEGAAT VAN raai, het is een dier, dat by aan» groeying voorteeld, zyne jonge , . . G . . . een dier, Keerel, is dit zoo myn Heer, hebt gy my niet gevraagd, of ik Polypus gelefen had. Ik: Sergeant! ik vroeg juist by uwe komst aan zyne Excellentie, of zyne Excellentie ook Polybius gelefen had. S . . . Pohbius! ik vraag zyne Excellentie nedrig excus, dat ik zyne Excellentie zoo kwalyk verdaan heb, Polypus of Polybius, een groot onderfcheid! het eerste is, als ik zeide, een dier, maar de tweede een oud Schryver, die over het Oorlog handeld; de Koning van Pruisfen floeg de Franfchen by Rosbach met Polybius in de Linker en den Degen in de Rechte- hand, zyn boek is voor een ervaare Veldheer een non fotest earere, een niet ontbeerlyk werk. G . . , gy ziet, myn Heer, dat myn  GILLIS BLASIUS STERN. 47 myn Sergeant zyn zaaken verftaat, ook adminiftreert hy myne Compagnie. Ik: En wie Adminiftreert uwe Excellenties Generaalfchap? G ... het blykt wel, dat gy het Militaire Weezefl niet verftaat, Myn Heer, myn ftyf met goud gegaïlonneerden Rok, die daar op den Stoel hangt .... S . . . deeze jonge Heer heeft in zyne eenvouwigheid, om redeneerkun* dig te fpreeken, den Perfoon (in abflracïo) in het afgetrokkenen van den Hok befchouwd .... mogelyk om dat uwe Excellentie nog in zyn hemd zit. G ... En daarom gaa ik my klee- den, kom help my eens den Generaal aantrekken, voegde ik 'er by, maakte een diepe buiging en ging de kamer en vervolgends het huis uit, DE  48 LEGAAT VAN DE BEDELAAR. 6 Goed en wys Opperweezen! dac gy den Menfch in het zweet zyns aanfchyns doet brood eeten , t'is wel gedaan, dat gy my , die in het befchouwen vari uwe werken fteeds beezig was, een bevallig Meisje hebt doen ontmoeten, waar door ik werkzaam gemaakt ben om eens haar bezit te verkreigen, t' is wel gedaan, dat gy my hier in een voor my onbekend Land, als met 'er hand geleid hebt, tis wel gedaan, en gy zult 'er zeeker goede en wyze reedenen toe hebben maar dat uw oog op deeze aarde befchouwen kan , dat den eenen menfch voor den anderen kruipt , als een worm in het Hof, dat het edelste van alle uwe Schepfelen zich tot dien laagen graad ver- ne-  GILLIS BLASIUS STERN. 49 nederd om zyn eer, zyn leven, en, wat meer is dan die beide, zyne vryheid voor een klein li uk je van het flegtfte metaal op te offeren. . . gewillig op te offeren , ja zelvs te fmeeken om het te mogen op- offeren ... dit, ó God! begryp ik niet dee- ze knoop kan niet hier, maar moet namaals ontbonden worden dus dagt ik, toen ik zyne Excellentie verlaaten en my tot eene wandeling begeven had .... juist op dat tydftip kwam my een Beedelaar op zyde; hy, die kort te vooren op een toekoomend leven gedagt heeft, kan geen beedelaar zonder aalmoes afzetten het regt geloof, waar uie men geven moet, en dat te gelyk tot een beweegrede voor den gever verftrekt, is, dat de gift in dit of in een volgend leven zeeker zal beloond -worden: ik gaf derhaJven, maar. D 0»  go LEGAAT VAN om oprecht te zyn en na myn dood niet voor een heilig gehouden te wor« den, wil ik niet verbergen, dat myn geheim oogmerk was een loon in den tyd: gister, dus redeneerde ik, was ik op myn beurt in de Antichambre ook een beedelaar, juist als deeze, die ik nu getroost heb heen gezonden , het onderfcheid beftaat alleen maar in het min of meerdere, de Vorst is nog werkelyk beezig met op my te denken, want hy heeft my geantwoord, dat hy 'er op denken zou, dat is zyn Vorftelyk woord: wie weet of ik niet door hem voor de gift aan deezen beedelaar gedaan en dus in den tyd beloond werde, dan was ik klaar, dan ging ik weder na den Vader van myn Meisje toe, dan kreeg ik haar zeeker ea voor al .... dan beedelde ik niet meer ....... maar llel eens, dat ik  GILLIS BLASIUS STERN, yr ik ook aan den beedelaar, toen hy my zoo needrig het aalmoes vroeg, in plaatfe van hem ierwes te geven , gezegd had, dat ik 'er om denken zou, hoe kon hy daar deezen middag van eeten ? wat troost kon die aan zyne hongerige Vrouw en Kinderen geven? was het niet beeter, dat ik hem aanftonds met een God help je had afgezet? .... het onder- fcheid is groot ja zeer groot voor de Weereld .... maar zeer klein voor den Wysgeer .... Onder het maaken van deeze aanmerking zag ik myn beedelaar in een kroeg, met de Jenever fles aan zyn mond .... Ik wilde hem een verwyt doen .... maar neen„dagt ik, myn zesthalf is nu de z.yne geworden , ik heb hem die gegeven, zonder eenige voorwaarde gegeven, hy tal 'er derhalven zoodanig gebruik Da ei'  52 LEGAAT VAN of misbruik van maaken, als hem goeddunkt , ... Ik heb altyd wel gedaan , wat voor- uit- zicht! ik zie myn zesthalf een groote reis doen van den Beedelaar tot den Kroeg- houder, van deezen tot den Groslier , van den Grosfier tot den Jenever- flooker, van deezen tot den Koopman in Graanen en Jenever-besfen, en eindelyk tot den Landman, die denzelven buiten tegenfpraak het meest van allen waardig is ... . veel heb ik ook aan. myn Vaderland , daar ik alles van heb en verwagt, verdiend; want alvorens myn zesthalf die groote reis gedaan heeft, liggen 'er ten minsten vier fluï. vers van in de gemeene Schatkist, is het niet wat te veel? HET KOFFYHUIS. Eer ik myn zeiven die vraag had be- ant?  GILLIS BLASIUS STERN. 53 antwoord, zag ik voor zeeker Huis een lange zwarte plank, waar op in twee onderfcheide taaien met groote gulde letters gefchreeven ftond K.ojfyhuis <2» Bilüard Royal: kwaade voorbeelden zyn befmettend, het zien drinken van den beedelaar had in my ook den lust tot een klodder opgewekt, ik trad dan na binnen en penetreerde door een wolk van Tabaks- rook in de kamer, liet my een glaasje brengen, dat ik fchielyk uitdronk en vestigde toen myn oog op eene Schilderye juist in den fmaak van Hogarth. Het vertrek was zeer groot, aan het einde van het zelve ftond een Billiard , waar op gefpeeld wierd , aan den kant van den ingang eenaantal tafeltjes, zommige zaten aan dezelve zeer flil te Dammen en te Schaaken, andere wierpen met veel geraas verfcheide Dobbelfteenen te D 5 ge-  5* LEGAAT VAN gelyk uit een hoorntje in een hoste bord, waar in ronde fchyven en \ groote penningen lagen, veele lafen de Nieuws papieren , nog meerdere j fpraken met of liever fchreeuwden onder elkander, eenige weinige deeden niets en onder die weinige was lk. Myn gezigt voldaan zynde begon jk myne ooren werk te geven, zy ^..vongen zoo veele klanken, als zy verzwelgen konden. Van het einde der Kamer aan de zyde van het Billiard: maaken . . . . . onmogelyk . , . . . ik wed . . . . hy zit une biile" dix ( met een fynder Hem ) Van de Speeltafeltjes t dam . . . . . ]e pion du Roi de la Reine ..... fchaakmat quin- ze dixhuit. Van de Leczers znchten .... nu en  GILLIS BLASIUS STERN. 55 en dan een lach .... min zelzaamt een vloek ..... Van de Spreekers en Schreeuwers: het is gedaan met ons Land, man! i . . . . wy hebben waarachtig een fchoone Rol gefpeeld Hec zal ons geld kosten Vriend!....» En nog zyn wy van beter conditie als te vooren de Vry- heid de Staaten ...... de Prins wat wint 'er de Burger mee ? de Koopman- fchap de Zeemacht Zoutman ...... Myne ooren raakten aan het tuiten , ik vroeg een Kourant, welke gelieft myn Heer? de Amflerdamfche, de Haarlemfche , de Leidfche , de Haagfche , de Delffche, de Rotterdamfche, de Vaderlandfche, de Woerdenfche, de Diemermeerfche, de Pose van den jN'ederrhyn , le Courier de D 4 1'Euro-  56* LEGAAT VAN 1'Europe, du bas Rhin, de la Meu» fe la Gaiette dtt Diable, zei ik aan den jongen, die my met eene weergaloofe volubiü- teit dien huis-pot opdifchte dan moet ik myn Heer de Diemer- meerfche haaien ik kreeg ze Ook , en , aanltonds viel myn oog op her volgende nieuws met drie Ster* re'j s aangehaald. %* Men verneemt, dat gister eerst» „ maal ten- Hove is vi rfcheenen een „ vreemd onbekend Heer van aan„ zien, onder dm naam van Gillis Blaft„ us Stern, met eene geheime Com„ mislie van zeeker voornaam Hof „ belast : na eene korte audiëntie, „ heelt gem: Heer zyn intrek in „ het Logement genomen. Ik lei de Coulant flilletjes neder, nam myn hued en (tok , betaalde myn klodder en ging heenen. IK  GILLIS BLASIUS STERN. 5? I K. Ik een Heer van aanzien . '. . . ; ik eene geheime Commisfie van zeeker voornaam Hof lk onder den naam van Gillis Blafius Stern . . . kom laat ik my maar fchie- lyk weg- pakken . . . . en aandonds liep ik in eenen adem naa de plaats, daar de trekfchuiten afvaaren, trad juist in den Stuurdoel, toen men de Schuit afdak en flapte in den roef, doch ftiet myn hoofd zoo geweldig aan het verhemelte van dit aanzienJyk Schuitvertrek, dat ik in de armen van eene Dienstmeid van eene mede in den roef zittende Mevrouw nederzeeg Heeren en Dames! die deeze myne natelate Schriften , na dat myne beenderen by die van myne VoorD 5 va.  58 LEGAAT VAN vaderen in het oud Familie Graf der Yoricken, anders genaamd Sternen, vergadert zyn, leezen of niet leezen zult, Ik heb in myn leeven zorgvuldig vermeid om veel van myn zeiven te fpreeken of te doen fpreken, niet dat ik eene mindere dofis Eigenliefde bezat, als eenig Predikant in het Chriftendom , neen I maar om dat ik vaftelyk had voorgenoomen myne fchade na mynen dood dubbeld intehaalen ■ nu zal myne Eigenliefde, als een vuur, dat een geruimen tyd onder de asfche gefmeuit heeft, eensklaps in lichterlaaie vlam uitbarsten Ik lig, gelyk gy gehoord of gezien hebt, flaauw in de armen van eene medelydende dienstmeid in den roef van de trekfchuit, 'er moet tyd zyn, eer ik weder tot myn zeiven koome, gun, dat ik die tyd waarneeme  GILLIS BLASIUS STERN. S9 om eens van myn lieven lk te mogen fpreeken, ook is het volftrekt nodig, dat ik • U hier, alvorens een ftap verder te doen, eenige byzonderheden van myn eigen Charaiter openlegge. Ik heb altyd vyf hoofdgebreeken gehad, (hebt gy 'er minder, Heeren en Dames; 'tis my lief) Myn eerste en voornaamste zeedelyk hoofdgebrek was, dat ik van myne Jeugd af aan de kwaade gewoonte gehad heb om eerst te doen en dan te denken myn Vader heeft alle moeite van de Weereld aangewend om my van dit gebrek te genezen, hy heeft 'er Locke, Rousfvau en een aantal andere Schryvers over de zedelyke opvoeding der kinderen op nagezien en ten mynen opzichte in praclyk willen brengen doch vrugteloos akyd is my dat  <*> LEGAAT VAN dat gebrek bygebleven, zelvs, gelyk de Leezer reeds gezien heeft, in myne droomen, en ik zal het wel mede ten grave dragen: myn Vader ftorte daar over zyne klagten dikwils uit in den boezem van myne teer lief. hebbende Moeder, die dan doorgaands gewoon was, niet zelden in myne tegenwoordigheid, te antwoorden „ wel laat den jongen begaan, „ zie, ik heb 'er onzen Gillis te lie„ om, denkt hy niet voor, hy denkt „ echter na, en hoe veele zyn 'er, „ die nog voor nog na denken ? „ weg met die knaapen, welke nu „ dit willen doen, dan weder wat „ anders, veele toebereidfelen maa9, ken en intusfchen niets ter uitvoer „ brengen, neen! onze Gillis vat het „ werk by de hand, ziet hy nader,, hand, dat hy het kwalyk gedaan » heeft, komt hy te rug en zoekt het » te  GILLIS BLASIUS STERN. 6i „ te verbeeteren" ja maar dan is het dikwils te laat , zei rnjn Vader » „ wat, hernam myne Moeder , wat te „ Iaat! is 'er iets te laat, zoo lang „ men leeft ? hoor Kameraat, onze „ Gillis heeft den aard na my, en, „ als ik zeg, ik heb 'er den jongen „ te liever om, wanneer gy my „ ten huwelyk verzogd, heb ik het „ toen niet aanflonds gedaan en in„ dien ik had voor- gedagt, zou het „ dan wel gefchied zyn? en is het „ echter niet heel wel uitgevallen ? „ doen alle Vrouwen niet zoo, niet „ alleen met opzicht tot het Huwe„ lyk, maar omtrent alles ? geef ze by „ voorbeeld een pen in de hand, zy „ zullen fchryven , dat het klatert, „ zonder vooraf te denken, terwyl jy „ lui Mannen u eerst een half uur „ achter de ooren zit te krabben, w-en, fchoon zy zoo goed niet fpel- „ den  6V LEGAAT VAN „ den , fchryven zy 'er des te beeter „ om, ik fpreek niet voor zoo veel „ het fchrift; maar voor zoo veel den „ natuurlyken ffcyl aangaat. Als myne Moeder op deeze hoogte was, ging myn Vader doorgaands heenen, waar uit ik befloot, dat hy het dan gewonnen gaf, en hier van daan is my een tweede hoofd- gehrek by ge- bleeven, te weeten, dat ik ligt geloofde, dat iemand, die het laatste en het langste fprak, even daarom gelyk had, doch dit gebrek is zedert eenigen tyd merkelyk gebeeterd en ik heb rede om te denken, dat ik het zelve, als het eerste, niet ten grave dragen zal. Myn derde zedelyk gebrek was , dat ik altyd een onbepaald vertrouwen in myn evenmenfch heb gefield, en, hoe zeer de ondervinding my niet zelden heeft geleerd, dat de voorzig- tig-  GILLIS BLASIUS STERN. 03 tigheid dit anders vordert, vreeze ik echter, dat ik my daar van niet wel zal kunnen ontdoen, ook is het der moeite niet waardig, dat ik zulks be« proeve, om dat ik nietwes aan een ander meer te vertrouwen heb. Myn vierde ■ ach myne Land* genooten! van* wat voor ftaat, jaaren of kunne gy ook weezen moogd, raad eens na myn vierde hoofd-gebrek, alleen kan ik, om u op den weg te helpen, zeggen, dat 'er niet een onder u is, die het zelve niet zoo wel bezit, als ik. Maar Heeren en Dames! myn vyf~ de en laatste hekend Ziels-gebrek moet jk van zynèn eersten oorfprong opnaaien , het zal my weder in den roef van de fchuit brengen. Als ik het, nog een kind zynde, verbruid had, floeg myn Vader my niet, maar had de gewoonte van my in  t?4 LEGAAT VAN in den Kelder op te fluiten; als die myntn broeder Richardm Jonathan Stern gebeurde, (ch reeuwde hy, als of hy vermoord wierd, maar ik koos in het zelve geval zeer fchielyk myn party, voor al in den knollen tyd, die dan in den Kelder bewaard wier« den . want na 'er braaf den buik mede g; vult te hebben, begon ik die als Speelgoed te beezi^en, bouwde Torens van knollen en wierp die weder om, en dit duurde doorgaands zoo lang tor dat myn Vader my weder kwam verl isfen , die dan geweldig op , zoo als hy het verkeerdelyk noemde, myne onverfchilligheid uitvoer; doch myne Moeder, die over het geheel alle zaaken beter inzag, zeide, dat dit -was het eerste begin fel van eene aangeboore betragtende wysbegeerte , „ laat den jongen , dus redeneerde » zy, laat den jongen de Waereld Ee3  GILLIS BLASIUS STERN. 6*f „ gerust intreeden, hy zal altyd. de „ omftandigheden, waar in hy mag „ worden gebragt , zich ten nutte „ weeten te maaken , hy zal zich al„ tyd aan zyn Lot gewillig en zelvs „ met vermaak onderwerpen , hoe hard dat Lot ook zoude mogen „ weezen. In der daad de uitkomst heeft geleerd , dat myne Moeder het niet ! ver mis had; myn Lot is, zoo als 1 gy Heeren en Dames by het einde van dit oneindig werk, indien gy het beleevt, zien zult, zomtyds zoo maar Ia la geweest, en echter heb ik 'et altyd mede omgefprongèn, ten naastenby als met de knollen in den Kelder, ja ik gelocf, (dit zy echter zonder grootfpraak gezegd) dat, indien ik eens in de Gevangenis wierd gezet, en dit zou juist g'een ongehoorde zaak zyn, want 'er is maar één E fchurfe  66 LEGAAT VAN fchurk toe nodig om 'er een eerlyk man in te brengen, Ik geloof, zeg ik, dat ik dan, mits men my maar •van pen en inkt voorzag, nog op denzelven trant zou kunnen fchryven , als ik nu dit fchryf, ja wie weet wat nut zodanige Gevangenis en aan het menfehdom en aan myn zeiven zoude toebrengen! de Groot heeft ui'muntende werken op Loeveftéin gefchreverj en echter kroop hy in de kist ik zou het eerste doen en het laatste mede voorzeker niet nalaaten „ men moet zich zyne „ omftandigheeden aityd ten nutte „ weeten te maaken, het oogenbük, „ waar in wy leven, is het tegens„ woordige", en deeze les volgde ik ook in den roef, tot myn zeiven gekomen , bedankte ik het meisje voor haare betoonde menfchlievenheid (want zy had my wat Eau de luce  GILLIS BLASIUS STERN. 67 luce onder de neus gehouden) voorts keek ik eens rond en het volgende gezelfchap bevond zich in DEN ROEF VAN DE TREKSCHUIT. Eene deftige Vrouw, met een effen mutsje en een oog, fcherp als een eist, een reeds bejaard Man met eene groote ronde Paruik, hy had een ligt blauwe Rok nog met Pagnées aan, waar van de twee onderste knoopen waren toegeknoopt, de Dienstmeid van dat Paar, waar van zoo even gefprooken is, en ik. Alle gaven zy my het. deel, dat zy in myn ongeluk namen, te kennen, de man haalde kort daar op eene goude fnuifdoos uit zyn zak en nam een fnuifje, „ hé, lief, zei Mevrouw, al „ weer fouivtn , waarlyk, kind! gy E 2 „ fnuift  <58 LEGAAT VAN „ fnuifc te veel ; de man bekend® fchuld en wist niet, hoe hy zyn doos fchieiyk genoeg bergen zou, anders zag ik uit zyn gelaat, dat hy my ook een (huifje dagt te prefenteeren, waar voor ik hem nog dankbaar ben en eeuwig zal blyven, als of ik het ge» nooten had , zyn handen waarfchynlyk geen werk weetende te geeven, fpeelde hy eenigen tyd daar na met zyne vingers , „hé lief, zei Mevrouw, „ doet dat toch niet, waarlyk, kindl „ ik zou 'er misfelyk van worden," de man ftak toen beide de handen in zyne Rokzakken, waar van ik 'er hem een weder zag uitnaaien met een Tabaks- doos, voorts greep hy met de andere naa een fchoone pyp, die voor ons op het fchuitentafeltje lag, „ hé lief, zei Mevrouw, roohn, „ waarlyk kind , dat kan ik altoos w niet verdragen in zoo een naauw „ plaats-  GILLIS BLASIUS STERN. <5o plaatsje" de man liet de pyp liggen , ftak de Tabaks-doos weder in zyn zak, omtrent op dezelve wyze, als hy te vooren de fnuifdoos gedaan had en zuchte , . . mogt hy nog fnuiven nog met de vingers fpeelen nog rooken, ik zag hem echter wel haast weder nieuwen moed fcheppen, hy ftond op , en zette de deuren van den roef open om ten minsten den Schipper te kunnen zien, „ hé, „ lief, zei Mevrouw, de deuren open* „ zetten, waarlyk, kind, het is veel „ te tochtig" de man ftond weder op en deed de deuren toe, ik had tot dus verre die werk ftil • zitten aanzien, toen my te binnen fchoot, dat ik niet eens wist , waar wy na toevoeren , (hier dage ik aan myn Vaders klagten ) ik vroeg aan de naasc myne zyde zittende Dienstmeid, waar is de reis na toe Vryster? hé, E 3 na  7o LEGAAT VAN na D ..... zei Mevrouw . .' . '. I myn Heer zal blyde zyn , als hy daar is, was myn antwoord , de Vrouw verftond my, maar de Man niet „ ja, „ hervatte zy , ik moet voor myn „ raantje op reis zoo wat zorg dra„ gen, is 't niet waar fchatje ? by de„ ze vraag vatte zy hem teeder on- „ der de kin gy kwyt u hier „ in wel van uwen plicht , Me- „ vrouw zou ik niet, wie heb „ ik nader dan myn mantje lief? kin- „ deren hebben wy niet Ik heb „ dit gegist Mevrouw het fpyt „ my genoeg, zei de man , en my nog „ meer, zei de vrouw, en my ook, „ zei de meid. Wat mij aanging, ik was intusfchen aan het nadenhn geraakt en vroeg myn zeiven af , of ik niet als een zot was te werk gegaan door zoo maar rechtstreeks van het Koffy- huis  GILLIS BLASIUS STERN. 71 huis in de eerst- varende Schuit te loopen, zonder ten minsten myn goeden hospes vaarwel te zeggen , zonder hem te betaalen, zonder zelfs eens myn reiszak mede te nemen , hoe ! zal ik my door den eersten openbaaren leugen , die ik in eene fotzige Courant lees, laaten affchrikken om myne groote oogmerken ter uitvoer te brengen? neen .... hei, Schipper!, zet aan Land ik moet .... ik wil 'er uit hoe kan ik weer te rug? ik heb veel , zeer veel vergéeten .... de Schipper kwam met bedaardheid in den roef en zei dat hy haast te D . . . zoude zyn, dat hy my raade om zoo lang te blyven, dat, by onze aankomst, van daar weder eene Schuit afvoer, waar mede ik dan konde terug keeren onder myne hoofdgebreeken heb ik geen koppigheid geteld ik liet E 4 my  ?2 LEGAAT VAN itiy gernakkelyk gezeggen, „ ook was t, hec edel Paar my wel dat reisje M waard." Van jongs af aan gtwoon om, daar ik was j gehee! te /.yn, begon ik 'tr my toe tezetten on myn Heer en Mevrouw, die zoo fraay gedebuteerd hadden, wat nader in oo^enfehyn te nee men, zy hadden eikanderen nog by de hand, en ik had de myne haast aan de meid gegeven , die ze niet fcou geweigerd hebben Toen Mevrouw my het woord addresfee« rende s zeide, dat ik wel bad gedaan van maar te blyven*-—- ik boog jny-^—i h t'is eene droevige zaak ver* „ volgde zy", die onachtzaamh . . . „ die vergetelheid, „ myn mantje lief n is daar mede al heel zeer aan vast, ,, is 't niet fchatje ? men heefc ook „ zoo veel zaaken in dat Bolletje, n niet waar? want myn Heer gelieft » te  GILLIS BLASIUS STERN. 73- j, te weeten, dat myn man fesfie heeft „ in hun Edele Groot Mogende" « (Ik boog my ontrent zes duim dieper als de eerste reis,) M en daar jj gaat nu in deeze tyden al zo wat „ om! is 't niet zoo myn Engeltje ? „ a propos kind! hebt gy onzen koet„ zier Jan al geholpen ( hier kreeg „ de meid een kleur) neen hartje, jj zei de Edel Grootmogend Heer, „ ik heb dit tot hier toe niet kun„ nen doen, Jan kan redelyk wel „ fchryven , fchoon wat gebrekkig „ Neerduitfch, als 'er eens een klerks„ plaats open komt, zal ik aan hem „ denken"; (ach had ik nu de hoop te fchilderen gehad, ik zou in het wezen ,van de Meid een volmaakt model gevonden hebben} „ doet dat „ Mantje, zei Mevrouw, hy heeft onze Paardegies altyd wei gedaan „ en hy reid op een duiver Myn £ 5 „ Heer!  74 LEGAAT VAN „ Heer! lk verheug my , Mevrouw, in de onderfcheide bekwaamheden van uw Koetzier Jan maar wil Mevrouw wel permitteeren, dac ik uwen Koetzier Jan, wanneer hy door Myn Heer uw Edele GrootMogende Man tot de uitdekende waardigheid van Klerk bevorderd zal zyn, nu voor als dan uithuwelyke, want ziet Mevrouw! ik zou goeddoen, als ik maar kon en een huwelyk te begunstigen is een zeer goede daad, voor al, wanneer 'er Kinderen van te wagten zyn, daar ik in dit geval geenzints aan twyffele Wel , Myn Heer, zei Mevrouw, dit is al een wonder voordel, zeeker weec UE: dan een Weeuwtje voor hem zitten, dat nog al een duivertje heeft, (hier verbleekte de Meid, Reinolds kom en fchilder de vrees de tedre vrees, niet den fchrik) woont Myn Hser te D . . .?  GILLIS BLASIU3 STERN. 7? D . . . .? Ik woon nergens Mevrouw ! maar iemand vind altyd overal wel te doen ik weet ook geen weeuwtje met een fluivertje; foei Mevrouw! Jan, die op een Huiver ryden kan heeft daarom juist geen weeuwtje met een fluivertje nodig,... en heb ik niet gezegd, dat, . . , dat 'er zeeker kinderen zullen worden verwekt; daar benevens is zy, die ik in het oog heb , wel uwen Jan waardig, zy fchynt een zacht-zinnig , een menfchlievend meisje te zyn, ik fpreek by ondervinding Mevrouw , zy ziet 'er ook zeer wel uit gy maakt myne nieuws- gierigheid gaande myn Heer! ( hier kreeg de meid haar kleur weerom , Reinolds kom en fchilder de Schaamte } Wel aan Mevrouw! ik wil dezelve voldoen onder voorwaarde, dat gy 'er uwe toeftemming toe geeft '..myn Heer weet  J6 LEGAAT VAN weet de zaak zoo inneeraend voortedraagen, dat ik die niet weigeren kan , gaf Mevrouw ten antwoord ( Ik heb vergeeten toen ik van myn lieven ik fprak te zeggen, dat ik 'er jn myne jeugd nog al redelyk wel uitzag) Toen ftond ik op en zag Mevrouw aan met een oog, dat, indien het niet heeft uitgedrukt wat zyt ge goed Edele Grootmogende Vrouw! voorzeker aan myne meening niet voldaan heeft 3 daarna wende ik my tot de naast myne zyde zittende Dienstmeid, vatte haar by de hand , zy ftond mede van zelfs op „ zie hier, zeide ik „ Mevrouw! het juweel dat ik uwen „ Koetzier Jan, wanneer hy de zweep „ met de pen zal verwisfeld hebben, „ heb toegedagt, de Hemel zeegene „ deeze toekomende Echtverbintenis" . . . . aan riep de Schipper en Mevrouw had maar eeven tyd om my XM  GILLIS BLASIUS STERN. 77 te verzeekeren, dat zy haar woord gefland zou doen ... de meid drukte my fchryënde de hand en ik victs beloond. HET RUIM VAN DE SCHUIT. Na onze aankomst deed ik niets dan van de eene in de andere Schuit overftappen; doch dewyl ik daar geen plaats in den roef kon kreigen om dat die verhuurd was, zoo trad ik in het ruim de Schipper zei my dat hy nog in geen half uur zou afvaaren—— Ik had gelukkig by myne wandeling s'morgens de Sentimenteele reis van mynen Oudoom Yorick Stern in mynen zak geftoken, en begon die juist voor den zevende* maal te leefen, toen ik uit den duisteren hoek van het ruim eenig geluid hoorde wel haast wierd ik ontwaar  78 LEGAAT VAN waar, dat het een Vrouws-perfoon was, die bicter fchreide .... als 'er wat te doen valddagt ik, moet men niet leefen .... Ik ftak myn boekje weder in myn zak, fchoof na den hoek toe^ daar het Menfch zat, en ligte aan die zyde het zeil wat op om haar te kunnen zien, zy fcheen my eene bedaarde Huis- moeder te zyn, de inwendige droefheid was reeds tot op haar gelaat overgegaan ; „ Moe„ der, zeide ik, indien gy gelachen „ had, zou ik u zeeker zoo fchielyk „ niet gehoord hebben, maar ik heb „ het zwak van geen traan en te kun„ nen zien Horten, zonder van harten „ genegen te zyn om die op te droo» „ gen", Is dit in uw geval voor my „ ook mogelyk ? Myn Heer t'is Vriendelyk , was haar antwoord ... ik ben maar een Burger, vrouw. . . gy kunt my toch niet hek  GILLIS BLASIUS STERN. 79 helpen (zy zonk weg in droefheid) Ik kan u ten minsten vertroosten, hernam ik, hebt gy een Kind verboren? denk, dat het gebooren was om te flerven, is uw Echtgenoot geflorven, denkt dat hy een ^flerveling was, en dat 'er een Man der Weduwen leeft. Och myn Heer! zei zy, nog het een nog het ander is, God dank, myn ongeluk, maar ik .... ik ben raadeloos- zie hier uw Raadsman Moeder! Zy: Is myn Heer dan een Prac» tezyn ? lk: dit .... kan .... ik , juist . . . niet zeggen de Rechtsgeleerdheid zit my meer hier (ik wees op myn hart) als daar (ik bragt myn vinger aan myn hoofd") maar wie weet ? mogelyk kan ik u beeter met myn hart als mer myn hoofd raaden. Zy:  86 LEGAAT VAN Zy: neen ik moet een Advocaat fpreeken en dit is het oogmerk van myne reis. lk: Het doet my leed, zoo gy echter befluiten konde ora . , . . Zy:...u myn zaak te verhaalen; helaas! die is in de Stad nu al zoo Weereldkundig, dat ^ ik aan niemand daar eenig geheim van behoeve te maaken, myn man en ik doen winkel, hy is na Duitfchland om waaren te kocpen en meende reeds voorleede week weer t'huis te zyn, eenige dagen geleden brengt my Procureur Plukker een geaccepteerde Wisfel van ƒ 400 - o - o, die toen juist vervallen was, ik zei, dat myn man nog niet t'huis was, maar dat ik hem deeze week zeeker verwagte, dat hy my niet meer geld gelaaten had, als tot het huishouden en het onderhoud van my en myne zes kin-  GILLIS BLASIUS STERN. 8r kinderen nodig was, doch waar van ik niet dan zeer weinig meer over had, toen kwam Notaris Potter met getuigens en zeide, dat hy profiteerde ( protesteerde moeder! ) toen heb ik 'er in drie dagen niet meer van gehoord, maar heden morgen beezïg zynde met myne kinderen het Onze Vader te laaten opzeggen , vielen in myn huis twee Stads Bodens, gevolgd door den Procureur Plukker, den Notaris Potter, ik geloof de geheele J* ftitie , althands myn huisje raakte flik vo1 myn oud/te Zoontje van 5. Jaaren was juist aan Vergeef ons onze fchulden ffc vjej dooj. fchrik van myn zeiven doch kwam door het erbarmelyk fchreeuwen van de kinderen „ Moeder dieven ! dieven"! weder by, de twee jongste nam ik uit de wieg en droegze op ieder arm een, de vier oudste hielF derj  8e LEGAAT VAN den my vast, en zoo ging ik uit tnyn Huis by eene arme vrouw in de buurt; daar hoorde ik, dat myn man bankeroet verklaard was, hoe bankeroet! zei ik, tvy hebben wel voor duizend Guldens goed in den winkel, de vrouw raade my na een PraSizyn te gaan, zy zou myne kinderen van daag by haar houden ik liep na de Schuit , als een dol menfch, en nu is my alles te benauwd, zy fmolt in traanen. lk: uw zaak raakt geheel het Hart, nu kan ik u niet alleen raaden maar ook helpen , kom , moeder , beur u op , geef my de hand, t' is gelukkig, dat de Schuit nog niet is afgevaaren; wy gingen de Schuit uit, ik nam de Vrouw onder den arm en zoo kwaamen wy in DEN»  GILLIS BLASIUS STERN. 3$ DEN DESOLATEN BOEDEL. Het Huis ftond open, de goedereft' lagen hier en daar verfpreid en wy hoorden by onze intreede veele Hemmen in de achterkamer , ik ging 'ermee de Vrouw na toe : in het midden van het vertrek ftond een gedekte tafel met fpyzen, gegarneerd met een aantal bouteilles wyn : aan het Hoofd derzelve zaten de Heeren Procureur Plukker en de Notaris Potter, de eerste had aan zyne Rechte-hand eenige Klerken, en de laatste aan zy. ne linkerhand Stads Bodens en Deurwaarders, welker adfiftenten dit luisteryk gefelfchap bedienden : het fcheen, dat men eerst begonnen had met eeten en drinken, en daar na aan 't fchryven zou gaan , want daar F % lag  U LEGAAT VAN lag papier gereed op het vensrer■< kazyn : „ Heeren, zeide ik, het ftaat „ buiten twyffel een Vreemdeling „ vry hier in te koomen , byzonder „ als hy met de Vrouw van den „ Huize verzeld is! De Procureur Plukker deed het: woord „ wy hebben daar niets tegen, „ antwoorde hy, ook hebben wy de „ Vrouw niet weggejaagd, maar myn „ Heer zal zeker meer als dat te „ zeggen hebben? Jk : Ja, myn Heer de Procureur Plukker! evenwel maar een woordje, en dat is, hoe groot de Schuld van den afweezigen Man van deeze Vrouw is, en welke de kosten zyn tot hier toe gevallen ? Hy : de pretenfie van myn Meester is ƒ 400 - o - o maar de kosten die .... . kan ik... . zoo fchielyk niet opgeven. Ik:  GILLIS BLASIUS STERN. SS lk : Ei lieve, myn Heer Plukker, gy zyt immers altemaal hier by elkander, die iets te vorderen hebben, 'er vald niets anders te doen als een ieder zyne verdiensten te vragen. Hy : fchoon wy nog maar kort hier in den boedel zyn geweest , zullen de kosten nog al wat beloopen, want myn Heer moet weeten, dat de Wisfel heeft moeten worden geprotegeerd, dat 'er meenigvuldigmaal is gebejoigneert, in jure gevaceert, voorts gerekestreerd, geappointeerd, gerefolveerd Ik: Ik twyffel 'er niet aan .... . maar het Facit myn Heer Plukker? Hy: Laat ik eens zien reten» voor my dertien 'tonferentien , . . item grosfeeren . . . prefenteeren &c. . . . &c. , . &c, . . . &c. &c. &c. alles by zonderlinge moderatie voor my ƒ 59 • 19 - 14. f 3 n t  86* LEGAAT VAN lk: En myn Heer de Notaris Poc« ter? Notaris ..... Wis fel overgenomen ƒ I - 4 - o geminuteerd pro» test . . , . ƒ i - 16 ' o . . . . gegrosfeerd ƒ i - 4 - o. zegel 12. St: . . . . gegaan lk: wat kort ... ik heb geen tyd. Not: wel my zal by zonderlinge con-> fideratie komen ƒ 49 - 19- 14. Met de verdere fuppoosten, op dezelve wyze hebbende te werk gegaan , bedroegen Summa fummarum de kosten ƒ 199 -19 - 54. Is het niet minder Heeren? Alle te gelyk: gelieft myn Heer fpecifique Rekeningen? maar dan zullen de kosten ligtelyk de Schuld opwegen. Ik: Heb dank Heeren! Procureur Plukker kent gy te Amflerdam den Procureur Rekker. By : zou ik niet ik ben zeven Jaaren ...... Ut  GILLIS BLASIUS STERN. 87 lk: dan is hy u goed ? Hy : als de bank. Ik : Wei nu Heer Plukker zie hier eene eigenhandige acceptatie tot ƒ600-o-o. van hem op zichtte betaalen, ik zal die op u overfchryven, quiteer maar de Wisfel met de kosten. Hy: Fiat. Dit alzoo verrigt zynde en ik de gequiteerde Wisfel tegens de overgegeven acceptatie in handen gekregen hebbende, vroeg ik de Heeren met hun byhebbend Efcorte of zy nu alle te vreede waren ? waar op zy eenpaarig ja antwoorden? En ik niet, hernam ik, met een veront» waardigd gelaat, ten zy gy alle binnen een minut dit huis ruimt; zeedert eenige dagen een degen gekogt hebbende , trok ik die uit myn Porte Epée en ftak hem, als een Cai • F 4 far  88 LEGAAT VAN far, onder myn arm .... alle Pluk» kers en Potters zyn lafhartig, deeze fprongen de kamer uit, gevolgd door hunne klerken de Stads boden fpartelden nog wat tegen, doch ik wees hun den weg aan de Deur zeiden zy my , dat zy het hunne Heeren en Meesters relateer en zouden relateer 'er by, duwde ik hun toe, dat ik de Plukkers en Potters overal, daar ik maar kan of mag, na verdiensten, ten toon zal ftellen : De Lezer oordeele, of ik myn woord houde. DE ONVERMENGDE VREUGD. Ey den aanvang van het laatste bedryf van het voorgemelde Spel, was myne Leidsvrouw reeds de kamer uit-  GILLIS BLASIUS STERN. 89 uitgegaan en ik ftond nog met den degen onder myn arm in de voordeur van het Huis, als een overwinnaar , die den vlugtende Vyand niet geheel uit het oog verlooren heeft, toen ik haar zag komen uit het Huis van haare buurvrouw, dragende twee van haare kinderen, terwy! de vier overige haar van achteren volgden , zy keek de pesten, waar van ik haar Huis gezuivert had, nog eens na, doch my in het oog kreigende, verdubbelde zy haare fchreden „ O myn redder, myn verlosfer, „ myn befchermer", riep zy, van zoo ver als ik haar hooren kon, zyn ze weg? alle weg! Goddank! maar wie? wie zal u dit vergelden ? zy wilde my de hand kusfen, doch ik vatte de haare en te gelyk een kind, de overige liepen rondom my in huis, de deur toegedaan hebbende, ging ik F $ recht-*  oo LEGAAT VAN rechtstreeks weder na de achterkamer , daar wierd een Schouwtoneel geopend, waar op de Hemel zelf kon nederzien, de Moeder ftorte nu vreugde- tranen, terwyl ik de kinderen op de Stoelen naast my aan de tafel plaatcte , de kleine jonge greep myn degen aan, en vroeg of ik daar mede de Dieven verjaagd had, „ de Spyzen, zeide ik, die tot aas voor die roofvogels, zouden hebben verfirekt, zyn nog niet koud, kom moeder ! zet u neder maar waar is de arme buurvrouw, waar toe gy uw toevlugt genomen had? t'is billyk dat zy ook in onze vreugde deelt och ja viel het oudste meisje my in de reede ik zal ze gaan haaien . . . ?-y hep en kwam aanstonds met de Vrouw te rug wat maaltyd! öüioe ongelyk aan die der Grooten deezer Weereld! aandoene- lyke  GILLIS BLASIUS STERN. ot traanen vermengden zich mzt, en fmolten als zoo veele Paarlen van kostelyker waarde als die van Cleopatra, in onzen Wyn .... Eindelyk moest: ik my uit de armen van dit nu wederom gelukkig Huisgezin los-rukken, met het uitftekend genoegen, dat ik 'er het myne toegedaan had ... de Vrouw wilde my by myn vertrek eene fchrifcelyke Schuld - bekentenis geven uwe deugd ftrekt my tot handfchrift, gaf ik haar ten antwoord en vertrok. ( de Lezer zal in 't vervolg zien, dat ik met reede op dat land-fchrift vertrouwen ftelde) MYN WANDELING. Het was een Zomer- avond ■ ik verkoos niet met de Schuit te rug te keeren, maar te wandelen; op den weg gekomen, trok ik de Sentimen- teele  9* LEGAAT VAN teele reis van myn oudoom weder uk myn zak en vervolgde die: ontrenc een half uur al leezende voortgegaan zynde , wierdt ik in mynen aandagt geftoord door een Rytuig, dat my ontmoete en waar in zat de Procureur Plukker , hy groete my vriendelyk even als of 'er niets gebeurd was, doch myn hoed had toen nog nimmer dan aan myn hart gehoorzaamt, dus liet ik hem Haan, en vervolgde mynen weg, zeer wel te vreede en zonder eenig berouw van dien verachtelyken keerel niet weder gegroet te hebben : Eindelyk kwam ik in de Hofplaats, juist toen myn Oudoom van Calais vertrok , ik wenfchte hem derhalven verder goede Reis, en fpoede my na myn Logement, dat ik dien morgen verhaten had. MYN  GILLIS BLASIUS STERN. 95 MYN WEDERVAAREN. Ik zag myn goeden Hospes van ' verre in de deur ftaan in zyn Japon en roode kamermuilen, hy had een zeer ongeruste houding, en keerde zich aan alle zyden, behalven van waar ik kwam, zoo dat ik hem op het Iyf was, zonder dat hy my was ontwaar geworden, maar naauwlyks had ik hem van achteren op den fchouder geflagen , of hy fprong drie voet te rug en riep byna luidkeels uit „ zyt gy daar, myn verboren „ Zoon! God dank, wat heb ik eene „ ongerustheid om u uitgedaan, d „ dat gy eens wist ..... maar tree „ binnen achter in myne ei» „ ge kamer .... ik moet u alleen „ fpreeken ."de man beefde als een riet, hy bracht my van de eene  94 LEGAAT VAN eene kamer in de andere, als of hy my zyn huis wilde laaren zien, tot dat wy eindelyk kwamen in zyn geheim boek en , zoo ik geloof, bidvertrek, want daar ftond een crucifix en een doodshoofd op tafel, daar zette hy my op een ftoel neder , haalde een flesje voor den dag, en fchonk in een glaasje eenige druppels, die hy my wilde toedienen, doch op myne herhaalde weigering zelfs gebruikte „ Hemelfche Vader, riep „ hy toen, waar zyt gy toch geweest, ,, wat hebt ge van daag uitgevoerd ? ( Ik dagt dat hy ftapel zot geworden was en zweeg daarom ftil ) „ och vertel het my, bid ik u, ik „ ben immers uw Vriend . . . neen, „ neen! zy zullen u uit myn huis „ niet kreigen, nu gy 'er gelukkig M weer in zyt. Toen begon ik eerst te begrypen, dat  GILLIS BLASIUS STERN. 95 dat 'er iets gaande moest zyn, ik verhaalde hem dan al wat ik op dien dag gedagt en gedaan had, hoe ik, na myn ontbyd met den Generaal, een Beedelaar ontmoet had, hoe ik in het Koffyhuis was geraakt, myn vertrek en de reede daar van, het gebeurde in de Treklchuit, myne verrigtingen in den infolventen boedel, het wegjaagen van Plukker ..... 6 daar legtge den vinger op de wond, hoorde ik hem toen zeggen, nu zyt gy verlooren , vlugt het Land uit . . . of liever blyfc hier verborgen tot dat gy veilig vlugten kunt, de Schout is met zyne Dienaars al aan myn huis geweest .... men zal u vatten ... in de boejen fluiten . . . pynigen ... te rechtftellen ... ten minsten ophangen . . . (ik lachte over den Clymax) lach 'er niet om, vervolgde hy, het is maar al te waar, wat  £6 LEGAAT VAN wat had gy u ook met die zaakeri te bemoejen! en gy zult 'er uw gegeve geld nog by kwyt zyn, dat is de weg na de Fortuin niet, maar na de Galg Het geval zal aangemerkt worden als een cafus regius * Deurwaarders zoo te behandelen . . . de opzichters van de defolate boedels, voorzien van privilegie exclufif zich zei ven te rechten , als men tot den Regter zyn toevlugt kan neemen, en, het geen nog het ergste is, met den Degen in de hand ... de Stad is 'er al vol van: Het Gerecht zal zeeker van de nagt vergaderen . . . de Fiskaals . . . eer wy verder gaan Hospes! vat men hier de Lieden zoo maar onverboord . . . ö ja , myn goe* den Heer! daar is eerst naderhand quaestie van, a's men 'er zit Ik . . . kan . . . dat . . . niet geloven: als myn Vader my in myne Jeugd in  GILLIS BLASIUS STERN. 97 ïn de Kelder zette, was myn misdaad alvorens zeer duidelyk bewezen en dan nam hy my, eer het 'er toe kwam* nog altyd alleen en vroeg my, of ik ook iets tot myne verontfchuldiging wist in te brengen ; zyn nu onze Overheden en Richters ook onze Vaders niet? ben ik niet een Kind van de Maatfchappy ? wat recht heeft myn aanklager om aanflonds, mogelyk op geheel valfche getuigens, die myn bederf zoeken, gelooft te moeten worden? de vryheid is ten minsten zoo veel waard als het leven, die my onverhoord van de eene beroofd kan my ook met het zelvde recht of liever geweld het ander onverhoord benee- men, en waar zou dat dan heen? • ja maar de fchuldige moeten niet kunnen ontfnappen .... dat beken ik, doch behalven dat niemand voor fchuldig moet gehouden worden dan die G van'  9g LEGAAT VA;N van zyne misdaad is overtuigd geworden, zoo kan men immers den aangeklaagden ter plaatze, alwaar hy gevonden word, zoo lang laaten, of anders een gefchikter verblyf als eene gevangenis bezorgen tot dat hy ge* hoord is, zonder hem zoo maar aanftonds in de boejen te zetten, en ik denk, dat men ook zoo met my handelen zal ... . geloof het niet, zeide hy .... en ftraks hoorden wy een vreesfelyk geraas in huis ö myn God! riep toen de man, dat is om u te doen doch blyf hier .... geen menfch kan dit vertrek vinden ik zal zeggen, dat gy nog uit zyt ..... hy verliet de kamer ik volgde hem op de hielen en ftond reeds achter hem, toen hy den Schout myne afwezigheid beduiden wilde ik weet beeter riep deeze dat doed  GILLIS BLASIUS STERN. 90 doed gy ook vriend! was myn ant¬ woord : lk ben de man en derhalven myn Gevangen , riep de Schout, my aangrypende, als of ik het nog dagt te oncvlugten Be nam myne flaapmuts, en ging onder een groote toeloop van Volk door den Schout en zyne Dienaars geleid en fterk geboeid na DE GEVANGENIS. Een klein duifier hol, alleen door eene flaauwe flraal van de fchynende Maan verlicht, zonder lucht, maar vol van een benauwden reuk, een Kerker, nog te akelig voor een Moeder- moorder, men maakte my mee een Keeten aan den ring van eene krib, die my te gelyk tot flaap- plaats verflrekken moest, vast my- ae handen bleeven geboeid en myne G 2 voe«  ïoo LEGAAT VAN voeten wierden gekluisterd toen de yzre deur met zwaare grendelen gefloten wierd, en ik my alleen bevond, riep ik uit „Is dit het Land, „ dat my zoo fchoon, zoo aange,, naam fcheen, en waar van de In„ woonderen my van zagte zeeden „ voorkwamen? Is dit het Land , „ daar de Vryheid op den troon „ zit en werwaards de Verdrukten van „ elders hunnen toevlugt genomen „ hebben ? kan men daar , ik zal „ niet zeggen eenen Vreemdeling , „ maar eenen Ingezeeten , eenen Me* „ de- burger op befchuldigingen , „ hoe fterk en van welken aard die ,, ook mogen weezen, onverhoord en „ onverdedigd op deeze larbaarfche wyzt „ behandelen ? heeft immer eenig „ menfch by zyne intreede in de „ burgerlyke maatfchappy zoo veel „ recht op zyne natuurlyke Vryheid af-,  GILLIS BLASIUS STERN, rot „ afgeftaan? wat zeg ik ! heeft hy „ het kunnen doen ? hoe! leeft een „ Volk, dat zoo veel vorderingen in „ alle andere nutte kunsten en wee„ tenfchappen gemaakt heeft, noch „ met opzicht tot de rechtspleegin„ gen in de middel-eeuw? Is eene „ zaak van zoo veel aanbelang nog jj in dienzelven elendigen ftaat als „ over tweemaal honderd jaaren? „ maar neen! dit is de wil der Over- „ heid niet de Uitvoerders zul- „ len hunnen last ontrent my te „ buiten zyn gegaan, deeze zyn „ altyd van een wreeden aard, wie „ zou 'er zich anders toe laaten ge„ bruiken f de dag van morgen zal „ naaulyks zijn aangebrooken, of deze „ banden zullen worden geflaakt, >, my zal recht gedaan en eene vol„ doening gegeven worden, evenre„ dig aan het geleede ongelyk; . . . G 3 „ want  10t LEGAAT VAN „ want 6 Rechter van Hemel en „ Aarde! zy , die my oordeelen moe„ ten, zullen mogelyk binnen weini„ ge dagen mede voor uwe geduch„ te Vierfchaar moeten verfchynen, ,, laat ik my dan gerust Rellen, het „ denkbeeld van uwe Alomtegenwoor„ digheid, ö God! is ontzaglyk voor „ den misdadigen , maar vertroostend „ voor den onfchuldigen, ik ben de eer„ fte niet, die my dus onverdiend gevangen ziet, en zal, zoo lang de menfchen dwaalen kunnen , ook de laatste „ niet wezen : ö hoe veele van myn natuurgencoten ondergaan dat „ zelfde, of mogelyk nog erger lot! Door deeze gedachten opgebeurd begon ik zelvs myne gevangenis met andere oogen intezien, zy kwam my zoo akelig niet voor als in den begin- ne ik was aan handen en voeten afzonderlyk geboeid, men had, dagt  GILLIS BLASIUS STERN. 103 ïk, my nog barbaarfcher kunnen handelen en myne handen aan myne voeten vast-kluisteren, zoo dat ik nog ftaan, nog liggen, nog zitten kon , wat ben ik gelukkig! dat dit niet gefchied is, nu kan ik nog die drie bewegingen met myn lichaam vry verrichten, ook is my het gezicht van een zeer klein gedeelte van den fchoonen Hemel gelaaten ik zie door myn bovenglaasje zelvs een van de Planeeten, eene befpiegeling, die den menfch, zyn gantfche leven, al moest het ook in eene gevangenis worden doorgebragt, zou kunnen beezig houden . . . doch deeze zal wel haast door een of meer Sterren worden opgevolgd, die, als zoo veele Schildwagten, getrouw hunnen post houdende, voor myn oog zullen heenen trekken en myne gevangenis in eene Waarneemings- plaats verandeG 4 ren  xc-4 LEGAAT VAN ren op deeze krib zal ik my ter ruste nederleggen : Het is de eerste dag, dat ik van de bef wiegelende tot de betragtende of proefondervindelyke wysbegeerte ben overgaan, zy, die met my het zelvde voetfpoor gevolgd hebben, weeten, dat het duizend tegen een is, zoo hun ook het zelvde lot niet is bejegend, doch, hoe het zy , de onfchuld flaapt ligt, zelvs in eene gevangenis , en, zoo, deed ik ook, tot aan den morgen. MYN GEBED. Wie is bevoegd en best gefchikt om te bidden ? zeeker Godgeleerde heeft hier over een dik boek, dat niemand leest, gelchreven, waar in hy eerst ontkennender wyze behandeld, wie niet bevoegd nog gefchikt zyn $rn te bidden en daar na fielliger wyze, wie  GILLIS BLASIUS STERN. 105 wie zulks kunnen en mogen doen, Hy verbied het bidden van 't Onze Vader byna aan geheel het Menfchdom, en geeft dit uitfluitend voorrecht flegts aan eenige weinige, en dit getal maakt hy, volgends zyne Godgeleerdheid, nog zoo klein, als maar immer mogelyk is, behoudende alzoo den toegang tot het Opperweezen alleen voor zich en zyne Vrienden t' is liefderyk. Wat my aangaat; de vermaarde Man neeme het hier namaals niet kwalyk, dat de onvermaarde Gillis Blafius Stern hier in met hem in gevoelen heeft verfchilt, byzonder mee opzicht tot het bidden van 'tOnze Vader, welk allervoimaakst Gebed hem altyd is voorgekomen zodanig te zyn ingericht, dat het niet alleen witte maar ook zwarte menfchen, Heidenen, Jooden en Turken, zoo wel als G 5 alle  ioo* LEGAAT VAN alle Christenen veilig en zonder eenig het minste gevaar voor hunne refpeétive Zielen mogen bidden, en dat de laast. genoemde het moeten doen. Ik zal in navolging van dien Godgeleerden geen dik boek over de voorgeftelde vraag fchryven, maar dezelve eenvouwig beantwoorden met tegens allen en een iegelyk , die zulks zouden willen tegenfpreeken, met hand en tand {taande te houden, dat niemand meer bevoegd of beeter gefchikt is om te bidden als een gevange man. Werp een dweeper , die u komt vertellen , dat hy in zoo een doo« delyken ftaat is, dat hy niet kan nog mag bidden, in de Gevangenis, en ik verzeekert u, dat hy het daar beeter als in de Kerk leeren zal . .. Ik had die les niet nodig; naauwelyks was de eerste Zonnefiraal tot in my- nen  GILLIS BLASIUS STERN. 107 nen Kerker doorgedrongen en daar door myn geruste flaap afgebrooken, of ik richte my op in myne elendige leger- fleede, floeg myne nog pas ontlookene oogen Hemelwaarts, na vrugteloos te hebben getracht myne handen te zamen te brengen : een biggelende traan , myn oog als in weerwil van zich zelf ontgleeden, viel juist op de boejen, waarmeede zy geknelt waaren, toen ik uit riep: Vader l uvj wil gefchiede: En dit was myn geheel morgen Gebed. Daar na lei ik my nog een wyl tyds wel gemoed ter neder, en raakte in ernftige gedagten over het bidden in 'c gemeen; alle plichten van den reedelyken Godsdienst, dagt ik, vorderen opofferingen aan de zyde van den menfch, uitgezonderd alleen het Gebed; neigingen en driften moeten akoos overwonnen worden om de Chris-  to8 LEGAAT VAN Chriftelyke zedekunde in alle haare ondeifcheide deelen met 'er daad te be. trachten, en, zal men anderen weldoen, moet men zelvs op zyn tyd in de beurs kunnen tasten , ook is daar toe niet altoos geleegenheid; maar het bidden kost niemand een enkele duit , en men kan zich van dien plicht in alle omftandigheden , waar in men ook mag zyn geplaast, kwyten; doch hoe gemaklyk deeze plicht ook zy, heb ik zelden gezien , dat dezelve naar behooren betracht wierd; byzonder zyn my de openbaare Gebeeden, die door de Voorbidders worden verrigt, altyd zeer ongerymd voorgekomen, niet alleen, om dat men daar in doorgaands uit het oog verliest , dat men tot een Weezen fpreekt, 't welk Alweetend en den Albeflierder zelvs is; maar ook, om dat eene talryke Vergadering van men»  GILLIS BLASIUS STERN. ïóp menfchen zeer ongelyk aan die der eerste eenvouwige Christenen de plaats niet is om te bidden, veel min daar voor zulke lange Gebee» den te doen, als 'er veeltyds gedaan worden; deeze gewoonte is voorzeeker niet herkomstig van den Op (teller van het volmaakste Gebed, die ons om te bidden tot de binnen-kamer wyst, ik twyffele ook zeer, of het zyne goedkeuring wel wegdraagd, dat de Voorbidders niet zelden meer uit het hoofd dan uit het hart bidden ; En, hoe zeer ik gaarne beken , dat de Overheeden des Lands, waar in men zich bevind, in de openbaare Gebeden den Almagtigen moeten worden voorgedragen , zoo (trekt het my nogtans tot ergernis, dat dezelve daar in niet alleen met Naaraen, maar ook met hunne Eertitels worden genoemd j indien in de ooren van hun,  ïïo LEGAAT VAN hun , die dit, na veel twistens, alzoo geboden hebben, de Eertitels van Hoog, Edele, Groot- moogende, Doorluchtige &>c, IN EEN GEBED zoo misluidend waren , als in de myne, zouden dezelve daar in niet langer worden gebeezigd; maar veel eer in het oog gehouden , dat 'er in de Gebeden gefprooken wordt tot den Opperheer van het Heelal, by wien de Koningen deiAarde Hof zyn. Met deeze en diergelyke gedagten over het bidden hield ik my nog beezig, toen ik eene kleine opening in de deur van mynen Kerker ontwaar wierdt; een weinig brood , en water met melk wierdt my daar door voor ontbyt opgedifcht, hoe ongelyk was dit aan het ontbyt, het welk ik daags te vooren, met den Generaal genuttig had! ik fieepte myn zeiven- én myne keetene derwaarts en ontbeet. DE.  GILLIS BLASIUS STERN, in DE LEVENSBES CHRYVING. Nu, Lefer, nu begin ik eene taak, die in lange niet zal zyn afgedaan, zoo gy een liefhebber van Levensbefchryvingen zyt, en wie is die niet? zal uwe graage weetlust nu voldaan worden; hebt gy gelefen het leven van Alexander den Grooten, wien de Aarde voor zyne overwinningen te klein was, het leven van Tamerlan, die den trotzen Bajazeth zoo zeer vernedert heeft, het leven van den Turkfchen Keyzer Soliman , het leven van .... van Karei den XII. &c. &c. &c. zeeker hebt gy deeze en wie weet wat lévens nog al meer gelefen; maar het geen gy nooit geléfen hebt, en 't welk nogthands veel merkwaardiger is dan de levens, befchryvingen van  lït LEGAAT VAN van alle Alexanders te zamen genomen, is het leven van een gevangene: doch ik ben bedugt, dat uw vooroordeel u reeds tegens deezen titul heeft vooringenomen: de goede Hemel behoede u voor alle vooroordeelen, Lefer! zy zyn u en my in onze Jeugd helaas ! maar al te veel ingeboezemd, 't word tyd dat wy 'er ons van ontdoen , laaten wy toch alle Volks- en Godsdienft Vooroordeelen eenmaal ter zyde ftellen, en gedenken aan het noodlot van het Joodfche Volk, het welk door één vooroordeel, „ dat namentlyk de Mesfias een „ Aardfch Koningryk zoude oprichten" verloren is gegaan ; Verban derhalven, bid ik u, alle vooroordeel, gy Vorsten der Aarde, die waant dat uwe waare Grootheid in uwe magt of verheeven Rang beftaat; gy moet die beide ter zyde ftellen om uwe wezen t-  GILLIS BLASIUS STERN. n3 Eentlyke waardigheid te vinden, En Gy, Richters in de Poorten , AanzienJyken onder den Volken! ,, laat nim„ mer eenig vooroordeel uw verftand „ beneevelen , en voor al houd niemand „ fchuldig, om dat hy befchuldigd .„ word". Mair ik ben voorneemens dit ftuk meer opzettelyk te behandelen, en mogelyk wel een' geheelen Foliant over de vooroordeelen te fchryven, nu moetik mynen Lefer alleen te rug roepen van het vooroordeel, dat hy zeeker tegens den titel Levenshefchryving van een gevangene zal hebben opgevat en aantoonen, dat die merkwaardiger is dan de Levensbefchryvingen van alle Alcxanders te zarnen genomen. "Wat behelst de levensbcfchryving van eenen Alexander? de gefchiedenis van een Heenchzugtig Vorst, of liever van een Dolleman, die den H goe»  ,H LEGAAT VAN goeden Darius zonder fchyn van recht heeft beoorloogt, Callisthenes en zelvs zynen vriend Clytus vermoord, om dat zy hem niet vleien konden, en eindelyk zich zeiven tot eenen God gemaakt. Wat zal integendeel myne levenshefchryving in de Gevangenis bevatten ? de gefchiedenis van een' Menfch, die, als Paulus aan Agrippa, kon zeggen, „ ik wenfchte, dat niet al„ leen Gy, maar ook alle die my „ hooren , wierden als ik, uitgezon„ derd deeze banden. Een gevange van de gantfche Weereld verlaaten en door geene uiterlyke voorwerpen afgetrokken, kan best de gefchiedenis van het menfchelyke Hart befchryven, en is deeze gefchiedenis niet merkwaardiger dan de levensbefchryvingen van alle Alexanders te zamen genomen ? ik hou dit ftuk dus  GILLIS BLASIUS STERN. ns dus voor af gedaan, en zal, na deeze toebereidzelen, nu myne levensbefchryving in de gevangenis beginnen, Ik had 'er een Jaar onverhoord in gezeeten en dus de nodige tyd gehad om my op de zelfs-kennis toe te leggen, toen ik eens op een morgen door middel van de Meid (de fchoone Sexe is altyd médelydend) een brief ontfing van den volgenden inhoud : Myn ongelukkige Vriend l „ Denk niet, dat ik u vergeeten „ heb, neen, ik heb alle moeite aan„ gewend om u een brief te doen ,, geworden, doch vrugteloos; een „ gevange mag nog brieven fchryven v nog ontfangen, eindelyk, hoop ik, „ dat deeze u ter hand zal -worden „ gefteld .... H % » Vw  U6 LEGAAT VAN „ Uw geval heeft het gantfche „ Land door veel geruchts gemaakt, „ en men weet nog niet, wie uwe „ Rechters weezen zullen, zommige „ zeggen, dat gy ter Plaatze, alwaar „ gy uwe misdaad begaan hebt, moet „ worden te recht gefield, andere, „ dat gy door het Gerecht van de „ Plaats, waar gy gevangen zyt, „ moet worden gevonnist; deeze ver„ vermeenen, dat de Rechter van de „ Stad, waar gy het langst gewoont • hebt over uw geval moet oordee„ kn; geenen, dat, wyl gy nooit eene vaste woonplaats hebt gehad, „ gedelegueerde Rechters over u moe„ ten worden aangefleld; de groote „ Rechtsgeleerde Phutatorius heeft on„ langs een doorwrogt werk in het „ ligt gegeven om aan te toonen, „ dat gy onder de Militaire Jurisdic- tie behoord, om dat men, na angft» vallig  GILLIS BLASIUS STERN. 117 „ valüg onderzoek, bevonden heeft, „ dat uw Bet over-Grootvader Soldaat „ is geweest en gy dus van militai,, ren bloede zyt , met een woord, „ deeze reclameert U hier, een an« », der daar, en intusfchen kunt gy „ nog Jaaren blyven zitten, de Vrouw, „ die gy zoo edelmoedig geholpen „ hebt, loopt met haar Man en Kin„ deren voor u de huizen, af en „ heeft ook al een Voetval gedaan, „ doch dit helpt niet" de Juftitie moet „ haaren gang gaan " geeft men haar „ ten antwoord , het fpyt ons, dat „ die gang zoo langzaam is, maar „ wat zullen wy daar tegen doen? „ had gy mynen raad gevolgd, hec „ was voor u beeter geweest, ook „ word 'er zeer veel over u zaak „ zelfs gefprooken en men zegt , ,. dat gy, voor welken Rechter gy „ ook zult moeten verfchynen , het II i „ al  Ii8 LEGAAT VAN „ altyd zwaar te verantwoorden zuls „ hebben, ik heb 'er met een voor„ naam Advokaat eens over geraad„ pleegd benevens de Vrouw, die gy hebt bygeftaan, die hem een ver„ haal deed van al het gebeurde ten „ haaren huize, doch de man fchudde „ zyn hoofd en zeide, dat de Vrouw voor u niet kon getuigen, om dat ij zy niet als onzydig kon worden „ aangemerkt, dat ook de bodens te. „ gens u volkomen geloof verdien„ den, gefterkt door de getuigenisfen van den Procureur Plukker en den s, Notaris Potter met hunne refpe&is, ve Klerken, dat hy niet wist, nog „ by eenige mogelykheid weeten kon , „ wat alle dee'.e tegens u getuigd „ hadden, om dat dit een geheim van u de JujHtie was en bleef, maar dat s, 'er zeeker veel ten uwen laste moest « zyn. „ Ik  GILLIS BLASIUS STERN. 119 „ Ik vroeg hem, wat draf men „ u wel zou kunnen aandoen > dit was, „ zeide hy, een delicaat poinïl : Het „ geval kon zeer hoog worden op.» genomen en fcheen ook alzoo te zyn „ geconfidereerd, dat het voornament„ lyk zoude aankomen op wat wyze „ gy den degen uit uwe Porte Epée „ hebt getrokken en vervolgends on„ der uw arm gebragt , of dit ge„ fchied is met of zonder fchede; in „ het eerste geval, namentlyk, zoo gy „ den degen met de fchede uit uwe Por„ te Epée getrokken hebt, zou het, „ dagthy,niet tot een dood-draf koo„ men, maar het zou zyn eene pma „ morti proxima, doch in het laatste „ geval , zoo gy den degen uit de „ fcheede getrokken hebt, zodanig , „ dat de fchede in de Port Epée ge„ bleven is en gy den blooten dé„ gen onder uw arm genomen hebt, I I 4 „ dan  Mo LEGAAT VAN „ dan, zege hy, dat de wil voor „ de daad moec worden gehouden, „ dat die wil uit den blooten dégen „ moet worden opgemaakt en dat ï> gy dan een man des doods zyt; de „ Vrouw wil met eede bevestigen, „ dat gy den degen niet uit de „ fcheede gehad hebt; maar my is „ verzeekerd, dat Plukker met de zy» „ nen getuigd heeft, dat gy niet al. „ leen den dégen getrokken hebt, „ maar ook na hun g,efloken. „ Zie daar al het bericht, dat ik „ u weet te geven, maak 'er ten „ uwen nutte gebruik van, en geloof „ dat ik ben." Uw Vriend Vavid Scrupule, Ik las den brief met aandagt en hield mynen geweezen Hospes voor den Schryver, doch verfchdde zaa- ken  GILLIS BLASIUS STERN. 121 ken kwamen daar in voor, die my ten uitersten ongerymd fcheenen, als voor eerft, dat eene Maatfchappy zoo lang had kunnen in Hand blyven, zonder dat by eene klaare algemeene Landwet was bepaald, voor welken Rechter ieder Lid van dezelve wegens misdaden, van wac natuur die ook zouden mogen weezen of waar ter plaatze begaan, moest worden te recht gefield, zonder zodanige wet, die altyd en in alle gevallen heilig moest blyven, moet de rechtspleging in een Staat op losfe fchroeven ftaan, wat denkbeeld kan men zich van de goede orde in een Land vormen, daar men niet 1 zelden verfcheide Gerechtshoven ziet twisten , magnis animis ziet twisten, wie het uitfleelcend voorrecht zal hebben om den een' of anderen armen gevangen te hooren, te verooideelen en op te hangen? H 5 Ik  iss LEGAAT VA*N Ik kan wel begrypen, dat, wanneer een verrot aas word weggeworpen , als dan de Honden daarom vechten; maar dat men twist, wie het meest bevoegd is om zyn even. Menfch, zyn mede- Burger te doen Aagten, dit begryp ik niet. Ten anderen kon ik geen de minste reede vinden, waarom de getuigenisfen tegens my ingebragt, na dat ik reeds gevangen was, waren en bleven een geheim van ie Jujlitie, ik had wel gehoord, dat de Vrymetzelaaren voorgaven geheimen te hebben, maar wist niet, dat de Juftitie ook de haare had , of was dezelve bedugt, dat die getuigenisfen, zoo zy my of mynen verdediger wierden médegedeeld, te fpoedig valfch of krachte* loos zouden worden gemaakt? Is dit ook de reede, dat dezelve zoo geheim worden gehouden? zy, die het recht van  GILLIS BLASIUS STERN. 123 van de hooge Overheid in deezen waarneemen, behoorden de eerste te zyn, om niet alleen den gevangen aanflonds zyne befchuldigers bekend te maaken, maar ook wat dezelve tegens hem getuigd hebben, en de Richters moesten opentlyk doen afkondigen, dat al wie de verdediging van den gevangen op zich zou willen neemen of ietwes ter zyner verontfchuldiging wist in te brengen, tot hun ten allen tyde vryën toegang zoude hebben, ik beken, dat 'er gevallen kunnen zyn, waar in dit richtfnoer gevaarlyk zou weezen,, doch, behalven dat die gevallen zeer zeldzaam gebeuren, zou dan en dan ook alleen aan den Rechter, doch geenzints aan den Befchuldiger, kunnen worden overgelaaten om daar in eene uitzondering van den gemeenen regel te maaken. Intusfchen is het Zonneklaar,  in LEGAAT VAN klaar, dat deze geheimen van de Juftitieen dat de getuigens en getuigenisfen den gevangen niet aanftonds worden bekend gemaakt, oorfpronglyk zyn van die rampzalige tyden, toen 'er Moordfchavotten en Brandflapels voor de Vryheid- minnaars en zoogenaamde Ketters wierden aangericht, toen het natuurlyk recht van eene vrye verdediging den aangeklaagden ontnomen wierd, en men wroete in de geweetens der Menfchen door eene haatelyke Inquifitoire Regtspleging, word dat vervloekte voetfpoor nog in deeze wysgeerige Eeuw gevolgd ? Eindelyk begryp ik niet, wat men in den brief door het ftraffen van den wil voor de daad heeft willen aanduiden, ik denk, dat myn wil, zoo dezelve door geen ftrafbaare daad gevolgd is geweest, voorzeeker dooc  GILLIS BLASIUS STERN. 125? door geen Menfchen kan beoordeeld worden, en dat alleen daaden onder het bedwang van de Burgerlyke wet' ten kunnen worden gebragc, terwyl het ftraffen van den wil alleen aan Hem, die harten en nieren beproefd, moet worden overgelaaten ; Als ik nog beezig was, om, ware hec mogelyk, de wartaal van den Regtsgeleerden met de gezonde reede over een te brengen, wierd op het onverwagts de deur van myne gevangenis ontfloten; twee Dienaars maakten de keeten, waar mede ik aan myne Krib geklonken was, los; doch myne handen en voeten bleven geboeid, zy brachten my in een vertrek van het gevangen-huis, alwaar ik drie jonge Heertjes vond, die my voorkwamen rechte ptits maitres te zyn; want zy waren fraay in het hair gekapt en hadden kuiven op hec hoofd  '125 LEGAAT VAN hoofd als Cacatous en colere, een vier« de in 't zwart gekleed en wat meer bejaard zat ook aan de tafel, voor welke ik op een klein bankje wierd geplaatst. Men had my onverboord gevangen genomen en onverboord een Jaar laaien zitten , nu, dagt ik, zal men my ook onverhoord den dood aan zeggen, en ik was bereid deeze tyding met gelatenheid aan te hooren, maar ditmaal vond ik my in myne meening bedrogen; want, na dat twee van die jonge Heertjes een discours over het Kaarten- fpel, waar mede zy zïg 'snagts te vooren hadden beezig gehouden , geëindigd hadden, vroeg de Heer in het zwart gekleed, of men niet beginnen zou? het welk met Ja beantwoord zynde „ wierd een aanvang gemaakt met MYN  GILLIS BLASIUS STERN. 127, MYN VERHOOR. Na dat ik myn' naam en ouderdom had opgegeven, vroeg men my myn Handwerk, ik zeide, dat ik 'er geen had, dat myn Vader zeer kwalyk had gedaan van my in myne Jeugd geen Handwerk te hebben laaien leeren, dat alle jonge Lieden van wat rang of ftaat zy ook zouden mogen weezen een handwerk behoorden te verftaan .... geen raifonne- menten riep een Heertje, antwoord kort op het geen men u vraagd, „ doet gy dan niets? . . . . ö dat is eene andere vraag, „ ik oeffene „ myne zinnen en verftand ...... Toen vatte de Heer in 't zwart hec woord, die het zelve voorts altyd gevoerd heeft, en, na my op eene wyze, die my duidelyk deed zien, dal  ji8 LEGAAT VAN dat hy my reeds ontwyfelbaar voor fchuldig hield, ernstig te hebben aangemaand de Juftitie niet te misleiden, begon zyn Edeie Geftrenge (ik heb nooit gewéeten , waarom deeze misfelyke titel aan Heeren van den Gerechte gegeven word, maar nu weet ik het) my vraagen te doen, die my onuitlpreeklyk verwonderden, ik heb naderhand alle moeite aangewend om eens een affchrift van die vraagen magtig te worden, om dezelve woordelyk alhier mede te deelen, maar heb hetzelve nimmer kunnen bekoomen, ik moet echter bekennen, dat die vraagen met recht onder de geheimen van de Juftitie bewaard gebleven zyn. Het eenige, dat ik nu kan doen, is, myn geheugen, zoo veel mogelyk, te hulp te roepen; doch vooraf moet ik den Lefer herinneren, dat een ge» van-  GILLIS BLASIUS STERN. 129 vangene, wanneer hy voor den eerstenmaal voor een Gerecht verfchynd om verhoord te worden, doorgaands zoo veel weet, waar over dat verhoor loopen zal, als een arme Ne» ger in onze Christelyke Volkplantingen , v/aar over hy met de bullepees geflagen word-. ik voor my kon uk het geene ik van myn geweeze Hospes vernomen had, niet anders opmaaken, als dat ik over het voorval in den defolaten- Boedel was gevangen gezet, en gevolglyk ook daar over moest worden ondervraagd, maar neen, het ging 'er geheel anders toe, ik dagt, dat alleen op den laatsten Oordeels- dag alle s'menfchen gedagten , woorden en werken voor het Gerichte zouden moeten koomen, doch ik had het mis, men anticipeert hier op het werk van den OpperRechter, en een gevange, die niet J zei-  %3o LEGAAT VAN zelden dag aan dag verhoord worda zal zich in dien grooten Dag maar op zyne verhooren hier op aarde behoeven te beroepen. In de billyke veronderftelling, dac een aangeklaagde altyd fchuldig en een deugniet is , wordt doorgaands, zodanig verhoor aangevangen, voortgezet , en voltrokken, het komt 'er niet zoo zeer op aan om de waarheid uit den mond van den gevangenen te hooren, dan wel om hem door allerlei ftrikvragen en omweegen te doen bekennen, dat hy fchuldig eneen deugniet is, en daarom worden de vragen met kunst zamen gefield , . . Maar om weder tot myn Verhoor te rug te keeren , men had geen moeite gefpaard om alles, wat mynen voorigen Leeftyd betrof, angstvallig op te fpooren, en zelfs de geringste misdryven van myne Jeugd „ waai  GILLIS BLASIUS STERN. r3s waar van ik geen geheugen meer zou hebben gehad, indien ik 'er door myn' Vader niet om geitraft was geworden, wierden nu als gewigcige poin£ien van onderzoek aangemerkt , en het ftaat my nog voor, dat my onder anderen gevraagd wierd , of ik niet eens in een ander mans Tuin op een Boom was geklommen en Appelen had geplukt, ik beantwoorde deeze vraag met ja en voegde 'er by, dat ik dieswegens reeds voor myn Vader had te recht geflaan, doch zonder dit in aanmerking te neemen, liet 'men 'er wel haast op volgen, of ik dan niet moest bekennen my aan diefftal te hebben fchuldig gemaakt? en dus wierdt myne eerfte erkende misdaad diefftal. Een tweede niet min zwaarwigrig wanbedryf was vervat in de vraag, of ik niet eens met een dégen in I % hef  i-a LEGAAT VAN het open veld te . . . was geweest $ ïk antwoorde, dat ik nog maar zeer korten tyd 'een dégen aan myn zeiven had gehad, doch dat ik my echter kon herinneren 'er eens éénen ter leen verzogd te hebben en dat ik daar mede in 'tVeld gewandeld had, men vervolgde, of ik dien dé^ gen daar ter plaatze niet uit de fchede getrokken had ? ja ... of ik daar mede niet gedoken had ? ja,.. wien ik met dien dégen had gedoken ? ik verzogd dat het eeste woord van d* laatste vraag in wat mogt veranderd worden, het geen my, na behoorlyke. omvraag en toederarning der Cacatous B genadig toegedaan zynde, wierd my op nieuws voorgedeld, wat ik mee den dégen gedoken had? Kikvorsfeben was myn antwoord, fchryft Vee te Vette, riep d' Edele geftrenge en zo was myn tweede erkende alieraffchuwelyk-  GILLIS BLASIÜS STERN. m fte misdaad moord van Vee tè Vélde. Meer gewigtige voorbeelden van dien aard zou ik kunnen bybrengen, want, Heeren en Dames! gelieft te weeten , dat een gevang e, wanneer: zyn geval maar wat byzondef is, aanftónds overal zoo vermaard» wat Zeg lk? oneindig meer berucht word, als verfcheide Koningen ooit of ooit geweest zyn; al wat ik irt myn levert had uitgevoerd was dus Weereld- kun. dig geworden, ert men liet niet haa daar van in myrt Verhoor het fiodi^ ge gebruik te maaken , men Vroeg my onder anderen, of ik hiet eens een meisje had ten Huwelyk gevraagd £ met wat oogmerk ik te * t , 4 , ge* komen Was? de ömrtandighedeH van tnyrt ontbyt met den Generaal? Waaf om ik het Koffy- Huis zoo fchielyk Verlaatert efl my ih den roef vart êe Schuit begeven had* myn gé* I a (irag  ï34 LEGAAT VAN drag in denzelven? ik beantwoorde alle deeze vraagen met die eenvouwige oprechtheid, als waar mede ik nu den Lezer heb in ftaat gefteld om daar over zelfs te kunnen oordeelen: Eindelyk kwam men tot het geval in den defolaten boedel en men vroeg my, wat ik daar in te doen had gehad? wel te doen was myn antwoord. Het was, zeide den Edele gejlrenge uit voorgaande gevallen, waar omtrent ik toch reeds tot bekentenis gekomen was:, overbodig gebleken, dat ik gewoon was de hand al vry fchielyk aan den dégen te Haan; „wat reede Keerel! (dus ging bet hem af) heeft u bewogen om den dégen tegén den Procureur Plukker en zyn byhebbend gezelfchap te trekken ? verontwaardiging en, zoo het nodig ware geweest, zelfsverdediging, gaf ik zyn Edele gejlrenge ten anfa  GILLIS BLASIÜS STERN. t& antwoord , met by voeging, dat ik den degen in 't geheel niet uit de fcheede had gehad, dat de Procureur Plukker met zyn byhebbehd Escorte > na dat ik hem ten vollen betaald had, daar in huis geen minuut meer behoefde te worden geduld, en dat ik gevolglyk recht had gehad om hem met de fcynen te doen delogeeren, dat ik alken tegens elf geweest zynde dus tegenfland had kunnen ontmoeten, in welk geval ik eerft van myn' degen gebruik zou hebben gemaakt, doch dat men my die moeite had gefpaard; de Edele geflrenge wilde my echter als met geweld opdringen, dat ik niet alleen den dégen getrokken, maar ook na Plukker gefloken had maar vruchteloos, ik bleef by myn voorig antwoord volharden. Toen begon men het op een* anderen Weg te wenden, en my te vragen, 14 el  x36 LEGAAT VAN of ik de Vrouw, voor welke ik her geld betaald had, lang had gekend? en zy waren niet weinig verwonderd te hooren, dat ik geen half uur te vooren haar gevallig in de fchuit had ontmoet een van hun fchudde het hoofd en ik meen, dat ik verflaan heb, dat hy zeide, „ geen „ half uur en zes honderd gul' „ dens zoo maar te betaalen ■ „ maar de man was afweezig, zy, „ loopt ook zoo voor hem, corruptie. Men zag eindelyk, dat 'er uit my niet meer te haaien was en dus wierd ik weder gebragt na myne gevangenis. DE ZIEKENTROOSTER. Zoo door het lang zitten, als by gebrek van de nodige beweeging ww  GILLIS BLASIUS STERN. t%f was ik ziek geworden, dit had ik het Meisje, dat my eeten bragt, te kennen gegeven, en het was zeeker op haare voorfpraak, dat ik op het on» verwagtst verwaardigd wierd met hec bezoek van een zeer deftig Man, wien ik voor een Predikant aanzag, om dat hy een Mantel en Bef aan had, maar die, na my een wyl tyds» in dat denkbeeld, dat hem ftreelde, te hebben gelaaten, zich eindelyk aan my bekend maakte voor een Ziekentrooster wel nu, Vriend! zei. de ik, ik ben ziek en troost heb ik» gelyk gy ziet, ook nodig, dus zyt gy my zoo welkom als een Predikant > En ik, hernam hy, ben, God dank! zoo goed in ftaat om u de waarheden voor te houden, u op te beuren, u uit dit Tranendal, als het ware, ten Hemel te voeren, als 4e beste Bedienaar des woords, ik I s ft«  ïj8 LEGAAT VAN ftaa by de gantfche weereld voof een goed Theologant bekend en om u te toonen, dat ik het ben, laat on» van de abfolute Predestinatie of Voorbefchikking beginnen, „de Praedesti„ natie is een Leerfluk, waar by „ de Kerk ftaat of vald . . . vald ( ik wilde hem in de reede vallen, maar dit was onmogelyk, hy vervolgde dan ) „ Ik begryp dat be„ ruchte Leerftuk door en door . . . „ ( ik niet ) het is een troostryk „ Leerftuk, en het zyn niet dan 4, Werkers van eige gerechtigheid, die „ zich daar tegens verzetten, is de « menfch niet geestelyk dood? Bemerkende , dat zyne Godgeleerdheid . hier mede ten einde liep, en dat dit alleen de reede was, waarom hy nu antwoord van my verwagte, hield ik met hem de volgende zamenfpraak. Iki  GILLIS BLASIUS STERN. 13? Ik: Ik beken, myn goede Vriend, dat alle menfchen en in 'tbyzonder gy en ik Gods genade grootelyks nodig hebben maar 'er worden ook Chriftelyke pligten By : ö Heer ligt ge in dat zog, hangt gy de Godloofe Pligt- Prediker» aan, ö dan gaat gy zeeker verboren, dan behoord gy tot het over* groot getal, dat God van Eeuwigheid ter Verdoemenis heeft voorbe- fchikt Ik: ö Man \ man! laster my . . .. ik vergeef het u ... . maar laster, bid ik u, den weldadigen God niet, gy had my ook by uwe komst beloofd , dat gy my zoud opbeuren, en, ds het waare, ten Hemel voeren en op een woord fpreekens, plaatst gy my reeds hypothetisch in de Hel. Hy : Ja maar ik moet alvooren* Uwe drog- gronden wegneemen , ik moet  *4o LEGAAT VAN moet u overtuigen, ik moet den gror> ten twist met u twisten. lk: de menfch is niet gemaakt om ie twisten , maar om te aanbidden wilt gy dat met my doen, dan zyt gy welkom, of verkiest gy te fpreeken over de kortftondigheid en ydelheid van dit léven, en hoe onverfchilüg het is, of men het zelve op een Throon of in eene Gevangenis doorbrengt , over de Heerlyke ver. wagting van den waaren en nedrigen Christen, dan is uw bezoek my aangenaam, dan zult gy my niet alleen een Zieken, maar ook een Zielen- trooster zyn , myn Broeder en Vriend. Hy: Het fpyt my dat ik het zeggen moet .... maar dit is de taal van het ongeloof! lk: van het ongeloof! Hy: 6 ja, zoo fpreeken altyd dê Dé-  GILLIS BLASIUS STERN. 14* Deïsten, Socinianen, Arminianen, hele en halve Pelagianen ..... lk : zoo dit-het ergfte is, dat zy zeggen, wist ik niet, dat ik tot alle die by my onbekende Seclens behoorde. Hy: Het is myn pligt om u van dien dwaalweg af te helpen. Ik: redeneeren is dan de zaak . ► . , niet Verdoemen .... maar nog eens, ik wenfchte liefst over de Christelyke pligten met u te fpreeken. Hy : zyt gy reeds ter dood Veroordeeld ? Ik : mogelyk ja mogelyk neen dit weet ik niet . . . . maar, hoe het daar mede ook mag gelegen zyn, gy hebt geen recht om my tot den eeuwigen dood te veroordeelen , hoe zeer ik in t'een of ander ftuk van u in begrip verfchillen mogt, Hyt  H* LEGAAT VAN ' Hy : wilt gy dan met my niet over de waarheden Jiandelen? lk: van gantfcher harten ? maar over zulke waarheden, die ons of door de reede kennelyk of duidelyk in Gods woord geopenbaard zyn. Hy : Dan ben ik; nog zelvs eenig Predikant hier nodig , uw Dienaar Heer! en hy vertrok : Na dat ik nog eenigen tyd aan myn zei ven "was overgelaaten , en juist beezig was met uit de onverdiende behandeling, die my was aangedaan, het wettig befluit op te maaken , dat alle Rekeningen in een toekomend leven zouden worden vereffent , na behooren, en dat myne langduurige Gevangenis in het groot Boek, dat aldaar gehouden, word, zeeker voor . my als Credit zoude worden opgeschreven , terwyt zy, die 'er de oorzaak  GILLIS BLASIUS STERN. 143 zaak van waren, daar voor in dat zelfde Boek een Post van Debet zouden vinden, het geen my nogthands van harten leed was, gebeurde het, dat ik eerie buitengewoone beweeging voor de deur van myn hok gewaar wierdt, eene Item verhefte zich boven de andere en riep" ik moet, ik „ zal 'er in ; de deur wierdt ook dadelyk geopend; En wie kwam den armen Gillis Blafius Stern aldaar bezoeken? IK KREIG BEZOEK. O Grooten der Aarde! . . : . hoe veele Vleyers hebt gy niet uit het ttof verheven, die, zoo dra de wankelbaare Fortuin ü verliet, met haar u den rug hebben toegekeerd, hoe dikwijs hebt gy niet aan ondankbaare uwe gunst betoond! gelukkiger dan gy,mogc het  144 LEGAAT VAN het my zelvs in de Gevangenis ge. beuren myne weldaad met waare dankbaarheid beloond te zien. Naauwlyks was de deur van den kerker geopend , of de Vrouw, die ik geholpen had, vloog yüngs na my toe, wel haast door haaren man gevolgd , beide floegen zy het oog op myne keetenen en myne geboeide handen aangrypende riepen zy beide uit ,, is dit het loon geweest s, V3n uwe menfchlievcnheid ? — maar wy komen uwe boejen flaa„ ken : gy zyt vry. Myn goede hospes kwam op het oogenblik my die zelfde tyding brengen , met by voeging, dat hy hoopte, dat ik nu wat meer voorzigtigheid zou geleerd hebben , en de meid, die ik gevallig in den roef van de trekfchuit aai) koetzier Jan had uitgehu» welykt, was mede niet in gebreeken  GILLIS BLASIUS STERN. 145 gebleeven om my het deel, dat zy in myne verlosfing nam, te koomen betuigen, waar na zy zich tot haaren man, die nu van ftaat veranderd, klerk geworden en mede aldaar tegenwoordig was, keerende hem herrinnerde, dat zy door myn toedoen met hem, zoo zy zich uitdrukte, ée'n vleefch, en een been geworden was. In het midden van deeze Omftanders , wierden myne boejen los- gemaakt,en ik wierd, als in Zegenpraal, weder ter plaatze gebragt, van waar men my gehaald had, zoo min bewust van de reede, waarom my de vryheid nu gefchonken wierd als waarom my die te vooren benoomen was, te vergeefs trachte ik dieswegens van myne verlosfers ëenig licht te bekomen, zy verklaarden alle daar van even onkundig te zyn , de Vrouw was alleenlyk aangezegd , K dae  Ï4Ö LEGAAT VAN dat zy my uit de Gevangenis kon gaan haaien, ook weet ik niet, dat myne befchuldigers ooit zyn geftaft geworden , zie daar weder twee geheimen van de Juftitie, maar het geen echter voor my geen geheim gebleven is, was, dat de goede Vrouw alle de kosten van myn zoogenaamd Proces had betaald : dit moest, zeide men, altyd gefchieden, als iemand, hoe onfchuldig ook, met voorkennis van den Rechter, gevangen was geworden eene fchoone redeneerkunde! uitlokkend voor Befchuldigers, die meer geld als bloedgierig zyn. IK GAA REIZEN. Myn Hospes liet niet na, om, zoo draa wy aan zyn Huis gekoo» men waren, my het gevaar voor oogen  GILLIS PLASIUS STERN. H? ocg^n te ftellen, waar aan ik in de handen van de Juftitie geraakt zynde was blcotgefteld geweest; en de fchande, die daar door ten eeuwigen dage op my gekomen was, en welke ik nimmer zelvs niet door het deugzaamst gedrag zoude kunnen uitwisfchtn, om dat het, zoo hy zeide, een vaste ftelregel was, dat hy, die eens, het zydan met of zonder fchuld, een Criminele gevange was geweest of zelvs maar over eene misdaaad was aangeklaagd geworden, altyd irt in de Maatfchappy als met den vinger wierd nageweezen; en dat geene fatzoenlyke Lieden met zodanig ée'n zouden omgaan .... en dat hy my derhalven aanraade om my na elders te begeven, immers voor eenige Jaaren , want dat 'er nu hier voor my niets te doen viel .... ik was mee reede verwonderd over dit voorftel, K 2 hoe!  Z4g LEGAAT VAN ,hoe! dagt ik, de ondervinding heeft my geleerd, dat niets gemakkelyker is als iemand in de gevangenis te doen zetten, zelvs onverhoord en als hy zoo ongelukkig is geweest, word hy daar door dan nog ten eeuwigen dage met fchande overladen! .... ik zal, zeide ik, uw raad volgen, Vriend, en een Land verhaten, waar in zulke wetten en grove vooroordeelen plaats vinden. Ik nam dan affcheid van alle myne daar aanweezende Vrienden en bedankte hun voor de weldaaden aan my beweezen. De Hospes zag my, na gewoonte, niet een medelydend oog aan, beveelende my op nieuws voortaan de voorzigtigheid de Vrouwen omhelsden my .en fchreiden haare Mannen, zag ik, wenfchten het te doen, en ik hield hier de wil voor de daad, alle  GILLIS RLASIUS STERN. 149 alle reikten zy my de hand toe, en ik trad op DE POSTWAGEN. Het was een aangenaame dag, wy reeden langzaam een fchoon Veldgezicht vertoonde zich ter wederzyde „ O gy , die dagelyks de natuur met een onverfchillig oog befchouwd, laat u een Jaar in eene duistere gevangenis opfluiten en leer dan haare waarde en die der Vryheid kennen, verrukt en opgetogen vergat ik al myn geleden fmert Hy, die een gerust geweeten in zyn binnenfte omdraagd, kan altyd de groote werken Gods met nieuw vermaak befchouwen, zy doen hem ras het ongelyk, dat hem door de Menfchen is aangedaan en dat irt zyn oog nimmer groot kan zyn, geheel ter zeide ftellen — maar K 3 de  ïfo LEGAAT VAN de natuur verliest al haar vermogen voor hem, die door r yd, haat of wraak bezield, haar met een fchuldig oog befchouwd de misdaad doed het gelaat des aardryks verdorren, zy is de geelzugt dir ziel God dank! myn oog, fchoon door de duisternis verzwakt, was in het befchouwen van de fchoonheid der natuur nog met geen misdadig floers overtogen—myne gevangenis zelfs had my daar voor behoed zonder dezelve was ïk mogelyk , aan geduurige verleiding bloodgefteld , van het fpoor der deugd geweeken! dus ik die van achteren als eene weldaad van de 'Voorzienigheid begon aan te merken. . Wy hadden reeds veel wegs afgelegd eer ik, door de voorwerpen van buiten, die my als nieuw voor« kwamen , afgetrokken, ontwaar wierd, dat ik niet alleen reisde; als men al het  GILLIS BLASIUS STERN. 151 het gefchapenen in het groot ziet en daar door als verrukt word, wat is dan een Mede- reiziger op een Postwagen i voor myne gevangenis, hier ben ik zeeker van, zou ik niets als dien.Mede- reiziger gezien en my voorlang met hem in geiprek begeven hebben, maar nu was het my nog onmogelyk de overgang van een vergrootende Verrekyker tot een verkleinglas vald lastig, maar nog lastiger zou het my op die tyd geweest zyn om myn gezigt eensklaps tot het geen my in den Postwagen omringde , te bepaalen ■ doch eindelyk word de ziel, hoe verre zy ook verreisd mag zyn, door het gevoel van het Lichaam weder t'huis geroepen—■ ik had myn hoofd beftendig buiten den wagen gehouden om des te beeter te kunnen rondkeiken, toen ik by ongeluk, door den Voerman met K 4 de  'i5* LEGAAT VAN de Zweep in het aangezicht getrof'fen wierd— ik bragt de hand aan de geraakte plaats en trok het hoofd na binnen, zyt gy bezeerd, zei de reiziger, die achter my in den wagen zat het had erger kunnen weezen, gaf ik hem, de onbezeerde helft van myn aangezigt na bem toekeerende, ten antwoord » myn Hemel riep hy uit, zyt gy het Gillis? ik erkende terftond myn Vriend Poquelin, die met my den Boekentoren was opgeklommen en eenige trappen onder my gebleven was, toen ik 'er was afgevallen ■ wy omhelsden elkander broederlyk, hykwam naast myne zeide zitten en gaf my aanftonds te kennen , dat hy niet onkundig was van myne lotgevallen, ik moest hem echter die in alle hunne omftandigheden verhaalen , hy vertelde my daar en tegen, dat hy mede  GILLIS BLASIUS STERN. 153 de op zeckere hoogte gekoomen, van den Boeken- toren was afgeraakt, dat hy nu Koopmanfchap dreef en daar om verfcheide Landen moeft doorreizen , ik merkte aan , dat hem dan noch echter twee wetenfchappen te pas kwamen, namentlyk de eerste be« ginzelen van het Algebra en de Rhetori- ca maar my, Vriend, my komt niets te pas, althands, zoo het fchynt, in deeze Weereld niet, maar ik ben daar en tegens zedert een Jaar op een fchool geweest, waar in men iets leerd, het geen men elders niet leeren kan, eene weetenfchap van zoo veel aanbelang, dat zy, in welken ftaat men, zich ook mag bevinden, volftrekt niet te ontbeeren is, zy is de ziel van alle zaaken, de dogter van den Tyd en de Hoop, die haar geteeld hebben en koesteren de Koning zoo wel als de Beedelaar moeK 5 ten  154 LEGAAT VAN ten die kunst verflaan, het geluk is aan haare uit oeffening alleen vastgehegt, zonder haar zoud gy te vergeefs de Schatten van Peru bezitten, de fchoonste en deugdzaamste Vrouw tot uwe Echtgenote hebben verkregen , bemind, geagt, geëerd zyn , zonder haar maar 'k zie vriend gy zyt nog een Leerling in dat School men zou ook te vergeefs die wetenfchap in de Boeken zoeken en voor al niet in een Koopmans- Schuldboek myn geduld loopt ten einde, zei Poquelin, wat D ... . meent gy met uw nieuw verkregen kunst? geduld Vriend! myn rad breekt riep de Voerman en wip! daar lei de Wagen Wanneer ik u, Heeren en Dames! verteld heb, dat behalven ik, zich nog een reiziger op den Postwagen bevond, namenlyk myn oude Vriend Po-  GILLIS BLASIUS STERN. 155 Poquelin, heb ik u de waarheid gezegd , maar niet de geheele waarheid ; daar zat op de aller-achterste plaats, dié zy alleen befloeg, nog eene zeer dikke Matrone, naa gisfing, ongeveer weegende drie honderd Ponden Bruto, zoo gy, Lezers, nu maar naaukeurig acht op myn verhaal geflagen' hebt, behoeve ik u andermaal niet te herinneren , dat myn Vriend Poquelin en ik zaten op de voorste plaats achter den rug van den Voerman, dat de' middelste plaats geheel lédig was , terwyl de achterste , gelyk ik zoo even zeide, alleen door de dikke Matrone bezeten wierdt, als ik u nog verder heb toegeligt, dat toen het ongeluk gebeurde , wy juist de helling van een Dyk afreeden en dat het voorste rad aan de linker zyde van den wagen afbrak, zoo moet gy ( Heeren en Dames neemt het my niet kwa-  I5<5 LEGAAT VAN kwalyk ) eene zeer onvruchtbaare verbeeldingskracht bezitten, indien gy u geen juist denkbeeld kunt vormen, hoe de wagen en wy met den zeiven gevallen zyn maar ik ben niet te min in gemoede verpligt u nog eenige ophelderingen te geven omtrent zaaken, waar van het u geoorloofd is onkundig te zyn, en ten dien einde te treeden in de voornaamste deelen van de proef- onder-vindelyke IFyshegeerte. i°- alle Lichaamen eens eene beweeging gekregen hebbende , zouden zich ineen rechte Jyn tot in het oneindige voortbeweegen, zoo zy door gene oorzaaken in hunnen vaart wierden gefluit, of eene andere direétie bekwamen, eerste flelregel, waar uit ik by wettig gevolg befluite, dat onze wagen tot in het oneindige zou hebben voortgeloopen , indien het rad niet gebrooken was. 2de.  GILLIS BLASIUS STERN. 15? 2°« alle Lichaamen hebben eene hellende kracht na hun midden punt, tweede ftelregel, waar uit ik by wet« tig gevolg befluite, dat onze wagen door zyn val niets anders heeft gedaan dan waar toe hy van nature geneigd was, en dat dus daar van geenzints de fchuld nog aan den Wa« genmaker nog aan den Voerman kan worden toegefchreven. 3°- of fchoon de oorzaak ophoud, daarom houd niet aanflonds haar uit. werkzel op, derde ftelregel, die van des te meer aanbelang is , om dac daar door geheel en al ontzenuwd worden alle redeneeringen, die van de Schepping der Weereld tot op dezen dag gebouwd zyn en nog namaals door Godgeleerden, Regtsgeleerden , Geneeskundigen , Wysgeeren, Schoolvosfen, zouden mogen gebouwd worden op de bedrieggelyke, valfche en tot  158 LEGAAT VAN tot hier toe nimmer bewezene major s ces [ante eau fa, ces fat effeïius. Ik zal myne tegengeftelde leere eerst bewyzen en daar na dezelve rechtstreeks op het vallen van onzen Wagen toe. pasfelyk maaken. Niemand zal, hoope ik, lochenen (want om iets te bewyzen moet men wel een veronderfteld toegeflaan beginzel aanneemen, of omtrent alles een ongelukkige twyffelaar blyven ) niemand zal , hoope ik, tegenfpreeken, dat het Paard, het welk aan de lyn van een Trekfchuit geflagen wordt, door den Jager beklommen , de onmiddelyke oorzaak is van het voortvaaren van de Schuit; zou die niet op haare plaats gebleeven zyn , zoo het Paard haar niet had voortgetrokken? gaa op uw rug leggen en bedenk , of eenige andere oorzaak de Schuit in beweeging zou heb-  GILLIS BLASIUS STERN. 150 hebben gebragt; want ik veronderftel i°« dat geen menfch en geen ander dier als het Paard voor de lyn gefpannen is. a°- dat de Schippers niet boomen. 30 maar , zoo als reeds is gezegd, ik ben wel ge. noodzaakt om de voortgaande beweeging van de Schuit alleen aan het trekken van het Paard toe te fchryven en alzo .die grondbeginzel aan te neemen, nu redeneere ik dus „ Indien het trekken van het Paard „ de eenige oorzaak is van hec voort„ vaaren van de Schuit en het uit„ weikzel te gelyk ■ met de oorzaak „ ophield, zoude de Schuit flil op „ het water blyven liggen, zoo ras „ het Paard ophield te trekken, maar „ dit gebeurd niet, de Schuit behoud „ nog een geruimen tyd haar vaart, „ derhalven blyft het uitwerkzel na „ dat reeds de oorzaak is weggeno„ men, quod emt^emonftrandum. Ik  ï geen oude vod word 'er in den Papier- moolen gebragt, of zy is voorbefchikt om eens in leesbaare letters de gewigtigste Staats- belangens aan het Volk ten toon te fpreï- den 'sLands Befluiten zyn ge- lyktydig in de Kabinetten en op de Drukpers deeze, als eene vrucht- bre moeder, dagelyks zwanger, en dagelyks baarende, brengt zeedert verfcheide Jaaren niets anders voort als Politicque Verhandelingen, Politicque Brieven, Politicque Aanmerkingen , Po* La i*-  \6% LEGAAT VAN Uticqat Aanfpraaken, en Politicque Pe» riodicque werken tot Politicque Alma» nadoen toe; BRAVO! myne Landgenooten! zoo worden uwe oogen geopend of liever van alle zyden zoo vol zant geworpen, dat gy 'er reeds fteeke blind van zyt geworden deeze befmettelyke ziekte kan zeeker nergens anders aan worden toegefchrevtn dan aan den noorden wind, die dezelve van een berucht Eiland in de Noordzee herwaards heeft overgewaaid ; maar het fchynt, dat ons zwakker harsfengeftel daar tegens min befrand is, als dat van die moedige Eilanders; hunne hoofden zyn in 't midden van 't Politicq gefchryf en gefchreeuw gehard, de onze zuizebol- len de Pylen , die op hunne Staatslieden worden afgefchoten, Huiten van het ysre harnas , dat zy manmoedig hebben aangegord , te rug  GILLIS BLASIUS STERN. 165 rug maar de fchichten, die op de onze van tyd toe tyd zyn en worden gefcherpt, dringen door toe in de verdeelinge der beenderen, geen wonder! flegts een papiere harnasje bedekt hunne lendenen! een uit den aard der zaake kragteloos wapen! wy bedwelmen ons door oneindige raadpleegingen en wydluftige befluiten zonder uitvoering; zy voegen by eenen korten doch bondigen redeneertrant daaden onze Ledematen , fchoon ieder reedelyk gezond en wel gefield op zich zeiven, zyn wan- fchapen in eikanderen gezet hun Lichaam is uit een ftuk by hun is de wetgevende en uitvoerende magt zorgvuldig onderfcheiden : by ons zyn die beide verward de ligging van hun Land field hec zelve alleen tot eene Zeemogendheid het onze moet ook te Land gewaL 3 pend  166 LEGAAT VAN pend worden onze Ingezetenen zyn op het Schip van Staat enkele Pasfagiers, die ligt te vrecden zyn, als zy maar wel en warm in het ruim zitten en men hun daar in niet ontrust de hunne integendeel hebben het hoofd geduurig naa het roer gekeerd om te zien of alles wel gaat, en hebben zich in ftaat getoond om anderzints zelvs den Opperftuurman den Kop voor de voeten te leggen maar billyk vraagt gy , aandagtige Lezer! hoe komt dit Politicq Venoog hier te pas, terwyl de Wagen van den Dyk vald? wagt één oogenblik en ik zal 'er u in het 3ofte Deel pag: 999. van dit werk de reede van zeggen nu moet ik alleen nog aanmerken , dat, fchoon thands alle reedelyke Schepzelen in dit Land, Staatkundigen zyn , fchoon 'er eene legio Staatkundige Werken zelvs Staatkundige  GILLIS BLASIUS STERN. 16*7 dige Preeken en Pleydoojen in het ligt gekomen zyn, fchoon zommige van dezelve de kwaaien van ons ?o« liticq Lichaam genoegzaam aan den dag leggen, ik nogthands in geene de genees- middelen gevonden heb om die kwaaien weg te nemen— nu, Mevrouw! mag ik u,'die uwe beste dagen als eene fchaduwe hebt zien voorbygaan, en op wiens voorhoofd zich reeds veele rimpels vertoonen, mag ik u met dien eerbied, welken een eerlyk man aan uwe kunne, zelvs oud geworden, altyd verfchuldigd is, eens afvragen, of, wanneer uw Geneesheer u, na eene flerke koorts, onbewimpeld te kennen gaf, dat uwe krachten vervallen zyn, uwe fchoonheid verdweenen en uw einde met rasfe fchraden naderende is, met byvoeging, dat hy uwe kwaaien zeer wel kent, doch daar tegens geen L 4 hulp-  ï68 LEGAAT VAN hulpmiddelen weet aan de hand te geven, of, zeg ik, uw Hoog wel Geboore deezen Geneesheer niet zoud houden voor een zeer onnutten dienstknegt ? maar als 'er eens een bekwamer Arts zich opdeed, die, fchoon zoo min ais de eerste eenig middel tegens den dood weetende, echter u. te verftaan gaf, dat hy kans zag om uwe dagen nog eenigen tyd te verlengen, en ten minsten U niet anders als eenen zagten dood te doen fterven, of gy in dien Arts niet geheel uw vertrouwen zoud ftellen ? wel nu Mevrouw! zodanige Geneesheer ben ik Gillis Blafius Stem. In de Griekfche Gemeenebesten , die, zoo als Mevrouw weet, magtige Koningen tot haare nabuuren hadden en ieder op zich zeiven onmagtig warém om hun te wederftaan , op de hooge Schooien ge.weest zynde, heb ik daar van daan gen  GILLIS BLASIUS STERN. 169 een heerlyk middel, juist voor uwe kwaal gefchikt, mede gebragt; ik ben nederig genoeg om te erkennen ( want ziet Mevrouw ik ben geen Kwakzalver) dat het recept, dat ik u geven zal , alleen een verzagtend Palliatif is, maar Mevrouw is zoo redelyk, dat zy wel begrypt, dat zy eens fier ven moer, en dat zelvs Hippocrates haar niet altyd in het leven zou kunnen behouden , ik twyffele ook geenzints, of Mevrouw zal met myne kunst wel genoegen gelieven te neemen, als haare kwaaien flegts draagJyk werden gemaakt, en zy weder in ftaat gefteld werd om op nieuws met eenigen luister, is het niet op danspartyen, die Mevrouw maar in 't geheel niet meer gelyken , ten minsten op geregelde byeenkomsten van Heeren en Dames te verfchynen , nu m dan een Kaartje en wel zodanig L 5 fpel  !7o LEGAAT VAN fpel, als zy besc verftaat, en daar iers mede te winnen is, te fpeelen, en raaken zommige Heeren of Dames in krakeel, liever iets toe te geven om hun te vrede te ftellen en zich als dan zagjes en vroegtydig te retireeien, doch om dit heilzaam oogmerk te bereiken , zal Mevrouw zich voor al dienen te onderwerpen aan een flreng - dieet • het onmatig gebruik van rosbif en Pudding zyn voor Mevrouw zoo nadeelig als fterke ragouts ■ Mevrouw zal ook een meer arbeidzaam leven dienen te lyden, als zy zedert eenigen tyd gewoon is geweest te doen, ook moet Mevrouw zich, zoo veel mogelyk, met groentens in haaren eigen tuin gewaslen, trachten te behelpen ■ Het is een' Geneesheer geoorloofd om, als de nood zulks vereifcht, in de byzondcre huiszelyke zaaken van zyne  GILLIS BLASIUS STERN. 171 zyne Lyders te treeden, om dat ia de gebreeken, die daar in niet zelden plaats hebben, zomtyds de bronnen van derzelver kwaaien moeten worden nagefpoord; volgends deezen ftelregel, heb ik de moeite genomen om, alvorens mynen dientt aan te bieden, naauwkeurig onderzoek na de byzondere omftandigheden, waar in Mevrouw zich tegenswoordig bevind, te doen, ( Mevrouw gelieve my dit niet kwalyk te neemen, want het is met een goed oogmerk gefchied) by die gelegenheid ben ik onderrigt dat Mevrouw een ryke Dame is, hebbende zeven ieder op zich zeiven onaf hanglyke Heerlykheden , de een fchooner en met uitgeftrekter Regalia als de andere, behalven nog eenige aangewonne Landeryen en verfcheide overzeefche Plantagien, zodanig, dat zommige nabuurige Heeren Mevrouw groot-  'm LEGAAT VAN grootelyks benyden, dat is, beurtelings vryen of plagen; met dat alles bemerke ik, dat Mevrouw zich thands in een zeer zwakken ftaat bevind, ei lieve! zou ik u eens met de nodige aandagt den Pols mogen voelen ? . . . hevige binnen- koortzen, verzeld mee ylhoofdigheid, niet waar Mevrouw? zeeker moet Uw Hoog wel Geboore eenig inwendig chagrin hebben, dat fcherpe vogten in uw geitel heeft veroorzaakt, welke vogten thands aan het gisten zyn, en waar aan dus de oorzaak der Koortzen en van de yl. hoofdigheid moet worden toe gefchreven! zou dit inwendig chagrin, gelyk wel eens meer onder de Grooten gebeurd, niet zyne geboorte verlchuldigd zyn aan eenige verwarring in uw huisbeftier? . . . . Gy bloosd Mevrouw ! . . . . heb ik ook den Vinger op de wond gelegd? Ei hebt ds  GILLIS BLASIUS STERN. 175 de goedheid om het my ronduit te zeggen .... ik ben immers Uw Geneesheer, en met dien mag en moeë men vertrouwelyk handelen. DE ZIEKE DAME. „ Dewylik, (dus fprak Mevrouw) „ voor U, Heer Doftor! niets mag „ achterhouden, zoo weet, dat ik my„ ne kwaal by myne geboorte heb „ mede gebragc, welke juist daarom „ door u niet radicaal te genezen zal „ zyn, gelyk gy zelvs zeer wel hebt „ aangemerkt; myne Ouderen hebben „ die reeds onder de Leden gehad, „ en zy fpruit ontegenzeglyk uit den „ aard van hunne huwelyks verbin„ tenis, waarby alle gemeenfchap van „ goederen geheel is uitgefloten ge„ worden, en dit maakt doorgaands „ zeer fiegte Huwelyken: by hun af. (ter-  f74 LEGAAT VAN „ flerven fielden zy over my, haare „ eenige Dogter , juist zoo veele „ Voogden aan, als 'er IJeerlykhe„ den in hunne nalatenfchap waren , „ te weeten zeven in getal, ieder „ derzelve zou eene Heerlykheid on„ afhanglyk van de andere beflieren, „ doch, gelyk de eene min, de an„ dere meer opbragt, zou myn onder„ houd door allen , na evenredigheid „ van een ieders inkomsten, worden „ verzorgd myne Kindfche jaaren „ zyn redelyk voorfpoedig geweest, „ en myne nooden niet groot zyn„ de, wierden dezelve door myne „ Voogden met yver vervuld, binnen „ korten tyd nam ik zeer fchielyk „ in krachten toe en myne fchoon„ heid begon t'ontluiken, myne Voog,, den verkregen door vleid en naars„ tigheid nog meerdere goederen, „ waar van zy het beflier onder hun » i»  GILLIS BLASIUS STERN. 175 „ in gemeenfchap behielden, zy dee„ den hun best om my eene opvoe. „ ding, overeenkomstig aan myne „ geboorte en goederen, te geven, „ met dien gelukkigen uitflag, dat ik „ wel haast in de gezelfchappen van „ de voornaamste Heeren en Dames „ met luister kon verfchynen, de „ Amazone Kleederen pasten my won„ der wel, en niet zelden ben ik „ daar in reikelyk uitgedofcht ten „ dans geleid, het geen my dikwils „ tot eere heeft verflrekt, men be„ gon my zelvs naa de oogen te zien, „ en myne vriendfchap te zoeken „ Intusfchen was ik meerderjaarig ge„ worden en myne Voogden hadden „ behooren te begrypen, dat myne „ zaaken niet langer op dien voet „ konden blyven, dat, hoe zeer zy „ zich tot hier toe zeer wel van „ hunnen pligt gekweecen hadden, „ zoo  176* LEGAAT VAN „ zoo de huwelyks verbintenis van „ myne ouderen ais derzelver laats„ ten en uitersten wil altyd een flecht „ vooruitzicht voor het toekomende „ voorfpeiden gelukkig had ik „ voor mvn zeiven niet veel lust om „ te trouwen, het geen al zeldzaam „ is in een Meiije van jonge Jaa„ ren, gelyk ik toen was, en, hoe „ zeer myne Voogden daar op , „ zoo min als ik, fcheenen gefield „ te zyn, konden zy echter niet belet„ ten, dat ik reeds veel aanzoek ge„ kregen had , en dat onder anderen „ de klein- zoon van zeeker braaf en ,, voornaam Heer, waar aan myne ,, Ouderen de grootste verpligtin.^ „ hadden gehad , en die hun trouw „ in nooden had bygeflaan , my flerk „ aan was om met hem een huwe- „ lyk aan te gaan ik bevond „ my toen byna in het geval van - „ Mariê  GILLIS BLASIÜS STERN. 177 rit Maria van Bourgondien, want zien„ de, dat Hy my met coeflemming „ van alle myne Voogden niet zou» „ de kunnen verkreigen, zou hy my „ zeeker gefchaakt hebben, indien „ dit zyn voorneemen niet mislukt „ was; van dien tyd af aan begon» „ nen myne Voogden alle Vryers „ van my te verwyderen; doch, na „ dat ik reeds den ouderdom van „ dertig Jaaren had bereikt, kreeg ,, ik 'er op het onverwagst en tegens s, hun zin Eenen, die ik naauwlyks „ kon wederftaan , en waar voor my„ ne Voogden zelvs een buitenge„ woon ontzag hadden, hy is echter „ nooit myn wettig man geworden, „ maar is zelvs nog naderhand met een „ ander getrouwd, fchoon onze ge„ meenzaame omgang des niet tegen9t ftaande nog dezelfde en hy volko- tt men meester in myn Huis bleef M hy /  ,78 LEGAAT VAN „ hy was een liefhebber van dans* „ partyen, en hy heeft meenig Bal „ met my geopend; Voorts zich wei„ nig aan myne oude Familie-Con„ tra&en bekreunende, leefde hy met „ my reedelyk ongegeneerd, hield zeer „ veel van my, fchoon hy het nader„ hand niet kon laaten blyken .... „ maar wat zal ik zeggen? ... ik „ was toen nog in het best van myn } leven wat dat Vrouwen, „ Heer Doftor, of om beter te fpree„ ken oude Vrysters na de veertig „ Jaaren nog in de Weereld doen, „ weet ik niet, of het moest zyn hun„ ne Buuren bepraaten en hunne w Dienstboden bekyven^ wat my „ aangaat , na den dood van mynen „ laatsten Vryer, waar van ik zoo „ even gefprooken heb , lieten myne „ Voogden , die ik nu gevoeglyker 5> Administrateurs van myne Goede. ren  GILLIS BLASIUS STERN. 179 '„ ren noeme, my nog eenigen tyd j, de Danspartyen bywoonen, waar uit „ ik echter zelvs nog met eere ge« „ fcheiden ben, doch ziende, dat 'er „ voor my geen Fortuin meer te „ maken was , viel ik in eene flaap„ ziekte, die zeer lang geduurd heeft: „ en my oud heeft gemaakt voor „ den tyd zoo als gy Heer „ Doétor uit myne rimpels en reeds „ ingevalle kaaken bemerken kunt „ (hier wreef de Dame haar voor„ hoofd ) ik ontwaakte en vond eene „ wonderlyke omkeering van zaa- „ ken myne Heerlykheden wa- „ ren beroerd geweest en myne Ad„ miniftrateurs hadden op het aan9, houden van hunne onderhoorigen 3, beflooten, waarfchynlyk om voor „ het vervolg my niet weder in flaap„ ziektens te doen vervallen , my 99 eens voor al eenen Vryer en zelvs M % (des  ï8o LEGAAT VAN „ ( des noods) is het niet raar ? eene „ Vryster toe te voegen—— ik vond „ my aan de zyde van deezen ou„ den Vryer, eer ik het eens wist, hy fcheen een goed man te zyn .... „ doch ik heb naauwlyks gelegenheid „ gehad om hem in zyne nieuwe „ hoedanigheid te leeren kennen.. .. „ want ziet hy flierf „ Toen kreeg ik eene bejaarde Vry„ fier .... maar twee oude Vrys- „ ters in e'én Huis!...... zeven „ Rentmeesters! gy kunt denken , Heer „ Doctor! hoe het 'er toeging .... „ zy flierf en ik ik, die in myn eerste Jeugd nog nira„ mer de kracht der liefde had ge„ voeld , ik wierd fmoorlyk verliefd „ op haaren eenigen Zoon, die ook „ reeds tot mynen aanflaande Vryer „ was voorbefchikt, ik koesterde den » Jongeling in'mynen tedren Schoot, » mya  GILLIS BLASIUS STERN. i8t s, myn toilet wierdt dagelyks aange„ richt om my in zyn oog des te „ bevalliger te vertoonen, ja Doctor! ,, ik zal, ik moet U alle myne zwak. „ heden openbaren, ik blankette myn „ aangezicht om, ware het mogelyk, „ myne rimpels te verbergen met „ een gevoelig hart beantwoorde hy „ myne liefkozingen maar Heer „ Doctor! gy weet het, als de lief,, de in eene oude Vryster vald, „ gaat zy altyd met Jaloufie verzeld , „ het zy dat de Beftierders myner ,, Goederen bedugt waren, dat ik in „ mynen ouden dag nog zoude trouwen, het zy dat ik zelve nu my. „ ne Familie-Rukken eens wat naau„ keuriger hebbende ingezien , daar ,, door meer ligt in myne eige zaken „ gekregen had, of dat myne jonge „ Vryer, fchoon zonder kwade oog„ merken, in "teen en ander geval M 3 „ daar  Ui LEGAAT VAN f, daar toe aanleiding gegeven heeftp- ü hoe het zy , myn geheele boedef „ is thands in de war ik beri „ onlangs, ik weet niet hoe! in my« i, nen ouden dag en zelvs in een it zeer zwakken ftaat nog op eene „ dans-party geraakt, waar in ik wel „ getoond heb, dat, indien ik myne j, voorige krachten had, ik de maat „ nog zou kunnen houden, maar „ waar by de gantfche Weereld te „ gelyk is overtuigd geworden, dat myne beenen ftyf zyn, ook had ik toen reeds fterke binnen-koortzen, |, die my flegts hebben toegelaaten om een enkel dansje mee te doen— „ intusfchen liggen myne Rentmeesü ters onder elkander en myne Vryer „ met hun geheel over hoop, en ik j, ben 'er de dupe van hier van daan myn Chagrin Doctor! myne ,j koortzen myne ylhoofdig- i; heid . . . myne zwakheid ... DE  GILLIS BLASIUS STERN. i8J DE DOCTOR. Toen vatte ik Gillis Blafius Stern, értium liberalium ntagifler Pbilofophid <«js Medicina Doctor tot beide die waardigheden te Athene zonder Geld bevorderd , het woord en fprak; als volgd Doorluchtige en openhartige Vrouw l „ Ik heb met behoorlyken aandagt „ U tot dus verre aangehoord, ert 4, ben diep, zeer diep in uw voorge. 4, Relde Cafus morhi ingedrongen t „ wenfchelyk ware het, dat alle Lyj, ders en Lyderesfen uw voorbeeld „ volgden, en met die zelvde openj, hartigheid den aanvang en voort» s, gang van hunne Ziektens aan ons j, openbaarden waarlyk gy hebtu i4 al in zeer zonderlinge omftandigheden j«i bevonden, en het verwondert my, dae M 4 uil  rm LEGAAT VAN „ gy niet overlang zyt overleden of „ ten minsten getrouwd, en fchoon „ ik geen rede vind om myn aan „ u reeds gegeven recept te veran3, deren, zoo kan ik echter niet afzyn „ daar by eenige ingrediënten te voe- „ gen de nedrigheid, die u na- „ tuurlyk eigen is, heeft u doen ver„ zwygen, dat alle de Inwoonderen „ van uwe onderhorige IJeerlykneden, „ die gy altyd vriendelyk bejegent „ hebt, hoewel zommige van hun „ uwe Voogden, en andere uwen Vry> „ er niet wel zetten mogen, U zoc ,, lief hebben, als den appel hunnei „ oogen, dat zy goed en bloed vooi „ u veil hebben geen wonder! „ gy hebt hun akyd, als uwe Kin „ deren, behandeld om, ware he ,, mogelyk, de oorzaak van uwe ziek „ te, uw huisfelyk verdriet, zoo nk „ geheel weg te neemen, ten min; » te  GILLIS BLASIUS STERN. 185 ten het zelve te verminderen , geem ve ik uw Hoog wel Geboore nen drig in bedenking, of gy niet eeni„ ge kundige, eerlyke en vooral ge„ heel belangeloofe mannen uit uwe „ Landzaaten zoud kunnen verkiezen „ om, onder uw oog, het gebrekkely„ ke van uw gantfche huisbertier „ naauwkeurig na te gaan! ik twyf„ fele niet, of zy zouden ondervin„ den, dat het zelve, op eenen Zant„ grond gebouwd, ook als zant aan „ elkander hangt, en door verloop „ van tyd zodanig in de war is ge„ raakt, dat 'er geen einde meer aar „ te vinden is, zoo dat ieder var „ uwe Rentmeesters en Dienaars maa „ doet, wat goed is in zyne oogen „ ik twyffele niet, of zy Muden on „ dervinden, dat, om uw naderen „ fterfuur nog een geruimen tyd ti 3, verwyderen, het volftrekt noodzaa^ M 5 „ ke  ;t%6 LEGAAT VAN fi kelyk is, dat niet alleen de huw'e* „ lykfche Voorwaarden van uwe Ou« „ deren, maar ook hunnen uiterste „ Wil en alle andere Aflens, da!ar op ,, berustende, werden te niet gedaas „ of veranderd, dat uw beflier op „ een eenvouwiger en beeter Plan „ gevestigd werd: Een Plan waar by de „ vryheid van de byzondere Ingezetenen „ uwer onderfcheide Heerlykheden volI, komen gehandhaaft en tegens alle ver„ drukking en overlast der Grooten be- veiligd word: Een Plan , dat hun van „ niemand als van de wetten afhanglyk ,, maakt, doch volgends het welk zy ,, alle, als zoo veele nyvre Byè'n, j} tot het gemeene welzyn van uw j, Huis medewerken: Een Plan, waar' „ by de wetgevende of befluitende 4, magt over alle uwe onderhoorigö Landfchappen, zonder onderfcheid* H in één talryk en achtenswaardig „ Lis-  GILLIS BLASIUS STERN. xÉf £ Lichaam wierd geplaatst, welks „ Leden van niemand dan van U4 of die uwe plaats verbeelden, afi, hanglyk moeten zyn, en waar aan „ de uitvoerende Magt, die geheel j, in eene hand diend te worden ge„ field, zal zy met de nodige kracht „ kunnen werken, behoord onderwor» „ pen te weezen; op dien voet zoud „ gy in uw' ouden dag Mevrouw! „ nog als eene Princes gediend wor- den, uwe binnen-koortzen zouden „ geheel verdwynen, gy zoud nim„ mer jaloers op uwen Vryer behoe„ ven te worden; met de uitvoering „ van uwe beveelen belast, zou hy „ ras ontwaar worden, dat gy in Hem „ een volkomen vertrouwen flelde, „ en dewyl hy niets zoude kunnen „ uitvoeren, dan het geen gy zelfs „ alvorens dienstig voor uwe belanji gens had geoordeeld, zoud gy voor- „ taan  x8S LEGAAT VAN „ taan een gerust leven kunnen ly» „ den, voeg hier by, gelyk ik reeds „ gezegd heb, een goed dieè't, dan „ is uwe geneezing nog niet hoopeloos en uw einde, want het moet doch „ eens komen , zal zyn een zagte „ dood zonder ftuiptrekkingen : NB: Mevrouw! ik heb u vergeeten te zeggen, dat het groote Lichaam, waar in gy uwe Wetgevende of befluitende Magt zoud dienen te plaatzen, ten minsten uit twee honderd Leden zou moeten beftaan, die alle vyf Jaaren los zouden moeten zyn, om dat zy niet zouden kunnen worden omgekogt, ook moeten zy volftrekt geene andere bedieningen tot de uitvoerende magt behoorende, bekleeden, gy verftaat my wel, Mevrouw ! En nu Heeren en Dames! vermeen ik u ftof genoeg geleverd te heb beu  GILLIS BLASIUS STERN. 189 ben om , terwyl gy aan den voet van den Dyk zit, en wy met den Wagen om-vergevallen zyn, u onledig te houden , ik heb my daar toe in gemoede verpligt bevonden om negentien redenen i°- om dat ik ken het omne tulit funüum 2°» om dat ik in j den Schouwburg zynde niet zelden ge'melyk geworden ben , dat in den tusfchentyd , dat het Toneel ledig was , om dat d'eene of andere ongelukkige Princes achter de Schermen door vergif of het Zwaard moest worden van kant gemaakt, niet eens gedanst wierdt &c. ten negentiende, om dat de dikke matrone weegende 300. pond Bruto, gelyk ik u in 'tvervolg met meerdere zeggen zal, door de ehstique lucht, die zy rondzom my in beweeging had gebragt, my byna fcet gezicht en een goed gedeelte van enyn gehoor benomen heeft maar ik  jqo LEGAAT VAN ik verlang weder tot myne lotgevallen te komen , ftaa dan op Heeren en Dames en zie my en mynen armen Vriend Poquelin, als tweelingen, van onder de Rokken van de Matrone, die ons in haaren val met dezelve overdekt had, als op nieuws gebooren worden ..... maar helaas! in welken ftaat! EEN STUKJE VAN JAN STEEN. Ik wreef myne oogen, en nog bedwelmd bezag ik eerst myn zeiven en toen de voorwerpen rondom my zoo zou een eerstgeboore Kind, indien het by zyne intreede op het toneel der Weereld zyne zielsvermogens kon oeffenen , eerst zyn eigen elendigen Raat, en daar na die vaa  GILLIS BLASIUS STERN, ig* -van anderen ontwaar worden -> sneer verbysterd als door den Val bezeerd, bevond ik my liggende aan de rechter zyde van de dikke Matrone en ter nauwer nood uit haare rokken gekroopen myn Vriend Poquelin lei .aan den anderen kanC omtrent in dezelvde gedaante, zyn hoofd wryvende-—i- zy zelve zat tusfchen ons beide, leunende tegens den rug van een der gevalle Paarden, • het gebrooke rad zagen wy in eenen afftand van ons, en de Voerman verrees van tusfchen de tuigen, ik richte my op en my tegen over de Matrone geplaatst hebbende, fprak ik haar aan in deezer- voegen : „ De „ kennis, Mevrouw! die wy zoo even „ met elkander gemaakt hebben is „ onverwagt , fchielyk, dan niet te 9, min eene zeer intime kennis ge# weest, wy zyn aan U eene tweede  £92 LEGAAT VAN „ de geboorce verfchuld, maar mo« „ gelyk hebben onze Moeders minder „ fmerte by de eerste geleden, dan »j gy by de tweede komt te lyden, „ ach ! ( antwoorde zy ) vergeet niet „ eene Moeder al de geleede pyn, „ wanneer zy haare Kinderen behou„ den ziet — Myn Vriend Poquelin intusfchen mede op de been geraakt zynde, hielpen wy de dikke Matrone insgelyks op de Zuilen van haaren aardfchen Tabernakel, terwyl de Voerman denzelven dienst aan zyne gevalle Paarden bewees, en zoo bevon. den wy ons langzaamer hand in ftaat om de reekening van onze gelede fchade optemaken, welke was als volgd De dikke Matrone miste eenige s, tanden en haare Goudbeurs.  GILLIS BLASÏUS STERN. 103 • „ Poquelin had verfcbeide blaauwe „ plekken en was zyn klein hand„ boekje kwyc. „ Ik was byna doof en blind. „ De Voerman had een gac in „ zyn kop. „ Hec eene Paard had zyn been s, gebrooken, en hec ander was in de borst gekwetst : De Wagen lag ten ondersten boven, en hec was ons onmogelyk om dien weder opccrictuen , zoo dat- ik wel genoodzaakt ben om denzei ven aan den voet van den Dyk te laaten liggen, zonder met eenige waarfchynlykheid te kunnen bepaalen , wat fchade, behalven het gebrooken rad, daar aan geleden is. Wy vergaderden ons niet te min, zoo elendig als wy waren, rondom den gevallen Wagen, en my op het' bo-  m LEGAAT VAN bovenftel van denzelven geplaatst heb» bende , riep ik uit. ,, O myne Reis en Lotgenoten! „ indien Marius uit Romen gevlucht „ en zittende op de Puin- hoopen van „ Carthago overvloedige ftof had om over de wisfelvalligheid der onder„ maandfchezaaken eene treffelyke Re„ devoering te doen, my ontbreekt „ het mede niet aan gewigtige Onder„ werpen om by deeze gelegenheid „ voor u de blyken myner weifpreken„ heid mildelyk ten toon te fprei3, den, de Plaats, waar op ik thands „ ben nedergezeten , vergeleken by den „ Puinhoop van Carthago, de Staat, 5, waar in ik my bevinde by die van „ Marius, en gy myne noodlottig» „ Reisgezellen by de zyne, dit alles, „ fchoon met elkander in 't geheel „ geene gemeenfehap hebbende, zou echter te zaraen genoomen een taf-  GILLIS BLASIUS STERN. ïr)f reel opleveren , de verwondering „ der Eeuwen waardig" turn Marius adfpiciens Carthaginem , lila intuens „ Marium , alter alteri pos [ent esfe „ folatio ; maar ongelukkig heeft „ Marius zittende op de Puinhopen „ van Carthago geene Redevoering ,. gedaan; doch ik ben voorneemens „ om 'er hem nog eens eene te laa» „ ten doen , fchoon ik wel verzee„ kerd ben, dat dezelve niet krach„ tiger zou kunnen zyn, als de wei* „ nige aangehaalde woorden, welke ik „ voor ditmaal de myne zal maaken, „ u toeroepende" „ O myn Reis en ,, Lotgenooten! als wy deezen gevallen Wagen aanzien en hy ons iefchouwd. „ dan kunnen wy eikanderen tot troost „ ver/trekken.