ECHO O E N A K L A N K, O P D E EIGENBAAT PARODIE» Tebekoomen b y ALLE Patriotsche Boekverkofeks, MDCCLXXXF.   ECHO O F N A K L A N- K, O P D E EIGENBAAT PARODIE. Een fnoodaart', vol geveinschde ftreekcn, Houd zich ileeds fchuil van 't open Veld; En ftaat, wanneer 'er blaêren ritz'len, Als Abel's Moordenaar verfteld. Hij is gelijk aan Kraai en Uilen, En fchuwt altoos den heldren dach; Ja, leeft wen Hij in duistre hooien Op Braafheid knarfetanden mag. A 2 Geen  C 4 ) Geen wonder dus, dat eenen flegthoofd Ook fpotten wou op zijnen wijs, Op braave Bosch zijn fchoone Dichtkunst, Die by ons won, met roem, den prijs. . Daar Gij, ö zoutelooze rijmer! Der Parudie , niets hebt gezeid , Als laagheid, 't Geen Uw pen beftierdo Was t goud; daar Gij in de Eenzaamheid, Angstvalliglijk op zat te loeren, Gelijk een vuige Procureur, Pm fnoó gewin, fteeds z\J te wroeten H -Voor een Oneerlijk Crediteur. Misfchien gaat Gij U wel vertoonen In 't openbaar, in 't huichelkleed; En fpreekt dan van uw vroome daaden, Terwijl Gij niets dan fnoodheid deed. Gij flaat de Lier üegts tot uw fchande! Want even als een hond die huilt Zo ftreelend zijn ook uwe klanken Waar meê Gij 't rein papier bevuilt. — m Voor  ( 5 ) Voor Ë'g^nbant, dat fnoode Monftef Kruipt Gij op onze Waereld kloot; Gij zijt dus ook een van die fnooden, Die uwen dienst aan d' Afgod bood. 't Is om 't genot van gouden Schijven Dat Ge aan de Lier uw tijd hefteed; Doch Baatzugt zal uw zeker boeien, En uw vernielen eer Gij 't weet. De Ondankbaarheid, dat fnoode Schep fel, (Ik weet voor zeker dat je 'er kent!) En hoe Gij U ook fein moogt houSn Dat Gij haar troetel kindje bent. In trotfche waan wierd Gij gebooren; Eh door de wraak gemaintineerd. Wie hoeft 'er nu nog naar te vraagen Van wien Gij werd gegenereerd. Steeds fchempt Gij op een anders gaaven, "t Was Wangunst daar Gij lang meê vree, En waar door Gij de fnoodfte pasfen, U zelve ten verderve deê. A 3 De  ( 6 ) De Valschheid-bood Ge ook {leeds uw hulde». Gy kreeg van haar uw Onderhoud, Dewijl Gij nog met haar boeleerde, Toen Gij met Wangunst was getrouwd, Uwe Ega was ook niet onvruchtbaar, Gij won bij haar in eenen tijd, Van niet meer dan flegts zeeven maanden De wreede Moord en maagre Nijd. Geen Nijn zo als Gij hebt gefchreeven, In uwe wartaal (*) zonder trant; Die Gij, zelfs met drie Notalenes, Liet adverteeren in de Krant (f). Nu (*) Op Fag.^fi.-Reg. roftaat Nïn, het welk Kïd moet weezen ; wijl het op het woord tijd moet lijmen. (t) In de Zuidhollandfche Courant van den 28 Februarij ftond de fiaaije Parodie , met drie extra groote NB. geadverteerd. Denkelijk, om dat men vreesde, dat men dit kostbaar ftuk over 't hoofd zon zien.  I f ) Nu 't Dichtftuk 'is ook iets bijzonders j 't Is taal die men niet daaglijks hoordl Maar laaten wij de Text vervolgen. Uwe Ega bragt dan verder voort; Verraad, Bedrog, en vuile Logen* Toen trad Gij als een fleren Vorst; Zo groots was Gy op Uwe Telgen Die Gij (leeds drukten aan uw borst. En naar ik wel heb hooren zeggen. (Vergeef het my, zo 'k mis heb Heer!) Gij kunt hen ook niet ligt verzaaken, Want al uw kind'ren lijken zeer, Naar U h3ar teer beminde Vader : 't Geen U niet zeer flrekt tot plaifier, En wijl Gij ftceds zijt voor 't vermommen Zo vind ik dit niet fingulier. Een Wolf, om uwen aart te toonen (Schoon Gy U fteeds houd wonder teer) Verzeld U, waar Gij U mag begeeven; Een Dier, dat wreedcr als een Beer, A 4 Steeds  C 8 ) Steeds loert op alle vroome zielen. Dat al wat braaf is woedend an Zal vallen voor zijn Heer en Meester, Dien overbraaven Utrechts Man. Moest ik hier alles reciteeren, Van al wat Gij al hebt gedaan, 'k Zou waarlijk mijn gedult verliezen, Wijl 't op geen zeven vel kan (laan. Wil mij daarom toch excuzeeren, Wanneer ik 't een en aèr laat na; Gij vind toch uw Pourtrait gefchildert „ Zo 'k meen, op ijder Pagina. Herlees ze maar met veel Attentie! Gij zijt toch immers niet bevreest, Om zo het een en aèr te Ieezen, Juist niet gefchocid naar uwe leest. Vergeef het mij, zo dit mijn ftukja Niet al te net is opgefteld, Ik doe het flegts uit puure liefde En Gij zeer denklijk om het geld. Dat  Dat wilt gij immers zelf wel weeten? Mij dunkt, gij zegt: ja 'k heb 't gedaan Om geld te winnen, 'k deed dit greetig, Al moest ik tegen Braafheid flaan. Ën waarom zoud gij 't ook verzwijgen? Gij Helde U wonder in de weêr, Steeg in gedachten naar den Hemel, Maar viel weêr in den Afgrond neêr; Doch daarom moet gij U niet fchaamen; Men weet dat zulks het lot meest is Van hen, die met de Vroomen fpotten. Hun val is zeker en gewis! Een val die hen tot eeuw'ge fchande, Bij 't Nageflacht verftrekken zal; Een ieder zal volmondig zeggen: Om boosheid had hij zijnen val 1 Doch zulks doet U in 't minst niet beeven; Gij zijt verkleeft aan 't aardfche goed, En valt voor dit, indien 't moet weezen, De Hellevorst wel eens te voet. A S Hij  C .iö ) Üy die met U van een confept fs, I Verftrek't U daadlijk tot een Maat; ;>' Het zijn voorzeker uwe Broeders Die hulde doen aan de EIGENBAAT". Gij hebt ook wel galante trekken , Ja fomtijds wonder theatraal, Wanneer ge U teder wilt veitoonen , Omtrent uwe Ega , als Gemaal. Dan roept gij: „ allerlieffle Wangunst! „ Hoewel gij niet zijl ongewoon , „ Ik vind U toch in al uw deelen „ Verficrt met een bekoorlijk fchoon t „ Ik zeg dit uit de grond mijns harte! „ Geloof mij dat ik nu niet grap. „ ó Neen! het is nu inderdaad zo , „ 't Is waarheid en geen ijdlen klap. j, 't Is waar, mij valschlijk te verklaaren * „ Dat ben ik op den duur gewend , „Doch weest daarom te meer verzekert, „ Dat gij mijn allerwaardige bent. „De  „De Donder neem mij op zijn vlerken> „ En in veel minder dan een uur „ Werp mij de Blikfem, half gebraden, „Bij Jonker Pluto op het vuur; „ Zo 'k niet altoos voor U zal leeven, „(Doch echter ook voor de EIGENBAAT, „ Die Schoone, uw veelgeliefde Zuster, „ Die mij fteeds ftelde in goeden Haat) „ Zo 'k immer aflaat U te omhelzen, „Dan vallen mijne handen af,. „ Eer drink ik voor een warm Liqueurtje „ Gefmolten lood; ja tot mijn ftraf „ Zo wil ik als een Schim verdwijnen „Naar Plutoos rijk. Wat ik ooit doê, „ Zal enkel U ten dienfte weezen, „ Gelijk ik deed tot hier aan toe. „ Ik heb zulks met mijn bloed gefcbreeven „Tot uw verzekering, zie daar! „ Hoe! draalt gij om het aan te neemen ? „Wat 's dit?- Ik meen het!- Neem bet maar! „ Maar  ( 18 ) „ Maar zo gij mij ooit wilt verhaten, „Dan wensch ik U het zwaarst verdriet, „ Dat U zou kunnen overkoomen! „ Uw klagt, of kermen helpt dan niet! „ Uw jammer klimme boven maaten, „Indien gij 't waagt; uw ftervensuur n Moet U zeer langzaam komen haaien , „En met U wandlen door het vuur, „ Waar gij tot teiftering moet vinden, „ De wreede Chylla en Megeer „En fel verfcheurende Ilarpeijen, „ En duizend andre Monfters meer. ., Dat gij door giftige addrenzweepen „ Steeds wordt gegeesfelt als een hond) „ Dat men U ftaag op ftraat ziet fleepen, „ Tot gij zijt gantschlijk kakelbond. „Dat men U dan op roosters braade, „ Gij eischt misfchien van zulk een pijn! „Maar 't zou, indien gij mij ontrouw waart,' „ Maar enkel loon naar werken zijn. „En  C 13 ) „ En wen ge eens van onze Aard moogt raaken, „ En gij eens naar der Braaven zin, „En wenfchen, kon veroordeeld worden, „ Dan flokten U de Helhond in. „ Men gaf U zéker om te kerven, „ Tot de allerfijnfte Krul-Tabak; „ Of mooglijk dat men U de leden „ Van 't hoofd tot aan de beenen brak. „ Maar houd ge U trouw, dan zou 't mij fpijten, „ Als ik U ooit van de Aard verloor; „ Ja, 'k kan 'er zelfs zo van ontroeren' „ Dat het geheel mijn ziel trekt door." Zo Haat gij immers wel te klappen, Wanneer uw Gade wel wil meê, Of laat ik liever zeggen, preeken, Als een fchijnheilge Dominé. 't Moet dus op de A .rd geen Mensch verwondren, Wanneer ge U als een Edelaart, Hoe boos ge ook inderdaad moog' weezen Eunt toonen, zedig en bedaart. AAN  ( X4 ) AAN DEN $ C M M