r> k EIGENBAAT. JP JL JU O JD X JE. NET). J^iiii. .». fc. Tt. . s. ' m d c c l x x x v.'   D E EIGENBAAT. -L^e goude Zon fpeelt fchuilemuisje, En tekent Printje» op het Veld: De Wijsgeer ftaat verrukt te kijken: De Steelüi liaan 'er van rerfteld; En 't is geen wonder, zulk een pretje Dat is geen kost voor alle dag. Terwijl faalt Zephir, die de droppels Van Jaap zijn bakiuis likken mag. A 2 P9  ( 4 3 Dé boeren gaan als zoete Kind'rcn Naar huis toe, elTc zingt op zijn wijs; Die zingt van Nccl: die wêer van Truitje; Een ander jankt zo wat van Lijs: Dat maakt een leven van den Drommel En nogthans onder ons gezcit, Bij dit geraas, riep zeker fijnmam; „ ö Zielverrukkende eenzaamheid! „ Hier leef ik ftü en zonder zorgen „ Gelijk een Geest'lijk Procureur, ,,, En noem mij, wijl ik niets kan eisfchens „ Met recht, een kristen Crediteur. Zo fpreekt hij, en eensklaps ó wonder! Vcrfchijnt een Vrouw in 't zwart gekleed: Hij fchrikt — Wil vluchten — Schreeuwt; ó Hemel! Maar 't was al vrucht'loos wat hij deed. Zij grijpt hem met vijf ijz're Vingers, En even als een houd die huilt, Grimt zij hem toe in dezer voegen; Dat fchier de Eerwaarde zich bevuilt. —  ( 5 ) „ Ik ben vrouw eigenbaat, mijn vrindje „ Die hier op deeze waereldkloot, „ Aan meer dan duizend zulke klanten „ Als jij bent, trouw mijn Diensten bood. „ K'zal jou mijn heele parmantafie „ Verhaalen 't is aan jou befteed. —■» Het is geen Duistere familie „ Waar uit ik voortfproot, dat je't weet. „ D'ondaukbaarheid was mijne moeder; „ Ik ben verzekert, dat j'er kent, „ Ik weet al houw jij je zo jakes „ Dat jij haar troetelkindje bent. „ De trotze waan, mijn lieve Vader „ Daar wierd ze van gemaintincerd „ Dus wierd ik 't geen je licht kunt vatten, ,, In eer en deugd gegenereerd, s, Ik was wel haast een huwbaar Meisje, „ Wanneer mij Jonker Hoogmoed vree, A 3 Dj$.  ( 6 ) „ Die mij, om d'opfpraak voor te komen, „ Stil in een Franfchewinkel dee: „ Maar wijl'k wat gaauw was met mijn handen, „ En meer als tot mijn onderhoud „ Begeerde, moest ik daar verhuizen, „ En ben toe voorts met hem getrouwt. „ Ik was vrij vruchtbaar in mijn trouwen, „ Want na maar Zeven maanden tijd, „ Zo wist ik het zo wel te klaaren, „ Dat ik beviel van Moord en Niji/. / „ Kijk — dat was maar om te beginnen: ,, Want, om een tweeling naar de trant,. ,, Je man in Luijers op te disfchen, „ Dat leest men dag'lijks in de krant; ,, Dat is geen zaak van confequentie. „ Maar 't geen men juist niet dag'lijks hoort „, 'Kbracht in 't jaar veertig toen 't zo koud was, „ Verraad, Bedrog en Logen voort. „ 'KGaf fchoon 't geen grooten luij manier is „ Zelfs in die allerfelste Vorst, („ Want  ( ? ) „ Want kijk, ik houw niet veel van minnen) v Die lieve fchaapjes zelv' de borst. „ En alle Vijf, dat fingulier is „ Gelijken zo veel naar Mijn Heer, „ Gelijk een Pijpkan naar een trekpot „ Of als een appel naar een peer. . .. „ Die hengel en dat wurmebakje „ Gebruik ik zo voor mijn Plaifler; j, Ik houw bijzonder veel van Visfen. —. „ En deeze wolf — dat 's fingulier, „ Doet nooit een bek op als om te eeten: „ Van imborst is hij bijster têer; „ Hij peufelt fomtijds zo wat fchaapen „ En tijgers, fomtijds wel een beer, „ Na dat dat uitkomt. — Niet mijn beesje? „ Kijk eens hoe ziet hij je nou an: „ Hij heeft het niet op domeneetjes, „ Al gaat hij dikwils met mijn man. „ Maar k'zal wat verder raifonncer/ /ir 3, Weet dan, dat als ik al mijn daen A 4 „ Wijd-  ( 8 ) ,, Wijdloopig hier wou reciteercn, „ Ik morgen nog niet had gedaan. „ Maar daar's een boekje, dat heel raar is „ Lees dat eens met attentie na: „ T'voornaamste, zo ik het niet mis heb, ,, Begint bij 't agtste Pagina; „ Daar ftaat zo iets van mij gefchreven — „ Nu neem het, wees maar niet bevreest. „ Hier zweegze, en ging haar wolf wat ftreelen „ Terwijl dat d'andcr 't boekje leest, „ Wel, zei ze." na hij 't had geleezen, „ Is 't niet heel netjes opgefteld, „ Dat doet die man uit puure liefde, „ Want daar voor vraagt hij mij geen geld „ Hoe aardig fchilderdt hij mijn opkomst, „ Dat is recht zindelijk gedaan; „ Hoe dat hij dat heeft uitgevonden, , Daar blijf ik als een Mof voor ftaan. JA Eerst Blikfemt bij me naar beneden, M Zo dat ik langs deèz' aard pasfeer, „ Ver-, ■  ( 9 ) „ Vervolgens, Dondert hij heel aardig „ Mij vlak weer op de waereld nêer. „ En 't allermooijste van dat ventje, „ Is dat hij heel onzijdig is; En daar hij fpreekt van Landbesghermers - „ In 't minsten niet partijdig is. „ Hoe wonder fchetst hij die off'cieren! „ (Een zaak die'k nooit vergceten zal; „ Die'k in de plaats van naar het leger, „ Liet voort marcheeren naar de hal, „ Om daar als flagersknegts te dienen. — „ Maar zeg eens, vinje 't nou niet goed, j, Om mij als Meesteres te erkennen? — „ Hoe! — valje me nog niet te voet. „ Wanneer je mijn partij wil kiezen, „ Zo ben j'er boven lieve maat! ., Of zo het geen ik zeg, niet waar is, „ Zo is mijn naam geen eigenbaat. Hier zweegze en wou 'de man omhelzen „ Vol gratie en heel Theatraal, . . . , A S „ Me-  ( io ) „ Mevrouw! ik bidje" Zeij de fijninan! „ Bewaar dat maar voor jou gemaalj i, Ik wil je daar van excufeeren : „ De boeren zijn dat niet gewoon: „ En om je juist niet te flatteeren : „ Je handen zijn niet al te fchoon: Ze wou het evenwel probeeren, „ Kom" Zeij ze, 't is maar voor de grap, „ Men mag geen Juffrouw refufeeren. . . . Maar hij, niet links, gaf haar een klap. Ei, dachtze bijtende op haar nagels, Dat lijkt die Preekheer wel gewent. Maar hij, nog driftig, riep —■ „ kruip eeuwig „ In 't geen daar j'uitgekroopen bent. „ De Donder neem u op zijn vlerken, „ En in veel minder dan een uur ,, Werp u de Blikfem half gebraadeu „ Bij Jonker Pluto in het Vuur. „ Zo kun je met die zelfde Beurtlui „ Waar mee je hier gekomen bent, :J Met  ( " ) „ Met weinig moeite weer vertrekken; „ Zij weeten toch je Logement. „ Eer ik met jou iets uit zou richten, „ Zo vallen eer mijn handen af, „ Eer drink ik voor een warm Liqueurtjc „ Gefmolten Lood. Ja tot meer ftraf „ Zo wil ik als een fchim verdwijnen, „ Natuurlijk, doch eer ik dit doe „ Wil ik je eerst genavond zeggen „ Dat is voor niet; — dat hebje toe. „ Maar k'zal je 't boekje wedergeven, „ Eer ik 't vergeeten mogt. — Zie daar. „ Neen, zeidze k' wil je dat prefent doen „ Voor agttien duivers. — Houd het maar. „ Begin maar aan je laast' harangue" " Wanneer het je dan niet verdriet, " Zo zal ik aanftonds op gaan heffen." Was ftraks zijn antwoord. " Pas of niet.,, " Uw jammer klimine boven maaten, " O Monfler [ en uw Stervensuur " Zal.  ( 12 ) „ Zal u heel langzalm komen haaien, „ En wand'len met u door het Vuur. „ Daar zult gij moeten bakkeleijen „ Met Chijlla en Mevrouw Megeer „ Ook met Pandoeren en Harpeijen, „ En duizend zulke klanten meêr. (, Gij zult door giftige Add'ren zweepen -:- „ U zien Gcgeezeld als een hond: „ En door u ftaag op ftraat te fleepen, „ Word heel uw Ligchaam Kakelbond. „ Ook zal men u op Iloofters braaden, Licht ijst gij reeds voor al die pijn, „ Dan zult gij naar de finaal van Pluto „ £en lekker Wentelteefje zijn, „ En zo gij door dit hosfen bosfen „ Wat duisf'lig wierd, en kreegt in 't zin „ Je Ziel zo zachtjes te vomeeren . „ Die flikt de Helhond daadlijk in. „ Ach zag ik jou met al je Einders „ Eens kerven als een Rol Tabak! „ Meeï  ( 13 ) " Meer wenscjite ik nimmermeer t' aanfchouwen, " En 'k ftierf dan voort op mijn gemak. „ Neen, zeij ze, neen, dat zou me fpijten Dat jij 'er Jt Leven mêe verloor „ Wou jij daar zo veel aan verkijken? — „ Dat kan Jcr op mijn Ziel niet door. '„ Ik zal dan liever heen gaan ftappen, „ Ik zie het wel je wilt niet mee: „ Kom geef me maar mijn agttien ftuivers „ Zie zo — genavond Domenee." Weg ging ze, naar men licht kan gisfen, En onze Jonker Edelaart (Ik had zijn naam. haast heel verzweegen) Trok naar zijn huis toe, zeer bedaard. —- AAN  ( 14 ) AAN DEN s c m ju ar w m m VAN DE EIGENBAAT. DOOR DEN s c m ju 3T F m m. VAN DE EIGENBAAT. W W aarde Collega! (immers zo va-re wij eigenbaat Schrijvers en haaters zijn) ik offereer u hier eene kleine fchets van de Eigenbaat, met een weinig verandering, voornaamelijk in de wijze van behandelen: ik verbeelde mij, hoe arrogant dit ook iemand mooge voorkomen, dat deeze trant geen kleine kracht en opheldering aan veele uwer uitdrukkingen zal bijzetten. Ik zeg eene fchets want zo gij mijn eigenbaat naauwkcurig naleest zult gij dui^delijk kunnen bemerken, dat ik ecnige paginaas over 't hoofd gezien hebbe; 't was mij niet mogelijk door de haast, die ik 'er mede maakte, wijdloopiger te zijn, ook zijn :er zommige plaatfen in uw Zangftuk, welke door de herhaa- ling veel zouden verliezen. Dit beige u niet, 't is u immers bekend, hoe zelfs de fchoonste trekken, door het dikwils hcrhaalen, laf en fmaakeloos worden. Ech«  C is ) Echter zult gij ter vergoeding mijner nalatigheid eeniga pasfages aantreffen , welke ik klaarheidshalven uitgebreid hebbe, zo als gij onder and'ren zien kunt in de genealogie van vrouw Eigenbaat enz. Maar, mijn Vriend! na alles wel in gezien te hebben zo begrijp ik dat het vrouw eigenbaat niet geweest is, daar wij ons zo om uitgefloofd hebben, maar dat wij wat al te voorbaarig geweest zijn met haar op haar woord te geloven. _ De reden die ik naar mijn verftand daar van zou kunnen geven, is, dat zij zelden onvermomd de menfehen voorkomt, en nooit haarnaam zo ras bekend maakt, doch na dat ik de zaak rijpelijk gewikt en gewogen heb, begin ik tegeloven; dat het Mevrouw Tweedracht laast Weduwe van den Adjudant Oproer, geweest is: welke ik geloof, dat u dit alles onder de valfche naam van Vrouw Eigenbaat verteld heeft, niet twijfelende of gy zoudt dit waereld kundig maken, om dus mêer oneenigheid in het Vaderland te zaaijen: En dat kan u zo vreemd niet voorkomen, dewijl 't u bewust is, dat zij zich thans in ons Vaderland ophoudt. Dat geef ik u maar in bedenking. Ik ben ondertusfehen ut fupra SCHRYVER van de EIGENBAAT-  C 16 ) Niet twijfelende, of het een of ander Patriottisch Geselschap, zal den Maaker varf dit Zangstuk geintituleeid de Etoenbaat , een Gouden Medaille , ter waarde van veertig Goude Ducaaten, of daaromtrent aanbieden, zo verzekert de Authèur daar over In het minften geen wantrouwen te koefteren, waarom het niet nodig zal zijn, hunne Naamen in de Nieuwspapieren te plaatzen, dienende dit volgende Rijmpje om hen te verzekeren, dat hij niet minder genereus is dan zijn voorganger. Mijn Zang heeft u bekoort, rechtaarte Bato's Zoonen, Daarom zag ik mijn vlijt door uwe mildheid kroonen. Dan , evenmin als hij door eigenbaat ontaart Die 't allereerst om haar zijn Cijther heeft befnaart, Schenk ik u 't Eermetaal, misfehien zoud gij mij dwingen, Noemde ik mijn naam. — Het Goud te ontvangen voor mijn (zingen. Maar maakt 'er Krijgslièn van; ik wijs het van de hand, Zo zwyg ik , Juichende, myn Naam voor 't Vaderland. In promptu a loijir. Ridendo dicere verum. — quis vetst? t