DEMOCRITUS A A N D E EIGENBAAT PARODIE.   DEMOCRITUS AAN DE EIGENBAAT PARODIE, '"CjTy» die in Spotlust zoekt uw Eer, Èn zinn'Ioos mst verwoede handen, Gelyk een' dollen Hond zyn' Heer, Den groten Bosch tracht aan te randen t Hou ftand J en Iuifter waar 't op ftaat j Bosch heeft zig ongemeen gekweeten, In 't fchild'ren zyner Eigenbaat, Nooit zal de Faam zyn lot vcrgceten ? A a  ( 4 ) Zyn konstwerk is vol vuur, vol geest, Doormengeld van verheeven trekken, Elk kan, wie onpartydig leest, Zyn groote ziel daar in ontdekken: Is dan zyn werk volmaakt naar wenfch, Gefchreven met onfeilb're pennen ? Wat dwaafe vraag! Hy is een menfch, Hy heeft gedwaalt, ja 'k moet bekennen, Hy wreekt wat ftreng, Hy vloekt wat fel* Daar hy de Boozen op doet dagen, En (haft die Monfters van de hel, Met blixem-vuur en donderflagen; Ook bad hy kiezer konnen zyn, In rym en letterbeuzelingen: Onze eeuw, ziet naauw, zy zift zo fyn, Zy weet van heek'len en van zingen J  C i ) Dus melde ik dan 't gebrek des mans, Waarom de nyt zyn konstwerk laakte; Dus laakte Momtis, Féius dans, Toen 't fchoentje van die fchoone kraakte, Gy dan, die om een klankje of drie, Staat zulk een zanger uit te jouwen, Herroep met fchaamt' uw Parodis, En leer uw nietigheid befchouwen 3 Durft gy , met ftraattaal vuil bemorst, Met fchuim van halfberymds droomen, Durft gy aldus als een hansworst, Uw' meefter onder de oogen koonien! Ontwyk ó Dwaas des Fenhc oog, Uw' aanval kan hem nimmer deeren Gy, kruipt te laag, Hy vüegt te hoog, Waar Phebus gloed u zou verteeren.  ( 6 ) Eer, zal de Duif, den Aadelaar, Het Lam, den Leeuw aan flarden rukken Eer, Gy met uw verachte fchaar, Kunt de eer Lauwrier aan Bosc a ontrukken* Weg, Krékel die geen Zangers kend, Uw dorre hey is vol met hooien Kruip in daar je uit gekrotpen bent, Blyv daar by uw's gelyks verfchoolen, Of moet en wilt gy met ge welt, Uw fchorren gorgel Iaaten hooren ? Zing dan voor Vink en Spreeuw in 't Veld I/aar kom geen Nagtegaal verftooren* Dien Koning van het bos, "i te eel, Klein diertje, om, ooit naar u te luisteren, Tragt gy uw Jaap, uw Lys of Neel, Aan uw regt boers- gefnap te kluisteren }  C 7 ) Zy zyn toch uw gebuurtjes wis, Gewoon naar floot muziek te hooren, Daar ICwik-kwak uw Appollo is En gy verfchynt met Mi das ooren ... Met Midas ooren! ichreeuwt gy, ja Gy hebt voor uit den prys bedongen Gy hebt bedenkt het zeiven na, Al voor den ftryd triumpf gezongen : Gy wachte van 't zangkundig Coor Voor uw getjank nog eerbetooning ; „ Dat kan Vr by myn siel niet door Dat vind by geen Moffin verfchoonig. Weg Krékel zing in wildernis Of aan de -jooin der kikkerfiooten, Want komt ge in 't bos gy word gewis Van Nagtegaaltjes uitgevlooten.'  ( 8 ) Dog wilt ge uw loff graag zien verbreid, Ga, wil Appol met eed beloven , Een eeuwige ftilzwygenheit, Zo {treeft ge al uw's gelyks te boven, Genavont Krékel fpaar uw Lied En wreek u aan geen Democ.riït, £?B. Niemand geve Democritus d'eer, als maker van de twes vslgendt verf en, ir, zynen zang te vinden. „ Kruip in daar je uit gekroopen bent. „ Dat kan 'er by myn ziel niet door. Dezelve zyn ontleend uit de Eygenbaat Parodie.