J A C OB A van B EIEREN.   JACOBA van BEIEREN.   JACOBA van BEIEREN in VYJ BOEKEN, cLo or ADRIANA van OVERST1ATEN. Lid van onderielieiden Letterkundige Geiiootfclïa|spers.. Ja COJ3_a 'wzZ Aam zi&7h: yivté? ze op '£ -yr/r&iZyb k&üjt> . te AMS T EKDAM, bij Ae WeeLttwe J. DOLL. HUccxc.   VOORBERICHT. }Jet viel de flrydbaare Romeinen fmartelyk zich te moeten kerri* r.eren,dat op de terpen van Romulus, Pompejusfen, Ceftrs marenden ^ de bloedregeringen van Nero Caligula verfchvikten een volk, dat, met de ftaale vuist der rechtvaerdigheid, den gehaatcn boei van zo» veele dwingelanden hadt afgefchud, en enkel fcheen gefchapen te zyn omdat Carthago getuige! — aan de waereld de waarde der memchheidte heren kennen en hoogfehatten. Niet minder [martij viel het de mmmekte Batavieren , ~ de Batavieren, een volk nut min groot dan de Romeinen dat nooit door Romeinen wierdt ten ondergebragt, te moeten zien , hoe de oude zucht tot vryheid, van trap tot trap, door ecne dwangzuchtige graafelyke regeering wierdt ontedeld, tot zoo verre, dat hen, na den dood van Keizer Karei den Vyfde, niets meer dan de fcha- duw hunner oirfprongkelyke vryheid overig bleef. De graafelyke regeering der rampfpoedige Gravinnc Jacoba van Beieren is, doordeszelfs wisfelvalligheden, een der merkwaardig/te uit 'slandsgefchiedenis; zy fchetst den nakomelingen van Bato ontelbare tafreelen van Staatsomwentelingen, en overtuigt ons hoe ongelukkig eemeVorftinis, die, aan het hoofd der regeering zynde, door Hcerschzuchtige mededingers beftuurd wordt, en wier onderdaanen de bezwooren trouw verachten. — Hoe veel bloeds ftroomde W in dien rüstelóozen {yd! hoe veele weduwen hoe veele bed; ukte ouders heften hunne handen om Wraak t«t dtn Almachtigen op, roepende, met den iammergilder beledigde natuur, de ftraffe Gods in, over de vermoor* den  VOORBERICHTdcrs kaar er ecktgenooten en zoonen! — Jacoba van BeiereS kon , fchoo'n -.net een menscklievend — met een teder — een mogelyi al te teder kart gebooren zynde , niet verkoeden, dat zoo veele duizende natuurgenooten kaar vervloekten ; zoo waar is liet, dat het mot:fier van Staatszucht de alleredelfte zielen ontaarten — en wee. zens van den eerfien rang beneden kunne waarde kan doen handen ten. ■ Mcnsckdom ! — Vernederd Menschdom \ zie op de doorpriemde lyken van zoo veele keiden doorreis , met een vluchtig oog, de ge- fehicht rollen van zoo veele eeuwen, en wyk fidderend voor uwe vernedering — eene vernedering die gy der Staatzucht te wyten kebtl Jacoba van Beieren kan ten voorbedde ft rekken van dien heldenmoed , die het vooroordeel vaak, zoo onrecktvaerdig aan de" vrouwen betwist heeft; en hadt dceze rampfpoedige Vorftin in de befchaafdere Eeuw van Elizabetii van Engeland gelecft, zy zoude, gewis, haar vaderland en volk gelukkig hebben gemaakt. Geen denkend hoofd zal J a c o b & grootheid van ziel betwisten, doch dit waskaar ongeluk, dat zy, vanalleh zyden, door verraders en keersckzuchtige dwingelanden omringd was, dat zy in eenen Jan van 13 kaband een echtgenoot kaarer gekeel onwaardig, en in kaare Voogden dweepende tyranncn aantrof. — Hadt Franc van Bors£LEn ket vermogen en de macht van den zwaJckeu Hertog van Glocii e s te b. hesceten, Jacoba waare zeker ah 'stands Gravinne ten grave gedaalt; ket was voor deze edle vrouw ongelukkig, (koe zeer het anders voor de maatfehappy gelukkig is) dat men in haaren tyd minder ket  VOORBERICHT. hit recht van gekwetfte majefteit inriep; zy hadt zich, ais Souveraine j door die machtfpreuk, van veele onderdrukkers kunnen ontjlaan ; men kende toen alléén den banhlikzem des Roomfchen-floels, en het was de < zen die Jacoba, in plaats van haar recht te verdedigen, hielp ver volgen. Men befchouwe deze jeugdige Erfgenaame van haare wieg tot •add haar graf, en men zal, in iederen trek baares levens , eene voorfpraak voor haare misflagcn vinden ; en die mispagen zyn zeker minde? dan de verhevenheid haarer deugd en de grootheid waarmede zy zy, de vervolgde onfchuld— haare tegenfpoeden braveerde. • • 'Ineen woord: Gravin Jacoba van Beieren verdient de traanen en de deernis der laat ere eeuwen, gelyk zy de bewondering en het mededoogcn haarer tydgenooten verdiende, en het is om die reden dat eene nederlandfche maagd het, in deeze bladeren, gewaagd heeft de daaden der jonge Gravin ■— en haar geheel noodlot, met het hart ccner on.zydigemenfchenvriendinne, den Nederlanderen , in dichtmaat, te herrinneren, in de vleiende verwachting, dat haare aangewendepoogingen in deezen ,deor ieder eerlyk hart zullen gebillykt worden ; te meer,daar. de lotgevallen van eene Ja co ba, en de fchildering van eene Graafelyke regeering, ons kunnen aanfpooren om den zegen, van een vry volk te xyn,, te gevoelen ! Be dichteresfe vertrouwt-, dat ieder, die den naam van Nederlander waardig is, met de historie des vaderlands bekend zy; en het is daarom dat zy de {in een dichtf.uk ftootende") aantekeningen vcrmyd heeft der * 3 jad-  FOORBERICHT; jaaren, of maanden, waarin dit of dat voorval gebeurde-zy kan den min verlichten of liever den min denkenden lezer raaden de Historiën des lands, door Borr en Wagenaar, naarteflaan eer zy haare j ac ob a ter lezing in de hand neemen. levens is zy verplicht den aandacht te vergen voor den dichtflyl die zy heeft gebruikt, en dewelke haar viet, overal, heeft toegelaaten om, zonder aanvoering van beelden of toefpedingen, den draad haarer historie te vervolgen. voor dichters alléén is deeze aanftip overbodig. De Kunstvrienden der Dichteresfe zullen haar verplichten door de vriendelyke mededeling der aanmerkingen die zy , op dit vaderlands dichtwerk , mogten hebben ; zy gevoelt dat haare arbeid niet loven het bereik der Critique is, dan, zy vertrouwt tevens, dat ieder Kunstminnaar geredelyk zal toeflaan, dat een Historie als die van Gravin jacoba is, een der zwaar ft e taken, om wel uittewerken, oplevert, —zy befchouwde den aanvang van zulk een werk reeds als eene Zegenpraal, misfehien hadt zy minder yverzuchtig moeten zyn; dan daar zy altyd uit het oogpunt der eer uit dat van menschliefde en deernis met eene verdrukte ■ maar groote Forflin werkte, zal eene edeldenkende ziel de kleine voorkomende gebreken wel willen over het hoofd zien ! Het zy genoeg, als het haar gelukt is één hart Te meer voorGravinne jacoba gewonnen te hebben: een edeler zanger moge verder kaar pleit voldingen - myne eertropkée zy de traan des gevoels op de tombe der vervolgde onfchuld! A A*f  AAN DEN WELEDELEN GROOT ACHTBAREN HEERE DEN HEERE GOUVERNEUR GENERAAL, benevens den HEEREN LEEDEN van de HOOG EDELE REGEERING van NEDERLANDS INDIA te BATAVIA. Gun achtbren rei! die Nêerlands vryheid Met onverwelkbren luister voedt, ; Die koopzorg, in den arm der blyheid, Beftraalt met heldren morgengloed 5 Gun dat myn Vadcrlandsche toonen Weergalmen door de gloénde lucht, Daar gy, in fchaüw van Vorstenkroonen, 't Gezag der maatfchappy doet woonen , Waarvoor de flaaffche woestheid vlucht! —— ** 3 'k Bied  ?k Bied u de glorie der Germaanen, Den roem van Beirens oud geflacht! Geen tyd deedt ooit haare eerzon taanen3 Zy ftraalt, met onbewolkte pracht, Door't floers der afgewentelde eeuwen! Jacob a overleeft den tyd; "Die ftreelster van ontembre leeuwen, - - ■ De vreugd van Borskn, de eer der Zeeuwen, —- Blyve eeuwig Neêrlands roem gewyd! — Ik fchetfte haar in flauwe trekken, Historiekunde boodt myn hand De kleuren, die haar 'aart ontdekken, Ik zong voor 't dierbaar Vaderland. , Europa heeft haar moed bewonderd: Haar deugd» haar trouw, haar wislend lot Scheen van al 't menschdom afgezonderd —» Haar naam heeft d'aardbol rond gedonderd. Bemind, geëerbiedigd en befpot. —» Myn  Myn zangnimf bied, aan 't bloeijend Oosten, Haar grootsch , doch kunstloos, fchaduwbeeld; Dit kan verheven zielen troosten, Wen 't lot hen met geen voorfpoed ftreelt, Wen zy, getrouw aan eed en plichten, Getergd door list en dwinglandy, Een oogenblik voor de ondeugd zwichten; *t Geluk zal donkre paên verlichten , 't Geweeten blyft van wroeging vry." Doorluchte Raad! die thans myn Broeder De hand mede aan 't bewind ziet flaan; Gewenkt door 's waerelds Albehoeder, Vangt hy zoo grootsch. een eernaam aan. —— Een eernaam die alöm de, glorie Van Neêrlands maatfchappy vu-breidt, Zy, die, in de oostersche Historie, Vaak door de fchittrendfte victorie Voor 't oog der volken werdt gevleid. * 4  De Raad — de troost van vrygeboren, — Der weezens tot den boei'gedoemd, Een Raad,, die naar 't gefchrei moet hooren» Der onfchuld, die hem vader noemt. Die zelf met vriendlyk mededogen, Het Juk der flaverny verzagt; Op zulk een Raad mag 't Oosten boogen, Batavia vest vrolyk de oogen Op u, die ftaag haar heil betrach:, Op u, getrouwe Vaderlanders! Op u, ó faam vergaarden Raad ? Iioe pronken Neêrlands zegenflanders In *t goud van eiken dagenraad! Zou myn heldin u niet bekoren ? Jacoba, die in tegenfpoed Eene onverwrikbre deugd deed glooren 5 j Die erf en rechten heeft verlooren, Maar — nooit haar ongekreukten moed?-»—* Zy  Zy, door myn zangeres gefchilderd, Eischt thans uw zorg in 't vrolyk Oost, Geen fchyn heeft myn penfeel verwilderd, 't Vuur, dat in fchaduwtrekken bloost, Is 't flauwfte vonkje van den luider, Die Hollands wettige Erfgravin Beftraalde, ondanks het nevligst duister, Haar edel hart vloekt juk en kluister; Zy fterft als Bonkn's echtvriendin 1 Uw naam zal in dien eerkrans pronken, Dien ik om haare lokken vlecht; Dit denkbeeld doet myn moed ontvonken , Befchermers van het Indisch recht 1 'k Vertrouw haar aan uw tedre zorgen, Uw vriendfchap, die myn Broeder ftreelt Blinkt, als de glans des blydsten morgen» En houdt de vlekken zelfs verborgen In myn jacoba's fchaduwbeeldl * * 5 Wel  Wel aan: ik zie myn vrye zangen, Als fchuldlooze offers myner kunst > In 't fchoon Batavia ontfangen, Bekroond door vriendfchaps zagte gunst l De vreugd daale in de Raadzaal neder, Daar 't recht in d'arm des welvaarts rust! Uw roem ontluik', na 't fierven, weder, Uw trouw — uw edle vlyt word' teder Door dankbre vreugd geftreeld, gekust! ■ ADRIANA van OVERSTRATEN. persen op den Zoom 1789, BY  b y de uitgave der JACOBA van BEIEREN. in v y f boeken. door MINE GELIEFDE V RIENDINNEmejufvrouweadriana van overstraten. Dus treedt uw zangeres, op nieuw, ter waereld in, Zy maalt Jacoba's deugd, by 't woèn der ongelukken, Zy durft haar glorienaam , aan 't web des tyds ontrukken, Zy fcketst Bataajfchen moed, in Hollands Erf gravin — Het pleit der onfchuld is beveiligd in uw hand • • — Gy rukt den fluier af, die 's dwingelands kwaad bedekte} Gy toont den lajler die haar reine ziel bevlekte, Uw lier is /leeds aan God — en "t heilig recht verpand! Hoe  Hoe vaak heeft by uw zang myn oog een traan gefthreid, Myn waarde '. a/s 't reinst gevoel in al uw toonen zweefde ! fVanneer menschlievendheid in uwe klanken leefde, Dan wierd myn hart verrukt door hoger heerlykheidl Iliftoriehnnde blinkt door heel uw Poëzy: Uw trekken toonen V merk der edle Batavieren, Cy doet, in vollen glans, de Vryheid zegevieren, En maalt, in forfche verw, het beeld der flaverny \ — Cy legt de zwakheid af, die onze feks heftuurt. Als gy Jacoba feit aan 't hoofd der legerdrommen, By 's irygers Moedig zwaard dset gy Natuur verf ommen, Uw Nimf fchynt, door uw kunst, ten oorlog aangevuurd. Hoe fchildertgy de liefde in haar'verhevenheid, De min, die V edel hart der braaffte vrouw vertedert — Een min nooit in haar vuur door ftaatsbelang vernederd, Schoon zy den fierftcn Leeuw, het hoogst gevaar bereidt, Tuig,  Tuig . Rupelmoncle! en hef uw kruin uit de eeuwen op\ f Zie om uw ringelmuur den geest van Borslen waaren, Aloudheid! V roest des tyds moet zyne trouw bewaaren, Myne Overstraten heft zyn naam ten ftarrentcpl —— Folzaalge vriendfchapl gy, vaak balling hier beneên, Zy die uw heil erkent, doet u vol luister fchittren , Laat vry gevoelloosheid zich by uw lof verbittren, De befte hartvriendin tuigt van uw zaligheên! Jacoba! Grootheid week voor 's dwinglands overmacht^ Maar liefde en vriendfchap zyn — en blyven uw vriendinnen, Ferft erven dier brei ja gy zult hunne achting winnen, Zoo lang de zon der deugd blinkt op uw nagefachtl ■ En gy'. Bourgonje ook .gy lafhartig, echtgeiwotl Gy Jan van Brabandl — die de Cchoonfte gat dorst hoonen, Ook gy Glochefter! die V ondankbaarst hart dorst toonen, . Beeft, uwer aller naam is laf ■ of zwak —— of fnoodl De  Be Batavier deinst weg als hy uw daaden leest, Uw daaden, door de hand van myn vriendin getekend $ Uw daaden, naar 't gewicht van uwen aart berekend, Een aart, die Neêrlands vloek en geef el is geweest! =. - Verwerf, myne Adriane een eer uw dichtkunst waar dl Myn hart deelt vuurigin uw -welverdiende glorie: Leef eens als Neêrlands roem, in Neêrlands tydhistorie, Verwerf het loon der kunst, waar op elk dichter ft aart l MARIA van ZüYLEKOM» '$ Haage Wintermaand. 1789.  BY DE UITGAVE DER JACOBA van BEIEREN, IN V Y F BOEKEN DOOR MYNE BYZONDERE VRIENDlNNE, DE WEL EDELE JONGKVROUWE ADRIANA van OVERSTRATEN. De glorie haarer kunne in hemelval te maaien, Is voor een hart bewaard dat deugd dat onfchuld acht Foor 't hart dat fijn gevoelt — dat waarheid kan bepaalen — Dat waare grootheid kent en zynen plicht betracht! ■ Myne edele Kunstvriendin ! ge ontrukt den dood zyn rechten; Uw zangfler wekt de fchim der onfchuld uit haar rust; Ik hoor u v pleit der deugd, vol majefteit, beflechten, Terwyl Bourgonje woelt, fchoon hem de grafworm kuschtl., Ja, de urne des tyrans fchynt voor uw zang te beeven, Als gy den bloedrol fchetst van zyn bevlekte daên : Ik zie j a co b a's geest door deeze bladren zweeven ; Zy lage kt, met englenlagch haare Overstraten aan1... Zom, (lispt zy /luistrend:") zou myne Ada zyn herbooren? Is 't Ada die hier zingt — die voor myne onschuld pleit?.. Ach! 't is eens Seraphs lied, dat myne rust kwam ftooren! Myne Ada! zweeft gy nog op 't ruim der ïlerfelykheid? Neen! gy myn Waarde! ook ëy fliept in, tot 's vvaerelds morgen; Doch, 't is eea talg der deugd, die myne deagd verweert,  Gy zyt, in 't lommerloof des Paradys geborgen; 't Is Ree gens puikdichteres, die myne rampen eert!... Myn Borslen! hoort ook gy myne Adriana zingen! Daal uit uw luister neer! . . Hoor hoe ze in Nêderland, Na zoo veele eeuwen rust, ons durft aan 'c graf ontwringen; Hoor, welk een reine ziel voor ons de fnaaren fpant.' ... Vriendin ! myn tuureni oog fiadr't huivrend op die fchimmen ; Het ziet de vezels der vcrflorven grootheid aan !... Ik hoor, door 't da! des doods, een vrolyke echo klimmen ; . 't Ont[pierde omkleedzel rilt en — fchynt ten rei te gaan !. I Denk dóór , myn Kunstvriendin ! denk dóór tot hoger fpheeren: 'Zie opl — uw oog kan ver'— uw ziel kan meet loos zien; Hoor u, in 't zalig koor, door uw Gravin vereeren; Hoor u door Borslen — door Merwhde een danklied biên ■ • ■> Hun dank zy uw iriütnf: alle andre galmen zwygen, Wanneer geftorven deugd voor u de Cyter fnaart; Des aardlings bevend lied kan dit akkoord niet krygen, Uw toon zoo hoog een toonl is engten lofzang waard!.. Dan , dit - dit is de wensen van kunst en vriendfehap beiden: Dat Neerland altyd fier op zulk een Zangfter zy ! Zie u, door eigen waarde , in 't Kunstkoor binnen leiden, En, dat de onflerllyke eer u haaren Lauè'r wy'! Klim, aan de zagte hand der eelfte wetenfehappen , Hier, zeifin 't laag des worms, tot hemelluister op! Klim, met verheven zwier, langs 'glansryke eeren trappen; zoo waarlyk voer* ce kaam UU' KfXST ten STARREN top f - J. E. de WITTE, junior, In den Haagt N- 'intes maamd. 1789.  Jacoba VAN BEIEREN. EERSTE BOEK. M yn tedere Zangeres, bekoort door 't fchöon der deügd Hielp, voor het onderwerp van 't lofgezang der Englen, Voor esther, thans gekroond in de eindelooze vreugd, Van Nederlandsch gebloemt, wel eer, een kransjcn ftrenglen.- Thans, peinzend, neêrgevleid aan den onvasten boord Des altyd vluggen ftrooms van aardfche wisfelingen, Bataven! lust het my, het fieraad van uw oord, De glorie myner kunne, in rampen groot, te zingen! A Die mm  * JACOBA van BEIEREN. Die vorftelyke telg, zoo jong — zoo fier — zoo fchoon, Jacoba, zal, met glans, voor 'snaneefs oog verfchynen! — Hoe treurde oud Holland, toen de Graafelyke kroon • Moest in de fchaduw van Bourgonjens heirvadn kwynen! Verheven Dichtkunst! 'k wyddeU vroeg myn jeugd en kracht; Doe, door uw' hemelsch vuur, myn' doffen geest ontvonken; Zo zal myn zwakke Nymph, geflerkt door uwe magt, Met Vaderlandfchen zwier, in Batoo's Zangkoor pronken! Geleid my aan uw hand, in 'c flatig heiligdom Der Oudheid, leer my daar der Belgen roem ontdekken! Historiekunde! maal, met zuivreverw, alöm, 't Kloekhartig Nederland, ia fiere heldentrekken ! Ja, Vryheid, in haar jeugd, aan Batoo's forfche hand, Geleid uit de oorden der krygszuchtige'Germaanen, Zag hier, door moed en trouw, haar vrugtbren tuin geplant, Schoon heerschzucht en geweld haar glorie deeden taanen. Hoe blaakt elk' Batavier, door edle Viyheidsmin! Vergeefs dorst dwinglandy gevloekte kluisters fineeden; De Vryheid zag zich, door een jonge krygsheldin Eefchermen, fchoon, alom, door magt en wraak beltreeden. Gy, Graaflyk Holland! waart de wieg van myn Prinfes, Gy zaagt die fchooae Roos, 6 Rynftroom ' lagcheud bloeijen, Zelfs  EERSTE BOEK. 5 Zelfs Frankryks Kroon-Prins ftreelde eens de edle Minnares j in 't vrye hart zaagt ge eerst het liefdevonkjen groeijen. Het Trouwfeest vierde gy, myn dierbaar Vaderland! De Franfche Lelie mogt voor Vryheids boezem pronken; Dan, helfehe Staatszucht, die natuur en recht verbant, Deedt wraak en fnood verraad in laage zielen vonken. — Welk aaklig treurtafreel treft myn verbeeldings kracht? De teêrfle huwlyksmin flaakt bange boezemzuchten 1 Het Lelieryk weérgalmt door de aakeligile klagt. O, Jonge fchoone! moest uw jeugd die rampfpoed duchten! Gevloekte Staatszucht! die de duurfte plicht veracht, De teêi-fte banden fcheurt, de beste wet durft hoonen, Waar hebt gy 't menschlyk hart* o fnoode! al toe gebragt, Verbysterd door den glans van nietige eerenkroonen ? Het Franfche Hof, nog diep gedompeld in den rouw Om 'sKroon-Prins vroegen dood, hield 't moedloos oog geflagen Op jongen Karei, die eens 't wankeld ftaatsgebouw, Door haat en twist gekrenkt, met zorg en vlyt zou fchrageft. Die Vorst, in 't bloeijen van zyn fris ontlooken Jeugd, In de armen van zyn Gaê, geftreeld door Huwlyks zangen, Zag al de zalighêen, van zuivre liefde en vreugd, Gefloord door 's Broeders dood verknogt aan 's ryks. bslangen. A % Hf*  4 JACOBA van BEIEREN. Het Erfrecht deedt hem zien, reeds in een ruim verfchiet, Den grootftcD glorietrap. Zyn fchuldeloos verlangen, Kende al de listen eener valfche heerschzucht niet, Daar elk hem waardig keurt om Frankryks kroon te ontfangen. Straks wordt de Prins genood naar 'c argelistig hof, Om hem als erfgenaam vac kroon en troon te hulden, Dit gaf aan helfche nyd en laage heerschzucht ftof Tot fnood verraad. Wie kan toch Beirens glorie dulden.' Die Keizerlyke ftam, waar uit jacoba fproot, Was, in der Franken oog, te hoog in roem gedegen; Dit mengde 't moordgifc voor de teederfte echtgenoot, Nyd zelf behaalt op deugd en oudermin den zegen. Graaf Willem, lang gewoon aan Frankrijks huichlary, Kon in die noodiging reeds 't helsch verraad ontdekken; Hy zelf befloot naar 't hof der fnoodfte dwinglandy, Kon 't zyn, ter veiligheid zyn's Schoonzoons, meê te trekken. Het jong aanminnig Paar, op list noch haat bedagt, Verlaat het vryverblyf, in 't vrugtbaar Henegouwen, De Kroon-Prins waande reeds, in zyn verbeeldings kracht, Zyn Jeugdige Echtvriendin in 's moeders arm te aanfchouwen. Dan, Hollands achtbre Graaf vertrouwt zyn Telgen niet Aan 't Koninklyke Hof, daar recht noch deugd meer woonde; Nog  EERSTE BOEK. S Nog naauw bevind hy zich in 'c Franfche Ryksgebied, Toen hy zyn Kroost 't verraad met klaare trekken toonde. „ Myn Kinders, zegt de Vorst P aan uw belang gehegt, „ Poogde ik, iints lang, den aart der Franken te doorgronden „ Wis heeft de Staatszucht thans, in myn jacoba's echt, ,, Iets, dat heur trotschheid wraakt, tot ons bederf gevonden. „ De laagfte vleitaal, heeft het hart der Koningin, ,, Wier wil het ryk beheert, kwaadaartig ingenomen. „ Myn Zoon! de ftaatzucht dooft zelf heilige oudermin. „ Helaas! 'k heb reeds te veel van 't helsch verraad vernomen. „ Waak voor uw veiligheid, tot nut van Volk en Staat! „ Hetuitflel zal, misfchien, der fnooden haat verkoelen» ., Gaa naar Kampignie, waar U yder onderzaat „ Zal welkom bieden, wyl ze uw rust — uw heil bedoelen. s, Blyfhier, myn dierbre Prins! fpaar, om uw Echtvriendin, „ Uw leven; 'k zal de trouw van Kareis Hof beproeven, „ Myn kroost! wacht daar myn raad; befcherm hier myn Gravin; „ 'k Blyf by den Koning zelf, in fchyn, om li vertoeven." Men ftemt in Willem's raad, gerust in zyn beleid. Ach! zucht de jonge Vorst, zou 'k Vaders last mistrouwen? 1 Dan, daar zyn dierbre Gaê angstvallig klaagt en fchreit, Bewilligt hy, doch hoopt eerlang zyn wensch te aanfehouwen. A 3 De  6 JACOBA van BEIEREN. De Hertog, nu gerusc, verlaat zyn Gade en Kroost; Een heimelyk voorgevoel doet toch zyn boezem zwoegen, Terwyl de Kroon Prins zyn jacoba flreelt en troost, En Margareta\ hart weer vleit met zagt genoegen. Men wacht, vol ongeduld, Vorst Willm's weêrkomst af. Vol vreugd ziet 't jeugdig Paar de vlugge dngen rollen. Dan ach! haast zonk hun heil, hun aardsch geluk in 't graf; Haast deedt verraad het bloed in jeugdige aadren ftollen. — Naauw werdt aan 't Hof de komst van Hollands Graaf verflaan, Of zyn bedaard beleid deedt helfche trotschheid bloozen, Nyd durfde een wreede hand aan IVilkm's leven liaan, Zich fchuilend, als een Hang, in valfche vriendfchaps roozen. Geveinsdheid wenschte ftaag den Jongen Prins te zien, Zyn afzyn doet, in fchyn, het hart der OudVen lyden; Dan, een getrouwe Vriend noopt WiUcm 't Hof te ontvlién, En fpelt de rampen die zyn fier geflacht beftryden. Hy vlucht, en vindt zyn kroost en dierbare echtgenoot. Dan, hemel! welk een fmart! hy veelt zyn ziel ontroeren, Hy ziet den Franfchen Prins reeds worsi'kn met den dood, Hy voelt door wanhoop, liefde en wraak, zyn hart vervoeren. Margnu vliegt in zyn' arm, terwyl zy fnikkend fchreit, „ Myn Hertog/"(gilt ze,) vloek met my hier kroon en troonen! Ter-  EERSTE BOEK. * Terwyl ze al bevend hem naar 't jamrend fterfbed leidt, Daar de yslykfte angüen zich in vollen fchrik vertoonen. jacoba, fpraakloos by haaf Echtvriend neergeknield, Befproeït zyn koude hand met heete liefdetraanen, De teêrfte Min, die nog zyn breekend hart bezielt, Poogt zich, door zucht by zucht, een vryen weg te baanen. Nu ziet zyn ftervend oog haar treurende Oudren aan, „ Ach! zucht hy, laat uw zorg, myn Zielsvriendin bewaaken! „ Voor 't laatst zal 't hart voor haar in d'engen boezem flaan, „ Myn jongfte levensvonk zal voor die dierbre blaaken! „ Ja, Hertog Willem! 'k heb een trouwen boezemvriend „ En Vader, ftaag bezorgd voor myn belang, gevonden „ In U; 'k heb nooit den haat van 't Franfche Hof verdiend, „ 't Heeft reeds myn vroeger Jeugd aan uwen ftam verbonden. „ Ik weet hoe de afgunst woedt op uw doorluchten Stam „ Neen, Bei'rens telg mogt nooit op Frankryks rykstroon treden; „ Maar 'k dagt niet dat de nyd, geteeld in 's afgronds vlam, „ Natuur en plicht ten trots, dit fnood verraad zou fineden. „ ?t Afgryfclykst vergift verpest myn jeugdig bloed! „ De pynelykfte dood breekt door myn barftende aadren! „ Myn boezem is verfchroeit door een onblusbren gloed! 3, O God! laat 't oogeablik tot myaverlosfing naadren! A 4 » Welk  6 JACOBA van BEIEREN. „ Welk yslyk denkbeeld zweeft voor myne ontroerde ziel» „ Myn Moeder !'k ken haar haat,haar ftaatzucht doet my fchrikken! „ Neen, fchoon het wreedfte lot my thans te beurle viel, „ O God.' weer die gedachte in de uiterfle oogenblikken. „ jacoba! Liefling van myn hevig kloppend hart! „ Ik zal uw teedre Jeugd niet langer meer befchermen, . 5, 'k Word van U afgefcheurd, ik voel uw boezemfma/t, „ Dan, de eeuwige almacht: zal zich over U ontfermen. Gelyk een lenteroos, door 't middagvuur verzengd, 't Ontluikend knopje laat aan 't dorrend fleeltje hangen, Zo fchynt jacoba, die een vloed van traanen plengt, Te fterven; 't wit des doods zweeft op haar bleeke wangen. Hun weenende Ouders, die geen hoop op uitkomst zien, Wanhoopen moedloos, zelf aan vrouw ja cob a's leven ; Zy blyft haar dierbren Prins haar jongden byftand bién. Daar de affcheidskusfen op zyn veege lippen zweven. Zyn kracht bezwykt, hy knelt haar ftervend aan zyn hart, „ Jacoba! (zegt hy,) nooit zult gy uw Gaê vergeten, „ Hoe vleit dit denkbeeld my, in d'yfelykfte fmart! „ 'k Heb Neêrlands glorie tot myne Echtgenoot bezeten! „ Vaarwel, myn dierbre! ik fterf, ik wacht U reeds om hoog! t, De God der liefde zal ons minnend hart heréénen, „ 'k Smeek  EERSTE BOEK. „ Tc Smeek om uw heil — uw rust; laat uw aanminnig oog, „ Zoo vaak ge aan Karei denkt, een teeder traantje weenen, „ 't Wordt alles donker! 'k flap het aaklig doods-dal in! „ Vaarwel!" De jongde fnik rolt van zyn bleeke lippen , Hy laat, in de armen van zyn gillende Echtvriendin, Met d'allerlaatfte kus zyn flaauwen adem glippen, Het Lelieryk, bevlekt met fnoode gruweldaan, Zag tweedragt, haat en wraak op de onfchuld zegevieren, TJe ontheiligde natuur trok aaklig rouwfloers aan, Daar wroegende angflen de eer van 't moordziek hof ontfieren De trotfche Ryks- Vorftin ziet haaren wensch gelukt. Verwoede! uw dierbren telg, eens onder't hart gedragen, Hebt ge in zyn lentejeugd het levens licht ontrukt. Beef! eeuwig zal berouw uw helfchen boezem knaagen! 'k Zie myn jacora thans, van allen troost beroofd, Staag op 't ontzielde lyk van haaren Echtvriend ftaaren, Daar niets meer op deeze aard haar heil of rust belooft; Een wolk van moeite en zorg bedekt haar levens jaaren. Margreta, die vergeefs haar knellend leed verzagt, Deelt in de fmarten, die ze een dierbre telg ziet lyden; Zy huuwt haar fnikken aan jacoea's jammerklagt, Zy \oelt het moederhart door wreede rouw beflryden. A 5 » Ach!  io JACOBA van BEIEREN. „ Ach ! zucht ze, moet myn kind haar dierbren Echtgenoot, „ De wellust haarer ziel, zoo jong, zoo vroeg, dan derven! „ Hy, die haar lieve jeugd de zoetfte blydfchap boodt, „ Waarom moest hy dan 't recht op Kroon en Schepter erven ? „ Is dit de glorie, vaak aan ons geflacht voorfpeld „ Uit d'echt met Frankryks Prins? zyn dit de zaligheden, „ Daar we ons mee vleiden ? ja, ik zag den jongen Held ., Eens, vol verrukking, met myn telg in 't huwlyk treden. „ Jacoba! eenig pand van onbevlekte min! „ My dagt uw naderend heil zou onze zielen ftreelen, „ De Prins zag in zyn Bruid zyn trauwfte harts vriendin! „ 'k Zag in zyn tint'lend oog den reinften wellust fpeelen, „ Jacoba! al myn lust! uws Vaders troosten vreugd'! ,, Jacoba! hoop en fleun der fiere Nederlanden! „ k'Herdenk nog 't ichuldioos zoet van uwe onnooz'Ie jeugd, „ Toen liefde en vrolykheid de norfche Staatszorg banden. „ Uw blyde kindsheid, aan den Franfchen Prins verloofd, „ Bloeide als een frisfche bloem in zoele lentedagen: „ Wat heeft uw huwlyk rust en vreugd aan 't land beloofd! Dan,ach! 't geeft niets dan ftof tot fmart en moedloos klaagen." Zoo rolden, dag by dag, de treurige uuren heen, Kamplgnit kost, hoe trouw, geen veiligheid meer bieden, De  EERSTE BOEK. « De Vorftelyke Wêeuw, door fmart op fmart beftrêen, Moest, met haar Oud'rcn, 't ryk, op moord belust ontvlieden- Men voert het prinslyk lyk, door huichlary betreurd, Naar 't ryk bevolkt Parys, om by de ontzielde Vadren Te fluimren; ö! hoe v/ierd het zwoegend hart verfcheurd Van myn jacoba, die weêr 's Vaders hof magnaadrcn! Die plaats, daar ze eens het zoet der teedre min genoo:, Daar ze aan haar kloppend hart haar besten vriend mogt flreelen, Die plaats, daar vreugd nog korts het heilig huwlyk floot, Toen land en volk verrukt in gulle vreugd mogt deelen! Zy flaakt in eenzaamheid de bangfte boezemklagt. Al 't hof in diepen rouw blyft 't aaklig lot betreuren. 's Lands blyde heilzon zinkt in de yfelyk zwarten nacht, Jacoba voelt haar ziel, door angst by angst, verfcheuren. Geen troost op vreugd gloort door het naare rouwfloers heen. Het knaagend ziels verdriet doet Hertog Willem kwynen, De zucht voor zyn behoud zweeft op 's volks fmeekgebêcn. Zyn Gaê voelt dagelyks haar leven ondermynen. Myn jeugdige Prinfes, die de eenzaamheid verkiest, Blyft onophoudelyk haar Kareis dood befchreiën, Daar zy den zagten gloed van 's welvaarts blos verliest. Margreta's teedre zorg kan zelf haar hart niet vleiën. Het  i* JACOBA van BEIEREN. Het luizend lommer van een digt begroend prieel, Kan, voor een oogenblik, haar fombre ziel bekooren; Zeontwykt hier, menigwerf, het wislend woeltooneel. „ Ach! (zucht ze) zou myn vriend myn bange klagten hooren ? „ Myn Kareil zoudt gy 't leed van uw jacoba zien? „ Ach! kost uw raad, uw troost myn hygend hart verkwikken! „ Ach! waarom moest ge alleen deez woelige aarde ontvliên? 5, 'k Zie nog uw doodlyke angst, 'k hoor nog uw jongtte fnikken! „ 'k Heb van uw veegen mond het laatst vaarwel gekust, „ Hierliefling! in myn' arm bezweek uw dierbaar leven. „ o, Nyd! waarom uw wraak niet in myn bloed geblust? „ Ach! hadtgy 't moordend gif aan Beirens telg gegeeven! „ Was ik dan de oorzaak niet van uw ontzinden haat ? . - . „ Myn Karel\ hadt ge uw hart jacoba nooit gcfchonken, „ Nooit waart ge een prooi geweest van afgunst en verraad; „ Dan hadt Euroop de kroon op uwe kruin zien pronken! „ Helaas! eer ge, in uw jeugd, der liefde waart bewust, „ Hadt Staatsbelang onslot, op't plechtigst, reeds verbonden, „ Ons hart flemde in die keus. — Geluk, en vrede, en rust, „ Myn Pr/V»/werdt, in myn'arm, door list en moord gefchonden. u Nu rukt het Staatsbelang U van myn boezem af: n De hand van 't vaal bedrog durfde ons genoegen ftooren; „ Naauvp  EERSTE BOEK. 13 „ Naauwboodt ons't recht den troon, of afgunst opent't graf; „ Neen, Frankryk!uw bewint kost nooit ons hart bekooren!" Wen 't eenzaam duifje treurt, om 't misfen van zyn Gaê, Dan fchynt de fombre fmart in 't zangryk woud te woonen. Zoo volgt ook Lteuwendaal jacoba's lykkreet naê; Daar beemd noch veld weërgalmt door zagte vreugdetoonen. Een doodfche treurigheid vertoonde zich alom, HetVorftelyk Paleis weergalmde, ilaag, door klagren, De Hertog voelt het leed van nadrende ouderdom Thans door geen blyde hoop op 's lands geluk verzagten. Zyn kracht bezwykt in 't eind , door zorgen afgemat. Gelykeen boscheik, door het blikfemvuur getroffen, Zyn hemelhooge kruin en breed belommrend blad, Tot fchrik der wouden, op de dreunende aard ziet ploffen; Zoo valt de fleun des lands, de toevlucht, vreugd en raad Van Edelen en Volk, zoo valt de teêrfte Vader, De minzaamfte echtgenoot, de fchrik der eigenbaat, Myn Willem, tot zyn dood, der armen troost en rader. Hy kende 'sLandsbelang, den aart van 't volks befiuur, Hy hadt de heerschzucht reeds op 't hoogst gezag zien ftaaren, Hy noodigde den raad, in 't jongfte levens uur, Voor 't fterf bed.—„Hoor uw Graaf zyn laatst befluit verklaaren !".. CZo  14 JACOBA van BEIEREN, (Zoo fpreekt de veege Vorst,) „ het Graafelyk gebied , Erft myn jacoba, in haar vroege lentedagen; „ Ontzeg haar uwe trouw, uw liefde, uw hulde niet, „ Help haar het Staatsgebouw, door vlyt en zorgen, fchragen* „ Haar Echtmet Frankryks Prins floot 't heiligst vreeverdrag; Dan ditheeft thansgeenkracht;'ktietrotfche bloedverwanten, „ Vol heerschzucht, dorsten naar het Graafelyk gezag, „ Wel ligt zal tweedragt hier haar wreede heirvaan planten. „ De vuige muitzucht, die noch trouw noch plichten kent, „ Zal ligt myn jonge telg haar wettig recht betwisten, „ Het kruipend zelfbelang, dat wet en eeden fchendt, „ Misleidt wel eens den Staat door fnood gefmeede listen! ,, Ach! zag myn ftervend oog myn eenig huwlyks pand, In de armen van myn vriend, den Vorst van-Braband veilig! Ik ken zyn aart wel niet, dan d'onverbreekbre band „ Van vriendfchap en natuur, bleef by zyn Vader heilig. „ Myn Dochter! eer deez borst den laatflen adem haalt, „Moet ge in dit huwlyk, tot 's lands nut en voorfpoed, flemmen... „ Gy beeft? Gy aarzelt? kom! myn flerflot is bepaald, „ Gy geeft me uw hand: welaan! laat hu myn bloed vry {hemmen! „ En gy, s'Volks Edlen! die voor recht en vryheid waakt, ii Blyft voor uw Erfgravin, vol trouw en yver, zorgen: „ 'k Weet  EERSTE BOEK. \$ 5, 'k Weet hoe uw fiere ziel voor Beirens glorie blaakt, „ Nooit was me uw trouwe zucht voor myn geilacht verborgen. „ Myn Gaê l zie al uw roem in ons beminlyk Kroost, „ Deeze eenge blyf de fteun, de wellust van uw leven!'' Zyn flaauwe item bezwykt. Ik zie myn Vorst getroost, Door zagte rust gevleid, den laatfien doodfnik geven. Al de Edlen ftaan verbleekt aan 't veege bed gefchaard, Margretd's boezem zwoegt, geprangt door droeve zuchten, jacoba's tedre ziel fchynt deez rampfpoedige aard, Door rampfpoed overflelpt, in zaalger oord te ontvluchten. ö Vaderland! uw lot roert myn verbeeldings kracht! Haast ziet ge uw voorfpoed, in een vloed van traanen, fmooren, Ontzinde burgertwist voorfpelt den naarften nacht,, Haast zal geen enkle ftraal van zagt geluk meer glooren! Al 't land m diepen rouw befchreit Vorst WilktrPs dood. Gy, Vahncbaine! mogt zyn ftof ter rustplaats (trekken! Myn jeugdige Erfgravin, van fteun en troost ontbloot, Zag reeds den trans des Staats met onweerswolken dekken. Haar Oom den rrvyter moê, belust op dwinglandy, Dwong Holland hem als Voogd der Erfgravin te hulden, Filips te onvreden met Bourgonjes heerfchappy, Kon nooit de glorie van den Luik(cben Kerkvoogd dulden. Hec  i6 JACOBA van BEIERÉN* Hetfmeulend twistvuur barst, eerlang, in vollen gloed Tot fchrik der landen uit; Margreta's ziel bewogen, Dringt vrugteloos op de ftem van vriendfchap plicht en bloedj J acoba's erf hieldt't hart der heerschzucht opgetogen. 'sLands Staaten, op 't geluk van 't Graaflyk huis bedacht, Bell uiten fpoedig, thans j acoba's echt te fluiten, 's Lands heil heeft op het hart der jonge fchoone kracht, Schoon ze uit dien echt, voor haar, niets dan verdriet ziet fpruiten. De jonge Hertog, nooit bekoort door't grootsch der deugd, Lafhartig, trotsch en wreed, kon nimmer de achting winnen Van Neêrlands Edlen; ja, in 'snaastens leed verheugd, Kon nooit 't gevoelig hart van myn Gravin hem minnen: Dan, Staatszucht, niets bewust van ongeveinsde trouw, Sloot d'echt gegrond op rust, op eer en op 's lands voordeel, Jacoba voelt op nieuw, haar onvergeetbren rouw, Haar teder hart minde eens — nu zwicht het voor 't vooroordeel. Zy ziet zich als Gravin door Neerland hulde bién, De bloem des Adels blyft gehecht aan haar belangen; Doch heimelyke twist doet vreede en welvaart vlien, Een reeks van fteeden wil Graaf Jan als Voogd ontfangen} Eer nog de plechtigheid van 't huwlyk was voltooit. Scheen 't heilig erfrecht op geweld te zegenpraalen, Daar  EERSTE BOEK. 17 Daar 't moedig Holland bly de vreede-olyven flraoit j Terwyl het als Gravin jacoba in mogt haaien; De jonge Schoone, door haar Moeders hand geleid, Verzeld door eeneti ftoet van eedle flaatsjongkvrouwen, Trekt voort van vest tot vest, door 's volks gejuich gevleid; Beminlyke Eendragt fcheen weer Vryheidstuin te bouwen, {„ Alleen het oude Dordt, daar Iaage muitzucht gloeit, Wü zich aan 't zagt beduur van Wil'em,s telg niet wennen , 't Zweert Jan van Beiren trouw, wiens magt in 'theimlyk groeit,' Men weigert Brabana's Forst, als Voogd van 't land te erkennen^ Schoon Zeeland', op het fpoor van Holland, myn Gravin Als Landsvrouw minlyk groet, fchoon eene drom van Eedlen, Uit wraakzucht, op het pand van Willen's huwlyks min, Beltaat; om Beirens gunst lafhartig af te beedlen: Van Arkel, Tsjil/lyn en Egmond's wrevlen haat En muitzucht, niet verkoeld in hun langduurig zwerven. Ontvonkt door wraak, bekoord door kruipende eigenbaat, Beloofde aan Ruwaard Jan, te winnen ofte fterven. De krygsvaan werd eerlang in't vry gewest geplant, Van Bei'rens magt verwon haast de Tfelfynfcbe wallen, Dan 't gryze fticht bood flraks jacoba onderflandj Monivoort deedt T>[elfyn met muur en toorens vallen. B Het  i8 JACOBA van BEIEREN. Het moedig Gorkum, door van Egmorid's zorg bewaakt, Schonk veilge wykplaats aan van Beïrens legerknegten; De moedige Egmond, die door heldenyver blaakc, Deedt uit die fiere vest vaak Hollands magt bevechten. De jeugdige Erfgravin voelt in haar kloppend hart, Ook de eedle heldendrift van Batoos telgen gloeien. Zy keert naar Holland, reeds, door ramp op ramp benard; Haar moed deed 5t heldenbloed door Neerland's adren vloeièh. 's Lands achtbre Staaten, door Graaf Egmonïs trots getergd, Bién vrouw jacoba hulp; de trouwfle legerfchaaren Verzeilen myn Gravin, wier naam nog eerbied vergt; De vyand blyft verzet op haare krygsdeugd fiaaren. Waar vind ik juiste vcrw voor 't glorierykst tafreel? I Zie in haar jeugdig oog der helden moed ontvonken! Gravin! uw roem, uwe eer, waarin ik zingend deel, Blyft, door geen tyd ontfierd, in >landsgefchiedboekpronken! Zy zelf trekt, aan het hoofd van haar getrouwen ftoet, Gerust op 't heilig recht; 'k zie haar doorluchte moeder, Wier teder hart voor haar dereinfie liefde voedt, Verzeld door Brederode, in nood haar vriend, haar broeder. Held Brederode voert der Staaten heirmacht aan, En doet den fterken wal van 't moedig Gorkum beven. Ja-  EERSTE BOEK. 19 Jacoba, in de fcha&uw van Vryheids legervaan, Doet, door haar fiere jeugd, elks moed , elks trouw herlevea. Van Egmond) moedig op van Beirens hulp en macht, Ziet eindlyk zyne vest voor 't krygsgeweld bezwyken: Zyn nooit verwonnen moed, die zelf den dood veracht, Ziet, dervend, nog de trouw van Gorkums burgers blyken Ja co b a's heirmacht rukt de ontfloten vesting in; Bemorst met heldenbloed, mag ze eindlyk zegevieren» Maar Brederoode mag, 6 grootfehe Krygsheldin! Geen overwinnings krans om uwe lokken fleren. — Jacoba zegepraalc, maar ftort een tedere traan, Haar hart ontroerd om 't bloed van haar getrouwde helden $ Plarit zy, in 't oog des doods, verwoestings zegevaan, Dan, 'k hoor de faam ahéc haar naam en glorie melden. Heel Nedsrland weêrgalmt door 't juichend zegelied. De Haag mag myn heldin thans in tiiumph ontmoeten» De Raad wyd haar, op nieuw, het Graafelyk gebied, Én wenscht haar reeds als Bruid van Hertog Jan te groeten* Dit Vorstlyk huwlyk wierd door de Eedlen vastgeflelt. Jacoba blyft, vol fmart, den bruiloftsdag verwagten, Men had haar leenrecht by den Keizer reeds gemeld, En haar als Erfgravin door gantsch Euroop doen achten» B 2 Het  xo JACOBA van BEIEREN. Het Kerkelyk gezag alleen weerftond haar Echt Mee Jan van Bniband, door natuur aan haar verbonden, Doch P m Martyn fchonk haar, ten trots der wetten, 't recht, Daar nyd en tweedrag de eer van Romem Priestren fchonden. Geen enkle rtraal van vreugd gloort In Ja co n a's hart. Dat hart, dat ze eens verrukt voor Karei voelde kloppen, Moet, afgefolterd door verdriet en wrede fmart, Voor 't oog van Raad en Volk het heimiyk leed verkroppen. Haar Moeder, die ze a'Ieen haar boezemklagt vertrouwt, Deelt in haar lyden met een teder mededoogen , Zy troost haar, daar zy hoop op fi»fc*««Akrygsmagt bouwt, „ Die zal, ^dus was haar taal, 's lands roemen heil verhoogea. „ Van Beirem heerschzucht zwigt voor Brabands legerftoet, n Zelf Sigimund zal de eer van zyn gedacht befchermen: „ Roemt niet Elitêb tb op 't Keizerlyke bloed ? „ De Godheid zal in 't eind z;ch over U ontfermen. Intusfchen word alöm het huwhks Feest bereid, h Lands Staaten haaken reeds om Brabands Vorst te ontfangen, Hy nadert, daar een drom van krygsliën hem geleid, Hy groet zyn Bruid, de vreugd kwynt op haar bleeke wangen, Het hoopend Neerland juicht hem 't vrolyk welkom toe, De blydfchap huuwt haar toon aan 't dondren der kartouwen; Da  EERSTE BOEK si De nyvere lardzaat durft, van angst en zorgen moê, Aan 't Graafelyk gezag weêr zyn geluk vertrouwen ! Nu daagt de blyde dag, die aan het Vorst'yk paar De Trouw bekrachtigt, lang tot 's lands geluk befloten, Geen reine min voert hun naar 't brandend echtaltaar, Neen! Staatsbelang alleen geleidt myn trouwgenooten! Jacoba in den bloei van 's levens fris fche jeugd, Schoon , als de bloemen die de lente thans deed bloeien, Zagtaartigheid , gehuwt aan fiere heldendeugd, Zag elk by 't lagchend blo< met tedre trekken gloei'en. Haar tintiend oog, verzagt door gulle vriendlykheid, Kon in elk eedle ziel bewondrende eerbied wekken. Terwyl haar jeugdig fchoon om elk- befcherming vleidt, Kon elk in haar de trouw voor 't Vaderland ondekkcn. Nu, luistryk opgetooid in 't pragtigst feestgewaad, Pronkt ze aL de lchoonfte roo^ by haare maagde-reiën. Haar Bruidegom, wiens bleek en uitgeteerd gelaat Geen Vorften aart vertoont, moet haar ten Tempel leiën. Zyn gluipend oog, waar in geveinsde vriendfchap woont, Ziet Neêrlands Eedlen ftoet fteeds aan met fchuinfche blikken, Daar zich lafhartigheid in laage trekken toont, Doet hy 't weldenkend hart voor nieuwe gruwlen fchrikken. B 3 Kan  zt JACOBA vam BEIEREN. Kan zulk een echtgenoot jacoba's vriend ooit zyn? Kan blanke oprechtheid ooit aan helfche valschheid huwen? Zyn Vriendfchap is verraad, zyn liefde is louter fchyn; . Jacoba's groote Ziel zal haast dat ondier fchuwen. Welk aaklig voorgevoel bewolkt de gulle vreugd! Margretcfs moeder hart laat alle hoop ontzinken, Zy kent de ziel haars telgs, verliefd op waare deugd, Zy ziet de traanen in haar kwynende oogen blinken. De Jonge Bruid van vreugd, van hulp, van troost beroofd, Voelt nu de boeien, die haar fiere borst doen zwoegen, Terwyl een hcirnelyke angst alom de blydfehap dooft. Dit feest, ó Neerland! werdt de fterfdag van't genoegen! *t Bevallig HMaüè, wreed door Burgcrkryg ontrust, Vlegt vreede olyven, in de blyde bruilofts kransfen, Daar hoop op bloeiend heil wéér blyde welvaart kust, Ziet Zeeland de Eendragt langs zyn blanke duinen dansfen, 't Zweert trouw aan Hertog Jan! \ zie Hollands fleedenkring Hun nieuwen Graaf, verrukt, als hun befchermhecr hulden, Die naam van Graaf t was voor den vryen veldeling En fiere K.memer geen ogenblik te dulden. ' Lands  EERSTE BOEK. 13 's Lands heilzon fpreide nu een frisfcher morgengloed, De moordzucht fluimerde, wyl huwlyks mirthen bloeien; 't Geluk werd in den arm der zaalge vrêe gevoed, Dan tweedragt zal, eerlang, de rust en voorfpoed boeien. * 4 ja-  JACOBA Van BEI EREN, tweede boek, ISog zweefde 't zagtst genot door H Graven huwlykszaal, Nog klonk de blyde ga'.m der jonge feestgenooten, Nog fchitterdevol glansde vorstelyke praal, Nog fcheen elk „ogenblik 's lands glorie te vergrooten; Alleen jacoba voelde 't hevigst zielverdriet, Geen waar genoegen kost haar jeugdig hart doen gloeien; Zy, door wier adren 't bloed van Jtfrrfe* Helden vliet, Ziet laage dartelheid de ziel haars Egaes boeien.  TWEEDE BOEK. 25 De vuige twêedragt, die haar ftoutste ontwerpen fmeedt, Terwyl de gulle vreugd de nyvre zorg doet flapen, Dit fnood gedrogt, geftaag tot Neêrlands fmart gereed, Roept list, veraad, en magt, en dwinglandy te wapen. ZaifoBisfchop, in wiens ziel een trotsfche heerfchzucht groeit Wiens myter hem vergeefs de kerk fcheen toe te wyden; Die Bisfchop wraakt den echt, terwyl zyn hebzucht gloeit, En hem het erfrecht van jacoba doet benyden. Reeds door de hoop gevleid, dat eens myn Nederland, Hem als zyn erf heer, als verkooren Graaf zou groeten, Werdt hy niet afgefchrikt van Brabands onderftand, Schoon hy in Dordtrecbt flechts zyn vrienden mag ontmoeten. Die ftad, op 't allernauwst verknocht aan zyn belang, Zag zich geftaag geftrêeld door nieuwe gunstbewyzen. De Kerkvoogd, doelend opjacobas ondergang, Deedt, in 'tgeheim,zyn naam met grootfchen luister ryzen, Zyn hoogmoed gruwde lang voor 't Priesterlyk gewaad; Thans fmeed hy een ontwerp, zoo roekloos als vermetel. Meer door het Hof geftreeld dan door der kerken ftaat, Kiest hy voor 't wierook vat den Graafelyken zetel, -rz "t Gezag van Romen gaf gewicht aan zyne keur. ?t Ontflaat hem van den Eed, zyn opperhoofd gezworen, B 5 Beef,  cÉ JACOBA van BEIEREN Beef, dierbaar Nederland! geliefde vryheid! treur! Het aakligst lot is dit gemeenebest befchoren. De gaë van myn Heldin , zoo laag als laf van aart, Wekte afkeer in de ziel der fiere Batavieren, Daar elk reeds op den moed van Jan van Beiren ftaart, Die hechts als Voogd der Nicht, deez landen wil bellieren. Hy werdt weldraa alom met dezen naam begroet, Hy Iaat door land en ftad, zyn trouwe Staatszorg roemen. Zy,die geen fchutsheer in haar Echtgenoot ontmoet, Ziet zich geperst, wat hoon! haar Oom ook Voogd te noemen. Nu fcheen zyn wensch voldaan;dan zyn heerschzuchte ziel Bleef op het hoog bewind, als wettig Erfgraaf, ftaaren: Hy durft den Keizer, aan wien 't leengoed weer verviel, Zyn liefde voor de Weeuw van Brabands Vorst verklaren. In "t heimelyk hadt dat plan reeds Keizers ziel bekoord; Nu van den myter en den priesterflaf ontflagen, Begeeft van Beiren zich naar Duitscblands heuvlig oord, Om van den Keizer 't recht op Neerland af te vraagen; Hy kent de listen der gevloekte vlyery; En doet aan Sigismund de laagïïe roemtaal hooren. ,, Vorst! (zegt hy) uw gebied zoo uitgebreid - zoo vry; Doet de eer van uw geüacht tot 's waerelds poolen glooren ; ,, My  TWEEDE BOEK. *7 My ziet gy door uw deugd en grootfchen roem verrukt, „ Ik, die,als Herder, lang de Roomfchekerk beftuurde „ Ik zag hoe 't leenrecht op't onwettigst wierdt verdrukt, „ Ik zag hoe vreemd geweld op 's Broeders erfgoed gluurde, „ Myn inborst, niet gefchikt voor 't flatig Priesterampt, ', Haakte om eens Nederland uw glorie te doen deelen: „ Terwyl de dwinglandy, ftaag met 's volks vryheid kampt; „ O! konde ik land en kerk met blyde voorfpoed flreelen! ,, Mynsbroeder eenge telg, nog in haar tedre jeugd, „ Zocht ik, vergeefs voor leed en ftaatslist te befchermen. „ Ach ! hadt myn zorg, als Voogd^ooXi tot 's lands heil en vreugd, „ Haar mogen voeren, in eens Ryks- Vorsts knellende armen! ,, Dan nu, tot 's lands bederf, aan Brabands Heer gehuwd, „ Doet vreemd gezag al 't volk de wreedfte rampfpoed lyden; „ Doorluchte Keizer! 'k weet hoe gy van 't onrecht gruwt, „ Help Neêrland! laat uw zorg zyn zinkend heil bevryden — ,, Myn broeder, leenman van het keizerlyk gebied, „ Moest, na zyn dood, weér't land aan 't Duitfche ryk vertrouwen, „ Ik pleit voor 't volk, ontzeg het uw befcherming niet, „ Het leenrecht is geen erf voor Vorftelyke vrouzuen! „ Vergeef de ftoutheid aan myn teder minnend hart, „ Lang konde Elizabtth myn oog, myn ziel bekoren, ,,'0  *8 JACOBA van BEIEREN „ O Vorst! myn ILfde, die den tyd grootmoedig tart, Za! nooit door uw geluk haar hoogst gezag zien flooren. „ Uw Nicht fchonk my haar hart; veréer my met haar hand; » Vergun me als erfgenaam myn broeder op te volgen, „ Zoo fluiten wy,tot eer de>- ryks, den huwlyksband, „ Schoon nydige afgun t woedt, op onze vreugd verbolgen. Hyzwygt: de Keizer keurt zyn grootfche ontwerpen goed, ,Jy doet, op 't plechtig t, zelf het hooge trouwfeest vieren , Hy ziet zyn Nicht verknogt aan Beirtm vor tlyk bloed, Nu voegt zich Luikzenburg by duitfche krygs banieren. De tweedragt bouwt haar troon in t zuchtend Nederland, Verwarring vliegt alom het woedend Oorlog tegen, Jacoba, in wier hart het heldenvuur ontbrandt, Kan haar gemaal tot hulp noch onderstand bewegen. Zy fpreekt de Staaten, tot befcherming vaH haar recht, Haar komst in Hnlland doet haar vrienden moed ontvonken, Terwyl verwoesting reeds de fchoon-te beemden flegt, En naare klagten door de vruchtbre velden k'onken. De bange noodkreet gilt om de afgebrande fiulp, Tuig, 's Qravezandel dat door 't woedend vuur verteerde, Van Beiren vondt alom, by muitende Eedlen hulp» Schoon vaak des oorlogs kans zich voor ja co c a keerde. De  TWEEDE BOEK. 19 De beste (leden, trouw aan haar belang verknocht, Bevestigden hun trouw; zy deedt de Vestingwerken Van Govaarh trouwe (tad, die vaak zoo moedig vocht, Van Leyden, Gouda en oud Haarlem (trales verflerken. Van BJren, moedig op des Keizers macht en gunst, Verfloutte zich den naam van Hollands Graaf te geeven, Hy vergt alom deeze eer, door woest gewelJ en kunst, Schoon hem 's lands Staaten reeds een weigrend antwoord fchreveo, Hy hadt Jacoba eens, als wettige erfgravin, Na 's vaders 'ood erkend; — dus fpreekt van Henegouwen, Uit Geertrui, Ada, zelf uit Duitschlands Keizerin, Bleef 't erfrecht vaak vertrouwd aan Nederlaudsche Vrouwen. Van Beiren (temde zelf, in Biervliets oude Vest, Het huwlyk van zyn Nicht, met Braband Heer gefloten, Waarom toen niet zyn recht geftaafd op dit gewest? Waaruit is thans die haat op 's Broeders telg gefproten? Ja, trouwe landzaat! (lechts de zucht tot dwinglandy Kan 's trotschaarts laage ziel tot fnoode misdaën voeren. Hy fluit zyn oog voor 't recht der heiige maatfehappy, Geen fchreië'n le onfchuld kan 't ontmenschelyk harte roeren, Geen trouw der Staaten fchrikt zyn drift, zyn yver af, Schoon Dordt en Briel alleen hem als hunn' Heer erkennen. Het  3 JACOBA van BEIEREN. Het lot van 's Gravezandt eischt wederwraak en draf. Het zuchtend volk moet zich aan ramp op ramp gewennen, Terwyl verwoesting, door de vruchtbre velden woedt, En landbouw in een zee van purperbloed moet fmooren. De hand van 't vaal gebrek floort vrol .ke overvloed, De wraak'doet wanhoop in de gloende vlammen glooren, Jacoba's Helden trouw, voor recht en vaderland, Doet muitzucht beven, die haar fleren moed durft tergen. De Kentner word te wreed ontrust door moord en brand, Ihtmjledens ontrouw moog' de wraak der braven vergen. De Koopvaardy,nog in haar jonge tedre jeugd, Zweeft in den arm des doods op Zeelands zilte flroomen, De hebzucht, nooit bekoord door fchuldelooze vreugd, Hadt Beirens aanhang, doof voor klagten , ingenomen, De vlag der roofzucht zwaaide uit Briel en 't oude Dordts Daar muitzucht durfde in U haar helfchen zetel (lichten. Al fchoot eens voor uw vest jacoba's magt te kort, De moed van myn Heldin doet al uw glorie zwigten. De trouwe fieeden, door den hoon van haar Gravin Getergd, befluiten 't recht, door trouw en moed, te (laven. De laffe Hertog voelt de kracht der huwlyks min, En helpt zyn gaê, de lust der ftrydbere Bataven! ,'kZie  TWEEDE BOEK. 3i 'k Zie Haarlem, Gouda en 't krygszuchtlg Medemblik, Ook 't adelyk Delft, verzeld door wakkre Leydenaaren , En al den trouwen ftoet, tot 's dwinglands fchande en fchrik. Zich by den itandaard van den roem der Helden fchaaren! De jonge Krygsheldin voelt in haar teder hart De zucht voor 't Vaderland met heiige vonken gloeiën, Haar moed, die in haar jeugd den wreedfien dood reeds tart, Zweeft op 't gelaat, daar 't oog een tedre eraan deed vlociSa. De bloem der Helden tart voor haar gevaar den dood. Nu zwoegt haar boezem door 't gevoeligst mededoogen, Zy vreest den laffen aart van haaren echtgenoot, En durft, fchoon hoop haar vleit, niet op verwinning boogea „ Ach! (zucht ze,) is dit het heil aan 't graafelyk gezag „ Verknogt? ik voel door zorg myn jeugdig leven knaagen, „ 't Eenvoudig meisje, dat in 't Hulpje 't licht eerst zag, „ Slyt, by haar blij geflacht, haar kommerlooze dagen. „ Doch ik, in 't groot paleis al vleiende opgevoed, 55 Ik zag in de uchtendftond van 't my nr'sgunde leven, „ My reeds door huichlary, door list en nyd begroet, „ 'k Zag norfche üaatszorg op myn tedre jaaren zweeven- » Myn Karell zaagt gy 't leed nog van uwe echtvriendin, n Van u verlaaten, wreed gekneld door angst en zorgen, „ Ver-  ga JAGOBA van BEIEREN- Verbonden aan een Vorst, die 'k nimmer achte of min. ,j Neen, Hemel! zoo veel fmart is voor myn Gaê verborgen! „ Myn erfland wordt betwist door trotfche dwinglandy, „ Tc Zie weerlooze onfchuld my om hulp en byftand fmeken, „ De landzaat,lang gedrukt, wagt thans zyn heil van my. „ 'k Zie burgermoed, gereed om mynen hoon te wreken. „ Gintsch blaauwt deDordtfche vest,in't fomber naar verfchiet! „ Wat's dit?Houdt moed! Zou thans myn heldenvuur verflaauwen? „ Neen! dierbre Heldenfloet! 'k wagt thans de glorie niet; „ Uw bloed, getrouwen! zal myn erfgrond hier bedaauwen. ,, 'kWagt hier noch heil noch roem,'k zie Brabands legerfchaar, „ Op 't fpoor van zynen Vorst, met trage fchreden nadren. „ Nooit pronkt de lauwerkrans hier om myn golvend hair, Geen vonk van heldenvuur fpeelt Hertog Jan in de aadrcn. „ 'k Vertrouw myn boezernfmart de zwygende eenzaamheid. „ Myn Moeder! 'k zag uw angst, toen ge aan myn hals bleef hangen; „ 'k'Weet hoe ge in Henegouwe. uw's dochters ramp befchreit; ,, Dan, 't eeuwig wys beüuur waakt nog voor myn belangen! „ Welaan !'k verberg myn fmart, het krygslot lacht my toe, „ Myn byzyn zal den moed des Bataviers ontvonken. „ Myn Hertog! waart ge in 't eind uw vadfe traagheid moê, „ Dan werdt ons mooglyk eens de Zegekroon gefchonken! j, Zoo  TWEEDE BOEK 33 Zoo zucht Jacoba, daar zy 't leger nederflaat, En doet de Noorderzy' der oude vesting beeven; Des Hertogs heirmacht, die aan de overzyde ilaat, Heeft angst en oorlogsnood in fteêlings hart gedreeven. De blyde Menoe, die langs vruchtbare oevers vloeit, Hoort, fiddrend, aan haar boord de fchorre moordkreet klinken; Daar 't Oorlogsvuur op 't fchuim van haare golven gloeit, Ziet zy haar welvaart in 't krygszuchtig Neêrland zinken. Myn jonge Schoone ftrydt, met fleren heldenmoed, Daar 's Vyands trotschheid haar gezag verbaasd bewondert; Haar krygers wyden haar hun dierbaar heldenbloed, Haarnaamweêrgalmtdoor't heir,wyl'twoedendkrygsvuur dondert! Van Duren kent den aart der jeugdige Heldin, Hy fpilt zyn macht niet om haar leger te befpringen; Vaak dreef zy 't vluchtend volk de ontroerde vest weêr in, Weu 't waagde; door geweld of list heur moed te dwingen. Het Brabands leger,ftaag door vuige rust gevleid, Zag telkens zich verrast, door Dordtrechts burgerfchaaren, Die moedig fpotten met zyn laffe dartelheid, En 't waakzaam krygsbeleid met heldenmoed wil paaren. Lafhartige! hoe diep zie ik uw roem verneêrd! Staar bloozend op den zwaai van Hollands legervaanen. C O  34 JACOBA van BEIEREN. O Hertog! die al 't geen dat vorstlyk is ontbeert, Hoe doet uw lafheid de eer van Brabands Hamhuis taanen! Hoe vrolyk zien ze langs den kabbelenden Aroom, Een dobberende Vloot, in fchyn langs d'oevers dwaalen Met vcoraad ryk voorzien; het krygsvolk, langs den zoom Der Merwe fluimrend, waant hier ryken buit te haaien, Klampt onbedagt en loom elk dryvend vlot aan boord, Het boet zyn graage lust, en ziet met volle fchepen. Door looze krygslist zich al fpottend, ongeftoord, Voor 't gretig oog bedekt de vefting binnen liepen ! Die hoon, die fchimp doorgrieft jacop. a's fiere ziel; Zy bloost om "t lot van haare onedle ftrydgenooten. Een echtgenoot-, die nooit haar moedig oog beviel, Doet, door het fnoodst verwyt, geftaag haar leed vergrootcn. Haar roemryk voorbeeld wekt vergeefs hun dappeiheid, Een laage laffe geest bezielt de loome benden; Maar 't Hollands leger, dat zich met de zege vleit Wil, ondanks tegenfpoed, zich van de Vest niet wenden. Zyn ftrydbare Erfgravin fpoorc hunnen krygsroem aan, „ Myn Helden, (zegt zy,"'j hier moet onze glorie fchittren, „ Hier moet, voor 's dwinglands oog, de krans der Jauwerblaërj „ Tot Netrlands Heil, de nyd en afgunst doen verbittren. „ De  TWEEDE BOEK s$ „ De kans Haat fchoon ; de Had word reeds door nood gekneld, ,, Haar trotschheid zal niet lang onze Oorlogsmoed verduuren', „ Wat's dit? de lugt wcêrgalmt, duor't yslyk krygs geweld „ 't Hertoglyk legereischt myn hulp, door de oorlogs vuuren! „ Wis valt de fleêling uit, fnyd hen de fladspoorte af, „ Daar wy de zegevaan op Dordcrechts wallen planten! „ Myn Helden? volgt my, 'k kies de de zegen of het graf. Zy zwygt, en 't krygsgejuich weêrgalmt aan alle kanten. Het Brabands leger, dat voor 's Vyands fchimptaal bloost, Scheen eindlyk, door't gevoel vanfchandeen fpyt teontwaaken, De Hertog, die een zucht uit laage wraaklust loost, Scheen voor j aco ba's zaak in yvcr thans te blaaken. De Merw word geboeid, en Brabands legermacht Bezet ook de overzy — hier durft men 't Blokhuis vesten, De fteêling, die vanhier zyn hulp en voorraad wacht, Ontroert, daar angst en nood de bange burgers prcsften. JSTu waagt m' een' uitval tot verdediging der ftad. De Brabandfche Overmacht moet voor de burgren wyken. Het nieuwe blokhuis, dat Hechts weinig manfchap hadt Moest,in een ogenblik, \oo\Biirem macht bezwyken. De Her log vlucht, maar 't zien van Hdlands krygsbanier, Die ginds zyn heerschzucht wekt, doet weer zyn moed ontboeijen C a Hy  35 JACOBA van BEIEREN. Hy fchaamt zich voor zyn gaê zoo edel grootsch als fier, Hy wenkt; zyn volk houd fiand, daar wraak zyn bloed doet gloeijen. 't Vyandlyk leger, door een kleene fchaar ontrust, Waant, daar het weêrrtand biedt, zyn roem te zien gelukken; Men durft, fehoon 't kleed" getal des vyands was bewust, He zegekrans voltooid op 's Hertog* fchedel drukken! Het Dordtrécbts krygsvolk wykt, en laat het bloedig veld Aan 't talryk leger, dat, door blydfchap uitgelaten Deeze overwinning als zyn hoogste glorie telt. Alle Eerzucht is voldaan by Eedïen en Soldaten! « Myn vrienden! roept de Vorst," gy zaagt, ik 0vemo^ » 'k Na™aa*vaDonzenhoon>^ m Ik deedt wat Holland bok van Brabavd vergen kon, „ Mynnaam zal, de eeuwen door, met grootfeher luister Linken. m Dan *t is genoeg! fr waagde eens myn doorluchtig bloed Voor myn Gravin, zy kan my niet lafhartig noemen, » Maar zou haar heerschzucht nog myn braave heldenftcet " V°0r DorM< flouten wal, tot langer diensten doemen ? » Neen! *t is vergeefs,die ftad valt nooit in onze hand, „ Laat vrouw jaconA voor haar eigen rechten ftryden, „ 'k Breek zegenpraalcnd op, bevryd van hoon en fchand, „ Laat Ho/land zyü/Gravin voor Bdrem macht bevryden. j, Het  TWEEDE BOEK. 37 Het Joome krygsvolk is tot d'aftocht ftraks gereed, De vloot met voorraad dryft de zilte ftroomen tegen, Daar elk den laatsten tyd'van zyn verblyf befteed Tot klaagen, wyl geen buit door 't krygsvolk was verkregen. Men fteekt de legerplaats in 't diepst des nachts in brand. De ftadsgenooten zien van verre vonken glimmen. Terwyl de blyde vreugd de norfche zorg verbant Gloeit naauw het zonnengoud aan bloozende uchtendkimmen Of 't moedig krygsvolk vliegt de vrye ftadspoort uit. Beleid had zich een deel in 't heimlyk doen verbergen, De vyand word vervolgd, men poogt door 't ftrydgeluid Van trom en veldtrompet de wederwraak te vergen. De Hertog nu vol angst, ziet zynen legerdrom Vernedren door de fchrik van Bdrem legerfcharen, Hy wendt zyn vluchtend heïr weêr na de vesting om, Maar ziet zich {baks omringd door wreede doodsgevaren- De fteêling deinst en lokt hen by de hinderlaag, 'k Hoor Hertog Jan in nood zyn Echt, zyn gaê vervloeken, De wanhoop tart den dood, en doet de ziel geftaag Door angst en wraak getergd, naa veilige uitkomst zoeken. Jacoba , die haar lot in eenzaamheid betreurt, Daar ze uit de vlam de vlucht des Hertogs had vernomen, C 3 Hoort  38 JACOBA van BEIEREN. Hoort nu hoe 't moordgefchrei de dunne wolken fcheurt, En voelt het heldenbloed door jeudige aadren (hoornen. Een trouwe bende vliegt het Brabands heiV ter hulp, De hoop herleeft, terwyl de burgers (trydend wyken; Verwoesting zweeft langs 't veld; in 's landsman* lage üuïp Moet fchreiende Armoe door het bang gebrek bezwyken. De Dordt/cbe helden, met een' ryken buit belaan , Daar ze al de fchepen naar hun juichende oevers voeren, Het helden wapentuig en Brabands legervaan, Als zegenketens, aan hun gloriekranzen, (hoeren De laffe Hertog laat nu 't Nederlandsen gewest, Het erfgoed van zyn gaê, ten prooi der dwingelanden Hy vlucht naar Era'iani- dan in Gurtrmds fkrkc vest, Scheen heerschzucht in zyn borst met fl mwen gloed te ontlanden- Hy kent JA co bas aart, hy vreest met recht den haat Van elk weldenkend hart, aan haar belang verbonden. Haar hy in 't hachlykffe uur zy„e Echtgenoot verlaat, Zyn plicht, a's gaê en voogd, lafhartig heeft gefchonder, Hy laat Zyn bende hier in rust en veiligheid, En keert naar't leger der getrouwe Batavieren, Haar hy zyn gaede in fchyn om haar behoudnis vleit, En toont de onzekerheid om ooit te zegevieren. » De  TWEEDE BOEK 39 „ De vesting, (is zyn taal)" buigt nimmer door geweld, „ Nooit kan men, van naarby, haarfterken wal verflooren, „ De Aroom voorzat haar nood, daar nooitgebrek haar kwek, „ Zal Beiren geen verdrag van overgaaf bekooren. Jacoba, die vol fmart zich de eerkroon ziet ontrukt, Voelt, op die taal, te fterk haar haat, haar afkeer gloeijen; „ Ach,God! (zoo zucht zy)"wordmyn heiligrecht verdrukt? „ Wel aan! myn Vaderland! zie dan uw Vryheid boeijen. „ Knielt, wreed gekluisterd, voor den trotschen zetel neêr; Van Bttm* die ontaard de ftem van't bloed doet zwygen, „ Veracht uwe Erfgravin - Erken hem als uw Heer! ., Maar de ondeugd zal in 't eind haar fchandlykloon verkrygen. „ Myn helden! dit is de eer, door al uw trouw behaald ! „ Wy konden met de ftad Bourgondkm leger dwingen „ Dan, nu is alles uit, myn glorie is gedaald! „ Ach! waarom dwong de Staat my Brabands vorst te minnen? „ Zyn laage ziel alleen bewerkt myn ondergang, - Hy vlucht, de veiligheid van myn Bataafsche fcharen ,. Eischt hem te volgen; is dit zorg voor myn belang? „ Heet dit myn erfrecht, tot geluk myns volks, bewaaren? Nog toont haar legermacht een onverwinbren moed, Men bied grootmoedig aar., alleen de ftad te dwingen. C 4 Dan  40 JACOBA van BEIEREN. Dan, vrouw jacoba waakt voor 't dierbaar heldenbloed, Zy kent de fterkte en trouw der dappere fledelingen. Myn jeugdige heldin pleegt met haar vrienden raad, Met gryze hopliên en beproefde legerhoofden. Elk doemt de laffe vlucht des Hertogs, in een ftaat Waarin 's volks moed en de angst, der veiling heil beloofden. Men keurt, ondanks zich zelf, jacoba's aftocht goed, 't BeflUit is reeds bepaald: fpyt doet de boezems zwellen, Het vuur der gramfchap, dat in tintlende oogen woed, Ontvonkt jacoba, die haar bloodaart moet verzeilen. Myn fiere krygsèeldin, geknaagd door 't wreedst verdriet, Voelt afkeer, haat en wraak, haar kloppend hart beflryden, Zo vaak haar kwynend oog haar dartlen Hertog ziet. '« Lands rampfpoed vergt alom haar tederst meedelyden. Het Heir breekt woedende op, van voor de trotsche vest, Het moedig i>^»tó/,befchermd door forfche werken, Zwaait vryheids (landaard nog alleen in dit gewest, Nu ziet de dwingeland haar macht, haar heerschzucht fterken! De Hollandfche Erfgravin verlaat haar Vaderland, Om aan het Brabands Hof V0I fpyt en fmart te kwynen, Waar laage vlciery de blanke oprechtheid bant, Waar welvaart, vrecde en list in zegepraal verfchynen. De  TWEEDE BOEK. 41 De jonge Schoone ziet, by eiken morgemlond, Haar zorg en knellend leed door ramp op ramp vergrooten, Terwyl haar kwynend har: fomwyl vertroosting vond In't lief gezelfchap van haar jonge fpeelgcnooten, Met haar in de eigen lucht, door vryheid, opgevoed, Wier vaderlandfche trouw in 't maagdlyk blosje gloorde Daar elke fchoone, in fpyt van Brabands juffrenftoet, Hetvalschheid haatend hart van myn Gravin bekoorde. Haar Vorftelyke gaê, flechts ep vermaak bedacht, Liet laage vleiers 't land, tot hun belang beftuuren, In zyn geliefd vermaak, de nuttelooze jacht, Verfpilde hy, vol vreugd, de vlugtig rollende uuren. — Terwyl onkuilche min zyn vuigen boezem fireelt, En hem zyne echtgenoote op 't hoonendst ftaag doet tergen, Daar nooit haar tedre ziel in huwlyks eendracht deelt, Kan zy haar fmart niet meer, in ichyn van vreugd, verbergen. Zy fmeekt vergeefs om hulp, daar Beiren wraak en macht Heel Holland dwingt voor hem als Landgraaf neer te knielen.^ Reeds ziet zy Rotterdam in zyn geweld gebrngt, Met Papendrecbt, hoe trouw befchermd door heldenzielen. De moedige Adriaan, Vorst Albrecbls fiere zoon, Kon,zwigtcnd voor't geweld, de vrees des doods verwinnen, C 5 De  42 JACOBA van BEIEREN. De fmart van myn Gravin verfirekt zyn fmart tot loon , De wrok op Brabands Vorst doet hem FUip, beminnen. Een rei van fled.n wydde aan hem hun hulde en trouw, En Vrouw Jacoba, acht haar erfgoed reeds verlooren.' De fnoode Hertog fpot met »t noodlot van een Viouw, Wier heilig recht en deugd zyn boezem moest bekooren. Ze ontrekt zich aan zyn hof, cn poogt in 't vaderland Haar trouwe vrienden, tot haar voordeel, te bewegen. Zuidbolland zmgtte niet voor Neêrlands dwingeland, Het fcheen Jacoba, als zyn erfgravin, genegen. Rampzalig Nederland] hoe treft rr.e uw jammerfraat! Wat hebt ge al tegenfpoed en onheil moeten dulden! Hoe treurde hier natuur, in aaklig rouwgewaad, Toen moord en krygsgefchreeuw het doodlyk oord vervulden! De Vrugtbaarheid verfmoorde in rookend menfehenbioed, Geen bly genoegen fpeeldc in zagte klaverweiden, Daar beemd cn veld, verfchroeiddoor d'yslykfte Oorlogsgloed, Het aaklig beeld des doods voor 't treurig oog verfpreidden.' Myn Vaderland.' hoe diep zonk toen uw ouden roem .' De Vryheid zag zich door de heerschzucht woedend kluistren, Terwyl ze op 't hart getrapt, door dwinglandy de bloem Der helden zag vermoord, cn fcood haare eer ontluistren! Mensclj  TWEEDE BOEK. 43 Menschlievendhcid, die deugd, die on> gevoelig hart in 't leed van andren doet met fombren wellust deelen, Die hemeltelg wordt nu door haat en rouw benard, En kon in Beton oord geene eedle zielen flreclen ! De trouwfte Vader woed op zyn beminlyk kroost, Wyl hy zyn boezem ziet om "s vyands onheil zwoegen, Hy ziet zyn dappren zoon, nog korts zyn vreugd en troost, Zich by de krygsvaan des gehaaten dwinglands voegen! Natuur ontroert by 't woen der helfche burgertwist. Ja, 'k zie den zoon zyn hand met 's vaders bloed bevlekken. De moordzucht, trouw verzeld door afgunst wraak en list, Ziet met een helsch vermaak den grond met lyken dekken. Hier treurt een Gryzaart on 't vermoorden van zyn kind, De wanhoop gloeit in 't hart der afgeleefde moeder, Daar zy haar zoon , doorgriefd met 't flaalzyns vaders, vindt! Gins kent een jongen held zyn teergeliefden broeder In hem, aan wien zyn dolk daar ftraks den doodfteck gaf; Hy zoekt, vergeefs ontroerd, het gudzend bloed te Helpen, De mond fmeekt, ftervend, nog o n 's broeders wraak enftraf, Geen weerlooze onfchuld kan de hulplooze offers helpen. Zoo immer d'afgrond juichte om 's aardlings jammerlot, ?£ Is dan als burgerkryg natuur en recht doet zwichten, Wen  44 JACOBA van BEIEREN. Wen onrecht en geweld met teedre Vriendfchap fpot, En bloeddorst cn verraad op aard hun zetel ftigteni — 't Bevallig H,lland wordt een aaklig moordtoneel, De wanhoop zweeft alom op bange boezemzuchten! - ó Tyd! fchuif uw gördyn voor 't ysfelyk tafréell Tc Zie, door Jacoba's komst, de moedloosheid weer vluchten. Zy word vol vreugd begroet in Goudas trouwe vest, (In fpyt der dwinglandy verknogt aan haar belangen J Geen fnoode list hadt hier het Hollands hart verpest, Zy ziet door vriendfchap zich , zoo gul als blyde, ontfangen. Opnieuw verzamelt zy een fleren heldcnftoct, Wier trouw niet wankelt in de wrccdftc(tcgcnheden, jacoba's zagtc deugd ontvonkt hun aller moed, Haar wys beleid verfterkt de wankelende (leden. Nu ziet zich Beiren door zyn jonge Nicht verrast, Eerhy doorkrygsmacht nog hce! Holland hadt gedwongen, Schoon vleizucht, kruipende, op zyn trotfche wenken past. Hy hoort zyn glorie nooit door Batoos kroost bezongen. Neen, haat en afkeer zweeft zelfs op 't geveinsd gelast Van hen, die 't nedrigst voor zyn grootfchen zetel knielen; De blanke oprechtheid vlucht voor nyd en eigenbaat, Ccen trouw of vriendfchap woont bylaage cn flaaffche zielen. Eu-  TWEEDE BOEK. 45- Europa zag, reeds lang, 't gefchokte Nederland, Door heerschzucht uit den kring der Duitfche leenen rukken» Elk kent van Beiren, als een trotfehen dwingeland, Die recht en wet en plicht voor zyn geweld doet bukken. 'sLands droeve ftaat ontroert nu elk gevoelig hart, Nu 't heilig recht de taal der dwinglandy moet hooren. Bourgonje, door den haat van Frankryk nog benard, Doet de eerfle morgenftraal van zaalge vrede glooren. Hy ziet zyn Zuster van gezag en roem beroofd, In 't onheil van haar telg, met moederliefde, deelen. De fchyn van een verdrag, fchoon 't weinig heil belooft, Kan 't zagt verdrukte hart des landzaats eindlyk ftreelen. De ftaatkunde, opgevoed door zorg en wys beleid, Door zelfbelang verzeld, kan Beirens hart bewegen. jacoba, die vergeefs voor 't wettig erfrecht pleit, Is tot verzoening thans, door dwang geperst, genegen. Bevallig Wuudrhbzm ! gy waart het heiligdom Waarin, uit flaats belang, de vrede eerst is geboren. 't Gerucht der handeling verfpreidde zich alom, En kan den Hemel, met ons leed begaan, bekooren. De jeugdige Erfgravin, door rampfpoed mo2 getreurd, Hadt haare moeder in deeze oorden mogen groeten, Mar-  46" JACOBA van BEIEREN. Margreia, fchoon 't verdriet haar zwoegend hart verfcheurt9 Mag, in haars dochters arm, weer zagte kalmte ontmoeten. Zy zelf verzelt haar telg, die door geen echtgenoot Zich ziet geleiden, by de vreê bewerkende Eedlen. Haar moed geeft fchoonheid zwier, haarvrye ziel blyft groot, En weigert, hoe geprangd, om eer of gunst te beedlen; Filips, door Cbarolois als Graaf en heer erkend, Eischt uit Bjurgonjes naam de rust van volk en landen; Zyn list en eigenbaat, jacoba onbekend, Bindt al haar rechten aan geltrengelde eendraclitsbanden* Van Beiren ftaat zyn Nicht 't gezag op Holland af. De fteden, van hun eed als Graaf van hem ontflagen, Erkenden flcchts het recht dat men jacoba gaf. Daar ze aan zyn zorg als Voogd de landen op moet dragen. Welk een ondraagbren hoon voor haar grootmoedig hart! Haar laage Hertog moet, met Beiren, 't volk beftuuren, Regeeringloosheid zal haar ftille boezemfmart Geftaag doen groeijen met de traage flepende uuren, Terwyl haar dood de wensch van Beiren eens bekroont. Zoo luid 't verdrag: alland moet voor zyn macht eens buigent Wen nooit een erfgenaam zich uit haar echt vertoont* Die aan baar borst den aart van Neerland in mag zuigen.  TWEEDE BOEK. 47 "c Verdrag, zoo fchandelyk voor myn wettige vorftin, Werd door haar blanke hand,alken uit dwang, getekend. Daar reeds Filips, bekoord door 't erfgoed der gravin, Zich Graaf van 't groot gewest, na Beïrens fterven, rekent. Nu fpreidt de vreedezon een flaauwe daageraad, En doet de vryheid aan den trans des voorfpoeds bloozen, De nacht des doods verdwynt, en Neêrlands veegen ftaat Word door de rust geftrooid met zagte welvaarts roozen. — JA-  JACOBA VAN BEI EREN. DERDE BOEK. ISfaauw was in Woudrlchem des oorlogs vlam geblust, De wonden bloedden nog der Vaderlandfche helden, Nog hadt geen gulle Vreugd de traanen weggekust Der armoê, die nog dwaalt 'angs haar verwoeste velden. De galm der krygstrom rolt nog door dit zuchtend oord, De lieve vrolykheid hadt d'angst nog niet verdreven, De blyde rust, door bloed en traanen lang verfmoord, Begon, door hoop geftreeld, nog naauwlyks te herleven, Toen  DERDE BOEK; 4St Toen fnoode list, op nieuw tot 's lands bederf gereed De vuige muitzucht deedt in 't volkryk Braband woelen, Daar Hertog Jan zyn tyd Hechts aan vermaak befteedt, Ziet hy de liefde en trouw in 't burgerhart verkoelen. Jacoba, om haar deugd door elk. oprecht bemind, Zoekt 't vuur der tweedragt, ia zyn opgang, te verdooven, Van Beiren zag, vol fmart, hoe Holland zich verbindt Aan haar, die hy met drift elks achting wil ontrooven. Zoo lang ze in 't Vaderland haar vriendenyver vóedc Heeft Beiren d' afkeer van elke edle ziel te wagten; Het medelyden wekt der braaven liefde en moed En doet den dwingland haarer blyde jeugd verachten. Hierdoor hadt Beirem hand het tweedragts vuur ontvonkt In Braband, dat alreeds j acoba's weerkomst vergde, Daar 'strotschaarts heïrvaan reeds in 's Hertogs ftaaten pronkt En, in Geertruidtnberg 't verwonnen krygsvolk tergde. Jacoba keert te rug, door Brabands Raad begroet, Nu moet myn Vaderland, op nieuw, in rampen deelen. 'tGemyterd Sticht, zoo vaak befpat met heldenbloed, Ontfluit welhaast alom de woeste krygstooneelen. 't Bisfchoplyk Utrecht, en 't kloekmoedig Amersfoort, Met oud Montfoort, zien zich het aakligst lot bereiden- r» Door  y$o JACOBA vAn BEIEREN. Dooi" Geldrens roofzucht, daar geen vestings muur hemftóDrt, ZmtS'Ts/elJ/yh bezweek; ftraks zoekt men hulp by Leiden. De fiere Wasfenaar, die hier de ftad bewaakt, Getrouw aan zyn Gravin, met Bdrem macht te onvrèden, Ontziet zich niet, terwyl zyn heldenyver blaakt, In 't Stichts verbond , ter zelf verdediging, te treden. 't Hërtooglyk Gelderland hadt Hollands val bepaald; Een heimelyk verdrag, met Belrens Graaf geflooten, Bewolkt de heilzon, die met zagte glanzen ftraalt, En doet elk oogenblik weer hygende angst vcrgrootcn. In Brabands hoogen Baad verfchynt een afgezant Des Bisfcbops, om, in naam van hem, en zyne Staaten, De hulp te vragen van 't vriendfchaplyk Nederland; Jacoba deelt in 't lot van Utrechts onderzaaten, Zy wenscht met eedlen moed van Beiren te weerftaan, Zy voelt haar kloppend hart door hun gevaar bewogen, Haar Gaê ontziet zich niet haar fmceking af te liaan, Zyn laffe werkloosheid verydelt al haar poogen. De Staat van Braband wyst het hoog gezantfchap af, Befchroomd dat Beiren zich op hun gewest zou wreken. Jacoba voelt al 't leed, dat haarde weigring gaf, Heel Holland zag den band dier valsche vriendfchap breeken. Dc  DERDE BOEK 51 De vrienden der Gravin vereênen zich met 't Stick, En doen het vuur des krygs, met nieuwe vonken , gloei jen. De heerschzucht fchendt 't verdrag, enfpot met eer en plicht, 't Bloed ftroomt door Vryheids tuin, eer nog de Olyvenbloeijen. Het adelyk Gelderland, door hebzucht fteeds bekoord, Verfchrikt den Naabuurdoor zyn roof > door moord en plondrenj Hoe rolt het oorlogswêe, langs vryheids boorden, voort! De zuidzee hoort den doodop 't fchuim der golven dondrenJ 't Eenvoudig Marken moest den wreedlten tegenfpoed Verduuren, door den wraak der ftoute Kampenaaren. De Visfchers ftulp, vernield doord'ysfelyksten gloed, Weêrkaatst het beeld des doods, op tuimelende baaren: 't Gekerm der ftervenden zweeft op den vluggen wind, En treft het heldenhart van Waterland en Hooreti. De wraakzucht, die haar heil in 't leed der onfchuld vinlt, ' Moest in het ziedend bloed der wrede rovers fmooren. 't Gemyterd Utrecht lang, met Diventer en Zwol, En Kampen trouw vereend, had nu met Hollank Grooten, Wier boezem, door den haat op Beirens trotscheid, vol Van hoop op uitkomst was, een krygsverdrag gefloten. Nu barst wêer 't oorlogsvuur in Iaaije vlammen uit! De Vrienden der Gravin verkiezen 't roemryk fteryen, D z In  5-2 JACOBA van BEIEREN. In 't hevigst van den ftryd, by 't fchorre krygsgeluid, Eer, dan door laffe vrêe hun recht en goed te derven. Van Beiren, die door woede en toornen heerschzucht blaakt Daar' angst en kille fchrik door Neerland zich verfpreiden, Rukt ftrakszyn leger voort, dat naar verovering haakt, En fluit de Vesting in van 't ftrydbaar moedig Leiden. Vergeefs biedt Wasfenaar den trouwsten tegenftand. Die ftad buigt voor geweld, na zeven vlugge weken; Nu zweeft verwoesting door het zuchtend Vaderland, En vormt een wildernis van de onlangs vruchtbre ftreeken. De vorstelyke Haag, door vreugd en pracht bewoond, Word jammerlyk vernield door wreede en woeste benden, Noch jeugd noch grysheidwerddoor'svyands zwaard verfchoond, Men durft alleen het Hof, 'c verblyf des Raads, niet fchenden. Jacoba, die vol fmart 's lands droeven rampfpoed ziet, Vond nergens hulp of troost; zy flyt haar bange dagen In 's Hertogs hof, gekneld door 't grievendst zielverdriet, Terwyl haar gaê zich ftreelt met 't fchigtig wild te jagen. Zy voelt haar boezemfmart door geene rust verzagt. Gekneld door huislykleed, omringd door ftaatfche zorgen, Vertrouwt zy zucht op zucht aan 't aaklig ftil der nacht; Geen blydfchap ftreelt haar zielby't licht des fchoonften morgen* Be-  DERDE BOE K. Bevallige Ada, d'eer eens fleren maagdenfloet Die myn gravin verzelt, deelt in haar tegenheden, Uit edel bloed geteeld, van jongs af opgevoed Aan 't hof, en ftaag gewoon aan vaderlandfche zeden; Deeze Ada was reeds vroeg de blydfchap der Gravin, Haar hart, zoo juist gefchikt voor 't heiligste genoegen , Voor waare vriendfchap, 't beeld der zaalige englenmin, Deedt, door het reinst gevoel, jacoba's boezem zwoegen. Nu, daar niet ééne (haal van hoop op uitkomst daagt, Vindt myn gravin flechts troost in 't ftïilc traanen fchreijen, Als ze aan haar hartvriendin het treurig noodlot klaagt; Soms vindt zy zelfs vermaak in Neêrlands juffrenreijen. Heur ongeveinsden aart en gulle vrolykhcid, Gemaald op 'tzagt gelaat, kan 't vryc hart bckooren.- Heur eedle zwier,zoo rein door't maagdlyk fi-'::oon verfpreid, Kan praalzieke afgunst in haar laage vreugd verflooren; Men had reeds lang gepoogd, door fnoode vleijcry, , Jacoba's groote ziel, door valschen fchyn, te blinden: De jeugdige Erfvorflin, zoo gul van aarc, zoo vry, Kon nimmer zagt vermaak in hooffche grootheid vinden. De Brabandsche Adel moest, gekneld door helschen nyd, Den Nederlandfchen zwier in't hofpaleis aanfehouwen, ■ D 3 Erg-  54 JACOBA van BEIEREN. Ergdenkendheid, geteeld uit wroeging, wrok en fpyt, Koos, voor jACOHAzelf, inlandfcbe ftaats jongkvrouwcn. De Hertog, die, zints lang, den band des huwelyks fchondt, Zyn fchoone gemalin, door't fnoodst gedrag, deedt treuren. Die bloodaart aarzelt niet, tot haar verdriet, een vond Door haat en wrokgefmeed, kwaadaartig goed te keuren. Jacoba, nooit gefchikt voor laage dwinglandy, Ziet, nu 't ontwerp gelukt van Brabands Hovelingen, Haar grootfche ziel ontvonkt: — „ Zou vuige flaverny 3, Een vrygebooren vrouw,in fpyt der rechten, dwingen? (Dus is baar taal ) " eer dat dit fnood ontwerp gelukt, „ Eer Hertog Jan zyn haat, door myn verdriet, ziet koelen, „ Worde eerst dit vrye hart uit de enge borst gerukt, Of'k doe myn wraak eerst dien lafhartigen gevoelen, „ Zoo kent hy de overmacht van een getergde Vrouw; s, Hy laat myn Vaderland in bange nooden zuchten, „ Myn vyand is zyn vriend, hy fpot met eer en trouw, „ Myne Ada! 'k zal zyn macht 'k zal zyn verblyf ontvluchte». „ Hy fchonk nog zeven jaar de onwettige Voogdy , Aan hem, die my berooft van myn gêerfde landen, „ Ik fterf van fmart en fpyt! ö Hemel! ftaa my by, „ 'k Beveel m, n recht, myn zaak, 6 Almachti iu uw handen.» Ver-  DERDE BOEK' 55 Vergeefs zoekt haar vriendin, haar duldelooze fmart Door tedre vriendfchap, op het minlykst, te verzagten, De rampfpoed der Gravin grieft haar meêlydend hart, Zy huuwt haar traanen aan de bangste boezemklachten, Intusfchen juicht de nyd, terwyl hy zegepraalt! Men doet den nieuwen ftoet der juffren hofwaards leiden, Daar hollandsch maagdenrei het tydfiip ziet bepaald, Om tot haar bittre fmart, van haar Vorstin te fcheiden. Dan, vrouw jacoba duldt geen haatelyken dwang, Zy vlucht uit 's dwingelandshof, naar 't vreedzaam Henegouwen. Verzeld door vrienden, flaag bezorgd voor haar belang. Op 't vriendelykst begeleid door al haar flaatjongkvrouwen, Ze ontmoet haar moeder, die haar gryze dagen flyt, Met over 't rampvol lot van haare telg te zuchten, Zy voelt hoe angst by angst het moederhart beÜrydt, En haar,door fmart verteerd, in knellende armen vluchten, Jacoba, nu ontvlucht aan eenen echtgenoot, Die 't recht op haare liefde en achting hadt verlooren; Zy voelt hoe elke dag haar ftil geluk vergroot, Zyn afzyn kan haar ziel, te lang gefchokt, bekooren! Het bly gezelfchap eener tedere vriendin En dierbre moeder, doet haar 't zagt genoegen zmaken, D 4 Darj  $5 JACOBA van BEIEREN. Dan, nooit gevleid door 't zoet der zuivre huwlyks min, Doet ftaag een tedre drift haar jongen boezem blaken! Haar echt met Hertog Jan, door ftaatkunde eens voltooid, Schynt door zyn vriendfchap met haar vyand thans gebrooken, Terwyl geen erfgenaam nog huwlyks roozen flrooit, Daar hy het heilloos vuur van wellust voelt ontftokcn. Onkuisfche min had lang des Hertog's ziel bekoord, Van /lsfchens telg, vervreemd van reine deugd en zeden, Omhelst den fnooden vorst, daar hy het denkbeeld fmoort Der ongeveinsde trouw, van godsdienst eer en reden. Jacoba voelt den band des huwlyks wreed verfcheurd, Zy hadt voorheen haar oog op Englands Prim geflagen, Op Humfrey, deeze min had fhnrik goedgekeurd, Toen hy het Lelieryk van zynen roem deed waagen. De Koning zag toen 't leed van Hoilandsch erfgravin, Bb al den byfland van haar echtgenoot ontbeerde. Zyn broeder vleit zich nu met haar oprechte min, Daar hem Clociester, als zyn heer en Hertog eerde. Nog naauwlyks had hy 't lot van myn Vorftin verdaan. Of liefde en deernis deedt zyn fiere ziel ontvonken; Daar Koning Hcnriï, met haar grievend leed begaan, Het Britsche ryk haar vry ten fchuilplaats had gefchoaken. Daaj  DERDE BOEK. $7 Dan, eer jacoe a nog haar tedere neiging voedt Ziet zy heel Braband met haar huisverdriet bewogen, 's Lands Staaten deelen in haar wreden tegenfpoed. Verachting voor hun Vorst fpeelt in hun grimmige oogen. Zy doemen zyn verdrag en harde dwinglandy, 't Aanzienlyk Leuven ziet 's lands hoogen Raad vergaren, Men roemt jacoba's deugd, men wraakt de vleiery, En doet 't befluit tot heil van myn heldin verklaren, Met open brieven word haar vorstlyk recht geftaafd. Op 't fterkst bekrachtigd door 'slands Edelen en Steeden: De hoofsche vleijers, Hechts aan eigenbaat verflaafd, Zien zich verwyderd, door gerechte wraak beflxeden. Een grootsch gezantfehap, uit der Staaten achtbren rei, Begeeft zich naar het hof van 't graaflyk Henegouwen, Hier fmeekt men de Gravin om, onder trouw gelei, Tekeeren, met den ftoet van Hjllandscb Hofjongkvrouwen. Jacoba , in wier hart de waare erkentnis woont, Voelt zich getroffen door de gunst van Brabands Staaten; Daar zy haar achting aan 't gezantfehap minzaam toont, Dan, op den hertog durft noch wi! zy zich verlaten. „ Ik ken (dus is haar taal,}" zyn onverzoenbren aart, „ Doorlachte Heéren! 'k weet hy waant zich thans beledigd, D 5 » Bty  5.8 JACOBA van BEIEREN. „ Hy achte my, zints lang, zyn liefde en trouw onwaard, „ Hy haat elk fterfling, die myn heilig recht verdedigt. „ Zyn valfche Vrienden, die, door zelfbelang bekoord, w Door fnoode vleijery zyn zwakke ziel misleiden, ,, Zyn door uw macht gcftraft, dit heeft zyn rust geftoord; „ Hun lot zal in zyn ziel het vuur der wraak verfpreiden. „ Zoo ik aan 't hof verfcheea, hoe zou zyn wreylen haat „ Zich dan aan my, de bron van al zyn kwelling, koelen! „ 't Is waar? 'k zie my befchermd door Brabands achtbren Raad.;. 9, Dan huislyke onlust zou m y 't grievendst leed doen voelen. „ Gunt, daar g/ vooral 't volk en voor myn onfchuld pleit! 5, Vergunt my, nog voor eerst, myn Echtgenoot te fchuweu, „ Tc Geniet, daar my geen hoop op blyder dagen vleit, „ Hier 't ftrelendzoet, wylrust zich aan myn lot mag huwen. „ Zegt aan 's lands Staaten, dat myn hart hun trouw erkent, Ikzal, zoo lang ik leef hun heil hun gunst waardeeren, „ Schoon aan de zaligheên des levens lang ontwend, „ Hun vriendfchap doet in my 't gevoel der vreugd vermeeren» 't Gezantjcbap keert terug met 't antwoord der Gravin. Men deed ook hertog Jan 't beflult der Staaten weten, Men vergt zyn liefde en trouw voor zyne gemalin ; Doch vruchteloos, de Vorst heeft deugd en plicht vergeten. Ver-  DERDE BOEK 59 Verachting is het loon van 's volks getrouwen ftaat, Geen waare Vriendfchap kan zyn fnoode ziel doen gloeijen, Hy kiest, ten hoon en fchimp, tot zyn geheimen Raad Een hooffchen ftoet, die zich door eigenbaat laat boeijen. Zyn valfche vrienden, door 's lands hoog gezag vervreemd Van hun misleiden Vorst, zien ftraks hun plaats bekleeden Door flaven, die hy tot een kruipende adel neemt, Die vaak, op zynen wenk, de fnoodste ontwerpen fmeden. Een handelwys, zoo laag voor een doorluchtig Vorst, Kan niets dan afkeer in het hart der braven wekken; Verbittering en wraak gloeit in der Edlen borst, En doet al 't volk den aart des Hertogs klaar ontdekken. Elk acht hem ongefchikt tot 't vorstlyk landbeftuur. De Staaten , die tot heil van volk en vryheid waaken, Zien, door 't verward bewind, hetfmeulend tweedrachts vuur, Tot algemeen bederf, met helfche vonken blaaken. —■ De nyvre ftaatszorg kiest voor 't land een wyzen voogd, Jan had "t voogdyfchap zelf aan Beiren opgedragen, Tot Vrouw jacoba's fmart, op wier verdriet hy boogt, Thans hield men *t ftaarend oog op graaf Filips geflagen. Des Hertogs broeder, door Saint Paul als Heer erkend, Sïeemt, op der Staaten beê, het hoogbeftuur in handen Ter-  6b JACOBA van BEIEREN Terwyl me een nieuw verzoek aan vrouw jacoba zendt, Om weêr te keeren in haare aangehuwde landen; Men vleit in Braband zich op nieuw met heil en rust: Bmrgonje, om Kareis dood in diepen rouw gedompeld, De trotfche heerschzucht, van Filips reeds lang bewust, "Vaak deor't vyandlyk woên van Frankryk overrompeld, Bourgonje neemt nu deel in Brabands ftaatsbelang. filips wil zelf den zoen van 't vorstlyk paar bewerken; Dan, hy bedoelde alleen jacoba's ondergang, En zoekt zyn aanhang, in 't geheim, alom te Herken. Vilvoorde kiest men tot een plaats, waar huwlyks min, En vreê met vorst en volk, elkandren zoude ontmoeten. 's Lands Staaten mogen hier myn jeugdige Erfgravin, Wier vriendfchap elk bekoort, met gulle blyfchap groeten. Dan, Hertog Jan, wiens wrok elk oogenblik vergroot, Wil geen verzoening met zyn gade of Edlen treffen: Hem grieft elks achting voor zyn fchrandere echtgenoot, Hy ziet Filips, vol fpyt, thans boven zich verheffen. Hy^jhoudt zich aan het hof. — Vilvoordens trouwen raad, Ziet, door die weigering, de zoetfle hoop verdwynen, De Hertog wekt geftaag der braaven burgren haat, En doet, door twist en wraak, de vriendlyke eendrachtkwynen* Na.  DERDE BOEK. 61 Natuur, die in de herfst in 't vaale rouwkleed treurt, Vermoeid door 't buldrend woên des dollen ftorms te hooren , Ziet, wen het aaklig floers der donkre wolken fcheurt, De vriendelyke zon met heldre blikken glooren; Zoo ziet het volk, in 't eind, een vonk van troost en vreugd. De twist en wraakzucht fchynt naar 's afgronds poel te vluchten? Filips, wiens broedermin der Staaten ziel verheugt, Omhelst den Hertog; — 't volk fchynt nu geen leed te duchten. 's Lands achtbre Staaten, weêr verzoend met hunnen vorst, Vertrouwen hem 't gezag; Filips van zorg ontflagen, Verlaat dit oord; maar Jan-, wiens hart naar wraaklust dorst, Ziet met vermaak 't bewind hem plechtig opgedragen, Daar hy, op nieuw, zich aan van Beïrens vorst verbindt, ♦t Hertooglyk Kleef fchynt zich by hun verbond te voegen. Dan, Brabands Staat, die 't heil van Vrouw Jacoba mint, Smeekt om haar komst aan 't hof, ten blyk van hun genoegen. Zy, wier gevoelig hart nooit fchamper hoonen duldt, Veracht een vorst, die nooit zyn waarde als vorst gevoelde ; Een Vorst, wiens laage ziel met haat en wrok vervuld, Zich vaak in traanen van onfchuldige offers koelde; Haar tedre Moeder beeft voor nieuwe moeilykheên, Het Brabands hof doet haar voor wreden rampfpoed fchrikken 'K Zy  62 JACOBA van BEIEREN. Zy zag haar dierbre telg zoo lang door fmart befireên. Nu groeit haar bangen angst, met rollende oogenblikfeen Terwyl Jacoba haar op 't mïnzaamt troost en vleit, Haar afkeer telkens voor den Hertog voelt vermeêren, Zy dankt der Staaten gunst; — doch haar grootmoedigheid Duldt niet als gemalin haars vyands vriend meer te eeren. De tedre droefheid der bevallige erfgravin Treft heel haar hofftoet met gevoelig mededogen, Zy deelen in haar rouw; — haar dierbre hartvriendin. Kan in ditgrievendst leed haar ftille traanen drogen. „ Myne Ada\ (zucht ze,") kan, in myn beklaaglyk lot, „ Het waar genoegen ooit myn zwoegend hart bekooren ? „ Neenl'k ken geenblydfchap meer.Zoude eenRechtvaardigGod, Die't onrecht wraakt en ftraft, myn itille klacht niethooren? „ 'k Heb in deez boezem zoo veel tyds myn ramp verfrooord! 'k Heb zelfs voor vriendfchaps oog myn knellend leed verborgen! „ De lach der vreugd heeft vaak op myn gelaat gegloord, „ Terwyl myn ziel bezweek voor de aakeligfte zorgen. Zoude ik een echtgenoot, die deugd en plicht veracht, j, Die 't recht des huwlyks fchond, in vleiende armen knellen? Een trotfchen dwingland, Hechts op myn verdriet bedacht, 9, Die al myn dagen deedt door tegenfpoed verzeilen: Neen.'  DERDE BOEK. 63 „„Hcettt AAa\ 'k voel, ik haat den moorder van myn fust, „ Neen! zyn véraehtirfg heeft myn ziel te flerk doen lyden! „ Hoe ftreeltrnjBumfrys min! 'fc heb nooit een telg gekust, „ Nooid kon een fpeelend kind myn teder hart verblyden. „ Myne Ada\ 'k vrees niet meer ,'k verbreek den huwlyksband, „ Nóóit met den Kërtëg, door gerechte trouw gefloten, ... „ 'k Vertrouw u'tdiepst geheim; — men wacht me m.Engelasi ', Vriendin! daar wordt door ons een waare vreugd genoóten!** Die taal van myn heldin ontroert de teedre maagd; " „ Hoe ?(vraagt zyzult ge elks oog, dat u bewaakt,ontvliedeG? „ Ach! zoo ge u aan de zorg der fiere Britten waagt, „ En 't Oogmerk eens mislukt, wie zal u byftand bieden? „ Oy kent B.mrgonjti list; hy zat-, in fcbyn van recht, „ Zytl hulp aari hertog Jan, om eigen voordeel, toonen. 1 „ Geheel Europa wraakt het bfekefl van uw Echt, „ Gy zult, door dit gedrag, zelf Romens kerkwet hoónèn.' „ Stel u gerust, (herneemt de fchrandere Vorftin,) „ 'k zal Romens kerkwet zelf in myrt belang doen fpreken; „ Men flemdé uit ftaatslist fléchts ons wettig huwlyk in, s, Maar bloedverwantfchap moet die kluister weêr verbreken. „ Wees niet bekommerd, 'k heb een waaré en trouwe vriend „ Ia d'Éicaillon; hy zal voof myn befcherming zorgen, Hy  tf4 JACOBA van BEIEREN. „ Hy heeft myn Vader reeds als vriend en raad gediend, „ 'k Wacht alles van zyn trouw; myn vlucht blyft nog verborgen, „ Myn dierbre moeder zelf weet niets .van myn befluit:' „ Ik ken haar teeder hart, wat zou het angften Iyden! w AI naar geluk beftaat in my, haar eenge fpruit; ,, Doch word myn wensch vervuld, zal zich haar ziel verblyden! ' „ Myne Ada J u alléén wordt dit geheim vertrouwd! :, Gy moet uw hartvriendin in 't vreemd gewest verzeilen, „ Daar zult gy wen uw oog myn nadrend heil aanfchouwt, „ Doorzagte vreugd verrukt, my aan uw boezem knellen! —- Intusfchen wordt 't ontwerp van a'Eswllon voltooid. Vergeefs hoopt braband op den zoen der Echtelingen. - In Holland, daar de twist *t verwoestend moordvuur ftrooit, Poogt elk jacoba's hart, tot 't grootsch befluit te dwingen. Al de edlen, nog getrouw aan hun gewettigd recht, Zien zich door hertog Jan op 'tfnoodst ,op't gruwlyksthoonen, Elk fmeekt om haar belang, 't verbreken van haar Echt, Die niets dan onheil fpelt, wyl Jan zyn trouw blyft toonen Aan 's lands verraders, aan den dwingland van zyn gaê, Men ziet, op 't duidlykst, hoe ze ontzet van erf en landen, Eerlang ten doel zal Haan, van 's hertogs ongenaê. s, Ontvlucht, (dus is volksbee,") Gravin! uw vyandshanden! ,t Is  DÈRDE BÖE&. 65 *t Is alles tot den tocht, in *t heimlyk, voorbereid, Aan 't hof te Valtnchain is niemant iets gebleeken. Jacoba, die zich met de heerlykfte uitkomst vleit, Schynt, voor een korte poos, haars moeders oog ontweeken* Myn Zangeres verzelt de moedige Vorstin, •k Zie haar uit de armen van een teedre moeder fcheiden^ Ze ontvliedt haar Vaderland, uit eedle vryheidsmin, En laat van eigen erf naar 't vreemd gewest zich leiden, Haar trouwe cfEscaillm, waakt voor haar veiligheid. Een ftoet van eedlen, grootsch op 't pand aan hun geheiligd, Verzelt haar naar Caïais, daar't oog zich vrolyk weidt, Op 't bleeke krytgebergt dat 't Bt itfcbe ftrand beveiligt. De jonge fchoone treedt vol moed op 't dryvend vlot, Het wapprend koeltje fpeelt met 'svaartuigs blanke vleuglen; Dan myn heldin herdenkt haar wisfelvallig lot, En kan de zorgen niet van 't angüig hart beteuglen. „ Myne Ada! (zucht ze)" is dit bepaald voor een Gravin, „ Uit het doorluchtigst bloed der Vorsten vry gebooren, „ Te vluchten uit een oord , dat ik vol drift bemin, „ Myn eigen grond, die reeds myn kindschheid kon bekooren? „ Ach! kende gy 't verdriet, dat al myn rust vefflindt! „ Myn Vaderland! waar zyn die kommerloze dagen, E Die  66* JACOBA tAN BEIEREN. „ Die 'k in uw beemden ileet, toen ik, van elk bemind, i, Geen ftaatslist kende, nog van 't woên der nyd ontflagen ? „ Myn Vaderland! zal ooit myn oog u wederzien? „ Een koude huivring rilt my, by die vraag, door de aadren * „ Myn moeder! ach! wie zal u troost, u byftand biên? * Befchermhaardooruwgunst.óGod van Neêrlands vaadren Een vloed van traanen frnoort haar afgebroken klacht, Zy vleit al fnikkend zich, op Mcïs teedren boezem, Wier vriendelyke taal haar knellend leed verzagt, De hoop op daagend heil bedauwt haar levens bloesfem; De golven rollen met den roem van Neerland voort. Vorst Humpfry zal eerlang zyn minnares ontmoeten. Reeds nadert 't vlugge fchip het koningklyke boort, En vrouw ja coda ziet zich juichend welkom groeten.' Men voert haar bly te moê, het volkryk Londen in, Men biedt haar een Paleis, ter luistcrryke wooning. Bloos, wanklend Neérlttndl zie uw wettige Erfgravin, Belommerd door de zorg van d'dlbionfchen koning; Nu rukt ze 't huwelyksjuk van Brabands Hertog af; Zy fchryft, met eigen hand , aan hem haar eeuwig fcheiden. De blikfemban der kerk dreigt zy tot hunne llraf, Zy wil, door hoon gefart, zelf ftaat en volk misleidenJ De  DERDE BOEK ëf „ De brief van Paus M'irtyn, die 't huwlyk heeft vergund, (Zoo luid haar taal)" was nooit met eigen hand getekend, „ 't Is een verdigtzel, dat gy klaar doorgronden kunt, „ O, Achtbre Staaten! zoo ge ons naauwe maagfchap rekent* Dit fchryven treft de ziel van Brabands zuchtend volk, Maar't kan den Hertog en Bourgonjes vorst verbitteren: De Staaten zien op nieuw, een aaklige onweers wolk Te faamen pakken , die de vree belet te fc hit teren. De moeder der Gravin had pas haar vlucht verftaan Of ziet de blydfle hoop door donkre neevlen ftraalen, Haar eenig kind, haar vreugd op 's levens kronkelpad, Is veilig; nu mag 't hart eens ruimer adem' haaien! Zy voelt zich telkens door het fchoonst bericht geftreeldj Jacoba fchryft haar hoe de vreugd het hart doet gloeijcn, Hoe zy in Hmrih gunst, en Humpfrys liefde deelt, Daar blyde welvaart haar verdrukte jeugd doet bloeijen! Men wacht, vol ongeduld, op "t Paufelyk gezag, Dat, zoo men hoopt, den echt met Humpfry goed zal keuren, Jacoba fmeekte zelf vol eerbied, om 't ontflag Van 't wetloos huwlyk, dat reeds lang haar ziel deed treuren. Het vast vertrouwen op 't vervullen van hun beê Kweekt aan het Britsche hof het vleijendst vergenoegen, E 2 Ja-  «8 JACOBA van BEIEREN. Jacoba, nooit zoo gul geflreeld door zaalge vreé, Voelt nu haar kloppend hart, door reinen wellust zwolgen. Het tederminnend paar ziet, in een bly Verfchiet, De Huwlykskransfen om hun jeugdige echtkoets flingren, De jonge Hof/toet denkt aan zorgen noch verdriet, En drukt de Bruiloftsfnaar reeds met verrukte vingren. De Zomer danste voort,in ongeftoorde rust, Geen dreigende angst die k hare des lievelings verfchrikte, De herfst hadt reeds natuur in fluimcring gekust, Toen lang gewenschte vreugd heel 't Britsche ryk verkwikte Vorst Henrik /heelde nooit een erfgenaam der kroon, Nu ziet hy, in het eind, voldaan aan zyn verlangen, Zyn gaê omhelst een telg; die Vorstelyke Zoon Mag, in jAconA's arm, den doop en naam ontfangen! De koning waakt voor 't heil van 's Broeders dierbre Bruid, Op haar verzoek wordt zelf een haarer onderzaaten', Eens, om 't vertreeden van een koningklyk befluit, Beroofd van vryheid, weer grootmoedig los gelaaten. Een jaar, zeer juist gefchikt naar vorfïelyken flaat, Doet haar, aan 't Britfche Hof, in waardig aanzien leven; Dan, Romen, Kerkvoogd, die hun wenfehen ftout weérftaar, Boet donkre neevlen langs den trans des voorfpoeds zweven. ' Verr'  TWEEDE BOEK. 69 Verr1 dat hy 't echtverbond met Humpfry toe wil Haan, Tracht hy, door kerkdwang ,'t hart van myn Gravin te ontroeren. ., Geen fterfling kan zich van een heilige eed ontdaan, „ (Zoo fpreekt de Paus,) * laat nooit die waan uw ziel vervoeren 1" 't Beminlyk paar voelt zich door grievend leed gedrukt; De vrees voor 's hemels wraak ftrydt met hun tedre liefde, Vorst Humpfry voelt hoe d'angst nu al zyn vreugd ontrukt, Wyl fpyt en fmart, op nieuw, j acoba's boezem griefde. Dan, fchoon een dolle orkaan op 't zinkend vaartuig woedt, De Zeeheld blyft het oog op 't glimmend flrandbaak vesten, Het fchip vermorzelt vry, nog worstlend met den vloed Reikt hy de veege hand naar veilige gewesten. Zoo ziet ook 't vorstlyk paar, in nood, naar uitkomst om, 't Blyft op het huwlyk, als hun hoogst verlangen , ftaaren , Nog lacht de hoop hen aan, beneveld door een drom, Van Staatsbelangen, die de wreedlte foltring baaren. De moed ontzinkt niet; neen! op nieuwen list bedacht Moet fnoode kerktwist toch hun blyde echt doen daagen. Het hoofd der Kerk, beftreên door Benediktus macht, Een macht door Spanje alleen hem weder opgedragen; Ziet telkens zyn gezag, op 't hevigst weérftand biên, Die wrok begunstigt nu de jeugdige gelieven; E 3 Men  70 JACOBA van BEIEREN, Men doet't verzoekfchrift aan Paus Benediktus zien, Hy keurt hun bede goed, om zyn Party te grieven. De trouw met Hertog Jan , als wetloos, wordt ontboeid, En Hollands Erfgravin haar vryheid wcêr gefchonken. Glochesten hart, dat in oprechte liefde gloeit, Wordt aan zyn fchoone Bruid, voor de eeuwigheid geklonken, Het zagt genoegen zweeft op 't vriendelyk gelaat, Van Humpfrys jonge gaê , in wier aanminnige oogen De gulle blydfchap lacht: - haar prachtig feestgewaad Geeft aan haar jeugdig fchoon nog vleijender vermogen. De fiere Hertog, grootsch op 't voorwerp zyncr min, Doet vreugd en wellust in heldhafte trekken fchittren: Brittar.je fiaart verrukt op de edele Vorstin, Haar deugd treft ieders ziel, haar fchoon kan nyd verbittren. Ach! Henriks vroege dood verdooft het huwlyksvuur; Ik zie de bruilofts zaal met aaklig floers omtogen: De jonge Kroonprins ziet, in 's levens morgenuur, Zich hulploos aan de zorg vertrouwd van 't mededogen. De hoop van 't treurend ryk bleef op de telg gevest, Gbcbmn trouw moest voor die tedere zuigling waaktn, Hy moest den wellust van het Britsch gemeenebest Befchermen, en, kon 't zyn, s'Iands heil en bloei volmaaken. Hy  DERDE B OEK ?i Hy wordt door't hof en 't volk als wettig voogd erkend; Hy neemt de teugels ftraks van 't ftaatsbeftuur in handen, Terwyl zyn dierbre gaê alom berichten zendt Van haar verêeniging, naar de aangeërfde landen. In Holland flikkerde alom nog de oorlogs vlam; Daar Beirens aanhang d'Echt van vrouw jacoba doemde, Terwyl Bourgonje, alleen in fchimp, de wapens nam Voor Jan van Braband; dien hy fnood beledigd noemde; Doch Eigenbaat ontflak Filips heerschzuchtig hart, Hy wist hoe Beirens dood hem eens 't bezit zou fchenken Der landen, door geweld, tot vrouw jacoba's fmart, Aan haar ontwrongen, om het wettig recht te krenken. Haar huwelyk met den Brit kon nieuwe moeilykheên In 't vast beraamd ontwerp, Bourgonjcs doelwit, baaren. Ligt werdt zyn Bondgenoot door Englands macht beftrecn, En wikkelde hem zelf in dreigende gevaaren. Ligt zou jacoba eens, (dit vreest zyn laage ziel,) Haar liefdryk huwlyk zien met frifche telgen pronken, Ligt troost wel haast een fpruit, waar op haar erfrecht viel, Haar kloppend moederhart door lieve kinderlonken. De ftaatkunde, altoos ryk in listen, zoekt het hart Van Betford, die als voogd voor 't Britfche Frankryk waakte, E 4 Thans  7* JACOBA van BEIEREN. Thans te bewegen, daar hen 's vyands magt benart, Dat hy zyn broeders echt mede als onwettig wraakte. Bourgonfa in fchyn, aan 't heil van Betford zelf verpand, Doet hem het nadeel van dit huwlyk klaar befeffen, Bourgonjt en Braband zal 't verbond met Engeland Verbreken , wraakzucht moet al Humpfry vrienden treffen. Dan zengt eerst 't oorlogsvuur het Franfche wingewest, Die taal fchynt BetfcrJ reeds 't verlies zyns magts te fpellen, Terwyl een vorstelyke Echt op nieuw zyn glorie vest, Bourgonje zuster doet zyn fiercn boezem zwellen. Hy Poogt, door kracht van taal, zyn broeders minnend hart, Door Romens haat, het leed van volk en ryk te ontroeren; Maar Humpfry, die 't geweld en leed grootmoedig tart, j Voelt zich te fterker aan ja cob a's liefde fnoeren. - Hy neemt den naam als Graaf van haare fiaaten aan. Hy ziet, in naam des volks, hem vrolyk byftand bieden, Zyn gaé werd 't recht, als vrygebooren, toegeftaan; "Nu doet de gulle hoop weêr norsche zorgen vlieden. Terwyl de gioote vloot word tot den tocht bereid, Poet zich een mengeling van vreugde en fmart gevoelen In vrouw jac oba , die een treurige eenzaamheid Doet tuigen van het leed, dat ze in haar borst voelt woelen; Of,  DERDE BOEK. 73 Of, wen ze in de armen van haar teedre zielvriendin, Aan haar op 't naauwst gehegt in al haar moeilykheden, Haar ftille zuchten flaakt, „ Schoon ik op 't tederst min „ (Dus fpreekt zy,) Ada,\ word door bangen angst beftreeden „ Ach! zoo myn Humpfry s hart eens voor zy gaê verkoelt, , Vriendin! helaas! wat heeft jacoba dan te wachten? ' „ Ach! zoo Hechts woeste drift in zynen boezem woelt, „ Is dan zyn ziel in ftaat my duurzaam hoog te achten? „ Neen, Ada! 't voorgevoel fpelt 't yslykst jammerlot, „ Zoo 't enkle fchyn is, die myn zinnen heeft betoverd, „ Zoo hy in't einde, eens met myn grievend lydenfpot!.... „ Dan,neen! 'k heb eens zyn hart, door reine min, veroverd. „ Ik poog, door 't denken aan myn dierbaar Vaderland, „ Het bly genoegen in myn treurge ziel te kweken, „ Dan 't is vergeefs; myn hart, dat van verlangen brand, „ Ziet geen vertroosting door de zwarte wolken breeken. „ Ik zal myn Moeder haast omhelzen, — 'k zal myn leed, „ Door haar vol vreugd begroet, bekoorlyk zien verzagten, „ Terwyl ik in haar arm myn tegenfpoed vergeet! „ Kom, Adal 'k wil getroost dat oogenblik verwachten.' Zoo zweeven hoop en vrees voor vrouw jacoba's geest En wislen beurt by beurt, haar vreugd met grievend lyden, E 5 c/c-  74 JACOBA van BEIEREN. Ghchater, die den haat der Britfehe Grooten vreest, Voelt eer en zelfbelang zyn wanklcnd hart beftryden. ' Zyn broeder, aan lhlips thans op het naauwst verknocht, Doet England aarslen, om ja c o n a's recht te ftaven; Dan 't krygsvolkfcheept zich in, elk fchikt zich tot den tocht Nu dryft het vorstlyk Paar naar de oevers der Bataven. Men landt eerst in Ca/ais, toen 't Britfehe grondgebied, De benden trekken voort naar 't Graaflyk Henegouwen, Daar zich de Hertog thans als Landgraaf hulden ziet, Margreta mag haar telg, in 'sechtvriends arm aanfehouwen. De lieden juichen hun 't volvrolyk: welkom! toe. Elk onderdaan zweert trouw: - de vorftclykc cchtgenooten Zien, by hunne aankomst, elk der lieden bly te moé : ■ 't Muitzuchtig Halle alleen houdr zyne poort geflooten. Terwyl Jacoba's heil aan d'uchtendkimmen gloort, En fchynt den blydilen dag voor HUmpfrp oog te fpellen. 't Gerucht vliegt naauwlyks naarTfargonje en Braband voort, Of nyd en afgunst doen heerschzuchte boezems zwellen. FiUp, rukt al zyn macht, in fchyn van recht, byéén, En fchaart heel Vlaandrcn by zyn trotfche krygsbanieren, Daar Brabands laffe Vorst, door toorn en wrok beflreên, Zynlistig krygsvolk vleidt met krakende eerlauwrieren, Saint  DERDE BOE.K 75 Saint Paul, zyn broeder, leidt den grooten legerfloet. Van Beiren, wien 't geluk van vrouw Jacoba griefde, Stookt de oorlogsvlam op nieuw, die nog in Hilland woedt, En doemt, uic 's Paufen naam , Glocbestcrs huwlyks liefde. Reeds ziddert Henegouw op 't nadrend moordgefchrei, Vorst Humpfry keert naar 't ryk om fterker hulp te vergen, En laat zyn tedre gaê, op "s burgers valsch gevlei, Gerust hun zorg vertrouwd, in 't flerk bemuurde Bergen. De moedige Heldin, op list noch wraak bedacht, Moet zich by 't fcheiden uit Glochestet's armen fcheuren, „ Hier groept ze al fnikkend) word uw weerkomst ras gewacht' Ach! laat uw gaê niet lang om Humpfrys afzyn treuren! „ 'k Ben op de trouw gerust der edle Burgery; „ Maar 'k weet het, uw vertrek zal 'svyands moed doen groeijen: „ Myn vriend! Myn echtgenoot! hoe treft het fcheiden my! „ 'k Heb uit uw heldenoog een tedre traan zien vloeijen! ., En ach! ge ontrukt u aan myn zuiverminnend hart! „ Vaar wel! — vlieg in myn arm! — Gods oog wil u bewaken! De Vorst vertrekt, gegriefd door wrede boezemzmart, Hy voelt zyn liefde, op'tüerkst, voor zyn Jac oBAblaken. In 's vyands leger wordt zyn afzyn naauw bericht, Of 't krygsbeleid noopt hen de (leden aan te vallen, Daar  JACOBA vAN BEIEREN. Daar alles voor * geweld des trotfchen dwinglands zwicht; Men nadert, dreigend, zelfs voor Bergens ftrydbre wallen Men vleit zieh met de hoop om W gemalin Eens voor haar vyands maeht, in 't eind, te doen bezwyken, Elk ftemt de hechtnis reeds der eedle Vorflin, Tot 't Paufelyk befluit haar wettige echt doe blyken. Gevloekte list, al vroeg de moeder van 't verraad, Denkt heifche ontwerpen uit,om de onfchuld te doen lyden; d'Afgrysfelykfle ontrouw, fiaag geteeld door eigenbaat, Durft Bergens Burgerfcfiaar, ter eeuwge fchand, befiryden. Zy fchenden eed en plicht, en ftemmen in 't befluit Des vyands; - myn Gravin, aan hunne zorg geheiligd, Ontroert niet door het woên van 't dondrend krygsgeluid, Zy waant zich door 's volks moed, en eedle trouw beveiligd. Ach! fiere fchoone! uw leed neemt hier het fierkst begin, Het nageflacht blyft hier uw aaklig lot betreuren! De vesting heeft beloofd haar jeugdige Erfgravin Te levren aan 't geweld, van die haar recht verfcheuren: Dit fnood geheim, te lang bedekt voor 't fchrander oog Van vrouw jacoba, ftreelt haar wreede dwingelanden, Terwyl 't haar moeder tot de bangfte fmart bewoog. Haar telg krygt, fchoon te laat, van haar een briefin hande*, Waar  DERDEBÖEK. 77 Waar in zy 't gruwlyk fiuk van Bergens burgers leest. Een koude huivring doet haar bloed in de aadren ftollen; Nu zweeft het beeld des doods voor haar ontroerden geest, Zy voelt de grievenfte angst op vluchtige uuren rollen!.. Al bevend valt de brief uit haar verftyfde hand, „ Veraaders! (giltzy;') Ach! myn Hofftoet, laat ons vluchten, ,, Ontzinde wanhoop, die bedaarde reden bant, ., Doet my dit oogenblik voor geen gevaren duchten. — Meêlydende Adal die in al haar rampen deelt, Ziet naauwlyks 't wreed verdriet, of poogt haar troost te bieden, „Neen.'Czegt ze,")Neen,Gravin!daar ons geen hoop meer ftreelt, „ Kunt gy dit ogenblik uw noodlot niet ontvlieden. „ Is niet de valfche ftad van alle zy bemuurd? „ Zal niet 's verraders oog op al uw daaden letten? „ Toon uw grootmoedigheid, wyl ge al het leed verduurt, „ 't Rechtvaardig Albeftuur zal de ondeugd paaien zetten! ... ;, Wat ook uw lot moog zyn, myn dierbre Hartvriendin! „ Myn vriendfchap zal voor u, zo lang ik adem, gloeijen, ,, Geen dwingland fcheurt my van myn lydende Vorflin, „ Eer doe hun wraak het bloed der fchuldelooze Ada vioeijen! „ Ach! wist Glochester thans uw gadelooze fmart! „ Meldt hem uw lot, en fmcekt om daadlyk mededoogen, „ Nog  78 JACOBA van BEIEREN „ Nog ftreelt een flaauwe hoop myn wreed gefolterd hart, Gy waart, nog korts,de vreugd van 's burgers ziel en oogeni „ De hooge raad der ftad is juist dit uur vergaard, „ Ligt ziet hy op uw komst, zich op het hoogst vereêren! Die taal troost myn Vorftin, wier foltrende angst bedaart, Zy denkt, befluit, en volgt den raad der Edle Heeren, Slechts weinig Vrienden , die, met haar, en Bergens vest, Glocbester,s weérkomst uit Brütanje blyven wagten, Elk keurt in 't uiterst uur, tot haar bchoudnis best, Voor 't oog derBurgery, in fchyn, zich veilig te achten. Zy wordt op 't Raadhuis door een trouwen vriend geleid. Haar Vorftelyke zwier doet haar veraaders bloozen: Zy zien haar Heldendeugd; de zagte minzaamheid Speelt op haar gul gelaat in malfche welvaarts roozen. Elk houdt het ftarend oog op myn Gravin gevest, Een fombre treurigheid bewolkt haar fchittrende oogen. — „ Myn vrienden! (is haar taal,"; het graafelyk gewest „ Van Henegouwen mogt fints lang op voorfpoed boogen. „ 't Bleef voor den gloenden brand der oorlogs vonken vry* 5, Daar 't tot de leeftogt van myns vaders weeuw behoorde, Thans kent de haat geen perk; ontzind vervolgt menmy; „ Dan daar myn byzyn u, ó Bergtnaars ! bekoorde » Wagt  DERDE BOEK 79 s, Wagt ik myn veiligheid van uwen moed en trouw, „ Gy hebt,op 't plechtigst, my uw liefde en dienst gezworen, „ 's Lands glorie taande , wen myn Bergen wanklen zou. ., Uw eer, uw roem, ging met myn vryheid wis verloren. „ Bevestigt thans, op nieuw, uw eed, o Achtbren Raad! „ Gunt my op 't laatst dit blyk van uwe trouw te vergen! Schaamte en ontroering zweeft op elks geveinsd gelaat, Straks rukt men 't masker af, tot eeuwge hoon voor Bergen. „ 't Befluitftaat vast, (dus luid het antwoord,")'t heil der ftad „ Last ons, Gravin! dat we u Bourgonje in handen ftellen, „ Hy ftrydt met Hertog Jan, die u als gaê bezat, , Die ftryd kon deeze vest een reeks van rampen fpellen ; „ Wy volgen Hechts den eisch van uwen echtgenoot, „ Die wy, op uw verzoek , fints lang, als Graaf erkenden, „ Wat d'Echt betreft, die gy met Hertog Humpfry floot, „ Hierover zal de Paus eerlang zyn uitfpraak zenden! De fiere wraak ontvonkt in vrouw jacoba's ziel. Een eedle grootschheid zweeft in haar heldinnen trekken, Terwyl 't verachtend oog op haar verraders viel, Deed haar vernedering haar Majefleit ontdekken. Vertrokken uit den Raad, roemt de ontrouw nog haar deugd, Eea helfche wroeging doet liet hart der hebzucht knaagen • , Ja-  U JACOBA van BEIEREN* jacoba, nu beroofd van alle hoop en vreugd, Blyft vruchtloos om 't gemis van haar Qlocbester klaagen. Zy meldt in d'uiterfte angst,aan hem haar zielsverdriet; „ Mynfl«ffj/>/rj!(fchryft ze,") kon uw macht my thans befcbermetï „ Dan ach! gy kent den angst van uw jacoba niet! „ Hoe zal uw minnend hart zich over my ontfermen! „ Ligt ziet myn fchreiend oog u op deze aard niet meer, „ Ligt voelt gy nooit dit hart meer in uw armen tikken, „ Myn Echtgenoot: myn vriend, ach,mynbefchermer!keer! „ Verlos uw Zielvriendin in de uiterfle oogenblikken! „ O! wen uw oog myn fchrift, befproeid met tranen, ziet, „ Dan zal jacoba in de macht haar 's dwinglands kwynen. „ Neen, Hemel! 'k overleeft verlies der vryheid niet, „ Ik voel myn jeugd en kracht door angst en fmart verdwynen! „ Op eigen grond, ten prooi aan 's burgers fnood verraad „ , Zie ik me eerlang flavin van myn heerschzuchte magen, „ 'k Trotfeerde lang, vol moed, myns vyands wreevlehaat, „ Dan 'k zie myn vriendenfloet myn heil, myn rust belagen! „ De flille nacht, die thans zyn vaale vlerken fpreidt, „ Zal ligt het fnondst ontwerp myns vyands zien gelukken; j, Ligt rust myn Humpfry, daar zyn gaede angstvallig fchreit! » Ach! wreekmynleedjwilmy eerlang der woede ontrukkenl j, Vaar  DERDE BOEK tl Vaarwel! myn Echtgenoot, het kwynend licht der maan, „ Dat thans myn hand beftraalt, tuigt van myn grievend lyden, „ Het glinftert op dit blad in elke gloénde traan, „ Die U myn minnend hart, in 't wreedst verdriet, blyft wydenl"1' 't Vyandlyk leger, dat van ver de ftad omringt, Ontfangt, in't diepst des nachts, meinêedige afgezanten Van Bergens Raad, die thans de legerhoofden dwingt, Om Brabands heirvaan op hun Herken muur te planten. Straks trekt een groote ftoet de hooge poorten in. Eer d'uchtendg'ans het groen met paarlen mogt omfnocren, Is Dwinglands wensch voltooid; myn jeugdige Gravin Ziet zich, van hulp beroofd, naar s'vyands leger voeren. Dan, fchoon geweld en list op de onfchuld zegeviert, De waare heldenmoed gloeit 't fchoonst in tegenheden; Jacoba, met den glans der blanke deugd gefierd, Durft als vorflin, voor 'toog haars flaafschen dwinglands treeden. De krygsraad, die haar vol bewondrende eerbied groet, Blyft op den grootschen zwier van zyn gevangen Haaren, Bourgonjes Hertog voelt de zagtc Hem van 't bloed, Zy wekt weêr liefde en trouw in Brabands Icgericharen. „ 'k Ben in uw macht, (dus luidt de taal van myn Heldin,) „ Cy ziet, door 't fnoodst verraad, uw naam onHcrflyk leven, F „ Myn  §4 JACOBA van BEIEREN, „ Myn loc is in uw hand ; ftem deze beé Hechts in; „ Gun dat ik me in de macht van Braband mag begeven; „ Kies daar, indien 't u lust, de fterkfte veiling uit, „ Laat wraakzucht en geweld daar myn gedrag bewaken , ,, In welk een muur gy ook myn dierbre vryheid fluit, „ Nooit zal myn hart een zucht om uwe vriendfchap flaken."' Die taal zoo grootsch, zoo vry, treft elk gevoelig hart; Doch Flips, weet hoe zy zich in Braband ziet beminnen , Daar elk den Hertog haat; dit baart hem nieuwe fmart, Hy poogt haare achting door geveinsde gunst te winnen. Dan hy vertrouwt geen flad in Braband: 't machtig Gend Moet Holland, Erfgravin tot een verblyfplaats (hekken. Daar Hollands liefde en trouw haar ftaag gefchenken zendt, Doen zy den gullen aart des Bataviers ontdekken. Nu zegepraalt geweld: Nu ziet myn Vaderland Op 't diepst vernederd, al zyn eer,zyn roem ontluistren, Daar 't kruipend zelfbelang de ware trouw verbant En nyd en afgunst trots de blanke oprechtheid kluistren, Terwyl de roofzucht nog in Henegouwen woedt, Daar Hertog Jan zich aan Margreta zoekt te wreken: Hy fpot met eed en plicht, en fmoort de ftem van 't bloed, Hy plondert 't hoffieraad, en durft het recht verbreken. Hy  DERDE BOEK. 83 tty ftreelt zich met het leed dat vrouw jacoba drukt, De huwlyks banden, die zyne ontrouw nimmer eerde, Verftrekken nu ten doel, indien zyn wensch gelukt, Opdat hy eens zyn gaê op 't allerdiepst verneêrde. Naauw hoort het Br'ufcbe ryk het noodlot der Gravin, Of 't voelde zich gefchokt door nieuwe tegenfpoeden, Belang en ftaatknnst ftrydt met Humpfrfs huwlyks min, Terwyl de dwang der kerk op hunnen echt blyft woeden. Zyn liefde zegeviert op angst en moeilykhêen; Hy blyft der Britten hulp voor zyn jacoba fmeken, Zyn boezem wordt door fmart en grievend leed beftreên. „ Ach.' (zucht hy,)'' was iknooit haarfchreiendoog ontweken! „ Ach! had ik haar 't verraad en 't woest geweld ontrukt! „ Deez tedre brief, my door haar lieve hand gefchreven, , Tuigt hoe myne Echtvriendin door't onheil wordt verdrukt, Hoe vaak zal niet myn naam op haare lippen zweven! ,, Ach! zoo geen ftaatsbelang myn yver hielde geboeid, „ 'k Vloog haar ter hulp; ik zou haar hoon — haar lyden wreken! „ Maar, kan ik 't Britfehe ryk, daar vreedeen welvaart bloeit, „ Doen deelen in myn lot en 't krygsvuur doen onfteken? „ Kan ik de macht, zoo gul zoo vry my toegedaan, „ Gebruiken naar myn wensch ? kan ik my wraak verfchaften? F s Km  «4 JACOBA van BEIEREN. „ Kan ik den voorfpoed van myn tedren Prins verraan? „ De Bondgenoot des Ryks, om myn belangen, ftraffen? „ Neen, myn jacoba! wacht op Humpjrf5 byftand nie£ . Myn dierbre! \ hoogs, gezach knelt ons in flaaffche L^den. H 'k Beheersen als oppervorst Brittanju ryk gebied » Kn 'k zie myne Echtvriendin in '« vyands wrede handen!" 't Gerucht der heehtnis van GlocioUr, dierbre gaê, Liet zich intusfeben door geheel Europa hooren. De Paus bedreigt haar met de eeuwige ongenaê Der kerk, dit kon de hem van recht en reden fmooren. De jonge fchoone, die haar treurige uuren flyt, Met veilge middlen tot verloog uit te denken, Ontvangt van Holland, dat haar Haag zyn liefde wydt, De Vriendfchapsblyken die zyn gullen aart doet fchenkem Van Beiren, door de ramp van myn Gravin geftreeld, Vleit zich met vreugd en rust; men durft EBip, zelfs vergen, Om vrouw jacoba, die in 't grievendst lyden deelt, Door harder noodlot in haar droeven ftaat te tergen. Men wil dat haar Bourgonje in 't afgelegenst oord Van haar gebied vervoert, beroofd van al 't genoegen Datwaarevriendfchap fchenkt.-Die fnooden eisch verftoort F'Bf', hy weigert zich thans naar hun wil te voegen, Myn  DERDE BOEK 85 Myn fchrandere Grav'n denkt grootsche ontwerpen uit, Om al de waakzaamheid des vyands te misleiden. Ja, Erfvorstin! hoe eng men thans uw vryheid fluit, Haast zal uw glorie zich met nieuwen glans verfpreiden. Bekoorlyke Ada, die op al haar trekken let, Ziet in haar kwynend fchoon een zagte blyheid zweeven. „ Ik zie (aus roept ze)" in 't eind uw kwelling perk gezet, „ Geen naare wanhoop knaagt meer aan uw jeugdig leven ! ,, De hoop, myne Ada 'f* (zegt de moedige vorflin,) „ Doet 't aklig floers des doods voor myn gezicht verdwynen; „ Myn Hollandsche edlcn, op wierd deugd en vryheidsmin „ Ik my verlaat, doen weêr een ftraal van voorfpoed fchynen. „ Myn trouwe Merivede, van wien ik alles wacht, „ Spaart moeite, zorg noch vlyt. ö Mogt zyn wensch gelukken! „ Die held, myne Adal zou my aan de list en macht „ Van elk die my verdrukt, met goed en bloed, ontrukken. ,, Men brengt me op 't ogenblik een brief, die door zyn hand „ In 't heimelyk is bezorgd aan een der Hovelingen, „ Die zich in 't Britscbe ryk heeft aan myn dienst verpand. Ik haak naar d'inhoud.-'k voel door angst en hoop my dringen:'' Zy leest: — een ftille vreugd zweeft op haar gul gelaat, „ Getrouwe MerwedtP (herneemt ze) ik zal u volgen. j? 3 „ Neen  86* JACOBA van BEIEREN. „ Neen 'k vrees voor geen gevaar: dat 's vyands woeste haat „ Met nieuwe woede ontvonk, hy blyve op my verbolgen! n Ja, vn'endelyke Ada! die myn hartsgeheimen weet; „ Dcez' dag zal Merivede hier in dit hof verfchynen, „ Met nog twee edjen; 'k zie ras 't einde van myn leed. 'k Ben vry, wen de uchtendzon weer in het oost zal fchynen. „ 'k Volg hem, uit dit verblyf, vermomd in mans gewaad, „ Wie zal, van Merivede! in my dien moed venvachten? „ Vriendin! 'k weet dat uw liefde en trouw my nooit verlaat, Gy zult met my den wraak der Dwingelandy verachten. — Welk vorstclyk befluit! jacoba's hartsvriendin Valt fpraakloos in haar aim, gevoel boeit nog haar woorden. In 't einde flamelt zy: - „ Uw heldenmoed, Vorstin! „ Uw deugden,die het fchoonstin 't grievendst lyden gloorden, „ Verkwikken my! Myn hart blyve aan uw lot gehecht! s, Neen! nooit verlaat ik u, maar 'k voel mvn ziel bezweken. Zo 't wordt ontdekt, dan wordt u alle hoop ontzegt; „ Hoe zal men zich aan u , hoe aan uw vrienden wieken! Jacoba fielt het hart van haar vriendin gerust; Haar fehrandre geest trotseert de dreigende gevaaren. Daar haar der Eedlen trouw en deugden zyn bewust, Mag zy de donkre wolk der zorgen 0p zien klaren. Het  DERDE BOEK. 8? Het avondpurper kwynt aireede in 't zoele west, Als Meruede, verzeld door twee getrouwe vrienden, Zich voor de poort bevindt van Gents bemuurde vest Uit naam der edlen, die weleer jacoba dienden. Men wenscht haar nog te zien: dit wordt hen toegedaan; Men leide hen naar 't hof, daar Hollands wellust leefde, Daar heerschzucht, onvermoeid, haar doen bleef gade flaan, Daar waakzaamheid en zorg geduurig om haar zweefden. Jacoba wordt de komst der Edlen naauw gemeld Of zy doet plechtig ze in haar ftille zaal geleiden. Naauw ziet zy Merwede. of groet den fleren held, Daar dankbre vreugd en hoop zich in haar oog verfpreiden. Hy meldt hoe Hólland om haar tegenheden treurt, Hoe Beirens trotsheid daar haar vrienden blyft verdrukken, Hoe elk, tot 's lands behoud, haar vluchten nodig keurt. „ Hou moed, vorflin, wy zien den aanflag ftraks gelukken! „ Zoodra deeze avondftond ons tot vertrekken dwingt „ Verzelt gy ons, in t oog van die u trouw bewaken. „ Gravin! daar men uw hof van allen kant omringt, „ Zult gy eerlang het zoet der zaalge vryheid fmaken. „ Wy treden, ongemerkt, ter Stadspoort veilig uit. n Myn trouwe dienaar wagt ons met de vlugfle paarden, F 4 De  38 JACOBA van BEIEREN. * DS naGht he^gt ons; eer Gend zyn poort ontfluit, " ZiCC gC U °pei§en ^^efcherrnd door heldenzwaarden. - 't Is alles ffil aan 't hof, de ftad van niets bewust, Blyft op de hechtnis van de Nicht des Hertogs boogen. De nadrende avond noopt Natuur tot ftillen rust, De heldre lucht wordt met het fcheemrig floers omtogen. 'lc Zie myn Gravin in 't kleed van een doorluchtig held, Haar onverwinbre moed geeft zwier aan zagte trekken De hoop, die aan haar hart de heuglykfte uitkomst fpck Doet in haar jeugdig fchoon een nieuwen glans ontdekken. Bevallige Adal do0r geen vrees,noch angst beftreên, Haakt om haar zielsvriendin in vryheid weêr te aanfchouwen, Het manlyk kleed geeft kracht aan haar bekoorlvkheén Nu durft men hun de zorg der Edlen toevertrouwen * Doorluchtig vyfta, word door vrouw , , c0b a's wacht Ter hofpoorte uitgeleid, een heimelyke ontroering Gilt door hun hart; de ftad , nooit op die list bedacht Staart, met een fchimpend oog, op myn Gravin's vervoering >* Zyn Hollands eedlen die, tbans op bet dhpn Bunbulpcnkozenjaat jacoSa kwanten melden, Een zwakke troost voor haar, die al baar macht ontbeert, ■Zoo/preekt me al/pottend van myn Vaderland/cbe helden. Dan  DERDE BOEK 89 Dan fpot vry! 't is genoeg, de weufchen zyn gelukt, De zuchten zyn verhoord der vrye Batavieren, Bourgonjes dwingland ziet zich thans zyn prooi ontrukt, En 't moedig Hdland juicht, in fchaaüw der eerlauwrieren. De vriendelyke Maan beglinfterde den Nacht, En ftreelde 't oog van myn doorluchte vluchtelingen, Zy zien eerlang zich weêr in Hollands oord gebragt, Daar liefde, vreugd en trouw myn edlen ftoet omringen. Elk wil, vol ongeduld, de jonge fchoone zien, Haar naam, haar deugd blyft op verrukte lippen zweeven: Elk wil aan Merivede de gulfte erkentnis biên, Zyn glorie, roept me alom, zal de eeuwen overleevenl Jacoba, in wier hart de reinlte blydfchap gloeit Omhelst dien trouwen vriend voor Hollands blyde reijen, Daar aan haar fprekend oog een tedre traan ontvloeit, 'k Zie myn Gravin, vol vreugd, van ftad tot ftad gelei jen. Vianen, haalt haar eerst, met dankbre blydfchap, in. Waar zy verfchynt, herleeft 's volks moed, en trouw en glorie. Haar vrouwelyk gewaad toont weêr een krygsheldin, Wier naam een luister fpreidt op Nederlands Historie! F s JA-  JACOBA VAN BEI ERE N. VIERDE BOEK. D e vryheid, lang verdrukt door wrede Dwinglandy, Mogt, voor een ogenblik, wéér ruimer adem halen, Nu haar befchermfter, uit Bourqonjes flaverny Verlost, de Ntêrlandfcbt Eer met nieuwen gloed deedt pralen. 't Bemuurde Gouda, nog door geen geweld geftoord, Daar \ Wilkms wcduw troost in kommervolle dagen, Hadt door zyn fterkte en trouw Jacoba's ziel bekoord, Dan, ach.' zy ziet, ook hier, door wraakzucht zich belagen. De  VIERDE BOEK. 91 De burgers wyden haar,gulhartig goed en bloed; Hier heeft ze in 't moeilykst lot geen helfche wraak te duchten. Bourgonje, die vol fpyt op Hollands Edlen woedt , ' Noemt Gend thans de oorzaak van zyn hopeloze zuchten. Van Beirens moed ontzinkt; reeds had hy zich gevleid, Dat hy heel NJrland voor zyn zetel zou zien knielen : De ontkoming der Gravin geeft nieuwe moeilykheid, De Vryheids min ontvonkt op nieuw in eedle zielen. F en drom van helden fchudt de flaaffche kluisters af, En doet, voor myn Gravin, de vryc vaandels zwieren. De laage trotschaart beeft, voor zyn gerechte flraf. Wie temt de wraakzucht der getergde Batavieren? Van Beiren fchaart, op nieuw, zyn legermacht by een, Verbeelding fchetst hem reeds het roemrykst zegenpralen; Dan 'k zie hem door den dood op 't onverwagtst beftreên, Een heimelyk veigifc zet zyne heerschzucht paaien. De fchrik der landen krygt in 't eind verraaders loon; De valfche Vriendfchap durft zyn gudzend bloed verpesten, Hy, die nooit waare trouw aan vrienden hadt geboón, Wordt trouwloos thans vermoord tot vreugd van deez gewesten 't Heil fcheen te dagen uit zyn aklig donker graf, Elk waande, door zyn dood, de rust te zien herleven, Dan  S>* JACOBA van BEIEREN- Dan, >t was flechts fchyn, die hoop op zulk een uitkomst gaf; Van MrenS fterven deedt Filips naar grootheid ftreven. Hy erfde een wetloos recht op vrouw ja cou's ftaat, Hy deedt de meeste fteên als voogd, hem hulde zweren j Baar Brabands Hertog, nu gewenkt door zynen raad, Door ontrouw zich alom als wettig Graaf ziet eeren. De maar van Beirens dood hadt fpoedig zich verfpreid; >t Angstvallig Holland fcheen van flaaffchen dwang ontflagen , Jacoba wagt geen heil; haar fchrandcr ftaatsbeleid Zag flechts een flaauwe ftraal van vreugd en voorfpoed dagen.- Zy kent de heerschzucht die Bourgonjts Vorst bezielt Zyn aart, zoo listig, was haar lang voorheen gebleken, Zy ziet op 't platte land alom de vreugd vernield, De vruchtbre welvaart fcheen 't verwoeste veld ontweken. 1 Schoonhoven, aan de zorg van Rykhof toevertrouwd, Zag zich, door Brabands macht, van a^le zyde omringen; Haat Gaasbeek, fchans by fchans, tot voor de Vesting bouw:, En haar, in 's Hertogs naam, poogt onder 't juk te dwingen. jacoba zucht om *t leed dat haare vrienden treft, Zy poogt haar hulp vergeefs de bange ftad te bieden, Doch Rykbof, die de ramp der overgaaf bezeft, Doet vrees en muitzucht voor heldhafte grootheid vlieden. De  VIERDE BOEK» $3 De vyand, eindlyk moê van 't vruchteloos beleg, Breekt op; dit doet de vreugd weer in de vest herleven, Dit baant den Heldenfloet van myn Gravin een weg, Om , aan haar dienst getrouw, ten top van roem te ftreven. Terwyl de wraakzucht nog op vrouw Jacoba woedt, Word een ontwerp bedacht om Gouda te doen zwichten, De moedige Vorflin fteunt op der Helden moed , ■ Zy hoort het wreed befluit des vyands thans berichten. Nu zorgt haar waakzaamheid tot nut der trouwe ftad, d'Aloude Ysfel zal haar tot befcherming ftrekken, Men werpt de dyken neêr, en gunt het bruifchend nat De gulle vruchtbaarheid in Scbidand te overdekken; Dan dit weêrhoud 't geweld der trotfche heerschzucht niet. O, Goudal fchoon voor u de zilvre golven ftryden, Gy zult, als burgertrouw geen forfchen weêrftand biedt, De jeugdige Erfgravin niet voor hun macht bevryden. Het talryk leger trekt met rasfche fchreden voort, Verwoesting vliegt vooruit en doet den landzaat beven, De fchrik des oorlogs zweeft langs Rynftrooms groene boord; Rust moet voor gillende angst verflyft den doodfnik geven i Dan, myn vorftin, die nooit voor "t woênder rampen zwicht, Hoort naauwlyks nog de maar dat 's Vyands bende naadren OF  94 JACOBA van BEIEREN. Of zy veréénigt zich met het gemyterd Sticht, En doet het heldenvuur ontvlammen in hun aadren. Hef nu, myn zangeres! een fchorre krygskreet aan! Huuw uwe zagte fnaar aan 't dof geraas der trommen! Zing, in het lommer van onwelkbre lauwerblaan, Maal,hoe gerechte wraak den dwingland doet verftommen! Heldhaftige Erfgravin! hoe treft me uw deugd ,uw moed! Door 's lands gevaar geperst, gedreigd met flaaffche banden, Vergadert zy den bloem van Hollands heldenfloet, Zy ziet 't doorluchtigst bloed zich aan haar diénst verpanden. 's Volks trouw bedoelt alléén haar rust, haar veiligheid, Elk bid dat ze in de ftad,tot 't eind des ftryds, zou wachten. Het gantfche leger hoopt, daar 't zich met glorie vleit, Men moet, eer Gouda bukt, zyn Iaatfte burger nachten! Doch Vrouw jacoba, door 's volks yvervuur verrukt, Roemt hun grootmoedigheid, by 't nadren der gevaren; Maar trekt, wyl haar geen vrees den fleren boezem drukt, Aan 't hoofd der Burgren en getrouwe Stichtenaaren. 't Eekoorlyk Alphen, daar natuur thans vrolyk lacht, Zag toen het beeld des doods met purperbloed getekend, Ja coba's edle fchaar ziet 's vyands legermacht, Die, trots.op de overmacht, zich overwinnaar rekent. De  VIERDE BOEK. 95 De moedige Heldin bereidt zich tot den ftryd, Zy fchaart haar benden, in wier helder glinflrende oogen De fiere krygsmoed blinkt, het trots geweld ten fpyt: De dappre fchoone houdt hun zielen opgetogen. Zy treedt,vol achtbre zwier, aan 't hoofd der Heldenfchaar, ' ,. Myn Vrienden! (zegt ze,) zou 's lands glorie langer taaneu? „ Gints daagt ze uit rook eh bloed! komt;tarten wy 'tgevaari „ Wy firyden in de fchaaüw van Batoos Vryheids vaanen! ,. Schoon Hollands dwingeland meer legerknegten telt; , „ Geen nood! een digte drom van laffe huurelingen, „ Zwicht voor den moed en trouw van éênen burgerheid, „ De vreemden fiddren voor uw Vaderlandfche klingen! „ 't Recht fpreidt een heldren gloed op onze krygsbaniers „ De God der wraak zal zelf voor Batoo's telgen firyden. ;, Wen ik met u eens 't feest der overwinning vier, Dan zal ons dankbaar hart Hem juichende offers wyden. „ Gy ziet een tedre vrouw, door heldenmoedontfonkt: „ 'k Zal in den jongsten nood, uw edle ziel doen gloeijen; „ Ja, eer de zegekroon op "s vyands fchedel pronkt, Moet ge eerst jaocb a's bloed op 't Huivend zand zien vloeijen „ Gravin! de grootste zice of een heldhafte dood „ Zï dezen dag QS% lot" weergalmt door al de drommen, Ik  9 JACOBA van BEIEREN Ik zie door 'c krygsgefchrci der braven moed vergroot. Die gloeit op 'c dof gerucht der brommende oorlogstrommen. De legers vallen aan, terwyl menschiievendheid Bezwymt in de armen van het zuchtend medelyden; De dood wordt aan de hand der woestheid voortgeleid, Natuur ziet fidderend haar kroost elkaar beftryden. Myn zangster werpt ontroerd 't ontflelde fpeeltuig neer! Kan 't dondrtn van 't gejcbut aan maagdeklanken huwen ? Het gillend flerven treft myn boezem keer by keer. Ik moet dit fchriktafreel van haat en wreedheid fchuwen! De zon, beneveld door een wolk van rook en vuur, Deedt bleeke glansfen op bebloede klingen fchitteren , Een aklig treurfloers dekt de zuchtende Natuur, Het bloên der wonden doet de wraak nog meer verbittren. Lang zag gerechtigheid den flryd der helden aan, Zy wenkte; en deed in 't eind de blyde zegen daalen. Jacoiia's heir ontrolt de grootfche glorievaan, Mag juichend de eerlaurier der dapperheid behalen, Het talryk leger vmBourgonje en Braband vlucht. Of't werpt de wapens néér voor zyn verwinnaars voeten, Nu Haakt myn krygsheldin een dankbre boezemzucht Zy ziet zich als Vorflin der viye landen groeten De  VIERDE BOEK. ff De krygsbanieren van 't aanzienlyk Amfleldatn$ } Het moedig Leiden, en een reeks van bondgenooten, Die Vrouw jacoba's heir den dwingeland ontnam, Zyn zegetekens die de gloriekrans vergrooten. Zy worden in triumf naar Gouda's vest gevoerdi *t Verwinuend leger volgt met déoverwonnelingen, Daar dankbre blydfchap 't hart der üadgenoten roert* Die hun Gravin, om ftryd, met bly gejuich omringen. Het zegelied weergalmt door Hollands treurig oord, Het gul genoegen zweeft op ongedwongen klanken , De vuige muitzucht fchrikt, de trouw der helden gloöre^ En blikfemt de ontrouw flora; hoe golft de lucht door 't danken! Jacoba, door 'c geluk der zegepraal bekoord, Voelt weer, één öogenblik, haar hoop, haar vreugd herleven.- Ras rolt het bly gerucht naar 't Vorstelyk Londen voort En doet jacob a's beeld voor Humpfry s öogen zweven. Verbeelding fchiidert hem de jeugdige heldin, In 't vrolyk bloeijend fchoon der lieve lentejaafen; Op 't fier gelaat bloost deugd en ongeveinsde min; De zegekrans verfiert haar bruin gekrulde hairén; Zyn hart ontvonkt, op nieuw, door reine huwlyksgföed; f} 'k Heb (zucht hy,)'' eens dit hart voor eeuwig haaf gefchonkeri G Ö!  93 JACOBA van BEIEREN.. „ O! welk eene echtgenoot! 6, welk een fiere moed! „ Wat heldenzwier doet ze in elk vrouwlyk trekjen pronken! „ Neen, Romen! ik veracht uw krachtelozen dwang. „ Zoudt gymy van den roem desmenschdoms kunnen fcheiden? „ Om haar veracht myn ziel Brittanjens fiaats belang; „ Welaan! ik zal eerlang Bourgonjens val bereiden. Hy zendt zyn dierbre gaê een blyden zegengroet: Haar voorfpoed wekt de gunst der Albionscbe Grooten, Ras ftemt men in 't verzoek dat Hertog Humpfry doet, En rust een krygsvloot uit, fchoon tegen Bondgenooten; Jacoba, in wier ziel Glocbesters liefde blaakt, Ziet vol verrukking thans hem in haar glorie deelen. Zyn teedre zorg, die voor haar wettig erfrecht waakt, Kan haar gevoelig hart met zagten wellust ftrelen : Terwyl Bourgonjen, dcor gevlei van gunst en eer, Den wankelenden moed der zynen tracht te fierken, Wordt hem bericht hoe thans des fleren Brits geweer, Tot heil van Humpfrfs gaé, zyn onheil zou bewerken. De ny vre flaatszorg zweeft langs 't wel bewaakte ftrand, Hoe dobbert krygsbeleid op Zeelands zilte ftroomen! Men richt het ftarend oog geftaag naar Engeland, Vanwaar Bcurgonjtn eerlang de Brit/cbeyïoot giet komen. Ja-  VIERDE BOEK. 99 j a cob A, die om 't heil der fchepelingen zucht. Vleit thans de hoop niet meer haar Humpfry nuteaanfchouwcrjiB Hy moest 't beftuur des krygs, om wederwraak beducht Aan held FHwater, die vol yver blaakt, vertrouwen. Elk oogenbük vergroot 't verlangen der Gravin'; Doch nieuwe tegenfpoed benevelt haar genoegen; De vyand voert een deel der vloot de haven in, Dit doet de boezems van jacoba's vrienden zwoegen» Het ander overfchot dryft naar het zeeuwfche ftrand* Het eiland Schouwen ziet de Britfehe wimpels zwieren, Terwyl het krygsvolk aan den voet der duinen landt, En zich by 't leger voegt der floute Batavieren. 't Vereenigd leger trekt tot voor de zwakke llad,' Voor Brouwershaven, daar Bourgonjens legerbenden, Nog pas beveiligd van het golvend pekelnat, Jacoba's eerkrans met bebloede vingren fchenden. De Britsche glorie zonk in rookend heldenbloed. De galm der moordkreet fluit op Brouwershavens muuren, Die vest, daar eens de vreugd der Dichtkunst werd gevoeg De vindingryke Cats, die de eeuwen zal verduuren. (ö Schrandre Dichter! gy, die Neêrlands Poézy, Nog ia haar vroegste jeugd, met nieuwe zwieren tooide; G g *k Noem  ,aó Jacoba van beieren. % Noem ZW.ta™ noo^ of ^ ^ D-oemde,au„reneerstda„opTOfpee|tuigfirooM Kan meer dan ■, trygsgerucht „„ ^ ^ ^ . Dan 1 maal met fla ^ noe naar, hoe treurcg hier Deh„„pranfl„;Wcnjflco>Ag.nsTOto^ Men Hryd, v„, moed; dan achi ze Hy m zieh,door den dood, de zegepa,„,e,, bieden. Zyn vtarta» ^ 2yn ïera.eIcIj doch hy behM|t DeSlo„e.to,hy.thdrtlesfcren^./(2.ctvMeii_ ' Se"ar d« of flaverny „„„„den, Brengt , ateüg bericht in Ho„mi, ^ dc ^ DerMmfta.go„tv,amt,by,grocijcovan.enoo^ Myn tedere E,fg,avin, die thaK gecn ^ WaehtaHea van, beleid der onve,winbre^„„, Zy wijd, baar ecn verliefde boezetnzucbt, I^.e haar vrolyk „a« bevallige^ 2i,ten, •T^, 2y -t fehtddta zoet ger reJne vriMdfctap fmfflte Zy »« haa, hartsvriendin in haar genoegen deelen, * Z,e hoe de blydfle hoop b fprcetende 0oge„ blaakt, ,y Myne  VIERDE BOEK. JOr „ Myne Ada! in 'tverfchiet lacht my de Voorfpoed aan, „ t'Gerucht verfpreidt zich dat Brittanjem krygsvolk nadert, „ De vloot zeilt langs de Schelde om 's vyands macht te liaan. „ Myn trouwe fchaar heeft zich in Zeeland reeds vergadert; „ Zoo de Overwinning daar myn vuurgen wensch bekroont, 5, Zal zich het gantsch gewest eerlang voor my verklaren, „ Dan wordt door my de deugd van eiken held beloond, Dan tróóst myn zorg al 't land, na zoo veel krygsgevaren. „ Vriendin! hoe wordt myn hart door 't zoetst vermaak gevleid' „ Ja 'k zal de traanen eens der lydende onfchuld drogen ; „ Kent gy iet zaliger dan zucht tot dankbaarheid, „ Tot hem die zyn gelukwydde aan ons mededoogen?... „ Ach! zag ik my erkend als wettige Gravin, „ Hoe zou myn teedre zorg voor 't heil des landzaats waken! „ Myn Humpfry! ja dan boogde ik op uw trouwe min, ,, Niets, niets, belette uw zie! voor uwe gaê te blaken!... Een onverwacht bericht, dat haar verrukking Hoort, Doet in een ogenblik den gloed der vreugd verdwynen; Daar zy den nederlaag van al haar Helden hoort; 'k Zie Gouda's vrolykheid door rouw en rampfpoed kwynen! Jacoba's teder hart gevoelt het wreedst verdriet, Haar Hofftoet zoekt vergeefs haar fmarten te verzagten, G 3 Daar  ïo2 JACOBA van BEIEREN. Daar Ma haar den troost der zagtste vriendfchap biedt: », 'k Zag uw grootmoedigheid zoo vaak het leed verachten, CZoo fpreektze,) cn droogt ontroerd haar ftille tranen af, Hou moed, myn Zielsvriendin! kan niet de kans verkeren? „ De blyk van heldentrouw, die korts uw leger gaf, Doet u veilige eerlang weêr roemryk triumferen!... „ Schoon thans Bou gonjem macht den vlootling overwon, „ Geen nood; hy moest die zege ook duur genoeg betalen: Myn dierbre! al bewolkt uw heldre gloriezon, t. Zy zal met fchooncr glans, met nieuwen luifter pi aaien.'! Bourgonjen hoorde naauw het vleijende gerucht Der overwinning, of hy voelt zyn hart ontvonken, Zyn trotscheid groeit, hy dreef zyn vyand op de vlucht, Hy doet zyn helden met den zwier der Riddrcn pronken. Dan, wrevle dwing'and! vlei u nog met de eerkrans nieta Waan niet dat Batoo, kroost nog moedloos neer zal knielen; De waare dapperheid, in Hollands ttaatsgebied Geteeld, wekt in den nood nog edle dappre zielen !.... Myn jonge krygsheldin, door tegenfpoed beftreén, Ziet '« lands belang op nieuw haar wyze flaatzorg vergen, Daar Utrecht kerkvoogd, in de grootste moeijelykheén, Haar trouwen byftand biedt en 'sdwinglands wraak durft tergen.  VIERDE BOEK 103 Jacoba noodigt hem met Gouda's burgerftoet En fiere Kennemcrs, om Haarlem te befiryden; Zo blykt in 't grievendst leed haar onbezwceken moed, Die fierheid zal Filips den fl.outfl.en hoon doen lyden. 't Beleg is ras bepaald, en eer de zagte hand Der lente nog den grond met malfche roozen ftrooide, Eer gulle vruchtbaarheid alomme nog het land, Geverwd met menschenbloed, met jonge bloezems tooide, Ziet Haarlems veiling zich door 't moedig volk omringd, ,t Bevallig Haarlem, grootsch op eedle lauwerbladen, Dat, 't wislend lot ten trots, naar eeuwge glorie dingt, Voorlang onfterflyk door de ftoutfte heldendaden. Filips, nog door den glans der zegepraal bekoord, Dacht dat jacoba's hoop met Hollands moed zou zinken, Toen hy,'op 't onverwachtst, den nood van Haarlem hoort: Men deedt met fchrik die maar' door Vlaandrens oorden klinken. Doch de ingellooten flad, van krygsvolk onvoorzien, Eischt fpoedig hulp; Filips vergaart door al zyn fiaaten Een talryk leger, daar de fteên zelf Burgers biên, Op wier beproefden moed de Vorst zich kan verlaten. Men poogt het knellend leed der thans benauwde flad, Op hoop van uitkomst, door een brief te doen vcrzagten. G 4 List  ï©4 JACOBA van BEIEREN. ! List geeft een brood, dat thans het troostlyk fchnTt bevat. Aan een, wiens jammerlot hem telkens doet verachten. Dien armen, waant men, word de doortocht niet belet, Elk fchuwt zyn kwaal-gewoon ellendig brood te beedlen Wordt hem de flad vergunt, dan Hollands legerwet Gebiedt het onderzoek aan armen en aan eedlen, Straks wordt t geheim ontdekt: men vindt in 't fchamel bro, * Bericht dat Haarlim Jjaast mogt op ^ Ja coba, in wier hart de drift naar roem vergroot, Ziet nu het glansryk fpoor naar eer en glorie oPen, Zy Danr kr^ebruik, den brenger van 't verraad «Myn Helden !CZegtZe,) ons doel beflaat in, overwinnen v Myns vyands, niet in 'tleed van eiken onderzaat " -acht, 'k zie my door hun beminnen h c Beleg van Haarlem moest onz' onbezweken moed ' »By tzinken onzer "oop, den dwingland flechts ontdeden, u Bj beeft: vol angst vergaart hy nog 2yn legerftoet; Welaan-dat we onverwagt hem heimlyktegentrekken Haar r,ad wordt goedgekeurd. Be vefling, lliets ^ *« ;;'0l--^g,haarbeleeg],arsweggeweken. op laagen van zyn hst volmaakt gerus fiere wallen En Oudezouttr, daar de aloude vryheids min Nog leeft, zyn in 't geweld des dwinglands niet gevallen. Filips, de weêrloosheid van zyne Nicht bewust, Begint op 't fluiten van een vreeverdrag te denken: Het lang verwoeste land vereischt in 't einde rust, Zelfs fcheen 't belang van Filips bedekt den vreê te wenken* Schoon fnoode heerschzucht al zyn handelingen Huurt. Hy zoekt, door fchyn van recht, zyn grunwien te bekleden- Terwyl Europa's oog op zyne daden gluurt, Poogt hy het fchoonst ontwerp voor zyn belang te fmeden. Nog is j a c ob a vry: elk groet haar als Vorftin, Hy weet, wen haar zyn macht op 't allerdiepst verneêrde Dan doemt het Vaderland, bekoord door vryheidsmin, Hem, die het erfgoed van jacoba overheerde, Doch zoo ze in d'uiterfte angst thans tot den vreê befiuit , Dan kan de trotfchaart vry, al wat hem lust bedingen. Hf  tii JACOBA van BEIEREN* Hy kiest een plan, hoe wreed voor vrouw Jacoba, uit, Zyn macht kan myn Gravin, beroofd van byftand, dwingen. Jacoba, altyd grootsch, zelfs in het moeilykst lot, Verbergt al de angften,die 't gevoelig hart verfcheuren. Zy fmeekt, van menfchen hulp ontbloot, haar heil van God, Al wat haar thans omringt geeft flof tot moedloos treuren. Zy wagt elk ogenblik Filips voor Gouda>s vest, Zy kent de zwakheid van haar trouwe burgerfcharen. „ Ach!( zucht ze,") fchonkmyn val de Vrede aan 't vry gew est, s, Kon ik myn Vaderland voor 't wreedst bederf bewaren!.. „ Wat heeft het niet om my al tegenfpoed geleên! ,. Wat kost myn wislend lot al dierbaar bloed cn traanen! „ Ik zie den grond verwoest, myn helden afgeflreên! ,, Ik won flechts lyken en verfcbeurde legervaanen! „ Maar, duldt myn grootheid thans dat ik om vrede fmeekV », Zal nu Jacoba voor haars dwinglands voeten knielen? „ Voor hem, aan wien, zoo vaak, myn moed, myn fierheid bleek? „ Neen! laat zyn wraakzucht eerst my als heldin ontzielen! „ 't Is waar, 'k zal dan den val van al myn vrienden zien. „ Myn vrienden! Hemel! Neen! ik zal my zelf verwinnen!.. Men ftoort haar ... Vorst Filip laat haar den voorflag biên,• Om de onderhandling tot verzoening te beginnen. Hoe  VIERDE BOEK. irs Hoe klopt haar teder hart door zagte dankbaarheid! Schoon die gedwongen zoen haar grootheid zal vernedren; Zy voelt hoe ftilie hoop een fombren glans verfpreidt, Die al haar fierheid op 't aanminnigst kan vertedren. Zy ftemt, tot heil des lands. de vreedehandling toe. —• Delft zal de olyvengaart in 't zuchtend Neerland planten, Verdrukte vryheid hoort die heilmaar , bly te moê, De toon der zagte vreugd weêrgalmt aan alle kanten. Men hadt, fints lang , den klank der vryheid niet gehoord, De fchorre moordkreet rolde alom op vuurge dampen , De blonde voorfpoed lag in puin en bloed verfmoord, De welvaart was gevlucht voor de yslykfie oorlogsrampen; De Ze-vaart lag in zwym, op 't aklig ilrand geboeid. De nutte Koopmanfchap kwynde in verwoeste lieden. Dc Weiden treurden, door des krygers toorts verfchrocid. De nyvre Landbouw wierdt door woede en wraak bellreden. De Wetenfcbappen, door de vryheid opgevoed, Die telgen van den vreê, iieraaden dezer aarde, Bezweeken moedeloos door tweedrachts helfchen gloed, Terwyl der Kunnen bloei noch vreugd noch voorfpoed baarde. O Leiden! vroeg bewoond door onvermoeide vlyt, Toen welvaart juichte by 't geklosder weversfpoelcn; H Gy  "4 JACOBA van BEIEREN. Gy moest het treurigst lot, tot vreugd der vaale nyd, Tot fmart van dit gewest, en Englands blydfchap voelen.' Naauw zwygt de krygstrompet, of blyde hoop herleeft, 't Gerucht der vrede ftoort de doodfche jammerklachten, Het AH genoegen, dat door de eenzaame oorden zweeft, Kan zelf het knaagend leed der armoe bly verzagten! Bourgonje hoort nog naauw het wenfchelyk bericht, Dat vrouw j acob a tot verzoening toe wil treden, , Of hy verwacht in Ddft zyn lang gehoonde Nicht; De Staaten houden zich met hun befluit te vreeden. Welhaast vcifchynt in Delft 's lands wettige Erfgravin, Om met den Rover van haar Erfrecht te verzoenen. Haar jonge boezem gloeit door ongeveinsde min Voor Neêrlands waar geluk, *t Veld zag de lente groenen, Toen myn Heldin het eerstwierd door Pilips begroet, Smart deedt het vleijend fchoon op roozewangen kwyncn; Nog draalt uit 't tintiend oog haar onverwinbre moed, Die zelfs de trotsheid van haar dwingland doet verdwynen. De Wraak, door flaatkunde in het kloppend hart gefmoord, Kan naauwlyks zich by 't zien van Vorst Filips bedwingen. Haar heldendeugd, die vaak haar haters heeft bekoord, Doet haar door eerbied en bewndring flaag omringen.  V I E R D E B O E K 113 FJips wycft haar, in fchyn, het vriendlykst welkom toe: Al de Eedlcn toonen haar 't gulhartigst medelyden. De Burgery, reeds lang 't geweld des oorlogs moe, Voelt, bcurtlings, zich door fmart en gulle vreugd beftryden. Nu daalt de zaalge vreê op englenwieken néér, En droogt de traanen af van vryheids vriendlyke oogen. De lieve rust belooft aan 't land zyn heilftaat weêr, De dankbre blydfchap knielt voor 't heilig Alvermogen; Dan, vrouw jacoba voelt het grievendst hartenleed, Zy voelt het jeugdig bloed in zwellende adren ftremmen. Op 't ogenblik, dat zy tot 's Lands behoud gereed, Het alte flreng verdrag gedwongen toe moet flemmen; Haar aangebooren recht wordt haar te wreed ontroofd» Schoon vry-fchoon'slandsVorftin,doet haar'dandsdwingland buigen5 Daar haar Filip den naam flechts van Gravin belooft, Terwyl ze, in elke flad, zyn voogdfehap moet betuigen. Geen huwlyksmin mag ooit voortaan in 't teder hart Zich tegen het bevel haars onderdrukkers vesten ; Hoe zou hy dulden dat haar Echt zyn wenfehen tart? Haar fterven zonder kroost fchenkt hem al haar gewesten. H 2 Ge*  n6 JACOBA van BEIEREN. Gefolterde Erfgravin! wie voelt uw lyden niet? Wie deelt niet in uw ramp? Wie zou geen medelyden Voor u, thans een flavin in uw geërfd gebied, Gevoelen, en geen traan, aan uw gedacbtnis wyden? Ja, Neerland zucht met u, om zoo veel dwinglandy; ï)e laatfle naneef zal uw lot zyn deernis fchenken: Het kroost des Bataviers verfoeit de flaverny, Zyn hart kan huivrend flechts aan uw vervolger denken! Verwoesting grimt in 't graf zyne eerfte grootheid aan, Maar gy hoort om uw ftof de galm der onfchuld zweeven; Germanjes nageflacht fchenkt u een tedre traan, En doec, in blyder tyd, Jacoba's deugd herleeven! JA-  JACOBA VAN BEIEREN, VYFDE BOEK. M yn Nimf, getroffen door het wislend rustloos lot Van myn heldin, drukt weêr ontroerd de tedre fnaaren. j a c o b a's aardsch geluk en glorie zyn geknot In 't bly ontluiken van haar fehoonfte lentejaaren. De teugel van 't beduur wordt haare hand ontrukt, Haar vorstelyk gezag kwynt nu in flaaffche banden: Haar gullen aart, die vaak door weldoen wierdt verrukt, Zucht nu, op 't wreedst gekneld door trótfche dwingelanden, Zy kiest Zuidbevtland ter ftilie woning uit. Die lomryk eiland kon haar ftillen geest bekooren; H3 Ja,  uS JACOBA vam BETEREN, Ja, fchoon zelfs eeuw by eeuw haar ruimen kring befiuit, Eevallig G/w/gy blyfc met zagtcn Juister glooren. Hier was het vry verbef van Hollands Erfgravin, Die van den trotfchen dwang des Hertogs af moest hangen, Hier fleet ze, in 't byzyn van haar tedre hartsvriendin, De treurge dagen, daar verdriet haar ziel bleef prangen. Nog was de roofzucht van Bourgonje niet voldaan, Nog bleef zyn wrevlen aart op vrouw jacoba woeden. Margreta, met het leed van haaren teig begaan, Dacht haar verlies van erf door Braband te vergoeden. Dit Hertogdom was, na den kinderloozen dood, Den naasten erfgenaam, rechtvaardig toe gevallen. 't Recht fprak voor IVUkms weêuw, dan ach! van hulp ontbloot Zweeft de angst voor vor.t Erlangs veld -langs dorp en wallen. Zyn macht baart fchiik: men huldt hem üraks als Hertog in, Margreta geeft de hoop op 's dochters heil verloren. En, ach! jacoba voelt haar wreed gehoonde min Voor valfchen Humtfty, in haar teder hart nog glooren. Zyn. beeld zweeft telkens nog voor haar verbeeldingskracht , Nu eens gevoelt haar ziel de zagte aanminnigheden Der liefde, die zoo vaak haar rampfpoed heeft verzagt, Dan wordt eens 't teder hart door fiere wraak beflredca. Hae  VYFDEBOEK. 119 Hoe dikwerf tracht ze, door 't onschuldigste vermaak, 't Leed, dat haar jeugd verknaagt,een weinig te verpozen. 't Eenvoudig land, daar vreugden welvaart wcont, doet vaak Het gul genoegen voor myn jonge Schoone bloozen. — De ruftende natuur, die zagten wellust biedt, Het hart vertedert en de deugd doet zegenpralen, Schenkt flille zaligheén, in 't prangend zielsverdriet, Zy doet jacoba weêr een ruimer adem haaien. Zy oefent zich vol vreugd, in 't zagt belommerd groen, In 't moedig Ridderfpel; zy fpant de forsche boogen, Haar losfe fierheid kan dén veldeling voldoen, En houdt den blyden rei der fchutsters opgetogen. Ja, Gosje'vrouwenfchaar! gy zaagt haar tedre hand Juist mikken, en den prys der fchoonste voge's winnen. De fchuldelooze vreugd van 't gul eenvoudig land Bekoort haar meerder dan de kroon der ryksvorstinnen; Zy wordt als koningin, door heel den rei, begroet. Graviu! mocht ooit uw hart dien zuivren wellust fmaken? Zelfs toen de fransche kroon u fireelde met haar gloed? ... Neen, een verheven ziel tart wufte fchynvermak-en ! Jacoba's wislend lot heeft haar de waare vreugd, Pie voor 't grootmoedig hart op aard nog woont,doen kennen; Li 4 ü  i2o JACOBA van BEIEREN. De zaalge vriendfchap was de troost van haare jeugd, Die kan haar, in wat ftaat, aan zagte blydfchap wennen. Den Haag, die voorfpoed huwt aan Vorstelyke pragt, Verkiest zy dikwerf, om in hooffche vreugd te deelen. Terwyl de tyd allengs haar boezemfmart verzagt, Schept zy vcrnoeging in die wisling van toneelen. Heel Ncêrland fmaakte nu 't geluk der zaalge vreê! Alom deed kunst en vlyt de lieve welvaart bJoeijen, De voorfpoed dobberde met koopmanfchap op zeê En deedt denrykdom in 'sland havens veilig vloeijen. Doch vrouw jacoba, fchoon 's land heil haar ziel bekoort, Moet al de moeilykheên der dwingelandy gevoelen j Geduurig wordt haar rust door zorgenae angst geoord , De roofzucht fchynt alleen haar lyden te bedoelen. Een Vorstelyke vrouw, een vrye Landgravin Moetal de kwelling der grootmoedige armoê dulden; Haar dankbre boezem gloeit voor 's volks oprechte min, Doch, '| loonen wikkelt haar in onbetaalbre fchulden. Zy fchenkt haar liefde en gunst, maar vindt zich ftaag bepaald, Go es ^ bet mltig vlas door haar hvr^ tkndin^ ^ Sints ^^W,ftïSSÜ5^ *' » *» *» **r/-*r ft, ia" fR»n* VAN Mi6«is, hier of natejlaan.  VYFDE BOEK 121 Sins ze in der vrouwen rei den eerprys had behaald, Toen vreê en vreugd haar als Vorstin gulhartig dienden.—« Haar leven blyft bewolkt door bittren tegenfpoed, Daar flechts een kleen getal van vrienden haar bleef achten, De valsche vleijery, by troonen opgevoed, Kon van jacoba thans geen gunften meer verwachten. — De kruipende eigenbaat, 't affchuwelykst gedrocht, Dat zich in voorfpoed durft met 't kleed der viiendfchap tooijen. Dat, lints 't begin des tyds, des aardlings onheil zocht, Dat vleit, zoo lang 't geluk ons blyft met roozen ftrooijen, Doch als een adder zich in 't zagt gebloemt verbergt, En 't doodlyk moordgif door onze aderen doet verfpreiden, Dat ondier, dat natuur ja zelfs de Godheid tergt, Bezielt ook d'aanhang, die voorheên jacoba vleiden. — Dan, uit een zwarte wolk van knaagend zielsverdriet Zal haast de heldre glans der reine blydfchap dagen! Ik zie de waare min in 't allerfchoonst verfchiet: Gravin ! gy zult niet lang om uwen rampfpoed klagen!... Hoe fchildert thans myn Nimf, het best, het fchoonst tafreel? Hier biedt het fynst gevoel de levendigfte kleuren, De zuivre tederheid fchetst met een vlug penfeel, j a co b a's zaligheên na haar angstvallig treuren. H 5 Wie  121 JACOBA van BEIEREN. Wie treft haar rampfpoed niet? - zy kan het gul gefchenli Der moederlyke zorg. niet na haar rang beloonen; Men leidt een Paardenftoet, op vrouw Margraat wenk, Naar myn Gravin, om haar 't beminnend hart te toonen. Die gift, waarin ze op 't fchoonst de moederliefde leest, Doet haar aandoenlyk hart in waare w&entfcis gloeijen, Zy die geleiders van de rrsfen zyn geweest, Wil zy beloonen, doch voelt haare gulheid bocijen. Filips, wiens hebzucht haar het nodig zelf ontrooft, Doet haar dit oogenblik de wreedste fpyt gevoelen, Mwtfoort, van wjen zy haar d'oprechtfle trouw belooft, Voelt zyne drift voor haar in 't drukkendst leed verkoelen. Weleer was hy op 't naauwst aan haaren dienst verpand; Haar gunst deedt hem ten top van eer en glorie klimmen j Dan nu ontzegt hy haar den kleensten onderftand, Nu haar gelukzon dook in treurige avondkimmen: — Zyn weigrend antwoord treft op 't grievendst myn Vorstin: „ 6 Hemel! welk een hoon! ... kan dit myn grootheid lyden! CDus barst ze al zuchtend uit,)'' Momfoortl 6 uw Gravin 5, Voelt zich door fchaamte en fmart en woeste wraak beftryden. „ Gy waart, voorheên, myn vriend; myn heil fcheen uw geluk, „ Ik poogde uw hart geftaag met nieuwen roem te Arelen, » J3»  V Y F D E BOEK» 123 M ja,'k wenschte op 'c vuurigst,naar heteind van al myn druk, „ Om eens myn Vrienden in myn glorie te doen delen, „ Die hoop k my ontzegd, —maar'k word door fchyn misleid „ Geveinsde vriendfchap bleef me om eigen voordeel vlcijen, „ Onzalig oord, daar list en laage ondankbaarheid „ Met huiehlary, alom, de fnood:te gruwlen fpreijen! — „ Geen zuivre vriendfchap vlucht voor wrangen tegenfpoed!„ Ach zou d;e hemeltelg in 't fterflyk oord nog woonen? „ Ja, 'k heb een hartvriendin, 'k fmaak nog 't verrukkend zoet „ Myn liefde kan alleen haar tedre trouw beloonen. „ Helaas! wie biedt my troost ? 'k heb gouddorst lang verfoeid, „ Geen nodelooze Ichat kon ooit myn ziel bekoren: „ Doch nu myn boezem door verdriet en fchaamte gloeit, „ Schynt al myn Graaflyke eer den wreedften hoon befchoren. „ 'k Heb niets! ik zie my door een valfchen vriend befpot, „ Myn arme Hofftoet wydt my 't tederst meedelyden!" De Bye, een trouwe vriend, deelt in haar treurig lot, En tracht jacoba thans voor wanhoop te bevryden; Hy treedt eerbiedig voor haar moedloos kwynend oog: „ Vorftin! (dus vangt hy aan)" ik ken uw tegenheden, „ Ik ken den ftaat die U tot zoo veel fmart bewoog; „ 'k Weet hoe uw eedle ziel door rampfpoel wordt beftreden; My»  *24 JACOBA van BEIEREN. „ Myn bloed wierdt u gewyd, indien 't u helpen kon! ,, Voor 'c eerst voelt nu dit hart naar rykdom 't flerkst verlangen. „ Moet zoo veel grootfche deugd, die al myn achting won, „ Gravin! moet die op aard geen beter lot ontfangen ? „ Uw dienaar biedt u flechts zyn trouwen vriendenraad, ,, »k Hoor flaag van Borslen van uw deugd en roem gewagen, „ Hy is grootmoedig, - vry; - 'k meld hem uw jammerflaat; „ Fan Borslenl (zegt zy,) „ hy, tot Ridder korts geflagen, „ Toen op myn aanhang hy dezeege hadt behaald, „ Van Borslenl 's Hertogs vriend!. . zou hymybyftand bieden!. „ Ach! neen, de Bye, llw zie-i is door myn fmarc Verdwaaldj „ 6! Kon ik 'c haatlyk hof!... kon ik my zelf ontvlieden I.. „ Bedaar toch, (zegt de ByeJ ik ken Fan Borslem aart, Hy dagt, 't was s'lands belang, uw vrienden te beflryden; „ Doch acht u, als Gravin , zyn trouw, zyn eerbied waard. „ Geen haat ftunrde ooit zyn dadn; hy zal zyn dienst uwyden; „ Welaan, nog dezen dag verfchynt hy aan uw hof, „ Schroom niets, zyn grootc deugd is elk reeds lang gebleken." „ Gaa (zucht jacoba,) gaa, en meld hem welk een ftof, » Welk onderwerp my dwingt hem in 't geheim te fpreken." Fan Borslen, die 't gewest in 's Hertogs naam befluurt, Hadt naauwlyks van ie Bye het vlug bericht vernomen, Dat  V Y F D E B O E K. i«5 Dat Vrouw jacoba, die den wreedften ramp verduurt, Hem op het fpoedigst vergt om aan haar hof te komen, Of hy gehoorzaamt ras: bewondring treft zyn geest; Hy kan het diep geheim dier nodiging niet gisfen. Hy treedt voor haar gezicht. — jacoba blyft bedeesd, Ligt (denkt zy; zal myn beê een gunflig antwoord misfen. ——, Hy groet haar minzaam,— zy,doorfchaamteenfpytbeftreên, Houdt haar vertederd oog, al blozend, neêrgeflagen; Van Borslen leest de fmart in haar bekoorlykheên, Maar durft naar de oorzaak niet van 't grievend lyden vragen. Myn jeugdige Erfgravin ziet grootheid, liefde en deugd, Met edlen zwier gemaald, in Borslens fiere trekken, Zyn manlyk bloeijend fchoon pronkt met den blos der jeugd, Zy kan in 't fprekend oog *t gevoelig hart ontdekken; Doch fchaamte boeit haar tong, terwyl verlegenheid Haar de oorzaak van zyn komst doet in haar boezem fluiten, Hun onderhoud was ftyf; van Borslen fcheen misleid, Offthoon hy zag dat fchroom haar iets belet hadt te uiten. Dan, naauw vertrokken, of Jacoba voelt weêr fmart, Nu waant zy dat haar moed zich fterker zou doen blyken; Op nieuw aan 't hof geleid, fchynt weêr haar kloppend hart Door knellende angften voor verachting te bezwyken, Die  126" JACOBA van BEIEREN. Die handelwys, zoo vreemd, fchynt in Van Borshm oog Iets dat zyn aandacht wekt, en fiaag bewondring baarde, Tot hy, op nieuw genood, in 't eind de Bye bewoog, Die hem het diep geheim van zyn Vorflin verklaarde. Van Borslen flaakt een zucht, — „ js \ mooglyk ! (roept hy uit,) „ Neen, waare grootheid, kan zoo laag — zoo diep niet zinken; „ Is dit de kwelling, die ze in 't edel hart befluit! — , 'k Heb tedre tranen in haar tintiend oog zien blinken; „ Al myn bezitting zy gulhartig haar gewyd! „ De Bye! 'k beveel u thans voor uw Vorflin te zorgen! „ 'k Vertrouw aan u myn fchat, vergaard door zorg en vlyt, }, Graag wil ïk uw Gravin al myn bezitting borgen!..." Jacoba voelt haar ziel, door d'edelmoedige aart Van hem , die zy weleer als vyand heeft beflreden, Op 't diepst getroffen, 't welk haar reine vreugde baart. En ziet zich weêr verlost uit angst en moeilykheden. Zy ziet van Borfelen met dankende oogen aan, Het zuiverst rein gevoel zweeft op haar roozenlippen; De aandoenelykfte vreugd dryft in een heldre traan, Ik hoor een tedre zucht haar kloppend hart ontglippen. Van Borfelen ontwykt haar gulle dankbaarheid , Eerbiedige achting doet hem in haar byzyn bloozen, Ter-  VYFDEBOEK. ia/ Terwyl een tedre drift hem telkens hofwaards leidt, Daar 't.vrolykst onderhoud zyn ftaatszorg kan verpozen. De fiere fchoonheid der gevoelige Erfgravin, Haar deugd, zoo vaak beproefd, doet reine vriendfchap gloeiden, Die zich onfehenbaar huwt aan een ftandvaste min. Het vriendelykst verkeer fmeedt hun de reinfte boeijen. Nu flaart zyn geest alléén op haar bekoorlyk beeld, Haar afzyn pynigt hem met fchroom en met verlangen. „ Ach! (zucht hy,") een Gravin, uit Beirens bloed geteeld, „ Zal 't hart eens Zeeuws, door moed veredeld, nooit ontfangen'* Jacoba leeft alleen thans voor haar trouwen vriend, Voor Borslen voelt zy, dag by dag, haar boezem blaken, Door zuivre vonken. — Hy die al haar min verdient, Doet haar de zaligheên der reinfte wellust fmaken; Zy, die zich nimmer heeft aan veinzery gewend, Dwingt zich haar liefde voor van Borslen te bedekken, Daar vriendelyke Ada flechts haar tedre zuchten kent, Doch haar oprechte zielfpeelt fchittrend in haar trekken, Terwyl haar fchrander oog van Borslens hart doorgrondt. Zyziet, door eerbied, zyn ontvlamde liefde kluistren, De fchoone veinst niet meer. Een zoelen avondftond, Begon het fcheemrig floers des luchtruims te verduistren, Ja*  1*8 jac o:b a van beieren Ja coca leidt haar vriend in een bebloemde laan, Daar «««haar verwacht in een der lustprieelen. De jeugdige Erfgravin vangt dus bevallig aan: Uw trouw, van Bonknl kan myn dankbren boezem flrelen, „ Uw zuivre vriendfchap, zoo belangloos, zoo oprecht, „ Verrukt my; maar, myn vriend! myn fchulden doen my blozen; „ Geen beter lot wordt ooit Jacoka toegezegd, — „ Thans flreek deez avondftond de zagt gekleurde roezen', „ Haar fchoonheên kwynen door den heten middaggloed, „ Nu fpeelt het koeltje weêr met heur verfriste geuren; „ Maar ik, gefolterd door verdriet en tegenfpoed, ' » Ik moet, van troost beroofd, tot 's levens avond treuren! Van Borskns ziel ontroert, hy drukt haar tedre hand: n Gy hebt geen fchuld Gravin! - zou dit uwhartbekommren! » Neen , (zegt hy,) waare deugd, beproefd door tegenftand, „ Zietzich door't hoogts geluk,—De rust der ziEn,belommre j „ Gebruik myn fchattcn vry, 'kaanbid U, myn Vorflin! « Uw wislend lot kan nooit uw waren roem vernedren. Uw grootheid kon myn hart, door onverbreekbre min, * (Vergeef dit aan » vriendj 0p >t eerst gezicht vertedren, „ 'c Is uw geboorte daar 'k met eerbied aan gedenk, „ Uw rang, die eeuwig my de driften zal doen fmooren. * Ik  V Y F D E BOEK 119. » Aanvaar, ó Erfgravin! myn aanbod tot gefchenk 3, Ontvang het van uw vriend, — kan het uw hart bekoorenj — Zy zWygt, terwyl hy haar in beevende armen knelt. Het zuiverrte gevoel doet beider harten tikken, Terwyl hun boezem, door het reinst genoegen,zwelt, Geen vrees, geen angst verftoort hun zalige oogenblikken. JMu voelt jacoha zich door zuivre min geftreeld, Terwyl verrukking zich verliest in 't zagt genoegen. Bevallige Ada, die in hun geheimen deelt, ' yoelt haar vriendfchaplyk hart door waare vriendfchap zwoegen, Het tederminnend paar flyt in de zoetfte rust Hun fiille dagen, door de heiligde echt verbonden, Een Priefler, in 't geheim van hunne min bewust, Verzegelde dien band, — die nimmer is gefchonden.— Myn jeugdige Erfgravin dacht aan geen rampfpoed meer, Haar lyden was verzoet door aardfche zaligheden, Haar vriend fchonk haar de vreugd van 't wislend leven wëer* Deez' Aarde fcheen voor haar een fchuldloos minnend Eden. Een dierbaar echtgenoot zoo minzaam, fjhoon als fier; Zoo vriendelyk als oprecht, zoo gul van aart en zeden, Schonk haar zyn hart, ze omhelst een moedig Batavier, Zy ziet zich, eiken dag, belangloos aangebceden. I Keen  13° JACOBA van BEIEREN. Neen, haatlyk zelfbelang fchuilt niet in Borfi/ens min, Hy heeft de ftrengfte wraak van Hertog Hip te vrezen, Hy wacht den dood tot draf, voor 't huwen der Gravin,. Doch doet de reinfte trouw in al zyn daden lezen. Jacoba's minnend hart beeft dikwerf voor zyn lot, Dan fmelteen tedre traan in vriendlyk kwynende oogen, Dan voert de zuivre liefde een ftilien zucht tot God, Daar zy haar vriend beveelt aan 't waakzaam Alvermogen: Zoo rolt, met eiken dag, hun vreedzaam leven voort, Van Borftkn bewaakt Filips en 's lands belangen, Zyn ziel voelt telkens zich door nieuw geluk bekoord, Volmaakte welvaart bloost op vrouw ja co ba's wangen; Nooit keert haar gade aan 't hof, of liefde, vreugd en rust Zyn 't, die hem in den arm der fchoonfle weerhelft wachten, Daar zy de ftaatszorg van 't gefronste voorhoofd kuscht, En gulle vrolykheên dc moeite en vlyt verzagten. Dan, ach! niet lang verrukt die reine zal'gheid Het zuiverminnend hart der jeugdige gelieven; — De heerschzucht zal verwoed, door nyd en wraak geleid , Welhaast met wreed verdriet hun tedre boezems grieven! De valfche vleijery, van menschlykheid ontaart, Die blanke oprechtheid door haar listen kan verftrikken,  VYFDE BOEK 131 Terwyl ze op de onfchuld met verwoede blikken Haart , Dat ondier deedt eerlang de lieve vreugd verflikken. Filips y op Bifilens zorg gerust, ontvangt bericht, Dat hy zyn trouw en plicht meinêedig heefc gefchonden, Daar hy, in 't heimlyk door het huwlyk, met zyn Nicht, Uit zucht naar 't hoog gezach, voor eeuwig is verbonden. De fchuwe wantrouw, die het hart des dwinglands knaagt, De wroeging,die ftaag gloeit in zyn bevlekt geweten, Baart angst by angst;het recht,lang door zyn macht belaagd, Herneemt zyn kracht, en poogt dien hoon te doen vergeten. Doch vruchtloos; hy wordt fleeds tot nieuwe haat gevergd, Door woefle wreedaarts en laagharte hovelingen „ ó Vorst! (dus fpreekt de list,) gy word tot wraak getergd „ Van Borfelen durft u trotsch het hoog gezach ontwriDgen. „ Gy kent de fchranderheid der moedige Erfgravin, „ Zy blyft haar huwlyk met üw dienaar nog bedekken, ,, Doch op het onverwachst zal u haar dartle min, ,, O Vorst! tot fehadeen fmart, — en grievend onheil (trekken» Filips gevoelt de kracht dier taal, dit geeft hem ftof Tot argwaan; ftraks belust om dezen hoon tc wrecken, Trekt hy naar Holland, in de fchyn om aan het Hof Met Neêrlands Staaten van des volks belang tc fprekea. I a Nu  J A C 0 B A v a n | E r E R E K Na word eerlang uw heil beneveld door verdriet Beminlyk paar! haast za, uw groot gelukverdwvnèn, Eerlang verbergt de vreugd, die gy zoo vry geniet, Zich agter * aklig zwart der doodfche tre„rgordynen_ DC k°mSt d£S He"°^ ^ verwondring by den Staat, Doch doet Van Borden niets vin 't J , , niets van - nadrend onheil fchromen, Daar hy op de onfchuld van zyn liefde zich verlaat. Jaco.a ziet alleen den Vorst met weerzin koomen. *en knellend voorgevoel fpelt niets dan wrede fmart Nooit hadt ^i-s van ^ dan haat en wraak te duchten, Zy drukt VanBcrfl.n^ haar hevig kl0ppend hart, » Ach,C2egKe0raat0m .hof,djtwreedverWyfoDtvIuchteD; j» Myn dierbaare echto-enoor • ~ , . , benoot, - myn trouwe boezemvriend' » Ach.'wordt uw liefde ontdekt;-wie kan u dan h c ' c Kan u dan befcncrmen r B°""n m" tar ""-.«-^efthaartroostentnoed * %n "aardfle! "S ^ ** »w angstva„ig zuchlen> . * Wt te Hertogs fpeIt aan 0M gm, " ECht b'ïft «" f*"™. wy hebben „iets ,e duchten " CCC" amVmZ °ic °» «Mbèflft gade fhat; ., m> Leeft t hoog gezach onwrikbaar thans in tanden, B»  VYFDEBOEK 133 „ Befchroomde ftaatkunde eischt geen list meer of verraad, 9, Wat zou dan tegen my zyn wraakzucht doen ontbranden? „ Ons vluchten, lieve gaê! was duidlyk't merk van fchuld. 0, Hou moed*, hy zal niet lang in Hollands beemden toeven, „ 'k Zal u, voor eerst, niet zien; dan,lievling!neem geduld, „ Myn afzyn zal gewis uw teder hart bedroeven, ,, Doch ons byeenzyn wekt al ras zyn achterdocht, „ Vaarwel myn dierbre! 'k hoor gerucht, de Hertog nadert. " Zy weent, daar zy de lucht voor d'engen boezem zocht, En haar bezweken moed in Adus' arm vergadert. De Graafelyke Haag begroet Filips vol pracht, 't Hertooglyk wapen pronkt op vryheids veldbanieren, De vreugd, die in den fchoot der zaalge vreede lacht Doet voorfpoeds roozen door de olyvenkranfen zwieren. Van Borfelen groet zyn Vorst vol eerbied en ontzach,*t Beftuur des lands, dat hy zyn'zorg dorst toevertrouwen, Biedt hy hem nedrig aan ;hy meldt hoe dag aan dag De voorfpoed, vrede en rust 's lands goudtrezooren bouwen, Filips fchynt op het hoogst van zyn gedrag voldaan, Hy doet hem keer by keer zyn gunst en liefde blyken; Maar'kweekt in 't Inode hart de wreedfte wraakzucht aan, Het tydftip nadert dat Van Borslens vreugd doet wyken. I 3 De  134 JACOBA van BEIEREN. De Hertog had 't geheim van zyne liefde ontdekt, Hy hadt geen zorg, geen vlyt gefpaard in 't onderzoeken, Hoe werd zyn haat, door die verbindtenis, gewekt! Zyn heerschzueht dwingt hem om 't onfehuldigstzoet te vloeken. « Neen," (zegt hy,) daar een ftoet van Meijers hem omringt „ My dacht'k had nooit dien hoon FanBonkns deugd te wachten ' „ 'kV.el zclf.fchoon zyn verraad myn hart tot ürengheid dwingt, i Een fierke neiging om hem waarlyk hoog te achten. „'kSchonkhemmynVriendfchap/kvondhemtrouw in mynbelang, „ Wat kan de fchyn der deugd al gruwlykheên verbergen! „ Hy mint haar die ik heb verneêrd door list en dwang: „ Die fnoode iicfde kan myne eer, myn grootheid tergen! „ 'k Heb 't Nederlands gewest volkoomen in my„ macht, „ 'k Zal hgt welhaast den naam van wettige Erfgraaf dragen', „ % Word door jacoba's echt in nieuwe zorg gebragt, « Dan,ze is van myn beduur, als voogd, nog nict ontfiagen, „ 'k Ken haar doorzienden aart, ligt denkt zy middlen uit, » Om 't hoog bewind des lands aan myn gezach te ontrukken', >, Dan 't is vergeefs ik neem thans 't veiligste befluit, „ Nooit, Borflcn! zal uw wensch, tot myn verdriet, gelukken, Reeds zoekt verwoede wraak naar een gerechte ftraf, Fi%* beraadt zich met zyn trouwe Hovelingen, Freak  VYFDE BOEK 135 Ir ank, Wiens aanzienlyk ampt reeds ftof tot afgunst gaf, Bezit geen vriend aan 't hof, die wreedheid zoekt te dwingen. Zyn lot is thans bepaald; genodigd by den Vorst Zal hy, gelyk voorheen,met aehtbren zwier verfchynen, Geen wroegende angst doorknaagt zyn fiere heldenborst, Geen kwaad bewust, doet niets de vreugd der onfchuld kwynen. Filips wil voor het laatst 's lands roemryke Edlen zien, Op 't punt om met zyn ftoet deeze oorden tc verlaten. Elk poogt hem blyken van oprechte trouw te biên, Hy zweert zyn vriendfchap, gnnst en hulp Hollands Statcri. Aan Borflen wordt,op 't nieuw , 't ftadhouderfchap vertrouwd, Filips wil hem voor 't laatst op't vriendlykst nog vergasten, Dan, dit is 't tydftip dat 's mans nadrend lot ontvouwt. Omringd door fnooden,die op 's Hertogs wenken pasten, Van hoop op hulp beroofd, rukt fchyn het masker af; „ 't Is tyd, (dus fpreekt Filips^ uw helsch ontwerp te ftoren, „ Uw huwlyk met myn Nicht vereischt de ftrengfïe ftraf! Die taal klinkt Borflen als een donderflag in de ooren, Zyn moed bezwykt niet, maar zyn téderminnend hart Voelt alle dé angsten die zyn dierbre gaê zal lyden * Een zware zucht verraadt zyn bange boezemfmart, Hy voelt door wraak - en fpyt — en min zyn ziel bellryden. I4 De  136* JACOBA van BEIEREN De dood eniflaverny wenkt hem in't zwart verfchiet. Zich zelf te ontfchuldigen dit kan geen wraak verzagten; Om gunst te fmeken, - Neen, dit duldt zyn grootheid niet. Hy blyft de heerschzucht van zyn dwingeland itout verachten. ,, Myn Vorst, hou u alleen met Barstens ftraf voldaan, (Dus iprcekt hy,) doe myn gaê uw wreedheid niet gevoelen, „ Ziedaar myn kling, die vaak uw vyand heeft weérftaan, Het ftaa u vry, uw wraak thans in myn bloed te koelen! Men voert hem heimiyk uit de hofplaats naar de vloot, Die aan den mond der Schelde op Borflen lag te wachten, Hy imeekt om 's hemels zorg, in dallerjongften nood. Hy voelt zyn lyden door geen blyde hoop verzagten: Hy vest het oog, voor 't laatst, op 't dierbaar Vaderland Het lot van zyn Gravin ontroert zyn tederen boezem, „ 'k Ben de oorzaakvan haar ramp,'kontfing haar hart en hand, », Na treft haar wis de wraak, ip s' levens vroegen bloezem. ,. Myn trouwe hartvriendin, van alle hulp beroofd! „ Ik laat u in de macht van wreede dwingelanden. » W'at hebt Se u m myn trouw al zaligheên beloofd, „ En nu, nu ziet ge uw vriend gekneld in flaafsche banden. „ Waarom niet op uw raad het haatlyk hof ontvlocn? Ach!— hadt myn echtgenoot nog niet genoeg geleden;.: „ Welk  V Y F D E BOEK. 137 „ Welk denkbeeld! ■- 'k heb eens zelf uwvyand hulp gcboön „ Nu vindt ge in my de bron van al uw tegenheden!"..» Zoo zucht myn held , tot hy der Batavieren oord In lichte nevlen ziet voor 't Harend oog verdwynen; Van verre ontdekt hy, aan des Schelden zilvren boord, Reeds Rupelmonde, daar zyn vryheid weg moet kwynen. 't Angstvallig duifje, dat zyn trouwe tortel wacht, En 't eenzaam nest bewaakt, in 't fomber groen gedookcn, Voelt zoo veel angst niet, dan j a c o b a , nu de macht Des dwinglands, eindelyk, het vertrouwen heeft gebrooken, Een flille treurigheid verfprcid zich door het hof, Elk mist Van BorsLn; zelf het heimelykst genoegen Zyns haaters mist de vreugd;- Zyn edle deugd geeft (lof Aan 's Hertogs laage ziel, tot angftig knaagen — wroegen. Jacoba, die alras het aklig onheil ducht, Lydt al de fmarten, die een minnnend hart kan voelen: Geen tedre klagt geeft haar beklemden boezem lucht, Haar wanhoop laat zich door geen enkle traan verkoelen. De treurge hofftoet ziet haar lyden, fpraakloos, aan : Haar Ada, die getrouw in vreugd en rampfpoed deelde, Voelt, om haar zielsvriendin, het hart angstvallig liaan, Daar elk zich Barjkns lot op 't allerwreedst verbeelde. I 5 1, Vrien-  i38 JACOBA van BEIEREN. te Vriendin (zucht Ada, daar zeeën Mki* ze een v]oed van tranen fchreidt, En myn Gravin omhelst is dit de deugd befchoren - „Is dit het loon der trouw!... denk a3n uvv vei,ghdd. Ontvlucht/IA*, / welhaast is alle hoop verboren!... ' » Gy hebt nog vrienden in uw trouwloos Vaderland, i. Ligt zoudt gy, met hun hulp, Uw ^ nog ^ ^ „ Zy Haat St verwilderd oog ontroerd aan allen kant, 9, Van Borslen\ (Vilt ze^ JVppn k„ Lfcnt ze, JNeen, hy moest den dood reeds lyden ' „ Myn echtgenoot! ik ken FiUps gevloekten haat, „ 1 Waar' niet genoeg, om . aan mynen arm te ontrukken, n Zynbloed kon u voldoen! ... Maar, zaaIge„ vriend,*!*** „ Om zelfden moorddolk hem in % eerloos hart te drukken 1» Zoude ik ontvluchten ? - neen ik vrees zyn woeden nlt " W" k3n dien wreedaarc -och jAcrmAdoen verhezen ? Hy heeft myn gaê vermoord! .. kom eindig myn verdriet . Ontaarte! - doe myn bloed in 't zwoegend hart bevriezen !» A By, wordt aangediend, doch, eer nog myn Gravin Zyn komst vernomen heeft, verfehynt hy voor haare oogen. Verzuim «iets,(fPreekthy,>om,rampfp0edigeErfvorstin! • Vün Bonk" eischt u" h*]P> « Neêrlands meededoogen. " B0nkn ? ^«»fit ze 0 kon * ^ 2yn moorders zien, » En niet myn vrrend, myn held aan hun geweld ontrukken ?  VYFDEBOEK 159 „ Hy leeft, (is 't antwoord,) zoo gy't hof thans kunt ontvliên, „ Kunt ge al de listen van den Hertog doeti mislukken! „ Een rei van Edlen houdt zich op uw wenk gereed. ,. Uw echtgenoot, Gravin.' op's Hertogs last.gevangen, „ Verduurt in Rupelmondc al 't grievendst hartenleed, „ Hoe zalzyn tedre ziel thans naar uw hulp verlangen!... „ Zyn fchat is in uw macht, ras kunt ge een oorlogsvloot, , Ten fpyt des vyands, tot voor 't oude Hot doen ftreven, „ Uw onverwachte moedverloffe uw echtgenoot!"—■ De hoop doet vreugd en troost voor myn Gravin herleven. Haar woorden fmoren in een tedren tranenvloed, Ach! (zegt ze fnikkend,) zou, na zo veel angftig treuren, „ Nog zoo veel zaligheid my ftrelen? ... zou myn moed, „ Myn liefde, Borfelen ! uit 's vyands handen fcheuren ?.. „ Welaan, de Bye, myn vriend, gelei my waar 't ulust,— „ Waar zyn zy die voor 't heil van vrouw j a co b a zorgen?.. „ Kom , Ada! hobpen wy op aardfche vreugd en rust, „ Schoon voor myn fchreijend oog nog alte diep verborgen. Filips waant dat zyn Nicht niets van zyn misdryf weet; Doch hoort,op'tonverwachtst,haar vluchuditdoet hemfchrikkeu^ Hy kent van Bot-flens fchat, wordt die met vlyt hefteed, Dan kan een nieuwe kryg, wel ras h lands heil verflikken!' Zyn  *40 JACOBA van BEIEREN. Zyn heerschzucht, aangekweekt door valfche vleijery Doet telkens wéér de wraak in '£ ,aag gemoed ontgloren ■ " A1'een ^ **»* d00d ™aakt my van angften vry, H Ik Iaat, Cdus is zyn taal Jdoor hem myn nr* niet boe.jen - Van £or/lens edle ziel betreurt zyn moeilyk lot: Elk «ogenblik doet hem om vrouw ja c oh a denken, Niets troost zyn moed.oos hart; alleen de voogd' van -tifot Gevoelig voor zyn leed, wou hem zyn vriendfchap fchenken. ' Menschlievendheid fchonk zelf myn held een trouwen vriend In hem, van wien hy niet, dan wreedheid had te wachten Van BorfUn ziet zich hier bemind - gevIeid _ ^ Hem meer als vriend, als held, dan als gevangen achten. De dagen rollen voort in fombre treurigheid, Het ftatig fchaakfpel kon zyn aandacht tbm^jfa Nu hadt zich d'avondftond langs 't gryze flot verfpreid, De maan zag kwynend reeds de zilvren Schelde vioeijen De flotvoogd had zyn vriend genodigd tot het fpel Van mm blyft op * lot der aardfche dingen Haren,' Een onverwachte boó brengt »t doodelyk bevel, De flotvoogd wil 't geheim in 't kloppend hart bewaren Hy leest den brief ontfleld, doch poogt zyn hartverdrict V*or >t vragend oog van zyn van Borfltn te bedekken, Neen,  VYFDE BOEK. 141 Neen, zuehthy, deeze last, o Vorst! volbreng ik niet Zou ik myn handen met het bloed myn 's vriends bevlekken? Zyn ftille droefheid trefc van Borflens teder hart. Ach! waarom (vraagt hy,) poogt ge uw lyden te verbergen?.» „ Ik weet het; deze briefis de oorzaak van uw fmart, „ Filip zal ligt myn dood door uwe handen vergen, „ Ik ken zyn haat, myn vriend!—nooit heb ik my gevleid, „ Zyn heerschzucht zal geftaag den wreedften argwaan voeden, „ Volvoer uw last, de Vorst èischt uw gehoorzaamheid, „ Ach! kon Jacoba's heil myn treurig lot vergoeden!..- Hy leest den brief bedaard, die 't yslyk vonnis meldt, „ Wel nu (herneemt hy.) zou uw moed, uw trouw bezwyken'" De flotvoogd kuscht verrukt zyn altyd groten held; „Neen(roepthy,)'kheb myn moed,myn trouwzoovaakdoenblyken. „ Maar zou ik, op 't bevel van een heerschzuchtig Vorst, „ Thans de onfchuld flachtcn? —zou de woeste wraak my dwingen „ Tot moorden !... Neen, hy doe dan eerst in deeze borst, „ Die voor van Borflcn gloeit, den dolk der wreedheid dringen i 't Verhevenfte gevoel klopt nu in beider hart, Eenedie heldentraan wordt vriendfchap toegeheiligd, Een ftille zucht getuigt van de allerfterkfte fmart; De flotvoogd waant dat niets dan vluchten hem beveiligt; Dan  142 JACOBA van BEIEREN. Dan, myn van Borflen)hng in fiaatkunde uitgeleerd, Weet, dat de vlucht alleen zyne onfchuld kan bevlekken, Hy aeht zieh nergens vry; cn wordt de kans gekeerd Voor Vorst Filipi dan kan zyn vlucht flechts onlieiI wekkca „ Myn vriend, (dus is zyn taal,) Voorzichtigheid gebiedt, „ Zoo 't mooglyk is, de rust der landen te bewaren, * 'k Weet, zoo van Bor/Ien uit de macht zyn 's vyands vliedt „ Welhaast verzaamlen zich jacoba's oorlogsfcharen, Hun ouden wrok wacht flechts maar op gelegenheid, » Om, doormyaangevoerd, met nieuwen gloed te ontbranden, „ Straks wordt verwarring- WOede - en fmart alom verfpreid, „ En knakt den bloei van 't heil der vrye Nederlanden. „ Volbreng, in schyn, •< bevel.. verberg my voor 'tgezicht „ Van uw bedienden, in het diepst der kerkerhooien, „ .Begeef u naar den Vorst, hy hoorc uw wreed bericht, » Ik ken zyn aart; zoo thans de hoop my niet doet dooien , „ Dan moet, op 't hooren van myn onverdienden dood, > De felfte wroeging zyn misdadig hart doen knagen. « 'k Vrees voor de wraak zelf van myn tedre echtgenoot. „ Zal hem niet angst en fchroom, en misverfland zelf plagen? „ Doch,zoomyn hoop misleidt,— wen hy myn fterflot hoort n Met tekensblyken van genoegen —keer dan weder, r „ Doe  V Y F D E B O E K. 14$ „ Doe dan uw plicht, myn vriend! niets dat me op aard bekoort, „ Bezit ik dan een gaê, zoo jong, zoo fchoon als teder. „ Maar, zucht hy om myn lot, zeg dan dat Borslen leeft* „ Zyn haat zal mooglyk op de ftem der reden zwygen. „ Ligt dat hy zelf myn drift voor zyne Nicht vergeeft, „ Ligt dat natuur en recht, in 't eind gehoor verkrygen. Die raad wordt goedgekeurd; en, nog dien eigen nacht Zucht elk op 't aklig flot om Borslens treurig fterven, Terwyl zyn vriend hem in den naarften kerker bragt, Waar hy den blyden glans van 't vriendlyk licht moest derven. De flotvoogd reist vol fpoed ftraks naar Bourgonjtt Vorst, Men doet hem plechtig voor des graven zetel treden; Filips, die al 't gewicht der heerfchappy nu torst, Voelt zich door onrust, zorg en argwaan ftaag bedreden. „ Doorluchte Hertog! 'k heb uw hoog bevel voldaan, (Zoo fpreekt hy,)1' 'k hadt nog naauw , in Rupelmondcs muurenv „ s'Stadhouders aklig lot, door uw beftemd, verftaan, ,, Of k eindigde , op uw last, zyn droeve levensuuren." „ Hy is niet meerl (dus valt Filips hem woedend in,) „ O Hemel! 'k heb den fteun van myn gezach doen fterven!.. „ Van Borslenl- Edle Held, - Ach! moest jacobas min j, My, myn getrouwden vriend, in u, het licht doenderven !.. „ Wat  1*4 JACOBA van BEIÈltEN. „ Wat deedt ik, toen myn hand zyn doodlyk vonnis fchreef? „ Ontvlucht myn oog ,gybebtzynfchuldloosbloeddoenuroomen! De flotvoogd knielt,-hy fmeekt, „Helaas.'myn Vorst vergeef! „ Vergeef uw. dienaar, - >k heb uw ftrenge wraak te fchroomen, „ Ontvonkt door vriendfchap, voorden besten fterveüng, „ Kon niets my dwingen , uw bevelen te volbrengen, 5, Ja, Ruptlmonde fpaart nog in zyn muurenkring „Myn vriend!-nooit kon myn hand het bloed diens dierbren plengen „ Hy leeft, maar wreed geboeid, beroofd van 't vrolyk licht. „ % keft dan!., (roept Filip,)dit kan myn boezem flrelen! „ Ga ! - ik vergeef vol vreugd het fchenden vart uw plicht. „ Wen tedere vriendfchap fpreekt, dan zwygen myn bevelen. Lacht ons de blyde zon, door donkre nevlen aan , Wen gints de donders nog door zwarte wolken rollen , Terwyl natuur nog zucht door 't woeden van d'orkaan, Als kou het druypend nat tot klettrend fleen doet flollen. Dan firekt de vruchtbaarheid nog zagt het kwynend oog, Naar 't koele zwerk: de Vreugd rust dan op blaan en bloemen. Myn vriendenpaar zendt ook een flille zucht om hoog, Daar zy, vol dankbre vreugd, de zorg der Godheid roemen. Jacoba's tedre min, die vlyt noch moeite fpaart, Dreef meteen oorlogsvloot langs kronkelende baaien, De  V Y F D E BOEK. 145 De Hertog, die van verre op haar bedryven (taart, ïpelc nu zyn volk en land weêr nieuwe krygsgevaaren, Hy fpoedt zich met een drom van helden naar het flot Van Rupelmonde, daar hy de oorlogsvloot zal wachten» . Gints dobbert myn Heldin , — nacuur fchynt met haar lot Bewogen, 't windje fchynt haar lyden te verzagten, Terwyl het luchtig door de blanke zeilen fpeelt. Haar fcheepen fchaaren zich voor Ruptlmondes wallen, Terwyl ze als zeevorftïn alom haar orders deelt j En dreigt, met fleren moed, den dwingland aan te vallen. Zy houdt het minnend oog op 't oude flot gevest, „ Daar, (zuchtzy0 moet myn vriend.om my, in kluisters kwynen ,, Wordt myn g tergde wraak door 's vyands bloed gelest!—- De wreedheid kan dan nog myn wellust doen verdwynen, „ Zoo de overwinning my ditmaal de lauwren boodt, „ De laatfte dwingland kon myn Borslens bloed doen ftroomen, ,, Neen, - 'k koos voor zulk een zege een aller wreedften dood! „ Nten,- 'kftry niet, - 'k voel myn hart door wanhoop ingenomen. „ Maar is myn echtvriend door de wraak nog niet ontzield? „ Welk denkbeeld!.. 'k zal uw dood, myn Borslen! dervend wreken; „ Eerst wordt uw moorder door myn tedre hand vernield! „ Wel aan! - 'k eisch 't van Filips - ik moet u zien en fpreken K Zy  i4ö JACOBA van BEIEREN. Zy doet den Hertog ras haar vuurge wensch verfiaan, Om, eer de rtryd begint, haar Borslen nog te aanfchouwen. 't Verzoek word toegeftemd; zy voelt haar boezem flaan, Hy leeft, zy durft nog nauw dit bly bericht vertrouwen. Van Borslen, die 't gerucht des oorlogs had gehoord, Voelt, om zyn dierbre gaê, 't beminnend hart bekommerd, Zyn vriend meldt, hoe zy thans zich aan des Sebeldens boord, Met eene vloot bevindt, door Hollands vlag belommerd; Hy kent haar fleren aart, doch haar bepaalde macht Doet hem het ergfte van des Hertogs wraakzucht duchten. Hy weet, hoe 't krygsvolk reeds zyn gaê in 't flot verwacht, Dit denkbeeld vergt myn held beklemde boezemzuchtcn. De naderende kryg ontroert hem, — dan , Filip Doet Borslen op den wal van 't fterke flot geleiden; Jacoba wil hem zien: gïnts ftaat ze oP 'c vorstlyk fchip, Hy voelt een zuivren gloed door zyne ziel verfpreiden. Hoe gloort de heldenmoed in het beminlyk oog! De tedre liefde bant de wraak uit haare trekken. Nauw kan Van Borslen haar, die hem tot min bewoog, Zyn tedere krygsheldin, op \ golvend zout ontdekken, Of al zyn rouw verdwynt voor gulle dankbre vreugd; Hy ziet haar vry, befchenad door Neêrlands trouwfte helden, Zy  /V Y F D E BOEK '147, Zy tart voor hem den dood, in 't bloeijendst van haar jeugd, Waar zyn die dagen thans die zoo veel heil voorfpelden? — Hy zucht in 't wreed geweld van eenen dwingeland, Die hem belet zyn gaê aan 't minnend hart te drukken. Jacoba houdt het oog gekeerd naar ?s vyands flrand, Zy voelt haare fiere ziel door tedre min verrukken, Daar 't fprakeloos gevoel haar lieve lippen boeit. Geen rykdom, geen gezach kan meer haar hart bekooren, Een ftille traan, die van haar roozenwangen vloeit, Verraadt de fmart, die ze in haar boezem poogt te fmooren. Door zuivre drift bezield , verlaat zy 't dobbrend vlot, Zy Hapt op 's vyands grond, de liefde geeft haar krachten. Filip begroet haar op de muuren van het flot, En geeft bevel om haar volvaardig optewachten. Zykentgeen wraakzucht meer, haar hart ontvonkt door mis, Voor een geliefden held, vergeet al haar belangen: De Hertog ziet de drift der jeugdige Erfgravin, En doet zyn heerschzucht nu zyn vollen wensch ontvangen. De looze dwingland biedt haar een verzoening aan, Hy wil Van Bon en zelf aan haar ten Echtvriend fchenken, Mits zy den landzaat moet van eed en plicht ontflaan, En nimmer als Gravin aan 't wettig Erfrecht denken. K 2 Zelfs  148 JACOBA van BEIEREN. Zelfs d'aangebooren naam van Hollands Erfgravin Verliest zy, daar zy hem als Heer en Graaf moet hulden: Zy offert alles op aan haar getrouwe min, Van Borslens aklig lot dwingt haar dien hoon te dulden. Het wreed verdrag, bepaald door nydige eigenbaat, Dat nu van wederzyds,op 'tplechtigst, wordt gefloten, Verrukt Filips, hy juicht om zyn gefmeed verraad; Dan, het vereenigt myn rampzalige echtgenooten ! De Vrede zweeft langs'tflrand, de vloot,op'c diepst verneêrd, Laat nu Bourgonjes vlag naast Hollands wimpels hangen. Doch, vrouw jacoba, die op aard niets meer begeert, Mag nu Van Borslen vry in haaren arm ontvangen. Myn held, op t fterkst verrukt door zoo veel tederheid, •>' Die zoo belangloos in haar jongen boezem gloeide, Voelt, hoe een zagte vreugd zich door zyn ziel verfpreidt, Daar een bewogen traan uit dankbare oogen vloeide. „ Van Borslen, (rtamelt zy,) niets fcheidtons, dan de dood! ,, Neen, lievling van myn hart! de dood zal ons niet fcheiden, „ Zyn koude hand zal u, myn vriend, myn echtgenoot! „ Met my in 'c zalig oord van vrede en rust geleiden. „ Thans drukt gy geen Gravin, myn Halsvriend! aan uw hart! „ 'kBezit niets meer, myn heil beftaat in Bmlens liefde, „ Nu  VYFDE BOEK. 149 „ Nu roem ik in onze echt, na zoo veel angst cn fmart; „ Wie kent al 't lyden, dat myn tedre ziel doorgriefde, „ Zints gy uit Holland naar deeze oorden wierdt gevoerd! ,, De wanhoop heeft de blos van myne jeugd verflonden, „ Het denkbeeld van uw dood heeft ftaag myn ziel ontroerd. „ Myn Held! — Gods liefde heeft voor eeuwig ons verbonden!.. Van Borslens edle liefde en deugd loont nu haar trouw, Hy noemt verrukt haar, 't heil, den wellust van zyn leven, Elk deelt in hun geluk; na wreed verdriet en rouw Mag gulle blydfchap weêr op englenwiekjes zweeven. Oprechte vriendfchap voelt hun gaedelooze vreugd, Zy huwt het danklied nu aan tedre liefdetoonen, Doch flaakt een bange zucht, daarzy de onwrikbre deugd Door heerschzucht en geweld zoo ftraffeloos ziet hoonen. De Hertog wil zyn nicht, voor Nêrlands Harend oog, Vol pracht, in 't openbaar, doen aan van Borslen huwen. Terwyl weleer de angst het minnend paar bewoog Om al de plechtigheên van 't trouwverbond te fchuwen. Heel 't land maakt zich gereed, om 't glansryk huwlyksfeest Van vrouw jacoba met van Borslen thans te vieren, Filip waant, door den naam van Graaf, Franss firen geest Teftrelen, 't gulde vlies moet hem als Ridder fleren, K 3 Ter-  ï5« JACOBA van BETEREN. Terwyl hem Ooslervant als wettig Graaf erkent. Jacoba, van 't beftuur der landen nu ontflagen, Reeds van haar vroegfte jeugd aan tegenfpoed gewend, Poogt haar vernedering met edlen moed te draagen. Zy ziet vol ftille vreugd, zich thans in 't openbaar, Als Bonk/fs echtvriendin, door 't juichend volk erkennen. Sint Maartemdykl Gy zaagt haar gloeijend echtaltaar : Toen zweefde reine trouw op minnende englenpennen. Ja, fchoone ftad, die nog in 'slands gefchiedboek pronkt Met onbewolkten roem, tuig, door de wendende Eeuwen, De zeegepraal der min die't edelst hart ontvonkt, Schets onbaatzuchte deugd voor 't oog der vrye Zeeaweïïi Hoe vrolyk zag zich hier het minnend paar begroet! ,t Genoegen huppelde door groene lustpriêelen; De bloempjes groeiden hun bevallig te genioet, Men zag de gulle vreugd in 't luchtig kransje fpelcn. De lieve maagdenrei in 't witte feestgewaad, Danst in de fchaduw van het fchomlend lindenlommer : De fchuldelooze jeugd, met lachjes op 't gelaat, Boodt mirth en roozenblaan, en dagt aan zorg noch kommer; rt Doorluchtig paar genoot al 't zoet der dankbaarheid, En koos, voor 't rein vermaak der onbevlekte liefde, Geea  VYFDE BOEK. ï5i Geen valsche glorie, die heerschzuchte Vorsten vleit, Maar vaak de trotsche ziel met kwellende angsten griefde. Jacoba bleef bemind door 't dankbaar Vaderland, Schoon laage vleijers haar uit zelfbelang verachtten, Terwyl de zaalge vree haar norfche zorgen bant, Daar liefde — vreugden rust, 't geleeden leed verzagten. — Filips, voortdurend trots op 'tgrafelyk gezach, Doet vrouw jacoba ftaag zyn wreeden aart gevoelen : Zyn laage roofzucht blykt aanhoudend dag aan dag; Geen tyd zelf kan de haat op zyne Nicht verkoelen. Hy biedt haar het bewind op Hollands bosfchen aan, Doch , volgens wetten die ze in Rupelmonde maakte, Dit ampt bezorgt haar thans het dagelyks beftaan, Mits dat haar trouwe zorg voor 's lands belangen waakte. Haar geest onledig met het denken aan haar lot, Verliest zich in een ftroom van fombre nagedachten; In 't welig Rhynland kiest ze een eenzaam veilig flot, Daar liefde en blydfchap in den fchoot der vriendfchap lachten. Hier ftreelt haar 't zoetst vermaak, zy ziet haar hartvriendin. Haar Ada, aan een vriend van Borslen zich verbinden; 't Bevallig paar, verrukt door 't fchoon der huwlyksmin Doet myn jacoba 't heil derzuivre Vriendfchap vinden. K 4 AI  ï52 JACOBA van BEIEREN. Al de uuren rollen hier in zagt genoegen voort, De reine welvaart bloeit in Rynlands blyde dreven, De vruchtbre voorfpoed fpoelt langsRynftrooms groenen boor Doch niets kan Borslens hart meer zagt genoegen geven. Hy ziet zyn dierbre gaê verteerd door zorg en fmart, Haar altyd blyden aart poogt 't lyden te verbergen; Dan, ach! dk valt te zwaar voor 't moê gefolterd hart, Zelfs haar gedwongen vreugd moet medelyden vergen. Haar jeugd, haar kracht verdwynt, de treurige eenzaamheid Kan haar vermoeide ziel den zoetften wellust bieden. In 't loof der fchaduw, dat het beukenlommer fpreidt. Poogt zy van Borslen ftaag, al kwynende , te ontvlieden. Vriendfchappelyke Ada, die haar lydende vriendin Door al de wisling van haar leven bleef verzeilen, Zoekt haar geftaag; - ze ontdekt myn treurige Vorflin, En voelt zich wenend aan haar tedren boezem knellen. ,, Myne Ada, (zegt ze,J) ik zal in 't ondermaansch gewest „ U haast den laatften kus der trouwfte vriendfchap fchenken; „ Wen ge op myn zwygend graf uw vrolyk oog ooit vest, „ Zult ge aan dien laatften kus met fombren wellust denken! ,, Myne Adal 'k voel myn kracht door een onblusbren gloed „ Verteeren; 'k heb te veel, door ftil verdriet, geleden, n Een  VYFDE BOEK. 153 ,. Een pynelyke dood zweeft door myn kokend bloed, , Doch,'k voel myn hart niet meer door zucht tot de aard bedreden. ,, Was niet myn leven flechts door zorgen en verdriet ,; Aan één gefchakeld. — 'k zou het fterflyk oord beminnen. 'k Vergeet myn echtgenoot en dierbre moeder niet, ,, Uw vriendfchap, waardde!--zal den dood en't graf verwinnen! „ Vertroost myn Borslen, -■ droog myn moeders traanen af, „ Smaak al de zaligheên van 't vreedzaamst huwlyks leven, ,, Omhels uw dierbre gaê vaak by myn fluimrend graf, „ Leer daar myn naam aan 't kroost dat om uheên zal zweven!" Beminlyke jla fchreit, en poogt dien donkren damp, Die al haare aardfche vreugd bewolkt, te doen verdwynen; Doch vruchtloos; myn Gravin,gefchokt door ramp by ramp, Blyft met een Englenmoed, het derfuur tegenkwynen. Van Borslen, ziet in 't eind, haar naderenden dood, Angst, rouw en bittre fmart verpesten zyne dagen, 'k Hoor hem by 't rustbed zyner dervende echtgenoot, Wier hart nog voor hem tikt, dus hooploos, zuchtend klagen : „ jacoba! - al myn troost, myn wellust op deeze aard, „ Nooit zal het leven uw Fan Borslen meer bekoren! „ Wat is my, buiten u, een woeste waereld waard? —■ „ Nooit zal ik meer de deugd van uwe lippen hooren! —— K 5 «Om  154 JACOBA van BEIEREN. „ Om my verduurde gy het zieldoorgrievendst leed. « De liefde gaf u moed, en ach.' ik zie u derven!.. „ Waar zyn de dagen die 'k in uw omhelzing fleet ? „ O Hemel!., moet myn ziel haar hoogden wellust derven!"— Jacoba drukt zyn hand aan haar reeds brekend hart, ,, Vaarwel, (dus ftamelt zy met reeds verdyfde lippen,) „ Misgunt, gy my de rust, na zoo veel angst en fmart? „ Geen wanhoop doe u ooit een lage zucht ontglippen!.. „ Blyf aan myn moeder, daag, uw liefde en vriendfchap bién, ?, De zorglyke ouderdom verzilvert reeds haar hairen. „ Ach! waarom kan ik haar niet voor myn fcheiden zien ?.. „ Ikfterf!... Gods liefde zal myn boezemvriend bewaren!—" . Zy derft, -haarziel voelt zich van 't kwynenddof ontboeid, En ziet zich door de hoop in 't aklig doodsdal leiden, Waar langs de heilbron van Gods menfchenliefde vloeit. Men ziet de doodskleur zich op 't lief gelaat verfpreiden. De kerk boodt haar voor lang, op 't plechtigst, haaren zoen , Zy hadt de Priesterfchaar, lang , voor haar heil zien fmeken! Haar dood verfpreidt den rouw door Rbynlands lachend groen, Van Borskn ziet haar thans deez wendende aard ontweken. Hy gilt den tedren naam van zyn j a cou a uit, Terwyl hy 't fluimrend Jyk met tranen blyft befproeijen : Het  V Y F D E BOEK. 155 Het dichtfte woud weêrgalmt door 't aklig treurgeluid. De vriendfchap voelt het hart door bangen angst ontgloeijen!- Het doodelyk gerucht zweeft door het bly gewest, De landzaat treurt alom: -- hoe kwynt het zagt genoegen! —— De heerschzucht voelt haar rust door wroegende angst verpest, En 't knagend zelfverwyt doet haat en muitzucht zwoegen. Filips, getroffen door het akelig bericht, Voelt nu 't geweten door de fchrik der hel ontwaken, Geftaag volgt hem het beeld van zyne ontzielde Nicht, 'k Zie in 't verwilderd oog den gloed der wanhoop blaken. Hy doet haar echtgenoot zyn gunst en vriendfchap bién, Ky wil de glorie van Jacoba doen herleven , Hy wil haar flapend ftof in zyn befcherming zien, 't Wordt in de Hofkapel een ftil verblyf gegeven. 's Lands wettige Erfgravin, reeds in haar vroege jeugd Op eigen erf vervolgd, door naaste bloedverwanten, Gehoond, -• getergd, - verdrukt, tentrotsdereêlftedeugd, Ziet nu , in 't ftof des doods, de lykcypreflen planten. Terwyl ze in Hollands fchoot, naast Hertog Albrecht rust; Hy, die.'t ontvlamde vuur des burgeroorlogs bluschte, Toen dwaaze Willem, van 's lands welvaart niets bewust, Uit wrede moederhaat, des burgers heil ontrustte.  t$6 JACOBA van BEIEREN. Jacoba, vindt uit gunst, een graf op eigen grond, Waar al haar heil en rust verfmoort in bloed en tranen, Haar wettig oord, daar eens haar wanklend wiegje ftond, Waar heerschzucht haar verdreef, in fchauw der oorlogs vaanen. Van Borslen, die zyn gaê aan "t vreedzaam flof vertrouwt, Vindt nergens troost noch vreugd, maar bly ft haar dood betreuren, Terwyl me, een eerzuil op haar fombrcn grafzerk bouwt, Haar beeldtnis nagebootst, - kan 't minnend hart verfcheuren. Haar gulle minzaamheid zweeft in het wit albast Met onfchuld, liefde en deugd, in losgevormde trekken, Terwyl grootmoedigheid het teder oog verrast, En blanke oprechtheid doet in 't fier gelaat ontdekken. Haar grootfche moed verliest zich in 'taanminnigst fchoon. 'k Zie heldenyver in de teêrfle liefde kwynen, Haar vleijend fchoon fpreidt zich in losfe jeugd ten toon, 'k Zie myn heldin nog in myn minnares verfchyncn. FiUp\ befpiegle vry, hier in dit heiligdom, Vaak, 't wislend treurig lot der ondermaandfche dingen ! Hy roemt de onfterfelyke eer van zyne Nicht alom, En voelt zich nimmermeer door gulle vreugd omringen. De laage vleizucht, die haar prachtig ftandbeeld hoont, Moet met des Hertogs haat, het laf gedrag beta'en, Zoo  V Y Y D E BOEK. 157 Zoo,wordt al zucht de deugd, aan 't fcerflyk oog vertoont, Hoe zelf haar vyand haar in 't eind doet zegenpralen!.. De graafelyke kroon, die Beirens edle Ham, Zints vierden Willem's dood, met grootfche glorie fierde, Schoon al te vaak verfchroeid door de yslyke oorlogs vlam, Die kroon valt, wyl Filips j a c 0 b a's fterfdag vierde. Nu zal Bwrgonje, voor het zuchtend Nederland, Dat om zyn byfland fmeekt, de flaafsche kluisters fmeden: Filips brengt vrede en heil wel tot een vasten Hand, Doch Stoute Karei zal wel ras de rust vertreden. — Ja dierbaar Vaderland! - hoe treft uw wislend lot Het denkend nakroost nog der vrye Batavieren! — Gy zaagt de ketens, door een vryheidminnend God, Losrukken, toen uw moed pronkte op uw veldbanieren! ■... Bourgonje, moedig op de trotsche heerfchappy, Daar *t keizerlyk gezach zeifin zyn ftamhuis gloorde, Zag eens, na zoo veel flryds, 't heldhaftig Neêrland vry, Toen Spanje alom den galm der vryheids zegen hoorde. Zints heeft geen graaflyk juk den ficren hals gekneld Der edle Belgen, die hun heilig recht bewaaken: Nooit duldt het Albelruur, dat heerschzucht en geweld, Van vrye Burgers, hun lafharte flaven maaken! Neen,  158 JACOBA van BEIEREN. Neen, edle Vryheid.' die myn teder hart bekoort, Geen dwingland zal den fpeer uw ftaalen vuist ontrukken; Zoo lang in Bato's kroost, Civili s krygsdeugd gloort, Zultgy, op Neêrlands grond, de lauwerlooten plukken! Uw'naam zy dierbaar aan elk vaderlandfche ziel! — Jacoba's heldenmoed bleef aan uw fchoon geheiligd, Haar volg elk edel hart, dat ooit de roem beviel; Blyf hier, door de eeuwen heên, voor dwinglandy beveiligd!. En gy, myne Erfgravin ! - Gy voorwerp van myn'zang, Verflotene Onfchuld, groot in 's levens wisfelingeni Dat d'echo in uw graf de liefdegalm vervang, Die een Bataaffche maagd u durft ter glorie zingen! — Rust zagt, geëerbiedigde asch, tot 's waerelds morgenftond, Uw ziel, in hooger kring , kan 't roest der tyden tarten. Rust zagt, verdrukte deugd, op uwer vadren grond! Gy leeft, eeuw uit eeuw in, in Nederlandfche harten.— EINDE.  By den Uitgeeffïer dezes de Wed. J. Dóll, is onlangs van de Pers gekomen: emma corbet of de Rampzaligbeden van den Bwgelyken Oorlog^ 2 Deelen, in 120. Dit vernuftig Werkje, dat ons, in een kort doch treffend tafereel, de rampzaligheden van de jongfle burgerlyke onluften tusfehen America en Engeland met de levendigfie verwen affcheist, bevat eene aaneenfchakeling der fchoontte Karakters; — als van een edelen en glorierykea Hammond cn Emma, die beiden bezield met al het verhevene en bevallige, waarmede ooit een fterveling door de hand der Natuur gevormd wierd , voor eikanderen gefchapen waren: — van een iuimachtigen doch goedhartigen Raymund\ — van een eei waardigen cn door tegenfpoeden gedrukten grys ■ aard, den ouden Cnrbet; — van een godvruchtige L^uiza en haaren ongclukkigen Eduard; alle Karakters, die juist ge- febikt zyn om een gevoelig hart met de zachtfte aandoeningen van menfchenliefde te vervullen, en ons tevens een waar denkbeeld te geeven van het menfchelyk leven, en te doen zien dat de deugd, zo zeldzaam met het uiterlyk geluk gepaard, echter haare bclooningen heeft, die verre boven alle aardfche voordeden en geneugten verheven zyn. kakel van ka.r.e i.sber.g of Tafereel der Menfcbtlyke EL lende door c, g. saltzman, 6 deelen , in kl. 8vo. dit belangryk Werk, thans geheel compleet, munt onder de beste Romannen uit, zo wel door de keuze der onderwerpen cn eene toepasfing der geoeffendfte Waereld en Menfchfnkennis, als door de mcesterlyke wyze van behandeling; en behelzende, inzonderheid, een menigte van floute en tevens zeer natuurlyke affchitderingen dier ellenden, welke alleen uit de wanbegrippen, dwaalingen en verouderde vooroordeelen der menfcïien ontftaan , en dus de oplettendheid en behartiging van alle menfehenvriendeu overwaardig zyn. d. van ge ss c n e r ,• Hcdendaagfche, Oefenende Heelkunde (zynde dit Werk een volledig Handboek voor de geenen die zich in de zoo nuttige Genees- en Heelkonst oeffenen) 3 deelen of 10 Hukken, met plaaten, benevens een algemeen Kegister over't geheele Werk door J. juaams, in groot 410. Ge-  Gemelde Wed. J. Dóll, heeft gedrukt en alom verzonden. Over de verlossing der menschen van ellende door jEsus van c. G. saltzman, Eer/te Stuk, in kl. 8. Dit eefchnft,het welk volgens zyn gantfche bedoeling,als een S. ^/XenbekeDden/AIlEt van kar els berg v7n de- «/ASchryver wordt aangekondigd, flrefct inzonderheid om den Inhoud en Grondftellingen van dit werk op te helderen makeï SeD' ^ de toePasGnS daar van algececn nuttig te REisBEscHRYviNGEN voor de Jeugd door J. » campe, Tweede Deel, m kl. 8. Behelzende dit Deel een Reis, door djen bekwaamen en uitmuntenden Schryver onlanes gedaan door een aanmerkelyk gedeelte van Duilhland, naafnelf k van ^wi*^/*"""**' G^gen, Cas/el, Frankfort, Darm/.ad den Elzas enz. naar Zwitserland; waarin a het merkwaardige naauwkeurig befchreven, en zo wel vrvmoedig als fcherpzinnig beoordeeld, en met een menigte leerJyke aanmerkingen is verrykt. Van het Jüe Deel zyn nog eenige weinige exemplaaren ie bekoomen. Y g Schetzen voor het menschelyk hart, door t e de witte, jr. in gr. 8. met een uitvcerige Tyteiplant doo'r de Heeren Kok en teMpzer. Het onderwerp dezerW«?heeft zyne d,refte betrekkmg tot het menfchelyk Hart; de Schiwer doorloopt ,n twintig onderfcheiden gevallen, die 'e, dên Inhoud van uitmaaken, zoo veele vcrffhillende Tnneclen d"e allen belangryk voor de deugd en het menschdom zy Èe ge van, dezelvenzyn ,n dichtmaat behandeld; cm aan het hoofd des Werks plaatst de Authcur de gewaarwordingen van ZVn NBSVan dlr' wT 5n8eIukki^6 *** ^ MIJ. Van dit Werk (waarvan het ifte Ceel met zo veel m>„™. gen is ontvangen) zal welhaast het 2de en laatfte Deel worden uitgegeeven, woraen Welgelykend PORTRAiT van den Heere d.vangesscher 5,fcFSir te voegen iu 'sMans Heden^S   By de Uitgte/fitr dezes de Wed. J. Dóll, wórdt heden j Uitgegeven. j Osman en Oïhelh. Trmfpel in Vyf Bedryven, door Me- j jufvrö u w M. v a n Z u y l e k o m , met eene uitmuntende Plaat, ! Betekent en gegraveert door de Hteren Kek en aehu\zer, ! in klein 8vö. | ' i» - ■< HetzeVe in gr. 8vo. op best Mediaan Papier, om hy des Schryf- [ fors MociLVfEiKEHin Proza en itozy te voer-en " - • • [ ' r n heide Formaaten eeuïge weinige F