ALGEMEEN M A G A Z Y N, VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK.   ALGEMEEN M A G A Z Y N, VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. behelzende: L WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. II. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE, Hl. HISTORIEKUNDE. IV. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTBN, EN mengelwerk. eerste deel, tweede stuk. TE AMSTERDAM, By d'erven P. MEIJER en G. WARNARS, M D C C L X X X V.   I. ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. O o   5*1 BONDE en BIEDERMAN, 0 f SMART en GENOEGEN. J3onde bevondt zig, in zeer wenfehelyke omftandigheden, niet gelukkig; met eene waare zucht voorde wetenfchappen bezield -kwynde hy zelfs in zyn boekvertrek ; hy begon den eenen Schryver voor, den anderen na, te lezen en lag dezelven zonder belang weêr neder; Op een aangenaamen mayfchen morgen befloot hy zyn ouden Akademie - Vriend biederman, die onlangs als Predikant in de nabuurfchap was gekomen, te gaan begroeten, en, byaldien hy hem nog vondt, zo als hy hem te voren gekend, en zo als hy zig federt hunne fcheiding altyd in zyne brieven getoond, hadt, zyn hart by hem uitteftorten, en hem om raad tegen zyne kwyning te verzoeken. Hy trof hem aan de ontbydtafel aan, met een kind op zyne rechter knie, terwyl een ander met een A. B. boek in de hand op zyne linker leunde, en zyne Vrouw zig met eenige huisfelyke bezigheid onledig hieldt. De weclerzydfche omhelzingen waren hartelyk en roerende, bonde maakte vervolgens zyne verfchooning by de waardige Dame, omhelsde de kinderen, en raakte, na eenige algemeene redenen, welhaast met zyn ouden Vriend in een byzonder gefprek, 't welk deze voorftelde in den tuin al wandelende te gaan vervolgen. wysbeg. I. D. Oo 2 Een  $6z BONDE EN BIEDERMAN, Een bock, ('at bonde by zig hadt, en uit zyn zak wilde leggen, hadt 'er aanleiding toe gegeven; Hebt gy dat bcvvys van prïestley voor de fterfelykheid der ziel al gelezen? vroeg hy, of wilt gy liet lezen? Ik heb dat werk flechls voor weinige dagen van Londen ontvangen. biederman bedankte 'er hein voor, dewyl hy die foort van fchrrften met las. —- Gy placht daar echter een liefhebber van te zyn; hernam zyn Vriend. Voor heen, ja! antwoordde hy, dog nadut mync lectnrc my overtuigd heeft , dat de fpitsvinnigfte verhandelingpo over de Ziel-kunde my niet een grein wyzer of beter maa« ken kunnen, is die liefhebbery geheel bekoeld. Wat de Ziel zy bekommer ik my niet; ik zoek alleenlyk myne Ziel door eenc nuttige werkzaamheid te volmaakcn, die myner kinderen te ontwikkelen en tot deugd te gewennen , en dezelfde bedoelingen houden my ook ten opzichte myner aanvertrouwde fchaare bezig; Dus moet ik die fyne befpiegelingen van hartley, search, reid , prïestley aan u en andere lieden, die even veel tyd tot hunne befchikking hebben , overlaten. Ik moet u gelyk geven, antwoordde bonde , dat gy u meer op Praetikaale PhHofophie dan op loutere befpiegelingen toelegt; ik voel zelf reeds, dat de laatfte meer fchitterende dan nuttig is; zy heeft my in eene zee van twyffelingen geftoort, waaruit ik my niet weet te redden; Dit heeft een ander allernadeeligst uitwerksel by my gehad. Ik ben in eene foort van onverfchilligheid voor de Wetenfchappen, en dus in eene kwynende werkeloosheid gevallen. Ik ben ongevoelig geworden voor het geen my te voren fterk aandcedt; Ik had ge¬ hoopt door prïestley ecnig nieuw licht, en dus weder een prikkel tot verdere werkzaamheid te krygen, maar neen, hy heeft my meer kwaad dan goed gedaan, en  OF SMART EN GENOEGEN. 563 en dat nog erger is , die kwynende werkeloosheid, die vernielende onaandoenlykheid van myne Ziel ftrekt zig niet Hechts tot Philofophilche Boeken , maar genoegzaam tot alle Boeken uit ; Historic-Schryvcrs, Reizigers , Poëeten , het doet my alles minder aan; ik lees het zonder belang; of ik" heb tegen alles wat intebrengen, en niets voldoet my. Ik zie niets dan de zwakheid van de ftelzels der Wysgecren ; In de Historiën vind ik eene menigte onwaarfchynlykheden of laffe verhaaien , en de Dichters hebben hunne bekoorlykheid geheel verloren. Ja diezelfde kwaal heeft zig ook in het dagelykfche leven van mynen geiist meester gemaakt en berooft my van myne te voren aangenaamtte genietingen. Gy moet my vergunnen, myn Vriend, myn hart by u uit te ftorten; ik ben 'er om gekomen, en ik heb niemand , wien ik myn nood kan klaagen dan u. Gy weet dat ik een ruim inkomen heb van myne goederen; Ik heb in de waereld geleefd enkennis met aanzienlyke lieden gemaakt ; Ik heb vlytig geftudeerd , en meen met eer in een gezelfchap van waardige mannen te kunnen verfchynen; Ik ben gezond, ik heb een vvyzen en beproefden Vriend aan u, met één woord, ik zit als in den fchoot van het geluk, myn genoegen wordt nooit geftoord , ik doe en laat wat ik wil , ik leg onder geen verband maar geniet eene onbelemmerde vryheid, en evenwel, ik moet het bekennen , tot myne befchaaming bekennen, ik ben niet vergenoegd , ik leef niet gelukkig. Wat is hier de reden van ? Zoude myn ongeluk uit myn geluk zelve voortfpruiten ? Zoude het my , ten opzicht van den geest gaan , gelyk als die lichaamelyke Lyders , die door overvloed van gezonde vochten ziek worden ? Wat denkt gy 'er van? Wat ik 'er van denke, ant- Oo 3 woord-  564 bonde en biederman, woordde biederman, ik denk dat geluk, eigenlyk ge1'proken, geene oorzaak van onvergenoegdheid of ongelukken kan zyn; want geluk is wenfchelyk, en maakt de ziel uit eigener aart te vreden; maar ik denk veel eer, dat 'er in uwe omftandigheden, en het gebruik, 't welk gy daar van maakt, een dryfveer, een prikkel, ontbreekt , om u werkzaam , en dus vergenoegd en gelukkig , te maaken. En wat is dit myn Vriend, viel bonde hem fchielyk in; gy hebt misfchien het Huwelyk op het oog, dog. .. Ik raade u gewisfefyk, ant¬ woordde biederman, met allen fpoed eene beminlyke Vrouw te zoeken ; dan hebt gy aandonds eene werkzaamheid te meer, dan hebt gy een voorwerp, 't welk gy zult haaken, gelukkig te doen keven, en de kinderen , welken ik u uit uwen echt toewensen , zullen uwe gezellige hartstochten nog meer uitbreiden, verlevendigen, verderken. Uwe ziel zal daar door eene reeks van aandoeningen en werkzaamheden krygen , welken zy tot heden te weinig gelegenheid gehad heeft van te leeren kennen, en wel aandoeningen en werkzaamheden , welken wy des te noodiger hebben, om dat de mensen, ten minden voor de helft van zyn zedelyk bedaan, voor dezelve gefchikt is; Ja de helft van ons zedelyk , van ons verdandelyk leven, moeten wy uit die gewaarwordingen haaien. Zommige hartstochten, vergun my dat ik u die aanmerking hier mag herinneren, fchoon ik wel weet, dat dezelve u zeer wel bekend is, zyn ons ingefchapen om ons eigen belang, anderen om het belang of vermaak onzer medemenfehen, te bevorderen. De eerden mogen wy met deEngelfchen Selfisk, of zelf zoekende, de anderen gezellige, driften noemen; Eigenliefde, eerzucht,toorn enz. zyn van de eerde, medelyden , liefde , dankbaarheid , enz. van de tweede foort;  of SMART EN GENOEGEN. 365 foort; Men ontneeme ons de eene of andere klasfe dier hartstochten of men houde dezelve werkeloos, en men maakt ons zo onvolkomen, zo gebrekkig als ongelukkig; ja zonder dat wy buiten ons zeiven gaan, zonder dat wy voorwerpen hebben, in welker genoegen wy ons verheugen, en welker geluk wy derhalven zonder eenige andere inzichten dan de voldoening onzer gezellige hartstochten bevorderen, is het onmogelyk zelf gelukkig te leeven,en de rykfte Crefus,de wellustigfte Sardanapaal, de zegepraalendfte Timur-beng, de oppermachtigfte Despoot leidt, terwyl hy alle zyne lusten fchynt te voldoen , voor zig zeiven niet dan een kwynend leven, zo lang hy de ftemme der natuur door het woest geruisch zyner baatzoekende driften verdooft, en zyne gezellige hartstochten fmoort. Ik voel, dat ik eene waarheid, waarvan gy overtuigd zyt, niet verder moet aandringen; Ik vraag u zelfs verfchooning voor deze weinige aanmerkingen ; zy zyn my ontvallen zonder het te bedoelen, want, fchoon dezelve niet geheel vreemd zyn van derl raad, dien ik u wilde geven, en zelfs vriendelyk met denzelven kunnen medewerken, zo was het toch een an* der gebrek in uwe omftandigheden, 't welk ik u wilde aanwyzen, als eene hinderpaal, die u belet gelukkig te zyn. Gebrek! fprak bonde, gebrek in myn omftandigheden ! Ik weet niet, wat gy meent. Ik herhaal het, ik ben gezond, ik heb meer inkomften dan ik behoef; eerampten begeer ik niet '; ik heb het zonderling geluk van een Vriend te hebben: Wat zoude my ontbreken? — Niets anders, zeide biederman dan een prikkel tot werkzaamheid, en het gevoel van uW geluk; dat is, met andere woorden, niets artders dan zomtyds wat ongemak , kwelling, onaangenaamheid, in 't kort eene beO 0 4 hoor»  366 BONDE EN BIEDER MAN, hoorlyke dofis fmart , want dit woord gebruiken wy zo wel om onaangenaame gewaarwordingen voor den geest als lichaamspyn uittedrukken; Eene behoorlyke dofis fmart voor u, myn Vriend, ik durf het herhaalen. Gy fchynt, antwoordde bonde, van het zonderling gevoelen te zyn van den Egyptifchen Koning Amafis, van wien wy weten dat Herodotus vertelt, dat hy aan Poly. krates, die zig van het gebied op Samos meefter hadt gemaakt, en die in alle zyne onderneemingen fteeds gelukkig ffaagde, den raad gaf van zig zeiven eenig verdriet te berokkenen, dewyl een mensch niet altyd gelukkig kan zyn, waarop dan Polykrates ecnen ring, die hem boven alle fchatten dierbaar was, in zee wierp, om door deze berooving minder vergenoegd te zyn; dog weinige dagen daarna wierdt dezelfde ring gevonden in een visch, welken men voor zyne tafel zou gereed maaken, het welk Amafis vernemende, oordeelde alle verbindtenis met Polykrates te moeten afbreken, om zig niet in zyne rampen in te wikkelen, dewyl hy na zo veel geluk noodwendig ongelukkig moest worden! Gy fchynt, zeg ik, ook van dat zonderling gevoelen. Met eenige bepaaling, hernam biederman; Het is niet de compenfatie van goed en kwaad, de gelyke verdeeling van geluk en ongeluk, die zommige vvysgeeren willen, dat niet Hechts over het geheel, maar zelfs voor alle de Individu's in de waereld plaats heeft, waarop ik my in dezen gronde; Ik laat dat gevoelen voor tegenwoordig aan zyne plaats, wy kunnen het voor eene andere byeenkomst befpaaren; Nog minder verbeelde ik my der menfchen noodlot of fortuin, of hoe wil men het genaamd hebben , als eene kwaade Toverheks, die 'er volftrekt op gefteld is, dat alle menfchen eene zekere maat verdriet moeten hebben, en die by Polykrates komende en  OF SMART EN GENOEGEN. 567 en vernemende, dat hy zig zeiven al vry wat displaifir hadt aangedaan , dat op de rekening van de overige kwellingen ,welken hy nog ondergaan moet, wel wil affchryven; en hem,omdat hy zig zeiven al geplaagd heeft,nu minder behoeft te plaagen. Ik befchouw de zaak inderdaad wysgeerig en in een onverbreekbaar verband met de menfehelyke Natuur, en dan zeg ik, dat eene zekere maate Heilig ongeluk by meest alle menfchen noodig is , om wys en goed te blyven, en dat zy eene zekere maate onvermaak, uit hunne omftandigheden zelve van tydtot tyd voortvloeijende, eene zekere maate fmart, zo als wy het ftraks noemden, onontbeerlyk behoeven, om hun geluk te genieten. Het laatfte is het eigenlyk onderwerp van het begonnen gefprek, en ik zal dus wegens het eerfte alleenlyk aanmerken, dat Amafis als een verftandig man, en die treffende blyken van zyn verftand en menscb-kennis hadt gegeven, uit opmerking en ervarenis ligt hadt kunnen leeren, dat de voorfpoed de menfchen trotsch en onbedacht maakt; Crefus, die zig op zyn vermogen verhovaardigde, en Cyrus, die in een nutteloozen kryg tegen de Scythen zyn ongelukkig einde vondt, waren verfche bewyzen. Hy kon derhalven zyn vriend Polykrates raden, om door een zelf gemaakt ongeluk zig de onzekerheid van den waereldfchen voorfpoed levendig en treffend te herinneren, en het gevolg der historie van Polykrates bevestigt de gegrondheid van zynen raad. Polykrates wierdt ongelukkig, maar wierdt het door zyne eigen fchuld, wierdt het door de gevolgen van zynen voorfpoed zclven , wierdt het, omdat hy trotsch en onbedacht was geworden; want toen Oretes hem eenen afgevaardigden toezondt, ontving hy denzelven met zyn hoofd op een kusfen nederliggende, tervvyl Anakreon by hem was: hy lag met zyn aangezicht naar O 0 5 ' den  j6S BONDE ÉN BïEDERMANi den wand gekeerd, en wendde zyn hoofd niet eens om, terwyl de Afgevaardigde tot hem fprak, ja verwaardigde hem zelfs met geen antwoord. Dit verbitterde Oretes dermaate, dat hy hem onder listige voorwendzels tot zig lokte en verraaderlyk ombracht. Amafis begreep te recht, dat aanhoudende voorfpoed de menfchen in een gevaarlyken flaap wiegt, en wilde Polykrates, die door zyne overweldiging zig veele vyanden gemaakt, en dus dubbeld noodig hadt, wakker te blyven, tot wat prys ook daar toe noodzaaken. Het geval van Polykrates ^ zeide bonde , is het myne niet, en zal het hoop ik nimmer worden. Ik heb my, Gode zy dank, geene onderfcheidene dwaasheden te verwyten; ik beklaag my alleenlyk over eene werkeloosheid en onverfchilligheid, die tegen mynen dank in my toeneemt; daar tegen fchreeft gy my ftraks het zonderling huismiddel van eene zekere maate onvermaak uit myne omflandigheden zelve van tyd tot tyd voortvloeijende, eene zekere dofis fmart, als de waare medicyn voor: dit is eene paradox, die noodzaaklyk opheldering vordert. Onaangenaamheid, fmart, hoe kan dat ooit anders dan myn ongeluk vermeerderen, en my nog minder te vreden met my zeiven maaken. Dat zal inderdaad het beftendig gevolg niet zyn, hernam biederman ; In den beginne zal het u mogelyk den moed een weinig neerflaan, maar eerlang zal het u op eene verwonderlyke wyze tot werkzaamheid aanfpooren. locke heeft reeds in zyn voortreffelyk werk, Proeve over het menfchelyk verfhnd, aangemerkt, dat de zelfverveeling, het onvermaak, en dus de fmart, zo niet de eenigfte, althans de beste, prikkel voor ons is om werkzaam te zyn en te blyven; ondertusfchen moet men tevens erkennen, dat alle fmart, van welken aart ook, ons  of smart en genoegen. 569 ons in den beginne drukt, maar nadat men zig daar van, het zy door eigen poogingen, of door het beloop der omftandigheden, bevryd voelt, zo genieten wy evenredig meer vermaak na de langere berooving of de meerdere fmart: het geen ons te voren onverfchillig was wordt nu wellust, 't geen ons walgde wordt eene lekkerny. Ja myn Vriend, ik ben verzeekerd, dat dit huismiddel eene onfeilbaare werking' by u zal doen: Gy zult, na eene gepaste dofis van het zelve, uwe Philofophen weder met genoegen lezen; hunne ftelzels zullen minder zwakke kanten hebben, de Historicfchryvers zullen meer belang verwekken, de Dichters fchooner zyn, uwe tafel zelfs fmaakelyker fpyzen opleveren; met een woord de waereld zal dan een geheel andere waereld, of bonde een geheel ander man, zyn. Een weinig fmart derhalven myn Vriend; dog de medicyn , die gefchikt is om te prikkelen, moet niet verfcheuren. Hoe zeer ik wél in gedachten houde , antwoordde bonde , dat gy onder het woord fmart allerhande onaangenaame gewaarwordingen begrypt, die, het zy door een' verplichten arbeid, door het bywoonen van famenkomften , waarvan men liever afwezig zoude geweest zyn , of door welke oorzaaken ook, worden voortgebracht, kan ik my echter nog niet in 't hoofd brengen, dat zulk een Maat van de Ziel te wenfchen is om gelukkig te zyn. En ik, zeide biederman, houde dien ftaat voor zo noodzaaklyk, om waar geluk te genieten, dat ik het locke, maupep.tuis, en den Italiaanfchen Schryver van het Werkje, Gedachten oveï de natuur des Vermaaks, zeer wel kan ten goede houden, dat zy alle onze werkzaamheid, en al ons vermaak uit onaan- genaame gewaarwordingen of fmart, afleiden. Dit gevoelen is my niet onbekend, myn Vriend, zeide bonde ,  5^0 BONDE EN BIEDERMAN, de , maar ik zou het we! eens bewezen willen zien. —— Dat zal misfchien niemand kunnen doen op die wyze zo als ik my verbeelde dat gy het verlangt, hernam biederman , ten minftcn betrouw ik het my zeiven niet toe: Ondertusfchen wil ik wel beproeven of ik de zaak door eenige aanmerkingen wat meer lichts kin byzctten. Alle ftolfelyke dingen, vervolgde hy, zyn onvolmaakt, en de mensch is het dcrhalven ook; ik weet, hy voelt, ook zelf die onvolmaaktheid, en daarom is niemand met zyn ftaat te vreden , niemand volmaakt gelukkig; Elk , die op zig zelvcn acht geeft, voelt geduurig kleine pynelyke aandoeningen in zyn lichaam of onaangenaame gewaarwordingen in zyne ziel; ook kan elk zig fmertmaaken zo dikwils hy wil, maar vermaak kan hy zig niet altyd bezorgen. Dus ziet gy, dat onze Natuur meer voor fmart dan voor genoegen vatbaar is. Ondertusfchen hebben wy telkens oogenblikken, of tydvakken, waarin wy onze onvolmaaktheid niet bemerken, of ons boven dezelve fchynen te verheffen; dat zyn de tydvakken van genoegen, hetwelk geduurig aangroeit, naarmaate wy ons verder van de onvolmaaktheid verwydcren, en de volmaaktheid fchynen te naderen. Dus moet men den grond-ftaat van den mensch als onvolmaakt en fmartelyk befchouwen, en uit de vermindering van dien fmartelyken toeftand ontftaat zyn genoegen; alle vermaak derhalven wordt wezenlyk uit fmart geboren. Zo zoude men de zaak ten naastenby kunnen voorftellen, en dan ware het bewys van 't geen ik Itraks zeide, ligt gevonden. Wilt gy het Hechts als eene Hypothefe aanmerken, wilt gy 'er tegenwerpingen tegen maaken, ik mag het wel ly« den, zo gy my Hechts erkent, dat deze wyze van befchouwen ten minfien zyne nuttigheid heeft om ons onze zwakheid in gedachten te houden, en voor hoogmoed te  OF SMART EN GENOEGEN. 571 te bewaaren. Voor het overige heb ik deze hypothefe niet noodig, want ik behoef u flechts te bewyzen, dat onaangenaame gewaarwordingen zeer vee] ter bevordering en vergrooting van ons genoegen toebrengen, en dit vertrouw ik uit ondervinding en voorbeelden te kunnen bewyzen. Ik verlang dezelve te hooren, zeide bonde , want ik houde 'er veel van dat bewyzen door voorbeelden opgehelderd worden; en dit zal vooral in dit onderwerp aangenaam en nuttig zyn. Goed, hervattede biederman , dan trede eerftelyk ter myner hulpe te voorfchyn de man, wien het orakel van Delfos voor den wystcn verklaarde. Die man, die Socrates, toen hem by de aankondiging van het doodvonnis, de boeijens van zyne beenen afgenomen wierden, ondervondt een onbefchryflyk vermaak in die plaats daar het yzer gedrukt hadt, met de hand te wryven, en vertelde hierop zyne vrienden de fabel, dat God, om de twee dingen, die meest met malkanderen ftreden, Vermaak namelyk en Smart, te verecnigen, beider uiterfte punten raakende aan malkanderen gezet had, en dat hierom, daar het een zig doet vernemen,ook het ander welhaast gevoeld wordt O). Hier ziet gy derhalven hoe fmart in' ftaat is vermaak voortebrengen, en hoe het drukken der banden eindelyk zig'in eene aangenaame kitteling ontbindt. Goed zeide bonde, maar dit is flechts een lichaamlyk vermaak, en ik verlang een bewys, dat uit fmart zielsgenoegen geboren wordt. Wel nu , myn Vriend, ook dit bewys zal ik u geven, In den Zweed- fchen (a) plato. Phaedo n. 3. ex edit. Fifcheri.  57S BONDE EN BIEDER MAN, fchen oorlog, ten tyde van Karei XIII. wierdt in Polen een Leeraar van den Euangelifchen Godsdienst uit een hol onder den grond verlost, waarin hy dertig jaaren, te weten van zyn 32de tot in zyn 62de jaar jammerlyk, hadt doorgebracht, zyne kleederen waren hem van 't lyf gerot, en hy was genoegzaam naakt; de bloote grond was zyn bed, en een deen zyn hoofdkusfen. Zelfverveeling, kwyning, de nypendde fmart voor de ziel moesten noodwendig zyne befteudige gezellinnen zyn, en waren het ook; zie daar een verfchriklyken toedand, maar keer nu den penning om. Na zyne verlosfing genoot hy de overige zes jaaren, welken hy nog leefde, van de geringde kleinigheden een vermaak, waarvan iemand, die minder ongelukkig geweest ware, geene de minde aandoening gehad zoude hebben. ,, Myn God, welk „ een geluk van weder kleederen te kunnen aantrekken, „ geloofd zy uwe goedheid." Dit was zyne gewoone uitboezeming, zo dikwils hy des morgens opdondt: niet minder hartelyk was dezelve als hy te bed ging; nooit vattede hy een doel, een glas, een lepel, of dergelyk iets aan, zonder ten minden met zyne oogen en gebaarden, de vrolykc aandoening van zyn hart wegens deszelfs gebruik te toonen, en geen gemak, hoe onop» merkbaar voor ons, geen vermaak, hoe uiterst klein, boodt zig aan hem aan , dat zyne ziel niet met de levendigfte en dankbaarfte vreugde vervulde Zie daar derhalven weder een bewys hoe uit onaangenaame gewaarwordingen vermaak kan voortfpruiten. Ja! zeide bonde vermaak, maar dat de geleden fmart niet evenaarde. Zyn toedand was alleruiterst elcndig, die (è) Zie de oizeluge 2<5fle Vert.  ©F SMART EN GENOEGEN. 573 die konde niet erger worden, ydere verandering, die daarin voorviel, moest verbetering uitwerken. Wy weten niet, antwoordde biederman, en kunnen niet weten, of het vermaak van onzen Leeraar zyn vorig verdriet niet geëvenaard en dus vergoed hebbe ? Dog zonder dit uit te pluizen, willen wy eenig ander voorbeeld zoeken, waaruit blyke, dat een klein ongenoegen de oorzaak was van een grooter vermaak; en daar valt my juist eene geringe ontmoeting van den Maarfchalk villars in gedachten. Een jong Fransch Oflicier zo veel van dien grooten man hoorende fpreken, was begeerig hem te zien; hy begaf zig uit zyn Guarnifoen naar 't lege?; en vroeg, aan 't Hoofdkwartier komende, waar is dan villars, waarom vertoont hy zig niet? Hy deedt die vraag aan den Marfchalk zeiven, en deze over die onftuimigheid niet wél voldaan, antwoordde; „ dat hy 'er ten minften Monfieur hadt kunnen „ byvoegen." „ Hoe! duwde hy den Marfchalk toe, „ den grooten man Manfiturl — ik heb nooit van „ een Monfieur Alexander, of Monfieur O far gehoord;" Men voelt lichtelyk, dat zulk eene fyne en tevens zulk eene oprechte en naïve, wyze, van den Veldheer te pryzen, hem een zeer gevoelig vermaak moet gegeven hebben, het welk het onmiddelyk voorgaand ongenoegen niet flechts in levendigheid maar ook in duurzaamheid overtrof, fchoon het daaruit wezenlyk geboren wierdt (V). Ik zal een ander gelykfoortig voorbeeld' uit de Romeinfche historie aannaaien. In zekere Raadsvergadering fprak een der Raadsheeren den Keizer in deze ftoute bewoordingen aan; „ Gy zyt, Cafar, de on- „ rechtCO Dit en het volgend voorbeeld zyn gehaald uit het reeds gemelde Italiaanfche ftukje; Gedachten over het vermaak.  574 BONDE EN BIEDER MAN, „ rechtvaardigde onder alle menfchen!" Verbeeldt u, welke uitwerkingen deze aanfpraak in de harten van alle de aanwezenden moest doen geboren worden? in de harten van die Raadsheeren , welken Tiberius zelf, wegens hunne laagheid, een hoop flaaven noemden, en die zig waarfchynlyk een zekeren dood voorftelden, omdat zy deze woorden flechts aangehoord hadden; Tiberius zelf hadt ongetwyflèld, met alle zyne veinzery, werks genoeg om zyne woede te beteugelen; De onbefchaamde Romein voer ondertusfchen even rustig voort; „ Ja Cacfar, gy zyt onrechtvaardig; gy geeft u „ geheel aan de Ryks-zorgen over, gy put uwe levens„ krachten uit in de behartiging van het algemeen be„ lang, en evenwel aan uw leven hangt onzer aller „ heil; hangt de orde en rust der wereld." Het ongenoegen moest hier duidelyk de grond zyn van het volgend vermaak, en buiten dat zou deze fyne en treffende vlcijcry, even weinig invloed by Tiberius gehad hebben als zo veclc andere vleijeryen , welken men hem dagelyks toezwaaide. Inderdaad de rechte trant om der menfchen eigenliefde te ftrcclen is dezelve eerst gevoelig en opmerkzaam te maaken; de rechte trant van pryzen is den lof eenen prikkel mede te geven, die eerst fmart baart door het vermoeden van minachting; Dan wordt men des te fterker getroffen, wanneer men dat ongegrond vermoeden van minachting in des te grooter loffpraak ziet uitlopen, dan wordt de loffpraak met meer oplettendheid gehoord, en de verrasfmg zelve vergroot haare waarde; even gelyk eene lekkere fpyze ons dubbeld fmaakelyk wordt, wanneer wy verwacht hadden eene onfmaakelyke op tafel te krygen, terwyl wy, zonder deze aangenaame verrasfmg dezelfde lekkerny misfchien zonder aandoening genuttigd zouden hebben. Gy  o 5" smart en genoegen. 575 Gy ziet dus, dat men het byna tot een regel mag ftellen, dat de ziel, om zeker vermaak wel te fmaaken, door voorgaande fmart tot dat vermaak bereid moet worden. }a, zeide bonde , dat kan in verfcheiden gevallen waar zyn, dat het vermaak na de fmart grooter is, want de ziel vergelykt dan het een en ander en voelt het goed des te meer, naarmaate Ik houde u by uw woord, viel hem biederman in; ,, De ziel ,, vergelykt het een en ander, en voelt daar door het „ goede des te meer." Ja! Zy vergelykt altyd, en zodra de fmart wykt, en zy zig begint in een aangenaamer ftaat te bevinden, zo vergelykt zy dezen aangenaamer met haaren vorigen onaangenaamen ftaat; zy bemerkt het groot verfchil, en ziet nu eerst recht tot welken hoogen trap van volmaaktheid zy gedegen is. Dus moet zy noodwendig een grooter genoegen ondervinden wanneer zy voorheen fmart gehad heeft, dan wanneer zy die niet heeft gevoeld. Ik durf niet ftellig verzekeren, vervolgde hy, dat hier in 't geheel geene uitzonderingen plaats zouden kunnen hebben, maar het gewoon beloop van zaaken is zekerlyk zo als ik het heb opgegeven , en een levendig vermaak is een natuurlyk gevolg van voorgaande fmart. Moet men, by voorbeeld niet eerst honger hebben eer het eeten ons op het best fmaaken zal? Moeten wy ons niet eerst door arbeid, door infpanning van onze licbaamsof ziels-krachten, wat vermoeid hebben, eer ons de rust recht aangenaam en verkwikkelyk zyn zal? Moet eene minnaares ons niet zomtyds, door welke oorzaaken ook, eenige ongerustheid verwekken om ons het genoegen haarer tedere liefde des te levendiger te doen voelen? Is niet de vriendfchap dubbeld aangenaam nadat Wïsee g. I.D. Pp ee-  5?ö bonde en biedeeman, eene lange afwezigheid een fterk verlangen naar onzen vriend in ons verwekt heeft? Heeft dat zelfde niet plaats in het huwelyk, en ziet een man zyne vrouw, een vrouw haaien man, ouders hunne kinderen, enz. niet met een vernieuwd genoegen weder nadat het verlangen naar deze geliefde voorwerpen door het gemis heftiger is geworden? En gaa op die zelfde wyze het gewoone leven door, gy zult u ontelbaare andere gevallen voor den geest brengen, waarin gy met den eerden opflag zult bemerken, dat 'er een zekere onaangenaamheid vooraf noodig is om den aangenaamen toeftand, die daarop volgen moet, recht te fmaaken. Maar myn Vriend! antwoordde bonde , ik zal u evenwel ook gevallen opgeven, waarin men een levendig genoegen kan genieten, zonder een voorgaand ongenoegen ondervonden te hebben. Plaats my in een aangenaamen lentedag op een bekoorlyk Buiten, aan eene welvoorziene tafel in gezelfchap van myne waardfte vrienden; Laat de belangwekkende ernst en vrolyke boert der gefprekken niet flechts door de uitgezochtfte fpyzen, de fchoonfte gezichten, de beminlykfte Juffers , maar tevens ook door een maatig gebruik van den edelften wyn verlevendigd worden, en laat my dat gezelfchap , met een welgefteld lichaam en eene ziel door gee. ne zorgen gedrukt, bywoonen; Zie daar my in een aangenaamen ftaat, in een ftaat van genoegen, en evenwel ftel my in dien ftaat van genoegen een brief ter hand, waarin my bericht wordt, dat op een lot, 't welk ik in de Lotery heb, vyftig duizend guldens getrokken zyn; hoe weinig de Geldzucht myn groot gebrek is, zo zal de fchaal van myn geluk door deze tyding merkelyk ryzen, ja, al het genoegen, 't welk dit aangenaam gezelfchap nu verfchafte, zal,om zo te fpreken,eenigeuu- ren  OF SMART EN GENOEGEN. 577 ren lang als verdwynen voor de levendige vreugde, welke deze tyding in myne ziel zal verwekken. Is hier derhalven geene vreugde zonder finart? Had ik niet reeds een hoogen graad van genoegen eer dat 'er deze laatfte nog hoogere vreugde bykwam ? Het is waar, zeide biederman , dit voorbeeld, (en inderdaad gy kunt 'er meer van dien aart bybrengen) fchynt in den eerften opflag volkomen te bewyzen, het geen gy bedoelt daar mede op te helderen en aan te dringen ; dog wy moeten het van nader by bezien, en dan twyffel ik of het wel proef zal houden ? Vooreerst verbinden wy, van onze vroege jeugd af, met het geld de gunftige denkbeelden, dat hetzelve altyd in ftaat is onze behoeften te voldoen, en derhalven ons van die onaangcnaame gewaarwordingen, welken de niet voldaane, waare of ingebeelde, behoeften veroorzaaken, te bevryden, en derhalven ons geluk in allen gevalle te vermeer» deren; Nu is 'er geen mensch, of hy heeft zyne wenfchen, die het hem fpyt dat niet voldaan kunnen worden ; geen mensch of hy heeft zyne wezenlyke of ingebeelde behoeften ; Gy, by voorbeeld, hebt nog verfcheiden fchoone boeken te kopen, verfcheiden Natuurkundige Inftrumenten te laten maaken; Gy verlangt misfchien een grooter huis, om uwe uitgebreide Bibliotheek, en tiwe keurige verzameling van Oudheden, voordeeliger te kunnen plaatfen; Hoe zeer uwe inkomften genoegzaam zyn voor uwe dagelykfche verteeringen, laten zy echter die buitengewoone uitgaven niet gemaklyk toe, fchilt, daarftellen. Een ander voordeel het welk dc Scheikunde uit de Luchtkundige Proeven ontfangen heeft, betreft de meerdere kennis van het Phlogiston. Wy zeiden reeds, zo even, hoe men door de kennis der verfchillende foorten van lucht voornaamelyk geleerd had, dat alle de verfchillende zuuren hun voornaamlle onderfcheid aan de hoeveelheid en de zuiverheid van dit beginzel verfchul- digd zyn. _ Schoon men, wel is waar, tot hier toe geen middel gevonden heeft, om het Phlogiston op eene zuivere wyze , dat is buiten vereeniging met andere Lighaamen , te kunnen daarftellen ; heeft echter de vinding om dit beginzel tot den ftaat van lucht te ontbinden', als ook om door middel van het zelve de verfchillende zuuren tot luchtgelykende Vloeiflolfen daar te Pellen, zeer veel toegebracht om ons deszelfs aart en. vereeniging met andere lighaamen van nader by te leeren kennen. Iets het welk niet weinig geftrekt heeft om èene meenigte duifterheeden in de Scheikunde op te losfen; en het welk by de tegenwoordige Scheikundigen al te veel bekend is," dan dat wy dit door eenige voorbeelden zouden behoeven optehelderen. Wy kunnen echter niet nalaaten, ten deezen opzichte, nog van eene enkele zaak gewag te maaken, die wy mogen onderfrellcn , geenszins zo algemeen bekend te zyn. Zy betreft de groene kleur der Plantgewas- fen; welke de laatfte luchtkundige Proeven ons geleerd heb'ben, dat insgelyks door het Phlogiston veroorzaakt wordt. De nieuwheid van dit onderwerp vordert dat wy dit een weinig nader uitbreiden. Reeds zeedert eenen geruimen tyd wist men dat de groene kleur der Plan-  636" de vorderingen in de lüchtkennïs Planten door het Licht veroorzaakt werd: ,. RAY had dit reeds in zyne Historia generalis Plantarum, in het laatst der voorgaande eeuw uitgegeeven, aangeweefcn ; alhoewel men de nadere kennis van dit onderwerp , byzonder aan de navorfchingen van den beroemden eonnet te danken heeft. Uit de waarneemingen dan deezer Natuurkundigen blykt dat de Planten, welke in donker groeijen, binnen den zelfden tyd tot een veel grooter hoogte opfchieten dan andere Planten die aan het licht blootftaan ,dog dat zy een veel minder getal en merklyk kleinder bladeren hebben; ook dat zy in plaats van eene groene , van eene bleek geele of witte kleur zyn , en , na eenigen weinigen tyd dus gegroeid te hebben, verflenfen en omkomen; —u« Dat deeze in donker gegroeide Planten , welke men geëtioleerde Planten noemt, terwyl zy nog groeijend zyn, langzamerhand aan het Licht gewend wordende, even gelyk andere Planten, eene groene kleur aanneemen en blyven voort leeven, dog onmidlyk omkomen als men hun eensklaps aan het Licht blootftelt. Eindelyk dat groene Planten, welke, gelyk bekend is,in korten tyd omkomen, als men hun ten eerften van alle licht berooft, nogthans blyven voort leeven, en hunne groene kleur in eene witte verwisfelen , als men hun trapswyze den invloed van het licht doet misfen. Schoon dan deeze byzondere uitwerking van het licht in het kleuren der Plantgewasfen, de aandacht der Natuurkundigen overwaardig was; ontbrak 'er echter nog eene voornaame zaak aan: namelyk dat men geene reden wist te geeven op welke wyze, of door welke oorzaak , het licht dit te weeg bracht. Dan daar de Luchtkundige Proeven ons geleerd hebben, dat Planten, die in een lucht groeijen, welke met vuurftof of Phlogiston is opgevuld, gelyk die waarin een Kaars gebrand heeft, geens-  en de daaruit voortgevl. ontdekkingen. 637 geenszins als Planten , die in gewoone lucht in donker groeijen, eene witte kleur verkrygen, maar dat zy hunne groene kleur blyven behouden, en als gewoone Planten opgroeijen, fchoon zy ook in volftrekt duifter geplaatst zyn; Ten anderen, dat de Planten welke in zodanige met Phlogiston opgehoopte lucht gefteld, en aan den invloed van het licht bloot gefteld zyn, eene veel hooger groene kleur verkrygen als gewoone Planten , en dat deeze kleur fteeds donkerder is, naarmaate dat de lucht met meer Phlogiston overlaaden is. ——- Eindelyk, na dat het uit de Proeven van crawford , scheele en senebier , aan welken laatften men deeze ontdekking omtrent de Planten voornaamelyk te danken heeft, overtuigend gebleeken is, dat het licht zeer veel Phlogiston bevat; blykt het thans niet alleen allerduidlykst, dat ook de groene kleur der Planten, die zo veele veraangenaaming aan hunne gedaante byzet, alleen aan het Phlogiston, aan dit zo algemeen werkend' beginzel moet worden toegekend; maar men kan ook deeze ontdekking aanmerken y als eene nadere bevestiging van het gevoelen, dat het licht en het vuur indedaad van een en het zelfde beginzel zyn faamgefteld: ——— Eene ftelling die thans door de meefte Natuurkundigen van deezen tyd is aangenomen. Wy vertrouwen dan dat het uit deeze opgenoemde ontdekkingen genoegzaam blykt, dat de vorderingen in de Luchtkennis van geen gering gewicht voor dc Scheikunde geweest zyn. Ik zoude dit nog met eene meenigte andere voorbeelden kunnen bevestigen: zo zoude wy kunnen doen zien, hoedanig men door deeze ontdekkingen in ftaat is gefteld geworden, om verfcheide Scheikundige verfchynzelen, als daar zyn het ontvlammen en detonneeren van de Salpeter met de Zwavel, de ex-  658 DE VORDERINGEN IN DE LUCHTKENNI3 explofit van het Buskruid, en de ontbinding van het goud door het Konings-vvater; zaaken die voorheen zeer moeijelyk te verklaaren waren, op eene zeer eenvoudige wyze te kunnen oplosfen. Ook zouden v/y nog gewag kunnen maaken, op welke wyze de luchtkundige Proeven en voornaamelyk de kennis van de beftanddeelen en de voortbrenging der vaste lucht geftrekt hebben, om ons van het Ieerftelzel van de gisting en opbruifching der lighaamen een veel volleediger denkbeeld te geeven. Dan dewyl ons dit te verre zou doen uitweiden , en wy nog in 't voorbygaan wilden handelen van liet licht, 't welk deeze vorderingen in de Luchtkennis aan de Geneeskunde hebben toegebracht; zullen wy deeze thands met ftilzwygen voorbygaan. Het volgt van zelfs, wanneer men nadenkt den invloed , welken de lucht op het Dierlyk geftel en leeven heeft, en hoe fterk onze gezondheid aan de zuiverheid der lucht verbonden is; dat de kennisfe der Lucht van het uite'rfle belang voor den Geneesheer is, en dat iedere vordering hierin als eene voortgang in de Geneeskunde kan worden aangemerkt. Bovendien, daarwy zo even toonden, welk licht de vorderingen in de luchtkennis over de Scheikunde verfpreid hebben, en deeze wetenfehap met regt voor een gewichtig deel der Geneeskunde gehouden wordt ; kan men , onzes bedunkens, reeds by voorraad befluiten, dat deeze nieuwe ontdekkingen ook aan de Geneeskunde zyn van nut geweest. ■ AVy zullen dit echter met eenige nadere voorbeelden trachten optehelderen. Reeds van oude tyden af is het nut der ademhaalinge , of eigenlyk de nuttigheid welke de lucht in de longen ingehaald aan het bloed verlchaft, het voorwerp geweest van veele vruchtloofe nafpooringen: —- hippo-  én de daaruit voortgevl. ontdekkingen. 639 pöcrates meende dat de lucht onder de voe.lzels behoorde; ■ van de laatere Geneeskundigen oordeelden fommigcn, dat de lucht zelve van het bloed werd ingezoogen ; terwyl anderen van gevoelen waren, dat 'er zeekere levendigmaakende deeltjes uit de lucht in het bloed overgaan ; om van eene meenigte andere gisfingen niet te fpreeken. Deeze zaak is thans door de vorderingen indcluchtkennis , door de Proeven die den beroemden Doctor prïestley daar omtrent genomen heeft, in het helderst licht gefteld. Het blykt niet alleen allerklaarst, gelyk wy dit in het begin deezer verhandeling aantoonden, dat de Lucht door de ademhaaling op gelykewyze met dat beginzel, het welk de Scheikundigen Phk>giston of vuurdof noemen, vervuld raakt, als by andere Scheikundige bewerkingen, waarby de lucht dit beginzel uit de zig ontbindende lighaamen ontfangt, en dus dat de lucht in de longen met Phlogiston wordt opgevuld • maar daar de Proeven van denzelfden Heer prïestley ons geleerd hebben, dat het bloed, wanneer het van de byzondere deelén van het lighaam naar het rechte hart terug keert, met Phlogiston overlaaden is , en in tegendeel dat het zelve, na door de longen naar het flinkerhart doorgegaan en in de flag-aders gekomen te zyn , zyn overtollig Phlogiston is kwytgeraakt; zo is men meede ten duidlykfte overreed geworden , dat het Phlogiston, het welk de lucht in de longen aanneemt, van het aderlyke bloed voortkomt, en dus dat het bloed het middel is, waardoor het Dierlyk lighaam van zyn overtollig Phlogiston ontlast wordt. Een ander voordeel, het welk de Geneeskunde aan de gevorderde kennis der lucht te danken heeft, is dat natuurk. L D. Tt deen  640 DE VORDERINGEN IN DE LUCHTKENNIS deeze aanleiding gegeeven heeft ter ontdekking van een middel om geftikten te redden. ■ Daar het uit de luchtkundige Proeven , betreklyk tot de ademhaaling, bleek, dat de Dieren flikten in bedurven lucht, doordien zy zig niet konden ontdoen van hun overtollig Phlogiston , zo moest men natuurlyk hieruit befluiten, dat het gefcbiktfte middel om geftikten te redden eene zodanige lucht zou zyn, die, wanneer zy in de longen gebracht werd, het Phlogiston het fchielykst opnam; en dus dat de gedephlogisteerde lucht, welke het Phlogiston zo fchielyk aantrekt, hier voor van nut zou zyn. Opmerklyk is het nogthans, daar deeze eige nfc hap der gedephlogisteerde lucht algemeen bekend was, (daar men indedaad verfcheide maaien ondervonden had, dat de dieren daarin veel langer konden leeven dan in gewoone lucht, ja zelfs , dat zulke, welke door bedurven lucht ongefteld geworden waren, door inademing van gedephlogisteerde lucht weder zeer fchielyk herftelden;) dat men echter, zo verre ons bewust is, niet eerder tot het denkbeeld gekomen is, om door de inblaazing van gedephlogisteerde lucht, het leeven der geftikten te behouden, gelyk ons onderricht is, dat men zedert met een allergcwenscht gevolg heeft wcrkftcllig gemaakt : zodanig dat men Dieren , die in bedurven dampkrings-lucht, welke door hun eigen ademhaaling, of door gloeijende Kooien, bedurven was, als ook die, welke in vaste lucht, die van gestend bier was voortgekomen , gedikt waren, en op welke men de inblaazing van gedephlogisteerde lucht niet beproefde, dan na dat men 7 of 8 minuutcn, en in twee gevallen na 15 minuuten , geene de minde teekenen van leeven by hun beipeurd had , door dit middel heeft herfleld; met dien een-  EN DE daaruit voortgevl. ontdekkingen, 64I eenpaarigen uitflag dat van 15 Konynen, de dieren met welke men dit beproefd heeft, 'er flegts eene enkele niet is by gekomen. Eene derde nuttigheid, welke 'er, met betrekking tot de Geneeskunde, uit de kennis der lucht is voortgekomen, is dat men door middel van deeze een veel klaarder denkbeeld gekreegen heeft van de fchaadelykheid eener afgefloten lucht, en van haaren nadeeligen invloed, zo wel op den gezonden als op den zieklyken ftaat der menfchen. Men heeft thans niet alleen een veel meerder inzien dan voorheen, waarom de Ziektens in Zieken- en Gevangenhuizen, Scheepen enz., alwaar de lucht niet genoegzaam afgewisfeld wordt, merklyk gevaarlyker en hardnekkiger zyn dan ergens elders; maar men is ook meer bedagt geworden, om deeze nadeelige uitwerking der Lucht te voorkomen, zo door het uitdenken van middelen waar door de lucht in eene geduurige afwisfeling gehouden wordt, als door zulke door welke het bederf uit haar wordt weggenomen; omtrent welk laatfte eenige Natuurkundigen , en byzonder de beroemde achard, een middel aan de hand gegeeven hebben ; namelyk om , op een weinig kostbaare en omflagtige wyze, aan groote vertrekken eenen onophoudenlyken toevoer van gedephlogisteerde lucht te bezorgen. Wenfchelyk ware het dat een middel, het welk zo veel belooft, en hetwelk waarfchynlyk nog verder zou aantoonen het nut dat de Geneeskunde uit de kennis der lucht ontfangen heeft, eens werde in het werk gefteld. Eindelyk zouden wy hier by nog kunnen voegen, hoedanig de kennis der vaste lucht, indien men aan de waarneemingen van mackbride , pringle , prïestley , hul- me en andere beroemde mannen geloof mag Haan, de Geneeskunde verrykt heeft met een nieuw geneesmidTt % del,  64a DE VORDERINGEN IN DE LUCHTICENNIS ENZ. del, bet welk allergefclnktst is om het bederf der Dierlyke vochten te verbeeteren. — Dan wylmen niet zeldzaam met een nieuw Geneesmiddel te veel vooringenomen is, of een al te fterk vooroordeel 'er tegen bezit; en men zedert zo verfchillend over de nuttigheid van dit Geneesmiddel gedagt heeft , zullen wy ons hier in niet verder inlaaten. Wy achten dan hier mede genoegzaam aan ons oogmerk voldaan te. hebben, namelyk een algemeen denkbeeld te geeven van de voomaamfte vorderingen, die men in de Luchtkennis gemaakt heeft, en van het voordeel het welk deeze ontdekking zo aan de eigenlyke Natuurkunde , als aan de meer afgeleegene takken derzelve, heeft toegebragt. Wy vertrouwen dat dit alles voldoende zal zyn, om een ieder te overtuigen van het gewigt deezer weetenfchap, als ook van het recht met het welk zy, by de meefte buitenlandfche Natuur- en Geneeskundigen , als een der nuttigde ontdekkingen van deeze eeuw wordt aangemerkt. A. P. v. T. VAX  43 over. d e SCHADELYKHEID der BLOEMEN in de vertrekken. Uit het Hoogduitsch. De zucht tot Bloemen is een zeer natuurlyke neiging zelfs by zulke menfchen, die zich niet beroemen kenners en beoordeelaars haarer Schoonheden zyn. Zy ftreelen bet oog door de pragt, menigvuldigheid, en aartige mengeling haarer kleuren , die dikwils een fchildery uitmaaken, dat voor het penfeel van de moreels en merians onnavolgbaar blyft. Sommigen ademen daarenboven zeer veele aangenaame geuren uit, die door hunnen liefelyken reuk de ziel met zulk een doortintelend ver. maak, met zulk eene betoverende verrukking aandoen , dat onze taal nog geene woorden kent om dit gevoel naar waarde uittcdrukken. Reeds by het eerde gezicht eener bloem wordt dc geest niet minder dan het oog verlustigd ; zy kondigen dat bevallig Jaargetyde aan , waar ons de Natuur tot allerleie geneugtens noodt, en zy brengen eene reeks der bekoorlykde erinneringen voor onze verbeelding; Zelfs in den gryzen verkleumenden Winter ademen de Hyacinthen, die wy voor onze vensters te bloeden zetten, reeds een lieflyk voorgevoel der Lente in onze vertrekken. By alle Volken van een fynen fmaak waren de Bloemen de leevendigde afbeeldfels van jeugd en vermaak ; de Dichter , de Schilder leveren ons dezelve als zodanig op. Bloemen zyn de gefpeelen en panden der Liefde. De Arcadifche Herder s die niet anders wenscht dan van zyne Daphne bemind te worden, weet geen verlustigender bezigheid uittedenTt 3 ken,  648 OVER DE SCHADELYKHEID DER. ken, dan een Bloeroenkransje voor haar té vlechten\ ook onze gecivilizeerde Petit-Maitres zien een Bloemtuintje voor een gefchenk aan, dat een bevallige Juffer niet ligt van de hand wyst; zelfs het aartige ontluikende meisje, dat van deeze opwachtingen der liefde nog geene bewustheid heeft, fpeelt met het lachgcnd Roosje op haaren tederen boezem, of fieit haar Slaapvertrek op mét Jonquiljes, Jasmin en Auriculaas, om onder derzelver liefelykc geuren eenen aangenaamen flaap te genieten. Doch ook dit genot onzer verlustigingen, hoe onfchuldig zy ook zyn, hoe gaarne de Natuur ze ons gunt, vordert groote omzichtigheid. Onder deeze liefelyke geuren lluimert een vyand, die onze gezondheid, dikwils zelfs ons'leeven, dreigt. Onervaarene Minnaars en Minnarcsfen der Bloemen zullen deeze waarfchouwing, hoop ik, niet verachten. Men zou de gewoonte van dc vertrekken met welriekende Bloemen en Kruiden te vervullen, welhaast als een bewys van derzelver 1'chaarshcid aanzien; daar echter de Velden, Bosfehen en Tuinen ons vm de vroege Lente tot aan den Herfst een aangenaame mengeling der zagtlte geuren toeademen. Hier, in deeze opens en luchtige Lustplaatfen der Natuur, verkwikken en verlevendigen ons deeze geuren zonder fchadelyk te worden. Doch wy zyn niet te vreden. Wy willen deezen liefelyken reuk des avonds tot in den nacht verlangen, cu dragen de Bloemen, die onzen reuk het meefte llreelen, in onze flaapvertrekken, in onze cetkamcren, of waar wy ons het meest ophouden, gretig mede; cn wy bedenken niet; dat deeze geuren, die ons in de open vrye lucht verkwikken , inbefiotcne Kamers een dodelyk vergift worden. Wy behoeven hier in vooral en alleen met de algcmeemc ondervinding te raadpleegen, om van de fchaadelykheid der uitdampingen van de planten in beflootene Kamers  bloemen in de vertrekken. 645 mers verzekerd te worden. Veele perfoonen van een teeder Zeenuwgeftel worden van duizelingen, anderen van bedwelming bevangen, wanneer zy in een Kamer komen, waar zy Vioolen of Muskus (jfyèrula Odorata) rieken , van welke laatfte men byzonderlyk in Holftein zeer onbedachtfaam kranszen in de bcdfteedcn pleeg te hangen. 'Er zyn verfcheidene gevallen van Vrouwen bekend, die van den reuk eener 'Hyacinth in onmacht vielen; anderen wierden bedwelmd door de lucht van een Bloemtuiltje, het geen iemand , die naast haar zat, op den boezem droeg. Wy behoeven flegts een naauw geflootcn Kweekery van Planten voor ons te laaten openen; en men zal, zo dra men 'er in komt, een zekere benaauwdheid gevoelen, die men niet kwyt raakt, voor dat men weer in de opene lucht komt. De flaap is in zodanige broeijery allergevaarlykst. De Proeven, die men, met eene van de uitdampingen deezer Planten befmette lucht, gedaan heeft, overtuigen ons nog meer; en deeze Proeven kan een ieder zeer gemaklyk werkftellig maaken. Men heeft flegts een afgefneden Lelie, Roos, Tuberoos &c. onder een glazen klok te plaatfen; en het indringen der buitenlucht tegen te houden , wanneer men b. v. de klok op een bord met water zet. Na verloop van eenige Haren zal de ingeflotcne lucht niet alleen een daarin gebracht licht meermalen uitdooven, maar zelfs een dier, dat men daar in ademen doet, plotslyk verflikken. prïestley (*) heeft verfcheidene Proeven van deeze foort bekend gemaakt; doch in 't byzonder zyn die, wcl- (*) Experiments and Obfervations relating to various branches of Naturel Philofophie, with a continuadon of tc Experiments on Air. 8. Lond. 1779. Tt 4  646 OVER DE SCHADELVKHEID DER welke ingenhousz (*) in 't werk Helde , menigvuldig en merkwaardig. Eenige Bloemen van Kamperfoelie (Caprifolium) wierden onder een Vat, dat omtrent een pint bevatte , geplaatst. Nadat zy drie uuren lang in een Kamer geftaan hadden, was de lucht in dat vat zo bedorven , dat daarin geen licht branden kon. Een gelyk getal deezer Bloemen werd 's nachts in een vat van dezelve grootte bewaard ; zy bedierven de lucht zodanig , dat een dier daarin ftcrven moest, Soortgelyke Proeven deed ingenhousz met vruchten; en derzelver uitdampingen waren even zo fchadelyk als die van de Bloemen. Een Perzik vergiftigde in weinig uuren een geheele luchtruimte, die zesmaal zoo groot als haare lichhaamelyke inhoud was ; ja zelfs midden in den Zonnefchyn maakte zy een groot gedeelte lucht tot voeding ecner vlam geheel onbekwaam. Een duizend varfchc booncn bedurven in den tyd van één nacht dc lucht, die in een vat van twee pinten zich bevond,zo zeer, dat een Kuikentje daarin, in minder dan twintig feconden, ftierf. In een pot, dien ingenhousz, voor een derde gedeelte met rype Moerbeziën gevalt had, was de lucht zo bedorven , dat het licht niet wilde voortbrandcn. Veele andere met de vruchten herhaalde Proeven heweezen altyd de fchadelykheid haarer. uitdampingen. Deeze Vruchten waren Appelen, Peeren, Pruimen, Moerbeziën , Druiven , Citroenen , Perziken, Boonen j waar een groote hoop van deeze vruchten zich in een beflooten vertrek bevindt , daar zal haare uitdamping zeer gevaarlyk zyn. En dit geldt mede van varfche uit de aarde gegraven e wortelen. Eni- ("9 Experiments upon Vegetaties, &c.by Ingenhousz. gr. 8, Lqndon 177$.  BLOEMEN IN DE VERTREKKEN. 647 Enige Bloemen zyn in 't byzonder zeer fchadelyk, als de Orangebloezem, Kamperfoelie, Goudsbloemen, de witte Leliën, Narcisfen, Jonquilles, Roozen en andere die zeer fterk rieken. Van de uitdampingen der Kruiden zvn in 't byzonder die van het Amberkruid, en van varfche groene Berkentakken $ waarmede men in Holftein, ten tyde van het Pinxterfeest, de wooningen verfiert, zeer gevaar! yk. Het is ligt te begrypen, dat de gevaarlykheid der uitdampingen toeneemt, hoe aanmerkelyker de hoeveelheid Planten, Bloemen en Vruchten is, hoe kleiner het vertrek is, hoe zeldzaamer het voor de zuiverende winden geopend wordt, en hoe tederer het Zenuwgeftel der Perfoonen is , die in zulk een aangeftoken lucht leeven. Een kleine ruiker van eenige Bloemen zal in een ruim vertrek juist niet veel fchaden ; doch waar zich eene Zieke bevindt, moet men wat meer omzichtigheid gebruiken. Over dag fchaaden de Bloemen minder als zy in het heldere Zonlicht ftaan. Doch ftaan zy verre van het venfter op eene duiftere plaatfe, zullen zy de lucht reeds meer bederven. Tegen den nagt zyn zy hetgevaarlykst, voornamelyk als zy in vollen bloei ftaan. Men weet , dat verfcheidene Planten wegens haare verderfelyke uitwaafemingen beroemd zyn. De Hippowane mancinella L. is in West-Indien allerfchadelykst voor hen, die zich uit onkunde onder haare fchaduwen nederliggen. De Lobelia Ion gift ora, een West-Indifche Plant, veroorzaakt een fterke beklemming op de borst, zo dra men ze in een broeijery flegts op Êenige fchreeden nadert. De Di£tamnnus albus L., een bekende Plant , ademt in den bloeityd eene ontbrandbaare lucht uit, die des nachts, even gelyk alle ontbrandbare lucht, ontTt % vlamt i  64§ OVER DE SCHADELYKHEID DER vlamt; de Bloemen van deeze Plant zouden in een flaapvertrek doodlyk zyn. De uitdnmpingcn van den Walnootenboomen zyn voor veele menfchen onverdraaglyk. Onder de Proeven die ingenhousz met de bladen van Eiken , Linden, van den Laurier en den Walnootenboom deed, hadden deeze laatften de lucht meest vergiftigd; zy was geheel ongefchikt om 'er adem in te haaien, en bluschte ecu vlam uit. Men heeft zo menigvuldige voorbeelden van perfoonen, die in hun bed dood gevonden zyn, en waar van men geen andere reden van hunnen fchielyken dood ontdekken kon als de veelheid der Bloemen , die zich in het vertrek bevonden. Eenige onloochcnbaare gevallen van deezen aart zyn reeds van kundige waarnecmers opgetcckend. cromer verhaalt van een Bisfchop van Breslauw, die door de uitdampingen van Roozen verflikt is. triller , bericht, dat een jong meisje door de lucht van Vioolen geflikt en geftorven is, en dat eene Gravin van Salm door een diergelyk toeval haar leven verlooren heeft. In den Jaare 1764 ontwaakte te Londen een Jonge Juffrouw, die met haar meid in een met Bloemen opgevulde Kamer fliep, met eene fchriklyke bcnaauwdheid, en had nauwlyks zo veel kracht over, om haare bedgenoote te wekken, die zich nog niet zo zeer afgemat vond. Deeze ftond op, cn opende het venfter; doch geen van beiden konden weder recht op haar verhaal komen , voor zy de Bloemen uit het venfter gefmeeten hadden. Een Jonge Juffrouw te Touloufe, die gewoon was haar vertrek met Bloemen optefieren, was in de Lente van 't Jaar 1780 byna een flachtolfcr van deeze haare geliefkoosde liefhebbery geworden. Haar flaapkabinet was vol Syringen. Deeze hadden de lucht zo zeer aan- ge-  BLOEMEN ÏN DE VERTREKKEN. €49 gedoken, dat zy nauwelyks uit bedwelming kracht over had om te fchellen; en zy kwam niet weder by, voor haare Kamenier, die tot hulp was toegefchoten, het venfter geopend en de Bloemen daaruit gefmeeten had. Een diergelyk voorbeeld verhaalt de Heer forster (*), van een man, die op zyne reis onder weg verfcheidene takken Kamperfoelje door zynen bedienden hebbende laaten afplukken, dezelve by zyne terugkomst in zyn flaapvcrtrek in 't water liet zetten. Des nachts ontwaakte hy in eene hevige benaauwdheid, hy meende te {tikken , konde naauwlyks fpreeken en had mond en neus vol van den fmaak en den reuk van Kamperfoelje. Hy raakte geheel van zich zelven, doch riep, eer hy nog in onmacht viel, Caprifoliuml naar de Bloemenwyzende. Zyn Vrouw opende terftond de deur en zelfs een venfter, en wierp den pot met Bloemen daaruit. De frisfche lucht had wel haast eene goede uitwerking, en verzachtede het kwaad; De Lyder behield echter eene foort van mattigheid en eene belemmering in de tong, welke meer dan twee daagen aanhield, eer zy volkomen herfteld was. Nog twee zeer merkwaardige gevallen, die de beroemde Geneesheer en Hoogleeraar ackerman, in zyne Praktyk, heeft waargenomen. Een man van middelmatigen ouderdom en gezond van lichhaam, hong in zyne bcdftee verfcheide Kransjes van Amberkruid op. Hy had ze reeds eenige daagen gehad, zonder iets anders dan eene matheid en eenige duizelachtigheid te bemerken. Zy begonnen reeds droog te worden. Doch nu wierd, den- (*) In eenen brief aan den Prof. lichtenberg, over de wyze , hoe de bladeren der Planten de lucht by Zonnefchyn zuiveren, en zonder Zonnefchyn befmettcn, te vinden in dit Algemeen Magszyn I. Deel. II. Stuk.  6^5 OVER DE SCHADELYKHKID DER ENz. 'denkelyk door eene fchielyk ontftaane verandering van droog en warm in nat en vochtig weer, het kwaad vergroot. De man leide zich des avonds onder deeze Kransjes van Amberkruid , die midden in het bed aan den Zolder hingen, neder, ontwaakte na eenigen tyd met een hevige benaauwdheid, riep om hulp, geraakte geheel buiten zyn kennis, en trilde in zyn bed met het klamme zweet op zyn aangezicht. De Vrouw, die in een vertrek daarnaast met haar Kind geflapen had, liet midden in den nagt den arts tot hulp roepen. Deeze vermoede, wegens den fterken reuk van het Amberkruid, terftond de oorzaak van het kwaad, vraagde naar eenige omftandigheden , en hoorde wel ras dat niets anders dit toeval veroorzaakt had. Hy liet terftond alle de kranszen wegwerpen , de deuren en venfters openen, en zuurc dranken gebruiken. De Lyder kwam na eenige uuren weder tot bedaaren, viel in flaap, en werd van eene matheid, die nog eenige dagen aanhield, geheel weder herfteld. Twee jonge lieden fliepen in een kleine en digt beflooten Kamer, waarin een Oranjeboom Hond. Middenin den nacht gingen twee van desfelfs bloezems open. De beide flaapende Jongelingen ontwaakten onder eene hevige benaauwdheid, doch de een wilde den ander in den ilaap niet ftooren, en hielden het zolang mogelyk uit, tot dat dc bedwelming zoo over de hand toenam dat de een den ander wekte, en zy beiden om hulp riepen. Met het openen van de deur, die dicht by het bed was, bemerkt de eene verligting, fpringt duizelig uit het bed, maakt dc venfters open, en valt terftond door het gewaarworden van den opengegaancn Oranjebloefem op de oorzaak. De boom wordt, uit dien hoofde, uit het vertrek gebragt, de frisfche lucht binnen gelaten, en dus hielden binnen kort alle benaauwdheden en duizelingen op, die de Oranjebloezcm veroorzaakt had. III. AL-  III. ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE.   ♦553 over de NUTTIGHEID der HISTORIEKUNDE in 't vergel y ken der levens van beroemde mannen. Onder alle de Wetenfchappen, die den mensch, door uitbreiding van deszelfs geeftelyke vermogens , tot den hoogden trap van volmaaktheid opleiden, is 'er gewisfelyk geene , welke by de Historiekunde kan vergeleken worden. Deeze doet ons , als 't waarc, te rug zien op duizende Jaaren, die voor onze geboorte reeds verloopen waren , en waarvan wy geen het minde berigt zouden hebben, was het niet dat de Gefchiedenis ons hierin voorlichte ; zy wyst ons aan, hoe veele magtige Koningryken allengskens uit kleine beginzelen zyn voortgefproten , en tot het hoogde toppunt van aanzien en vermogen zyn opgeklommen- hoe dezelve beurtelings hun geducht vermogen vcrlooren hebbende , tot dof en asfche zyn wedergekeerd; zy doet ons zien , hoe veele volken elders in vreede gebloeid hebben , terwyl andere wederom door de rampen en onheilen van gedaurige oorlogen geteiderd, uit die onheilen zelve moed en vermogen hebben wecten te ontvangen; hoe veele Koningen en Vorden, met het aanzienlyk purper bekleed, en tot den verhevenden trap van  Ê54 OVER. HET VERGELYKEN DER LEVENS van menfchelyke eere verhoogd , door hunne wanbëdryven ofwel door de wispeltuurighcid van hunne Tydgenooten, tot den laagften ftaat zyn vernedert gewor-den. Daarenbooven vertoont zy ons de rédenen van zo veele omwentelingen en veranderingen in de menfchelyke beftiering , en leert ons de waare beginzelen en gronden kennen, waarop de menfchen gewoon zyn hunne befluiten te bouwen. Verlangt men te weeten, waarom welgeftelde maatfehappyen, met zo veel moeite en beleid byeengebragt, door twist en tweedracht beroerd, en door onderlinge verdeeldheden van een gefcheurd worden ; door welke inftellingen een klein gemeenebest groot wordt , door welke verderfelyke gewoontens geheele Koningryken worden aan 't wankelen gebragt, langzamerhand afneemen, en eindelyk al hunne grootheid en luister verliezen; het is de gefchiedenis, die ons dit veel beter onderwyst en aantoont dan alle de afgetrokkene denkbeelden van een fcherpzinnig wysgeer. Hier leert men , hoe men met Koningen moet omgaan, hoe met burgeren en ingezeetenen, hoe met vreemde, hoe met onderhoorige volken? Hier leert men, met welk beleid men oorlogen moet aangaan, op welke wyze men dezelve moet voeren, hoe eindigen, en welke regten men ongefchonden in dezelve bewaaren moet. Is men begeerig te onderzoeken de verfchillende zeden en gewoontens van verfcheidene volken» hunne veeltyds ftrydige wyze van denken, hunne byzondere plegtigheden en inzettingen; het is de Gefchiedenis, waaruit men dit alles als uit een onuitputbaare fchat van leering en wysheid moet opfamelen. Met één woord zy is de beftierfter en leermeefteresfe onzes levens, daar wy door haare tusfehenkomst de bedryven van anderen, als in een fpiegel, befchouwen, en zonde? ee-  VAN BEROEMDE MANNEN. 6"55 eenig gevaar niet alleen , maar zelfs met de grootfle aangenaamheid, in onze uuren van uitfpanning, door haar onderweezen worden» Onder alle de voordeden echter en aangenaamheden, welke de Historiekunde oplevert, is 'er, naar myn oordeel, geene voortreflykcr dan die, welke ons de hoedanigheden en geaartheid van groote mannen, van welken veelal de lotgevallen der volken en de goede of kwaade gefteldheid der Gemeenebesten hebben afgehangen , grondig doet leeren verftaan. Want worden niet altoos die boeken, welke ons van jaar tot jaar opleveren den ftaat van het een of ander land , deszelfs groei en aanwas, met veel minder genoegen geleezen, dan die , welke zich bepaalen tot het leven van een Man, wiens gedrag de dryfveér is geweest, waardoor alle de byzondere raderen van het Staatsbeftuur zyn in beweeging gebragt; als daar is het leven van een Alexander den Grooten, van een Cecfar onder de Ouden; van een Hendrik den Vierden, en een Lodewyk den Veertienden onder die van laateren tyd. De berocmdfte en wyfte volken hebben daarom altyd een byzonder genoegen gehad in het befchryven van de Levens van beroemde Mannen. Hunne boeken zyn vol van ontzag en erkentenis voor die geenen, welke zich omtrent het menfchelyk gellacht wel hebben verdiend gemaakt; en zy verwekken by ons een aangenaame herinnering van veele heldhaftige en deugdzaame daaden , welke oneindige voordeden en menigvuldige genoeglykheden hebben toegebracht aan hun, die de aarde, welke zy reeds verlaaten hebben , thands bewoonen. Ik nceme, zegt cicero, (cicero, wiens naam zo menigmaal misbruikt wordt , en wiens verdienften zoo weinig wórden-gekend ;) Ik neerne , zegt cicero , de wapenen mis tor. I. D. VV Op ,  r 656 OVER het vergel V KEN DER LEVENS op , om den roem van braavt afgefbrvene Melden tè verdeedigen, gelyk zy dezelve hebben opgevat, om het leven en de goederen van hunne medeburgeren te beveiligen. Deeze levens zyn de onfterfelyke lesfen en voorbeelden van deugd, toegewyd aan 't menl'chelyk gedacht, Maaken veelal de fchildefyén en ftandbeelden , welke ons de uiterryke trekken van de lichbaamelyke ge'teldheid van groote Mannen vertoonen, en in de binnenkameren van hunne nakomelingen zyn opgehangen of geplaatst, zodanigen indruk op 't gemoed van welgeftelde Zielen, dat zy door de befchouwing daarvan, als van zelve , worden aangefpoord , om derzelver deugden natevolgen; hoe veel te meer moeten de levensbefchryvingen en lofredenen van die groote Mannen , door mecderlyke pennen faamgefteld, dc aandacht en yver opwekken van alle welmeenenden, daar zy ons niet flegts de uiterlyke gedaante van 't lichhaam vertoonen, maar ons de zuivere trekken en gevoelens van deugdzaame zielen op 't levcndigst affchilderen, die zich zonder eenige moeite vermenigvuldigen, in alle taaien worden overgebracht, en in alle plaatfen worden geleezen. corkelius nepos, plutarckus en suETONius hebben deeze manier, om dé levens en lotgevallen van uitmuntende en beroemde mannen te befchryven, verre gefteld boven die Gefchiedverhaalcn, welke menigmaal den leezer, eer dat hy tot het einde gekomen is, door een lastige aaneenfchakeling van Ccbeurtenisfen, ongeduldig maaken en afmatten. Onder deezen echter heeft plutarchus nog een anderen weg gekoozen en meer wysgecrig dit ftuk behandelt. Hy Helt ons de levens van beroemde Mannen, die in groote daadencn uitmunten le deugden, by verfehiiieude volken, op onderlctieidene tyden, hebben uitgeblonken, tegen elkander over. Men vindt aan de zyde van demosthe- NES  van beroemde mannén. 6$j nes , cicero ; en aan die van alexander , caesar. De leezer maakt beurtelings de vergelyking op , oordeelt over de trappen van vvaare deugd en heldenmoed „ en oefent zich met vermaak in de gelykheid, waardoor groote en verhevene Zielen in alle tyden zyu kennelyk gei weest. Deeze uitmuntende en wysgeerige behandeling Van plutarchus, om de levens van voornaame Mannen onderling met clkanderen te vergelyken, heeft ons altoos behaagd, en het was daarom dat wy thands voorgenomen hadden te fpreeken, over het nut en vermaak dat ons de gefchiedkunde oplevert, in de onderlinge vergelyking van de levens van beroemde mannen met elkanderen. Een uitmuntend Schryvcr onder de Ouden heeft té recht aangemerkt, dat het leven van een man, die ingewikkeld geweest is in de voornaamfte lotgevallen van zyn Vaderland, niet alleen verfcheide toneelen voor ons opent, waardoor wy dan in verwachting, dan in verwondering, dan in blydfchap, dan in droefheid, daii in hoop, dan in vrees worden gebragt, en ons geduurig doet belang necmen in de uitkomst der dingen, welke reeds eeuwen voor onze geboorte bellist zyn; maar ook dat zodanig een leven zelve ons veel beter onderricht van de waare gefteldheid der zaaken, welke toeit zyn voorgevallen, en alle de daarmede verzeld gaande omftandigheden, dan dikke deelen van gefchiedverhaalen immer doen kunnen. Hier, zegt de fchrandere middleton , zien wy als met een opflag van het oog menigmaal dat geene , het welk ons de Jaarboeken van een' geheelen leeftyd niet kunnen opleveren, en in 't wydè veld der gefchiedenis fpringende als 't waare over de dorre plaatfen vergaderen wy hier bloemen, en maaken ons ïneefter van alles wat goed, voortreflyk en wetenswaarVv 2 dig'  658 OVER HET VERGELfKEN DER LEVENS dig in dezelve is. De waarheid van dit zeggen te bevestigen is onnodig. Doch is dit alles met zo groot een verfcheidenheid verzeld, en kan 't leven van één man onze aandacht dus opwekken en ons verftand veriieren met kundigheden, die men elders te vergeefs zou zoeken; wat moet men dan denken van de aangenaamheid en nuttigheid, die men ondervindt, wanneer de levens van twee groote mannen tegen eikanderen worden vergcleeken ; dan wordt men niet flegts onderweezen in de gefchiedenis van hunnen tyd, maar men ziet met verwondering het verbazend onderfcheid in de zeden en manieren der byzondere volken, en men eerbiedigt met ontzag de onbegrypelyke gelykheid en overeenkomst van de deugd, welke haaren glans in alle eeuwen en op alle plaatzen, hoe menigmaal ook verfchoven en te rug gedreven , beftendig behouden heeft. In 't Nationaal Karakter mag men ontdekken zo veel verfchil als men wil, men mag een andere opvoeding, andere tucht, andere regeeringsvorm , ja andere beloningen, andere ttraffen by onderfcheidene volken aantreffen; men erkent, onder alle de uiterlyke aftellingen en plechtigheden, die zuivere trekken van deugd , wraardoor braave mannen , fchoon door plaatsgefteldheid van lucht entusfehenkomst van tyd verre van eikanderen vervvyderd, altyd zyn keunelyk geweest. Men vergelykt, met plutarchus, den mensch met den mensch, en wordt op eene wyze, die vol is van aangenaamheid en onderwys, gewaar, hoe de een den anderen hier, de ander wederom den anderen daar, overtroffen heeft. Men vindt in den eenen die grootheid van Ziel, dat toppunt van menfehelyke volmaaktheid , boven 't welk wy ons vastelyk verbeelden, dat ren Sterveling zich byna niet meer verheffen kan; men vergelyke den anderen en men vindt zynen wederga. Dan fchy-  VAN BEROEMDE MANNEN. 650 fchynen wy den voorrang te geeven aan de daaden van den een, maar door de vergelyking beginnen dezelve wederom te verflaauwen ; wy kiezen party voor den anderen en eindigen doorgaans zonder iets daaromtrent te beflisfen. Maar opdat men het wyze oogmerk van plutarchus des te beter zou kunnen nagaan, hebben wy het niet ondienftig geacht, hier een korte fchets , uit die levens zelve getrokken , te laaten volgen, en hebben daar toe verkoozen de eerfte die ons ontmoeten. Ily begint zyn werk met ons voorteftellen het leven van theseus en dat van romulus , en maakt daarvan de vergelyking. Beide deeze mannen hadden alle hunne tydgenootcn verre overtroffen door veele heldhaftige daaden , en hadden verfcheidene blyken nagelaten van voorzigtigheid, gepaard met wysheid en beleid. Het genacht van den een zo wel als van den anderen was altoos duifter en verborgen gebleven , het welk aanleiding gegeven heeft, dat zy beiden voor kinderen der Goden wierden gehouden. De een bad het vermaarde Athenen, dien zetel der Griekfche Geleerdheid en Schoole van leering , waarin de wysheid geboren, gevoed en opgewasfen is, met inwooneren voorzien en het den eerften luister toegebracht: De ander had het vermaarde Rome, 't welk het gebied over de gantfche waereld is magtig geworden, gefligt. Het is noodzakelyk, dat in de befchouwing van de levens van zodanige mannen, welke {leden opgebouwd , en de van elkander vervreemde volken tot een maatfehappy gebragt, hebben, veele dingen . voorkomen, waarin men een aangenaame overeenkomst ontmoet, zoo wel omtrent hunne burgerlyke bedryven als ftaatkundige oogmerken: Het is noodzakelyk dat men hier onderweezen wordt, niet alleen in de opkomst en bloei van die magtige Koningryken, maar dat men . Vv 3 ook  660 OVER HET VERGELYKEN DER LEVENS ook tevens verneemt, op welke gronden haare voornaamfte inftellingen, door de kunde en 't beleid van die beroemde ftigters , rusten. Het is eindelyk noodzakelyk , hoe groot ook de overeenkomst en het oogmerk en de volbrenging van deeze gewigtigc zaak fchynen mogen, dat men , by eene naauwkeurige vergelyking, gewaar wordt het verfchil van de geaartheid deezer mannen, en de byzonderheid van 't Karakter: Daar de eene door een aangeboorne ftoutmocdigheid en grootheid van ziel, welke alle gevaaren veracht, de geenen, die zich aan zyne zorgen hadden toevertrouwd, niet alleen voor uitheemsch geweld beveiligt, maar ook anderen aan hunne magt onderwerpt, zonder eenige bedoeling van eigen gezag of heerfchappy; tracht de andere , als overfte van een ruuwe en faamgevloeide menigte, die geduurig te vermeerderen en bekwaam te maaken, om zyne nabuuren te kunnen wederftaan. Want daar hy begonnen was met vierduizend man te voet en driehonderd Ruiters, liet hy, na zynen dood, vyf en veertig duizend welgeoefende Soldaaten en duizend Ruiters na. Zyne eerzucht was derhalven niet over weinige te gebieden, maar van veelen voor hun Opperhoofd te worden erkend. En hieruit ziet men de juistheid van de reden, welke plutarchus bybrengt, waarom zy beiden, nadat zy hun Koningryk bevestigd hadden, in de ongenade en afgunst van hunne onderdaanen gevallen zyn. thesëus, zegt de kundige Schiyver, had zich al te gemeenzaam gedragen , en zich al te veel gefchikt naar de gunst des volks ; romulus had zich onder zyne byeengebragte menigte te veel verheven en alieenheerfcher willen zyn. Uit deeze twee tegen elkander ftrydende handelingen zyn zy beiden op dezelve klippen vervallen, en hebben een voorbeeld nagelaten*, hoe alle die geenen, wel-  VAN BEROEMDE MANNEN. 66l welke over anderen willen heerfchen en gebieden, zich van deeze twee uiterftens , eene al te groote gemeenzaamheid en dwingelandy, naauwkeurig te wagten hebben , nademaal door het eene natuurt) k haat , en door het andere verachting moet worden geboren. Voorts vergelykt dezelve Schryver by eikanderen de levens van lvcurgus en nüma pompilius , de grootfte wetgevers van hunnen tyd. In lycurgus befpeurde men een' man, die, door het vermogen, 't welk de wysheid en verheevei heid van verftand iemand geeven boven menfchen , die aan driften en vooroordeelen verilaafd zyn, het bukkend Lacedxmon' tot den hoogften trap van macht en gezag wist te verheffen; die de wyze van denken en het gantfche Karakter zyner medeburgeren, om zo te fpreeken, wist omtegieten, en hen van de zwakheden der Natuur te bevryden door inflellingen en wetten , die, in plaatfe van de heerfchende driften te voeden , veragting en verontwaardiging inboezemden vooral wat de rede en de zeden kon verbasteren. De beroemdfte Wysgeeren hadden hunnen ledigen tyd hefteed aan het zoeken naar een middel om den mensch zyne oorfprongkelyke waarde te geeyen : ly.cur.gus, die minder ophef van woorden maakte, en minder op kleinigheden bleef ftilftaan, maar ftandvastiger en wy» zer was , fchiep , zegt een beroemd Schryver onzer eeuw , een nieuwe natuur, en bevolkte de aarde met nieuwe menfchen. Het is der moeite waardig, zo kort •mogdyk , . de wyze , op welke lycurgüs die groote hervorming der Spartaanen begonnen heeft, eri die ons door plutarchus is nagelaaten , te befchouwen. Na den dood van zynen broeder wierd hy geroepen tot den troon; maar de weduwe zyns broeders, een zoon hebbende ter waereld gebragt, lag hy aanftondê de KoVv 4 ning-  6t)2 OVER HET VERGELYKEN DER LEVENS iiinglyke waardigheid af, en vergenoegde zich met den zedigen titel van voogd over den jongen Prins aantenemen. De Koninginne Moeder, welke op 't overlyden van haaren man hem had aangezogt, omdevrugt, waarvan zy zwanger ging, te verdryven, en zich met hem als Koning in den echt te vereenigen, was, nadat lycurgus zich afkeerig getoond had van zo groot een gruwelftuk , in haat tegen hem ontftoken; en alhoewel hy fchepters en kroonen ter aarde wierp, zag hy zich door haare arglistigheid in het vermoeden gebragt, als of hy, door zyne ingetogenheiden matigheid, heimlyk de (taatzuchtige begeerte tot regeeren verborg. Hy ontweek dit onweer en begaf zich op reis: Alle landen , die van wegens den vorm hunner regeeringswyze en de wysheid hunner wetten beroemd waren, kwamen hem voo- fchoolen te zyn , die eigenaartig gefchikt waren om hem te verlichten. Hy bczogt dezelve , en als een oplettend waarnemer van verfchillende Inzettingen lette hy op de overeenkomst, die zy hadden met het Karakter des Volks, welks neigingen even zeer van elkandcren verfchillen als het Klimaat, en maakte zich dus meefter van de harten der menfchen. Die van Lacedannon, gedrukt onder het juk van eene dwaaze regeering, zagen om naar eenen Verlosfer, en ontboden lycurgus: Komende te Sparta, bediende hy zich voorzichtig van de eerfte algemeene gisting deigemoederen om de Regeering te verbeteren ; maakte wyze fchikkingen omtrent het Raadsbeftuur, deed Kunften en Wetenfchappen aankweeken, doch voornamelyk de zulken , welke het lichhaam zo wel als den geest oefenden, verbood het gebruik van goud en zilver, en voerde in plaats van 't zelve een foort van zwaar yzer in, het welk van weinig waarde was, om alzoo den lust  VAN BEROEMDE MANNEN. 653 lust tot rykdommen te verbannen , en de gierigheid te verdelgen. De Opvoeding trof byzonder zyne aandacht: Hy deed daarin de kinderen gewennen koude en honger te verdraagen, en de moeijelykfle en pynlykfte oefeningen zonder ktaagen te ondergaan, om dus hunnen moed boven de gevaaren te leeren verheffen. En op dat eene volkomene eenparigheid onder zyne medeburgers zou plaats hebben, waarin enkel en alleen de verhevene en onverfchrokken heldenmoed den voorrang zou genieten , wierden door hem opcnbaare tafels aangeregt, waaraan elk burger, zonder onderfcheid, zyn maaltyd kwam doen, en ieder het zyne toebragt. Hier verfcheen men in gelyke klederen van 't zelve maakfel en fatfoen: De fpys was zeer eenvoudig: De onderwerpen, welke op deeze openbaare maaltyden verhandeld wierden, waren alleszins gefchikt om den moed der jeugd optewekken, en het hart van dezelve, 't welk altyd leerzaam is, volgens de eerfte beginzelen tot deugd optcleiden. Weshalven deeze tafels, gelyk xrnophon te rechtheeft aangemerkt, een fchool waren van gematigdheid en ingetogenheid , daar men gevoed wierd met kostbaare fpyfen, tevens voor het hart en voor den geest gefchikt. Uit deeze inftellingen zyn voortgefproten die groote en ftrydbaare mannen, pausanias , lysandbr , agesilaus , LEOMDAsen anderen. — Men vergelykenu met den uitmuntenden lycurgus den niet minder voortreflyken numa pompilius. romulus , die, gelyk wy reeds gehoord hebben, in den beginne minder Koning van een volk was, dan wel het hoofd van eenige foldaatcn, die hun geluk zochten, had zyn ryk als een vryplaats opengezet voor alle vlugtelingen, en daar door wel een groote menigte, maar ook een ruuwe en onbefchaafde hoop van inwooneren, gekregen : Over deeze zo ruuwe, oorVv 5 log-  664 OVER HET VERGSLYKEN OER Lï VENS logzuchtige en losbandige fchaare wordt numa pompilius Koning, een man van een gantsch verfchillend Karakter. Deeze groote Vorst echter , zo gematigd als kundig, wist een breidel te werpen over deeze zo woeste en tomelooze bende, en temperde welhaast die driftige begeerte van zyne onderdaanen, om gedurig te oorlogen of liever te rooven: Hy verbande die ongebondenheid , welke natuurlyk eigen is aan elke natie, die niets ademt dan vegten en pionderen. Hy boezemde zyne ingezetenen allengskens in den fmaak voor nutte Kunlten en Wetenfchappen; hy wist hen gevoelig te maaken voor de zoetigheden der zamenleving. De Godsdienst was een bolwerk, 't welk hy tegen de losbandigheid flelde, en na'at hy als wetgeever tegen hen gefproken had, fprak hy nu als een mensch', door de Godheid daar toe aangezet, als overtuigd, dat het gemaklyker is de menfchen cioor het wonderbaare te misleiden, dan hen door de rede te beüuuren. De Romeinen, op deeze wyze onderligt, verlieten de losbandigheid, en omhelsden hunnen pligt. De Godsdienst wierd vasrgelteld en de eecl byzonder heilig gehouden. Men zag, hoe één man, binnen weinig tyd , 't gemoed van meer dan vyfiig duizend verwilderde en bloeddorftige Romeinen had verzagt en gevoelig gemaakt voor vreede en rust De langduurige regeering van deezen weldoenden Koning was de gelukkiglle, welke ooit Rome, zedert zyne (lichting tot zynen val toe, gehad heeft. In deeze zyne drieënveertig jaavige regeering wierd het welvaaren door geene burgerlyke oneenigheid noch buirenlandfehe oorlogen gegloord. De R< meinen beweenden hem als hunnen Va•der Aanmerk;yk is het, 't geen plutarchus omtrent de levens van deeze twee mannen heeft aangeteekend: •Hy zegt dat de Romeinen, zo dra zy de inftellingen van  VAN BEROEMDE MA8NEN. 665 van numa verlieten, tot den hoogden top van macht en vermogen zyn opgeklommen , terwyl daarentegen dia van Lacedjemon, welke meer dan vyfhonderd jaaren de wetten en inzettingen van lycurgus getrouwelyk hebben opgevolgd, zo dra zy van dezelve zyn afgeweeken, haaren ouden luister niet alleen verlooren hebben, maar zelfs rampfpoedig en ellendig geworden zyn. By deeze laatfte levens zouden wy nog anderen kunnen voegen, als die van aristides en m. cato , timoleon en pau- lus /emilius , alcibiades en coriolanus, pelopi- das en marcellus, phocion en de Jonge cato, enz. doch dit beftek zou te kort fchieten. Wy zien ondertusfchen, hoe genoeglyk en nuttig het is.de levens van groote mannen met eikanderen te vergelyken, en hoe een mensch, die zynen plicht betracht, en zyne natuurlyke vermogens, hem door den Schepper aller dingen verleend, weet te oefenen en uittebreiden, tot nut en heil Van duizende Schepzelen kan (trekken. En dit nog niet alleen; door het vergelyken van de levens van groote mannen worden wy het best onderwezen in die anderszins zo moeijelyke kennis van het menfchelyk hart. Wy -ontdekken dus de dryfveeren, waardoor groote zielen in alle tyden zyn bewogen om die daaden te verrichten, waardoor zy onfterfelyk geworden zyn. Wy worden in deeze vergelyking gewaar, hoe menigmaal een uitmuntende grootheid van ziel is bezwalkt geweest met eenige gebreken, welke men in geringer vernuften niet gedogen zou. Men leert hier het menschdom kennen naar zyne waarde , en de deugd fchatten naar haare prys. Men dringt hier door de bekleedfelen , waarmede de fchynheiligheid bedekt is, heenen, en neemt haar het momaanzicht af. Men ziet hier eenvoudige trekken vaft deugd, die kenmerken zyn van een onbevlekt gemoed , en  666 OVER HET VERGELYKEN DER LEVENS en van een boven het overig menschdom verheven Schepfcl. plutarchus heeft zich byzonder toegelegd op deeze menfchenkennis. Hy wilde geen Gefchiedfchryver zyn; hy wist dat dit reeds door anderen met zeer veel lof verricht was; zyn oogmerkwas veel verhevener en getrokken uit de zuiverde bronnen van waare wysbegeerte. Hy wilde de Gefchiedenis van het ydel vermaak van het gehoor afbrengen, tot de daadelyke betrachting en het weezenlyk gebruik en nut van 't leven. Hy had opgemerkt, van hoe groot een kracht en vermogen het voorbeeld was; hoe de mensch, door het heerlyk afbeeldfel van onbevlekte deugd , onwederftaanbaar wierd getrokken: Hoe koud, verveelend en lastig alle zedelesfcn waren, in tegenoverftelling van de gedaante en 't gelaat van de deugd zelve, van welke, indien men dezelve met de oogen kon aanfehouwen, plato zegt, dat zy by ons eene brandende liefde zou veroorzaaken. Wanneer dus plutarchus dit beeld der deugd door dit zyn febryven fchetzen , en ons een lieflyk en uitneemend Schildery daarvan verfchaflen kon, dan meende hy een waardig onderwerp te hebben behandeld. Hoe ongemaklyk het egter is hierin eene maat te houden, en hetfpeelend vernuft niet teveel toe te geeven, begrypt een ieder. Hier moest de kunst van den Schilder alzoo worden beileed , dat aan den eenen kant het geloofbaar gezag van den Gefchiedfchryver wierd behouden, en aan den anderen kant de beeltcnisfen, welke de Natuur ons oplevert , alzoo werden verzierd, dat zy ons niet een haatelyke en mismaakte, gelyk taciïus doet, maar een beminnelyke en aangenaame vertooning van het mensch. dom opleverden. Het is voorwaar een ieder niet gegeeven de duiftere fchuilhoeken van 's menfchen hart te ontdekken, en alle de verborgene raadllagen van het zei-  VAN BEROEMDE MANNEN. 66*? zelve te ontwikkelen. Dit echter heeft plutarchus gedaan , die ons de afbeeldfels van de hoedanigheden van zo veele doorluchtige mannen heeft nagelaten. Het ontbrak hem geenszins aan kundigheid van waereldfche «kaken. Hy wist dat 'er in den mensch zo veele zonderlinge, zo veele duidere verfchynzels, zo veele raadfelachtige contrasten , zo veele fterkere en zwakkere fchaduwen , nuancen , tusfchenllreepjes hoe kan ik 't alles noemen, gevonden worden, waardoor een goede menigmaal niet meer van een goede dan van een kwaade onderfcheiden wierd. Dapperheid en wysheid worden dikwils gepreezen : Maar die geene is eerst een regte kenner van 't menfcbelyk hart, die, wat een ieder eigen is, opmerkende, ons, even gelyk in de weezens, alzoo ook de oneindigeverfcheidenheid in de zielen doet verdaan, plutarchus is zeker met zeer naauwkèurig in 't vernaaien van bekende bedryven , maar fcherpzinnig in het onderzoek van de oorzaaken der daad en en handelingen der menfchen. Hy Het die aaneengefchakelde verbaalen over aan anderen, hy dacht dat het zyne zaak niet was iets ter neder te dellen, dat geen volkomen ^betrekking had op de zeden en den aart der menfchen. Die in de wysbegeerte maar een weinig onderweezen zyn, weeten hoe oneindig verfchillend , hoe dubbelzinnig het menfchelyk vernuft is ; hoe veele kundige mannen hebben weeten te veinzen en ontveinzen, en zich zelven te verbergen. Zy voelen hoe moeijelyk het is de bronnen, waaruit hunne daaden voortfpruiten, optefpeuren, en hunne waare hoedanigheden te ontdekken. Want de meede en voornaamltemannen aanvaarden doorgaans, onder zekere verborgenheid, gewigtige onderneemingen. De zaaken, welke zy in den Kryg dapper, in den Raad wyze*  S6S OVER het VERGELYKEN DER LEVENS zelyk verricht hebben, zyn doorgaans lang te voore» overdacht, en de vruchten van een ryp raadsbefluit. De waare mensch blyft daarom dikwils nog onder die groote daaden onbekend. En het is hierom dat onze Schryver in het leven van Alexander aanmerkt, dat dc kennis van oprechte deugd niet te vinden is in de groote daaden en de meest beroemde bedryven, maar dat dikwils een geringe daad, een enkel woord, een jokkerny ons meer aanleiding geeft om den man recht te leeren kennen, dan alle de overwinningen en veroveringen van Steden, waarin het geluk en de moed der onderhoorige foldaaten doorgaans veel deel hebben. De wezenlyke kenmerken, waar door dc groote man onderfcheiden wordt, moeten getrokken zyn uit zynen gemeenzaamen omgang, gulhartige gefprekken en vrolykc uitfpanningen. In de ziele der menfchen zyn verfcheidene trekken, die het bedwelmd gezicht der meeften ontflippen , maar welke, om den mensch recht te kennen, niet minder noodzaakelyk zyn te verdaan , dan het een' Arts of Ontleedkundige betaamt, de gangen der Aderen en de kleinde omloopen van het bloed te weeten. Dit heeft plutarchus begreepen, die ons dc deugd leert kennen door eene eenparigheid van gedachten en daaden. Negentig jaar was theophrastus oud geworden , toen hy de Karakters der menfchen befchreef, en zo groot een leeftyd meende hy nodig gehad te hebben, om de menfchen te leeren kennen. Wat zullen wy van hun zeggen, die, uit de byzondere trekken van 't gelaat alleen, ons tegenwoordig trachten wys te maaken, dat zy de hoedanigheden van de ziel aandonds kunnen nafpooren: Men vindt mymerende wysgecren, maar nimmer erger dan deezen. De Karakterkunde is een zaak van een oneindige oplettendheid en ondervinding. De geleerde nie- meijer  van beroemde mannen, 669 Meijer heeft getoond , welk een invloed dezelve hebben kan op het goed verftand der heilige bladeren zelve. Men leeze het Karakter van Abraham en Mezes , en men zal ondervinden , dat men daaruit veel meer opheldering kan vinden , dan uit eene menigte drooge en vergezogte verklaaringen. Doch is deeze uitmuntende wyze van plutarchus , om de leven» van groote mannen met eikanderen te vergelyken dan geheel verlooren, en is 'er niemand, welke na hem dit heeft durven onderneemen? De zaak is voorwaar zwaarwigtig , cn 'er is een andere plutarchus nodig, om dit wel uittevoeren. Een buitengewoone en doorgrondige kennis in de gefchiedenis van alle volkeren , derzelver lotgevallen en zeden is hier toe nodig : Een naauwkeurige ontleeding en wysgeerige berchryving van de menfchelyke Ziel, derzelver geheimfte driften , bekwaamheden en neigingen , en van het geheele famenitel van derzelver wyze van denken, kan hier onmogelyk agter wege gelaten worden. Enkele gevallen en oude opmerkingen, in een nieuw kleed geftooken, voldoen hier niets. Men moet een rechte kenner der menfchen zyn, 't geen veelen zich verbeelden, maar waarover zeer weinigen zich kunnen beroemen , om dit naar waarde te volbrengen. En evenwel welk een aangenaamheid en nuttigheid, welk een afwisfeling en ver. fclu idenheid belooft ons zulk een werk! Goed en kwaad, zedelyke fchoonheid en zedelykemismaaktheid, waarheid en fchyn te zien ten toon gefteld: En deeze fchilderyen , waarin de deugd altyd de ondeugd doet verdwynen en wegzinken, niet te kunnen verlaaten zonder iets geleerd te hebben! De gefchiedenis verfchaft ons verfcheide tooneelen , waarop beroemde mannen zich vertoonen , die de mindere perfoonen, die in 't ver-  67O OVER HET VERGELYKEN DER. LEVENS verfchiet ftaan, doorgaands doen verdwynen. De kennis van liet Karakter van den held van het ftuk is de ontknooping van het zelve. Laaten wy derhalven niet meer te vreden zyn met enkele gefchiedverhaalen , maar veeleer uit de Historie die lesfen van voorzichtigheid en wysheid trekken, welke dezelve in zulk een ryke maate ons oplevert. Het befchouwen van de levens van groote mannen en het kennen van hunne waare hoedanigheden, zal ons hier ten uiterfte tot voordeel ftrekken , en niet leedig laaten in 't uitvoeren van voortreflyke bedryven. Toen geene welgefchikte zedelesfen de ruuwe en woefte inwooners van het oude Griekenland konden beweegen , om hunne ongebondenheid te verlaaten en zich in een burgerlyke maatfehappy te begeeven , zong orpiieus in hunne landen, gelyk amphion te Thebe, den lof van beroemde Helden en deugdzaame mannen, en bragten beiden daar door de onbefchaafde menigte tot hunnen pligt en hervormden hunne zeden» Toen de Lacedasmoniërs wecken in den ftryd, en zich aan die van Mesfene als overwonnenen wilden overgeeven, was het de Dichter tyrt/eus, die door zyne vaerfen, waarin de lafhartigheid van den vlugteling, en de onbezweeken heldenmoed hunner vaderen befchreven wierd , hen den ftryd deed hervatten en als overwinnaars naar huis keeren. Toen in Gallië en de omliggende plaatzen het gevoel voor waare dapperheid fcheen te verflaauwen, was het gezang der Barden, liet welk de doorluchtige Krygsbedryven en de roemryke overwinningen der oude Helden verhefte, het eenigfte middel om de kwynende gemoederen fterkte te verfchaffen. Bui-en den eerbied derhalve en de dankbaarheid ,• dewelke men aan de asfche van wyze en braave mannen verfchuldigd is, is dc nuttigheid van het voorbeeld van geen minder belang, om den  VAN BEROEMDE MANNEN. 67I den roem .van dappere en uitmuntende mannen, die, met verachting van hun eigen voordeel en de gevaaren hun voorgefteld , den vreede en het welzyn van hunne medemenfchen bevorderd hebben, uittebreiden en naar waarde te verheffen. De prikkels ter aanfpöoring van deugd hebben hier een dubbele kracht, en wy worden gedrongen om dezelve te omhelzen. Wy leeren eindelyk ook dus de goede Karakters aan hunne natuurlyke trekken kennen , en doen 'er ons voordeel mede in het gemeene leven. Gelyk wy reeds gelegenheid gehad hebben den lof van den onvergelykelyken hooft, en van deszelfs wedergaa,den grooten vondel, voortedragen, zo hoopen wy meermalen onze leezeren te ftichten en te vermaaken met den roem onzer Voorouderen. Laaten wy, denzelven erkennende, ons toch fchaamen daarvan aftewyken en van hen te ontaarden. Laaten wy ons liever meer en meer oefenen in de kennis van denzelven, door de goede hoedanigheden van voortreflyke mannen met eikanderen te vergelyken , en ons boven al kundig te maaken in de trappen van deugd, om te weeten, tot welk een hoogte in dezelve de mensch al kan opklimmen, 't welk indien wy recht bezeffeu, zo is het lafhartig en fchandelyk voor ons het toppunt niet te hebben bereikt. HIS t or. I. D. Xx MEN-  672. MENZIKOB IN ZYNE BALLINGSCHAP. Uit het Hoogduitsch. Vorst AtENziKOF, die zich zelven uit een der laagfte ftanden had opgeheven, was de lieveling van peter «en eersten, het voornaamfte werktuig zyner nieuwe inrichtingen, en de vertrouwde, of ten minften de Vriend, der Czarin geworden, toen zy de erfgenaam ennavolgftervan haaren beroemden gemaal was. Nu was menzikof de voogd en onbepaalde beheerfcher van peter den tweeden, had eene zyner dochters aan zynen Heer verloofd, regeerde een wyduitgeftrekt ryk, en leefde in eene pracht en weelde, die met geene pen te befchryven is. Eensklaps vormde zich een Hofkabaal; de jonge Czaar liet zich voorinnemen, en de man, die, gelyk wy zagen , meer als mederegent geweest was, zonk in een aaueengefchakelde keten van ellende en vervolgingen, en onderging de hardfte vernederingen. Eerst werd hy naar zyn landgoed, dat vyftig mylen van de Hoofdftad lag , verweezen : Dan dit verblyf docht zynen vyanden nog te naby en te gevaarlyk te zyn , en 'er werd bevel gegeovcn, hem in het diepfte van Siberiën te verplaatfen. Dit was hetzelfde lot, dat zynen navolger in den voorfpoed en deszelfs misbruik, den Prins dolgorukki , wedervoer. Eer menzikof weggezonden wierd , beroofde men hem van alle zyne gewoone klederen, en gaf hem de gemeene dracht van een Rusfifchen boer. Zyne gemalin  MENZIKOF IN ZYNE BALLINGSCHAP. 67$ lin en zyne dochters ondergingen het zelfde; haare klederen waren van leder met bont overtrokken ; en haar hoofddekzel beftond insgelyks uit een fchapenvel. De Vorftin menzikof , die van een tedere gefteldbeid, en in alle de gemaklykheden van den overvloed was opgevoed , bezweek zeer fchielyk onder het hartzeer en de ongewoone moeijelykheden: zy ftierf onderweg in de landftreek van Kafan. Haar Gemaal had de fterkte van ziel om haar te vermaanen, den dood met gelatenheid te ondergaan; zy ftierf in zyne armen. Dit verlies trof menzikof diep in het hart; Het gezelfchap zyner gemalin verfchafte hem de zoetfte vertroosting in zyn lyden;hy moest haar nu de laatüe plichten zelfs bewyzen, en begroef haar daar, waar zy geftorveu was. Naauwelyks vergunde men hem zo veel tyd, om eenige traanen op haar graf te plengen; zofterk wierd hy voortgedreeven, zynen weg naar Tobolsk, de Hoofdftad van Siberië, voorttezcttcn. Het gerugt van zyn ongeval had zich reeds overal verfpreid. Men konde het naauwelyks verwachten, een man, voor wien het gantfche Pviisfifche ryk gezidderd had, in verachtlyke ketenen te zien. Het eerfte, wat hem in Tobolsk ontmoette, waren twee Heeren van het Hof, die geduurende zyne Staatsbeftiering verweezen waren. Zy yldcn hem te gemoed, overlaadden hem met verfmaading, en geleiden hem zo door de Stad heen naar zyne gevangenis. Doch hy, zonder eenig het minfte ongeduld te doen blyken, zeide tot den eenen: „ Uwe „ verwytingen zyn billyk; ik hebze verdiend. Spaar „ my dan niet, wyl gy u niet anders wreeken kunt. „ lk offerde u aan myne Staatszugt op , omdat uwe „ ftrenge deugd en onbuigzaam Karakter my in den weg „ ftonden." En tot den anderen zeide hy: „ Ik heb Xx 2 „ «ooit  674 menzikof» „ hooit geweten dat gy hier waart. Reken my uwe el„ lende niet toe. Denklyk had gy vyanden, die het be„ vel tot uwe veroordceling door list en bedrog ver„ kreegen hebben. Ik heb dikwils naar u gevraagd; „ maar verkreeg nooit bepaald antwoord: Doch als gy „ uwe ellende door verfmadingen denkt te kunnen ver,, lichten, zo volg uwe neiging en verfchoonmyniet." Een derde, die ook verbannen was, was nog vindingryker in zyne wraakzucht, en wierp den jongen menzikof en de dochter van den ongelukkigen Minifter met drek in 't aangezicht. „ Werp my," fchreeuwde de van fmert gebukte vader , „ werp my drek in 't aan„ gezicht, doch niet deeze ongelukkige Kinderen , die „ u niet beledigd hebben!" Dc Gouverneur van Siberië zond hem, op bevel van den Czaar, vyf honderd roebels toe , om de noodzakelvkfte behoeftens voor zich zelven en de zynen te bezorgen. Het wierd hem vergund hier voor alles, wat hy in zyne ballingfchap nodig had, te koopen, en zicli ecnigermate tegen de verfchriklyke ellende, die hem boven 't hoofd hing, te befchutten. Dan fchoon hy voor zich zeiven , in deezen zynen tegenfpoed, zich geheel en al aan Gods wille overgaf, kon hy echter niet zonder fiddering gedenken aan het wreede noodlot, dat de arme Slagtolfers zyner misflagen te wagten flond: Hy liet ploegyzers, fpaden, en allerleie werktuigen tot den veldbouw, koopen,en verzorgde zich van allerleie zoortcu van zaaden , netten om te visfehen, ingezouten fpyzen, in 't kort met alles wat tot onderhond des levens nodig is. Toen hy dit alles had ingekogt , verzogt hy dat het overige geld onder de armen mogt worden uitgedeeld. Toen de tyd , tot zyn verblyf in Tobolsk beftemd, ver-  IN ZYNÉ BALLINGSCHAP. 675 verloopen was , werd hy met de zynen op een' ongedekten wagen gezet, die van een enkel paard , of ook van honden, wierd voortgetrokken. Zyn reis van Tobolsk naar Thakuska duurde vyf maanden ; en hy was, geduurende deeze lange afmattende reis, aan alle de ongemakken van deeze guure luchtftreek blootgefteld. Op zekeren tyd dat zyne bewaakers hem, en zyne Kinderen, in een boerenhut hadden laaten aftreeden, om te rusten en te eeten, kwam een Officier met het zelfde oogmerk binnen; hy kwam van Kamfchatka te rug , waar peter de eerste hem gezonden had, om den Kapitein bering in zyne ontdekkingen te vergezellen. Deeze Officier had als Adjudant onder menzikof gediend , doch hy kon hem in zyne boeren kleeding en mismaakende muts onmogelyk herkennen, menzikof daarentegen herkende den Officier terftond, en riep hem by zynen naam. Dees flond verftomd van verbaazing, dat hy op zulk een verren afftand van de hoofd Rad bekend konde zyn, en dat nog wel van een mensch, dien hy voor zodanig een hield , als hy uiterlyk fcheen. „ Wie zyt gy ? " vraagde hy: ,, Niet lang geleden was „ ik de Vorst menzikof , nu ben ik Alexander." De Officier had den Vorst menzikof in een zo luisterryken toeftand verlaaten, dat het hem in 't geheel niet waarfchynlyk voorkwam, dat hy denzelven in zulk een vernederde omflandigheid voor zich zag, Iïy dacht veel eer dat de boer niet wel by het hoofd was, en hy beantwoordde zyne gezegdens als de uitwerkzels eener verwilderde verbeeldingskracht, menzikof merkte wel ras, waarvoor hem de Officier hield: hy trok hem naar het venfter, en zeide: „ Zie my recht aan." De Officier befchouwde hem met opmerkzaamheid, en riep geXx 3 heel  6^6 Menzikof heel buiten zich zelven uit: „ Ach myn Vorst, door ,, welk een ongeval is uwe Doorluchtigheid in deezen „ betreurenswaardige!! toeftand gekomen ?" , „ Deezen grootfchen titel zullen wy nu maar weglaa„ ten, (zeide menzikof,) ik heb reeds gezegd, dat ik „ Alexander heet. De hemel heeft my weder in mynen „ eerften ftand te rug geplaatst." Nog konde het de Officier niet gelooven wat hy zag en hoorde; hy ging by een jongen boer, die in een hoek van de fchuur zat om cle riemen zyner fchoenen met ftrikken vasttcbinden; hy luifterde hem zacht in 't oor, wie toch de man was, met wien hy zo even gefproken had? „ Het is myn „ Vader, zeide de jonge menzikof (want deeze was het) „ ons ongeluk veroorzaakt dat zelfs die geenen, welke ,, aan ons de grootfte verplichting hebben, ons niet j, meer kennen." menzikof berispte zynen zoon over dit trotfche antwoord; „ Vergeeft het deezen jongen „ mensch , (zeide hy tegen den Officier,) het ongeluk „ heeft zyn Karakter verbitterd. Hy is het, dien gy „ zo dikwils op uwe armen droeg. Dat zyn myne ,, Dochters." Zy waren als boerinnen gekleed, en zaten op de aarde rondom een fchotel met melk, waar zy zwart brood in brokten. ,, Deeze , voer menzikof „ voort, heeft de eerc gehad , met Czaar peter. „ den tweeeen verloofd te zyn, en zy zou binnen „ kort, door onverbreekbaare banden, met zyne Maje„ fteit verbonden zyn." De Officier Mond als verfteend, toen hy peter den tweeden hoorde noemen. Hy was reeds zedert vier jaaren van het Hof geweest, en wist niets het minst van alles wat zedert dien tyd was voorgevallen, menzikof ontworp een getrouw fchildery van al het gebeurde , en de Officier drukte zyn verbaasdheid door zyne gebaarden uit, terwyl hy ge- duu-  IS ZTNE BALLINGSCHAP. 677 duurig naar menzikofs waakers zag , of deeze het verhaal van den ongelukkigen Vorst bevestigen zouden ? „ Vriend zeide menzikof eindelyk, wat zal ik u nog meer zeggen; ik was een onbepaalde alleen„ heerfcher over alles , en was nog meer gevreesd dan „ peter de eerste. Ik dacht voor het tegenswoor„ dige ongeval te groot te zyn, veel te vast te ftaan: „ Toen ik de vruchten van mynen arbeid wilde inzame„ len , ftortten my dolgorukki en de Vreemdeling „ oosterman in deeze ellende. Het verlies van eer, „ van myne goederen, ja zelfs van myne vryheid heeft „ my geen enkelen zucht gekost, maar" ■ hier biggelden hem de traanen langs de wangen, en hy wees op zyne Kinderen. „ Deeze, deeze zyn myne eigen- „ lyke ellende. Zy zal duuren zo lang ik leeve: Gy „ gaat naar het hof; Verhaalden nieuwen gunftelingen, „ hoe gy my gevonden hebt. Zeg hen, dat ik hun de „ vermogens toewenfche om Rusland gelukkig en bloei„ jend te maaken. Zeg hen, dat myn geest zo rustig, „ myn ziel zo opgehelderd is, als zy nooit in mynen „ welftand geweest zyn." De Officier kon zich niet van traanen wederhouden, en toen hy hem weder op den wagen zag klimmen, nam hy op de tederfte en weemoedigfte wyze affcheid van hem. Hy Haarde hem nog lange na, en kon her, zich in 't vervolg nooit dan met een inwendige ontroering erinneren , dat hy deezen man grooter in de ellende , dan op het toppunt zyner grootheid gevonden had. Zodra menzikof aau het ellendig ooit zyner befchikking aankwam, verzorgde hy zich van alles wat zyne jeliefde Kinderen nodig hadden, tot vennindemig van Xx 4 Mn-  6;% MENZIKOF hunnen rampzaligen toeftand, waarin zy nu hun leven eindigen moesten. Eerftelyk bebouwde hy een groote llreek lands , waar toe hem acht bediendens, die hem niet hadden willen verlaaten, de behulpzaame hand boo» den, en zaaide op hetzelve allerlei foorten van peulvruchten : Toen vergrootte hy zyn hut, die hem tot zyne wooning was aangewezen, en bewerkte daartoe het nodige hout. Zyn voorbeeld moedigde de zynen aan tot een gelyke vlyt en arbeid, zo dat hy binnen korten tyd voor zich , voor zyne Kinderen en bedienden, een tamelyk gefchikt huis gedicht had. flet belfond uit vier vertrekken , en een flaapkamer: Het eerfte bewoonde hy en zyn zoon, het andere zyn dochter, het derde hadden de bedienden in, en in het vierde bewaarde zy den voorraad voor het huishouden. Zyn oudftc dochter, die metden Keizer was verloofd geweest, bezorgde de keuken, de tweede naaide het linnengoed en verftelde de klederen. Zy lieten zich van de bedienden helpen, en hen het grootfte en zwaarfte gedeelte van den huizelyken arbeid doen. Eenigen tyd, na dat hy hier aangekomen was, wierd hem een ftier en vier draagende koeijen, een ram en veele fchaapen gebragt; te gelyker tyd kreeg hy ook een menigte pluimvee: doch hy kon nooit te weten koomen, aan wien hy dit bewys van mededogen te danken had. Hy had in zynen luisterryken voorfpoed niet bedagt geweest, om zich een vriend te befparen tegen dat de zon van zyn geluk begon te taanen. menzikof had zyn huis byna tot een Kloofter gemaakt : des morgens vergaderden zy allen in het flaapvertrek, en deeden gemeenfchaplyk een gebed, zoo ook des avonds en tegen den middernacht. Het ongeluk had hem godsdiendig gemaakt. Hy verkreeg langzamerhand die  IN ZYNE BALLINGSCHAP. 679 die rust der ziele, welke zynen toeftand gelukkig zou gemaakt hebben, zoo deeze niet zomtyds door berouw en hartzeer, van zyne onfchuldige Kinderen in ellende gedompeld te hebben, wierd afgebroken. Als hy omtrent zes maanden in deeze woeftcny gewoond had, kreeg zyn oudfte dochter de Kinderziekte. Hy verlichte haaren toeftand, zo veel in zyn vermogen was, en was haar arts en bezorger; doch alles was vergeefs ; zy werd van dag tot dag zwakker. Toen hem haare dood o ivermeidelyk docht, hield hy op, haare geneesheer te zyn, en wierd haare biechtvader. Zy ftierf. Hy boog zyn aangezicht over het haare en befproeide het met zyne traanen. Dan hy bleef zich zelven nog aan zyne andere Kinderen verfchuldigd: uit dien hoofde befloot hy zyn droefheid te verfmooren, raapte alle zyne krachten byeen, en fprak tot zynen zoon en zyne dochter : „ Leert van uwe zuster , hoe men fterven „ moet." Toen zong hy met zyne Kinderen de gewoone Lykliederen en begroef haar by het flaapvertrek, terwyl hy tevens zyne Kinderen de plaats aanwees, waar zy hem begraven moesten. Hy overleefde haar ook niet lange, en werd dicht by haar begraven. Zoo buitengemeen deeze gebeurtenisfen zyn, zyn echter de volgende nog zonderlinger, menzikofs vervolger evenaarde hem in geluk , en daalde tot denzelfden trap van onheil neder. Hy wilde ook zyn oudfte dochter aan den Keizer verlooven, doch hy en zyne dochter werden in denzelfden tooi van Schaapenvellen naar Siberië gevoerd. De jonge Princes, die zich voor den verhevenften troon verordend dacht, moest eveneens op een ellendig ftroobed flaapen, en hard befchimmeld brood tot haar voedfel voor lief neemen. Xx 5 Doch  <$8o MENZIKOÏ IN ZYNE BALLINGSCHAP. Doch dolgorukki was ongelukkiger dan zyne mededinger. Hy vond in zyn hart geenszins die troostgronden, welke menzikofs ellende verzagten. Hy gaf zich geheel en al aan den wanhoop en de vertwyfeling over, en had den moed niet, om, even als menzikof, hetknagend verdriet door den arbeid te verftrooijen. Eindelyk geveelde hynog de fmart, die voor kleine zielen zo verfchriklyk is, dat de familie van zynen vyand naar Petersburg terug geroepen wierd; Hy bleef met de zynen alleen in deeze woefle landftreek over, en wierd verteerd door de bitterheid zyner ellende, en het knagend herdenken van zyne vooriedene gelukkige dagen. IV. AL-  IV. ALGEMEEN MA G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK.   683 OVER HET VERGE LYKEN VAN DE WERKEN DER VOORNAAMSTE OUDE EN HEDENDAAGSCHE DICHTERS. Tweede Verhandeling. Myn oogmerk was te onderzoeken, in hoe verre de oude en hedendaagfche Dichters, zo wel als hunne Werken , met elkander kunnen vergeleken worden. In eene voorige Verhandeling bepaalde ik my tot het vergelyken van de Dichters zelve, terwyl wy ons nu zullen verledigen om dit ook omtrent hunne Werken te beproeven. Eer ik ter zaake treede, dien ik de volgende Aanmerkingen , zo ter opheldering als herinnering, te laaten vooraf gaan. Eerst, dat ik deeze Verhandelingen niet opgeef als een volledig famenftel van alles, het geen over het vergelyken der Dichters en Dichtflukken gezegd kan worden ; maar alleenlyk als een middel, om tot de uitvoeriger vergelyking van byzondere Dichters en .Dichtflukken , op een niet zeer betreden fpoor, gevoegelyke aanleiding te geeven. \ Myn tweede aanmerking is, dat ik in deeze vergelykhrgen, veelal, gebruik gemaakt heb van die gevoelens der Oordeelkundigen, of andere vernuften , welken hier en elders verfpreid zyn aantetreffen ; waarby ik thans  6U OVER HET VERGELYKEN VAN DE OUDE thans alleenlyk zal herinneren, dat men deeze gedachten en oordeelvellingen van bekwaame fchryveren, in merkelyk grooter getal ontmoet met betrekking tot de Oude dan wel tot de Hedendaagfche Dichters; en wel, in het algemeen, veel menigvuldiger omtrent de Dichters, dan hunne werken; mogelyk dewyl het laatfte althans niet minder arbeid en doorzicht verëischt. Waar ik derhalven , ten deezen opzichte , niets nieuws of zaakelyks aantrof, heb ik myn eigen krachten aan diergelyk onderzoek beproefd; hoewel ik niet noodig oordeelde dit, in myn fchets, telkens aantewyzen. Ten derden, vond ik het raadzaam my in deeze Ver. handeling aan minder voorbeelden , dan in myn voorige te bepaalen; vermits ik toen verfcheide Dichters genoegzaam karakterifccfde, om uit de befchryving van hun genie en manier van denken, tot hunne werken te kunnen belluitcn, en ik gaarne alle nuttelooze heihaalingen wilde vermyden. Myn laatfte en gewigtigfte Aanmerking, in myn voorgaande Verhandeling reeds bygebragt , beftaat hierin: dat men toch altoos een merkelyk onderfchcid maake tusfchen de Dichters en hunne Werken; dewyl het niets tegenzeggelyks in zich bevat, indien wy, vernuft tegen vernuft gerekend, homerus boven virgilius , milton boven pope, en corneille boven racineftellen; hoewel wy, ten zelfden tyde, den eneSs van virgilius aan de" iliade van homerus, de meelte gedichten van pope aan die van milton, en de Treurfpelen van racine aan die van corneille, den voorrang gceven. De gegrondheid van deeze laatfte aanmerking zal zich genoegzaam ontdekken, zo' ras wy*dc vermaardrte Heldendichten der Oudheid met eikanderen vergelyken ^waartoe wy nu overgaan. De vergclyking van homerus met vut-  en he de nd aa gs c he dichters» 68$ virgilius , door den Jefuitfchen Pater rapin , is den liefhebberen der fraaije letteren te wel bekend, om ze hier aantepryzen. Jammer is het maar, dat, behalven de vergelyking van pindarus en horatius door blondel, die echter te geleerd is voor het algemeen, wy niets anders in dien fmaak kunnen opnoemen. Om echter Pere rapin niet uittefchryven, zullen wy, uit hem , alleen het onontbeerlyke, als met den vinger, aanroeren, en liever van eenige minder bekende aanmerkingen gebruik maaken. homerus en virgilius verdienen zekerlyk, voor alle andere Dichteren, een naauwkeurig onderzoek. De oordeelkundige quintiliaan beweerde zelfs, dat niemand der laatere Dichters met deeze twee meesters in de kunst kon vergeleken worden; welk gevoelen doordebyzondere achting van de vermaardfte mannen der Oudheid genoegzaam is geftaafd. Immers bewees de groote alexander zynen eerbied aan de IlVdde van homerus, met dezelve in het kostbaar/Ie overblyffel uit den ryken buit van Koning darius te bevvaaren; de groote augustus toonde niet minder zyn oplettendheid voor den Eneas van virgilius , zo in zyn ongeduld om denzelven by 's Dichters leven voltooid te zien, als in de zorg welke hy 'er na 's mans dood voor betoonde. Wy behoeven, ter bevestiging van de werkzaame achting der Laatere Geleerden, alleenlyk hunne naauwkeuriga uitpluizingen te herinneren, zo verre gaande zelfs, dat ze, met even ilrenge naauwgezetheid als de oude Kabalisten omtrent het Bybelboek, verzekeren, dat 'er in den Eneds niet meer noch minder dan 363780 Letters gevonden worden. Om over de verfchillende waarde deezer twee dichtstukken te kunnen vonnisfen, hebben zo wel de oude ais  686 OVER HET VERGELYKEN VAN DE OUDE als nieuwe Oordeelkundigen zich voornaamelyk bekommerd om hunne befchryvingen, gelykenisfen, fpreek. vvyzen , bywoorden, als anderszins te onderzoeken; zaaken welken eer tot de bekleedfels, dan wel tot het beeld zelve behooren; behalven dat men ook geen Schildery uit de houding, tekening of het coloriet van zekere byzondere figuuren , maar over het geheel moet beoordeelen. Meerder komt dierhalven in aanmerking het onderzoek van de fabel, van de helden, van de ordonnantie, van de zeden, van de gevoelens, van dc vinding en wat dies meer is. By voorbeeld: Wat betreft de Fabel. Kortelyk, en zonder eenige Epifoden, beftaat die van de Made hierin: dat.een der Hoofden van 't Griekfche heir , wegens misnoegen jegens den Opperbevelhebber, het leger verlaat, zonder naar pligt, reden of vriendfchap te luisteren, het algemeene belang aan de wraakzucht van zyn beledigd hart opofferende; terwyl de vyand, van zyn afwezendheid gebruik maakende, groote voordeden op het Griekfche Leger behaalt, en, onder anderen, zynen boezemvriend nedervclt, om wiens dood te wreeken, hy, eindelyk, de wapens opvat en het legerhoofd der vyanden ombrengt. De Fabel van den Eneas is deeze. Een Prins, door den ondergang van zyn Vaderland gedwongen zynde een ander verblyf te zoeken, neemt zyne Huis-Goden en gryzen Vader met zich op den togt. De Goden , door zyn vroomheid en Godsvrucht bewogen, befluiten hem in eene der fchoonfte gewesten van den aardbodem te vestigen, en dus wordt hy de Stichter van het magugfle Ryk het geen immer bloeide. Vergelykt men in deeze beide fabels de daad van Achilles, zo fchadelyk voor zyn Vaderland en vrienden, met de nutte en glorieryke onderneeming van Eneas: de wraak-  5 - rm;hedendaagsche dichters. 687 wraakzuchtige " gevoeligheid van den eerften, met de lolfelvke deugd van den anderen: het gevolg: by Achilles naamelyk den dood van zynen boezemvriend; by Eneas, integendeel de vryhcid van zyn huisgod neen vader, nevens den grond van het geluk der zynen: —— , en, eindelyk, het uiteinde deezer bedryven: by Achille's alleen het opfchorten der belegering, door den dóód van Hektor; by Eneas een volkomen beflisfmg, door dert dood van Turnus: ■—- Wie ziet niet hoe verre, irt alle deeze Stukken, virgilius den voorrang toekomt? Vergelykt men de Helden over het algemeen , kan men niet ontkennen, dat 'er omtrent deezen by homerus, meer of min, een verdeeld belang plaats heeft, in zó verre, dat fommigen Hektor, om zyii luisterryke figuur in- het gantfche werk, voor de eerfte Perfoonaadje aanzien , fchoon de meesten Achilles voor den eigenlyken Held van het Dichtdruk houden Dit gebrek heeft plaats in meerder Dichtftiikken van dien aart. milton fchynt althans , in deezen opzichte, zo wel met zyn twee Hoofdperfoonaadjes , Satan en Adam , als voltairë met zyn Valais en Bourbon , belemmerd te zyn geweest; en het is, onder veele andere proeven van oordeel en beleid, in den Cermanicus geen van de min 11e, dat dë verdienden van den Heldhaftigeh Arminitis, den luister van Rome's Overwinnaar niet meerder in den weg daan. ' Maar verder. Schoon het waar is dat Achilles, in dert eerden opllag, veel grooter fchynt dan Eneas, dewylhy alles alléén verricht; dewyl al het belang der zynen alleen van zyn tegenwoordigheid of afweézendheid afhangt ; wanne.er men echter de zaak van nader by befchouwt , zal men gewaar worden: dat de Held van homerus alleen gevormd is op den leest van een' Hercules, Thefeus of diergelyk voorbeeld der Oudheid,toen sesch. lett. I. D, Yy het  688 OVER HET VERGELYKEN VAN DE OUDE het overwinnen van Monfters alleen den held uitmaakte • daar virgilius, in zyn' Eneas, niet alleen het uitmuntende der twee voornaame Helden van zynen Voorganger, naamelyk de dapperheid van Achilles en de voorzichtigheid van Ulysfes , maar ook de grootmoedigheid van Ajax, de fchranderheid van Nestor, en het geduld van Diomedes famenvoegde , en zelfs, boven dien, al de trekken uit de verfcheide Karakters van de uitmuntendfte mannen, welken immer in Griekenland of vóór zynen tyd in Romen bloeiden, ontleende, om zyn' Eneas in een grootfchen fmaak te fchetfen; even gelyk de Schilder zeuxis het beruchte beeldtenis van Hélena fchilderde, 't geen zelfs de Venus van apelles overtrof, dewyl hy al het fchoone , 't geen hy by verfchillende fchoonheden had aangetroffen, in dit bevallig beeld vereenigde. Maar het geen vooral onze keur omtrent de helden van homerus en virgilius doet overhellen, is: het haatelyke in dc oploopendheid, de fierheid, de onbillykhcid, de wraakzucht, den hoogmoed, en vooral de gierigheid, in het verkoopen van Hektors lyk aan zynen Vader, in het Karakter van Achilles: vergeleken met het bevallige in de Godsvrugt, de ouderliefde , de vriendfchap, de goedaartighcid , en de heuschheid in het karakter van Eneas. Tot de Ordonnantie behoort, voornaamelyk, de algemeene houding, welvoegclykheid en harmonie van de verfcheide deelen tot de hoofddaad; van het won- derbaare tot het waarfchynlyke; en van de Epifo- den of uitweidingen tot het geheel, i.) Wat betreft de Hoofddaad, deeze is by homerus zo onbepaald, dat de Oordcelkundigcn zelfs verfchülen waarin dezelve beftaat. Immers horatius zegt dat het de belegering van Trooije is; en homerus zelve noemt ze, in zyn' aanhef,  EN H E DE ND A A G 8CH E DICHTERS, 689 hef, de toorn van Achilles. Is het de laatfte, dan is zy weder onbepaald; want dan moeten wy vraagen: is het de toom tegen Agamemnon, om het ontrooven van Brifeis , of tegen Hektor om den dood van Patroclus, die hier de hoofdrol fpeelt ? De hoofddaad van de Eneas kan men ontwyffelbaar vastftellen, en beftaat zekerlyk in de grondlegging van een nieuw gebied. Zyn vertrek uit Phrygi'ê, zyn reistocht, zyn aankomst en landing in Italië, alles loopt gepast en welvoegelyk famen tot dit algemeene oogmerk. 2.) Wat betreft de betrekking van het wonderbaare tot het waarfchynlyke, hieromtrent viert zich homerus in het eerfte, ten koste van het laatfte , maar alte zeer den vryen teugel. By hem moeten zich de Goden als dienstbaare geesten laaten gebruiken. Iris, Merkurius en Thuis moeten gereed ftaan om niet meer dan een boodfchap afteleggen. In het negentiende boek van de Made moet Thetis, op de bede van AchiU les, zorg draagen dat de vliegen in het doode lyk van Patroclus de verrotting niet verhaasten! ja dit gaat zo verrej dat de fchrandere fielding van gevoelen was, dat Homerus, met deeze werkzaamheid zyner Goden , zelfs by de geringde beuzelingen , niets anders bedoeld heeft, dan met de domme bygeloovigheid zyner Landgenooten den fpot te dryven. Van dit misbruik der machine is virgilius geenszins te befchuldigen. Wanneer by hem, in het eerfte boek, Venus, en, in het vierde, Merkurius aan zyn' Held verfchynt, is het alleen in zulke omftandigheden, dat 'er niet minder dan een Godheid verëischt wierd om hem of optebeuren , of uit het gevaar te redden. 3.) En wat betreft de betrekking van de Epifoden tot de hoofddaad, voornaamelyk hierin beitaande : dat deeze Epifoden niet te lang, niet te gedwongen , niet te ver gezocht moeten weezen; hieromYy 2 trent  690 OVER HET VERGELYKEN VAN DB OUDE trent dwaalde: homerus zo verre van het fpoor, dat hy in zyn Odysfed (die zckerlyk nog veel regelmaatiger is dan zyn Made') in het begin, een Epifode van vier geheele boeken plaatde. virgilius heeft, integendeel, in de langheid, natuurlykheid en ongedwongenheid van zyn Epifoden, nimmer tegen de houding van het geheel gezondigd; en in de allcruitvoerigfte, die van Dido naamelyk, verliest men zyn' Meld nimmer uit het gezicht; da-ar by homerus, geduurende gcheele boeken, aan zyn Achilles of Ulysfes niet eens gedacht word. In de Ordonnantie dan wint het ook virgilius. Wat betreft de Zeden. Indien wy hier door verdaan, niet zo zeer dc moreel van den dichter, als wel die der Perfoonaadjen van zyn Dichtduk , hoe nadeelig moet hier de vergelyking voor homerus niet uitvallen ? Zyn Helden zeggen eikanderen dikwerf de beledigendde waarheden. Agamemnon behandelt den Priester Chryfes zeer oneerbiedig. De Priester bedoelt in zyn gebed aan Apollo, niet dan bittere wraakzucht. De onmenfchelykheid van Achilles omtrent het lyk van Hektor is affchuwelyk. In 't kort, by homerus zyn de Vaders duurs en wreed, de Helden gebrekkig en driftig, de Goden onrustig en kyfachtig. By virgilius, integendeel, bewaart ieder zyn karakter. By hem twist ook Drances en Turnus, maar zy twisten als lieden van opvoeding en geboorte. De driften van Eneas en Dido daan wel hevig aan het woeden, doch de uiterlyke welvocgelykheid word nergens gefchonden; en omtrent het karakter van zyn Goden , heeft men hem nimmer van eenige oneerbiedigheid befchuldigd. Wat betreft de Gevoelens. Dewyl men deezen niet onaardig kan aanmerken als de expresfiën of uitdrukkingen der zeden, blykt van zelven wie ook hier den voor-  eVhedendaacsche dichters. 6*91 Voorrang verdient. Men behoeft dc zonderlinge verwytingèn van Jupiter aan jfutw, noch de vreemde redeneering van JfhtiTochus aan de paarden van Nestor, ten nadeele van homerus , niet eens by te brengen. Nog een enkel woord over de Vinding. En deezé betrekking zal ons bevestigen omtrent de waarheid van de gemaakte aanmerking, by het begin deezer vergelyking. Daar het op Genie aankomt, zal homerus het altoos winnen. Hierin is virgilius niet meer dan zyn navolger. Echter gaa men hierin niet al te verre, noch verbeelde zich als of homerus , dewyl hy voor ons de Oudfte Schryver is, juist de eerfte of eenigfte dit ontwerp zou verhandeld hebben, aristoteles maakt, in zyn Dichtkunst, reeds gewag van een korter Made, door suidas aan zekeren antimachus toegefchrecven. atheN(ï,us verzekert ons dat hegesianax de belegering van Trooije , vóór homerus , in vaerzen heeft gezongen. Men merke, in't voorbygaan, aan: dat homerus , volgens de opgaaf van herodoot , zyn werk öpftéïde S44 Jaar vóór onze gewoone tydrekening, en dus drie honderd veertig Jaaren na het inneemen van Trooije; gelyk ook de groote bossuet zyn'leeftyd bepaalt omtrent de regeering van Koning achab , tefwyl ELias profeteerde. Nog zou zekere corinnus , een Scholier van palamedes ,1 ten tyde van Trooijes verwoesting, een Made in vaerzen gemaakt, en nog een ander Dichter, met naame syagres, een tydgenoot van homerus , dezelfde Stof verhandeld hebben. En wie weet hoe veele diergelyke voorbeelden men, zonder de verwoesting van zo veele eeuwen, zou hebben kunnen bybrengen! ' Men begrypt ligtelyk, dat wy deeze vergelyking van de Made en Eneas, gelyk wy dezelve ten aanzien van Yy 3 de  gelyk blies op dat ogenblik de wind uit het oosten.  L ALGEMEEN MA G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. Bob   TROOSTREDEN van SERVIUS aan TULLIUS, OVER DEN DOOD van ZYNEN ZOON. Z o dra ik, waarde tullius, vernam de fcbielyke en onverwachte tyding van den dood van uwen Zoon, een braaf en godsdienftig jongeling, heeft my dit, gelyk natuurlyk was, zeer veel droefheid en hnarte tocgenragr. Ik dacht, dit Avas een algemeen verlies. Een deugdzaam en oprecht jongman, die alle pligten jegens God, zyne ouders en medemenfehen, met alle bereidwilligheid en uaauwkeurigheid, waarnam, in den bloei van zyn leven te zien weggerukt, griefde myn hart; weshalven ik toenmaals veel gefchikter was om met u te treuren en te fchrcijen, dan om u eenige troostredenen voortehouden. . Dan dit nog niet alleen was oorzaak van myne traag, heid en vertoeving, om u in uwe ongelukkige omftandigheden eenige vriendelyke hulp en byftand aantebrengen: Al had dit ongeval my minder getroffen , al was ik daar door niet buiten ftaat geraakt om u eenige gepaste lesten en vermaningen aanftonds medetedeelen,. zou ik echter zulks nimmer in het eerfte en hevigïte van uwe billyke fmartc gedaan hebben, beducht zynde dat ik door deeze myne voorbarigheid meer het gevoel Wïsb. LD. Bbb 2 " van 733  734 TROOSTREDEN VAN SERVIUS AAN TULLIUS , van uwe droefheid zou opwakkeren en aanzetten, dan hetzelve verzachten of verminderen; wel weetende,dat in alle ziektens, zo die van de ziel als die van 't lichhaam, niets gevaarlyker is dan het ontydig in 't werk ftellcn van geneesmiddelen. De ervarende Geneesheeren trachtende verdikte en bedorvene zappen, die zich met geweld naar buiten uitzetten, niet aanflonds door flerke middelen te verdryven, maar laaten de hevigde ontdeekingen, die daar uit ontdaan, door het gebruik van uitwendige en verzagtende middelen, als van zelfs dooven,ryPheid bekomen, en dus verdwynen. Al was ik derhalven, op de eerde tyding van uw ongeluk, terftond in daat geweest, om u eenige troost te geeven, moest ik nogthans die bekwaame Geneesheeren volgen, en geene ontydige en dus nadeelige middelen aanwenden, maar met geduld die gelegenheid afwachten, waarin men redelyker wyze veronderdellen moet, dat'uw gemoed meer bereid en vatbaar geworden is, om goede lesfen en heilzaame leeringen te ontvangen. Deeze tyd nu reeds verfcheenen zynde, waarin ik zelfs tot eemgè bedaardheid ben gekomen, en, fchoon hoorende dat gy nog deeds in de uiterde droefheid gedompeld ligt, echter oordeel, dat gy u reeds lang genoeg'overgegeeven hebt aan de gevoeligheid van uwe aandoeningen, en het meer dan «*»^™ droevenis tot rypheid en geneezmg worde gebragt, zo heb ik het van myn phgt geacht u die redenen van troost medetedeelen, welke my deezer daagen zyn te binnen gekomen; niet omdat ik meen dat dezelve u onbekend zyn, maar omdat gy, door zwaare droefheid verhinderd, dezelve «hands niet doorziek Te treuren over het verlies van zyn kind, heelt een natuurlyk beginzel; want ik prys geenszins die onge-  OVER DEN DOOD VAN ZYNEN ZOON. 735 voeligheid, welke fommigen willen dat men by diergelyke gelegenheden moet bezitten; wy menfchen willen niet dat men onverfchillig zyn zal in zulke treurige gevallen: De traanen van een gevoelige ziel vermogen dan by ons veel meer om tot bedaardheid te komen, dan de ontydige wysheid van hem, welke troost wil verfchaffen. Dan daar in het eerst het toegeeven aan droefheid zeer wel te verfchoonen is, zo is een volharding in die fmarten ten uiterfte aftekeuren en te verwerpen, als geheel en al niet voegende voor iemand, die met rede begaafd, de Natuur der dingen kan nagaan. Denk eens aan welke wisfelvalligheden en treurtooneelen ons leven niet al onderworpen is! hoe fchielyk de kans van geluk en ongeluk gewoon is te verkeeren ! Gelyk het dan een voorzichtig en wys man betaamt de zaaken van dit leven te doorzien , en derzelver waarde kennende, zich niet te veel te verheffen in voorfpoed, zo is 't ook de pligt van een ver. Handig man, wanneer hem onheilen en rampen ontmoeten, zich niet door dezelven te laaten overmeesteren, maar, alhoewel hy den eerften fchok wel voelt, zich echter uit dezelven, zo fpoedig mogelyk is, te redden , opdat hy niet vervalle tot eene rampzalige droefgeestig, heid of ftille ellende, welke de vermogens zo wel van de ziel als van 't lichhaam door de wreedfte folteringen doen vergaan. Men moet zich te vooren met wysheid wapenen tegen de flagen van tegenfpoed, dewyl dezelve nimmer kunnen vermyd of ontgaan worden. Wy zyn op deeze voorwaarde op de waereld verfcheenen, dat wy en 't goede en 't kwaade zouden genieten, en gelyk de Natuur dan vruchtbaare , dan onvruchtbaare tyden geeft, nu aangenaame zonnefchyn en liefelyke koelte, ftraks weder hagel, fneeuw, donder en ltorm, zo heeft dezelve afwisfcling van geluk en ongeluk, blydfchap Bbb 3 en  736 TROOSTREDEN VAN SERVIUS AAN TULLIUS , en droefheid in ons leven plaats. Te regt zegt euripides: „ o Agamenmon, zoon van Atreus, gy zytmet geboren om alleen geluk te genieten, gy moet nu " vrolyk zyn, dan treuren." En op eene andere plaats fpreekt deeze Dichter aldus: Waar leeft de SterfeÜng, wien nooit onheil viel te beurt ? Daar hy om 't vroeg verlies van zyne kinders treurt, Ziet hy zich in hun plaats weer ander kroost gegeeven. Men moet het kort genot van 't broos en vlugtig leven Inoogden op zyn tyd, gelyk het rype graan. Nu geeft het Noodlot deez' en dan aan dien t beftaan. Natuur, uw loop en wet doe nooit den fteifung klaagen < Al wat noodzaaklyk is, valt ligt voor ons te draagen. Dit dan weetende, dat wy op een Tooneel geplaatst 7vn 't geen aan allerleie veranderingen onderworpenis, zo moeten wy te vreeden zyn, wanneer deeze omwenteW gefchied, en geen byzonderen en duurzaamen l aat va,r geluk eisfehen, dewyl zulks nimmer eemg fterfehng te beurt gevallen is of vallen zal. Het is met wel betamclyk zich niet te willen fchikken naar den algemeenen en vastgeftelden loop der dingen, tot welken men geroe. "en s, en zelfs onverduldig, voorn amelyk daarliet met S niets vermag, en enkel en alleen aanduidt eene "krompenheid en zwakheid van gemoed, een denkend Lzen onwaardig. Het leven is ons of den onzen mm. Lr «egceven als eene vaste bezitting, maar wel als een Uengoea, 't welk die geene, welke het ons zonder eenige b paaling van tyd, ten gebrmke verleend heeft, ook alle ogenblikken kan te rug eisfehen. Is het dan Lt buiten alle orde en redelykheid aan deeze voorwaarden niet te willen gehoorzaamen? te meer daar wy door de daoelykfche ondervinding teu volleu overtuigd wor-  OVER DEN DOOD VAN ZYNËN ZOON. 737 den, dat dit leengoed zeer broos en vergangkelyk is, gelyk homerus dit fchilderachtig aantoont, daar hy Apollo met Neptunus redenkavelende, deeze woorden in den mond legt: Zou 'k twisten om een mensch, een fterfling niets in Cwaarde , Die, 't wufte blad gelyk, nu bloeit in volle kracht, Gevoed door 't mild gefchenk der vruchtenkweekende aarde, En ftraks daar heene fterft, ontbloot van moed en macht! En op een andere plaats, alwaar de ftoutmoedige Glau* cus den niet min dapperen Diomedes, vragende naar zyn geflacbt, dit antwoord geeft: Wat vraagtge naar myn gedacht, Tydides, edle Held! 't Gedacht der menfchen is, als't wufte blad der boomen; Nu ziet men door den wind het ftrooijen langs het veld, En weer uit knop by knop op nieuw te voorfchyn koomen In 't weelig groenend woud, zo dra het Lente wordt. Dus groeit het één gedacht der menfchen, 't ander dort. Nadrukkelyk is ook het zeggen van den Dichter pindarus , waarmede hy de nietigheid van het menfchen leven wil te kennen gceven. „ De mensch (zegt hy) is een droom van een fchaduw; want wat is ligter dan een fchaduw, en dan nog te fpreeken van een droom van dezelve." Dan van deeze broosheid hebben en Dichters en Redenaars reeds zo veel gezegd, en dezelve is zo kennelyk,dat men zou en uwe ondervindingen uw oordeel te kort doen, indien men dezelve breeder wilde bewyzen. Ik kan echter niet nalaaten u iets te vcrhaalen, 't geen my onlangs, ten deezen opzichte, zeer veel Bbb 4 troost  738 TROOSTREDEN VAN SERVIUS AAN TUIXIOS , troost heeft aangebracht, of mogelyk ook dezelve zaak by u verligting van droefheid kon te weeg brengen. Uit Afie te rug komende, wanneer ik van Aegina naar Megara voer, begon ik de rondom liggende landen en plaatzen te befchouwen : Achter my was Aegina, vóór my Megara, aan de rechterhand had ik Piraus en ter flinkerzyde was Corinthen, welke Steden eertyds zeer bloeijende en luisterryk geweest zyn,en thandsverwoest en in puinhoopen gekeerd voor onze oogen liggen terneder geveld: Op dit gezicht dagt ik by my zelven, ach wat zyn wy menschjes teonvreden, wat klaagen wy, wanneer iemand van de onzen is geftorvcn of omgekomen, welkers leven natuurlyk korter moet zyn, daar in zo een kleinen omtrek zo veele lyken van eertyds pragtige Steeden liggen. O servius, wil u bedwingen, en denken dat gy een fterfeling geboren zytl geloof my; deeze gedachte heeft my niet weinig opgebeurd en gefterkt; lk bid u, ftelu hetzelve voor! Welke reden is 'er daarenboven dat gy wenschte, dat uw Zoon langer geleefd had? dat gy hem zoudt zien gehuuwt, kinderen hebben, en tot de eerfte eerambten verheeven' 'Maar wat is 'er van alle die dingen , waarI gy eenig beftendig geluk kunt afleiden? Weet gy, hoedanig die vrouw zou geweest zyn hoedanig dk kinderen? Of gy beiden daar van vreugde dan wel droefheid zoudt ondervonden hebben? En wat de eerambten betreft, gy weet immers, by ondervinding, hoe dezelve met moeite en verdriet zyn overlaaden; dat het beste van allen genomen, indien men in het wel waarnee. men van dezelve boven anderen m Deugd en Wysheid uitblinkt, men echter nimmer veilig is voor de heime. lyke laagen van haat en partyfehap; ja zelis leert men door de ondervinding, dat hoe grooter iemands ver- dien-  OVER DEN DOOD VAN ZYNEN ZOON. 739 dienften zyn, de afgunst met des te oplettender en waakzaamer oogen des grooten mans voetltappen nafpoort, wanneer een enkele ftruikeling, voor welke de beste mensch niet veilig is, de braave bedryven, te vooren door hem verricht, by het ondankbaar en onweetend ge» meen uitwischt. Een menigte van zulke voorbeelden, zo in de gefchiedenis van Griekenland, als in die van ons Vaderland, voorhanden, ga ik ftilzwygend voorby. Byzonder zyn de tyden, welke wy thands beleeven, zodaanig, dat zy niemand tot het leven kunnen uitnodigen. Het verflindend vuur des oorlogs is overal verfpreid. Onze rykfte wingewesten zyn uitgeplonderd en verwoest. De beroemdfte en braaftte mannen zyn gefneuveld. De verfchillende denkbeelden, omtrent het algemeen ftaatsbeftuur, hebben de gulhartigheid uit de fa. menleving weggenomen. De onderlinge verdeeldheden , welke of aan een heimelyke heerschzucht en byzondere vyandfchap, of liever veelal aan misverftand en onkunde haaren oorfprong verfchuldigd zyn, hebben reeds den vriend tegen zynen vriend, den broeder tegen zynen broeder, den vader tegen zynen zoon, den zoon tegen zynen vader de wapenen doen opvatten. Wy zelfs zyn van onze eerambten ontzet, en zullen binnen kort rao. gelyk nog moeten zien, dat het vrye Rome onder de flaverny van eenen dwingeland is gebragt. Voorwaar, die alle deeze dingen niet langer behoeft te ondervinden en te aanfchouwen, die, wanneer het lieve Vaderland te gronde gaat, dan door de wyze Goden wordt geroepen, deeze komt my voor een byzonder voorrecht te genieten en de gunst der Goden bovenal te verdienen. Maar laat ons eens veronderfteilen, dat de tegenswoordige ongejukkige tyden, die altoos naare kenmerken zullen opleveren van de ellende der burgerlyke oneenigheden, eenBbb 5 maal  '740 TROOSTREDEN VAN SERVIOS AAN TOLLIUS. 4fta1 .uilen opbonden , en 'er wederom andere tooneelen «mtt voorichvn koomen, is niet bet algemeen gefee* in tucht en zceden zo groot, dat 'er meer dan een fcrfryrl nodig is,eer dat men op eenige verbetenng hoo P£Dan ik moet verder gaan. - De (laat van bet gemeenebe,t wasdraad, was gelukkig, blyit daarom ons Iewn niet evenwel onderworpen aan duizend gevaaren en ellenden, van welken tydig te worden verlost by veeH, als eene groote goedheid der Goden ts befchouwd, en aangemerkt als een belooning voor deug zaame beBtyvenl Ik zal uit een groot aantal van voorbeelden dte 0ejhS aannaaien , welke het klaarde zyn. De Históriefchryver herodotus verhaalt ons, dat, wanneer by de Argiven, opeen heiligen dag aan Juno toe-ewyd, het de tyd was, dat de Priesteres naar den tempel moest gebragt worden, de jokbeesten waarmede zv derwaards zou gevoerd worden, toefden om te koomen, en de tydsomftandigheden geen uitftel kunnende lvden, hriare twee zoonen Cleobis en Biton zich voor den wagen gefpannen, en hunne moeder naar den tempel hebben getrokken , waarop de Priesteres m den tempelgekomen en getroffen door het godsdienftig ge* E van haare kinderen, van de Goden niets bepaaldefcrk heeft afgebeden, maar alleen dat zy haare zoonen dVt geen wilden geeven, het geen het beste en grootfte eefchenk was voor den mensch, waarna deeze beide zich ter rust begeeven hebbende, des anderen daags zaehtelyk ontllapcn zyn. Van een even zodanig gebed zeotmen, dat Trophonius en Agamcdes zich ook bediend hebben. Deeze, wanneer zy ter eere van Apollo den tempel te Delphis hadden laaten opbouwen , hebben, de Godheid eerbiedigende, ook niets met naame van haar  over den dood van zynen zoon. 741* haar afgefmeekt, maar alleenlyk dat de Godheid, als een dankbaar loon voor hunne byzondere Godsdienstigheid, hun dat geen wilden verleenen het geen den menfchen het beste was , wien Apollo heeft geantwoord, dat hy dat doen zoude op den derden dag, op welken zy beiden in den vroegen morgen geftorven zyn, als hebbende die Godheid , welke gehouden wordt boven alle andere Goden uittemunten in waarzeggen, geoordeelt, dat 'er niets voor den mensch beter was dan te fterven. Om deeze waarheid verder te bevestigen, behoef ik geen meer voorbeelden bytebrengen, daar het bekend is, dat verfcheidene Natiën en Volkeren hiervan zo zeer zyn overtuigd geweest, dat zy de geboorte der menfchen met rouwe, hun uitvaart met vreug- debctooning vierden. Dc gewoonte der Thra- ciërs zal hier genoegzaam zyn ; Hoor wat< de Dichter archias van Mityleenen 'er van zegt: Ik prys de Thracen, die hun kinders dan beklaagen, Wanneer hun oog het licht aanfehouwt uit moeders fchoot, Daar elk hun heil verheft, wanneer een vroege dood, Op 't onverwachtst, hen velt in 't opgaan hunner dagen. Niets wacht ons dan ellende op 's levens woeste baan, De dood, de dood alleen brengt rusten redding aan. Niemand zal dit gevoelen der Thraciërs, zo meenig. maal door verftandige mannen toegejuicht, met reden kunnen berispen, wanneer hy niet alleen acht geeft op de onrust, welke zyn hartstochten dagelyks veroorzaaken, om welke wel te beteugelen en in een zoo geregelde orde te houden, dat dezelve noch ziel noch lichh'aarn fchaaden , meer dan een menfchelyk vermogen fchynt nodig te weezen; maar hy lette voornamelyk op alle  n, troostreden van servius aan tuldius, alle die gevallen en ellenden , welke met dit leven gerd gafn; duizende pylen van onheil en verderf Iho n geLiHg rondom ons hooft,welke,mdien wy zeal hlden gelaktig ontwyken, ons toch fchielyk zullen en nieten treffen. Wys is het zeggen van theramenes , S van veelen was, die behouden wierd, en daar« gelnkwenfchen ontfing, met eene groote femme X eP „ Groote Goto, tot welk ongeval hebt gy nw geaard!" want kort daarna moest die wyze In door wreede folteringen den dood ondergaan. Hoe ^Idi is hy niet, welke op eene L einde bereikt heeft! Wat i« het leven? Moeite a be » Wat is de dood? Volgens den Dichter ^ STdk Medicynmeefter welke 'c best de zwaarte ontvallen en fmarten geneest.» Dan niet tegengaande Talles zo houde ik my verzekerd, myn Vriend, dat gy dikwils by u zelven uitroept: Myn ^ % geftorven, hy Leeft nog geen genot v ii t leven l,A- even of dit der moeite waardig was; maai nei fen i's hrmenschdom vernuftiger, dan om altoos een fvz0 dere reden te vinden , om den dood van hunne S te betreuren. Indien iemand buiten . lanas ft is t geklag dat hy in een vreemd land rsomgetomen zonder L hy in zyne laatfte nuren de trouw en ZoVg van zyne bekenden en bloedverwanten heeft ZZ genieten. Is hy in tegenwoordigheid van delven geftorven, dan is 't gefchrei en geroep algemeen , thy uit de vastgeknelde armen van den «eenen 1p hem lief en waard waren, is weggerukt. Is ie1 Selvk en fpraakloos overleden , dan beklaagt ^ z t men'op den laatften ftond zyns levens 2 e n enkdd woord uit den geliefden mond heeft  OVER Di?H DOOD VAN ZTNEN ZOON. 743* mogen hooren; Heeft iemand lang gefukkeld , eer hy ftierf, dan brengt men zich alle die fmarten te binnen, welke den lyder, geduurende zyne ziekte, ondergaan heeft, en vind daarin zelfs ftof tot groote droefheid. Tot welk een buitenfpoorigheid komt niet het menfchelyk gedacht in de beoordeeling van het gemis van een wisfelvallig en kortftondig leven ! Wat noemt gy tullius ontydig? Als men naar waarheid fpreeken zal en dit woord hier plaats heeft, komt het te pas by den dood van zuigelingen, welkers gemis doorgaans het allerminst betreurd wordt; op volwasfene Jongelingen kan dit niet worden toegepast, nademaal 'er nimmer een bepaaling van onze levensdagen gegeeven is. By de rivier Hypanis , alwaar die van den kant van Europa in de zwarte zee vloeit, vernaaien de Natuurkundigen dat diertjes gebooren worden, die nooit langer dan een dag leeven, van welken zo een vóór den middag omkomt , in den bloei zyns levens wordt uitgcbluscht, en die tegen den avond fterft, een hoogen trap van ouderdom bereikt. Vergelyk onze daagen by dc eeuwigheid , en ons leven zal niets van 't leven deezer diertjes verfchillen. Menigmaal ftel ik my die geenen, welke vrocgtydig van hier verhuizen, voor, als de zulken, welke een groot en algemeen gastmaal verlaaten, eer dat zy hunne matigheid of wysheid verliezen. Hoe veele groote mannen zoude ik u niet kunnen opnoemen, welke, indien zy eerder geftorven waren, en veel grooter roem zouden verkreegen, en veel minder ellenden zouden ondervonden hebben. Gewisfelyk heeft Tröilus veel minder dan Priamus gefchreid. Het is de vraag niet hoe lang, maar hoe wel iemand geleefd heeft ? Nimmer zal men immers vraagen, hoe lang heeft hy op de Cither gefpeelt, maar hoe  744 TROOSTREDEN VAN SERVIUS AAN TUtUUS, hoe bevallig; niet hoe lang iemand heeft geredenkaveld, mm hoe verftandig; niet hoe lang hy heeft aan t roer aeftaan maar met hoe veel beleid; een legclyk derhalven beeft lang genoeg op aarde vertoefd, die zyn phgt behooriyk heeft waargenomen. Mv behaagt zeer het zeggen van den bevelhebber xe«ophon, den leerling van socrates,die, wanneer hem offerende de tyding wierd aangebragt , _ dat zyn zoon danper ftrydende gefncuveld was , een weinig ophield, ert £» wederom, voortgaande met offeren tot die gec„cn, welke dit geboodfchapt hadden, zeide; Ik heb no0it de Goden gebeden, dat zy my een'onfterfelyken zoon of die een hoogen ouderdom zoude bereiken wilden fehenken, «n*a« een braaf Kind en een beminnaar vnn zvn Vaderland." Daar u nu zodanig een Zoon is te beurt gevallen, Jee reeds in zyne vroege jaaren de klaarde blyken van verftand en deugd heeft gegeeven, wat beklaagt gy zyn tot daar een lang leven veek bejaarde heden meemgm al van het fpoor der reden en welvoeglykheid heeft doen afdwaalen., Het kan daarenboven u met onbekend zvn dat, naar maate men zich hier op de beoe cning vin waiid en deugd heeft toegelegd, men ook hier l mails een geheel onderfcheiden lot te wachten heeft Ondr alle de Troostredenen, die een weldenkend J£cï noodwendig moeten opbeuren, is^ voorwa. "ene welke van meer gewicht en aanbel ng «, dan gd ;C ke uit dc kenmerken van de Goddelye ^^^^^^ :„*gCnKwKgC brengt, „de feqd W!*fS£  OVER DEN DOOD VAN ZYNEN ZOON. 745 genoegzaam fchynt te zyn, zonn'er de voortelling en het vooruitzicht op groote belooningen, kan ik echter myne toetemming niet geeven aan die (Irenge Zedemeesters en Wysgeeren, die deeze genoegzaamheid der, deugd tot in den gloeijenden ftier van Perillus uitbreiden , zonder, na het eindigen der finarte, op eenig belhtan of eenige belooning te denken. Veel meer behaagr my de redenkaveling van den VVysgeer, welke aldus fprak: „ Indien dan te gelyk met de ontbinding der lichhaamen tevens de ziel, wat zy ook zyn moge, ontbonden wordt, en dat 'er nergens iets van overig blyft, dan weet it niet, hoe ik die gelukkig kan achten, die, zonder eenigevrucht van de deugd genoten te hebben , nogtans om harent wille zyn omgekomen. " Niet weinig wordt dit gezegde bevestigd door deeze uitmuntende vaerfen van den wyzen Dichter menander : Denkt gy, Niceratus, dat zy, die in dit leven, Aan weelde en overdaad zich fchandelyk overgeven, Gods wraak, ook na hun'dood, fteeds 011 bemerkt ontgaan? Daar is een heilig oog, dat alles gaê blyft (laan ; In 't ryk der fchimmen zyn twee onderfcheiden paden, De vromen kiezen 't eene en 't ander voert de kwaden; Want zo de vrome en boze een zelfde lot verwacht; Hen 't aardryk beiden dekt in d'eindelozen nacht, ' Zoo roof, bedrieg, en deel; doe alles u ten voordeelf Doch, mensch! bedrieg u niet!-daar is een heilig oordeel, Dat God hier namaals eens als Richter vellen zal God, die beheerfcher is van 't uitgebreid ilee'al', Wiens naam geen menfehentongkau uiten naar zyn waarde! Hy rekt, tot 's bozen itra;, zyn leven hier op aarde. • En voorzeker dit gevoelen dat de vroomen en de kvvaa»  746 -troostreden van servius aan tullius, en zuiverde overleeveringen geweest zyn, dit as een wa rheid vindt aangeteekend. Getuigen Inervan t de eerfte en voornaamfte Dichters, gelyk homerus en hesiodus, welke dit in hunne werken zo du* ddvk hebben geleeraard , dat zy van geene waarhetd fteïer dan van deeze fchynen overtuigd geweest te 1 Het lust my thands u de vaerzen, waarmede de Schtei, den verfchillenden ftaat der geftorvenen befchreven hebben, te herinneren, dewyl dezelve my meenigmaal een' byzonderen eerbied en ontzag hebben ingeToe emd Hier wordt niet alleen gewag gemaakt van drld aden, op welke in alle welbeftrerde gemeene- b srdoor de wetten ftraffen gefteld zyn maar voorbesten aoo ^ kven me£stal ftr fb^ zyn, als eigenbelang en liefdeloosheid Maar ^ ons den Dichter zelven hooren, den ongelukbgen ftaat der boozen affchilderende. Hier zyn zy, in wier hart geen broederliefde woont, W rokkend zelfbelang geen Vader heeft verfchoond; Zv die in fchynvan trouwhunmindrenfnoodmisleidden, WW onmeetbren fchat der armoe hulp ontzeiden, D n gaarden voor zich zelf (hoe groot is dat getal!) Het fchandelvk Overfpel bragt anderen ten vall. Daarzyn'erjdieomgoudvoor'tblykbaaronrechtftreden W r lL hunn' Heer bedroog in ^t™™"^ Zy wachten elk hun ftraf, in kluisters hier bekneld ■ Doch eisch niet, dat ik u dien poel van rampen meld  OVER DEN DCOD VAN ZYN"N ZCON. 747 Waaruit geen eeuwigheid hen't hoofd zal op doen beuren. Dees voelt op 't morslend rad 't gerekte lyf verfcheuren; Die zweet en zwoegt vergeefs en rolt den zwaren (leen, Rampzaalge Thefeus zit, en, door alle eeuwen heen , Is 't nimmer hem vergund eens van die fteê te wyken; De ftem van Phlegyas klinkt ver door Pluto 's ryken , Bezweert en roept tot elk; „ dat u myn voorbeeld leer, „ Wees deugdfaam, fterveling! en geef de Godheid eer." Dees heeft om vuil gewin zyn Vaderland verraden, En 't juk eens dwinglands op den vryen hals geladen; Die maakte om goud een wet, die hy om goud weêr fchond; Dees trad met zyne telg in 't fchandlykst echtverbond: Hun aller doelwit oogde op fnoode gruwelftukken; Zy zagen, tot hun ftraf, dat heilloos wit gelukken. Indien ik zelfs een ftem van 't hardst metaal bezat, Uit duizend monden fprak, en duizend tongen had, Nog kon ik geen tafreel van al hun misdaên maaien, Ik kon de naamen van hun ftraffen niet verbaalen. Dan laaten wy, onze oogen van dit aakelig tooneel afwendende , die bekoorlyke plaatfen befchouwen , a!. waar , onder den aanminnigen ftoet der Vroomen, uw Zoon zich thands bevindt: Daar is het bly gewest, het koel en lommrig woud, Alwaar de zaalge fchaar der vroomen zich onthoudt. Daar tintien beemd en veld van heldre purperglanfen. Daar praalt een fchooner zon aan luisterryker tranfen; Een deel der zaligen op 't bloemryk veldtapyr, Verlustigt zich met fpel en loop of worftelfcryd; Weer andren gaan ten danze en galmen feestgezangen; De Thracifche Orpheus zelf, met praalgewaad omhangen, wys be c. I. D. Ccc Be-  743 TROOSTREDEN VAN SERVIUS AAN TDtLIUS, Beftiert den vluggen rei, daar hy op d'elPen-luit, De zeven toonen van het Godlyk maatgeluid Volmaakt, naareisch der kunst, weet ondereen te flingren, Of 't gouden fnaartuig drukt met juist bedreeven vingren.' Daar woont de dappere fchaar, wier onverzaagde hand Geen wonden fchroomde of dood voor'tlieve Vaderland. Ook Priesters, God getrouw, en onbefmet van leven: En Dichters, waarlyk vroom , van hooger geest gedreven , En zy, wierfchrandre vlyt, op aller heil bedagt, De nutte kunften vond voor 't menfchelyk geflagt • Wier deugd en trouw hunn' naam onfterfelyk maakt en edel, Een krans van blinkend loof fiert hunn' gewydenfchedel. Hoe voortreffèjyk is ook niet het denkbeeld van den Dichter, welke onlangs den dood van den in waarheid grooten pompejus befchreeven heeft; een man, welke indien hy weinige jaaren vroeger geftorven was, toen hy te Napels door eene zwaare ziekte was aangetast, en geheel Itahën voor zyn behoud gebeden ftortte, nimmer met zynen Schoonvader een verderfelyken oorlog zou gevoerd hebben, noch uit zyn Vaderland verdreven geweest zyn, noch als een balling hebben moeten omzwerven, noch eindelyk, van alle hulp beroofd, door de wreede handen van Slaaven in Egypte zyn omgebragt geweest; weiken alken eenige meerdere ogenblikken des levens van den grootften trap van eer en geluk tot de Jaagfte vernedering en uiterfte rampfpoeden gebragt hebben. Dan de Rechtvaardigheid der zaak, waarvoor hy ftreed en deeze ongelukkige omwenteling heeft moe", ten ondergaan, doet hem, na zynen dood, over zyne vyanden zegepraalen: Hy  cver den dood van zynen zooi^*. 749 Hy ryst met fnellcn vaart ter grafzerke idtgB&gen , Verlaat gebeente en asch,eri (treeft,langs honger'wegen., Naar 't heerlyk Godspaleis, alwaar de waereld draait Om d'ongemeten As, met darren ryk bezaaid. Daar is 't verblyf, van aarde en maankring afgemeeten, Der edle zielen , die de reinheid van geweeten En 't fchuldloos leven, hier in zuivre deugd geleid, Tot burgers vormden voor 't verblyf der heerlykheid. Zy leeven daar, vergood, in luisterryker kringen. Dat zalig oord ontfangt geen trotfche ftervelingeu, Wier houtmyt rookt van Myrrhe en fchittert voor 't gezicht, 's Mans groote geest, vervuld met waar en godlyk licht, Ziet met verbaaziug thans de wondre hemelbollen: Ziet die onwrikbaar ftaan en deezen eindloos rollen. Hy ziet wat zwarte naebt ons helderst licht bedekt, En lacht om 't rif, dat hem ter kerker heeft geftrekt. Zweeft over 't veld,nog rood van't bloed van duizend zielen, En Cefars zegevaan, en zyn verftrooide kielen. Ter wraak van zo veel leeds bezielt hy met zyn gloed Nu Brutus heilig hart en Cato's fier gemoed. Niemand echter kan hier met den lieftalligen en verheven Dichter pindarus worden gelyk gefteld; de bevallige befchryving , waarvan deeze zich bedient om dien gelukftaat te vertoonen , welken de vroomen en rechtvaardigen hier namaals te wagten hebben , heeft my dikwils opgewekt en met genoeglyke aandoeningen vervult. Ik moet dezelve u hier te binnen brengen; Een helder licht! een glans Om 't hooft des braaven mans! Wie dien bezit befchouwt in 't helderst licht Het fomber ryk der dooden Ccc 2 De  75Ö TROOSTREDEN VAN SERVIUS AAN TULLIUS, De ftrafFen daar bereid voor godvergeeten fnooden, Om misdaên hier in 't ryk van vorst Jnpyn verricht; Hy ziet hen daar verbleeken Voor 'tyzren vonnis, datonkreukbre rechters fpreeken, Een vonnis, nooit door bede of traan verlicht! Zalig lot, volmaakte luister, Die aldaar de vroomen wacht! Altoos weelde, nimmer duister, Eeuwig zonlicht dag en nacht! Daar doet d'arbeid niemand zwoegen , Om , met hardvereelde hand, D'onbebouwden grond te ploegen: Niemand ftevent ver van land, Om een' weg door zee te baanen. Wie zich toewydde aan de deugd, Deelt 'er, vry van zorg en traanen, In der Goden hemelvreugd: Daar der boozen wreede elenden, Altoos knagen, nimmer enden. Hy, die de voorgefchreven baan Des levens loflyk mogt voltrekken, Zich driewerf zuiver hield van' vlekken, Heeft dan zyn reistocht afgedaan, En zal in die gewesten landen, Alwaar, langs altoos groene ftranden, De Zephyr ruischt in dichte blaên. Daar kweekt aan levendige flroomen, 't Gezegend aardryk vruchtbre boomen, Metbloefem, vrucht en loof belaên. Men ziet de zaalgen kranfen vlechten, En die om hooft of handen hechten, Daar  over den dood van zynen zoon. 751 Daar nimmereindend heil hen ftreelt; Een heil, hun deugden ter beloning, Door Creta's hoogstgerechten Koning Hun naar verdienden toegedeeld. En op eene andere plaats: De zon, die wy hier in de kimmen zien daalen, Befchynt hen aldaar met behendiger ftraalen; Daar groeijen, voor hagel noch winter beducht, Alom in de velden welriekende roozen, Men ziet 'er bekorelyke appelen bloozen, Aan takken, beladen met bloefem en vrucht. De boomen verfpreiden een' eeuwigen lommer, Men viert 'er, beveiligd voor zorgen en kommer, Den wedloop en'renftryd of tokkelt de lier; Volkomene weelde mag ieder gebeuren; De lucht is gebalfemd met liefelyke geuren, Den Goden geheiligd in 't blaakende vier. Maar ik hoor u zeggen, waarde tullius , wat baaten my alle die heerlyke en liefelyke befchryvingen, welke ik niet anders aanmerk als fchoonfchynende beloften en vernuftige uitvindingen van zin - en vindingryke Dichters , die niets bewyzen, maar hunne verbeelding volgen. In hoe verre het ondertusfchen aan groote en verheven Dichters gegeeven is met deeze hunne verbeelding te volgen, de waarheid te zeggen, zal ik voor het tegenwoordige niet beflisfen. Dit weet ik, dit weet gy, dat bedaarde en oordeelkundige Wysgeeren nimmer anders geoordeeld hebben, dan dat dit tegenwoordig leven niet anders moest aangemerkt worden, dan een (laat van voorbereiding, waarin hun, welke zich hoe langs hoe Ccc 3 meer  752 TROOSTREDEN VAN SERVIUS AAN TüLLDJS , meer van gebreken en ondeugden zuiverden, ook na Ierhand des te volmaakter geluk te wachten ftonddat, wat 'er ook moge gebeuren, een braaf mensch, 't zy hy leeft of derft, nooit ongelukkig worden kan; dat de handelingen der menfchen van de Goden geenszins verwaarloosd worden, en al wie zo veel mogelyk zyn plichten betracht, ook van diezelfde Goden daarvoor beloningen ontfangen zal. Ik beroep my alleen op socrates en pla'i'0, want alle de geenen, welke van deezen verfchillen, achte ik den naam van Wysgeer onwaardig. Hebben niet die Goddclyke Mannen in alle hunne gefprekken deeze zelfde leering verfpreid en aangedrongen? Hoor socrates in de laatfte uuren zyns levens fpreeken tot zyne Rechters : „ Myne hoop is zeer groot, (zegt hy) „ o Rechters! dat het my tot geluk zal verftrekken, dat ik ter dood gebragt worde; want een van beiden is noodwendig zecker, dat de dood volftrekt „ alle onze gewaarwordingen wegneemt , of dat wy ,, door denzelven uit deeze gewesten naar eenige ande,, re plaats vertrekken. Derhalven, zo onze gewaar„ wording verdoofd wordt, en de dood gelyk is aan zo,, danig een' flaap , die ons fomtyds, zonder dat wy ee„ nige droomen bemerken, de volmaaktfte rust doet ge„ nieten , goede Goden! welk een gewin is dan het „ fterven ! Hoe veele daagen zou men kunnen vinden ,, die beter zyn dan zulk een nacht! Wie is gelukkiger „ dan ik, zoo de gantfche duuring van den toekomen„ den tyd aan zulk een' nacht gelyk zal zyn! Doch zo „ 't waar is, 't geen men zegt, dat de dood eene ver„ huizing is naar die plaatzcn, welke bewoond worden „ door hen, die uit het lichhaam gefcheiden zyn, dan „ is zulk een lot nog veel gelukzaliger. Ondlagen van „ hun, die zich hier onder de Rechters willen gefteld „ heb-  OVER DEN DOOD VAN ZYNEN ZOON. 753 „ hebben, tot hen te koomcn, die naar waarheid rech„ ters genoemd worden, tot Minos, Rhadamanthus, „ Aeacus , 1 riptolemus, te fpreeken met hen , die „ rechtvaardig en eerlyk geleefd hebben : komt zulk .„ een reis u van middelmaatige waarde voor ? Hoe „ veel prys zoudt gy 'er op (lellen , dat het u vry„ ftond te fpreeken met Orpheus , Mufauis, Home„ rus, Heüodus? In de daad, ik zou meer dan eens „ willen fterven, indien zulks mogelyk ware, om dat „ heil, waarvan ik fpreekc, te verwerven. Welk ge,, noegen zou ik gewaar worden, verkee-ende met Pa„ lamedes , AjaX en anderen , die door onrechtvaar,, dige vonnisfen mishandeld zyn. Ik zou de wysheid „ beproeven van den grooten Koning, die de meeste ,, Krygsbenden naar Troije gevoerd heeft; van Ulysfes „ en van Sifyphus ; en ik zou om die reden, deeze ,, zaaken onderzoekende , gelyk ik hier gedaan heb, „ niet ter dood gedoemd worden. Ookgy, myne Rech. „ ters , zo veelen uwer my hebben vrygefproken, gy „ hebt den dood niet te vreezen. Immers kan een ,, braaf man nimmer iets kwaads overkomen , noch in ,, zyn leven , noch na zyn' dood ; en nimmer wordt „ het geen hem betreft van de onfterflyke Goden ver„ waarloosd. En dit myn lot komt my zelven geens,, zins by geval over. Ik heb ook geene reden om ,, toornig te zyn op myne befchuldigers of veroordee,, laars, dan alken daarom , omdat zy geloofd hebben „ my leed aantedoen. Doch het is tyd van hier te „ gaan , voor my om te fterven, voor u om te leeven; „ wie 'er het beste aan zy weeten de onfterflyke Go„ den, onder de menfchen is zulks, geloof ik, nim„ mer bekend." En met geen minder kracht van redenen fpreekt diezelfde wyze man hier over tegen AxioC c c 4 chus,  754 TROOSTREDEN VAN SERViUS AAN THLLIUS, chus , zeggende , „ Gy, Axiochus, wanneer gy uk „ dit leven fcheidt, gy vertrekt niet ter dood, maar „ tot de waare onfterflykheid , en gy wordt door den „ dood van geene goederen beroofd, maar zult in te„ gendeel in 't zuivere bezit van waare goederen tree„ den. Gy zult geene verraaaken genieten, die met dit „ fterflyk lichbaam vermengd zyn, maar zodanige die van alle fmarten vry en veilig zyn. Wanneer gy uit ,, deezen kerker en kluisters zult verlost zyn, zult gy „ tot die gewesten koomen, waarin geene moeijelyk„ heid , geen kommer, geene ongemakken van ouder,, dom zullen plaats hebben , alwaar een gerust en ,, zacht leven zyn zal, onbewust van alle rampen, hel„ der door ongeltoorde en beftendige rust; welk leven, ,, niet gelyk hier, onder een geduurig en openbaar ge,, woel , maar in wysgeerige oefeningen zal doorge„ bracht worden, alwaar de ziel in de befchouwing van „ de wezenlyke dingen der Natuur, en in eene grond:„ ge kennis der fchoone waarheid zich zelfs overvloedig ,, zal verzadigen." Waarom zoudt gy nu uwen Zoon zo een zalig lot misgunnen, en begeeren dat hy nog langer vertoeft had op dit wisfelvallig tooneel des levens, aan allerleie onheilen en rampen blootgefteld. Het komt my voor, dat gy hierin meer op uw eigen gemis, dan op het weezenlyk geluk van uwen zoon acht Haat. In hoe verre dit met de waare liefde voor uw Kind overeentebrengen zy, laat ik over aan uw eigen oordeel. Veel beeter was het dat gy u troostte met dat vooruitzicht dat gy hem ras volgen zoudt , en ook afgeroepen worden van uwen post, dat gy u verheugde dat de tyd niet verre afkon zyn, wanneer gy ontllagen zoudt worden van alle die driften en begeerlykheden , waaraan de ziel, zo lang zy  OVER DEN DOOD VAN ZYNEN ZOON. 755 zy met het lichhaam omvangen is, onderworpen blyft; dat gy eenmaal zoudt bevryd worden van de ilaverny des lichhaams, en uw ziel haar waare grootheid zal leeren bezeffen. Want daar wy gewoonlyk door de prikkelingen des lichhaams tot fchier alle begeerlykheden ontvonkt worden, en te fterker blaaken door den nayver jegens anderen, die dat geen bezitten, 't welk wy begeeren te bezitten , zullen wy voorzeeker gelukkig zyn, wanneer wy, de lichhaamen verlaaten hebbende, geheel bevryd zullen zyn van begeerte ennayver. En, het geen wy nu reeds doen, wanneer 'wy rust van zorgen genieten , dat wy namelyk alsdan iets merkwaardigs wenfehen te befchouwen en te zien, dat zelfde zullen wy alsdan veel vryer doen , en wy zullen ons geheel overgeevcn aan de befchouwing en doorgronding van zaaken : eensdeels, dewyl 'er in onze gemoederen van natuure een onverzaadbaare lust ter ontdekking van waarheid huisvest, en ten anderen , dewyl de gefteldheid van die plaatfen zelfs, daar wy koomen zullen, naar mate zy ons een gemakkelyker kundigheid van hemelfche dingen verfchaffen zal, ons ook des te grooter vermaak van kennis zal opleveren. En welke kennisfe kan by de kennis der waarheid vergeleken worden? Welk heerlykergenoegen kan men zich verbeelden, dan wanneer wy de ziel befchouwen , ontllaagen van de verleidende aanlokfelen des lichhaams, en bevryd van die duisternisfen, welke haar omvingen, toen zy de aarde bewoonde; daar zy nu die zaaken doorgrondt, welke zy, terwyl zy in 't lichhaam gekerkerd was, met de fcherpzinnigheid van haar vernuft niet doorzien kon! wanneer wy,geheel bevryd van alle moeijelykheid en verdriet, die wy uit de rampen van onze bloedverwanten, vrienden, of andere menfchen, hierop aarde, meest al ondervinden moeten, Ccc 5 ons  75Ö troostreden van servius aan tollius, ons nu voelen voortfnellen door de onbepaalde ruimte des ./Ethers, en aldaar , geftreelt dooreen Godlyk Muziek, in 't kleinfte gedeelte van 't geheelal, Gods Wysheid befpeuren, en, naar maate wy verder in kennisfe toeneemen, ruime fhffe vinden, om onze zucht naar waarheid te voldoen ; alwaar de heerlykfte tooreelen van waare fchoonheid, overal zichtbaar, zo door deugdzaame bedryven der zalige zielen, als de werken des Allerhoogllen, voor ons zullen geopend worden, en wy met een onafgebroken vermaak zullen zien de heilzaame uitwerkzels van verfland, orde en volmaaktheid. Al wie derhalven , myn Vriend, hier voor zyne ziele zorg gedragen heeft, wie zich in dit leven het meest geoefend heeft in wysheid en deugd, en zyne gewaarwordingen voor 't waare fchoon heeft opgewekt, zich in de befchouwing en beoefening daar van geduurig verlustigende , die zal voorwaar ook na den dood in deeze oefeningen en verlustigingen voortgaan en van trap tot trap naderen tot het verhev-enften eerften weezen , 't geen de bron is van alle wysheid en de hoogfte fchoonheid zelve. Wat zyn de dingen des levens in vergeiyking van zulk een eeuwigheid? Is 't geene dwaasheid zich te bedroeven, wanneer iemand vaneen oprechten wandel de reize tot deeze Zaligheid aanvaard heeft. Moesten wy niet liever verlangen reisgenooten te zyn, of ten minsten ons te verblyden, dat wy, eerlang met hem door den band cener verheerlykte vriendfchap vereenigd , die zaligheden zullen genieten, welkers uitneemendheid zo groot is, dat, welke tafereelen van fchoonheid en luister wy ook voor onze verbeelding mogen fchilderen, dezelve alle bezef van hetmenfchelyk vernuft verre zullen overtreffen, van waar de Dichter empedocles zegt: Geen  over den dood van zynen zoon. 757 Geen menfchen oog kan zien,geen menfchen oor kan hooren, Ja geen verftand bevat den heilftand hun bcfchooren. Laten wy derhalven onze toeftemming geeven aan de woorden van den te vooren reeds gepreezen pindarus : De dood verlost ter goeder uur Ons van de rampen van dit leven; Het lichhaam, fterflyk van natuur, Wordt aan 't verderf ten prooi gegeeven: De ziel alleen, der eeuwen beeld, Uit goddelyk gedacht geteeld, Heeft nimmer voor vergaan te fchroomen;| Zy is 't, die, wen de daap ons dreclt, Schrikbeelden voor den geest doet koomen, Of ons verrukt door blyde droomen, Waarin gewis iets godlyks fpeelt. Aan deeze denkbeelden u nu overgeevende, en met allen grond van reden vertrouwende, dat uwen zoon niets anders dan geluk is te beurt gevallen, zo moet gy alle droefheid laaten vaaren , en wederkeeren om uwen post, als huisvader, vriend, en burger, naar behooren waarteneemen; en daar het onzeker is, wanneer het onze beurt zyn zal, om deeze maatfchappye te verlaaten, „ zo laat ons, indien'er iets gebeurt, waardoor „ ons van de Godheid wordt aangekondigd uit het le„ ven te fcheiden, vrolyk en dankbaar gehoorzaamen, „ en denken, dat wy uit den kerker vrygelaaten en van „ kluisters ontdagen worden, om van hier naar een ,, eeuwig en ons eigen verblyf te vertrekken; doch zo „ ons niets diergelyks' aangekondigd wordt, laat ons „ echter zo gemoed zyn, dat wy dien dag, die voor „ an-  758 TROOSTREDEN VAN SERVIÜS AAN TUIXtUS> ENZ. „ anderen verfchrikkelyk is, voor ons gelukkig achten, „ en niet als een onheil befchouwen, 't geen of van de „ onfterfelyke Goden, of van ons aller moeder de Na„ tuur, vastgefteld is; want wy zyn niet zonder een oogmerk en by geval voortgebragt en gefchaapen, maar „ daar is voorzeker een Godlyk vermogen, het welk „ zorg draagt voor 't menfchelyk geflacht, en het geens,, zins tot dat einde voortgebragt en gevoed heeft, op „ dat het, na alle moeijelykheden te hebben doorgewor„ fteld, eindelyk in het eeuwigduurend onheil des doods „ vervallen zou. Voorzeker! laat ons liever denken, „ dat 'er eene haven en toevlugt voor ons bereid is; en ,, och of wy met opgefpannen zeilen derwaarts konden „ heenenfnellen! Doch al worden wy door tegenwinden ,, te rug gedreven, wy moeten toch zekerlyk, hoewel „ een weinig laater, op die zelfde plaats aanlanden: En „ kan wel iets, dat allen menfchen onvermydbaar te „ beurt valt, voor iemand in 't byzonder rampzalig zyn ? " Zie daar een Troostreden, geheel en al naar de denkwyze der Heidenfche Wysgeeren gefchikt en uit hunne Schriften te faam gefteld. Laaten wy, wien een nadere openbaaring heeft mogen te beurt vallen, ons alzo in de ongevallen deezes levens gedragen, dat wy door dezelve de bygebragte Troostredenen verfterken en volmaaken.  759 HELVA en DOKKEN, o f de FONTEIN en de WATERVAL, een zedelyke vertelling. Getrokken uit Meiszners Skizzen. M ogelyk leefden 'er nooit twee Vrienden, die elkandere zo gelyk in zielsvermogens en zo ongelyk in denkwyze waren, als helva en dokken. Met eenen al. lesbevattende geest,met eene nooit rustende werkzaamheid , met eene grondige kennis en beoefenende toepasfing van de lotgevallen en kundigheden der oude en hedendaagfche volken verbond helva eene nooit geftilde eerzucht, een onbegrensdzelfsvertrouwen, eene nydige afgunst jegens groteren en een heerfchenden toon jegens zyne minderen. dokken evenaarde hem in zyne goede hoedanigheden, zonder in eenige zyner gebreken te deelen. Zugt tot eenzaamheid, welke fterk naar afkeer van 't menschdom zweemde, opmerkzaamheid op alle , dikwils gering fchynende, voorwerpen, die hem ontmoetten; mistrouwen jegens zich zelven, bloheid in de bevordering van zyn eigen belangens, en ftandvastige kloekmoedigheid in de handhaving van de rechten van anderen, waren de hoofdtrekken van zyn karakter. Niemand verdiende meer wegens zyne on-  760 HELVA EN DOKKEN, gekreukte oprechtheid gelukkig te zyn. En echter w as hy het zeldzaam , want hy had een aandoenlyk hart. Beiden ftamden zy van burgcrlyke doch ryke familien af; beiden waren zy uit ouderen gefproten, die aanzienlyke ambten in den Staat bekleed hadden ; beiden wyden zy zich van jongs af aan de gewigtige bezigheden van het burgerlyk leven, doch geenszins met een even voorfpoedigen uitflag. De Vorst, onder wien zy dienden, was een man van Hettore Gonza's aart: mogelyk een goed mensch,doch een flegt Vorst, van een welltistigen en ftrengen aart, en altoos in verfchil liggende met de rechten en vryheeden zyns volks, helva diende hem: dokken was in dienst van het volk. Wie kan nu niet beider noodlot gisfen! helva vloog van het eene ambt tot het ander, dokken vorderdemet flakkenichreden. Deeze wierd met eerambten , adel , rykdommen en lofgedichten beloond. Geene wierd door duizend kunstgrecpen gedwarsboomd, en moest by de edelaartigfte handelwyze met geduurige tegenkantingen worftelen. Slegts eenige weinige oprechten of zwakken beminden hem; de overigen kenden zyne deugd niet, of wilden ze niet kennen. Dus bragt hy twaalf kommerlyke jaaren door, in het dertiende lag hy zyne bediening neer. Men pryze dokken zo veel men wil, doch men verachte zyn tegenbeeld helva niet te ftreng! Eerzucht alleen was zyn grootfte gebrek ; alle zyne overige gebreken waren hier flegts uitfpruitzels van. In fpyt van zynen hoogmoed had hy een gevoelig hart: hy fchonk zyne Vriendfchap aan weinigen, doch ook deezen was hy een ftandvastig Vriend, dokken, by voorbeeld, mogt  of de fontein en de waterval. 7öi mogt als gemagtigde des volks, hem, zo veel hy wilde en konde, tegenftand bieden; hy mocht, vervolgens afgedankt zynde, in den burgerftand te rug keeren, en zonder eenige beroemdheid of eerambten in den (laat als een vergeeten burger een onbekend leven lyden; helva echter, de tot Graaf verhevene lieveling van den Vorst, fchaamde zich zyner ouden Schoolmakker niet, bleef altyd zyne hartsvriend, fprak altoos met hem op denzelfden vertrouwelyken gemeenzaamen toon, bood hem by ieder ongeval de dikwils verfmaadde hand; verleende hem altyd gehoor, terwyl zyn huis fteeds voor hem open ftond, en had ook gaarn fomtyds zyn eigen hart voor hem uitgeftort, zo niet de eergierigheid, die hem geheel en al bezielde, zulks verhinderd had. Eindelyk wierd hy, in weerwil zyner geboorte, eerfte Minister van Staat; en in deezen glansryken post vond hem dokken , toen hy, na eenige buiten 's lands doorgebragte jaaren, naar zyn Vaderland te rug keerde. Juist ftond hy in beraad, of hy naar hem toe wilde gaan, en hoe hy zich gedragen wilde, toen de Hoveling, zo ras hy de aankomst van zynen vriend vernomen had, hem tot zich nodigen liet. dokken verfcheen, en dc Graaf van helva ontfing hem in zyne kostbaare en nieuwlings aangelegde tuinen. Na de eerfte omhelzingen en wederzydfche gefprekken, toonde hy hem al de pracht, die hy met zynen nieuwen ftand aangenomen had; en nadat zy het Paleis en de tuinen doorwandeld hadden, bleeven zy eindelyk beiden by een Fontein, het voornaamfte fieraad van deezen grootfchen aanleg, ftaan, en zagen eenige ininuuten lang in ftilte naar het water, dat tot eene buitengemeene hoogte gedegen , met een fterk geruisch weder naar beneden ftorte. Ein-  7Ó2 helva en dokken, Eindelyk brak dokken het ftilfwygen: „ Schoon, recht fchoon! Nooit zag ik een fraaijer fchouwfpel van deezen aart; alleen dunkt my dat het hier verkeerd geplaatst is." En waarom dat, myn Vriend ? „ Och flegts om een grilligheid die gy weet dat my gemeenlyk eigen is." En die is? „ Gy zoudt het mogelyk kwalyk opneemen." Ik u iets kwalyks neemen, wiens zuiverheid van hart my bekend is ? „ Nu dan! Gy zult 'er althans om lachgen; doch dat 2y zoj — Zie Graaf, indien ik was, dat ik niet worden zal of kan, — indien ik eerfte Staatsdienaar ware, even gelyk gy; zou ik dit kunstwerk niet kunnen aanzien, zonder een inwendige fiddering te gevoelen." Ja, zulke tedere zenuwen, als de uwe, hebben van alles aandoeningen; Maar echter kan ik de oorzaak nog niet gisfen. „ Zie , Vriend, zie deezen Waterftroom , en zeg my wat gebeurt 'er, als hy het hoogften toppunt, waartoe hy kan opklimmen, bereikt heeft?" Zonderling Mensch ! wel dan ftort hy weer neder. „ Ach  OF DE FONTEIN EN DE WATERVAL. 763 „ Ach lieve Vriend, en dat ziet gy, zonder hier iets by te denken; indien dit eens een algemeene Natuurwet was, dat alles wat fnel in de hoogte ftygt, even zo fnel weder zinken moet! Zie deezen beek, die zich flangswyze door uwe tuinen kronkelt! hy ftygt niet op, en flcept zich, dikwils niet zonder moeite, in allerleie bogten voort; doch hy valt ook niet, of ten minsten niet merkelyk, ■— Ik lag my fteeds toe , om deezen beek te gclyken; doch dit om hoog wellend water te evenaaren, was altyd uw doelwit. Ik was reeds van te voren dikmaals voor u bevreesd, doch thans fidder ik voor u, daar ik u op den hoogften top des geluks geplaatst vinde , daar ik geenen hoogeren, dien gy bereiken kunt, verder voor u open zie, ■> Onbeftendigheid en Verandering zyn altyd het menfchclyk lot geweest. Het uwe kan zich voortaan door geen verhooging veranderen; maar hoe! indien deeze verwisfeling door eenen val gefchiedde !" Een heerlyke Prophetie , en dat in den mond ran een' Vriend! ,, Laat zy eene waarfchouwing , en. niet flegts eene voorzegging zyn , en dan is zy in den mond van een' Vriend recht geplaatst! " Maar wat meent gy daar mede, dat 'er' geen hooger trap boven my is. Is hier niet de Vorst geplaatst? „ Geen hooger trap die voor u bereikbaar is, heb ik gezegd. Wat niet voor ons gefchikt is, is eigenlyk in onze oogen zoo goed als of het niet belfond*" WYSBE G. I. D« Ddd Doch  76"4 HEtVAENDOKKEN, Doch 'er is dan ten minste een hoger,- en wanneer de hoogte en een fpoedige val twee zoo onfcheidbaare gezusters zyn, als 't u behaagt te bevveeren, waarom valt dan zo zeldzaam een Vorst? „ Om dat hy hoog Maat, zonder daarom juist altyd in de hoogte gedegen te zyn. De zekerheid der Vorsten bedaat veel al in de erfelykheid hunner Staaten. Was uw Vorst degts de zoon van een edelman, door list, geweld of verdienden op den troon geklommen, beefde ik nog meer voor hem, dan ik voor u beeve; — doch daar hy een geboren Erfprins is, en uit dien hoofde tot den vaderlyken Vorftendoel geroepen, Heer over een ontzenuwd volk , en voorts zich zelven altyd gelyk blyvcnde , is hy een deeds voortvloeiende Wel, en zou dan eerst een opfpringend water worden, wanneer hy naar de Keizerlyke Kroon of de Oppermacht dond. Dus denk ik, Helva , en met dit vooruitzicht kan ik hier niet daan, zonder ieder droppel diep in myn hart te gevoelen, die van zyne met moeite beklommene hoogte weder als in een dortregen naar beneden dort. Doch daar komt gezelfchap; gy zyt nu zyn Excellentie en Graaf, niet meer alleen een Vriend voor my. Dus geen woord meer hier van." Zy fpysden, en naar het eeten nam dokken affcheid. —-— Gewichtige bezigheden , zeide hy , roepen my morgen op nieuws voor twee maanden vanhier. Maar, O vergeet toch ons gefprek niet; Herinnering aan zelfs verlaatene grootheid is dikwils een dubbeld geluk; het aandenken aan ontnomene grootheid is een folterende fmarte. Hy  OF DE FONTEIN EN DE WATERVAL. f6$ Hy reisde, en was naauwlyks vier weeken weg geweest , toen hy in de openbaare Nieuwspapieren den val van zynen vriend vond aangekondigd. Myne droevige voorzegging is dan vervuld, riep dokken, toenhy de nieuwsmaare met een vluchtig oog doorliep. Arme Vriend, nooit hebt gy mynen troost zo zeer nodig gehad dan thands ! Zo {prak de braave man, maakte zo ipoedig mogelyk een einde aan zyne bezigheden, en ylde naar zyn Vaderftad te rug, waar toenmaals nog zyn ongelukkige Vriend het algemeene voorwerp der gefprekken was, van duizend kleine gekken befpot, van even zo veel boosaartige neidigaarts gehoond, en flegts van een twintig edele zielen betreurd wierd. In de daad verdiende hy, niettegenftaande de hem hier vooren toegefchrevene misdagen, het laatde. De oorzaak van zynen val, op de weegfchaal der onpartydig» heid gewogen, was hem roemryker dan die van zyne verheffing. De weekelyke Vorst, gewoon naar willekeurige , byna Despotieke, beginzelen te heerichen , waagde dagelyks nieuwe inbreuken op de reeds gefchonden Vryhcden van zyn volk, en hoopte hier toe een veiligen toeverlaat te vinden in de bereidwillige on* derfteuning van zynen gundeling, die tot hier toe al zyn geluk hier aan te danken had. Doch deeze, die op den hoogea trap, waarop hy zich thands bevond, meer en meer bekender met de Oeconomie van het geheel wierd; tot wiens ooren het gefchrei der bedrukten zich thands verhefte; die den zwaarden last van den haat op zich alleen voelde nederkomen , en door de folteringen van zyn eigen geweeten gekweld wierd, wierd het eindelyk moede, om altyd degts het werktuig ter onderDdd 2 druk-  765 HELVA EN DOKKEN, drukking te zyn in de handen van een weeken wellusteling; verfcheidenmaalen had hy het gewaagd zynen Heer het gevaar , welk het Opperhoofd zelf by eene zo onbepaalde en geheel onrechtmatige afpersfing te wachten ftond, voortertellen, en had eindelyk de ftoutmoedigheid om hem tegentefpreeken, toen hy weder met een nieuwe belasting te voorfchyn kwam. De Vorst, die deezen toon niet gewoon was, fchertftc by de eerlle voorftelling, zag ernstig by de tweede, en gemelyk by de derde. Wenks genoeg voor een van helva's heime- lyke vyanden ! Dees maakte zich dit ogenblik ten nutte, bood den Vorst eene behulpzaame hand om zyn ontwerp te bevorderen, zette het zelve door, en nam binnen weinige dagen de plaats in van den in ongenade gevallen helva. Deeze, die nu\in ieders oogen niet dan befpotting en vergenoegen over zyn val meende te leezen; en ook in veelen werkelyk kezen konde, vlood menfehenfehuuw en wanhoopig naar zyn verafgelegen landgoed, waar hem dokken navolgde. Hy vond hem hier, gel3'k hy wel voorzien had, geheel vervallen van gelaat, als het beeld eens fchaduws , met duistere ingevallen oogen, eenzaam, en naauwelyks in ftaat om de armen naar hem uittelteeken, en hem aan zyn verfcheurt hart te drukken. „ Blyft gy my nog overig? " riep eindelyk de ongelukkige na verfcheide fpraakelooze ogenblikken, en zonk aan dokkens boezem. Daaraan heeft iielva immers nooit getwyfeld ? „Niet? Meent gy dat? och God, ik heb 'er wel dege- lyk  Or DE FONTEIN EN DE WATERVAL. 767 lyk aan* getwyfeld, en twyfele byna nog , fchoon ik u zie en voele. ■ Ik een Vriend! Ik gevallene, met voeten getredene! Ik, wien hondert guiten, die ik voor» heen met eigen handen uit het Mof heb opgeheven, toen ik der ftad ontvlood, thands byna zelfs met ftof wierpen ? -— dokken , dokken , kent gy een ongelukki: ger Schepfel dan ik ? " Ten minflen geen, dat zo zeer zyn ongeluk gevoelt, „ Zegt gy my ook dat ik niet ongelukkig ben , even als die bedroefde troosters , die my , met een kouden mond en een nog kouder hart , voorpraatten, dat het geen ik verlooren had, niets meer en niets minder was, dan een bontverwig Kaartenhuisje , dat het Kind met drift voor zich opbouwt, doch dat de wyze onverfchillig ziet inftorten. Die dwaazen! my dat te zeggen, die myn gantfche leven door naar deeze goederen — zy mogen dan nietig of wezenlyk zyn, dat doet niets ter zaake — geftreefd heb , dezelve nu in myn macht dagt te hebben en my thands diep vernederd en met fchande te rug geworpen zie!" Dat ik dat laatfte niet wiste, waardlle vriend! —— helva, de edele brave helva kan een glansryk kleed verliezen, en echter helva blyven. Zwyg, dokken , en vlei my niet te onpas ! j-y zyt de eenigfte mensch, dien ik nog liefde toedraag: 1 rergun my op den duur uw vriend te zyn: wat junt gy ook gevoelen van het geen in mynen boezem : voedt ? Altyd waren uwe wenfehen matig en befcheiien; weinig begeerde gy, en ook dat weinige zonder Ddd 3 drift.  70$ HELVA EN DOKKEN, drift. Zeer gelaaten ftondt gy op, even als van een onaangenaam gastmaal , gy zag van uwe aaufpraak en verdienden af , als gy het overwigt van uwen mededinger gevoelde. —— Ik daarentegen , tot nu toe altyd overwinnaar van myne hateren en beneideren, ik tot de fchitterendfte hoogte opgedeegcn, ik, thands met een enkelen onvoorzienen dag ten grond gcflagen , van denzelfden Heer verfmaad, wien myne feherpzinnigheid uit duizcnde ongelegenheden redde, om wiens wil myn ziel duizend fchulden drukten -—— Ach 't is te veel. >- - En dan het befchimpcn der hoftlempers-, en die ftemmc in my zelven, en het koelzinnig gelaat derzulken, die voorheen de dip van myne tabbaard kusten' o dokken dokken , kost gy dit voelen, of ten minden denken , dan zoudt gy overtuigd zyn, dat voor zulk een geest geen rust meer te bedenken zy!" Arme helva, kost myn medelyden - „ Neen, ook dit voel ik my onwaardig; ik verdien mogelyk geene traanen, ten minden de uwe niet. Hoe dikwils hebt gy doove ooren gepredikt ! Nog deeze laatde maal dat ik u zag'. o dokken, die fon¬ tein ! die fontein! Nog twee uuren voor myn vertrek liet ik ze verwoesten ; doch wie zal de gedachte aan het gefprck by dezelve uit myne ziel verdelgen!" Hier greep dokken de hand zynes vriends, die zweeg en weende, hem omarmde, en in het naastgelegen dot van dit Landgoed zyn toevlugt nam. Vergeefs beproefde hy zeven daagen lang alle mogelyke middelen om hem gerust te nellen ; helva bleef troosteloos, en , om zyne ellende nog te vergrooten, kwelde hy zich  OF DE FONTEIN EN DE WATERVAL. 769 zich met eene den treurigen zo gewoonlyke voorftelling, dat het gevoel van zyne fmart altyd even fterk, en als eeuwigduurend zou aanhouden. „ Is myn verlies, (dus dacht hy) een waar en onverzetlyk verlies: en dat is het voor my; hoe kan het dan, zo lang ik hier veracht , laag vernederd en befpot, niemands vriend en van niemand bemind, myn leven heen fieepe, ooit ophouden? "— Vergeefs mogt dokken voorbeelden en beginzelen bybrengen! Een diepgrievende fmert moet de troost zelve zien, om zachter te werken; bewyzen en troostgronden te hooren is alleen de reeds uitgewerkte hartstochten mogelyk. Daar hel va zich zeer dikwils hun laatften gefprek by de Fontein erinnerde , befloot zyn Vriend dat mogelyk een vertroosting van een gelykvormig onder de zinnen vallend voorwerp beter, dan zyne tot hier beproefde middelen, werken zoude, en een zeer gelukkig geval kwam hem te ftade in 't ontwerpen van zyn plan, welkers uitvoering hy niet lange uitftelde, helva's Landgoed lag in het bergagtigfte deel des Lands; een by uitftek groote Rivier — wat doet de naam tot de zaak! — vloeide het dicht voor by, en ftroomde met een fterk, en meer dan een vierde myl in den omtrek hoorbaar, geruisch, zyn water van een der fteilfte rotzen af. Van rondomme waren hoogtens, waarvan men een groot gedeelte van den vloed overzien kon , en op een derzelven voerde dokken, even als by toeval, zynen Vriend, by een hunner morgen wandelingen. Welk een heerlyk Schouwfpel 1 riep hy uit: Zie eens helva! Een flaauw opflag van 't oog, en een koel: Ja dat is 't ook j was alles wat hy hier op deed en zeide. Ddd 4 Zie  77° HELVA EN DOKKEN, Zie hoe geheel veranderd, (voer dokken geduldig, en door dat onverfchiuig antwoord geenszins afgeichrikt voort,) de gebrooken ftroom aan de rotzen tot fchuim opwelt! Welk een vrecsfelyk geluid verwekt zyn afrollend water! Welk een doorwerkt mengzel van zand, aard en van water zelvs ! Welke een geheel nieuw fchynend weezen ontftaat uit deeze vermenging! Hoe geheel heeft het zyn doorzichtigheid verloren.' Wie zou toch in deezen witten berg van fchuim en waterbellen, die daar ruifchend aflrort, dat helder water van- gindfche zyde der rotzen vermoeden! o helva! laat ons toch nog hem eenige fchrceden verder nagaan. Zy deeden dit. —— „ Zie daar .'ving dokken, wanneer zy eenige honderd fchredcn verder gegaan waren, op nieuws aan: Reeds breekt zich hier en daar de fchuim ; reeds zyn millioenen van belletjes weder in water opgelost, doch echter is de vloed nog overal wit en als met fnceuw bedekt. —— Wel! als wy eens verder gingen , hoe lang dat nog zo zou aanhouden ? " Zy wandelden voort: Hoe langer hoe meer vermin, derde het bruifchen van den ftroom, en de bedekking van den fchuim; en eindelyk vloeide hy weder, doorzichtig als kristal , zagt en befpiegeld van de (traalen der Zonne, gelyk aan geene zyde van den Waterval. „ Ontdekt gy hier we! eenige fpoorcn van zyne voorige afftorting, en beroering die hier uit ontiiond?" Geene! in 't geheel geene! „Nudan,-helva! Zie, deeze ftroom gelykt, in en na  OF DE FONTEIN EN DE WATERVAL. 771 na zyne afftorting, de menfchelyke ziel in en na het ongeval. ' Wanneer de voormaals gelukkige zich plotsling van zyne hoogte voelt afgeftort, dan wordt hy inwendig gefchokt en beroert, dan verlaat hem de vreugde zyner ziele en de opbeurende moed. ■ Gantsch niet meer dat vorige wezen zynde, is ieder zyner zenuwen llegts voor treurige denkbeelden geftemt, is ieder vreugde in de fchepping dood voor hem, en het lachgende gelaat van ieder zyner evenmenfchen een folterende pyn, die met hem fchynt te fpotten,en zyn lyden door den afttand vergroot. Om eindelyk dc maat zyner kwellingen te voleinden , droomt hy zich een eeuwigheid voor zyne ellende, en gedenkt aan het tockomftige van volgende jaaren met eene huivering, die het tegenwoordige dubbeld verbittert. Hoe kan het ook anders zyn! Rondom hem is een dikke nevel, ondoordringbaar voor zyn zwak gezicht. In hem zelfs vindt hy geene hulp , en zo deeze al beftaat, is zy althans zeer gering, en het zeldfaam erfdeel van eenige fchaars te vindene wyze». Buiten hem ziet hy geene redding, gelooft noch denkt ze ook niet. Zoo flyt hy eenige daagen , eenige wecken , op zyn hoogst eenige maanden voort; doch tenvyl hy deezen tyd dus voortfleept , beginnen de fprtfche punten der pynigende fmerte allengskens afteflyten ; hier en da r hechten zich eenige nieuwe draaden van het vergenoegen vast; de eenzaamheid en flille rust krygen eenige waarde voor hem, en hoe verder hy voortgaat, keeren de fterkte en kracht der Jeugd in zyne ziele te rug; tot dat hy eindelyk, fchoon ook niet geheel en al de voormalige gelukkige, egtcr-ten minften dien ftaat zeer naby komt. —— Heeft het zinnenbeeld van den Fontein , gelyk ik meermalen uit uwe gefprekken heb kunnen opmaaken, Ddd 5 zoo  77* HELVA EN DOKKEN, ENZ. zoo fterk op uwe ziele gewerkt, laat dan ook dit beeld diep in uw gemoed zyn ingeprent! Wat zyt gy, eindig bepaald wezen , dat gy een eeuwig onafgebroken geluk hoopen , of een eeuwig beftendig ongeluk vreezen durft? De lange duurzaamheid alleen is genoeg om iets te gewennen, en dus ligt te leeren dragen. . En echter is dit flechts de allerlaatfte troost in de grootfle ellende, die gy op verre na niet behoeft. Hebt gy nog niet een Landgoed, gelyk dit, overig, door de Natuur gevormd, en verre verwyderd van het gewoel der groote waereld, wier aanfchyn uwe wonden dagelyks op nieuws zou opryten ? Hebt gy nog niet een Vriend , en Zielsvermogens , die zich zelfs het leven gezellig maaken? Schep moed, helva, fchep moed! De afgeftorte bruifchende ftroom zal ras weer klaar en rustig vloeijen. helva zweeg , diepdenkend in zich zelf gekeerd, wierp drie vluchtige blikken op den nabuurigen vloed, en lloeg den weg naar het land weder in, zonder zyn vriend tegen te fpreeken of bytevallen; intusfchen was dit gefprek voor hem van veel vrucht, en de gevolgen van weinige maanden beweezen, dat dokken gelyk gehad had. IL AL-  II. ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE.   775 OVER DE WISKUNDE EN DERZELVER NUTTIGHEID, IN HET BYZONDER IN DE BEOEFFENINGE DER NATUURKUNDE. Dat alle kundigheid en weetenfchap behoort gebruikt te-worden tot een nuttig einde, tot bevordering van het hoogfte geluk, zo des bezitters, als zyner medemenichen, is eene Helling, welke niemand ligtlyk zal tegenfpreeken. Ik mag, derhalven, dezelve gerustlyk, zonder verder bewys, aanneemen. En, inderdaad, wat is i eene, met moeite en arbeid vergaderde, kennis, van welke men geen gebruik maakt? Wat anders, dan de j opgehoopte fchatten van eenen gierigaart, die, door langduurig flaavcn en wroeten byeengefchraapt , met angst en kommer bewaard en bewaakt worden: terwyl \ het den vrekken eigenaar naauwlyks van het hart mag uit zynen overvloed het rioodigfte leevens onderhoud te i necmen, en beurs en hand gefloten zyn voor de ongelukkigen, welken hem fmeeken om eenige onderdeuning of 1 verligting hunner ellende. Doch ontleent de uitge- i breidde kundigheid haare voornaame, om niet te zeggen i haare éénige voortreffelykheid, van het nut, waartoe zy wordt aangewend, dan ontftaat hieruit een gewigtig onder-  776 OVER DE WISKUNDE EN DERZELVER NUT derfcheid in de waardye van byzondere Weetenfckippen, naarmaate deeze in haaren aart gefchikt zyn om meer of min groote en algemeene voordeden over het menschdom &tc verbreiden. De Weetenfchap , welker invloed zich tot weinigen bepaalt, is niet zo hoog te fchatten, •als zy, die geluk en zegen uitdeelt aan de geheele zamenleevinge. De Kundigheid , welke alleenlyk dient om het lichaam des Ryken op te fchikken, deszelven weelde te koesteren, en hem zyne dagen gemaklyk te doen doorbrengen, is niet te vergelyken by die edele Wectenfchappen, welker beoeffening het oordeel fcherpt, den mensch bekend maakt met zichzelven, en met de voorwerpen, welke hem omringen, hem derzelver natuur en waardy leert kennen, hem opmerkzaam doet worden op zyne plichten, het gevaar der dwaalingen aantoont, en den weg baant tot die veredeling des gemoeds, tot het verkrygen van die hoedanigheden, welke hier zyn inwendig genoegen verzekeren, hem der achtinge van alle weidenkenden waardig, en gefchikt maaken voor de zuivere, en tegenwoordig voor ons onbezef baare geneugten, welker openbaaring en genot wy namaals in een beter leeven verwachten. Wanneer wy, volgens deezen Regel, de waarde der menigvuldige onderwerpen, welke zich ter nafpeuringe en beoeffeninge aanbieden, metnaauwkeurigheid onderzoeken, en elk in zynen rang ftellen, zullen wy eene der eerfte en voomaamfte plaatzen aan de wiskunde moeten toewyzen. Geene Weetenfchap, immers, is meer gefchikt om den mensch juist te leeren denken, hem de kracht van bondige bewyzen te doen gevoelen, het zwakke en gebrekkige van bloote fchynredenen te toonen, en der listiglyk vermomde valschheid de gryns van het aangezicht te trekken. Geene andere kan zich be«  IN DE BEOEFENING DER NATUURKUNDE. 77? beroemen op die onbetwisfbaare zekerheid, die blykbaarheid, welke ook den opzettelykrten tegenftreever noodzaakt tot ftilzwygen en erkentenis der waarheid. Geene andere is van grootere nuttigheid en uitgebreider toepasfinge op het nafpeuren van de Wetten en Verfchynfelen der Natuur, welker kennis, voor zo verre dezelve door den mensch kan verkregen worden, de ziel vervult met eerbied voor, en doet verzinken in verwonderinge over de Magt, Wysheid en Goedheid van dat oneindige Weezen, welk dit Heelal uit niet te voorfchyn riep, en voor wiens genadig toevoorzicht de zwakke mensch, de kruipende worm, het nu groeiende en morgen verwelkte grasfcheutje, niet gering of verachtelyk, het beltuuren der beweegingen van ontelbaare Waerelden, die in de onmeetelyke ruimte om haare Zonnen draaien, niet moeilyk of bezwaarlyk is. De Waanwyze moge zich eerst een verkeerd denkbeeld van de fchikkinge des zonneftelfels vormen, en daarna tegenwerpingen inbrengen tegen zyne eigene herfenfehimmen; de waare Wysgeer, voorgelicht door de fakkel der Wiskunde, befpeurt den vinger der Almagt, en erkent, dat gods Werken alle met Wysheid gemaakt zyn. Het genot van deeze nuttigheid en voordeden is meer dan genoegzaam om den eenigzins ervaren Wiskundigen alle moeite rykelyk te vergelden, welke hy ter verkryginge zyner kundigheden heeft moeten aanwenden. Maar van die voordeden hebben geheel ongeoeffenden geen denkbeeld. Zy kunnen, derhalven, door de hoop op dezelve niet aangefpoord, of gemoedigd worden tot het overwinnen der zwaarigheden, welke zich in het leeren der Wiskunde doorgaans opdoen voor den eerstbeginnenden. Dienftig is het daarom, dat den zodanigen, de belooning, welke zy voor hunnen arbeid te wach-  778 OVER DE WISKUNDE EN DERZELVER NUt wachten hebben, duidelyk worde voorgehouden. En den Wiskundigen zelven kan bet niet onaangenaam zyn, dat voor eenige oogenblikken zyne gedachten gevestigd worden op de waardy der goederen, in welker bezittinge hy zich mag verheugen. Dus zal het niemand verwonderen, dat ik deeze Verhandeling toewyde aan het optellen en aanwyzen van eenige der voornaamftc nuttigheden van eene gezette en geregelde beoelfeninge der Wiskunde- Van eenige dier nuttigheden, zegge ik. Want verwacht niet, dat ik het ruime veld, het geen voor my open ligt, geheel zoude willen doorloopen, of de aandacht doen ftil ftaan by alle haarer waardige voorwerpen, welke zich in hetzelve vertoonen. De onderneeming zoude voor den leezer vermoeiende zyn, en myne krachten te boven gaan. In de bewustheid myner onbekwaamheid om aan dit onderwerp het vereischte recht te deen, zal ik my dubbel voldaan houden, indien kuudigen in deeze myne Verhandeling iets aantreffen, het geen zy hunner oplettendheid niet geheel onwaardig keuren, en min geoeffenden door dezelve opgewekt worden om een gedeelte der oogenblikken, welke ieder van .zynen dagelykfehen handel en noodzaaklyke verrichtingen overfchieten, te befteeden aan het onderzoeken en nafpeuren deezer voortreffelyke Weetenfchap. Ik zal daarom , na iets te hebben laaten voorafgaan over derzelver Natuure en Verdeelinge, fpreeken van de Üitwerkinge der Wiskunde op het menschlyk Verftand, en van derzelver Toepasfinge op de Natuurkunde. I. De Wiskunde is de Kennis der Betrekkingen, welke Voorwerpen, die vatbaar zyn voor vermeerdering of vermindering, ten opzichte van hunne Grootheid of Getal onderling kunnen hebben. — Deeze bepaaling zal mis-  IN DE BEOEFENING DER NATUURKUNDE. 779 misfchien door eenige aanmerkingen kortlyk dienen opgehelderd te worden. 1. Bepaalt de Wiskunde zich tot voorwerpen, welke vatbaar zyn voor vermeerdering of vermindering. Zodanig zyn alle eindige dingen. Het oneindige alleen is aan geene veranderinge onderhevig: maaf het kan ook met niets anders vergeleken worden. De oneindige Ruimte kunnen wy niet meeten, geene deelen in dezelve, noch eenige betrekkingen tusfchen die deelen begrypen. Maar al het eindige kan en grooter en kleiner worden ; het wordt door toevoeginge vermeerderd, en verminderd door afneeminge. Misleiden zullen fommigen denken, is 'er dan niet een gedeelte der Wiskunde, dat zich bezig houdt mst de berekeninge van het oneindig kleine? Ja: Maar dat oneindig klein is alleenlyk zo met betrekkinge tot de bepaalde Grootheden, met welke het vergeleken wordt, niet in zichzelven of volftrektlyk. Ten blyke hiervan dient, dat 'er Grootbeden kunnen uitgedacht worden , welke nog oneindig klein zyn in vergelykinge der eerfte oneindig kleinen, en tot dezelve eene gelyke betrekking hebben, als deeze tot Voorwerpen van eene bepaalde grootte. Doch ik zal my niet ophouden met deeze afgetrokken ftukken, welker verdere voordragt voor kundigen onnoodig is, en by anderen Vruchtloos de verbeelding zoude verwarren , de aandacht aftematten. 2. Zyn het niet de voorwerpen zelve, met welker befchouwinge de Wiskunde zich bezig houdt, maar enkel de betrekkingen, welke dezelve ten opzichte van hun Getal of Grootheid tot elkander hebben. De eigenlyke Wiskunde bekommert zich, b. v., niet met de Natuure of Eigenfchappen der Lichaamen. Zy onderzoekt zelfs niet, of de Lichaamen inderdaad beftaan. Niets anders hatüurk. I. D. E e e dan  780 OVER DE WISKUNDE EN DERZELVER NOT dan lengte, breedte, hoogte en getal, en derzelver verfchillende gedaanten en daaruit voortfpruitende betrekkingen, zyn het, welke zy nagaat. 'Wanneer zy de Eigenfchappen van eenen rechthoekigen Driehoek nafpeurt of betoogt, is by haar de vraag niet, of ergens in het gefchapene eenig Lichaam befta onder zulk eene gedaante. Het is haar genoeg de Hoedanigheden te weeten, welke uit die gedaante moeten volgen. In het berekenen eener fomme mag men de uitkomst toepasfen op eenig bepaald onderwerp, b. v., op eene zekere hoeveelheid van goederen, of derzelver waardy in den koophandel, maar, geduurende de berekening zelve , zyn het enkel de getalen en derzelver vergeiyking met elkander door Byvoeginge, Aftrekkinge, Vermenigvuldiginge, en Deelingc, op welke onze aandacht gevestigd is. 3. De eigenlyke Wiskunde fcheidt zich hierdoor in twee byzondere Hoofdtakken, naarmaate zy of de Getalen , of de Uitgebreidheid tot haar voorwerp neemt. Men noemt die Hoofddcelen de Rekenkunde en de Meetkunde. Sommigen voegen hierby eene derde Hoofideeling, de Algebra of Stelkunst. Doch met meerder recht fchynen anderen deeze aan te merken als eene foort van Rekenkunde, welke zich bedient van de Letteren van het Alphabet, in plaatze van de getalmerken, welke de gewoone Cyferkunst bezigt. Hierom wordt zy ook door den beroemden newton en andere groote Mannen beftempeld met den naam van Algemeene Rekenkunde. — Tot het eerfte deezer Hoofddeelen , de Rekenkunde, behooren dan de gewoone Cyfferkunst, of de kennis van de getalen en derzelver betrekkingen, en de Algebra, of de kennis van de afgetrokken eigenfchappen der grootheden , welke zich wederom verdeelt in de Eindige of Bepaalde , en ,de Oneindige. De eerfte van deeze is ei-  IN DE BEOEFENING DER NATUURKUNDE. 7SI eigenlyk de gewoone Stelkunst; haare voorwerpen zyn de Vergelykingen, zo van eene of twee, als van meer afmeetingen. De Algebra van het Oneindige heeft deezen naam ontleend van die, in vergelykinge met andere , oneindig kleine Grootheden , van welke ik reeds een woord gefproken hebbe, en welke , om zo te fpreeken , de ftoffen zyn, waarmede zy werkt. Het andere Hoofddeel, de Meetkunde, of de kennis van de betrekkingen der Uitgebreidheid, bevat, behalveft de meetkundige Grendbeginfelen, de Meeting der Rechtlynige en Klootfche Driehoeken, en ftygt verder op tot de Befchouwing van de Eigenfchappen der Kegelfneden, en andere kromme Lynen. 4. Nog is men gewoon de Wiskunde te onderfcheiden in Zuivere en Gemengde, of Toegepaste. Tot de zuivere behoort alles, wat ik tot nog toe hebbe opgenoemd. De Gemengde Wiskunde is eigenlyk niets anders dan de Toepasfing der Zuivere Wiskunde op Natuurkundige Onderwerpen. Zy bevat in haaren omvang de Werktuigkunde , met derzelver byzondere Deelen; de Weegkunde, zo eigenlyke als Waterweegkunde; de Krachtkunde of Beweegkunde , zo ten opzichte van vaste Lichaamen, als van Vloeiftoffen, en den Wederftand, welke deeze den Lichaamen bieden, die zich in haar beweegen ; de Aardryksbefchryving ; de Starrckunde; de Zeevaart; de Tydrekening; de Beweeging der Hemelfche Lichaamen , met derzelver Wetten en Verfchynfelen; de gehcele Gezichtkunde; de Kennis van het Ge luid, en deszclven Eigenfchappen in het algemeen, voor zo verre het veroorzaakt wordt door zekere bepaalde beweeginge eener veerkrachtige Vloeiftoffe; en in het byzonder, wanneer de geluiden met elkander vergeleken worden, het zy ten opzichte hunner duuringe en E e e a op-  782 OVER DE WISKUNDE EN DERZELVER NUT opvolginge, het zy ten opzichte hunner overeenkomst, verfcheidenheid of ftrydigheid : met één woord , de Toonkunst, het befpiegelendc gedeelte der Muüek, is een deel der Gemengde of Toegepaste Wiskunde. II. Uit deeze bloote optellinge kan men reeds de Voortrefl'elykheid en het uitgebreide nut der Wiskunde afleiden. Maar deeze zullen zich nog veel duidelyker vertoonen , wanneer wy acht geeven op de volgende aanmerkingen. I. Vooreerst munt deeze edele Weetenfchap uit in de eenvoudigheid haarer Beginfelen, en de zekerheid haarer Betoogingen. Geen ander voorwerp van menschlyke kennisfe fteunt op vaster of meer bekende gronden. De Grondftellingen der Wiskunde , uit welke zy alle haare leeringen en gevolgen afleidt , zyn de alge. meene beginfels van alle redeneeringe, welker waarheid zo klaar en duidelyk is, dat zy door ieder noodzaaklyk moeten toegeftemd worden, die flechts de uitdrukkingen verftaat , in welke zy hem worden voorgehouden. Wat is, b. v., eenvoudiger en zekerder , dan dat , wanneer twee dingen , ieder op zichzelvc, gelyk zyn aan een cn hetzelfde derde , zy dan aan elkander gelyk zyn ? Dan dat , wanneer van twee even groote fommen gelyke hoeveelheden worden afgetrokken , de resten van weerskanten even groot zullen blyven? Deeze en diergelyke Voorftellen mogen fomtyds vatbaar zyn voor eenige ophelderinge by de zulken, die, by gebrek van oeffeninge of vaardigheid van geest, de algemeene uitdrukkingen niet bevatten, in welke zy worden voorgefteld; maar zy hebben geene betooging noodig. Zy zyn zelfs niet vatbaar voor betoogingc. Want wat is betoogen of bewyzen anders dan aantoonen , dat zekere gegeven Helling ten naauwften verbonden is met, en nood-  ÏN DE BEOEFENING SER NATUURKUNDE. ?S£ tioodzaaklyk volgt uit eene andere eenvoudiger ftellinge, welker waarheid bekend is? Wanneer, derhalven, eenige Helling zelve zo eenvoudig is, dat men ze by geene andere van meerdere eenvoudigheid kan vergelyken, is zy geen voorwerp van betooginge, maar overtuigt het verftand, dat onmiddellyk haare waarheid ziet, zonder tusfchenkomst van eenige redeneeringe. —— Dezelfde zekerheid en blykbaarheid breidt zich uit tot de meer zamengeftclde Voorftellen , welke uit deeze eerfte Stellingen voortvloeien. Alle duifterheid, alle gebrek van blykbaarheid in eenig bewys komt voort, of uit de onzekerheid der Grondftellingen, uit welke dat bewys wordt afgeleid, of uit eenen niet genoeg duide. lyken' zamenhang tusfchen die Grondftellingen en de Gevolgen, welke men uit dezelve wil doen voortvloeien. Maar de Grondftellingen der Wiskunde zyn, gelyk wy zagen, de zekerheid zelve. De verdere Voorftellen zyn aan deeze eerfte onaffcheidbaar verknocht, en moeten met dezelve ftaan of vallen. Somtyds wordt een bewys duister en twyffelachtig "door het gebruiken van dubbelzinnige woorden, welker betekenis deVoorfteller door onachtzaamheid niet duidelyk genoeg heeft aangewezen, of welke hy voorbedachtelyk mengt onder zyne redenen. De Wiskunde vermydt deeze duisterheid, en neemt alle twyffeling weg door haare uitdrukkingen naauwkeuriglyk te bepaalen, door vooraf te zeggen, in welken zin zy haare woorden bezige , en door zich, vervolgens flipt te houden aan de eenmaal opgegeven betekenisfe. Dit kan ook in andere Weetenfchappen gevolgd worden; de beste Schryvers over de Zedekundc , over de Waarheden van den Natuurlyken Godsdienst, hebben het gedaan in zekere maate; maar niemand, of naauwlyks iemand, is in het bewaaren der Eec 3 een-  f84 OVER DE WISKUNDE EN DERZELVER NUT eenmaal vastgelleldc betekenisfe zo zorgvuldig geweest als de Opflellers van Wiskundige Werken. — Doch allerduidelykst is het onderfcheid in de blykbaarheid des zamenhangs tusfehen het Voorftel, dat bewezen moet worden , en de Grondftclling, uit welke men het wil afleiden. Dit ontftaat meestal uit de natuure der onderwerpen zelve. Deeze gaan in de meeste, of liever alle, andere zaaken verzeld van eene menigte van omftandigheden, welke ons of geheel onbekend zyn, of onze oplettendheid ontfnappen, of op den uitfiag van ons bewys eenen veel grooteren invloed hebben dan wy ons verbeeldden. Van hier die zo verfchillende, die tegen elkander ftrydende gevoelens over zaaken betreffende de Godgeleerdheid, de Rechtsgeleerdheid, de Geneeskunde , en bykans alle andere Weetcnfchappen, zelfs onder de zodanigen, die in dezelve de grootfte vorderingen gemaakt hebben. De Wiskunde, zich alleenlyk bepaalende tot het onderzoeken van afgetrokken denkbeelden, welke niets anders bevatten, dan het geene in de voorgefielde verklaaringen en bepaalingen ligt opgelloten, en tot het nafpeuren van de onderlinge betrekkingen dier denkbeelden, vermydt deeze zwaarigheid. Zy gaat geduurig voort met eenen vasten tred zonder flruikelen. Zy deelt zelfs die zekerheid eenigzins mede aan zodanige Voorftellen der Natuurkunde, welke zich op haare wyze laaten behandelen. Wanneer men, b. v., in de Gezichtkunde aanneemt, dat de Lichtftraalen, door de lichtende lichaamen uitgefchoten, in rechte lynen voortloopcn, zo lang zy niet door eenig beletfel gefluit worden ; dat zy, tegen eenig vast lichaam ftootendc, zodanig te rug gekaatst worden , dat de hoek van aflluitinge even groot zy als die van invallinge; en dat zy uit eenige middenftoffe overgaande in eene andere van verfchillende  IN DE BEOEFENING DER NATUURKUNDE. 785 lende dichtheid, volgens vastbepaalde Wetten gebroken worden: wanneer men, zegge ik, deeze gronden voor. af vastflelt, wordt het geheele gebouw der Gezichtkunde van den grooten newton met volkomen genistheid op dezelve opgetrokken. Ondertusfchen moeten wy erkennen, dat deeze zekerheid niet gelyk ftaat met die van zuiver Wiskundige Voordellen. Deeze fteunen op volftrekt onverwrikbaare grondflagen, daar de andere rusten op het getuigenis der zintuigen, en op eene onderftelling, die hoe redelyk, hoe zeer door proeven en berekeningen bevestigd, nimmer opklimt tot Wiskundige Blykbaarheid. 2. De oeffening der Wiskunde zuivert en fcherpt het oordeel. De geest leert daardoor den aart en vereischten eener waare betooginge kennen. Daar de Wiskunde geene andere dan klaare denkbeelden toelaat; wordt het verfland, dat zich met dezelve bezig houdt, ongevoelig gewoon in zyne befpiegelingen, ook over andere onderwerpen , het klaare en duidclyke te fchiften van het verwarde en duillere. Het naauwkeurig onderzoek van wiskundige bewyzen fielt ons in ftaat om over de waarde van andere redeneeringen te oordeelen, en te zien, of zy de Hellingen, voor welke zy worden bygebragt, volkomen boven redelyke twylfeling en tegenfpraak brengen, dan ze flechts tot zekeren trap van waarfchynlykheid opvoeren, of wel geheel in het onzekere laaten. - Ieder, die eenige opmerkzaamheid bezit, weet van hoeveel aanbelang het zy , in het onderzoeken en bewyzen, dat men den waaren ftaat der vraage of des voorftels duidelyk begrype, en denzelven altoos in het oog houde. Wanneer wy eenig voorftel willen betoogen , moeten wy vooraf ons van hetzelve een klaar en volledig denkbeeld maaken. Dat denkbeeld Eee 4 moet  785 OVER DE WISKUNDE EN DERZELVER NOT moet altoos, zo lang het bewys niet voltrokken is, voor ons vcrftand tegenwoordig blyven , en wy moeten 'er nimmer van afzwerven door onnoodige uitweidingen, By het oplosfen eener vraage moeten wy wreeten, wat wy eigenlyk hebben te beantwoorden; wat ons als bekend worde opgegeven, wat wy moeten zoeken; en van welken kant wy dit onderzoek hebben te beginnen Het inmengen van zaaken , welke tot het groote oogmerk niet behooren , baart altoos duisterheid en verwarring, en leidt doorgaans tot geheel verkeerde befluiten. Wanneer, b. v. gevraagd wordt, of onze Voorouders het recht gehad hebben om het Spaanfche Juk van den hals te werpen, en een vry Gemeenebest op te richten, kunnen de rechten , welke piiilippus de II in Spanje en Italië bezat, nooit in aanmerking komen. De vraag is alleenlyk, of die Vorst de verbindtenisfen , welke hy met zyne Nederlandfchc Gewesten had aangegaan, den eed by zyne huldiging gezworen, zodanig had verwaarloosd en gefchonden, dat het Volk van Nederland zich met reden mogt ontflagen achten van dc verplichtinge tot die gehoorzaamheid , welke het hem beloofd had. Wat hiertoe niet behoorde zoude meer gefchikt zyn om onkundigen en ombedachten zand in dc oogen te ltrooien, en het ftuk in verwarring te brengen, dan om tot een rechtmaatig befluit te komen. De vertlandige beoeffening der Wiskunde leert ons allen onnoodigen en onnutten omflag vermyden, onze aandacht vestigen op het weezen derzaake, zonder ons door vreemde befpiegelingen en verbeeldingen te laaten aftrekken. By gebreke hiervan ziet men dikwyls in de werken van anders geleerde Mannen eene duisterheid , verwarring, en eindelooze uitweidingen, die niets ter zaake doen, en flechts den Leezer vermoeien, zonder hem te onderrichten, welke men  IN DE BEOEFENING DER. NATUURKUNDE. 787 men niet zal aantreffen by zodanigen, die in den loop hunner LetteroefFeningen een gedeelte van hunnen tyden vlyt befteedden aan het leeren der Wiskunde. —— Vooral dient de Stelkunst om het oordeel op te fcherpen en te verfterken. Daar in dezelve meestal vraagen worden opgegeven, op welke het antwoord moet gezocht worden, gewent het vcrftand door derzelver beoeffeninge vaardiglyk de opgegeven voorwaarden te begrypen, het bekende te onderfcheiden van bet onbekende, het rechte oogpunt te bemerken, waaruit het Vraagftuk moet befchouwd worden, en den kant, van welken men de oplosfmg moet aanvangen. Men heeft tegen de beoeffening der Wiskunde wel eens ingebragt, dat zy de verbeeldingskracht zoude verftompen , den geest geheel vervullen met afgetrokken denkbeelden, en onbekwaam doen worden tot het fmaaken van het verhevene en fchoone der fraaie Wetenfchappen , ongefchikt voor de geneugten eener befchaafde verkeeringe, ja bykans voor de noodwendige bezigheden en verrichtingen des leevens. Bekend is de vertelling van den Franfchen Wiskundigen, die zich hebbende laaten overhaalcn om een werk van vernuft te leezen, in plaatze van door deszelven fchoonheden getroffen te zyn, het koeltjens te rug gaf, zeggende, dat het niets betoogde. De beroemde Deken van St. Patrick te Dublin, Dr. jonathan svvift , een man, wiens lecvendige verbeelding hem fomtyds bykans vervoerde tot de grenzen der ylhoofdigheid, fpot in zyne Reizen van Gul/iver, op eenen geestigen trant, met de zodanigen, die, zich geheel overgeevende aan afgetrokken befpiegelingen, niet letten op het geene voor hunne voeten is. Hy doet in Laputa eenen fnyder de hoogte des Reizigers door een quadrant, de oppervlakte en het beloop des lichaams Eee 5 met  783 OVER DE WISKUNDE EN DERZELVER NUT met ry en pasfer afmeeten, en vervolgens, door eenen kleinen misdag in de berekeninge, een geheel kwalyk pasfend kleed afleveren. Men konde deeze fpot- tèrny betaald zetten met aan te merken, dat een weinig meer afgetrokkenheid zeer heilzaam zoude zyn voor veelen, die hun leeven doorbrengen in geduurige verftroojinge ', in gezelfchap den bedachtzaamen verveelen door dwaas en ontydig gefnap, in eenzaamheid met zichzelven verlegen zyn, en door het vlieden van erndige bezigheid in de jeugd en middelbaaren leeftyd, voorraad opleggen van verdriet en gemelykheid in den ouderdom. , Maar vvy zullen gezetter antwoorden. Ieder mensch heeft , om eene zedert korten tyd ingevoerde boertige fpreekwys te gebruiken, zyn ftok$aard}e, zyne meest geliefkoosde neiging en bezigheid. Dit ftokpaardje, hoe tam en onfchadelyk het dier ook moge fchynen, moet altoos met voorzigtigheid befluurd, endoorgaans met eenen vry ftyven teugel gereden worden, indien men niet begeere, dat het den toom op de tanden neeme, zynen Ryder wegvoere, en van eene fteilte afdorte, of in eene graft doe tuimelen. Om eigenlyker te fpreeken, men behoort nooit aan eene enkele neiginge, fchoon in zichzelve onfchuldig, zo geheel zich over te geeven, dat men alle andere oeffeningen of bezigheden verwaarlooze. Dit zoude doorgaans oorzaak zyn, dat men wel, in fommige byzonderheden, groote vorderingen maakte, maar, over het geheel, tot eenen veel getingeren trap van bekwaamheid, kundigheid, en volmaaktheid kwam, dan men anders had kunnen bereiken. Wel is waar, het menschlyk verftand is te bepaald, de tyd des leevens te kort, om veele zaaken van onderfcheiden aart te doorgronden; en de meestcn, die in meer dan ééne weetenfchap wilden uitmunten, weinige ver- he-  IN DE BEOEFENING DER NATUURKUNDE. 7&9 heven geesten uitgezonderd, hebben van alles iets ge. leerd, maar niets in den grond befchouwd. Maar van den anderen kant zyn ook alle , ten minften verre de meefte , Weetenfchappen zo naauw aan elkander verbonden , dat men geene volkomen kan leeren begrypen, zonder, ten minften, eenig denkbeeld te hebben van verfcheiden andere. Wat is een Godgeleerde, die niets kent dan zyn Systema, zonder zich behoorelyk in Taal- en Oudheidkunde, de Gefchiedenisfen, en het Recht der Natuure geoelfend te hebben ? Wat een Rechtsgeleerde, wiens geheele kundigheid zich bepaalt tot eene Naamlyst der Roomfche Wetten , zonder dat hy wecte , by welke gelegenheid, of om welke redenen , ieder derzelve zy ingevoerd, welke betrekking zy bebben tot den ftaat van het Roomfche Gemeenebest, of, in laatere tyden, van het Keizerryk, in hoe verre zy toepasfelyk zyn op andere Volken, die onder eenen anderen Regeeringsvorrn, in eene andere luchtftreek leeven, en andere zeden hebben, in het byzonder op den toeftand van zyn eigen Vaderland ? Zyn niet deezen even befpottelyk als hy, in wiens herfenen geene plaats is voor andere denkbeelden dan voor die van getalen, rechte en kromme , raak- en fnylynen, vergelykingen en oneindige reekfen? ■• Is, daarenboven, deeze te verregaande afgetrokkenheid, deeze dorheid van vernuft een noodzaaklyk gevolg van het bcoeffenen der Wiskunde? Spruit zy niet veel meer uit dat verkeerde overleg, waardoor ook de beste dingen fchadelyk kunnen worden? Immers leert de ondervinding, dat de bekwaamde Wiskundigen dikwyls ook in andere Weetenfchappen hebben uitgemunt, plato , de welfpreekende plato , die door zyne diepe kundigheden, zynen inneemenden fchryftrant, en bevallige voordragt van zaaken  OVER DE WISKUNDE EN DERZELVER KtfP ken zo beroemd is, was een der groote Wiskundigen van zynen tyd. Of, wil men voorbeelden van laatere tyden, men hcrinuere zich flechts dc naamen van eenen .keil, eenen whiston , eenen clarke, eenen fontenelle, eenen alemiïert, eenen boscovicu Werd die groote Staatsman, wiens gedachtenis by alle rechtfchapen Nederlanders in altoosduurende hoogachtinge zal weezen , de Raadpenfionaris jan de witt, door zyne Wiskundige nafpeuringen belet het roer van Staat met eene vaste hand te beftuuren? (*) 1 Men houde dan op der Wiskunde iets aan te wryven, het geen enkel moet gefteld worden op rekening van het bekrompen verftand van fommige beoeffenaars eener Weetenfchap , die in haaren aart gefchikt is om den geest te verheffen , en bekwaam te maaken tot nafpeuring en kennis van veele weetenswaardige onderwerpen, die zonder haare hulpe nimmer naar behooren kunnen onderzocht of geleerd worden. Ik zal dit alleenlyk door dén voorbeeld aantoonen. Dat voorbeeld zal de Natuurkunde zyn. III. Veele, de meefte, deelen der Natuurkunde zyn niets anders dan eene Gemengde of toegepaste Wiskunde, gelyk ik reeds hebbe aangemerkt. Het is waar, fommige ftukken derzelve laaten zich niet op dezelfde wyze (*) Het zoude gemaklyk vallen een veel grooter aantal van voorbeelden uit ons Vaderland by te brengen, en deeze lyst te vermeerderen met de naamen van huigens , iiudde, hooft, Witsen, helvetius en andere groote Mannen, die hunne uit* muntende bedrevenheid in de Wiskunde paarden met het behandelen van Staatszaaken, het befchermen der Vryheid , en het vlytig beoeffenen der befchaafde Weetenfchappen. Maar één voorbeeld zy genoeg.  IN DE BEOEFENING DER NATUUR KUNDE. 791 ■wyze behandelen , of de Wiskundige manier van betoogen op zich toepasfen. Zodanig zyn de natuur en de werkingen des Vuurs, der Eleélriciteit, der verfchillende foorten van lucht en meer andere. Doch dit bewyst alleenlyk , dat de toepasfing der Wiskunde zich niet tot alles uitftrekt; of, misfchien, niets meer, dan dat wy die deelen der Natuurkunde nog^niet genoeg beoeffend, geene genoegzaame proeven gedaan hebben, of veelligt doen kunnen, om tot eenen grondflag te dienen , op welken men eene Wiskundige betooging zoude kunnen vestigen. De oude Wysgeeren dachten nimmer , dat die betooging eenigzins toepasfelyk ware op de Gezichtkunde. De breeking der uit de eene middenftolfe in de andere overgaande lichtftraalen was hun te eenemaal onbekend. Zy wisten niet te zeggen, hoe het bykome, dat een ouder het water gedompeld lichaam zich aan het oog, dat buiten het water is, grooter vertoone, dan wanneer het zich in de lucht bevindt; of waarom een rechte ftok, fchuins in het water gefteken, zo dat een gedeelte buiten het water uitfteeke, by de oppervlakte des waters eene bogt vertoone, en als gebroken fchyne. Ja dit laatfte werd door de Sceptici, of TwyfFelaars, bygebragt als een doorflaand bewys van de bedriegelykheid der zintuigen, en eene reden van algemeene twyffelinge. Ondertusfchen is tegenwoordig niets gemaklyker dan deeze verfchynfels uit te leggen , en eene wiskundige betooging op dezelve toe te pasfen. Misfchien nadert de dag, in welken die toepasfing ftaat te gefchieden op onderwerpen , van welke wy tegenwoordig niets diergelyks vermoeden. Dat wy fommige geheimen der Natuure niet ontdekken, moet ons niet doen wanhoopen aan derzelver ontdekkinge door anderen. Volgende eeuwen zullen, misfchien, de tegenwoordige zo verre over.  792 OVER DE WISKUNDE EN DERZELVER NUT overtreffen in natuurkundige bedrevenheid, als de onze verheven is boven die der Ouden. En dan zullen de woorden van den doorluchtigcn Kanfelier van Engeland, franciscus baco verulamius , die reeds zo uitmuntend zyn bewaarheid, geduuriglyk meer vervuld worden. Naarmaate de Natuurkunde," zegt hy, „ dagelyks ' o-rootere vorderingen zal maaken, en nieuwe grond" Hellingen voortbrengen , zal ook de Wiskunde, in veele ftukken, nieuwe bearbeiding noodig hebben, , en het getal der takken van gemengde Wiskunde toe- neemen." Om niet tot langwyligheid te vervallen, of de aandacht te vermoeien, zal ik my niet inlaaten tot het aantoonen van de nuttigheid en noodzaaklykheid van wiskundige bedrevenheid in alle die deelen der Natuurkunde, op welke men dezelve tot nog toe heeft leeren tocpasfen. Het zal my genoeg zyn twee of drie derzelve met den vinger aangeroerd te hebben. i. De Werktuigkunde, zo die het evenwigt van onderfcheiden lichaamen leert vinden , als welke handelt over de beweegende krachten, rust geheel op de regelen der Wiskunde. Dat eene kracht, welke aan eenen hefboom werkt op eenen grooten afftand van het fteunpunt, eene grootere zwaarte kan in evenwigt houden en opligten dan eene even groote kracht, welke nader by het fteunpunt geplaatst is, heeft de ondervinding al vroeg moeten leeren aan allen, die zich bemoeiden met het bewerken en vervoeren van zwaare lasten, het oprichten van gebouwen en diergelyke. Maar dat deeze vermeerdering van kracht altoos gepaard gaat met een evenredig verlies van tyd, was in den eerden opflag niet zo duidelyk. Hierdoor is het, ongetwyffeld, menigmaalcn  IN DE BEOEFENING DER NATUURKUNDE. 793 gebeurd, en gebeurt nog dikwyls den onkundigen, dat men , of eene groote kracht nutloos verfpille, of meer tyds, dan noodig was, gebruike. Het was bet werk der Wiskunde te bepaalen, op welke wyze men eene gegeven kracht op het voordeeliglte moest aanleggen, om binnen eenen beftemden tyd de grootfte uitwerking te doen. Zy leerde eenvoudige werktuigen derwyze koppelen en zamenftellen, dat deeze de minst mogelyke ruimte wegnamen , en dat de wryving, welke men nooit geheel kan doen ophouden, aan de werkende kracht de minde belemmering veroorzaakte. Onze Molens leveren daarvan treffelyke voorbeelden. Met welke kracht, om flechts één te noemen, wordt,in de papiermolens het nieuwgemaakte papier geperst, wanneer aan hel eene einde des hefbooms, die door den opftaanden ftyl der pers loopt, een touw wordt vastgemaakt, welks ander einde gehecht is aan eene rechtopftaande fpil, door welke lange hefboomen gefteken zyn , om door eene kracht, aan het einde van deeze laatften geplaatst, het touw allengskens op de fpil te winden , daardoor de hefboom der pers langzaam aan te trekken, en de pers zelve , met eene nqg langzaamer bevveeginge, maar verfchrikkelyke kracht toe te fchroeven. Die krachten te regelen , derzelver uitwerking te berekenen is het werk der Wiskunde. . Wie is niet overtuigd van de nuttigheid der uurwerken, die voortrefFelyke werktuigen? Wie kent niet derzelver meerderheid boven de zand- en waterloopers der Ouden ? En waaraan heeft men derzelver volmaakïng te danken dan aan de Wiskunde ? In de zakuurwerken is de kracht der veer, die het geheele konstwerk in beweeging zet, de grootfte, wanneer de veer is opgewonden; naarmaate deeze zich ontfpant, verflaauwt haar vermogen van werkinge. Hier-  794 OVER DE WISKUNDE EN DERZEEVER NUT Hieruit volgde van zelve, dat de fnaar of keten, welke aan den trommel en aan de fnek vast is, wanneer de veer was opgewonden, op eenen minderen afftand van de as des fnekrads moest werken, dan na dat de veer, gedeeltelyk ontfpannen, een aanmerkelyk deel van haare kracht verloren had. Maar op welke wyze moest deeze afftand toeneemen ? en welke gedaante moest daartoe aan de fuck gegeven worden ? De Wiskundige leerde den Werkman , dat de doorfnede der fnek in haaren omtrek eene hyperbola moest verbeelden. Wanneer dc Romeinen, in den tweeden Punifchen oorlog, in het toppunt van hunnen krygsroem , onder eenen hunner dapperfte en bedrevenfte Veldoverftcn, de Stad Syracufe aantastten, was het de wiskundige archimedes , die door zyne oorlogswerktuigen, geduurende langen tyd, hunne poogingen verydelde, en misfchien hen zoude genoodzaakt hebben, de belegering met fchande op te breekem, indien niet de zorgeloosheid der in woonderen aan marcellus gelegenheid had gegeven om de Stad by verrasfmge te veroveren. . a. De Starrekunde , niet alleen die eigenlyk zo genoemd wordt, en zich bepaalt tot het berekenen van de plaatzen der Dwaalftarren, van de Verduideringen van Zonne en Maanc, of der Wachteren van Jupiter, maar ook de Natuurkunde der Ilemelfche Lichaamen, de bepaaling van derzelver grootte, digtheid, afftanden , wetten van beweeginge, en werking op elkander door onderlinge aantrekking, is geheel en al Wiskunde, en kan door niemand begrepen worden, die niet ten minsten gemeenzaam is met de gewoone Meetkunde, de Leere der platte en klootfche Driehoeken, der Kegel- fneden, en met de Beginfelen der Algebra. Ja de Zeevaart, welke haare vorderingen zo zeer aan de Star-  in de beoefening der natuurkunde. 795 Starrekunde heeft te danken, kan de Weetenfchap, van welke wy handelen, even weinig ontbeerd worden. Ik zwyge nu van de Aardrykskunde, van de Watervveeg- en Waterloopkunde, van de Gezichtkunde ^ en van andere takken der Natuurkunde, in welke men eerst aanmerkelyke vorderingen heeft gemaakt, zedert dat men bedacht geweest is de Wiskunde op dezelve toe te pasfeiiö 3. Het is daarom van deuiterfte nöodzaaklykheid voor allen, die weezcnlyke vorderingen willen maaken in eené grondige kennisfe der Natuure, dat zy vooraf zich op eene behoorelyke wyze oeffenen in de Wiskundige Weetenfchappen. Verre zy het van my, dat ik het doen en bywconen van Natuurkundige Proeven zoude afkeuren. De ondervinding is de voornaame grondflag onzer kundigheden, raakende voorwerpen, welke de uiterlyke zinnen treffen; en een der groote beletfelen, welke den voortgang deezer edele Weetenfchap, zo veele eeuwen lang , gefluit of vertraagd hebben, is geweest , dat men te vroegtydig flelfels heeft willen bouwen , in plaatze van de Natuur zelve te raadpleegen; dat men eerst Regels en Onderftellingen heeft uitgedacht, en vervolgens getracht de Verfehynfels, welke men waarnam, naar dezelve te plooien<, daar men eerst de Verfehynfels had moeten onderzoeken, om uit der. zei ver vergelykinge de Wetten en Regels der Natuure op te maaken. De groote misflag van descartes was, dat hy te veel wilde afdoen, en van alles reden geevcn. Had hy minder beflist, minder onderftellingen gemaakt, meerdere proeven genomen, en openhartiger zyne onkunde beleden in zaaken, van welke het hem onmogelyk was eene grondige kennis te hebben, hy natuurk. £ D. Fff Moti*  79<5 over de wiskunde en derzelver nut zoude, met zyn doordringend verftand, en uitmuntende Wiskunde, veele misdagen vermyd, en misfchien verfcheiden gewigtige ontdekkingen gedaan hebben,die nu bewaard bleeven voor den doorluchtigen newton, welke met even groot vernuft en fchranderheid, maatniet meerdere bezadigdheid en omzichtigheid, zyne nafpeuringen voortzettede. —— Ik wil ook gaarne erkennen, dat het zien en doen van Natuurkundige Proeven altoos ten minden eene fchuldlooze en zelfs nuttige uitfpanning is, wanneer men ze befchouwt met eenige oplettendheid. Men vordert dan altoos iets in kundigheid, en krygt ten minden een ruuw en algemeen begrip van zaaken. En dit is zckerlyk fomtyds alles , wat men kan vorderen van menfchen, die, bepaald aan hunne bezigheden, naauwlyks eenigen tyd overhouden tot befchaaving en uitbreiding van hunne verdandlyke vermogens. Maar wanneer men van deeze uitfpanningen het rechte voordeel wil trekken, moet men eenen dap verder gaan, het geene men ziet overdenken, de intkomden der proeven berekenen, dezelve met elkander vergelyken, en uit die vergelykinge tot algemeene beduiten trachten op te klimmen. Dit behoort niemand te verzuimen, die den naam van eenen Liefhebber der Natuurkunde eenigzins wil waardig zyn. En hiertoe is het noodig, dat men niet onkundig zy van de beginfelen der Wiskunde. — Misfchien zal men my tegenwerpen, dat verre de meede menfchen geenen genocgzaamen tyd hebben om zich fterk te bevlytigen op zaaken, welke doorgaans van hun beroep zo te eenemaal vreemd zyn; en clat men, om in deeze dingen wel te daagen, .dezelve vroegtydig dient by de hand te neemen, tervvyl het verftand nog buigzaam is, en vatbaar  in de beoefening der natuurkunde. 797 baar voor allerlei indrukfelcn. Op deeze tegen¬ werping zoude ik misfchien kunnen antwoorden met de woorden van eenen Arbeidsman, die naauwlyks verheven fcheen boven weezenlyke behoeftigheid. Deezen vond ik tot myne verwondering zeer bedreven in de Grondbeginfelen van euclides, welke hy zich zonder Leermecfter had eigen gemaakt, en wanneer ik hem vraagde, hoe hy toch, daar hy van den morgen tot den avond met zyne handen moest werken om de fobere kost te krygen, hiertoe genoegzaamen tyd had kunnen vinden, kreeg ik ten antwoord, dat, waar de rechte liefhebbery wat, de tyd zich altoos wel vinden liet. Doch ik wil liever toeftemmen, dat deeze zwaarigheid haar gewigt heeft. Ik erkenne, dat veeier omHandigheden hun niet toelaaten zeer groote vorderingen te maaken in Wiskundige kennisfe. Ik geloove zelfs, dat de Natuur niet alle menfchen gefchikt heeft tot Wiskundigen. Met reden hebben fommige Engelfche Geleerden geklaagd, dat men, op de beide Academiën diens Koningryks, de ftudeerende Jeugd, zonder onderfcheid van neigingc, vatbaarheid of oogmerken, niet alleen de algemeenc begïnfelen, maar ook de verhevenfte Hukken der Wiskunde deed leeren, en dus veelen noodzaakte hunnen tyd vruchtloos te befleeden aan zaaken , welke niet gefchikt waren voor hunne vatbaarheid, welke hun naderhand niet te pas kwamen, als geheel vreemd zynde van de beroepen, tot welke zy opgeleid wierden, en welke zy derhalven zo fpoedig vergaten als zy ze aangeleerd hadden. Maar fchoon het niet van ieder te vergen zy, dat hy zich bedreven maake in de verhevenfie deelen der Wiskunde,behoeft hy daarom niet ontbloot te zyn van alle wiskundige kennisfe. Hy Fff 2 maa-  793 OVER DE WISKUNDE EN DERZELVER NUT maake zich gemeenzaam met de Grondbeginfelen van euclides , met het meeten van platte Oppervlakten, de Eigenfchappen en Rerekeninge der platte en klootfche Driehoeken, de voornaame Eigenfchappen der Kegelfneden, en met de Algebra, tot zo verre, dat hy in ftaat zy de Vergelykingen van twee Afmeetingen wel te behandelen. Deeze zyn noodzaaklyke vereischten om eene tamelyke kennis te verkrygen in de Werktuigkunde, de Leer der voortgeworpen Lichaamen, de Waterweegen Waterloopkunde, de Gezichtkunde, en de beweeginge der Aarde en andere Dwaalftarren. Met behulp van deeze zal men ook in ftaat zyn om de beginfels van alle deeze deelen der Natuurkunde wel te begrypen. Men zal zich daardoor ongevoelig gewennen aan eenen juiften en naauwkeurigen redeneertrant, het waare van het valfche, het weezenlyke van den fchyn leeren onderfcheiden; by elk nieuw Voorftel het geene werkelyk tot deszelven oplosfing of bewys noodig is, fchiften van het geene niet ter zaake doet, en zich den weg baanen tot nieuwe vorderingen in meer dan ée'ne Weetenfchap, tot geneugten, welke, om niets meer te zeggen , ten minften verre den voorrang verdienen boven de tyd en goed verkwistende vermaaken eener onbezonnen menigte, den geest zyne waarde, de uitgeftrektheid zyner vermogens doen bezeffen, het gezelfchap van verftandigen aangenaam, de eenzaamheid nuttig en gevallig maaken , en alle gelegenheid tot zelfsverveelinge, die allerverdrietigfte kwaal in onbezette uuren, te eenemaal affnyden. Ik zal eindigen met de woorden van den beroemden locke. „ Ik houde juist niet," zegt ergens die groote Wysgeer, „ voor noodzaaklyk , dat alle „ menfchen Wiskundigen worden: maar wanneer zy, ,, door  IN DE BEOEFENING DER NATUURKUNDE. 799 „ door zich in de Wiskunde te o effenen, eene goede redeneerwyze verkregen hebben, kunnen zy die „ gebruiken in alle andere deelen der menschlyke kun„ digheden." O, Fff 3 OVSR  8oo OVER DE GEDAANTEWISSELING en VRUCHTBAARHEID VLIEGEN. Uit het Iloogduitsch. Toen ik in den vorigcn Zomer u in een zeer lievigen ftryd aantrof met de Vliegen , en u even zulke bloedige nederlagen onder deeze arme diertjes zag aanrichten , als onze nieuwerwetfche Tragieke geniën in hunne tooneelen onder de helden, die het noodlot onder het despotismus van hunne veder heeft laaten geboren worden , zo ftond ik meer dan eens in beraad om u te ontdekken, dat alle deeze diertjes , wier foelie vlugt hen zo dikwils voor uwe vervolgingen beveiligt, eens als wurmen voor uwe voeten gekropen hebben , en dat 'er flegts één voetftap nodig was om gcheele myriaden van hen in de andere waereld te laaten gonzen. Doch ik kende de zugt van tegenfprecken die uwe fexe eigen is , en wapende my daarom van tc vooren mei: bewyzen, die ik van de beste Natuurkenners ontleende, en dus groeide myn voorneemen aan tot het befchryven cenerChronyk van het leven der Vliegen. godart heeft agtenveenig foorten van Vliegen geteld, DER. Brief van R—d aan eene Dame,  OVER DE GEDAANTEWISSELING ENZ. DER VLIECEN. 8oi teld, zonder echter hier mede deeze ftoffe uitgeput te hebben. De meenigte van deeze leevendige fchepfels, die de eerfte zonneftraal bezielt, heeft haare grenszen, die onoverzienbaar zyn voor het oog der menfchen. De wyfjisch Vlieg is ligt van het mannetje te onderfcheiden; zy is grooter dan deezen; haar buik is meer opgezet, helderer van kleur, en als zy leggen wil, van onderen zo doorzichtig, dat de tegen elkander over liggende eijeren aan beide zyden doorfchynen. Dc Natuur heeft de moedervlieg geleerd haare eijeren niet op drooge maar op vochtige plaatfen te leggen, die ze voor het inkrimpen bewaaren en tevens de made voedfel gceven. Het voor den dag kruipen van deeze Vliegen gefchied meestendeel vierentwintigen in Zonnefchyn twaalf uuren na het leggen. Omtrent een half uur te vooren krygt het ey een merkelyke ringvormige wrong. Hierop volgt in het zelve een golvende beweeging, voorts de opening van het ey aan de fpitfchc punt, en eindelyk de made. Haar eerfte in. trede in de waereld valt gemeenlyk zeer bezwaarlyk; want de drie of vier minuuten, welke de made nodig heeft, om zich uit het ey te werken, zyn zekerlykvoor haar zo veele daagen. Doch daar voor is zy ook met levenskrachten begaafd, waar door zy ongemaklykheden kan uitftaan, die andere diertjes het leven kosten. Tegen den veertienden of vyftienden dag van haaren ouderdom denkt zy op haare verwisfcling, maakt zich uit haar huid een popje, en verfchynt in deeze geftalte eerst bleekgeel, daarna geheel donkerrood. Men zou het eer voor een foort van zaad dan voor de woning van een fchepfel aanzien. De verandering van het popje tot een Vlieg vereischt even zo veel tyd als de eerfte verwisfeling. Met het drukken van het opgezwollen hoofdblaasje ontfpringt zy haar gevangenis, den dop, en Fff 4 de  802 OVER DE GEDAANTE WISSELING EN de daaruitgekomen Vlieg doet zich in een goede geftalte voor. De Zonnefchyn bevordert haar geboorte in een ogenblik; doch by donkere dagen moet zy dikwils vier of vyf uuren in deezen , mogelyk voor haar zeer zwaaren , arbeid zitten. Zy is nu even zo volkomen als de Vader of Moeder en van de ouden niet meer te onderfcheiden. Zo dra zy haar popje verlaat, fprydt zy haare vleugelen uit, en zy alleen, die zo ongelukkig zyn om het popje by een betrokken lucht te openen, loopen met gevouwen vleugelen weg, leeuwenhoek reekent , dat ieder vleugel op ieder der beide halfronden , die haar gezicht uitmaaken, vierduizend zeshoeken of oogen, dus te faamen agtduizend, heeft. Doch gy hebt zo dikwils Vliegen onder het Microscoop gezien, dat ik u derzelver famenftel niet behoeve te ontleeden. Ik wil u alleen doen erinneren aan die werktuigen die als onder het vleugelwerk liggen, en waa' mede de Vlieg in haare vlugt het gegons of gebrom maakt. sciiwammerdam vergelykt het vliesagtigc weezen , waaruit zy beftaan , by de Byën, met klatergoud, en reauwur , by de Vliegen, met moscovisch glas. De Heer van gleichen noemtze Klinkbelletjes. Men vindt ook by deeze Infecten een zeker recht van wedervergelding ingevoerd ; want wanneer zy ons plagen , worden zy op hunnen beurt weder van anderen geplaagd , en men heeft door 't vergrootglas kleine geele diertjes op hun huid zien rondwandelen, die deeze bezigheid zeer wel is aanvertrouwd. De vruchtbaarheid der Vliegen is ongehoord. De evengenoemde Natuurkenner heeft 'er de volgende bereekening van gemaakt. Vlie-  VRUCHTBAARHEID DER VLIEGEN.' 803 Vliegen. Een moedervlieg legt geduurende den zomer viermaal, iedermaal 80 eijeren, dat is • (Men ftelt dat de helft van 't Vrouwelyke gedacht is, en bedraagt dus op ieder der vier ryzen, 40 Wyfjes.) 1. Het eerde agtde deel, of de 40 wyfjes van de eerde legging, leggen geduurende den zomer nog viermaal — bedraagt . 12800. Wederom van deeze het eerfte agtde deel, of de 1600 wyfjes, nog driemaal doet 384000. i Het tweede agtfte, tweemaal - - doet 256000. Het derde en vierde agtfte , ten minften eenmaal - - - doet 256000. 2. Het tweede agtfte deel, of de 40 wyfjes van de tweede legging, leggen nog drie maal. _ 9600J Een zesde deel hiervan, of 1600 wyfjes, nog 3 maal. ... 384000. Het tweede zesde deel nog tweemaal. - 25600c. Het derde zesde deel nog eenmaal. - 128000. 3. Het derde agtfte deel of de 40 wyfjes van de derde legging leggen nog 2 maal. - 6400. Hiervan een vierdedeel of 1600 wyfjes, die nog tweemaal leggen. - 256000. 4. 't Vierde agtfte deel of de 40 wyfjes van de laatfte legging nog eenmaal. - - 3200. Hiervan de helft , namelyk 1600 wyfjes, ten minsten nog eens. ... 128000. Summa 2208420. My dunkt ik zie u reeds het hoofd fchudden, doch Fff 5 erin-  8o4 OVER DE GEDAANTEWISSELING ENZ. DER VL2EGEN. erinner u flegts, dat reaumur in een enkele geopende zwangere vlieg 20000 macien vond , en dank den hemel, dat hy deeze vrugtbaarheid, die niettegenliaande de verwoestingen, welke Spinnen, Vogelen, Menfchen, enz. aanrechten, nog geducht genoeg blyft, niet aan de afzichtelyke en veel gruuwelyker Vledennuizen ten deele fchonk. Ik ben, enz. LE- ]  8o5 LEVENSSCHETS van den NATUURONDERZOEKER L ' I N N JE U S. Uit het Engelsch. K^arel linn^us was in het Dorp Rofchult in Schmaland den 24ften May 1707 geboren. Op den Meyerhof, waar hy het eerfte daglicht zag, ftaat nog heden een groote Lindenboom , van welken zyne voorouderen den bynaam tyliander , lindelius en linn/eus bekomen hebben. Het is in Zweden een zeer gewoone zaak by. namen van dergelyke natuurlyke voorwerpen te ontlee* nen. Mogelyk zou men daaruit mogen befluiten dat de liefhebbery voor de Natuurkunde aldaar zeer oud is. karel linnjeus, zyn Vader, een groot bloemist, befchonk zyne Vrouw, geduurende haare zwangerheid van deezen haaren eerften Zoon met de uitgelezenfte bloemen. Zyn wieg wierd met bloemen beftrooid en men gaf hem bloemen in plaats van fpeeltuig. De kleine lini\veus was nauwelyks zo groot dat hy zyn Vader kon naloopen , of de Hovenierkunst was zyn aangenaamfte tydverdryf. Hy leerde wel ras de Tuingewasfen kennen, en verfamelde zich dezulken die in den omtrek van de nabuurfchap in 't wild groeiden. Hy vond hier toe nog beter gelegenheid toen hy in 't Jaar 1717. naar Mexlo ter Schoole belteld wierd. In 't Jaar  806 LEVENSSCHETS VAN DEN NATUUR- Jaar 1727, ging hy naar de Academie te Lund, waar de beroemde julianus stob^eus zyn genie voor de Natuurkennis volkomener maakte. Reeds op den Meyerhof, zyn geboorteplaats, was by geduurig op de Infectenjagt geweest, en nooit verloor hy deeze zucht, fchoon hy zelfs eens te Lund van de Furia Infernalis zodanig geftoken was geworden dat hy'er naauwelyks het leven afbragt. Van Lund ging hy naar Upfal, en zette fteeds zyne geliefkoosde wetenfehap voort. Doch in minder dan een jaar was hy reeds wegens zyne tafel en kleeding in fchulden geraakt, en kon op geen byftand van zyne arme ouders reekenen. By geluk gebeurde het dat hem de beroemde olof cassius , de Schryver van het Hierobotanicum, eens in den botanifchen tuin aantrof, waar hy zich met de befchryving van eenige Planten bezig hield. Dees verwonderde zich dat hy zo wel den naam van ieder plant wist, en wierd zo zeer met hem ingenomen , dat hy hem in zyn huis zyne boekery en tafel aanbood. Door dusdanig een gelukkig toeval wierd linNjSus in ftaat gefield, om zich verder op de wetenfchappen toeteleggen. Reeds in zyn vyfentwintigfte jaar had hy een aanzienlyk gedeelte van zyn Systema ontworpen. Na dien tyd wierd hy van den Jongen rudbek in befcherming genomen, die hem zyne botanifche lesfen toevertrouwde , welke hy met veel yver cn goed gevolg waarnam. In den Jaare 1732 deed linn^eus , op kosten van het genootfehap te Upfal, eene reize naar Lapland, waar hy met honger cn koude ftryden en veel gevaaren uitftaan moest. De Planten die hy op deeze reize had aangetroffen, maakte hy in de Gedenkfchriften van het Genootfehap, nog in hetzelfde Jaar, bekend, en klasflficeerde ze reeds naar zyn eigen Systema. Hier had hy ook gelegenheid om de kunst te leeren van de ertzen te toet-  ONDERZOEKER LINN^EUS. 807 toetzen, waarover hy, zo wel als over de Mineralogie, by zyne terugkomst naar Upfal, lesfen hield. Met het zelfde oogmerk reisde hy ook naar de voornaamfte Zweedfche Bergwerken, en wierd hierby door de milddadigheid des Heeren van reuterholm onderlteund. Nadat hy zich op deeze wyze met de natuurlyke gefteldheid van zyn vaderland had bekend gemaakt, ving hy zyne reizen naar vreemde landen aan. Hy bezogt Hamburg, Amfterdam en de hooge Schoole te Harderwyk, waar hy Leeraar der Geneeskunst wierd, en van daar fpoedde hy zich naar Leiden tot den grooten eoerhaave , die hem de Heer clifford , wiens verfameling hy befchryven zou, had aanbevolen, In den Jaare 173S gaf hy op verzoek van gronovius de oorfprongkelyke uitgave van zyn Systema der Natuur in Holland uit; en, na dit, nog veelen zyner werken in het zelfde land. Omtrent deezen tyd ftak hy ook naar Engeland over. Zyn Systema der Kruidkunde wierd eerst van gronovius in zyn Firginifche Flora aangenomen, en vervolgens zyn namen der Planten in den Prodromeus van van royen. Offchoon hy nu in Holland gelukkig leefde, ging hy echter naar Frankryk, en hield daar een naauwverbondeu vriendfehap met BernhaRd jqszieu. Hy kwam in den Jaare 1738 naar Stokholm te rug, waar hy de Geneeskunst begon te oefenen,en tot Profesfor in de Mineralogie en Geneesheer der Admiraliteit beroepen wierd. In den jaare 1739 trouwde hy met de dochter van eenen Arts uit de Provincie, die moRjEus heette, aan welke hy reeds voor zyn vertrek uit Zweden verloofd was. Zyn yver werd thans hoe langs hoe meer door belooningen aangeprikkeld. De Koninglyke Academie der Wetenfchappen, die in dit jaar te Stokholm wierd opgerecht, benoemde hem tot  8o8 LEVENSSCHETS VAN DEN NATUUR- tot haaien eerften redenaar. Hy deed, op kosten van den Staat, reizen naar verfcheidene Provinciën des Koningryk», om haare producten naartevorfchen. In den jaare 1741 ftierf de Profesfor roberg te Upfal, cn hy volgde hem in het Leeraarambt der Artzenykunde op. Daar by den beroemden Heer van rosenstein tot zyhen medearbeider hadde, zo werd de Medicynfche Faculteit op deeze hooge Schoole buitengemeen bloeijend. De botanifche tuin, die lang voorheen van den ouden rudbek aangelegd, doch in den jaare 1702 door een brand weder vernield, en vervolgens verwaarloosd geworden was, wierd wel ras van linnaus weder herlkld en tot zulk een trap van volkomenheid gebragt, als flegts een Botanifche tuin bereiken kan. In het nieuwe Plantenhuis wierd een byzonder vertrek aangelegd tot een Verfameling van natuurlyke zcldfaamheden. Zelfs de andere deelen der Natuurlyke Gefchiedenis wierden van linn^eus niet onverbeterd gelaten. Hy was ongemeen levendig in zyne wyze van voordragen, en vol van eene hem aangeboorne welfpreekendheid. Hy hield zyne lesfen niet uit eigenbelang, maar alleen uit liefde voor zyne toehoorers. Zo lang zyn gezondheid en' geest in volle kracht bleeven , was zyn gehoorzaal altyd voller dan by andere Profesforen. 'Er zal niet ligt een Leeraar gevonden worden, die zo veele Scholieren kan aanwyzen, welke , hoofdzakelyk op zyn aanrading , reizen naar de verafgelegen (Ie deelen der aarde gedaan hebben om zyn geliefkoosde wetenfehap uittcbreiden. De beroemde namen van een kalm, has- selquist, ternstrom, toren, osbek, rolander , lofling, beolin, forskal , solander , thuniserg, sparrman, rothman, clas, ai.stromer, kahler en anderen kunnen hier van getuigen zyn. Hy onder*  ONDERZOEKER LINN^EUS. Soy derhieÜ een uitgebreider! briefvvisfeling; een ieder be« vlytigde zich om hem van zyne gedaane ontdekkingen berigt te geeven en zyne verfameling te vermeerderen. Veele Vorften deeden hier toe het hunne. De laatfte Koninginne Weduwe en de tegenwoordige Koning van Zweden gaven hem de uitgelezenfte bewyzen eener oprechte achting. Hy was te grootmoedig om zyne tegenftreevers te antwoorden of te wederleggen, en nooit is een Syftema zo algemeen aangenomen geworden, als het zyne. In den jaare 1747 wierd hy tot Lyfarts van den Koning benoemd, en in den jaare 1753 wierd hy Ridder van Noordftern, en in 1757 tot den adelfland verheven. In den jaare 1776 bedankte hy voor zyne plaats met toeftemming van den Koning, die hem een dubbeld jaargeld gaf, benevens twee goederen voor hein en zyne kinderen. Dezelfde edelmoedige Monarch liet ook na zynen dood een gedachtenisteeken oprechten, aan welks eene zyde het borstbeeld van linn^qs en zyn naam ftaat; aan de andere zyde ziet men Cybelc in een neerflagtige houding, en van dieren en planten omringd, met een Latynsch opfchrift en de tydteekening van zyne dood , d. X. Jan, MDCCLXXVUL Ook was zyner gedachtenis nog eene eere bewaard , die nog geen geleerde te beurt was gevallen. Dc Koning namelyk betreurde in zyne aanfpraak aan de laatfte Vergadering der Stenden het verlies dat Zweden door den dood van linn/eus geleden had. Men begrypt ligt, dat 'er geen Genootfehap der wetenfchappen was, hoe talryk dezelve ook zyn mogen, dat hem niet tot haar medelid had aangenomen. Zo wel in zyne jonger jaaren, als tegen liet einde van zyn leven , was hy aan verfcheidene zwakheden onderworpen. Hy kreeg in den jaare 177Ó een beroerte, waarop eene verlamming en een geheel ver-  8IO LEVENSSCHETS VAN LINNiEüS. verval van krachten volgde. Na veele andere heftig aanvallen, ftierf hy in een ouderdom van zeventig faa ren, en agt maanden. Hy liet een weduwe, een zoon die ook karel heet, en vier dochters na. Hy was' klyn en onaanzienlyk van gedaante, en had een breed hoofd dat van achteren zeer hoog was. Het opflag van zyn oog was vuurig, doordringend en regt gefchikt om vrees aantejagen. Zyne ooren waren niet voor de Muziek geftemd. Hy was levendig, en had een fterke geheugenis, fchoon het hem in den laatlten tyd zyns levens zomwylen verliet. Zyne taalkennis was zeer bepaald, en echter bleef hem geene ontdekking onbekend. In den zomer fliep hy van i0 tot 3 en 's winters van 9 tot 6 uuren. Hy faakte altoos zynen arbeid, als hyniet genoeg opgeruimd was. In gezelfchap was hy aangenaam, doch van een zeer gevoeligen aart, die echter even hgt te bevredigen was. In 't jaar 1746 was zyn zinfpreuk, Laudatur & alget, dat hy hier na verwislelde tegen Fantam extendere faftis. m. al-  lil ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE. Ggg   8i3 D E OORSPRONG en VOORTGANG der AFGODERY opgespoord. Tweede Verhandeling. Jn onze voorgaande Verhandeling de Afgodery in derzelver oudheid, buitenfpoorigheid en algemeenheid befehouwende, beflootcn wy dat dezelve haaren oorfprong ten deele aan den Godsdienst zelven, en ten deele aan andere toevallige omftandigheden te danken heeft. Aan de eerstgenoemde oorzaak was het laatfte gedeelte onzer Verhandeling toegewyd. Thands moeten wy ons onderzoek hefteden aan zulke omftandigheden buiten den Godsdienst, die op eene toevallige wyze ter bevordering van de Afgodery hebben medegewerkt, en deeze zyn tot de volgende drie foorten te brengen: de uitvindingen der Staatkunde, het Klimaat en de gefteldheidvan het land, benevens de levenswyze van deszelfs bevvooners , en het uitvinden en beoefenen van Kunften en Wetenfchappen, waar by men nog. kan voegen het voorbeeld, dat het eene volk aan het ander in dit geval gegeeven heeft; en daar ik in dit geheel beftek meer den rang der zaaken Hl s t q r. I. D. G g g 1 da!1  6S* DE OORSPRONG EN VOORTGANG dan een geredde tydorde in betoog beb gehouden zal * emdelyk nog nagaan , langs welke trappe' dit „ d" opgc lommen en ten top gellegen i, Z de tj ^ fte S ukken, namelyk de befehouwing van h ,cen de Afgodery aan de Staatkunde en aan 't Klimaat dTlan den en de Levenswyze der menfchen te danken heeft heb ik deeze verhandeling toegewyd ' Wanneer ik hier van Staatkunde fpreek, verftaa ik door dn woord alles wat in het werk gefteld wordt, om de Igemeene belangen van een volk of Je byzonder inzichten van zekere genootfebappen of perfbonen te bevorderen : En onder deeze middelen heeft de Godsdienst ten alten tyde een zeer aanzienlyke plaats bekleed. Een oppervlakke befehouwing van den Haat der waereld Tn de eerfte eeuwen van haare bevolking zal ons hier van overtuigen. ' Zo lang de nakomelingen van Noach nog niet te talkaren om m de aardsvnderlyke tenten opvoeding en onuerwys te genieten, maakten alle bewooners der aarde «én hutsgezin uit, waarvan de behoeften gering en de middelen om dezelve te vervullen, ligt te bekomen waren; noch wanneer men uit eenige Gefchiedkundige VergelykJhggfl nagaat', welk eenen Ipoedigen voortgang de voortplanting van het menschdom onder begünftSine van deszclis lange leeftyden en vruchtbaare gefteltënfefen moet gemaakt hebben, dan zal het blyken dat deeze hmzelyke famenlecving der menfehen flegts van een korten duur kan geweest zyn; en als men hier byvocgt den Itaat waarin deeze waereld moet geweest zyn, kon na dat de wateren van den Zondvloed dezelve verlaten hadden dan valt het gemakkelyk te bezeilen, dat het geJacht der menfchen, op eene ontluisterde, pas gedroog' S " 0""kkk«'- Gebeurde ë n cbeuien. De mecden wierden onder 't voortzet e u„ncr oflyke verrichtingen aaa de toefaie^ dcs ItJz:1 rd ontmkt; andcrai ^««5 genoeg om aan hunne welingerichte bediering de ver aschte vastheid te geeven, terwyl nog J£££ P an meer mgewikkeld was, of die door de wo stlTeid des volks meer tegcndand ontmoetten, veeltvds de on dankbaarheid der menigte ten prooi wier en eVzv hunne hetlzaame oogmerken konden bereiken; doe Z At geval vestigde z.ch de dankbaarheid des volK -gedachtenis deezer mannen, tha tj\W? -heid en 't gemis uog dietW e ^ geenszins te verwonderen dat deeze\rkenZ Z2 tot  DER IfGODEUrO-PCKSPOORW &*f tot dien uitfpoorigen trap van Goddelyk eerbewys heeft uitgeftrekt , en zulks te minder, daar fommige Wetgeevers het hunner oplettendheid niet onwaardig gekeurd hebben, om zulks uitdrukkelyk den volke aantebeveelen. Dit eischt draco in een zyner wetten van. de Atheniënfers: „ Laten, (zegt hy,) de Goden en voor„ al de Helden van ons eigen land worden aangebe„ den, in 't openbaar, volgens de vastgeftelde ge„ bruiken, en in 't byzonder naar ieders vermogen, „ met eerbiedige bewoordingen, met de cerftelingen van „ zynen arbeid, en met jaarlykfche plengoffers." Doch het gebeurde niet zelden dat de voortreflyke eigenfchappen en bekwaamheden deezer mannen niet toereikende waren, om het voorgeftelde doel te bereiken: De overmacht vanfommigen en de ingewortelde vooroordeclen van anderen vereenigden zich fomtyds, om hunne wemieencnde poogingen te verydelen, en in dit geVal vonden zy zich doorgaans genoodzaakt hunne toevlucht te neemen tot een middel, dat zelden mistte de bedoelde uitwerking voortebrengen; namelyk om den Godsdienst tot een werktuig in de hand der Staatkunde te maaken, aan de ingevoerde wetten eenen Godlyken oirfprong toetefchryven, en hemelfcheopenbaringen,ter bevestiginge van dezelven, voortewenden; het zy dat de achting, die de Godsdienst, ten allen tyde, zelfs by de allervvoeste volken, behouden heeft, of dat de geruchten eener plegtige wetgeeving van God'aan een byzonder volk hier toe aanleiding gegeven hebben, dit is zeker, dat de meefte wetgeevers der aloude volken, waarvan de Historiën meldden, zich van dit middel, en doorgaans met eenen gelukkigen uitflag, bediend hebben. Dus vindt men dat Amafis en Mncves dc Egyptcnaaren verzekerden, dat zy hunne wetten van Mercurius Ggg4 ont>  OORSPONG EHv00RmifG epn M;rd::j::r;^-d- Lycaon de Arcadiërs diets maakten / I ' e" ken waren. Triptolemus verzekerde de 1 ^ ^ de voorfehriften zyner Ni Romulus en Nu n bt " ^ 0Mfangen ""ibeeven bediend met eenen uitflio- ,v,a toos den veiligflen wen- bcrnrf™ , VEBe««n, af- Sr. ™itare - Qen. Want, wanneer een volk friVh n,^ i h'le V.™ «n gercge,d „efc t0 ™, ^ »"<*" * •** >« o„ge„oer„, „t::: 2 ;;;r dan die hcmelmachten •»„ t™u , natlu»lyker M* owniddejyk I^S^* * eer.  der afgodery opgespoord. 819 «er, die men de nagedachtenis deezer mannen waardig keurde, was veeltyds een fchrandcre uitvinding der Staatkunde, waardoor de nayver van anderen gaande gemaakt wierd, om door dergelyke loflyke bedryven zich der vergetelheid te ontrekken, en eenen weg tot onfterflyke eer te baanen. Ik beroep my in dit geval op het getuigenis van cicero : „ Men kan, zegt hy , gemaklyk de rede nafpooren, waarom de meeste burgerftaaten aan de nagedachtenis hunner dappere mannen en Helden Goddelyke eere bewezen hebben, te weeten, om hunne burgers tot dapperheid aantefpooren, opdac alle de uitnemendften onder hen niet ontzien zouden met groote blymoedigheid ten dienfte van hun land gevaaren te ondergaan, en om dezelfde reden zyn Ericteus en zyne Dochteren te Athenen ook onder 't getal der Goden aangenomen." Doch het waren niet altyd deeze loflyke bedoelingen der Staatkunde, die de achting des volks voor hunne geftorvene weldoeners tot zulk een' hoogen top voerden: de zoonen en nakomelingen deezer Helden floegen veeltyds denzelfden weg in, om hunne achting by het volk te ftyven, en zich op den troon hunner vaderen te bevestigen; de achting, die het volk toedroeg aan hem, die na zynen dood onder den rei der Hemelmachtcn geplaatst was, moest op den Zoon te rug kaatfen, en hem als een afftammeling der Goden doen befchouwen; zyne bevelen moesten byna als een Godfpraak klinken, en hy had op deezen voet gelegenheid om zich hoe langs hoe meer onafhangkelyk te maaken. Het is niet onwaarfchynlyk dat de Asfyrifche Ninus, wanneer hy zynen vader Belus als een Godheid door zyne onderdaanen heeft doen vereeren, zo wel door Ggg 5 be-  820 DE OORSPRONG EN VOORT GANS begeerte om zich van de Regeering te verzekeren, ah door kinderliefde tot dit bedryf is aangefpoord. En 't geen dikwils aan waaren roem en verdiende ontbrak , wierd door de vleiery der Hovelingen te weeg gebracht. Daar deeze by de onafhangkelykheid en grootheid der Vorften hunne rekening vonden, ftreelden zy hunne verwaandheid en deeden hun dikwils van hunne onderdaanen cerbewyzen afvorderen, die alleen aan de Godheid toebehoorden. Wy vinden in dc Gefchiedenis van Daniël twee proeven van zulk eene handclwyze; de eerfte inNebucadnezar, die een af beeldzei, waarfchynlyk van zich zelf, van eene aanmerkelyke grootheid liet oprechten, voor het welk hy, by levensftralTe, de aanbidding zyner onderdaanen afvorderde; de andere in Danus, die, op den uitfpoorigen raad zyner Hovelingen , alle godsdienftig eerbewys aan eenig voorwerp, behafven aan hem zelf gericht, onder zyn volk voor eenigen tyd op zwaare ftralfen deed verbieden. De Trotschheid en Staatszucht deezer Vorften, gekoesterd door de vleiery der Hovelingen , kon hen in zo verre verblinden, dat zy zich in den zetel der Goden plaatften, en zich, zonder zich des te fchamen, den wierook hel ten toezwaaijen. Zomtyds zag zich dc Vorst, volgens zyne wyze van denken, om voorzichtige redenen van ftaat, genoodzaakt, de Goden van andere volken overtenemen, en dit gel beurde niet alleen, gelyk: ik reeds te vooren heb aange. merkt, wanneer een volk door een ander geheel overwonnen en te onder gebragt was, in welk geval de Goden zo wel als de Vorften deezes volks door den overwinnaar weggevoerd wierden , om zich des te beter van de on dei werping der overwonnenen te verzekeren; Dus han-  der afgodery Opgespoord. 821 handelde Rome met alle de Goden der Volken, over welken hy zegepraalde; men plaatfte dezelve in het Pantheon , waarna zy, nevens de Vaderlandfche Goden, in de aanbidding des volks deelden ; maar ook, wanneer de luister en achtbaarheid eener nabuurige Godheid den beftierder van een volk deeden duchten, dat zyne onderdaanen daardoor aan zyne gehoorzaamheid mogten ontrokken worden; in dit geval oordeelde de Staatkunde het nodig de oplettendheid des volks door nieuwe Goden van deeze voorwerpen aftetrekken, en de vreemde bedevaarten voortekomen door de bygelovigheid des volks binnen hun land te bepaalen: Van deeze voorzorg levert Jeroboam een voorbeeld op, die, vreezende dat, wanneer zyne onderdaanen driemaal jaars naar Jerufalem tot den dienst van Jehova opgingen, zy daaruit gelegenheid tot afval van hem en hereeniging met het ryk van Juda mogten ontkenen, liever befloot om aan de grenzen van zyn Ryk goude Kalveren opterechten en Israël tot den dienst van dezelve aantefpooren. Immers dit is de deur geweest, waardoor de Afgodery tot het Pvyk van Israël indrong, en de eerfte flap tot dien verbazenden voortgang, dien zy vervolgens in het zelve gemaakt heeft. Dus heb ik met eenige voorbeelden trachten aantetoonen, op welk een wyze de Staatkunde der Vorften en de belangen des volks zich dikwils vereenigd hebben ter bevordering der Afgodery. • Dan het waren niet alleen de Vorften en Wetgeevers der Volken, die zich genoodzaakt vonden toevlucht tot den Godsdienst te ncemen om hunne oogmerken te bereiken, en hunne belangen te bevorderen: Naarmate de plegtigheden aan den dienst der Goden verbonden een luisterrykcr vertooning begonnen te maaken, en de voordeden met het waarnemen van denzelven verbonden aanzienlyker wierden; naar-  Ui DE OORSPRONG EN VOORTGANG naarmate vorderde het belang der Priesteren om de Feesten, de Tempelen, en eindelyk zelf het getal der Goden te vermeerderen. In die vroegfte ecuwen, waarin een volk nauwelyks zyn allereerfte woestheid ontwortelt, zich om niets, dan om het vervullen der dringendfte bel hoeften, bekommerde, waren zy,wien dc bezorging van den Godsdienst was toebetrouwd, tevens bewaarders en Tolken van wetenfehap en wysheid onder een volk. De weinige vorderingen in kunften, die'er van tyd tot tyd gemaakt wierden, berustten meestal in den boezem der Priesterfchap, en deeze maakte niet altyd een edelmoe. dig gebruik van dezelve: Zy, by wien het zedebcderf eenen hogen top bereikt had, bedienden zich van deeze voorrechten tot het vcrfamelen van rykdommen of het bevorderen hunner wellustige vermaaken , terwyl anderen niet nalieten om langs deezen weg aan hunne eerzucht te voldoen , en zich een meerderheid boven het volk en een ftandplaats tusfehen hetzelve en het Godendom toeteeigenen. De Middelen, waarvan zy zich in dit geval bedienden, waren voornamelyk de Godfpraaken en Verborgenheden ; de eerften om hunnen Godsdienst, en vervolgens ook zich zelven, een zeker aanzien te verfchaffen, en de anderen om zich onderling tot het bereiken deezer oogmerken in ftaat te Hellen. Wat de Godfpraaken betreft, deeze waren by de Godsdienften der aloude Heidenen zeer talryk en van verfchillende foorten. Geen land ging echter Griekenland" W dit geval te boven. De Godlpraak van Jupiter te Dodöne in Epiren , maar vooral die van Apollo te Delfos was door de gcheele waereld beroemd, cn lokte de nieuws' gierigheid en het bygeloof van alle oorden tot zich. De vry naauwkeurigc vervulling, die dezelve fomtyds hadden, waren zo aanmerkelyk, dat voornaame Geleerden gee-  DER AFGODERY Of GESPOORD. 823 geene zwarigheid gemaakt hebben, om dezelve aan de tusfchenkomst van eenig bovennatuurlyk vermogen to.etefchryvcn. Doch als men bedenkt, dat de Priesteren, die over dezelve het bellier hadden, het voordeel van fchranderheid boven het gros des volks genoten, dat zy meestal een trap van ervarenheid in de Natuurlyke Historie bezaten, waarvan zy zich met een gelukkig gevolg wisten te bedienen, dat zy door het aanzien, waarin zy zich wisten te hnndhaaven, niet zelden in. vloed op den uitflag der gebeurtenisfen hadden, en dat hunne vernuftige voorzichtigheid zich meestal onder de dubbelzinnigheid der antwoorden verborg: dan zal men geen zwarigheid maaken om dezelve voor vruchten van de Staatkunde der Priesteren te houden, door welke uitvindigen zy zich noodzakelyk. by den Vorst, en ontzachgelyk by liet volk wisten tc maaken als Tolken der Godheid, buiten wier raad men geenengewiebtigen Hap durfde onderneemen. En om de ware gefteldheid deezer heilige bedriegeryen voor de oogen des volks te verbergen, en zich onderling tot het be • dryven derzelven in ftaat te Hellen, dienden de verborgenheden , waartoe de nieuwelingen met veel plegtigheid ingewyd, en waarin zy, onder verbintenis van de diepfte geheimhouding, onderwezen wierden. Men vond veele foorten van deeze verborgenheden, dewyl meestal elke godsdienftige plaats van eenig belang zyne eigene Misteriën had. De voornaamfte onder deezen waren die van Kis en Ofiris in Egypte, van Cadmus cn Inachus in Griekenland, van Orfeus in Thracie, van Minos en Jupiter in Creta, van Venus in Cyprus, van Bacchus in Boeotië, maar boven allen minuten de Eleufinifche Verborgenheden van Ceres en Proferpina te Athenen zo wel in aanzien als getal der ingewyddcn uit.  824 »E OORSPRONG EN VOORTGANG uit. De weinige en meestal verwarde berichten van deeze geheimen, die tot onzen tyd bewaard zyn, geeven ons echter lichts genoeg om te zien, dat dezelve'dienden om de deelgenoten derzelven in zekere waarheden die men oordeelde voor de oogen van 't gemeen te moeten verbergen, te onderwyzen. Dc voornaamfte derzelven waren de eenheid van Gods wezen, het oogmerk en de herkomst van den dienst der Goden , en het geheim van fommige kun (Ten en wetenfchappen, welke men niet dienftig vond algemeen bekend te maaken. Ik beroep my tot eene proeve van het eerde op een gedeelte van zekeren Lofzang,die in de Eleufmifchc Verborgenheden gebruikt wierd, en door clemens alexandrinus en eusedius aangehaald wordt, dus begint dezelve: „Ik „ zal een geheim verklaaren aan dc Ingcwydden; doch „ dat men de deuren fiuite voor de onheiligen: Maar „ gy, o Mufeus, afkomftig van de blinkende Seléne, „ let aandachtig op myn gezang, want ik zal de waar„ heid zonder eenig bekleedfel openleggen; duld der„ halven niet dat uwe voorgaande vooroordeelen u van „ dat gelukkig leven beroven, 't welk dc kennis van „ deeze verhevene waarheden u zal toebrengen; maar „ flaa aandachtig het oog op dit goddelyk woord, en „ bewaar het in de zuiverheid des gemoeds en des har„ ten. Volg den rechten weg en befchouw den eeni„ gen bcftierder der waereld. Hy is één en beftaat uit „ zich zelven, en aan deezen éénen zyn alle andere „ dingen hun befban verfchuldigd. Hy werkt overal „ en in alles, en werd nimmer door fterflyke oogen „ aanfchouwd, doch zelf ziet hy alles." En wat het Onderwys wegens de herkomst van het Veelgodendom in deeze verborgenheden betreft, cicero laat zich vry duidelyk hier over uit. „ Is, zegt hy, niet byna de gehec- 55 1c  DER AFGODERY OPGESPOORD. 825 le Hemel, op dat ik dit niet verder uitbreide, met „ het gedacht der menfchen vervuld ? Indien ik de Oud„ heid wilde onderzoeken, en uit die : dingen, welke „ Griekfche Schryvers hebben aangeteekend, de zaak ,, opdelven, dan zou men bevinden, dat zelfs die Go* „ den, welke men Goden van den hoogden rang noemt, 5, hunnen oorfprong van hier beneden ontleenden, en 5, daarna ten hemel opvoeren. -——. Onderzoek wie deeze graven toebehooren, die men in Griekenland zo „ dikwils toont. Erinner u, (want gy zyt ingewyd,)' „ wat gy in de Verborgenheden geleerd hebt, dan zult „ gy welhaast begrypen, hoe verre men dit ftuk moet „ uitdrekken." En wat eindelyk het geheim bewaren van zekere ontdekkingen en vorderingen in de wetenfchappen betreft, het zou my niet zwaar vallen ook voorbeelden van deezen aart aantehaalen, doch dewyl ik in 't vervolg nog zal moeten fpreeken van den invloed , die de beoefening der kunllen en wetenfchappen 00 de Afgodery gehad heeft, zal ik, om den tyd niet te verfpillen en herhalingen voortekomen, zulks tot die gele-« genheid befpaaren. Het geen ik hiervan gezegd heb is reeds genoeg om ons te overtuigen, dat de Ingewydden deeze waarheden onderling voor zich zelf behielden, terwyl zy het overige des volks ten prooi lieten aan de uitJpoorigde afgoderyen, hiertoe aangefpoord zynde aan de «ene zyde door het bezef van den rang, dien het bezitten deezer geheimen hun boven het gemeen moest geeven, en aan den anderen kant wegens de moeijelykheid, waaraan het onderwys deezer waarheden aan het volk, zonder het behulp eener goddelyke openbaring, onderhevig was. Ik ga thans over om te onderzoeken, welk eenen invloed de Natuur en dc ligging van eemLand, en de Levens-  Oog DE OORSPRONG EN VOORTGANG venswyze van deszelfs bewooners op den oorfprong'en voortgang der Afgodery gehad hebben, eh hier vind ik wederom een reeks van aanmerkelyke byzonderheden, die onze nafporing ten volle verdienen, doch waarvan ik my üegts tot eenige der voornaamfte zal bepaalen om dezelve wat nader toetclichten. Dat het Klimaat of de Luchtsgefteldheid van een Land eenigen invloed op de geestgefteldheid van deszelfs bewoners heeft, is eene waarheid, die, fchoon 'er merkclyke zwarigheden tegen ingebragt worden, echter op te veele waarnemingen gegrond is,om volftrekt geloochend te kunnen worden; en onder deeze waarnemingen is 'er geene die meer gezag van de ondervinding voor zich heeft dan deeze, dat bewooners van heete gewesten een zekere vuurigheid in hunne wyze van denken bezitten, die aan hunne werken van vernuft een hoogen trap van levendigheid en verhevenheid byzet: De verbeeldingskracht heeft by hen een fcheppend vermogen, en de manier om hunne gedachten over eenig onderwerp van gewicht uittedrukken, heeft niets gemeens met de koelder en bezadigder denkwyze, die onder gematigde Luchtftrééken heerscht. Het zy dan dat de bewooners deezer landen door de hitte der Luchtftreek belet zynde zich op ftérke fchhaamsoefeningen toeteleggen, zich meer aan rust en ledigheid overgecven, en daardoor gelegenheid hebben om den geest een ongeftoorder oefening en hooger vlucht te vergunnen, of dat de hette der Zonne het'bloed meer verdunt, en de dierlyke geesten meer o-ezuiverd aan de berszenen toezendt,dit is zeker, dat, wanneer deeze fterkere verbeeldingskracht en verhitte denkwyzen op gpdsdienftige onderwerpen geoefend worden , het gevolg daarvan in geestdryvery cn bygeloof moet uitloopen, gelyk ook de ondervinding geleerd heeft, dat  der afgodery opgespoord. 827 dat deeze beiden op den AOatifchen grond veel weeliger dan elders gebloeid hebben. Wanneer derhalven de Afgodery onder de volken in het Oosten, uit welke oorzaaken ook, eenigen voet gekregen had, dan moest dezelve in de geestneiging, welke aan dit Klimaat byzonder eigen is, een gunftigen grond vinden om wortelen te fchieten, en, even gelyk het onkruid op eenen akker, het goede zaad welhaast verflikken, ten zy een onmiddelyke Goddelyke tusfehenkomst zulks verhinderde. Behalven deezen invloed van het Klimaat , die genoegzaam door geheel Azie heerscht, zo heeft de ligging van fommige landen tot Afgodery, en wel in 't byzonder tot den dienst aan hemelfche lichhaamen, gelegenheid gegeeven. Dat Ghaldaea, het Vaderland der Starrekunde zo wel als der Afgodery, hier van ten voorbedde diene: Een Land met uitgeftrekte opene Vel' den , meer dan met digt bewasfen Bosfehen, voorzien, van een hooge ligging cn heldere luchtgefleldheid, welks inwooners meestal van de Veehocdery leefden , en die door de gemaadgdheid van 't Klimaat het grootfte gedeelte van 't jaar den nagt met hun Vee in het open veld konden doorbrengen, daar zich een heldere en zelden bewolkte Sterrenhemel voor hun oog overal opdeed , zulk een land en zulk eene lcvensvvyze fpoorden hen tot de befehouwing der hemelfche lichhaamen aan, en maakten dezelve gemakkelyk: Het kon hem, die flegts eenige oplettendheid bezat, niet zwaar vallen, om, wanneer hy , nacht aan nacht, byna een geheel halfrond boven en rondom zich vervuld met Sterren befchouwde, allen, behalven de Planeten, geftadig in dezelfde rangfehikking, doch aan geregelde verwisfeling van op en ondergang verbonden, het viel, zeg ik, hem niet zwaar deeze bcurtelingfche verwisfelingen gade te liaan hïstor. I. D. Hhh en  DE OORSPRONG EN VOORTGANG - door herleide waarnemingen onder zekere rebels und "gedn; V™ ^ Cerfte besinzelen -ner S rt kunde die welhaast de ft^fte aanleiding tot ^ ™ ry gaf, eene waarheid, die ik het in vervolg va„deeze toffe nog nader zal verhandelen, waarom ik ZZnt SE*-* ^^yv ^l^JZ S^tvTJ^ gaVe" dC ***** van Syne en Palefh„a , langs eenen anderen weg tot he zelfde misdryf freiecrenheid • jP r , f , die in het ^-in 7 ' °mberC donIoT  *5° over het Vergelyken van de oude ™ a'lee" g6brek «ydenlluisvader,;„ zyn Fis- Naturel geheel ontleend zou hebben uit // radre d, Famiglia van goldoni; welke befchuldigin* paussot zeketlyk van hooren - zeggen heeft, dewyl de Franfche Schryver alleen de aanleiding tot zyn Z ftek gefchetst vond, niet in // Padré dl FalJa maar wel tn II rero Anüco van den genoemden Italiaan! fehen Dichter; waarvan dan ook dit bekwaame vernuft een prysfelyk gebruik maakte. Dit in 't voorbv gaan. Om tot onzen moljere wedertekeeren • hoe zeer hy zich om de kennis der oude Dichteren bemoeide, hebben wy in onze eerlte Verhandelingbygebra«en wd men tevens een voorbeeld, hoe ver/handig hy' zich d.e beleezenheid in de oude Dichters ten nutte maakte, men vergelyke alleenlyk zyn béfchryving van het eenzydig gezicht eens minnaars, omtrent zyn fchoo ne, op het einde van het vyfde tooneel des tweeden Bedryfs, in zyn Mifantrope, met de nagevolgde plaats in de derde Satiere des eerften boeks van horatius Hekeldichten, en men zal zien hoe meeètertëht»mol jere de Schets van den Latyhfehen Dichter in een uit voerige tekening heeft veranderd; men zal ook tevens begrypen hoe zeer een Huk, waarin een menigte van d.ergelyke fraaiheden gevonden worden, het oordeel der kenners voldoen moet, boven andere Hukken die hiervan ontbloot zyn. Neem eens Les fourberies de Scapin, een Blyfpel , het geen door zyn geestigheid het algemeen niet weinig behaagde, en wy zullen in ons gevoelen bevestigd worden, wanneer wy het getuigenis van den oordeelkundigen boileau, by die vergelykine raadpleegen: b' Dans cefac ridicule ou Scapin s'envehpe, Je ne recomwis plus f Auteur du Mifantrope. Met  EN HEDENDAAGS CIlE DICHTERS. $$% Met dit alles is en blyft moltere den hoogften rang ia deeze klasfe waardig; ik weet ook niet dat die hem ooit, met eenigen grond, betwist wierd. voltaire map-, in zyn Eeuw van Lodewyk denXIFden, van den Abt de bruïs zeggen, dat zyn Knorrepot al de Speelëri van moljere te boven gaat; dit is een van die loftuitingen, waarmede voltaire zo gul is, en die hy, by gevolg, op een andere plaats, wel eens tegenfpreekt; gelyk wy hem, in hetzelfde werk, eenige bladzyden laater, rondborftig hooren zeggen: „ moljere , is de „ allerbeste Blyfpeldichter onder alle natiën." Doch om voorttegaan. Met betrekking tot het Treurfpel, bepaalde ik my, in myn eerfte Verhandeling, tot corneille en racine ; het zal dan nu ook gevoegelykst zyn van hunne Stukken voornaamelyk te fpreeken. Wat dan corneille betreft, zo algemeen men altoos deverdienften van zyn vernuft erkende, zo zeer verfchilde men over de byzondere waarde van zyn ftukken, en de Poëeten zo wel als de Oordeelkundigen, waren het gantsch niet eens, wat ze zyn chef d''oeuvre zouden noemen. De fchrandere riciielieu keurde, by voorbeeld, zyn Poüeukte volftrektclyk af; de Abt d'olivet , integendeel, verzekerde dat 'er de China cn Rodogune (van anderen voor de fraaiftc gehouden) verre voor moesten wyken. scudery , zo wel als dc genoemde Kardinaal, had vry veel op den Cid te zeggen; st. evremont fehreef: „ de Cid is het beste werk dat wy ooit gc„ hoord of gezien hebben:" en wil men weetcn wat achting men , in dien tyd, voor den Cid voedde, corneille bezat, nog by zyn leven, dit ftuk in alle bekende taaien overgezet. En niettegenftaande le franc , dc groote Voorvechter van racine, Rodrigo en Chili i 5 tnt-  851 OVER HET VERGELYKEN VAN DE OUDE Urne om hunne onnatuurlyke taal berispt, weeten wy dat racine zelve, toen hy den Cid bet eerfte gekezen had, grootmoedig uitriep: Zo zou ik ookgefchrcvcr.hebhen. corneille , ondertusfchen , gaf boven alles den voorrang aan Rodogune, terwyl het publiek oordeelde dat die eer aan Cinna toekwam. Ik kan, by deeze aanhaaling van Cinna, niet nalaaten den minnaaren der tóoïieelpoëzy te wyzen tot de uitgaave van corneilles Theater door voltaire, waarin zy, by wyze van aanhangfel, een tamelyk goede vertaaling. zullen vinden dei: drie eerfte Tooneelen uit shakespears 'julius Céfar, waarin mede een famenzweering vóórkomt, welke recht gefchikt is om deeze twee Vernuften, omtrent een en hetzelfde onderwerp, met elkandercn te vergelyken. Met het oordeel over de Stukken van racine , is het al eveneens gefteld. voltaire noemt zyn Andromachè en Brittannicus onvergangkelyke meesrerftukken. Desnicttcgenllaande verfcheen 'er op het eerfte ftuk een vry fcherpe critieq, onder den tytcl van Ia-folie qnere/le, een Blyfpel, door racine te onrecht aan molji:re toegefchreven. Brittannicus behaagde by zyn eerfte vertooningen maar zeer weinig; cn racine moest, niet zonder hartfeer, zien dat zyn geliefde Brittannicus, ondanks al zyn ftaat- cn zede-kunde, koel ontfangen wierd; terwyl men by zyn Berenice, waarin van niets dan liefde gefproken word, meer dan dertig maaien achtereen traanen ftortte; traanen echter, die racine zelve zich niet tot eere rekende. Ja, hoe verfchillende heeft men op verfcheide tyden over zyn Jthalia niet geoordeeld? Ondanks de overëenftemmcnde loftuitingen van voltaire, riccoboni, maffeï, en zo veele anderen in onze dagen, ondervond.RAciNE dat het Huk toen niet voldeed; en, niettegenftaande de verzekeringen van boileau, da't ' men  EN HËDENDAAGSCHE DICHTERS. 853 men éénmaal recht zou doen aan deszelfs fchoonheden, ftierf racine , na agt jaaren hierop gehoopt te hebben, in de zekere overtuiging dat hy niet geflaagd had. Wat echter de fraaije ftyl en verfificatie betreft, hierin fchynt men genoegzaam overeentekomen, dat de Pompeus van corneille, en dc Esther van racine,boven alle hunne andere ftukken uitmunten. Wy hebben, in onze eerfte Verhandeling, corneille en racine, als Vernuften,met elkander vergeleken: 't zal mooglyk niet nutteloos weczcn, dat wy nu ook eens, tot een proeve, twee van hunne Treurfpelen, kortelyk, met elkandcren vergelyken; en hiertoe zullen wy, op bet voetfpoor van een' bekwaam Oordeelkundigen, de Heraklius van corneille , en de Athaüa van racine verkiezen. Deeze Stukken zyn elkander in het onderwerp vry gelyk. By corneille word Heraklius op den Keizeriyken Troon gevestigd, in de plaats van den dwingeland Phocas. By racine word Joas ten troon gevoerd, in de plaats van de heerschzuehtige Athaüa. De hoofddaad en het einde zyn ook genoegzaam hetzelfde. By corneille is het de herkenning en de krooning \mHeracüus, voorbereid en volvoerd door Leöntine en Exu* peres, die Phocas ombrengen. By racine is het de herkenning en krooning van Jods, voorbereid en volvoerd door Jodd, die Athaüa ombrengt. Maar langs welke verfcheidene wegen bereiken onze Dichters zulk een gelykend doel ? racine doet het zeer gemakkelyk; corneille zeer kunftig. Wy zullen, om die reden, racine eerst befchouwen. Zie hier, kortelyk, het beloop. In het eerfte Bedryf ontdekt Jodd, in een gefprek met Abner, een' der aanzienelykfte Hyksgrooten, het oogmerk van Athaüa, om Joiis omtebrengen, en van Ab*  «** OVER HET VEROÜI, YKjpj VAN DE OUDE Abner om haar Hierin behulpzaam te zvn % tJ hierop het befluit om den h~ v J d memt Vrouw Jofabet bewaard en SSJtfc^ T het tweede Bedryf word ^ ut en maakt toeflel om zi dt T™5^1'dit' In het vierde Bedryf Zd\ n' * ***** dc Levieten, i„ n l^n" ' " ^ d°°r vyfde Bedryf vordert del^ ££g* * * ning ZW, zal ter hand ftelten het- . / , Hoogepriesterword tocgeflnn , L T *** ** vol woede, word van haaren aanhang verhaten e bevel van den Hoogcpricstcr, om^bnZ H '°P h naaojen? hoe „atnurlyk is niet de eenheid van d^ d bewaard, zo wel als van de tvd en nlo», i , in eenen dag; alles gefchied i d , * l0°Pt *f i! t ^LICUICfl J" den tempel. Hoe hpw Hg v oeit het een uit het ander- Hoe geest en het oogmerk en de middelen ontdekken Lant « het St„k van coRNEI^ befchout ' ~~ De Perlonaadjen zyn Phocas de Keizer Uerabf a zoon van Mauritius; MarUaan de 00n' ^ de *irifcferfo de Zuster van /ft™//* . / Van/W' «er van »^ en ^ ^T" ^ veling van Phocas. Zie hier de 'r H°' «mi, p/, ordonnantie der gebeur- tems. vertrouwt aan eenen ^ zy^onge- - rust-  EN HEDENDAAGSCHE DICHTERS. 855 rustheid over het ontftaane gerucht, dat Heraclius zou leeven. Krispus raad den Dwingeland om zyn' zoon jte huuwen aan Pulcheria ,de dochter van den onttroonden Keizer, en zich hierdoor van den troon te verzekeren. Phocas fielt dit voor aan Pulcheria, die hem afwyst, en van Heraclius fpreekt als nog in 't leven zynde, en naar den troon dingende. Eer wy deeze leidraad verder volgen, dient men te weeten wat de Dichter vooronderftelt, naamelyk dat de voorige Keizer Mauritius zyn zoon Heraclius toevertrouwd had aan Leontine. Phocas hierop den troon beklimmende, wil het gedacht van Mauritius uitroeijen, en beveelt haar Heraclius uitteleveren. De grootmoedige Leontine geeft haar' eigen zoon. Phocas, die gelooft dat zy hem trouw bediend heeft, vertrouwt haar zyn' zoon Mdrtiaan, wiens moeder overleden is. Leontine doet hierop een tweede ruiling; zy ftclt naamelyk Martiaan in de plaats van Heraclius, en Heraclius in die van Martiaan, en, hun beider naam veranderende , fpaart zy niet alleen den verweezen Prins, maar hierdoor wierd ook Heraclius aan het hof van Phocas als zyn eigen zoon opgevoed, en Martiaan onder den naam van Leontius, welke Leontine in de plaats van Heraclius had laaten ombrengen, hield zich voor den zoon van Leontine. Zy had ondertusfchen reden om Heraclius te ontdekken wie hy was, terwyl zy Martiaan van zyn' ftaat onkundig liet. Na dit noodige bericht vatten wy den voorigen leidraad van het beloop deezes Treurfpels weder op. Men doet Heraklius den voorllag met Pulcheria te huuwen , die zulks weigert , dewyl hy weet dat het zyn Zuster is. Pulcheria weigert het, om dat zy gelooft dat Heraklius, die Martiaan genoemd word, de Zoon  856 OVER HET VERGELYKEN VAN DE OUDE Zoon is van den dwingeland. Martiaan, onder dert naam van Leentius , zich verbeeldende de Zoon van Leontine te weezen, raad den jongen Prins Pulcheria te huuwen; doch deeze fpoort 'er hemzelven toe aan, en belooft hem byftand tegen alle poogingen van Pho* cas. Dus verre brengt ons het eerfte bedryf. Heraklius die op Phocas niet kan verwerven dat zyn hüweiyfc met Pulcheria word uitgefteld , wil zich ontdekken, om de woede van Phocas tegen die Prinfes te verhoeden. Leontine belet het; by wie hierop Exuperes verfchynt, die haar zegt met zekerheid te weeten, dat zy den Zoon van Mauritius by zich heeft, welke ruiling hy met een' brief van Mauritius zelve bevestigt, Leontine , die het Leven van Heraklius, welke aan het hof is, bovenal wil bewaaren, laat Martiaan, die by haar is, in de verbeelding dat by de waare Heraklius is. Deeze voed hierop gevoelens van haat en wraak tegen Phocas , die hy als den moordenaar van zyn' Vader Mauritius befchouwt. Dit is dc inhoud van het tweede bedryf. Martiaan, die zich nu voor Heraklius houd, ontmoet Pulcheria, en behandelt haar als zyn Zuster. Beiden beraamen nu middelen om zich te wreeken. Martiaan wil Phocas ombrengen. Hierop verfchynt de Dwingeland met Exuperes. Martiaan geeft zich nu ui: voor Heraklius, en braveert zynen Vader. Deeze befluit tot den dood van zyn' Zoon. Exuperes die hem hierin verllerkt, geeft reden waarom hy in 't openbaar moet fterven. Dus is, met het einde van het derde bedryf, Martiaan ter dood gedoemd, onder den naam van Heraklius. Hy ondertusfchen is een Prins die den waaren Heraklius, in een gevegt, het leven behouden heeft. Deeze ziet zyn gevaar, en wil niet dulden dat hy in zyn plaats, en onder  EK HEDENDAACSCHE DICHTERS. 857 •der zyn' naam zal fterven, tervvyl hy zelve als Mar■■tiaan zou regeeren. Hy verklaart dit aan Phocas, in 'de tegenwoordigheid van Martiaan , welke laatfte, even fterk als hy , zich voor den waaren Heraklius uitgeeft. Deeze drift der Prinfen, om , beiden, Zoonen van Mauritius te willen weezen, verbaast Phocas, die hierop Leontine ondervraagt , welke het geheim, waarvan zy-alléén kundig is, heilig bewaarende, den Dwingeland hierdoor buiten ftaat fielt den Zoon van Mauritius omtebrettgen. Phocas herhaalt hierop , in het vyfde bedryf, alle proeven om den waaren Heraklius uittevinden, doch alles even vruchteloos. Ondertusfchen raakt het volk aan 't muiten, om het bloed van Mauritius te verdedigen. Exuperes grypt de hoofden der muitelingen , en brengt ze voor den Keizer, binnen in zyn paleis. Deeze hoofden zyn eigenlyk famengezworenen met Exuperes, om Phocas van kantte helpen, gelyk ook géfchied. Exuperes, die met Leontine by de Prinfen komt, melt hen den dood van Phocas. Leontine ontdekt wie de waare Heraklius is. Martiaan beklaagt zich over zyn lot. Men raad hem zyn eigen naam, Leontius, (die hy als Zoon van Leontine droeg) weder aantcneemen; en Pulcheria word zyne bruid. Wat moeten wy van zulk een weeffel denken ? Welk een kunftige, of, liever, welk een natuurlyke warring! Ieder perfoonaadje heeft een byzonder belang. Ieders belang is ten uiterften gewigtig. En welk een kontrast in deeze verfcheide belangen! Hoe verfchillende is ieder karakter en hoe gelukkig werkt ieder karakter in zyn byzondere fituatiën. Doch het is hier de plaats niet om een loffpraak op de Heraklius te maaken. Men herinnere zich ons oogmerk om Heraklius en Athaüa met eikanderen te vergelyken. Men herinnere  J S:S over het v£rge,ïken van de oude éïch nog eens de overeenftemming in het onderwerp HerMtus word bewaard doov Leontine, gelyk yoa] door Jofahat. De een, zo wel als de ander, blyft een' geruimen tyd onbekend. Het gemoed van Phocas 20 wel als van Athalia, word door achterdenkenen ongerustheid gepynigd. In het eene ftuk, zo wel als in het andere , gefchied een fcherp en gewigtig onderzoek. Eindelyk, Phocas word zo wel als Athaüa ter dood «rebracht, terwyl Heraklius, zo wel als Joas, triomfeert. Zo gelyk is de hoofdzaak; maar hoe verfcheiden zyn dc byvoegfels en toevalligheden.' en, tevens, hoe ontdekt zich hier de verfcheide genie van onze Dichters ! By corneille is alles ryk, overtollig; ja, 'er loopt zo veel famen, dat men door de menigte der ftoffe als overloopt word By racine , integendeel, b ,iet fonds klein, het bedek (om zo te fpreeken) bekrompen Maar hoe kundig word ook alles gebezigd! Welk een ruime verkwisting is 'er by corneille ! welk een keurig fpaarzaamheid by racine! Hierom zegt zeker Oordeelkundige, dat een ander als corneïlle agt bedryven voor Heraklius zou noodig hebben, terwyl een ander als racine met Athaüa geen drie bedryven zou kunnen vullen. Maar men vergunne my hier ook aantemerken • hoe dit kunftig bezigen cn uitbreiden der ftoffe by ra cine , een blyk is van zyn ongemeene kennis in de Dichters der Oudheid, welken hierin zo heerlyk hebben uitgemunt En dit bevestigt wat wy in onze eerfte Ver handeling , wegens het vernuft van racine , «meld hebben. Dit verfterkt ons ook in zekere waarneeming dat by nooit de Spanjaarden, Italiaanen of Engelfchen ' maar wel de Grieken en Latynen op alle mogelyke wy-' zen heeft gevolgd. Hoe voortreffelyk, zou ik dit kunnen ophelderen en bewyzen met aantetoonen, hoedanig cor-  ÈN HEDENDAAGSCHE DICHTERS. 859 corneille en racine zich in een gelyk geval van navolging der Ouden gedragen hebben. Ik had hiertoe reeds uitgekozen den Edipus van den eerften, gedeeltelyk gevolgd naar sofocles en seneca; en de Ifigenia in Aulis ,van den laatftengevolgd naarEURiPiDES. 't Is waar, voltaire noemt den j&W/>w van corneille een allerellendigst ftuk, en verzekert tevens dat de gantfchc waereld dit met hem eens is. Ondanks dit getuigenisa zou ik het gemelde onderzoek onze opmerking wel waardig keuren; doch vermits ik, met de voorige vergeiyking, my mogelyk reeds te lang heb opgehouden , zal ik den weetgierigen liever tot de beste bronnen wyzen, welken my hier van bekend zyn, en de vergeiyking zelve zyn eigen bcfpiegcling aanbeveelen. Deeze kan men vinden , wegens den Edipus, kortelyk, in het eerfte deel van Le Theatre des Grecs, door Pere brumoy ; en, wegens de lfigenia, meer uitvoerig, in het begin van het tweede deel der Remarques fur les Tragedies de jean racine, voor weinige jaaren door zyn' Zoon louïs racine in het licht gegeeven. Ondertusfchen was 'er, over deeze en diergelyke ftoffe , nog vry wat aantemcrken. Zo zouden wy, bv voorbeeld, een verbaazende overeenkomst ontmoeten, het zy in groote gevallen; gelyk het berouw van Titus, in den Brutus van voltaire , cn dat van Sfx-> tus in den Titus van belloy: of, in de ontknooping; gelyk in l'Orpkelin de la Chine en Amelie: — of, in byzondere karakters en hoofdrollen; gelyk in Paulina in de Polieukte en Monima in den Mithridates; en wat dies meer zy. Doch, indien ik nog iets van onze Vaderlandfche Kunst zal aanroeren, vind ik my genoodzaakt, ten dien opzichte, niet verder uittebescil lett. L D. Kkk wei-  860 OVER HET VERGELYKEN VAN DE OUDE weiden, en hiermede van de Franfche Dichters afteftappen. Ten opzichte van de Nederduitfche Dichters zal ik kort weezen; —— dit onderwerp meerder als Historiefchryver, dan Criticus behandelen, en ook hierby de gewoone voorzichtigheid der Historiefcbryvers in acht ncemen, om, naamelyk, van de Levenden niet te reppen, maar my alleen te bepaalen tot de overledenen, welken uit hunne graven niet kunnen tegenfpreeken, — eindelyk, niets melden, dan het geen ik met het gezag, en uit de Schriften van anderen, letterlyk kan bewyzen. Na dit bericht, maak ik deeze aanmerking: dat 'er onder zo veele Dichters in ons Nederland , maar weinigen geweest zyn, die men als oirfprongkely!:, in den llipften zin, zou kunnen befchouwen; dat is te zeggen: die niet geduurig, het zy met opzet of ongemerkt, eenige der oude of nieuwe Dichters inzonderheid hebben gevolgd. Zie het by voorbeeld aan den Drosfaard hoofd , wien, onder dc Ouden, voornaamelyk virgilius, ovtdius, tibullös cn propf.rtius, en, onder de Nieuwen, petrarch , tasso , marino en gcarini tot modellen dienden. Zie het aan francius en broekhuizen, waarvan het den eerften in den trant van oviDius,en den tweeden in dien van propertius zo wel gelukte. Zie bet aan antonides, die overal blyken geeft, dat, onder de Ouden, statius , en, onder de Nieuwen, vondel , by hem als in bloed en merg veranderd zyn. vondel zelve fcheen spiegel en hoofd tot zyn gidfen verkozen te hebben. De nette arnold moonen heeft weder vondel, en wel voornaamelyk zyn bybelfche Spelen, met groot voordeel gebezigd. Hoe-  en heden daagsc ii E dichters. 86"! Hoedanig poot antonidf.s, in zeker geval, zelfs veel te letterlvk, volgde, heb ik, in myn eerfte Verhandeling, getoond. Dat fluimer, een Dichter van geringer klhsfe, het ten deezen opzichte ook vry ilordig maakte , blykt uit de befchuldigingen door laurens ïïake en anderen tegens hem ingebracht. En, wilde ik van mindere Dichters fpreeken, welk een bende zou rk niet kunnen monfteren, die den bevalligen dirk smïDs , (yvaarlyk in zyn foort oirfprongkelyk) doch meestal met een ongelukkigen uitflag, heeft nagezongen. In dit alles verdient echter de Hechte navolging alleen on- 1 ze berisping. Goede voorbeelden op die wyze te volden , gelyk fommigen onzer voornaamfte Dichtvernuften gedaan hebben, verdient allen lof- Men verbeelde zich ook niet dat dit eene algemeene armoede van genie by onze Dichters zou verraaden. De Ouden hebben clkanderen ook, de een beter, de ander Hechter, gevolgd. Wy hebben dit boven getoond Neen; naar den lof van oirfprongkelyke koppen mogen de onzen, zo wel als dc Ouden, dingen. Ja, ik zou byna, met een patriotfehen yver, durven bevveeren: dat onze Dichters, ten deezen opzichte, blyken gegeeven hebben, wier weergaê men by de Ouden bezwaarlyk zou vinden. Laat ik dit met een Haaltje bevestigen. Onder de Ouden waren, buitentwyfel, uitmuntende Vernuften: ik meen echter dat zy dit uitmuntende veel verfchuldigd waren aan bun voorzichtig onderzoek voor wat foort van poëzy zy de meeste gefchiktheid hadden, en, vervolgens, aan hun beftendige gewoonte om altoos alleenlyk in dien kring te werken. Zo bepaalde zich, by voorbeeld, homerus alleen aan het Heldendicht: callimachus aan de Hymnus; sofocles aan het Treurfpel; pindarus aan de Lierzang; anacreön Kkk a aan  86a over het vergelyken van de oude aan het Lied. Ik acht dit onderzoek en deeze gewoonte, in zekere betrekking, zeer prysièlyk. Ik wenschte zelfs dat het gros van onze hcdendaagfche Dichters zich hieraan met vrucht mogt fpiegelen. Ik breng dit enkel by om het oirfprongkelyke der geniën te toetfen. Ik wil dit zeggen: Men toonc ons,onder de Ouden , voorbeelden, die, gelyk vondel, antonides, poot, en (mogt ik hier Levenden noemen,) ook een Juffrouw van winter; die, zeg ik, gelyk deezen, de onbetwistbaarfle bewyzen van hunne bedrevenheid in byna alle foorten van poëzy hebben aan den dag gelegd. Men toonc ons dit onder de Ouden, of men vergunne ons, zo lang dit niet gefchied, ten deezen opzichte by uit* Hek op de oirfprongkelyke Dichtereu van ons Vaderland te roemen. Ik ben deeze aanmerking verfchuldigd aan een andere, die by ons allen omtrent dit onderwerp moet opkomen. Ik bcfchouwde namelyk eenige byzondere karakters en eigenfchappen der Poëzy, en welke Dicl> ters in deeze of geene eigenfchap voornaamelyk hadden uitgemunt. Ik nam, by voorbeeld, de rykheid van gedachten; cn plaatfte onder deeze klasfe cats, vondel, huigrns , camphuizen : -— onder de klasfe van geestigheid in denken cn uitdrukking; vondel, hoofd, de dekker , poot , smids : onder de klasfe van fraai. je fchildering; vondel, poot, vollenijoven, wellekens, smids: ——— onder de klasfe van zuivere harmonie; cats, vondel, poot, smids: onder de klasfe van fchoone verfilicatie; weder vondel , antonides, poot, rotgans, hoogvliet, FEiTAMA, en zo veele anderen. Kortom, ik vond, na deeze onzydige fchifting,hoe niet zelden één en hetzelfde vernuft, in verfcheide van deeze klasfen, den hooglten rang toekwam.  en HEDENDAAGSCHE DICHTERS. 863 kwam. En dit zy genoeg ter (taaving van myne voorige aanmerking. Onder alle foorten van vaerzen echter, in onze taal gcbruikclyk, welken ten getale van elf in de Maandelykfche Bydraagen worden opgeteld, (IDeel, bladz. 171.) is 'er geen waarin onze Dichters algemeener en gelukkiger gellaagd hebben, dan in de Zesvoetige of Atexandrynfcbe. Ik zal niet bepaalen of dit toetefchryven is aan de verfcheide toonen, fraaije rusten, en duidelyke fneden, welken deeze vaerzen zo gefchikt maaken voor ernftige en verhevene onderwerpen; dan of zy, uit hun' eigen aart, beter ftrooken met de mannelyke deftigheid onzer Nederduitfche taal. Ik wil liever, fchoon het hier minder fchynt tebehooren, een aanmerking mededeelen, wegens den oirfprong van hunne benaaming; een oirfprong die weinig bekend fchynt, en vreemd genoeg is om in het voorbygaan waar te neemen. In de negende eeuw naamelyk, raakte de Latynfche taal in Frankryk buiten gebruik, en wierd de zogenoemde Romantaal ingevoerd, welke uit een mengfel van het Latynfche en Frankifche beftond. De eerlle werken of Gedichten, welken in deeze taal (zo men meent in de tiende eeuw) gefchreven wierden, kregen hierom den naam van Rgmannen. Van dit foort van dichtftukken zyn 'er nog twee bekend, welken omtrent het midden der twaalfde eeuw het licht zagen. Eén van deeze voerde den tytel van Alexander de Groote, en wierd opgefteld door vier Dichters, met naame, lambert le court , piere de saint clost, jean le nivelois, eil alexander de paris, welke vier Dichters befloten hun Roman niet, gelyk tot dien tyd gefchied was, in viervoetige, maar in zesvoetige vaerzen te fchryven; welke foort van vaerzen dan, by deeze gelegenheid , den naam van Kkk 3 Alex-  864 OVER het vergelyken vak de OUDE Alexandrynfche verkreeg, het zy naar het werk zelve, of, gelyk anderen willen, tiaar den naam van den laatsti genoemden Dichter, welke in deezen nieuwen trant'het gelukkigst Haagde. Men verfchoone deezen uitflap. De verfcheide foorten van Vaerzen herinneren ons' aan de verfcheide foorten van Dichtftukken, weiken by onze Poëcten gevonden worden, en gceven aanleiding om te denken of het niet best zou weezen, wanneer men een uitvoerige vergeiyking van onze dichtkundig werken wilde maaken, dat men, in ieder foort van Gedichten, den arbeid van verfcheide vernuften naaukeurig tegen elkander hield. Ik beken de taak zou moeijclyk zyn°, doch dit neemt de nuttigheid niet weg. Gefteld eens men begon van het Heldendicht. (Ik zal, volgens myn beftek, van Cideön noch David reppen.) Gefteld eens, ik be'paalde my tot Joannes den Boetgezant van vondel; tot Willem den derden van rotgans; en tot Abraham den Aartsvader van hoogvliet. Zo ras ik deeze ftukken aan de regelen toets, ontdek ik dat, mogelyk, geen van drieën de naam van Heldendicht toekomt. Wat het eerfte werk betreft, ik kan niet vinden dat vondel zei. ve het als zodanig opgeeft: het tweede geloof ik niet dat 'er, in onze dagen, by eenig kundig mensch voor kan gehouden worden; en wat aangaat het derde, is by herhaaling aangemerkt en bewezen, dat de hoedanigheid van een Heldendicht, het geen met een groote hoofddaad moet eindigen, (gelyk by voorbeeld, in de Hen. nade, met de zogenoemde bekeeiing van den Held ) veel verlchilt met de fchildering van iemands Lotgevallen tot zyn fterven toe, gelyk in den Aartsvader, die hieiöm ook, van fommigen, eerder als een poëetifche Levensbefchryving word aangezien; hoewel de Heer van engelen nu zyn fraaije Prysverhandeling, te vinden  EN HRDENDAAGSCHE DICHTERS. 8Ö5 den in het IV Deel der Werken van de Maatfehappy der Letterkunde, op bl. 146.) ten deezen opzichte, onzen hoogvliet op eene geestige wyze verdedigt. Mag ik. 'er, voor my-zelven, over de drie gemelde Dichtftukken nog iets byvoegen, heb ik voor den Boetgezant van vondel eene uitftcckendc achting, dewyl dit werk my voorkomt als een aaneenfehakeüng van verheven gedachten , zwierige ichilderyen cn kuuftige gelykenisfen, in de beerlykfte vaerzen uitgevoerd: kortom als een werkftuk zynen grooten meester dubbel waardig. Wat betreft Willem den Derden, zo zeer ik my, menigwerf, vergast heb aan fommige poëetifche tafereelen en de doorftaande welluidende vaerzen in dezelven, even zo zeer fluit my de algemeene houding, en het wonderlyke mengfel der machines, daar wy, in hetzelfde Dichtftuk nu eens de heidenfche Godheden Vulkaan, Neptunus en Mars; en dan eens den God der Christenen, en den engel Michaël, als zynen Afgezant om de winden te beteugelen, ontmoeten: een behandeling die zekerlyk de eenheid in het ftelfel geheeleniil vernietigt. Wat betreft den Aartsvader, buiten het verzuim der bygebrachte Kunstregel, (zo de Schryver ons inderdaad een Heldendicht heeft willen geeven,) heb ik nergens iets gevonden het geen van eenig gewigt was, om myn achting voor dit nuttig en dierbaar werk te verminderen; fchoon ik tevens niet wil ontkennen, dat, de Hemelraad, of de perfoonelyke verbeelding der byzondere Goddelyke eigenfchappen, in den tweeden zang , de poëetifche vryheid, of, liever, ftoutheid, zo verre uitftrekt, dat ik my, ten deezen opzichte, met 's Dichters verdediging naauwlyks kan laaten paaijen. Wy zouden diergelyke aanmerkingen, indien het de tyd gchengde, over verfcheide foorten van gedichten Kkk 4 kun-  W OVER HET VERGELYKEN VAN Dl OUDE kunnen maaken. Nu zal ik alleen nog een enkel woord reppen van onze Nederduitse Tooneelpoëzy. Het is genoegzaam bekend dat ons Theater zyn' oirfprong verfchuldigd is aan de oude Kamers der Rederykere Dee ze Genootfchappen waren , in de vyftiende en zestiende eeuw, met alleen zo menigvuldig in Braband, dat men er onder anderen te Antwerpen veertien, en te Gent jennen telde, maar wierden ook in byna alle de voornaamfte lieden deezer Provintie gevonden. De oudfte Tooneeloefening, hier te lande, bekend, is de vertoo«mg van zeker (pel betyteld: Korting Herodes, en zyne daaden, in de Domkerk te Utrecht, in den jaare l4i8l en het oudfte Tooneelftuk het geen wv in onze taal bezitten, is, zo men verzekert, de Spiegel der Minne, door eenen colyn van ryssel opgefteld, en gedrukt te Haarlem in den jaare r56,. Vervolgens was het de Kamer m hef de bloeijende, (een Kunstgenootfchap hier .ter ftede zo aanzicnelyk, dat in hetzelve, in den jaare 1581 met minder dan vyf Burgemeesters en agt Schepens Leden waren,) waaruit, behalven de beroemde spiegel, koster, brederode cn anderen, ook de groote I'Iëter corneliszoon hoofd is voortgekomen Deeze laatfte, welke het Tooneel met vier Treur- en twee Blylpelen verrykte, en hetzelve een andere ge, daante begon te geeven, fehreef zyn eerfte TooneelHuk , Achilles en Polyxena, volgens het verhaal van gekard brand, in den jaare i5cjS , en niet, gelyk de anderszins naamvkeurige louïs riccöboni verzekert m den jaare 1620. Vier van deeze Stukken kunnen wy nog m 's mans byeen verzamelde Schriften leczen Veertien jaaren laater, naamelyk in den jaare idia en met 1636, gelyk riccöboni fchryft, leverde onzeNederlandfcbe sofocles, joost van den vondel, toen vyf-  en hedendaagsche dichter?, 86" 7 syf-en-twirttjg jaaren oud zynde, zyn eerfte Tooneel(fpel: het Paft/ia, het geen doorniet minder dan dertig Treurfpelen van dien vindingryken Dichter gevolgd wierd. Ondertusfchen rekent men, dat,federd den tyd van het bovenaangehaalde Tooneelfpel: de Spiegel der Minne, tot op onzen vondel, omtrent veertig Dichters voor het Tooneel gearbeid hebben. Zo veel yvers be. fpeurde men hier, reeds in die dagen, voor deeze fraai» je cn lotfelyke kunst; en, wel verre dat, met het ophouden der zogenoemde Rederykers Kamers, die lust verflaauwd zou wcezen, zag men welhaast andere Dichtkundige Genootfchappen oprechten, welken, alleen federd den jaare 1680 tot 1718 , meer dan dertig in getal beliepen: ja volgers een Lyst van Nederduitfche Tooneelftukken, in den jaare 1727 uitgekomen, blykt dat men toen reeds 1246 fpeelen kon oprekenen. En het is de befehouwing van de vervaarelyke uitgeftrektheid deezer Letterzee, welke my affchrikt dezelve verder optezeilen; my liever beveelende hier het anker te laaten vallen, in het billyk vertrouwen, dat men myne zwakke doch welmeenende poogingen, tot verder onderzoek van de voornaamfte Dichters, wel zal ten goede duiden; en dat mogelyk, hierdoor, meer geoefende Oordeelkundigen zullen uitgelokt worden, om tot het zelfde oogmerk , op welke wyze ook, ten nutte der edele Poezy Hiede te werken. J. L. Kkk 5 over  868 over de VIERDE ECLOGE van VIRGILIUS. Aan den Heer Biefter. Vit het Hoogduitsch. Py het len der Verhandeling van den Heer gedt. ke over de Kersgefchenken, in uw Maandfcbrift van" January, heb ik onverwacht eenig licht gekreegen in de zo kwalyk uitgelegde, en, ik mogt 'er wel byvoegen, mishandelde, vierde Ecloge van virgilius; en ik kan niet nalaten U£d. myne gedagten medetedeelen , om dezelve, als zy uwe goedkeuring wegdraagen, door uw Maandfchrift de geleerde waereld bekend te maaken. De plaats bi. 81. De Saturnaliën waren een afbecldfel van de voormalige gouden eeuw , toen nog geene verfcheidenheid van /landen menfchen van menfchen fcheidde, toen nog eene volkomene gelykheid en vryheid onder het meuschdom heerschte , en men even zo weinig een" heer ah eenen /laaf kon aanwyzen ,bragt my terftond, redeunt Saturnia regna, cn de gantfche vierde Ecloge in myne gedagten, terwyl 'er tevens een vermoeden in my ontftond, of deeze Ecloge niet wel ten tyde van een Saturnaliënfeest mogt gefchrëevén zyn, en de Dichter, onder het volle gevoel der vreugde van de'te- gens.  OVER DE VIERDE ECLOGE VAN VÜ'.GILIUS. " 8f>9 getisWoordige gelukkige tyden , die met de eeuw, waar in Saturnus regeerde, eenige gelykheid hadden, zich met zyne gedagten tot dezelve verheven , en haare fpocdige terugkeer gewenscht en geademd hadde. Dat deeze Ecloge ten tyde der Saturnaliën gefehreven is, en de plegtige viering van dit feest den Dichter in verrukking gebragt, en tot de fchildering der gelukkige tyden, die van den beginne van het gedicht tot aan het einde daarin befchreven worden, aanleiding gegeevën hebbe, heeft , zo veel ik weete en heb kunnen nagaan, nog geen uitlegger gefteld of gegist; en echter fchynt my deeze tydbedoeling een groot lid* over die Ecloge te verfpreiden, en veel dingen in dezelve zeer natuitrlyk en ongedwongen te verklaaren, 20 veelen, ti I dus verre, in een myftiekenzin,uit ... ; i: ;.\;' :iL- - i boeken gehaald, hebben uitgelegd. Dl ij c ia bulti n twyfel op een aanzienlyk kind, Mimen kort, en wel geduurende het Konlulaat van Pollio, wierd te gemoed gezien, (vs. 11 , 12.) vervaardigd. K. Afinius Pollio en Km Domitius Kdvl HM waren Cvnfules in 't 714de jaar van de ftichÜng van Roaie. Tegen het einde van dit jaar (z. Lowtii praehet. XXI. de fitcta palji Hebtdeor.') wierdtusfehen Oclavianus en Antonius, door bemiddeling van Maecenas en Pollio, te Brundufium, de vreede getroffen, e« om deeze 'vreede des te duurzaamer te maaken, wierd Oclavia, de zuster van Oclavianus, aan Antonius ten vrouwe gegeevën. Deeze echter was nog zwanger van haaren voorigen man, (z. Heyne over deeze Ecl.) en haare bevalling was niet verre meer af. (vs. 61.) Ten deezen tyde fchynt die Ecloge gefchreeven te zyn. Tegen het einde van het jaar,nu wierden de Saturnaliën gevierd , welker hoofdoogmerk was , zich de gelukkige ty-  8?0 ■ OVER DE VIERDE ECLOGS VAN VIRGILIUS. tyden der Regeering van Saturnus te herinneren en om ze binnen kort, ten minften in 'tklyn, weder teherftellen Alles voorfpclde, in het bygebragte jaar, veel goeds van den zo even gefloten vreede, en men vleide zich, dat dezelve door deeze nieuwe echtverbintenis , ende'aanftaande geboorte des kinds, zou bekrachtigd worden. De Dichter in deeze heuchelyke toekomst vooruitziende belooft zich hieruit de tyden van Saturnus in derzelver gantfebe volkomenheid en fchoonheid, waarvan de tegenwoordige flegts een flaauw af beeldzei waren, te zien herleeven. Hoe natuurlyk was het voor hem , onder deeze omftandigheden en in zulk een tyd, een gewichtige gebeurtenis aantekondigen, vs. ,-4; en van de vvederkeerendc Regeering van Saturnus, van het ophouden der yzeren cn den aanvang der gouden eeuw te zingen vs. 5-9! Loutere denkbeelden, die by hem ten tyde van de Saturnaliën zeer licht konden opkomen. Op dit feest wierden gefchenken uitgedeeld. Zy moesten het nieuw geboren kind gebragt worden, vs. 18-20. De ftaat van gelykheid wierd ter nagedachtenis der voorleedene tyden voor eenige dagen te Rome ingevoerd. Ook deeze zou der waereld door de geboorte van het verwachte kind ten deele worden, vs. 21-25. Slaven werden van hunne Heeren geduurende de Saturnaliën aan den disch onthaald. De Dichter fpreekt ook in de laatfte regelen van Maaltyden, die de Goden zich vernederden met dc menfchen te houden. Helmft.id, B R U N S. OVER  «71 over DE LUIM, Uit het Hoogduitsch. De beroemde St. evremond geeft zynen vriend, denGraaf van Ollone, die van het hof van Lodewyk den XIV. verbannen was, den volgenden raad: „ Ongeluk- „ kigen zegt hy, moeten geen boeken lee- „ zen, waarin zy ftoffe vinden,om zich over deellen„ den des menschdoms te bedroeven; maar veel eer zul„ kc, die ben om onze dwaasheden lagchendoen. —— „ Verkies daarom, myn waardfte! Lucianus, Petronius „ cn Don Quichot, thans boven Plutarchus, Senecaen „ Montague." Ik was omtrent vyftien jaren oud, toen my de brief van St. evremond, waarin men deeze regelen aantreft, onder de oogen kwam; en wel op eene wyze, welke my aanleiding gaf, om in 't vervolg dikwyls deeze gewigtige waarheid nader te overdenken : dat, namelyk, meermaals ontmoetingen, welke in het eerst van weinig belang fcheneu, daarna, niet zelden, den grootften invloed op het geluk of ongeluk van ons geheele leven krygen. Op zekeren dag ftond ik aan myn zusters toilet, en verwonderde my over de vaardigheid van zekeren, het fchoone geflagt onöntbeerelyken Kunftcnaar, dien men in den dagelykfchen omgang Kapper noemt. Juist was hy van zins het hair op papillotten te zetten , en haalde daarom, uit een laadje van onder de kaptafel, een verfcheurd boek voor den dag, het geen hy in dergelyke ge-  «?'2 OVER DE LUIM. govallen, al meermalen fcheen gebruikt te hebben Pc, dien toen reeds de leeslust, zelfs het minftê fnip, Partje, dat ik maar ergens by geval ontmoette, greetig deed opraapen, nam het hem uit de hand, »ag dat het een deel der werken van St. evremond was, en floeg toevallig het oog op de aangehaalde plaats. - & Ogenblikkelyk liep ik er meê naar myn kamer, floot dezen buit zorgvuldig weg, cn bragt mvn zuster,om haatei i den gezegden Kunfienaar fchadeloos te ftellen, de tc ondergebragte Hunnen cn Treurfpelcn, van den zelf- dc.m Schryver. Dit was voor my een der geluk- ki.gfie dagen. De raad, dien de Wysgeer zynen vriend mededeelt, maakte op myne ziel een diepen indruk; geW ik my ook terftond met die Schryveren, welke hy den Graaf aanpryst, nader begon bekend te maaken, en ter ontdekking van nog meer anderen uit dit vak,vlytig rond te zien. Ik las ze in het Fransch vertaald, en vermaakte my hier meë niet weinig ; maar bleef echter nog twyfèlen , of :zy, in onaangenaame omftandigheden, dia uitwerking welke hy 'er den Graaf van belooft, wel hebben zouden. Doch myn lot liet het my niet lange aan eene gelegenheid ontbrceken, om van dit recept de proef te kunnen neemen Myne neiging was geheel en al voor de fraaije Wetenfchappen maar: Povera e nude vai Filofofia fcheen by hen, die over my te befchikken hadden de geliefkoosde fpreuk te zyn; en dus ftond het onvvrik baar vast, dat ik my den Koophandel moest toewyden Men deed my dan by een ervaren Koopman op het Comptoir, fchoon ik voor dit beroep nog veel min- der  OVER DE LUIM. 873 der gefchikt was , dan alle podagristen en de meeste Dichters tot danfen; en daar myn patroon my niet zelden, met vaerfen ter neder te fchryven,in plaats van de opgegeeven rekeningen in orde te brengen, bezig vond; moest ik dagelyks harde woorden hooren, en fomwylen nog onzagter behandeling ondergaan. _ In dezen beklaagelyken toeftand deed my het recept van St. evremond ongemeen veel dienst. Want als ik, den ganfchen dag, met bezigheden, welke my even zeer behaagden, als een meisje van zestien jaren het klooster , had doorgebragt: goten echter cervantes en fielding des avonds een balfem in myne wonde, welke beter uitwerking had, dan die vanFiêrabres, by mynen ouden vriend Sanchc. Van toen af verzuimde ik nooit, by diergelyke voorvallen, van dit geneesmiddel , het geen ik zo ten vollen probat urn bevonden had, gebruik te maaken. — En daar ik thans, wel is waar, myne drift voor de fraaije Weetenfchappen ongehinderd kan opvolgen; maar myn gezworen vyandin, dc Hypochondrie, my de waereld niet zelden zo eng maakt, als het keurslyf menige fchoone, en de fchoe- nen fommigen petit- maitertjes ; neem ik, zo dik- wyls zy tegen my losbarst, myn toevlugt tot onzen Ridder van Mancha, die den bedrukten zo gaarne zyn byftand verleent. En dus heb ik thans, uit dank¬ erkentenis jegens een geneesmiddel, het geen my reeds zo menigen fmart verzagte, eens voorgenomen te onderzoeken , waaruit het eigenlyk zy famengefteld. Hierin kan de wegwyzing van zekeren beroemden zorgen-arts, die met dit middel verwonderlyke kuuren gedaan heeft, ons zeer te ftade koomen. ——• De Engelfchen noemen het Humour; wy Luim. Derzelver gefchiedenis koomt ongeveer hier op uit: Zy werd eerst door ee-  8?4 over de luim. eenen Griek, aristopüanes genaamd, ontdekt-cn vervolgens van anderen meer en meer tot volmaaktheid «. bragt. Onder de landslieden van a^listophakes was lucianus. By de Romeinen, plautus hora tius, petronius, annaeus seneca. Onder dehe dendaagfche Latynfche Schryver*.: erasmus, thomas morus, holberg. By de Italianen : pulci, ariosto' caesar caporali, passeroni, cozz1, g0ld0nl bv de Spanjaarden , cervantes , ooevedo , matheo alemann, hurtado de me nd osa, die go DE luna louis velez de guevera , cn in later tyden, patfr' isla. By de Franfchen: rabelms, cvrano de bergerac, sorel , molière, reonard du fresny la FONTAiNE, en scarron in zyne klugtige Roman.' By dc Eugelfchen: shakespear, ben-johnson , butt ler, conoreve, sciiadwell , swiFT , addison, STEELE, arbuthnot, FJ el ding, sterne. bv de Duitlchen: enz. enz, enz., j , , „ - —- deze vak- ken zullen wy hcfst, onzen leezeren zelven ter aan vulhng, «verlaaten; daar wy Scbryveren kennen, welke op de Luim aanfpraak maakende, echter niets minder dan dezelve bezitten; doch die zich evenwel niet wenng zouden beledigd achten, wanneer zy hunnen». men op deeze lyst niet vonden aangeteekend Men heeft opgemerkt, dat de luimige Karakters in Engeland veel menigvuldiger, dan ergens elders, gevonden worden; en de volmaakte vryheid, die de Engelfchen boven alle overige volkeren genieten, wordt Iner van, als oorzaak opgegeeven. Dit gevoelen heeft zeker veel fchyn; doch ik geloof echter, dat het dan 1 leen weezenlyk en volkoomen gegrond zy, wanneer wy het woord vryheid, in een veel ruimer zin neemen dan tot nog toe gedaan is , En dus acht ft £ al-  OVER DE LUIM. 875 alleen in zo verre ten vollen zeker, als men door vryheid , eene volkomene verwerping dier voorfchriften omtrent ons gedrag verftaat, welke de woorden welleevendheid cn befchaafde zeden influiten. Voorfchriften, die wel is waar geene gefchrevene Wetten zyn, noch van eenig Vorst gegeevën wierden, die ons met geweld tot het nakoomen derzelven kan noodzaaken; doch die men in den kring, waarin zy eens zyn aangenomen, echter welligt naauwkeuriger opvolgt, dan alle de overige welke immer befchreven, en door de Wetgecvende Magt bekragtigd werden. En deeze vryheid is het, zo ik my niet geweldig vergis, welke, ter vorminge van een luimig karakter, volftrekt gevorderd wordt. Van de waarheid deezer gelling kunnen de Land jonker western , de Snapper by horatius , en de lieer free- port tot bewyzen ftrekken. Ja de befehaafdheid is in de daad wel voornamelyk die kunst, welke alle de zaden der Luim, die de Natuur in onze ziel ge- ftrooid had, leert uitroeijen. Doch om myne leezeren hier van volkoomen te overtuigen, zal ik hen het woord humeur eens wat nader verklaaren. Sommige Schryveren hebben van hetzelve op eenen toon gefproken, welke gelooven deed, dat het een geheim bevatte, 't geen veel te verre boven 't bereik der ftervelingen was, om van hen met mogclykheid te kunnen ontzwagteld worden. Doch 't geen my intusfeben nog vreemder dunkt, is: dat wy 'er tog hier en daar vry duidelyke befchry vingen van aantreffen; en dit juist wel by hen, die ons te gelyk verzekeren, zelve niet te weeten, wat het eigenlyk zy. Derhalven zal ik eerst de verfchillende denkbeelden daaromtrent opgeeven, cn . zelve hieruit vervolgens eene volledige definitie tragten famenteüellcn. „ Wat humeur zy, (zegt congreve EESC. lett. f. D. Lil „ ï'1  °76 over de luim> " ;:n"nen bricf ^ —vS)isnietwcI te voeg?:' ^ * * «*» ^ lagl^; JU* waai ^*^he„ ei » trant uitgedrukte, dingen V1'0,yketl » waarin veel'e l^Z^T^ „ waardoor de ten toneel 1 ,kteis voorkoomen, * «« haren oorfprong «.riSW0 „ nisfen der ziel des Krf,»! V?rfchlUen& geftelte- * oordeels is d £cTï - ^ van iets Ït^K^ » anderen eenen eenigeTovzLl ' ^ alk * is, en waar door ÏZ r °Igen e" natuurJyfc „ een vcrw. een i- ■ - Llnm ls , Wfc - „ den vorm, nog zo veifchili? * 1C" Va,J » * blyven zy e^J t f " , _ DeL uLfr! P " Van het zelfde hout." geeft, is^S C°N— * • 8 0 uome aangetast - v jmst was, ("zefft hv ï Zozv » v«=gt nj O „ moesten ook deftige " f" en der uitdrukkingen,in 1 Jre " " ^~vveezen; welke laatfte toepend e'd » gaven zvn. Niets dar vnit HteSenaeel zeldzame aat volkoomen we voe«-eM- k nf ■>■> t geen men, 't zv in d„ ,„ j 'VUCS«J k rs, 0{ ' L zy m de woorden 'e v 7 1 b «g waane, zegt in een zyner Uly-  OVER t citroenfap fc dc ^ De D fu ker vertoont de vlerjery en toegecflvkheid ; et vv l het vvater £le„ Sakelozen ongezoutenpraataficl e Doch zulke Schryveren, in wier karaL dc ^ S k vc het Ixumachtige gelegd heeft, moeten dit ook vrV zeker, M hunne Schriften laaten dooritraalen; ja vertoonen ze met zelden, zelfs tegen hunnen wil waneer zy tets ernlbgs onder handen hebben. Sir Robbert 'F ftrange zegt in zyne vertaaling van Jolephus, van eene Komngm, die zeer levendig en driftig van aart was e aan we ke eet, Gezant iets,het geen haar nier behaag "ge^ad': " N* was zl e' „ redegceind.gd.of de Koningin tlond yling, van haren over °P' ~ Dk bl'Cngt' SÜ' Il°gür ^ezewyze over. „SCARCE HAD THE AMISASSADER PiNISHED ,, HIS SPEECH, BUT PRESENTLY UP was MADAM " Endus zal zich ook niemand meer over dc Luim , xvdke jn de Werken van de la fontaine heerscht, verwonde, ren kunnen,zodra hy weet, dat deeze Dichter eens in goeden ernst eenen Geestelyken gevraagd heeft: of de ff Auguftmus wel zo veel geest, als Rabelais zou bezeten hebben? Eindelyk doet een luimig. Schryver byna altoos beter, met kleine gebreken aantetasten, dan oTove ondeugden te beftryden Zulke misflagen begaan wy, zelfs zonder het eens te ontdekken , bykans elk ogen- (*) Dit beteekent: Naur/yh had de Gezant zyne rede geêindtgt; of _ wip - was Mevrom ^  OVER. DE LUIM. 8"8l ogenblik; en daarom is het zeker noodzakelyker, ons hier voor te waarfchuwen, dan voor zware misdaden, daar deeze togveel zeldzamer gepleegd worden, en de burgerly- ke wetten hier tegen genoegzaam wagt houden. Om deeze reden , zegt de Heer de la casa , dat hy die genen , die hem een middel tegen de muggebeten verfchaffen kon, meer verpligt zyn zou, dan dien, die 'er hem een tegen die der leeuwen en tygers wilde aan de hand geeven. Nu heb ik, zo ik vertrouwe, myn recept voldoende opgelost. Allen, die naargeestigheid kwelt, durve ik het gerust aanpryzen, en hen tevens raaden, wanneer zy 'er de hevigfte aanvallen van gevoelen, eene dofis, bladeren van Lucianus, eenige loden Don Quichot, of ettelyke drachmaas Tomas Jones , Tristram Shandy; en andere dergelyke middelen te gebruiken. Lil 4 MON-  882 MONTAGUE e n RANDAL. * 4e wetenfchappen tai„ , a;"Se""m V00r »> K bezimsn Hl. 0Ln™. een grooi aantal boeken Sabincen by GrafinüenT^^ Z " ' og.e gelutvan eene fchoonheid geliefd by voorrang de bezitter van baar bart teevn- i, l7ï V « ! «"§ f * volkomenheid de, Bneaae die Ï7 " 's no°' ee» ™°ere .rf II T " S'epTO2™ »°S verre „ver- Het teelt my zuIts te ge|00 M M ; ' dat de Zle, ,, . „ iMt ^ Vol"™ vult. He, fa de onlebarbaare vreugde, die uit het wele 'b::f"n' l"""Mr "» *" »»'"' - "-en even- buiik vereelt, belpaaren. O welk een zaligheid » héf een ongelukkige» te verkwikken, eene bedrt te famibe aan de ellende te ontrukken! Dan'verhef Zd mensch tot zyn eerwaardige model, 20 verre het der menfehelyke zwakheid mogelyk is hetzelve naby te ko -n; Hy Würdt een God; hy is meer dan vader; „ hy behoudt en verzoet een ellendig leven van menfchen j e d.kmls den geenen verwenschten, die bet hen geg^ ven hadden. Ik moet u bekennen, ik heb deeze zalig- heid  MONTAGUE EN RANDAL. 883 heid dikwils genooten; ik heb de zuivere vreugde der weldaadigheid gefmaakt, en gevonden dat 'er niets by te haaien is. Voor het geluk van de traanen, ja van een enkelen traan eens lydenden te hebben opgedroogd, geef ik van harte alle andere geneugtens gaarne over. Toen de Hertog van montague die zeide, liet hy den vollen loop aan deeze zyne treffende gevoeligheid, deeze eerwaardige wceklykheid zyner ziele, die hem meer dan zyn rang onder zyne medeburgeren deed uitmunten. Men zag dat zyn hart vol was van het geene by met zo veel vuur beweerde. Hy wendde zich tot eenige jonge Lords, die van punch en franfche liqueurs een weinig beftoven waren. Men kan ligt denken, dat dc Hertog, met hoe veel belang en vuur hy zich ook uitdrukte, weinige aanhangers bekwam. Men roemde zeer in hem wat de Engelfchen good Nature noemen, en dat wy een goed hart heetten 5 men prees zyne uitmuntende gevoeligheid en fcheide van eikanderen ; om zich in een opera, waar de fchoonfte Italiënnes zich hooren lieten, te gaan vermaaken, of fpoedde zich naar eenen bekwaamen Koppelaar, die voor een billyke prys had aangenomen hier of daar een onfchuldig meisje te helpen vervoeren, terwyl anderen de openbaare nieuwspapieren gingen leezen, doch geen een had het oogmerk om een goede daad te bedryven. montague verliet zyn gezelfchap en betreurde by zich zelven de verblinding van den mensch, ten aanzien der middelen, om zich een waar en duurzaam geluk te verfcbalfen. De Hertog gevoelde de waarheid, dat niemand gelukkig zyn kan, die zich niet aan de zoete drift van het mededogen en milddadigheid overgeeft. Lil 5 De  884 MONTAGUE E N R A N D A L, De Lord ging naar St. James Park: Gemeenlykhield hy ach in deeze eenzaame wandelingen met zyn eken hart bezig,en genoot zyn eigen omgang. Gevoeligezk len zyn als de minnaars; zy beminnen de eenzaamheidvoor hemwelft zich het loof der bosfehen; Voor £ ruifchen de beekjes; voor hen bloeijen de eenzaamel " enen. De wyze alleen kent ook de bekoorlykheid d7e aangenaamfte dweepery. Men moet een van beiden zvn om het genoegen der afzondering, en het eenzaame o„ derzoek van zich zelfs te kunnen fmaaken. Geen dwaas of booswicht zal zich in een donker bosch verfteefcJ ,y ^lieden het zelfs en zidderen voor hun eigen gezeN montague behoefde voor zich zelven niet te vree zen:hy naderde zich,om zo te fpreeken met een «oei geweeten. Nadat hy langen ryd in zich zelven verS was geweest, wierd hy, niet verre van zich, een gewaar, wiens veelbeduidende gezichtstrekken hem ter ftond m t oog vielen. Hy ging laagzaam aan dm van het water op en neder, en fcheen verdiept te zyn befchouwingen die het geheime lyden van zyne ziel fcheenen aantekondigen. Zyn oude doch zuivere uniform, verried zynen ftand en te gelyk zyne fobere omHandigheden. Hy verhefte fomwylen een blik van Ï oog naar den hemel, dan fet hy het weder treurig naar de aarde zinken, en zuchte uit een beklemd hart Meer was 'er niet nodig, om den Hertog te treffen, hy moest wecten, wie de man was. By geluk ontmoette hem de waardige thomson , de Dichter der faargetyden, die hem zeide; deeze man heette randal • men trof hem dagelyks in 't Park aan; hy was een braaf Officier vol wonden,die hy hen , diegunften kunnen uitdeden, vergeefs getoond had. Hy was op de al-  MONTAGUE EN RANDAL. 885 allerhardfte en onrechtvaardigfte wyze afgewezen geworden , en had zelfs nu door de reforme, die by de Armée van zyn Kompagnie had plaats gehad, alles, wat hy op de waereld bezat, verboren. Zyn vrouw cn zyne kinderen leefden van zyne halve foldy in Jorkshire; hy hield zich in Londen op en zogt een bediening, die hem hardnekkig geweigerd wierd. Hy was in den uiterften nood, doch droeg dcnzelven met kloekmoedigheid en fterkte van ziel, en deed de waarde van den mensch nergens in te kort. montague zeide weemoedig tegen thomson : hy heeft dan geene vreugde! Zaagt gy dan ooit dat ongelukkige vreugde genieten, Mylord? Behalven dat randal te edel is om byftand te verzoeken, zo zyn 'er weinig milddadigen, en deeze weinige nog verdaan de kunst niet om op eene heufche wyze te verplichten! Alle lieden zyn zo kiesch niet als gy Mylord ; noch bezitten uwen geest van weldaadigheid. De Hertog behoorde ,gelyk wy reeds gezegd hebben, geenszins onder die geeneu, die hun leven in eene geduurige verdrooijing doorbrengen; hy merkte naauwkeurig alles op wat hem de deugdzaame Dichter zeide ; liet zich in de kleinde omftandigheden in, en verloor den armen Officier, om zo te fpreeken, niet uit het gezicht. Na eenige dagen ging de Hertog weder in 'tPark: randal zat weder op dezelfde bank, en fcheen nog deeds in diepe zwaarmoedigheid verzonken te zyn. De Hertog wilde naar hem toegaan, doch bedacht zich , en keerde ylings naar zyne woning te rug. randal zat nog op dezelfde plaats. Een bediende kwam naar hem toe: Myn Heer verzoekt u deezen middag bv hem te komen eeten. De Officier ziet hem aan. Uw  835 montague en randa^ t% Heer, myn Vriend? en wie is d?[? _ excellentie de Hertog van biontague 77 y" hem wel by naatne; hy bchoort tof ' * ken^ oerzulken, die hunnen rang eere JZ^C^ " luet cn gy vergist u denkelyk lnyn Zyt gy met Heer randal?_ die ben ft _^ ~ waar^gy verast „ De bediende ging Ilee„, k^ te mg. Gy 2yI lmmcr d Kanitein ».„, 't achttiende Regime,,,! nZuT ™ doch „i, die» hoofde be„ ik° " m)'" V*"<1. 2yHK,,die^^eW^:::;-:rn,t;^ randal ftond hoe lamrc 1,^0 ne ondhmiigheid, dieTy',£~ "f* «8» op het ,le,k aandring ^ d ? 'iy ** vo,gdehem,aarhe,Ho,e0,4;:,lrSl°™;-» ik weet niet wat ik van do Ur, j/-, s" mylord , ten eeten verzogt hebt en h«« , ' gY "1y bekendben.zokom^rï^^ ~« ~ lnk rekene u te naderen 2l " ee" uitfpreeken. _ &T^^'te'^:Wet ongeduld, en ik bec4'k u L ' ***** 0 aangenomcn. Ik heb u ier, m ^ hebt montague ^ 'f ffled«^elen. MÉ* * w2SU^«* zetten: De ftan H,Vn -i ? moest ne«'- x->c uap dien ik gedaan bphh* Da-  MONTAGTJE EN RANDAL. 887 Dame beloofd deezen dienst te doen, die u zeer gaarne zien wilde; zy wenschte zeer naar uw gezelfchap, en ik heb dit haar bezorgd. Men kan zich bezwaarlyk de verbaazing van den Officier voorftellen: Mylord Mylord —- een jonge Dame, — ik ben gchuuwd -—— heb twee kinderen. Ik weet alles, zeide de Hertog glimlachend, en ik heb het niet te min bctamclyk gedacht, u dit gezelfchap te bezorgen. ———. Oordeel zelfs of ik ongelyk hebbe, — gy zult 'er my nog voor bedanken. montague brak het gefprek af: hy opende een zyka- mer. . en wie was de vrouwe, die zich in ran- dals armen ftortte ? Zyne Gemalin met beide haare kinderen. ——— Weetgy, myn lief, waarom ik naar Londen gekomen ben, en wien ik het te danken heb dat ik hier aan uwen boezem van vreugde weenen mag? . Den edelen Heere ! (terwyl zy op den Hertog wees) zyn Excellentie heeft de goedheid gehad my te fchryven, dat ik met onze kinderen zou overkomen, dewyl myn Oom hem de jaarlykfche üitkeering van 800 ponden had opgedragen. — Door welk een wonderwerk, riep randal , is deeze man, die ons huwclyk zo zeer afkeurde, dat hy ons onterfde, ten onzen opzichte zo vermurwd geworden? Dit had ik nooit kunnen verwachten; en — De Officier zag hier by den Hertog ftyf aan, om ieder beweeging zyner ziele te befpieden. Hy zag, dat hem een traan ontflipte. --■ Ik heb het geheim ontdekt! i Ik danke u aan uwe voeten ■- o Mylord , gy zyt de Oom, de Weldoener. Laat ik myne erkentenis hier op myne kniën voor u uitboezemen! biontague- hief hem fchielyk op, drukte hem aan zyn hart en weende met hem. Hy ontkende het dat hy de oor-  883 MONTAGUE EN RANDAL. oorzaak der weldaad was. Het is te vergeefs, waardige groote man, myn befchermengel, gy moet myn dank aanhooren, myn hart is te vol! —— Nu dan, myn Vriend! myne traanen hebben my verraaden, —— ik ben de oom, ik wil het myn leven lang blyven. Gy zyt de myne, myne lieve vrienden! welke vreugde heb ik H te danken! Dees dag is de fchoonfte mynes levens, dat zweer ik u! montague verhaalde hem, dat hy deeze omftandigheden aan den aandoenlyken thomson te danken had , door wien hy den inval bad gekregen om zyn vrouw en kinderen van Jorkshirc te ontbieden. Hy gaf hem de beftendige bewyzen zyner edele denkwyze; verzoende hem met zynen Oom, die kort daarop ftierf en hem eene groote erfenis naliet. Wat moest niet montagues ziel ondervinden, toen hem randal de ysfelyke gefteldheid fchilderde, waaruit dc Hertog hem verlost had. Dees waardige Officier leefde alleen van water en brood, om zyn klein inkomen geheel aan zyn familie overtelaaten. O myn lieve vriend, zeide montague, hem omarmende , hoe veel dank ben ik u niet fchuldig voor die ftreelende aandoeningen, die gy my verfchaft. - Waarde, onfehatbaare gevoeligheid der ziel, gy zyt de eenigfte uitputbaare bron van waare zuivere vreugde! KA-  889 KARAKTERSCHETS en lotgevallen van HUM E. (Getrokken mtZimmerman uber die einfamkeit.) X^waadaartigbeid en verwaandheid, onverdraagzaamheid en nyd,hebben, in alle tyden en by de beroemdde volken, het liefst gewoed jegens braave menfchen. david hume was een ftil vreedfaam man. Hy behield zyn gantfchen leven door een onbevlekten roem van deugd en verdiende. Zyne kalmte van ziel verliet hem nooit, het zy in gezelfchap of in de eenzaamheid. Zyn gantfcbe weezen was bedaard, zelfs toen de moedwil zyner geleerde tcgenfprcekers hem op de befpotlykde wyze ten toon delde. Hy las met de grootde gelatenheid de vuilde fchotfchriften, die geleerde fchurken tegen hem fchreevcn. Zelfs de armen in zynen buurt, die deeze opgerokkend hadden om hem te fchelden en te verfoeijen, befchouwdcn zyne vriendelykc menfchelykheid en weldaadigheid met eerbied en dankbaarheid. Zyn gedrag was by ieder gelegenheid eerlyk en mannelyk, en het tegendeel van ydele praal en verwaandheid. Hy was in 't byzonder zeer gemeenzaam en ligt te fpreeken. Hy bezat noch in zyn uiterlyk voorkomen , noch in zynen omgang iets van eenen Geleerden. Alle zyne vriendelykheid was een vrywillige uitgieting van zyn goed hart zonder eenige pligtpleeging of gemaaktheid, hume misbruikte, wel is waar, zyne talenten tegen den Godsdienst; doch zyne zeden zouden een fieraad geweest zyn in de tyden van de eerde cn oh-  890 karakterschets en l0t- onvervalschtc zuiverheid des Christendoms. Hy had die verhevene kragt der ziele, en dat uitmuntend goed hart, waar door men zich in ieder land en ieder eeuw veredelt, cn eenen rang verkrygt onder de grootfte en beste menfchen. Zo denkt men thans in Engeland van david hume , doch zo dachten zyne tydgenooten niet. En welk een zucht naar eenzaamheid en ontvlieding van de waereld moet hume gevoeld hebben, wegens de bejegening, die hy in de waereld ondervond; Hy, die niet onder domme menfchen leefde, niet in een barbaarfchen tydkring; maar midden onder een wysgeerig volk, midden in een verlichte eeuw? Alles wat men tegen hume's ongeloof kon en moest zeggen, maakte echter in Engeland het ongeluk van den Schryver niet. Mogelyk had de nationaale haat hier eenig deel aan, dewyl hume een Schot was; maar zelfs iu Schotland vertoonde zich de tegen hem aangehitfte woede en de hem mogelyk nog meer beledigende onverfchilligheid. Men kan de door hem zelfs gcfchrevene Gefchiedenis van zyn noodlot als Schryver in Engeland, Schotland en Ierland, niet zonder verbaasdheid leezen, en zekerlyk zal dezelve geen Schryver van eenig gevoel leezen, zonder daar by eenige huivering gewaar te worden, hume betaalde door dit noodlot den tol, die ieder beroemd man aan verkeerde harzengeftellen betaalen moet; doch in Engeland, Schotland en Ierland konden dwaaze Koppen de goede niet vervoeren. Aan deeze zyde der zee, hielden de grootfte wysgecren iiumes Schriften voor modellen van den besten philofophifchen leertrant. Zy achtten niet minder zyn fynheid van vernuft, dan zyne diepdenkendheid en bevalligheid. De beroemde sulzer te Berlin, was de ccr- 11e  gevallen van hume. soi Re die dit de Duitfcbers zeggen dorst. Als Gefchiedfchryver is hume een Schilder, even als voltaire, doch met meer oordeel en ernst; en vermoedelyk heeft voltaire meer van hume, dan hume van voltaire geleerd. Doch met alle deeze verdienden maakte hume by zyne landslieden eenen indruk, waar over niet hy, maar zy alleen zich te fchaamen hadden. Men betrouwt byna zyne oogen niet, wanneer men leest, hoe het hem ging, wanneer het eene van zyne Schriften na het ander te voorfchyn kwam. Op het einde des jaars 1738 gaf hy zyne verhandeling over de Menfchelyke Natuur uit. Nooit, zegt hy, liep een begin in het letterperk ongelukkiger af. Deeze Verhandeling kwam als een doodgeboorne van de persfe, en kreeg zelfs zo veel aanzien niet dat de yvcraars daar tegen bromden. Hy fmolt dan het eerfte gedeelte deezer verhandeling in zyn onderzoek van 't Menfchelyk Verftand, dat in den jaare 1748 uitkwam, toenhy ' te Turin was. By zyne thuiskomst in Engeland vernam by,tot zyne vernedering, dat zyn werk niet getrokken en agter de bank geworpen was. Een nieuwe opleg van zyne Zede- en Staatkundige Proeven maakte,terg,elykertyd, in Engeland niet veel beter opgang. Zyn Onderzoek van de Zedelyke Grondwetten , hield hy voor het beste van alle zyne philofophifche en zedekundige Schriften; het kwam in de waereld doch — onaangezien en on. bemerkt. Vol vuurige hoop en verwachting was hume, dat zyne Gefchiedenis van den Huize Stuart, die in den jaare 1754. in 't licht kwam, een goed gevolg zou hebben. Doch hy wierd in zyne hoop jammerlyk bedro. gen. Een eenftemmige toon van fchimpende verwyten, be sc 11. lett. I. D. Mm m af-  892 karakterschets en lot- afkeuring en zelfs van verfoeijing verhief zich tegen hem. Engelfchen, Schotten en Ieren, Whigs en To rys , Geestelyken en Ketters, Vrygeesten en Orthodoxen, 'patriotten cn Hovelingen, verbonden zich met eene algemeene woede tegen een man, die zich verftout had een edele traan te ftoiten over het noodlot van Karei den eerften en den Graave van Strafford; en naauwelyks waren de eerfte opwellingen deezer razerny aan 't bedaaren geraakt, of 'er volgde nog een grooter belediging. Zyn boek wierd in de vergetelnis bedolven, millar , zyn Drukker, verzekerde hem, dat hy, in den tyd van twaalf maanden flegts vyf-en-veertig exemplaaren daarvan verkogt had. Naauwelyks hoorde hume in alle drie de Koningryken van een enkeld mensch, die wegens zynen rang of zyne kundigheden eenigszins in aanmerking kwam, die dat boek konde dulden. Hy vond niemand die het goedkeurde, dan het hoofd aller Bisfchoppen van Engeland, den Doétor herring , en het hoofd aller Bisfchoppen van Ierland, den Doftor stone, die hem beiden, ieder op zich zelven , lieten weeten, dat hy zich door niets moest laaten affchrikken. Desniettegenftaande wierd de ftandvastige man moedeloos; en, (zegt hy) was 'er toen geen oorlog tusfchen Frankryk en Engeland uitgebroken, hy had zich buiten twyfel ergens in een der Provinciën van Frankryk verborgen ; hy had een anderen naam aangenomen, en was nooit weder in zyn Vaderland te rug gekeerd. Dan daar hy dit ontwerp thans niet wel volvoeren kon, en het volgende gedeelte zyner Gefchiedenis reeds genoegzaam bearbeid was, befloot hy op nieuw weder moed te vatten en ftandvastig te blyven. Zyn Gefchiedenis van den Huize Tudor verfcheen in den jaare 1759, en in Engeland, Schotland en Ierland, was  gevallen van hume. 893 was het geroep tegen deeze Gefchiedenis even zo vervaarelyk als het gefchreeuw tegen zyn Gefchiedenis der twee eerfte Stuarten. Eindelyk vertrok hume in den jaare 1763 met den Grave van Hertford, uit zyn Vaderland naar Parys , en vond daar een onthaal dat voor de Franfchcn even roeinryk was als voor hem zelve. Die geenen, zegt hume zeer befcheiden, die de wonderlyke werkingen der mode niet van naby zagen, konden zich onmogelyk het onthaal verbeelden, dat ik by Mannen en Vrouwen van alle rangen en ftaaten ontmoette; hoe meer ik my hunne hoflykheid onttrok, des te fter. ker wierd ik met hoflykheden overladen (*). hu- (*) Alle Geleerden en Denkers in Parys van allerlei rang, deeden meer voor hume, dan zy voor een Koning zouden gedaan hebben; en hoe men hem in den kring der vrouwen ontfing, verhaalt een der aangenaamfte Duicfche Schryvers byna op deeze wyze: „ Toen hume in Parys verwagt wierd, vloog zyn naam hem.reeds vooruit; alle goede koppen wagtten op hem met ongeduld, parceque, Zeiden zy, c'eft un ïwinme d'un efprit infini. Naauwlyks was hy op het vaste land of men cabaleerde reeds in de eerfte gezeUchav.pen, om hem het vroegfte te krygen. Het gelukte eene elegante Princes, den wonderman optevangen, en hem in den kring der groote waereld inteleiden. Men beitelde een Soupé ; de kaarten vloogen naar alle Savantes, pour les inviter a un Souper delicieux, oü fe trouveroit Monfieur Urne. Nu verfeheen de drooge luimagtige man, die den mond niet opendeed, als hem niets interesfeerde, en by zich zelven in zyn vuist lachte over deeze Cerealiën, waar alle vrouwen hem overvielen, om te onderzoeken, of hy hen gelyk was. Niets bleef onbeproefd om hem te electiïfeeren. Men fprak des fes charmants ouvrages, die niemand van hen leezen konde, du genie proMmm a fond  *94 karakterschets en lotgevallen van HUME. humes Gefchiedenis is de gewoonlyke Gefchiedenis V n alle Propheeten in hun eigen Vaderland. lede t len'd rtIgC °f gr°0te g£nie' die ^ een en e- eduim verder wil zien dan 2yne medeburgers en LandsHeden, en die daar by nog de gekheid begaat om d geen wat hy * ^ ^ d* Li is geen Schryver groot of klein, of hy heeft no rceas gectaanc waarneem n- gen verbmden, vergelyken, over dezelve oordeelen. Wil hy een ander dergelyke betrekkingen begrvpelyk maaken, moet hy hem zyne Waarnemingen als" een maal dok voorhouden, dat is, hy moet voorbeelden, zinnebeelden Allegoriën enz. gebruiken. Een Philofophi. fche redekavehng, een uit elkandcrzetting en ontwikkeling van denkbeelden kent hy niet, en de ander zo* de zelve niet verdaan. Deeze manier om door voorbeelden e beween, beelden oP beelden, gelykenisfen op J! lykemsfen te hoopep, is dus volkomen eigen aan den vroeghen daat van het menschdom, en zy is zelfs by ons den gemeenen man nog eigen, die zonder de Ie2 ender Aesthetiek te kennen, dikwils gelukkiger in 2 . zeiver oefening is dan de Aesthetici zelve. Dece aan af  FABELEN DER OUDEN. 9°7 afgetrokken woorden en denkbeelden gewoon, dwaalen van den weg der Natuur af, en moeten veel moeit,- en kunst aanwenden om denzclven weer te vinden. Hierdoor hebben eenige Wysgeeren beginnen te gelooven, dat de leeraars des volks van die vroegere tyden ook eerst, dooreen langduurig filofofisch nadenken, hunne manier , om door beelden, allegoriën en fabelen te leeren , gevonden hebben ; daar het toch klaarblykelyk is, dat de mensch in zyne kindsheid geene andere wyze kent, en dat de bekwaamheid en roem „ dien hy zich daarin verwerft, alleen van den graad van het verftand en de jiatuurlyke gefchiktheid, waarin hy zyne tydgenooten overtreft, afhangt» Door vergeiyking van een menigte goede en flegte daaden, ontftaat het zedelyk gevoel en de bekwaamheid om over ieder zedelyke handeling te oordeclen , terwyl hy deeze, naar eene foortgelyke, die zich in den voorraad zyner waarnemingen bevindt, afmeet. Doch daar de driften of ook wel de onachtfaamheid of nalatigheid de menfchen dikwils verhinderen, om over daaden wel te oordeelen; zo komt het alleen daarop aan, hem een ander geval voortehouden, waar het belang en partydigheid hem niet langer verhinderen eene juifte vergeiyking te maaken, doch dat aan het opgegeven geval in alle omftandigheden gelyk zyn moet, waarop de oordeelvelling berust. Daar het ?er verder niet op aankomt of dit geval wezenlyk beftaat dan niet, indien'er maar een juist oordeel over de waarde eener daad daar door bewerkt wordt, zo kan men een foortgelyk geval verdichten (*) en dit fchynt my toe de oor- (*) üfleze laatfte foort is verre de gerrtakkelykfte, en wy vinden ze daarom by de Ouden veel menigvuldiger. Het was Nnn 3 eerst  908 OVER DE AES0PÏSCHE oorfprong te zyn van de Aefopifche fabel. Een Zeer gemaklyke en natuurlyke wyze om den menfch „ de waarheid te leeren! "'enicnen de By de verdichting van zulk een geval komt het voor. * arnelyk daarop aan, dat dé daarin werkende perf" nen bekend zyn en een bepaald karakter hébben ^ ook Inenn heeft de Natuur de dwaaling by den zinnt gta mensch «enigermate, omnogelyk" gemaakt Hy kent och de algemeen in 't oog vallende eigenfehai Pen der dingen. Aan den Ceder het gLte veihevene aan den Doomflruik het laage, vJmch ,vke en hebzuchtige, enz Wa„ ^ ^ f en lang moenelyk onderzoek, een fyne onderfc e : toe vereise n wordt — dat behoort niet onder het C d _ • ,. mensen is een te vppI memgvoudig wezen, heeft veel te veel zyden, ais dl de Pabelchehter hem een groote rol zou laaten fp ,e " hy wd in zyne vertelling niet door opgeworpen m gen, door redeneeringen, door twyfdUeTShZ worden. Een Leeuw, een Vos een K°Z Tyger, een Schaap enz. Wie denT ' Mn alles iets bepaalds* Bv én by by den Vos £ ?a feiten macht, le verlchymngcn zodanig TOOr„d, „, ' d Jaa'' * loo«  FABELEN DER OUDEN. QCXJ looz» dingen, werkelyk voorgevallen waren; zo is het klaar, waarom alle natuurlyke en bovennatuurlykeweezens 'in het ryk der Aefopifche fabelen het burgerrecht bekomen hebben,zo ras zy maar bepaalde enalgemeeö bekende karakters hebben. Ik wil echter hier mede op dien grond, dat het menschdom in zyne kindsheid overal verftand en fpraake vond,zo veel niet rekenen, als eenige nieuwe Schryvers fchynen te doen. Weezenlyke fpraake fchreeven dc ruuwfle menfchen den Dieren, Steenes en Planten wel niet toe, cn even zo min eenige zedelylte begrippen; doch de armoede der taal en der begrippen dwong hen die Vcrfchyningen zodanig te verdichten (*). Zo ras dan dc Dichter de hartstocht van een anderen gaande maaken, zo ras hy deszelfs oordeel van te vooren, eer hy vergelykt, onc lokken wil, zo dat deeze het niet weer kan innaaien; als dan zoekt hy de waarfchynlykheid van het gebeurde in zyne verdichting te brengen: hy laat redelyke wezens handelen; want deeze liggen niet buiten zyn gebied, zo lang zy Hechts onbekende Praedicata hebben. Zo deed Nathan by David (**). Want by de voorige vooronderftelling moest de Propheet juist het zelfde by den Koning bewerkt hebben, wanneer hy ook die- (*) Men zie het ifte boek Mozes, 3. Mogelyk zou men my ook naar Bileams ezel (4. b. Moz. 22.) en Achilles paarden {Hom. II. ipO verwyzen. Doch men moet zich herinneren, dat den eerften Jehova en den laatften een tovenaar de femme verleende, en dat het dus de Ouden zelfs voor een wonderteeken hielden — en als een wonder gelooft het ook by ons het gemeen nog. (**) s. Samuel, is. Nnn 4  ?10 OVER Dg A F <3 r> « dieren in zyn fabel gebruikt hadde- dat tnH ■ > beweeren zal. ' toch memand Eikanderen door fabelen te onderrechten L d , ruuwen en alleen zinnelyken mensch «'-Te i hy met dan door vergelvkin-en m natuu«yk. terwyl en daar onder behooren de fabelen. ^ „ 0fc mmt oogmerk hadden de Ouden bv .ft i <% eenerFabel?" J Hebben de Ouden werkelvk J*>,UiiJ ^delyke Helling daar doo c aISemeeM eelvk de Thprt J befchouwend voorteftellen gelyk de Theorie dernieuwerën leert? Wv u dit eens zien. Toen Tmc * r Wy Zullen rv i ,. Joas Amalia zeggen lier • n» dochter mvnen ZCggen : Gcef we uel mi"en zoone ten vrouwe- rWi, 1 . ^ velds, dat op den Libanon r S'ediOTe en vertrad hem-» 20u n, ^ 15' 0Ver de» bistel, ^dacht hebben • T J Hoe mager! Hoe veel duizend fabelen laaten zich niet verdichten om dit uittcdrukken! Maar zou 'er we^ ^én enkele van deeze duizend fabelen zo goed op de omftandigheden pasfen, als die, welke Nathan zo naauwkeurig met de-  *H over de aesopische . dezelve ftrookende verzonnen heeft* _ Uit ve ftbelen der Ouden kan men in 't geheel niet «rel een ze delyken grondregel trekken, of men moet 'er lang over nadenken, en men zal nu op deezen dan weder op -eenen Va,len Zal men ze nu dieswegens van 't getal der echte fabelen uufluiten? Naar de Theorie zou men het moeten doen. En dit heeft zelfs den fcherpzinnigen wssino verleid, om dikwils onregtmaatig, of althans met billyk genoeg, met dc fabelen der Ouden omtefprin. gen. Aan algemeene regels bekreunden zich de Ouden 20 mm als de nieuwen; zy wilden ze niet kennen noch" te kennen geeven. Wien toch valt,by het voorbeeld van lotham (*), een algemeene zedelyke grondregel in? Wat toch zou het beteekenen, als wv de toepasfing niet wisten, en ons alleen met een blooten droogen grondregel daaruit behelpen moesten? Zo is het ook met delabel van menemüS (**), van stesiciiorus (**»), Van de echte fabelen van aesopus;en zo krygen ook de nieuwe fabelen eerst daardoor haar waarde, wanneer zy by voorkomende gelegenheden zyn vervaardigd geworden of wanneer zy zo treffen, dat men ze toèpasfen kan als of zy op een byzonder geval gemaakt waren. Werden zy zonder eenige toepasfelykheid verhaalt, dan bevallen zy alleen in zo verre zy grappig zyn; en het verdrongen gebruik der fabelen zal mogelyk ook de nieuwere Dichters meer op het rifum mom, op het lachverwekkende (dat Aefopus en zyne echte broeders als het eigenlyk doel der Fabel nooit erkenden) dan ophetwezenlvknutbyhet vervaardigen van dezelven hebben doen bedagtzyn. Naa dien i (*) Richt. p. (**) Livius, II. 32. (***) Ariilot, Rhetor, II. 20.  fabelen der ouden. 915 dien men dan, by de beöordeeling der Aefopifche Fabel, omtrent de volgende Kritifche regel mag vastftellen: ,, Wanneer zich by een Fabel geen mogelyk gelyk geval denken laat,waar zy met nut op heeft kunnen toegepast worden , verdient zy den naam van Aefopifche Fabel niet. " Wy moeren ons vergenoegen zulk een geval zelve te verzinnen , als het wezenlyke vöor ons niet meer voor handen is. Deeze regel breidt zekerlyk het gebied van de Fabel in zeker opzicht uit, en menig een klein, eenvoudig , kunlleloos vertcllmgje zal daar een plaats in vinden ; doch men zal ook des te ligter het wezenlyke in een Fabel leeren kennen, cn de Harlekyn zal, niettegenfraande zyne boertige fnakeryen en leverfchuddende potfen, by den eerwaardige Aefopus onverdragelyk worden. Menig een niets beduidende, en in zich zelf onvruchtbaar fchynende vertelling, kan als een Fabel met nut gebruikt worden. Zo zal by voorbeeld de Fabel van phaedrus : Anus ad Amphoram (*) draagelyk worden , wanneer door het volgend byvoegzel de gelegenheid, waar by ze verdicht is, eenigermate wordt te kennen gegeevën: ,, Hoe fchoon moet Lydia in haar „ achttiende jaar geweest zyn, daar zy in haar zestiglte ' „ nog zo veele fpooren van die fchoonheid had ? " lessing (**) voert de fabel: De Man en de Sater, als liegt aan, omdat dezelve leeren moet, »rt ïu Qtvytn ïft«5 T»t tyiXtctiy m Uft,20 OVER DE VERGENOEGDHEID. land als een Klasfick Aucïcur, e„ 0ok by ons door Zv nen Predik van lVakefieJd zo algemeL ^ i T . " Ik tr°f V00r tWee **gen,Czegt hy) een arm man, m een matroozenpakje aan , dien ik als een klein jon! getje voorheen reeds gekend had. Hy bédelde met een houten been in een der agterhoeken van de Stad. k wiSt dat hy, toén hy nog op het land woonde,altyd eerlyk en vlytig geweest was, en was daarom nieuwsgierig te hooren, wat hem in deezen (laat Gebragt had. Ik gaf hem dat ik goed vond, en verzoet hem tevens my zyne gefchiedenis en ongelukken te verbalen, waardoor hy j„ dien nrmoedigen toeftand vervallen was. De verminkte foldaat fwant dit was zyn beroep, cnoon hy een matroozenpak aan had)krouwde zy„ hwfd, leSHde op zyn b*, 2ette Jh jn behooryk postuur om myn begeerte te voldoen, en verhaalde my zyne ^vallen op-dc volgende wyze' Wat myne on-lnkken betreft, ffiyn Heer, kan ik juist met zeggen, dat ik daar meer van geleden hebbe dan andu, lieden. Wam behalven dat ik myn been verlooren heb, en verpligt ben te bédelen, heb ik,den ' hemel zy gedankt, nog geen reden omteklaagen. Daar is Bil Tipps van ons Regiment, die heeft beide zyne beenen verlooren en nog een oog op de koop toe • maar zo erg ftaat het, God dank, met my nog niet ' Ik ben in Shropshire geboren. Myn vader was een todmans daghuurder, en ftierf, toen ik vyf jaaren oud was. Dus verviel ik aan den armen. Doch daar myn vader een rondzwervend leven geleid, en dus -eene vaste woonplaats gehad haddc,zo wisten de Parochiaa"en met, tot welk een Kerfpel ik eigenlyk te huis hoor-  OVER DE VERGENOEGDHEID. hoorde, of waar ik geboren was. Zy zonden my van den een na den ander, en van deezen weder naar een derde. Ik dacht by my zelf, dat zy met dit rondzenden nog zo lang zouden aanhouden, tot dathet er emdelyk op&nit zou komen dat ik nergens geboren was. Doch éfndelyk weezen zy my evenwel een plaats aan. 11 Z zugt om fchool te gaan, en wilde ten minften de fetters eeren kennen. Doch de opziener van het werkhu s gaf my wat te werken, zo dra ik maar in ftaat w s elnigen arbeid te verrichten. Hier leide ik, vyf Ta erlang, een regt goed leven. Ik behoefde met meer dan tien uuren op een dag te arbeiden, en het eeten en drinken ftond altyd klaar, zodra het werk gedaan was. Het is waar , men liet my wel met toe om uit het huis te gaan, uit vreeze, zo men zeide da ik wegloopen zou; doch voor 't overige mogt ik het „eheele huis op en neer loopen, en zelfs, als dc maar iilde, op de plaats wandelen, en hier mede was ik wel in myn fchik. Vervolgens verhuurde men my by een boer,bv wien ik vroeg en laat voort moest. Doch ik kreeg goed eeten en drinken, en werkte met genoegen. Dit duurde zo lang tot dat hy kwam te fterven; toen moest ik voor my zelven zorgen en myn fortuin zoeken. • , , Ik zwerfde van het eene dorp naar het andere, werkte als ik wat te werken vond, en leed honger als 'er niets te doen was. Op zekeren dag door een ftuk lands gaande dat een Vrederechter toekwam, wilde het geval dat ik een haas dwars door 't veld en vlak voor my zag heen fpringen. De Duivel moet het my ingegeven hebben , om het een ftok nategooijen. Wat zal ik u zeggen? Ik trof het haas, en droeg het reeds weg, zo als de Vrederechter daaraan kwam. HynoemOoo a de  9=2 OVER DE VERGENOEGDHEID. de my een wilddief en fcbobbejak, greep my by den nmr wist van myn geboorte,afkomst en geflacht. Offchoon ik nn naar waarheid een oprecht verhaal van alk gaf mogt dit echter by den Vrederechter niets baaten. IJy duuwde my toe dat ik geen recht verfj kon geeven. Dus werd ik in hegtenis gezet, voor * gerecht gelleept, fchüfdig bevonden om dat ik arm was en naar Newgate gezonden, om van daar als een Landlooper naar de Koloniën vervoerd te worden Anderen mogen dit en dat van een gevangenis ze-gRn; ik, voor my, vond Newgate een zo aangenaam verblyf a,s ik nog ergcns ^ myQ ^ ^ ^ trollen. Ik bad eeten en drinken vol op en behoefde met te werken. Doch dit leven was al te goed enge makkelyk, om altyd te kunnen duuren. Navyfnmu den haalde men my uit de gevangenis, bragt my aan :>oord, en zond my met twee honderd anderen naar de nieuwe volkplantingen. Wy hadden op onze reis juist met veel te roemen. Meer dan de helft van ons ftierf aan gebrek van frisfche lucht, dewyl wy in het ruim van t Ichip te famen waren opgefloten; en zy die overbleeven, God weet het, waren 'er ook erg genoeg aan ioen wy aan land kwamen, wierden wy den bezitteren der Plantagiën verkogt. Ik was gehouden zeven jaaren langer te blyven dan de anderen. Daar ik nietfehool gegaan had, kot. ik niet leezen offchryven , en ik moest dus onder de negers werken; ik diende onder dezelven myn tyd uit, waartoe ik verbonden was Toen ik myn ontflag bekomen had, werkte ik om wat voor myn terugreis te winnen, en o hoe was ik in myn  OVER DE VERGENOEGDHEID. 923 myn fchik, oud Engeland weer te zien, want ik bemin myn Vaderland. Ik was evenwel bang dat ik nog eens voor een landlooper mogt aangepakt worden. Dus bad ik geen lust om op het platte land te gaan. Ik bleef meestal in de Stad, en deed eenig klein werk, naarmate het my voorkwam , en daar ik op een eerlyke wyze een ftuivertje mede kon winnen. Op dien voet leefde ik een tyd lang vry gelukkig, tot dat ik op zekeren avond naar myn flaapftede gaande, van twee kaerels wierd aangevallen. Zy fmeetcn my eerst tegen den grond, en hielden my vast. Het waren Wervers ; ik wierd andermaal voor den Vrederechter gebragt, en daar ik niet zeggen kon, waar myn verblyf en wat myn beftaan was , zo liet men my de keuze om als een matroos fcheep te gaan, of als foldaat te dienen. Ik koos het laatfte als het fatzocnelykfte. Dus was ik een heel Heer, deed twee veldtochten in Vlaanderen, woonde den veldllag van Fontenoy by, en kreeg maar één wonde hierin myn borst. Doch onze Veldchirurgyn genas my weer fpoedig. Toen het vrede wierd, wierd ik afgedankt, en daar ik van wegens myne wonden, die my fomwylen zeer pynlyk waren, niet werken kon, zo liet ik my in dienst der Oostindifche Compagnie aanneemen. Ik vocht tegen de Franfchen in vyf (lagen, en ik geloof in de daad, onze Hoofdman zou my Korporaal gemaakt 1 hebben, had ik maar kunqen leezen en fchryven. Doch myn ongelukkig noodlot wilde niet dat ik tot eenige bevordering zou geraaken. Ik wierd ziek en kreeg verlof naar huis te gaan met veertig pond in myn zak. Het was in het begin van den tegenwoordigen oorlog; ik hoopte dat ik aan wal komende daar myn geld met plaizier zou kunnen verteeren. Doch de Regeering had volk nodig; O00 3 Ik  924 OVER DE VERGENOEGDHEID. Ik wierd nog eens geprest om ais matroos te vaarcn eer ik voet aan land gezet had. De Bootsman vond my, zo als hy zeide, een eigenzinnigen duivel. Hy zwoer, dat ik het werk wél verftond, en dat ik het tegendeel ilegts voorgave, om den luiwammes maar te fpeelen. Doch God weet dat ik niets van het zeewerk verftond. Ik kreeg gedurig flagen om het geen ik niet in ftaat was te doen. Intusfchen had ik altyd nog myn veertig ponden in den zak, en die troostten my onder alle de flaagen. Ik zou dat geld nog hebben, hadden de Franfchen maar ons fchip niet geno&men; doch hierdoor raakte ik alles kwyt. -Wy wierden te Brest opgebragt, en yeelen van ons ftierven, om dat zy niet gewoon waren opgefloten te leven. Doch my deerde het niets. Ik was hier regt te huis. ^ Op zekeren nagt, als ik op myn bed van planken fliep, met een warme deken op myn lyf, want ik hield altyd veel van goed te liggen, wierd ik van den Bootsman gewekt. Hy had een dievenlantaarntje in de hand, en vraagde my: Jack, wiltge de Franfche Schild, wacht den hals helpen breeken? Dat kan my niet fcheelen, zeide ik; terwyl ik my de flaap uit de oogen wreef, ik wil gaarne daartoe een band mee helpen. Ik ftond op, bond myn deken, die tevens myn rok was, om myn lyf, cn ging met hem, om de Franfchen aantegrypen. Ik haat de Franfchen, om dat zy onze vyanden zyn en houten feboenen draagen. Offehoon wy nu geene wapenen hadden, zo kan toch dén Engelsman vyf Franfchen in eens aan :Dus kwamen wy aan de deur, daar de twee fchildwachten ftonden, overvielen hen, maakten ons meester van hunne wapenen, en velden hen neder. Van daar liepen wy met ons vy-  OVER- DE VERGENOEGDHEID. 9*3 vyfen naar de haven, namen de eerfte boot de beste, die wy ontmoetten, voeren uit de haven weg en ftaken in zee. Wy waren nog geen drie dagen onder weg geweest, of wy wierden genomen van den Zeekaper Dorfet die wel in zyn fchik was, zo veel wakkere manfch'ap te krygen, cn wy lieten het ons welgevallen , om de kans met hem te wagen; doch het bekwam ons zo wel niet als wy dachten. Drie dagen daarna ontmoetten wy de Pompadour. Zy had veertig ftukken kanon, wy flegts drie-en-twintig. Wy zeilden 'er moedig op aan, wierden handgemeen en raakten hard aan elkander. Het gevecht duurde drie uuren, en, ik geloof, wy zouden de Franfchen genomen hebben, hadden wy nog maar wat volk gehad. Doch ongelukkig hadden wy alle manfchap verloren, zo als wy op het punt ftonden om de zege te behaalen. Nu was ik weder in handen van de Franfchen, en ik «reloof het zou my zuur opgebroken zyn, hadden zy my weder te Brest opgebragt. Doch gelukkig wierden wy door de Waterllang hernomen. Ik had u haast vergeeten te zeggen, dat ik in dit gevecht twee kwetfuuren kreeg. Ik verloor vier vingers van myne linkerhand, en het eene been wierd my weggefeboten. Was ik nog zo gelukkig geweest myn been en vier vingers aan boord van een koninglyk fchip, en niet aan boord van een kaper, te verliezen, dan had ik nog het voorrecht om t overige myner daagen vry kost en kleeren te hebben. Maar dat was myn noodlot niet. De Fortuin wagt den eenen mensch op met een zilveren lepelvol lekkernyen, terwyl zy den anderen met een houten lepel flegts het nodige voedfel wil aanreiken. Doch God zy geloofd, ik ben gezond, en zal eeuwig de Vryheid en oud Engeland beminnen. Vivat de Vryheid en oud Engeland! O004 0a*  9** ovBR o e vergenoegdheid. Onder dit vreugdegeroep hinkte hy weg Laat ons nu eens zien, wat toch wel van deeze v~ genoegdheid voor een groot gedeelte oorzaak^1^" duunge gemeenzaamheid met de ellende kan t g' mogelyk zeer veel, toe doen. Wy Sj£L * 7"' Ja gingen wel ras naar de omftandigheden dt JTy ™' veranderen kunnen Ik k.i ■ ' y toch niet een mensch S £ Jn ^ 011115 uie een vermotren van f ^ daalders doorgebragt hadde. Hy wat I Z£ f T' o-flaadigheden in «^^^ •£? tlge cn luimachtige fnakeryen zee, I J g S" Ipeeldemec zy„ „r„,e,,bedeeli„g dezelve Cn tl * zen, o,„ eenige 0„gelul(kig geivorJcn <£i heid behoeft „eg.ezie,,, f?» £*T" *" een zekere graad va„ dezelve i„ ,M ™' °f T",*? «endoer. OnS geheele zelft IZ^T^ nen va,, zelft ge„oo„lyfc die rieb,i„g uoD^TtT n> zy gevoegelyfa, ee„ voorwerp kunne,, !' *n, zo „emrook * ziel o„ge,,L 'b ™ SLT °nsg*k, omdat zy „er, duLr gevo , ft 3 ^»'ytnet,v„reo„ge,uki„dedista;l L' ' £ neigingen met onze „mlfa„di,hede„ beft,,, Zei 8 SM'VMWdK 2k"--*W verboog;, gcftbSsr:^sr*-«» nes«e zyde vonden, &ï~£2 *£ al-  OVER DE VERGENOEGDHEID. 927 alle mogelykc voordeden waartenccmen. Wanneer men deeze beide waarheden laat gelden, waarvan ons een weinig ondervinding in de waereld ras overtuigen moet, dat ieder ding meer dan een zyden heeft, en dat het 'er maar op aankomt van welke zyde wy hetzelve befchouwen, wanneer het ons verheugen of bedroeven zal,"- zo moet zekerlykonze Vergenoegdheid van onze wyze, om de zaaken te befchouwen, of van een gelukkige gaaf van wel te zien afhangen. 'Fr is over het algemeen geen zo droevig, of naar de meening van 't gemeen geen zo boos voorval, of het kan door een ziel, die tot vergenoegen geftemd is, of van een verftandig man, van een goede zyde worden aangezien. En ik geloof, dat, gelyk 'er geen aardsch goed is, ons gezond vcrftand alleen uitgenomen, dat men zonder eenige voorwaarde een goed noemen kan, 'etdus ook geen kwaad is, dat men niet tot eenig nuttig einde kan aanwenden, als men maar verftand heeft. Daar ik nu alle diepzinnige onderzoekingen vermyden wil, en alle gelegenheid zoeke om voor myne leezers gemakkelyk en verftaanbaar te worden; zo wil ik, in plaatfe van bewyzen uit den grond optehaalen, hen liever wederom door de ■ ondervinding zoeken te overtuigen, en daar toe kan mogelyk de volgende gefchiedenis dienen. !k ga met twee menfchen, die ik zeer hef hebbe, vertrouwd om, „verhaalde my eens een vriend." Het is niet feldfaam perfoonen van een tcgengefteld karakter te zien, doch men ziet 'er weinigen ,die het in zo hoo- gen graad zyn als deeze beide lieden. Ik bezogt den eenen deezen morgen. Hy was in zyn Kabinet. vriend! riep hy ■ terwyl hy my zag inko- Ooo 5 men'  9=8 OVER DE VERGENOEGDHEID. men, wensch my geluk! Zo als hy de de m zyne oogen fchitterde , wilde bikken ' T myn gezicht op een opengebroken leezenaar. ft ™J hem wat dit ware? Juist dat is het, wat ik u wilde antwoordde hy. ft hcb hkr h - ^ meer dan 6000 daalders ligg,„. Deezen ^ ^ de Dieven m myn Kabinet ingebroken, en myn kofe is onaangeroerd gebleven. Zy hebben alleen mynleeze' naar opgebroken cn niets dan 1000 daalders daarin vonden, die zy dan ook medegenomen hebben. Terwy hy my dit verhaalde, was hy wezcnlyk van vreugde buiten zich zelf. Hy zag in de zaak geenszins op de 1000 ycrloorene, maar alleen op de 6000 gewonne ne, daalders. Ik wil wel bekennen dat ik 'efop Z" deeren moest om een zekere wending tot een gelukt wenfehing en compliment over deeze heugelyke 4beür tems te vmden. Het ging echter, en nadat Tl m met dit fortum, dat ik verre was van hem te bcnyden geluk gewenscht hadde, verliet ik hem met 00e merk om een ander vriend te bezoeken, en hem het tooneel te verhaalen, waarvan ik ooggetuigen geweest Ik vond hem met een papier fa, de band, en met » 't gezicht, die een gemelyke luim'te kenden gaven; ja zelfs meen ik dat ik hem iets tusfehen de tanden hoorde vloeken. Deeze man is zeer ryk * wel aan vaste goederen als kapitaal. Het papier dat' Z ™ cle hand had, was een rekening der oogs k stt v n een zyner goederen, welke in dit jaar aanme keM grooter was, omdat hy zesmaal meer geoogstTad dan m het voorgaande iaa, Hoe gelukkig zyt gy, ^p hy tegen my, zo dra hy my waarnam. (Gy weet, zeide myn  OVER DE VERGENOEGDHEID. 9*9 mn vriend tusfchen beiden, dat ik 'er juist geen ge„Ïvanmaakè, dat ik niet ryk ben.) ^eens,w S ut jaar te betaalen heb! — & ** waarlyk dat v zonder zich over de vermeerdermg zyner mkomS tTverheugen,^en op de vermeerdenng zyner ^11% voorden, voer myn vriend voort h0e ik zulk een ongelukkigen betreuren moest Ik verdraaide hem de vreugde van zyn vriend over de gebeurtenis, waarby hy 1000 daalders had ingebrokt. H antwoordde my, dat zyn vriend een gek was en even dit had my zyn vriend van hem gezegd Ik geloof, voegde hy 'er by, dat zy beiden gelyk hebben. Doch als ik kiezen moest, zon ik met lang « bedenki„g ftaan om de gekheid van den eerften te kiezen, indien het indedaad een gekheid is. Gy zegt wel, als het indedaad een gekheid is. Ik beweer dat het 'er geene is. Fn van die gedachte ben ik ook. Deeze gelukkige .efchiktheid, die, wanneer iets met regt kan benyd worden mede onder de benydenswaardige dingen behoort, brengt zo veel by, om ons vergenoegd te maai-en om ons bloed wel te doen vloeijen en dus onze Gezondheid te behouden, vrolykhcid in de gezelfchap. pen medetebrengen, alle menfchen beminnenswaardig te vinden, en dus weder van hen gevonden te worden; in 't kort daar is niets dat den omloop van geluk en vergenoegen meer aan den gang houdt, dan de kunst om menfchen en dingen van de goede zyde aantezien, Een derde middel der Vergenoegdheid, dat ik als onfeilbaar durf aanraaden, is het maatigen van onze wen- Jchen  °30 OVER DE VERPPMo v e r g e n o egdheio. fihen en begeert^ m het Wt,/_.,/, ft*>». Daar onze wil natuurlvl er '* begeert, welke ztcn dk di»' mogelyk voor/tót, ^f**"** als andere dingen buiten ons als c^^' U'anneer VVV mogen befchouwen, wv'het ' °2m'bove"onsver*», dat wy die di«*e7 ,\ 7 20 betreu- geboorte .^^^7* «ontbeeren moeten, als wv JT f ^ «"Wen, beeren, dan dat wy^ ^ fchuld or*! «ngryk van Mexico en Chinabeztn^ * daar wy uit den nood een deuJnT ' leeren gezond te zyn a,s wy^J , T "^ wy gevangen zyn, dan dat L , * ' ° VTy'ais breekbaare hfï'^.ff* «nve, hebben als de vogelen ri ' ° vleugeka te ^gts onze wenfehen n et frrootS ,Ï g, ^' Wa"ncer °* « te bevredigen. hH ^ het maakt mensch;, die niet ziek is ^ ** ontbreekt, en die daarbv even het aan ni«* volkomcner tevih^^f ander arm, ongezond e„ • gemeten kan dan een icnoon btnnndervloeibaarefto/1^: f °0t' of ook voor zeker houden, wanneer m«! ' Z° kan n,en «oegdheid voor de m^E^* Wenfehen neemt, dat d^Z^^"^ t«m-het ergs. behandeld zyn ev , ^ Va" het vergenoeg zyn kunnen ^ ^ *J je vrede en Wy  ÓVER DE VERGENOEGDHEID. 93r Wy moeten ons dus zodanig buiten de ovcrhcerfching van het fortuin houden, dat, zonder de gelegenheid te verliezen om de voordcelen vasttehouden, die het ons aanbiedt, wy ons echter niet voor ongelukkig achten, als het ons deeze voordeden ontzegt. Het vierde middel is van een emftiger natuur, en daarom mogelyk niet naar ieders fmaak. Ik moet het echter niet voorbygaan, indien het dispenfatorium der Vergenoegdheid niet onvolledig zal blyven. Het beftaat hierin: Men trachtte alleen naar die goederen, welke door hunne algemeenheid niets van hunne waarde verliezen. Dit middel heeft betrekking op die bron van onze onvergenoegdheid, welke de Nyd daarin vindt, dat anderen even dezelfde goederen bezitten, en dat zy daar door hunne waarde verliezen. Wanneer de nyd in eenig geval redelyk zyn konde, zoude het daarin zyn moeten, wanneer zy over het bezit van zulke voortreflykheden razend wierd, die door haare uitbreiding van haare waarde verliezen. Geld, Rang, Eereteekenen worden zckcrlyk minder waard, wanneer derzelver bezit algemeen is; want het gantfche wezen van derzelver waarde, beftaat alleen in hunne zeldzaamheid : Maar Wysheid, Deugd , Bevalligheid van zeden! zouden deeze dc voorwerpen van den nyd worden? Dat kunnen zy niet anders worden, dan wanneer men ze eerst tot bloote middelen van geldgierigheid of eerzucht verlaagt. Als dan moeten zy zekerlyk door haare uitbreiding van haare waarde verliezen, even gelyk alle waaren, waarmede de markt overladen is. Ik onderfcheide dus de goederen, die hunne waarde daardoor verliezen kunnen, dat andere diergelyke bezitten, van die geenen, welke door deeze omllandigheid niets van hun-  932 OVER DE VERGENOEGDHEID. hunne waarde verliezen. Dus zou. een mensch, die duizend pond goud bezat, onbefchryflyk ryk ' J niemand buiten hem geld hadde, doch even zo arm als anderen verre meer bezaten. Even zo is eene Koe-' de eigenfchap, een aangenaam en nuttig talent,dat'iemand bezit, des te roemryker, hoe minder het buiten hem bezitten. Van hier dat men gewoonlyk den dom en den roem benyd. Doch de Deugd, Wetenfehap, Gezondheid, zonder betrekking op den roem, die haa verzeilen kan, worden daar door geenszins in waarde verminderd, om dat ook anderen haar bezitten- 'er is dus geen redelyke grond voor handen, waarom men anderen daarom benyden zal. Een voortreflyk Wysgeer verhoogt deeze aanmerking me de volgende befehouwing (*;. „ De gocderenö welke de taHooze gevoelige fchcpzels der onbegrensde Natuur gemeten, zyn van dit foort; doch wy wrL zen daar door niets. Veel eer moeten wy, wanneer wy het hoogde wezen beminnen, en, ten aanzien d fchepfelen, onzen wil met de zyne vereenigen,onszei ven des te hooger fchatten, hoe volkomener, edeler grooter het geheel is, waarvan wy deelen zyn: e„ d ' te meer reden hebben wy, God, wegens de onbegrensd heid zyner werken , te vereeren. Deeze gedaente Te krachtigt de heilige. Schrift, daar zy aan meer van de tallooze meenigte van Engelen fP«ekf W9„. wy ftellen ons zelfs ook den laagllen Engel als een h ven t menfchelyk verheven wezen vooiVzy wordt ook" bekrachtigt door de Sterrekundige„, die, wanneer zy de O Ren. Descartes, Epifl. P. ,. Ep. XXXVL p> ^  OVER DE VERGENOEGDHEID. 933 de grootheid der fterren meeten, dezelve veel grooter dan onze aarde vinden. Want wanneer uit de onmeetbaare uitgebreidheid van de waereld kan beflooten worden, dat 'er buiten onze aarde ook elders anders fchepfelen aantetreffen zyn, zo kan dit insgelyks uit die uitgebreidheid beflooten worden, welke haar de Sterrekundigen toefcbryven. Want 'er is geene onder hen, of hy is van gedachte, dat dc aarde, in vergeiyking met de geheele waereld, niet meer zy dan een zandkorrel in vergeiyking van een berg." Dit alles moet eindelyk het Vyfde middel kroonen, namelyk het vertrouwen op God. Alle de overigen middelen maaken my genoegzaam . het tegenwoordige aangenaam. Doch zal ons het toekomende niet ontrusten? Of zullen wy, om deeze onrust te ontwyken, niet aan het toekomende denken, zullen wy zorgeloos zyn? «&— Doch kunnen wy dit zyn, en indien wy het al kunnenmoeten wy het Zyn? . Hangt niet van onze voorzorg voor 't toekomende zo zeer ons toekomftig geluk af? Moet de jongeling niet naarftig zyn, om in zynen mannelyken ouderdom als een nuttig lid der famenleving te kunnen gebruikt worden en zyn beftaan te hebben? Moet de Landman niet zaaijen en ploegen, als hy oogften wil? Hy moet dit beide doen, en als hy zyn pligt gedaan heeft, zich, ten aanzien van den goeden uitilag, op God verlaaten, en gelooven, dat wat zyne wysheid ook over de vruchten van onzen arbeid befchikt, het zy by dezelve ons genieten laat, of dat de vorst dezelve in den bloei verniele , het zy geduurige regens, droogheid of ongedierte dezelve, fchoon reeds naby hunne rypheid, bederven, de hagel de  934 OVER DE VERGENOECDÏIEID. de hahnen yerplcttere, en ftormwinden hen met den wortel uitrukken, — dat alle* «^n a , eoed eedaan ™ p * wat God gedaan beeft, goed gedaan zy. Ln zo zal dan de waare vergenoe*. de met de zoreelooze mi„ ju vnbuioeg^ i ' ai die §eene zyn, welke on God zyn vertrouwen ftelt 1 II. AL-  II. ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE.   937 ONZYDIGE BEPROEVING e n VERDEDIGING der METAALEN BLIXEM-AFLEIDEREN door C. R. T. KRAIJENHOFF, C.J.Zn. A. L. M. Philof. ty Med. Doft. te Amfteldam.' De natuurkundige wysbegeerte der Ouden , vergeleeken met die van laatere eeuwen, en vooral met de onze, léven zeker een aanmerklyk verfchil op, zo wel in betrekking tot de wyze van onderzoek, als haare vruchtbaarheid en uitmuntende voordeden. Oudtyds drong men de Natuur een zaamenftel, naar welgevallen, op, alleen volgens zulke beginzelen ingericht, die buiten het verhitte en fpeelende brein, nergens eenig beftaan vonden. De Natuur werdt als verkragt: Men beeldde zich in alles te kunnen verklaaren: En waarlyk , een thales of heraclitus , voldeeden zich zelven meer met droomen en ongegronde verdichtzelen, dan, naderhand, een torricellius , galil^eus, huigkns natuurk. I. D. PpP 2 °f  938 OKWTtG. BEPROEVING EN vfihdeedigimc of newton met de omzichtigfte en keurigrte waarnee mlngen der Natuur. ö Wd,u»ee* Maar gelyk de leere van geenen geheel ongerymd en dor zo IS die van deezen, dentrouwe™ luk der Natuur, alleen aanneenuyk en by uitdek vrue . b De heedendaagfehe wysgeeren, door den grooten A co, hunnen voorganger en wetgeever, beter v lich * flaan thands een geheel anderen weg in. _L o't* fUiA. n 'egrgeaarr Onderzoeker brengt ™ Na " T «"^l&i de werkz &5 ,s r^™f\w,,et' *• -»* vaste reM„" , V™ e™'se wcne»> deezer eeL™ "eJ**"** T, tgrfCWet,CniS « vo„r,re^k« vafir^ ™;te t de ge nkkrge ondervinding moet a.ieen dezdve « hee Tl2!KC ™ ontdekking nectt de beroemde zranklm door een' fcbakel v,n„i ».™e„de proeineemingen de IW geZ,ge " Z ï^n^r^s^S ren-  DER METAALEN BLIXEMAFLEIDEREN. 939 renheid en befchaafde opvoeding zal dit greetig toenemmen: dan die zonderlinge jaagt van traagheid, in de Natuur overal aanwezig, febynt ook den mensch m t algemeennogaan te kleeven,en kant zich,by voordduuring, tegen beproefde ondervinding, eigen voordeel en welzyn, hardnekkig aan. • Zodanig is vootiil het lot der afleideren, behoedmiddelen , door de Natuur aangeweezen , door konst beproefd maar tot nog toe, bezonder in ons Vaderland,hoe weinig in gebruik, hoe zeer met vooröordeelen wortelende 1 Om deezen op te ruimen zal eene herhaalde aanpryzing, naar het begrip van min ervaarenen bevattelykingericht, geenszins onvoordeelig zyn;en hierom zal zich niemand verwonderen, dat ik de verdediging van deeze voortreflyke uitvinding tot het onderwerp deezer verhandeling heb uitgekoozen. Een kort vertoog, dat het plaatzen van afleideren op ftandvaste natuurwetten, zo wel, als ondervinding gegrond is, zal dan de eerfte verdeeling van myne onderneeming uitmaaken; daar ik de laatfte gefchikt heb tot wederlegging van bedenkingen, die men tegen het beproeven en aanwenden van deeze middelen, meerendeels, pleegt in te brengen. De Natuur, altyd Wys en fpaarzaam in beginzelen, fchynt eene zekere gelykvormigheid in haare gewrogten te houden,gepaard met eene zaamenftemming van werkzaamheden. En van het allerëenvouwiglle haarer voorwerpen af, tot het allerzaamengefteldlte toe, doet zich eene overeenkomst opmerken,zo wel bewonderenswaardig en leerzaam in befehouwing als navolgbaar cn nuttig in beoeffening. — // n'y a rien d'étranger (zegt de Ppp 3 fchran*  94° ONZTOIGE BEPROEVING EN VERDKEDIGING fchrandere pope ( ) tm fc ^ ^ Jjf' "~ ****** tont,«ui bete Tom efifervi & tout fert Rien M fie a part. — La Chaine fe perpetue: oJZZ Het ts mt hoofde deeZer overeenftemming, dat zo djkvvyls eene ontdekking gedaan wordt i„ ecug dee der Natuurkunde zo dikwyls eene weetenfchap bevorderd wordt wy met alleen de kennis verkrygen van die Zt del n V1nden, om over het algemeen de werkingen derNatuur met meer grond van zekerheid naar te gaan Z En, door het volgen dier overeenkomst, worden wy tot de grootfte ontdekkingen als in ftaat gefield en op4e d Door zorgvuldige vergelykingen werdt dan ook de voomedykfle waarneeming deezer eeuw gedaan, dZot fie zonder twyffel, die 'er ooit, ümln het rjfi* rak der wysbegeerte, zedert den tyd van den onft rfll ken newton, het licht zag ft meen ™£ eenkomst van het blixemvuur en de elektrieke vloeidof c^wy alleen aan den beroemden Doorhem immers wierden 'teerst de blixem e„ elek. trieken vonk waargenomen, i„ helle fchittering, ^ de gedaante wonderbaarlyke fnelheid, treffend gduTd n e.genaartrgen reuk, volkomen overeen te nemme"' Ja met alleen, befpeurde hy deeze overtui»deTé' W«é, m gedaante en richting; maar ook "1n geen!." zins f» Efay fur fhomme ep. III.  DER METAALEN BLIXttMAFLEIDEREN. 941 zins minder volledig-, in beider gedugte uitwerkzelen. De fpjytiug en vernieling van zommigé zelfftandigbeden. Het blind maaken of dooden van die> ren; de fmelting van metaalen,- de mededeeling der' zylftcenkragt aan yzer of lïaal,de verandering der poolen, en .het ontfteekeu van brandbaare ftoffen, toonde hy aan deeze zo wel, als geenen eigen te zyn. Voeg bier by, de ' naauwe - verwandfchap met metaalen, die zy, ftandvastig, als de beste gelcideren verkiezen; en dat zy beiden aan bet zonderling vermo? gen der puntige of fpitfche voorwerpen van geleidende zelfltandigheid even eens onderworpen zyn: Wat zal dan nog aan de volkomenfte gelykheid van het natuurlyk en door konst te wege gebragt verfchynzel ont- breeken? Niets, voorzeker 1 niets. • Immers is dezelve niet twyuelüchtig, maar zeker, niet flegts aannecmlyk: maar dringende en overtuigende. —. Dan alleen voor -een franklin geenszins geheel voldoende. Met baco oordeelde hy de Woote hand en het gezond vernuft,. aan zich zelfs overgelaaten, als weinig vermogende. — .Werktuigen en proeven moesten ook hier, gelyk elders , dc zaak beüisfen. Hoe ftoutmoedig ondernam hy niet, by het eerst opkomend onweder, de blixemvoerende en dreigende wolken, door kinderfpel, een' vlieger, aan te randen? en hoe luisterryk was niet het gevolg van deeze zonderlinge proefneeming? Een regtgeüart wysgeerig vertrouwen, alleen op de reeds' ontworpene overeenkomst van den blixem en elektrieke vloeiftof gegrondvest, verzelde dit ftout beltflan> _— De afgezonderde koord van den vlieger, die met een metaalen fpits gewaapend was, vertoonde hem de aanwezigheid van h.et geen hy daadelyk zogt» P p p 4 0**  24* ON2YDIGE BEPROEVING EN VERDEEDIGING op te fpooren.— Een fleutel om deeze koord afU gende, verfchafte hem fchitterende JZ °^7' d«ig met onmeetbaare fchreden V0Z weiKzaam, alleen zyn toe te fchryven. 7n eriedd,'ê: "f****^ gewichtig, waereld londgedragen, i„ geheei Europa Zeker Franseh Schryver verhaalt, dat de Heer «ta door deze zyne gelukkige 'm^'M^TZ TüWmS W6rdt We«^. d- hy zy neZool dfh " hy deze onderneeming behulpzaam w»/ , , ' h™ ****** neeft t0e,:voegt:~.'  der metaalen elixemafleideren. 943 «„genomen werdt, kan haav aart en luister in plaats van my getuigen, De vlieger werdt het (pel der wysgeeren, door romas, en, na hem, door tiberius Jvaixo, inzonderheid gebezigd. —- Ja alles wat frankmn ondervonden hadt, moest de Hoogleeraar richmann te Petersburg in Rusland, die m navolging der Franfche wysgeeren, ook eene proef baak oprichtte, reeds kort daarna, noodlottig met den dood beves- tigen (c). '" Evenwel was nog het onbegryplyk arbeidzaam vernuft van franklin niet te vrede, de verfcbynzelen van den blixem, in Noord-America zo menigvuldig en geweldig, zo verfchriklyk en vernielend, flegts alleen opgcfpoord en gekent te hebben. Hy moest ook deeze ondervinding tot nut en behoud van zyne Natuurgenooten aanwenden. Hy moest den bhxcm be¬ teugelen, en, nogthands met nedrïgen eerbiedvooi den grooten Schepper, wiens wys beftier ook hier m zichtbaar is de woedende onweêrspylen noodzaaken hem te .ehoorzaamen, en hen gebieden geeneu anderen weg of richting in te liaan, dan alleen, dien hy begeerde, dien hy verkoos, dien hy aanwees. En hier is het, dat wy den luisterryken geboortedag der atteideren naderen. Een metaalen draad of ketting, boven met een fpits gewapend, en langs de gebouwen tot in het water, of diep in de natte •aarde afdaalende, was het zo eenvouwig middel, dat franklin inviel, om de overlaaden wolken of aarde, zowel trapswyze te ontlasten, en het verbroken evenwicht tusfchen deeze beiden te herdellen, als denblixem, wan- (0 josera toaldo memoires furies Conducteurs, pag. 6. PPP 5  9U 'onzvuige bspr0evinc en verdeediginö wanneer hy uitberst, op te i/anwn daar zich gebrek aan vloeiftof Sn^" ^ ^ over te voeren, en op deeze ^Z^^T^ gevolgen van gebouwen en fchepeTaf t T'*'^ Zie daar dan eene korte !Z / WCndengefchiedenis, i„ 20 verre . , mtumlWlgs ■ betrekking heeft, e„ de ov^T °P ^ °»de*4 en de élebtriefcé vlodfttf „ lT Va" de" bIi-m -eg daarby aangetoond *** » ven of het plaatzen van z^ ZrZZ ^ ftond een denkbeeld gaf, 0n z„„ ' lk 20 ter" vediging, door deeze middelen beönoT ' " be' «Wl*, maar volkomen 2£S*£ vvctt:::;r1sre:::krberd,o"iv™s m knnnen opMeT S""*8"*' - * van Hoe meer men het sröor«4, *Y in verband, het zy 2 tr°tSCh ^ he* Spiegelen, ,,00^1^2 7 ^ Wiibe" «e zo wonderbaare Z,Z ) g ^ W^ WeSe»« gevolge van ^^m*, in- ^ Wysheid wordt L^JS?' ** * ^ cénftemmig bellierd. ^.S^^^^ door: - ge,yke oorzaag ^^^^^^ nng, van gelyke gewrogten ag^^ï fchynzelen op in gelyke ontf.^ n' anvTT** den. — Zo volgt dan de werkzaakZl i te regels en nooit gefchonden we.en *** Zomnngen van deezen, welken k-h , u men bepaald tntfekken , p ee^n 1 , ** ^ Iichaa" ~ „0emen, ^T^^ —lgen Zwaartekragt;0p wier 2^ het  DER metaalen bLIXEMAFLEIDEREN. 945 feft „eheele evenwicht der Natuur allervoortreflykst ge- ";u"vd is Anderen, uit deze algemeene, van dc Natuur zelfs, (die fpaarzaam is in beginzels; maar tfrild en vruchtbaar in gewrogten), door onderfcheide maatiging voortgebragt, zyn meer byzonderen, en bepaalor zkh flegts tot zommige voorwerpen: De verwant Lap van den zylfleen met zyns gelyken met yzer of kal; de richting zyner poolen: De opbruisfmg van zuurt vloeiftoffen met opflorpende aarden, en de bvzondere kristalvorming van elk byzonder zout, kan , men daar toe, neffens een groot getal anderen, optel- ^Wanneer men dan eenig verfchynzel als eene natuurwet zat aanmerken, moet het zelve niet flegts in zomffiieetl of in zeer veelen; maar ftandvastig m alle geSe^' op gelyke wyze, Plaats hebben. — Door Beene wiskundige of afgetrokke redeneenng kunnen de natuurwetten ontdekt worden; maar alleen door naauwkeurige opfpooring, door het doen van proeven, enein. delyk door een wettig befluit uit den zaamenhang van waarneemingen, als zoo veele onbetwistbaar* voordellen die de wiskonftenaar, zyne data noemt. Hoe ongelukkig zou niet zonder deeze wetten het fchepfel zyn? Hoe onbegaanbaar niet de orde en fchoonheid deiNatuur' Ja zou niet alles terftond, by het verzuim van deezen tot een chaös van verwarring moeten wederkeeren ? Hier uit zal dan volgen , dat de algemeene en byzondere natuurwetten, hoewel oorfpronglyk even toevallig, als de geheele waereld, alleen op de volmaaktheden van God berusten, en om deeze reede ftandvastig en onveranderlyk zyn Derhalven al wat ingevolge deezen on¬ dernomen wordt, bezit een' trap van zekerheid, dien niemand kan in twyffel trekken. Hoe-  ^ 0nzydige beproeving en vbrdeediginö Röedaanige zyn dan nu de waarna; waarop het gebruik van 4^1^ * Deeze ™n k, ^ j duuaeien gegrond wordt? derd den ,,d van ST„IIt„ ',MK« 2e- lichaamen gclezt heeft ?h„ en ff'**»* ven ontvvyMbaat kweken ;3r",l,;f Men, die de IbS^?**»** ■henen, en byzonder rrefehikt ™ ƒ" ra"S verover»,„ed wederdm De vervvandfchap-dee/er bef^n ■ / verfehynze,, tofoSS?**" J»*** -r altyd by elke waarnee^ J S^J*?*** 20 wel een wet der Natuur oic Y j g ' " hleröin herfst, nu hier S^^ZT^^^^i dender en wiut .^^^f «f» aantreft. b tyden' de keerkringen * eerde ontdlkt ÏCSStTS tend, dat deezen binnen d™ A , S£"oe« be- zeerde lichaamen ^Z l/^""1 -maal, i„ de gedaa^e v™ ™Ln w'0*' * <* verdere afflanden, roa „.-5»' '»»'»Pveel gemaklyk e» geheel ^eeS^",^ «« doen, p« Zie beneden de toBedd,se„ op onze „fde ,eetn,,,.  DER METAALEN BLIXEMAFLRIDEUEN. 947 doen , wanneer ze eene fteiïtge elektriciteit of overvloed , en andere lichaamen, onder hun bereik, eene ontkennende of gebrek, het zy door natuur, het zy door konst, verkreegen hebben. Op deez* twee waarneemingen, beiden byzondere natuurwetten , waaraan zich de elektrieke vloeiftof en blixem, verfchynzelen, gelyk reeds duidelyk beweezen is , van den zelfden aart, beftendig verbinden, wordt nu'het plaatzen van afleideren volkomen wettig gegrond.— Wanneer dan, ten tyde van onweêr, eene wolk met blixemvuur overlaaden, onder het bereik eens afleiders komt, die benevens zyne bekwaame dikte, zorgvuldige inplanting, en hoog verhevene fpits, te gelyk alle andere wettige verëischten bezit, kan men met grond van zekerheid verwagten, dat de zuigende punt deeze wolk van haare kragt berooven, en het uitbarften van den blixem zal voorkomen; of dat, wanneer het vermogen van den afleider niet toereikende is, om de wolk geheel van alles te ontlasten, en de blixem evenwel komt nederfchieten, dezelve dan alleen door de metaalen ftaaf zal worden opgevangen, en tot den fchoot der aarde onverhinderd overgevoerd. Maar wanneer, in tegendeel, de aarde overvloed en de wolken gebrek heb. ben, dan kan men met een gelyken trap van gerustheid vertrouwen, dat de vloeiftof, ten einde het verbroken evenwicht te herftellen, of dok wel de blixem zelfs, wanneer de uitdryving van de fpits, ook in dit geval, eens niet voldoende was, langs de ftaaf zal opklimmen , en zich in de wolken alleen ontlasten. Derhalven zal elk gebouw of fcbip , met zulk een middel naar vereischte gewapend, tegen de gedugte onheilen van den blixem, buiten twyffel geheel beveiligd zyn. Dat nu de ondervinding fpreeke, en zo wel dit myn b«-  948 ONZYDIGE BEPROEVING EN VERDEEDIGIKg befluit, als de -uitmuntende leere van franklin daadeJyk bekragtige! —— ' Noord-Amcrica de wieg en bakermat der afleideren moest dan ook de eerfte voorbeelden van hun vermogen' en goede dienften opleveren. Te Philadelphia wierden op den lajulyvan het Jaar 1750 drie huizen door het omveórsvuur getroffen. - ■■, Eén van deezen was met een afleider gewaapend ênleedt niet de minfte fchaade: alken werdt de dunne koperen fphs gefmolten: • De twee overige, deeze voorzon? mislende, droegen overvloedige kenmerken van de vernielende kragt des blixems (V). In 1760 werdt ook de afleider van zeker koopman te Philadelphm getroffen Wanneer na deeze gebeurtenis de beroemde junnersley de ftaaf des metaalen gele.ders met opzet onderzogt, werdt derzelver koperen fpits, die te voeren eene langtc van tien duimen bezat op twee en een halven duim bevonden ingekort en fbmn gemaakt te zyn. - Ook was het g,fmolten koper I geloopen, en hadt zich beneden rondom de fpits onregelmaatig en kokerswyze vastgehegt (ƒ) In 1750 en ,763 werdt de toren van'Hollandfche Kerk te N.euw-York door den blixem .getroffen, en in beide gevallen eene deur in ftukken geflagen . N derhand met een' afleider gewapend zynde,'werdt deeze in 1765 wél getroffen, maar in gacmen deek het J bouw befchaadigd (g). b De CO P bi lof. TranfaSt.vohm. LXIH.pag. 3S (fj Proeve eener elektrifche Natuurkunde naar V Frantei van den Abt jaquet , p. iop. (g) franklin Exper. and obferv, $e. lett. Xe  , der metaalen blixemafleiderf.n. 949 De Michiels Kerk te Charlestown van Zuid-Carolina, Wclke van haare eerfte oprichting af, alle twee of dne Len door het onweer getroffen werdt, heeft m de veertien jaaren, dat zy met een afleider is voorzien geweest, „ooit het minfle nadeel ondervonden Qi). Het Koninglyk Slot van Turin, la Valentina genoemd, bevoorens zeer dikvvyls door den blixem aangerand is .eheel bevryd en ongefchonden gebleeven, zmts dat vader eeccaria hetzelve met afleideren wapende 0>. In Carinthien op het lusthuis van den Graave orsini van rosenberg , Kamerheer des Keizers, ftaat een Kerk. toren op een berg,welker gefchiedenis zich hier gevoeglvk fchikt en eene der merkwaardigfte is, betreklyk dit onderwerp ergens aangetekend. Van voor lange tyden floeg de blixem nu en dan in deezen toren, en wel zo dlkwyls, dat men des zomers daar den openbaaren Godsdienst niet in verrichten dorst. ■ In het jaar I73o werdt hy geheel door den blixem vernield, gelyk de Heer ingenhousz zich in zyne Mengelfchriften uit- tlrukc> Men bouwde eenen nieuwen toren op de cigen'plaats; doch deeze onderging; de vernietiging zelve naauwlyks uitgezonderd, een' nog erger lot, dan dc Vóórige- De blixem floeg daar jaarlyks vier ofvyfmaal in ja daar is een jaar geweest, waarin hy tienmaal door hel omveer werdt getroffen; In het jaar 1778 werdt hy vyfmaal aangerand, en de laatfte flag was zo geweldig, dat de toren begon te zakken en de Graaf hem moes? doon afbreeken. S ' Nu weidt de derde toren op- 1 (k) 'Moj. Tranfaè- ™l. LXIF. p. l en 133. (i) toaldo mémoires fur les Conducteurs pag. *2, cn nog een ander voorbeeld, pag. 155,  950 onzydige bepr0e,ine en verdeemgmg dat zelfs de fpfcfcbe punt van den "» Was *>V»ag, finolt; de toren zelve leedt Zr^f^l T ~ fchonden (*> ' e" blcef §"Cneel onge- Te Bremen Is het onweêrsvuur m den ïaaren ., < ttSS tween^ by eene J^ren 1?46 en i77o op den toren der AsMri,™ ir! , 75 en 111 telkens het orgel kS^Ï^' liet plaatzen van een afleid,, • 771 g'ng men tot -elfde Jaar en 00 in T> * "°g ** in '* fpaar- W Deeze gewichtige gebeurtenis vindt men aan™* ï • de keurige briefing tusfehen den Ridder^* ^ Hoorraat uM«G, ^ ket TT "» op siMs tempel- waarin 7 wordt aa„èetoond, datMn dezef ^- waarfehvnIyk *«- van „et uitwendig v^S^^ ?~ Pds gevoeglyk met den grond vereenigd WJ ! ^ ™ ^ b toe :e fehryven, W6m dh tLcn en'op e^ LT" hoog verheven gebouw, i„ Pa,effina) daar ./^ ^ 20 -eirtn^^ t*. 3=3. als ook inhetA^enZ^ Jmt1^ (/) mau-m, Prjsyerkandeling „er de sH),u t,  DER METAALEN BLIXEMAFLEIDEREN. 951 fpaarde het gebouw, maar deedt de metaalen fpits fp'ly- ten en ombuigen. Men bewaart dezelve nog in het natuurkundig kabinet van zyne Keurvorftelyke Doorluchtigheid (;«)• Den 5 July 1785 ontftont een fcbriklyk onweder van donder en blixem by het klooster Meijam, 5 myle« van Munchen gelegen, welk binnen drie minuuten op den afleider viel, die in het laatstleden najaar op den toren van het klooster geplaatst was. De blixemflraalen waren zo geweldig, als of zich de kragt van het onweder geheel in dezelven vereenigd hadt. Door eene yzeren ftaaf, welke 115 voeten langen één Franfche duim dik was, hadt de blikke koepel van den toren met de aarde gemeenfebap; in welke zy ter diepte van drie voe. ten in eene groote menigte van yzer, hamerflag en uitgebrande fteenkoolen ging: - Van bier werdt dezelve onder den grond nog voortgeleid, ter langte van i2o voeten tot in een waterkom. ■ De koepel van den toren is met 2910 vertinde blikken plaaten bedekt. — Deeze kostbaare toeftel fchynt terftond de geheele kragt des onweêrs als op eens tot zich getrokken te hebben, alzo hetzelve in minder dan 10 minuuten geheel weg was, en men buiten de twee bovengemelde ftagen, nog maar twee anderen op een grooten afftand gehoort heeft. By den eerften flag, die den toren trof, zag men een dikke vuurftraal langs den afleider nederdaalen, en de geheele tuin was als één vuur, uit hoofde van den memgvuldigen regen, die de kom deedt overftroomen, en alzo de aarde tot geleider maakte (»). ^ (,») Genees en Natuurt, kabinet II Deel, nieuwe Ontdekkivgen, bl. 40. (») -s Gravenhaagfclie courant van den 17 Augustus NATUURK. 1. D.  95* oi«vd,ge mramto0 en verdeediging tee en meer andere byzonderheden fcra-e„ dan d vreemde Gewesten op; ra„ oot „ * men eerst van deeze gewichtiseontdel-Hn, ' " gebruik te maaken, kan dez ,ve „ ^ " ™gf ^ Wd, zowel a,s andere «en,::;,,;';,"*'''' nnS\1rr,-sSreMar,i"iterk*r,,'',B»- af, telkens aln d 'J ™ 2*-* Hy werdt (om van gee Z ^2 W en omdandigbedeu my Jfi*'* Met aanpryzeu deezer behc^naMdelenThe^.^ hnnner voortrellyke dienden alom ver» h T' " nelyk op den au February van h« ITÏÏL' i n te Raadsvergadering, betwys b *'ge „„«1" * T" «m door middel van een J i^^Z^T"' melende uitwerkzelen van den blixem 1 dn , , dervonden, van den to(Jottigen 2?-£ * uitvoering deezer onden.eemil " ' ™ volgende, by een hevig cmwl\ If J* ). wd. " (p) Zo dra my dit voorval was ter ooren gekomen, verzogt ik door een brief aan den Heere Burgermeester j. fi. van leenhof rE LEsriERRH , aan wie de flad Doesburg de beveiliging van haaren toren eerbiedig moet verplicht zyn, my eenig bericht nopens het gebeurde te 'willen mededeelen, waarop ik dan ook het volgend antwoord ontving. Qqq 2  954 ONZYDIGE BEPROEVING EN VERDEEDIGING Welke voorteek,,, ook deeze behoedmiddelen aaa. fchepen, op de vlakte der zee wel byzonder ! , blixem blootgefteld, hebben toeg brZ Zï waarneemingen van de Heeren cook§ 2rs e" 20 * die van w;nn en anderen nt „ dient «ta by het flerke ^ * W " hW°r " " 28 Mcy geW hcbbe»> een biixemfn 0" - e cel m vuur ftpnt, dog weJk vuur ^ z ™ " °°!{ wederc,!1 rerd«'«n, zonder dat men eenig eiTed v » mm fchade daar van heeft kunnen kernen „ rchynze! is door my, myn zonn a-J • , „ hoek van de Stad bevond Z ^rf ^ T "* ^ „ even op delfde wyze ^1" " T eenicen *rn»a u u gooien een. — zo dat ik daar uit " feCn gTO dhcbbe ™ te Wmhw, dat de geleider reed " Zy"e -'^rkingmoet gedaan hebben, en diesvLen U " „ zeiven en de ganfche ftad nu» rv ■ ™eö°n U' my f ,r, • ö "ene naci mag reheiteren: Ten minften ik » twyfte met of men zal door dit evenement nu eenh J s £ n rag gekomen zy„ van de angstvalligheid en verkeerd ZZ " *' WC " ',et P,MtZe" « beider op veeier gemoed » ren zo diep gemaakt hadt, dat men de vreeze by het oZ " fme" Va" ^e ™der, -den het piaatzen des on » oogea leezen kon. En dit was a, vry veel gewonnen. » Ik heb s anderendaags de fpitzen en genoegzaam den Ce „ heelen apparatus laten examineren, dog is niets dZ „ befehadigd of ontfteld bevonden, enz. - 11 * " ~ T 2 brief van een myner vriendcn, ^ ffly £££* « men s avonds om xo uuren een helder lL» op de eentS s' des adders hadt zien blinken. (Zie ook A, l- ? Inncirche I „tt. ■ ff ■ ^ ' A,Se'"eene Fade,: lanajcne Letteroefiemngen F. Deel, No. p. bt ,8g ) V) Phthf. Iranfact. vol. LX. p. ,88.  DER METAALEN BLIXEM AFLEIDER EN. 955 muntend bevestigen, welken allen eenpaarig getuigen, dat zy het behoud hunner fchepen alleen aan het vermogen der afleideren fchuldig zyn. i Van meer andere gefchiedverhaalen , voor de noodzaaklykheid van franklin's uitvinding onbetwistbaar pleitende, zal ik dan, kortheidshalve», afftappën, en flegts nog het nadruklyk getuigfehrift van den beroemden burnaby, (in zyne reize door Noord-America) ten befluit bybrengen. „ In den zomer (zegt by) zyn hier (in Virginien) „ menigvuldige en zeer zwaare onweders. Daar „ nu het land zeer weinig bewoond is, en de meeste „ voornaame lieden afleiders aan hunne woningen heb„ ben, zo ontftaan daaruit weinige ongelukken; doch „ zomtyds worden eenige negers op het veld door den „ blixem gedood, en in de bosfehen ziet men niet zcl„ den hoornen van denzelven gefcheurd en in ftukken „ geflagen. — Geen land, geloof ik, dat ooit duide„ lyker blyken van het vermogen der blixemafleideren „ gegeevën heeft. Eer men dezelven hadt uitge- }, vonden, veroorzaakte het onweêrsvuur hier dikwyls „ droevige uitwerkzelen, dan nu verneemt men 'er zel- „ den iets van. Het is aanmerklyk, dat nooit ee- „ big buis, van zulk een middel voorzien, het minfte „ nadeel geleden heeft, cn dat zelfs, fchoon het dik„ wyls gebeurd is, dat de afleidingsltaaven door den „ blixem gefmolten of verbryzeld zyn, en ter zyde aan „ de huizen fpooren zyn waargenomen, welken duide„ lyk aantoonden, dat de blixemftraalcn op de afleiders „ gevallen waren, doch dat de hoeveelheid van ftof te ,, groot was om door dezelven te worden afgeleid, 'er „ nogthands nooit eenig ongeluk van gebeurd is, heb„ bende de afleiders aan de blixemftraalen zulk eene leiQqq 3 » di"S  955 0NZ^rCE beproeving en verdeediging V #>g gegeven, dat 'er alle fchade door verhoed is. » Dn, zou men denken, mocst een ieder -beweeg " T* ^oroordeelen, die nog van veelen gevo d' " af te en veel meer de vervvfa 100. * m der afleideren, dan derzelver gebruik,ftrafbaTr „ te houden; vernnds het middelen fchynen te zyn " Wff,de V-rzienigheid ons tot befcherming en* ve.bghe,d gefchonken heeft.» - Tot. hier toe sur- naby (j-J. _ Aifchoon dan nu het p]aatzen van afleideren geens!I,S 7' Vennetd C" beflaan, maar zeLe . ben "n'""1";""-3;^0 Wd * th I fWDdlng ****** '"^ht, blyft nogthands derzelver gebruik, byzonder in ons Vaderland tot heeden toe fpaarzaam aangewend< _ 'g^' fchyMfB £n uitwerkzelen van den blixem, zo vermogend, zo geweldig en verfehriklyk, verwekken by het gemeen , in de befehouwing der Natuur geheel vreemd en onvcrfchillig, denkbeelden oneindig zaLengefleld, en met het eenvouwigc der afleideren volftrekt met overéén te brengen. _ Hier van daan deeze en zoortgelyke ontroerende uitvallen: Wie kent den blixem * zyne beginzels: _ hy is een f van God: — Wie durft de Voorzienigheid, - wi de Almagt tergen? £n wie zal deeze met een''ketting, een koperdraad, een beuzeling zo vermetel beproeven zo godloos uitdaagen ? Voorzeker zou ik van den tyd, amriagt en verdien- ften CO kavels through the Middlefcttlemcnts in North-Amertca ,„ thejear i759 and i76o. the Ed. II. Lo„d. g0 pag. o. 10.  DER METAALEN BLIXEMAFlEIDEREN. 957 ften myns geachten leczcrs niet weinig misbruik maaken wanneer ik een befpottelyk bygeloof en laffe dweepery ernftig weerleggen wilde. Immers geene bedenkingen kunnen hier plaats of opmerking verdienen, als alleen van bun, die voor befchaafde reede en bondige wederlegging, naar verëischte, vatbaar zyn. Laat ons dan dezulken terftond gehoor geeven! De leere van franklin, waarop het plaatzen van afleideren gegrond wordt (zeggen zommigen) is, niettegenftaande haare fchynbaare aanneemlykheid , flegts eene natuurkundige voorönderftelling, geenszins van allen aangenomen, maar door veelen, inzonderheid den Abt kollet , zo beroemd in deezen tak van wysbegeerte, ernftig beftreeden; ook vindt men natuurkundigen,' welken de verfchynzelen van den blixem aan geheel andere oorzaaken toefchryven. Men kent derhalven de natuur van deeze verneveling niet grondig genoeg, om daarop eene onderneeming van zulk gewicht te vestigen. Zonder de vcrdienften van den Abt nollet te willen verdonkeren, wiens geest van tegenftreeven en twist met franklin , den opbouw der elektrifche natuurkunde uitmuntend bevordert heeft, zullen wy evenwel, overëcnftemmend met alle natuurkundigen, in deezen tak, naar verëischte, ervaaren , tegen zyne leerftelling der aan- en afvloeijende elektriciteit, met deeze korte woorden, vrymoedig aanmerken: dat dezelve niet meer, dan een fchrander verdichtzel zynde, geheel met de fpaarzaamheid der Natuur cn aangewende proeven ftrydig, buiten een verbit en fpeelend brein, nergens geen beftaan kan vinden. Dat integendeel het evenwicht van franklin zo eenvouwig, als overëenkomftig der Natuur, heedendaags Qqq4 zeer  M» ~mm. „pr„e™0 „ verdeedioinc ISWn, nadere ontdekking ! ■ "«"wewerk. Sedr,Ure„ d jfe^"""***-. volkomen bekragn«d e»,T I m waarheid e,f ± ~ dK",ta'. ^ «ken al , a,„g:„oCS S ta f*" * door ons beproef „ ' "1 'S' Wy ™ * '™en ge ndf™ e,ge,,frtaPI" Sevoeg. Maar (vervolgt nienï kjde -raaien, J d ° beste ^ »«yd -der onder/cheid, JEE?;.* 1« aantasten en vernielen nJ * aLcr,e,en *«* van afleideren eene nutteln CtMwn ls h* Plaatzen Keiliging. "Ü00Ze en ^ onzekere bc- Geenszins willen «m i zandig e^ "V aanranden. . In , ' ™ a,,een de metaalen 20u W» trappen, e„ «If^^ dcr den regen natgen.aak zVn ^^m«***W Ondertusfchen blyven I t' ff ^ — -; - ^cirtztrnf^ enigszins verdere afftanden , \ P ***** * Maar  DER METAALEN BLIXEMAFXEIDEREN. 9S9 Maar wanneer eenige andere ftof, het zy oorfpronglyk, ha zy toevallig, geleidend, ongelyk veel nader onder het bereik der wolken is, dan de metaalen; zo moet natuurlvk de blixem eerst op geenen uitbarfteu, eer hy dezen kan aanranden. • Ook zal hy weder op min deugdzaame geleiders affpringen, en tusfchenwegs juist daarom zyne vernielende kragt uitvoeren, wanneer zich dc metaalen gemeenfcbap niet vervolgd, maar dan hier dan daar vindt afgebroken. De richting van den blixem op den 16 July 1781 op den klokkentoren te Doesburg gevallen, kan dit alles terftond bevestigen. Het kruis de wolken meer naby, dan andere deelen van dit gebouw, werdt ook eerst door deeze geweldig losbarftende ftraal aangetast, die vervolgens langs een der loode reepen, welken de naaden van den pynappel of koepel bekleeden, behoorlyk werdt afgeleid, zonder de minfte tekenen van doorgang agter te laaten, tot aan de pylaaren van een zo genaamden looden zolder, die den koepel onderfchraagen en met leijen bedekt zyru , Langs een van deezen is de blixem op den looden zolder afgefprongen,en heeft van deezen pylaar eenige leijen weggeflagen. . Hier gekomen, liep hy van daar nog weinige voeten benedenwaards, en geen metaal meer vindende, fprong hy af op het eerfte venftertje, aan de noordoostzyde van den toren, dat met lood bekleed was, en ging vervolgens ook eveneens tot de bekleede dekftukken der drie andere venftertjes over. Buitenwaards zag men tusfehen deeze venftertjes de leijen llangswyze van het groene mos, dat op de overi, ge plaatzen van dc pyramide overvloedig gevonden werdt, geheel en al beroofd. Bhmcnwaards waren 'er niet weinige fplinters van onderfcheidde grootte, uit zommige Qqq 5 rib-  96o OÏIZTJHM BEPROEVING EN VERDEEDIGING ribben geflagen, meest allen verzen eti en * Am tt„ , , vc^enga en zwart gewor* den. _ Van het bencdenfte venftertje is de IZZ tot een daar onder ftaand afdak dat L L ,, r overdekt, langs de natte en overal Z klonken leijen afgegaan tot in het klokl waar hy een dik yzerdraad aantrof, het wefk hem do twee verdiepingen tot op eene derde, dil l0?l * beneden den omloop gelegen is, éa^^SS Op deeze derde verdieping eindigde die draad een yzeren kram, die aan een balk kL m van welken wederom ZZr ^rl^^^ veel dunner, dan het eerf*7 '' een geletder aantrof, fchynt hy denzelven J te T zynde, maar ten deelen gevolgt te hebben -1 ' voornoemde balk, waaraan de kram was 77 " bevondt zieh als door bet grootfte ^ bryzeld, zynde de ftukken, tot op c en affiaS VCI" -ge voeten,voort mm^^JLZS^Z %' fenaaren der elektrifche natuurkunde mv nie ' -Hen aan de werking van den ^^gaTdTf ^ te mogen toefchryven.) gaanden fchok Tothiertoe heb ik deeze blixemftraal alleen maar l nen vervolgen, waar dezelve daarna een' „ en gevonden heeft, was my niet moot 1 'T ***** Ondertusfchen levert ons deSfZ^T™' * dit geval gehouden, een treïndf' " ^ deele van ons onderwerp op !Ï ?* *" V00r' -taal aantrof, is hy ZZ^^ % * gebrek van dit, overvloedige'fpooC'l"13" heeft ^ gang agtergelaaten. — DerhalvoT ^ d°or" beider, die de wolken meÏ n y « ? W^fte gedeelte va„ het gebouw d7 ï " ^ ander gebouw, dat zou kunnen aangerand wor-  EER METAALEN BLIXEMAFLEIDEREN. 96I worden, alleen den blixem opvangen, en nergens afgebroken zynde, onverhinderd tot de aarde overbren- g£Eene derde bedenking, tegen het onderwerp, dat wy aanpryzen, ernftig ingebragt, is deeze: — B*rm tuurkundige oneenigheden en verfchillen , betreffende zommige wezenlyke en gewichtige ftukken der afleideren,moeten immers hun gebruik, zo niet ten eenemaal verwerplyk, ten minften grootclyks verdagt maaken. Het is met de afleideren gegaan eveneens, als met meer andere ontdekkingen, die elk terftond veranderen en elk verbeteren wil, zommigen zelfs op afgetrokkene befehouwing, zonder Natuur en ondervinding raad te pleeaen. Hiervan daan gefcbillen, en hier van daan, dat, zommigen gefpitfteafleideren, anderen ftompen, zommigen afgezonderde of vrygeftelde, anderen wederom dezulken,die met de gebouwen en byzonder hunne metaaldeelen naauwkeurig vereenigd zyn, als de besten aangepreezen en verdedigd hebben. Maar eindelyk heeft zo wel de ondervinding, als de omzichtige waarneeming van Vader be cc aria , den Abt von folbiger, joseph toaldo, barbier de tinan, reimarus, en byzonder in ons Vaderland de kundige van marum , het plaatzen van afleideren onder ftand. vaste wetten gebragt (f>! *> dat de heedendaagfche natuurkundigen eenpaarig de fpitzen verkiezen, het afzonderen, om gewichtige reedenen nalaaten , en de nauwkeurige vereeniging der geledingen of fchalmen overeenftemmend aanpryzen, zo wel, als het onderling verband des geheelen afleiders met alle metaaldee. leu (/) Zie Elektr. Natuurk. 1. c., bl. 256V  5& «"o»»» ™mtmoto «». voorbeen, «. Im™" « *ü» inptaring „er ZZt, *" e» volle! «oe gefeblKre 4de j!!! '° WaKr °f "= dar wel ven *uHeteh<^SL™ Sd,0""'e"' *, alhoc. men nu deeze sewichf-ii™ i j , Y " Hoe zal ' Het is 20. - Wy kull l " ^ °#»** » daarvan twee voorbeeldenT^^^^T^^ van den Heer wEST te PM,',777 Wa""eerde «er getroffen werdt, z«n £^ d°°r *" bii«m van eene roede ov r de i °P ^ Heer wEST, In Zmd-Carolina werdt ook de « *t de lusthuis opgericht hebfcndTde £ ^ °" d^lfs J4 dagen daarna terftond kwam 1 7 ^ce» ^its van den ««^^,1^?"/ ""^ het «ne drooge graft. _ "ederdaalende tot in -n gedrufs £ v^n^T"^ met tentjes en htunïSÏSw" 7''"' dc ten, en het gedeelte ™ w 'S?^voordgefinee. ftak, geheel oï^dat in * Ein-  der metaalen elixemafleideren. 963 Eindelyk is ook op den 4 July van het jaar i774 een fchoorfteen aan het huis van den Heer haffenden te Tenderden in Kent door den blixem getroffen, mettegenftaande dit gebouw van een bekwaamen afleider voor- zien was. , , , , „ . Deeze zyn dan misfchien de eenige bekende voorbeelden. Wy zullen op de drie eerfte tot wederleg. ging alleen aanmerken: Dat gemelde afleideren naauwlyks de dikte eenerfehryfpen evenhaarden, uit fchalmen beftonden, alleen door dunne ringen vereenigd, en daarenboven in den grond niet behoorlyk verzorgd waren. — In afwezigheid van deeze gebreeken, als zo veele zaamenfpannende oorzaaken, zou men dan gemelde uitwerkzelen zeker met hebben waargenomen. — En deeze zyn ook, buiten twyffel, de reedenen, waarom, volgends het aangehaaldegetuigfchrift van den Heer burnaby, de afleiders in Virgiiiien zomtyds gefmolten en verbryzeld werden. Wat nu de laatfte gefchiedenis van den Heer haffenden betreft- ■ De fchoorfteen door den blixem getroffen, ftond omtrent 50 voeten van den afleider verwyderd, wiens fpits flegts weinig verheven boven een anderen fchoorfteen uitftak. Het onweder kwam zy- delings op, aangetrokken wordende door eenen heuvel, tegen welken het gebouw lag, zo dat de laag geplaatfte fpits geen vermogen op de aannaderende wolk kon uitvoeren: En deeze ongunftige omftandigheden deeden de blixem niet op den afleider, maar op een anderen fchoorfteen, meer onder zyn bereik, losbarften (v). Wy kunnen dan hier uit leeren, dat men de fpitzen niet (r) toaLdo memoires fur les Conducteurs, pag. £35-  964 CNZYDrCE BEPROEVING EN VERDES UlGlfj(j feC" '° ho°? verheffen moet, nis érooshrk i ook dat, wanneer men zich dea g oo2l ï? 1-rheid voor wyduitgeftrekte en t o e ? ^ -ven wil, 'er op ieder van d£££j£" behooren opgericht te W(ir,i,,, • noe,ven ipitzen *«. « «E 2 'J2T,,iet ,,,eer *■ * ren naby gcIcgcn, noodzaaklyk aan Zr ' * ^ blootgefteld. meer Seva:lr worden Dat de fpitzen de onweêrswolk™ „fj J - waar, dat zy bet uitmuntend vennen iJZT^ * ft°f' ™ «* d= blixemftraalen gev rmT ln ^ trapswyze in te zuige„,de wolken van hw" tl* J ontlasten, en ,uist om deeze reedlh T * den blixem niet alleen voor te komen ^ te doen opreizen, Z^Z^rZu^ * W°U wof, in werkzaam (V). de IpJtzen Maar 00 Maar zal mooglyk iemand zsggett. Mn c voorbeelden, d« de rpitzen door h c vuur d ^ 1 vuur cies onweérs ge- fraol-  DER METAALEN BLIXEMAFLEIDEREN. p6"5 Maar laaten wy eens voor een oogenblik geheel toeftemmcn, dat de blixem in de daad door fpitfche afleideren wordt uitgelokt en aangetrokken: zal dan niet elke ftraal deeze aantrekkende kragt moeten geboorzaamen, en door niets anders, dan alleen den afleider worden opgevangen? — Ja zullen dan niet, zo wel de gebouwen van zulke middelen voorzien, als de omgelegene, deeze'voorzorg misfchende, juist om deeze reede geheel en al bevryd blyven? Niet toolten worden: en hier uit blykt immers, dat zy niet altyd haar inzuigend of afdrukkend vermogen bezitten, maar wel zeker ook den blixem in de gedaante van Araalen tot zich trekken. — Het is zo, de ondervinding levert ons de voorbeelden op van fpitzen door den blixem gefinolten. — Ondertusfchen heeft de Heer barbier de tinan (zie toaloo nte* moirés fur les Conducteurs, pag. 22oJ duidelyk en overvloedig «cnocg aangetöoht,dat de fmelting der fpitzen nooit kan plaats hebben, dan alleen, Wanneer de ontlasting van den büxem middelbaar is. Door eene middelbaare ontlasting verflaat hy zulk eene, welke gefchiedt door middel of tusfchenkomst van kleine afgezonderde en boven eikanderen dryvende wolkjes die op het oogenblik van de uitbarffing des blixems, tusfchen de voornaame onweêrswolk en den afleider (even als een ketting) eene onvolkomene en telkens afgebrokene gemeenfchap tiitmaaken Door deeze toevallige tusfchenkomst van wolkjes wordt nu zomtyds de werking van de fpitzen op het onweêrsvuur der groote wolk verhinderd, en wanneer het dan gebeurt, dat zich de blixem ontlast; zo fchiet hy oogenbi.klyk van het eene wolkje tot het andere over, en eindelyk op het onverwagtfte ook oP de fpits van den afleider, die hier door als venast wordt, en zo fpoedig haar zuigend vermogen met kunnende uitvoeren, fomtyds de fmelting zelve ondergaan moet.  966 CNZVtHOE BEPROEVING EN VERDEEDlGINc» Niet zelden vraagt men ook i„ voe„.e V3n f p.ng Wat ban voe*e tcgcmver- vermindering van den "^ZT^ ¥* "* brengen? Zulks te ft n d?"LraSC der wolken toe- hairbuisie geheel wilde ledigen ^ °f Ongerymder is het eene vergelykinir te m, > aan niets dan evenreedhrheM ƒ ' Wa«- * wolken hoe zee ook v'n , 2065 "«^ en de grondelooze O ^1 -nmin gelyk, ter door zulk een heveltïe met d^ g het Wa' «ügheid der elektrieke V^ZatT^^ ken of uitgedreeven. °C!'t0f'd°01 aangetrokZiet daar eenige voorhepMn» ~ i_ Reeds voor een geruimcn tyd heeft de keer Lr m nier waargenomen a \ ^^erLEsroiv. onweer in ï oTe ,' , Wh tC» ^dc van 2yne hand ,£^nde^ degts «erd werdt da ./ .r r? ^ tClft0»d geëlektri- van proeven, zo met den vlieger Z\nH " be-  der metaalen blixemafleideren. 9&7 bezig WaS. - Men verhaalt, dat de Koning van Frankrvk hier by eenmaal aanwezig, de uitmuntende verdiensten van den beroemden franklin in 't openbaar ten hoogden top verheftte f» Kan nu een allerdunst metaaldraadje, flegts weimg boven de oppervlakte der aarde verheven, zulke bewonderenswaardige gewrochten daar ftellen; hoeveel meer heeft men dan niet te verwagten van eenen afleider, die eene bekwaame dikte en zaamenftelling bezit? Ik ben overtuigd (zegt de natuurkundige de saussüre) dat een metaalen baak, van een vinger dik, in ftaat is om in weinig minuuten, niet alleen al het onweêrsvuur m eene wolk, maar zelfs zo veel, als de geheele aardbol bevatten kan, gereedelyk af te tappen fj). Laaten dan, (zo fpreekt men wyders) laaten dan de afleideren het vermogen al hebben , om de ftof des blixems uit de wolken over te neemen: wat kunnen zy dan toebrengen om dat geene te ontlasten , dat uit de aarde opreist — Immers ftemmen de natuurkundigen overeen, dat zo wel de blixem van daar als van den hemel pleegt uit te barften? • Alfchoon in het beloop deezer verhandeling reeds duidelyk genoeg werdt aangetoond, .lat de fpitzen, behalven haar vermogen van aantrekken, ook een ander van uitdryven of afflooten door de natuur is ingelegd: zal ik ten overvloede nog dit hier byvoegen, dat de blixemftraalen die van de aarde tot de wolken overgaan, misfchien talryker zyn, dan men zich gewoonlyk wel inbeeldt: Maar ook, om de vernielende kragt van deezen (x) ibid. p. 78. (y) ibid. pag. 3Dat> Cz-) Deze ftandvaste wet der Elektrifche Natuurkunde, waarop voor 't grootfte gedeelte de verklaaring van den Elearophore berust, is reeds voor den HeerMAHOB door jacquet, ingenhouï en meer anderen befchreeven. A B a C M By voOTbleïd : Laat A een geèïektrizeerde geleider ZVn- en B een andere, die afgezonderd ftaat in den dampkring van A gedompeld; maar op zulk een afftand, dat tnsfchen A en B geene ontlasting kan plaats hebben; Laat vervolgens C Cen derde afgezonderde geleider zyn met den tweeden B ten naastenby in aanraaking: dan zal de natuurlyke vloeiftof van B door de werking des dampkrings van den geèïearizeerden geleider A eerst in het gedeelte a worden opgehoopt, en van daar Rrr 2 t0t  97° onzydige beproeving en vbrdeediging 4. Dat, wanneer twee perfoonen de plaats bekleeden van den gemelden tweeden en derden geleider, zy beiden, op het oogenblik, dat zich de eerfte geleider ontlast, een zeer aanmerklyken fchok gevoelen zullen, die zyn beftaan aan de te rug fpringende vloeiftof verfchuldigd zynde, door den Heer mahon, te recht, met den naam van wederkeerenden fchok (returning firoke , Contre coup, coup par retour, coup retournant) beftempeld wordt (F). 5. Dat het zelfde verfchynzel op gelyke wyze, hoewel in minder vermogen, zal aanwezig zyn, al is het, dat de tweede en derde geleider, of de perfoonen, die in hunne plaats gefteld zyn, niet afgezonderd ftaan, en met de aarde onmiddelyk ge'meenfchap hebben. — Maar 6. Dat, wanneer men door middel van eene geleidende fpitze langzaamerhand den eerften geleider zyne ver- za- tot den geleider C overgaan, die zich hier door ftellig zal geëlektrizeerd bevinden. Wanneer nu door een bygebragt geleidend lichaam de geleider A ontlast, en deszelfs dampkring eensklaps wordt weggenomen, dan zal de elektrieke vloeiftof in C opgehoopt, niet meer gedrukt wordende, in de gedaante eener vonk terftond tot den geleider B wederkeeren. (F) Deeze wederkeerende fchok wordt van zommigen niet zeldzaam, zeer verkeerd, voor den zydvvaard gaanden fchok begroet. Wy zeggen zeer verkeerd, dewyl deeze laatfte, dat is, de zydvvaard gaande fchok, dan alleen kan plaats hebben : wanneer een ftellig geëlektrizeerd lichaam zich op een ontkennend ontlast, en de hoeveelheid van ftof in het eerfte grooter is, dan het laatfte geheel kan overneemen, dan zeggen wy zal de zydvvaard gaande fchok aanwezig zyn, dat is: zo veel vloeiftof, als het ftellig lichaam meer bezit, dan het ontkennend kan aanneemen, zal, in dit geval, zydelings moeten affpringen.  DER METAALEN BLIXEMAFLEIDERKN. 971 zamelde vloeiftof, en den hem omringenden dampkring afneemt, de gemelde wederkeerende fchok niet zal worden waargenomen : maar dat de vloeiftof van den laatften geleider, zonder tusfchenkomende vonk, tot den tweeden zal te rus komen. r7. Eindelyk, dat ook dergelykeverfchynzelenomtrent de elektriciteit des dampkrings kunnen plaatshebben. — En, dat eene ftellig geëlektrizeerde wolk, door de werking van haaren dampkring, de natuurlyke hoeveelheid van elektrieke vloeiftof uit de voorwerpen op de oppervlakte der aarde, by voorbeeld gebouwen, fchepen, menfchen of beesten enz. tot in de aarde zelfs overgedrukt hebbende, de eensklapfche ontlasting van de geëlektrizeerde wolk kan te wege brengen, dat gemelde aardfche voorwerpen, door de vloeiftof,welke tot hun uit de aarde wederkeert, gelyke onheilen ondergaan, als- wanneer zy onmiddelyk door de ftraalen van den blixem getroffen wierden (c). Wat dan eigenlyk de wederkeerende fchok is, zo kort en duidelyk ons mogelyk was, aangetoond zynde , zullen wy nu het voorftel : „ zyn ook de afleideren gefchikt, om de fchadelyke gevolgen van deezen af te (O Uit deeze algemeene waarneeming, op natuur gegrond, en door ondervinding beproefd, heeft de Heer mahon meer andere keurige gevolgen afgeleid; die eensdeels tot ons doel mm betrekking hebben, en ten anderen, de byvoeging van plaaten vereisfchen zouden: waar toe dit werkje niet zo zeer is ingericht. _ Men zal derhalven beter doen het boek van den Heer mahon zelfs raad te pleegen, voerende het opfchrift Pri* cipks ofEleüricity. Lond. x779 in'Q9. — waar van ook een Franfche vertaaling, mede te Londen, in 1781 is uitgekomen, Rrr 3  972 ONZYDIGE BEPROEVING EN VERDEEDIGING te keeren ? terftond en zeer gemaklyk kannen beantwoorden. Immers is uit het aangehaalde zesde verfchynzel duidelyk te zien, dat, wanneer de eerde geleider door middel van eene fpitze ontlast wordt, de wederkeerende fchok niet zal aanwezig zyn. — Laat ons dit nu op de elektriciteit des dampkrings toepasfen. — Dan zal 1. Een hoog verheven fpitfche en wel ingerichte metaalen afleider , den dampkring der geëlektrizeerde wolk, welke wy hier in de plaats des eerften geleiders vooronderdellen, trapMvyze inzuigende, deszelfs drukkend vermogen wegncemen, en alzo de vloeiftof, die uit de aardfêhe voorwerpen reeds tot in de aarde zelfs was overgedrongen, gelegenheid geeven, om zonder de minfte vonk of fchudding tot de gemelde voorwerpen te kunnen wederkeeren. Maar ook > 2. Zal de fpitfche afleider oorzaak zyn, dat de wolk, die by haare aannadering langzaamerhand van de overvloedige ftof beroofd wordt, haaren dampkring niet zo verre kan uitdrekken, dat door deszelfs drukking de vloeiftof van de aardlche voorwerpen in den fchoot der aarde wordt opgehoopt, zonder het welk de wederkeerende fchok niet gebeuren kan. En eindelyk 3. Zo het waar is, dat een fpitfche afleider de eensklapfche ontlasting ccner wolk kan voorkomen, dan zal hy ook den wederkeerenden fchok geheel beletten kunnen , dewyl deeze zonder geenen niet kan plaats hebben. — Het eerfte nu meenen wy, dat, reeds boven, allerduidelykst is aangetoond, en mogen derhalve;-; omtrent de zekerheid van het laatfte een gelyk befluit opmaaken. Meer andere bedenkingen, die men tegen het plaatzen van afleideren nog zou kunnen bybrengen, ga ik met  DER METAALEN BLIXEMAFLEIDEREN. 973 met opzet voorby, als zynde dezelven of van te weinig belang en naauwlyks wederlegging waardig, of ook wel van dien aart, dat zy uit bet voorgaande als van zelven worden opgelost. Ik zou derhalven terftond deeze verhandelingkunnen beiluiten , wanneer niet eenige waarneemingen van gewicht, my door den Heere paats van troostwyk , een man , wiens uitmuntende verdienden by de natuurkundige waereld overvloedig bekend zyn, onlangs zeer vriendelyk medegedeeld, ons noopten nog een oogenblik by dit onderwerp ftil te ftaan, en ten laatften op het volgend voordel den aandagt myns geachten leezers teveftigen: „ Heeft men, behalven de nuttigheid van beveiliging, ook misfchien nog andere voordeden van het gebruik der afleideren te wagten? " Het is genoeg bekend , dat men in de West-Indien geenszins dezelfde onbeftendigheid van weder, als hier in onze Nederlanden, waarneemt; maar dat in tegendeel, by afwisfeling, nu eens droogte geduurende eenige maanden agter eikanderen, dan eens menigvuldige regens ftandvastig aldaar plaats hebben, te weeten de eerfte van February tot Augustus, en de laatfte van Augustus wederom tot February. Met onweder neemt meerendeels de regentyd zynen aanvang, zo dat donder en blixem in de eerfte dagen naauwlyks van den hemel zyn : daar integendeel de lucht boven deeze landen, geduurende de droogte, helder en geheel zonder wolken is. Nu heeft men zederd den tyd van 40 jaaren waargenomen (en deeze zyn de waarneemingen, die ik aan den Heere van troostwyk fchuldig ben) dat op het eiland Curacaö , naar maate men de bosfehen heeft uitgeroeid, ten einde de kostgronden te vermeerderen, Rrr 4 dc  974 0NZYDIGE BJPROFVTKóv, ... °EVING EN VfiRDEEDICING de regens fpaarzaamer zyn en 'er *i » a ^ verloopt, zonder d t eaa fTJ ^Z™' vochtigd wordt - r>P . , V smoeS^m be- der water te /forten- r °ver,zon- •«* * v& S*2*« van het eiland dnr m™ j * oosrzyde --rgen„me„ ; , ^»'>«ft,wo,dt andere Akers on Cm-1 P " * ,a"de» iro™> De eenden1,Ccr^r;T,nbT',,eid "ta,"l'tt"gelyke „y2„„der„eid „ó d , T ,CV"M etne *» on. pW, voor akkerT'teÏi^f " SCka"'«en op CuracrZ !e„ d 'r'' ? "" ^ her uirroeijen der ^„IT^*™ «1 her land „,eer co „ resunTOllen overdryven Ingevolge „elke Zml^JT!^ fchadelyke ge„o„„,e S „T ,y.ftmeM:r„ec;:*;;-;r»*TOKyderyk, droppel waarneem,:8' "K" b™«™ geen Mag men dan niet uit de «mL» 11 veilig befluiten, dat de LLZ^f^f ken eenen byzonderen invloed hebbe de ! kunnen uitlokken, en alzo dnhJ ' den re^en «vaaren, L^^^JT^ -ar verëischte «r ge.'aklyk ^ S^*' * * Tot  der. metaalen blixemafleideren. 975 • Tot dienst van min geoeffenden wil ik kortelyk aanmerken. i Dat de wolken niet anders zyn, dan verzaamhngen'van dampen door de werking der zonneftraalen ag. tervolgens van de aarde opwaard gereezen. a Dat dezelven (gelyk ons wederom de Heer franklin geleerd heeft) altyd, maar byzonder by onweder, met elektrieke vloeiftof bezwangerd zyn, ja niet zelden in zo verre overlaaden , dat de waterdeeltjes, elk eene bepaalde hoeveelheid van gelyknaamige elektriciteit bezittende, van elkanderen onderling te rug geftooten en belet worden, zich in zo verre te vereenigen, dat uit deeze zaamenkomst droppelen gevormd worden,die door hunne zwaarte den tegenftand der lucht overwonnen hebbende , in de gedaante van regen tot de aarde zouden nedervallen. 3. Dat de boomen en bergen, deels wegens hunne geleidende zelfltandigheid, en deels wegens hunne fteile gedaante en nabyheid tot de wolken , juist uit dien hoofde het vermogen bezitten, om deezen, overdryvenden, in baaren loop te bepaalen, aan te trekken, en langzaamerhand van zulk eene hoeveelheid der op- ' gehoopte elektrieke vloeiftof te ontlasten, als vereischt wordt, om de waterdeeltjes eikanderen in zo verre te doen naderen, dat 'er droppelen gevormd worden, en daadelyk de regen zelfs aanwezig is. 4. Dat elk, die zich flegts herinnert, hoe dikwyls niet'na een zwaaren donderflag, welke niets-anders is, dan de ontlasting eener wolk, terftond geweldige ftortregens ftroomen, ongedwongen zal moeten toeftemmen, dat deeze verklaaring volledig op de natuur gegrond is. 5. Dat men den regen, op deeze wyze voor de eerftemaal gevormd, misfchien als een bekwaamen gelei- Rrr 5 • der  9/5 ONZYDIGE BEPROEVING EN VERDEEDIGING der zou mogen befchouwen» langs welken de telkens aannaderende wolken haare overvloedige elekt S vloeiftof aan de aarde kunnen mededeelen, en a Lin ftaat geraaken, om agtervolgens, even als 1 u ne VOü loopers, regen te Horten. - En dat misfchie, hilrt voor het grootfte gedeelte de reede te zoeken is, waT om pW, wolken een geruimen tyd agter den a, d I n" juist op dezelfde plaats, van haare waterdeelen , da is den regen, ontlasten, ' s' Wat is.'er dan, dat ons verhinderen zou, met den Heere paats van taoos ^ J^ttg flm op te maaken, dat, daar de afleideren vee,l«r . fchktzyn, om een gedeelte der elektrieke ioJrf «t de wolken tot zich te lokken, dan de boomen e„ bergen, wier geleidend vermogen en gelchikte"2n gewis voor die der metaalen ftaaven vvyken moeten zv' e weeten, de afleideren, misfchien ^o^Sn* den kunnen gebez.gd worden, om in die gewesten Zr men gebrek aan. boomen en geene V*** len en a zo de vruchtbaarheid der nu" verdorde 2 ftreeken uitmuntend bevorderlyk te zy„ Dan of de gronden op de Eilanden', Curacaö, St Crux, Fabago , St. Domingo en Portorico tot het plan en van afleiders gefchikt zyn; _ Hoekten " hoorden ingericht te worden, en hoe groot, om luk een doe, te bereiken, wel hun getal moe^t wezen , u„ nen wy voor a,s nog niet beflisfen, en willen "eemmgen daar toe dienflig, liever aan de natuu Cd * gen d,e op gemelde eilanden verkeeren mogten " ft aanbeveelen. "uè>"-n, ernftig roemd,  * der metaalen eliïsmafleideren. 977 roemd, en franklin zal onfterflyk maaken - Reeds s zynen luisterryke gedagtenis voor altoos der vergetelheid onttrokken door dit kort, maar veel beduidend opfchrift: , . eripuit coelo fulmen (d) 1 m Eigenlyk leest men onder zommige afbeeldzelen van franklin: Eripuit coelo fulmen feeptrumque Tirannis, en m het Fnnseh: On Va vu defarmer les Tirans & les Dieux: ten einde de uitmuntende verdienften van dien grooten man eensdeels in betrekking als grondvester der Americaanfche onafhangWkheid, en ten anderen als voortreflyk natuuronderzoeker, levendig uit te drukken. Dit nu meent men te benogen m beide loffpreuken, die naauwkeuriger onderzogt, eigenlyk hyperboles zyn, en den toets van het gezond verftand niet dulden kunnen. — Zulke konstgreepen, die in't algemeen nergens fraai ftaan, behoeft men voor een man als franklin met te hulp te roepen. _ Zy zyn verre beneden de verdienften en roem eens waarlyk grooten mans; en de eenvouwigfte meiding zyner da.den is de verhevenfte loffpraak voor hem, gemerkt de daaden n zieh zelven die grootheid bevatten, ais zy liegt, met de e ge aardgfte woorden vermeld worden. — En h.erom zal hït meer voldoen, zo als de dichter r. P kastsleyn, ten opzichte van franklin fpreekt: lir* Smemum door kunst, naa zyn bevelen leidt En ïi Dwingland* juk verbreekt, erft wisfe onfterflykheid. Of gelyk men elders in het Fransch gefchreeven vindt: Le voila ce Mortel, dont la rare induftrie Au Tonnerre impofa des loix. Heft beau tafervir la Nature au Genie U efl plus beau de triompher des Rois. ***** nieu-  9?S NIEUWE THEORie WEGENS HET VLIEGEN DER VOGELEN, VOL GE NS DE GRONDBEGINSELEN Ü E R AeROSTATICA, ^ ^ ^<^^SS^ GEDIKE. Vit het Hoogduitsch. Gefcluedenis deezer diJn % ' f ft * Natuurlyke ejbene willekeur jn de lucht te h*„ra en tot een zeer aa„zienlyke hoogte te v rheffe ? reeds van ouds een ffewichtfo *«t verheffen, ,s "ng geweest; en diC IT^V" Werktuigkunde te hulp geroepen I f*""** der ^^^^^^^^ ^r Schriften 2 * Zl r T^ *" '» 'C 2de  OVER HET VLIEGEN DER VOGELEN ENZ. 979 menftel van hun lichhaam, uit de gefchikte ligging hun. ner vleugelen, uit de krachten van de muskelen die dezelve regeeren, uit de groote oppervlakte en het op de lucht werkend wederftands vermogen der met bre;de veeren bedekte flagpennen, uit de ligging, gedaante en grootte der ftaart, uit de elastieke bedekking des lichhaams met dons en veeren, in 't kort uit duizend diergelyke omftandigheden afteleiden , die een navorfchenden geest by de befehouwing deezer dieren onmogelyk ontgaan kunnen (*). Intusfchcn is het echter van zeer weinig Natuurkundigen genoegzaam uitgemaakt, wat 'er eigenlyk toe behoore , om het lichhaam des vogels in de lucht optehoudeu. De zwaarigheid neemt toe door de waarneeming, dat de lucht in de hoogfte ftreeken aanmerkelyk ligter zynde dan onmiddelbaar aan de oppervlakte der Zee , gevolgelyk niet in ftaat is den .zwenk en flag der vogelen zo zeer te wederftaan als een dikker en zwaarder lucht; daar toch de vogel, wiens lichhaam even zwaar blyft, zich ook tot de grootfte hoogte door de lucht verheft. Hier by komt nog, dat men de Arenden dikwils halve daagen lang in de lucht alleen zweeven ziet, zo dat zy in groote kringen omdraaijen en hunne vleugelen in rust uitgebreid houden , zonder dezelve anders, dan om van richting te veranderen, en dat nog zelfs zeer onaanmerkelyk, te beweegen , en zonder daarmede de lucht fterk te klieven , om dezelve meer wederftand , en hun lichhaam een fteigende beweeging te geeven. Deeze (*) Men' leeze borellus de motu animalium. derhams Godgeleerde Natuurkunde, nieuwentyd, recht gebruik der Waereldbefchouwing, en raij, Gods wysheid geopenbaard in de werken der Schepping.  980 OVER HET VLIEGEN DER VOGELEN VOLGENS Deeze zwarigheid lokte my uit dit ftuk natedenken, of 'er geen andere wegen voor handen waren , om het vliegen der Vogelen uit waarfchynlyker gronden te verklaaren, zonder daarby tot nieuwe zwarigheden myn toevlucht te neemen. 't Is bekend, dat nog niet lang geleden (i774) de Heerjohn hunter te Londen, in het LXIVftc deel der Philofophical Tramactiom van zekere Luchtholen in de Vogelen gehandelt heeft, die met hunne longen famenhangen, en zich zo wel in hunne beenderen als in hunne vleesachtige deelen bevinden. Ik hoorde deeze Verhandeling voorleezen, en heb vervolgens veel over deeze ftoffe met den Hr. hunter gefprooken. Ook heeft de de onfterflyke camper, reeds den aden Maart 1771, in de Schriften van het Batavhch Genootfehap te Rotterdam, een Verhandeling over de van hem ontdekte holen in de beenderen der Vogelen geplaatst. Hy fchynt ook de eere van deeze uitvinding zich toeteeigenen in eenen brief aan de uitgeevers der Hedendaagfche Vaderlandfche Letteroefeningen, van den 5den January 1775 o-e. fchreven. Schoon ik nu volkomen overtuigd ben dat deeze gewigtige waarneming deezen grooten ontleed'kundigen niet heeft kunnen ontgaan : zo fchynt toch de Heer hunter langs den rechten weg der ondervinding insgelyks op deeze waarheid gekomen te zyn; gelyk hy ook uitdruklyk meldt, dat hy bereids in den jaare 175S proefneemingen ter bevestiging derzelve heeft in 't werk gefteld. Het komt my, uit dien hoofde, vry waarfchynlyk voor, dat zo wel dc groote Nederlandfche Ontleedkundige, als de bekwaame Engelfche Heelmeester, zonder dat de een van des anderen waarneemingen iets in 't geringde geweeten heeft, beiden deeze geheimenisfen der Natuur gelukkig hebben uitgevorschfc Vervolgeus fchynt ook  de grondbeginselen der aërostatica. 981 ook ladislaus chernack, in zyne disfcrtatie de refph ratione animalium (Groning. i?73- 4».) beweerd te hebben, dat op campers waarneming gegrond was. Ook heeft reeds langs voor heen C'1687') Dr. allen moulen eenige der holtens, die in de herzenpan der Vogelen zich bevinden, ontdekt,, en in 't ade deel der Philofophical TramaBions ahridged by Lowthorp p. 863 of in de 199 No. der groote Transa&ions (d. XVII. p. 711.) befchreeven. Hunter, wiens verhandeling ik nu alleen, by de hand heb, toont dat de long genoegzaam het middelpunt van alle deeze luchtvakken zy. 'Er gaan zeer aanmerklyke buizen uit dezelve door het middelrif in^de holte des buiks, in de zo veele kluisvormige plaatzen van het Pericardium, in het onderfte en voorfte deel van den hals, in de okfels, en in het tot celletjes geweefde velletje onder de muskelen der borst: Hier door worden de holtens in de borstbeenderen, de ribben, den ruggraad en de wervelen der lendenen, de fchouder- en lendenbeenderen met lucht uit de long aangevuld. Ja fchoon zelfs deeze luchtbuizen verftopt werden, zou echter de Vogel door eene van deeze holtens, die, wanneer men ze opent, naar de longe leiden, lucht fcheppen. Hunter meent, dat alle deeze luchtholen hoofdzakelyk daar toe dienen', op dat de Vogel, geduurende het vliegen, niet nodig zou hebben zo dikwils adem te fcheppen. De Heer silberschlag gelooft, dat de lucht in deeze luchtvakken eensdeels diene om de drukking van de buitenlucht in het vliegen wederftand te bieden , en dus ook den vryen omloop van het bloed te bevorderen; anderen deels om de nodige fpanning der vleugelen by het vliegen en zweeven te verlichten, en eindelyk ook de bloedftortingen by de vogelen te beletten, die anders-  9S2 OVER HET VLIEGEN DER VOGELEN VOLGENS derszins door een zo fterk tegenftroomende lucht zeer SSL TT r CAMPER ^ °ok -g on de [ te hebben dat by den Struisvogel, denReiger, den Roe domp en de Kraai de lucht in de onderfte Laken f den DuBus Euftacnianus, door eene Óp^?J ^ welke aa„ den bovenden'rand ^S^S fteekende einde zich bevindt. 'waards uit- Ovcr 't algemeen fchynt het thands genoegzaam uitge maakt te zyn dat alle Vogels, die een zeer hooien e langen vlucht kunnen neemen, gelyk aHe roofvog ?s zo wel die op het land , a.s in het water hun voedf zoe! ken, en alle oude vogels, luchtvakken in de noltens hunner been eren hebben,- daarentegen hebben de z d e tende vogels, die geen verre vlucht durven waal n de jonge vogels die nog niet vliegen kunnen "nog berT\ ^ IUCht * de ^ de? beenderen. De beenderen, die tot luchtplaatzen worden, zyn r) ligt, 2) hebben minder vaten dan a ee beenderen en zyn dus witter; 3) zy bevatten m n oheachtige vette deelen dan andere beenen, en zyn u dien hoofde na dat men Ze bereid heeft, akemaaïT tei, 4) zy hebben geen merg in zich noch eenige bloedje weeke zelfftandigheid, zelfs niet in de kleinere cel letjes; 5) voorts zyn zy zo fterk niet en kunnen dus Zeer gemakl k tusfchen de vingers verbryzeld worden 6) Eindelyk kan men aan de einden der beenderen, die het' uaast naar den romp toeloopen, de gaten, door welke de lucht inkomt, duidelyk zien, en zy zyn meerlfgrond en minder fcherp dan de gaten, waarïoor de zenu wen en bloedvaten indringen. Deeze waarnemingen van groote Ontleedkundigen wilde ik flechts vooraf laaten gaan. Dan daar geen van de * §r°°te mannen o? & gedagte gekomen is om te be- wee-  de grond beginzelen der aërostatica. 9^3 Weeren dat deeze luchtplaatfen in de vogelen tot hunne 'ito* onontbeerlyk vereischt worden, maar alleen op 2yn&best geloofd hebben, dat de vlucht derzelven hierdoor aanmerkelyk kon verlicht worden, namelyk door vermindering van de ademhaaling, door den wederftandte«ren de drukking der buitenlucht, door de fpanmng der Vleugelen j en door de verhindering van het berden der bloedvaten 5 — zo zal ik het op my neemen te bewyzen, dat deeze luchtplaatfen tot bet vliegen der vogelen volftrekt onontbeerlyk zyn. Ik wil den Heer hunter gaarne toegeeven ,dat de gemeene Hofhocnders en Boschfnippen niet zeer groote luchtvakken hebben; doch zy zyn ook niet tot een zeer verre of lang aanhoudende vlucht gefchikt, zo min als dc Patryzen,de Korhoenders en alle foorten van Boschhoenders. Van de Boschfnippen zegt men wel dat zy over de zee uit Duitschland, Vlaanderen en Frankryk naar Engeland vliegen , om daar den winter doortebrengen; doch zy zyn op deeze verre vlucht nooit ontdekt geworden, en men ziet ze buiten dien dikwils in Engeland den zomer over broeijen. Het is dus waarfchynlyk dat zy beiden den zomer en winter in Engeland doorbrengen. Daarentegen blyven zy in warme plaatfen, daar warme ontoegangbaare bronnen zyn, die niet ligt toevriez.cn, zelfs in Duitschland den winter door, gelyk ik zulks meer dan eens heb waargenomen. De gantfche gefchiedenis van denverderen uittocht der Boschfnippen is dus flegts een van die vooroordeelcn, welke door langheid van tyd zich in de herszens der menfchen gevestigd hebben, doch thands door nieuwe herhaalde bewyzen van 't tegendeel kunnen uitgeroeid worden. — De Struis heeft een zeer zwaar lichhaam, en kan zich nooit van de aarde met zyn korte vleugelen opheffen; en echter vindt natüürk. I. D. Sss men  $84 over het vliegen der vogelen volgens men m zyne beenderen luchtholen. Doeh fchoon hy de lucht met tot vhegen gebruikt, zo is zyhem echter tot noodzakelyk Deeze tweeteenige Vogel zou zyne vyanden, den Wolf, de Hyaena, de wilde Honden, Lee", wen, Luipaarden, en Lynxen niet ontvlugten kunnen en zo door de geweldige infpanning der muskei by t loopen, wel ras vermoeijen, zo hy niet in deezelucht buizen een middel had, om zyn lichhaam ligte" meer gefch.kt tot het loopen te maaken Gy merkt reeds uit het befluit van het vorige dat ik van oordeel ben, dat de luchtvakken in de vog'e en voornamdyk moeten dienen, om het lichhaam vaneen vo" , zo igt te maaken, dat hy als van zelfs in deluchtzwen men kan. Een fraaye gedachte, zult gy «Z eT zo zy flegts waar, Ja zo zy maar Waarfchynlyk wa toch is 'er mets zo waarfchynlyk, niets dat de wa^hei zo^nabykomt, als even deeze zaak. Ik zal d^ aan- glazen TUnTT ™ ? ^ *> lang ondereen Klok e't tot dad 7 11 a^noot-' ïUOk zet , to dat de door zyne Iongen dikwils doorêé! gaane lucht eindelyk niet meer tot inademing gefchi^ zo derft euKlelyk de vogel, en de lucht, dfe door dikwds inademen en den doorgang door de ,on"n v onèdmgd is, ls gephlogisticeerd. Alle gephlog st J de lucht is aanmerkelyk, Ja byna tienmaal Jgter da ge- meene atmolpherifche Inch, Nu is het uitgemaak 'Tt de lucht, die in de verfcheidene luchtvakken van ct vogel ingaat, reeds eenmaal door de longen heenga dus gephlogisticeerd , en uit dien hoofde 2S maal hgter is dan de gemeene atmofpherifche lu h 2 den voge, omnngt. Men kan toeftaan dat alle de tl voo-  DE CRONDBF.GINZELEN DER AËROSTATICA. 9S5 vooren opgenoemde luchtplaatfen , nevens de pennen der vleugelvederen, die als met de longen famenhangen,benevens nog eenige luchtbolletjes in de harzenpan, te famen omtrent een vierde of vyfde deel van den omtrek des gantfcb.en lichhaams van den vogel uitmaaken. Gefteld nu dat het gantfche lichhaam zozwaarwasalshet water, zo was het agthonderdmaal zwaarer als dezelve ruimte van gemeene lucht; en dan moet de gephlogisticeerde lucht,die zich in deezeluchtvakjesbevindt,dengeheelen vo-el nog tienmaal zo ligt maaken, als hy van te vooren reeds was. Nu is de ftoffe, waar uit de vogel beftaat, iets zwaarder dan even zo veel water; doch men moet' ook een vyfde deel van de masfa daarvan afrekenen, dewyl dezelve nu met lucht, en wel met gephlogisticeerde lucht, is aangevuld. Dit laatfte maakt een groot onderfcheid ; want de vogel wordt nu aanmerkelyk ligter,dan hy anders zyn zoude,wanneer zyne luchtvakken flegts met gemeene lucht aangevuld waren. Wanneer men namelyk Helt, dat de geheele vogel zo veel weegt als even zo veel water, en men deelt dit gantfche gewicht in 4000 gelyke deelen; zo zal voor de lucht, welke de luchtvakken aanvult, niet meer dan 1 kunnen gerekend worden; want een vyfde deel van 4000=800; en deeze 800 deelen lucht zyn eigenlyk flegts 1 deel water gelyk. Dus zou het geheele gewicht van den vogel tegen alle de lucht in zyne luchtvakken ftaan als 4000:1, wanneer zy met gemeene lucht aangevuld zyn. Doch werden zy met gephlogisticeerde lucht aangevuld, zo ftaat het gantfche gewicht van den vogel tot haar als 4coo : Daar nu het Medium , waarin de vogel vliegt, gemeene.atmofpherifche lucht is, zo verliest het geheele gewicht des vogels, tegen de gephlogisticeerde lucht, die zich in de luchtvakken ophoudt, en deeze proportie S s s 2 fiaat  986 OVER HET VLIEGEN DER VOGELEN VOLGENS ftaat als 4000: ro. — Hier by komt nog, dat daar de lucht, die uit de longe komt, niet alleen gephlogisticeerd, maar ook door de natuurlyke warmte des vo gels verdund is, zy ook uit dien gronde nog Heter in betrekking van de atmofpherifche lucht zyn moet Dus kan de drukking der buitenlucht , die door het «aan der vlerken bewerkt wordt, niet toereikende zvn om het lichhaam des vogels van de aarde oprcheffen'. En daar ogenfchynlyft de aanvulling der luchtvakken m de vogelen met gephlogisticeerde lucht niet wel dienen kan, om het ademhalen der vogelen in het vliegen te befpaaren, omdat de gephlogisticeerde lucht tot het ademhaajen niet deugt; en ook niet dienen kan om de drukking der buitenlucht te wederftaan , dfeWvl se- ' phlogisticeerde , en dus ligtere, lucht minder wederftand bied; en eindelyk ook niet de fpanning der vleugelen, wegens haar verminderd gewicht, zo *oed als gemeene lucht bewerken, of het bersten der bloedvaten verhinderen kan; zo moet de gephlogisticeerde lucht die in de luchtvakken ingedreven is, alleen dienen om het hchhaam ligter te maaken , opteheffen , en het drukken der lucht door het opflaan der vleu-elen te verlichten. Met een woord, deeze in de luchtvakken indringende eephfogisticeerde h.cht maakt ieder vogel tot een reroftatifchen luchtbol, tot een Mongolfiere ■ die reeds lang in gebruik geweest is , eer nog een Rfongoifier bekend was. Op dat men nog meer overtuigd worde, dat ik dit naar waarheid, en niet op eene kundige wyze, heb voorgefteld , heeft men zich alleen te erinncren aan de Albatrosfe — een zekere zeer groote Zeevogel die alleen van visfehen , Zeezwammen , (Medufa) Inkt- wurmen (Sepia) en dergelyke Zeedieren leeft; welke  DE GRONDBEGINZELEN DER AËROSTATICA. 9%7 welke vleugelen heeft, die van agt tot elf voeten, ja wel eens tot veertien voeten, van het eene punt tot het ander, houden, wanneer zy uitgefpreid zyn. Deeze Albatrosfen ziet men 500 duitfche mylen verre van het een of ander land. Zy zyn altyd in de vlagt, en laaten zich zeer zeldfaam, byna alleen wanneer zy iets zien dat tot hun voedfel dient, op de zee neder. Hunne vlugt is voorts niet anders dan een geftadig zweeven over de oppervlakte der zee, van waar zy zelden hooger dan tien of twintig voeten af zyn. Ik zag deeze vogels , die zo groot als Zwaanen zyn, nooit de vleugels bewegen; maar zy hielden dezelve geheel uitgefpannen , en maar zeer zeldfaam beweegden zy één vleugel een klein weinig vóór- of achterwaards, nadat de vogel ter zyde af, of naar de laagte zwenken wilde. Op deeze wyze zweefden zy halve dagen om ons fchip, dikwils in een fterken wind, fomtyds zelfs in ftorm; doch in het laatfte geval zogten zy onder den wiud van ons fchip, waar het geweld van den wind brak, zich fteeds optehouden. Hoe zouden toch die onbewogen vlerken , welke de lucht niet klievden om wederftand te vinden, den zwaaren vogel nog in de lucht ophouden ? Zo hy niet een middel in zich hadde om , zyn lichhaam aanmerkelyk ligter te maaken, moest hy noodwendig gezonken zyn. Men moet dus buiten tegenfpraak erkennen , dat de gephlogisticeerde lucht in de luchtvakken der vogelen daar toe dient, om hun lichhaam ligter te maaken en in de hoogte te doen opftygen, zo dat alle de voorheen van anderen aangevoerde voordeden in de famenftclling van den vogel, flegts weinig toebrengen, om het lichhaam van den vogel in het zweeven geheel en al optehouden. Sss 3 Voorts,  988 OVER HET VLIEGEN DER VOGELEN VOLGENS JeS daar gCdCelte,yk "WKWJaaren, gedeeltelyk 0p myne groote reize, menigmaal geWe„. heid gehad hebbe, om vliegende vogelen te fchiet°e • zo heb fk my dikwils verwonderd, dat, wanneer ik een vogel flegts een (ehenkelbeen in ftukken gefchoteh, of alleen voor ,n dc borst met het fchroot een geringe wond in 't vleesch toegebragt hadde, hy echter niet verder kon vliegen , of fchoon hy nog zeer lang na deeze kwet/uuren, die in 't geheel niet doodelyk waren, leefde. De gewondde vogel viel uit de lucht, zonder dat ik eens zien koude, dat hy gewond was. Doch nu komt my deeze omftandighcid zo Onbegrypelyk niet meer voon Het gebroken fchenkelbeen liet dc veel lichtere gephlogisticeerde lucht uit; en de gemeene atmotfpherifche lucht drong van nu afin alle de overige luchtvakken in, en maakte den vogel aanmerkelyk zwaarer, zo dat hy zich met meer in de lucht kon ophouden. Even zo was liet ook by eene borstwonde: de zwaare gemeene lucht drong in dc vakken in, die achter de borstfpieren lig. gen; de vogel verloor zyn evenwicht en daalde op de aarde neder. Dit zullen die geenen niet ligt verklaaren, welke het nut deezer luchtvakken niet kennen of ze op deeze wyze niet befchouwd hebben. Hunter heeft ook opgemerkt, dat alle jonge vogelen die nog niet vliegen kunnen, de openingen in de kneu! kels om de lucht optevangen nog niet hebben; doch zo dra bet vliegen by hen de vcrwyding en vergrooting der luchtvakken noodzakelyk en onontbeerlyk maakt, even zo ras vangt ook de Natuur aan dezelve dadelyk tc reekenen. Zy opent de lucht eenen weg in de beenderen des vogels, die zich by den Zeeraaf(P,/^w)totindebuitcnfl.epimten der vleugelbeenderen uitftrekken. Uit deeze groote fpaar- zaam»  BE GRONDBRGÏNZELEN DER AËROSTATICA. 9$9 •aamheid der Natuur fchynt my overtuigend te blyken; dat, daar alleen de bereids vliegende vogels de met delonge aaneengehechte openingen der beenderen bekomen , deeze openingen tot geen ander oogmerk dienen moeten dan tot vliegen; en daar alleen de gephlogisticeerde lucht tót de long in deeze openingen kan ingenomen worden zo moet zy by uitftek tot verligting des lichhaams by het vliegen, en dus tot een aeroftatisch oogmerk dienen. Daar de vogelen gewoonzyn het onderfcheidder luchtfoorten, waar van zy zich tot aanvulling der luchtvakken .bedienen, te bemerken; zo is het ook geen wonder, dat * de veranderingen van het weder reeds lang te voren .ewaar worden. Zy moeten voor ieder verandering der lucht door verdunning of verdikking, door phlogisti-eerhi of dephlogisticeering, door droogte of vochtigheid &zeer gevoelig zyn, wegens den tegenftand, die ieder'byzondere gefteldheid van de atmofpheer op hunnen vlugt voortbrengt. Van hier ziet men by de aannadenng van het fchoone weder de Zwaluwen zo hoog in de lucht zweeven; om dat zy het dan ligt vinden zich daarin te verheffen. Alle welke omftandigheden duidelyk bewyzen dat zy levendige mongolfiers zyn. My dunkt, dc Schepper der Waerelden en Zonnen vertoont zich weder in dit opzicht voor ieder nadenkenden geest in een eerbiedwaardige grootheid. Even gelyk plat'o van hem gezegd heeft, dat hy de Meetkunst oefene- zo zien wy ook hem hier de Luchtwcegkunde in ieder' vogel werkltellig maaken. Ieder byzonder gedacht der vogelen toch heeft volgens zyne verordening en de plaats die hy in het plan der fchepping moet inneemen, ook noo- eene verfchillende verdeeling van luchtinhoud in zvn üchhaam. Ieder genacht werd een byzondere hoeSssa veel-  990 OVER HET VLIEGEN DER VOGELEN , ENZ. veelheid, ligging en gefteldheid van lucht toe^emeetcn He. gewtcht van teder vogel op zich zelven moe u ifc kens m aanmerking komen. Ieder k,eine omft lXt gevolgen m de iamenftelling van het gehEer wie is nu nog ftout genoe* om fP ,! dlCr* aHeen de boogde tvysheid bektam 0m"' * vuldig detail doortedenken en in 1 J' ? ^"'S" relden uittevoeren Mm P " lmre w*e- srpn ™„ * i "n-cuyifen lchors versrenoe. «■ -fel in de tad tarc macht, wyslicid cn eoedlicid e„ j ! werkingen op dni.endedei „e^tZC^''"'" ]' R. FORSTER, III. AL-  III. ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE. Sss 5   D E OORSPRONG en VOORTGANG der AFGODERY opgespoord. Derde Verhandeling. Wie zich ooit bevlytigd heeft, om met een oplettend oog de gefchiedenis der waereld te befchouwen, de dryfveeren van de lotgevallen der volken optefpooren, en de betrekkingen, die de gebeurtenisfen op elkander cn op de volgende eeuwen gehad hebben, gade te daan, zal ongetwyfeld opgemerkt hebben, dat de gefteltenis van den Godsdienst, zo wel den waaren als den valfchen, altyd een gewigtigen invloed op den toeftand der waereld gehad heeft, niet alleen uit hoofde der daaden, die byzondere perfoonen en geheele volken uit een Godsdienftig beginzel bedreven,en van den zedelyken invloed, die dezelve op de denkwyze der menfchen hadden, maar ook wegens de onmiddelyke tusfchenkomst der Goddelyke Voorzienigheid, die dezelve fomtyds veroorzaakte. De gefchiedenis van den Godsdienst is derhalven een zeer gewigtige wetenfehap , en dc verbastering die de Godsdienst ten allen tyde door bygeïoof en afgodery ondergaan heeft; benevens 993  994 DE OORSPRONG EN VOORTGANG den oorfprong deezer verbasteringen te kennen i ■ onderwerp dat onze en de moeite, aan dezelve bedeed rvI-P) i ?, ' Wy zullen ons i„ deeZe X t^™' dit onderwerp fa , byzondcr g**^ ^ vloed, die de kunfkn en wetenfH " in' fprong der Afgodery gil^ ^^.f uitwerking die het voorbeeld , b dc ander moest hebben, "^V* °P '16t zoeken in welk een ty^Tln/^T^ ^ van Afgodery «fcand^^ -kking tot den oorfprong SS^fa^T^ doen zy ziel, in drierlei oogpunt vergoding van derzelver uitvinders- 2) de LJ3 dierkunften en wetenfebappen op z ch zelf leertrant aan welken derzelver onderwys vel " 3) Deeze allen werkten op hunne 4^^™' dering van dit misdryf. Ik zal dit van dk •„ zonder poogen te bewyzen en ophelderen J" By 't onderzoek van de aanleidingen L *. c kunde tot den dienst der Af™/ C Staat' fchetlle ik het be Z ff^eeve» heeft, ueiang, dat de famenleving derm^m by hunne eerde wetgeevers cn helden h d " fend, waarin het menschdom ^"ï^1ving, zonder beftier en zond. famen]eeden; Doch was Se Z^ ellendig was de gefteldheid der W^' fa"! van onbefchaafdheid, eer zv dn! feat -tige kunften en Jet JchTppX^ K j redelooze d eren o-efl;e]d w~.,v™ ra"S t,er len  DER AFGODERY OPGESPOORD. 99$ ten nog minder natuurlyke bekwaamheid dan deeze bezaten. Hoe ontelbaar zyn de uitvindingen der kunften, en tot welk een akeligcn ftaat zou het gemis derzelven het menscbdom doen vervallen, en echter waren de eerfte bewooners der waereld in deezen ftaat, eer vlyt en fchranderheid dc Natuur door kunst waren te hulp gekomen, eer het aankweeken van den akker en boom. gaard tot vocdfel, en van het vee tot zuivel, het be¬ werken van vlas en wollc tot Meeding en oenei, en van hout en Heen tot het ftichten van gebouwen, het fmeeden der metaalen tot werktuigen, en het uithouwen van fteenen tot verfcheidene nuttige cindens was uitgevonden. Elk deezer ontdekkingen was onfehatbaar voor het menschdom, terwyl het zelve langs dien weg, als by trappen, der woestheid wierd onttogen, om langs 'zo meer de voordeden der bdchaafdheid te genieten. ' De uitvinders derzelven waren wezenlyke gefchenken voor de famenleving, van geen minder belang, dan de wetgevers en helden, die de rechten van het menschdom' tegen rovers en overweldigers verdedigden. En hoe luisterryk wierden deeze voorrechten vermeerderd, wanneer anderen by deeze nodige kunften nuttige wetenfchappen voegden, die, zo ras de eerfte behoeften vervuld waren, den voortgang der befchaafdheid hielpen bevorderen, terwyl fommigen de welluidendheid der klanken aan wetten bonden, om de ziel door muzikaale welluidendheid te vertederen; anderen de geneezende kracht der planten en gewasfen ontdekten, om de veege krankheid te weeren,en de dierbaare gezondheid te herftellen; fommigen, zich hooger verheffende, den loop der hemelen gade doegen, om het jaar en den tyd te verdeden, den zeevaart voortelichten, en de eene nuttige waarneeming uit de andere afteleiden, terwyl nog  99&* °E OORSPRONG EN VOORTGANG nog anderen, door de uitvinding der Letteren en Schrvf. kunst, den kring der famenleving uitbreidden, en de deur tot nieuwe wetenfchappen openden. Door deeze uitvindingen wierd de wcllhmd der maatfehappy bevestigd, de rampen afgeweerd, en het algemeen geluk bevorderd. Geen wonder dat de naam deezer eerde vernuften onllerfelyk wierd, dat hun gedachtenis altyd m zegening bleef, en zelfs dat bet bygeloof hen in den ang der Goden plaatfe. Ik kon hi„ de beweegraderen tot dit bedryf aanbaalen, die ik van den invloed der daatkunde op ons onderwerp5 fpreekende, heb opgeteld; doch ons bedek gebiedt my dezelve alleen te noemen en de toepasfing daarvan den' leezer overtelaaten. De Eerzucht van deeze beöefrenaars der wetenfchappen, die zich den verregaanden eerbied des volks ten nutte maakten en 'er hun voordeel mede deeden: Het Belang der bedierderen van een volk, om door het eerbewys, aan gedorvene kundena ren toegebracht, anderen aantemoedigen om hetzelve fpoor te betreden : De Dankbaarheid der menigte, die de heilzaame gevolgen der nuttige uitvindingen ondervonden, en zich verbeelden, hunne erkentenis voor derzelver uitvinders niet te verre te kunnen uitftrekkenDe Genegenheid der Leerlingen en Vrienden deezer af geftorvenen, die, door de vergoding van hunnen vriend hunne liefde en achting den ruimen teugel vierden ' en te gelyk hun eigen eer en voordeel bevorderden • -en eindelyk het Belang der Priesteren, die zich van -deeze en dergelyke gelegenheden bedienden, om 't ge tal der Goden en Godsdienftige plechtigheden te vermeerderen. Alle deeze dingen werkten te famen om de nagedachtenis van den verfiorvenen Kunfienaar der vergetelheid te ontrukken, cn hem als een Godheid te  DER AFGODERY OPGESPOORD. 99? te doen vereeren, naarmate hy als mensch vergeten wierd. Ik zou my hier op verfcheidene voorbeelden kunnen beroepen; eenige weinige zullen genoeg zyn. Het is zeer waarfchynlyk,dat dezelveNoach, die ons de gewyde Historie doet kennen als den eerften aankweeker van den wvnftok, en tellens den eerften die zyne bedwelmende kragt ondervond, by de Grieken en Romeinen, onder den naam van Bachhus en Liber, als den God' der wynen geëerd wierd. Mozes doet ons Tubalkaïn als den uitvinder van het bewerken der metaalen kennen; en niet alleen deeze uitvinding, maar ook eenige overeenkomst in den naam, doet ons denzelven perfoon in Vulcanus, den God der Smeden, en den Smid der Goden, aantrelfen; terwyl men zynen broeder Jubal, den uitvinder der Muzïekinftrumenten, onder den naam van Apollo, als den voordander der Harmonie vereerde; en Noëma, de zuster van deeze beiden, als de uitvinditer der weefgetouwen, by de Grieken, onder den naam van Minerva, gediend wierd. Dus wierd Ceres, die wel eer de Siciliaanen in het beploegen en aankwecken der koorenakkers onderweezen had, in volgende eeuwen, als de Godin van den Akkerbouw, geheiligd ; en Jupiter, die de inwooners van Creta aan geregelde wetten wist te binden, voor 't opperhoofd der Goden en de Koning des hemels gehouden. Op dezelfde wyze heeft men de gedachtenis van hem, die den loop der zonne het eerst had gade gedagen, en de kennis van haare afwyking en nadering geregeld onderwezen, niet beter kunnen vereeuwigen, dan onder het denkbeeld van Phoebus of Apollo, die den zonnewagen rondvoerde, en het beftier Over zynen loop had. En het blykt, dat de gewoonte,om de uitvinders van kunften en wetenfchappen 'te vergoden, van den allerond- lten  98o de oorsprong en voortgang Jten oorfprong is, terwyl men de voetfpooren van dit gebruik meestal ontdekt by de zulken, die men met reden voor de oudfle mag houden, gelyk de akkerbouw, wvnteelt, muziek en anderen; daar dit geen plaats heeft omtrent de wetenfchappen, die van een latere uitvindingzvn • een bewys, dat men des te grooter gevaar liep van zich m den rang dier befchavers van het menschdom te vergisfen naarmate de kennis van derzelver waar karakter door den eervvaardigen nevel der oudheid bedekt was De mvloed, die de kunflen en wetenfchappen zelve op de Afgodery hadden, was niet altyd van dezelve ioort. Sommigen gaven 'er rechtdreeks aanleiding toe anderen verfchaften 'er flegts van ter zyde voedlèl aan terwyl nog anderen tot deszelfs voortplanting misbruikt wierden. Ik zal deeze onderfcheiding met een voorbeeld van elk foort poogen optehelderen. Onder die van den eerden rang verdient de Sterrekunde met recht onze oplettendheid. Ik heb reeds gezegd, dat Chaldaea zo wel het Vaderland der Afgodery als der Sterrekunde is, en M de reden van deeze verbintenis ongetwyfeld te zoeken js in die aanleiding tot de Afgodery, welke de oefening in de Sterrekunde aan de bewooners dier vlakke landfl-reeken onder zulk een helderen hemel verfchafte. By een andere gelegenheid heb ik opgemerkt, dat een zeer algemeen wangevoelen onder de Oosterlingen (namelyk dat de gefterntens door ondergefchikte Godheden bedierd wierden) de Sterren en Planeeten als woonplaatfen van deeze mindere Godheden deed befchouwen. Onder zulke vooroordeelen moest de Afgodery by elke nieuwe befehouwing van den Sterrenhemel veld winnen, hoe zeer deeze befehouwing ook anderszins den weidenkenden wysgeer tot verheerlyking van den waaren God opleidt Doch het bleef niet by deeze dwaalingen. By de waar-' nee.  der afgodery opgespoord. 999 jftêbrng van den loop en plaatzing der fterren voegde men wel haast de Sterrevvichelary, een wetenfehap, waardoor men , uit de famen- en tegenfhnden der gefterntens op zekere tyden, waande te kunnen betluiten tot den mtfiag der gebeurtenisfen en vrye daaden der menfchen, die op zulk een tyd voorvielen of in 't werk gefteld wierden. Deeze wetenfehap wierd fpoedig de begunftigde oefening van geheele godsdienftige en geleerde genootfehappen. Men bragt dè waargenomene GohfteUatiën onder zekere afbeeldingen , wier byzondere toeftel de goede en kwaade aspecten gaf. De bereekening wegens fommige veranderingen van het weer, zons- en maansverduisteringen, door den uitflag bevestigd zynde, vervulde dit de domme menigte met een blinden eerbied voor deeze geheimzinnige waarneemers; een eerbied, die zich zelfs tot de teekeningen en werktuigen, waarvan zyzich bedienden, uitftrekte, en die nog fterker inwortelde, toen deeze geleerden de gefterntens onder zekere bekende figuuren verzamelden en afbeeldden. Doch dit misbruik bereikte zyn hoogften trap, toen men zich onderwond den invloed der gefterntens te verbinden aan den toeftel van. zekere beeltenisfen, op een gunftig tydftip, volgens bepaalde regelen, vervaardigd; aan Talismans , Teraphims , gewydde ringen en diergelyke heiligdommen, het voorwerp van den bygeloovigen eerbied des volks, en de fpeelpop van de baatzuchtige bedriegeryen , dier geleerden, die zich, langs deezen weg, als tolken des hemels deeden eerbiedigen, en, door de fnoodfte -verbastering, den hemel, die de eer van God, en het uitfpanfel, dat het werk zyner handen moest verkondigen , in een School van de verlöeijelykfte afgodery veranderden. Men kan van de Natuurkunde niet zeggen, dat zy historiek. I. D. Ttt eene  1000 DE OORSPRONG EN VOORTGANG eene zo rechtdreekfche aanleiding tot afgodery gaf, doch wanneer ezelve langs andere wegen voet gekregen haa don heid deCZeWerfChaP' °"d-'-t geleide van d domheid en vooroordeelen der menigte, en van de bednegeryen der priesteren, dikwils voedfel aan dezelve verfchaffcn. Het zelfde wangevoelen, dat elke Ster e, Pancet aan 't beftier van mindere Goden onderwierp, had ook al e de byzondere deelen der benedenwaer ld Natohi kon dus geen merkelyke vorderingen maaken d^ar zyop eiken daP door >t bygeloof wld ged^ , ,Jct §eei) men van dezelve verkregen had deedevan het ten nutte der famenleving aan e'wenden, onder een godsdiendige gedaante, het dom der pnesteren. Het bcoefencn der ^ . gemeen, en der Natuurkunde in 't byzonder wa - den de bezigheid van byzondere perzoonen oflZt lyke gcnoodfchappen; het ontbrak den Landbouwer^ den Krygsman aan tyd, geleegenheid en middelen om zich op de kennis der Natuur toeteleggen. De ontdekkingen door fommige perfoonen, door nafporing of by geval gedaan,vondengeenaanmoedigingby't algemeen, er alle de geleerdheid dier tyden , * zy dezelve op den Godschenst onmiddelyke betrekking had of niet, moest het eigendom der geestelykheid worden, dewyl deeze met alken beftierders van den Godsdienst waren, maar ook alle geleerdheid van dien tyd in hunne handen was Men onderzoeke flegts, van welk een belang de Priesters by de Egyptenaaren, de Magi by de Perfen, en de Barden en Druïden by onze Voorvaderen en hunne nabuuren geweest zy„, en men zal bevinden, dat dezelve even als de Mandarynen onder de hedendaagse Clnneezen, een foort van geleerde adel waren , die als  der AFGODERY 0'"pgespoord. icoi al5 ik my eens van deeze uitdrukking mag bedienen, alle geleerdheid in pacht hadden, en van dezelve zulk een gebruik of misbruik maakten, als zy voor hunne eigene belangens of voor die van den Godsdienst raadfaamst oordeelden. En bet blykt zelfs in de gewyde gefchiedenis van het Joodfche Volk, dat het der wysheid van God behaagd heeft, een der twaalf Stammen aftezondcren om niet alleen bezorgers van den Godsdienst, maar ook bewaarders der geleerdheid, zo verre als dezelve tot welftand van het volk moest aangekweekt worden, te zyn. Immers ziet men, uit het oprichten van den Tabernakel, het fchouwen der melaatfcheu, bet zingen en fpeelen by den Godsdienst, en andere deelen van het Ambt der Levieten, dat 'er eenige ervarenheid in de Bouwkunst, Geneeskunst, Muziek cn andere Wetenfchappen, als nodige vereischtens tot hun Ambt, verondcrfteld wierden: Indedaad een zeer wyze fc'dkking, maar die in handen van 't belang en dc baatzucht gelegenheid tot de fnoodfte misdryven geeven kon. Men bedenke flegts, welke vreemde vertooningen de ervarene in de wetten der Natuur aan den onbedrevenen aanfebouwer kan verfchaflèn , hoe zeer de verfchynfelen der Optica, de uitwerkfelen der Elektriciteit, en de voortbrengfelen der Chemie, de verwondering der onkundigen en de vrees en verlegenheid der bygelovigen dikwils gaande gemaakt hebben. De verlichting, die de Christelyke Godsdienst alomme verfpreid heeft, maakt het thans onmogelyk, om, door 't misbruiken der Natuurkunde, een geheel volk te misleiden; Maar wanneer een volk aan bygeloof en onkunde veiflaafd was, emde gemaakte vorderingen in de Kennis der Natuur onder een genootfehap van menfchen berustte , wier belang het was om deeze onkundê aan te kweeken, hoe gevaarlyk  1002 DE 00RSPRONT pm «„^ vUiNt EN VOORTGANG moest dan deeze toeftand niet zyn in zynen aart en *d volgen. De Natuurlyke gefteldheid van een fend £ ^mgeeuer plaats, Ja de; genngfte J*5£* Sen "z g0dmiCÏUi5C bCd1^" * hand ft™ doch ï Met 2eer ^ voorbeelden kunnen kn Een , ln>' a!lee" t0t ^ bepaaen. Lene der beroemdfte Godfpraaken onder de Grie. ken was het orakel van Apollo te Delfos, daartm oorden oe menigte famenvlo.de, en daar de Pr e " OP de„ dnevoet gezeten, onder 't revelen haarer God %aa^n ee„ houding aannam , die den aanleho^ met fclu k vervulde. Een onderzoek naar den aart dier Godfpraaken zou my thans te verre afleiden. Ik ben ^,en tot de geweldige aandoeningen, die £££ vulden, as zy oen gewydden drievoet beklom. Met -hangende hairen en een verwilderd gezicht te voo ichyn getreden, wierd zy over 't geheele liehhaam van -e beevtng aangevallen, die 't gevolg eener X Ko rts fcheen te zyn, en die dikwyls zo fterk was, d ei haar geftel de hevigfte fchokken door leed en fom tyds een fpoedi8, dood het gevolg deezer m£h2 tenhcad was. In deezen toeftand gaf zy haare God- v^ 1 V0°rk0men bovennatut lyke a nblaazmg hadden; doeh een Engelsch reiziger die o, de ora,]yfze]en di,r h^ommJ^ > dekt. Peneden den rots, regt onder den heiligen dril -et vond hy een bron van zulk yskoud watt, hj, d,e et zich m baadde, onmiddelyk door een koude koorts aangevallen wierd. De Priesteres zieh onder de gewydde voorbereidingen hierin baadende, w"zy ftaat, om zonder eenige verdere kunstbewerking alle de toevallen eener hevige koorts te vertoonen,Tn' een  der afgodery opgespoord. i°°3 weinig bedrevenheid in het fpeelen van deeze rol, kon baar al het voorkomen van een bezetene geeven en den aanfcbouwer met heilige verfchrikkingen vervullen Zie daar de natuurlyke gefteldheid eener plaats misknikt tot eene godsdienftige bedriegery, waarop bet oog der geheele waereld gevestigd was. Niet minder berden de vorderingen in de Natuurkunde zelve op deeze wyze misbruikt. Het blykt uit verfcheide waarnemingen, dat men in eenige Kunsten cn ook fommige deelen der proefnemende Natuurkunde ,by de Ouden vorderingen gemaakt heeft, die daarna verloren zvn geraakt , en die men thans nog vrugteloos poogt te herwinnen. Men befchouwe flegts den berugten brandfpiegel van Arehimedes, waarmede hy de Schepen der Romeinen in de Havens van Syracula verbrandde, eene uitvinding zo wonderlyk, dat laatere eeuwen dezelven onder de fnorkeryen der Oudheid geteld hebben, tot dat men zeer onlangs de mogelykheid der uitvinding bezeft en aangetoond heeft, hoe dezelve zou moeten ingericht zyn; een afgelegen trap tot het dadelyk vervaardigen van zulk een werktuig m zulk een trap van volmaaktheid. Het is even zo gelegen met de werkingen der Elcftriciteit, waarin men federd eenige jaaren zulke gewigtige ontdekkingen gedaan, en zelfs zich verdout heeft om het vuur des hemels afteleiden, en de wolken haaren blikfem te ontrooven; doch waarin men, zo ik my niet bedrieg, by de vorderingen deiOuden in deeze wetenfehap nog verre te kort fclnet. Tot deeze gedagte vind ik aanleiding in een plaats by pliwius in het 53de hoofdftuk van het 2de boek zyner natuurlyke historie; Ik zal dezelve woordelyk aanhaalen: „De Jaarboeken, (zegt hy) leeren ons, dat men door middel van zekere offeranden en formulieren Ttt 3 »den  i004 DE OORSPRONG EN VOORTGANG „ den blikfem kan dwingen ncdertedalen. Een oude " T.r,,rilng,brcnRt mede' d:* d* Etn -ie ' " f"^ hl fC V«f* ter gebeid van een " monftcr' Vdka Scania, 't welk, na het land" ■ rrte ??n-in ^ **■ kwi n;t „ dood werd door fmnnen Konïht Porfenn* A f * JEE te,s * *£ " ™ ^ms' dat, vóörPorfenna, Nnm Pol " ?;m,s rc;1s hetze'- had, tt & Tu£ros " ^ !<* dc.voorgerehrevene manier, di i dete " ^^'Kak^. ^ g-olgd worden, n h naam keung waarteneemen , 2e]fs geblikfemd is in onze heilige bosfehen- MAr ,„1, l I, Tot dus «m elmms, Me„ moct , 1 net ,s pwnius niet alleen die dit am merl^yk bericht geeft. PtOTARCHüs berich on 00 dat torn. PompiUns door zekere inifferieufe ,!? r ' JM-gedwongen had van den hem p ^ -en; en wat het ongeval Tullus HofflSw" het is niet alleen eucjus M*rti» .r ij Detreft, OCiirirtén van Numa van een Ffc , i' 2 gemaakt vindende, iL^^^^f** ivien men konde doen nederdaalen, zich  der afgodery opgespoord. 100$ zich heimelyk opüoot om dit geheimzinnig werk van den Godsdienst ook te verrichten, maar dat hy alles, wat daaromtrent, 't zy in 't begin of op 't einde der plegtigheid verricht moest worden, niet in acht genomen hebbende, met zyn geheele buis door den blikfem geflaoen wierd. Als men deeze berichten met elkander vergeivkt wordt het zeer waarfchynlyk, dat Numa reeds bezitter van de geheimen der Elecïriciteit geweest is, doch dat zyn nazaat Tullus, geen behoorlyke voorzorg crebruikende, zich cn de zynen met een doodclyk gevolg geéleÉtóeeerd heeft. En fchoon het geval van Salmoneus deeze duidelyke kenmerken niet draagt , echter zo ras men de vorderingen der Ouden in deeze weten'fchap uit de voorige gevallen toeftemt, dan zal het zeer natuurlyk zyn te gelooven, dat Salmoneus , terwyl hy, over den koperen brug te Elisrydende, den donder nabootfte, door middel van electrieke conductors den blikfem uit de wolken heeft willen afleiden, maar, door een onvoorzichtige behandeling , het flagtolfer zyner verwaandheid geweest is ; of dat de ervarenhe.d der Priesterfchap in deeze kunst hem dien ondergang berokkend heeft, veel eer dan dat hem juist op dat tydftip een toevallig onwedcr getroffen heeft, of dat de waare God de heiligfehennis aan een Afgod gepleegd zo voorbeeldt zou geftraft hebben. Volgens deeze gedagte zouden wy in een hedendaagfeben prïestley en franklin, Porfenna en Numa zien herleeven, terwyl een ongelukkige richman in het lot van Tullus en Salmoneus dee>jde> Dan de reden , waarom ik my by dit be. rigt eenigzins breedvoerig heb opgehouden, was niet zo zeer om de aloudheid deezer wetenfehap optedelven, als wel omdat dezelve een voorbeeld oplevert, op welk eene wyze de proefneemingen der Natuurkunde in godsTtt 4 dien"  1006 DEO0RSPRON^NV00RTGANG dienftige verborgenheden veranderd werden 1> P ■ ttrfcbap bleef bezitter van 't eeheim T' de verëischte bewerkhZ den ' gaf Mn klingen en Fb^£~ £ i^f *n naam van de eene of andere T T ^ Bouw. ™ Beê ,' T * * Schilder- ka* „ , ;«. ; """"",'• Me" is «Mi te voorrende „^ Z0'" ,bEC'K'!is!i" « venveu afte- wen van pen „„„■ 'et beichou. « afgSey a Z*7 '^I Z° d£ E" dl de feele 1 " ^ ; fende reien 0 ' 7"°°*" ^ ^ e" als bv H ? ' CCr Va" den God van Khel ven de nCkTn^ ^ ^ °P *ich * argoaery niet konden bevorderen ik ™ „• *' * «"»*■» ™ goddöj*. eete aan beeld»,,f ' dewvI de eerfte afgodsbeelden der al-  DER. AFGODERY OPGESPOORD. IO07 aloude volken weinig meer dan blokken hout en (teen waren, onderfcheiden door eenige ruuwe fchetzen van leden en wezenstrekken, en die, om deeze gedaante, welde vrucht, maar geenszins de moeder der afgodery konde zyn. Ik beken dat, wanneer in latere eeuwen de Kunsten merkelyke vorderingen gemaakt hadden, het zien van een trcffelyk beeld in een groottenen tempel, en het hooren der Feestmuziek, door dartelende reiënopgezongen , den geest van den afgodendienaar in verrukkingen konde vervoeren, die hem tot nog plegtiger eerbewys aanfpoorden, en langs hoe meer aan de ketenen der afgodery verbonden. Doch hieraan waren de Kunsten onfchuldig'. Zy gaven , op zich zelf befchouwd, zo min aanleiding tot afgodery als tot wezenlyke godsvrucht. En ik mag hier de fpreekwyze van den grooten luther, waarmede hy de beeldvormers te keer ging, bezigen: „De beelden, (zeidehy,) zullen van zelf uit de Kerke raaken, als zy uit de harten der menfchen verbannen zyn. " Met hetzelfde recht durf ik zegden, dat de beelden nooit in de tempelen zouden gekomen zyn , als zy niet eerst hunne zetels in de harten der menfchen gedicht hadden. Maar toen dit misdryf de geheele aarde als een vloed bedekte, en alle gelegenheden tot deszelfs bevordering famenfpanden, wierden ook deeze Kunsten aan dezelve dienstbaar gemaakt, en tot vergrooting van haaren luister misbruikt ; en in deeze betrekking kouden zy dikwils medewerken om den ligtgelovigen te misleiden en den bygelovigen in zynen waan te verderken. De aangehaalde voorbeelden zyn genoeg, om ten fchetze te dienen, langs welke verfchillende wegen de beoefening der Kunsten en Wetenfchappen medegewerkt heeft om de afgodery te begundigen en te bevestigen. Doch de leerTtt 5 wyze,  I003 DE OORSPRONG EN VOORTGANG wyze, waarvan men zich in derzelver onderwys bediende , was insgelyks op meer dan eene wyze werkfaam om deezen nadeeligen invloed te vermeerderen. Ik bedoel hier in 't byzonder de Dichtkunde, Beeldfpraak- en Fabelkunde, en ik zal aan de befehouwing van elk derzelver nog eenige oogenblikken bedeedent Eer de letteren uitgevonden waren , moest de gefchiedenis de berichten van den Godsdienst, en 't geen verder wetenswaardig was , mondeling aan dc nakomelingfchap overleveren , en deeze overleevering beftond meest in Dichtftukken, die van o verouden oorfprong zorgvuldig voortgeplant , en als heilige overblyfzelen met eerbied behandeld wierden. Onder den aartsvarferlyken leeftyd, toen elk huisvader den rang van Priester onder zyne familie bekleedde , berusten deeze gewyde overleveringen by een byzonder perfoon, waarfchynlyk den oudften, die hetzelve onder de voorrechten zyner eerstgeboorte telde. Doch toen het menschdom zich in famenlevingen en volkeren byeen voegde, en men byzondere dienaars van den Godsdienst had aangcdcld , was bet een gedeelte van hun Ambt, om bewaarders van deeze heiligdommen te zyn. Deeze handelwyze heeft nog plaats by fommige volken in America, by wicn de Letteren en Schryfkunst onbe. kend zyn. Men ziet 'er de overblyfzelen van in die gedeeltens van gezangen der Barden cn Druïden, die by de aloude Britten en Germaanen in hunne gewyde bosfehen opgezongen, de jeugd ingeprent, en zorgvuldig van mond tot mond voortgeplant wierden. Zy behelsden , behalven eenige andere onderwerpen, meestal de daaden hunner voorvaders en helden in verheeven ftyl en bewoordingen, en wierden by denoptogt tendryde, aan 't front der legers, opgeheven, om den moed te ont-  DER AFGODERY OPGESPOORD. loog ontvonken en den volke edele gevoelens inteboezemen. Mnnr nog «erker voorbeelden leveren ons de heilige gefchiedenisfen biervan op. Deeze wyzen ons by fommi^e berichten niet alleen te rug op plaatfen uit deeze volksgedichten, maar zelfs zyn 'er in de gewyde gefcbiedenis geheele ftukken van deeze dichterlyke overleveringen ingevoegd. Van de aanhaalingen vinden wy onder anderen een voorbeeld Num. 21. vs. 27-31. daar by 't bepaalen eener grensfcheiding een geheel dichtftuk aangehaald wordt. Terwyl by 't begin dier aanhaaling gezegd wordt, dat dezelve ontleend is van hun, die ipreckwvzen gebruiken, door welke lieden waarfchynlyk de bewaarders dier dichterlyke overleeveringen bedoeld worden. De inlasfchingen vinden wy op verfcheidene plaatfen. Het verflag dat Lamech aan zyne wyven doet wegens den manüag aan Cain gepleegd, den zegen van Noach over zyn zoon, het verflag van Israëlsoverwinning op de inwooners van Ai, en verfcheiden anderen voeren niet alleen den dichterlyken flyl, maar zyn zuivere Hcbreeuwfche Poëzy, door den Hiftoriefchryver in eige bewoordingen in zyn gefchiedverhaal gevoegd, om by zyne tydgenooten, aan wien deeze bronnen ook bekend waren , des te fterker indruk te maaken. Het bovengemelde gedicht uit Jofua was vervolgens aangeteekend in het boek der Oprechten, een naam, die, by de aloudheid zo wel als die van vroome, aan helden en dappere mannen gegeevën wierd, cn welk boek waarfchynlyk een verzameling dier aloude volksgedichten zal geweest zyn, die, na het uitvinden der Letteren en Schryf kunst, in dezelve opgeteekend waren. Zelfs lang na dat deeze nuttige Kunst was uitgevonden, was het nog gebruikelyk de gefchiedenis eens volks in gedichten te vervatten, om by den Godsdienst gebruikt, en de jeugd  IOIO DE OORSPRONC EN VOORTGANC jeugd vroegtydig ingeprent te worden. Verfcheiden van Davids Pfalrnen ftrckken hier van ten voorbedde. Men leeze flegts de 78fte, Sifle, 105, 106 en u4dePfalm, waaruit men zich een duidelyk denkbeeld van deeze dichterlyke gefchiedkunde zal kunnen vormen. Deeze leerwyze was met gewichtige voor- en nadeelen verzcld. Aan den eenen kant kwam dezelve het geheugen der leerlingen merkelyk te hulp. Elk die het ooit beproefd beeft weet, dat het veel gerhakkelyker valt een verhaal in Dichtmaat dan in Proza in het geheugen te prenten De verëischte lengte der regels en de evenredigheid deimaatklanken dienen het geheugen tot een leidraad om verwarringen te vermyden, cn het geen gedeeltelyk vergeeten was, weer optefporen. Doch veel groo:er was het nadeel dat dc waarheid der gefchiedenis door den dichterlyken flyl wierd toegebragt. De verhevenheid, een wezenlyke verëischte van de Dichtkunst, is niet gefchikt voor het befchryven van Iliftorifche Gedenkftukken. De waarheid, dat byzonder verëischte der gefchiedenis, wordt veeltyds aan dichterlyke ficraaden opgeofferd. Doch deeze vryheid der dichtkunde beeft geen nadeelige gevolgen, wanneer 'er, behalven hetDichtltuk, echte hiflorifche berichten voor handen zyn, daar men dc waarheid, ontbloot van alle tooiztl cn dekze], kan aantreffen; maar dan wordt dezelve gevaarlyk, als bet bericht eener gebeurtenis nergens anders dan in een gedicht is aantetrcflen, waarover de oudheid haare fchadüwen verfpreid heeft, en waar het den nazaat aan het nodig licht ontbreekt, om waarheid cn valschheid te onderfcheiden. En nog veel meer moest dit plaats hebben in die Oostelyke Landen, wier inwooners, van een heeter bloed en levendiger verbeeldingskracht, zich altyd verheven wisten uittedrukken, wier dichterlyke , op-  DER AFGODERY OPGESPOORD. iOII opftellen een levendigheid van verbeelding voerden , waarvan wy ons naauwelyks een denkbeeld zouden kunnen vormen , zo niet de proeven daarvan in gevvydde en ongewydde Schriften ons waren overgebleven. Men kan ligt begrypen, welk een gedaante de gefchiedenis der eerfte waereld onder deeze handen heeft aangenomen; onze tegenwoordige Dichtkunst kan zelve hier van ten getuige (trekken. Men ftclle zich het een of ander gedeelte der gefchiedenis van ons Vaderland voor, dat door een beroemd Dichter , met dc verëischte fieraaden,is opgezongen,en men ftelle dat dit dichtftuk, na verloop van eenige eeuwen , het eenigst verhaal was, dat van deeze gebeurtenis aan de Nakomelinglchap was overgebleven , hoe onvolmaakt zou dit berigt zyn, en tot welke dwalingen en misvattingen zou het zelve gelegenheid geeven. Het is op dien voet niet te verwonderen, dat de Helden der aloudheid in deeze volksgedichten tot goden , en hunne verrichtingen tot enkele wonderen gemaakt wierden. 'Er was een byzondere goddelyke beftiering nodig, om de eenvoudige zuiverheid eener gefchiedenis, waaraan zo veel gelegen was, in een enkel geflacht te bewa'aren, cn derzelver overlevering te verzeilen tot in de pen van hun, die dezelve befchreVen, en met alle zorgvuldigheid en trouwe der vergetelheid en verbastering ontrukt hebben. Doch de gebreken in de manier van overlevering en onderwys waren met de uitvinding der Letteren en Schryfkunst niet geheel weggenomen. Een foort van gewyde Letteren , by de Egyptifche onder den naam van Hieroglyphica of Beeldfpraakkunde bekend, verfchafte gelegenheid tot nieuwe dwalingen. Men bediende zich tot dit Schrift niet van de gewoone Karakters , maar van zekere beeltenisfen en figuuren, die hunt/v/. ne  1012. DE OORSPRONG EN VOORTGANG ne vastgeftelde beteekenisfen hadden, en die te famen een foort van tafereel uitmaakten, waardoor de bedoelde zaak onder de zwagtels eener gewydde verborgenheid wierd voorgefield. Deeze beeltenisfeii hadden niét alcyd een rechtftreekfche betrekking op hun onderwerp, maar berusten veeltyds op eenige vcrgeleegcne overeenkomst, die veelal moeijelyk optefpooren was, en om weike te raden oefening en ervarenheid in deeze weetenfchap vereischt wierd. Ik heb reeds, by eene voorige gelegenheid van Egypte fpreekende, eenige voorbeelden van deeze zonderlinge fchryfwyzc aangehaald, en op eene andere plaats merkte ik aan, dat de Priesterfchap in Egypte de eenige bewaarders en beoefenaars van Kunsten en geleerdheid waren. De Hieroglyphica was insgelyks hun byzonder eigendom. Met derzelver zinnebeeldige figuuren waren hunne tempels en andere openbaare gebouwen, maar in 't byzonder hunne begraafplaatfen vervuld, terwyl de zin en lamenhang van 't geen 'er door bedoeld wierd, aan hun alleen bekend was. Dit is oorzaak dat men veele overblyfzelen der oudheid in die landen heeft aangetroffen met zulke geheimzinnige figuuren bedekt, doch waarvan men, by gebrek van echte berichten, den zin heeft pooge'n te raaden, 't geen gelegenheid heeft gegeevën, tot gistingen, die ten deele hemelsbreedte van elkander verfchillen , en ten deele een zeer belagchelyk voorkomen hebben; doch 't gemeen onder de Egyptenaaren maatigde zich het voorrecht van te mogen gisfen zo wel aan , als de geleerden van latere eeuwen, e» daar veelen van deeze teekenbeelden de gedaante'van menfchen, dieren of famengeftelde gedrochten vertoonden, zo vond men geene zwarigheid om de meesten derzelven tot voorwerpen van een godsdienstig eerbe- wys  DER AFGODERY OPGESPOORD. IOI3 rwys te verkiezen. De Gefcliiedeiiis, de Natuur- of Zedeleer, die onder dezelve was voorgefteld, wierd wel haast uit het oog verlooren , en 't geen, volgens deszelfs eerfte inftelling, tot een fchoot der Wetenfchappen had moeten dienen, ftrekte, onder den invloed van bygeloof, vooroordeel en Priesterlyke Staatkunde, om de verhevenheid der menfchelyke Natuur door de fchandelykfte afgodery te ontluisteren. Doch het geen in de leerwyze der aloude Volken, meest van allen de afgodery begunftigde, was de zo zeer bekende Mythologie of fabelleer, die mengeling van waarheid en logen, van dicht en beeldcfpraak,van gefchied- en natuurkunde. Deeze wetenfehap, die men als de godgeleerdheid van het Heidendom mag aanmerken , behelsde meestal een verhaal van de herkomst en verrichtingen hunner goden , dc wording der waereld en de aloude gefchiedenis van fommige volken. Samengefteld uit verfcheide oude berichten en dichtftukken, verbasterd door de overlevering van het eene gedacht aan het ander, en geleerd door de bcdicnaaren vaneen Godsdienst, die 't geleide der waarheid misten, was dit famenftel ineer gefchikt om te verbysteren dan om te onderwyzen, meer om de duisternis te verzwaaren, dan om het licht te doen opgaan. En fchoon dePriesterfchap en de ingewydden in de verborgenheden voor het grootfte gedeelte in den waaren zin en geheime beteekenis deezer verborgenheden bedreven waren, egter wierd dezelve van tyd tot tyd uit het oog verlooren, en men liet de eenvoudige gemeente aan de verbyfteringen eener verwarde loogentaal over. De herkomst deezer verdichtfelen was niet altoos eenerlei, en derzelver bedoeling was insgelyks famengefteld. Zy kunnen echter, zo veel my bekend is, tot vier.foorten ge.  IOI4 DE OORSPRONG EN VOORTGANG gebragt worden. Sommigen hébben zo veel overeenkomst met de heilige gefchiedenis, dat men reeds in den eerften opflag overtuigd is, dat zy van dezelve ontleend en verbasterd zyn. De historie van Prometheus van Deucalion en Pyrrha, cn verfcheide anderen kunnen hiervan ten voorbedde dienen. Anderen behelzen ftukken uit de ongewyde gefchiedenis van fommige Volken , en voornamelyk der Grieken. De dwaaze hoogmoed van de meeste aloude Volken deed hen hunne afkomst van de goden reekenen, of ten minften voorgeeven dat hunne eerfte Koningen goden waren geweest. De vroegfte gefchiedenis van Egypte wierd door hunne Schryvers in dc regeering der goden, halve goden en helden verdeeld, en zo ras de gefchiedenis der laatften door die der Herderkoningen opgevolgd wordt, begint hunne gefchiedenis den ftempel van h'istorifche waarheid te draagen , terwyl 't de vroegere tydperken aan genoegzaame berigten ontbreekt. Doch de Grieken gingen verder , en vulde dat gedeelte der gefchiedenis, waarvan het hun aan echte berichten mangelde, met de fabelgefchiedcnis aan, en doorweefde dezelve met die verwarde berichten , welke ter naamver nood der vergetelheid ontrukt waren. Doch het fchynt dat de inwooners van het eiland Creta, in de kunst om verdichtfelen te fmeeden, boven de overige Grieken hebben uitgemunt. Zy hebben niet alleen hunnen Ko. ning Jupiter vergood , maar deeze heeft ook in dien roem over alle de vergode Vorsten der aloudheid gezegepraald, zo dat hy in de Fabelkunde de voornaamfte rol fpeelde, en in latere tyden door geheel Griekenland als de opperfte der goden geëerd wierd. Onder de handen van deeze lieden was de gefchiedenis geheel Van gedaante veranderd , zo dat men wel te midden uit  DER AFGODERY OPGESPOORD. 101$ Uit hunne fabelen de puinhoopen der gefchiedenis ontdekt , maar te gelyk onzeker is, waar de grenzen der waarheid in hunne verhaalen ophouden, en die der verdichtfelen beginnen. Nog anderen d.ezer fabelen, dienden om onder derzelver fchors fommige waarheden der Natuurkunde,en zelfs een gebrekkig famenftel van dezelve, voorteftellen. De zinnebeeldige leerwyze is altyd by de oosterlingen zeer bcgunftigd geweest. Dikwils wierd een aaneengefchakeld onderwys onder perfoonsverheeldingen voorgedragen. Men bezigde hier toe fomtyds een reeds bekende Fabel, die de gefchiedenis ten grondfiag had, en deed dezelve vervolgens tot een Tafereel eener Natuurkundige waarheid dienen. Eindelyk bedoelden fommige fabelen de zedeleer te bevorderen , en onder den fchors van 't verdicht verhaal tot goede en heldhaftige bedryven aantemoedigen. Doch het is zeker, dat de zedeleer niet onder de eerfte bedoelingen der Fabelen te tellen is. Eenige latere wysgeeren0, die de verbetering van het menschdom beoogden, maakten wel zedelyke toepasfingen van een ge* deelte der Fabelen, doch over 't geheel was dezelve hier toe niet gefchikt. Het voorbeeld der Goden in dezelve diende eer tot affchrik dan tot navolging, en de groote hoofdleer in de Mozaifche wet: „ Gy zult heilig zyn, want ik ben heilig," was daarin nergens te vinden. Tot deeze vier foorten kunnen de Fabelen der Heidenen gebragt worden, maar de gemelde bedoelingen waren 'er zo zeer in verfpreid, dat dezelfde fabel0 veeltyds tot alle deeze foorten kan gebragt worden. Dan van welk foort deeze verdichtfelen ook waren , zy dienden altyd om de afgodery te bevorderen, en de duisternis lang zo meer te doen toeneemen, dewyl zy de leer der veelgodery bevestigden, ftoffelyke denkbeelden van de HIS TORI ER. I. D. VVV God-  1016 DE OORSPRONG^ VOORTGANG Godheid deeden vormen, aantejding fotonte!W ^ ten en plegttgheden gaven, en denwegderwaaZd1 dely ontoegangkelyk maakten,zo toV^SjS afgodery, toen 't Evangelie op aarde verkondigd W e,nn,en moest met de nttroe^ing derdiepgewo^S ! belluer, waarvan de pevvvde fchWfpn , den opleveren. ^ °"S VCCl£ VOorbeeI- Tc, deeze drie foorten is de verbastering in de leerwyze te brengen, die by de beoefening det kunde , Wcbappen tot begunffiging der ^ ^ heeft. Eu ik van du onderwerp afgaa, moet ik alleen Hl tyd , plaats en voorwerpen geweest zyn De Dichtkundige overleeveringen bloeiden in de eerde -uwen, na den Zondvloed- wierden voortplant Chaldea en het oostelyk Afia en nPr„ a voornoen invloed oP de■ door de beeidfpraakkunde in laatere eeuwen pg^ die ,n Egypte beoefend wierd, en de Starreku nd nNa' tunrlyke Historie voornamelyk ten voorwerp had Ve Maren zetel in Griekenland, verbasterde de gefchiedenis e" -deleer van den Godsdienst, efl leide de aade Z " t geen de voorige dwaalingen onvoltooid hadden^ laten En toen eindelyk Rome haar heerfchappy over de geheele waereld uitbreidde, wierd deeze Staa crfl «W» vnn alle de godsdiendige buitenfporigheden dlr overwonnene volken , ontfing met opene armen in ha e te ^elen a wat den naam van Godheid voerde, en b red-te den hoogden trap van deeze razerny doorClen die door hunne ondeugden fchandvlekken van het men2 dom waren geweest, (braks na hunnen dood, daar k om jUtchte, onder 't getal der Goden te plaatf n Na  DER AFGODERY OPGESPOORD. ÏOl? Na 't geen ik over dit onderwerp gezegd heb, is 'er .niets over dan alleen te onderzoeken, hoe het voorbeeld van afgodifche volken op een ander volk invloed gehad heeft,"om de zonden van afgodery befinettelyk te maaken. 'Doch ons bellek verbiedt my bier uittewciden. Dit alleen moet ik nog aanmerken, dat de voorbeelden, die de gewyde gefchiedenis ons van den voortgang en hoogen trap der afgodery, onder Gods aloude volk, oplevert, zo treilend cn fterk zyn, dat alle de bronnen van dit wanbedryf, die ik thands heb opgeteld, by een genomen zynde, nog niet toereiken, om dit verfchyn* fel optelosfen, als men niet by deezen allen nog voegt den indruk, die het voorbeeld der omliggende volken op het nakroost van Abraham maakte, en, volgens de hcerfchende dwaasheid dier tyden, byna onwederftaanbaar moet geweest zyn. Zo ras de afgodery geheel Afie vervuld had, en tot de voornaamfte en bloeijeudfte volken was doorgedrongen, wierd derzelver voorbeeld be« finettelyk voor elk byzonder volk, dat zich binnen deezen kring bevond. De luifterryke feeften, pragtige omgangen en rykverfierde beelden maakten een al te levendigen indruk op de zintuigen, om by een zo onbedagtzaam volk niet te zegepraalcn op den dienst van den onzichtbaarenGod, die zyne woning in de donkerheid gevestigd had, cn die, door allen beeldendienst te verbieden , den dienst van het hart in de zielen van zyn volk wilde aankweeken , en hen tot de nog geestelyker Godsdienst des nieuwen Verbonds wilde voorbereiden. De gefchiedenis van dit volk levert ons menigvuldige voorbeelden hier van op. Nauwelyks waren zy de vervolging van Farao door de zee ontkomen, de donders van Sinai waren nog naauwelyks bedaard, en de vreesfelyke ftem van God dreunde nog in hunne ooren, die Vw a nim  1018 DE OORSPRONG EN VOORTGANG hun toeriep: „ Ik ben de Heere uwe God, gv zult geen andere Goden nevens my hebben!» tocn zv de afwezendheid vanMozes misbruikende, Aaron overhaalen, om Goden voor hen te maaken, die voor hun heenen gaan, terwyl zy, door elkander een gegooten Kalf, als hunnen leidsman uit Egypte, aantepryzen, toonen hoe zeer hun hart nog aan den plegtigen dienst van Apts gehecht was. Noch de moedige tegenftand van Bazans vorst, noch de toverplegtige ondernemingen van den bevreesden Balak kunnen Israël eenig leed toebrengen. De eerfte wordt met al zyn volk verflagen en de bedoelde vervloekingen van den laatften moeten in zegeningen veranderd worden. Maar toen de list van Bilcam hunne helden tot de dartele feesten van Baal Peor weet optevoeren, is het volk oP zyn zwakfte aan getast,en m korten tyd een vuur van afgodery in 't hart van Israël ontdoken, dat niet dan door den dood van 24coo kon gebluscht worden. Nauwlyks zien wy haar in 't gerust bezit van Canaan, of wy vinden haarin den dienst van de Goden hunner nabuuren verftrikt. Ja de Propheet Amos venvyt hen, dat zy nog in de woeflyn in 't aanzien van de wolk-en vuurkolom, 't gefternte' van Remphan en de beelden van Kiun uit Egypte had. den medegevoerd. Het geheele boek der Rechteren be helst een verflag van hunne beurtelingfche afwykingen tot de Goden hunner nabuuren en te rugkeeringen tot den dienst van Jehova, naarmate zy door hunnen welvaart of rampfpoed in deeze beweeging beflierd wierden Doch nergens blinkt deeze kracht van 't voorbeeld fterker uit, dan in Salomo, die vorst, welke boven alle menfchen in wysheid uitmuntte, maar die, zyn ferail met fchoonbeden uit alle de nabuurige volken voorzien hebbende, door derzelver voorbeeld tot die fpoorelooze dwaasheid ver-  DER AFGODERY OPGESPOOR D. I0T9 verviel, van Astaroth, den God der Zidoniërs, enMilcon, den gruwel der Ammoniten, nate wandelen, en op den berg, die voor Jerufalem ligt, een hoogte voor Chamos , den gruwel der Moabiten , en een andere voor Moloch , den gruwel der Ammoniten te bouwen. Welke treffende voorbeelden leveren de boeken der Koningen en die der Chronyken hier niet van op ! Elk vorst, die een uitheemfche vrouw nam, voerde ook de afgodery van baar Vaderland mede in. Het 17de hoofdftuk van het tweede boek der Koningen geeft ons van deeze befmetting een treffende belcbryving en onderfcbeid derzelve in drie foorten. Volgens de eerfte verliepen zy zich aan de Goden dier volken, die wel eer inwooners des lands geweest waren, die zy door een onverfchoonelyke luiheid hadden gefpaard, en wier Goden hen tot een ftrik wierden. In navolging van deeze vinden wy dat zy pylaaren oprichtten en haagen op alle hoogen heuvelen, cn onder alle groene boomen en op alle hoogten rookten. Vervolgens wierden zy verleid door 't voorbeeld der nabuurige volken. Op het voetfpoor van deezen richtten zy twee gcgotene Kalveren op, baden het heir des hemels aan, dienden Baal, lieten hunne Zoonen en Dochtercn door 't vuur gaan, en gingen met waarzeggery cn tovery om, en hun eindelyk verderf wierd voltooid. Toen de Asfyrifche vorst een gedeelte der tien (lammen had weggevoerd, en in derzelver plaats allerleie Heidenen onder het overgebleven volk vermengde, maakte elk volk zynen God en zetteze in de huizen op de hoogten , elk volk in hunne fteden, daar zy in woonden; die van Babel maakten Succoth Benoth, die van Chus maakten Ncrgal, die van Hemath maakten Afima, die van Ava maakten Nibehas en Thartak, die van Scpharphaim verbrandden hunne ZooVvv 3 tien  I020 DE OORSPRONG EN VOORTGANG non voorAdaramelcch en Anamelech de Goden v«l Sepharphaim. De dienst van alle deeze afgoden wierd met den dienst van Jehova vermengd en veroorzaakte de akehgfte verwarringen; en dit bederf tastte niet alleen het ryk van Israël aan, maar desfelfs voorbeeld wierd door Juda nagevolgd en zelfs overtroffen in zulk een hoogen trap, dat men de nadrukkelyklte befchrvvingen van deeze misdaad i„ de boeken der Profeeten Wt kan leezen, zonder de fterkfie verontwaardiging voor dit zo zen- bevoorrecht vol!; te gevoelen; met zulk een onverzadelykc drift, dat dezelve op zeer vee, le plaatfen wordt voorgeteld onder aüe de trekken ce ner onbefchaamde Hoerery, en zo openlyk dat dePro, pheeten moeften uitroepen: „ Zo menig een Stad zo menig God hebt gy, o Jnda!" dat de voorhoven van den heiligen tempel te Jerufalen, opgevuld waren met Afgods beelden, en dat men onder de muuren van die Godsftad de yslykfte vertooning zag, die ooit de afgodery heeft opgeleverd, van moeders, die hunne kinderen hunne eigene kinderen, den Moloch in de gloeijende armen wierpen. Moet men uit deeze voorbeelden niet beflniten, dat de geest van afgodery een foort van razerny was, die het licht der rede verdoofde; befinettelyk als een melaatsheid voor elk volk dat onder haar bereik was, voorteetende als een kanker m het lichhaam van eiken ftaat, daar zy voet gekregen had, en doodelyk als de veege pest", voor de belanden van den waaren Godsdienst. Alle de oorzaaken, die ik tot dus verre heb opgeteld, mogen met recht natuurlyke bronnen der afgodery genaamd worden, om dat zy uit baar eigen aart gefchikt waren, om volgens het gewoone beloop der dmgen deeze verbastering te begunffigen en aautckwee- ken.  DER AFGODERY OPGESPOORD. 1011 Ven Doch behalven deeze, werkte eindelyk nog een bovennatuurde oorzaak mede, namelyk, de onmiddeJyke werking eener rcgtvaardige Voorzienigheid , die deeze ontaarde dwaling by die volken, daar zy den hoogden trap van gruwelen bereikt had, wilde draden met eene verblindheid in hun verftand, door welke zy in de ketenen der afgodery langs hoe meer vastgeklonken wierden. Hy, die de handelwyze der goddelyke Voorzienigheid ooit met een eerbiedig en oplettend oog heeft gadegeflagen, zal opgemerkt hebben, dat met zelden het middel ter ftraffe in het misdryf zelf opge. floten was, of dat de misdaaden van volken en byzondere perfoonen zodanig beftierd wierden, dat zy hunne eigene ftraffe met zich voerden. Dit heeft op een aanmerkelyke wvze plaats gehad omtrent de zonde der afgodery. De ysfelvkfte gevolgen, die dezelve voorthragt en die dc Natuur in haare tederfte banden en edelrte voorrechten aantastten, waren gepaste ftraflen voor de trouwlooze afwykingen van de wet der Natuur of verfmadingen van de Godlyke openbaring by die volkeren, welke zich in dezelve verliepen. Ik beroep m op 't getuigenis van iemand, die ooggetuige dier gruwelen geweest was, en wiens oordeel over hetzelve onfeilbaar is, namelyk, den Apostel paulus, die zich hier zo krachtig uitdrukt, dat ik niet nalaten kan zyne woorden geheel overtenemen: „ Dewyl zy wisten dat'er een God is, cn hebben hem niet gepreezen als een God noch gedankt , maar zyn in haar verderen ydel geworden, cn haar onverdandig hart is verduisterd. Toen zy zich voor wyzen hielden, zyn ze dwaazen geworden, en hebben de heerlvkheid desonvergangklyken Gods veranderd in een beeld, gelyk den vergangkelyken mensch, en der vogelen ,cn der viervoetige en kruipende Vw4 dlc"  DE OORSPRONG EN VOORTGANG dieren. Daarom heeft ze nnh n j hunner harten i„ T °d over^even aan nunner ratten lusten m onreinheid, om te fchend.n Ik heb thans den raak ri,v n, ~ 7 , vo.voerd, en myn ^^J^^W". zer zal ree(is opgemekt hebben, dat ik h, T , " — . *> we, een et e, et. orde heb ,„ het oog gebonden. Ik ™ 'yi'nog moeten onderzoeken, welke foZ dit onderwerp „iet geheel 'vo„'"» «e *oofdrZ:,eTre„t°„ Xlï «,aa„,e„, of, ^ ™^ p„ v ,r «ocwyzen aan beelden toeffebrifl-t-, en t komt lny waarfchynlyk voor dat rW „ der in den rang, waarin ik ze opt He v I " ^ feeze fchikking is de natuuriyk,'T^T mnlUgd. Zo ras het menschdom in den dien, t rcvtbaaren God vc,flaa^de' - wt vootwerpen van zyn Godsdiendi. „. vetkoos, „arc„ ron> £ e|) g «/««^ ■ eer  DER AFGODERY OPGESPOORD. I023 eer zich Helden, Vorften en Kunftenaars opdeeden , wier nagedagtenis kon vergood worden; en het aanbidden van een beeld draagt zulke zichtbaare kenmerken van verbastering, dat hetzelve als de laatfte trap van dit misdryf moet aangemerkt worden. Men voege hier by dat Chaldea het Vaderland van den dienst aan het heit des hemels, onder de eerstbevolkte landen is, terwyl Egypte en Griekenland, waar de beeldendienst eerst is ingevoerd, veel laater zyn bewoond geworden. De gewyde Schriften bevestigen ons in deeze gedachten. Job, die door veelen voor een tydgenoot van Mozes wordt gehouden, fpreekt van geen andere afgodery, dan van een eerbewys aan de hemellichten. Mozes waarfchouwt zyn volk voornamelyk voor den dienst aan 't heir des hemels, als de meest in zwang gaande afgodery van dien tyd; en de beelden., die Rachel verborg, zyn waarfchynlyk fterrekundige Talismans geweest» In de tyden der Rechteren wordt nog meest van Baalim en andere Goden gefproken, welke Baalim der Syriërs en Pheniciërs , meestal verftorvene Helden en Vorften waren. Doch, onder de regeering der Koningen, neemt de uitfpoorigfte beeldendienst geftadig toe , en bereikt zyn hoogften trap. Verfcheidene plaatfen in de rollen der Propheeten, die Israëls nakroost wegens dit misdryf beftraiTen, houden in hunne optelling deeze zelfde orde. En wat de ongewydde Scbryvereu belangt, onder deezen is zeer aanmerklyk een bericht van den Pheniciër Sanchoniathon,dat door Philo Biblius bewaard en van den volgenden inhoud is: Van de twee eerfte menfchen Protogonus en Eon wierden Genos en Genia voortgebragt. Deeze heften ten tyde van groote droogte hunne handen op naar de Zon , die zy als eenen God en den eenigen beftierder der hemelen aanmerkten. Vvv 5 Zie  I024 DE OORSPRONG EN VOORTGANG Zie daar de dienst aan hemellichten toegebracht. Van hen kwamen , na twee of drie gcilachten, Upfouranios en zyne broeder voort. Een van deezen vond de kunst uit om butien met riet en biezen te maaken, en de andere om klederen toeteltcllcn van dc huiden van wilde heeften. In hunnen tyd wreeven geweldige ftoniibuijen van wind en regen de groote takken van de boomen der bosfehen tegen elkander, waardoor dezelve vuur vatteden , en de bosfehen in brand raakten. Van de kaale Hammen der boomen maakten zy allereerst vaartuigen , om de wateren over te trekken. Twee pylaaren wydden zy aan het vuur en den wind , en offerden daaraan bloedige offeranden, als waren zy Goden. Na veele gedachten kwam Chryfor. Hy vond meede veele dingen uit, die nut waren voor het burgerlyk leven , waarom hy ook, na zyn overlyden , als een God, werd aangebeden. Zie daar de vergoding der kunftenaars en uitvinders. Toen bloeide Ouran en zyne zuster Gee, die hunnen vader Upfiftos, nadat hy door dc wilde dieren verfcheurd was, vergoodden en hem offeranden opdroegen. Na hem heiligde Kronos zynen zoon Muth, en wierd zelf door zyne onderdaanen geheiligd; een duidelyke befthryving van de vergoding der afgeftorvcnen. Ouranos was dc uitvinder van de Bethylia, een foort van bezielde fteenett, met veel kunst gemaakt, en Tautus maakte zinfpelende figuuren, karakters en beelden van hemelfche Goden en hoofdftoffen. Zie daar eindelyk den Beeldendienst. Hier zoude ik kunnen eindigen, als 't geen ik thans gezegd hebbe, eene Verhandeling op zich zelve maakte; doch daar dezelve in verband ftaat met twee Verhandelingen , die ik, hier, over dit onderwerp geplaatst heb, kan ik niet nalaaten , om in weinige woorden het verband en den  DER AFGODERY OPGESPOORD. 1025 den vyaaren inbond van 't geheele ftuk te fchetzen. Eer ik tot myn eerfte Verhandeling overging, om den oorfprong der afgodery te onderzoeken, achtte ik het nodig, om dit misdryf vooraf nader te leeren kennen. Ik befchouvvde dus hetzelve in zyne oudheid, algemeenheid en buitenfpoorigbeid. Na deeze voorbereiding ging ik tot het onderzoek zelfs over, en ik onderfcheidde de bronnen der afgodery in zulken, die uit misvattingen in den Godsdienst zelven fproten,en zulken, die hunnen grond in andere dingen buiten den Godsdienst hadden. Wat de eerfte betreft, hier had ik gelegenheid, om de volgende misvattingen te befchouwen ; verkeerde begrippen, wegens den oorfprong van het zedelyk en natuurlyk kwaad in de waereld, wangevoelens wegens de natuur van Gods bellier over de gefchapene dingen, en kwalyk■ geplaatfte en geoefende dankbaarheid aan het Opperweczen, waarby ik verbasteringen van den waaren Godsdienst en verkeerde berichten van denzelven onder andere volkeren voegde, en tot hier toe ftrekte zich myn eerfte Verhandeling uit. Voorts moest ik tot het befchouwen der toevallige oorzaaken buiten den Godsdienst overgaan, en hier bood zich de Staatkunde het eerst aan voor myn onderzoek. Hier had ik gelegenheid, om van de vergoding der Helden, zo door de erkentenis des volks, ais door de heerschzucht der opvolgeren, te fpreeken, en tevens van die handelwyze van veele wetgeevers der oudheid, die aan hunne wetten eenen Goddelyken oorfprong toefchreeven , om dezelve des te beter te doen gehoorzaamen, waarby ik nog een oppervlakkige befehouwing voegde van die ftaatkundige handelingen der afgodifehe Priesteren, waardoor zy hunne belangen, ten kosten van waarheid en Godsdienst  1026 DE OORSPRONG EN VOORTGANG dienst poogden te bevorderen. Ik ging vervolgens over om te onderzoeken, welk eenen invloed het klimaat der landen en de levenswyze van derzelver inwoon op den afgodendienst gehad heeft. In 't eerfte geval had ik gelegenheid, om, uit de hggfoe V1n r?I„ ' en de gefteldheid van Egypte, fchetde voorbeelden te ftaven; en ten opzichte van h t laatfte toonde ik, dat de koophandel van fommige en de behoeften van andere volken, dikwils gewichtige gevolgen ten opzichte der afgodery, gehad hebben. En dit was de inhoud van myn tweede Verhandeling. Nu moest ,k den invloed der kunften en wetenfchappen op de afgodery onderzoeken, en hier bleef ik eerst by de vergoding van derzelver uitvinders ftaan vervolgens de kunften en wetenfchappen zelve gade flaande bepaalde ik myn onderzoek tot de Sterrekunde, dè Natuurkunde, de Beeldhouw- Bouw- Schilderkunst en Muziek en ten opzichte van deezen floeg ik gade, wat onfchuunge aanleiding, priesterlist en misbruik hkrby hebben uitgericht. Ik merkte verder aan, dat de leerwyze, waarvan men zich, by 1 beoefenen en voortPlanten deezer weetenfchappen, bediende, mede een derke aanlcding tot afgodery had gegeevën, en onder deeze munt de dichterlyke overlevering uit, die door de Hieroglyphica en Mythologie vervangen wierd. Nu moest ik nog de belmettende kracht, die t voorbeeld van het eene volk op het andere had, onderzoeken; vervolgens betogen, dat de verblinde drift tot dit wanbedryf dikwds een rechtvaardige dralTe voor moedwillige afwykingen was, en eindelyk bepaalen, in welk een tydorde de verfchillende foorten van Afgoderyen, gevoeglykst kunnen geplaatst worden, en dit was de ftoffe van deeze derde Verhandeling. Al-  DER AFGODERY OPGES.POORD. 102? Alles wat ik hier over gezegd hebbe, moet ons opleiden , om onze achting te vermeerderen voor den Christelyken Godsdienst, die by zo veele wanbegrippen des te luifterryker affteekt, en welks licht alle deeze duisternisfen heeft weggevaagd, om onzen gelukftaat te waardeeren, en tot ons zelven te zeggen: „ Zulken zyt ook gy, zulken zyn uwe voorouders eertyds geweest!" En eindelyk, om onze oprechte dankbaarheid te vermeerderen jegens dat gezeegend Wezen, dat zo veel te kosten gelegd heeft, om onze verlichting te bewerken , zich aan ons te openbaaren, in zyne gemeenfchap ons geluk te vestigen, en langs den weg van een redelyken Godsdienst ons dit leven dragelyk, en de eeuwigheid onverbeeldelyk gelukkig te maaken. S.  1028 LEVENSSCHETS van den duitsc hen veldheer QUINTUS ICILIUS. Uit het Hoogduitsch. Carel gotlieb guischardt, genaamd qvistvi icilius, Komnglyke Pruifflche Overde van dé Infante* rie, Ridder van de orde der verdienden, Medelid'van de Academie der Wetenfchappen te Beflirt, was in den jaare 1724 te Maagdeburg geboren. Zyn vader was johan PHIUP guisciiaroï, Koninglyke PhiisfiTche Hofraad, Richter en Syndicus van de Paltzerkolonic te Maagdeburg, welke hem by eene dochter van tohan Hendrik stbinhausèr, Raad en Directeur van gemelde Kolonie, geteelt had. Het gedacht der Heeren van guischardt ftamt van Frankryk af; zy hadden, als Gereformeerden, wegens den Godsdienst, hun Vaderland moeten verlaaten en hadden zich naar de Palts bcgeeven, waar ook des Overflens vader, en wel te Turkheim, geboren wierd. Carel Gotlieb Guisfchardt genoot te Maagdeburg het onderricht op de Schooien cn door leeraars bimiens huis. Van daar begaf hy zich naar de Univerfiteit te Halle, verder naar Marburg, Herborn en Leiden, waar hy zich met byzondere vlyt op de Godgeleerdheid, de Ooderfche Taaien, als ook op de Griekfche en Latynfche Literatuur toeleide. Te Herborn liet hy zich van den Profesfor rau m de Rabynfche, Chaldeeuwfche en Syrifche taal ondervvyzen, en te Leiden in de Arabifche van den Profesfor schultens, onder welken by ook een Strydfchrift dat hy zelf vervaardigd had, de fama Salomonh inttt ex-  SCHETS VAN Q. ICILI VS. I02Q exteros, met veel roem verdedigde. Hy had deswegens frerke hoop Bibliothecaris by den Prins van Oranje, of wel Profesfor te Leiden of Utrecht te worden. ■ Doch daar de eerfte plaats, toen hy daarom verzocht, bereids begeven was, en ook de hoop om een Academisch leeraarambt te verkrygen , verydeld wierd ; zo koos hy in den jaare 1747, toen hem de Stadhouder zelfs den krygsdienst aanbood, de wapenen in plaats van de pen, en werd by het regiment, dat de Hertog van Saxen Hildburghaufen in den toenmaaligen oorlog, ten dienfte van de Staatèn Generaal had opgerecht, Vaandrig,en woonde in 1747 en 1748 de veldtochten by. In het jaar 1749, wierd hy Lieutenant'by de Infanterie van het Regiment Baadendurlach, en 750 verkreeg hy by hetzelve de léegftaande Solerifche Compagnie, doch die hy by de afdanking, welke de Staaten Generaal 1752 voornamen, weder kwyt raakte. Hy werd op pennoen geftelt en ging naar Maagdeburg, waar zyn oudfte broeder Frederik Daniël toen reeds Krygs en Domeinraad, en de jongde Juhan Philip, Sindicus van de Paltzerkolonic was. Hier leefde hy eenige jaaren van zyn jaargeld, dat uit agthonderd guldens beftond. Nog voor den aanvang van den in 't jaar 1756 ontftaanden oorlog, ging hy weder naar Holland te rug, en zette daar zo wel als in Engeland, waarheen hy zich in 1756 begaf, zynen geleerden arbeid voort, welke hy te Maagdeburg had aangevangen , en waaraan wy zynekrygskundige Verhandelingen van de Grieken en Romeinen, gelyk verfcheidene gefchied- en oordeelkundige aanmerkingen over verfcheidene militaire ftukken der Oudheid te danken hebben. Hy was gewoon vlytig te leezen, byzender de oude Schryvers. Daar hy zich eens den krygsdienst had toegewyd, verkoos hy de zulken, die van het krygswee- zen  i©3o ' Levensschets van zen en de veldtochten der oude volken handelden, en de kennis der Griekfche en Latynfche taaien maakte het hem gcmakkelyk aanmerkingen te maaken, die anderen,even gelyk folard, welke deeze taaie niet kundig waren, niet ingevallen waren. In Engeland lag hy de laatfte hand aan de memoires fur les Grecs les Romains, die in Holland en Frank, ryk vyfmaal opgelegd en van de kenners met de verdiende goedkeuring wierden ontfangen. Hy lietze eerst in Holland in twee Quarto banden drukken en droegze den Stadhouder op. Door dit gewichtig werk wierd hy by den thands regeerenden Koning van Pruisfen bekend, wien by ook door den Hertog Ferdinand van Brunswyk wierd aanbevolen , toen hy zich by het vereenigde leger van denzelven opgehouden en daardoor deezen veldheer was bekend geworden. Dc Koning verlangde hem te zien, en hy ging tegen het einde des jaars 1757 naar Silefiën, waar hy na de verovering van Breslauw aankwam en den Koning voorgcfteld wierd. Daar hy met de Schryvers, die zich met het krygsweezen der oude Romeinen en Grieken hadden bezig gehouden, gemeenzaam bekend was, en den Koning by deszelfs gefprekken zyne zeldfaame kundigheden niet konden verborgen blyven, zo nam hem de Monarch in zyn gevolg, benoemde hemden roden April 1758 tot overfte wachtmeester, en vereerde hem van dien tyd af met eenen gemeenzaamen omgang. Toen in den jaare 1759 de Opperwachtmeester du Fergcr, Chef van een Vrybataillon, zyn affcheid kreeg, wierd hy tot Chef van dit Vrybataillon verkoozen, dat hy geduurende den oorlog tot een regiment van drie batailjons op Koninglyk bevel vermeerderen moest. Om deezen tyd kreeg hy den naam van quintus ici* Lius  qu1ntus icilius. io^i l.ius van den Koning, wien zyne kennis van de krygskunde der Ouden zo veel vermaak verfchafte, dat hy hem deezen naam eens Romeinfchen hoofdmans van de tiende legio toevoegde, welken naam hy vervolgens beftendig voerde, zonder verder zynen geflachtsnaam te gebruiken. Niemand by de armee wist, toen het op de wacht bekend gemaakt wierd dat de Koning den opperften wachtmeester Quintushetbataillon van du F;rger gegeevën had, wie deeze Quintus was, tot dat zich, eindelyk deeze verandering van naam ontwikkelde. Hy deed daarop, aan het hoofd van zyn Vrybataillon, tot aan het einde van den veldtucht van 1762 nuttige dienden; was in 1759 by het inneemen van Leipfig; in 1762, by den overgang over de Mulde,en in den jaare 1761 wierd hem bet keurvorftelyk Lustflot Hubertsburg opgedragen. Na den gefloten vrede wierd zyn Regiment denzelfden dag, als het in Berlyn inrukt?, afgedankt. De Koning nam hem in zyn gevolg, en hy wierd denpdenjuly 17C5 opperde Lieutenant; En in May van i772 0verde. Sedert den jaare 1763, woonde hy te Potsdam, en was een derzulken, die de Koning met zyn gemeenzaamen omgang vereerde. Hy verlustigde hem door onderhoudende leerryke gefprekken. In de laatfte jaaren zynes levens wierd hy zeldfaamer by den Koning geroepen; daarentegen was hy dikwils op zyn landgoed , dat hy na den oorlog in den Havellandifchen Kreits gekogt had. In 't jaar 1770 trouwde hy met de freule van Schlabberndorf, dochter des verftorvenen Koninglyken Pruififchen Generaal, Majoor en Chef van een Curasüers regiment, Guftaaf Albrecht van Schlabberndorf, waar by hy eenen zoon cn eene dochter geteelt heeft, die nog leeven. Hy ftierf den 13 May 1775 aan een zeer kortduurende doch fmertelyke ziekte in het 51de jaar zynes ouderdoms. historik. I. D. Xxx Hy  *032 LEVENSSCHETS VAN Q. ICILIUS» Hy was klein van geftalte, doch gedrongen, en had zwartbruine oogen. Hy was vlug en levendig in den ommegang; alle zyne daaden toonden nog dat zelfde vuur dat den jongeling bezielt. Daarom verkoos hem de Mo! «treft tot zyn gezelfchap. Hy moest bedendig om en by hem zyn, om met hem van geleerdheid,letternieuws enz. te kouten. Hy konde nog als Stafofficier den Hebreeuwfehen bybel vaardig kezen en overzetten, en buiten de Ooderfche taal verdond hy ook de Griekfche Latynfche, Nederdnitfche, Hoogduitfche, Franfche* Engelfche en Jtaliaanfche taaien. Hy had te Marburg en Herborn, in zyne jonge jaaren , gepieclikt, en zou het als openbaar leeraar ver gebral hebben, als hy deezen loopbaan betreden had. Toen by nog in Holland was, wilde hy eenige Latynfche en Griékfche Schryvers over het Krygsweezen in druk Uitgeeven, ten welken einde hy de gedrukte uitgaven derzelven met de handfehriften vergeleek. Doch hy liet vervolgens deezen arbeid, wegens andere bezigheden vaaren; daarentegen liet hy eenige van hem vervaardigde Latynfche gedichten in Holland drukken. Na den gelloten Vrede begon hy een bibliotheeek en kabinet van oude munten te verfamelcn, die de Koning daarna van deszelfs weduwe voor lao^o daalders gekogt heeft. Hy had zeer veel •enting voor mannen van eene bruikbaare geleerdheid en onderhield een wydloopige briefwisfeling met veele geleerden De toevallen, die zyn dood veroorzaakten , waren zo lmertelyk, dat hy ze met pynigingen pleeg te vergelyken : Doch hy bewees hier by, zo wel als by andere gewignge voorvallen, eene ftandvastigheid, die zyn karakter eer aandoet. Zyne voortreflyke zielsvermogens zyn door de wetenfchappen uitneemend verhoogd geworden • en hy was een trouwhartig vriend, een goed echtenoot en tedermiuiiend vader. & IV. AL.  IV. ALGEMEEN MA G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK. XxX 2   D E ORDE en SCHOONHEID der ZICHTBAAR.E SCHEPPING. Uit het Engelsch. eerfte en meest in 't oog loopende hoedanigheid, welke onze aandacht in de zichtbaare werken der fcheppïng tot zich trekt, is eene verhevene waardigheid. Welke overeenkomst hebben toch de prachtigfte en volmaaktfte gedenkftukken van het menfchelyk vernuft en vermogen met den luifterryken glans der fcheppin'g! Hoe laag en verachtlyk zyn alle de trotfche werken der menfchen vergeleeken by die van God! Veronderftellen wy iemand, die zyn verftand en zinnen volkomen magtig is, doch die nooit het licht der zonne en het aanfchyn der Natuur gezien had, en dien eensklaps het wyduitgeftrekte gezicht van het verheven uitfpanzel des hemels, van de fchitterende zon, de verlichte dampkring, en de bloeijende aarde , zo verfcheiden in alle derzelver verfchillende landfchappen, vertoond wierd; hoe zou deeze vertooning hem in verwondering en verrukking doen opgetoogen ftaan, welk een rei van nieuwe denkbeelden van grootheid en fchoonheid zou zich op een ogenblik voor zyne ziel opdoen, en zynen eerbied verwekken voor de magt en wysheid van het Opperweezen ! Indien alle menXxx 3 fchen  lötf OVER DE ORDE DER SCHOONHEID fchen niet dezelfde aandoeningen by dit gezicht gevoelen, ontftaat dit hieruit,óf om dat de werejdfche zorgen en neigingen hun hart geheel hebben ingenomen, of om dat de gemeenzaamheid deeze aandoeningen, die uit de verrasfmg voorkomen, vernietigd, en hun gevoel voor de verwondering ftomp gemaakt heeft. De menfchen komen van hunne kindsheid af by langzaame trappen tot het gezicht der fchepping; en wanneer zy den hoogüen trap van kennis bereikt hebben, dan wordt de nieuwheid zeer gering; en het oordeel op zich zelf afgefcheiden van de drift der verwondering, heeft dien invloed niet om eenige godsdienftige aandoeningen te verwekken. — Van hier is het, dat zwakke zielen meer geneigd zyn tot godsdienftige gevoelens by de verfchyning van iets nieuws, vreemds of wandrochtelyks in de fchepping, dan by het aanhoudend gezicht van de geheele gedaante der Natuur. Nadert 'er een Komeet met haar fier gezicht en fchrikkclyken (leep dicht aan de aarde, hoe fchielyk wordt het mensch'. dom met eene godsdienftige huivering bevangen op het gezicht van dit nieuw en verbaazend voorwerp» Doch de verfchyning van de Zon, dat groote, fchitterende en nuttigde voortbrcngzel der fchepping en derzelver veelvermogende beurtwisfclende omwentelingen, die zy fchynt te ondergaan om de gantfche aarde te'verlichten en te verwarmen, dit doet ons oordeel alleen aan doch daar het de hartstochten niet gaande maakt, verwekt het geene gevoelens van godsvrucht in de gedachtelooze zielen der meefte menfchen. Na dit eerfte cn oppervlakkige gezicht der Natuur mogen wy overgaan om die eenheid en verfcheidenheid optemerken,die in de werken der fchepping voorkomt. — De Hemelen hier boven, en de aarde hierbeneden, zyn  PER ZICHTEAARE SCHEPPING. 10$? 2yn van eeuw tot eeuw dezelfde, en echter verghaffen zy eene verfcheidenheid van opeenvolgende tooneelen; eene bewolkte, heldere of verfchillendgekleurde hemel; de duisternis van den nachten het licht van den middag; de luisterryke glans der Zon, en de bleeke fchemering der Maan; eene onmeetbaare ruimte zonder eenige zigtbaare voorwerpen of vervuld met een menigte van ftarren; deeze zyn de verwisfelende tooneelen, die voor het menfchelyk oog van de hemelfche fchepping boven ons affchynen; en beneden zien wy den gryzen Winter, de groene Lente, den blyden Zomer "en de goudgecle Herfst, by vervvisfeling de gedaante des aardryks veranderen: hoe groot is niet de plaatfelyke verfcheidenheid van deszelfs oppervlakte, onderfcheiden in effene vlakten , hooge bergen, laage valleijen, draaijende kolken, ruuwe klippen, ftilftaande moerasfen, overftroomende rivieren , en den wyd uitgeftrekten boezem van den woesten Oceaan. Daar is een blykbaare eenvormigheid en verfcheidenheid in de groeijende deelen der aarde , die allen eene gemeene natuur hebben, en hun voedfel en groei van de. zelfde algemeene moeder afleiden. Maar welk een verfchil is 'er tusfchen het tedere grasfcheutje en den ceder van den Libanon ! Zy zyn in verfchillende foorten afgedeeld , en die tot hetzelfde foort behooren, hebben een zeer naauwe vervvandfchap en gelykheid met eikanderen, fchoon zy oneindig verfcheiden fchynen. Het zelfde heeft ook plaats met betrekking tot de dieren, die door de wysheid van den Schepper in verfcheidene klasfen of foorten verdeeld zyn 3 echter heeft ieder op zich zelf eene gefteldheid en gedaante, die hy gedeeltelyk met allen gemeen, en gedeeltelyk byzonder op zich zelf heeft. Daar is eene gelykheid Xxx 4 of  Ï033 OVER DE ORDE EN SCHOONHEID of eenvormigheid, die in een zekeren graad tnsfehen het genacht der menfchen, en dat der Jaagde dieren plaats heeft; cn hoe verhevener de menfchen ook in andere opzichten zyn, belïaan zy echter met alle an. dere dieren, en zelfs met de groeijende deelen der aarde, door dezelfde voedende zorg der zon, der lucht, der aarde en van het water; en even gelyk de planten groeijen, tot rypheid komen, verwelken en fterven ftrekken zich deeze wetten der Natuur ook tot alle de dieren, en zelfs tot den mensch, uit. Indien wy flegts de verfchillende foorten van menfchen beichouwen, welk een verbazende famenloop van eenvormigheid en verfcheidenheid ! De menfehelyke Natuur is in alle eeuwen en by alle volken dezelfde, en echter heeft een ieder onder de ontelbaare menigte derzelven ter zeiver tyd eene natuur en geftalte, vermogems en gelaatstrekken , die i„ veele opzichten vericlnllen van die zyner medefchepfelen: — Het fchynt als of de wysheid van den Schepper ten oogmerk had om de hoogstmogelyke verwisfeling en verfcheidenheid m de fchepping voorttebrengen, die met het al-emeene onveranderlyke plan der waereld en de eenvormige gefteldheid van ieder foort van fchepfelen bedaanbaar was. Zy zyn verdeeld in twee klasfen van planten en diereti en deeze zyn weder ondcrdeeld in verfchillende onderfcheidene algemeene gellachten, deeze gedachten weder m byzondere foorten, en ieder foort vermenig! vnldigd ,n tallooze individuus. - Van hier dat 'er geen fchepfel op de waereld alleen en op zich zelf beftaat, dat met eenige betrekking tot anderen van hetzelfde foort heeft, of eenig foort dat niet eenige vel wandfehap met andere foorten, of een eigenaartL betrekking tot de waereld in 't gemeen heeft. - Deeze een-  DER ZICHTBAARE SCHEPPING. Ï039 eenvormigheid der Natuur, midden onder eene eindelooze verfcheidenheid, maakt de orde en fchoonheid der Natuur uit: en deeze rangfchikking der fchepfelen in dezelve doet ons de voorziende wysheid eh beftie» ring van den Schepper zien, die aan een ieder eenonderfcheiden rang en ftaat toegekend en het onmogelyk gemaakt heeft, de betrekkingen of onderfcheidingen, die hy heeft vastgefteld, te verwarren. — Indien wy met aandacht de klcinfte voortbrengzels der Natuur befchouwen , de geringde infeéten, of de blaaden, bloemen en vruchten der planten, vinden wy een wonderlyk mcngzel van het verfcheidene en eenvormige, dat in de ziel een gevoelig en een vermakelyk denkbeeld van orde en fchoonheid doet ontdaan. — Indien wy derhalven zulk eene verwonderlyke fchikking, als 'er door de geheele natuur plaats heeft, wel verdaan en overvveegen, moet ons dit met eene redelyke en bondige overtuiging leeren, eene volmaakte wysheid aan den opperden Bedierder van alles toetekennen. Xxx 5 Dï  ,1040 de houding van een persoon, die, blind GÉ BOOR en, op zyn twintig- ' ste jaar door de bewerking van een oculist zyn gez i g t magtig wierd. Uit het Engelsch. De Operateur Mr. grant, de oogen van deezen Jvder befchouwd hebbende, en deszelfs vrienden enmaagen, onder anderen den eerwaarden Heer caswel, leeraar van die plaats, met voldoende redenen overtuigd' hebbende, dat het ten hoogden waarfchynlyk was, dat hy de vliezen, die hem het gebruik van zyn gez'isht verhinderden, kon wegnecmen,kwamen alle de gecnen die den jongeling kenden en eenige liefde tot hem hadden, of die nieuwsgierig waren om te zien hoe iemand, die in een rypen ouderdom en by zyn vollen verdand een nieuw zintuig kreeg, zich zou aandeden, by deeze gelegenheid by een. De Heer caswel, die' by uitdek zeer nieuwsgierig is, verzogt het geheele gezelfchap, in gevalle de blindheid mogt weggenomen worden, een diep dilzwygen te houden, en den lydcr zelfs zyn eigene aanmerkingen te laaten maaken, zonder aanwyzing van 't geen hy te vooren door zyn andere zintuigen, of het voordeel van zyne vrienden aan hunnen dem te ontdekken, had waargenomen. Onder verfcheidene andere menfchen, waren 'er ook tegenwoordig, zyn moeder, broeders, zusters en een jongmeisje, dat hy lief had. Het werk wierd met zeer veel kunde en vaardigheid verricht. Toen de lyder de eer. fte fchemering van licht ontfing, deed 'er zich zulk ee-  DE HOUDING VAN EEN BLINDGEBOOR.ENEN, ENZ. I04.I eene verrukking in zyn geheele houding op, dat hy fcheen te bezwymen door de aandoeningen van vreugd en verwondering. De Heelmeester ftond voor hem met de inftrumenten in zyn handen. De jongeling bekeek hem van het hoofd tot de voeten, waarna by zicbzelven naauwkeurig befchouwde en met den Heelmeester fcheen te vergelyken, en, hunner beide handen bezichtigende, fcheen te denken, dat zy volkomen gelyk waren, uitgenomen de inftrumenten, die hy voor een gedeelte van des Heelmeesters handen hield. Wanneer hy zich in deeze bewonderende befehouwing een tyd lang had bezig gehouden, kon zyne moeder niet langer de opwellingen van alle die hartstochten , welke haar overweldigden , verdraagen, maar viel hem om den hals, en riep: Myn zoon ! myn zoon ! De jongeling kende haar ftem, doch kon'niet meer uitbrengen dan: Ach my! zyt gy myne moeder? waarop hy in onmacht viel. Iedereen, gelyk men ligt denken kan, was met de hartelykfte genegenheid om ftryd bezig, om hem weder by zich zelven te brengen ; doch in 't byzonder gaf het jonge meisje, dat hy lief had, en dat hem wederkeerig beminde, een ysfelyken gil. Deeze ftem fcheen een verbazend uit'werkfel op hem gehad te hebben toen hy bykwam , en hy toonde eene meer dan gemeene nieuwsgierigheid ombaar te bezien als zy fprak en hem riep , tot dat hy eindelyk dus uitbarde: Wat is 'er toch met my gedaan? Waar ben ik gebragt? Is alles wat my omringt, dat, waarvan ik zo dikwils gehoord heb? Is dit het licht? Is dit nu het zien? Waart gy altyd zo gelukkig, wanneer gy zeide dat gy verblyd waart van eikanderen te zien. Waar is Tomas, die my pleeg te leiden? Doch my dunkt ik kan nu wel hier of daar gaan zonder hem. Hy wilde eens langzaam voortgaan, doch fcheen bevreesd voor  DE HOUDING VAN EEN BLINDGEBOORNENf alles dar hem voorkwam. Als zy zyne beangstheid bemerkten,Zeiden Zy hem,dat hy zich van denknecht *oest laaten leiden, tot dat hy gemeenzamer wa m At nieuwe weezen. De Jongen wierd voorgeroepen en hem vertoond. De Heer Caswel vroeg , em wat" loort van een ding hy dacht dat Torna, was, voor hv hem gezien had. Hy antwoordde, dat hy ge ofSe dat Torna, met zo véél was als hy zeIf, ^fhyvÏÏ heelde hem toch dat hy een zelfde zoort van fchepÏÏ was. Het gerucht van zyne fchielyke verandering deed * de buuren zich naar die plaats begeeven,0 waar hy z,ch bevond. Toen hy deeze menigte lanL ,10e -er zng toenceU^ vroeg hy den t£ C we,, 0 hy hem eens zeggen wilde, hoe veel 'er nu wil „ t geheel te z,en waren. Deeze antwoorde hem p eei -chte wyze dat het zeer nuttig voor hem zou zyn voor eemgen tyd tot zyn voorigen daat wederte eren e» hem de oogen te laaten bedekken, tot dat y ^ tete gekregen had; dat hy zich nog we] J£S zo dat hy by trappen en van langzamerhand tot die viw ,etf; Wdke hy thmds vryelyk te beweegen en te kunnen gaan, en dat het ook zo met zyne oogen gedeld was, die het vermogen we der zouden verliezen om hem die wondervohe ven d " kmg op en duur te verfchaffen, waarin hy nu e t dS t1 g6™^0 ^"-^gebrui al dezelven voor eemgen tyd wilde ontbeeren, tot da zj ferk genoeg waren om het licht te ve drten zonder zulke fterke aandoeningen te hebbe l -h wist dat hy ^ gevj.de. Nte^ *ï zyn  DIE ZYN GEZICHT KREEG. IO43 zyn gezicht de voorwerpen kon laaten ontvangen. Geduurende deezen tyd van duisternis, treurde hy over zich zelven op de jammerlykfte wyze, en befchuldigde alle zyne vrienden, zich beklaagende dat zekere betovering op hem gewerkt had,en dat zy vreemdekunftenaryen gebruikt hadden, om hem te bedriegen, en in het denkbeeld te brengen,dat hy dat geene genoten had, wat zy licht noemden. Hy voegde 'er by dat de indrukfelen , die het op zyn ziel gemaakt had, hem zekerlyk krankzinnig zouden gemaakt hebben, indien hy niet weder in den tegenwoordigen ftaat was. Op een anderen tyd wilde hy de perfoonen noemen die hy gezien had onder de hoop, nadat de vliezen van zyne oogen geligt waren , en poogde in verwarde termen van zyn eigen maakfel te fpreeken, van het geen hy in dien korten tyd had waargenomen. Doch na verloop van eenige daagen, vond men goed den band van zyn hoofd te doen, en diensvolgens wierd het jonge meisje, dat by lief had, onderrecht om zyne oogen te openen, zo om zich zelven door zulk een omftandigheid by hem bemind te maaken, als wel om zyne al te hevige verrukkingen te matigen door de zachte overreding van eenen ftem, die zo veel vermogen op hem had, als de haare altyd op hem gehad had. Wanneer dit beminde meisje hem.de oogen begon te ontbinden, fprak zy hem op de volgende wyze aan: Mr. Willem, ik ontbind u thands de oogen, doch als ik by my zelve regt overweeg, wat ik begin, beeve ik wegens bedugtheid, dat (fchoon ik u van kindsbeen af teder bemind heb, zo blind als gy waart, en hoewel gy zulk een fterke wederkeerige liefde voor my hebt opgevat) gy echter thands zult bevinden, dat 'er zo iets is dat men fchoonheid noemt, en dat u mogelyk in allerhande  1044 DE HOUDING VAN EEN BLINDGEBOORENEN, KNZ. dc lievige driften zal voortfleepen, van welken gy thans in deezen ftaat van onfchuld vry zyt, en die u mogelyk voor eeuwig van my zullen ontrukken. Voor dat ik dan deeze hachgelykc proef waage, zo zeg my, op wat wyze die liefde, welke gy altyd voor my betoont hebt, in uw hart gekomen is; want haar gevvoonlyke ingang is door de oogen. De jongman antwoordde: Lieve Lydia, indien ik door myn gezicht de zagte aandoeningen verloor, die ik altyd voor u gevoelde, wanneer ik uwen ftem hoorde; indien ik niet meer de flappen zou onderfcheiden van haar die ik beminde, wanneer zy by my komt; maar dit lieflyk en geduurig vermaak zou moeten mïsfen voor zulk een verrukking als ik dien korten tyd gevoelde, toen ik het gezicht genoot; of indien ik iets moest hebben, dat my die aandoeningen ontroofde, welke ik had voor 't geen my op dien tyd het behaaglykfte voorkwam (welke verfchyning my voorkwam dat gy waart) zo ruk my deeze oogen uit, voor zy my ondankbaar jegens u maaken, of my bederven. Ik wenschte derzelver gebruik alleen om u te mogen zien ; ruk ze uit, indien zy zouden veroorzaaken dat ik u verliet. Lydia was ten uiterfte voldaan met deeze verzekerin. gen, en vermaakte zich zelf met zyne verlegenheid. L, alles wat hy tegen haar zeide, vertoonde hy niet dan zeer flaauw, denkbeelden van zulke dingen, van welke hy te vooren niet gehoord had. JA.  xo45 JACOB DUMOULIN, of de onschuld door w a a r s c h y n l y icheid in gevaar gebragt. Uit het Hoogduitsch. Jacob Dumoulin, een Franschman, die zyn Vaderland wegens den Godsdienst verlaaten had, ging met zyne familie en alle zyne goederen, die niet veel om het lyf hadden, naar Engeland. Hy hield zich beezig met het opkoopen van waaren, die op het pakhuis als verdacht waren aangehouden, en verkogtze dan weder aan elk ert een ieder. Offchoon nu deeze foort van handel juist niet in den besten reuk was,omdat zy,die zich daarmede ophielden, onder het voorwendfel van aangehouden goederen, dikwils zelfs verboden handel dreeven; zou Dumoulins naam echter daarby niet geleden hebben, indien 'er niet een vermoeden, dat hy zich fomwylen van valsch geld bediende, tegen hem ontftaan was. Het geen deezen argwaan nog meer waarfchynlykheid gaf, was, dat by dikwils by de gcenen kwam, die hem betaald hadden, en valfche Hukken te rug bragt, die hy voorgaf van hen ontfangen te hebben, en als zy hem niet genoegzaam overtuigen konden, bleef hy hardnekkig by zyn voorgeeven. Hier door raakte hy fchielyk zyn goeden naam en krediet kwyt. Eens had hy met zekeren harsis , met wien hy anders nog niet te doen gehad had, een negotie van agtenzeventig ponden fterfugs gedaan, en dees betaalde hem het geld deels in guinjes, deels in portugeesch goud, en daar hy eenige zwarigheid maak-  IC45 JACOB DUMOULIN, maakte, verzekerde hem Harfis, dat hy de ftukken zorgvuldig onderzogt en gewogen had. Dumoulin nam z&e aan, en gaf 'er een quitantie van. Na eenige dagen kwam hy weder by Harfis met zes valfche ftukken, die volgens zyn voorgeeven onder het ontfangen geld zouden geween zyn. Harfis wilde ze nietaanneemen. Dumouhn beweerde dat hy zyn zaak zeker wist, dewyl hy zo als hy zeide, al het geld bycengefameld en in een fchuiflade gelegd, en het 'er niet eer uitgenomen had, voor dat hy het had willen gebruiken. Hy was dus zyner zaake volkomen verzekerd. Eindelyk kwam de zaak werkelyk zo verre, dat Dumoulin een gerechtelyken eed afleide, dat dit de geldftukken waren, die hy van Harfis gekregen had, en dat deeze hem andere daar voor geeven moest. Harfis wierd woedend, dat hy by zyn bedrog nog een valfche eed voegde, en vertelde overal wat hem bejegend was. Dumoulin kwam dus in een algemeene verachting, en eenieder vermydde het, om zich met hem intclaaten, en toen hy merkte dat Harfis hier van de fchuld had, klaagde hy hem aan. Nu bragtdee. ze alles in bewceging, verdedigde zich zeer nadruklyk en bragt alle getuigen by een, die Dumoulin hetzelfde te verwyten hadden, zo dat deeze als een valfche munter aangeklaagd en gevangen genomen wierd. Zyn huis wierd onderzogt, en 'er werden in zyn fchuillaaden verfcheiden nagemaakte ftukken , formen, gips, fcheiwatcr, bytels, in 't kort alle werktuigen gevonden, waarvan zich valfche munters bedienen. Dit alles te famen genomen maakte het volkomenfte bewys tegen ben int. De onbefchaamdheid en Itoutheid, waarmede by de lieden dikwils de vallche ftukken geld te rug ' gebragt had , en zyn eed in de zaak, die hy met Harfis gehad had, ftelde zyn karakter in een zeer nadeclig licht, en  of de onschuld in gevaar gebragt. I047 en dc geheele waereld was het daarin eens, dat hy de op dergelyke misdaaden vastgeftelde ftrafFen ondergaan moest.& In 't kort, nadat hy zo ogenfchynelyk overtuigd was, wierd zyn proces opgemaakt, en hy ten dood veroordeeld. Eenige dagen voor zyne Executie flortte een zekere William van 't paard en kwam aan deezen val te fterven. Hy was voor deezen Plaatfnyder geweest, doch had, men wist niet waarom, dit ambacht verlaaten. Zyn'vrouw, die juist in gezegende omftandigheden en digt by haare bevalling was, kwam van fchrik, over het onverwacht fterven van haaren man, buitenstyds in de kraam, en verviel in de fchrikkelykfte vlaagen van krankzinnigheid. Toen zy haaren dood voor oogen zag, liet zy de vrouw van Dumoulin verzoeken, om by haar te komen, en na dat zy begeerd had met haar alleen te zyn, fprak zy dezelve aldus aan: ;, Ik moet u iets zonderlings te kennen geeven, juffrouw! Myn man en nog drie anderen, die zy ook noemde, leefden federt verfcheidene jaaren alleen van het valfche munten, en daar ik dikwils het geld uitgeeven en aanbrengen moest, hebben zy my hun gantfche geheim toevertrouwd; daardoor heb ik vernomen, dat een van de vier by Dumoulin in dienst gegaan is; en daar hem een fmid met loopers voorzien had, zo had hy altyd de fchuiflaaden van zyn Heer weeten te openen en valfche dukken in plaatfe van echte, die hy 'er uitgenomen had , ingelegd. Daardoor heeft Dumoulin zyn eer en kostwinning verlooren en zal nu gerecht worden, wanneer men hem niet zoekt te redden." . Nadat de vrouw haare reden met veel moeite geëindigd en aanwyzing gedaan had, waar zich de misdadigers ophielden, viel zy weder in een vlaag van krankbesch. lett. I. D. Yyy zin-  I048 JACOB DUHOULïN, E N z. Enigheid e„ ftierf. Op haar getuigenis wierden 'deeze heden gevangen genomen. De eene J 7 valfche mnnten van zyne kameraads waren. Mefy0Z by Dumouhns bedienden verfcheiden afdrukfels v n fleutels ,„ wasch en een' gantfchen bundel looper A1 deeze zo derk overtuigd wierd, begon hy bitterlyk weenen en bekende alles. Op de vraag, hoe dan de werktutgen, waarvan hy zich by het munten £L£ had, nide fecretaire van zyn Heer gekomen waren antwoordde hy: toen zyns Heers huisgerechtelykdoo; zogt w^-d had hy,uit vrees da[ ken doorfnudelen mogt,door een loper de fecretaire van zyn Heer geopend en ze daarin gelegd. Nu beJen men tevens duidelyk, dat, zo dikwils Dumoulin^ had betaald gekregen, zyn bediende de munten he k^rTr,! hadde'en dat aus de—- eikend, ^zette zyne kostwinning eerlyk en met beter g volg dan te vooren, voort, en de wezenlykemL digers kreegen hunnen verdienden draf. R1E-  1049 RIED ES EL van BÜAKENBUUG. Uit het Hoogduitsch Herman Pviedcfel van Brakenburg was een edele Ridder die in de vyftiende eeuw aan bet bof van den Landgraaf Lodewyk van Hesfen leefde. De Adel vormde zich naar hem, en menige edele Freule verlangde van hem bemind te worden.' Zyn edele bevallige houding, zyne zeldfaame ridderlyke gaaven, zyn heldenmoed en onverfchrokken dapperheid, maakten hem door gantsch Duitschland beroemd. Aan dit zelfde hof was Margaretha, de dochter van Konrich, den Erfmarfchalk van Hesfen en de laatfte van zyn edelen ftam, wegens haare uitmuntende fchoonheid en zeldfaame gaaven zeer beroemd. Veele edele Ridders en Graaven, die land en volk hadden, dongen naar haare hand. De Landgraaf beminde haar als zyn eigen dochter, en de vrouwen vonden niets aan haar alspryswaardige deugd en fchoonheid. Margaretha nu was niet ongevoelig voor de liefde van den edelen Brakenburg, die de vuurigfte genegenheid voor haar blyken liet. Zy beminden elkander tederlyk en verloochenden hunne liefde niet. Riedefel droeg naar den fmaak van den toenmaaligen tyd de kleuren zyner beminde, en bezong in de warmde uitdrukkingen haare zeldfaame gaven. Op zyn borst horig aan een gouden keten een kostbaare oosterfche paerel, die het zinnebeeld van den naam Margaretha is. Dit edel paar genoot zo ongeftoord de geneugten van zyne tedere neigingen, dat zy in het minst niet twyfelden aan de bewilliging hunner ouders. Het gantfche Yyya Ho  1°5° RIEDESEL VAN Hof wenschte deeze vereeniging, en dus fpande alles te famen, om hen in deeze zoete dwaaling te houden Eens trof de Marfchalk den Ridder aan het Hof aan Hy het zich met hem in een gefprek in, en verwyderdé zich ongemerkt van de aanweezende Hovelingen Zv gingen diep in een afgelegen digt belommerd bo'schje Eensklaps ftond her de Marfchalk ftil, en hief met lui der ftemme aan: Ridder! Ik heb vernomen, dat *v" uwe oogen op myne dochter hebt laaten gaan; uwe aan fpraaken zyn my bekend; ik wil ze niet roekeloos of onbezonnen noemen; uw afkomst ftaat met de myne gelyk, gy zyt myne dochter waardig: maar, Braken burg! ik ben vader,ik moest van te vooren gekend Wor. den, of Jk myn toeftemming daartoe gave : m heh jk verder niets te zeggen, dan: Gy krygt myne dochter met! Margaretha zal eenen gemaal van myne hand ont fangen; ik kies zelve mynen Schoonzoon, dat aegge ik u_ op myn woord van eer. En nu wensch ik u mlzyn Riedefel ftond als voor het hoofd geflagen; hy dacht op woorden om zich uittedrukken; de Marfchalk kwam hem voor; Nog eens; want ik heb u nog alles niet *ezegd: gy zyt Ridder, ik eisch het van u als een ridderlyke plicht dat gy uwe hartstochten beftrydt, want ik kan noch wil ze niet bevredigen; dat gy niemand iets ook Margaretha niet, van dit ons gefprek zegt dat gy myne dochter vermyden zult. Myn Heer ! riep Rje defel onftuimig opvliegend uit, dat kan ik niet doen" Een braave Ridder kan alles doen, antwoordde de Mar' fcbalk; ja zelfs haar gezicht zult gy ontwyken; en zoekt vooral uw aanfpraak niet te verfterken door de goedkeunng van den Heer Landgraaf. Met deeze woorden verhet de Marfchalk den Ridder en ging weder naar het flot. Rie-  BRAKENBURG. I05I Riedefel gaf zich nu geheel en al over aan de jeugdige ongeftuime drift zyner eerfte neiging, die hy nu beftryden en geheel uitroeijen moest. Zou hy zyn beminde niet meer mogen fpreeken, geen tederen lonk van liefde op haar durven werpen? Zou hy zyne liefde beftryden, en diep in zyn hart verflikken, eeuwig, eeuwig van haar afftand doen ? De dood zou my meer welkom zyn riep hy in de tomelooste fmart,en brak in eenen ftroom van traanen uit. Zo bragt hy in eenen byna zinloozen toeftand eenige uuren door, tot de avond aanbrak. De zachtere avondlucht verkoelde zyn driftig fchuimend bloed; de ftemme der Rede en Plicht liet zich weder by hem hooren; eindelyk overwon zy; hy trok zyn zwaard, dat in het heldere licht der volle maan blikkerde , en zwoer daarop, dat hy verwinnen of fterven wilde. Het offer is volbragt; 0 Eer ik heb u meer dan bloed en leven gebragt! dus riep hy uit, en ylde naar zyn Kasteel. In de eerfte drift zyner gedachten wilde hy aan de dochter van den Marfchalk fchryven. Reeds had hy de pen in de hand! Neen, neen, riep hy, gy moogt niet, gy moogt niet; fterven en zwygcn moet gy; Harde vader! gy hadt recht; myne riddersplicht zal my heilig zyn tot 'er dood. Margaretha zal denken, dat ik trouwloos ben geworden; zy zal my betichten en zeggen, waar blyft nu zyne toegezegde trouw ? en ik mag niet zeggen: Margaretha, uwe Ridder is u getrouw tot in den dood. Ach, eene liefde, als de myne, moet die door argwaan bezoedeld worden! Margaretha echter twyfelde niet aan Riedefels trouw; doch de oorzaak zyner afweezendheid kon zy niet doorgronden. Zy ftortte haare droefheid in den boezem van aaare trouwe hofmeesteres uit. Ach, reeds drie dagen Yyy 3 zyn  I052 RIEDESEL VAN zyn 'er vervlogen, zedert ik hem zag! Ach myne Hedevvig, gy telt niet even als ik, ieder ftond, ieder oogenblik, die my mynen minnaar wegrukt, zeide zy als Hedewig haar troosten wilde. Aan het hof weet' niemand iets van hem. Hy bemint my zckcrlyk nogik mm hem van gantfcher harte. En dan weende zv weder en Hedewigs troost wierd in de wind geuagen Dc Landgraaf verwonderde zich, waar toch de Ridder zich onthield? Hy zond boden af om hem optezoeken, en liet hem ten hove ontbieden. Riedefel verfcheen bleek, ontdaan en waggelende van matheid. AVat fcheelt u, lieve Riedefel? vraagde de Landgraaf' Gunftige lieer! — Ach ik ftervc! Hoe deert u iets, Ridder? _ De Ridder viel voor den Landgraaf op de knie! Genadige Landgraaf, doe my de vnendfehap van my niet te vraagen, waarom ik llerve: ik leg onder een eed. — Ridder! thands, daar ik u dacht uittetromven? Heden wilde ik voor u om des Marfchalks dochter verzoeken. — Mensenlievende Vorst, dring niet meer op my aan; - waarlyk ik mag met! — Ach was ik, toen ik aan uwe zyde vocht, een roemryken dood geftorven! Dwingt my niet te fpree! ken; ik moet lydén en ful zyn. Myn eed legt my zulks De Landgraaf drong oP hem aan; wilde hem zyn gehenn met geweld afpersfeil. Riedefel was fterk genoeg om het te bewaaren, en bejammerde, terwyl hy het hof verbet, dat hy nu verre van den besten Heer verwyderd leeven moest. Den Landgraaf ging Riedefels bedroefde toeftand zeer aan het harte, want hy beminde cn fchatte hem hoog Wat of toch den armen Riedefel zo bekommeren mag, zeide hy eens tegen den Marfchalk, en Margaretha was 'er  HRAKENBURO. 1053 'er by tegenwoordig; ik geloof dat by niet lang meer leven zal. — Margaretha hoorde niet wat de Landgraaf nog meer zeide ; zy gaf een gil en viel in onmacht neder. De vader trad woedende naar haar toe; doch zy achtte zyne dreigingen niet, en riep, als zy weder tot zich kwam, onophoudelyk, dat zy fterven wilde; zonder den edelften der mannen was haar het leven een last. Kort daarop verbreidde zich een gerucht, dat de jonge Ridder het hof en gantsch Hesfenland verlaaten had. Hy was met zyn wapendrager de poort uitgereden en toen verdweenen, en geen mensch kon zeggen, waar hy gebleven was. Margaretha was troosteloos; zy dacht van den morgen tot aan den nacht, en van den nacht tot aan den morgen, en vond geen fchaduwe eener oorzaake, waarom hy haar ontvluchtte; haare kuifche ziel had zich niets te verwyten. Was het yverzucht, waarom het baar niet gezegd ? Zy was zich niets bewust dat hem bedroeven konde, en zo verloor zy zich altyd dieper in deezen doolhof van vermoeijiogën en kommer. En wanneer haare trouwe Hedewig haar een troostlyk woord toefprak, zo zeide zy weenend; och hy ftraft my, om dat ik hem te zeer, te hartelyk beminde. De Landgraaf vernam by allen, die by hem ten hove kwamen, of niemand iets van den Ridder van Brakenburg gehoord hadde? Doch niemand wist iets het geringde van zyn noodlot te zeggen. Den goeden Landgraaf deed dit leed; het verlies viel hem zwaar. Hoe, zeide hy tegen den Marfchalk, geen mensch weet iets van hem te zeggen? Ook gy niet Marfchalk? De edele Riedefel was my zo toegedaan; wat kan hem dan hier aan myn hof ondef myne oogen bejegend zyn, dat ik niet vernomen heb. Ik wilde by ü om uwe dochter Margaretha voor hem aanhouden. — Gy dottert Marfchalk ? — Yyy 4 Ach  l054 Riedesel van Ach Heer Landgraaf, antwoordde deMarfcfcdk uwleed iaamén Roefel, was vergeeft. Niemand kon iets va„ bem zeggen: maar overal fbrak men veel van een onb kenden Ridder met een 7»,„p - • diepften rouw gl™ V" neld den vmger op den mond; De zinfPreuk was ' ooi »annetr ,k dooien ^n^^ Mer was m veele Kamp-e„ RidderfpeeL zJZ. lend geweest; maar hy ontdekte zich nergens Eens wasMargaretha's vader met den Landgraaf 00 de jacht; Hy flak zich altyd gaarne in het dk£ 2 et bosch en vlood allen omgang, op dat hy zich „ d een™ e,d, geheel ongeftoord, aan de woecie v n zy' dro hem kon overgeeven. Hier fchaamde zich de ou 1 feS ren over zyn ^ **?ï vergieten. Hy gevoelde in zyn binnenfte, dat hv 1 « overleeven zou; want hy had haar oJgeb^ £ vyl hy dus ln gedachte was weggezonken ^n^ÏÏ oovers hem aan, cn namen hem alles af; Zy Sn hen, ter.lesten Margarethaas beeld, dat met kosl ede e Sefrcentens omzet en aan een gouden ketti g va Was ontrooven. Hy vocht als een Leeuw daar Jcu doch de roovers wierden hier door des te begeerl n ' I-zelve cn vielen hem nog grimmiger aan. R £ " van hen zyn zwaard over hem uitgeftrekt tol -lyk een Ridder, met nederhang»^tl ov^ ge-  BRAKENBURG. I055 gelaat, hem ten hulp toefchoot. Hy velde twee rovers te gelyk in het zand, joeg de anderen op de vlucht, en de Marfchalk was gered. Deeze wierp zich zynen verlosfer in de armen: Myn redder, zeide hy, ik danke u myn leven; — Zie hier om deeze myne dochters wille (hier toonde hy hem het pourtrait dat zy hem hadden willen ontneemen) moest ik het nog behouden; komt met my, op dat ik u, gelyk 't behoort, kan dank betuigen. De Ridder befchouwde het pourtrait en riep in verrukking, die den Marfchalk verbaasde, God! zy leeft! Ja nog leeft zy, antwoordde hy; maar hoe zal ik uwe weldaad beloonen? Wie gy ook zyn moogt, vordert wat gy wilt, ik beloof het u. De Ridder ftortte den Marfchalk in de armen en befproeide zyne wangen met een ftroom van traanen. Als gy my beloonen wilt, edele Grysaard, dan vordere ik van u het beste, het grootfte, het kostelykftc voor myne daad. Geef my uwe dochter, Myne dochter! antwoordde de Ridder ontfteld! Ik mag ze u niet geeven; een edele Ridder heeft aanfpraak opbaar. Ik ben 't, ik ben 't, riep de vreemde en wierp zyn helm af; ik ben Riedefel dien gy verbande. Ik gehoorzaamde u; federt drie jaaren zwerf ik hier rondom, en fmoorde myne liefde in myn hart. Nu kwam ik nog eens naar die plaats te rug, waar Margaretha leeft; nog eens wilde ik die lucht inademen, die haar omgeeft, en dan voor eeuwig deeze landftreek vaarwel zeggen; ik zou naar Hungaryen ftreeven , en myn graf vinden in den bloedigenkryg, die daar uitbreeken zal. Ik zwerf reeds veele daagen in dit. digte woud om, en nadere flegts des nachts, even gelyk het fchichtig wild, uwe Vorllenftad. Hoe dikwils zwaaide ik de lans naar den burg van onzen Landgraaf en riep: Ach mogt ik daar zyn, waar gy woont, myne edele Yyy 5 Voor-  I056 RIEDESEL VAN BRAKENBURG. Voorvaderen, maar ik moet als banneling omzwerven. . De Marfchalk drukte den Ridder hartelyk aan zynen boezem, cn nodigde hem mede naar het hof te gaan. Kom zeide hy, maak my myne Dochter weer gezond, die uit liefde voor u fterven wil. Ik behandelde u hard. Vergeet en vergeef! Gy zyt een braaf man! Alles ftond verbaasd, als de Marfchalk met Riedefel ten hove verfcheen. De Grysaard verhaalde nu met bevende ftemme en nat bekreeten oogen zyn harde behandeling jegens den Ridder en de edelmoedigheid van den eerlyken jongman. Roerich beweerde dat hy hem uit eigen eerzucht zyn dochter onthouden had. De Landgraaf drukte Riedefel aan zyn hart en leide hem zelf tot Margaretha. Zy vernam nu alles: dat zy altyd was bemind geworden en dat zy nu met den Ridder voor altyd zou verbonden worden. Het is niet mogelyk haare vreugde te fchildercn na zulk een lange droefheid. Haare echtverbintenis wierd met alle pracht van den tocnmaaligen tyd voltrokken. De tederlievenden wierden de gelukkigfte echtgenooten. De braave Landgraaf, om dit huwelyk,dat hy zo zeer gewenschthad , nogfeestelyker te maaken, fchonk den Ridder in den jaare 14^7 de waardigheid van het Hesfifche Markgraaffchap erfelyk. Uit deeze echt, welke door liefde en dankbaarheid zamengekroopt wierd, ftamt het beroemde gedacht der Vryheeren van Riedefel af, dat nog met eer en roem in Duitschland uitblinkt. RE-  REGISTER der stukken, vervat in hét eerste deel van 'T MAGAZYN VAN WETENSCHAP, KONST EN SMAAK. I. Afdeeling. wysbegeerte en zedekunde. De algemeene verplichting der menfchen, om de vermogens hunner ziele uittebreiden, te verbeteren en te befchaven. . . Bladz. 3 De betrekkingen en invloed van den Christengodsdienst op de Burgermaatfchappy , tegen rousseau verdedigd. . • . . 30 Het nuttig tydgcbruik aangeprezen. . . 191 Tafereel van de opkomst en voortgang dermertfchelyke maatfehappy. . . • 211 De leerwyze van socrates. . . 365 De Voorzienigheid verdedigd, wegens het toelaa- ten van 't kwaad. 393 bonde en biederman , of fmart en genoegen. 561 Over den ftaat der Natuur. . . 595 Troostreden van servius aan tullius , over den dood van zynen zoon. . . . 733 helva en dokken, of de Fontein en de Waterval, een zedelyke vertelling. . 759 Over de Efopifche Fabelen der Ouden. . 905' Over de Vergenoegdheid. , . . . 929 //. Af-  REGISTER. II. Afdeding. natuurkunde en natuurlyke historie. Briefwisfeling tusfchen den Ridder michaclis en den Profesfor lichtenberg, over het oogmerk of uitwerkfel van de fpitfën op Salomó's TemPeI- • • Bladz. 57 Meteorologifche waarneemingen en proeven door de Heeren achard en quinquet. . Het vervvonderlyk inftincl van de Indiaanfche vogelen, in het toeftellen hunner nesten, byzonder van de Motacilla Sutoria, of het'snydervogejtie. J 99 Brief van Dr. forster aan Pr. lichtenberg over buffons Tydvakken der Natuur. .' „2p De Ligchaamen bekaden zich met Eleclrifche ftof, in de evenredigheid van hunnen omtrek, en niet van hunnen ftoffelyken inhoud, door den Heer achard. 244 Brief van Doctor forster aan Pr. lichten, berg, over de wyze, hoe de bladeren deiplanten dc lucht by zonnefchyn zuiveren, en zonder zonnefchyn befmetten. . t ^ Microskopifche waarneeming. . # 2(5_, Het Systema van den Heer peyroux de la coudreniere , wegens de zon en de vaste narren. • . 4s3 Over den natuurlyken trek der wilde dieren tot hun zelfbehoud. 440 De  REGISTER. De vorderingen, die men in de Luchtkennis gemaakt heeft, en de ontdekkingen, welke daaruit zyn voortgevloeid door den Heer A.P.v. T.Bladz. 607 Over de fchadelykheid der bloemen in de vertrekken. ..... 643 Over de Wiskunde en derzelver nuttigheid in de beoefening der Natuurkunde. . . 775 Over de gedaantewisfeling en vruchtbaarheid der Vliegen. .... 800 Levensfchets van den Natuuronderzoeker linnjeus. .... . . 805 Onzydige beproeving en verdeediging der Metaalen Blixfemafleideren, door Dr. kraijenhof. 937 Over het vliegen der vogelen, volgens de beginzelen der Aeroltatica. . . 978 III, Afdeeling. historiekunde. De roem en eer onzer Voorouderen, in het verdryven van de Spaanfche Dwingelandy en het vastftellen der vryheid, gehandhaafd en verdedigd. . . . Bladz. 105 Karakterfchets van julius c 2Öp Karakterfchets van tiiomas morus. . aoa De oorfprong en voortgang der Afgodery opgcfpoord. Eerfte Verhandeling. . . 40-j Karakterfchets van den Ridder baijard. . 488 Over de nuttigheid der Historiekunde, in 't vergelyken der levens van beroemde mannen. 653 menzikof in zyne balüngfchap. . . ^2 De oorfprong en voortgang der Afgodery opgefpoord. Tweede Verhandeling. . . 813 fouquet en pelisson. . , . gg0 loretto , een Anecdote. . . . De oorfprong en voortgang der Afgodery opgefpoord. Derde Verhandeling. . . 96o Levensfchets van den Duitfchen Veldheer quintus icilius. . ... i028 IV. Afdeeling. beschaafde letteren, fraa3je kunsten en mengelwerk. De liefde tot het Vaderland. . . ,7» Natuur niet dwaas (een invallende gedachte.) een dichtitukje. . ... De  REGISTER. De ongelukkige jongeling met het edelst hart misdaadig. . . 170 zeuxis. . - . . • . 186 Geestige trekken. . . 188, 360 en 902 Lofreden over pieter corneliszoon hooft. 305 Over de navolging der Ouden. . . 334 Over het Enthufiasmus. . . . 344 Over het Pourtraitfchilderen- . ' • 34°" Over de Triumfen der Romeinen. . 350 Minos en de Schimmen. . . . 355 De Furiën. .... 356 Uittrekfel uit een brief van den Heer zAY,Med. Dr. te Art in het Canton Schweitz. . 357 De lof van joost van vondel als Dichter. 495 Over het vergelyken van de voornaamfte oude en hedendaagfche Dichters. Eerfte Verhandeling. 525 Tafereel van den oorlog, (een dichtftukje.) 555 Over het vergelyken van de voornaamfte oude en hedendaagfche Dichters. Tweede Verhandeling. 683 Het leven van cervantes. . • 712 De Negerllaaf. , 722 De gedwongen misdaad. . . 726 Over het vergelyken van de voornaamfte oude en Hedendaagfche Dichters. Derde Verhandeling. 847 Over de vierde Ecloge van Virgilius. . S68 Over de Luim. .... 871 montague en randal. . . . 882 Ka-  REGISTER. Karakterfchets en Lotgevallen van hume. Bladz. 889 Anecdote, behoorende tot het leven van Koning Augustus den eerften. . . , gp? Gefchil der Dieren over het recht van den voor. rang .900 De orde en fchoonheid der zichtbaare fchepping. 1035 Het voorkomen van iemand, die blind gebooren, op zyn twintigfte jaar het gebruik van zyn gezicht verkreeg. . . .1040 Jacob Diimoulin, of de onfchuld door vvaarfchyn- lykheid in gevaar gebragt. . . 1045 Riedefel van Brakenburg. . , Ic>49