ALGEMEEN M A G A Z Y N, VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. IMe Dfeel, Hde Stuk.   ALGEMEEN, M A G A Z Y N, VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. behelzende: i. wysbegeerte en zedekunde. il natuurkunde «« natuurlyke historie, ib. historiekunde. iv. beschaafde letteren, fr&aije kunstbn, en mengelwerk. tweede deel, tweede stuk. TE AMSTERDAM, by d'e rven P. MEIJER en G. WARNARS, MDCCLXXXVII.   I. ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. wysbeo. II. D. Ee   4i? DE VRAAGE waarom spreekt mozes in zyne wetten .niets van denkindermoord? ——was 'er in de inrichting des volks en de wetten van mozes iets dat den kindermoord ten uiterste z e l ds aam en byna zedelyk onmogelyk maakte? — en kunnen wy dit in onze wetgeevinc niet navolgen, en de misdaad, in plaatse van dezelve te straffen, voorkomen? BEAND WOORD door den heer RIDDER MICHAELIS. J3y het doorleezen van een menigte Schriften over het middel om den Kindermoord voortekomen en zeldzaamer te maaken , waarover ik als een der gekoozen rechters myn oordeel vellen en de uitgeloofde prystoewyzen moest, viel my natüurlyker wyze in, dat ik in het Mozaisch recht niet een enkeld woord van de ftraffe der by ons zo zeer in zwang gaande Kindermoord gezegd hadde. Een andere foort van Kindermoord, daar men uit wysbeg. II. D. Ee 2 by-  e 1 8 WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE bygeloof zyn eigen kinderen den Goden opoffert, kwam daar wel in voor, dan hieraan denkt by ons, God zy geloofd, geen mensch; doch de by ons zo menigvuldige Kindermoord, het vermoorden van onechte kinderen , die de moeder tot fchande ftrekken , of die zy niet kan opvoeden , is 'er niet een enkelde reis genoemd. Wegens nalatigheid had ik my daarover niets te verwyten , want Mozes zelfs heeft aan deeze misdaad iti zyne wetten in 't geheel niet gedacht, in 't geheel geen flraf 'er op gefield, niets bevolen, hoe men by het onderzoek zich gedraagen moest, in 't kort zulke wetten gegeeven , als of het hem in 't geheel niet in gedachten ware gekomen, dat iemand, het geval van menschlyke offer uitgenomen, waarvan hy zeer dikwils fpreekt, zyne eigene kinderen vermoorden zou. Zelfs naar de bloote letter van zyne wetten zou de pleitbezorger eener Kindermoorderesfe op die vittery kunnen komen , om in twyfel te trekken of Kindermoord wel een misdaad was ? en of niet Mozes door het diepe (lilzwygen van denzei ven, den ouders het recht toekende om den Kinderen het leven weder te beneemen, dat zy hen gegeeven hadden ? Dat zou zekerlyk een chicane zyn ; want Mozes, van wien men gemeen, lyk heeft opgemerkt, dat de vermeerdering van zyn volk een der klaarblykelykfte oogmerken zyner wetten zy, en dat hy zelfs, (het geen men in verfcheide prys. fchriften een' fyneren Kindermoord genoemd heeft,) het beletten van de vruchtbaarheid des byflaaps,in 'teerllc Boek H. XXXVIII: 9,10., als Gode mishaaglyk veroordeelt, kan onmogelyk zo gedacht hebben; en uit Ezechiel XVI: 36,38, 40. fchynt zelfs te blyken, dat ten tyde van deezen propheet, die echter niet in Palaeftina, maar in de Babylonifche ellende by de rivier Chebar leef.  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD? AI* leefde, de dcodftraffe, en dat wel een buitengemeen ftrenge doodftraffe, aan de Kindermoorderesfen is uitgevoerd. Hierby blyft echter het diepe ftilzwygen van Mozes zeer zonderling, en des te meer, omdat hy eèn volk wetten geeft, dat de Pharao's voor 80 of 100 Jaaren den Kindermoord eigenlyk bevolen had, en hy zelfs, volgens dit tyrannisch bevel, reeds by zyne geboorte beftemd was om in den Nyl te verdrinken. Het fchynt als of 'er in den gantfchen tyd, dat hy de Israëliten in de woeftyne omvoer, de, geen voorbeeld van Kindermoord voorgevallen zy; want anders pleegt by, by gelegenheid eener misdaad, welker ftraffe nog niet bepaald was, God te vragen, en naar deszelfs bevel orde te Hellen hoe het met de ftraffe gaan zal. Ook dit ziet men uit het gantfche beloop der gefchiedenis, dat het vonr 80 Jaaren door Pharao gegeevene bevel , om de jonggeboorne Hebreeuwfche knaapjes in den Nyl te werpen, reeds lange moet opgehouden hebben , omdat de Pharaoos zich, wegens de groote afkeerigheid des volks tegen deeze onnatuurlyke wreedheid , zich niet in ftaat zagen langer daarop te blyven flaan: want anders zou Mozes geen volk van meer dan 600000 mansperfoonen van 20 jaar en daarover uit Egypte hebben kunnen voeren. Zekerlyfe behoorden dus de Israëliten ten tyde van Mozes niet tot die gevoellooze volken , die het wegwerpen der kinderen onverfchillig achtten; hadden zy dit gedaan, was het bevel der Pharaoos in ftand gebleven, en dan waren de Israëliten niet öoooqo man fteik uit Egypte getogen. Zelfs moeten de Tyrannen bedugt geweest zyn, dat het volk alles waagen mogt, als men op den Kindermoord ftaan bleef. Dit nu is zekeilyk niet meer dan natuuriyk, doch by een volk, dat nog zo veel natuurlyke liefde voor de kinderen heeft, kan toch d« Ee 3 vrets  420 WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE vrees voor fchande en armoede tor Kindermoord in en» kele gevallen aanleiding geeven , even als by ons in Duitschland. Men zou mogclyk op de gedagte komen dat Mozes daarom niets van den Kindermoord fpreekt, omdat hy, in de zekere vooronderftelling zynde, dat dit, even zo wel een doodflag als de moord van vohvasfenen zynde, op even dezelfde wyze moest geftraft worden, dieswegens omtrent deeze misdaad niets byzonders nodig achtte te bepaalen. Doch hierdoor wordt zyn diep ftilzwygen niet volkomen gerechtvaardigd. De moord van een volwasfene moest, naar het Mozaifche recht, even als alle andere misdaaden , door getuigen beweezen worden, en dit kan gemeenlykgefchieden, fchoon zy ook niet onmiddelbaar den moord zeiven , maar flechts zo iets , dat ten bewyze van denzelven (trekken kan , gezien hadden ; en als 'er ook al geen de rninfte fpooren waren om den moordenaar te ontdekken, dan was 'er in 't 5 B. Mof. XXI: 1-9. een byzondere verordening boe men met het gevonden lykhandelen zou. Dit nu is meestendeels by den Kindermoord anders; door getuigen kan het niet ligt beweezen worden, want het gefchiedt in het verborgen; en vindt men het lyk van een nieuwgebooren kind, dan geeft ons de Natuur zelfs een middel aan de hand , dat ook onzen wetgeevers niet ontgaan is, om de moorderesfe te ontdekken; bezichtiging namelyk der geene , op welke ergens een vermoeden valt, dat zy kortelings mogt bevallen zyn: men zou dus ook deswegens een byzondere befchikking verwachten, te meer daar de woeftyne zo veel gelegenheid gaf om deeze misdaad te begaan, doch — niets hiervan ! By zyne gehecle verordening wegens een gevonden lichhaam, en dat niet in de woe- fty-  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD? 4»! fiyne, maar eerst vervolgens in Palseftina , denkt TVIozes zelfi niet aan de lichhaamen van kinderen , daar hy vooronderftelc, dat zy op het veld gevonden worden : in plaatze dat men de lichhaamen der kinderen, die tot rechterlyk onderzoek aanleiding geeven, gemeenlyk in 't water vindt, en naar zyn eigen verhaal, ten tyde als hy gebooren wierd , de Nyl van kinder-lyken moet geftroomd hebben. Daar nu de Pharaoos den Kindermoord, het wegwerpen der kinderen in den Nyl, geboden hadden, zo zou het toch noodzakelyk hebben kunnen zyn, het volk uitdruklyk te zeggen, dat de Kindermoord een misdaad was ; althans zou men in het hoofdftuk dat ten opfchrift voert: gy zult niet handelen naar de zeden van Egypten, waarin gy gewoond hebt, (3 B. M. XVIII: 3.) ietsdiergelyksvan hem verwachten moeten. Doch ook hier vindt men niets van het geen wy Kindermoord noemen, niets van het ter vondeling leggen of wegwerpen der Kinderen, (vs. 21.) als of hy buiten den bygeloovigen Kindermoord geen anderen kende, noch zelfs verwachtte. Zo veele andere oude volken hadden toch het recht de Kinderen op het land ter vondeling te leggen , als zy ze niet opvoeden wilden , en zelfs tot den tyd van Ezechiel was dit onder de nabuurige volken zo gebruiklykjdat Ezechiel H. XVI: 4, 5, 6. daarvan een afbeelding ontleent. Hier zat men ten minften de duidlyke verklaaring verwachten : Gy zult naar deeze zeden van andere volken niet handelen. Dat hulpeloos verlaaten der Kinderen is moord! Doch — niets hiervan. Uit dit 'alles vloeit natuurlyk het vermoeden voort, of dat de Kindermoord ten tyde van Mozes buitengemeen zeldfaam of geheel ongehoord geweest is, zo dar Ee 4 hy  ^ïl WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE hy het in 't geheel niet nodig achtte van denzelven in zyne wetten te fpreeken ; dien Kindermoord alleen , weiken onze wetten onnodig vinden te verbieden, daar men zyne kinderen, om rampen aftewenden of zegen aftefmeeken , aan Hercules of Saturnus (Baal en Moloch) ten offer bragt, zag hy voor zo waarfchynelyk, en het voorbeeld van andere volken zo verleidelyk aan, dat hy tegen denzelven by herhaaling de gedrengde wetten geeft: Het gantfche volk zou hem, die zynen zoon offert of offeren wil, teritond zonder eenig rechterlyk onderzoek (leenigen. Voor den Kindermoord daarentegen , die by ons zo dikwils uit vreeze voor fchande of uit armoede begaan wordt, fchynt hy by zyn vol !c ten zynen tyde volkomen zeker geweest te zyn. En in de daad men vindt heden hog volken, die juist niet by uitftek zedelyk goed te noemen zyn, onder welken de Kindermoord buitengemeen zeldlaam is. Een man, die zich geduurende den laafden oorlog eenige jaaren in America had opsehouden, en van daar teruggekomen was, maakte my wegens dè prysvraag, over welke ik de eer hadde als rechter gefield te zyn, de volgende aanmerking: In de Engeifchë Coloniën van dit land (de tegenwoordige derden vryeStanten van America) zou het ten hooglten overbodig zyn zulk een vraag optegeeven , omdat inen daar van Kindermoord niets hoort, en het geene moeder invalt zulk een onnatuurlyke misdaad te begaan. Dit bericht was my des te aanmerkelyker, omdat in America veele dingen, die den Kindermoord veroorzaaken kunnen, by elkander komen; een volk dat op een taamlyk hoogen trap van befchaafdheid en weelde daat — een nieuw en aankomend volk. —Weelde en befchaafdheid zyn toch by ons een hoofdoorzaak van Kindermoord j en oüdtyds gebruikten nieuwe  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD? 423 we volken het recht om hunne kinderen te verwerpen, tot dat de wetten het hun benamen ,. doch in America is de wetgeevende macht van ouds zeer zwak geweest. De oorzaak -van deeze verfchyning wist myn berichter my niet te zeggen, hy had 'er nooit over gefilofofeerd: Mogelyk dat de ftraffcloosheid van de geenen die ten val gekomèn zyn, zelfs zo dat 'er geen fchande aan gehecht is, en de daar by nog fpaarfaame bevolking van een on. meetbaar groot land, waar de menfchen duur zyn, en ligt hun brood verdienen kunnen, geen gering aandeel hier aan hebben; gelyk ik my ook erinnere wel gehoord te hebben dat de Colonisten in America het best voortkomen , als zy veel kinderen mede brengen, die zy altyd ten gelde maaken kunnen. De deugd heeft zekerlyk aan her ontbreeken van deeze misdaad wel het minfte aandeel. Want de Coloniën waren eertyds de plaats, waarheen Engeland zyne dieven en misdaadigers verbande , en zelfs Duitschland een zeer groot deel zyner menfchen , die juist de beste niet waren, heen zond. Doch wegens deeze uitzondering vau America heb ik my niet te bekommeren, enzalflegts deeze weinige parallellen met het volk, dat Mozes wetten gaf,opgeeven: het is een volk, dat eigenlyk van den landbouw beihat, dat geen adel, en dus geen zo naauwgezette kieschheid wegens de gelykheid van rang in den echt heeft, by wien de menfchen zeer veel waard zyn, en lyfeigenfchap plaats heeft, doch zo dat men zich in zeven jaaren kan vry werken (die zeven jaaren mogelyk wel uit Mozes wet genomen, dat dedenkwyze der eerftePresbyteriaanfche bevoikers van dit land waarfchynlyk maakt), en dat men aan de ten val gekomene dochteren geene ftraffe oefent. Doch nog fonderlinger dan al het ftilzwygen van Mozes is het Proces, dat twee openbaare Hoeren, i B. Ee 5 Kon.  424 WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE Kon. III: 16-28. tot voor Salomo's troon brengen. Dat de eene uit moederlyke liefde haar eigen kind behouden wil, en daar over haar beklag doet, is niet te verwonderen ; by haar klopt het moederlyk hart, en ik heb zulke ten val gekomene dochteren ook in Duitschland gezien, die, niet tegengaande alle onaangenaame gevolgen , echter om niets ter waereld haare kinderen zouden gemist hebben. Maar dat de andere, in plaats van zich daarover te getroosten, dat zy haar eigen kind in den flaap dood gelegen had, en het nu niet behoefde optevoeden , een vreemd fteelt, daar zy geen moederlyke liefde voor hebben kan, en het dan toch opvoeden moet, die zaak tot voor den troon van Salomo vervolgt, en hem zelfs de beflisfing ten uiterlte moeijelyk maakt, ja eindelyk met zulk een woede, die haar verraadt de waare moeder niet te zyn, zegt, dat het Kind liever mogt verdeeld dan de andere gegeven worden, overtreft alles wat in Duitschland als mogelyk kan gedacht worden. Daar zelfs hoeren zo greetig zyn naar kinderen, hoe kan men daar Kindermoord vermoeden ? Hier ontftaat nu de vraag: Was in de inrichting des volks en de wetgeeving van Mozes iets dat den Kindermoord ten uiterlte zeldfaam en byna zedelyk onmogelyk maakte ? En kunnen wy dit in onze wetgeeving niet navolgen, en de misdaad, in plaatze van dezelve te ftraffen, voorkomen? De eerfte vraage met Ja! beantwoord, (luit niet terflond een Ja! op de andere in zich: want een wet, die in dien tyd mogelyk was, kan in onzen tyd welligt niet mogelyk of ten minften by ons na» deeliger zyn, zo dat het voorkomen van Kindermoord met de fchadelyke gevolgen van denzelven in evenwigt ftaat. Beide vragen moeten daarom in de beantwoording van eikanderen afgezonderd worden. Wat  I WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD ? 415 Wat het eerfte betreft, ik houdc het voor zeker, en bet valt ook byna op het eerfte oogenblik in het oog, dat by het Mozaïsch recht de Kindermoord een byna onmogelyke misdaad wordt, ten minften by zulke moeders, die van het gebruik van haar verftand niet beroofd zyn : want ik zonder hier zekerlyk dat geval uit, waarin een moeder uit razerny, of uit eene buitengemeen zeldfaame onnatuurlyke haat jegens haare Kinderen, tot deeze fchrikkelyke daad gedreven wordt, gelyk ook het reeds bovenge-. noemde, waarvan Mozes dikvvils in zyne wetten fpreekt, wanneer niet zo zeer de moeder als wel veeleer de vader, uit een fomber bygeloof, zynen zoon den Heiden, fche goden ten offer bragt. De gewoonlyke dryfveeren van den Kindermoord, die ik in de helft der Prysfchrifcen, en dat in eenigen zeer fchoon uitgevoerd, vinde, zyn: 1) De groote, fomtyds geheel onuitwiVchbaarefchan. de, die met een onechte bevalling verknocht is , en die de Overheid haardbor alle mogelyke wetten niet ontneemen kan. In veele fchriften vind ik wel wetten voorgeflagen, die zelfs de ouders op het fcherpfte , en zelfs onder ftraffe, verbieden hunne ten val gekomene dochteren eenig verwyt te doen ; doch gedeeltelyk waren deeze wetten te hard, dan dat zy een niet geheel uit flaven beftaande volk konden gegeeven worden; en deels hangen eere en fchande (men ziet het by onze vrugtelooze wetten tegen de Duellen) niet van de befchikking der Vorften , maar alleen van de vrye denkwyze van het publiek af; en fchoon ook de wetten al beletten konden , dat men de ongelukkigen geen bitze verwyten deed, konden zy echter den gemeenzaamen omgang met dezelven niet beveelen, waarover zy eigenlyk niet te zeggen hebben j en deeze onttrekking is reeds een fchande, wel-  42Ö WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE welke van haar, die de oorzaak weet, fcherper gevoeld wordt, dan woordelyke verwyten die men altyd nog beantwoorden kan. 2) Üe verlooren hoop van zulk een huwelyk te doen, als de ten val gekomene anders zonder deezen misftap had mogen verwachten. 3) Hier by komen nog dikwüs burgerlyke of kerkelyke ftraffen, die gemeenlyk van een befchimpenden aart zyn. Deeze drie oorzaaken maaken dat de Kindermoord daar het menigvuldige plaats vindt, waar de Sexe een fyner gevoel van de eer heeft, en deeze zelfs boven het leven Helt. 4) De zwarigheid en dikwüs onmogelykheid om het kind optevoeden, die, gelyk in meer dan een gefchrift is aangemerkt, zomwylen zo verre gaat, dat de moeder wezenlyk uit mcdedooïjen haar kind doodt, wyl zy het voor haar oogen ver/.magten ziet: waarvan dan waarlyk het grootlte deel der f'chuld op reekening onzer wetten of derzelver gewoone uitlegging en toepasfing komt. 5) Alle deeze oorzaaken echter zouden minder Kindermoord voortbrengen, als 'er minder onechte byflaap plaats had, doch door de laate huwelyken en toeneemende weelde, die zo veele mansperlbonen van het huwelyk afhouden, wordt de onechte byflaap, en dus ook alle deszelfs gevolgen, veel meenigvuldiger. Doch deeze oorzaaken, zonder weike een zo onnatuurlyke en met de menfchelyke neigingen tegerdtrydige misdaad onmogelyk wordt , hebben by het Mozaïsch recht en de zeden des volks, dat Mozes wetten gaf, geen plaats. 1) De vroege huwelyken cjer Israëiiten maakten natuurlyker wyze den onechten byflaap veel zeldfamer dan hy  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD ? 427 hy by ons is ; en nog heden vindt men, niet tegenftaande de grootfle verandering in de zeden des Joodfchen volks, echter onder de Joden,vroege huwelyken, en, diensvolgens, minder ontucht. Weelde, en van tyd tot tyd hooger klimmende onkosten , die by het huwelyk vereischt worden, is by ons een groot beletzei van vroege huwelyken, en maakt dezelve by veelen onmogelyk. De gelyicheid van rang, die by de keuze van een vrouw, naar onze zeden, moet «L acht genomen worden, en byna tot een wet geworden is, maakt dit beletzel nog veel zwaarder, te meer daar de andere fexe van tyd tot tyd meer behoeften9 heeft, en niet denkende, dat gemeenlyk de ouders in hunne jonge jaaren, toen zy trouwden, nog niet die inkomllen hadden, die zy nu in hun vyftigfte of zestigfte jaar hebben, wil de dochter wel geen vyftigjaarigen bruidegom hebben, maar verwacht echter van hem meer onkosten, meer bevrediging van haare door kunst gekweekte neigingen, dan zy in haars ouders huis gehad heeft. Dit verbiedt reeds de meefte jongen mannen aan een huwelyk te denken, waar by dan nog komt het onnoemelyk getal derzulken, die zonder hunner handen arbeid leeven, en daarby aanzienlyker zyn willen dan anderen, aanzienlyker dan hunne ouderen: te weeten de ftudeerende jonge lieden. Met deezen is onze Staatoverkropt; het duurt dikwüs lang eer zy bevorderd kunnen worden, omdat de een den ander in den weg ftaat, en dus moeten zy ook laat trouwen, waarvan dan een ieder de gevolgen kan opmaaken ; verleiding van jonge meisjes tot ontucht, of dat nog erger is, zelfsverzwakking door eène onnatuurlyke bevreediging hunner driften. In  428 WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE In veele landen komen hier nog by de groote Haande legers , en dat den lbldaat uit een kwalyk begreepen ïtaatkunde het trouwen verboden is, of fchoon hy dikwils niet zo veel heeft om vrouw en kinderen de kost te kunnen geeven» Oorzaaken genoeg om de huwelyken zeldfaamer te maaken ! Hoe lange moet een meisje wachten , eer het haare natuurlyke driften op een wettige wyze bevredigen kan ! Welk een fterke verzoeking tot misdappen! Hiertegen ftelle men zich een volk voor, dat de onze huwelyken zo zeer bezwaarende weelde nog niet kende, waaronder geene de minde gelykheid van dand vereischt wierd , maar waar de Heer zyne flavin nam, of haar zynen zoon tot eene byzit gaf(Mozaischrechtbl. 87-88.) dat van akkerbouw en omzwervende veehoedery leefde, den eenigen dam Levi (omtrent het vyftigde deel des volks) uitgenomen, wien de geleerdheid erfelyk bleef, doch die ook van de tienden leeven konde* Wel is waar men plag zyn vrouw te koopen , doch voor een zeer maatigen prys, dat met onze , zo dikwils het vermogen van den. vryer te bovengaande, en hem in fchulden deekende gefchenken, in geen vergely. king komt. De vryer behoefde de vreeslyke vraag niet te wagten: Kunt gy nu op uw twintigde ofvyfentwintigde jaar zo veel winnen en jaarlyks opleggen , dat myn dochter, als gy komt te derven, overeenkonrftig haar fatfoen leeven kan ? — Honderdduizend foldaaten, die ongetrouwd blyven moeten , talryke Candidaaten , die eerst na hun dertigde jaar hoop hebben om de kost te winnen , kende men nog niet. Ook niet zo veele dienstboden , maar wel lyfeigenen, wien hun heer het trouwen zeer gaarne toedond, omdat de kinderen hem toebehoorden en een aanwas van zyn vermogen waren.  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD? 429 Zekerlyk moest ook, toen dit volk ryker wierd, dat eerst na 600 jaaren onder Salomo gefchiedde, de weelde natuurlyker wyze onder hetzelve toeneemen, doch zo lang nog geen gelykheid van rang onder egte lieden was ingevoerd en ieder aanzienlyk man een gemeen meisje, zyn eigen ilavin, neemen kon, was dit zo groot een beletzel niet in de huwelyken: zelfs de aanzienlykfte juffers moeften in haare vorderingen maatiger zyn zo zy niet ongehuuwd blyven wilden. En ik denk dat zy hiertoe des te eer verflaan zullen hebben, daar zy zelfs het voorbeeld van Koninglyke Princesfen voor zich zagen , die geen Koningen, maar onderdaanen ambtenaaren van Koning Salomo huuwden , en dus meer dan één trap affteegen. By de Hammen, die van de veehoedery leefden behoefde de Vader zyn vroeg trouwenden zoon flegts een klein gedeelte van de kudde te geeven, waarvan hy in den beginne niet dan zyn nooddruft hadde , doch die zich van tyd tot tyd vermeerderde , en waarby men ook de kinderen vroeg tot weiden gebruiken kon, zo dat zy zelfs rykdom en winst wierden. Wanneer by hen, die.den akkerbouw dreeven, de vaderlyke akker die ten tyde der eerfte uitdeeling tamelyk groot was' eindelyk ter verdere verdeeling te klein geworden was' hoewei dit, laater plaats had, daar het als een volle eigendom kon bearbeid worden en aan geene belastingen onderhevig was, waren 'er echter voor de jonge manfchap nog andere middelen overig , om akkers te verkrygen. Wat in den beginne flegts als weidland gebruikt wierd, deelde men, naar het oogmerk van Mozes, in akkers, daar het reeds meerder menfchen voeden kon; men begon onbebouwde velden te ontginnen men veroverde meer land van de Cananiten, men plantte  430 waarom spreekt mozes in zyne te kleine Koloniën , ook zelfs in afgelegene landen. Dat land , het welk de Israëliten toegedeeld was, en welker grenszen veel uitgeftrekter waren, dan men de. zelve, volftrekt tegen de zin van Mozes en de historifche boeken maakt, kon verre meer dan de van Jofua ingevoerde 600000 man voeden, ja niet flegts zo veel, als werkelyk onder David geteld wierden, maar zelfs nog veel meer. Het zwaard moest fomwylen wel eens wat ruimte maaken, omtrent als by de oude Duitfchers, doch flegts met dit onderfcheid, dat deeze, wanneer zy over den Rhyn trokken, de door krygstucht verre tegen hen opgewasfen Romeinen voor zich vonden, die hun een wooning in de andere waereld aan weezen, daar de Israëliten met geringe volken, die van de Cananitcn waren overgebleven, en die met geen anderen in verbintenis (tonden, nog eenige hulp verkreegen, te doen hadden. Hier komt my weder Noord-America te binnen. Deszelfs verbazend fchielyke bevolking, die zich, gelyk ik uit franklins eigen mond voor den oorlog gehoord hebbe, in vyfentwintig jaaren verdubbelde , hing grootendeels daarvan af, dat ieder vroeg trouwen, verder land waards trekken, daar de bosfehen nederhouwen, en dan het land houwbaar maaken kon ; juist dit was ook het geval der Israëliten-, en moest het vroege trouwen zo lang bevorderen, tot dat het gantfche land van den 3o(len graad der breedte, tot den 3i(ten volkomen metinwoo. neren vervuld was , het geen egter tof op Salomo niet gefchied is, en na dien tyd nog minder, want in laatere dagen is de bevolking in het Israëlitifchen ryk, zo wel als in dat van Juda, merkelyk afgenomen. 2) Een groot Politiek kwaad , dat Mozes in zyne wetten dulden moest, de Veelvvyvery, bragt zeer veel toe  Wetten niets van den kindermoord? 431 roe tot het vroege trouwen der meisje?. Daar mans en vrouwsperfoonen niet ilegts genoegzaam gelyk in getal , ' maar veel eer de tot het huwelyk gefchikte perfoonen van ons gellacht verre meerder zyn dan van het andere , zo lang geen ongëwoone verderflyke oorlog de orde der Natuur omkeert, zo begrypt men van zelf, dat, waar de veelwyvery is ingevoerd, mans» perfoonen zich moeite moeten geeven om meisjes te krygen, en deezen zeeker niet nodig hebben oude juffers te worden. Is een meisje huuwbaar, zo zal het haar *niet ligt aan gelegenheid tot een goed huwelyk ontbreeken , te meer als de zeden haar niet noodzaaken , haare natuurlyke neiging om de gelykheid van rang te moeten onderdrukken. En by zulke vroege huwelyken moest dan noodzakelyk het grootlte deel der verzoeking tot misftappen der jeugd by de meisjes vervallen, althans wanneer zy reeds vroeg door haare moeder van de vreeslyke wet, 5 B. Mozt XXII: 13-21 (Mof. recht §. 92.) die niet op het in de kraam komen , maar op het ontbreeken der teekens van maagdom levensftralfe zette,.onderricht wierden. Waar nu daarentegen een meisje de fterkfte drift der Natuur, en dat wel in die jaaren,daar dezelve zig het eerst doet gevoelen , en de meisjes nog geene ervarenis hebben , niet door een huwelyk bevredigen kan, is het dan daar te verwonderen, dat zy door dezelve tot eene andere voldoening aangeprikkeld worden? 3) Daar by was de afzondering van beide gedachten onder de Israëliten veel grooter dan by ons, en dus ook niet zo veel gelegenheid tot verleiding, en 4) Indien 'er al een bezwangering gefchied was, had dezelve, naar Mozes wetten, zich byna van zelfs den ouderen moeten ontdekken en aanleiding tot navraag wysbeg. II. D. Ff geet  432 WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE geeven. By orrs kunnen ouders, die geen kwaad vermoeden op hunne dochters hebben, (en gemecnlykhoopen zy uit ouderlyke liefde van hunne kinderen altyd het beste, — volkomen heilige onfchuld, —want hunne kinderen zyn immers niet als andere!) dikwils 'er niets van te weeten komen , of zy haare maandelykfche reinigingen hebben ; de vader weet gemeenlyk niets hiervan, het zou zelfs byna onbetaamelyk zyn, als hy zich hierom bekommerde, en het naaukeurig wist of zyne dochter haare veranderingen had of niet ? Het gevolg hiervan is , dat ouders de zwangerheid van haare dochter niet merken , en fchoon deeze zelfs wenschte, dat haare ouders hiervan bewust waren, om zich van hunne hulp te be Henen , en met hen te kunnen raadpleegen, hoe zy zich best tegen haaren verleider gedraagen, en de nodige toe (iel tot een geheime bevalling, maaken zou, zo blyft toch echter, na het verlies van den maagdekken ftaat , by een meisje dat wei opgevoed is en een kiesch gevoel van de eer heeft , zo veel maagderyke fchaamte over, dat zy het woord niet over den tong brengen kan, waardoor zy haar droevig geheim den ouderen gaarne ontdekken wilde. Zelfs de gedachte dat zy haare ouders ten uiterfte bedroeven zoude, maakt de beste dochter, die zo gaarne fpreeken wilde , ten eenemaal (lom; en de ouders hebben haar te lief, om eenigen argwaan te voeden. By het Mozaisch acht ontdekte zich de zwangerheid der doch. ter den oud ren, ook den vader, van zelfs. Een meisje Wierd Lrvitisch o rein, als zy haare maandelykfche veran ►erirtg had, zy moest zi. !> van de overige familie afzonderen , dorst niemand aanraa: en : gefchiedde dit nu gedüurende een paar maanden niet,zo moestniet alleen de moeder, maar zelfs de vader merken, dat de ge-  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD ? 433 gewoonlyke zuivering geen plaats had , haar ondervraagen, cn naauwer op haar acht geeven ; kundige leugens, nabootzing der teekenen van maandelykfche veranderingen waren niet ligt te verwachten, daar een misftap geen zo vreeslyk ongeluk was als in onze da. gen, en 5) De geene, die een meisje beflapen hadmoesthaar voldrekt trouwen , indien de vader ze hem geeven wilde; doch vond deeze zulks niet goed, dan moest hy haar zo veel geeven, als anders de koopprys van een echte vrouw was; welk van beiden hy doen wilde, flond niet in zyne keuze, maar was alleen aan het goedvinden van den vader der bezwangerde overgelaten. Hiervan was nu het gevolg, dat de ten val gekome. ne geheel geen vrees behoefde te hebben, door haare bevalling de hoop op een toekomend huwelyk te verliezen , en altyd ongetrouwd te blyven: haare zwangerheid voor de ouderen te verbergen, of eigenlyk dezelve niet rechtdreeks te ontdekken, hiervan kon geenszins de vrees voor de gevolgen, maar flechts jufFerlykefchaajnte en vrees van de ouders te bedroeven, haar afhouden. Zelfs de gevolgen van den onechten byflaap, zwangerheid en bevalling, waren eerder een troost voor haar, omdat zy daardoor een bewys tegens het mansperfoon had, en hem ten huwelyk eisfchen kon. Nog verder was het gevolg, dat haare zwangerheid haar aan geen groote verachting by andere meisjes , niet aan een onuitwischbaare fchande, blootftelde. Zekerlyk zal haar deeze misftap wel eens verwytingen, en zelfs voor eenigen tyd de verachting van haare bekenden op de hals gehaald hebben , doch het was alleen de daad der misftap zelfs, niet de bezwangering, niet de geboorte van een kind , dit was veel eer een geF f a nees-  431 WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE neesmiddel daar tegen; door het huwelyk kreeg zy toch haar eer weder, en in het toekomende van haar leven moest deeze misftap van haare jeugd van zelfs vergeeten worden, even als wy het vergeeten, wanneer een vrouw een paar maanden te vroeg in de kraam komt, en het vermoeden op geen anderen dan op haaren man vair. In 't kort zy was niet blootge leid voor die minach-ing, die thans by ons een meisje dat ten val gekomen is , en door haaren verleider verlapten wordt, den gantfchen tyd haares leevens te wachten heeft. 6) Straffe Rond op de onechte bevalling eener Isra^. litifc.e, (mogelyk met uitzondering van een priesters dochter} in 't geheel niet, zo min geldftraffe alseeni^e fchandftraffe, of iets dat naar onze haatelyke kerkboete gelykt. Zelfs is 'er geen zondoflerande voor verordend, dus volftrekt geen openlyke bekentenis van den befchaamenden mislrap. 7) Daarentegen had de heimelyke ontucht, die in '« vaders huis begaan en door geene bevalling ontdekt was , waar door de toekomftige bruidegom bedrogen wierd, alle die fchroomeiyke, en nog veel erger, ge. volgen, dan by ons een onechte bevalling. Vond^de jonge man zyn bruid in de eerfte nagt niet als maagd, zo zond hy ze, even gelyk by veele andere zuidelyke' volken, den ouders wederom te rug, by welke zy, daar deeze zo grovdyk van hunne dochter gehoond waren, flegte dagen gehad zal hebben, en aan verachting genoeg zal bloorgefteld zyn geweest; en zo men over haar klachtig viel, het geen echter zelden het geval was, en het wierd ontdekt, darzy de teekenen van maagdom door voorgaande ontucht verlooren had, zo wrdzy, omdat zy haaren man bedrogen had, gelyk een echtbreekfter geftraft en even als deeze gefteenigd. Zie de oafte §. van het Mozaïsch recht,  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD? 435 recht, welke paragraaf men geheel doorleezen moet, om zich een juist begrip te maaken van dit ons zo vreemd zynde recht. Dus was het niet de bevalling, niet het kind,maar de flegte daad der ontucht zelve,en eigenlyk flechts in zo verre als dezelve door geene bevalling ontdekt wierd, die haar de hoop op een luwelyk benam, ten fchande maakte, en zelfs aan lyf Irahvn Moot ftelde. Zwangerheid en bevalling was, gelyk ik voorheen ge. zegd hebbe, tevens een heelmiddel tegen dit alles. Hoe was het nu by deeze wetten mogelyk, dat eene ten val gekomene haare zwangerheid kunftig verftommelen) en het kind ombrengen zou, waardoor zy zekerlyk de teekens van maagdom niet wederkreeg? Het is waar , fchaamachtigheid , ook wel kinderlyk ontzag voor haare ouderen en vrees om dezelven te bedroeven, zullen het haar tot een harde post gemaakt hebben, den ouderen van zelfs deeze vernederende ontdekking te doen. Zckerlyk zal zy flechts gewenscht hebben dat de ouders dit zelfs deeden , en als deeze, hy uitblyvende maandelykfche veranderingen, eenig vermoeden opvatteden, zo moest zy onzinnig geweest zyn, om dat be« flendig te blyven loochenen wat gefchied was. De tyd fpoeide toch vast aan, dat 'er een vryer om haar uitkwam, en wanneer die geene teekenen van maagdom by haar vond, had zy niet dan een fchandelyke terugzending, verachting in haar vaderlyk huis, of zelfs den dood te wachten,' hier moest haar dan toch, ook buiten bezwangering, het hart geklopt hebben, zy moest met ontdekking vau 't geen gefchied was, haare ouders gebeden hebben, om of den vryer af te (laan, of hem van dat geen kennis te geeven wat gefchied was en in zyn magt ftond om haar te vergeeven. 8) Naar Mozes wetten bleef de lyféigenfchapin ftand; Ff 3 Men  436 WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE Men kon niet alleen zich zelfs, maar ook zyne kinderen tot lyfeigenen verkoopen , zo echter dat de lyfeigenfchap by een Israëliet alleen tot in het zevende-jaar, niet levenslang duurde; welke zeven jaaren ik vermoede dat by een verkogt kind eerst van dien tyd af gereekend wierden, dat het volwasfen was en volkomen dienden doen kon. Wat men ook tegen de lyfeigenfchap mag inbrengen , dat zy beneden de waardigheid van een mensch is , geeft zy echter den mensch eene geldwaarde, en maakt dat het niet aan ryken ontbreeke, die een kind uit inzigt van eigen voordeel onderhoud en opvoeding geeven; De allerarmde ouders, zelfs niet de moeder die verfcheide onechte kinderen gehad had, kon in verzoeking komen, aan haar kind, omdat zy 'er geen onderhoud voor hadden, de hand te daan, om het niet te zien verfmachten: zy hadden het flegts te verkoopen , dan wierd het niet alleen opgevoed, maar zy zelfs won nog het koopgeld , dat van een kind echter gering was. Zo hard was, ten minden voor een Israëlitisch kind deeze lyfeigenfchap niet, dat zy levenslang duurde. Zelfs wanneer een lyfeigene uit onechte byflaap vruchtbaar wierd, had zy wegens den onderhoud voor haar kind geen de minde zorg, het behoorde haaren heer, en, zonder te vraagen of het echt of onecht ware , het was hem geboren , en hy maakte het groot uit dezelfde zucht, waaruit hy een kalf nier verfmagten liet, dat hem zyne koe geworpen had. Als edelaartig wil ik dit juist niet roemen, maar het kind was echter bezorgd. Hier zal men zich mogelyk weder de Engelfche en Duitfche Koloniën in Noord-America te binnen brengen ; by hen is lyfeigenfchap, maar niet voor het gantfche leven, maar even als by Mozes, voor zeven jaar. Kin-  wetten niets van den kindermoord? 437 Kinderen zyn uit dien hoofde een rykdom; de arme aankomeling, die veele kinderen medebrengt, verkooptze, wint daarby de betaaling zyner reis van Europa naar America, zonder zelfs lyfeigen te worden, en behoudt nog iets overig om zyn huishouden optezetten. Reden genoeg van de zeldzaamheid van den Kin dermoord in Noord-America, fchoon ik hier nng andere oorzaaken zou kunnen opgeeven; in den ouden I ftaat gemeenlyk een flegter foort van ontucht, waarte. gen de dagelykfche omgang der beide fexen onder eikanderen , die de natuurlyke driften opwekt, een der beste behoedmiddelen fchynt te zyn. De al te kloosterachtig ingerichte fchoolen , waar men geen jong meisje te zien krygt , toonen dit met hun voorbeeld: Een nog erger foort van ontucht zal ik hier niet aanvoeren , men kan het wel gisfen, als men weet, om welken tyd en waar de onnatuurlyke zonden eerst in Duitschland in de mode geraakt zyn. In de landen van Afie, ook wel in anderen, waar nog heden de afzondering van beide gedachten in weezen blyft, vindt men zo veel verleidingen van meisjes niet, dat is waar, maar daarentegen juist de aangeftipte flegterc foorten van ontucht. Deeze afzondering was ook het werk van Mozes wetgeeving niet, maar van de zeden des volks, die haare goede en flegte gevolgen had, doch, zo ik denke, met een overwigt der laatften. Mohammed heeft zich van de zeden zyns volks .laaten vervoeren, om haar als Gods gebod in zyne wetten intelyven, doch niet Mozes. Ik erinnere my hierby het zonderlinge antwoord op een prysvraag, die ik in een der ingekomen fchriften vond: Doet zo ah in Feneti'èn! De gedachte was vermoedelyk, dat men openbaare hoerhuizen moest aanleggen ; men kon het antwoord ook dus verftaan: Voert de Pederastie in ! Dit was zekerlyk een krachtdaadig middel tegen den Kindermoor I, doch tevens een tienmaal grooter kwaad in' de plaats van een geringer. En het  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD? 445 het voorfchrift voert de Afiatifche afzondering der kunnen weder in, zou in zyne gevolgen tamelyk genoeg hier mede gelyk ftaan. I I. Middelen, om ook zulken, die reeds ten val gekomen zyn, van Kindermoord aftehouden. 1) Een Levitifche wet, zo geheel overeenkomftig met de oude zeden van Afiën , naar welke een vrouw, ten tyde van haare maandelykfche veranderingen, onrein is, en anderen niet mag aanraaken zonder haar te verontreinigen, weder intevoeren, zal vermoedelyk niemand voorHaan; de onmogelykheid blinkt van zelfs in de oogen: Als een Godsdienftige wet befchouwd hebben wy ze niet en als een burgerlyke zou zy niets helpen. Wy moeten dus de voordeden van deeze Levitifche wet noodwendig ontbeeren , en hebben niets om 'er voor in de plaats te ftellen, of het is te hard. 2) Dat hy , die een meisje beflaapen had, haar noodzakelyk trouwen moest , zo de vader ze hem geeven wilde, was een der natuurlyke billykheid zeer overeenkomftige wet van Mozes. Zonder het geringffe van Mozes befchikking te weeten, hebben zeer veelen, welker fchriften ingekomen waren, denzelfden voorllag gedaan (eenigen weinigen, wien zou het verwonderen? met eene uitzondering voor den adelyken verleider) het fchynt ook in den eerden opllag zeer natuurlyk en tot het oogmerk toereikende te zyn. Hartelyk wenschte ik dat hec een (tuk onzer wetgeeving mogt worden, doch alleen in zo verre als naar de tegenwoordige omftandigheden mogelyk is, en om deeze beperking te begrypen , moet ik de hiermede verknochte zwarigheden aanvoeren. Ten  446 WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE Ten tyde van Mozes had de wet geene hardigheid „ ieder moest haar billyk vinden: doch nu, daar wy eenmaal de gelykheid van rang in het huwelyk gewoon zyn, en haare,geenszins flegts ingebeelde aangenaamheden kennen, reeds in het huis onzer ouderen en daaglyks in gezelfchappen hebben leeren kennen, zou het toch voor iemand van een goede opvoeding ten uiterlte hard vallen, een meisje van een veel laager ftaat te moeten trouwen, althans daar wy niet, even als in den Mofaifchen Staat, het recht van Polygamie hebben , en men dus geene vrouw van een betere opvoeding tot den omgang en het bywoonen van gezelfchappen, 'er by kan neemen. Moeten de Europeërs, zo wel als de Joden, fomwylen ook eens een hardigheid des harten hebben, die de toepasfing der billykfte wetten afraadt, zo mag dit hier wel plaats hebben; ook zou de vrouw die tegen dank opgedrongen was zeer flegte dagen hebben , den man baloorig maaken, en fchoon niet by de Daitfchers gelyk zy nu zyn, doch evénwel by andere volken , door vergift een einde maaken van dit rampzaalig huwelyk. Doch deeze uitzichten van de gevolgen eens ter zyde gefteld, hoe toch zal het beweezen worden, dathy, dien het meisje befchuldigt, in de daad haar bezwangerd heeft, indien hy het loochent? En dat zal by ons menigmaal gefchieden, zo ras het gevolg van zyne beken» tenis is, dat hy een vrouw van een laagen ftaat moet trouwen ; zelfs ouders en bloedverwanten zullen hem bepraaten om het te loochenen, fchoon hy ook voor zich zelfs eerlyk, en billyk, of verlufd genoeg ware om de waarheid te zeggen. Men begrype wel dat ik het geval, het in de daad zeldzaame geval, uitzondere, dat de zaak niet geloochend kan worden. Want een waarfchynlyk bevvys uit den geduurigen omgang , of wel het  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD? 447 het alleen by eikanderen zyn, zou toch niet genoegzaam zyn; anders ftond het ieder aartig en listig meisje in haar vermogen,om een jongeling, die niet ongevoelig was en daar zy zin in had, tot haaren man, en dat nog daarenboven, op den koop, tot vader van een vreemd kind, te maaken. De eed der klageresfe zal men, hoop ik,niet als een bewyswillen aanneemen (omtrent zo als de Engelfchen by geweldige verkrachting) : en dus fchiet 'er niet over dan den beklaagden den eed opteleggen. Dit was zekerlyk by de Israëliten genoegzaam geweest , een volk dat van ouds zeer huiverig voor den eed was, (by wien God nog daarenboven door Mozes zulke fchikkingen gemaakt had,dat een meineedige wegens zynen meineed al zyn leeven zyn geweeten bezwaard vond, tot dat hy denzelven, zonder daardoor eerloos te worden, bekend en herroepen had, Mof. recht 5 deel §. 256. bl. 216-236.) en waar eenongelyk huwelyk geen fchande was, waar ook de bloedverwanten daartegen niets konden inbrengen; doch by gantsch andere omftandigheden kan men niet anders verwagten dan dat veele met recht befchuldigden zich vry zouden zweeren , wanneer het niet op onderhoud voor het kind, maar ook op trouwen aankomt, en dan was de arme verleidde 'er nog erger aan, en de meineed zou eindelyk, tot een onuitfpreeklyk nadeel van den rtaat, onder de nationaale zeden behooren, even gelyk reeds helaas de eedbreuk by beloften en toezeggingen een dagelykfche en in de oogen der menfchen vergeellyke misdaad geworden is1* Doch het ergfte is dat by het tegenwoordig daaglyks afneemen der huwelyken, en de gelykheid van rang die thans het huwelyk vordert, zulk een recht de zeden der fexe zeer zou verbasteren. Wat had het meisje, WYSBE G. II. D. Gg dM  448 WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE Üt zo lang was zitten gebleven, anders te doen,dan een niet ongevo-lig jong mensch laagen te leggen, tot dat zy lem eindelyk zo verre tiaddc, dat hy haar naar de Mozaifche wet trouwen moest? En het meisje van een laage geboorte, d )ch die de Natuur aanlokkelyke bevalligheden had medegedeeld, had flegts een jong heer van fatfoen te verleiden , om in een hoogen ftaat te komen, en van een fnydersdochter een ryke aanzienlyke Mavrouw te worden. Zo dra zulk een bederf der zeden by de andere fexe heerfchend wierd, en haar in verleidlters hervormde, zou het zich, wegens den toon diezy geeven, en de van haar voor het grootite deel afhangende vorming van het karakter der kinderen, verder mededeelen , en algemeen worden. En hier zon niet alleen het meisje van laagen ftaat, of dat vreesde te blyven zitten, maar ook het aanzienlyke gelyke kunstjes leeren gebruiken, op dat anderen de buit niet voor haar wegdroegen: zelfs zouden de ouders 'er de behulpzaame hand toe leenen , gelyk zy fomwylen wel eens gedaan hebben , en of dit menigvuldiger in Romans dan in het daadlyk menfchelyk leeven plaats heeft? wil ik uit befcheidenheid niet wagen te beflisfen. Of de fchoone verleidfler of verleidde geweest is, of wel beiden eikanderen verleid hebben, en degantfchefchuld op de Natuur valt, kan het Gerecht anders niet wel beflisfen. De gelieven zyn niet gewoon van hunnen kleinen tederen minnenhandel, van hunne lonkjes en ban. dedrukken aanteekeningen te houden. Dit wenschte ik echter, dat zo dik wils het bewezen is dat het meisje verleid zy,de verleider,overeenkomftig de natuurlyke billykheid , gehouden was haar te trouwen, (indien zy hem neemen wil en haare ouders het toeftemmen) Ik zie ook niet den geringflen grond, waar-  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD ? 449 waarom de adel hier een voorrecht hebben zou om anderen ongeftraft en zonder voldoening te verleiden , ten minften, zo hy niet tevens de zelfsvvraak van allen en een ieder die door de wetten verkort was, prys gegeeven wierd, daar het toch wel een flaafsch volk zyn moest, dat aan Koningen een recht toeftond om zyne dochters te- verleiden, Ik begryp ook niet, wat 'erhet publiek onder lyden zou j wanneer de uit zulk een huwelyk geteelde adelyke kinderen in de goederen niet geregtigd waren tot de opvolging , (zö anders deeze overblyfzels van het leenrecht onveranderlyk en billyk zyn) of wanneer zy niet in hooger leenen komen kunnen. Wat voor een ongeluk zou het toch voor het publiek zyn , wanneer de adelyke goederen aan andere leenverwanten vielen? Wanneer de laatfte telg door vermenging van boerenbloed verwerpelyk wierd i en dan de Landsheer eens gelegenheid had een ander 'man van verdienften met het op hem vervallen leen te be. gunftigen? Wanneer zelfs alle boogeleenen vervielen, en de goederen beter gebruikt, of de Domheersplaatfen alleen aan mannen van verdienften als belooningen gegeeven wierden? Doch waar de verleiding niet zeer klaar is, zou ik niet gaarne algemeene wetten, die ons dwingen om de ten val gekomene te trouwen, (liever zulke die de klagte van hoon, en eisch van fchadeloosftelling, begunftigen , waar zy billyk is) noch de geheele wet van Mozes, gelyk zy voor ettelyke duizend jaaren zeer wel beftaan kon, ingevoerd hebben. Geheel kan men ze toch niet invoeren, zo men niet tevens de Polygamie wil invoeren: want wanneer nu het mansperfoon verloofd, of zelfs wel gehuwd ware, zou men hem toch niet nodigen willen, by zyn bruid of vrouw nog een andere te neemen. °g 2 Zelfs  45° WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE Zelfs zou 'er tlians uit zulk een recht een nieuw, en den Kindermoord vermeenigvuldigend, ongeluk ontftaan. Had de aangeklaagde zich van de bezwangering vry gezworen, (en dat zouden 'er twee tegeneen doen , als de bezwangerde van laagen (tand en hunne bloedverwanten trotsch op hunne afkomst zyn) zo kan hy ook niet Hechts tot geen voldoening , maar zelfs ook niet tot onderhoud en opvoeding van het kind gedwongen worden. Het gevolg hiervan is niet flegts een menigvuldiger eigenlyke Kindermoord, omdat de moeder zelfs het vermogen niet hteft het kind optevoeden , maar nog meenigvuldiger, het kind verhongeren of uit gebrek aan voedfel laaien verteeren en derven. Komt het integendeel op het trouwen niet aan', dat de beklaagde voor een ongeluk geduurende zyn leven aanziet , maar alleen op onderhoud , en zelfs wel op rykelyk kostgeld , overeenkomftig zynen fland , zal hy niet ligt een valfchen eed zweeren (*). 3) De wet, wegens de ontbreekende teekens van maagdom , is wel in zyne gantfche hardigheid op onze ftaaten niet toepasfelyk, daar in 't algemeen reeds de op echtbreuk geftelde levensftraffen onder onzen hemelsflreek, en in onze omftandigheden een zeer flaauwe werking hebben zouden. Ook is het wel van Mozes (*) De Schryver maakt hier eene lange uitweiding over de noodzakelykheid van de affchaffing der ftraffen eener onechte bevalling, inzonderheid, van de zo befchitnpende Kerkenboeten en ftrafpredikatien, waar door de fchande der bezwangerden openlyk aan den dag gelegd wordt; doch dewyl dit by ons thans geen plaats vindt, hebben wy dit en eenige weinige andere zaaken, die alleen op Duitschland betrekking hebben , kortheidshalve overgeflagen.  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD? 45I zes zo ftreng niet gemeend, en was niet in gebruik, waar geen klager was, en die was 'er niet, als de jonge vrouw die haare ouders weder toegezonden wierd zelfs niet klagtig viel; ook heb ik reeds in het Mozaisch recht gezegd , dat, waar buiten de terugzending geen genoegzaam gebrek of het daadlyk faclum eener voorafgegaane hoerery beweezen werd, geen doodsfiraf plaats had. Doch als het maarzo verre weder ingevoerd wierd, als het met de natuurlyke billykheid overeenkomftig is, en by zo veele Afiatifche en Africaanfche Volken plaats heeft, dat de getrouwde man zyn bruid weerom kan en mag zenden, als zy by den eerften daadlyk voltrokken byflaap geen de minfte teekens van maagdom geeft, zou het niet alleen als een fterk behoedmiddel tegen den Kindermoord , maar ook anderszins op verfcheide wyzen nuttig zyn. Het is klaar, dat de fchande, die nu zo menigvuldig tot Kindermoord verleidt, en het verlies van alle goede uitzichten op een toekomftig huwelyk, berusten , daar zy niet op berusten moesten; alleen op het goede deel van den misftap, op de vruchtbaarheid van den byflaap en vermeerdering des menfchelyken geflachts , niet op de misdaad zelve; en dat is natuurlyker wyze de oorzaak van den zo menigvuldigen Kindermoord, en de nogmeenigvuldiger afdryving van de vrucht. Volgens het aangehaalde natuurlyk recht, (dat wy zekerlyk van de Romeinen niet leeren kunnen, wyl by hen de meisjes geduurende' eenige eeuwen zelden teekens van maagdom hadden, even zo min als heden in Frankryk) berust zy op de ontucht zelve, en kon door niets afgekeerd worden, dan door een openhartige belydenis van dezelve aan den vryer voor het geeven van het jawoord , en de hier door mo\ Gg 3 . ge-  452 WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE gelyk van hem te verkrygene vergiffenis, in welke uitdrukkingen deeze dan ook gefchiedde , of onder welk beding zy mogt gegeeven zyn. Een ten va! gekomen meisje , die dit weet, zal gewis haar kind niet vermoorden, en het juffertje, dat zulks van haar moeder vroeg genoeg gehoord heeft, zal niet alleen veel Merker beweegredenen hebben , om zich voor hoerery, maar ook voor zelfbevlekking te hoeden, waar door dit teeken , waaraan haar zo veel gelegen ligt, even zo wel verboren kan gaan. Tucht en eerbaarheid zouden dus deeze natuurlyke wet op 't fcherplte doenon. derhouden, en daarby vermoedelyk ook die geheime zonden veel zeldzaamer maaken, waarover heden de Artzen in Duitschland zo zeer klagen , en geduurig van de vreeslyke vcrwoedingeu der gezondheid fpreekendie zy aanrichten , en waartegen dikwils de geneesmiddelen moeijelyk te vinden zyn. Ook heeft hierin de natuurlyke billykheid plaats. Hoe zeer onredelyk is het toch, dat een man,by een zo waarfchynlyk en onwederlcgbaar vermoeden van bedrog, zulk eene tot zyne vrouw behouden moet, by welke hy als een wezenlyk beding vooronderllelde dat zy maagd ware, en wegens welker getrouwheid hy nog veel minder verzekerd is dan van eene , die wezenlyk een kind gehad heeft, dewyl hy dan niet weet, wie zyn voorganger in de liefde geweest is, en dus hem ook het huis niet verbieden, of volgens het gezonde natuurrecht de beenen in (lukken kan (laan, als hy 'er weder in komt ? Het is waar, het ongelukkige meisje kan dit teeken ook op een andere wyze verboren hebben , doch gewoonlyk niet anders dan door een kwaad, dat, zedelyk erger, en geneeskundig befchuuwd, fchadelyker is, dan onechte byffaap, te weeten door handbevlekking of zelfs nog  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD? 453 nog fchrikkelyker verfynde foorten van vrouwelyke on. tucht: doch dan iydt zy toch niet onfchuldig, en den jongen man te overtuigen dat zy dit zo en niet door een in 't toekomende geduchten medeminnaar verlooren heeft, is volltrekt onmogelyk. Het moet hem altoos voorkomen, als wilde men hem wat op den mouw fpelden. Het was indedaad wel te wenfchen, dat men hier in plaatfe van het Romeinfche en Canonifche recht tot het recht van hei gezond verftand,dat zo veelvolkenin Afia en Africa hebben , te rug keerde. Gewigtiger oorzaaken, dan alleen het verhoeden van Kindermoord, raaden het aan. De tegenwerping, de man kon toch bedrogen, en de teekens van maagdom door kunst gemaakt worden, (een zaak die niemand loochenen zal,) komt my omtrent even zo voor, als of men de klachte over diefftal wilde affchaifen , omdat toch iemand beftolen kan worden zonder het te merken , en den daader te weeten, of het te kunnen bewyzen , en dan het recht van klachte geen nut doet. Even zo weinig is een tegenwerping , dat veele mannen van hun recht geen gebruik zouden maaken, en 'er gaarne van afzien zouden: dit gefchied ook in Afiën en Africa, maar daarom is het recht niet benomen aan hem die 'er gebruik van maaken wil. 4) Is het raadfaam , de lyfeigenfchap, in zo verre zy de menfchen eene geldwaarde geeft, en het den ryken voordeel geeft kinderen te koopen en optevoeden, weder intevoeren? Uit de vraage zelfs ziec men reeds , dat zy niet fpreekt van zodanige lyfeigenfchap, die het leven lang duurt, en die men in zo menige Provincie van Duitschland reeds afgefchafs heeft, of wenscht afiefchalfen, Gg 4 om-  454 WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE omdat zy niet flegts hard is, maar ook zo dikwüs de boeren werkeloos maakt , hen hindernisfen tot een huwelyk in den weg legt, en de bevolking, naar oogenfchynlyke ervarenis van cenige landen, belet en niet bevordert ; maar ten naallen by van zulk eene , als de lyfeigenfchap der op zes jaar verkochte Israëliten naar hetMozaisch recht was, en, om een nieuw voorbeeld te. noemen, zo als zy nu in Noord-America plaats heeft by lyfeigenen, d'ie uit Engeland en Duitschland herwaards aankomen. Wegens het vcrkoopen dcrzulken, die hun overvaart niet betaalen kunnen , ofwel van derzei ver kinderen, zyn de meeningen zeer verdeeld; eenigen komt het vrecslyk hard voor, doch anderen, die uit dit land kortlings naar Duitschland terug gekomen zyn , befchryven het als gunftig en Politice voordcelig ; zy beweeren dat zy veelen, die hunnen overvaart eerst met een zevenjaarigen dienst betaalen moeten, in een bloeijenden Haat gevonden hadden. Dit is zeker een zeer gevvigtigePolitifche opgaave : en men kon 'er byvoegen, waar een gematigde lyfeigenfchap zy, kunnen ook ongelyke huwelyken met lyfeigenen gefloten worden, die een beter opvoeding gehad , en zelfs wel als kinderen van den koper voor zyne zoonen groot gemaakt zyn. Myn voornaamfte twyfeling is alleen of de zaak in Duitschland wel uitvoerlyk zy? Twederlei dingen fchynen my hier in den weg te ftaan. In Noord-America , waar achter de Coloniën nog een onmectlyke ftrcek woept ligt, die aangebouwd kan worden , zyn menfchen handen zeldfaam en duur, en de vrywordende lyfeigenen is altyd gelegenheid genoeg open om bun brood te krygen. Dit is in ons reeds zo iterk bevolkt vaderland geheel anders : zou daar een kind zo veel gelden? het te koopen zo voordeelig zyn als  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD ? 455 als in America? daar wy handen in overvloed, doch niets voor hen te doen hebben, geen woest liggende landen , die wy ontginnen kunnen of mogen ? Vond het kind geen koper, zo viel de geheele voorflag van zelfs weg. Ook is Duitschland door zyne verdeeling in zo veele kleinere ftaaten , die eikanderen juist niet altyd met een vricndelyk oog aanzien , byna overal vol grenzen. Het gekogte en dan nog met moeite en onkosten opgetoogen kind zou , zo ras hem zyn ftand mishaagde, (en hoe ligt gefchiedt dit, althans by de onbezonnen jeugd?) ligt over de grenszen wegloopen, en zo in het andere Vorltendom niet een gelyk recht van lyfeigenfchap was ingevoerd , niet weder te bekomen zyn. Liet zich de vluchteling van mannelyk gedacht onder de foldaaten aanneemen, begrypt men van zelfs, dat de eerfte kooper en eigenaar niets tegen hem zou kunnen uitrichten. Zo dat deeze, anders veel voor zich hebbende, en tot levens onderhoud van arme , niet flegts van onechte, maar ook van echte kinderen, werkzaame voorflag , ten minften in Duitschland onder het onmogelyke behoort. 5) Het voor Salomo gevoerde proces brengt my eindelyk nog de vraag te binnen, wie dat onechte kind van een hoer, die met meerderen te doen gehad had, opvoeden moest? Zy is des te gewigtiger, daar uit de ingekomen fchriften van mannen van de praktyk, die aétens aanvoeren , blykt, dat onder de Kindermoorderesfen m eeriige plaatfen vooral hoeren van dit foort zyn, en nog een veel grooter aantal van zulke kinderen uit eigenlyk gebrek aan voedfel omkomen; De Juristen deeleh zich hier in tweeën: eenigen leggen een ieder, Gg 5 die  456* WAAROM SPREEKT MOZES IN ZYNE die ten naasten by omtrent dien tyd met de hoer te doen gehad heeft, dat hy vader van het kind zyn kon, de pligt van alimentatie op, onder anderen om de volgende redenen : omdat hy door zyn byflaap bet gejecht het onmogelyk maakt, in gevalle hy geen vader mogt zyn, den waaren vader te kunnen uitvinden, en het kind toch moet opgevoed worden: anderen fpreeken hem van die verplichting vry. Wie naar de tegenwoordige wetten gelyk heeft, gaat my hier niet aan, en het zoude te flout van my zyn , wanneer ik ook flegts waagen wilde myn gevoelen dieswegens van verre te kennen te geeven. Dan dit komt my onloochenbaar voor : wil men kindermoord , en het geen nog erger is, dat tien tot vyftigmaal zo veel kinderen van honger fterven, verhoeden; wil men der menfchen leven behouden , zo moet men duidlyke wetten gee. ven, naar welke ieder, die zich ten naasten by om dien tyd met de zich vyïgeevende perfoon vermengd heeft, en het vermoeden niet door een eed van zuivering van zig kan afkeeren , verbonden zy het onderhoud voor het kind , wanneer de anderen niet uittevinden of te achterhaalen zyn , geheel en rykelyk te geeven. Dit rykelyk heb ik 'er bygevoegd, omdat de moeder zelfs in dit geval niet in ftaat is, gelyk anders een gefchonden meisje nog al doen kan, iets 'er toe bytebrengen, en het gerecht zekerlyk bedenkelyk zal voorkomen] om het kind aan haar om te zoogen of optevoeden overtelaaten. Dit recht zal zekerlyk ongevoeglyk voorkomen aan hem die gewoon is zich met publieke hoeren te vermengen, maar onbillyk is het tocli niet. Hy kan het wel ontwyken, als hy maar kuisen en tuchtig leeven wil, doch, wil hy dit niet doen, dan moet hy zich ook de gevolgen getroosten , en komen deeze  WETTEN NIETS VAN DEN KINDERMOORD? 457 ze hem wat hard voor , hy zie ze als ftraffen aan. Van al dat geene, wat misfchien ten tyde van Mozes den Kindermoord zo zeldfaam maakte, dat de wetgeever zelfs niet noodig vond 'er iets van te melden, is dus weinig op ons land toetepasfen: wy moeten op andere middelen denken, om denzelven zo zeldfaam te maaken, •als wy kunnen , niet zo als het ten tyde van Mozes was, want dat behoort tot het onmoogelyke. Even gelyk ieder leeftyd der menfchen byzondere foorten van zedelyk kwaad had , zo fterven ook by de volken in hunnen volwasfenen ouderdom, en by eene verfyndere befchaafdheid, eenige gebreeken genoegzaam af, of worden zeldfaamer, terwyl andere weder in derzelver plaats komen. Mogelyk zou het fommigen niet onaangenaam zyn, indien ik in eene andere verhandeling een korte herfchouwing van dat geene ondernam, wat in eenige honderd op de prysvraagen ingekomene antwoorden vervat is. Geene heeft toch alles by een, wat men zou kunnen gebruiken , doch veelen hebben zeer goede voorflagen, waar by toch altyd nog wel wat gewigtigs was bytevoegen. By voorbeeld, veelen dringen aan op een beter zedelyk onderwys voor jonge dochteren om het kwaad voortekomen; anderen flaan geheime fchikkingen ter bevalling, en tevens middelen voor, hoe de ongelukkige haaren drukkenden toeftand aan een die weet te zwygen ontdekken zal, die haar in zyn befcherming neemt en zelfs haar voorfhmder wordt tegens de gramfchap van haare vrienden. By beide voorflagen viel my altyd iets gewigtigs in, dat ontbrak, en dat de fchryverfomwylen zo naby kwam , dat ik het alle ogenblikken verwachtte, en echter toch de gedachte, die alles zyn wezenlyk beftaan moest geeven , in 't voorleezen miste. —— Andere voor-  458 WAAROM SPREEKT MOZES NIETS VAN KINDERMOORD ? voorflagen vielen in het ondoenlyke , zeer dikwils in het despotieke , ftonden de vorften een magt toe die geheel tegen myn zin was, en genoegzaam, denk ik, tegen dien van alle myne medeburgers in het Hanoverfche , ja in het grootfle deel der van Koningen beheerschte (dat heet vrye) Noordlyke Duitschland. Nog anderen floegen, ter voorkoming van den toch zeldfaamen Kindermoord, iets voor, dat my als een veel o-rooter kwaad toefcheen. Doch ook van deeze voorüVen in 't kort een verflag te geeven , zou zeker niet onaangenaam zyn; zelfs de afdwaalingen van het menfchelyk verftand volgt men met eenig vermaak na, wanneer men ze in het kort overzien kan. Ook waren veelen deezer voorflagen zo fchoonfcbynende, dat zy ook de geenen die over de zaak anders dagten van zelfs moeften toevallen, en hier is het wel der moeite waardig, ook te weeten, wat tegen dezelve intebrengen is. OVER.  459 over de waarde van gezondheid, &ykdoe en eer. Uit het Hoogduitfche van garve. Gezondheid is een goed, het welk op alles invloed heeft ; het welk zich met elk genot , met elke bezigheid, zonder uitzondering, vermengt. De uiterlyke geneugten kunnen alleenlyk door het kanaal van het lighaam tot de ziel komen,even gelyk alle berichten van de uiterlyke voorwerpen : het is de gezondheid, die deeze kanaalen open en zuiver houdt, en veroorzaakt, dat het eigen gevoel van het lighaam en van deszelfs gebreken, de aandoeningen niet vervalfche, of het ge. noegen ftoore. De ziel kan alleen door het be¬ werken van zekere werktuigen haare vermogens oefenen : het is de gezondheid, die deeze werktuigen in de behoorlyke en evenredige beweegbaarheid onderhoudt, om die bewerking gemaklyker te maaken. Gezondheid geeft aan de ziel eene aangenaame gewaarwording , door middel van het voorwerp dat haar het naast en altyd tegenwoordig is, te weeten het lighaam, een gewaarwording die uit dien hoofde ook beftendig plaats kan hebben. Zy vult alle onze oogenblikken, welke ontbloot zyn van vreemde vermaaken, met iets aan dat haar byzonder eigen is, het welk in de gewaarwording van onzen welftand beftaat. Zy fielt den mensch in dat aangenaam evengewicht, het welk vereischt wordt, indien elk ding juist naar deszelfs maate en betrekkingen, daarop zal werken. De waarheid van onze zinlyke kennis, en onze juistheid van oordeel wordt door ongefteldheid even zoo wel geftoord , als de zuiverheid van ons vermaak. Na  46» OVER DE WAARDE VAN Na de sezondheid is de rykdom misfchien datgoed welks invloed het minst geftoord wordt, welks h*erfchappy zich over de meefte dingen uitftrekt. Het genot van al dat geen wat natuur en konst tot welzyn en genoegen aanbieden, vooröndërfleltlin zooverre dit genot daarvan gebruik maakt, het recht van eigendom op het zelve: en alleen de ryke kan het zich verfehaffen. Alles, wat door den arbeid der menfchen voortgebracht, verfraaid, of tot ons gemak gedaan wordt kan flechts die geene verkrygen, die deezen arbeid be'. taaien kan. De rykdom, voor zo verre dezelve iemand in ftaat ftelt, om buiten zich zeiven, ook veele ande. ren te geneeren , vereenigt in zyne handen de voortbrengselen van hunne vlyt, of het gebruik van hunne vereenigde krachten. Om echter alle de gemakken te bezitten, welken de natuur, inzonderheid de gezonde, onbedorvene natuur vereischt, daar toe behoort flechts een maatig inkomen. Het geen de begeerte naar rykdom zoo zeer vermeerdert, is, dat dezelve ons zekeren luister in de oogen van onze medemenfchen byzet. In het algemeen is dezelve meer noodzaaklyk, om het gezellige leeven te veraangenaamen en te verfraaijen, dan om onze eenvoudige lusten te bevredigen. De Maatfchappy kan niet beftaan zonder zindelykheid of zeker fieraad. De klasfen , welke hier toe niet kunnen geraaken, leeven als afgezonderd. Deeze noodzaaklykheid wordt' in elke bloeijende burgerlyke maatfchappy vermeerderd door den nayver. Elk wil boven den anderen uitmunten.Ten laatften blyven alleen de ryken in het bezit van eene aanhoudende gezellige verkeering. De armen, in plaats van onder eikanderen wetten te maaken, welke met hun vermoogen overeenkomen en hen evenwel het ge-  GEZONDHEID, RYKDOM EN EER. 46*1 genoegen van den omgang veroorloven, fcheiden zich liever van elkander en zien eikanderen zelden. De men. ichen zyn óf zo zinlyk, en vinden zoo weinig in el» kanderen, het geen genoegen kan verfchaffen, dat, wanneer in hunne byëenkomften het oog niet door iets gelfreeld , hun verhemelte gekitteld, of hunne eigene ydelheid niet door het aantoonen van hunne fchatten bevredigd wordt, zy dan weinig begeerte hebben, om by eikanderen te zyn: — óf deeze zinlyke luider is noodzaaklyk , om de gemoederen eenigzins op den toon der vreugd te Hemmen, om de vereischte Ievendigheid tot den omgang by hen op te wakkeren; daar integendeel de tekenen van armoede , of ook wel van een bekrompen vermoogen, wanneer zy anderen in de oogen vallen, neerllagtig maaken en het genoegen itooren. Wat ook de reden zy: de ondervinding althans is zeker, dat men overal alleen onder de vermogendfte lieden eene geduurige verkeering ontmoet; dat men deezen alléén aan het gezelfchaplyk leeven ryklyk deel ziet neemen. De ftaat, de rang, inzonderheid die, waarin wy ge. booren zyn , opent den mensch, op zich zeiven befchouwd , in 't geheel geen nieuwe bronnen van genoegen , ten zy dan door het grootere denkbeeld, het welk dezelve hem omtrent zyne eigene waarde en gewicht geeft; een denkbeeld , het welk niet alleen op zich zeiven aangenaam is, maar het welk hem ook eene foort van zekerheid ten opzichte van zynen toekomenden toeftand verfchaft , hem onder alle omftandigheden vrypostiger, en even daarom fterker en bekwaamer maakt , dan hy anders weezen zoude. Zoo draa de memch echter met anderen verkeert, verkrygt de eer eenen grooten invloed , welke met dien van den ryk-  tfs. OVER DE WAARDE VAN rykdom zich naauwlyks laat vergelyken. Aaneen' en achting maaken alle foorten van verbindtenisfen gemaklyker, waarin wy met andere menfchen ftaan. De meening welke in de gemoederen van an.leren gevestigd is en zelfs aan het kennen van onze perzounen vooraf gaat* dat wy naamelyk zekere waarde bezitten, moet aan onze woorden en handelingen noodzaaklyk meer invloed verfchaffen. Zy maakt den omgang met zulken, die ons gelyk zyn, de beheerfching van hen, die onderons, en de onderwerping aan die boven ons zyn, ligter. De dienstboode, de onderzaat gehoorzaamt den aanzienly. ken man liever en gewilliger, dewyl hy zich door deezen dienst verëerd reekent: de aanzienlyke bejegent hem met meerdere verfchooning en grooter vriendlykheid. De rykdom komt veel meer te pas: men mooge afgezonderd of in gezelfchap leeven, in zyn eigen huis, of onder vreemden ; hy brengt tot elke behoefte, welke door lighaamlyke dingen kan bevredigd worden, het zyne toe, vermits hy tegen dit alles kan opweegen. De eer daar en tegen is alleen onder zekere omftandigheden, by zekere gelegenheden, van nut: in zodanige naamelyk, die, of daaglyks voorkomen, of zo wel het gewichtigfte gedeelte van het menschlyk leeven, als het zwaarfte van onzen rol uitmaaken, de verkeering met andere menfchen. Geen mensch , die niet zeer laag denkt, die zich niet aan alle verkeering onttrekt, die niet in het genot van lighaamlyke lusten zyne eenige bevrediging zoekt, kan dezelve ontbeeren. Rykdom of eer kan niet veel uitvoeren, wanneer de eene van de andere is afgezonderd. Men heeft derzelver afwisfelenden invloed nodig , indien elk van hen zyn geheele oogmerk zal bereiken. Hooge rangzonder ver.  gezondheid, rykdom en eer. 463 vermoogen kan tot last worden; groot vermoogen zonder eenig aanzien in de wereld, kan flechts aanleiding geeven tot zinlyk welzyn. Maar wie beiden bezit, be« zit ook voor elke foort van menschlyke dienden, (en van menschlyke dienften en arbeid hangen toch, gelyk wy gezien hebben, de meefle goederen deezes levens af,) den prys waarvoor, het middel waardoor men dezelven verkrygen kan: voor de koopbaare dienften het geld; voor de vrywillige, het vermoogen, om weder dienften te kunnen bewyzen, of om hem, die ons eer aandoet, wederom te kunnen eeren. Deeze vergelyking van de verfchillende goederen kan niet zoo zeer daar toe dienen, dat wy wiskundig afmeeten, hoe veel vlyt en tyd men billyk tot ieder van dezeiven moet befteeden , als veel meer : Eerdelyk om de echte waardy van dezelven in het algemeen te leeren kennen. Zy zyn als van zekeren glans omringd, die hun eigen licht vergroot, en uit het denkbeeld ontftaat, dat de geheele wereld daar van heeft; dat de geheele wereld omtrent. dezelven doet blyken. Wy worden van hun lof, door duizenden van echo's herhaald, als overfchreeuwd: wy begeeren en zoeken dezelven reeds lang door navolging,eer wy nog rechtweeten , wat 'er eigenlyk door zal verkregen worden. Hier uit ontdaan die zeldzaame onverklaarbaare hartstochten , gelyk de gierigheid, die zich zelve alle genot weigert, waarom de rykdom zo bcgeerenswaardig is, en evenwel geduurig voortvaart , om. denzelven te zoeken : zoo ook de hoogmoed, die den eenen mensch van den anderen verwydert, daar de eer evenwel alléénlyk in de verkeering met anderen van nut kan weezen. Wanneer wy in tegendeel by ons zeiven nagefpoord hebben, welk een maate van genoegen, welke foort van wysjec, II. D. Hh ge-  4Ö4- OVER DE WAARDE VAN GEZ. RYKD. EN EER. geluk ons door zodanige uiterlyke goederen ten deel geworden zy , als wy tot hier toe bezaten ; wanneer wy ons zeiven bepaaldelyk kunnen verklaaren, wat wy eigenlyk van diegeenen verwachten , welken wy nog najaagen , wordt onze begeerte reeds even hier door meer gemaatigd; gelyk het licht der vaste Herren klei. ner wordt , wanneer wy dezelve door den verrekyker duidelyker zien. Ten tweeden. Voor lieden, die bekwaam zyn, om zich zeiven in gewichtige punten van hun karakter te veranderen, dat is, by denkende menfchen, kan deeze vergelyking ten gevolge hebben , dat zy hunne neiging, welke zy misfchien tot eenige van deeze aardfche goederen bezitten, niet zoo veel toegeeven, om dezelve ten kosten en met verlies van alle anderen te willen koopen. Geen mensch, die boven de neigingen van het gepeupel verheeven is, zal wenfchen ryk te worden , indien hy niet tevens zeker aanzien, of ten minften eenen goeden naam heeft. Geen wyze, hoe veel hy ook in zekeren uiterlyken praal ftelt, zal aan deeze fchynbaare eer zyn vermoogen opofferen, wyl hy weet, dat de voorige glans, iemand in zyn tegenwoordige armoede, zoo min voor de verachting kan bewaaren, als voor het daadlyk gebrek. Zy zullen allen inzien, dat het beter is , van elk deezer voordeden een gedeelte, dan een derzclven met uitfluiting van alle .anderen, en in overvloed , te hebben. De buitenfpoorigfte hartstochten echter zyn altyd dezulke, welke zich alleenlyk tot één enkei onderwerp bepaalen, II. AL-  II. ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE. Hh a   46? OVER DEN OORSPRONG DER BERGEN. t)e Natuurlyke Historie van onzen aardbol, de kennis van alle die veranderingen en groote omwentelingen, welke dezelve in de afgeloopen tyd perken ondergaan heeft, en het naafpooren van alle de natuurlyke gevolgen , welke daaruit voortvloeijen , zyn buiten twyfel onderwerpen , by welkers onderzoek elk waereldburger belang heeft, en die den navorfchenden Natuuronderzoeker eene ryke ftoffe tot overdenkingen aanbieden. — Vestigen wy flegts ons oog op de oppervlakte der aarde , wie toch wordt niet door verbaasdheid weggerukt op het gezicht van zo veele en ontzachgelyke hoogtens, welke zich zo evenredig en als aaneengefchakeld over de gantfche oppervlakte van onzen aardbodem verfpreiden! — Bergen, welkers grondvlakten eenige mylen in omtrek beflaan, en welkers toppunten, met een eeuwige fieeuw bedekt, zich in de wolken verliezen i — Bergen , welkers ingewanden ons de edelfte natuurgewrochten aanbieden , terwyl hunne oppervlaktens de aangenaamfte vruchten en gewasfeii voortbrengen! Bergen eindelyk, welkers vreesfelyke uitbarftingen den aanfchouwer met fchrik en angst vervullen, en de grootfte verwoe'iin en, ja niet zelden den geheelen ondergang van nabuurige voluen aankondigen! —— Deeze zo fchitII h 3 te-  4Ó3 over den oorsprong terende als belangryke tóoneelen hebben reeds vroeg «e aandacht der Natuuronderzoekers tot zich getrokken, en hunnen weetlust aangefpoord, om den oorfprong deezer ongelyke oppervlakten van onzen aardbol, en de verfchynzelen, die men daarby waarneemt, natefpooren en te verklaaren. eurnet , whiston , woodward , ray , more en anderen, zagen in deeze bergen niets dan vernielingen, ruïnen zonder famenhang, hoogtens zonder orde en regelmatigheid: Zy beichouwden dezelve als uitwerkfels van het geval, als gevolgen eener inflortinge der aarde of der Vulcaanen , als onregelmaatige brokken zonder orde of fchoonheid; terwyl zo veele andere beroemde Wysgeeren, als leibnitz, reaumur , de buffon ', en veele laatere Natuuronderzoekers de Bergen erkend hebben voor het geene zy zyn, hunne nuttigheid ingezien, en hunne gedaante en evenredigheid , met welke zy over de oppervlakte der aarde verfpreid zyn, op hunne waare prys gefield hebben. — Even gelyk de denkbeelden der Natuurkundigen verfcbilden in de vorming, uiterlyke gedaante en nuttigheid der bergen, even zo min overeenkomflig waren ook hunne gedachten ten aanzien van den waaren oorfprong der bergen ,• en men kan niet nalaaten zich te verwonderen over het vindingryk vernuft van fommige Wysgeeren, en het uitdenken van Hypothefën ter verklaaring deezer verbazende Natuurverfchynfelen.' Sommigen, en onder deezen behooren voornamclyk burnet , whiston en woodward , vooringenomen met het denkbeeld eener algemeene overftrooming , lieten den fchors der aarde, doorlangheid van tyd en door de brandende hitte der zonne uitgedroogd, van een fcheuren en het daaronder beflooten water doorbreeken, en de gantfche oppervlakte der aarde vergruizen. Anderen waanden den oorfprong  DER. BERGEN. 469 fprong deezer algemeene overftrooniing jti de langzaamere beweeging der zeën van het oosten naar het westen te vinden , welke langzaamere beweeging zy gedeeltelyk uit de indrukking der aarde tegens de poolen, gedeeltelyk uit de langzaamere beweeging der poolen zeiven afleiden ; terwyl nog anderen deeze laatfte Hypothefe met de inftorting der aloude aarde, die zy zich, gelyk leibnitz , als verglaasd voorflelden, famenvoegden, en daaruit de ongelykheid der oppervlak» te van onzen aardbol verklaarden. —— Sommigen, niettevreeden met deeze verklaaring, hebben den fchok van een Komeet aangenomen , en onzen aardbol, als eenafgefcbeurdenvuurigen klomp, eenige duizend jaaren om de zon laaten ronddraaijen, afkoelen, en eindelyk als een verglaasde masfa laaten inftorten , en dan de gantfche uitwendige oppervlakte laaten verbryzelen. — Nog anderen hebben tot de werkingen der onderaardfche vuuren hunne toevlugt genomen; zy hebben zich het binnenfle'gedeelte van onze aarde, om zotefpreeken , als een fcheikundige werkplaats voorgelteld, zy hebben deVulcaanen laaten fpeelen, en uit dcezen den oorfprong der bergen zoeken te verklaaren. Alle deeze en menigvuldige andere uitgedachte veronderstellingen , ter verklaaring van die verbaazende omwentelingen, welke, zedert de fchcpping, op onzen aardbol zyn voorgevallen , draagen buiten twyfel kenmerken van een vindingryk vernuft! Doch men heeft flechts een weinig kennis in de algemeene Natuurwetten en Natuurlyke Historie van nodeu, om intezien, dat de meeste deezer aangenomene ftellingen hunnen grond in eene levendige en verhitte verbeelding hebben, dat zy niet alleen zonder eenige voldoende reden zyn aangenomen , maar daarenboven niet genoegzaam zyn, om Hh 4 daar»  47° OVER DEN OORSPRONG daaruit den oorfprong der bergen te kunnen verklaaren, om niet eens te zeggen, dat men by een nader onderzoek zeer veele tegenftrydigheden in dezelve ontmoet. Zedcrt dat men begonnen heeft de Natuur meer in de Natuur zelve te zoeken, zedert men de Natuurlyke Historie van onzen aardbol uit een beter oogpunt, heeft keren kennen, en den aart en zelfftandige deelen der bergen wat nader onderzocht en nagefpoord heeft, zedert is men ook aanmerkelyk gevorderd zo in de kennis van den waaren aart der verfchiilende bergen en landftreeken zelve, als in de Natuurkundige omwentelingen, welke dezelve in verfcliiilende tydperken onder, gaan hebben. Herhaalde waarnemingen hebben ons geleerd dat 'er bergen gevonden worden , welkers karakters te kennen geeven , dat zy door het afzetzel der" wateren ontdaan zyn; — anderen weder dat zy door de uitbarftingen der Vulcaanen gevormd zyn. Echter is men het in dit fluk op verre na niet eens. Sommigen beweercn, dat alle de hooge bergen op onzen aardbol door overflroomingen, of liever door het afzetzel der wateren ontftaan zyn, tervvyl zy aan de werkinge der Vulkaanen den oorfprong van kleinere bergen en eilanden toekennen; anderen wederom zyn van een tegenovergefteld gevoelen: zy {temmen toe, dat'er bergen gevonden worden , welke de duidelykfle kenmerken draagen, dat zy door het water zyn bedekt geweest , dan zy bevveeren tevens dat dit maar plaats heeft omtrent de kleinere bergen, en dat daarentegen alle de hooge bergen op de oppervlakte van onzen aardbol door herhaalde uitbarftingen en door de werkingen der Vulcaanen zyn voortgebragt. Beiden deeze gevoelens hebben mannen aan hun hoofd, die in meer dan één opzicht onze hoogachting verdienen, — mannen , die, wars van alle leerftelfels welke hun beftaan groo-  DER BERGEN. 4"I grootendeels aan een verhitte verbeelding verfcbuldigd zyn , hunne gevoelens alleen op waarneemingen gebouwd , en door de onloochenbaarfte bewyzen uit de Natuur zelve ontleend, bevestigd hebben. — Daarondertusfchen dit onderwerp van zo veel aanbelang is, — daar men zich in onze tyden meer dan ooit op de verbetering der Natuurkennis toelegt, en men ook in de daad verfcheiden ontdekkingen gedaan heeft, die over deezen tak der Natuur een meerder licht verfpreiden — zo vertrouwe ik dat het niet nutteloos zal zyn dit onderwerp nader te onderzoeken, niet om een volleedig leerftelfel over den oorfprong der bergen voortedragen, maar alleen om te doen zien wat nadere waarneemingen en ontdekkingen daaromtrent geleerd hebben. Ik zal, om myne gedachten in de best mogelyklte orde voorteftellen, in bet eerfte gedeelte myner Verhandeling beide deeze gevoelens met alle mogelyke onzydigheid ter toetze brengen; de bewyzen vóór en tegen onderzoeken , en tevens aantoonen, dat beide deeze gevoelens faamgenomen , en met de Natuur zelve overeengebracht , nogtans niet op alle bergen kunnen toegepast worden , of, met andere woorden, dat uit deeze famengeftelde Hypothefe de oorfprong van alle bergen op onzen aardbol niet voldoende kan verklaard worden: vervolgens zullen wy in het tweede gedeelte onze eigen gedachten omtrent dit ftuk , ontleend uit de nieuwfte waarneemingen, kortelyk voordraagen. Die geenen onder de hedendaagfcheNatuurkundigen, welke den oorfprong der bergen in de algemeene overftrooming meenen te vinden, beroepen zich op de volgende bewyzen: l) De waarneemingen leeren ons, dat de meeste hooge bergen op de verll billende plaatfen van onzen aardbol beftaan uit regelmaatige of horizonHh 5 taa-  472 over den oorsprong taaie lagen of beddingen zelf tot in het bovenfte gedeelte en den top der bergen. Vermids nu, zegt men, deeze regelmaatige beddingen noch uit de werkingen der Vulcaanen, noch uit eenige andere in de Natuur bekende oorzaaken, maar gantsch alleen uit het afzetzel der bovenftaande wateren kunnen verklaard worden , volgt daaruit ontegenzeggenlyk , dat deeze bergen bunnen oorfprong aan eene algemeene overftroomingverfchuldigd zyn, of liever, dat deeze bergen door de oppervlakte der zeeën zyn bedekt geweest, welke zeeën dan door herbaalde afzetzelen deeze geregelde beddingen op elkander gehoopt, en op die wyze de bergen gevormd hebben. Men zou in de daad alle historifche zekerheid moeten vaarwel zeggen , indien men de bygebragte waarneemingen ook flegts een oogenblik wilde in twyfel trekken. Het zyn niet alleen de voorftanders van dit gevoelen , welke ons deeze waarneemingen hebben medegedeeld, maar zelf een de lub, die zo veele verfcliiilende bergen in Europa met eene hem eigene naauwkeurigheid onderzogt heeft; een pallas, die byna alle de byzondere bergketenen van Moscow, Siberiën, en een groot gedeelte van Afiën met dat oogmerk gezien en nagefpoord heeft , — zyn de zekerde waarborgen voor de echtheid deezer waarneemingen. Beide deeze groote mannen , hoe verre zy ook af zyn om den oorfprong van alle bergen aan oveiftroomingen toetefchryven, verzekeren ons nogtans aan verfcheiden hooge bergen deeze regelmaatigbeid der beddingen waargenomen te hebben. Ook kan men niet ontkennen, dat de gefteldheid deezer horizontaale laagen noch uit de werkingen der Vulcaanen , noch uit eenige andere in de Natuur bekende oorzaaken, maar alleen uit het afzetzel der boven- wa-  DER 3 ER GE n. 473 wateren kunnen en moeten verklaard worden, en dus kan men als zeker vastftellen, dat al het vaste land, alwaar men zodanige geregelde beddingen ontmoet, gantsch alleen aan de werking der veronderftelde oorzaak moet toegekend worden. 2) Een tweede bewys is ontleend uit de verlchillende Zee- en Landproducten, die men niet alleen in deeze bergen vindt , maar die in fommige bergen regel, maatig tusfchen de beddingen zyn ingellooten. Onder deeze vreemde zelfirandigheden vindt men niet alleen verfcliiilende Hoorens, Schulpen, Koraalen en andere voortbrengzels der zee, maar zelfs geraamtens van verfcliiilende vreemde en onbekende Landdieren en Plantgewasfen. —— In de gebergtens en landftreeken van Afiën , Siberiën , Moscow en andere gewesten vindt men zulk een aantal van geraamtens en beenderen van Rhinocerosfen, Buffels, Elephanten en andere vreemde dieren , dat men 'er een aanmerkelyken tak van koophandel van gemaakt heeft. — Soortgelyke geraamtens heeft men ook in de beftendig vriezende gewesten by den Noordpool en langs de oevers van Wilui gevonden. Zelfs heeft men in het Keizerlyke Kabinet te Petersburg een geraamte van een Rhinoceros, dat by den Noordpool gevonden is, en waarvan de huid,,de pee. zen en andere zachte deelen nog onbefchadigd zyn. De beroemde don antonio de i/lloa verzekert ons in de Cordillieres van Peru verfcheiden petrefa&a ontdekt te hebben, ter hoogte alwaar de kwik in de Torricelliaanfche buis ftond op 17 duimen 1$ lyn, 'twelk omtrent op 2,222 toifes of 13,332 voeten hoogte bo.ven het waterpas der Zee aanduidt, jussieu heeft op de Europeefche Bergen plantgewasfen gevonden , die nergens anders dan in Indien te huis hooren. —- En  474 over. den oorsprong En waar zoude ik een einde vinden, indien ik alle de waarneemingen wilde mededeelen van geraamten en vreemde plantgewasfen , die in de bergen en mynen van Engeland, Zweeden, Vrankryk, Duitschland en zelf in ons land zyn gevonden? Alle deeze waarneemingen brengt men als bewyzen by, dat de meeste hooge bergen en landftreeken door overftroomingen ontdaan zyn. En zie daar de voornaamde bewyzen voor dit gevoelen! ik zat my thands nog niet inlaaten met te onderzoeken, in hoe verre de gevolgen, die men uit deeze beginzelen getrokken heeft, waar zyn, en of dezelve op de theorie der bergen in het algemeen toepasfelyk zyn. Laaten wy vooraf de bewyzen voor het tegenovergedelde gevoelen onderzoeken. Zy namelyk, die den oorfprong der voornaamde bergen aan herhaalde uitbarftingen toefchryven , beroepen zich i) In de eerde plaats op de voorbeelden. De gefcbiedenis van vroegere en laatere tyden levert ons verfcheiden voorbeelden op van Bergen en Eilanden, welken door uitbarltingen ontdaan zyn. Volgens plinius wierden in hec vierde jaar der 135de Olympiade, de eilanden Thera en Therafia uit de diepte der Zee opgeworpen , en 130 jaaren laater kwam het eiland Hiera opryzen. strabo befchryft het ontdaan van dat eiland met deeze woorden: „ In het midden tusfchen Thera „ en Therafia borden , geduurende veertien dagen, „ vlammen uit zee , die allengskens groote brokken „ opwierpen , en binnen korten tyd een eiland van „ twaalf Stadiën vormden." plinius maakt vervolgens gewag van het eiland Aphronifi of witte eiland, dat onder  der bercen. 475 der de regeering van Keizer Vespafianus door uitbarftingen is voortgebragt. In den jaare 1628 rees een der Azovifche eilanden uit den bodem der zee op, die meer dan 160 vademen diep was Dit eiland , dat binnen den tyd van 15 dagen te voorfchyn kwam, ftond ruim 360 voeten boven de oppervlakte der zee. Een dergelyk voorbeeld vinden wy aan den berg Monte Nuovo, welkers grondvlakte 30,000 voeten in den omtrek, en welkers hoogte, ongeveer 400 toifes of 2400 voeten bedraagt. Volgens de geloofwaardigfte getuigenisfen wierd deeze berg in den tyd van 48 uuren uit het Lucrynfcbe Meir opgeworpen. Zo ook, zegt men, is'er geen twyfel aan of de Lipparifche Eilanden met alle derzelver Bergen zyn hunnen oorfprong aan de werkingen der Vulcaanen verfchuldigd. En om deeze waar¬ heid door laatere voorbeelden te ftaaven, beroept men zich op de twee zo zeer beroemde vuurfpuuwende Bergen vanltaliën, de Etna en den Vefuvius, waarvan de laatfte met eene grondvlakte van ruim 30 mylen zich omtrent 3,360 voeten boven het waterpas der zee verheft, terwyl de Etna, met eene bafis van byna 180 mylen, niet minder dan 10,036 voeten boven de oppervlakte van het water opryst. Deeze voorbeelden, vervolgt men, geeven ons recht om te befluiten, dat de voornaamde hooge bergen door onderaardfche uitbarftingen ontdaan zyn. 2) Een tweede bewys is ontleend uit de proeven en waurneemingen omtrent de zelfftandige deelen der bergen zelfs. Het blykt uit de waarneemingen van sausure, „ hamilton en anderen omtrent de bergen in de verfcliiilende landdreeken van Italiën, dat niet alleen alle die bergen, maar zelfs de bodem van dit eertyds zo roemrugtig en bloeijend gewest, de duidelykftekenmerken draagt  476 OVE-R DEN OORSPRONG draagt van de werkingen der Vulcaanen en der verfchrikkelykde Natuurverfchynfelen. Dan, het zyn niet alleen de bergen van Italiën, welken men ten deezen opzichte als voorbeelden bybrengt. Het zyn ook de Alpifche en Piereneefche gebergten, ja zelfs de meeste bergen langs de Middellandfche zee tot aan Gibraltar, welke de zichtbaarfte kenmerken hebben, dat zy of vuurfpuuwende bergen zelfs geweest zyn, of ten minften door eene zodaanige oorzaake zyn voortgebragt. Men vindtzelfs, vervolgt men, in verfcheiden hooge bergen van America nog de Bufaltes en andere gedenkteekenen van Lavaas. En omtrent verfcheiden hooge bergen van Siberfën en andere Landltreeken van Afiën is 'er geen twyfel, of zy' zyn de voortbrengzels van vroegere uitbarftingen. Men vindt geene voortbrengzels van Landen Zeeproducten in dezelve ; integendeel zyn zy famengefteld van Lavaas , Bufaltes , Tuffa en andere ftoffen, welke de werking des vuurs ondergaan hebben , zo dat men met recht mag befluiten dat de meefte hooge bergen voortbrengzels zyn van de werkingen der Vulcaanen. 3) Een derde bewys is ontleend uit de uitwendige gedaante der bergen zeiven. De meefte bergen, zegt men, hebben eene kegelvormige gedaante, die niet zo gemakkelyk uit het afzetzel van het water, als uit de werkingen der Vulcaanen kan verklaard worden ; ten minften men vindt deeze kegelvormige gedaante by de nog werkende en uitgebluschte Vuurbergen, en het is dus ten hoogden waarfcbynlyk , dat ook de andere hooge bergen door dezelfde oorzaaken ontftaan zyn. Hierby komt nog dat zeer veele hooge bergen voorzien zyn van een kolk of fchoordeen, waardoor eer- tyds de lava is uitgeworpen. Daar nu deeze kolk een  DER BERGEN, 477 een wezenlyke eigenfchap is der vuurfpuuwende bergen, zo volgt ook hieruit wederom dat de voornaamfte hooge bergen door herhaalde uitbarftingen der onderaardfche vuuren ontftaan , of zelf vuurfpuuwende bergen geweest zyn. — Zie daar de bewyzen voor deeze twee gevoelens ■ op de onzydiglte wyze voorgedragen ! Wanneer wy nu voor een ogenblik beide deeze gevoelens tegen elkander ftellen , wanneer wy de kracht der bewyzen met eenige oplettendheid nadenken, wanneer wy overwegen dat de bewyzen van weerskanten ontleend zyn , uit waarneemingen in de Natuur zelve gedaan, door mannen, die niet alleen in ftaat zyn om goede waarueemingen te doen , maar ook als geloofwaardige getuigen te boek ftaan; en by gevolg dat de pra;misfen aan den eenen kant met even zo veel recht onze toeftemming vorderen als die van den anderen kant; — wanneer men, zeggen wy, dit met eenige bedaardheid en onpartydigheid overweegt, zal een verftand dat flegts een weinig geoefend is, terftond inzien, dat beide deeze gevoelens niet geheel waar kunnen zyn, dat is dat de bewyzen voor de waarheid van het eene gevoelen ook te gelyk een bewys opleveren tegen de algemeenheid van het andere, en zo ook omgekeerd; en dus dat de voorftanders van deeze twee verfchillende gevoelens uit de gedaane waarneemingen gevolgen hebben getrokken, welkers algemeenheid door de Natuur zelve wordt tegengefprooken; een misdag die men maar al te dikwerf begaat, en die in de Natuurkunde, gelyk in andere takken van wetenfchappen, zeer veel nadeel aan de waarheid heeft toegebragt. Ik weet wel dat men zich aan weerskanten zeer veel moeite gegeeven heeft om de waarneemingen, of, laat ik lie-  478 OVER DEN OORSPRONG liever zeggen, de verfchynfels, ten voordeele van het eene of ander gevoelen , te verklaaren ; doch deeze verldaaringen zyn zo gezocht, en loopen zo zeer tegens de waarfchynlykheid aan , dat men aan dezelve onmogelyk zyne toedemming geeven kan. Zo lange het dus zeker is, dat 'er zeer hooge bergen op de verfcliiilende plaatfen van onzen aardbol gevonden worden, welke, even als de kleinere heuvels en landftreeken, de onloochenbaare kenmerken draagen, dat zy door het afzetzel der bovengaande wateren gevormd ,zyn; zo lange het onbetwistbaar waar is, dat 'er insgelyks aanmerkelyk hooge bergen op de oppervlakte der aarde gevonden worden, by welke men de opgegeeven kenmerken eener voorafgaande overdrooming niet ontdekt , maar welke integendeel de zichtbaarfle merkteefcenen hebben , dat zy door achtereenvolgende uitbarftingen der Vulcaanen ontdaan zyn, enein- delyk zo lange men de opgenoemde kenmerken als wee- zenlyke karakters der bergen erkent; zolange zal men ook moeten toeftemmen dat zeer veel hooge bergen op de oppervlakte van onze aarde, zo wel door het afzetzel der bovenftaande wateren , als door de werkingen der Vulcaanen ontdaan zyn, en bygevolg dat men te onrecht den oorfprong der kleinere bergen alleen of aan de overdroomingen of aan de werkingen der Vulcaanen toefchryft. Dan, om ons niet lanser by dit gefchil optehouden, genoomen eens, men konde het hieromtrent eens worden , gelyk dan ook fommigen der nieuwere Natuurkundigen dit gevoelen fchynen toegedaan te zyn,— Dan is de vraag: Kan men uit deeze famengejielde PJypothefe den oorfprong van alle hergen verklaaren? Kan men 'het gevoelen , dat de bergen door overftroomingen en  DU BERGE N. 475 m door de Fulcaanen ontftaan zyn , op alle bergen toepas/en , of zyn 'er ook nog andere foorten van bergen, welken door geene deezer twee bekende oorzaaken zyn voórtgebragt ? Deeze vraag zullen wy nog kortelyk beantwoorden»; Indien het zeker is, gelyk zulks algemeen wordt aangenomen, dat men uit het karakter der bergen op der. zeiver oorfprong kan en mag befluiten, en indien ment aantoonen kan, dat 'er op onzen aardbol aanmerkelyke hooge bergen gevonden worden, waaraan men geene de minfte blyken kan ontdekken, dat zy of door overftroomingen of door de Vulcaanen zyn voórtgebragt» dan moet volgen, dat deeze bergen niet tot de laatstgenoemde behooren, maar integendeel een byzonder foort van bergen uitmaaken, welkers oorfprong aan gantsch' andere oorzaaken moet toegekend worden.' Laaten wy zien , wat ons hieromtrent laatere waarneemingen keren. De beroemde pallas, die, op uitdrukkelyke last de/ Rusfifche Keizerin, de beroemdfte bergketenen van Afiërf onderzocht heeft, verzekert ons, dat de hoogde bergen in deeze ouuieetbaare Landftreeken geene de minfte kenteekenen droegen, noch van overftroomingen noch van önderaardfche uitbarftingen. De Uralifehe gebergtens , die" buiten twyfel voor de grootfte bergketenen op odzce' aardbol mogen gehouden worden, en die niet alleen de' natuurlyke grensfcheiding tusfchen Afiên en Europa uitmaaken , maar boven dien naar het Zuiden «ra' Noorden ontzachgelyke takverfpreidingen maaken $ beftaan , volgens strahlenberg , pallas en anderen Uit-eene ftoffe, geheel verfchilknde van die, welke men' in andere bergen ontmoet. Nog aanmerkelyker zyn de bergen, welke de Altall-" natuurk. II. D. Ij f&ü  4S0 OVER DEN OORSPRONG fche bergketenen vormen, en die in verfchillende richtingen de uiterlte grenszen van Afiën doorkruizen, zo dat zy ten westen Perfiën , ten zuiden Indien en Tibet het hoogtte gewest in Afiën , ten oosten het geheele Koningryk China, en ten noorden, na dat zyde hoogfte Alpen van het Noordlyk Afiën gevormd hebben, de beftendig vriezende gewesten doorloopen. — Van 'xleeze ontzachgelyke rotzen, welkers toppen met een eeuwige fneeuw bedekt, en zo wel aan uitgebreidheid als aan hoogte de bergen van Europa verre overtreffen — leeren ons de waarneemingen, dat zy, zo uit hoofde van hunne famenftelling, als ook ten aanzien van de ftoffe waaruit zy beftaan , geheel verfchillen van de overige bergen , die men in deeze gewesten ontmoet. Volgens pallas , de luc en anderen beftaan deeze rotzen uit eene fteenachtige itoffe , die by de kenners der Mineralogië den naam van Graniet draagt, waarom men ook aan dezelven den naam van Granietbergen gegeeven heeft, wallerius , een man, die in de kennis der bergen, om zo te fpreeken, te huis was, getuigt, dat de hoogfte bergen in Zwceden, Noorwegen , en langs de Noordelyke Kusten , voornamelyk uit graniet beftaan, en dat men in derzelver famenftelling niets aantreft dat overeenkomst heeft met de overige foorten van bergen. Dit zelfde getuigen ook de waarnemingen omtrent de Cordilleres in Peru , fchoon by fommigen derzelver , gelyk wy reeds aangemerkt hebben, blyken eeneroverftrooming gevonden worden. Zelfs onder de Alpifche en Pireneefche gebergten vindt men dat de Granietbergen de hoogften zyn. Daar nu uit alle deeze waarneemingen overtuigend blykt,  DER BERGEN. 4S1 btykt, dat de hoogfte bergen op onzen aardbol uit eene ftoffe beftaan, welke geheel verfchilt van die, waaruit de overige bergen zyn faamgefteld — daar men in deeze Granietbergen geene de minfte kenteekenen vindt, noch van overftroomingen, noch van onderaardfche uit» barftingen — zo moet volgen, dat de Granietbergen een gantsch ander foort van bergen zyn, welkers oorfprong zich zo min uit eene voorafgaande overftrooming als uit de werking der Vulcaanen laat verklaaren»' •—— En dus zien wy dat men dit gevoelen onmogeIyk op alle bergen kan toepasfen. , Ik haaste my, om in het tweede gedeelte mynerver= handeling den eigenlyken oorfprong der bergen nader optehelderen, dat is te zeggen , om eenige waarfchynlyke gedachten medetedeelen van de wyze hoe zich de bergen fchynen gevormd te hebben, en welke omwen= telingen daarby op onzen aardbol hebben plaatsgehad,» en om hierin des te gelukkiger te flaagen, zal ik, behalven de reeds aangehaalde algemeene karakters, nog eenige byzondere verfchynfelen opgeeven, welke men By de byzondere foorten van bergen heeft waargenomen , en welke over de. wyze van het ontftaan derzeiven zeer veel licht verfpreiden. 1) Vooreerst :laatere nafpooringen hebben ons geleerd,' dat de ftoffe , waaruit de Granietbergen beftaan , zo' wel ten aanzien van derzelver uiterlyke gedaante , als ook ten opzichte van derzelver famenvoeging , aanmerkelyk verfchilt, gelyk wy dit ook aan de Schorl?" den Keifteen en andere foortgelyke Granietftoffen ter* duidelykfle ontdekken; Hiervandaan zyn fommige op" de gedachten gekomen , dat ook deeze Granietfteen de werking des vuurs ondergaan had. Dan dit gevoelen vervalt van zelve ,' zodra wy in aanmerking neemen," dat de glaswordende aarde; welke ü a dan  48* over. den oorsprong dan de bafis van alle deeze verfchillende foorten van Granietftoffen uitmaakt, door de werking des vuurs tot glas kan gefmolten worden , maar geenszins tot graniet; en daarenboven kennen wy geene zodanige oorzaaken in de Natuur, welke toereikende zouden zyn, om het grootfte gedeelte van onzen aardbol, dat, gelyk wy nader zullen zien , uit deezen fleen beftaat, in fmelting te brengen, veel minder deeze zo ontzachgelyke rotzen tot zulk eene hoogte boven de oppervlakte der aarde te verheffen. 2) Ten tweeden : Het blykt uit de nieuwfte waarneemingen allerzekerst, dat niet alleen de hoogfte bergen uit deezen granietfteen beftaan , maar men vindt denzelven ook op byna alle plaatzen van onzen aardbol zeer diep onder den bodem der zee, zo zelfs dat zeer veele andere bergen deezen fteen tot een bafis hebben. Volgens de waarneemingenï van buffon , ray , monro , de luc en anderen vindt men denzelven in de Alpifche en Apennynfche gebergtens; volgens brydone , sausure, ferber, soulavie, en hamilton zyn niet alleen zeer veele uitgebluschte vuurbergen op eencn rotsagtigcn bodem opgeworpen, maar men ontmoet ook den graniet op het vaste land, zeer diep onder de oppervlakje der aarde, wallerius, bergman en andere beroemde Mineralogen , welke de bergen en mynen in de Noorderlyke landen onderzogt hebben, getuigen een[paarig,dat men overal in de diepte der aarde dit oude gefteente aantreft, even als in de hoogfte bergen; en uit de waarneemingen vanpallas , strahlenberg, en anderen, welke de groote bergketenen van Afiën door» zocht en nagefpoord hebben, is 'er geen twyfel, of men vindt deezen graniet langs de geheele takverfpreiding der Uralifche en Altalifche Bergkeetenen , niet alleen diep onder de oppervlakte der aarde , maar zelf be-  der bergen. q8j beneden de beddingen der zee; en het is, gelyk pallas zegt, ten hoogden waarfchynlyk, dat het grootfte ge. deelte van het Rusfifche ryk, uit den bodem der zee opgereezen zynde, rustende is op eenen zodanigen ondergrond. Dit zelfde wordt ook d oor de waarneemin» gen, van la gondamine en anderen in Peru gedaan, bevestigd. Uit alle deeze en menigvuldige andere waarneemingen fchynt men dan met recht te mogen vastftellen, dat de graniet de voornaamde hoofddoffe van onzen aardbol heeft uitgemaakt , of, met andere woorden, dat de aardbol in zynen oorfpronglyken daat, uit eene aarde beftaan heeft , welke in graniet is overgegaan. Dit gevoelen wordt nog daar door verderkt, dat, volgens het algemeen gevoelen der beroemdlte Scheikun' digen, de glaswordende aarde voor de hoofddoffelyke aarde gehouden wordt, uit welke alle de overige foorten van aarde, door zo veele verfchillende wyzingen, zyn faamgedeld. Vermids nu de Granietdeen uit eene zodanige aarde bedaat, zo mag men ook met de grootde waarfchynlykheid vastdellen , dat de graniet tot de eigenlyke hoofddoffe van onzen aardbol behoort, en dat deeze graniet, geduurende een onbepaald getal eeuwen, door de inwerking der lucht en des waters, door de ontbinding van duizende dierlyke en groeijende zelfdandigheden , en door ontelbaare andera tusfchenkomende oorzaaken en omdandigheden , in zo veele verfchillende foorten van aarde is veranderd. 3) Wy vinden volgens de naauwkeurigde waarneeiningen , dat alle die landdreeken, welke door het afzetzel van het water hun bedaan gekregen hebben, zo ten opzichte van de geregeldheid der beddingen, als ten aanzien der daarin ontdekte overblyfzels van dier-, li $ lyk»  484 DB.N OORSPRONG lyke en groeijende zelfdandigheden niet verfehillen van ide bergen welke op deeze wyze zyn ontdaan. —— In beide moeten derhalven gelyke oorzaaken faamgewerkt hebben , en het is dus ten eenemaal onwaarfchynlyk , wanneer men den oorfprong deezer landen ën bergen aan een enkelde overdrooming wil toefchry- Ven. Meer waarfchynlyk is het, dat 'er eeuwen xyn verloopen, eer dit vaste land met deszelfs bergen door het nederzetzel des waters zyn gevormd. —— En hieruit zien wy tevens hoe ongegrond het Systcma der geenen is , die dit verfchynfel uit den Zondvloed Verklaaren, welke, volgens het verhaal van Mozes, flegts eenige maanden geduurd heeft, om niet eens te zeggen , dat waarfchynlyk deeze gebeurtenis zich flegts tot een gedeelte van onzen aardbol bepaald heeft. 4) Onder de menigvuldige overblyfzels van dieren en plarrtgewasfen , die wy in de verfchillende bergen en landdreeken op onzen aardbodem ontmoeten, en waarVan wy reeds verfcheiden voorbeelden hebben bygebragt en riog oneindig meer zouden kunnen bybrengreh — vindt men'fommige, welke in gantsch andere én verafgelegen gewesten' te huis hooren , anderen wederom welke geheel onbekend zvn. Daar moet dus, Voor dat deeze bergen eri landdreeken gevormd wierden , reeds een' vast land aanwezig geweest zyn , welkers bodem bekwaam genoeg was tot voortbrenging van zo veele verfchillende gewasfen en "tot onderhouding van zo veele byzondere foorten van dieren : Daarenboven moeten 'er zeer groote omwentelingen op de' oppervlakte der aarde zyn voorgevallen; omwentelingen zo algemeen en zo aanmerkelyk dat men daaruit*" kan verklaaren hoe deeze vreemde zelfftandighe- ëkn uit 'de afgeleegenfte landdreeken aangevoerd tiCa tw. w».. •. J . ... »1 ... FT, en  DER BERGEN. 485 en in de beddingen van onze aarde begraven zyn. 5) Wy vinden dat de beddingen van het vaste land op dezelfde wyze zyn faamgevoegd als die van fommige bergen; dit zelfde heeft ook plaats ten aanzien van vreemde zelfftandigheden, die men in dezelven vindt. De oorzaaken derhalven, welke beiden hebben voortgebragt, moeten dezelfde geweest zyn, en ook hoogst» waarfchynlyk gelyktydig gewerkt hebben. 6) Onder de Bergen, welke door onderaardfche uitbarftingen ontdaan zyn, vinden wy fommigen, welke indedaad vuurfpuuwende bergen geweest zyn, anderen wederom welke door de uitgeworpen Lava en andere ftoffen der vuurbergen gevormd zyn. Dit zelfde heeft ook plaats ten opzichte van fommige eilanden en landftreeken. Sommigen zyn de uitwerking der nabyzynde vuurbergen, gelyk Italien en andere landen hiervan ten voorbedde ftrekken; anderen wederom zyn onmiddelyfc door onderaardfche uitbarstingen uit den bodem der zee opgeworpen. By allen echter vindt men in de ftoffe de grootfte overeenkomst, en verfchillen alleen maar in de verfchillende tydperken waarin zy ontftaan zyn. Daar is dus geen twyfel aan of alle deeze bergen en Landdreeken zyn op gelyke wyze en door gelyke oor-* zaaken voortgebragt. 7) Men heeft zeer lange onder de Natuurkundigen getwist over de zitplaats der brandinge in de vuurfpuuwende bergen. Sommigen hebben dezelve in htt midden en bovenfte gedeelte der Bergen , anderen wederom zeer diep onder de aarde gezocht. Dan, wanneer wy onS'de menigte van Lava eri'nneren , welke de nog thans werkende vuurbergen uitwerpen, en welke byna onze denkbeelden overtreft; wanneer wy ons.  436 OVER DEN OORSPRONG die voorbeelden te binnen brengen, waarvan wy hier ycoren reeds gewag gemaakt hebben , namelyk van Bergen en wyduitgeftrekte Eilanden uit den bodem der zee opgeworpen; Wanneer wy overwegen, dat byna alle Eilanden in het Indiaanfche meir van Africa tot aan Japan uit de diepte zyn opgeworpen, zo zelf dat de beroemdde Natuurkundigen van gevoelen zyn, dat alle eilanden rusten op een onmeetbaar gewelf van gem.e ;f'chappelyke Vulcaanen; Wanneer wy eindelyk nagaan de overéénkomst, die 'er is tusfehen de werking der onderaardfche vuuren en die der aardbevingen, en tusfehen de oorzaaken, welke beide deeze geduchte verfchynfelen voortbrengen ; wanneer men in aanmerking neemt, dat de werking der Vulcaanen veelal met aardbevingen gepaard gaat ■ dan zal men niet meer kunnen twyfelen of de waare zitplaats der branding is meestal in de diepte onder den bodem der zee te zoeken» 8) Men vindt fommige bergen en Landdreeken welkers Karakters gemengd zyn, en welke uit dien hoofde te recht den naam van gemengde bergen verdienen. Eenigen derzelven zyn bedekt met beddingen en andere afzetzels des waters, by anderen wislélen deeze bergen met de uitgeworpen ftoffe der Vulcaanen af, ten blyke dat hier beide oorzaaken faamen, doch op onderfcheiden tyden, gewerkt hebben 9) Men kan, volgens het geen wy tot hiertoe gezegd hebben, alle de bekende bergen op onzen aardbol verdeden, in oorfpronglyke en niet oorfpronglyke, of liever in bergen van den eerden en tweeden rang: - ■» onder de eersten behooren de granietbergen, en ' alle derzelver byzondere foorten, onder de laatden behooren zo wel die, welke door het water als door de Vi'i-  der bergen. 4§7 Vulcaanen gevormd zyn. Deeze verdeeling rust op de ftnalyfis der Bergen zelve. Dan het wordt tyd dat wy 'tot het laatfte gedeelte onzer verhandeling overgaan, om rjamelyk aantetoonen , welke veranderingen onze aardbol van tyd tot tyd ondergaan heeft, welke oorzaaken daarby werkzaam geweest zyn, en op welke waarfchynlyke wyze men uit alle deeze omwentelingen den oorfprong der bergen en het grootfte gedeelte van het tegenwoordige vaste land kan verklaaren. Wy zullen ons hier niet inlaaten met te onderzoe» ken, of onze aardbol, volgens de tydreekening van Mozes , en dus met de gefchiedenis van het menschdom een begin genomen heeft, dan of 'er meer redenen zyn om aantenemen, dat dezelve reeds lange voor de Mozaïfche fchepping aanweezig geweest is ; en fchoon wy voor ons meenen reden te hebben om ons voor het laatfte gevoelen te verklaaren, zo doet thans dit gefchil niets af met betrekking tot ons tegenwoordig oogmerk. Ook hebben wy omtrent de oorfpronglyke bergen reeds aangemerkt, dat dezelve met onzen aardbol gely. ken oorfprong fchynen te hebben; ten minften daar zyn geene oorzaaken in de Natuur bekend, waaruit men derzelver oorfprong kan verklaaren, en indien zy door eene voor ons onbekende en bovennatuurlyke kracht na de Mozaïfche fchepping waren voortgebragt, dan zoude voorzeker een zo aanmerkelyke gebeurtenis niet onbekend gebleven zyn. En vermids een Natuurkundige in het verklaaren der Natuurverfchynfelen geene oorzaaken kan noch mag aanneemen dan alleen zodanige, waaruit zich de verfchynfelen volgens de bekende Natuurwetten laaten verklaaren , zo oordeelen wy met den groocen ^alembert, dat het voorzichtiger is hier li 5 zy-  4*8 OVER. DEN OORSPRON© zyne onkunde te belyden, dan (tellingen aanteneemen, d.fc de Natuur in het aangezicht tegenfpreeken. Wy bepaaien ons dierhalven tot de bergen van den tweeden rang, en tot dat gedeelte van het vaste land , 't welk van een laatere vorming is ; en om ook hieromtrent onze gedachten met de moogelykfte kortheid voortedragen, zullen wy ons vergenoegen met de volgende (tellingen waarfchynlyk te maaken. Vooreerst. Alle die Landflreeken en Bergen, welke door het afzetzel der wateren en door onderaardfche uitbarstingen ontflaan zyn, waren eertyds beddingen der zee, en by deeze verandering is een groot gedeelte van het vaste land tot eene nieuwe bedding der zee veranderd. Ten tweeden. Hoe groote omwentelingen ook de Zondvloed op de oppervlakte van onzen aardbol mag veroorzaakt hebben, zo kan men nogthans daaruit den oorfprong der bergen niet verklaaren. Ten derden. Daar zyn vóór den Zondvloed reeds zodanige gebeurtenisfen op de oppervlakte van onze aarde voorgevallen , waaruit men den oorfprong van het nieuwe vaste land en de vorming der bergen kan verklaaren. Ten Vierden. Daar zyn zederd den Zondvloed tot pp onze tyden nog zeer aanmerkelyke veranderingen voorgevallen. Om onze eerfte (telling te bewyzen, beroepe ik my op het geene wy hier vooren reeds gezegd hebben —• namelyk dat alle bergen en landen, door uitbarstingen voortgebragt, met den bodem der Zee zyn te voorfchyn gekomen, als ook dat de brandplaats der Vulcaanen altoos onder den bodem der zee gevonden wordt. En wat de andere foorten van bergen betreft, ook hierömtrent hebben wy aangetoond, dat derzelver karakters ons ge-ï noeg-  DER BERGE K, 489 noegzanm overtuigen, dat dezelve onder de oppervlakte des waters ontftaan zyn, dat 'er eeuwen misfchiert zyn nodig geweest tot derzelver vorming, en eindelyk dat de ondergrond , waarop deeze landdreeken en bergen rusten, duidelyk aanwyst, dat zy eertyds de beddingen j der zee geweest zyn. Daar is dus alle mogelyke waarfchynlykheid voor het eerfte lid deezer Helling, maar niet minder waarfchynlyk is het ook, dat, naar maate zich dit nieuwe vasteland gevormd heeft, 'er ook een gedeelte van het OU'ie vaste land weggefpoeld, en in beddingen der zee veranderd is. Daar fchynt altoos een zekere evenredigheid te zyn tusfehen het vaste land en het water, en de voorbeelden van laatere gebeurtenisfen leeren ons, dat by alle kleine omwentelingen op onzen aardbol deeze evenredigheid werkelyk plaats heeft, zo dat 'er byna nimmer eenig gedeelte vast land gemaakt wordt, zonder dat te gelyk een evenredig gedeelte van het vaste land wordt weggefpoeld. En ik voor my kan geen denkbeeld vormen, hoe eenig aanmerkelyk gedeelte nieuwen grond zoude kunnen ontftaan, zonder dat een gedeelte vast land daartoe de voornaamde bouwdoffen oplevert. Onze tweede delling was; hoe groote omwentelingen sok de Zondvloed op de oppervlakte van onzen aardbol mag veroorzaakt hebben, zo kan men nogtans daaruit den oorfprong van het vaste land en de bergen, door het afzetzel des waters ontftaan, niet verklaaren. Zeer gaarne demmen wy toe, dat deeze groote gebeurtenis , welkers aandenken by de Afiatifche , Chaldeefche en Indiaanfche volken is bewaard gebleven, en waarvan wy by Mozes eene volleedige befchryving vinden, zeer aanmerkelyke omwentelingen ten gevolge gehad heeft, en dat 'er misfehien zeer veele verfchynfe- len  '0d OVER DEN OORSPRONG ïèn uit deeze zo aanmerkelyke ovcrftrooming kunnen en moeten verklaard worden. Doch wy zyn verre af om toeteftemmen, dat men daaruit den oorfprong der ber« gen zoude kunnen verklaaren, en zie hier onze redenen: i) Het is ten hoogden onwaarfchynlyk, dat deeze overftrooming algemeen geweest is. Volgens het verfraai van Mozes ftond het water boven de toppen der hoogfte bergen. Indien wy dit op alle bergen niet alleen van Afien, maar op die van de geheele oppervlak» te des aardbodems wilden toepasfen, dan zou het water even zo hoog boven de hoogfte bergen van geheel Afiën als ook boven de Cordilleres in Peru geftaan hebben. Nu vinden wy, volgens de geloofwaardigfte getuigenisfen, dat niet alleen de berg Sinaï en de Libanon in Palestina , maar een menigte andere hooge bergen in het zuidelyke gedeelte van Afiën byna befteudig met fneeuw bedekt zyn, 't welk buiten tegenfpraak in deeze warme landftreeken eene ontzaggelyke hoogte te kennen geeft. Wy weeten even zo zeker, dit de Cordilleres in Peru enige duizend toisfes boven de oppervlakte der zee verheven zyn. Bereekenen wy nu den afftand deezer bergen met derzelver hoogte, dan is het niet alleen ten hoogften onwaarfchynlyk, dat deeze verre afgelegen bergen te gelyk door den Zondvloed zouden bedekt geweest zyn, maar het is ook onmogelyk dat onze aardbol in zyne tusfchenruimte, alwaar hy ook geheel daarmede opgevuld, zo veel water kan bevatten , als 'er tot zulk eene ontzachgelyke overftrooming zoude verëischt worden. Het is derhalven zeer waarfchynlyk dat deeze gebeurtenis zich alleen maar tot Afiën be. paald heeft, gelyk dan ook zeer veele beroemde Godgeleerden van onzen tyd van dit gevoelen zyn. a.) Dan  der bergen. jjjj a) Dan in de tweede plaats genomen eens de overItrooming ware algemeen geweest, zo kan men nog* tans daaruit den oorfprong van het nieuwe vaste land, en der bergen niet verklaaren. Zeker is het, dat daarby, zo als wy reeds aangemerkt hebben, verfchrikkelyke omwentelingen zyn voorgevallen , en dat 'er mogelyk door de medewerking der onderaardfche Vulcaanen en hevige aardbevingen gantfche Landftreeken zynt weggezonken, en andere Eilanden uit den bodem der zee zyn opgeworpen; maar de geregelde beddingen van het vaste land en van de bergen laaten zich daaruit niet verklaaren. Wy hebben hiervooren reeds getoond, dat dit nieuwe vaste land en de bergen van den tweeden rang eertyds de beddingen der zee geweest zyn. —— Een van beiden moet derhalven waar zyn —— of dit vaste land was reeds gevormd, en dan konde deeze overftroominge door den aanvoer van vreemde ftoffert wel verfcheiden afzetzels op hetzelve nagelaten hebben —— of dit vaste land was nog op dat tydftip de bedding der zee; en dan laat het zich onmogefyk verklaaren, hoe door eene zodanige gebeurtenis , die flegts eenige maanden geduurd heeft, deeze bodem der zee tot vast land zoude hervormd zyn — te meer daar wy hiervooren uit de Karakters deezer landen zelve getoond hebben, dat'er mogelyk eeuwen zyn nodig geweest , om door herhaalde nederzetzelen zo veele geregelde beddingen op elkander te plaatzen —— om niet eens te zeggen dat de gevolgen deezer overftrooming zich hoofdzaakelyk tot het vaste land bepaald hebben. Daar moeten derhalven reeds in de vroegfle Eeuwen der waereld voor den Zendvloed zo wel op het vaste land ah op den bodem der zee omwentelingen zyn voorgevallen, die tot het ontftaan der bergen van den tweo-  4Pa over. den oorsprong iweeden rang, en t$t de veranderingen van den bodem der zee hebben aanleiding gegeeven — en dit was de derde Helling, die wy beloofden waarfchynlyk te zullen maaken. In de Natuur is alles rusteloos —— En hoe meer wy de Natuurkundige gebeurtenisfen in haaren oorfprong en in haare gevolgen nafpooren , hoe meer wy overtuigd worden , dat alles in de Natuur by opvolging gefchied; dat de kleinfle omftandigheden oorzaaken worden van de grootfte gebeurtenisfen , en dat, om zo te fpreeken het tegenwoordige zwanger is van het voorgaande en het toekoomende baart. Indien wy derhalven den Zondvloed befchouwen als eene gebeur, tenis, welke zich uit natuurlyke oorzaaken laat verklaaren Czo als ik voorneemens ben by eene andere gelegenheid te betoogen) dan moesten ook de oorzaaken deezer gebeurtenis in voorafgaande omftandigheden gezogt worden; En vermits de oorzaaken altyd evenredig zyn aan de uitwerkfelen zo moeten 'er voor=" zeker zeer aanmerkelyke omftandigheden zyn voorafgegaan , welke eene zo gewigtige gebeurtenis hebben ten gevolge gehad. —— En hier ontftaat dan de vraag: ■ Welke zyn de eerfte oorzaaken in de Natuur, die by opvolging deeze omwentelingen hebben te weeg gebragt, en op welke wyze hebben zy. tot den oorfprong der bergen en van het vaste land gelegenheid gegeeven ? Reeds in den beginne der eeuwen was , volgens de befchryving van Mozes , de aarde voor een gedeelte vruchtbaar; door de vormende hand der Na¬ tuur kwamen ontelbaare plantgewasfen te voorfchyn; duizend en duizend verfchillende fourten van fchepfelen vonden zo op het vaste land als in de Zeen hun ' voed-  DER. SERGE K. 493 voedfel en hun graf ■ ■ de heevige beweeging der Zeën over eenen bodem bezet met een aantal granietbergen en rotzen ■ de zoutdeelen waarmede het water langs hoe meer bezwangerd wierd ,. de onophoudelyke ontbinding en vernietiging van zo veele verfchillende dieren en plantgewasfen —— de wederkeerige werking van alle deeze grondftoffen op elkander en op den bodem der zee , moesten natuurlyk een menigte ftoffe los maaken, welke , vereenigd en gewyzigd met de reeds ontbondene dierlyke zelfftandig* heden, verfchillende foorten van aardens, doch voornamelyk de Kalkaardens, vormde: Het water, van tyd tot tyd met meer zoutdeelen bezwangerd zynde , drong langzamerhand in de gemaakte tusfchenruimtens haarer beddingen in , en geraakte door de wederkeerige werking der ftoffe in eene gisting, en hervormde zich in eene veerkrachtige vloeiftoffe, die door de geftadige wryving eindelyk ontvlamde en op verfchillende plaatzen uitbarftingen veroorzaakte. Door de opgeworpen ftoffe wierden de tusfchenruimtens in den bodem der Zee grooter, en even daar door kreeg het water gelegenheid dieper intedringen, en op de voornoemde wyze van tyd tot tyd grooter uitbarstingen te veröorzaaken. En zie daar den eerften oorfprong der bergen door uitbarftingen ontftaan! Deeze op zich zelf geringe omftandigheden waren in de handen der Natuur zo veele nieuwe middelen tot nieuwe en grootere gebeurtenisfen. — De uitbarstingen der Vulcaanen wierden heviger en meer algemeen, en deeze gingen gepaard met overftroomingen en ftorm ■ winden, waardoor kleine gedeeltens van het vaste land weggefpoeld, en verfcheiden dieren en plantgewasfen in de zee begraven wierden. De meenigte van aange- voer-  '494 OVER. DEN OORSPRONG voerde troffen van het vaste 'land maakte op den bodem der zee verfcheiden afzetzels , die , naar maate van de verfchillende beweegingen en richtingen der ftroomen, naar maate van de verfchillende ftreeklynen der winden en andere bykomende omftandigheden, op verfchillende plaatfen opgehoopt wierden. En ziedaar den eerften oorfprong van die landen en bergen, welke door het afzetzel des waters gevormd zyn nog waren de bergen door uitbarstinge ontftaan onder de oppervlakte des waters, en dus konden ook deezen , door het nederzetzel des waters ontdekt worden — en hieruit kat zich het ontftaan der gemengde bergen verklaaren. ——• Door de fteeds toeneemende werkinge der Vulcaanen en daarmede gepaard gaande geweldige beweegingen der zee, die hoe langs hoe meer van het vaste land affcheurden, wierden de beddingen der zee bèftendig meer opgevuld , en de richting der ftroo* mende wateren geftadig veranderd. Hier verhieven zich de bergen van den tweeden rang boven de oppervlakte des waters, ginds zag men gantfche Eilanden te voor» fchyn komen, terwyl op andere plaatzen gantfche ge. deeltens van het vaste land wegzonken en onder de' diepte des waters begraven wierden. Onder alle deeze gebeurtenisfen, die van tyd tot tyd menigvuldiger en heviger wierden , verhieven zich de beddingen der zee, hoe langer hoe meer , boven de oppervlak*' te des waters, terwyl het weggefpoelde en gezonken vaste land tot den bodem der zee veranderd wierd. En op deeze wyze kan men zich een algemeen denkbeeld vormen van de op elkander volgende omwentelingen, welke zedert het begin der Mozaïfche fchepping op onzen aardbol zyn voorgevallen, en van de wyze op weike' ziclï langzamerhand het nieuwe vaste land en de bergen1'  oer. bergen. 49£ gen gevormd hebben. Gaarne zoude ik deeze flaauwe fchetze wat breedvoeriger uitgewerkt hebben. Doch daar ons beftek bepaald is , zal ik nog een enkeld woord van myne vierde en laatfte ftelling gewaagen, te weeten: dat Vr zederd den zondvloed tot op onzen tyd nog aanmerkelyke gebeurtenisfen op de oppervlakte van onze aarde zyn voorgevallen, waaraan wy de vor* ming van nieuwe bergen en landftreeken moeten tosfchryven. Onder de veelvuldige bewyzen, die men voor de waarheid deezer ftelling kan bybrengen, zal ikmy, kortheidshalve, alleen maar bepaalen tot de twee volgende : i) Ten eerften wy vinden verfcliiilende landftreeken en bergen, welke de duidelykfte blyken geeven dat zy van een veel laatere vorming zyn. Dit heeft niet alleen plaats by de vuurbergen en eilanden door uitbarftingen ontftaan, maar ook by dat gedeelte vaste land, 'twelk door het nederzetzel der wateren ontftaan is. De beroemde hamilton en anderen hebben dit omtrent verfcheiden bergen en landftreeken van Italiën overtuigend beweezën: In Rusland en Siberiën vindt men op zeer veele plaatfen de beddingen der zeeën geplaatst op eenen bodem, die eertyds met riet en andere gewasfen is bezet geweest, ten blyke, gelyk pallas zegt, dat deeze bovenfte beddingen door laatere overftroomingen zyn gevormd. Dit zelfde heeft men ook by verfcheiden oude vuurbergen in Afiën ontdekt, doordien namelyk de ftoffe , welke deeze bergen hebben uitgeworpen, uit hoofde van de veranderingen, welke dezelve ondergaan heeft, duidelyk aanwyst de verfchillende tydperken , in Welke deeze onderaardfche vuuren gewerkt hebben. Allerfterkst blykt dit by fommige natuurk. II, D. Kk ' Éi-  4$5 over den oorspro tt CS Eilanden , welke door overftroomingen , aardbevingen en andere foortgelyke natuurkundige werkingen van het vaste land zyn afgefcheurd , en waaromtrent ik zeer veele treffende voorbeelden zoude kunnen bybrengen, indien ons beftek zulks gedoogde. Indien men nu uit de uitwerkfels op de oorzaaken kan en mag befluiten , dan moet uit deeze herhaalde waarneemingen volgen, dat 'er in de afgeloopen eeuwen na den zondvloed zodanige gebeurtenisfen zyn voorgevallen, waaruit zich deeze verfchynfelen laaten verklaaren. Ten tweeden. De gefchiedenis zo van vroegere als laatere tyden levert ons verfcheiden voorbeelden op van de verfchrikkelykfte omwentelingen op de verfchillende plaatzen van onzen aardbol voorgevallen; omwentelingen, waarvan wy in de Arcbiven der Natuur nog de fpreekendfte bewyzen vinden : — Ik zal thands geen voorbeelden uit de vroegfte eeuwen bybrengen, maar alleen herinneren aan die gebeurtenisfen, waarvan wy hiervooren gewag gemaakt hebben, en waarvan wy by strabo, plinius en andere Schryvers van dien tyd menigvuldige voorbeelden vinden —■ of begeert men nog laatere voorbeelden , dat men zich dan herinnere de achtereenvolgende gefchiedenisfen , welke in onze eeuw zo in Afiën als Europa zyn voorgevallen. —— Herdenkt aan de verwoeftinge vanLisfabon, welker gevolgen byna door geheel Europa zyn merkbaar geweest —— herdenkt de verwoeftingen die nog onlangs in Calabriën en deszelfs omtrek zyn voorgevallen; — of, indien dit alles nog niet voldoende mogt zyn, vergelykt dan de gefteldheid der tegenwoordige oppervlakte van onzen aardbol met die van vroegere eeuwen, en ik ben verzekerd, dat niemand een oogenblik zal twyfe- len}  ■der berge Na 497 len , of 'er zyn zedert den zondvloed zeer aanmerke. lyke veranderingen op onzen aardbol voorgevallen;——• omwentelingen , die tot het ontftaan van nieuwe landftreeken en bergen gelegenheid gegeeven hebben. b. & * & ® WAARÏlEE mingen van den heer POIRET, wegens de Mant is Reïïgiofa of het wandelende blad. jFïet wandelende blad is een Infeét, dat zich byzonder in de zuidlyke Provinciën van Vrankryk ophoudt; de fynheid van zyn lichhaamsgeftel, de fierlykheid zyner vleugelen , en zyne fchoone groene kleur geeven hem een plaats onder de fchoonfte InfeéT:en van Europa. Zyn uiterlyk voorkomen heeft niets van dat mismaakte, 't welk het grootfte deel der overige Infeden van deeze orde zo onbevallig maakt. Zyn kop is plat en driehoekig. Zyn huid langwerpig en zeer aartiggevormd. Zyn voorkomen heeft iets edels, even gelyk het grootfte gedeelte zyner beweegingert. Hy zet zich dikwils op zyn vier achterpootjes neder, houd kop en lyf regt, en de beide voorpootjes faamgevouwen. Wegens deeze biddende geftalte heeft men hem ook den naam van het biddertje (prie.dieu, preguo-diou) gegeeven. Wie zou nu denken, dat dit Infeét, by zulk eene verleidende uiterlyke gedaante, by zulk een houding vol van goedheid en godsvrucht, echter alleen van bloed en aas keft? Zelfs de Natuur heeft hem werktuigen gefchonken om zyne wreede driften te voldoen* Zyne beide voorpootjes , die digt aan het harnas zitten, zyn mét Kk 2 • fter-  498 over de mantis religiosa fterke fpieren voorzien. Aan de fchenkelen en dybeenen zitten twee ryen fterke fteekels, die aan derzelver vooreinden met zeer fpitfige weerhaaken bezet zyn. Met deeze vreezelyke wapenen beoorloogt hy de overige Infecten, en ieder, welke zo ongelukkig is om hem in de klaauwen te vallen, is onherftelbaar verboren, daar zelfs de fterkften zich van zyne fteekels en weerhaaken niet kunnen losmaaken. Hy eet hen, naar dat hy lust heeft, den kop of ingewanden uit; en laat het overige lichhaam , als een al te grof voedfel, liggen. Zyne kaaken zyn fnydend en met vier korte knevels bezet , waardoor hy die beestjes vasthouden kan die hem ontfnappen willen. Zyne devoöte houding heeft dus een geheel ander oogmerk, dan men op het eerlte aanzien vermoeden zou. Zy dient hem namelyk om zyn roof des te gemakkelyker te betrappen ; en hy is in dit opzicht een volmaakt afbeeldfel van een huichelaar. De volgende proeve heeft den Heer poiret het eerst van de gunftige gedachte , die hy van dit diertje had opgevat , afgebragt. Hy had zedert acht dagen een wandelend blad van het wyfjes gcflagt, onder een glas gezet ; hy wist niet waarmede hy het voeren zoude, daar het alle gewasfen verfmaadde, die hy het aanbood. De Heer poiret dacht dat het naar gezelfchap zogt, en plaatfte dus nog een ander diertje by haar, doch nauwlyks had zy hetzelve gezien, of zy viel 'er met een hevige woede op aan en at het op. Nu gaf haar de Heer poiret meer Infecten, en zy at ze allen met groote greetigheid op ; zelfs konden de fterkfte krekels haare klaauwen niet ontgaan. Eensdaags deed hy een jong,buiten gemeen levendig, mannetje byhaar, hy dacht dat zyne aardigheid en liefkozingen de barhaarfche fchoone treffen zouden , en in de daad, zo dra  of het wandelende blad 409 dra hy haar naderde, om zyn hof by haar te maaken, wierd hy flegts met een enkele floot van haar pootje weggejaagd; doch toen hy wat al te lastigviel, moest hy zyne ftoutheid met zyn leven boeten. Dan niettegenflaande zyhet den kop afgegeeten had, verloor hetech. ter niet het geringde van zyne levendigheid. Zyn aanzoek was nog even dringend als van te vooren, en zyne groote beweeglykheid deed hem eindelyk zyne wreede meefteresfe om den hals vatten. De Heer Abt was zeer nieuwsgierig om te zien , welk een wraak hy , zonder kop , aan haar oefenen wilde ; en kon naauwlyks zyne oogen gelooven, als hy bemerkte, dat het alle beledigingen vergat, en alleen daarop bedacht was, om zyne driften te voldoen, die hem zyne fchoone verwekt had; in 't kort het duurde niet lang of zy Waren beiden op 't naauwfte met elkander vereenigd. De Heer poiret, om zich over zulk een zo tenhoogften onverwacht tooneel allen twyfel te beneemen, ligte het glas op, maakte de pootjes van het mannetje, waarmede het den hals van het wyfje omvat hadde, los , en jaagde toen het laatfte van haare plaats weg. Zy vloog ook in de daad weg, doch fleepte het mannetje met zich voort; hy beproefde, om ze gemaklyk van eikanderen te fcheiden, doch zy hingen zo vast te zamen , dat zy haare lichhaamen heel lang uitrekten, in plaatze van zich te laaten fcheiden. De Heer poiret Hoorde ze dus niet verder in hunne omhelzingen, en befchouwde ze nog meer dan een uur lang in deeze houding. Den anderen morgen vertoonde zich een nieuw tooneel van wreedheid. De romp van den minnaar, die, nog altyd eenige trekkingen behield, diende de barbaarfche fchoone tot een ontbyt ; zy at hem tot op den buik oP) die zy dus, gelyk by de andere Kk3 k-  $00 over. DE mantis reliciosa of het wand. blad. Infeclen, liggen liet. De Heer poiret zorgde nu telkens voor rykelyker kost, doch zy fcheen die van haars gelyken voor alle vreemden den voorrang te geeven. Jntusfchen bemerkte hy dat alle dieren van dit foort niet ecven vraatzuchtig waren, en dat in 't algemeen de mannetjes op lange na zo greetig niet waren als de wyfjes. Hy had ook veele, zo wel mannetjes als wyfjes, bewaard, die in veertien dagen en nog langer geen het geringfte voedfel naar zich namen, en echter even levendig en werkzaam bleeven als de anderen. Eene zo buïtengewoone zaak , die boyle ook reeds by de muggen waarnam, bragt den Heer Abt in verzoeking om de zinnelyke aandoeningen der Infeclen te befludeeren. Van de vruchten deezer lludie zullen wy by eene nadere gelegenheid onzen leezers het weezenlyklte mededeelen. III. AL-  III. ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE. Kk 4  1  5*3 L U T H E R geschetst in een kort verslag van zyne lotgevallen en verrichtingen. (Vervolg en flot van bladz. 338.) f J/hans zien wy luther in dar tydflip van zyn leven , waarin hy den grootften moed heeft betoond. Werwaards hy ook de oogen wendde, was hy omringd van verbitterde vyanden , en het was ten hoogften waarfchynlyk , dat de Ryksdag te Worms flegts een lokaas was , om hem in denzelfden ftrik te doen vallen, die joüannes hus een eeuw vroeger op 't Concilie te Conftants op den brandftapel had gevoerd. Zyne vrienden raadden en fmeekten hem zich niet in dit gevaar te begeeven ; maar luther antwoordde moedig: „Ik ben wettig gedagvaard om te Worms te verfchynen , en ik zal 'er in den naam des Heeren heen. trekken , al wilden zich zo veele duivelen tegen my verzetten, als 'er dakpannen op de huizen zyn." Men zegt zelfs dat men Keizer Karei had pogen overtehaaJen, om luther , onaangezien het gegeeven vrygeleide , als Ketter te doen verbranden, doch dat hy dit voorflel met verontwaardiging had verwonpen , en ge. zegd , dat men eerlykheid en goede trouw , wanneer dezelve in de geheele waereld geen fchuilplaats meer vonden,nog by hem,als den Duitfchen Keizer,zoude moeten aantreffen. luther wierd te Worms ontfangen op eene wyze,, dis een aanmerkelyk loon voor zyn gewigtigen arbeid Kk 5 zou-  S©4 luther geschetst in een verslag van zoude zyn geweest, wanneer hovaardy of zucht naarmenfchelyk eerbewys de dryTveerei van zyn gedrag waren geweest. De menigte des volks , die faamgevloeid was, om hem by zyne intreede in deeze Had (die hy in monnikskleeding op een wagen deed) te zien was grooter dan die by de komst van den Keizer zeiven geweest was. Het vertrek, waarin hy huisvestte was geftadig vervuld met lieden van den eerften randen hy wierd van allen met een onderfcheiden eerbied behandeld. Toen hy voor de ftenden des ryks ver. fcheen, wierd hem door johan van eck , Ofiiciaal van den Keurvorst, in deszelfs naam gevraagd , of by de boeken , die hem wierden voorgelegd, voor de zynen erkende , en of hy de Hellingen , die dezelve behelsde, wilde herroepen. Eer hy 't eerfte beantwoordde, liet hy zich de titels van de voorgelegde boeken duidelyk voorleezen, en op het andere betuigde hy niet te kunnen herroepen , ten zy hy uit Gods woord van de valschheid zyner' Hellingen overtuigd wierd. Deeze onderhandeling dus op nieuw vruchteloos afgeloopen zynde, kreeg hy bevel van den Keizer, om zich binnen zekeren bepaalden tyd naar zyn gewoon verblyf te begeeven , en eenige weeken na zyn vertrek wierd hy plegtig in den Ryksban gedaan, van alle voorrechten van een onderdaan van 't ryk vervallen verklaard, en alle vorsten verzogt zich tegen hem te vereenigen en zich van zyn perfoon meester te maaken , om hem de flraffe van een boosaardig ketter te doen ondergaan. Wie fchrikt niet op de overweeging der gevaaren, die onzen moedigen hervormer thans omringen, daar hy zich genoegzaam van alle menfchelyke hulp verlaaten vond, en 'er byna een Godlyk wonder nodig was, om hem aan de magt^ zyner vyanden te ontrukken ; doch  zyne lotgevallen en verrichtingen. 505 doch de waakzaame oplettendheid van den Keurvorst van Saxen floeg thans een zeer byzonderen en veiligen weg in. Terwyl luther op den 4 May 1521 op de te rug reis van Worms by Altenflein door een bosch trok wierd hy door twee vermomde Edellieden uit den wagen geligd, en op het flot Wartburg by Eifennach gebragt, daar hy negen maanden in ridderlyke kleeding, onder den naam van jonker jurgen , zelfs voor de bedienden onbekend, en van al het noodige verzorgd bleef. Het is niet onwaarfchynlyk dat deeze wegvoering van luther met voorkennis van den Keizer gefchied zy, die, fchoon hy openlyk zyn gevoelen moest afkeuren, echter met genoegen zag, dat de macht van den Paus, wel eer zo ontzaggelyk voor zyne voorzaaten, thans door de welgeflaagde poogingen van luther zo zichtbaar gekrenkt wierd. Is 'er ooit een tyd nuttig befteed, zo was het die van luthers verblyf op zyn Pathmos, een naam, waarmede hy doorgaans het Kasteel Wartburg bedoelde. Hy fchreef verfcheidene Predikatiën en verhandelingen tegen de heerfchende misbruiken der Roomfche Kerke, be. vorderde door brieven het begonnen werk der hervorming , oefende zich in de Hebreeuwfche en Griekfcbe taaien, en begon een gedeelte van den Bybel in de Duitfche taal over te zetten. Maar hoe gewigtig ook deeze bezigheden waren, hy wierd echter door de onbedachte buitenfpoorighedenvan driftige yveraars in de waereld te rug geroepen, carelstad , een geleerd en verftandig man, maar van een driftigen aart en een levendige verbeeldingskragt, beweerde , dat men zich ter hervorming van de Kerk niet flegts met woorden maar ook van daaden moest bedienen, en, om van dit bedryf een begin te maaken, viel hy met eenige  5©5 luther. geschetst in een verslag van nige ftudenten in de Slotsfcerk te Wittenberg, verbrak alle beelden en altaaren, en verjoeg de mis doende priesters. Dit was bet begin van die beruchte beeldenftorming, die zelfs tot in ons Vaderland overfloeg en een bron van zo veele rampen wierd, melanchton, een man van een uitmuntend, maar tevens van een vreed» faam en vreesachtig karakter, durfde zich tegen deeze woede niet verzetten, maar fchreef aan luther dat alles, wat hy tot dus verre voor den Godsdienst gedaan had, te vergeefs zou zyn, als zyne tegen woord ig. heid de verbrokene orde niet herftelde. luther ging daarop in Maart van 'tjaar 1522 naar Wittenberg, in weerwil van den Keurvorst, aan wien het gevaar nog te dreigend voorkwam. Hy predikte zeven dagen agtereen tegen deeze uitfpoorige beweegingen , en drong 'er 0p aan dat de hervorming van den Godsdienst met de verlichting van het verftand moest beginnen, en dat de beelden uit de Kerk van zelve zouden verdwynen, als eerst het bygeloof uit de harten der menfchen gepredikt was. Onder deeze bezigheden verzuimde hy zyn o-elietd ontwerp, de vertaaling van den Bybel niet. ffy eindigde in 't jaar 152a het Nieuwe Testament; en gaf vervolgens het Oude van tyd tot tyd by gedeeïtens in het licht, fchoon de volledige uitgave van zyn vertaalden Bybel niet eer dan 1534 wierd uitgegeven. Dit bedryf van luther is met recht voor de grondflag der Kerkhervorming te houden. De vertaalde Bybel wierd met een ongelooflyken fpoed overal verfpreid, en (lelde elk ongeoefenden leek in ftaat om den tegenwoordigen toe. ftand van den Godsdienst, met deszelfs oorfpronglyke voorfchriften te vergelyken , of, om my van de leenfpreuk van den fchranderen swift te bedienen, by het nazien van vaders Testament hunne klederen te befchou- wen.  zyne lotgevallen en verrichtingen. wen, en daaruit zelf optemaaken , hoe verre Lord peter zyn gezag en hunne toegeevendheid misbruikt had , om hun ellendig en befpottelyk te maaken. Terwyl dus de hervorming in Duitschland en een groot deel van Europa een voortgang maakte, die elks verwachting overtrof, deeden zich twee gebeurtenisfen op, die aan dit heilzaam werk een gewigtig nadeel dreigden toetebrengen. Te weeten de twist over de Natuur der Sacramenten, en het oproer der Boeren in Duitschland. Dezelve carlstad , die wy reeds uit zyn yver in het beeldeftormen hebben leeren kennen, vierde zyn levendige verbeelding ook over andere onderwerpen bot, en bragt in 't byzonderoverhetavondmaal en over den zin van de woorden van deszelfs inftelling , zonderlinge gevoelens aan 't licht. Dit zou op zich zelfs van geringe gevolgen geweest zyn, maar de meeste Zwitferfche Godgeleerden, die 'tinde hoofdzaak met luther en zyne vrienden eens waren , verfcbilden van hem in de leer van het Avondmaal. Dit gaf gelegenheid tot verfcheidene Gefchilfchriften tusfehen de Hervormers, en luther zelfs werd hierdoor in 't jaar 1524 in een openbaar twistgeding gewikkeld, 't geen hem, by tusfehenpoozen, voor een groot gedeelte van 'r overige zyns levens bezig gehouden, en veele onaangenaamheden veroorzaakt heeft. Maar de opttand der Duitfche Boeren, of gelyk het doorgaans wordt genoemd, de Boerenkryg, bragt het werk der hervorming in een veel dreigender gevaar. luther had een werkje uitgegeven over de Christelyke Vryheid. Dit boek onderging het lot dat de waarheid altyd treft, als zy in de handen van domheid en vooroordeel valt. Men verfto'nd het kwalyk, trok 'er verkeerde gevolgen uit, en handelde volgens dezelve ten ui-  $oè luther geschetst in een verslag vam uiterften ongerymd. 't Geen luther van de vryheid der ziel en van de bevryding der Pausfelyke overheerfching had gezegd , pastte men toe op eene geheele vernietiging der waereldlyke overheid, en 't genot van een volftrekte losbandigheid; en om deeze oogmerken te bereiken, vattede een ongelooflyk getal deezer kwa]yk beradene Boeren de wapens Legen hunne Landheeren op, en bragten geheel Duitschland in de uiterlte verwarring, terwyl zy aangefpoord wiedden door eenige geestdryvers, die van de ligtgelovigheid deezer toomelooze menigte , het onverantwoordelykst misbruik maakten. Zy beriepen zich voor een groot gedeelte op luther en zyne fchriften, die zich hierdoor genoodzaakt vond , zich niet alleen openlyk te verdeedigen, en de valschheid van dit beroep aantetoonen, maar ook deeze oproerige hoop en hunne dweepzieke aanvoerders op een manlyke en bondige wyze tot betere gedachten zogt te brengen, en daar deeze middelen vruchteloos bleeven, wendde hy zich tot de Duitfche Vorlten met verzoek om deeze geweldige beweegingen met geweld te keer te gaan. Dit gebeurde ook in den jaare 1525. De oproerige boeren wierden verflagen, hunne aanvoerders gedood, hunne legers verflrooit, en de rust wierd, althans van deeze zyde, in Duitschland herfteld; Maar fchoon deeze dingen de werkzaame ziel van luther. veele, en fomtyds onaangenaame, bezigheden verfchaften, genoot hy echter nu een genoegen dat deeze rampen rykelyk kon opweegen. Tot dus verre was de leer der hervorming flegts als ter fluik voortgegaan. Geen waereldlyke Overheid had 'er nog voor durven of willen uitkomen, en 't zou vruchteloos geweest zyn, dit van de Kerkelyke Prelaaten te verwachtem Maar in den jaare 1525 ftierf Keurvorst frederik de wyze, die altyd lu-  zyne lotgevallen en verrichtingen. gCp lüther en zyn werk een goed hart had toegedragen, maai- echter in den fchoot der Roomfche Kerk was ge» bleven. Zyn opvolger, johannes de standvastige, verklaarde zich openlyk voor de leer van luther, en voerde de hervorming door alle zyne landen in. Thands had onze hervormer het genoegen den eerften Euangeli1'chen Predikant george röter te Wittenberg zelfs intezegenen. In de Godsdienstplegtigheden viel|n aanmerkelyke veranderingen voor. De Duitfche taal wierd overal in plaats van de Latynfche by de Godsdienstoefeningen gebruikt, en even hier door wierd een gevoelige flag toegebragt aan het gezag der Roomfche Kerkvoogden , die in een onverftaanbaare taal de Westerfche Kerk zo lang beheerscht en verontrust hadden. Tot dus verre had luther zich niet openlyk van zyn Kloostergeloften ontflagen; maar het was nu de tyd om in zich zelf een voorbeeld te geeven van de Christelyke Vryheid, die hy anderen aanprees. Reeds in 't voorig jaar 1524 had hy het Monnikskleed afgelegd, en den predikers rok aangenomen. Nu ontfloeg hy zich van 't overige zyner gelofte en trad in 't huwelyk met Catharina van Born, een adelyke juffer uit Meisfen , die eene Nonne van de Cistercienfer orde in 't Klooster Nimptsch by Grimmen was geweest, en in den jaare 1523 met nog agt adelyke juffers hetzelve had verhaten. Het dringend aanhouden van zynen ouden vader, die nog gaarne kinderen van hem wenschte te zien, het voorbeeld dat hy dus aan andere Geeftelyken gaf', en boven al zyne genegenheid tot de gemelde juffer, deeden hera eeuigszins plotfeling dit befluit opvatten en hetzelve \'olvoeren. Onder eene menigte nuttige verrichtingen, waarme* de luther zich omtrent deezen tyd bezig hield, telt men  5Io luther geschetst in EEN verslag VAK" jmen met recht het groot Kerkenbezock , dat hy benevens andere Godgeleerden in den jaare 1527 in Saxen deed. De jammerlyke toeftand , waarin hy de Kerk en Schooien overal vond, fpoorde hem aan tot hetfamen(lellen van zyn grooten en kleinen Katechismus, en tot het beraamen van veele nuttige fchikkingen, die op zyn raad in de Kerken van Saxen, MeisfenenThuringen wierden ingevoerd, en waarvan men nog heden sie gelukkige gevolgen geniet. Maar in dit zelfde tydperk viel ook het twistgeding voor van luther met twee beroemde mannen, namelyk erasmus en zwinglius. De eerde, een fchrander , geleerd en vernuftig man, doch die tevens een te groote prys op zyn eigen veiligheid delde, om dezelve aan een Kerkhervorming te waagen , kon geen beter middel bedagt hebben om zich van den blaam te zuiveren , als of hy luther heimelyk begundigde, dan openlyk tegen hem te fchryven ; en dit deed hy in een boek over den vryen wil, 't geen luther in zyn werk over den knechtelyken wil beantwoordde , terwyl erasmus door deezen zynen aanval weinig dank behaalde by zyn party, die dezelve meer aan daatkunde dan overtuiging toefchreef. Van meer gewigts was het gefprek tusfehen luther en zwinglius gehouden. Van tyd tot tyd waren de. gefchillen over 't Avondmaal met meer heftigheid dan befcheidenheid gevoerd, en de gemoederen wierden dus van elkander verwyderd in een tydsgewricht, waarin de eendragt ten hoogden nodig was. philips de Landgraaf van Hesfen , die de eensgezindheid der Hervormers hartelyk wenschte , beleidde ten dien einde een byeenkomst, die in den jaare 1529 te Marpurg tusfehen luther en zwinglius in tegenwoordigheid van veelen hunner geleerde vrienden wierd gehouden. De uit» J ' flag  zyne lotgevallen en verrichtingen. JU flag van dit gefprek was ten uiterfte vriendelyk. Schoon men vruchteloos trachtte de gevoelens van deeze twee hervormers, wegens de leer van het Avondmaal, overeentebrengen, erkenden zy echter, dat zy 'tinde overige leerftukkcn van den Godsdienst, en vooral in dezulken die op de verbetering en het geluk van den mensch een onmiddclyken invloed hebben, volkomen eens waren, en zy beloofden elkander, alle hunne vermogens te zullen infpannen om de dwaalingen der Roomfche Kerk te beftryden, en elkander oprecht en vriendelyk te behandelen. De zaak der hervorming begon onder alle deeze omftandigheden een fteeds gewigtiger aanzien, eneenaanmerkelyken invloed op de ftaatsgefteldheid van Duitschland te verkrygen. De Duitfche Vorsten, die dezelve omhelsden, vonden zich aan verfcheide onaangenaame behandelingen blootgefteld, waarover zy zich by den Keizer beklaagden. Dit gaf gelegenheid dat Carel de Vyfde, in den jaare 1530 bedoot een ryksdag te Augsburg te houden , en op denzelven de bezwaarnisfen der Evangelifche ryksftenden aan te hooren. Deezen beflooten by die gelegenheid hunne geloofsbelydenis inteleveren, om zig langs deezen weg tegen den aangetygden laster te kunnen verdeedigen, en de duidelykfte blyken van hun eendracht, moed en oprechtheid aan de waereld open te leggen. De last tot het vervaardigen deezer openlyke belydenis wierd aan luther, en de andere Wittenbergfche Godgeleerden opgedragen. Dit gefchiedde in 17 Artikelen, die aan den Keurvorst te Tongau wierden overgegeeven, en die daarom by den naam van de Tongaufche Artikelen bekend zyn. De Keurvorst nam dezelve mede naar Augsburg, waarheen hy door eenige Godgeleerden gevolgd wierd: Doch historiek. II. D. LI lu-  512 luther geschetst in een verslag van luther bleef op zyn raad te Coburg, om zich te Augsburg niet noodeloos aan de verbittering zyner vyanden bloot te Hellen, en om echter , daar men zyne raadgcevingen geftadig nodig had , niet te verre van Augsburg verwyderd te zyn. Volgens deeze Tongaufche Artikelen vervaardigde de geleerde en vredelievende melanchton de Augsburgfche geloofsbelydenis, die vervolgens aan luther wierd toegezonden , om 'er zyne aanmerkingen op te maaken. Ily keurde het opHel volkomen goed , en zeide alleen, dat hy niet zo zagt als melanchton zou hebben kunnen te werk gaan. Doch 't was even om deeze zagtheid in 't karakter van dien uitmuntenden man , dat de Duitfche Vorsten de belydenis, die zy wilden overleveren,liefst van hem hadden doen vervaardigen. 'Zy vleiden zich altyd nog met de hoop op eene vereeniging met de Roomfche Kerk, en vreesden, dat, wanneer luther met zyne gewoone openhartigheid deszelfs gebreken al te fterk ten toon Helde, de vervvydering langs zo grooter, en eindelyk onherftelbaar mogt worden. Het bleek echter uit de gevolgen, dat luther een duidelyk inzien in den Haat der dingen van dien tyd heeft gehad, en dat 'er geen middel ter vereeniging over was tusfehen partyen, wier denk- en handel wyze in dewezenlyke leerftukkcn van den Godsdienst zo zeer onderfcheiden waren. Deeze overgave van de belydenis der Duitfche Vorsten is in volgende tyden voor zulk een gewigtige daad by de navolgers van luther gehouden, dat zy, wanneer zy vermyden wilden hunne Kerkgemeenfchap met eenen menfehelyken naam te beftempelen, zy zich doorgaans belyders van de Augsburgfche Confesfie hebben genaamd, en dit opftel in verfcheide taaien gedrukt en  zyne lotgevallen en verrichtingen. 513 en door Europa-verfpreid zynde, diende om de vooroordeelen tegen luthkr en zyne leer ie overwinnen, en dezelven een gunltigen toegang te fchenken by elk die de waarheid zogt, en het bygeloof met haare gevolgen verfoeide. De üitflag van de Ryksvergadering te Augsburg was echter niet gunftig voor de Evangclifche Vorsten. De Keizer liet een befluit van den ryksdag tegen hen afkondigen , waarby maatregelen genomen wierden, om hen door dwang te noodzaaken in den fchoot der Roomfche Kerke wedertekeeren. De Vorsten wierden des te raade in den jaare 1531 een verbond te Schmalkalden op. terechten, waarby zy zich tot onderlinge verdeediging vereenigden, ingevallen zy wegens hunne belydenis geweldig wierden aangevallen, luther weigerde echter zyne goedkeuring aan dit Schmalkaldisch verbond, en verklaarde dat het voor hem en zyne vrienden een ondraaglyk verwyt zou zyn, als het Evangelium, dat zy gepredikt hadden , langs dien weg aanleiding tot een bloedbad onder hunne medeburgeren zou geeven ; dat de Vorsten verpligt waren de befc'ierming van den God der waarheid met vertrouwen aftevvachten, wanneer zy om de belydenis der waarheid mogun aangevallen worden ; dat hy en zyne Ambtgenooten altyd bereid waren ter verdeediging van den gezuiverden Godsdienst, al was het ook met het grootst gevaar, voor den Keizer te verfchynen, en dat hy ernftig wenschte, dathy, wanneer 'er ooit een oorlog om den Godsdienst mogt uitbarften , dien ongelukkigen tyd niet mogt bekeven. En het is aanmerkelyk dat deeze wensch naauvvkeurig is vervuld, dewyl de Schmalkaldifehe oorlog niet eer dan met den jaare 1546, het fterfjaar van onzen grooten hervormer, zyn begin heeft genomen. LI a Ter-  514 luther geschetst in een verslag van Terwyl dus de zaak der hervorming geftadig meer veld won, was men van de zyde der Roomfche Kerk beftendig bezig om mi-delen uittedenken, waardoor zy in haar voorige rust berfleld en de voortgang derfcheuring gefluit kon worden. De gevreesde oorlog wierd tot dus verre door den Godsdienstvreede te Neurenberg in den jaare 1531 voorgekomen. Maar om de zaak van een anderen kant te beginnen, wierd door den Keizer aan den Paus en de Evangelifchen een algemeene Kerkvergadering in den jaare 1533 aangeboden. Deeze flap was wel verre van 's Pausfen goedkeuring te verwerven. Hy merkte dezelve aan als een openlyke krenking van zyn gezag , volgens 't welk hy als opperrechter in Godsdien fli ge gefchillen moest zitten. Doch c lemens de Zevende wierd eindelyk genoodzaakt te luisteren naar het dringend aanhouden van den Keizer, die geen ander middel overig vond, om de verwarringen van dien tyd te doen bedaaren en de gebrooken rust in het ryk te herflellen. Doch de hervormers zeiven durfden zich van dit middel geen gunfti. gen uitflag belooven, zo lang de Paus in deeze vergadering den rang van voorzitter bekleedde, en dus als rechter in zyn eigen zaak zitten zoude. Zy eischten een vry Christelyk Concilie, dat in Duitschland zoude gehouden worden , en waarin geen andere regel noch gezag dan dat van de Heilige Schriften zou erkend worden. Dit deed de Pausfelyke party te rug treeden en de zaak bleef fleepende tot op het jaar 1535, wanneer paulus de Derde zyn gezant vergerius zelf naar Wittenberg zond, om met luther een mondgefprek over dit onderwerp te houden, waarin luther te kennen gaf dat hy voor zich zelf niet ongenegen was om op een Concilie te verlchynen , doch dat hy 'er  zyne lotgevallen en verrichtingen. 5^5 'er geen goeden uitfiag van kon verwachten; dat het den Paus zelfs geen rechten ernst fcheen te zyn , en dat de Kerkvergadering in den tegenwoordigen flaat van zaaken, voor zo verre dezelve flegts over Ceremoniën en kleinigheden zou handelen , niets ter verbetering konde toebrengen. Dewyl echter de Paus in 't volgend jaar 1536 een vergadering door een bulle liet aankondigen , die volgens des Keizers befluit te Mantua zou gehouden worden , was 't noodig dat door de Hervormers een volleediger belydenis dan die van Augsburg wierd ontworpen, een belydenis, waarin men niet noo lig oordeelde met zo veel zagtheid en toegeevendheid te werk te gaan , en die leerftukkcn, welke de vereeniging der beide partyën konden belemmeren, niet zo veel omzichtigheid aantevoeren, dewyl men nuduidelyk befpeurde dat het vergeefs was zich langer met de hoop eener hereeniging te vleijen. Men droeg des aan luther dit werk op , die ten dien einde de Artikelen opftelde, welke naar de plaats, daar zy uitgegeven , goedgekeurd , en onderteekend waren , de Schmalkaldifche Artikelen genaamd wierden. Deeze mogen als een nadere opheldering en voltooiüng van de Augsburgfche Belydenis worden aangemerkt, en werden ten dien einde onder de Symbolifche Boeken derEvangelifche Kerke geplaatst. Dan fchoon zy niet gebruikt wierden tot het bedoelde oogmerk, dewyl de Kerkvergadering van tyd tot tyd wierd uitgefteld, hadden zy echter een aanmerkelyk gevolg in de Saxifche Landen, daar zy met graagte geleezen en genoegzaam algemeen goedgekeurd wierden. En fchoon Hertog George zich tegen den voortgang der Reformatie met alle macht verzette, was zulks vruchteloos; want, na dat hy twintig jaaren lang vergeefs het gezag van de Roomfche Kerk in zyn land had trachten te handLl 3 haa-  516 LUTHER GESCHETST IN EEN VERSLAG VAN haavcn, moest hy echter in den jaare 1539 zyn geheel land vervuld met de gevoelens van luther en zyne Ambtgenooteu, aan zynen broeder en opvolger Hendrik overlaaten, die de hervorming met alle zyne vermogens begunftigde, en de Evangelifchen alle gewenschte vryheden fchonk, terwyl luther door den Keurvorst befchermd te Leipzich predikte, en thands het genoegen genoot van de begonnen hervorming langs hoe meer op een vasten voet te vestigen. Wy vinden ons thans genaderd tot de laatfte le. vensjaaren van deezen grooten Hervormer, die hy doorbuigt in welgeflaagdé poogingen om de kennis der waarheid onder zyne. N;>tutirgenooten te bevorderen. De onderneeming om op den ryksdag in den jaare 1541 te Regensburg het interim, een Hstiggefmced ontwerp ter bemiddeling intcvoeren, wierd verdacht gehouden gelyk zy verdiende, en liep dus vruchteloos af. De gewaande hervorming van 'tPauszèïykhof, waartoe Paulusde Derdein den jaare 1536 plcgtige beveelen gaf, werd een voorwerp van algemeene befpotting , en de Kerkvergadering van Trente,die in den jaare I545 geopend wierd, hield men voor een Kerkelyk kluchtfpel , waarin men volgens vooraf beftemde maatregelen te werk gaan zou om de Pauszelyke macht voor den gédreigdën val te befchermen. Terwyl intusfehen het gezuiverd Euangélium met den gelnkkigfren voortgang gepredikt wit rd, en onze voortreflyke hervormer het gëfloegen genoot van de gevvenschtê vruchten vari zy:ie:i arbeid overal als een gezegendcr oogst te zien Opflaan. Doch ó" ge-i rd'-idd en krachten van den waardigen man hadden door den bellendigen arbeid van zo veele jaaren zeer veel gel :eden, Hy bemerkte zyn verzwakking en ftiéfltiöt her overige van zyne dagen op een klein landgoed te gaan doorbrengen. Eer hy  zyne lotgevallen en-verrichtingen by zich hier toe Begaf, wierd hy door den Graave van - Mansfeld verzogt om zich naar Eisleben te begeven ter bemiddeling van zekere gefchillen, die over 't bezit der bergwerken tusfehen de leden van dit Vorstelyk huis waren gerezen. Maar de vermoeijingen van deeze reis verteerden het overfchot zyner krachten. De ziekte nam de overhand, en hy fïierf op deeze zyne geboorteplaats op den 18 February 1546 in zyn drieënzestigfte jaar , in de levendiglre overtuiging van de waarheid der gevoelens, die hy beleden en aan anderen geleerd had. Welk eene ruime gelegenheid zou zich hier voor my opdoen , om uttteweidên over het voortreflyk karakter en de uitmuntende bekwaamheden van deezen grooten Hervormer , en welk eene overvloedige ftoffe zouden de verfchillende tooneelen van zyn leven my hiertoe opleveren , doch ons beftek laat dit niet toe, en ik kan , na het opgeeven der voornaamffe byzonderheden van 's mans leven, het opmaaken van zyn karakter veilig aan de oplettendheid myner leezeren overlaaten. Dit flraalt overal zo kennelyk door, dat men zich daarin niet ligt zal vergisfen, dewyl, gelyk de naauwkeurige mosheim zegt, geen zyner gaven of bekwaamheden gemeen waren. Hy bezat een uitmuntend verftand , een fterk geheugen en een ongelooflyk geduld in het doorftaan van arbeid en moeijelykheden ; *een ongemeene welfpreekendheid, een onverwinlyke grootmoedigheid , en een uitgebreide geleerdheid volgens de eeuw waarin hy leefde. Een beltendig gedenktee. ken van zyn werkzaamheid en van zyn kennis in de gewydde taaien , is zyn vertaaling van den Bybel, die hy geheel alleen heeft volvoerd; en waarin men, hoe zeer ook zedert twee eeuwen de wetenfehappen jevorLl 4 derd  318 luther geschetst in een verslag van derd en de taaien beoefend zyn, geen wezenlyke misflagen heeft kunnen ontdekken, terwyl de kundigen erkennen , dat hy zelfs op die plaatzen , daar hy eenigzins van den zin der woorden is afgeweken, de bedoelde zaak des te fterker heeft uitgedrukt. De blyken van zyn moed zyn verbazend , als men zich de om. Handigheden herinnert, waarin hy zich voor een groot gedeelte van zyn leven heeft bevonden. Een Augustynèr Monnik gaf zich bloot eerst aan de woede vaneen beledigd Inquifiteur , vervolgens van de geheele Geestelykheid, en eindelyk van hun opperhoofd, den Paus, wiens banblikfems in dien tyd nog zo gevreesd waren, dat 'er zelfs de Keizer voor bukte. Maar zyn moed was onverzettelyk, fchrikte voor geen gevaaren, en zegepraalde over alle bedreigingen van aardfche ofhelfche machten. En hóe edel blinkt de braafheid en eerlykbeid van zyn inborst en oogmerken overal door! Want wat de beuzelachtige befchuldiging betreft, als of zyu aanval op Tetzel en deszelfs aflaatkraam gefproten ware uit naaryver voor zyne orde, die, gewoon zynde deezen last te volvoeren, thans met weerzin de Dominicaanen in die post gefield zagen; hierop moet ik alleen aanmerken, dat het onwaar is dat dit Ambt doorgaans door de Augustyners wierd bekleed , daar het integendeel blykt, dat dezelve in meer dan een halve eeuw voor luthers tyden nooit door een Augustyn, altyd dooide andere Bedelorden! , is waargenomen. Voorts dat de post van openlyke aflaatprediker, ver van benydens» waardig te zyn, door het misbruik dat men 'er van gemaakt had, in zulke verachting was geraakt, dat men ze in 't zelfde licht als tegenwoordig de kwakzalvers befchouwde ; en eindelyk dat deeze befchuldiging een uitvinding van laatere eeuwen is5 en nooit onder de on- tel-  zyne lotgevallen en verrichtingen. 519 telbaare lasteringen, die zyne vyanden op hem uitltorten , is gedagt geworden , terwyl dezelve , ware zy grondig geweest , gewigtig genoeg was om zynen roem te bezwalken en zynen arbeid verdacht te maaken. Dezelfde aanmerking geldt ook op de befchuldiging wegens zyn gedrag met philips den Landgraaf van Hesfen , waarin men luther een ongeoorloofde toegeevendheid te last legt voor een echifcheidingentweede huwelyk door dien Vorst aangegaan , waaraan luther en melanchton hunne toeftemmmg zouden hebben gegeeven , met oogmerk om de belangen van hunne leer daardoor te begunftigen. Daar ons beftek niet toelaat om my over dit onderwerp dieper intelaaten, zal ik 'er alleen op aanmerken, dat ook deeze befchuldiging even als de voorige, door zyne tyd. genooten niet gewigtig genoeg is geoordeeld om 'er gebruik van te maaken , en in onzen leefcyd zyn de beïichteri van de omftandigheden , waaronder dit geval zich zou hebben toegedraagen, veel te gebrekkig, dan dar men 'er ter befchuldiging of verdeediging van lu. ther, gebruik van zou kunnen maaken. Maar dit is zeker,dat luther in den tyd, waarin deezeechtfcheiding gebeurde, in zyn beflisfing over dezelve nietnoodig had iets ten voordeele van zyne hervorming te bedoelen, 't Was namelyk in 't jaar 1539, toenzynleer zich reeds in geheel Saxen had gevestigd, de Confesfie te Augsburg reeds voorlang door de Vorsten aan Keizer Carel was overgeleverd, en toen derhalven zulk een beuzeling , als 't gemalde voorval , 'er geen invloed meer op kon hebben. Behalven dat het bekend doorllaand karakter van luther , 'c geen in alle zjaie LI 5 ver-  520 LUTHER GESCHETST IN EEN VERSLAG VAN verrichtingen doorftraak* hem van zelfs voor de blaam van lafhartige toegeevendheid , om welke oorzaaken ook, beveiligt. Dat dan de laster zwyge, en zich met fchaamte verberge , maar nooit onderneeme de nagedachtenis van den voortreflyken luther te bezoedelen. Ik zwyge van zyne drift, als ware dezelve onbefuisd geweest, 't Was mannelyke moed, door een goddelyk vuur aangeblaazen, en in deezen ftaat regt gefchikt voor de behoefte van die tyden , wier ingekankerd vuyl een fcherpe loog nodig had. Wat zou 'er van de zaak der hervorming geworden zyn, als hy, by gebrek van dien moed , voor de listige vleijeryen of de heftige bedreigingen van de Kerk van R.ome was bezweken, en de zaak der waarheid aan zyn eigen veiligheid had opgeofferd ? Dat men zwyge van de harde uitdrukkingen, die men in zyne fchriften waant te vinden , en liever te rug treede tot den algemeenen ftyl van die tyden , waarin dezelve niet zonder vrucht gebruikt en door de gewoonte goedgekeurd wierden, en waarin de befchaafde welfpreekendheid onzer eeuw, als nieuwe most in oude zakken, of als een nieuwe lap op een oud kleed zou zyn geweest. Dat men zich veel eer verwondere over de wysheid van God, die deezen uitmuntenden man tot zulke verhevene oogmerken, met zo veele ongemeene vermogens had voorzien , en die zelfs die trekken , welke in zyn byzonder karakter doorftraalden, ter bevordering van de gewichtige zaak der hervorming deed medewerken. En eindelyk is het onze plicht ons tegenwoordig ge. luk te waardeeren , daar wy de gezegende vruchten van het werk der hervorming in onze dagen ongeftoord mo-  ZYNE LOTGEVALLEN EN VERRICHTINGEN. gal mogen genieten. Anderen hebben ook in dit geval voor ons gearbeid, cn wy zyn in hunnen arbeid gekomen. Verlost van de ketenen des bygeloofs, verheugen wy ons billyk in 't vry gebruik van onze verftandelyke vermogens. Maar des te grooter is ook onze verplichting om deeze vryheid en deeze verlichting tot onze zedelyke verbetering te gebruiken. Dit zal een gepaste , levendige en beftendige gedachtenisviering van luther en zyne waardige medehervorrners , en het krachtigst bewys van onze dankbaarheid aan onzen God en Weldoener, en de beftendige grondflag voor ons wezenlyk en toeneemend geluk zyn. S. OVIK  OVER DE WYZE MAATREGELEN VAN DENTEGENWOORDIGEN KONING van PRUISSEN, TER BEVOLKING EN VERBETERING ZYNER LANDEN. Uit het Engehch. Daar het een welgeplaatst hart een gevoelig vermaak moet verfchaffen, een groot karakter te befchouwen, dat zich bezig houdt met de bevordering der belangen van het menschdom , hebben wy het niet ondienftig geacht den Pruififchen Monarch , die als Held en Staatsman reeds lange het voorwerp onzer bewondering geweest is, hier, in navolging van den beroem letl hertz berg , in een niet minder groot, doch tevens beminnelyk licht te plaatzen; — namelyk als een waaren vader van zyne onderdaanen, die met eene den Koninglyken luister ten toon fprydende müddaadigheid, het geluk en vermaak bevordert van die klasfen van menfchen , welke, fchoon gemeenlyk tot den laagften rang gerekend, misfchien de nuttigfte en verdienftelykfte leden der maatfchappy zyn. Het is een zekere ftelregel, die, fchoon in de theorie gemeenlyk aangenomen , egter in de praktyk al te weinig behartigd wordt, dat namelyk de bloei en magt van  OVER DE BEVOLKING DER PRUISS. LANDEN. 523 van een land afhangt van deszelfs volkrykheid, mits de regeering behoorlyk zorg draage om derzelver onderdaanen van zodanige middelen te voorzien, die winst genoeg aanbrengen, om hen een genoegzaam onderhoud te verfchaffen. Waar dit plaats heeft, is het onmogelyk dat een land te volkryk zyn kan , of dat verhuizingen noodzakelyk kunnen worden, om het getal van deszelfs inwooneren te verminderen. De oude Natiën zyn zekerlyk volkryker geweest dan de hedendaagfche, fchoon dit verfchil zo groot niet is als montesquteu onderftelt heeft. In de middeleeuwen, en in laater tyden was de bevolking grootelyks verminderd uit hoofde van de godsdienftige oorlogen, van pest, hongersnood, fiegte regeering , den ongehuuwden ftaat der geestelykheid en andere oorzaaken. By den Westphaalfchen Vreede waren de meeste dorpen van het Keurvorftendom van Brandenburg, in Silefien en Pomeren, ten eenemaale van inwooners verlaaten, en meer dan honderd dorpen, die ten tyden van Karei den IVden, Keurvorst van Branden, burg beftonden, zyn nu niet meer te vinden. Dit verval der bevolking wierd fterk tegengegaan door de wyze Staatkunde van den Keurvorst Frederik Willem , met het hoogfte recht bygenaamd den grooten, en van de Koningen Frederik den lften, Frederik Willem, en Frederik den Ilden. De eerfte van deeze Vorsten herftelde niet alleen den landbouw door zyn geheele ryk, en herbouwde de vervallen fteden en dorpen, maar vermeerderde ook het getal zyner onderdaanen door een fchuilplaats te verleenen aan 12,000 Franfche Vlugtelingen , die Lodewyk de XlVde even dwaas als godloos verbannen had, en welker getal vervolgens vermeerderd is tot 20,000. Frederik de Ift; kreeg onder zyn rechtsgebied een aanzienlyk getal van Paltzifche Onderdaanen, die  524 OVER. DE BEVOLKING EN VERBETERING die by vervolgingen wegens den Godsdienst uit hun land verdreven waren; en Frederik Willem gaf een fchuilplaats aan 12,000 Saltzburgers, die op dezelfde wyze van een door bygeloovigheici gedreeven Aartsbisfchop verbannen waren , als mede aan een groot getal van emigranten van den Palts en Moravien; en met deeze deugdzaame en nyvere huisgezinnen bevolkte hy op nieuws de provincie van het Pruisfisch Lithouwen, dat door de verfchrikkelyke pest van de jaaren 1709 en 1710 ontvolkt was. T-a deeze korte inleiding zullen wy onzen leezeren thans een verllag geeven van de wyze maatregelen, waar door zyne tegenwoordige Majesteit, niet tegenftaande de lange en bloedige oorlogen die hy gevoerd heeft, de bevolking van zyne aangeërfde Koningryken, niet (legts verdubbeld, maar, door middel van zyn nieuw aangeworven wingewesten , zelfs die van zyn geheele heerfchappy drievoudig vermeerderd heeft. Daar de Landbouw een onmiddelyk en noodwendig beftaan verfchafr, en uit dien hoofde het gunftigfte is voor de bevolking, heeft de Koning niet alleen de dorpen en landhoeven, die geheel vervallen waren, doen herbouwen , maar zelfs geheel nieuwe laaten oprechten digt by de rivieren. Door deeze binnen haare oevers te bepaalen, en dus de overftroomingen voortekomen , heeft hy veele morgen uitmuntend ploeg- en weidland gekregen , dat hy aan vreemde planters gaf onder voorwaarde dat zy hun eigen hoeve zouden bouwen en onderhouden; en om hen hierin te gemoed te komen, vrywaardde hy hen voor een zeker getal jaaren van belastingen en krygsdienften. Het blykt uit eene lyst van nieuwe plantingen, die in de Koninglyke Archiven bewaard worden, dat zyne tegenwoordige Ma- jes-  DER PRUISSISCHE LANDEN. 525 jesteit 530 dorpen, gehuchten en landhoeven gedicht heeft, waarin zich meer dan 42,600 huisgezinnen onthouden, die , indien wy vyf perfoonen voor ieder huisgezin reekenen , een aanwas van omtrent 214,000 on* derdaanen geeft. Zo heeft ook de Koning aan edellieden eenige fommen gefchooten , beloopende verfcheidene millioenen'1 kroonen , om hunne goederen vrytemaaken en te verbeteren. Deeze fomme zyn of een vrye gifte, of tegen de laage interest van een of twee percent opgefchooten , welke percenten gefchikt zyn om fchoolen aanteleggen en tot pennoenen voor de weduwen en kinderen van behoeftige officieren. Om den hongersnood en deszelfs verwoestende gevolgen voortekomen , heeft zyn Majesteit zeer groote Koornpakhuizen in ieder provincie opgerecht totonderftand voor zyne legers ten tyde van oorlog, en voor zyne andere onderdaanen in faüoenen van een natuurlyke fchaarsheid. Dus houdt hy de prys van het graan hoog genoeg om den Landman aantemoedigen, en kan , by opening van zyne voorraadfchuuren, altyd het ryzen van de markt beletten. Door zodanige middelen lyden de Pruisfifche landen, fchoon niet zeer aanmerkelyk wegens eene buitengewoone vruchtbaarheid , nooit gebrek , en waren zelfs in ftaat om hunne nabuurcn byteftaan in den fchrikkelyken hongersnood van 1772 , welkers uitwerkfeleu zo geducht waren in verfcheidene van de vruchtbaarfte deelen van Duitschland. Maar de aandacht van den Koning van Pruisfen is niet alleen bepaald tot den Landbouw; hy heeft ook Fabrieken in ieder gedeelte van zyn gebied opgerecht en aangemoedigd : Deeze verfchalfen een onderhoud voor 500,000 per-  5^6 over- de bevolking en verbetering perfoonen , dat is omtrent een twaalfde gedeelte van zyne onderdaanen; en het blykt voorts uit het verflag van den fchranderen hertsberg, wien ons beftek niet toelaat in alle details te -volgen, dat zyn Majesteit geduurende het loopen ie jaar 1784 heeft uitgedeeld een fomma van 2,236,156 kroonen, ter vergoeding van de fchaaden en rampen door zyne onderdaanen geleeden, en ter bevordering van den Landbouw en Manufactuuren; en dat de fommen, die hy op deeze wyze zedert het jaar 1763 tot zulke weldaadige oogmerken heeft uitgegeeven , by de tweeëntwintig milHoenen kroonen beloopen. Men heeft gemeenlyk vooronderfteld dat de Pruisfifche regeering, een louter militair etablisfement zynde, zeer weinig gefchikt was om de bevolking aantemoedigen. Doch het zou gemakkelyk zyn te toonen dat de Pruisfifche Armee , even als eertyds by de Romeinen, wezenlyk een Nationaale Militie , en op zulke eene wyze ingericht, is, dat zy in plaatze van de bevolking te benadeelen, dezelve veeleer begunftigt. Zy beftaat uit 200,000 man, die altyd tot den dienst gereed ftaan. De eene helft van dit getal beftaat uit zoonen van boeren en werklieden, die, geduurende de maanden April en May, voor de militaire oefening worden ingelyfd, na verloop van welken tyd zy tot hunne landsbezigheden wederkeeren, waaraan zy het overige gedeelte van het jaar gebruikt worden. De andere helft beftaat in vreemde huurlingen, die de Koning aanneemt; hetwelk de Nationaale bevolking geen nadeel kan toebrengen. Zy houden hun verblyf met de regimenten in de ftcden, doen twee dagen in de week militaire dienften, en kunnen hunnen ledigen tyd doorbrengen met aan hunne verfchillende ambachten te werken. Den foldaaten  DF.R PIÏUISSISCHE LANDFN. 527 ten wordt niet alleen toegedaan om te trouwen, maar zy worden hier zelfs toe aangemoedigd, waar door da meefte vreemdelingen aan dit land verkleefd raaken, en in bet zelve blyven woonen. Ieder Regiment heeft een grooter getal vrouwen en kinderen, dan van manmen dje tot hetzelve behooren, en de gantfche Armee van 200,000 man, indien wy hunne familien 'er influiten, beloopt boven de 400,000 perfoonen. De Koning onderhoudt in een buis, dat te Potsdam is opgerecht, 5000 kinderen van foldaaten, van welken de meeften, op den ouderdom van agt jaaren, naar het land gezonden worden omby de boeren te worden opgebragt, die voor ieder derzelven 's jaarlyks dertien kroonen trekken: dus worden 'er nyvere landlieden en braave foldaaten van gemaakt. Uit hoofde van alle deeze wyze en weldaadige fchikkingen heeft de Koning van Pruisfen devolkrykheid van zyne landen niet alleen grootelyks bevorderd, maar ook den grond gelegd tot een verderen aanwas ; want by de publieke registers van 1784 blykt het,dat de geboorenen59,162 perfoonen meer zyn dan de geftorvenen. den 20 Jun. 1785. historiek. II. D. Mm LE  528 LEVENSSCHETS VAN MOZES MENDELSZOON. Uit het Hoogduitsch van zyn Vriend nicolai. geleerde waereld heeft een onherftelbaar verlies geleden door den dood van den beroemden Wysgeer mozes mendelszoon, die den 4den January 1786 in het 57ften jaar zyns ouderdoms 's morgens om zeven uuren zagtelyk ontllicp. Hy was te Desfau in den jaare 1729 gebooren , waar zyn vader mendel fchoolmeefter was, en hem gevolgelyk in de Hebreeuwfche taal en in de eerfte gronden der Joodfche geleerdheid onderwyzen kon. De jongeling leerde in 't byzonder zeer vroeg de werken van den toenmaaligen grooten Hervormer der Joodfche Wysbegeerte en Godsdienst, maimonides , kennen , door wien in hem de eerfte grond tot onderzoek der waarheid en eene vrymoedige denkwyze gelegd wierd, en wien hy diensvolgens ook in rypere jaaren in groote achting hield. Zyn onafgebroken vlyt in deeze tedere jaaren haalde hem een zenuwziekte op den hals, waardoor hy in zyn tiende jaar een buiging in zyn ruggraad kreeg, die vervolgens door eene onachtzaame behandeling toenam, en mogelyk de hoofdoorzaak van zyne zwakke gezondheid en zynen vroegen dood wierd. Daar zyn vader zeer arm was , zodat hy hem niet kon opvoeden, moest hy in den jaare 1742 in zyn veertiende jaar naar Berlin reizen,  LEVENSSCHETS VAN M. MENDELSZOON.' 529 zen , daar hy verfcheidene jaaren in de uiterfte behoeftigheid leefde, en dikwils aan de eerfte nooddruf- ' tigheden des levens gebrek had, doch die hy niet eens gevoelde , zodra hy maar zyne leergierigheid voldoen kon. Een weldaadige Jood gaf hem een kamer onder zyn dak en vrye tafel , en de Rabbyn frankel , die voorheen in Desfau gewoond had, liet zich eenigszins aan hem gelegen liggen. Hy gebruikte mozes tot het affchryven van zyne manufcripten , en gaf hem gelegenheid tot een grondig beftudeeren van den Talmud, en de daarmede verbondene Joodfche Theologifche Rechtsgeleerdheid en Schoolfche Wysbegeerte. Dan deeze geleerdheid was voor den ontluikenden geest van mozes mendelszoon niet genoegzaam. Het goed fortuiu wilde dat hy inBerlin een even zo nooddruftig man vond als hy (want by een minder beboefdgen had hy zich in zyn toenmaaligen toeftand niet vertrouwd te gaan,) een man die, even als hy, den eenigflen troost tegen de wederwaardigheden des levens in een onderzoek van die waarheden plaatfte , welke het verftand der menfchen verhoogen en zyn inwendig geluk kunnen bevorderen. Dees was iSRAëL mozes uit Srari-Zamoze (een fteedje in Polen tusfehen Krakauw en Lemberg in het tegenwoordige Galliciën)geboortig,en Joodsch Schoolmeefler te Berlyn, een man die om zyne vrye denkwyze van de Rabbynen zeer gehaat was, van en naar Polen verdreven dikwils hulploos moest omdwaalen , en eindelyk in zyn ouderdom door de geduurige vervolging en den bitteren haat van Orthodoxe Thalmudisten geheel moedeloos gemaakt, tot melancholie verviel en in de daad een martelaar der waarheid wierd. Hy verftond geen andere taal dan de Hebreeuwfche, maar fchreef ze met groote volkomenheid en fierlykheid. Hy Mm a was,  53° IÏVENSSCHETS VAN was, gelyk mozes mendelszoon nog in zyn ryper ouderdom oordeelde, een zeer diepdenkend vernuft, een groot Mathematicus , die door zyn eigen nadenken dc gewigtigfte Demonftratiën had uitgevonden, en daarby veel Poeëtisch vernuft had. Dees man had ook maimonioes met veel yver belludeerd, en disputeerde met zyn jongen vriend naar de grondftellingen van maimonides. Hy gaf hem ook eerst een Hebreeuwfche Overzetting van euclides in handen , waardoor hy zyne zucht tot de Wiskunde opwekte. Hierdoor werd het verftand van den jongeling gefcherpt en gevormd, het geen zekerlyk by ieder jong vernuft het gevolg is der beoefening van deeze , by veelen zo weinig gekende, vvetenfchap. Een jongjoodsch Doftor der geneeskunst, risch , uit Praag, die denkelyk nog leeft, raadde hem eerst Latyn te keren, omdat hy anderszins de gewigtigfte werken niet kezen kon. Hy was zo behoeftig , dat hy een tyd lang fpaarzaam leeven moest, eer hy eenige weinige ftuiversby eikanderen verzamelde om een Grammatica en een flegt oud Lexicon te koopen. risch gaf hem een halfjaar lang daaglyks omtrent een vierendeel mir onderwys in de Latynfche taal, en binnen kort kwam hy , fchoon met ongelooflyke moeite, zo verre,dat hy locke's werken in 't Latyn kezen kon. Want hy lloeg ieder woord in 't Lexicon na en fchreef het op , tot dat 'er een paar perioden gereed waren, en dan beftudeerde hy den inhoud van die perioden; door nadenken zogt hy het regt begrip van dezelve optefpooren , en als hy dit dacht gevonden te hebben, vergeleek hy het weder , zo verre zyne kennis der Latynfche taal toereikende was, met de beteekenis der woorden. Het is ongelooflyk welk een voordeel het te  mozes mendelszoon. 53I te boven komen van deeze hindernisfen in 't vervolg te weeg brengt , dat eenige nieuwe Leeraars der jeugd , die gaarn alles zo ligt en gemakkelyk maaken willen, wel in overweging mogen neemen. Nu leerde hy in den jaare 1748 Doftor aaron salomon sumperz kennen , eenen toenmaals jongen Joodfchen Geleerden, die nevens de geneeskunst in de Mathefis en Filofofie wel ervaren was, en ook de nieuwere taaien, in 't byzonder de Franfche en Engtlfche, wel verdond en fprak. Dees gaf hem vervolgens aanleiding om met de nieuwfte Literatuur bekend te worden. Hy bezorgde hem ook kennis aan -eenige jonge lieden op het Jocbemdaalfche Gymnafium, die veel van de Filofofie hielden. Onder deezen was de Heer de beausobre , die voor eenige jaaren als medelid van de Academie der Wetenfcbappen te Berlyn overleeden is. Met deeze jonge lieden disputeerde hy zeer dikwils over Filofofifche ftolfen; daardoor ontwikkelden zich allengskens by ieder van hen, naar mate van hunne vatbaarheid, veele wysgeerige begrijpen. In den jaare 1754 wierd mozes mendelszoon met lessing bekend, dat de grootfte trap ter vorming van zynen filofofifchen geest, en tot een rechtmaatig gebruik van zyne zo zeldzaame zielsvermogens wierd, lessing had zelfs een grondige kennis en eene ongelooflyke belezenheid in alle foort van wetenfchappen, en by eene groote kunde in de gefchiedenis der geleerdheid , en gevolgelyk van alle menfchelyke gevoelens , ook een onbegrypelyke vatbaarheid en eene fcherpzinnigheid , die in hem een menigte der vruchtbaarde denkbeelden deed ontdaan, en eene hem gantsch eigene foort om dezelve in den gezelligen omgang te ontwikkelen. Zyn onnavolgbaar talent om ieder zaak Mm 3 van  53» levensschets van van alle zyden, hoe zeer verfcheiden die ook waren, te befchouwen, en by een ieder derzelven het vóór en tegen in acht te neemen, kunnen alleen die geenen naar waarde fchatten, die met hem in vertrouwen omgingen ; en hy is by veelen ten onrechte beoordeeld geworden, die zynen grooten en edelen geest niet kenden , in 't byzonder van zwakhoofden, die, wanneer zy zich al eens in zynevrymoedige befchouwingeninlieten , terltond bedugt waren dat zy mogten verdwaalen, en tot een fchynbaar gevolg zo fpoedig als mogelyk hun toe vlugt namen, om zich zei ven maar gerust te Hellen. De verkecring met lessing was voor onbekrompen waarheidsvrienden , die het nil admirari en nri temere regt veiftaan, debron eener menigte ontwikkelingen van begrippen , van eene menigte voldoende naarfporingen over gewigtige onderwerpen. Dit was hy ook in 't byzonder voor een geest als mozes mendelszoon. Kort na dat zy beiden vertrouwde kennis aan elkander gekregen hadden, wierd ik by hen bekend. Wat ik deeze mannen van zo zcldzaame talenten, die eene zuivere ongeveinsde liefde voor de waarheid bezaten, en beiden het edelst karakter hadden , te danken hebbe, gevoel ik in' het binnenst van myn hart, en kan het niemand duidelyk voordellen, althans niet in dit uur, waar de fmart der fcheiding van eenen dertigjaarigen vriend nog zo versch is. Onze omgang was geduurende verfcheiden jaaren zeer hartelyk en lcerryk. Wy waren in onze hoofdbeginzelen over metaphyiifche, over jesthetifche, over zedelyke onderwerpen, in den grond zo inwendig eens, en echter was by een ieder van ons het nadere oogpunt, waar uit wy de dingen befchouwden zo verre van eikanderen afwykende, dat ieder onzer befchouwingen eik van ons nieuwe uitzichten opende , ten uiteiften vrucht-  U O Z E S M E N D E L S Z O O N. 533 vruchtbaar voor onze overpeinzing was, eh de troostrykfte gevolgen verfchafte , zelfs wanneer wy, gelyk gemeenlyk het geval is, in veele byzaaken van een verfchillend gevoelen bleeven. Deeze hartelyke overeenftemming in 't geheel, deeze overcenftemming in veele nevendenkbeelden by ieder fcherpzinnig onderzoek, is my nog de zekerfte toetsfteen van onze openhartigheid en liefde tot de waarheid ; daar ieder zyn aangebooren karakter , zyne eigenaanige denkwyze, zonder eenige huicbelary en verwaandheid, getrouw bleef. Van hier heeft ons beftendig, zomwylen zeer levendig, mondelyk en fchriftelyk redentwisten over gewigtige onderwerpen, in meer dan twintig jaaren , zelfs niet éénmaal tusfchen ons het geringde misverftand of eneenigheid veroorzaakt. lessing maakte den wysgeer mozes het eerst opmerkzaam op den aart der nieuwe taaien en de voordragt van zaaken in dezelve. De brieven over de gewaarwordingen waren de eerfte vrucht der oefening van den Hebreeuwfehen Wysgeer in de Duitfche taaU Wanneer men in aanmerking neemt, dat de Duitfche taal hem eigenlyk een vreemde taal was; wanneer men terug denkt, in welken toeftand het Duitfche Profe in denjaare 1755 was, zo ziet men de grootheid van 's mans vermogen , en hoe zeer zyn geest dit vermogen wist te bewerken. Toen ik de Bibliotheek der fchoone Wetenfchappen begon te fchryven, was hy het eerst en na hem lessing, die my in myn voorneemen om, door eene vrymoedige bëoordeeling van nieuwe lchriften , de Duitfche Literatuur een fterker vlugt te geeven, bevestigden, mozes leverde zeer veele bydragen tot de eerlte vier deelen , die wy met gemeenfehaplyke vlyt uitgaven. Van zyn Mm 4 ge-  534 LEVENSSCHETS VAN gewigtig aandeel aan de Brieven betreffende de nieuwfte Literatuur, heb ik reeds op een andere plaars iets gezegd. De gedachte om de Algemeene Duitfche Bibliotheek uittegeeven , verfchiïkte hem in den beginne wegens de grootheid van de onderneeming, en wegens de zwarigheden, waarover ik met hem dikwils aan den gang was, en die hy byna voor onoverkomenlyk hieW. Dan daar hy zag dat ik myn vast befluit genomen had om dezelve te overwinnen , bevestigde hy my in myn voorneemen en onderdeunde my op eene vriendelyke wyze. De eerde deelen van dit werk waarin eenige zeer voortreflyke Recenfiën van hem liaan, zyn daar getuigen van. Zyne voortreflyke wysgeerige werken , die by de eenvoudigde voordragt zo veel bevalligheid , en met die bevalligheid zo veel duidelykheid en grondige kennis verbinden , hier naar verdienden te roemen , is waarlyk in dit uur voor my onuitvoerlyk. Ik gevoele welk een weldaad zy voor onze eeuw waren. De ontwikkeling van derzclver onbefchryfiyke verdienden en van die van hunnen opfteller, (lel ik uit lot op een bedaarder tyd. In 't byzonder heeft de Phcedon niet weinig toegebragt, om de onfterfiykheid der ziele, eene tot het geluk van alle redelyke menfchen zo nodise waarheid, beter te doen gevoelen. Dit boek alleen is genoeg, om myn vriend by het laatere nagedacht, >zo lang de Duitfche taal en wysbegcerte nog eenige waarde hebben, in gezegende nagedachtenis te doen blyven. Een zwaare krankheid maakte hem verfcheiden jaaren lang, eerst tot allen arbeid, en vervolgens ten minden tot allen geleerden arbeid geheel onbekwaam. Ik trek gaarne het gordyn over de aanleiding van deeze awaare ziekte , en in \ algemeen over deezen droevi- gen  mozes mendelszoon. 53$ gen tyd , daar myn hart nog te versch gewond is. Welk een heldhaftige wysbegeerte, welke bedaardheid cn hoop hy in deeze ongelukkige om Handigheden toonde, daar hy alle de fterkte van zynen geest behield, en ze echter geen vierendeel uurs lang gebruiken konde , zonder aan zyn lichhaarn op een gevoelige wyze daarvoor te lyden, kan ik niet vernaaien; even zomin als de gevvigtige zielkundige bedenkingen, die de gefchiedenis van zyne ziekte zelf aan de hand geeft. Alle deeze dingen, buiten den famenhang, als Anecdoten verhaald, zouden Hechts een ydele nieuwsgierigheid voldoen , niet zeer leerzaam zyn, en gcdeeltelyk zelfs niet veifhian worden. Door den geltrengften leefregel herftelde hy langzamerhand, en maakte byna van ieder oogenblik gebruik om denkbeelden te verzamelen en optefchryven. Eindelyk kreeg hy nieuwe ligchaamskrachten , want zyn geest had niets geleeden; veel eer had hy zich inzynzwaarfte ligchaams lyden veel grooter dan ooit getoond» Hy beproefde nu weder om een famenhangend werk te fchryven. By zekere geringe aanleiding lag hy in zyn Jerufhkm de waereld fchoone denkbeelden voor, die gedeeltelyk zo verkeerd verüaan werden, om dat zy vooroordeelen , die zederd eeuwen bevestigd waren rechtftreeks aangreepen. Hy was daarby zeer bedaard. Hy wilde voor zyn eeuw nog nuttiger worden. Hy kreeg de gedachten om de leer van het Beft aan van God, die in onze tyden zo kwalyk gekend en begrepen wordt, ia een nieuw licht te plaatfen. Hy ftelde 'er veel belang in, zynen oudften zoon josef , een jongeling van uitmuntende bekwaamheden, en dien hy met de tederhartiglte liefde beminde, van deezen kant gerust te Hellen. Hy had hem en eenige andere jonge lieden van Mm 5 zyn  536 LEVENSSCHETS VAN zyn Natie , daar men veel goeds van verwachtte, in eenige Morgenuuren ("want in deeze kon hy flegts aanhoudend denken, en des namiddags gevoelde hy reeds zedert agt jaaren de zwakheden van zyn afgefleten ligchaam) de beginzelen van zyn wysgeerig Systema mondelyk verklaard, en byzonder op God en op eene welgepaste ontvouwing der begrippen van hem en zyne eigenfchappen , gewigtige waarheden gevestigd. Reeds voor anderhalf jaar ontdekte hy my, tot myne groote vreugde, omftandig zyne denkbeelden, op welke wyze hy daarover een uitvoerig werk wilde uitgeeven. Het eerfte deel is onder den titel Morgenftunden in de Michielmisfe van 't voorige jaar verfcheenen , en van alle onbekrompen waarheidsvrienden zekerlyk met dankbaarheid gelezen geworden. De Heerc. r. jacobi had in een toevallig gefprek met lessing , te Dusfeldorp iets met hem over Spinoza's denkbeeld wegens God gefproken , en lessing zekerlyk niet wel verftaan , dat ik met grond zeggen kan, daar ik zo dikwilsmet lessing en mozes tevens over deeze ftofFe gefproken hebbe. Hy meende lessings gevoelen uitgevorscht, en daarin ik weet niet wat gevaarlyks gevonden te hebben. Hy vond goed iets hierover aan mozes, die lessings veeljaarige vriend geweest was , te laaten toekomen. Het eene misverftand volgt gemeenlyk op het ander, en de Heer jacobi fchreef, mogelyk eer hy de ftofFe recht doordacht hadde, een boek over lessing en spinosa. Kan hy het onderwerp wel doordacht hebben, als hy ons wil voordellen dat alle Philofophie tot het Atheïsmus leidt, en wanneer hy het Geloof tot het eerfte beginzel van alle menfehelyke kundigheden maaken wil ? Ik denk , dat, als hy eerst het eerfte deel der Morgenuuren had willen afwachten , hy het niet zou ge-  MOZES MENDELSZOON. 537 gefchreyen hebben» mozes , die zyn vriend lessing kende en zekerlyk nog beter dan jacobi , zogt deeze ftofFe een weinig verder uit te pluizen. Dit boek wierd korten tyd voor zyn dood gereed, en zal binnen kort verfchynen. Hiermede wierden de laatfte vermogens van zyn zwak lichhaam uitgeput. Hy ontfliep na eene ligte onpaslykheid van weinige dagen, gelyk een moede reiziger na eene welafgelegde dagreis zagtelyk influimert. Het eigenlyke tweede deel der Morgenuuren, waarin hy het denkbeeld van God, dat in het eerfte deel ontwikkeld was, op de menfchelyke maatfchappy nader toepasfen, en tot de hem geheel eigene vaste begrippen van het Natuurrecht en Zedenleer voortleiden, dat is de rechten en plichten van een ieder mensch met de godlyke volkomenheid in het wezenlyke verband toonen wilde, is, helaas! nog niet gefchreven. Welk een gewigtig verlies dit is , kan ik my op het levendigst voordellen, daar hy van het plan zo dikwils met my gefproken heeft, en de toepasfing op enkele ftofFen zo dikwerf het onderwerp van ons gefprek geweest is. Moet ik iets van de verdienden zeggen , die dee* ze groote geleerde als mensch had ? Ik heb hem zeden dertig jaaren in zo veele voorvallen van het menfchelyk leven werkzaam gezien. Ik heb de buitengewoone voorbeelden zyner edelmoedigheid , zyner ohverwrikbaare eerlykheid, zyner weldaadigheid, zyner onbaatzuchtigheid, zyner menfchenliefde , zyner bereid» willigheid om vyanden te vergeeven, zyner zagtmoedigheid, zyner vriendfchap gezien. Ach' het hart breekt my. Ik zou, als het nodig ware, van zyne geleerde verdienden hier nog meer kunnen zeggen , maar over deeze voorwerpen, die op het gevoel zo onmid- del-  538 levensschets van m. mende lsz00n. delbaar werken , kan ik nu niet meer fchryven. Myn hart is nog al te zeer verfcheurd en de wond nog te versch. Tic weet wel dat het moeijelyk valt de aandoeningen der vriendichap voor het Publiek uittedrukken. Doch myn inwendig gevoel zegt my, dat, wie den edelen mozes mendelszoon flegts eenigermate gekend heeft, ook zyn vriend zyn moet, en met my het gevoel zyner waarde en van zyn verlies deelen zal. Hierom heb ik een paar treurige uuren befteed om van mynen beminden vriend, van eenen der grootfte geleerden, en van eenen der edelfte en volkomenfte menfchen den leezer deeze weinige woorden te zeggen, die echter noch zyne groote verdienden, noch myn inwendig gevoel van dezelve, naar waarde uitdrukken. £er/yn, den jden Jan. 1786. frederik nicolai. IV. AL-  IV. ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAJJE KUNSTEN, E N MENGELWERK.   54t BESCHOUWING van eenige S C HOONHEDEN, i n D r. E. YOUNGS NACHTGEDACHTEN. Eerfte Ferhandeling. Is 'er eenig foort van wezens in de geleerde waereld, van wier beftaan en handelwyze men naauwlyks reden kan geeven, het is zekerlyk dat genacht, het geen onder den algemeenen naam van Critici bekend is. Ik bedoel hier voornaamelyk zodanige wezens , die zich (als ik het eens zo noemen mag) met het kleine van de critiq bezig houden, en by het kluiven en uitpluizen van elke byzondere phrafis, of koppelwoord , of fpeltrant, den famenhang en het algemeene doelwit van een gantsch werk over het hoofd zien; niet ongelyk aan dat foort van liefhebbers der Natuurlyke Historie , die, wanneer zy, in hun zomerwandelingen, een kapelletje zien vliegen, het welk mogelyk iets byzonders heeft, ftraks 'er op los gaan, en den wuften vluchteling over duin en dal narennen, tot zy, nat bezweet en ademloos, gedwongen zyn hun vervolging te ftaakcn, terwyl zy, in het najaagen van eenonfchuldig dier-  54» over eenige schoonheden in diertje, het geheele oogmerk hunner wandeling uit het oog verloren, en al het bevallige, waarop Natuur hen in bosch en beemd en hof en lucht en water uitnoodigde , met geen de minde opmerking verwaardigden. Doch dit is het niet alleen. De Critici van dit (lag, deeze kinderachtige zielen had ik haast gezegd, maaken zich niet alleen belagchelyk door hun zucht voor het kleine, door hun vermaak in beuzelingen, maar het zyn ook niet zelden menfchen die tegen alle regelen van welvoegclykheid en befchaafdheid aandruifchen ; die den toon van gezag voeren, en, onder den aangenomen tytel van Recenfenten , over hunne medegeleerden ftoutelyk den meester fpeelen. De befchryving van zulk een wezen , en de draf hem door zekeren beledigden Dichter toegedacht, verdient mogelyk dat wy 'er ons zegel aan hangen.,, Ik had, zo vertelt het de Poëet: Ik had , niet lang geleón , een' vreemden knaap te gast; Hy drekte my wel niet tot last, Want gaarne praat ik onder 't eeten; Maar naauwlyks is myn gast verzaad, Of 'k zie de ondankbremensch, dieyllings my verlaat, Zyn' pligt geheel vergeeten. 't Was of de Droes hem draksbymynen buurman bragt, Om daar myn gantsch onthaal verachtlyk af te maaien, Om daar op alles bits te fmaalen: Gantsch anders had de man 't verwacht; Hy vond by my niets fraais, niets vreemds,niets uitgelezen j De foep was veel te laf, de visch te gaar gekookt, De wyn niet fyn genoeg, het vleesch niet goed gerookt; In 't kort, niets was 'er, of 't had beter kunnen weezen. Wie zag ooit onbefchaamder vent? — „Slaa dood den hond' llaa dood! het is een Recenfent." En  Ift YOUNGS NACHTGEDACHTEN. 54J En wanrlyk, deeze foort van menfchen moet ons ergerlyk voorkomen, wanneer wy fomtyds zien, met well? een verbaazende onverfchilligheid zy de fchriden vin Waardige mannen behandelen, én niet zelden havenen.; alleen met het groote oogmerk om, gelyk de fpinnen, voedfel tot vergif te verzamelen; om hunnen post van Opzieners der geleerdheid en befchermers van den zogeriaamden fraaijen fmaak toch met een' voorbeeldigen yver waarteneemen. Doet men denzulken wel onrecht i wanneer men hen vefgelykt by die gefnedenen in de hoi ven der Oofterlingen, die daarom zulke ftrenge bewaakers der fchoonheid zyn, dewyl zy z'chzelven verdoken vinden van die aangenaame indrukfelen , welke ariderszins zo veele bevalligheden natuurlykerwyze by hen' zouden voortbrengen ? Maar wat is toch wel de groote reden van dit geweldig misbruik derCriticq? Het is, eensdeels , de verkeerde bevatting dat het de hoofdbedoeling derCriticqalleenlyk is gebreken aantewyzen, zonder zicK met het nagaan van byzondere fchoonheden opte:houden ; en anderdeels , is zy een eigenaartig gevolg van de traagheid en gemakkelykheid der Critici, aan' welken de minde moeite het meest behaagt; dewyl'er zekerlyk veel meer doorzicht en gevoel verëischt wörds> óm iets" het geen fraai is' naar waarde te fchatterr, dan iets het geen door zyn wahdalligheid ligrer in de obgérf valt te ontdekken. De oordeelkundige dryden heeft dit in zynen tyd reeds aangemerkt: Errors like ftraws upon the furface flow. He who would feorch for pcarh must dive hehw'. (dat is:> Dë feilen zyn als 't droo, én dry ven óp den' vloed,' Maar op den grond is 't daar men paerels zoeken moéV nscH. lett. II. D. Nn Hier'  544 over eenige schoonheden Hierom behaagt ons beter de weg, door verfcheide kundige Britten ingeflagen , om naamelyk het fchoone uit hunne beste fchryveren, de fraaifte plaatfen uit hunne dichteren (inzonderheid zodanigen als op zichzelven buiten den famenhang, aanmerking verdienen) in afzonderlyke ftukjes uittegeeven. Zo zyn *er by voorbeeld, the beauties of shakespear, pope, en andere Sele&a van dien aart. Diergelyke Schriften dienen niet alleen om ons aangenaame uuren en gewaarwordingen te verfchaffen, maar tevens om onzen geest op te wekken en onzen fmaak te verbeteren. En het is met even zulk een oogmerk dat wy ons voorgenomen hadden, eenige byzondere Schoonheden in de bekende Nachtgedachten, van den Eerwaarden young te^ befchouwen. Wat dit werk over het geheel betreft, en in hoe verre het mede niet vry is van gebreken, komt hier in geene aanmerking. Dat 'er veel fraais, veel dichterlyk fraais in geronden wordt, zal niemand in twyfel trekken; en dit is genoeg, om daarvan tot ons oogmerk zodanig gebruik te maaken , als ter uitbreiding van onze kundigheden en vorming van onzen goeden fmaak, in het dichtkundig vak, van dienst kan weezen. Ter zaake dan. Tot de uitmuntendheden van een' Dichter worden onder anderen gerekend: welüitgewerkte metafbraas, juiste gelykenisfen, fraaije fchilderingen, treffende gedachten , fterke tegenftellingen , zwierige befchryvingen , krachtige fpreuken , en wat dies meer is. Laat ons zien wat onze Dichter omtrent het een en ander oplevert. En wel, eerst, in zyn Metafora en Gelykenisfen. Eéne aanmerking echter moeten wy laaten vooraf gaan. Men moet een Metafora of leenfprcuk niet met een gelykenis verwarren. De Metafora vermengt of vereenigt de byzondere denkbeelden van verfcheiden zaaken met el-  in youngs nachtgedachten. 545 eikanderen, en fchildert op die wyze iets het geen eigenlyk niet in wezen is. De gelykenis vertoont ons de overeenkomst die 'er plaats heeft tusfchen twee denkbeelden welken onvermengd, of op zichzelven bedaan. Hieruit kan men ligtelyk opmaaken dat een leenfpreuk,' fiaar maate Van haar uitvoerigheid, meerder verdienden heeft; daar een gelykenis te fraaijeris, naar maate zy bondiger en beknopter wordt voorgedeld: dat is te zeg. gen: dewyl een gelykenis tot oogmerk beeft, door het voordel van eene bekende zaak , een minder bekende zaak optehelderen, zo volgt ook i dat met hoe minder en beflisfender trekken dit kan gefchieden, ook deste beter het oogmerk des Schryvers bereikt wordt; daar,integendeel , de metafora bedoelt haar hoofdonderwerp te verbergen, om dit onder andere beelden of uitdrukkingen aan den leezer te ontdekken: doch hieruit volgt dan óók, dat die ontdekking te aangenaamer voor het verftand is, naar maate 'er meerder analogie tusfchen het Voorgedelde onderwerp en de metaforifche beelden, in alle omdandrgheden gevonden wordt: doch hoe zelden heeft 'er zulk een uitgedrekte analogie plaats! hoe veel doorzicht word 'er verëischt om die in alle deelen optemerken ! hoe veel beleid en genie om die aan anderen' te doen gevoelen! — Uitvoerigheid behoort dan tot hec fraaije van een leenfpreuk ; kortheid tot dat van eert' gelykenis.- Laat óns het een en ander met een enkel Voorbeeld uit onzen Schryver ophelderen. De Heer young , een fchildery willende geeven van1 de waereld, gelyk zy is voor zodanigen die op haar-" allée'n hun betrouwen dellen, doör haar alléén hun geluk willen vestigen, befchryft haar als (*) ,, een be-' „ roer-- (*) Zie III. D. bl. 205. In de tweede verbeterde Neder? duitfche Uitgaave, Nü 2  546 over. eenige schoonheden ,, roerde Oceaan , bedekt met vermetele waaghalzen » „ die alle hun belangen aan boord hebben, zonder een „ tweede hoop over te houden , indien hun lot h§n „ ftraf mogt bejegenen; en dit moet eerlang gefchie„ den. Zy zeilen , van verfcheiden rang , onder ver,, fcheidene vlaggen , allen hierin eikanderen gelyk , „ dat zy rusteloos en beangst met den ftilften hemel, door hoop en vrees gedingerd worden ; allen aan „ ftormen blootgefteld zyn; en ftormiichtig is de ge,, meenfte wind des levens ; allen uitgevaaren om ge„ luk , doch maar weinigen van de kaart der kennis, „ om het aan te wyzen, of van het roer der deugd, „ om het langs den voorgenomen koers te beftevenen, „ voorzien : allen klaagen meer of minder over hun „ wisptltuurig lot, en nu eens met de golven ten he„ mei ryzende, dan weder tot in de afgronden neder„ daalende , bevinden zy zich verder dan te vooren „ van het doel hunner wenfchen. Allen ftooten en „ befchadigen eikanderen meer of min , aangedreven „ door de rukwinden der driften, en lyden meer door „ dwaasheid dan van het lot." Na deeze befchryving van het algemeene beloop der dingen, maakt de Dichter een meer byzondere toepasfing op de verfcheide ftanden en ftaaten der mcnfchen. „ In onze jeugd , (zegt hy) ons zeiven vleijende, „ zonder ondervinding, alles hoopende, aangemoedigd „ door vuurige blygeestigheid, en onder het zwieren „ van vrolyke wimpels, kappen wy onze kabels, fte,, venen wy de waereld in, en droomen zottelyk, dat „ ieder wind, dat elk gclternte ons gunftig is. Allen ,, fcheepen wy ons in tot deeze of geene geliefde on„ derneeming ; maar wie is het die den uitflag peilen „ kan ? Onder de groote menigte van onbedrevenen, „ de  I N YOUNGS NACHTGEDACHTEN» 547 de zekere prooi , de wettige buit van het verderf, „ zyn 'er eenigen die wel recht ftuuren , doch een ,, woedende orkaan fteekt op en dryft hen verre van „ hunne hoop. Anderen zetten met eenen onvertraag„ den moed, vlak tegen wind en ftroom, hunnen tog6 „ voort,1 maar wanneer hunne krachtige poogingen ver,, diend hebben de haven te bereiken, en zy dezelve „ na lang worftelen in het gezicht krygen, is alles ge, wonnen; — alles verboren. Hoe fterk hunne rie„ men waren, hun lot is nog fterkcr; zy itranden en „ vergaan terwyl zy triomfeeren. De meesten vergaan „ in onweêr. Eenigen gaan plotfclyk te gronde; de „ baaren fluiten zich over hen en over hunne naamen, 5, en de dag van morgen weet niet dat zy ooit geboo„ ren wierden. Anderen laaten een korte gedachtenis „ na, gelyk een dryvende vlag, wanneer de kiel door „ de baaren is ingezwolgen; zy dryft een oogenblik „ en wordt niet meer gezien, Hoe weinigen zyn „ 'er on^er een gunftig gefternte gebooren, troetelkin, aeren der Voorzienigheid , lievelingen van een ge„ lukkig lot, die', beladen met alle hunne wenfchen , „ met opgezwollene zeilen de gewenschte haven be„ reiken! en zelfs deezen, met alle hunne wenfchen „ beladen, klaagen ook eerlang ; zy zyn wel bevryd „ van het ongeluk maar niet van de natuur: — detyd „ is voor hen zo gevaarlyk als de ftorm; de aandrui„ fchende vloed der jaaren flaat hunne krachten neder, „ hunne ontelbaare ontkomingen eindigen in hunnen „ ondergang." Ziet daar een Metafora , zo uitvoerig als het met welvoegelykheid gefchieden kan in een dichtftuk , en dat by wyze van aanhaaling, niet als een Epifode of Nn 3 Al-  548 over eenige schoonheden Allegorie, dewyl deezen aan geen bepaaling van lengte onderhevig zyn ; maar ook hoe veel treffends , hoe veel fchopns is 'er in deeze zelfde leenfpreuk ! Zekerlyk is de vergelyking van het menfchelyke leven by een' Oceaan , een zeer gebruikelyke figuur. Duizend Poëeten en Zedefchryvers hebben 'er zich van bediendf Seneca in zyn vertroosting aan polybius , la bruye? re in zyn Carakters , en joiinson in zyn verftandig tydfchrift the Rambler, hebben dit elk op hunne wyze gedaan: maar de befchryving van onzen Dichter is zo natuurlyk, en tevens zo verrasfende; zo ongedwongen en tevens zo naauwkeurig, dat ze, van dien kant befchouwd, misfchien boven allen den voorrang verdient. Onder de byzondere fraaiheden van de aange» haalde Metafora, kan ons niet ontflippen het flerke en afïleekende in de uitdrukkingen : „ menfehen die alle „ hun belangen aan boord hebben; — die geen twee? „ de hoop meer over houden; — die door de rukwinden der driften tegen eikanderen gedreven worden; —• wier laatfte lot het is dat de baaren zich „ over hen en hunne naamen toefluiten. Hiertoe behoort ook nog eene fchoonheid in de Engelfche verfificatie , wanneer de Dichter befchryft hoe fommigen ? door het opfteeken van een' woedenden orkaan, verre yan hun hoop als worden weggeflagen. The black Blast blows hard, And puffs them vide of Hope. waarin niet alleen een fraai voorbeeld van de na» bootfende harmonie , maar zelfs van dat geen te vinden is, het welk de Critici gewoon zyn Alliteratio te ïioemen , wanneer naamelyk verfcheide achtereen volgende woorden met dezelfde letteren beginnen, pope gaf  in y0ungs nachtgedachten. 549 gaf van het een en ander een aardige proef in zyn Odysfea , daar hy de Sifyphus van homerus dus nabootst. With many a weary fep, and many a groan , Up the high hill he heaves a huge reund flone. XI. 735, 36. Doch ons oogmerk was niet zo zeer in de aangehaalde Metafora by diergelyke byzonderheden ftil te ftaan , als wel door het contrast van een korte gelykenis, in een beflisfend voorbeeld, het beste gebruik daarvan aantetoonen. Hiertoe zou men kunnen bybrengen een uitmuntende gelykenis, in de reeds by gebragte metafora vervat, daar naamelyk de korte nagedachtenis van fommïgen, die in hun leven de oogen van veelen tot zich trokken, vergeleken wordt by een dryvende vlag, wanneer de kiel door de baaren is ingezwolgen; een gelykenis zo vreemd als ryk van Hof tot overpeinzing; doch ik zal dit liever met een ander voorbeeld ophelderen. Wanneer de Heer young ©ns het onderfcheid willeeren kennen tusfchen verftand en vernuft, dat is te zeg» gen tusfchen het echt gezond verftand, en die fchitterende geestigheid , die de Engelfchen door hun Wit, gelyk de Duitfchers door hun Witz uitdrukken , doch waaraan wy door ons enkel woord Vernuft (het geen dikwils alleen Reden betekent) zo min als deFranfchen door hun Efprit of Genie beantwoorden, befchryft hy dat prikkelende, dat kittelende van het vernuft, in tegenftelling van de achtbaare wysheid, als onbedacht, als gevaarlyk (+). „ Vernuft (zegt hy) maakt in het „ bur- (*) III. D. 313. Nn 4  5gO OVER EENIGE SCHOONHEDEN „ burgerlyke leven eenen waaghals; verftand een'recht» ,, fchapen man." En om deeze waarheid, door een beeld van elders o'itleend, met nadruk in onze ziel ue prenten , bedient hy zich van deeze gelykenis: ,, Het s, verftand is onze helm, het vernuft Hechts de veder» „ bosch : de vederbosch fielt ons bloot aan het ge?, vaar; de helm behoedt ons." Het korte, het nieuwe , het overtuigende van deeze gelykenis moet elk in de oogen vallen, en ik vlei my dat deeze bondigheid tegen het uitvoerige van de voorige metafora, een genoegzaam contrast oplevert om myn gefielde te bevestigen ; en dit was myn byzondere bedoeling in de aangehaalde voorbeelden. Het zy my thans vergund eene en andere plaats uit onzen Schryver, die onze byzondere opmerking waardig fchynen, by te brengen. Een mensch die, door een litmenioop van om Handigheden, aan het aardfche te zeer verknocht, na duizend te loorrtellingen , eindelyk van zyn wanbegrip wordt pvertuigd , kan niet nalaaten zich by de overpeinzing yan die verkleefdheid aan de waereld, op het bitterst te beklaagen. Als zodanig befchouwt zich onze Dichter in den eerlien zang, en zie eens onder welk een metafora hy deeze bcfchryving opgeeft (*). ,, Hoe „ diep (zegt hy) was ik als een worm, rondom in „ vleijende gedachten gewikkeld, welken mynkruipen3, de verbeelding famenfpon, tot dat myn verduifterde reden , als omwonden in de ftreelende denkbeelden a, van eindelooze geneugten hier beneden, haar wie:, ken niet meer kon uitbreiden om naar den hemel te „ ftygen!" Welk een fraai gebruik van de natuurlyke historie , en wel van zulk een gedeelte uit dezelve, dat ff) I. D. bi. 19.  in y0ungs nachtgedachten. 551 dat binnen ieders bereik is J Hebben wy ooit de huis. houding van een' fpinnenden zyworm befchouwd, wy zullen van alle byzonderheden daartoe behoorende, hier een meefterlyke toepasfing vinden ; en dat nog in het oirfprongkelyke op een wyze , die misfchien in geen vertaaling recht kan gefchieden. Hier vertoont zich des menfchen geest als een worm, rondom in vleijende gedachten gewikkeld. Wrapt round and round in filken thought, zegt onze Dichter. ( „ Om en om in „ zyden gedachten bewonden") Dat wy ons niet ftooren aan. de fterke uitdrukking: filken thought. (zyden gedachten.) Die figuurlyke betekenis van het woord zyden. omtrent denkbeeldige wezens gebruikt, is inde Engelfche Poëzy zo gemeen, als de eigenlyke betekenis in het Profe. Silken fons of pleafure noemt onze Dichter, wat laager, die weeke kinderen van weelde, wier ziel niets kan verdraagen, niets uitharden. Dit is een ejgenfchap der taal; en dit houden wy dikwerf niet genoeg in het oog, wanneer wy ftoutelyk over de hardheid van eenige uitdrukking in een vreemde taal oordeelen. Nog iets. Dit is inzonderheid de eigenfchap yan een taal gelyk de Engelfche, die niet alleen een yerbaazende kracht en ftoutheid van uitdrukking bezit, maar ook boven andere taaien zekere vryheden, die haar voor alle foorten van verheven poëzy zeer gefchikt maaken , in het kort, waardoor een pope bekwaam was homerus op veele plaatfen byna woordelyk te volgen, zonder voor zyn landgenooten vreemd te worden; een voorrecht waarnaar de Dichters in alle andere taaien vruchteloos wenfchen, en het geen veelen onzer Nederlandfche Dichteren, al ware het ook in hunne magt, naauwlyks zouden durven gebruiken. Me* yerfchoone deezen uitflap. Deeze zyden gedachten nu Nn 5 (het  over eenige schoonheden (het fraaifle woord dat 'er om zyn dubbelzinnigheid geplaatst kon worden) deeze zyden gedachten, zegt hy , fpon zyn kruipende verbeelding famen. Reptila Fancy , in het Engelsch; weder een woord, dat veel beter is dan ons Nederduitfche, dewyl het alleen van^ het kruipende gewormte kan gebezigd worden; daar ons kruipend door zyn dubbelzinnige betekenis, nog een ander denkbeeld in ons wakker maakt. Deeze gedachten, zegt hy, fpon zyn kruipende verbeelding zo lang famen, tot zyn verduifterde reden als omwonden lag; in het Engelsch quite clouded; (geheel bewolkt, van het licht afgefloten,) door de ftreelende denkbeelden , the foft conceit (de fluweelzachte bewustheid) van eindelooze geneugten hier beneden; zodanig dat zy haar wieken niet meer kon uitbreiden, nor yetput forth her wings (haar wieken van het ligchaam als niet kon uitzetten) om zich ooit weder door een fnelle vlucht ten hemel te verheffen. Welk een juiste befchryving van den worm , die den toekomenden vlinder in het popje zo klemmend famenfpint; maar ook welk een treffend beeld van den fterveling, die zichzelven door aardfche verkleefdheid voor hemelfche gedachten als onbruikbaar maakt! — Doch laat ons tot de befchouwing eeniger fraaiheden van eenen anderen aart overgaan. Wy maakten ook gewag van bevallige, van levendige fchilderingen; en wy kunnen uit het reeds gezegde genoegzaam opmaaken , dat onze Schryver hier in niet zelden vry gelukkig moet flaagen. Door fraaije fchilderingen verflaan wy zulke verhaalen, die de bedoelde zaaken zo tastbaar befchryven, dat wy die zo levendig voor onzen geest zien, als een tafereel het welk op onze oogen werkt. Voorbeelden kunnen dit weder het best ophelderen. Zo fchildert young die laatfte dien-  iny0ungsnachtgedachten. 553 dienften, welken wy by het uiteinde onzer maagen of vrienden verrichten , als die ftonden (*) 5, wanneer „ wy in doodelyken angst over onze ftervende vrien9, den hangen, hen het klamme zweet afdroogen, hun 9, zinkend hoofd onderfteunen , hunne oogenblikken „ tellen, en op ieder klokflag voor de ffcem eener eeu« „ wigheid fchrikken; wanneer wy zien hoe de fcheme„ rende levenslamp voor het laalfte nog in een kwy. „ nende vlam opflikkert, om ons nog éénmaal te befchy» „ nen, dan weder afteneemen, en eindelyk beevende „ te fterven." Dit immers is een fchildery, of het van rembrand of lairesse geordoneerd was. Laat ik 'er een ander nevens plaatfen, dat echter vrolyker van kor loriet en ryker van ftoffagie is. Het is een afbeelding van de wufte Fortuin, die den zogenoemden Gelukzoekeren blyken van haar gunst betoont (f). ,, Zie (zegt onze Dichter) zie ginds hoog in de lucht, zweeft die ,s fpeelende Godin. Zy opent haare doos, verfpreidt „ haare glinfterende waaren, en beveelt de wufte win« 9, den om haare uitgeftrooide fchatten, zonder eenige verkiezing, over de gaapende menigte te blaazen, „ Straks dringen zy allen even roofzuchtig toe; Vrien. den treeden over hunne Vrienden; Zoonen over hun» „ ne Ouders; Onderzaaten over hunne Vorsten;Pries- ters over Goden, en Minnaars over hunne Schoonen, nog meerder dan de Goden aangebeden , om den ,, gouden regen op te vangen." Dit zal men wel toegeeven dat mede meesterlyk gefchilderd is. Hoe zeer ondertusfchen dienen diergelyke trekken niet om een dicafo (*) II D. bl. 165. (t) II D. bl 212,  554 over. eenige schoonheden dichtftuk van eenigen adem te verlevendigen! Onder welk een nieuwe gedaante verfchynt een reeds beken« de zaak dan niet voor ons gezicht! hoe trekt zy onze oplettendheid ! daar wy haar zonder dien tooi op haare verfchyning, als een beeld waaraan wy dagelyks gewoon zyn , laaten voorbygaan. Laat ik hier nog even aanmerken zekere wending, door onzen Dichteraan het einde van deeze befchryving gegeeven. „ Dan rennen (zegt hy) niet alleen Onderzaaten over hunne Vorsten , en Priesters over hunne Goden, maar ook zelfs de Minnaars over hunne fchoonen; over die Schooncn, die door hen veel vuuriger dan de Goden door de Priesters worden aangebeden." Dit behoort onbetwistbaar tot het waare fatierieke, tot die beelden, die een' hogarth zo byzonder karakterifeeren, wanneer hy de ondeugd aan een welverdiende befchimping ten prooi geeft. En zulke fatierieke trekken doen by Schilders en Dichters niet zelden een verbaazende uitwerking. De Heer young toonde zyn ongemeene fterkte ten deezen opzichte in zyn Hekeldichten over de Eerzucht,,, die „ fodomietifche zwavelregen over de zotskappen," gelyk ze zeker Schryver noemt. Honderde plaatfen zouden dit kunnen bewyzen ; doch ik zal 'er liever nog één of twee uit het werk, dat wy onderhanden hebben, bybrengen. Zo vinden wy de rouw van die menfchen, die over het verlies van zekere vrienden bedroef ! moe. ten weezen, en tevens het oordeel der befchaafdewaereld over hun treuren, op deeze wyze gefchilderd (*) ; „ Sommigen worden door een gunftig oordeel gehou„ den te weenen, dewyl een rouwfluyer van welvoe,, gelykheid hun vreugd verbergt." Onvergelykelyk aardig is dit in het Engelsch uitgedrukt. By O II D. bl. 17°'  IN JOUNGS NAGTGEDAGTEN. 555 By kind conftruElion fijne are deern" d to we$p , Becaufe a decent veil conceah their joy. Zeer letterlyk en in onduitfche bewoordingen, die het mogelyk verftaanbaarer maaken dan in het Ncderduitsch gefchieden kan ,, door een gunftige Conltruétie „ (de gramaticaale kunstterm) worden fommigen ge„ oordeeld te weenen, dewyl een decent floers hun „ blydfchap verbergt." Diergelyke trekken heeft onze Dichter in menigte. Zie hier nog één, waartoe hem de zelfde ftofFe aanleiding g if, het misbruik naamelyk , dat de Coquetterie niet zelden van de pracht der rouwftatie maakt (*). „ Over het grootfte gedeelte van „ den aardkloot worden de traanen , door den dood „ ten oogen uitgeperst, alleenlyk maar gebruikt om „ de ydelheden des levens te befproeijen , om den „ bloei der dwaasheid fchooner te maaken." En hoe vreemd, hoe fïerk is dit niet in het Engelsch: Half-round te Globe the Tears pumpt up by Dtath, Are [pent in waf ring vanities of Life. „ Over de helft van onzen kloot worden de traanen , „ door den dood opgepompt, verkwist om de ydelhe» „ den (the vanities) van het leven te bewateren, tot ,, verfrisfching te befproeijen." Hoe duidelyk , hoe krachtig, hoe fatieriek zyn, in deeze allegorie, de metaforifche uitdrukkingen van oppompen en bevochtigen! onvergelykelyk beter tot dit oogmerk dan die verder afwykende metafora, waartoe wy zo dikwerf uit kieschheid , en mogelyk uit een valfche kieschheid, toevlucht nee- (*) II D. bl. 174.  OVER EÈNIGE SCHÖOWHEDES neemen. In deeze zelfde befchryving van onzen Dicb? ter , die hy niet onaartig de Philofophie der traanen noemt, vak my nog in het oog een tekening van het Ephefer Vrouwtje, die ik als een flaaltje vandenzwiefigen ftyl durf bybrengen, ten bewyze dat onze Dichter hierin ook onder de meesters behoort (*). „ Hoe „ behendig (zegt hy) bezigde eene Ephefer fchoone jj het rouwfloers om getroffen harten te verftrikken? j, Dan worden de gloeijende roozen der kaaken als 3, door kriftal befchouwd, wanneer de vloeibaare paer» iy len langs de wangen afrollen." En zie hier nog een geestig gebruik van deeze paerelen gemaakt. ,, Egyp„ tes dartele Koningin kon op de haare niet moediger „ weezen , toen zy zelve in liefde gefmolten, dat ge,, fmölten kleinood inzwelgde." Wil men andere voorbeelden van zwierige' befchryving, men zie dan deeze van de opvolging der Jaargetyden (f). „ Befchouw „ den vrolyken zomer , met zynen groenen krans er* „ welriekende bloemen verflerd, hoe hy tot den blee„ ken herfst verkvvynt! De gryze winter, fchrikkelyk door vorst en onftuimig door flormen , blaast den „ herfst en zyne gulden vruchten weg , en verfmelt „ dan in de lente, de zachte lente, die met den adem „ der zefirs den zomer weder uit de warme zaaien van „ het zuiden te voorfchyn roept." Wil men zelfs een contrast van het tedere en fterke in derj zwierigen ftyl zien, men hoore deeze waarfchouwing, om ook in de bloeijendfte gezondheid het gevaar des doods te mistrouwen (§). ,, Hy vsrfchuilt zich gaarne onder roos- s> ver- (*) II D. bl. 169. (t) II D. bl. 330. (§) II D. bl. 200.  IN YOUNGS NACHTGEBACHTEN. 557 „ verwige kaaken , of ligt in de hinderlaag van een' „ lieven lagch, of begraaft zich dartelende in de zach- te kuiltjes der wangen, die dwarrelkolken der min, „ welke onachtzaame harten trekken en in wanhoop 4, doen verzinken." En men houde hier tegen de ■bedreigingen van den oorlog (*). „ Hygt uw dappere ,, borst naar verfchrikkelyke tooneelen, waar eer. en heerfchappy den uitflag van het zwaard des krygers „ wachten ? Zie geheele velden in bloed. Hoor den „ donder der oorlogsvlooten; hoor Brittanjes ftem aan „ de waereld vrede opleggen." Dit zy genoeg van het zwierige; doch nu nog iets van het contrasteerende, of van die fterke tegenftellingen , welke, ter behoorlyker plaatze gebezigd , den dichterlyken ftyl niet weinig luister by zetten. Twee beelden van een zeer verfchillenden aart of houding, ongedwongen by eikanderen geplaatst, moeten natuurJykerwyze onzen geest verrasfchen, en onzen aandacht vermeesteren; en hierin kan men zeggen, heeft young wonderen gedaan, 't Is waar dat het fraaije van diergelyke plaatfen zeer veel afhangt van het verband waarin zy voorkomen, van de voorbereiding door den Schryver gemaakt, en van het groote doelwit waartoe zy worden bygebragt; doch ditby iedere byzondere plaats aantewyzen, zou te verre uitloopen. Dit gebrekkige in zulk een kort vertoog toegeevende, oordeele men, na deeze waarfchouwing, over de volgende trekken: (f) „ 't Was God wiens woord uit de dikke duisternis de „ de Zon, die vonk, deed voortfchieten." Welk een ver- (•) II D. bl. 341. (f) I D. bl. 8.  Jg$ OVÉR EENIGE SCHOONHEDEN vefbaazende tegenftelling van twee lichtende ligchaamen!' een vonk en de zon! en dan nog in het Engelsch, in plaats van deed voortfchieten : He flruck from ftlid darknefs that [park the Sun. Hy JJoeg die vonk, de zon j uit de vaste digtgepakte duisternis; gelyk wy van :een vonk fpreeken , wanneer wy die met het ftaal' uit een vuurfteen flaan. Verder (*). „ Een onfterfelyke „ ziel, die door iets waarmede dit aardfche tooneel ons kan dreigen of befchenken , in beroering gebragt, j, verrukt of bevreesd wordt, is gelyk aan een' oceaan „ door hevigen ftorm opgeruid om een' veder voort te dry ven, of eene vlieg te verdrinken." Om een veêr- tje voorttedry ven, om een vliegje te verdrinken ! « welk een affteekend middel! niet minder dan een gantfche oceaan door hevigen ftorm beroerd! ^— Wy behoeven echter niet te denken i dat dit tegengeftelde aU •leen uit de vergelyking van het verbaazend groote en kleine gebooren wordt. Zie hier andere voorbeelden (t)« Wanneer wy onze begeerten voornaamelyk uitftrek•„ ken tot de fchatten der toekomende waereld , dan „ wordt gierigheid een Goddelyke deugd." In een vol^ gende plaats befchryft onze Dichter wat zodanigen, wier zedenleer het is: Laat ons eeten en drinken, want morgen zullen wy toch fterven! van den mensch moeten denken: (§) „ De mensch, de Godgelyke mensch be„ ftaat dan alleen maar om losbandig te leeven en te rot* », ten." In het Engelsch, hoe nadrukkelyk! The fum of Man, OfGodlike Man! to revel and to rot* Óf (*) I D. bl. 18. (tJ> III D. bl. do. (§) III D. bl. 88.  in youngs nachtgedachten. 559 Of wat moeten wy oordeelen van deeze vermaam'ng tian een' befaamden Ongeloovigen ? (*) ,j Verzaak uw si fnoode broederfehap. Verzaak St. Evremont en lees „ St. Paulus." Heeft men wel ooit een ongelyker paar menfchen by eikanderen gezien ? en hoe vreemd, maar tevens hoe natuurlyk is het, voor beider naam , zo wel van een' Apostel der moderne Epikuristen , als voor dien van den grooten Apostel der Heidenen, het verkorts Saint of Heilig te kezen! Eir.delyk, hoe kan het noodig ftraffeiij de verpligte tucht jegens een onnozel en fchuldeloos kind, fterker gefcliildcrd worden, dan van den lieven knaap te zeggen: (+)„ Hy leert zuchten, s, eer hy weet te zondigen. Onfchuldig en bedroefd, — ellendig eer hy gevallen is ? — Ach ! hoe wrced„ is dit! maar hem te verfchoonen , ware nog wreeder." Het zy my vergund hier aan te merken, dat dit contrasteerende, dit treffende in de tegenftelling, dikwerf nier, alleen door zeer verfchillende beelden, maar zelfs door enkele woorden ontftaat, die, door hun zonderlinge fa» menvoeging, onzen geest als verbaazen, en datwouder» fpreukige voortbrengen, het geen onze oplettendheid als noodzaakt zich te vestigen. Kortom, verrasfchende bywoorden, of zelfftandige woorden met flrydige bywoor- . den vereenigd, behooren mede tot de dichterlyke fchoonheden (§\ Zo noemt young den diepen eerbied die men* (*) III. D. bi. 135. (f) III D. bl. 215. (§) Onze poot en camphuizen waren hierin groote meesters. Ten voorbedde ftrekke de laatfte, die zo aardig den te?genfpoed in zyn nut befebryft, als:' Gods vaderlyke hand, Den zegenryken vloek, en de cerelyke fchand; Den waard geaclnen fmaad, den vréügdelyken druk, 't Alhebbende gebrek, en 't zalig ongeluk. bïsch. lett. II. D. Oo-  5ÖO over eenige schoonheden toenfchén aan menfchen bewyzen , in betrekking totden eerbied die wy aan het Opperwezen fchuldig zyn :(*) ,, een vermeten ontzag." Zo noemt hy den mensch, die, al leefde hy zo lang als de zon, nog niet volleerd zou zyn , (f) „ een onmondige Patriarch." Zo befchryft hy het roekeloos vertrouwen der boosiiartige Ongeloovigen , als (§) „ een heldhaftige gedachteloosheid." Zo roept hy uit tegen het vee, in voorönderftellingvan het leerftuk der vernietiging, in hun betrekking tegen den ellendigen mensch : (**) „ Zalige dieren die te „ wys zyt om u te verwonderen, en te gelukkig om ,, te klaagen!" Doch laat ik deeze lyst niet vergrooten , maar liever deeze fchets beiluiten met nog een byzonder foort van Poëetifche Schoonheden, vooral in Zedelyke Dichtftukken, aan te haaien, ik meen bondige ftelregels, nadrukkelyke fpreuken. Deezen , immers, hebben een uitmuntende nuttigheid, wanneer zy zekere gewigtige maximes , door hun bevallige wyze van voorftelling, te ligter ons geheugen aanbeveelen. En ook hiervan levert onze Dichter talryke en fraaije voorbeelden. Zelfs de Heer courtney melmotii, onder de Britten een der tegenwoordig fchittcrende vernuften , die onlangs een fierlyk gedrukt werk in het licht gaf, onder den tytel: Aanmerkingen over dc Nachtgedachten van Dr. young , in veertien brieven; (welke brieven in alle recenfiën , die my nog zyn voorgekomen, om hun willekeurige en al te ftrenge berisping gelaakt worden;) zelfs de Heer melmoth , zeg ik, erkent, dat, indien horatius en pope, met reden, beroemd zyn wegens hun multum in parvo, dien lof den Heere young mede (*) n D. bl. 44. (t) Hl D. 25. (§) ld. 36. O ld. 95  IN V-OÜNGS NACHTGEDACHTEN, $6t fiiede in den hoogden graad toekomt. Zodanige plaatfen zyn by voorbeeld: (1) ,, Geen mensch is gelukkig , zo lang hy niet j5 denkt dat 'er op aarde geen gelukkiger mensch ademj, demhaalt dan hy zelf." Of deeze: (2) Terwyl de mensch opgroeit, neemt zyn lè„ ven af, en ieder moeder wiegt haar kind ten grave.'* Of deeze: (3) ,, Zedelyke grootheid alleen maakt denverheven „ mensch." Of deeze, over het genot der deugd: (4) „ De hemel is onze belooning voor een'hemel, dien wy op aarde genoten." Of deeze: (5) „ Het geloof is niet de arbeid, maar de rust „ der Reden." Of deeze: (6) „ Wie het minde met de waereld ingenomen is, „ geniét haar het meeste." Of, eindelyk, wanneer onze Dichter fpreekt van zulke oude lieden, die op dén tand van het graf nog een menigte van ontwerpen voor het toekomende fmeeden: (*) Onze uitzichten „ groenen nog , fchoon onze fchedels gryzen." (*> Doch elk, wie een weinig bekend is met onzen Dichter , zal zich eene aanzienlyke menigte van diergelyke wonderfp-eukige delregeiS en dichtelyke bon mots herinneren ; weshalven wy hiervan afdappen, om in een volgend vertoog nog eenige andere Schoonheden van verfcheiden aart, in dit werk op te fpooren en wat breeder te ontvouwen. CO IHD.2S0. (j2) II D. 187. (3) ld. 344- Cl) Hl !>. 48. (5) ld. 155. (G) III D. 305. {*) II. D. bl, 178. *** Oo s VER-  5«2 VERHANDELING over het UITVO E RIGE in de SCHILDERKUNST. Foorgeleezen in de Koningklyke Akademie der schilderkunst te Londen , door haaren Voorzitter , den Heere REYNOLDS. De hoogde eerzucht, die ieder Kundenaar bezielt, beftaat hierin dat hy voor een Genie gehouden worde. Zo lang deeze vleijende titel met zynen naam flegts verbonden zy , laat hy zich de verwyten van onachtzaamheid, onregelmatigheid en ibortgelyke gebreken ligtelyk welgevallen. Ja veelen, in plaatfe van met het denkbeeld van Genie de afvveezendheid van gebreken te verbinden, zien deeze veel eer aan als derzelvcr onaffcheidelyke gezellinnen. Eenigen gaan zelfs zo verre, dat zy ze voor een kenteeken van Genie houden, en haar niet ten aanzien van dezelve zoeken vrytepleiten, maar veel eer uit het bedaan van fommige gebreken het aanwezen van de Genie afleiden. Dit is ten minden waar, dat een werk met recht op het Karakteridieke van de Genie, in fpyt van alle gebreken , aanfpraak kan maaken, gelyk het ook omgekeerd waarachtig is, dat een werk geheel zonder gebreken zyn kan, en echter niet het geringde vonkje van Genie ver-  REYNOLDS OVER HET UITVOERIGE. 563 vertoonen. Dit leidt ons natuurlyke wyze tot een onderzoek , of doet ten minden het verlangen in ons ontdaan om natevorfchen , welke eigenfchappen een kunstwerk of een kundenaar hebben moet, wanneer hy als Schilder een gerechtelyke aanfpraak op Genie maaken zal. Ik heb in een myner voorige redevoeringen (*) deezen regel zoeken inteprenten: dat eene uitgebreide en naauwkeurige kennis van de werken der Natuur, de eenigde bron van het fchoone en het groote is. Maar, alsvvy met Schilders fpreeken, moeten wy altyd deeze en alle overige regelen met opzicht tot de werktuigelyke uitvoering van die kunst, welke haar byzonder eigen is, befchouwen. Eigenlyk ligt de Genie, in zo verre zy den Schilder toekomt, niet in de geleerdheid, in den fmaak, of in de waarde der denkbeelden. 'Er is voor ieder kunst een byzondere Genie, die haar in eigendom toekomt , en van alle overige onderfcbeidt. Want het vermogen, dat een kundenaar in daat dek zyn onderwerp wel te vatten, moet men misfchienaan de algemeene opvoeding toefchryven , en is even zo wel de Genie van den Dichter en leermeester van eenige der vrye kunsten, ja zelfs van den blootenkunstkenner, als van den Schilder. Hoe verheven ook de \ denkbeelden zyner ziel zyn moogen, is hy toch altyd flegts in zo verre een Schilder, als hy hetgeen, wat hy weet , ter uitvoer brengt , en deeze denkbeelden door een zichtbaare vertooning kan mededeelen. Oni (*) Zie des Schryvers voorige redevoering over de aht fiaauwkeurige nabootzing der Natuur, te vinden in den Rhapfodist, 5de deel bl. 445, in welk werk ook de anders redenvoeringen van den Heere reynolds te vinden zyn.  f&l REYNOLDS OVER HET ■ Om myne gedachten duidelyker te kunnen uitdrukken , zal ik de voortreflykheid van deeze foort door de benoeming van de Genie der werktuiglyke uitvoering onderfcheiden. Deeze Genie bedaat, naar myn gedachte, in de bekwaamheid, om dat gee» ne, waarmede zich ieder Penfeel bezig houdt , het zy wat het wil, als een geheel voorteftelleu, zo dat de algemeene werking en kracht van het geheel de ziel zo zeer kan inneemen , dat zy zelfs voor eenigen tyd de befchouwing van de ondergefchikte en byzondere fchoonh.eden of gebreken kan ter zyde zetten. Het voordeel deezer manier van voorwerpen te befchouvven, is, wat ik nu eigenlyk zogt te verdedigen, lk vergeet intusfehen hierby niet, dat een Schilder de bekwaamheid hebben moet , zyn oogpunt zo wel te jfprwyderen als te vernanuwen; want hy, die de byzondere details in 't geheel niet uitdrukt, drukt eigenlyk niets uit; en echter blyfe het zeker, dat een al te uitvoerige teekening van kleine orndandigheden, en ee» nc al te flipte afbeelding derzelven, ook fcho on zynog zo voortreflyk ware, (want ik wil haare verdienden in \ geheel niet betwisten) den kundenaar het karakteridieke van Genie niet geeven kan. : Buiten deeze kleine verfeheidenheden in dingen, die. men dikwils ln 't geheel niet bemerkt, en die, zo dit al gefchied, weinig indruk maaken, zyn 'er nog in alle gewichtige voorwerpen groote karakteriftieke trekken, die ftefk op de zinnen werken, en daardoor de. Vprbeeldingskragt boeijenen. , Doch dit karakteriftieke onclerfchcid is geenszins, gelyk zieh veele lieden verbeelden, het hopfdzaakely.. ke van alle deeze op zich zelve bedaande kleine verfeheidenheden; cn de uitvoerige famenftelling van dee-. ... «e  UITVOERIGE IN DE SCHILDERKUNST. 56"^ ze laatlten is volftrekt het middel niet om dezelve voorteftellen. Zy zyn , om my van eene vergelyking uit het burgerlyke leven te bedienen , in ieder foort wat by de rechtsgeleerden de onderfcheidende pointen, of de hoofdomftandigheden die op deeze pointen betrekking hebben, genaamd wordr. De uitvoerige behandeling van alle deeze kleine om« Handigheden, die de uitdrukking van het karakteriftieke in 't minst niet bevordert, is erger dan flegts onnut te weezen; zy is zelfs zo geheel fchadelyk dat zy de aandacht verftrooit en haar van de hoofdzaak aftrekt. Ook moet men nog opmerken, dat de beelden, die in onze ziel , zelfs van zulke voorwerpen, daar wy 't gemeenzaamst mede bekend zyn, te rugblyven, zelden meer dan haaré algemeene indrukfels in z.ich bevatten , en wy uit dien hoofde ook, zo ras wy de zodanige in de werken der kunst waarneemen, niets verder verwachten. Drukt men dit in de Schilderkunst uit, zodruktmen ook dat geene uit, wat de ziel der menfchen eigen en natuurlyk is , en wat hem zyne eigen denkvermogens zelfs in beelden voorildt. Een andere foort vau uitvoering onderdek eene naauwgezette en zwaarmoedige befchouwing der voorwerpen , welke alleen de bezigheid der nieuwsgierigen en navorfchenden is, en dienvolgens niet tot het algemeen gevoel van het gantfche menfchendom fpreekt, in welkers gemeenfchaplyke moedertrfal, als ik my zo mag uitdrukken,alles wat groot en van zekeren omvang is, moet voorgedragen worden. Ik wil hierdoor geheel niet voorfchryven , welken graad van opmerkzaamheid de uitvoering der enkele deelen vordert, daar dit zeer moeijelyk te bepaalen is. Zo veel echter weet ik , dat het flegts de uitdrukking Oo 4 der  $fó REYNOLDS OVER HET der algemcene werking van liet geheel is, die d.' voor-* werpen hun waar en uitkomend karakter g?cven kan; en waar dit Hechts in acht genomen wordt , fchoon ook al het overige mogt verzuimd zyn, erkent men de hand van een meester. Wy kunnen nog verder gaan en opmerken, dat, wanneer ons alleep de alge? meene werking door epn bekwaame hand voorgeteld wordt, men hieruit ziet dat zy het voorwerp op een yeel levendiger wyze uitdrukt, dan de naauwkeuriglte gelykheid van alle kleinigheden doen kan. Deeze aanmerkingen kunnen ons tot zeer diepzinnige onderzoekingen leiden , die ik niet voornecmens ben hier voorteftcllen. Onder anderen kon het ons op deeze vraage brengen ; waarom wy niet altyd met de hoogstmogclyke gelykheid eener nabootzing aan haar origineel te vreeden zyn ? 'Er kunnen gevallen zyn , waarin zulke een gelykheid zelfs zeer onaangenaam is» Ik zal alleen, b. v. aanmerken, dat de werking van wasfche beelden, oflbhoon zy een veel naauwkeuriger voortelling zy dan door de Schilderkunst of Beeldbouwery kan bewerkt worden,een toereikend bewysis, dat het vermaak, 't welk ons de bluote nabootzing verfchafc, niet in evenredigheid vermeerderd word naar piaate zy de waarheid in alle kleine omftandighedeu nabykomt; daar het ons veel meer genoegen geeft, wanneer wy dojr een fchynbaar ongefchikt middel dit doel bereikt zien. Het uitfteekende door een dadclyk reliëf, en het zachte vleesch door de zachtheid van het wasch uittedrukken, fchyat noch bekwaamheid, noch kunst te verraden, en veroorzaakt althans geene aangenaame verrasfching. Doch dieptens op een gladde oppervlakte , weekheid door harde lichhaamen uittedrukken , en by. zon-  UITVOERIGE IN DE SCHILDERKUNST. £6> zonder een Koloriet door doffen voortebrengen, die ieder op zich zelve bcfchouwd deeze kleur eigenlyk niet bezitten, dit verfchaft eene begoocheling , die de hoogde eer en zegepraal der kunst is. Wy zullen, ten aanzien van deezen grondregel, nog een (tap verder gaan. Wy zullen aanneemen, dat de werking der nabootzing door een nog veel ongelyker middel volkomen kan bereikt worden. De kracht namelyk van eenige weinige ftreeken die vol uitdrukking zyn , waardoor wy van eenen moeilyken arbeid, die veel nadenken en keuze vordert, ontdagen worden, brengt een volkomen indrukfel van al dat geene voort, wat de ziel by de voorftelling van een onderwerp verlangt. Dus zullen wy van zulk een onverwachte en welgeflaagde gemakkelykheid in de uitvoering verrukt worden, en de onnodige angstvallige vlyt, die vergeefs eenen reeds verzadigden trek uitlokt , zal ons vermoeijen. Het weezenlyke aller voorwerpen , in zo verre een Schilder daarmede te doen heeft, is de omtrek of de teekening, het koloriet, en het licht en bruin. De Teekening geeft de gedaante, het koloriet de zichtbaara gefteldheid, en het licht en bruin derzelver klaarheid. Nooit zal een kundenaar in eenige deelen der kunst uitmunten, zo hy niet de vaardigheid verkrygt om de voorwerpen in hun geheel te vatten en de werking optemerken, die zy op het oog maaken, wanneer het, op eenigen afftand geplaatst, zich flechts alleen bezighoudt met de befchouwing van het geheel, zonder zich ergens by derzelver byzondere deelen in 't byzonder optehou. den. Hierdoor krygen wy het beerfchende karakter en leeren het op eene korte en ligte wyze nabootzen. Ik yerftaa. door deeze vaardigheid geenszins eenjge kunst. O o 5 gree-  '563 reynolds OVER HE t greepen of werktuiglykc bekwaamheden, die men op goed geluk aangenomen, en zig door gewoonte eigen jjiöwakt heeft, maar die wetenfchap, welke, door eene diepe kennis van oogmerken en middelen, den kortften en zekerflen weg ontdekt om het waare doelwit te be« reiken. Wanneer wy met een oordeelkundig oog de manier van zulke kunftenaars onderzoeken, die wy voor modellen houden , zullen wy bevinden , dat zy hunnen grootften roem niet daaraan te danken hebben, dat zy hunne flukken op het zorgvuldigfte uitgevoerd, of op de kleinfte byomftandigheden zich met de uiterfle vlyt hebben toegelegd , maar wegens dat veel omvattend oogpunt, waaruit men het gantfche onderwerp opeenmaal overziet, en de Energie der kunst, die deeze karakteriflieke ' werking door eene juiïle uitdrukking oplevert. RAFAër. en titiaan zyn twee naamen , die in onze kunst den eerften rang hebben , de eene wegens de tekening, de andere wegens het fchilderen. De voornaamlle en knsteiykfle werken van RAFAëL zyn de Kartons en de Frescowerken in het Vaticaan; deeze, gelyk wy allen weeten, zyn alles behalven een naauwkeurige uitvoering der byomftandigheden. Zyne voornaamftc zorg en opmerkzaamheid fchynt alleen op de inrichting van het geheel gevestigd geweest te zyn, het zy dat dit op de famenftelling van het gantfche ftuk,of van ieder figuur op zich zelve betrekking heeft; want van ieder beeld kan men zeggen dat het een klein geheel is , offchoon het met opzicht tot het gantfche werk, waartoe het behoort, flegts een deel is: en even dit zelfde kan men ook van hoofden , handen en voelen zeggen. Offchoon nu rafaSl deeze kunst om het ge-  uitvoerige in be schilderkunst. 56) geheel in eens overtezien en te omvatten, zo verre het de houding betreft, bezat, vertoonde hy toch geenszins een gelyk vermogen ten opzichte van de algemeene werking, die het oog door het koloriet , het licht en bruin, voorgefteld wordt. Hiervan kan het gebrekkige zyner. Schilderyen in olieverf, waarin men de voortreflykheid nog meer dan in zyne Frescowerken verwagt, ten genoegzaame bewyze dienen. Op titiaan moeten wy ons oog vestigen, zo dra wy de uitmuntendheid ten opzichte van het koloriet, van licht en bruin, in den hoogden graad vinden willen. Hy was zo wel de eerde als grootde meeder in deeze kunst. Door eenige weinige ftreeken wist hy het algemeene beeld en het karakter van ieder voorwerp , dat hy fiechts by de hand nam, te beteekenen , en hierdoor alleen meer waarheid in zyne voordellingen te brengen, dan zyn meeder giam bellino , of iemand zyner voorgangers , die ieder hairtje op het naauwkeurigde uitbeeldden. Zyne grootde zorg ftrekte zich voornamelyk uit om de hoofdkleur uittedrukken , de juifte maate van het licht en bruin in 'c oog te houden, en door het een tegen het ander overteftellen, het idéé die vastigheid te geeven, welke aan natuurlyke voorwerpen, onaffcheidelyk is. Wanneer men zich Hechts hier aan houdt, zal het werk, al was het door niets anders, aan zyn bchoorlyke plaats een volkomene werking doen ; doch als ergens een deezer eigenfehappen ontbreekt, hoe zorgvulaig ook het tafereel jten aanzien van kleinigheden is uitgewerkt, zal echter het geheel voor het oog onwaar en onvolkomen febypen, op welken afftand, of in welk licht men het ook ftellen mogen. , De oplettendheid op de veranderingen der tinten is vruch-  574 reynolds over het vruchteloos, als men daarby niet vast is in de hoofdkleur van 't vleesch; en even zo helpt ook de naauwkt-urigfte uitvoering der byzondere deelen weinig 0f nSéw, wanneer de eve sredigbeii iv'et in acht genomen wordt nf het eheel nk-r nel ovrreor.ftemt. vasmu fchyn de Vcnciiaanfcha Schilders juist niet zeer geneden te xya ; en echter pryst hy overal met recht aan il WMb «;>r*, l tien denzelfden roem verdient. Geene van deeze fchü> derftukken heeft een gewichtig onderwerp , dat haar kan aanbeveelen. Dat van paul veronese is niet dan een bloote voorftelling van een grooten toevloed van volk by een gastmaal, en de gefchiedenis van dat van rubbens, indien anders iets een gefchiedenis genaamd mag worden, waar niets verricht wordt, is eene verzameling van verfcheidene heiligen, die op verfchillende tyden leefden. De gantfche voortreflykheid deezer fchilderftukken beftaat in eene mechanieke bekwaamheid die werkzaam was onder den invloed van een veel omvattend vermogen, waarvan ik reeds zo dikwils gefproken hebbe. Hier door, en hier door alleen gebeurt het, dat het mechanieke vermogen veredeld en verre boven den rang, die haar eigenlyk toekomt, verheven wordt. En voor zo verre het my toefchynt, komt haar dit karakter met recht toe, als een bewys van die verbaazende macht, waarmede de ziel over de ftoffe heerscht, terwyl Zy een geheel te famen trekt uit het geen in de Natuur niet dan by gedeeltens gevonden wordt. Het voornaamfte , dat men ten voordeele van dit denkbeeld van een geheel zeggen kan, is, dat 'er een grooter mengeling van waarheid in eenige weinige lynen of trekken vervat is, dan in denaauwkeurigfte uitwerking der deelen , waar dit niet waargenomen is. Dit is de grond waarop het berust , en de juistheid deezer waarneeming zou zelfs door onweetenden in de kunst bevestigd worden , indien het mogelyk ware dat men , zonder dat zy door eene verkeerde voorftelling misleid waren, hun oordeel kon hooren, wat zy zich, toch verbeelden dat zy in een fchildery zien moeteu. Daar het een kunst is, denken zy, dat, hoe meer zy; Pp j isshf  58o r.ey/nolds over het deeze kunst op een prachtige wyze zien uitgeftald, des te meer genoegen zy daarin vinden moeten. Naar deeze onderftelling zullen zy aan een by uitftek uitvoerige netheid en uitgewerktheid, nevens een bont kolotlt den voorranggeeven boven de waarheid, eenvoudigheid,en eenheid der Natuur. Mogelyk kan ook een geheel onwetend befchouwer even als een onwetend kunftenaar, een geheel zo min omvatten, als begrypen wat het in zich heeft. Doch wanneer valfche begrippen hun verftand niet verblinden, zullen zy, die gefchikt zyn voor waarneeming, en zonder op de kunst eenige aanfpraak te maaken , flegts recht voor zich heen zien, alleen pryzen of laaken naarmate de Schilder ten opzichte van de werking van het geheel min of meer gelukkig geHaagd is. Hier kan het algemeene welgevallen of dc algemeene afkeuring , hoe zeer het van den Schilder sis een "gevolg van de onwetendheid in de regelen deikunst veracht wordt , iets toebrengen om zyne behandeling een waare leiding te geeven , en zyn aandacht juist opmerkzaam te maaken op het geen zyn hoofdbedoeling zyn moest , en waarvan hy wegens eenige kleinigheden is afgeweeken. Ik zelf heb eens een voorbeeld van zulk een juist oordeel in een kind gezien , dat door een gaandery ging, waar verfcheidene beelden van de voorige eeuw •waren ten toon gefield, die, fchoon zy buitengemeen uitvoerig behandeld waren, echter zeer flegt waren fa. mengefleld. Het kind gaf noch op de fierlyke naauwkeurige uitvoering, noch op het natuurlyke dat hier en daar in de kleeding was, eenigen acht, maar fcheen alleen op de ongefchiktheid der figuuren zyn aandacht ie vestigen, en maakte terftond de houding van ieder figuur na, die het in een gedwongen en onnatuurlyken ftsnd  UITVOERIGE IN DE SCHILDERKUNST. 38! ffand voor zich zag. Het oordeel van de onbefchaafde Natuur bleef by de grootfte gebreken in de Natuur fiaan, terwyl het zich bepaalde by het karakter en de behandeling van het geheel. Het zou my leed doen, als men het geen ik gezegd heb, zo verllaan wilde, als of ik de flordigheid wilde vryfpreeken , die haare werken onuitgevoerd laar. Ik wil het gebrek eener zorgvuldige naauwkeurigheidgeens. zins aanbeveelen; myn oogmerk was alleen om die foort van naauwkeurigheid aantewyzen, welke de beste is , en met recht alleen daarvoor moet gehouden worden. Het is 'er dus verre af, dat ik door dit onderzoek de luiheid zou onderfteunen ; 'er is veel eer niets in. onze kunst dat zulk eene onafgebroken infpanning en naauwkeurigheid vereischt; daar behoort veel vlyt en oefening toe, en het vordert de gantfche aandacht van den Schilder; daar in tegendeel de byzondere deelen door fyne penfeelftreeken kunnen voltooid worden , fchoon ook zyn ziel met andere dingen zich bezig houdt; hy kan zelfs , zonder zich daarby veel te laaien ftooren , een Komedie hooren of een Roman leezen. De kunftenaar , die zyn eigen traagheid vleit, zal altyd vinden, dat hy zich aan deeze moeijelyke opmerkzaamheid onttrekt , en zyne gedachten op de gemaklykheid van het penfeelen der kleinere deelen wendt. Een werk kan nooit te volkomen worden; zo maar de vlyt op het rechte voorwerp befteed wordt, want ik heb opgemerkt dat een al te verre getrokken naauwkeurigheid in het bywerk, wel negen- van de tienmaalen de algemeene werking benadeeld heeft, zelfs als 't het werk van groote meesters was. Het toont altyd P P 4 een  REYNOLDS OVER HET een flegte keuze aan, en hier mede flaagt men by de onderneming altyd kWalyk. Myn hoofdoogmerk by deeze redevoering was om uwe vlyt de behoorlyke richting te geeven. Ik houde my zeker overtuigd dat dit het onderfcheid van twee Schooien van gelyke bekwaamheid en infpanning uitmaakt. Want terwyl de eene al zyn moeite aan kleinigheden b.fteed, die van geen gewicht zyn, maakt zich de andere meefter van de kunst, en verkrygt eene vaardigheid om de Natuur in een wyden omvang, in haare eigenlyke betrekkingen , en in de behoorlyke ondergefchiktheid der deelen overtezien. Eer ik eindige 'moet ik 'er nog eene aanmerking byvoegen , die met het voorige m een naauw verband' ftaat. Dezelfde veelbevattende ziel, die een voortreflyke ge* ïliè zo wel in de Theorie als in de mechanieke beoefening der kunst fchenkt, zal hen ook op gelyke wyze by de manier van ftudeeren leiden, en haar eene verhevenheid geeven boven de zulken, die een naauwbeperkt pad angstvallig volgen. Hy die om zyne opvoeding te voltooijen , naar Italiën gaat en daar zelfs zyn gantfehen tyd aan nie-s anders betreedt dan alleen om fchilderyen te kopieeren , ftandbeelden en gebouwen aftemeeten, zal, fchoon deeze dingen op zich zelve niet behooren verwaarloosd te worden , echter weinig voordeel hiervan naar huis dragen. Die de Iliade navolgt, zegt young , volgt daarom homerus nog niet na. Men wordt daar door geenzjn^ een groot kunftenaar, dat men de enkele kleine byomftandigheden, die hier of daar in de grootfte werken der kunst voorkomen , in zyn geheugen verzamelt, en daar by ftaan blyft , zonder zich  UITVOERIGE IN DE SCHILDERKUNST. 583 zich zeiven meester te maaken van de alg meene grondbeginzels, naar welke deeze werken vervaardigd wierden. Doch wanneer hy hoopt om die geenen op zydo te ftreeven , die hy met verrukking befchouwt, moet hy hunne werken als een middel aanzien , waardoor hy de waare kunst, de Natuur leert beoefenen. Be« reikt hy dit oogmerk, dan kan hy zeggen, dat hy hunne Merkte, of ten minflen den grond waarop die fterkte fteunt, zich eigen gemaakt heeft: het overige hangt van zyn eigen vlyt en infpanning af. De grootfte bezigheid der ftudie is eenen geest te vormen , die zich naar alle tyden en gelegenheden weet te voegen en tegen dezelve opgewasfen is , die de gantfche Natuur voor zich ziet openliggen, en van wien men zeggen kan dat hy den neutel tot haare onuitputlyke rykdommen bezit. ffS EEK  j84 EEN ZONDERLING GESCHIL TUSSCHEN TWEE VOORHAAME FRANSCHE VROUWEN. J3e vrouw van een rekenmeetter en die van een fchat. bewaarder van Frankryk kwamen in zekere naauwe ftraat van Parys, die zy door moesten, met haare koetfen tegen elkander in ryden. Geene van beiden kon de andere voorby , wegens gebrek aan ruimte ; zo dat 'er ïioodzaaklyk eene koets agteruit moest, om voor de andere plaats te maaken. Maar hier waren ze beiden even fterk tegen; dus bleeven ze pal op dezelfde plaats ftaan van zes uur 's morgens tot midden op den dag, wanneer zy haare bedienden om hooi en haver voorde paarden zonden , en het middagmaal in haare koetfen lieten aanregten. Deeze vreemde vertooning lokte veel kykers byeen ; elk was nieuwsgierig om de gevolgen' van zulk eene beuzclaary te zien. Eindelyk kwam 'er een kar met wyn aanryden, die by een koopman in de ftraat weezeii moest: de voerman, vindende dat hem de weg afgefneeden was, aan wat kant hy ook inreed, begaf zig, omtrent ten vier uuren in den namiddag, naar den kommisfaris van de wyk, en verzogt hem hierin te voorzien. De kommisfaris merkte wel, dat de eene dame haar Huk even fterk vasthield als de andere ; en dewyl hy , uit agting voor haare cchtgenooten, geene van beiden voor 't hoofd wilde (tooten, bedagt hy een middel om de zaak, met wederzyds genoegen, by te leggen. Hy (telde naamlyk voor dat men beide koetfen gelyktydig agteruit zou laaten trekken, en dat nog de eene nog de andere weder dezelfde ftraat in zou mogen ryden. Dit werd terftond aangenomen en ftiptlyk volbrast: de dames waren wel in haar fchik, dat het ongemak, welk zy zig door beuzelagtige naauwgezetheid op den hals gehaald hadden, nu over was, zy reeden Mietjes heen, en vergenoegden zig met dc aangenaame bewustheid van haar fatzoen gehouden te hebben. . EEN  m een merkwaardig voorre eld van re g tvaardigheid en edelmoedigheid. Hendrik, Koning van Arragon en Sicilië, overleed, toen zyn zoon johannes nog geen twee jaaren bereikt bad. De jonge Prins werd vertrouwd aan de zorg en befcherming van zynen oom ferdinand , broeder van den pverleedcuen Koning, ferdinand was een man van groote deugd en verdiende; de adel en het gemeen hadden 't oog op hem, en hy kreeg niet alleen in byzondere gefprekken, maar ook in de opcnbaare vergadering de algemeene Memmen cn de onderlinge bewilliging om tot Koning van Arragon verkoren te worden. Doch hy had geen ooren naar dit aanbod ; hy Melde voor, dat het Mrydig was met het regt van zynen neef den infant, en met 's lands inftellingen. De vergadering liet zig. egter niet tot zyn gevoelen overhaalen, en fchortte de verkiezing voor dien tyd op. Men kwam weder byeen, in hoop dat ferdinand , tyd gehad hebbende om de aanbieding te overweegen, de kroon zou aanneemen : maar hy, niet onbewust van hunne voorneemens, had den jongen Prins in Koninglyk gewaad doen fteeken, en hem onder zyn mantel verborgen. In de vergadering gekomen zynde werd hem door den Ritmeeder paralus , volgens de algemeene toeMemming wederom gevraagr. „ ferdinand, wien wilt gy liefst tot onzen Koning verklaard zien?" —„Wienanders," antwoordde hy met een ernMig gelaat, en met eene ftraffe Mem; „wien anders, dan johannes denzoon van mynen broeder?" Met een haalde hy den jongen Prins van onder zynen mantel, zette hem opzynefchouders, en riep uit : „ God bewaare den Koning johannes'" Hy gaf tevens bevel om de vlaggen te laaten waaijen, en was de eerde , die voor zynen neef eenen voetval deed, waarin alle de overigen, door zulk een roemrugtig voorbeeld bewoogen, hem navolgden. BE-  586 BERICHT VAN DE MAATSCHAPPY TOT REDDING DER DRENKELINGEN. ti De Maatfchappy tot redding van Drenkelingen, teAmftei. „ dam opgericht, aangedaan ever het nog te dikwils mislukken „ der redding in veele gevallen, en daar en tegen aangemoedigd s, door nieuwe Proefneemingen, die aan haar zyn medegedeeld „ geworden, heeft In liet laatst uitgegeven Negende Stukje haa. rer Gedenkfchriften, in 't Jaar 1784, eene Prys vraag voorge„ Iteld, om voor den ïlten January 1786 beantwoord te wor. „ den; dan, naardien op dezelve geene Antwoorden zyn inge- komen, en zulks zoude kunnen veroorzaakt zyn, door dac „ gemelde Prysvraag door die gemeenmaking niet genoeg alge- meen is bekend geworden; zo is 't, dat de Beftierderen dee„ zer Maatfchappy befloteu hebben , gemelde Vraag op deeze wyze op nieuws voor te ftellen, en de gewoone Gouden Me„ daille der Maatfchappy uit te looven aan den Schryver van. het voldoenendst Antwoord op de Vraage: „ IVelke zyn de tot nog toe min bekende, en mogelyk de voor, naame oorzaken van het nog zo menigvuldig mis/ukken der redding van Drenkelingen in ons Vaderland; en , deezeoorzaken gekend zynde ,hoe en door welke nieuwe of min bekende „ middelen kan men dezelve op de beste wyze voorkomen ef „ gyerwinnen? „ Indien iemand, meerder doormenschlievendheid, dan uit „ zucht voor ryker belooning van zynen arbeid, gedreven, hier „ omtrent gestegen zyn mogt der Maatfchappy eenig meerder „ licht en doorzicht te verfchaffen, mits hetzelve niet op enkelde redeneering, maar op Natuurkundige gronden en proeven van „ ondervinding gebouwd zy; die wordt verzocht zyneVerhanS3 deling, op de gewoone wyze, nevens een verzegeld Billiet, 5, waarin zyn naam en woonplaats, beide met een zelfden Zin„ fpreuk getekend, aan den Boekhandelaar g. warnars, op „ den Vygendam te Amfterdam, franco te bezorgen voor den „ irtcn January 1788, om door Directeuren der Maatfchappy „ met alle onzydigheid beoordeeld, aan den Schryver der be. „ kroonde Verhandeling den Gouden Gedenkpenning ter hand „ gefield , en da beflotene Briefjes der overige Verhandelin„ gen , die aan het oogmerk uiet beantwoorden, ongeopend f> verbrand te worden."  i. M a g a z y No- wysbegeerte en zedèkund£- VYSBE C.   58? ï)e wa are oorzaak van de grootheib' der romeinen aangeweezen in hunne instellingen en wyze van opvoeding. JVfeenigmaal heb ik my , onder het kezen van de boeken, die van de oude Grieken en Romeinen zyn overgebleven , verwonderd niet alleen over de uitgeftrekte kundigheden , die overal in deeze hunne werken zyn verfpreid,en over de aangenaame bevalligheid van ftyl, waarmede die kundigheden aan de laate na*. komelingfchap zyn medegedeeld; als wel in 't byzonder over het oneindig groot getal van in allerleïe wé. tenfchappen bedrevene lieden, welkers naamen geduü» rig in de bekende en uitgegeevene werken der Ouden geroemd en met luister gemeld worden, ais hebbende hun Vaderland tot den grootften trap van eere verheven, zo door hunne ingetogenheid, welfpreekendheid; wys'beleid, en dapperheid, als door hunne gefchrevene werken, 't zy die over de Dichtkunde, Gefchiede^ nis, Wysbegeerte of eenige andere nuttige wetenfehap' war'en ingericht, waarvan echter door de rauwheid ere* onbefchaafdheid der tusfchen hen en ons verloopene tyden niets dan maar een gering gedeelte tot ons is gekomen. Het zyn niet flegts de brieven van cicero / welke, wy leezen , maar wy vinden 'er ook die vari servius sulpicius , welke in uitmuntendheid die vari WYSBEC. II. D. Qq » «*"  590 DE pORZAAK VAN DE ROMEINSCHK GROOTHEID cicero zeiven fchynen te boven te gaan ; Wy vinden i daarin die van l. luccejus , welken man cicero bo ven allen had uitgekozen, als een waardig voorwerp om de bedryven van zyn Burgemeefterfchap te befchry. ven , en door wiens kundige en befchaafde pen hy zich verzekerd hield, dat de daaden van zyn leven al. toos der vergetelheid zouden worden ontrukt. Wy vinden daarin die van si. marcellus, l. lentulus q. metellus, m. coelius , m. lepidus , vatimus' trebonius, plancus, c. asinius pollio, m. cato,' D. brutus en c. CAssius,van welke veelen niet flegts fchynen gebooren te zyn om ontzaggelyke legers te gebieden, en het gebied der waereld aan de Romeinfche heerfchappy te onderwerpen, maar ook, om even als een juxius caesar , hunne roemrugtige bedryven en moeijetyke Krygstochten met dat gewicht, die naauwkeurigheid , en fierlykheid te befchryven , dat de volgende Gefchiedfchryvers zich gelukkig zouden geacht hebben, indien zy eenigermaate de voortreflykheid van deezen hunnen fchryfflyl hadden kunnen evenaaren. Van waar nu dit groot onderfcheid onder het menschdom? Zyn de Grieken en Romeinen, blinde Heidenen , gelyk men dezelve doorgaans gewoon is te noemen , door het Opperweezen met zo veel grootere talenten van verftand en vermogen begaaf! geweest dan naderhand de verlichte Christenen, onder welke men , tot huiden ten daage, nog niemand gevonden heeft , die , 't zy in de kennis van dichtoefening, 't zy in de gave van welfpreekendheid, het zy in de manier van gefchiedenisbefchryvingen, hen heeft kunnen worden gelykgefteld? Deeze bedenking was het, welke myn aandacht opwekte , om de oorzaak van dit groot onderfcheid tusfchen menfchen en menfchen voor- te-  aangew. in hunne wyze van opvoeding. 591 tertellen , en te handelen over de wyze op welke de Romeinen gewoon waren hunne kinderen optevoeden, heilzaame gevoelens inteboezemen, en , van hunne vroege jeugd af aan, zoo door byzondere als openbaare inzettingen, allengs te gewennen en optekweeken, om nuttige burgers voor den ftaat, en voortreflyke leeden voor de maatfchappy te worden; aan welke Romeinfche inftellingen en opvoeding der Jeugd, wy zulr len trachten te bewyzen , dat het oude Rome alleen zyn luifter en grootheid verfchuldigd is , en dat diergelyke inftellingen, zeden en gewoontens, gefchikt naar de omftandigheden der tyden, noodzakelyk moeten medewerken om alle gemeenebesten en ftaaten groot te maaken, ook die, waarvan wy leden zyn, als de opvoeding der jeugd, waarvan alles afhangt, maar niet verwaarloosd wordt. Hiertoe merken wy aan , dat, wanneer men tegenwoordig over de Romeinen denkt en fpreekt, men waarlyk veelal te bekrompen is van wegens de kleinheid van den Cirkel, waarin ons gebied beflooten is, en te naauw bepaald in zyne begrippen, om zich een recht denkbeeld te vormen van de magt van dat Koningryk, en de grootheid dier mannen, welke het beftierd hebben. Men vergelykt dezelve doorgaans met groote mannen van onzen tyd, zonder het wezenlyk onderfcheid van grootheid en grootheid veel al te bezeffen; want daar de Schryver van de lofreden over voltaire , die gezegd wordt de Koning van Pruiszen te zyn , deezen man heeft voorgefteld als het eenig waardig voorwerp, dat, na verloop van ruim zeventienhonderd jaaren, met cicero kan worden gelyk gelteld , zo komt ons dit voor ten eerften zeer ongerymd en ontydig te zyn, en ten tweede aantetoonen de geringe kennis , welke de beroemde Schryver van Qq 3 ^  £02 de oorzaak van de rqmeinsche crootheid ,de wezenlyke verdienften van den RomeinfchenBurgemeester fchynt gehad te hebben. Veel heter betuigt de fchrandere middleton, in zyn opdragt aan Lord hervey , geplaatst voor het leven van cicero , het welk met de grootfte naauwkeurigheid en voortreflykheid gefchreven is., met zeer veel oprechtheid aan zyn Lord■fchap, dat, daar het algemeen natuurlyk zal verwachten, dat hy hem met cicero, den Held van zynftufc. zal vergelyken, hy, zonder krenking van zyn gezag, dit als Historiefchryver nimmer doen kan, geevende daarvan aan zyn Lordfchap deeze volgende reden; omdat het een groot nadeel is voor iemand in het zelfde iicht geplaatst te zyn met dat van cicero, waar by alle vergelyking van thans levende, of na het verval van Rome geleefd hebbende mannen, vleijend, laag en berispelyk zyn moet , en de volgende gefchiedenis, op ieder bladzyde , een voldoende reden zou kunnen opleveren , waarom geen mensch, nu levende, biHyk met hem kan vergeleken worden. Hy wil dit niet toegefchreven hebben aan eene meerderheid van bekwaamheden of vernuft, byzonder eigen aan de Ouden; want de menfehelykc Natuur is altoos dezelfde gevveest in alle leeftyden en by alle volken, en men is het'onderfcheid van vorderingen enkel en alleen verfchuldigd aan het onderfcheid van oefening en opvoeding, en dat van belooningen, voorgefteld aan ieders byzonderenaarftigheid en volharding in de betrachting. Waar deeze beloningen het allermeest,en naar derzelver waarde, waren voorgefteld, daar zal men altoos vinden het grootfte getal blinkende voorbeelden van menfehelyke volkomenheid. In het oude Rome Honden de openbaare eerambten open voor de deugd van ieder byzoa.Ier burger , van welke geboorte hy ook zyn moge, die, alleen door  AANGEW. IN HUNNE WYZE VAN OPVOEDING. 593 door zyne deugrizaame en kloekmoedige bedryven, op zyn beurt verheven tot de befHering van dat magtig gebied, een reeks van Edelen voortbragt magtiger dan Koningen. Dit was dus het vooruitzicht, het geen het hart van den eergierigen vervulde, en ieders bekwaamheden van ziel en lichhaam opwekte om zich met de grootfte kracht uittebreiden. En daar in de tegenwoor. dïge ftaaten van regeering de menfchelyke inzichten doorgaans befloten zyn binnen enge paaien, boven welke men zich niet gewoon is te verheffen, en eene byzondere oefening van zyne eigene gaven genoegzaam en voldoende is om zich ieder ding te bezorgen, waartoe zich de eerzucht uitftrekt, zo heeft een groote ziel zelden ruimte of aanmoediging genoeg om zich zelve uittebreiden tot zyn volle en wezenlyke grootte. Zodanig is de aanmerking van den kundigen en beroemden MIDDLETON. De gegrondheid van deeze zyne redeneering zal des te klaarer en vafbaarer voor ons worden, wanneer wy de manier van opvoeding, de beftiering der opwasfende jeugd , de byzondere huishouding en den ftaat van 't burgerlyk leven , 't welk by de Romeinen heeft plaats gehad, wat nader zullen befchouwen, en daaruit overtuigend leeren kunnen, dat aan dit byzonder onderwys en die oude manier van leven, Rome alleen zyn grootheid verfchuldigd is, en dat door het allengs vervallen van deeze tucht ook de geheele ondergang van 't magtig Rome is te weeggebragt. Daar, volgens het getuigenis van den uitmuntenden Schryver polybius, het gantfche Romeinfche gemeenebest boven alle regeeringsvormen, waarvan de geheugenis tot ons gekomen is, het verftandigst was ingericht, zo om het gebied over den gantfchen aardbodem te verkrygen, als het zelve Qq4 te  594 »e oorzaak van de romeinsche grootheid, te behouden , zo is 'er ook niets voortreflyker en in zyn foort volmaakter geweest dan die oude Romein*che inftellingen , niet alleen die algemeene , volgens welke de Krygsdienst en de burgerlyke Maatfchappy werden beftierd, welke cicero bepaaldelyk als 't wezenlyke van de regeering van 't gemeenebest en van de ftad befchryfc, maar ook die byzondere inftellingen in de ouderlyke en huishoudelyke befüering, naar welke de byzondere huishouding van ieder welleevend burger Wierd ingericht en geregeerd. Want beide deeze inftellingen, en die hunne betrekking hadden op 't algemeen , en die behoorden tot de inrichting van ieders huis in 't byzonder, vinden wy dat zo wyzelyk waren bepaald, dat wy niet alleen niets Êeters zouden weeten voor den dag te brengen, maar dat zelfs de grootfte wysgeeren tot nog toe niets hebben kunnen uitdenken, dat daarby heeft kunnen worden gelyk geftcld. Deeze inftellingen waren zo verbonden met het nut, heil en welzyn van 't algemeen en ieder mensch in 't byzonder, dat de wyste mannen altoos gezegd hebben, dat met de onderhouding of verwaarloozing van deeze tucht het Roomfche gebied moest ftaan of vallen. Op meer dan eene plaats voorwaar betreurt de wyze tpllius het verval van die oude en heilzaame zeden en gewoontens , welkers ondergang in zyn leeftyd was voorgevallen , en voorfpelt ons alle de onheilen, die daaruit noodzakelyk te wachten ftonden; en livius klaagt ons met zeer veel nadruk, in zyne voortrellyke voorreden voor zyne gefchiedenis, dat, allengskens de oude en |n 't byzonder de burgerlyke tucht-vervallen zynde, ook de zeden vervallen waren, en dat zy zo zeer ten ■verder ve fpoeiden, dat de menfchen nief meer hunne *igene ondeugden konden zien, noch de geneesmidde. len  aan ge w. in hunne wyze van opvoeding. 595 ten voor dezelve konden verdraagen. Met hoe veel wyslieid die braave mannen dit hebben vooruitgezien, kunnen ons de fchandelyke en gruuwzaame bedryven der volgende eeuwen volkomen overtuigen. Want de tucht of het onderwys voorwaar is de waare leermeesteresfe van het leven, [en de moeder van 't geluk der ftervelingen zo in het algemeen, als in het byzonder. Ik fpreeke niet alleen van die tucht of dat onderwys, waardoor men de kinderen op de fchoolen gewoon is te bellieren , en daar men zo verkeerd geweld en Hagen gebruikt, als of men daar door de toegangen van 't kinderlyk hart zou openen, en zich eenen ingang verwerven , om het deugdzaame zaad van leering te doen opkweeken , en het kwaade uitroeijen; maar ik fpreeke voornamelyk van die tucht, van die leering, waaraan ieder jongman , ieder huisvader of moeder, ieder burger , ieder ilaatsman , ieder bevelhebber onderworpen was. Want voor eerst hadden de oprechters van die pude Romeinfche inftellingen alle laagheid, flaverny en geweld yerre daar van geweerd, en, in navolging van eenGriekfchensoLONjLYCURGUsen anderen, zeerwyzelykgezien, dat de tuchtnietmoest worden bepaald binnen de korte jaaren der kindsheid, maar door alle leeftyden moest worden uitgebreid, dat die niet flegts het leven der kinderen moest beftieren, maar ook de zeden en driften der bejaarden , die over 't algemeen of in 't byzonder eenigszins nadeelig waren, moest in bedwang houden. Want de tucht,, gelyk zeer wel de grootfte leeraar der wysheid platq, in zyne twee eerfte boeken over de wetten, zegt, is niet anders dan een zeker middel , dat de gemoederen der menfchen tot liefde voor de deugd doet ontvonken en hen een haat voor de ondeugd inboezemt, en zo wei daar door als door Qq 5 eene  59<5 de oorzaak van de romeinsche grootheib eene zekere vrye en pryzelyke gewoonte de menfchen in hun plicht houdt. Want wie , van welken leeftyd hy zyn moge, is zo onbefchaamd, dat hy zal ontkennen, dat hem zodanig een vry onderwys nodig is, of wie '& zo dwaas en buitenfpoorig dat hy zal willen beweeren dat de liefde en betrachting der deugd en eene ftandvasl tige volharding in zyn plicht, door geweld, vrees of kastyding kan worden te weeg gebragt. Het waar onderwys beftaat, zo ik my niet bedriege, byzonder in twee zaaken, waar van de eene bedoelt om goede denkbeelden , die tot ons voorneemen gefchiktzyn, de gemoeden inteplanten , de tweede , om die ingeplante denkbeelden door eenige plegtige en wyzelyk uitgedachte inftellingen optekweeken en te verfterken, en de menfchen aldus te brengen tot de gewoonte om zich van hun plicht met genoegen en ftandvastigheid te kwyten. Deeze nuttige inftellingeii krygen door 't geduurig gebruik menig, maal de kracht van wet, en, daar men het onheil, het geen uit de verwaarloozing derzelven fpruit, genoegzaam kan bezefren, zo heeft lycurgus tot heil van die van Lacedaemon veele nuttige gebruiken onder zyne wetten getkld, om, waar het mogelyk, de nalaating van dezelve te verhinderen Wy zunen derhalven thans eerst handelen over de opvoeding der kinderen in 't gemeen höödiödg als die by de oude Romeinen plaats had' en welke denkbeelden den kinderen van jongs af wierden ingeboezemd, en dan over eenige nuttige gebruiken en gewoontens, welke ftrekten om die aan de jeugd medegedeelde denkbeelden te verfterken, en verder te doen aanwasten. De opvoeding der jeugd is voorwaar de grondflagvan alle welgeftelde maatfehappyen; daar deeze wordt verwaarloosd , gaat het gemeencbest te gronde, en daar de.  aangew. in hunne wyze van opvoeding. 59? dezelve wel wordt ingericht, klimt het op tot zyn vollen luister. Niet te onrecht fchreef eertyds grotius aan een zyner goede vrienden alhier, hem geluk wenfchende met het beroep van den Hoogleeraar g. j. vossius , dat van het onderwys van zo een braaf en geleerd man geheel en al zou afhangen de voorfpoed en het geluk van de volgende gedachten, -— Het is geen geringe zaak hoe de kinderen , en van wien, dezelve onderweezen worden. Dit hebben de oude Grieken en Romeinen zeer wel begrepen. De wyze socrates wensch. (e eertyds dat hem een verheven plaats binnen Athene zou worden toegedaan, waar van hy, roepende, door een ieder zou kunnen worden aangehoord, zeggende: wat doet -vlieden , myne medeburgers, welke met den grootden yver goed en rykdommen tracht te vergaderen , maar uwe kinderen, aan welken gy alles moet nalaaten, zo fchandelyk verwaarloost; en plutarchus zegt wyzelyk van hen, die de opvoeding hunner kinderen niet behoorlyk in acht neemen, dat zy gelyk zyn aan die menfchen , welke bekommerd zyn over den fchoen, daar zy den voet verwaarloozen. De w«nsch van socrates , als hy terzelver tyd te Rome gekomen was, toen de oude zeden nog niet bedorven waren, zou vruchteloos geweest zyn ; want vooreerst droegen de Romeinen eene byzondere zorg voor de opvoeding der jonge kinderen, gelyk quintilianus ons uitdrukkelyk leert. Zy wierden niet, gelyk naderhand, toen de oude inzettingen waren verworpen en bykans te niet gegaan, aanftonds, nadat zy geboren waren, aan eene vreemde minne of uitheemfche vrouwe toevertrouwd, maar in den fchoot van hunne moeders gedeld, wier eenige zorg het was haar huisgezin ordentelyk te beftieyen £n het welzyn van haare kinderen te behartigen; fif  £0S DE OORZAAK van DE R0MEINSCI1E GROOTHEID Of men koos uit de maagfchap een bejaarde en deu^dzaame vrouwe, aan wier beproefd gedrag alle de kinderen uit het huisgezin wierden toevertrouwd, en in wier tegenwoordigheid het nimmermeer gëoorloofd was iets fchandelyte te zeggen, of iets te doen het geen eenigzins onbetamelyk was>. Ten tweeden waren de zeden by de oude burgers van Rome zeer gefchikt om de jongelingen aftehouden van kwaade voorbeelden. Leedigheid was by hen onbekend. Zy leefden in eenen geduurigen oorlog met hunne nabuuren, en waren altyd bezig om hun ryk te verfterken en magtiger te maaken. Ingetoogenheid, fpaarzaamheid en trouw waren de deugden, waardoor de grootmoedige Romeinen zich verfchriklyk en onoverwinlyk maakten voor hunne vyanden. Men kan van my niet vergen, dat ik myin alle byzonderheden zal inlaaten; Ons beftek zou zulks in geenen deele gedoogen. Ik zal flegts de hoofdfomme der zaaken aanvoeren, en, om myne gezegdens te bevestigen , dat men de grootfte zorg droeg voor de kinderen, zal ik maar één voorbeeld bybrengenvan caesar augustus , die , gelyk in veele andere zaaken, zoo ook in de opvoeding der jeugd de oude inftellingen heeft gehandhaafd, suetonius verhaalt ons, dat deeze Keizer zyne dochters en kleindochters had' op. geleid om zich te gewennen aan het wol fpiimen en andere handwerken, en hen verbooden iets te fpreeken of te doen dan in het openbaar, en het geen waardig was om in de dagelykfche aanteekeningen, welke hy zeer naauwkeurig deed bezorgen, geplaatst te worden; dat hy zyne kleinzoonen zelfs in de eerfte beginzelen van alle wetenfehappen onderwees; dat die kinderen altyd aan het einde van zyn tafel zaten ; dat hy nooit uit ryden ging, of de kinderen reden in een wagentje voor Ï\S>W  aan gew. in hunne wyze van opvoeding. S99 hem en de jongelingen naast hem , om geen de minne gelegenheid te laaten ontfnappen , waarin hy de kinderen tot leering zou kunnen verftrekken of hunne zeden verbeteren. Dit deed c/esar augustus die het gebied over de gantfche waereld in handen had, in een leven , 't welk bezet was met de grootfte bezig, heden. Wat zullen wy dan zeggen van zulke ouders, die maar byzondere burgers zyn , en voorgeeven dat hun de tyd ontbreekt, om voor hunne kinderen zorg te draagen , of die denken dat die zorg voor de vroege jeugd, hunner perfoonen onwaardig is, of welke geen geduld genoeg hebben om de zwakheden van die jonge jaaren te hulp te koomen, en die tedere gemoederen allengs te buigen om nuttige en bekwaame menfchen te worden ? Men ziet menigmaal dat de ftervelingen noch moeite noch kosten, ja zelfs geen gevaaren, ontzien, om aan eenigen winst te geraaken , en met het grootfte geduld in hunne pogingen volharden, daar zy ondertusfchen zeer nalaatig en werkeloos zyn om het hart van hunne kinderen te verbeteren of derzelver vorderingen behulpzaam te zyn , niet weetende dat daarin de grootfte winst en lof gelegen is , en dat dit het voornaamde werk is , waartoe zy van het Opperweezen gefchikt zyn , om goede en nuttige burgers voor de maatfchappy, en heilzaame bewooners der aarde voor de nakomelingfcbap aantekweeken. Zoo hebben het zich eertyds tot een eere gereekend de vaders van de clauoii, scipiones^ fabii, en andere voortreflyke mannen, dat zy hunne kinderen de eerde gronden van deletters en de getallen op hunnen fchoot hadden geleerd; en het heeft den grooten wysgeer aristoteles niet lastig gevallen den jongen Alexander te hebben leeren fpreeken. De eerde denkbeelden, die de jonge Romeinen voor-  ooo de oorzaak van de römeinsche grootheid voornamelyk wierden ingeboezemd, waren die, welke homerus in zyne Ilias en Odysfea, en virgilius in zyne /Eneis , byzonder in het zesde boek , verfpreid hebben : Niet te wyken voor de ongevallen van het leven , maar dezelve ftoutmoedig tegentegaan , en door de rampen zelve kracht en moed aanteneemen; al wat men zich eens had voorgefteld daar in te volharden, en door geen ongevallen daarvan afgebragt te worden ; de overwonnenen, en die zich gewillig overgaaven, te fpaaren; de hoogmoedige en hovaardige overwinnaars te wederftaan; niet door den vyand lagen te leggen of zyn woord te breeken, of eenig ander misdryf, maar docr openbaar geweld en onverfchrokken heldenmoed, met voorzichtigheid gepaard, lof in den oorlog te verwerven ; byzondere vyandfchappen om het algemeene welzynshalve te vergeeven, en andere meerdere uitneemende begrippen, welke algemeen zeer nuttig en dat volk waardig waren, het geen te eeniger tyd de beheerfcher der waereld moest worden ; welk denkbeeld zelve den kinderen , van hunne jonge jaaren af, ingeprent, een voortreflyk uitwerkzel heeft gehad,om de jonge lieden tot alle Krygsoefeningen bekwaam te maaken, gelyk polybius ons op meer dan eene plaats duidelyk leert,' Zy geloofden namelyk , dat, wanneer zy zelve maar niet in gebreke bleeven, het door 't noodlot was bellist , dat Rome het gebied over de gantfche waereld zou in handen krygen. Uit dit denkbeeld en deeze verwachting zelve, gepaard met grootmoedige en heilzaame indrukzels , waarmede het hart der jeugd vervuld was, en by alle gelegenheden wierd opgewekt en verfterkt , wierd die grootheid van gemoed geboren, waarover men zich thans, de Romeinfche Gefchiedenis kezende, zo zeer verwondert. Van daar die onver-  aangew. ïn hunne wyze van opvoeding. 6ot verzadelyke begeerte om te overwinnen, en die rusteloosheid, die hen zo veele eeuwenis bygebleven, ora alle vólken in alle waerelddeelen aantetasten en aan hunne heerfchappy te onderwerpen. Hier toe waren alle hunne raadflagen ingericht, en zy zochten niets anders met hunne wapenen, dan tot dat groote oog. merk te geraaken. Doch hier toe eindelyk gekomen zynde , zo is het, gelyk niets beftendig kan weezen hier op aarde , door zyn eigen grootheid en gewicht ook plotzelyk te gronde gegaan. Deeze indrukzels eg. ter en algemeene eerzucht, die onverzadelyke en gruuwzaame afkeer voor de flaverny, de verachting, welke de kwaaden en laf hartigen altoos bejegende, en de lof en eer waarmede brave en verflandige mannen of kloekmoedige Veldheeren altyd wierden begroet, moesten noodzakelyk het hart der kinderen ontvonken om altyd voortreiTelyk te handelen, en daaden te ver-1 richten, welke door de laate nakomelingfchap wierden gepreezen. hectors wensch by homerus was de wensch van de Romeinfche Jeugd: „ Dat ik niet fter„ ve zonder iets edels , zonder iets roemruchtigs te „ hebben verricht, maar dat ik iets grootsch mag vol.' voeren, het geen de nakomelingfchap met verwonde„ ring zal hooren!" Men deuke nogthans niet dat dit de kinderen zo ruuw wierd voorgehouden. De Godsdienst der Romeinen bragt niet weinig toe , om dit denkbeeld te verfterken. Onder hunne Goden waren de ftichters van hun gebied, en het was een algemeen aangenomen begrip, dat zy wilden dat hun ryk altoosduurende zyn zoude. Daarenboven wierden de jonge gemoederen met den grootften eerbied voor de Goden vervuld, en de dienst derzelven met groote plegtigheden verricht ; en daar wierden geene zaaken van eenig aan-  6o& de oorzaak van de romeinsche grootheid aanbelang , 't zy in 't burgerlyke leven , 't zy in dé beftiering van 't Gemeenebest , ondernomen, zonder dat men tot de Goden naderde, en derzelve door offerande of vvichgelary raadpleegde. Deeze denkbeelden en begrippen , welke alle zeer bekwaam waren om de jongelingfchap opteleiden- tot de betrachting van dapperheid en deugd , ziet men van zelfs dat ook zeer gepast waren om het welzyn van hun vaderland te bevorderen. Want dus handelende ondervonden zy, dat hun ryk dagelyks in macht aangroeide, dat zy van alle volken wierden hooggeacht en gevreesd, dat zy daarenboven ook het gelukkigfte leven binnen de muureh van Rome hadden, en veel grooter voordeden genoten dan de overige volken, van welken zy ooit gekeken' of gehoord hadden. En dit nog niet alleen : Die denkbeelden wierden niet weinig verfterkt en aangemoedigddoor eenige gebruiken en inftellingen. De jongelingen , onderwezen zynde in allerhande kunften en wetenfchappen, 't zy in hun eigen huis, 't zy by de voornaamfte wysgeeren in Griekenland , (gelyk men weet dat cicero zynen zoon van den wysgeer cratippus te Athenen liet onderwyzen aan wien hy, aldaar kerende, dat uitmuntende boek over depligtenfchreef,) en gedragen hebbende, tot hun vyftiende of zestiende jaar, een rok met purper omtogen, kregen op dien tyd den mannelyken tabbaard , en wierden door hunne ouders of voog-' . den, op denzelfden dag, als deeze hen werd aangetrokken , naar de markt gebragt en daar aan de zorg en' trouw van een voornaam Raadsheer of Redenaar aanbevolen. Deezen moeiten de jongelingen volgen,om'by hunne redevoeringen en pleitgedingen altyd tegenwoor. dig te zyn, en onder hun opzicht op de markt en in huis altyd te verkecren , om dus bekwaam gemaakt te  AANGEW. IN HUNNE WYZE VAN OPVOEDING, 60$ te worden tot de bedieningen van de zwaarwigtigfte ambten in den ftaat. Van geen gering gewicht voorwaar was ten deezen opzichte dat gebruik, het welk van den beginne der Republiek geduurig plaats had, dat namelyk bekwaame mannen van allerlei rang en ftaat op de markt, als 't ware, uirgenodigd wierden om daar hunne vermogens van welfprekendheid en kunde in de beftiering van den ftaat openlyk te vertoonen in het bepleiten van allerhande zaaken, zo die de belangens van den ftaat in 't gemeen, als de zaaken der byzondere burgers betroffen, waarvoor zy nimmer ee» nig loon van geld konden verwachten, maar waarïn zy alleen bedoelden het behaalen van lof en eer by hunne medeburgers. Want daar dit wel behandelen van de zaaken hunner medemenfehen , hun den eerften weg baande tot het waarneemen van de gewichtigfte bedieningen van dat machtig Koningryk, en geen andere weg dan de beoefening van zyne eigene talenten den Romein kon verheffen tot die roemryke waardigheden, waarna hy van jongs af was verlangende gemaakt, zo volgt hier uit ook van zelfs, dat de Redeneerkunde en byzonder de Welfpreekendheid by hen in de grootfte achting waren, en die mannen, welke door deeze wetenfehappen zich luister verworven hadden, ook de regeering van het gemeenebest in handen kreegen. Geen vooruitzicht van voordeel of gewin kon immer hunne gemoederen inneemen , om fchandelyke of geen goede zaaken voorteftaan; maar de mishandelde onfchuld gaf hun eene bekwaame gelegenheid om uitteweiden in de noodzakelykheid van tegenftand te bieden aan alle de geenen, welke de heilige banden der maatfchappy, door welkers liefelyke te famenknooping het geheele liciihaam der burgery wordt behouden , verbreeken en de wysbec. II. D, Rr ge-  604 DE OORZAAK VAN DE ROMEINSCHE GROOTHEI» gemeene veiligheid tragten lagen te leggen. Hier zag de Romeinfche jongelingfchap de voortreflykheid der deugd, met zulke levendige verwen, van hunne meesters afgemaald , dat -hunne gemoederen tot omhelzing van dezelve ontdoken wierden. De laagheid en verachtlykheid der ondeugd wierd hen alhier menigmaal zoo nadrukkelyk en befpotlyk voorgefteld, dat zy daarvan natuurlyk afkeerig moesten gemaakt worden, en niettegenftaande ook hier fomtyds wel eenige gebreeken infloopen, die deeze nuttige inftellingen eenigzins ontluisterden , zo bleef nogtans de waare luister der deugd over alle flinkfche handelingen zegepraalen ; en deeze zelfde welfpreekendheid was het, die den Staats» inan , Burgemeefter of Bevelhebber , wanneer hy zyn pligt niet had volbragt, in 't openbaar voor 't volk I "fchuldigde , en allen , welke zich niet eerlyk of kloekmoedig genoeg gedroegen, te vreezen ftond. Het is onnodig, voorbeelden hier van bytebrengen. De Romeinfche Gefchiedenis is 'er vol van. De Jongelingfchap, bezield met deeze vermogens en uitmuntende begrippen , wierd naar den oorlog gezonden , om nu die dapperheid wezenlyk te oefenen, waarvan zy zo veel had hooren gewaagen, en dat loon te verwerven, waarmede zy zo dikwils den bekroonden Veldheer uit den Kryg binnen de muuren van Rome verwelkomt gezien had. Hier wierden zy, alleen naar maate van hunne verdienden, van trap tot trap bevorderd en vonden geduurig gelegenheid om een daad te verrichten, om welkers voortreflykheid zy, te huisgekoomen zynde , van hunne vrienden, maagen, en medeburgeren zouden worden geroemd en omhelsd; daar zy , die zich lafhartig aan den vyand hadden overge. geeven , zelfs by hunne eigene bloedverwanten geen troost  AANGEW. IN HUNNE WYZE VAN OPVOEDING. 605 troost of toevlugt konden vinden, en veefen, na dat zy waaren te ondergebragt, weder te huis gekomen zynde, wenschten met den Burgemeefter sp. posthumius van de Samniten overwonnen, met. de hunnen den vyand liever wederom te worden in handen gefield, dan de ondragelyke fchande en fmaad van hunne medeburgeren te ondergaan. En dit nog niet alleen! De Jongelingfchap zag, dat die Redenaars," die Beftierders van het gemeenebest, aan wier zorg zy wier Jen toevertrouwd , in de grootfte eer en achting waren, dat derzelver huizen wierden bezocht door lieden van allerlei rang ,' welke hen niet alleen raadpleegden over de gewigtigfte onderwerpen van 't ryksbeftier, maar ook .over hunne byzondere huizelyke zaaken, over het uittrouwen van hunne kinderen en wat dies meer zy. Eri deeze braave mannen , zeer wel bezeilende , dat de duurzaamheid van het Romeinfche gebied niet in de voorzegging der Dichteren gelegen was, maar enkel en alleen daarin, dat men wakkere, deugdzaame en kloek» moedige mannen aankweekte en naliet, befleeddenhunnen voornaamflen tyd in den ommegang en ondervraag ging van die jongelingen, terwyl zy hun die beginzels' van vryheid en onafhanglykheidgeduurig inboezemden waardoor alleen het Romeinfche gebied wierd groot gemaakt en in ftand gehouden. Het is my onmóoglyk" om in alle byzonderheden van den Krygsdienst te tree-' den , en de geregeldheid van de tucht, die daar plaats had , naauwkeurig' nategaan. Het bekende voorbeeld'' van den Burgemeefter t. manlius , die zyn eigen zoon ómdat hy tegen de beveelen van zyn vader als bevelhebber , fchoon daartoe uitgedaagd, en met een zeer' gewenscht gevolg, met den vyand had geftreeden, het hoofd liet afflaan, is genoeg bekend; en fchoori deeze* Rr ft daad'  6oS de oorzaak van de romejnsciïe grootheid daad niet van al te groote ft.rengb.eid kan worden vrygepleit, zo diende dezelve nogtans om alle ongeregeldheid en wanbedryf in den Kryg op ?t fterkfte te keer te gaan, en de menfchen te leeren, dat, daar men handelt over het welzyn van het algemeen, geene banden van bloedvervvantfchap immer konden tusfchen beiden komen, waardoor men het hoofdoogmerk eenigszins uit het oog verloor. Het denkbeeld daarenboven, 't welk de Romeinen bezielde en hen van jongs op wierd ingeprent , dat het welzyn van ieder mensch in 't byzonder onaffcheidelyk verknocht was aan dat van het algemeen , en de liefde voor hun Vaderland, welke hen met de eerde beginzels wierd ingeboezemd, verwekten menigmaal in hunne gemoederen zulke, wel edelmoedige , maar fomtyds te verre gaande poogingen , om aan die hun voorgedelde begrippen te voldoen, zodat men zich niet moet verwonderen , byaldien zy al eens in deeze hunne loflyke voordellen den maat eenigszins zyn te buiten gegaan. Al wie tegen zyn vaderland misdreef, wierd voor de verachtfte en verderfelykde der fchepzelen gehouden; ja al was het zelfs , dat men door zyne medeburgeren was verongelykt, kwalyk gehandeld , en buiten alle fchuld in ballingfchap geworpen, nog betaamde het niemand, zich over deeze verongelykingen en mishandelingen te wreeken. De daad van coriolanus is te bekend, om daar by lang dil te ftian. Ik kan echter niet nalaaten de redevoering van zyne hoogbejaarde moeder, ons door Liviusnagelaaten, hier by te voegen , dewyl dezelve alleszins het van ons ter nelergedelde bevestigt. De Veldheer coriolanus, uit zyn Vaderland in ballingfchap verdrceven, laat zich overhaalen van de Folfci, met welke de Romeinen in oorlog waren, om als oveifti hun leger te gebieden en te  aangew. in hunne wyze van opvoeding. 607 te ftryden tegen die van zyn Vaderland. Hy trekt met zyne" Krygsbenden tot voor de poorten van Rome, en belegert de Stad. De onfteltenis was algemeen en niemand van de Romeinen dorst zich tegen den magtigen coriolanus verzetten. Men wist welk een fterken haat hy de gemeente toedroeg. De vrouwen raaken aan 't kermen en klaagen, en trekken onder 't geleide van veturia , de moeder van coriolanus , en volumnia , zyne huisvrouw, verzeld met haare twee kinderen , uit de poorten der Stad naar het vyandelyk leger. Aldaar gekomen zynde wordt coriolanus van een zyner goede bekenden gewaarfchouwd, dat men onder de fchreijende vrouwen zyne moeder in zwaare droevenis gedompeld zag, waarop coriolanus als woedende opvliegt, om zyne oude moeder te omhelzen, maar deeze vrouw hem van haar af hebbende geftooten, zeide: ,, Voor „ dat gy my omhelst, wil ik weeten, of ik tot mynen ,, vyand'of tot mynen zoon gekomen ben, of ik een „ gevangen ilavir\ of uwe moeder ben in tiwe leger„ plaats ? Hebben my daar toe myne hooge jaaren en ,, een ongelukkige ouderdom zo lang gefpaard, dat ik „ u eerst als balling , en daarna als vyand zou aanfehou„ wen f Hebt gy durven onderneemen dit land te ver-„ woesten, waarin gy zyt voortgebragt, en 't geen u „ gevoed heeft? Alhoewel gy met een vyandelyk en „ dreigend gemoed hier naar toe gekomen waart , is „ niet alle gramfebap , zo dra gy de grenszen van „ dit ryk genaderd zyt, van u geweken? Is u niet te „ binnen gefchoten zo dra gy Rome in 't gezicht „ kreeg: binnen die muuren zyn myn huis, myne huis,, gooden, myne moeder , myn vrouw en myne kinde,, ren. Wanneer ik derhalven niet gebaard hadde, zou „ Rome niet belegerd worden: By aldien ik geen zoon „ had, zou ik vry in een vry vaderland geftorven zyn. Rr 3 Maar  £o8 BE OORZAAK VAN de romeinsche grootheid „ Maar my kan niets meer overkomen, 't geen vooru „ fchandelyker en voor my ellendiger is, en fchoon ik „ allerongelukkigst ben , myne dagen zullen fchielyfe 9, zyn ten einde gelopen; doch hebt toevoorzicht voor „ deezen, (wyzende op zyne vrouw en kinderen) welken, „ indien gy zo voortgaat , -of een ontydige dood, of „ eene altoosduurende flaverny te wachten ftaat." —• Redenen voorwaar zeer gefchikt om het gramftoorig gemoed van een coriolanus te doen bedaaren, en hem met het leger te doen aftrekken. Daar zulke denkbeelden dc harten der ouderen hadden vervuld, wierd de jongelingfchap, als van zelfs, aangefpoord, om die kering, van alle byzondere vyandfchappen, ten nutte vanhet algemeen , ter zyde te (lellen, te omhelzen, en zich te gedraagen , als braave burgers der Maatfchappy. Men ziet uit het tot dus verre verhandelde, zo ik vertrouwe, reeds, welken invloed deeze manier van denkenen handelen op het gemoed der Jongelingen moet geliad hebben. Om myne gezegdens egter volkomen te verzekeren , zal ik nog eene byzondere gewoonte of infteUing bybrengen, welke my toefchynt van een groot gewicht te zyn, en welke ook van polybius wordt bygebragt, daar hy de redenen onderzoekt, waarom Africa heeft moeten bukken voor de macht der Romeinen; dewyl daaruit als met een opfJag ieder een zal kunnen bemerken, hoe groot een zorg men te Rome droeg, om dq jongelingen niet alleen in fterkte van lichhaam , maar ook in ftoutmoedigheid en tegenwoordigheid van geest boven anderen te laaten uitblinken , en om hen allegeyaaren en ongemakken te keren ondergaan ter verkryging van een' loffelyken naam in hun Vaderland. Zo menigmaal te Rome een man van aanzien en gezag genapen was, wierd zyn lyk met alle pracht en ftaatfie naar  AANGEW. IN HUNNE WYZE VAN OPVOEDING. 6oO naar de markt gebragt, en aldaar gefteld vlak voor 't geftoelte, waarvan de Redevoeringen pleegen te gefchieden. De gantfche vergadering dan daarom heen {taande , beklom de zoon, indien de geftorvene een volwasfen zoon had nagelaaten, en die tegenwoordig was, of anders iemand van demaagfchap, denftoel, endeed een lofreden over den geftorvene, en over de daaden, welke hy in zyn leven voortreflyk verricht had; zodat het volk, zich erinnerende die voorige loffelyke bedryven , en dezelve zich voor oogen ftellende , met de grootfte ontroering wierd aangedaan, en niet alleen die geenen , welke by de verhaald wordende daaden tegenwoordig geweest, maar ook zy,die daar verre van af geweest waren, zodanig door dit voorftel wierden bewogen, dat de droefheid algemeen wierd, en niet alleen die geenen trof, welke van de naastbeftaanden waren, maar ook de gantfche te faam gevloeide fchaare. Vervolgens, wanneer zy het lichhaam begraaven , en alle de gewoonlyke pligten verricht hadden, Helden zy de beeltenis van den overledenen, zeer naauwkeurig en gelykende afgemaald, in het vooifte en meest bezocht wordende gedeelte van hun huis, in een zeker houten en daartoe bereid kasje. Deeze kasjes wierden geopend by alle byzondere plechtigheden , wanneer men die afbeeldzels met prachtige klederen verfierde; en wanneer een ander beroemd man uit dat zelfde geflagt geftorven was , bragt men dezelve wederom te voorfchyn by de lykftaatfie, met dat gewaad, het geen overeenkomftigwas met de waardigheid die zy in hun leven bekleed hadden, omtogen. Als men dan op de markt voor den predikftoel gekomen was , wierden deeze afbeeldzels op yvoiren zitplaatfen ter neder gefteld , en zo dra men de lykreden op den geftorvenen had uitgefproken, dan Rr 4 be-  6io de oorzaak van de romeinschb grootheid begon men zyne redenen te wenden als 't ware tot die , beeltenisfen, beginnende van den oudften af, en dan herhaalde men wederom alle die luiRerryke en voortreflyke daaden, welke hy in zyn leven had bedreven. Welk jongman moest dan niet door deeze befchouwing, en het aanhooren van zo veele roemrugtige bedryven* waardoor hy zag dat zyne voorouderen een onfterfly. ken naam hadden verworven, worden ontvonkten aangemoedigd om niet minder te zyn dan zyne voorouders , en om door nieuwe ioflyke daaden zyn vermaard genacht nieuwen luister bytezetten, of ook, daar hy, als levendig aanfehouwde de gedaamens van zo veele braave en dappere mannen, niet worden aangefpoord, om met den grootftcn yver daarop uit te zyn, oiti, wanneer men nog zulke uitmuntende voorvaderen on'. der zyn gedacht niet kon vertoonen, de eerfte te zyn, welke zo groot een eer voor zyn nakomelingen verwierf; daar, volgens de aangenoraene begrippen van zyne medeburgers , hy zich volkomen kon verzekerd houden, dat, indien hy aanzien, gezag en eer wilde verwerven, hy de voetfrappen volgen moest van hen, die met verwaarloozing van hun eigen voordeel, en menigmaal ten kosten van hun leven, de vryheid en welvaart van hunne medeburgeren haddenbefchermd. Geen wonder derhalven, dat deeze indrukzels en aangeboorne begrippen een aantal van voortreflyke mannen hebben voorrgebragt, ten nutte van hetgemeencbest. Geen wonder derhal ven, dat een horathjs cocles, den brug, over den Tiber gelegen, verdedigende tegen den aan! val der vyanden , en vreezende dat hy door de overmacht zou worden overweldigd en de vyand binnen Kome komen, zyne medgezellen gebood terug te wykenen den brug achter hem aftebreeken, metzynlich- haam  aangew. m hunne wyze van opvoeding. 6II haam alken het geweld der vyanden zo lang weerftaande, tot dat de brug afgebroken zynde en hy moetende wyken voor de overmacht zyner tegenftanders, zich gewillig in den Tiber wierp, en dus zich kloekmoedig voor het welzya van het vaderland opofferde, den vyand de kans afgefneeden hebbende om zich van Rome meester te maaken. Het is onnodig meer voorbeelden bytebrengen. De daaden van een scevola, camillus, curtius, van de decii, van een fabrjciüs,curius, regulus, en een aantal anderen bewyzen genoeg den diepen indruk, welken die algemeene inftellingen op het hart van de Romeinen gemaakt hebben. Het kan derhalven niemand vreemd voorkomen, wanneer hy leest van een' sciPio,dat hy, naauwelyks vierentwintig jaaren oud zynde, wanneer zyn vader en oom beiden met hunne talryke legers in Spanje waren verflagen en omgekomen , en Hannibal tot voor de poorten van Rome genaderd was, binnen welke gekerm en geklag ja wanhoop heerschte, wanneer 'er niemand wierd gevonden, die het gebied over de legers op zich dorst neemen, opftond in den Raad , en verzocht het bewind over dezelven; het welk met eenpaarigheid van ftemmen hem opgedragen zynde, zo was het volk daarover vervrolykt en fchepte wederom moed. Want scipio, zo als de Gefchiedfchryvers getuigen, was niet alleen uitmuntend in allerlek deugden, maar was ook geboren om dezelve te vertoonen tot verwondering van anderen. Van zyn veertiende jaar af was hy gewoon alle morgen vroeg, voor dat hy eenige burgerlyke ofhuizelykezaak ondernam, naar den tempel te gaan, en in ftilte nedertezitten, en een geruimen tyd in diepe overdenkingen aldaar doortebrengen ; zo dat het bygelpvig volk een vermoeden had opgevat, dat hy met de Goden om. Rr 5 ging}  6l£ DE OORZAAK VANjDE ROMEINSCHE GROOTHEID ging; waarom men alles goeds in zulke wanhoopige omdandigheden van hem alleen verwachtte; en deeze verwachting heeft hen ook niet bedrogen; want gekomen zynde in Spanje verwon hy niet alleen die van Carthago door de magt zyner wapenen , maar hernam ook alle de deden door zyn ingetogenheid, eerlykheid, kuischheid en ongefchonden trouw. En wanneer ieder een hem daarover loofde en verhefte, zo fcheen het hem gering te zyn by dat geene, het welk hy zich in zyn gemoed had voorgefteld. Hy trok met zyn leger over naar Africa, en ging het Vaderland van Hannibal, Carthago zelve, beftrydcn, het geen oorzaak was, dat Hannibal te huis ontboden wierd, en de Romeï, ncn van hunnen zwaarden vyand, welke hun meer dan tien jaaren lang geduurig had ontrust, bevrydwierden; zynde Hannibal in zyn eigen vaderland door den jongen scipio bedreden en overwonnen. Men begrypt lig, telyk dat een diergelyk voorbeeld van waaren heldenmoed en deugd, waar by men nog andere , buiten de reeds aangehaalde, zou kunnen voegen, niet flegts zo ruuw van de Natuur is opgegeeven, maar dat oefening en befchaaving dit enkel en alleen hebben te weeg gebragt. De Inflellingen , gewoontens' en de denkwyze der Romeinen waren bekwaame en gefchikte middelen om zulke uitmuntende Schepfclen voorttebrengen, waarover men zich na zo veele honderd jaaren nog verwondert en welke men hoogacht. Ik heb met voordacht hier maar van weinige indellingen en gewoontens gefproken , die echter nog nimmer zyn aangeroerd van hen , welke over de oorzaaken van de grootheid der Romeinen, en die van hun verval, zeer breedvoerig hebben gefchreven. Ik zal niet fpreeken van hun. ne Renfpelen en Worftelperken, waardoor hun lichhaam wierd  ftANGEW. IN HUNNE WVZE van OPVOEDING. 6lg .wierd gefterkt en bekwaam gemaakt tot den kryg. Ik zal niet gewagen van hunne pragtige wyze van zegenpraaien ; met welk een ftaatfie ieder Bevelhebber, die andere volken overwonnen had, binnen de muuren van Rome zyn intrek deed. Deeze zaaken zyn bekend en overal te vinden. Buiten deeze zegepraalen nogtans waren de Romeinen altyd be lacht om beloningen uittedeaken voor hen, welke zich lofFelyk hadden gedraagen; en dit bragt ook niet weinig toe, om de grootheid van het Romeinfche gebied te vermeerderen; want, gelyk wy hier voren aanmerkten , by welke volkeren 3e beloningen der deugd menigvuldig en luisterryk, en aan geen geboorte, maar enkel en alleen aan de waare dapperheid verknocht waren, daar vindt men de meeste voorbeelden van uitmuntende mannen en menfchelyke volmaaktheid. Zo leest men immers onder anderen aangeteekend, dat de Burgemeefter cajus duilius , omdat hy de eerfte overwinning in een Scheepsftryd op die van Carthago had behaald, wierd toegedaan, altyd 's avonds te huis komende voor zich te laaten gaan een fluiüpeelder, en een die een brandende fakkel droeg, het welk niemand anders geoorloofd was. Zo vindt men ook onder anderen aangeteekend, dat, wanneer in eene groote fchaarsheid van geldmiddelen de Romeinfche vrouwen alle haare fieraaden en kleinodiën ten beste van het algemeen opbragten en overgaaven, hen door den Raad wierd toegedaan, om , even als de mannen, na haaren dood, door lofredenen te worden gepreezen. Deeze belooningen, zo lang als dezelve zeldzaam en niet dan aan wezenlyke verdienden wierden toegedaan , moeden noodzakelyk medewerken om het hart van de jonge Romeinen te ontfteeken ter verkryfinge van deeze buitengewoone esrbewyzen; te meer, zo  6T4 de oorzaak vam de rome1nsche gr.00theio zo lang daar geene byzondere gunst kon plaats hebben, en de verdienden alleen de waarde deezer zaaken uitmaakten. Geen volk is 'er, wien langer het denkbeeld van waare grootmoedigheid is bygebleven , en dat meerder afkeer gehad heeft van laage overwinningen. Zy hadden namelyk de voorbeelden voor zich van eenen camillus, die, terwyl hy de Falisci belegerde,en een Schoolmeefter heimelyk,met de aan hem toebetrouwde Kinderen van alle de voornaamfte burgers derzelver ftad,tot hem in zyn leger kwam,met verzekering, dat, wanneer hy maar dreigde die jeugd voor de muuren der dad te zullen laaten om het leven brengen , de inwooners hem dezelve terftond zouden overgeeven, op zulk eene voorwaarde de overwinning niet begeerde , en den Schoolmeeflcr de handen agter op den rug hebbende laaten binden, en den jongelingen galden hebbende laaten geeven om hem te kastyden , dus door geduurige flagen liet wederdryven naar zyn eigen ftad , om het loon voor zyne verradery te ontvangen. Zy wisten, dat, wanneer iemand tot fabrictus, oorlogende tegen den Koning pyrrhus , gekomen was, en deeze een vertrouweling des Konings zynde, en hem beloovende den Koning door vergift te zullen ombrengen, hy door faiiricius met den groot, ften fmaad wierd bejegend en tot den Koning te rii"gezonden. Want nimmer kon het, in die tyden voornamelyk, het doelwit zyn van den edelen Romein,zyn vyand op eet e verraderlyke wyze van kant te helpen, welkers eenig oogmerk was kloekmoedig over hem te zegepraalen. Zulke voorbeelden, welke geduurig door andere en nieuwe wierden vermeerderd, moeten noodzakelyk de Romeinfche jeugd in nayver hebben ontdoken, om niet minder te zyn dan hunne voorvaderen, te  AANGEW. IN HUNNE WYZE VAN OPVOEDING. 6 IS , te meer daar zy geduurig zagen, met welk eene achting, lof en eer die daaden hunner vaderen wierden vermeld , en hun ter navolging voorgehouden. Deeze voor. beelden waren voor hun allen als zo veele lesfen, naar welke zy zich gedragen moeften, en welken allengs niet als een bevel, maar als een voortreflykheid, waartoe de neiging van ieder welgefteld gemoed moest overhellen , den kinderen wierden eigen gemaakt. Ja hier door wierd te weeg gebragt, het geen xenocrates eertyds als het bekwaamde middel, om de jeugd wel te onderwyzen, had voorgedragen. Want deeze wysgeer gevraagd zynde, wat hy voorgaf, dat hy het liefst zyne leerlingen wilde doen betragtten, antwoordde, dat zy alles, wat hun heilzaam is, gewillig en uit hun zelve doen, 't geen anderen uit noodzaakelykheid en door de wetten gedwongen verrichtten. Zyne lesfen beftonden derhalven in het aankweeken en opwakkeren van braave en eerlyke gevoelens, heilzaam en nuttig voor den algemeenen ftaat, en de byzondere leden van denzelven, door het invoeren van edele gewoontens, welke het hart der jongelingen tot de oefening der deugd als van zelfs gefchikt maakten. By de Romeinen was insgelyks, het zedelyk gevoel optewakkeren en den fmaak voor het deugdzaame en lofwaardige inteplanten, het voornaamtte der opvoeding. Zy deeden hunne kinderen letten op het vermaak en de onrust van het geweeten, en zogten geduurig de verwondering en eerbied op te wekken by gepaste gelegenheden en voorvallen, en hunne denkbeelden door pryzelyke daaden en uitmuntende voorbeelden, te verlevendigen , zo dat de ziele van de Romeinfche jongelingfchap hier aan gewoon gemaakt, en door die fchoone, lofwaardige , en heldhaftige bedryven van hunne voorvaderen of tydgenooten wierden getroffen, en van zelfs een af-  #16* DU OORZAAK VAN DE ROMEINScHE GROOTHEID sfgryzen en verontwaardiging gevoelde van het tegengaftelde. Dit was hec onderwys, het geen de oude Romeinen, welkers vergaderingen de vreemde afgezanten toefcheen te beiïaan , niet uit byzondere burgers, maar tót zo veele machtige Koningen, aan hunne kinderen gaven.- Naderhand , wanneer de Letteroefeningen en Wetenfchappen ook binnen Rome wierden aangekweekt, was' die zelfde achting en eer, welke men de kundige en bedrevene mannen toedroeg, het zelfde gepaste middel, om de wetenfchappen tot dien luifter te verheffen , dat zy daarin ook alle volken der aarde te boven gingen, het geen de Grieken meer betreurden dan de <6verheering van hun gebied. Men verwondert zich, Wanneer men leest, dat mannen, in de zwaarwichtigfte bedieningen van dat Koningryk gefteld, in het midden van de geweldigfte burgerlyke beroertens, welke zy begrepen dat niet alleen hun eigen bederf, maar dat van het algemeen noodzakelyk moeften met zichfleepen,' echter niet tegenftaande deeze gevaaren en moeijclykheden, welke allen lust en yver fchynen uittedoven en te verbannen, hunne toevlucht hebben genomen in den boezem der wysbegeerte. Wie kan zich verbeelden een man , gelyk aan julius caesar , die geduurig bezet met toerustingen ten oorlog, met zyne talryke Krygsbenden byna alle landen en plaatzen der waereld bezogt, tot de uiterfte gedeeltens der toenmaals bekende landftreeken doordrong, de ongemaklykfte tochten voor zyne zoldaaten wist gemakkelyk te maaken, Verfchanzingen, bruggen' en allerhande oorloggevaartens op een nieuwe en ongewoone wyze wist aanteleggen', en alle volkeren, hoe woest en wr»ed dezelve ook zyn mogten, aan de Romeinfche heerfchappy onderwierp, dat deez© zelfde man, in het midden der trompetten en het ge-  - aangew. in hunne wyze van opvoeding. 617 fchal van oorlogsbenden, midden onder de moeijelykfte en gevaarlykfte Krygstochten, de pen opneemt, en de zeden en gewoontens van alle die volken ondertusfchen befchryft; de leggingen van alle die plaatfen op-< teekent, en op welk eene wyze hy dezelve vermeefterd had , naauwkeurig te boek fielt, en ons uit zyn leger eene volkomene gefchiedenis van alle zyne verrichtingen mededeelt met die juistheid eö voortreflykheid, als men van eenen xenophon of polybius zou verwachten. Wie kan zich verbeelden dat die voortreflyke ftaatsmannen in één jaar verfcheidene boeken hebben gefchreven, gelyk cicero vier in het laatfte jaar zynes levens, wanneer hy in de grootfte zorgen en belangens was ingewikkeld, en hy zyn eigen val en dien van den ftaat klaar genoeg bezefte; boeken, waarin over de gewigtigfte onderwerpen, over ons waar geluk, over de Wetten , over de plichten , over de natuur der Goden gehandeld wordt, met die bevalligheid,wysheid en,dat vernuft, dat zy zullen in weezen blyven, zo lang 'er eenige fmaak heerscht onder het menschdom, als voor»; beelden van grootheid en volmaaktheid van 't menfehe^yk vernuft; boeken, aan welke wy Chriftenenmeeren» deels te danken hebben , dat wy van de naare tyden der onweetendheid, dweepzucht, vervolgingen end win* gelandy zyn verlost geworden. Want waren onze voorvaderen en eerfte hervormers niet verlicht geworden door het leezen van deeze boeken , zo lagen wy mogelyk nog in dezelfde duifterheid en onweetendheid gedompeld. Gelukkig derhalven is het volk, by welke zulke inftellingen en gewoontens plaats hebben, die gefchikt zyn, om groote, verhevene, deugdzaame denkbeelden den kinderen in te boezemen; en daar eer, aanzien en hoogachting de vastge ftelde belooning is voor  óis de oorzaak van de romeinsche grootheid voor allen, welke in eenige kunst, wetenfchap, lette?, oefeningen of heerlyke bedryven uitmunten. Het zoude dwaasheid zyn die zeden en gewoontens, welke tot de befchaaving van de Romeinfche jeugd hebben gettrekt, te willen herroepen en in onze maatfchappy invoeren. Het eene volk verfchiit veel van het ander, en de tyden, die wy tegenwoordig bekeven, kunnen niet met de voorgaande worden gelyk gefteld, maar of evenwel geene gepaste oefeningen en inzettingen konden worden uitgedacht, welke naar onze manieren volkomen gefchikt waren , om de gemoederen van onze jongelingfchap te verbeteren, en hen te doen ontvonken tot de betrachting van dat geene, het welk heerlyk, deftig en pryzenswaardig is, is een geheel andere vraag. Wat de betrachting der Letteroefeningen betreft , is het zeker, dat, wanneer men daarvoor maar den behoorlyken eerbied koeftert en het onderwys volgens den waaren weg volvoert, het niet afkan zyn, of men zoude groote vernuften kunnen aankweeken , die veelal door verkeerde onderrichtingen verlooren gaan. Ik wil my gantfchelyk niet aanmatigen , om hierin de behoorlyke verbetering voortedragen. Maar het is my altyd zo voorgekomen, dat de van my aangehaalde ks van xenocrates te veel verwaarloosd wordt, en men den jonge lieden niet genoeg laat begrypen het voordeel, dat in de leering voor hun zeiven gelegen is, dat men hunne harszenen opvult met het opzeggen en onthouden van regelen, welke zy, en veelal hunne leermeesters zelfs, nietverllaan , en dat zy dus nimmer gaarne of uit hun zeiven willen keren,dewyl,hoe jong een kind ook zyn mag, hy altyd wordt vermaakt door dat geen wat zyn verftand kan bevatten; daarenboven, dat, gelyk wy daagelyks nieuwe boeken kezen, het zyHoog< i of  AANGEW. IN HUNNE WYZE VAN OPVOEDING. 6l9 of Nederduitfche , Franfche of Engelfche , die doorgaans niet dan oppervlakkig onze kennis vermeerderen j daar de Romeinen maar zeer weinige, doch altoos uitmuntende, werken der fchranderfte vernuften lazen,het verftand der kinderen insgelyks, door hen te veel boe. ken, en niet de rechte, te geeven, ie veel Hellingen,en niet de waare, inteboezemen , geflingerd en bedorven wordt. Lief hebbery inteboezemen voor al wat de kinderen leeren en betrachten; hen te wyzen op de eer en roem die hun is voorgefteld; hen warm te doen worden op het hooren van braave en deugdzaa'me daaden; hun medelyden optewekken by de ellendigen; hun te doen gevoelen, hoe groot een zaak het is het menschdom weltedocn , en dat daarin de 'zuivere Godsdienst gelegen is ; by hen eindelyk haat en afkee r tedotn ontftaan voor alles wat laag , losbandig en verderfelyk jSj — dit is, naar myn oordeel, de grondflag van alle goede opvoeding. Men ziet derhalven uit het verhandelde genoegzaam, dat men hieruit ook nuttige leeringen trekken kan voor het onderwys van de hedendaagfche jeugd ; dat alle de inftellingen en inzettingen, die wy uit de Romeinfche gefchiedenis hebben bygebragt, van groot voordeel kunnen weezen, om het hart der kinderen optewakkeren , en hen tot braave en befchaafde burgers te vormen. De opvoeding der jeugd isheteeni. ge , waarvan het welzyn van een volk afhangt , en' naarmate dat deeze wel of kwalyk is ingericht, zaï ook het lot zyn van dé volgende gellachten. Deeze bedenking wenschte ik dat van alle ouders wierd ter harte genomen, die hunne kinderen door den algemeeneri ftroom van verkeerdheid, onvoorzichtig laaten wegfleepen, en te laat derzelver bederf betreuren. Ons bettetf WYSBEG. II, D. S'S M  6iO de oorzaak van de romeinsche grootheidenz. laat my niet toe hier verder uitteweiden. Daarenboven is dit een afzonderlyk onderwerp meermalen geweest en het zal het altoos zyn voor verfcheide verhandelingen, dewyl het gewicht der ftoffe groot en heilzaam is voor het menschdom. Ik zal deeze verhandeling eindigen met de woorden van den eerwaardigen hulshof , handelende over de zedelyke opvoeding der jeugd: „ Ach dat „ lieden van aanzien in onzen gemaatigden Landaart „ zich zo mochten onderfcheiden door befchaafden „ fmaak, door keurige geleerdheid en gegronde kennis „ van den redelyken Godsdienst, — als het belair in „ andere landen zich doet affleeken door driefte vry„ geestigheid en luchtige zedeloosheid. Men zou zich s, eenmaal verzadigd achten van uitheemfche zeden, „ en het geringe overfchot der goede Natuur voortaan zoeken te behouden." 'over  OVER HET BEZIGE, EN HET STILLE EN BESPIEGELENDE LEVEN. Zo wel het eene als andere geeft gelegenheid tot een byzonder onderzoek. Wat het eerfte betreft: In welk eenen levensftand, onder welke omftandigheden, kan de deugd van grootheid der ziele, — van manlykheid, gelyk men dezelve naar het griekfche woord zou kunnen noemen, het beste geoeifend, het duidelykst aan den dag gelegd worden? In deeze beide opzichten heeft het bezige leeven boven het ftille, en de Staatsman boven alle andere ftanden , zeer veel vooruit. Zyne hartstochten worden meerder, en door grooter voorwerpen , aangezet; wanneer hy dezelven overwint , en daar by zyn gerustheid blyft behouden, moet zyn verftand van eenen fterken aart zyn. Zyn geduld en moed worden op harder proeven gefteld: de iiinderpaalen, welke andere menfchen hem in den weg leggen, zyn menigvuldiger, dewyl, even gelyk zyne bezigheden eenen invloed op veelen hebben , dus ook veele menfchen by zyne onderneemingen moeten medewerken , en ze derhalven bezwaarlyker kunnen maaken ; en deeze hiuderpaalen zyn zoo veel te grooter, dewyl dit meestal vermoogende menfchen zyn , zoo wel ten opzichte van hunne eigene krachten, als door hun menigte. De ongelukken , waar aan hy is blootgefteld, zyn, fchoon niet altyd op zich zeiven zwaarer, echter fmartlyker door het (contrast), en fchynen daarom voor den lydenden zelv' grooter te weezen, dewyl ze een voorwerp zyn waarover het geheele publiek of zyn medelyden of zyn genoegen betoont. Ss a Nie>  622 OVER HET BEZIGE EN HET STILLE Niemand kan zichzelven zoo zeer oeffenen in het overwinnen van zwaarigheden dan onze Staatsman. — Maar ook niemand kan zyne grootheid zo zichtbaar aan zynen medemenfchen vertoonen. Hy alleen ftaat eigenlyk op het Schouwtooneel. Zyne daaden alleen kunnen gezien , bereekend , en afgewoogen worden. Zyne neiginen, en karaéter worden in groote trekken leesbaar. Andere, en zelfs veele menfchen , lyden daar onder, of verkrygen daar door hunnen weldand en geluk. Wat betreft het tweede, valt de vraag: in welk eenen toeftand kan die ftille grootheid van ziel, verheven boven alle toevallen, boven geluk en ongeluk, boven lof en berisping , ja zelfs boven leven en dood, het ligtst verkreegen worden ? waar kunnen die denkbeelden , die grondftellingen, zich het eerde opdoen, waar die neigingen best ontdaan , welke den grooten man vormen , en hem daande houden ? —— En dan ziet men klaar, dat deezen, vermits zy uit de befchouwing van de natuur des menfchen en der dingen ontleend zyn, dilte en rust vereifchen. Even dat gewoel der hartstochten , die fnelheid, waar mede de bezigheden zich op één dapelen ; de weinige tyd welke tot overleggen over blyft; het gevaar door uitdel te wachten: dit alles, het geen den waarlykverheeven denkenden man, aan het roer van daat, in zyn volmaaktfte licht vertoont , maakt ook dat in zulk eenen toedand, maar weinigen verheeven leeren denken. Hieruit kan ook verklaard worden, dat de bedoelingen van eene bekrompene eigenbaat, kleine vooroordeelen, laage hartstochten , welke uit het dille afgezonderde leeven reeds lange verbannen waren, of aldaar ten mins» ten door het gezond verdand beftreeden wierden, in het  EN BESPIEGELENDE LEVEN. 623 het hoogere bezige leven zich langer in aanzien wisten te onderhouden , en zonder tegenfpraak te heerfchen. De wysbegeerte, welke als dc grondflag van des Ministers verhevenheid uitmaakt, en welke hem in ftaat fielt", om zyne groote rol met toejuiching te fpeelen, heeft eigenlyk in de eenzaamheid, en in de verwydering van het toneel der groote wereld, moeten gevormd worden. . Zo het my geoorloofd is, om de uitfpraak van myn gevoel ten opzichten over dit onderwerp bloot te leggen? dan is Bezigheid iets voortreflyks: en afgezonderde hefpiegelingen mede iets voortreflyks. Om voor de eerfte opgewasfen te zyn, en de tweede te verdraagen en nuttigte gebruiken, vereischt beiden geene gemeene zielen. Ik befchouw hem altoos metverwondering, die door menigvuldige onderneemingen en bezigheden, welken hy te gelyk ter uitvoer brengt, niet verward,door aanhoudende infpanning niet vermoeid, door gevaaren niet verfchrikt , door fchitterende verwachtingen niet yan den rechten weg gebracht, midden onder het gewoel der hartstochten en bezigheden, gerustelykvoortwerkt, en grocte veranderingen in de wereld weet tot fland te brengen. Maar ik kan evenwel myne hoogachting ook aan hem niet weigeren , die, daar hy alle ontwerpen van eerzucht en eigenbaat heeft »pge. geeven , in zich zeiven middelen genoeg vindt, om gelukkig en nuttig te weezen. Het onderzoeken der waarheid vereischt noodzaaklyk deeze kalmte. Wie met drift, met haastigheid daar aan arbeid,zal zelden dieopgeklaardheid en die vryheid van vooroordeelen behouden, zonder dewelke dit onderzoek zelve geen gelukkigen voortgang kan hebben. Bezigheden vereifchen eene on-. vermoeide , afwisfelende, menigvuldige werkzaamheid: Ss 3 het  6"24 over. het bezige en het stille leven. het onderzoek eene ongeftoorde, onverdeelde, en eenvormige werkzaamheid. De bezige man is geen oogenblil; zyn eigen meester, en moet zich hieraan geduldig onderwerpen. De man van befpiegelingmoet geheel meester van zynen tyd zyn, en de goede oogenblikken weeten waar te neemen. De eerlle leeft in het gewoel, en behoudt evenwel zyn brein in rust; de tweede leeft in rust, en houdt evenwel zynen geest werkzaam. Tot beiden behoort fterkte van geest, maar van een' verfchillenden aart. socrates noemt ergens deeze befpiegelendeffilte Godïyk. En zy is het in de daad, wanneer de man van befpiegeling aan socrates gelykt; wanneer hy in de algemeene bedoelingen van het menschlyke leeven eene even zoo leevendige aanmoediging, en even zoo veele aanleidingen vindt , om in zich zeiven bezig, en voor zyne medemenfchen even zo nuttig te zyn, als anderen in de nader by liggende en meer zinlyke bedoelingen van het burgerlyke leven. Aan den anderen kant draagen ook de nafpooringen van socrates, alle kentekenen van de ftille rust, welke hy genoot. Elk die over zynen tyd naar welgevallen kan befchikken, kan ook even als hy, in het nafpooren der waarheid allerlei wegen inflaan ; ieder weg zoo ver opwandelen als dezelve hem brengt; en het zich niet laaten verdrieten, wederom te keeren , wanneer hy gewaar wordt, dat hy eenen dwaalweg is ingeflagen. II. AL  II. ALGEMEEN M A G A Z Y N.: NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE» Ss 4   GROOTHEID van GOD ,n de KLEINSTE en GROOTSTE SCHEPSELEN. .Eer^e Verhandeling. Het grootfl:e vermogen van den mensch is ontegenzeggelyk het vermogen der Rede , en de bekwaamheid om zich zelf en de geheele Schepping buiten hem te befchouwen, en uit derzelver waarneeming befluiten te trekken; en het edelst gevolg van deezebefchouwingen en befluiten is, dat dezelve, wanneer zy getrouw voortgezet, en niet door vooroordeelen of een bedorven hart in haar werking verhinderd worden, hem van zelfs opleiden tot den oneindigen God, en gevoelens van nedrighejd, eerbied en dankbaarheid voor den on« begrypelyken Schepper moeten voortbrengen. Elke befchouwing der Natuur, al is zy flegts oppervlakkig, al gaat zy niet verder dan de uiterlyke gedaante der Schepping, brengt reeds deeze gevoelens voort. Schoonheid , verfcheidenheid en orde zyn eigenfchappen der zichtbaare Schepping , die zich van zelf voor onze waarneeming opdoen , en die zich aan onze befchouwing opdringen. De bekoorlyke wisfeling der jaargetyden, het gezicht van een welgefchikten Bloemhof in de Lente, van de ryzende Zon in een zomerfchen dageraad , van de yolle Maan by een helderen herfst- Ss 5 avond 3  tïf> GODS GROOTHEID IN DE avond, of van het halfrond vol ftarren in een winterfchen nagt; de befchouwing van hemelhooge berden fchrikverwekkende daalen en onbegrensde zeeën, maar vooral het gezicht van de levende Schepping, van ;zo verbazend veele foorten van dieren, vogelen, visfehen en Infecfen, die elk op zyn eigen wyze uitmunten en de grootheid van 't geheel ontwerp vermeerderen: Deeze allen leiden den waarneemer, zelfs ongevergd enontedoeld, tot de erkentenis van den Schepper op. Doch deeze oppervlakkige befchouwing is ter bereiking van dit doelwit zeer gebrekkig , als men ze vergelykt met de vorderingen, die de Natuurkunde , door de Werktuigkunde geholpen, gemaakt, en met de ontdekkingendie zy op deezen verheeven weg gedaan heeft. De mensch niet vergenoegd , de uiterlyke gedaante der dingen te kennen, heeft tot derzelver inwendigegefteldheidtrach. ten doortedringen, en de wyze van famenftel,groeijir>ovoeding en voortplanting van elk foort optefpooren'. Hier heeft het befchaafde gedeelte van het menschdom van tyd tot tyd onderzoekers opgeleverd, die elk het hunne tot deeze gewigtige nafporing hebben toegebragt. Terwyl fommigen onze kortziende geestvermogens té hulp kwamen , met de talryke foorten van fchepfelen onder zekere rangen en klasfen te fchikken, hebben anderen de byzondere fchoonheden en vermogens, waarin elke foort uitmunt, onderzocht, en befchreeven, of de leefwyze der verfcheidene dieren, hunne beveiligende en verdedigende wapenen, of hunne wyze van voortteeling en de voortplanting van hun genacht nagefpoord. Men is nog verder gegaan , en niet te vreede met den buitenften fchors der dingen , is men tot derzelver inwendig famenftel doorgedrongen, en men heeft met een gelukkigen uitflag de Natuur in haare bezigheid  kleinste en grootste schepselen. 629 beid poogen te befpieden en in haare geheime werkplaatfen te verrasfen. Men is niet alleen doorgedrongen tot in het hart der Bergen, om de baarmoeder der Metaalen en Dclfdoffen te ontdekken; de Ontleedkunde heeft ook haar onderzoek tot het inwendig geitel der dierlyke lichhaamen uitgeflrekt, daar nieuwe wonderen ontmoet, en tevens nieuwe bewyzen voor de öntzaggelyke grootheid, wysheid en goedheid van den Schepper aangetroffen. En of dit nog niet genoeg was, heeft de Wiskunde , haar vlugt verre boven den gewoonen kring verheffende, haar onderzoek tot de algemeene raderen en dryfveeren van het werkftuk voortgezet. Daar heeft een newton , zyn ftaarende Natuurgenoten op een verren affland achter zich laatende, de wetten der zwaarte en beweeging opgefpoord, de banden, die een geheel Zonncflelfel verbinden, ontdekt, de Natuur van het licht en de kleuren aangewezen , en op deeze wyze een geheel nieuw veld voor de Natuurkunde , langs den weg van Wiskundige berekeningen , geopend. Deeze vordering in de kennis der Natuur heeft op eiken flap nieuwe bewyzen voor de heerlyke eigenfehappen van den Schepper opgeleverd ; doch de bepaalde ftaat onzer zintuigen, die flegts voor een bepaalden trap van waarneeming zyn gefchikt, beroofde ons van de kennis van een menigte kleine werken der Schepping, voor welker waarneeming ons ongewapend oog niet gefchikt is, en ons te vergeefs deed reikhalzen naar een meer gevorderde kennis van de fchikking, afftanden en grootheden dier waerelden , welke zich voor 't bloote oog flegts als fchitterende vonken aan den blaauwen boog achteloos uitgeftrooid vertooncn. Maar de kunst heeft ook in dit geval op eene voortreflyke wyze aan de Natuur de ' 1 , hand  630 GODS GROOTHEID IN DE hand geboden, en door de uitvinding der vergrootglazen , den mensch , op 't zien der onverwachtde ontdekkingen , met verwondering vervuld. Deeze uitvinding heeft de grenszen der Schepping, in 't bepaalen van de kleinlte en grootde gewrochten derzelven, byna tot in 1 oneindige verwyderd, en langs dien weg het denkbeeld ,dat wy van Gods grootheid moeten vormen, oneindig vei re boven ons vermogen van redeneeren en vergelyken opgevoerd, Deeze blyken van de grootheid des Scheppers in de kleinde en grootfte werken der Natuur, zyn van zulk een gewicht; zy doen zich zo luisterryk op, en zy maakten, by eene herhaalde overdenking, zulk een induik op mynen geest, dat ik het noch nutteloos, noch ongefchikt oordeelde deeze Verhandeling aan eene nadere befchouwing derzelve toeteweiden. Ik zal my ten dien einde niet inlaaten in moeijelyke bereekeningen , die, na de benoeming van een reeks getallen, niets anders dan een verward denkbeeld van kleinheid en grootheid zouden overlaaten ; doch ik zal op de ontdekkingen en berekeningen, door anderen gedaan, zulke vergelykingen trachten te vestigen, die, langs den weg van evenredige voorftelling, ons een gepast denkbeeld kunnen geeven , van die onbedenkelyk kleine,en onbezeffelyk groote,lichhaamen, die de uiterfte grenszen der ftoffelyke waereld uitmaaken. Hier doet zich een onmeetbaar veld voor mynen geest op. Het zal my niet aan ftoffe tot myn onderwerp ontbreeken, maar veel eer aan eene verftandige keuze van zulke voorwerpen, die zich in elke foort aanmerkelykst opdoen, en die zich tot myn oogmerk het treffendst en duidelykst laaten voordellen. En fchoon ik geen nieuwe dingen zal zeggen, zal mogelyk egter de wyze waarop ze gezegd, de orde waarin ze gefchikt, en  KLEINSTE EN GROOTSTE SCHEPSELEN. 6$l en het einde waartoe ze gebezigd worden, eenigszins nieuw zyn, en 't zal my een genoegzaame voldoening geeven , als ik de oplettendheid van myne leezers op nieuw zal gevestigd hebben op voorwerpen , die zy reeds voor lang kenden en met verwondering befchouwden, doch die by elke nieuwe befchouwing onzen geest met nieuwe verhevene aandoeningen moeten vervullen. Myne Itoflfe verdeelt zich van zelve in twee voornaame hoofddeelen. Wy zullen eerst de befchouwing der kleinfte fchepfelen by de hand neemen, omdat dit, wanneer wy ons daarna tot de grootfte werken der Schepping verheffen, den aftand des te meer zal doen "uitmunten en alles in een voegelyke tegenftelling plaatzen. By de befchouwing van 't kleine moet ik de volgende fchikking in acht neemen. Ik zal eerst die fchepfelen gadeflaan , die wel tot de kleinfte fchepfelen behooren , maar echter door ons gewoon gezicht kunnen waargenomen worden ; vervolgens zal ik eenige voorwerpen befchouwen , die 't ongewapend oog ontvvyken, en alleen door hulp van 't vergrootglas zichtbaar worden; dan zal ik afdaalen tot zulke kleinheden, die zelfs 't vergrootglas te leur Hellen, en die wy alleen door berekening kunnen opfpooren; en eindelyk zullen zich voorwerpen opdoen , waar by ons alle hulpmiddelen begeeven , en waar by zelfs onze berekeningen te kort fchieten , fchoon wy van hun beftaan overtuigd zyn. De woorden groot en klein, waarvan ik my in deeze Verhandeling dikwils zaWmoeten bedienen, leveren op zich zelf geen bepaald denkbeeld op, en kunnen alleen by vergelyking gebruikt worden. Zy dienen althans ,  6"3<2 GüDS GROOTHEID IN DE thans, in hunne eerfte beteekenis, om den trap van uitgebreidheid der liehhaamen aantewyzen, en zy veranderen dikwils van beteekenis, naar maate de betrekking van hun voorwerp tot andere liehhaamen verandert, Groot geeft wel altyd eene meerdere, en Klein eene mindere uitgebreidheid van een lichhaam te kennen, doch dezelve uitgebreidheid , die in eene betrekking groot is , zal klein zyn in vergelyking met grootere uitgebreidheden , terwyl kleine liehhaamen met nog kleinere vergeleken' eenbetrekkelyke grootheid ontfangetii De trappen van uitgebreidheid der liehhaamen, de opklimmingen tot het groote, en de afdaaling tot het kleine zyn voor geftadige vermeerderingen vatbaar,en, gelyk in alle de werken van God een verbazende verfcheidenheid en trapswyze voortgang heerscht, zo zyn 'er ook, zo verre ons onderzoek in 't ryk der Natuur is doorgedrongen, nergens gapingen in de rangen van grootheden der liehhaamen , en daar een gelyke trap van grootheid onder de verfcheidene rangen van groeiiende en leevende Schcpfels , niet alleen een fombere en onbehaagelyke vertooning opgeleverd, maar ook ontelbaare ongelegenheden en verwarringen veroorzaakt zou hebben , daar toont zich nu de grootheid van onzen God in zo veele rangen van grootheden onder de fchepfelen, dat zich de uiterfte grenszen derzelver voor onze oplettendfte en kunftigfte nafpooring verbergen. Van alle deeze onderfcheidene rangen van fchepfelen kennen wy op deeze waereld geen anderen waarneemer dan den mensch. 't Zou nutteloos zyn thans uitvoerig te willen bewyzen, dat de geheele aanleg zyner natuur, de ftaat zyner zintuigen, en de inrichting van zyne zielsvermogens hem niet alleen tot deeze befchouwing in ftaat ftellen, maar teffens ook zyne verplichting  KLEINSTE EN GROOTSTE SCHEPSELEN. 633 ting aanwyzen, om door derzelver gebruik den Schep, per uit zyne werken te leeren kennen. Dit behoort niet tot,myn tegenwoordig oogmerk ; ééne aanmerking zal ik 'er flegts byvoegen, die op myn onderwerp een onmiddelyken invloed heeft, te weten , dat de mate van uitgebreidheid der menfchelykc liehhaamen onder andere voordeelen ook deeze bezit, dat zy de bekwaamfte is om den mensch in ftaat te ftellen tot het waarneemen van de onderfcheidene grootheden in het uitgebreide ryk der Schepping. Zyn oneindig wyze Schepper plaatfte hem, die mogelyk in veel meerder opzichten onder de tallooze foorten van wezens eenen middelrang bekleedt, ook in dit geval op een trap, die hem in ftaat ftelde om zyne waarneemingen boven en beneden zich uitteftrekken , op dat ook in dit geval , gelyk in alle de andere werken van God, oogmerken en middelen aan eikanderen zouden bëandwoorden. Een veel grooter lichhaam, dat dan ook van zintuigen in evenredigheid grooter voorzien moest weezen , zou hem in de nafpooring der kleinfte fchepfelen , die nu reeds zyn oog ontwyken, hinderlyk zyn geweest. Hoe zou een lichhaam , dat met het oog van een walvisch , of flegts van een paard voorzien was, tot waarneemingen van het kleine , tot Microscopifche ontdekkingen bekwaam geweest zyn, of hoe zouden handen en vinr geren van een veel grooter maat dan de onzen, ons tot de behandeling deezer voorwerpen hebben kunnen dienen; terwyl aan den anderen kant veel kleiner liehhaamen en leeden ons wel tot bekwaamerbefchouwersvan de kleinfte fchepfelen, zouden maaken, maar ons teffens buiten ftaat ftellen tot het vervaardigen van die werk« tuigen, welke de kunst heeft uitgevonden om onze na» fporingen en ontdekkingen op die liehhaamen te be- gun-  gS4 GODS GROOTHEID IN DB gunftigen, welke door hnnne geringe uitgebreidheid ons onverfterkt gezicht ontwyken, of door hunnen verren afftand onze nafporingen te leur ftellen. Een lichhaam van ten naasten by zes voeten langte,'t geen een oppervlakte van ongeveer veertien vierkante voeten heefc, was eene gefchikte uitgebreidheid om de nadeelige uiterften te vermyden , aan de bedoelde oogmerken te voldoen * en den mensch,als den voornaamften aanfehouwer,ten min ten op deeze verdieping , de beste plaats op 't groot tooneel der Schepping aantewyzen. Gaan wy thans over tot de befchouwing van eenige kleine werken der Schepping, dan verdient de fchoonheid en bevalligheid, waarmede veelen dier fchepfelen doorgaans boven de grootere uitmunten-, in de eerfe plaats onze opmerking. In het groeijend ryk zyn de pragtige bloemen de voortbrengzels van laage heesters en planten , en zy worden door het hoog geftamd en aanzienlyk geboomte wel verre in grootheid overtroffen doch deezen overtreffen zy weder veel verder in aangenaamen geur, fynheid van maakfel en fchoonheidvan kleuren. Zelfs vindt men, even of 'er een byzondere toeleg in doordraaide, in veelen der kleinfte bloemen en gewasfen dc uitmuntendfte fchikking in verw en maakfel, die alle navolging der kunst verre achter zich laat. Onder de kleinfte dieren ziet men ook veelen in fchoonheid van vacht , van leden en van houding boven de grootere uitmunten, en welk een menigte kleine vogeltjes ltrekken door hunne bevallige gedaante en fchoongekleurde vederen tot fieraaden der dierlyke Schepping ! Men voege hierby de vlugheid en vaardigheid van beweeging, een voorrecht, 't geen by de kleinfte dieren hunne mindere uitgebreidheid van lichhaam rykelyk vergoedt. De onbegrypelyke fnel- heid-  kleinste en grootste schepselen. 635 heid van de kleine muis doet hem 't gevaar ontvlugten, terwyl de os, die 30,000 maaien zwaarder is, door zyn logheid elk ogenblik onder 't bereik van de hand des flachters is ; en hoe verbaazend zyn de fprongen van de vloo, die, met twee lange voorpooten enfterke fpieren voorzien, in eiken fprong een afftand vordert * die meer dan honderd maal zyn eigen lengte overtreft. Doch 't geen by de Dieren zich nog veel treffender dan fchoonheid en vaardigheid voordoet, zyn hunne kunstdriften: Deeze zonderlinge vermogens, waarvoor de Natuuronderzoeker verbaasd ftaat, zyn meteenmildehaud aan de kleinfte dierlyke levens gefehonken ; en daar men naauwlyks liehhaamen ontdekt, treft men * by nader onderzoek, werkingen aan, die men byna niet artders dan van redelyke zielen zou verwachten. Mert befchouwe flegts de Honigby en haare vërvvonderlyke bezigheid, die zo naauwkeurig is, en waarin zo veel overeenftemming en bedoeling doorftraalt; de levenswyze en het werk van den Zydeworm ,■ die zo veel in-» vloed op de famenleeving en Koophandel der menfeheri heeft, en welks gewrocht den geringen een middelvans beftaan, en den aanzienlyken een pragtig verfierfel ver-< fchaft ; het konftïg weefzel van de Spin , naar meet*' kundige regelen ontworpen , en zo juist aan zyn oog* merken bëandwoordende ; deeze en een menigte' andere kleine Schepfelen leveren voorbeelden van kunst j vlyt, en bedoeling op, die men in alle de rangen van grooter Schepfelen te vergeefs zou zoeken, Nergens treft men onder de grooter vogelen de gloeijeude verwen van het Colubrietje , nergens den zang van den Canarievogel aan. Ik zal my met het aannaaien van deeze weinige voorbeelden vergenoegen. Wilde ik over dit onderwerp uitweiden, welk een onbepaald veld zoa watuurk. II. D. Tt ziclï  036 GOD S GROOTHEID IN DE zich voor my opdoen ! Men raadpleege de berigten, die onvermoeide Natuuronderzoekers , welke met genadige vlyt en eindeloos geduld de levenswyze der" kleinfte dieren en Infecten hebben gadegeflagen , en men zal verbaasd ftaan over de kunstdriften en andere voortreflykheden, door den vvyzen Schepper gelegd in diertjes , die door hun gering voorkomen onze oplettendheid, en door hunne geringe uitgebreidheid onze gezichtzenuw ontwyken ; Doch dat zy dezelve vry ontwyken J De kunst heeft daar, waar de Natuur te kort fchoot, werktuigen uitgevonden , die de deur tot eindelooze ontdekkingen geopend, en de grenszen der dierlyke Schepping tot ver buiten den Horizon van onze verbeelding geplaatst hebben. Op 't geleide van 't Microscoop heeft men ontdekt, dat de allerkleinfte dierlyke levens, die men met het bloote oog had kunnen nafpooren, thans de middelfoorten onder de grootheden der levendige Schepping uitmaaken. Ik durf niet beflisfen of men de kennis van de Myten aan 't Microscoop verfchuldigd is. Het is waar dat men, na deszelfs ontdekking, met een fcherpziend oog dit diertje kan onderfcheiden , maar om dit te doen , moet men hetzelve eerst door 't vergrootglas ontdekt hebben. Doch het gebruik van het Microscoop ontdekte ons niet alleen by deeze kleine Schepfelen wel-, gevormde leden en willekeurige verrichtingen , maar men fpoorde zelfs diertjes op, die tot de kleine Kaasmyt een gelyke proportie hebben, als deeze tot den Os of den Elephant. Door deeze ontdekking heeft men millioenen van levens gevonden, daar men niets dan rustende ftof of vernielende verrotting verwachtte. Door haar heeft men juistheid en evenredigheid aange.' troffen, waar 't ongewapend oog niets dan een vorme- loo-  KLEINSTE EN GROOTSTE SCHEPSELEN. 637 loozen klomp befchouwde, en men leerde met verwondering, dat even daar, waar de menfchelyke kunst door gebrek aan werk- en zintuigen haar onvermogen moet belyden, de kunst van den oneindigen Schepper boven alle verbeelding uitblinkt. Laat ik, door eenige voorbeelden van verfchillende foorten, myn gezegde bevestigen en uwe verwondering opwekken ! Dan van welk een maatftaf zal ik my best by deeze gelegenheid bedienen? Wy kunnen ons de verfchillende grootheden der liehhaamen, en de maat van hun ver» fehil, niet anders" dan ,by vergelyking vooritellen. En wy komen onze gebrekkige bevatting en die van anderen best te gemoed , wanneer wy ons by dee. ïe vergelyking' van een bekend voorwerp bedienen •en aan het zelve eene vergeleekene grootheid toekennen , waarvan wy in de begrooting van andere liehhaamen gebruik maaken. Deeze handelwyze heeft haaf nuttigheid by de waarneeming van de kleinfte zo wel als van de grootfte uitgebreidheden. Wy leggen doorgaans den grond van deeze maat, by de gewoone grootheid van onzen voet. Van daar klimmen wy, langs de' trappen van roeden , mylen , graaden en halve aardbloots diameters, tot de bereekening van een Zonnette!fel op, terwyl wy aan den anderen kant langs duimen zandjes en haifbreedtens afdaalen tot de zaaddiertjes iri de Hom van een Visch. De gewoone voet wordt in 12 duimen verdeeld , en men bepaalt de breedte van een zandkorrel op het iootte,endie van een hoofdhair op het 6oofte gedeelte van een duim , zo dat 100' van de eerften, en 600 van de laatften, de .lengte van een meetkundige duimuitmaaken; en wanneer men deeze evenredigheden tot vierkanten en vervolgens tot Taerüngeti bereekent, dan blykt het, dat een Taerüng-duimeenmilTt 2 boe»  63S GODS GROOTHEID IN DE jioen Taerlings grootbeden van de eerften en ai6 rnillioen van de laatfte foort bevat. Zie daar de voetmaat, waarvan ik my nu en dan in 't vervolg zal bedienen, 't Is waar, dat men, zelfs met deeze hulpmiddelen, dikwils genoodzaakt is zyn toevlugt tot de benoeming van geheele reekfen van getallen te neemen, doch dit is niet het eenigfte geval, 'waarin de verkryging van nieuwe kundigheden dienen moet om ons van •de bepaaldheid onzer vermogens te overtuigen , en langs dien weg, nedrigheid by ons zelf, en onbepaalde agting voor dat wezen, 't welk alles op zynjuiftemast vormde, en alles in zyn waare evenredigheid inziet, inteboezemen. Onder de ontdekking van een menigte foorten van kleine Schepfelen door 't Microscoop, bieden zich dezulken , die in de vloeiitoffen worden gevonden , het gunftigst voor onze waarneeming aan. Wy mogen uit de befchouwing van deeze wel befluiten, dat een menigte van vaste liehhaamen ook ontelbaare foorten van dezelven bevatten, doch de doorfehynendheiddervloeiftoffen, die de lichtftraalen doorlaaten, maaken de ontdekking der dierlyke levens, welke daarin zyn, gemakkelyker dan van anderen, die in of op vaste en ondoorfchynende liehhaamen huisvesten. Men heeft in 't byzonder opgemerkt, dat verfcheidene aftrekfels vangroesjende liehhaamen genoegzaam altyd vervuld zyn met zwermen van levendige Schepfels, en 't geen onze aanmerking verdient, is , dat elk byzonder aftrekfel aan een of meer byzonder foort van diertjes wooning en voedfel verfchafc; behalven eenige weinige foorten, die genoegzaam aan alle aftrekfels en zelfs aan allevogten, die eenigen tyd in de open lucht hebben geffaan, algemeen zyn. Eenigen dier aftrekfels voeden meer dan eene  kleinste en grootste schepselen. 639 eene foort, die elk van een byzonder maakfel en grootheid zyn. Dus ontdekt men in water, dat men eenigen tyd op peper heeft afgetrokken , zes verfchillende foorten van diertjes, die allen niet alleen in grootheid, maar ook in gedaante en beweging merkelyk verfchillen. De grootfte deezer foorten heeft de lengte van eenhair breed, en de breedte van het % gedeelte derzelve, tjrwyl van de kleinfte foort 100 op een ry flegts de breedte van een zandkorrel beflaan. Dus zou een millioen derzelven flegts een taerlingfche zandkorrel uitmaaken , waarvan, volgens myne voorige bereekening, een millioen in een taerlings duim gaan. Een enkele droppel is een Oceaan voor deeze Schepfelen, en men ziet in dezelve geheele fchoolen van klein leven zich even zo vry bewegen, als de woefte walvisch in de Noordfche Zeeën. Ik zal my thans niet ophouden met de optelling van andere voorbeelden van kleine Schepfelen, die door 't vergrootglas in de vogten zyn ontdekt. Myn oogmerk is flegts van elk foort een aanmerkelyk voorbeeld aantewyzen, terwyl ik tot het verder onderzoek en eigen oefening, en ter beftiering van dezelven, de werken van een baker, leeuwenhoek en andere onvermoeide waarneemers ernftig aanbeveele. Daalen wy af tot een meerderen trap van kleinheid, dan ontdekt het vergrootglas ons dezelve in het zaad van alle manlyke dieren en in de hom der visfen. Het levendig beginzel,dat in elk derzelven door den Schepper is gelegd, is zo verbazend talryk, en te gelyk zo onbegrypelyk klein, dat niets dan herhaalde waarnemingen op hunne vrye beweegingen den onderzoeker van hun dierlyk leven heeft kunnen overtuigen. Men vindt in het zaad van den kikvorsch diertjes, zo klein, dat 1000 van dezelve naast elkander flegts de lengte van T t 3 een  c49 gods grootheid inde een hairbreed zouden uitmaaken. Vergelykc men deeze met de kleinfte diertjes in 't peperwater , die f55- van een hairbreed diameter hebben,dan blykt het, dat zy, tegen deeze gereekend, nog veel kleiner zyn dan een konyn tegen-een paard; en wanneer men nagaat, dat een taerling, welks diameter aan een hoofdhair gelyk is, volgens deeze bereekening., 1000 miilioen maaien de grootte yan een deezer zaaddiertjes overtreft, dan is 't zeker, dat in een enkele waterdruppel meer van deeze kleine Schepzelen een ruime wooning kunnen vinden, dan *t getal der menfchen op onze geheele aarde, dat, volgens een gemiddelde bereekening, ook ten naaften by pp 1000 miilioen bepaald wordt. De diertjes, door leeuwenhoek in de hom van een Kabeljaauw ontdekt, zyn echter nog kleiner dan deeze. Die onvermoeide en naauwkeurige waarneemer bepaalde dezelven op het tiende gedeelte van een zandkorrels diameter; dus zouden dezelve flegts iets meer dan half zo groot zyn als de laatstgemelden, en daar hy de geheele bom op 15 vierkante duimen begrootte, vondt hy dat het getal deezer diertjes in de hom van een kabeljaauw 150,000 millieenen moest bedraagen. Het zou gemaklyk vallen een menigte diergelyke voorwerpen optetel]en, die elk in hun foort verbazend klein zyn. Doch daar dit flegts dienen zou om de verwondering te herhaaien zonder dezelve te vermeerderen, fpoede ik my -liever tot andere voorwerpen, in welker kleinheid de oneindige Schepper de grootheid van zyne magt en ^vysheid vertoont. Ons eigen lichhaam levert ,• behalven zo veele andere SLinmerkelykheden in deszelfs maakfel enfamenftel, ook yeifdieiden deezer wonderen in het klein op. Ik zal jr;y alleen tot twee byzonderheden bepaalen. Het bloed der  kleinste en grootste schepselen. 64I der dierlyke liehhaamen is famengefteld uit kleine bolletjes, die in een weiachtig vogt dryven, en zich by den dood, of by afzondering van het lichhaam, tot een klomp by elkander en van het water affcheiden. leeuwenhoek heeft derzelver diameter, na herhaalde oplettende waarneemingen , bepaald op het iQ4ote gedeelte van een duim. Dus blykt het, dat een taerling duim meer dan 7000 millioenen zulke bolletjes moet bevatten. Elk deezer bolletjes is uit zes anderen, en deeze weder uit zes anderen famengefteld. Dus beftaat elk deezer kleine bolletjes, welks vergelekene grootheid ik heb opgegeeyen, uit 36 kleiner bolletjes , die zich, by 't doorloopen der kleinfte adertjes, van een fcheiden en weder vereenigen, als zy door wyder aderen naar 't hart worden terug gevoerd. Ik zal my niet ophouden met een berekening van 't getal deezer kleinfte bolletjes in een geheel menfchelyk lichhaam. Volgens 't geen ik gezegd heb, kan elk het zelfs opmaaken, het getal is groot, doch de benoeming van hetzelve Ievert geen duidelyker denkbeeld op, dan het geen ik reeds door andere voorftellingen heb trachten te verwekken. Doch de befchouwing van de vleeschvefelen der dieren geeft ons nog een meerderen trap van kleinheid op. Men heeft waargenomen dat een gewoone fpiervefel uit een menigte kleinere vefeltjes is famengefteld, die elk niet dikker dan een dun hair zyn. Vyf a zeshonderd van deeze kleine vefels vereenigen zich om een fpiervefel uittemaaken , die niet dikker dan het *? gedeelte van een duim is. En fchoon reeds deeze kleinheid verbaazend is , zyn echter deeze kleinfte vefelen weder famengefteld uit meer dan 300 buisjes, zo Uitnemend klein, dat de kleinte bloedbolletjes, die ik Tt 4 ge-  ét* GODS GROOTHEID IN DE gezegd heb het ls gedeelte van een gewoon bolletje te zyn, nog ten minden 24 maaien kleiner zou moeten zyn om door deeze allerkleinfte buisjes te kunnen vloeijen. leeuwenhoek ftelt echter vast, dat zy 'erdoor vloeijen, om de roode kleur deezer buisjes en de holligheden, die hy in dezelven ontdekte. Wie zal op deezeü voet nagaan , hoe dikwils de bloedbolletjes voor verdeeling en fcheiding vatbaar zyn, behalven die twee? maaien , welke ik reeds heb opgegeeven ? Hier verliest onze nafpooring haaren leiddraad; de werktuigen der kunst begeeven ons, en laaten ons aan eene onbepaalde verwondering over. Ik zal my niet inlaaten met de bereekening der zweetgaatjes van den huid, noch van die kleine openingenwaardoor de onzichtbaare uitwaaszeming gcfchied,van welke laatften, volgens baker , 20 duizend dooreen zand"korrel kunnen bedekt worden. Een menigte andere voorwerpen van deezen aart doen zich by de rangen van kleine Schepfelen op , die elk op zyn eigen wyze onze verwondering verdienen. Welk een vertooning levert het ftof op dat de vleugelen der kapellen bedekt. Gekleurde vederen doen zich in nette rycn gefchikt op, daar het bloote oog niets dan een gering ftof ontdekt, dat op de aanraaking dier vleugelen onzen vinger befmet. De boor van den luis, de angel en pooten van den vloo, en in 't byzonder de angel der horiigby verdienen onze oplettende verwondering; doch daar 't myn oogmerk niet is eene verhandeling over 't Microscoop te fchryven, zal ik my flegts tot eenige pitgezpgte voorwerpen bepaalen, en nog maar cénblyk yan Gods wysheid in de kleine dierlyke Schepping voorflellen , te weeten het maakfel van de oogen der fjifecien, die, naar hunnen toeftand, op een verwon dai- lyke  KLEINSTE EN GROOTSTE SCHEPSELEN. 643 lyke wyze gefchikt zyn. Daar andere Schepfelen een beweegbaaren hals hebben, en hun hoofd metdeoogen naar alle zyden kunnen omdraaijen, misfen de meefte gekorvene diertjes dit voorrecht. Zelfs ftaan hunne oogen onbeweeglyk ter wederzyden van het hoofd. Du» verandert de richting der lichtftraal op hunne gezichtszenuw niet, dan wanneer het geheele lichhaam een andere houding aanneemt. Dit fchynt een trelfcnd gemis, doch de haud des Scheppers heeft hen hiervoor een ryke vergoeding gefchonken. De Oogappels dee« ■zer fchepfelen beftaan uit een menigte kleine ruitjes in een nette orde geplaatst, die ieder van een byzonderen oogappel en gezichtszenuw voorzien zyn, en die door hunne verfchillende richtingen de lichtftraalen met de beelden der voorwerpen van alle kanten inlaaten. Het getal deezer halve bolletjes is indedaad verbaazend , en, by de byzondere foorten van Infecien , in getal, in maakfel en rangfchikking onderfcheiden. Men heeft in de twee oogen van een hommel veertien duizend waargenomen, leeuwenhoek telt 6236 in de oogen van het Uiltje van den Zydeworm, en 8200 in de oogen vaneen gemeene vlieg. In 't byzonder zyn de oogen van den Rombout of Puiftebyter aanmerkelyk. Men heeft in elk derzelven 12544, dat is, in beiden 25088 gezigten geteld. Verbaazende konst en wysheid, die in zulke kleine'Schepfelen zulke heerlyke kunstftukken plaatfte! Dezelfde hand vormde het oog van den os en van den walvisch , die op zich zelfs reeds wonderlyk gemaakt zyn. Doch men vergelyke deezen met de oogen der Infeclen, dan zal de ongemeene kleinheid, gevoegd by het allerkunftigst maakfel der laatften, onze verwondering tot een hoogen top voeren. Tot dus verre heb ik my van geene andere voorTt 5 beel-  <54+ GODS GROOTHEID IN BE beelden bediend, dan die van de levendige Schepping en uit het dierenryk ontleend zyn. Ik zal 'er flegts één voorbeeld uit het groeijend ryk byvoegen. Het is bekend dat de Champignons , die men wel eer voor een gewas dat zonder zaad groeit, pleeg te houden, van een ongemeen klein, en voor het bloot oog onzichtbaar, zaad voorzien zyn; doch men vindt, onder dit gewas, fommige foorten die zo klein zyn, dat zy zelfs het gewapend oog ontwyken. Men heeft op den fehors van eenig brandhout een foort van fchimmel ontdekt, dat, by nader onderzoek, gebleken is te beftaan uit een ontelbaare menigte Champignons, die zo klein waren, dat 210 derzelver de lengte van een duim, dus 44. 100 de oppervlakte van een vierkanten duim bedekken. De zaadjes van dit gewas waren zo klein, dat 2430 derzelven in een duim lengte, of byna 6miilioen in een vierkanten duim konden plaats vinden; en't geen onze byzondere aanmerking verdient is, dat de zaaden van de gewoone eetbaare Champignons, die men in evenredigheid grooter zou verwachten, nog veel kleiner zyn, zo klein dat 14 millioenen van dezelve zouden vereischt worden om de oppervlakte van een vierkanten duim te bedekken. Ik kan my thands niet ophouden by de heerlyke vertooning die de verfchillende deelen der bloemen en planten onder 't microscoop opleveren. Hoe juist is hier alles tot zyn oogmerk gefchikt, en met welk een keurigheid en evenredigheid gevormd! Het weefzel der bladeren, de inwendige vaten der takken, de verfcheidene lagen van den ftam, de verbaazende toeftel tot de bevruchtiging der bloemen , de gefchiktheid van het ftuifmeel tot dit oogmerk; deeze en nog veele andere byzonderheden in de gefteldheid der planten leveren een  KLEINSTE EN GROOTSTE SCHEPSELEN. 645 eene reeks van wonderen in het kleine op, die wel een byzondere befchouwing verdienen, en waarby de macht en wysheid van den oneindigen maaker op een treffende wyze geleerd worden. Ik heb tot dus verre de grootheid van God in de kleine Schepping nagefpoord omtrent zulke voorwerpen, die voor *t bloote oog zichtbaar zyn, en omtrent zulli, die door de hulp vau 't vergrootglas ontdekt en gekend worden. Hier houdt dus het vermogen van onze zinlyke nafpooring op; doch wy kunnende voetftappen van onzen God in de kleinflè fchepping nog verder naöogen. De vergelyking van het reeds ontdekte, door de rekenkunde onderfleund, doet ons 't befta'an van uitgebreidheden kennen, die onze konfligfte nafporingen ontwyken. 't Zy my vergund ook hiervan eenige voorbeelden aantewyzen l Wy verwonderen ons met recht over de ongemeene kleinheid der Schepfelen, die in veele vochten, in aftrekfels van het groenend ryk,_ en in het zaad der Dieren worden gevonden. Al waren deeze niet meer dan enkele flippen, dan zou reeds hun onverbeeldely. ke kleinheid ten hoogllen aanmerkelyk zyn. Doch wel verre van onbezielde' en ongevormde deeltjes te zyn, leveren zy veeleer de verbaazendfte vertoningen van net- • gevormde leden en willekeurige bewegingen op. Wanneer men diertjes, die in een enkelen droppel een ruime wooning vinden, zich willekeurig ziet beweegen, hun voedfel vinden, hunne prooi bejaagen, en hun geflacht voortplanten, dan moet men befluiten dat deez» .diertjes van ingewanden, fpieren, peezen, een omloopend vocht , en vaten voor deezen omloop gefchikt, .voorzien zyn. Hier begeeft ons het vermogen der berekening, en onze verbeelding wordt duizelig op het na-  646 GODS GROOTHEID IN DE nadenken van zo veele faamgeftelde werktuigen, in een beftek, welks geheele omtrek niet dan door het Microscoop kan ontdekt worden. Men heefc bereekend, dat in den omtrek van een gewoon duiveney meer dan 90 miilioen eitjes van de Kaasmyt plaats zouden vinden. Daar 't nu echter zeker is, dat men door't vergrootglas diertjes ontdekt, die door de myt veel verder dan deeze door de duif in grootheid overtroffen worden, zo volgt van zelfs dat de eieren deezer Schepfelen meer dan 90 millioenen malen kleiner dan hetmvten-ei moeten zyn. Dat de onderfcheidene gefleldheid der liehhaamen, en de wyze, op welke zy onze zintuigen aandoen, van den aart en betrekking hunner kleinfte deeltjes' afhangt, is genoegzaam zeker; doch hier wordt onze nafpooring te leur gefteld, en hunne onbedenkelyke kleinheid onttrekt dezelve tot nog toe aan de uitvindingen der kunst. Men heeft egter omtrent veelen derzelven een rekenkundig onderzoek ingefteld, en ook hier nieuwe ftoffe van verwondering aangetroffen. Dus heeft men, by voorbeeld, gezien dat een gryn koper, in geest van Ammoniac ontbonden, een zichtbaare groene kleur geeft, aan 28,534. gryn water. Op deeze waarneeming heefc men een uitrekening gegrond, waaruit blykt, dat de deeltjes van het koper, die in het het water zyn ontbonden, zo klein zyn, dat 2J miilioen van dezelven met elkander geen grooter omtrek dan die van een zandkorrel zouden uitmaaken. De Reuk, die wy van de reukgeevende liehhaamen ontfangen, is niet anders dan een geftadige toevoer van onzichtbaare deeltjes, die zich van deeze lichaamen 'onophouddyk afzonderen en geftadig door nieuwen toevoer onderfteund worden. Als een reukgeevend lichhaam een dampkring van *o voeten diameter met zyn geur  KLÉINSTE EN GROOTSTE SCHEPSELEN. 64? .geur vervult, dan leert ons de rekenkunde, dat het getal der reukgeevende deeltjes indeezenomtreknleerdan7 millioenen van mülioenen bedraagt, en daar- men veilig mag onderftellen, dat deeze voorraad ten minften elk minuut door een nieuwe wordt voortgeftuuwd en afgewisfeld, dan zal men, om het getal der uitvloeijende reukdeeltjes in een etmaal te vinden, de gemelde 7 Millards moeten vermenigvuldigen met 1440, zynde het getal der Mi-, nuuten in 14 uuren. Dit levert een getal op, dat men wel noemen, maar waarvan men zich geen evenredig, denkbeeld vormen kan. Dat de lucht een veerkrachtig én ftoffelyk, fchoon onzichtbaar , lichhaam is, behoef ik thans niet te betoogen, Verfcheiden proeven hebben dit onbetwistbaar beweezen. Eene enkele proeve zal ik flegts aannaaien, ten bewyze van de onverbeeldelyke kleinheid der Luchtdeeltjes. Als men een glas met water onder een lugtpomp plaatst, en vervolgens de klok lugtledig maakt,dan zullen de kleine luchtblaasjes, die in het water waren, zwellen,naar de oppervlakte ryzen,en eindelyk berden. De kleinheid deezer blaasjes , eer zy voor 't bloot oog zichtbaar worden, is niet te bepaalen; doch daar men, volgens bevestigde waarneemingen, met het bloote oog een lichhaam kan onderfcheiden, waarvan 600 in de lengte van een'duim kunnen leggen, mag men veilig onderftellen, dat een luchtbelletje in zyn eerften (laat niet grooter is dan het óoofte gedeelte van een duim, en daar menfommigen deezer luchtbelletjes heeft waargenomen, die tot een omtrek van zes duim diameter werden opgezet, eer zy berstten, blykt het dat zy in hun grootften ftaat 3600 maal grooter middellyn dan in hunnen eerst ziehtbaaren ftaat befloegen, Waaruit verder volgt, dat de lucht in die blaasje 46,665 mil-  C4* cods grootheid in de millioenen malen is uitgezet, waaruit men de onverbeeU delyke kleinheid der luchtdeeltjes kan opmaaken. Doch fchoon de lucht zulk een fyne ftof is, en derzelver deeltjes zo verbaazend klein zyn, 't is echter ze. ker,: dat de Natuurkunde ons nog een fyner ftoffe doet kennen, te weeten het licht, welks deelen zo klein zyn, dat men het zelve naauwlyks onder de ftofFe zoude geplaatst hebben, indien deszelfs natuur en beweegingö wetten door newton niet ontdekt en verklaard waren geworden. Zedert heeft men zelfs zyne rekenkundige nafporingen uitgeftrekt tot het getal der Lichtftraalen, die van een lichtgeevend lichhaam uitgaan; en fchoon men hier een reeks van getallen moet gebruiken, zonder 't behulp van eenige vergelyking te hebben, zal echter het volgend voorftel dienen om een ruuw denkbeeld deezer verbaazende menigte te vormen. Men heeft waargenomen, en op rekenkundige gronden bewezen, dat het getal der Lichtdeeltjes, die een brandende kaars van zes in een pond in een feconde uitgeeft, uitgedrukt wordt door 41,860 en nog 59 volgende getallen. Men heeft vervolgens bereekcnd het getal der zandkorrels, die onze aardbol zou bevatten , wanneer deszelfs geheele klomp uit enkel zand beftond, en eindelyk deeze beide getallen vergeleeken, en betoogd, dat het getal der zo evengemelde Lichtdeeltjes dat der zandkorrels meer dan 600,000 millioenen malen overtreft. Wy verliezen onze verbeeldirigskragt in 't nadenken deezer verbazende getallen', en fchoon 't voorftel binnen 't bereik der Reken* kunde blyft, winnen wy .by zulk een menigte weinig by 't gebruik der getallen, dewyl de benoeming van een fom van 40, en een andere van 80 getallen, fchoon de afftand tusfchen dezelve verbazend groot is, echter genoegzaam denzelfden indruk op onzen geest maakt, era wy*  KLEINSTE EN GROOTSTE SCHEPSELEN. 60 «Gy,; by het bezef van beiden ons geen ander denkbeeld dan'dat van een verbaazend groote. menigte kunnen voorftellen. Maar hoe oneindig blinkt hier de wysheid en kennis van den oneindigen God, die elk deezer kleinfte deeltjes in zyn verband fchikte, hun plaats aanwees, hunne kragten afwoog, en voor wiens oog hun getal en werking zo duidelyk bekend is, als de loopkringen der planeten. Dus heb ik den leezerby trappen tot de wonderen vari God inde kleine fchepping afgeleid. Op de waarneemingen van 't ongewapend oog deed ik de ontdekkingen van 't vergrootglas volgen, en daar ook deeze hulp'ontbrak, nam ik myn toevlugt tot vergelykingen en berekeningen. Billyk zouden wy verwachten dat deeze ons tot de uiterfte grenszen der ftoffelyke fchepping zouden geleid hebben ; doch de Natuurkunde ontdekt ons gewrochten, waarvan-de oorzaaken alleen in de ftofFe kunnen worden gezogt, terwyl echter deeze ftofFe door derzelver fynheid aan ons gezicht onttrokken wordt, en zo wel de nafporingen van ons gezicht, hoe zeer ook verfterkt , als onze berekeningen en vergelykingen te leur ftelt. Ik bedoel hier voornamelyk de ftofFe der Elektriciteit en die der Zeilfteenkracht, welke beide de verwonderlykfte uitwerkfelen voortbrengen, die echter niet anders dan aan zekere ftoffen, hóe fyn ook, kunnen toegefchreeven worden. Eene ftoffe, die aangelokt , opeengepakt, voortgeleid en opgefloten kan -worden, die buskruid ontfteeken, metaalen fmelten , en dierlyke levens vernielen kan, moet zekerlyk zo wel als andere ftoffen uit deelen beftaan. Maar welk een kracht, en welk eene fnelheid beftiert deeze deeltjes in hunne beweeging en werking? Wie zal onderneemen eenige gisfende tegrooting deezer deeltjes optegeeven, dié ge-  ógo GODS GROOTHEID IN D« genoegzaam in het zelfde oogênblik een reeks van rnertf fchen, die eikanderen vast houden, een fchok mededeelen, en 't geheele lichhaam van een mensch doordringen kunnen, zonder dat hy 'er iets van gevoelt, ten zy hy door een fchok of vonktrekking van deeze ftofFe ontlast wordt. Geen ander oog dan dat van den oneindigen Schepper flaat de deeltjes deezer ftofFe gade, en geen ander verftand dan het zyne berekent hunne evenredigheid. 't Is even zo zéker dat de werking van den Magneea een uitwerkfel der ftofFe zy, fchoon geen onzer zintuigen iets van dezelve ontdekt. Wy zien alleen twee liehhaamen, op een zekeren afftand van eikanderen geplaatst, met een onafgebroken neiging eikanderen aantrekken. In de ruimte tusfchen deeze liehhaamen kan noch ons gevoel, noch ons gezicht, de twee eenigfte leidslieden in dit geval, eenige ftofFe ontdekken. i\ndere vaste of vloeibaare liehhaamen, tusfchen beide gefteld zynde, verhinderen deeze werking niet. Onzichtbaare uitvloeifels beftieren dezelve: Uitvloeifels, die,hoefyn ook, echter vaste liehhaamen doordringen, of zo vast aan de wet hunner richting verbonden zyn, dat niets hunnen koers kan afwenden.- Dat vry de wysgeer zyne gisfingen hierover bot viere! De aart, de grootheid en 't getal deezer wonder* baare deeltjes ligt alleen bloot voor de kennis van hem die hun deeze wonderlyke richting en werking fchonk. Tot hoe verre zullen deeze befchouwingen ons eindelyk heenvoeren? Zulten zy ons, by het nalpooren van zulk een onbeienkelyk fyne ftofFe, doen betluitendatde ftof tot in 't oneindige kan gedeeld worden, en dat de alterfynfte ftof, die men zich kan voorftellen , altyd nog voor nieuwe verdeelingen vatbaar is. Dit zal niet no- dij  KLEINSTE EN GROOTSTE SCHEPSELEN. &$\ dig zyn. Zouden wy, omdat ons kortzichtig oog, dat byna overal bewyzen van zyne zwakheid aantreft , geen grenszen ontdekt, daar uit benutten, dit ze niet beftaan; en zouden wy, wanneer wy niet kunnen gewaar worden, waar de ftofFe ophoudt deelbaar te zyn , denken dat zy deelbaar is tot in het oneindige? Neen,< oneindigheid is het onmiddelbaar voorrecht van God^ die aan elk wezen, bezield en onbezield, zyn byzondere wyze van beftaan Fchonk, en de banden der onzichtbaare ftofdeeltjes aan onverbreekbaar wetten heeft gehegt.- Eer ik deeze befchouwingen ftaake,- zy 't my geoorloofd nog èene daar by te voegen , die echter al haar gewigt aan een ftelfel te danken heeft, over welks waarheid of valschheid ik my thans in geen onderzoek kan inlaaten, te weten het (tellet van de influiting de? volgende geflachten van elk foort in zyn eerften ftsrfift Ik weet dat dit ftelfel veel tegenfpraak heeft ontmoet j die echter meestal berust op de volftrekt onberekend baare kleinheid der ingefloten genachten, doch dit bewyst niets voor het tegendeel, als het betwiste onderwerp het werkftuk is van den oneindigen God. 't ïs echter zeker dat dit gevoelen veele beroemde voorftanders heeft gevonden, onder welke de beroemde char* les bonnet met recht uitmuntydaar hetzelve geen tegenftrydigheden influit, en dat het onze gevoelens van eerbied voor God en verwondering over zyne heerlyke eigenfchappen , die nooit buit cnfpoorig kunnen zyn , nog hooger opvoert. Doch wanneer ik, zonderde waarheid van het flelfelte beflisfen, hetzelve flegts voor een oogênblik als mogelyk befchouwe , welk een nieuw tooneel van wonderen doet zich dan voor my op! Millioenen van menfchen, die ooit geleefd hebben, thands keven, en NATUÜRK. II. D. VV t«t  <5j2 GODS GROOTHEID IN DE tot aan de voleinding der eeuwen zullen leeven, allen opgeflooten in hunnen eerften ftamvader; — elke eikel aan den eerften eikenboom, die de wenk van den Schepper deed opgroeijen , zwanger van de onmeetbaare bosfchen, die geheele landfchappen befloegen, en van alle de talryke vlooten en de trotfche gebouwen, die ooit van eikenhout vervaardigd zyn; —geheele gedachten van dieren , van vogelen en visfchen opeengepakt in de baarmoeders van de eerde hoofden hunner foort; — de onverbeeldelyke voorraad van koorn, die zo veele eeuwen lang over de geheele aarde het menschdom fpyzigde, opgefloten in den kleinen oogst van halmen , die zich voor de eerfte menfchen opdeed. De rekenkunst waagde het eens om deezen weg optefporen, en ontdekte , dat men, om 't getal der zaaden van fommige foorten, die op deeze wyze in haar moederplant moeften ingefloten zyn geweest, enkel op 't papier te ftellen, een reeks van 17000 cyferletters zou nodig hebben. Hier begeven ons alle vermogens van nafpoorïng en verheel, ding; hier verzinken wy in ons niet, en moeten, by'tbedenken der diepte van wysheid en magt in God, die aan deeze kleine wezens beftaan gaf, en wiens kennis hunne wyze van beftaan doorziet en beftiert, met verwondering uitroepen : onpeilbaar en onbegrensd! En hoe luisterryk verheffen zich deeze eigenfchappen van God , wanneer men de beuzelachtige werken der menfchelyke kunst met de kleinfte werken der Schepping vergelykt! Deeze, hoe zeer zy ook op zich zelf onze verwondering mogen verdienen, zyn beuzelachtig in vergelyking van de goddelyke kunst, die zich in de kleinfte zyner werken doet uitmunten, het zy men op den trap van kleinheid, of op de fchoonheid en volmaaktheid deezer kleine Schepfels, zyn aandacht vestige. Ik kan myn onderwerp niet verlaaten zonder eenige voor-  KLEINSTE EN GROOTSTE SCHEPSELEN. 65$ voorbeelden van deeze beide föorten van vergelyking te hebben opgegeven. Men heeft nu en dan menfchen aangetroffen, voorzien van zulk een vaste hand en zulk een naauwkeurig oog, dat zy in het kleine met een vervvonderlyke lunst hebben gewerkt. Men weet verfcheidene voorbeelden van kunftenaars, die in kleine fchryf kunst hebben uitgemunt, die in den omtrek van een ftuiver het Onze Fader eens , ja twee en driemaalen hebben gefchreven; en het geen nog verder gaat, is de behendigheid van een ander , die op den dunnen rand van afgefneden postpapier niet alleen letteren fchreef, maar ook woorden, waarin onder- en boveri uitgehaalde letters te pas kwamen. Wy kunnen ons naauwlyks verbeelden, dat de klopping der flagaderen of de omloop der dierlyke geeften zulk eene ftille beweging aan de hand van een ónzer Natuurgenooten kan laaten; doch men vergelyké deeze kleine letteren met die kleine levendige Schepfelen ïn 't pepervvater, in dé hom der visfchen, en anderen , dan zal de kleine rand, die tot onze verwondering plaats gaf aan welgevormde letteren, ruim genoeg zyn voor duizenden van levendige Schepfelen , die zich in dien ómtrek zouden beweegen met dezelfde vryheid als wy in ónze wooningen en vertrekken, en met minder bélem. mering dan wy in onze vergaderplaatfen voor den Godsdienst en den Koophandel gefchikt ondervinden. Men verwondert zich over de behendigheid van den kunftenaar , die een goud kettingje aan den poot van' éen vloo wist te klinken, en dit Infeft eenyvoirenwagentje, naar zyne krachten gefchikt, deed voorttrekken.Doch wat is dit, vergeleken by de Godlyke werktuig, kunde, die zo veele onderfcheidene leden ter voeding en bewaaring fchonk aan ontelbaare foorten van Schep-* Vv2 f**  ÖJ4 GODS GROOTHEID IN DE felen , wier werktuigen niet alleen , maar wier geheel beftaan zelfs , zonder 't Microscoop , nooit ontdekt zouden zyn geweest; werktuigen, waarvan men by de grootfte Schepfelen geen voorbeeld vindt, en van welker famenftel wy ons , nadat zy ontdekt zyn , geen denkbeeld kunnen vormen? Hoe onbegrypeiyk is de beweeging die het raderdiertje met zyn radertjes maakt»1 De ongemeene kleinheid van dit ïnfefl maakt de om'. dekking van hetzelve zeer moeijelyk; doch ontdekt zynde , vindt men aan het hoofd van dit diertje twee radertjes met tanden, gelyk het fnekrad in een horolo-ie die het willekeurig kan doen rusten of onbegrypeiyk fnel geiladig in eene richting rond draaijen, door welke beweeging het een draaiftroompje in het water veroorzaakt, waardoor kleiner Infeéten meegefleept en ingezwolgen worden. De plaatzing van zulk een werktuig jn 't lichhaam van een dierlykSchepfel is, zoverre my bekend is, by grooter Schepfels zond'er voorbeeld. Onder de werken van menfchelyke kunst in "t kleine munt zekerlyk uit een beker van een peperkorrel gemaakt , waarin noo andere bekertjes van ivoir plaats vonden , ieder op een voet en met vergulde randen , en zo weinig in dit kleine bedek belemmerd, dat men nog 400 zulke kleine bekertjes daarin zou kunnen bergen ; en een ander duk door dezelfde hand vervaardigd , zynde een Quadraattafel met een laade daarin, een eettafel , een fchenktafel, een fpiegel, twaalf doelen met gefneeden ruggen , twaalf borden , zes fchotels, twaalf mesfen, lepels en vorken , twee zoutvaten, een olie- en azyndel , benevens een Heer, Juffer en een knecht, alles vervat in een karsfendeen, die echterniet meer dan half daar mede vervuld was. Wy zouden dee-  KLEINSTE EN GROOTSTE SCHEPSELEN. 6 SS deeze berigten voor ongeloofiyk houden , wïerïen zy ons niet door geloofwaardige mannen opgegeeven; doch alle deeze voorbeelden van ongemeene kleinheid zyn niet dan groove werkftukken, in vergelyking van de Myt, die echter de Behemot onder de Microscopifche dieren is. Hoe veele foorten worden ons door 't vergrootglas ontdekt, waarvan niet flegts 1200, maarmilüoenen in een peperkorrel plaats zouden vinden , en mogelyk zyn 'er veele geflachten van levendige Schepfelen, wier evenredigheid tot den peperkorrel ftaat, als ons lichhaam tot den aardbol dien wy bewoonen. En dit is alleen de omtrek deezer Schepfelen, die echter ingewanden , harsfenen, gewrigten, fpieren, buizen , aderen, of werktuigen, die denzelfden dienst waarneemen, inwendig moeten hebben. Hier raakt alle vergelyking met menfehelyke kunst buiten evenredigheid. Zy wordt verre achteruit geplaatst, en dient alleen om de Godlyke kunst des te fterker te doen uitmunten. Doch het is niet alleen de kleinheid der liehhaamen,' waarin het vermogen der kunst by de Natuur te kort fchiet; de verbazende juistheid, fchoonheid en evenredighei i der Schepping in het kleine verdient niet minder onze verwondering, 't Is een waarneeming, die zonder uitzondering doorgaat, dat de fraaiheid der menfehelyke kunstftukken by 't onderzoek van 't Microscoop verliest, maar die der kleinfte werken des Schep, pers in evenredigheid daar by gewint. Men befchouwe een allerfynst Engelsch fcheermes ! hoe fyn is de fneede , hoe glanzig het polystfel ! Wy kunnen geen keuriger gelykheid met het bloot oog waarneemen; doch onder 't Microscoop vertoont zich de fneede als de rug yan een gewoon mes, en 't polystfel als een ftaf yzer ruuw uit de fmedery gekomen. Doch de angel eener ■ Vv 3 bye  1656 GODS GROOTHEID INDE byë, door 't zelve glas gezien zynde , vertoont zich overal glad en gelykmatig, en daar de punt van een allerfynfte naald zich onder 't vergrootglas % van een duim breed vertoont, kan de punt deezer angel door 't beste glas naauwelyks onderfcheiden worden; een punt die zich echter opent, en de koker is van twee angels van nog ongelyk fyner maakfei. Hoe keurig i§ het • weefzel eener fyne Brusfelfche kant; de draaden ontwyken byna 't gevoel onzer vingeren, en de fchikking van 't werk doet den kunftenaar eer aan; doch alle deeze fraaiheid verandert in flordigheid en verwarring onder 't Microscoop. De draaden vertoonen zich -dan ruuw en hairig, en de fchikking zonder eenige evenredigheid. Maar in de web van de fpin of het weefzel van den zydeworm , vertoont zich voor het fterkst vergrootend glas geene de minftc onelfenheid, en een fynhcid zo veel dunner dan 't fynfte gaaren, gelyk dit in evenredigheid van een kabeltouw ftaat, en volkomen even dik langs 't beloop van 930 voeten, zynde dit bevonden de lengte te zyn van een draad door een zydeworm gefponnen, die egter niet meer dan s£ ■grein in gewigt haaien kan. De fchoonheid van een meefterlyk fchrift, door een -afgerechte hand met floiitc trekken uitgevoerd, heeft een u-jfiend voorkomen, en boezemt een gunfrig vooroordeel voor den Schryver in; doch deeze, zo wel als de keurigfte fchilderingen in Miniatuur, verliezen voor 't Microscoop al haar fchoonheid en evenredigheid , terwyl de flipjes, lynen en trekken op de vleugels der lnfecten en andere kleine voorwerpen het vermogen der .ontdekking trotzceren , en by den fterkften trap van vergrooting fteeds meerdere fchoonheid aan den dag ïe^en. Men  kleinste en grootste schepselen. 6$? Men ziet uit het verhandelde, hoe ryk myn onderwerp is. Myn beftek gebiedt my aftebreeken, fchoon het my aan ftofFe niet ontbreeken zou. Ik heb my thans alleen bepaald tot de kleinfte Schepfelen, en de merkwaardigfte ontdekkingen met de trefFendfte tegenftellingen poogen te verfamelen. Doch dit is flegts een handvol. De geheele oogst ftaat voor ons onderzoek nog open. By een volgende gelegenheid zal ik my tot de grootfte werken van den Schepper in 't Ryk der Natuur verheffen, en de vergelykingen van het een en ander opmaaken. Hoe aangenaam zal 't my zyn, als, 't geen ik thands gezegd heb, dienen mag om ons een aangenaam genoegen te verfchaffen in 't befchouwen zelfs van de kleinfte werken der Natuur, maar vooral om onzen eerbied te vermeerderen voor dat aanbidlyk wezen, dat nevens ons zo veele millioenen van kleine Schepfelen het leven gaf, dat zo veel wysheid in hun maakfel deed uitblinken, en dat ons het vermogen fchonk, door 't welk wy, langs de laagfte trappen der Natuur, tot den oneindigen maaker kunnen opklimmen, en ook, langs deezcn weg , ons wezenlyk en btftendig geluk vermeerderen en bevestigen. S. beschryving van een soort van lintwurm ontdekt in het lichhaam eenerrups. Uit het Hoogduitsch. De Worm der Ingewanden woont in de liehhaamen der menfchen , der viervoetige dieren, der vogelen, der visfehen , en zelfs ook in het lichhaam der Rupfen. De Heer hettlinger voedde in het voorleden jaar een V v 4 foort  658 over een lintwurm in't lichhaam van een rups. foort van groote wolachtige rupfen op , die hy den naam van wilde Kweerupfen gaf, om dat zy voornamelyk zich met de bladen der wilde Kweeboomen voeden , offchoon zy ook andere bladen, en zelfs de gemeene Moeskruiden eeten. rösel heeft deeze rups afgebeeld en befchreven, in het eerfte deel van zyn bekend Infectenwerk tab. 35. a. Onder de verfcheiden rupfen van deeze foort bemerkte de fleer hettlinger 'ereen ,die veel donkerder dan de overigen gekleurd was, en in plaats van eene vaale kleur te hebben, veeleer naar het violette zweemde. Zy beweegde zich niet veel, wierd niet zeer groot, en nam evenwel haar voedfei met meer gulzigheid , dan de overigen , naar zich. Wegens haare zonderlingheid had de Heer hettlinPtfR vermaak om ze te bewaaren; hy fneedze dus op, om ze volgens zyn manier te droogen en optezetten. Nauwtyks had hy ze geopend, of hy vond de gantfche holte van't lichhaam opgevuld met een witte wurm, die geheel in een gerold was, en veel geleek naar een ingekrompen fnaar. Met veel moeite haalde hy hem door middel van een paar naalden uit elkander. Hy ftierf kort nadat hy in de open lucht gekomen was.. Zyn lichhaam was uit een ontelbaare menigte ringetjes faamgedeld, die men met het bloote oog naauwelyks zien kon. Door middel van het Vergrootglas zelfs kon de Heer hettlinger de beide einden van hetzelve niet van elkander onderfcheiden ; zy liepen beiden geheel fpits toe, en het was dus onuitgemaakt, waar de kop zat. De wurm zelfs had een lengte van dertien duimen, welke omtrent viermaal zo veel bedroeg als de lengte van de rups. De Heer hettlinger. meent dat men hem het gevoegclykst onder de foorten van den lintwurm (taenia) tellen kan. III. AL>  III. ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE Vv $   65 kwam de Prins te Pertri binnen, george murray wilde bier ttrftond toonen, dat by eerfte Minifter was, en liet met alle mogelyke plegtigheid, op een publieke plaats, de volmagt aanflaan, die jacob de derde,als Koning van Schotland, Engeland, Frankryk en Ierland van Rome had afgezonden, uit kracht van welke zyn zoon tot Prins van Wallis en Regent van zyn Koningryk benoemd wierd. De Minifter zette de Magiftraat af, en gaf de Kooplieden, die naar Engeland wilden te rug kecren, pasten uit naam van den Prins. Doch dit alles was niet anders dan den kostelyken tyd te verliezen, niets dan een ydele ftaatfie, die even zo 'bclachgelyk als nadeelig was, en alleen den trots van "den eerften Minifter ftreeïde. Den Elften" September marcheerde de Prins van Perth af op Damblain. Naarmate de Bergfchotten voortrukten , trok de Generaal cope te rug, en liet het Dragonderregiment van Gardner aan den oever van de ri. vier Forth, om hem den overgang over deeze rivier te beletten. Zodra de Dragonders de Bergfchotten in het ' gezicht kreegen,verlieten zy de rivier, en trokken van post tot post, nevens het Dragonderregiment van hamilton , naar het Hoofdcorps van hunne Armee te rug. De Prins rukte dus, zonder eenige hindernis, al verder ' voort, en kreeg den 27 September Edimburg in het gezicht. De Generaal guest lag met een goede bezetting en talryke Artillerie in het Hot, hield alle poorten geflo-' ten, en was, in gevalle van belegering, volkomen zeker. De Generaal cope beval de burgery de wapenen optevatten, en de wegen en toegangen tot de ftad te bezetten. Doch de burgery, merkende dat deeze Generaal op een zeer onbedagtzaame wyze terug trok, keerle 2U 5 we-  6j6 OVER DE LAATSTE ONDERNEEMING VAN DEN weder naar de ftad , bragt de wapenen vanwaar zy-, ze gehaald had , en liet de bezetting der poorten aan de Stadswacht over. De Nelherborner poort wierd even als de anderen , des nachts gefloten. Een klein Corps floop hierop aan, en hielde zich dan regts dan links; doch zo ras des morgens de poort geopend wierd, nam zy dezelve zonder tegen weer in, waardoor een goed deel der Armée in de ftad kwam, en de Prins zelve den aSften tegen den middag introk. george murray wilde hier des Princen benoeming tot Regent, even als in Perth, bekend maaken. Van hier gaf hy bevel, dat 'er midden op een groote plaats, het Kruis genaamd, een foort van tapyt moest uitgefpreid worden, en drie of vier Bergfchotten zouden dit als Krygsbodens, onder het gefchal der Trompetten, openlyk uitroepen , en het Manifest aanplakken, even als te Perth, te Dumblain , en alle plaatfen, waar zy doorgemarcheerd waren, gefchied was. De Generaal guest had deeze Krygsbodens met zyn kanon ligt kunnen wegfchieten ; doch het bleek openlyk genoeg, dat hy niet ongaarne zou gezien hebben, dat de jonge Prins den troon bekomen had. Toen de Koning van Engeland door de regeeringdit gewigtig nieuws bekomen had , vorderde hy van de Hollanders, uit hoofde der Tractaaten, 6oooman hulptroepen, en dat zy dezelven zonder het minfte tyd verzuim infcheepen en naar Engeland transporteeren zouden. De Republiek gaf ze haar. Doch deeze 6000 man beftond voor een gedeelte uit de troepen, die in Vlaanderen door de Franfchen Krygsgevangen gemaakt waren, en dus in den oorlog niet weder dienen mogten, dat veele moeijelykheden van den kant van het Franfche Hof veroorzaakte. De Koning van Engeland trad ook  PRETENDENT IN ENGELAND IN 1746. 6jJ ook met den Landgraaf van Hesfen in onderhandeling over 6000 man. Hoe fmertelyk het hem ook viel Ha. nover te verlaateft , moest hy toch op reis gaan, en kwam den 5dcn September in Londen weder aan. Voor het overige fcheen hy niet veel zwarigheid te maaken wegens deezen opftand,.en verliet zich op den Generaai cope en de 6000 Hollanders , die reeds aan de Engelfche kust ontfcheept waren. Terwyl de Minifter murray zyn Ceremonieel in gereedheid bragt, kwam 'er ty ding, dat de Generaal cope zich by Preilonpans gelegerd had. Nu riepen alle de Officiers en gemeene Soldaaten eenpaarig: men had reeds te veel tyd verloorcn, en moest nu, zo gezwind als mogelyk was, marcheeren en aanvallen. |Men ging dus, zonder dat'er iemand iets 't geringfte tegen had, den iften Oétober op marsch, en den volgenden dag zag men reeds den vyand voor zich, die nu op geene wyze meer wyken kon. Hy verwachte eenen aanval, en maakte hiertegen zyne fchikkingen zodanig, dat hy gereed was om llag te leveren. De Armee der Bergfchotten maakte zich in aller yl hiertoe insgelyks gereed. De Prins aan hun hoofd toonde hun zyn bloote degen, en riep met luider ftemme : Ziet Vrienden, ik heb de fchede weggeworpen ! Hierop hoorde men als met ééne Itemme: het lang leeve Koning jacob en zyn Zoon, weêrgalmen. Zo ras de vyand met het kanon begon te vuuren, rukten de Bergfchotten in geflooten gelederen aan, en beantwoorden terftond deeze eerfte falvo met het musket: doch op dat deEngelfchen geen tyd zouden hebben om weder te laaden en te fchieten , wierpen zy hunne fnaphaanen weg , en rukten voort met die gezwindheid, welke hun uit den aart eigen is, en yielen, door hunnen moed aangedreven, met hunne lange  5?8 OVER. DE LAATSTE ONDERNEEMINC VAN DEN ge en breede deegeris in de vuist, op den vyand aan , bouwden en ftootten op hem toe, en maakten alles af wat hun in den weg ftond, zo dat binnen weinige minuuten de Engelfche Infanterie en Cavalerie in wanorde kwam; men liet het kanon in den loop en alles begaf zich op de vlucht. De voorheen gemelde aanfpraak van den Prins kon in de omitandigheden, waarin hy door den oorlog gebragt was , nooit gepaster geweest zyn. Doch, terwyl zyn leger hier overeenkomfb'g mede handelde,was hy de eerfte die geen ftand hield. Hy jaagde op een vollen galop heen , maakte een einde aan het bloedvergieten , had veel medelyden met de gekwetllen, en liet alle de wondheelers van Edimburg haaien. De Prins keerde hierop van Preftopans met de zege gekroond te rug, en zyn fchrandere Minifter hield zich nu reeds voor Heer van Schotland, en was bezig met zyn nieuw Koningryk interichten. Hy zette een Staatsraad , een Kanfelary en een Parlement aan, dat den l8den Oftober zyne zitting nam. Zekerlyk had het fiot Edimburg , dat de Engelfchen nog in bezit hadden, deezen wetgeever kunnen toonen, hoe belachgelyk alle zyne fchikkingen waren, daar dit flot met zyn kanon, de !lad, het Parlement, de Kanfelary en Staatsraad had kunnen plat fchieten. De Koning van Engeland riep nu den Generaal co* pe te rug, en zond in zyn plaats den Generaal han. daside; ook had hy het genoegen te verneemen, dat, buiten de 6000 man Hollanders, zo veel Hesfen reeds 'onder wegen in aantogt waren. Desgelyks liet hy zyn' zoon, den Hertog van Cumberland, met de Engelfche Armee uit Vlaanderen te rug komen.- Twaalf van de voornaamile zyner aanhangers booden hem aan 1000 man  pretendent in engeland in 1746. G70 man op hunne kosten te werven. Zy be|00fden het hoogde handgeld en dubbelde foldy , en hadden uit dien hoofde een verbaazenden toeloop van lieden die dienst wilden neemen. Verfcheiden Graaffchappen en Steeden, die zich niet zouden hebben durven roeren, als de oorlog zo gevoerd geweest was als hy had behooren te worden, booden zicli insgelyks aan om op hunne kos'ten te werven. De Kwakers kwamen met hun geld voor den dag, en 'er wierd te London een Loteryvan 350,000 pond fterling opgericht, die in een ogenblik vol was. Met één woord, men zag niets dan eenpaarigen yver tegen den muiter en zynen aanhang. Toen de Koning al deezen toeftel zo vrywillig en bereidvaardig zag gefchieden, riep hy het Parlement te famen, maalde hun deeze rebellie met de zwartfle verwen af, ftelde het algemeen gevaar nog grooter voor dan het in de daad was , even als of de geheele omkeering van de geeftelyke en waereldlyke regeering, de verdelging van den Godsdienst , de gantfche vernietiging der Vryheid, de invoering van het Pausdom, en. een willekeurige heerfchappy, die alles onder het flaa£ fche juk zou doen bukken , te wachten ftond. Hy zeide hier over zo veel, dat allen en een ieder zich tegen zyn mededinger verklaarden, en beloofde den Koning in alles, wat hy onderneemen wilde, byteftaanj om zich tegen het gevaar der onderdrukking van hunne vryheid te befchermen. De Prins marcheerde nu weder met zyn leger te rug, ,en kwam den 2often November aan de rivier de Tweede, die Schotland van Engeland fcheidt, waar hy dan ook zonder eenige verhindering overvoer. De Generaal handaside had nauwelyks vernomen, dat de Prins Edimburg verhaten had, of hy.zond den Generaal ham»  'fltib over de laatste onderneemino van den iiawley met een fterk Corps daar heen, met last om zich van de hoofdftad meefter te maaken en zich daar te legeren; en düs wierden de gepubliceerde en aangeflagen Manifesten, de Staatsraad, de Kanfelary en het Parlement, dat de Minifter murray had ingelteld, eert voorwerp van fpot. De Prins marcheerde intusfchen regtttreeks naar het Graaffchap Cumberland. Carlille, deszelfs hoofdftad, was buiten alle verdeediging, en wierd den 6den December ingenomen, en in het (lot een bezetting terug gelaaten. De Armee ging hierop naar Kendal, en van daar naar het Graaffchap Derbyshire, en fcheen geduurig verder te willen voortrukken. Dan, alles wel ingezien , was deeze marsch niets anders dan het heen en weer vliegen van een kapelletje rondom een brandende kaars , waarin hy op het einde zyne vleugels zengt. Ondertusfchen hadden de 6000 man Ilesfen bevel gekregen in Schotland uittetrekken, terwyl de Hertog van comiserland met de Engelfche Armee uit Vlaanderen aankwam, en zich by de 6coo man Hollandfche Troepen voegde. Van den anderen kant had de Generaal hawley van Edimburg by Lintligow een cordon faamgetrokken , opdat de Pretendent niet weer uit Engeland zou kunnen geraaken , en de Hertog van Cumberland, die met een geforceerden marsch dwars door trok, hem ontmoeten en fiag leveren kon, eerhy weder aan de Twetie kwam. Tegen alle deeze fchikkingen kon Prins eduard niets doen dan terug marcheeren, waar hy tot zyn groot verdriet zag , dat de ■Manifesten , die onder het volk uitgeilrooid waren, niet den geringften indruk op hen gemaakt hadden. Het volk zou hem een ftandbeeld hebben opgericht, in-  pretendent in engeland in I746". 68t indien hy de zege te Preftopans zich ten nutte gemaakt had, terwyl het nu in tegendeel met hem lootte en op hem en zyne Armee fchimpte , daar hy fchielyker te rug kwam dan hy heen gegaan was, en weigerde hem zelfs het geen hy tot onderhoud van zyn Armee volftrekt nodig had. Den 3often December kwam hy te Carlifle aan, waar hy nog de bezetting in het flot liet, en weder over de Twede ging. De Hertog van Cumberland leide zyn Armee, die van de veele geforceerde marfchen geheel krachteloos was, in de kantonneerings kwartieren , terwyl hy zelfs ondertusfchen in aller yl naar Londen ging, en de gelukkige verlosfing van Engeland bekend maakte. De Armee der Bergfchotten was by haare terug marsch naar Schotland, door gebrek en vermoeidheidinden allerjammerlykften ftaat, en men hield het voor zeker, dat zy ten gronde gaan, en de oorlog ras ten einde zou loopen. De Generaal handasides was niet in ftaat om, wegens zynen ouderdom en zwakken toeitand,weder te dienen, en wierd door den Generaal wade afgelost; doch deeze kwam naderhand in verdenking, als of hy 'er wel wat fchuld van had, dat de Prins met zyn Armee uit Engeland zo gelukkig ontfnapt was. Uit dien hoofde wierd hy ook te rug geroepen, en den Generaal hawley het ■Commando opgedragen, hawley wilde , geduurende de afweezendheid van den Hertog van Cumberland, iets groots beftaan dat in het oog viel, en greep den 28 January 1746 de Bergfchotten aan, zo als zy het flot en de Had Sterling wilden inneemen. Deeze ftad is, om zo te fpreeken, de fleutel van Schotland, en maakt de eenigfte bekwaame toegang naar Schotland uit. Doch , in plaatze dat hem de Schotten,zonder zich te verroeren 'opwachten, of veeleer, gelyk hy gedacht had, de vlugt aou-  68* OVER de LAATSTE ONDERNEEMING VAN DEN* zouden neemen; trokken zy hem integendeel tot aan Falikirk , dat drie myleu van Sterling en drie van Lmfligow ligt, moedig tegen , tastten hem aan, en jaagden zyn leger uit elkander. De Generaal moest hierop naar Edimburg de vlugt neemen, en zich deste meer over zyne nederlage fchaamen, daar hy meer dan tweemaal zo fterk als zyn vyand geweest was. Hy verloor buiten dien nog zeven {tuk kanon, zyn equipage en tenten. Ondertusfchen had men den Prins uit Vrankryk zo wel met troepen als geld onderfteund. Doch het was niet alleen zeer ftormachtig weder op zee, maar het was ook overal zo vol van oorlogsfchepen en Engelfche kapers , die de ftrengfte orders hadden om alle vyandelyke Schepen aantevallen , wegteneemeu en in den grond te booren, dat 'er maar een zeer klein aantal Franfche Schepen in Schotland aaukwam. Hierdoor raakte de Prins buiten ftaat,, om verder iets te ondernee men. Het berigt van de by Falkirk bekomen nederlaag was voor den Koning des te grievender, daar verfcheidene van de voornaamfte leden van 't Parlement zich, in de laatfte zitting , beledigd achtten over de verleidende aanfpraak, die hy openlyk gedaan had, en hunne plaatzen wilden nederleggen , waarover hy zich zeer verwonderde. Hy kwam hierover tot nadenken en begon een zachter toon te fpannen. Hierop wierd hem , ten teeken van hunne verzoening, drie millioenen pond fterling meer toegedaan dan in het voorige jaar. De Koning hierover, geiyk men denken kan. wel te vreden zynde , beval zyn zoon, den Hertog van Cumberland naar Schotland te gaan. Ingevolge hiervan trok de Hertog den 10 Febr. 1746 in Edimburg binnen. Prins frederik van Hesfen was ook reeds daar met  pretendent IN engeland IN I746. Ö83 wet 6000 man, en zy overleidden hier beiden welke maatregelen zy te neemen hadden. De Hertog ging op marsch , kwam den dertienden te Sterling aan, en hoorde dat de Bergfchotten naar Perth te rug getrokken waren. Hy marcheerde hen achter na, en landde den zestienden aldaar aan; Zo verre de Hertog van Cumberland vooruit trok, trok Prins karel eduard te rug. Hy liet bet gefchut, dat hy by Falkirk veroverd had , vernagelen , en trok geduurig verder te rug, of vlood veel eer tot aan deeze zyde de rivier de Spey. Hier liet hy 2000 man zich onder het Commando van Lord elcho verfchanzen; In de ftreeken van Invernesz ont. moettehy Lord rawdónmet een Corps van 3000 man, dien hy terftond aanviel. Dees vond zich niet fterk genoeg, en was dus flegts bedagt om naar Aberdeen, waar de Hertog van Cumberland was, te rug te trekken j alwaar hy, deels wegens het flegte weder, deels wegens de ongemakken die hy geleeden had, blyven moest. Het fcheen dat het noodlot in de daad befloten had j om Prins eduard met geweld te onderdrukken, en die zich by hem gevoegd hadden, in den grond te bederven. De Hertog van Cumberland liet op zyn marsch de vrouwen van alle ftanden, wier mannen by de vyandlyke Armee dienden, zonder genade vatten en in hechtenis brengen, haare huizen pionderen en haare goederen verbeurd verklaaren. Onder deezen was ook de Gravinne van Perth, als gevangene, naar het flot Edimburg gebragt. En het geen nog grooter ongeluk was; de fchepen , die aan de kusten van Schotland kruisten, namen dagelyks Franfche Schepen met fecours voor den Prins weg. Buiten dien veroverde de Admiraal knowles op de Engelfche kust twee groote fchepen, die van Oftende uitgelopen waren, en 500 man wan het Regiment Fitsjames, historiek. II. D. Yy (on*  684 over de laatste onderneeming van den (onder het kommando van den Luitenant tyrconel , die :nog meer Engelfche, Ierlandfche, Schotfche en Franfche Officieren by zich had,) 12 ftukken kanon en een aanzienlyke fomme gelds aan boord hadden. Dit alles moest nu voor den Hertog van Cumberland noodzakelyk zeer aangenaam zyn, en zyne vreugde wierd deste groottr, daar alle dagen gantfche hoopen foldaaten, omdat zy geen bezolding noch levensmiddelen kregen , als Deferteurs tot hem overliepen. Flieruit kon hy den bedroefden toeffand van zynen vyand afneemen. Dus meende de Hertog dat het thans de bekwaamfte gelegenheid was om hem geheel onder te brengen , en hy maakte de nodige toebereidfelen om over de Spey, die , na de Tay, de grootfte rivier van Schotland 'is, te gaan. Den i4den April kwam hy aan derzelver mond, en den 23iten lag zyn gantfche Armee reeds aan den oever geposteerd. Den gantfchen dag door wierden 'er lieden uitgezonden om te zien, of men door de rivier kon waaden. De Hertog van Kingston,aan hetfpitsder Cavallerie, was denzelfden dag na den middag insgelyks over de rivier gezet, en overviel Lord eccho met zyn verfchansd liggende 2000 man; deeze verlieten tcritond hunne verfchanzingen, en maakten dat zy by het hoofdcorps der Armee kwamen, dat voor den vloed Nesfe, by de ftad Invernesz lag, waar Prins karel eduard zyn hoofdkwartier had. Den 24ften ging de gantfche Infanterie en Artillerie, zonder dat zy den geringften wederftand ontmoetten, over de rivier. De Prins verwonderde zich dat de Hertog van Cumberland aan deeze zyde de rivier de Spey 'was, want hy dacht dat hem de overtocht over dezelve zou belet geweest zya, en hy hield het daarom voor geen fchande op de vlucht te denken, fchoon hy liever iets wil-  pretendent in engeland in I746. 685 wilde waagen, dan in ellende omtekomen, of altyd be* vreesd te moeten zyn , dat by uit wanhoop zynen vyand door zyn eigen lieden mogt uitgeleverd worden , om daardoor genade en pardon , of wel de 30,000 pond fterling, die op zyn hoofd gezet was, te verkrygen. Hy gaf last dat alle afgezonderde troepen zich by zyn Armee zouden voegen. Hy zelfs zette zich te paard, en gaf zynen ftaimcefter bevel, om zyne overige paarden gezadeld en opgetoomd buiten de itad, aan den oever der rivier, gereed te houden. Doch het was voor het treffen reeds niet moeijelyk vooruittezien , wie 'er de zege behaalen zou. Zo veel moed en vreugde de Armee voorheen betoonde, toen zy naar Preftonpans marcheerde, zo treurig en neergeflagen was zy nu. Zy was door den onnutten marsch naar Engeland in het onaangenaamfte jaarfaifoen, door de vlucht weder uit Engeland, door den fpot en ellende, die zy daar geleden had,door het te rugtrekken van de eene plaats naar de andere tot in Schotland zelfs, nadat zy reeds over de Twede getrokken waren, door de droefheid van verfcheidene Familiën,het in hechtenis neemen der gemalinnen van verfcheiden legerhoofden en de berooving van hunne goederen, zo moedeloos geworden , dat 'er geen fpoor van dat edele vuur, het welk hun was aangeboren, overig bleef. Men kan niet loochenen dat de Armee hier uit louter wanhoop flag moest leveren. Doch indien de wanhoop al te hoog gaat, dan verflapt zy den geest, de moed raakt verlooren , en de mensch laat zich geheel en al aan de ftrengheid van zyn noodlot over. Het zonderlingfte op den dag van den flag , den £7ilen April 1746, was in de- daad het bevel van Lord George murray , het geen hy fchriftelyk rondzonda Yy 2 dat  686 OVER DE LAATSTE ONDERNEMING VAN DEN dat namelyk niemand onderdaan zou de Iïanoverfche troepen lyftgenade re geeven. Dit bevel moest ten dage van den flag by Preftopans gegeeven zyn geweest, waar men de zege, genoegzaam met zekerheid , kon vooruitzien, en den vyand de fchriklyke gevolgen des oorlogs kon doen gevoelen. Doch nu ten dage, waar men zyn nederlaag even zo zeker vooruitzien kon, toonde dit bevel flegts aan de Armee van den Hertog van Cumberland, hoe hy thans zyne zege op de wanden zich ten nutte maaken kon. Een zo onmenselijk en hard bevel was waarfchynlyk zonder voorweeren van den Prins gegeeven, daar deeze zo zagtzinnig was als iemand weezen kan. Even zo bewaarde deeze trouwlooze Minifter , zonder voorweeten van den Prins, de gantfche briefwisfeling met zyne aan hangers, die toch elk een uit voorzichtigheid zou verbrand hebben. Doch dit monfter was nog zwanger van een affchuuwlyke daad , die hy dacht uittevoeren en ook werkelyk uitvoerde , gelyk wy in 't vervolg zien zullen. De Hertog van Cumberland had bericht gekregen, dat de vyandelyke Armee aan deeze zydc van de Nesfe, die haaren rug dekte, en tot een zekere plaats, het zogenaamde huis Culloden, Hond. Hy marcheerde dus den 27lten in flagorde voorwaards , en deed zonder tydverzuim den aanval. De Bergfchotten geraakten even hierdoor^ in wanorde , doch herflelden zich ras weder. Maar de Hertog van Cumberland liet driemaal nieuwe regimenten aanrukken; de Bergfchotten weeken , en herftelden zich driemaal weder,keerden moedig weder om, fchooten met pistoolen, en hieuwen niethunne lange en breede fabels in 't rond. Twee op nieuw aangerukte regimenten vuurden in geflotene gelederen op  pretendent in engeland in I746. 687 op hen , waardoor zy op nieuws in wanorde geraakten. Toen. rechtte van de eene zyde de Cavallérie en van den anderen kant de Infanterie, met gevelde bajonetten , een bloedbad aan , en zy gedroegen zich des te wreeder, toen zy by de dooden het bevel van Lord wurray vonden, van aan niemandiyfsgenade te moetengeeven. Het paard van prins karel eduard wierd in't gevecht onder zyn lyf doodgefchooten, en hy zelf aan de knie gewond. Hy wierp zich hierop in de Nesfe, om naar de overzyde van den oever, waar hy zyn andere paarden befteld hadde , te zwemmen. Het water rukte hem voort , doch deed hem echter niet verdrinken. Toen hy de rivier over was, klom hy weder te paard, en ging, met eenige weinige van zyne aanhangers, naar Aird, een klein flot van den Lord lovat. Het merkwaardigfte by deeze zaak was, dat de Franfche troepen, die de Engelfche Scheepen gelukkig ontfnapt, en in Schotland onder Commando van Lord drummond aan land gezet waren, het voor onnodig hielden om zich te laaten dood fchieten, het aflereerfte het geweer ftreeken, en zich den Hertog van Cumberland als gevangenen lieten aanbieden. Alles, wat het flagveld niet ontkomen kon, wierd zonder barmhartigheid afgemaakt; aan alle oorden wierd •er Cavallérie en Infanterie uitgezonden, en alles, wat vluchtte en hen ontmoette, nedergefabeld. Daarde inwooners des Lands niet het aanzien wilden hebben als of zy aanhangers der rebellen waren; zo zetten zy zelfs de vlugtelingen na , hielden ze. aan , en leverden ze zelfs het Commando over, dat hen vervolgde. De Lords k1lmarnock, balmeruno en cromartie wierden Ook gevangen genomen, en voor den Hertog van CumberYy 3 land  68$ OVER DE LAATSTE ONDERNEEMING VAN DEN land gebragt, die ze onder een goed Escorte naar Londen zond. De Lord george murray leide 'er het zelfs op toe om in de gevangenis te raaken, omdat hy zich als dan bedienen kon van de brieven, die hy zo zorgvuldig bewaard had, en was verzekerd, dat hy hierdoor niet alleen zyn ontflag,maar ook een aanzienlyke belooning, gelyk eertyds Judas, verkrygen zoude. Hy wierd terltond voor den Hertog van Cumberland gebragt, even als de anderen naar Londen gezonden, en M den Towergezet,tot dat hun proces kon opgemaakt worden. Maar hy bleef hier ilegts zo lang, als hy dacht dat hy blyven moest , om zyn verradery een grooter gewicht van verdi,nfte te geeven ; hy bood zich aan de brieven uitteleveren, waaruit de aanhangers van den Huize Stua>t, deels in Engeland, deels in Schotland, konden nagevorscht worden. Den Koning was hier veel aan gelegen, om van de onrust, die deeze opftand hem verwekt had, eens geheel bevryd te zyn, en de aanbieding was hem deste gewigtiger , daar hy wist dat, indien de oorlog gevoerd was geworden,zo als hy had moeten worden , hy buiten allen twyrel van den troon geltooten ware. Derhalven wenschte hy niets zo zeer, dan alle de aanhangers van den Huize Smart uitteroeijen. murray was van zyn pardon verzekerd. Hy verzogt verlof om aan een zyner vertrouwde vrienden, dien hy om meerder zekerheids wille, en onder het voorwen dfel van ze wel te bewaaren , deeze brieven had overgeleverd, te fchryven. Dit wierd hem toegeftaan. De brieven kwamen in een verzegeld paket aan, en wierden den Minifter overhandigd. Alle die reeds zaten, en nog in 't vervolg vastgezet wierden, waren door hun eigen handteekening overtuigd, en het was dus niet veel moeite hun pro-  pretendent in engeland in I746. 68 proces cptemaaken en het vonnis over hen te vellen.; De Lords kilmarnock., ealmerino en lovat, alle drie Pairs van Engeland, moeften gehangen, hun her lichhaam opgefneden ,het hart levendig uitgerukt, en hen daarmede om de ooren geflagen worden. Doch hunne ftraffe wierd vervolgens in diervoege veranderd, dat hun het hoofd afgeflagen wierd. Lord cromartie moest dezelfde ftraf uitftaan. Doch hy hield voor het Parlement zulk een treffende aanfpraak , dat de verzamelde Pairs hierdoor tot mededogen bewogen wierden, en het voor hem daar heen wendden, dat zyn ftraf in een aU tydduurende gevangenis mogt veranderd worden. De Koning kon hem ook deeze gunst niet" wel ontzeggen. In Londen alleen wierden meer dan 20000 perfoonen gearrefteerd. Hieruit is het zeker, dat, indien Prins Stuart, na zyne zege by Preftopans , terftond op deeze ftad was aangemarcheerd , hy openlyk als Koning zou uitgeroepen zyn. Zo wel in Schotland als Engeland waren de gevangenisfen vol. Op de ftraaten van Schotland naar Londen zag men niets dan een menigte ongelukkigen , die aan elkander geboeijend voortgefleept wierden, en , om zo te fpreken, de zegepraal van den Hertog van Cumberland uitmaakten. Deeze kreeg, in plaats van de tot hier toe genootene 15,000 pond fterling, nu 40,000. george murray wierdert 80 boo pond van de verbeurd verklaarde goederen toegeweezen. Zulk een man was de lofwaardige Minister, die zyn nigt, de Favorite Lady invernesz, en zyn bloedverwant Lord dumbar , jacob den derden zo fterk hadden aanbevolen. De Prins kwam intusfchen, vergezeld van den Lord elcho, den Heer macdonell, sullivan, schf.ridan en lochiel gelukkig in het flot van Lord lovat te Aird Yy 4 aan.  690 OVER DE laatste onderneeming van din aan. Dees oude Lord ontfing hem, als een trouwe aanhanger van den huize Smart, met traanen in de oogen; hy liet terltond een wondheeler haaien die hem verbin» den kon, en raadde hem zo fpoedig als mogelyk was verder te gaan. Lord elcho , en lochiel die een wonde aan den voet gekregen had, moesten vooruit ryden, en de voorhoede uitmaaken , de Prins nevens scherjdan en sullivan in het midden, en macdonel nevens twee officiers een myl agter blyven en de agterhoede uitmaaken. Toen dit alles gefchikt was , reisden zy nog denzelfden nacht af, en namen hunnen weg langs de zee, naar het Fort Wilhelm. Lord elcho hield zich wegens een fcherp verwyt van scheridain en sullivan, dat hy zich by de Spey niet we] gedraagen had, zeer beledigd, verliet uit dien hoofde lochiel , en ging naar het gebergteJ hy zou weder te rug komen , als hy wist dat zyn dienst weder aangenaam zyn zou. Toen de Prins, met het aan, breeken van den dag, het gedoopte Fort Auguste bereikte , verwonderde hy zich zeer dat hy Hechts lochiel daar alleen vond. Dees wachtte hem op, om hem de fcheiding van Lord elcho te melden , dat den Prins na aan het harte ging. De vier overigen reisden nu te famen verder voort, en kwamen tegen den middag aan het Fort Wilhelm. Flunne paarden konden niet meer voort, want zy hadden geduurig op een fterken draf gereden. Zy moeiten hierom in een visfchers hut aftreeden, waar zy zich,terwyl hunne paarden graasden , een zo even gevangen zalm kooken lieten, waarvan zy allen aten, uitgenomen lochiel , die zeer veel pyn aan zyne wonden leed. Na deezen maaltyd gingen zy weder te paard zitten, in zagen telkens om, of 'er ook iemand agter aan kwam. Op  PRETENDENT IN ENGELAND IN I746. ÖQI. Op eens wierden zy gewaar, dat iemand te paard , met loshangenden toom, op hen aanjaagde,en ontdekten vervolgens, dat het macüonel, geheel bebloed en dodelyk gewond , was. Zo als hy' by den Prins kwam , zeide hy met ftervende fr.emme,dat de, beide Officiers, zyne reisgenooten, gevangen genomen waren, en dat hy zyn redding alleen aan de fnelheid van zyn paard te danken had. Hy had een piltoolfchoot in den rug gekregen,en voelde dat de wond doodlyk was. Prins, gy wordt vervolgd, red u, zeide hy , en zo ftierf hy. Nu moeften zy den gantfchen dag galoppeeren , doch lochiel kon zich niet langer te paard houden. Met de hevigfte traanen bad hy den Prins, flegts op zyne redding bedagt te zyn , en hem toeteflaan om zich aan de voorzienigheid , die mededoogen met hem hebben zou, overtelaaten. Deeze fcheiding kon nu niet anders dan ten uiterfle fmartelyk zyn; doch zy was volflrekt nodig, en gcichiedde aan weerskanten met bittere traanen. lochiel ging zydwaards af, en nam zyn toevlugt by een boer; die, gelyk hy zeide, zyn familie gediend had, en hem met de grootfte achting en genegenheid ontving en huisvesting gaf, tot dat hy gelegenheid had om zich naar Vrankryk intefchepen. De Prins was nu met zyne beide getrouwe Ierlanders scheridan en sullivan alleen, en reed tot in den nacht, zo ver de paarden maar loopen konden. Zy namen hunne toevlugt by een armen boer , die hen op de edelmoedigfte wyze zyn fober avondbrood aanbood, dat zy ook aannamen. De Prins had in vyf nachten niets geflapen; sullivan en scheridan verzogten hem daarom zich te bedienen van het ftroo-leger, dat den Yy 5 , boer  692. over de laatste onderneeming van den boer tot een bed verrtrekte. Zo ras liet dag wierd hielden zy het veiligst, hunne paarden , die toch niet meer voort konden, te laaten (kan, zich te verkleeden, en te voet door het gebergte naar de Provin. cie Nosz te wandelen. De edelmoedige en herbergzaame boer hield hunne paarden en kleederen , en gaf hun daarentegen bergkleeding. Zodra zy in het gebergte waren, daar het volk zeer ruuw fcheen te zyn , zogt schekidan kunrifchap van hun party te krygen. By geluk trof hy den Kapitein neill in Franfchen dienst aan, Dees wilde uit vrees, dat de Hertog van Cumberland hem , even als de feit landers, mogt laaten rechten, niet langer in Invernesz by de Franfche gevangenen blyven. De Kapitein zeide, dat 'er voor de party van den Prins niet meer te hoopen, maar dat zy veeleer onherilclbaar verlooren was. scheridan was hierover , natuurlykerwyze, zeer be. droefd, wees hem de plaats aan , waar de Prins te vinden was, en verzogt hem vriendelyk daar heen te gaan, en hem dit onaangenaam bericht op de zagtmogelykfte wyze voortedragen , op dat- zyn hartzeer niet grooter wierd. neill was in gezelfchap van een edelman , die even zeer voor de party van den Prins was ingenomen, en hem verzeilen wilde. Zy ontmoetten den Prins, en dit was zo wel voor hem als voor sullivan een groote troost. De Hertog van Cumberland zogt hu niets zo zeer tlan den Prins meeiler te worden,. Alle wegen waren met Pikets en Patrouilles bezet, die hem opfpooren en aanhouden moeiten , en of hy lust mogt krygen om naar een van de 300 Orcadifche eilanden te gaan, had hy de Krygsfchepen de ftrenglle last gegeeven , dat zy ten allen tyde Chaloupen en kleine vaartuigen op zee ge-  PRETENDENT IN ENGELAND IN I746. °93 gereed zouden houden, om een ieder, welke van het vaste land naar de Eilanden, of flegts van het eene eiland naar het ander wilde, te onderzoeken; ook moesten 'er wachten geplaatst worden, om op alles, wat binnen dee,ze eilanden, of langs het ftrand, mogt voorvallen , een oog te houden. De Hertog bleef tot Augustus te Invernesz, wanneer hy naar Londen ging, doch zyne beveelen te water en te land op nieuws herhaalde. De Prins, sullivan, neill en de Edelman, die by hem was, met naame david maclean, hielden te famen een gefprek, en zagen het voor onmogelyk aan, zo wel om altyd zich te verfchuilen, als altyd op de vlucht te zyn. Zy waren dus bedagt om een fchip te huuren, waarop zy naar Vrankryk konden overfleeken. maclean zeide, dat hy te Stornawai een broeder had, wien hy de zorg dies wegens wilde opdraagen. Volgens dit voornemen, belastten zy hem, zo fpoedig als mogelyk was, iemand aan zyn broeder aftezeuden , en tegelyk een Schip op zee te befpreeken om hen overtebrengen, maclean was hierby zo werkzaam , als het de omftandigheden vereischten. Gelyk hy iemand vond, door wien hy zyn broeder van dit voornemen berigt kon geven, zo gelukkig was hy ook tevens een vaartuig van agt riemen van Arifaig aan ftrand te ontmoeten. Dit huurde hy, om hem en drie Kooplieden , waarvoor hy zyne vrienden uitgaf, naar Stornawai te brengen. Hy gaf zyne reisgezellen hiervan berigt, die echter eerst des avonds aan ftrand kwamen, om niet ontdekt te worden. Nauwlyks waren zy ingefcheept, of 'er ontftond in den nacht een geweldige ftorm , zodat de agt matroozen, die zich in een ogenfchynlyk gevaar zagen van omtekomen, naar hun-  694 over de laatste onderneeming van' DEN hunne woonplaats Arifaig wilden vluchten. Niets zou voor den Prins gewenschter geweest zyn, want'er waren aldaar twee Kapers van Nantes aangekomen , die den Hertog van perth en den Lord drummond aan boord namen, sullivan, neill, en zelfs maclean gaven de matroozen gehoor, doch de Prins hield het voor hoonend een gevaar op zee te vree,;cn, en zich aan een veel grooter blootteflellen, namelyk van gevangen genomen, en naar Londen in de magt van Koning georg* gefleept te worden. Hy wilde dat men maar naar Stornawai door zoude roetjes, want hy geloofde gewis, dat, naar de verzekering van maclean, en het aanzien waarin zyn broeder ffond, het fchip zonder uitftel gereed gemaakt was , waarmede hy in zee gaan, en zich, volgens zyn wensch, naar Vrankryk kon laaten overzetten. Dc ftorm ftak hoe langer hoe meer op. De matroozen konden het niet langer uithouden, en gaven het Schip aan de baaren ten prooi. De Prins en zyne drie gezellen namen ieder een riem, en roeiden uit al hun vermogen. De zee wierd geduurig onftuimiger, en het Schip heen en weer geflingerd, zodat zy het niet meer regeeren kosten en alle ogenblikken dachten te vergaan. Om hen eenige afleiding van hunne vrees te geeven, begon de Prins eenige zceliedjes naar hunnen toon te zingen. De matroozen ftonden hoe langs hoe meervan verwondering te kyken, en hunne vrees nam eenigermate af. Nadat zy nu den gantfehen nacht dus voortgezeild waren, kwamen zy des morgens by het eiland Benbicule aan. De wind bleef hun nog altyd tegen, zodat zy hier landen moeften en by de buitengewoone koude vuur ftoken. Onze reizigers hadden verder niets by zich dan een klein vaatje brandewyn, waarvan de Prins  pretendent in engeland in I746. 6"P5 Prins ieder een weinig liet uitdeelen. De honger dwong hen het eiland dieper op te gaan en te zien, of zy niet het een of ander te koop konden krygen. De inwot ners waren voor hen , op het eerfte aanzien, bevreesd, doen vencogten hen daarna een zuigend veulen en een garltcnbvood. Met deeze levensmiddelen keerden zy naar het Schip terug om wat te eeten; doch de matroozen, die het van^flaap en vcimoeidheid niet verder •konden brengen , leiden zich op de aarde te flaapen. De Prins en zyne drie gezellen vertrouwden den inwooneren van het eiland niet veel, en hielden, den nacht door, daar zy tegenwind hadden, de wacht. By het aaubreeken van den dag fcheen het weêr wat te bedaaren; zy keerden met nieuwen moed naar het hart van het Eiland te rug. De inwooners waren 's avonds te vooren wel betaald geworden, voor het geen zy bun verkogt hadden, en verkogtten hen daarom nu weder wat men begeerde, of liever wat zy hadden. Zy gingen hierop wederom te fcheep, doch hadden nauwelykseen myl afgelegd, toen 'er weder een zwaare ftorm opkwam, zo dat zy zich naar het ftrand van het Eiland Scalpe wenden moeften. Hier gingen zy aan land , gaven zich voor Kooplieden uit, en een pachter nam hen gaarne in huis, en gaf hun te eeten. Het begon hoe langer hoe feller te ftormen, zodathun gastheer zeer veel genoegen betuigde dat zy by hem waren. Onze reizigers befloten hier, dat maclean aan zyn broeder zou fchryven, en hunne edelmoedige gastheer yerfcftafré hun een trouwen Schipper, die den brief naar Stornawai brengen zou. De bode kwam met het antwoord van zyn broeder te rug, dat 'er reeds een fchip gehuurd was, en dat de Prins zich in zyn huis zo lang verbergen kon, tot dat byte fcheep zou gaan. Ge-  696 ovêr de laatste onderneeming van den Geduurenden den tyd, dat zy by den Pachter waren, kwam het bericht, dat twee Franfche Krygsfchee. pen te Arifaig aangeland waren,en den Prinsstuart, den Hertog van perth, den Lord drummond, den Heer scheridan en meer anderen, die uit den flag by Culloden ontkomen waren, opgenomen had, Deeze beide Schepen hadden met Engelfche Vaartuigen heftig (laags geweest. Na deeze rencontre waren zy dieper in zee gedoken, en naar de westzyde van Ierland agterom naar Frankryk gezeild. Daar nu het wezenlyke van dit bericht, namelyk ten aanzien van den Prins, dat deeze mede aan boord geweest zou zyn, valsch ware, zo waren zy bedroefd dat zy niet te Arifaig geweest waren. De Prins zeide by deeze gelegenheid dat God hem tot nog harder beproevingen, dan hy reeds had moeten lyden , bellerad had. Ondertusfchen troostten hen de aankomst van den bode en het goede antwoord van macleans broeder, over de droefheid dat zy zich van de gelegenheid met de Franfche Schepen niet hadden kunnen bedienen. Zy bedankten hierop hunnen grootmoedigen Gastheer, en, nadat hem de Prins eenige guinjes in de hand gedopt had, 't welk deeze zelfs niet verwacht bad , zo fcheepten zy zich in, en kwamen den volgenden dag tegen den avond te Stornawai aan. De broeder van maclean zou hen opwachten, en was aan de kust, om op alles, wat op zee voorviel, achtte daan. Zo als hy ze aan land zag komen, ging hy hun te gemoed , en , offchoon de Prins in Bergkleederen gekleed was, erkende hy hem toch terdond aan zyn edele houding, en viel voor hem te voet, zonder dat hy een woord kon voortbrengen. Zyn broeder beurde hem op, en vroeg hem of het Schip reeds zeilvaardig was ? Nu was hy even zo ontdeld als ver-  pretendent in engeland in 1746. 697 verward , en moest bekennen dat hy op een valsch vriend zyn vertrouwen gezet had. Dees niet te vreden het geheim te ontdekken, had nog de laagheid begaan en uitgeftrooid, dat de Prins met 500 man kwam om het land te pionderen, dat zich niet by zyn party had willen voegen. Dus was ook reeds alles in de wapenen. Zyn broeder wierd zo woedend, dat hy den degen trok en hem door 't lyf wilde jaagen; doch de Prins hield hem te rug. Het gevaar van hier ligt gekend te worden was oogenlehynlyk; het wierd dus den beide broederen opgedragen hun levensmiddelen te verfchaffen, en tegen middernacht te brengen, dat zy ook beloofden. De wind was woedend, en de koude zo heftig als in den hardi'ten winter. Het regende ook zonder ophouden, en zy hadden niet de minfte bedekking. Het fcheen als of de Elementen een famenzweering tegen deeze elf ongelukkigen gemaakt hadden. In deezen akeligen toeftand wachten zy niet flegts tot middernacht,maar tot het aanbrecken van den dag, te vergeefs op de broeders maclean. Geheel verhaten, en bevreesd van alle ogenblikken gëarrefteerd te worden , daarenboven doornat, en van honger afgemat, keerden zy naar hun Schip te rug om in zee te gaan, zonder iets dan een weinig brandewyn , waarmede zy zeer zuinig moeden weezen. . De matroozen afgefchrikt door de geduurige gevaaren , die zy met deeze vluchtelingen , welke zy nu voor de zulken hielden die den flag by Culloden ontlopen waren, hadden uitgedaan, zeiden, zonder eenige bedenking: zy wilden den kortften weg weder naar huis neemen; zy waren de fterkften, en het was dus niet raadzaam hun te wederftaan, als men niet in zee wilde geworpen worden. Hierom moest men zwygen. Kort  698 ovèr de laatste onder.neeming van den Kort hierop wierd neill een Schip gewaar, dat onze Schepelingen niet uit het oog verloor en op hen toezeilde. Dees begon nu te roepen: vlucht ongelukkigen, want laat gy u gevangen neemen , zo wordt gy allen opgehangen , omdat gy ons hebt willen redden. Dit onverwagte gefchrceuw van den Kapitein fcheen van een goede uitwerking te zyn; de vrees gaf hun weder nieuwe krachten, daar zy toch gaarne zich zeiven wilden redden. Zy gingen naar het eiland Benbicula, dat geheel van klippen omringd is en waar zich geen Schip vertrouwt. Doch daar zy reeds eens op dit eiland geweest waren , eer zy naar Stornawai gingen, en zich toen voor Kooplieden hadden uitgegeeven , durfden zy zich hier niet weder vertoonen, opdat zy niet herkend zouden worden. Hierom wilden zy zich liever in de rotzen van een woest eiland, dat 'er digt by was, verHeeken. Toen zy in zekerheid dachten te zyn, bonden zy hun vaartuig aan ftrand, en gingen aan land, om eeten te zoeken , want zy hadden allen grooten honga-. Zy wierden drie hutten gewaar, die visfchers gemaakt hadden , om 'er by Hecht weder onder te verfehuilen. Zy gingen hier heen. Of fchoon 'er nu niemand in was, vonden zy echter een menigte ingezouten en vervolgens gedroogde visfchen, die de visfchers, als zyze nodig hadden , van daar pleegen te haaien. Zonder veel bedenking viel een ieder van hen 'er op aan en atze raauw op. Doch de matroozen haalden hunne ketels om ze te kooken. Het was een geluk voor onze reizigers, dat zy in een berghol een Bergfchot vonden, die den dood in den flag ontlopen was, en zich in dit eiland verfteeken had, waar hy van visfchen leefde die hy zelf vong. Hy was geheel verwonderd  pretendent in engeland in I74Ö. 699 derd deeze Scheepslieden te zien, doch argwaande niets kwaads van hen , maar geloofde veeleer dat zy by tegenwind hun toevlucht hier hadden moeten neemenHy fprak hen aan , erkende den Prins midden onder hen, wierp zich voor zyne voeten, en riep: Ach myn Prins I De matroozen waren over dit tooneel nog meer verwonderd dan hy zelf, wierpen zich tevens voor 's prinfen voeten, en baden om genade wegens hunne ongehoorzaamheid en aangedaanen hoon. Alles wierd vergeeven, doch deeze ruuwe matroozen wierden nu beleefde hovelingen , en bëyverden zich om hem te die» nen. süllivan was niet wel, en geheel krachteloos. De matroozen maakten hem daarom terftond een bed van hunne mantels, en daarnevens een voor den Prins. De Bcrgfchot had nog garllenmeel en varfche visch,dathy alles ten beste gaf. Met het aanbreeken van den dag, ftond de Prins, na den nacht in rust doorgebragt te hebben , van zyn kostbaar bed op, en ging naar zee, om te zien hoe het 'er uitzag. Hier wierd hy in het digte riet een wild eendennest, met de ouden die'er op zaten te broeijen, gewaar. Hy fchoofze met zyn pistool enbragtze in triomf naar huis. Van de eenden wierd foep voor den zieken gekookt , doch de anderen aten de eenden zelfs met de eieren. De Bergfchot en de Kapitein neill namen een kleinen boot, die de zee aan dit eiland geworpen had, en voeren daarmede naar het naaste eiland om levensmiddelen te haaien. Daar vonden zy anders niet dan gerookt ■rundvleesch , garftenmeel , eieren en brandewyn. Zy vernamen tevens , dat de Generaal campgell, nog denzelfden dag , met een detachement verwacht wierd, om.Prins stuart optezoeken, die men zeker meende -bh 1 st0r 1ek. II. D. Zz das  ?00 over de laatste onderneeming van den dat op een deezer eilanden moest verfteeken zyn. Uit dien hpofde was ook de zee vol fchepen , floepen en booten. Hoe woest dit eiland ook ware, vreesde de Bergfchot echter dat het zou doorfnuffeld worden en voerde terftond, na zyne terugkomst, den Prins, sullivan en neill , midden in een dik woud dat in een hol was. Hier liet hy ze den nagt over ziiten, en zocht ze 's morgens weder op. Zy gaven hem ook last, om met zyn boot op kondfchap uittegaan, wat de Generaal Campbell verricht had. Hy ging heen; doch vernam dat hy 'er nog niet geweest was, maar deezen dag zeker verwacht wierd. sullivan bevond zich iets be(er, en floeg voor om het eiland te verlaaten , en naar het vaste land, om (ireeks Moidard, te gaan,daar men minder gevaaren te wachten had. De Bergfchot wilde den Prins niet verlaaten, en had vast belloten zyn leven voor hem opteoiferen. De Prins getroffen door deeze proeve zyner liefde" toonde lust om hem medetenemen ; doch sullivan bragt hier tegen in,dat men,behalven het gevaar,daar zy aan bloot gefteld waren, de zwarigheden bedenken moest om levensmi kielen te krygen, en hield het hierom niet voor raaizaam hun gezelfehap te vergrooten. Zy beflooten dus deezen nacht zonder hem te vertrekken; de Bergfchot fmolt in traanen, kustte de hand van zynen beminden Prins , die eveneens getroffen was en weende. By het vertrek van den Prins wierp hy zich aan ftrand op zyne kniën,en bad God dat hy deszelfs leven behouden mogt. Zo als het dag wierd, ontdekten zy dat de fcheepen en floepen op zee rondkruisten, en verfcholen zich op het Eiland Sudwist. De mwooners ontvingen hen zeer wel; zy bleeven 'er drie dagen, en dankten hunne agt matroozen af, wien de  PRETENDENT IN ENGELAND IN I746. 7ten en groote fchepen. Dus moeiten zy naar Lechnsdale , waar een groote woefteny was, keeren. Hier beloonden zy weder hun vaartuig en fcheepsliedcn , doch behielden hun boot tusfchen de rotzen by zich; deezen hadden zy, even als de eerde maal, weder aan hun vaartuig gebonden en medegenomen. In deeze fchrikkelyke woefteny bleven zy acht dagen, doch op den zevenden dag hadden zy reeds gebrek aan levensmiddelen, neill nam zyn boot en wilde ze uit Kilbridge haaien; naauwlyks was hy hier, of de Kapitein scot kwam, geheel onverwacht, met een detachement hier naar toe. Hy nam dus, wat hy in de haast krygen kon, keerde te rug, en meldde den Prins, dat het geen hairbreed verfchilde , of hy was het vyandelyk detachement in handen gevallen. Zy vreesden dus, dat de vyand eenige fpooren van hun verblyf had, en beiloten hunne woefteny weder te verlaaten, en naar het vaste land te gaan, waar zy zich in het gebergte verfteeken en aan de Voorzienigheid zouden overlaaten. Dit ftddcn zy nog denzelfden dag in 't werk, door middel van hun boot, die zy vervolgens aan ftrand lieten. Zy hadden zich op goed fortuin in het gebergte gewaagd , gingen het overige gedeelte van den nacht te voet, en waren, by het aanbreeken van den dag, aan een boeren hut. De boer maakte niet de geringde zwarigheid om hen inteneemen, en liet uit zyn reden merken, dat hy een aanhanger van den huize Stuart was, 't  pretendent in engeland in I746'. 7°3 't geen hy ook vervolgens met de daad bewees. By zyne nafporingen wegens den vyand ontdekte hy, dat dezelve te Bcrnari, digt aan de tegenwoordige fchuilplaats van onze reizigers-was. Na dit berigt aten zy, wat hen de arme boer , zonder hen te kennen , voor. zette, gingen 's nachts verder op, verfchuilden zich in een hol, dat hen de boer aanwees, kropen alle dagen weer in een ander, en leefden van wilde kruiden die zy vonden. Zulk een leven moest dees ongelukkige Vórst van den a/ften April af, zynde den dag van den flag by Culloden, tot aan den laatften May, voeren. Zo leefden zy nog in de maand Juny, zonder op een beter noodlot te kunnen hoonen. Daar zy nu op zekeren namiddag omdwaalden, ontmoette hun op den Heerenwegeen Dame te paard ,nevens haare bedienden, die insgelyks te paard waren , achter zich. neill fcheidde zich van zyn gezelfchap, en ging haar te gemoet. In zyn flegte kleeding zag hy 'er als een Struikroover uit. De Dame, die deezen vermeenden Roover op haar rechtftreeks zag aankomen, haalde haar goudbeurs uit, reikte ze hem toe, en bad hem dat hy haar o-een verder kwaad wilde doen. De Kapitein antwoord, de haar, met alle mogelyke heuschheid, dat hy haar beurs niet begeerde , dat hy een Fransch officier was, en, even gelyk zyne beide andere vrienden, die zy van verre zag, uit den flag gelukkig ontkomen waren. Zy waren nu van vyanden omgeven, uit welker handen zy niet dan door een wonderwerk konden gered worden ; hy wist dat het medelyden de fchoone Sekfe eigen was, en bad haar hierom, zo vuurig als mogelyk was, om hen een zekere fchuilplaats teverfchaffen. De Dame was nu van haare eerfte fchrik bedaard, en antwoordde , dat zy vau de Familie van Macdonel, en den huiZz 3 ze  704. OVER DE LAATSTE ONDERNeEMING VAN DEN ze Stuart zeer genegen , en hierom over den verloren flag zeer bedroefd was, gelyk mede over het ongeluk dat de Prins, en zyn aanhangers getroffen had. Zykwam nu -van Moidard, waar het gantfche land van vyandely. ke detachementen bezet was ; het gebergte was alleen vry, en dus ook de eenigfte zekere fchuilplaats voor hun verblyf. Deeze jonge Dame was nog ongehuuwd, heette macdonel , en reisde met haare bedienden te paard, gelyk het in de drie Koningryken Engeland, Schotland en Ierland zeer gewoonlyk is. Zy was vóór den llag te Invernesz geweest, om den Prins haare opwachting te maaken. Uit de onderlinge gefprekken, die neill met haar had, vatten de Prins en sullivan, zo min vrees als argwaan op; zy gingen beiden nuar haar toe. Juffrouw macdoNELl zag hen aan, en erkende den Prins terfcond, niettegcnftaande zyn llegte kleeding. Zy fprong in grooten yl van het paard, was zeer ontroerd, wierp zich met traanen in de oogen voor zyne voeten, greep naar zyne hand en wildeze kusfchen; doch hy trok ze, wegens zyne fchnrftheid, te rug. Zy wenschte niets vieriger dan den Prins te redden, en deed hem den voorflap, dat hy de klederen van haare bediende zou aantrekken , op dat zy hem dus te paard kon medenemen. Doch dit fcheen voor den een zo wel als voor den ander te veel gewaagd te zyn. De tyd was te kostelyk, en de vrees om overvallen te worden te groot. Zy toonden hun dus voor het tegenwoordige een krom voetpad aan, dat naar een hol by een boerenhut leidde; zy verzekerde hun daarby, dat zy in-dit hol volkomen zeker waren , zy moeften zich nu maar van haar naam bedienen, cn zich aan den boer toevertrouwen; zy zou nader by hen komen, en dan zouden zy famen overleggen, wat 'er  pretendent in enoeland in I746. 705" 'er met het meefte voordeel voor hun te doen was. Hierop namen zy op een aandoenlyke wyze van eikanderen affcheid. De drie ongelukkige vluchtelingen deeden wathun genaden was. Zy kwamen aan het hol, en vertrouwden zich, op naam van de Juffer, aan den boer. Dees arme kaerel bezorgde hen zo veel gemak alshemdoenlyk was, en bragt hun 't geen hy te eeten had, in het hol ; doch dit bcftond in niets anders dan wortelen, (legt toebereid moes, garftenbrood, wat gerookt rundvleesch , en een weinig brandewyn. Op deeze wyze verliepen 'er drie dagen, eer de Juffer by hen kwam en zonder dat de boer ergens eenig berigt van 1 kreeg. De Prins vreesde dat het hem hier, even in Stornawai met dc gebroeders maclean, gaan zou, en geraakte hierover ln zulk een wanhoop, dat hy, om eindelyk eens uit zyn fchrikkelyke ellende te komen, neill naar den Generaal campbell wilde zenden, om zich, op de best mogelykevoorwaarde,overtegeeven. Op het oogênblik dat hy dit wanhoopig befluit genomen had , kwam 'er een bode van Juffrouw macdonel by den boer aan, door wien zy hem berigt ligt geeven, dat zy zich op zekere beftemde plaats aan ftrand van het eiland Benbicule zouden laaten vinden; de boer moest zyne gasten zeggen, dat zy zo fpoedig als mogelyk was moeften afreizen, en hier toe een vaartuig gereed zouden vinden leggen. Dit fielden zy den vierden dag des morgens in het werk. Zy kwamen ter beftemde plaatze, doch vonden de Juffer niet, wacht* ten den gantichen dag op haar , en verfcholen zich des nachts in de bosfchen. 's Morgens wierden zy gewaar, dat 'er eenige foldaaten rondzwerfden , Zz 4 waar-  7o6 over de laatste onderneeming van den waarom zy zich in een moeras tusfchen het riet verbergden, daar zy tot aan de heupen in het water (tonden. De Prins en sullivan bleeven veele uuren lang in deeze treurigen toeftand, en neill ging intusfchen op weg om de Juffer optezoeken, die hy ook by den Heer clamonald vond, die in de nabuurfchap woonde. Zy verontfchuldigde zich,op eene voldoende wyze, wegens haar lang uitblyven, en beloofde hem,dat zy zich des avonds op zekere afgefproken plaats zonder tvvyfel zou laaten vinden. Deeze Juffer was wel gezind , en wilde den Prins redden , doch zich zelve niet ongelukkig maaken of haare Familie opofferen. De toenmaalige omftandighe. den waren ten uiterlfen hacbgelyk. Op he: eiland wachtte de vyand op vèffterking , het krielde 'er zelfs van fpions , en op de ontdekking van den Prins was een booge prys gefteld. Van de afgefproken famenkomst kwam weder niets door het aanlanden van twee Compagniön foldaaten. Hoe doornat de Prins ook was, moest hy toch den gantfchen nacht door gaan , om naar de andere zyde van het eiland te komen, 's Morgens wierden zy gewaar , dat 'er vier floepen of booten op de plaats, waar onze reizigers waren, lagen. Doch zy wilden niet weder de vlucht nemen, om zich niet te laaten zien , en leiden zich liever op hun buik tusfchen het hooge gras op het veld. Gemelyk over deeze ongemaklyke ligging, befloten zy het gevaar te trotfeeren, ên naar het huis van den Heer clamonald te gaan. Doch zy ontmoetten ras een menigte bedienden , die vol fchrik en angst de vlugt namen, en hun zeiden, dat hun Fleer, nevens zyne geheele Familie, in hechtenis was genomen, omdat zy als aanhangers van den hui-  pretendent in engeland in 1746. 707 huize Stuart befchuldigd wierden. Juffrouw macdonel was den avond te vooren vertrokken. Niets kon hen' neerflagtiger maaken dan dit bericht.- Nu fcheen het hen zedelyk onmogelyk uit het eiland te ontkomen, en nog meer van de eene plaats naar de andere teloopen zonder van honger te fterven: want geduurende de twee dagen van hun verblyf aldaar, hadden zy van niets dan van boschvruchten geleefd. neill ging van nieuws op ontdekkingen uit, en wel naar die plaats, welke Juffrouw macdonel tot haare famenkomst beftemd had. Hy trof een boer aan , die zich hield als of hy hout hakte ; doch daar hy niet eerst fpreeken wilde, ging hy voorby. Doch de boer was reeds onderrecht, hoe hy doen moest,-en vraagde den Kapitein wat hy zocht, neill gedroeg zich als of hy zeer vrolyk was, en antwoordde: Een mooi meisje. Zou het ook Juffrouw macdonell zyn? hernam de boer. Juist deeze, zeide neill. Als dat zo is, fprak de boer, zo ga met my, ik zal u by haar brengen; hy ontmoette ze hierop in een digt bosfehaadje , waar zy op hen wachtte. Zy zeide hem, dat zy aan de plaats , waar zy het laatst hadden willen byeenkomen, geweest was; doch na het geen den Heer clamonald bejegend was, had zy het voor zeker gehouden, dat zy verder gegaan en zich verftoken hadden; zy had zich hierop van deezen boer bediend, om dat geerte te doen wat hy reeds volbragt had. Vervolgens zeide zy,dat zy van hun drieën alleen den Prins kon redden, en wel onder dit beding, dat by zich als een vrouw verkleeden , en voor haar Kamerjuffer wilde uitgeeven ; zy had ook hier toe reeds een pak klederen by haar. Wat hun beiden andere» betrof, zo moeiten zy zich, om meerder zekerheids Zz y wil-  7©8 over de laatste onderneeming van den willen , van eikanderen fcheiden , opdat als de een het ongeluk had van betrapt te worden, de ander toch nog zo gelukkig kon zyn van zich te redden. Voor een van hen had zy een brief van aanbeveeling aan een vriend, éen edelman op het eiland Rofa, door wien hy misfchien naar Vrankryk kon komen. Gaat nu naar den Prins, vervolgde zy, en meld hem, wat ik in gereedheid hebbe; het is het eenigfte dat ik heb kunnen uitvinden om hem te redden. Ik zal hier uw antwoord afwachten. nüill had dit niet zo dra den Prins overgebragt, of hy floeg het beding, om zich als een vrouw teverkleeden, zo wel als zich van de anderen te fcheiden, af. De een na den ander wierp zich voor zyn voeten, en verzogt hem op het vriendelykfte, dit eenigfte middel , dat de Voorzienigheid tot zyn ronding aanbood, niet afteflaan ; wat hun betrof, zou even diezelfde Voorzienigheid ook voor hen zorgen. Hun bidden en fmeeken was zo dringend, dat hy zich moest overgeeven en met hen naar Juffrouw macdoivell ging. De Prins trok vrouwenkleederen aan ; sullivan kreeg brieven van aanbeveeling aan den Edelman; dees bezorgde een fchip , dat hem naar een der kusten van Vrankryk brengen moest, neill ging op goed fortuin, wierd gevangen naar het flot Edimburg gebragt, hier als een Fransch officier uitgewisfeld, en naar Vrankryk gezonden. Juffrouw macdonell bleef met haar nieuwe Kamerjuffer,, die zy betty noemde , alleen te rug, ging fcheep naar het eiland Skye, waar de Ridder archibald woonde , die in den oorlog onzydig gebleven was. De vyandelyke floepen , die toen op de zee kruisten, ontdekten hun vaartuig, doch Juffrouw mac- do-  pretendent in engeland in 1746. 700 donell wist de rnatroozen aantefpooren, dat zy uit al hun macht roeiden , opdat zy niet gevifiteerd zouden Worden. Dit deeden zy ook, en tegen den avond wierpen zy zich tusfchen de rotten, waar het vaartuig den nacht overbleef. Zo dra de dag begon aantebrceken , verzogt Juffrouw macdonell de matroozen dat zy haar,, benevens haare Kamerjuffer, aan land wilden zetten. Dit gefchiedde ook. Zy waren niet ver van bet flot, en gingen dus te voet heen. De Ridder was niet te huis , doch zyn Gemalin ontving haar met alle beleefdheid ; Juffrouw macdonell was een goede Vriendin van haar , en ontdekte haar het geheim. Nauwlyks waren zy vier dagen op dit flot geweest, toen eenige fpions den vyand mogelyk aangeduid hadden , dat 'er vreemdelingen waren aangekomen. Eer men op zyn hoede was , kwam 'er een detachement foldaaten om alles te doorzoeken en uittevorfchen. De Dames waren op de eerfte verdieping in een befloten kamer. Zy hoorden zeer onbefchoft de trap opkomen; doch betty, die aan dergelyk een geraas wel gewoon was, wierd in 'tminst niet onthutst, doch liep met een moed , die den Prins als aangebooren was, naar de deur,opende ze,en vroeg met een vrouwen {tem,wat men hebben wilde'? In een ouderdom van vyfentwintig jaaren, fchoon van gelaat, en door de beide Dames opgetooid , was het niet te verwonderen dat de foldaaten hier bedrogen wierden. Op een ruuwe wyze ftooten zy deeze fchoone Kamerjuffer te rug, en doorzochten, nadat zy hier niets dan deeze beide vrouwen'vonden, alle hoeken van het flot, en trokken weder af. De Heer kinsborough , een nabuurig edelman , kwam kort daarop hier aan; Juffrouw macdonell , die nog geheel ontfteld was, ont*  710 over de laatste onderneeming van den ontdekte hem het geheim , en ftelde he n deeze vermeende Kamerjuffer in handen; hy namze mede, doch kreeg twee dagen daaraan bericht, dat men een argwaan op de kleeding had. De Edelman gaf hem hierom een van zyne klederen en een degen, en hield het veel veiliger voor hem, als hy het eiland verliet. Zyn weldoenfter gaf hem een brief aan haaren vriend op het eiland Rofa , die sullivan naar Vrankryk had geholpen , en bezorgde ook een fchip voor hem. Hy kwam aldaar aan, gaf zynen brief over, en de Edelman, offchoon hy zich nooit als een aanhanger van den Prins openlyk verklaard had , ontving hem , als een man van eer, gelyk hy in de daad was, op een zeer minzaame wyze, dich gaf hem tevens te kennen, dat hy, wegens het gevaar , waarmede die geenen gedreigd wierden, welke den Prins een toevlucht verleend hadden, ten hoogften twee dagen kon verborgen blyven; echter dacht hy , dat men hem, naar de huisdoorzoeking by den Ridder arciiibald, niet op het eiland Skye zou zoeken , en raadde hem deswegens weer daarheen te gaan, en zyn toevlucht tot den ouden Lord kinon te nee. men, wiens 'flot aan het uiterfte einde van het eiland, regt tegen over het flot van den Ridder archibald was. In de omftandigheden, waarin de Prins zich toen bevond, was hy genoodzaakt den raad van anderen enkel en alleen te volgen. De Edelman liet een vaartuig komen en* beval de matroozen, opdat zy niet te weeten zouden komen waar de Prins heen ging, dat zy hem aan zekere plaats, die hy hen aanwees, aan land zouden zetten. Deeze plaats was nog 30 mylen van het flot van den ouden Lord afgelegen, die de Prins te voet moest afleggen. Op den weg ontmoette hem een edelman, die ook te voet ging, Dees zag hem ftyf aan, en vraagde hem of  pretendent in engeland in 17$6. 711 of hy Prins stuart ware? De Prins zeer verwonderd over zulk een vraag , antwoordde hem heel koel; Ja dat ben ik, greep tevens naar zyn degen, en was reeds gereed tot een tweegevegt , meer om zich te laaten doodfteeken dan om zelfs te kwetzen, opdat zyn lyden eens een einde zou hebben. „ Hou op Prins, zeide dees edelman, niemand kan meer uw vriend zyn dan ik; ik ben de Kapitein maclean , die het bloedbad by Culloden ontkomen is." Schoon deeze naam den Prins , naar het geen hem by de beide broeders maclean te Stornawai bejegend was, juist niet zeer aangenaam kon zyn , zo vertrouwde hy zich echter aan deezen, die van een andere Familie was , en zeide hem dat hy naar Lord kinon ging; waarop zy in gezelfchap te famen gingen. Digt' by het flot wachten zy den nacht af, om onbemerkt in 't flot te komen. Toen zy zich deeden kennen , ftond de oude Lord ten uiterften verbaasd, en wilde voor den Prins te voet vallen, doch konde wegens hoogen ouderdom zyn lichhaam niet meer buigen. Hy zeide hem, met traanen in de oogen, dat hy deezen nacht flegts by hem kon blyven, omdat de vyandelyke patrouilles geduurig hier rond zwerfdeu, en men reeds voor zeker gezegd had, dat hy op het eiland zich bevond. De eenigfte zekere plaats was Lochabar , en wel in den ftam van Morar, waar zich de dappere lochgarie nog met een troep Bergfchotten, die door zyn heldenmoed bezield waren, in de wapenen handhaafde. Dit bericht was voor den Prins zeer aangenaam, en hy befloot met maclean daar heen te gaan. De Lord liet een vaartuig in gereedheid houden, waarmede zy, met het aanbreeken van den dag, konden aftrekken, en zyne  712 over de laatste onderneemtng van den zyne getrouwde bedienden ftelde by in den nacht tot fchildwachten , om alle de toegangen tot het flot te bezetten. Deeze bragten hem kort hierop de tyding dat 'er een vyandelyk detachement op het flot aanrukte. De Prins had geen tyd om te ontvlieden ; maclean wilde uittrekken om den vyand te gemoet te gaan, met oogmerk om hem door list te bedriegen. De Prins wilde zyn vriend meer uit goedhartigheid dan overleg tegenhouden, want zy offerden zich allen tegeiykop. Doch maclean ontworftelde zyne armen en ging den vyand te gemoet. Hy wierd erkend en vastgehouden ; want hy hield zich, als of hy op niets anders bedagt was dan zyn leven te redden, en zeide tegen den kommandeerenden officier, dat hy hem, als hy voor zyn lyfsgenade wilde mftaan, naar het hol zou voeren, waar zich de ongelukkige Pruis stuart verfteeken had. Men beloofde hem meer dan hy begeerde,en hy bragt daarop den officier, met zyn detachement , op een geheel anderen weg, dan het vaartuig lag. De oude Lord nam deezen tyd waar, en bragt den Prins naar het fchip. Nadat hy hem had ingefcheept, en aan de andere zyde van het kanaal, dat een myl breed was, en het eiland van het Graaffchap Rosz fcheidde,had zien aankomen, keerde hy naar zyn flot te rug, en verwachtte als maclean gearrefteerd te worden. De officier en de foldaaten zagen zich bedrogen, en waren zo gebelgd op maclean, dat zy hem vermoorden wilden; zy lloegen en hoonden hem, en toen zy dit moede waren, bonden en fleepten zy hem naar het ,flot, en wilden den ouden Lord, wien zy tevens voor een medeplichtigen hielden, arreftecren. Beiden moesten nu naar Edimburg gebragt worden, doch de oude Lord  pretendent in engeland in I746. 71 $ Lord konde, daar hy van ouderdom en droefheid den geest gaf, niet mede gaan. maclean wierd dus alleen onder een goede escorte weggezonden. Op deeze wyze wierd de Prins gelukkig gered, hy flapte aan de overzyde van den oever des kanaals aan land in de bergkleeding , die hy van Lord kinon gekregen had , en wierd dieswegens niet bemerkt. Hy ging dus , zo fpoedig als mogelyk was , en bereikte den voet van het gebergte Morar, dat in het gantfche Koningryk het hoogfte en tevens het woefte is. Hy beklomze en ging van het eene grot naar het andere om zich te verfteeken , te flaapen , of weder krachten te verfamelen als zy hem begosten te begeeven, en leefde van niets dan van wilde vruchten,die beminde handen vielen. Zo kwam hy den iSden July te Lochabar aan. Dit ligt op den hoogften top van het gebergte. De wakkere lochgarie ontving hem met open armen; zyn troep foldaaten omringde den Prins, zagen hem als een wonder aan , en waren zo verheugd hem hy zich te hebben , dat zy met een luid gefchreeuw verzekerden, hem tot den laatften druppel bloeds te zullen verdeedigen. Welke aangenaame aandoeningen gevoelde de Prins na zo menigerlei afwisfelende gevaaren en ellenden; daar hy nu een lyfwacht had, weder gerust flaapen kon, goede fpyze hadde, en hier volkomen geneezen konde van de fchurft, waarvoor zyne weldoenfter, Juffrouw macdonel, hem een middel gegeven had! Nadat hy zyn gezondheid weder volkomen herfteld had , wist lochgarie hem verder geen vermaak aan te doen,dan met hem te gaan wandelen. Deeze braave officier was een oprecht man , die even eerlyk als dienstvaardig was. Hy had niets van die trouwlooze vleijery, waar door  7I4- over. de laatste onderneeming van den door de Vorften misleid worden , en was over 't geheel zulk een man, als de Vorften altyd by zich moes. ten hebben. Hy gebruikte nu den tyd, om zynen jongen gast te doen begrypen, hoe kwalyk zyn vader gehandeld had. dat hy in Lady invernesz zo veel vertrouwen gefteld had. Hy deed hem begrypen dat dit vertrouwen de eenigfte grond was van de zo ongeluk, kig gevallen keuze op Lord murray; daar hetwezenlyk gedrag van deezen man bewezen had , dat hy een monfter van ondankbaarheid, en een waardige bloedverwant van Milady invernesz was. ,, Reeds by het eerfte bericht van de toebereide infcheeping by Duinkerken, zeide hy, waren wy allen gereed, myn Prins, u te ontvangen. —- Wy hoorden het ongeluk , dat gy den sden Maart in den nacht door den ftorm geleeden hadt; wy waren daarover bedroefd , dtich zwegen en hoopten op beter tyden. Uw gelukkige aankomst van Vrankryk in July van 't voorige jaar , waar gy met een klein Fregat midden door de Engelfche Schepen zeilde , vervulde ons geheel en al met verwondering, en zelfs Engeland was niet minder daarover verbaasd dan wy. Kon 'er voor u en voor alle uwe trouwe aanhangers wel een gunltiger työltip bedagt worden? george was by uw aankomst in Hanover; cumbeliland was by Fontenoy geflagen, en hield zich toen in Vlaanderen op , om zyne fchade te herftellen. Byuw aankomst in hetKoningryk was'er niet anders nodig geweest dan het trompetmuziek van den top der bergen te laaten hooren,en ilegts een plaats te bepaalen, waar wy moeften famenkomen , dan waren wy allen daar te gelyk geweest. Ieder Bergfchot had zyn geweer en fabel, en dat was genoeg, Hebben onze voorvaderen den Romeinen het fpits geboden, wie zou  pretendent in engeland in I746. 713 zou ons kunnen wederflaan ? Het ware ons gemakkelyk gevallen, genoegzaam by den eerften inval, Engeland aan ons te onderwerpen. Want de Engelfchen .zelfs, een klein aantal flegtdenkende vaderlanders uitgenomen, ftrekten reeds hunne armen uit óm ons en u te ontfangen. Maar, myn Prins , verfchoon myn oprechtheid en myn billyk misnoegen, als ik u openhartig belyde, dat wy in u een Vorst dachten te vinden, die rechtmaatige aanfpraak op onze liefde en heldenmoed maaken kon j doch geenszins een Prins, die zich als een fchooljongen gedroeg , en , blindelings gehoorzamende, onder een afichuwlyken Pedant en den ondeugendften mensch der waereld ftond. Want zodanig een was george murray , die zich tot een Despoot over u en het leger opwierp." „ Waar toe dienden toch alle die uitroepingen en aangeflagen Manifesten ? Zy waren bekend, gy en uw degen moeften de eenigfte uitroepingen en Manifesten geweest zyn. Kan men zich wel iets belachgelyker voordellen, dan die fraaije oprechtingen van een Kanzelary, een Staatsraad en Parlement, die george mur'Ray te Edimburg, in het gezicht van den Generaal guest maakte, die nog Heer van het flot was^ en met zyn kanon ons allen had kunnen wegfchieten, wanneer hy mogelyk in zyn Jiart uw aanhanger niet geweest ware?" „ Schoon nu reeds de maand Augustus, zonder dat men iets in 't geringde had uitgevoerd, verlopen en September reeds voor handen was, waren wy echter nog zo gelukkig om den Generaal cope te Predonpans te flaan, en Engeland ftond ons dus nogV»pen." „ Doch, george murray deed al wat mogelyk was om u en ons in 't bederf te ftorten , gelyk hy dan ook historiek. II. D. Aaa on«  716 over de laatste onderneeming van den ongelukkig maar alte wel zyn doelwit bereikt heeft, Hoe ongerymd was het niet ons tegen het einde van November, en in het ruuwfta jaarfaifoen over deTwede te laaten trekken! Wy moeiten deezen befpotlyken weg door de Engelfche Provinciën afleggen , daar george en zyn aanhangers tyd hadden om zich tegen ons uitterustcn, nadat alle (tanden, uit een ftaatkundigen nooddwang, zich openlyk tegen ons verklaard hadden om ons in den grond te bederven , en nadat de Hertog van Cumberland met zyn Armee uit Vlaanderen te rug gekomen was." ,, Men kon niet wel een harfenfchimmiger hoopvoe. den, dan wanneer men daarop wilde rekenen dat Vrankryk in den ftaat, waarin het zich thands werkelyk bevindt, zynen broeder aan het hoofd van een legernaar Engeland zou zenden, om u by uw voornemen teonderfteunen. Vrankryk ziet dat het zich onbedacht in deezen oorlog heeft ingewikkeld, en zoekt nu niet anders dan 'er met eere weder uittekomen. Hoe dwaas dit ook gedacht ware, wilde het ons echter george murray, dien gy tot Lieutenant Generaal van de Armee en uwen Minifter had aangefteld , doen gelooven. In de Provinciën van Engeland, daar wy doortrokken, lachte men over dit denkbeeld, en over ons zelf, daar wy, behalven dat wy daar over misnoegd waren, nog het hartzeer beleven moeften, om het offer van een vervloekte herzenfehim te worden. Want daar wy gedwongen waren, uit vreeze voor Cumberland , uit Engeland te vluchten , [en aan alle plaatzen met fpot en fchande overlaaden wierden, was het klaar genoeg dat wy verloren en onze Familiën en goederen waren opgeofferd." „ Nu zyn wy verloren, Prins, gy en wy, en onze zucht  pretendent in engeland IN I746. Jl? zucht voor u maakt onze misdaad uit. Uw Minister george murray had een zo zwarte ziele, dat hy alle de brieven, die hy voor en na uwe aankomst vari uwe aanhangeren ontvangen had , zorgvuldig bewaard heeft; brieven, die hy , uit vooi Wichtigheid,ftaatkunde en plicht, noodzakelyk had moeten verbranden." „ Dit monlter liet zich uit vryen wille gevangen neemen , en toen hy, nevens de andere Lords , te Londen in de gevangenis zat, bood hy zich aan om het gantfche geheim van ons voorneemen te ontdekken, en alle brieven te overhandigen. Door deeze vervloekte verradery kreeg hy zyne vryheid en 100,000 pond Herring uit de verbeurdverklaarde goederen." „ In het gantfche wyduitgeftrekte Koningryk ziet men dagelyks niet dan by den kop vatten, in hechtenis neemen , adelyke goederen verbeurd verklaaren, en deeze nevens alle de huisraaden verkooperj. De vrouwen der officiers, zo wel als de gemeene foldaaten vrouwen, worden zonder mededogen in de gevangenis gefmeeten, en alle haare goederen verkogt. De aanzienlykfte Dames zyn als gemeene vrouwlieden behandeld geworden, en, behaiven de Herto^inne van Perth, die in het flot te Edimburg gevangen zit, wierden ook milady ogilvie, de vrouwen mackintosh , gordon en kinloch ,eer zy het voorzien konden, op haar flot gearrefteerd. Uwe weldoenfter , Juffrouw macdonell en Juffrouw de kinsborough die u zo edelmoedig hebben bygelfaan, zyn nog kortlings ook gearrefteerd. Lord kinon,reeds op weg naar den Tower in Londen, was zo gelukkig van zyn natuurlyken dood te fterven, en voor weinige dagen is de Kapitein maclean, die zich voor u opgeofferd heeft, naar Edimburg gevoerd en opgehangen." Aaa a ( „ Toen  718 OVER. de LAATSTE onderneeming VAN den Toen de Prins hoorde hoe het met Juffrouw macdonell , Juffrouw kinsborough en de Kapitein maclean was afgeloopen, kon hy zich naauwlyks van tranen onthouden. „ Lieve lochgarie , zeide hy, ik kan u onmogelyk de fmarte befchryven die ik lyde , als ik my het groote aantal braave lieden voorflelle, die zich om my en myner Familie wille ongelukkig gemaakt hebben. Als myn vader bedrogen is, heb ik 'er toch geen fchuli aan ; myn al te groote eerbied en gehoorzaamheid kan my onmogelyk als een misdaad worden aangereekend , en indien hiervan een flagtoffer moet zyn, ziet gy wel, dat ik 'er het voornaamftedeel van ben." sullivan was, door middel van den brief van aanbeveeling, die Juffrouw macdonell aan hem, op het eiland Rofa,had mede gegeeven, gelukkig naar Vrankryk gekomen. Nauwlyks was hy aan land geflapt, of hy ging in grooten yl naar Verfailles, om den Koning van het noodlot van den Prins bericht te geeven, en de plaats aanteduiden, waar hy nog mogelyk te vinden ware, als hy zo gelukkig geweest was om'er doortekomen. Terltond wierd 'er in de haven van Sr. Malo bevel gegeven, om twee Fregatten naar Schotland te zenden,waarop de Overfte waren, nevensverfcheiden Schotfche Officieren , die het beloop des lands aldaar kundig waren, mede fcheep gingen. Den tweeden September gingen zy onder zeil, namen hunnen vaart om Ierland heen, en kwamen te Lohnanough, waar de Overfte waren , nevens de Schotlanders aan land ftapten. Hier hoorden zy dat de Prins by zynen braaven lochgarie te Lochabar, dertig mylen'van zee was. Zy gin.  pretendent in engeland in I74Ö". JIQ gingen daar heen , vonden hem, en namen voor om zo fpoedig mogelyk de terug-reis aanteneemen. Het is onmogelyk de dankbaarheid en vriendfchap van den Prins, jegens zynen edelmoedigen lochgarie met woorden uittedrukken; hy wilde hemmedeneemen. „Verfchoon my, Prins, antwoordde deeze ecrlyke man, hoe groot ook de liefde is die ik voor u hebbe, zo weinig kan ik myn trouwe fchaare verlaaten, die uw befcherming geweest zyn, en, zo goed als ik, gereed waren om hun leven voor u opteofferen. Laat deeze gelegenheid toch niet voorbygaan, reis heen, en wees flegts op uw behoud bedagt." Deeze fcheiding kon niet zonder traanen gefchieden , zo min van de zyde des Prinfen, als van den kant van lochgarie en zyne trouwe foldaaten. Zestien dagen verliepen 'er om den Prins optezoeken en aan boord te brengen ; geduurende deezen tyd wierd 'er niet dan 's nagts van grot tot grot, van hol tot hol gegaan , om niet van de Engelfche party, die nog alle plaatfen rondfnuffelde, ontdekt te worden. Tot geluk voor de Fregatten ontflond 'er een ftorm , die de Engelfche Scheepen noodzaakte diep in zee te fteeken. 'Eenigen van des Prinfen aanhangers, die zich tot nu toe verfteeken hadden, wierden niet zo ras gewaar, dat 'er twee Fregatten waren aangeko. men, of zy gingen terftond naar ftrand, om zich te laaten infeheepen. De Prins had het genoegen hen hier aantetreffen, en zy gingen te famen met een zeer gunftigen wind onder zeil. Zy namen weder denzelfden weg om Ierland te rug, en kwamen den 19 September gelukkig te Roscoff, niet verre van MorlaixinP>n»tagne, alwaar de Prins aan land flapte. Dit was naauwlyks gefchied, of hy ging met de post Aaa 3 naar  7SO OVER DE LAATSTE ONDERNEEMING VAN DEN naar Parys; het hof was te Fontainebleau, waarheen hy zich begaf. De Koning, de Koningin, de gantfche Koninglyke Familie, de Prinfen, het gantfche Hof en de vreemde Gezanten ontvingen hem met eenen eerbied, die zyne buitengewoone lotgevallen verdienden. Hy wieri als de Prins van Walles bejegend, en hem wierd geld aangewezen om naar zyn ftand te leeven. Hy nam voor zich en zyn broeder den Hertog van york te Parys een huis, en bleef in deeze hoofdllad nog het overige van den jaare 1746 en het geheele jaar 1747. Vrankryk wenschte nu maar van gantfeher harte uit deezen ongelukkigen oorlog te komen, en 'er wierden Vredesonderhandelingen te Aaken aangevangen. Doch men merkte ras, dat het verblyf der beide broederen te Parys, of waar hen ook andersin dit ryk een plaats aangewezen mogt worden, een onoverwinlyke hinderpaal hier by zyn zoude. ja<~ob de derde kreeg hier tyding van, en wierd tevens geraden om zyn beide zoonen te huis te ontbieden. Hy liet hen dit zeggen. De Hertog van york gehoorzaamde terltond , doch zyn broeder kon nog niet vergeeten, dat hy aan de leiding van den trouwloozen george murray , Oom van Lady invernesz , was overgegeven geweest; hierom had hy vast belloten om , zo lang zyn vader leefde , nooit.naar Rome weder te keeren. Mettegetifhande deeze Lady en haare bloedverwant Lord dumbar bevel kreegen, om zich van het hof te verwyderen, en zy ook in de daad reeds naar Avignon vertrokken waren, zo was de Prins echter hiermede nog niet te vreden,en ftond veel eer op een audiëntie in perfoon by den Koning. De Marquis de puissieux , die toen Staatsminifler was , had zyn reden om dit niet intewilligen, Daar hy  pretendent in engeland in I746. 721 hy nu, niettegenftaande dit alles, nog geduurig te Parys: bleef, zo dreigde men hem met geweld te doen weggaan. Doch'hy bekreunde zich aan deeze dreigementen niet, want hy dacht, dat, daar hy eerst naar Vrankryk genodigd was, het zo ruchtbaar zou worden wanneer hy dit Koningryk verliet, dat 'er de gantfche waereld van gewaagde. De Vredesartikelen waren reeds ontworpen, zelfs reeds doorliet Congres onderteekend; in het negentiende Arti-' kei wierd weder herhaald, wat in het vyfde van de viervoudige Alliantie van 1718 reeds was bepaald geworden , dat namelyk geene van de overeenkomende Mogendheden den Prins uit den huize Stuart mogt herbergen. De Engelfche gyzelaars, die zich toen te Parys bevonden , wierden gewaar dat deeze jonge Prins dagelyks in gezelfchappcn , op opCnbaare wandelpartyen en in den Schouwburg kwam, en dachten uit dien hoofde dat men hem toegedaan bleef. Zy vielen hier over klagtig by den Marquis de puissieux, die hun verzekering gaf, dat men flegts naar de terugkomst van een naar Rome afgezonden Courier wachtte , wanneer men terltond zulke maatregelen zou in 't werk Hellen, waarmede zy zekerlyk genoegen zouden nemen. Zodra deeze Courier aangekomen was , kreeg de Graaf van maurepas last om met den Prins te fpree. ken; doch deeze bleef onveranderiyk by zyn befluit. Uit dien hoofde hield men den tienden December te Verfailles een Staatsraad, waarin befloten wierd, om zo wel hem, als zyne by zich hebbende Edellieden en gezamenlyke livereibedienden, te laaten arrefteeren. Hy moest naar het flot Vincennes , de Edellieden in de Bastilje , en de bedienden in de gevangenis gebragt , en Aaa 4 allen  722 over de laatste onderneeming van den allen die zich niet overgeevett wilden, of de party van den Prins zouden opvatten, afgemaakt worden. Ten zelfden dage ging de Prins des nademiddags in de Thuillerie wandelen, en ontfing daar een briefje van een onbekende band, waardoor hy berigt kreeg van 't geen 'er des avonds vóór de Opera met hem zou gefchieden. Doch hy floeg 'er geen acht op, omdat hy nog altyd in 't begrip ftond, dat het veel opzien zou maaken als hy Vrankryk verliet. Hy reed op den gewoonen tyd door de St. Honoriusftraat naar de Opera; hier hoorde hy niet luide ftemme roepen: Prins, gaa toch niet naar de Opera, men zal u aldaar arrefteeren! Doch hy ftoorde zich ook hier niet aan, en reed voort. Alle maatregelen waren reeds genomen om alle wanorde voortekomen. De wachten waren verdubbeld , en alle de ftraaten , die op den Schouwburg uitliepen, met wachten te voet en te paard bezet, en de Schildwachten voor de poorten hadden bevel om niemand uir de Opera te laaten. Wanneer nu alles zo verre in orde was,plaatfte zich de Majoor van de Franfche Garde, de Heer van vaudreuil , met een menigte Onderofficiers in gryze klederen, aan den ingang. Nauwlyks was de Prins uit den wagen geflapt, of de Majoor trad naar hem toe met deeze woorden: Prins, ik arrefteer u op bevel des Konings , en tevens namen de Officieren in gryze klederen den Prins by den arm, en leiden hem door een langen gang in een der Huizen in de Cul de fac^ waar ook een toegang tot het tooneel is. De twee Edellieden, die hy by zich had, gaven, op het eerfte woord van dit bevel, hunne degens over; zyne livereibedienden lieten zich 'in hechtenis brengen , gelyk de Edellieden naar de Bastilje, waar de Gouverneur laat had om ze met welvoegelykheid te behandelen. Toen  pretendent in engeland in 1746. 7&5 Toen nu de Prins in deezen langen gang van het huis door een menigte Onderofficieren omgeven was, trad de Majoor van vaudrjeuil zelfs te voorfchyn, en bond den Prins handen en voeten, doch niet met touwen , maar met tien el Karmozyn lint , dat hy hiertoe medegebragt had. De Prins zeide hierop: „ Gy doet nu iets, dat voor een Officier niet wel past, maar „ zeer laag en vernederende is;" doch de Majoor deed als of hy niet hoorde. Toen hy nu zo gezwachteld was, gelyk men een kind pleegt te bakeren, wierd hy, als een dood lichhaam, door vier Onderofficieren in een koets gedragen, in welke de Overfte van tiet Garderegiment, de Hertog van biron zat. De Prins wierd nevens hem geplaatst , en tegen hem over zaten de Majoor vaudreuil en een ander Officier. Hier vraagde de Prins heel koel ; „. Wat wilt gy met my doen ? „ wilt gy my naar Hanover brengen en daar verkoo„ pen?" De Marquis de chatelet was Gouverneur van Vincennes, en ken'e en beminde den Prins, en wierd ook weder van hem bemind. Zo als zy aan 't flot kwamen , wierden de bruggen nedergelaaten en terttond achter hen weder opgehaald. Zo als de Prins den Marquis de chatelet - zag , zeide hy met een minzaam en getroffen gelaat: „ Ik wilde u wel omarmen, maar „ gy ziet dat ik niet by u komen kan; kom gy by „ my, myn vriend!" De Marquis zag dat de Prins ge. bonden was, gaf een kreet van afgryzen en zeide: God, wat zie ik! hierop liep hy naar hem toe, en ontbond hem zelfs met beevende handen , wierp zich voor zyn voeten, befproeide ze met zyn traanen en zeide; dat is de ongelukkigftë dag mynes levens! waarop de Prins op de zagtftc wyze antwoordde: „ Ik zal nooit den Aaa 5 „ vriend  724 OVER DE LAATSTE ONDERNEEMING VAN DEN ,, vriend met den Gouverneur verwisfelen, doe , wat ,, uw ambt vordert." Toen de Marquis hem te kennen gaf, dat hy bevel gekregen had, om hem boven in den tooren optefluiten, zeide de Prins verder niets dan,,, Ach myn Heer!" Hy klom eenige vyfrig trappen in de hoogte naar de kamer, die hy moest inneemen. Alle de meubelen, die daar waren , beftonden in een matten ffoel, en een liegt bed. By het eerfte gezicht van deeze kamer zeide de Prins: „ Het is niet prachtig." Daar hy alle vier de muuren met allerlei teekens bedekt zag, vraagde hy, wat dit te beduiden had? Dit is het werk van een Prielier die hier lang gezeten heeft, antwoordde de Gouverneur. In deeze ellendige wooning moest de Prins zeven dagen en zeven nachten blyven. Dir was hem fmartelyker dan alle verdrietlykheden die hy in Schotland had uitgedaan, want daar had hy zich ten minden, gelyk hy zeiue, al was hy ook als het wild gepagd geworden , zich als het wild kunnen redden. Het in hechtenis neeu.en van den Prins vóór de Opera had zich terftond door gantsch Parys verfpreid, want die geenen, welke 'er reeds ingegaan waren, kwamen 'er terdond weder uit. De volgende dag fcheen een dag van openbaare droefheid. De Prins wierd in 't algemeen bemind , want men was aangedaan over zyn ongelukkig noodlot; hy was vry willig naar Vrankryk uitgenodigd, en men hield hem deeze befcherming waardig. 'Er was geen een huis te vinden, of ieder was 'er bedroefd en gémelyk over de wyze waarop men met hem gehandeld had; men weende, en dacht dat hier door de eer des Konings, der natie in 't algemeen, en van ieder op zich zelve gekrenkt was. Den I7den  pretendent in engeland in I746. 725 I7den December kwam 'er een Kapitein met een Detachement Muskettiers naar Vincennes, de Prins wierd uit zyn kamer gelaten en in een koets gezet, en tot aan deeze zyde van den brug Beauvoifm , die Vrankryk van de Sardinifche Staaten fcheidt, gebragt. Op deeze wyze ftond by nu hier geheel verlaaten, alleen, zonder gezelfchapsheeren en zonder bediening; tot geluk was hy niet verre van Chambery, waar hy dan ook, zonder eenige ftaatzie, als een Edelman die te voet van zyn landgoed gaat, heenging. Vervolgens ging hy naar Aviguon , waar hem de Pauszelyke Vicelegaat aquaviva opnam, en op kosten der Pauszelyke kamer onderhoud verfchafte. Ik was toen in de nabuuifchap. Zo ras ik de aankomst van den Prins te Avignon vernam, ging ik ylings naar hem toe, en hield hem gezelfchap, tot dat de Infant don Philip , met wien hy naar Italië gaan zou, aldaar aankwam. Beide Printen betoonden een gelyk verlangen om elkauderen te zien. Doch den Infant pastte het niet wel den eerften ftap hierin te doen, en de andere was nog te zeer verbitterd tegen het huis van Bourbon. ■ Toen ik by den Vicelegaat ter maaltyd was, wierd hier geduurig van dit wederzyds verlangen der beide Prinfen, en van de ongemakkelyke gelegenheid, waar in zy met betrekking tot elkauderen (tonden, gefprooken. Men deed verfcheiden voorflagen , om de beide Prinfen te vreede te ftellen. Ik was van gedagte, dat het eeniglte gevoeglyklte middel was, dat de Vicelegaat een gemaskerd Ball zou geeven, en dat, geduurende deeze verlustiging, een heimlykedeur van de kamer , die digt aan de Danszaal was , geopend moest worden; hiervan moeften de beide Prinfen vooraf berigt krygen , en dan gemaskerd daar heen gaan, en geheel vry  "72.6 OVER. DEN PRETENDENT IN ENGELAND. vry naar hun welgevallen , hunne maskers afligten. Deeze voorflag vond goedkeuring; beide Prinfen namen ze aan. Het Ball nam een aanvang, en beiden maakten zy zich , geduurende het dansfen, heimelyk uit het gezelfchap weg , gingen in de kamer die nevens de Danszaal was, zagen elkander te gelyker tyd aan, en zeiden : Gy houdt veel van dansfen , wy zullen met eikanderen dansfen. De Edellieden van den Prins waren nog niet uit Parys aangekomen; ik gaf dit den Infant te kennen , die niet alleen goedkeurde, maar my zelfs beval, dat ik by Prins eduard zou blyven. Na dc aankomst van de Edellieden ging ik, volgens myn order, weder heen (*). Een gedeelte van het geen ik hier verhaald heb, heb ik van den Prins zelf , geduurende myn verblyf by hem, gehoord, en het overige heb ik uit menigvuldige gefprekken met zyne Edellieden. (*) De Prins dorst ook niet langer in Avignon blyven, waar hem de Paus liet aanzeggen, dat hy gedwongen was om hem te bannen , en zich zynentvvegen in geen gefchil met het Franfche Hof kon inlaaten , en dat hy dus, indien hy niet goedfchiks wilde vertrekken, genoodzaakt zou zyn, hem op dezelfde wyze, als te Parys gefchied was, te laaten wegbrengen. Z. Mercure Hifi. & Pol. de 1749. Mars p. 242. IV. AL-  IV. ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK.   729 BESCHOUWING van eenige S C HOONHEDEN, i n Dl E. YOUNGS NACHTGEDACHTEN. Tweede Verhandeling. 'J^en bewyze dat 'er by onzen Schryver dichterlyke Schoonheden van verfcheide foort te vinden waren, bragtenAvydezelven in eene voorige Verhandeling tot zekere klasfen; by voorbeeld: weluitgewerkte metafora, juifte gelykenisfen, fraaije fchilderingen , treffende gedachten , fterke tegenftellingen, zwierige befchryvingen , krachtige fpreuken, en wat dies meer is» Wy gaven ook, in die rangfchikking , van elk derzelven eenige voorbeelden. Zonder ons thans aan zulk eene ftipte orde te bepaalen, zullen wy liever de eene en andere plaats, naar ze ons in de handen vielen, op dezelfde wyze befchouwen, en die door zodanige aanmerkingen, als ons het nuttigfte en aangenaamfte voorkomen , zoeken te verlevendigen. Brag«  73«> over. eenige schoonheden Bragten wy in ons voorig Vertoog eenige (taaltjes te berde, van min of meer uitvoerige metafora en gelykenisfen, waarvan wy toen de byzondere eigenfchappen en fraaiheden, zo verre het met ons oogmerk overeenkwam , verklaarden en ontwikkelden ; | wy zyn toen, echter met opzet, voorbygegaan het onderzoek wegens bet gebruiken van metafora, by wyze van famenfehakeling , of opeenftapeling ; een gebruik, by de beste Schryvers van oude en laatere tyden , zo in rym als profa, niet ongewoon. Het zal wel der moeite waardig weezen hiervan iets , met betrekking tot onzen Dichter , by te brengen. Wanneer hy dit leven befchouwt als een ftaat van voorbereiding tot dat volmaakte leven, waarop wy allen mogen Wachten, zegt by : (*) Hier is de uitbottende knop van het be,, ftaan; de aanbreekende dageraad; het eerfte fchemer,, licht van onzen dag: hier is het voorpoortaal. Het „ fchouwtooneel des levens is nog gefloten, en de dood, „ de fterke dood alleen, kan den wigtigen fluitboom „ opheffen , dit groove beletfel van klei wegruimen, ,, en ons, onvoldraagen vruchten van beftaanlykheid , in vryheid ftellen. Hy, die naar het licht nog niet „ verlangt; de toekomende vrucht, die nog in baaren Vader flaapt, is maar weinig verder van het daadelyke „ leven dan wy. Zo lang moeten wy onvoldragen „ vruchten biyven, tot dat wy de vliezen , het gind„ fche omringend azuur bekleedfel, doorbreeken, en ,, tot het leven ontfpringen: tot het leven der Goden, ,, (Ó zielverrukkend denkbeeki!} en der menfchen.'' Men beige zich hier niet aan de uitdrukking: tot het leven der Goden. Wy weeten dat het met, de taal der Poë- (*) I. D. bl. i(5.  in soungs nachtgedachten. 73I Poëzy zeer wel overeenkomt, de engelen en zalige geesten, Goden te noemen. De heilige Dichtkunst zeive levert hiervan onwraakbaare voorbeelden. Buigt u voor hem neder alle gy Goden! zegt David (*); het welk door een' verlichten Apostel van de engelen verklaard wordt (f). Vreemder is de gelykenis , ontleend van een onvoldragen vrucht, van een embryo, die eerlang „de vliezen (volgens de Nederduitfche vertaaling) „ het gindfche omringend azuur bekleedfel zal door„ breeken." In het Engelsch ftaat: TUI we hurst the fhell, Ton ambient azure fhell. Dit fhell, zien wy , betekent hier de fchaal, de buitenfte korst van het ei. Hierom heefc de Heer ebert , azure fhell vertaald door: wolkenfchaal. Dit moge on minder behaagen ; doch men wyte dit niet aan den Vertaaler, maar aan zyne Landtaal. Het woord fchaal heeft, zo wel in het Engelsch als by ons , een te laage betekenis, om in een zwierige gelykenis te kunnen dienen: maar het laage, het platte van dit beeld, door dit naamwoord veröirzaakt, heeft de Heer young, in zekeren opzichte, weggenomen en veredeld, door 'er het by woord azuur mede te vereenigen, en dit wel, als met den vinger wyzende, op de gindfche omringende azuure fchaal, of korst; dien blaauwen hemel, welke ons van alle kanten omringt. De Engelfche Dichter kende den voorgefchreven regel van horatius , dat ook een laag woord, uit den gewoonen ftyl, fraai enpoëe- tiscb (*) Pf. XCVII. vs. 7. (f) Hebr. I. vs. 6. sesc h, lett. II, D. Bbb  73» over eenige schoonheden tisch wordt, wanneer het,door een gelukkig verband, als in een nieuw licht verfchynt: Dixeris egregie, notum f callida verbum Reddiderit junctura novum. Ars Poet. 47, 48. Hierom hindert dit ook niet by ons. Maar, gefteld eens, wy hadden het woord azuur niet; hoe zouden wy het denkbeeld uitdrukken? en dit is juist het geval in het Hoogduitsch , waarin dit woord of geheel niet, of maar zeer weinig bekend is. De Nederduitfche vertaaling echter: „ tot dat wy de vliezen, het „ gindfche omringend azuur bekleedfel doorbreeken, en „ tot het leven ontfpringen fchynt daarenboven niet ongefchikt, zo wel om alle platheid van uitdrukking te vermyden , als om het bedoelde beeld duidelyk , en met de verëischte omzichtigheid voor te ftellen. Doch dit is het eigenlyk niet, waartoe wy deeze plaats bybragten. Wy fpraken van een aanëenfchakeling van metafora. Zo heet het in het begin: „ Hier is de uit„ bottende knop; de aanbreekende dageraad; het eer„ fte fchemerlicht ; het voorpoortaal.'* Dat zulk een opeenftapeling van metafora geoorloofd is, zal niemand ligt tegenfpreeken. Waarom ? Dewyl de Dichtkunst, wanneer zy geen enkel denkbeeld vinden kan , het welk genoegzaam overeenkomt met haare begrippen, dan haar toevlucht neemt tot een verdubbeling van gelykenisfen, om dus het ondervonden gebrek te vervullen, volgens een verftandige en bekende aanmerking van den beroemden pope. Hier, immers, is het Hechts een appofttie, een herhaaling van het zelfde onderwerp, met andere benaamingen, in dien zin gelyk Da- vid  IN YOUNGS NACHTGEDACHTEN. 735 vid zegt : (*) „ De Heere is myn fteenrots , myn „ borch , myn uithelper , myn God, myn rots, op welke ik my betrouw , myn fchild, en de hoorn „ myn heils; myn hoog vertrek." Men vindt dit in de Voorrede voor de Nederduitfche vertaaling breeder betoogd. Tot de voorbeelden van deeze foort, behoort mede het volgende van onzen Dichter, daar hy de hoop,en haare zegenryke uitwerkfelen voor het menschdom, in deezervoegen befchryft : (f) „ De hoop is het, die, ,, gelyk een hartfterkend middel, krachtig, zonder te „ befchadigen, des menfchen ziel opwakkert en tevens „ ftilt, en hem zyne geneugten niet ten koste zyner ,, wysheid doet verkrygen. Zy is alles wat onze te„ genwoordige ftaat veiliglyk kan verdraagen; gezond„ heid voor het ligchaam , fterkte voor de ziel; een „ getemperd vermaak ; een reine wellust, malsch en „ aangenaam , gelyk den bevalligen avond in den zo,, mer; des menfchen overvloeijende beker van genoe„ gen; zyn paradys op deeze waereld." Deeze figuur, echter, verandert eenigzins van gedaante , wanneer ieder beeld meer wordt uitgewerkt , wanneer het niet meer een bloote optelling is , maar eerder een toepasfing van verfcheide gelykenisfen op één en het zelfde onderwerp. Laat het een voorbeeld uit onzen Schryver ophelderen. De redenen onderzoekende, waarom de mensch zo ongaarne aan den dood denkt; waarom hy alle befpiegelingen by het graf zo zorgvuldig vermydt en fchuuwt, vraagt (*) Pf. XVIII. vs. 3. (+) III D* bl. 158. Bbb s  734 OVER EENIGE SCHOONHEDEN vraagt hy : (*) „ Wat is de oirzaak , wat toch de „ wonderbaare oirzaak van dit geheimzinnig kwaad? — „ Heeft ook het leven zyne geneugten zo digt op el„ kanderen gezaaid, dat 'er geene enkele zorg kan tus„ fchen opgroeijen ? Of wordt hét leven door zulk een' „ ftoet van zorgen omfingeld , dat de gedachten door ,, dien zwerm niet kunnen heendringen V Of fluipt de „ tyd zo zachtelyk op wollen zooien aan , dat zyn ,, komst de zorgeloosheid niet in haar gouden droo,, men ftoort ? " Het zy my geoorloofd , op deeze plaats één of twee aanmerkingen te maaken. De eerfte vraag : ,, Heeft ook het leven zyne ge,, neugten zo digt op eikanderen gezaaid, dat 'er gee„ ne enkele zorg kan tusfchen opgroeijen?" zou, mogelyk minder woordelyk , maar ruim zo na aan het denkbeeld van den Engelfchen Dichter kunnen vertaald worden : Zyn ook de geneugten des levens zo digt of' cengepakt , dat wy tusfchen dezelven voor geen enkele zorg een plaats kunnen vindend (dat wy 'er niet een enkele zorg tusfchen kunnen infchuiven ?) En dan, zien wy, dat de gedachte nog ryker, nog van een uit-geftrekter zin is. Maar , ten tweeden , de vraag: „ fluipt ook de tyd zo zacht op wollen zooien aan, dat zyn komst de zorgeloosheid niet in haar gouden „ droomen ftoort?" deeze vraag is, in het oirfprongkelyke, uitgedrukt op een wyze, die, in onze taal, onnavolgbaar is. Is it, that Time fteals on with dow* ny feetl Dit fteals on, betekent juist dat heimelyk naderen van een' dief, dat fteelswyze influipen, dat wy nog wel eens, in den ontkennenden zin, in onze taal gebruiken , voor : zich aan ons oog onttrekken, ont- ftee- (*) II D. bl. 154.  in youngs nachtgedachten. 735 fteelen: en dan dit: fleah on with downy feet; letterlyk: op donze voeten; waarvoor men zich in 't Neder* duitsch bediend heeft van een equivalent in onze taal, by goede Dichters niet onbekend : op wollen zooien of fchoenen. Zo zegt by voorbeeld poot: Eer de beevende ouderdom, Die al ftil op wollen fchoenen Aanfluipt, onze jeugd verbyt. Doch dit donze voeten (voeten zo zacht, zo week als zwaanenpluimen) is een ftoute navolging der Ouden, waarvoor de vryheid der Engelfche taal zeer gefchikt is, gelyk dit onder anderen, door den Heer ebert, met een plaats in den vyftienden Lierzang van theocritus wordt opgehelderd. Doch , om weder te keercn tot ons oogmerk by het aannaaien deezer plaats: Ook dit gebruik van opeengeftapelde gelykenisfen, ontleend van een akker, van een lyfwacht, vaneen/pion; fchynt zeer wel geoorloofd , althans niet minder dan een diergelyke trits van gelykenisfen, door vondel gebezigd in zyn Joannes den Boetgezant. Hoe kan men zeggen, dat hy rust, die doorgaans werkt ? De waterdrop wint traag, nog wint ze op fteenenyzer: De fchaduw gaat haar' gang rondom den zonnewyzer: De fterren fpoeden weg en niemand merkt de vaart. Tot deeze klasfe kunnen wy ook brengen de volgende plaats van Dr. young , over de verheven waarde der menfchelyke ziel (*). „ De groote waarde der „ ziel is de fleutel, welke de geheimen der Schepping , ontfluit, en de waare oirzaaken van alle Godlyke „ ban. (*j III D. bl. 411. Bbb 3  736" OVER. EENIGE SCHOONHEDEN „ handelingen bloot legt. Die waarde is de keten, „ welke de zichtbaare overeenkomst der eeuwen on„ derhoudt, en haare afgelegenfte tydperken in één en „ het zelfde zalig einde vereenigt. Zy is de groote „ fpil, waar op zich alle omwentelingen der natuurly. „ ke , burgerlyke en Godsdienftige waereld beweeg„ den." Men ziet, dit is weder een herhaalde voorHelling van de waarde der menfchelyke ziel, onder het beeld van een fleutel , van een keten , van een fpil; en men zal, by een naauwkeurig onderzoek van deeze en diergelyke proeven , wel willen toegeeven, dat het ryke vernuft van onzen Dichter, hierin op eenverwonderenswaardige wyze uitblinkt, en dat de aanmerking van zeker voortreffelyk Oordeelkundige niet te verwerpen is, die het byzondere, het karakterifeerende der denkwyze van den Heere young, voornamelyk daaYïn (lelt, dat hy zeer veele overeenkomften, betrekkingen , en vermaagfchapte hoedanigheden, in één en hetzelfde voorwerp waarneemt, en dus hetzelve op éénmaal , als van verfcheide kanten te gelyk befchouwt; waaruit dan, natuurlykerwyze, die menigte van nieuwe en echter gegronde famenvoegingen zo wel, als een ongelooflyke rykdom van de gelukkigfte, vreemdfte en ftoutfte metafora moet ontftaan. Maar, zal men zeggen : hoe ligt ontaart niet zulk een rykdom in verkwisting? hoe ligt is het mogelyk, dat door zulk een opeenftapeling van gelykenisfen en metafora, een verwarring van denkbeelden geboren wordt, dat zy in elkanderen loopen, en op die wyze meer duisterheid dan licht over het bedoelde onderwerp verfpreiden ? Men moet het erkennen, zo ergens, loopt zekerlyk hier het welig vernuft van een' Dichter meest gevaar uit het fpoor te giyden. Een gezond oordeel, dat hier altoos op  IN JOUNGS NAGTGEDAGTEN. 1$J op de wacht ftaat, is het eenige middel om alle aft. dwaaling voortekomen. En van deezen kant heeft de Heer young uitmuntende verdienften. Ook dan, wanneer 'er , by den eerften opflag, zulk een verwarring fchynt te duchten; wanneer verfcheide metafjra als in eikanderen fchynen te loopen ; vindt men echter, by. een nadere ontwikkeling, dat een fchiftend oordeel alles heeft afgemeeten; dat de Dichter, als Dichter, (en die betrekking gelieft men wel in het oog te houden) zich ten vollen laat verdedigen. Men toetfe dit, by voorbeeld, aan zyn befchryving van de Hoop, III Deel bladz. 158. van de Eerzucht, bladz. 157. en elders, en men zal met een weinig napeinzen onze aanmerking in allen opzichte zien bevestigd. Laat ons thans, iets van eene andere foort van Dichterlyke Schoonheden bybrengen. Fraaije Schilderingen , die over het geheel ftout getekend zyn, en in de hoofdfiguuren, door een krachtig en aangenaam koloriet, onze oogen trekken, doen,inzonderheid daar met woorden mag gefchilderd worden, een treffelyke werking. Wy hebben te vooren reeds aangemerkt, dat onze Dichter hierin niet alleen uitmuntte, maar ook, fomtyds, door de eene en andere fatirieke trek, voor geen' hogarth behoefde te wyken. Men zie, by voorbeeld , de volgende fchets ! Het oogmerk is om die foort van beuzelachtige , van verwyfde zielen, klein en belagchelyk te maaken , en hen, ware het mogelyk, tot nagedachten te brengen; zulke zielen, waarbygeen fonds van kunde, hoe genaamd, te vinden is; wier aardfche zaligheid beftaat in het najaagen van zotte pronkery, redelooze verkwisting en kinderachtig tydverdryf; wezens, gelyk wy, helaas! maar alte veel in den kring der zogenaamde groote waereld zien rond Bbb 4 hup-  73$ OVER EENICE SCHOONHEDEN huppelen; wezens die wy allen kennen; Petitmaitres, die zichzelven , buiten de oefeningen van het galante leven, allerysfelykst verveelêh. De Dichter fpreekt henzeiven aan. (*) ,, Gy weeke zoonen der weelde, die, „ voor uzelven onverdraaglykst,nietsverdraagen kunt; „ voor welken de roos in den winter moet bloeijen, „ en de zon, in het teken van den leeuw , met ge„ maatigder ftraalen fchynen ; voor welken de zacht„ blaazende zefirs nog zachter moeten blaazen, of van „ u beftraft worden; voor welken andere waerelddee„ len zangen , geuren, fliufen, drachten, begrippen, 3, allen vreemde voortbrengfels , moeten leveren! —,, gy , die elk oogênblik zonder vermaak uitkryt als „ eene ondraagelyke ellende voor den zwakken mensch! „ gy die met drift fchreeuwt om kinderbellen, waarop ,, uwe zinnen kunnen zeveren; om ratels en fimiste„ ryen van allerhande foort; om geduurige verwisfeling ., van zotheden en ververfchingen van vreugd, om dus „ uwe lyders de verdrietelyke lengte van eenen korten „ winterfchen dag door te Ileepen : fpreekt! ("en nu komt een der hartgrievendfte vraagen voor zulke beuzelachtige wezens;) — ,, fpreekt! hoe zult gy een' eeuwigen nacht uitharden, alwaar zulke middelen u „ ontbreeken?" In deeze aanfpraak zyn een menigte van byzondere fchoonheden, die onze oplettendheid niet kunnen ontfiippen. Welk een fterke fchildering, by voorbeeld, van menfchen voor welken de roozen in den wint er moeien bloeijen! Een verregaande weelde, zal men zeggen; die echter by de dartele oudheid niet onbekend was; die ook de berisping der Wysgeeren en Dichteren niet ont- P I D. bl. 91.  in y 0 u n g s nachtgedachten. 739 ontwyken kon. horatius zelf, een man die van een ruime vrolykheid geen afgryzen had , horatius zelf rekende het tot de wraakbaare overdaad der Ooftcrlingen , en verhoedt het zyn flaaven om de laate roozen voor den disch zyns Meefters op te zoeken. Mitte feclari rofa quo locorum Sera moretur. (Carm. I. Od. 38) horatius zelf berispte, op deeze wyze, die wellustige zielen , die , om hun vermaaken ten top te voeren , den loop der faizoenen een andere richting wilden geeven ,. en als de wetten der natuur trotfeeren , gelyk pacatus hen te recht befchryft : Delicati lilt, et flitentes parum fe lautos putabant, nifi luxuria vertisfet annum , nifi hiberntz poculis rofie innatasfent. Die enkele beeld echter, van de oudheid ontleend , en waarvan ook seneca, in zyn brieven, gebruik maakte , was n;et genoeg tot het oogmerk van onzen Dichter : hy voegt 'er nog een ander by , het welk de «grillige begeerte dier verwyftie zielen nog belagchclyker maakt. Foor hen (zegt hy) moet ook de zon, in het teken van den Leeuw, met gemaatigder firaalen fchynen. Aanmerklyk is de uitdrukking in het Engelsch : tor whom the Sun must put on a brighter beam in Leo. (voor welken de zon een helderer ftraal moet aanneemen.) A brighter beam. Bright betekent, in het algemeen , by de beste Schryvers , blinkend, fchitterend, luisterryk, vol van licht: en dit heeft zekerlyk den kundigen Heere ebert aanleiding gegeeven ©m het, in 't Hoogduitsch, te vertaaien, door vuurig. (voor welken de zon, in den leeuw, een vuuriger firaai moet aanneemen) en dan zou het, in deezen fterkften Bbb 5 zin  OVER EENI6.E SCHOONHEDEN zin van het woord bright, voldoen aan het karakter van menfchen die nooit met de natuur te vreden zyn; voor welken de koude van den winter niet koud genoeg , de hitte van den zomer niet heet genoeg is; voor welken de ftraalen van de zon, in de warmtte dagen van July of Augustus, nog te weinig krachts bezitten. Maar, zou dit wel het waare oogmerk, van den Dichter weezen? Zouden zyn gemakkelyke, zyn vertederde Petitsmaitres wel, in die heete dagen, naar nog grooter hette verlangen? Ons, komt het, tot nog toe, waarfchynelyker voor, dat de Heer young het woord bright hier in een minder algemeene betekenis gebezigd heeft, en wel als afkomflig van het werkwoord Brigh* ten, als een aétivum, voor: verkwikken, vervro!yken% aangenaam maaken; in welken zin het zeer dikwyls, onder anderen, by milton voorkomt: en dan zou het (gelyk de Nederduitfche vertaaling zegt: dat voor hen de zon, in deeze heete dagen, met gemaatigder ftraalen moet fchynen,) beter voldoen aan het karakter van zodanige menfchen, die hier minder gefchetst worden om bun bedilzucht, dan wel om hun Sabyritifche gemakkelykheid aan den dag te leggen. Van dien aart, en rot het zelfde oogmerk dienende , is ook het volgende beeid: voor welken de zachtblaazende zeftrs nog zachter moeten blaazen, of van hen beftraft worden. Hier is, in het oirfprongklyke, weder het zeldzaam byvoegelyk naamwoord the filky-foft Favonius; (de zyde-zachte zefir.) en die zyde-zachte zefir, zegt de Dichter, moet voor hen nog zachter blaazen, nog zachter ademen, or be chid: misfchien zou men het kunnen vertaaien: of dulden dat zy beknord , bekeevent toegegraauwd worde. •— Nu volgen 'er, in het Engelsch twee regels, die my altoos ongemeen behaagd hebben. ,, Andere „ wae-  in youngs nachtgedachten. 74I „ waerelddeelen, of waerelden (zegt hy) moeten voor „ hen een menigte van vreemde voorcbrengfels opleve„ ren?" En welke vreemde voortbrengfels? Geuren, fauzen, zangen, dragten en begrippen. And other worlds [end Odoursy Sawce, and Song, And Robes, and Notions, frantd in foreign Looms. Het is een gegronde aanmerking, dat onze Dichter niet zelden beelden by eikanderen plaatst, die, juist door die famenftelling , te meerder onze oplettendheid tot zich trekken; beelden , die zich moeten verwonderen, hoe zy in elkanders gezelfchap komen. Hier vinden wy weder zulk een byzondere groep. En hoe aardig is zelfs de keuze der benaamingen! Odours ,fawce and fong; benaamingen, dunkt my , die den ftempel van haar Vaderland met zich brengen. Les odeurs, les fauces, les chanfons! het is of men ze riekt, en proeft, en hoort- En dan nog het rechte fatyrieke, dat 'er in de famentrekking gelegen is, het welk alleen door de enkele aanwyzing: allen vreemde voortbrengfels, in de Nederduitfche vertaaling is uitgedrukt, maar, onnavolgelyk fraai gevonden wordt in het Engelsch : frani'd in foreign Looms; letterlyk: allen gemaakt, gevormd, op vreemde weefgetouwen, 't Is, wil hy zeggen, alles vreemde fabriek: fcheering en inflag van alle die be grippen, en dragten, en geuren, en fauzen, en zan* gen , is louter uitlandfche weelde en zotterny. En, eindelyk , hoe belagchelyk, hoe verachtelyk, moeten ons deeze domme najaagers der vermaaken niet voorkomen , onder die metaforifche affchilderingen, waarvan de Dichter zich vervolgens bedient! „Zy fchreeu„ wen (zegt hy) met drift om kinderbellen, waarop m . 1 „ hun  7+2 OVER EENIGE SCHOONHEDEN „ hun zinnen kunnen zeveren; om ratels en fuuisteryen „ van allerhande foort, om geduurige verwisfeling van ,, zotheden,en ververfchingen van vreugd." Ik hoop niet dat een valfche kieschhtid ons deeze metafora als te laag, te plat zal doen befchouwen. In de voorrede voor dit werk is op goede gronden aangetoond, dat geen onderwerp voor een gelykenis te laag, te onedel kan weezen, indien het anders op zichzelven maar bekwaam is om de bedoelde zaak recht af te fchilderen, en indien de Dichter het flechts door zyn' ftyl en uitdrukking weet te veredelen. Hieromtrent wenschte ik dat veelen onzer hedendaagfche vernuften wat meerder van den trant der Britten, of, laat ik zeggen, wat meer van de ftoutheid van onzen hooft en vondel hadden. Van grooter belang fchynt de bedenking: of een plaats, gelyk die waarvan wy thans fpreeken , wel deftigheids genoeg bezit voor zulk een ernftig, zulk een verheven dichtftuk, als de Nachtgedachten ? Doch, behalven de aanmerking, dat in zodanige werken, die mede de fchilderingen en verbetering der zeden ten doel hebben, diergelyke vryheden eerder geoorloofd zyn, dan in eigenlyke heldendichten; gelieve men Hechts , ter volkomen beantwoording der gemaakte tegenwerping, in het oog ie houden, dat onze Schryver deeze geeftige verwytingtn, welhaast met een' zeer ernftigen toon afwisfelt , en zyn aanfpraak een wending geeft, die ons ontzet; te meer daar wy zulk een treffende toepasfing hier geenszins vermoedden. „ Al dat beuzelwerk, zegt hy, alle „ die belagchelyke poogingen , moet gy in het werk „ ftellen, om uwe lyders de verdrietelyke lengte van „ eenen korten wintertenen dag door te fleepen;" maar (en let hier op de verbaazende tegenftelling van dien korten winter/eken dag —„ maar, hoe zult gy „ een  in youngs nachtgedachten. 743 „ een' eeuwigen nacht uitharden , alwaar zulke middelen u ontbreeken?" Meefterlyk eindigt de Dichter deeze vraag, in het oirfprongkelyke , met een' halven onvoltooiden regel, waarvan men nog Hechts twee voorbeelden in het geheele werk vindt , en die mede het zelfde oogmerk bedoelen, naamelyk, den Leezer vraagen van het uiterfte gewigt voorteftellen. Diergelyke afgebroken vaerzen,doen juist dezelfde werking, als de onverwachte rusten of paufen^ in de muzyk; vooral wanneer zy zeer zelden voorkomen. Ik weet wel, dat deeze halve vaerzen by virgilius menigvulüger gevonden worden ; doch waarfchynelyk was dit niet zo zeer 's mans verkiezing , als wel gebrek aan tyd om dezelven te voltooijen , waarover wy met zekerheid zouden kunnen oordeelen, indien hy aan zyn werk de laatfte hand had mogen leggen. Althans in de twee uitvoeriger dicht Hukken van zyn' grooten voorganger homerus , zyn hiervan geen voorbeelden aan te treffen. Na deeze gewigtige paufe , na dit diep en plegtig ftilzwygen , nu het gemoed des Leezers niet weinig getroffen is, gaat onze Dichter over tot een vreesfelyke befchryving van het geweten, het welk, vooral by zulke menfchen, als hy zo even aangefprooken heeft, eens met de aandoenelykfte gevolgen zal ontwaaken. Het is deeze plaats, waarvan de Heer melmoth, die ftrenge beöordeelaar van ons dichtdruk, getuigt dat ze den Dichter niet weinig tot eer verftrekt. (*_) „ 6 Hoe „ verraaderlyk is het Geweten! het fchynt, door Sy„ reenenzang in flaap gefust, op mirthen en roozen te rusten; het fchynt zyn' pligt teverflaapen, denflap- m Pen (*) I D. bl. 93.  744 OVER EENIGE SCHOONHEDEN „ pen teugel der hollende begeerte te laaten vallen, en „ ons geheel aan losbandigheid over te geeven, zonder ons te rug te roepen of gade te (laan. Dring door „ dit vermomd voorkomen heen , en zie hoe de looze „ aanklaager geduurende hetzelve ieder misdryf zorg„ vuldig opteekent , en zyn vreeslyk dagregister met „ yslykhedeu aanvult ! hy houdt zyne pen niet alleen bezig met zwaare misdaaden, maar, als een waak„ zaame vyand, begluurt hy zelfs de lichte bende der „ verbeelding : de gevaarlyke befpieder beluiftert het „ gemompel van ons leger, bekruipt de eerstöpkomen„ de voorneemens in ons hart, en let zelfs op de nog „ onvoldraagen vruchten van ongerechtigheid. Gelyk „ alles naar zich fchraapende woekeraars het boek hun„ ner inkomften voor alles doorbrengende erfgenaa,, men verbergen, dus behandelt ook met de wreedfte „ toegeevendheid het Geweten ons, doorbrengers van den onwaardeerbaaren tyd. Ongemerkt teekent het ie» „ der misbruikt oogênblik naauwkeurig aan, enfchryft ,, onzen gantfchen levensloop op bladeren, duurzaa„ mer dan bladeren van metaal: eene gefchiedenis, wel, ke de dood in het eigen oor van ieder beangst mis„ daadiger zal leezen ; welke het laatfte gericht zal ,, openbaar maaken ; openbaar maaken aan meer wae- relden dan deeze, en de eindelooze eeuwigheid van „ naare zuchten doen weêrgalmen." Wy zullen ons niet ophouden, met het ontwikkelen der byzondere fraaiheden van deeze befchryving. Het eigenaartige in dit geperfouifieerde karakter van het Geweten; het fchilderachtige van zyn'gewaandenllaap, van zyn geheim begluuren, van zyn listig beluifteren, van zyn verraaderlyk bekruipen, en, eindelyk, de klimming  in youngs nachtgedachten. 74J ming tot het gewigtig flot: 't verdient alles onze verwondering en lof. Laat ons liever , ten befluite, nog ééne plaats aanhaaien, die door denzelfden Heer melmoth, byzonder met betrekking tot de uitmuntende gevoelens , zyn'vriend wordt aangeprezen. „ Beflrudeer , (fchryft hy hem) „ die plaats met alle naauwkeurigheid, en gyzultdaar„ by, mogelyk, nog meer den mensch en Christen, ,, dan den Dichter en Wysgeer, met verwondering toe„ juichen." Het is eigenlyk een bundel van aanmerkingen, omtrent het fterfbed van den waarenChriften, by gelegenheid der befchryving van het fterfbed van zynen Vriend Philander; een tooneel, waartoe hy ons, door zyn eigen gedrag, op deeze plegtige wyze voorbereidt: (*) „ Het is godsdienltigheid hier verder te „ gaan. Ik hou ftand; —- en nu treede ik met die,, pen eerbied in den tempel, door myn onderwerp „ geopend. Hoe! — ls dit zyn fterfbed? — Neen, „ het is zyn heiligdom. —■ Zie hem daar! ddar is het, „ en op dit oogênblik, dat hy Godlyk wordt." Tot deeze laatfte ftoute gedachte heeft de Heer young, waarfchynelyk, aanleiding gekregen door den Vader der Romeinfche welfpreekendheid, die van den giftdrinkenden socrates getuigt : Locutus ita est, ut non ad tnortem trudi, verum in calum videretur ascendere. (Zo fprak hy, niet als of hy naar den dood fcheen weggefleept te worden, maar inderdaad ten hemel op te ftygen.) Nu volgen de befpiegelingen van onzen Dichter. „ Het vertrek waarin de vroome zynen dood ont„ moet, is boven de gewoone paden des deugdelyken ». le- f) I D. bl. 12(5.  74Ö OVER EENIGE SCHOONHEDEN „ levens bevoorrecht: het ligt geheel onder het gebied „ des hemels. Wykt te rug onheiligenl" — (Welk een fraai , welk een gelukkig gebruik van hec bekende: Procul, ó procul este Profani! van virgilius!—) „ wykt te rug, gy onheiligen! of nadert hier met ont„ zach. Ontfangt den zegen , en eert het gelukkig „ voorval, 't geen uwe krankheden in dit Bethesda , wierp! Zo dit u niet geneest, wanhoopt dan vry aan „ uwe herftelling , want hier is een bewys het geen „ ontegenzeggelyk klemt. Het doodbed is de ontdek„ ker van het hart: hier laat de vermoeide veinzery, „ die meefteres van het tooneel, het masker vallen, „ waarvan zy zich geduurende de gantfche mommery „ des levens bediende: hier is het wezenlyke en fchyn„ baare hetzelfde ; hier ziet gy den mensch ; gy ziet „ zyn vertrouwen op den hemel, indien zyn deugd „ oprecht is , oprecht als die van philander. De ,, hemel wacht niet naar het laatfte oogênblik : hy ei- j gent zich zyne vrienden nog aan deeze zyde des „ doods, en toont hen den menfchen door een onder,, rechting , hoewel ftil, van ontzachlyk vermogen, „ tot beroering der ondeugd en tot vrede der deugd." Welk een deftige ernst heerscht 'er, in het gantfche beloop van deeze aanmerkingen ! Hoe meefterlyk, hoe krachtig is alles uitgedrukt , inzonderheid het flot! , Het is een onderrechting (zegt hy) een les van een „ geduchte kracht. To vice confujion , and to virtue peace. Maar, boven-al, welk een menigte van bondige, van krachtige, van onvergeetbaare fpreuken, zyn hier, in weinig regelen, byëen gepakt! Het fttrfbed des vroo- men  IN Y OUNG S NACHTGEDACHTEN. 747 inzn levert een bewys op het geen ontegenzeggelyk klemt, — het H de ontdekker van het hart; — hier ziet gy den mensch; hier ziet gy zyn vertrouwen op den hemel, indien anders zyn deugd oprecht is. En onmid. delyk volgen weder twee regels ■; die (zegt de Meer melmoth) verdienden in diamant gegraveerd te worden. „ Wat kluehtfpel de pogchende Held ook fpee. s, len moogej in den dood heeft de deugd alleen ma> it jefteit.'' Ftrtue alone has majefly in deatfo kortom, alles wat tot de befchryving van dit fterfW behoort, is uitmuntend fraai , en overeenkomftig de waarde vart zulk een gewigtig onderwerp behandeld.Men zie nog, ter bevestiging, dit Hot van 's Diehters befpiegelingen; (*) „ Hoe brandden onZe harten niet in óns op dit i, vertoog ! Vanwaar die dappere verheffing boven de' i5 beperking aan den mensch gefteld ? Zyn God onder- fteunt hem in zyn laatfte uur; zyn laatfte uur ftrekt j, tot eer van zynen God. De hemel fchaamt zich 9i niet des menfchen glorie zyn eigen te noemen; Wy' „ aanfehouwen dit; wy fchreijen; wy mengen traaneri ,, van droefheid met traanen van vreugd; verbaazing' ,; treft ons; de godsdienftigheid ontvlamt; de Chriften! „ bidt aan, en de ongeloovige gelooft." Na zulk een! fraaije klimming befiuit de Dichter deezen zang meteen uitvoerige gelykenis, die, mogelyk, een breeder ontwikkeling zou verdienen. Doch laat ons liever deeze Verhandeling, eindigen, met het vei taaien van eeni- #* (*) I D. bl. 121. 1SICH. LETT. II. D. CCC  748 over eenige schoonheden ge regels, die daarom, te meerder onze oplettendheid moeten trekken , dewyl zy, in de vroegfte uitgaaven der Nachtgedachten , door Dr. young , aan het flot van deezen tweeden Nacht geplaatst zyn, doch federt door hem wierden afgekeurd. Die af keuring, vertrouwen wy, zal ons eerbied inboezemen voor de ftrenge beoordeeling van een' man, die meerder diergelyke brokken edelmoedig wegwierp , vermits zy, naar zyn gedachten , te zwak waren, of daar ter plaatze niet voegden ; fchoon zy , waarfchynelyk, in onze oogen zyn werk niet zouden ontluisteren. Dus fpreekt de Dichter lorenzo aan; een' man van vermaak, die hy door zyn gantfche gedicht zuivere gevoelens van Godsdienst en Zedekunde tracht in te boezemen. ,, Zodanig , lorenzo ! is zelfs de ellende van den „ vroomen man. Hoe flaauw wordt nu de ftraal, hoe ,, bleek wordt nu de luister van alle verdoofde pracht, „ verwelkte geneugte, verarmden overvloed, onteerden roem, diepgezonken heerfchappy , vernederde zege,, praal ; alle deeze fchitterende bedoelingen van den ,, nyd, waarnaar ieder boezem hygt! De Nyd is, on„ der het gantfche heir van ondeugden, de grootfte ., en domfte dwaas: hy kwelt zichzelven om dat geen, ,, waarvan het bezit hem nog meer zou kwellen. Is „ 'er wel iets op aarde , dat hem vry kan fpreeken? ,, Ja; dit eenig luistterryk doelwit: het fterfbed des ,, Oprechten, waarop de engelen llaaren, welks lof in „ den Hemel gehoord wordt, het geen de vreugd der zaligen vergroot. O, myn ziel, thans gezaligd err „ verrukt op de befchouwing van dit Godlyk tooneelf „ zodanig beftiert dc Hemel zyn genaderyke ontwerpen ten nutte van allen. —— Een tooneel het welk „ zo v*wl krachts bezit om ons te roeren, zo veelbe- koor-  in youngs nachtgedachten. 749 „ koorlykheids om ons te Jokken, zo veel grootheids „ om ons te verheffen , zo veel van den Hemel om „ ons te verrukken, zo veel vastigheids om den troon i, der fchoone deugd te fchraagen! Zulk eentoo- ,, neel te zien, ó myn ziel! hoe 'moet u dit verruk„ ken ! welk een brandende yver gevoelt gy niet om ,, het te bezingen, om het eerst en bovenal te bezinj, gen, en diep in de zielen der menfchen te drukken! „en, ó hoe ligt gefchied dit in de Zielen van ande„ ren , wanneer het flechts uit de onze voortkomt! »5 Gy , gy hebt ook niet te vergeefs gezongen, phi,j lander hoort, lorenzo gevoelt uw Lied. loRen» zo gevoelt het; of hy, en niet philander, is de doode. Welaan dan, ó Leven! wees voor my wat „ gy wilt, gelukkig of ellendig; neem Hechts zulk een „ einde. Dat zich alle myne wenfchen derwaarts uit-? ,V ftrekken! ddar, daar zich in één middenpunt verzaif melen, en — branden!" ik  75° d E WAAR.E EDELMOEDIGHEID. Uit het Hoogduitsch. D e deugdzaame jongman, die ons de ftof tot deeze vertelling oplevert, woont in een groote Koopftad, heet Vryman, en is de zoon van een niet zeer bemiddelden Koopman in Speceryen, of, zo als men hier zegt, Kruidenier. Zyn vader was dood , en hy was zyfte moeder, die de negotie voortzet, in haare bezigheden behulpzaam, helene , zyne zuster , was een in op alle opzichten deugdzaam en beminnenswaardig meisje. Werkzaam en onvermoeid bezig in het huislyk werk, had zy echter daarom de vorming vaR haar hart en' verftand niet verwaarloosd. Zy maakte zich hier toe al den tyd, dien zy maar befpaaren kon, ten nutte ; en in plaatze van geduurig, even als haare medemeisjes , op thee- en fpeelpartytjes , bals en concerten rond te nuppelen , las de ingetogen helene een nuttig boek of oefende zich in de Muziek aan het Clavi r. Intusfchen, wy moeten het bekennen, was haar hart echter niet vrygebleeven van een kleine zwakheid. Zy beminde den jongen reimar, offchoon zy het zelfs naauwlyks bekennen wilde, reimar leerde in haar moeders huis de negotie , en verdiende ook wel van een zo goed meisje bemind te worden. Hy was als jongeling wat zy als meisje was, namelyk vroom, zedig, naauwgezet en eerlyk. By zoodanige elkander gelykende verdienften behoeft men niet te vragen of hy iets voor helene gevoelde? Hy beminde haar zo teder, zo van gantfcher harte, als zy hem beminde. Hy was echter tevens te verftandig, dan dat hy niet zou heb-  de waak.e edelmoedigheid» 7£i hebben kunnen inzien, dat het dwaasheid was, in zyne tegenswoordige omflandigheden aan een huwlyk te denken, en veel te eerlyk, dan dat hy een lief meisje met een onzeker vooruitzicht op den tuil zou willen houden. Dikwils dacht hy by zich zelf : Indien ik ryk was, zou ik Juffrouw helene wel te kennen geeven , hoe lief ik haar hadde , maar — zulk een arme jongen als ik ben , moet zich dat niet in het hoofd brengen. Ik moet 'er flegts op denken , hoe ik myne neiging onderdrukken zal ; maar lieve God hoe zal ik dat kunnen doen ? Ik bemin haar zo hartelyk! —— Dan ftorte hy wel eens een traan. Doch hoe verftandig ook zyn voorneemen was, beminde hy helene dagelyks nog fterker. Het is zeer moeijelyk eene neiging te keer te gaan, die geduurig nieuw voedfel krygt. Hy was echter fterk v genoeg om niemand iets van zyne liefde te laaten merken , zelfs helenes broeder niet, wiens boezemvriend by was. vryman nam eens een lot in de lotery en bepraatte reimar om dit ook te doen. Deeze bekende openhartig dat hy daar geen geld toe hadde. Als het anders niet is , zeide vryman , zal ik 'er zo veel byleggen als gy nodig hebt, en telde hem tevens het geld toe. O, a's de hemel my eens een klein geluk befchooren had, riep reimar, hoe zou ik buiten my zeiven van vreug» de zyn ! vryman gaf op de beweging van zyn vriend niet byzonderlyk acht, omdat zy in dergelyke gevallen niet buitengemeen is. Na eenigen tyd wierd de lotery getrokken , en onder de hand ging 'er reeds een ge« fchreven lyst om. vryman ftond niet weinig verfteld, toen hy zag dat op zyn nommer vyftigduizend guldens getrokken was. Zyn vriend was 'er met een Niet uitgekomen. Ccc 3 Ia  jrjï DE w a a r e In de eerfte opwelling van vreugde liep hy naar reimar. - Ach, myn lieve lieffte vriend, denk eens — myn lot! — ik heb vyfrig duizend gulden getrokr ken. Gy arme goede jongen hebt niets. Ik heb het wel gedacht , riep reimar ; ik heb het wel gedacht! my zal zo iets nooit gebeuren; ik gun u uw fortuin van gantfcher harte, intusfchen zou it< het echter ook gaarne gehad hebben de traanen biggelden hem langs de wangen. Lieve reimar , zeide vryman , hebt gy geld nodig, zo zeg het my flegts » ik wil if alles geeven, wat gy hebben wilt. Toen viel hy reimar in de armen, en bekende, onder zuchten en traanen , alles wat wy reeds weeten; namelyk dat hy helene meer dan zyn leven beminde ; hy had dikwils zyne neiging zoeken te onderdrukken; toen hy in de lotery gelegd had , was 'er een llraal van hoop in zyn hart opgegaan ; had hy een prys getrokken, hy zou haar zyn hand hebben aangeboden; de moeder en dochter, die zyn karakter kenden, zouden hem denkelyk niet hebben afgewezen; en wat hy nog al verder in de opwelling van zyn hart jegens zyneu vriend openbaarde. vryman ftond veriteld , en hoorde opmerkzaam toe. Myne zuster, zeide hy ? gy moet haar dan zeer lief hebben. O meer dan ik zeggen kan , riep de jonge minnaar uit. Had ik wat getrokken; ' doch dat is voorby, ik moet 'er maar niet meer aan denken. Vergeet, lieve vryman, vergeet alles wat ik u gezegd heb, en wees verzekerd dat ik my over uw geluk oprecht verhcuge. Gy zyt immer myn lieffte vriend en Ijelenes broeder! vryman wille antwoorden, doch reimar wierd geroepen. Het geen hem deezen toevertrouwd had hield nu zyn gantfche ziele bezig. Het is zo een goed eer- lyk i  edelmoedigheid. 753 lyfc mensch, zeide hy by zich zelf; hy heeft myn zuster zo innerlyk lief! Zy zouden zekerlyk met eikanderen gelukkig zyn, — ja twee perzoonen zouden gelukkig zyn ! Twee menfchen gelukkig te maaken is toch een alleraangeuaamfte bewustheid. — Vyftigduizend guldens zyn evenwel ook Niet te verachten. —. Maar als myn lot 'er nu eens met een Niet uitgekomen was* Ik zou zeker minder hebben, dat is waar: maar is dan myn vaderlyk erfgoed my niet meer dan genoegzaam tot myn beftaan? En de arme goede reimar heeft in 't geheel geene uitzichten , en dan nog zulk een hartstocht die hy beftryden moet! —— Myne zuster ligt my naauw aan 't harte • zou zy hem ook wel liefhebben ! Daar heeft het kleine fchelmpje my nog geen woord van gezegd. Na deeze alleenfpraak , welke genoegzaam de uitkomst van zyne gewaarwordingen behelsde, ging hy by zyne zuster, helene, (dus fprak hy) gy moet my jets in vertrouwen zeggen. Gy weet hoe lief ik u hebbe, en hoe zeer my uw geluk en welftand ter harte gaat. Zeg my toch openhartig, wat denkt gy van den jongman die by ons is ? helene wierd fchaamrood. Dat bloozen beteekent zo wat, voer hy voort, wees niet agterhoudend jegens my. Is hy u niet onverfchillig? Onze moeder zal 'er niets van weeten; zyt 'er niet bekommerd voor. Waar toe toch deeze vraag, myn broeder? Nog eens helene, wees openhartig, bemint gy reimar? Bemint hy my dan? —- Ik vraag of gy hem lief hebt ? — Als ik flegts met myn hart te raade ging, lieve Broeder — ik zóu hem boven een ander de' voorkeur geeven. Recht zo, gy zoudt hem dan wel trouwen willen , zo ik u wel Ccc 4 be-  754 15 E W A A R E begreepen heb. -— Ja, lieve broeder, indien gy toch weeten wilt, wat ik voor my zelfs niet heb willen weeten; maar zeg 'er toch voor alles niets van aan moeder. — Heeft hy u nooit gezegd dat hy u beminde ? Nooit, nooit, dat kan ik u verzekeren; maar ik heb egter altyd gedacht, dat ik hem niet onverfchillig was. Hy heeft my dikwils op een tedere wyze aangezien. Maar, zo als gezegd is, verklap my toch niet by moeder. — Ik heb't u beloofd, lieve leentjb , en hou myn woord. —— Doch waartoe dient dit gantfche gefprek? —— Stel u daarmede te vrede, dat ik u niet verraden zal., En daarmede ging hy merkelyk ontroerd van haar af. Toen hy weder alleen was, zette hy zich aan tafel, met de hand onder het hoofd, en in deeze geftalte raak* te hy in duizenderlei gedachten verdiept. Hier, kan men zeggen, kampte de mensch met zich zeiven, en behaalde van dien ftryd den edelften zegen. Hy wierd tot den avondmaaltyd geroepen ; maar hy gebruikte niets en was als verzonken in gedachten. Vergeefs vraagde hem zyn moeder, wat 'er aan haperde? Na het eeten nam hy reimar met zich op zyne kamer. Nauwlyks waren zy beiden alleen, of hy (loot de deur achter zich toe, en fprak zynen vriend dus aan: Lieve reimar , ik heb my zeiven naauwkeuriggetoetst. Waar is uw loterylot? — Hier is het. — vryman nam het, en gaf hem het zyne daarvoor in de plaats. * Nu hebt gy, myn lieve reimar de vyftig duizend guldens gewonnen , en ik heb het onuitfpreeklyk genoegen, mynen zwager in mynen besten vriend te omarmen, reimar begreep hem niet terftond, ftamelde en  EBEL MOEDIGHEID. en zag hem aan. — Dit lot is nu geheel het uwe en gy trouwt myne zuster» Ik zal om haar voor u by myne moeder aanhouden. reimar. viel hem om den hals en weende zonder een enkel woord te kunnen voortbrengen. Bedwing u zeiven , zeide vryman , ik ben nu nog gelukkiger dan gy. Dit is het bruilofcsgefchenk : helene bemint u ; ik dank u voor uwe befcheidene agterhoudenheid. Bedwing u flegts tot morgen: en als de gedrukte lyst uitkomt, geef u dan aan uwe vreugde over, en zeg alle menfchen dat gy het hoogfte lot getrokken hebt. reimar was in zekere opzichten half buiten zyn zinnen , • en zogt nog iteeds naar woorden om zyne overftroomende gevoelens uittedrukken. vryman omarmde hem; — Geen woord meer, myn vriend; ik zeg u nogmaals dat het 't fchoonfte ogenblik van myn leven is. Nu vloog hy ylings naar zyne zuster en zeide haar alleen heel zagtjes, dat zy geen reden vinden zou om berouw te hebben over haare openhartigheid. Den volgenden dag wierden de lysten uitgegeeven, reimar gedroeg zich juist zo , als zyn vriend hem voorgefchreven had. Hy liet nu zyne vreugde haaren vollen loop , en alle lieden uit de nabuurfchap kwamen aanloopen om hem hiermede geluk te wenfchen, want hy was overal bemind. De grootmoedige vryman liet het by deeze fchoone daad niet berusten; hy fprak nu ook met zyne moeder, en verkreeg haar verlof om zyne zuster aan reimar uittetrouwen. Kort hierop wierd de verbintenis van dit braave tederlievende paar voltrokken, en zy genooten het echte duurzaam* geluk eener liefde, die óp deugd en wederzydfche hoogachting gegrond is. Ccc 5 De  75<5 D E w A a r e De hemel zegende vrymans edele daad, en het paar dat hy gelukkig gemaakt had, zag hunnen welttand dage lyks vermeerderen. Doch geen mensch wist den waaren grond van deeze zaak, zelfs de moeder niet. vryman had zyn vriend, om zo tefpreeken, een eeuwig ftilzvvygen opgelegd, offchoon deeze zich hier toe ongaarne verbonden had. 'Er verftreeken hierna eenige gelukkige jaaren. reimar vierde eens den geboortedag van zyne helene, en richtte een gastmaal aan, waarop hy alle zyne bloedverwanten nodigde. Men kan ligt denken , dat zyne weldoener een der voornaamfte gasten was. Het gezelfchap was zeer vrolyk, en een volle pokaal en vrolyk gezang , ging de tafel rond. Daar de maaltyd reeds genoegzaam geëindigd was, wierd nog een pasty opgedragen. De gasten riepen allen dat dit overbodig was, men had reeds te veel fpyzen gehad. Doch reimar Itond daarop dat dezelve opgefneden zou worden , en fchoof ze met dit oogmerk naar zynen zwager toe. Dees liet zich eindelyk bepraaten, ligtte de korst op, en vond tot zyne groote verwondering een groote hoop goud, met dit opfchrift dat 'er by lag : Aan mynen Weldoener, den Heer vryman. Het gezelfchap ftond verbaasd. Nu ving reimar aan te fpreeken, en verklaarde de gantfche gebeurtenis met het loterylot; dit was het oogênblik waarin hy een klein deel van zyn fchuld wilde afleggen. Het was achttienduizend guldens , die hy van zyn' handel had kunnen opleggen.' Het. gezelfchap was ten uiterfte getroffen, en de mees-»' ten ftortten traanen van vreugde. Doch vryman weigerde het geld aanteneemen , totdat zyn vriend 'er zo fterk op aandrong, dat hy het niet wel afllaan.kon zonder  edelmoedigheid. 737 der hem een innig hartzeer te veroorzaaken, Lieve vryman , zeide reimar met aandoening , neem dit aan ; het fchoonfte geluk myns levens, myne echtgenoote , heb ik u te danken j wat zou ik u daarvoor vergelden kunnen? Het gantfche gezelfchap vereenigde zich nu om by vryman aantehouden, dat hy deeze dankerkentenis van zyn' broeder zou aanneemen. Hy deed het, doch heeft altyd beweerd dat het ogenblik, waarin hy zyn broeder gelukkig gemaakt had , het fchoonfte zyns levens was. ANEG*  75* ANECDOTEN. '.Ren jong mensch las den Dichter piron een Treur"*' fpel voor, dat hy den Schouwburg dacht aantebiedeiï. Terwyl hy eenige Vaerfen las, nam piron zeer beleefd z\n hoed af, en herhaalde dit telkens. De aucleur was hier over zeer verwonderd, en wilde eindelyk de reden weeten, waarom hy dit deed. Ik ben altoos gewoon, zeide piron , myn hoed af te neemen , als ik myne oude Bekenden ontmoet. voltaire noemde zekere Dame, die hy dikwils in ge/elfchappen aantrof, in zyne gefprekken altyd Mon Cozur: de Dame, die mogelyk op deezen gemeenzaamen toon van zulk een cAiden Filofoof niet gefteld was , zeide op een zeer levendige wyze: Noem my liever mon Efprit, in plaatze van mon Cceur. — Het is bekend dat voltaike veel vernuft doch een zeer flegt hart had. lodewyk r>r XI Vde vroeg eens aan een Ridder van het Hof of hy Spaansch vei ftond: Neen, zyn Majesteit, maar ik zal het leeren. Buiten twyfel dacht hy , wil de Koning my tot Gezant in Spai je maaken, en hy leerde dus met den grootlten yver de taal des lands: Na vier of vyf maanden fprak hy den Koning aan: sire , ik ken nu Spaansch. —— Dat is goed, antwoordde lodewyk , nu kunt gy Don Quiehot in 't oorlprongklyk iee» zen. ***  I. ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. wysb e c. II. D. Ddd  f  7öl VERHANDELING over het onderscheid tusschen VERDRAAGZAAMHEID en ONVERSCHILLIGHEID. Oefent omtrent allen de burgerlyke Verdraagzaamheid', niet door alles als onverfchillig goedtekeuren,' maar door alles wat God duldt, met lydzaamheid te ver. draagen, trachtende door eene zachte overreding de menfchen te recht te brengen. f e n e l o n. Wanneer men met een wysgeerig oog de dagelykfche voorvallen befchouwt, zal men zien dat dezelfde Gebeurtenisfen door zeer verfchillende oorzaaken voortgebragt worden. Slinkfche ftreeken, Onrechtvaardigheid en Geweldenaary, zyn zo wel als blanke Deugd, oprechte Menfchen- en zuivere Vaderlands-Liefde, de middelen waardoor veelen tot hoogen rang verheven wierden, aanzienlyke waardigheden en groote rykdommen verkreegen , en zich dus in ftaat gefteld bevonden, alle de genoegens en aangenaamheden des levens in onbekrompen overvloed te genieten. — De Menfchelyke handelingen gadeflaande , zal men bevinden dat dezelfde bedryven, verre van met dezelfde oogmerken gedaan te worden, uit hemels-breed-verfchillende, ja zelfs tegenftrydige, bedoelingen voortkoomen. De' fchikkingen gemaakt tot verzachting en wegneeming der ellende onzer lydende Natuurgenooten, milde gift ten aan behoeftigen en ruime Stichtingen voor fchamele wysbeg. U. D. Ddd2 Grv-  762 OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHEN VER* Gryzen en hulplooze Weezen , hebben allen hunnen grondflag niet in de zuivere deugd van welmeenende Liefdaadigheid, noch gefchieden uit Godsdienftige beginfelen. Ruime giften zyn by veelen niet anders dan de vrucht van een zwak temperament ; weekhartig kunnen zy de ellenden van anderen niet zien, en geeven om Hechts van 't akelig aanfchouwen bevryd te weezen. De giften van anderen gefchieden uit ydele Glorie en Eerzucht , fomtyds wel met erger bedoelingen ; terwyl de Milddaadigheid by een ander foort van menfchen weder uit Bygeloof en valfche Godsvrucht ontftaat. De roeringen des geweetens maaken hen indachtig aan de onrechtvaardige middelen waardoor zy groote bezittingen verkrecgen : om zich van deeze lastige kwellingen te ontdaan, en den wreekcr der ongerechtigheid te verzoenen, willen zy gaarne een ttiUmKCktyk deel van 't dusdanig verkreegene ten besten geeven. Hoe oneindig verfchillend echter de oorzaaken der Milddaadigheid zyn, de meenigte bcléhoi .vi alkv-n li tu.'ilzaam uitwerkfel, zonder de oorzaaken hl overwecging te neemen , zegent den geever e 1 1 lig, zonder te bedenken , wat eigendom by had aan liet geene hy gaf, en met welke bedoelingen hy zyne giften uitreikt. Dus mogen wy vastftellën , (om ditin'tvoorbygaan aantemernen) dat veele milde geevers de hemelfche belooniugen, der milddaadigheid toegezegd, niet Hechts onwaardig gekeurd, maar daarenbovenftraffchuldig zullen bevonden worden voor Hem , die 'een oordeeler is der gedachten en overleggingen des harten. —-— Ons beweerde , dat dezelfde daaden niet altoos met het zelfde oogmerk gefchieden, maar dikwyls geheel uit elkander loopende roerfels hebben, wordt, om andere voorbeelden voorby te gaan, ook bevestigd ten aan-  DRAACZAAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID, 763 aanzien der toegeevendheid omtrent de Godsdienftige denkwyze, heilige oefeningen en gewyde plechtigheden onzer medemenfchen, welke toegeevendheid geenszins altoos ontftaat uit beredeneerde verdraagzaamheid, maar veelal loutere onverfchilligheid omtrent het Godsdien. ftige ten oorzaake heeft. Zo lang het hun byzonder belang niet raakt en hen niet benadeelt, achten veelen het geheel onverfchillig, hoedanig hunne Natuurgenoten over den Godsdienst en hunne eeuwige belangen denken , niet wyl zy zich verplicht achten uit Godsdienftige beweegredenen den dwaalenden te verdraagen, want dan zouden zy de zulken, die met recht mogten geacht worden in zielfchadende doolingen te verkeeren , trachten te recht te brengen ,—-maar enkel en alleen wyl de Godsdienst hun niet ter harte gaat, en zy nooit met opmerkzaamheid en aandoening aan de groote waarheden van Gods overal werkzaam toevoorzicht en eenen toekomftigen ftaat van vergelding denken. Dus zien wy dat beide verdraagzaamheid en onverfchilligheid , toegeevendheid jegens verfchillende Geloofs-belyders ten gevolge hebben: en dat derhalven de zo voortreflyke en voor èenen vryën Staat zo onontbeerlyke burgerlyke Tolerantie, voor zo verre dezelve niet in de ftaatsgefteldheid gegrond is , maar door elk byzonder lid der Maatfchappy jegens zyne Medeburgers geoefend wordt, zo wel der Chriftelyke verdraagzaamheid van veelen, als der beklaaglyke onverfchilligheid der meeften , moet toegekend wordeii. Hoe heilzaam en zegenryk beider uitwerkfel ten aanzien der famenleeving zy, hoe onontbeerlyk in een bloeiend Gemeenebest, en hoe zeei uit dit oogpunt befchouwd, de oorzaaken als onverfchillig konden aangemerkt worden , zal men by eene naauwkeurigere befchouwing Ddd 3 toch  764. OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHEN VER- toch altoos ecnig onderfcheid in de byzondere uitwerk, felen ontwaaren; en hoe gewigtig is de invloed der beginfelen en beweegtedenen omtrent 't Zedelyke Caraéter en toekomend welvaaren van elk mensch op zich zeiven! Hoe zeer de uitwerkfelen elkander gelyken moogen, de oorzaaken zyn hemelsbreed verfcheiden , gantsch niet onverfchillig voor de Maatfchappy, en van het uiterst gewigt voor elk byzonder lid, naarmaate zyne geiïartheid en beginfelen hem leiden om uit onverfchilligheid of uit verdraagzaamheid werkzaam te weezen. . Zy,dien de Godsdienst waarlyk ter harte gaat,kunnen niet onaangedaan blyven by dit gewigtig onderfcheid; geen bedachtzaam llerveling, die ooit met ernst aan God en Eeuwigheid denkt , kan hieromtrent onverfchillig weezen , en elk braaf mensch moet het der nadere overweeging wel waardig keuren. My dienvolgens van 's Leezers opmerkzaamheid verzekerd houdende, heb ik voorgenomen dit belangryk onderfcheid thans wat nader in zyne byzonderheden te ontvouwen. Voordat ik tot de voorgenomene overweeging-zelve overga, zal 't niet ondienftig zyn de Onverdraagzaamheid , haaren aart , oorzaaken en uitwerkfelen te befchouwen, ten einde het beminlyk beeld der Verdraag, zaamheid, dat ik vervolgens zal trachten te fchetzen, door tegenftelling en vergelyking , te fterker te doen uitkomen; Voorts zal ik de natuur en het nadeelige der Onverfchilligheid ontvouwen , deeze met de Verdraagzaamheid vergelyken, en eindelyk met eenige aanmerkingen betreffende het gewigt van beider onderfcheid en het plichtmaatige der Verdraagzaamheid befluiten. De Onverdraagzaamheid dan, om met dezelve te beginnen , beftaat in zulk eene hevige en ongeregelde lief.  DRAAGZAAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID. 765 liefde voor de waarheid of voor het geen men voor waarheid houdt, dat dezelve verzelt gaat met haat en vervolging jegens zodanigen, die deeze waarheid of loochenen of omtrent dezelve anders denken; wyders, in het gébruiken van ongeoorloofde middelen om anderen tot het veranderen van hunne Godsdienftige denkwyze te beweegen. — Ik zeg, — Liefde voor de waarheid, of voor het geen men als zodanig omhelst, want men vindt zo wel onverdraagzaamen onder de Belyders en Voorftanders van het geen wezenlyk waarheid is, en als zodanig by den onbevooroordeelden onderzoeker erkend wordt, als by hen die enkel door opvoeding, vooroordeelen, verkeerde beginfelen of gewoonte genoopt worden zekere valfche Hellingen als wa^r te omhelzen en met blinden yver ftaande te houden. ■ — Wyders dat de Onverdraagzaamheid in eene hevige en ongeregelde Liefde, voor zyne byzondere denkwyze beftaat. De waarheid lief te hebben, daar 't pas heeft voordezelve iiittekomen, haar met kracht van redenen te verdeedigen , door bevatlyke voorftelling en bondige redenkaveling poogingen aantewenden, om andersdenkenden tot derzelver aanneemingovertehaalen, en haar zyn eigen belang opteoiferen is niet Hechts niet te wraaken, maar als loflyk en allezins plichtmaatig ten fterklien aantepryzen : ook zullen wy firaks zien dat dit mede tot het caracfer des waarlyk verdraagzaamen en wel in tegenftelling der onverfchilligheid behoort: dan deeze hartelyke liefde voor de waarheid ontaart by den onverdraagzaamen, door valfche begrippen van haare natuur, verkeerde grondftellingen en wanzedelyke neigingen , in zulk eene hevige en ongeregelde zucht voor dezelve , dat hy niet Hechts alle onzydig onderzoek der tegenovergeftelde Hellingen in anderen wraakt, noch Ddd 4 zich-  ■ 766 OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHEN VER- zich-zelven daartoe immer wil verledigen, maar ook de betrachting der groote en eeuwige plichten van rechtvaardigheid en menschlievendheid , geheel veronachtzaamt, gepaard gaande met yver zonder verftand, zodat, in ftede van door eene bedaarde voorftelling van de misvattingen van anderen, hen op eene redelyke wyze te trachten tot beter begrippen overtehaalen ,men hen door uiterlyke- dwangmiddelen, welke niet op het verftand werken noch werkzaam zyn kunnen;van gevoelen, althans van belydenis, poogt te doen veranderen, of ook wel hen enkel uit haat en vervolgzucht in ongelegenheid en lyden te brengen; — uit hoofde hunner toeftemming aan het geen men voor dwaaling houdt, recht waanende te hebben, hunne welvaart, eer en goederen aantevallen , fomwylen zelfs het deerlyk uiterfte bereikende , dat men hen daarom het leven durft beneemen. De Liefde voor de waarheid is der- halven by den onverdraagzaamen hevig, zo hevig dat dezelve geen paaien kent dan die van eigene krachten : 't bloed wordt door dezelve verhit, de hartstochten raaken in oproer; Menfchen-haaters, Wraakzuchtigen, Wreedaarts, vinden thans fchoone gelegenheid, hunne kwaade neigingen, ftrailoos, met den mom van waarheids-liefde bedekt, te voldoen; terwyl de roeringen des geweetens ras geltild worden door de waan, als of Gode, door zulk eene handelwys, een behaag, lyke dienst gefehiedde. Deeze Liefde is ongeregeld, naardien geene voorftellingen, ontleend uithetnatuurlyk en burgerlyk recht, ja uit den Godsdienst zeiven, in Itaat zyn dezelve binnen de paaien der befcheidenheid en menschlievendheid te rug te brengen; gaande dus verzeld van Menfchen-haat , zodat de bezittingen en het leven der geenen, die even zo veel, doch meestal ge-  DR.AAGZAAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID. 767 geregelder liefde voor hunne denkwyze, en voor'tgeen zy voor waarheid houden, voeden, ('t zy dan uit vooroordeel of overtuiging,) nietmeer veilig blyven. Indien ik thans een Tafereel wilde fchetzen van alle Martelaaren, die om de belydenis der waarheid, of hunner byzondere oevoelens, aan de woede der onverdraagzaamheid bloot gefteld, de fmartelykfte pynigingen uitftonden en op de allerysfelykfte wyzen ter dood gcbragt wierden: waar zou ik een einde aan deeze akelige befchryving vinden , ook wanneer ik my alleen tot de belyderen van den Chriftelyken Godsdienst bepaalen wilde, en beginnen met den eeuwig gezegenden Infteller, die van de vervolg-zieke Jooden, om de waarachtige belydenis die Hy van Zyne Waardigheid en Zending deed, ter dood veroordeeld wierd? Indedaad , dit gefchiedkun- dige, hoe leerryk in veelen opzichten, zou ons te ver van 't bedoelde deezer verhandeling verwydcren, en geen ruimte overlaaten tot andere befchouwingen. —— De fchadelykheid nu deezer uiterften, tot welke de onverdraagzaamheid by genoegzaam gezag en vermogen vervalt, voor de Maatfchappy , in 't brede te betoogen, zou indedaad vergeeffche arbeid zyn, daar elk dit overtuiglyk in 't ooge valt. Dan het is myn oogmerk niet Haan te blyven by deeze vreeslyke uitwerkfels deropenlyke onverdraagzaamheid, welke, in de ftaatsgefteldheid van fommige landen gegrond, in duiftere eeuwen gemeenzaam waaren. Deeze ontzachlyke uitbarftingen der menfchelyke verdorvenheid, worden thans voorgekoomen door beter ftaatsgefteldheid , wyzer wetten en algemeene befchaaving. Weshalven ik omtrent deeze groove onverdraagzaamheid nog alleen deeze aanmerking zal voordraagen : Dat men doorgaans zien zal, dat, wanneer vervolgde Ddd 5 Ge-  768 OVER HET ONDERSCHEID TUBSCHEN VER- Gezinten magts genoeg verkrygen, zy, zo niet even erg, ten minden óók geweetensdwang oefenen jegens hunne voormaalige verdrukkers en verfchillend denkende mede-burgers. De Gefchiedenisfen leeren ons dat de Chriftenen , hoe zeer weleer onder Jooden en Hei. denen vervolgd , zo dra zy 't openbaar gezag in han.. den hadden , op hunne beurt even ftrenge en onverbiddelyke dwingelanden wierden, als te vooren hunne vervolgers waaren. Zo handelden zy , die onder de Hiërarchie der Roomfche Kerk geleden hadden, de aanhangers dier Gemeente , zoras zy daartoe door aanwas van medegenooten en het verkrygen van burgerlyke waardigheden in (laat waaren. Dezelfden die voor de vryheid van geweeten gey verd , en voor dezelve ftroomen bloeds vergoten hadden, waren zo dra niet meester van 't Oppergezag , ja zelfs terwyl hunne onafhanglykheid nog wankel ftondt, of zy dreeven hunne verfchillend-deukende Medeburgeren , die, met hen, goed en bloed der gemeene zaak hadden opgeofferd, wreedaartig ten lande uit. Dan men behoeft, om anderen de uitwerkfelen zyner onverdraagzaamheid te doen gevoelen , met geen hoog gezag bekleed te weezen de klem der regeering in handen te hebben, of te vuur eti te zwaard te werk te gaan. Anderen, om dat ze met ons in Godsdienftige begrippen verfchillen, in hun. nes uiterlyken welvaart te benadeclcn , dc genoegens des levens te verbitteren, hunne rampen te verzwaaren, met hen niet te willen verkeeren, hen tebefchimpen, hen de gemeene burgerlyke beleefcheid te weigeren , zyn voortbrengfelen eener onverdraagzaame zielsgefteldheid , welke geenszins noodzaaklyk aanzien en vermogen in den bedryver veronderftellen, maar door elk, hoe gering of behoeftig, kunnen voortgebragt worden.  DRAAGZ AAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID. 7<5<) den. Wanneer men nu hierby voegt, dat niemand geheel onafhanglyk van zyne Medeburgeren is, en weinigen zo verre boven de kwaadwilligheid hunner mede-ingezetenen verheven zyn , dat de uitwerkfelen van hunnen wrevel hen luttel deeren kunnen, ziet men dat aanzien en rykdom ons niet geheel kunnen bevryden van den haat en vervolgzucht onzer onverdraagzaame Landgenooten, zo min als zy tot't pleegen derzelve vereischt worden, en derhalven dat het kwaad der onverdraagzaamheid bedreeven kan worden onder de beste regeeringsvorm, alle ftanden doordringt en veelen in onaangenaame omftandigheden brengt, fchoon men al niet te duchten hebbe, dat zyne goederen prys verklaard, of dat men in gevangenisfen opgefloten of met nat hout verbrand zal worden. Deeze uitwerkfels der onverdraagzaamheid, fchoon geringer, echter zeer fmartelyk voor de geenen die het ongeluk hebben onder dezelven te zuchten, beftaan in 't algemeen in alle zodanige benadeelingen van 's naaftens eere of bronnen van tydelyk beftaan, die veelal niet vallen onder bedwang van den burgerlyken Rechter, waardoor men tracht hen vaii Godsdienftige denkwyze te doen veranderen, of wel hen zekere ftraffe te doen ondergaan voor hunne verloochening van 't geen men voor waar erkent. Want uit deeze beide bronnen ontftaat de onverdraagzaamheid; behoorende tot zodanige handelwyze mede alle poogingen aangewend om anderen van het onderzoek der waarheid aftefchrikken, hen hetzelve lastig, verdrietig of onmooglyk te maaken. — Hoe fchadelyk nu zodanige handelwyze voor de belangen der waarheid zelve^i zy , blykt, wanneer wy overvveegen wat achting denkende menfchen voor begrippen hebben kunnen, die men met andere wapenen als die der reden verdee- digt,  77° OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHEN VER* digt, en hen met uiterlyk geweld wil opdringen, 't Gebruik maaken van middelen , buiten de kracht der overtuiging, moet allezins bedenklykvoorkomen,groot vooroordeel verwekken en het oprecht onderzoek verhinderen. Dc Godsdienst daarenboven is gee(telyk,en fchoon men anderen dwinge kunne, hunne uiterlyke daaden naar zekere vastftellingen te regelen , de gedachten blyven tolvryen't geweetenGode alléén onderworpen, zodat het eene ydele pooging is over den geest van anderen te willen heerfchen. Zolang men het verftand niet overtuigt van dwaaling , kan de wil niet geboogen, nocli de neigingen veranderd worden. Dus kan men der waarheid nooit dienst doen door zulke middelen , welke niet rechtftreeks op het oordeel werken , noch inwendige overtuiging te weeg brengen, door fchrik cn vreeze. Men bevordert op zulk een' wyze haare belangen niet alleen vo'ftrekt niet, maar doet haar zelfs daadelyken afbreuk, alzo deugdlievende gemoederen allezins argwaan moeten opvatten voor {tellingen, welke men aan hen-zelven en aan eene redelyke betooging niet toevertrouwt. Eene eenvoudige en bevatlyke voorftelling der waarheid , bevestigd door de aanwyzing van haar verband met het geen anderen voor waar erkennen, moet onwederftaanbaar werken op alle de zulken, wier zeden niet geheel bedorven, maar die oprecht en leergierig zyn, denken durven, en moeds genoeg hebben de onderwyzingen der Jeugd voor laatere overtuiging vaarwel te zeggen. Hoe fchadelyk de onverdraagzaamheid daar beneven voor de welvaart der Maatfchappy is, blykt, wanneer men zich Hechts herinnert, dat de bloei der Maatfchappy geheel op de deugd, werkzaamheid en vaderland-liefde der leden berust j terwyl men op zulk een wyze  BRAAGZAAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID. 771 wyze niet Hechts door benadeeling van verfcheidenen de gemeene welvaart ondermynt, maar ook veelen verhindert der famenleeving zo veel voordeel aantebrengen, als zy wel zouden kunnen en willen doen, 'wanneer men hen op deeze wyze niet belette nuttig te weezen , in zulk een uitgeftrektheid als geëvenredigd is aan hunne vermogens. Liefde van vriendfchap of zelfs van achting, voor zo veel zy op het zedelyk gedrag gegrond is , kan men van den vervolgden niet verwachten, en wat nut kan hunne Liefde van medelyden den Vaderlande aanbrengen? En, fchoon hunne deugd door geduld beproefd en door ftandvastigheid verhoogd wordt , kan dezelve echter op verre na zo werkzaam niet zyn , noch zo veel invloed op 't gemeene welzyn hebben, dan wanneer men, hunne disfentiëerende begrippen met toegeevendheid verdraagende, en op hunne maatigheid, eerlykheid , ny verheid, trouwe en liefdaadigheid behoorlyk prys ftellende, de oefening deezer edele deugden , ten kosten van haaren heilzaamen invloed , niet beperkte om eenige verfchillende bevattingen des verftands. Daarenboven : word hy, die men op dusdanig een wyze tot 't verlaaten zyner gevoelens en het omhelzen van andere begrippen dwingt, of om zachter te fpreeken, noopt en tracht overtehaalen ; word deeze, wanneer hy om zulke redenen , om vermeerdering van aanzien, om gelegenheid tot 't verkrygen van meerdere bezittingen of ten minften om van veele onaangenaame behandelingen bevrydt te weezen,naar fchyn van denkwyze verandert, niet een veinsaart ? Wat zekerheid hebben wy dan , dat, daar hy de belydenis van 't geen van hem voor waar gehouden wordt, uit zulke beweegredenen verzaakt, ook niet zyne deugd zal vaarwel zeggen, en  77^ OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHEN VER- en flechts voor zo verre de plichten van rechtvaardig, heid, goede trouw en liefdaadigheid zal oefenen als de burgerlyke welvoeglykheid en vreeze voor ftraf hem daartoe noodzaaken, en in de menigvuldige gelegen, heden, waarin de Godsdienst ons alléén der deu-d getrouw kan doen blyven , door kwaade neigingen en het bekoorlyk gelaat van 't verbodene verlokt, zyne plichten overtreden en ondeugend handelen zal? ^ Schadelyk eindelyk is de onverdraagzaamheid voor elk byzonder Mensch, die zich daaraan fchuldfc maakt: hoe veelen immers zyn de genoegens en voor,deelen van welken hy zich daardoor berooft? Hy Verfteekt zich van de bewyzen der gulle vriendfchap der andersdenkenden, van welke hy fomtyds geen geringe voordeden zou plukken ; de vloek van verfcheidenen haalt hy zich op den hals; de verontwaardiging der meeften, en het goedhartig medelyden van weinigen doet wel een hartelyke zucht voor zyne zedelyke her! vorming hemelwaarts ryzen, doch heeft geenen rechtftreekfchen invloed op zyne welvaart. Dus heb ik de natuur, de oorzaaken en uitwerkfelen der onverdraagzaamheid voorgefteld. Ik heb *ezegd dat zy in zulk eene verkeerde genegenheid voor de waarheid beftaat, dat men daaraan de welvaart onzer Natuurgenooten opoffert, en dat zy dus verzeld is met Menfchenhaat. Dan veelligt zal hier tegen deeze be denking worden ingebragt: „ Schoon onverdraagzaame ,, bedryven wel niet ftrekken kunnen tot bekeering der „ Dwaalenden , zyn zy echter niet ongefchikt tot be„ houd der Rechtzinnigen, welke daardoor afgefchrikt „ worden , de zuivere belydenis der waarheid te ver„ laaten en tegenovergeftelde gevoelens te omhelzen. „ Ook kan men dezelven den Menfchenhaat niet toe' „ fchry-  DRAAGZAAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID. 773 is fchryven, naardien zy, fchoon hiertoe onbekwaam, „, evenwel met 't pryslyk oogmerk gefchieden, de 4, Dwaalenden krachtdaadig te recht te brengen. — Tot wederlegging hiervan zullen wy het onvoegzaame en ongeoorloofde van zodanig eene handelwyze tot béhoud van Rechtzinnigen ontvouwen, (gelyk wy die reeds ten aanzien der bekeering van dwaalenden gedaan hebben,)en doen zien dat de Menschlievendheid, waarop de onverdraagzaamen zich beroemen, veelal Hechts een ydele fchaduw is. —- Ik merk dan vooraf aan , dat, daar wy onvermogend zyn anderen in het hart te leezen en de roerfels hunner byzondere bedryven nooit beoordeclen kunnen , ik wel gelooven wil dat 'er ook onverdraagzaamen zyn ter goedertrouw, dat is zulken die , uit verkeerde begrippen, liet niet alleen geoorloofd houden, maar zich zelfs verplicht achten, op voorbefchreevene wyzen te werk te gaan. Wy kunnen dus in elk byzonder geval niet bepaalen of verkeerde Menfchenliefde , dan wel eigenlyke Menfchenhaat , de oorzaaken zyn die tot dit bedryf aanleiding gaven. Doch 't caracter en handelwyze veeier onverdraagzaamen in andere gevallen gadeflaande, mogen wy vastftellen dat de vervolgingen ter oorzaake van Godsdienftige belydenis , ook zeer dikwyls aan Menfchenhaat moeten toegefchreeven worden. Want wanneer men al uit verkeerden yver oordeelen mogt tot voorftand der Rechtzinnigheid , anders denkenden van de Maatfchappy te moeten affnyden, ten einde daardoor den Ketter te verhinderen zyn wangevoelens verder te verfpreiden , anderen een fchrikbaarend voorbeeld te geeven en dus de dwaaling krachtdaadig perken te ftellen, uit het menschlievend oogmerk om de onfterflyke zielen der onvaste meenigte te behouden, is het echter on-  774 0VER HET ONDERSCHEID TUSSCHEM VEE* onbetwistbaar , dat men tot dat einde zich van zulke uitgezochte folteringen, onlydelyke pynigingen enwreede moorderyen niet behoeft te bedienen, als veelen te werke Helden. Dus ziet men dat hevige en ongeregelde liefde voor de waarheid by veelen met Menfchenhaat daadlyk gepaard ging, en daaden voortbragt voor welke de Menschlykheid yst , en welke de verlichte reden met verfoeijing befchouwt. Dan ik zal hier ter plaatze ook nog aanmerken , (dat ik veelligt al eerder had behooren te doen,) dat de menigte vervolgingen, welke enkel uit ftaatkundige inzichten, tot fterking van eenigen aanhang gefchied zyn , thans niet in overweeging komen , vermits wy alleen van de zodanigen handelen, 'welke uit onverdraagzaamheid ontftonden , en welker oorzaaken wy nu hebben aangeweezen. Wat wyders dat gedeelte- der voorgedraagen bedenking betreft, waarin beweerd wordt, dat onverdraagzaame handelingen dienftig zouden zyn, om de zodanigen, die de waarheid belyden, by die belydenis te behouden en voor afval te behoeden, merk ik aan, dat 't zelfde, wat wy ftraks omtrent deeze handelingen met betrekking tot 't overhaalen van andersdenkenden tot betere begrippen voordroegen , ook hieromtrent geldt : alzo verftandige en deugdlievende gemoederen onder de belyders der waarheid , even zowel argwaan omtrent dusdanig beweerde Hellingen zullen opvatten, als zy die men tot derzelver aanneeming daardoor tracht te beweegen; zy zullen daarenboven door zeker aandoenlyk medelyden voor den vervolgden aangedaan, uit dien hoofde met een gunftig vooroordeel zyne begrippen onderzoeken, vastflellende, dat anderen toch niet zonder gronden voor hunne „gevoelens, om derzelver aankleeving zullen willen lyden, en dus eerder genoopt  draagzaamheid en onverschilligheid. 775 noopt worden tot dezelven overtegaan en de vervolgde gevoelens inwendig te gelooven, fchoon zy ook uiterlyk de tegengeftelden mogten fchynen .getrouw te blyven ^ terwyl de zulken, die de zekerheid der dusdanig verdeedigde begrippen duidelyk inzien, doch de onverdraagzaame handelingen zeiven wraaken, van zulke haudelwyzen even min voordeel genieten als de nietdenkende menigte, welke altoos, uit vooroordeel en blinde achting voor zyne onderwyzers, der ouderlyke overleveringen onveranderlyk blyftaankleeven. Dat de onverdraagzaamheid eindelyk onverfchoonlyk en ftrafbaar is te achten, blykt overtuiglyk, door enkel'toog te vestigen op de natuur der menfehelyke ziele, de Godlyke Opperheerfchappy, den aart van den Godsdienst en de uitwerkfelen der onverdraagzaamheid zeiven. Van natuure zyn de menfchen vry, de be- hoefte vormde hen tot maatfehappyen; fchoon men nu zekerlyk magt hebbe hen tot zekere uiterlyke daaden door dwang te verplichten, is de faamvereenigde magt van alle ffcervelingen, van de fchepping der waereld tot heden toe , onvermogend eenige heerfchappy over 's menfchen geest te oefenen , of hen door uiterlyke middelen te dwingen tot 't waarlyk inwendig omhelzen van vastgeftelde bepaalingen. Vanhier de oudefpreuk, dat de Gedachten tolvry zyn. Dit nu onwederfpreeklyk zynde, is het niet Hechts eene ydele, maar ook eene godlooze en ftrafbaare pooging, anderen door uiterlyk geweld tot verandering van denkwyze of verzaaking van Godsdienftige overtuiging te willen noodzaaken; want daar de menfchen oorfprongelykonafhanglykzyn, en hunne verplichting, als leden eener burgerlyke Maatfchappy , zich niet verder kan uitftrekken dan tot 't doen en nalaaten van 't geen onmiddelyk de gemeene wysseg. II. D. Eee wel-  776 OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHEN VER- welvaart en rust, en beveiliging van byzonder eigendom betreft, kan men ben nooit verbonden achten, om 't geen zy als plichten aanmerken die rechtllreeks op God betrekking hebben, beiden in gelooven en doen, natelaaten om hunner medemenfchen wille. Dat men Gode meerder dan de menfchen gehoorzaamen moet, wanneer de plichten jegens 't Opperst-Wezen met de eifchen der menfchen ftryden, is eene waarheid die onloochenbaar is en geene uitzonderingen heeft. —— Onverdraagzaame handelingen maaken derhalven inbreuk op 't Godlyk Oppergezag , aan 't welk de geweetens onzer medemenfchen eeniglyk onderworpen zyn ; inbreuk op der menfchen natuurlyke vryheid, welke bovenal ongefchonden moet blyven in zulk een allergewigtigfte zaak als de Godsdienst is , welks oefening in geest en waarheid door geen vuur noch ftaal bevorderd, maar eeniglyk aangekweekt kan worden doer gepaste en nadruklyke vermaaningen. Dus blykt uit der menfchen onafhanglykheid, 't Godlyk Opper, gezag en de natuur van den Godsdienst met eikanderen vergeleken, dat het geen ftervelingen vryftaat de Godsdienüige overtuigingen hunner medemenfchen , zodra zy niet wanzedelyk zyn ten aanzien van 't betrachtende , de gemeene rust ftooren , noch het welzyn der maatfchappy ondermynen, paaien te mogen ftellen. — Onvtrdraagzaame bedryven daarenboven zyn mede van zodanigen aart, dat zy niet kunnen gepleegd worden, zonder daadlyke kwetzing en verwaarloozing dier eeuwige wetten en groote plichten, welke begreepen worden onder de uitdrukkingen van Rechtvaardigheid en algemeene Goedwilligheid,en welke dengeheeleninhoud uitmaaken van 't geen wy den naaften verfchuldigd zyn. Koomende eindelyk nog in aanmerking de verdraagzaamheid  DRAAGZAAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID. 777 heid van het opperst Wezen zei ven, wiens caracleren handelwyze ons door den Chriftelyken Godsdienst zo nadruklyk ter naarvolging wordt voorgefteld, nevens alk de treffelyke lesfen en beveelen, die wy hieromtrent in de heilige Schriften des nieuwen Verbonds vinden opgetekend. Dit is het geen ik voorneemens was van de onverdraagzaamheid te zeggen. Stellen wy nu daartegen het beminlyk beeld der verdraagzaamheid; myne afbeelding zal zekerlyk den kenner niet voldoen , doch ik hoop haar door ingevlochte vergelykingen, met de befchreevene onverdraagzaamheid te krachtiger te doen uitkomen. De Verdraagzaamheid dan, beftaat in zulk eene zuivere en hartelyke liefde voor de waarheid, dat men dezelve boven alles waardeert, en haar om lief noch leed wil verloochenen , verzeld met toegeevendheid omtrent de verfchillende begrippen van anderen, welke gepaardis met medelyden aangaande hunne misvattingenge'êvenredigd aan derzelver belang, en met oprechte poogingen ,om hen door redelyke overtuiging tot betere denkwys overtehaalen. Daar de liefde voor de waarheid by den Onverdraagzaamen hevig en ongeregeld is, paart de Verdraagzaame de liefde voor de waarheid met liefde voor de menfchen. —Ernftige overdenkingen, die zyne eigene gefteldheid, zyne betrekkingen tot het OpperstWezen, zynen tegenwoordigen toeftand en toekomftige verwachtingen betreffen, overtuigen den opmerkzaamen nadruklyk van het groot belang des Godsdiensts. Dit levendig bezef maakt hem naauw gezet in het onderzoeken, en voorzichtig in het vastftellen van byzondere bepaalingen. Niet ras zal hy overgaan tot het omhelzen van eenige gevoelens, voor hy door naauwkeuE ee 2 rig  773 OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHEN VER- rig en geheel onzydig onderzoek daadlyk van haare gegrondheid overtuigd is, en bevonden heeft, dat dezelven niet aanloopen tegen de naruurlyke begrippen, die wy dnor redelyk nadenken van God hebben, noch den eerbied, hem verfchnldigd , kvvetzen, en dat haare uitwerkfelen der famenleeving nietbenadeelen. Doch zodra hy op goede gronden van de waarheid van zekere betwiste begrippen overtuigd is, gevoelt de deugdlievende zulk een harreiyke liefde voor dezelven , dat hy ze itandvastig blyft aankleeven, en geene bedenkingen, van tydlyk belang ontleend, hem immer tot derzelver verloochening beweegen kunnen. Desniettegenftaande zal hy de beproeving van tcgenovergeftelde gevoelens nimmer waanwys verwerpen , altoos leergierig zynde, en, de waarheid meer dan zyne eigene begrippen beminnende, genegen blyven dezelven voor anderen te vérwisfelen , zoras hy begrypt dat deeze met de eerfte beginfelen der Godsdienftige kundigheden,die buiten gefchil zyn, beter overeenkoomen, of meer gefchikt zyn hem tot een braaf Christen en nuttig Burger te vormen. Schoon dus genegen zynde zyne begrippen voor anderen vaarwel te zeggen, zodra hv derzelver meerdere zekerheid en nuttigheid inziet, blyft hy echter 't geen hem thans als waarachtig en gewigtig voorkomt; en 't geen hy uit overtuiging na een bedaard onderzoek heeft aangenomen, getrouw : want de Godsdienftige waarheid is den zodanigen dierbaar, dierbaar boven alles, naardien hy derzdver gewigt op eene klaare en duidelyke wy^einzier. Dan deeze hartelyke liefde brengt niet Hechts ftand. leid ten aanzien van het vasthouden der leerltellingen voort», maar telt onder haare uitwerkfelen voornaamlyk yver en werkzaamheid ten aanzien van het be-  DRAAGZAAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID. ?79 "betrachtende. Geen oprechf gemoed kan zich te vrede houden met een enkel befchouwelyk omhelzen , maar is inzonderheid werkzaam in de oefening der plichten Gode en den naaften verfchuldigd. — Doch hieromtrent hebben wy thans minder te letten, daar wy nu bepaaldelyk van de verdraagzaamheid handelende , de liefde voor de waarheid enkel te befchouwen hebben , ten aanzien der aankleeving van de bevattingen des verftands. Ook moeten wy wel in 't oog houden, dat wy nu van byzondere betwistte leerftukken en geenszins van algemeen aangenomen waarheden fpreeken, omtrent welke geen gefchil is, en dus geen verdraagzaamheid kan geoefend worden; wam verdraagzaamheid onder/telt noodzaaklyk verfchil van gevoe/en , , zynde zonder bezef van het gewigt van derzelver onderfcheid geen verdraagzaamheid mooglyk. — Deeze oprechte genegenheid nu voor de waarheid is dan ook bedaard en zuiver, onvermengd met valfchen yver en kwaadwilligheid jegens anderen. —— Zy gaat by den waarlyk verdraagzaamen gepaard met toegeevend'ieid jegens hen die tegenovergedelde Hellingen van dezvme beweert, welke deugd verhoogd wordt, naarmate de beoefenaar meer prys op zyne begrippen ftelt. —— De deugdlievende voorftander der waarheid erkent het als geheel onmooglyk, dat anderen ter kwaader trouwe opzetlyk zouden dwaalen , naardien dit volltrekt ftrydt met de natuur der menfchelyke ziele; en wanneer anderen ook opzetlyk dwaalen, is de oprechte hoogachter der waarheid te wel overtuigd, dat onverdraagzaame behandeling hen geen beter begrippen zal inftonen; en wat dezulken aangaat, die, uit vooroordeel van opvoeding of uit valfche wysbegeerte , wangevoelens gelooven , zyne liefde voor de waarheid doet hem jegens Eee 3 de  7?0 OVER HET ONDERSCHEID TUSJCHEN VER- de zulken verdraagzaam weezen, overtuigd zynde dat de middelen, van welken de onverdraagzaamheid zich bedient,geen inwendige overtuiging kunnen voortbrengen, en dus allezins met het belang der waarheid ftryden. — Eerbied voor het Godlyk Oppergezag over de geweetens der menfchen , deelneeming in het belang der waarheid en erkentenis van de vryheid en rechten der medemenfchen, zyn dus de grondflagen der w£are Verdraagzaamheid. Doch den Godsdienst op den rechten prys Hellende-, is de Verdraagzaame met leedweezen aangedaan,dat anderen denzelven zó niet kennen , gelyk hy hem kent: dat anderen dus zynen zegenryken invloed in die volle maat niet genieten , niet ontwaaken , bedroeft hem , maakt hem weemoedig; dikvvyis denkt hy met traanen, die zuivere menfchen» liefde kenmerken , aan het gemis der gelukzaligheid waaraan zy zyn blootgefteld, en aan den fchadelyken invloed die hunne wangevoelens op hun zedelyk gedrag hebben ; dit doet hem, daar 't met vrucht gefchieden kan, poogingen aanwenden, om door eene zuivere voorftelling der waarheid en kracht van wel ingerichte bewysredenen , anderen tot haare aanneeming overtehaalen ; doch nimmer zal hy zo dwaas zyn de waarheid met uiterlyke middelen, of benadeeling haarer verloochening te willen ondei fteuncn, te veel kennis van haare natuur en van die der menfchelyke ziele hebbende, om het ongepaste hiervan niet altoos levendig voor den geest te hebben , terwyl hy na een bedaard onderzoek de kracht der waarheid te wel kent, om tot zulk een dwaas misdryf te vervallen. Nooit zal hy zich dus het Godlyk recht aanmaatigen, om te heerfchen over de geweetens zyner medefchepfelen, noch wraake te oefenen ©ver de dwaaling. Vindt hy de valfche begrippen zyner  DRAAGZAAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID. 781 ner medemenfchen te diep geworteld, hen te veel aart vooroordeel en het onderwys der vroegere jaaren verflaafd; verre van andere middelen dan het aanhoudend gebruik maaken van zulke drangredenen , welke hy uit de geaartheid en omftandigheden van den dwaalende befluit het meest op hem te moeten werken ; verre van andere middelen te werk te ftellen , beveelt hy hen met de hartelyke liefde van een Godsdienftig gemoed , aan de Barmhartigheid van den algemeenen Vader, wiens ontfermingen zich uitftrekken over alle zyne werken, en die nimmer eenig fterveling, om het onvermydelyk of onfchuldig aankleeven van befpiegelendedwaaling, veroordeelen zal. —— Ter eerbiedige naarvolging van dit allervolmaaktst voorbeeld, veroordeelt hy anderen niet, noch wyst hen eene verdoemenisfe toe, die den onbevoegden en onmenschlievenden oordeelaar gedreigd is. Hy laat anderen om hunne Godsdienftige begrippen in vrede en in het ongeftoord genot der voorrechten, welke zy als menfchen en leden der zelfde burgerlyke maatfchappy met hem gemeen hebben. Nooit zal hy hen burgerlyke beleefdheid , hulp , of den deugdzaamen dwaalende zyne vriendfchap weigeren , veel min hen eenig nadeel aan hunne kostwinning of eere toebrengen , klaarlyk bezeffende dat dit den dwaalenden eerder van de omhelzing der begrippen,die hy voorwaar erkent , zou affchrikken , dan daartoe overhaalen. Veeleer zal hy door de betooning van minzaamheid en heuschheid, van hulp en achting, trachten hem aan zich te verbinden, en zich daardoor gelegenheid zoeken te verfchaffen, de belangen der waarheid wezenlyken dienst te doen. Beredeneerde kennis van de natuur der menfehelyke ziele en juifte begrippen aangaande den waaren Gods. Eee 4 dienst,  7U* Over het onderscheid tusschen ver. dienst , zyn de bronwellen der edele deugd van Verdraagzaamheid, welker uitwerkfelen niet Hechts benban in toegeevendheid omtrent de Godsdienltige begrippen van/ anderen , maar ook in hartelyke deelneeming omtrent hunnen zedelyken toeftand en eeuwige belangen, zynde haare oefening dus van zeer veel aangelegenheid voor de Maatfchappy, als welke hier door niet Hechts veilig, maar ook welvaarend en genoeglyk wordt; welke handelwyze tot onzydig onderzoek aanfpoort, de wezenlyke belangen van anderen bevordert, en hen tot Werkzaams deugd opleidt, 't Gemeenebest heeft derhalven by de oefening der Verdraagzaamheid het uiterst belang , niet flechts voor zo verre zy een uitwerkfel is eener wyze fiaatsgeffeldheid, maar ook by de Verdraagzaamheid der byzondere leden, als de vrucht van zuivere menfchen-liefde en de bron der edelfte deugden. De Verdraagzaamheid immers hebben wy getoond te beftaan in hartelyke liefde voor de waarheid, deeze kan nooit onvruchtbaar blyven in goede werken; de toegeevendheid jegens anderen , haare tweede eigenfehap, is der maatfchappy voordeelig, wyl elk daardoor voor vervolging beveiligd is, en de dwaalenden niet verhinderd noch afgefchrikt,maar veeleer aangefpoord en bemoedigd worden, daadlyk zo veel nut te doen als Hechts in hun vermogen is, daar zy nu,gelyk by onverdraagzaame behandelingen, niet te vreezen hebben, met ondank beloond te zullen worden. Door de rechte oefening derzelve worden de menfchen aangefpoord tot Godsdienftig onderzoek; de groote waarheden van den Godsdienst vertoonen zich in al haar gewigt, en het kan niet feilen of de overtuiging wordt werkzaam in nuttige daaden. Dus wordt zy een kweekfchool van Oefenende deugd* vormt braave en naauwgezette Bely. ders,  DRAAGZAAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID. 783 ders, wier uitzicht gevestigd op den toekomenden ftaac van vergelding, hen hunne daaden doet inrichten als zoekende het eeuwig Vaderland van heiligheid en gelukzaligheid , en die dus allezins, met alle hunne vermogens, trouwhartige betrachters worden van wezenlyke Godsvrucht. Allerheilzaamst is de oefening deezer edele deugd voor den verdraagzaamen zeiven, bevestigende hem in 't goede , hem Herkende in de belydenis van het waare, en aanfpoorende toe eene hartelyke beoefening van 't dcugdelyke , gericht tot aankweeking van werkzaime Menschlievendheid en zorgvuldige dcelnecming in de voornaame en wezenlyke belangen zyner medemenfchen. Zodanige handelwyze eindelyk, verzekert hem van de achting der andersdenkenden, en geeft hem recht op wederkeerige behandeling. Dus is zy allerlollykst en kan niet genoeg aangepreezen worden : zy ftemt volkomen overéén met de natuur van den Godsdienst, en loopt niet aan tegen de rechten van vrye,en, ten aanzien van Godsdienst, onafhanglyke menfchen, — maar is eene pryswaardige naarvolging der handelwys van het volmaakten wezen en betrachting derEuangelifche Voorfchriften. — Ziet hier, de beminlyke, de hemelfche Verdraagzaamheid met flaauwe trekken gefchetst. Wie,die niet verblind door vooroordeelen, misleid door valfche grondftellingen of bedorven is doorkwaade hebbelykheden, zou niet op dezelve verlieven, hartelyk wenfchen derzelver zegenryken invloed te ondervinden , en bereid en yverig werkzaam zyn om anderen dezelve te doen genieten? Laaten wy nu overgaan tot de befchouwing der onverfchilligheid, en, door eene juirte vergelyking, haar gewigtig, doch veelal gering geacht onderfcheid met Eee 5 de  784- OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHEN VER- de Verdraagzaamheid opmaaken, ter aanmoediging tot beoefening der eerstgemelde. De Onverfchilligheid beftaat in eene geheele onaan* doenlykheid omtrent de waarheid, geboren uit minachtittg of miskenning van haare waarde, en is ten aan~ zien van anderen verzeld met onverfchillige toegeevend' heid omtrent hunne Godsdienftige gevoelens. — Daar de Verdraagzaame met hartlyke liefde voor de waar» heid bezield is, is de onverfchillige geheel van dezelve beroofd , geheel koel en onaandoenlyk niet flechts omtrent allerlei verfchilftukken, maar zelfs omtrent de gewigtigde en voornaamfte waarheden van den Godsdienst, welke, daar zy, ten aanzien van het befchouwende , geen indruk op hem maaken, ook niet werkzaam zyn kunnen in betrachting. Weshalven men de zedelyk goede daaden der geenen, die uit geene Godsdienftige beginfels te werke gaan, enkel aan zekere natuurlyke, of door opvoeding verkreegene en met het Temperament overeenkomllige, bebbelykheden, of aan eerzucht en belang-bedoeling toetefchryven hebbe. — Byaldien gepaste voorftelling der waarheid, aangedrongen door nadruklyke betooging van haar gewigt, immer eenigen indruk op den zodanigen maakt, de aandoening verflaauwt ras , de minde beflommering of verdrooijing wischt de gemaakte indrukken uit , en nooit worden zy werkzaam in daadlyke oefening. Zeer groot echter is het onderfchfid tusfchen onverfchilligheid en ongeloof; want daar de ongeloovige alle, ten minften zeer voornaame waarheden, voldrekt loochent, en waant redenen voor zyn gedrag te hebben,— daar de twyfelaar de bedenkingen tegen van meer gewigt acht, dan de bewyzen voor, moet men hen het recht doen, dat  DRAAGZAAMHEIB EN ONVERSCHILLIGHEID. 785 dat zy, (zo zy niet enkel uit vooroordeel of valfche eerzucht zodanigen zyn , als waarvoor zy zich uitgeeven ,) de Godsdienftige waarheden ten minften met de eere van opmerkzaamheid hebben verwaardigd, en uit de kennis, die zy van dezelven hebben , tot derzelver valschheid of onzekerheid hebben befloten; 't welk by den onverfchilligen geen plaats heeft , die de Godsdienftige waarheden nooit in overweeging genomen heeft , noch dezelven van genoeg belang rekent om desaangaande eenig onderzoek te doen. Vanhier is 't dat de onverfchilligheid veel algemeener dan ongeloof is en altoos zal blyven , naardien de meeften te vadzig en te traag zyn , om door bepaaling van aandacht genoegzaame kennis en zekerheid van de waarheid te verkrygen, en daardoor geloovigen te worden, en echter geen moeds genoeg hebben allen Godsdienst daadlyk te verzaaken. Dus is de onverfchillige, noch heet, noch keud, maar laauw, en dienvolgens nog verwerpelyker dan zy, die door onkunde, vooroordeelen of valfche beginfelen misleid , de waarheid daadlyk verloochenen. De onverfchillige blyft in den Godsdienst waarin hy geboren wierd en opgevoed is, of verandert hy van uiterlyke belydenis, 't is niet omdat de begrippen van anderen hem rechtmaatiger voorkomen, maar alleen omdat aan deeze verandering eenig tydlyk voordeel of eere verknocht is , daardoor hooger waardigheden of met minder moeite meerder rykdommen te verkrygen zyn, De aanleidende oorzaaken der onverfchilligheid nu , zyn valfche wysbegeerte en flechte zeden. Door eene valfche wysbegeerte misbruikt hy , die geen hartelykheid voor den Godsdienst gevoelt , de gewigtige waarheid des Chriftendoms: dat onder alle Volken en Godsdienften, wie Godvreezend en deugdzaam is, Gode aangenaam  OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHEN VER- naam is , zonder onderfcheid van byzondere begrippen, „ Indien men toch in alle Godsdienst kan zalig vvor„ den, (zo denken veelen,) indien het onverfchillig is „ wat byzondere gevoelens men is toegedaan , is het „ dwaas zich daaromtrent te bekommeren: Godsdienstig onderzoek is overtollige arbeid én vergeéffche moeite ; best is het zich aan zodanig Godsdienftig „ Genoolfchap uitwendig te houden, als, in de om,, Handigheden waarin men zich bevindt, en onder de ,, ftaatsgefteldheid des lands waarin men leeft , met „ ons tegenwoordig voordeel best ftrookt : onze toekomftige zaligheid raakt hierdoor toch niet in ge„ vaar." Zo denken zy , zonder in aanmerking te neemen , dat geenszins de geringe waarde der onderfcheidene gevoelens, maar de welmeencnde oprechtheid van deugdzaame gemoederen, eeniglyk de reden is dat alle Godvruchtigen , hoe verschillend denkend , den Allerhoogften aangenaam zyn , die der menfchen gevoelens alleen naar den trap hunner verlichting, en hunne bedryven naar derzelver oogmerken waardeert, ——. Op zodanig eene wyze echter wordt door traagheid van onderzoek en liefdeloosheid omtrent den Godsdienst, de onverfchilligheid met verdraagzaamheid verwisfeld. En dtis heeft de onverfchilligheid de zaak des Godsdiensts grooter nadeel toegebragt dan de onverdraagzaamheid zelve, welke toch altoos belangneeming onderftclt, en de menfchen op de Godsdienftige waarheden opmerkzaam maakt. —- En zy, wier Hechte zeden hen rot hebbelykheden zyn geworden , hebben indedaad geen belang by het onderzoek, naardien zy tot ernftige overweeging geheel onbekwaam zyn, en deeze hen ras overtuigen zou van de hooge noodzaaklykheid der hervorming van hart en war.del. On.  DRAAGZAAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID. 787 Onverfchillig omtrent den Godsdienst, voor zo verre hy hem-zelven aangaat, zyn den zodanigen de Godsdienftige begrippen van anderen ook om 't even, ten waare hy by derzelver veranderde denkwys eenig voordeel voorzag, wanneer hy,om anderen tot het omhelzen van verfchillende begrippen overtehaalen , niets onbeproefd zal laaten , dan alléén het eenig geoorloofd, en eenig krachtig middel,'t welk wy ftraks hebben befchreeven,en waarvan de verdraagzaame zich bedient, voorftelling en bewys der waarheid naamlyk, want dit gebruikt de onverfchillige, by gebrek van genoegzaame kennis en afkeer voor moeite, nimmer. De poogingen derhalven, door hem aangewend, behooren tot de 011verdraagzaame handelingen, welke wy boven befchreeven , en van wtlke de onverfchilligheid nu het roerfel wordt, ontftaande dezelven thans niet uit ongeregelde liefde voor de waarheid, maar uit verkeerde zelfs-liefde. Want in dit geval is niet de onverfchilligheid , maar belangzucht derzelver oorzaak, naardien de onverfchilligheid , het belang buiten gefteld, altoos toegeevendheid, en, zo wel als hartelyke waarheids-liefde, verdraagzaamheid voortbrengt; waarby men echter nog aantemerken hebbe , dat de meeften onverfchilligen zo belangzuchtig niet zyn, noch zich met het onderzoek bemoeien, hoever de Godsdienftige begrippen van anderen hen voordeelig zyn kunnen, naardien dit onderzoek door hen veel te lastig geacht wordt, en zy zich niet verledigen tot eene naauwkeurige befchouwing eener zaake, die, naar hunnen waan, voor hen van geen belang is. Zy laaten dus anderen in het ongeftoord bezit van Godsdienftige begrippen en oefeningen, fomwylen echter de welmeenende naauwgezetheid van anderen, die fchoon vermengd met dwaaling, den deugdlievenden altoos dier-  /88 OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHEN VER- dierbaar is, met verachting befpottende. Deeze onverfchilligheid omtrent den Godsdienst is zeer algemeen, en wordt, helaas! bevorderd door de befchroomdheid veeier verdraagzaamen , wien wel hartelyke liefde voor de waarheid bezielt, doch die het aan moed ontbreekt, dezelve met ernst en nadruk hunnen medemenfchen aantepryzen , daar hierby veelal zo weinig eere te behaalen is, en men zyne Godvruchtige poogingen wel eens met befpotting beloond ziet. Dus is onverfchilligheid de bronwel van veeier toegeeflykheid ; doch hoe heilzaam deeze toegeeflykheid der famenleevinge zy , is haare oorzaak niet min fchadelyk en verderflyk voor de Maatfchappy, als voor den onverfchilligen zelven, waarvan wy overtuigd zyn, zo dra wy ons de natuur en waarde van den Godsdienst onderfcheidenlyk vertegenwoordigen. De Godsdienst verfchaft ons de kennis van het Opperst-Wezen en der betrekkingen, in welken wy tot hetzelve ftaan. Welk fterveling nu, die gezonde zin. nen heeft en tot eenige bepaaling van aandacht bekwaam is , |erkent niet het gewigt van het onderzoek vanwaar de waereld haaren oorfprong heeft, 't gewigt der kennis van dat ontzaglyk cn volheerlyk Wezen, dat alles door zynen vermogenden wil aanweezen gaf en doet voortduwen, van wien alles, en dus ook hy zelve, volftrektlyk afhangt en onderworpen is? Daar deeze kennis hem wyders onderricht van de zedelyke eigenfchappen des Scheppers, en het denkbeeld van deszelfs onbepaald vermogen, het welk het gemoed met ontzetting vervult, verzeld doet gaan met dat van goedheid en ontferming, welke beminlyke hoedanigheden inzonderheid zo heerlyk uitblinken in de Euangelifche Opeubaaring, welke ons de voorwaarden aanwyst, op wel.  DRAAGZAAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID. 789 welke God de zonden wil kwytfchelden en tevens de heuchlyke aankondiging van vergeeving bevat, welke by een ontwaakt geweeten de eenige bron van troost en gerustftelling is. Welk mensch erkent niet de onontbeerlykheid deezer kundigheden, by wier gemis by onkundig blyvepde van de wyze op welke God hem behandelen wil, in beftendige bekommering en vreeze zou moeten leeven, byzonderlyk wanneer hy het toekomend onzeker inziet; daar de Godsdienst hem volkomen zeker, heid verfchaft van eenen toekomenden ftaat, welke de» zelve, als zynde gefchikt ter rechtvaardige vergelding, ter fterkfte drangreden gebruikt tot een heilig leven in deeze tegenwoordige waereld. Zo gewigtig en heilzaam is de Godsdienst ook ten aanzien van het kennen en doen opmerken der plichten, welker betrachting van ons gevorderd wordt, en zonder welke wy onzeker zyn , of wy reden hebben vastteftellen dat onze zedelyke bedryven met goedkeuring door den Alvveetenden befchouwd worden , zonder welke wy zeiven onvermogend zyn zouden Gode te behaagen, daar het hart en de beweegredenen door hem enkel in aanmerking genomen wordende , geen zejelyk goed by hem beloonbaar kan zyn , wanneer het niet uit zuivere beginfelen , uit overtuiging van plicht en met het oogmerk om hem te gehoorzaamen gefchiedt. De Godsdienst derhalven is onontbeerlyk ten aanzien der gerustftelling en verbetering , en dus voor de Gelukzaligheid van elk mensch, terwyl dezelve van 't uiterst belang is voor de famenleeving; weshalven zy, die allen Godsdienst als bedrog gewraakt, ja zelfs het beftaan der Godheid, of ten minften haare voortduurende werkingen toevoorzicht omtrent het gefchapene geloochend hebben , deezen heilzaamen invloed altoos erkend , en  790 OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHEN VER» en den Godsdienst uit dien hoofde aan de fchrandere vinding van Overheden en Staatkundigen hebben toegefchreeven.— De Godsdienst immers, gefchikt om den mensch eerbied en ontzag voor het Opperst-Wezen inteboezemen, 't welk alle belyders erkennen dat daadlyk toezicht draagt over de menfchelyke handelingen, is de eenige, altoos werkende aanfpooring tot het beoefenen van 'e plichtmaatige en deugdelyke , wanneer de verwaarloozing daarvan een zekerer, althans korter weg mogte fchynen ter verkryging of bevestiging van geluk en welvaart in het naastvolgend oogênblik. By de overweeging van 't ongelyk lot, dat vroomen en godloozen veelal wedervaart, is de voorftelling van toekomftige vergeldingen , de krachtigtte beweegreden welke wy ons kunnen vertegenwoordigen tot "eenpaarige deugdsbetrachting. De Godsdienst, zo naauw aan de zedelykheid verknocht zynde , is dus van 't hoogst belang voor de Maatfchappy: de onverfchilligheid daarentegen van 't uiterst nadeel, daar de zulken indedaad geene, of althans zeer zwakke aanfpooringen hebben, welke in ftaat, zyn hen der deugd beftendig getrouw te doen blyven. Daarenboven zyn zy in treffende tegenfpoé« den, onvermydelyk lyden en altoos zeker fterven, met één woord,zo dikwyls zy, door verandering van omftandigheden buiten den gewoonen kring gebragt, tot nadenken onwederftaanbaar gedrongen worden, wanneer zich van elders niets ter vertroosting, of geen vermaaken zich ter verflrooijing aanbieden, beroofd van alle gerustltellende en bemoedigende bedenkingen,'en dus hoogst ongelukkig. Dan de onverfchilligheid is der Maatfchappy ook zeer nadeelig, zelfs ten ,aanzien van het uitwerk fel der toegeevendheid. Want fchoon de onverfchilligheid uit  DRAAGZAAMIIEID EN ONVERSCHILLIGHEID. 7OI Uit haar eigen aart, altoos toegeevendheid jegens allerlei belyderen oefent, kan zy echter onverdraagzaame behandelingen en vervolging niet verhoeden, wanneer deeze meerder overeenkomen met het tegenwoordig belang des onverfchilligen: terwyl hy, die met hartelyke waarheidsliefde bezicid en uit zuivere beginfelen werkzaam is , altoos Verdraagzaamheid oefent jegens anderen, ook wanneer dit met zyn belang ftrydt. Wat zekerheid heeft de Maatfchappy dan van derzelver beftendige en eenpaarige oefening by den Onverfchilligen, aan welke doorgaande betrachting der famenleeving echter zo ontzaglyk veel gelegen legt? Uit de overweegingen van het gewigt van den Godsdienst en deszelfs uitfteekend belang in alle opzichten , kunnen wy nu ook zeker befluiten tot de ongeoorloofdheid, en het ftrafbaare der onverfchilligheid, zonder dat het thans noodig zal zyn dit bewys te verfterken met bewyzen , ontleend van de ondankbaarheid der zulken, die geen prys ftellen op de liefderyke fchikkingen des Allerhoogften , welke zekerlyl* nergens toe verbonden is , en van geen fchepfeh gediend wordende , ah iet behoevende , geen bedoelingen van eigen voordeel of genoegen kan hebben , terwyl de Menfchen, aan den anderen kant, dezelven ganfchelyk onwaardig waren. Diè ondankbaarheid vertoont zich nog in veel Iterker licht , wanneer wy deeze fchikkingen zeiven ouderfcheidenlyk in overweging neemen , de voortreflykheid der weldaaden, nevens de grootheid der middelen, eerbiedig nadenken , en hierby nog in aanmerking.neemen, hoe ontelbaar vééle ftervelingen van dit alles onkundig bleeven, en dat het enkel vrye genade en onverplichte goedertierenheid was, den bewooneren deezer wvsbeg. II. D. Fff Land-  702 OVER HET ONDERSCHEID TUSSCHEN VER* Landftreeken met derzelver bekendmaaking te begunftigen. Dit zyn de eigenfcbappen, de oorzaaken en uitwerkfelen der onverfchilligheid, wier dwaasheid en O'-ver'choonlykheid ik nu overruiglyk meen aangetoond re hehhen. — Schoon nu de grootheid en het gewigt van haar onderfcheid met de Verdraagzaamheid , uit het reeris ge zegde-genoegzaam afteleiden is, zal ik echter hetzelve door eenige aanmerkingen nog duidelyker trachten te maaken. . De Onverfchilligheid met de Verdraagzaamheid vergelykeadfl , is het eerfte wat zich voordoet, de gelykvorttigtwsd der uitwerkfelen ten aanzien der Maatfchap- Pv- Aller'ei Geloofsbelyders, wier zeden der fa- menleeving niet gevaarlyk zyn,worden, door den Verdraagzaamen en Onverfchilligen beiden, geduld, in rust en in het ongeffoord genot van het hunne gelaaten. Geen van beiden wil de overtuigingen des Verftands aan zekere vastftellingen onderwerpen , noch het geweeten van anderen beheerfchen, en de gemeenfehaplyke Godsdienstoefening wordt zo wel door hem die geen ttrys op den Godsdienst fielt, als door hem die hartelyke liefde voor de waarheid met toegeevendheid paart, to^gelaaten. Geen van beiden fnydt anderen de middelen en gelegenheden tot onderzoek en uitbreiding van kundigheden af, of ftelt andersdenkenden ter voorw-.rpe van verguizing, en weigert hen de hulp der ensc levendheid niet, terwyl hy de verdandigen en deugdlievenden onder allerlei gezinten zyne achting e.; vucmfc' ap betoont. Dus genieten verfchillend-denkenden zo veel vryheid en genotgen, als zy naar billykheid eislchen , of geacht kunnen worden genegen te  DRAAGZAAMHElD EN ONVERSCHILLIGHEID. 793 te zyn anderen toeteftaan en te betoonen, 1 Beider uitwerkfel is derhalven der Maatfchappy voordeelig, door de vreedzaame famenwooning, de blyken van onderlinge goedwilligheid en dienstvaardigheid, van achting en gulle vriendfchap; terwyl niemand om Godsdienst-belydenis geplaagd of vervolgd, noch verhinderd wordt der Maatfchappy zo nuttig te weezen , als hy Hechts naar zyne geaartheid, bekwaamheden, ftand en bezittingen zyn kan. Dit nu is zo wel het uitwerkfel van Onverfchilligheid als van Verdraagzaamheid, welke gelykheid redai geeft van de veelvuldige verwarring der hemelsbreed verfchillende oorzaaken , als ook dat den Verdraagzaamen door heethoofden veelal de naam van Onverfchilligen gegeeven wordt; en aan den anderen kant veele Onverfchilligen, hoewel geheel onverdiend, de lof der Verdraagzaamheid wordt toegeëigend: van welke gewoone handelwyze de verkeerdheid overtuiglyk blykt , wanneer wy ons de voorgeftelde befchryvingen der eigenfchappen en oorzaaken van Verdraagzaamheid en Onverfchilligheid te binnen brengen. Wy hebben naamlyk gezegd, dat Verdraagzaamheid oprechte en hartelyke liefde voor de waarheid onderftelt; dat de Onverfchillige daarentegen van dezelve geheel beroofd, koel en onaandoenlyk is omtrent den Godsdienst, beide in kennis en beoefening. Dit nu is het éérfte en voornaamfte onderfcheid. —— Verfchil van gevoelens onderftelt liefde voor de waarheid. Zonder verfchil van gevoelens nu kan geen Verdraagzaamheid plaats vinden ; waaruit volgt, dat deeze edele deugd ook niet geoefend kan worden, dan door hen, die de waardy der waarheid erkennen, haar dienvolgens van, harte beminnen , en van het gewigt der dwaaling overtuigd zyn. Dat nu de Onver- Fff 2 fchil-  19\ OVER HET ONDERSCHEID TÜSSCHEN VER* fchillige! niemand om *yne Godsdienftige-gevoelens vervolgt , maar allerlei Belyders in vrede laat, gefchied niet uit edelmoedige beginfelen, uit de grondftellingen volgens welke de waarheids-minnaar werkzaam is,noch om zodanige redenen als wy ter aanpryzinge der Ver* draagzaamheid hebben aangevoerd , maar wyl hy het gewigt der waarheid niet inziet, haar onderfcheid met de dwaaling niet kent, noch zich omtrent den Godsdienst bekommert. Dit is het belangryk onderfcheid , in beider geaartheid en beginfelen gelegen ; hoedanig onderfcheid mede plaats heeft ten opzichte der uirwerkfelen. Want daar hy, die de waarheid van harte lief heeft, geen gelegenheid laat voorbygaan, haar wezenlyken dienst te doen , werkzaame Godsvrucht zynen medemenfchen aantepryzen,ben door welingerichte voorftellingen de groote grondftellingen van den Godsdienst, in al derzelver luister, voortedraagen , en dus alle poogingcn aanwendt om zyne medemenfchen de Godsdienftige waarbeid dierbaar te maaken, hen ter oefening van werkzaame vroomheid aantefpooren, zyn eigen gedrag inzonderheid zo inriclrende, dat het anderen ten deugdeh ken voorftelder moete (trekken , en dus ook daardoor zyne Godsdienftige grondbeginfelen aanpryst; zo is het zeker, dar, daar zodanige handelwyze der Maatfchappy allezins voordeelig is, de oefening der Verdraagzaam'ieid haar zekerlyk niet onverfchillig kan weezen. — Aan den anderen kant, daar de zwakheid aller gronden en aanmoedigingen ter deugd , buiten die, welke uit Godsdienftige beweegteden worden afgeleid , de reden is, der onzekerheid, die wy van de eenpaarige braafheid des Onverfchilligen moeten hebben , en hy nimmer poogingen aanwendt om anderen uit zuivere menschlievendheid ter Godzaligheid aantefpooren, zo moet de On-  draaczaamheid en onverschilligheid. 79-; Onverfchilligheid in dit opz'cht der famenleeving nadeelïg geacht, en kan dus met Verdraagzaamheid niet gelyk gefield worden, daar zy niet, gelyk de waa>e verdraagzaamheid , het middel is om deugdelyke gevoelens en bedryven in anderen voorttebrengen en aantekweeken. Doch 'er is ook onderfcheid tusfchen de Verdraagzaamheid en Onverfchilligheid , ten aanzien deioefening van de toegeevendheid zelve: want daar men van derzelver beftendigheid en eenpaarigheid by den Verdraagzaamen zeker is, immers zo ver het de menfehelyke onvolkomenheid en zwakheid toelaat, kan de onverfchillige , uit geene zuivere beginfelen werkende, door anderfoortige bedenkingen van eer en voordeel, gelyk wy ftraks aanmerkten, verleid worden tot vervolging en onverdraagzaame behandelingen, het geen wy zeer gemaklyk door gefchiedkundige aanmerkingen zouden kunnen ftaaven , byaldien ons beftek dit toeliet en het thans met ons oogmerk overeenkwam. Zo gewigtig nu het belang, dat elk Burger in den Godsdienst ftelt, als het eenige altoos werkende roerfel van deugd, voor de Maatfchappy is,— zo gewigtig gepaste aanmoedigingen ter deugd en het Godvruchtig voorbeeld voor de famenleeving zyn, ■ zo gewigtig de doorgaande en onafgebroken oefening van Verdraagzaamheid, in tegenftelling der onzekerheid hiervan,voor het gemeenebest is : - Zo gewigtig is ook het onderfcheid tusfchen Verdraagzaamheid en Onverfchilligheid voor de Maatfchappy. Dan dit onderfcheid is mede van de hoogfte aangelegenheid voor elk mensch zeiven, duidelyk blykende, wanneer wy hem in zyne afhanglykheid jegens den opperden Beftierder der waereld befchouwen, de zekerheid van zyn beftaan na den dood en toekomftige verantwoording overweegen, en het Fff 3 oog  796 OVER. HET ONDERSCHEID TU9SCHEN VER» oog vestigen op de noodzaaklykheid der heiligmaaking in dit leven, ter voorbereiding voor het volgende. Dit zyn zekerlyk redenen, welke, by alle bedachtzaame menfchen , de overweeging der waarheid en beoefening van deugd moeten aanpryzen , en waaruit wy nu het gewigt van 't onderfcheid tusfchen Verdraagzaamheid en Onverfchilligheid afleiden. Geen Gelukzaligheid immers zonder Deugd ; en geen wdare Deugd zonder kennis en waardeering haarer grondbeginlélen. - Zo gewigtig nu elk mensch zyne zedelyke gelukzaligheid is, zo gewigtig is voor hem de waarheidsliefde en de oefening van Verdraagzaamheid, zo fchadelyk daarentegen de Onverfchilligheid. Hoe gewigtig nu dit onderfcheid beide voor de famen» leeving en eiken mensch is , worde hetzelve, met dit alles, weinig nagedacht , en veelal zeer gering geacht door de meesten , 't welk, wanneer wy daar beneven de menfehelyke handelingen in andere opzichten naargaan , .en hunne grondbeginfelen tdt hunne gezegden opmaaken , reden geeft te vermoeden dat het getal der Onveifchilligen , in alle ftanden en gezintheden, dat der Verdraagzaamen verre overtreft. De hoogfehatting der waarheid is het vereischte der waare Verdraagzaamheid. De waarheid nu lief te hebben, hebben wy reeds aangepreezen, en het plichtmaatige der oefening van de Verdraagzaamheid aangetoond uit redenen, afgeleid van den eerbied aan het Godlyk Oppergezag verfchuldigd, uit de heiligheid der vryheid en rechten onzer natuurgenoten, door bedenkingen betreffende het belang der waarheid aangedrongen, en als eene gehoorzaame opvolging der heilige Voorfchriften en eerbiedige naarvolging van het hoogst volmaakt voorbeeld voorgefteld, Waarby wy nog te voegen hebben, dat zodanig eene handelwyze  DRAAGZAAMHEID EN ONVERSCHILLIGHEID. 797 ze ons recht geeft, eene dergelyke van anderen te verwachten , en aanfpraak verfchafFende op de Verdraagzaamheid onzer medemenfchen , ter oefèninge deezer deugd jegers hen verplicht , naar den Euangelifchen grond-regel, dat wy verplicht zyn anderen zo te behandelen , als wy, in hun geval en toefland zynde , redelyker wyze zouden begeeren van hen behandeld te worden. G. J. V. R. Fff 4 OV,ER.  798 over het AANGEBOORfiNE EN het VRYwillige OF VERKREÊCENE INDE wenschlyke DEUGDEN. Uit het Hooguitsch van garve. "Waar in zyn Talenten en Deugden van elkandercn onderl'cheiden ? Behoort doorzicht (Prudentia) , behoort grootheid van Ziel meer tot het eene , of andere? Welke zyn de grenspaak-n tusfchen die hoedanigheden, welke men roemt, omdat zy den mensch nuttig of aangenaam maaken; en tusfchen die, welke hem eigenlyk als verdienden worden toegefebreeven ? Dit is zeker, dat zo wel in het karakter, als in de vermogens iets aangebooren ligt. Het is niet ongcrymder te zeggen , dat de natuur alle menfchen , met betrekking tot hunne Talenten , even gelyk bedeeld hebbe, en dat al het onderfcheid der vernuften allcenlyk uit de opvoeding, regeeringsvorm, of eigene poogingen voortkomt; dan deeze aangeboorene gelykheid,ten opzichte der deugden, te beweeren. Ieder , die met kinderen omgaat, merkt, even zoo duidlyk en even zoo ras , een onderfcheid tusfchen dezelven , ten opzichte van hun eigenzinnigheid, hebzucht, hoogmoed of genoegen in het leed van anderen , (die eene Hechte foort van hoogmoed is,) als ten opzichte van hun geheugen, fchranderheid en weetlust. Niec te min heeft het gevoel, (dat algemeen zynde de veiligfte gids is in het zedelyke,) de menfchen op het denkbeeld gebragt , om zekere achtingswaardige hoe-  OVER HET AANGEB.ENHETVERKR.IN DE DEUGDEN. 799 hoedanigheden der Ziel als meer vrywillig aan te merken, en dezelve voornaamlyk met den naam van deugd te beftempelen ; en anderen integendeel meer als gefchenkèn der natuur te befchouwen. De achting der menfchen richt zich niet altyd naar dit onderfcheid, maar wel hunne berisping. Zelfs zyn even die voorrechten, welke men voor aangebooren houdt, die geene , welke den mensch in de oogen van anderen het meest verheffen: en daarentegen zyn het de gebreken, waarvan men hem zeiven de fchuld geeft, die hem de grootfte verwyten op den hals haaien. Zonder my thans met de verklaaring van dit zonderlinge op te houden, zal ik my alleenlyk tot deeze Helling bepaalen : dat naamlyk eenige der volmaaktheden van den geest zodanig worden aangezien, als of zy meer in de natuurlyke bekwaamheden, dan in de beoefFening der menfchen zeiven, en andere, als of zy meer in den vlyt der menfchen, dan in de natuur hunnen grond hadden; — en dat men byna alle de voornaamfte eigenfchappen van het verftand tot de eerfte, en die van den wil tot de laatfte rekent. En dit is de reden waarom onder de vier hoofddeugden der Ouden, doorzicht het minst waare zedelyke deugd fchynt te zyn. Is deeze oordeelvelling juist ? Uit welke bronnen, en naar welke kenteekenen kan men in het algemeen het vrywiilige in de goede hoedanigheden en bedryven van den mensch , van het natuurlyke opmaaken en onderfcheiden ? — Ziet hier eenige weinige oppervlakkige befpiegelingen over dit onderwerp , welke misfchien in ftaat zyn, om anderen tot eene meer bepaalde en volledige onderzoeking daarvan aan te moedigen. Fffy i. Al-  8oO over het aangeb00renë en 't vrywillige i. Alles, wat de mensch by zich zeiven kan ter uitvoer brengen , gefchied of uit grondbeginfelen , of uit oefening. ■ Zekere zich inworrelemte begrip¬ pen en waarheden , wegens het geen tot het gel uk behoort, worden leidraden , waaraan zich een menigte van andere denkbeelden en neigingen vast bechten. . Het dikwerf herhaalen van z kere handelingen kan eene neiging veroorzaaken, zelfs daar, waar geen duidlyke gronden invloed hebben. Oeffening ontttant we 1 erom of uit gronden. of uit navolging: dat is, wanneer men eene handeling dikwerf herhaalt, gefebiedt dit of, dewyl men bet oogmerk heeft, zich daar door eene vaardigheid in dezelve te verwerven , veimit.s men dit aai merkt als noodzaaklyk tot zyne verordening te behooren; — of de wyl men dezelve zeer dikwerf door anderen zier verrichten; in welk geval men of door het aanltekende van het voorbeeld daartoe wórdt aangefpoord, of door de begeerte, om te behaagen, bewoogen, om dezelve na te volgen. In het eerfte geval is de oeffening een ondergefchikt middel: in het laatfte ftaat het in de magt van het geval, of van andere menfchen. Uit dien hoofde worden die eigenfehappen, die handelingen, welke onmiddelbaar uit grondbeginfelen voortkomen, als zodanige aangezien , die den mensch meer byzonder eigen zyn, dat is, als vrywillige, en bygevolg als meer verdienstlyk of verplichtend, dan die, welke hunnen oorfprong uit de beoeffening hebben. Vermits nu oeffening meer invloed op de bekwaamheden , en grondbeginfelen meer op de neigingen hebben : fchynen reeds daarom volmaaktheden en gebreken in de laatfte meer gefchikt voor toerekening. 2. Het  OP VERKREGENE IN DE MENSCIIL. DEUGDEN. Sol 2. Het is veel gewooner, dat menfchen van een Hecht karacter zich verbeteren, of goeden erger worden, dan dat onbekwaamen geestig, of verftandigen dom worden. De hoedanigheden van het verftand fchynen dus onveranderlyker, meer in de organifatie, gegrond, en dus minder voor eene vrywillige verbetering en volmaa- . king vatbaar. Verder; alle vlyt, die men aanwendt, om zyn verftand te befchaaven of te verryken, ontftaat oorfprong- lyk uit de neigingen van den wil. Daar moet dus eene rechte leiding van den laatften voorafgaan, eer de mensch met yver aan zyne verlichting arbeidt. Men fchryft daarom het deugdzaame, het welk in de verhevenere vermoogens van den geest ligt, aan die neigingen toe , welke de oorzaak zyn geweest van het ftreeven naar dezelven: het zy deeze in gehoorzaamheid jegens ouders en onderwyzers , in de begeerte om zich voor het algemeen nuttig te maaken, of in de veritandige zorge voor zyn eigen geluk beftaan. 3. Het doorzicht beftaat uit twee (tukken : uit het natuurlyk, kleiner of grooter vermoogen, om begrippen te vatten en te famen te ftellen: en vervolgens uit het overleg, de opmerkzaamheid, en de geneigdheid tot nadenken. Het laatfte is eigenlyk wat het zedelyke in het doorzicht uitmaakt. Vermits het echter met het eerfte zoo verknocht is , gelyk in alle gevallen de eigenlyke deugd met de voorrechten van den menfchen in het algemeen: kan men, wanneer dit doorzicht geëischt of gepreezen wordt , niet altyd volkomen bepaalen , welken van beiden men ten voorwerp heeft. Het uitwerkfel van het geheel, verftandige handelingen naamelyk, worden geacht en voorgefchreeven, zonder dat  So2 OVER HET AANGEBOORENE EN *T VRYWILLIGE dat men naauwkeurig onderzoekt, hoe veel het enkel natuurlyk vermogen van den mensch, en hoe veel het vrywillig gebruik van hetzelve daar toe m 'dewerkt. 4. Wanneer men de verlïandelyke vermogens, welke by verftandige hanlth'ngen te gelyk werkzaam zyn, van dezelven afzondert, vertoont zich dat geen, wat daarin vrywillig is, op eene meer bepaalde wyze. De Zinnen, en de bekwaamheid tot zinlvke gewaarwordingen, welke de bronnen van alle denkbeelden uitmaaken, kan niemand, wien dezelve ontbreeken, zich zeiven geeven. De zodanigen, welke men bezit, laaten zich alleenlyk een weinig verbeteren of fcherpen. Dit is het punt, waar onze zielvermogens het fterkst aan de organifatie gekluillerd zyn; en waar onze voorrechten hunnen oorfprong van de eerfte gefchenken der natuur of van de Voorzienigheid , op het dui ilyksr yer- toonen. Intusfchen, zoo weinig de bekwaamheid tot zinlyke gewaarwordingen van des menfchen vlyt of verwaarloozing afhangr, is dezelve evenwel zoo noodzaaklyk, dat men dikwerf het onfchuldige van derzelver gebrek niet erkent of vergeet, en hem, die uit hoofde van dit gebrek verkeerdelyk handelt, veracht of berispt. Redelykerwyze echter kan men hem eigenlyk alleenlyk deswegen berispen, dat hy iets verricht, waar toe hy geene bekwaamheid heeft. Blinde en doove lieden worden ligt verachtlyk, wanneer zy,ondanks die gebreken, aan alle gezelfchaplyke vermaaken willen deel neemen. Het gebrek van gewaarwording, en van inwendig gevoel, ftelt ons nog veel meer aan de verachting bloot, vermits men niet aanllonds zoo duidlyk inziet, dat ook hiertoe een zin vereischt wordt, welke de natuur ons geeven moet, Niets  CF VERKRESENE IN DE MENSCHL. DEUGDEN. 8oJ Niets kan ons 'ege i dee^e ongunftige beoordealing beveiligen, dan dnze, eigen kennis van deeze gebreken, en de onthouding van alle zodanige bezigheden, hen vermyden van alle zodanige gelegenheden, waar de tegenovergeftelde vermogens noodzaaklyk vereischt worden. Het geheugen is reeds meer gefchikt, om of opgefcherpt, of verwaarloosd te worden. Ook is men gewoon, om hem , die iets vergeet, het welk men hem heeft opgedraagen , deeze vergeetelheid als eene ondeugd toeterekenen; in de vooronderftelling, dat hy, wanneer hy opmerkzaamer qf nadenkender geweest was, het zich dieper zou hebben kunnen indrukken, of ter rechter tyd wederom in het geheugen te rug roepen. Daarom worden ook gebreken van vergeetelheid geilraft, hoewel op eene zachtere wyze. Dat geen, wat eigenlyk geëischt wordt, wat vrywillig fchynt, belfaat in opmerkzaam te zyn op den tyd, wanneer men de zaak moet bevatten; en in het zich dikwyls weder voor den geest te roepen, en zich te wachten vooralle verftrooiende denkbeelden. Hiermede echter is nog altyd zekere natuurgaave vermengd , wier invloed men nooit naauwkeurig kan berekenen , naamlyk, de kracht van den eerften indruk, de mooglyke ingefpannenheid der aandacht, en misfchien ook eene eigene natuurlyke bekwaamheid , om de denkbeelden, die men ééns gevat heeft, vast te houden. Nadenken en .overleg flaan, wat het verflandig gedeelte onzer zk.1 betreft, het meest onder onze heerfchappy. Dal is , het hangt van ons af, (voor zoo verre men dit zeggen kan, zonder zich in de onoploslyke vraag wegens de Vryheid in te laaten,) hoelang, hoe  804 over het aangeboorene en 't vrywillise hoe dikwerf wy aan iets willen denken; of wy ons by zeker onderwerp willen bepaalen, of daarvan afzwerven ; ten minften, of wy aan de afleidingen willen toegeeven, of ons geduurig voor dezelve wachten. Wie het doorzicht van een mensch, dat is, hef verftand , het welk hy in zyne daaden en woorden aan den dag legt, als eene zedelyke deugd wil beoordeelen , moet onderzoeken , of deeze mensch zyne bekwaamheid , naar maate van het gewicht der zaake, gebruikt ; hoe lang , hoe aanhoudend en ongeftoord hy zyn nadenken daar aan befteedt; hoe veel, of hoe weinig hy aan zyne hartstochten, by voorbeeld, aan de neiging tot genoegen, heeft bot gevierd, om zich van derzelver overweeging te laaten afhouden. Het geen, na zodanige overweegingen , het natuurlyk verltand van elk mensch hem ingeeft, is zoo verftandig gehandeld , als de hemel het van hem eischt : maar het is niet altyd zoo wys, dat de wereld daarmede te vrcden is. Deeze oordeelt gewoonlyk , en waarlyk dikwyls noodzaaklyk, naar de uitwerking. Alleenlyk vertrouwde vrienden, alleenlyk navorfchers der menschlyke natuur bemoeien zich, om de oorzaaken te ontwikkelen; en om het geen, waarom de mensch medelyden verdient, van dat geene af te zonderen, het geen hem berisping kan op den hals haaien. 5. Elke zichtbaare verbetering van ons zei ven ontftaat altyd het eerst uit eenige uiterlyke aanleiding. Eene nieuwe kennismaaking, een boek, ongelukken, verandering van plaats ; dit alles geeft de Ziel eenen fchok, om de richting haarer neigingen , en haare werkzaamheid te veranderen. Dit is het, het geen de Voorzienigheid doen moet; dit  OF VERKREGEN* IW DE MENSCHL. DEUGDEN, 805 dit is het, wat de oude Godgeleerden de genade noemden , of het geen zy onder rijt woord hadden moetent verdaan. Wanneer een mensch niet verfcheidene dingen ter vergelyking voor zich heeft, kan hy ook niet verkiezen. Maar zoo lang hy Hechts eene enkele wyze van beftaan, Hechts éénen gang van zyne bekwaamheden en neigingen kent , die naamlyk, waaraan hy van zyne jeugd af door zyne gebrekkige natuur en be. krompene Opvoeding is gewend geworden, heeft hy, met betrekking tot zyne zedelyke hoedanigheden en wandel, niets ter vergelyking voor zich. De verandering der riqhting of fnelheid, moet by elke beweging door eene vreemde kracht voortgebracht worden. Maar wanneer de mensch , in de bewegingen van zyn gemoed , deeze nieuwe richting heeft verkreegen ; wanneer hy, door welke oorzaak ook, uit zynen gewoonlyken toeftand als getrokken, en voor, eenen korten tyd tot edeler denkbeelden en grootmoediger daaden bewoogen is geworden, dan met zynen voorgaandengemoedstoeftand overeenkwamen; dan ftaat het aan hem, om te vergelyken, te verkiezen, te ontdekken, welke de beste gemoedstoeftand , het beste gedrag zy; zich hieraan te houden, de zwaarigheden, welken by daar by gewaar wordt, te overwinnen, en de aanprikkelingen, welke hem tot het oude trachten te rug te brengen, af te wyzen. 6. Handelingen, die uit menschlievendheid voortkomen, worden als een plicht geëischt, wyl men vooronderHelt, dat men dien graad van toegenegenheid in zich zelveh kan verwekken, die 'er de grond van uitmaakt. By myne voorige befpiegelingen zal ik alleenlyk nog dit voegen. Hoe langer, en met hoe ryper oordeel»  806 OVER HET AANGEBOORENE EN 'ï VRYWILLIOE deel wy ons en anderen menfchen gade flaan; des te nader treeden wy met hen in eenen (laat van gelykheid , welke de liefde zeer bevordert. Zy klimmen eenige trappen in onze achting: wy daalen iets laager. Dit is het, het geen den haat van iemand jegens anderen by de geringde gelegenheden veroorzaakt of ont. vlamt, wanucer hy zich zelfs verre daar boven ftelt. En even deezen hoogmoed kan de mensch, door zynen vryen wil , dat is, door zyn nadenken, het gemaklykst onderdrukken. 7. Grondbeginfelen hebben het grootfte vermogen op de neigingen : — hartstochten eisfehen, dat men haar oeffening tegen (lelie. Daarom kunnen grondbeginfelen de eigenbaat en heerschzucht weeren, en ons dus billyk maaken: maar zy kunnen den toorn, de liefde tot de andere fekfe , de wraakzucht geenszins betoo- ✓ men , wanneer deeze hartstochten éénmaal ontvlamd zyn; ook het ontdaan daarvan niet beletten, wanneer het temperament zeer aandoenelyk is. Om dit te weeg te brengen, moet men verfcheidene middelen in het werk ftellen; men moet de verzoekingen vlieden, te^enovergeltelde voorftellingen opwekken, ja het lichaam zelve nieuwe bezigheden verfchaffen. 8, Alles, wat eigenlyk Oeffening van de ziel , in zaaken, die tot de zedelyke deugd behooren, genoemd kan worden, is altyd met oelTeningen van het lighaam verbonden. Waar de laatfte geen plaats vinden, bedaan de eerfte in niets, dan in eene geduurige herhaaling der gronden. Daar zyn zoo wel beoefféningen der inwendige Zintuigen, als der uitwendige. Zoo is het, by voorbeeld, eene oeflening voor den verdrooiden, dat hy telkens zyne gedachten weder verzamelt. Men  OF VERKREGENE IN t)E MENSCHL. DEUGDEN. 807 Men gevoelt eiken keer de fpanning der zenuwen , wanneer men tot zyn voorgefteld onderwerp te rugge keert, en dan Wederom de verflapping, wanneer men hetzelve verlaat. Door het dikwerf herhaalde fpannen der fnaaren, verliezen zy eindelyk de ongelukkige gemaklykheid van zich te veranderen, en leeren in eenen toeftand volharden , waardoor de Ziel in haare vrywillige werkingen minder geftoord wordt. Dapperheid vereischt de beoeffening van beide Zintuigen. Het uitwendig lighaam moet gehard worden: anders houden de dappere neigingen geen ftand. Wie door koude verltyfd is, honger lydt , of fmarten gevoelt, houdt op met denken: en wie niet meer denkt, of niet fcherp en levendig denkt, is voor alle oefTening van bezwaarlyke deugden onbekwaam; hy is niet meer geest. ——— Maar daar wordt ook, om zoo te fpreeken , eene harding van het inwendig zenuwgeftel vereischt , om het geheime Adderen , door het gevaar voortgebracht, te verhinderen, en den polsflag in rust te houden. Het geheele lighaam moet in eenen ftaat van fpanning en tegenwerking gebracht worden, welke gelykvormig is met den tegenftand, welken de Ziel zal bieden. Even gelyk men eene fmart kan verbyten, wanneer men de tanden famen knarst, de vuisttoefluit, defpieren opzet: zo moet ook eene gelyke fpanning medewerken, om de vrees te overwinnen. Herhaalde proeven van dergelyke natuur, aan de eene zyde onderileund door gezondheid en frisch bloed, aan de andere door grondbeginfelen,kunnen eindelyk den moed in de Ziel zelve bevestigen, 9. Elke nalaating kan eer een gevolg van bloote wysbeg- II, D. Ggg voor-  8o8 OVER HET AAI»3EBOORENE EN *T VRYWILLISÉ voorneemens zyn dan het werken. Dit vereischt kracht, die men zich zeiven niet kan geeven: de eerfte vereischt het te rugge houden der kracht, waartoe men Hechts den wil nodig heeft, en dus grondbe. ginfelen of drangredenen, die den wil bepaalen. Zie daar waarom de gerechtigheid een deugd is, die 't minst mag nagelaaten worden , vermits ze geheel in nalaating beftaat. Toegenegenheid is zwaarer in te planten , wanneer de natuur het zaad daartoe niet verleend heeft, dan het maatigen van weerzin en afkeer. Deeze komen nooit uit de natuur voort, maar zyn altyd gevolgen van ondervondene fmarten, beledigingen, verdrieten; ook de vrees voor andere dergelyken. Beminnen, in den ftrengften zin, wanneer daar toe geene inwendige aandrang van het hart plaats vindt, is onmooglyk: niet te haaten is mooglyk. Tot het eerfte behoort eene ons klaar toefchynende beminnenswaardigheid, waartoe aan het voorwerp de eigenfchappen, of aan ons het vermogen om te gevoelen, kunnen ontbreeken : tot het laatfte wordt Hechts vereischt , dat het voorwerp en dat wy in rust zyn ; en m deeze betrekking kunnen wy met alle dingen komen; en in eene Ziel zonder haat ontHaat gerechtigheid. 10. In het algemeen is de toeHand van zichzelven altoos gelyk te zyn, van het evenwigt der hartstochten,van den toeftand derruste, en van behoedzaamheid, die geene, van welken men gelooft, dat hy het meest in des menfchen macht ftaat, en die eigenlyk het doelwit van zyn vrywilhge pooging weezen moet. Tot welke zyde dan de indrukfelen der dingen den mensch «uilen doen overhellen, wanneer hy zelf nog aan geene  pr VEWBGEME IN DE WENSCHL, DEUGDEN. 8o0 ne zyde overhelt, hangt af van de natuur deezer voorwerpen. Indien het echter de natuur en gefteidheid van deezen alleen is , welke de liefde of den afkeer van den mensch doet ontdaan, en niet eene te vooren reeds door hem opgevatte meening of hartstocht, zyn deeze neigingen rechtvaardig, want zy komen met de waarheid overeen ; zy zyn dus pryzenswaardig, of onfchuldig. De uitflag, welken die weegfchaal geeft, die te vooren , eer 'er het gewicht in gelegd wierd, gelyk men zegt, in 't huisje fbondt, bepaalt altyd daarvan de zwaarte ; en haare beflisfing is recht. 11. Niettegenftaande het onderfcheid tusfchen de aangeboorene en verkreegene hoedanigheden, in de begrippen welke wy tot dus verre ontwikkelden , zoo klaar is , en fchoon het niet minder zeker is, dat zy naar billykheid niet van dezelfde waarde moeten gefchat worden ; is het evenwel by de daadlyke handelingen der menfchen onmooglyk, om derzelver geheele waardy in deeze beide gronddoffen van natuur en vlyt op te losfen , en dat geen, wat in het algemeen achting,van dat, wat eigenlyk lof verdient, af te zonderen. Men loopt zelfs gevaar, indien men dit wil doen , om de deugd zelve te verlaagen , en de poogingen van hen, die 'er naar dreeven,te doen mislukken. Hierom , geloof ik , hebben de Ouden , wel recht, fchoon zy in dit geval niet metaphyfischnaauwkeurig handelen , wanneer zy in hunne Zedenleer beiden op zekere wyze vereenigen, en alles, wat roemwaardig is , wat de natuur van den mensch veredelt en verciert, met het zelf:Je woord, deugd beftempelen 't echter altyd met die bepaaling , dat een gedeelGgg a te  8ie 'over. het aang. vbxw. en verkr.. tot de deugden* te van zodanige deugd , een gefchenk des hemels , het andere gedeelte , een vrucht van eigene poogingen zy. En beide deeze deelen vindt men, wel is waar, niet in gelyke evenreedigheid , maar echter zekerlyk in elke deugd. If. AL-  II. ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE. Ggg 3   «15 d e WYSHEID van GOD in de GROOTSTE en KLEINSTE SCHEPSELEN. Tweede Verhandeling. J~Jet is een onbetwistbaare waarheid, dat het groot oogmerk van alle befpiegelende en beoefenende wetenfchap is, niet alleen om den mensch in kennis te doen vorderen en zyn geheugen te verryken, maar vooral om hem beter en deugdzaamer, nuttiger voor anderen, en gelukkiger voor zich zelf te doen wordan. Deeze algemeene waarheid heeft in 't byzonder plaats om. trent de beoefening der Natuurkunde, welke een gepast middel is, om hem langs ontelbaare wegen opteleiden tot de kennis van den oneindigen Schepper, en de ontdekking van zyne verwonderlyke eigenfchappen en volmaaktheden; een kennis, die, daar zy onbevooroordeeld wordt aangekweekt en voortgezet, nooit nalaat het hart te verbeteren, en de zuiverfte gevoelens van eerbied voor, en liefde tot, dat Wezen voorttebrengen, 't welk overal in zyne werken de voetftappen van Wysheid en Goedheid, zo wel als van Magt en Grootheid nalaat. Hy, die de Natuur der gefchapene wezens uit dit oogpunt befchouwt, vindt zo veele wegen voor zyne nafpooring geopend, dat hy byna belemmerd is in zyne keuze, op welk gedeelte der fchepping, op welGgg4 ke»  S14 GODS WYSHEID IN DE ken rang van Schepfelen , en op welke hunner uitmmi. tendheden hy zyn aandacht zal bepaalen; hunne verfchiilende foorten , hunne wyze van voortbrenging, voeding en verdeediging , hunne uitwendige gedaante en inwendige gefteldheid, de trappen van leven en beweging in verfchillende maate aan hun bedeeld, hier flegts rustende ftof, di&r groei zonder beweeging, ginds weder groei en beweging zonder redeneering , eindelyk «eest eji ftofFe verwonderlyk en weder in verfchillende trappen vereeniad; — deeze befcbouwingen, die nooit uitgeput zyn , doen den verflandigen waarneemer niet alleen Gods aanweezen , maar ook zyn oneindige eigenfchappen, met verwondering en eerbied ontdekken. Toen ik in Het voorige Stukje van dit Magazyn, de aandacht van mynen leezer bezig hield met een befchouwing van Gods grootheid in de werken der Natuur , in 't byzonder uitblinkende in de kleinfte en gro.otfteSchepfelen, leverde deeze befchouwing, die in de daad oppervlakkig was, dewyl zy zich nier verder dan tot de vergelekene maten en grootheden ui ftrekte, echter zulk een overvloed van ftofFe op , dai ik flegts een gedeelte daarvan verhandelde, en het overige befpaarde tot eene volgende gelegenheid, die zich thands voor my opdoet. De ftoffe deelde zich wan zeiven ia twee hoofddeelen, en daar ik toen, langs verfcheidene trappen, de Natuur in haar kleinfte Schepfelen nafpoorde , zo onderwind ik my thands om de aandacht te doen vestigen op de grootere gewrochten, der oneindige macht van dien God, die aan geene uitgebreidheid van ftof gebonden , zo wel de Sterren haare loopkringen, als de bloedbolleyes hunne beweeghig voorfchreef en die , terwyl by den hemel met een fpan en de a'arde met een drieling vat, de wetten der beweging van het lic^<«  GROOTSTE EN KLEINSTE SCHEPSELEN. SlJ licht en. de onzichtbaare uitvloeifels van den zeilfteen bepaalde. Het zy my vergund een kort verflag te geeven van den inhoud myner vorige Verhandeling, niet flegts om het verband van 't geheel deste fterker te doen klemmen , maar ook om de tegenftelling deste meer te doen affteeken. Nadat ik vooraf had aangetoond, dat groot en klein geen bepaalende maar vergelykende benamingen zyn, en dat de mensch niet alleen door zyne redelyke vermogens , maar ook door de maate der grootheid van zyn lichhaam, tot een befchouwer van alle de rangen, zowel van de kleinfte Schepfelen beneden, als van de grootfte boven hem , is gefchikt: nadat ik verder een be. paalde maat had opgegeven, waarvan ik my in 't vervolg zou bedienen, om onze verbeelding by zulke gewigtige aflfanden ecnigzins te hulp te komen, fchikte ik de voorwerpen , die ik zou befchouwen , in vier rangen, en volgens deeze fchikking bepaalde ik myn. onderzoek eerst tot zulke Scnepfelen , die wel klein maar echter voor ons ongewapend oog zichtbaar zyn, en tetïens by deeze kleinheid uitmuntende eigenfehappen bezitten, waarin zy veele fchepfelen van een grooter foort verre overtreffen. —- Vervolgens nam ik het vergrootglas te baat, en ik onderzogt die wonderen der Schepping, die, daar zy door hunne kleinheid ons gezicht ontvlugten, echter door 't Microscoop worden nagefpoord, en ons een geheele nieuwe Schepping ver- toonen. Voorts begaf ik my nog een trap laager en ik moest, daar het Microscoop te kort fchoot, my van vergelyking en berekening bedienen; —— en eindelyk vond ik my zonder de hulp van eenige werktuiglyke nafporing, wanneer ik werking en invloed by Ggg 5 de ■  8lö" OODS WYSHEID IN DE de ftoffe ontdekte, die door andere ftof moest worden veroorzaakt, doch welks deelen zo klein zyn, dat zy alle onderzoek en berekening te leur ftelt. Dus heb ik de voetftappen van de macht des grooten Gods in 't kleine nagefpoord, zo ver het oog, de kunst, de vergelyking en zelfs de verbeelding ons de middelen daartoe aan de hand gaven. — Wie zalech* ter zeggen, dat daar, waar onze nafporing eindigde, de grenszen der verkleining ook ophouden ? Wie kan bepaalen , tot welk een trap van kleinheid de werken van den oneindigen God afdaalen? Onze beste ontdekkingen dienen flegts om ons van de bepaaldheid onzer kennis, en van de aanbidlyke Wysheid van God te overtuigen- Maar wierd onze verwondering op deezen tocht gaande gemaakt, ty zal niet behoeven te verflaauwen, als wy aan den anderen kant ons verhelfen tot die groote werken der Natuur, welke zich van trap tot trap boven onzen gewoonen peil verheffen, die op een zwaarder toon de macht van hunnen Schepper verkondigen, en die , daar wy in onze voorige befchouwing de voorwerpen uit het oog verlooren, ons nu ons zeiven doen verliezen in vergelyking van die groote gevaartens, •• welke onze berekening te leur ftellen, waarvoor onze verbeelding duizelt, en die echter allen hun beftaan verfchuldigd, zyn aan denzelven almachtigen wil, die ons uit het niet deed voortkomen. Ik zal my in deeze befchouwing langs dezelfde trappen verhelfen, langs welke ik in myn voorige afdaalde. — De groote deelen der Schepping, die zich op onzen aardbol aan 't ongewapend oog vertoonen, doen zich in de eerfte plaats voor onze nafpooring op. -— Vervolgens ontdek ik andere liehhaamen, welker beftaan wy ter naau- wer  GROOTSTE EN KLEINSTE SCHEPSELEN. 817 wer nood door 't bloote oog gewaar worden, doch waarvan wy door de hulp der kunst en derzelver werk. tuigen , eenige nadere bepaalingen kunnen opgeeven. — Ik verhef my vandaar tot die liehhaamen, welker verdere afftand de pooging der werktuigen te leur ftelt ; doch van welken men echter eenige bepaaling wegens hunne grootheid en afftand door behulp van berekening en vergelyking kan opmaaken. — En daar my eindelyk de kunst haar hulp ontzegt, zal ik trachten my op de vleugelen der verbeelding te verheffen, en eenige flaauwe poogingen doen om de wonderen van den oneindigen God in de onbepaalde ruimte optefpooren. — Zie daar het ontwerp der befpiegelingen, ter welker befchouwing ik thans overga. Wanneer wy ons begeeven om de wonderen van Gods macht, in 't uitgebreide Ryk der Natuur, gade te liaan, en zyne verhevene eigenfehappen in de groote deelen der Schepping te befchouwen , dan is deeze Aarde het eerfte voorwerp dat zich voor ons opdoet, en dat , fchoon niet te vergelyken by die veel grooter waerelden, die wy in 't vervolg zullen aantreffen , echter het voordeel heeft van aan naauwkeuriger afmeetingen en bepalingen dan verder afgelegene liehhaamen onderworpen te zyn. —— De gedaante en grootheid van deezen onzen aardbol is door herhaalde waarneemingen vry naauwkeurig ontdekt en opgegeeven. —— Niemand die ooit een oog in 't ryk der Wetenfchap. pen heefc geflagen, is thands nog met het vooroordeel behebt, dat onze aarde een uitgebreide vlakte zou zyn. "Wy laaten het aan de Chineezen over, om zich zelfs ïn het midden van dit vierkant te plaatzen, en aan de Indiaanen, om dit gebouw van alle die grondflagen te voorzien, die het Bygeloof en een verhitte verbeeldings- kragt  Slf» GODS WYSHEID IN C8 kragt aan de hand geeven. —-— De waarneemingen der Eclipfen, en de ondervindingen der Zeevaart bewyzen volkomen , dat deeze aarde een rond lichhaam is. *u Wy worden echter door meetkundige proeven, onder den Evennachtslyn en by den Noordpool genomen, overtuigd, dat deeze rondheid niet volkomen bolrond, mtfar aan de Poolen eenigzins ingedrukt is, waardoor een lyn , die van den eenen pool der aarde tot dea anderen wierd getrokken, korter zyn zou dan een andere, die onder den Equator midden door den Bol wierd getrokken. De omtrek van deezen Kloot worde door alle waarneemers genoegzaam eenltemmigopj4oo, en deszelfs diameter op 1720 Duitfche mylen begroot. Volgens dezelve berekening wordt de oppervlakte van onze aarde op byna 9 millioenen vierkante mylen, en haare geheele inhoud op meer dan 29 duizend millioenen Cubicq - mylen berekend. . ■ Zie daar reeds een aanmerkelyke grootheid , te groot voor onze verbeelding om zich dezelve eenigzins gepast te kunnen voordellen ; een uitgebreidheid , waartegen wy, die (ten minden voor zo verre wy weten) de eenigfte redelyke bewooners deezer aarde zyn , naauwlyks in aanmerking komen, veel minder dan een onbemerkbaar jnfect, dat ons gewapend oog ontflipt, tegen den globe, waarop het rondkruipt. Zie daar een tooneel van wonderen, dat op zich zeiven reeds genoegzaame (toffe ter nafpooring en verwondering aan deszelfs bewooners zou opleveren , al had de fakkel van den nacht zyn weetlust niet voorgelicht, om zyn onderzoek door 't onbegrensde Ryk der Schepping voorttezetten. De inwendige gedaante van deezen Aardbol, die een verbaazend groote Masfa bevat, is geen vqorvverpvoor 's menfchen onderzoek. ------ De grootlte diepten, die  GROOTSTE EN KLEINSTE SCHEPSELEN. 3lJ> die door de kunst van deszelfs bewooners in de aarde gedolven, of door de nieuwsgierigheid in dezelve ontdekt zyn , komen in vergelyking van deszelfs geheele dikte volftrekt niet in aanmerking ; veel minder dan het doorbooren van de dunfte fchil eener boomvrucht, tegen derzelver geheele Diameter. Eenige natuurlyke verfchynzelen, als de vuurfpuuwende Bergen op verfcheidene gedeeltens der aarde , en de geweldige Draaikolken in verfchillende Zeeën, bewyzen genoeg, dat de geheele inhoud der aarde niet uit een klomp van vaste ftoffé beftaat, maar dat zy onderaardfche holen van aanmerkelyken omtrek en diepte moet bevatten; doch of de geheele inwendige fchoot der aarde uit zulke diepten en holen van verfchillende lbort beftaat, dan of dezelve zich flegts tot op eene bepaalde diepte uitftrekke ; of de overige inhoud niets dan vaste ftofFe zy,dan of,na een korst van eenige mylen dikte, het overige een geregelde holte bevatte, welks binnenfte kern uit een kleiner aardkloot zou beftaan, dit zyn flegts gisfingen, wavrvan men niets met zekerheid kan bepaalen, en die men doorgaans ter begunftiging van het een of ander ftelfel, een zekeren trap van waarfchynlykheid tracht te geeven. Keeren wy te rug tot de oppervlakte der aarde ; deeze levert aan onze weetlust een reeks van grootfche en treffende voorwerpen uit, die door haare verfcheidenheid, orde en betrekking, onze oplettendheid in alle opzichten verdienen. Zy is in twee hoofddeelen on« derfcheiden : de Zee en het vaste Land , van welken echter de eerfte verre het grootfte gedeelte uitmaakt. Van de negen millioenen mylen , die de oppervlakte der aarde beflaan , zyn zes en een half miilioen met eceaan en zee bedekt, terwyl de overige twee en een half  820 GODS VVYSHE1D IN DE half miilioen het vaste land uitmaaken, dat op zyn onderfcheiden deelen zeer verfchillende vertooningen fchenkr. Hier ftrekken zich eenzaame en akelige woeftynen in een harren omtrek uit, en leveren niets dan zandgronden en verblyven voor 't wild gedierte op. Di-k is de grond bedekt met aangenaame Landouwen, vervuld met bewooners, die op den vruchtbaaren grond' voedfel en verkwikking in overvloed vinden. Hier breiden zich gelyke en elfene vlakten , van rivieren doorfneeden, of van zeeën befpoel j, verfcheiden mylen uit; terwyl ginds ontzaggelyke hooge bergen zich tot in de wolken verheffen , die op hunne befneeuwde toppen een eeuwigen winter vertoonen , daar op de laager heuvels de druiftrots zwelt , en . in de dalen de Lente lacht, of de koornhalm zyn toppen golvend verheft. Op fommige plaatfen deelt de aarde haar gebied met den Oceaan, en ftrekr zich uit in een menigte Eilanden, als zo veele toppen van bergen, wier grondflag op den bodem der zee gevestigd is , terwyl elders de woefte oceaan zyn geweldigen fchoot uitbreidt, en in zynen omtrek de macht van den Schepper vertoont, die haare ontembaare baaren binnen vaste grenzen floot, die haar onpeilbaaren afgrond fchiep en met levendige Schepfelen vervulde, en die haare geregelde beweegingen en gepaste uitgebreidheid tegen bet vaste land, met een verwonderlyke wysheid heeft afgemeeten. Heffen wy onze oogen omhoog, dan breidt zich rondom onze aarde tot op een zekeren afftand de Dampkring uit, die groote voorraadkamer van de fchatten des Almachtigen , daar hy zynen donder toebereide , waarin de dampen van aarde en zee worden opgetrokken, daar zy tot regen , hagel en fneeuw gevormd, door de winden voc«getouwd, en vanwaar zy  GROOTSTE EN KLEINSTE SCHEPSELEN. S2I zy over de aarde uitgeftord worden , terwyl dezelve dampkring, door de ftraalen der Zon op te vangen en te breeken , niet alleen ons den dag verlengt, maar ook bet licht der zon langzaamer mededeelt en onttrekt. Dus heb ik, als in 't voorbygaan, een vlugtig oog geflagen op de uiterlyke gedaante van onze aarde, en derzelver grootfte deelen. De bntdekking en befchouwing van dezelve zyn wy verfchuldigd aan de Zon, die, door een beftendigen toevoer van licht en warmte, een ftroom van leven en genoegen over onzen aardbol uitftort, wier koefterende invloed den groei onzer gewasfen bevordert, en wier licht een prachtigen luister aan de geheele Schepping fchenkt. Doch hoe nuttig en noodzakelyk ook de zon zy,echter zouden wy, by haaren beftendigen glans, onbewust gebleven zyn van dien onuitputbaaren rykdom van het Heelal, die de nacht voor ons ten toon fpreidt, wanneer wy het halfrond bedekt zien met lichten, wier glans, geduurende den dag, door de zon verdoofd was, maar die nu in haar afzyn een vertooning van een andere foort opleveren, die een bron van nafpooring en overdenking voor den Natuurkenner, den Wysgeer en den Christen openen, en die den befchouvver in de ontdekking van zyn ei, gen geringheid en van de grootheid zyns Maakers doen wegzinken. ■ By een oppervlakkige waarneeming Van het ontelbaar heir der Sterren , ontdekken wy aanftonds een mejkelyk verfchil onder dezelven. Verre het grootfte gedeelte blyft altyd op dezelfde plaats en in dezelfde afftanden, terwyl eenige weinigen een fcbynbaaren ongerelden loop en onbeftendige plaats hebber. Om deeze reden heeft men aan de eerften den naam van vaste Starren , en aan de laatften die van Dwaalftarren of Planpeten gegeeven. By eeue oplettende waar-  güa GODS WYSHEID IN D fi waarneeming op de laatften heeft men ontdekt, dat zy met onze aarde in verband ftaan; dat zy, zo wel als deeze, in kringen worden bewogen , van welken de zon, het algemeene middelpunt is. Deeze is, daar zy allen duiftere liehhaamen zyn , de bron van licht en warmte voor zes Planeeten van den eerften, en tien van den tweeden rang, die haar in verfchillende afitanden omringen, en in verfchillenden trap haaren invloed geBieten.— 't Zy my geoorloofd deeze onze nabuur'en in hetzelve Zonneftelzel eenigzins nader te befchouwen. Ons beftek is zo ryk , dat ik my in geen uitweiding durf toegeeven. Ik zal elk derzelven flegts met den vinger aanftippen ; het gewigtig gefchil over den ftilftand of beweging van de zon en de aarde als beflist, en 't gevoelen van Copernicus als bewezen vooronderHellende. Een enkele aanmerking moet ik flegts vooraf laaten gaan wegens de maat, waarvan ik my in de begrooting der liehhaamen en afftanden zal bedienen, ■ In myn voorige Verhandeling heb ik reeds aangemerkt , dat de benaamingen van groot en klein flegts vergelykend zyn, en dat de maat, waarvan men zich in 'i bepaalen van ftolfelyke uitgebreidheden zal bedienen, gefchikt moet zyn naar den aart der voorwerpen ; dewyl men anders het geheugen flegts vermoeit met het opnoemen van een menigte getallen , waardoor de verbeelding eer in de war gebragt dan te hulp gekomen wordt. Dus daalde ik, by het befchouwen der kleine voorwerpen, tot hairbreedtens en zandkorrels af,terwyl ik,by het begrooten der voorwerpen op onze aarde, my van mylen bediende. Deeze zyn gefchikt om de afmeetingen der Bergen , Woeftynen, Afgronden en Zeeën, zo wel als van den omtrek en inhoud der geheele aarde optegeeyen. Doch zo ras wy  GROOTSTE EN KLEINSTE SCHEPSELEN. 8*3 wy ons van dezelve verwyderen en de Planeeten in haare afïïanden en loopkringen willen befehouvven, dan worden wy verward in de benoeming van zo veele duizenden en millioenen mylen, dat ons verftand daardoor eer bedwelmd dan toegelicht wordt. Veiliger bedienen wy ons ten dien einde dan van een andere bekende grootheid. Wy hebben gezien, dat de diameter van onze aarde op 1720 mylen wordt begroot; dus zal de halve diameter 860 mylen zyn. En deeze halve diameter zal de maatftaf zyn, waarvan ik my voor een gedeelte in de volgende berekeningen zal bedienen. Ik heb reeds gezegd, dat onze aarde en de andere planeeten op zich zeiven duiftere liehhaamen zyn , die al haar licht en warmte ontkenen van de zon. Deeze vordert dus onze eerfte befchouwing, daar zy door de hand der Almagt op de voegelykfte plaats, genoegzaam in 't middelpunt van haaren ftoet is gefchikt. Doch fchoon zy niet van ftandplaats verandert, zy ftaat echter niet geheel ftil. , De vlekken, die men op haar fchyf heeft waargenomen, bewyzen, dat zy op haar eigen as omwentelt, en men bepaalt den tyd van deeze omwenteling op 25 dagen. Wat haare grootheid betreft, de nieuwfte en naauwkeurigfte waarnemingen bepaalen dezelve 1400,000 malen grooter dan onze aarde, en volgens deeze opgave zouden 112 zulke aardbollen, als die wy bewoonen, nevens elkander gevoegd, aan den diameter van deezen geweldigen kloot gelyk zyn. De warmte , die zy in zulk een hoogen trap op zo ver een afftand verfpreidt, en de uitwerking die haare ftraalen hebben, als zy in één brandpunt zyn vereenigd , ftellen byna buiten twyfel, dat, de zon een geweldige vuurkloot is, die altyd voorraad uitdeelt, zondervoedfel of nieuwen toevoer te behoeven. natuurk. II. D. Hhh Ver-  824 GODS WYSHEID IN DE Verwyderen wy ons van dit Middenpunt, dan is Mercurius de eerfte planeet die wy aantreffen. Hy is veertienmaaien kleiner dan onze aarde , en volvoert in 88 dagen zynen omloop om de zon, van de welke by acht millioenen mylen, of liever 9400 halve aarftdoots diameters verwyderd is; een afltand, die tegen dien van onze aarde ftaat als twee tot vyf. Hieruit blykt dat het licht en warmte, door die planeet genoten , zes maaien fterker dan de onze is, en dat hy , in zyn grootften afftand zestien millioenen mylen meer dan in zyn naasten famenftand van ons verwyderd is. In den naastvolgenden kring is Venus geplaatst, die 17500 halve aardkloots diameters van de zon afftaande, in 224 dagen haaren omloop om dezelve voltooit. Haare grootheid wordt genoegzaam met die van de aarde gelyk gefteld, terwyl haar afftand van de zon tegen die van onze aarde ftaat, als negen tot twaalf; zy draait in drie-en-twintig uuren en twintig minuuten om haar eigen as, en is, in haaren verften afftand, zesendertigen in haaren naaften famenftand, zes millioenen mylen van onze aarde verwyderd. Volgen wy dezelfde orde,dan treffen wyindennaastVolgenden kring onze aarde aan, die op een alftand van 24000halve diameters haaren omloop om de zon ineen gewoon jaar volbrengt, terwyl zy in 23 uuren en 56 minuuten om haar eigen as wentelende, de verwisfelingen van onzen dag en nacht veroorzaakt. Zy heeft op haaren tocht de Maan tot eene beftendige reisgenote, die op den geringen afftand van 60 halve diameters of 52000 mylen geplaatst, vyftig maaien kleiner is dan de aarde. Deeze volvoert haaren omloop om de aarde in27 dagen en 7 uuren, en wentelt in even denzelfden tyd  GROOTSTE EN KLEINSTE SCHEPSELEN. 82$ tyd om haar eigen as , waardoor wy altyd dezelfde zyde van de Maan naar ons toegekeerd zien , terwyl de andere zyde behendig van ons blyft afgekeerd. De naastvolgende planeet is Mars, die veel kleiner dan onze aarde en veel verder van de zon verwyderd is. Zyn grootheid ftaat tot die van onze aarde, na genoeg als a tot 7 ; en zyn zonsaffband tot den onzen als 3 tot 2. Hy draait in 24 uuren en 40 minuuten om zynen as, en in één jaar en 322 dagen om de zon. Zyn afftand van dezelve wordt op 37000 halve diameters begroot: en hy is in zyn oppolitie met de zon 52, en in zyn conjunétie elf miilioen mylen van ons verwyderd. Thans treffen wy op een veel grooter afftand Jupiter aan , die alle de andere planeeten in grootheid en luister overtreft , die byua 1500 malen grooter is dan onze aarde, die op zyn eigen as in negen uuren en56 minuuten omwentelt, terwyl hy in elf jaar en 313 dagen zyn aanzienlyke loopbaan voltooit om de zon, van welken hy 126009 halve diameters verwyderd is, dat is vyfmaal verder dan onze aarde, waaruit ik befluit dat het licht en de warmte van onze zon op deezen kloot 25 maaien minder en zwakker dan op onze aarde moeten zyn. Jupiter wordt in zyn ftatelyken optocht verzeld van vier Maanen, die in grootheid onderfcheiden en op verfchillende afftanden en in verfchillende tyden haaren omloop om de planeet volbrengen, en aan deeze waarfchynlyk denzelfden dienst doen , die onze Maan aan de aarde doet. Wy bepaalen eindelyk onze vlucht by Saturnus, die, zo verre wy tot nog toe weeten , de laatfte planeet van ons zonneftelfel en byna tweemaal zo ver, als Jupiter, van de zon verwyderd is. Meer dan 100 maaHhh 2 len  82S GODS WYSHEID IN DE len grooter dan onze aarde zynde, voltrekt hy op den afftand van meer dan 231000 halve diameters van de zon zyn verbaazende loopbaan om dezelve in 29 jaaren en 155 dagen, en daar hy genoegzaam tienmaal verder dan onze planeet van de zon afdaat, moet de invloed der zon op dezelve honderdmaalen zwakker dan op onze aarde zyn. Wy zien deeze aanmerkelyke Planeet op zyn tocht verzeld door vyf Satellieten , waarvan de buitenfte 25 halve diameters verwyderd is van den verlichten ring, die de planeet op den afftand en ter breed, te van ^ zyns diameters omringt,die wel geen aanmerkelyke dikte beeft; doch welks middellyn die van onze aarde 23 J maaien overtreft, terwyl de diameter van Saturnus zelve tienmaalen grooter is dan die van onze aarde. Zie daar een korte optelling van die liehhaamen , welke haaren kring om onze zon volvoeren, en die te famen genomen het zonneftelfel uitmaaken, waarin de aarde, onze wooning, mede een plaats beflaat. Ik heb my in de opgave derzelver afftanden van halve aardkloots diameters bediend ; doch daar zelfs deeze benoeming geen evenredige denkbeelden aan onzen geest overlaat, zal ik my van een eenvoudiger bepaaling bedienen, om dezelve duidelyker te maaken. Men heeft waargenomen,dat een kanonkogel,uit een géfehut gefchoten, in den tyd van een feconde een afitand van 600 voeten voort vliegt; als wy deezt fnelheid tot een grondflag neemen, en ons een lichhaam voordellen, dat uit de zon, dwars door de loopkrin| n der planeeten , van de eene tot de andere voortfneilende, dezelve vaart beftendig kon behouden, dan zou dit lichhaam negen jaaren nodig hebben om Mercurius, zevenden om Venus, en vyf-en-tvvintig om onze  GR.OOTSTE EN KLEINSTE SCHEPSELEN, 827 ze aarde te bereiken ; vandaar voortvliegende, zou het zelve in veertig jaaren den loopkring van Mars, en in honderd veertig jaaren dien van Jupiter bereiken , en eindelyk niet eerder dan na twee honderd vyftig jaaren tot Saturnus genaderd zyn. Uit deeze vergelyking kan men zich den verbaazenden afftand der planeeten en de geweldige ruimte, die ons zonneftelfel beflaat, eenigzins voordellen ,• de kunst heeft echter nog een trefTelyker middel ter onderdeuning van het onderwys in dit gedeelte der wetenfchappen uitgevonden, te weeten het Planetarium. Dit ftelt ons de zon en planeeten door verfcheiden bollen in baar betrekkelyke grootheden en afdanden voor , en fchikt dezelve in loopkringen , die den oplettenden waarneemer een zeer naauwkeurig denkbeeld van de gedeldheid dier dwaaldarren kan geeven. Doch hoe trefFelyk deeze uitvinding ook zy, men kan echter nooit een Planetarium verwachten, waarop een evenredige betrekking tusfchen de grootheid der liehhaamen en deszelfs afdanden van eikanderen zou plaats hebben; want wanneer de bollen, die de planeeten verbeelden, eeni-' ge aanmerkelyke grootte hadden , dan moest de omtrek van het plan veel te groot voor het bereik van ons oog worden. Wierd integendeel dit tot een matigen omtrek bepaald , dan zouden de planeeten in proportie zo klein moeten zyn, dat men deeze naauwlyks' uit het middelpunt of van den buitenften omtrek zou kunnen ontdekken. Om dit door een proeve optehelderen, plaatfe men in 't midden van een kring , die 720 voeten diameter heeft, een kloot van vier duim diameter, die de zon zal verbeelden. Vervolgens trekke men uit dit middelpunt met een draad van 360 voet een cirkel, die den Hhh 3 loop-  828 GOÖS WY S HE ID IN DE loopkring van Saturnus voordele, op welken een bol van £ duims diameter de plaats van die planeet vervult ; dat een andere cirkel, met een draad van igo voeten getrokken , den loopkring van Jupiter, en een bol van een duim middellyns daarop die planeet zelve voordelle, die door vier zandkorrels op verfcheiden afdanden omringd wordt. Voorts moet de Kring vari Mars meteen draad van 54, en die van de aarde met een lyn van 36 voeten, om het middelpunt getrokken worden. Een groote zandkorl is genoeg om Mars, en een kleine om de Maan te verbeelden, welke laatde onze Aarde, door een gerden koorntje afgebeeld, op den afdand van 2. duim verzeilen ; terwyl eindelyk een draad van 27 voet de loopbaan van Venus , en een andere van 15 voet die van Mercurius trekke, waarop deeze pianeeten, de laatde als een zandkorl, de eerde als een kleine gerstekorl, zyn geplaatst. Dit zou een Planetarium zyn, waarin de grootheden evenredig aan de afdanden zyn zouden ; doch men ziet van zelfs , dat men uit het middenpunt Jupiter naauwlyks,en Saturnus geheel niet *zou kunnen zien , terwyl men uit den kring van Saturnus niets van Venus en Mercurius zou kunnen ontdekken. Tot dus verre heb ik een korte fchets opgegeeven, van 't geen wy wegens de gedeldheid der planeeten, die om onze zon bewogen worden , hebben kunnen ontdekken : doch het is zeer waarfchynlyk, dat zich, behalven deeze, nog andere waerelden in ons famenftel bevinden , tot welker ontdekking het vermogen der kunst nog niet is doorgedrongen. De loopbaan van Mercurius is te na by de zon, om binnen denzelven nog een planeet te moeten verwagten, fchoon het ze. ker is, dat, wanneer 'er een bedond, wy dezelve door de  GROOTSTE EN KLEINSTE SCHEPSELEN» 8fflj de nabyheid van het licht der zonne nooit zouden kunnen zien; doch wanneer wy uit de evenredigheden van de afdanden der planeeten eenig bef] uit mogen trekken , dan moeten wy tusfchen Mars en Jupiter nog'een planeet onderftellen. Deeze gaaping is zo aanmerke]yk , dat men genoegzaam de plaats kan aanwyzen, waar deeze bol zyn loopkring zou moeten hebben ; want als wy den afftand , die Saturnus van de zon heeft, verdeelen in 100 gelyke deelen, dan vinden wy den afftand van Mercurius op vier , die van Venus van 4— 3 die van de aarde op 4—6, en die van Mars op 4—52 van deeze deelen. Op deezen voet vervolgende zou men op 4—24, dat is 28 deelen,weder een planeet verwachten; doch deeze ontbreekt, terwyl men, in dezelfde proportie vervolgende, Jupiter op 4—48 , en Saturnus op den aft tand van 4—96 deelen aantreft. En hoe zeer ook deeze laatfte planeet van de zon verwyderd is, welk een geringen trap van licht en warmte hy van dezelve moet ontlangen , echter is de afftand van zyn loopbaan tot het gebied van de naaste vaste fter zo onbedenkelyk verwyderd, dat ik my naauwelyks kan weerhouden den invloed van onze zon, nog verder dan den loopkring van Saturnus uittebreiden (*). Volgens de nieuwfte waarneemingen ftaat de naaste*) Kort na het opflellen van deeze verhandeling, die ? als een redenvoering, in de maand December 1780 in een Letterkundig Genootfchap was voorgeleezen , is deeze gisfing volkomen bevestigd. Het was namelyk den dertienden Maart 1781, toen de Heer herschel in Engeland, door behulp zyner zelfsuitgevonden Telescoopen , voor de eerfte maal, niet verre van den H. der Tweelingen, een Planeet vaa den eerften rang, tot ons Zonne ftelfel behoorende, ontdekte, Uhh 4 die  83° GODS WYSHEID IN DE naaste vaste Star 400,000 maaien verder dan onze aarde van de zon. Als men das de diameter van den loopkring van Saturnus tot een maaiftat neemt, dan zouden 20,000 zulke gevaartens, als ons geheel zonneftelzel, nevens elkander geplaatst, vereischt worden, om"1 dien verbaazenden afltand te vervullen. Welk een geweldige woefteny biedt zich dan aan over de velden des Hemels , als wy 'i gebied van onze zon binnen den loopkring van Saturnus bepaalen, een afftand, die men te vergeefs door de benoeming van millioenen mylen die de waarneeming van alle Starrekundigen, zo wel Ouden als Hedendaagfchen , ontfnapt was Dees nieuw ontdekte Planeet, (welke, als een zonderling verfchynfel , het eenige in zyn foort, in deeze eeuw waargenomen, de verwondering en oplettendheid van de bekwaamde en beroemd'!e Starrekundigen in Europa heeft opgewekt; volvoert op een afftand, byna tweemaal zo groot als die van Saturnus, in een bykans cirkelronden wandelkring, zynen omloop rondom de Zon, in omtrent drie-en-tachtig jaaren en twee-en-vyftig dagen , terwyl men zyn diameter berekent op viermaalen grooter dan die van de aarde. Uit hoofde van derzelver verderen afftand heeft men deeze Planeet den naam van Uramis, den vader van Saturnus gegeven. Of hy vergezeld is van eenige Satellieten of Wachters, heeft men tot nog toe niet ontdekt, fchoon het waarfctoynlyk is, dat, daar de bovenfte Planeeten Jupiter en Saturnus verfcheiden Maanen rondom zich hebben , deeze ook, die zich op een zo veel grooteren afftand van de bron des lichts en der warmte verwyderd vindt, van wachten vergezeld is, doch dis uit hoofde van derzelver verbaazenden afftand en kleinheid ten eenemaal onzichtbaar zyn. Men zie deswegens verder de Alg. Faderl. Letteroef. II. Deel , 2 Stuk bl. 406-443 Vde Deel, * Stuk, bl. 48Q. en Nieuwe Alg. Faderl. Letteroef. \ Deel, 2 Snik, bl. 468,  grootste en kleinste schepselen. 831 mylen poogt optegeeven , en die de voortfnellende kanonkogel flegts in millioenen jaaren zou bereiken! Doch behalven deeze planeeten, welker ontdekking waarf'chynlyk voor de volgende genachten bewaard is , hebben wy reden te verwachten , dat ons zonneftelzel nog met nieuwe Maanen of Satellieten zal verrykt worden. Immers, daar de wachters van Jupiter flegts federt 150, en die van Saturnus federt ruim 100 jaaren zyn ontdekt , mogen wy niet befluiten dat de kunst thands is uitgeput , en dat noch wy, noch onze nakomelingen geene nieuwe ontdekkingen op dit zelfde voetfpoor zouden kunnen doen. Ik beroep my hier weder op de evenredigheid, die ik in de werken van den alwyzen Schepper overal, en dus ook in defchikking der Maanen, aantrelfe. Daar het oogmerk in de. zelve is, om het licht der zon op de hoofdplaneet te rug te kaatfen, verwagt men billyk hun getal in evenredigheid der afftanden te zien vermeerderen. Aan deeze verwachting is voor een gedeelte voldaan. Zou men wegen de overige geen nadere ontdekkingen mogen te gemoet zien ? Wat Mercurius betreft, zyn geringe afftand van de zon fchenkt hem korte nachten en overvloedig licht, waarby een Maan overtollig zou zyn , doeh by den verderen afltand van Venus zou dezelve reeds van dienst kunnen zyn , en men heeft ook zedert eenige jaaren een omlooper om die planeet meenen te ontdekken, 't Is waar, dezelve is wel niet in 't algemeen erkend, en men weet welk een tegenfpraak de werkzaame martinet zich daarom verwekt heefc, doch daar dezelve meer aanzienlyke mannen tot voorftanders heefc, durven wy verwachten, dat zyn beftaan door naauwkeuriger overwegingen eerlang zat bevestigd worden. Mars is veel kleiner dan onze aarHhh 5 de,  GROOTSTE EN KLEINSTE SCHEPSELEN. S33 van de zon ontkenen en om dezelve bewogen worden, maar voor 't overige zo wel in gedaante als wandelperk zeer van dezelve verfchillen, namelyk de Comeeten. Deezen worden veel zeldzaamer door ons waargenomen, en zyn echter veel talryker; zy bewegen zich in de loopbaanen, die zeer langwerpig en uitmiddelpuntig zyn , in welken fommigen een reis van 200, anderen van nog veel meer jaaren doen , van welken tyd zy echter Hechts een klein gedeelte voor ons zichtbaar zyn. Men moet befi uiten, dat het getal deezer Comeeten zeer aanmerkelyk zy, als men bezeft, dat veelen derzelver by den dag,en anderen by donkereen nevelagtige nachten, in betrokken luchten, ongemerkt voorbytrekken, terwyl anderen in de heldere en korte zomernachten, of dooreenen te zuidelyken loop, de oplettendheid der Sterrekunde zyn ontflipt, en dat men echter in de. laatfte negen eeuwen een getal van 65 Comeeten met zekerheid heeft kunnen opgeeven. Dit getal zal nog merkelyk vermeerderen , als men aanmerkt, dat verre de meeften Comeeten, binnen de ruimte, die tusfchen onze aarde en de zon is , zich bewegen, terwyl men flegts weinigen heeft waargenomen , die tusfchen de loopkringen van de Aarde en Mars,geene die tusfchen Mars en Jupiter, veel min die buiten de loopbaan van Jupiter of Saturnus, zouden omloopen; daar 't echter niet waarfchynlyk is, dat deeze aanzienlyke reizigers hunnen tocht flegts tusfchen de kringen der binnenfte planeeten zouden volvoeren, terwyl in die aanmerkelyke ruimten , die meer van het middelpunt verwyderd zyn, zig geene derzelven zouden beweegen. Nu wordt hun aantal reeds op een verbaazende wyze vermeerderd , al plaatzen wy in elk deezer ruimte flegts een gelyk getal, als wy in de anderen reeds hebben ontdekt;  &$6 GODS WYSHEID IN DE derlegging met zich brengt. Neen alles pleit veel eer voor die waarheid, dat onze reisgenooten op den weg, die wy om de zon befchryveu, zo wel als onze aarde, woonplaatzen van levende en redelyke wezens zyn. Zien wy dat het oogmerk van God, op onzen aardbol, is om geluk en genoegen onder alle deszelfs bewooners , in onderfcheiden trappen, elk naarmaate van zyne vatbaarheid, uittedeelen, dan kunnen wy immers niet denken, dat deeze neiging tot weldoen zich alleen tot deeze kleine provincie der Schepping zou bepaalen , en dat deeze milde bron van geluk zich ten behoeve van onzen geringen bol zou hebben uitgeput, terwyl zy verdopt zou zyn voor zo veel grooter waerelden, die, met dezelfde gefchiktheid om leven en vruchtbaarheid .te bevatten, echter voor eeuwig van deeze voorrechten zouden verdoken zyn ? Dit denkbeeld heeft iets aanftotelyks voor hem, die gewoon is orde en evenredigheid in de werken van zynen Schepper en weldoener waarteneemen. Slaan wy de uiterlyke gedaante der planeeten gade, ook deeze heefc zo veel overeenkomst met die van onze aarde , dat wy daardoor in 't vermoeden verderkt worden, dat zy zo wel in bewoonbaarheid als in 't voorkomen lotgenoo» ten zyn. Bolronde liehhaamen van een vaste ftof, duister in zich zelf, al hun licht van de zon ontfangende , om dewelke zy in verfchillende kringen worden omgevoerd , eenige verzeld van Maanen , wier aantal gëevenredigd is naar hunnen afdand van de zon, Maanen, van welke onze aardbewooners, hoe aanmerkelyk ook hunne grootheid zy, naauwlyks bewustheid, althans geen nut hebben, maar die voor de bewooners der waerelden, die zy verzeilen , van den grootdeu dienst zyn; —- alle deeze overeenkomften bevestigen ons  83§ GODS WYSHEID IN DE ftof, óp dezelfde wyze bewerktuigd. Maar valt het dan zo zwaar , toeteftran , dat de Schepper der Natuur de ftoffe der liehhaamen op een andere wyze gëorgannizeerd hebbe, op een wyze die met den trap van koude en hitte, waarvoor zy bloot ftaan, juist gëevenredigd is? Kon de Almagt dan de ftoffe , waarvan zy de Schepfeien vormde, op geen andere wyze toebereiden , dan op die , waarvan wy de voorbeelden voor ons zien? En kunnen niet de Schepfelen op de andere planeeten zelfs van een geheel andere ftoffe gevormd zyn? Maar behalven dit, is het dan al zeker, dat de afrtand van een planeet tot de zon, de eenige oorzaak is van den trap van warmte, die op dezelve heerscht ? Dat de planeeten geen ander licht hebben dan 't geen zy van de zon ontfangen, fchynt genoegzaam zeker. De trapswyze opklimming van het getal der Maanen, en de breeden ring by den verwyderden Saturnus , is zo wel een bewys voor deeze waarheid , als voor 't beftaan van deszelfs bewooners; doch dat onze aarde, en dus ook de andere planeeten al haare warmte alleen aan de zon zouden te danken hebben, is nog niet onbetwistbaar zeker. De Heer bailly heeft onlangs met veel vernuft poogen te bewyzen, dat het verfchil van den grootften trap van hitte en koude , die onze aarde ondergaat, zeer gering is in vergelyking van den uiterften graad van hitte en koude, die men zich als mogelyk kan voordellen, terwyl het onderfcheid der warmte , die onze aarde des zomers en des winters van de zon ontfangt, veel aanmerkelyker is. Dit maakt het reeds waarfchynlyk, dat de voornaamfte oorzaak van den onderfcheiden trap van warmte op onze aarde ergens anders dan in de zon moet gezogt worden, en deeze meent de gemelde Heer aan-  grootste en kleinste schepselen. ?$> aantetreffen in het vuur, dat, volgens zyn vooronder. Helling, elke planeet van binnen vervult, en zyne verwarmende uitwerking naar' de buitenfte korst uitzendt, terwyl de zon deeze inwendige warmte alleen uitlokt, beftiert, en in onderfcheidene trappen opwekt of matigt. Zie daar een ftelfel, dat , fchoon het zyn zwarigheden medebrengt , echter het vernuft van deszelfs Uitvinder eer aandoetterwyl de gevolgen , die de Heer bailli daaruit trekt, overal de blyken dragen van een fpeelend vernuft, en gelegenheid geeven tot de ftoutfte gevoelens. Daar echter dit vuur aan geftadige vermindering onderhevig is, zal hetzelve eindelyk geen genoegzaame warmte uitleveren, om onze planeet bewoonbaar te laaten, gelyk hetzelve in zyn eerfte kracht onze aarde te veel hitte fchonk , om levendige fchep* felen te kunnen voeden. Het tydperk der gematigdheid van dit vuur is dus het tydperk der bewoonbaarheid van elke planeet, en de Heer de bailli vindt deeze gedachte zo waarfchynlyk, dat hy zelfs in ons zonncftelftel van elke foort een voorbeeld meent aantetreffen. Uit de geftadige veranderingen , die men in de gordels van Jupiter waarneemt, belluit hy," dat het inwendig vuur op deeze planeet nog te heftig brandt, om eenig dierlyk of groeijend leven te kunnen toelaaten. Dit zal haar lot eerst na verloop van eenige eeu°' wen zyn , als dit vuur bedaard en de oppervlakte van de planeet in rust is , en deezë dus voor een woonplaats van levende en redelyke wezens gefchikt werdt; terwyl de gedaante van onze Maan hem doet be-» fluiten , dat haar inwendig vuur reeds uitgebrand zys' én dat alle dierlyk en groeijend leven op dezelve reeds is uitgeblüscht: diepe ronde holen, geen dampkring,' die door de inwendige warmte moet uitgezet worden, natuurk. II. D. Iii geei5>'  84-0 •GODS WYSHEID IN DE geen verandering op haare oppervlakte ooit waargenomen. ■ Dit alles levert hem het denkbeeld op van een waereld, die reeds voorlang, door gebrek aan inwendige warmte , het graf van haare bewooners is geworden, en nu, als een groote ruïne, geen andere dienst in 't heelal doet, dan het licht der zonne terug te kaatfen op een waereld, die nog onder den gunftigen invloed van haar inwendig vuur, de woonplaats van millioenen levens van allerlei foort is. ■ Men vergeeve my deezen uittrap, die wel niet rechtftreeks tot myn onderwerp behoort, doch die zo veel betrekking heeft op het gevoelen over de bewoonbaarheid der planeeten , dat ik 't niet geheel ongépast oordeelde my in dezelve toeïegeeven. Het is dan zeer waarfchynlyk, dat de planeeten , die zich om onze zon beweegen, zo wel van de eerfte als van de tweede foort , gefchikt zyn tot woonplaatfen van levende en redelyke wezens. Laat vry de afftand van alle deeze bollen zeer verfchillend zyn, hunne loopbaanen zyn toch allen ten naaften by rond; zy blyven dus hunnen kring volvoeren, na genoeg in denzelfden graad van warmte , waarin de hand van den wyzen Schepper haar eens geplaatst heeft; doch geheel anders is 't met de Comeeten. Deeze ondergaan zulke verbaazende veranderingen van hitte en koude, in hunne naafte en verfte afdanden, dat geenerlei foort van leven daartegen beftaan kan, maar langs verfchillende wegen aan een geheele vernieling moet blootgefteld zyn. Doch is ook dit befluit niet te voorbaarig? Was het dan den afvermogenden Schepper der waerelden niet mogelyk zulke zonderlinge waerelden aan geheel byzondere Natuurwetten te onderwerpen, of haar tegen de heftige uitwerkfelen van hitte en koude op ' : een  GROOTSTE EN. KLEINSTE SCHEPSELEN. 84I een byzondere wyze te beveiligen. Menrziet de Comeeten altyd ingewikkeld in een ongemeenen zwaaren dampkring , die toeneemt in evenredigheid van haare nadering tot de zon. Zie daar reeds een voorbehoed* fel om haar tegen de alte groote hitte te beveiligen. Haar inwendig vuur kan in haar grootfte nadering tot de zon nieuw voedfel ontfangen, dat heftiger ontfteekt naarmate van haare verwydering , en in tegendeel in haare nadering geduurig verflaauwt, waardoor de Comeet in een geftadig evenwicht tusfchen haar eigen inwendig vuur. en den invloed der zon zou zyn, en dus in alle afdanden in een genoegzaam gelyken graad van warmte blyven, die haar tot een gefchikt verblyf voof het groeijend en dierlyk leven zou maaken. En eindelyk fchoon onze zon een lichhaam van een geheel andere Natuur is dan de planeeten zyn,is het echter niet onmogelvlc dat ook deeze met bewooners zou voorzien zyn.' Wv . kunnen by onze kortzigtige kennis van de Natuur der wezens op onze waereld geen beflisfénde befluiten opmaaken, wgens de trappen van organifatie , waarvoor de doffe vatbaar is. Ook mogen wy ons niet vermeten het bedaan van wezens te ontken-, nen, omdat wy in onzen tegenwoordigen ftaat op die wyze niet zouden kunnen beftaan; doch behalven dit, wanneer het delfel doorgaat, dat de zon geen eigen vuur zou bezitten , maar alleen het vuur , door die ruimte in haar gebied verfpreidt, in beweeging brengen , aantrekken en verfpreiden , dan heeft haare bewoonbaarheid zo weinig zwarigheid als die van menig planeet; dan kan zy zelfs het gematigdst verblyf van het geheele famendel zyn, daar, zonderafwisfelingvan dag en nacht,een eeuwige lente heerscht, en daar het geluk en genoegen van deszélfs bewooners bevorderd Iii 2 wordt  ?4a GODS WVSHEID IN DE -wordt op eene wyze, die onze tegenwoordige bevat* ting verre te boven gaat. Dus heb ik een vlugtig oog laaten gaan over derf ftaat dier waerelden, die met de onze in verband ftaan y en om hetzelfde middelpunt bewogen worden. Hoe zeer duizelt onze verbeelding, als wy ons zulke groote liehhaamen in zulke geweldige loopbaanen omgevoerd , maar eenigzins trachten Voorteftellen! Onze aarde op zich zelve zo aanmerkelyk, zo ryk in bewooneren, de woonplaats van zo veele foorten van levendige fchepfelen, de fchouwplaats van zo veel heerlykheid en grootheid van haaren Maaker,, deeze verliest haare aanmerkelykbeid, en wordt tot een planeet van geringen' rang, als wy haar met een onbevooroordeeld" oog uit het middelpunt of van een afgelegen planeet befchouwen. Hae veel grooter moeten naar evenredigheid de fchepfelen op een Jupiter of Saturnus zyn\ Welk een verfcheidenheid moet 'er tusfchen alle de foorten van planeetbewooners heerfchen ! Hoe wordt de ftoet vermeerderd door een zo merkelyk aantal Comeeten ; en daar wy geen zwarigheid maaken om over. al leven , overal neiging en gefchiktheid tot geluk te onderftellen , hoe heerlyk wordt dan hierdoor het denkbeeld van de grootheid en heerlyke eigenfehappen van den oneindigen Schepper uitgebreid! Verbaazende ftad van God , van welke wy hier op aarde reeds burgerszyn! Hoe reikhalst onze onfterfelyke geest, en luiftert fcherp op-elke nieuwe ontdekking van haar eigen waarde, bewust om ver boven de laage bedoelingen van het ftof den Heer der Natuur te ontdekken, en hem uit zyn werken te leeren kennen, die op den wenk van zynen wil het verbaazend gebouw van 't heelal uit niets deed te voorfchyn komen ! Volk  GROOTSTE EN KLEINSTE SCHEPSELEN. 843 Volgens myne gemaakte fchikking moest ik thans .overgaan tot de befchouwing der vaste ftarren , doch daar ons bellek te kort fchiet , heb ik liever beüoten deeze ftof voor een nadere gelegenheid te befpaaren , dan zulk een ryk onderwerp ter vlucht te behandelen. Het geen ik dus verre gezegd heb, zal reeds * kunnen dienen , om de hooge gevoelens, die wy van ons zeiven mogten vormen, te maatigen, en onzen eerbied voor den oneindigen God hooger te verheffen, en op nieuwe gronden te vestigen, Langs deezen weg zullen wy niet alleen wyzer, maar ook beter en deugdzaamer worden; en daar de verbetering van ons hart met de verlichting van ons verftand gepaard gaat, zal /las geluk wezenlyk verheven en beftendig zyn. S. Iü 3 HL AL-  862 CAREL DEN XIIDEN ALS aan , en maakte zich meester van het transport. De Koning van Zweeden moet dus geen het minfte bericht, noch van de oogmerken, noch van de beweegingen der Rusfen gehad hebben. Indien dit nalatigheid van zyne zyde geweest is , ware hy hierover zeer te berispen ; doch zo 'er onvermydelyke hindernisfen in den weg gekomen zyn , die hier de fchuld van hadden, moet men dit ongeval op rekening der onvermy. delyke noodlottigheden plaatfen. Wanneer men oorlog in een half woest en onbebouwd land te voeren heefc, moet men, gelyk wy gezegd hebben , om zich daarin te kunnen ftaande houden , verblyfplaatzen oprichten. De troepen zyn verplicht tot hun eigen veiligheid, deeze nieuwe ftichtingen optebouwen en te onderhouden, ftraaten, bruggen en dammen te maaken, en redouten, daar het nodig is, optewerpen. Dan deeze arbeid vereischt tyd én geduld , en een werk van zulk een langen adem was geenszins gefchikt voor den onftuimigen en vluggen geest van den Koning, Men ziet dat hy uitmuntend is, waar het op dapperheid aankomt, doch dathy niet meer dezelfde blyft in voorvallen, die afgepaste maatregelen vereisfchen, of in ontwerpen, die door tyd en geduld eerst ryp moeten worden. Zo waar het is, dat een Krygsman altyd zynen driften meelter moet zyn; even moeijelyk is het ook alle talenten van een groot Generaal in zich te vereenigen. Ik ga den flag by Holofz voorby, gelyk zo veele andere daaden, die hy geduurende deeze veldtochten ver-, richtte, omdat zy even zo ongepast voor het hoofdoogmerk van den Koning, als fchriklyk waren voor hen, die 'er de droevige flachtoffers van geweest zyn. Onze Held was in 't algemeen al te verkwistend met het  KRYGSMAN BESCHOUWD. 863 het menfchenbloed. Daar zyn zekerlyk gelegenheden , dat men flaan moet, wanneer by voorbeeld met een weinig te waagen veel te winnen is, wanneer de vyand by zyn legeren of marfcheeren zich zeiven bloot geeft, of wanneer men door een beflisfenden flag hem dwingen kan den vrede aanteneemen. Veele Generaals zyn daarom flegts zo greetig om flag te leveren, omdat zy zich niet anders weeten te redden, en even daarom rekent men hun zulks niet toe als een verdienfte, maar veel eer als een gebrek van vernuft. Wy komen nu eindelyk tot den beflisfenden flag by Pultawa. Welke vermogende lesfen zyn de gebreken van groote mannen voor de zulken, die flegts bepaalde vermogens hebben l Er zyn weinige Generaals in Europa, of zy kunnen uit carels ongevallen wysheid, voorzichtigheid en behoedzaamheid leeren.. De Marfchalk keitii, die als Rusfifche Generaal in de Ukraine commandeerde, en Pultawa gezien en onderzocht had , heeft my verzekerd dat de gantfche fterkte van de ftad uit een aarden wal en gemeene gragt beftond. Hy was overtuigd , dat de Zweeden dezelve terftond by hun aankomst hadden kunnen weg. neemen , zo niet hun Koning de belegering met voordacht gerekt had om den czaar uittelokken en te flaan. Het is waar , dat de Zweeden in den beginne niet met die drift en dat vuur te werk gingen, die men van hun gewoon was; ook moet men toeftaan, dat zy niet eerder een ftorm op de plaats ondernamen, voor dat MKNZiKOF 'er hulptroepen in geworpen had , en zich naby de ftad aan gindfehen oever van de rivier Monkla gelegerd hadde. Doch moeften de Zweeden, daar de czaar in Pultawa een aanmerkelyk Magazyn Kkk 5 had,  SÓ4 carel den xiiden als bad, en zy aan alles gebrek badden, van dit magazyn zich niet terftond, zo ras het maar mogelyk was , meester gemaakt hebben, zowel om den czaaii hiervan te berooven, als zich op eens een genoegzaamen voorraad te bezorgen? Ongetwyfeld had carel dk tttm de fterkfie redenen om de belegering met allen yver voorttezetten, én hy had zich ,. vóór de aankomst van het ontzet, meester van de Bnsque maaken moeten. Zonder de omzwerfende Kozakken van Mazeppa , die ten dage van den flag meer hinderlyk waren dan nut aanbragten , had de Koning nog maar agttienduizend Zweeden. Hoe had het hem kunnen invallen, met zo weinige troepen op denzelfden tyd een belegering te onderneemen en flag te leveren? By het aannaderen van den vyand moest hy of zyn onderneeming opgeeven, of een Perk corps in de loopgraven achterlaaten. Het eerfte ftrekte tot zyn oneer,, en het andere benam hem te veel van zyn magt. Een plan van dien aart gaf den czaar te goed fpel, en fchynt den Held onwaardig te zyn. Naauwlyks kon men zulks van een Generaal verwachten , die nooit met overleg den oorlog gevoerd had. Zonder dus naar list of kunst te zoèken, waar zy niet voor handen zyn ; zonder den Kming oogmerken toetefchryven, die hem bezwaarlyk konden invallen, moeten wy ons veeleer herinneren, hoe liegt hy dikwils van de bewegingen eynèr wanden onderricht was. Het is zeer te vermoeden, dar hy noch van den aanmarsch van menzikof, noch van dep czaaii, iets wist, en zich uit dien hoofde met zeer verhaast heeft, en even daarom alle opoffering voor onnodig hield. Voegen wy nog hierby, dat een oorlog te veld tot nog toe altyd de zaak van den Vorst geweest was, dat hy ia  kry gs man beschouwd. 865 in 't geheel geen ondervinding had van belegeringen van vestingen ; en gedenken wy verder dat de Zweeden drie maanden voor Thorn lagen , welks werken (in het voorbygaan gezegd) even zo weinig te beduiden hadden als die van Pultawa, zo kan men van derzelver belegeringen ligt oordeelen. Wanneer Mons, wanneer Doornik, wanneer deCoehoornfche en Vaubanfche vestingen de Franfchen naauwlyks drie weeken ophouden; wanneer Thorn, wanneer Pultawa de Zweeden meer dan zo veel weeken werk verlchaffen , volgt daaruit dan niet dat de laatften de kunst om vestingen wegceneemen niet verftaan? Geen ftad wederftond hun , wanneer zy met den degen in de vuist te veroveren was, en het geringfte nest hield hen op ; zo ras het tot loopgraaven komen moest. Heefc men aan alle deeze bewyzen niet genoeg, zo vraage ik nog: moest carel volgens zyn heftigen ongeftuimen aart Dantzich, om het wegens zyne ftoutheden te ftraffen , niet belegerd en ingenomen hebben, in plaatze van zich met een geldboete te vreede te ftellen, indien hy deeze onderneeming niet boven zyn krachten geoordeeld had. Doch wy keeren tot ons eerfte onderwerp weder. Daar nu Pultawa eenmaal belegerd en de czaar met zyn troepen in aanmarsch was, zo ftond het nog aan carel het bekwaamde veld te kiezen om een vyand te bevechten, die met hem om den roem dong. Hy kon hem aan de oever der Morskla opwachten , hem den overgang betwisten , of hem onmiddelbaar daarop aangrypen. De omftandigheden , waarin zich de Zweeden bevonden , vereischten een fpoedig befluit: zy moesten de Rusfen , op het ogenblik dat zy verfcheenen, aanval-  8*>S boisrose. fchip was 'er meer te vinden, daar zy mede ontvluchten, ja zelfs geen grond meer, waarop zy treeden konden. Geen wonder, wanneer zulk een fchrikkelyke toeftand zelfs den moed des onverfaagdften had doen wankelen , en zyn hoofd had doen duizelen. Dit geval bejegende in de daad den voorganger. Op eens blyft het voortklimmen fteeken. Door twce-en-vyftig menfchen heen —— men denke hier eens aan dat geduurig ophouden, dat gefluifter, die onzekerheid van zo veelen , die noch op- noch nederwaards konden klimmen — verneemt boisroze dat zyn eerften fergeant de moed ontvallen zy, en dat deeze verder weigerde te klimmen. Zonder bedenking neemt boisrose een manlyk en byna ongelooflyk bcfluit; hy belast den geenen die vóór hem is, zich vast aan het touw te klemmen , klimt over hem heen, en zo voorts over alle de eenënvyftig foldaaten , en komt eindelyk by den eerften , dien hy in den beginne moed in 'c lyf zoekt te fpreeken; doch toen dit niet baatte, haalt hy een dolk voor den dag, zet hem denzei ven op de borst, en dreigt hem met allen ernst te doorfteeken , zodat de», ze een onzekeren dood voor een zekeren kiest, en verder voortklimt. Eerst kort voor het aanbreeken van den dag bereikt de troep,na ontzacbgelyke moeite, de hoogte van den rots , en wordt door beide de foldaaten in het flot gevoerd , waar hy de Schildwacht nederhouwt , de overige bezetting in flaap vindt, vermoordt wat zich verweert, en de anderen gevangen neemt. —- boisrose bericht vervolgens dit byna ongelooflyk voorval aan den Admiraal villars, het Opperhoofd der Ligue in de Provincie, en hoopte, gelyk billyk was, op een Bevelhebbersplaats; doch als hy merkte, dat men ondankbaar genoeg dacht, om deeze plaats aan  §Sl LOFREDEN VAN HEYNE. heid en kenner der oude kunst voortefiellen, dan wel zyne levens befchryving optegeeven ; maar alles tot de ftudie der kunst, en den invloed die hy op de/.elvegehad heeft en nog hebben kan, betrekkelyk te maaken. Ik neeme dus geenszins de vlugt van den Lofredenaar • ik denk hec oor niet te ftreelen; het nuttige is myn voornaamfte doelwit. De ftudie der Oudheid, en wel inzonderheid die ftudie , welke op de oude kunstwerken de aandacht vestig: , vereischt een' wyden omvang van kundigheden en eene ruime maate van zielsvermogens, benevens een gelukkigen famenbop van uiterlyke om tan iigheden, die men zelden by eikanderen vindt. Gelyk de Natuur, kundige enkele liehhaamen, de Literator de fchriften in ieder foort der Literatuur , die hy zich toewydt, kennen en in klasfen gefchikt, moet kunnen overzien; 'zo moet ook ecu Oudheidkundige eene zo veel mo"-e]yk volkomene kennis- van alle overblyfielen der Oudheid, naar de verfcheidene trappen van haare waar ie bezitten , te gelyk met dc bekwaamheid om de voorwerpen te verklaaren, en de kunst, tyd, echtheid en waarde van ieder ftuk te bepaaleu. Welk een wydloopige geleerdheid vooronderftelt dit niet ! De oude gefchiedenis in 't algemeen, de gefchiedenis van Rome o8 BEDENKINGEN OVER een Ably enkel als een werk van Bouwkunst be. fchouwt , zonder eenige Godsdienftige of Historifche betrekkingen , en zonder iets toetegeeven aan de vooroordeelen van den Oudheidkundigen, zal hy by zich zeiven niet langer de aandoeningen van bewondering, of van een byzondere neiging tot Godsdienlligen eerbied gevoelen. Wanneer hy deeze gedichten zonder vooringenomenheid befchouwt , moet hy erkennen, dat, hoe uitgeftrekt en byfter groot het bouwwerk ook zyn moge , zyn aandacht afgetrokken wordt om de grootheid van bet geheel te befchouwen, door een verkwistenden oveivloed van kleine fieraaden , welker hoeken het gezicht hinderen , en de eenheid van het onderwerp doen vcrdwynen. Een alte groote vermenigvuldiging van denkbeelden kan de behoorlyke indrukfelen Wét maaken, noch die eigeraartige uitwerkfelen voort, brengen ,wanneer zy te famen vereenigd werken. Wanneer wy de opeengehoopte deelen befchouwen , verwaarloozen wy het geheel; en als wy op het geheel onze aandacht moeten vestigen door aftrekking der déèleri , ;c welk geen gemaklyke noch aangenaamepooging is dan .. ..r. den de verkwiste fieraaden, waaniit cfii ïhoopi, te deelen beftaan, önverfèhüïig ol wal ,•< , laf zy nutteloos, o-.enbadig en vcrveeleuü éytt. In plaatfe vm aafigefiaame gew'aarWoirdibgefi v.-or'K brengen i *t welk in ieder gel-o; w., dat rei- publieke dienfte gefc'iil-'i is, m;er h. 'c oog gehóéden wwMeO, bevindt men h. zuike gebouwen da kelclen doen omftaan, die in fommige opzie's en pynefyk zyn , wegens de aftrekkiög van mzt aartdachi die z\ vemorzaaken. LaagbeW is dik Ah de uitwerl ng waar men verhevenheid verwachtte , en béazi jachtigheid vinden wy zelfs in het midden der grootheid. Mer\  DE BOUWKUNST. OOO, Men vindt de Gothifche Architectuur tegenwoordig dikwils walgelyk, wegens de onevenredigheid of wanvoegelykheid, die mogelyk by haaren eerften oorfprong behaagde. Een lange en dunne zuil fchoort fómtyds, naar 't uiterlyk aanzien, een gewigt, dat voor tiaar te zwaar fchynt om te draagen. Dit gebrek van fymmetrie maakt een voorwerp ten hoogften misvormig, dat waarfchynlyk onze voorouders, door 't voorkomen van een buitengemeen vernuft, behaagde. liet gefpitde gewelf, dat, gelyk wy reeds gezien hebben, by gebouwen, die door ouderdom en heiligheid eerwaardig zyn, gewoonlyk gevonden wordt, is zekerlyk op zichzclven oneigen en onbehaaglyk. De fchuinfche hoek in den gevel belet de fnelle vlucht van het oog, dat gaarne de lyn van een cirkel of halven cirkel, zonder eenige verhindering, nagaat. Men moet niet denken, dat het genoegen , 't welk men fomtyds by een dergelyk gezicht , ondervindt , een onoplosbaare tegenwerping is tegen de algemeene juistheid van deeze aanmerking; want de aangenaame denkbeelden , die wy by onbehaaglyke voorwerpen doen verzeld gaan , zullen dikwils dit behaaglyke aan dezelve mededeelen, en zelfs maaken dat de wanftaltigheid niet langer onbehaaglyk fchynt. Het gezicht van een Gothisch gewelf op een antiek gebouw door onze voorouders opgerecht, roept voor ons geheugen alle de gedachten te rug die ons zyn voorgegaan , vernieuwt de denkbeelden van zekere gebeurtenisfen of van een beroemd perfonaadje , of geeft eenige denkbeelden aan de hand wegens de godsvrucht , den yver en ronde eenvoudigiieid onzer voorouderen , en doet, over 't geheel, gedachten ontdaan, die een aangenaame hutvering verwekken , by het her. denken der heiligheid van deeze eertyds gewyde plaats. Nnn 4 Alle  91° BEDENKINGEN OVER. Alle , of ten minften eenige van deeze, willekeurige denkbeelden, zullen een aangenaame houding mededeeT len aan een onderwerp, dat men anders met onverschilligheid of waufmaak zou aanzien. De gefijhnderde venfters, de gewoone fieraaden van onze cuJe gebouwen , geeven ons een proeve aan de hand, waardoor wy kunnen oordeelen over de algemeene wending van den fmaak, welke ieder ander fieraad voorfchreef. De fehitterende kleuren, die door de doorfchynendheid nog meer licht van *ich gaver, fchynen in de denkbeelden van hen , die in deeze eeuwen leefden , het toppunt van fchoonheid te hebben uitgemaakt. Dienvolgens befcb'.uwden zy met een ibort van genoegen, dat door de gekuischte denkbeelden van onzen tegenwoordigen kiefchen fmaak niet wederfproken wierd , de pracki. ge Reliqttiekasfen , de fehitterende Aliaaren, de gelchilderde Graftombes , en de geplafmeerde gewelfzels. Juistheid van uitdrukking en een getrouwe aankleeving aan de natuur, was eigenlyk dat geene 't welk'er altyd aan ontbrak; doch derzelver plaats wierd, in de denkwyze dier duiftere eeuwen, rykelyk vervuld, door het fehitterende licht van een verblindenden luister. Mo» gelyk zullen de eenvoudige bekoorlykheden der onop. gtlmukte Natuur niet behaaglyk zyn voor een oog, dat gewoon is niets te bewonderen, dan het geen veel kunst en moeite vereischt. De Mediceefche Venus zou waarl'chynlyk toen weinig bekooriykheid gehad hebben, of zy moest even zo opgefchikt geweest zyn als de lieve vromve van Lorerto. De kakelbonte kleuren vanhetglas hadden gemeenlyk de voorkeur boven de zagte kleuren van het doek, en zodanig is indedaad altyd dc verkiezing, waar de befchaafuheid onbekend is; en 'er is geen twyfel aan, of een Indiaan zal meerder waarde hechteq i •'. ' aaq  DE BOUWKUNST. OU san een fehitterende poppekraam , dan aan een ftandbeeld van Pbidias of een fchildery van Apelles. Geen wonder dat onze voorouderen , in een tydbeftek, dat zy noch de Natuur, noch de Ouden beftudeerden, in hunne kunstwerken de karakterüticke woestheid der barbaarschheid vertoonden. Het fehitterende werkt onmiddelyk op onze gewaarwordende vermogens , en 'er moet reeds een zeer groots graad van befclmafdheid plaats hebben, indien de eerfte krachtige beflisfing der zinnen door de uitfpraak van een oordeelkundige kieschheid kan opgefchort worden. De gedeelten van een gebouw, die deszelfs ft:rkte bevorderen , moeten , indien het eenigzins gefchieden ' kan , tot deszelfs fchoonheid medewerken. De fterke fchooren der Gothifche bouwkunde , in onderftelling dat zy noodzakelyk waren om- hun gewigt te draagen, (dat zy echter niet altoos waren,) zullen tegenwoordig zeldzaam voor fieraaden aangezien worden ; doch dat Zy echter dikwils gefchikt waren om den uiterlyken tooi te bevoideren, mogen wy veilig daaruit befluiten, dat zy, als fteunfels befchouwd, overboodig zyn. En indedaad, als menze in dit licht befchouwt, komen zy zeer wel overeen met dien algemeenen fmaak, welke in overtollige aanhangfels behaagen fchept, als zy maar het denkbeeld van een grooten en moeilyken arbeid aan de hand geeven. In adelyke floten en verfterkte wallen kan men ze altyd met een goede uitwerking toelaaten , omdat zy zo wel het uiterlyk voorkomen van veiligheid als wel de wezenlyke fterkte helpen bevorderen; maar in gebouwen , die aan den Godsdienst en de kunften van den vreede zyn toegewyd, veroorzaaken zy by een kiefchen fmaak die walging, welke uit een verkeerde fchikking van fchooren en fieraaden ontftaat, Nnn 5 Ook  912 BEDENKINGEN OVER Ook hebben zy geen de miufte fchoonheid, wanneer men ze op zich zeiven befchouwt. Zy misfen de rondheid van de kolom en de opgerichte gedaante van d; pi. laar, en zyn overal vol onbehaaglyke hoeken. De inwendige fteunzels zien 'er dikwils niet minder gedrukt en onbevallig uit. Zelfs daar zy veel overeenkomst fchynen te hebben met de Griekfche Architectuur , vinden wy geen voetfrappen van de Griekfche bevalligheid. De zuilen zyn lomp dik , en hebben niet die hoogte, welke gefchikt is om ze voor het oog bevallig te maaken. De voetftukfcea, de ftylen en de kapheelen zyn zonder eenige Symmetrie famengevoegd en fchynen door de kunftenaars niet aangezien geweest te zyn , als te famen een geheel uitmaakende dat wanneer het wel gëevenredigd is , een voorwerp ópl levert, 't welk nooit kan nalaaten te behaagen. Met i3 waarfchynlyk dat de meeste kunftenaars, in een onvert lichtte eeuw, het onderfcheid tusfchen de orders niet kenden, en door op eene grillige wyze dezelven onder eikanderen te mengen, 0f fommigen van derzelver wezeülyke deelen overreflaan , een kolom vormden , die juist niet geheel ongélyk aan de Griekfche, maar'ech. ter te veel misvormd en vermomd was, om onder de" orders der oudheid herkend te worden. De fieraaden der Kapittelen zyn grilachtig en leelyk. De Architraaf dc Fries, en liet Hoornwerk zyn van een verminkte , grillige en onregelmatige gedaante. Eet geen ouder zulke nadeelige oneindigheden van de Griekfche Arcbkectuur nog is overgebleven, moet voor het Gothifche m fchoonheid wyken , wanneer ons dit in deszofs besten ftyl, zuiver en onvermengd., voorkomt De mengeling van de twee ftylen in hetzelfde gebouw, dat met ongemeen Is, heeft nooit een goed uitwerkfel,  DE BOUWKUNST. 9T3 fel , nademaal de Gothifche brokken de eenvormigheid van het Griekfche, en de Griekfche byvoegftls de onbevalligheid van het Gothifche meer in het oog doen loopen,door het contrast van hun eigen fchoonheid. De fombere dmftrheid, die men in alle Godsdienftige gedichten van deezen ftyl ontmoet, heeft men als een uitmuntendheid aangezien. Men zegt dat het de ziel in die ernftige luim brengt, welke regt gefchikt is om de godsvrucht aantekweeken. Zulk een uitwerkfel mag het mogelyk voortbrengen op een ziel, die aan bygeloof en dweepery verllaafi is , of door een verhitte verbeeldingskragt op een krachtige wyze aangeblaazen wordt; doch men kan geen goede rede geeven, waarom het licht , een der glorierykfte werken der fchep. ping, den yver van den Godsdienst zou verkoelen by een redelyken, en door geen dwepery vervoerden belyder van denzelven. De verbeelding van ieder mensch echter wordt dikwils door zeer geringe oorzaaken aangedaan; en hy heeft weinig kennis van de menfchelyke natuur , die het vermogen der verbeelding op het fterkfte verftand, niet kent; doch het is het werk van den wysgeer om het gebied der rede over de verbeelding te handhaaven. Een Goisdienftige fomberheid mag mogelyk noodzakelyk gëacht worden by de dweepachtige bewooners van kloosters en abdyen , welker zielen het te vreezen is dat even duifter en fomber zyn als hunne wooningen ; doch het licht is vrolyk, en vrolykheid is de natuurlyke geaardheid der onfchuld. I;, iien men oordeelt, dat bewustheid van fchuld met verfJagtnheid getroffen wordt door het duiftere eens tempels; mag men ook vermoeden dat die vroome droefgeestigheid zo kortduurende zal weezen als de nandoenmg , die haar deed geboren worden, en welke, gelyk alle andere voort-  9T-4 BEDENKINGEN 0 V E R voortbrengfels der verbeelding, niet lang kan aanbonden Dat onze voorouders dit niet bedoeld hebben, mammen daaruit beiluiten, om dat zy geen kleine naa'uvve vens" ters voor de kerken, maar, zo als men dikwils in dé Gothifche raadzaalen heeft waargenomen, voor de pa leizen en byzondere wooningen, gefchikt hebben Wy mogen gerust beüuiten, dat dit maakfel zynen oorfprong ontleent van een gebrek in fmaak en oordeel, en niet uit een overtuiging van deszelfs byzondere gefchiktheid voor Godsdienftige geftichten; of mogelyk zyn deope ningen faal gemaakt, omdat het glas zeldzaam was in de vroegfte ecuwen, en een wyde opening de onguure lucht alte veel inliet. Doch wat 'er ook de reden van zyn moge, men kan 'er altoos van zeggen dat het een ongemeene bekrompenheid van ziel aanduidt dat licht te befpaaren, het welk de Schepper der Na' tuur ons verleend beeft met eene weldaadüLgheid die even onbeperkt is als zyn magt. . Doch daar wy den bekrompen fmaak van on/c ^ ouders berispen, moeten wy aan den anderen kant hunne uitgebreide goedwilligheid en onopgefmukte gods vrucht toejuichen. De tallooze geftichten, die zyaande geleerdheid toewydden, hoe ongefchikt en plomp derzelver uiterlyk voorkomen ook zyn moge , hebben echter gefchikte gelegenheden aan de hand gegeeven, ter aankweeking en verbetering der verftandelyke vermogens van die mannen, welke de fieraaden van"onze natie en van het menschdom geweest zyn. Ook zyn de Armen Gasthuizen, fchoon zy met weinig bevalligheid of fymmetrie gebouwd zyn, niet minder gefchikt om troost en, hulp aan den behoeftigen en zwakken toerebren1ICHAÜLI5. . . . . 417 O 0 0 Over  REGISTER. Over de waarde van gezondheid, rykdom en eer. • • • Bladz. 459 De waare oorzaak van de grootheid der Romeinen, aangewezen in hunne inftellingen en wyze van opvoeding. ... 589 Over het bezige, en het ftille en befpiegelende leven. . r~ T • • . . 021 Over het onderfcheid tusfchen verdraagzaamheid en onverfchilligheid. . . . 761 Over het aangeboorene en vrywillige of verkregene in de menschlyke deugden. . . 7p8 II. Afdeeling. natuurkunde en natuurlyke historie. Over de opgeruimdheid en levendigheid van geest by het fterven. . . , , I \ . . . ' , .... • 43 De werking der onderaardfche vuuren en vuurfpuwende bergen door de vuurmachine verklaard. 69 Verhandeling over zekere onderfcheidene figuuren, welken door de Elecfriciteit worden voortgebragt, door a. paets van troostwyk en c. r. t. krayenhoff , A. L. M. Phil. & M. D. 22$ Over den flaap der planten, door den beroemden hirschfeld. . . , ^ Over den oorfprong'der Bergen. . . 467 Waarneemingen van den Heer poiret, wegens ' de Manth Religiofa. , > > 497 De  REGISTER» De grootheid van God in de kleinfte en grootfte Schepfelen. Eerfte Verhandeling. Bladz. 627 Befchryving van een foort van Lintwurm, ontdekt in het lichhaam eener rups. • . 657 De grootheid van God in de grootfte en kleinfte Schepfelen. Tweede Verhandeling. . 813 III. Afdeeling. historiekunde. Lofreden over gerardus jöannes vossius. 91 Tafereel van den luister en eendracht des Romeinfchen Ryks, in de eeuw der Antonynen. . 285 luthrr gefchetst in een kort verdag van zyne lotgevallen en verrichtingen. . ' ". 318 luTher gefchetst in een kort verdag van zyne lotgevallen en verrichtingen, Vervolg en Slot. 503 Over de wyze maatregelen van den tegenwoordi• gen Koning van Pruisfen, ter bevolking en ver. betering zyner km den. . • 522 Levensfchets van mozes mendelszoon. . 528 Echt verhaal* van de laatfte onderneeming van den Pretendent in Engeland in den jaare 1745 en 1746. • • . . . 661 Aanmerkingen over het Karakter en de Krygskundige bekwaamheden van carel den twaalfden , Koning van Zweeden. . • 847 Boisrofe. ♦ • . . 874 IV. Af-  REGISTER. IV. Afdeelmg. beschaafde letteren, fraa1je kunsten en mengelwerk. Over de nuttigheid der Letteroefeningen, als een uitfpanning tot vermaak gebezigd. . Bladz. 127 De Lente en Opftanding. . 4 I(js De Eer der Hollandfche Schilders verdedigd tegen het algemeene vooroordeel, dat zy by die van andere Natiën, veel min by de Ouden, niet zouden te vergelyken zyn. . . . 34 j De Kinderen der Natuur van den Heer c. m. weeland. . • • . . 377 De Abenakies. . , . , Anecdoten. ... . 4^ Befchouwing van eenige Schoonheden in Dr.YouNos Nagtgedachten. . . . , ^ Verhandeling over het uitvoerige in de Schilderkunst, voorgelezen in de Koninglyke Academie der Schilderkunst te Londen, door haaren voor. zitter, den Heere Reynolds. . , 5£2 Een zonderling gefchil tusfchen twee voornaame Franfche Vrouwen. . . 584 Een merkwaardig voorbeeld van Edelmoedigheid en Rechtvaardigheid. . . . ^85 Befchouwing van eenige Schoonheden in Dr. youngs Nachtgedachten, Tweede Verhandeling. . 7a9 De waare Edelmoedigheid. , . ■ 7jQ Anecdoten. ..... 75$ Lofreden van heyne op winkelman. . 881 Bedenkingen over de Bouwkunst. . . 901    832 GODS WYSHEID IN DE de, hy kan dus op een zo verren afftand twee Maaren hebben, die tot zyne grootheid in dezelfde evenredigheid (taan , als onze Maan tot de aarde, en zyn zy niet grooter, dan kunnen zy met onze tegenwoordige werktuigen volftrekt nog niet ontdekt worden. Wy onderttelden op een evenredigen afftand tusfchen Mars en Jupiter nog een planeet, en wie weet hoe zeer het tydperk genaderd is, waarin de onvermoeide waarneeïner met deszelfs ontdekking zal beloond worden. Deeze kan op dien afitand grooter dan onze aarde, en echter buiten bereik van onze kunftigtte werktuigen zyn, en kunnen wy de planeet niet ontdekken, dar» kunnen wy nog veel minder verwachten, deszelfs drie Maanen, die, volgens de waargenomen orde, zyne omkopers moeften zyn, te zullen opfpooren. De vier Maanen, die wy om Jupiter ontdekken, en de vyf, die den ftoet van Saturnus uitmaaken, volgen in dezelfde evenredigheid, fchoon ik gaarne toeftaa, dat de verre afftand van den vyfden Satelliet , die geheel buiten evenredigheid met de vier anderen ftaat, het aan weezen van nog een Maan, tusfchen de vierde en vyfde geplaatst, niet onwaarfchynlyk maakt. Zie daar een korte optelling van de nieuwe ontdekkingen, welke de Sterrekundige in ons zonneftelfel met 'er tyd zo aan planeeten als Satellieten kan verwachten. Doch wy behoeven ons nog niet met gisfmgen en vrugten onzer verbeelding bezig te houden ; een aantal liehhaamen van een ander foort, die echter tot liet zelve famenftel behooren, ontdekt zich,en zal onze oplettendheid nog eenige ogenblikken vorderen. Behalven de planeeten, die na genoeg een cirkel om de zon befchryven , heeft men van tyd tot tyd een andere foort van liehhaamen ontdekt, die ook hun licht van  &34 GODS WYSHEID IN DE dekt; terwyl ik het echter niet durf wangen om mee eenig vertrouwen de ftoute gedachte van den Heer lam bert voorteftellen , die door een uitgewerkt betoog waarfchynlyk tracht te maaken, dat het getal der Comeeten toeneemt, in evenredigheid van de vierkanten hunner afftanden van de zon, en op deeze onderHelling een rekening vestigt, volgens welke het getal der Comeeten in ons famenftel meer dan 500 millioenen zou zyn. Tot welk een verbaazend plan is thands dat gedeelte der Schepping, waarvan de zon het middelpunt uitmaakt, onder de befchouwing toegenomen. Zekerlyk hebben wy onder dezelve reeds voorlang den moed verboren , om onze aarde en derzelver bewooners voor het Staatkundig middelpunt van 't heelal te houden ; of zullen wy nog verwaand genoeg zyn om te denken, dat die liehhaamen, welke onze aarde zo aanmerkelyk in grootheid en loopbaan overtreffen , en die door hunnen verren afftand ons echter geen genoegzaam licht fchenken om onze duifterfte nachten eenige fchemering te verfchalfen, die met een luüterryker ftoet van Maanen omgeeven zyn, dan onze aarde, Maanen, die de onze in grootheid overtreffen , en waarvan wy echter zo weinig genot hebben, dat wy nog geen twee eeuwen bewustheid van derzelver beftaan hebben gehad, zo min als van den pragtigen ring, die Saturnus verzelt; — zouden wy, zeg ik , durven waanen, dat deeze uitmuntende werkftukken der Schepping, door de hand der eeuwige Almagt tot geen ander oogmerk wierden gevormd, dan om de oplettendheid van eenige nieuwsgierigen op onze aarde voor eenige ogenblikken bezig te houden, en dat de vluchtige Comeet zyn onbedenkelyke tocht zo ftatelyk volvoeren zou , zonder eenig an-  GROOTSTE EN KLEINSTE SCHEPSELEN. 835 ander oogmerk , dan dat hier een bygelovige menigte uit haar vlammende {taart droeve landplagen voorfpelle, of daar een fomber wysgeer zich affloove in 't berekenen van haar naaften ftand, en van den tyd haa« rer wederkomst? En kunnen wy, nadat wy deeze onze aarde als een zeer gering gedeelte van den ftoet, die zyn tocht om onze zon volbrengt , hebben leeren kennen, dezelve nog blyven befchouwen als de eenige woonplaats van levendige en redelyke wezens, die, terwyl zy overal met zo veel.blyken van wysheid en orde vervuld is, op haare reis verzeld wordt door een aantal andere bollen, waaronder eenigen, die haar verre in grootheid overtreffen, en die echter niets meer dan akelige woeftynen zouden zyn, ruuwe brokken der Schepping, die haaren kring in een doodfche flilte volvoeren , zonder, eenig waarneemend lofzingend Schepzel op haar onmeetbaare oppervlakten , in 't geheele ryk der Schepping niet gade geflagen, dan flegts nu en dan óoov een nieuwsgierig of Wysgeerig Schepfel op de kleine oppervlakte van onze aarde, die het uitfluitend voorrecht zou bezitten van overal, hoe onguufh'g ook op zommige plaatfen daartoe gefchikt, vervuld te zyn met allerleie rangen van weezens, die in een wonderlyke opklimming en verband de magt en wysheid van haaren Schepper op eiken voetftap aan den dag leggen ? Dit was nog toetegeeven , toen het vooroordeel door eigenliefde beftierd, onze aarde haar middelpunt had aangewezen , om 't welk de zon en alle planeeten haare kringen befchreven; doch federt naauwkeuriger waarneemingen deeze dwaaling ontdekt, de zon in haar recht herfteld , en onze aarde een plaats onder haaren ftoet 'aangewezen hebben, federt heeft dit denkbeeld zo veel wanvoeglyks , dat het genoegzaam zyn eigen weder-  GROOTSTE EN KLEINSTE SCHEPSELEN. 837! Ons in het gevoelen , dat ook deeze waereld-bollert zo wel als onze aarde, woonplaatfen van levendige en redelyke wezens zyn. Men werpe my niet tegen dat de plaats , die onze aarde beflaat, de eenige gepaste afftand is om leven en vruchtbaarheid voorttebrengen, dat althans geen redelyke wezens op Venus of Mars zouden kunnen woonen , zender op de eene door hitte te verfchroeijen, of op de andere door koude te verftyven. Ik beken gaarne, dat deeze bollen geen gefchikte verblyven voor wezens van onze gefteldheid zouden zyn, dat zelfs de levenlooze Natuur op onzen aardbol niet gefchikt is, voor de afdanden dier planeeten, dewyl onze metaa» len op Mercurius in beeken zouden vloeijen, en daarentegen alle onze vogten, onze kwik zelfs, op Saturnus in rotzen en berg-kridal zouden veranderd worden; doch dit kan geen zwarigheid zyn voor ons, die op deeze onze aarde zelfs zo veele voorbeelden aantreffen van de wondere wysheid van God, die overal de natuur zyner fchepfelen met hunnen daat en behoefte naauwkeurig doet overeendemmen, en die niet alleen de gematigder luchtdreeken , maar ook het verzengde Moorenland zowel als 't bevroozen NovaSembla, zyn bewooners heeft aangewezen, die allen zo wel met hun Vaderland te vreden zyn , dat elk op zyn beurt zich verwondert, hoe men onder een andere luchtdreek vergenoegd en gelukkig kan zyn. Ik daa toe dat het verfchil tusfchen de verzengde en bevroozene landdreeken van onzen aardbol, niet te vergelyken is by de verfchillende trappen van hitte en koude op verfcheiden planeeten. Doch het is ook waar dat de bewooners der verfchillende luchtdreeken van onze aarde alle Natuurgenoten zyn, alle van dezelfde dof,   III. ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE. lii 4   «47 AANMERKINGEN 0 v e r. jiet karakter en de krygskundicb bekwaamheden van CAREL den TWAALFDEN. koning van zweeden. Uit het Hoogduitsch. Jk heb alleen tpt myn eigen onderrichting my eea juist denkbeeld zoeken te vormen van het karakter en de krygskundige bekwaamheden van carel den XIIden, Koning van Zweeden. Ik bëoordeel hem niet naar de yleijende tafereelen van zyne Lofredenaars , noch naar de wanftaltige karikatuuren van zyne berispers. Het zyn alleen zodanige daaden en getuigenisfen, waarover alle fchryveren met eikanderen famenftemmen , die my leiden moeten. Wy moeten over het algemeen zeer mistrouwend zyn omtrent het alte omftandige in de gefchiedenisfen, het is meest valsch en wedcrfpreekt zich zeiven; alleen de groote zichtbaare daaden zyn waar en verdienen onze opmerking. Onder de menigte menfchen, die de waereld in verwarring bragten, of onder hun juk poogden te doen bukken, verwaardigen wy flegts die geenen met onze bewondering, wier veel omvattende geest geheele omwentelingen in de Staatsgeftekjheid der volken voortbragt, welker groote daaden gevolgen waren van grooIÜ5 te  14$ carel den xiiden als te ontwerpen , en die zich van dezelven tot, hun oogmerk wisten te bedienen. Zulk een genie was caisar. Zyne dienden , die hy de Republiek beweezen had, zyne overwinningen, zyne deugden, zelfs zyne gebreken., alles werkte te famen om hem op den troon der waereld te verheffen ; en zodanig waren ook in een meer of min beperkten kring van werking, de groote gustavus, turenne, eugenius. Sommigen deeden alle hunne militaire verrichtingen tot zeker bepaald doel , dat zy zich binnen zekeren beftemden tyd voorliefden te bereiken, uitloopen. De anderen bepaalden al hun arbeid, geduurende verfcheiden veldflagen, tot het hoofdoogmerk van den gevoerdenkryg, en men» ontdekt wel ras hun doel dat zy zich voorftelden, zo ras men hen nu eens in hunne omzigtige , dan weder in hunne fchitterende onderneemingen volgt. Zelfs cromwel was zulk een genie , ook de Cardinaal de richelieu , wien het door zyne ftandvastigheid gelukte , de Grooten des Ryks en het huis van Oostenryk, Frankryks onverzoenlyken vyand, te onder te bréngen. Wy onderzoeken hier niet , met welk recht caesar een Republiek , van welke hy zelve een burger was, onder het juk bragt; of richelieu, geduurende zyn Staatsbeftier , Frankryk meer nut dan nadeel toebragt, dan of men turenne kan berispen dat hy tot de Spanjaarden overging. Het zyn hunne talenten alleen, die hier in aanmerking komen, en geenszins het zedelyk gebruik dat zy van dezelve maakten. De woefte hartstochten , die carel den XJIden beheerschten , moesten zeer dikwils voor alle de bedaarde afmeetingen en vergelykingen der Staatkunde wyken, en met dit alles was deeze Koning echter een van die buitengemeene. mannen, welke gantsch Europa deeden verbaasd ftaan. Door,  krygsman beschouwd. 840 Door een menigte daaden, van welke de eene fchit* terender was dan de andere, verblindde hy de oogen van den krygsman. Hy ftond de wreedfte lotgevallen door; nu eens was hy de Scheidsrechter van het Noorden , dan weder een vlugteling by de Barbaaren, dan zelfs hun gevangene. Deeze glorieryke Krygsheld verdient van naby beichouwd en onderzocht te worden, en allen den geenen, die de wapenen kiezen , kan de befchouwing der oorzaaken van zyn voor- en tegenfpoed van zeer veel nut zyn. Het is geenszins myn oogmerk de verdienden van deezen Held te verkorten; ik wil ze alleen bepaalen, alleen met genoegzaame zekerheid aantoonen in welke gevallen men ze navolgen, en in welke men ze doorgaans tot geen modél neemen kan. Zich te verbeelden, dat een fterveling in de een of andere wetenfchap tot een volftrekte volkomenheid geraaken kan, -is even belachgelyk, als. van het vuur te verlangen dat het onzen dorst lesfche, of van het water dat het onzen honger ftille. Een Held te zeggen, .dat hy een misftap begaan heeft, is hem te herinneren dat hy een mensch is. Koningen, Ministers, Generaals , Schryvers, allen die openlyk voor de oogen van het Publiek voor den dag komen, mqeten zich het oor_deel van hunne tydgenooten en der nakomelingfchap onderwerpen. De goede Schryvers alleen worden beoordeeld, de flegte zyn de moeite niet waardig; even zo gaat het ook op de overige paden des roems; men laat de gemeene alledaagfche menigte ongemerkt voopbytrekken , en vestigt flegts een ftaarend oog op die geenen, welke met uitmuntende vermogens uitgerust, zich een nieuwen weg poogen te baanen. carel de xüde , is. in veele opzichten ligt te ver-  85O carel den xiiden als verontfchuldigen , dat hy niet alle de volkomenheden der Krygskuust in zich vereenigde. Deeze zo moeijelyke wetenfchap wordt ons niet aangeboren. Hpp zeer men ook door de geboorte en Natuur begunftigd is, is 'er toch altyd een gegronde oefening en een lange ervarenis nodig, om deezen gelukkigen aanleg tot volkomenheid te brengen. Men moet zynen loopbaan onder de oogen van een groot meester in de Krygskunst afgelegd, pf derzelver grondbeginfelei. op eigen kosten, en na menige gedaane misfhppen, geleerd hebben. Het is een jongeling, die in zyn zestiende jaar Koning is , wel te vergeeven , dat hy alle deeze bekwaamheden niet bezit, parel de XIIde zag zyn vyand voor de eerfte maal, toen hy juist voor de eerfte maal aan het hoofd zyner troepen ftond. Ik heb by deeze gelegenheid opgemerkt, dat alle die geenen, welke in hun eerfte jeügd legers aanvoerden, geloofd hebben, dat de gantfche kunst in fioutheid eq moed beftaat. pyrrhus , de groote coNDé , en onze Held ftrekken hiervan ten voorbeelde. Sedert de uitvinding van het buspoeder, het ftelfel om elkander met den degen in de vuist aantevallen , veranderd heeft , heeft ook de Krygskunst een andere gedaante aangenomen. De fterkte des lichhaams, de hoofdverdienfte der oude Helden, is tegenwoordig voor niets te rekenen. List zegepraalt over geweld, en kunst over dapperheid. De hersfens van den Generaal doen meer af om den veldtocht we| te doen llaagen , dan het leger zyner foldaaten. Dè wysheid bereidt den moed zynen weg en bakent denzelven af; de dapperheid legt de uitvoering op, en het is niet zo zeer de goede uitflag, als wel de vaardigheid , die de goedkeuring van den kenner wegdraagt» Jon.  KRYGSMAN BESCHOUWD.1 851 Jonge lieden , die zich hedendaags de wapenen toewyden, kunnen de theorie deezer moeilyke loopbaan door bet leezen van eenige klasfrfche Werken, en de opmerkingen van oude Officieren leeren. Het ontbrak den Koning van Zweeden aan deeze hulpmiddelen. Deels om hem te vermaaken, deels om hem fmaak te doen krygen in het Latyn, daar hy zo veel afkeer van had, had men hem den gewigtigen Roman van Quintus Curtius laaten overzetten , en het is mogelyk dat dit boek den wensch , om alexander na te volgen, in hem verwekt hebbe , doch deeze had hem de regelen niet kunnen leeren, die de nieuwe Krygskunst aan de hand geeft, om zo iets in 't werk ftellen. carel had niets aan de kunst, maar alles aan de Natuur te danken. Zyn geest fchitterde niet door verkregene kennis, maar hy was ftout, ïtandvastïg en gefchikt om zich te verheifen; hy beminde den roem en offerde alles » aan denzelven op. Zyne daaden, indien men ze ontwikkelt en naauwkeurig gadeflaat, winnen in even dezelfde maat als zyne ontwerpen verliezen. De ftandvastigheid, die hem het geluk eenigermate onderworpen maaktej, zyne ongelooflyke werkzaamheid, en zyn heldenmoed, waren buiten twyfel zyne hoofd deugden. Van de natuur tot een Held gevormd, volgde deeze jonge Vorst haaren onwederftaanbaaren trek, in hetzelf. de ogenblik dat de hebzucht zyner nabuuren hem ten oorlog tegen hen uitdaagde, en zyn karakter, dat zich tot nog toe verborgen had, ontwikkelde, zich op eens. / Het is tyd, hem op zyn verfcheidene heirtochten te volgen. Doch ik bepaale myne befchouwingen flechts tot zyne eerfte veldflagen, die een ruim veld voor onze beipiegelingen aanbieden. De  §52 c ar el den xiidem als - De Koning van Denemarken overviel den Hertog vari Holftein, die met carels zuster gehuuwd was. Onze Held liet achtduizend man naar Pommeren overzetten, in plaats van dezelve naar Holftein te zenden, waar zy fleclits dtn volkomen ondergang van het land, dat hy redden wilde, zouden hebben helpen voltooijen. Hy landde zelf met een vloot in Zeeland , verjaagde de vyandelyke troepen van de kusten , die zy bewaaren moeiten, belegerde Koppenhaageu, de hoofdstad van zyn vyand, en in minder dan zes weeken dwong hy den Koning van Denemarken, tot eenen voor den Hertog van Holftein zeer voordeeligen vreede. Dit alles, zo wel ontwerp als uitvoering, verdient in alle opzichten Onze bewondering. In dit zyn eerfte proefftuk verhief zich carel tot den ftand vanscipio^ die de Carthaginenzers door het verleggen van den oorlog naar Africa, wist te dwingen, en Hannibal uit Italië te rug te roepen. - Uit Zeeland volge ik den jongen Held naar Lyfland, waar zyne troepen met een ongelooflyke gezwindheid aanlandden, en op welken heirtocht het reni, vidiyitici van caesar volkomen toepaslyk was. Het edele enthufiasmus , dat den Koning by deezen tocht bezielde , plant zich nu nog by ons voort, wanneer wy het kezen , en wy gevoelen by het bloote verhaal van dit voorval het zelfde vuur, dat deeze groote zege bewerkte en verzelde. carel gedroeg zich hierby verftandig en dapper, doch in geenen deele roekeloos. Hy moest de vesting Nerva, die czaar peter te Perfon belegerde, te hulp komen , en dus de Rusten aantasten en liaan. Hun leger was wel talryk, doch in de daad niets anders dan een zwerm barbaaren, liegt gewapend, zonder krygstucht, en  kr.ygsman beschouwd. en zonder een goeden aanvoerder. De Zweeden kónden zich dus op de Moscoviten dezelfde voordeden belooven, als de Spanjaards over de woede Volkplantingen van America eertyds gehad hebben; het gevolg bëantwoordde volkomen aan deeze verwachting, en de Volkeren hoorden met verbaazing, dat agtduizend Zweeden , tachtigduizend Rusfen gedagen en op de vlügt gejaagd hadden. Vaii deeze zege begeleide ik den Held tot een nieuwe zegepraal aan den oever van de Duna, het eenigde geval waar hy list gebruikte, en zich van dezelve zo meefterlyü wist te bedienen. De Saxen donden aart de overzyde van den oever der rivier, carei, misleidde hen door een Krygslist, van welke hy zelve de uitvinder was, namelyk door een zwaaren rook te doen aanrichten, waarachter hy zyne beweegingen fchuil hield , en onder welks begundiging hy zyne troepen had overgezet, eer de oude Generaal steinau, die de Saxen commandeerde , het geringde hiérvan gemerkt had. De Zweden waren niet zo ras overgezet, of zy ftonden reeds in dagorde, en naauwlyks was de Kavalery eenige maaien hier en daar op de Saxen aangerukt, en een ligte aanval van het voetvolk op hun gefchied, of zy namen de vlugt en wierden verdrooid. Hoe voortreflyk wist hy by deezen overtocht den vyand aftefnyden! Welk een tegenwoordigheid en werk. zaamheid van geest, om de troepen, in 't ogenblik dat zy landden , een genoegzaame fpeeling te geeven om Jiunne manoeuvres te verrichten; en eindelyk welk een dapperheid , om den dryd zo fchielyk en zo roemryk te befiisfen i Maatregelen , die op deeze wyze genomen , en zo goed ter uitvoer gebragt zyn, verdienen den  854' ' carel den xiiden als den lof van alle tyden. Doch het fchynt onbegrypeiyk dat de eerfte veldtochten van carel tevens zyne grootfte meefterftukken waren. Zou hem mogelyk het fortuin door haare onafgebroken gunften bedorven hebben ? Zou hy ook gedacht hebben, dat' hy, wien niets wederftaat, geen kunst behoeft? Of verleidde hem zyn buitengemeene moed, om dikwils uit zwakheid flegts vermeten te zyn? carel had tot nu toe zyne wapenen gekeerd jegens vyanden , die hy om zyn zelfs wil te beftryden had.' Doch na den flag aan de Duna verliezen wy den draad die hem geleid heeft. Wy zien flegts een menigte ondernemingen zonder eenig verband of oogmerk , die hier en daar wel met. fchitterende daaden doorvlochten zyn , doch die niets toebrengen tot bereiking van het groote doelwit, dat zich de Koning by deezen oorlog redelyker wyze moest voordellen. czaar peter was buiten tegenfpraak de machtigde en aevaarlykfte vyand van Zweeden. Had zich onze Held niet terftond , na den nederlaag der Saxen, weder tegen hem moeten wenden? peTer had wel in alleryl dertig of veertig duizend nieuwe troepen byeen gezameld , doch zy waren niet beter dan de tachtig duizénd, diè carel ontwapend had; hy had dus den' czaar gezwind op het lyf moeten vallen , hem uit Ingermanland verdryven, geen tyd laaten om zich te her-" ftellen , en zich van deeze gelegenheid jbedienen om' hem tot den vrede te dwingen. Koning augustus , die voor korten tyd zonder eenpaarige ftemmen verkoozen was, zat op een wankelenden troon ; zo hy Ruslands hulp verloor, moest hy van zeiven vallen, en carel konde, indien hy flegts fos*-'  krygsman beschouwd. 855 begreepen had , dat een zo wezenlyk belang van zyn ryk hiermede vermengd was, hem onttroonen, zo ras het hem flegts inviel. In plaatfe van zulke zekere maatregelen te volgen, fcheen hy den czaar met zyn Rusfen, die reeds tot het uiterfte gebragt waren, geheel vergeeten te hebben, om, ik weet niet , welke Pooifche Magnaaten van de tegenparty achter den tabberd te zitten, en om diergelyke geringe wraakoefeningen verzuimde hy groote voordeelen. Toen hy Litthauwen aan zich onderworpen had , brak zyn leger, gelyk een bruisfchenden ftroom, die zich uit zyne oevers rukt, in Polen, en overftroomde het gantfche Ryk. De Koning was nu in Warfchaw , dan weder in Krakau, Lublin, of Lemberg. Zyne troepen verfprei. den zich in Poolsch Pruisfen, vlogen weder naar Moscow , onttroonden Koning augustus , en vervolgden hem naar Saxen , om daar in hunne winterkwartieren uitterusten. Men moet zich herinneren, dat de Veldtochten, tot welker vluchtige bëoordeeling ik my thans bepaale , carel den xii. verfcheidene jaaren bezig hielden. Ik fta hier een ogenblik ftil, om te onderzoeken, hoe zich de Koning gedroeg om Polen te vermeefteren, en merke in 't voorbygaan aan, dat onder alle de veldflagen , die hy by zyn geftadig heen- en weêr marfcheeren gewonnen heefc , die by Klifow den voorrang verdient; waar hem zyne bewegingen , die regt gefchikt waren om de Saxen in de flank te vallen , de zege deeden weghaalen. De manier , die carel im zyne Pooifche tochten volgde , was buiten twyfel gebrekkig. Polen , een historiek. II. D. Kkk lard,  CAREL DEN XIIDEN ALS land, dat overal open en door geene vestingen befchiit Is, ïs eyen daarom zeer ligt te veroveren; doch het bezit van zuik een land , gelyk de Graaf van Saxen zeer wel heeft aangemerkt, is zeer onzeker; en hoe gemak, kelyker de verovering viel, des te groorer zorgvuldigheid was 'er nodig, om zich daarin vast te nestelen, en het zelve te behouden. De wyze , die deeze Krygsheld voorflaat, fchynt over het geheel langwyligtezyn, doch zy is de eenige, die men volgen moet, indien men wel (laagen wil. De Koning van deeden was veel te driftig, dan dar hy zich den tyd gunde om over de natuur van het land, waarin hy kryg. voerde , of over de hekwaamfte vorm, waar in hy zype Krygsoperatiën moest inrich. ten veel natedenken. Had hy zich voor alles eerst in i oolsc.i Prutsten gelegerd , en zich dan van (lap tot flap van de Weisfel en dc Bugs verzekerd, door aan dc vereemging deezer rivieren en andere gefchikte oorden wapenpiaatfen te laaten aanleggen , die hv met veldfchanzen kon befchermd hebben; en had hy dus ook ten aanzien van de overige rivieren, die Polen doorMroomen, gehandeld; zou hy zich overal een vast verbi) f verzorgd , en zich van het veroverd land verze. kerd hebben , terwyl de bezette plaaifen hem in ftaat gefteld hadden brandfchattingen uittefchryven , en de nodige magazynen tot onderhoud des legers opterkhten. Door zulke maatregelen zou de oorlog regelmatig gevoerd geweesr, en van het geduurig overioonen der ftusien en Saxen op eens een einde gemaakt zyn. Weigedekte posten zouden zyne vyanden , als zy weder iets tegen hem dachten uiiterechten , genoodzaakt hebben , belegeringen in verafgelegen gewesten te onderneemen , waarheen zy by de ilegfe en moerasfige we-  krygsman beschouwd. 85? wegen des lands, het nodige gefchut zeer bezwaarlyk brengen konden; zelfs by een onvoorzien ongeval konden zyne omdandigheden nooit wanhoopig ftaan. Hy was van agteren gedekt, en zyne posten verfchaften hem tyd om een gering verlies te verzetten, en een verwinnenden vyand afterhatten. By de tegenovergeftelde maatregelen die carel nam, was hy in Polen flegts altyd Heer van de plaatfen , die zyne troepen bezet hadden..Zyne Veldtochten waren geduurige marfchen , waar' hy by het geringde ongelukkige toeval gevaar liep van zyne veroveringen te verliezen ; hy wierd tot zeer veele gevechten gedwongen , en won , by de glorierykffe zege, niets anders dan bet onzekere bezit van Provinciën , waaruit hy reeds lang zynen vyand verjaagd had. Wy naderen nu ongemerkt tot die tyden, waar het fortuin zich tegen onzen Held begon te verzetten ; en ik heb my voorgenomen, myne behoedzaamheid by de bëoordeeling der gevallen , die nadeelig voor hem uitvielen, te verdubbelen. Laat ons niet van den uitflag eener onderneeming op de deugdelykheid van het plan een befluit trekken , en ons wachten om de ongevallen, die zich by de uit. voering opdoen, aan gebrek van doorzicht of voorzichtigheid toetefchryven! Zy kunnen van verborgene oorzaaken ontdaan , die de groote hoop een bloot toeval noemt, en die, welk een krachtigen invloed zy ook op de menfchelyke lotgevallen hebben, wegens haare duisterheid of veelvoudige ingewikkeldheid, zelfs den fcherpflen wysgeerigen geest van waarneeming ontfnappen. De ongelukkige gevallen , die den Koning bejegend zyn , kan men in geenen deele allen aan zyn eigen fchuld wyten. Kkk 2 Het  858 carel den xiiden als Het fortuin , dat alle zyne onderneemingen , geduurende zynen Poolfchen oorlog, vergezeld had, liet hem geen tyd om optemerken, dat hy dikwils van de regelen der kunst was afgeweken; en daar zyne gebreken ongeftraft bleeven , erkende hy ook het gevaar niet, waarin hy door dezelven had kunnen geraaken. Dit beftendig geluk maakte hem al te vertrouwend op zich zeiven , en het viel hem nooit in, van maatregelen te veranderen. Ten aanzien zyner onderneemingen in het Hertogdom Smolensk en in de TJkraine, fchynt hem alle voorzichtigheid begeven te hebben. Gefteld, hy had den czaar werkelyk te Moscow van den troon gezet , zou hem zelfs alsdan de uitvoering van zyn plan tot geen roem geftrekt hebben, omdat hy den gelukkigen uitflag niet aan zyne dapperheid, maar alleen aan het geval zou te danken gehad hebben. Daar het onderhoud der troepen de eerfte zorg van een Generaal moet zyn, heeft men de- legers met ons lichhaamsgeftel vergeleken, dat zyn voeding uit den maag trekken moet. De onachtzaamheid van den Zweeufcheu Koning ten aanzien,van dit punt, heeft het meefte tot zyn ongeluk en tot vermindering van zyn roem toegebragt. Welk een lof zou ook een Generaal verdienen, die ter uitvoering zyner oogmerken troepen nodig had, die geen voedfel behoefden , die onvermoeid zyn en onfterilyk? Men legt carel den xiiden ten last dat hy zich al te los op Mazeppa's toezeggingen verlaten heeft. Doch de Kozak bedroog hem niet; hy wierd veel eer zelfs door den famenloop van ongelukkige omft.mdigheden, die hy niet vooruitzien noch afwenden kon , verraden. Ook zyn menfchen van carels aart niets minder dan argwaanend, en zy moeten de ondankbaarheid en boosheid der menfchen meermaalen ondervonden hebben, 3 - eer  krygsman beschouwd. §59 eer zy het mistrouwen plaats geeven. Doch ik kecre weder tot het onderzoek van het plan, dat de Koning van Zweden in deezen veldtocht dacht uittevoeren. Ik kan wel niet met cokreggio zeggen : Anctt io fon pittori ; intusfeben waage ik het toch den kunstkundigen myne gedachten hierover voorteleggen. Mynes bedunkens had de Koning , om zynen misflag, dat hy den czaar zo lang rust gegund had,weder goed te maaken , het zekerde middel, om zynen magtigen vyand te onder te brengen, moeten kiezen, en ten dien einde langs den gemakkelykden weg in Rusland moeten indringen. Dan deeze weg was zeker niet die over Smolensk , noch die door de Ukraine. Op den een zo wel als op den anderen had hy ondoordringbaare moerasfen, verre uitgedrekte woedenyen en groote droomen doortetrekken, eer hy in een half woest land , en door dit eindelyk naar Moscow komen kon. carel beroofde zich op deezen weg van allen bydand , die hy uit Poolen of Zweeden had kunnen trekken. Hoe verder hy in Rusland voortrukte , des te meer vond hy zich van zyn ryk afgefneden. Waar wilde hy om een dergelyke onderneming uittevoeren, daar meer dan een veldtocht toe nodig was, levensmiddelen vinden, en langs welk een weg zyne Recruten laaten komen? Van welk een Kozakisch ofMoscovischverblyf een wapenplaats maaken, vanwaar hy wapenen en klederen , die by een leger geduurig moeten vernieuwd worden , en zo veele geringe en onontbcerlyke noodwendigheden haaien kon? By zo veele onoverkomelyke zwarigheden had hy ligt kunnen vooruitzien, dat de Zweeden op deezen tocht noodwendig doorvermoeijingen en ellenden omkomen, of zelfs door hunne overwinning, zouden verteerd worden. Was het uitzicht Kkk 3 dee-  8<5o CAREL DEN XIIDEN ALS deezer onderneeming zelfs by den besten voortgang reeds zo akelig , hoe vreeslyk moest haar dan de gedachte van mogelyke ongevallen maaken ? Een gering verlies , dat anders ligt te herttellen was, moest een beflisfende kataflrophe worden voor een leger of wapenplaats, die in een woest land aan ieder mogelyk toeval ten prys gegeeven was , en geen uitkomst te wachten had. , In plaatze van zo vee'.e zwarigheden doldriftig tegenteftrccven , en zo veele hindernisfen te keer te gaan, bood 'er zich natuurlyk een ander plan aan, dat zich terltond van zeiven zou gefchikt en ontwikkeld hebben , namelyk door Lyf- en Ingermanland recht op Petersburg los te gaan. De Zweedfche vloot en de nodige transportfcheepen konden de Armée langs de kust der Oostzee vergezellen en ze van levensmiddelen voorzien. Rccrutcn en andere noodwendigheden konden haar, het zy te fcheep of doorFinland, aangebragt worden , terwyl de Koning zyne fchoonlte Provinciën dekte , en digt by zyne grenszen bleef. De uitflag was glorieryker geweest, en de grootfte wederwaardigheden konden hem nooit in een wanhoopigen ftaat brengen. Maakte hy zich van Petersburg meester, zo vernielde hy de nieuwe (tichtingvan den czaar, Ruslands oog op Europa was gelooken , en de eenige band , welke dit Ryk aan het by ons bewoonde deel der waereld hechte, was verbroken. Indien hy deeze groote daad had uitgevoerd , ftond het aan hem zyne voordeden verder te vervolgen, hoewel ik niet zien kan, waarom het zelfs noodzakelyk ware, zynen vrede te Moscow te tekenen. Het zy my geoorlofd tot myn eigen onderrichting de regelen , welke ons groote meesters in de Krygskunst gegeeven hebben,met het gedrag des Konings ,ge.luu. rende  krygsman beschouwd. 84 EOISROSE. Een horatius cocles , een sc/evola , en andere foortgelyke Grieken en Romeinen , die zich door uitmuntende daaden hebben beroemd gemaakt, leven nog in onze gefchiedenisfen. Met was dikwils een enkele daad die hunnen naam vereeuwigde; ook verdient hunne moed onze hoogachting en bewondering; doch moeten wy dieswegens de mannen van onzen tyd, die even groote daaden hebben uitgevoerd, met ftilzwygen voorbygaan ? Zie hier flegts een derzelven, van welken de braave sulli in zyne gedenkfehriften melding maakt. De Marfchalk biron vermeestert de Ligne Fescamp, een vesting in Normandye , welkers eene zyde in een rots beftaat, die van een hoogte van zeshonderd voeten op de zee uitziet, loodrecht afgefneden, en onbeklimbaar is. — Onder de uittrekkende bezetting bevindt zich een Edelman, boisrose genaamd, een man van verftand en moed; vol fpyt van te hebben moeten zwichten, neemt hy het befluit om deeze plaats weder inteneemen, het koste wat het wil. Hy weet, dat 'er, alle jaaren, vier of vyf dagen voorkomen, wanneer de Zee den rots , dien het twaalf voeten hoog befpoelt, eenige weinige uuren onaangeroerd, en een ruimte van omtrent twintig vademen in 't zand droog laat. Hierop en op de omkooping der morrende foldaaten, die in de nieuwe bezetting lagen, grondde hy zyn gantfche hoop. Meer dan een half jaar wagt een deezer omgekochte fol. daa-  b o i s r o s e. «75 daaten, dié altyd ten tyde van de ebbe zich op deezen rots bevond , op het afgefproken teeken ; en eindelyk verfcbynt boiskose in-den nacht met twee floepen, twee onderofficieren en vyftig foldaaten , aan den voet van deezen klip. Hy had zich van een dik touw voorzien, dat even lang was als de hoogte van den rots, en wa^r kleine houtjes ingeknoopt waren om het opklimmen mogelyk te maaken. Nauwlyhs hoort de omgekogte fofiaat het zo lang verwachte teeken, of hy werpt een ftrik van boven naar beueden, waaraan hy het touw optrekt, en, door een ft;vigen fpaak, aan een yr.eren kram, die daartoe in de fchietgaten geflagen was, vastmaakt. Nu beveelt boisrose de beide Sergeanten, van welker onverfaagtbeid hy overtuigd was, vooruit te klimmen , en de vyftig foldaaten om hen met de om het lyf gebondene wapenen te volgen ; doch hy zelf v/il de laatfte zyn, om de bloohartigen het omkeeren te beletten. Dan dit omkeeren verbiedt zich wel ras van zelf, de vloed keert te rug, voert de floepen onder de klotiteraars weg , en het end van het touw zwemt in het water. Men Helle zichflechts eenige ogenblikken dit vreeslyk fchouwfpel voor. Tusfchen hemel en aarde hangen drieënvyftig menfchen aan een enkel touw,dat aan een fteenrots en een zeer onzekere machiene is vastgemaakt; rondsom hen heerscht een flikdonkere nacht; onderhen bruifchen de golven. Er behoefde Hechts een van hen de beide huurlingen uit hoop op grooten winst te verraaden; Hechts het geringde geruisch had de fchildwacht opmerkzaam te maaken,of de flaapende bezetting te wekken;flechts een van hen had zyne vermoedende of beevende hand te laaten uitglyden, en zy waren mogelyk allen verlooren. Geen Lil 3 fciiip  boisrose. «77 aan een ander toetevertrouwen, gaf hy deeze zozwaar herwonnen vesting aan den Koning, wiens verandering van Godsdienst juist toen ruchtbaar wierd, over. Deeze zelfde dappere man ontmoette kort hierop een zo belachgelyk geval, dat het mogelyk den leezer niet onaangenaam zal zyn het hierte leezen , fchoon het verre van de voorige gefchiedenis af wykt. — sully , of de toenmaalige rosny wist den Admiraal villars eindelyk overtehaalen, om de Hoogheid van hendrik. den vierden te erkennen, boisrose hoorde door het algemeene gerucht , dat de teruggave van fescamp een van de voorwaarden was , die villars zich voorbedongen had; en toen hy niets van eenige fchaêvergoeding voor zich zeiven hoorde , befloot hy by den Koning zelf zyn bezwaaren intebrengen. Met dit oogmerk reisde hy naar Louviers , om voor zich by den bevelhebber rollet , een brief van aanbeveeling aan den Koning te verzoeken; naauwlyks is hy aldaar, of hy hoort, dat 'er in dezelfde herberg zo even een hoveling was aangekomen, die, gelyk hy uit deszelfs gevolg en de gefprekken met de bedienden beduiten kon, by den Monarch in hoog aanzien ftaan moest. Men noemde hem den naam van rosny niet , en hy zelf dacht dat dees nog te Rouaan by villars was. Zonder lang bedenken vliegt boisrose naar de kamer van den Hoveling, geeft zyn naam op, verhaalt de oorzaak zyner reize , en fcheldt en fmaalt op den Heer van rosny, die een misbruik maakte van de gunst des Konings, en , ten gevalle van zyn ouden vriend villars , veelen van des Monarchs getrouwe dienaaren, onder anderen ook hem, had opgeofferd. rosny hoorde dit alles met bedaardheid aan, en verzekerde hem, toen hy uitgefproken had, dat hy zich LH 4 ver-  boisrosf. vergiste omtrent het karakter van den evengemelden hoveling, dien hy voor een zeer belangeloos man kende, en die flegts,om 's Konings bevelen optevolgen,en mogelyk uit noodzakelykheid, gedaan had wat boisrose aan byzonderen haat toefchreef; belooft hem een vergoeding by hendrik den iv. wegens Fescamp te bezorgen, en verzoekt hem te komen bezoeken, wanneer hy weder aan het Hof mogt verfchynen. boisrose neemt affcheid, even zo vergenoegd over zyn nieuwe kennismaaking, als nog altyd ontevreden op rosny. Doch zo als hy den trap afkomt, en van een der pages den naam hoort van hem, wien hy zyn zaak had aanbevolen, zette hy zich vol fchrik en vrees voorden haat van een man, dien hy zo weinig verfchoond had, te psard, en jaagt naar Parys, om, waar het mogelyk, nog voor rosny's aankomst, zyn belangen voorttezetten. Hy komt indedaad den Koning te fpreeken,- doch verzwygt zyn geval, en verzoekt hem toch vooral geen geloof te flaan, aan het geen rosny mogelyk uit oude vyandfehap van hem zeggen zoude. Doch naauwlyks heefc hy affcheid genomen of de gundeling komt aldaar ook aan, en verhaalt den Vorst alles wat 'er voorgevallen was, waarmede deeze zich niet weinig vermaakte. Men kan iigt denken, hoe zeer boisrose verfchrikte, toen hy by den Koning in tegenwoordigheid van rosny geroepen wierd. Hy hield reeds alles verlooren; doch, na eene geringe ontdcltenis, wierd hy op de aangenaamde wyze verrascht; want zyn vermeende vyand fprak met zo veel vuur voor hem by den Koning, dat hy hem een rykelyk pennoen van twaalfduizend Livres , en een Compagnie met tweeduizend daalders bezolüng bezorgde ; ja zelfs maakte sulli, die zyn moed kende en waardeerde, hem vervolgens Lieutenant Generaal der Artillerie in Normandve. IV, AL-  IV. ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK. Lil*   «81 LOFREDEN o P WINKELMAN-, Uit het Hoogduitsch van den Heer H E T N E. Daar men by de Opgaave van deeze Lofreden wel uitdruklyk gevorderd heeft, dat dezelve tevens de beantwoording der Vraage in zich vervatten moest: Waar, en op welken trap vond winkelman de JiudU der Oudheid ? — En waar liet hy ze? — zo geeft dit genoeg te kennen , dat het kundige Genootfchap zich de bepaaling van winkelmans verdienften met betrekking tot de ftudie der Oudheid, en den invloed, dien hy hierdoor op zyn eeuw gehad heeft, tot de hoofdbedoeling heefc voorgefteld. Uit dit gezichtspunt kan een Lofreden op winkelman voor de gantfche ftudie der Oudheid zeer leerzaam en gewigtig worden. Want men heeft tot nog toe zich te weinig daaraan laaten gelegen leggen, deels wat men eigenlyk met de ftudie der Oudheid bedoelt; deels hoeverre men haar tot hiertoe gebragt heeft, en hoeverre men haar nog brengen kan; welke fchreeden men reeds gedaan heeft, en welke men nog doen moet. Uit dit gezigtspunt denk ik de prysvraag te befchouwen, en dus ook winkelman meer als den geleerden navorfcher der Oudheid,  C P WINKELMAN. 883 ia beiden te hebben. Om in alle deeze zaaken zich tot een zekeren trap van volkomenheid te verheffen, wordt eene uitgebreide belezenheid in de oude Grieken en Romeinen , byzonder in de Dichters vereischt, en deeze beleezenheid, wanneer zy gebruikbaar zyn zal, moet met een oordeelkundige kennis der geleerde taaien, en met veel oefening in- het verklaaren gepaard gaan. Doch by alle deeze fterkte in de oude Literatuur, die men by hem verwachten moet , moet hy de grondbeginzelen der Beeldhouwery , Schilder- en Bouwkunst bezitten, en zelfs in het Mechanieke gedeelte der kunst niet geheel vreemd zyn; hy moet veel gezien, en door de befchouwing der beste kunstwerken van oude en hedendaagfche tydeu een geoefend verftand gekregen, en met het geen daarover gedacht en gefchreven is, zich zeiven gemeenzaam gemaakt en daarover nagedagt hebben. Midden in deeze zee van kundigheden moet zyn geest een volkomene werkzaamheid in denken, vergelyken en büoordeelen behouden hebben; zyn gevoel voor het fchoone, waare en groote moet alle die kracht bezitten, welke Natuur, Befchaafdheid en lange oefening het geeven kunnen. Een juist en zeker oog; een vuurige , ligt ontvlammende , doch tevens aan de heerfchappy gewoone verbeeldingskracht; een vaardig, veel omvattend geheugen met het vermogen, om gelykheden en betrekkingen ligt te kunnen opmerken, en ieder onderfcheid uittevinden ; een vaste en gezuiverde fmaak, die in ieder foort, ieder ouderdom en ieder ftyl, de Natuur het waare en fchoone getrouw blyft, deeze zyn de karakteriftkke eigenfehappen van een geest , door de Natuur tot een Oudheidkundige gefchikt. Hierby moet een gunftig noodlot nog andere voorreen-  0 p winkelman. &S£ leefde , de Platonifche dweepery, waarmede by zich itreelde , dit alles diende om zyne ziel tot dat enthufiasmus voortebereiden, 't welk zich in 't vervolg by het befchouwen der fchoone kunstwerken van haar meefter maakte , en dat hy in de ftudie der kunst invoerde. Zyne eerfte fchreden in deeze loopbaan kondigden den man van genie aan; doch hoe veele dingen moeften 'er famenloopen , om het kiemtje dat in hem lag te ontwikkelen 1 De fchoone Beeldengaandery te Dresden, de verzameling van Antieken die men aldaar aantreft , de omgang met Kunftenaars en Kunstkenners, en vervolgens zyn reize naar Rome, zyn verblyf aldaar . de vriendfchap met mengs, het verblyf ten huize en op de Villa van den Cardinaal albani, zelfs de plaats van een Scriba in het Vaticaan; . alles verfchafte of verligte hem het gebruik der werkftoffen en voorwerpen zelve, tot welker beoefening de gantfche werkzaamheid van zyn geest zich bepaalde. Hy was volkomen meefter van zyn tyd, leefde in de onafhangkelykheid , welke de beste zoogvrouwe der genie is, vergenoegde zich met een eenvoudige maatige kost en levenswyze, kende geene hartstochten dan dezulke , die zyne in de hoogte ftygende geest nog meer verheften. Eene brandende leerzucht bezielde hem , hoezeer hy ook fomwylen het gewaad eener Stoicynfche gevoelloosheid over dezelve dacht te werpen. Kwam het hier op de ontwikkeling van het zedelyk karakter aan, zou men uit het geen wy hier met betrekking tot zyn temperament hebben aangevoerd, tot de eerlte tooneelen van zyn leven en den invloed der ttu. diën op de uiterlyke omftandigheden, zeer gemakkelyk een befluit kunnen opmaaken , welke de verfcheidene •zonderlinge eigenfchappen van deezen grooten man geweest  «88 lofreden van h e y n e relyk volftrekt nie£ te pss komen hebben kunde noch oudheidkennis genoeg, om tot het vtfl d der oude Schryvers of den geest der oude kunstw rken intednngen. Van de verdienden, welke de kunst aan deeze werken geeft, fpreeken zy dikwils geen enkel woord, gelyk zy 'er ook niets byvoegen van derzelver «mte, gr00theid, 0f alSemeene bedoelingen. Niet dan by elkander verzamelen zonder geleerdheid, zonder fmaak wtNKELMANfiak m;d eninRomedefakkelaan.terge«ndeverklaanng vandeoudegedenkflukken. Doorvoed net den geest der oudheid, niet ongeoefend in de Oord eÏ ^de uttgerust met eene Grammaticaale kennis der geleerde taaien, gewoon uit de bronnen zelven te hen penenGnekfcheSchryvers in hunnen famenhan t ,1 «n, bekend met de Dichters en Dichterlyke fabelen vond hy de beste grondregelen ter verklaar ng, te hy naar den Mythifchen Cyclus te rug keerd SE; doeved ï rftenaars ^-^cpj: ™men , dus w.erd hy gewaar dat de kennis der oud heid voor de kunstkennis onontbeerlyk « Hvv ° ^^^^^^^^^ -elyk in de fludie der kunst. Daar n" e ^ ZTLTZ ^ rken ^chreven§nadden omflmd^! / Z° Was een Wythologifche h f f 'ee;;nog onbekend * *£5 «Mee ^ P h0°?'St de Wrk,Mr^ -n een foort w k df "V" °"den fchrvv^ -* wat een d werk de befchouwing waardig maaken kan. Op de vin-  ö f winkelman. 889 Vinding, behandeling en uitvoering van den kunftenaar, dacht de geleerdfte Oudheidkundige in 't geheel niet. winkelman bragt het waare gevoel voor fchoonheid en kunst naar Italiën mede; en dit wierd het eerst getroffen door de groote meefterftukken in het Vaücaan. Hiermede vong hy zyn ftudie aan, verfraaide en ontwikkelde zelfs zyne denkbeelden van de kunst; en niet Vóór dat hy zich een vasten fmaak in het verhevene verworven had, van het fchoone ideaal zelfs tot den trap van Enthufiasmus doordrongen was, en het waare inzicht in de kunst verkregen had, ging hy over tot het opzoeken en ophelderen van andere gedenkftukken , waarby hy met recht hoopen kon zyne geleerdheid té doen uitmunten. Aan deeze zyde van de Alpen behandelde juist op deezen tyd in Frankryk een ander onfterfelyk man dé oudheidkunde op een gelyken voet. De Graaf caylus bezat buiten twyfel een naauwkeurige en diepe kennis der kunst zelve ; hy had het mechanieke van dezelve in zyne magt, hy teekende en etste voortreflyk. Vart deezen kant hebben alle zyne fchriften eene uitfteeken. de fraaiheid, winkelman, die hem in dit Huk verre ten achteren was, bezat daarentegen een veel bevattenden omvang van klasfiekaale geleerdheid die den Graave ontbrak, en daar zich deeze meer by kleine Hukken ophield, die hy ons zo fchoon in zyne verfamelingen verklaart, had daarentegen winkelman de grootfte werken der oudheid in Rome voor oogen. Deeze klasfiekaale geleerdheid, welke winkelman zo zeer onder andere Oudheidkundigen deed uitmunten, maakte hem tot zyn hoofdwerk gefchikt, om namelyk zyn gefchiedenis der kunst te fchryven. Hy moest langen tyd omdoolen, eer hy het denkbeeld recht kon vatMmm a tenj  Soo LOFREDEN VAN HEVNE ten; het was niet dan na veele genomen proeven dathy eerst op het rechte fpoor geleid wierr). Uit zyne brieven ziet men dit reeds duidelyk. Hy ontwierp eerst een gefchrifc van den fmaak der Griekfche kunftenaars, toen wilde hy van de galleryen in Rome en Italiën, vervolgens van de ftandbeelden te Belvedère, dan wederom van den bedorven fmaak in de kunst, van het verftellen der ftatuen , eene verklaaring van eenige zwaare (lukken in de Mythologie fchryven. Alle deeze ontwerpen bragrcn hem tot zyne gefchiedenis der kunst en de Monuméiiti inediti, en hierdoor komt het,dat men in deeze fchriften, in het plan en in de plaatzing der deelen en zaaken, nog dat volkomen licht en die klaarheid mist, welke men in hetzelve wel zou verlangen. Dan dit werk omvat toch alles wat voor de ftudie van de kunst der Ouden van wezenlyk nut zyn kan , en heeft het gelukkig gevolg gehad, dat de denkbeelden van de navorfchers der oudheid zo wel als van de liefhebbers der Antieken zich meer uitgebreid, en op het geheel, op den omvang der kunst gevestigd hebben. Een niets beduidend gefneeden fteentje , een meerkat van brons, een oude fleutel zal nu niet meer de geheele opmerkzaamheid van een geleerden naar zich trekken, en hem tot allerleie valfche of ongegronde vooronderftellingen verleiden , om dezelve een gewigt bytezetten dat ze niet hebben. Ieder ftuk uit de oudheid , ieder klasfe , ieder foort zal naar haare waarde , gebruik en nut gefchat, en het niet veel betekenende achter het gewigtige geplaatst worden; een kleinigheid zal een kleinigheid blyven , en egter zal men haar in haare behoorlyke betrekking naar waarde weeten te gebruiken. Door de Befchryving der Verzameling van gefheedene fteenen en pasten van stosch, bragt winkelman van  OP WINKELMAN. 895 Schryvers is gemeenlyk dit: een tyd lang houdt men alles wat zy gezegd hebben voor orakelfpreuken. Men durft'er niet aan twyfelen. Het fchynt ook als of men. in de fchriften van winkelman , alles wat daarin bevat is, voor beweezen houdt, en zich van alle verdere navorfching ontllagen acht. Een naauwkeurige en vlytige beoordeeling van de gefchiedenis der kunst, en eene naauwkeurige beproeving van het geen daaruit getrokken en aangevoerd wordt, fchynt my het naaste en het eerfte te zyn, wat voor de ftudie der oudheid te doen is. Inzonderheid behoort het historifche deel van zyn werk eens geheel nagezien, op veele plaatzen verbeterd en voltooid te worden, om dat hy veele oordeelvellingen over oude kunstwerken , en zyne bepaaling van ttyl op historifche onderftellingen gegrond heeft, die volftrekt niet bewézen zyn. winkelman heefc ons den weg tot eene goede verklaaring der Ouden gebaand ; maar zyn Enthufiasmus moet ons zo min verleiden, als zyn voorheen gemelde neiging, om over de Antieken waartezeggen, in plaatze van dezelve te verklaaren. Daar is een foort van Antiquarifche oordeelkunde, daar men nog te weinig gebruik van gemaakt heeft, en die echter zeer zeeker gaat en noodzakelyk is. Wanneer men met oude fchryvers te doen, en een gefchrift of duiftere plaats te verklaaren heeft, flaat men voor alles acht of het werk echt , of de plaats onbedorven is. Niet anders moest men met een oud kunstwerk handelen ; vóór alle andere navorfchingen moest deeze vraag voorafgaan : is dat oude ftuk in de daad oud, of hoe veel is 'er aan dat oud is ? — hoe veel nieuws is 'er aangelapt en verlteld? — Deeze beoorMmm 5 dee-  896 LOFREDEN VAN HEYNE, deeling heeft nog niet overal plaats , en is van den Italiaanfche Oudheidkenneren in 't geheel nog niet gebruikt geworden. Gemeenlyk verklaaren zy in eenig antiek ftuk het oude en nieuwe te faamen, en geeven ons het denkbeeld van den nieuwen kunftenaar, die een ftuk verfteid beeft, voor het denkbeeld van het werk zelf. En echter is 'er tusfchen beiden een groot onderfcheid, byzon. der in vrouwlyke ftatuën ; en zeer dikwils vindt men in een oud werk gebrekkige deelen,ongerymde eigenfchappen, en ongewoone kostumen alleen door de onkunde van een kunftenaar van de zestiende en volgende eeuwen, die het hier en daar verftelde,en geen kennis van de oude gewoonten noch van den geest der Antieken bezat. Dat de Allegorie een ryke en voortreflyke bron voor de vinding is , en van onzen kunftenaar een naauwkeuriger bearbeiding verdient, is een beweezen zaak. winkelman heeft ook voor dit veld nieuwe uitzichten gëopend, die nog kunnen vervolgd worden . doch met minder kunftenary en met meer eenvöudigheid, dan hy daarby getoond heeft. Het tweede , dat ik in het algemeen wilde aanvoeren , was : wat 'er nog voor de ftudie der oudheid overfchiet om te doen. Wy zyn reeds op den regten weg ingeleid; wy hebben geleerd oude kunstwerken als kunstwerken te befchouwen. Geheel anders zal voortaan de plaatzing zyn, van al het geen wezeniykuit de oudheid is overgebleven, en wat nog dagelyks ontdekt wordt. De grootfte kunstwerken, die den fcheppenden geest, en de hand van den grooten meefter verraaden, zyn en blyven altyd gering in getal. Hetzelfde noodlot, dat ons ten aanzien der Schryvers is te beurt ge« vallen, daar onder zulk een talryke hoop zo weinigen van den eerften rang behouden bleeven, en onder de laa- teren  OP WINKELMAN. 897 teren honderd flegte Schryvers tegen een goeden uit den hoogen ouderdom tot ons gekomen zyn; datzelfde noodlot is ons ook ten aanzien der kunstwerken te beurt gevallen. Doch ook deeze zo ongelyk talrykere werken , die zich noch wegens kunst, noch wegens fmaak aanbeveelen, hebben hunne onbetvvistbaare waarde. Zy zyn kopyen of nabootzingen van ouder en beter werken, die verlooren gegaan zyn. Zy houden ons op eene nuttige wyze bezig door een kundig denkbeeld, een vinding, een eigen behandeling van een reeds bekend onderwerp; geven meer voorwerpen ter verge. lyking aan de hand ; dienen om onze begrippen van kunst of fabel uittebreiden , en helpen ons ten beteren verdande en verklaring van andere werken. Hoe veel licht heefc de Graaf caylus zelfs voor het mechanieke der kunst,uit de flegtde dukken weeten voorttebrengen'. Ieder overgebleeven ftuk der oudheid kan voortaan zyn nut hebben, doch in zyn behoorlyke betrekking; geheel verachtlyk kan iets niet wel zyn voor hem, die het met een kunstkundig oog befchouwt. Dan de ftudie der oudheid is nog van eenen omvang, die voor een menschlyken geest, en voor ciénes menfchen leven veel te groot is. De kunstwerken, die ons zyn overgebleven, zyn te Rome in de huizen en landhoeven der Familiën, in Italiën, Vrankryk, Enge. land, Spanje, Duitschland verftrooid ; daaglyks koomen 'er nieuwe by; in hoe veele boeken liggen de berichten daarvan verborgen , verdeeld ! in boeken die voor het grootde gedeelte niet zonder verveeling kunnen geleezen worden! Een Lyst, een Repertorium van alle Antieken die men weet, was dus een der eerfte werken, die de ftudie der oudheid van nooden heeft, Deeze lyst moest voor eerst flegts historisch en letter- kun9  898 LOFREDEN VAN HEYNE, kundig zyn ; zy moest historifche berichten behelzen van dat geene, wat bereids van ieder ftuk aangeteekend en wat daarover geoordeeld is geworden, waar men daarvan een bericht en tekening of prent vinden kan. Deeze lyst kon, als zy eens aangelegd was , vervolgens juifter , oordeelkundiger en volkomener gemaakt worden , en wie dan lust en vermogen hiertoe had, kon van tyd tot tyd byvoegfelcn leveren. Een goede aanleiding tot de ffudie der oudheid en de kennis der Antieken zat het tweede zyn wat deeze ftudie vordert; zy moest in zich behelzen: een regtmaatige kennis van dat geen wat men uit de oudheid naar de verfchillende foorten en klasfen behouden heeft, met eene naauwkeurige aanwyzing van het voortreflykfte en de gronden, waarom het voortreflyk is, en eindelyk een aanleiding en oefening in de befchouwing en verklaring der oude kunstwerken , de noodzakelykfte begrippen van de kunst, van de kunstverdichtzels en kunstbehandeling, en een beknopt overzicht van de gefchiedenis der kunst. Reeds zyn de naaste fchreden hiertoe gedaan; men heeft op Duitfche Univerfireiten, op Gymnafiën en Kollegiën aangevangen, de ftudie der fchoone oudheid Methodiek te behandelen en voortedragen. 'Er moeten flegts nog daarby de grenszen naar de verfchillende behoeften voor den toekomftigen Reiziger , den jongen man van rang , en den eigenlyken geleerden zorgvuldig bepaald en aangewezen worden. Eindelyk ontbreekt deeze ftudie nog een regtmaati^e behandeling van de hier toe behulpzaame Wetenfchappen , en onder allen voornamelyk een goed boek over de Fabel. Mythologien hebben wy genoeg, maar ik weet niet welk een kwaade Daemon allen die geenen beheerscht , die zich in deeze ftudie inlaaten. Zy bren*  op winkelman. 899 brengen zekere hypothefe mede , en naar deeze draaijen en krommen zy de oude Fabelen, en geena deezer hvporhefen is uit den geest der oudheid zelfs voortgefproten. Wy hebben een Mythologie nodig, die alleen verhaalender wyze ingericht is; — de oorfpronglyke of wel oudere gedaante, waarin ieder fabel by de oudfte Dichters of op de oudfte gedenkftukken voorkomt , en dan de veranderingen of byvoegzelen der volgende Dichteren en kunftenaaren na eikanderen, heeft geene verklaaring nodig. De beste verklaaring beftaat in een welgefchikt verhaal van de vroegfte verfchyningen af, door alle veranderingen heen. En hier, vereeuwigde winkelman ! plaatfe ik my in den geest by uwe asfche, en wyde u, als een weldaadigen held, deeze bladeren , die ik aan het beter oordeel van het verlicht genootfchap overgeeve. Ikfprakvan u en uwe verdienden met diezelfde vryheid, die gy, edele ziel! voor uw fchoonfte voorrecht hield. Het moet buiten twyfel de fierlykfte krans om uwe lykbusfche zyn, als zelf de vernieuwing van uw aandenken bewerkt, dat de ftudie der oudheid een redelyker en rechtmaatiger gedaante kryge ; deeze heerlyke ftudie , welke onder de handen van geleerde en ongeleerde pedanten voorheen zo zeer rs mishandeld geworden, en welke toch niet flegts voor de kunst onzer eeuw, voor den fmaak en rykdom der vinding , maar ook voor de vorming van jeugdige harten tot opwekking van het gevoel voor het fchoone , waare en groote , zo wel in de kunst als in de Natuur en Zeden, zo veel kan toebrengen, dat zy zelfs in eene geleerde geftalte, tot nadere kennis van den geest der oudheid, tot opheldering van dc begrippen der vroegere eeuwen en wyzen van voorftelling, byzonder in godsdienftige gebruikea en innch« tin-  900 LOFREDEN VAN H E Y NE OP WINKELMAN, tingen, tot een wysgeerige redenkaveling over den loop van het menfchelyk verftand in denken en handelen leiden moet. Voor de bereiking van dit roemryk doelwit heeft de doorluchtigfte Vorst reeds gezorgd, die een aanzienlyk aantal Antieken verzameld, en ter verklaa. ring en opheldering der oudheid een genootfchap heeft opgerecht, aan welkers fchrander oordeel dit gefchrift wordt opgedragen. Et dubitamus adhuc virtutem extendere faftisï LOS-  9oi BEDENKINGEN OVER DE BOUWK UNST. Uit hst Engelsch. De oorfprong van de Bouwkunst is weinig jonger dan de oorfprong van het menschdom. Daar de mensch naakt en hulpeloos uit de hand derNatuur kwam, vond hy het wel ras noodig om zich zelf voor deongunftigheid van het weder , voor den aanval der wilde dieren en de overrompeling zyner woefte nabuuren te beveiligen. Hy kon niet met gerustheid gaan flaapen voor dat hy een hut gemaakt had, die, hoewel ruuw en zonder kunst gevormd, echter dienen kon om hem te dekken en te beveiligen. Indien zyn eigen nooddruft en aangebooren vernuft niet toereikend geweest waren, om hem te leeren hoe hy bouwen moest, had hy het van de redeloöze dieren kunnen afzien. De nesten der Zwaluwen en de korven der Byën gaven hem fchetzen aan de hand, waarvan hy zich bedienen en die hy verbeteren kon; doch de allereerfte proeven van gebouwen , die door geen regelen beftierd, en van alle fierlykheid en evenredigheid ontbloot waren , verdienen eigenlyk niet het werk der kunst genoemd, of met den naam van Bouwkunst beftempeld te worden. Zy waren egter , om zo te fpreeken, als de onvoldragen vrucht aantemerken van die deftige genachten, welke vervolgens alle befchaafde landen verfierd hebben. De gefchiedenis meldt ons, dat de eerfte groote werken der Bouwkunst hunnen oorfprong verfchuldigd zyn aan  902 BEDENKINGEN OVER. aan Egypte, een landdreek , even vruchtbaar in kundige als natuurlyke voortbrengfelen. Verfcheiden derzelven zyn nog in deeze dagen in wezen, en al te wel bekend , dan dat wy ons met derzelver befchryving zouden ophouden. Zy doen in ons denkbeelden ontdaan van een grootsch ontwerp, doch geenszins van een kiefche uitvoering, en zy verbaazen ons eerder door hunne grootheid dan door hunne bevalligheid. Dan de fmaak voor zulke groote nuttelooze gevaar, tens, die, zonder aan het oog te voldoen, veel kosten en arbeid vereischten , kon niet lang ftand houden. Het is natuuriyk te denken, en de uitkomst heeft deeze gisfing bewaarheid, dat fommigen van de vroegfte poogingen der kunst aan den Godsdienst waren toegewyd. De Heer bryant onderftelt met zeer groote waarfchynlykheid, dat de Pyramiden van Egypte tempelen geweest zyn. De ftaatigheid van een tempel was recht gefchikt om de verhevene denkbeelden van een Godlyk wezen te doen ontdaan , en het fchynt reeds vroeg een aangenomen gevoelen geweest te zyn, dat de uitmuntenddc en nyverde vernuften hunne vermogens niet beter ten toon konden fpreiden, dan in de ontvouwing van de grootheid van het Opperweezen. Van de tempelen der Goden ging men gemaklyk en trapswyze over tot de paleizen en openbaare gedichten, die tot gerechtshandelingen dienen moeten. Zelfs in de wooningen van privaate perfoonen vertoonde zich de kunst met geen minder kiefchen fmaak dan prachtigen luister. Daar de rykdommen toenamen , en de kunden verbeterd wierden, was het natuuriyk, dat men de gebouwen , die oorfpronglyk alleen tot gemak en veiligheid waren ingericht, eenige fieraaden toevoegde. Wanneer de weinige behoeften der Natuur voldaan, en  de bouwkunst. O03 en de gèvaaren van een woeden daat zyn te boven gekomen, dan fchept de rustelooze ziel van den mensch voorwerpen van kunst voor zyne begeerte. Zo dra de eisch der noodzakelykheid gedild is , krygt de ft.-m der vei beelding gehoor. De fmaak wordt een lastige aanhouder, wanneer de dierlyke neigingen in rust zyn. In een meer gevorderd tydbedek der Maatfchappy was het niet genoeg , dat de wooningen ruim, derk en duurzaam waren. Men wilde ze nu niet alleen gemaklyk, maar zelfs fierlyk hebben. Ieder mensch van een^ befchaafden inborst, die door zyne opvoeding, genie en bezittingen, in daat was om iets te ontwerpen of uittevoeren, leidde zich wel ras toe op de beoefening der Symmetrie en Schoonheid, die zulke aangenaame aandoeningen veroorzaaken in dc ziel der menfchen. Menfchen van die vermogens, en onder zulke gundige omdandigheden leevende,als vereischt wierden om dezelve behoorlyk te ontwikkelen, waren echter in de vroegde eeuwen dun gezaaid over de oppervlakte van den aardbodem. De waare fmnak van de Architectuur was ten dien tyde alleen bepaald tot de, naar evenredigheid van het geheel, kleine landdreek van het oude Griekenland. Het grootde gedeelte der menfchen bleef lang in een' daat van woestheid en dus van onveiligheid, die zo nadeelig is voor de bevordering van fmaak en verfynde befchaaving ; doch de inwooners van'het oude Griekenland, die mogelyk door de partydige ban 1 der Natuur met een byzonder gevoel voor ieder foort van Schoonheid bezield waren, bragten zekerlyk al zeer vroeg de Bouwkunst tot een trap van volmaaktheid, welke de vereenigde verdauden van a}le de bel'chaafde vvaerelddeelen niet in daat geweest zyn te overtreffen. Men beeft wel eens uit verwaandheid óf grilligheid geb e s c h. l e x t. II. D. N n n waa^d  9°4 BEDENKINGEN OVER. waagd van deeze modellen voor een' tyd aftewyken; doch men keerde wel ras tot dezelve weder, met een volkomen overtuiging, dat men de waare fchoonheid uit het oog had verboren , terwyl men een onnodige verandering najaagde. De volmaaktheid was gemeenlyk niet dan lang na de eerfte uitvinding zichtbaar; en de beste voortbrengfelen der kunst wierden zelden algemeen, en zonder eenige uitzondering , bewonderd : maar de orders der Architectuur , door de Grieken uitgevonden, hebben nooit een wezenlyke verbetering ondergaan , en zyn nooit door eenig mensch met tegenzin of afkeuring befchouwd geworden. Dikwils heeft men wel eenige grilzieke veranderingen in deKapiteelen der zuilen, en beuzelagtige verfierfelen aangenomen ; doch fchoon deeze de ver{ waandheid van den kunftenaar mogtenftreelcn, endoor vooringenomen verwonderaars voor een' tydtoegejuichd wierden, hebben zy egter zeldfaam genoegen gegeeven aan het meerder deel de» aanfehouwers. De onkunde moge, uit een aangeboren dofheid, de Griekfche Architectuur met een onverfchillig oog befchouwen; doch ieder betergevormde ziel, fchoon onkundig van de regelen, en door geen gunttige vooroordeelen ingenomen, zal, zelf tegen wil en dank, de aangenaamfie en verhevenfte gevoelens by derzelver befchouwing gewaar worden. Een overvloed van fieraaden en opeengeftapelde grootheid zyn nooit in ftaat geweest om dat uitwerkfel voorttebrengen , het welk een verheven eenvoudigheid doet omftaan Het geen van de Griekfche Architectuur gezegd is , kan men tot die byvoegfelen uitftrekken, welke de Romeinen gemaakt hebben, en die zo veel gelykheid hebben met de oorfpronglyke voortbrengfels van Griekenland, dat ik ze geenszins als een verfchii- letu  DE10UWKUNST. 50! drift aan de dag gelegd , dan de Griek in zynen prachtigen tempel. De fmaak van onze voorouders kan zekerlyk ons niet langer ten voorbeeld (trekken; maar hunne weldaadige deugden zullen altyd voorwerpen van navolging blyven. De herleeving der oude geleerdheid wierd wel ras gevolgd door de herftelling Van den waaren fmaak. De laatde was een natuuriyk gevolg van de eerfte. Toen men met de werken der ouden gemeenzaam bekend wierd, wierd het verftand verlicht, het gezicht uitgebreid en de nieuwsgierigheid opgewekt. Het reizen naar vreemde landen, zo wel met oogmerk om nieuwe kundigheden optedoen , als ter zaake van oorlog en koophandel, geraakte algemeen in gebruik , en wierd door den vryen geest van onderzoek, die algemeen de overhand begon te neemen, merklyk verlicht. Zo dra onze kunftenaars de overblyffels der Griekfche en Romeinfche Architectuur onder het oog kregen, vatten-zy terftond het denkbeeld van fchoonheid, dat zy by hunne terugkomst in hunne werken overbragten. De nieuwe manier van bouwen in den fmaak der ouden, by derzelver herleeving, na dat zy eenige eeuwen,om zo te fpreeken, in diepen (laap gelegen had, wierd terftond vergeleeken met die, welke toen in zwang ging, en boven dezelve met eene befchouwelyke kennis de voorkeur gegeeven. Zy moest llegts gezien, bewonderd en aangenomen worden. Eu waarlyk haare fchoonheden zyn van zulk een byzondere lbort, dat zy zelfs het ongeoefendst verftand moeten (treelen en behaagen. Zy ontleent, even gelyk het famenftel van het geheelal, veel van derzelver grootheid alleen van haare eenvoudigheid. Derzelver fieraaden zyn kiesch, bevallig, imieemende en nooit overdaadig: BY  010* BEDENKINGEN OVER zy zyn eigenlyk uitgedacht om het uiterlyk voorkomen van nuttigheid te vertoouen, en brengen in de daad al zo veel toe tot de fterkte, als tot verfiering, van het gebouw. De meeste van derzelver weezenlyke deelen zvn van gedaante en evenredigheid ai zo fchoon, als die ei genlyk tot fieraad gefchikt zyn. De zuil van ieder order met al deszelfs aanhang en het halfronde of Elliptieke gewelf zonder eenen fpkfchen gevel, fchynt in des. zelfs gedaante iets inkleevende te hebben, dat de ziel behaagt, zonder vooraf op regelen of de uitfpraak der oordeelkunde te denken. Echter vindt men, dat de zucht voor nieuwheid en vreemdheid , niet zelden aan het nieuwe en on ^emee ne den voorrang geeft, zelfs boven erkende en «. vestigde fchoonheid; en ten gevalle van deeze aangebooren zugt van de menfehelyke Natuur, heeft men dikwils ongerymdheden , die reeds lang verworpen en verlaaten waren , zien herleeven, en wan drochtelyke nieuwigheden invoeren. Men moet zich daarom niet verwonderen, fchoon het zeker laakbaar is dat, tegen den algemeenen fmaak van het menschdom ' menig een de Gothifche Bouwkumt nog poogt te* heri ellen; of dat zy, de Griekfche fchoonheid moede zynde, in de Noordelyke gewesten een manier zoeken mtevoeren, die zy de Oofterfche noemen, doch die dikwils gemengd en gewyzigd is met hun eigen grotesque of kinderachtige uitvindingen. Vernuft in het ontwerp en verftand in de uitvoering, 20ndef veel uirerly|.e ^ toonmg kunnen te weeg brengen , dat zelfs gebouwen die in deeze wonderlyke manier gedicht zyn een voorbygaand vermaak verfchaffen voor de nieuwsgierigen of onkundigen, fchoon het niet te hoopen is dat een algemeene bedorvenheid van fmaak, die dezelve tot voor- wer-  DE BOUWKUNST. 01? werpen van een algemeene goedkeuring zou kunnen maaken , zo ras plaats zal vinden. Want wat zou dit anders zyn dan de duifternis boven het licht, de leelykheid boven de fchoonheid, of de woestheid boven de befchaafdheid te kiezen? Dan voor eene omwenteling, die zo doodelykisvoor de befchaafde kunften , heeft men weinig te duchten. De itandaard van den goeden fmaak, dat groote defideratum in zo veele werken van het menfchelyk vernuft , fchynt in de Bouwkunde reeds geplant en wel gevestigd te zyn. De grilligheden van fommige byzondere perfoonen kunnen dezelve niet omrukken. Ook is het niet te vreezen dat zy zal verlooren gaan, voordat dezelfde duifternis, die zich over oud Griekenland en Rome verfpreidde , het gantfche hedendaagfche Europa zal bedekken ; een gebeurtenis, daar niemand, die geen dweeper is, met fchyn van reden voor kan bedugt zyn. In later tyden heeft men ook het behaagen voor het oog zydelings bedoeld, zo wel in geftichten die ter inwooning van byzondere burgers gefticht waren , gelyk eertyds by het oprichten van paleizen , raadhuizen en tempels; en fchoon de hedendaagfche wyze om de werken van oorfpronglyke kunftenaars te vermenigvuldigen, door gips in plaats van fteen te gebruiken, door de fieraaden in vormen te gieten die men voorheen met den bytel plagt uittehouwen , en door verguldfel voor wezenlyk goud te gebruiken, den Griek, fchen ftyl met den fchitterenden ftyl vermengd heeft in gebouwen , die tot geen verheven oogmerken gefchikt waren; behoudt echter de Griekfche ftyl, hoe verkeerd geplaatst en misvormd zy ook zyn moge, nog haare inwendige fchoonheid , en behoort daarom niet minder geacht te worden, dan of dezelve door een vernuftiger»