ALGE M E E N M A G A Z Y N, VAM WETENSCHAP, KONST ik SMAAK, lilde Deel, Hde Stuk.   ALGEMEEN M A G A Z Y N, van WETENSCHAP, KONST en SMAAK. behelzende* i. wysbegeerte en zedekunde. n. natuurkunde en natuurlyke historie. iii. historiekunde. iv. beschaafde letteren, fraaije kunsten, en mengelwerk. derde deel | tweede stuk. TE AMSTERDAM, .By d'erven P. MEIJER en G. WARNARS, MDCCLXXXVIII.   L ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. WYSBEG. HL Lf   5*3 DERDE VERHANDELING VAN Mr. h. c. c r a s, TOT ONDERZOEK WAT EIGENLYK HET ZEDELYK GEVOEL IS. D e hoogde trap van Wetenfchap, de gewigtigfte kennis wierdt al oudstyds de zelfkennis georrdeeld. Zouden wy in de nafpooring der natuur en aart van wezens buiten ons omdwaalen, en t'huis by ons zeiven vreemdelingen zyn? Gelyk wy uit eene denkende Ziel en werktuiglyk Lichaam beftaan; zo verdienen beiden onze oplettende befchouwing. Doch de navorsfching der eigenfehappen en vermogens van de Ziel moet zo veel uiinemender zyn , boven die van het Lichaam, als de Ziel zelve het Lichaam in voortreffelykheid te boven gaat. Behoef ik wel meer bewys, Mynheeren, om by UL. de poogingen te billyken, die aan het onderzoek van de eigenfehappen der Ziel, van de ontwikkeling van haare vermogens; aan de ontzwagteling van de aandoeningen, en van 't geen in de Ziel omgaat , wordt te koste gelegd? Wy hebben in onze eerfte Verhandeling beweerd, en met voorbeelden, uit het dagelyks leven genomen, bevestigd, dat onze ziel niet flegts een denkend, maar ook een gevoelig wezen is, vatbaar voor aandoening, LI 2 vat-  524 ONDERZOEK WAT EIGENLYK vatbaar voor gevoel, ook byzonder voor Zedelyk Ge. voel. Maar wy hebben in onze tweede Verhandeling niet minder (taande gehouden , dat dat Zedelyk Gevoel geenzins voor een veilig kenmerk van goed en kwaad, voor eenen vasten grond van zedekunde , voor eenen onfeilbaren beflisfer van deugd en ondeugd kan gehouden worden : dat die leer , welke zulks verdedigt, los uitgedagc, ligtvaardig aangevoerd, en zonder bewys is vast gehouden. Het zyn dan, (en dit verdient voor al onze oplettendheid,) het zyn hemelsbreedte verfchiUende zaken; eene aandoenlykheid, een gevoel, ook byzonder een gevoel voor zedelyke voorwerpen aan de ziel toetekennen; en dat gevoel aan te nemen voor een byzonder vermogen, van verftand, van oordeel, van reden onderfcheiden (V); voor eene zekere be- (a) Een voorftander van het zedelyk Gevoel als een byzonder zielsvermogen , van 't verftand en de reden onderfcheiden, is in eene opmerkelyke tegenltrydigheid vervallen. Hy verklaart dat byzonder vermogen om zedelyk goed en kwaad te bezeffen, voor een Gevoel. Vervolgens kent hy aan hetzelve toe, het bezeffen alleen , of voornamelyk, van eerfte zedelyke grondwaarheden, {prima principia, axiomdta woralia.)T*ach het is in de Pfychologie of Zielkunde bekend, dat het Gevoel alleen injiividuede zaken,{resJirigülares,)byzondere en door omftandigheden zeer bepaalde zaken, bezeft; dat alleen het verftand en de reden die byzondere zaken eerst door het gevoel bezeffen, vervolgens ontwikkelende, eindelyk by opklimming, tot de eerfte grondwaarheden, tot de prima principia, tot de axiomata doordringen, en dezelven by abftrafao, by afgetrokkene befchouwing bevatten. Deze abftra&ia is zeer zeter eene daad, eene werking, niet van het Gevoel, maar van  het zedelyk gevoel is. §2$ feeflisfing, veilig kenmerk, onbedriegelyken toetrteen van goed en kwaad, eerlyk en oneerlyk, deugd en ondeugd. Het laatfte hebben wy ontkend, terwyl wy het eerfte hebben vast gehouden. Maar, zal mogelyk iemant, en niet zonder reden, vragen, is dat zedelyk gevoel, welks beftaan en aanwezen wy erkennen, geen byzonder vermogen der Ziele, van verftand, van oordeel, van rede geheel on- derfcheiden; wat is het dan ? De oplosfing van deze vraag , de ontzwagteling van dit verfchynzel, (want het zedelyk gevoel is een verfchynzel verdient de infpanning onzer poogingen, en zal uit den aart, uit de kragt van onze ziel, uit hare wyze van werkzaamheid, wat hooger moeten worden opgehaald. Zy kan gevoeglyk, zy kan niet beter, zy kan niet anders verklaard worden, dan uit de Theorie of Befchouwende Leerftelling der ondüidelyke bezeffen (c): eene fchoone Theorie, welke door dat blinkend licht van Duitschland, door den grooten leibnitz ontdekt , veele bedenkingen in de Geestkunde oplost, veele verfchynzelen in de Ziel verklaart, en voor de kennisfe van het fchoon in 't algemeen, en deszelfs werking op onze Ziel, een helder ligt ontfteekt» Het zedelyk Gevoel, als een byzondere foort vooronderftelt een algemeenere foort, onder welke het zeiven moet begrepen worden, namelyk het gevoel in 't gemeen. Zo het laatlte als het eerfte, hoe zeer ook van de Reden. Hae hangt het nu faamen, aan het Gevoel axiomata, bezef van afgetrokkene waarheden, toe te fchry\ea? Phenomenon. (f) Perceptienes egnfufte. LI 3  2& onderzoek wat eigenlyk ook m het lichaam eigen, moet egter voornamenIvk aan de ziel worden toegekend: en kan dus niet anders dan voor eene werkzaamheid, of (wil men liever) voor eene lyding, althans voor eene eigenfchap van de ziel worden gehouden. Laten wy het Gevoel in >t algemeen, in de Ifte Afdeeling, daar na byzonderlyk het Zedelyk Gevoel, in de Hde Afdeeling, onderzoeken. Ifte AFDEELING. van eet gevoel in 't algemeen. Om dan den aart van het gevoel wel te doorgronden , zullen wy tot de algemeenfte eigenfchap van de ziel moeten opklimmen, en nafpooren, wat in haar omgaat, wanneer wy haar gevoel toefchryven. _ Wy kennen de zelfftandigheid onzer ziele niet: maar, letten wy aandagtig op haare werking, dan ontdekken wy haare eerfte, haare corfprongelyke, haare wezenlyke en onaffcheidelyke eigenfchap,namenlykeene tOm, eene poging tot uitzetting, eene werkzaamheid welke niet ongelyk is aan 't geen men in de lichamen , veêrkragt, elaftieiteit, noemt. Door deze kragt denkt , bezeft, vertegenwoordigt de ziel zlg veelvuldige voorwerpen: zy vertegenwoord.gt zig dezeiven door zekere afbeeldingen, die daarom denkbeelden genaamd worden. Wy kunnen nog behoeven over den oorfprong der denkbeelden niet uit te weiden. Het is thans genoeg, dat onze ziel die denkbeelden of ontvangt, of vormt. In  het zedelyk GEvOEt IS. $27 In 't eerfte geval is zy lydelyk, in 't laatfte werkzaam. Een voornaam middel tot verkryglng van denkbeel. den van lichamelyke voorwerpen buiten ons, zyn onze zintuigen. Opdat zulks gefchiede , worden drie zaaken vereischt; Vooreerst, lichatnelyke voorwerpen buiten ons zodanig geplaatst, dat zy onze zintuigen, ons gezicht, gfhoor, reuk, enz. kunnen aandoen. Ten tweeden , bewegingen , veranderingen , trillingen enz. in de zenuwtjens of veezelen van onze zintuigen, naar den byzonderen aart van ieder zintuig. De lichtftraalen mpeten van het fchildery terug gekaatst, onze gezichtzenuwtjcns in beweging brengen: het fhaaren= tuig mpet door de golvende beweging van de lucht ons gehoorvlies doen trillen: de uitvloeizels der roos tooeten onze reuk aandoen enz. Doch dit al is nog niet genoeg. Ten derden wordt nog vereischt, dat die bewogene zintuigen, die aangedane vezels in de hars» fenvezelen, in he-t commune fmforium, eene overeenkomftige beweging verwekken; waar door op eene voor ons nog onbegrypelyke wyze, indrukzels in de ziel, dat is, denkbeelden ontft«an. De Wysgeeren verfchMen omtrent de denkbeelden, die door de zintuigen verkregen worden. Veelen , vooral de Engelfche Geleerden , navolgers van den fchranderen cartesius en locke, houden veele denk= beelden voor enkelvouwig, by voorbeeld, het denkbeeld ëener kleur, van een geluid, van warmte, koude,glad, enz. Doch de "meeste Duïtfchers , in navolging van den grooten leibnitz, oordeèlen die denkbeelden wel onduidelyk of verward (notiónes eonfufct) maar faamen gefteld te zyn uit eene menigte flaauwere en duistere ï l 4 :fe  ONDERZOEK WAT EÏ6ENLYK bezeffen (d). Zy houden vast, dat men de faamenfiei. lende deelen van een denkbeeld , of (om zo te fpree» ken) deszelfs kleinere of flaauwere denkbeeldjes zo te gelyk, zo ondereen gemengeld, en daardoor ondutdelyk en verward (confufe) kan bezeffen, dat men dezeiven niet onderfcheidt, niet onderfeheidenlyk bezeft: dog beweeren te gelyk , dat men daaruit niet mag befluiten , dat zodanig denkbeeld enkelvouwig, onontwikkelbaar, geheel onöntleedbaar zoude zyn. Het geen wy nu niet kunnen ontleden, ontleden wy dikwyls daarna (e). Het geen deze niet kan ontwaren, wordt menigmalen door geenen ontwaard (ƒ). Het geen in deze eeuw niet wordt ontwikkeld, wordt veeltyds ontwikkeld in eene der volgende, cautesiüs agtte de ftraalen der zon eenvouwig. biewton heeft die door behulp der Prisma in zeven byzondere ftraalen ontbonden. Het geruisch van een waterval verwekt in ons een gemengeld, een verward, maar geen enkelvouwig denkbeeld. Veele druppelen van de hoogte op eenen fteeneu grond Hortende, maakt iedere druppel een zeker, hoe wel zagt, geluid, dat naauwlyks hoorbaar is; maar de meenigte maakt een groot geruisch , welk, zonder het geluid van ieder druppel, niets zoude zyn. Een zwerm mugen in eenen ftillen zomer-avondftond; een zwerm byëti in eenen bloeijenden lindeboom, maakt een faa- men- (d) Zie Recherches fur quelques principes de connoifance huaainet. p. 62. 64. Gott. & Leid. 1750. {e, Cum ea,quce involuta fuerunt, aperta fuut, turn inventa dicuntur. ClOtR. in Lucull. c. 8. (f) Quam multa vident piStores in utnbris & in eminentiA, qua nos non videmus. Cicer. ik e. 7'  het zedelyk gevoel is. Jij Eiefigedommeld gebrom, van 'c welk wy mets zouden kannen hooren, indien het gezang van iedere rnugge, het geluid van iedere bye ons gehoor nkt aartdeedt. Even zo is het geruisch van het loofryk geboomte, door den zwoelen Zuidenwind bewogen; of het gebruisch van eene onftuimige zee, welker ruisfchingea uit oneindig veele, maar kleene, flaauwe en naauwlyks hoorbare ritzelingen der tegen eikanderen ftootende bladeren of waterdeeltjes verwekt worden. Deze Leerftelling van leibnitz, door hem zeiven, door sulzer, cochius en anderen voortreffelyk bevestigd, wordt geftaafd door de dagelykfche ondervinding, indien men op dezelve, en op de verfchynzelen in de ziel, eene oplettende aandagt vestigt. Een toon , een geluid houdt men voor eene enkelvouwige aandoening: deszelfs denkbeeld voor enkelvouwig. En nogthans leert ons de fchrandere euler , dat een toon, een geluid uit veele trillingen ontftaat: uit het vermeerderd getal van trillingen leidt hy het onderfcheid tusfchen grove en fyne geluiden, tusfchen hooge en laage toonen; en uit het verdubbeld getal van tril. lingen het verfchil van oétaven af. Het komt my voor, dat de ftelling van de eenvouwigheid van veele denkbeelden; dat het gebrek der kennis van de Theorie der onduidelyke bezeffen, eene aanmerkelyke aanleiding tot de dwaalleer van het onöntwikkelbaar Zedelyk Ge= ▼oei heeft gegeven. Is het nu zo, dat een denkbeeld, 't welk toefchynt «envouwig te zyn, dikwyls eene menigte denkbeelden be. (e) Zie leibnitz Nouv. Efai fur Fcntendem. hum. Es Rschtrch. fur qutlques principes enj. boven aangehaald, LI 5  53f Tot dus verre fpraken wy kortelyk van de enkele denkbeelden. Doch de voorgemelde, de oorfprongelyke veêrkragt der ziele zet" haar'aan, om met die verkregene denkbeelden te werken; die te vergelyken. Zy oordeelt dus,of by voorbeeld twee geluiden met elkan- *—• f —r. .'^, „;..'"..*■.' 'de- ('0 r 'Ui Kmv. E/fdi fur rEntend. Hum. Nous avons une infinité de connoiflances, dont nous ne nous apperccvons pas toujours: I eft impoffible de penfer diftinc- „ tement tont a la fois a tont ce qae hous favons." Lib. L (■;. i. §. s-P- 33-  HST ZS DE L Y K. GEVOEL 15. 531 deren overeeafteraisen: welke kleuren levendiger, wel. 1re doffer zyn:of de deekn van een voorgevel van een gebouw evenredig en wel geplaatst zyn. Ja zy gaat vereer: en twee of meer denkbeelden met eikanderen vergelykende, ftelt zy ter zyde dat geen, waarin zy verfchillen; bepaalt zig tot dat geen, waarin zy overeenkomen; vormt zig dus algemeene denkbeelden, van {botten en geflagten; vormt zig dus de kennis van algemeene waarheden en ftelregels; deeze wederom met eikanderen vergelykende, maakt zy daar uit beüuiten op: en dit is, het geen men eigenlyk noemt redeneeren. Dit oordeden, dit redeneeren gefchiedt vaak of met behulp van flaauwere, van onduidelykere denkbeelden; of xulks gefchiedt met eene onbegrypelyke vijgheid, zo dat wy of ons naauwlyks daarvan bewust zyn; 'of, hoe zeer vaH de waarheid, van de krcgt, van de zekerheid van ons oordeel, en redeneering wel overtuigd, dezelve op dat ogenblik niet onderfchridenlylc begrypen, niet ontwikkelen kunnen, nog reien ge. ven, waarom wy alïus oordeelen en befluiren. Doch men zou rigtvaardig handelen , indien men daaruit wüde opmaken, dat zodanige redeneering niet zou kunnen ontwikkeld, noch van dezelve eenige reden gegeven worden. Dit is in ens c-.der.verp van zo veel aanbelang, dat het nodig is zulks me: voorbeelden, uit de dagelykfche ondervinding genomen, a'.s met zo veele proeven, te bevestigen. Vooreerst, wy oordeelen en befluiren menigwerf met eene zo verbazende vlugheid, dat wy onzer redeneering, en derzelver reden, naauiyks of niet dan zeer flaauw bewust zyn. Waaneer wy by vootbfield voor de vuist fcrekeo, kippen wy uit onze groote oroordexfchat de gefchiktlte woorden; buigen en plaatièa die vol-  J3» onderzoek wateigenlyk volgens de regels der taaie. Dit gefchie'dt niet zonder werking van ons verftand, niet zonder oordeel en redeneering, maar zo vlug, dat wy ons op dat ogenblik dier werking van *t verftand, dier redeneeringen, dier regels niet duidelyk, ja naauwlyks bewust zyn: eene vlugheid, gelyk aan die van een kunftig Muziekmeester, van eenen Abt vogler, die met verbazende fnelheid , voor de vuist toonen uitdenkt, rangfchikt, vereenigt, met vlugge vingeren op het orgel uitvoert; die dit alles, niet zonder bewustheid van bepaalde regels, maar met eene flaauwere bewustheid bedryft, en door verrukkende fchoone vinding van zangftukken ons gehoor betovert. Ten anderen, wy oordeelen, wy befluiten tnenigmalen op zodanige wyze dat wy onzes oordeels, van ons befluit wel duidelyk bewust zyn, maar zonder dar wy nogthans die reden, die ons doet besluiten, duidelyk bezeffen. Hoe meenigwerf oordeelen wy niet een taalfout te zyn, van welke wy egter geen reden kunnen geven? Dan, naar de reden gevraagd, redden wy ons doorgaans met dit of diergelyk antwoord: Dat fluit m%; dat klinkt niet wel (i> Het zelfde is zigtbaar iu het erken. (-•) „ Paeone utuntur omnes; fed ipfinonfemiunt, cumutun. „ tur." ciceü. In Orat. c. 57- en cap. 51. „ In verft qui. dem theatra tota exclamant, fi fuit una fyllaba brevior aut , longlor. Nee vero multitudo pedes novit, nee ullos numeros tenet, nee illud quod offendit, aut cur, aut quo offendat,in„ telligit. Et tamea omnium longitudinum & brevicatura in fo„ nis, ficut acutarum graviumque vocum judicium, ipfa natura ,', in auribus nofiris collocavit." \Jergelyk Ui. III, de Qr«t, t. Si-  HET ZEDELYK GEVOEL IS. $33 erkennen van iemands handfchrift; of iri het toekennen van fchilderftukken aan vermaarde Meesters. Wy bepalen den verlopen tyd, ook zonder uurwerk, al vry naaukeurig doorgaans, (hoewel de meesten zulks niet opmerken), uit het getal der denkbeelden, na een zeker tydftip , in onze gedagten eikanderen opgevolgd. Vaak oordeelen wy uit de wezenstrekken over iemants ouderdom. Dit oordeel is geen louter geval. H>e moeilyk is het egter niet, van dat oordeel reden te geven? Het denkbeeld, of de vertegenwoordiging van iemands wezen in onze ziel, hoe veele byzondere bezeffen bevat het zelve niet van de deelen ? en de denkbeelden van die deelen ieder wederom van zyne deelen, van de minfte, van de kleinfte trekken en toetzen, om zo te fpreken? zodat de byzondere bezeffen meer en meer duister worden, verflaauwen, en eindelyk de bewustheid van onze ziel ontvlugten: even als in het deelen van de ftof, de onderdeeltjes eindelyk zo klein worden, dat zy het fcherpziendst gezicht ontwyken. En het zyn egter die duistere, die flaauvvlyk bezefde, die kleine trekken en toetzen, welken,in ver* fchillende leeftyden zeer verfchillende zynde, ons oordeel in het bepaalen van iemands ouderdom regelen en beftieren. Stel aan eenen ongeöeffenden Landman een listige fluiireden (Sophhmus) voor: hy laat zich niet ligtelyk blinddoeken. Maar vraagt men hem verder, waarom hy die fluitreden verwerpt? hy kan zulks niet zeggen. Hy veroordeelt die fluitreden niet zonder reden, maar bezeft dezelve te onduidelyk, om ze te kunnen bybrengen en verklaaren. En in zodanige gevallen van onduidelyke bezeffen hoort men de lieden zig doorgaans bedienen van het woord gevoelen. Ik ge» fo/l dat zo, maar ik kan juist niet zeggen, waarom: is  534 ONDERZOEK WAT EIGENLVK is doorgaans dan hst antwoord. Doch het zou wederom ongerymd zyn , daaruit op te maken , dat van zodanig bezef, oordeel, redeneering, befluit geen reden zou kunnen gegeven worden Immers het is geheel wat anders iets niet te weten: en iets duister of onduidelyk te weeten (7). De vlugge werkingen van de ziel moeten ook noodzakelyk, uit hoofde van die vlugheid , onduidelyker zyn , dan de langzame werkingen, wanneer wy op ieder byzonder deel, op elk byzonder bezef, denkbeeld, of vergelyking onze aan- (£) Deze dwaaling is vooral het ftruikelblok van de voorflanders van het zedelyk gevoel. Daarom gedoogt het gewigt der zake, dat wy dit by herhaaling aandringen. Indien het geoorloofd ware aldus te befluiten : Ik 'zie in dat denkbeeld geen famenftel; derhalven is het eenvouwig: Ik kan van de pligt van dankbaarheid, of van eenige andere pligt geen reden geven , dus kan daarvan door niemant reden gegeven v;orden; dan zou een blindgeboren met even veel grond mo.gen ontkennen, dat 'er buiten hem zigbare voorwerpen; en een doofi): waarom medelyden, liefde , haat enz. vooral aan het hart worden toegefchreven, en, wanneer zy een' zekeren hogen trap van heftigheid verkregen hebben, hartstogten genaamd worden. Het blykt dan, dat het Lichaam ook deel in het gevoel heeft. 3. Wanneer wy verders op het gevoel onze aandagt vestigen , bevinden wy , dat by hetzelve niet één denkbeeld, maar doorgaans meer denkbeelden, en wei, die te gelyk op de ziel werken , plaats hebben. Een enkele zaak, by voorbeeld een meetkundig punt of lyn;, geeft wel een denkbeeld , maar geen aandoening , geen gevoel: door hetzelve kan llegts een enkele vezel of zenuwtje der harsfenen worden aange daan. Integendeel een fraai beeld, een fchoon fchilderftukj een geregeld gebouw, een aangenaam landgezigt, een wel uitgevoerd zangftuk, verwekt een aanmerkelyk gevoel. Maar hoe veele denkbeelden zyn in die voorwerpen niet vervat * die, tegelyk de Ziel en ook het Lichaam aandoende, veele zenuwen in beweging en trilling brengen ? De fnelheid van opvolging, of ook de gelyktydige werking dier veele denkbeelden , maakt fj>) buffon plaatst het Gevoel, wat het Lichaam betreft, in de Pyiore of het onderfte gedeelte van de maag. Anderen in de Diaphragma of middelrif, onder de borst. De Heer faber Recherches fur la Nature de l'homme, confideri dans Pétat de fanté G? dans Pétat de maladie, in het geen hy noemt plexus Solaire. WYSBE G. IIL D. Mm  f38 ONDERZOEK WAT EICENLYK maakt dezelven wel onduidelyker, dan onderfcheidene kennis en enkele zig langzaam opvolgende denkbeelden zyn, maar zy verwekken eene zo veel te grotere beweging en aandoening in de zenuwen: welke fomtyds zo bovenmate fterk kan zyn, dat zy het geheele lichaam fchudt, en fchrik en ontroering veroorzaakt (q) , tot dat eindelyk vaak zo lichaam als ziel bezwyken. Dusdanig is de aandoening, welke hoogvliet Abt ah. II. 45, — zeer digterlyk befchryft: De Nylvorst is verbaasd, en voelt zyn geest verward In vaste ffcrikken, die hem klemmen om het hart. De liefde, droefheid, pyn, en angst, en vrees, en toren, De heilige eed, dien hy zo aanftonds heeft gezworen , Bedreden elk om 't felst zyne overwonnen ziel, Tot hy al zwoegend in een doodfche flaaute vieL Hier uit volgt ook, dat men gevoeliger is, naarmate men gefchikter is om veel te gelyk te bezefFen. De fraaije koutten vermeerderen die gefchiktheid , en verfynen daarom ook doorgaans her gevoel: zodat befchaafde volkeren gevoeliger, woeste en barbaarfche volkeren, gevoellozer moeten zyn. Ook zyn de afgetrokkene wetenfchappen, die diepdenkendheid en infpanning van de ziel vereisfchen, weinig gefchikt om de gevoeligheid optewekken. De Wiskunde ontwikkelt en gewent om iedere byzondere eigenfchap op zig zelve met aandagt te befchouwen, dus om langzaam, maar zeker voort te gaan. Integendeel de Dichtkonst en ,„♦.>, t-i ife w'*" >'■ .-\ v.?.rv~.it (f) Zie sulzer Obferv. fur les deux facult. de Paine Tom. XIX. des Mémoir. de 1'Acad. Roy. de Berl. p. 411.  HET ZEDELYK GEVOEL I Si 53O en Schilderkonst vorderen , dat men veel te gelyk , vlug en levendig zig vertegenwoordige. 4. Daar is dan voorzeker een groot verfchil tusfchen onderfcheidenlyk denken, oordeelen, redeneeren; en tusfchen gevoelen. In 't eerfte zyn meest enkele en klaare denkbeelden: de ziel befchouwt ieder denkbeeld afzonderlyk , welk dus eene enkele zenuw of weinige zenuwen in beweeging brengende, geene fterke aandoening kan veroorzaken, maar zo wel ziel als lichaam in rust, in kalmte laat. De Ziel wordt zig zelve naauwlyks gewaar; bepaalt haare aandagt tot het voorwerp van hare befpiegeling, en bezeft byna niets buiten hetzelve; heeft naauwlyks bezef van den ftaat, waar in zy is : vooral , indien de afgetrokkene denking, de ihfpanning tot eenen hoogen trap is gedegen: hoedanig die van Archimedes was, wanneer hy in zyn meetkundig onderwerp geheel en al bepaald, niet bewust was, dat zyne Vaderftad door den vyand overrompeld wierdt. Dit is ook de reden, dat eene ingefpannen aandagt, voor eenen tyd, eene droefheid, eene fmert, ja de hevigfte pyn, kan doen vergeten. Het verftand is dan werkzaam in voorwerpen buiten ons, die onzen ftaat niet aangaan; is geheel bezig met een cirkel,driehoek, vierkant, eene meetkundige vraag, of wat van dien aart meer is. Gansch anders is het met het Gevoel gelegen. Het Gevoel ontftaat uit veele, tegelyk op ons werkende, en daardoor meer gemengde en ondereengedommelde denkbeelden of bezeffen, die door hunne gelyktydige werking meer, ja veele zenuwen van ons lichaam aandoen, en dus het Gevoel te wege brengen. Hoe grooter het getal is van die te gelyk werkende denkbeelden , en hoe levendiger zy allen, niet afzonderlyk, maar te Mm * fa,  40 onderzoek. wat eigenlyk famen bezefd worden , zo veel meer moeten zy ziel en lichaam aandoen, en zo veel fterker moet dan ook het Gevoel zyn. Dit blykt ten duidelykften in heftige hartstogten: hoedanig het levendig medelyden'van de zelve bedrukte Deianira was met de gevangene Vrouwen by Sophocles (r). O Goden! U/ie zyn zy? aan wien behoor en zy? wat is hun lot heklaaglyk, indien tiet wel ligt myne eigene ongelukken myn hart te gevoelig gemaakt hebben! En een weinig verder, hoe veele denkbeelden overweldigen niet haar ziel en hart? Op het aanfchouwen dier ongelukkige Vrouwen, ik erken het, voelt myn hart zig doordrongen van het levendigst medelyden? Vry geboren , tnogelyk van aanzienelyke ge-JJagten , zyn zy thans door het noodlot verwezen, om verre van haar Vaderland, zonder toevlugt, zonder nabeftaande, te dwaalen, en het juk van jlaverny te tarfchen! Deze bezeffen onduidelyk zynde, kunnen de ziel omtrent die denkbeelden zeiven, zo fterk niet werkzaam houden; zy wordt dan meer bepaald tot aandagt op haaren ftaat, tot de bewegingen en weder, keerige aandoeningen in lichaam en ziel; en zulks wordt daarom ook meestal een inwendig gevoel genaamd. Het Gevoel huisvest dan, niet alleen, niet voornamenlyk in het lichaam , maar is eene werkzaamheid van de ziel, en wel bepaaldelyker van het verftand, zonder welks denkbeelden en bezeffen, hoe wel on> duidelyke en ondereengemengelde bezeffen, geene aan. doeningen in de ziel noch in de lichaams zenuwen zou» de plaats hebben (O- 5- t (r) Trachinienfes. (s) Dus dwaalt de Hr. J. dokaldson, Elemtns of beauty, Londr.  het zedelyk gevoel is. 54* 5. 't gevoel heeft een aanmerkelyk uitwetkzel, welk vooral in aanfchouw moet komen: namenlyk het brengt ons eenen aangenamen of onaangenamen ftaat aan; eene ondervinding, eene bewustheid, een gevoel van dien ftaat. Een fchoon veld met bloemen , een lommeryk bosch, een ruime zee, een ichoone avondHond , een moedige daad, een net en cierlyk vertoog , een verheven dichtftuk, enz. doen ons aangenaam aan: wy fcheppen ten hoogften behaagen in dien ftaat , welken die voorwerpen ons aanbrengen. In tegendeel een morsftge ftal, een onverdraaslyke flank, valfche toonen , het gezigt van een fpinrekop of morsfig zwyn , verwekken eenen onaangenamen indruk, van welken de meeste menfchen eenen afkeer hebben. Een langdradig vertoog zonder merg en pit ; een laag, hauw, flaauw, en lang uitgerekt gedicht, verveelt ten fterkflen. Een verraderlyke trek van eenen beweldaadigden tegen zynen boezemvriend en weldoener ; de fhoode heerschzucht van cleopatra, die in de Rodogune van Corneille haaren man en eenen zoon vermoordt, en den anderen zoon met zyn bruid om 't leven zoekt te brensen, ontfteekt in ons de grootfte verontwaardiging. Dit zyn alle zodanige verfchynzelen, die de ondervinding genoegzaam ftaaft. Het zal 'er maar op aankomen, of wy de oorzaken vaD die verühynzelen zullen kunnen aanwyzen, en reden geven Londr. 1780, en anderen, wanneer zy de overeenkomst en volmaaktheid daarom ontkennen eene oorzaak van fcboonheid te zyn, omdat die fchoonheid zou treffen vóór het bezeffen dier volmaaktheid. In tegendeel het vlug ea onduidelyk bezef der volmaaktheid gaat alryd vooraf. Mm 3  54a onderzoek wat eigenlyk ven, waarom deze voorwerpen ons aangenaam, geenen onaangenaam aandoen. Daar zyn 'er, die dit onderzoek, deze pogingen afkeuren. Het Gevoel, zeggen zy, is een geheim der natuur, welk niet verklaard kan worden: wy gevoe. ]en, omdat wy zo gemaakt zyn, om aldus te gevoelen ; dit zyn enkelvouwige, ten minften zodanige aandoeningen, welken niet vatbaar zyn voor ontwikkeling; het gevoel ("gaan zy voort) is een byzonder vermogen van de ziel, van verftand en reden geheel önderfcheiden ; heeft dus niets gemeens met het verftand noch de reden ; derhalven kan het verftand geenzins de eigenfchap en werking van het gevoel ontwikkelen enz. Voorwaar, dit is gemakkelyk , dit is, gelyk leibmts het noemde, eene lutje Wysgeerte, met welke men weinig zou gevorderd zyn. 't Is wel zo, het is dwaas om alles te willen verlclaaren , om ontydig en onzeker in overnatuurkundige befpiegelingen en duisterheden te willen omdoolen. Daar is eindelyk eene lyn, welken wy niet ligtelyk overfchreden kunnen. Zo wel in andere wetenfchappen, als in de Wiskunde, eindigt men ten laatften eens in eerfte grondwaarheden, boven welken uy niet verder kunnen opklimmen. Maar men moet de ukerfteri zorgvuldig vermyden. Tusfchen alles te willen verklaaren, of veel te willen verklaaren, is een groote afttand. Het is de pligt van eenen Wysgeer, niet enkel by de verfchynzelen ftaan te blyven, maar pogingen te doen om die te ontwikkelen , en hunne oorzaak op te fpooren. Deze pligt betrachtten cartesius, newton, leiunits: dit betragtten ook byzonder in het Geestkundige kaestner , sulzer, cochius: ook de beroemde mozes mendkls- zoon3  het zedelyk. gevoel is. $43 zoon met eenen uitflag, die de grootheid van zynen Geest kenmerkt, en hem, zo door zyne uitftekende ontwikkelend vermogen, als door de bekoorlykheid van ftyl, in welken hy zyne wysgeerige gedagten opdischt, eenen voornamen rang onder de Wysgeeren heeft ver. worven. Wy ftellen derhalven vast, dat het eenen Wysgeer betaamt, de redenen, de oorzaaken van de aangename en onaangename aandoeningen na te vorsfchen : wy houden ons verzekerd , dat het zeer mogelyk is, die te vinden. Voorname Wysgeeren onder die geenen, welken door ons reeds genoemd zyn, hebben by ontwikkeling, by nafpooring, en vooral ook met het raadplegen der ondervinding, de reden, de eerfte de hoogfte, de algemeenfte oorzaak van het genoegen, in de Volmaaktheid; van het ongenoegen, in de Onvoltnaaktheid gevonden. Wy mogen, wy moeten die vooronderftelling hier voor bewezen aannemen. Derzelver betoog zou ons thans te verre van ons tegenwoordig onderwerp afleiden : wy zullen dezen taak in eene afzonderlyke verhandeling over de Volmaaktheid, de echte Bron van het Genoegen, op ons nemen en tragten te volbrengen. Wy fpoeden ons derhalven tot de tweede Afdeeling van deze onze Verhandeling, tot de befchouwing van het eigenlyk gezegd -zedelyk gevoel. Mm 4 11  544 onderzoek wat eigenlyk II. AFDEELING. van 't zedelyk gevoel in 't byzonder. Men moet zich verwonderen, dat zo wel de voorftanders van het Zedelyk Gevoel, als de meeften van deszelfs beftryders ,of niet gedagt h:bben om het denkbeeld yan Zedelykheid te ontzwagtelen, of zulks te moellyk geoordeeld. Sommigen zelfs hebben die denkbeeld eenvouwig gekeurd, en dus onvatbaar voor ontwikkeling (/). Wy kunnen die dwaaling met de daad zeiven wederleggen. Zedelyk wordt doorgaans tegen Natuurlyk overgeheld. By voorbeeld een zedelyk vermogen, is oorfprongelyk uit de Wetten: een natuurlyk. vermogen, oor.fprongelyk uit de kragten van het Lichaam. Ik moet dit gebruik dier woorden met voorbeelden bevestigen. Een Eigenaar heeft nog het zedelyk vermogen, heeft het recht, heeft de eigendom van zynen ring en edelgefieente, ook na den diefftal: maar de Dief heeft het natuurlyk vermogen over dezelven, heeft het bezit: kan denzelven bederven, in zee werpen, aan eenen anderen ter hand ftellen enz. Dit- (ƒ) De Heer sulzer heeft in zyne fchoone Verhandeling over de Theorie der aangename en onaangename aandoeningen, in de Gedenkfchriften van de Koningl. Acad. te Berlin ; zyne. algerneene Leerftellmgen op het verftandelyk, op het zintuigIjk, en eindelyk op het zedelyk genoegen toegepast. Maar het laatfte gedeelte van die Verhandeling is zeker niet de Siees: uitgewerkte.  HET ZEDELYK GEVOEL 18. J45 Ditzelfde onderfcheid van zedelyk en natuurlyk, heeft omtrent het goede, omtrend het fraai'je, omtrent het fchoone plaats. Een welig groeijende boom, een versch ontloken roos, een vrugtbaar oord, een ftout en wel geregeld gebouw , een kunffig fchilderftuk enz. zyn natuurlyk goed; natuurlyk fraai, natuurlyk fchoon1 dog ik ondek in die voorwerpen niets zedelyks. —— Maar de ftandvastige aankleeving van pylades aan zyne ongelukkigen Vriend orestes , en deeling in alle zyne wederwaardigheden; het gedrag van den uitmuntenden Krygsheld scipio , die de beminnelyke Spaanfche gevangene aan haren harten-vriend, aan haare Ouders wederfchonk , zonder dat zyne deugd in den minfte fehuldigen opflag van het oog gewankeld hadt; die daaden zyn zedelyk goed; zedelyk fraai; zedelyk fchoon. Maar (zal iemand, en niet ongepast, vraagen;) welk kenteken van onderfcheid is 'er dan tusfchen «<*ttturlyk en zedelyk goed; natuurlyk en zedelyk fraai, natuurlyk en zedelyk fchoon? Dit is de groote zaak , Mynheeren. Hierop komt het aan. Hebben wy dat kenmerk gevonden; dan zullen wel dra de nevelen van duisterheid, die het oog van ons verftand belettede zo verre door te zien , opklaaren. En de voorbeelden zelve, die wy zo even bybragten , leiden ons al van zeiven tot het vinden van dat kenteeken; en wy hebben die tot dat doelwit opzette! yk uitgekipt. zedelykheid heeft alleen zyne betrekking op de vryheid van denkende wezens. Neem die vryheïd weg, en alle zedelykheid verdwynt ogenblikkelyk. Het geen buiten de vryheid van een denkend wezen gefchied, pf beftaat, kan natuurlyk goed, fraai, fchoon, maft Mm 5 geen-  J4 btVjfhoov vfl mbh > w-n ■<.<<.■■'■ aft nsv Dit zedelyk fraay, dit zedelyk fchoon , verhevene deugd, grootmoedigheid, enz. wordt, even gelyk het natuurlyk fraai en fchoon, door het verftand bezeft. Gelyk in het natuurlyk, fraai of fchoon, vooreerst voorwerpen moeten zyn, en ten tweeden, die voorwerpen, met het verftand bezeft worden ; waarop dan veeltyds een meerder of minder gevoel, aandoening; en • wel een aangenaam of onaangenaam gevoel volgt; zo is het ook met het zedelyke gelcegen: daar moeten eerst zedelyke voorwerpen, daaden van vrye, van denkende Weezens zyn; en dan nog moeten die daaden door ons verftand bezeft worden : waarop dan ook doorgaans een meerdere of mindere aandoening, een aangenaam of onaangenaam gevoel, en dus eene goedof afkeuring van die bezefte daaden volgt. Het Verftand bezeft de Natuurlyke voorwerpen, of onmiddelyk, door haare eigene werking, of door middel  HIT ZEDELYK GEVOEL IS." 551 del der zintuigen : waarom het natuurlyk fraai en fchoon , Of verstandelyk is , of zintuiglyk. Heeft verstandelyk Schoon heeft zyne betrekking of tot het zuiver verftand , by voorbeeld een fchoon Wiskundig betoog; of tot de verbeeldingskragt, hoedanig fchoon een uitnemend Dichtftuk oplevert. Van het zintuiglyk fraai, fchoon, en aangenaam, hebben wy reeds te vooren genoegzame voorbeelden bygebragt. Het zedelyk fraai, het zedelyk fchoon, de deugd wordt niet dan met het verftand bezeft: het heeft niets gemeen met het zingtuiglyke: zo verre is het *er van daan, dat tot het bezef van 't zedelyk fchoon een zintuig zoude noodig zyn. Het zedelyk bezef, of, (om naaukeuriger te fpreeken,) het bezef van zedelyke voorwerpen, ontftaat niet uit indrukzels, gelyk aan die der lichamelyke voorwerpen op onze zintuigen ; maar uit bezef van een onlichamelyk voorwerp, van eene bedryf,- van een xiaad, van eene vrye daad, van de omftandigheden van die daad, van deszelfs doel, en uit eene vergelyking, beoordecling, redeneering en befluit (welke werkingen allen doorgaans met zeer veel vlugheid in de ziel verrigt worden) over die daad,' of zy, in alle haare omftandigheden befchouwd, met de algemeene volmaaktheid, orde, harmonie, met het oogmerk der Scheppinge, met de natuur van redelyke Wezens , en derzelver geluk overeenkomt, of wel daar tegen ftrydt. Tot welke bezeffen even weinig een zintuig noodig is, als tot Wiskundige , Geneeskundige, Gefchiedkundige bezeffen, oordeelen, en redeneeringen. Doch het voordel, de voordragt van het zedelyk fchoon, . kan door.de verbeeldingskragt geholpen worden, en kragtigergemaakt; ge-  55* ONDERZOEK WAT EIOENLYK gelyk zulks met veel vrugt in zedelyke Vetliaalefi, in Dichtftukken, in Toneelfpelkn gefchiedt. Het is dan zeer onnaauwkeurig, wanneer de voor» ftanders van het zogenaamd Zedelyk Gevoel ftaande houden, dat eene daad, een bedryf niets zedelyks in zig heeft; dat dapperheid, dat dankbaarheidt op zig zei ven befchouwd, nuttig, goed, natuurlyk goed kan zyn, maar niet zedelyk goed; dat het zedelyke in het gevoel huisvest van dien geenen, die de daad, het bedryf gevoelt: even als kouden warm, ruuw en zagt, niet in de lichamelyke voorwerpen zyn, maar in dien geenen, wiens zintuigen worden aangedaan (y). Dit is eene dubbele dwaaling s want in 't natuurlyke zelfs zyn de deelen van een koud yzer, gantsch anders gefteld, dan van een heet yzer de deelen van een ruw lichaam, gantsch anders dan van een glad en effen lichaam; waarom het eene een gantsch ander gevoel verwekt dan het ander (z). Even zo is in een Zede- lyk (}') De Zedelykheid moet of buiten de feiifus vioralis, buiten dat Zedelyk Gevoel, in da voorwerpen zeiven zyn; of in dat Gevoel zeiven huisvesten. Maar het eertte verwerpen de voorftanders van het Zedelyk Gevoel ; en het laatfte is ongerymd : want dus zou , naarmate dat Gevoel in verfcheidene menfchen verfchillende is, (gelyk zulks by verfcheidene Volkeren althans zigtbaar is,) zo ook de zedelykheid zelve veranderen en verfchillende zyn; het welk zo ongerymd is té ftellen, als onnodig te wederleggen. , (z) leibnitz Nouveau Effai fur PEntendem. Hum. p. li. Ce font les mêmesparties infenftbles denosperceptionsfenfibleit qui font, qiPil y a un raport entre ces perceptions des couleurs des chaleurs & autres qualitès fenfibles, &■ entre le-s mou- vemetis  het zedelyk gevoel is. 555 lyk voorwerp, in eene daad, een bedryf, met alle omftandigheden , vooral met het doel van den daader befchouwd, eene zekere gefteldheid, waar door zy of inftemt met de algemeene orde, harmonie, volmaaktheid, of daartegen ftrydt: zulks is onafhangelyk, ten eenemale onafhangelyk van ons bezef. Oqs bezef, (indien wy niet dwaalen) hangt af van de omftandigheden van het bedryf, van het zedelyk voorwerp; en niet het zedelyk voorwerp van ons bezef. En hierom is het, dat de minfte omftandigheid,wanneer die,eerst verfcholen zynde, vervolgens ter onzer kennisTe komt, niet den aart van die daad zelve, maar alleen onze kennis, ons oordeel over de zedelykheid van die daad, verandert. By voorbeeld iemand heeft den vyand van het Vaderland verllaagen: men pryst die daad; maar men verneemt vervolgens, dat hy zulks uit perfoonlyken haat of op eene verraderlyke wyze gedaan heeft; nu zal een ieder zulks laaken. Het bezef dan van het Zedelyk goed, Zedelyk fraai, Zedelyk fchoon, is een bezef, eene beoordeeling, eene redeneering, een befluit, dat eene daad, in alle haare omftandigheden befchouwd, overeenftemt met de algemeene harmonie, orde , volmaaktheid,- dus met die regels, met welken wy oordeeien, dat de vrye daaden van denkende Wezens, ieder naar haren byzonde- ren vemens dans les corps, qui y repmdent. Au liett que les Cartefiens avcc notre Auteur \Locke) ,toutpenétrantquUlefi,con. coivent les perceptions, que nous avons de ces qualités,comme arbitraires, c. a. d. comme fi Dieu les avoit donné a Fame fuivant fon bon plaifir , fans avoir égard ai aucun raport tffentiel entre les perceptions & Ieurs objets. wysbec. HL D. Nn  5& ONDERZOEK WAT EIGENtYK ren ftand, moeten overeenkomen; en welke regels, meer of min duidelyk, aan het verftand van alle redelyke wezens bekend zyn , of, gelyk de Apostel fpreekt, in onzer aller harten zyn ingefchreeven: de kennis van die Regels of Natuurwetten, wordt hét gezond Verftand, de gezonde Reden ,het Licht der Reden, het Geweeten , genaamd; Ook wel eens een Inftinct of Natuurdrift, voor zo ver die kennis duisterer is: en dit is de eigenlyk gezegde Afkondiging der Natuurwetten («), Maar, (vraagt men dan), van waar komt toch dat aangenaam gevoel} die aangename aandoening, die vergenoeging , die goedkeuring van goede, fchoone, fraaije bedryven, die hoogagting voor de geenen, die ze hebben uitgevoerd ; en integendeel die onaangename aandoening, dat verveelend gevoel, die afkeuring van zedelyk kwaade bedryven, en afkeer, ja zelfs haat, tegen den misdaadigen bedryver, ook dan zelfs, wanneer die euveldaaden ons niet aangaan? Wy haaten immers nog eenen philips, eenen Duc d'alba ; wy yzen nog op het lezen van hunne geweldenaryen : de daad van nero, die zyne eigen moeder, zynen Leer. meester seneca het leven benam, doet ons en daad en daader verfoeijen; terwyl wy de ftandvastige trouw van regulus bewonderen; den eerlyken, den rondhol ftigen cato hoogagien. Wy zullen dan nog eene pooging doen,, om dit verfchynfel, dit aangenaam en onaangenaam Gevoel te yér&laareh; 't welk Van zo veel (i) Et les Loix etcmelles de Dieu font en partie dans le , fonds de nstn Amc gravée; d une maniere encore plus lifi. ble, & d'une fpece (PinfiinQ. leibnitz. Nouv. Efl'ai'furFEn* tend, Hum. Lib. I. ca. i.p.32.  HET ZEDELYK GEVOEL IS. 555 veel te meer belang is , om dat juist dit verfchynfel de voorltanders van 't zogenaamd Zeedelyk Gevoel in de dooling gebragt heeft. Wy behoeven hier, Mynheeren ! niet op te haaien, al het geen wy te vooren getoond hebben, dat plaats heeft, wanneer wy gevoelen: namelyk ï. denkbeelden; 2. met zekere vlugheid bezeft; en 3. daar uit ontftane beweegingen in ons lichaam , in onze zenuwen. Dit alles heeft in het Zedelyk Gevoel ook plaats. Maar laaten wy ons liever fpoeden tot het onderzoek, waarom het bezef van Zedelyk goede bedryven, van fchoone daaden, in ons een aangenaam; en integendeel van kwaade, van affchuvvelyke daaden, in ons een onaangenaam Gevoel veroorzaakt. li Het geen wy in 't algemeen omtrent het denk, beeld van Volmaaktheid, van orde, van overeenffemming, van harmonie, met een woord hebben aangemerkt, namelyk: dat het zodanig een denkbeeld is, welk aan de Ziel behaagt, en genoegen geeft, en dat het tegendeel mishaagt en ongenoegen verwekt (Z>); dit is ook byzonder omtrent de Zedelyke Volmaaktheid , de Zedelyke orde, en overeenttemming waar. Nu hebben alle Zedelyk goede bedryven, dapperheid, dankbaarheid, menschlievendheid, in zig eene Volmaaktheid, eene overeenftemming, gelyk Zedelyke kwaade daaden, lafhartigheid, trouwloosheid, fnood verraad, enz. in zig eene Onvolmaaktheid, eene tegenftrydigheid bevat» 'ten. Derhalven moeten noodwendig de denkbeelden van de eerften in ons een aangenaam; de denkbeelden van delaatften, van ondeugden,in ons een onaangenaam gê- {b) Zie bl. 47. en 48. III. Ver'i, p. 33. Nu 2  556 ONDERZOEK WAT EIGENLYK gevoel verwekken. Hieruit volgt dan deze Regel: Alle bedryven , die met de volmaaktheid, orde, harmonie overeenfiemmen, behaagen ons; en de anderen mishagen. Hier komt nog by, dat wy allen, en ons geluk, en ook dat van anderen (gelyk wy nader zien zullen,) verlangen en begeeren. Derhalven fpruit hier uit wederom eene andere Regel: Al wat met ons geluk sf het geluk van anderen overeenftemt, behaagt; en het geen daar tegen ftrydt, mishaagt: maar de Volmaaktheid der zedelyke bedryven is de eenigfte bron van waar geluk; en de Onvolmaaktheid de eenigfte bron van ongeluk. Derhalven moeten ons weder die daaden, welke met de harmonie, orde, volmaaktheid, of (het geen het zelfde is,) met het geluk van ons of van anderen overeenfiemmen, behaagen; en de tegengeftelde mishaagen. Daarenboven, gelyk alle Volmaaktheid aan de uitzettende pooging, aan de oorfprongelyke veerkragt der Ziele voldoet, en alle Onvolmaaktheid dezelve belemmert en hindert en knelt; zo moet zulks dan ook omtrent de Zedelyke Volmaaktheid en Onvolmaaktheid voor bewezen worden gehouden. Der. halven zo in het Natuurlyke, als Zedelyke, behaagt de Volmaaktheid; en derzelver bezef, fchoon onduidelyk, verwekt genoegen in de Ziel, en ook eene daar mede overeenftemmende beweeging en fpanning in de Zenuwen. Het Onvolmaakte daarentegen doet een tegenovergeftelde uitwerking. En deze gevolgen van aandoening, na en op debezeifen van Zedelyke Volmaaktheid en Onvolmaaktheid; het bezef van onzen ftaat, van onze gefteldheid, op die bezeffen volgende, dit is eigenlyk dat zedelyk gevoel, dat verfchynzel,door, 't°welk de voorltanders van de Leere van 't Zedelyk Gevoel zyn misleid geworden, Maar  HET ZEDFLYK GEVOEL IS. 557 Maar, daarenboven, ("gelyk wy op eenen anderen tyd Over de Volmaaktheid ah de egte bron van genoegen, zullen tragten te toonen) de Volmaaktheid vereischt tot het fchoone,en tot de aangename aandoening uit het zelve,deze zaken, namelyk: Veelheid, Verfcheidenheid,exi Eenheid, of Overeen/lemming, of'Verband , of Orde. Dit kan in de daaden zeer verfchillende zyn. Egter is 'er geen daad, geen zedelyk bedryf, of daarin komen Veele bezeffen, Veele bedenkingen voor, wegens de daad, des daaders doel en andere omftandigheden. Op dezelfde wyze blykt het, dat 'er Verfcheidenheid in plaats heeft. De Eenheid, of orde, of verband, of overeenftemming,kan op tweederlei wyze befchouwd worden; of dat de byzondere omftandigheden van de daad tot een byzonder, goed en ioifelyk doel famenloopen: of dat de geheele daad overeenftemt met het doel der maatfchappy , met de algemeene volmaaktheid, harmonie , orde. Al wat onregelmatig is, wat van het hoofddoel afwykt; mishaagt, is ldyk: even gelyk onregelmatige ftootingen,en fchuddingen in de zenuwen, in de zintuigen ; veele verdraaide houdingen in een beeld; v.tlfche toonen in een zangftuk; laage gevoelens in den Held van het Treurfpcl enz. mishaagen. Daar is niemand , met reden begaafd, of hy heeft, ten minfte onduilyk en duifter, een zeker famenftel, gelyk van Natuutiyke, zo ook van Zedelyke Regels, van Zedelyke Orde, van Zedelyke Volmaaktheid: dit is,het geen men (gelyk wy zeiden) dif?wyls Geweten noemt : dit zyn die wetten der Natuur, aan elk in het hart ingefchrcven. Zo dra een bedryf, een daad, door iemand bezeft wordt, vergelykt hy dezelve zeer fpoedig, door vlugge hebbelykheid, met die regels, met zyn denkbeeld van orde , van volmaaktheid , van harmonie. Nn 3 Komt  553 ONDERÜOFK WAT EIGENLYK Komt ze daar mede overeen; hy oordeelt niet alleen die daad goed, fraai, fchoon; maar het bezef van die. overeenkomst, die orde, die eenheid, die volmaaktheid, verwekt ook noodzakelyk in hem een overeenkömftig Gevoel, eene aandoening, ook eene overeen» {temmende fpanning der zenuwen in het lichaam , en dus een aangenaam Gevoel: welk, omdat het door Zedelyke voorwerpen verwekt wordt, daarom het Zede' hk Gevoel wordt genaamd , en van het Natuur)vk Gevoel , niet in aart , maar in ve'fcbeidcnheid van voorwerpen, uit welken her omfpruit, verfchilt, en derhalven ook, even als het Natuurlyk Gevoel, uit eene meenïsrte van denkbeelden van 't voorwerp, en uit eene meenigte van flaauwere gevoelens, beftaat; welken meest allen te gelyk werken, en door hun meerder getal of meerdere duidelykheid, het Zedelyk Gevoel levendiger maaken. Dat de tot een punt fiimenloopende , Verfcheidene Veelheid, de fdioonbeid van eene daad uitmaakt, kunnen wy nog wat nader verklaaren. Niet in alle zedelyk goede bedryven vindt men juist die Veelheid. De redelyke daaden zyn, even gelyk andere voorwerpen, meer of min famengefteld. Egter vindt men het gemelde vereischte zelfs in de eenvouwigften. Welke daad kan al eenvouwiper zyn , dan van die Weduwe, die baaren eenigften penning in de Schatkist wierp (Y)? Onderwyl treft ons die deugd, welke verfcheidene denkbeel» den in zig bevat, die haar opluisteren, en doen uitfchitteren. Eene arme Vrouwe; eene Weduwe; en dus van hulp, van hoop ter wederverkryging verftoo- ken ; (t) Mare. XII. vs. 42 -— 44.  HET ZEDELYK GEVOEL IS. 559 ken; de pligt van mede iets tot de offergaven toe te brengen ; die hooge trap van aankleeving aan haar pligt, dat geen behoeftige ftaat haar daarvan wederhoudt; enz. zyn zo veele verfcheidene denkbeelden : die omftandigheden allen loopen tot een uit: zy geeft ook zelfs van haar kleen armoedje. Ondertusfchen is het zeker, dat, de overige zaaken gelyk gefteld zynde, de Verfcheidenheld van 't voorwerp de aangename aandoening van het Zedelyk Gevoel vergroot. Eene deugdzame levensloop voldoet ons meer, dan eene enkele deugdzame daad; vooral , wanneer die levensloop, of deszelfs gedeelte, in een kort beftek van tyd geheel kan overgezien worden , zo dat alle deszelfs deelen en punten, als 'c ware, te gelyk op ons werken. Vanhier, dat dat Zedelyk Gevoel, in een fchoon en wel uitgevoerd Treurfpel, zo kragtig werkt. En het is zo zeer waar,dat de Eenheid een voornaam hoofdvereischte van het Zedelyk Sc'ioon is , dat , wanneer men het doel, het hoofdplan van een Staatsman afkeurt , men egter dikwyis hem in zo verre pryzen zal, als zyne daaden tot bereiking van dat plan zyn ingerigt en daar toe famenloopen; wanneer men doorgaans van zo iemand zegt, dat Hy confeguent, dat hy zig zclven gelyk, dat hy Itandvastig is. Uit het betoogde blykt dan ook , waarom zulke voortrcffelyke daaden , die geenszins tótons geluk , maar tot het geluk van anderen betrekkelyk zyn, egter ons aangenaam aandoen. Voor eerst, alle denkbeeld van Volmaaktheid, van Eenheid der Verfcheidene Veelheden verwekt een aangenaam bezef en gevoel: ten anderen, dit gevoel moet gewisfelyk wel fterker zyn, wanneer ons geluk door zodanige daad bevorderd wordt : maar ook zelfs het geluk van anderen vergroot deze aas geNn 4 name  5Ó0 onderzoek WAT eigenlyk name aandoening, roosseau hadt wel gelyk, wanneer hy zeirïe (de l'Orig. de l'Inegal. Prtef. p. XXXI.) dat '& twee grondbeginzels zyn, van welken het één cns hst hoogfte belang doet flellen in ons geluk, en in de behoudenis van ons zeiven: en het ander eene natuurlyke afkeer inboezemt, van alle gevoelige wezens , byzonder ons gelyken, te zien fterven, of lyden. Maar Hy heeft geen gelyk, wanneer hy aan die twee beginzels den voorrang en orde voor de reden geeft (d). De bekwaame sui.zEït heeft wel opgemerkt, dat ook denkbeelden van afwezige zaaken op ons den zelfden, fchoon flaauwtren , indruk maaken , dan de tegenwoordigen: by voorbeeld, eene levendige befchry ving van eenen Smrm,een wel uitgevoerde Veldflag door muziek, zangftukken, inffrumenten, kunnen zekere aandoening van angst en kommer verwekken, ook midden in volkomene veiligheid. Ik zou my hier ook wederom op de aandoeningen in de Treurfpelen kunnen beroepen. Dit maakt, dat wy ons in de plaats (tellen van die moeder, aan wien een bootsgezel de met gevaar van zyn leven uit het water geredde zuigeling weder gaf Dit ftellen van ons in de plaats van anderen, waardoor wy in hun geluk en ongeluk deelen, is het geen in onze Taal zeer kragtig wordt uitgeÖrukt door het woord medelyden. Dit maakt, dat wy (d) Zo zegt hy elders, dat de Natuur den mensch het medelyden heeft gegeven, die alle reflexie of overweegingvooruit gaat. De zaak is deze, dat deze Gevoelens zeer fnelle en daardoor onduidelykere bezeffen en redeneeringen zyn; die egter door aandagt kunnen ontwikkeld, ^en daarvan aldns goede en bondige reden gegeven worden.  HET ZEDELYK GEVOEL IS. $6t wy byna gelyk gevoel hebben van Weldaden aan anderen bcweezen ; dat wy in hun genoegen en leed beiden deelen : even als een fiiaarentuig weerklinkt, wanneer niet ver een ander fnaarentuig geluid geeft. Maakt een ander een gebaar, geluid, gefchreeuw; teritond zyn alle onze zenuwen aangedaan en gelpannen, meer of min, op gelyke wyze als het voorwerp , 't welk wy zien lyden , met het welk wy ons als vereenzelvigen (identifier~) en in alles deelen. En dit hebben veelen, als den grondflag van onze pligten jegens anderen, befchouwd. ik zal my niet ophouden met bedenkingen , die tegen deze natuurlyke /lelling van ons in de plaats van anderen, en het belangnemen in eens anders geluk, misfchien kunnen geopperd worden. Het is genoeg, wanneer geene byzondere omftandigheden van perfoonlyke haat, nyd, gierigheid enz. zulks beletten, dat dan dat belang nemen doorgaans ftand grypr. Tot het bezeffen van Zedelyk fraai en fchoon behoort dan een zeker vermogen van denkbeelden te vormen, te vergelyken, te oordeelen, te redeneeren; van de omftandigheden der zedelyke voorwerpen, der bedryven, vlug te bezeffen; derzelver doel te ontwik-, kelen; de Eenheid der Verfcheidene Veelheden, derzelver overeenkomst met de harmonie, orde, volmaaktheid, met het geluk van denkende wezens te ontdekken. Hoewel by alle 'Lieden van gezond verftand dat vermogen plaats grypt, heeft zulks egter plaats in verfchillende trappen : en , (het overige gelyk gefield zynde,) meer by vlugge, dan traage; meer by geoeffende, dan ongeoeifende verftanden; meer by befchaafde, dan by domme en woeste Volkeren. En het zou eene gebrekkige tegenwerping zyn, dat men zo veele Nn 5 een-  onderzoek wat eigen l y k eenvouwige, en ongeletterde, maar deugdzame menfchen; en in tegendeel, zo veele ondeugdzame Verftanden aantreft: dit verfcbynfel hangt niet van het weezen der zaaken, maar van toevallige omftandigheden af. Even zo is het met geheele Volkeren geleegen. Den voorfpoed, rykdom en befebaafdheid volgt doorgaans de overdaad en weelde met een gantfehen Jtoet van ondeugden op de hielen, door welker gedruis de infpraak van het Zedelyk Gevoel, in gevallen van eigenbelang, minder gehoor verkrygt. Dan zyn de aanlokfeicn tot ondeugd zo veel meerder. In de Hoofdstad van Frankryk is veel bederf van Zeden. Egter is 'er geen gebrek aan Zedelyk Gevoel, zonder welk die Natie niet zo geneigd zoude zyn tot Schouwfpeelen , byzonder ook tot Trcurfpeclcn. En inderdaad, het is wel,vooral zedert dat de vernuftige roussf.au de kragt van zyn fierlyke ftyl tegen de Wetenfcbappen heeft gewet, eene Mode geworden, de onbefchaafdfte Volkeren als de dengdzaamfte af re fchetzen; maar de ondervinding wederfpreekt zulks: en men behoeft flegts de Gefchiedenisfen van de onkundigfte eeuwen, van de woeste tyden, de befchryvingen van de Barbaarfche Volke. ren, van hunne regtsplegingen, van hun oorlog-voeren , te lezen of zig te herinneren, om van de ongegrondheid dier {telling overtuigd te zyn. het gevoel in het gemeen is dan , volgens het verhandelde, niets anders, dan den indruk, het uitwerkfel, van verfcheidene, onduidelyke, ondereengemengelde bezeffen op de Ziel, vergezeld van eene overeenftemmende beweeging en fpanning der zenuwen in het Lichaam, die of aangenaam, of onaangenaam is. En het zedelyk gevoel, in het byzonder, is een foortgelyk uitwerkfel, een foortgelyken indruk van ver-  HET ZEDELYK GEVOEL IS. 563 verfcheidene. onduidelyke, ondereen gemengde bezef. fen op de Ziel, vergezeld van overeenstemmende be. weegingen in het Lichaam; maar welke bezeffen en denkbeelden van Zedelyke voorwerpen ontftaan: even gelyk het Zintuiglyk Gevoel van lichamelyke voorwerpen , die onder de zintuigen vallen, ontfpruit. Gelyk de aandoening vooral op vlugge, fnelle, maar onduidelyke, bezeffen volgt; zo worden doorgaans de duistere , vlugge , bezeffen gevoel genaamd; en dan zegt men doorgaans, zo te gevoelen, zonder juist reden te kunnen geeven. Maar, indien vervolgens door aandagt, door infpanning van de Zielsvermogens, die verwarde , die onduidelyke denkbeelden opgeklaard, die ondereengemengelde bezeffen ontwikkeld, gefchift en gefcheiden , en ieder afzonderlyk befchouwd, en flimen vergeleken worden; dan noemt men het Oordeel, Reden. In dezen zin worden reden en gevoel tegen eikanderen gefield, en kunnen ook gevoegelyk tegen clkanderen gefteld worden (e), mits men maar niet (f) Zie Sülzfr fur les divers Etats , 011 Tante fe trouve en exercani fes facultès primitives, cclle d'appercevoir , cV cclle de fentir: Dans les Mémoires de 1'Acad. Roy. de Berl. T. XiX. p. 407. Eoc ver is dan Rodi^et van de waarheid af, die" {de la Natu;e T. I. P. III. ch. 3. p. 234..) zegt: Tont ce qui dans Panimal n"e(l pas le produit d^indu&ion, da faifonnement; cft Feffet diine impulfion , d'un seks ; geenzins ; maar van een duister bezef. Met Zedelyk Gevoel ont- ftaat uit veele duistere, en onmerkbare bezeffm der Ziel: even gelyk liet bezef of de gewaarwording van kleuren uit eene meenigte van verfchillende beweegingen en trillingen in de opperue kleine deeltjes van 't voorwerp, en vervolgensin ons oog, 't welk dqor het voorwerp wordt aangedaan, geboren wordt.  »64 onderzoek wat eigenlyk riiet tot de dwaaling vervalle, om liet zedelyk gevoel van het Verftand en oordeel af te zonderen; de zedelyke voorwerpen voor het Verftand onbevatbaar, onbezefbaar te oordeelen; en voor dezelven een byzonder, een nieuw vermogen, een zedelyk zintuig te fcheppen. Het Gevoel is niets anders dan de meer duistere, onduidelyke, maar vlugge bezeffen in 't verftand: de Reden en '/ Oordeel de duidelyke, klaare, ontwikkelde, maar laïigzaame bezeffen in dat zelfde verftand. Maar, welken zyn nu de voor- en nadeelen van het zedelyk gevoel, in vergelyking van de reden, van het opgeklaard Verftand, en Oordeel? i. Dat gevoel , dat Zedelyk Gevoel , die vlugge , fchoon minduidelyke, bezeffen van de Volmaaktheid en Onvolmaaktheid der daaden, van deugd en ondeugd, werkt vroeger dan de Reden ; werkt dan reeds, wanneer het Verftand nog niet ryp is, nog niet vatbaar is voor ontwikkeling , en duidelyke redeneeringen; werkt in jonge kinderen , die daardoor niet alleen fpoedig leeren, zig voor eenige gevaaren te behoeden; maar ook, fchoon op eene minduidelyke wyze, bevatten , wat zedelyk Volmaakt en Onvolmaakt; goed en kwaad; deugd of ondeugd is;en , volgens die bezeffen, hunne daaden bellieren (ƒ). 2. Dat Cf) Hoe verkeerd beroepen zig dan Robnet en anderen op kinderen, op onkundige menfehen, om een zedelyk gevoel, ten eenemaale van Verftand, en Rede en Kennis afgezonderd en onderfcheiden, te bewyzen? Zie Robinet de la Nat. T. I. P. III. ch i. p. 230. En welke waanwyze vraag, (door hoedanige vraagen rnen het gebrek van bewys veel-  II ET ZEDELYK GEVOEL IS. 567 2. Dat Gevoel, dat onduidelyk , maar vlug bezef van goed en kwaad, recht en onrecht, eerlyk en oneerlyk, is ten uiterften nuttig in fpoedige gevallen, alwaar elk ogenblik tydverzuim is en dadelyke hulp vereischt wordt. Eene lange overdenking, eene diepzinnige nafpooring , een redenkundig befluit zou te laat komen. Wie , die een kind ziet in het water vallen, zal den tyd verfpillen, om de gronden te onderzoeken van zyne verpligting tot redding van dat onnozel wicht? Dat onderzoek is ook onnoodig:. die gronden, die regels, zyn by de meeste menfchen, in gevallen van het dagelyks leven, reeds hebbelykheden geworden: even als de regels der taaie, welken zy fpreken , of der dichtkunde , wanneer zy dichtftukken opftellen. homerus en virgilius kenden de regels van het waare fchoon in de dichtkunde,"; maar ik geloof, dat zy ten tyde van het voortbrengen van hunne puikftukken van vernuft weinig aan die regels, althans niet dan onduidelyk en duister, gedagt hebben. Zy hebben hun Gevoel, dat is, de ondui. delyke maar vlugge bezeilen van die regels, die by hun heb- veeltyds poogt te vervullen) p. 230. Faudra-t-il done être un raifonneur profond pour devenir vertueux ? Hoe veel bondiger en voortreflyker redeneert de groote leibnitz, Nouv. EJf. fur FEntend. Hum. „ Cependant com„ me la morale e(t plus importante que FArithmetiqüe, Dien „ a donné a l'homme des inftinfts, qui portent d'abord & fans „ raifonnements a quelque chofe de ce que la raifon ordon„ ne. C'eft comme nous marchons, fuivant les Loix deme„ chanique, fans penfer a ces Loix;& comme nous mangeons „ non feulement parceque cela nous eft néceiTairc, mais en„ core & bien plus, parceque cela nous fait plaifir."  565 ONDERZOEK WATEIGENLYK hebbelykheden waren, gevolgd: even gelyk Schilders in hec oeffènen van hunne kunst, en Muziekmeester in het hanteeren van 't fpeeltuig doen. 3. De ontwikkelingen der reden , de overpeinzingen in het Verftand, de uitleggingen van de reden van pligt, van deugd of ondeugd , laaten ons dikwils koel, en als onverfchillig : de bedaarde, langzame overdenking van ieder deel van het voorwerp , kan geen kragtigen indruk op de ziel maken, noch veele zenuwen van 't lichaam in beweeging brengen. Het is dus eene befpiegelende, eene werkeloze kennis, die geen groote aandoening verwekt, en dus den Wil niet neigt. Maar het gevoel beweegt de Ziel door de aangename aandoening; dryft de Ziel door flagfpooren; neigt den Wil, en brengt geheel den mensch in werking, om, by voorbeeld, ter bu!pe van eenen noodlydende toe te fchieten , zo dat men dikwyls zyn eigen gevaar vergeet. Maar hoe zeer wy deze voorregten van het zedelyk gevoel erkennen, zo is het egter niet minder waar, dat het zeiven ook zyne nadeelen heeft, en in veele gevallen voor de reden moet zwigten. 1. De onduidelyke, de ondereengemengelde bezeffen van zedelyk goed en kwaad , van deugd en pligt, dat is, het Zedelyk Gevoel, is meer in gevaar van te dwaalen, dan de Reden, die de denkbeelden bedaardelyk ontwikkelt, onbevooroordeeld vergeiykt, en het befluit koelzinnigcr opmaakt ; en dus meer tyd heeft, om de dwaaling , die mogt zyn ingelopen en de duistere bezeffen hebben verrast, te ontdekken , te erkennen, en te verdryven. Wy, eindige menfchen, wy hebben geene oneindige vermogens; wy hebben geene  HET ZEDELYK GEVOEL IS." 567 geene vermogens, die van dwaalen bevryd zyn: maar de kans van dwaalen is meer aan de zyde van het Gevoel; van dwaalingen te vermyden, meer aan de zyde der Reden. Het Gevoel baart fterke neigingen, hartstogten , driften, ryke bronwellen van dwaalingen. Ware het niet de vrees van te wyd buiten ons befhk te gaan, dan zouden wy ligtelyk kunnen betoogen , dat het Fanatifine, dat de Dweepery, dat het Bygeloof, welk zo veele ftroomen bloeds aan het Menschdom gekost heeft, de vrugt van het Gevoel, van een dwaa. lend Zedelyk Gevoel is (g). 2. De aanfpooringen van het gevoel zyn heftiger, zyn kragtiger: maar de overtuigingen van de reden zyn duurzamer, beftendiger. De duidelyke bezeffen laaten diepere vore en indrukzels in de Ziel, dan de onduidelyke. Eene aanfpraak, gelchikt om eene menigte tot derzelver pligt aan te fpooren, zal fterker zyn, voor het ogenblik, wanneer zy tot het Gevoel gerigt is, her hart beweegt, op de verbeelding werkt; maar met deze aandoening der zenuwen , die niet lang kan ftand houden, vervliegt ras al het uitwerkfel. Doch is zy tot het Verftand gerigt, overtuigt zy ons Oordeel door ontwikkeling van bondige bewyzen ; deze overtuiging zal duurzaam zyn. Men heeft de grootfte Boos wigten wel eens een zedelyk goede daad, door prikkel van het Zedelyk Gevoel, zien bedryven ; maar dit was niet Üan eene fchaduw van deugd. 3» In (g) Hoe ongcrymd [lelt dan- wederom robïnet T. I. P. Hl. ch. 2. p. 230. La voye de l'Inftii'H eft prompte , faciï le, tot dus verre wel; maar, imfailwble: elk ne fuppofe> rJ idee, ni connoijfante &c.  J68 ONDERZOEK WAT EIGENLVK 3. In het gevoel , in die duistere begrippen, (lui. pen veeltyds bykomende bezeffen in van haat, of litfde, of ook andere denkbeelden , die vooringenomenheid verwekken , en welken niet dan door aandagt, door onderzoek, door de reden ontdekt worden. Veeltyds mengen zig ook in het Gevoel nog an« dere denkbeelden, die tot het voorwerp niet behooren, maar die men gewoon is geworden met hetzelve famente voegen. De Theorie van de famengevoegde denkbeelden maakt zulks blykbaar (//). Kinderen, die tot het leeren met pynlyke ftraf gedwongen zyn, behouden dikwyls voor hun geheel leven eenen afkeer van de Letteröeffeningen , van welken zy dat onaangenaam ge. voel van geledene ftraffe niet kunnen affcheiden. In onze kindsheid of eerde Jeugd over zekere zaaken by herhaling hebbende hooren oordeelen door die geenen , welker betlisfingen wy voor zo veele waarheden hielden, komen naderhand ons die zaaken zelden in gedagten, zonder die voor waarheid aatigcnomene bellisfmgen zeiven, welken zig met zodanige vlugheid in de bezeffen dier zaken inmengen, dat wy dezelven mede fchynen te gevoelen : waaruit men het verfchynfel kan verklaaren, hoe het toekomt, dat kinderen zeldzaam de wyze van Godsdienst hunner Ouderen verlaaten. Hieruit blykt ook de rede van geheele Volks dwaalingen en vooroordeelen fj). Heb. (Ji) Zie 's gravezande Introd. ad Philof. §. 331. & feqq. (t) Uit deze drie nadeelen, van het Zedelyk Gevoel, ('t welk egter ook, zo als wy zagen, zyne voordeelen beeft] en uit het geen wy reeds te vooren ook in de II verhand, gezegd hebben, blykt,  hét zedelyk gevoel ié. 5Ö9 Hebben dan beiden, en 't zedelyk gevoel, en de reden hunne voordeden ; heeft het Opperwezen ons beiden gefchonken; laaten zy dan ook beiden gebruikt, en iamengepaard worden ; op dat de een het gebrek yan de andere vervulle , en de een des anders fnïsllagen verbetere of voorkome. (£). De reden moet het gevoel van vooroordeelen en dwaalingen zuiveren (/), maar moet ook zyne vlugge werking aanneemen , en met hoe Weinig grond , kobinet de la Nat. T. I. P. III. ch. 3. fielten onderneemt te bewyzen, qidil exifle dans Fkomme un' inflinft, qui a, seül (dus met uitfJuiting der. reden) toutes les qualités necefaires (Tune regie de Moralite. De onduidelyke bezeffen zouden dan de regel of regels van zedelyk goed en kwaad beter begrypen, dan de klaare en onderfcheidene begrippen van de Reden, van het verftand ! (*) Hoe ongegrond is danriïet de ophef van robinet, ft la Nature T. I. P. KI. ch. p 228. tegen de Reden en'het opfporen vaii een redeiyk grondbeginzel van het Natuurrecht! yinterdogtois ma raifon. . . . fes operations étoient Ji lentes, fi compliquées , fi abflraites, que je m'étonnois que la Nature put nous conduire d la vertu par une vsye tellement embar- raffèe La eenformité abjlraite avec l'ordre 'k  004 VERHANDELING OVER. Ryk van onzen God.' Hoe dieper ik my daarin toegeeve, hoe minder ik de gedachte kan verdraagen, dat het ergens aan Redelyke Bewooners zou ontbreeken. Duizenden van zonnen in een eindelooze ruimte verfpreid, zouden een onuitputbre voorraad van licht (waarby millioenen van Waerelden, door redelyke fchepfelen bewoond, zich konden koesteren) beftendig uirftorten. Maar deeze fchat zou nutteloos verfpild zyn! Zou het hier dan de Ahnagt aan macht hebben ontbroken, om het begonnen plan te vervolgen, even gelyk zyn macht weleer de trotfche bouwers te Babel in den voortgang van hun verwaten onderneming verhinderde? Of zou de Bron van alle Goedheid hier uitgeput zyn geweest, en lusteloos en wars om aan meer voorwerpen van zyn liefde het beftaan te geeven, alleen aan ons Zonnedelfel dat voorrecht hebben gefchonken ? Neen J De beftendige overeenkomst, die wy in de werken van onzen God waarneemen , en de bekende eigenfehappen van dat aanbidlykWezen, doen ons, als ten hoogden waarfchynlyk, befluiten, dat levende en redelyke wezens zich bevinden, zo verre wy zonnen ontdekken; en deeze ontdekken wy, zo ver ons gezicht, geholpen door alles wat de kunst heeft uitgevonden, reiken kan. Maar wie verliest dan zich zei ven niet in 't bedenken van de verbazende volkrykheid van dit groot Heelal, van de verfcheidenheid, die onder alle de onderdaanen van dit Godsryk moet plaats hebben , en boven alles over de grootheid van Hem, die alle deeze waerelden het bedaan fchonk, met bewooners vervulde, naar wyze wetten beduurde, en zonder eenige verwarring onderhoudt? Maar is het wel waarfchynlyk dat deeze Zonnen, langs de velden des Hemels flegts in eene achtelooze wan-  DEN STARRENHEMEL. 605 wanorde zouden zyn verfpreid, en dat elk 'op zich zelf, 'met zyn Planeeten een famenftel zonder eenig verband met de overigen zou uitmaaken ? 't Is waar, dat wy by de befchouwing van den Sterrenhemel geen orde of fchikking, waarneemen. In eenige plaatfen ziet men de fterren in een digten drom byeen , terwyl ze aan anderen veel fchraaler, en fommige oorden byna leedig gelaten fchynen. Maar heeft deeze fchynbaare wanorde wel indedaad plaats ? Is zy niet veel eer aan onze ftandplaats in den rang der Waerelden te wyten? Waarfchynlyk heersc'it 'er een Godlyke orde in dezelve; maar om deeze waarteneemen, moest men zich aan dien oord bevinden, vanwaar zich alles in zyn waare ligging vertoont. Zo vindt een onervaren reiziger, onverhoeds in een bosch verdwaald, in alle de boomen van hetzelve geen orde of fchikking, omdat hy 'er langs een bypad ter zyde in geraakt is. Maar door een kundigen gids op de middellaanen gebragt zynde , vindt hy alles in de fchoonfte orde en niet één boom buiten het verband geplaatst, en de uitzichten uit het Vorftelyk Huis , in deszelfs midden gebouwd , doen hem , waar hy 't oog ook wendt , niet dan evenredigheid en orde ontdekken. En zou 'er indedaad zulk een middelpunt van alle deeze famenftellen beftaan? Van ouds heeft men zich den Sterrenhemel als volftrekt onbeweeglyk voorgefteld. Doch latere Sterrekundigen hebben eene beweeging der vaste fterren waargenomen, die echter door den verbazenden afftand niet eer, dan na het verloopen van Eeuwen, kan worden waargenomen. Dit doet my denken, dat alle de vaste fterren zich om een gemeen middelpunt beweegen, dat teffens het centrum der zwaarte van 't geheele famenftel zou zyn, waarop Qq 3 allc  6o5 VERHANDELING OVER alle de omgelegene Zonnen weegen , en, even gelyk de Planeeten, om onze Zon, in afgevnetene kringen, worden omgevoerd. Deeze middelpuntige Zon zou een der grootfte vaste fterren kunnen zyn, die wy, om haar ongemeenen glans, voor een der naaste houden , doch die veel verder tot in het middelpunt van alle Zonneftelfels verwyderd, alleen door haar alles overtreffende grootheid , van zulk een verbaazenden afftand haar licht met zo veel kracht tot ons overbrengt. Dus zou men den Sirius met de meeste waarfchynlykheid voor deeze Centraale Zon kunnen houden; te meer nog, daar men waargenomen heefr, dat deeze fter na genoeg die plaats onder de fterren be« ftaat, daar men dit middelpunt met den meesten grond meent te moeten verwachten. Maar is 't wel nodig deeze Centrums verlichtte vooronderftellen ? De middelpunten van onze Planeetflelfels moeten licht zyn, dewyl de Pianeeten, zelve duister zynde, al hun licht van dezelve moeten ontkenen. Doch een verzameling van Zonnen, die allen een voorraad van licht in zich zelvcn hebben , heeft zulk een verlicht Centrum niet nodig. Het kan zeer wel een duister ligchaam zyn , dat door zyn grootte en zwaarte den gantfchen kring aantrekt. Dus zou in deeze famenftellen een beurtelingfche • wisfeüng plaats hebben ; terwyl in de eerfte duistere lichhaamen om een lichtend middelpunt, en vervolgens deeze lichtende bollen om een duister Centrum zouden worden aangetrokken en omgevoerd. De onbede'nkelyke grootte , die deeze ligchaamen zouden moeten beflaan, maakt hier geen zwaarigheid. De digtheid van derzelver ftoffe kan hier de plaats der uitgebreidheid vervullen. Wy kunnen niet bepaalen ,  DEN STERRENHEMEL. 6of Ien, welk een trap van digfheid een ligchaam' kan bezitten. Mogelyk kan de ftoffe tot zulk een digtheid gehragt worden, dat ons fynfte goud daartegen niet digter dan een fpomü zou zyn; 't geen de uitgebreidheid van zulk een centraal lichbaam in evenre. dikheid zou verminderen. En zulke middelpunten zouden egter, geen eigen licht bezittende, door ons niet kunnen ontdekt worden; terwyl teffens de waarneeming van fterren, die eenigen tyd onzichtbaar geweest, en vervolgens weer verfcheenen zyn, het niet onwaarfchynlyk maaken, dat zy in dien tyd door zulk een duister ligchaam bedekt zyn geweest. En terwyl de fterren, die zich buiten den Melkweg opdoen , één famenftel uitmaaken , waaronder onze Zon mede een plaats bekleedt, bevat waarfchynlyk deeze verlichte ftreek verfcheidene zulke famenftcllen, die allen achter elkander geplaatst, hun vereenigd licht op ons af /.enden. De verfte, de agterfte derzelver zyn te verre afgelegen, dan dat wy met onze beste werktuigen , een van hunne fterren zouden kunnen ontdekken. Van de eerfte, de naaste deezer famenftellen, zien wy, door onze Telescoopen, de fterren, in digte zwermen, opeengepakr. Het licht der meer verwyderden voegt zich hier by, en vormt dien helderen glans, dien wy zelfs, door onze werktuigen, nog tusfchen de fterren in den Melkweg ontdekken. Elk dee. zer famenftellen heeft zyn verlicht of duister middelpunt , waardoor zy aangetrokken, en om 't welk zy bewogen worden. Verbazende Wonderen ! Dat Uitfpanfel, 't welk in onze nachten zulk een heerlyk tooneel opent, is dan de eenige verzameling van vaste Sterren niet. Zeer verre daarvan verwyderd, ontdekken wy den glans van andere famenftellen, die zich Qq 4 elk  605 VERHANDELING OVER elk om hun byzonder, en mogelyk allen, om een algemeen middelpunt, bewegen, doch die te verre van ons af zyn, om tot iets anders dan hun aanwezen te kunnen befluiten. Zyn wy dan nu tot de uiterfte grenzen van Gods ongemeeten Ryk genaderd? Bepaalt de fchepping zich eindelyk tot de verfcheidene famenftellen van vaste fterren, die in den Melkweg elkander opvolgen, tot de Zonnen, die daar in vereenigd zyn, en de Planeeten die dezelven omringen ? Zekerlyk is hier reeds genoeg om de verbeeldingskragt van veel fterker geesten, dan de onzen aftematten. Maar de oneindigheid van den aanbiddelyken Schepper bepaalt zich niet binnen deeze grenzen. Mogelyk zullen wy den Melkweg voorby ftrevende, veel dieper in de onmetelyke ruimte des Hemels, nog andere famenftellen opdoen. Immers voor welke foort van wezens, mogen wy die flaauwlichte vlekken houden , die men op eenige plaatzen van den Hemel tusfchen de ftarren waarneemt, en die men Nevelvlekken of Nevelachtige Sterren noemt.? Deeze kunnen geene vernevelingen zyn. Zy zyn ook geene fterren, die door hun eigen vuur tintelen. Zy doen zich op als uitgebreide vlekken van een flaauw licht, dat effen op den donkeren grond des Hemels atfleekt, en beftendjg dezelfde plaats beflaat. Hier, daar ons alle zekerheid of fpoor ter ontdekking ontbreekt, zyn de waarfchynlykfte gisfingen de beste. De Godvruchtige berham hield dezelve voor openingen in den Sterrenhemel , door welke wy eenigen glans ontdekken van dat ongenaakbaar licht, 't welk God bewoont, dat niemand ooit gezien heeft, noch zien kan. Doch mogen wy niet, met geen minderen trap van waarfchynlykheid, ftellen , dat elk deezer Nevelfterren een andere  DEN STERRENHEMEL. GOO cere Melkweg is, doch op zulk een verren afftand, dat alle derzelver famenftellen van Zonnen en Planeeten , niets meer dan deeze flaauwe fchemering van licht tot 'ons kunnen afzenden. Ziedaar een nieuwe uitbreiding van ons geweldig groot Plan! Maar hier begeeft ens alle vermogen van gisfen en vergelyken. Mogelyk zyn 'er nog andere famenftellen, zo verre van deeze verwyderd, als zy van ons geplaatst zyn. Misfchien bewegen alle deeze Melkwegen zich om een algemeen middelpunt. Mogelyk is dit centrum der Schepping de plaats, waar de oneindige Schepper zyn heerlykheid met meer luster, dan ergens elders,door't Heelal ten toon fpreidt, en door de machten, troonen cn heerfchappyen des Hemels , met Godlyk eerbew/s wordt gediend; en mogelyk is alles, wat wy tnans hebben opgefpoord, niet meer dan een gedeelte der werken van onzen God; want wie kan te groot, te verheven, denken, als hy van den Almachtigen denkt? Hoe groot, boven alle verbeelding groot, doet zich thans het ryk van God voor ons op, en welk een geringe (tip is nu onze Aarde in vergelyking met het groot Heelal! Mogelyk veel minder dan een gewoone handbal, tegen den wandelkring van Saturnus. Egter heerscht in het geheele famenftel, op deeze wyze befchouwd, een beftendige evenredigheid. Een aantal Planeeten, veelen door hunne Satelliten verzeld, befchryven cirkels om hunne Zon, van welke zy licht en warmte in verfchillende trappen genieten. Een menigte deezer Zonnen wegen op een algemeen middelpunt van zwaarte, door 't welk zy worden aangetrokken, en om 't welk zy kringen befchryven. En verfcheiden deezer vereenigde Zonneftelfels vereenigen Qq S zicfl  OIO VERHANDELING VAN zich tot eenen Melkweg;. Of deeze zich om een algemeen middc'punt beweegen , en waar hetzelve is aantetreffen, weet Hy alleen die aan alle deeze waerelden het beftaan gaf, en hun uit den fchoot van den ouden nagt deed te voorfchyn komen. En kunnen wy by zulk een onverbceldelyken omtrek van k Heelal, en by zulk een fchat van wonderen in hetzelve, ons nog verbeelden, dat al deeze Godlyke rykdorn, voor zulk een eng beftek van tyd , als de gefchiedenis van onze Aarde, zouie gefchikt zyn? Kan men zich voordellen, dat de tydreekening van den klont, dien wy bewoonen, teffens die van 't Heelal zou zyn? Daar wy ons thans aan de voordelling van zulke uitgebreide ruimtens hebben gewend , vinden wy ons belemmerd in cie gedachte van niet meer dan 50 of 60 ecuwen voor de gefchiedenis van dit uitgebreide Gods Ryk te dellen. Neen ! het was genoeg voor het oogmerk van de gewyde Gefchiedenis , ons wegens de fchepping van ons Zonnedel bericht te geeven. 't Was niet nodig te weeren , wanneer de Almachtige aan andere Waerelden het bedaan gaf. Verbaazende, albeflisfende veranderingen kunnen 'er op Planeeten van andere Zonnen, en zelfs in geheele Zonneftelfels voorvallen , zonder dat de bewooners van onze aarde daarop Jetten, of daarvan iets verneemen. Ginds wordt een Zon uitgebluscht ; de jongde , de beflisfende dag van de bewooners hunner Planeeten is gekomen. Zy worden , naarmate van hunnen zedelyken toeftand, met de blyken der goedkeuring van huunen Schepper begunttigd, of met die van zynen afkeer gedraf. Maar deeze gewichtige gebeurtenis maakt geen gerucht in de ruime wyken van 't Heelal. Hier of daar  DEN STERRENHEMEL. 6ll daar moge een oplettend fterrekundige aanmerken, dat zekere fter in dit of dat fterrenbeeld niet meer gezien wordt , of dat het zogenaamd zevengefternte thans niet meer dan zes fterren aan het bloote oog vertoont; en dit is het alles 1 terwyl op andere plaatfen da macht van God zich over den Chaos uitbreidt, een nieuwe Zon ontfteekt, en de dingen, die niet zyn, roept als of ze waren. Laat het zyn dat by zulk een • plegtige gelegenheid de Morgenfterren vrolyk zingen, en de*Kinderen Gods juichen. Maar ftervelingen, die hnnnen proeftyd doorbrengen op duiftere Planeten, en die door de centraale kracht aan dezelve gekluisterd zyn , vernemen haüwlyks iets van zulk een gewigtïge gebeurtenis. Geleerde Genootfchappen op onze aarde mogen zich eenigen tyd met de ontdekking van een nieuwe fter onderhouden; men voegt dezelve, onder een nieuwen naam, by een Sterrenbeeld; en dit is alles wat wy 'er van weeten. Maar zou het dit ook alles zyn, wat wy 'er ooit van zullen weeten? Zullen deeze rykdommen der Natuur nooit nader door ons gekend, nooit dieper door ons opgefpoord worden? Wy zien deeze verbaazende ontelbaare wonderen, met een reikhalzend verlangen, om 'er meer van te weeten. In 't gering beginzel, dat wy 'er van weeten, aanbidden wy de diepte eens rykdoms van Wysheid en Macht in God ; doch wy wenfchen eens met een nadere befchouwing van die verfcheidene Provinciën van Gods Ryk begunftigd te worden, en onze Lofzangen, met die van hunne bewooners vereenigd, tot eer van den algemeen nen Schepper, voor zynen troon te brengen. En deeze begeerten zouden vruchteloos , dit verlangen tot onze terging verwekt zyn? Neen! de nadere ontdek-  6i2 VERHANDELING OVER. dekking van deeze onbekende deelen der Schepping, zal een gedeelte van onze toekomende Zaligheid uitmaaken. Welk een genoegen fmaaken wy reeds in dit leven, wanneer de kennis der Natuur ons opleidt tot de kennis van God onzen Vader en Wel. doener! maar hoe zeer moet dit genoegen dan niet toeneemen, wanneer wy de oneindige verfcheidenheid van Gods werken, in zo veele waerelden mogen befchouwen; en hoe zeer zal het zelve vermeerderd worden, door een nadere kennis van Gods zedelyk beduur over die waerelden en derzelver inwooners! Hier mindere, daar verhevener vermogens J Hier een famenleving, die eene korten, daar eene die een lan. gen proeftyd gehad heeft! Hier bewoners, die denzelven gelukkig hebben doorgedaan, daar weder anderen die daaronder bezweken zyn!. Een menigte van wegen, langs welken de Vader der Eeuwigheid een ontelbaare menigte zyner Kinderen ter heerlykheid heeft ingeleid ! Onverbee!delyke vlugheid, een fnelheid als die van 't licht, zal de bewooners der toekomende waereld in daat dellen, om hunne kennis door eigen waarneemingen gedadig te vei meerderen. De neiging naar het Middelpunt onzer aarde, waardoor onze opgeheeven voet gedadig wordt nedergetrokken, zal dan voor altyd zyn weggenomen. Zo zien wy een traage, afzigtige Rups, langfaam langs de takken van den boom, waarop hy wierd uitgebroeid, kruipen, en zyn voedfel zoeken, als of zyn gehecle verordening in deeze verrichting bedondt; maar deeze laage bezigheid zal niet lang duuren. Welhaast fpint deeze Worm zich in, en ondergaat eene aanmerkelyke verandering. Hy fchynt te derven, doch welhaast opent zich het popje, en wy zien 'er een vlin-  DEN STERRENHEMEL. 613 Vlinder van verwonderlyke fchoonheid uit voortkomen, die den geheelen bloemhof op vlugge wiekjes doorzweeft, van bloem tot bloem vliegt, de daauw van dezelven opzuigt, en op welks kleuren de glans der zonne terug gekaatst wordt. Zo zal ook eens, als de dag der Onfterfelykheid over haare Zoonen zal doorbreeken, de mensch, geheel veranderd, bevryd van alles wat hem kon belemmeren of verhinderen, in de Hooge School des Hemels met Godlyk onderwys begunftigd; en die onderwys van Waereld tot Waereld voortgezet, en met onfeilbaare Proefondervindingen geftaafd worden. Zo zal de Lof van den Schepper, van het eene Zonneftelfel tot het andere terug gekaatst, en telkens nieuwe ftof aan de. zelve opgeleverd worden! Doch laat ik hier myne verdere nafpooringen ftaaken, en, ten befluiten een vluchtig oog op 't geheel, dat ik thans heb afgehandeld, te rug flaan. Welk een onmetelyk veld heeft onze verbeelding afgelopen! Welk eene verfcheidenheid heeft 'er onder de voorwerpen onzer befchouwing plaats gehad! En met welk een luister hebben zich de eigenfehappen van onzen God in dezelve opgedaan! Vergelyken wy deeze uiteinden der Schepping, de kleinfte en de grootfte werken derzelven met elkander, welk een oneindig Wezen moet het dan zyn, die deezen allen zo oneindig verfcheiden heeft voortgebragt! De zelfde hand, die geheele waerelden in de Hemellucht deed dryven langs hunne ronde loopbaanen, doet een enkelen waterdruppel wemelen van levendige fchepfelen, die geen ongewapend oog kan ontdekken. Hy die het Raderdiertje zyn onbegryplyke bewegingen fchonk, drukte geheele Zonneftelfels het  614 VERHANDELING OVER DEN STERRENHEMEL. het kenmerk van zyn macht in , en doet dezelve in beftemdige kringen om hunne middelpunten draaijen. Verbaazende Grootheid van onzen God , en tevens verbaazende Goedheid, die ons gelegenheid gaf, om hem dus in de Schepping te leeren kennen! Hoe zeer moet het onzen eerbied voor, en onze liefde tot hem doen toeneemen, als wy zien, dat Hy zich aan ons, die in het ftof der aarde woonen, in de werken zyner Macht zo blykbaar vertoont, en op elke trede ons toeroept: zie hier ben ik! dat de zelfde hand, die de Aarde fchiep, en de Hemelen uitbreidde, ook ten onzen beste werkzaam is, en zelfs het plan, van ons wezenlyk en beftendig geluk in dc palmen zyner handen heeft gevat; en het geen nog verder gaat, dat wy deezen oneindigen God, onzen Vader mogen noemen; terwyl zelfs in dat opftel, dat zyn eigen Zoon ons, als een fchets van een volmaakt Gebed, heeft gegeeven, het ontzaggelyk denkbeeld van Gods heerfchappy over de Hemelen, met den tederen naam van Vader onmiddelyk wordt verbonden! En deeze bedenkingen zullen tevens dienen om ons betrouwen op zyne Voorzienigheid te bevestigen, de onbeftendige dingen deezes levens, en de onvergangklyke goederen der toekomende Waereld, beiden op hun rechten prys te leeren fchatten, en ons, langs dien weg, tot wyzer, beter, en waarlyk gelukkiger Menfchen te maaken, S. PROEVE  6i5 PROEVE TER BESTIERING VAN DEN LUCHTBOL, DOOR DEN HEERE JAN ROCHUSSEN. Dat de beftuuring der Luchtbollen eene zaak zy, waarvan derzelver nattigheid byna geheel af hangkelyk is word algemeen toegeftemd, en dat de bereids opse'.evene middelen tot dat einde onvoldoende zyn, is door den Heere Profesfor damen, in zyne Natuur- en Wiskundige befchouwing van den Luchtbol, klaarlyk getoond. In een uur van uitbanning daar op denkende, meende ik evenwel, dat den Werktuig, kundigen tot het voorgeftelde oogmerk, dat zelfde • ° mid- (*) Wy hebben niet kunnen nalaaten aan het verlangen van den Heer rochussek , die dit Stukje gaarne in ons Magazyrt -Plaatst zag, te voldoen; fchoon wy niet kunnen oncvemf»n dat wy zeer twyfelen, of de Methode van den Schryver wel immer in praktyk kan gebragt worden : Vooreerst, om dat zy vooronderftelt dat het dood ftil zy: ten tweeden, omdat, in dit geval zelfs, de vervoerende kracht, door den Schryver gebezigd, niet meer werkt, zodra de balon op die hoogte gekomen is, daar zy in evenwicht met de lucht u% 't geen zeer fpoedig gebeuren moet.  GtS PROEVE TER BESTIERING middel, het welk de grond der gantfche Scheepvaart en van de voortreflykde vorderingen der Werktuigkunde uitmaakt, de ontbinding der vermogens namelyk, overig bleef, om daardoor de luchtnavigatie tot een wezenlyke Scheepvaart te brengen, waarin de bol het Schip, en de kracht, waarmede men den bol kan doen ryzen en dalen, het vermogen van den wind uitmaakt, terwyl de wind hier een droom is, die fomtyds wel de Scheepvaart grootelyks bevordert, doch op andere tyden geheel onmogelyk maakt; jammer is 'tmaar, by deze uitvinding, dat de groote fnelheid, die de wind veelal heeft , deze navigatie zoo zeer gelyk maakt aan die op fnelafloopende rivieren, daar het maar zeiden gebeuren mag, tegen den loop des drooms op te zeilen. Het middel om de ryzingvandenbol te ontbinden, is zeer eenvoudig: men voege flegts aan een Luchtbol een vierkant Zeil van eene aanmerkelyke grootte, zoodanig, dat de punten A en C wel in eene horifontaale lyn, doch het ander punt B, waarheen men zich begeeven wil, hooger is dan zyn tegenoverdaand punt D en dus met de perpendiculair een hoek maakt. Het zal nu geen bewys noodig hebben , dat de baIon dus toegetuigd zynde, beginnen de te ryzen , en minderen tegeudand vindende, om in de richting van het zeil BD, Cdat hier zoo veel als de kiel en zwaarder in de fcheepvaart te wege brengt,) dan in de perpendiculair IK te ryzen, in eenige lyn KL voortgaan zal, en dus in den zelfden tyd, dat ze de hoogte KI opgeklommen is, de lengte IL in den begeerden loopftreek zal hebben afgelegt. De balon tot zekere hoogte geklommen zynde, en nu moetende dalen, zal men niets anders te doen hebben ,  VAN DEN LUCHTBOL. Ktf Ben, dan door het aanhalen en loslaten der toüwën, het punt B te doen ryzen, en het zeil den (land a b t* geven, wanneer, om gelyke redenen, dé balort dalende, in de rigting IL zal blyven voortgaan. Ingeval men noodig had buiten die rigting, welke door het vlak van het papier afgebeeld word , het zy voor, het zy agterwaarts heen te gaan, is het klaar genoég, dat men,' door de punten A of C, met behulp der takels te doen ryzen, aan zyn oogmerk beantwoorden zoü. Maar, zal men te regt vragen, hoe groot is de hoek IKL wel indedaad? Om dit vraaglluk op Wiskundige gronden optelosfen, zullen wy ten grondilage aannemen, dat wel, indien de lucht een volkomen rustpunt aan dé vlakte opleverde, dezelve, dadelyk in de richting D B zoude voortgaan, maar dat, dewyl de vlakte wykt, en 'er door die wyking zelve eerst een werkend of onderfteunend vermogen in dfe ftreeklyn IK geboren wórdt* (welks grootheid, volgens de leer der drukking van vloeiftoffen, gekend word uit het producl van het vierkant der fnelheid der wyking met het quadraat vati de finus van hoek I K B,) en de vlakte bovendien, niet in den ftreek haarer legging KB, maar in eenë andere KL bewegende, eenen aanmerkelyken tegenftand moet ondergaan, (welke gelyk is aan het quadraat van haare fnelheid, gemultipliceerd met het Vierkant van fitwshoek LKB,) deze onderfteunende kragt, in de rigting IK, dezelfde reden tot de tegenftand, die de vlakte in haren weg dadelyk ondergaat, hebben moet, als de verfchillende vermogens, die de heffende bal oeffent om de vlakte perpendiculair te doen ryzen; om ze in hare eigene rigting te doen voortgaan. NATUCJRK. III. D. Rr 0ni  6l8 PROEVE TER BES TIERING Om nu de betrekking dezer vermogens te vinden, moet men, naar de leer van de ontbinding der vermogens te werk gaande , en IK het volftrekt vermogen der bal aanwyzende, de perpendiculair I N laten vallen, wanneer K N reeds het vermogen aanwyst, waar mede de vlakte in hare eigene rigting wordt aangezet, terwyl IN de grootheid van het vermogen aanduidt , waarmede de vlakte in de rigting IN gedrukt word, en waar uit men, door het trekken derperpend. N R, bekomt IR voor de kragt, waarmeede de bal dadelyk ryst dus T nemende voor de grootheid der tegenftand van de vlakte in de ftreek IK, dat is, de onderfteunende kragt, t voor den tegenftand der vlakte in de ftreek KL. 5 voor de fnelheid in de rigting KL f in de ftreek K L. Lx voor den hoek LKB. & l IK B — 6o° onderftellende. heeft men T: t = IR: KN. onderftelling. Ook is I K: K N — R: SZ300. adef.^b.&onderft dewyl lk: IN =z R: S/óo^. 1 & IN: IR rr R: Sl6o°. >utfuPra- j is IK: I R — 1: ü Lbo** 19prop.5b. maar IK: KN = R: £ gevond.&2pr.7b, dus IR: KN =S^6o2: £ l9prop.5b. 6 IR: KN — T: r gevonden. Komt T: t =iSL6o^:^ 9 prop. 5b. wyders is O: t r=SixSZ6o2: f2X SZx*. dus Sax S Z60^:1 axSz; 22=6^60^ £ 9prop.5b. door Si602. = S l 602: deelende. komt 82: ï-xSix2=z ~: £ 12prop.5b. maar S»; U ^CosZlKLs: ionderfteld. dus  VAN DEN LUCHTBOL* 619 dus CosIIKL*. SZx2 —1. £ laprop.jb. of Cos'I KL. SZx =21. V% prop. 5 b. S Lx &dusCos/IKL ' ■'■ V k endew. SZIKL2ïs= R2 —- CosZlKL2 32propib. & Cos Z1K L2 rr 2 S Z x2 hewezen is SZllvLa, — 1 — 2S Lx2 Slaan wy nu op de 5 prop. van 't 7 boek der Meet» kunde van den Heere steenstra, dan hebben wy, de Radius altyd — r Hellende SZx — SZÓo°xCos.ZIKL —SilKLxè maar Cos. LIK L — gevonden. ^ * . S Z6iö dus SZ* = -y==zxsx iSZIKL. of 2^-==_iJ» en 4^—S Z x* = S£ IKL* maar SI 1KLi=: 1 — 2SZX gevonden. >.S Z.600 ^Tï dus4Q^==_j^ + 2 x IüJ =: I ter wederzyde de wortel trekkende, /»S Z 6o° ^ Komt 1/4^"—; -f-2xSZx=i enSZx—V4 ^^__.,\+a Wanneer men dit uitwerkt, zal men den noek x gé. Rr * lyk  6iO PROEVE TER BESTIERING lyk omtrent 4a9 vinden, en dns is de hoek IKL ter; naasten by gelyk Dan dewyl wy den tegenftand van den bol zelve niet de rekening gebragt hebben, zal dit eenige verandering in den hoek te weeg brengen , dewelke echter , indien het zeil niet te klein is, zonder merkelyken misdag kan verwaarloosd worden; en dus zal, dewyl de Cofinus van 180 ruim driemaal zo groot als de Sinus is, de voortgaande fnelheid van den bol,in eene horifontale lyn gemeten, omtrent een derde der op« klimming of daling zyn; en daar men nu den bol gemakkelyk met eene fnelheid van 7^ voet per fecunde kan doen ryzen , zal men aan denzelven een horifontale fnelheid van i\ voet per fecunde, dat is de helft van die eenes voetgangers geven kunnen; doch wy hebben den hoek I K B willekeurig 6o° gefteld, indien we deze 45° of 520 genomen hadden, zouden wy mogelyk wel eenige grootere uitkomst voor den hoek IKL en dus rasfer horifontalen voortgang bekomen hebben. Tot hier toe befchouwden wy de lucht als in rust, en daar dit ïn de natuur zo niet is, en de Luchtbol, gelyk het Schip met het ftroomend water, met de Inch.ftroom mede gevoerd word, en de wind in de meeste gevallen eene grootere fnelheid als s£ voet per fecunde heeft, blykt ras hoe weinig beteekenend dit famenftel is, om tegen den wind intezeilen; dan echter willen wy hetzelve niet geheelyk nutteloos befchouwen , daar het een middel aan de hand geeft, om zich by gematigde winden, merkelyk van den cours te verwyderen, en dus tot veele einden den luchtbol beter gefchikt maken zou, als daar is: tot het overzetten van posten by tyden van ysgang; het uitzetten uit en het invoeren in belegerde fteden; terwyl bovendien hier  VAN DEN LUCHTBOL. 6ll hier door aan de Luchtreizigers gelegenheii zou gegeven worden, om zich op bekwame plaatzen neder te lateu, en de wolken te ontzeilen. Daar 'er, om een aanmerkelyken afftand afteleggen, vereifcht zou worden, dat de balon, dewyl men niet in te hooge luchtgewesten , daar de tegenftand der lucht te zeer verminderen zou, komen mag, algeduurig rysde en weder daalde, fchynt de montgolfier, daar zulks door het aanfteken der brandftof, en door het laten verkoelen, of rasfer door het ontfluiten eener opening te weeg gebragt kan worden , hier toe de meest gefchikte; fchoon voor een kleinen afftand, die, om zo te fpreken, met ééne gang bereikt kan worden, de hichtbol met ontvlambare lucht mede van dienst kan zyn; terwyl het my zeer mogelyk voorkomt, om door de famenvoeging van drie of vier zulke luchtbollen, en door het beurtelings openen en weg laten vliegen van dien , en het uitftorten van quantiteiteu ballast, een werktuig te vervaardigen, dat 6 a 8 gangen deed , en daar mede een vry aanmerkelyke lengte te bezeilen, alzo het zelve, behalven het voordeel der mindere omllagtigheid, dat hier van groot belang is, boven de montgolfier. nog deze voorregten hebben zou, dat de gangen zeer veel hooger zouden kunnen opgaan, en de fnelheid der ryzing, en dus ook van den voortgang, grooter zou kunnen zyn. Rr 3   IIL ALGEMEEN M A G A ZYN. HISTORIEKUNDE.   625 INLEIDENDE SCHETS TOT DE GESCHIEDENIS VAN DE GRONDLEGGING DEEZER REPUBLIEK (*), (Uit het Hcogduitsck van wieland.) Onder de merkwaar ligfl-e Gefchiedemsren, die de zestiende Eeuw tot de luisterrykfte aller Eeuwen gemaakt (*) Deeze Historifche Schets, door den gecstigen wifland medegedeeld, is getrokken uit het groote werk van den Heer R. Schiller, het welk onder den titel: De Afval der Vereen'gde Nederlanden van de Spaanfc'ie Regeering, op de laatfte Misfe te Leipzich , in het Hoogduitsch is uitgekomen, en den gantfchen Nederlandfchen Oorlog, onder Filips den JIden ten voorvverpe heeft, en mogelyks zelfs wel tot latere ryden zal voortgezet worden Wy achtten het wel der moeite waardig, den Nederdiritfchen Leezer in dit Haaltje te toonen, hoe een onzydig Duitfcher (ten deezen opzichte merkelyk verfchillende van veelen zyner Landgenooten) ook nog in deeze dagen over ons gemeenebest en deszelfs eerfte beginzelen oordeelt, b Rr 5  625 INLEIDENDE SCHETS TOT DE GESCHIEDENIS maakt hebben, dunkt my , behoort de grondlegging der Nederlandfche Vryheid geplaatst te worden. Indien de fchitterende daaden van eene heete drift naar roem en verderflyke heerschzucht op onze bewondering aanfpraak maaken, hoe veel meer moet dit plaats hebben by eene gebeurienis , waar de verdrukte menschheid om haare edelfte voorrechten in het ftrydperk treedt, waai: buitengevvoone krachten zich met de goede zaak vereenigen, en de hulpmiddelen van eene alles wagende wanhoop, over de vreesfelyka kunftenaryen der Dwingelandy, in een ongelyken kans, de zege wegdraagt. Groot en gerustftellend is de gedachte , dat tegen de trotfche aanmatigingen der heerschzucht eindelyk nog eens eene hulp opdaagt , dat haare wel berekende aanflagen tegen de Vryheid van het menschdom te fchande worden , dat een kloekmoedige wederftand zelfs den uitgeftrekten arm van den Despoot doet buigen, en eene heldhaftige (fandvastigheid de fchriklyke bronnen zyner hulp eindelyk kan uitputten. Nergens gevoelde ik deeze waarheid zo levendig, dan by de gefchiedenis van dien gedenkwaardigen opftand , welke de vereenigde Nederlanden voor altyd aan de Spaanfche Kroon ontrukte — en achtte het daarom niet onwaardig te beproeven, dit fchoon gedenkteeken van het vermogen der Burgers voor de Waereld aftefchetzen , in het hart mynerLeezers een aangenaam gevoel te verwekken van hunne eigen waarde, en een nieuw ontegenfpreeklyk voorbeeld te geeven, wat m enfchen wagen durven voor de goede zaak, en wat zy kunnen uitrichten door eendracht. Het is geenszins het buitengewoone of Heldhaftige deezer gebeurtenis, wat my bekoort om dezelve te befchryven. De jaarboeken der waereld hebben ons meerder zo  VAN DE GRONDLEGGING DEEZER REPUBLIEK. 627 danige onderneemingen bewaard, die in derzelver eerden aanleg nog Mouter, en in de uitvoering nog luisterryker fchynen. Sommige Ryken Hortten met een plegtigen fchok ter aarde, anderen fteegen met een verheven vlugt naar de hoogte, Ook verwachtte men hier geene boven andere uitfteekende Kolosfaale menfchen, geene van die verbaazende daaden, die ons de Gefchiedenis van oude tyden zo rykelyk oplevert. Die tyden zyn voorby, die menfchen zyn niet meer! In den weeklyken fchoot der befchaaving hebben wy die krachten laaten flaapen, welke door de voorige eeuwen wierden geoefend en noodzaakelyk gemaakt. Met eene vernederende verwondering ftaaren wy op die reuzenbeelden, even gelyk een machtelooze Grysaard op de manlyke fpeelen der frisfche Jeugd. Geheel anders is het met de gefchiedenis die voor ons ligt. Het volk, dat wy hier ten tooneele zien treden, was het vreedzaamfte volk van ons waerelddeel, en minder dan alle zyne nabuuren vatbaar voor dien heldengeest, die zelfs de geringde daaden eenen hoogeren vlucht geeft. De drang der omdandigheden deed hen hun eigen kracht gevoelen,en nodigde hen tot eene voorbygaande grootheid , die zy nooit zouden gehad hebben, en mogelyk nooit weder hebben zullen. Het is dus zelfs het gemis van eene Heldhaftige grootheid , welke aan deeze gebeurtenis zo eigenaartig is , en dezelve zo leerzaam maakt; en daar anderen zich toeleggen, de overmacht van de Genie boven het geval aantetoonen, lever ik hier een fchildery , waar de nood aan de genie het leven gaf, en het geval helden maakte. Indien het ergens geoorloofd zy , in menschlyke zaaken eene hoogere Voorzienigheid te vlechten,zo is het by deeze gefchiedenis, welke de reden en alle onder-  62S inleidende schets tot de geschiedenis dervinding zo tegenftrydig fchynr. filips de tweede , de machtigde Vorst der aarde, wiens gevreesde overmacht gantsch Europa dreigde te verfünden, wiens fchatten de vereenigde rykdomme'i van alie ChristenVorften verre te boven gingen, en wiens vlooten in alle zeeën het gebied voerden ; een Munarch, wiens gevaarlyke oogmerken talryke legers ten diende donden; legers, die door lange en bloedige Oorlogen en eene Romeinfche Krygstucht gehard, door eenen trotfchen Nationaalen hoogmoed bezield, en verhit door de verbeelding van de aanftaandc zege, naar buit en eere dordten, en zich onder de alles omierneemende genie van hunnen Leidsman als buigzaame leden fchikten! — en dan nog dees geduchte Mensch dyfhoofdig ingenomen met het ontwerp eener onderneeming, die den rusteloozen arbeid zyner lange regeering uitmaakte; en alle deeze vreeslyke hulpmiddelen ingericht tot een eenig doel, dat hy echter aan het einde zyns levens moest opgeeven.— Deeze filips de tweede zien wy meteen handvol volk in een Oorlog, dien hy niet voleinden kan ! En tegen welk een Natie? Hier een dil vreedzaam volk van Herders en Visfchers, in een vergeten hoek van Europa, waar het nog met veel moeite het geweld der Rivieren moet afkeeren; de zee zyn kostwinning, zyn rykJom en zyn plaag ; een vrye armoede zyn hoogde goed, zyn roem, zyn deugd. D&ir een goedhartig, befchaafd, handeldryvend volk, onbekrompen leevende van de ruime vruchten eener gezegende naardigheid , jaloers omtrent zyne wetten en rechten die het te recht als waare weldaaden befchouwde. In de gelukkige ruimte van zynen weldand verlaar het den bekrompen kring der behoefte , en leert naar hogere bevreediging uitzien. De nieuwe waarheid, welker blyde  van de grondlegging deezer republiek, 629 blyde morgen thans voor Europa doorbreekt , werpt eene bevruchtende ftraal in dit gunftig gewest, en de vrye burger ontvangt met vreugd het licht , dat' voor de treurende gebukte flaaven was verborgen. Een vrolyke losheid, die zo gaarne de vryheid en overvloed verzelt, fpoort hem aan het gezag van verjaarde meeningen te beproeven, en een fchandelyke keten te verbreken. De yzeren roede van het Despotismus hangt over zyn hoofd , een willekeurig geweld dreigt de grondzuilen van zyn geluk omver te rukken ; de handhaaver zyner wetten wordt zyn dwingeland. Even eenvoudig in zyne Staatkunde als in zyne zeden, durft hy het waagen zich op een verouderd verdrag te beroepen, en den Heer van beide Indien tot het recht der Natuur te verwyzen. Een naam bellist het lot der zaaken. Men noemde te Madrid oproer, wat in Brusfel flegts een wettige handelwyze heette; de bezwaaren van Brabant vorderden eenen fchranderen ftaatsman als middelaar; filips de tweede zond hen een beul , en het fein des Oorlogs was gegeven. Een dwingelandy zonder voorbeeld grypt leven en eigendom aan. De wanhoopige Burger, wien de keuze tusfchen een tweevoudigen dood gelaten wordt, kiest den edclften op het flag. veld. Een welvaarend volk bemint in zynen overvloed den vreede, doch het wordt oorlogzuchtig, ais het arm wordt. Dan houdt het op voor een leven te "reezen , waaraan alles ontbreeken moet , waarom het wenfchelyk was. De woede des oproers grypt de verafgelegenfte Provinciën aan; Koophandel en Neering liggen ftil ; men ziet geen fchepen meer in de havens; de Kunftenaar verlaat zyn werkplaats, de Landman het verwoeste veld. Duizenden vluchten naar verre landen, duizend offers vallen op het moordfcha- vot,  630 inleidende schets tot de geschiedenis vot, en nieuwe duizenden dringen zich derwaards; want Godlyk moet eene leere zyn , waarvoor men zo blymoedig fterven kan. Nog ontbreekt de laatfte voltooijende hand; de verlichte onderneemende geest die dit groote ogenblik wist waarteneemen, en de geboorte van het geval tot het plan der wysheid opkweekte. Willem, de Zwyger, wydt zich, als een tweede Brutus, aan de groote belangen der Vryheid. Boven de bloodhartige eigenbaat verheven, kondigt hy den troon de ftraffe aan van gefchonde plichten, ontkleedt zich grootmoedig van zyn Vorstlyk aanwezen, daalt tot eene vry willige armoede neder, en is niets meer dan een burger der waereld. De rechtvaardigheid der zaak wordt gewaagd aan den wyffelenden kans des oorlogs; doch faamgeraapte huurlingen en een vreedzaam landvolk zyn niet beftaanbaar tegen den vreesfelyken aandrang eener geoefende krygsmacht. Tweemaal voert hy zyn moedeloos leger tegen de dwingelanden aan, tweemaal verhaten zy hem, doch zyn moed begeeft hem niet. filips de tweede zendt hem zo veele verfterkingen toe , als zyne wreede hebzucht bedelaars maakte. Vluchtelingen , die het Vaderland uitwierp , zoeken een nieuw Vaderland op de Zee, en verzadiging van hunne wraak en honger op de fchepen hunner Vyanden. Nu worden Zeehelden uit Roovers gebooren uit rooffchepen wordt een Zeemacht gevormd, en een Republiek fteigt uit het moeras te voorfchyn. Zeven Provinciën rukken te gelyk haare banden los; hier door groeit een nieuwe jeugdige Staat, machtig door een dracht, door zyne rivieren en wanhoop. Een plegtige uitfpraak des volks ontzet den dwingeland van zyn troon, en de Spaanfche naam verdwynt uit alle wetten. Nu  van de grondlegging deezer republiek. 631 is een daad gepleegd, die geen verfchoning meer vindt; de Republiek wordt geducht, omdat zy niet meer terug kan. Partyschappen rukken haare banden los, zelfs het vreesfelyk element, de zee, met haare onderdrukkers zamenfpannende , dreigt haare jeugdige opkomst een vroegtydig graf. Zy voelt haare krachten bezwyken onder de macht haares vyands, en werpt zich fmeekend voor den magtigften troon van Europa , om eene Oppermacht weg te fchenken, die zy zelve niet meer befchermen kan. Ten langen lesten vermoeid van fmeeken, — zo verachtlyk nam deeze Staat haaien aanvang, dat zelf de hebzucht van vreemde Koningen haar jeugdig bloed verfmaadde; 1 drong ay eenen vreemdeling haare gevaarlyke kroone op. Nieuwe hoop doet haaren zinkende moed herleeven, doch het noodlot fchonk haar in deezen nieuwen Landsheer een verrader, en in het dringende tydpunt, daar de onverbiddelyke vyand reeds voor de poorte was , nast karel van anjou haare Vryheid aan, tot welker befcherming hy geroepen was. Tot overmaat van fmart rukt de hand van een verraderlyken moordenaar den Stuurman van 't roer » haar noodlot fchym: voleind en met Prins willem haare reddende Engel ontweeken. Doch het fchip wordt door den ftorm voortgerukt, en de bolle zeilen hebben de hulp van een' Stuurman niet meer nodig. filips de tweede ziet voor zich de vrucht verboren eener daad, die hem zyne Vorffelyke eere kostte,mogelyk zelfs den heimelyken trots van zyn hart vernederde. Hardnekkig en met een onzekeren kans, worftelt de Vryheid met Despotismus, 'er wordt moor- dadig gevochten, een edele rei van fiere helden ver- fchynt  632 inleidende schets tot de geschiedenis fchynt op het veld der eere; Vlaanderen en Brabant was het kvveekfchool, het welk voor de volgende eeuw Veldheeren aankweektte. Een lange ver* woestende kryg vertrapt de zegen des vruchtbaaren lands; verwinnaar en verwonneling zwemmen in hun bloed, terwyl het opkomende waterland de vlugtende vlyt tot zich trekt, en op de puinen van zynen nabuur het heerlyk gebouw zyner grootheid vestigt. Veertig jaaren duurde een oorlog , welks gelukkig einde het ftervende oog van filips niet mogt verheugen, die een paradys op aarde verdelgde, en een nieuw op deszelfs puinhoopen te voorfchyn riep; die een gantsch waerelddeel vermeesterde en den bezitter van het goudryke Peru tot een berooide n bedelaar maakte. Deeze Monarch, die, zonder zyn land te druk. ken , negenmaal honderd tonnen gouds jaarlyks verfpillen kon , die nog veel meer door de kunften der dwingelandy af knevelde, overlaadde zyn ontvolkt land met een fchuld van honderd veertig millioenen ducaaten. Een onverzoenlyke haat tegen de Vryheid verilond alle deeze fchatten, en verteerde vruchteloos zyn vorftelyk leven ; doch de hervorming nam onder de verwoestingen van zyn zwaard toe, en de nieuwe Republiek verhief uit burgerbloed haare zegenryke Vaan en. Deeze onnatuurljke wending der dingen, fchynt aan het wonderlyke te 'grenzen ; doch veel was 'er dat zich vereenigde om de macht des Konings te breeken t en den voortgang van den jeugdige Staat te begu .ftigen. Ware hy met het gantfche gewicht zyner macht op de Vereenigde Provinciën gevallen,zo ware'er geen redding meer voor hunnen Godsdienst, geen uitkomst voor hunne Vryheid geweesr. Doch zyn eigen eer. zucht,  van de grondlegging deezer republiek. 633 zucht, die hem noodzaakte zyn macht te verdeelen, kwam' haare zwakheid te hulp. De kostbaare Staatkunde , om in ieder kabinet van Europa verraders te bezoldigen, de ondersteuningen der Ligue in Vrankryk, de opftand der Mooren te Grenada, de verovering' van Portugal , en de prachtige bouw van het Eskuriaal, putten eindelyk zyne zo onmeetbaarfchynerde fchatten uit, en beletten hem met kracht en nadruk op het veid te handelen. De Duitfche en Italiaanfche troepen, die flegts de hoop op buit onder zyne vaandels gelokt had , begonnen aan het muiten te flaan, wyl hy ze niet betaalen kon, en verlieten op eene trouwlooze wyze hunnen Veldheer in het beflisfend ogenblik van hunne werkzaamheid. Deeze vreesfelyke werktuigen der onderdrukking keerden nu hunne gevaarlyke macht tegen hem zeiven, en woedden op eene vyandelyke wyze in de Provinciën, die hem getrouw waren gebleven. De ongelukkige uitrusting tegen de Britten, waaraan hy, gelyk een dolle fpeeler, het gantfche vermogen van zyn Koningryk waagde, voltooide zyn verzwakking; met de Armada gingen de fchattingen der beide Indiën en de kern der Spaanlche Ileldenrei verboren. Doch naarmaate de Spaanlche maeht werd uitgeput, kreeg de Republiek een nieuw leven. De bresfen , welke de nieuwe Godsdienst , de dwingelandy der Inquifltie, de woedende roofzucht der foldaaten, en de verwoestingen van een langduurigen oorlog, zonder tusfchenpoozen, in de Provinciën Brabant, Vlaanderen en Hennegouwen maakten , die de wapenplaatfen en voorraadskamers van deezen kostbaaren oorlog waren, maakten hetooknatuurlyker wyze,ieder jaar moeijelyker ©mde armée te onderhouden en te vernieuwen. De Room- jiistorik. lil, D. Ss fche  „ diaan , gaat la condamine voort, die onder myn „ zending woonde , bood zich aan my een rivier te „ toonen , waarop men zeer digt aan de tegenwoordige woonplaats der Amazoonen konde komen. „ Doch daar de rivier van wegens den waterval on* „ bevaarbaar was , moest men , om dit land te be„ reiken , veele dagen in de westlyk gelegene Bos„ fchen en door een bergachtig land reizen. Deeze „ Rivier heet de Irizo, en ik reisde in 't vervolg by „ deszelfs mond voor by» Verder vernam ik van een oud foldaat van het „ Guarnizoen te Cayenne, die in den jaare ï?z6 met „ een detachement in het binnenfte van het land ge. „ zonden werd om ontdekkingen te doen: dat zy d, by een langoorige Natie, die zich Amicuani ,, noemden , en aan deeze zyde de rivier Ojapoc „ woonden , gekomen waren. Hier had hy aan de ,, halzen der vrouwen en kinderen de te vooren ge„ melde groene (beentjes gezien , en op zyn vraag* „ vernomen , dat zy deeze van de vrouwen zonder „ mannen gekregen hadden , welker wooningen ze„ ven of agt dagreizen verder naar het westen lagen." In alle deeze verfcheidene getuigenisfen heerscht, wat de- hoofdzaak betreft , een volkomen overeenftemming. Want fchoon fomffiigeu de woonplaats der Amazoonen naar het Oosten , anderen naar het Tt a Noor-  652 OVER DE GELOOFWAARDIGHEID Noorden , en nog andere naar het Westen verphaf* zen , zo komen tocli alle de onderfcheidene aanwyzingen in één middelpunt te famen , namelyk in den Berg , die in het midden van de Guiana , en dus in eene ftreek ligt, waarheen noch de Portugeezen van Para, noch de Franfehen van Cayenne gekomen zyn. „ Desniettegenftaaude moet ik be„ kennen , vaart la condamine voort , dat ik twy„ fel of de Amazoomen zich nog werkelyk in deeze „ ftreek ophouden , zo lang men geen zekerheid van „ haar door de Indiaanen krygt , die in de nabuur„ fchap der Europifche Coloniën van Guiana woo„ nen. Het is zekerlyk mogelyk dat zy haare woon„ plaats vervolgens veranderd hebben ; doch het is „ waarfchynlyker , dat zy , fchoon zy ook werklyk daar beftaan hebben, federt door eene andere Natie „ onder het juk gebragt werden , of wel , hun een„ zamen toeftand moede, de levenswyze haarer moe,, deren verhaten, en zich weder by de mannen ge«. „ voegd hebben. Indien men dus tegenwoordig geene „ fpooren meer van deeze Vrouwenrepubliek vindt,, „ zo bewyst dat immer nog niet , dat zy niet zon» ,, den beftaan hebben. Zo verre la condamine. De nieuwfte berichten omtrent dit onderwerp geeft ons de Abt gilii in zyne gefchiedenis der volken aan den Oronoko. Zyne woorden zyn de volgende : „ lk vroeg eens de Quaguis , zekere natie die aan „ den Cuccivero woont, zeer naauwkeurig naar de „ overige volken , die aan den oever en in de naby^ heid van deeze niet onaanzienlyke rivier woonen. „ Men noemde my, onder anderen ook de Richeam. 3, Benano. Daar ik de taal kende , wist ik terftond , dat  der amazoonen» dat dit een bloote uit vrouwen bettaande Natie . ? aanduidt. Doch ik hield my verbaasd en zeide: een volk alleen uit vrouwen betraande , boe is dat " mogelyk I De Indiaan verzekerde my hierop dat " het indedaad zo was , en voegde 'er by, dat zy buitengemeen oorlogzuchtig waren, en , in plaat" fe dat andere vrouwen wol fpinnen , hielden zy " zich alleen met trompetten en andere wapenen op. !, Eens jaars vergunden zy de mannen haar te bezoe„ ken , en deeze waren van de Natie der Vocheari , " die 'in haare nabuurfchap woonden. Zo ras zy " zich zwanger bevonden, befchonken zy de mannen „ met wapenen , en zonden ze weder weg. By de „ verlosfing bragten zy de manlyke kinderen om , en „ de dochters voedden zy op om haare Natie voort„ teplanten." Deeze vertelling hoorde de Heer cilii ook van meerder Indiaanen, en allen kwamen daarin overeen, dat de woonplaats der Amazoonen juist in die Landftreek te vinden was, waarheen de Wilden, welker berichten condamins heeft opgeteekend, dezelven plaatften. Men ziet dus, dat ook deeze gefchiedenis der hedendaagfche Amazoonen op zeggen berust : intusfchen zyn toch ook de getuigenisfen van zo veele Natiën , die gedeeltelyk met elkander in geen verband ftaan, en echter in de hoofdzaak overeenkomen, niet geheel en al te verwerpen , en de gantfche zaak zal zo lang onbeflist blyven, tot dat een reiziger de woonplaats der Amazoonen zelf gaat bezoeken. Tt3 HIS-  654 HISTORISCHE ANECDOTE. Gfeduurende de beroerten in Engeland onder de regeering van karel den I, begaf zich zekere boerendochter naar Londen, om aldaar een dienst te zoeken ; doch hierin niet kunnende flaagen, was zy verplicht eenig ander werk by de hand te neemen, en wel het draagen van vaten en tonnen in een brouwery , welke arbeid aldaar gewoonelyk door vrouwen verricht wordt, die. men tuhwomen noemt. De Brouwer ontdekte in haar, ondanks haare laage afkomst, zeer veel ordentelykheid , gepaard met een gunftig voorkomen, het geen hem deed befluiten haar in zyn huis als dienstmaagd te neemen, en zelfs in vervolg van tyd , te trouwen. Hy kwam kort hierop te fierven, en liet haar in het bezit van een aanzienlyk vermogen. De brouwery echter was in merkelyk verval geraakt, en aan den nagelaten boedel vry wat te red. den; waartoe men de jonge Weduwe den Heere hyde, als een wel bedreven Rechtsgeleerde, aanprees. hyde (naderhand de beroemde graaf van clarendon ,) kreeg behagen zo wel in de bevallige Weduwe, als in haar aanzienlyke goederen, en begaf zich met haar in den echt; waaruit alleen déne dochter voortkwam, die naderhand de echtgenoote wierd van jacob ben Ilden en moeder van haria en anna, beide Koninginnen van Engeland. IV. AL-  IV. ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK. Tt 4   REDEN VOERING OVER HET BEVALLIGE. Eerjle Afdeeling, Het is te verwonderen dat, daar de Wysbegeerte in het verloop der eeuwen , van trap tot trap, zulke onbegrypelyke vorderingen in alle takken van Weetenfchappen gemaakt heeft, en zulk een helder licht over alle onderwerpen, die *t menfchelyk vernuft bezig houden, heeft verfpreid, zy tot nu toe geen volledig en duidelyk denkbeeld heeft opgegeeven van 'c waare Schoon, daar de grootfte Wysgeeren van aloude en laatere tyden dit onderwerp hebben behandeld, zonder dat uit hunne verfchillende ftelfels en bewyzen eene vaste en onbetwistbaare bepaaling is op te maaken van het geen men Schoon noemr. Is 'er een wezenlyk Schoon? Waarin beftaat het? zyn vraagen die nog onbeflist zyn. En daar deeze zeggen: daar is een wezenlyk Schoon, 't welk bfftaat in de naauwkeurige en evenredige overéénkomst van alle de deelen tot het geheel, beweeren anderen dat het Schoon niet dan betrekkelyk is, en afhangt van onze denkbeelden, van onze gevoelens , onze neigingen, onzen byzonderen fmaak; van de gewoonte en de vooröordeelen van el. ken Landüart; welke laatfte ftelling nog in onze dagen h beweerd, hoewel de redeneeringen vóór het beftaan Tt 5 van Hl  Ó58 B.EDENV0ERING OVER van 't Schoon en vóór deszelfs kenmerken, die voor het tegenftelde gevoelen wel kunnen opweegen. Myn oogmeik is niet dat onderwerp, 't welk zo menige geleerde en vernuftige pen bezig heeft gehouden, en door het verfchil - zelf groot nut aan de Kunften en Weetenfchappen heeft toegebragt , tot eene (toffe voor myne Verhandeling te gebruiken. Het zou in my vermetelheid weezen te waanen , dat myne redeneeringen meer licht over die (tof zouden verfpreL den, dan door zo veele groote Mannen is gefchied j en myne achting voor de beleezenheid myner Toehoorderen verbied my het naarfchryven van hunne Werken, waarmede ik die geheel uur zou moeten befteeden. Het Schoon hebbe een wezenlyk en kenlyk beftaan, of zy de vrucht van onze verbeelding, zeker is het dat wy fomtyds getroffen worden door voorwerpen , die onze oogen tot zich trekken of ons eene innerlyke aandoening van genoegen en verwondering veröorzaaken; voorwerpen, die wy daardoor als fchoon befchouwen, en die, daarna aan de denkbeelden die wy ons van 't Schoone vormen, getoetst zynde, bevonden worden daaraan te voldoen. Zyn zy fchoon omdat zy ons behaagen? Of behaagen zy ons omdat zy fchoon zyn? Het Jaatfre fchynt my wel het aanneemlykfte, omdat zy het zyn die de aandoening van goedkeuring in ons te weeg gebragt hebben , vóórdat wy onderzocht hadden of zy die goedkeuring waardig zyn. Doch all' wat fchoon is, of, zo men wil, door ons fchoon geacht word, veroorzaakt die zelfde aandoeningen niet, maar die van eerbied of verwondering: de verIcheidenheid in de voortbrengfelen der Natuur bewyst dit. De Schoonheid ontbeert fomtyds eene Gezeliinne, wier bezit haar tot de volmaaktheid verheft, en wier  UET BEVALLIGE. Ö59 wier ontbeering haar echter het kenteeken van fchoonheid niet kan doen verliezen ; eene eigenfchap die haar altoos kan doen behaagen ; eene Gezellinne , die, daar zy gemist word, haare plaats kan bekleeden en dikwils haar gemis vergoeden. Deeze eigenfchap noemt men Bevalligheid, en zal het onderwerp wee. zen myner Verhandeling. Wat is Bevalligheid? Iets dat behaagt, dat ons inneemt, zonder dat wy 'er reden van kunnen geeven. De Natuur heeft fehoonheden: wat zeg ik? alles in de Natuur is fchoon: alles verdient met de eeibiedigfte aandacht befchouwd te worden. De hemelhoog© ysbergen, altoos met fneeuw bedekt, en de nederftortende watervallen zyn grootfche vertooningen, wier fchoonheid het oog der Aanfchouweren verrukt en zyn hart aandoet; maar niet met dat gevoel, 't welk bevalligheid in hem verwekt als hy een zachtruisfchende kronkelende beek door de ftille weiden ziet loopen en *t graazend Vee zyne volle uyers den Melker aanbieden. De Winter , die 't water in cryftal verandert, en 't bladerloos geboomte een fchitterend wol bekleedfel geeft, is een fchildery uitmuntend in fchoonheid; maar zyn blinkend wit heeft de bevalligheid niet der lieve Lente, die boomen en veld met aangenaam groen fiert, en de ontluikende veelkleurige bloemen op haaren fteel doet praaien. Daar is dus een groot onderfcheid tusfchen de fchoone en de bevallige Natuur, hoewel deeze twee benaamingen dikwils als van ééne beteekenis gebruikt worden. Zy heeft een fchoon, dat het kenmerk van verhevenheid bezit, en verwondering verwekt; een fchoon, dat iets akeligs in zich heeft, en eerbiedige verbaasdheid te weeg brengt; een fciioon, dat de orjbeprypelykfte werktuigkunde ten toon  66o REDENVOERING OVER. toon fpreid, en de gretigfte oplettendheid tot zich trekt; een fchoon, dat de voorbode (trekt van gezegende gevolgen, 't welk dankbaarheid inboezemt. Maar alle deeze verfcheidenheid, die wy in nog meer vakken zouden kunnen verdeden , is niet gepaard met dat zeker iets, dat, als door eene aantrekkende kracht, de algemeene goedkeuring wegdraagt; te weeten, 't Bevallige. De beoordeeling over 't Schoon, zo wel als de uitwerking die het op 't oog en 't hart doet, hangt af van de verfchillende caraclers en geneigdheden der menfchen. Wat de een met verrukking befchouwt, zal de ander zonder de minfte gewaarwording van aandoening voorby gaan , en een derde zal 'er niets in vinden dat een' zweem van fchoonheid heeft. In veele voorwerpen is het fchoon niet dan door beoefende kunde te ontdekken; maar voorwerpen in welke 't Schoon en 't Bevallige veréénd zyn , verkrygen ligt de algemeene goedkeuring : zy behaagen aan kundigen en onkundigen; en die uitwerking word meer door 't bevallige dan door 't fchoone dier voorwerpen veröorzaakr. Men mag dan (lellen dat 'er meer naauwkeurighdd vereischt word om 't Schoon te ontdekken , dan om 't Bevallige gewaar te worden. Hiervan is de reden dat het fchoon zich al veel tot de éénheid bepaald, het beftaat meerendeels in een enkel voorwerp, dat aan de denkbeelden, die wy ons van 't waare Schoon vormen, voldoet, zonder dat de partyen, die het verzeilen, daarby in aanmerking komen, hoewel zy 'er wezenlyk veel toe doen : maar het Bevallige beftaat meer in de welvoeglykheid van het geheele faamenftel, in 't aangenaame dat zy voor 't befpiegelend oog vertoonen, 't welk daardoor veel ligter en rasfer word ge-  HET BEVALLIGE. 66l getroffen, dan door het fchoon van een enkel ge Veelte van dat geheel. Het Schoon in de Natuur vertoont zich en trekt onze opmerkzaamheid tot zich, maar is •de goedkeu, ing en 't behaagen aan de werking van ons oordeel verfchuldigd: het Bevallige bied zichzelve aan, en verkrygt onze goedkeuring by overrompeling: het'behaagt ons door aantreklykheden, die ons inneemen eer wy het waare fchoon der voorwerpen onderzoeken of ontdekken. Het Bevallige is dan niet alleen het geen behaagt , maar 't geen behaagt met aantreklykheid, 't geen ons wegfleept , en , hoewel 't zelf het waare fchoon nier. is , het waare fchoon tot de volmaaktheid brengt en een onweérftaanbaar vermogen byzet. Dit leeren ons de Dichters der Oudheid, als zy de Godin der Schoonheid altoos van de Bevalligheden verzeld te voorfchyn doen komen. De fchoonheid mishaagt nooit, maar zy kan ontbloot weezen van die geheime aantreklykheid , die ons noopt haar met oplettendheid te befchouwen ; die ons aanlokt en een zacht gevoel van genoegen in de ziel te weeg brengt. Dit brengt ons vanzei ven over van de befchouwing der Natuur in 't algemeen tot die van *t fchoonfte gewrocht der Schepping , de Mensch : en zouden wy , van 't Schoon en 't Bevallige fpreekende, den voorrang niet geeven aan die lieve wezens , aan welke de naam van fchoone Kunne is toegeëigend ? Zy zyn immers de leevende fchilderyen van fchoonheid en bevalligheid , de voorwerpen , onze opmerking altoos waardig, de modellen by uitneemendheid gefchikt yoor de befpiegelingen , die my thans bezig houden. Vergeefc het my , ö.Schoonen! die door de regelmaatigheid van uwe wezens trekken en de fraaiheid van uwen  (fiz HEDENVOERING OVER uwen leest op de Griekfche Venus fchynt afgegoten te weezen , zo ik u het uitfluitend recht op behaagen durve betwisten en hetzelve mede toekenne aan uwe Gezellinnen, die , in veel grooter getal, minder fchoon maar 't bevallige bezitten. Wy hebben oogen , maar wy hebben ook een hart. Zyt gy met fchoonheid en met bevalligheid begaafd, zy u de kroon gefchonken : maar mist gy de laatfte deezer hoedanigheden , vergenoegt u dan met onze verwonderende befchouwing en erkenning van uwe fchoonheid als fieraaden der fchepping ; en ftaat ons toe met TibullüS te zeggen : „ Ieder zegt dat Lesbia fchoon is : ik ,, oordeel anders van haar. Zy is welgemaakt; zy heeft fraaije wezenstrekken ; zy is blank : maar 't is een ftandbeeld, 't welk aan de oogen kan behaa- gen , maar het hart niet raakt." Dan het is niet genoeg dus in 't algemeen over 't bevallige in de Kunne te fpreeken : 't is billyk, hoe» wel het zich niet op eene regelmaatige wyze laat befchryven , eenige van deszelfs kenteekenen op te geeven. Zo wel als de fchoonheid is de bevalligheid een gefchenk der Natuur , en die dezelve niet bezit, zal vergeefs trachten door kunst die te verkrygen. Daar is, en niet dan al te veel , eene gemaakte bevallig, heid , waardoor de vrouwen , die naar den roem van fchoonheid dingen , trachten te behaagen , 't geen haar ook dikwils by 't eerfte voorkomen gelukt, maar op den duur geen' ftand kan houden, wyl bevalligheid ea gemaaktheid geen gemeenfchap met eikanderen kunnen hebben,en Natuur, by de minfte tegenkanting of onachtzaamheid, het masker laat afvallen en zich vertoont zo als zy is. Ry de Oudheid wierden eerst de drie Bevalligheden ver-  HET BEVALLIGS. 663 verbeeld met een dun gaas omkleed, 't welk , loshangende, naar den wil der winden wierd bewogen; en, naderhand, geheel naakt , om te toonen dat zy geen' opfchik noodig hebben maar door haare eigen bekoorlykheden behaagen. Dit verdichtfel leert ons dat het bevallige in de Natuur zyn' oorfprong heeft. Eén gelukkige trek , door haar ftift op 't aangezicht gegraveerd, kan de zachtheid, de aangenaame glimlagch en de vriendelykheid voonbrengen, en door 't bevallige het gemis der fchoonheid ruim vergoeden, 't Bevallige is altoos met zachtheid gepaard, heeft altoos een' zweem van vrolykheid, van onbedwongenheid , van eenvoudigheid. Een ernftig gelaat, een grootsch opflag van 't oog, waarïu of kleinachting of laatdunkendheid doorftraalt, is niet gefchikt voor het bevallige: gramfchap en nyd wisfchen alle zyne trekken uit: een bevallige fpyt, een bevallige trotsheid zyn woorden zonder zin. Indien men echter het bevallige alleen aan de wezenstrekken wilde bepaalen, zou men de fchoone Kunne te kort doen. Zy heeft meer wapenen; wat zeg ik, wapenen? All' wat naar kryg gelykt behoort niet tot het bevallige , dat niet dan zachtheid, dan minzaamheid ademt. Zy heeft meer middelen om zich beminnelyk te maaken. Haare houding, ftem, fpraak, manieren, gebaarden, kunnen ieder in 't byzonder een vermogen bezitten, dat ons aandoet; en zo die begaafdheden met eikanderen gepaard zyn en onderling overéénftemmen , worden wy daardoor overmeesterd, en het voorwerp, 't welk die bezit en 'er een goed gebruik van weet te maaken, fleept onze goedkeuring weg, in wat betrekking wy ook met hetzelve mogen ftaan. Men verbeelde zich niet dat ik door die aandoe-  ÜÖ4- redenvoering over doening, die goedkeuring , die overmeestering , dat geen alléén verftaa , 't welk wy liefde, minnedrift noemen , en ik dus, op 't fpoor van ovidius , de fchoone Kunne hierin lesfen wilde geeven, en 't mannelyk gedacht de kenmerken leeren onderfcheiden van de voorwerpen die hunne liefde waardig zyn. Neen; fchoon deeze natuurlyke neiging ons ingefchapen zy, zyn wy vatbaar voor andere gevoelens, wier voldoe, ning ons niet minder genoegen verfchaft; voor andere gewaarwordingen, die het leven met aangenaamheden en onaangenaamheden doorweeven, en die in ons, zo wel als de minnedrift, door voorwerpen buiten ons te weeg gebragt wordende, ons niet onverfchillig behooren te laaten in 't onderzoek van 't geen ons behaagt of afkeer verwekt. De minnedrift, zal zy welgeregeld weezen , en aan *S oogmerk, tot het welk zy ons is ingefchapen, voldoen , behoort zich tot dén voorwerp te bepaalen. Gelukkig hy, die zulk een voorwerp verkozen hebben» de, door overéénkomst van gevoelens in 't zelve die zelfde neiging heeft weeten te ontfteeken , en zyn wenfchen ziet voldaan 1 Doch , ook dan , zal, zo fchoonheid alleen hem heeft getroffen, die eerfte dryfveer zyner begeerte allengs haare kracht verliezen, ten zy andere begaafdheden die op den duur verfterken, en de verflaauwing dier zinnelyke aandoening vergoeden. Zyn nu die begaafdheden met bevalligheid ge. paard; is deeze het middel, door 't welk zy zich vertoonen en werkzaam zyn , dan geeven zy 't bly vooruitzicht op een beftendig genoegen, 't welk de minnedrift alleen niet vermogend is uit te werken. Maar is, buiten de Min, de Vriendfchap ook niet gefchikt om geuoeglyke dagen , als met goude en zyde  het bevallige. ^ zyde doorweeven, te doen flyten? Die uitvloeijing van een gevoelig hart kan daarin niet befloten blyven, maar zoekt altoos een doortogt; en dat hart ontbeert iets, zo lang die neiging zich aan geen voorwerpen, die dezelve beantwoorden, heeft bepaald. Hoe bekwaam is Bevalligheid om deeze ontbeering te vervullen; om dien band van vriendfchap te bereiden, efi om dien door zachte en onverbreeklyke knoopen vast te hechten 1 Bevalligheid weert alle verkoeling tusfchen Vrienden en Vriendinnen: zy is de voedfter van 't vertrouwen, en zy weet door minzaamheid de gebreken te ontdekken, te bedekken en te verbeteren. Ziet haar verder in de algemeene faamenleeving, waar zulke naauwe betrekkingen geen plaats hebben : is zy de zeilfteen niet der gezelligheid? Worden wy, wanneer wy iets bevalligs in iemand ontdekken, niet ttangenoopt om dat voorwerp van naby te kennen? En in hoe veele gelegenheden baart ons die verkeering het zoetst genoegen! Maar dewyl het Bevallige zo veel vermogen op ons heeft, moet dit ons dan niet aanfpooren tot omzichtigheid, om niet door het uiterlyke misleid te worden, en misfchien dat genoegen daarna te moeten boeten? Zekerlyk ja, indien het voorwerp dat ons behaagt met ons in eene naauwe betrekking ftaat of kan komen, of zo men kan vermoeden dat 'er eenig bepaald oogmerk is om ons in te neemen. Doch dit weet een oplettend oog wel te onderfcheiden: Veinzery is geen vriendin der Bevalligheid: List kan zich niet lang in haar gelaat verbergen; en zo vooringenomenheid ons niet geheel verblind, is het waare van 1 valfche wel te onderkennen. Doch waartoe zou die omzichtigheid ons dienen in de faamenleeving , in den ommegang met *esc h. l ett. III. D. Vv per.  $66 hedenvoering over perfoonen op welken wy geene byzondere betrekking hebben? Tot niets, dan om onszelven een genoegen te ontzeggen dat wy anders zouden fmaaken, en om het zoet van 't leven, zonder noodzaaklykheid , met alsfem te mengen. Zulk een wantrouwen doet hem, die het voed, geene eer aan, en kan doen vermoeden dat hy achterdochtig is van aart, of dat hy niet gaarne fchitterende, 't zy natuurlyke of verkregene begaafdheden, die misfchien de zyne overtreffen, wil erkennen. > , De Vrouwen hebben nog een middel om haare bevalligheid ten toon te fpreiden en te vermeerderen , doch waarvan zy, over 't algemeen, dat gebruik niet weeten te maaken, of liever niet willen maaken, dat haar 't voordeeligfte zou weezen. Ik meen de wyze van kleeding en voorai va.i toeftel van 't hoofd, dat aanzieulykst deel van 't ligchaam, 't welk het eerst alle oogen tot zich trekt, en welks eerfte befchouwing ons oordeel over den geheelen perfoon bepaalt. Maar door een ingeworteld vooroordeel, dat naar geene redeneering luistert, zyn kleeding en kapfel aan de willekeurige grilligheden der Mode onderworpen : en de Mode, welke ik (de Schoone Kunne neeme 't my niet kwalyk) als de verbitterdfte Vyandinne der Natuur aanmerk, werkt zeer zeldzaam ten voordeele der Bevalligheid, die haar' fchoonften luister aan de Natuur is verfchuldigd. Geen fchaduw van teekening , van evenredigheid, van harmonie is in de meeste der dage. lykfche afwisfeling en vernieuwing van tooifels te ontdekken ; en dan nog, zo eene nieuwe uitvinding ééne Vrouw wel ftaat, omdat toevallig die harmonie tusfchen het fieraad en haare wezenstrekken of haaren leest is getroffen, moeten alle Vrouwen op de zelfde wy.  HET BEVALLIGE. 66? wyze, op den zelfden maat gekleed of gekapt weezen, fchoon de zichtbaarfte en grootfte tegenftrydigheid daaruit voortfpruit. ó Voorwerpen van onze achting, van onze vriendfchap, van onze liefde! wy misgunnen u geen fieraaden, geen verfcheidenheid van kleeding waarin gy genoegen fchept : maar laat uw oordeel, dat in andere zaaken zo veel blyken van juistheid geeft, uwen fmaak regelen en uwe keuze bepaalen tot het geen de bevalligheid van uwe wezenstrekken, van uwen leest niet kan benadeelen; en dan zullen we u dank weeten voor uwe bezorgdheid om u met alle uwe begaafdheden op 't beminnelykfte aan ons oog te ver» toonen. Over het bevallige in de Vrouwelyke Kunne fpreekende, heb ik geen gewag gemaakt van jaaren; en het behaagen veel aan 'c bevallige toefchryvende, zou men daaruit kunnen opmaaken dat ik dat voorrecht bepaal aan dien frisfchen lentetyd des levens, in welken de fterkfte aandoeningen dér driften plaats hebben. Het zy verre dat dit myne meening zy. Indien Schoonheid het onderwerp Ware van' myne Verhandeling, zou deeze bepaaling gegrond zyn; want Schoonheid, of 't geen wy met dien naam beftempelen, is van geen' beftendigen duur, maar vermindert langzaamerhand en verliest eindelyk al 't verrukkelyke dat ons oog bekoorde en door dien weg ons hart innam. Veel uitgeftrekter en duurzaamer is 't vermogen van 't Bevallige; en, gelyk het beftaan kan zonder 't behulp der Schoonheid, behoud het ook zyn' invloed als deeze den haaren reeds heeft verloren. Schoonheid werkt krachtig, maar ons oog aan haare befchouwing gewoon wordende, vermindert allengs haar indrukfel, en de verandering , die de niets ontziende Tyd in Vv 2 haa«  66l REDENVOERING OVER haare fraaije wezenstrekken doet befpeuren, wischt het uit. Bevalligheid, niet alleen ons oog, maar ook onze ziel bekoorende, en, indien ik het zo mag uitdrukken, als een faamgefteld werk'uig over verfcheiden fchyven werkende, en gelegenheid hebbende zich m alle verfchillende omftandigheid te vertoonen, behoud haare waarde, fchoon de fheile loop des Tyds op haar gelaat is te leezen. Dan waar is het afbeelfel der Bevalligheid kennelyker te vinden dan in de Kinderen, die, zo lang hunne kinderlyke jaaren niet voorby zyn, alleen de wetten der Natuur volgen, en, nog door geene zorgen geplaagd , de gulle eenvoudigheid dier goede Moeder op hunne lagchende wezentjes vertoonen? Bevalligheid komt hen te baat in 't vorderen en verkrygen van hunne behoeften, 't Bevallige is 't kenmerk hunner liefkoozeryen. Gelukkig zo hunne Ouders in hen dien natuurlyken trek tot gulhartige uitdrukking hunner aandoe, ningen aankweeken, en, door eene verkeerde behandeling, "hen geene aanleiding geeven om die te ontveinzen; 't geen terftond in hen 't Bevallige benadeelt. Het bevallig voorkomen der Kinderen is in onze dagen veel bevoordeeld door de losfe en eenvoudige kleeding, die thans plaats heeft, daar te vooren hierin eene ftyfheid heerschte , die de wanffaltigfte vertooning maakte. Wat ware het te wenfchen dat zy, de Meisjes vooral, zo vroeg niet aan de tiranny der Mode wierden onderworpen! Tot hiertoe zou myne Verhandeling eer gefchikt fchynen om in eene Vergadering van Vrouwen voorgeleezen te worden dan in een Genootfchap , in 't welk Mannen , dis Kunften en Weetenfchappen beminnen, zich op eene verftandige wyze vermaaken. Maar.  HET BEVALLIGE. 66-> Maar , fchoon wy in onze byéénkomften het gezelfchap dier fieraaden van 't menfchelyk Gedacht niet genieten, is 't ons echter geoorloofd van haar en als tot baar te fpreeken. Wy hebben 'er al te naauwe betrekking op, dan dat wy haar in deeze uuren niet alleen uit ons byzyn, maar zelfs uit onze gedachten zouden verbannen; en zy hebben te veel invloed op ons geheel beftaan , om haare begaafdheden den verdienden lof niet toe te zwaaijen , en haare gebreken niet te leeren kennen, om dus haar en ons eigen aut en genoegen , zo veel mogelyk is , te bevorderen. Maar komt de fchoone Kunne een uitfluitend voorrecht toe op 't Bevallige, en heeft het Mannelyk Geflacht daarop geene aanfpraak ? Wie dit zou willen beweeren, kent het Eevallige niet in alle zyne byzonderheden. Hy verwart Schoonheid en Bevalligheid met eikanderen, en hierdoor zweeft hem geftadig het beeld van eene Venus voor de oogen; en hy vergeet dat 'er ook Apolloos zyn. Neen, Mannen! ftaat den prys der Bevalligheid niet af aan de Vrouwen: gy moogt 'er ook naar dingen. Laat haar zelve het oordeel vellen: zy weeten een' bevallig van een' onbevallig Man wel te onderfcheiden; en niet zelden zullen zy hem boven een' fchoon Man in haare genegenheid de voorkeur geeven. Die voorkeur verdient hy ook. Een fchoon en tevens bevallig Man word door geene Vrouw met onverfchillige oogen aangezien, zo weinig als wy ons kunnen weerhouden hulde te doen aan een voorwerp , in 't welk wy die begaafdheden veréénd ontdekken: doch de fchoonheid op zichzelve heeft in ons Geflacht die waardy niet, die wy haar toekennen in de Vrouwelyke Kunne. Die dezelve by uitneemendheid bezit, zy den Hemel dankbaar voor dat geVv 3 fchenk,  570' RED ENVOERINO OVER fchenk, maar ftelle daaiïn geen verdiende, noch wórde trotsch op dat voorrecht , dewyl 'er by ons andere begaafdheden vereischt worden, om de achting onzer Medemenfchen te verkrygen, en de aangenaamheden des levens te genieten. Bevalligheid is eene dier begaafdheden, in wier be* zit wy ons mogen verheugen, wanneer ze ons door Natuur in onze wezenstrekken, in onze dem, fpraak en onbedwongen leest is gefchonken. Zy is voor ons van eene groote waardy; en dit zal ik nader bewyzen, wanneer ik over 't Bevallige met betrekking tot de Runden en Weetenfchappen zal handelen , 't geen voornaamlyk tot myn' voorgenomen taak behoort en my ruimen voorraad zal verfchaffen tot eene tweede Verhandeling, waarvan deeze flechts als eene inleiding moet aangemerkt worden. Voorönderdeld, by voorraad , dat ik u van haare waardy en van haar nut heb overtuigd , en laat ons op dien grond onze redeneering vervolgen. Het zou dwaasheid zyn te beweeren, dat wy niet, zo wel als de Vrouwen , aan onze Medemenfchen trachten te behaagen. Goedkeuring kittelt onze eigenliefde, en in dat gevoel is niets berispelyks. Onder den dekmantel van ten toon gefpreide nedrigheid fchuilt het byna altoos , en die 'er het minst vatbaar voor wil fchynen , koestert het meerendeeJs het derkfte. Ik ga verder, en beweer dat, verre dat deeze trek om behaaglyk te weezen een gebrek zy, dit veeleer een pligt is, wiens betrachting wy aan de Maatfchappy zyn verfchuldigd. Hy, wien het onverfchillig is of hy aan zyne Medemenfchen behaage of mlshaage, toont een Egoïsmus , een, voldrekt denkbeeld van zyne' eigene hooge waarde te bezitten, 't welk, door de  HET BEVALLIGE. de minachting , die 'er het gevolg van is, de Maatfchappv beledigt. Geboren tot de faamenleeving, moeten wy als leden derzelve , alles toebrengen wat in ons vermogen is, om het aangenaame der faamenleevin* te bevorderen; en door ons behaaglyk te maaken vermeerderen wy het genoegen onzer Medemenfchen, zo als wy, by wedervergelding, ons genoegen fcheppen in de verkeering met menfchen die ons behaagen. Is iemand dan door de Natuur met een bevallig gelaat befchonken, bezit hy eene aangenaame en buigzaame ftem een'welgemaakten leest,eene onbedwongen houding; in één woord, heeft hy dat inneemende dat beter gevoeld dan befchreven kan worden, is hy een bevallig Man, en zal behaagen zonder dar hy er itóft 0p Toelegde. Maar indien hy, uit zelf bewustneii van L voordeel oer Natuur, de Natuur door küftst nog Wil verbeteren, zal ieder ftap, dien hy vbörülÉ doet in de kunst van zich bevallig te vertoonen, hem m >t waare bevallige drie fchreden te rug zetten. Dan word alles gemaaktheid: en ik weet niets dat minder voegt aan een' Man. Ik weet wel dat men my kan tegenwerpen da. de gemaaktheid, die wy in 't gelaat, in de houding en manieren van fommige Mannen, en altoos met tegen. l,befPeuren, een gebrek is, * welk en van de Natuur is medegedeeld,' en dat het dierhalve" met in Z vermogen is dat gebrek af te leggen Dit ontken ik volftrekt. Natuur beftryd nooit zichzelve: het eenvoudige, het waare is haar kenmerk. De opkttendfte Gelaatkundige zal geeu' fchyn van gemaaktheid m de Kinderen, zelfs tot eenige jaaren opgewasfehen, onrdekken, 't Is dan geen natuurlyk, maar een verkregen gebrek; de vrucht van eene dwaaze opvoeding, van Yv 4 eene  <*7a Rïdenvoering over eene te vroeg ingeprente zucht om de oogen tot zich te trekken, en zyne begaafdheden op de voordeeligfte wyze te vertoonen. Gemaaktheid fpruit uit een te hoog gevoel van onszelven ; en de oplettendheid , die wy ui acht willen neemen om daaraan te voldoen , word eene gewoonte, die ons onze begaafdheden niet bloot, niet zo als zy wezenlyk zyn, doet vertoonen, maar altoos met een' fluijer omgord, die, in plaats van haar fieraad by te zeiten, tegen onze verwachting, al haar fchoon ontluistert. Men befchuldige dan hiermede} de Natuur niet. De gebreken, die wy mede ter waereld brengen, zyn zeer moeilyk, en dikwils onmooglyk te verwinnen; maar een aangenomen gebrek, zo als de gemaaktheid is, kan door zelfsbefpiegeling en redenee. ring, hoe ingeworteld het ook geworden zy, door we. zens, die met verftand en oordeel begaafd zyn, overwonnen worden. Men gelieve verders in 't oog te houden dat ik van de gemaaktheid fpreek, alléén met betrekking tot het Bevallige. Zy is geene ondeugd; en men vind lieden, die *er niet vry van zyn, en echter beminnelyke begaafdheden en uitmuntende caraóters bezitten. Maar dewyl *t Bevallige zyn' oorfprong heeft in de Natuur, en het getal der geenen die met die gift zyn t>egunftigd, veel kleiner is dan dat van de zulken die 'er van zyn verdoken , wat blyft 'er dan over aan de laatften om dat gemis, zo veel mooglyk, te vergoeden ? Wanneer een Redenaar eene deugd beminlyk, eene on» deugd haatelyk, eene begaafdheid pryzenswaardig, een gebrek verachtelyk affchildert, gebruikt hy altoos de fterkfte , de kennelykfte trekken, en veréént alles in één punt om *t fchildery te treffender te maaken : echter zyn die deugden,ondeugden , begaafdheden en gebreken niet in den zelfden graad te vinden in alle Menfchen die ze  HET BEVALLIGE. 6*75 ze bezitten. Zo is *t ook met het Bevallige. By uitneemendheid is het niet zeer algemeen in één Mensch te vinden; maar, de zulken alléén uitgezonderd, die van hunne geboorte af, of door ongelukkige toeval, len , daarvan geheel ontbloot zyn , heeft ieder ech. ter iets dat bevallig is , of de plaats van 't Bevallige kan bekleeden : en dit ontdekt zich vanzelven in de faamenleeving. Het is ons geoorloofd , het is onze pligt daarvan een nuttig gebruik te maaken. En , daar trotsheid , haat , nyd , gramfchap , verachting en ftuursheid, niet alleen het zoet der faamenleeving verbannen, maar zelfs de trekken van ons gelaat misvormen , moeten wy zorgvuldig die driften te keer gaan als onverzoenly ke vyandinnen der Bevalligheid , die 't zoet der faamenleeving veraangenaamt. Wil men deeze handelwyze aanmerken als 't Bevallige door kunst te willen verkrygen , ik heb 'er niets tegen : 't is dan een nutte kunst , en hoe wenschlyk ware het dat ieder op die wyze Natuur door kunst trachtte te evenaaren 1 Dit geeft my gelegenheid tot eene laatfte aanmerking. Ik heb tot nu toe van 't Bevallige gefproken als van eene uiterlyke begaafdheid , alsof dezelve alléén tot het ligchaam behoorde , zonder dat de vermogens der ziel daarby in aanmerking komen. Zekerlyk treft ons het Bevallige 't eerst door onze zinnelyke gewaarwordingen , en dit voorönderftelt dat het ook uiterlyke hoedanigheden zyn , die ons het Bevallige doen opmerken ; maar dit bewyst niet dat het zich daaraan - alléén bepaale en dat het de medewerking der zielvermogens alszins kan ontbeeren. Dit zou men veelëer van het Schoon kunnen zeggen, zo als ik het heb befchreven, wanneer het niet Vv 5 met  6/4 REDENVOERING OVER HÈT BEVALLIGE. jnet het Bevallige is gepaard ; maar de Bevalligheid , êen veel algemeener en beftendiger gebied voerende dan de Schoonheid, en invloed hebbende op alle dè verfchillende omftandigheden die de verkeering met Onze Medemenfchen te weeg brengt, kan niet beftaan zonder de medewerking onzer zielvermogens :' en hierover zal ik breerler moeten uitweiden wanneer ik over het Bevallige in Kunlten en Weetenlctiappen zal handelen. Hoe bekoorlyk ons eenig vo.irwerp ook moge voorkomen , hoe ras nok het oog die ge* waarwording aan de ziel moge overbrengen , zal dat eerfte indrukfel in de ziel allengs flaauwer worden , indien het enkel door 't zintuig van 't gezicht is ver* öorzaakt, indien 't niet levendig gehouden word .ioor de onderfteuning dier vermogens, die haar eigen zyn, en wier Item in haar de overtuiging te weeg brengt ; ik meen Verftand eii Oordeel. Met wat gaaven de Mensch ook van de Natuur bevoorrecht zy , zy zyn hem van weinig nut indien Veritand en Oordeel hem in 't gebruik derzelven niet bellieren, 't Bevallige is van deezen regel niet uitgefloten , maar veeiger is 'er zyne waardy op 't naauwst aan verbonden. H. J. R. D E  «75 WEGWYZERS, EEN VERTELSEL. fef Hoogduitsch van ludwich giïEKE.) I. Door het gebied van den grooten en wyzen Koning Jehalaël trokken jaarlyks veele vreemdelingen , om naar een land te reizen, 't welk het land der Gelukzaligheid genoemd wierd. Men zeide , dat het aan geenen kant van eenen grooten berg lag , die zich in een zeer wyd verfchiet zo hoog verhief, dat het voor geen menfchelyk gezicht te beöogen was , en om dit land te bereiken moest men door digte en ontoeganglyke bosfchen trekken , welker einde aan geen mensch" bekend was, en die overal van diepe moerasfen doorfoeden waren. 'Er was wel nog niemand uit dit land te rug gekomen , doch de meeste menfchen waren echter overtuigd van deszelfs beftaan; want zeiden zy, wie zou het verblyf der gelukzaligheid verlaaten; als hy het eens bereikt had ? Ja, fommigen geloofden zelfs by ffcille heldere zomernachten de blyde zangen van deszelfs bewooners te hooren , en de welriekende geuren inteademen , die de morgenwind hen toewaaide , wanneer hy van de cederen des hoogen bergs af* ftroomde. Ten opzichte van den weg waren de denkwyzen zeer verfchillende: fommigen geloofden, men moest zich  676 DE WEGWYZERS. zich op zyn reis niet kwellen met angftvallige zorgen, maar met vreugde den weg bewandelen, waarop men zich bevond, en de bloemen, die op deszelfs paden groeiden, afplukken, zonder zich daardoor van den weg te laaten afbrengen. Gy behoort den moed niet optegeeven , zeiden zy, als gy in duistere daalen en akelige bosfchen komt. Ook deeze hebben eenen uitgang. Helpt ieder dwaalenden vriendelyk te recht, en reikt ieder , die u om hulp vraagt , uwe hand. In plaats dat dit u van uw doel zou afleiden , zult gy 'er hierdoor integendeel deste fpoediger toe geraaken. Doch 'er was een geheel gedacht van Wegwyzers, die byzondere vrybrieven hadden om dit beroep te dryven. Wy wyzen, zeiden zy , ieder den weg -naar het land van het geluk, en gaan 'er zelfs heen; doch ons beroep is zeer gewigtig , en daar wy alleen op onzen weg moeten denken en ons tevens het geleide van anderen is aanbevolen, zo kunnen wy noch voor kost noch voor reisk lederen zorgen. Daarom is het billyk , dat de geenen die met ons reizen, ons van beiden voorzien , want daarvoor geeven wy hen ook de zoere hoop tot gezellinne, dat zy in hun doel niet misfen zullen, Deeze ehch der gevolmach¬ tigde Wegwyzers wierd toegedaan , omdat men ze billyk vond , en dus wierd het eindelyk een volkomen recht, waarop zy fterk ftonden en waarvan zy zich nooit lieten afbrengen. Zy hielden ilegts éénen weg dien zy volgden , en die hen recht uit in het gezochte land brengen moesr. Wanneer men hen vraagde, vanwaar zy wisten, dat dit de eenige weg was , en dat hy 'er recht op roeliep ? zo zeiden zy : wy hebben den weg van onze Wderen geleerd , die hem ons gewezen , en *er ons een  DE WEGWYZERS» $77 eeli kaart van getekend hebben, die wy by ons dragen , en waarnaar wy ons richten moeten : gy moogt deeze kaart wel zien , en kunt ze zelfs wel krygeri , want 'er zyn veele afdrukken van gemaakt, doch zonder onze hulp kunt gy 'er niet mede te recht raaken, wanc wy verftaan alleen de teekenen en lynen. Daarom hebt gy dezelve juist niet noodig , want wy gaan toch aan uw hoofd vooraan , en wyzen met onzen krommen ftaf den weg dien gy gaan moet. Zo bleef het lang. Doch de gevolmagtigde Wegwyzers wierden onder zich Zeiven oneens wegens de beteekenis van hunne kaart , waarop toch alles aankwam. Die met den krommen ftaf hielden een grooten zy-weg voor den besten en volgden hem. Doch anderen verwierpen den krommen ftaf, en baanden zich een nieuwen weg, die in den beginne zeer fmal was , docli vervolgens breeder wierd , en van welken nog veele kleine voetftappen zich afzonderden. In den grond weeken zy allen niet zeer verre van eikanderen af, en bleeven tamelyk digt aan de oude hoofdftraat; doch ieder party beweerde dat haar weg volgens de kaart de beste was , en hierdoor wierden zy zo zeer tegen eikanderen in het harnas gejaagd, dat zy eikanderen doodlyk haatten. De party van den kromftaf was de talrykfte en machtigfte; daarom beflooten zy, zich tot den wyzen en grooten Koning Jehalaêl te wenden , gingen heen, en wierpen zich voor den voet van zynen troon en fmeekten: dat hy hunne mededingers wilde beveelen , dat zy zich niet meer bemoeijen zouden om lieden den weg te wyzen volgens een kaart , die zy zelf niet verftonden; ook ware het wegens het algemeene  678 »E WEGWYZ-ERy. meene welzyn zeer goed , dat men een ieder met geweld dwong zich niet van de rechte fokken den weg te laaten wyzen , want deezen zouden nooit in het gezochte land des Geluks komen, maar moesten met alle hunne aanhangers verboren gaan. Doch de groote Wyze antwoordde: het is onrecht vaardig iemand te dwingen dat hy deezen en niet gee" nen weg gaan zal. Laat een ieder de vryheid om zyn" geluk op zodanige wyze te zoeken als hy best denkt om hetzelve te verkrygen. Myn hand zal dien alleen ftraffen , die een ander op zynen weg hinderlyk is en hem in zyne rust ftoort. De Rechtvaardigheid, Menschlievendheid en Wysheid groeven deeze hemelfche uitfpraak in den diamanten Obelisk, die men de zuil der eeuwigheid noemt. 09 few ..! tó^hvm 7,Ut .' ........ De oneenigheid onder de Wegwyzers gin- nog fteeds haaren gang , doch veelen onder hen wierden het reeds moede, e« dachten 'er in 't geheel niet meer om. 'Er kunnen wel meerdere wegen naar het land gaan , zeiden zy , en mogelyk kan men op ieder derzeiven 'er wel komen. Laat ons niemand dwingen onzen weg te gaan , maar die geenen , welke ons' navolgen, broederlyk beminnen en hen leeren elkan. deren den weg naar vermogen gemakkelyk en aan*e." naam te maaken. Wy zelf kunnen in de uitlegging van onze kaart dwaalen ; doch indien onze wil flegts goed is , en wy niet dan eerlyke oogmerken hebben om ieder op onze wyze den besten weg uittevinden * zo zullen wy nooit geheel dwaalen. Gefield ook dat onze weg, dien wy voor den besten houden, niet regt.  DE WEC-WYZERS. 6"~9 regtftreeks daar heen leide , of ons allen was het verborgen doel van onze reize , waartoe zy beftemd js en waar zy eindigen zal, niet bekend ; dan waren wy toch ten minften niet onwaardig, het begeerde land intetrekken ; en deeze zoete gedachte moet ieder van ons wegens het einde zyner reize gerust Hellen , dat het alles wel zal uitvallen. Zo zeiden zy , en handelden ook naar hunne woorden, zo dat veele menfchen hen navolgden. Men beminde en eerde ze deste meer-, hoe befcheidener zy waren. Ook waren de reizigers die hen navolgden , niet meer zo angstig bekommerd over den weg, maar bewandelden hem met vreugde, en wanneer zy al in duistere dalen en vreesfelyke boslchen kwamen, zö hielden zy echter hunnen moed op door de vertroostende hoop van nu toch eerlang het gezochte land te zullen bereiken. , Dan veele wandelaars waren door de oude gefchillen geheel in de war geraakt, en dachten dat de Wegwyzers alle te famen den weg niet wisten , daar zy niet loochenen kosten van wegens veele dingen geheel onzeker te zyn en wegens andere niets te weeten. Wrat willen zy toch met hun oude kaart uitvoeren ? fchreeuwden zy luidkeels , en plaatften zich op een heuvel, opdat hun gefchreeuw van des te meer reizenden mogt gehoord worden. Wie weet, of het nog wel de rechte kaart is , of vanwaar zyze hebben ? Het is belachlyk zich langer daarna te willen fchikken. Wie fchrander is, vind zyn weg zelf, want daarom heeft hy oogen om te zien. Wy hebben in 't geheel geen Wegwyzers meer nodig, want ons eigen natuurlyk verftand leert ons wat wy te doen hebben. Zy zyn onnutte medelede ri van  6BO DE W E G W Y ZE R s. van ons gezelfchap, die ieder zelfdenker misfen kan ; en leven flegte van zwakhoofdige reizigers. Laat ons daarom dat geene zelf behouden, wat wy hen tot on. derhoud op reize geeven moeten. Anderen dachten, men moest maar in 't geheel niet meer aan dat land denken, waarheen men gaan wilde, want 'er was mogelyk zelfs in 't geheel zulk een land niet, en fchoon het 'er ook al ware, zou men 'er toch wel komen, op welken weg het ook ware , en hoe men denzelven ook ginge. Daarover ontftond eene groote verflagenheid onder de arme reizigers. Veelen raakten in een zwaarmoedige diepzinnigheid , zodat zy met niets te troosten waren , en twyfelmoedig de zoete hoop opgaven van ooit een gelukkige uitkomst hunner reize te zien. Op alles hadden zy een mistrouwen , en bevlytigden zich te vergeefs door nadenken en voortgezette onderzoekingen uit den doolhof der onzekerheid en kwellende twyfelzucht te geraaken. Anderen gingen gedachteloos hunnen weg, of vergaaten geheel en al dat zy reizi. gers waren. Toen kwam het tot de ooren des grooten Konings , en hy riep den luidden fchreeuwer voor zich, en zeide i gy berispt, en mogelyk in eenige dukken met recht, de Wegwyzers , en verwyt hen dat zy gefamenlyk den weg niet weeten en hunne kaart volsch zy. Doch weet gy een zekerder of beter weg, dien allen vinden en met gerustheid en zekerheid bewandelen mogen ? die ook den reiziger niet zonder troost laat, wanneer hy aan dat gedeelte zyner reize komt, dat hem niet bevallen kan , waar de gewoonlyke vermaaken der reize hem begeeven , en zyne voormaalige geleiders hem verhaten, wanneer hy alleen den fmallen weg tot  DE WEGWYZERS. tot de duistere daalen en ysfelyke bosfchen moet intreden. 6 ! Wanneet gy 'er eenen kent , zo bewyst my en hen de gunst, dat gy ze ons toont en van wegens eene zo gïwigtige zaak gerust itelt. Doch de luide fchreeuwers wisten geen weg aantewyzen , en verdomden voor den grooten Koning. Toen wierd zelfs de Wyze toornig. 'Wee u gy booswichten ! riep hy uit ; gy maakt geen bedenking om zo veelen wegens hunnen weg onzeker en twyfel. achtig te maaken. Gy zoekt ons zelfs van de zoete en gerusiftellende hoop te berooven , van ooit het land der gelukzaligheid , waarheen hart en gevoel een ieder doen wenfchen , te bereiken > of maakt ons wys dat *er zelfs in 't geheel zulk een land niet zy* En echter weet gy de arme lieden geen beteren weg , geen troost, geen vergoeding voor alle verlooren hoop te geeven. 6 , Wykt van my, dat myne oogen u niet weder zien , en de lucht niet door uwe vergiftige reden verpest worde ! Zo fprak hy , en liet een traan vallen over zyn arm ongelukkig volk , dat zyne handen naar hem uitftrekte. En de Gerechtigheid, Menfchenliefde en Wysheid groeven deeze hemelfche uitfpraak niet in den diamanten Obelisk , die men de zuil der eeuwigheid noemt; maar fchreven ze aan haar eigen Godlyk voorhoofd, het volk prentte ze in zyn hart, en ieder vader liet ze zynen zoon na als een erfdeel der wysheid, menfchenliefde en gerechtigheid van den grotf. ten Jehalaël. en wy een evenzo onbepaald vertrouwen genieten; wiens omgang ons by onze geneugten, bezigheden en rampen even lief en zo noodzaakïyk is , als hem de onze by dergelyke omftandigheden : millioenen van Menfchen fterven, zonder zulk eenen Vriend gezien te hebben; en veel duizenden zyn geheel gelukkig, zonder het bezit daar van. Algemeen bemind te zyn, in wyduitgeftrekte verfciadtenisfen ftaan, is aan den anderen kant ook alleen het  OVER DE VRIENDSCHAP. 6S3 het lot van weinigen. Alles by elkander, omgang met de Wereld , de genegenheid van het gros der menfchen, en de naauwfte Vriendfchap met éénen, heeft men misfchien nooit of ten minften zeer zelden in één en denzelfden perfoon verëenigd gevonden. Zelfs de Epoques der groote gezelligheid en van naauwe Vriendfchap zyn onderfcheiden. De laatfte vindt men meer in een vroeger tydbeftek der burgerlyke gezelfchappen , toen de verkeering met de menfchen weiniger, bezwaarlyker en niet zo algemeen was;toen de onderfcbeidene fekfen afgezonderd waren, men minder tydverdryf uitgevonden had, en het reizen niet zo algemeen was. Verder vindt men dezelve in onveilige tyden, wanneer elk voor zyne eigene zekerheid moet zorge draagen, en het gemeenfchaplyk gevaar dus den band der Vriendfchap vaster toeknoopt. By den verderen voortgang van de Staatkunde der Volken, en van de befchaafdheid der Menfchen in het algemeen , wanneer de openbaare veiligheid wel gegrond is, en door den rykdom de weelde is ingevoerd geworden , laat de arbeid aan eenige klasfen , en de verftrooijing aan anderen niet toe, om zulke naauwe verbindtenisfen aan te gaan, en de befcherming der wetten maakt dezelve onnodig ter perfoonlyke verdeediging. Bovendien zyn ook even de zodanigen, die deeze algemeene toegenegenheid zoeken en verkrygen, het minst gefchikt voor de Vriendfchap in den voorigen zin. Voor eerst verhindert even die wuftheid, waar in zy leeven, welke zy beminnen en zoeken, hen, om zich met den een of den ander zo naauw te verbinden. Zy gevoelen de behoefte daar van des te minder, vermits hunne tyd met vermaaken is opgevuld. Hunne NeiXx s gin»  684 «s v e r de vriendschap gingen , welke onder zo veele voorwerpen verdeeld zyrt, kunnen nooit tot zulk een derke hartstocht jegens iemand aangroeien. Aan den anderen kant zal de dweeper in de Vriendfchap even zo algemeen bemind in gezelfchappen zyn. Voor een hart , bekwaam voor diepe indrukfelen, zyn menfchen van den gewoonen (tempel niet genoegzaam; dit merken zy, en vergelden het hen met onverfchilligheid en weerzin. Ongelukkig hy, die fterker bemind wil zyn, dan Menfchen beminnen kunnen. liet zy het gevoeligheid van het hart , of hoogmoed zy, welke de grond daar van is, altyd zal deeze begeerte naar het hoogde Ideaal van Vriendfchap hem ontevreden maaken met de Vrienden, die hy bezit, en op her laatst, hoe groot zyne verdienden ook mo^en zyn, dezelven van hem verwyderen. Was dat uw noodlot niet, arme verblinde rousseaü ; en was het niet veel eer het biiitenfpoorige van uwe eisfehen, dan de onregtvaardigheid der Menfchen, welke uw ongeluk cn uwe klagten jegens hen veroorzaakte? Daar behooren byzondere omdandigheden toe, daar moet eene zeer (terke behoefte zyn; om twee menfchen zo naauw met eikanderen te verbinden. Uit aanhoudende Oorlogen of fiurgerlyke twisten ontdaat zulk eene noodzaaklykhcid. Vandaar de Vrienden uit de eerde Helden, en uit den iaateren Riddertyd, die met eikanderen leefden, vogten en (tierven. In gerustere tyden kan eene vertrouwde duurzaame vriendfchap alleen by zeer volmaakte menfchen plaats vinden. Vooreerst: ilechts de zulken kunnen voor elkanderen genoegzaam zyn; — door den ryken voorraad , welken hunne zielen van voordellingen, en hunne harten van aandoeningen hebben. Ten tweeden: flechts  van den luchtbol» 6I9 dus Cos IIKL». SZx* =xi4. i M prop .vb. ofCosZïKL. SZx =1. l/f IBprop^Hi S Zx &dusCos4'IKL 31-3333 V/ | endew.S^IKL*h3= R*-»GosZIK-L» 3=prop.ib. &Cos l 1 KL'rraS Zx*'hewezen is bZikL^^~ï — iS'ix» Slaan wy nu op de 5 prop van 't 7 boek der Meetkunde van den Heere steenstra , dan hebben wy , de Radius altyd = 1 Hellende SZx = SZ6o°xCos.ZlKL-^SZIRLxè SZx maar Cos.ZIKLr=-==gevonden. V * dus SZx = 'sü!-.x Sx -iSZIKL. V i of orÜ^--i>SZx = SZIKL Vi ^ en4r-=-iY£A(~r- 1 ) + SZX = I T en S Z x ——. Wanneer men dit uitwerkt, zal men den hoek x geRr a W  62o Proeve ter bestiering lyk omtrent 420 vinden, en dus is de hoek IKL ten naasten by gelyk 180. Dan dewyl wy den tegenftand van den bol zelve niet in rekening gebragt hebben , zal dit eenige verandering in den hoek te weeg brengen , dewelke echter , indien het zeil niet te klein is , zonder merkelyken misdag kan verwaarloosd worden; en dus zal, dewyl de Cofinus van 1S0 ruim driemaal zo groot als de Sinus is, de voortgaande fnelheid van den bol, in eene horifontale lyn gemeten , omtrent een derde der opklimming of daling zyn; en daar men nu den bol gemakkelyk met eene fnelheid van -tx\ voet per fecunde kan doen ryzen, zal men aan denzelven een horifontale fnelheid van 2^ voet per fecunde, dat is de helft van die eenes voetgangers geven kunnen; doch wy hebben den hoek ILB willekeurig 6o° gefield, indien we deze 450 of 52° genomen hadden, zouden wy mogelyk wel eenige grootere uitkomst voor den hoek IKL en dus rasfer horifonralen voortgang bekomen hebben. Tot hier toe befchouwden wy de lucht als in rust, en daar dit in de natuur zo niet is, en de Luchtbol, gelyk het Schip met het flroomend water, met de luchtftroom mede gevoerd word, en de wind in de meeste gevallen eene grootere fnelheid als a£ voet per fecunde heeft , blykt ras hoe weinig beteekenend dit famenftel is, om tegen den wind intezeilen ; dan echter willen wy hetzelve niet geheelyk nutteloos befchouwen, daar het een middel aan de hand geeft, om zich by gematigde winden, merkelyk van den cours te verwyderen , en dus tot veele einden den luchtbol beter gefchikt maken zou , als daar is : tot het overzetten van posten by tyden van ysgang; het uitzetten uit en het invoeren in belegerde fteden ; terwyl bovendien hm  van de grondlegging deezer republiek. 629 blycle morgen voor Europa doorbreekt , werpt eene bevruchtende draal in dit gunffig gewest, en de vrye burger ontvangt met vreugd het licht , dat voor de treurende gebukte ilaaven was verborgen.Een vrolyke losheid, die zo gaarne de vryheid en overvloed verzelt, fpoort hem aan het gezag van verjaarde meeniugen te beproeven, en een fchandelyk keten te verbreken. De yzeren roede van het Despotismus hangt over zyn hoofd , een willekeurig geweld dreigt de grondzuilen van zyn geluk omver te rukken ; >Je handhaaver zyner wetten wordt zyn dwingeland. Even eenvoudig in zyne Staatkunde als in zyne zeden, durft hy het waa* gen zich op een verouderd verdrag te beroepen , en den Heer van beide Indien tot het recht der Natuur te verwyzen. Een naam bellist het lot der zaaken. Men noemde te Madrid oproer , wat in Brusfel flegts een wettige handelwyze heette: de bezwaaren van Brabant vorderden eenen fchranderen Pcaatsman als middelaar; FiLiPs de tweede zond hen een beul, en het feiu des Oorlogs was gegeven. Een dwingelandy zonder voorbeeld grypt leven en eigendom aan. De wanhoopige Burger, wien de keuze tusfchen een tweevoudigen dood gelaten wordt, kiest den edelfien op het ilag» veld. Een welvaarend volk bemint in zynen overvloed den vreede , doch het wordt oorlogzuchtig , als het arm wordt. Dan houdt het op voor eeti leven te vreeT zen, waaraan alles ontbreeken moet, waarom het wenfchelyk was. De woede des oproers grypt de verafgelegenfte Provinciën aan; Koophandel en Neering liggen ftil; men ziet geen fchepen meer in de havens; de Kunftenaar verlaat zyn werkplaats , de Landman het verwoeste veld. Duizenden vluchten naar verre landen , duizend offers vallen op het moordfeha- vot,  63O INLEIDENDE SCHETS TOT DE GESCHIEDENIS vot , en nieuwe duizenden dringen zich derwaards ; want Godlyk moet eene leere zyn , waarvoor men zo blymoedig fterven kan. Nog ontbreekt de laatfte voltooijende hand; de verlichte onderneemende geest, die dit groote ogenblik wist waarteneemen , en de geboorte van het geval tot het plan der wysheid opkweekte. Willem, de Zwyger, wydt zich, als een tweede Brutus , aan de groote belangen der Vryheid. Boven de bloodhartige eigenbaat verheven, kondigt hy den troon de ftraffe aan van gefchonde plichten , ontkleedt zich grootmoedig van zyn Vorstlyk aanwezen , daalt tot eene vrywillige armoede neder , en is niets meer dan een burger der waereld. De rechtvaardigheid der zaak wordt gewaagd aan den wyffelenden kans des oorlogs ; doch faamgeraapte huurlingen en een vreedzaam landvolk zyn niet beftaanbaar tegen den vreesfelyken aandrang eener geoefende krygsmacht. Tweemaal voert hy zyn moedeloos leger tegen de dwingelanden aan , tweemaal verhaten zy hem, doch zyn moed begeeft hem niet. filips de tweede zendt hem zo veele verfterkiugen toe, als zyne wreede hebzucht bedehars maakte. Vluchtelingen , die het Vaderland uitwierp , zoeken een nieuw Vaderland op de Zee , en verzadiging van hunne wraak en honger op de fchepen hunner Vyanden. Nu worden Zeehelden uit Roovers gebooren , uit rooffchepen wordt een Zeemacht gevormd, en een Republiek fteigt uit het moeras te voorfchyn. Zeven Provinciën rukken te gelyk haare banden los; bier door groeit een nieuwe jeugdige Staat , machtig door eendracht, door zyne rivieren en wanhoop. Een plegtige uitfpraak des volks ontzet den dwingeland van zyn troon, en de Spaanfche naam verdwynt uit alle wetten. Nu is  OVSR DE VRIENDSCHAP. 685 flechts deezen hebben den trap van vastigheid en beftendigheid in hun Karafter , welke altyd nodig is , wanneer men by één voorwerp, het zy een zaak of een perfoon , met zyne opmerkzaamheid en toegenegenheid lang zal aanhouden. Ten derden: flechts deezen ontdekken, wanneer zy vertrouwd met eikanderen worden, zo veele fouten niet aan eikanderen, dat de trek van de eerfte toegenegenheid daar door verlooren gaat : alléén deezen hebben zo veel kennis van de menschlyke Natuur en derzelver eigenlyke gebreeken, dat hen de ontdekkingen , welken zy allengs deswegen by hunnen vriend maaken, niet treffen, of veel meer deezen alleen maaken geene ontdekkingen: zy zagen vooruit , het geen zy indedaad vinden ; hunne eerfte liefde was niet buitenfpoorig en hunne genegenheid kan dus onveranderd blyven. Om zulk eenen kring van vrienden te hebben, gelyk cicero dezelven befchryft , is alleen nodig, dat men niemand fchade doe of lastig valle; maar eenigen van nut kan zyn, of eenige? gelykheid met hen hebbe. Maar ook onder deeze vrienden in den ruimen zin van het woord, vindt men verfcheidenheid en fchakeeringen, welken te keren kennen niet onnut is , wanneer men met den loop der wereld bekend wil worden. Men vindt perfoonen , die men inzonderheid opzoekt , wanneer men gewigtige belangen heeft aan te vertrouwen , wanneer men door bekommering gedrukt wordt, met één woord, by gelegenheden, welken, zo het fchynt, eene beproefde vriendfchap voorönderderftellen ; en die men evenwel ten tyde van rust en vergenoegen verzuimt en vergeet; die men dan beXx 3 vt&m  6S5 OVER DE VRIENDSCHAP neden de vrienden ftelt, welke men minder hoogacht; met die men weiniger omgaat. Het fchynt, dat deeze perfoonen Hechts gefchikt zyn, om in de treurige en ernftige, maar niet in de vergenoegde dagen van hunne evenmenfehen deel te neemen. Anderen bezitten de hoogachting en de liefde der Menfchen in zo verre, dat zy rekenen kunnen op mede'yden, wanneer het hen kvvalyk gaat, op byfland, wanneer zy denzelven nodig hebben, en die altyd als zeer goede menfchen te boek ftaan, en evenwel, zo larg hen geen kwaad of onheil ontmoet, in vergeetelheiJ en afgezonderd leeven. Aan hunne lotgevallen neemt men deel, aan hunne perfoonen weinig. Dit komt gedeeltelyk vandaar , omdat in groote en ryke Staaten, wat het verband tot den omgang betreft, gelykheid van vermoogen en rang boven alles gaat. Alle andere verbindtenisfen, welken onder de menfchen plaats vinden mogen , moeten beneden deezen, die zo zeer in de oogen vallen, ftaan. Hierby komt , dat een zeker foort van vastheid van karacter, voor eenige menfchen, wanneer zy 'er ook toe gefchikt zyn, Hechts tot de Feestkleederen behoort. Voor hunne daaglykfche dragt willen zy iets hebben, dat ligter en gemaklyker is. Zy zoeken daarom Hechts dan gezette en nadenkende Mannen op , wanneer zy door eenen gewigtigen arbeid, of door nood, uit het geweemel der beuzeliugen, waarin zy gewoonlyk leven, getrokken worden; dan fchynen hen de byzondere eigenfehappen van deezen vergeeten Man , op éénmaal, zo helder in de oogen, dat zy alle hunne tafelvrienden daar door eenen tydlang vergeeten. Maar wanneer de omftandigheid, welke hunnen geest eenigermaate infpande , hun ge- siaeê  over. de vriendschap. 687 moed wat ernstiger maakte , voorby is : zinken zy weêr terug: hunne weinig betekenende vrienden, zyn hen toch aan den disch en by het (pel weêr de aangenaamfte: en hun raadgeever, hun trooster fchynt thans een menfchenhaater, of is vergeeten. In de befchryving, welke cicero van de Vriendfchap geeft , is nog iets , dat ons zeer bevreemden moet. Onder de kentekenen van een' vriend reekent hy, dat hy zich over ons en het onze verwomhre. Verwondering en Vriendfchap i Deeze beide zaaken fchynen eikanderen eerder uit te fluiten. cicero neemt het woord Vriendfchap voor elke naauwere verbinding: en bewonderen heet by hem flechts zoo veel, als eenen anderen zekere voorregten inruimen; en dit is genoeg tot eene algemeene Vriendfchap. Elk mensch , wil cicero zeggen, moet, wanneer by gelukkig wil leeven, eenen kring om aïcta hebben, waarvan hy het middelpunt is. Lieden , waar by hy iets vermag , fchoon hy ook van de overige waereld niet gekend of veracht wordt. En dit kunnen ook die geenen verkrygen , die voor de Vriendfchap , welke haaren grond in de toegenegenheid van het hart heeft, geene genoegzaame ftolfe hebben. Het is wonderlyk , maar het is waar : dat een gemeen mensch onder zyns gelyken meer bewonderd, dan bemind kan worden. Tot het eerfte is flechts nodig, dat hy zich van de overige, door iets onderfcheide , het geen onweetendheid of hunne vooröordeelen op eenen hoogen prys ftellen : tot het laatfte zou gevorderd worden , dat hy bekwaam ware, om door den indruk, welken hy op hen maakt, over hunnen eigenbaat, nayver. en alle hunne hartstochten te  538 OVER DE VRIEND SCHAP, te triumfeeren. Een Ambagtsman , die onder zyne medegenooten, voor een goed politiek redenaar, voor een gellepen rechtsgeleerde kop doorgaat , wordt niet bemind : maar hy geniet toch eenige vrugten der liefde. Hy wordt overal vriendelyk behandeld; hy is welkom en aangenaam in hunne byéénkomsten ; hy kan ook wel op eenige dienden rekenen. Zelfs in de hoogere klasfen is liefde iets zeldzaams. Eene zekere hoogachting is het gevvoonlykst. Alle Asfembleën zouden ledig ftaan, wanneer flechts die geenen te zamen kwamen , die eikanderen beminnen. Maar dit houdt de Menfchen by elkander , dat de eene door zynen rykdom, de andere door zynen rang, de derde door zekeren invloed , de vierde door den roem van zyn verftand , de opmerkzaamheid der overigen in eenigen graad tot zich trekt. De tytels , welken een ieder medebrengt , worden in de eerfte plaats geacht : zyn perfoon komt eerst in de tweede , derde , en dikwyls in geheel geene aanmerking.    I. ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYS BEGEERTE ZEDEKUNDE. wïsbec. IIL D, Yy   ' DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN begeerte. — Zwakheid, gemis van leden en zit-tui gen is gemeenlyk van geen pyn verzeld ; het nadeel beftaat daarin , dat Wy ons daardoor van grooter genoegen en meer gemak verftoken vinden. liet geluk gezonde zinnen en leden te hebben , behoort echter meestal tot de ongekende, ongenotcne en ongewaardeerde goederen. De verminking of het verlies zelf is fmarteiyfc , dóch het leed vergaat na korten tyd, gelyk elk ander. De betiroclde wordt gerust, gewent zich aan zyn toeftand, en is, vermits hy zyn leed niet meer gevoelt, even gelukkig als te vooren. Zo zien wy daaglyks blinden, lammen, dooven, {lommen en kreupelen, even wél te vreden en vergenoegd als of zy hunne zinnen cn leden volkomen bezaten. Verminkt geborenen klaagen in 't geheel niet, althans zeer zeldzaam, zy hebben hun gebrek van der jeugd af gehad, cn kunnen 'er zich geen duidelyk denkbeeld van vormen. Wyders heelt men zelden een gemis dat niet door eene andere kracht vergoed wordt. Die zwakke oogen heeft, heelt een fcherp gehoor. Blinden kunnen ongemeen fyn voelen. Die gebrek aan fterkte heeft, is ligt, behendig cn fueL Ook is de vermindering van eene kracht , meest al de oorzaak der voortrefiykhcid van eene andere. — Daar boven, God heeft ons tegen deeze gebreken hulpmiddelen gefchonken. De gewoonte naamlyk , die ons allengs voor het leed gevoelloos maakt, en verftand. 't Laatfte fielt den lammen inftaat zich van krukken te bedienen , en die zyne beenen verliest, houten te gebruiken. 'Er zyn verfeheiden beroepen tot welken een verminkten in ftaat is , en men heeft zodanige perfoonen verwondcrlykc dingen zien verrichten. Armoede is op zyn best ontkennend kwaad, en dit, wordt  HET KWAAD , VOLGENS VILLAUMÉ VOOR.G. 7°* wordt flechts door vergelyking gevoelt. De Neger heelt ter naauwernood genoeg Maïs, de Groenlander "een ander voedfel dan den traanigen Zeehond, en -elf deeze ontbreekt hem dikwyls ; dan zulks baart hem angst noch zorge ; hy verteert intusfehen zyne klederen of vast met zyn gezin tot hy iets vist Deeze zvn voorzeker behoeftiger dan één eeni- • «e 'armen onder ons, cn evenwel klaagen zy niet, o-Ccn wonder, ze kennen geen beteren toeftand. De Europcaanfche armen daartegen, fchoon zy tienmaal meer bezitten dan de helfte des menfchelykeii «efiachts in alle vier de Waerelddeelen te faamen, ontevreden met genoegzaam voedfel en dekfel , klaagen zonder ophouden, ~~ om dat zy méér bezittende Natunrgenooten gêduuriglyk voor oögen hebben. -— Zo armoede een ongeluk ware, waren alle menfchen ongelukkig , naardien de allerrykfven zelf by andeen \hyd iets zal bemerken, dat hy zelf niet heeft en anderen moet ovcrlaaten. Armoede brengt daar beneyen veele voordeden aan. Men wordt werkzaam , vlytig en oplettend, men leert fpaarzaamheid en ver- krW door een en ander het noodige. — De maa- tigHeid tot welke de armoede verplicht, onderhoud de" gezondheid en bewaart voor veele ziekten, die dc overdaad en kunftige bereiding der fpyzen den Ryken doet overkomen. Armoede geeft kracht , beveiligt voor tydverveeling en de verderflykc uitfpattingen der lediggang. Terwyl de Ryken veele zorgen en plaageh te lyden heeft , en de Sagen der tegenfpoed hem veelvoud treffen kunnen, is de Armen daar voor bevryd , zyne geringe bezittingen heeft hy fteeds onder zyn oog, en dezelve worden door hunne geringe waarde genoegzaam beveiligd. Dan eene andere bron van  •0'Z DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN van ellende is, dat het niet voldoet vlytig te werken, men moet het werk zyner handen tegen eetwaaren kunnen verruilen. Overvloed van handwerk belemmert veelal den verkoop, doch hieromtrent is weder een hulpmiddel in het credit. En dc behoeften der geenen die buiten (laat zyn het noodige te bcwinnen, worden door de liefdaadigheid der mcervermogenden en fchikkiugen der Overheid meestal vervult. Dc toeftand van Weduwen en Weczen is ook zo ellendig niet als men zich doorgaands verbeeld. Wat de fmart van het verlies aangaat, deeze is in den beginne heftig , doch vermindert ras , cn is in korten tyd geheel over. Voor veele Vrouwen cn Kinderen is het verlies van Man en Vader daarbeneven een geluk, inzonderheid voor de laatften, die in het vaderlyk huis dikwyls verwend, en door kwalyk gepkatfte tocgeevendheid bedorven worden. En wat het levensonderhoud betreft, zo dit in de nalaatcnfchap des overledenen niet te vinden is, zal vlyt en arbeid, of menfchenliefde hetzelve verfchaffen. Onweetendheid cn gebrek aan Zielvermogens, kunnen onder het kwaad eigcnlyk niet gerekend worden Niemand klaagt 'er over, zelf hy niet die door alle menfchen beklaagd wordt, 't Is waar, deeze gebreken benoemen den mensch het genoegen om de waarheid te keren kennen, doch dit is een kwaad dat 'de ïyder niet voelt. En de weldaadige gevoelloosheid groeit aan, naarmate het kwaad toeneemt, hoe bepaaleer en onweetender de Mensch is , hoe meer hy zich verbeeld te weeten, en indedaad mist hy niets. Ook zyn weinig menfchen in de gelegenheid om groote zielsvermogens te gebruiken, en zo deeze werkloos moe-  HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME V00RG. 703 moeten blyven, zyn zy een bron van kwelling. — Het ecnigst zielvermogen over welks zwakheid wy klaaeen is het geheugen, en juist dit hangt het meest van' ons af. Nooit hoort men iemand over gebrek aan denkvermogen of oordeelkracht, over gemis van fchranderheid of vernuft klaagen , deswegen behoeft men dus geen vertroosting , cn het geheugen kunnen we door enkele oefening aanmerklyk verfterken. Krankheden zyn een waar cn fteliig kwaad, doch met de gezondheid vergeleken, zeer kort van duur. Ook vermindert de hartelyke dcelnecming en oppasfing van vrienden , nevens de tedere zorg der aan- hoorigen het lyden der kranken aanmerklyk. > Dan wy moeten hetzelve niet naar deszelfs voorkomen en ons gevoel , als wy enkel aanfehouwers zyn , bcöordeelcn. Wanneer wy ons in volkomen welftand voor een krankbed bevinden, jaagt de werkeloosheid des lyders, zyn onvermogen om aan eenig genoegen deel te neemen, het geduurig liggen, 't ongemaklyke en afzichtige ons fchrik aan. Onze krachten zouden dit werkloos bed, onze welgeftelde zinnen deeze duisterheid, deeze ftHheid en eenzaamheid, en dit gebrek aan genot niet kunnen verdraagen. —Doch de zieken is niet gezond, zyne roerfels ftaan ftil , zyne zintuigen zyn moede, alle zyne krachten zyn verflapt. Stilheid, rust en duisterheid zyn juist zyne behoeften. Dc weinige zwakke zinlyke indruk* fels die hy ontvangt, vorderen de gantfche hoeveelheid zyner vermogens. Daar by lydt hy op verre na zo veel niet als het den gezonden aanfehouwer toefchynt. Ja zelf van het fchriklykst by alle krankheden , ylen, flaauwten en ftuipen heeft dc Iyder geen bewustheid. De worftelingen met den Dood zyn  7^4 BE OORSPRONG EH BEDOÉLINGEN VAN zyn meede een ydel fchrikbeeld, waar van dc fterven- dcu zelf geen gewaarwording heeft. . 't fiewys is klaar, de zieken weder by gekomen zynde, weet zich van zyn ylen niets te herinneren, hy weet niets van het geen geduurende het woeden der kwaal heeft plaats gehad, noch van de pynlyke middelen die men hem heeft aangelegd. Ook zullen veelen by ondervinding weeten, dat flaauwte alle gevoel wechneemt. Nog fterker blykt het beweerde uit de bekende proeve wegens de echtheid der vallende ziekte. Die dezelve wezenlyk heeft, houdt het gloeiend yzer vast, zonder de hand te openen, hoewel zy verbrandt. De bedrieger daartegen, voelt de pyn cn verraad zichzelven. En zodanig is het met alle kwaaien en onheilen gelegen. Zy hebben voor daaraan ongewende oogen een fchrikbaarend omkleedfel , 'r welk haare waare gedaante verbergt. Wie daar voor, gelyk de hygeloovigen voor verfchyningen cn fpookfels , vreest deinst te rugge , by , daartegen , die moeds genoeg heeft, toctetreeden, cn de vreeswekkende gryns wech- teneemen, ziet, dat het yslyke, flechts om- hangfcl is. Men verwydeie van het bed des ftervenden, al het afzichtige dat de zinnen beledigt de angst der omftaaners cn derzelver gebaar, 't gejammer en handenwringen : wat blyft clan overig Een Mensch, die, als hy Godvruchtig gelceft heeft gereed ftaat zynen Geest der handen zyns Hemeifchen Vaders overtegecven, en 't tegenwoordig fevfcn met een beter te verwisfelen* Men fcbrikt en wordt verdooft , niet door het wsiare des tooneels, maar door de vreemde byvnegfels, . de gedragingen naamlyk , der gezonden. Zorgen, toom, vrees en droefenis, zyn buitenkyf druk-  HET KWAAD, VOLGENS VÏLLAÜME VOORG. 70$ Hrukkende fmarten, veel jammerlyker dan krankheid of armoede. Zy tasten de bron onzer gewaarwordingen en voorftellingcn zelve aan. Zy alleen zyn wezenlyk kwaad , omdat al het overige zonder dezelven geen fmart verwekt. Armoede, by voorbeeld, is niets, zo ras men daar over geen misnoegen gevoelt. Zonder vrceze, ftoort het gevaar onze rust niet, en een verlies dat wy niet betreuren , is geen kwaad. En juist deeze vrecslyke kwaaien zyn het , die het meest van ons afhangen. Rykdom cn Armoede zyn niet dcrwyze in onze magt , als de rust of onrust onzer ziele. Het behoud eens geliefden perfoons hangt van ons niet af, maar de droefenis over zyn verlies kunnen wy vermeerderen of maatigen. Wy hebben voorbeelden van mannen die treffende rampen met ftandvastigheid geleden hebben. De kracht der fmart hangt van onze geaarthcid en wyze van voor- ftelling af. De Dood kan men zo min als verwisfeling van le« venswyze of woonplaats, of verhuizing naar een ander land, op den lyst der onheilen brengen. De Christen, die, als hy dien naam verdient i, volgens de toezeggingen zyns Meesters een volgend leven tc gemoet ziet, en de Wysgeer die het hoopt, « kunnen den dood niet vreezen. Even min zy die ophouding van beftaan verwachten. Een toeftand waarin het met alle gewaarwording, denken en bewustheid gedaan is, kan geen fchrjk baaren. Niemand doch vreest eenen langen, vasten flaap. . ■t Kwaad verfchynt in zyne vreeslykfte gedaante, wanneer de veelheid van lyders het hart des aanfehouwers van alle zyden beftormt. 't Gezicht van een Verlaaten flagveld , van Hospitaalen en van de verWYSBEG. III. D. Zz woes-  70ö" DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN 2 woestingen door heerfchende ziekten en rest, door aardbcevingcn en overftroomingen aangericht, is aller* akeligst. Doch het fchrikwekkende des toncels is eeniglyk gelegen in de veelheid of liever in het byéénzyn der ongelukkiger]. - Elk op zich zeiven is niets dan een dooden, of Hervonden , of van bezittingen beroofden. En elk lyder gevoelt niet dan zyn eigen fmart, en fterft niet dan zyn eigen dood. Zelf gevoelt hy van het lyden en den dood van anderen zo min, als hy zich in hun gezelfchap bevindt, dan wanneer hy alleen is. Indedaad gebeurt 'er niet anders , dan wat altyd gefchied : in één uur fterveti duizenden, en in elk oogenblik zyn millioenen ellendigcn. 't Eenig onderfcheid is , dat dc ellendelingen zich thans by eikanderen bevinden, terwyl zy anders verre van een , en vcrltrooid zyn, en niet in ééns kunnen overzien worden. ■ En dit by één zyn, is niets wezenlyks. Zodanig fterven heeft ook veel verfchriklyker voorkomen dan het indedaad is. 't Sterven door het zwaard of de kogel , door het inltorten van een balk of muur, of door de pest , maakt gemeenlyk van dit leven een fpoedig einde, en moet voorzeker min linartelyk weezen, dan eenen langzaamen dood veroorzaakt door wecken of maanden aanhoudende koorts, colyk of pynlyke gezwellen. Daarboven brengen deeze treilende onheilen, gewigtige voordeden aan, gelyk wy nader gelegenheid zullen hebben te zien. Even -gelyk de geringde hoogte, hen die fteeds gewoon zyn op de vlakte te blyven, duizelig maakt, komt het kwaad in 't algemeen, ons aan rust verwend oog , veel grooter voor dan het indedaad is. Men kan .zich aau 't gevaar even als aan 't zien van  „ET KWAAD, V0LCENS VHXAUME VOORC ?OT Van hoogten gewennen. Nicttcgenfcande de vuurftroojnen die de Etna en de Fefrmus uitwerpen, en de aardbeevingen die zy yeroorzaaken, zyn deeze bereen met menfchen-woningen omringt. Catanea voormaals door de Lava overftroomd, is daarop herbouwd, cn 2o,coo Inwooners trotfeeren het gevaar eener nieuwe verwoesting. De Schipper naauwlyks ftorm en fchipbreuk ontkomen , en door een ftuk houts aari land geworpen , ftygt blygcestig in een ander vaartuig en bouwt Zee. De Bergwerker bat zich naar beneden zonder de inftorting te duchten. De Leidekker beklimt gerust den toren van welken zyn metgezel gisteren afviel. De Krygsman dringt in de vyandlyke geleders door , hoe veelen zyner makkers} ook fneuvelen. Men kan zich dus tot de gc- vaaren en onheilen gewennen. Zy kunnen dus zo fchriklyk niet weezen als wy ons dezelven verbeelden. Waren zy zodanig, de gewoonte zou niet heipen', vermits deeze zh min als eenig menfchelyk ver* mogen, de natuur der dingen kan veranderen. Dan zy is het die onzer opmerking eene andere richting geeft, 't Jammer is grootendeels enkel in onze wys van 'befchouwing, in onze zwakheid en verbeelding £dDus beweezen hebbende, I. Dat 'er zo veel kwaads niet is , als men zich gewoonlyk verbeeld ; en II. Dat men zich het kwaad dat indedaad plaats heeft, veel grooter voorftelt, dan het waarlyk is, — gaat onze Wysgeer voort om den oorfprong van het Kwaad optefpooren. Hy geeft ons vooraf een kort verflag van de Theörien die daaromtrent voorhanden en bekend zyn; te weeten: i. van het ftelfel van bovenmenfehtlyks kwaade Wezens, 2. van het Sjficma van Zz z  708 de oorsprong en bedof.lincen van eeibnits; (van welke beide Theörien wy in het begin deezer Verhandeling gewaagden;) en 3. van zekere nieuwe Theorie onder den Tytel : SSerfucbter SBewtó ma ber Sfh)tbn>enbier geen volftrekt goed, noch rolftrekt kwaad;—goed cn kwaad is niet anders da» de onderfcheidene werhng -rf mpasfng van dezelfde kracht ; terwyl de verordening en gewoonhke werking van elke kracht , altyd heilzaam 'is. Dit is zeer blykbaar. Vergitten onder het kwaade geraugfehikt, worden tot Geneesmiddelen gebruikt , en zy veroorzaaken flechts dan nadeel , wanneer men daarvan in te groote hoeveelheid gebruik maakt. Stellige Itraf is vcroorzaaking van finart en dus een kwaad, en evenwel kan zy, wél gewend, verbetering, dat is goed, voortbrengen DJ gebruikt elk dingen dk hy anderszins als kwaad aanmerkt, om goed te veroorzaaken. Onze Wysgeer betukt by herhaaling zyne verwondering, dat nictte.cnltaande dit alles niet dan daaglykfchc ondervinding f6 evenwel geheel ftrydige begrippen wegens het kwaadc'heerfchend zyn, en niemand tot nog deeze opmerkingen in een famenhangend geheel, tot een fttlfcl gebragt heeft. Zz 4 TI*  7** DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN II. De heilzaame krachten der Dieren veroorzaaken kwaad. De Os , liet Paard en de Hond zyn voortrefiyka gefchenken Gods. De ftoutheid , fnelheid en roofzucht van den Hond, de fterte en moed van het Paard en van den Os , (trekken den Mensch tot veel nuts. Maar juist deeze heilzaame hoedanigheden veroorzaaken veel ouheils. 't Paard werpt zynen beryder op den grond cn kwetst met zynen hoef, de Os met zyne hoorens en de onomkoopbaare trouwe van den Hond, is eik ander, dan zynen bezitter, gevaarlyk. Als het Paard voor den zwaar beladenen wagen ia vollen loop is, kan het niet daadiyk ophouden en vertreedt den ongelukkigen, die in "zynen weg , het niet fpoedig genoeg ontwyken kan. • Hoe fterkcr, magtiger en nuttiger de dieren zyn, hoe veel te meer fchade zy kunnen veroorzaaken. —, . \ Schoothoudtje zal geen kwaad, maar kan ook geen goed doen. 't Oude afgeleefde Paard zal niemand overryden , doch ook zo veel en zo fpoedig niet voorttrekken. III. De heilzaame krachten van den Mensch, zy» bronnen van kwaad. i. Lichaamsfierkte is een zeer begeerlyk goed: zy ftelt den mensch tot tallooze nuttige verrichtingen in ftaat, en verfchaft der gezondheid, vastheid en duur. Zy die zich met denken onledig houden behoeven haar, zal hunne ziel het uithouden. Voor de deugd is zy even zeer noodzaaklyk: een zwak geftel beneemt lust en moed, maakt mismoedig, verdrietig, vrees»  HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME V00RG. 713 vreesachtig , fchuw en kwalykneemend. Vastheid en fterkte maakt elk bedryf gemaklyker. Dan een fterk lichaam is zelden van een fyn maakfeU Dit is inzonderheid blykbaar by de fchoone Sexe. Een ranke leest, teêre handtjes cn fyne voetjes, zyn niet fterk. Zelden heeft eene fchoone Vrouw duurzaame gezondheid en noch zcldzaamer kracht om zelf iets van belang te doen , of den arbeid uit te houden. Een Hevige boerenmeid, die mylen ver gaat» aanmerklyke lasten torst , zich over het weder niet bekreunt, zelden ziek is en van fiaauwten noch duizelingen ondervinding heeft, — is van geen teder maakfel. Haare breede leest , dikke handen , ruüwe voeten , hard vel en verbrande kleur maaken haar onbevallig. Men zal aanmerken dat zulks van weinig belang is, en dit is ook indedaad zo, ondertusfchen wordt zulks evenwel als van veel belang aangemerkt , daar veele Dames , haare fchoonheid en bevalligheid , dikwyls ten kosten haarer gezondheid en krachten , trachten te behouden of te verfraaien. Een fterk Man is gewoonlyk ftyf cn niet lenig. De vezelen en deelen zyns lichaams zyn hard, dik en onbuigzaam. Dit veroorzaakt zyne fterkte , doch doet hem tevens veele voordeden misfen. — Die fterkte en vastheid welken in eenen Smit en Landbouwer vereischt worden, geeven hen een lomp voorkomen , maaken hunne beweegingen langzaam en hen onbekwaam tot verfcheiden nuttige bedryven die behendigheid vereisfehen. 't Schryven, by voorbeeld, is hen moeilyk om dat hunne vingers ftyf en zwaar zyn. Sterkte, wyders, maakt roekloos en le¬ vert gevaarlyke verzoekingen op , tot uitfpattingen, enmaatigheid en wanzedelykheid. Zwakheid , daarteZz 5 gen,  Ti4 Be oorsprong en bedoelingen van gen, maakt bevreest, maatig en voorzichtig. Vandaar,, dat vcifchcidcn zwakke perfoonen eenen hoogen ouderdom bereiken en menig vast man in zyn' jeugd fterft. Die vastheid van gcftel, welke ons voor veele onpaslykheden beveiligt, is oorzaak dat wy door ziekte aangetast, zo veel te fterker getroffen worden. Hoe vaster en fterker de deelen zyn, hoe zeldzaamcr zy befchadjgd worden , maar tevens hoe moeilykcr derzelver geneezing is , als zy beledigd zyn. Vandaar, dat een teder kind 't eene oogenbiik ongefteld en 't volgend weder gezond is , cn dat naarmaate zynen ouderdom toeneemt, gezond en ziek worden langzaamer en moeilykcr toegaat. Vandaar, dat de fchoone Scxe zich beroemt, meer dan wy te kunnen lyden. , Geen wonder , het riet beweegt op eiken ademtocht, terwyl de eik pal ftaat in den ftorm, doch de vastheid des laatflen , door de kracht des winds overwonnen, wordt de zwaarc boom met wortel en al omvergeworpen , daar het riet wel gebogen, maar niet uit den grond gerukt wordt. Daarbeneven, de lichaamsfterkte die den mensch in ftaat fielt, nuttigen arbeid te verrichten cn daarin te volharden, fielt hem tevens in ftaat fchadelyke onderneemingen tc waagen cn uittevocren, onrechtvaardigheden en geweklcnaary tc pleegen. Eindelyk de fterkte geeft eene ftoutheid, waaraan de mensch zelf vaak ten offer ver- ftrett. Dc gefchiedenis bericht, dat milo cencn eik willende fplytcn, de ftam door midden fcheurdc, doch met de banden vastgekncld bleef: zonder zyne fterkte ware hem dit ongeluk voorzeker niet over gekomen. " - 2. Vlugheid en behendigheid, zyn zeer heilzaame hoedanigheden en tot veele nuttige en aangenaame, ver-  HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 7*5 verrichtingen onontbeerlyk, doch zelden door fterkte verzeld , om dat deeze in dc hardheid en vastheid def deelen,'geene daartegen in derzelver weekheid en beweegbaarheid gegrond zyn. De behendigheid ftelt huw ten ^Itaat, zwaaren arbeid aanhoudend te verduuren. .Zy heeft 'veelen tot flechtigheden verleidt , en roekelooze verrichtingen voortgebragt, die meenig een het , leven heeft doen verliezen. En zo is het met elke kracht cn bekwaamheid. Hoe heilzaam zy zyn, zy kunnen verzoekingen opleveren , die den mensch tot 'dwaasheden verleiden en ten verderve brengen. ■ Weekheid en flapheid van deelen is in de jeugd noodzaaklyk om de vaten uittczettcn, voedfel te doen aannccmen , 't lichaam te doen groeien en 't zelve tot oefeningen gefchikt te.maaken. Zy ftelien der jeugd in ftaat", fchrvven, danicn, zingen, en 't behandelen van muikq-inftrumenteii te leeren. Dan tevens zyn zy de bron der zwakheden van de kindsheid, veroorzaaken ligtzinnighcid cn maaken ontvanglyk voor Hechte' indrukicis. Met de jaaren neemt de vastheid der deelen toe, en zulks veroorzaakt kracht, aanhoudendheid en geeft den mensch meer heerfchappy over zichzelven- ;Ban even gelyk zy «e kwaade indrukfels verzwakt , worden de goede daardoor mede van kracht beroofd. Een fflaa is zo ligt niet moeilyk als een kind, maar ook zo fpoedig niet bevredigd. De vastheid'der deelen verhindert den verderen wasdom, en maakt het aanlecren van verfeheiden verrichtingen by- kans ouJoenlyké — 3. Schoonheid maakt bemind en is eene voordeelige aanprvzing. Veelen echter heeft zy tot dwaasheden verleid , trouwloosheid , onrechtvaardig geweld , en .verfoeilyke. ondeugden doen pleegen ; menig braaf jon-  JlG. BK OORSPRONG EN T5ED0ELINGEN VAN jongeling is door het bevallig voorkomen eener onwaardige in onheil ter neder geworpen; en verfeheiden beklagenswaardige meisjes, hebben haar ongeluk, liaare fchandc, cn dikwyls laaghartige en fnoode bedryven haarer fchoonheid toetei'chryven. Meermaalen ■u-as fchoonheid de oorzaak der verwoesting van landen en der uitrooijing van geheele volken. De bron hu van alle deeze onheilen is, ■ het heilzaam vermogen der fchoonheid; dat vermogen 't welk batten beheerscht , 't geliefde voorwerp ter deugd kan vormen en zaligheden verfpreidt. Schoonheid verWekt liefde cn begeerte tot genot, noodzaaklyk tot inftandhouding des menschlyken gellachts en opent daardoor nieuwe bronnen van geneugten. Doch juist •dit —- liefde cn begeerte tot genot, heeft onberekenbaar veel onheils voortgebragt, door de onvermvdbaare ftrekking tot ongepaste voorwerpen. De fchoonheid ftrekt zelfs den dieren tot onheil. Onbehaaglyke dieren en afzichtigc infecten laat men vryheid of doodt hen fpoedig, maar fraaie en aangenaame beesten fluit men op; en de nuttigen overlaadt men met ■arbeid. De kraai laat men vliegen , maar de nachtegaal Wórdt in een kooi gezet. Dc fpin doodt men eensklaps, maar de fraaie vlinder wordt toewend doorftooken. De rot en muis worden fpoedig" gedoodt , doch het paard wordt gezadclt, of voor den wagen gefpannen. In 't algemeen, dc voorrechten der dieren ejrfi de oorzaak hunner flaverny, en van de vervolgzucht en mishandeling der menfchen. - 4. Grootheid van lichaam is veeltyds nuttig en van veel dienst, men kan, by voorbeeld, ver ryken, lpoedig voortkomen , over verfeheiden voorwerpen heen zien en groeven overftappen; doch zulks brengt tevens ook  HET kwaad, volgens villaume vogrc. ?i? teok veel hinders en onheils aan : een groot mensch, valt zwaarer cn gevaarlyker, kan zich zo gemaklyk niet bukken , noch door enge en laage openingen dringen. Kleinheid van geitalte daartegen , beveiligt in verfeheiden gevaaren, doch mist dc voordeden der. grootheid. 5. Uitgebreidheid van verftandelyke vermogens enkundigheden , fchranderheid van vinding , vlugheid van verbeelding en fterk geheugen, zyn ontwyfelbaar voortreflykc gefchenken des Hemels en veroorzaaken. onberekenbaar veel goeds , 't welk bepaalde verftandent niet verfchaffen kunnen. Laatstgcmelden fchaden dikwyls, met goedhartigheid. Dan tevens zyn deeze heerlykc hoedanigheden de bron van tallooze ellenden, veroorzaaken ondeugende ontwerpen , en ftcllen den mensch in ftaat dezelven ter uitvoer te brengen. Zy vormen afgerichte boosdoeners, verraaders, verleiders en bedriegers, en niets is gevaarlyker dan de fchranderheid van een ondeugend mensch. Men geeft haar, wel is waar, als dan dien naam niet, doch de bekwaamheid is daarom niet van eenen anderen aart , maar volmaakt dezelfde, met dit onderfcheid echter, dat zy nu op flechte voorwerpen gericht is. Villaume betuigt met dc meeste Zedenkundigen te verfchiüen, welke den mensch goede en kwade hoedanigheden toefchryven. Laatstgcmelden zyn, zyns oordeels, 't uitvvcrkfel, overmaat of verkeerde toepas- fmg van dc eerften. ■ Beperktheid van verftand heeft echter ook voordeden en verhoed veel kwaads. Domheid ftclt den mensch buiten ftaat, zyne ondeugende ontwerpen, (zo hy dezelven heeft) ter uitvoer te brengen. ■ Een doordringend oordeel is onderzoek graag, ontdekt daardoor nutte waarheden , doch ver»  *>lg de oorsprong en bedoelingen van ' vervalt ligtelyk tot twyfelaary en nieuwe dwaalingen.: Dit zal den dommen niet gebeuren : deeze verlaat zich op de overlevering en het gevoelen vaiv anderen , doch met nieuwe ontdekkingen zal hy den fchac der weetenfehappen en kunften niet verryken. Dé lust en moed van onderzoek heeft haaren bezittcren daarbeneven veeltyds ongelukkig gemaakt. Deeze zyn ver af van zo veel rust te genieten als de zodanigen die met algemeene kundigheden te vrede zynde, in de vastgeftelde gevoelens berusten , cn zich omtrent de kennis haarer zekerheid cn bewyzen niet bekreunen ; en hoe veelen cn groot zyn dc vervolgingen waar aan de hervormers van verouderde begrippen zyn blootgeftelt ! Men denke aan galil.-eus , die in de gevangenis geworpen wierdt , om dat hy leerde dar de Aarde om de Zon, cn niet deeze om de Aarde bewogen wordt; aan de verfmaading welke columbus ten Hove moest ondergaan ; enz. >— en al dit kwaade is het uitwerkfel van alleruitmuntendfte Zielsvermogens. Voeg hierby dat dé oefening des verdands alle andere krachten verzwakt : zelden toch génieten aanhoudende denkers eene frisfche gezondheid. Dc aanecnfchakeling van denkbeelden, waardoor ons het eene het andere te binnen brengt, is een zeer voortreflyk vermogen en een dierbaar gefchenk des Allen hoogden. Zonder dat zouden onze overige vermogens ons kittel baatcn, wy waren tot veele dingen, en voor de oefening der deugd onbekwaam. Doch dit vermogen brengt veel nadeels te Wïgt, verbindt waarheid en dvvaaling, en hindert ons, dezelven van elkanderen. aftczondcren ; 't brengt ons voormaalig leed, langgeledene misdappen van ons zeiven en beledigingen van anderen voor den geest, en is daardoor eene  BÉT KWAAD, VOLGENS VILLAUME V00RG. 710 eene bron van aanhoudende kwelling , duurzanme wraaklust en onvcrzoenlykcn haat. 't Vooruitzicht dat ons inftaat fielt nakende rampen te ontwyken , vermeerdert ons lyden , als deeze onmydbaar zyn ; ja daardoor kwellen we ons dikwyls over onheilen die ons nooit treffen zullen. Dus zyn ook deeze hoogstwigtige gaven Gods, die ons boven de dieren verheffen en dc redelykheid en luister onzer natuure uitmaakeu, —1 dit goede dus, ■ de Bron van veelvuldig Kwaad. 6. Kunfien en Weetenfchappen , voortbrengfcls van Zielsvermogens cn middelen tot derzelver ontwikkeling, zyn van de grootflc nuttigheid. Zy hebben ons veele genoegens en gemakken bezorgt, verheven tot beheerfchers der aarde , féhriklyke luclitverhevclingen doen afkeeren , ja zelfs ten heiligdomme van Gods Wysheid en Alvermogen ingeleid , en ons , door ons de trekken dier eeuwige Volmaaktheden, allerwegen verfpreid, te doen opmerken, met de verhevenftc denkbeelden van den Oorfprong aller dingen bezielt. Zy hebben daarbeneven onze zeden gelcnigt en ons tot veele deugden gefchikt gemaakt, welke de mensch in den ftaat der natuure even min kan oefenen, als hy gefchikt is andere genoegens dan enkel die, welke de voldoening der natuurlyke behoeften verfchaffen, te genieten. « Doch in dezelfde evenredigheid waarin zy zegen verfpreid hebben , hebben ze ellende voortgebragt. Kruid- en Scheikunde die den vriend des menschdoms de heilzaamfte geneesmiddelen verfchaffen, hebben den booswicht vergif doen kennen en misbruiken. De Schryfkunst van welk een onberekenbaar nut, is het werktuig van bedrog; en de weetenfehap die ons werktuigen van metaalen doet maa-  720 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAT* maaken , heeft den roover en moordenaar de middelen tot hunne misdryven ter hand gefield. In den ftaat der natuure vechten de menfchen tegen elkanderen ftukswys , maar de weetenfchappen hebben ons geleerd, by duizenden verfameld, duizenden onzer natuurgcnooten te fiachten , duizend anderen te verminken en fteden omtckecren. En vermits Kunften cn Weetenfchappen de zeden lenigen , hebben ze tevens de Weelde, de ontzenuwing des menfchelyken geHachtS , voortgebragt. Nog meer : Kunften en Weetenfchappen ftellen ons inftaat veelerhande werktuigen te vervaardigen, en dezelven fteedseenvouwdiger te maaken, cn met minder moeite in werking te brengen, hierdoor nu wordt de arbeid derwyze verligt, dat 'er veel meer vervaardigd wordt dan noodig is of gebruikt kan worden. Dit heeft de winften in de handen van weinigen gebragt, en doet het getal der arbeiders geduurig afneemen; veelen derhaiven gaan ledig, zoeken werk en brood en vinclen het niet, verfmachten in ellende en worden ondeugend; 't is de behoefte, die hen tot misdryf noopt. De nyvere voortbrenger van het nuttige, moet het als gunstbetoon aanmerken , wanneer de goudbezittende ledigganger, hem zyner handen arbeid afneemen — cn dezelve verkwisten wil. ■ ■ ••• 7. Po'êzy en fraaie Weetenfchappen zyn het, die inzonderheid dc zeden verzachten, maar ook tevens vcrwyfd maaken. — 't Is onloochenbaar dat de Dichtkunst byzondcrlyk gefchikt is , nuttig onderwys bchaaglyk en indrukbaar voortedraagen, dat zy het hart met edele en menschlievende gevoelens bezielt, met moed en ftandyastigheid vervult, ons ter aanbidding' van het Opperst-Wezen opleidt cn helden- daaden  hêï kwaad, volgens villaume voorg. 721 daaden opoffering voor de belangen van anderen ,—► met eeuwigen roem bekroont. Maar juist deeze haare voortreflykheid en behaaglykheid maakt haar gevaarlyk als zy onedele onderwerpen bezingt , en ook wanneer zulks al geen plaats heeft, wanneer zy ons hart derwyze vermeestert dat wy daardoor voor allen nuttigen arbeid ongefchikt worden. Der deugd zelve wordt zy nadeelig, door het vertoon van zulke uitfteekende voorwerpen en bedryven die buiten ons bereik zyn, en wier loflyk voorbeeld wy het der moeite niet waardig keuren; in het daaglyks leven naartevol- 8. Dat het vermogen om aandoeningen van huiten te ontvangen , benevens de driften en hartstochten der ziele, welke uit de gewaarwordingen geboren worden, en met dezelven fteeds in evenredigheid ftaan , den mensch veele voordeden hebben aangebragt , is onloochenbaar. Verwekken de aandoeningen van buiten ' edele gevoelens , de laatften zullen in betrekking tot den ontvangenen indruk werkzaam zyn in belanglooze deugden, 't Is blykbaar dat naarmaate de mensch werkzaamer is, en zyne deugd meer zelfverloochening vereischt, dat in die zelfde maat, zyne gewaarwordingen en hartstochten fterker zyn moeten. Dan zyne ondeugden en gebreken zyn ook altyd zo grootals zyne driften hevig zyn f en de ontvangene indruk fterk is. Vanhier , dat by de grootfte Mannen f fchandelyke misdryven met voortreflyke daaden afwis-* felden. Pope zegt : „ Die grootheid van geest er* „ fterkte van ziel, die ik met afgryzen in caïilina ïi aanfehouw , zie ik met verrukking in decius , en „ wekt in my eene ontzettende bewondering als zy, , curtiüs den dood ten behoud des Vaderlands'. '"'wysbeg. III. D. Aaa dott  ?22 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAflf „ doet te gemoet treeden. Dezelfde Eerzucht verheft en vernielt ftaaten ; door haar bezielt braveeren beide deugdzaamen en booswichten den „ dood." En villaume maakt het befluitj Dus ziet men dat elke kracht , naar evenredigheid haarer werkzaamheid en goed en kwaad moet doen, al na dat zy gericht wordt: wie geen kracht heeft om kwaad te doen, ontbreekt het vermogen goed te verrichten. 9. Zwakheid, is gebrek aan kracht of driften. — Deeze doet veele plichten verzuimen, doch verhindert tevens het bedryf van veel kwaad. Misdryven worden dikwyls zwakheden genaamd , en aan zwakheid toegefchrecven. Doch zeer tc onrecht. Misdryven zyn daaden , daaden vereisfehen kracht , en worden voortgebragt door driften. Misdryven zyn dus het uitwerkfel niet van zwakheid of gebrek aan kracht, maSx van krachten welken te hevig of op verkeerde voorwerpen werkzaam zyn. Men zegge dan. niet: de mensch is uit zwakheid gevallen, maar de hartstochten hebben hem ter neder geworpen. 10. I>e Gevoeligheid of Aandoeniykheid is de voortreflykfïe gave Gods , welke allen overigen waarde geeft, en zonder welke wy voor genoegen onvatbaar, en ons leven misfehien dat eener plante gelyk zyn zou. Zy is het die ons in werking brengt, en de oorfprong van alle gezellige deugden. Alle menfchen hebben deeze hoedanigheid , doch in zeer verfchillende maate : hoe meerder gevoeligheid men heeft, hoe veelvuldiger en harttreffender het genot en de vreugd is, hoe meer de mensch gefchikt is zich naar anderen te richten , ten hunnen gevalle werkzaam te zyn, hen te helpen en te dienen. Dan in dezelfde maate,  HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOORG. 723 maate , waarin wy voor het goede aandoenlyk zyn, gevoelen wy ook het kwaad, 't Naauwkeurig oog , 5t welk de fchoonheden van eene bloem , van een jjnfecl, of van een fchilderftuk ontdekt, bemerkt daardoor ook veel eerder alle kleine onbehaaglyke voorwerpen en geringe gebreken , welke anderen zo wel als de fchoonheden ontfnappen. De fynere gewaarwording geeft haaren bezitteren tallooze geneugten, doch ftelt hen buiten ftaat al dat onaangenaamc te verduuren , 't welk echter ten gemecncn nutte door veelen moet verdraagen worden. ■ < Dus gevoelen wy het leed om dat wy het vermogen hebben het aangenaame gewaar te worden ; hoe meer het laat/Ie ons behaagen kan, zo veel te meer kwelt ons het eerfte.— De gevoeligheid is een dryfveer tot goede en nuttige daaden, maar ook tot kwaade en fchadelyke. Want zo fterk de aanfpooring ten goede op ons werkt , in diezelfde maate moet ook de verzoeking ten kwaade ons aandoen. Gevoeligheid maakt ons bekwaam tot verkeering met anderen, wyl wy ons, daardoor, naar anderen leeren fchikken ; maar daar 'er kwaade menfchen zyn, en men zich naar deeze, uit dezelfde oorzaak ook fchikt, wordt men ondeugend zo als zy. Overmaatige gevoeligheid, wyders, maakt ongelukkig, wyl zy alles gebrekkig doet voorkomen, en de geringfte beuzeling daardoor fmart verwekt , en fchadelyk, wyl zy verzwakt, en de vrees voor onaangenaame aandoeningen allen moed wechneemt. — Eene aanmerklyke maate van gevoelloosheid, (want geheel gevoelloos is de mensch nimmer;) maakt onvatbaar voor veele aangenaame genietingen , doch beveiligt tevens voor de onaangenaamen. De gevoellooze is ongefchikt ter vaardige oefening van deugd, daar hem de prikkel Aaa 2 vasf  724 RE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAW van werking ontbreekt; dc. belangen van anderen zal hf weinig ter harte neemen, cn niet zeer gediendig weczen. Ook mist hy de tedere aandoeningen van hartelyke -vriendfchap, zaligende liefde cn tederhartig medelyden. Zyne koelheid verhindert hem het verblydende des ontwerps, het genocglyke der hoope, het genot der uitvoering en de vreugde over den gelukkigen wtflaa te fmaaken, maar beveiligt hem tevens voor al het grievende van de fmart der mislukking. Hy •beeft geen' vertrouwden vriend, doch is buiten gevaar om bedrogen te worden. Hy mist de vertederende aandoeningen van medelyden, —. doch daardoor is zyn hart beveiligd om door het aanfehouwen van elke gewaande of waare fmart van een gereten te worden. ——— Ongefchikt voor de fchoone kunden , is hy zo veel te bekwaamer tot bedaard onderzoek, wysbegeerte en verfeheiden noodige bedieningen , waartoe de gevoeligheid ongefchikt maakt. Daarboven is hy beveiligd om door toegecvendheid jegens anderen, misftappen te doen. De koelbloedige volgt veel gemaklyker de voordellen van zyn verdane!, en heeft met minder verzoekingen te dryden , welke door hem ook veel gereeder overwonnen worden. In de daagiykfche bezigheden , en bovenal in Staats- en .Krygsbedieningen, zo ook in twisten, hebben bedaarde gemoederen en koele geitellen boven de aandoenjyken verbaazend veel vooruit. li. De Eigenliefde, bedaande in het aanhoudend trachten om het aangenaame te verwerven en te gejiieten , en het onaangenaame tc ontwyken en te weef jen , — is een noodzaaklyk vereischte van werking en ontwikkeling , en dc grondllag van kunden en deugdbetrachting, ——. doch tevens de moeder van ) v . alle  HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME V00RG. 72j fttte ondeugden en gruwelen. Zo dikwyls de mensch in de kennis van het goede cn kwaade dwaalt, nabygelcgen gevolgen zyner daaden ziet, zonder de meerverwyderden op te merken, en eene kwaade keus in de middelen om geluk te verkrygen, doet, zo dikwyls zal de mensch het miskende kwaad kiezen, naar fchyngoed trachten en ongelukkig worden. — Zegt men dat zulks voorkomen wierdt , wanneer de •mensch het goede altyd noodzaaklyk moest kiezen , en beveiligd was voor dwaaling; 't antwoord is gereed : Eigenliefde was als dan — omtrent dat, wat by de dieren inftinkt genoemd wordt, ■ « 't verftand nutloos , dc mensch tot den rang der redenlooze fchepfelen vernederd en buiten ftaat geftelt die volmaaktheid te bereiken, voor welke de Schepper hem verordend heeft, gelyk in 't vervolg blyken zal. Hoe meer eigenliefde wy hebben, hoe fterker prikkel ten goede, tot het ftreeven naar volmaaking van inwendigen en verbetering van uiterlyken toeftand; doch hoe meer wy blootftaan fchyngoed nateiaagen , en het werkzaam deelneemen in de welvaart van anderen gevaar loopt verzwakt te worden. Somwylen kan de eigenliefde derwyze toeneemen , dat zy alle perken van rechtmaatigheid overfchrydt, in welk geval zy den naam van Zelfliefde verkrygt , welke veel otiheüs aanrecht , fchoon zy niets anders dan overmaat is van heilzaame gefteldheid. . 12. 'f Medegevoel van anderer vreugd en fmart is eorzaak van hulpvaardigheid en wcldaadigheid , en fchenkt ons veele reine genoegens. Zonder hetzelve zou de mensch, die behalven het gebruik zyner eigene krachten die der geheele natuur in werking kan tóVQ Aaa g brei;-.  Jü6 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN brengen, ■■ dc plaag van alle levende fcbepfela weezen, en zyn eigen gedacht en den geheelen aardbodem verwoesten, 't Verdient onze bewonderende opmerking dat het medelyden fteeds in evenredigheid met onze krachten en driften aangroeit; wanneer het de maat onzer krachten overdygt is het weekhartigheid , en niets anders dan zelfliefde. Zo is de mededeelzaamheid dikwyls enkel gegrond, in de zucht om van het akelig aanfehouwen vry te worden. Behalvcn nu dat het medegevoel ons in anderen doet lyden , en daardoor fmart verwekt , en ons fomtyds onze eigen belangen doet verwaarloozcn, — is de deelneeming aan dc vreugde van anderen veeltyds een fterke verzoeking tot groove ondeugden; ——— het medelyden doet ons dikwyls dc plichten van rechtvaardigheid en goedwilligheid jegens zulken, waarop het niet bepaaklelyk gericht is, verzuimen, en beiden geeven door kvvalyk geplaatste toegeevendheid dikwyls aanleiding tot ongeregeldheden, welke wederom ellende ten gevolge hebben. Liefdaadigheid jegens behoeftigen fpyst veele onwaardigen en veroorzaakt den lediggang van zulken, die der maatfehappy door werkzaamheid voordeel verfchaffen konden. 13. De Liefde of genegenheid jegens anderen verwekt zeer veele genoeglyke aandoeningen, bemoedigd ter deugd en doet heldendaaden verrichten. Zy maakt de opoffering van eigen voordeel, ja zelfs van het leven gemaklyk. Dan ook deeze voortreflyke eigenfchap der menfchelyke natuure baart kwaad. 't Bezef van voortreflykheid in het bemind voorwerp , maakt ons omtrent anderen veeltyds onrechtvaardig , en doet ons de gebreken des begundigderj over  HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOORG. "JIJ , «ver 't hoofd zien , en dikwyls naarvolgen. 't Vertrouwen 't welk zy verwekt , wordt oorzaak van misleiding. Veel meer jongelingen worden door het deugdlyk voorkomen der vriendfchap en den fchyn der .oprechtheid van liefde ten verderve gebragt , dan door de ongemaskerde verzoekingen der wellust. De liefde der ouderen jegens hunne kinderen, die voor laatstgemelden zo heilzaam , en tot inftandhouding des mcnschdoms onontbeerlyk is , ja die , wanneer men de moeiten der ouderen en byzonderlyk de frnartcn der moeder in aanmerking neemt , eene zect fterke graad moet hebben: —— de ouderlyke liefde ftrekt dikwyls den kinderen ten verderve , door 't veroorzaaken van weeklyke opvoeding en verkeerde tocgcevendheid. 14. De afkeer van het Kwaad is een noodzaaklyk middel tot behoud , en de zekerde beveiliging der onfchuld cn deugd. Dan dit voortreflyke gevoel brengt voort , vreeze, fchrik, kleinmoedigheid, afkeer van beyvering en van alle plichten die met gevaar verzeld ,gaan en opoffering vereisfehen. Ook ftrekt zy zich ligtclyk uit, tot den kwaaddoener zeiven, en veroorzaakt als dan haat, wraaklust, enz. Hierby komt de valfche waardeering der ondeugd, en wanneer men waant dat hartnekkigheid anderen van de omhelzing der waarheid afhoudt, wordt dit oorfpronglyk goede , —— dit heilzaame gevoel, geest van Vervolging, 't Gezegde betreft ook den toorn, weike flechts eene fterkere maate en fpoediger uitbarfting van dit zelfde gevoel is, 15. >f. Gevoel van het Goeden brengt begeerte voort i>m hetzelve te verwerven en te ^enjetca. 't Zelve is de Aaa 4 bron  ^28 DE OORSPRONG BN BEDOELINGEN VAN" bron van ons geluk en de dryfveer onzer werkzaam» heden , doch tevens oorzaak van onverzadelyke begeerte , kwellende zorgen ter verwerving en fmarten der mislukte verwachting , en dus van ons onheil. Hierby komt, dat de begeerte dikwyls list aanwendt, en bedrog, onrecht en geweld doet pleegen. En daar de dwaaiing ons dikwerf valfche goederen als wézenlyke doet befchouwen, ■ fixeeven we naar ydele fehaduwen of naar verderflyke dingen, en kwellen ons omdat wy ze niet verkrygen. mi , - De fmaak is een gedeelte des gevoels van het goede. Zy leert het onderfcheid tusfchen her heilzaame en fchadende, maakt het gebruik der levensmiddelen te aahgenaamer cn uit onze behoeften, genoegens. Dan tevens verleidt zy tot onmaatigheid, daardoor verwoest zy onze gezondheid , benevelt ons verftand cn verkort ons leven. Als onze naruurlyke en verftandelyke fiftaak dcrwyze verfynt is, dat zy het goede en voortreflyke recht doet genieten, verfehaft zy ook zo veel te meer aandoening van het flechte en walglyke en doet het genoegen, 't welk anderen aan het middenmaatige vinden, verliezen. 16. Onder de hoedanigheden en krachten der menfchen , welke door hun heilzaam vermogen onheil veroorzaaken , telt de Heer villaume ten laatften, de Godsvrucht. Na een treffend voorftcl van het heil 't welk zy den mensch en der Maatfchappy aanbrengt, toont hy dat niets meer kwaads heeft voortgebragt dan de Godsdienst. Daar de meeste menfchen de Godsdienftige waarheden , enkel op gezach van andoren omhelzen , ja veelal buiten ftaat en buiten gelegenheid zyn zelf te onderzoeken, ftaan zy bloot voor  HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOORG. 7&9 -voor misleiding , dwaaling en bygeloof. Zulks brengt ■dweepery en vervolgzucht voort. Om God te dienen en zyne gunst te verwerven , vervielen de menfchen niet Hechts tot de belachlykfte plechtigheden, maar ook tot dc affchuwlykfte verrichtingen, 't Bezef van het zedelyk beftuur der Godheid , vcrzeld van het denkbeeld dat treffende onheilen blyken zyn van haaren toorn , en het gevoel der verplichting dat men zyne dierbaarfte bezittingen Haar en der gemeene ■welvaart moet opofferen , gepaard met het edel be•fluit zulks te doen, gaf aanleiding dat opper¬ hoofden van huisgezinnen en volken, hunne eigene ■kinderen , der vergramde Godheid ten zoen , door vuur verbrandeden. Yver voor Gods Eer en voor de waarheid , is de reden dat men dikwyls de wrce'dfte jniddden heeft aangewend om zyne gevoelens te verbreiden. Kwalyk toegepaste menschlievendheid wits de oorzaak dat men voor het heil van anderen bekommerd,hen,(hoe zeer zulks indedaad 011doenlyk is ,) tot aanneeming en belydenis van Godsdieaftige begrippen door fmaad en fmart wilde dwingen, en gelukte het niet , ten nutte van anderen uit do maatfchappy verbande, of van het leven beroofde. —Is niet liefde jegens God en Menfchen , waarlyk Godsdienst ? Is zy niet de krachtigfte dryfveer ten goede , cn dc éénigc grondflag van waar en duurzaam geluk? Is niet de bekommering om Gods gunst te erlangen een loflyk bcginfel? —— Is niet de yver voor het geen men gelooft waaren Godsdienst te weezen, en voor het geluk onzer Natuurgenooten, plicht- maatig en pryswaardig? — En zyn de zo even aangevoerde en duizend andere gruwelen niet voortAaa 5 brem;-  73° oe oorsprong en bedoelingen van brengfels deezer edele gefteldheden ? Is derzelver brort Biet Godsvrucht? Doch kwalyk toegepaste Gods¬ vrucht, verkeerde werking; even gelyk het vuur dat o is zo heilzaam is, en ons echter pyn doet lyden en tot den bedelftaf brengt. De yver van Apostel pauli-s toont ons, hoe dezelfde kracht dan heilzaam , dan nadeelig is. Als Jood waande hy dat de Christenen Gods vyanden waaren , en vervolgde hen, uit liefde voor den Godsdienst, dat is, jegens God. Toen hy naderhand de Christelyke Leer als waarheid omhelsd hadt, ftelde dezelfde yver hem inftaat, voor haare belangen, arbeid, behoefte en vervolging te verdraagen , en 'er eindelyk zyn leven voor opteoffercn. Godsdienftigbeid is, (by den groo¬ ten hoop althans,) ouaffchcidbaar van eenige maate van dweepery , van partyzucht voor het byzonder Godsdienftig Genootfchap tot hetwelk men behoort , van afkeer jegens anderen en van bygeloof. Dit alles is fchadelyk. Maar hoe veel voordeels heeft zulks niet tevens aangebragt? Doch de fchade ligt voor oogen, —— en 't voordeel is verborgen; evenwel is het zeker dat de Godsdicnfijgheid zeer veele misdryven heeft verhindert, en tallooze verborgen weldaaden heeft voortgebragt, benevens onderlinge verzoeningen , maatiging van begeerten en yvere plichtsbetrachting. Neemt de Godsdienstyver wech, dan heeft men voor geen vervolging te vreezen , maar tevens der deugd haar meestvermogend fteunfel ontnomen , dan naamlyk , wanneer haare betrachting tegens het eigenbelang fchynt te ftryden, ■ En in plaatfe van tegen kettery te yveren , zullen de hartstochten , die toch iteeds eerjig voorwerp van werking  ïffiT kwaad, volgens villaume v0org. 731 Jdng vereisfchen, misfchien in den burgerdaat beroerten verwekken. IV. Eindelyk toont de Heer villaume dat de Maatfchappy eene menigte kwaads heeft voortgebragt. De Maatfchappyën zyn voorzeker voortreflyke inrichtingen , de grondflag en het middel onzer ontwikkeling , der vorming onzer bekwaamheden, de bron der genoegïykde aandoeningen en van onzen rust en rykdom. , Dan zy hebben tallooze behoeften verwekt , waarvan de mensch in den natuurflaat niets weet, en de befchaaving heeft weelde voortgebragt,— Zo dra veelen gefamenlyk weïken, hebben zy ledigheid en overvloed. Deeze kweeken kunften die de gemakken vermeerderen. Zulks behaagt, en daaruit wordt fmaak, wellust en begeerte geboren. De welvaart van anderen veroorzaakt nyd. Men ontziet en vleit de ryken, en deeze worden trotsch. Elk wenscht véél te bezitten of tracht ten minden zulks te vertoonen. Dit is de bron der praalzucht, welke ras heerfchende mode en behoefte wordt , eenvouwdige levenswyze als fchandelyk doet voorkomen, en veelen boven hun vermogen daatfie doet voeren, 't welk fchulden, woeker en bankbreuken veroorzaakt, De opmerkzaamheid meer gericht op uitwendigen luister dan op wezenlyke waarde, geeft aanleiding dat het werkzaam en onontbeerlyk deel der Maatfchappy, landbouwers en handwerkslieden, met zekere minachting behandeld worden, terwyl de ryke lediggangers welke natuurlyker wyze hun uitwendig voorkomen het meest verfraaien kunnen , door elks eerbiedenis geëerd worden. De eerzucht heeft verachting, onderdrukking 5 ydelheid en rangzucht ten gevolge. De  732' 'DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN De vcinzcry verfchoont eerst den rang, dan de perfoonen en eindelyk de bedryven. Braafheid en oprechtheid gaan verlooren. — De weelde verzwakt, vermindert de krachten , maakt ons flaaven van overtolligheden en voor onaangenaame aandoeningen te gevoelig. Deeze gevoeligheid maakt ons bevreest, en nevens de zwakheid de betrachting der deugd bezwaarlyk. Daar door blyven veele edele daaden achter , Ynen wil niets doen dan 't gemaklyke en zekere , en is niet dan uit zelfliefde werkzaam; gaat het ons wel "men is te vreede, maar gaat het ons kwalyk, dan fchynt alles verward, men mort tegen of twyfelt aan de Voorzienigheid en de menfchen fchynen allen even bedorven , ondeugend cn wreedaartig. — Dit doet hebzucht geboren worden , en deeze is weder moeder van ongerechtigheid, ontrouwe, arglistigheid, en verradery. ■ - - Deeze toeftand van verzwakking en ontzenuwing brengt onvcrmydelyk onevenredigheid voort, tusfchen onze verfynde gevoelens en veruitgebreide begeerten, en onze verflapte krachten , zo dat wy niettegenftaande alle krachten van natuur en kunst, die wy ons onderworpen hebben, nochthans buitenftaat zyn de helft onzer begeerten te bevredigen, of de helft onze* ontwerpen uittcvoeren. — Dit is nog niet alles: de Maatfchappy beperkt veele rechten der natuur, haare inrichtingen ftryden zeer dikwyls -met 's menfchen hoofddriften , en 't gcmccncbest vereischt altyd eenige opoffering en dienften, die de enkele leden der Maatfchappy onvcrmydelyk eenigermaatc bezwaaren. 't Is onmooglyk dat voor alle byzondere daaden, naar alle onderfcheidende omftandigheden , verfchillende wetten zyn zouden, en dit is de r?i  HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME V00RG". 733 ïcden dat de beste en heilzaamfte wetten, in byzon- • dere gevallen hard en onrechtmaatig zyn kunnen. Voegt hier ten laatften nog by de fchadcnde gevolv gen der gebreken, welke alle foorten van openbaar beftuur noodwendig verzeilen , en welke de beste regeerers , die toch fteeds menfchen blyven , altoos aankleeven. Dus ziet men dat ook de heilzaams inrichtin0'en der Maatfchappy bronnen zyn van Kwaad. Tot zo verre myncn Auteur gevolgt, zal ik thans bier ophouden, voorneemens zynde by eene volgende gelegenheid, den Leezer verder bericht te geeven van zyn Syftema. — Wy hebben gezien : I. Dat 'er zo veel Kwaads niets is , als men zich gemecnlyk verbeeldt ; II. Dat het kwaad, 't welk waarlyk plaats beeft, zo veel, zo groot en erg niet is, als het fchynt te weezen; en III. Dat de heilzaame krachten der natuure , der dieren en der menfchen, als ook de inrichting der maatfchappy bronnen zyn van Kwaadw Ten deezen opzichte hebben we gezien,- dat elke heilzaame kracht fchade veroorzaakt, 1. zo dra zy op eenen verkeerd voorwerp werkzaam is; 2. wanneer de heilzaame kracht derwyze verfterkt wordt, dat zy den kring haarer bepaalde werking overfchrydt ; of wanneer het voorwerp voor haare werking al te zeer ontvnnglyk is. Hieromtrent dient nog aangemerkt, 1. dat de gepastheid van het voorwerp voor de werken* de kracht, waar van hier gefproken wordt, geenzins die is , welke in de natuur der dingen gegrond is, maar die , welke uit de betrekkingen der dingen jegens ons, geboren wordt, In de eerfte betekenis zyn alle . voor»  734 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN voorwerpen gefchikt voor alle kracht die daarop kan werken, (en dc ongepastheid vindt flechts dan plaats, wanneer zekere gegeeven kracht op een bepaald voorwerp niet werken kan.) In dc tweede betekenis zyit flechts zodanige voorwerpen gepast , waaromtrent 't met onze belangen cn bedoelingen overeenkomt, dat de kracht werke. Dus by voorbeeld, zyn ff eenen en vaste metaalcn, volgens de natuur der dingen, altyd ongepaste voorwerpen voor een mes of voor onze tanden ,• maar het hout hoedanig het ook is, altyd en op alle plaatfen een voeglyk voorwerp voor de werking van vuur; naar onze bcpaalingen daartegen i& wel het hout aan den haart of in den oven, voor hetzelve een gepast voorwerp , maar niet dat hout waaruit de balken van onze huizen , ons huisraad en gereedfehappen beftaan.- Zo ook , is alles wat gefneden kan worden , volgens de natuur der dingen een gepast voorwerp van fnydende werktuigen , maar volgens de verordeningen die wy aan de dingen geeven , flechts dan een voeglyk voorwerp, wanneer wy het gefneden of verdeelt noodig hebben, en zo dikwyls een verkeerd voorwerp als wy willen, dan het geheel zal blyven.- 2. Overmaat beftaat ook flechts in de betrekking der dingen jegens ons, en niet in dc natuur der zaaken zelve. Zy wordt flechts door onze oogmerken cn inrichtingen bepaalt , derwyze dat dezelfde maate nu eens te overvloedig , dan juist, en dan weder te min kan wce- zen. — Dus gezien hebbende dat het goede dc bron is des kwaads, doet zich de vraag op: ,, Ont.ftaat dan al her kwaade uit goed ? Zyn 'er geen kwaadaartigc krachten?" ——— Wyders: „ kan he< kwaad  hét kwaad , volgens villaume vooe.g. f$f> Kwaad niet wechgenomen worden , terwyl het goede blyft , of waarom verhindert God niet dat de heilzaame krachten kwaad voortbrengen?" Eindelyk; „ Welk is het oogmerk deezer inrichting?" . De Heer villaume doet , (en zo het my toefchynt even overtuiglyk als in het nu doorloopene,) zien, dat 'er geen kwaadaartige krachten zyn, en dat al het kwaade uit goed voortkomt; voorts , dat het kwaad onvermydelyk is , en door' Godlyk vermogen niet kan wechgenomen worden:' - en laatftelyk, dat het kwaad niet flechts veel voordeels aanbrengt , maar dat al het goede uit kwaad ontftaat. Voorzeker gewigtige en bc- langryke onderwerpen , cler overdenking van den Wysgccr en Christen overwaardig ! ■ • ■ Zo dit de inrichting der dingen is , is het vraagftuk van het kwaad , de eenigfte tegenwerping immer den Eclyderen van Gods beftaan , en toevoofzicht tc gemoete gevoerd, opgelost, en wy vinden ons bevestigd in de dierbaare overtuiging , dat alle de bedoelingen van den eeuwigen Oorfprong aller dingen ——• goedertieren zyn, en dat alle zyne fchikkingen ftrek- ken tot gelukzaligheid der Schepfelen; . die overtuiging , welke ons in al het kwaade dat ons ontmoet, in alle de rampen en ellenden die ons treffen , Vaderlyke Wysheid en bronnen van heil doeï bemerken , en welke ons hart met de Godvruchtigfte aandoeningen doorgloeit , ons in alle de inrichtingen en fchikkingen van het Almagtig Wezen blymoedig doet berusten , te midden der ellende onbeneembaare troost fchenkt, dankzeggingen hemelwaartsdoet zenden , en deugd doet oefenen , ook dan als  ~>%6 de oorspr. en bedoeling van 't kwaad j &c. als ? de naastfte gevolgen haarer betrachting ons na»" deel veroorzaaken, deeze alleen ons in 't ooge vallen: en de meer verwyderde geheel buiten onzen gezichteinder liggen. — G. J. v. Pv. NB. De volgende Verhandelingen by eene naderé gelegenheid. aan  737 aan de heeren bestierderén van het ALGEMEEN MAGAZYN VAN Wetenschap, kunst en smaak. mvne heeren! *2'onder my in den aart, en waarfchynlyke gevolgen der Staatkundige omwenteling, in onze Republiek voor* gevallen, in te laten, mag ik my vleien, dat men my, van welke denkwyze men ook wezen moge, gereedelyk zal toeftaan, dat het, daar dezelve nu heeft plaats gegrepen, de plicht van yder goed Ingezetenen is en blyft, om ter her/lelling van den algemeenen Welvaart, die zo veel geleden heeft, elk in zynen kring, toe te fchieten, en het Vaderland , zo veel men kan, voor verder verval te beWaaren. Met dit gevoel bezield, bepaalde zig myne aandacht, onder het lezen van payley's Zede- en Staatkundige Grondregelen, tot een flukje over de vermeerdering en onderhouding der Volkrykheid in eene Burgerlyke Maatfchappy; of, met andere woorden , over de vermeerdering , en bewaaring van den algemeenen welvaart in een Staat: —_ Ik las en herlas het met groot vermaak, en oordeelde , dat ik het, fchoon niet Voor de Nederlanderen bepaaldelyk , niet voor eenigen Staat in 't.byzonder, gefchreven, myne Landgeneoten echter met vrucht onvvysbeg. iii. D» Bbb der  73S der 't oog zou kunnen brengen. Ik maakte hier toe het ontwerp om het op eene vrye wyze dezls te vertaaien, deels na te volgen, met eenige aanmerkingen van my zeiven aan te vullen, en, zo veel de aanleg van den Engelfchen Schryver lyden konde, naar onze Conftitutie en wyze van beftaan te fchikken. Ziet hier het zelve zo als het my uit de pen is gevloeid'. Myn wensch zal voldaan zyn , zo het eenig nut moge uitwerken, en zo het byzonderlyk de aandacht myner Landgenooten moge vestigen op bejpiegelingen, die ik vrees, dat onder ons te veel verwaarloosd worden. OVER  OVER HET BEVORDEREN EN ONDERHOUDEN VAN DE VOLKRYKIIEID IN EENE BURGERLYKE MAATSCHAPPY. j)e groote, cle uiterfte, bedoeling eener wyze Staatkunde °is , om op een zeker gedeelte van de oppervlakte des Aardbodems het grootst mogelyk getal gelukkige bewooners veilig te doert leeven. De Rykdommen, de Macht, en de roem der Volkeren , alles wat de Gefchiedenis in haare Jaarboeken pryst en aan alle Natiën als den wenfchelykften ftaat van zaaken voorftelt , alles wat onze verwondering, onzen eerbied , onze volgzucht , ten dien opzichte gaande maakt , krygt van deze bedoeling alleen alle Zyne waarde ; het verliest dezelve geheel zo het dat oogmerk niet op de eene of andere wyze bevordert; en , werkt het daartegen, dan wordt het een Kwaad; en 'wel eeri grooter Kwaad naarmaate het uitwendig met meer luister fchittert. Dit is een eerfte ftelregel, die geen wys mensch nry zal betwisten. — Ik zal 'er een tweeden byvocgen. Schoon wy van Staatcn en Volkeren als van moreele perfoonen fpreken; fchoon Wy hen, gezamenlyk befchouwd, gelukkig of ongelukkig noemen, en hun belangen en neigingen toekennen, beftaan en voelen echter alleen de Individueele perfoonen. Het zyn de bewooners van een zeker Land hoofd voor hoofd, die lyden of gelukkig zyn; en, om dat Land, dat Volk, gelukkiger te maaken dan het is, moeten wy of het getal der afzonderlyke gelukkige bewooners in het zelve vermeerderen , of onder dezelve eene grootere maat van geluk veTrfpreiden. Bbb a Nog  74© HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID Nog eene derde aanmerking oordeel ik vooraf te moeten laten gaan. De verfcheidenheid van inwendigen toeftand of uitwendige omftandigheden; de verfchillende trappen van vryheid, veiligheid, en genoegen kunnen by een gelyk getal menfchen de fomme of maate van derzelver geluk zeer verfchillende maaken ; Daar kunnen zelfs uiterfte gevallen zyn , waar in menfchelyke fchepzels zodanig als dieren behandeld en verdrukt worden , dat de vermeerdering van hun getal flechts eene vermeerdering van elende is ; maar , indien men het leven in de burgerlyke Maatfchappyen, in het algemeen beloop , befchouwt; indien men byzonderlyk de meerdere of mindere volkrykheid der onderfcheidene Staaten van Europa, als die ons meest bekend zyn, gade flaat; kan men met zeekerheid zeggen, dat de fomme van geluk, 't welk in een zeker gegeven diftrikt genoten wordt met het getal der menfchen, die op dien grond leeven, zodanig verbonden is, dat men twee, niet verre van malkanderen verwyderde, tydpcrken in de gefchiedenis van hetzelfde land vergelykendc, de vermeerdering of vermindering van geluk, in elk dier tydperken, genoegzaam in dezelfde evenredigheid van het vermeerderd of verminderd getal der inwooneren zal bevinden; dat is te zeggen, dat men met het dubbeld getal, by voorbeeld , van menfchen op denzelfden grond eene dubbelde maate van geluk voor dezelve zal aantreffen, en omgekeerd. In zeer verre verwyderde Landen en tyden, en in zeer groote veranderingen of verfcheidenheid van omftandigheden, is de evenredigheid van het getal der menfchen, en de hoeveelheid van genoegen, wel zo nauwkeurig niet te berekenen , dog het blyft in 't algemeen waar, dat overal^ waar een  IN EENE BUROEEXYKE MAATSCHAPPY. 741 een groote volkrykheid plaats heeft, elk der ingezetenen gelukkiger leeft , zodat men het als een vasten regel in de Staatkunde kan befchouwen, dat duizend menfchen op eene zekere uitgeftrektheid gronds te famen vloeiende, om daar hun beftaan te vinden, het zelve gemaklyker bekomen, en aangenaamer genieten zullen, dan honderd, die op een anderen grond van gelyke grootte en waarde kwynen. ■ Of nu dat meerdere getal , dat men op den eenen grond boven den anderen vindt, door het meerder geluk worde voortgebragt, dan of hetzelve dat meerder geluk doe geboren worden ? met andere, woorden, of de menfchen in grooteren getale in een zeker diftrikt voorhanden zyn, omdat zy.zig daar beter bevinden, dan of zy 'er zig beter bevinden, omdat zy 'er in grooter getale zyn? maakt in ons onderwerp weinig of geen verfchil; het is ons genoeg den Staatkundigen het.hoofd-onderwerp van alle hunne bedoelingen, het eindperk van alle hunne bemoeienisfen, te hebben aangewezen , om namelyk hunne Landen volkryk te maaken , en te houden, dewyl hier door alleen het oogmerk eener wyze Staatkunde bereikt kan worden.— Het vervolg onzer verhandeling zal aan de voorgeftelde vraagen, hier en daar, een nader licht van zelf doen tocftraalen, De Natuur heeft aan den mensch, even als aan de meeste andere foorten van leevende fchepzeleu , eene vruchtbaarheid gefchonken, waar door de vermeerdering van het geilacht boven alle verbeelding voortgaat, en in het oneindige toeneemt. Uit een enkel paar is ons geflacht tot zyn tegenwoordig getal aangegroeid, en hoe veele millioenen, menfchen bedraagt het zelve i — De kinderen , die in'eiken, wel geregejdén, ' Bbb 3 ™echt  742' "iIÊT BEVORDEREN VAN VOXKRYKHEIÖ echt voortgebragt warden , zyn, naar de gewoons wetten der yooTtteeiing , zeer veel meer dan tot de plaatsvervulling , of ter vergoeding van het Verlies, der Ouderen noodig is. In Landen , en in omftandigheden , waarin de menfchen htm vocdzel gemaklyk bekomen kunnen, wordt hun getal in het beftck van twintig jaaren eens zo groot; Het verlies van ingezetenen , die door den oorlog , door aardbevingen, hongersnood , de pest, of gelykfoortige nationaale rampen, worden weggerukt , is , in het gewoon beloop der geboorten, in korten tyd weder'herltcld; en het zeggen van den Prins dé coNDé , toen, in den Slag by SencfF , zyne Officieren, zig over het groot verlies van hun Volk beklaagden, une bon/ie nuit de Paris peut reparer nés pertes , is, in een redelyken zin, ifl alle gelukkige landen , op alle tyden , waar. Allé deze ondervincfingeft tooneh duidelyk , hoe zeer de Natuur by liet Alenfchelyk geilacht op eene geduurige, en fterke, vermeerdering der Individu's werkzaam Ts.r' " ,'t " ■ % UBtn 'iao i Maar wat is het dan, zal men hier b'illykcr wyze vragen , dat deze vermeerdering bepaalt ? Wat is de oorzaak, die de _ voortteeling'dcr menfchen, welkein het oneindige mogelyk is, belet te werkertt Het eerfte antwoord, het welk zig, zodra men clif onderwerp met eenige opmerking gaat befchouwen, van zelf vertoont, is, dat de toenemende bevolking van een land moet ophouden, wanneer dat land geene menfchen meer voeden kan; dat is te zeggen wanneer reeds zo veele inwooners in hetzelve zyn, dat zy alle dc levensmiddelen , die de grond verïeaalfeii kan, vertèeren. Maar dit belctzel, fchoon her' i,..dedaad de Dam zóu zyn, welken dc bevolking nooit  in eene burcerxyke maatsciiat py» 743 «ooit kan overtrekken, is zelden, in eenig land der wereld, de wezenlyke hinderpaal, die de toenemende vermeerdering fluit , dewyl de menigte der Ingezetenen zeer zelden dat getal ergens bereikt, of zelfs daar toe nadert. Men kan voor als nog met geene ftrikte nauwkeurigheid bepaalen, tot welken graad de vruchtbaarheid van den grond, onder een mild klimaat, door eene goede'bewerking klimmen kan? Maar zeer zeefeer kan zy hooger flygen dan zy thans in eenig land van Europa is gebragt geworden. In Engeland, dat wegens deszelfs kundigheden in den Landbouw, en de-' Pryzen, welken het ter aanmoediging van denzelzen uitlooft, hier gfootelyks in aanmerking moet komen ; in Heiland zelfs en Zwitferland, waar de noodzaaklykheid en de natuurlykc nyverheid der Ingezetenen yderen duim gronds, om zo te fpreeken, met de grootfte zuinigheid doen bewerken; in Holland, Ik herhaal het, waar men, misfehien boven alle landen in de wereld , in den Landbouw kundig is, cn boven andere Volkeren de grootfte oogden uit een fluk gronds van eene gegeven grootte en i deugd weet te baaien , onclerftclle men flechts het geval , dat yder akker in het geheele land even eens bewerkt wierdt .ils die velden, die rondom Steden liggen ; onderftelb men, dat men den geheelen grond door die bewerking, noodzaakte om naar zyne oorfpronkehke vruchtbaarheid net even veel voorttebrengen als die begunftigde akkers; zouden dan de levensmiddelen, welke in dat land, of in eenig ander land onder gclyke voorwaarden, geteeld wierden , niet zeer veel, misfehien de helft, vermeerderd worden? De beide eerde krachten derhalven, waarvan de vermenigvuldiging van ons geflacht l en dus de bevolking der Landen, vooimaamiyk Bbb 4 fchynt  744 HET BEVORDEREN' VAN VQLKRYKHEID' fchynt af tc hangen, namelyk het vermogen van voorN planting in den mensch , en het vermogen van vruchtbaarheid of voeding in den grond dien hy bewoont, zouden in de meeste, misfehien in alle Landen nog veel verder te brengen zyn dan tot het punt; waar toe men dezelve werkelyk ziet gebragt. Het groot aantal huwbaare Vrouwsperfoonen, die in alle landen ongetrouwd blyven, wyst duidelyk aan, hoe zeer de Natuur in haare werkzaamheid ter voortplanting van het menfchelyk geilacht gefluit en onderdrukt wordt; en de menigte heyvelden , braak liggende, of flecht bebouwde, landen, in vergelyking van de fïraksgedachte, mogelyke, vruchtbaarheid van gelykfoortige grondden, wanneer zy wél behandeld worden, toont niet minder klaar en zeeker, tot welk een trap de voort-* brengzels der aarde , die menfchen voeden kunnen, nog zouden kunnen vermeerderd worden. De groote zaak dan, de grondregel in de leer der Bevolking , waar door ydere pooging om dezelve te vermeerderen, beftierd, en waaruit alle vraagen dit onderwerp, betreffende opgelost , moeten worden , is deze: „ Overal, waar de vereeaiging der beide fexen „ aan de huwelyk's - wetten onderworpen is, en elke, „ klasfe der Ingezetenen die foort van voedzel, aan „ welke hy gewoon is, gemaklyk bekomen kan, zal ,, de volkryklieid toenemen ; en de fnelheid zo wel „ als de uitgeflrektheid dier vermeerdering zal met ,, het aanwezen en de werkzaamheid dezer oorzaaken „ evenredig zyn." Deze grondregel bevat verfeheiden byzonderheden, die nader ontwikkeld moeten worden. I. Voor eerst onderftelt dezelve „ de noodzaaklyk- heid om de vereeniging der beide Sexen aan Httu M Vv'C-  IN EF.NE 3UR.GEIU.VKE MAATSCHAPPY. 745- l5 welyks-Wetten te onderwerpen." Het is door de Echtelyke verbindtenis alleen dat die vereeniging eene voldoende vruchtbaarheid kan voortbrengen; Daarenboven is het door de inrichtingen eener welgeregelde Burgerlyke Maatfchappy alleen mogelyk, dat de gedachten malkanderen in eene geduurige orde opvolgen. De kinderen, die uit eenen zwervenden wellust, en zig tot geen voorwerp bepaalende drift, voortkomen, zyn niet alleen in kleinen getale , maar komen ook, by gebrek der noodige bezorging, veelal ontydig om, en raaken vooral zeer zelden in ftaat om op hunne beurt een eigen gezin te formeeren. Het Huwelyk is derhalven , tot onze tegenwoordige bedoeling, een noodzaaklyk vereischte. Ook heeft de Natuur aan de beide Sexen eene drift gegeven , waardoor het fluiten van een genoegzaam getal van Echtverbindtenisfen van zelf moet voortgebragt , en alle derzelver heilzaame uitwerkzelen ter bevolking kunnen verkregen worden, byaldien men Hechts het mannc-lyk geilacht van de ongeregelde voldoening dier drift weet af te houden. Hoe meer zwaarigheden derhalven, hoe meer kosten, gevaar, of ichande , die voldoening vergezellen, hoefterker het gevoel van fchuld, en de vrees voor ftraf, is by die perfoonen, die onder deze lust bezwyken, hoe veel te fterker het gemelde inftincT: ten voordeele van het huwelyk zal werken, en de zwaarigheden, die daar anders tegen opkomen, overwinnen. In Landen derhalven, alwaar de levensmiddelen fchraal zyn , en het onderhoud van een huisgezin bezwaarende is , vordert het belang van den Staat des te meer, om, met verdubbelde zorgvuldigheid, op het goed beftier der zeden toe te zien, want niets dan het natuurlyk inftincf der Sexen tot malkanderen, door kuisheid be_ , Bbb 5 teu-  T4S HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID fengeïd, kan de menfchen ovcrhaalen om van hunne perfoonlyke vryheid, en het ongebonden genot van den wellust af te ftaan, en om zig aan alle de zwaarigheden te onderwerpen, welken de zorg voor kinderen in zulke omftandigheden onfeilbaar medebrengt. - II. Het tweede ftuk , 't welk de itraksgemelde grondregel als tot eenen gelukkigen voortgang der bevolking van een Land vordert, is „ dat yder lid van $ de Maatfchappy , van de laa-gfte klasfen zo wel U als de hoogde, die foort van voedzel, waar aan ,-, hy gewoon is, op eene gemaklyke wyze, en met „■ zeekerheid , kan bekomen." Het is namelyk niet genoeg, dat der menfchen natuurlyke behoeften gedild z-yn; dat zy een genoegzaam inkomen hebben om zig de wezenlyke noodwendigheden' des levens te verfchaffen ; nemaar het overtollige , wanneer het tot efene gewoonte geworden is , neemt de natuur van Behoefte aan; Volgzucht en Mode maaken van artikelen van fieraad en . weelde wezenlyke noodwendigheden ; en men kan van de menfchen niet venvach-r ten , clat zy , vooral in den tegenwoordigen Aaat van Zaaken, waarin dc openbaare zeden en de huislyke tucht zo toegevende jegens de hartstochten zyn, gemaklyk zullen -befluiten tot huwelyken , die hunne uitwendige omdandigheden verilimmeren, die hen tot éene vermindering van hun, zo genaamd, fatfoen verplichten , en hen niet flechts berooven van die gemakken en lekkernyen, daar zy aan gewoon zyn, maar ook van die uitwendige fcliittcring , welke zy zig overreden, dat hunne geboorte, hunne ampten, met ëén woord hunne rang, noodzaaklyk medebrengen. Die zelfde zucht om zyne gewoone levenswyze te kunnen vervolgen, die in de hoogerc klaslén zo zichtbaar  IN EENE BURGERLYKE MAAT SC HAPPY. 747 baar doordraait, heeft ook oP die ftaaten van menfchen , die het grootfte gedeelte' in de burgerlyke Maatfchappy uitmaaken, eenen niet geringen invloed; 'zy'moeten die foorten van fpyzen en dranken, die manier van klecdrog en woomng, dat llag van huis'«■eraaden , daar zy door opvoeding en gewoonte aan gehecht 'zvn, met gemak cn zeekerheid kunnen bekomen, zo'zy tot het huwelyk vroegtydig genoeg beduiten zullen , om de bevolking tot den hoogst mo gelyken trap te voeren. Vergcefscli'brengt mén hier tegen in dat, eenvoudiger fpys, geringer woonmg, Cover kleedy, even goed kunnen dienen om het leven "en de gezondheid te onderhouden, en zelfs het gemak en vermaak minder bcnadcelen dan het fchynt; memand zal op die wysgeerigc aanmerkingen acht geven, terwyl hy in overweging neemt om al of niet te trouwen. Onderitel, by voorbeeld, dat het Gemeen in het een of ander Land gewend is'vleesch te eeten, bier of derken drank te drinken, fchoenen en koufen te dragen, in Aeencn huizen te woonen, enz. dan zullen ^reinigen onder'hun willen trouwen, zo zy in leeme hutten van aardappelen en karnemelk leeyeli, cn zig met grove hoosblokken fchoeien, of barrevoets lopen moeten, zelfs fchoon de luchtsgedeldjieid deze vermindering van weelde mocht toelaten. Nog eens derhalven;' Dc gemaklykheid en zeekerheid ,Öwaarmede in een land de middelen, die niet flechts tot het wczenlyk levensonderhoud, maar ook tut de wyze van leeven in cfat land gebruikelyk , noodig zyn , verworven kunnen worden, maakt de hoofdzaak uit van welke de weikelyke töedand , en 'L voortgang der volkrykheid afhangt; en men ziet hier uit reeds, om dit in het voorbygaau aantemerken, :. dat  74S het bevorderen van volkrykheid dat de vragen , welken ik in het begin achter da derde voorafgaande aanmerking, aanroerde, en welke ik zeide, dat het vervolg dezer verhandeling van zelf in een nader licht ftellcn zoude, indedaad met mal"kanderen op het zelfde punt ncderkomen , en dat men de volkrykheid niet kan vermeerderen zonder de ingezetenen genoeglyk te doen leeven; noch hen gelukkig doen leeven zonder dat hun getal toeneme. Daar zyn drie oorzaaken aan te wyzen, welke in het ftuk van de noodige , 't zy wezenlyke, 't zy gewaande levensbehoeften onder een volk, in aanmerking moeten genomen worden, en waarvan elke haare byzondere uitwerking in de bevolking voortbrengen; te weten: De Levenswyze zelve, welke jn een land de heerfchende is onder alle klasfen van menfchen. . De hoeveelheid van producten tot onderhouding dier levenswyze noodig, die of in het land zelve geteeld , of van buiten daar in gevoerd moeten worden. En eindelyk de wyze hoe deze hoeveelheid onder de verfcheidene klasfen van Ingezetenen verdeeld is? li ,, De levenswyze zelve, welke, in eenig land, m onder alle klasfen van menfchen is doorgedrongen komt eerst in aanmerking. In China, alwaar de in-» wooners malkanderen aan de oevers der zee en rivieren verdringen, en meestal van visch leeven, is, in die ftreeken, de bevolking ongemeen groot, en, fchoon het binnenfte gedeelte des Ryks, volgens de wyze ophelderingen van den geleerden Heer c. de pau daar geenzins aan beantwoordt, is het tot ons tegenwoordig oogmerk genoeg de gedachte ftreeken naar waarheid te kunnen bybrengen. Dit uitwerkzel namelyk  IN EENE BURGERLYKÈ MAATSCHAPFY. 749 rnelyk van zulk eene zonderlinge volkrykheid wordt, naar alle waarfchynlykheid, niet voortgebragt door eenig byzonder voorrecht, dat aan dit land boven anderen eigen is; niet door eene byzondere voorzorg van deszelfs beftierderen; niet door de groote wysheid der Ingezetenen ; (dit alles heeft de gemelde oordeelkundige Schryver in zyne Wysgeerige befpie~ gelingen over de Egyptenaaren en Chineezen bewezen dat geenzins de toeftand van China is,) maar het is louter een gevolg van deze oorzaak, omdat de foort van levensonderhoud, waaraan de Ingezetenen uit gewoonte den meesten fmaak vinden, juist die is, welke zy zig, met den minflen arbeid, in de grootfte ruimte verfchaffen kunnen. Dus zyn ook de meeste ftreeken van Indostan, niettegenftaande de zwaare verdrukking der Despoten, die daar heerfchen , en die nog, ten overmaat van ramp, geduurig veranderen, zeer bevolkt, alleen omdat de Ingezetenen door hunne Godsdienftige infrelling , in hun voedzel tot het Ryk der Gewasfen bepaald zyn, en, door de warmte van het klimaat van alle andere behoeftens bevryd, byna niets anders noodig hebben dan wat Ryst, die het Land hun in grooten overvloed oplevert. Zodra dit volk door eenige verandering , in hunne zeden fwelke men dan misfehien wel met den naam van befchaaving beftempelen zoude) fmaak aan vleeschfpyzen kreeg, gelyk de Arabifche Horden hebben; zodra derhalven de velden, die thans koorn dragen, met troepen van runderen en fchaapen beflagen wierden, zoude, door deze enkele omflandigheid , de volkrykheid ftral^s eene groote vermindering ondergaan; en deze vermindering zoude, in weerwil van .alle poogingen, welken de Staatkunde daar tegen mocht aanwenden, in  BET BEVORDEREN VAN VOtRRTIUIEIÖ in weerwil van alle verbeteringen, welke in anderp opzichten in de Maatfchappy mochten ingevoerd worden, blyvcn aanhouden. In Ierland is het louter aan de eenvoudige levenswyze der Eilanderen te danken., dat 'er, onder de grootlie gebreken ia dc burgerlykc beftiering en rechts - oefening, en ondereen deerlyk gebrek van Handel, nog eene redelyke bevolking blylt plaats hebben. Uit dit gezichtpunt, en naar deze Theorie, moet het eigenlyk nadeel, 't welk de Weelde veroorzaakt, befchouwd en beoordeeld worden. Dc Weelde, voor zo verre zy den omloop van het geld bevordert, arbeidzame handen werk verfehaft, en de kunftcn aanmoedigt; bevordert de volkrykheid; maar zy gaat aan den anderen kant vergezeld van een gevolg, dat dc gemelde voordeden tegenwerkt cn dikwils ten grooten deele verdelgt. Zo dra namelyk de weelde, door meer overtolligheden ter algemecner kennis te brengen, cn van elk te doen begoeren, den gewooncn cenvoudigen leeftrant omflachtiger , kundiger, en dus kostbaarer heeft gemaakt, worJt de zwaarigheid om een huisgezin te onderhouden grooter, cn kan elk van dat geene, wat hy voor zvn eigeu perfoon van nooden heeft, minder overhouden J en dit alles te famen genomen maakt de huwelyken minder, volgens den vroeger by■ «brasten grondregel, die in dezen voor leiddraad dienen kan, dat namelyk de menfchen met ligt zm hrvsen om te trouwen, wanneer zy daar door verplicht zyn om den rang, welken zy te voren m de bm-crlyke Maatfchappy hadden , eenige trappen te verflagen, en zig van verfeheiden aangenaamheden, welke hun door het voorbeeld van anderen en eigen gewoonte noodzaaklyk zyn geworden , te berooven.  JN EENE BURCERXYKE MAATSCIIAITY. Dit raakt alle artikels van onkosten, als kost, klce immers blykt , dat in de beoordeeling van de verfchillende waardy , de nuttigheid van een tak van Nationaalen Handel in vergelyking van een anderen tak , moet bepaald worden door het getal van menfchen , die door denzelven bezig gehouden worden. Op den graadmeter , of fcaal, die naar dezen regel gemaakt moet worden, zal dan , onder de verfcheidene foorten van buitenlandfchen Handel , die tak de eerfte plaats bekleeden , die waaren in het land gemaakt aan Buitenlanders verruilt tegen ruwe materialen , die uit derzelver land worden ingevoerd , om dezelfde bewerking te ondergaan ; Want deze Handel geeft aan den arbeid , die reeds aan de vorige materiaalen belteed is, een gereede markt , terwyl hy tevens de ftof tot nieuwe vlyt verfchaft; De Handel is dus de oorzaak van werkzaamheid , en tevens een duidelyk blyk dat 'er werkzaamheid onder het volk is. Voor zo verre hy de Fabrikeurs van hunne waaren ontlast, bevordert hy de vlyt; en in zo verre men zig met nieuwe werkftoffen voor de verwerkte laat betaalcn , bewyst men eene aanhoudende geneigdheid tot arbeid. Den volgenden rang verdient'die Handel, welke fabrieken van eene zekere foort tegen die van eene andere foort verruilt, gelyk by voorbeeld zyden ftoffen tegen katoene ; greinen tegen battist ; parkament tegen papier; of fabriek - artikels tegen waaren , die geene verdere bewerking vorderen , als ftaal-waaren tegen Wyn , Olie , enz. Ook deze Handel bevordert de werkzaamheid , of helpt ten minften dezelve onderhouden , omdat hy , terwyl het land met eene zekere foort van Waaren of Fabrieken overkropt is , gelegenheid tot een nieuwen aftrek verfchaft door wïsüeGi III. D. Ddd de-  7? OVER DE LUC HTVERHEVELINGEN DOOR WILLEM FAN BARNEFEL D, APOTIIECAR. WEL EDELE HEEREN! In de beoefening der Natuurkunde , is geen waardiger geen verhevener , maar voorzeker ook geen duisterder onderwerp , dan dat gedeelte derzelve, welke de uitlegging der Luchtverhevelingen vordert. Inderdaad een onderwerp , dat , hoe zeer wy dagelyks , in het midden der voorwerpen onzer Beichouwing wooncn en verkeeren , aan veele gistingen onderworpen is. Wy neemen de uitkomften, de verfchynzels waar, jnaar de eerfte oorzaken blyven aan onze zinnen verhorgen , 't is alleen met onze denkbeelden, dat wy kunnen' dringen tot in de afgelegene , verborgene fchat- (*) Deeze Verhandeling en zo veele ah 'er over dit zelfde onderwerp zullen volgen , zyn uitgefprooken , in di Maatfchappy ïeux mesitis , te Amflerdaw* Ddd 4  77$ VERHANDELING fchatkameren , van zoo menigvuldige veranderingen , als ons de verfchillende vernevelingen opleveren • maar het is ook alleen, met onze denkbeelden. De ondervinding., die getrouwe Leermeestresfe der natuur, heeft ons egter zeer veele byzonderheden geleert; uit de beoellening en raadpleging van deeze ondervinding , hebben wy weer andere afgeleid , wy hebben deeze ondervinding ter toetze gebragt, en, zoo verre dezelve de proef konden doorftaan, en zeker zyn bevonden, mogen myne hoorderen ze aanmerken als vrugten van een naarstig onderzoek. Ik fchaame' my egter met hier in 't openbaar te belyden, dat ik meer dan eens berouw heb gelnul, over den vrywillig op my genomen taak , wegens het verklaaren van zo duistere geheirnnisfen der natuur; Ik heb myne zwakheid eerst beginnen te ontdekken , toen ik myne kragten eenigen tyd beproeft had. Dan eerst , als men , door herhaalde overweegingen , een dieper inzien krygt , begint men het gewicht der zaaken tc voelen. Zoo meenigmaal ik met onloochenbaare proeven en ondervindingen de veronderftellingen , de waarfchynlykheden en gisfingen, tot mogelykheden cn zelfs tot zekerheden kon brengen , heb ik misfehien uwen toegeevenden aandagt en goede geneigdheid mywaarts voldaan , en my zelven te vreeden kunnen ftellen ; maar thans , daar ik onderneemen zal te verklaaren die verfchynzels , welke het geweld der fchrikbaarende natuur ons doet kennen, alleen kan uitvoeren en voor geen konstgreepen , voor geen naarbootzing vatbaar zyn , zoude ik my aan de grootfte vermeeteiheid fchuldig maaken, indien ik onbefchroomd aan deeze plaatzc, welke ten opzigte van zekerheid , of im»  OVER -DE LÜC HT VERHEVELINGEN. 77? immers van waarfchynelyke moogelykhèid , heilig dient te zyn , genaderd was. Ik heb my zelven afgevraagt; wat onderneemt gy? Zult gy verborgenheeden openbaar kunnen maaken ? Tegen wien zult gy fpreeken en zulke zaaken voordragen ? En inderdaad daar myne redenen van zoo veele kundiger Mannen, in de weegfchaal zullen gelegd worden , als hier tegenwoordig zyn , had my dit behooren terug te houden ; maar zoo veele eerzugt heeft een mensch dikwerf, dat de overtuigende waarheid zelf hem niet kan beletten , van dingen, die voor het algemeen onnuttig , zoo niet onvoordeelig zyn , indien hy zyn belangen , of geliefkoosd gevoelen maar mag bevorderen, en anderen, in zyne denkbeelden brengen. Maar zagt; laat my deeze bedenking niet affchrikken : Ik heb nu dien taak op my genomen , myne belofte moet ik volbrengen. ■ ■ - Ik heb in deeze Maatfchappy te veel toegenegenheid ondervonden; immers word ik , door deeze gulle toegenegenheid , bemoedigd , cii ik durf my verzekerd houden , dat bekwaamer Natuurkundigen en myn verdere geachte hoorderen , my met die vriendfehappelyke toegevendheid , welke ik van allen , in vorige tyden, zoo rykclyk als onverdiend genooten heb , thans wederzullen begunstigen. In dit vertrouwen dan , waage ik het , my in eenen Oceaan van veronderftellingen en gisfingen te begeven. Ik zal maar weinig volflrekt Jlellig , van de voortedragene zaaken kunnen bewyzen , genoegzaam kunnen bewyzen , voor zulken onder myne hoorderen, die niets aanneemen , dan dat geene, -dat wiskunstig is, of op de volmaaktfte gronden van Ddd 5 on-  f ?S . VERHANDELING omvederfpreekbaare zeckerheid rust ; egter vleye ik my daarmeede , dat zy , die opgeklaarde denkbeelden van de Eleehïciteit en derzelver uitwerkzelen hebben , zien zuilen , dat de gedagte Luchtverhever lingen, langs geen genoegzaamer weegen kunnen verklaard worden ; Dan hoe zeer myne pogingen daar heenen zullen ftrekken , om eene genoegzame verklaring van dezelve te geeven , ben ik 'er verre van af, van te veronderftellen , dat myne voorftellingen iets. meer zouden kunnen aan den dag leggen , dan aanleiding te verwekken in hen , die met juister oordeel en dieper doordenking , in zoortgelyke zaaken , tot op den bodem der geheimnisfen gewoon zyn door te zien ; en daarom zy het my gcoorlooft , myne gedagten , welke ik vrymoedig , fchoon van anderen verfchillende , zodanig kundigen ernstig aantcbeveelen , met betuiging , dat my niets aangenaamer zyn zal, clan beeter onderweezen te worden alzo het my om de waarheid der zaake, en geenzius om de toeitemming van myne byzondere , by een vergaderde begrippen te doen is. Ik heb my veroorlooft , van de gewoone wyze in '.t befchryven der Luchtverhevelingen aftegaan en een anderen weg te verkiezen. Ik ben van begrip, dat zulk eene befchryving niet willekeurig zyn kan, maar aan orde onderworpen zy , die 't meest eigen is aan het onderwerp. — De Luchtverhevelingen beftaan , in naaste en verwyderde gevolgen , van eerfte oorzaaken of beginzels ; deeze laatlte moeten 't eerst in aanmerking koomen. Ik meen, dat men , in het befchryven der Luchtverhevelingen , eerst de oorzaaken, dan de gevolgen moet plaatzcn ; dit heb ik in het oog ge- hou-  OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. 77^ houden , en zulks is de reeden , dat ik zal begin-' nen, met die zaaken, waarmccde anderen hebben geëindigd. • Ifte II O O F D S T U K. VAN DE ELECTRIKE STOFFE , DE OPGEKLOMMEN DAMPEN , EN DE WIND , IN HET GEMEEN. Dc Luchtverhevelingen, zyn of, oorzaakgeevende , of veroorzaakte emftandigheeden in den Dampkring T buiten onze Aarde beiiaande cn zich beweegcnde , welke , behalven de algemeene betrekking 'tot de Aarde , allen , door byzondere, zoo beftendige , als toevallige oorzaaken , op zich zelfs beitierd worden eri beftaan. Door de oorzaak - gcevendc Luchtverhevelingen verft*» ik zulken , welke altoos onafgebrooken in den Dampkring aanwcczig zyn, en als inmcngzcls van dezelve , tot de Lucht fchyncn te behooren. De zoodanige zyn : I. De Elccirike ftoffe in eene uitgebreide , of Athir,ospherifche ftaat. II. De door warmte uitgewazemdc , verdunde opgeklommen dampen van Aarde en Zee. III. De Lucht , door zekere oorzaaken in bewee* ging gebragt , het welk wy Wind noemen. Alle andere vcrhcvelingcn houde ik voor verfchynzels , en uitkomften , oorfpronkelyk door één van deeze drie , of van twéé , of van alle de genoemde oorzaaken te gelyk te weeg gebragt, en welke  780 VERHANDELING ke ik daarom, met den naam van veroorzaakte Luchtverhevelingen benoeme. Voor de zodanige veroorzaakte Verhevelingen houde ik de Dwarlwinden , Houwmouwen , Eleclrike Stormbuijige Winden, 'Wolkbreuken , Orcaanen en Waterhoozen, voorts de Wolken , die vervaarlyke uitgebreide lichaamen , en de daaruit voortkomende Reegens in ondericheidene betrekkingen. De Blikfem en Donder/lagen , Weerlicht en Noorderlicht , de Hagel, de Sneeuw , het Tzel, den Rym, de Mist en Neveldamp. Ik moet by deeze opgave aanmerken , dat men deeze veroorzaakte Verhevelingen nog zoude kunnen verdeelen, in naaste en verwyderde verfchynzels, aangezien 'er onder zyn, die niet onmiddelyk van de drie genoemde oorzaaken , maar van de tweede oorzaaken afhangen, en dus gevolgen, verwyderde of te weeg gebragte verfchynzels van die verfchynzels zyn , gelyk by voorbeeld de Donderflag een gevolg is van den Blikfem. 't Is myn oogmerk, na de opgegeevene orde, de veroorzaakte Verhevelingen te behandelen ; dan , wy zullen de oorzaak - gevende vooraf laten gaan , en volgens liet opfchrift van dit Hoofdftuk dus vooraf handelen van de Eleclrike ftoffe , de opgeklommen dampen , en de Wind in V gemeen. In de eerfte plaats , ftaat ons dus te befchouwen de EleBrike ftoffe , in een uitgebreiden of Athmospherifchen ftaat, en daartoe geeve ik de volgende eigenfehappen en werkzaamheeden der Eleclriciteit des Dampkrings , in opmerking. I. Dat de Electriciteit, ten opzigte van haare hoeveelheid , in den Dampkring, over het geheel nooit ver-  OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. ygx vermindert noch vermeerdert ; dat deeze ftoffe , in een uitgebreiden ftaat , aan de Eleclrike Lucht langs zekere weegen en middelen, als mede aan andere lichaamen , kan ingelyft en weer tot nieuwe lichaamen overgebragt, en dus van Conductors verwisfeld worden ; dat zy , zo lang zy in dien uitgebreiden ftaat verkeert, geen vuur is, noch andere lichaamen ontfteeken kan ; dat egter deeze Eleclrike ftoffe van zulke eene onbegrypelyke verfyning kan terug keeren, weeder te zaamen dringen, en tot eene vonk verdikken , terwyl deeze vonk even zo ras in de lichaamen als te vooren , onbegrypelyk fyn verdeeld en uitgezet word; was dit zo niet, dan kon men nimmer eene vonk , met de Electriciteit verwekken , door eenige Machiene : De in beweeging gebragte fchyven eener Machiene , zyn neevens de kusfens alleen de middelen , waardoor de vonk verwekt word: De vryving der glazen - fchyven , waardoor de Eleclrike ftoffe, uit de ConducV>rs , waarmede zy in gcmcenfchap is, getrokken word , verfchaft ons. de Electriciteit. Wanneer deeze kusfens van die lichaamen worden afgezonderd, het welk men ifoleeren noemt , dan ontftaat 'er geen vonk, by het draajen der fchyven , als alleen een zodaanige , by den aanvang van het draajen , als het werktuig zelf zoude kunnen verfchaffen , en welke één eenige zyn zal. Een Eleclrike vonk dan , die met het draajen verwekt word , en op de hand afflaat, is eene hoe-, veelheid Elektriciteit , op de glaze fchyven , uit de kusfens der Machiene , uit de hand en het lichaam des geenen , die draait , uit de vloer , uit het geheele huis , en eindelyk uit alle Conductors , waarmeede dezelve in aanraking is , genomen , terwyl de-  ^84 VSRIIAXDELIND dezelve vonk , door myne hand , die de vonk neemt , langs die zelfde wcegcn en middelen , wee» derkeert naar de Machiene , zoo dat dc Eleclrike ftoffe d als in een Cirkel , door Conductors , van en tot de Machiene word bevvoogcn cn rond gevoerd, terwyl zich dezelve , flegts voor een oogenblik, in een zamen gedrongen ftaat , aan onze zinnen , als een vuur-vonk vertoont. Uit dit alles dunkt my , dat ik veilig befluiten mag, dat hier in des noods , een bewys is , dat de Elektriciteit, ten opzigte van haare hoeveelheid , nooit vermindert noch vermeerdert , maar verplaatft word, 't welk op veele andere wyze , met de Eleclriciteit kan verklaard en aangetoond worden, waartoe zich de Conductors ge* reedclyk laaten gebruiken, maar de Non-Conductors daarentecgen de Electriciteit bepaalen. II. Indien de lichaamen , zo op Aarde , als in den Dampkring , aan vcnvisfclingen, veranderingen of vcrplaatzingen , met opzicht tot derzelver hoeveelheid van Eleclrike vloeiltolïe , niet onderheevig waaren , cn ieder lichaam deszelfs hoeveelheid Eleclriciteit kon behouden , dat men dan nimmer Electriciteit zoude kennen noch gezien hebben. Daarentegen, kan men nu , de Eleclriciteit aan Eleclrike lichaamen inlyven , cn in de Lucht verplaatzen ; wanneer men dit door konst verrigtcn ert öaarbootzen wil , neemt men in de eene hand een waschkaars , of zoo gy wilt eene fmeerkaars , doch dan moet hy op een glazc kandelaar geifolecrd worden vastgehouden , en in de andere hand , een geeleclrifeerde vies; nader dan met de knop van de vies naar de vlam der kaars , en de Elettrike ftoffe , zal in de Lucht door de vlam der kaars worden over-  OVER ÖE LUCHTVERHEVELINGEN. 783 OVergebragt >, en eene Eleclrike Athmospheer verwek» ken , die pofiteif of negatief kan zyn , naar dat dei gebezigde vies is geelectrifeerd geweest , het welk met twee ligte vlierpit balletjes , aan zeer dunne linne draadjes gehegt , kan onderzogt worden , en welke uitkomst in deeze geetectrifeerde Lucht , zeer juist genaamt word , Plus en Minus. Men hebbe hierdoor egter geen twee zoorten van Eleclriciteit te verftaan , het zyn flegts twee betrekkelyke wyzingen van een en dezelfde itoffe tot elkander ; by voorbeeld ; wanneer een dékzei van eene Electrophoor ongëclecfrifeerd is , zal hetzelve daarvan- ook geene blyken geeven , maar wanneer ik aan dezelve een zeekere hoeveelheid Electriciteit geef, of van dezelve afneem , zal dit dekzel in beider geVallen eene vonk, tusfchen myn knokkel en de plank vertoonen , met dit onderfcheid , dat in het eene geval de vonk van, en in het andere geval de vonk naar , dit dekzel zal toegaan ; dog alzo een diergelyke vonk te gezwind is , om over de rigting te kunnen oordeelcn , doet men het onderfcheid der betrekking van dit geelectrifeerd lichaam best zien , door deeze zoo even gemelde ligte balletjes , welke het onderfcheid der Eleclrike gefteldheid ras vertoonen ; ook kan men zulks gewaar worden door punten , gelyk het vry algemeen bekend is , dat een punt , gebragt by een politief geladen lichaam, flegts een enkele ftip verligt is , terwyl die punt gehouden , teegen eene negatief geelectrifeerd lichaam, een Licht-kwast zoude vertoonen. Uit deeze proeven blykt, dat men de Eleclriciteit verplaatzen en van hoedanigheid , in de lichaamen verwisfelen kan; dan een zeer duidelyk bewys hiervan , en van meer be* lang  784 VERHANDELING lang tot ons onderwerp is eene proef, waardoor, in de Athmospheer zelf, de verwisfeling van Eleclrike ftof kan te weeg gebragt worden. Hiertoe Eleclrifeert men de Lucht, met eene brandende kaars en geladene vies , op die wyze , zo als even gezegd is ; by voorbeeld, gy kunt de Lucht plus Eleclrifeeren met eene pofitivelyk geeleclrifeerde vies , wanneer men nu aan den zolder op een afftand van 233 voet , zeer ligte balletjes aan linnen draatjes , van 233 duim lang, heeft gehangen, zullen deze opengaan , en de Lucht plus geelectrifeerd aanduiden , oogenblikkelyk hierop , terwyl de balletjes nog open zyn , ontlast men met de kaars , op dezelfde wyze en op dezelfde plaats eene negativelyk gcladene vies , en men zal zien , dat de Electriciteit , in de Lucht word veranderd: De balletjes zullen in den aanvang digt gaan, tot een bewys , dat de Electriciteit word vernietigd; daarna zullen zich dezelve wederom openen, en by de proef zal blyken , dat ze juist anders om zyn geelectrifeerd. Hier heeft men nu zeer duidelyk een bewys van den overgang der Electriciteit naar andere lichaamen, een bewys van de mogelykheid , om de Eleclriciteit aan de Eleclrike lichaamen , als by voorbeeld dc Lucht , in tc lyveu , en eindelyk een bewys van vernietiging der zichtbaare betrekkelykheden , door de verwandfehap , die het Plus en Minus der Electrike ftolfe , in haare werkzaamheeden bezit. III. Wegens deze betrekkelyke eigenfchap der Electriciteit , trekken de onderfchcidenlyke geeleclrifeerde deelen , zeer fterk aan , terwyl de overeenkomstig geelectrifeerde deelen , 't is , om het even , of zy beide pofitief, dan of zy beide negatief zyn , elkander ,  OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. 785 der zo ver mooglyk is fchuuwen en vlieden, geene venvandfchap toonen , maar een fchynbaare vyandfchap en afkeerigheid aanduiden. Deeze uitwerkzels der Eleclriciteit kan men door veelerly proeven toonen. Om 'er twee te noemen 4 welke deeze betrekkelyke en afkeerige eigenfchap vertoonen, neemt men twee Leidfche vlesfen, welke ieder aan de knop , met een dwatsdraad , aan welkers einde een eenig balletje, aan een linnen draatjc hangt voorzien zyn. Een deezer vlesfen word pofitief en een deezer negatief gelaaden. Wanneer deeze vlesfen met de dwarsdraaden, waaraan de balletjes hangen , tot elkander langzaam gefchoven worden dan zullen zich deeze balletjes onderling aantrekken, en hunne betrekking doen zien. Wanneer nu beide deeze vlesfen eveneens, dat is of beide pofitief, of beide negatief gelaaden worden, en dc nadering der dwarsdraaden , zo als in de opgave der vorige proef *eze°t is , gefchied , dan zullen de balletjes van elkanderen afwyken, en hunne afkeerigheid aantoonen. IV De geboorte van Eleclriciteit in den dampkring' hangt in 't gemeen af, van eene natuurlyke overvloed, welke het Aardryk, met opzigt tot de Lucht, bezit, of van eene neiging , eigen aan den dampkring, om van het Aardryk de Eleclrike ftoffe overteneemen, en welke neiging zoude kunnen bevorderd worden , door den aart der Eleclriciteit zelve , die voorzeker altoos zal trekken naar de Lucht-, ydeïfte plaatzen en dus de hoogfte gewesten inneemen. Wy vinden ook, dat de Eleclrike ftof, tot de Lucht , door uitwafemiug beftendig word overgebragt van de aarde en zee, naar de wolken, welke hi door de zamendryving der winden , en door de natuure. m. D. Kee »a»-  786 verhandeling aantrekking , zo van Elektriciteit , als zwaartekragt der (tof zelve , geformeerd worden, en naar de formeering , door die zelfde kragt, cn tevens door de afitootende kragt der Electriciteit , wolken blyven. Van alle de aardfche lichaamen, die tot de overbrenging der Elektriciteit naar de wolken meede werken, zyn de groeiende zclfftandigheden de voornaamften , eensdeels, omdat door de werkzaamheden der groeij, de.uitwaleming bevorderd word, en anderendeels, om dat doof de vermenigvuldiging der opgroeiende fpruiten, planten en boomen, dc oppervlakte van het Aardryk eenige duizendmaalen verdubbeld word: door proeven deswegens met den Condenfateur van volta , zo boven het water , als boven 't groeiend Aardryk genomen, word deeze opklimming der Electriciteit volkomen bevestigd, 't Zou der moeite nog wel waardig zyn , deeze proeven boven een drooge dorre vlakte te neemen , om het onderfcheid by mindere uitvvafeming nader te ontdekken. Niemand zal deeze uitkomst in twyffel trekken ; daar is, behalvcn deeze uitwafeming , geen opklimmende damp, noch rook , noch oplteiging van eenig ding, in de Lucht, 't zy door verteering van vuuritoffen , als langs andere weegen , of 'er word eene zekere hoeveelheid Electriciteit meede gevoerd. En tot dit onderzoek is ons zeer dienstbaar het omvaardeerbaare , zo aanltonds genoemde werktuig deh Condenfateur , onlangs door den naauwkeurigen Heer krajenhopf , zo kort als juist , in deeze Maatfchappy verklaart. V. Dat , fchoon deeze uitwafeming meest altoos pofitief is, en de proeven met de vlieger zulks ook altoos toonen, uitgezonderd, by Omvccrs-tyden , wan-  OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. 787 wanneer 'er , na het aftrekken van eene wolk , of door andere tusfchenkomst, ook negatievelyke dampkringen zyn; dat, zeg Ik , deeze uitwazeming niet altoos even fterk is , want niet altyd is de betrekkelykheid tusfchen het Aardryk en den dampkring even kragtig , gelyk men ook nooit bepaalen kan , wanneer een lichaam geheel beroofd, of overlaaden is, hoewel de lichaamen, met opzigt tot haar betrekkelyken ftaat , van meer of minder te hebben , (al is het onderfcheid ook nog zo gering, en dit onderfcheid is 'er in de natuur altoos ,) volltrekt moeten gezegt worden Plus of Minus te zyn , gelyk deeze eigenfchap der Eleclriciteit blyken kan aan twee gelaaden Leidföhe vlesfen, van welke de eene fterker is geëleclrifeerd dan de andere , als wanneer de zwakker geladene vies van de fterkere , eene vonk of gedeelte der laading zal aannftmen , als men dezelve in aanraaking brengt. VI. In alle gevallen en omftandigheden, zullen zich en de aarde op zichzelven , en de wolken op zichzelven , en deeze beide ook onderling op eikanderen, in de betrekkelykheid van Plus cn Minus bevinden , dat is te zeggen; is de aarde aan onze bewoonbaare zyde pofitief , zy zal aan de tegenovergeftelde zyde negatief zyn en omgekeerd ; voorts, zyn de wolken pofitivelyk , zo zal de aarde , die zich daartegen over bevind, naar die maate juist negatief zyn; fluit deeze betrekking op elkander , dan moet 'er het gevolg van zyn dat tusfchen deeze beide werkzaamheden , een punt van affcheiding is , tusfchen deeze betrekkelykc eigenfehappen geplaatst, een punt , dat onzydig is , en geen Eleclriciteit aanduid. En indedaad j dit kan ook met proeven bevestigd worden , Eee a wan-  788 VERHANDELING wanneer men eene lange koperdraad, ter wederzyde, met knoppen voorzien zynde , wel ifoleert , aan deeze knoppen ligte vlier - pit balletjes hangt, als meede in het midden (of ten minften na genoeg in het midden , het welk men onderzoeken moet) van deeze lange draad , ook een paar zulke balletjes, hangt, en men vervolgens, tegen over een der knoppen van deeze lange draad een Leidfche vies ftelt , welke pofitief is gelaaden , zo zullen de balletjes , welke de vies niet moeten aanraaken, door deeze vies aangetrokken worden , en negatief geelectrifeerd zyn , terwyl de ballen aan de tegen overgeftelde zyde , te weeten aan de andere knop, pofitief zullen zyn; de reeden daarvan is deeze, dat de natuurlyke Eleclriciteit door dc pofitieve vies, uit dat gedeelte der draad, dat na dezelve toegekeerd is , word weggeftooten , en gedrukt naar het andere einde , dat daardoor pofitief gcëlectrifeerd word, en waarvan dan ook het gevolg is , dat de in het midden hangende balletjes geen Elektriciteit aanduiden. Stellen wy ons nu deeze byzondere eigenfchap van aarde en wolken eens voor , en neemen wy daarby in aanmerking , dat dc wolken zich beweegen , en voortdryven van oort tot oort, daar ze, met opzicht tot het Aardryk , in den dampkring waarin zc zich bewcegen, meer of minder Elektriciteit aantreffen , dan kunnen wy ons vertegenwoordigen die cindelooze geneigdheid tot omwenteling der beftendigheid in de Luchtsgefteldheid , door de Opperde wysheid nogthans , alzoo beftemd, tot zulke eindens , als het hem , in de voortduurende befchikking der dingen , noodzaakclyk voorgekomen is. VIL Hoe zeer het nu-uit dit alles genoegzaam kan bly-  OVER DE LUC IÏT VER HEVELINGEN. 789 blyken, dat de Elektriciteit is een beftaandeel der lichaamen , en 'er dus volftrekt geen lichaam is zonder Eleclriciteit , zo moet ik tevens verzekeren , dat 'er ook geen Eleclriciteit beftaat zonder lichaam, zelf geen oogenblik: Van deeze zekere waarheid, van deeze ftandvastige Eleclrike wet en eigenfchap, komt misfehien wel de fnelheid van de Eleclrike fchok voort , welke eene vonk is , zonder inlyving aan eenig lichaam , gaande met een krakende Mag , door de Lucht , en gevende een zeer helder en zuiver licht op dat oogenblik van haare aanwezigheid ; het vuur, de glans, het gekraak en de fnelheid van den blikfem is volkoomen hier aan gelyk ; deeze kan zich niet, by het nederdaalen, uit de wolk aan de lichaamen inlyven, voor dat dezelve wolk digt by het Aardryk komt , wanneer het licht , het vuur , enz. terftond zal verdwynen , en in deeze eigenfchap , in deeze onbegaanbaarheid der Eleclriciteit zonder lichhaam, is de reeden gelecgen, dat Conductors, door dezelve zoo greetig aangenomen en de Non-Conductors vermyd worden. VIII. Zeer dikwerf ontmoeten wy in den dampkring een dubbeld zwerk boven eikanderen , welke meestal door onderfcheidene winden, zo in kragt als ftreek verfchillende , gedreeven worden, hieromtrent dient men in 't gemeen aantemerken , dat deeze hagen van wolken , in allen opzigte , in dezelfde betrekking tot elkander ftaan , als de onderfte wolken tot de aarde. IX. En dit is myne laatfte aanmerking : gelyk de betrekkelykheid is van de regtftandige wolken , of van de wolken tot de aarde, zo ook heeft deeze betrekking plaats in de zydelingfche wolken , welke Eee 3 clkan-  790 VERHANDELING elkander in rigting en ftreek volgen; dat is te zeggen , de Eleclriciteit van de eene wolk ftoot die van eene andere wolk weg, zo dat de ftof wel in de wolk blyft , maar in dezelve verplaatst word. Deeze beide laatfte aanmerkingen , zullen bevattelyker worden , wanneer ze uitvoerig en welbereedeneerd worden voorgefteld , als wy vervolgens over den blikfem zullen handelen, het welk hier de plaats nog niet is. 't Is genoeg, als uit myne aanmerkingen flegts blyken kan , dat de Elektriciteit een inmcngzel van onzen dampkring zy , en hoedanig die ftof daarin , met betrekking tot de dampen die opryzcn , werkzaam zy. Thans gaan wy over ter befchouwing van de II. Oorzaak - geevende Verneveling, te weetcn , de door warmte uitgeivazemde verdunde dampen van aarde en zee. Van alles wat in de gunstige natuur door den goede Schepper is voortgebragt , is 'er geen gefchikter voorwerp, om vogtige dampen fpoediger en greetiger aantcneemcn , dan de drooge Lucht; zo lang de Lucht geen overmaat van vogtcn bezit , vaart dezelve voort , alle andere zelfftandigheden uittedroogen , het vogt aan zig te trekken en in te ïyven , terwyl de winden het wegvoeren ; de warmte onderfteunt de Lucht in dit bedryf; zy verdunt het water tot damp , zonder deeze kan de uitwazeming geen plaats hebben ; beneden de 32 graaden op dc Thermometer van Fharcnhcit, verftyft het wateragtige vogt en alle ongefermenteerde zappen , en word ys. Men moet derhalven de warmte aanmerken , als het fcheimiddel van de dampen , en het hulpmiddel, waardoor de natuurlyke dingen hiervan beroofd worden ;  over de luchtver-wevelingen. 791 den ; voorts de Lucht, als eene volflrekte oorzaak, welke door eene naauwe verwandfchap tot vogt , hetzelve greetig aanneemt , en in zyne ruimtens huisvest. nieuwentvd , musschenbroek , en anderen , de warmte in aanmerking ncemendc , welke tot de ontbinding van het water, tot damp vereischt -word , zyn daardoor , tot de dwaaling vervallen , van te ftellen , dat het opryzen en nederdaalen der dampen , aan vuur - deeltjes met de damp vereenigd, moest toegefchreevcn worden. Thans kennen wy daarvoor eene veel eenvoudiger oorzaak , namenlyk ; dat de ryzing en daaling van alles wat zich zwcevend in den dampkring bevind, van cle zoortelvke zwaarte der dingen, totale zwaarte der Lucht alleen afhangt ; het water , in een ftoom veranderd , is zomtyds meer dan veertien maal ligter dan de Lucht ; hiervan daan die (helle ryzing van den waazem naar boven, welke egter trapswyze afneemt , naarmaate de Lucht , m dc bovenfte gewesten , ylder cn de vogten aldaar door verdikking zwaarder worden. De Ilooglecraar wolff meent , dat de opryzende dampen waterblaasjes worden , welke eene Luchtledige holle ruimte zouden hebben. Dit gevoelen , fchynt my, om verfcheidene redenen, ook onaanncmelyk , en is gemakkelyk te wederleggen, 't Is genoeg , als wy flegts denken , dat de dampen beurtelings dikker of dunner worden, waardoor ze nu evenwigtig, dan ligter en ook wederom zwaarder in den dampkring zweeven , en dus, van tyd tot tyd , in hoegrootheid veranderende , telkens nieuwe Lucht? leedige holligheden zouden moeten verkrygen ; en Eee4 vol-  VERHANDELING volgens welke natuurwetten toch zou deeze verandering ^ gefchieden , en de blaasjes voortkoomen ? De verdikking en verdunning der dampen en het zwaarder of ligter worden van de vogtdeeltjes , zyn beide te eenvoudig , om ons met diergelyke fpitsvindigheden op tc houden. Zoodra de Lucht Béne ovcrmaate van dampen verfcrygt , word deeze Lucht eene vogtige Lucht genaamd , cn de lichaamen, die in dezelve verkeeren, droogen niet meer uit , fchoon de warmte aanhoud;' zelfs drinken drooge lichaamen , in eene vogtige Lucht, de dampen ui , en neemen die in dit geval van dc Lucht aan. Papier, Linnen , en alle andere zelflrandfgheden, buiten de Mynftofièlyke , worden 'er ffcg cn vogtig in. Men kan in de Lucht , de damp dikwerf zien, zonder dat men liet nevel of mist kan noemen. Dit heet men deiuzige Lucht. Zulk. gebeurt egter meer des winters dan des zomers. De kouder Lucht geeft aanleiding, dat men de warme damp welke menfchen en dieren, uit de long , door mond en neusgaatcn blaazen , zien kan , en men kan dikwerf, aan de fpoedige verdwyning van de zigbaare aasfem , of integendeel aan deszelfs vcrblyf in de Lucht, de droogheid of vogtigheid des dampkrings ontdekken. Deeze droogheid of vogtigheid des dampkrings hangt af van het ryzen cn daalen der dampen 3 dit ryzen cn daalen hangt weder af, gelyk gezegd is, van de zoortelykc zwaarte der vogtdeeltjes, tot de Lucht , zo dat het zeker is , dat de dampen kleine vogtdruppeltjes zyn, die ligter of zwaarder worden , dan de Lucht. Deeze meerderde zwaarte krygen de dampen , als ze op eene plaats verdikken , terwyl de verdikking veelal van de winden afhangt , alle  OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. 793 •alle winden brengen niet even veel vogt aan. Die winden , welke veel vogt aanbrengen , koomen uit de waterige , en tevens , uit de door warmte uitwafeming bevorderende gewesten; zodanig zyn de Zuide , de Zuid-Ooste cn Zuid-Westc winden. In Toote meenigte klimmen de dampen door uitwazeming beftendig opwaarts , en deeze vogten worden door den wind naar elders vervoerd , alwaar aanleiding in den dampkring is , om wolken te formeeren. Waare dit zoo niet , dan zouden overal , daar uitwazeming is , ten allen tyde , ook wolken moeten zyn; niets word gemakkelyker door den wind voortgedreeven, dan de ligte verdeclbaare damp; een drappel waters beflaat , na de uitwazeming , 14000 maal grooter plaats , dan zy tc vooren deed. 't Is waarfchynelyk , dat de zee cn de rivieren fchoon derzelver oppervlakte grooter is, dan van bet vaste land op dit Aardryk , minder vogten uitwazemen dan het Aardryk door den grocij veroorzaakt. De grocij heeft in zyne werking eene meenigte wa'ters nodig, zy die met de bezorging van heesters en gewasfen belast zyn , weeten , boe veel water zy dagelyks , als 't niet regent , noodig. hebben , om aan de behoeften der planten te voldoen. Men leeze de proeven van den onvermoeiden iiales , in zyne waterweegkunde , om hiervan overtuigt te worden; hy toont, onder veele andere voorbeelden , dat eene Zonne-Bloem-fteng, van drie en een half voet hoog, in twaalf uuren tyds , twintig onzen waters laat doorwazemen , wat heeft nu niet wel een uitgeftrekt grasveld nodig ? De dorre bergen , en onvrugtbaarc rotzen, hebben zeker geen gewasfen, en dit zoude, tegen myn denkbeeld , dat 'er meer doorwazeming , Eee 5 op  794 VERHANDELING op liet land , dan op het water was , aanloopen t doch , daarentegen moet men opmerken , dat de oppervlakte der aarde , door de opgegroeide voorwerpen , meer dan duizendmaal verdubbeld word , dat het water , licht en warmte indrinkt, en dat geen wederkaatzing van warmte, die de uitwazeming bevordert, op zee gevonden word ; plaatst hierby , de uitwazeming der dieren ; een mensch waazemt des zomers in 24 uuren 233 pond vogt uit , op heete dagen mooglyk meer , doch des winters daarentegen zo veel niet. Van wat aaitj de uitwazeming ook zy, dezelve voert altyd eene zekere hoeveelheid Eleclrike ftoffe van de aarde met zich opwaarts, naar de uitgebreidheid van damp , welke opklimt , gelyk in de verklaring van de verkeering der Electriciteit in den dampkring ftraks in myn IVde aanmerking gebleeken is, dus is de damp niet volftrekt enkelvoudig. Hierdoor is dezelve gefchikt tot de vorming van wolken, gelyk ftraks nader blyken zal. Ik vertrouw dat uit dit alles, voor het tegenwoordig beftek, genoegzaam blyken kan , dat de damp cn hoedanig dc damp een voornaam inmengzel der Lucht zy. Thans is nu nog overig te verklaaren de lilde oorzaak - geevendc Vcrheveling , te weeten : De Lucht, door zekere oorzaaken in beweeging gebragt , het welk wy wind noemen. Vooraf merken wy aan , dat, gelyk de damp met Electriciteit voorzien, en dus niet meer enkelvoudig is , en daar deeze damp , tot de Lucht beftendig overgaat, dat even min de Lucht enkelvoudig is ; behalven dit heeft de Lucht nog veele andere inmengzels, welkers befchouwing voor alsnog tot ons onderwerp geene betrekking heeft, 't Is genoeg dat wy vastltellen dat  OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. dat de Lucht met vogten en Electriciteit voorzien zy , en dat deeze Lucht door de wind word in beweeging gebragt en voortgedreeven. In 't gemeen is de wind niets anders , dan eene voortgaande beweeging der Lucht in den dampkring van de eene plaats naar de andere voortdringende , waardoor eene geftadige VerwisfeHng, in de natuur , onnavolgbaar ligt, en gemakkelyk onderhouden word, te meer daarom , omdat daarenboven , aan dit vermoogen van Lucht - beweeging , tevens de kracht eigen is , om alle lichaamen , welke zich van haare zoorttelyke zwaarte , met opzicht tot de Lucht , in den dampkring bevinden , te kunnen bewcegcn , vervoeren en overbrengen naar afgeleegene oorden , ja naar zeer verre gewesten , gelyk, by voorbeeld , de wolken , binnen weinig tyds , zeer verre reizen volbrengen. De wind is algemeen of byzonder ; een algemeene wind is die , welke op verfeheiden plaatzen gelyktydig een geheele ftreek der aarde inneemt, cn meest een gantsch jaar doorwaait; de byzondere winden , zyn die , welke van deeze onderfcheiden zyn , zoo in ftreek als in plaats. Voorts worden de winden verdeeld , in beftendige en onbeftendige. De beftendige winden zyn zulken , welken ten minften eenige uuren lang , uit denzelfden hoek waaijen ; de onbeftendige winden zyn die , welke maar kortftondig uit één punt , en dan weder , uit een ander punt , met verandering voortkomen. De oorzaaken der Winden zyn verfeheiden. De algemeene en eerfte oorzaak is, de Zon, die ryfcè Bron van zoo veelvuldige uitwerkzels in de Natuur , en die, met opzigt tot den Wind, door haare vüürige ftraa-  79Ö VERHANDELING ftraalen, de Lucht verdunt en uitfpant, inzonderheid die Lucht, welke recht onder haar is; de Lucht nu verdund zynde , moet meer plaats beflaan, dan te vooren, 't is daarom, dat die Lucht de naaste Lucht vooitftoot. Naardien nu de Zon van het Ooften naar het Westen voortgaat, zo word de drukking Westwaarts gerigt , en is blykbaar in de meeste plaatzen van de verzengde Luchtflreek, alwaar overal, op de Zee , eene beftcndige Ooste Wind waait , terwyl de ontfpannene en uitgezette Lucht, binnen de keerkringen , westwaards aandringt ; een klaar bewys voorwaar, dat de Zon hier de oorzaak is. Voor eene andere oorzaak, word de ryzing en verfeheiden ftand van Maan en Starren opgegeeven , terwyl men nog vyf andere oorzaaken van den Wind telt, welke men alle beredeneerd, by den beroemden en naauwkeurigen varenius , in zyne algemeene aardryks befchryving, dog te wydloopig voor ons beftek vind voorgefteld, Intusfchen zyn de veranderingen aan welke dit algemeen beginzel onderhevig is, ook veel van de oneffen oppervlakten van den aardboodem aftelei den. De oorzaaken, van de heftendige Winden, worden doorgaans opgegeeven, drie te zyn. I. De omwenteling der Aarde op haaren As. Men zegt, dat de Lucht, die de Aarde omringt, minder fchielyk , zich bcweegen moet dan de Aarde, en dat, daar de Aarde, zich van het Westen naar het Oosten op haaren As beweegt , de Lucht naar het Westen, moet terug blyven, en diensvolgens een Wind, van het Oosten naar, het Westen gerigt, veroorzaaken moet. Dit laat zich , zegt my de geleerde Hoogleeraar van swinden , in den eerften aanfehyn zeer  OVEH Dl luchtverhevelingen. 797 zeer wel hooren, doch by nadere overdenking, kan het 'er niet door; want indien al, vervolgt zyn Hooggeleerde , de fnelheid des dampkrings , in den beginne , toen de Aarde zich op haaren fpil begon te beweegen, kleiner mogt geweest zyn, dan die der Aarde zelve, zoude die fnelheid wel dra, uit hoofde der aankleving, vryving, enz. reeds lang even groot geworden zyn. II. Maar de tweede oorzaak der beftendige Winden is de Zon , in dier voegen , als ik zoo even , by de befchouwing der algemeene oorzaak van den Wind, heb aangevoerd. III. Ten derden is inzonderheid, oorzaak, de Zon en Maan , vooral de laatfte, door haar aantrekking op de Lucht, even als haare werking op de waateren der Zeeën, de ebbe en vloed veroorzaakt. Dit is, door den Heer d'alambert , zeer fterk aangedrongen, en Mathematisch beweezen. De Maan werkt het fterkst, op die plaatzen, boven welke , zy zich loodrecht bevind , en zwakker op andere daar zy fchuins op werkt; dus moet dat deel van den dampkring, dat regt over de Maan is, het meest, het hoogst, opgetrokken worden, en de andere deelen zwakker. Het evenwigt word dus gebrooken, die andere deelen loopen naar de gemelde toe , uit hoofde van die aantrekking , en word beweeging in de Lucht, dus Wind veroorzaakt. De Luchtdeelen worden derhalven uit hunne werking, uit haare ruste gebragt, en zullen daar even, als een flinger, zich eerst naar de eenen kant bewegen , en dan door de ontfangene kracht, naar den anderen kant , waaruit volgt, indien dit de eenigfle werking was, dat onder den ^Equator, by voorbeeld, ge-  798 VERHANDELING geduurende eenigen tyd , een oosten wind , zoude moeten gebooren worden, en dan weer een Westen en zo beurtelings. Inderdaad, dit zoude ook zoo plaats hebben, indien de Aarde zich niet op haaren as bewoog, doch door de omwenteling koomen alle de Deelen van de Linie, beurtelings , regt onder de Maan, van het Westen naar het Oosten; en als men naauwkeurig berekent, het geen daaruit moet voortvloejen, en behoorlyk op de aankleving der Lucht deelen onderling let , vind men dat 'er eene algemeene Oosten Wind in de gezengde Luchtftreek heerfchen moet, dat in de matige Luchtitreeken de Weste winden de overhand hebben moeten , en dat 'er uit dezelven, in byzondere omftandigheden , op hooger breettens, vry zwaare ftormen ontftaan kunnen. De ondervinding bevestigt deze beftendigheid der Oosten- en Noord-Ooste-Winden , fchoon in onze Luchtitreeken flechts voor eenige dagen waajende, hoewel in den Zoomer, van den bekenden zwavelagtigen nevel, de Wind aanhoudende weeken Oostelyk woei. bi de groote Zuid-Zee, in dat deel, 't welk tusfchen de keerkringen ligt, zyn de winden meest altoos beitendig , zo dat de Schepen dikwerf drie maanden zeilen , met eenen Oosten of Noord Oosten Wind, zonder de zeilen te verzetten, terwyl, in dien grooten togt van 1654 mylen lengte, van Nieuw Spanje in America, naar de Philippynfche Eilanden de Zeelieden veilig flapen. De oorzaak van de onbeftendige Winden , indien men daar voor flegts alleen zulken neemt, welke zeer kortltondig en veranderlyk zyn, zoude ik oordeelen, dat voornamenlyk één eenige is , en wel deze dat de  OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. 799 de Wind van verfeheiden Oorden, te gelyktydig waajende , nu eens de ééne, dan de andere, in kragten overtreft , gelyk dit in Onweers - tyden plaats heeft, en deeze oorzaak van onbeftendigheid in den Wind zelf, in eene lydelyke zin befchouwd, geleegen is ; want men ziet dikwerf, dat de eene Wind van den anderen te weeg gebragt word. Hoe gering ook de uitfpannende kragt der Lucht in twee nabuurige plaatzen, van ongelyke grootte en kragten is, zal toch altoos de fterkfte de zwakfte overwinnen , en in de zwakfte indringen en verdryven , als wanneer wy naar den (treek , vanwaar de Wind zyn oorfpronk heeft , dezelve met de namen, van Oost, West, Zuid en Noord , en naar de tusfehenftreeken, met 32 zamengeftelde namen van Winden beftempelen. Deeze onbeftendige Winden kunnen in 24 uuren meer dan eens het Compas rond loopen. Wanneer de verandering zeer fpoedig voorvalt, is dit een bewys, dat ze om elkander heen draajen en volgen, mogelyk , van eene elders ontftaane dwarlwind afhangen; kunnende, zonder eenig bcginzel van onweeder , by heldere Lucht voorvallen, en worden Houwmouwen genaamd. Ook zullen twee, in een fchuinfehen hoek, eikanderen ontmoetende Winden, even als een op zy leggende Letter > , één Wind formeeren, die het vermogen van beide zal hebben, of zoo veel minder als in reeden van den ftompen of fcherpen hoek van ontmoeting kan berekend worden, terwyl de ftreek van beide winden daar door noodwendig veranderen moet, welke ftreek op zyn beurt oorzaak is van andere uitkomften in den Dampkring, die onderling een aaneenfchakeling van verwisfelingen tan gevolge hebben. Wan-  SOO VERHANDELING ' Wanneer men dit wel overweegt, zal men ligt toeftemmen , dat het onnafpeurbaar is , vanwaar de verwisfelende winden dagelyks door worden tc weeg gebragt, en dit zal juist door de menigvuldigheid deitoevallige oorzaaken, ook wel altoos een diep geheim blyven. Intusfchen hangt van deeze verandering, veel al het lot der Luchtsgefteldheid af: de Wind vervoert de tot Wolken vergaderde dampen; ontlast ons van, of brengt ons aan, het Phlogiston der ontbindende zelfftandighedcn, verplaatst de Eleftrikc ftoffe , ten miaftecn door het dryven der Wolken, als zo veele Conductors van die ftof befchouwd, en is dus oorzaak van aanmerkelyke veranderingen in den dampkring; onder welke de wind zelf, lydelyk, en door een zamenloop van omftandigheden, afhankelyk word van uitkomften en gevolgen, door deeze wind zelv' vooraf te weeg gebragt, en welke uitkomften en gevolgen nu als oorzaaken van den wind, te weeten van andere ftreeken, te houden zyn. Ik bedoele hier, de zo zeer veranderlyke Eleclrike fïormbuijige winden; niet de ftormwinden , beftendig geheele , ja meer dagen, agter een, uit ééne ftreek waajende, maar zulke winden, welke meestal onverwagt, na eene voorafgaande ftilte ontdaan, hevig uitbarsten en yfelykc verwoestingen aanregten, en welke bekend zyn, onder verfchillende benamingen. Het denkbeeld der onbeftendige winden brengt ons hier dus van zelf, tot het voortfpoeden van ons onderwerp; en het is na deeze befchouwing, dat ik onmiddelyk overga, tot de befchryving van zodanige winden, als ik vermoedde, dat van de beginzels afhangen , onder welke de Eleclriciteit een der voornaam-  over de luc h t v e r h e v e l1n g e n. 8oÜ naamfte rollen fpeelt; dus gaan wy over ter befchouwing van die verfchynfels, welke wy met den naam van veroorzaakte verhevelingen hebben beftempcld, en zo van de drie befchrevene oorzaaken in den dampkring , als van verdere meedewerkende, gelyktydig ontffaande toevalligheden , en zamcnlopende tusfchenkomften, die daar by tegenwoordig zyn, afhangen. Ude HOOFDSTU K. van de electriké winden, als de dwarlwinden, houwmouwen, stormbuijige winden, wolkbreuken en orcaanen. Vooraf zal ik aanmerken, dat gceil vroegere Schryvers , en genoegzaam ook geen öf weinig latere Schryvers, varenius noch mussciienbroek zelf, van deeze aanwezigheid der Eleclrike ftoffe, by onverwagt ontftaane winden, fpreeken, fchoon 'er overvloedige voorbeelden zyn van uiibarftingen van Blikfem cn Donder , waarmeede dezelve altoos verzeld gaan , fchoon zy overtuigd waaren, dat zulke winden, door fneller aandrang uit het wolkgewest , of van eene te zamen gedrukte ftoffe afhingen. Ik zal dus, fchoon zeer kort , deze geweldige Stormwinden , die van eenerlei aart , en van de drie door my opgegeeven werkende, en oorzaak-gevende Luchtverhevelingen oorfpronkelyk zyn, ieder afzonderlyk, in navolging van anderen, aanhaalen, en vervolgens dezelve onder ééne bepaling brengen. De Dwarlwind Turbo, ook wel Fortex en Typhon genaamd, is een fnelle heftige beweeging des winds, afhangende van de Lucht van verfeheiden oorden toc- natuurk. III. D. Fff vlie-  S02 VERHANDELING vliegende, waardoor een cirkel of kring gevormd word, die , gelyk als by de wording van alle kringen , uit eigen aart een middenpunt-fchuwende kragt verkrygt; ftootende de deelen door de draajing verwyderd , zich onderling voort , waardoor een holligheid in 't midden gevormd word ; gelyk zich deeze ftelling zeer wel laat ophelderen door een vies met water, welke men draajende uitgiet , zonder dat by gelegenheid van het uitlopen van 't water, welkers plaats noodwendig met Lucht moet vervangen worden, die Lucht door de hals der vies, met opklimmende Luchtbellen zich behoeft in te laten, maar onafgebrooken door dc holle buis opklimt in de-ledig lopende vies. Wanneer door eene zodanige Dwarlwind • eenige wolk door tusfehenkomst van andere oorzaaken, een ftaart of uitzakkend verlangzel verkrygt, word deeze wind een Hoos, van de Latynen Sipho, ook wel 27pko genaamd, welke Luchtverheveling ik afzonderlyk in het IVde Hoofdftuk breedvoerig zal behandelen, omdat het my toefchynt , dat dezelve de gezellinne is van alle de Eleclrike Dwarlwinden , de moeder van het onweerig wolkgeftel, de middel-oorzaak van de fchielyk doorbrekende Orcaanen, en vry waarfchyneiyk van andere verfchynzels meer. Daarentegen, wanneer een zodanige Dwarlwind voorvalt , en de Lucht op dien tyd niet met wolken voorzien is , waardoor verhinderd word eene Hoos te verwekken , (gelyk door zulk een zamenloop van winden tevens , door eene genoegzaame hoeveelheid cn voorraad van Eleclrike ftoffe, gepaard met die bewolkte Lucht , zoude veroorzaakt geworden zyn,) word een zodanige nu drooge Dwarlwind een Houwmouwe (Turbo') genaamd, welke elders, maar ook hier • te  OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. Sc 3 te Land zeer bekend en gevreesd is, buiten Haarlem , alwaar zodanige wind meermaale'n in ééne ftreek over de Bleekerijen pasfeerende , van zodanige Bleekerijen «•ehecle, zo natte als drooge Webben Linnen wegvoert ; terwyl deze wind op de naast aangeleegen Bleekerijen niet eens gevoeld word. Een zoda ige wind vindt men omtrent de Stad Arbeil in Perfim , alwaar ze in de maanden juny en July, allen dag, een groot deel ftof, 's middags om 12 uuren, opneemt 9 en dit een uur lang doet aanhouden. Dan zo zeeker als de Houwmouwen onafhankelyk Van eenigerly Electrike beweegingen zouden kunnen zyn, zo zeker zyn andere heftige winden, en vooral de Hoos daar zeer meede voorzien , en 'er mogelyk wel volftrekt afhangelyk van, voor zo verre de Electriciteit de oorzaak van het uitwerkzel kan zyn, erf daartoe moet meedewérkem De Heer wilke geeft ons in eene dhftrtatie over de Electriciteit een verflag van een dwarlwind , waarvan ik, om deszelfs naauwkeurigheid , en om de bewysgromden van gepaste denkbeelden omtrent de Houwmouwen en «Hl* weezigheid der Electriciteit, door dadelyke ondervinding bevestigd , een verkorte fchets zal geeven. „ De „ Heer wilke zag zeer veel ftof van den grond op* s, ryzen , waarvan een gedeelte egter weder rondom „ geftrooit wierd; 'er was geen wind, [dog ik ver- moede dat de Heer wilke zich buiten den ftreek ,, des draaikolks bevond,] 'er deed zich,- terwyl deeze „ ftof oprees, een groote zwarte wolk op, die zy„ nen toeftel , waarmede hy proeven nam, pofitief „ Electrifeerde, en wel Iterker dan hy immer van de „ natuurlyke Electriciteit ontdekt had; de opgeklom* „ men ftof volgde deeze wolk , vormde een colom Fff 2 é* erf  804 verhandeling „ cn förken zich eindelyk met de Wolk te vereéni„ gen. Voorts kwamen 'er andere Wolken te voor,, fchyn, die zynen toeftel negatief Eleétrifeerden; dee,, ze -wolk, de eerfte wolk naderende, fchoot. 'er een „ Blikfemflraal uit de groote wolk, door den ganfchen „ fchakel der laatst aangedreevene negative Wolken , 5, waarop reegen volgde." Zo wel uit dit opryzend ftof, gcvormd'tot een colom , als uit dc aantrekking van het zelve naar de groote Wolk , voorts uit de Blikfemltraal zelve, blykt dc aanwezigheid der Electrike ftof, en uit den reegen is de vernietiging, of de herftelling van het evenwigt der aanwezige verfchillende of betrekkelyke Electriciteit, welke tusfchen de pofitive en nëgative Wolken door een Blikfemftraal verbroken wierd , zeer naauwkeurig op te maken. Deeze zelfde draai of dwarlwind word van anderen Prester genaamd , vooral wanneer die met een Blikfem pleeg tc ontftaan, het welk men toefchreef, fchoon men van geen eigenlyke Eleclriciteit gewag maakte, aan een eigenfchap van de wolken, met zulk een geweld nederwaarts geworpen, dat alles, wat onder de betrekking van de zamendrukking die daar by plaats fchynt te hebben, [zo men zegt daardoor] als in vuur gezet word; Deze Wervelwind daalt van omhoog , word meenigwerf in tien Ooster Oceaan , vooral in het Koningryk Siam en Keizerryk China waargenomen, en maakt dc Scheepvaart aldaar zeer gevaarlyk. seneca zegt dat het een Turbo of Typhon is, die in de Lucht aangeiloken word , of in vuur eindigt. Gebrek aan genocgzaame Eleclriciteit-Kunde alleen deed deeze verfchynzels niet voor Eleclriek aanzien. Eene-  over. de luchtverhevelingen. 805 Ecnephias is eene fchielyke onftuimige wind , of eene geweldige uitbarsting van Lucht of Orcaan, die met groote kragt, uit de wolken op de aarde nedervalt. Vooral is deze wind bekend op den Acthiopifchen Oceaan, inzonderheid omtrent de Caap de goede Hoop , en aldaar zeer te vreezen ; ontftaat genoegzaam langs dezelfde weegen en oorzaaken, als dc reeds opgegeven dwarlwinden , en fchynt door de Ouden onderfcheiden te zyn geworden van de wolkbreuken, ten opzigte van de wyze en hoeveelheid water, weike daarby uitgeftort word, terwyl dezelve egter verzeld gaat van hevige ftortreegens. Exhydrtas of Wolkbreuk gaat , behalven van deze geweldig uitgeborftcn wind verzeld , gepaart met een plotzelykc uitftorting van ongemeen veel doorbreekend water, waardoor Velden en Akkers overftroomd worden en verdrinken. Een Orcaan [Orage] is eene der geweldigfte Winden. Onder deeze benaaming brengt men allerlei hevige ftormwinden, zomtyds met reegen vermengd, vooral zulken, welken eenigen tyd aanhouden, eene algemeene verwoesting maaken, meesttyds door eene ongemeene ftilte voorafgegaan, als wanneer zich eensklaps alle de kragten der winden te fainen fchynen te vereenigen. Dit geweld houd in den beginne geen vasten ftreek, loopt veelal het Compas rond , totdat eenmaal de kragt doorgebrooken zynde, zich tot ééne ftreek bepaalt , welke men eenen Haart van een Orcaan noemt, die in zynen voortgang alles vernielt en omverwerpt.. By zulk eene gelegenheid vertoonen zich veelal , F_of liever altoos, want de waarneming ontbreekt flegts door gebrek aan waarneemers], de verfehynzelen van Fff 3 Cm-  _ Soö VERHANDELING Cantor , Pollux en Helena, by ons Dwaallichten ert by anderen St. Elmosvuurtjes genaamd ; deeze zyn kleine vlammetjes, op de Masten der Schepen te zien # ook verplaatzen zich dezelve op de Zeilen, verwisier lende by tusfchenpoozen naar de aanleiding of ftroorn der Eledtrieke vloeiftolfe. Hoe meer deeze verfchynzels gezien worden, hoe meer de Zee-lieden het einde des ftorms voorfpellen. En hiervan is zeer "gemakkclyk reden te geven , en voor kundigen , die weetcn, dat deeze vlammetjes niet anders dan Electrike Lichtkwasten zyn , overtuigend te betoogen, waartoe ik hierna aanleiding zal krygen. Wanneer men , zonder vooroordeel, deze verfchillende Luchtverfchynzels overweegt , zal men al ras bemerken uit de overeenkomst der omftandigheden, die dezelve allen verzeilen , dat dezelve op zyn hoogst byzondere modificatiën zyn van een en dezelfde oorfpronkelyke, en in den grond overeenkomftige beginsels;-' terwyl het my zelf niet ongegrond voorkomt, dat de reden waarom men nu eens eene Hoos , en op andere tyden niet, of wederom verfeheiden te gelyk ; nu eens hevige ftorm winden, en op andere tyden Wolkbreuken, enz. waarneemt, zomtyds afhangen kan van de plaats, waar de Waarneemer zich bevind, die niet kan veronderfteld worden, juist altyd daar tegenwoordig te zyn, waar hy had moeten zyn , om de eerfte aanleiding of oorzaak der gevolgen waar te neemen ; behalven dit zullen zeer zeker de heevigheid of kragt, waarmeede de veroorzaakende beginzels werken, de omftandigheden modificeeren , en op onderfcheidene tyden verfchillende uitkomften hebben. De Dwarlwind , als een gevolg van tegenftrydige win-  OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. 807 winden, en dus een veroorzaakt verfchynzel, houde ik voor de naaste oorzaak van alle de genoemde Electrike Stormbuijen. De uitkomst, die deeze oorzaak te weeg brengt , is zeer vermoedelyk altoos1 eene Hoos, een Houwmouwe of Wolkbreuk, welke onmiddelyk weder andere verfchynzels te weeg brengen en tot gevolg hebben; cn zie daar een eenige oorzaak tot het in beweeging brengen van die beginzels , welke in ftaat zyn , om zulke fchrikbaarende tooneelen op den aardbodem daar te nellen, en waarvoor wy niets anders dan de EleElrike ftoffe, de op* geklommen dampen, en de beweegende Lucht, alleen te houden hebben ; Zo is dus de natuur ook in dit bedryf, gelyk overal, in eenvoudigheid zich zelf gélyk (*> Yer- (*) Na het voorleezen deezes, ontfangt men uit de OostIndien , de droevige tyding van eene verfchrikkelyke Orcaan , welke ysfelyke verwoestingen heeft aangeregt. De Storm heeft beginnen op te fieeken van den 17 May 1787. tot den aofte dito., en toen doorgebrooken zynde, wierd alles in zynen voortgang verwoest, en heeft aangehouden tot den it>fte te ftormen. De Zee liep 10 Engelfche Mylen landwaarts in, en rees 14 voet lynregt hoog. Niemand kon zich redden dan die gelukkig de fterke Palmira-Boomen ken beklimmen; deze alleen fcheenen over eind te blyven, terwyl alle andere Boomen en Gebouwen omver geworpen wierden. 12 a 13000 Menfchen zyn in de ftreek , daar de Oceaan voortging, zo in de Steeden als op het platte Land , omgekocmen. Het Land was elders ah met Lyken bedekt. Dit alles had daarenboven een algemeen gebrek van voedzel en versch JVater ten gevolge. Zie Haarlemmer Courant, Ne. 39. 1788. Fff 4  SoS VERHANDELING Vertier , wanneer men deeze Lucht - verfchynzels , voor en in haar begin, voortgang cn einde, bedaard nagaat, dan is het onmoogely.k dat het anders zyn kan , clan dat dezelve moeten afhangen van zeer onyorwagtc omwentelingen in den Dampkring , van fchieïyke veranderingen in dc regeerende Luchtsgeftcldheid; cn als men voorts verder opmerkt, welke oinftaflth'gheeden by deze verhevelingen plaats hebben, cn die wy wectcn dat in haare verfchyning verfchrikkelyk zyn, gelyk de Blikfem en zyne uitwerkzelen, zal men yolltrekt billyk en met recht die omwentelingen en veranderingen, als uitwerkzelen van de gezegde beginzels gewrocht, mogen verklaaren, en tocftemmen , dat wy de Electrike ftoffe , als ecu der yoornaamfte beginzels, te befchouwen hebben. In zekere ftreeken, by voorbeeld tusfchen den vierden en tienden graad noorder breedte , en welke bepaald is door de middaglynen van Caap Verd en dc verfte daarby leggende Eilanden, kan men niet zeggen, dat 'er ooit rust in den Dampkring is. Beftendige winden waajen 'er nooit , 'er is een gednurige kalmte in de Lucht, de Blikfem heerscht 'er verfehrikkelyk, en de, rcegens zp nvccnigvuloig, dat deeze daarom de reegenachtige ftreek word genaamd; de winden zyn 'er zeer ongeftadig, zomtyds heftig en in de rigting van ftreeken zo verfchillencl , dat de Schepen van één Vloot zelf onderfcheidene winden bezeilen. Niet weinig fchynt in deze ftreeken het Electrike Licht, als de werkzaamfte oorzaak, fchitterend door. Is het water een oulochenbaar belianddcel der Wolken , waarom dan de Electriciteit minder dan zodanig befchouwd, daar dezelve toch altoos, onder het water gemengd, aanweezig is ? of is het , om dat elk een de kentekens  OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. 8of> kens van de ftof niet zo onmiddelyk , door gebrek aan gepaste kennis , waarneemt , dan het water der wolken ? Hoe zeer het egter zeker is , dat geen droppel naar beneden valt, zonder die ftof te bezitten, gelyk ik aanhoudend heb waargenomen. Gelukkig nogthans, dat de natuur, niettegenftaande deeze onkunde, haar werk beftendig verrigt, de heilzaamfte nuttigheden in den dampkring daardoor uitwerkt , vooral aan het leevend geilagte , dat eene gezuiverde Lucht noodig heeft , behalven dat wy daardoor een bevogtigd Aardryk, klaare bronnen, heldere beeken , ruifchende rivieren , vrugtbaare akkers , en , by verwisfelende gevolgen , zo veel ander heil in de natuur vcrkrygeu. 't Is voor de natuur van het uiterfte belang, dat 'er eene zodanig Eleclrike ftoffe in den dampkring, ter zamenftelling van de wolken , werkzaam aanwezig is. Deeze ftoffe is eene der voornaamfte beftanddeelen der wolk , en derzelver eensklaps veroorzaakt verlies verwekt , door het verbreeken van het verband met andere deelen der zamenftelling , fchrikbaarende maar ook gunstige Tooneelen, op onzen Aardkloot. De geheele zamenftelling der wolk word door het verlies van de Eleclriciteit vernietigd; een Vacuüm , of luchtlecdige ruimte, door plotzelyke uitftorting van water gebooren, waardoor de Lucht, die zo even ftil was , in eene fchielyke beweeging komt , om dit opene vak, dat met de wolk even te voren vervuld was , te fluiten. Zodra wy ons de moogelykheid daarvan , door gepaste ervaring in de Elektriciteit , voor den geest kunnen brengen , en wy daarby in aanmerking neemen de vervaarlyke grootte en uitgebreidheid der wolken , die Onweeders Fff 5 te*  810 VERHANDELING OVER DE LUCHTVR.RHEVELINGEN. bevatten , dan zullen de verfchynzels , in haare uitkomften , en het denkbeeld , dat dc Eleftrike ftoffe eene der voornaamfle imnengzels is , zeer worden opgeklaard , dan zullen wy van het uitbarsten des bhkfems , cn van de vervaarlykfte wolkbreuken zelfs een denkbeeld krygen. 't Is myn byzonder oogmerk , om de volftrekte tegenwoordigheid der Electriciteit in de wolken thans opzettelyk te bewyzen ; hoe zeer dezelve uit de verhaalen reeds bevestigd en voorts beredeneerd kunnen worden, wil ik beproeven, hoe verre dit nader proefondervindelyk kan opgehelderd of beweezen worden , te meer daarom , omdat van dit denkbeeld zo wel vroegere als latere Schryvers vervreemd zyn geweest, en hetzelve hedendaagsch begint door te brceken en bevestigd te worden. Zal ik hier in gelukkig (lagen, fchynt het my toe, dat ik niet beter doen kan , dan eene voUeedige befchryving te geeven, hoedanig ik eene wolk befchouw zamengeftcld te zyn en te beftaan. En fchoon ik hieromtrent in alle deelen niet inftemme met het gevoelen van zelf groote Natuurkundigen, maar zelfs, met opzigt van de werkzaamheid der Electriciteit in eene wolk , van hunne leere afwyke , zal ik het nogthans waagen , dit vrymoedig te d'oen, terwyl ik my hier voorbehoiule , wanneer ik myne gedagten van den blikfem vervolgens ontvouwe , eemge nadere bepalingen van het Onweerig EleElriek wolkgeflel te geven. Deeze befchryving van eene wolk heeft men in het eerst volgend Hoofdftuk te wachten. III. AL-  III. ALGEMEEN M A G A Zr Y N. HISTORIEKUNDE.   BURGERMOED en BURGERTROUW, OF DE BELEGERING VAN HET STEEDJE SAINT JEAN DE LONE. Een Historisch fragment. Dc meeste gefchiedfchryvers maaken, flechts in 't voorbygaan, melding van de in meer dan één opzicht merkwaardige belegering van saint jean de lone , en echter verdient het heldhaftig gedrag der edela burgers van dit kleine landfteedje op alle wyze bekend te worden. Zonder op eene regelmatige wyze in de wapenen onderricht te zyn, verzetteden zy zich, in eene niets beteekenende en genoegzaam geheel onverfterkte plaats, met eene ftandvastigheid en moed , die byna zonder voorbeeld is, tegen eene armée van 80,000 man der bekwaamfte en ervarenfte foldaaten van dien tyd , en hadden buitendien nog met muitery onder hun eigen volk te kampen. De Histoire des guerres de deux Bourgognes van den Heer m. beguillet levert een omftandig bericht van deeze merkwaardige gefchiedenis , en uit dit by ons weinig bekend werk is het volgende verhaal ontleend. ïwee  $ij DE BELEGERING VAN Twee jaaren waren nu byna reeds verftreken feden: bet uitbreeken van den berugten Oorlog , die op het aandryven van den Cafdinaal richelieu (in den jaare 1634) aan de beide takken van het huis van Oostenryk, in Spanje, Italië en Duitschland verklaard wierd. In de laatfte helft van het jaar 1636 drongen de Keizerlyke Generaal galas en de Hertog van lotharingen, aan het hoofd van 80,000 man, in Bourgogne , dat van de Franfche troepen verlaaten was, en dit ongelukkig land zag zich binnen korten tyd aan alle de gruwelen en verwoestingen van den Oorlog blootgefteld. Doch de reeds meer en meer aannaderende winter zou ras genoeg van alle verdere militaire operatien een einde gemaakt hebben , zoniet de Generaal galas begeerd had nog voor den aftnvang van denzelven een plaats fe vermeesteren , alwaar hy zyn rustverblyf kon houden , en die hy niet alleen tot zyn wapenplaats m;;aken , maar hem ook in geval van nood tot een rugfteun ftrekken kon. In eenen hiertoe beleiden Krygsraad wierden verfeheiden plaatfen voorgeflagen. In den beginne kon men niet wel wegens de keuze tusfchen dyon , beaune , saint jean de lone eil auxone eeilS WOr- den. Dc Hertog van lotharingen wilde , dat men rechtftreeks op Dyon zou losgaan , als een plaats , die hem niet alleen het digtst aan de hand lag, maar welker inneeming hem ook het bezit van gantsch Bourgogne het best verzekeren kon'; doch galas ftelde daartegen voor, dat het veel ligter ware het fteedje saint jean de lone te bemagtigen ; want , behalven, zeide hy, dat de ligging van deeze plaats dezelve reeds tot een lletttel van Bourgogne maakte , zo kon dil iteedje ook in korten tyd en met weinig kosten in ecu behooriyken ftaat van verdediging gebragt  saint jean de lone. Sl^ bragt , ja zelfs , door de vereeniging van verfcheidene nabygelegene rivieren met de digt voorbyvloeijende Saone, tot een vast en ontoeganglyk eiland gemaakt worden. Deeze voorflag wierd algemeen goedgekeurd , en het leger marcheerde nu zonder uitftel op de bepaalde plaats aan. saint jean de lone , een klein fteedje in het Hertogdom Bourgogne op de grenzen van het Franche Comtc, formeert een half Ovaal van omtrent 1700 fchreeden in'den omtrek. Deeze ruimte beftaat aoo huizen. Ten tyde der belegering , van welke hier gefprooken wordt, beliep het getal der inwooners niet hooger dan op dertien of veertienhonderd man , onder welken naauwlyks 200 in ftaat waren de wapenen te draagen. De ftad was met een enkele muur van bakfteenen en een aarden wal , 12 of 15 voet breed , omgeven , die van 3 bastions verdeeld wierd; rondfom liep een veel breeder gragt, die van de Saone zyn water kreeg. De bastions , van welke wy zo even gefprooken hebben,waren, even als de wal, eigenlyk niets anders dan met aarde opgevulde tonnen, die men door paaien ondcrfteund had. Ook had men reeds een dubbelde gragt beginnen te maaken, doch die men geen tyd genoeg had om te voltooijen , en bovendien had de plaats nog 4 kleine toorens van hout, die nevens de evengemelde drie bastions de voornaamfte vestingwerken van dezelve uitmaakten. Nicttegenftaande deezen ellendigen ftaat van tegenweer zetten zich de inwooners , zo ras men het oogmerk des vyands ontdekt had, tot een hardnekkigen tegenftand. De Baron des barres , een ryk edelman, die op zyn flot in de nabuurfchap woonde , kwam zelfs met zyn eenigen zoon tremont naar de  8i6 de belegering van dc Stad ; beiden vol zucht om een bewys van hun* nen moed cn Vaderlandsliefde te geeven. Vergeefs fielden eenige vrienden deezen waardigén grysaart voor , dat hy toch ten minden zyn jongffen zoon , den eenigen erfgenaam van zyn naam en aanzienlyke goederen , niet aan zulk een oogfchynlyk gevaar wilde blpotftellen. Doch deeze oude Krygsman wierp een blik van verontwaardiging op deeze raadgeevers en zeide : dat hy zekerlyk zyn zoon den degen in het hart zou ftootcn , indien hy wist j dat hy zelfs flegts het geringfle deel aan hunnen voorflag had; want noch hy, zeide hy, noch zyn zoon konden ooit een beter gelegenheid vinden , om hun Vaderland te dienen, dan wanneer zy nu hun bloed flortten in de belegering eener Stad , van Welker behoud de wel* vaart van Bourgogne en het noodlot van Vrankryk zichtbaarlyk afhing. Ook andere Edellieden , uit de omliggende ftreeken , bevonden zich met hunne Familiën in deeze Stad , en lieten al hun haven en goed 'er binnen brengen, daar zy zeiden, dat zy hun vermogen en hun leven aan het fortuin van den Oorlog wilden overlaaten , en eene Stad , die nu alles , wat hen flegts dierbaar was, in zich bevattcde , tot op den laatlten droppel bloeds zouden verdeedigen. De gantfche Artillerie, die in saint jean de lone in voorraad was , beftond flegts uit agt kleine yzeren fuikjes gefchut, en de Koninglyke bezetting in niet meer dan 150 man, het overfchot van agt Compagniën , die door dc pest tot op dit kleine hoopje waren weggcfmolten. rochefort d'ailly de saint pont , een officier van bekenden moed, die zich nooit door vrees van het pad der eere had laaten afbrengen , commandeerde ze. Twee dagen voor de aankomst  SAINT JEAN DE LON Ei 817 komst van den vyand was deeze braave Officier aan óe pest ziek geworden, een toeval dat alle Officieren cn Soldiiatefl in dc grootfte Verlegenheid ftortte. machauld, zyn Luitenant, wankelde tusfchen vrees en plicht zelfs de geenen. , die nog het dapperfte waren , lidderden , wanneer zy een oogenblik dachten aan dc ontzaggclyke overmacht van den vyand , cn verklaarden tamclyk openhartig dat zy by deeze omftandigheden alle tegenweer voor een dwaazc dolzinnigheid hielden ; met één woord , de ziekte van hunnen heldhSftigen aanvoerder, die hen nu niet meer als voorheen , edele en kloekmoedige gevoelens kon inboezemen, verbreidde fchrik cn vrees over ieder Officier zo wel als over de gemeene Soklaaten. Dc Burgers , die misnoegd waren over hét onedel gedrag derzulken, die zy als hunne befchermers aanzagen , wisten in tien beginne niet waartoe zy befluiten zouden. In dc eerfte opwelling der wanhoop wilden zy al hun woede tegen deeze bloodaards keeren , doch de hoop , dat zy mogelyk nog. op een zachter wyze tot hun plicht zouden terug keeren , Verflikte deeze opwellingen in haar geboorte. Deeze braave burgers begaven zich nu met hoopen naar het huis van den zieken Commandant, en klaagden hem dat de bezetting , nadat zy beloofd had zich met de burgéry tot het uiterfte tc zullen verdeedigen, fchandelyker wyze van bel!uit veranderd was,- en dat zyn Luitenant mact-iauld de lafhartigfte mènsch van de waereld was , die zyne eigen blooheid aan zyne onderhoorigen zogt mede te deelen. De braave d'ailt.y betuigde hen met traancn in de oogen, hoe fmartelyk het hem was , dat hy zich niet aan hun fpits kou historiek. III. D. Ggg  8l8 DE VERBETERING VAN (Tellen. Zekerlyk, zeide by, fchynen de pestziekte, dc zwakte der vestingwerken, en liet geringe aantal derfoldaaten den vyand een gemaklyke zege te belooven ; doch daar dit alles niet in ftaat geweest is om u afteicki-ikken, zou het ten hoogften billyk zyn , uw edelmoedig befluit krachtdadig te onderfteunen. Tcrftond liet hy alle de officieren by een komen , en verweet (viachauld in hun byzyn, dat hy zyn eed cn plicht tegen zyn Vaderland uit het oog verloren , en zyn moed had laaten zakken by eene gelegenheid, waar hy zich dc eer om in zyn plaats te commandeeren, had kunnen waardig maaken. macHai/LD", onthutst over deeze aahfpraak, antwoordde, dat hy zyn plicht nog niet vergeten had ; doch de meeste foldaaten waren ziek , en het geringe ovcrfchot niet genoegzaam tot tegenweer; cn fchoon de burgers ook nog zo kloekmoedig waren, en hun leven als raazende menfchen wilden opofferen, zo dacht hy echter dat de bezetting niet verplicht was hunne doldriftigheid tc onderfteunen. Alle officieren waren byna van hetzelfde gevoelen ; zy fielden den conirnanr dant voor , dat het onmögelyk een fchande konde zyn , wanneer men den vyand zonder (lag of {toot de poorten opende van eene Stad , die zonder voorraad van Krygsamunitie , zonder genoegzaam garnifoen , en flegts met een ellendigen zwakken muur omgeven war, , waarin, naar alle waarfchynlykheid, de eerfte battery zulk een bres zoude maaken , dat een gantsch bataillon 'er en front door kon marfcheeren. By zulk een gefteldheid van een zaaken (voegden zy 'er by) zou het altoos verftandiger gehandeld zyn een eerlyke Capitulatie te bedingen, dan zich aan de vroede van den vyand blootteftcllcn , die raazende  SAINT JEAN DE LONE, 819 de over een tegenweer, welke hem zo zeer beledigde , te vuur en te zwaard zich zoude wreeken. De voornaamftcn der aanweezende Burgers antwoordden hierop, dat , daar zy de eerfte waren , die het lot van den Oorlog aan de macht der vyanden had blootgefteld , het nu ook hunne plicht vorderde het eerst bewyzen van hunne dapperheid en Vaderlandsliefde aan den dag te leggen. „ Zo wy onze poor,, ten openden , voeren zy met denzelfden yver „ voort , zouden alle overige fteden zich voor ge* ,, rechtigd houden ons voorbeeld te volgen ; daaren,, tegen een flandvastige tegenweer, al ware het ook ,, dat het fortuin ons trouwloos handelde, hen aan „ hunne plicht herinneren moet. Wy zullen thans geen melding maaken van het ontzet dat men ons „ beloofd heeft; laat men ons flegts aan ons zelven ,, overlaaten ! Wat is toch fchooncr dan zich voor „ den dienst des Konings en voor het Vaderland ,, opteofiéren ? Zekerlyk is onze Stad zwak en zon„ der behoorlykc verfterking , doch onze kloekmoew digheid zal ons het gebrek aan vestingwerken ver„ goeden. Intusfchen kunnen wy niet ontveinzen dat „ het ons zeer bevreemd, by lieden , die onder de „ wapenen grys geworden zyn, zo weinig yver te „ vinden , om onze ftandvastigheid te onderftcu,, rien." Deeze redenvoering maakte op alle officieren een Herken indruk ; zy zwoeren allen op het plegtigst deeze braave burgers met al hun vermogen te onderfteunen. d'ailly , wiens krankheid den moed van zyne groote ziel niet had kunnen ter nederflaan, maakte gebruik van hun enthufiasmus , en hield een redenvoering , vol van die militaire welfpreekendheid, Ggg 2 -welke  820 DE BELEGERING VAN welke eigenaartig gefchikt is , om het hart vari ïerj Krygsheld te roeren, en hem den grootften graad van afkeer voor alle zwakheid en blóohartigheid inteboezemen. Intusfchen had de Vyand reeds de belegering ondernomen en de loopgraven geopend, galas , die zich vleide dc Stad met den eerften ftorm wegteneemen, liet het garnifocn zo wel als de burgers opeisfchen , om zich aan hem op genade en ongenade over te geven , waarby de Trompetter nog voegen moest, dat men toch niet zou vergeeten, des morgens vroeg een goed ontbyt voor den Generaal gereed te houden. Dc Belegerden antwoorden: hun gast zou hen welkom zyn, en zy zich bevlytigen om hem op de beste wyze te onthaalen. Indedaad kostte deeze ongepaste fuorkery den Keizerlyken Veldheer een aanzienlyk getal goede Soldaatcn. Na den derden dag der belegering wierd dc Stad met een vrecslyke Canonade gedreigd. Een menigte van Bomben (*) , die men van alle kanten wierp, vcr- (*) Een van deeze bomben viel in het huis van den braaven johan van brazw, een edelman, die zich, even als anderen zyns gelyken naar saint jean de lone begeven hatf, om aan de zyde zyner bloedverwanten te vechten. Zyn vader, wien het podraga het bed deed honden,wierd door het geraas opgewekt, en dagt zeker, dat de vyand reeds de Stad vernieesterd had en de huizen begon te plunderen. Van deeze gedagren ingenomen ftond hy op. De bombe verbryzelde het gewelf en viel tot in den kelder, waar zy in den grond bleef fmooren , zonder dat hy , noch zyne beide kleindochters , die hy in zyne armen noot, 'er de geringde , fchaden van leden. Terftond verliet hy het huis, en deed' k zich  saint JEAN DE LONE. 821 verpletterde verfcheidene huizen, en vervulde een ieder met een angftige bekommering. Het is te verwonderen, dat de vrouwlykc fexe het eerst van den fchrik weder t )t zich zelve kwam. Slegts twee of drie Burgers onttrokken zich in den nagt aan het gevaar. De huizen deezer bloodaarts wierden geplunderd, en alle voorraad van mondbehoefte, die men daarin aantrof, onder de bezetting uitgedeeld. Een menigte heldhaftige daaden van het overige gedeelte des burgery maakte de fchandelyke vlugt deezer bloodaarts weder goed. Byzonder deed zich de oude Baron des barres gelden. Dees waardige grysaart, die wel de voorige krachten zyner jeugd doch geenszins zynen onverfchrokken moed vcrlooren had , liet zich op de bresfe draagen , alwaar hy, in "en armftoel zittende, het eene geweer na het andere op den vyand affchoot. Zyne bedienden en verfeheiden vrouwen cn meisjes leenden hem hierby alle nodige handreiking ; eenigen laadden zyn geweer, anderen goten loot tot kogels. Zyn zoon tremont , die volkomen zulk een vader waardig was, en de Stadsrechter des Granges gingen in aller yl naar de gevaarlykfte plaatfen , om de ftrydenden moed intefpreeken, en kinderen en grysaards tot herHelling der gemaakte bresfe aantemoedigen. Zelfs de dappere d'ailly wilde den dood niet af- wach- zich naar den wal brengen , alwaar hy zyn zoon vond, wien hy het toeval omftandig verhaalde. Dees omarmde zyn vader en dankte God van gantfeher harte voor de vcrlosfing van zyn familie. Zedert dit oogenblik bleef de grysaart beftendig op de Stads muur , waar hy , zo veel zyn krachten toelieten , den vyand mede hielp befchieten. Ggg 3  S22 de belegering van wachten , maar liet zich naar de bresfe brengen , alwaar hy zyne foldaaten vermaande hun leven kloekmoedig te verdedigen , dewyl hen toch verder niets overig bleef dan om het te verliezen of door dapperheid te behouden, machauld alleen , die altyd vol van haat tegen den burger was, zogt de foldaaten vrees inteboezemen , terwyl hy hunnen hardnekkigen wederltand de droevigfte gevolgen voorfpelde. Men vermoedde zelfs een heimlyke verftandhouding tusfchen hem en den vyand. ïoulorges , die zyne nukken kende , en zyne oproerige reden gehoord had , ging onverfchrokken op hem af, deed hem de bitterde verwyten , zette de punt 'van zyn degen op de borst en dreigde hem nederteftooten , iudien hy niet tot zyn pligt wilde terug keeren. Alle de officieren en foldaaten , die getuigen waren van deeze moedige daad, overlaadden den braaven tculorges met loffpraaken, en federt uit oogenblik wierd dc goede verilandhouding tusfchen de bezetting cn de burgery in zulk een hoogen graad, weder herlicld , dat, daar de commandeerende officier op de bresfe buiten Haat gefteld wierd zyn post langer voorteftaan , het commando in zyn plaats eenftemming aan den Stads Syndicus wierd opgedragen. Den eerften dag van de maand November moesten de belegerden een harden hoofdftorm cloorftaan , waarby echter de tegenweer nog veel levendiger dan de aanval was. Geene van dc heltonners , die zich ilegts op de bres liet zien , haalde 'er het leven van. Dc geenen , die eikanderen 'er op zoeten te herpen , hieuw men met hylen de handen af* anderen jaagde men met hellebaarden weder te r*j*. Daar men intusfehen van buiten de gaten , die de gé-  SAINT JEAN DE L O N E. 8 = 3 gefneuvelden maakten , niet wel met frisfche lieden telkens Hoppen koude , zo zou toch op den duur de dapperheid der belegerden voor de menigte der ^ vyanden hebben moeten onderdoen, zo niet de vr'ou- ' wen en dochteren der inwooneren met eene fierheid , die haar geflacht anders juist niet eigen is , hunne mannen en vaders onderfteund hadden. Deeze nieuwe Amazoonen, met pieken en musketten gewapend, ylder overal heen , waar de nood het dringendst was. Eénigen van hen krecgen zelfs den inval , om heJende olie en gefmolten vet op de beftormers van boven neder te gieten. Eindelyk trok zelfs de vyand te rug. Deeze ftorm duurde drie uuren lang , zonder dat de belegerden een zeer aanmerkelyk verlies geleden hadden \ daarentegen de vyand, zonder de gewonden te rekenen , meer dan vyfhondcrd dooden aan den voet der muuren had achtergelaaten. Op deezen zelfden dag was de Magiftraat des morgens vroeg op het Raadhuis vergaderd. Uit vrees dat de moed der inwooners toch eindelyk mogt beginnen te zinken , was men van zins de burgcry een voorflag te doen , die de uiterfte wanhoop der medeleden van den raad ingaf , toen plotffitig het tón tot den ftorm de vergadering uit eikanderen deed gaan. Intusfchen werd toch deeze zaak den anderen dag terftond op nieuws in omvrage gebragt, en het eenpaarige befluit van alle de Raadsperfoonen was dit : „ Dat alle inwooners door een formeel en eigenhandig H onderteekend fchrift zich verbinden moesten , om , " ingevalle de vyand de Stad beklom, hunne huizen, H en. het buskruid dat op het Raadhuis gevonden wierd , met den overigen voorraad aantefteeken , Ggg 4 » eu  8:4 DE I E L E C K It 1 N [; VAN " e" 20 onder dc PüteböOpen van dc Stad met den „ degen in de vuist te fterven (*)." Zulk (*) Daar deeze oirkonde een eeuwig gedenkteken van den moed en Vaderlandsliefde deezer edele burgers is , hebben wy het porfpronglyk hier in zyn geheel geplaatst, waar^ niets dan de oude Franfche Ortographie veranderd is: NOUS PIERRE EI'SGRAWGES & piehre 1APRE Echevins & ,, Juges ordfnaires de la vjlle & commune de saint , an de " '°NE' ravoir faif01!s a ^ qull appartiendra, que ce jour„dhiu o November 1636, envirón rheure 1 midi, nous nous fommcs aflèmblees avec les habitans c'y aprés denom- " C°rpS dC gnTd2 de ,a P°rte de S^ fivoir Me M.chel de Tonlorge, Confeilieur, Avocat du Roi en ce bBarihage; jean P,,!etier, Procureur du Roi; bonorables " JhLlde Mnrténe; J^n de Lettre; Jean Dumay; Etienne = , Robin ; Francois Verderet;Belrfgne de ViUebichot; Phiiiben „ M.chelot ; Claude Baron ; Benigne Wille & Antoine „ Puzin, faifam parric des notables habitans de la dite viüe „ pour nous réfcudre prorotemeat fur le Gège, qui nos a ét' „ tormé & aflaüt iivre des le jour d'hier, par les armées de „ 1 empereur des Rois des Efpagne & de Hongrie & du Dmc Charles de Lorraine; même fur ce ,que leur tambour feoit „ entre une fois dans Ia viile.il y a environ une heure.pour „ la fommer dc Ce rendre,& fe foumettre a leur puifiance & „ autorite; ce que faifant, font furvenus encore quelques ha. „ bitans, qui ont dit que d'autre avoient traitreuferaent quirte „ & abandonné la viüe; favoir Me Jean Morel, Echevin; ,, Louis Pasfard & Jean Bataillon, & d'autant, que le canon' „ennemi avoit fait brcche, battoit inceflamertt en ruine , & „ envoyoit continuellement des grenades & des bombes,'qui „ pouvoient étonner & nfToiblir k courage de quelques-éns, h & que depuis le matiu 1'arméeennemieparoiflbiten efcadrons' lür  SAINT J'EAM DE L O N E. 825 Zulk een voorbeeld van oprechte Burgertrouw zou van ouze zwakker nakomelingen mogelyk voor een ver* „ fur Ia riviere de Saóne , & %u'jl y a apparenoe que ce eft „ pour nous donner un fecond aflaat 5 il étoit néceflaire de „ prendre une bonne & promte refolution , & temoigner au „ Roi la finguliere fidelité , que la Ville a toujours eue -1 , fon fervics , le zele & alFection que tout les habitans doiyent avoir pour leur families, biens , vies, honneurs & l confervatipn d'icetix : par la vois commune de. tous les „ habitans a été cppdtt & réfofu, qu'ils prêteroient de nou„ veau , comme par eflèc ils ont préfentement pïêtë en nos „ maius, le ferment de fidelité au Roi & a la Ville, decla„ rant tous vouloir courageufement expofer leur via aux ef„ forts des ennemis , pour la defenfe de la place , contre toutes autres intelligenties a ce contraires-, mime font refo. „ lus, en cos , que par malheur ils vinffent a êtrefarces, , de mettre le feu dans kurs maifons & aux pqudres a „ munitions de guerrc, ètant en la maifon de Ville, afin , que les ennemis ne recpuvrent aucun avautage ; & en fuite de ce , tous mourir fépée a la main ; & a toute „ excrémité & ou il auvoit moyen de retraite, de le faire „ fur le pont de Saóne , & jetter, en fortant, une arcade „ d'icelui dans l'eau , afin d'avoir moyen de fe retirer en , furete. Et comme il y a de prïncipaux de Ia ville , qui „ font a laurs potles , & en faetion fur la muraille, a été „ refolu, que Ia déliberation ci-deffus leur fera préfentement „ moncrée par le Greffier-commis, afin de favoir s'ils y veu,, lent adherer ; en temoins de quoi nous nous fommes „ fouffignes avec tous les habitans & Jean Gagnet, Greffier „ commis pour le foupcon de la maladic contagieufe, étant ,', dans la maifon de maitre Claude Nivelet, Greffier & fe. „ cretaire ordinaire de la ville , ayant en fa puiflance Ie Ggg 5 ,, Hvre  826 DE BELEGERING VAN verdichtfel gehouden zyn , zo niet alle fchryvers van den toenmaaligen tyd de waarheid daarvan bevestigd hadden. Niettegenftaande den hachgelyken toeftand van deeze edele burgers , die genoegzaam van alle vestingwerken ontbloot, door de woede der pest tot op tweehonderd man waren Weggefmolten , en flegts met zes ellendige kleine veldftukken voorzien waren , zo koude echter noch het morren van hun eigen , met fehrik bevangen , garniiben , noch de dreigende blikken van eene geduchte annee der vyandeh , die op niets clan hunnen ondergang doelden , hunnen moed doen verllaauwcn : De dood hunner vrienden , hunne eigene wouden, de onophotidelyke aan- „ livre des deüberations par le moyen de quoi h prefente ti'y peut étre inferée. Signé fur la minuté Des Gran„ ger ; Eapre ; Toulorge ; Pelletier; Duraay ; Marténe ; de „ Lettre ; Robin ; Faroux ; de Viüebichot ; Ramaille ; „ Puffin ; Verdcret ; Michelot; Perrier & Gagnet, Greffier. „ Et a i'mltant par le dite Jean Gagnet, Greffier-commis „ la dite deliberation a été montrée au fieur Jannel , Lieute„ nant Civil , commandant a la porte de la tour Trichot, „ lequel a adhere au fusdit ferment, & s'eft fouffigne avec „ tous les habitans y étant, & fachant figner. Signé Jannel ; „ Boifot ; Pierre ; Dumay ; Maillot ; Joliclers ; Vaudvay ; „ de Nevers ; Louhet ; GodarJ; Michelot; Pierre & „ Gagnet, Greffier; Et a 1'imlant me füis tranfportc: au lieu „ de la Orèche , ou ötoit Mr. Claude Poiufis, Procureur „ Sindic , qui a adheré a la fufdite refolution , & a figne „ fur la Brêche, avec tous les habitans (achanc ie faire, & étant a la bréche. Signé Pouffis ; Gagnet; Belot; Bro„ card ; Michel ; Rougeot; Denis Garnier; Fetrand & de „ Nevers."  SAINT JEAN DF, LONE, 32? aanvullen van den vyand , zo veele moeiten en arbeid, zo wel by dag als by nacht uitgeftaan, waren niet in Haat om hunne imndvastigheid te. doen wankelen. Liet de een of ander eenige vrees blyken , hy wierd ras door de bedreiging dat men de geenen , die het eerst van overgave repte , zou ophangen , tot zyn pligt terug gebragt. Midden onder het gewoel van den ftryd , onder alle de gruwelen der verwoesting , begaf hen hunne voorzichtigheid niet, en de vyand vond hen overal, niettegenitaande alle zyne krygslisten en gemaakte aanvallen, altyd gereed om hem optewachten. Ingevolge het eveugemclde befluit van den Raad moesten de inwooners itroo en andere vuurvattende dingen in gereedheid houden, waarmede de Stad, op het eerfte afgefproken teken , teritond in brand kon geftoken worden ; eene verrichting die de vrouwen en kinderen wierd opgedragen. Hierop nam men tevens alle nodige maatregelen , om zich , indien 'er nog eenige uitkomst mogelyk ware , aan de woede des vyands en van het vuur te onttrekken. Een boog van den brug , die over de Saóne lag , wierd doorgefneden , opdat men dezelve des te ligter agtcr zich zou kunnen afbreekén cn den vyand het nazitten beletten. In de hoofdftraat, die regt op de bresfe uitliep, wierd een foort van fpringgroef gemaakt, waarin, zo ras alle hoop op het behoud van de Stad mogt verloren zyn, het overfchot van hetbuskruid geftort en dan terftmd aangeftoken moest worden. Eindelyk wierden ook alle de ftraaten (eenige kleine fteegjes , waardoor de inwooners dagten te ontfnappen , uitgenomen ,) verftopt, met oogmerk dat de vyand, door zo veele hindernisfen te ontmoeten, mogt afzien van  S^S 6 U b k L E G e r I x G 'V a N van hen te vervolgen. Dit alles werd met een ongelooflyken fpoccl werkftellig gemaakt, en van den kam der burgers met zulk een koelbloedigheid verricht, als of zy allen deezen vreezelyken tocftel alleen ten 'verderve van den vyand, en niet tot vernieling van hun eigen huizen en goederen werkftellig maakten. lutusfchen maakte men voor de Stad alle' nodige toebereidfcls tot eenen nieuwen ftorm , die nog met meer woede cn nadruk dan de vorige ondernomen wierd. Een Generaal Salvo uit het zwaare geföhut en klein geweer was 'er het fein van. Zes Battaillons, een ieder van agt- of negenhonderd man fterk rukten in dc beste order , cn met vliegende vaandel' op de bresfe aan. Voor hen trok een hoop Pioniers , die planken cn Fafchinen tot opvulling van de loopgraven droegen , en agter hen marscheerde tot hunne onderfteuning een aanzienlyk Corps ruitery in flagoide. Niettegenftaande het hevig vuur uit de Stad wierden de loopgraven toch binnen korten tyd aangevuld. Terftond- klommen twee Battaillons, die Grenadiers aan hun hoofd hadden , de nuturen op , doch wierden, na een hardnekkig gevecht-, terug geflagen. ïntusfehen liet men zich hierdoor niet aflehrikken • verfche troepen , die de Keizerlyke Generaal VeldtüigI meester , de Graaf van merci , zelfs aanvoerde , vernieuwden den ftorm met zulk eene woede, dat de burgers byna alle hoop tot behoud der Stad opgaven. Terftond zou het afgefproken fchriklyk reeken om de huizen in brand en het overige buskruid aantefteeken , gegeven zyn worden ; liet gefchrei vervulde de ftraaten en reeds was een van de daartoe gefchikte kinderen 'van zins om het naaste huis in brand te fteeken ; doch midden in dit  SAINT JEAN DE LÖNE; 829 dithachlyk oogenblik hoorde men het aangenaam bericht van eene naby zynde hulp. Zo even waren twaalf der voornaamfte burgers uit Auponnc aangekomen en meldden den Commandant d'ailly den aanmarsch van den Maarfchalk van ranzatj,, wien de Prins van conde aan het hoofd van twee Infanterie Regimenten en achthonderd paarden aan de Stad tot hulp zond. Deeze aangenaame tyding deed ieder een nieuwen moed fcheppen. Woedende ftortten zich de inwooners op den ftormenden vyand en dwongen hem andermaal te wyken. Tot nog grooter ongeluk voor de belegeraars gefchicdde dit met zulk een fpoed, dat de een over den anderen in de loopgraven vielen , en hun dood vonden, mercv wierd raazende van fpyt , dat hy de zynen voor een handvol menfchen, die zelfs niet met hen als krygslieden tc ver* gelyken waren , zo fchandclyk zag vlugten. Vrugteloos poogde hy zyn volk weder in orde te brengen , cn de aannadering van den nacht benam hem eindelyk alle hoop om dc ftorm tc kunnen vernieuwen , die byna vier uuren geduurd had. Het vyandelyk verlies beliep op zeven of agthonderd dooden. In de Stad mistte men aan gedooden niet meer dan drie burgers en agt man van het garnifoen, doch dc overige waren ook genoegzaam allen gewond. De vreugde over deeze zege wierd echter wel ras niet weinig verdonkerd, doordien men niet alleen de beloofde hulptroepen niet zag opdagen , maar ook zich zelfs geheel buiten ftaat gefteld zag , eenen nieuwen aanval, die men naar alle waarfchynlykhcid, binnen kort te gemoet zag, te kunnen wederfbian. De burgers, die tot het uiterfte gebragt waren , wenschten in deeze wanhoopigc omftandigheden ten minften hun- rfa  830 DE BELEGERING VAN ne Vrouwen cn Kinderen te redden, en floegen hen daarom voor, zich uit de ftad te begeven; doel! deezen wilden hiervan niet hooreu, en met hunne mannen in gevaar en dood deelen. Lang bleeven zy ftandvastig, doch eindelyk moesten zy gehoor geeven aan het dringend iinceken van hnnne mannen cn vaderen , die zich den dood en het Vaderland alleen als een ofler wilden tocwyclcn. Nog eens omarmden 'zy met luide zuchten hunne dierbaare panden, en verlieten met een bloedend hart hunne vaderlyke erfen, daar alles, wat • hen dierbaar was , agter bleef.' Kort hierop verfcheen aan deeze zyde van de Saone de zo zeer verlangde hulp , op welker komst men reeds alle hoop had opgegeven. Dc Marfchal dc ranzau had reeds van verre het menigvuldige fchieten gehoort, en daarom met zyn Ruitery zyn marsch, zo veel in zyn vermogen was., verhaast. Desniettcgenftaandc kon hy cclitcr niet eerder dan een uur na den laatflen ftorm ter deezer plaatfe komen. Allé dc burgers gaven zich nu geheel cn al over aan de gevoelens der levendigfte verrukking. Overal wierden op de wallen vreugdevuuren aaiigcftoken, en om oen vyand ten aanzien van dc fterkte der aangekomen hulptroepen des te meer te vcrfchalkcn, moesten deeze troepen met brandende pikfakkels, onder het gefchal der cymbaalcn, trompetten cn pauken , tot verfeheiden maaien over den brug trekken, ranssau , die zich overal liet rondbrengen , kon by deeze gelegenheid zich niet genoeg verwonderen over den toeftel die de braave burgery gemaakt had, cn moest bekennen , dat dc beste en ervarenfte Soldaaten in hunne omftandigheid onmogelyk meer kloekheid en dapperheid hadden kunnen toonen. Men deelde hierop onder de troepen ,  SAINT JEAN DE LONE. Sft pen , die van den geforceerden marsch ten uiterften vermoeid waren , wyn cn andere levensmiddelen tot verfrisfchin? uit , en lictze den nacht over rusten, terwyl de burgery, die nog fieeds een nieuwen aanval duchtte, by aanhoudcnheid de wacht hield. Eenïgen der fterkften en dapperff.cn deden zelfs om tien uuren des avonds onverwacht eenen uitval , drongen in de vyaudelyke linien, en joegen het gantfche leger fchrik en ontfteltcnis aan, waarop zy, eer de vyand hen kon vervolgen , met eenige gevangenen in triumf naar de Stad kwamen. Dcczc binnen weinig uuren ten twccdcnmaalen bevochten zege vermeerderde de algemeene vreugde der Burgery tot den hoogften graad. Men ftak nieuwe vuuren aan op de wallen , cn juichte zo zeer en zo luid, als of alle gevaar geheel en al voorby , cn de vyand reeds verre van de ftad verwyderd was. De vrouwen, die uit de ftad waren weggezonden, zagen van verre deeze vreugdevuuren , cn dachten nu niet anders dan dat de Stad veroverd was , en , ingevolge van het genomen bctluit der burgers , in vollen brand ftond. Hunne droefheid was niet te ftelpcn; met heete traanert beweenden zy het verlies van hunne mannen, vaderen, broederen en kinderen, en konden het zich zelf niet vergecven, dat zy niet in de Stad gebleven, en in derzelver droevig noodlot gedeeld hadden. In het vyandelyk leger daarentegen dacht men gantsch anders over deeze vreugdevuuren. De uitval van den vorigen avond , en het vrolyke gejuich , dat zich uit de ftad liet hooren, deed een ieder vermoeden, dat een talryk Corps van de Franfche Armee ter hulp van de belegerden was toegefchotcn; men dacht hierom  BE BELEGERING VAN om raadzaamst te zyn het beleg terftond optebteker/ en alles te bezorgen, om den aftogt van hunne A mee op de beste wyze te beveiligen, galas was dol vanwanhoop, dat hy een plaats, die hy reeds zo goed als vermeesterd hield, onverrichter zaaken moest "Verhaten. De armee brak, geduurende den nacht, ftilletjes op , zo dat men 'er in de ftad niet 'eerder iets van bemerkte , dan toen het begon te daagen. Nu Kepen alle inwooners op de fiads muttren , om' zich met eigen oogen van de waarheid deezer verlos* fing tc overtuigen. Doch nauwlybs Waren zy hierin ten volien bevestigd , of alles gaf zich geheel over aan de levendigste vreugde , cn jong en oud eilde vol verrukking naar de kerk, om God voor dc veriosfing der Stad te danken. Intusfchen had de Marfehalk van ranzaü bericht gekregen , dat nog eenige vyandelyke troepen in de nabuurige dorpen waren,terug gebléven; uit dien hoofde nam hy voor 'er jacht op tc maaken , cn trok met zyn beste troepen uit dc ftad. De burgers , die van begeerte branden om een vyand, dien zy zo'dikwils agter hunne munten gedwongen hadden de viugt te neemen, in het open veld te ontmoeten, wilden mede uittrekken. Doch de Marfehalk , die ditmaal zonder hulp den vyand verjaagen wilde, noodzaakte ze door de hardfte dreigementen terug te keeren, en floeg zelf eenigen van hen, die hem weigerden gehoor te geeven. Intusfchen liep de ondernceming'toch niet te breed af; want de vyanden waren op hunne hoede, en ontvingen den Marfehalk zo euvel, dat hy op het fnelffe weder naar de ftad moest terug keeren. Dit ongeval bragt hem op de gedachte, dat de van hem verfmaade hulp der burgers .toch mogelyk eenig nut  saint jean DE LONI. 833 nat hebben kon. By een tweeden uitval , dien by den dag daarna deed, nam hy den kern der burgery mede , die een afzonderlyken hoop uitmaakte , en indedaad de klaarde bewyzen gaf, dat hunne dapperheid niet minder in het open veld, dan achter de muuren te duchten was. De vyanden wierden gelukkig uit het eene dorp naar het ander gedreven, en de gantfche plaats bimlen kort van hen gezuiverd. Nu zonden de inwooners , zonder verder uitftel, eenige afgevaardigden uit hun midden aan den Prins van coNDé , die de groote Franfche Armée commandeerde, om hem voor de hun toegezondene hulp en verlosfing te becankerit De Prins roemde in 't openbaar hunne ftandvastigheid en trouw, en beloofde hen dat hy zich terftond by den Koning zou vervoegen , en al zyn vermogen en invloed aanwenden, om voor hen zulk een beloning te verkrygen , als volkomen geëvenredigd was aan de gewigtige dienden , die zy den (laat bewezen hadden. Deeze belofte ging indedaad ras met de vervulling gepaard , en Lodewyk de dertiende begunstigde dc burgers van saint tean de lone met verfeheiden aanzienlyke privilegiën en vryheden , die hunne nakomelingen nog tot op den dag van heden genieten. historiek. III. D. Hhh   IV. ALGEMEEN M A G A ZYN. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK.   837 R.EDENVOERING ÓVER. HET BEVALLIG E. Tweede Afdeeling. In de eerde Afdeeling myner R.edenvoering over het Bevallige (*) , dat tieraad der. fchoonheid enkel als eene uiterlyke begaafdheid befchouwd hebbende, moet ik thans betoogen, dat het zich daaraan - alléén niet bepaalt , maar dat het zich ook uitftrekt tot de zielvermogens en eene onfchatbaare waarde byzet aan derzelver voortbrengfelen en be.ftieringj En dit zal ik trachten te doen , door het onderzoeken van 't Bevallige met betrekking tot de Kunften en Weetenfchappen, Om aan dit oogmerk te voldoen, zou het noodig weezen alle Kunften en Weetenfchappen de eene na dc andere op te noemen , en in elke het bevallige, waarvoor zy vatbaar is , aan te toonen en te beoordeelen; maar dat veld is zo ruim, dat het afloopen van 't zelve u en my zou vcrmoeijen eer wy het einde zouden bereiken: en myne Verhandeling zou daardoor al het bevallige verliezen. Ik zal my derhalven bepaalen aan de zulken die my het dienffigst voorkomen tot myn onderwerp. Indien ik ook de naauwkeurige rangfchikking dier Kunften en Weetenfchappen, volgens haare oudheid, haare verhevenheid en haar nut in acht nam, vrees (*) Zie het voorig Msgszyn, Bl&dz. 657. enz. Hhh 3  838 REDENVOÏRING OVïR vrees ik dat die regelmaatigheid geen' beteren uitfla* zou hebben. Hoe zeer het regelmaatige ook te pcyzen zy, zyn 'er gelegenheden in welken zy een' misftand te weeg brengt, en dan verdwynt het bevallige. Ik laat dan ieder' van u , myne Toehoorders! de' vryheid om zyne geliefde Kunst of Weetenfchap den rang toe te eigenen dien hy oordeelt haar toe te komen , en verzoek my ook de vryheid te laaten die te plaatfen daar, waar het my, in 't neder/tellen van myne gedachten, het gevoeglykst in den faamenhang zal voorkomen. 't Is, dunkt my, billyk het eerst van die Kunften te fpreeken , die onze uiterlyke zintuigen aandoen, ■dewyl 't bevallige daardoor het eerst word ontdekt, 't Is door het gezicht dat wy de Schilder- Beeldhouw* en Bouwkunde beoordeelcn: die Kunften zyn 't meest vatbaar voor 't bevallige , fchoon zy ondêrfcheidene aandoeningen kunnen verwekken, en alle haare voortbrengfels niet in den zelfden graad, noch op dezelfde wyze bevallig kunnen weezen. Een Schildcry , 't welk een gevecht verbeeld, een uitgehouwen Hercules in 't groot , of een trotsch en uitgeftrekt Gebouw kan men den naam van bevallig uitgevoerd te weezen, in den eigenlyken zin, niet geeven, fchoon het 'oog der Kenners het 'er in zal ontdekken; m 't Schildery in de plaatfing, fn de groepeering der ondêrfcheidene voorwerpen , in de fmelting der kleuren, en in 't in acht neemen van 't licht en donker; in den Hercules in deszelfs houding en uitdrukking der natuur in deszelfs ledemaaten; in 't Gebouw, in de ongedwongen faamenftelling van alle de deelen tot één geheel dat aan de regelen der Bouwkunde en aan 't voor' geftefde oogmerk voldoet, en vooral in de Genaden, die  HET BEVALLIGE. die zo wel van fchraalhcid als van overtolligheid zyn vry te fpreekeri. En wat de Bouwkunde in 't byzonder betreft, is bet aanmerkenswaardig dat dikwils een onkundig doch oplettend befchouwer het bevallige of misftaltige van een Gebouw juist zal beöordeelen, en 'er iets in vinden dat hem mishaagt, zonder dat hy 'er reden van weet te geeven ; 't geen zcldfaam gebeurt , wanneer de hoofdregelen der Bouwkunde wel Zyn waargenomen: en dit ftrekt tot niet weinige eer voor die regelen der Architectuur. Maar hoe veele onderwerpen zyn 'er niet, in welken de Schilder , Beeldhouwer en Architeót zich kunnen toeleven op 't bevallige! En hoe dikwils word dit verzuimd! Hier, door eene opftapeling van voorwerpen en fieraadèn die de éénheid wegneemt en verwarring te weeg brengt: en dan is 'er geen' fchyn van bevalligheid te vinden; dan door verwaarloozmg van 't costuum aan 't onderwerp eigen; ginds door bnöplettendheid in 't bereckenen van 't perfpecïief en den afftand op welken de ftukken moeten gezien worden i dan door een at te naauwkeurig fyn of al te grof penfeel of bytel; dan door eène gelykheid en eenparigheid van behandeling die alle byzondere deelèn even uitgewerkt vertoont, en dé hoofdzaak, die de aandacht tot zich moet trekken, uit het oog doet verliezen ; dan door achteloosheid in 't naarbootfen van de Natuur, welke fout en kundigen en onkundigen terftond in 't oog valt. Alle deeze en meer andere «ebreken fluiten het bevallige uit, daar, wanneer het geheel bevallig is , eenige gebreken in de byzondere deelen ligt verfchoond worden. Kunftenaars , beftudeert met oordeel de mecsterftukken die voorhanden zyn en de Natuur : zy zullen u de waardy van Hhh 4 1  M REDENVOERÏNG OVER. 't bevallige leeren kennen , en u op den weg hmn om roem te verwerven. .. De Mue-* is mede e^ne Kaast die aan de beoordeeling van onze uiterlyke zintuigen getoetst moet worden dewyl zy het eerst op dezelven werkt, en die werking de aandoening , die zy op ons verftand en op ons hart veroorzaakt, beflist; en dus is het bevallige voor de Muzyk geene onverfchillige hoedaanigheid De Muzyk zo wel vocaal als inftrumentaaf, heeft twee hoofddeelen, de compofitie en de uitvoering ; en in 't algemeen beftaat in de harmonie het b val ige d,er Kunst. Ik durf niet beflisfcn of zy door alle de veranderingen , die zy ftnts dertig jaaren ondergaan heeft, wezenlyk verbeterd is, en 0f de werken der beroemdfte mouerne Compofiteurs, die, [om er Hechts dén' van vroeger tyd te noemen,] die van Coreln kunnen opweegen. Zekerlvk is de Muzyk thans meer ingewikkeld, moeilyker in de uitvoeringen dus kunstiger : maar misfehien heeft zy daardoor* Veel van 't bevallige verloren, en de behandeling der muzykinftrumenten is 'er zodanig door veranderd, d«t veele eerfte Muzykanten van onzen tyd veel werk zouden hebben om de welberedeneerde Concerten van Corelli naar behooren te fpeelen. Maar indien 't verkrygen van 't bevallige in de Muzyk ergens is aan te pryzen, ,S het vooral in de uitvoering van de Zangftukken; en hier beftaat het in de uitdrukking , houding en gebaarden : eene naauwkeurige oplettendheid op de muzyktoonen en ftemleiding geeft wel kunstvermogen te kennen, maar geen gevoel,en verwekt geene aandoening noch deelneeming: en de Muzyk is te edel om alleen onze ooren te bekooren, cn onze ziel riet aan te doen: tot dit laatfte is de vocaale Muzyk by- uit-  HET BEVALLIGE. S^ï vdtneemendheid gefchikt , en bevalligheid in de uitvoering is 'er het rechte en onöritbeerlyk middel toe. Van de. Schilderkunst en de Muzyk gefproken hebbende , kom ik vanzclvert tot de Dichtkunst, die zulk eene naauwe betrekking op beiden heeft, dat zy 'èr niet afgefcheiden kan worden zonder haaren aart uit bet oog te verliezen. Is 'er ééne Kunst of Weètenfehap (gedoogt , dat ik die beide benaamingen toeëigene aan de Poëzy,) is 'er ééne Kunst of Weetenfchap die het bevallige niet kan ontbceren, zo is het de Dichtkunst. Zy Schildert voor de ziel: het vernuft is haar penfeel. Zy zingt- voor 't hart: 't gevoel geleid haare toonen. Nut en vermaak zyn de twee algemeene bedoelingen der Dichtkunst: om aan beiden te voldoen moet de Dichter nooit het bevallige in zyne tafreelen verwaarloozen, fchoon hy zorg moet draagen het 'er niet gedwongen in te brengen; maar, watÖzeg ik? dat kan hy niet doen; want als de kunst 'er in blykt is 't bevallige weg. Hy trachte altcos te myden dat geen 't welk met het bevallige ftrydig is , dan zal het vanzelven te voorfchyn komen en behaagen. De Dichtkunst heeft ontclbaare onderwerpen , die zy zich eigen maakt en behandelt, doch allen zyn, even als in de Schilderkunst, niet vatbaar voor het bevallige in den zelfden' graad. Een' Atreus of Nero bevallig, in den eigenlyken zin van dat woord, af te feaetfen zou belagchelyk weezen; maar dan ook beftaat Let bevallige in de juiste plaatfmg der fterke trekken van zodanige tafreelen, in de doorftaande kracht der vaarzen, in de keuze der uitdrukkingen, in 't gebruik der tegenpartyen, gebezigd ais 't licht en donker in eene fchildery. Hhh 5 Som-  842 REDEN VOERING OVER Sommige Dichters bederven hunne Werken, wat ook derzelver onderwerp mooge weezen , door het overmaatig ten toon fpreiden van vernuftige trekken , en meenen daardoor bevalliger te weczen en te meer te behaagen. Ceft courir après refpm, zeggen de Franfchen; 't is 't vernuft naarloopcn, en dit kan nooit gefclneden dan ten nadeele van 't gezond verftand. Alles is licht in zodanig een fchildery; maar 't word een flikkerend licht dat de oogen doet fchemeren en zelfs fluiten voor 't geen 'cr fraai in zou Weezen. Wie op zulk eene wyze het bevallige waant te treffen , heeft 'er geen denkbeeld van, zo weinig als die geenen die , zo veel zy 'er gelegenheden toe kunnen vinden, zich ophouden met woordfpeclingen en kwinkflagen , die nergens dan in een Puntdicht tc pasiè kunnen komen. Wanneer men de ondêrfcheidene wegen naargaat die de Dichters inflaan om te behaagen, (want dit is toch hun- aller billyk en lollyk doel,) vind men 'er twee, die rechtftrecks van eikanderen afloopen en beiden dwaalwegen zyn. Deeze bevlytigt zich om kort in zyne uitdrukkingen , gedrongen in zyne vaarzen te weezen, en alles met een duister kleed te bedekken , zodanig dat de Lcczer zich moet pynigen om den waaren zin te begrypen: en dit noemt de Dichter verhevenheid. Die zegt niets zonder daarvan eene uitlegging, eene befchryving te doen, die ons moet doen denken dat hy voorönderftelt dat alle zyne Leezers geheel onkundig zyn. Hieruit volgt noodzaaklyk dat zyn Gedicht zeer uitgeftrekt word. Schoon nu in beide deeze Werken veel vernuft, kunde en poëzy gevonden mogt worden, ontbreekt aan beiden het bevallige, 't welk zo wel duisterheid als langkwyligheid uitfluit. De  HET BEVALLIG Ëi 843 De eerfte maakt my gemelyk, omdat ik naar zyne waare meening moet raadcn ; de tweede, omdat hy my met nuttelooze vaarzen ophoud, die my beletten de fraaije trekken gewaar te worden. Jonge Dichters . vermyd deeze twee uiterften : wilt niet met geweld diepzinnig weezen: de waare verhevenheid is eenvoudig komt het vermoeden vóór dat gy verwaand zyt op uwe geleerdheid. Viert ook den vrijen toom niet aan uw wceldrig vernuft : enkele trekken zullen my uw genie beter doen blyken dan eene reeks van fchitterende ftraalen die eikanderen verduisteren. Toetst alles aan 't gezond verftand. Mistrouwt ook uwe vlugheid in 't vaarzen maaken , die u alveel lange Gedichten doet vervaardigen, die, op de helft verminderd, Veel fchooner zouden weezen. boileau heeft racine geleerd ongemakkelyk te rymen, en na dien tyd heeft deeze zvne beste ftukken voor het Tooneel vervaardigd. Dat uw ftyl ongedwongen, zoetvloeijend zy, overëenkomftig met uw onderwerp: het zy poëzy, geen berymd profa. Maakt een gepast, geen overtollig gebruik van affchilderingen en vergelykihgen. Spreekt aan 't verftand, aan 't hart; dan zal onder 't bewerken zelfs bevalligheid uit uwe pen vloeijen en gy zult behaagen. Wiermede oordeelende genoeg van de Dichtkunst gezegd te hebben , voor zo verre het myn onderwerp vereischt, ga ik over tot de Welfpreekendheid, onder welke benaaming ik gelegenheid zal hebben verfeheiden andere takken van Geleerdheid, die tot haar betrekking hebben , aan te roeren. Dat de Bevalligheid tot de Welfpreekendheid behoort leeren de Ouden ons door het verdichtfel dat Mercurius, die voor den God dier kunst gehouden wierd, de Bevalligheden verzei-  844 BEDENVOÏRING OVER zeide, en op monumenten en penningen der Oudheid daarby afgebeeld gevonden word. De befchryving die Homerus in den Ilias doet van Ulysfes, en de lof dien hy hem geeft over zyne welfpreekendheid , toonen duidelyk dat.het bevallige in hem ééne der hoedaanigheden was die den meesten kiem gaf aan zyne redeneeringen en den grootftcn indruk had op de gemoederen zyner toehoorders. En, Toehoorders.i. ik beroep fny op uwe eigen ondervinding: hoe verfchillende .is niet de graad van indruk die fommige openbaare Redenaars op u gemaakt hebben, naarmaate zy met meer of minder bevalligheid hunne redenvoeringen hebben uitgefproken? Gelukkig de zulken, die, van de natuur met de noodige vcreischten daartoe begaafd, die gaaven met verftand en oordeel weeten te gebruiken; maar daarentegen , hoe beklaaglyk is het dat , daar het gebrek aan die natuurlyke begaafdheden zich reeds in de vroege jeugd doet opmerken , echter Jongelingen , die tot niets minder dan tot openbaare fpreekers fchynen gefchikt te zyn, in weerwil der natuur, door verkeerde begrippen der Ouders, of door hunne eigen onbezonnen verwaandheid , daartoe worden opgeleid! Het opfeilen eener redenvoering, die gefchikt is om in 't openbaar uitgefproken te worden , behoort zo wel tot de Welfpreekendheid als de uitvoering-zelve. Dat opftel moet geheel anders ingericht worden dan of men de zelfde ftof alleen ter uitgaave in druk verhandelde : en hierin word dikwils geen onderfcheid gemaakt. In 't laatfte geval kan men fommige zaaken uitvoerig en diepzinnig,behandelen , dewyl de Leezer door niets verhinderd, zyne aandacht veel beter daarop' kan vestigen dan iemand die , als Toehoorder , die aandacht geen oogenblik kan afbreeken zonder mis- fchien  HET BEVALLIGE» H5 fchien den geheelen draad der redeneering te verliezen , én daardoor voor geene overtuiging meer vatbaar kan worden: en zyne Toehoorders te overtuigen is het voorTtaamfte doel eens Redenaars. In dat opftel moet dan vooral vermyd worden alle duisterheid, die door ingewikkelde redeneeringen , verwarde voorftelling der «dachten , herhaalingen en langkwylighei i veroorzaakt word. In het Hoogerhuis en in de kamer der Gemeenten in Engeland zyn beroemde Redenaars , die fomtyds drie en vier uuren achtereen fpreeken ter betooging van het vóór- of nadeel van een voordel: jftl' wat ik hiervan denk , is dat de Spreekers goede longen en de Toehoorders een taai geduld bezitten ; maar, naar myn gevoelen, zouden zy in één uur tyds het z'elfde zaakelyk wel kunnen afdoen, en alsdan de Toehoorders veel beter over de gegrondheid hunner redeneeringen kunnen oordeelen: want ik beweer dat het onmooglyk is veel langer dan een groot uur zyne aandacht met vrucht, ik zegge net vrucht, ingefpannen te houden en van het gehoorde een beredeneerd faamenftel en eene gegronde gevolgtrekking op te maaken : en dit niet kunnende geleideden, is het oogmerk verydeld, en de doorwrochtfte Redenvoering laat niets na "dan verwarde denkbeelden en ydele klanken. Een voornaam Hooglecraar op eene onzer Academiën hoorde zyn' Zoon , die kortlings als Predikant een beroep had gekregen , prediken. Deeze vroeg zyn' Vader hoe hy hem had voldaan : zeer wel, antwoordde de Hooglecraar, geduurende een uur; maar al het overige was overtollig. I-cer van my dat wanneer gy een uur, of vyf kwartier, gepredikt hebt, de Duivel by zichzelven zegt : preek nu maar voort , nu zult gy myn ryk geen afbreuk meer doen. Maar,  S46 REDENVOERING OVER Maar , zal een Openbaare Redenaar misfehien my tegenwerpen , de ftof, die ik moet verhandelen , is zo ryk, dar het niet mogelyk is die in één uur tyds volledig af te doen. Ik antwoorde hierop j Verdeel die dan in twee Redenvoeringen, of zo het in één moet gefchieden , leg dan in 't opfrellen alF wat niet volftrekt noodzaaklyk is ter zyde; bewerk het voornaamftc , het onöntbeerlykfte ; houd u naauwkeurig aan de hoofdzaak en ltip het overige Hechts aan , om te toonen dat gy 'er wel aan hebt gedacht: bekort uwe redenceringen: breng geen tien bewyzen by , daar veeltyds twee alles afdoen; iti één woord, put uwe Hof niet uit. Na het opftellai van 't geheele ftuk zult gy, indien het te lang is geworden , door eene oordeelkundige naleezmg wel plaaticn vinden die zwakker zyn dan anderen en wel gemist kunnen worden , en dan (ten zy gy zo verliefd zyt op alle de voortbrengfelcn van uw brein dat gy ze allen wilt behouden) zult gy uwe Rcdenvoeving wel tot eene bckwaame lengte kunnen verminderen , en zy zal 'er niet by verliezen. Wanneer fommige Predikanten zeer lang prediken , is het veeltyds een klaar bewys dat zy in die week niet geftudeerd hebben: het is veel mocilyker kort cn goed dan lang te prediken. Uit al 't geen ik omtrent het opftcllen eener Redenvoering gezegd heb , begiypt men ligt dat het lang fpreeken , naar myn gevoelen , niet tot het bevallige behoort. Ja , fchoon 'er in zulk eene Redenvoering iets bevalligs, zo wel in 't opftel als in de uitvoering, gevonden wierd, beweer ik dat het door die uitgeftrektheid en lange infpanning der aandacht van den . Toehoorder by hem al het aantrekkelyke moet verliezen. „ Daar was hier en daar wel wat fraais in , „ maat  HET BEVALLIGE. 847 „ paar wat was liet lang!" zou de grootfte loffpraak weczen die de Redenaar te wachten zou hebben. Doch genoeg van het opftel t laat ons overgaan tot dc uitvoering, Indien de Redenaar van de Nutuur mild begaafd is, volge hy die natuurlyke leiding en draage alleen zorg dezelve door geene aangenomen kwaade gewoonte te verduisteren; dan zal hy altoos bevallig weezen en altoos de aandacht zyner Toehoorders met genoegen gaande houden. Doch zo hy flechts fchaarsmet die uiterlyke gaaven bedeeld is , moet hy door zyne oplettendheid en arbeid dat gebrekkige zo veel mooglyk ■trachten te verhelpen. Demosthcnes klom dc bergcu op tegen den wind om zyne kortademheid te verbeteren , en vulde zynen mond met keifteentjes om zyne zwaare befpraaktheid te overwinnen: en hy wierd den grootftcn Redenaar van zynen tyd. Hy fchuwe vooral alle gemaaktheid in üitfpraak en gebaarden., en fprceke natuurlyk, overeenkomstig met de ondêrfcheidene deelen van zyne Verhandeling. Hierdoor zal hy ten minnen niet onbevallig weezen 5 en zo hem geen kunde en oordeel ontbreeken, zal de bevalligheid van zyn opftel het minder bevallige van de uitvoering vergoeden. Ik zeide zo even dat een Redenaar moest zorgen zyne natuurlyke gaaven door geene aangenomen kwaade gewoonte te verduisteren. En hoeveel Openbaare Spreekers in alle clasfen zyn hierin niet fchuldig aan verzuim ! Ik fpreek van aangenomen gewoonte ; want zo 't gebrekkige in het natuurlyk gcftel van den Redenaar zyn' oorfprong heeft, verdient het toegeevendheid en verfchooning. Waar kan ik behaagen fcheppen, kan ik iets bevalligs vinden in de winderige gebaarden van den een' ; in de eentoonigheid van den anderen; in de gemaaktheid en heldhaftige opdreuning van  848 REDE NV'OER ING OVER van een' derden, die eene eenvoudige verklaaring, befchryving of redeneering even hoogdravend uitgalmt als het verheverdst Lierdicht ; in den zangerigen toon van deezen; in het altoos gelyk vallen der item, of in 't uitgalmen van 't Jaatfte woord van ieder' volzin; in het onverlhanbaar rabbelen van deezen , of m 't bevriezend teèmeh van dien ? Alle deeze gebreken zyn aangenomen kwaade gewoonten, en zouden door vlyt en oplettendheid langzaamerhaud overwonnen kunnen worden, cn het zou de pligt weezen van alle Openbaare Spreekcrs in alle clasfen van geleerdheid daaraan te arbeiden , uit eerbied voor hunne Toehoorders en ter beter bereiking van hun oogmerk, 't weik altoos is te overtuigen : en om dit te doen moeten zy trachten tc behaagen ; en eene bevallige manier van voordraagen , die in geene van alle de fchetfen , die ik heb opgegeeven , is te vinden , zou hen daartoe den weg gemakkelyk maaken, waarvan veele bckwaamc Redenaars ten bcwyze (trekken. Gy begrypt , dat ik in alle deeze aanmerkingen over de Welfpreekendheid alleen in 't oog heb Redenaars , die door hunne ftudiën zyn opgeleid om den aanzienlyken post van Openbaare Sprccker te bcklecden , en niet zodanige Verhandelingen, die, alleen gefchikt ter voorleezing in belloten gczelfchappen , wel in het opftel , maar zo ftrikt niet in de uitvoering daaraan getoetst behooren tc worden. - Maar het word tyd van de "Welfpreekendheid af te flappen, cn tot de Werken van Geleerdheid en Vernuft over te gaan. Ik voorönderftel vooraf dat derzelver Schryvers , wat de onderwerpen aanbelangt , die met kunde hebben behandeld en dus goedkeuring en roem verdienen : met Prullefchryvers houde ,k  het bevallig e» 84O my niet op. Maar die goedkeuring zal voorzeker algemeener weezen omtrent die fchriften , die door hunne bevallige wyze van voordellen den Leezer vasthouden , dan omtrent die, welke van het bevallige zyn ontbloot, tt beken dat alle Weetenfchappen niet even bevallig kunnen verhandeld worden; echter zyn ze allen daarvoor min of meer vatbaar. Laat ons dezelven eens doorloopen en onderzoeken waarin het bevallige in ieder foort bedaat. Indien men zich een denkbeeld vormde van 't bevallige alsof het altoos iets aantreklyks, iets vrolyks ware, zou men zich vergisfen. Het neemt ons in zo wel in de erndigde en diepzinnigde zaaken als in de vrolykde en eenvoudigde. De aandoeningen, die het te weeg brengt, zyn overeenkomstig de verfchillende voorwerpen welke diè aandoeningen veroorzaaken. Zo is het in de Natuur, zo ook in de Werken van Geleerdheid en Vernuft. Van Mathematifche, Adronomifche , Bovennatuurkundige , Anatomifche , Mcdicynfche'of Rechtsgeleerde Verhandelingen te zeggen: „• zy zyn bevallig gefchreven ," zou eene geringe loflpraak aan dezelven verdrekken, omdat men oppervlakkig een geheel ander denkbeeld heeft van 't woord bevallig : en echter kunnen die Verhandelingen die loffpraak verdienen , en veele verdienen die ook indedaad. Waarin bedaat dan hier dat bevallige ? In dé orde der redeneeringen, gevolgtrekkingen en befluiten; in de gepaste doch niet beuzelachtige naauwkeurigheid der befchryvingen, in de duidelykheid van voordellen en van dyl. Schriften van dien aart, die deeze eigenfehappen bezitten , houden den Leezer gaande , vermoeijen hem niet : zy zyn voor hem bevallig. Zo past ook het kleed der Bevalligheid aan de Wysïesch. lett. UI. D.  S50 REDENVOFJ RING OVER begeerte , die verheven en tevens eenvoudige weetenfchap , die alles onderzoekt en doordringt, en den Mensch aan zichzelven ontdekt. Hoe was zy van haaren eerften oorfprong verbasterd, hoe diep vernederd , toen zy , door de fcholaftieke kluisters geprangd, niets dan drogredenen cn beuzelachtige fpitsvindigheden in plaats van waarheid voortbragt! Toen, alöm met duisternis omtoogen , was zy van alle bevalligheid ontbloot , en haar gefronfcld gelaat kon niet dan afkeer baaren, daar zy door haar natuurlyk fchoon verdiende aan 't geheel menschdom te behaagen. Die duistere wolken zyn echter allengs opgeklaard : wy beleeven meer verlichte tyden. En fchoon 'er zich eene Mededingfter tegen haar heeft opgeworpen, die zich haaren naam durft toeëigenen en zich onder haare kleedy vermomt ter bereiking van dc gevaarlykfte oogmerken , de waare Wysbegeerte blyft echter haar overwinnend vermogen behouden op 't verftand en op het hart van de geenen, die zich bevlytigen het waare van het valfche te onderfcheiden, en zich niet zonder onderzoek door valsch vernuft laaten verleiden. Dat het een verkeerd begrip , een vooroordeel is dat Philofoophifche redeneeringen uit haaren aart droog en diepzinnig zyn, en dus niet recht verdaan kunnen worden, dan door geleerde en geoefende verftanden, bewyzen ons een aantal Werken, in welken de zuiverde en verhevende Wysbegeerte op eene eenvoudige en voor alle menfchen vatbaare wyze word voorgedekt , cn op alle danden cn voorvallen van 't menschlyk leven toegepast. En zou Bevalligheid eene vyandinne weezen der Wysbegeerte ? Veelëer behoort zy haare onfeheidbaare gezellinne te zyn , om door haare  HET BEVALLIG EÓ 8$t haare aantreklykheden, door haaren invloed, de wysgeerige lesfen en waarheden des te gereeder te doen aanneemen. En ik kan geen krachtiger bewys aanvoeren ter betooging van het nut, dat een bevallige fchryfftyl iri dat vak der Geleerdheid voortbrengt , dan den bekiaaglyken indruk die het doet op de gemoederen der Leezers van de zogenaamde Philofoophifche Schriften die de gronden van den Godsdienst ondermynen, welke meest allen in een' bevalligen en wegfleependen ftyl zyn opgefteld. Heeft het verkeerd gebruik zulk eenen uitflag , waarom zou dan een oordeelkundig en gepast gebruik van het bevallige de waare Wysbegeerte obk niet tot wezenlyk voordeel kunnen ftrekken'? Ja , Toehoorders! de graad vart overtuiging in de onbetwistbaarfte waarheden is veeltyds evenredig aan de meer of mindtre behaaglyke wyze op welke zy worden voorgefteld; De Godgeleerdheid , die aller eerbiedwaardige Weetenfchap , is van deezen regel! niet uitgezonderd. De Godsvrucht word fomtyds met zulke fombere wezënstrekken afgefchétst, haare beoefening met zulke zorgelyke en naargeestige bepaalingen omheind, dat daardoor niet dan eene koude , eene gedwongen liefde voor die aanb'iddelykc Deugd kart ingeboezemd -worden. Wat Deugd is echter be~ valliger dan zy? De zachtheid, de openhartigheid, de bedaarde Vrolykheid zweeft op haar gelaat. Zy fpoort óns aan tot alles goeds, niet door dwang, niet door het inboezemen van vrees' of fchrik, maar door vriendelykè vermaaningen, door het doën befeffen van ons waar belang en van onze verpligting aan een liefderyk Opperwezen, tot het welk zy ons tracht op te leiden, My dunkt dat eên Schryver, die zelf haare ïiï a waardè  S52 REDENVOERING OVER waarde kent , en die aan zyne Leezers tracht in te' prenten , door de bekoorlykheid van zyn onderwerp verrukt, zyne pen, ter uitdrukking zyner gedachten , niet anders dan op eene bevallige wyze kan gebruiken. En men werpe my niet tegen dat zulke ernftige Stoffen niet ovcrëenkomftig zyn met den ftyl dien ik befchryf. Beteekent het bevallige dan alléén luchtig, fierlyk , los, vloeijend? Dat zy verre: het behoeft uit geene onderwerpen, hoe hoog, hoe ernltig ook, gefloten te worden : het heeft fchakeeringen die zich naar allen fchikken. De Godgeleerde kan 'er gebruik van maaken in het naarvorfchen en betoogen der diepzinnigfte verborgenheden en gronden van den Godsdienst : in vermyding van droogheid en langdraadigheid, in den klem van redenen, in de duidelykhcid van voorftelling , in de uitkipping van dc juistbeteekenende woorden ter verklaaring van zyne gedachten , zal het bevallige beftaan dat wy van hem eisfehen: en de ondervinding zal hem leeren dat dat zelfde bevallige hem meer Leezers zal bezorgen cn meer uitwerking zal doen, dan de grootfte fchat van geleerdheid, die van dat fieraad is ontbloot. Niet minder aanpryzeusvvaardig, niet minder nut is die eigenfchap, dat fieraad, voor de Leermeesters der Zedekunde; en gelyk het te wenfehen ware dat alle de geenen aan wie het onderwys en de opvoeding der Jeugd word toevertrouwd, het bevallige in hunne wyze van onderrichten meer in 't oog hielden dan door veelen gefchied , en zy daardoor meer lust en minder tegenkanting in hunne Leerlingen zouden te weeg brengen , zo behooren ook de Zedekundige Schriften van alles wat met het bevallige ftryd gezuiverd te weezen. Onbetwistbaar is de menfehenkennis de  HET BEVALLIGE. 853 de hoofdftudie van een' Zedenfchryver: en leert deeze kennis hem niet dat de eigenliefde zich altoos verzet tegen het asttmeeéienj van lesfen, die zy zich verbeeld rechtftrecks op haar te zien en haar te hoonen ? Hoeveel oordeel is 'er derhalven niet noodig om, ter verbetering der zeden, een kundig gebruik te maaken zo wel van'de zwakheden als van de goede hocdaanigheden van 't menschlyk hart? Wat heerlyk voorbeeld heeft de Zedemeester by uitneemendheid, de Heiland der Waereld, hiervan gegeeven! Hy onderwees door gelykenisfen : • hy fprak met ieder naar zynen ftand cn naar de ■ vatbaarheid van zyne verftandelyke vermogens: alles was bevallig in zyne redenen. Het noopt dan alles de Zedekundige Schryvers aan om de gevoelens, die zy hunne Leezers willen inboezemen, en de lesten, die zy hen willen geeven , niet op eenen itrengen, droogen en mecsterachtigen toon , maar op eene aangenaame , innecmende wyze voor te ftellen , die hen ongevoelig , zonder dwang, tot de gegrondheid hunner redeneeringen overhaale; en dan is. 'er billyke hóóp dat de-overtuiging een gelukkig gevolg voor de verbetering der zeden zal te weeg brengen, die men grootdeels aan-eene bevallige voorllelling zal hebben té danken, i Zal het noodig zyn , na 't geen ik tot 'hier toe van de yoornaamfte Kunlten en AVeetenfchappen heb voorgedraagen ; u nog breedvoerig, de. ouöntbeerlykheid te i betoogen van 't bevallige in de ondêrfcheidene voortbrengfelen van i'maak en , vernuft.., of u vóór te lichten in. 't onderzoek van ft geen dat waare heyallige uitmaakt ? Wie kan zich fmaak en vernuft vooiitellen, zonder te gelyk het denkbeeld van 't bevallige daaraan te hechten ? Wie uwer; BeIii 3 min-.  §54 REDENVOERIJJG OVER minnaars van geestverkwikkende Letteroefeningen, die uwen tyd uitkoopt om aan uwen leeslust te voldoen, ontdekt niet ras of het in den ruimeq en nog dagelyks aangrocijenden voorraad van Werken van dien aart te vinden is dan niet ? Of liever, zoud gy my tegenfpreeken , wanneer ik durf heweeren dat inve meerdere of mindere goed- of afkeuring van zodanige Werken zich al veel regelt naar het meer of min bevallige dat 'er in opgefloten ligt (de wezenlyke verdienfte van 't Gefchrift onaangeroerd gelaaten,) en dat zelfs zonder dat gy eenigzins gedacht hebt op *t bevallige te letten? Zo inneemend zyn, onder anderen , de Schriften van voxtaire , rousseau en marmontel : in de Historifche Werken van den cerften is zelfs meer bevalligheid dan waarheid te vinden : men weet dit; en echter leest men ze met verrukking. Zodanig is 't vermogen van die Oezeljinne der Schoonheid, zo wel in de natuur als in de voortbrengfelen van verftand en vernuft ; cn wie hiervan een oordeelkundig gebruik weet te maaken, bevoordeelt zichzelven, verkrygt 'er roem door en bevordert het nut van zyne medemenfchen. Indien ik nu verder alle de overige takken van Kunst , Geleerdheid en Vernuft wilde doorloopen , zoude deeze Verhandeling te uitgeftrekt worden,.en rkrrrisu genoodzaakt weezen door herhaalingen en gelykvormigheid u , ten mynen nadeele, te overtuigen dat diergelyke' gebreken onbeftaanbaar zyn met het bevallige, welks waarde en nuttigheid ik in myne twee Verhandelingen heb trachten te betoogen. Door het nepasfen van alle myne aanmerkingen, zo wel Heilige als ontkennende , op andere KuiuTen en Weetenaèhappen, die ik njet heb aangeroerd, zal men, zo * •■" '': ' ""' ik'  II ET BEVALLIGE. $55 ik vertrouw, bevinden dat zy de toets kunnen doorftaan , en dat alles vatbaar is voor een zeker iets dat Bevalligheid word genoemd , 't geen het waare fchoon eenen duurzaamen luister byzet , door deszelfs ontbecring of verwaarloozing het Schoon zelf verduistert, welks bezit eene gunst is des Hemels, en tot welks verkryging een ieder , die niet voor zichzelven-alléén in de waereld wil weczen, zyne billyke poogingen mag en moet aanwenden. En indedaad, de Bevalligheid is geene onverfchillige noch geringe eigenfchap, zo wel in de faamenleeving als in de Letteroefeningen. In beiden is zy van 't grootfte nut. Zy maakt den Mensch aangenaam en bemind. Zy bevordert zyne oogmerken en onderneemingen. Zy vergoed veele gebreken. Zy ftrekt tot voorbeeld. Zy geeft klem aan onze lesfen en raadgeevingen , daar norsheid en trotfche toon die met weerzin doen aanhooren en niet zelden verachten. Zy red hem fomtyds uit netelige omftandigheden, en maakt dikwils dat eene noodzaakelyke weigering niet euvel worde opgenomen. En 't voordeel dat zy toebrengt aan de Geleerdheid en beoefening van fraaije Kunsten en Weetenfchappen, heb ik ha deeze Verhandeling aangetoond. Doch gelyk men van de beste zaaken , van de uitmuntendfte begaafdheden een kwaad gebruik kan maaken, is deeze ook daaraan onderworpen. Dit blykt in 't voorbeeld dier Loosaarts, die, van de Natuur zo wel in hun voorkomen als in hunne geestvermogens met bevalligheid befchonken , die gaaven doen dienen tot misleiding der gulle openhartigheid om hunne laage en flechte oogmerken te bereiken ; getuigen die vernuftige fchryvers, die door hunnen bevalligen ftyl en inneemende wyze van voorftellü 4 Jing  556* REDENVOERING OVER HET BEVALLIGE. iing de bederfelykfte zedeleer verfpreiden en aan zwakke verftanden doen aanneemen , zonder dat deeze de verleiding gewaar worden. Maar Bevalligheid, door deugd , verftand en oordeel beftierd , en door geene verwaandheid ontluisterd, is een der fchoonfte fieraaden en nutfte begaafdheden van den Mensch. H. J. R. o v e n  OVER. D £ T R I U M F E N DER 0 U D E ROMEINEN. (Uit het HoogcJuitsck') Noch de oude, noch de nieuwe gefchiedenis Vatl alle tyden en volken levert ons een voorbeeld op , dat ergens op aarde een volk zyne Veldheeren , die uit den oorlog zegeryk terug keerden , op zulk een uitfteeken.de wyze behandelden als de oude Romeinen. De Triumf, met welke zy die geenen vereerden welke eene aanmerkelyke zege over de vyanden des Vaderlands behaald hadden, wierd met eene ftaatfié gevierd, die volkomen overëenftèmffe met dé' «nroothcid en rykdbm van de toenmaalige hoofdftad°der waereld. ; Mogelyk bragt deeze flaatfieryke zegeviering niet weinig toe tot die verbaazende vorderingen , welke de wapenen der Romeinfche republiek "overal maakten, byzonder wanneer men bedenkt, dat de voornaamfte zorg en vlytigfte poogingen van ieder Veldheer geduurende den oorlog daarheen hepen, om zich zulke eene aanzienlyke en uitfteekende belooning waardig te maaken. Intusfchen wierden' echter in de eerfte tyden der republiek deeze Oorlogs - feesten op verre na niet met die pracht «rftaatfie gevierd, als in het vervolg. KOMULüS, de ftichter van Rome , en tevens de Iii 5 uh>  «58 OVER. DE TRIUMFEN Uitvinder deezer plegtigheid , trok , nadat hy den Koning der Ceniciërs overwonnen had , in zyn wa. penrusting , het hoofd flegts met een lauwertak omvlochten en te voet, aan het hoofd zyner zegevoerende foldaaten, in Rome. By deeze gelegenheid droeg hy met eigen handen de wapenen van den verflagenen vyandelyken Koning, hong ze aan een' eikenboom0 op , en wydde ze aan Jupiter Feretrius. .Doch in vervolg van tyd , toen rykdom en weelde allengs meer en meer de overhand genomen hadden , wierd de ftaatfié by deeze plegtige gelegenheden veel pragtiger en eindelyk zelfs tot zulk een onmatige hoogte "gedre! ven, dat altyd een hoofdman, die achter den triumf. wagen ging, de Veldheeren, die van zo veel wierook duizelig wierden , herhaalde reizen moest toeroepen : Herinner u , dat gy een mensch zyt! De Romeinen hadden twee van elkander zeer verfchillende foorten van zegepraalen : d.e groote , die men eigenlyk de Triumf, en de kleine, die'men Ovatio noemde. Buitendien maakte men ook nog een onderfcheid by de triumfen tusfchen Land- en Zeefiagen. Verfcheidene fchryvers van dit onfierfelyk volk, die ten deele zelf ooggetuigen van zulk een ftaatfieryke optocht waren, hebben daarvau in hunne werken luer en daar verftrooide berichten aan de nakomelingfchap nagelaten, die wy,by elkanderen verzameld, onze Lezers hier zullen voordragen. Wanneer een Veldheer om een triumf wilde verzoeken g moest hy voor alle dingen zyn Bevelhebberfchap over het leger vooraf nederkggen , eer hem zyn begeerte wierd toegeftaan; dewyl het hem anders niet geoorloofd was weder te Rome te komen, noch zelfs deeze  DER OUDE ROMEINEN. 8.59 deeze Stad van verre in perfoon te naderen. Hy ichrcef dan brieven aan den Senaat , waarin hy zyn bevochte zege omdandig verhaalde, en zich zorgvuldig toelcidc', alle de voordeden , die uit hetzelve voor het Vaderland konden ontdaan , opteteileu. Hierop yergaderde de Scnaa: W? den tempel van Mars, waar men zich deeze brieven liet vqorleezen. Vervolgens moesten de voo.rnaamfte bevelhebbers van bet leger de waarheid van dit bericht bezweeren , en tevens met deezen eed bekrachtigen , dat meer dan 5000 man van het vyandelyk leger gebleven waren; want gennc-cr mogt het verlies aan den kant van den vyand niet zvn , wanneer de zegcpraalende Veldheer verzekerd wilde zyn, dat zyn verzoek zou toegedaan worden Zo ras dit gefchied was , wierd het verzoek door den Senaat toegedaan , en tevens de dag bepaald , op welke men de; aandaaiide plegtige zegeftaat- üe zou vieren. Ten vastgedelden dage verfcheen de zegepraalende Veldheer in volle krygsrusting, met eenen om het hoofd gevlochten laurierkrans, en een' tak van deezen boom in de rechte hand , op het open veld. Eerst hield hy een redevoering , voor zyne foldaaten , en het van alk kanten famenvloeijende volk. Vervolgens deelde hy verfeheiden gefchenken onder hen uit, die voornaamlyk bedonden in een gedeelte van den buit, die op den vyand behaald was. Hierop nam de plegtigheid een aanvang. Eenige Raadsheeren, voor welke eenige Li&orti gingen , die plaats moesten maaken , en van trompetters gevolgd wierden , openden den trein. Vervolgens zag men de fchatten, die van den vyand buit gemaakt waren , welke of van jonge lokgaten'gedragen, of op een' wagen wierden nagevoerd. v tl-  t6° over de t r i u j( f e n Vervolgens de onder het juk gebragte volken en Heden m goud 0f züveT■ of m „ • e yyon- of wasch voorgefteld, nevens hunne namen n opfehnften met groote letteren gegraveerd. w lyks afbeeldingen van de voornaamfte rivieren, begen , en andere gedenkwaardige plaatfen , die de Ze gepraalende Held onder de Romeinfehe heerfeh gebragt had. Lmdelyk zag men ook de gouden en züveren vaten, die den overwonnen Koningen t ebeboord hadden, e„ Va„ hcm tot ^ * °eb ■Agter deeze kostbaarheden gingen de priesters ^ en leidden een aan ftrikken gebonden dier, die o^Verd ■moest worden. Deeze dieren waren verherd met ba den, bekranst met bloemen, en dikwyls hunne hoornen verguld. Op hen voigd, de wagen, op welke de g22 krooncn en f m den-zegenpraalLden ***** m' W»*«r>rtttf vnu zyneu triumf, door de veroverde Provinciën gefchonken ware* Hierop voft fcheeuen de gevangene Koningen, Vorften , Veldhee ren of andere hooge ■ Bevelhebbers, met gmêên zil veren en yzeren ketens geboeid , en met argefchooren krumen, tot een teeken van dienstbaarheid Dan kwamen verfeheiden officieren van den eerften *J 'e vervolgens mindere, die de kroonen der veroverde Ko mngrykcn en Landen droegen. Zo ras deeze voorbv waren , z*g men den triumfeerende Veldheer op een eipenbeenen, ronden,, toornaehtigen en van goud en ■kostbaarheden overal Voorziene» wagen,, die,'ten tyde .<*» Republiek, van vier witte naast elkander «efpannen - paarden getrokken wierd. De Keizcrs daarente_ genenenden zich gemeenlyk by die gelegenheid van vier Olyfanten , en dikwils ook , gelyk heliogabalus deed, van even zo veele Leeuwen of Tygers. Eeni»  DER OUDE ROMEINEN. 86l Vewm by voorbeeld aurelianus , fpanden vhr Svoof^ wagen, om daardoor de vreeze van. "une vyanden-aanteduiden. In de rechte hand beid d IMuIfeerder een' lauriertak, en in de Imker een ?1 cr welks fpits met een kleinen gouden adelaar ve'ferd'was. Kort vooraf, en ook even zo na oen I^mfwagen, gingen eenigen, die deels met kostbaare rreryen w erookten, deels ook op muztkaale en OoS -Inftrumenten fpeelden. De bloedverwanten ^ v ie rden van den Triumfeerder gingen met lauwerS2t M handen vöór hem. Eindelyk floten de ÏÏSenen met haare bevelhebbers den trein, en zonden met luide ftemmen vreugdeliederen en lofgezangen ter eere van den zegepraalenden Veldheer. g Dee e ftaatelyke tocht nam, gelyk wy reeds ge— hebben , in de open lucht zynen aanvang, trok do ^genaamde zegepoort te Romen zich Hipt op den weg , die, eens voor al tot deeze J gtigl id beilemd was , en daarom ook de mumf2 genaamd werd, en met een groote memgte eeienweg gcu-uiui ? h-zelfde orde trok men poorten was opgeflerd. In d.zeime ot voort tot op het Capitool, waar men Jupitei ofleide, ^Tgroot gastmaal hield, en vervolgens den InumZZ naar zyn huis terug bragt. Dit is dus m wet1% woorden, de befchryving van deezen ftaatelyken optocht over 't algemeen befchouwd. Doch daar het een edt triumfeerder vry ftond, alles wat flegts tot meerderen glans en grooter verheerlyking zyner zegeft atfie iets kon toebrengen, 'er bytevoegen, zo werden dee e ptti^heden in die gelukkige tyden , toen het RoomG.be ti op het hoogde toppunt zyner glorie ^ ^t «ne ftaatüe gevierd, die alle verbeeldtngskrad. te boven ging, en menigmaal tot zulk een' graad van bug|  862 over de TRitrMjfjjjj fpoorigheid gedreven wierd, dat men 'er meer d* éénen dag toe moest gebruiken, gelyk dit by de ^ gcpraalen die ouintus flamiwus , JULIÜS ^J* en zyn navolger, AUGUSïus, te Roffle kelyk het geval was, ' Een der ftaatfierykfte zegepraalen van deezen aart wis d,e paülus ^rruos hield, nadat hy de Macedoniër* onder het juk gebragt en een Romeinfche Provincie berfteld had. Dezelve duurde drie dagen. Op dcn eerften dag zag men verder niets dan een ongelooflyk aantal van Wagens, die met een ontelbaare menigte der zeldzaamfte en kostbaarfte beelden en fchilderycn beladen waren. Den tweeden dag droeg men de wapenen en buit , aan de Macedoniërs ontnomen, nevens zevenhonderd vyftig met gemunt zilvergeld opgevulde vaten Ifl proccsfie om; insgelyks bekers en andere tafelgereedfchappen van hetzelfde metaal en groote waarde. Den derden, als den laatften dag des triumfs, zag men, binten de gewoone ftaatfié,nog zeven en zeventig ongemeene vaten die met gemunte ftukken gouds opgevuld waren , en door officieren gedragen wierden nevens een grooten beker van masfief goud, die met' kostbaare fteenen van ongemeene waarde ingeleid was den C 7ULUS,tMI"US ^^P^ gelegenheid* den Goden wydde. Achter deezen gingen dezulken, die de gouden vaten van PERSEüs , Antigonos en seleucus droegen. Na deezen zag men den wa-en van PERSEUS, op welke de wapenen en d£ kroon * deezen Vorst lagen, en agter welke hy zelve met zyne kinderen en vrienden in zwarte kleederen gL Voor den Triumfeerder wierden vierhonderd gondel kroonen gedragen , die hem de Steden van Griekenland uit dankbaarheid voor zyn edel gedrag ten ge- fchenke  DEK. OUDE ROMEINEN. 8fjj fcherike gebragt hadden. Met één woord , dit was een der heerlykfte en ftaatelykfte fchouwfpelen , die men ooit in het oude Rome zag. De zegepraalen van pompejus waren insgelyks buitengemeen prachtig. Men zag by dezelven , onder andere zeldzaamheden , verfeheidene olyfanten ; de beelden van pharnaces die van zuiver zilver gegooten waren; wagens die geheel van masfïef zilver waren; en gouden tafels, op welke drie - en - dertig kroonen lagen,met paerlen van onfchatbaare waarde omzet. De triumf van den grooten c/esar , nadat hy de Galliërs overwonnen had , was niet minder heerlyk. Doch de zegenryke optochten van vespasianus , na de verovering van Jerufalem, waren, zo men anders josephus gelooven mag , nog prachtiger. By den eerften wierden de wettafelen van Mofes, de heilige vaten des tempels te Jerufalem , en andere fieraaden derzelver, als veroverde zegeteekenen, rondgedragen. Doch de triumf van Keizer aurelianus was een nog veel zeldzaamer fchouwfpcl, omdat men by denzelven niet alleen de met zo veel recht bewonderde Koningin zenobia van Palmyra, die men de Keizerin van het Oosten noemde , maar zelfs ook een' Roomfchen Keizer als gevangenen ten toon voerde. Hy verdient daarom niet minder befchreven te worden. Eerst zag men twintig Olyphanten , vier Tygers, en meer dan twee honderd der zeldzaamfte dieren uit alle toenmaals bekende Landftreeken. Hierop verfcheenen z>estien duizend Gladiatores , die op het Amphitheater om leven en dood met elkander vechten moesten. Vervolgens kwamen 'er een ongelooflyk getal wagens , op welke alle de verover-  **4 ovird*triumfen overde fcbatten, vaandels, wapens en het pradjtW huisraad van Koningin zenobia waren. Deezen w en macht van aurelia.ws naar Rome gelokt had Agter hen droeg men hunne gefchenken , Romemfchen Monarch hadden ovci-ebn t en 7 ^^^^^^ ten' v^ u T6" mCnigte Toldaa- Sr L t ^ 'landaart mct een by*ond*- °p- 1 hnft beteekend was. Men zag onder hen Gothen SÏ£ v S^^^er&iFranken, Galliër, » en z^ tien Gothifche vron^ wen , die met de wapens in de hand waren gevangen genomen, en die men daarom den „aam L aZ zoonen gegeven had , denkdyk met oogmerk om den .eheelen optocht daardoor een nog zeldzaamer aanzien re geeven. Toen veneheen de gevangen Keizer tetricus m een' purperen mantel, nevens zynen zoon, cn eindelyk de Koningin van paemyra , die op he Prachngst gekleed , en met gouden ketenen geboeid was «X gmg te voet voor eenen prachtigen wagen , dien zy eertyds tot haaren eigen en zegen: yken optocht binnen de poorten van Rome gefchikt had. Ook zag menden wagen van haaren gefneuvelden gemaal , den Koning ODijivAT,en van den Koning yanPerfiën. 4Wmuws zelve, volkomen opgetooid als een Triumfeerder, ftond op eenen vierden wagen, dien hy van een Koning der Gothen vermeesterd had, en, gelyk wy reeds gemeld Hebben, door vier herten wierd voortgetrokken. Dee^ ze flaatlïcryte optocht wierd eindelyk befloten door den gantichen Roomfcben Senaat, het volk en het leger waarby het gejuich en luid zegegefchrei de lucht vervulde.  DER OUDE ROMEINEN. 865 de Hem volgden nog een menigte andere niet minder ftaarfieryke fchouwfpelen, als Jagtpartyen, Comedten, Kampvechten te water en te land en dergelyken meer. Van alle Keizers, die in triumf door de ftraaren van Rome trokken, was probus de laatfte. Daar deeze rdeo-ti-e optochten openbaare feesten waren, zobragten de Raad en het Volk niet weinig by tot vermcerdenng vtó derzelver uiterlyken glans. Op den dag die tot dar triumf bepaald was, begaf zich de Keizer m den tempel van Ifis, alwaar met bedekten hoofde geofferd wierd. Zoras dit gefchied was , openden de verfeheiden Priester-ordens den zegeryken optocht en Heten de beelden van hunne Goden voor zich heen dra-en Vervolgens verfcheenen de Thenfes of zilveren\va"gens met twee raden, op welken de J*ciks of kleine fchilden , het Palladium en andere heiligdommen lagen. De zogenaamde Saliiche Priesters die aan Mars , Hercules enz. waren toegewyd, gingen voor de Ikenjes heen in lange geflikte mantelen , van blaauwe zyde , met fmalle witte feepen, die hen tot op den grond nafleepten. Een teder droeg een klein fchild oP den anu , als ol hy zelf deel aan den bevochten zege had gehad. Eemgen van deeze Priesters zonderden zich van de ovengen at , en dansten voor hen , waarby zy vaerzen zongen , on welke het gantfche choor eenftemmig antwoordde Het is merkwaardig dat ieder priester - orde zyn eigen fpeellieden en comedianten , welke zonder woorden of gebaarden , alles wat zy flegts wilaen , uitdrukken konden, en die men daarom noemde , by zich had, waardoor zy van elkander afgezonderd en ieder troep kennelyk gemaakt wierd. 8bescii.lett.11I.D. Kkk 0n-  866 OVER TJE TRIUMFEN Onder dezelven zag men ook verfeheiden vermomde perfoonen , die allerleie zeldzaame geftalten hadden , en zich by iedereen ophielden. Zelfs de Vefjalinneq namen deel aan deeze plegtigheid, en lieten zich van vrouwen verzeilen , die voor hen danften , en zich vry onbetaamelyk aanftelden. De Bachhantcn , welke de Pnesteren des Wyngods volgden, gedroegen zich nog buitenfpooriger. Hierby kwam eindelyk nog de gaptfche hoop des gemeenen volks, dat zyne vreugde over het geluk des Vaderlands niet beter dacht te kunnen betoonen, dan door zyne groote uitgelatenheid. Ten bcfluite zullen wy hier nog een paar woorden van den kleinen triumf zeggen. Dezelve wierd Ovatio genaamd , omdat men by deeze gelegenheid een Schaap, dat, gelyk bekend is, in de Latynfche taa] Ov,s heet, plagt te oiTercn. Men kon deeze eere op verfcheidene wyze verkrygen • by voorbeeld r) wanneer men, zonder zelfs een aanmerkelvk verlies te lydcn , een zege over den vyand bevochten had; 2) wanneer de Oorlog, die men had aangevangen, nog niet geëindigd was ,• 3) wanneer men dezelve zonder "oorzaake , of tegen die lieden ondernomen had, die men te liegt hield , dan dat men de wapens tegen hen had behoeven te draagen, by voorbeeld, tegen Zeerovers en Slaven; 4) wanneer de flag niet zeer bloedig was geweest ; 5) wanneer men de belangen der Republiek en haare bezittingen in de buitenlandfche wingewesten met trouw en yver had voorgedaan. Vóór de geenen, die men deezen kleinen triumf vergunde , trokken zyne foldaaten vooruit met olyftelgen in de hand. Hy zelf deed zyn intrede te Rome te paard of te voet, onder het geluid van muzikaaie Inftrumenten. Een pvu>  DER OUDE ROMEINEN. 867 purperen mantel hong over zyne fchouders, en een myrtekrarts bedekte dc flaap van zyn hoofd. De eerfte , die op deeze wyze zegepraalde, was de Conful fosthumius tubertus , na zyn bevochten zege over de Sabyuen , in 't jaar van Rome 250,   1. ALGEMEEN M A G A Z y ft WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. KVYSBEG. Hl. D. LH   87I BETRACHTING over der MENSCHEN GELUK. In een Brief aan den Heer ***. Cjry hebt de famenfpraaken van bonde en biederman (*) gelezen , myn jonge Vriend , en gy verlangt myne nadere ophelderingen over dat allergewichtigst onderwerp , der menfchen genoegen! Gy vraagt my , welken weg gy , overeenkomstig uwe plichten en uw eeuwig heil , hebt in te flaan om het meest vermaak in uw leven te genieten ? Gy zyt juist in den leeftyd om zulk eene belangryke vraag te doen , cn om voordeel uit derzelver opheldering te trekken; Ik zal u dan naar myn vermogen poogen te voldoen; lk zal de Wysgeerte , de Menschkunde , de Ondervinding , voor u raadplegen; Gy zult my in die raadplegingen vergezellen , cn ik verg u niet , dat gy een eenig myner voorfchriften volgen zult dan het geen u duidelyk zal blyken dat door deze Godfpraakeri bevestigd is. Het woord Geluk , of Gelukkig, drukt dikwils , misfehien altyd , een denkbeeld van vergelyking uit. Wy (*) Zie ALGEMEEN MAGAZYN VAN WETENSCHAP KUNST EN smaak ifte Deels ade Stuk, Bonde en Biederman, of Smart tn Genoegen pag. 561-594. Lil 2  I»3 E F. TR ACHTING OVER DER Wy noemen een Mensch gelukkig , wanneer hy ten opzicht van anderen op dit oogenblik , of ten opzicht van zich zelven in een vroeger tydperk zyns levens , in een gunstigen toeftand is. In een naauwkeuriger , en meer wysgeerigen, zin kan men den geenen gelukkig noempn , die meer genoegen dan kwelling ondervindt. liet overfehot der fom van vermaak boven die van pyn , van genoegen boven verdriet, maakt des menfchen Geluk uit. — En hieromtrent moet zo wel de duurzaamheid als de fterkte van genoegen en ongenoegen in aanmerking komen. Jk zal my hier niet ophouden met de gewoone declamaties over der Menfchen verheven natuur , over de voorkeur welke de geestelyke boven dc zinuelyke vermaaken vorderen , omdat de ziel voortreffelyker is dan het lichaam ; over het Edele cn Scboone , dat wy ons, zelfs in onze geneugten»;, moeten voorftelJcn , enz. Ik heb niets tegen alle die fraaie bedenkingen in te brengen , maar , zp wy naauwkeurig fpreken zullen , houdc ik liet daar voor , dat 'er tusfchen Vermaak en Vermaak geen ander onderfcheid plaats heeft dan van duurzaamheid cn fterkte ; Uit de berekening dier twee (lukken ; en uit de waarnerflirrg , by welke menfchen wy de meeste helderheid van geest en vergenoegdheid vinden, moeten alle yra» .gen ten opzicht van liet geluk beflist worden. Twee daarvan moeten byzouderlyk opgehelderd warden ; Voor eerst , waarin beftaat der Menfchen geluk niet ? Vervolgens , waarin beftaat het inderdaad ? - I. Ons gelyk kan onmogelyk in louter zinnelyke yerbaaken beftaan, in welk eene menigte en verfchei". deq»  Jl E N S C H ï N GItü Ki S73 Öenheid , hoe fterk en levendig , dezelve mogen genoten worden. Onder zinnelyke vermaken betrek ik niet alleen die , welke geheel lichaamlyk zyn , hoedanigen ons het ecten, drinken, de iexe-drift, enz. verfchaft , maar Ook die , waarby de Verbeelding»* kracht tevens werkzaam is , cn welken men geneigd is als van een verhevener aart te befchouwen, gelyk de Muziek , het Schilderen , de Bouwkunst enz. en zelfs die , welker genoegen uit een mengzel van lichaams-beweging en verftandelyke werkzaamheid, af behendigheid , door gewoonte verkregen < moet geboren worden j gelyk het Jagen , Visfchen, Danferf» Kolven, enz. In alle die foorten van vermaaken, zeg ik , kan ons geluk onmogclyk beftaan. 1. Voor eerst omdat dezelve telkens maar een konten'tyd kunnen duuren; Dit is van allen waar, maar inzonderheid van de grofite foorten. Zo men- den toeftel en het Wachten , dat daarmede verbonden is , aftrekt, en alleenlyk den tyd van het eigenlyk genot berekent , zal men zig verwonderen welk een gering gedeelte van onzen waakenden ftaat zy uitmaaken , en hoe weinige kwartieren van de zestien uuren , ffie wy buiten ons bed doorbrengen, daarmede aangevuld en vervrolykt kunnen worden. 2. Ten anderen verliezen deze vermaaken hunne' aangenaamheid door te veelvuldige herhaaling. Het is eene bekende zwakheid in onze Lichaams-machine, daar wy geen middel tegen hebben , dat derzelver organa verftompen en onaandoenlyk worden , zo zy te dikwils op dezelfde wyze in beweging gebragt zyn. Daar leeft misfehien geen mensch, die geen onderfcheid gewaar wordt in de aandoening van een vermaak, dat.hy voor de eerfte reize geniet, of dat hy' Lil 3  $74 BETRACHTING OVER DER verfcheidenmaalen genoten heeft; en daar is misfehien geene geneugte , die ons niet onverfchillig wordt , zodra zy tot eene gewoonte is overgegaan. 3. Ten derden beneemt ons liet verlangen naar levendiger vermaaken het genot der dagelykfche , en maakt 'er ons onverfchillig voor ; Dewyl nu de eerften maar zelden voorkomen , moet 'er in het grootfte gedeelte van onzen leeftyd , zo wy ons aan zinnelyke vermaaken overgeven , noodwendig een ydel plaats hebben. Men kan naauwlyks een zelfbedrog aanwyzen, waar door de Menfchen meer van hun gei uk verliezen dan door de al te hooge verwachtingen , welke zy van dat geene hebben , wat zy eigenlyk Vermaak , Plaifier , noemen, waardoor zy een levendiger foort van geneugtens dan hunne dagelykfche verdaan. Het wachten na dezelve neemt 'er reeds een goed gedeelte van weg ; Wanneer zy eindelyk verfchynen poogen wy dikwils meer ons zelven en anderen te overreden dat ïvy vrolyk zyn dan dat wy dat genoegen uit de vermaaken zouden trekken,, 't welk zy , op. een verren afftand gezien , ons 1'cheenen te belooven ; en 't is gantsch niet ongewoon, dat wy , Haat gemaakt hebbende om ons eens buitengemeen te verlustigen , en ons in die verwachting tc loor gefteid vindende, met eene gedwongen vrolykheid op 't gelaat en een wezenlyk verdriet in 't hart naar onze huizen weder- keeren. Daarenboven, terwyl onze verbeelding met zulke fterke vermaaken werkzaam is , en ons verlangen zig naar dezelve uitftrekt,verwaarlozen wy, zo als ik ftraks zeide , die kleine, bedaarde, aangenaamheden des levens, die elke op haar zelve wel weinige vreugde aanbrengen , maar welker afwisfeling en opvolging al-  MEWSCHÊN CËLÜKf 87^ alleen in ftaat is onzen doorgaanden toeftand over liet geheel wenfchelyk en genoeglyk te maaken. Voor zo verre ik myne waarneming heb kuilnert vestigen op die lieden, die het zig tot eene bezigheid maaken hun vermaak te zoeken, en die door geene bekrompenheid van vermogen of naauwgezetheid van geweten verhinderd worden alle gelegenheden daartoe aan te grypen , cn die zelfs te doen geboren worden , heb ik de thans gemaakte aanmerking waar bevonden. Ik heb altyd befpeurd, dat zy een onverzadelyk verlangen naar verandering, naar afwisfeling van vermaan ken, hebben, en dat zy desniettegenftaande een groot gedeelte van hunnen tyd in een kwynend ydel , of eene lastige verveeling, doorbrengen; ja dat zy, met welke levendige begeerten en hoop zy hunne loopbaan van loutere vreugde , zo zy wannen , intreden , allengs moeielyker in de verkiezing hunner vermaaken worden, en mettertyd in flaap vallen onder derzelver; genot, terwyl zy evenwel zonder die vermaaken elendig zyn. De waare ftaat van zaaken namelyk is deze; Daar' zyn zekere grenzen in de fterkte van onze gewaarwordingen , welken dc verlustigingen fchieiyk bereiken , en boven welken 'er niet alleen geene mogelykheid is dezelve tc voeren , maar van welken zy ook eerlang moeten nederdaalen, omdat de zinnelyke werktuigen , waardoor zy gevoeld of genoten moeten worden , niet in ftaat zyn om die uiterfte fpanning, om dat geweld van aandoening , indien ik het zo eens mag uitdrukken , lang uit te houden , waar door derhalven het vermaak in dezelfde evenredigheid korter moet worden, naarmaate het heftiger geweest is; Dit is eene wet der Natuur, welke het, men doe mt LH 4 men  S?6 BETRACHTING OVER DER men wil, niet rflogelyk is te overtreden ; want wil men, het geen die verlustigingen van den kant der duurzaamheid en levendige aandoening verliezen, door derzelver meerdere herhaaling vergoeden, zo verliest men meer dan men wint; dewyl men zig daardoor niet flechts geene meerdere vatbaarheid voor vermaak kan verfchaffen , maar zelfs zyne zielskrachten nog meer vermoeit, zyne aandoeningen nog meer verzwakt Ik heb hierby die gevallen nog niet in rekening gebragt, (die evenwel zeer gemeen zyn) dat de mensch het uitwendig vermogen om die verlustigingen te bekostigen , of het inwendig vermogen om dezelve tc genieten, verliest. De Wellustige, door eene dier beide oorzaaken van zyne gelukzaligheid beroofd, houdt niets over dan begeerten, welken hy niet kan bevredigen, en de herinnering van vermaaken, die nooit kunnen wederkeeren. Ook zulleu zy , die daar eenige ondervinding van hebben , erkennen , dat de beste plaifierpartyen0, zo zy den huislyken toeftand in wanorde brengen', te duur gekocht worden ; dewyl een vermaak van weinige uuren, al ware het zuiver , dat het zelden is, nooit eene kwelling van dagen of weeken, of het verdriet eener beftendige bekrompenheid in zyne geldmiddelen , kan opwegen. Ondertusfchen wil ik aan welgeregelde plaifierpartven , en aan de zinnelyke vermaaken in 't algemeen, hunne waarde niet volftrektciyk betwisten ; Zy hebben gewisfclyk eenige waarde , en , terwyl de jonge lieden hen gemeenlyk met al te groote hitte najagen, zyn de oude lieden daarentegen dikwils al te onverfchillig in dezen, en te fterk aan hun gemak gehecht om 'er dat werk van te maaken , dat zy verdienen. II. Even  UI E N S C II I N GELUK» §77 • H Even weinig als in zinnelyke vermaaken beftaat der menfchen geluk niet in eene bevryding van allen arbeid , in de ontheffing van alle zorgen , pynen , moeielyke voorvallen , met één woord van het geen men uitwendige nadeelen of kwaad, noemt, dewyl de ondervinding toont, dat zulk een ftaat geene vergenoeging, geene vrolykheid, maar vcrveeling, droefgeestigheid, angstige inbeeldingen , en de grootfte van alle kwaaien , hypochondrie , voortbrengt^ Te deezer oorzaake vinden zig Kooplieden , en andere Perfoonen van Bedryf, in hunne verwachtingen meest altyd te loor gefteld, wanneer zy,hunne middelen nu genoegzaam vermeerderd hebbende , hunne Comptoiren fluiten om eene aangenaame rust op 't Land of in een ftil Stadverblyf te zoeken; of, na eene kwaade behandeling van 't Gemeen of van de Grooten ontvangen te hebben, hunne posten uit een tc haastig ongenoegen nederleggcn om zig in een bedryveloozcn ftaat van de wereld af te zonderen. Waar eene bekende oorzaak voorhanden is, waardoor des menfchen geest ontrust wordt, en die hem dus ongelukkig doet leeven, daar kan men hulpmiddelen aanwenden door de oorzaak zelve weg te nemen , of de gedachten daarvan af te wenden; maar de zelfverveeling , die verdrietige ongemaklykheid , welke iemand, die zyne bezigheden, waar voor hy nu door gewoonte alleen gefchikt was , verlatende op zyne eigen ziel, om zo te fpreken, doet knaagen, die hem minder vatbaar maakt voor inwendig genoegen naar maate hy van uitwendigen arbeid meer bevryd is, laat zig des te moeielyker verhelpen, omdat zodanig een mensch eigenlyk niet kan zeggen wat hem deert? Hy voelt zig ongelukkig ; en hy is het LH S offi*  878" BETRACHTING OVER DER omdat hy in zekeren zin al te gelukkig , of liever omdat hy werkeloos, is* Om die reden is zomtyds een klein ongemak, waarop des menfchen gedachten werken , en, ma» ik het zo uitdrukken , zig verteeren kunnen , eene verligting voor deze ongemaklykheid , en een aanval van podagra kan dus wel eens de hypohondrie genezen. Dit zelfde kan men zeggen van allerhande gematigde gemoedsbewegingen , zelfs fchoon zy geene aangenaame onderwerpen betreffen; een klein gefchil, een Rechtshandel, winst of verlies in het fpel, eene menigte aangenaame of onaangenaamc voorvallen in het leven , kunnen eene heilzaame afwending in dezen maaken. HL Der Menfchen geluk beftaat ook geenszins in Hoogheid of uitftekenden rang. Ware dit het geval, dat uiterlyke grootheid ons gelukkig maakte , zo moest volgen, dat ons geluk vermeerderde naarmaate wy hooger in aanzien ftegen, dat is te zeggen meer macht over anderen kregen ; Maar dit is verre af van waar te zyn ; cn het is dus met de zaak go* legen. De voorkeur of de hoogere rang, die ons *elukkigcr maakt , is alleenlyk die , welken wy hebben of verkrygen boven die perfoonen , met welken wy ons gemeenlyk vergclykcu ; De Schaapharder vindt geen vermaak in zyne verhevenheid boven zyn hond i De Boer haalt geen vermaak uit het denkbeeld dat hy boven den. Schaapharder is ; Even weinig de Landlieer uit zyn rang boven den Boer; De Edelman uit dien boven den Landheer, of de Koning uit dien boven den Edelman; Men geeft geen acht 0p zyne meerderheid boven anderen zo men niet te voren met hun naar dcnzeltden rang , of dczeiide eer en voor-.' dee-  M E N S C II E N GELUK.' 879 deelen, gedongen heeft; Buiten dat denkt men naauwelyks om zyne minderen ;. en hunne minderheid brengt niets toe tot ons geluk. Maar wanneer die Schaapharder boven anderen in. de buurt een grooter troep onder zyn beftier heeft , en die beter weet te verzorgen ; Wanneer de Boer beter lopen, worstelen , kaatfen, kegelen, kan ; of ook wanneer hy meer beesten op ftal, en betere weiden of bouwlanden, heeft dan de overige boeren van het dorp; Wanneer de Landheer zyn goed meer vergroot, fraaijer beplant, het huis in netter orde brengt of houdt dan andere Land - eigenaars in dien oord; Wanneer de Edelman aanzienlyker ampten heeft dan andere Edellieden van gelyke geboorte; en de Koning uitgeftrekter landeryen beftiert ; machtiger legers of vlootcn, een fchitterender Hof, of onderwerpclyker onderdaanen, heeft dan de meeste andere Vorften in Europa , in alle deze gevallen ondervinden die perfoonen een wezenlyk genoegen over den gemelden voorrang. Het befluit nu, dat men hier uit trekken kan , is dit; dat het genoegen van eene bevredigde Eerzucht, het'welk alleen voor de voornaame lieden fchynt gefchikt te zyn , inderdaad aan alle rangen en ftanden gemeen is. De Hoeffrnit, die een paard beter beftaat , en deswegen meer kalandifie heeft, geniet het genoegen van anderen te overtreffen, en boven dezelve gefchat te worden , even wezenlyk, en even volkomen , als de-Staatsman, de Generaal, of de Geleerde , die Europa met den roem hunner Wysheid, hunner Dapperheid , of hunner Kundigheden vervulden. Geen voorrang heift eenige waarde dan die van een Me-  SSd B È TRACHTING OVKR DER Mededinger ; Die voorrang kan overal plaats hebben daar Mededingers zyn, en dezen vindt de mensch in alle ftanden op yderen trap van rang. Welk het voorwerp der mededinging zy , of van welke grootte of waarde het zy, maakt geen verfchil in de zaak ; dewyl het genoegen , waarvan wy fpreken , niet ontftaat uit het geen iemand bezit, maar uit het geen hy meer bezit dan een ander. Het moet elk , die gewend is de dingen in haaren waaren aart te befchouwen, dwaas en ongerymd voorkomen de Ryken en Grooten met zo veele verachting van dc Eerzucht of mededinging van arme cn geringe lieden te hooren fpreken , en hen deswegefi te hooren befpotten ais of het wezens van eene mindere natuur waren dan zy zelve , zonder te bedenken , dat de Eerzucht cn mededinging dier Kleine lieden uit even goede , uit dezelfde, oorzaaken outftaan als die der Grooten , en het genoegen , dat uit het bereikte doelwit geboren wordt, in eenen en anderen net het zelfde is. De grondregel , welken ik zoek te bewyzen , is , dat het geluk niet in een hoogen Hand , in uitweirdige grootheid, beiraat; En ten bewyze tóe r van breng ik by , dat het genoegen van boven anderen verheven te zyn , en zyne eerzucht bevredigd te zien , inderdaad aan alle Handen gemeen , en voor de Armen even groot als voor dc Ryken is. Maar nu vertoont zig eene andere vraag , en eene vraag , welke ik my niet toebetrouw te beantwoorden ; Namelyk of in het algemeen de oogmerken, welken de Eerzucht bedoelt meer tot het geluk dan tot kwelling in het menfchelyk leven flrekken ? Het genoegen , wanneer -wy deze oogmerken bereiken , is zeekr.riyk zeer leven-  U E N S C H i' N GELUK. 88l vendig, maar even groot is de onrust , zo lang wy "g naar dezelve toeven, en het verdriet, dat wy ondervinden, wanneer zy ons midukken; En, et .een het flimst in dezen rs , het genoegen rs van korten duur, en de kwelling zeer aanhoudende. houden fchielyk oP naar hen, die wy achter ons ge, hebben, te rug te zien; Wy keren nieuwe me dingers kennen; nieuwe uitzichten van hoogere «aten, dié wy nog beklimmen moeten, openen zig voor ons onrustig gezicht; wy gaan onophoude yk • Van den eenen ftryd tot den anderen over zo tag 10g één mededinger in den kring van onzen Hand of in den gezichteinder van onze kennis, overig is; en zo het eindelyk eens gebeurt, dat 'er zig geen meer vertoont, houdt ook, met de rustelooze verder te komen,het vermaak op van zo verre geko- XXgezien, myn Vriend, waarin het Geluk niet te vinden is, volg my nu nog eenige oogenbhkken in het onderzoek waarin het gezocht moet worden Wanneer wy een plan van leven voor ons zeiven maaken willen, is de grootte zaak vooraf te weten wat ons vermaak zal kunnen doen ? En hoe w dat vermaak duuren zal? In zo verre wy dit Wél beoordeelen zal onze verkiezing door het gevolg gerechtvaardigd worden. Maar die juiste beoordeeL is zeldzaamer , en de noodige kennis daar toe nöeielvker te verkrygen, dan het in den eerften opflag fchynt ; Want dan eens worden de vermaaken die ons, van verre gezien, zeer aanlokkelyk voorkomen, in derzelver genot terftond fmaakeloos, of zy duuren een veel korter tyd dan wy verwachteden, 4an weder komen 'er vermaaken tfotfelyk te voor* ichyn %  883 BETRACHTING OVER DER fchyn, daar wy geheel niet op gerekend hadden, en welken wy, omdat wy hen niet voorzagen, gevaar liepen van te zullen misfcn, gelyk 'er dan ook geen twyfel aan is, of wy verliezen, te dezer oorzaake zeer veele van dezelve. Dit alles, zeg ik, moeten wy vooraf weten, want wanneer het geval daar is en de ondervinding zig doet voelen , is het zelden mogelyk te rug te keeren, of eene andere verkiezing te doen; om niet tc zeggen dat wy ons, zo wy te dikwils heen en weder zwenken, en van maatregelen veranderen , eene onrustige gefteldheid , en befluiteloosheid aanwennen, waar door het geluk misfehien nog meer dan door eene kwaade keuze verbannen wordt. . Dewyl nu de menfchen van natuur reeds zo veel van malkanderen verfchillen , en door verfchillende temperamenten, vatbaarheden, en fmaak zo verre uit malkancFeren lopen , en de opvoeding en gewoonte het verfchil in deze nukken nog veel grooter hebben gemaakt , is het onmogelyk een ontwerp voor een gelukkig leven te formeeren , welks uitvoering voor allen gefchikt is, of ccnigen ftaat op te geven , die algemeen wenfchelyk cn verkrygbaar is. Alles, wat men hier over zeggen kan, is dat men een gunfiig vermoeden mag opvatten voor die levensftaaten, waarin men de meeste helderheid van geest en vrolykhcid bemerkt onder hun, die zig in dezelve bevinden; want, fchoon de zichtbaarc vrolykheid der menfchen geen waare maat - ftaf van hun geluk is , moet men echter erkennen, dat het de beste is, die wy hebben. Dezen leiddraad derhalven volgende ben ik geneigd te denken, dat het geluk beftaa; I. Voor  :M E N S C.1I E N GELUK. 883 I. Voor eerst in het aankweeken en toegeven dep gezellige neigingen; .Die menfchen zyn, al het overige gelykftaande , meest altyd de vrolykfte, althans de vergenoegdfte, die veele voorwerpen hunner liefde en tederheid, als Vrouw, Kinderen, Bloedverwanten, Vrienden, om zig hebben; Het gemis integendeel van dezen levensbalfem kan men aan het ftroef en gemelyk voorkomen van eenzaame Vrekken, afgezonderde Kluizenaars , ongezellige Fynen , tot welken Godsdienst zy ook behooren mogen , duidelyk genoeg befpeuren. Van gelyken aart met dit genoegen der huislyke gezelligheid, en even vervrolykeude voor onzen geest, is het vermaak, dat uit de weldaadigheïd en bedryven van menfchenliefde fpruit ; het zy dan dat die bedryven beftaan in geld - gefchenken of' in eenige dienden , welken wy den behoeftigen uit hoofde van ons beroep, talenten, invloed by anderen, of door welke middelen ook, bewyzen mogen. H. Een tweede duk van liet menfchelyk geluk is werkzaamheid, of de daadelyke uitoefening der vermogens van onzen geest of ons lichaam ter achtervolging van het een of ander doeleinde, het welk in onze macht ftaat te bereiken. Het fchynt een uitgemaakte zaak te zyn, dat geene volheid -van aangenaame gewaarwordingen den mensch , die dezelve ondervindt, op den duur gelukkig maaken kan, zo 'er niet nog het een of ander aan ontbreekt ; zo 'er niet nog iets is, daar hy naar ftreeyen, daar hy op hoopen kan, en waarnaar hy zyn uitzicht voor het toekomende uitftrekke. Ik word, behahen andere bewyzen, hier van ten vollen overtuigd, wanneer ik de levendigheid en vrolykheid dier men-  884 BETRACHTING OVER DER menfchen befchouw , die aan een beroep , dat voor hun van belang is, welk het dan ook wezen mag , verbonden zyn, en daar mede vergelyk de kwynende wezens, de zelfverveelende houding, van hun, die of met hunne geboorte zo veel hebben medegebragt dat zy niets meer wenfchen kunnen, of die met hunne vermaaken te verkwistende geleefd , en de bronnen daar van uitgeput , hebben. Dat onverdraaglyk ydel in onze ziel, dat gemis van aandoeningen, is het, dat de Ryken en Grooten vervoert om eer en bezigheid te zoeken in paarden met de behendigheid van een Stalmeester te mennen, om zig dagelyks aan de ongemakken en den arbeid van de jagt te onderwerpen ; om haanen of honden te zien vechten , om zig in de Kolfbaan of aan de Speeltafel te vervoegen, en in 't algemeen om afwending van hun lastige zelf-gevoel te zoeken in zodanige bezigheden, waarvan de achtervolging, zy moge zo gelukkig uitvallen als zy wenfchen kunnen, nooit de helft der moeite en kosten kan beloonen, die daaraan hefteed worden, en men is daar van ook zo wel overtuigd, dat men die bezigheden, fchoon zomtyds wezenlyken , ja lastigen , arbeid vorderende , onder geene andere gedaante durft voordellen, en met geen anderen naam benoemen, dan dien van Tydkortingen, of uitfpanningen, fchoon de laatde naam niet zeer te pas fchynt te komen, omdat lieden , die nooit ingefpanncn willen zyn, met geen recht van uitfpanning fpreken kunnen. — Die zelfde lieden ondertus- fchen, die alle bezigheden, waar door zy inderdaad, al bragten dezelve geene andere nuttigheden voort , hunnen tyd ten minden genoegelyker doorbrengen , en zig zelven tegen die allerverdrietigde ziekte, dé Zelf*  m e n s c h e n geluk. 885 zelfverveeling , beveiligen zouden, die zelfde lieden, zeg ik, zullen om een arript, dat hen in hunne luiheid en gewaand fatfóen oiiderhoüdeii moge, te bekomen , zig jaaren lang allerhande opofferingen, flaaffche onderwerpingen, onwaardige vleieryen getroosten; die hun het genot van hun zelven teri gröotften deelé benemen , en veelal het best gedeelte hurts levens irt eene te lang gerekte hoop doen verliezeh , daar zy met de helft dier oplettenhedeii en werkzaamheid hurt fortuin met beteren uitflag hadden kunnen bevorderen en voor hun eigen hart gelukkiger leeven; Het Hoopch , 't welk van zo grooten invloed op ons geluk fchynt te zyn , is vart tweederleiert aart. Wy kunnen óf ter verkryging van het Voorwerp, dat wy hoopen, mede werken, of wy kunnen daar niets aan toebrengen. De eerfte wyze van Hoopèn heeft eene wezenlyke waarde; de laatfte flaat zeer ligt tot ongeduld over , omdat wy daar niets by doen kunnen dan ftilzitten en wachten, het welk welhaast verVeelt , en verdrietig maakt. Deze hoop moeten wy derhalven zo weinig mogelyk toegeven, eii zelfs dc oorzaaken , Waardoor zy kan geboren of gevoed wor. den, zo veel wy kunnen, weeren. Dat de Theorie, welke ik hier voordraag, fichtig is , zult gy , myn vriend , met üw juist doorzicht ligtelyk erkennen ; maar ik voorzie, dat gy my teVens deze billyke vraag zult vborftellen; „ Hoe komen ,, wy aan zulk eene opvolging van aangenaame ge■, waarwordihgen, als wy tot ons geluk van nooden „ hebben ? kunnen wy die ons zelven vérfchaffén ? " , Hierin ligt inderdaad de groote zwaarigheid; lk zal zien in hoe verre ik dezelve kan opruimen ? » Twee zaaken worden hier onvermydelyk vereischt; wïsbeg. ÏÏI.D. Mmui toot  SSö BETRACHTING OVER DER voor eerst eene goede beoordeeling in de keus van zulke doeleindens als naar onze omftandigheden gefchikt zyn; En ten anderen de heerfchappy over onze verbeelding, om, nadat het Oordeel gekozen heeft, de noodige gefchiktheid te hebben van het vermaak, als 't ware, te verplaatfen, en van het voorwerp , door het oordeel bepaald , op de middelen tot deszelfs verkryging zodanig over te brengen , dat wy die middelen zelve met vermaak achtervolgen, en het oogmerk vergeten kunnen , althans maar zelden behoeven te befchouwen. Hierom verdienen die vermaaken de Voorkeur, niet die in het genot de levendigfte gewaarwordingen verwekken ; maar die, terwyl men tot derzelver verkryging werkzaam is , de meeste bezigheid aan onzen geest verfchaüen. Hoe gewichtiger onze bezigheden zyn, hoe meer zy tot ons geluk toebrengen. Van dien aart zyn de nuttige Staats - befchikkingen , voornaame fabrieken , groote beftieringen , 't zy voor zig zelven of^voor anderen; enz. In een kleineren kring van werkzaamheid ondertusfchen kunnen wy, zo wy dezelve maar recht ter harte nemen, insgelyks voorwerpen genoeg vinden om behoorlyke bezigheden te hebben ; het onderhoud van onze huisgezinnen ; het behartigen van onze beroepen ; het beftier onzer kinderen , en de ontwerpen van hun fortuin ; nieuwe ontwerpen ter bevordering van onze eigene grootheid , ten opzichte onzer bezittingen of verftandelyke vermogens ; het Leeren van eene nieuwe taal of wetenfehap ; het verbeteren van een Landgoed; met één woord elke onfchuldige bezigheid, al is dezelve niet van het allergrootst belang, kan, omdat het eene bezigheid is, ons  MENSCHEN GELUK. 887 ons genoegen bevorderen , by aldien wy ons flechts' met genoegzaamen yver daar op toeleggen; Het is dé werkeloosheid, die boven alles vermyd moet worden; en de beuzelachtigfte verrichtingen, zo wy dezelve flechts met hart, met belangneming, kunnen doen, zyn hier oneindig verkieslyk boven ledigheid. Hy , die in den Christelyken Godsdienst gelooft , en dehzelven zoekt te beleeven, heeft in het uitzicht op een toekomend geluk een lieilyk voorwerp, dat zyn aandacht bezig houdt, en heeft hierin een groot voordeel boven hun, die zig weinig of niet met den Godsdienst bemoeien ; want hy heeft befteudig een voorwerp van het hoogfte belang voor oogen , een voorwerp dat hem onophoudelyk tot eene zekere werkzaamheid aanfpoort , met welks achtervolging hy zig tot het einde zynjs levens kan bezig houden, welk alles by geen ander voorwerp, daar wy naar ftreeven, plaats heeft. —— Die geloovige en deügdzaame Christen öndertusfehen moet, om zyn leven genoeglyk doof te brengen, behalven dit groot voorwerp , nog verfeheiden voorwerpen hebben, welken hy met yver achtervolgt; Dog by hem zullen de laatfte allen op het eerfte, als hunne gemeene en uiterfte bedoeling, uitlopen, Zy zullen daar aan onderworpen zyn, op de eene of andere wyze verband daar mede hebben , en hunne waarde , of een gedeelte hunner waarde, van dezelve ontkenen; of door dezelve vermeerderen. III. Het Geluk rust ten derden op eene wyze inlichting onzer gewoonten en gebruiken. De groote kunst om genoegen te verkrygen, en vooral om het te behouden , is de kunst om zig nergens onverzetlyk aan te gewennen, niets ligtvaardig te veranderen, Mmm % maa-  SS8 BETRACHTING OVER DER maar zyne gebruiken zo te regelen , dat ydere verandering een overgang tot een Beter zy. Welke die gebruiken of gewoonten zyn is tamelyk onverfchillig, want alles, daar wy aan gewend zyn, wordt ons be- haaglyk en gemaklyk. En om die reden is het, wanneer wy ons eens genoodzaakt vinden om eene oude gewoonte voor cenigen tyd te verlaten , altyd aangenaam tot dezelve weder te keeren, die gewoonte moge dan ook zyn , welke zy wil ; maar nu is het klaar, dat wy een groot voordcel boven anderen hebben, indien wy ons zulke gewoonten hebben eigen, gemaakt , dat wy, dezelve van tyd tot tyd eens verlatende, ons genoegen door die verandering niet ftooren , maar integendeel bevorderen. De Btmvhant , heeft geen meer vermaak van zyne dagelykfche lekkernyen , dan de Boer van zyne eenvoudige en gezonde kost ; maar de laatfte , zig by zyn Landheer of elders , aan eene betere tafel zettende , vindt een gastmaal voor hem bereid , terwyl de Epikurist byna nooit een maaltyd aantreft, daar hy zig mede vermaaken kan , cn de keurigfte feesten zelve zyne berispingen en ongenoegen geenzins ontgaan kunnen. Hy, die dagelyks eenige uuren aan dc fpeeltafel doorbrengt , heeft minder vermaak , dan hy die het zelfde getal uuren achter den ploeg of in zyu Moestuin flyt; dog laten wy het gelyk (feilen, laat ons toegeven, dat zy beiden , voor zo verre hunne verrichtingen alle hunne aandacht bezig houden, geduurende den tyd , dien zy daar mede werkzaam zyn, geene onvoldaane behoefte voelen, en, naar geen afwezend goed verlangende, in een Maat van tevredenheid zyn; Dan nog bjyft 'er een groot vertchil tusfchen deze menchen over , dewyl alles , wat de« fpclers gewoone be-  MENSCHEN GELUK. 889 bezigheid afbnekt , hem moeielykheid veroorzaakt ; terwyl voor den Landman ydere afbreking van zyne gewoone bezigheid eene verkwikking, een Feest - tyd , is. En dit blykt uit de verfchillende uitwerking , welke de Zondag op deze beide lieden heeft ; want voor den een is deze dag een dag van rust en vermaak , voor den anderen een droevige naare dag , welken hy vooraf verwenscht, en die hem, zo hy geene partyen kan vinden, die hem helpen, om dien haatelyken dag dood te liaan of te verdryven, op eene verdrietige wyze drukt, cn doodelyk verveelt. Een man, die geleerd heeft alleen te zyn, voelt zyne levensgeesten opgewekt , zodra hy zig in een goed gezelfchap bevindt, het welk hy evenwel ook weder zonder ongemak verlaten kan ; maar een ander , die lang gewend is geweest in gewoel , en in eene geduurige opvolging van gezelfchap te leeven, ondervindt , terwyl hy daar in is, geen meer vermaak , dan de eerfte dagelyks aan zyn eigen haard geniet, en verlaat evenwel nooder dat gezelfchap, zo'er niet terftond een ander openftaat om hem te ontvangen.— Het nadeel aan den kant van den laatften , fchoon zeer wezenlyk , vertoont zig nog niet in zyne volle uitgeftrektheid; Maar laat nu de man van de wereld, door eene verandering van vcrblyfplaats , door vermindering van fortuin, door ziekte of ongemakken, of door welke oorzaaken , van de medgezelku zyner gezclfchappen, van zyne kransjes, zyne Aslemblees, Koffyhuizen, Sociëteiten, enz. beroofd, en hy dus jn denzelfden ftaat als de man van zyn kamer gebragt, worden, dan ziet men duidelyker, welke der beide gewoonten boven de andere te verkiezen zy? Dan zal by den eenen dè afzondering onder- dc geMram 3 daan*  2gO BETRACHTING OVER DER daante van melancolie yerfchynen, en by den anderen vryheid , ftil vermaak, medebrengen ; Den eenen zal men verdrietig en ongemaklyk zien, verlegen wat hy met zyn tyd zal aanvangen, tot dat het uur wederkome, waarin hy zig zelven in het bed vergeten kan ; De ander zal, zodra hy alleen is, gerust en wél te vreden, zyn boek of zyne pyp by der hand vatten, altyd gereed om van ydere kleine uitfpanning , die zig aanbiedt, gebruik te maaken, of zig met de eerfte bezigheid de beste, die onder zyn bereik valt, te vermaaken ; of eindelyk, zo geen van heiden gebeurt , ftil en gelaten tot eene wandeling of eenige andere tydkorting, zyn toevlucht nemen, en daar den tyd mede doorbrengen ; zender veel nut inderdaad , en zelfs zonder een zeer levendig , maar evenwel met eenig, vermaak, en vooral zonder verveeling, en zonder zig te kwellen, dat'er op dit oogenblik geene gunftiger gelegenheid voor meer verlustiging voor handen is. Een Lezer., die zig doorgaands bezig houdt met boeken die de wetenfehappen betreffen , en dus ernftige redeneeringen , waartoe infpanning vercischt wordt , bevatten , zal , wanneer hem een Roman, een welgefchreycn weekblad , eenig nieuws in een Journal , eene aangenaame Reisbefchryying enz. in handen valt , dat met gretigheid aanvatten en met vermaak lezen ; hy zal dat vermaak blyven genieten, zo lang die lezing duurt , en , wanneer hy dezelve geëindigd heeft , tot zyne gewoone ernltigcr bezigheid zonder tegenzin terug keeren; Maar een ander, die zig gewend heeft met zogenaamde vcrmaakclyke boeken zyn tyd te verdryven, die geene andere lecture kan verdragen dan die van geestige werkjes , of van Snaakeryen , of Romans , of Tooneel- ftuk-  M E N S C II E N GELUK. 89I (tukken, enz. of wiens weetlust zig enkel tot nieuwstydihgen bepaalt , zal al den voorraad, welken een goede bockcry voor hem bevat , in een halven of rieden dag hebben uitgeput , en hy hefteed dien tyd nog meer om boeken naar zyn zin te zoeken, dan die te lezen. Het laatlte kan hem inderdaad ook niet lang ophouden, want dewyl de boeken , die hy verlangt , flechts weinige en kort zyn , kan hy die fchielyk doorlopen ; Zyn voorraad is derhalven haast verdwenen, en deze bron van onfchuldig vermaak fpoedig verdroogd. In zo verre de tydelyke middelen tot eens menfchen geluk toebrengen, is het niet het meerder inkomen, dat iemand heeft, maar de daadelyke vergrooting zyner inkomften, waardoor het geluk wordt voortgebragt. Twee perfoonen , waarvan de een, met een jaarlyksch inkomen van honderd daalers beginnende hetzelve in eenige jaaren zo verre vermeerdert , dat hy nu op duizend kan ftaat maaken , en dc ander, die duizend daalers hadt te beuren , de hoofdfom in denzclfden tyd tot eene inkomst van honderd vermindert , kunnen in hetzelfde bellek van tyd net even veel geld ontvangen en uitgegeven hebben, maar het vermaak 't welk zy van hun geld getrokken hebben , zal by deze lieden machtig veel verfchillen ; De klimmende inkomften van den eenen worden • onderlicht net gelyk te zyn aan de daalende van den anderen , de lommen komen dus overeen , maar het maakt een geweldig onderfcheid of men het facit dier fommen van boven naar beneden , of van beneden naar boven moet berekenen ? • IV. Ten vierden beftaat het geluk in gezondheid. Onder gezondheid betrek ik zo wel de bevryding Mmm 4 van  Spa BETRACHTING OVER DER van lichaamlyke ziektens cn ongemakken als die inwendige kalmte cn lustige vergenoegdheid van den geest, welke de Engelfchen good Jpirits noemen en welke wy zeer geyocgclyk mede onder liet denkbeeld van gezondheid begrypen kunnen , dewyl zy doorgaands uit dezelfde oorzaaken ontflaat , "cn door de eigen middelen onderhouden wordt, als onze lichaams Welvaart. De gezondheid, in deze betekenis verftaan, is hier. dat Een dat noodig is; _ onontbeerlyk noodig om geluk te raapen. Geene moeite , geene onkoste , geene zelfverloochening is te groot om ons dezelve niet ter verkryging en onderhouding der gezondheid te getroosten. Zy moge ons verplichten om een post , die ons zeer aanmerkelyke inkomften geeft, neerteleggen , of onze aangenaamfle vermaaken vaar wel te zeggen, of onze heetfte driften te beteugelen, of den ftrikften leefregel te onderhouden ; aan welke bezvvaaren zy ons onde.rwerpe , een Man,die zyn. geluk op eene verftandige wyze zoekt , die befloten heeft hetzelve ltandvastig te achtervolgen , zal zig daaraan gewillig en beflendig onderwerpen. Zo dikwils wy volkomen gezond , en in de ftraks gemelde good fpirits, zyn, voelen wy een genoegen in onszeivcn , dat van alle uitwendige oorzaaken onafhankclyk is, en waarvan wy zelve de oorzaak niet aanwyzen kunnen. Dit is eene genieting, eene foort van ftille wellust, welke God m.et ons beftaan en leven verbonden heeft , en dit maakt waarfchynlyk het grootfte gedeelte van. het geluk der kinderen en dieren uit , byzondcrlyk der geringere en onbeweeglyke foorten van dieren , gelyk de Oesters en Mosielen, voor. welken ik wel eens vergeefsch gepeinsd heb om.  m e n s c ii e n g e l u u. »93 pm eenig vermaak, eenige tydkorting, uit te denken, waarmede zy de zdfverveehhg voorkomen mogen. De algemeene lebets , myn Vriend welke ik u , zo als ik denk , naar waarheid , van lut menfchelyk geluk gemaald heb , geeft my recht , om deze twee gewichtige gevolgen te trekken , die , fchoon zy in de Schriften der Zedekundigen gemeen genoeg voorkomen, zelden echter in hun waar verband voor, gedragen, en op. voldoende gronden bewezen , worden. Het eerfte is, dat het geluk onder dc verfchillende Staaten der burgerlyke Maatfchappy tamelyk gelyk is uitgedeeld. Het ander, dat de Ondeugd geen voordeel boven de Deugd, zelfs ten opzicht van het geluk des tegenwoordige» levens heeft. Hoe oplettender gy myne vorige aanmerkingen moogt gelezen hebben , hoe duidelyker zig het verband dezer gevolgen met dezelve zal vertoonen. Ik heb my biootelyk tot onze menfehelyke natuur en tot het tegenwoordig leven bepaald, en moeten bepaalen; Hier den Godsdienst of de Zedekunde mede tc vermengen zoude op zig zelven ftichtelyk kunnen zyn , maar het koude niet anders dan het onderwerp verwarren , van het welk ik my had voorgefteld u , op uw verzoek , een onderfcheiden denkbeeld te geven. Ik heb alles flechts kortelyk aangeroerd , omdat ik voor U fchreef, die de tusfchen - denkbeelden, welke ontbreken mochten, ftgtelyk zult invullen; Myn brief is evenwel langer geworden dan ik my had voorgefteld; Moge flechts uw genoegen door denzelven, hoe veel of weinig ook, bevorderd worden; want ik ben met at myn hart enz. * * * Mmm 5 over  ?P4 OVER HET BEVORDEREN EN 0 N D E R H 0 UDEN VAN DE VOLKRYKHEID IN EENE BURGERLYKE M A A T S C II A P P Y. Vervolg van bl. 772. \Jk de tot hier toe ontwikkelde grondregelen kan men nu gcmaklyk bepaalen, welke uitwerking op de bevolking eenige merkwaardige voorvallen, of maatregels in het Staatsbeftier hebben moeten ? Hier onder betrek ik I. De Verhuizingen. Wanneer de inwooners van een land verhuizen, gefchiedt dit of wegens de al te groote menigte van Volk, dat malkanderen verdringt, óf wegens een groote onvergenocgdheid van een gedeelte des Volks , dat wegloopt. Dewyl de vermeerdering van het menfehelyke geilacht geene bepaalde grenzen heeft, en het getal van menfchen, die van een gegeven ff uk lands kunnen leeven, bepaald is, laat zig ügtelyk de mogclykheid begrypen, dat een Land geduurig Inwooners aizende, en evenwel van menfchen vervuld blyve. En fchoon ook wanneer dit perk van de hoogstmogclyke bevolking in een land nog niet bereikt is, zodra zig in hetzelve onverwinlyke zwaarigheden opdoen om een grooter getal menfchen te bergen en te voeden, zal het natuurlyk beloop der voortplanting genoeg in ftaat zyn, om ondeiwerpen voor eene verhuizing te kunnen Verfchaffen. In deze beide gevallen bewyit de verhuizing nog geen verval van den Staat, vermindert in-  HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKIIEÏO ENZ. 895 inderdaad het getal der irovooneren niet, en moet derhalven niet verboden of belet worden. Maar daar zyn ook F migranten, die hun Vaderland deswege verlaten , omdat zy daar verdrukt worden, of niet veilig kunnen woonen, of, op welke wyze ook, ongelukkig leeven. Hier is het weder niet de verhuizing, die het land ontvolkt; maar bet kwaad, dat de verhuizing veroorzaakt. Vergeefsch zoude men hier poogen de inwooners, onderftcld dat dit mogelyk ware , in hun Vaderland tc houden , want dezelfde oorzaaken , die hen daar uit doen vertrekken , zouden hen ook, zo zy daar in bleven, beletten voort te teelen. Eindelyk kunnen de menfchen ook in bekooring komen om hun land te verlaten, wanneer zy door een milder klimaat , meerdere befchaafdheid , ruimer genot van de gemakken en aangenaamheden des levens daar toe uitgelokt worden , of zig vleien in een ander land meer fortuin te zullen maaken , of zelfs om het voordeel van een hoogcr dagloon te genieten. Deze klasfe van Emigranten, tegen welken alleen de Staatszorg werkzaam kan zyn , zal nooit zeer talryk zyn; By het grootfte gedeelte eens volks zal de natuurlyke verknochtheid, die de menfchen aan hunnen geboorte-grond hebben; de vrees voor de verdrietelykheden, die het opzoeken van nieuwe woonplaatfen en het leeven onder vreemden aan de verbeelding vertoont , zo lang het overwicht boven alle aanlokzelen van een vreemd land behouden als zy het te hunnent flechts dragclyk hebben; En men ziet uit dit alles , dat 'er maar weinige gevallen kunnen zyn, waarin het met eene gezonde Staatkunde ftrookt, en voor den lande voordeelig is, de verhuizingen te ver-  896 HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID verbieden. Ook blykt het niet minder duidelyk, dat de verhuizingen een dubbelzinnig verlchynzel' verfchaffen , en dat zy zomtyds wel het verval van het Staalkundig lichaam vergezellen en aanduiden , maar zomtyds ook in deszelfs grootfte bloey voorvallen kunnen. II. Uitzetting van Volkplantingen. Het eenigfte Gezichtpunt , uit het welk ik deze Operatie van een Staat om een gedeelte zyner ingezetenen, ter oprichting van nieuwe aanplantingen, naar een vreemd land te zenden befchouw, is, in hoe verre dezelve op de bevolking van het Moederland invloed hebbe? Men onderftelle , dat 'er een vruchtbaar maar onbewoond eiland ligge in de nabyheid van een Land , alwaar reeds Manuraétuuren cn kunften in bloey zyn ; Men ondcrftdlc , dat dit Land eene Kolonie uitzende om dat eiland in bezit te neemen, en onder de befcherming en wetten van de Vaderlandfche Regcering te doen leeven. Deze nieuwe inwooners zullen ongetwyfèld eerst hunnen arbeid aan den nog onbeteclden grond te kost leggen , en voor het overfchot der produkten van dezen grond de noodige Manufactuuren van hunne landslieden inruilen. Zo lang de planters , of landbouwers, op dit eiland nog weinigin getal, zo lang de landeryen nog goedkoop, en de gronden nog zeer vruchtbaar, zyn, zullende kolonisten het gemaklyker en voordeeliger vinden Koorn te bouwen cn Vee te lokken , en voor het geen zy, na hunne eigen behoeften daar mede vervuld te hebr ben, overhouden, wollen en linnen kleederen in te ruilen, dan zelve te gaan fpinnen en weeven om zig deze artikelen te verfchaffen. Het Moederland zal pogenfchynlyk voordeel bekomen door deze verbintenis,  IN EENE BURGERLYKE MAATSCH.APPY. 897 nis, en door deze vermeerdering, zo wel van levens* middelen als van bezigheid; De twee zuilen, waarop de Volkrykheid van een Land rust, namelyk de Hervoortbrenging en de Verdeeling van een ruimen voorraad, worden dus volmaakt in ftand gehouden t en wel op de onmiddelyklle en voordedigfte wyze ; Geene voordeeligcr gefteldheid immers kan 'er ter verkryging van het hoogst mogelyk getal van Ingezetenen begrepen worden dan die van een Land , het welk koopwaaren vervaardigt voor een ander tand , dat het zelve in vergoeding van de noodige levensmiddelen voorziet ; Want, dewyl in een gunftig klimaat, en op eenen nog niet uitgebouwden grond , de arbeid, van één mensch genoegzaam is om levensmiddelen voor tien menfchen te verfchaffen, fpreekt het van zelf, dat in dat land , waar alle menfchen zig met den Landbouw bezig houden, veel meer levensmiddelen vallen dan de ingezetenen verteeren kunnen; en dat zelfs, om maar de klcinlte evenredigheid te nemen, onder vier menfchen, die van deze produkten leeven moeten , ten minften drie zullen beftaan in bet land, wenvaards het overfchot dier produkten gevoerd wordt. Zendt het nieuwe Land aan het oude geene levensmiddelen te rug , zo zyn de voordeden wel geringer , maar evenwel vermeerdert de uitvoering van Fabriek-waaren , zy mogen dan betaald worden met welke goederen men wil, de bevolking op eene middelyke wyze, gelyk zy door de vermeerdering van alle die werkzaamheid bevorderd wordt , welke de hervoortbrenging van levensmiddelen niet tot haar onmidddyk doelwit heeft. — En zie daar de gronden , waarop Engeland geredeneerd heeft toen het'die Koloniën vestigde, die het zelve  SOS HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID zelve door het onbilJyk en dwaas gedrag van het Moederland naderhand in een Oorlog hebben ingewikkeld, waarvan de uitflag bekend is, en het zelve tot uitgaven verplicht, die het, zelfs met den hoogst mogelyken voorfpoed , niet in ftaat kan blyven om goed te maaken. Dit onvoorzichtig en onbillyk gedrag ondertusfehen , het welk Engeland met zyne Noord - Amerikafche Koloniën heeft gehouden , is geene tegenwerping tegen het vestigen van Koloniën in 't algemeen; Dit immers, met behoorlyke wysheid beftierd , belooft aan de Natie, die het doen kan, naar alle waarfchynlykheid een groot voordcel, althans voor een langen tyd , cn is tevens zeer overeenkomftig met de belangen van het Menschdom, want geene andere methode vertoont zig, hoe nieuws ontdekte en onbewoonde landen bevolkt, of geduurende den tyd , dat de kleine maatfchappy der eerfte bewoonere-n nog in haare kindsheid is , van de noodwendigheden tot haar beftaan verzorgd, en behoorlyk befebermd , kan worden 1 III. Geld : In een Land , waar geld genoeg is , heeft men gemeenlyk ook veel Volk ; En evenwel met goud en zilver kan een mensch zig niet voeden of kleeden ; Hoe werkt dan het geld om de menigte van Ingezetenen te vermeerderen ? Om dit verband te zien moeten wy tot onzen vroegereu grondregel terug keeren ; ,, Namelyk dat de Volk,, rykheid voornaamlyk door werkzaamheid bevorderd „ wordt." Nu is Geld gedeeltelyk een teken , dat er werkzaamheid in een land plaats heeft , gedeeltelyk de oorzaak die dezelve voortbrengt. De eenige weg , langs welken het geld op eene regehnaatige wyze, en zonder geweld, een land toevloeit, is de be-  IN EENE BURGERLYKE MAATSCHAPPY. 899 betaaling voor goederen die door hetzelve naar andere landen gezonden worden , of voor arbeid door deszelfs Ingezetenen voor andere landen gedaan; En het eenigst middel om het toevloeiende geld in een land te behouden is dat dit land de Manufaktuuren, welken de Ingezetenen noodig hebben , zelf levere. De fom derhalven van het voorhanden zynde geld in een land betekent den meerderen arbeid , welken de Ingezetenen ten dienfte van Natiën verricht , of de meerdere Waaren, welke zy, boven eigen behoefte , aan dezelve verfchaft, hebben. Dus blyft fteeds de Werkzaamheid, niet het Geld, de waare oorzaak der Volkrykheid, maar de ophooping van het Geld is een gelyktydig uitwerkzel door dezelfde oorzaak voortgebragt , eene omftandigheid , die het aanwezen dezer oorzaak vergezelt , en een maatftaf, die den graad haarer werkzaamheid aanwyst. • Dog dit alles betreft alleen het geld , het welk door de vlyt deiIngezetenen verkregen is. Uit de fchatten , welken ontdekte Bergwerken , of de cyns van overheerds buitenlandfche Provintiën aan een land opbrengen , kan men geen befiuit maaken tot deszelfs bevolking; Deze bronnen kunnen zeer fterk wellen , en evenwel kan een land arm en flecht bevolkt zyn; Een opmerkelyk voorbeeld hiervan is cle toeftand van Spanje na den tyd van deszelfs uitgeftrekte en ryke veroveringen in Zuid-Amerika. Maar vervolgens kan het geld ook eene eigenlyke en werkende oorzaak der bevolking worden , voor' zo verre het der Werkzaamheid een nieuwen prikkel geeft , en de gelegenheid verfchaft om aan den gang te blyven. Die gemaklykbeid om onderhoud te bekomen , deze opwakkering tot den arbeid hangt noch varj  QOO HET BEVORDEREN VAN VOLKRYItHElö van den prys der levensmiddelen op zig zelven noch van den prys des arbeids op zig zelven , maar van de evenredigheid van het een met het ander af. Nu moet de toevloed van geld in een land natuurlyker Wyze eene gunstige evenredigheid voortbrengen ; Dat is te zeggen, ydere nieuwe vermeerdering van geld verhoogt den prys van den arbeid eer dan de prys der levensmiddelen daardoor verhoogd wordt. Wanneer 'er in eenig land geld uit een vreemd land wordt ingevoerd , kopen de perfoonen , in welker handen het eerst komt , zy mogen zyn wie zy willen, daar voor geene levensmiddelen, maar zy hefteden het aan het kopen of betaalen van arbeid. Is het de Staat , die het ontvangt , zo verdeelt die het onder Soldaaten, Matroozen, Kunstenaars, Ingenieurs , Scheepsbouwers enz. Komen afzonderlyke menfchen met vermeerderde zakken goud of zilver t'huis, zo hefteden zy het gemeenlyk om hun huis te verbeteren of een nieuw te maaken, om hun landgoed te verfraaien, hunne huisgeraaden te vernieuwen , rydtuigen aan te leggen , prachtiger kleederen te maaken , in één woord aan alles wat hun meer aanzien of vermaak belooft. Is het een Koopman, die door de voorieelen van zyn buitenlandfchen handel verrykt wordt , befteedt hy zyn vermeerderd kapitaal tot uitbreiding' van dienzelfden Handel ; Een Rentenier koopt voor het geld , dat hem door eene buitenlandfche erfenisis te beurt gevallen , meerdere Obligatiën , kortom het geld moet een langen omweg nemen , eer het op de Markt kan komen om 'er levensmiddelen voor te kopen; Het komt 'er eindelyk, maar niet dan door de tweede en derde hand ; Namelyk door die des Kunstenaars, des Daglooners ; Zyne werking derhal-  IN EENE BURGERLYKE MAATSCt-IAPPY. OÖX halven op de pryzcn van kunst cn arbeid gaat die op de pryzen der levensmiddelen vóór , en geduu* rende den tusfchentyd van het een dezer gevolgen tot het ander worden zo wel de middelen tot onderhoud vermeerderd en gemaklyker gemaakt als de vlyt door nieuwe belooningen opgewakkerd. Nadat de vermeerderde hoeveelheid van het omlopende geld eene even groote verandering in de prys der levensmiddelen heeft voortgebragt, en dan eerst, houdt deszelfs weldaadige invloed op ; De arbeider wint nu, door zyn verhoogd dagloon, niets meer dan te voren, omdat hy Voor de meerdere penningen, welken hy thans ontvangt, niet meer voedzel en dekzel dan voorheen kan kopen. Het is niet de reeds verkregene hoeveelheid klinkende munt, die in een land voorhanden is, maar derzelver beftendige vermeerdering , waaraan eigenlyk de gewenschte voordeden van werkzaamheid en bevolking zyn toetefchryven ; Het is alleenlyk het van nieuws bykomende geld, dat deze uitwerking voortbrengt , cn dan alleen kan deze uitwerking duurzaam zyn , indien de vermeerdering van het geld geduurig onderhouden wordt. Welke nu ook de gevolgen mogen zyn , die uit den invloed des vermeerderden gelds op den toeftand van een Land geboren worden, is het echter natuurlyk, dat' uit deszelfs vermindering tegenitrydige uitwerkzels voortvloeien. Dus bevinden wy ook , dat elke omftandigheid , die het gereede gekt fchielyker uit een land wegneemt dan de kanaalen , door welken het dat land moet toevloeien, vervullen kunnen, dat Land verarmt , en ontvolkt. De ondervinding van dit gevolg heeft aanleiding gegeven tot eene uitdrukking, die by veele gelegenheden , tot dit onderwysbeg. HL D. Nnn werp  00a HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID' werp betreklyk , gebezigd wordt. Men fpreekt namelyk telkens van een Handel - balans, en men zegt, dat van twee Natiën , die Handel met malkanderen dryven , die Natie de balans voor of tegen zig heeft , by welke het geld in het land ingebragt of uitgevoerd wordt ; dat is te zeggen , by welke de prys der ingevoerde Waaren beneden of boven de prys der uitgevoerde is. Zo onfeilbaar wordt de vermeerdering of vermindering van het gereede geld in een land als een toetsffeen befchouwd van de winst of fchade , welke hetzelve door verfchillende takken van Handel worden toegebragt. IV. Belastingen. Dewyl belastingen niets uit het Land nemen , dewyl zy de eigendom , die de Natie gezamelyk bezit , niet verminderen , maar alleen de verdeeling daarvan veranderen, zo zyn zy uit en voor zig zelve niet volftrekt nadeelig voor de bevolking. Wanneer de ftaat van eenige leden des gemeenen lichhaams geld vordert , ftrooit hy het weder onder andere leden van hetzelfde gemeene lichaam uit; Zv, die tot de inkomften van de Regeering toebrengen , en zy die door derzelver uitgaven onderhouden worden, moeten by malkanderen worden gefteld, en zo het eene deel, door het geen zy van den Staat ontvangen , zo veel voordeel bekomen als het andere deel, door het geen zy aan den Staat geven, verliezen, is de gemcenfchaplyke rykdom van de geheele maatfchappy nog niets verminderd. Dat alles is waar; Maar men moet hier by in aanmerking nemen, dat, fchoon de fom door den Staat onder de burgers verdeeld volkomen gelyk moge zyn aan de fom door den Staat van de burgeren ingezameld , de winst echter of het verlies, ten opzichte der  TN EENE BURGERLYKE MAATSCHAPPY. 9°3 der middelen van beftaan, die door deze werking aan het volk verfchaft , df ontnomen , kunnen worden , zeer ongelyk kan zyn ; en dat de balans van deze rekening voor de bevolking voordeeliger of nadeeliger moet uitvallen naar dat het geld door de belastingen meer Van de Vlytigen tot de Lèêglopers , van het grooter getal tot een kleiner , en van de Behoeftigen tot de Ryken wordt overgebragt ; of eene vlak ftrydige richting neemt; By voorbeeld, eene belasting op de Koetfen of plaifief-paarden opgelegd, en gebruikt om de gemeené Wegen te verbeteren , zal waarfchynlyk de Volkrykheid in een oord vermeerderen ; Eene belasting op de Huizen om de weddens der Régenten te verhoogen zal de bevolking zeer zeeker vermindeten. Op gelyke wyze moet eene belasting op den Wyn en de Thee* om daaruit premiën ter aanmoediging van de Vis'fchery , van dën Landbouw, enz. te vinden , de levensmiddelen , en bygevolg het getal der Ingezetenen, in een Land vermeerderen; Eene belasting daarentegen op de Visfchery of op eenigen tak van den Landbouw, (hoe zeer mert dezelve bewimpelen , ö'f langs hoe veele omwegen men naar zyne bedoeling ftreeven; moge) waarvan de opbreng dienen moest om noodelooze afnptenaars in ledigheid te onderhouden of den Ryke lieden in 't algemeen Wyn en Thee te verfchaffen, moet natuurlyker wyze den algemeenen voorraad van levensmiddelen, en derhalven de menigte Van Volk, verminderen. De werking der belastingen op de levensmiddelen, of liever op de middelen der Mörtd-confuintie, hangt niet zo zeer af van de fommen, die opgebragt worden, als wel vart de voorwerpen, waarop de belastingen wórden gelegd. Dat zy de Weelde beteugelen eii dé Ondeugd ftraffen ; Dat zy tot naarstigheid, tot Landbouw, tot FabrieNnn a ken*  904 HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID ken , Handel, en alle eerlyke beroepen aanmoedigen ; Dat zy tevens den ftaat bevoordeelen , en tevens op den voet van belooningen en ftraften werken ; dan zyn de belastingen , wel verre van nadeel tc doen , als wyze maatregels eener gezonde Staatkunde te befchouwen. Het bedryf van zedelyke ondeugd onmiddelyk met taxen of boeten te ftraffen is zo veel als dezelve onder zekere voorwaarden te veroorloven; en dit vernietigt by de menfchen het zedelyk gevoel , dat op alle mogelyke wyzen moet aangekweekt worden ; Maar de werktuigen en aanlokzelen tot die zedelyke verkeerdheid met belastingen te bezwaaren , en daardoor de ondeugd zelve kostbaarer cn bezwaarlyker tc maaken, kan met zeer goed gevolg gefchieden ; Dus zoude , by voorbeeld , de Dronkenfchap een zeer ongepast voorwerp zyn om daar geld voor te vorderen, maar de kroegen en fterkc dranken met groote belastingen te bezwaaren kan een zeer heilzaame uitwerking hebben. Edog, fchoon men niet zeggen kan , dat belastingen uit eigener aart voor de bevolking nadeelig zyn, en fchoon zy, op eene zekere wyze beftierd, en binnen een zekeren graad bepaald , zelfs ter bevordering daarvan werken kunnen, zal men dezelve echter in zeer veele gevallen van een nadecligen invloed bevinden. Men onderftelle by voorbeeld , dat in een zekeren omtrek negen huisgezinnen by inalkanderen woonen , waarvan elk flechts zo veel bezit als tot deszelfs onderhoud , of tot hunne door gewoonte ingevoerde levenswyze , noodig is ; Hier kome eene tiende familie by, die door eene belasting, van de negen andere geheven , onderhouden worde ; Of, wil men dit liever , laat een van de negen een vermeer-  IN EENE BURGERLYKE MAATSCHAPPY. 005 meerdere! inkomen genieten uit taxen , die door de anderen worden opgebragt, en die juist dat vermeerderd inkomen bedragen. In beide gevallen is het waar , dat de gezamenlyke familiën deerlyk lyden moeten ; Want, dewyl wy onderlleld hebben, dat bet inkomen van ydere familie maar net zo groot is als dezelve, voor haar beftaan van nooden heeft, moet ydere vermeerdering van uitgaven haar in den grond bederven. Het baat niet , hier in te brengen , dat 'er evenwel uit dezen kreits niets wordt weggenomen , dat de gezamenlyke bezittingen der huisgezinnen dezelfde blyven ; enz. Het onheil fpruit uit de wanorde die in de nieuwe vcrdeeling dier bezittingen wordt ingevoerd 3 Ook kan de weelde van dat eene begunstigde huisgezin , en zelfs de byvoeging van een nieuw huisgezin , het land wegens den ondergang der agt, of negen, overige geene vergoeding verfchaffen. Eindelyk 'wordt ook de werking dezer taxe wel meer bewimpeld maar niet weggenomen ; wanneer men , m plaats van dagelyks van de arbeidsloon van yder huisvader een gedeelte af te trekken, hen dat zelfde gedeelte doet' opbrengen, zo dikwils hy eenig artikel van een onontbeerlyk gebruik, thans met eene evenredige belasting bezwaard , en daardoor in prys verhoogd , moet kopen, zo als by voorbeeld gefchiedt door belastingen te leggen op licht , gemaal , brandftoffen , enz. Dit voorbeeld onderftelt , ik erken het , dat de zaak tot een uiterfte wordt gedreven; het vertoont het kwaad vergroot , om het des te eer in 't oog te doen vallen en deszelfs aart en werking des te duidelyker te doen zien ; Dat oogmerk wordt 'er , zo ik my niet bedriege, ten vollen door bereikt, en elk denkend lezer begrypt 'er overtuigend door , dat Nnn 3 te  po6 HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID te veele, of kwalyk aangelegde, belastingen noodzaaklyk eene verwarring in de huishoudingen veroorzaaken , en den Ingezetenen het brood als uit den mond neemen , moeten ; Maar nu de geringde graad zelfs van zulke verkeerde fchikkingen wordt by het oprichten van een nieuw huisgezin drukkende gevoeld of voorzien, en is eene oorzaak, die de menfchen te rug houdt van nieuwe huisgezinnen op te rechten. In het werkelyk beloop der wereld worden door nieuwe belastingen de huisgezinnen wel zo niet aandopds bedorven als wy in ons voorbeeld onderdellen ; Men ziet niet aandonds de huizen ledig daan , of de landeryen onbeteeld liggen , maar de huwelyken verminderen allengs , en dc gemelde onheilen zyn daar de natuurlyke gevolgen van. Men moet evenwel de werking, welke eene nieuwe belasting voortbrengt , van den invloed eener reeds voorlang ingevoerde wel onderfcheiden. Door den langer voortgezetten omloop van het geld kan hetzelve eindelyk weder tot die handen terug vlieten, uit welken het genomen is geworden; De evenredigheid tusfchen de inkomden , welken men tot zyn onderhoud noodig heeft, en de uitgaven, tot welken men verplicht is , die door eene nieuwe belasting gedoord was geworden , kan mettertyd zig zelve herdellen ; De tiende , bygekomen , familie , om by het draks onderdelde voorbeeld te blyven , of de vermeerderde verteering van eene der negen , kan de winsten der overigen op eene of andere wyze zo veel vermeerderen , dat dit het nadeel van hun opgeofferd gedeelte weder goedmaakt ; Of, (het geen inderdaad waarfchynlyker, en eer tc verwachten, is,) de negen huisgezinnen kunnen hunne uitgaven zo veel leeren be- fnoeien,  IN EENE BURGERLYKE MAATSCHAPPY. QO? fnoeien , als hunne inkomflen door de nieuwe belasting verminderd zyn : Welke uitwerkzelen .dit op de bevolking moet hebben is niet zeer duister. Deze laatfte , en aanhoudende werking namelyk der belastingen , fchoon men dezelve van de eerfte , oogenbliklykc , verwarring, welke zy als nieuwe belastingen maaken , zorgvuldig onderfcheide , is in zeer veele gevallen nadeelig voor de bevolking ; Want de evenredigheid, waarvan ik gefproken heb, kan flechts op eene der twee volgende wyzen herfteld worden ; Of dat het Volk beginne minder voorwerpen onder zyne behoeften te betrekken ; waardoor derhalven de binnenlandfche vertiering der Waaren, die ter vervulling dier behoeften dienden, cn met dezelve de voorraad van werk, verminderd wordt; Of dat het Volk het loon zyns arbeids verhoogt, waardoor noodzaaklyk de prys van alles , wat in het Land vervaardigd wordt, evenredig moet ftygen, en de verkoop daarvan op buitenlandfche Markten geftremd worden. Eene Natie , die met veele belastingen bezwaard is, kan nooit tegen eene andere, die minder heeft op te brengen , Markten , ten zy dat deze nadeelige ongelykheid door 'eenig ander byzonder voordeel , als een gunstiger grond, of klimaat, eene betere ligging, meerdere vlyt enz. worde opgewogen. Dit is de eigenfchap en uitwerking van alle belastingen, die het talrykfte en geringde deel eener Natie treffen , zelfs wanneer zy op de meest gepaste dingen gelegd , en tot de nuttigde oogmerken aangewend , worden ; Maar het kwaad wordt grooter omdat de misbruiken van de aanlegging en bediering der gemeene gelden bykans, onvermydelyk zyn. Zo als de meeste landen Nnn 4 ge-  98$ HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID geregeerd worden, is bet voordeel der belastingen ten grooten deele voor eene menigte ryke cn aanzienlyke keden, die daarmede de pracht van 't Hof helpen ophouden , of grooteren invloed zoeken te bekomen. Indien de opkomften der belastingen op die wyze verfpild worden, werkt de verandering, welke zy in de eigendommen voortbrengen , zichtbaar ten nadeele der Natie; Zy ontnemen alsdan den vlytigen om den lediglopers te geven ; Zy vergrooteu het getal der Jaatften; Zy offeren het ordentelyk beftaan van veelen aan de verkwistende weelde van weinigen op ; Zy geven aanleiding tot het opleggen van doode ryk'domraea ; Zy geven eindelyk het Volk , dat de lasten moet opbrengen , geene vergoeding , die de nadeelcn opweegt of zelfs merkelyk verzacht ; Zy verwekken geene werkzaamheid , daar de Maatfchappy nut uit kan trekken , of die iets voortbrengt. Nadat de fornjnen, welke tot de noodlge Staatsbehoeften opgebragt moeten worden , eens berekend en bepaald zyn, zal een wys Staatsbeftierer omtrent de Voorwerpen waarop de belastingen gelegd , en de wyze hoe dezelve geheven moeten worden , zig boven al regelen naar het verband en den invloed,' dien het een en ander op de bevolking heeft ; dat is te zeggen alles derwyze poogen te fchikken , dat de lasten die voedzel takken , waarvan het grootfte gedeelte des Volks voornaamlyk zyn onderhoud bekomt , zo weinig als mogelyk is , in hunnen groei belemmeren ; hy zal althans nooit betluiten tot een last, die dezelve zou doen uitdroogen. Hut is een gemeen gevoelen, dat eene belasting om billyk te zyn , zo veel mogelyk, geevenredigd moet zyn naar den rykdom of het vermogen van hun die de-  IN EENE BURGERLYKE MAATSCHAPPY. 909 dezelve betaalen. Maar waarop fteunt dit gevoelen ? De grond daarvan moet zyn, dat door zulk eene evenredigheid in acht te neemen , de belastingen op dc algemeene middelen boven al verkiesiyk zyn dewyl elk daarin naar zyn vermogen, of liever naar zyne verteering , draagt , en de gemeene Man dus geene reden van bezwaar daartegen kan inbrengen. Is dat waar? Ik befchouw het als eene bcdriegclyke redencering , als een fchyn-fchoon vernis om onrecht te bedekken , en ben zeer overtuigd , dat eene belasting , die de voorkeur zal verdienen , van de Laage en geringere tot de hooge en rykere ftanden in eene veel grootere evenredigheid moet opklimmen dan enkel naar dc trappen van hun vermogen of hunne verteeriugen. De zaak, die in 't oog moet gehouden worden , is niet hoe veel een Mensch hebbe , maar wat hy misfen, wat hy ontbeeren, kan ? En het is klaar , dat een Man die jaarlyks tien duizend guldens in te komen heeft, daarvan gemaklyker een duizend kan opbrengen, dan een Man met één duizend gulden inkomst daarvan honderd kan verliezen ; En, zo wy dezelfde evenredigheid in nog laagere klasfen volgen , zal de zaak nog fterker fpreken: Ook is de grond der zaak niet duister. Die aangenaamheden des levens namelyk , daar wy aan gewoon zyn , die de voorwerpen van onfehukiige en redelyke begeertens zyn geworden , en op welker beftendig en zeeker genot elk , die een huisgezin zal oprechten , in het toekomende moet kunnen hoopen , worden door het aftrekken van de eerstgemelde fom veel minder geftoord dan door dat van de tweede. Daar nog bykomt, dat het, dewyl yder Land alleen door de huwelyken van de laagere klasfen van Meniehen voorNnn 5 . zien  9IO HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID zien moet worden , voor den Staat van veel meer belang is, dat die klasfen een ordentelyk beftaan hebben dan dat de hoogere , maar veel minder talryke , klasfen in eene overtollige weelde leeven. Laat ik hier eiiidelyk nog eene Zydelingfche aanmerking mogen byvoegen! Om een Land Volkryk te maaken en te houden moet 'er eene groote maate Vryheid plaats hebben ; Maar het is onmogelyk de Vryheid , hoedanig ook de Regeeringsyorm wezen moge, in een Land te doen heerichen , wanneer het verfchil tusfchen het vermogen der Ingezeten al te groot is geworden, zo dat men plotfeling van den hoogden trap van fchatryke lieden tot dien van kleine burgers , of nog laager, nederftapt: Cveral daar dit plaats grypt, verdwynt de Vryheid, al blyft de Regeering den naam van Republikeinsch behouden , en wordt tevens de Volkrykheid grootelyks verminderd ; Maar nu dit kwaad wordt door de belastingen naar het gemeene gevoelen opgelegd, rechtsreeks bevorderd; Het wordt door myn regel te volgen krachtig tegengegaan. Maar deze evenredigheid in het dragen der lasten , welke het belang van den Staat vordert, zy moge dan zyn welke zy wil, zy moge naar de enkele, de verdubbelde , de drievoudige, inkomften der hoogere klasfen geregeld worden, kan nooit door eene enkele belasting worden uitgewerkt, dewyl nooit eenig voorwerp van belasting kan gevonden worden , dat zig naauwkeurig en algemeen genoeg naar de verfchillende vermogens van alle de burgeren fchikke; Het is alleen door een fyftema van verfeheiden belastingen van verfcliilienden aart , die malkanderen wederkeerig bepaalen en in evenwigt houden , dat in het geheel eene billyke evenredigheid betracht ka:', worden; By voorbeeld ,  IN EENS BURGERLYKE MAATSCHAPPY. OTI beeld , terwyl eene belasting op de landeryen voor? naamlyk den Landman drukt , is eene andere op de buizen een tegenwicht om den last gelyker te doen dragen , dewyl de laatfte voornaamelyk op de inwooners van groote fteden valt. Ook is het wel mogelyk in eene en dezelfde belasting , onderfcheidingen te maaken , of eenige klasfen van burgeren daarvan geheel uit te zonderen , 't zy voor een langer of korter tyd ; By voorbeeld , menfchen, die trouwen , kunnen voor eenige jaaren van zekere lasten ontheven worden; Zo ook lieden , die onbeteelde landen of heidevelden aanbouwen , die moerasfen tot goed land maaken , of llecht bebouwde gronden eene zekere meerdere hoeveelheid koorn doen opleveren; Zo kan, en moet, men ook in de belastingen pp de landeryen eenig onderfcheid maaken naarmaate van het belang , 't welk de Staat heeft dat dezelve op deze of geene wyze gebruikt worden ; dus is het , by voorbeeld , nuttig de gronden die bebouwd worden minder te bezwaaren dan die enkel tQt weiden worden «angelegd ; En in 't algemeen behoort aan de vlyt , die flechts als werktuig ter hervoortbrenging dient , eenig voordeel te worden toegedaan; Want de groote bedoeling moet altyd zyn en blyven het zwaarfte gedeelte van de last te doen vallen op die levenswyzen, in welken men minst ten algemeenen nutte doet, en op die perfoonen, die geheel ledig lopen: Werkeloosheid is de pest zo wel voor de geheele Maatfchappy als voor die onwaardige leden in 't byzonder , die zig daaraan overgeven. V. Uitvoer van graanen. Niets fchynt rechtftreekfcher ter vermindering van Ingezetenen te moeten leiden dan wanneer men een gedeelte van den voorraad, die  912 HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID die tot levensonderhoud moet dienen , buiten 't land zendt; En evenwel is dit meestal een grondregel geweest van Staatsbeftierers , die naar beredeneerde bedoelingen werkten , gelyk ook deze regel in de Provintie van Holland ftecds gevolgd wordt, als die den uitvoer van graanen zo vry laat als den invoer. Om ons met deze praktyk, die in den eerften opflag tegen het geen wy vroeger gezegd hebben, vlak fchynt aan te lopen , tc verzoenen , moet men zig een anderen ftclregel herinneren, die ten opzicht der voortbrengzelen van dc Natuur en de Kunst altyd doorgaat; „ Dat het niet mogelyk is genoeg tc hebben, „ zo men niet eenigcn overvloed heeft." Het juiste punt van genoeg is niet te treffen, of men moet wat overhouden ; Dit is inzonderheid ten opzicht van de graanen waar , als waarvan de oogden van het eene jaar tot het andere zo veel vcrfchillcn , dat , byaldien dezelven by Hechte jaaren toereikende zullen zyn, by goede jaaren een groote voorraad moet voorbanden blyven; Die voorraad , die overvloed , is derhalven wel een uitwerkzel van gunstige omftandigheden , maar tevens ook een gevolg van de noodige zorg , welke men altyd moet dragen, dat het Volk door geen gebrek overvallen worde. Maar nu wyst het zig duidelyk, dat de uitvoer van dit overfebot het getal van menfchen , die regelmaatig uit den grond des lands gevoed kunnen worden, niet benadeelt. — En zo de uitvoer van graanen aan de bevolking geen nadeel doet , brengt deze Handel die voordeden te Weeg , Wélke hy met andere takken van buitenlandfchcn Handel gemeen heeft, cn brengt die niet zelden met verdubbelde voordeelen voor het uitvoerende Land te weeg, naarmaate de prys der graanen in an-  IN EENE BURGERLYKE MAATSCHAPPY. QI3 andere landen , werwaards men de zyne voert , voor dien tyd hooger is. Dit is dikwils het geval van Holland, alwaar men , by gebrek van genocgzaamen eigen grond , graanen by vreemdelingen opkoopt enweglegt terwyl de pryzen gunstig zyn , om dezelve aan andere vreemdelingen , wanneer die ongunstige jaaren hebben , duur te verkopen. Dog de Koophandel der Hollanderen is in dezen tak , en in andere takken , te ingewikkeld , hun beftaan is te zeer een kunst-beftaan , om daar diep in te treden ; Onze bedoeling is niet eene verhandeling over den Koophandel te geven maar de eenvoudige ftelregels aan te ftippen , welken yder Landbeftierer , in alle landen en tyden, om het grootst mogelyk getal menleken op zyn grond te voeden , ftceds in het oog moet houden , en naar vereisch van omftandigheden volgen. __— Dc vrye uitvoer van graanen , waarvan wy fpreken , heeft nog dit byzonder voordeel , dat zy aan de vlyt cn bekwaamheid van den Landman eene geduurige aanmoediging verfchaft , voor zo verre zy hem , in gunstige zo wel als ongunstige jaaren, van eene gereede afzetting cn een billyken prys voor zyne Waaren verzeekert, en de buitenlandfche Handelaars in ftaat ftelt van zwaare inkopingen by andere Volkeren te doen , en hun eigen land eene groote ruimte van graanen te bezorgen , dewyl zy gerust zyn, dat zy in derzelver verzending nooit geftremd zullen worden. Daar is nog een ander beloop van omftandigheden, onder welken het koorn niet Hechts mag, maar zelfs moet, uitgevoerd worden, zo de ingezetenen wél beftaan en voortkomen zullen; te weten in pas ingenomen landen van een vruchtbaaren bodem , en waar de  pI4 HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID de inwooners nog geen ander bedryf om handen hebben dan dien bodem wél te beteelen. Wanneer van het koorn , 't welk een Land voortbrengt, een aanmerkelyk gedeelte wordt uitgevoerd, is dit een blyk, dat 'er nog zo veele inwooners niet voor handen zyn als het Land in ftaat zou zyn te voeden ; maar het bewyst niet, dat dit Land niet met allen mögelykeri fpoed tot dat punt van volkrykheid, daar men in alle nieuwe vestigingen boven alles naar ftreeven moet, kan opltygen. Buiten deze gevallen is de uitvoer van graanen of nadeelig voor de bevolking, of toont aan,' dat dezelve door eenige oorzaak verminderd is. VI. Bekorting van Arbeid. Men heeft lang getwist of die uitvindingen van werktuigen, waar door de arbeid bekort wordt, voor zo verre zy het werk door minder handen, of in korteren tyd, doen verrichten voor de bevolking van een Land voordeelig of nadeelig zyn ? Volgens het geen wy op verfeheiden plaatfen van deze korte verhandeling aangeroerd hebben kan men deze vraag in eene andere ontbinden ; I Of namelyk zulke uitvindingen de hoeveelheid van werk en dus van nationaale bezigheid , niet verminderen ? Ongetwyfeld is dit haare onmiddelyke werking ; want zodra een eakeld man in Itaat gefield wordt om in denzelfden tyd het zelfde werk te doen j daar te voren drie menfchen toe vereischt wierden , zyn 'er twee zonder werk. Maar onderfteld, dat in de gevolgen, door middel van die uitvindingen, de pryzen dezer produkten verminderd kunnen worden , omdat zy thans met minder arbeidsloon zyn bezwaard, waardoor derhalven de vraag naar dezelve natuurlyk moet toeneemen ; onderftel verder , gelyk dit weder zeer natuurlyk moet plaats hebben , dat dit toenemend ge-t vraag in eene iterkere evenredigheid aangroeit dan waarin  ÏN EENE BURGERLYKE MAATSCHAPPY. 01$ waarin het getal van handen , die te voren tot dit werk gebruikt wierden, vermindere, dan zal, over het geheel , de hoeveelheid van bezigheid in 't land vermeerderd worden. Men moet hier niet tegen inbrengen, dat, zodra eene nieuwe Mechanifche uitvinding in een oord, waar eene zekere fabriek gedreven wordt, in gebruik komt, zy welhaast in andere oorden en landen zal nagevolgd worden; Want het is klaar, dat dit niet oogenbliklyk kan gefchieden , terwyl hy, die dit voordeel eener kortere en min kostbaare bewerking heeft, terftond , door de pryzen der Waaren af te flaan, een mededingend Volk , dat zig ondcrwyl met de oude en kostbaarer methode moet behelpen, den voet kan ligten: want de ondervinding bevestigt hier het geen de Rede leert, namelyk dat hy, die zulk eene verbetering in de werktuigen uitvindt , of de eerfte overneemt, het vermeerderde vertier der gewrochte Waaren een tyd lang geheel alleen zal genieten, en dat dit voordeel boven zyne mededingers zelfs nog voor een aanmerkelyk gedeelte zal blyven ftand houden, nadat de verbetering algemeen geworden is , omdat het in ydere foort van Handel niet flechts een groot, maar ook een duurzaam, voordeel is de eerfte in roem gekomen te zyn. Maar onderftel, dat eindelyk al het voordeel, 't welk uit nieuws uitgevonden werktuigen, die den arbeid bekorten , ontftaat, voor den eerften bezitter van het geheim ophoude, omdat hetzelve nu algemeen bekend en aangenomen is, dan nog mag men billyk twyfelen, of inderdaad de hoeveelheid van arbeid, en dus het getal van werkende handen, daar door verminderd worde ? Het Publiek zal welhaast weder liet zelfde  9IÖ HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID zelfde geld voor hetzelfde artikel als te voren hefteden, omdat het dat geld voor dat artikel, om zo te fpreken , veil heeft ; Maar naarmaate de Fabriqueur het zelve nu beter koop kan leveren, zal het eerst in afgemeener gebruik geraakt , nu allengs tot een hoogcren trap van volmaaktheid en fynheid gebragt worden , waar door elk verfchillende foorten van dezelfde Waar zal kunnen krygen, cn dezelfde handen aan 't werk zullen kunnen gehouden worden. De kotifen kunnen ons hier ten voorbedde cn bewys verflrekken; Het getal der perfoonen, die vooral in GrootBritanje met het vervaardigen van koufen worden bezig gehouden, is, denk ik, door de uitvinding van dezelve te wceven niet verminderd; Het beloop van het geen voor dit artikel uitgegeven wordt, na aftrek van het geen de ruwe materiaalen kosten , en gcvolgelyk het beloop der fommen, die werkelyk voor den arbeid in dezen tak der Ma;mfactuuren betaald wordt, is niet geringer dan voorheen; Welke uitwerking heeft dan deze verwonderlyke vinding voortgebragt ? Dat wy nu fyne en fraaije koufen dragen daar wy ons te voren algemeen met grove vergenoegden; of een enkeld mensch, die dezelve fyn cn fraey wilde hebben , daar een bovenmaatigen prys voor geven moest. Dit is dc eenige verandering , welke deze fchoone uitvinding heeft voortgebragt, en de koufenleveranciers zyn verre af van daar by geleden te hebben , zy zetten hunnen handel nu fterker door dan Voorheen. Men voege by alle de gegeven ophelderingen nog deze aanmerking , dat in het onderftelde geval, even als in alle andere gevallen, eene/verbetering, die eene Manufactuur tot grootere volmaaktheid brengt, hit zy  in eene burgerlyke maatschappy. qi7 zy door dezelve beter koop , het zy, door haar deugdzaamer, het zy eindelyk bevalliger, te maaken, altyd nog veele ondergefchikte foorten van bezigheid overlaat, in welken geene bekorting kan té pas komen; en dat die bekorting van arbeid dus niet plot> felyk op een zeer groot getal van handen te gelyk kan vallen: Uit de tot hiertoe voorgedfaagën redeneeringen en aanmerkingen zal men , denk ik, nu een vry bondig oordeel kunnen vellen, in hoe verre de inrichting deiwetten uit eigener aart kan en moet (trekken om dé Bevolking te onderhouden of te vermeerderen ? Ik zeg voordachtelyk ; In hóe verre ; want men is gewend , even als omtrent alle andere voorwerpen zo ook byzonderlyk omtrent die , welke op den Handel, gemeenen voorfpoed, en Volkrykheid betrekking hebben , meer van de wetten te verwachten dan de wetten doen kunnen ; Wetten kunnen flechts op een zeer onvolkomen wyze de ongebondenheid beteugelen , die; terwyl zy de huwelyken zeldzaamer maakt, de bevolking in 't hart , in haaren oorfprong g aantast; Wetten kunnen de behoeften der menfchen niet bepaalen kunnen hun de levenswyze, welke zy houden Zullen , niet voorfchryven j hun het verlangen niet afnemen naar die overtolligheden, welken de gewoonte , Merker dan de wetten , in algemeen gebruik gebragt, en byna in wezenlyke behoeften veranderd , heeft ; Wetten kunnen de menfchen niet bewegen te trouwen , wanneer het huwelyk, wegens , het oprichten van een afzonderlyk gezin, te kostbaar Voor hun geworden is , of hen verplichten zoude die aangenaamheden af te ftaan , daar zy aangewend zyn .of naar ftreeven. Wetten kunnen wel door befchervvysbeg. III. D. Ooo ming 9  Ol8 het bevorderen van volkrykheid ming, welke zy elk verkenen om de vruchten van zyn arbeid veilig te genieten, medewerken om de vlyt te onderhouden , maar zonder vlyt kunnen dc wetten een Volk noch bezigheid noch levensmiddelen verfchaffen ; Zy kunnen geen koorn laten groeien zo de akker niet met moeite en wys overleg bebouwd wordt ; Zy kunnen geen Handel doen bloeien, daar geene vlyt en werkzaamheid voorhanden zyn ; De ■yerdienften zullen by ydere Natie , zo lang zy eenig beginzcl van gezond verftand heeft, in achting blyven, en dc ervaren, werkzaame , eerlyke arbeider wordt , ook zonder de wetten , boven den luijen , den onbekwaamen , en den bedriegelykeu gebruikt omdat clks belang hierin betrokken is, en dit is even waar van twee Natiën, die in verfchillende landen , als van twee menfchen , die in hetzelfde dorp vvoonen ; onderfteld , dat elk dier Natiën eenig verband met andere Volkeren hebbe. De natuurlyke grond van Handel is de mededinging van verfeheiden om de meeste of beste Waaren voor den minften prys te leveren , of, 't geen op het zelfde uitkomt, malkanderen in vlyt en bekwaamheid voorby te ltrccven; En daar dit geene plaats heeft, de wetten mogen zyn zo zy willen, zal nooit een groote Handel gevonden worden. In ydere pooging om den Handel door wetten te dwingen , dat is te zeggen de Ingezetenen te noodzaaken om zekere Waaren binnen 's lands te koopen , welken zy buiten 's lands beter koop , of beter, krygen kunnen, kan men vast ftaat maaken, dat of de onvermoeide werkzaamheid van het Eigenbelang dezelve verydelen of de weerwraak van vreemde Natiën haar van het bedoelde uitfluitend voordeel bsroovea zal; In veele Staaten heeft de helft der wet&«t«i ■■■'.) ,CL .ü; . a Jen,  IN ELNE BURGERLYKE MAATSCIÏAPPY. 919 ten , die den Handel betreffen, geené' andere bedoeling dan enkel de bepaalingcn tegen te gaan , welke andere Staaten den Handel hebben opgelegd. • Dit is misfehien het eenigfte geval, waarin de wetten zig met vrucht met dc bezigheden van den Handel bemoeien kunnen. Behalven de twee onoiitbecrlyke vereischten tot eene talryke bevolking , inwendigen vreede namelyk en Openbaare veiligheid, die beide met recht van de Wetten gevorderd kunnen worden, beftaat de grootfte dienst, die de wetten aan de bevolking doen kunnen in de aanmoediging , welke zy den Landbouw geven kunnen ; Dit is ten minften de gereedftè weg , die op de vermeerdering van het getal des Volks uitloopt , terwyl alle andere middelen om dat oogmerk te bereiken , alleenlyk door hunnen invloed op den Landbouw werken. Ik weet wel, dat dezelve in de Provintie van Holland niet van een evenredig belang is met dat, het welk andere Provintiën , en vooral andere landen i daarin hebben ; Ik weet wél , dat wy verre, verre, het kleinfte gedeelte onzer Ingezetenen met onze eigen produdten voeden , kleeden , en dekkert kunnen , en dat onze behoeften voor meer dan negen tiende deelèn door andere landen vervuld moeten worden , waar voor wy hun de voortbrengzels van onze vlyt , de producten onzer Oost- eri West-Indifche Koloniën , en vooral het gebruik onzer Schepen en Manfchap , in de plaats geven , of hen voorzien met de goederen, die wy van het eene 'Volk haaien om die by een ander Volk te brengen ; Ik weet dat wy geheel en al een kunst - beftaan hebben , en daardoor van verre de meeste Volkeren zodanig onderfchejden zyn , dat verfeheiden onzer geÖoo 3 maak-  920 HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID maakte aanmerkingen, die andere Natiën fechtftreeksch betreffen, niet dan van ter zyde op ons overgebragt, en met oordeel toegepast moeten worden; maar met dit alles weet ik ook , dat wy , zo wy onze vlyt en vermogens aanwenden , aan een zeer veel grooter getal menfchen uit onzen grond voedzel verfchaffen kunnen , zonder dat 'er eene hand minder aan de Fabrieken , of Handel zal behoeven te werken ; Maar nu , yder mensch meer , dien wy op deze wyze van levensmiddelen kunnen voorzien , is een burger meer aan den Staat gegeven , is de bevolking vermeerderd , en wel met een ftil , fterk , werkzaam , lid , en die naar alle waarfchynlykheid Vader van een Huisgezin zal worden , vermeerderd. Ik moet hier eene plaats bybrengen uit een Werk van den Marquis de mirabeau , VAmi des Hommes, ou Traité de la Population (dat van alle waardige Regenten , en zelfs van alle wyze en vermogende burgeren , behoorde gelezen tc worden ,) alwaar hy Tom. I. Chaj>. II. p. 28. zig op deze wyze uitdrukt ; „ Vraag aan hun , die zig met Staatkun„ dige befpiegelingen bezig houden , waarom de meeste Staaten van Europa blykbaar in Volkryk„ beid verminderen? De een zal de zaak ontken„ nen , 't welk in alle foorten van gefchil de ge„ maklykfte wyze van disputeeren is, maar die, hier „ vooral , ook minst verdiend wederlegd te worden; „ De meesten zullen het ftuk , dat al te zichtbaar „ is om tegengefproken ts worden, ter goede trouw ,, erkennende, de fchuld daarvan leggen op den on9, gehuwden Staat der Munniken en Nonnen, op „ den oorlog , het groot getal bezoldigde Krygslie„ den , de Zeevaart, de verhuizingen naar de meu- „ we»  IK EENE BURGERLYKE MAATSCIIAPPY. 92! ,, we Wereld, en andere gebreken, die in het Staats„ beftier plaats hebben; en die het kwaad wezenlyk „ niet in die maate voortbrengen , als men haar ten „ laste legt ; en geheel niet zouden voortbrengen , byaldien alles wel geregeld ware. „ Maar welke is dan, zal men vragen, naar uwe ,, gedachten , de waare oorzaak dezer ontvolking ? „ Zie hier dezelve ! Het is 't verval van den Land- bouw aan den eenen kant , en aan den andereu „ de Weelde en eene al te groote verteering van een ,, klein getal Ingezetenen , die het voedzel voor ,, nieuwe burgeren in deszelfs oorfprong affnydt. ,, lk weet, tegen hoe veele gevestigde vooroordee„ len dit gevoelen rechtftreeks aanloopt ; - Ik „ weet, dat de gewaande Staatkundigen met helagehc„ lyke rekeningen poogen te bewyzen , dat eene „ groote verteering , dat eene verregaande Weelde , „ den algemeenen welvaart bevordert ; Het is hier ,, de plaats nog niet om die begochelingen in haar „ waare licht te ftellcn , zy zullen haare beurt heh„ ben ; Ik moet eerst myn beginzel bewyzen ; te „ weten ; dat de meerdere of mindere ruimte van „ voedzel, het beter of bekrompener beftaan van 't „ grootst getal van Ingezetenen, de meerdere of roin„ dere bevolking bepaalt. „ Byaldien de vermenigvuldiging van eenige loon „ van Schepzelen van de vruchtbaarheid haarer vnort„ teeling afhing, zouden 'er in de wereld gewis„ felyk honderd maal meer Wolven moeten zyn dan „ Schaapen. De Dragten der Wolvinnen zyn zeer „ talryk , en zy werpen zo dikwils als de Ooijen , „ die veel al maar één lam werpen ; De mensch ver-. oordeelt geheele troepen van Schaapen tot den, Ooo 3 Staat  922 HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID ,, Staat van onvruchtbaarheid , cn ik heb nooit ge,, hoord , dat hy die Start van onrechtvaardigheid „ aan de Wolven pleegt; Hy beneemt het leven aan „ oneindig meer Schaapen dan Wolven; en evenwel met alle deze nadeden voor de Schaapen is dc. „ aarde met derzelver geilacht als bedekt , terwyl „ het 'getal der Wolyen , in vergelyking p ten uitcrften gering is. 'Wat is -hiervan de reden ?' Omdat „ de laatde gebrek aan voedzel lyden , het welk de eerde in dc ruimte bekomen kunnen. „ De Wilden van Amerika, die niet dan van de jagt „ leeven , zyn tot den Staat , en byna tot de be,, volking , der Wolven gebragt ; Een zeer klein „ Volkje van deze Wilden bellaat eene uitgedrekthdd ,, van grond , die wél 'beteeld aan een verbazend „ getal menfchen,' aan eene zeer groote Bfetje^ het ,, noodig onderhoud'verfchaffen zoude; en die zwakke ,, Volkjes •, hun gebrek voelende , voeren nog dik,, wils wreede Oorldgeh tegen malkanderen över.de „ grensfeheidingen ; maar' het getal hunner .leden , „ welker vermenigvuldiging noch door den ongc„ huwden Staat, noch door Godsdienst-plichten , „ noch door bezoldigde Krygsdienften , verhinderd „ wordt, fchikt zig natuurlykerI wyze alleen naar.de „ middelen van bedaan , die. zy zig weten te ver„ fchaffen. Een oud Romein, ttceds gereed om naar „ 't Land: terug te -keeren , en zynen grond met „ eigen Kind te bewerken ,• leefde met zyn gezin van „ dc voortbrengzelen van een Morgen gronds; Een „ Wilde , die niet 'zaait of oogst , verteert alleen „ het Wild, dat op vyftig Morgen gronds leeft; „ Gevolgelyk kon Tullus Hodilius op duizend Mor'f'i gens duizend Huisgezinnen doen bedaan , terwyl een „ Hoofd  IN EENE BURGERLYKE MAATFCHAPPY. 923 „ Hoofd der Wilden , zo als ik heb voorgedragen, $ op dezelfde uitgeftrektheid gronds naauwelyks twin„ tig menfchen zoude kunnen doen leven." „ Zo oneindig groot is het verfchil in de evenre„ dighcid welke de Landbouw in de bevolking kou „ uitwerken. Het geen ik heb voorgefteld loopt wel, „ ik erken het, tot de uiterften , maar toont tevens „ de werking der aangewezen oorzaak in haare volle ,, kracht , en waarfchouwt de Volksbeftiercrs ook in mindere graaden daar behoorlyk acht op te „ geven. Een Staat ontvolkt zig naarmaate men „ daar den Landbouw behartige of verwaarlooze ; naarmaate men den grond bcllaa met die zaaden en „ planten, welker hervoortbrenging den mensch voed„- zei verfchafl'cn kunnen , of denzelvcn kat ledig „ liggen ; naarmaate eindelyk die beteeling met meer ,, yver en beter overleg voortgezet of gebrekkiger behandeld worde ; in die zelfde evenredigheid ver,, meerdert of vermindert de bevolking niettegenfeaan3, de allé de Edikten en Wetten, waardoor de Iniwe,, lyken belemmerd of" aangemoedigd mogen worden." Ik heb ftraks al te kennen gegeven , dat de toeftand van onze Provintie in dezen wat verfchillende is van die van andere landen, omdat wy voor voordeeliger arbeid dan die van den Landbouw de middelen van ons onderhoud ten grooten deele by" andere Volkeren inruilen , maar dit' is niet even eens het geval van de andere Provintiën van onze Republiek ; ja zelfs niet in eene gelyke maate ■ van- eene eenige derzelver; en myne aanmerking, dat wy met yder mensch meer , wien wy, door de betere beteeling onzer gronden! , uit onzen eigen bodem- , zonder verlies van ander werk, kunnen voeden, een burO 0 0 4 ger  924 HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID ger meer , en wel een ftil , fterk , en werkzaam burger , die naar alle waarfchynlykheid Vader eens huisgezins ftaat te worden , aan den Staat geven , komt ten opzicht van dezelve vooral , en nog fterker dan by ons te pas. Door de meerdere kundigheden van andere Natiën, door het beter begrip , dat zy van haare waare belangen krygen , en de meerdere oplettenheid , welke zy dus op Handel , fabrieken cn Trafieken vestigen , door onze eigene verwaarloozing, door onze verminderde goede Trouw, toegenomen weelde,en te duure arbeidsloonen in vergelyking van armer oorden, en door verfeheiden andere, meer toevallige, oorzaaken verliezen wy vast den eenen tak van Handel voor, en den anderen na; Dit doet veel Volk ledig lopen en in kommer kwynen of het Land verlaten ; Nu hebben wy eene menigte gronden , die nog niet beteeld zyn, en echter beteeld kouden worden ; Wat 'er met zulke gronden te doen is kan de Provintie van Holland in 't byzonder toonen in zo veele dorre Heivelden , duinen, en moerasfen, die thans in vruchtbaare weiden of koorn-landen , en in verruklyke lustplaatfen , veranderd zyn ; veranderd zyn in die tyden , toen men nog dcnkheelden hadt van een Vaderland eij gevoel van algemeen belang; En toen de Weelde nog geen beletzel verftrekte om een gedeelte zyner overwinnen daar voor te hefteden; Zulke velden , zulke moerasfen hebben wy nog in menigte; In nabuurige Provintiën zyn 'er. npg veel meer voorhanden ; De Provintie van Friesland heeft een aantal kleine Meertjes , die thans nutteloos liggen en zeer gemaklyk droog te maaken waren ; Wy hebben een decrlyk groot getal ontfpierde armen , die, by gebrek van noo-  IN EENE rur.CER.lyke maatschapp?. 9a5 noodig werk en voedzel, verOapt langs de kwynende lichaamen neder hangen ; Behoef ik meer te zeggen ? Ach mogt myns harten wensch en die van alle Braaven in dezen vervuld worden ! Hoe zoude niet flechts onze bevolking, maar hoe zouden ook de zeden , hoe zoude het nationaal karakter , daarby winnen. Dit allergewichtigst, allerheilzaamst, werk ondertusfchen moet door de refpective Regeeringen onderfteund worden , het kan door Partikulieren alleen , aan zig zelven overgelaten , niet dan tot een zekeren trap voortgezet worden; Regenten, wie gy zyt, leest dit , en neemt het ter harten ! Laat door uwe fchuld het land met geene ongelukkige inwooneren , die werken willen maar geen werk kunnen krygen , bezwaard blyven ; verfchaft hun brood , en draagt zorg dat gy den barmhartigen Vader van het Menschdöm niet tegenwerkt, en duizenden van zielen , waarmede zyne liefderyke hand der ouderen noeste vlvt verlangt te zegenen, door uwe verwaarlozing of kwaad beftier niet tot een eeuwig niet veroordeelt. Ik moet hier nogmaals een woord van den grooten grondregel reppen; „ Dat hy die een grond ver„ betert eigenaar van die verbetering behoort te zyn;" Maar dan behoort hy daar ook het onbelemmerd genot van te hebben ; dan behoort hy daar ook de vruchten , met uitbuiting van alle anderen , het zy partikulieren, het zy Corpora, van te trekken; Dan behoort het Gemeene Land niet terftond na de verbetering, by voorbeeld nadat een moeras met zwaare kosten in goede weidlanden veranderd , of een Meer dxoog gemaakt is , met zodanige belast'ngen op te O o o 5 ko"  Q26 HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID komen , die de eigendom van het verkregen goed , door den onderneemer als gefchapen, voor een aanmerkelyk gedeelte vernietigen : Dan behoort zodanig een ondernemer ten minften voor een zeer zeer lange reeks van jaaren van alle, althans 'van zwaare, belastingen ontheven te blyven ; en behoort men zelfs , wanneer hy zulk eene vryheid , eer dat hy zyne onderneming aanvangt, als eene onfcliendbaare voorwaarde wil bedingen , dat billyk verlangen ge- rcedelyk in te willigen. Zo behoort het; Of dit-zo gebfuikelyk zy in de meeste onzer Provintiën weet ik zo net niet; Kundiger mogen het onderzoeken. Nog moet ik hier , met betrekking van 't geen ik in 't algemeen van-den Landbouw wilde zeggen, iets aanroeren , 't welk my fteeds verwondert dat aangeroerd behoeft te worden , omdat het in zyn aart éven onbillyk als voor de bevolking nadcelig is ; Ik bedoel de Tienden. In de wetten van Mofes waren Zy juist het tegendeel van het geen zy thans by ons zyn ; Dc ftam van Lüvi , die zo veele dienften deedt aan den Staat, die, volgens de fraaie ophelderingen, welken herder , in zyn voortrcltélyk werk over den ge-^t der Hebreeuwfche Poëzie , daarvan gegeven heeft, niet flechts de Priesters, maar ook-de Geneeshecren , en Rechtsgeleerden , . en de Toezieners op het ltiptelyk nakomen der wyze inrichtingen van den grooten wetgever, waren, en dq nationaale Con'ftitutie moesten helpen handhaven , moest onderhouden worden , en , dewyl aan hun geen afzonderlyk erfdeel was toegevoegd , was het wys cn goed hen op deze wyze te onderhouden op kosten van het Gemeen dat zy dienden ; Maar hier behooren de Tienden ik weel niet aan wie? en ik weet.niet met welk  ÏN EENE BURGERLYKE MAATSCHAPr JT. 927 welk recht ? Hier komt een Man, die , wannéér ik op het punt ben van myn oogst binnen te haaien , zig van een gedeelte van denzelveh, zonder dat ik daar een woord durf tegen zeggen , meester maakt , fchoon hy geen het minfte deel heeft genomen aan de uitgaven , aan de zorgen , aan dén arbeid en het zweet, welken my het winnen van dien oogst gekost heeft. Men pasfe dit op ons onderwerp in 't byzonder toe! Nadat de Landman zig, misfehien eert reeks van jaaren , met oneindige moeite heeft bezig gehouden , nadat hy zyne kleine kas aan arbeidsloonen heeft uitgeput , om zekere verbeteringen te maaken , moet hy , de eerfte maal dat hy de vruchten van 'zyn zweet , wys overleg , en loffelyke poogingen zal genieten , een tiende gedeelte daarvan aan een vreemden , die geen het geringfte deel aan die verbetering heeft wien; hy, noch iemand zyner buu- ren , ooit heeft gezien , goedwillig afftaan ? • Afftaan niet voor de Maatfchappy ; niet voor de Kerk ; niet voor Dorps-onderhoud; maar voor? — Ik weet niet wien ! Inderdaad zyn de Tienden niet flechts belastingen op de vlyt en het vernuft van den naarftigen en wyzen Landman , maar juist' ook op dat gedeelte van zyn vlyt en vernuft, waardoor zyné medeburgers voornaamlyk gevoed moeten worden , en waarvan de opwakkering en begunstiging de bedoeling van ydere wyze wetgéving • is ; en zy werken op eene dubbeld nadeelige wyze voor zo verre zy alleen op den akkerbouw vallen erf de fokkcry vry laten. Wy hebben vroeger gezien dat men, iil een wél gcregeldcn Staat de Koornlanden boven de Weiden moest begunstigen, omdat 'er veel meer menfchen van de eerfte dan van de laatfte leeven kunnen; Maar  9*8 HET BEVORDEREN VAN VOLKRYKHEID , ENZ. Maar nu valt deze belasting met haare grootfte ia met haare geheele , zwaarte op het akkerland , fluit xechtftreeks de verbeteringen en vlyt die bevorderd moesten worden , en werkt even eens als of men Premies op de Veeteelt ftelde om die ten koste van den akkerbouw aan te moedigen. . Men is aan dit fchadelyk gebruik gewend, en daarom valt 'er de aandacht minder op ; De Landman onderwerpt zig aan den last , dien hy zig „iet onttrekken kan , en denkt om geene verbeteringen die hy anders gemaakt zoude hebben; De eigenaar's der Tienden haaien dezelve jaarlyks weg zonder om hun byzonder recht of het algemeen belang te denken , en de Regenten volgen het beloop van zaaken zo als zV het gevonden hebben. Ik heb geoordeeld hunne aandacht voor een oogenblik op dit ftuk te moeten vestigen , omdat ik het als belangryk befchouw en fchoon ik wel voel , dat het eenige moeite zal in hebben om daar verandering in te maaken, vertrouw ik echter, dat die moeite doorliet nut voor 't ata meen rykelyk zal vergolden worden; Voor het overige kan ik hier omtrent, even min als omtrent de andere ftukken , welke ik heb aangeroerd , i„ gee„e byzonderheden treden ; Ik heb flechts eene algemeene aanwyzing van gronden bedoeld ; Wyze en brave Regenten en Burgers zullen , hoop ik , die gronden onderzoeken, en, zo zy dezelve goed bevinden, met oordeel op onze Conftitutie en ons Nationaal beftaan toepaslen, om hen naar gelang van omftandigheden te volgen. II. AL-  IL ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE kn NATUURLYKE HISTORIE.   93i OVER. DE WAARSCHYNLYKHEID EENER ALGEMEENE HOOFDSTOFFE,VAN WELKE HET LICHT, HET VUUR, DE ELECTRICITEIT EN MAGNEETSTOF FE SLEGTS BYZONDERE WYZINGEN ZYN. Onder de verfchillende takken van Weetenfchappen, met welkers nafpeuring zig 's menfchen geest van alle tyden heeft bezig gehouden , is 'er buiten tegenfpraak geene , welkers onderwerp verheevener , welkers doelwit nuttiger, en welkers beoefening aangenaamer is , dan de natuurkennis. Wat toch is Verheevener , dan de aandachtige befchouwing' en nafpeuring van alle die wonderen en fchoonheden , welke de natuur rondom ons ten toon fpreidt ! Wat zielsverheffendcr , dan langs den eindeloozen keeten der weezens, van denkbeeld tot denkbeeld, opteklimmen tot den oneindigen Schepper van alles , en zyne aanbiddelyke volmaaktheden , in den worm , als in den verheevenften fterveling te eerbiedigen I Wat nuttiger, dan met onvcrmoeiden yver de natuur in haare werkingen natefpeuren , en van ontdekking töt ontdekking , tot in haare geheim fte dryfveeren , doortedringen! —— Welke bezigheid is nuttiger voor 's menfchen geest , welke belangryker voor het welzyn der Maatfchappy , dan de oorzaaken der meenigVuldige natuurverfchynzelen meer en meer te leeren kennen , en intezien hoe alles in de natuur is aan een gefchakeld ; hoe alle krachten in de mogelyke evenreedigheid zaamenwerken tot inftandhouding van hut geheel, en ter bereiking van alle die groote  932 OVER DE WAARSCHYNLYKHEID EENER groote oogmerken die de wyze Voorzienigheid tert döel had ; hoe de natuur üit zo geringe tJegihfeién zulke vei'baazertde , en zo oneindig verfchillende gewrochten weet daar te ftcllen ; hoe uit de eenvöUdigfte oorzaaken de fchrikverwekkenfte verfchynzelen gebooren worden , en hoe deeze niet zeldën de heilzaamfte uitwerkingen wederom ten gevolge hebben ! —» En eindelyk ! Wat is aangenaamer, dan langs deezen weg onze kennis te vermeerderen , en onze inzichten te verbeteren ! Wat ftreelender voor onze weetlust , dan op dit onmeetbaar tooneel zig beftending eenen nieuwen loopbaan te openen , op welken wy eenen ryken voorraad van nieuwe ontdekkingen ontmoeten ! Wat is gerustftcllender voor ons hart, dan door dit alles overtuigd te worden van eene alles beftierende Voorzienigheid , die voor het welzyn van haare fchepzelen zorgt , en die met een waakzaam oog * de lotgevallen van den geringften worm even als die van het verheevenfte Schepfel gaade flaat. Dan zo ontegenzeggelyk dit alles ook zyn moge > de natuurkennis is , ondauks alle aangewende poogingen zo veeier natuuronderzoekers , nog zeer onvolleedig : eene meenigte duisterheden nog onopgehelderd , veele verfchynzelen nog onverklaarbaar en zeer veele ftellingen nog onbeweezen. Hiervandaan die meenigvuldige , en zomtyds tegenftrydige gisflngen , waaruit men de natuurverfchynzelen tracht t-e verklaaren, en waardoor zo veele nadeelige dwaalingen zyn ingefloopen ; dwaalingen , welke door langheid van tyd zulk een aanzien hebben verkregen, dat 'er niet weinig moeds toe vereischt wordt, dezelve tegen te gaan. Onder de meenigte van voorbeelden, die ik tot ftaaving van myn gezegde zoude kunnen by-»  ALGEMEENE HOOFDSTOFFE , ENZ. 933 bybrengen , zal ik flegts dat bekende gevoelen aarhaaien, volgens het welk men onderdek, dat de doffe des Lichts, der Warmte, der Eleclriciteit, en van den Magneet, enz. weezenlyk verfchillende hoofddoffen zouden zyn ; een gevoelen waarvoor men byna geen ander bewys bybrengt , dan alleen het onderfcheid 't welk men in de verfchynfelen zelven waarneemt. — Zo dikwils ik by my zelven over deeze zaak heb nagedacht , cn met de mogelykde naauwkeurigheid de verfchynfelen onder elkander heb vergeleeken ; zo meenigwerf ik dit gevoelen aan die algemeene Wet van fpaarzaamheid , die ik overal in de natuur ontmoet, heb vergeleeken ; zo dikwerf zyn 'er ook twyfelingen tegen dit gevoelen by my opgekomen ; En daar het my toefchynt , dat een kort onderzoek deezer zaak de aandacht niet geheel onwaardig , zal ik myne twyfelingen omtrent het gemelde gevoelen hier voordraagen. En om dit onderwerp met de nodige duidelykheid te behandelen , zal ik in het eerde gedeelte myner Verhandeling trachten te bewyzen, dat het gevoelen , als of Licht, Warmte, Eleclriciteit, Magneet enz. uitwerkingen zyn van zo veele byzondere en weezenlyk verfchillende fyne hoofddoflèn , niet flegts de waarfchynlykheid tegen zig heeft , maar ook op geene genoegzaame bewyzen gevestigd is. ■ In het tweede gedeelte myner Verhandeling zal ik aantoonen, dat 'er zeer veel waarfchynlykheid is , om meergemelde verfchynfelen voor gemodificeerde uitwerkingen van een en dezelfde hoofdftoffe te houden. Het zal ondertusfehen noodig zyn vooraf aantemerken wat ik hier onder het woord modificatie of wyziging verdaa , daar dit misfehien by den een of an- , NATUURK. III. D. Ppp der  934 OVER DE WAARSCHYNLYKHEID EENER der, die niet aan deezen kunst - term gewoon is , eenige. onduidelykheid in myn voorftel zou kunnen veroorzaaken. De Scheikundigen , die zig met dc ontbinding en faamenftelling der lichaamen beezig houden, hebben dit woord allereerst gebruikt , en zedert is het ook onder de Natuurkundigen algemeen aangenoomen , en men verftaat daar onder de verandering, welke een lichaam of een grondftoffe ondergaat , wanneer hetzelve in verband met andere lichaamen gebragt word, of wanneer deszelfs grondmenging eenigzins veranderd is , of eindelyk wanneer het onder andere omftandigheden gebragt wordt , die op deszelfs werking eenigen invloed hebben. In alle deeze gevallen zegt men dat de verfchillende werkingen van zodanig een lichaam afhangen , van de byzondere wyziginge welkè hetzelve ondergaan heeft. Zo worden de zaaken in de natuur en door dc kunst op eene oneindig verfchillende wyze in hunne werkinge veranderd : Zo kunnen twee vergiften, te zaamen gevoegd , het heilzaamfte geneesmiddel uitmaaken: Zo word de beitenftc vitrioololie door byvoeging van wyngeest, in een zagt pynftillend geneesmiddel veranderd , bekend onder den naam van Hoffmans droppels, en het fterk water , door byvoeging van den wyngeest, tot een allerverkoelenst geneesmiddel gemaakt. Alle deeze veranderingen, welke men in de werkende grondftoflên veroorzaakt, worden met den kunstterm van modificatie of wyzigmg uitgedrukt. En deeze wyziging is het groote geheim, waardoor de natuur uit dezelfde grondftoflen zo veele verfchillende gewrochten en verfchynfelen doet voortkoomen : Zelfs heeft men in dien zin het woord wyzigen in de Zcede-  algemeene hoofdstoffe , enz. 935 Zeedekunde gebeezigd , waarom dan ook pope onze verfchillende hartstochten en gemoeds-beweegingen , wyzigingen van onze eigenliefde noemt. En biermeede gaan wy over tot het eerfte gedeelte onzer verhandeling, om te bewyzen dat het onwaarfchynlyk is , om de verfchynfelen van Licht, Warmte , Eleclriciteit, en Magnctismus, die onderling zo veel overeenkomst hebben , aan zeer verfchillende oorzaaken of werkende grondftoffen toe te fchryven. Het is eene van ouds af aangenoomen grondftelling, dat men by het verklaaren der natuurverfchynfelcn , niet by tusfehenoorzaaken moet blyven ftaan, maar zo veel mogelyk tot de eerfte en algemeene oorzaaken doordringen , vooral wanneer de Analogie of overeenkomst der verfchynfelen ons daartoe eenige aanleiding geeft, dat is met andere woorden , men moet zig in acht neemen , om de oorzaaken der natuur-verfchynfels niet te vermccnigvuldigen, maar altoos, waar wy eene weezenlyke overeenkomst in dc uitwerking vinden' , ook dezelfde oorzaak vermoeden. Deeze regel fteunt op de grond-wet, of, zo men het anders noemt, op de wet van fpaarzaamheid , die wy overal in de natuur aantreffen. Uit welk gezichtpunt wy ook de werkzaamheden der natuur befchouwen , overal vinden wy , dat zy langs den kortften weg , en uit zeer eenvoudige beginzels , een oneindig getal van gewrochten en uitwerkingen doet voortkoomen. —— Wie toch zoude zig ooit hebben kunnen verbeel-' den , dat alle lichaamen op onzen Aardbol uit flegts drie of vier grondftoffen , op zulk eene onbegryplyk verfchillende wyze waren te zaamengefteld ? Ppp 2 Wie  93Ó" OVER Pg WAARSCHYNLYKHEID EENER Wie zig verbeelden, dat zo veele verfchillende plantgewasfen, bloemen en vruchten, uit dezelfde beftanddeelen waren te zaamengcvoegd , en dat het verbaazend onderfcheid, 't welk wy in derzelver gedaante, kleur , faamendel , reuk en fmaak door onze zintuigen waarneemen, flegts wyzigingen van dezelfde heiland-deelen zyn? —. Wie zig verbeelden, dat zo veele verfchillende MynftotFen , van den diamant tot den gemeenen kalk-fteen , uit dezelfde grondftoffen van de natuur gevormd zyn ? Wie zou zig verbeelden dat zelf de Mensch , dit meesterltuk der fchepping, ten aanzien van zyne phyfieke natuur, met den geringden worm, met het nietswaardigfte plantgewas, uit gelyke grondftoffen was faamengelteld? -" — Wie zoude zig dit alles hebben kunnen verbeelden, indien ons niet de ondervinding en de duidclykfte procfneemingen daarvan verzekerden? Zo dikwils ik de phyfieke vereeniging en vermenging der zichtbaare lichaamen op onzen Aardbol by my zelven overdenke , en met myne gedachten de verfchillende lichaamen , die my omringen , tot op haare grondftoffen vervolge ; wanneer ik d'uidelyk bcmerke , dat de kaik-lteen en de diamant , de diftel en de lelie , de worm en ik , naar myne phyfieke natuur, uit dezelfde, en uit niet meer, grondftoffen zyn t'zaamengclteld — zo dikwils worde ik van de eerbiedigde verwondering weggerukt over de dieptens van Gods oneindige wysheid, die uit zo weinige en uit zo eenvoudige grondftoffen , door eene onbegryplyk verfchillende faamenvoegiug, cn even zo veel verfchillende proportien , zulk een eindeloos getal van fchepzelen , van gantsch verfchilknden aart en weezen, heeft voortgebragt. _ Dan  ALGEMEENE HOOFDSTOFFE, ENZ. 937 Dan misfehien fchynt dit bewys voor de fpaarzaamheid der natuur wat te algemeen en wat te verre gezogt ; laat my dierhalven onder zo veele voorbeelden , nog een nader bewys aanvoeren. Men heeft, van de vroegfte tyden af, het zout als een fcheikundig grondbeginzel aangemerkt , (fchoon ik reden hebbe om te twyfelen of 'er wel een zodaanig grondbeginzel in de natuur aanweezig is , dog dit doet hier niets ter zaake.) Dit aangenoomen fcheikundig zoutbeginzel moet , volgens alle fcheikundige proefneemingen , befchouwd worden als dat grondbeginzel , als die ontziehfbaare fyne vloeiftoffë, waaruit alle overige zouten in de natuur haaren oorfprong genoomen hebben: of, met andere woorden, men moet alk de verfchillende zoorten van zouten , welke de natuur opkevert , of welke de konst voorftelt , befchouwen als zo veele verfchillende wyzigingen van dat algemeene zoutbeginzel. Overweegen wy nu, welk een aantal van verfchillende zoorten van zouten de drie ryken der natuur ons aanbieden; onderzoeken wy het aanmerkelyk onderfcheid, 't welk zowel in de uiterlyke gedaante, als ook in de byzondere wyze van Christalfchieting, plaats heeft , zo zelf dat byna alle zoorten van zout haare byzondere Christallen hebben ; overweegen wy eindelyk hoe verfchilknd en zelf tegenftrydig de werkinge deezer zouten op andere lichaamen zyn: dat zommigc de fterkfte vergiften , andere wederom de heilzaam fte geneesmiddelen zyn ; dat zommige de verrotting bevorderen , andere wederom een bederfweerend vermogen bezitten ; dan fchynt 'er zeer veel reeden te zyn om te gelooven , dat ckeze zouten gantsch verfchillende grondftoffen hebPpp 3 ben.  93S OVER DE WAARSCHYNLYKHEID EENER ben ; en nogthans is niets zeekerder , dan dat zy van een en het zelfde beginzel afdammen , en dat het gantfche onderfcheid in de werkinge , alleen afhangt , van de byzondere menging , en de byzondere wyze op welke de natuur dit zoutbeginzel met andere grondftoffen gewyzigd heeft. —-—, Dit voorbeeld tkan ons , myns bedunkens , ten ftcrkften overtuigen, hoe fpaarzaam de natuur in haare oorzaaken , en hoe milddaadig zy in haare verfchynfelen is ; en tevens hoe onwaarfchynlyk het is , om te veronderftellen dat Licht, Warmte, Electriciteit en Magnetismus uitwerkzelen zyn van weczenlyk verfchillende grondftoffen. Dan men zal my hierop kunnen antwoorden, dat 'er in de uitwerking van Licht, Warmte, Eleclriciteit en Magneet, zulk een aanmerkelyk onderfcheid plaats heeft , dat men , zonder-de natuur geweld aan te doen, wel genoodzaakt is , dezelve als werkingen van gantsch byzondere grondftoffen te befchouwen. Dit bewys , waarmeede men het aangenoomen gevoelen zoekt te bekragtigen , doet , wel ingezien , niets af. Want vooreerst, is de veronderftelling van het aanmerkelyk onderfcheid deezer uitwerkinge nog onbeweezen. Daar is , gelyk wy naderhand zullen aantoonen , geen zo groot onderfcheid ; integendeel , men ontdekt , wanneer men wat dieper de zaak inziet , en zig niet door den fchyn laat misleiden , de grootfte Analogie tusfchen deeze verfchynfelen. — Maar genoomen eens het was zo , dan heeft men nog geen reden , dit verfchil in het weezenlyke onderfcheid der oorzaaken te zoeken, zo lange men niet door beflisfendc proeven zulks buiten twyfel geftcld heeft. En dit heeft myns weetens nog  ALGEMEENE HOOFDSTOFFE , ENZ. 939 nog niemand gedaan. Indien men zo over de natuurverfchynfels wilde oordeelcn , dan zoude men de werkende grondftoffen in de natuur oneindig moeten vermeenigvuldigen. Men herinnere zich flegts aan het geen ik hier vooren gezegd hebbe. — En wil men nog meer voorbeelden hebben, hoe een en dezelfde kragt onder verfchillende omftandigheden gantsch verfchillende uitwerkingen kan hebben , zo beroep ik my op de zwaartekragt der lichaamen. Wy vinden dat alle lichaamen eene neiging bezitten om zig naar het middelpunt der Aarde te beweegen; welke neiging by de natuurkundigen onder den naam van zwaartekragt bekend is. Wy vinden verder dat alle lichaamen eene neiging hebben , om andere lichaamen naar zig te trekken en met dezelve te vcreenigen , welk vermogen der lichaamen men in de Natuurkunde aantrekkings - kracht , en in de Scheikunde affiniteit (men vergeeve my deeze uitdrukking) noemt. Eindelyk vinden wy dat, onder zommige omftandigheden , de lichaamen eene tegenovergefteld vermogen oefenen, namenlyk dat zy zig terug ftooten , en hieraan heeft men den naam van fe* pulfive of terugftootings kracht gegeeven. Zoude men nu niet in den eenen opflag vermoeden, dat deeze kragten, uit hoofde van de verfchillende uitwerkinge, ook weezenlyk van elkander verfchillende zyn, en dat zy, even als de Neurenbergerdoosjes, in de lichaamen lagen opgeflooten? — Ondertusfchen leeren ons de proefncemingen , en het wordt thans algemeen aangenoomen, dat deeze krachten niet verfchillen , maar dat zy onder verfchillende omftandigheden , dan deeze , dan geene uitwerking hebben , en dus als gewyzigde uitwerkingen van een Ppp 4 en  940 OVER. DE WAARSCHYNLYKHEID EENER en dezelfde kragt moeten befchouwd worden. Wy zien dan uit dit voorbeeld, dat men geene genoegzaame redenen heeft, om uit het onderfcheid , 't welk men tusfchen het Licht, Vuur, Elektriciteit en Magneet-kragt waarneemt , te be"uiten , dat 'er zo veele byzonder werkende grondftoffen in de natuur zouden aanweezig zyn. ■ Eu hier meede hoope ik aan liet eerfte gedeelte myner Verhandeling voldaan te hebben. Laaten wy nu -in het tweede ge¬ deelte onderzoeken , of 'er redenen zyn om te veronderflellen , dat gemelde verfchynfelen gewyzigde uitwerkingen van een cn dezelfde vloeiftofl'e zyn. En ten dien einde zal ik , om in geene noodelooze wydloopigheid te vervallen , flegts aan eenige der voornaamfte verfchynfelen herinneren, en dezelve onder elkander vergelyken, zo ten opzicht van derzelver oorzaaken, als ook met betrekking tot derzelver uitwerkingen. En ik twyfl'ele geenzins of men zal my moeten toeftemmen, dat de groote Analogie, welke men daarin vindt , veele reeden opleevert om te veronderftellen , dat de natuur der gemelde vloeiftoflë niet weezenlyk van elkander verfchilt. Laaten wy met de befchouwing van liet licht en de warmte een begin maaken. liet is hier de plaats niet, om ons met een diepzinnig en geleerd onderzoek intelaaten , omtrent de byzondere Theoriën der Natuurkundigen van het licht en de vuurftoffe; het is ons hier om 't even , of men aanneemt, dat het licht eene vloeiftoffe is, die door dc gantfche ruimte verfpreid, en door de Zonne cn andere brandende ligchaamcn in bcweeging word gebragt, dan of men de lichtfloffc, als een fyn vloeifel der Zonne en andere brandende ligchaamcn 1:1 , f q 'i 'i be-  ALGEMEENE HOOFDSTOFFE , ENZ. 941 befchouwt, fchoon ons om meer dan eene reeden het laatfte gevoelen , dat eigenlyk het gevoelen van newton is, het waarfchynlykfte voorkomt. Hierin endertusfchcn komen alle Natuurkundigen overeen, dat het licht eene zeer fyne vloeiftoffe is , welkers ftraalen , door de terugkaatzing van de oppervlakte der ligchaamen, in onze gezigtzenuwen zodanige verandering veroorzaaken, waardoor wy de uiterlyke gedaante der voorwerpen leeren kennen. Onder het vuur verftaan wy hier niet het gcwoone zigtbaare vuur, maar bedoelen daarmeede die onzichtbaare fyne werkende grondftoffe, welke door den gantfche aardbol vcrfpreid , en iu alle ligchaamen aanwezig , de grondoorzaake van licht, warmte, hitte cn ontvlamming der ligchaamen is; die vloeiftoffe welkers aanweezigheid wy niet in de ligchaamcn ontdekken , dan na dat dezelve , in beweeging gebragt zynde, zig door de zo evengenoemde uitwerkingen doet kennen : deeze algemeene verklaaringcn zullen hier genoeg zyn, terwyl wy thans tot de verfchynfelen zelve overgaan. Wanneer men de lichtftraalen door een bolgcfleepen Brandglas laat vallen, dan ziet men op het ligchaam, waarop de ftraalen vallen , verre van het brandpunt eenen helderen lichtende plek, welke, naarmaate dat de lichtftraalen digter by elkander komen en men dus het brandpunt nadert, kleinder , helderder of meer warm word ; welke helderheid en warmte toeneemen, naarmaate de plek kleinder en dus de lichtftraalen digter aan het brandpunt koomen, en eindelyk in het brandpunt gekoomen zynde de ligchaamen doen ontvlammen. Deeze eenvoudige en algemeene bekende proef toont ons ten duidelyk-, Ppp 5 fte  042 OVER DE WAARSCHYNLYKHEID EENER fte dat licht , warmte , hitte , en de ontvlamming zelve, uitwerkingen zyn van een en dezelfde fyne vloeiftoffe, welke uitwerkingen flegts in graaden verfchilleu. — Wanneer wy nu dit verfchynfd der lichtftraalen door middel van het brandglas aandagtig overweegen; wanneer wy nagaan, dat hier door het brandglas niets anders gcfchicd, dan dat de lichtftraalen opgevangen en digter by elkander gebragt worden; dat even hier door de plek op het voorwerp helderder en levendiger word; dat, naarmaate de omtrek van de plek kleiner word, en dus de lichtftraalen elkander meer naderen , 'er ook eene warmte befpeurd word , welke warmte trapswyze toeneemt , naarmaate de lichtftraalen meer het brandpunt naderen, en eindelyk in het brandpunt eene ontvlamming der ligchaamen veroorzaaken; — wanneer wy , zeg ik , dit verfchynfel naauwkeurig nagaan , en het met de uitwerking van het Elementair vuur vergelyken, dan, dunkt my, ontdekken wy hier reeds eene groote overeenkomst. Licht, warmte, hette en ontvlamming zyn uitwerkingen van het Elementairvuur , die niet dan in graden, dat is door de grootere hoeveelheid en werkzaamheid van het elementairvuur verfchillen. . En vermits de ontvlamming der ligchaamen eenig en alleen aan de werking van de vuurftoffe moet tocgefchreeven worden , zo kan het ook niet anders zyn, of de ontvlamming, welke dc lichtftraalen in het brandpunt van het brandglas veroorzaaken , moet ook gantsch alleen aan de vuurftoffe toegefchreeven worden , en by gevolg is het gantfche onderfcheid tusfchen licht en vuurftoffe alleen in dc verfchillende digtheid te zoeken; of met andere woorden , hcht en elementairvuur is een en het zelve grond-  ALGEMEENE HOOFDSTOFFE , ENZ. 943 grondbeginzel , en de reden , waarom liet licht niet gewoonlyk , even als de vuurftoffe , warmte , hitte en ontvlamming veroorzaakt , moet misfehien alleen daarin gezogt worden , dat de lichtftraalen meer van elkander verwyderd zyn. Ik zal in de tweede plaats , om dit gevoelen nog meer kracht by tc zetten , my op de proeven met den brand -fpie- gel beroepen. 'Niemand kan onbekend zyn , dat men door middel van den Brand - fpiegel, den fterkften graad des vuurs kan veroorzaaken, zo zelfs dat men langs deezen weg niet alleen de metaalen, maar zelfs den diamant, tot glas kan fmelten. Vermits nu deeze fterke graad des vuurs niets anders is dan lichtftraalen, welke door den Brand, fpiegel terug geworpen, cn in het brandpunt vereenigd zyn , zo ligt ook hierin wederom een bewys , dat licht en vuurftoffe weezenlyk niet verfchillcn. In de PhilofophkalTranfabïions vinden wy verfeheiden procflieemingen, met den Parabolifchen Brand - fpiegel van den Heer wolffs uit Dresden , waaruit blykt, dat men met een gemeen koolenvuur, tegen over deezen fpiegel geplaatst , allerhande zoorten van brandbaare ligchaamen , in het brandpunt heeft doen ontvlammen ; waaruit wederom blykt , dat licht en vuurftoffe dezelfde verfchynfels opleeveren , en ook in haare werkingen dezelfde wetten volgen. Moogclyk zal men my tegenwerpen , dat by de werking om den Brand-fpiegel eene middelftoflë aanweezig is , die deeze uitwerking veroorzaakt , en dus dat de werking der lichtftraalen geenzins in aanmerking kunnen koomen. Dan hierop laat zig zeer gemaklyk antwoorden : Vooreerst zoude deeze middelftoflë geene andere dan vuurftoffe moeten  944 OVER DE WAARSCHYNLYKHEID EENER ten zyn , doordien geene andere grondftoffe de aangehaalde uitwerking kan voortbrengen ; deeze vuurftofte dan zoude in het brandpunt moeten vereenigd zyn met de vereenigde bundel lichtftraalen , en dus zouden 'er in het brandpunt twee byzondere werkende vloeiltoffen zyn, waarvan het eene, namenlyk de vuurftoffe, de werking voortbragt, en het andere, namenlyk het licht , werkeloos bleef, of ten minften mets meer deed , dan de vuurftoffe in beweeg te brengen. Zonder myne Leezers te herinneren, "dat tot nog toe geene zodanige middelftoflë in de lucht aanweez,g gevonden is; zonder te herinneren, dat eene zoodaamge vuurftoffe , als men hier veronderftelt, zig niet gelyk de lichtftraalen, laat breeken, voelt een yder reeds van zelve de ongegrondheid deezer tegenwerping , wanneer men hieruit wil bewyzen, dat licht cn vuurftoffe weezenlyk verfchillende vïoeiftoffen zyn 3 behalve dit zien wy by het Brandglas, waar men toch geene zodanige middelftoflë , verfchillende van het licht kan veronderftelien, dat het licht in het brandpunt' dezelfde uitwerking heeft als de vuurftoffe. Het fterkfte bewys ondertusfehen, 't welk wy voor ons gevoelen hebben, is het reduceeren der metaalen door middel van de lichtftraalen. Het is in de Scheikunde eene algemeen bekende waarheid, dat alle metaalen, zonder onderfcheid, uit metalheke aarde en vuurftoffe beftaan, dat in de metallieke aarde het eigenlyk charaéteristieke der byzondere zoorten van metaalen gelecgcn is, cn dat de vuurftoffe, welke aan dezelven den glans ,. rekbaarheid enz. geeft , fn allen dezelfde is. Zodra dus door een of andere bewerking een metaal van zvne vuurftoftën beroofd word , verfchynt hetzelve onder tie  ALGEMEENE HOOFDSTOFFE, ENZ. 945 de gedaante van eene aarden- of metaalkalk. ——— Om nu deezen kalk wederom tot metaal te herftellen , word niets anders vereischt , dan aan dezelve wederom vuurftoffe te geeven : En dit noemt men eigenlyk het reduceeren of herftellen der metaalen. Daar nu de herhaalde proefneemingen keren , dat men ook door middel van het Brandglas metaalaarde tot metaal kan herftellen , wanneer men namenlyk den metaal-kalk , die van zyne vuurdeelen beroofd is, in het brandpunt plaatst, zo moet volgen , dat deeze in het brandpunt vereenigde lichtftraalen vuurltoffën zyn, want zonder dit was het onmogelyk aan den metaal - kalk de gedaante van metaal te geeven. ■ En uit dit alles meen ik dan met regt te mogen befluiten , dat licht en vuurftoffe geene weezenlyk verfchillende grondftoffen , maar flegts door de meesterlyke hand der natuur dusdanig gewyzigd zyn, dat zy onder verfchillende omftandigheden verfchillende uitwerkingen hebben ; zo namenlyk dat die zelfde grondftoffe onder de gedaante van het allerzuiverfte licht , en onder de gedaante van vuurftoffe in de brandende ligchaamen meer met andere grondftoffen vereenigd is. • Laaten wy thans zien hoe het met de andere fyne vïoeiftoffen geleegen is. — Wanneer wy de verfchynfelen der Eleclriciteit met die van het Elementair vuur vergelyken , dan ontdekken wy wederom eene zichtbaare overeenkomst. Dat de Electrieke vloeiftoffe, even als het Elementair vuur, over den gantfehen Aardbol verfpreid en in alle ligchaamen aanweezig is; dat zy haare tegenwoordigheid in de ligchaamen niet dan door de uitwerkinge doet  946 OVER DE WAARSCHYNLYKHEID EENER doet kennen , dat negativc en pofitive Electriciteit werkingen van een en dezelfde vloeiftoffe zyn; dat niettegenftaande dc gewoone verdeeling der ligchaamen , in Eleétrieke en niet Eleclrieke , in geleidende cn niet geleidende , 'er nochthans geene ligchaamen in de natuur gevonden worden , welke geene Electricke ftoffe bezitten, en welke, met andere ligchaamen gewreeven zynde, geene blyken van Elektriciteit geeven ; zyn waarheden , die door herhaalde proefneemingen genoegzaam bevestigd zyn , en met welker nader onderzoek ik my thans niet zal ophouden. Wanneer wy letten op de oorzaaken, waardoor de vuurftoffe in de ligchaamen in bcweeging gebragt word, dan befpeuren wy reeds eene groote overeenkomst met de Electricke ftoffe. Alle ligchaamen verkrygen door wryvinge een zekeren graad van warmte, die verfchilt naarmaate van de meerdere of mindere wryving , naarmaate van de byzondere gefteldheid des gewreeven ligchaams , en de hoeveelheid der vuurftoffe welke het ligchaam bevat. Dit zelfde gebeurt ook ten opzichte van de Electrieke ftoffe. Zodra men twee verfchillende ligchaamen met elkander wryft, ontdekt men zo wel in den wryver als in het gewreeven ligchaam blyken van Electriciteit, hoewel in het laatftc,wanneer hetEleétriek is, fterker dan in het eerfte, wanneer het niet Electriek is. - De reeden hiervan is , omdat niet Electrieke ligchaamen de Electrieke ftof oogenblikkeiyk wederom laaten vaaren , waarvan men ze ook den naam van geleiders , of geleidende ligchaamen gegeeven heeft. .— Wy zien hieruit reeds genoeg dat 'er  ALGEMEENE HOOFDSTOFFE, ENZ. 947 ?er, ten aanzien van de oorzaaken, waardoor beide vïoeiftoffen in beweeging gebragt worden, eene groote overeenkomst plaats heeft. Dan deeze overeenkomst word nog duidelyker, wanneer wy op de verfchynfelen zelfs het oog liaan. Vooreerst de warmte vermeerdert de uitzetting der ligchaamen , en de reden hiervan is , dat de in beweeging gebragte vuurdeeltjes zig van elkander tragten te verwyderen. ■ Dit zelfde vinden wy ook by de eleétrieke ftoffe ; Twee ligchaamen, van gelyken inhoud en op gelyke wyze geelectrifeerd, ftooten elkander terug : dan allerduidelykst ziet men dit by de zogenoemde vuurreegen of by de electrieke fontyn, waar de waterdeeltjes met electrieke ftoffe bezwangerd zig tragtcn van elkander te verwyderen. Een tweede uitwerking, waaruit die overeenkomst deezer beide vïoeiftoffen blykt, is , dat de Electriciteit , even als het vuur of de warmte, den groei der plantgewasfen bevordert. ■ Dat een lucht, met vuurftoffcn opgehoopt , en in een glas afgeflooten , de daarin geplaatfte plantjes weelderiger doet groeien, is eene waarheid , die thans algemeen bekend, en door herhaalde proeven beweczcn is. Dog , dat de Electriciteit dit even eens doet , is eene minder algemeen bekende , dan even zekere , waarheid. Een derde verfchynfel , waarin de meergemelde twee vïoeiftoffen overeenkomen , is het fchiclyk aanneemen en meededeelen der in beweeging gebragte ftoffe; of, om my duidelyker uittedrukken ; die zelfde ligchaamen , welke zeer fchielyk eenen aanmerIyken graad van warmte verkrygen en ook wederom meededeelen , doen ook hetzelfde ten aanzien der Electriciteit. Het metaal, by voorbeeld, behoort onder  943 OVER DE WAARSCHYNLYKHEID EENER onder die ligchaamen, welke zeer fchielyk de warmte aanneemen, maar ook even zo fchielyk wederom aan den dampkring of aan andere ligchaamen mededeelen: maar 'er wordt ook byna geen ligchaam gevonden , dat zo fchielyk de Electrieke ftoffe opneemt en weder overgeeft als het metaal. Het hout neemt minder fchielyk de warmte aan, maar behoudt dezelve in evcnrecdigheid langer , dan het metaal ; ten opzichte van de Electrieke ftoffe is het 'er juist even eens meede geleegen. ■ liet glas eindelyk behoudt het langfte de Electrieke ftoffe , maar het is ook onder alle ligchaamen dat geen, 't welk zeer langzaam de warmte aanneemt. ——— Wanneer men, om flegts een enkel voorbeeld by te brengen , een metaalen ftang aan het eene einde gloejend maakt , clan verdeelt zig terftond de warmte door den geheelen ftang , zo dat men het ondereind niet langer in de hand kan houden. Een glaazen Pyp daarente¬ gen kan men aan het eene eind in 't vuur doen fmelten, zonder dat men aan het andere eind eenige hitte befpeurt. Brengen wy dit over op de Elec¬ triciteit , dan ontdekken wy eene juiste overeenkomst; de Eleétrieke ftoffe gaat zeer gemakkelyk door het metaal , zeer traag door het glas. Vergelyken wy, in de vierde plaats, de uitwerking van den Blikfem met die van het vuur , dan vinden wy ook daarin de grootfte overeenkomst. Het is thans eene beweezen zaak , dat de blikfem een uitwerking van de Eleétrieke vloeiftoffe in den dampkring is , maar het is ook niet minder door de droevige ondervinding bekend , welke verwoesting dit fchrikverwekkend verfchynzel zomtyds in een oogenblik tyds aanrecht, wanneer op het onverwachtst , een  ALGEMEENE HOOFDSTOFFE, ENZ. 949 een ncderftortende ftroom van Electrieke ftoffe de trotschfte gebouwen aan de vlamme opoffert , en de hardftc metaalen in vïoeiftoffen verandert. Deeze vernielende uitwerkingen van den blikfem hebben zo veel overeenkomst met die van het vuur, dat men geen oogenblik in twyfel kan ftaan, om gelyke uitwerkingen aan gelyke oorzaaken toetefchryven. ■ Men kan, in de vyfde plaats, door herhaalde Eleétriekc vonken of fchokken , even als door de Licht-ftoffe, het metaal reduceeren , of liever den metaal - kalk tot metaal herftellen: Eene uitwerking, die, gelyk wyhieryooren aangetoond hebben , gantsch alleen van de vuurftoffe afhangt 4 en waaruit wy dus mogen beP ;,.t dc tA.:a-ieke ftoffe in haaren oorfprong piel flajl de MUriMfe verfchilt; Dit bewys word ,1 deeze twee byzondere vermogens voor wyzigingen tan een en dezelfde hoofdftollë te houden : ik zegge waarfchynlykheid i Immers tot eenen hoogeren graad van zekerheid ..kan men dit ft.uk , uit hoofde van. on* - s fipP ze  ALGEMEENE HOOFDSTOFFE , ENZ. 953 ze Vrekkige kennis in deezen tak der natuurkunde, „ie" brengen; te meer daar 'er nog zeer veele- verfchvnfelen zyn , welke fchyncn aantedmden , dat ei een" weezenlyk onderfcheid in de wyze van werken tusfchen deeze twee vermogens plaats heeft. ■ i Waare het de Natuurkundigen vergunt , den draat der ontdekkingen verder tc sgtervolgen , en tot de eerde beginzelen der natuur doortedringen; onze twyfelingen zouden ras verdwynen, cn wy zouden overtuigd worden , dat het fchynbaare ondericheid , t welk wy in dd verfchynfelen waarncemen, cn waarom wy in'de noodzaakclyheid zyn zo veele verfchillende Iloofdiloftcn aanteneemen, flegts een masker is , waaraoter de natuur haare geheime werkingen verbef Zo veel is zeker , dar , naar maate onze kennis vermeerdert, naar maate ook onze denkbeelden algémeener worden en het is omgekeerd waar, dat , zo lange wy menfchen ons nog in de noodzaakelykheid bevinden voor yder byzonder verfchynfèl eene byzondere oorzaak aanteneemen , zo lange is ook onze kennis nog zeer gebrekkig. Herinner U met my aan die ongelukkige tyden , toen de natuurkunde , gelyk de overige weetenfchappen , in een nacht van twyfelingen bedolven lag of bm niet zo verre terug te loopen, vergclykt eens den tegenwoordigen toeftand der Schei- en Natuurkunde met die van dc voorgaande , of het begin deezer Eeuw en zegt myof niet met den aanwas onzer kennis ook niet onze denkbeelden algémeener zyn geworden , en of niet ook te gelyk het getal der Hoofdftcffen aanmerkelyk is verminderd en is dit waar, waarom zouden wy ons niet met de hoop mogen vleijen , van onze kennis tot eenen nog hooOA JP Qqq 3 §c'  PS4- OVER DE WAARSCHVNL. EENER ALG. IIOOFDST. geren trap van volmaaktheid te zien opklimmen. En was 'er ooit een tydftip om ons met dat aangenaame vooruitzicht te ftreelen, zo is 't het tegenwoordige , daar de beroemdfte Mannen zig als om ftryd beyveren , de natuur van alle kanten te befpieden en 'er dag aait dag nieuwe ontdekkingen gedaan worden. *■ - Wie zoude ooit hebben durven twyfelen dat bet water eene fcheikundige grondftoffe was ? En nogthans leeren ons de nieuwere proefneemingen, dat hetzelve uit twee verfchillende luchtfoorten' is faamengefteld, en dus geenzins den naam eener grondftoffe verdient. Dan ik zal uwen aandacht niet yerdcr vermoeijen ; het bygebragte mag genoeg zyn om te doen zien, dat 'er zeer veel waarfchynlykheid is om te veronderflcllcn , dat het licht , Vuurftoffe, of warmte , Electriciteit en Magneetkracht, verfchynfelen zyn van een en dezelfde Hoofdftoffe \ welke door de natuur op eene tot nog toe voor ons verborgene wyze gewyzigd zyn, Ik laat het aan het beter oordeel van anderen over, om deeze zaak te beflisfen ; voor my zal het altoos aangenaam zyn , wanneer ik flegts aanleiding gegecven heb , om een onderwerp van zo veel aanbelang nader te overdenken. D. W. AL.  IEL ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE.   957 aanmerkingen over den val van • het room sc he ryk in het westen. (Een Fragment van gibbon , waarmede deeze voor' treflyke Historiefchryver zyn groot werk ten einde brengt.) Grieken, nadat hun Vaderland tot een Wingewest vernederd was , fchrevcn Romes zegepraal niet aan de verdienden, maar aan het Fortuin der Republiek toe. Deeze onbedendige Godin, die even blind haare gunstbetuigingen uitdeelt als weder terug neemt, was nu zo gediendig geweest (gelyk men zich toen uitdrukte) om haare vleugelen afteleggen, van haaren bol afteklimmen , en haaren vasten onveranderlyken zetel aan de oevers van den Tiber nederteflaan. Doch een wyze Griek (*), die met een Filofolifchen Geest de dénkwaardige gefchiedenisfen van zynen tyd heeft te boek gedeld , benam zyne landgenooten deeze ydele en begoochelende troost daardoor, dat hy voor hun oog de diepliggende grondvesten van Romes grootheid ontblootte. De trouw der Burgers jegens eikanderen en jegens den Staat werd door de opvoeding en de vooroordeelen van den Godsdienst bevestigd. De eer zo wel als de deugd was het grondbeginzel der Republiek. De eergierige Burgers fpan- den (♦) Polybios, die in zyn werk de verdienden der Romeinen ontwikkelt, en byzonder in 't ifde boek den Phalawe wet de Legio vergelykt. Qqq 5  95§ aanmerkingen over den val van den hunne kragten aan om eikanderen voorbyteftreeven en de plegtige glorie eener Zegeftaatfie te verdienen \ en de moed der llomeinfche Jongelingen wierd tot eenen werkzaamen hayver aangefpoord, zo dikwils zy de beeldrenisfen van hunne roemryke voorvaderen befchouwden. De gematigde verfchillen tusfchen de Patricii en de Plebeji hadden eindelyk de conftitutie in een vast en juist evcnwigt gebragt , waardoor de Vryheid der Volksvergaderingen met het gezag en de wysheid van den Senaat, en de volftrekte macht van een voornaam Magiftraatsperfoon vereenigd was. Wanneer dc Conful de baniere der Republiek opltak , verbond zich ieder burger door eenen eed voor zyn Vaderland te ftryden , tot dat hy deeze geheiligde plicht door een tienjaarigen krygsdienst zou vervuld hebben. Door middel van deeze wyze inrichting ftroomden beftendig de fteeds aanwasfende genachten van burgers en foldaaten in 't veld , en hun aantal wierd door dc volkryke militaire Staaten in traliën verfterkt, die, na eenen moedigen wederftand, het voor de dapperheid der Romeinen hadden moeten opgecven en hunne bondgenooteu geworden waren. De groote Cefchiedfchryver , die de deugden van den jongen scipio aanvuurde en een ooggetuige was van Carthago's ondergang , heeft naauwkeurig hun Militair fyftcma befchreven, hunne monfteringen , wapenen, oorlogsoefeningcn, krygstucht, marsch en legers; en getoond, hoe zeer hunne onoverwinlyke Legio het in werkzaam vermogen won van den Macedonifchen Phalanx van piiilippus en alexander. Uit deeze inrichtingen in Oorlog en Vrede heeft polybigs den geest en gelukkige vorderingen ontwikkeld van een Volk, dat geene vrees kende cn de rust verachtte. Het  HET ROOMSCHE RYK IN HET WESTEN. 959 Het eerzuchtige ontwerp om alles te veroveren , dat eene ter rechter tyd voorgevallen vereeniging des menfchelykcn geflachts zou vcfydeltl hebben, werd ondernomen en uitgevoerd, en zelfs werd de geduurige kwetiing der gerechtigheid door de politieke deugden van dapperheid en moed bevorderd. De wapens der Republiek, offchoon menigmaal op het flagveld verwonnen , behaalden echter altyd de zege in den oorlog. Zy drongen met reufenfehreden voort tot aan den Euphraat , den Donauw , den Rhyn en den Oceaan , en de gouden, zilveren of metaalen beeldtenisfen, die de overwonnen Natiën en derzelver Koningen verbeeldden, wierden door Romes yzcren Monarchie verdelgd. De opkomst van een Stad , die trapswyze in een ryk veranderde , is zekerlyk als een wonder dc befchouwing van den wysgeer waardig ; Romes ondergang en val was de natuurlyke en onvermydelyke werking van haare onmaatige grootte. De voorfpoed van het Ryk maakte de zaaden des verderfs ryp ; deeze oorzaaken van vernieling wierden vermeerderd door de uitbreiding der veroveringen; en zo ras tyd en toeval de kunstige fchooren, waarop dit grootfche gebouw rustte, verteerd had, moest hetzelve onder de zwaarte van zyn eigen gewigt wegzinken. De gefchiedenis van deezen zo merkwaardigen ondergang is zeer klaar te begrypen , en , inplaatze van te onderzoeken , waarom dit ryk verdelgd wierd , moest men zich veel eer verwonderen , dat het zo lang geduurd had. De zegeryke Legioenen , die in buitenlandfche oorlogen de ondeugden van vreemde Natiën en gekogte hulptroepen geleerd hadden , onderdrukten eerst de Vryheid der Republiek, en fchendden vervolgens de Ma-.  9ÓO aanmerkingen over den val van Majcfrcit van het purper. De Keizers voo'r hunne perzoonlyke veilighei d en publieke rust ten uiterfte bezorgd , waren tot het laagc middel genoodzaakt , om de Krygstucht te ondermynen, waardoor de foldaaten minder vreesfelyk voor hunne vyanden , doch des te meer voor hunnen Monarch wierden. De zenuwen der Militaire regeering werden verzwakt, en 'ten laatften door dc partydige fchikkingen van Gonftantyn ten eenemaal van een gefcheurd, toen de llomeinfehc waereld door een vloed van Barbaaren overltroomd wierd. Het verval van Rome is door veelen aan de verpkiatfihgen van het verblyf der Keizers toegefchreven; doch dc gefchiedenis heeft genoegzaam bewezen , dat de Magt der Regeering meer verdeeld dan -verplaatst wierd. De troon van Oonftantinopolen was in het Oosten opgericht, geduurende dat liet Westen nog altyd van eene reeks van Keizers beftierd wierd, die in Italiën hun verblyf hadden , en gelyke aanipraak op de Legioenen en Provinciën maakten. Deeze gevaarlyke nieuwheid verzwakte de iterkte , en bragt het kwaad eener dubbelde regecring voor ; de werktuigen van een onderdrukkend despotiek fyftcma wierden vermenigvuldigd , en een dwaaze nayver in weelde, doch niet in verdienften, onder de navolgers van Theodofius ingevoerd cn ann den gang gehouden. Zwaare rampen, waardoor de deugden van een vry Volk zich vcrecnigen , verbitteren daarentegen de partyfehappen eener zinkende Monarchie. De tegen eikanderen vyandige gunltelingen van arcadius en noNORius verraadden de Republiek aan haare gemeenl'chappelyke vyanden , en het Byzantynlcbe Hof befchouwde met onverfchilligheid , mogelyk met ver• - ge-  HET ROOMSCHE RYK IN HET WESTEN. 9I *Cnoc-en , de fchande van Rome , de rampen van ïtaliën en het verlies van het Westen. Onder de volgende regceringen wierd dc verceniging der beide ryken weder herfteld ; doch de oiiderfteuning der Oosterfche Romeinen was langzaam , twyfelachtig en werkeloos , en de Nationaale verdeeldheid der Grieken en Latynen wierd door de voortduwende verfcheklenheid van taaien, zeden, belangen, ja zelfs van den Godsdienst vergroot. Intusfchen bewees het gevolg eenigermate, dat Conftantyn, by de verplaatüng der IJoofdftad, wel geoordeeld had. Gcduurende een aauzienlyk tydperk van verval wederftond zyne onbedwingbaars Stad altyd de zegeryke troepen der Barbaaren , befchermde de rykdommen van Alia,en bleef, zo wel in oorlog als in vrede , meester van de Straat die de zwarte met de middellandfche Zee verbindt. De verbouwing van Conftantinopolen bragt veel meer toe tot behoud van het ryk in het Oosten, dan tot ondergang van dat in liet Westen. Daar de gelukzaligheid van een toekomftig leven het grootfte voorwerp van den Godsdienst is-, kunnen wy , zonder ons te verwonderen of te ergeren aanhooreu dat de invoering, of ten minften het misbruik* van den Christen Godsdienst eenigen invloed op het verval en den ondergang van het Roomfchen ryk had. De gecstclykhcid predikte met het best gevolg de leer van het geduld en demoedighcid des geesten ; dc werkzaame deugden der burgerlyke Maatfchappy wierden-niet geacht, en de laatfte overblyfzels van den krygskundigen geest in kloosters begraven. Een groot deel der rykdommen , zo wel van den Staat als van byzondere perfoonen, wierd aan de vorderingen der milddaadisheid en Godsdienstplichten gewyd, en het geld dec fol-  90*2 AANMERKINGEN OVER DEN VAL VAN foldaaten verfpild aan een nuttelooze menigte van menfchen van beiderlei gedachten, welker eenige verdienden onthouding en kuischheid was. Het geloof, de Godsdienstyver, de nieuwsgierigheid, en de meer bedorven hartstochten van kwaadaartigheid cn eerzucht ftooktcn het vuur der godgeleerde tweedracht aan. Dc Kerk en zelfs de Staat werden van een gcfcheurd door Godgeleerde partylchappen , welker gefchillen menigmaal bloedig afliepen en altyd onverzoenlyk waren. De aandacht der Keizers werd van de Legers afgetrokken en op de Synoden gevestigd ; de Romeinf'che waereld wierd door een nieuw foort van dwingelandy onderdrukt, en de vervolgde Seclen tot heimlykc vyanden van hun Vaderland gemaakt. Intusfchen was dc geest van partyfehap , fchoon fchadelyk en onverltandig , echter een grondflag zo wel van vriendfchap als van tweedragt. De bisfehoppen lieten de plicht van eene blinde gehoorzaamheid aan eenen rechtrnaatigen Orthodoxen beheerfcher den onderdaanen van agtienhonderd Capittclen inprenten; hunne menigvuldige byeenkomlteu en geduurige briefwisfcling onderhield dc gemeenfehap onder dc vcrafgelegenftc Kerken , en de weldaadige geest des Euangeliums wierd door de geestelyke verbintenis der Catholieken wel gefterkt, doch echter bepaald. De heilige luiheid der Monniken behaagde de Godsdienftigheid in eene oorlogzuchtige en verwyfde eeuw ; doch alfchoon ook het bygeloof geen gevoeglyke fchuilplaats verfchaft had , zouden echter de heerfchendc ondeugden der onwaardige Romeinen uit nog flegtere beweegredenen hen genoopt hebben de' Vaancn der Republiek te verhaten. Godsdienftige Voorfchriften worden ligt gcvolgt, als zy de natuurlyke  HET ROOMSCHE RYK IN HET WESTEN. 963 lyke neigingen der menfchen wettigen en heiligen ; doch de zuivere en oorfpronglyke invloed van het Christendom kan van de weldaadige , fchoon onvolkomen , werkingen der Barbaarfche Profeliten van 'het Noorden afgeleid worden. Toen het verval van het Roomfche Ryk door de bekeering van Conftantyrt wierd verhaast, verminderde zyne zegepraalende Godsdienst de hevigheid van den val, en leenigde de woes-. te zeden der veroveraars. Deeze eerwaardige omwenteling kan tot onderrichting der tegenwoordige eeuw met nut gebruikt worden. Het is de plicht van een waar Vaderlander de uitfluitende belangen en roem van zyn land voor alles te bevorderen ; doch een wysgeer mag zyn oogpunt wel 'wat verder neemen , en Europa als een groote Republiek befchouwen', welker menigvuldige inwooners genoegzaam dcnzelfden graad van befchaafdheid en verfyning- verkregen hebben. Het evenwicht van macht zal altoos wankelbaar zyn , en de voorfpóed van ons land zo wel als van nabuurige Koningrykefl dan eens verhoogd , dan weder vernederd worden ; doch deeze eenzydige toevallen kunnen den algemeenen Staat van onze welvaart niet vernietigen ; dat famenftel van onze kunften, wetten en zeden , waardoor dc Europeers cn hunne Coloniën zich zo voordeelig van het overig menfchelyk geflacht onderfcheiden. De wilde volken van den aarbodém zyn de algemeene vyanden der befchaafde Maatfchappy ; en hierom is het een voorwerp van zorgelyke nieuwsgierigheid te onderzoeken , of Europa nog gedreigd is niet eene herhaaling van die overheerfchingen, welke eertyds de wapenen en wetten van Rome onder het juk bragten. Even dezelfde waarneemingen , die den  964 AANMERKINGEN OVER DEN VAL VAN den val van dit machtig ryk ophelderen, zullen dé' waarfchynlyke oorzaaken verklaaren van onze tegenwoordige zekerheid. i) De Romeinen kenden de grootheid van 't ge. vaar niet noch het getal hunner vyanden. Aan deezé zyde van den Rhyn en Donauw waren de Noo'rdfche Landen van Europa en Afia met tallooze benden van Jagers en Herders opgevuld , die wild , roofzuchtig en rusteloos waren , dapper in de wapenen , en ongeduldig om ■ de vrugten van hunne ^nyverheid in te famelen. De Barbaarfche waereld wierd op eenmaal als door krygsvonken gcëlecirifeerd en in beweging gebragt , en de vreede in Galliën en Italiën door de afgelegene omwentelingen in China afgebroken. De Hunnen , die voor een zegenpraalenden vyand de vlucht naamen, wendden hunnen tocht naar het Westen, cn de ftroom zwol van langzamerhand door den beftendigen toevloed van gevangenen en bondgenooten. De vluchtende Horden , die derzelver Landen aan de Hunnen overlieten, wierden nu ook van haar kant door de zucht tot veroveringen aangeftoken, en dus Hortte de cindelooze drom der Barbaaren.met een fteeds toeneeincnd geweld op het Roomfche Ryk afj Schoon men de eerstkomendeu verdelgde , wierd derzelver ledige plaats terftond weder aangevuld van nieuwe vyanden. Dergelyke geduchte verhuizingen komen uit het Noorden niet meer tc voorfehyn , en de lange rust, die men aan het afnecmen der bevolking heeft toegefchrevcn , is het gelukkig gevolg der vorderingen in Kunften en in den Akkerbouw.' In plaatze van ellendige dorpen , die in bosfcheii en •moerasfen hier en daar verftrooid lagen, kan Duit,schland nu 2300 met muuren verlterkte Reden ten toon fpry-  het roomsche ryk in het westen. 965 fpryden. De Christen - Koningryken Deenemarken , Zweeden en Poolen zyn de een na de ander gegrondvest geworden, en de Hanzeefteden met de Teutonifche Ridders hebben hunne Coloniën langs de Baltifche kusten tot aan den Finlandfchen Zeeboezem uitgebreid. Van deezen Zeeboezem af tot aan den Oostelyken Oceaan vertoont Rusland ons het tafereel van een magtig en befchaafd ryk. De ploeg , de weverftoel en fmidfe zyn aan de oevers der Wolga , van den Oby en de Lena ingevoerd, en de moedigde ongetemdfte volken der Tartaarfche Natiën hebben geleerd te fidderen en tc gehoorzaamen. De Regeering van het onafhanglyk Barbaryen is nu tot een kleine aardltreek bepaald, en het overig gedeelte der Calmukken en Cofakken, welker ftrydbaare mannen men wel tellen kan, zal de groote Republiek van Europa geen vrees meer aanjaagen. Dan deeze fchynbaare zekerheid moet ons echter niet doen vergeeten, dat nieuwe vyanden en onbekende gevaaren mogelyk uit een duisteren hoek zouden kunnen opkomen , die nu op de waereldkaart naauwlyks zichtbaar is. De Arabieren of Saraceenen , die hunne veroveringen van Indien naar Spanje uitbreidden , zuchtten in armoede en vergetelheid , voor dat Mohammed in hunne woeste lichhaamen dc ziel van het enthufiasmus blies. Het Roomfche Ryk was door de zonderlinge en volkomen famenfmelting zyner leden vast gegrond. De onderworpene Natiën , die de hoop en zelfs de wensen der onafhangklykheid opgaven , namen het karakter van Roomfche Burgers aan. De westelyke Provinciën wierden zeer tegen hunnen zin door de Barbaaren van den boezem van hun moederland afgefcheurd. Doch deeze Unie wierd voor het verlies der historiek. III. D. Rrr Na-  966" , aanmerkingen over den val van Nationaale Vryheid en Krygsgeest gekogt, en dé dienstbaare Provinciën , zonder ziel of leven , verwachtten haare zekerheid van gehuurde troepen en Stadhouders , die de bevelen van een verafgelegen Hof gehoorzaamden. Het geluk van honderd millioenen menfchen hing van de perfoonlykc verdienden van één eenigen, of twee mannen, menigmaal zelfs van kinderen af, welker inborst en zeden door opvoeding, weelde en despotiek geweld bedorven was. De diepfte wonden wierden het ryk , geduurende de minderjaarigheid der zoonen en kleinzoonen van Theodofius, toegebragt; en nadat deeze oubekwaame Vorften den mannelyken ouderdom bereikt hadden, lieten zy de Kerk aan de bisfchoppen , den Staat aan de Gefnedenen , en de Provinciën aan de Barbaaren over. Europa is nu in twaalf machtige doch ongelyke Koningryken , drie zeer aanzienlyke Republieken , en een. menigte van kleine, fchoon onafhanglyke, Staaten verdeeld. De kundigheden der Vorften en hunne Staatsdienaaren zyn , naarmate het getal der beheerfchers, toegenomen. Een juliaan of een semiramis kunnen in het Noorden regeeren, geduurende dat arcadius en honorius op den troon van het huis van Bourbon influimeren. Het misbruik der Tyranny wordt door den afwisfelenden invloed van vrees en fchande in toom gehouden; Republieken hebben orde en beftendigheid gekregen ; Mor.archien zyn met de grondwetten der Vryheid , of ten minften met matiging bekend geworden, en zekere begrippen van eer en gerechtigheid hebben door de algemeene zeden deieeuw in de gebrekkigfte Staatsconftitutiën wortel gevat. In den vrede worden de vorderingen in kundigheden en nyverheid door den nayver van zo veele werk-  HET R00MSCHE RYK IN HET WESTEN. 967 werkzaame mededingers begunstigd; en in den oorlog Worden de Europeefche legers door gematigde gevechten , die nooit een ganifchen Staat omver keeren , in de wapenen geöcffend. Wanneer een woeste verove* raar uit de Tartarifche Woestenyen voor den dag wilde komen , moest hy verfeheiden maaien agter een dc welgefpierde Rusfifchc boeren , de talryke legers der Duitfchers, den moedigen Adel in Vrankryk, en de ftandvastige vrye Britten overwinnen, die mogelyk allen eene zamenzweering tot hunne gemeenfehaplyke verdediging maaken zouden. Indien de verwin-' nende Barbaaren flaverny en verwoesting zelfs tot aan den Atlantifchen Zee verfpreiden wilden, zouden 10,000 Schepen het overige gedeelte der befchaafde Volken inneemen , en ze voor alle hunne vervolgingen bevei* ligen. Alsdan zou Europa in de Americaanfche wae* reld, die met haare Coloniën reeds bevolkt is en door haare wetten beftierd wordt , weder ontluiken en bloeijen. • III. De koude , de armoede, en een leven vol gevaar en moeijelykheden bevorderen de fterkte en moed der Barbaaren. In ieder tydeeuw hebben zy de befchaafde en vredelievende Natiën van China , Indiën en Perfiën onderdrukt , die toen altyd verzuimden , en heden nog in gebreke blyven, de natuurlyke kragten van hunne aanvallers door de hulpmiddelen der Krygskunst onmagtig te maaken. De Oorlogende Staaten der oudheid, Griekenland, MaCedoniën en Rome kweekten een geflagt van foldaaten aan : zy oefenden hunne lichhaamen , disciplineerden hunnen moed, verdubbelden hunne kragten door regelmatige Krygsoefeningen en veranderden het yzer, dat zy bezaten , in fterke en vreesfelyke wapenen. Doch deeze overRrr 2 magt  968 aanmerkingen over den val van magt ging allengs verloren met hunne wetten en zeden. De zwakke Staatkunde van Conftantyn en zyne navolgers wapende de nieuwe dapperheid der Barbaarfche huurlingen, en onderrichte hen in de Krygskunst ten verderve van het ryk. De kunst des oorlogs is door de uitvinding van het buskruid , waardoor de mensch in ftaat gefield wierd om over de beide vermogcndfle kragten in dc Natuur , de lucht en het vuur, het gebied te voeren, veranderd geworden. De Matheus , de Scheikunst , de Werktuigkunde en de Bouwkunst zyn ten dienfle des oorlogs aangewend geworden , en de vyandelyke partyen bedienen zich tegen elkandcren van fyn overlegde middelen om aantevallen en te verdedigen. Laaten de Geichiedfchryvers met gemelykheid aanmerken , dat de toeftel tot een belegering en derzelver kosten , genoegzaam waren om een colonie aanteleggen en in bloei te brengen ; (*) het kan ons echter niet mishaagen , dat de verovering van een Stad een werk van (*) Voltaire zegt van de belegering van Turin in zyn eeuw van Lodewyk den XIV. On avoit fait venir 140 pieces de canon; & il eft a remarquer, que ehaqué gros canon tnonté revient d environ 2000 écus; il y avoit 110,000 boulets; 106,000 cartouches d'une fagon , £? 300,000 (Tune autre; 21,000 hombes; 27,700 grenades, 15,000 facs a terre, 30,000 inftrumens pour le pionnage ; 1,200,000 livres de poudre. Ajoutez a ces munitions , le plomb , le fer, gp le fer blanc, les cordages, tout ce qui fert aux mineurs, le fouphre, le falpêtre, les outils de toute efpece. II eft certain, que les frats de tout ce preparatifs de deftruüion fuffiroient pour fonder & pour faire fleurir la plus mmbreufe Colonie.  HET ROOMSCHE RYK IN HET WESTEN. 969 van veel kosten en moeite is , en dat een werkzaam volk door die kunften befchermd wordt , welke het' verval der Krygsdeugden overleeven en vergoeden. Het Gefchut en de Vestingwerken ftellen nu een onoverwinlyken dam tegen de ruitery der Tartaaren, en Eu* ropa is in 't toekomende voor alle invallen der Barbaaren bevryd, omdat zy eerst ophouden moeten barbaarsch te zyn , eer zy overwinnen kunnen. Hunne vorderingen in de kunst des oorlogs zullen altyd , gelyk wy uit Ruskinds voorbeeld kunnen afneemen , met eene evenredige beoefening van de kunften des vredes cn der befchaafdheid in 't algemeen verzeld gaan ; en dan zullen zy zelfs een plaats verdienen onder de befchaafde volken , wien zy zich onderwerpen. Mogt men deeze befpiegelingen twyfelachtig of valsch vinden , zo blyft 'er echter nog een bron van troost en hoop over. Dc ontdekkingen der oude en nieuwe zeelieden , en de oorfpronglyke gefchiedenis of overlevering der verlichtfte volken ftellen ons de wilde menfchen in hunne oorfpronglyke geflalte voor , naakt beiden aan geest en lichhaam , zonder wetten , zonder kunften, zonder begrippen, en zelfs zonder fpraak. Uit deezen verachtlyken toeftand, die mogelyk de oorfpronglyke en algemeene Staat des menschdoms was, is de mensch langzamerhand opgeklommen , om de dieren te beheerfchen , de aarde te bebouwen , de waereldzee doorteftreeven en de fterren des hemels te meeten. Zyne vorderingen in de vorming en oefening zo wel van zyne lichhaams als zielsvermogens zyn onregelmatig en menigvuldig geweest; oneindig langzaam in den beginne , maar trapswyze toeneemende met verdubbelde fnelheid, Rrr 3 Gam>  97<5 aanmerkingen over den val van Gantfche eeuwen eens moeilyken opftygens zyn van één oogenblik gevolgd worden dat alles op eens weder inftortte. De verfcheidene Climaaten van den Aardbodem hebben de afwisfeling van licht cn duisternis vernomen. Doch eene doorgaande ondervinding van 4000 jaaren moet onze hoop vergrooten en onze vrees verminderen. Wy kunnen niet bepaalen , tot welk eene hoogte het menfchelyk geilacht in zyne pogingen naar de volmaaktheid het brengen kan; doch men kan zeker bepaalen , dat geen volk , ten zy de gantfche natuur veranderd wierd , tot zyne oorfpronglyke barbaarsheid weder vervallen zal. De vorderingen van het gezellige befchaafde leven , kunnen onder een drievoudig gezichtpunt gebragt worden. 1) De Dichter of Wysgeer vereert zyn eeuw door'de infpanning van eenen hem alleen eigen geest; doch deeze hoogere vermogens van vernuft en verbeeldingskracht zyn zeldzaame en toevallige producten , en de Genie van een homerus , van een cicero of een newton zou minder verwondering verwekken , wanneer zy door den wil van den Vorst of door het onderwys van een leeraar kon ingeprent worden. 2) De voordeden der wetten , der policie , Van den Koophandel , der Manufactuuren en van de Kunften en Weetenfchappen 'zyn duurzaamer, en veele Menfchen kunnen door opvoeding en tucht zo wel hiertoe bekwaam gemaakt, als ook in 't algemeen daarheen geleid worden , om in alle hunne verfeheiden ftanden de belangen van het geheel te bevorderen. Deeze algemeene orde nu is de uitwerking van bekwaamheid en arbeid, en deeze zo zeer famengeftelde machine kan door geweld bedorven worden , of doot den tyd vervallen- 3) Gelukkig voor het merrschdorr. | : kun-.  HET ROOMSCHE RYK IN HET WESTEN. 971 kunnen de nuttigde of ten minden noodzaakelykfte kundcn zonder groote talenten of Nationaale ondergefchikthcid geoefend worden ; zonder de macht van dén, of de vereeniging van veelen.. Een ieder dorp, een ieder huisgezin , een ieder individu zal altoos de bekwaamheid zo wel als de neiging bezitten , om het' gebruik van het vuur en der metaalen, dc voortplanting en dienstbaarheid der huisdieren , de wyze ora te jaagen en te visfchen , de eerde beginzelen der zeevaartkunde, de onvolkomene teelt van het koorn of andere voedende planten, en de eenvoudige handwerken van zekere werktuiglyke ambachten den nakomelingen kunnen overleveren. De Genie van enkele menfchen en de openbaare nyverheid kunnen wel verdikt worden, doch dc fterk gevormde plant overleeft den ftorm cn flaat eeuwige wortelen in den ongunstigen grond. De glansryke dagen van Augustus en Trajaan wierden door een wolk van onkunde verduis* terd , en de Barbaaren vernielden zo wel de wetten als de paleizen van Rome; doch de zikkel, de vin-, ding of het zinnebeeld van Saturnus, ging fteeds onverhinderd voort het koorn te maaijen, .en de voormalige gasteryen van menfchenvleesch der Lastrigonen (*} zyn nooit weder op de kusten van Campanje ver» nieuwd geworden. Zedert de eerfte ontdekking der kunften heeft de oorlog , de Koophandel en Godsdienstyver onder de (*) Homerus heeft in het negende en tiende boek van zyne Odysfea de vertelling van bloodhartige en ligtgeloovige Zeelieden , die de Canibalen in Italiën en Siciliën iu onbe; fchofte reuzen veranderden, verfraaid en opgezierd, Rrr 4  0^2 AANM. OVER DEN VAL VAN HET ROOMS. RYK ENZ. de Wilden by de oude en nieuwe waereld deeze onfchatbaare gaven verfpreid; zy zyn vervolgens voortgeplant geworden , en kunnen nooit verlooren gaan. Hieruit kunnen wy het aangenaam befluit opmaaken, dat ieder eeuw den waaren rykdom der volken , namelyk het geluk, de kennis, en mogelyk de deugden van het menfchelyk geilacht vermeerderd heeft en nog vermeerdert. OVER  97% OVER HET KARAKTER V A N E R A S M U S VAN ROTTERDAM. (Uit het Hoogduitsch.) Jj>en Wet van Solon verklaarde zodanige Burgers van Athenen, die by het uitbreeken van binncnlandfche onlusten geen party aankleefden, voor oneerlyk en ftraffchuldig om uit den lande gebannen te worden. Daar de geest van deeze Wet vermoedelyk geene andere was, dan om alle burgers, (ook dezulken , die anders in die gevallen by de onzydigheid zich het best bevinden) , in de noodzakclykheid te brengen, om aan de herftelling der algemeene orde en rust met nadruk te helpen arbeiden, zo fchynt de billykhcid clerzelve buiten alle tegenfpraak te zyn. Doch wanneer men deeze wet ook op de gevallen van zodanige publieke onlusten en verdeeldheden, die door de verfchillende gevoelens in Geloofszaaken, en Godsdienflige Leerflukken ontftaan, wilde toepasfen,en wanneer men, onder voorwendfel, „ dat ieder verftandig man in zaaken van zo veel gewigt een party moet kiezen," niemand, die de vrede liefheeft, en overtuigd is dat Rrr 5 by  974- OVER HET KARAKTER VAN by zulke gelegenheden zo wel binnen als buiten Troyes rnuuren gezondigd wordt (*) , de onzydigheid wil vergunnen; zo twyfble ik zeer, of zulk een gedrag voor den rechterftoel der rede wel kan Verdeedigd worden. Een der verdienftelyfcfte mannen van de zestiende Eeuw, Erasmus ven Rotterdam , bevond zich in dit gev.il, daar beide partyen zich door zyn gedrag in de zaaken der hervorming byna gelykerwyze beledigd dachten ; cn daar deezen voortrellyken man meer recht behoort bewezen te worden dan gemeenlyk gefchied, en gefchieden kan, zo lang hy van beide partyen in een te flreng licht gezien en onrechtmaatig beoordeeld wordt , kan ik het verlangen niet wederftaan, om ter zyne verdediging iets toetebrengen. Buiten twyfcl is het vooringenomenheid met zich zelf, wanneer beide partyen denken, dat hy te veel voor de tegenparty cn te weinig voor de hunne gedaan heeft; want juist dewyl hy rechtvaardig jegens beiden wilde zyn, rekent hem géèrie van beiden dat geene, wat hy wcrkelyk voor hen deed , tot verdiende aan. De Ïloomsch-Catholyken, (ik fpreeke van het grootfte deel,) laaken in hem alle de roemryke poogingen zyner jonge jaaren zyne vrymoedigheid in de ontdekking der misbruiken en gebreken.van den toenmaaligen Haat der Kerke , zyne met het gclukkigfte gevolg gewaagde aanval op de barbaarschheid der Theologifche en Philofophifche Schooien, en op het bygeloof, waarin de Monniken, om een fchandelyk gewin, het Christen-volk gevangen hielden, zyne fchert> (*) Iliaces intro murts peecatur et extra, horat.  ERASMUS VAN ROTTERDAM. 975 fchertzende, doch daarom des te kragtiger , Satyren op de onweetendheid, de zugt tot de Waereld, de Cynifche Zeden en haat tegen het licht der Wctenfchappen, waar mede de meeste Ordens Geestclyken, tot ergenis van alle eerlyke lieden, waren aangefto- ken (*) ik zegge, dit alles werd hem, wien als ■een man, die zich by zyn tyd cn het menschdom verdiend gemaakt heeft , een eeuwige eerezuil onder dc edelften en besten der Vervelingen toekwam, — sin dat de zaak der Proteftanten noodwendig daar by ■winnen moest van de Roomschgczindc Catho- lyken nog altyd meer ten fchande dan ten verdiende aangereekend. Van den anderen kant brengen de Proteftanten alles in rekening, wat hy, zo zy denken, voor de goede zaak had kunnen doen en niet gedaan beeft; en houden zich daarom voor gerechtigd hem weinig dank voor al het goede te weeten, wat hy eigenlyk niet om hunnentwille deed, fchoon zy 'er de grootfte voordeden van trokken, en wat htm dikwils berouwde gedaan tc hebben, wegens1 dc gevolgen, die hem niet behaagden. Beide partyen vereenigen zich, om hem zelfs zyne deugden, ■ zyne onpartydigheid, zyne fchranderheid, zyne zugt om den vrede te behouden en het fchriklyk kwaad van een opehlyke breuk voortckomen, zyne hiÜykhéïd en gematigdheid , ook zelfs nadat de zaaken tot een geweldige Crifis gekomen waren, zyne ongekrenkte en fteeds voortduwende vriendfchap met de geleerd- ftcn (*) En nog heden «angeftcken zyn, en het waarlyk, zo iang een Luipaard zyne vlekken niet verandert, blyven zullen.  97$ over. he t karakter van ften cn verlrandigften der beide hoofdpartyen enz ut mtsdaaden te maaken. En wat zal ik van die geenen zeggen, d,e , zonder voor de partydigheden der groote hoop vatbaar te zyn, erasmus echter laager vernederen dan billyk is , omdat zy het contrast , dat zyn caracter en gedrag met dat van een uuuch van hutten , een luther, een zwinglius maaken levendiger gevoelen dan anderen , en daarby fchynen te vergeeten, dat geesten van zulk een verfchillende. aart met tegen over elkander kunnen gefteld wordendaar het indedaad niet billyk is , een man , wiens vermogens, verdienden en eigenlyke werkkring van die deezer Heldengeesten zo verfeheiden was zo dbt by hen te plaatzen , dat hy door derzelver glans noodwendig moet verdonkerd worden; daar hy toch onder de geesten van zyn klasfq , en in zyn werkkring glans, hcht en warmte genoeg had, om een plaats onder de fchoonfte verftanden, en, (indien ik my „iet zeer vergisfe,) ook onder de beste menfchen van zvn tyd en volgende eeuwen te verdienen. Men zou partydiger voor erasmus dan voor de waarheid zyn, indien men loochenen wilde, dat hy een gedeelte der bcfchuldigingen, die hem van luther en zyn overige Vrienden gemaakt wierden, (de bitterheid , waarmede zy gemaakt wierden , 'er afgereekend) tamelyk verdiend had ; dat hy V00r zyne eer en (wat hem nog nader aan het harte lag) voor zyne veiligheid en rust , in 't kort voor zyn zo geliefkoosde otium cum dignitate, mogelyk te veel bezorgd was , cn dus in de ftormagtige dagen der Lutherfche Tragedie, (zo als hy de Reformatie , een wéinig te Luciaansch , plagt te noemen ,) zich meer naar dentyd gefchikt heeft, dan een man , wien het alleen om waar-  erasmus van rotterdam." 97? waarheid en recht te doen is , en hy wien deeze groote zaak der menschheid , die tevens geheel en al de zaake Gods was, boven alles geldt, behoort te doen. Van deezen kant befchouwd moet hy zeker klein fchynen tegen een hutten, die al het zyne voor de goede zaak ten beste gaf. Doch om billyk te zyn , moeten wy ook bedenken, dat overtuiging en heldenmoed geenzins dingen zyn, die alleen van den wil van iemand afhangen. erasmus begunftigde en bevorderde de goede zaak , zo verre zyne overtuiging ging, zo lang hy dezelve voor zuiver , voor de zaak van het menschdom en de zaake van God hield ; en trok zyne hand toen eerst te rug, toen hy dacht te zien dat het menschlyke te zeer de overhand had boven het Godlyke; toen hy zag dat perfooneele driften , ftaatkunde en byzondere inzichten der Grooten zich te fterk in het fpcl mengden, en dat men door dc ongeftuime hitte, waarmede men te werk ging, en die zo rechtlfreeks ftrydig was met zyn' natuurlyken, zaehten aart, tot eene breukc komen moest , welker verhoeding hem naauw aan het harte lag. Maar is het dan ook zo uitgemaakt dat een rechtfchapen man , in zulk een troebelen toeftand der Christen-Republiek , noodwendig party moest kiezen ? Is het niet genoeg , wanneer hy altyd naar dien kant overhelt, waar hy de meeste billykheid, gematigdheid en zuiverheid vindt? Is het niet verftandig zich in een onafhanglyke werkzaamheid te houden, zo lang men hoopen kan, (en wie kan zeggen wanneer dit hoopen een einde neemt,) dat rust en orde, onder algemeen nutte voorwaarde, nog zonder Burger-Oorlog en verbreeking van alle banden der zamenleving weder herfteld kun-  0?s, over het karakter van kunnen worden? En is het niet ten minde een geoorloofde fchranderheid en zugt tot zelfsbehoud, althans by een bloote pasfagier, die noch by het roer \ noch aan den mast behoeft tc ftaan , zich by tyds tc redden, wanneer het zo verre gekomen is, dat hy wel mede te grond kan gaan, doch geen hoop meer overig heeft om het Schip te redden. D< ch, fchoon men ook erasmus van de bcfchuldiging eener al te groote bezorgdheid voor zyn lieve ik in deeze beroerde tyden, welker uiteinde toenmaals nog geen menschlyk oog kon voorzien , niet volkomen kan vryfpreken; zo verdient echter een man van zulke verdienden ten minften met omzigtighcid beoordeeld te worden. Hy was geen Held geboren , noch tot een Held opgevoed; Hy bragt zyne jonge jaaren niet door, even gelyk hutten cn sickincen, in ridderlyke oefeningen en onder het gedruisch der wapenen , in het veldleger van een maximiliaan ; Ily had het fiedende bloed en den vuurigen geest van hutten niet, noch was, even als deeze, door de boosheid der menfchen, en gedtmrige ftreeken van het wufte fortuin getergd cn verbitterd, tot het wanhoopig vvaagfpel gekomen, om alles tegen alles te zetten. Het is al geen deugd, wat aan hutten groot fchynt; niet alles onedel en verachtlyk , wat aan erasmus klein is, of ons, in vergelyking van de Helden van zyn tyd, klein voorkomen mogt. Het goudene tu sic hjc esses aliter sentias! (*) , legt ons als ecu pligt op,xom ons met ons gevoel (*) Waart gy aan myn plaats, gy zoudt 'er geheel anders over denken.  erasmus te rotterdam. 979. voel en denkwyze, zo veel mogelyk, in de plaats en in alle de omftandigheden te Hellen van den perfoon over wien wy oordeelen willen. En daar by alle» moeite , die wy ons hiertoe geeven kunnen, er toch altyd nog veel aan ontbreeken zal, dat wy alles zo klaar zien, zo levendig en tegenwoordig gevoelen als zulk een mensch; wat is dan billykcr, dan dat wy, ons oordeel opfchortende, tot de zagtfte zyde overhellen , wanneer het ons aan dc behoorlyke onderrichting tot de uitfpraak van- een volkomen vonnis ontbreekt; daar het toch zeker is, dat een rechtmaatige omzigtigheid omtrent dc menschlyke gebreken , de eerfte deugd van een billyken Zederechter zyn moet. erasmus was, naar de befchryving van zyn Vriend beatus rhenanus , van een teder en zwak lichhaams geitel , zo dat de geringfte verandering van weder en levenswyze gevoelig op hem werkten. Hoe veel van het geene dat aan zyne vermogens het Fchitterendst en aan zyn inborst het zwakfte was, hangt louter alleen van deeze eenige omftandighcid zyner natuurlyke aanleg af? Zyne kindsheid fchynt ongelukkig cn gedrukt geweest te zyn ; reeds van zyn vyfde jaar wierd hy voor de fchool gefchikt , en met de toenmaalige Lyripipio geplaagd. Doch toen hy vervolgens in de fchoole te Deventer van eenige ouder mcdefcholieren een voorfmaak van beter Literatuur gekregen had , vatte hy een ongelooflyke zugt om te ftudeeren op , en deeze wierd en bleef de heerfchende neiging van zyn gantfche leven, horatius en terentius wierden , zo ras hyze maar leezen kon , zyne geliefde auéteurs ; hy durfde ze flegts op de feestdagen ter  $8o over het karakter van {luiks leezen , doch des te liever wierden zy hem ; en daar deeze beiden (ras kwam 'er ook lucianus by om het Triumviraat vol te maaken) zynen geest de eerfte vorming gaven; toen het vermaak, dat hy uit hen fchepte, toenmaals zyn eenigfte was (hy las ze zo vlytig, dat hy ze eindelyk geheel van buiten wist, zegt rhenanüs) wat wonder dan, dat by een voorwerp van zulk een zagten aart , de vormen der dingen , zo als zy zich het eerfte by hem indrukten , onuitwischbaar biceven ? Dat de Horatiaanfche aurea mediocritas , die hetzelfde is met de Socratifche sophrosyne (de zugt tot al het gematigde, vreedzaame, en zagte fchoon in natuur en leven) die zo na verwandfehapt is met de menandrische bevalligheid er. Urbaniteit, en de lucianische vyandfehap tegen alle valfche gemaaktheid, tegen al het overfpannene, tegen de Platonifche guichelary en het gefronst gelaat der Stoicynen (*) karakteristieke grondtrekken van zynen geest, van zyne zeden, van zyn denk- en levenswyze , en zelfs ook van zyne fchriften wierden ? Hoe natuurlyk is het dus, dat erasmus , zo geörganifeerd, zo gevormd met deeze levendigheid en fynheid van gevoel en vernuft, met deezen Jovialifchen inborst, die hem ook in den omgang zo beminnenswaardig maakte, meer lust had om een Bly- dan om een Treurfpel te fpeelen. Mogelyk kunnen xenopiion , philip sidney, en eenige anderen onder de ouden en nieuweren tot voorbeelden ftrekken, dat de Bevalligheden des Geestes, evenals een hoogergraad van lichhaamlyke fchoonheid, zich (*) Prajligias Platonicas £? Stoicum fupercilium, v. £rafmi Epijlol L. XXIX. ep. 5.  ER.ASMÜS VATJ ROTTERDAM. 981 zich met de volkomenheden, die den Held vormen, zeer wel in één voorwerp kunnen vereenigen. Docli hoe buitengemeen zeldzaam is liet , dat natuur en geluk tot voortbrenging vaii zulk eeri mensch zich vereenigen ? —En echter vind men zelfs by deeze fchoone-cleugdtasmen (KAAOl KM ArAQOI) die, ook aan erasmus zo eigen, charafteristiké zugt voor vrye onaf hangkelykheid, rust, en een leven dat tusfchen de Zanggodinnen cn de vreugde des gczclligcn levens gedeeld is ! Men behoeft flegts het leven en den dood ■van xENOPiiON met het leven efl den dood vanPtiocioN te vergelyken, om dit zo treffend Onderfcheid tégevoelen; erasmus werd Van zyne tyrannifche voogden, tegen zyne natuurlyke zugt aan, den geestelykenftand toegewyd , ert (wat hém het onverdragelykfte was) aan den dwang van een ordensregel onderworpen; Hy had wel den moed en het geluk om zich van het laatfte lostemaiken, doch daar hy een geestelyke blyvén moést , könde niets billyker zyii , dan dat hy Zyne onbegrensde liefde voor de letteroefeningen en vryheid van geest cn leven Ihet de wezenlykfte plichten van zyn ftand zogt te véreenigen. Reeds op zyn eerfte reize naar Engeland , die liy \ na voltooijing zyner Academie-jaaren te Leuven en te Parys,- ondernam , verwierf hy zich dc liefde en hoogachting der geleerdfte cn verlichtfte —- en dit waren toen de aanzïenlykfte, mannen in Kerk en ftaat. Zyne zeldzaame gaven , zyne kunde eh welfpreekendheid 4 zyn vernuft en zyne aangenaame zeden verftrekten hem overal Voor de beste aanbeveling. Hy ging naar Italien ,• en vermeerderde , waar . hy flegts kwam, te Bologne, te Padua , en Rome het getal zyner Vrienden. Het was een wonder voor deeze Italiaanen ,- een jongen historiek. III. D. Sss Neder-  QSa OVER HET KARAKTER VAN Nederlander te zien , die de weetenfchappen by hen bragt, welke anderen by hen kwamen haaien, Zyne letterkundige briefwisfelingen met den beroemden aldus en deszelfs geleerde vrienden —— de eerfte uitgave zyner, met belezenheid , oordeelkunde en wysbegeerte opgevulde Adagia, zyn Plautus, Terentius , enz. maakten hem eenen door de gantfche waereld verfpreiden naam ; cn reeds toen had men aan het Roomfche Hof een zo groote gedagte van hem, dat men -hem door het aanbod van een Poenitentiarhn plaats te Rome zogt vasttemaaken. In 't vervolg verwierven hem zyne Aanmerkingen over V Nieuwe Testament, zyne Paraphrafen, cn andere werken in dit vak (waartoe hem zyne waardigheid van Doctor, die hy te Turin had aangenomen , recht gaf) den roem van een even zo uitmuntend Theologant , als hem zyne taal- en oordeelkundige werken eene der voornaamfte plaatfen onder de Philologi van zyn ryd , en zyne Adagia, Colloquia, en Encomium Moria (*) onder de Socratifche. Wysgeeren verfchaft had. Zyn aanzien klom van jaar tot jaar ; de grootile Vorften eerden hem, befchermden hem, en yverden om ftryd, om hem by zich te houden. Zyne Tegenllrevers zelven , de Monniken ,, en eenige DoBores obfeurijjimi van dat ilag als een Eek , Stunica (f), Beddtt en dergelyken dienden ilegts tot eene fchaduw voor zynen luister. Het ftond alleen aan hem, om zich door aanzienlyke eereplaatl'en eenen weg te baanen, die hem eindelyk tot de hoogfte waardigheid in de Kerk zou•: : ;.:■,<. y 'i .S«üw ■ ... . ; .... - de (*) Commentarii over de Spreekwoorden der Grieken en Romeinen. — Zamenfpraaken ren gebruike der (ludeerende jeugd. Lof der dwaasheid. (t) Epifi, L. XXX. Ep. Sa.  ERASMUS VAN ROTTERDAM. 0§3 de gebragt hebben. Doch hy waardeerde zyne vryheid boven alle andere voordeden, en verkoos ten laatften, zo wel om in dit element van zyn geest des te ongeftoorder te kunnen leeven , als Wegens zyne betrekkingen met Frobenius en Amerbach, de Proteftantfche Stad Bafel tot zyn gewoon verblyf, alwaar hy ook in den jaare '1536 in zyn zeventigfte jaar overleden is. Is niet deeze enkele blik van het oog , dat wy op zyn leven geflagen hebben, reeds genoegzaam om ons te doen begrypen, van welk een gewigt voor hem de perfoneele beweegredenen waren, om zich niet in de onlusten der hervorming intelaaten. (*) Het was geen vadfigheid der ziele; of behoorde 'er dan in 't geheel geen moed toé, om de Monniken en Pedanten, welker toorn , (*) Een plaats uit zyn brief in den jaare 1519 aan D. luther gefchreven, is te merkwaardig om hier niet bygebragt té worden. Ego me quodlicet integrum fer'vo (zegt erasmus) quo magïs profim lireris reflorescentibus. (Dit was zyn Stokpaardje, luther had een gantsch ander; wat heb ik met u te' doen ? kon de een tegen den anderen zeggen.) Et hum yidetur plus profiel civili modeftia quam impetu. Sic Christui Orbem in fuam ditionem perduxit. Sic Pauhts "Judai* cam leem abrogavit , omnia trahens ad allegoriam. Magis expedit clamare in eos, qui Pontificum autorit at e abu* tuntur quam in ipfos Pontifices : idem de Regibus faciun* dum cenfeo. Qtwrundam violentas contentiones ma* gis conducit contemnere quam refellere. Ubique cavendum eft , nequid arroganter aut faêtiofe loquamur, faciamusve. Sic arbitror gratum efte fpiritui Christi. ——— Had ïrasmus geen gelyk? En echter wat zou 'er v»n ons geweest zyn , als wthsr zo gedagt had ? S s s 2  9S4 OVER HET KARAKTER VAN toorn naar het brullen van een jongen leeuw geleek^ zelfs de heilige School-Theologie , de Decretaalen en alle de gebreken der Kerktucht , zo aantegrypen als hy gedaan heeft? Het was geen zucht of hoop om zich by het Roomfche Hof intedringen en prebendes of waardigheden voor zich aftetroggelen; want had hy dat gezogt, zou hy de uitnodiging van Paus hadrianus de VI, zynen landsman en ouden Vriend, en de fchitterende uitzichten, die zich toen voor hem opdeeden , zo rcchtftreeks niet hebben afgewezen. Ik ben zeer geneigd om te gelooven, dat erasmus , wanneer het zyn noodlot geweest was twintig jaaren laater in de waereld te komen, zeer ligt een even zo warme aanhanger van luther zou geworden zyn , als ooit zyn Vriend melanchton geweest is. Doch men Helle zich hem voor als een man op de zestig jaaren , .gelyk hy ten tyde van het tweede tooncel van de Tragoedia Lütherana was ; van den eenen kant met eenedoor oudèrdom cn ziekten gekrenkte gezondheid, van den anderen kant in alle de voordeden van eenen ge• vestigden roem , aanzien , en invloed in dc geleerde Republiek, in het bezit der vriendfchap van zo veele groote en voortreflyke mannen, wien hy van de omzigtigheid van zyn gedrag, eenigermate rekenfehap verfcbuldigd was , en (wat voor hem zo gewigtig was) in het. genot eener rust , die hy mat opofïering van dat alles , wat hem de Vorlten der Kerke en Waereldfche Prinlén zo dikwils hadden aangeboden , gekogt had ; 1 en men vrage zich dan , of hy 'er dat alles had aan moeten geeven, om- ergens de rol van een oud 1 man in de gemelde Tragedie te fpcelen ? Waarlyk- hy had nooit zulk een voornemen kunnen op-  erasmus van rotterdam. 935 opvatten , al had hy ook minder fchynbaare vooroordeelcn tegen de goedheid der zaake gehad! Ik herhaale het nog eens , ik wensch met deeze , fchoon gebrekkige, Apologetifche Fragmenten (want hoe veel was 'er nog vóór erasmus te zeggen geweest , als ik zekere onaangenaame fnaaren had willen aanroeren ! Wie lust heeft leeze zyne brieven aan Wilibald Pirkhaimer~) niets anders uittewerken , dan een billyk oordeel over een man , die in zyn foort cn in zyn werkkring zo voortreflyk was ■■— die zo veel tot opheldering en verbetering van zyn eeuw heeft bygebragt; wiens werken grootendeels nog altyd haare voortduwende waarde hebben ; wiens fatyrifche en luimachtige fchriften het bygeloof, de huichelary , het Monnikendom en het gantfche ryk van de Godin der dwaasheid meer afbreuk gedaan hebben dan de meeste ernftige Bcftryders door alle hunne langwylige Deducties te famengenomen; wiens gebreken eindelyk door een menigte verdienden , deugden en beminnelykheden verre overtroffen worden, en , alles wel bereckend, zo gering waren, dat een vuurige bewonderaar zich naauwlyks onthouden kan, om dezelve (even gelyk de Dichter alcalus de vlekken van zynen lieveling) voor even zo veele fchoonheden aantezien (*). (*) Navus in Articulo pueri deleftat Aloeum ; at efl Corporis Macula nxvus, illi tarnen lurven videbatur. o cxso de N. D. 1. 28. Sss 3   IV. ALGEMEEN M A G A ZYN. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK, S ss 4   909 is de philosophie de kunst om te leeven en de heelkunst der. ziele? (Uit het Hoogduitsch van \vieland.) De menfchen hebben geleefd , en mogelyk eeuwen geleefd, eer één van hen op de gedachte kwam, dat leven een kunst zyn moest, en, naar alle waarfchynlykheid, is ieder andere kunst,van de kunst van lubalkain af tot op de kunst van vliegen vangen toe (van welke sciiach baham, een Peritus in arte,vtr* zekert, dat het geen zo ligte zaak zy als veelen zich wel inbeelden) reeds lang uitgevonden geweest , toen eindelyk de fchrandere Grieken, onder andere fchoone kunsten en weetenfchappen, ook deeze beroemde kunst om te keven, philosophie genaamd, cn, fchoon niet geheel en al uitgevonden , echter eerst in een kunstvorm gebragt , en tot den hoogden graad van bcfchaaving, waarvoor zy vatbaar is, verheven hebben. Verre het grootfte gedeelte der menfchen hebben nooit iets van deeze kunst gedroomd. Zy leefden zonder te weeten , hoe zy het daarmede ftelden ; omtrent als Monfieur Jourdain (*) zyn leven lang profe gcfprokcn had, of, zo als wy alle ademhaalen, onze fpys verteeren , ons op allerleie wyze bcweegeh , groeien en toeneemen , zonder dat één onder duizenden flegts weet of begeert te weeten, naar welke werktuiglyke wetten , en door welk een verband van oorzaaken dit alles gefchied. En in deezen dikken (*) z, mquwu^s Bourgeois Gentilkomme, Sss 5  990 is de piiilosophie de kunst om te ken nevel van onwetendheid leeven tot op deezen luiidigen dag niet flegts alle de ontelbaare Volken in Aïia, Africa, America cn de eilanden van 't Zuiden witte en olyfyerwige, taangeele en pikzwarte, gebaarde en ongebaarde, bcihedene en onbefncdene, met en zonder ringen door de neus , van de reufen in Patagoniën tot op de Dwcrgics aan de Hudfonsbay tnz. maar ook zell's van het grootfte gedeelte der inwooners van ons verlicht Europa kan men met goeden grond beweercn, dat zy van de gemelde kunst even zo weinig vveetcn, cn zich even zo weinig daarom bekommeren, als het ligthoofdig volkje in Otahiti , of als de inwooners van het Vuurland , die naauwlyks iets meer dan wandelende beelden zyn. Het verwonderlykfte van dc zaak is, dat alle deeze menfchen (die naar een zeer billyke berekening byna de helft van liet gantfche menfehelyke gedacht , althans in minimum , uitmaaken ,) even gelvk hunne voorvaderen tot op Adam en Eva, die van de evengemclde fchoone kunst ook niets wisten des niettegenftaande egter zo moedig doorleeven, als of zy 'er de grootfte meesters in waren; ja, dat het meerder deel van deeze beunhaazen 'er zich zo wel by bevindt , dat , met betrekking tot de algemeene wezenlykfte en gewichtigfte verrichtingen van het menfchelyk leven , niet ligt een van de op- en afgedrongen Meesters en Profesfors in de kunst zich nevens hen zou durven laaten zien. cicero zegt ergens, dat de Natuur de beste leidsvrouw des levens is, 't geen de.nkelyk zo veel zeggen wil , als dat zy ons het beste toont hoe wy ons door dit leven hier op aarde kunnen doorhelpen : insgelyks: dat men volflrekt niet feilen kan , wanneer men  LEEVEN EN DE HEELKUNST DER ZIELE ? OOI men zich deor haar laat leiden. Hierop moeten zich nu zekerlyk van ouds de menfchen verlaaten hebben. Even die zelfde Natuur (dachten zy ,) die ons leert ademhaalen, eetcn, drinken, handen en voeten gebruiken, leert ons ook onze zinnen, ons geheugen, ons verftand, alle onze overige krachten ge* bruiken ; leert ons ook wat zy voor ons dienliig of fchadelyk geoordeeld heeft. Men behoeft flegts zo veel opmerkzaamheid, als ons ieder voorwerp zelfs afvergt, om te zien en te voelen, of het ons heilzaam of fchadelyk is. Onze neus en onze tong lecren ons, zonder eenig ander onderwys, welke vruchten, kruiden , wortelen enz. goed om te eeten zyn ; ingeval van nood leert ons ook zulks wel de honger zonder veel omftandigheid. Voor alle onze dringende behoeften heeft de Natuur gezorgd. Of de zaak die wy nodig hebben, is reeds daar, en dan hebben wy dezelve flegts aanreyatten en te genieten — of ten minften zyn 'er de doffen toe in gereedheid • en dan hebben wy flegts zo veel verftand, cn kracht en natuurlyke gefchiktheid in onze ledemaaten , om ze tot ons gebruik en oogmerk te vormen. Wat dan de eerfte reis niet gelukt , flaagt by de tiende of twintigfte ; en zyn twee armen niet genoeg , zo werden vier , zes of agt aan 't werk gefiagen. Ieder nieuwe proef doet ons een beter denkbeeld van de zaak krygen en geeft ons meer bekwaamheid om ze uittevoeren ; wy leeren door dwaalen en feilen , en werden meefters door oefening zonder te merken hoe het toegegaan zy. En even deeze zelfde Natuur , die ons zo verre brengt , verbergt altyd voor ons , wat te verre van ons ligt , om het te kunnen bereiken; leert ons te vreeden zyn met het geen  992 IS DE PHILOSOPHIE DE KUNST OM TE geen wy hebben , maakt ons door onwetendheid ge. iukkig, en heeft ons die weJdaadige traagheid, waarover de verbeteraars der waereld daagtyks zo bitter klagen alleen daarom gegeven (*) , opdat wy niet , in een altoosduurcnde onrust cn woeling om onzen Haat te Verbeteren , van den wal in de floot geraaken , en het ons niet alle oogenblikken gaat als den geenen die, om gezonder tc weezen, zich door het dagelyks' gebruik van medicynen den dood veroorzaakte en tot Grafïchrift kreeg ; Per fiar meglio , fio qui (f) Zo leert de Natuur alle menfchen leeven, die deeze goede C) De waereldherrormfrs klagen over de traagheid der menfchen, omtrent om dezelfde reden waarom de gierigaarts ahyd over de flegte tyden klagen , en dat meestal als de tyden her best gr.an. Her is natuurlyk dat een man, die zich een heerlyk omwerp rer verbetering van den ftaat van een gsnrch Volk gemaakt heefr , zyne denkbeelden gaarne gereSlifeerd ziet; even als iemand die een tooneelfpel gemaakt heeft, het gaarne ziet vertoonen. Alle hoofden, denkt hy zullen zich naar het zyne draaijen , en alle armen op zyri wenk zich beweegen. Doen zy het niet (en dat is juist gemeenlyk het geval.) dan fmaalt hy op de werkeloosheid der menfchen ; en dit is hem ligt te vergeeven , omdat hy 'er by verliest. Doch deeze'zelfde traagheid bewaart de menfdien voor het gevaar van alle oogenblikken het flagtoffer van de.projeften en voorgegeven verbeteringen van onkundige Adepten te worden; en dit, denk ik, is hen ook te vergeeven , omdat zy daarby winnen. Want zelden betaalt het tiende projeét, fchoon het ook nog zo wel gelukt, de fchaden van de negen voorigen , die mislukt zyn. (f) Omdat ik my beter wilde bevinden dan ik was, gevind ik my hier.  leeven en de heelkunst der. ziele? 0^3 goede moeder niet uit de leerfchool ontlopen zyn, en by alle deezen is het, gelyk gy ziet , geen kunst. Het is de levendige Natuur zelf. Het beroemde quam multis non eöeo (*) van dien ouden Wysgeer is de aangeboren Philofophie van alle Samojeden, Lapponeezcn, Esquimaux enz. waarin het de Nieuwe-Hollanders of Nieuwe Wallifers (gelyk zich deeze goeds menfchen naar den wil der gebiedende Heer en met de Snaphaanen laaten noemen) het verst fchynen gebragt te hebben. Men zegge nu niet : zulk een leven is een dierlyk leven. Noemt het , als gy wilt , een voortduurende kindsheid; doch eert de Natuur , die deeze haare kinderen langs den kortften weg tot dat gelukkig leven (beate vivere) leidt , waar wy verlichte menfchen langs zo veele wegen, die daarheen leiden , zo zeldzaam of byna nooit komen kunnen. De wyze theophrast (niet Paracelfus , maar de leerling en troonopvolger van den Godlyken Ariftoteles) leefde negentig jaaren , en, toen hy moest fterven, beklaagde hy zich over de Natuur , „ dat zy „ den mensch zo weinig tyd had vergund om te le„ ven , en een braaf man dan fterven moest , wanneer hy de kunst om tc leeven eindelyk in het een „ of ander betrapt hadt." Waar heeft een in- wooner van Nieuw - Holland ooit zulk een onbrllyke bezwaarnis ingebragt ? Wanneer hy honderd jaaren oud geworden is (iets dat by hen niet zeldzaam is) zo heeft hy juist honderd jaaren geleefd, en ftaat van het gastmaal der Natuur verzadigd op , ——— en waarlyk van een gastmaal , waar de Natuur zo liegt (*) Hoe veel is 'er dat ik niet behoef.  dat men flegts op den tyd cn omftandigheden, waarin' het gcfehreven is , zien moet , om het in zyn zoon voortrcllyk te vinden. D E  ïo23 DE REIZIGER. S. Een Vertelfel. (Uit het Hoogduitsch van ciseke.) Paft and to come feeiijbell, things prefent worst! SHAKESriiAEE. mac H m ü d. X_/aat ons hier rusten, wyze Achmet, onder deezen kring van verhevene Palmbomen, want de Zon ftaat hoog en gy hebt rust nodig, a c h m e t. Gaarne wil ik u believen, want het is aangenaam hier te zitten onder deeze wapperende palmen , en onze dieren vinden geen bron weder, voor dat wy de groote Kararavanfe bereikt hebben; doch eerst zal dc Zon nog tweemaal in Zee ondergaan. m a c h m u d, Gy zyt altyd gedienftig, lieve Vriend , als uwe wysheid myn verzoek kan inwilligen. Ik heb naar een rustplaats uitgezien, en verkoos reeds van verre deeze palmen. - Onze weg was heden ruuw en moeijelyk van den opgang der Zonne af aan. Hoe driftig ruisfehten de Woudftroomen aan onze zydel Het kromme fteenagtige pad liep zo moeijelyk tusfchen het gebergte door, dat men naauwlyks eenig doorzicht had, Akelig was de duisternis van het fchaduwryke dal, en de getoornde klippen ter rechter 'en ünker hand. Doch ik vergat alles wat rondom my  1024 de reizigers. my was, en liet de beelden der afgelegde ftreeken voor my voorbygaan om 'er myne verbeeldingskragt m te doen weiden. & 'ij-a m e t. Gy deed kwalyk, Jongeling, dat gy u flegts met het afgelegde deel uwer reize bezig hield, en u daardoor ongevoelig voor de fchoonheden der bergagtige kndftreek maakte. Het heeft my verheugd té zien, hoe de ftroomen zich van de klippen fforttcn, cn van woede fchuimden dat zy in hunnen weg opgehouden wierden. Eerwaardig was my het gezicht der getoornde bergen met Dennen en Pynboomen bewasfen en het laage dal, dat zich dikwils fcheen te fluiten om zich plotsling weder te openen, ons een nieuw fchouwfpel tc verfchaffen , cn daar eenen uitweg te laaten vinden , waar wy alles voor ons gefloten dagten. M A C H M U D. De befchryving van uwen mond maakt my deeze ftreek in het voorledene fchooner dan zy iu het tegenwoordige was , en my dunkt dat ik de kiemtjes deezer gewaarwordingen ook in my befpeurd heb O ' hoe fchoon zal het dan eerst zyn, wanneer wy deezè wyde vlakte zullen hebben afgelegd, waar het oog geen rustpunt kan vinden dan deeze weinige Palmen■ Al het overige is dorre zandgrond, en wel ras zal deeze kleine bron zich daarin verliezen. Alles is doodsch en eenzaam.;- men hoort geen gezang van eenigen vogel, en zelfs de wilde dieren fchynen deeze woesteny te fchuuwen, Ha' hoe verlang ik naar dat gelukkige dal, dat daar agter dc blaauwe bergen ligt die my in een diep yerfchiet van verre toefchemeren! Ik zal hetzelve altyd voor oogen hebben, en vooraf myne ziele in zyne fchoonheden wyden , en alles rond-  de reizigers. 1025 rondom my zo lang vergeeten , totdat wy in deeze gezegende vlakte zyn afgeftegen. a C H M e t. Gy hebt dan voorgenomen, voor het tegenwoordige dood te zyn ? Ik betreure u, dat gy u zo ongevoelig maakt voor de verkwikkende rust van deeze liéflyke plaats, en alle fchoonheden voorby ziet, die onze tegenwoordige weg ons aanbiedt. Toen wy door het gebergte trokken, dacht gy alleen aan de afgelegde landftreeken , of hield uwen geest bezig met de vlakte waar wy ons thans bevinden, en met deeze rustplaats. En nu, daar wy dit doel bereikt hebben , vliegt uwe geest weder voort, mag hier met vertoeven, en wil het toekomfhge vooruitlopen. m a c h m u d. Is het dan niet goed , wyze Achmet , aan het voorlcdcne en toekomftige te denken ? Gy leert my dit dagelyks! a c ii m e t. Het is zeer verftandig gehandeld onder de gevaaren der reize aan de reeds overwonnen zwarigheden te denken, of zich het uitmuntend doel der zelve voorte ftellen , want dit geeft nieuwe kragt en frisfehen moed, en beurt ons op om de tegenwoordige ongemakken met een ftandvastige fchranderheid te verdraagen. mac h m u d. My dunkt dat ik dit juist gedaan heb , en echter berispt gy my. achmet. Vergeef het my ! Gy deed dit niet. Altyd had uw geest het voorledene of verwachtingen van het toekomftige tot zyn voorwerp , en daarom leefde gy nooit voor het tegenwoordige ogenblik, en plukte geene  DE REIZIGERS. geene van de bloemen der vreugde , die op onzen Weg ontluikten. Zoek 'er toch zorgvuldig na, want zy verwelken fchielyk, en thans bieden zy zich u nog vricndelyk aan. Anders maakt gy u het leven tot een droom , Waarvan gy zo weinig genot hebt , als van alle die verwarde fpeelingen, waarmede onze verbeeldingsknigt ons in den flaap begoochelt. Lieve Machmud ! geniet de vreugde , die het goedertieren weezen ons aanbiedt j en houdt dat niet flegts voor fchoon, wat voorleden of toekomftig is. Ieder ogenblik van ons leven, ieder deel van onze reize door dezelve , heeft wcldaadige vreugde voor ons , en hy alleen is verfhndig, die dezelve met matigheid en irt onfchuld geniet, en ze door de gedachten aan derzelver geever weet te veraangenamen. Achmet zweeg , en zyn jonge vriend omarmde hem dankend met traanen in de oogen. Nog is het tyd, fprak hy, my deeze les te geeven, daar ik 'er nog gebruik van maaken kan. Hy deed het ook, ondervond de waarheid van zyns leeraars woorden , en begon nu eerst vrolyk en gelukkig te leeven,  REGISTER DER STUKKEN , VERVAT IN HÈT DERDE DEEL VAN 'T MAGAZYN VAN WETENSCHAP, KONST EN SMAAK. L Afdeeling. WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE. ' Verhandeling over de zucht van den Mensch tot geluk: over het gevoel: byzonder over het Zede- • lyk Gevoel, door Mr. h. c. cras. Blad. 4 De invloed van de leer van God en de onfterffykheid op onze Deugd. . • 3* Tweede Verhandeling van Mr. Öi c. cras: Mot onderzoek, wat men doorgaans door het Zedelyk Gevoel verftaat; en of het Zedelyk Gevoel een grondllag en waar kenmerk van Zedelykheid is. 179 Wat is Toeval of Geluk? . Over den invloed van den Godsdienst op de Deugd. 351 De Lof der Letteröefteningcn, door h. j. r. 3^5 Derde Verhandeling van Mr. 11. c. cras: tot onderzock wat eigenlyk het Zedelyk Gevoel is. 5*3 De invloed van den Godsdienst op Aardfche goe- j . 57ö deren. • • * J' De oorfprong en bedoelingen van'het Kwaad, volo-ens de Theorie van den Heer villaume , voorgefteld, door o. j. v. r. Eerfte Verhandeling. 691 Over het bevorderen en onderhouden van.de Volkrykheid in eene Burgerlyke Maatfchappy. 739 Betrachting over der Menfchen Geluk. 871 Over het bevorderen en onderhouden van de Volkrykheid in eene Burgerlyke Maatfchappy. Vervolg. 894 Xxx . U. ^f-  REGIS.TER. //. Afdeeling, 'NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE, Redenvoering over het Noorder Licht, door j. h. van swinden. . . Bladz. 49 Befchryving van den beroemden Waterval te Ni- gara in Noord-America. . , 85 Redenvoering over den Dampkring der Zon of het Zodiakaal Licht, door j, h. van swinden. 231 Redenvoering over de oorzaaken van het Noorderlicht , door j. h. van swinden. . 385 Over het nut der Doornen aan de Planten. 424 Natuurlyke Gefchiedenis van den Marmot. 427 Verhandeling over den Sterrenhemel. . 589 Proeve ter beftiering van den Luchtbol, door j. rochussen. . . $15 Verhandeling over de Luchtverhevelingen, door w. van barneveld. . . 77^ Over de waarfchynlykheid eener Algemeene Hoofdftoffe, van welke het Licht, het Vuur, de Eledtriciteit en Magneetftoffe flegts byzondere wyzingen zyn. . . 031 III. Afdeeling. historiekunde, Over de Onfchuld , de Dood en het Karakter van Koningin marïA. Getrokken uit stuarts Gefchiedenis van Schotland. . . 93 Het Leven van den Geneesheer tronchin. 128 Het Leven van Keizer rudolf van Habsburg. 279 Koningsmoorderesfe in Engeland. Hiftorifche Anecdcte, , J Ver-  ït E GIS T E R. Verhandeling over het begin en den voortgang van het Pausdom onder Paus gregorius vb. Bladz. 437 Inleidende Schets tot de Gefchiedenis van de Grondlegging deezer Republiek- • 6*5 Over de Geloofwaardigheid der Amazoonen. 647 Historifche Anecdote. . • 654 Burgermoed en Burgertrouw , of de Belegering van het Steedje Saint Jean de Lone. Een Historisch fragment. Aanmerkingen over den val van het Roomfche Ryk in het Westen. • • 957 Over het Karakter, van erasmus van Rotterdam. 973 JF. Afdeeling. beschaafde letteren, fraaije kunsten en mengelwerk. Over de Zeden der Oudfte Grieken. . 139 De Tegenvoeters. Een Vertelfel. . 160 Het Deugdzaame Huisgezin. Een Vertelling. 162. Schach lolo , of het Godlyk Recht der Heer- fchers. Een Oostersch Vertelfel. . 3°5 Het karakter van atticus verdedigd. . 33° Over het misbruik der Drukpers. . 337 De ftervende Polyxena van Euripides. . 346" Virgilius en Tintoret. . . 485 De Herders-Honden. Een Fabel. • 49S Dafne en Alcidor. . » 493 Gefchiedenis van den Plaatfnyder smitz , te Dus- feldorf. . • 497 Brief van Doctor samuel johnson , uit het Ryk der Schimmen, aan zyne Levensbefchryvers op de Bovenwaereld. . ' • 5°a Xxx 2 De  REGISTER. De Tweelingbroeders uit Mesforanië'n. Een Mes- forahisch vertelfel. . . Anecdoten. . . .518 Redenvoering over het Bevallige , door h. j. r. ~r£erfte Afdeeling. . . . 657 De Wegwyzers. Een vertelfel. . 675 Over de Vriendfchap. . . . 682 Redenvoering over het Bevallige , door n. j. ra Tweede Afdeeling. • ... S37 Ovci' rde Triumfen der Oude Romeinen. . 857 Ts dc Pbilofophie • de kunst om te leeven en de heelkunst der Ziele? . . . pgp De blymoedigheid aangeprezen. . 995, Protogenes van Prof. a. l. whyd, te KoppenJiagen. Tot eene Proeve van een oordeelkundig berigt, op genoegzaame Gefchiedkundige Data gegrond, aangaande de Griekfche Schryvers en derzelver Werken , van pericles af tot aan aexanber den grooten. . . ioo^ Camouens en zyn Lufiade. . . io1;j De Reizigers. Een Vertelfel. . I02-> £°£ • .KlfensV ihzïorióO na'>f' ri-*