ALGEMEEN M A G A Z Y Na VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. lVde Deel, Ifte Stuk.   ALGEMEEN M A G A Z Y N, van WETENSCHAP, KONST en SMAAK. behelzende: l wysbegeerte en zedekunde. ii. natuurkunde en natuurlyke historie. iii. historiekunde. iv. beschaafde letteren, fraaije kunsten, en mengelwerk. vierde deel, eerste stuk. TE AMSTERDAM, By d'erven P. MEIJER en G. WARNARS, M D C C X C.   ï. ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. wyseeg. IV. D. A   3 DE INVLOED VAN DE GEDACHTE AAN GOD w ie heeft meer genot van het glansryke zonnelicht , de heldere lucht , het zacht-ftraalende avondlicht , eene weide met alle de fchoonheden van hst voorjaar vcrfierd ; wie geniet , zeg ik , dit meer clan hy , die in dit alles eenen grooten, boven alles vcrheevenen , vriend befchouwt , die hem aanlacht, geluk verkondigt, en hetzelve, van tyd tot tyd, als een" onderpand van eene nog betere toekomst, verfchaft? En wie gevoelt zich niet, wanneer de natuur hem in zulk eene foort van aandoening brengt, meer geflcrkt tot alles goeds , en bckvvaamer om zelfs de zwaarlle plichten te vervullen ? Wie drukt niet , in zulk een oogenblik , zyne moeder , zynen vriend tederer aan het hart ? Wie denkt dan niet met meer gelaatenheid aan de moeijelykheden van het leven, aan de beledigingen, hem door zyne cvenmenfchen aangedaan , en aan de verdrukking , welke hy van zyne meerderen moet verdraagen? En is dit niet die toelland der ziele, welke meer en meer der volkomenheid nadert , welke ons ter oeffening der deugd als voorbereidt ? En was dit niet een gevolg van het levendig geworden denkbeeld van God? Deeze toeftand der ziele, welke voor de deugd zoo gunstig is , of die veel meer, indien ze onveranderd bleef voortduuren, deugd zou weezen; deeze toeftand is , wanneer men hem naauwkeuriger ontleedt , gerustheid des gemoeds en liefde , te vredenheid met onze lotgevallen , en met onze medemenfehen. Wie geraakt echter wel ooit tot het eea of tot het andere , As die 0 1' ONZE DEUGD.  4 DE INVLOED VAN DE GEDACHTE die nimmer verder gezien beeft dan op de menfchen, en de dingen , die onmiddelbaar op hem werken , en hem dikwerf onvermydelyk moeten tegenwerken ? Onmooglyk kan hy, daar hy in den kring van kleine bezigheden en het opfpooren van geringe voordeelen wordt omgedrceven , vry zyn van bekommering en verdriet, en dus ook even min van haat en weerzin. Dan alleen is dit voor hem mooglyk, wanneer hy zich boven zyncn gewoonlyken toeftand verheft, om de aanvallen , het geduurig tergen van kleine , verydelde wenfehen, van geweigerde reebten, of van te leurgeftelde ontwerpen te verdraagen. En hoe zal hy zich boven dcezcu kring van kleinigheden verheiTen, wanneer hy buiten dezelve niets dan een louter ydel vindt ? Waaraan kan zyn geest zich vast houden, wanneer 'er geen God noch toekomend leven is ? Waarmede zal hy zig bezig houden, dan met even deeze geneugten , deeze voordeden , welker najaaging bem zodanig kwelt ? Hy kan dus van deeze angstige , vermoeijende en zoo dikwerf verydelde poogingen nimmer uitrusten. Nooit kan hy tot die ftilte en opge-. ruimdbeid van ziel geraaken, zonder dewelke het onmooglyk is , om alle menfchen als zyne broederen te befchouwen, en in zich zclven gelukkig genoeg te zyn , om over het geluk van anderen nimmer wan~ gunstig te worden. De Godsdienst is eene drangreden , welke altyd werkt: alle andere werken Hechts op zekere tyden en onder zekere omftandigheden. De eerfte heeft alleenlyk betrekking op den mensch als mensch : alle andere daarentegen op zekere verbindtenisfen. De Godsdienst omvat het geheele beftaan van den mensch; alle  AAN GOD OP ONZE DEUGD. 5 andere bcginfelen integendeel bepaalen zich flechts tot een gedeelte van zyn beltaan , of vooronderflellen hem reeds in byzondere omftandighcden. Wil men hem, by voorbeeld ^ door eere en fchande bewee- gen ? Daar zyn menfchen , die zoo onbekend en in het verborgen leevcn, dat zy geen van beiden te vreezen of te wachten hebben; daar zyn handelingen van elk mensch in 't byzonder , zoo onbekeud, dat ze die belooning misfen, of deeze ftraf ontgaan. ■■■ Wil men hem door yver voor het algemeene best , aanfpooien ? In hoe veele betrekkingen komt de mensch zonder geboorte , zonder ampt , waarin hy niets , of ten minden niets aanmerkelyks voor den Staat kan doen? Wil men hem door den invloed , dien zyne daaden op de verbetering of Op de verergering van zyn eigen gemoed moeten hebben , van het kwaad affchrikken , en tot zynen. pligt aanlokken ? . Behalven dat deeze befpie- geling voor veelen te fyn is, en eenen reeds gevörmden en befchaafden geest vooronderftélt ,- brengt dezelve ons ook natuurlyfc op het denkbeeld van God en een toekomend leven , zonder welken onze inwendige volmaaktheid iets hersfenfehimmigs of onverfchilligs weezen zou. Maar is 'er een God , zoo beftaat hy altoos ; zo heeft hy op den mensch in elk tydpunt van zyn beltaan invloed ,■ en elke handeling , die in de waereld gefchiedt , heeft betrekking op God. Hem , die geen Godsdienst bezit , geeft het gezicht van de geheele groote natuur , het gevoel vaè zyn beftaan , de daaglykfche leevenlooze voorwerpen , waarvan hy evenwel zoo veele duizenden, en dikwerf geheel alléén voor oogen heeft, « ...... A 3 wet-  6 DE INVLOED VAN DE GEDACHTE weinig te denken , en altoos geen aandrift tot het goede. Slechts dan , wanneer hy in gezeltchap is , wanneer hy de menfchen ziet, die hem kunnen pryzen of kaken, beminnen of haaten; wanneer hy de rechterftoelen , de overheden , de inrichtingen der burgerlyke maatfchappy in 't oog heeft : dan alléén wordt hy aangefpoord, om aan iets zedelyks te denken. Zyn hart , zyn verftand blyft in veclerlei omftandigheden , by het zien van verfcheiden voorwerpen , ledig , waardoor de geest , van eenen verftandigen Godvreezende tot nadenken wordt aangefpoord , en zyn hart met de edelitc aandoeningen vervuld. Het is op de ondervinding gegrond, dat zulke menfchen , wier natuurlyke neiging zich meest tot het zedelyke uitltrekt ; dat zy , die tot aandoeningen of tot befchouwingen van deczcn aart, het meest gefchikt zyn ; ook te gelyk eene neiging tot Godsdienffige befpiegelingen bezitten. Het is één en de zelfde richting der ziel, welke hen tot opmerkzaamheid op zich zeiven , en op het zedelyke goede van hunne handelingen , en die , welke hen tot het denken aan God opleidt. Li?fi.ie tot de deugd en verlangen naar God, de eerfte grond ter overtuiging van zyn beftaan in een menschlyk hart , groeijen op denzelfden grond, en uit hetzelfde zaad. Hun fcheiding is iets onnatuurlyks en zeldzaams. Hoe meer men zich met het geluk van andere menfchen bezig houdt, zoo veel te meer moet men natuurlyker wyze wenfehen, dat 'er een weldoend wezen van hoogere inzichten en grootere vermogens geVonden wordt, om onze welmeenende, maar meestal zwak-  AAN GOD OP ONZE DEUGD. f zwakke, poogingen te onderfteunen j om onze goede, maar krachtelooze , wenfchen ter uitvoer te brengen. Hoe meer genoegen men vindt in de orde en fchoonheid der natuur, en in de handelingen der menfchen ; zoo veel te meer moet 'er zich onze geest naar uïtftrekken , om de bron van alle' natuurlyke Orde, en het verhevenfte voorbeeld van alle zedelyke voortreflykheid, ergens te vinden ett té leeren kennen. Zo derhalven de Godsdienst ook niet de grond van alle zedelyke neigingen ware; zou men denzelvert evenwel als een gids en gezellinne van dezelve moetert aanmerken. A4 IN*  DE INVLOED VAN DEN GODSDIENST Op ONS GELUK. J3y alle drydvraagen , waaronder behoort, of de Godsdienst voor de deugd en het geluk der menfchen, noodzaaklyk of nuttig zy , (by welke geene ftrenge bewyzen plaats vinden, en de ondervindingen, of waarnceminge-n noch geheel volledig door eenig mensch kunnen opgezameld worden , noch, in zoo Verre dezelve bekend zyn , ten vollen met eikanderen overeendemmen $ is eene billyke en onpartydige beflisftng niet anders mooglyk , dan door eene vergelyking en afweeging van de wederzydfche gronden , inzonderheid van de bewyzen door elke party opgeleverd. Dat de Godsdienst veele menfchen beter en gelukkiger heeft gemaakt, is onbetwistbaar: dat uit zekere Godsdienstige begrippen , en uit eenen vallenen yver voor den Godsdienst in het algemeen , kwaad en ongeluk 'in de waereld zyn ontdaan, is even zeker. Maar is het kwaad, of het goed grooter, dat door den Godsdienst is veroorzaakt? En welk van beiden is eene uitwerking van den Godsdienst zeiven, welk een gevolg van andere begrippen, waarmede hy toevalliger wyzs. in de menschlyke gemoederen te gelyk plaats vondt? Om dit gedeelte van het onderzoek niet geheel over te Happen , zal ik Hechts door eenige voorbeelden toonen, van welke natuur de verwarringen in de zedeleer zyn , welke uit Godsdienstige begrippen kunnen ontdaan , en in hoe verre de verwyf-n gegrond zyn, welke men hierom den Godsdienst in het algemeen heeft gedaan. De eerde grond van veele dergelyke verwarringen , "•• I | ■ lag  DE INVLOED VAN DEN GODSD. OP ONS GELUK. 9 lag in het algemeen aangenomen gevoelen , dat 'er eene byzondere klasfe van pligten jegens God zou plaats hebben , en aan deezen de eerlte rang onder de pligten toekomen. Vermits het voor den mensch onmooglyk is , met zyne bedryven op God te werken , en het denken aan Hem, waarin de verftandige Godsdienst beftaat, Hechts een klein gedeelte van het leven kan bezig houden: was het een noodzaaklyk gevolg , dat men deeze tusfchenruimte van waare pligten , door willekeurige handelingen zocht aan te vullen, waaraan men , als aan zinnebeelden, die het onzichtbaare betekenen , als aan oeffeningen, welke daartoe zouden voorbereiden, zekere betrekking op God toefchreef. Hieruit ontltonden plechtigheden en kastydingen. Beide konden , vermits ze geenen bepaalden grond in de natuur der zaake zelve , geen duidlyk ingezien oogmerk, hadden, tot in het oneindige vermenigvuldigd worden. Aan beiden echter zette de eerbied voor het Wezen , met welks aandenken ze verknocht wierden, en het geheimzinnige, daaraan byzonder eigen, een gewigt by, dat zy op zich zeiven niet verdienden. Uit de plechtigheden ontftondt bygeloof', wanneer men of het onzichtbaare daaruit volledig wilde verklaaren, of, wanneer men die zinnebeeldige handelingen zelve, welker betekenis men niet meer wist, voor iets Godlyks aanzag. 1 Uit de kastydingen ontftondt het verzuim van gewigtiger pligten , en de hoop om zich van dezelven te kunnen los koopen. In zulke Godsdienften , die nog het minfle met bloote plechtigheden wierden overlaaden, of die zich het meest van dezelve hebben gezuiverd, is nog de aanleiding tot eene andere dwaaling overig gebleeven. A 5 Men  IO ■ DE INVLOED VAN DEN GODSDIENST Men zag aan den cenen kant in , dat alleenlyk onze gedachten , en niet onze bedryven , eene onmiddelbaare betrekking op God hebben ; en dat dus de Godsdienst een werk van ons verftand , en niet van onze handen weezen moest. Aan de andere zyde bleef men evenwel by de voorllelling, dat 'er nogtans zekere byzondere plichten jegens God plaats hebben , en dat deezen den voorrang boven allen verdienen. Men rekende dus die bezigheden van het verltand zelve, of veel meer het uitwerkfel daarvan, de overtuiging, dat zekere begrippen omtrent God en Godlyke dingen, de eenige gegronde en wezenlyke waren, tot zodanige pligten. Het aanneemen van zekere leerltukken, of de gehechtheid aan dezclven, met één woord, het geloof', is als de eenige waare pligt van den Godsdienst, in een zo veel te hoogcr aanzien gekomen , naarmaatc de verpligting tot het waarneemen van zekere plechtigheden of gebruiken, van haar aanzien verlooren. Daaruit onritond nu noodzaaklyk een nieuwe pligt, om alle middelen in het werk te Hellen, ten einde anderen gebragt wier den tot de overtuiging die men zelf hadt; vermits daardoor de Godsdienst , welke juist in dit geloof belfond , wierdt uitgebreid. Hieruit volgde verder, dat die geenen, welke zich tegen deeze proeven aankantten , of hiermede ftrydende gevoelens hardnekkig verdedigden , als overtreeders der groothV en heiligde pligten , met aflchuuw wierden aangezien. De menscblievendheid gelastte om deezen tegenfhmd op de best mooa;lyke wyze te overwinnen : de gerechtigheid veroorloofde dien te beftraifen. In dit gevolg van gevoelens en neigingen , trad  OP ONS OELUK. 11 trad de geest van vervolging met alle zyne fchriklyke waapenen ten tooneele. Het geloof dicrhalven , de overtuiging van zekere waarheden , als een pligt jegens God befchouwd , heeft met de daad veel onheil in de wacreld veroorzaakt. Een ander gevolg van het boven befchreven denkbeeld is geweest , dat men ook onder de andere deugden zekere verkiezing heeft gemaakt ; dat men cenigen derzelven,gelyk nederigheid, gehoorzaamheid, toegeeflykheid , zelfsverloochening , ingetogenheid , meer als geestelyke deugden, en anderen daarentegen, gelyk zelfvertrouwen, wysheid, moed, vlyt, meer als waereldlyke voorrechten heeft aangemerkt, en daarom de eerften In het onderwys van den Godsdienst, en in de opvoeding, welke gemeenlyk door de Leeraaren van den Godsdienst wordt beftierd, geheel alleen, of ten minften met te veel uitzondering, heeft ingefcherpt. Het fchynt, als of men zodanige pligten, welke reeds in dit leven hunne zichtbaare belooning vinden, als merkelyk minder met den Godsdienst verknogt heeft aangemerkt , dan zulken , welke hier Hechts opofferingen eisfchen, en hun loon eerst in het toekomende verwachten. Ten deele heeft men ook alles, wat fmartlyk en zwaar is, mede onder de kastydingen gerekend ; of het geen ons deeze wereld onfmaaklyk maakt , als eene voorbereiding tot de toekomende waereld aangezien. Dit is echter zeker , dat door zulk eene afzondering , die voorgetrokkene deugden , wyl zy dan te verre getrokken worden, de volmaaktheid , welke haar tot deugden maakt, verliezen ; de meer verwaarloosde daarentegen aanleiding geeven tot een aanmerklyk gebrek in het karakter van den anderszins goeden mensch , of, wanneer natuurlyke bekwaam-  12 DE INVLOED VAN DEN GODSDIENST fcwaaïfflieden en gunstige omftandigheden daartoe voorhanden zyn , zonder de behoorlyke aanwyzing blyven , en dus ontüar len. Maar is het de Godsdienst zelf, of iict misbruik van den Godsdienst , het welk deeze zedelyke dwalingen heeft voortgebracht ? En is dit misbruik on~ vermydelyk ? i) De reden waarom menfchen hunnen medemenfchen hebben getracht te dwingen , om hunne Godsdienftjge begrippen aan te necmen , of waarom zy hen, wegens het verwerpen daarvan geftraft hebben, ligt in twee zaaken: voor eerst, dcwyl zy het voor onmogelyk hielden, dat, buiten eene opzettelyk en dus ftrafbaare tegenkanting, andere menfchen die grondllcllingen , welke hen als uitgemaakte waarheden voorkwamen niet zouden aanneemen; ten tweeden , dewyl zy het voor even zoo onmooglyk hielden, dat iemand een burgcrlyk braaf man kou weezen, die deeze waarheden niet omhelsde. Het ccrite is de gewoone dwaaling van alle onverlichte menfchen , en ten opzichte van alle zodanige begrippen , waarvan zy wel vastelyk overtuigd zyn. Zoo lang zy over den oorfprong van dezelven en over de redenen van hunne zekerheid niet ernstig hebben nagedacht , klaagen zy altyd over den kwaaden wil van die geenen, welke niet met hen overeenftemmen. Hiermede verbindt zich eene even zoo algemeene hartstocht van eerzuchtige menfchen , dat zy naamlyk gaarne anderen tot aanhangeren van hunne gevoelens maaken , en vergramd worden op zodanigen, welken zich niet onder hun vaandel willen begeeven. Daarom zyn ook de zucht tot het maaken van bekeerelingen en de daarmede verknochte geest van  OP ONS GELUK. 13 van vervolging, niet flechts eigen aan de yverïge aankleevers van dcezcn of geenen Godsdienst, maar zy zyn gemeen aan allen , die eene fterke verkleefdheid aan zekere (tellingen bezitten : men vindt ze by de tegenpartyders van den Godsdienst zoo wel , als by de verdeedigers van denzelven. Het tweede is een gevolg der valfche begrippen van den Godsdienst , en wordt opgeheven zodra deeze begrippen worden opgeklaard en gezuiverd. Alle drangredenen , welke de waare Godsdienst oplevert, hoe fterk en nuttig zy hen ook mogten toefchynen , die den Godsdienst gelooven, noodzaaken ons echterom natuurlyke bekwaamheden ter deugd in den mensch, natuurlyke drangredenen tot dezelve in de tegenwoordige gesteldheid en inrichting der Wereld , te vooronderfrellcn. Want alles, wat de Godsdienst doet, is, gelyk wy gezien hebben , alleenlyk dat geene te verfterken, wat 'er reeds van goede neigingen aanwezig is ; geenszins die voorttebrengen , waar zy in 't geheel niet voorhanden zyn ; wel de regelen , door de kennis der natuur aan de hand gegeeven . zekerer te maaken, en tegen uitzonderingen te beveiligen, maar geenszins om geheel nieuwe voor te fchryven. Het is dus onmooglyk den Godsdienst en zynen invloed op de zedelykheid der menfchen in zyn waar licht te zien , zonder te gelyk eene zekere goedheid van de menschlyke natuur te erkennen , die ook zelve van den Godsdienst onafhanglyk is, en die, wanneer zy door de opvoeding en een goede Regeeringsvorm befchaafd wordt , voor de burgerlyke braafheid toereikend kan weezen. Het gaat in dit opzicht den Leeraar van den Godsdienst , even gelyk den Wysgeer. Beiden , zoo lang  14 DE INVLOED VAN DEN GODSDIENST lang zy zich nog met de beginfelen hunner kundigheden bezig houden, befchouwcn zich zeiven als onontbeerlyk , en denken, dat alle menfchen zotten of booswichten zyn , die hunne wysheid, en hunne grondfrellingen van deugd niet hebben ingezoogen. Wanneer zy echter verder komen , en werklyk de waarde en het gewigt van hun onderwerp leeren kennen , beginnen zy in te zien, dat de Schepper voor elk menschlyk fcliepfel , zoo wel ten opzichte van zyn verlland als van zyn hart, zelfs heeft zorge gedraagen: en fchoon zy het nog altyd voor hunnen pligt achten , om alles , wat zy voor waar en goed houden, door hun onderwys en voorbeeld uit te breiden, hoeden zy zich evenwel , om den yver daar voor zoo fterk te laaten worden, dat zy de zulken voor verwaarloosd of verlooren zouden houden, op welken geen van beiden indruk heeft gemaakt. 2. Op de zelfde wyze is het ook gefteld ten opzichte van de vcrpligtingen', door willekeur verkoozen , of zonder reden voorgetrokken. De waare Godsdienst, dat is, de zuiverftc kennis van de natuur van God en van onze betrekkingen tot hem, zegt ons, dat eigenlyk gecne handeling een Godsdienst is, of dat alle goede handelingen zodanig zyn; dat elke zaak, die ons beter, wyzer en volkomener maakt, op den Godsdienst betrekking heeft , en zich met denzelven laat veré'enigen , wyl God onze hoogfte volmaaktheid wil. Gebed en Godsdienftige oefFeningen van «andacht, behooren 'er meede toe, in zoo verre het levendig denken aan God , en alle inrichtingen , die hetzelve ligtcr maaken , tot de verbetering van den mensch het hunne toebrengen. Maar pp God zefven hebben zy geene nadere betrekking; op  OP ONS GELUK. 15 op zyn welbehagen geenen grooter invloed, dan elke verftandige en algemeen nuttige handeling. De waare Godsdienst ftoort noch de rangorde der deugden , noch die der pligten. Hy brengt gecne nieuwe voort, welke niet reeds uit onze natuur en uit onze betrekkingen in de waereld ontftonden: hy fchenkt aan gecne van dezelven eene byzondere waardy, welke haar niet reeds wegens haare inwendige voortrefiykheid en nuttigheid toekwam. Hy verflerkt flechts den aandrang tot allen, hy veredelt het oogmerk van allen; hy verfterkt den moed , ter bereiking van dat oogmerk, terwyl hy ons de mooglykhcid vertoont , dat die volmaaktheid eerlang eens tot rypheid kan geraaken, welke wy hier zoo langzaam zien aangroeijen, dat wy , zonder dit uitzicht , het dikwerf uit wanhoop zouden opgeeven die af te wachten.- S E-  \6 of de beide OEVERS. Een Vertelfel. {Uit het Hoogduitsch van giseke.) Selim, inde Oostcrfche Wyshcid opgevoed, had reeds vroeg zynen geest met de verhevene Leer van de Zendaresta, de Schaster en Fedam gevoed, doch de Natuur , die hem omringde, was de bron waaruit hy het lieffte fchepte. Daarom beminde hy de gangen der eenzaamheid in de velden van Bagdad , en wandelde dikwils, in zich zeiven gekeerd, onder de palmen aan den lagen oever van den Tiger. Hier vorschte hy de natuur van zyn eigen wezen na, en byzonder of de mensch reeds hier zyne geheele, hem roogclyke , beftetnming bereikte. Hy wierd gekweld door droefgeestige twyfelingen omtrent het voortduuren van zyn wezen na den dood , doch hy verloor den moed niet, maar^ werkte onvermoeid aan de vermeerdering zyner kundigheden , om , door ieder nieuwe vordering in dezelve, het vrolyke voorgevoel der onfterfelykhcid in zich te verfterken. Jn de hoop om uit de Arabifche Wysheid nieuwe kundigheden op te doen, befloot hy met de groote hoop der Moslem in kruisvaart trekken naar de Inei- & E L I M,  selim, of de beide oevers. 17 heilige Stad_ van Mohammed. Het gewoel der menfchen , de algemeene werkzaamheid, en de vlakte die met kameelen en dromedarisfen bedekt was 4 verheugden het hart van selim. Wel ras verlooren zich de platte daken van Bagdad met de wooningen der daarop nestelende ooyevaaren en de toorens van Nimrod uit het oog , en verdweenen in het Zuid-Oosten aan den boog van Khosroë. Dan het ging met deeze reis even als met. alle kruisvaarders. De minften dagten aan het Godsdienftig oogmerk dcrzelvc, leefden alleen volgens hunne zinlyke lusten , en zogteu in het verborgen de ongeregelde neigingen van hun hart te volgen. Doch wanneer zy des avonds , na den ondergang der zonne , hun gemeenfchaplyk gebed verrichtten , en de Iman zyn kleed naar Mccca uitfpreidde , dan waren zy vol yver , om zich met hun gelaat naar deeze heilige hemelftreek op den grond ter neder te werpen. selim kwam met hen in de heilige ftad , en zag den blinden eerdienst zyner broederen aan kostbaare kleinigheden bewezen. Hoe beestachtiger zy te voren geleefd hadden , deste meer bleven zy aan de uiterlyke tekenen der dingen hangen, en waren deste yveriger om zich tot de nooit opdroogende bronnen der Kaba te wenden. Hierover bedroefde zich de arme selim op nieuwe. Niets konde de ledige ruimte van zyn hart aanvullen , en, daar hy nergens rust noch vreugde vond, liep hy gevaar van zich aan ligchaam en ziel te krenken. Hy zonderde zich meer dan ooit van de menfchen af, en zocht de eenzaamheid, om zynen geest ongeftoord ki de ondoorkomelyke doolhoven der twyfelaary te laaten omdwaaien. wysbeg. IV. D. B Hiar  l8 SELIM OF Hier wendde zyn gang zich eerst tot een kluizenaar , die verre van de Had zyn leven in bcfpiegelingen doorbragt; en daar de avond den jongeling overvallen had, en de grysaart, bekoord door den ernst, die zich op het jeugdig gelaat van den vreemdeling gezet had , hem in zyne wooning nodigde , bragt hy den nacht in deeze kleine hut door. Zielen van gelyke ftemming en bekwaamheid gevoelen reeds in de eerfte oogenblikken haare verwandfchap. Zy erkennen eikanderen aan kleine, voor anderen onmerkbaare, uiterlykhedcu, gelyk twee medeleden van een groot eerwaardig gezelfchap, onder de niets beteekenende hoop van menfehelyke aangezichten, de een den anderen weeten uittcvinden, als broeders erkennen , en zonder eenigen dwang of terughouding met eikanderen fpreeken en handelen. Driemaal gezegend zy alles wat den mensch met den mensch nader verbindt, en zyne eerlte oorfpronglyke betrekkingen' eenigermaate weder herftelt! Ras ontmoetten de zielen van den jongeling en grysaart eikanderen, selim ontvouwde zyn geheel hart jegens hem , en toonde hein de bronnen zyner twyfeling en onrust. Ik kan het u niet verbergen , wyze grysaart, fprak hy , dat myn geest gekweld wordt door twyfelingen aan de onfterfelykheid. Zy knagen het vergenoegen van myn leven en verbitteren my het genot van alle vreugde. Myn Godsdienst beveelt my een leven na den dood te gelooven, doch zy verzwygt myne eigenlyke verordening. De groote hoop der Moslem hoopt alleen op genot; maar wat is genot zonder arbeid ? Zulk een leven zou ik niet kunnen doorftaan. Voor Mohammed vanmy begeeren , dat ik zyne zinnebeeldige bcklccdfelcn , waarvan by  DE EÈI&E OEVERS. 19 hy zich bediende, om den gcmeeneri hoop tot het aanhcemen van eenen Godsdienst, waardoor zy gebeterd moest v/orden , te ftoodzaakcn , naar de letter neemen moet? Wat moet ik toch'daarby denken, dat zy, welker harten God niet gekend hebben, in het vuur woonen en met ziedend water gedrenkt worden? Wat beduiden die tuinen met ftroomen van melk en wyn, met rivieren van den zuiverden honig ? O! waarom geeft dat boek aller boeken my niet meer gronden aan de hand, waarom het redelyk zy een ander leven te hoopen; en waarom beveelt het my meer zulks te geloovch, dan dat het my hiervan een behoorlyk onderricht geeft? — Wat is het dat [in my denkt, en wat maakt myn eigenlyk ik uit ? Is het iets ftofFeïyks ? Kunnen ondeelbaare gedachten met de natuur der deelbaare ftoffe verbonden, en onverdeeld in de gantfchc masfa der ftoiTe voorhanden zyn, zo dat zy van haar, door een eigen inwendig zintuig \ met bewustheid worden vöofgefteld ? Of moest ieder deel van het denkend onderwerp , wanneer het fainengefteld , dat is , ligchaamlyk ware , flegts een deel der gedachten bevatten , zo dat ieder deel van het denkend onderwerp zich ook flegts een gedeelte van het gegeeven voorwerp, voorftelt ? En wanneer myn ik iets ftoiTelyks is, kan het dan als zodanig altyd voortduwen? Wordt het niet reeds hier in dit leven verlieten, en fterft het ook niet met hetzelve weg? Doch zo myn ik liiets ligchaamlyks is, moet het iets zyn dat op zich zeiven beftaat. Alle gewaarwordingen myner ziele moeten dan in één en dezelfde zelfftandigheid liggen , zo dat ik ze wegens den famenhang van haare krachtoefeningen voor een eenvoudig wezen houden moet, welker gewaarwordingen door eikanderen gewyzigd zyn. De zelfbij 3 de  ao SELIM OF de kracht, die in ons denkt, moet ook gewaarworden; en alle onze verfcheidene krachten moeten als in één zclfftandigheid woonen. — Wie helpt my door alle deeze doolhoven, waarin myn eigen nafpooringen my geleid hebben ? Wee my, wanneer myn, aan my zei ven zo onbekend en dubbelzinnig, ik niet oniterfelyk is! Dan ware my de reden tot kwelling gegeven ; dan zou my deeze edele eigenfchap der menfchen niet meer aanlaehgen; zy wierd myn pynbank, en ik had geen vergenoegden dag meer. O waarom heeft de Godheid, die in alles zo wys en goed is, my niet één enkele plooi meer van den ondoordringbaaren lluijer van het toekomstige ontdekt , my niet meer zekerheid van ons volgend bcllaan gegeven ? Hier zweeg selim , in diep gepeins verzonken. Langen tyd liet hem de grysaart aan zyne eigene gewaarwordingen over, beurde hem vervolgens op, en bragt hem buiten de hut. Hier waren balfemftruiken geplant, door welken de avondlucht fpeelde; de wasfeude maan ging in het Westen onder , en de lichtende fterren aan den Hemel, en de ftille plegtigheid van den nacht, fcheenen de menfchen te nodigen tot gedachten vol van verhevene waarde. Beiden plaatlteu zy zich op een bank van zooden voor de hut. Nog zweeg de grysaart; dan neergezeten zyndc, vong hy dus aan : Zoon! Volhard niet langer in uw ongenoegen, en zoek toch geen dingen te willen uitvorfchen , die zich nu nog niet laaten ophelderen. Wanneer uw bloed eefst wat verkoeld is, zult gy by een bedaard nadenken in de meeste van uwe twyfelingcn zelfs de wederlegging vinden. Hoop en geloof de onfterflykhcid van uw ik ,. doch begeer niet te doorgronden of het  DE BEIDE OEVERS. 2X hei iets ftoffelyks zy, en na het vertrek van deeze aarde nog kan voortduuren. Gy kunt voor u zelvcn een inwendige zekerheid en overtuiging daarvan erlangen ; maar 'er zullen altyd menfchen zyn, wien uwe gronden niets minder dan voldoende zullen zyn. Laat u dit niet ftooren$ want welke zedelyke waarheid is 'er, die van geen mensch wederfproken wierd ? Genoeg dat uw ik zal voortduuren. Hoe het voortduuren zal, deswegen moet gy u niet bekommeren, maar hem daar voor laaten zorgen, die u den adem des levens gegeeven heeft, zonder dat gy weet hoe gy denzelven gekregen hebt. Het is verftandig de onfterfelykheid te hoopen en te gelooven. Men kan 'er zich zo zeker van overtuigen , als men een toekomftige gebeurtenis , die nog niemand beleefd heeft , weeten kan. Wees niet onvergenoegd dat het hoogfte Wezen ons niet meer van het toekomende geopenbaard heeft. Een kind kan immers niet weeten het geen een man klaar , duidelyk en verftaanbaav is ; gevolgelyk kan het ook die foort van weetenfehap niet hebben, welke voor den man gefchikt is. Wie weet, of wy in onzen tegenwoordige toeftand meer daarvan zouden kunnen begrypen dan wy daarvan weeten? Mogelyk worden wy door de gantfche gefteldheid onzer tegenwoordige natuur , en de wyze hoe wy tot voorftellingen en begrippen komen , daarin gehinderd. Doch wie weet hoe verre het inwendig vermogen der menschlyke denkingskragt het eens daarheen brengen zal ? Wie zou dan perken zetten aan het geen van God komt , en bepaalen hoe ver hy gaan kan ? Ik zelf heb my eens met die twyfelingen gekweld , welke u nu ontrusten , doch een grysaart genas my daarvan in myne jeugd. B 3 Be  £2 SELIM OF Ik zag eens, zeide hy, als in een droom, een gczlgt , en myne oogen waren gevestigd op een breede rivier , die van verre glinderde en twee landen van eikanderen fcheidde. Aan den linker oever der rivier was een gedrang van menfchen ,, die daar door elkander wemelden , hutten bouwden , yrolyk waren en toedcl maakten , als of zy ecuwig aan dien oever zouden willen blyven woonen. Het was 'er indedaad ook aangenaam en licflyk om te lccven. By alle onvolkomenheid van het land, was echter overal gelegenheid tot vreugde en blymoedigheid. Het waren de menfchen alleen , die elkander hinderlyk waren om vergenoegd te keven; daarom zag men zo veele wrecvelige aangezichten en ziekclyke gedaanten. Zy ftaken elkanders huizen in brand , verdreven elkandereia daaruit, of bragten elkandcren om het leven. Dan ten Jaatften zag ik dat alle de bewooners yan deezen oever, fchoon .zy ook nog zo veele omwegen namen en uitkomden zogten , echter eindelyk aan een donkere brug kwamen, over welke zy gaan moesten, om aan den anderen oever te komen. De minden dachten aan deezen gewigtigen overgang eerder dan zy hem doen moesten. Zy konden zelfs den overzydfehen oever met hun zwak gezigt niet ontdekken, of ten minden geene voorwerpen aldaar duidclyk en met zekerheid enderfcheiden. Doch eensklaps, als of het hen nuttig ware, wanneer zy den anderen oever, ajs hunne toekomdige verordening , duidclyk kenden , was het , als of de digte droombcdekkende nevel verdween. 'Er kwam een nieuwe dag te voorfchyn, en een flon-: kerende glans lichtte van de overzyde van den oever.. De fchoonhcid van de velden was hemelsch en cnuitfpreekelyk, even als al het hcmelfche. Geen men- fche-  DE BEIDE OEVERS. 23 fchelyk oog had iets diergelyks gezien , geen oor zulke yrolyke gezangen van gelukzalige wezens gehoord. Alle die braave menfchen , welke deugdzaam aan den eerften oever geleefd hadden , zag men daar weder; doch de ondeugenden waren ook wel over de donkere brug gegaan, doch zy moesten nog een' tyd lang van de wooningen der gelukzaligen blyven afgezonderd. Re glans van geluk en vergenoegen in het gelaat van de menfchen aldaar was verblindend en onbcfchryfiyk. Hierop ontftond onder de bewooners van den eerften oever , die 'er over heen konden zien , zulk een gewoel, dat alles in wanorde geraakte. Altyd vestigden zy hun oog op den overzydfchen oever , zagen hoe gelukkig alles daar was ,, vergeleken 'er hunne tegenwoordige woonplaats mede, en verlooren daardoor alle vergenoegen met hun ftaat. Niets koude hen meer vermaaken , of hunne werkzaamheid weder in beweging brengen. Zwaarmoedig en wrevelig, wandelden zy rond. Een deel wilde zich alleen bezig houden met de befchouwing van den overzydfchen oever, en waanden hier geen ander beroep te hebben. Anderen zogten met geweld aan den beteren oever te komen, ftortten zich blindeling in de rivier, en wierden door de baaren weggefleept, zonder dat men zien konde of zy aangeland dan of zy verdronken waren. , . , Z Plotfeling was het als of het voorhangfel weder wegzonk. Niemand kon den overzydfchen oever of de bewooners van denzelven meer zien. 'Er , bleef .ilegts- een duister voorgevoel van over ; en de wyzen onder de menfchen behielden het bewust zyn dat zy voor een anderen gelukkiger en vojkoinener toeitand gefchikt waren, waarB 4 toe  *4 SELIM, O F loe zy zich moesten voorbereiden. Zy zagen wel , dat het hen niet goed was meer van hunne ómftahdigheden te weeten , en vonden nu, dat ook hunne tegenwoordige woonplaats fraai, en waardig was oni 'er vergenoegd te leéven. Ik wilde nog myn oog laaten gaan over de vrolyke aanzichten van deeze vergenoegde menfchen, toen alles eensklaps voor my verdween. Zo eindigde de grysaart tegen my , nog Jongeling zynde, en ik ben nu zelf grys geworden, doch hoor nog den welluidende klank zyncr ftemme in mync ooren. Hy zeide my nog: ,, Gy moet nimmermeer gelooven dat deeze beeldfpraak een ingceving der Godheid zy ! Ik fpreeke alleen met u door zulke beelden , opdat uw geest de daarin opgefloten leer deste beter mogt bevatten. Het is hoog tyd de waarheid van de zinnelyke bekleedfels te ontdoen , en de laafde niet meer voor een wezenlyke gefebicdenis te houden." Zedert deezen tyd ben ik gerust, doch de neiging tot een befpiegelend leven en afzondering van alle menfchen is reeds zo fterk in my geworden, dat ik my niet meer van deszelfs banden kan losmaaken. Öck gy, jongeling, loopt dit gevaar; keer daarom tot de menfchen weder. Leef en'handel met hen, en wanneer gy u by hen zo nuttig maakt als mogelyk is , bereikt gy het doel uwer verordening , en gy zult vrede en rust in uw hart vinden. Bepaal uwe wysbegeerte ilegts tot zulke dingen, die ons hier vergund zyn te weeten ; en geloof niet dat het mogeIvk ïy met de geesten van de andere waereld in onderhandeling te treeden. Deeze waan leidt u op fchriklyke afwegen, bederft uw gejond verftand, en maakt  de beide oevers. 25 maakt u tot een fpeclbal van bedriegende huichelaars. Zeg niet dat gy door den omgang met geesten hoogere wectenfchappen zoekt te erlangen, om u by uwen medemensch daardoor nog nuttiger te maaken. Gy kunt hen reeds nu nuttig genoeg worden , wanneer gy een goed gebruik maakt van uwe zielsvermogens en den toeftand, waarin God u geplaatst heeft. Denk niet dat de gemeenzaame omgang met hooger geesten ten loon van byzondcre vroomheid vergund is, of door een wondergeloof kan bewerkt worden. Hoed u toch voor het laatfte , want van een zwak figtgcloovig mensch kan men alles maaken ; doch vergeet ook niet dat 'er even weinig verftand toe behoort niets , als alles te gelooven. Ik heb u voor beide uiterlten gewaarfchouwd , omdat men zeer ligt van het eene tot het andere overflaat. Wees mensch, en handel als mensch, en zoek nooit de paaien te overtreden , die de Godheid uit wyze inzichten ons hier gefteld heeft. Hier zweeg de eerwaardige grysaart , en selim gevoelde de rust in zyn hart herleeven s terwyl zyn verftand de behoorlyke leiding kreeg. De nacht was onder deeze gefprekken verdweenen, en de morgenfter ging op. Met traanen in de oogen fcheidde selim van dien grysaart, die hem zegenend naoogde; en van dien tyd af leefde selim voor de menfchen, en vond in eene verftandige werkzaamheid de rust van zyn hart, en dien gelukkigen toeftand , welken niets anders ham had kunnen geeven. WAT BS  20 wa"t is waarheid? {Uit het Hoogduitsch van wieland.) D ceze vraag, fchoon reeds verfcheiden maaien door den mond van meer dan dén Pilatus gegaan, is juist bierdoor niet erger geworden. Wiens oogen fchemeren niet, wanneer hy door deeze vraage verrascht wordt? Reeds duizend en tienduizendmaal bcflist, zal zy altyd als een raadfelweder opgeworpen worden, en in tienduizendmaal duizend gevallen onoplosbaar blyven. Maar indien dit zeker is , gelyk het is , wee dan die geencn, die 'er een kwaadaartigc vreugde in vinden de zwakheid van ons gezicht te wijlen verhelpen , door ons volkomen blind te maaken ! Het waarachtlgiti van allen , wat ooit waar genaamd kan worden , is , dat midden onder alle de bcdriegeryen van verfchyningcn , fpooken en droombeelden , waarvan wy omgeven zyn, ieder fterveling juist zo veel waarheid bevatten kan, als hy tot zyn eigen nooddruft van doen heeft. De waarheid is , gelyk alles goeds , iets betrekkclyks. 'Er kan veel voor het'menschlyk geflacht waar zyn , wat het voor hoogere of laagere wezens niet is : en even zo kan iets van den eenen mensch met een inwendige overtuiging als waar gevoeld en gekend worden , wat een ander met een even fterke overtuiging voor dwaaling en vooroordeelen aanziet. De overeenftemming van een gevoel of voorftelling met de algemeen erkende grondwaarheden der reden, is even zo weinig , als de famenhang van één voorftel- T A V7 linS  wat is w a a r ii f i d ? *7 ling met alle de overigen , welke de tegenwoordige inwendige gefteldheid van een mensch uitmaaken, een zeker kenteeken der waarheid. De eene laat ons verder niets dan de mogelykheid der zaake erkennen , en de andere kan zo wel by dq waarachtigde voorftelling haperen , als by de bedriegclykfte tegenwoordig zyn. Ontmoet iedereen niet dikwils iets wat hy voor onmogelyk hield ? En hoe dikwils bedriegt de hoogde waarfchynlykheid ? Verwydcrt zich de kring van de Natuur niet met den aanwas van onze ondervinding ? Vanhier , gcdceltclyk , die ligtgelovighcid, die een karakteristieke eigenfehap van den hoogen ouderdom is , en , wat zeldfaam fchynen moet , met het ongeloof gepaard gaat , die het niet minder is. Kinderen zyn ligtgeloovig uit onwectendheid van het geen mogelyk of onmogelyk is. Oude lieden zyn het, dewyl zy zo dikwils ongelooflykc dingen hebben zien gebeuren , dat hen niets meer ongcloofiyk voorkomt. De eerden gclooven alles , omdat zy het wantrouwen nog niet kennen; by de laatdcn is het mistrouwen een der bitterde vrugten van het leven, en maakt hen even zo geneigd om aan alles te twyfelen , als de ondervinding aan de andere zyde, om alles voor mogelyk te houden. Het fcherpzinnigdc en bedaardfte verftand heeft van oudsher den fchcrpzinnigften twyfclaar voortgebragt. carneades , pyrriio , sextus , le vaijer , bayle , iiume waren mannen van groot verftand en ik vraag een ieder, die niet zedert gisteren in de waereld gekomen is, wat men denken moet, als zelfs het bedaardfte, fcherpzinnigde , altyd achterhoudende, altyd wantrouwende , altyd vooruitziende , altyd redeneerende vernuft, van ouds af het allerwerkzaamde ge-  a8 WAT IS WAARHEID? geweest is, om geloof en liefde, die eenige fchooren van ons ellendig leven hierop aarde, te ondermynen en omvertcwerpen ? Ik ben zeer dankbaar voor al het goede, wat de mensch aan die bezielende ftraal der Godheid , welke wy den zo zeer gemisbruikten naam van reden geeven, te danken heeft: het is haar fchuld niet dat Sophisten en vernuftclingen, van oudsher , het natuurlyk gebruik van haar in een onnatuurlyk veranderd hebben; doch daar de mensch nu eenmaal deeze ongelukkige neiging heeft, wee dan hem wien zyn rede de eenigfte leidsvrouw zynes levens is ! Men heeft reeds voor langen tyd zich fterk uitgelaaten tegen die menfchen, die een onverklaarbaar inwendig licht tot de lciditar van hun geloof en leven maaken. Men heeft ze lpottend en ernstig beftreden, en echter hebben toch onloochenbaar alle mënfcneiï iets, dat de plaats van zulk een inwendig gevoel bekleedt , en dat is het inwendig bewust zyn van het geen wy gevoelen. Onder alle kenteekenen der waarheid is dit onloochenbaar het zekerlle : vooronderiield dat een mensch gezond is, en bewustheid heelt van het onderfcheid zyner gewaarwordingen en verbeeldingen. Bevvyst een mensch dat zyn reden een toveresfe is, die hem alle oogenblikken betovert en doet dwaalen — dit zal hem nog niet in de war brengen : bewyst hem dat hy zyn zinnen, zyn inwendig gevoel, niet mag vertrouwen —— dit doet hem aarleien ; en indien het mogelyk ware dat uw bewys zyn volle werking op dit mensch deed, zo was 'er uiers overig, dan hem ftaande voets naar het dolhuis te brengen. Gelukkig is het geloof aan zyn eigen gevoel juist dat, wat een mensch zich het moeijelykst en zeldzaamst laat betwisten • en dat zich be¬ zwaar-  WAT IS WAARHEID? 20 zWaarlyk een mensch , zo zwak hy ook zyn mogt, in eenigen gevalle zal laaten ontneemen, als hy zich inwendig bewust is, dat hy zulks gevoeld heeft. Het eenigfte, waardoor men hem aan de waarheid'van zyn eigen gevoel, dat is aan zich zclven en zyn eigen beftaan zou kunnen doen twyfclcn, zou het geval zyn uit een der Arabifche vertellingen, die de Heer gallard den naam geeft van le Dormeur eveillè, waar de Calif Harun Alnüehid den armen Koopman Abou-Hasfan door een bedriegcry, welke deeze onmogelyk ontdekken kon, van zyn ftuk bragt ; doch die ook, onvermydelyker wyze, dit gevolg had,-dat Abou-tlasfan daarover in razerny verviel, en door niet anders dan door de ontdekking van het bedrog weder herfteld kon worden. Maar , zegt men , hoe meenigvuldig zyn de gevallen , waarin een mensch door zyn zinnen, door zyn inwendig gevoel , bedrogen wordt ? waar hy , zonder daarom geheel krankzinnig te zyn , voor gevoel neemt, wat'bloote inbeelding is? waar hy de voorwerpen door het bedricglyk glas der driften of vooroordeelen ziet? enz. Deeze gevallen zyn, buiten tcgenfpraak, menigvuldig En even zo dikwils gebeurt het, dat van twee, die elkander door hun gevoel wederleggen , beiden bedrogen worden; dat, geduurende de eene jupitcr is en de zondige waereld met het vuur wil verdelgen . de andere ons daarentegen van zyn genadige befcherming verzekert , omdat hy Neptunus is die door zyn water den brand zeer ligt blusfehen kan. Doch alle deeze gevallen kunnen echter niets gelden tegen de gronden van het algemeene menfchenverftand ; en het geloof, dat een ieder aan zyn eigen gevoel flaat, blyft des niettemin in zyn volle kracht.  30 WAT IS WAARHEID? kracht. Ik kan van de Natuur, van onzichtbaare mach. ten , in 't kort , van oorzaaken die ik niet kenne , begoocheld worden; doch zo lang ik my zeiven bewust ben, dat ik iets gevoeld, gezien, betast heb — zo geloof ik myn gevoel meer dan een ga'ntfche waéreld die daartegen getuigt , en als alle Wysgeeren , die a priori bewyzen willen, dat ik droome of raaskal. Zekerlyk is het een verdacht teeken , als een mensch, in zaaken van gevoel, een gantfche waereld, of, dat niet veel beter is , de verltandigfte lieden in de waereld , tegen zich heeft ; of in zeer famengeftelde en ingewikkelde dingen , in zaaken , die van een fyne ontlecding, en van de famenvoeging ecner menigte van begrippen afhangen, die zelfs weder gevolgen van een menigte anderen zyn; liet komt , zeg ik, verdagt voor, als iemand in zaaken van die foort, van het gemeene menfchenverltand afwykt, en zich alleen op zyn gevoel, of ons gevoel beroept. Doch wat zullen wy met hem aanvangen, wanneer hy met ons niet tot onderzoek wil komen? en wanneer wy hem ook daartoe al konden nodigen , wie zal tusfehen zyn en ons gevoel, of liever tusfehen onze reden en zyn gejoel of geloof rechter zyn? Waar is de Areopagus, waar zyn de Amphictyonen , welker uitfpraak men in zulke gevallen zich onderwerpen kan, wil, moet? In Metaphyfifche en Aesthetifche dingen, dat is irt zaaken waar het meeste op verbeelding en de zinnen aankomt , zou het billyker zyn , ieder in het bezit cn het genot van het geen hy voor waarheid houdt, gerust en ongefloord te laaten , zo lang hy anderen met rast laat. Wie heeft regt om in zyn buurmans tuh)  WAT is WAARHEID? gt tuin te komen, en den vrede zyner Huisgoden te ftooren? Laat zyne Melufine de ftaart van een visch onder haare rokken draagen; wat raakt dat een ander ? Maar zo dra de man overal heen en weer zwerft, en allen, die gerust hun weg gaan, aanhoudt en met den lans op de borst dwingen wil te bekennen, dat zyne Dulcinea fchooner is dan alle anderen, of wel dat zy alleen fchoon is , en ieder ander gelaat een meerkatten-tronie is —— dit is iets zeer onaangenaam voor menfchen die geen lust hebben om te twisten; en fchoon die dwaalende Ridders, welke zulke daaden doen, in de oogen van fchrandere lieden hunne ontfchuldiging onder den hoed draagen, moeten zy het echter zich zelfs wytcn , wanneer zy nu en dan in handen van ezeldryvers en opftuiters vallen, die niet zo balfamick met hun lecven zouden. De waarheid, (indien wy nog een oogenblik met gelykenisfen mogen fpeelcn,) vliedt voor de heete vervolging van haare vuurigfte minnaars, om in de armen van hem te loopen , die haar noch zocht, noch verwachtte. Het eenvoudiglte menfchenverltand vindt haar het eerften, en geniet haar, even gelyk de lucht die hy inademt, zonder 'er aan te denken. De hairkloover, die haar overal zocht, vindt haar nergens, omdat hy zich niet verbeelden kan , dat zy zo digt by hem is. En zo ras 'er twee eikanderen over haar uitfluitend bezit by 't hair krygen, dan mag men vast befiuiten, dat zy hen even zo behandelt, als Angelica de beide Ridders by ariosto ; terwyl de dappere mannen eikanderen by de kop vatten, ftrykt de Dame heen en lacht hen beiden uit. Is dit beeld te komiek ? • Wel nu, hier is een ander, dat even goed ter zaake dient. De waarheid  34 wat is waarheid? heid is noch hier , noch daar. Zy is , sis de Godheid, en het licht waarin zy woont, overal; haar tempel is de Natuur, en wie ilegts voelen, en zyn gevoel tot gedachten kan verheffen, en zyn gevoel in een geheel kan doen famenvatten en hooren , is haar Priester , haar getuigen, haar zintuig. Zy Openbaart zich aan niemand geheel en al; ieder ziet haar Ilegts ftukswyze , flegts van agteren, of in de vouwen van haar gewaad; uit een verfchillend oogpunt ; in een ander licht; ieder verneemt flegts eenige toonen van haaren Godlyken mond, doch niemand dezelfde. In plaats van met eikanderen te twisten waar de waarheid is? wie ze bezit? wie haar in haar fehoonft'e licht gezien heeft ? de meeste en duidelykfte toonen van haar gehoord heeft ? In plaats, zeg ik, van dit alles, laat ons in vrede fainen wandelen , of, wanneer wy van het wandelen moede worden, onder den eerften boom den besten gaan zitten, en eikanderen openhartig vcrhaalen, wat ieder van ons gezien en gehoord heeft, of gelooft heeft gezien te hebben; en 'er niet kwaad over worden , wanneer het zich toevallig ontdekt, dat wy verkeerd gezien of gehoord hebben, of zelfs , (gelyk het hitfige liefhebbers, die haar wat te na willen komen, dikwils bejegent,) een wolk voor de Godin omarmd hebben. Doch, lieve broeders, laatcn wy ons toch voor alles wachten voor de dwaasheid , om onze gevoelens , voor ftelregels en onomftootelyke waarheden aan te zien, en aan anderen als zodanig voortedragen. De toon der onfeilbaarheid is een fchriklyk harde toon ; doch 'er is 'er een , die nog onverdraaglyker is de toon van een Energumene, die op een heiligen drievoet ge,  wat is waarheid? 33 gezeten, alle zyne redenen als Godfpraaken wil doen gelden. .- . ■—■ Befcheidenheid kan ons voor liet een en ander beveiligen. Schoon iemand ook zo oud ware als nestor , en zo wys , als zevenmaal zeven wyzen te famen- genomen , .moest hy toch juist omdat hy zo oud en wys was hebben leeren inzien, dat men altyd minder van de dingen begrypt hoe meer men daarvan weet: dat tegen een lichte plaats , die wy in den onmeetbaaren nacht der Natuur mogen opmerken,, tienduizend in de fchemering , en tienmaal tienduizend in het duister voor ons liggen ; en dat, wanneer wy ook van .dit ons aardklompje, dat «als een ontzaggclyk waercldtal voor ons ligt, tot de Zon opklimmen, en in haar licht het gantlche planeetgeftel, met al zyn inhoud en toebehooren, duidclyk kunnen overzien , gelyk een man van de fpits eener terras zyn .tuin overziet — dit zelfde planeetg-eflel alsdan siets meer voor- ons zyn zoude, dan een lichte plaats in den onmeetbaaren nacht der Natuur ; en wanneer dan de wyze man in zulk een langen leeftyd ook nog geleerd had, dat even deeze onmeetbaarheid en onbegryplykheid , die voor ons, als bewooners der aarde, ;eezi ejgenfehap der gantfche Natuur is , zich ook in ieder enkel Mofje bevindt, dat in ieder enkel punt der Natuur ftraalen uit alle de overige famenvloeijen, — en hoe onbegrypelyk alle deeze ftraalen, betrekkingen .uit- en invloeden van alle dingen op ieder , en van ieder ding op alles, eikanderen doorfnyden en doorkruis < ■fen , ■ en hoe onmogelyk het dus is , flegts een enkele verfchyning, een enkele beweging of werking , een enkel deeltje der Natuur regt te leeren kennen , zonder tevens de gantfche Natuur even zo Wïiï£g. IV. D. € goed  34 Wat is w a a r ii e i ü ? goed doortczien , als hy die in dezelve leefr , zich beweegt en is: -~ Goede God! Ik denk dat dit den man moet befcheiden gemaakt hebben; en het zou my niet Verwonderen, wanneer hy alle zyne gevoelens en oordeelvellingen in een toon voortbragt, dien een man als eliiiu , de zoon van barachiel van bus , van het gejlachte Ram met het gefronst gelaat van een eerlyk overtuigd Dogmatist , voor zuiver Scepticismus houden moest. Het is iets anders , wanneer een ezel , wien de Heer den mond entfluit , met betlisfenheid fpreekt ; hiervoor moet men allen eerbied hebben , want bet is niet de Ezel, maar een God (wien het evenveel is , door welke Orgaancn hy zich doet hooren) die door den Ezcï fpreekt. Doch een mensch , — het zy dan dat hy ook bewyzen konde dat hy zich in het geval van den gemeldeu Ezel bevond — betaamt het, niettegenftaande zyn opgerichte geltal te en naar den hemel gekeerd gelaat, dat hem gegeevcn is, van tyd tot tyd naar zyne voeten te zien en befcheiden te zyn. II. AL-  II. ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE. C z  L  3# VERHANDELING OVER DE LUCHTVERHEVELINGEflj DOOR WILLEM VAN Ê ARNÊVELDt APOTHECAR. (Vervolg van III Deel, bladz. 810.) lilde HOOFDSTUK. BESCIIRYVING VAN EEN WOLK , MET PROEVEN EPf GEVOLGTREKKINGEN OPGEHELDERD , TOT VER* KLAARING DER VERSCHYNZELS VAN HET VOORGAANDE HOOFDSTUK* Dat het watèr eene^ wölk Zich onder de gedaantd van waasfetn in dezelve bevindt, is iets, dat alle Na* tuurkundigen met my erkennen ; oök Helle ik vast * dat deeze waa'sfem , langs luchtweégkundige Wetten * door de opgeklommene dampen van Aarde' en Zee 4 rnet eene genoegzaame hoeveelheid Eleélriciteit voor* zieri , trapswyze byeen vergaderd, of, binnen weiniger tyds , als enkel water , door middel' der hoozen* opwaarts gevoerd is ; dat dit water , door hét aantrekkend en voorts verwyderend vermoogen derElectridteit, onmiddelyk uitgebreid tot waasfem,zich tevens met de opgereezene dampen aldaar bevindt , en zd door de Elektriciteit, als door de natuurlyke aantrekC 3 king  VERHANDELING kingr ,of zwaarte -kragt, welke de ftof eigen is , onderhouden' word. De befchouwing van deze aantrekkingskragt, zo van Elektriciteit , als van de eigene , die in de ftof gegrond is , gevoegd by de koude, die in het wolkge-r West heerscht , moet ons van zelf tot de gedagten brengen , dat de vogtên moeten verdikken tot waterdroppelen welke , weegens haare zoortelyke zwaarte , door de Lucht zouden moeten heen vallert , en die wy als dan , zo dit gebeurt , Regen noemen ; dit zoude ook inderdaad altoos gebeuren, en 'er zouden geene vogten tot wolken worden , of die wolken zouden haar beftaan alras weder verliezen , naauwlyks vóór dat,) de wolk gevormd waare , indien niet de Elektriciteit' , die in de wolk aanwezig is , en door aantrekking van nieuwe deelen grooter wordende en meer Eledriek vermogen verkrygende , tevens de eigenfehap bezat, om de verkreegene Conductors , welke de Elektriciteit geftadig aanneemen, uittebreiden , afteftooten, en daardoor te beletten , dat deeze vcreeniging van deelen geen plaats had. Maar even zo moeten wy ook yastftellen, dat de onderlinge verwydering* der deeltjes , die zeer zeeker door de Elektriciteit tot den verst mogelyken afftand zouden gebragt worden , op haar beurt verhindert word door de zwaarte-kragt aller lichaamen, en dus ons voorftellen de bepaaling van deeze vogtdceltjes, welke onderling op elkander weegen, waaruit derhalven volgen moet, dat 'er eene wederzydfche werking, tot in ftandhouding der wolk, vereischt word. Volgens deeze redeneering, en om my nader te verklaaxen omtrent de wording en het beftaan eener wolk . 13  OVER DE LUC II TV ER HEVELINGEN. 39> wolk, zal ik de cigënfchappen van dezelve opgeeven, hierin beftaande : L Dat de wolk befiaat uit vogtdéelen -en Elektrici- ' teit. II. Dat de Elektriciteit, door aantrekking der vogt-: deelen, de vorming der wolk veroorzaakt, of dat de wolk de vogtdéelen door de hoozen ontvangt , of door beiden te gelyk. III. Dat de zwaarte-kragt der ftofdeelen ook haar. aandeel heeft tot de vorming der wolk. IV. Dat de koude in de bovenfte gewesten een volftrekte vereischte is, om deeze waasfem te verdikken' tot reegen , ert mogelyk ook wel tot het beftaan deiwolk iets toebrengt. V. Dat de Elektriciteit alleen de oorzaak van uitbreiding van het vogt in de wolk is. VI. Dat aan dit verwyderend vermogen der Elcctriciteit een perk gefield is , door eene andere evenwichtige werking , te weeteh door de zwaarte - kragt in de vogtdéelen , riatuurlyk op elkander weegende , om de zamenftclling der wolk te onderhouden. Deeze zes veronderftelde eigenfehappen zal ik dóór proeven ophelderen , bewyzen , of wcegens deszelfs ónbetwistbaarheid , voor beweezen houden. De eerfte was , dat de wolk beftaat uit vogtdéelen ën Elektriciteit. Het is overbekend , dat men , in het oplaatcn der Elektrieke vliegers , nimmer eene wolk aantreft die geene Elektriciteit bezit , en, hoe verre nog van de vlieger afzyrkle, door de uitgebreidheid, van Athmospheer dit ondervindt, en telkens, by de nadering deiwolk , eene vermeerdering van Elektriciteit gewaar Word. Getuige hiervan zo veel uitmuntende Mannen, -USB C 4 als  4°' verhandeling als thans onder myne hoorderen aanweczig zyn err dit ftuk ondervonden hebben ! Dat 'er vogten in de wolken zyn, zal geenzins eenig nader betoog behoeven ; dit leert de dagelykfehe ondervinding aan ons allen. De tweede eigenfehap tos , dat de Elektriciteit, door aantrekking der vogtdéelen, de vorming der wolk veroorzaakt ; en de vyfde eigenfehap was , dat de Elektriciteit da vogtdéelen in de wolk vervvyderd hield. Deeze beide eigenfehappen zyn zeer klaar in'Hè aantrekkende en afftootende kragt der Elektriciteit gelecgen, en-het zoude geheel onnoodig zyn, dit met eene of meer bekende proeven te bewyzen, indien ik, in alle myne Hoorderen , zo veel ondervinding van de Elektriciteit veronderftellen koude, dat zy met de eerfte beginzelen in die weetenfehap gemeenzaam waaren,Ik zal dan voor geheel onkundigen deeze twee volgende proeven opgeeven. Eerfte proef. Doet eene beklceds vies van 40 duim of daaromtrent met Elcktrieke Hof laaden , houd die aan het buitcnbekleedzel in de hand , zo dat de knop naar boven gekeerd is; laat dan eene zeer ligte donsveedcr in de lucht vallen ; de knop der bekleedde vies zal dien aantrekken , en , na de aantrekking, afltooten , en boven de knop, zo lang die geëlektriceerd is , zwecvendc blyven in do lucht; hierin is een bewys voor de aantrekking en afitooting der Elektriciteit.. Tweede proef. Hang aan een zyden-draad een zeer ligt langwerpig gerond vlierpit-balletje ; ftel , als dit- regtftaiidig nederhangt , hier eene met Elektriciteit geiaaden vlês by, van welke de knop tegen over ait balletje hangt ; deze vies zal dit balletje aan»  over r/E luc h T veriievelikgek. 41 riantrekken en voorts afftooten; neemt men van dit balletje, in deszelfs verwydering, met den vinger de Elektriciteit af, dan zal het, en eerder niet, naar de gelaaden vies toegaan , om zich wederom van Eleclriciteit te voorzien. Deeze proef bcwy-st hetzelfde. Alle lichaamen , zelf het gcringfte ftofdeeltje der-zeiven, hebben eene ingefchapen geneigtheid van aantrekking; was dit zo niet, 'er zoiide dan ook niets beftaan. Door deeze natuurlyke eigenfehap der dingen beftaan alle deelen van elk byzonder lichaam , en maaken een geheel lichaam uit. Door deeze zwaartckragt beftaan ook de lichaamen tot eikanderen en maaken het geheel al uit; uk duizenden van waarneemingen is dit beweezen, fchoon de wyze hoe , voor ons verborgen is. Men kan de uitkomst van deeze geneigdheid der lichaamen oveituigend ondervinden , door de bekende? en zeer eenvoudige proef, met eenige ftukjes kurk op een fchoofcl met water te leggen , welke alle , zo ze digt genoeg by elkander dry ven, tot één klompje zullen zamentrekken, zelfs met eenige fnelheid , tot dat zy door de fchootel, of derzelver rand, alle te' zaamen vervolgens zullen aangetrokken worden. De vierde eigenfehap, te wecten dat de koude deuitgezette dampen verdikt, zien wy dagclyks, vooral, 's winters, in onze warme vertrekken gebeuren, als men kouder lichaamen , gelyk kelken , wynvlesfen , borden , enz. van buiten daar inbrengt; waardooa het vogt 'er wel eens afdruipt , zo het onderfcheid tusfehen de warmte der Lucht en de kouder lichaamen wat groot is. Hiermeede achtte ik de vastgeftelde eigenfehappen C 5 eener  42 VERHANDELING cencr welk genoegzaam te hebben opgehelderd ; dan bm onze denkbeelden bepaalder bezig te houden omtrent de werking der Eleclriciteit in de wolk , ten bewyze tévens , dat dezelve een voornaam en zelfs volllrckt inmengzel van de wolk is , zo heb ik een toeltel uitgedagt, welke ons daarin kan te gemoet komen. Zie de nevensgaande figuur. Dezelve beftaat uit verfchcide ringen, die in elkander pasfen,en dus, niet meer dan de plaats van eenen hoepel behoeven te beflaan ; alle de ringen aaaa , zo als ze in elkander met de koperen knoppen bbbb fluiten, zyn, van binnen eü buiten, met een ftrookje van bladtin, het gewoone beklcedzel , overtoogen , en wanneer ik ze uit elkanderfcn draai , moeten zy te zaamen een wolk afbeelden: Door de aan- en inhangende balletjes cc, tragt Ik dé ligte waterdeclen aftebceldén, dié zich door de Eleclriciteit uitbreiden, wanneer zy geëleétrifeerd worden. Deeze dunne bekleedde hoepels aa , door de koperen knoppen bb vereenigd, zyn voorzien van koper draaden cc , welke met zeer ligte vlierpit-balletjes voorzien zyn , eh zo hangen aan elk der zyden van alle de hoepels , twee balletjes , fchoon ze maar op een eenige plaats aangeduid zyn ; de vier hoepels zyn dus voorzien van agt paar balletjes, de geheele toellcl hangt aan een zyden koord , van drie voet lengtte , en ik vereenig, door middel van een cyther- of gouddraad , een der knoppen bb met de Electriceer MaChiene , om de wolk te Electriceeren. Derde proef. "Wanneer men de Macliiene Iaat werken , zullen alle ballen van deeze kunstwolk zich openen , en zich in de lucht van dezelve verwyderen: diergelyke balletjes in den omtrek van deeze  OVER BE LUCHTVERHEVÉLINGEN. 43 deeze wolk , en dus buiten dezelve hangende, zullen op eenen verren afftand worden aangetrokken. Uit deeze proef blykt beide , hoe eene wolk de Conductors , met eenige Eleclriciteit voorzien , aantrekt , en daardoor haare masfa van Eleclriciteit en vogtdéelen vermeerdert, als ook hoe de aangetrokkene geëlectriceerde Conductors worden verwyderd en afgeftooten; in welk laaste geval, de ingefehapene zwaartekragt der ftof, en dus hier der vogtdéelen, door cese evenwichtige wederwerking , de wolk deszelfs beftaan doet behouden. Als wy nu in aanmerking neemen, dat eene wolk, in de Lucht zweevende , altoos een gedeelte Eleariciteit verliest, iets dat met de Electrieke vliegers dikwerf word ondervonden , terwyl ze, gclyktydig, van elders wederom de verboren ftoffe beftendig aanwint, blyft in dezelve alles in zyn geheel 5 maar wanneer deeze aanwinning der Electrieke ftof in de wolk , geen plaats heeft,en nochtans deszelfs verlies voorvalt, dan moet het zagtelyk regenen; want .wanneer ik ophoude , met de Machiene te draajen , waardoor de Eleclriciteit begint te verminderen, zullen de opene ballen meer en meer toevallen; omdat de oorzaak ophoud van uitbreiding en afftooting der deeltjes, waardoor, de zwaartekragt en de verdikkende eigenfehap der koude, op de vogtdéelen der wolken alleen werkende, ee^en moet veroorzaakt worden^ Indien 't hier de plaats waare over den reegen in onderfcheiden betrekkingen te fpreeken, zoude dit fteifel nader opgeheldert worden ; dan , daar dit hierna zal volgen, hebben wy ons alleen nog voorteftellen, dat in Onweêrswolken dit vermogen van Eleclriciteit zo veel grooter. en uitgebreider werkzaam is , als  44 V B R H A N D' E L I N Ó > als de grootte derzelver wolken van dit afbeeldze! ecncr wolke verfchilt , en welk verfchil mogelyk te vinden zoude zyn in de vergelyking van een erwt by een grooten berg. Wanneer wy ons eens voor"ftellen » dar een eenige Eleétrieke Onweerswolk een è ja i uur in de doorihede groot is, en welke wolk van haare hoeveelheid Eleclriciteit op eenmaal beroofd wierd , waardoor zich de uitgebreide dampen door koude en door de zwaartekragt verdikken moeten , waardoor eensdeels een ontzachlyk vacuüm moet ontdaan , die dwarlwinden , Orcaanen en groote onduimigheid kunnen vcroorzaaken , en anderdeels een yfelyke en verhaaste uitdorting van water ten gevolge hebben , welke wy wolkbreuken zouden noemen, dan kunnen wy ons gemakkelyk vertegenwoordigen die plotzclyk-e verwisfelingeu in den dampkring, waarvan wy , by de betchoawing der Electrieke dorimbuijen , zo even gefprookeu hebben. Zie hier eene proef, welke het bewys daarvan zeer duidclyk opleevert, eir doöè eene fchielyke wegneeming der Elektriciteit aantoont* zal, dat de wolk haar Efecrriek vermogen geheel \-eiiiest. Pierde proef. Wanneer men deeze konstwolk landende y tevens onder de laading daarby voegt eene bekleedde leidfehe vies, zullen de ballen opengaan, als te vooren , en open blyven , zolang de vies gelaaden is; maar- wanneer men deeze vies een*.' klaps van Eleétrieke dof door eene ontlaading berooft , dan zullen de balletjes terdond digtvalien. Behalven dat deeze uitkomst by wolkbreuken plaats heeft, by welke gelegendheid het verlies der Elecmciteit vry algemeen is, zo is dit altyd het geval by ieder blikfemflag, na een gedeeltelyk verlies van Elec-  OVER. DE LU C HT VER HE VELIX GE N. 43 Electrieke ftof uit (ie wolk, en by de ontmoeting van twee tegenftrydige wolken ; en veroorzaakt de daarop volgende ftortreegen , gelyk in het vervolg , wanneer ik bepaald over den blikfem handele , dit ftuk nader zal verklaard worden. Dan een verfchynzel , het welk na de ontlaading der wolken plaats heeft, en het welk ook by ieder blikfemflag in den dampkring zich vertoont, ook daarenboven, by het aftrekken van Onweêrsbuijen en Orcaanen , zeer gemeen is, is dit, dat de lichaamen in de Athmospheer gedompelt, eene omgekeerde Eleclriciteit aanneemen, onderfcheiden van die, welke zy te voorcn bezaten. Dit verfchynzel gebeurt ook by deeze konstwolk , en herinnert my myne belofte , dat ik verklaaren zoude, waarom de lichtkwasten van Cafior, Po/lux en Hektta, by het einde van eencn onweêrigen ftormwind of Orcaan, wierden gezien en ftilftand voorfpelden. (Zie algemeen Magazyn III. Deel No. V. pag. 806.) Wy zullen, om hier aan te voldoen , eerst de daartoe nodige proef opgeven, en dan deeze dwaallichtjes verklaaren. Vyfde proef. Ziet de Electrieke laading der wolk, zo als in de voorige vierde proef gefchied ; houd met laaden een a twee minuuten aan , ontlaad alsdan de gelaadene vies, welke 'er aan ftaat met een ontlaadftaf, dan zullen de balletjes terftond digt vallen , en zich vervolgens wederom zagtelyk openen , in welke laatfte geval de balletjes eene omgekeerde Electrieke hoedanigheid hebben aangenomen : dat is te zeggen , zy zullen negatief zyn , daar ze te vooren, toen de gelaadene vies 'er aan ftond , pofitief waaren. pit deeze proef blykt , dat de richting der Electrieke  46 VERHANDELING l trieke ftof door de ontlaading word omgekeerd; vóór de ontlaading der vies ging de Electrieke ftof uit- of vande balletjes naar de lucht, en na de ontlaading (welke aan een ontlasting van den blikfem gelyk is,) itreeft de Electrieke ftof uit de lucht naar de balletjes toe , en deeze verfchrllende uitkomst en werking der Electriciteit ondervind men by elk onweeder. Inderdaad , men zal in eene Electrieke ftorm , het einde van een heftig onweeder 't best ónderfcheiden ■■ aan de dvvaaïligtjes , of Electrieke lichtkwasten, by welkegelegenheid , de lucht niet meer , als onder het onsÉ weeder, pofiticf geëlectriccerd is; neen: men zal on-, dervinden , dat dezelve nu negatief is , dat is , dat nu de dampkring , met opzicht tot de aardfche lichaamen , minder heeft , dan de aarde , en dat dcrhalven de ftof, met drift , uit fpitzen en punten ia den dampkring overgaat. In dit geval kunnen deeze luchtkwastjes zelfs verre en duidclyk gezien worden , tcnvyl ze in 't tegenovergeftclde geval naauwclyks gekend zouden worden; want déne uit een punt toe- of uitvloeijcnde Eleclriciteit word verfchilleud waargenomen ; zie hier de proef. Zesde proef. Plaats twee groote bekleedde vlcs- fen op de tafel , doet de eene pofiticf en de in" dcre negatief laaden , nader voorts tot beide met een punt, als wanneer men ondervinden zal, dat de politicvc vies een flipje, en de negatieve een lucht- kwast zal veroorzaaken. In dcezc beide proeven word het evénwigt derr Eleclriciteit in de vlcsfen herfteld ; de politicvc vies gaf aan de punt de Electrieke ftof, en de negatieve vies nam van de punt die ftof over. Vodr elk onweeder heeft het eerfte , en na elk onweèder het  OVER DE L U C H ï V £ R H E V E L I N p E N. 47 bet laatfte plaats , vooral by het uiteinde van een Orcaan. Dat nu inderdaad het openen en weder digtvallen der balletjes , in de vyfde proef, alleen van de rigting der Electrieke Itoflè afhangt , blykt aan de volgende proef. Zevende proef. Herhaal de vyfde proef, zo als. dezelve befchreeven is, en , nadat de balletjes zich zagtelyk geopend hebben , begin weder langzaam te draajen, waardoor de balletjes zullen digt vallen en zich vervolgens weder openen. De oorzaak, waarom de balletjes digt gaan , en zich , door een nieuwe draajing der Machiene, weder openen , hangt af van de verfchillcnde Electrieke betrekkingen. De overvloed der wolk in de vyfde proef, weggenomen zvnde, moest de lucht hier meerdere Eleclriciteit op de ballen doen werken , en met eene nieuwe laading, in de zevende proef aangewend, moesten de ballen weder meerder krygert dan de lucht. Wy zullen in eene proef toonen , dat inderdaad in beide gevallen de Eleclriciteit van dit wolkje onder. Jcheidcn is. Dit kan onderzocht worden door andere geëleclriccerde lichaamen in het eene en andere geval, op de balletjes te beproeven , gelyk by voorbeeld , met een lakpyp. Agtfte proef. Herhaal de zevende proef, en onderzoek , zo menigmaal de balletjes geëlectricecrd zyn , en van Eleclriciteit veranderen , den Haat der ballen , wanneer dan de vies nog gclaaden aan de ■ wolk Haat, zullen de balletjes pofitief zyn; als de i vies ontlaaden is , zullen zy negatief worden, en, na eene zagte aangewende laading, zullen zy digt « • VallÈn 5 zich wederom openen, en pofitief worden. 1 1 De  VERHANDELING De manier om dit met eene lakpyp te beproeven , agtte ik onnodig hier aanteduiden. 't Bleek dan klaar , dat, vóór de ontlaading , de wolk eene Electrieke hoedanigheid hadde , regtftrydig met die , welke na de ontlaading gezien wierd; dus is de werking omgekeert , en dit is het geval van den dampkring , nadat het onweêr bezig is aftetrekken , en nadat het afgetrokken is. Hiervan daan de lichtkwasten van Ca/lor en Pollux ; ik herinner my dat ik voor 3 a 4 Jaaren, op eenen donkeren avond, onmiddelyk na een hevig , en genoegzaam bedaard onweeder , niet eencn myncr vrienden over de ftraat wandelende , aan elf of twaalf fchoorlteenen , en aan yzere pennen of fpykers aan de toppen der huizen , deeze lichtkwasten telde; aan de fpits van eenen geplaasten Conductor, op myn bocre-wooning aan Diemerdam, en dus aan de Zuider Zecdyk geleegen, is dit verfchynzel of dwaallicht , reeds eenige maaien waargenomen ; uit dit alles nu blykt duidclyk , dat de Electriciteit een onaflcheidbaar beftaandeel der wolken zy. Daar ik dan meene , dat dit ftuk geen verder betoog noodig hebben zal , en de zaamenflclling der wolken , zo wel als haare voortduuring en beftaan , ten vollen opgehelderd is , zal ik alleen nog nader aantooncn , hoe twee verfchillende geèiectriceerde wolken , door eikanderen aan te raaken, eene Exhydrias (wolkbreuk ,) kunnen te weeg brengen ; door dcrzelvcr kragten , die haar ieder afzonderlyk deeden beftaan , en aan een fmelten , om daardoor de oorzaak van uitbreiding der waterdeelen wegteneemen en deeze beide wolken te vernietigen. Negende proef. Neem twee bekleedde vlesfen , evcu  over de luciitverhevelinge n. 4Xf even groot, voorzien met een dwarsdraad, van dctl knop afgaande, èrt voorzien van' eeriigé vlierfJit balletjes. Zo deeze verfchillend gelaaden worden , zullen ze elkanders Eleclriciteit door aanraaking geheel vernietigen : o'm dit te doen maakt men eert gemeenfehap aan den buitenkant , en doet dan de knoppen van beide tot eikanderen naderen j waardoor de vlesfen ontlaaden worden. Hieruit volgt van zelf de uitkomst , welke twee ■verfchillend gcelectriceerde wolken moeten hebben, als' zy door zulke een ontlaading plotzelyk van Eleclriciteit beroofd worden, 't Is klaar, dat de oorzaakvan uitbreiding der waterdeelen ophoudende , een, wolkbreuk moet veroorzaakt worden. Ei zoude hier meer natuurlyke voorbeelden kunnen bybrengen , om myn ftelzel , wegens de wyze van beftaan eener wolk, te wettigen , was het niet, dat. ik te omflagtig en overtollig zoude worden, 't Is genoeg dat het blykt , dat onder de algemeene oorzaak ken der onweerige ftormen, Orcaanen, d-warlvvinden houmouwen, en waterhoozen, de werking der Eleetriciteit voornaamenlyk te tellen i.s. Ik heb met opzet tot hiertoe geen verklaaring van. de waterhoos gegeven ; dit Luchtverfchynzel is van te veel belang, om 'er overheen te flappen, 'er hangen te veel omftandigheden , die in den dampkring voorvallen, van af, en het verfchynzel zelve is van zulk een zonderlingen aart, dat het een juiste overweging, vordert , te meer omdat wy in 't gemeen van hetzelve flegts- een oppervlakkig denkbeeld hebben, en, voornaame Natuurkundigen zeer verfchillen over der*, zeiver wording en beftaan. Een volledige verklaaring.van de waterhoos hebbe men derhalveu in een volgende verhandeling te wagten. katuurk, IV. D" dé'  5» DE NATUURLYKE HISTORIÉ DER GEMSEH. (Uit het Hoogduitsch,') Gems, van een zeer fyn zenuwgeftel voorzien , is uit zyn aart hitzig, fchuuw, en zo fnel in het loopen, dat geen jager of hond in ftaat is om hem intehaalen. Hy zwerft gerust op de hoogfte toppen der bergen , alwaar het gewapend oog van den Jager hem naauwlyks kan ontdekken. Zyn fcherp gezicht en fyne reuk zyn hem behulpzaam om jager, kruid en loot op een vierendeel uur affland te ontdekken. Gezellig en verdraagzaam getroost hy zich gewillig ieder moeijelyke plicht, die hem de zekerheid en het welzyn van zyn maatfchappy opleggen. Te vreden met de zachte en fmaakelyke kruiden , die hem de hoogde Alpen, op veele plaatzen fpaarzaam genoeg, aanbieden , behelpt hy zich in den drihgendften nood met wortelen en pynappelcn, en Tertrhaad zelfs de fteenfchilfers niet , om zyn hard en moeijelyk leven doortebrengen. Van veelerlei vyanden en gevaaren omringd , en tevens zyner weerloosheid bewust, is hy fchuuw en bevreesd, en even daarom omzichtig, om ze reeds van verre te ontdekken , en dezelve of behoedzaam te ontwyken , of flirn genoeg , om zyne vyanden op byna ontoeganglyke en gevaarlyke plaatfen te lokken, waar zy genoeg te doen hebben , om zich zeiven te redden. Slegts de dringendfte nood of de beangfte moederlyke tederheid kan zyne natuurlyke vreesachtigheid in een gevaarverachtenden moed veranderen , zyne vyanden heldhaftig doen weder- ftaan  DE NATUURLYKE HISTORIE DÉR GRMSEN» £fl* ftaan of dezelve , waar het mogelyk is , door een fcherpgemikte waagfprong woedend van den rand der rotze afwerpen. Dit is het merkwaardigfte dier der Alpen, welker natuurgefchiedenis , uit de zuiverde bronnen gefchept, Wy hier onzen leczeren zullen voordraagen. Het vaderland van de Europeefche Gems zyn de bergen in Savoijen , Styermark , Tyrol en voornaamelyk in Zwitzerland, alwaar'zy genoegzaam in alle Cantous , die zich op hooge Alpen beroemen kunnen, in menigte gevonden' worden. Volgens het fyftema telt men ze onder het ryk der viervoetige dierên, onder de klasfe met gefpleeten klaauwen , én wel tot het gedicht der bokken, wien zy, ten' aanzien van hun uiterlyke gedaante , het meest gclyken , en zich van dezelven alleen onderfcheïden door' gebrek van baart, hoogcr beencn , grootcr lichaamsgeftalte en verwisfelende gedaante van hoornen. Deeze zwarte hoornen, die eerst in- het vierde jaar, nadat de Gemfen hunnen vollen wasdom gekrcegen hebben, volkomen uitgcloopen zyn, en de lengte van negen of tien -duim breedte beflaan, zyn van buiten houtachtig, doch inwendig wit en fteenachtig. Zy zitten over het agterfte deel der oogleeden , klimmen vandaar in de hoogte , en hebben kromme , agterwaards gebogen en als bylen gevormde punten , die zo fcherp zyn, dat zy zich fomtyds, wanneer zy al te overhaastend zich den rug willen krabben , zelfs daarmede bloedige wonden toebrengen. Van den wortel der hoornen loopt aan beide zyden', recht c4cr haar roode levendige oogen , tot aan . den mond een zwarte ffreep , en eindigt by de lip, die van boven iets gefpleeten is. Haar voorhoofd is grootendecls met een fter geteekend , én haare ooren zyn iets lan02 gex  5* DE NATUURLYKE HISTORIE gcr dan die van den ram, en, even gelyk de gantfehff kop, donkergeel. De kleur op den rug tot aan de ftaart , welker bovendeel zwart t dikhairig , en yj» de iangte als die vair het Hert is, is gemeenlyk donkerrood ; aan de keel daarentegen en aan het onder-' lyf heeft zy een graauwachtige kleur , die van de fchenkelen tot aan de klaauvveu allengs in het zwarte loopt. Doch met de jaaren verandert ook deeze hoofdkleur. In den zomer is zy donkergeel, aan de keel iets lichter, waar dan ook de hairen glad en kort zyn. In den winter daarentegen zyn de gemfen donkerbruin , ja byna zwart, en krygeu , gelyk een donkerbruine beer, een lange, ruige en dikke pels , die ze byna onkenbaar maakt. Men vindt zeer weinige gemfen, die wit en zwart, of met verfchciden kleuren geplekt, en nog zeldzaamer, die geheel wit zyn. Doch in den laatstleden winter heeft een Jager van een der ervarende en fchrattderde Natuurkenners, wien wy het voornaamfte en gewigtigde in deeze befchryving te danken hebben, een witte gems, als een ongehoorde zeldzaamheid, te huis gebragt. Men had ze reeds voor meer, jaaren aan de, met fuceuw en Alpenweiden aartig. afwisielende, toppen van den zogenaamden Hennen- of Engelberg gezien, en herhaalde maaien te vergeefs op het fpoor vervolgd , totdat men ze eindelyk, bygeval,. gelukkig betrapte. Anders was zy in alles de roodkleurde gems volkomen gelyk, en het bleef nog onbcflist , of fpel , natuur , toeval of ouderdom deeze kleur te voor-fchyn bragt. Deeze gemfen bewoonen de hoogde bergen, welker fpitzen alleen de deenbokken beklimmen , doch waagen geene zo fterke en verre fprongen , als deeze , maar  SER GEMSEN. 53 tór laaten zich dikwils tot in de laagfte dalen neder. Men vindt 'er twee byzondere foorten onder, die, ten opzichte van wooning , fpys en ligchaamsgrootte merkelyk van elkander verfcheiden zyn. De eerlte foort noemt men Bergdieren, omdat zy op de toppen der Bergen , en den rug derzelven woonen, waar de ftoutlle Jaager niet dan met het grootfte levensgevaar by hen komen kan. Zy zyn wegens fchraaler weiden iets kleiner van ligchaam , doch in den zomer roodachtiger, en in den winter zwarter dan die van de tweede foort. Zeldfaam bezoeken zy de daalen, maar hlyven het grootfte "gedeelte van het jaar op haare hooge en woeste bergen; en wanneer zy in den herfst en winter geen dor kruid of gras meer vinden, weet men , volgens zekere waarneemingen, dat zy van fteenblaadjes leeven , die zy van fchilferlteenen , door regen en fneeuw losgemaakt, als een falpeterachtige en vette foort van aarde, affchuuren en verteeren, zodat men deeze fteenblaadjes, op deezen tyd van het jaar, onvermengd in hun maag vinden kan. Zekerlyk worden zy van deeze foort van fteenvoeder niet zeer vet, en leveren dan aan den Jager, die goedvindt om hen te fchieten , niet dan een met huid overtrokken geraamte. De tweede foort van gemfen is iets grooter, bruinachtiger, en wegens beter foort van weide vetter en lyviger; men heetze Wouddieren, omdat zy zich meer in de bosfehen en wouden midden in de Alpen ophouden. Het voedfel van beide foorten van gemfen , in 't algemeen befchouwd , is buitengemeen eenvoudig. Het beltaat of uit de zagte fmaakelyke kruiden van de Alpen , die zy op de fneeuwgronden •met de voortlte rechterpoot, gelyk de rendieren, opkrabben, en met hun tong ontdooijen; of zy brecken I •" D 3 daar  g$ BE NATUURLYKE «ÏSTORIE daar zy door de menigvuldige fucemv niet tot op het gras kunnen doordringen , van de Dennen de jongde zagtfle takjes af, en vergenoegen zich daarmede, totdat zy aan een milder weide komen. By de aannaderende lente weiden zy aan de Zonzyde der bergen , en wel altyd voor den op- en ondergang der ZonT Doch zo ras het aardryk cn de lucht tegen het midden van den zomer verwarmd wordt , gevoelen zich ook de gemfen weder warm genoeg, om die zonryke dreeken te verhaten, en de koelte te zoeken in de fchaduwen der rotzen en wouden , of zich op de fneeuwlegers te verfrisfchen. Met den aanbreekenden winter trekken zy gezamenlyk naar de daalcn toe , alwaar zy midden in de Alpen , onder de hooge uitdeckende rotzen , een toeylugt en fchuilplaats uitzoeken. Een gantsch byzonder foort van voedfel vinden deeze dieren , ten tyde der volle of nieuwe maan , • by de zogenaamde pekelmeiren, waar heen zy zich , dikwils veele uuren ver, byzonder in den zomer , wanneer een drooge Zuidc-Wind waait, des avonds , of in den nacht , zich begeven , om aldaar van zekere zandige rotzen , met den grootfteu trek , cn met ter zyde fbïÜjng van alle ander voedfel , het zand te likken, en van dezelve zeker vocht intezuigen, dat hen waarfchynlyk even zo aangenaam als met hunne gezondheid beflaanbaar is. Deeze natuurdrift der gemfen, die zy gewoonlyk drie of vier. dagen achter elkandercn, en wel met zulk een greetigheid, voldoen, dat menze zelfs door herhaalde fnaphaanfehooten, en met verhes van eenige dieren, niet vandaar dryven kan , laat zich zeer ligt. verklaaren , wanneer men flegts opmerkt dat by de huislyke veeteelt , het hoornvee ten minden , zo tot oplosfing van  DER GEMSEW. 5$ van het flyrn en zuivering van hun maag, als tot bevordering van den eetlust en verteering, van tyd tot tyd ein gedeelte zout buitengemeen dienstig , ja byna onontbecrlyk is , in welks plaats de gemfen , buiten twyfel , het zandlikken dezelfde dienften doet. De gemfen leevcn gezellig, cn men treft ze, byzonder de Geiten , gelyk de Herten en Rheeën, meerendeels by troepen of koppels , doch zelden 'alleen of verftrooid aan. Daarentegen leeven de bokken genoegzaam altyd alleen , en zelfs zeer ftil, tot den bronstyd toe. Doch met het einde der AVynmaand zoeken zy hunne wyfjes op , dryven ze in een 'troep te faam en, en bcwaaken ze, geduurende den dekkings^ tyd , - zo zorgvuldig , dat zich geen een van haar uit de troep vcrwyderen kan. Dan zo 'er zich meerder mannetjes by de troep laaten vinden, ontftaat 'er een hevig 1 gevecht tusfehen de verliefden , en de fterkfte houdt den zwakkeren tot op twintig cn meer fchreden van de troep verwyderd.cn wil niet gedoogen dat een of ander belust geitje den zwakken bok genaakc. Hoe wys en goedertieren de Natuur ook voor deeze foort van fchcpzelen zorg draage, doet zich reeds by haare geboorte zien, Naauwlyks gevoelt de zwangere geit, dat haar tyd nadert, of zy verlaat den troep , cn zoekt een afgelegen plaats uit, alwaar zy zich voor alle gevaar veilig acht , en waar het byna onmooglyk is by haar te komen. Wanneer nu de tyd voorhanden is, zo werpt of ligt zy haar-jong op de fneeuw, belekt bet ccnigen tyd , ftelt het met haare hoornen op de pooten , gaat het voor, en-in korten tyd loopt het jong met zyn moeder over alle rotzen en klippen heen , en wel zo gezwind , dat men het niet eerder zal kunnen krygeri voordat men de moeder gevangen heeft. Na haar D 4 dood,  f6 DE NATUURLYKE HISTORIE dood laat het hulplooze diertje zich dan gcmakkelyk vangen , doch zo ras men het wil aantasten , zal het zich, onder een erbarmelyk gefchrccuw, zo veel het jn zyn vermoogcn is , verzetten -en venyeercn , en het is byna ongeloollyk ,. wat het naauwlyks geworpen gemsje al moeds en krachten tot wederftand heeft. Ook zal men het levendig gevangen diertje, fchoon ■men het zelfs door een tamme geit groot gezoogen heeft, flegts korten tyd zo tam kunnen houden , maar de zugt voor de vryheid zal het reeds vroeg of op de vlugt naar de bergen lokken , of , zo het vlugten hem onmogelyk is, zal het vóór den tyd van hartzeer en dwang verteeren en derven. De gemfen vermenigvuldigen niet zo derk als de andere dieren. Want men heeft nog nooit gezien dat een geit in één jaar twee jongen geworpen heeft; ook zyn zy eerst in het tweede jaar yatbaar voor het paaren, cn men vindt hierom by ieder moeder onder de gemfen niet meer dan twee jongen , namelyk een jaarig, en een jonger, die zy zorgvuldig naar alle plaatfen heenleiden , en ze vóór haare manbaarheid zelden of nooit verlaaten. Deeze nioederiyke tederheid erkennen zy ook , even als braavc kinderen hunne bedaagde onderen onderdennen, met onvermoeide zorg en oppasfing, jegens hunne van ouderdom verzwakte moeders. Zo verhaalt men , dat de gems.haare ouders, wier tanden reeds domp en wier zenuwen reeds verflapt zyn , afgekaauwd gras en uit de rivier gefchept water in hun leger brengen , hun de kaalgeworden huid glad lekken, cn hun liever met hen aan den Jager , die hen veryolgt , prys geeven , dan dat zy haare bulpelooze moeders lafhartig verlaaten zouden. Een opmerking , die, fchoon zy een ieder van onz$ i (1 lCfr<  DER GEMS EN, 57 Jeezers niet waarfchynlyk, of ten minden gegrond genoeg mogt voorkomen, echter by een gevoelig mensch de wensch moet doen ontdaan, dat een edelaartig bewooner der Alpen, of een kundig waarheidminnend Jager gelegenheid mag krygen, om volgens juiste waarnemingen dezelve als waarheid te kunnen bevestigen. Van ziekten heeft men tot hiertoe by deeze dieren , zo lang zy in vryheid leeycn , niets anders kunnen bemerken, dan het fchurft by zeer hoogen ouderdom, en de wervelziekte en waterzucht , die in den jaare 1706 onder de Glarner gemfen een aamnerkelyke ver-, woesting heeft aangericht, waarvan men tot hiertoe nog zeer onzekere cn geheel verfcheiden oorzaaken heeft weeten optegeeven. Even zo onzeker cn verfcheiden zyn ook de gevoelens over de oorzaaken , gevolgen en vermogens der Gemsdeentjes en Gemfeballen die men in de lichaamen deezer dieren vindt. Van de gemsdeenljes , die wit van kleur, doch. niet zo hard als een deen zyn, heeft men tot nog toe gelooid dat zy niet zo zeer uit aardachtige zoute deelen, als wel uit het vet van het net , waaraan men ze vindt hangen , bedaan, en dat zy van een altediiftige bewceging .van dit dier voortkomen , waarop een fchielyke verkoeling volgt , die dan het vet , dat door deeze beweeging tot op het fmelten verwarmd is, in een deenachtig klompje verhardt. Van de gemsballen daarentegen, of den Duitfchen Bezoar, die men in een zakje geflooten, en by de pisblaas aangegroeid vindt , en die ook van de gewoone hairballcn by het hoornvee wel te onderfcheiden zyn , kan men omtrent het volgende met genocgzaamen grond bcweeren. De gemfeballen zyn van gedaante langrond , van de grootte van een hoenderD 5 of  $3 DE NATUURLYKE HISTORIE of ganzenei , en zwart of kastanjebruin" van kleur * geeven een aangenamen aromatieken reuk van zich ; én hebben eenigzins een bitteren fraaak 5 van buiten zyn zy met een gladde, van bruin vernis overtogen, fchaal hedekt, en inwen.üg bevatten zy een drooge bal van de aderen der bladen en wortelvezelen , om welke te verteeren de jonge Gemfen waarfchynlyk nog geen kracht genoeg hebben. Men vindt ze niet in alle gemfen, en 'er zyn zekere bergen, by voorbeeld de Galanda, welker kruiden cn foorten van gras zo fyn en ligt verteerbaar zyn , dat men niet dan zeer zelden dergelyke ballen in de gemfen, die op. dezelve geteeld zyn , kan ontdekken. Dan hoe vry deeze dieren ook van ziekclyke dagen, en eenen door krankte te vroeg verrasfehenden dood zyn , moeten zy echter hun leven in geftadige zorg en vrees doorbrengen , daar zy maar zeer zelden gelukkig genoeg zyn om zich voor hunne hevigttc wanden te beveiligen. Nu loert de Linx op hen , komt uit zyncn hinderlaag onverwacht te voorfchyn , cn richt zulk een flachting onder hen aan , dat binnen korten tyd gantfche gemsbergei: leeg, cn fchoon uitgeplunderd zyn. Dan weder vliegt een (lecnarend of lammergier, ihel ah de blikfem , op hen af, en draagt hunne jongen hoog in de lucht op een fteenkÜp weg, alwaar hy zyn buit veilig genieten kan: of, ziet deeze geduchte vyand uit zyne hoogte een reeds volwasfen gems op een fteile plaats digt by een diepen afgrond weiden , dan vliegt hy zo digt mogelyk dezelve voorby , cn Hort hem in zyne fne'ile vlugt door zyn welgcfpierde vleugels van deszelfs ftandplaats af, zo dat hy machteloos in den afgrond nederftort, en , dus verpletterd, den gulzigen vyand een wcerloozea roof aanbiedt. Kun onverbiddelykfte vyand ondertus- fchcq  DER-GE M SE N. g£ fchen -is buiten twyfel de Jager, wiens loosheid, geduld , moed en ervarenis dit geplaagde dier tot op de ontoeganglyklte fpitfeu vervolgen. Reeds vóór den opgang der Zonne vervoegt zich de Jager op de plaats , alwaar hy de nog weidende gems hoopt te ontdekken , of de frreek kan opfpooren, waar zich eenigen van hen, by fterker Zonncfchyn, in de fchaduwe, legeren. Zyne wapenrusting beftaat uit een enkele of dubbele fnaphaan , een met yzer beflaagen ftok , een paar voctyzers, en een herderszak , die voor eenige dagen met proviant gevuld is, cn die hy zomwylen nog met een pelszak overtrekt, om daarin op het ys onder den blooten hemel te flaapen , en dus 's morgens vroeg genoeg ter behoorlyke plaatze te kunnen zyn, Op den weg merkt hy zorgvuldig op , of hy den wind in 't gezicht of achter den rug heeft , dewyl in het eerfte geval de dieren zyn aankomst te vroeg j zelfs op een kwartier afllands, kunnen ontwaar worden. Heefc hy hen eens ontdekt , cn een gevoeglyke plaats gekozen, zo wacht hy gerust af, tot dat de Gemfen de weide verlaaten, en zich in hun leger , of naar eene ter befcherming gefchikte plaats bcgeeven; dan zoekt hy, fchoon altyd met waarneeming van den wind , digt by hunne fchuilplaats intefluipen en met zyn fnaphaan een van hen te fchieten. Doch de verrasfehing van deeze dieren valt den Jager zo veel zwaarer , hoe voorzichtiger zy door eene zorgvuldige Natuurdrift aangevoerd worden om zich te beveiligen. Want volgens eene bevestigde waarneeming blyft by ieder troep Gemfen, die menigmaal uit dertig en meerdere dieren beltaat, een van hen, van vierendeeluur tot vicrendeeluur elkander afwisfelende, op eene nabuurige hoogte als fchildwacht ftaan, ter- wyl  tf® DE NATUURLYKE HÏSTÓRÏE wyl de overigen gerust hun voeder afkaauwen. Dit' vrachtdier ziet en keert zich opmerkzaam naar alle kanten om, en by het geringde verdacht geraas geeft het zyne makkers, door een knarzend gepiep door de neus, een teeken, en eensklaps zoeken de verfchrikte Gemfen , onder aanvoering van een Geleigeit, de een achter de andere , afc aan een keten , in de fnelde vlugt hunne redding. Doch heeft de Jager op zyn plaats het dier niet aan zyne doodlyke deelen, als in de borst, hals, of kop getroffen , maar flegts gefchooten , zo zal het gewonde dier met uithangende ingewanden of flegts met drie pooten, even fnel, alsof het niet gewond ware, met de overige gezonde dieren de vlucht neemen en zynen vyand niets dan een ledig nakyken overlaatcn. 1 N°S mocijclyker en gevaarlyker wordt de GcmfeJ jacht , wanneer deczè dieren , gelyk dikwils het geval is , in een fmalle bergdreek vluchten , waar zy van drie kanten door onbeklimbaare rotzenmuuren ingefloten, den fager flegts door den ingang ontfnappen kunnen. Want nadat hen de Jager, die zich by den ingang zo zeker als mogelyk podeert, door her•haald fchieten in een beflooten dal hopcnloos op en neder gejaagd heeft, zo zien zich de beangdigde Gemfen ten laatden gedwongen , of by ontdekking der kleinde opening tusfehen den rotzenmuur cn den decvig daaraan geleenden Jager, denzelven door een ge, waagden fprong van boven neder te dortcn , of wanhoopend , uit al hun krachten , en doldriftig genoeg, door diezelfde opening te fpringen , waardoor zy in woeste ontdcltenis als tot eene fchuilplaats gevlugt waren. Doch het allergevaariykst is de Gemfenjacht, wanneer zich de dieren,- iedèr op zich zelf  DERftEMSEW. Dl. z«lf of verftrooid, na verlies van hunnen geleider of geleigcit, over gladde en fteile rotzenbladen en ysvelden vluchten, en dus den hcctvervolgenden Jager op dergclyke glibberige, en ten uiterfte gevaarlyke plaatzen lokken, waar hy, zonder oogi'chynelyk levensgevaar , noch voor noch achterwaards eenige fchrede verder waagen durft. In deezen ftand blyft dan de Jager , gelyk zich onlangs een jongen Englcnberger in dit geval bevondt, geen ander middel van redding overig, dan dat hy het moedig befluit neemt, zich zeiven een wonde in de voetzool te fnyden, opdat hem het kleverig bloed by een gewaagden fprong van rots op rots , tot eene voetyzcr dictie, en hem op de Zonnenheete rotzenbladen een gewisfan tred vcrfchaft. Doch om onzen Leezers eene proeve, deels van het gevaar , deels van het geduld en ftoutmoedigheid van den Gemfejager voortedragen, zullen wy hen nog, een Anccdote vernaaien , voor welker waarheid ons een der geloofwaardigfte Schryvers, de Zwitferfche Plinius , scheuchzer , in het tweede deel zyner Bergreizen een genoegzaame waarborg ftrekt. de dankhaare gemsrjaager. Waarom zo ftil'? lieve Grysaart, wat beduidt toch deeze traan in het oog van eenen anders zo moedigen Jager ? vroeg laatst een gezelfchap van jonge Zwitzers aan hunnen leidsman , daar hy hen juist de padelooze ftraaten over de fteenklippen op den Limmer Alpen aanwees. ■ lk zou ondankbaar jegens God zyn , was het antwoord , als ik ooit deeze plaats kon voorby gaan , zonder my met dankbaarheid zyne, my hier beweezen , brachtdaadige hulp te herinneren. En  ) den bynaam van! den (Z>) De Vorften kreegen in deezen tyd voor een zeer goed koop prysje zeer fchoone bynaamen. carel de vyfde van Vrankryk , verdiende den zynen door zyn perfoneel karakter^ en döor eene der weldaadiglte en roemrykiteregeeringen, waarmede dit Ryk toenmaals begunftigd was, en echter is het no^ de vraag, of hy denzelven zonder zyne byzondere zngt voor de Wetenfchappen zou verkregen hebben. Zyn Vader, Koning johannes, had hem een Bibliotheek van omtrent twintig banden nagelaaten. carel de vyfde vermeerderde ze met groote moei* te en kosten , van tyd tot tyd, tot negen honderd, welke aeer prachtig en kosibaar ingebonden en met verfcheiden teekeningen eii miniatuuren verfierd waren. Aflrologifche, Chiromantifche, Geomantifche, Alchymisrifehe en' Medicynfche Boe. ken, uit het Arabisch overgezet, maakten, nevens veele Chroiryken, Ridderboeken en Verzamelingen van Liederen', den voornaamften tak daarin uit. De Koning hield zo veel van derzelver leftuur, dat in alle zynen Paleizen en Lusthuizen Boeken zyn moesten. Zyn Kamerdienaar gilis maller was Bibliothecarius over deeze gantfche VerfamelTng. Wie meer daarvan Weeten wil , vindt het in de Verhandeling van den Jongen eoivin , over de Bibliotheek te Lduvres &c. in het dertiende Deel van de Mémoires da PAcademie des Belk: ■ Lettres. Ë4  christina van p i s a n. den Wyzeq verworven had , kreeg den voorrang, thomas pisani kwam aan zyn hof en beviel den Koning zo wel, dat men hem voorflagen deed , om zich met zyn geheele huisgezin voor altyd in Vrankryk nedertezetten. IJy kreeg een plaats in den Raad van Staaten, en een penfioen van honderd livres maandelyks, 't welk, volgens de tegenwoordige tyden, ten minften zevenmaal zo veel bedroeg en toen een machtige fom was. De achting, welke carel de vyfde voor zyn Staats- en Cabinets fterrekyker had, was zo groot als zyn geloof aan die weetenfehap zelve. Want, fchoon anders christina van pisan , in haare gefchicdenis van deezen Koning , der waarheid zeer getrouw gebleven is, ondernam zy echter niets zonder den raad van zyn Aftrofogist ; ten minften fehynt de goede vrouw zelfs overtuigd geweest te zyn , dat hy het geluk zyner wapenen , en de voordeelige wending , welke dc belangen van Vrankryk onder zyn regeering kreegen , grootendeels aan den raad van haar Vader te danken had. Het is zeer hiogèiyk dat zy hierin niet te veel zegt. thomas van pisan kon , nicttegenftaande zyne Aftrologifche zotskap, tri alle andere dingen een zeer verftandig man zyn, cn een Koning, als carel dr vyfdh , zou zekerlyk zo veel niet van hem gehouden hebben, als hy het niet geweest was. Desnicttegenfbiande was de vooringenomenheid met de geheime Filofofie in die dagen zo groot , dat noch carel van zyn Vriend thomas , noch thomas van zyn eigen verftand, zonder zyn fterkte in de Aftrologie, zulk een goede gedachte zou gehad hebben. Zo lang carel de vyfde leefde , bevond zich de familie van thomas van pisan in de aanzienlykfte «mftandigheden. christina , zyn dochter, wierd, als een  christina van pisan. 73 een Dame van Staat, onder de oogen des Konings en van haar Vader opgevoed ; en , zoras zy haar vyftiende jaar bereikt had, dongen verfcheiden Ridders, Schildknaapen ,en tyfcc clerqs(c) naar haar hand. De keus van haar vader (qui reputaji celui le plus valable, qui le plus fcience avec bonnes mmurs avoit (J) viel op een jongen 'Prud' Hommz uit Picardyc , met naame stephan du castel. KWWlg carel gaf de brui- loft maakte den Bruigom tot een zyner Notarisfen en Geheimfchryvers, cn verüerde hem met zo veel toegenegenheid en vertrouwen , dat zulks deeze familie de fchoonlte uitzichten voor het toekomende beloofde. Doch deeze gelukkige toeftand veranderde eensklaps door den dood van- den goeden Koning , die in het jaar 1380 , veel te vroeg voor het welzyn van zyn ry'k , en van die gecnen , die in perfoon aan hem verkleefd waren, voorviel, thomas d« pisan ondervond het gewoone noodlot van een ouden gunsteling onder een nieuwe regeering , en wel onder eenen eerst elfjaarigen troonopvolger. Hy verloor zyn aanzien met het grootfte gedeelte van zyn inkomen; wat men hem nog liet behouden , wierd flegt genoeg betaald, en de zwakheden van ligchaam cn ouderdom, door hartzeer cn gebrek ongeneesbaar gemaakt, fleepten hem , weinige jaaren na den dood van zyn verheven wel- (0 Zo heette men eertyds alles, wat naar den nieuwen ftyl tot de NobleJJ'e de Robe behoort. (d) Die hem voor de waardigften hield, welken de meesje wetenfchap en d* beste zeden had zyn curistina's eigeue woorden. E 5  '74 CHRISTINA va N P I S A Ni weldoener , insgdyks in het graf. (e) gastel , cli» nu het hoofd der familie was , hield door zyn'verftandig gedrag, cn het aanzien dat hem zyn eerambt gaf, alles nog in tamelyk goede onhandigheden. Doch ook hem rukte een vroegtydige dood , in den jaare 13S9, uit de armen cener beminnenswaardige gemalin , die daardoor , met weinig vermogen en drie Önvolwasferi kinderen, in een ouderdom van vyfentwintig jaaren, Wédtïwé" wierd. „ Nu was het my wel opgeleid zcide zy , niet ï, met de handen leeg in de fchooc te zitten , maar „ ze rustig aan het werk te liaan , en , dat zeker„ lyk myne tedere en aanzienlyke hooffche opvoeding „ my niet geleerd had, namelyk zelfs de ftuurvrouw „ van een fchip te zyn, dat op een beroerde zee zon„ der Huurman gebleeven was, ik meen van een hulp„ loos huisgezin in een vreemd land zonder vrienden „ of maagen. Zorgen cn bekommernisfen drongen „ zich met geweld op my aan . - Cn wat het ge- 5, woone lot der weduwen is, gelchillen en gedingen „ van alle kanten ; want dié my iets fchuldig was i, fpoedde zich om eenige aanfpraak op my te maa- ,, ken , 0) aqmtm maakt in haare nafve OaAWMfcfe Taal veel ophef van het voortrcllyk karakter van haaren Vader. Vorfterj en Heeren eerden hem, zeide zy, niet flegts wegens zyne kundigheden, waarin hy, in zvn tyd en lang te vooren, nooit zyns gelyken gehad had , maar voorfflnnelyk om zyne deugden.' Hy was een braaf mYn/edef.troaw, oprecht, grootmoedig err ahyd onberispelyk; alleen zou men hem, (zegt zy) zyr, a!tegroote milddadigheid , waardoor By de armen niets weigeren konde, ten aanzien van zyn eigen familie, tot een gebrek kunnen aanreekenen.  CHRISTINA VAN PISANG 7 5 j, ken , opdat ik hem met de myne niet zou voorkomen." De arme vrouw bragt eenige jaaren door, in allerlei onlusten en bekommeringen , welke de natuurlyke gevolgen van zulk een toeftand zyn ; en , nadat zy onder de handen der praktizyns zo onbarmhartig geplukt was , dat zy zich dikwils naauwlyks meer wist te behelpen , dreef haar eindelyk de harde noodzaakelykheid om een party te kiezen , waarop zy in gelukkiger omftandighedcn mogelyk nooit zou gedacht hebben. Zy onttrok zich, geduurende een tydlang , van de waereld, floot zich in haar kabinet op, en zogt onder de boeken, welke haar vader en man haar hadden nagelaaten , de letteroefl'eningen weder op , waartoe zy in haar jeugd was opgeleid. Haar neiging ftrekte zich voornamelyk tot zulke boeken , die de verbeelding bezighielden, en,nadat zy met dc gefchiedenis, de Fabelleer en de Dichters gemeenzaam geworden was , befloot zy de vruchtbaarheid van haar eigen geest op den toets te Hellen , cn te beproeven , of zy mogelyk als Dichteres cn Schryfltcr opgang maaken , en haaren toeftand daardoor verbeteren kon. Men denke , wegens deeze aanleiding van haar Poëtisch beroep , daarom niet te flcgter van deeze goede vrouw. Een der beminnenswaardigfte cn geestrykftc Schryvers der oudheid , iioratius , had geen betere, liet is zelfs uitgemaakt , dat niet de alvermogende aanblaazing der Genie , maar de nooddruft hem aanfpoorde om vaerfen te maaken. cristina begon ook met vaerzen te maaken. Zy wastusfehen de 34 en 35 jaaren oud, toen zy deeze nieuwe kostwinning by de hand vatte , cn de goede vrouw leidde 'er zich met hart en ziel zo op toe, dat ■ 3, ik C't zyn haar eigen woorden) federt 't jaar 1390 „ tot  5* CHRISTINA VAN P I S A K. „ tot op dit loopende jaar 1405 , daar ik nog friet „ ophoude , vyfticn groöte banden volgefchreven heb , „ bchalven dc andere kleine Dicties (ƒ) , die te fe„ men genomen, omtrent zeventig banden in Folio „ uitmaaken." Men ziet dat de wakkere welmcener?de Vrouw het ^ haare wel deed. Doch het gevolg fehecn in den beginne niet aan haare verwachting te beantwoorden. Ten minden beklaagt zy zich in een Ballade , dat de Prinfin geen ffor voor haar Mufe hadden. De Prinfen hadden zekerlyk, gelyk men uit de gefchiedenis weet , zelfs in deeze tyden, gantsch wat anders , fchoon zeker niets onfehuldiger , te doen. Egter liet zich christina hierdoor niet affchrikkeu. Zy maakte Balladen cn Firelays , zo als dc kinderen in het donker zingen, in den beginne om de zorgen en het verlies van haaren man eenigzins te verzetten, daarna tot tydverdryf, en ten laatflen uit wezenlyke liefhebbery. Onder de vcrbaazenclc menigte van liederen, die zy in weinige jaaren by elkander femelde , waren ook veele Dits amoureux & gays , dat is , liederen van verliefden inhoud, waarin zy zich, door behulp van haare verbeeldingskracht, in den ftand van anderen verplaatftc , cn minnefmarterj bezong , die wel niet haar eigen waren, doch die echter een zo teder hart, als het haare , ligt kon nabootzen, zclfs ?.n ligt, (ƒ) Zy verrtaat onder Difiies of Dits, de kleine foorten van gemakkelyke prota, die toen in gebruik waren, als daar zyn Balladen, Lays, Hrelays en Ronde au x. Het Bngelfche Dittj,is zekerlyk het zelfde woord als het Franfche,mei een Engelichen uitgang.  CHRISTINA VAN FISAN. ff ligt , dat menfchen , wien haar doen en laaten niet naauwkeurig genoeg bekend was , zeer ligt kwaade gedachten van haar konden opvatten. Indedaad verfchoonde haar ook dc laster niet , gelyk zy in het derde boek van haar zogenaamd vision met veel weemoedigheid van zich zelve zegt. „ Wordt my „ niet zelfs , (dus fpreekt zy) in de gantfche Stad „ nagegeven, dat ik wezenlyk in ernst verliefd ben ? ,-, Doch ik zweer u , myne ziele , gy kent my niet „ recht en wist niet wie ik was , die dit zeide of ,-, geloofde! Ook was 'er nooit een mensch of levendig „ fchepfel, dat my of in openbaarc plaatfen , of in „ oen burger huis, of ergens waar het zyn mogt, gezien heeft , gelyk onze lieve Heer myn „ getuige is ! Hiervan kwam het , dat ik , „ wanneer my zo iets gezegd wierd , als eene die „ haar onfchuld volkomen bewust is, daarover bloos„ de ; fomwylen lachte ik 'er ook wel mede , cn „ zeide alleen : God , en Hy , (namelyk de aange„ dichte minnaar) en ik wecten het best dat 'er niets „ aan is." (g) — Daar de laster gemcenlyk boosaartig is , zal zy zo wel over den blos der fchaamte als (g) Ne fut ff Pa% dit ^ moy Par toute la ville 4"e }e ttmoije par amours? Je te jure, niame, que icellui ne me cognofcoit ne favoit que je ejloie; ne fut oncques homme, ne creature tiée, qui me veift en public , ni en privé, en lieu, ou ilfujl, & de ce me foit Dieu tesmoing que je dis voir (vraf)..„ Dont, camme celle, qui ignocent me fentoye, «ucune fois, quand om me le difoit, me trwbloic, & au■fune fois me foufrioie , difant: Dieu , & icelluy & moy Jayens bisn, qu'il n'en efi rieps,  7S christina van pisan., als over het hartige lachgen van de goede christina haar glosfen gemaakt hebben. Iritusfchen bezorgde haar het noodlot, midden onder haare menigerlei verdrukkingen, onverhoopt eenen edelen en beminnenswaardigen befchermheer in den Graaf van Salisbury , eenen der lievelingen van Koning richard den hde van Engeland , die , kort nadat christina begonnen had als Dichteres bekend te worden, hier overkwam om een politieke echtverbintenis tusfche de zevenjaarige Princcs van Vrankryk, ïsabelle en den Koning zynen Heer te negociecren. Salisbury , een jonge Ridder , begaafd met alle de bevalligheden , was ook een groot liefhebber van kleine Dichtftukjcs , en maakte zelfs aartige vaersjes. I.Jy kreeg van christina's Dicties te zien ; zy bevielen hem ; hy zogt kennis te maaken met dc Dichteres , cn zy beviel hem mogelyk nog beter dan haare vaerfen. In 't kort, hy wierd haar Vriend; cn gaf 'er haar een edelmoedig bewys van , tcrvvyl hy zich aanbood om haaren, teen ter tyd dertienjaarigen, Zoon met hem naar Engeland te necmen cn met zyne eigene kinderen te laaten opvoeden, christina was een al te braave Moeder om niet in zulk een fcheiding toeteftemmen , die haaren Zoon zulke gewigtigc voordeelen beloofde; cn haare fcluïften zyn met menigvuldige teekenen van dankbaarheid en hoogachting jegens den Graaf vervuld. Ik weet niet , wie den famcnfieller van het artikel christina van pisan, in dc Bibliaiheque Univerfelle des Romans (Octob. vol. II. p. 119. & fuiv.~) moge verteld hebben, dat Salisbury op de fchoone chris» ïtina par amours was verliefd geworden; en waar hy het gantfche verhaal van de kleine fentimenteele Ra* mans  christina van pisan* 79 mans heeft van daan gehaald, die zy met eikanderen zouden gefpeeld hebben. Hy moet dan gedacht hebben , dat hy in een werk, als de Bibliotheek der Romans is ,, zich alleen van zyn recht mogt bedienen , om uit zyn eigen vcrbeeldingskragt 'er zo veel by te verfiereu, als van nooden was om een loutere? onfchuldigc vriendfehap tot liefde te verhoogen. Onze Dichteres kan op dien tyd nog een zeer belangryke vrouw, en zelfs van gedaante (volgens haar al beeldfel voor de cite des Dames~) zeer beminnenswaardig geweest zyn. En egter moest men , dunkt ons , zonder zeer beflisfende en oorfprongkelyke bewyzen, een vrouw van zes-en-dertig jaaren,. die dc vermaaken van de waereld vaarwel gezegd, en vcrmoedelyk onder de wederwaardigheden van eenen tienjaarigen kommerlyken weduwenftand veel van haar bekoorlykheden verloorcn had, niet tot een voorwerp van een Romaneske liefde gemaakt hebben. De tedere wyze, waarop zy zich hier en daar 9 waar in vaerzen of in pro fa van deezen Graaf gefproken wordt, uitdrukt, heeft verre meer van de dankbaarheid van een getroffen moederlyk hart, dan van een geheimblaakende hartstocht in zich. christina was daarenboven een tederminnende ziel, en zy moest geen Dichteres geweest zyn, indien haar gevoel gecii levendigheid genoeg gehad had, om fomwylen de kleur der hartstocht aanteneemen. Doch een groot deel hiervan moet men ook op rekening van haar taal zetten , welke, by een groote Naïviteit, nog oneindig verre af was van de kieschheid en befchaafdheid der hedendaagfehen, en uit dien hoofde dikwils meer fchynt .te zeggen, dan de goede vrouw zeggen wil. christina fcheen verordend te zyn, om van haare -befchermheeren door den dood berooid te worden, eer wi  8o CHRISTINA VAN PIS A^N. zy dc vrugten van derzclver vriendfehap kon inoogften. Ieder vriendelyke draal, die het fortuin op haar vallen liet, fcheen een voorbode te zyn van nieuwe wederwaardigheden. De Graaf van Salisbury verloor op het einde van deeze eeuw zyn hoofd, in een ongelukkig oproer, dat hy, (gelyk zy zegt) uit liefde en trouw jegens zynen, (door den Geweldenaar hendrik van lancaster Vaiï deil trOOll gcftOOten , en op een allerwreedfte wyzc vermoorden) Heer, den Koning richard den tweeden, met meer yver dan verlland verwekt had. Haar Zoon wierd hierdoor van eene befcherming beroofd , die hy nu in een ouderdom van zestien of zeventien jaaren het meest nodig had. De nieuwe Koning hendrik de vierde, wiens karakter het was, zich met de minde kosten zo veel aanhangers te koopen , als hem degts mogelyk ware , nam niet alleen den jongen castel tot zich en bewees hem groote vriendelykheid en gunst , maar liet zelfs de Moeder door twee herauten, die hy naar Vrankryk gezonden had , onder groote beloften tót zich nodigen. Doch ciiristina's ede! hart kon de gedachte niet verdragen, van een Vorst, dien zy als den moordenaar van haaren vriend en zyn wettigen Koning befchouwde , weldaaden aanteneernen; cn de ftelregd Frc lo fpkndor del trone belle le colpo- fono. fiond niet in haar zedcleer. Zy doeg dus de uitnodigingen van den Britfchen Koning, zo beleefd als haar mogelyk was , af, en rustte niet, voor dat zy, hoewel niet zonder veel moeite cn verlies , het ont- flag  christina van pisan; 81 Hag en terugkomst van haaren Zoon bewerkt had. „ En dus , zegt zy , floeg ik dit fortuin voor my i■, en myn Zoon den bodem in, en zulks berouwt my „ niet ; want ik kan niet denken dat het niet een „ man, die tegen eer en plicht gehandeld heeft, wel „ kan afloopen." Kort hierop fchcen het noodlot haar voor het offer, dat zy , by deeze gelegenheid , aan haare eerlykheid had toegebragt , door een anderen machtiger bcfchermheer te willen beloonen. De Hertog van Bourgondiën , filips de stoute , nam den jongen ducastel in zynen dienst , en Helde, zo het fehynt , ook de moeder in flaat om een tydlang wel te kunnen lecven. christina had van nieuws de beste uitzichten voor het fortuin van de haaren en de rust van haar eigen leven. Doch de Hertog ftierf in liet jaar 1404, en zy Hortte weder in de alle de zorgen en bekommeringen van haaren voorigen Haat; Dan, fchoon zy anders al te fchrander was ont loutere complimenten voor goeden ernst aanteneemen 4 (het welk in een karakter als het haare juist niet onmogelyk was) fehynt het echter thans alleen aan haar gedaan te hebben , om aan het Hof van den Hertog van Milaancn, johannes galeazzo visconti , (Vader van dc beroemde valentine de milan Hertogimie van Orleans) een zeer aanzienlyke verzorging te vinden. Zy beroept zich op verfcheidene Milaanfche Heeren, door welke hy haar groote Lyfrcnten had laaten beloovcn, indien zy te Milaancn had willen koomen woonen. Doch zy kon niet belluiten Parys te verlaaten, fehoori haar beftaan daar zelfs zo onzeker was, en, zy buiten de geduurige procesfen met ondeugende fchuldenaars en ongeduldige fohuldeifchers , nog met meni- . HISTORIEK. IV. Di F £cr*  8l christina van pisan. gerlei omftandigheden worstelde, die haar het leven verbitterden, daar zy een bedaagde moeder , een oubezorgden zoon , en een paar arme nigten op haar hals hadde , die allen van de renten van het vernuft en de vingers van de arme vrouw leeven moeiten. Ongelukkig was 'er, in den toenmaaligen tyd, geen Hegter en onzekerder beroep dan de Schryvery. Want daar de Boekdrukkunst nog niet uitgevonden was , zo was 'er geen gelegenheid om zyne handfchriften aan een boekhandelaar te vcrkoopeu ; en van den nu zo breed gebaanden weg van ini'ehryving had men toen nog geen denkbeeld. Het eenige , wat dus een Schryver in dien tyd met zyne werken winnen kon, was roem , en de befchermlng dier Grooten , die liefhebbery in zulke dingen hadden, of zich gaarne in vaarzen of zwellend proia boorden pryzen , en milddaadig genoeg waren om daarvoor te betaalen, of wel het voor eene foort van verplichting van haaren ftand aanzagen , de behoeftige bewooners van den, flegts in bloemen vrugtbaaren, berg der Mufen , weldaaden te laaten toevloeijcn, die dikwils zuinig genoeg wierden toegemeeten. Doch de meesten dagtcn nog te veel te doen , wanneer zy hen een dubbelzinnige foort van perfooneele achting betoonden , den wierook, die de Dichters zekerlyk weinig kostte, gunstig opfnooven , en hen even zo goedkoop met goedkeuring betaalden. Ilierby moet men echter ook in aanmerking neemen , dat de Koningen en Vorften van deeze eeuw, altyd zeer met hunne financiën in de war waren. Wanneer het dus een vrouw, als christina van pisan was, gebeurde, met angst en nood, door aanbevelingen, voorbeden , en de hemel weet hoe veele Rondeaux en Virelays en forme de Placet,  CHRISTINA VAN PISAWi 8$ eindelyk een klein pcnfiocn te krygen , zö werd het haar zo ongeregeld betaald, en bleef zelfs zo dikwils uit , dat zy byna even zo veel angst en nood, aanbevelingen , opwachtingen, Rondeaux en Virelays be^ hoefde. om ze betaald te krygen, als het gekost had om de Acte van het peufioen aftebédelenj Doch de goede christina was niet eens in het geVal om dit te ondervinden, hoe veele moeite zy zich ook daartoe gegeeven had. Intusfchen moet zy echter, na den dood van den Hertog van Bourgondiën, niet zonder Vrienden aan het Hof van carel den VI., geweest zyn, omdat het uit de Registers van de Koninglykc Rekenkamer van het jaar 1411 blykt : dat „ Juffrouwe christina van pisan , nagelaaten We,, duwe van meester stephan du castel , gewezen ,, Koninglyke Notaris en Geheimfchryver, uit hoofde ,, van de goede cn aangenaame dienden , die haar „ Vader, Meester thomas van bölögna, in lever» „ Raad en Aftrologist Van Koning carel, wien God de eeuwige rust vergUnne! gCmelden zynen Heet „ cn Koning bewezen had , als ook uit andere be,, weegredenen en oorzaaken , uit krachte van een „ open brief van den Koning, van 13 May, 1411, de 4, fomma van 200 pond, als een gunstbelooning wierd 4, toegedaan." ——- Een fora die. toen zö veel als nu 2000 te beduiden had; Doch alle deeze weldaaden ^ die onze dichteres van tyd tot tyd toevloeiden, konden echter niet verhinderen , dat zy niet 'het grootfte deel van haar leven te ltryden had met de zorgen der opvoeding, die deji te drukkender voor haar Waren , daar zy, edel gebooren en edel opgebragt , in haare jeugd de fchooulre uitzigten gehad had, van natuur .m2ddaadig  84 CHRISTINA VAN PISAN. en groothartig was, en dc vernederende noodzakelykheid om weldaaden aanteneemen, ja zelfs dikwds te zoeken, op het fmertelykfte gevoelde. Egter behield zy, midden in deezen dringenden nood, zekeren pryslyken hoogmoed, en wist altyd te verhoeden, dat de flegte toeftand van haare Financiën niemand in het oog viel. Zy behielp zich dus met geringe kost ; doch Hiep op een ryk bed. Zy was altyd met fmaak gecoiffeerd , en volgens haar ftand gekleed: een Surcot (h) van fcharlaken, een ryke gordel, een mantel met fyn peltwerk gevoerd , en eenige paerlen , die zy uit de fchipbreuk van haar voormaalig fortuin gered had, gaven haare natuurlyke fraaije gcftaltc zeker aanzien van welvaaren, dat haar voor de verachting van het gemeen beveiligde en haar ook by de aanzienlykeii , wien haare omftandigheden bekend waren, eer aandeed , of hen ten minften in de onmogelykheid plaatite om "zich over haar te fchaamen. Ik heb niet kunnen vinden, wat van haaren Zoem geworden is , van wiens goede eigenfehappen en talenten zy,op meer dan een plaats, met het vergenoegen en de tedere geneigdheid eener goede moeder fpreekt. Haar dochter, de eerfte vrucht van haaren echt , was een zeer fchoon en deugdzaam Meisje , 't welk zy uit een inwendige zucht , van de jeugd af, aan den kloosterftand wyddc , en onder dc Dames de foisfy (Benedictyner Ordcns) opgenomen , door haar ftichtelyk leven , in een gelukkige onweetenheid en afgefcheiden ftaat van eene aan den Hemel gewydde Jongkvrouw , naar de begrippen van den toenmaaligen tyd (A) Een foort van overkleed, dat tot de Garderobe van dien tyd behoorde en by beide geflachten gemeen was, ,  christina van pisan. «5 tyd , haar moeder veel troost en vreugde gaf. Ook voert zy dit , in haar vision , Dame Philofnphie , onder die dingen aan , waarover zy zich gelukkig moet achten. Ton premier fruit , (zegt zy) eft une fille donnèe a Dieu, par infpiration divine £3? de fa pure volonté, en tEglife & riobte Religion de Dames a Poisfy , ou elle, en fleur de jeunesfe & tresgrand beauté, fe porte tant noblemer.t en vie contemplative es? derotion, que la foye de la relation de fa belle vie fouventefois te rend grand coiifort. Alle tot hiertoe verhaalde omftandigheden en karaktertrekken zyn uit haar fchriften, byzonder uit haar Vifion genomen, waarin zy zich zelve en haare belangen met zekere naïviteit voorftelt, die, hoe fterk zy ook by onze hedendaagfche zeden affteckt , echter in een zeer fchoone en gecstryke Gauloife van de 14de eeuw iets zeer beminnenswaardig is. Meerder omftandigheden van haar noodlot, en het jaar van haar dood heb ik niet kunnen vernecmen. christina van pisan verdient zo wel wegens de menigte en menigvuldigheid, als de wezenlyke waarde van de voortbrengfels van haar vernuft, buiten tegenfpraak de eerfte plaats onder alle de Franfche Schryvers van dc 14de of 15de eeuw; en nog in de 16de eeuw werd een van haar voornaamfte werken , Le Chemin de Long etude genaamd, gedrukt, en met het grootfte genoegen geleezen. Dit was een foort van Philofophifche Roman, waarin , naar den fmaak van die tyden , alles Ferfchynfel en Allegorie is. De Divina Comedia van da'nte , en de roman de rose hadden deezen trant byzonder bemind gemaakt en in de mode gebragt. Ten minften fehynt christina in deeze en haare meeste overige F 3 wer*  8o* christina van pisan. werken de laatfte tot een model genomen te hebben, Dc sybille van cüma verfchynt haar in een zeer «luisteren nacht, plaatst zich op haar bed, en fpteekJ haar vricndclyk aan : Myne Dochter , zegt zy , ik heb medelyden met uw droevig noodlot, Alle onbefmette zielen Maan onder myn befcherming, Ik heb iENEAS in de onderaardfche ryken gevoerd. Nu wü ik uwe leidsvrouw op een andere reize zyn. Allerhel* ligfte vrouwe, antwoord christina , ik ben bereid, om u overal te volgen, Oogenbliklyk ftaat zy op , kleedt haar fpoedig aan, en begeeft zich met de sybille op weg. Het was in May , de lucht zuiver en zagt. Zy komen aan een aangenaame, met duizend foorten van Iteflyk riekende bloemen gefchakeerde , vlakte. —— Daar zien zy negen fchoone Vrouwen zich in een kristallyn water baden. Is dit niet het Paradys der wellust ? roept christina uit. Neen antwoordt de sybille , het is de zetel der Zauggo*dinnen , de eerfte rustplaats op den weg tot dc geleerdheid 5 een bckoorlyk verblyf voor lieden , die Ilegts de bloemen derzelve phfkken willen, zonder 'er zich veel moeite om te geeven. De geenen die in dc diepte der weetenfehappen willen graaven , dwaalen dikwils in droefheid om, doch deeze verdoolen flegts in vreugde. Myn lieve dochter, zyt altyd vrolyk j de deugd is het ook. Ziet gy hier niet die negen Jongvrouwen van den Paraas, de Hippoercue, en de zoonen der Goden, de Dichters , rondom dezelve gelegerd ? Maar gy zult ze flegts in het voorbygaan aanfehouwen; wie zich hier ophoudt, kan zyn weg niet vervorderen , zo aantreklyk en hekoor» |yk is dit verblyf. De beide Vrouwen zetten hunnen, weg onder allerleie gefprekken voort, en worden niet ft*  CHRISTINA VAN PISAN. gewaar , hoe zy zonder fchip over een groote zee gekomen zyn. Zy landen aan de tweede rustplaats der geleerdheid aan , die Geographie genoemd wordt. Deeze rustplaats is iets groots , want zy bcgrypt den gantfehen aardbodem in zich. christina toont jn de befchryving der reizen, die zy daarin met elkander gemaakt hebben, haare kunde van de verafgelegen deelen van den aardbodem. Zy komen te Condantinopolen; vandaar ter plaatfc daar eertyds Troye was; zy doorreizen gantsch Afië, de landen van den grooten Kan , het ryke land van Catbay , het Vaderland van de fchoone Angelka , de gelukkige Eilanden, het land der Bramancn , van den Priester johannes enz, en overal deelt de sybille haare gezellinne het merkwaardigfte mede , wat men toen van alle deeze landen wist. Eindelyk landen zy in de derde rustplaats van de Long-Etude aan, en deeze is de astronomie , die een mededeeling tusfehen de aarde en den hemel opent. Zy beklimmen een hoogen berg. De syltlle doet een gebed , waarvan christina niets verdaat , omdat het Grieksch is. Doch de bewooners van den hemel verdaan deeze fchoone taal. Want oogcnbliklyk dond een jongeling van een verrukkelyke fchoonheid voor hen. Vriend , zeide de sybille , breng my eene ladder, opdat deeze vrouwe met my naar den hemel kan opklimmen, en aldaar de Godlyke geheimen befchouwen. Straks komt 'er een ladder van den hemel afdaalcn. christina mogt van vreeze byna dood zyn , doch zy moest klimmen. Zy vat eindelyk moed, geeft zich een tecken met het kruis, en volgt haare onderfiyke leidsvrouw. Van trap tot trap zyn zy eindelyk zo hoog gefteegen, dat, wanneer zy naar de aarde omzien, deF 4 zei.  KS christina van pisan, zelve hen niet grooter dan een vlieg voorkomt. Nu kan de arme christina het niet langer uithouden. ,, Vrouwe , zegt zy , laaten wy weder afklimmen , „ ik kan niet meer ! het hoofd begint my te duizc„ len; ik zal vallen; ik zal de itraf van icarus on- „ dervinden. Om Gods wil!" Ach ! ik zie wel , antwoordt de Prophetesfc lachgend , de verhevene weetenfchappcn zyn te fterk voor uw gezicht. ■Doch vat moed , u zal geen leed wedervaaren ! De ftralfe van icarus treft Ilegts die gcenen, welke zyn vermeetenheid hebben. liet verlangen , dat u naar den hemel dryft, is zuiver; kom, geef my de hand, en ik.zal u ongekwetst weder naar de armzalige hutten voeren , aan welke uw harte hangt, Zy ftygen voorts den hemel van Pttlamiem op ; want deeze oude Griekfche Filofoof was toen nog de eenige , die dc fletitel tot het Altronomifche Hemelryk had. De sybille toont christina alle hemelfche lichaamen , en verklaart haar derzei ver verwarden kring en bewegingen naar de grondftelliugen van Pt ohm sus. Nadat zy van het toppunt van het Empxyreum alle deeze wonderen befchouwd hebben, zien zy aan de vier einden der waereld vier glansryke troonen, en een in de midden. Vier Vrouwen zaten op deeze troonen , met naame Wysheid, Mei, Ridderfchap , (Chevalerie) en Rykdom. Want het midden had in vroeger tyden, vrouw verstand ingenomen; maar nu Hond deeze plaats, helaas ! ledig. Eertyds (o gelukkige tyden !) regeerde vrouw Verftand de gantfche waereld: Adel, Ridderfchap , Wysheid en Rykdom waren flegts haare Vafalinuen. Doch die Vafalinnen wisten zich eindelyk pnafhangklyk te maaken , Hortten haare Souvereine -Vh'!,n«xoo -b-'fs -h i*m vx imiuv. t; , r •'- - vaju  CHRISTINA VAN PISAN, ?9 van den troon , en regeerden nu de waereld volgens hun eigen willekeur , — liegt genoeg'. Deeze proeve is genoeg om ons een denkbeeld van, het werk te geeven , dat zekcrlyk voor ons die bekoorlykheid niet meer hebben kan , welke het voor het publiek van de vyftiendc eeuw had. Echter kan jk niet naiaaten nog melding te maaken van eenige der voornaamfte voonbrcngzels van deeze Dichteresfe. La Cité des Dames, nog eene der gewigtigfte van haare werken, is hoo.fdzakelyk tot ondervvys van Koninglyke en Vorftelyke Vrouwen gefchrevcn, die door haar vermaand worden zich niet te fchaamen om van haaren troon afteklimmen, en delesfen der wysheid een leerzaam oor te lecnen. De Compoütie van dit werk is ook zeer ryk , en doet , wanneer men op dc barbaarschheid van haar eeuw acht Haat , het vernuft van de Dichteres even veel eer aan als haar verftand. Zy verliert, dat haar drie Vrouwen verfchcenen zyn , die haar in eene door haar zelfs geftichtte Stad geleid hadden, De eerfte trok de muuren op , dc andere bouwde de huizen, en voorzagze van inwooneren; de derde voerde het werk der beide anderen ten top. Alles is hier Allegorisch , zelfs de fteencn van de Stadsmuuren , die loutere deugden zyn. De bewooneresfen der Stad zyn alle heldinnen cn modellen van vrouwlyke volkomenheid , die de Dichteresre in • dc gefchiedenis gevonden heeft, en die haar tot een menigte leerryke vertclfels of voorbeelden ftof geeven, Dat geene , wat zy het toppunt of den hoogftcn graad&der volkomenheid deezer Allegorifchc Stad noemt, is de godsvrucht en heiligheid , en de voorbeelden, die zy onder deeze rubriek bybrengt, zyn loutere gefthiedenisfen van heilige Vrouwen en Juffers. Allen F 5 deeze  90 christina van pisan. deeze fchatten van Mythologie en Gefchiedenis , die christina in dit zeldzaam werk verfpÖt , hadden voor de Dames van de vyftiende eeuw al dc bekoorlykheid van nieuwheid, en 'er was geen boek, 't welk haar, zo tot verfiering van haar geest en vorming van haar hart en zeden betere dienden had kannen doen , en waarin het nuttige met het aangenaame, naar den fmaak en wyze van voortelling der toenmaalige tyden, gelukkiger was vereenigd . voornamelyk daar ook de hoogmoed dor Dames daarin haar rekening vond. Want christina fchryft de uitvinding van alle nuttige en fchoone kunsten aan haar geflacht toe. Ceres, Minerva , en Araine (Arachne) W8feri die Griekfehe Princesfcn zegt zy , en mogelyk had zy ge¬ lyk. Ceres vond alle kunfien uit , waaraan wy het brood , dat dc hoofdlleun des menfehelyken levens uitmaakt , te danken hebben. Minerva de kunst om wol te bewerken , en de werktuigen daartoe dienftig ; de kunst om olie te maaken ; de werktuigen des oorlogs , dc wapenen van yzer en ftaal enz. Arachne de kunst om wol te verwen, en alle foorten van borduur- en tapytwerk daaruit te maaken. Een andere Griekfehe Vrouw , met naame Pamphila, was de uitvindfter der zydeteelt, enz. In 't kort christina vergeet in haar Cite de Dames niets , wat haar geflacht eer kan aandoen ; doch zy .verfchoont ook geenszins de gebreken en ondeugden die de vrouwen van haar tyd tot fchande flrekten. Onder de trekken , welke tot het Charaéteristicke van haar tyd bchooren, is my het volgende des te meer bevallen, omdat men gewoonlyk van deeze ongelukkige en barbaarfche eeuw gantsch andere denkbeelden maakt, christina fpreekt van de overmatige prachï  CHRISTINA VAN PISAN. J>* pracht en zwier , die toen in zwang waren. Zelfs beyverden zich de burgervrouwen te Parys, om daarin met de grootfte Vrouwen gelyk te weezen, of hen zelfs nog den prys aftevvinnen. Zy verhaalt daarvan een voorbeeld , dat haar byzonder teegen de borst geftooten had, en waarby zy zich in zeer naïve uitroepingen laat hooren. Zy leide eens een weeklyks bezoek af by een Koopmans-Vrouw. Zy werd door twee fraaijc en prachtig verfierde kamers geleid; de behangzels waren ryk, en in een der vertrekken pronkte een Buffet met zilveren vaatwerk opgevuld. De zaal was met een kostbaar tapytwerk van Cyprifche ftof opgefchikt, en op het patroon praalde de naam en het devies van de vrouw van den huize in het fierlykfte borduurwerk. Het bed was niet minder prachtig. De beddelakens , die van het feinfte Rheimfe lynwaad waren, hadden over de driehonderd pond gekost. De beddefprci was van zilveren ftof, en zelfs het voettapyt flonkerde, als of het tot getuige van rykdom diende. De vrouw van den huize pronkte op haar paradebed in een fierlyk kleed van Kafmofynroode zyde , en leunde op een hoofdkusfen dat met dikke kwasten van zuivere paarlen voorzien w:is. . o Zeden! roept christina, gemelyk uit, wat blyft de Koningen over, als ryke burgervrouwen onderftaan durven, om hun in pracht de loef aftefteeken! Waarom duld de Koning dat ? Waarom legt hy deeze trotfehen geene nieuwe belastingen op, om hen het geld aftetappen dat zy te veel hebben? enz. Men ziet hieruit dat de ongelykheid onder de menfchen, reeds ten tyde van carel den zesden, onmatig moet geweest zyn. Want dat het grootfte deel des Volks  92 christina van pisan.' Volks toen in ellendige omfbndigheden was, is 0nlooclienbaar. la vision de ciiristine , dat geeiie van haare hoeken, waaruit byna alles, wat men van baar gefchiedenis weet, gefchept is, verdeelt zich in drie deelen Het eerfte behelst een algemeen tafereel van de waereld en haare wonderen. In het tweede wordt Vrouw Gevoelen , met haar invloed op het geluk en ongeluk der menfchen, voorgefteld. In 't derde verfchynt haar Vrouw Philofophie , als arts en vertroostftcr in alle menfehelyke ellenden en rampen. Ook hier is alles verfchyning en allegorie 0m onder dit bekleed¬ sel, (als de toenmaalige modedracht van Vrouw Philofophie ,) de Zcdeleer te doen bevatten. Ik moet nog als een van haar voortreflvkfte voortbrengfelcnin vaerzen bybrengen , de Epifïre d'Othea a HeStor, of le roma-n d'othea , gelyk het gemeenlyk genoemd wordt. Het is eigenlyk een Poeëtisch Beelden, hoek, ten gebruike der oudfte Prinfen van den bekenden hertog var orleans, broeders van carfl den VI., welken de Hertog van IJourgondiën, jó'hannes de onvertzaagde , in 't jaar 1407 vermoorden liet. Alle ondeugden en gebreken; de mtwerkfelen van toomelooze hartstochten; de ftclrcgels, die Koninglyke Ridders nooit uit het oog moesten verliezen, en der-eIyken, worden in dit boek den jonge Prinfen onder menigerlei gevoeglyke beelden, die meestal uit de Mythologie cn de Dichters ontleend zyn, voorgedragen, van welke de vaerzen de verklaaring en toepasfmg zyn. Zo vertoont zy hen, by voorbeeld, Saturnus gelyk by met zyn fikkcl alle menfchen en hunne werken wegmaait, de geleerden daarentegen met welgevallen befchouwt, en hunn« werken verfchoont, - om hen  christina van pisan. 93 hen hoogachting voor die gcenen inteboezemen , welker beroep het is de waereld te verlichten, en zonder welken de tyd de gedachtenis der helden en hunne daaden ras verllinden zou. Dat een Ridder altyd bereid zyn moet, om zyn leven voor de eer eener vrouw te waagen , wordt hen door het beeld van Perfeus, ,die Andromeda verlost, ingeprent. De voordeden der minzaamheid werd hen door het beeld van de Godin der Liefde, die alle harten door de aanvalligheid van haare lieftallige rede aan zich verbindt, de verderflyke werkingen van de toorn door de woede van Athamas , die zyne Gemalin vermoordt, de ongelukkige gevolgen eener onbezonnen liefde door het droevig noodlot van Pyramus en Thisbe voorgefteld, enz. De vaerzen van christina zyn niet meer verdraaglyk, hoe zeer zy ook in haar tyd mogen bevallen hebben ; doch het Idee om in een jongen Vorst edele gedachten en gevoelens door fchilderachtige , en op een zeer bevatbaare wyze allegorifche voorftellingen optewekken, doet haar vernuft eere aan en verdient onze aandacht. christina had zich ■ zo yverig was haar begeerte, om door haar Schriften iets goeds te fticll- icn zelfs de beruchte Koningin isabklla gaarne van nut willen weezen. Want onder haar Manufcripten, die in de Koninglyke Bibliotheek te Parys bewaard worden, bevindt 'er zich ook eene, dat ten titel voert: InftruStions des Princcjfes ö3 Dames de Cour & autres Lettres a la Reine Ifabelle, en MCCCCV. Doch het was vergeeffche moeite. Ifabeau van Eeyeren, en de Dames van haar Hof, die zich met vermaak naar haare bekoorlyke heerfcheresfe vormden, kreunden zich niet aan de zedekunde der goede christina ,  94 christina van pisan. tina, lachten denkelyk om haar eenvoudigheid, crï bleeven wat men weet. Het leven van koning carel den vyfden te befchryven, werd haar door haaren begunftiger, den Hertog filips van üotjrgondie, opgedragen. Ik kan niets verder daarvan zeggen , dan dat het denkelyk meer hffpraak dan gefchiedenis is. christina was, in geen opzicht, gefchikt om een gcfehiedenis te befchryvcn , die de aandacht der nakomelinglchap verdienen koude. Dat eene zo vruchtbaarc Schryffter, die tevens een zo tedere moeder was, haare kinderen niet zou vergeten hebben, kan men zich ligt voordellen. Aan haaren Zoon zyn de Enfeignemem Moraux de Christine a fon Fils, en aan haaren dochter le Dit de Poisfy ingericht. Na^ dat ik zo veel alleen daarom aangevoerd heb, Om den leezer een duidclyk begrip te doen krygen van 'de ziclshoedanighcid deczer merkwaardige Vrouw , zou het byna onvergeellyk zyn , wanneer ik niet nog een enkel woord van haar uiterlyke gedaante hier byvocgdc. Wat ons haar eigen befchcidenheid hiervan kennen doet, is, dat zy van perfoon zonder eenige misvormigheid, tamelyk vrolyk, van eene goede gcfteldheid cn niet zieklyk geweest is, (quelle avoit corps fans mille diformite, affez plaifant, non msladis, mais bien complexionèP) Dit is, wat haar Vrouw Philofophic, in het derde deel van haar Vifion, onder' de weldaaden, waarvoor zy den hemel dankbaar behoort te zyn, als geen der geringde aanvoert. Wanneer een zo wakkere Vrouw, als christina van Pifan is, van haare uitwendige gedaante zo veel zegt; kan men zich zonder bedsnken een zeer voordeelig denk-  christina van pisan. 95 denkbeeld van de bevalligheid van haar perfoon maaken. Dc Heer boivin geeft ons de bcfchryving van haar beeldtenis , 't welk, volgens zyn oordeel , het beste onder de Mignatuurbeeldcn, die in haar werken zyn, en voor de Cité des Dames, in het Handfchrift 7395 van de Koninglyke Bibliotheek te zien is. ——• De Schryver van het artikel christina van pisan in de Bibliotheek der Romans, die dit beeld ook gezien heeft , fehynt de befchryving van den Heer boivin nog naauwkeuriger ingericht te hebben; waarvan ik melding maaken moet, om niet befchuldigd te worden, dat ik 'er iets uit eigen verbeelding heb by gedaan. Zy verfchynt, zittende , onder een foort van Paviljoen, met het hoofd tegen de linkerhand cn elleboog op een fchryftafel geleund. Zy heeft een rond aangezicht, regelmatige trekken, een fchoone kleur,en is fyn befneden van gedaante, doch meer gezet dan mager. Haare oogen zyn geflooten als of zy fluimerde. Haar Coiffure is een foort van Iliasvcrwigen, hoogen hoed', met een zeer zagt gaas befchaduwd. Haar hembd, dat ongemeen fyn, en op de borst een weinig open is , laat iets van het bovenden deel der fchouderen bedekt. Haar kleed is blaauw, van onder met goud geborduurd , en donkergeel gevoerd. Het is van voren open , gelyk de mantieljes van onze Dames , zodat men daaronder iets van een violctkleurde corfet met fmal goud kantwerk bezet, zien kan. De houding van de zittende Vrouw, en drie andere Dames die vóór haar daan, fchynen aanteduiden, dat dit ifbeeldfel christina voordek in het oogenblik, toen zy het Ferfchynfel zag, dat in de Cité dis Dames beïchreven is. • * HET  H E ï ZEDELYK KARAKTER VAN DEN LAATSTEN GENERAAL der JESUITEN, (Uit het Heogduitsch.) I~ïct plan van de Republiek der Jcfuiten was zodanig aangelegd, dat zy , tot op den hoogden top van macht verheven, door niets dan door zich zeiven konden vernietigd worden. Zy hadden het indedaad zoverre •gebragt, dat de machtigde Monarchen hunnen wenk gehoorzaamden. Van den laagden bediende, tot op den eerden Minister was alles hunne krcatuuren, en wierden allen door hen belücrd. Van alle groote ontwerpen trokken zy, om zo te lprceken, de eerde lyncn, en de uitvoering of verydcling dcrzelven was in hunne handen. Oorlog cn Vrede der Volken dond in hunne macht. Tn de Kerk reikte hun hoofd tot aan de darren. ' Paufen , Cardinaalen en Bisfchoppen buigden zich voor hun geweld , cn de overige Ordens laagen onder hunne voeten. Zelfs de keuze der Paufen en hunne regeering was . het werk hunner handen. - Zy ontzagen de hoogde waardigheden , alleen omdat het grooter was naar welgevallen daarmede te fpcelen, en een heimlyke macht meer te duchten is. dan een openbaare. Hun arm drekte sich uit door alle vier de Wa*  OVER DEN LAATStÈN GEN. DER JESUITEN 07 wterelddeelen. Hunne Collegien werden in Oost- en West - Indië naar dezelfde grondregelen geregeerd. Overal wierden zy door één ziel en één geest beheerscbt. Rolne was het middelpunt van hunne heer* fchappy en de zetel der DeSpootên , wien alles blindelings gehoorzaamde. Hunne grootheid was op Het misbruik van den Godsdienst gebouwd , dien zy naar vereisch der tyden, naar den fmaak Van alle ftanden en perfoonen^ èu , in ieder geval , naar hun eigen belang vervormden. Hun fyftema was gegrond op de natuurlyke zwakheid. Zy gebruikten dezelfde middelen , waarvan zich fterke geesten bedienen om over de zwakker te heerfchen. Domheid , eenvoudigheid en onkunde by groot en kléin, was de zekere grond, waarop zy bouwden: In Landen, Steeden, Hoven en Burgerhuisgezinnen lluipten zy ongemerkt als buigzaame Hangen binnen ; begoochelden hunne weldoeners en vrienden met hun zoet gevlei, en omkronkelden eeri ieder , als Laocöbn , aan handen en Voeten. De grootfte en wettigfte Monarchen der waereld waren hiervan niet uitgezonderd. Zy fidderden voor hen, en hielden zich niet magtig genoeg , om zich uit hun net te ontwarren; Alle raderen van deeze gevaarlyke Machierie kréegén haare bewceging door de eenige dryfveer van een blinde gehoorzaamheid aan den Pater Generaal. Zouden zy naar hunne verordening werken ,' zo moest deeze alle de eigenfehappen, die tot een Regent vanL die foort behooren, in volkomenheid bezitten; hy moest fcherpzinnig en llim, zonder hartstochten en Vooroordeelen , waakzaam , werkzaam en onvermoeid ,- toe- ÏIISTORIEK.' IV. D. G  98 over het karakter van den geevend en buigzaam jegens zyn machtiger , listig £ voorzichtig , fiandvastig en onverfchrokken zyn. Dc laatfte Generaal, lorenzo ricci, bezat, buiten den geest der Intrigucn , waardoor hy zich in deeze mocijelyke post had wceten intedringen , gcene der gemelde bekwaamheden. In de gewigtigfte bezig* heden zou zich de befiierder van elk ander genoot1'chap beter gedragen hebben dan hy. Hy fchiktc zich niet naar grondbeginfelen, maar naar zekere modellen, die hy zich van de bezigheden gevormd had; cn zelfs deeze volgde hy nog zeer liegt na. Hy hield zich niet aan de omftandigheid van tyd, maar aan de opvolging zyner denkbeelden, die met den tcgenwoordigen Hand van zaaken zelden ovcreenllemden. In zyne gevoelens ging hy altyd vooruit, zonder ooit omtczien, waardoor zyne vyanden in Haat gelleld wierden Om hem de hardfte en gevaarlyklte Hreeken te fpeelcn. In zyne dwaalingen en gebreken was hy vour geen verbetering vatbaar. Liever zag hy de ichadelykfte gevolgen zyner misHappcn aan, dan in het gezicht van anderen omtekeeren , of toeteftaan dat hy een dwaalweg was ingeflagen. . Aan menfehenkennis , waarop het gantfche fyflema van zyn Republiek rustte , ontbrak het hem geheel en al. . Hy vertrouwde zyn verraders, en verwyderde van zich de wxlgezinden door zyn mistrouwen. Even #o min kende hy .het belang en het karakter der re- ■ geerende Monarchen. Hy Hond in het vaste begrip dat hun macht gegrond was op het welvaaren en de grootheid : van zyn Orde , en dat zy het werk hun* Her handen, met verbryzelen zouden. Hy kende, door trots.en hoogmoed, noch zich zelvea Uoeh zyne verordening, en gedroeg zich tegen . de Gro»»  Iaatsten pater generaal der jbsuiten.c :$9 'Grooten niet anders dan dé Keizer van China1. Kwam de Zwitzer in zyn kamer, en {prak: Revertndiffimö'.' 'de Kardinaal york ftaat beneden voor dé deur en •wenscht u te fpreekön ; zo antwoordde hy : Heden geef ik niemand gehoor ; het is van daag algcmcene postdag in alle de vier Waerelddeelen. Vyf of zes myncr Vicc- Koningen in Oost- en West-Indiëil wachten myn bevelen. De zwitzer.: De Kardinaal Protector van dc Spaanfche Kroon heeft dépêches van zyn Hof, die hy tï overhandigen wil: generaal : neem ze hem af, en beitel hem op morgen; zwitzer : Èen half douzyn Bisfchoppen in partibus, en even zo veele Monfigiwi in nattifalibiis, willen zich niet laaten afwyzen. generaal : Dat vee ! Ik ben niet te Huflft zwitzer : De Pretendent vart Engeland begeert binnen tc komen, gen: Zyne Prafendeerende Majefteit moet bet zich laaten welgevallenzo lang te wachten, dat ik eerst aan zyne wezenlyke Majefteit , den Koning van Spanje , deezen brief" fchryve. — zwitzer. Een kléiné gébochgéldèEminentie ftaat beneden voor het Collegium , en komt u berichten dat zyné Paustyke Heiligheid gaarne heden met u een Conferentie wilde houden, gen, Zvrc Heiligheid moet zich getroostendat ik eerst de Póst afvaafdïgë.' ' ' Dit was de taal van den hoogmocdigen man \ In wien .die dc zwakheden van een kleine ziel êri een gemeen mensch heerschten. Hy was hoogmoedig en Opgeblazen', als hy deemoedig en befcheiden muesl zyn ; laag en kruipend , als hy een edelen trots nar! moeten tooncn. Dikwils kroop hy voor even dezelfden , die hy by andere' gelegenheden met zyn fróog^ E:oed beledigde; ' ' G £ Uj  100 over het karakter van den Hy was zo zeer met zyn Orde ingenomen , dst by geloofde dat de Roomfche Kerk zonder derzelver onderfteunhig moest inflorten , en hierop was zyne ongelooflyke hardnekkigheid gegrond , om niet de geringde verandering in derzelver Coiiftitutie voorteneemen of te gedoogen. Toen in de laatfle jaaren van de Regeering van benedictus den XIV., uit alle ftreeken der waereld, byzonder uit Portugal, klachten tegen dit genootfebap inkwamen, ftelde hem deeze verlichte en vreedzaame Paus met de levendigfte kleuren het gevaar voor, dat zyne Orde te wachten ftond , wanneer hy zich niet by tyds tot een hervorming fchikte. „ De machtigften onder de Monarchen , zeide hy , bieden eikanderen de hand om u te verdelgen , omdat gy de gebreken en misftappen , waarover zy tegen u gebelgd zyn , niet verbetert. De waereldlyke macht heeft reeds het vonnis tegen u uitgefproken. Gy hebt machtige vyanden in den Schoot der Kerke. De hoogere geestelykheid haat u. Dc Kardiuaalen Protectors der krooncn kunnen om de Monarchen, wien zy dienen , uwe Vrienden niet zyn. Alle Monnikkenordens zyn uwe geflaagen vyanden. Men zal eindelyk eens een uit hen op de (loei van Petrus verheffen, die uw genootfehap vcrbryzelt. Uwe grondflellingen en de geest die u bezielt , zyn al te zeer bekend. Alle tegenfland dien gy doet , dient nergens anders toe, dan om uwe machtige vyanden nog meer in het harnas te jaagen , dat zy met verdubbelde fchreden uw verderf voltooijen. Geen Paus zal u kunnen redden. Ik zelfs zou reeds het werktuig van uw verderf moeten geweest zyn, zo niet de machtigfte Monarchen my al te zeer beminden, dan dat zy met  laatsten pater generaal der jesuiten. 161 met geweld op my zouden aandringen , om de weinige dager., die ik nog te leven heb, met deeze haatelyke onderneeming te verbitteren. Ik zelfs bied myne hand tot eene loflyke hervorming aan. Gy zult nog altyd boven andere Ordens uitblinken. Doch zo eenmaal de byl den laatften flag volvoert, zult gy tot niet worden , en zo veele braaven mannen , die uw genootfehap tot cere ftrekken , zullen als verloorene fcliaapen omdwaalen, en van hartzeer vertceren." Tegen deeze vaderlyke vermaning hield ricci zich zo blind en doof als een verftoktc Pharao. Het hielp zelfs niets tot zyne verbetering , dat de goede Paus zich op het laatst genoodzaakt zag, op het dringende aanzoek van het Portugeefche Hof, een Brevet tot hervorming' der Jefuiten aan den Kardinaal saldanha aftevaardigen , waarby hem het prediken en biegt hooren aldaar ontzegt wierd. Toen was het hoog tyd zich vrywillig aan een algemecne hervorming te onderwerpen. Hy zou hierdoor de vervolgingen van zyne vyanden de kragt benomen , en, zo niet in Portugal (alwaar de ondergang van zyn Orde beflooten fchcen) ten minden in andere Koningryken en Staatcn de droevigfte gevolgen vermyd hebben. Doch hy dacht altyd nog vrienden genoeg te hebben , waarmede hy de openbaare vyanden van het Gezelfchap van Jefus bedryden kon. En echter had hy uit het voorbeeld van den Kardinaal saldanha , die een Terfiarius van zyn orde was , moeten leeren , hoe weinig hy op de vriendfehap der Grooten bouwen konde. Hun gunst was flegts alleen op de onzekerheid van het noodlot van zyn genootfehap gegrond. Zoras het beflist was, trokken zy zich teruh, en keerden hunne Zbikn naar de wind. G 3 Was  ïo*- - -over. het -karakter van den Was op BENEDiCTus den XIV* , ecu Paus van ge-jyke gevoelens gevolgd , zou buiten tvvyfel de hervorming , die het Portugcefche en Rourboniclje Hof zq zeer verlangden, tot Hand gekomen zyn. Doch daar de Paus ressonico cn zyn Staats-Secretaris toiirieiANi met den Pater Generaal een gemeene zaak maakten , om de rechtmaatige vordering der gemelde hoven te wederftaan , vergenoegden deeze zich nu niet meer met een hervorming , maar drongen gcfamenlyk op de geheele verdelging van het Genootfehap aan. De tegenfland van dit zo blind als zwak driemaufchap, zette hen aan om de Jefiütcn uit alle hunne Staaten te verdryven. Schoon nu bierdoor het genootfehap van Jefus, als 't ware de armen cn beencn vvierden afgehouwen , cn haar anders zo glansryk lichhaam uit alle aderen bloedde, volhardde ricgi echter in zyn dwaazc hardnekkigheid , en tergde de vertoornde Hoven door Pauslyke brevetten en fmaadfehriften, om den doodlyken (lag te verdubbelen. Hy verleidde den Paus tot de troLlcbe Ihilla Apojhlicum „ waardoor zyn Orde , ten trots van alle Monarchen der waereld, bevestigd , in alle Hukken gerechtvaardigd , en door loffpraaken tot den hemel verheven, wierd. Vast verbonden aan zyn Pauslyke Heiligheid, en vol blinden waan dat de zaak van zyn Orde de zaak van de Roomfche Kerk zelve was , beging hy met geflooten oogen de ergerlykfte buitenfpoorigheden. Hy toonde dat zyn wederbarstigheid niet op liefde tot zyn Orde, maar op heerschzugt en eigenliefde gegrond was. Zyne hulpelooze Qrdcnsbroederen, die uit Portugal en Spanje 3 uit Oost- en West - Indien, verdreeveiï v-' ... w&t  laatsten pater oeneraal der jesüiten. ICtJ. waren, weigerde hy niet flegts een gedeelte der fchat-ten van zyn Orde , maar gedoogde zelfs niet dat de oudften en zwakflen onder hen in het Collegium te Rome en andere Steden van Italië wierden opgeno-men. Een Keulfche Jcfuit , die in de Americaanfche Gezandfchappen grys geworden was, een eerbiedwaardig en deugdzaam man, wiens naam ik vergeten heb; wierd te Rome niet minder dan broederlyk ontfaugen,; Zyn ecnigfte rykdom, dien hy in een tyd van vierentwintig Jaaren in America verzameld had ^ waren zyne fchriften over de taal en zeden der Peruaanen. Deezen werden hem, behalvcn eenige Grammaticaale werkjes over de gemelde taaie , die hy onder zyn kleed verborg, gcfamenlyk te Rome ontnomen. Ik had het genoegen hem te Florence het mcrkwaardiglte te laaten zien , en zyn kort verblyf aldaar aangenaam te maaken. Zulk een oprecht , ■ ccrlyk en befcheiden man, heb ik nooit onder de Jefuitcn gekend. Vrecde en welvaart zy hem , zo hy nog in leven is ! Iedereen verwonderde zich over zyne kinderlyke eenvoudigheid, die hem door zyn lang verblyf onder de Wilden eigen geworden was. Ily had alle de kerkgezangen in 't Pcruaansch overgezet , en zelfs nieuwe liederen gedicht , cn ze in de kerken der Wilden ingevoerd. In het huis van den Heer Generaal Auditeur van meurs , die zyn Landsman was , zong hy ze ons met een verrukkende bevalligheid aan tafel voor : Zo arm en verlaaten hy was , toonde hy toch een buitengemeene vrolykheid van geest , en maakte zich zeer vrolyk op den dag , dat hy het geluk hebben mogt de vierde prolisfie van de gelofte van zyn Ordé te doen. Zulk een waardigen en verdienstryken man, 4k zo veele duizend mylen .te water en te land had G 4 af.  i blind, dat hy geen buitcngewoo.ne middelen dacht nodig te hebben , om zyn orde in ftand te houden, Hy beeldde zich in , dat het belang van het RooniT fche Hof zo inwendig in de welvaart van hetzelve was ingeweeven, dat geen Paus, van welke orde hy ook ware, in ernst bedagt konde zyn om het te vernietigen. Het gelukte den Cardinaal de bernis, den Cardinaal ressonico , Neef van den grooten begunstiger der Jefuiten , van de party van de ghihi aftefcheiden. Dit kostte hem niet meer dan een dofis der zoetvloeLjende welfpreekendheid , waardoor zyne gedichten zo zeer uitmunten, lorenzo ganganelli wierd Paus. 'Er liep toen het gerucht , en veelen willen het nog hedendaags beweeren., dat ganganelli met dit G 5 l?e-  IocT over het karakter van den ' i beding verkozen is geworden, dat hy het genootfehap van jesus vernietigen zou. Het is wel waar , dat zeker vertrouwen, dat hy deezen wensch vervullen zou , de beweegreden der meeste Verkiesheercn was. Dan dat hy op clïr uitdruklyk beding dier keuze geplaatst js .geworden , kan even zo' weinig geloof verdienen , als dar liet Bourbonfche Hof zich zei ven een hindernis om tot dit doel te geraaken , in den weg wilde leggen. Zulk eene bedongen keus cn een Brevet van zulk een verkooren Paus , waardoor een zo machtig genootfehap vernietigd moest worden, zou van alle kanten beftreden en krachteloos gemaakt zyn. De beproefde denkwyze van ganganelli was een veel zekcrer onderpand dan een formeele belofte ; want ook SÏ3CTB8 beloofde het , doch hield zyn woord niet. ganganelli bewees vervolgens, dat hy de (looping van het genootfehap, niet als een daartoe bedongen rechter met overylde macht , maar na een ryp en onpartydig onderzoek, voltooide. Geef my tyd oni deeze gewigtige zaak , waarover ik het befiisfend oordeel moet uitfpreeken, te onderzoeken, antwoordde hy op de dringendlte aanzoeken van liet Bourbonfche Hof. Ik ben de algemecne vader der rechtgeloovigen , byzonder der Godsdienftigen , en kan een beroemde orde niet verdelgen , zonder zulke beweeggronden , die my voor het oog van God cn de Waereld rechtvaardigen." Om geen verkeerden (tap te doen , maakte hy een deputatie van vyf onpartydigc Cardinaalen, en eenige geleerde Prelaaten , beitelde bekwaame Advocaaten voor de zaak der Jefuiten, en maakte een formeel rechtsgeding, welkers beflisfende uitfpraak hy, als opperde Rechter, na een lang onderzoek, bekrachtigde. Dan  laats ten pater generaal der. je suite n. ïaj . Dan alvoorens hy tot dc uitibraak van het vonnis, overging , vorderde hy van den Pater Generaal ricci een algemeene hervorming van zyn orde nog eenmaal af. Doch deeze bleef by zyn ftclregel: Sint ut fuut , nut non fint. Zulk eene hardnekkigheid ging alle paaien te huiten. Zy had veel gelykheid by de verblinde ftyfhoofdigheid van een simon , by de belegering van de Stad Jerufalem. De goede titus hood hem den vrede aan, daar Stad, cn Tempel in zyne handen waren , indien hy zich flegts met het overig gedeelte zyner Medeburgers aan de gehoorzaamheid der Romeinen onderwierp; doch hy wilde liever de Stad in pen puinhoop veranderd, cn het gantfche |oodfche Volk verdelgd zien , dan de gunst van den Keizer aauteneemen. Had ricci het wclzyn van zyn genootfehap beoogd, zou hy het, om deszelfs volkomen ondergang afecwenden, aan eene hervorming, fehoon dezelve ook met een aaumerkelyk verlies verbonden geweest ware, onderworpen hebben; gelyk een verffandig Schipper , die geen bedenking maakt de kostbaarfte fchutten aan de woede der zee prys te geeven , om zvn lehip en leven te behouden. De Kerk zelve moet zich dc hervorming niet onttrekken, als zy van den rechten weg in de leer is. afgeweken. 'Er zyn aanzienlyke Ordcns, die zich eener hervorming onderworpen hebben. Onder deezen dekmantel goü het genootfehap zyne krachten verjongd, en allengs in het vorige* ipoor weder zyn ingetreden. Wierd het genootfehap der Jefuitcn met recht van zekere gebreken belchuldigd, zo was het billyk, dat het zich, ten minlren voor het oog van de waereld, tot eene verbetering fchikte; was het onfchuldig, zou de vrywillige aan'' nee-  IoS over het karakter van den ceeming eener hervorming, ter bevestiging van de deugdzaamheid haarer grondflellingen en onfchuld gediend hebben. Een Orde , die de leiding van het Opperhoofd der Kerke wederftaat, cn onder de aanvoering van zyn eigen Overtten op den ouden weg volhardt, i-ertoont zich eene fecte te zyn , die niets minder dan het welzyn der Kerke ten doel heeft. Uit dien hoofde fprak de Pater Generaal zelfs het vonnis over zich uit, daar by tot geene hervorming verdaan wilde. Ja hy deed al wat mogelyk was, om den Paus tot vernietiging van het genootfehap aantehitzen. Daar de Deputatie der Cardinaalen bezig was, om de fchreeuwende klachten, die men tegen de Sociëteit inbragt , te onderzoeken , en deszelfs noodlot zeer naby de beflisfing was , liet hy de fchandelykllc lasterfchriften tegen den Paus uitftrooijen. Men fchilderde hem af, als eenen door Simonie verkoozen Achterpaus , als een Ticran , die den zoon van den heiligen ignatius uit geene andere oorzaaken zo hard vervolgde, dan om zich van hunne goederen meester te maaken, en de Monarchen, die op hen gebelgd waren , te behaagen. Diergelykc fmaadfchriften ftrooiden de Jefuiten zelfs in de Nonnenkloosters , op dat 'er toch geen klasfe van perfoonen overig bleef, die zich niet tegen den eerlyken ganganelli verzette. Om hem van het vonnis aftefchrikken , zonden zy hem van een onbekende hand een brief toe , die niets behelsde dan de vier Letters P*. S. S. V. (Prtefio fara [ede vacante : de ,Pauslyke ftoel zal ras vacant worden.) welker beteekenis hy by het eerfte gezicht oplostte. Door dit vyandelyk gedrag zag zich de Paus gedwongen , by de bekendmaking van het Brevet, waar- by  LAATSTEN PATER GENERAAL DER JESUITEN. I09 by de Sociëteit vernietigd wierd , zich van zulke middelen te bedienen, van welke men zich anders flegts by te vreezene opftanden bedient. Men omringde hunne Collegiën met Soldaaten, en bezette de ftraatcn met dienaars, om alle oproer voortekomen. Zulk eene fmaadelyke behandeling moesten zo veele eerlyke mannen , die als de gevaarlyklte oproermaakers behandeld wierden , in het binnenfte van hun ziel grieven. Zy hadden dit harteleed aan hunnen onverftandigen Generaal te danken. Hy zelfs wierd als een misdaadige in den Euglenburg opgeflooten, en, naar maate van zyn gedrag, nu eens ftrenger, dan weder wat zachter, behandeld. Toen hem de Bulle van vernietiging wierd voorgeleezen , verbleekte hy, als een mensch, die een gantsch onverwacht ongeluk plotsling overvalt, en zeide: een hervorming had ik wel verwacht , maar geen volkommen vernietiging. Men heeft reden om de waarheid van dit voorgeeven in twyffel te trekken. Hoe konde hy een hervorming vermoeden , waar tegen hy zich zo dikwils verzet had ? En kan men wel denken, dat een zo uitgebreide en machtige Orde, welkers aanhang zich in alle ftanden en klasfen van menfchen uitftrekte , welkers grondbeginfels diep in de zielen der medeleden waren ingeworteld, waarin ieder man op zich zeiven voor allen, en allen voor één Honden Voor eene hervorming vatbaar ware , wanneer ze nie< van het Opperhoofd zelve, wien alle medeleden een blinde gehoorzaamheid gezworen hadden , vrywillig voorgeflagen, en zo werkzaam als oprecht bevorderd wierd ? Het verbleeken by de aankondiging van zyrt noodlot , fehynt veeleer een bewys van inWendigea wrevel en wanhoop over het plotsling verlies zyner 011-  (IIÖ,,.. OVER HET KARAKTER VAN HEN onbepaalde en trotfchc hccrschzucht geweest te zyiï, In één ogenblik wierd by van den hoogen trap vatt -eene door alle wacrelddeelen verfpreidde despotieke jnacbt in de diegfte laagte geftprt. Hy, die de grootfte Monarchen der waereld trotfeerde , en een gezelfchap van zo veele duizend medeleden en Devooten wetten voorfchreef, van het machtig lichhaam afgetrokken , en in de handen van de politieke macht, die anders hem en zyne Orde gehoorzaamde! Zulk een verandering, zonder een gantfche huivering door zyii geheelen ziel te gevoelen ■■ hiertoe was hy veel te zwak. Daar hy van zyn waardigheid ontzet, en alle hoop* om zyn hoofd ooit weder optehelfen , verloorcn was, had hy daardoor nog ecnigen fchyn van roem kunnen verwerven, wanneer hy zich in zyn ongeluk door de deugden van een gemeen Cecstelyke had weeten te onderfcheiden. Men zou zyne bcgaaue mishagen deels aan zyne onbekwaamheid om te regeeren tocgcfchicven, deels als een noodzakclyk gevolg van de grondlicilingen zyner orde hebben aangezien. Dnch zelfs als een gemeen Gecstclyke, vertoonde hy geen lollyk karakter.- De Ordensgeestelyken zyn niet anders dan vrugtgebruikers van tycilyke goederen, die hen van vruoiiu zielen tot hun onderhoud, of tot Godsdienftig gebruik zyn toegedeeld geworden. Dc wettige Overigheid, kan ze niet tot rekeufchap vorderen, maar hen ook, ais het algemcenc wclzyn zulks vordert, of het doel der vruome fliebters niet meer bevorderd wordt, het gebruik en bezit ontneemen. Hierom had de Paus in zyne Staatcn een volkomen recht, om den Pater Generaal van de fchatten,, die men. niet zonder reden i»  laatsten pater generaal der jesuiten. ii t in zyne Collegiën verwachtte, doch niet vond , en van alle tydlykc bezittingen , fchulden en fchuldvorderingen, rekenfchap afteëifchen ; byzonder daar hy verplicht was de Exjefuiten zyner Staaten te onderhouden , en hen alle de plichten , die met de Godsdienftige (lichtingen verbonden waren , by voorbeeld van den Godsdienst cn het ondcrwys der jeugd, te doen vervullen. Doch hy gedroeg zich in het verhooren niet anders, dan een reiziger, die, van roovers overvallen , niets overgeeft dan het geen zy hem met het piftool op de borst kunnen afperfen. Hy was dus ook als privaat - burger, een gcvaarlyk lid der Burgerlyke Maatfchappy, en dc Paus ganganelli had het grootfte recht, wanneer hy de voorftanders der Sociëteit, die hem om zyn veiiosfing verzogten, antwoordde; „ Men moet dit gevaarlyk hoofd alle gemeenfehap met zyn voorige leden ontneemen. Hy had geheime oorzaaken, om zo ltreng met hem te handelen, en God, die zyn rechter was, ware het bekend dat geen haat noch vooroordeel hem hiertoe aanzette." Toen pius de XVüde den Pauièlyke zetel beklom y was hy wel genegen om den Pater Generaal met alle zyne medeleden in vryheid te (tellen, en verzachtte hun gevangenis. Doch zy misbruikten, door heimlyke brieven en ongeoorloofde redenen, de goedheid van den Paus, en noodzaakten hem daardoor, om ze met de voorige Itrengheid te behandelen, ricci (lierf in \ jaar 1775 in den Engelsburg, van. niemand, dan vaat de blindde Devotarisfen betreurd.  d e Ü E R T O G van AL BA CATHARINA van ZWARZENBERGj op het slot te rüdolst Atf, jTcrwyl ik een oude Chronyk van de zestiende «euw doorbladere , (Res in Ecclefia et Politica Christiana gefta ah anno 1500 ad annum 1600 Ant. j. soffing , Th. D. Rudolftad. 1676.) vinde ik de navolgende Anecdote, die , om meer dan édne reden t de vergetelheid verdient onttrokken te worden. In een Gelchrift, dat ten titel voert: Maufolea manibuS Metzelii pofita , * Fr, Melch. Dedekindo 1738. vind ik ze bevestigd: Ook kan men ze in den Addfpiegel van Spangenberg, 1. D. b. 13. bl. 445. nallaan. 't Was een Duitfche Dame, uit een huis, dat reeds voorheen door heldenmoed uitgeblonken , en eenen Keizer aan het Duitfche Ryk gefchonken had , die. den gedüchten Hertog van AL HA , door haar kloekmoedig gedrag, byna had doen lidderen. Toen Keizer karel de V. in den jaare 1547, na den ilag by Muhlberg, op zyn toeht naar Franken en Swaben ook door Thuringen kwam, had de Gravinne Weduwe cat-"' op een ontbyt by in den jaare 1547. Een Anecdote. 112  alba op een ONTBYT by CATHARI schwarsb. ïij catharina van schwarsburg, een gcbooren Vorftin van Hennenberg, een Sauvcgarde-brief van hem' weeten te verkrygén , dat haare onderdaanen van • dé doortrekkende Spaanfehe Arméc niets zouden te lydèri hebben. Daarentegen verborid zy zich brood, bier cn andere levensmiddelen , tegen een redelyke bctaaling 4 uit Rddolftad aan de Saalbrug te laaten bezorgen,'■ om de Spaanfehe troepen , die daar moesten overgezet worden , te próviandeeren. Doch zy gebruikte daarby dc voorzigtigheid , om de brug, welke digt by dc Stad was, Hl aller yl te laaten afbr'éeken, eri op een zeer verren afftand over het water te laaten flaan , opdat de alte groote nabyheid van de ftad haare roofzuchtige gasten niet iri verzoeking mogt brengen. Tegelyk wierd aan alle de ihwooners der nabuurige plaatfen , door Welke de troepen' trekken moesten , vergund , om niét hun beste huisraad op het Slot te Rudolltad te komen vluchten. Ondeftüsfchcn naderde de Spaanfehe Généraal, vergezeld van den Hertog hendrik van bRunswyk en deszelfs zooncn , dc ftad , en nodigde zich zelveii door een Bodê, dien hy vooraf zond, by de Gravin' Van schwarsburg op een morgenohtbyt. Een zo befcheiden verzoek , aan het hoofd van een Leger gedaan , kon niet wel afgeflageit worden. Men zou. geven, wat hét huis oplèvcrdé, was het antwoord; Zyne Excellentie kon' komen , en voor lief néenien zo als hy het vond. Intusfchen vergat men' niet nog ééns aan de Sauvegarde te herinneren, en den Spaanfchen Generaal op liet hart te drukken oni dezelve wel in acht te doen neemen. De Hertog wierd by zyn komst op het Slot minzaam ontfangen aan' een welvoorziene tafel. Hy moest' historiek. IV. D. H be*  H4 alba op een ontevt bekennen dat de Thuringfche Dame een zeer goede, keuken had , en de eer van het gastrecht wel ophield. Nauwlyks was men gaan zitten, of 'er kwam een Bode in aller yl binnen, die de Gravin buiten de zaal riep. Hy bragt tyding dat in eenige dorpen dc Spaanfehe Soldaaten onder weg gewekl gebruikt, en het vee van de boeren weggedreven hadden, catharina was een moeder des volks; wat den armften haarer onderdaauen wedervoer, trok zy zich zelf aan.Ten uiterften gebelgd over dit woordbreeken , doch echter van haare tegenwoordigheid van geest niet verlaaten , beveelt zy alle haare dicnaaren zich in aller yl en ftilte te wapenen, en de poorten van het Slot wel te fluiten ; zy zelve begaf zich weder naar de zaal , alwaar de Vorften nog aan tafel zaten. Hier beklaagde zy zich by hen in de bewceglykfte uitdrukkingen , over het geen haar zo even was aangebragt, en hoe flegt men het gegeeven Keizerlyk woord gehouden had. Men beantwoordde haar al lachgende dat dit flegts een Krygsgebruik was, cn dat men by een doortocht van Soldaaten dergelyke kleine ongevallen niet verhoeden kon. „ Dat zullen wy eens zien, antwoordde zy, vertoornd. Myncn armen onderdaanen. moet het hunne weergegeeven worden, of,by God! —. (terwyl zy dreigend haar ftemme verhefte.) Vorfteubloed voor Osfenbloed!" Met deeze korte doch bondige verklaaring verliet zy dc kamer , die in weinige ogenblikken met gewapende lieden vervuld was , welke met het zwaard in de hand, doch echter met allen eerbied, zich achter de ftoelen der vorftelyke perfoonaadjen plaatftcn , cn het ontbyt bedienden. By het inkomen van deeze ftrydbaare fchaare veranderde de Hertog van alba van kleur; ftom en bedremmeld zagen 0  BY CATHARINA VAN SCHWARSBTfltC. ttf sagen zy eikanderen aan. Afgefheden van het leger en van een overmachtige handvaardige menigte omringd , bleef hen niets overig, dan het zich te laatent welgevallen, en de vertoornde Dame op de best mogelyke wyze te verzoenen, henDrik van brunswyK herftelde zich het eerst , en brak in een fchaterende lach uit. Hy bediende zich van de vernuftige zet om het gantfche voorval een grappige keer te doen neemen, en prees de Gravin uittermaate over haare landmoederlyke zorg en mannelyken moed. Hy verzogt de Gravin zich verder niet ongerust te maaken, en nam op zich, den Hertog van alba, tot al wat billyk was, te bewecgen. Ook bragt hy het by den laatfte indedaad daarheen, dat hy tefftond bevel aarl het leger afvaardigde, om het geroofde Vee aan dé eigenaars zonder uitftel weer te gècvcn* Zo ras dé Gravin van de teruggaave verzekerd was, verontfchul» digde zy zich op de hoflykfte wyze by haare gasten, die zeer beleefd van haar affcheid namen. Zonder twyfel was dit het voorval, dat cathari* na van schwarsburg , den bynaam van de heldhaftige bezorgde. Men roemt nog hedendaags haare ftandvastige werkzaamheid, om de hervorming^ dié reeds in haar land door haar Gemaal den Graave iiendrk XXXVII was ingevoerd geworden,te bevorderen , het Monnikenwezen aftefchaffen, en het Schoolonderwys te verbeteren. Veele Proteftantfche Predikanten, die om der Godsdienstwille vervolgingen hadden uitteftaan, nam zy in haare befcherming, en gaf hen onderftand. Onder deezert was zekere caspar aquila , Predikant te Saalveld, die in vroeger jaaren de Armee van den Keizer als Veldprediker naar de Nederlanden gevolgd was , en omdat hy daar geweigerd H a had  fl6 ALBA OP EEN ONTBYT BY CHRIST. SCfïWARSB. had een kanonkogel te doopen , van baldaadige Scfc daaten in een vuurmorfier geitooten wierd, om in de' lucht gefchooten tef worden; een noodlot dat hy nog gelukkig ontkwam, omdat het kruid niet branden wilde. Nu was hy voor de tweede maal in levensgevaar , en 'er ftond een prys van 5000 gulden op zyn hoofd, omdat de Keizer op hem gebelgd was, wiens Interim hy op den kanfel fmaadelyk had aangetast, catharina liet hem , op het verzoek der Saalvclders , heimhyk by zich op het flot brengen, waar zy hem veele maanden verborgen hield, en met de edelfte menfchenliefde verzorgde, totdat hy zich weder zonder gevaar dorst vertoonen. Zy ftierf, van een ieder geëerbiedigd en betreurd , in het agt-en vyftigfte jaar van haar leven, en het negen-en twilttigfte van haar regecring. De Kerk te Rudolftad bewaart haar gebeente. IV. AL-  IV. ALGEMEEN M A G A ZYN. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E H 0 3 MENGELWERK.   H9 DAT MEN DE SCHILDERKUNST NIET BESCHOUWEN MOET ALS EEN BLOOTE NAVOLGING, DIE DOOR BEGOOCHELING WE RKT; M A AR DAT ZY,OM NAAUWKEURIG TE SP REEKEN, EN IN VEELE OPZICHTEN , IN 'T GEHEEL GEENE NAVOLGING DER ZICHTBAARE NATUUR IS, NOCH ZYN MOET; BETOOGD IN EENE REDENVOE- JOSUA REINOLDS, GEHOUDEN OP DE KONINGLYKE TEKENACADEMIE, by de uitdeeling der pryzen, den llden Dec. 1786, MYNE HEER. E N J Schoonheden in de werken van beroemde meesters te ontdekken , of gebreken aantetoonen en de vorderingen van den eenen kunstenaar met den andere te vergelyken, is zeker geen gering noch onaanzieniyk deel der oordeelkunde ; en echter is dit anders niet , dan de kunst door den kunstenaar te kennen. Deeze foort van onderzoek moet noodzakelyk twee hoofdgebreken hebben; zy moet namelyk bepaald en onzeker zyn. Om de grenzen der Schilderkunst uittebreiden en haare grondregelen vastteftellen, zal het nodig zyn deeze kunst en haare grondregelen in derzelver betrekking tegen de grondregelen van die andere kunsten H 4 te RING VAN DEN HEER  J20 REINOLDS RE DEN VOERING te befchouwen, welke, even gelyk deeze, zich hoofdzaakelyk en oorfprougkelyk tot de verbeeldingskracht bepaalen. Wanneer deeze onder eikanderen verbondene en met eikanderen vermaagfehapte grondregelen, tot zekere vergclyking famengebragt worden , zal uit deeze vergclyking een andere ontdaan ; en dit is de vergclyking van hun allen met de menfchelyke Natuur, uit welken de kunsten haare ftof ontleenen, en op welke zy haare werkingen moeten ofefènen. Wanneer deeze vergelyking der kunst met de kunst , en van alle kunsten met de menfchelyke Natuur eens met een goed gevolg gefchied is , zo zyn dc lynen , die ons' leiden moeten , zo naauwkeurig getrokken en zo vast bepaald, als zy in dingen van dien aart zyn kunnen. 'Dit is de hoogde 'rang der oordeelkunde en tevens ook de zekerde , die betrekking heeft op de eeuwige en onveranderlyke natuur der dingen. Gy moet niet denken, dat ik u dit gantfche uitgestrekte veld der weeténfehappen in zyne géhéële uitgebreidheid zoek openteieggen of uw onderzoek aantebeveelen. Hetzelve lc bereiken is geheel buiten myii vermogen, en fchoon het al niet boven uw vermogen zyn mogt, hetzelve volkomen te verdaan, wanneer het u in zyn geheel en volkomen werd voorgelegd; zo vcreischt toch mogelyk de hoogde graad der oordeelkunde zekere oefening in doordenken en aftrekken, die jiiet wel met de bezigheden, waarin een werkend kunstenaar leeft, noch met de denkwyze, die in hem heerfchen moLt , bedaan kan. Ik toone u deeze dingen flegts aan , opdat , wanneer gy kritifeert, (en allen die naar zeker plan werken, kritifeeren, meer of minder) het volgens waarc grondbeginselen doen moogt,,  OVER DE SCHILDERKUNST, 121 en dat , offclioon gy niet altyd een groote reize doet, echter die reize, welke gy doet , ten minlten volgens den rechten weg doen nioogt. Ik merk, als een eeuwige grondwet aan, welke aar. alle kunsten, met die waarvan wy in deeze reden-? voering fprceken , gemeen is , dat zy alleen op twee vermogens onzer ziele bepaald werken moeten , de yerbccldingskragt en het gevoel, Alle ïhepriën, die het wagen, de kunst te leiden of te bepaalen naar grondregelen , die wy verkeerd redelykc noemen, en die wy ons naar eene onderftel-r ling van dat geene ontwerpen , wat redelykerwyze het onderwerp of middel der kunst zyn moet, afgefcheiT den van derzelver bekende eerde werking op de verbeeld dingskragt, moeten valsch en bedriegelyk zyn. Want hoe ftoüt dit ook beweerd moge fchynen , de verbeeldingskragt is hier. de zetel der -waarheid. Wordt de verbeeldingskragt getroffen, zo is het befluit kort en goed opgemaakt. Wordt zy niet getroffen , zo is de redeneering valsch , omdat het oogmerk niet be-^ reikt is ; want de uitwerking zelve is de toetsflccn , en de eenigfle toetsflccn der waarheid en van de, werkzaamheid der middelen. 'Er is in 't gemeeije leven, even gelyk in de kunst, zekere, fcherpzinnigheid, die het gezond verftand in geenen deele tegenfpreekt, en welke boven ieder toer yallige oefening van het vermogen der ziele , welke, hein deeze richting geeft, verheven is. Deeze fcherpzinnigheid, of fnelle blik der ziele wacht niet op den langzaamen tred eener regelmatige opvolging van befluiten , maar fnelt op eens , door een foort van; yaardige befchouwing, ten befluite. Een man, die dit H 5 . «iel-  ÏC2 REINOLDSREDENVOERING zielvermogen bezit , voelt en erkent de waarheid , offchoon het niet altyd in zyn magt ftaat, den grond daarvoor optegeeven, omdat hy zich niet op alle Moffen , die zyn gevoelen begunstigen, bezinnen, en dezelve betoogen kan ; want 'er kunnen zeer veele en zeer ingewikkelde befchouwingen by elkander zich vereenigen en eenen grondregel voortbrengen , die wel uit kleine en niet veel beteckenende deelen ontftaat, doch in een groot famenftcl van zaaken , van welke hy afhangt , is ingevlochten; de waare indruk echter blyft altyd vast verkleefd in onze ziele. Deeze indruk is het gevolg eener ondervinding, die wy door ons gantfche leven heen hebben opgedaan , die wy bycenbragtcn of inzamelden , zonder dat wy regt weeten hoe of wanneer. Doch deeze masfa van enkel. op zich zclven gemaakte befpiegelingen, wy mogen ze dan verkregen hebben vanwaar het ook zy , zal over de reden de overhand behouden , die, hoe fterk zy ook ergens in eenige byzondere gevallen zyn mag , vcrmoedelyk echter Ilegts een eenzydigen blik op het voorwerp werpen zal; en de gang onzes levens zo wel als der kunst, moet, over het geheel , van dit vernuft , dat tot een tweede gewoonte geworden is, geregeerd worden; cn het is een geluk voor ons, zulk een voorraad van baar geld te hebben , daar wy ons altyd van bedienen kunnen. Waren wy genoodzaakt in ieder byzonder geval theoretisch te handelen , zo zou ons leven ten einde en de kunst een onding zyn, eer wy tot de uitvoering kwamen. Hierom dunkt my dat onze eerfte gedachten , dat is de werking , welke ergens een zaak by haare eerfte verfchyning op onze ziel heeft , niet vergeten , maar juist daarom, omdat zy de eerften zyn , zorgvuldig bc-  OVER. DE SCHILDERKUNST. 12$ bewaard moeten worden. Doet de kunstenaar dit ïiiet, zal hy ligt gevaar loopen om zich zelvcn te bedriegen , het zy door een eenzydige beredeneering of door een koele befchouwing van die eerfte vuurige gedachten , welke vermoedelyk , niet'uit grilligheid of jn haast , (gelyk hy zich in 't vervolg zou kunnen fnbeelden) maar uit de volheid zyner ziel vloeiden , welke hy met den gantfche vollen voorraad van menigvuldige ondervindingen,van het geen fcy gezien heeft, of die in zyn. gedachten kwamen, verrykt heeft. Deeze gedachten gaan in zyne tekening over , zonder dat hy zich ergens eener infpanning bewust is. Doch is hy niet op zyne hoede , zo kan hyze zo lang weder overzien en verbeteren , totdat hy het geheel op een alledaagfche gedachte gebragt heeft. Dit is fomtyds de uitwerking van dat geene, waarvoor ik u wenschte te waarfchouwen, namelyk tegen een ongegrond mistrouwen op onze verbeeldingskracht en ons gevoel, die wy dikwils aan een kleine partydige , bepaalde , beredeneerende Theorie en zekere grondregelen opofferen , die op dc teekening , welke wy voor ons hebben , toepasfelyk fchynen ; daar wy daarentegen die algemeene indrukfelen in acht moesten neemen, welke de verbeeldingskragt ontfangt, en waarin de waare grondbeginfelen van het gezond verfland gewikkeld, en , onder de uiterlyke gedaante van een foort van zeer gemeen gevoel , als verborgen liggen. Het verftand moet ongetwyffeld op het einde alles bellisfen; voor het tegenwoordige hebben wy nodig te weeten, wanneer het verftand voor het gevoel wyken moet. Ik heb reeds dikwils gefprooken van die laage gcilachte,welke, Sommigen van de Kunst hebben,waardoor zy  Ï24 reinolds redenvoerin& zy ze tot een bloote navolging bepaalen. Nu-moetik 'er nog byvoegen , dat deeze bepaaling zo ver gaan kan, dat zy de kunst tot een bloote proeve, en 011gefchikt maakt, om als een wetenfchap behandeld te-, worden , waardoor alleen ieder kunst zekere waarde, en omvang krygt. Doch een gcpasten grond voor een wetenfchap te vinden , is geenszins dezelve be-" paaien of gemeen maaken: en hiervan heeft men eenvoldoend voorbeeld in dc vorderingen, welke de Proefondervindelyke Natuurkunde gemaakt heeft. Vooral, moet ik u waarfchouwen tegen een valsch redeneerend fyftema, dat zich op een eenzydige befchouwing den zaaken grondt. En ik doe het deste meer, omdat deeze bepaalde Theoriën , die met de armhartigfte en eljendigfte uitvoering zo dikwerf gepaard gaan, en die men juist daarom zo gaarne aanneemt, haaren oorfprong niet in bekrompen Verftanden, maar in dwalingen, of mogelyk in kwalyk begrepen verklaaringen van dat geene beftaan , wat van groote cn aanzienlyke naamen komt. In dit geval worden wy niet door ons geT voel , maar door een verkeerde befchouwing op den dwaalweg gebragt. Wanneer een man als plato van de Schilderkunst als een louter naboozende kunst fpreekt, en beweert, dat on6 vermaak daarin beftaat, dat wy de waarheid der navolging opmerken cn erkennen, zo dunkt my dat hy ons door een eenzydige en partydige Theorie op ('en dwaalweg brengt. In zulk een bekrompen, eenzydige en in zo verre valfche befchouwing der kunst, heeft de Cardinaal eEmbo kunnen goedvinden zelfs raphael uittetekenen , wien onze eerbied dea iaam van Godlyk geeft. Van hetzelfde gevoelen is pope in zyn Graffchrift op  over de schilderkunst. i25 Op godfried kneller , waar alle lof enkel en alleen op navolging uitloopt, in zo verre zy een lbort van begoocheling is. Ik zou myn tyd wel hefteed achten, indien ik, op de eene of andere Wyze, iets kon de toebrengen, om u een juist en bepaald begrip te geeven van de voorwerpen uwer naarfpoortngen werking; want, offchoon de beste Critici ten allen tyde dit fonderling gevoelen verworpen hebben, zo weet ik echter, hoe veelcn altyd zeer geneigd zyn om het weder te omhelzen , omdat het zo eenvoudig en natuurlyk is, als men het oppervlakkig befchouwt. Vergunt my derhalven , u eenige gedachten over dit onderwerp voortedragen, en u een wenk te geeven , die u op een gevoelen brengen kan, dat ik voor het waare houde, namelyk, dat men de Schilderkunst niet alleen niet als een navolging moet befchouwen , die door begoocheling werkt, maar dat zy, om naauwkeurig te fpreéken , en in veele opzichten, in 't geheel geene navolging der zichtbaare natuur is , of zyn moet. De Schilderkunst moest mogelyk even zo vreemd zyn van de gemeene begrippen der navolging, als dé verfynde burgerlyke maatfehappy, waarin wy leeven, van den ruuwen ftaat der Natuur ; en van dc geenea die hunne verbeeldingskragt niet gevormd hebben , (en dit is zeker het geval van het grootfte deel der menfchen) kan men zeggen , dat zy, ten opzichte Van de Kuriften, nog altyd in deezen ftaat der Natuur leeven. Zulke lieden zullen de nabootzing altyd den voorrang geeven boven die voortreflykheid, welke in een ander eene bekwaamheid van ziel vertoont , die zy niet hebben. Doch aan de zulken moet een Schilder  ■izé R EI n o L D S R E D e n V O E R I n, C der zich even weinig bekreunen , als een Zedenleeraar de ftrydige pointen der Zedclecr aan de inwooners' van Nieuw-Holland, of den oever van den Ohio ter bcflisfing zou voorleggen. Het is alleen van den laagften fiyl der KumTen, het zy men van de Schilderkunst, Dichtkunst of Muziek ipreeke , dat men in een gewoonen zin zeggen kan, dat zy door het natuurlyke bevalt. De hooger vlugt deezer Kunst beeft, gelyk wy by ondervinding wecten, gecne werking op geheel ongevormde zielen. Deeze verfynde fmaak is het gevolg van opvoeding cn gewoonte. Van Natuur hebben wy alleen eene bekwaamheid, om deeze verfyning te ontvangen, gelyk zy ons eene buigzaamheid gegeeven heeft , om ons aan dc regelen en inrichtingen der burgerlyke Maatfchappy te onderwerpen en dezelve pptevolgen: cn in zo verre, en niet verder, kan men Zeggen, dat deeze fmaak ons natuurlyk is. Uit het geene ik gezegd hebbe, kan de Kunftenaar zien, wanneer hy raad cn oordeel by zyne Vrienden zoekt, hoe nodig het is, dat hy hun karakter, fmaak, ondervinding ca geest van waarnceming in de kunst kennc. Een onweetend man zonder opvoeding, mag, even gelyk de bediller van apelles, de juiste voorüelling van een fchocn wel verslaan, of, om iets hooger te klimmen, even als molières meid, over het natuurlyke in het laage komiek wel oordcelen ; doch ecu Criticus in den hooger fiyl der Kunst, moet diezelfde verfynden fmaak hebben, als de Kunftenaar zelve in zyne werken vertoont. Om dit door een parallel met andere Kunften optehtlderen , zal ik door eenige voorbeelden toonen, dat  over De schilderkunst» 127 dat zy, zo wel als onze eigen Kunst, de bekrompen denkbeelden van vertooning der Natuur , en dc bekrompen Theoriën dié uit deeze kwalyk begreepen grondbeginfels ontftaan zyn , verwerpen , en dat zy alleen met het verftand te raadc gaan, 't welk ons leert, niet wat flegts navolging is, namelyk eene natuurlyke voorltelling van een gegeven voorwerp, maar dat geen wat de verbeeldingskragt natuurlyker wyze verrukken moet, voorteftellen. En mogelyk kan men geen beteren weg tot deeze wetcnlchappen bewandelen , dan door deeze foort van Analogie. De een zal wederkeerig de waarheid op de andere werpen en ze bevestigen. Dit tegen eikanderen befchouwen kan ook nog dat voordeel hebben, dat de Kunftenaar, geduurendc dat hy zich met de befchouwing van andere Kunften verlustigt, het zich tot een gewoonte maakt, om de grondftellingen deezer Kunst op zyn eigen overtedragen, die voor zyn geest altyd tegenwoordig zyn , en waarop hy alles kan toepasfen. De Kunst ontftaat in gecnen decle uit eene eigenlyke of, iudividueele Natuur als haar model, en is van een onmiddelbaar verband met dezelve zo zeer verwyderd, dat 'er verfcheidene Kunften zyn, die, volgens haaren aart, 'er een volkomen afwyking van zyn. Dit is zckerlyk niet zo doorgaans waar in de Schilderkunst als in de Beeldhouwkunst. Wy noemen onze eerfte grondbeginfelen in de ruuwe gemeene natuur ; wy volgen getrouwlyk na wat wy voor ons zien. Doch zo ras wy in een hooger kring komen , befchouwen wy deeze bekwaamheid van navolgen , fchoon zy de eerfte is, die wy ons eigen maaken, in gecnen deele als den hoogftcn graad der volkomenheid. De  i£8 KEINOLDS REDEKVOÉRINÓ De Diclukunst houdt zich aan dat zelfde zielsvermogen, het zelfde gevoel, als de Schilderkunst, doch verfchilt alleen van haar in middelen. Beiden komen zy daarop neder, om zich naar alle de natuurlyken neigingen, cn naar ieder trek der ziele te richten. De Natuur der Dichtkunst en haar beftaan zelve berust op de vryheid, die zy neemt, om van de daadelyke Natuur aftevvyken , om een natuurlyke trek door andere middelen te bevredigen, die men door ondervinding evenzo toereikende gevonden heeft, oni zulk eene bevrediging te velfchaflêh. Haar taal is iil den hoogden graad kundig, haare woorden zyn afgemeeten , in 't kort zodanig als de menfchen niet fprecken, noch ooit gefproken hebben. Deeze maat mag dan zyn zo als ze wil, zesvoetig, of eenig ander foort van Griekfehe of Ilomeinfche , gcrymdc of rymclooze vacrfen ; zy zyn alle even vreemd van de Natuur, en een geweld dat wy de gemeene taal aandoen. Wanneer wy deeze kundige Wyze , om onze gevoelens medetedeelcn , ingevoerd hebben , vinden wy nog een ander prineïpiam in de menfchelyke ziel, naar welke het werk moet ingericht worden, waardoor het nog kundiger wordt en nog verder van de gemeene Natuur afwykt; fchoon deeze afwyking het werk Ilegts nog volkomencr maakt. Dit principium nu is het gevoel van gevoeglykheid, van famenhang, van eenheid en zclfdandighcid; een gevoel dat wezenlyk in de menfchen ligt, en daarom moet bevredigd worden. Wanneer wy dus eens een taal en maat hebben aangenomen , die men in de gemeene fpraak des levens niet vindt, zal het nodig zyn, dat het gevoel zelf in dezelfde betrekking, boven de gemeene Natuur verheven is , opdat de deelen onder elkandf- ren  OVER. DE SCHILDERKUNST*. 120 Ten harmoniecren , en een eenvormig geheel te voorfchyn kome. Om dos met dit algemeene fyftema der afwykiirg van de Natuur te beftaan , en wel famentehangen, moest ook de wyze, op welke de Dichtkunst ons oor bereikt, de toon, waarin zy gefproken wordt , even zo verre van de gemeene taal vcnvyderd zyn, als de woorden, waaruit het gedicht is iamengefteld. Dit brengt ons natuurlyk op de gedachte , cm onze ftem door de kunst te moduleeren , 't welk, dunkt my , in het Recitatief van de Opera den hoogden graad der volkomenheid bereikt heeft ; even gelyk men vermoeden mag ) dat dit het geval was met het Chorus van de Tooneelfpelen der Ouden; En fchoon de hevigfte driften, de vinnrgfte fmart, ja het gevoel van den dood zelve, dOor het gezang Of het Recitatief wordt uitgedrukt , zou ik toch den •^eenen voor een ongefchikten Criticus houden , dre het daarom verwerpen wilde, omdat het onnatunrlyk is. Gezang, Inftrumcntaal-Muzick, Dichtkunst, cn een goede uitvoering op het tooncel , zyn, fchoon ik ook ieder byzonder neeme , eigenlyk geenszins natuurlyk. Wanneer echter onze zinnen en onze vcrbeeldingskragt op haar vergast worden, dan is 't met i% ondervinding , en gevolgelyk ook met de reden overeenkomftig, (vermits de eene met de andere in verband Haat en op haar betrekking heeft,) dat wy gelykerhand door deeze vereeniging der Dichtkunst, der Muziek, en van de voorftelling op 't tooneel kunnen vergast worden , wanneer 'er nog daarenboven ook zekere toevallige pracht en zwier bykomen , ingericht , om de zinnen iler aanfehouwers te treffen.' . ,»ESCH. LETT. IV. D. I 7,p  130 r e in 0 l d 5 redenvoering Zal nu de Reden cns in den weg loopen, en onszeggen dat wy geen vermaak moeten fcheppen in dat geen, waarin wy toch weeten dat wy genoegen vinden , en ons verhinderen de volle werking van deeze vercenigdc infpanning der Kunst' te gevoelen ? Dit is, wat ik onder het Quidlibet audendi &c. van den Dichter en Schilder verdaan zou ; zy durven alles ftout ondcrneemen ; want wat kan ftouter zyn clan de regels en het doelwit der kunst door een verecniging van middelen te bereiken, van welke geen een zyn oorfprong in de eigenlyke natuur heelt? Slaaffche navolging is dus ten minden niet nodige Alles - wat te gemeen is , of op dc een of andere wyze ons aan dat geene herinnert wat wy dagelyks zien cn hoorcu, kan men in den hoogeren kring der Kunst, bet zy Dicht-, of Schilderkunst, niet brengen. De ziel moet, gelyk shakespeake zegt, over de onwetendheid van het tegenwoordige heen, in voorlcdene eeuwen gedeept worden. Wy neemen een anderen cn een hoogeren rang van wezens aan, en met deeze weezens moet alles, wat wy in ons werk brengen , famenhangen. Van zulk eene uitvoering, onder deeze omdandigheden, vinden wy in de Romcinfchc én Florcntynfche Schooien voorbeelden genoeg. Hun ityl is door dit middel boven alles verheven , cn dc omtrek der Kunst zelve is even door deeze middelen uitgebreid geworden. Wy ontmoeten dikwils gewigtige en groote voorwerpen , waaraan zich de Kundenaars van een andere Schooi gewaagt .hebben. Deeze , fchoon voortreflyk in een langere klasié, werkten naar dezelfde grondbeginfelen als hy gemeene voorwerpen , en daar zy niet bcdagten^ of niet wisten, dat zy van een ander vermogen der ziel •go  over de schilderkunst» l^i gebruik moesten maaken, zyn zy ten uiterften in hef belagchelyke gevallen.. Het Schildery , dat ik thans op het oog hebbe , is de Offerande van Iphigenia door jan steen , een Schilder , van welken ik anders dikwils gelegenheid gehad hebbe met roem te fpreeken. En zelfs in dit Schildery , welks voorwerp geenszins voor zyn genie gefchikt was , is natuur en uitdrukking; maar de troniën zyn zo alledaags en gevolgdyk zo gemeen , en het geheel met zo veel zwier van zyde en fluweel overlaadcn , dat men byna zou moeten denken , dat de Schilder het voorwerp opzetlyk een burksque gedaante had willen geeven. Voorbeelden van diergeJyk foort vindt men menigvuldig in dc Dichtkunst. Men hcrinnerc zich zekere ftukken uit hobbes overzetting van homerus , en men onthoudt ze enkel en alleen om de laagc en gemeene fpreckwyzen , die zo wonderlyk affreeken by dc gedachten, die hadden moeten uitgedrukt worden, cn, met den ftyl van het Origineel. Op de zelfde wyze kan men de andere takken' der kunst nagaan, die, by vergclyking, van laager foortf zyn. Men kan in werken van die foort het zelfde onderfcheid tusfehen den laagcn en hoogen ltyl maaken ; en zy behouden haaren rang in die betrekking, waarin zy van de gemeene natuur min of meer »£« wyken en het tot een voorwerp van haar ftudie ge* maakt hebben , de verbeeldingskragt van den aanfehou-' wer door zodanige middelen te treilen , welke by uitneemendheid aan die kunst eigen zya , welke ü| de fchoolen niet waargenomen , niet geleerd, noch? geoefend wordt. Moet ons oordeel door een bepaald, gemeen , onI * ge"  *3* RElN'OLDS REDÈNVOERÏtfO 'geleerd , of veeleer kwalyk geleerd, verftand geleid worden ; dan moeten wy een portrait van denner , of van iemand anders , die tot zekere hoogte komt, boven dat van een titiaan of van dyk den voorrang geeven , of eerr landfchap van van oer heydek boven dat van titiaan of rubbens; want deeze zyn zekerlyk een veel naauwkcuriger voorftelhng der Natuur. Dat wy (ons een geziclrt verbeelden , dat met alls mogelyke waaTheid iri een Camera obfcura is voorgeftetd, en het zelfde gezicht gefchilderd, door een groot kunstenaar ! Hoe klein en bekrompen' moet het eene in vergclyking met het andere fchynen , fchoon het voorwerp hetzelfde is. Het tooneel is hetzelfde , maar de wyze van voorftelling is verfchillend. Hoe veel grooter zal nu diezelfde kunstenaar fchynen , wanneer het hem geoorloofd is , zo wel de (tof re kiezen , als zyn ftyl te verhoogen. Even ge¬ lyk nicolaas poussin, verplaatst Iry ons in de landftreeken van het Oude Rome , met alle de voorwerpen , welke ons een geleerde opvoeding zo dierbaar en belangryk maakt; of hy gelykt een sebastiaan bourdon, die ons tot de duistere oudheid der Egyptifche Pyramiden voert, of een claude le lorrain, wanneer hy ons tot de zagte rust der Arcadifche toeneclen of het land der Feëen leidt. De Landfchapfchilder in deezen ftyl en met zulk eene uitvoering , zendt , even gelyk de Historifche Schilder , de verbeeldingskragt te rug naar de tyden der Oudheid, en noodigt, even gelyk de Dichter, de ^dementen met zyn voorwerp te fympathifeeren ; de Wolken mogen dan betrokken heenvloeijen , gelyk by titiaan en salvator rosa; of van de ondergaande 35on verguld worden , gelyk by claude ; de besgen : » mo-  D7ER DE SCIULDERKUNST. I33 -ficgen dan ftyl zyn of zich in een zagte gloojing verliezen ; de takken zyner boonjen mogen op eens cn in rechte hoeken uit den ftain voortfpruiten , of alleen met een zagte afwyking op eikanderen volgen; aüc deeze omstandigheden brengen het haare toe tot het algemeene karakter van een werk , het zy dan van dc üerlyke of verhevene foort. Hierby kunnen wy nu nog het groote middel van lieht en fchaduwe voegen , waarover de kunstenaar een volle macht heeft, die hy veranderen cn verplaatfeu, verminderen en vermeerderen kan , nadat het voor zyn hoofdoogmerk het best is , cn zy het uaauwkeurigst aan het hoofdidée van zyn werk beantwoorden. Een Landfchap, dus uitgevoerd onder den invloed van een Dicliteriykeu Geest, moet boven de gewoone en gemeene gezichten even zo zeer verheven zyn, als miltons Allegro en Ptnferofo boven een koude Profaifche vertelling of befchryving verheven is. En zulk een Schildery moet een fterker indruk op de ziel maaken , dan de weezenlyke tooneelen, wanneer zy voor ons liggen, maaken zouden. Wanneer wy andere kunsten befchouwen, zullen wy hetzelfde onderlcheid, dezelfde verdeeling in twee klasfen bemerken , waarvan ieder onder den invloed van twee verfehillende beginzels werkt , waarvan de eene de Natuur volgt, de andere aan de Natuur eene afwisfeling geeft , eu fomwylen geheel van haar afwykt. Het tooneel , waarvan men zegt , dat het ons de fpiegel der Natuur voorhoudt, bevat beiden in zich. Hoe natuurlyker het gemeene blyfpel of een klugt is , des te beter. Even zo is het met den laagea  Ï34 REINOI.DS REDENVOTERING ftyl der Schilderkunst. Maar het hooger blyfpel haakt , naar myn gedachte, even zo weinig naar navolging (in zo verre namclyk navolging een begoocheling zyn moet) en verwacht even zo weinig, dat de aanfchöuwer zich verbeelden zal , dat de gebeurtenisfen , die daar voorgefteld worden, werkelyk voor hunne oogen geleideden, als raphac'l in zyn Cartons of poussin in zyn Sacramenten verwachten, dat wy, ook flegts voor een oogenblik, gelooven zullen , dat de figuuren , welke zy daar nedergoochclen , wezen^ lyke perfoonen zyn. 13y gebrek van deeze onderfcheiding komen zo veel verkeerde oordeelvellingen voort. Men pryst raphaül wegens natuur cn begoocheling, die hy zekerlyk niet had , en die hy even zo zeker nooit zogt; en onze groote Toneelfpeeler garrick werd met dezelfde onkunde door zyn Vriend fielding geprezen , dia denkelyk iets zeer zinryks dacht te doen , als hy in een zyner Romans (voor het overige een werk van groote verdienden) een onkundig mensch invoert, die garricks voorde-ding'in een tooneel van Hamlet voor wezenlykheid hield. Een weinig nadenken moet ons overtuigen , dat in dit gantfche tooneel niet een eenige omdamügheid is, welke den aart der begoocheling heeft, siiakespears en garricks verdiende in dergclyke tooneelen is van een geheel anderen en hoogeren aart. Dan wat de onrechtmaatigheid van dit gewaande Compliment nog vermeerdert, is dat ook de beste theatraale voordelling aaironweetende lieden, die nooit voorheen een tooneelfpel gezien hebben , nog veel onnatuurlyker voorkomt , dan hen , die gewoon zyn ssodanigc noodige a'fwykingcn van de Natuur, als da Kunst  OVER DE SCHILDERKUNST. I35 Kunst noodzakclyk maakt, mede in rekening te brengen en intefebikken. In theatraale voorttellingen moeten wy zeer veel aan de plaats toegceven, waarin de voorltelling ge1'chied, de lichten , het gezclfchap, dat wy aan alle kanten zien , en de tooneelen die open voor onze oogen veranderd worden. Ilierby komt nog de taal in rymlooze vaerfen , waarby het gewooue Engelsch veranderd wórdt, terwyl dit Engelsch zelf nog zeldzaam voorkomen moet , wanneer Hamlet , wanneer Deenen , cn het gantfche üeenfche Hof het fpreekt. Uit alles moeten wy overzien en infehikken; doch even daarom, dat wy het infehikken, houdt alle begoocheling op. Nu wceteu wy, dat hoe hagen, onweetender en gemcener een mensch is, hy deste minder deeze dingen wil over het hoofd zien , en hoe minder hy door eene navolging kan begoocheld worden; die dingen , waarin het tooneel tegen natuur en .waarfchyulykheid zondigt , en die wy verfchoonen of over het hoofd zien, liggen juist binnen de kring van den 011 ge vormden mensch.' Myn oogmerk is hier niet in alle die gevallen te trecden , waarin de theatraale voorltelling onnatuurlyk is ; doch ik moet aanmerken, dat zelfs de uitdrukking van hevige hartstóchten niet altyd in die maat voortrcllyk zyn kan , waarin zy natuurlyk is ; want (le tooneclfpceler kon mogelyk zulk een fchrik en zulke onaangenaame gewaarwordingen in zyne aanfchouwers verwekken , dat het cveuwigt verlouren raakte, waardoor ons vermaak opgehouden wordt, en dat in onze ziel het overwicht heeft. Gcvolgelyk kun-jien geweldige verdraajingen , een ysfelyk gekerm , tnz. hoe fterk ook het .gey^hgpi jaogt, en hoe natWJ I 4 tuur-  ï3<5 KEIHOLDS R E D E N V O E RI X Cï tuurlyk zy ook in liet geval zeiven zyn mogen, op het tooneel niet worden toegelaatcn. — Op het tooneel moet alles noodzakclyk verheven en boven zyn natuurlyke gedaante vergroot worden , om op den aan? fchouwer een volkomene en zekere werking te heb-; ben , welke anders in de kleine ruimte van een toor neel niet bereikt kan worden. Doch in deeze noodzakelykheid hebben veele afvvykingcn van de Natuur op het tooneel haaren grond. Vanhier ieder bedagt■zaame en ltaatelyke tred , vanhier ieder kunstige bd; vallighcid in fpraak en gebaarden, welke de maat van den fchomvfpeeler fehynt te vergrooten en alleen het tooneel te vullen. Dit alles , dat indedaad onnatuui» lyk is , en in een kamer, bclachlyk en gemaakt zou ichyncu , is hier gclchikt en aan zyn rechte plaats. En hier moet ik aanmerken , en ik denk dat men het als een algemecne regel kan aanneemen, dat geen kunst zich met goed gevolg in een andere kunst laat inenten. Want fchoon zy allen denzelfden oorfprong .hebben , en van denzelfden ftam voortfpruiten , heeft toch een ieder haar eigen foort, de vervulling en voltooijing van haar eigen byzonder doelwit. Inzonderheid dulden het deeze afwykingen niet , van den eenen bodem op den anderen verplant te worden. Indien, by voorbeeld, een Schilder de pracht en zwier der klederen cn toeftel van het tooneel wilde copieeren , in plaats van die eenvoudigheid , welke in de .Schilderkunst een even zo groote fchoonheid is als in het leven, zouden wy zulke SchUderyen , als den iaagften ftyl , verwerpen. Zo is ook de Tuinkunst , in zo verre namc- ïyk {*) cAsraswe -— mogelyk de kunst om tuinen aanteleg-  OVER. DE SCHILDERKUNST. 137 ;-yk dc aanleg van een tuin een kunst is, of deeze benoeming verdient , een afwyking van de Natuur ; want, zo deeze kunst , gelyk veele denken , daarin herbond , dat zy alle fchyn van kunst, of ieder fpoor van menfchelyke handen daaruit verbannen wilde , was het niet langer een tuin. Immers fchoon deeze kunst, als „ een voordeelig gekleedc Natuur " befchreven wordt , (en in zeker opzicht is zy dit ook , en veel fchooncr en gefchikter voor de menfchen dan de rauwe Natuur) is echter deeze zo gekleedc Natuur niet verder een voorwerp voor het penfeel van den Schilder , gelyk dit alle Schilders van Landfchappcn weetcn, die zich gaarne aan de Natuur zelve houden , en ze volgens de grondbeginfelen van haar eigen kunst kleeden , welke zeer verre van de grondbeginfelen der Tuinkunst afwyken , en zelfs dan , wanneer zy van dc beste en meest goedgekeurde foort , ja zodanig zyn, gelyk ze de Landfchapfchilder zeifin de aanlegging zyner gronden , en voor zyn liefhebbery , volgen zou. Ik heb zo veele voorbeelden byeengebragt , als my voor de verfcheidene pointen noodig ibheen , die ik u in deeze redenvoering tot een verdere beoefening wilde aanbeveelen. Uw eigen gedachten kunnen ze nu verder leiden , en u het gebruik leeren , dat mea van dc Analogie der kunsten maaken kan , zo wei als ï-ui de hepaalingen , die wy by het gebruik deezer Analogie moeten in acht neemen , cn die een ieder , gen. Wy hebben 'er geen woord voor j het is de kunst van, een Ktnt s van een Brom enz. 15  IjS reinolds redenvoering ieder, welke de verfcheidenheid van veele haarer grondilellingen volkomen vcrlïaat , zelf vinden moet. Het doelwit van alle deeze kunsten is, indrukfels te maaken op' het gevoel cn dc verbeeldingskragt. De nabootzing der natuur bereikt dikwils dit oogmerk; ibmwylen egter valt het kwalyk uit, en iets anders komt 'er in de plaats. Hierom dunkt my, dat de waare toetsftecn van alle werken der kunst is, te onderzoeken, niet alleen of zy een waare navolging der Natuur zyn , maar of zy aan het doel der kunst beantwoorden , dat is, of zy een aangenaam gevoel in de ziel verwekken! ••' >'■'. ••'< u*v Ixj fhapte hem , terwyl hy kwynde onder de uiterfte pyn cn foltering. Eindelyk tot zyn vyf-en tachtigfte jaar geleefd hebbende, verliet hy dit verganglyk tooneel, om in een zuiverer cn beter leeven te treeden. Ge-  IJS HET LEVEN EN SCHRIFTEN VAN DEN ABT OLIVET. Getrouw aan de beginfels van fmaak en Weetenfchap, welke hem best voorkwamen, hield hy bcftendig een kragttgen , zuiveren en eenvoudigen fchryftrant. Hy veragtte alle beuzelaaryen in den ftyl, waarop de laagere en ongeoefende fchryvers 20 verflingerd zyn. Geen wonder dan, dat hy den algemeenen loop der voortbrengfelen van zynen tyd met verfmaading behandelde. Hy merkteze aan als beneden de regelmaatige kritiek, en liet 2e over aan de fchande en vergeetelhëid. Van zyne vroegfie jeugd af verbonden met de beroemdfte Auteuren, kreeg hy de werken van verfcheirlenen onder hen in bewaaring. Vader hardouin had hem by zyn overlyden eenige Manufcripten aanvertrouwd , waarmede hy de Koningiyke Boekery verrykté. Oïk was het publiek aan hem eenige Dichtftukken cn gedagten over verfcheidene onderwerpen , door den Abt fraguir en m, huet verfchuldigd. Het gedrag van den Abt olivet in de famenleeving was zodanig, als men het te verwagten heeft van een man, die door de natuur begaafd is met eene groote en verhevene ziel, geoefend in de Zedelcsfen der oudheid , cn verlicht door de waarheden van het Christendom. Zonder eenige zugt tot iets , behalven zyne fludiën; zonder andere begeerten dan naar roem, gaf hy nimmer het minfte blyk van de grootlyks verfchillende neiging tot het verzamelen van rykdommcn. Hy gebruikte nimmer tot bevordering van zyn fortuin de rente , die hy met den Kardinaal fleury bezat, noch het vertrouwen, waarmede de Heer de mirepoix hem vereerde. Somtyds fprak hy hem in zynen yver voor anderen aan, doch nimmer voor zig zeiven. Hy ftierf belaaden met roem , en met den rouw der geheele natië. over.  157 9 v e r. de SCHOONHEID in de ARCHITECTUUR, (Uit het Italiaamch.) Het Gezicht van een fchoon gebouw vervult onze ziel met een verrukkend vermaak. Deeze aangenaame gewaarwording kan geenszins een louter uitwerkfel der Symmetrie onder de beftanddeelen zyn. 'Er zyn gebouwen , waarin de uitgezochtfte proportien even zo weinig uitwerken, als de fchoonfte conlbnanten in een nietsbeteekenende Mufiek. Welke is dan de maatftaf, naar welke de fchoonheid in de Architectuur moet beoordeeld worden? Indien wy naauwkeurïg het vonnis, dat wy over' een fchoon werk der Bouwkunst vellen, onderzoeken , vinden wy, dat het niet flegts op een eenvoudige gewaarwording der uitwendige zinnen, maar veeleer op zekere te voren verkregen denkbeelden rust. De Heer van marmontel verklaart de algemeene idéé der fchoonheid door vier hoofdtrekken, die zeer gefchikt zyn om den aart der Bouwkundige Schoonheid in 't byzonder in een helder daglicht te ftellen. De Schoonheid der Natuur of Kunst treft onze ziel door de voorftelling van het verftand , door gemoedsbeweegingen, of alleen door het gevoel der zinnen. Vanhier ontftaan zo wel in de Natuur als Kunst drie' foorten van fchoonheid, de geestelykt of verftan. de'  ï58 o v er de schoonheid' idelyke, de zedelyke en de zinlyki. Een ieder derzefe Ven kan door drie verfcheiden eigenfchappen op het verftand en op de zinnen werken ; door de inwendige kracht en energie der daad, door rykdom en vruchtbaarheid der middelen , en door een fchranderë keuze én tocpasfing van dezelven. Hoe meer deeze drie eigenfchappen in een voorwerp van Natuur of Kunst vereenigd zyn , hoe fchooncr hetzelve is. Onder de verftaudelyke Schoonheden rekenen wy, by voorbeeld, een fchoone oplosfing van een Geometrisch voorftel, een fchoone ontdekking in dé Phylica, de uitvinding van een werktuig enz., omdat wy een hoogen graad vaii de inwendige fterkte des verftands, het vermogen van uitvinding, de wyze keuze en fchranderë toepasfmg der middelen > in dezelven waardeeren. En wat anders is de grond, waarom wy zekere daaden , by voorbeeld , onze vyanden te vergecven , een ondankbaaren wcldaaden te bewyzen, het welzyii van ons vaderland boven ons eigen den voorrang tc geeven , als zedelyke fchoonheden aaiipryzen, dan omdat deeze lollyke daaden veel ' zelfsoverwinning kosten , en een bnitengewoone grootheid en fterkte van ziel onderftellen ? Men beueeme hen deeze kenteekenen , het idee van fchoonheid zal ras verdwynen , cn zy zullen onder de goede daaden van gemeene münt verloorcn raaken. Menig veroveraar vaft vreemde Wingewesten en groote Koningryken, wiens roem vereeuwigd is , zouden wy als een bloedige geesfel van het menfchelyk geflacht verfoeijen , zo niet de glans zyner buitengewoone zielsvermogens, de haatlyke fchaduwén zyner ongerechtigheden iiitwischte. Dat zelfde kan men ook van de zinfyke fchoonheid s . wel-  IN DE ARCHITECTUUR. ï$9 Welke door het oog waargenomen wordt, beweeren, en wel voor eerst in de werken der Natuur; want fchoon deeze haare werken als in een fluijer omkleedt, en een groot deel van haare krachten, haaren rykdora en oogmerken voor ons oog verbergt, is echter de flaaüwe fchemering, die zy ons daarvan vergunt, genoegzaam om ons in verwondering wegterukkén. Wat zouden wy niet doen, wanneer wy in een ieder van haare werken haar geheel vermogen , den rykdom van haare middelen en haar wyze huishouding in volle licht aanl'chouwden ? En wat dc werken der Kunst betreft , fehynt het fyftema van den Heer van marmontel voor de Architectuur boven alle anderen het best te pasfen. In een gebouw is niets, dat zo zeer in het oog loopt, als grootheid en rykdom. De grootheid getuigt niet alleen van een ongewoone fterkte Van ziel van hem die de teekening gevonden , geordoneerd en uitgevoerd heeft, maar ook van den rykdom en pracht van gantfche volken. Wanneer de geheele Gefchiedenis verftomde, zouden de puinhoopen van Egypte , Griekenland en Rome alleen toereikend zyn om de oude grootheid deezer Staaten te verkondigen. By het gezicht van den Vaticaanfchen Tempel doen zich terftond aan onzen geest op de beelden van een juxius den II. die den grootften tempel, welke toen in de waereld was, doet bouwen, van een branToMe die ze ontwerpt, van michel angelo die Ze 'tot een volkomenheid brengt, welke een ieder mensch doet verbaasd cn verwonderd flaan. Wy gevoelen ons van de gemeene orde der dingen losgerukt, en in een hooger kring geplaatst; onze denkbeelden zetten zich uit, en de geest verzinkt in een grondelooze zee van gedachten en beelden. De pooging der kunst, ©m den teganftand der Natuur te overwinnen, de wonde  l£)3 OVER DE SCHOONHEID deren der Werktuigkunde, om verbaazejide lasten tot een duizelende hoogte optevoeren, ruime gewelven en hooggetopte toorens, die hoog in de lucht zweeven; alles draagt de kentcekens van een wonderbar. Vermogen, cn dwingt ons den lof der fchoonheid af. Hpe veel verliest dit niet, wanneer datzelfde gebouw, fchoon met dezelfde proportie» en den zelfden rykdom Van ftof, in 't klein gebragt wordt? Juist hierom bevalt ons een groote zuil meer dan een kleine , ecu geheele meer dan een die uit verfcheiden ftukken h famcngefreld , een muur van groote fteencn meer dan een andere die even fterk is. liet gewelf van de Ilotonda, te Ravenna, die uit een enkel ftuk marmer bellaat , zal een ieder aanfehouwer meer bcbaagen dan een ander dat veel grooter is van gebakken neen, cn de Etrurïfche begraafplaatzen zouden ons in een koude onverfchiliigheid laaten, zo zy niet uit ontzaggelykc heenklompen gebouwd waren. Een andere bron van bouwkundige fchoonheid is dc rykdom der ftofle. "Wie zou een zuil van marmer niet hooger febatten dan een van zandllccn ? Wie fiiet aan een van Forphier of Verde - Antico boven ccn ander van gemeen marmer den voorrang geeven ? Het is niet zonder reden dat de Dichters, wanneer zy een pragtigc Tempel en Koning!yk Paleis befchryven, dezelve met glansryk goud en marmer vcrlicren. Wanneer vïtruvius den tempel der Eere en Deugd als een meesterfl.uk van c. mutius roemt, voegt hy 'er hy, dat hy onder de beste werken der bouwkunst zou verdienen geteld te worden , zo het hem niet aan pracht en rykdom van ftolfe ontbrak. Echter kan een gebouw groot, pragtig én ryk zyn, zonder dat 't het karakter van fchoonheid toekomt , wanneer 'er geen fchranderë keuze in alle deszelfs1 deelen  IN DE ARCHITECTUUR. IÖI len heersCht. Deeze reguleert de fchikking cn fymmerrie van dezelven, en, wanneer het op zekere vormen van de Corintifchen en op zodanige proportiën aankomt, van welke men geen reden kan geeven, waarom zy meer dan andere bevallen, verkiest zy die geeuen, welke door dc goedkeuring en het gebruik der grootfte meesters van oude cn laater tyden bewaard zyn. De fchranderheid in de keuze der middelen wyst ieder deel van het gebouw zynen dienst aan. Zy ohderfcheidt de üeraaden van de wezenlyke deelen, en verdeelt ze op haare bchoorlykc plaatfen. Daar onze ziel alleen een welgevallen vindt in klaarheid en eenvoudigheid, geeft zy de eenvoudigfte cn nuttigde middelen boven alle anderen den voorrang , cn vermydt al het overtollige, waarvan zy geen reden geeven kan, om verveeling en verwarring voortekomen. Zelfs de iicraaden , die tot verhooging van het idee van rykdom en vermaak zo veel toebrengen, en minder dan dc wezenlyke deelen aan een wysgeerige ftrengheid fchynen onderworpen te zyn , verwekken yervceling en weerzin, wanneer zy zonde: een fchranderë keuze te pasfe worden gebragt. Dc zogenaamde Gothifche Gebouwen verrasfehen ons op het eerfte gezicht door hunne grootheid, ftouthcid en rykdom; doch daar men veel vin dezelven vindt, waarvan men geen redelyken grond kan opgeeven, of .waar de keuze der middelen niet dc nuttigde cn eenvoudigde is , verdwynt , by een nauwkeuriger befchouwing der deelen , die aangenaame verrasfehing. Daarentegen zullen de fchoone gebouwen van den besten tyd der Oudheid, die in grootheid, rykdom, en geestige ordonnantie uitblinken , nooit ophouden te behaagen. BESCH. LETT. IV. D. L BE-  i6ü beschryving eener zeer plechtige eegravenis van een koning van tunkin, in den jaare ÏÓJS- X ha - Tha - Ty - Tuong, Koning van tonkin , ftierf den i6den May 1675. Zodra de Erfprins het bericht van den dood van zyn vader kreeg, nam hy terftond de in deeze landen zo gewoone diepe rouw aan , en vervoegde zich met zynen broeder in de groote Ceremoniezaal van het Koninglyke paleis, in welker midden het lichhaam van den vcrllorven Koning in een prachtige lykkist van welriekend hout lag. Deeze kist was met een ftof verheid, welke uit goud gewerkt was en welkers uiterfte einden het lichhaam bedekten. De Prinfen van Koninglyken bloede, de zoonen en kleinzoonen van den verftorvenen , gelyk in 't gemeen alle de bloedverwanten van dezelve, hadden zakken aan, die met (frikken waren opgebonden; ook hadden zy een kleine Itrik op hun hoofdwrongel. Na veele buigingen voor het lichhaam van den ontzielde Monarch, en onder een Droom van traanen, verheften zy allen met luider ftemme de menigvuldige wcldaaden , die zy by zynen leeftyd van hem ontvangen hadden. De Koningin , ook in diepen rouw, welke uit een wit kleed en grooten fluijer beftaat, wachtte zo lang, totdat een der voornaamfte Mandarynen vau het Koningryk den Vorst de hairen had afgefneden, waarop zy de plechtigheid der aanllaande lykftaatie befchikte, welke op den 28fte" van dezelfde maand bepaald wierd. On (Uit het Hoogduitsch.')  DE BEGRAVENIS VAN EEN KONING VAN TUNKIN. l6% Op deezen dag begaf zich de Erfprins nevens de gantfche Koninglyke Familie weder in de zaal, alwaar het lyk van den overleeden Koning gezet was , dat men nu irt een draagbaar huis bragt, 't welk tot de lykftaatia Verordend was. De kist werd op een zwaar vergulde tafel gezet , die met een ontelbaare menigte bloemen bedekt was , welker lucht zo wel als de geur der uitgelezenfls fpeceryen , die uit meer dan duizend witte waschkaarfen afftroomde, "de zaal vervulde. Toen werd de begravenis naar de Provincie Thing-Hoa beftemd, uit welke de Koninglyke familie afdamde. Drie der voornaamfte Mandarynen werden benoemd , om het Koninglyk lichhaam te verzeilen nadat zy te vooren plegtig moesten zweeren de begraafplaats van hetzelve Vóór een ieder te geheim te houden. Zoras deeze plegtigheid voorby was , werd dooiden doffen toon van bekleedde trommels het teeken tot den aftocht gegeeven. Eerst verfcheen de Lyfwacht van den overleeden Koning, in een wyde rok Van fyn donkerblaauw lynwaad, met een gevouwen kap van dezelfde ftof en dezelfde kleur gekleed. Vyftienhonderd man, gedeeltclyk met handgeweer, gedeeltelyk met hellebaarden gewapend, fielden zich in twee gelederen aan beide zyden van de ftraat, door welke de ftaatie gaan moest , om alle wanorde voortekomen. Een andere witgekleedde hoop foldaaten , met groote gefclhlderde roeren in de hand , bezetten alle toegangen, en lieten niemand doorgaan , dan de geenen , die wegens het ceremonieel ergens eenige beveclcn hadden uittevoeren. Het eerfte figuur , die men uit het paleis zag komen , was een zuil van zes fpan in het diameter , en zestig fpannen hoog, op welker fpitfen drie ronde L a bol-  1Ó4 DE BEGRAVENIS VAN EEN bollen waren vastgemaakt. Zy was in ryke ftolFe van zyde omwonden , op welke men met gouden en zilveren letteren den ouderdom, de deugden en fchoone daaden van den overledenen leezen koude. Deeze machiene wierd op raderen voortgefchoven, en , opdat zy niet zou omvallen , door verfcheiden perfoonen , die 'er naast gingen , met Ihïkken vastgehouden. Achter deeze zuil verfcheen op een van goud fchitterende wagen een kleine Stad van verheven werk, met haare muuren en bolwerken. Toen volgde een derde wagen , op -welke men een Koninglyke troon van goud cn elpenbeen zag , waarop de Koninglyke kroon lag. Achter deezen wagen ging met langzaame fchreien een lange rei Muzikanten , met verfcheiden foorten van Indrumenten , welker treurtoon zy , zonder gezang , alleen met hunne traaneu en zuchten verzelden. Toen volgden dc Prinfen en Mandarynen van den bloede, ; in Holle van boombasten en bladen, naar de wyze der boeren van dit land, gekleed. De geliiedeneu en vpprnaamfte bedienden van den overleden Koning omringden het draagbaar huis waarin het lyk lag. Andere Mandarynen en Prinfen van den bloede gingen voor den wagen , op welke de Erfprins cn zyn broeder met bloote voeten , witte hairen , cn een witte nagemaakte baard zaten. Ieder had een ftaf in de handen , waarop zy, als even zo veele van ouderdom gebukte grysaarts , fehcenen te leencn. Duizend Mandarynen van de Koninglyke familie gingen voor de Koninginne Weduwe, en de andere Dames van het Paleis. Het getal deezer laafden beliep op acht- of negen honderd. Eindelyk doten vierduizend foldaaten in volle wapenrusting, als een iyfwacht van den Erfprins, deeze daatelyke begravenis , die  koning van t ü n k i n. 165 die langzaam zich vervoegde aan den oever der rivier, waar het Koninglyk lyk ingefcheept, cn te water ter plaatze zyner begravenis moest gevoerd worden. Zoras men aldaar was aangekomen , wierd 'er halte gehouden, cn het lichhaam op de voor anker liggende , prachtig verlierde , Koninglyke lyfgalei gebragt. Dit gefchieddc onder een generaal falvo van alle de kanonnen en kleine Rukken gefchut. Op de galei waaide een groote vlag , die overal van goud flonkerde. De roeibanken waren met ryke Perfifche tapyten bedekt, en de roeiknechten in 't nieuw en pragtig gekleed. Twee anderen , in- cn uitwendig vergulde galeien , namen, dc eene de ftad , en de andere het Maufolcum aan boort. Zy volgden hierop de grooter galei , op welke het Koninglyke lichhaam zich bevond , cn die reeds het anker geligt had. Op een gegeeven zein greep een ieder de riemen , die men zeer langzaam beweegde , doch kort hierna weder vallen liet , om den Erfprins en zyn broeder tyd te laaten, de plichten der kinderlyke liefde door de laatfte gedenkteekens van hunne droefheid te volbrengen. Zy bleven allen aan deeze plaats met de voeten in het water ftaan, totdat de langzaamc loop der rivier de galei eindelyk uit het oog deed verliezen. De Erfprins keerde nu naar het Koninglyke palcis terug, in de dicpfte zwaarmoedigheid, cn zonder eenig woord met zyne broeders , of de andere Mandaryneu , die hem vcrzelden , te fpreeken. Alle de onderdaanen van het Koningryk tunkin moesten zeven-en twingtig dagen lang de rouw draagen; ook werd hen op het fcherpst verboden , geen procesfen te voeren , noch bruiloften of andere feestmaalen aanterechten. Insgelyks wierd by lyfftralfe verboden drie jaaren lang eenig L 3 Feest  i66 DE BEGRAVENIS VAN EEN Feest met Inftrümentaal muzyk, gezangen of danzen te vieren. Dan niettegenftaande al de pracht , die met de bo venbefchreven Lykftaatfie verknogt was, befloot echter de Erfprins op eene nog meer in het oog vallende wyze, de gedachtenis van zyn goeden vader te vieren. Ten dien einde wierd 'er een klein eiland, midden in de rivier liggende , uitgezogt , dat omtrent vier Duitfche mylen in den omtrek had. Men ontwierp daar zelf op het zand een plan van een gedenkteeken , dat ter eere van den overledenen moest uitgevoerd worden, en tot welker vervaardiging verfcheiden werklieden moesten worden aangeftcld. 'Er moest namelyk een nieuwe ftad en een nieuw hof, geheel volgens de natuur, worden voorgefteld. Deeze onderneeming hield tot den 28 Dec. 1675 een ontelbaare menigte handwerkslieden en kunstenaars bezig , die geen andere belooning voor hunnen arbeid begeerden , dan de eer om hunne kunst ten dienst van hunnen Koning te hebben uitgeput. , Zo ras dit groote werk voltooid was> werd de dag bepaald, op welke de plegtigheid moest voortgang hebben ; en, om het volk het genot van zulk een ftaatfieryk Schouwfpcl te geeven , werd de ingang in deeze nieuwe Stad den dag te vooren aan alle die geencn vergund, die ze wenschten te zien. Zy was langs de rivier gebouwd, die haar omringde, en had vier poorten. Op de zuidzyde ftond een zeer boog? zuil op een voetftuk, dat met goudblad overtrokken, en van een verbaazende dikte was. Aan het uiterftc einde deezer zuil zag men drie gouden bollen, en , omze nog glansryker te maaken, bad menze met goud lynwaad bedekt, en met nog verfcheiden andere ryke ftof-  KONING VAN TUNKIN. IÓ? doffen verfierd, die met gouden en zilveren plaaten behangen waren. Op deeze doffe las men, in doorzichtige letteren, de fchoonde daaden van den overledenen Koning. Naast dezelve Honden twee Beelden , welke Reufen verbeeldden, die met pyl en boog gewapend waren. Niet verre van daar zag men in een ftraat verfcheiden hoopen foldaaten , die in dagorde opgetrokken waren, nevens eenige met kostbaare dekkleeden omhangen Oliphanten , op welker rug zich vergulde toorens vol van gewapende en prachtig gekleede Soldaaten vertoonden. Tegen het midden der Stad had men aan verfcheiden plaatfeit twintig toorens opgetrokken , en regt in 't midden ftond ook een tooren, die alle anderen in hoogte, dikte, kunst en beeldhouwwerk, en aan fieraaden van goud en zilver verre overtrof. De gedaante deezer toorens was vierkant; zy hielden ten minften twaalf roeden in de hoogte , en ieder voorduk derde half roede in de breedte. De gantfche famenvoeging deezer gebouwen beftond flegts in de vereeniging van eenige balken , die met gefchilderd en ftukswyze gefneeden papier verfierd waren, dat even zo veel verfcheiden figüuren vertoonde als 'er (tukken waren. Ieder tooren had zeven verdiepingen, die aan ieder zyde met groote venlterkruisfen doorltoken waren, om het biunenfte gedeelte te verlichten , waardoor men een groote menigte beelden kon zien, welke de verfcheiden bedienden verbeelden , die den Koning in zyn Paleis plagten te bedienen. Zy waren allen met zeer ryke kleederen omhangen. Aan deeze zyde der tooren zag men twee paleizen, die zeer in het oog vielen, en welker fieraaden van verheven arbeid waren. De eene va.i deeze beide paleizen overtrof de andere in hoogL 4 beid  16B de befravenis van een heid t» pracht; want het dak Wel als de nuturen waren aan de uiterftc einden der hoeken met goud overtrokken, en boven op dezelve vyf groote bollen - geflagen goud. Het andere paleis, ft-hoon C en op verre na zo glansryk niet als het eérfte behoefde echter i„ fchoonheid van bouwkunst n t nunst .net voor haar te wyken. In hetzelve zag men meer dan honderd fchoone en met veel kunst vervaardtgde figuuren, deels van verguld papier, d ook van gefchildcrd lymvaad. Uit de Voorftceden ging méa door/dfie hoo«e en groote poorten in de nieuwe Stad, waarin men omtrent vterhonderd huizen vond, allen van hout e l S.IT V C" a"dCI'C'1 mCt Verrchc5de» kl^èn gefchildcrd. Zy waren van elkander afgezonderd, en eemgen dle op gelyken affland van elkander (tonden, naakten de hoofdflraat uit, aan welker einde het £ nmglyk Pales w*s. Deeze ftraat gaf voor het oog een zeer aangenaame vertooning. Andere huizen fort meerden ecu doolhof van flraaten, welke de verfcheiden afdeehngen van het Ko„i„giyk Hof, geheel volgens de natuur vertoonden. Alle deeze huizen waren van binnen met zyden en andere ryke ftoifcn verfierd. Het hms van den Erfprins .overtrof alle de anderen in pracht en fchoonheid; ook had het Opperhoofd der *efnedenen van den Koning, naast het zelve een ander hms op zyn eigen kosten laaten bouwen, dat zowel wegens de kostbaare ftofFen, waarmede het behangen was als wegens andere prachtige verteringen zeer hoog gefchat wierd. Naast deeze huizen had de CJ naar binnen een groot affchutfel een ongelooOyke m mgt ryst laaten opleggen. De Mandarins! welke Stadhouders m de onderfcheidene Provinciën'van het Ko- uing»  KONING VAN TUNKIN. I69 . iringryk waren, zonden paarden, osfen en buffels in menigte naar de nieuwe ftad. Uit het gebergte werden zy met allerlei wilde dieren en vogelen van allerlei foort voorzien, die allen levendig waren. Deeze gefehenken werden gefamenlyk in het Paleis der nieuwe Had ontfangen , alwaar men ieder foort van dieren eene byzondere plaats aanwees. • Dan de vcornaamfte merkwaardigheid , die men in deeze met zo veel kosten aangelegde Stad zag, was het groote Paleis, dat de Erfprins, ter gedachtenis van den overleden Koning , zynen Vader had laaten ftichten. Het Hond midden op een groote plaats , en was met hoogen muuren omringd, tusfehen welken en het Paleis nog ruimte genoeg overbleef, om al het volk te bevatten , 't welk door dit Schouwfpel der waards heen gelokt was. In den bedekten gang van het Paleis, die een foort van galery formeerde , zag men een tallooze menigte zuilen, op welke verfcheiden gedenkfprcuken en zinnebeelden met Chineefchc letteren ontworpen waren. In 't midden ftond een tafel, in de gedaante van een altaar, die met goud bedekt, en met de welriekendfte 'bloemen beftrooid was , welker aromatieke reuk zich met de geuren der uitgelezcnfte reukwerken verecnigden, die zonder ophouden brandden. Boven deeze tafel ftond een Keizerlyke Troon van goud en elpenbeen. Men zag de Koninglyke mantel , die zeer ryk geborduurd was, tot over het ichrynwerk uitgefpreid , en boven dezelve lag de Kroon. Met één woord, dit Maufoleum overtrof alles in pracht cn kunstverfpilling, wat men ooit te vooren in Tunkin gezien had. Nadat alles op de boven befchreeven wyze was inL 5 ge-  lyö ÈE BEGRAVENIS VAN EEN gericht, trokken 30,000 man, deels met musketten, deels met lanzen gewapend , den soften December in den nacht op, en verdeelden zich , by hunne aankomst , voor de nieuwe Stad in verfcheiden hoopen, die de plaats van alle kanten inflooten. Met het aanbreeken •Van den dag gingen de Erfprins en zyne vier broeders , onder prachtig gedikte troonverhemelten van goud en zyde , die men over hen heen droeg, gezatnenlyk naar het paleis. Zy wierden gevolgd door alle de Mandarynen uit de Koninglyke Familie, alle de gefnedenen van de Serrails, de Koningin en Dames van het Paleis,en bovendien door nog vierduizend man Soldaaten van de Lyfwacht met groote zwaarden, welker hegten van zilver waren. In deeze orde trok men langzaam over een brug , die zich van het Paleis tot aan den oever van het eiland uitdrekte. De Prinfen, de Mandarynen en de Soldaaten formeerden , zo ras* zy hier over waren, twee lange reien, door welke de Erfprins ging en tot den voornaamften tooren naderde. Hy klopte aan de deur , terwyl een zanger uit zyn gevolg een lied zong. Het was aan den eigenaar van den tooren ingericht, en van den volgenden inhoud: ,, Een machtige Koning had dit leven „ verlaaten om een ander en beter leven der onder„ felykheid te genieten. Dan hy was daar heen ge„ gaan als een reiziger naar een vreemd land, zonder foldaaten tot zyn befcherming by zich te heb„■ ben ; zonder paarden , oliphanten of hofitoet met ,, zich te neemen, om ook daar zyn rang te bewaa„ ren; en zonder palcis, waarin hy konde woonen. ,r In hoop van dit gebrek te vergoeden, en door den ,, roem van dit prachtige gebouw bekoord, waren zy9, ne getrouwe onderdaanen hier gekomen , om het voor  koning van tonkin. 171 „ voor hem te koopen. Het kwam nu alleen op den „ eigenaar aan , zich te verklaaren , of hy van zins „ was het aftellaan , in welke geval zy bereidwillig waren alles te geeven wat men daarvoor eifchen „ zoude." Hier zweeg de zanger, en een andere ftem uit den tooren antwoordde , „ Dat daar de Stad voor den „ grooten Koning , van wien men fprak , gebouwd „ was, 'er niets tegen de verkoop van hetzelve was intebrengen, in zo verre flegts de drie anderen , die 5, aldaar naast" hem Woonden , 'er in bewilligden." Hierop gingen de Erfprins en zyn broeder by de drie andere, naar het oosten, zuiden en westen gelegen poorten , alwaar dezelfde plechtigheden waargenomen , en de plaats vervolgens plegtig aan de magt den Erfprins wierd overgegeeven, die zich onder het gedonder van het groot en klein gefchut naar het paleis begaf. Zoras de groote hofpoort geopend was, begaf zich de Erfprins in de ceremoniezaal, alwaar hy zich midden tusfehen twee zyner Raaden nederzette , om daar de voorleezing van he't leeven en de daaden van zyn overleeden vader aantehooren. Deezen gantfehen tyd lag hy beftendig op zyn knieën , en ftond niet eerder op, voor dat de voorleezing geëindigd was. De Prinfen zyne broeders , en alle de overige Mandarynen van den bloede, namen genoegzaam dezelfde plegtigheden in acht. Eindelyk keerde de Erfprins, om twee uuren des middags naar zyn paleis terug , alwaar hy gehoor gaf aan de gezanten van drie Koningen , welken aan het ryk van tunkin cynsbaar waren, en uit naam van hunne Heeren hem prachtige gefchenken van goud , zilver en wasch overhandigden , en tevens hun rouwbeklag afleidden. Om  tfZ DE CE C R AVE Ni S VAN EEN KONING VAN TUNKIN. Om agt uuren des avonds , hetzelfde uur waarin de Koning Tha- Tha- Ty- Tuong geftorven was , werd de gantfche machiene van alle kanten in den brand gedoken. Terwyl dit gefchiedde , hielden de foldaaten alle toegangen zorgvuldig bezet, om te verhinderen , dat niemand de plaatfen naderen mogt, die door het vuur nog niet bcfchadigd of aangegrepen waren ; want dit volk gelooft dat men in een ander leven dat geene weêr hcrftcllcn kan , wat hier in de asfche gelegd is. De brand begon met ck toorens, van welken vier , die de vier Waerclddeelen verbeeldden, zo kunstig gebouwd waren , dat zy, zoras haar het vuur flegts aangreep, inftorttcn, en voor het oog van den aanfehouwer van zelf feheenen intevallen. De Prins deelde alle de kostbaarheden, die van het vuur verfchoond bleven, onder zyne foldaaten,, hovelingen en amtenaars uit. De onkosten, waarop deeze rouwpracht beliep, wierden pp meer dan een milliocn aao goud gereekend,    L ALGEMEEN M A G A Z Y R W Y S C Ê G E E li T E £ li ZEDE K TJ N D E. WY8BE O. IV. D. M   *75 REDENVOERING (*) over de voortreflykheid der staatkunde, en derzelver verband met de zede- en geschiedkunde door Mr. IL C. C R A S. Ik zal geenszins aanvangen, met , op de wyze der Schoolgeleerden , eene bepaaling te geven zo van Staatkunde , als Zede kunde en Gefchiedkunde. Aan niemand uwer is onbekend , wat die namen aanduiden : en, dat in een ernstig onderwerp, in eenen zedelyken zin, staatkunde geenszins de listigheden van Hovelingen , of anderen , die in Staatsbewind zyn, te kennen geeft, maar die weetenfehap, welke zo wel de rechten cn vcrpligtingen, als het beleid eti wysheid, in het bellier van Burgerftaaten aanwyst: vooral in het opfpooren en te werk Hellen van die middelen , welken een Volk beltendig gelukkig maaken. Doch ik zal de Staatkunde in het algemeen befchouweil , en geenzins oogen op byzondere Volkeren en Burgerflaaten. Ik achtte noodig , dit in 't voorbygaan aantemerken. De omltandigheden van tyden geven anders zomtyds aanleiding tot toepasfingen , waaraan noch de Schryver gedagt heeft , noch ook zelfs de Leezers, in andere tyden , zouden gedagt hebben. Onder de veelvuldige voorwerpen , welken onze aandagt en verwondering tot zig trekken, zyn geens- . zins (*) Gedaan in 't jaar 1785- i Geen tyd en plaats toen byzonderlyk vorderden, is thans afgelaten. M s  176 over de staatkunde en dbrz. verband zins de minden, de uitwerkzels van 's menfchen Vernuft , in verfcheiden takken van arbeid , werkzaamheid en uitvindingen. En onder dezen blinken wederom boven anderen uit de vorming , iririgting en bediering der Burger-Maatfchappycn ; in welke de fchranderheid van het menfchelyk verdand zig zo veel uitdeekender heeft verheven , als het geluk der menfchen , die derke fpoordag tot het infpannen onzer vermogens, van de goede gefleldheid en het wys bejdicr der Burgerdaaten, onmiddelyker dan van andere Oorzaaken afhangt. Men redentwistc, zo veel men wil, over den oorfprong der Burger-Maatfchappycn , cn de Geleerde pufendorff moge daarin zyne gisfende verbeelding den ruimen teugel vieren, als of de Huisvaders, die nog in den natuurdaat afzbndeflyk leefden , eensklaps als door eene ingeving aangeblazen, eene Burger - Maatfchappy by verdrag hadden aangegaan ; het gevoelen van den wyzen aristoteles is vry aaimèeYnelyker , dat de mensch van natuur tot de Maatfchappy geneigd is: en men behoeft flegts die natuur der menfchen aandagtig te ovenveegen, om overtuigd te worden, dat uit dezelve de oorfprong der Burgerdaaten, buiten alle fpeeling van verbeeldingskragt, buiten alle losfe gisfing , eenvoudig , maar zeker , kan worden afgeleid. - Dit duidt de welfpreekende cicero aan , wanneer hy zegt in het /. Boek over de pligten xjde 'loofr:'. „ De- eerde Maatfchappy is in het hu,, wclyk ; de naaste tusfehen ouders en kinderen : ,, daarna één huisgezin , waarin alles gemeen is : en .,, dit is het beginlel van eene*. Stad, en als de kweek„ fchool van een Gemeenebcst." En elders zegt die zelfde  met de zede- en geschiedkunde. 177 zelfde wysgeerige Staatsman en Staatkundige Wysgcer : „ Gelyk de byën niet met dit opzet zig ver„ ecnigen , om lionig te maaken, maar zulks doen, „ dewyl zy van natuur tot vereeniging geneigd zyn; ,, dat ook zo de menfchen, en nog zelfs veel meer , „ van natuur tot vereeniging geneigd , daarby toe* „ brengen vlugheid in denken en in bandelen." Het ï-nenschdom , befchouwd zyndc, gelyk het is , cn met ter zyde ftelling van^alle afgetrokkene befpiegeKngen , leeft niet buiten Burger - Maatfchappyen , en kan ook buiten dezelven niet beftaan. De vroeg!te opkomsten van meest alle volkeren zyn onbekend, en in dikke nevelen van onweetendheid bedolven. De eerfte kennis , die wy daarvan ontdekken , is niet ongelyk aan een aanblikkend febemerlicbt, 't welk meestal nog zelfs met dampen van verdichtfckn bewolkt is.' Getuigen zyn'de gefchiedenisfen van meest alle volkeren : getuigen byzonderlyk de vroege vernaaien , die de fchranderë cn welfprèekende livius ons van de geboorte en eerfte kindschheid van het Romemfche Volk geboekt heeft. En geen wonder ; wanneer een Volk pas geboren , cf in zyne kindschheid is , alleen van de eerfte noodwendigheden voorzien , van het bevallige, van kunsten en weetenfehappen ontbloot ; welke Schryvers zoude het dan kunnen hebben , die in ftaat waren , de lotgevallen van dat pas geboren Volk te boeken , en welk geluk zou dan nog moeten mede werken, om die vroege gedenkftukken aan de vernieling des tyds te ontrukken ? Integendeel de natuurlyke orde is deze , dat men , na de dringendfte benoodigheden des levens , dan eerst omzie naar bet nuttige ; en, na dat bereikt te hebben , zig op M 3 VQor=  X?8 OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND voorwerpen van vernuft, en oefening van het verftandsvermogen toclegge. Dus zyn denkelyk de bezigheden der eerfte Burgers de Landbouw geweest : en men treft niet dan zeer laat Schryvers aan , en meestal in den aanvang niet dan Dichters, die, ontftoken door bet Goddelyk vuur dier edele konst, door hartelykc dankbaarheid aangeblazen, de groote daaden van hunne Helden in dichtmaat opzongen. Men ziet dan eerst Schryvers, dan eerst Gcfchiedkundigen opgaan , wanneer de kennis en het geheugen van den vroegften oorfprong en eerfte bcginfels van een Volk, reeds door de vergetelheid zyn verzwolgen. Een Volk weet even weinig zynen aanvang en ftaat in vroeger tyden, als een volwasfcn mensch zyne geboorte en kindschheid. Maar , hoe duister ook de eerfte oorfprongen vart alle Burgerftaaten zyn , (*) ; dit ftraalt egter nog door de nevelen der oudheid heen , dat derzelver grondleggers of eerfte hoofden meestal verhevene vernuften geweest zyn. Slaan wy dc gewyde bladen van het Oude Verbond op , dadelyk komt ons voor oogen een moses , een josua , een david , een salomon. Vestigen wy het oog op de Heidenlche Schryvers, aan wien kunnen de namen van eenen orpheus, Ampiiion , lycurgus of solon onbekend zyn? (f). Ook zelfs de Wysgeercn, die buiten Staatsbewind , ten nutte der weetenfehappen hunne vlyt befteedden, hebben de Staatkunde befchouwd als een onderwerp, hun- C) Zie «lian. VIII. 6. tacit. de Morib. Cenr.an. c. 2. X. 1. D. de Cctijïb. (t) BOKATf Art. Poet. vs. 354,  MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 17> hunne beoefening dubbel verdienende, plato , dat licht van Griekenland, boven zyne diepe kundigheden, met de zoetvloeijendfte welfpreekendheid begaafd, zo dat, volgens het zeggen der Ouden, de Zanggodinnen zeiven door zynen mond fcheenen te fpreeken , die plato, zeg ik, heeft immers de Staatkunde byzonderlyk behandeld, en aristoteles heeft over dezelve in verfcheiden boekdeelen gefchreeven. Wy beklagen ons nog, dat de gedenkfchriften van den wyzen theophrastus en doorzienden cicero , over deze weetenfchap niet tot ons gekomen zyn. Wat vermogten niet de uitmuntende gaven van eenen pericles , van eenen demosthenes? Jammer was het, dat de eerzucht van pericles een zo bekwaam vernuft verlaagde , om het Volk van Athenen te vleijen en te bederven. Het was demosthenes, die, fchoon niet dan redenaar en wysgeer, den opvolger van piiilippus , den trotfchen overwinnaar alexander , kon doen fidderen. Het was dan de Staatkunde, welke de uitmuntendlte Verftanden , van de vroegfte tyden af, als eene weetenfchap befchouwden, gefchikt om gantfche geuagten en volkeren gelukkig te maaken; als eene dienaresfe en medewerkfter der Goddelyke Voorzienigheid tot heil van het menschdom ; en dus als een voorwerp , dubbeld waardig, dat Zy de vermogens van hun vernuft daarop fpitften en te koste leidden. Het verdient ook onze opmerking, dat de eerfte Sineefche Vorftcn uitmuntende Wysgeeren geweest zyn , die door wyze Staatkunde dat uitgeftrekt Ryk op zulke vaste gronden hebben gevestigd , dat het , wat men ook van deszelfs oudheid voor of tegen gevoele , en niettegenltaande het wegens zyn gevaarte M 4 fehynt  HM OVER db staatkunde en derz. ver ka nd fehynt van zynen val te moeten zwanger gaan , vceie eeuwen verduurd heeft; terwyl aiïderè Staaten geboren worden, grocijen, tot volwasiënc kragt en bloei komen , verouderen , en eindelyk , even gelyk een mensch , tot magteloosheid vervallen en fterven (*). Het zy ons geoorloofd , het belang der staatkunde , uit het gewigt der onderwerpen , daarin voorkomende , nader te betoogen. Immers het zyn vraagftukken van een allernoodzakelykst onderzoek , die in het Staatsrecht worden voorgemeld , ondcrzogt , overwogen , en uit vaste gronden opgelost. Daar de onafhanglykheid voor een iegelyk zo aanlokkclyk is , hoe js het toegekomen , dat de menfchen thands in Burgerftaaten , aan een Oppergebied onderworpen, leven? Welke zyn de waare kenteckenen van dat Oppergebied? Kan de Oppermagt ooit onbepaald zyn ? Welke zyn de paaien , die haar influiten en bedwingen ? Welke zyn de rechten , welke de verpligtingen van een' Oppergebieder? Welke rechten zyn aan de Oppermagt onaffcheidelyk verknogt , welke eigendunkelyk aan haar toegevoegd ? Kunnen meer dan ééne Oppermagt, in eenen welgeVestigden Burgerftaat zyn? Op hoe vcelerlyc wyzen kan het Oppergebied worden geoefend ? dat is , hoeveel regeeringswyzen zyn 'er , cn welke is de beste regeeringsvorm ? Hoe wordt het gebied over een Volk bekomen ? boe verlooren? Hoedanig is het recht der Overheid in Godsdienltige zaaken? Welk is het wee- zeu (*) sutpic. ad cicer. IV. ad Divers. Ep. 5. ovid. XV. Metam. vs. 421. p. faber Semeftr. Lib. I. c. 9. grot. de Jur. B. & ft L. II. c. 9. §. 4.  MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. J8l zen cn de aart van de wetgevèndë magt? Hoe veel verma die ? Hoedanig is het recht van ftraföefening of dwingende magt ? Welke haar grondflag , doel cn paaien? Welke magt heeft een Oppergebieder op het leven , den goeden naam en bezittingen der onderdaanen ? Welke fchattiugen mogen geheven worden , en op welke wyze drukken zy het minst? Hoe weckt dc Oppermagt met opzigt tot den 'uitwendigen toeftand van den Burgerftaat , en met betrekking tot andere Volken ? Welk is het recht van oorlog, van Vrede en Verbonden, van Afgezanten , van Onzydigheid ? en meer andere vraagen , welken alle het belang der Staatkunde genoegzaam betoogen , en het nut aanwyzen , om het Staatswerktuig met alle deszelfs deelen en wyzen van werking van naby , met aandagt , te befchouwen. Wy kunnen den rechten prys der weetenfehappen ook byzonder uit twee oorzaaken fchatten : vooreerst, uit dc uitgeftrektheid van het nut , dat zy aanbrengen : ten tweeden, uit de duuring van dat nut. Wat het eerfte aanbelangt , de voordeden van dc kennis van het Staatsrecht en beleid in het Staatsbeftier bepaalen zig geenszins tot een enkel mensch, noch tot weinige menfchen, maar vloeijen over een geheel Volk heen , meest al uit duizende, ja uit honderd duizende , of ook eenige millioenen menfchen beftaande. Wat de tweede reden der waardye van de Staatkunde aangaat , hoe dikwyls is de duurzaams bloei van een Volk niet de vrugt geweest van de kunde en van het doorzigt van eenen Staatsman , wiens beleid aan eenen Burgerftaat het beftendig geluk, door veele eeuwen heen , heeft verzekerd ? Komen wy nader tot de befchouwing van eenige M 5 bv-  iSn over de staatkunde en derz. verband byzondcrheden; onze (telling zal daar uit eenen nieuwen toevloed van bewyzen ontkenen. Het is een bekend zeggen , dat het welzyn des Volks de hoog ft e wet moet zyn. Ik eerbiedig die les, houde die zelfs voor een Goddelyk bevel, welk aan eenen iegelyk Ingezeten moet diep in het hart gegraveerd zyn. Welk nut, hulp , bytfand, dienst is van hem te wagten , die zyne eigen belangen boven die van zyn Vaderland ftelt ? Maar , welke zullen de vrugtcn van dit uitmuntend voorfchrift zyn , indien hetzelve niet door het Staatsrecht uitgelegd , bepaald , beftierd worde ? Zal een Volk op grond van dit voorfchrift , in navolging van andere trouwverbreckende Volkeren , de wettig gemaakte verbonden met voeten treden , zodra het die met zyne belangen zal ftrydig oordcelen? Geenszins! De gezonde Staatkunde kert veeleer , dat zulks nimmer het wclzyn , nimmer het waar belang van een Volk , maar veeleer eene fhoodc dwingclandy, eene febandelykc trouwloosheid is. cicero getuigt in eenen gemcenzaamen brief nan eenen Vriend , (*) , dat alks onzeker is , zo haast men van het heilig recht afwyke. Het recht, zegt hy elders (i) , is zo noodzaakclyk , dat zelfs dc ftruikroovers , die ccn fnood verbond van roof cn moord hebben aangegaan , in het bewind van hunne Maatfchappy, cn de verdeeling van den feban(lelykcn buit , een gedeelte van dit recht volftrckt noodig hebben. Deze bepaaling cn uitlegging van het uitmuntend gezegde wordt niet alleen gedaald door het gezag van oude en laatere Wysgecrcn , maar ook door 0) IX. ad Div. i(5. ffj li. de Offic. 11.  met de zede- en geschiedkunde. 183 door her veel uitneemender voorfchrift der gewyde bladen , die ook dan gebieden, zyn woord te houden , als men tot zyne fchade gezwooren heeft. Het gaat met Oppergebieders en geheele Volken , even als met byzondere menfchen. Geen van beiden kunnen in de Maatfchappy eene aanzienlyke plaats, zonder eene zekere waardy , zonder agting, zonder roem bekleeden. Die roem wordt bekomen , behouden en vermeerderd , gelyk door wysheid , beleid en dapperheid , zo ook vooral door rechtvaardigheid cn heilige nakoming van de wetten der Natuur en 't Volkeren - recht , zonder welke alle andere lof eh roem Ilegts ydelc klanken zyn. Welk een' roem verwierf dc dappere Krygsheld alexanüer , die de onfchuldigfte Volkeren in de afgclcgcnftc fchuilhocken van den aardbodem opzogt, om hen de felfte plaagen van zyne onverzadelyke heerschzucht te doen gevoelen, cn hunne voorheen vrye halzen in zyn flaaffche juk te knellen ? Welk een' naam heeft hy by ware Wyzen gemaakt ? De Wysgeer seneca noemt hem eenen onbezonnen jongeling : de dichter lucanus een' gelukkig' geweldenaar ; en dc Gefchicdfchryver curtius een' ftruikroover van het gantfche rnenfchelyk geflagt. Het Staatsrecht leert ons, dat geene oorlogen rechtmatig zyn, dan die gevoerd worden tot vernieling van flaaffche kcetencn , verdcediging van Vryheid , handhaaving van vryen Godsdienst , befcherming van de rechten der ingezetenen, en behoudenis van wettige bezittingen , vooral ook van Vryheid in Zeevaart en Koophandel , de bronnen van beftaan van veele Volken , byzonderlyk van ons dierbaar Vaderland. . Maar men vergunne my, het nut en belang van het staatsrecht nog door een ander voorbeeld te ftaaven. Wy  I84 over de staatkunde en derz. verband Wy kezen in de Gefchiedfchriften , en zien dagelyks , dat de Vorften , dat ook andere Oppergebieders , over geheele Landen en Volken , by verdrag , gifte , verkoop , verruiling , of by uiterften wille , beftel doen , even als over hunne byzonderc eigendommen en bezittingen, kakel de groote deelde reeds zyn uitgebreid ryk onder zyne kinderen ; maar wysfelyk deedt by deze verdeeling door de voornaamften van het ryk en den Paus bekragtigen. Heeft niet Koningin isabella over het ryk van Castilic by laatften wille , beftel gedaan ; hoewel phil'ip de schoone zig weinig aan die erfftelling kreunde? joris van saxen vcrkogt ■ in 't jaar 1515 Friesland aan kakel den weden, voor een lom van 300,000 guldens. Dit misbruik ging zo verre, dat veele Volken, dat ook de Nederlanders, de van ouds Vryheid ademende Nederlanders , tegen deze onwettige handelwyzen der Graaven , naar bekwaame hulpmiddelen uitzagen , en by uitdrukkelyke handvesten , beëedig-' jde handvesten, bedongen, dat zy nimmer vervreemd, nimmer van de Graavelykheid zouden afgefcheiden worden. Het is het staatsrecht , het welk ons ten vollen overtuigt , dat , gelyk het gebied over een Volk aan eenen Vorst of Raad kan worden opgedraagcn, dat gebied geenszins zodanige willekeurige magt en beftelling geeft , maar veeleer die afkeurt en verwerpt , en door die volk overtuiging den vrye Ingezetenen moed en yver inboezemt, om zig betamelyk, hoewel mannelyk, tegen zo fnoodc dwingelandy en overheerfching te verzetten. Wat is voortrelfelyker, wat nuttiger voor den Burgerftaat, dan dat de harten der Burgeren gloeijen van lipfde voor hgt Vaderland , deszelfs eer en roem be- har-  met de zede- en geschiedkunde. 185 hartigen met die zucht en yver , van welke de oude Romeinen , de oude Batavieren en onze Voorvaders , voor ruim twee eeuwen , blaakten ? Veeltyds is het een gebrek, dat de Burgers omtrent het bellier, omtrent hunne rechten , te onverfchillig , te vadfig en als flaapende zyn. Doch ontwaaken zy eens uit dien flaap , ontvonkt hen de yver om ingeflopenc misbruiken te verbeteren , om zig in hunne waarde en rang van vrye Ingezetenen en Burgers te hertellen ; dan , dan is het een gevaarlyk tydftip. Geen Volk kan gelukkig zyn , als op gronden van eer , deugd , rechtvaardigheid , welke ligtelyk verzaakt worden , wanneer men van het 'eene uiterde 'tot het andere overflaat. De ontwaakte yver kan dan geen weezenlyk heil, geene duurzaame vrugten voortbrengen , ten zy ze door de billyke lesfen van het staatsrecht beftierd, en door wyze raadgeevingen der staatkunde geleid worde. Zonder dit beleid is die ontwaakte yver veeleer eene heftige ontvlamming , die door zyn geweld alles, van rondom, verwoest en haastig weder uitdooft. q Nog meer. Ontvlamt eene edele zucht tot herftcl van vergetene voorrechten ; het is noodig , dat men die verdonkerde voorrechten , uit egte Gcdenkftukken opdelve , voor het licht brenge, en ontegenzeggelyk betooge. Maar, hoe zullen die Gedenkdukken , die handvesten verdaan , uitgelegd , en 's Volk weezenlyke rechten daaruit aan- (*) „ Le peuple a toujours trop d'aaion , ou trop peu. „ Quel.ques fois avec cent mille bras il renverfo tout. Quel„ ques fois avec cent mille pièds il ne va que coinrne les „ infeftes. mohtesquieu."  185 over de staatkunde en derz. verhand aangevveezen kunnen worden , zonder aan valfchelyk ingebeelde aanfpraaken den teugel te vieren , indien de kennis van het staatsrecht niet voorlichte ? En deze aanmerking overtuigt ons , dat de Staatkundige weetenfchap wel bovenal en in de eerfte plaats voor die geenen nodig en onontbeerlyk is, die aan het roer der Regeeringe gefteld zyn ; maar in de tweede plaats is zy ook van veel belang voor een' iegelyk , die zig boven den laagen (tand van een blind en llaafsch Volk wil verheffen. Het is een voornaame pligt , aan het Oppergebied te geven het geen daaraan toekomt; maar het is ook tevens eene voornaame pligt , aan alle eigendunkelyke overheerfching, aan ontembaare heerschzucht paaien tc zetten. Maar hoe zal een Burger , hoe zullen ingezeetenen tot dien manmoedigen en rechtvaardigen tegenftand genoopt worden , die niet weeten , op welke gronden de Oppermagt fteunt, hoe verre haare grenspaalen zig wettig uitftrekken; welke de natuur en aart cn daaruit voortvloeijende verpligtingcn en rechten van het Staatsbefticr zyn ? De verbreiding dezer kundigheden door alle de befehaafdc leden van den Staat, is eene vaste borstweering tegen alle liioode aanvallen en inbreuken op de dierbaare Vryheid ; terwyl , integendeel , tic overheerfching en het willekeurig gezag, nergens meer goede kans heeft den meester tc fpceleu,dan daar dc onkunde algemeen is nopens de magt , de rechten en vcrpligringen van dien geenen, aan wien het ftuur van regeeringe is toebetrouvvd. Hoe zal iemand met zekerheid kunnen beflisfen , of de Staaten aan philips den II. het Graavelyk bewind met recht hebben atgezwooren , indien hy van de grondlcsfen der gezonde Staatkunde onkundig is? Hoe zal zodanig een  juet de zede- en geschiedkunde. 18? een met vrugt de gefchiedenisfen der Volkeren opflaan , en de oorzaaken van hunnen opkomst, bloei, vermogen , verval of ondergang kunnen nafpooren , daar een kundig en omzigtig Staatsbeftier de fpil is, waarop het rad der lotgevallen van elk Volk voornaamelyk draait ? Het is zo; de dapperheid is eene deugd, die blinkender in de oogen fchittert : het staatsbeleid is flegts eene ftille, eene zagte bekwaamheid. Maar, de dapperheid kan meestal alleen in onftuimige tyden , in bitfe oorlogen , te ftade komen. Doch dc wysheid in het Staatsbewind, door rechtvaardigheid geleid , maakt in alle tyden , ook in die van vreede en rust, voor tegenwoordige en toekomende eeuwen, een Volk magtig, aanzienlyk, geroemd. Ja , wat is zelfs de moedigfte dapperheid , zonder Staatsbeleid ? Niet, als of wy den heldhaftigen Krygsmoed zouden willen verkleinen : Geenszins ! De Gefchiedverhaalen van ons Vaderland zyn vol uitmuntende voorbeelden van Helden , van grootmoedige de ruiters , trompen , evertsens , wassenaars , wier glocij'ende liefde voor 't Vaderland en dappere vuist meenigmaalen ons Land uit de kaken van eenen alverwocstenden vyand verlostte. Maar, dit zeggen wy alleen, dat het beleid van een uitüxkcnd Staatsman, doorzult in kennis van Staatsrecht en bewind , dat de fchranderheid van willem den I. van oldenbarne- velden , Van de grooten , Van de witten , v311 van slingelanden , vaak niet minder ons dierbaar Vaderland is te ftade gekomen , en niet zelden de dreigende woede van eenen norsfen vyand wist te verydelen. Het aangaan en inrigten van verbonden met andere Volkeren, is een der voornaamfte middelen, zo voor  ï8S ÓVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VËtCfiANB 'Voor inwendigen bloei en welfland , als voor veiligheid tegen buitenlands geweld. En wie zal ontkennen , dat het voorzigtig beleid in het kiezen van zodanige Bondgenooteu , die ons noch zullen kunnen noch zullen willen onderdrukken, van hét grootst aanbelang is; en dat zonder kennis van het Staatsrecht die verbonden niet zodanig" kunnen worden ingcrigt , dat zy van een beflrettdfg voordeel Zyn , en alle gelegenheid tot twisten voorkomen ? Maar mogelyk werpt my iemand nog tegen : Wat baat al die keunis van het staatsrecht ? Wat nut heeft het in , 's Volks rechten tc wectcn ; daar immers het geweld der wapenen , het donderend gefchut , en overmagt van Krygsbcnden alles beflist ? Zo hier nog iets buiten Krygsmagt in tel kan komen, zo zal het die flimheid , die listigheid , die loosheid inoeten zyn, welke men wel met den fchoonfchynen-* den naam van staatkunde vernist heeft , cn die meestal in de Moven der Vorften doorgedrongen , in de gewigtigfte onderhandelingen der Mogendheden den eerftcn rol fpcelt, maar die egter van het staats1recht en staatsbeleid , voor welke thands gepleit wordt , zo veel verfenilt, dat zy geen de minfte gemetnfehap met dezelve kan gezegd worden te hebben. Wat deze tegenwerping aangaat, wy ftaan toe, dat de loosheid der Hoven , Uemelswydte , van de edele weetenfchap der staatkunde is afgelegen. Maar Vooreerst , wy ontkennen het gevolg: wy ontkennen volledig , dat de listigheid en loosheid die deugd zouden zyn , welk een Volk Beftèndiglyk voorfnoedig, inagtig, aanzienlyk, gciigt, cn geroemd zou maaken. Pseen: onze Voorvaders dagten gantseh an-  WET DE ZEDÈ- EN GESCHIEDKUNDE. I89 anders. Zy wilden zelfs geen gebruik van hunne magt, van hunne wapenen maaken, ten zy het recht en dc billykheid die wettigde. Maar ten anderen, daar is naauwlyks een Volk, zo fhood , zo verlaagd, zo van alle gevoel van eer, van alle denkbeelden van billykheid verbasterd, dat niet aan zyne vuigfte daaden , cn onregtvaardigst geweld , ten minften een icbyn, een kleurtje van recht poogt te geeven. Dan komt de kennis van het staatsrecht ter fneede , om dc arglistige fpitsvondigheden van de valfche Staatkunde te ontdekken, de looze drogredenen met bondige bewyzen te vellen , en de trouwloosheid naakt en bloot aan den dag cn voor het oog van alle Volkeren openteleggcn. Dat het niet altyd met wapenen te doen is, bewyzen de voor- en tegenfehriftcn der twistende Mogendheden , bewyst ook de pcnnenftryd , die tusfehen twee magtige Vorften in Duitschland , voor weinige jaaren, gevoerd wierdt. Wy gaan over tot het ander gedeelte van onze Verhandeling , om het Verband der Staatkunde , zo met de Zede- als Gefchiedkunde kortelyk aantetooncn. Wat vooreerst de Zcdekunde aangaat, men behoeve Ilegts te herdenken, dat het hoofddoel der Burgermaatfehappyen , het geluk is van redclyke wezens , en behoeve Ilegts het eeuwig verband te befchouwen, door het wys Opperweezen tusfehen geluk en deugd gelegd. Slaan wy een wysgcerig oog op de lotgevallen der oudere cn laatcre Volkeren , wy worden overtuigd , dat hunne zeden de oorzaaken van hunnen bloei of verval geweest zyn. Wat de tugt kan te weége brengen , toont liet oude, het maatige, het wïsiiEG. IV. D. N dap-  i^o over- de staatkunde en derz. verband dappere Lacedemonië aan , van welk cicero (*) getuigt , dat het de eenigftc Burgerftaat was, die ten zyne tyde reeds meer dan zeven honderd jaaren, met de zelfde zeden , de zelfde gewoonten en onveranderde wetten gebloeid hadt. De oorzaaken van het verval of den geheelen ondergang der Volkeren zyn zeer verfchillende: dan eens natuurlyke ; als watervloeden , aardbevingen en diergelyken : dan eens zedelyke; waartoe ook de geesfel des oorlogs gebragt wordt : maar de gedugtfte oorlog , de gevaarlykffe vyand , is 't verval van zeden , verbanning van eerlykheid, toeneeming van weelde, verzuim van kennis en weetenfehappen, zucht tot gewaande grootheid, cn daaruit noodzakelyk voortfpruitende lafheid, en laage kruiping voor de zulken, die geene andere verdienden hebben, dan of hunne fchatten, of het lot van geboorte. De drift van ongetemde begeerten brengt de verwoesting over het gantfche aardryk; maakt de Regeerders zeiven tot onze ergde vyanden; vertrapt de heiligde wetten van het menschdom, cn verdelgt de ontzachlykde Staatcn. Liggen de onderdaanen in wellustigheden verzonken , het Staatslichaam kwynt, even als een natuurlyk lichaam, welks leden ontdooken , met kanker of ander bederf befmet zyn. Dit bevestigt de ondervinding overvloedig. Zelden is een Volk te gronde gegaan, ten zy dan wanneer hetzelve de deugd eerst verbannen hadt. Hoe veele rampfpoeden ons Vaderland folteren ; hoe veele bronnen van welvaart, of door den natuurlyken loop van zaaken verdroogen, of door den nayver van anderen ons worden (*J Pro Flacco.  met de zede* èn gèsciiièokundé* 191 den ontvreemd , cn naar elders afgeleid ; wy zullen een bloeijend, een geacht en geëerd Volkblyven, zolang wy by naarftigbeid , ook matigheid , vroomheid , rechtvaardigheid, dapperheid voegen, en andere voorouderlyke deugden bly ven aanklceven. Het vermaard Laccdemonie heeft zynen bloei en vermogen niet dan met zyne zeden verloorcn. En is Afië door alexander overwonnen , de bcdorvene zeden van dit geWest zouden hem , hadt hy langer geleefd, ook wederom heftiglyk aangevallen, zynen roem verduisterd , en zyne magt vernield hebben. Dit is in zo verre zeker, dat dc enkelvoudige rcgeeringswyzcn om geene andere reden , dan om de ontoombaarheid der hartstochten en verzaaking der deugd, zo zeer te dugtcn zyn. Wanneer in de Monarchie de Alleenheerfcher willekeurig oordeelt over dc toepasfing der wetten, die hy alleen maakt: wanneer in de Aristocratie de voornaamltcn en rykften, door hoogmoed vervoerd , zig alles geoorloofd reekenen , en het algemeen belang aan hunne byzondere inzigten opofferende, de twecfpalt zaaijen, die het Land verfcheurt; wanneer in de Democratie het Volk blind in zaaken , onkundig van het omzigtig Staatsbeleid , buitenfpoorig in verlangens , wispeltuurig en fteeds naar nieuwigheden haakende , zynen denkbeeldigen waan involgt : zodanige ftaat fnelt fpoedig tot zyn ondergang. Hoe wys ook het zeggen van den Staatkundigen polybius is , dat de beste regeerwyze uit haaren aart nog altyd wankelbaar is; de gemengde regcerwyzen verdienen nogthans den voorrang, als welken het meest gefchikt zyn om het gezag der wetten hoven dat der Regeerders, en van de Regeerders wederom boven de Ingezetenen te ftellen, de voordeden n 2 der  192 OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND der drie Regeerwyzen vereenigen, en een allezins voegzaam evenwigt vestigen. Het is zeker, dat de Burgerlyke Vryheid eene uitmuntende zaak is ; maar het is tellens zeker, dat de Vryheid zonder wetten , zonder zeden , zonder vroomheid der Burgers, niets anders is dan eene loutere losbandigheid, die, kort van duur, uitfpat, alles verwart, alles het onderüe boven keert, en eindelyk, zig zelve verwoestende, in de laagfte flaverny eindigt. Doch, hoe noodzaakclyk de wetten voor de waare Vryheid zyn, zy zyn alleen niet genoegzaam. Zonder zeden , zonder cerlykheid , worden duizende listen uitgedagt, om het doel der wetten te leur te ftellen. Ook is het onmogelyk voor alle gevallen wetten te -maaken. Veele zaaken zyn nuttig en cerlyk , die nogthans de voorziening der wetten ontwyken. De overmatige mecnigvuldigheid der wetten duidt ook een bedorvene Staatsgefteldheid aan , even gelyk de meenigte van geduurig aangewende geneesmiddelen , veeltyds kenteekens van een ziek en kvvynend lichaam zyn. De overmaat van wetten verkleint ook dc achtbaarheid van den Wetgever. Daar zyn dikvvyls andere middelen , om de Ingezetenen tot deugdsbetragting te noopen. Het bevorderen van werkzaamheid bindt meer de weelde en overdaad in , dan honderde wetten , en het verfchaffen van fchuldeloozc uitfpanningen en vermaaken, beteugelt meer de ongebondenheid , dan de llrengite Itra.Ten. Het werkzaam vernuft der menfchen eischt voorwerpen van bezigheid : het beleid eener wyze regeering verfchaft die voorwerpen , het poogt het Volk door deze heilzaame list van lchadelyke of nattclooze, tot voordeelige of ten minfte min fchadclyke werkzaamheden uittélokkem Zie  I tu&t de zede- en geschiedkunde. I93 , Zie daar , eenige aanmerkingen over dê betrekking der Staatkunde tot de Zedekunde. Dit verband moet edele zielen eene aangenaame aandoening verwekken. Het leert ons vooreerst , dat een Volk kan gelukkig zyn, indien het maar wil deugdzaam zyn. Ten au-, deren , dat geen dwingeland beltendig kan heerfchen. Hy mag voor eenen tyd in magt opftygen , maaide bronnen van die magt verdroogen ras , cn zyn eigen geweld verwoest hem. Verlangt iemand dat ver-' band tusfehen Zede- en Staatkunde nader te kennen , hy leeze een klein , maar uitmuntend, Boekje: Les Entretiens de Phocion, fur le raport de la JVjorale avec Ja Politique. De grootschheid van uitdrukkingen, waarmede dc verhevenfte zaaken in dit werkje op het kragtigst worden voorgedraagen , verrukt den leezer; en het is met dubbel recht, in een Nederduitsch gewaad aan onze mede-ingezetenen gcfchonken-.(*). Wat nu nog eindelyk de geschiedkunde aangaat, zy is het oog der, staatkunde. Gelyk het in de Phyfica of Natuurkunde te vergeefs is , zyne befpiegelende denkbeelden den teugel te vieren, van vooren de krachten en wetten van de beweeging en werking der Lichaamen te bepaalen , cn daaruit de verfchynfels in de zigtbaare waereld te willen oplosfen, ten zy men de ondcrftellingen door daadclyke proeven bcvestigc en in zekere waarheden verkeere; zo is het noodig , de beginfels , gronden en voorfchriftcn der Staatkunde , door gebeurtenisfen uit de gefchiedenisfen , als met zo veele proeven, te ftaaven. Het (*) In den jaare 17G6. onder den -ytel: Qefprekhen van Phocion enz. N3  194 over de staatkunde en derz. vereand Het is , by voorbeeld , eene opmerkelyke zaak , waarom het eigendunkelyk gezag zig veel eerder onder het een, dan het ander Volk, heeft kunnen vestigen. De vernuftige montesquieu poogt dit uit de geaartheid der Volkeren , en deze geaartheid wederom uit de lugtsgelfeldhoid optelosfen : waarin hy door hume en iielvetius te recht is wederfprooken. montesquieu beweert, dat in hectere Luehtftreeken de Volkeren vadziger zyn van lichhaam, maar levendiger van verbeelding, fynci' van gewaarwordingen, gevoeliger voor vermaak , en meer tot wellust overhellende ; dat zy hierom ligtelyk hunne Vryheid verkoopen voor den prys van zinnelyke geneugten , cn geen llaverny febroomen , mits maar hunne Vryheid in vcrguldcne boeijens gekneld zy : dat integendeel in koudere gewesten , in het Noorden , de Mi-engheid van lucht , grofheid van fpyze en iterkere lichaamsoefeningen , de Volkeren fterk , ftout , ftrydbaar, en voor eigendunkelyk gezag onbuigzaam maaken. Dit is het gevoelen van dien grooten Staatsman, Doch de ondervinding , de proeven tut de gefchiedverhaalcn der Volkeren , fpreeken , die volmondig tegen. Wie zal ftaandc houden , dat die bodem , welken certyds de moedige, de dappere Romeinen bewoonden , thans de zetel der Vryheid isV Welke luchtllreek verdeelde Athenen en Lacedemonië zo zeer van eikanderen, als zy in zeden en regeerwyze verfchildcnV Zien wy niet in het kunde Noorden, in Rusland, in Denemarken cn andere Landen, het eigendunkelyk gezag veel meer, dan elders , gevestigd ? Geene verlchynfelen zyn meer iamcngelleld , dan die der Staatkundige waereld: zy laaten zig niet altyd uit ééue oorzaak oplosfen. Wy zouden dit , liet de tyd ons zulks toe , met voor-  MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 195 voorbeelden der verfehillende gevolgen , die de kruistogten gehad hebben , nader kunnen ophelderen. Maar hoe veel omzigtigheid ook noodig zy in het verklaaren der Staatsverfchynfelen , men kan uogthans den meest ftandvastigen loop der Staatsomwenteling en andere lotgevallen der Volkeren in de gefchiedenisfen nagaan, en daaruit nuttige lesfen voor onze weetenfchap opmaaken. Zo leert ons de ondervinding , dat dikwyls uit de misbruiken van de Alleenheerfching , de Regeering der Voornaamften ; cn uit de misbruiken van dezen wederom de Volksregcering is voorgefproten, tot dat ook de Volksregeering wederom door haare woeste onftuimigheid zig zelfs vernielende, de voorige Alleenheerfching heeft voortgebragt. Althans dit zyn dc omwentelingen van het bloeijend, het magtig Rome geweest. Eerst wierdt dit nieuwe Volk door Koningen beftierd. De trots en euvelmoed der Tarquynen misnoegden dermaate dc Romeinen., dat zy de Tarquynen verjaagden, het Koninglyke bewind vernietigden , en in deszelfs plaatfe twee jaarlykfchc Burgemeesters aanhielden , aan welken zy eene byna Koninglyke magt opdroegen. Thans was het meeste gezag by de aanzienlykften van het Volk. Maar het zyn de gefchiedverhaalen , die ons overtuigen , dat alle magt, die zig gevoelt, in haaren aart eene uitzettende poging, en als het ware eene veerkragt heeft, die haar vceltyds buiten haaren behoorlyken kring dryft. De Aanzienlykften van het Romeinfchc Volk gaven, niet minder dan de Koningen , de duidelykfte blyken van heerschzucht en geweld. De gemeene Burgers klaagden , dat wel de naam van Koninglyk gezag, maar geenszins het geweld vernietigd N 4 was.  I9Ö OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND was. Getuigen van hun misnoegen zyn de dikwytë■ herhaalde verlaatingen van de Stad, in welke zy niet eerder konden te rug gelokt worden , dan met het toeftaan van veele voorrechten, en het aanftellen van Gemeensmannen, die voor de handhaving van hunne rechten zouden waaken, doch niet zelden den Staat beroerden. De voorrechten der Burgers wierden ook dan eens gade gellagen , dan eens weg gefchooven , naar de neigingen der voornaamfte Regeerders, en den, heeten of liaan wen yver der Gemeensmannen. Hieruit ontftonden by herbaaling heftige fchokken. Ik behoefde Burger-oorlogen, de onltuimige tyden van Sulla, Maritis , Cnina , en anderen, niet optchaalen. • Eenige magtige cn eerzuchtige Burgers roeiden hier onder, 'ftookten het misnoegen des Volks aan, vleidden hetzelve , en fpeelden onder den naam van het Volk hunnen rul. Hiertoe hielp veel de overgrootc magt van byzondere Burgers. Een Staat kan niet beftaan , wiens Burgers magtiger dan den Staat zeiven zyn. Wat was het gevolg ? Geen ander , dan het geeu meestal plaats heeft. De Aan/.icnlykcn het Volk, en het Volk zelve zig wederzyds beftrydende en verzwakkende , haakten eenige magtige Burgers naar de Oppermagt: Vanhier geweldige fchuddingen en debloedigfte Burgeroorlogen , tot dat de uitfteekende bekwaamheden , krygsbeleid cn dapperheid, aan den eerzugtigen c/esar de overwinning boven zyne mededingers fehonken; aan c/f.sar , zeg ik, die de Vryheid van het eertyds vry , deugdzaam , aanzienlyk , moedig en gedugt Rome in kectcnen klonk , en den grondslag tot eene alleenhecrlching vestigde , waarop de Keizers, zyne opvolgers , nog cenigen tyd over het Ro-  met de zede- en geschiedkunde J9? Romeinsch Volk het Oppergebied voerden , tot dat hun eigendunkelyk gezag alle paaien overfchrêedende, zig zeiven eindelyk vernield heeft. De geschiedkundige kennis js dan van het grootfte belang voor de staatkunde , en levert ook de fchoonfte voorbeelden op van Mannen , die, gelyk zy de liefde van de Burgery en Ingezetenen verdiend», dezelve ook tot belooning van hunne deugd en onftervelyke daaden verkreegen hebben, en met die helde en de traanen van hunne Burgers zyn ten grave gedraagen : voorbeelden van Mannen , welker uitftekend beleid, onverzettelyke eerlykhcid , onkreukbaare trouw , doorzigtige Staatskennis, blanke onfchuld , aanzienlyk gezr», yver voor Godsdienst, zueht voor Wetten en Vryheid, onvermoeide arbeid voor s Lands wclzyn , cn andere loifelyke deugden op het luisterryklte uitblonken. Ik cind'ge met dezen hartelykcn wensch, dat de voorouderlyke deugden in ons dierbaar Vaderland mogen bewaard of hcrlleld worden ! Dat fteeds eerlykheid , trouw en rechtvaardigheid , gevoegd by naarftigheid , moed en dapperheid, den roem van het Volk van Nederland vermeerderen ! Dat in het bewind over dit Volk zodanige mannen mogen geteld zyn , die in StaatsZede- en Gefchiedkunde uitmunten ! Mannen, die in rechtvaardigheid Arijiides, in krygskunde Themifiocles , in wysheid Cato , in deftigheid Nerva , in gemaatigdheid" Trajanus , in zagtmoedigheid Anteninus evenaarende , de liefde van een gelukkig en dankbaar Volk, en verdienen en bezitten mogen ! N 5 CLAIR-  20S CLAIRSENS en DIEFHEIM, GEMEENE MENSCIIENVERSTAND. (JJH het Heogdttitsch van eberhard,) ■Ceairsens cn diefhem , de eerfte van Franfche , de andere van Duitfche afkomst , hadden zich te Merges, een aangenaam fteedje van het Pais de Fawd, nedergezet, om aldaar in een aangenaame en letterminnende rust, onder een verftandig gczelfchap, dat de fchoonheid der natuur en de ongedwongenheid in de verkeering derwaards had uitgelokt , hunne overige levensdagen tc kunnen doorbrengen. Zy hadden zich in de dagelykfche cirkels, waar altyd het zelfde gezelfchap by een kwam, zeer fchielyk nader lecren kennen , cn een gclyke fmaak voor de geneugten van den geest , inzonderheid in wysgcerige nafpooringen, had wel ras hunne kennis aan elkandcren tot een zeer vertrouwlyke boezem vriendfehap verheven. Dan deeze fmaak was alles, wat zy met elkandcren gemeen hadden ; in hunne gevoelens cn grondftcllingen vcrfchilden zy dikwils zeer veel. Doch wel verre dat deeze Verfclleidcnheid dc onderlinge mededecling van hunne gedachten zou hebben kunnen verhinderen , onderhield dezelve veel eer hunne wysgcerige verkeering, terwyl deeze vriendelyke gefchillen niet alleen geduurige ftof gaaven aan hunne gefprekken , maar dezelve daarenboven altyd bclangryk maakten. clair- of het  over het gemeene menschenverstand. tQJ? clairsens was in Parys tot een man van de waereld opgevoed , en reeds vroegtydig in het gezelfchap van welleevende en verlichte perfoonen van verfchillende Handen cn fckfen ingeleid. Hy had vervolgens een gcruimen tyd by de Koninglyke Zeemacht ge-' diend, had verfcheidene veldtochten bygewoond, en, nadat hem eenige wonden tot den dienst onbekwaam gemaakt hadden , zyn affcheid genomen. Zyn ver^ mogen , dat grootendeels uit lyfrenten beftond , was groot genoeg, om in een klein Provinciefteedje , gelyk Morges , ordentclyk te kunnen bclbian ; en in deeze haven zyner aardfche gelukzaligheid , gelyk hy' zelf fchertzend pleeg te zeggen , had hy zyn doorfchooten en ontmast fchip afgetakeld , om niet eerder weder uittelopen, dan naar het land der eeuwige ruste. diefheim , dc zoon van een kundig geestlyke in het hertogdom Wirtembcrg , was van zyn kindsheid af zeer zorgvuldig in de weetenfehappen opgevoed. Zyn meeste gezelfchap beftond in zyne wel beredeneerde boeken , cn zynen doorkundigen vader. De eeniglte verandering , die hy in zyn jeugd ondergaan had , beftond daarin, dat hy de fchaduwen der hoornen van zyn dorp met de fchaduwen eener Stadsfchoole verwisfelde. Door deeze levenswyze had zich eene zucht tot diepzinnige befpiegelingcn , waartoe hem zyn vroegftc onderwys had ftof gegeeven , by hem zo vast gezet, dat hy dezelve zyn gantfche leven door behield, Hy was , naar voltooijing zyner Academifcbe itudiën , met een ryk jongeling op reis gegaan.; doch een zo laate omgang met de waereld had zulk een diep ingedrongen zugt tot een befchouwend leven even zo weinig kunnen uitwisfehen , als de op-  %W ... .. clairsens ■» diefheim op oppervlakkige gefprekken der befchaafde geaelfcfaappen zynen wysgeengen geest in eene gegronde navorfS der duigen had kunnen verzwakken. Hy had zich ?iet zyn vermogen, dat hem door den dood zyner ou, ders te beurt gevallen was, en een penüoen dat by van zyn voedfterhng kreeg, na het alioopen van zyne reize , naar het aangenaanie fteedje begeven waar clairsens zyn verblyf had genomai , om aldaar het ovenge van zynen levenstyd, in zyne geliefkoosde neiging , ongehoord te kunnen genieten Het was natuurlyk , dat twee zo verfchillend gevormde menfchen, over duizende voorwerpen verfcliillend danken moesten. De onafhangkelykheid waarin zy leefden kon hen niet verhinderen , om by ieder gelegenheid hun gevoelen zonder eenige achterhouding *= zeggen , tenvy, de belangeloosheid, en de toon 1 ^hting,waarmede zy hunne vriende- m Schillen onderhielden, ieder ibhaduwe van drift cn zugt om gelyk te hebben, uit hunne gefprekken verladen Hoe lang zy ook met ejjdetpfirZ hadden , Honden zy echter nog fteeds aan den drempel van het heiligden, der wysbegeerte, by de vraag, wie of rechter was in philofophifche gefchillen , of Veel eer, welke dc grenzen waren van alle wysbegeenge navorfchingen. clairsf.ns beweerde, dat de wvs geerte zich met de uitfpraak van het gemeene menichenverftand moest tc vreede Hellen , en, zo dik Wils hetzelve deeze weetgierige weetenfchap t^cn. fprak , z.ch aan zyne bellisfmg moest onderwerpen ' Naar zyne gedachte was het even vruchteloos als onnut eyen onzeker als gevaarlyk, over de grenzen van deszelfs gebied te gaan. Over deeze grenzen Pleeg hy er altyd bytevoegen, moet. een zo floute' Piii-  HET GEMEENE MENSCHENVERSfA'ND. £0* "Philofophie noodwendig in de duistere en 'ondóorgroff'dclyke wocstenyen van het fcepticismus verdwaaien';, en het effen pad van Godsdienst en Zedenleer , dat 'tot het geluk leidt , uit het oog verliezen. Deeze voorzichtige Philofophie fcheen alte vreesachtig en bekrompen voor diefiieims onverl'chrokken wysbegcerte. Hy meende in de fchemerende velden en glibberige paden der boven het zinnelyke verhevene weetenfchap zekere gangen ontdekt te hebben, die op eenen zeer verren aftand, (welke echter , naar :zyn gedachte , voor een geoefend oog niet onbereikbaar was,) weder op de tot het geluk leidende padenvan Godsdienst en Zedeleer uitliepen. ■ Doch alle zyne gronden hadden zynen vriend nog niet overtuigd. In deezen ftaat waren de zaaken , toen diefiieim eens, op eenen fchoonen lentemorgen, zynen clairsens in deszelfs tuin bezogt. Hy vond hem in een lommerryke laan, aan den kant van een klein beekje , met een boek in de hand zitten. Het was david -iiumes verhandeling over de menfchelyke Natuur. De inhoud van dit werk, dat met hunne tot hiertoe gevoerde gcfchillen zo veel overeenkomst had , moest zeer natuurlyk hunne gefprekken wel ras weer op het gewoone fpoor brengen. Ongemerkt vonden zy zich verdiept in een gefprek , waarvan het volgende de 'hoofdinhoud is. ■ clairsens. Nu ZO vc1tc , diefheim ! lUOet gy 'den ftroom der befpiegelingen volgen , als gy eens het gebied van het gemeene menfchenverltand verlaten -hebt : gy moet niet alleen het beftaan van de lig•diaamelyke waereld, maar zelfs het aanweezen van ue wae-  g03 clairsens en diefheim of waereld der geesten loochenen. Wanneer hume, rnet alle de fpitsvinnigbeden , waarmede hy zynen leezer verwart , de noodzakelykhcid , om naar de veilige velden van het menfchelyk verftand te rug te trekken , wil zigtbaar 'maaken ; dan is hy myn man. diefheim. Hy is ook dc myne, wat hy voor het overige moge willen. Want dit, dunkt my, heeft hy genoeg getoond, dat alle onloochenbaarc ondervindingen, die wy hebben kunnen, ons alleen van de daadlykheid onzer voorftellingcn overtuigen. clairsens. Maar daarby laat hy u {taan. Zult gy nu geloovcn, dat 'er geene lichhaamen zyn, welke aan deeze voorftellingcn beandwoorden , ja zelfs geen geesten, waarin deeze voorftellingen zyn? diefheim. Dat is waarlyk liegt genoeg, dat hy ons Itaan laat. Doch wie belet ons , zelfs verder te gaan, en ons door onze reden van het beftaan der lichhaamen en geesten te overtuigen? clairsens. Gy zult zeker zeggen, wie belet ons in het gczelfchap van ons flecht menfehenverftand te blyven , cn tegen dc firecnenftem der befpicgclingen onze ooren te ftoppen? diefheim. Ik vraag u eerst, clairsens ! of deeze zo fchynbaare Philofophifche foberbcid dan zo nodig is, als men zegt; ja, fchoon zy ook nog zo nodig ware, of zy mogelyk is, of zy van ons afhangt? clairsens. Zy hangt van ons af, even gelyk de overtuiging eener waarheid in 't algemeen van ons afhangt. Zou ik my niet overtuigen kunnen dat geene waarheid het gemeene menfehenverftand wederfprecken moet? dat het —- om by het geval te blyven, waarvan wy afgegaan zyn - ongerymd zy , het beftaan  het gemeene menschenverstand. öo$ (taan eener lichhaamelyke waereld te loochenen , zoras men kan aantoonen , dat eene zo gewaagde Helling het menfehenverftand wederfpreekt ? . diefheim. Maar ik vraage u: welk menfehenverftand ? Hebt gy 'er wel eens om gedacht, om u zelve van dit toverwoord rekenfehap te geeven , om zyne beteekenis en omvang naauwkeurig te bepaalen ? clairsens. Het zou pedanterie zyn , een woord: te willen verklaaren , dat in ieders mond is , en een denkbeeld optelosfen, dat ieder in zich zei ven gevoelt, die flegts zyn aandeel aan het gemeene menfchenverltand gekreegen heeft. diefheim. Dat een mensch het gemeene menfchen. verftand bezit, daaruit zal juist nog niet volgen, dat hy ook een duidelyk en naauwkeurig denkbeeld daarvan heeft. Wy fpreeken allen in Profa , doch hoe veelen zyn 'er , die niet wceten wat Profa is ? Hebben wy van alle vermogens, krachten, eigenfchappen en deelen van ons gantfche weezen duidelyke begrippen? ■ En dat een woord in ieders mond is , daardoor zelfs wordt zyne beteekenis nog dubbelzinniger ; wanneer de omtrekken van het denkbeeld , die het uitdrukt, ook de zinnen niet fcherp genoeg voorgetcckend zyn, bepaalt een ieder ze naar zyn welgevallen ; en dat is het denkbeeld , waarover wy oneens zyn, tot nog toe altyd wedervaaren. Ik denk dat 'er geen dubbelzinniger in het geheele woordenboek der befpiegelendc wysbegeerte Haat. Een fcherpzinnig Wysgeer heeft deezen regel vastgeHeld: „ Zo dikwils een Metaphyfisch onderzoek aanleiding geeft tot eene Helling , die met dc wezenlyke volkomenheden der Godheid ftrydig is , moet men tot het gezond  tOf clairsens en diefheim op Zond verftand wederkeeren." (*) Deezen regel kan ifi aanneemen en verwerpen. clairsens. Hoe zo ? diefheim. Hoe zo ? Alleen nadat ik on¬ der het gezonde menfehenverftand het een of het ander denke. Verftaa ik daaronder die onloochenbaare waarheden , welke in de grondftellingen der menfchelyke kennisfe en de onmiddelbaare ondervindingen gelegen zyn , zal ik deezen regel zonder bedenking aanneemen ; want dat zyn de cerlte waarheden , waarvan ik by talle onderzoekingen uitgaan , en waarop ik by alle onderzoekingen moet te rugkomen. Dezelve te overfchryden is onmogelyk, daar zy aan en voor zich zcl- (.*) Effay fur les jufles homes , qtCon doit ajftgner aux fpeculations Metaphy/iques, par u. b£6u lin , in de Nouv. Mem. de VAcad. de Berlin 1780. bi. 311. Van deden voorbeelden, die de fcherpzinnige Schryver in deeze Verhandeling van zulke gevallen aanvoert, waarin men de twyfelingen der befpiegeling onderdrukken, en zich op de (fens com~ mun) uitfpraak van het gemeene verftand, verlaaten moet,zyn eenigen van dien aart, dat de uitfpraaken van het gezond verftand een algemeene kragt van bewys, doch anderen Oegts zulk eene kragt van bewys hebben voor den geene , die niet in alle dieptens der wysbegeene indringen kan noch wil. Van de eerde foort zyn de twyfelingen tegen de Vryheid der menfchelyke ziel, want deeze berust op onloochenbaare ondervindingen vaH het inwendig gevoel, welke tot de eigenlyke eerfte waarheden behooren. Alle twyfelingen, die zulke waarheden betwisten, moeten noodwendig valsch zyn. De overigen kunnen ten minden waar zyn , en haare onwetugheid moet hierom door diepzinniger onderzoekingen aangetoond worden, die zekerlyk ieders zaak niet zyn.  het gemeene menschenverstand. 205. eelven- onloochenbaar zyn, en 'er geene andere waasheden zyn kunnen, die nog klaarblykelyker zyn. De regel: een iedere grootheid is aan zich zelve gelyk, —• wat is , is —~ behoeft geen bewys, en kan ook niet beweezen worden, omdat men geen andere klaarblykelyker waarheden denken kan. Aan de twyfelingen, die men tegen zulke waarheden van het gezonde menfehenverftand maaken wilde , zou ik my niet behoeven te ftooren , omdat men tegen onloochenbaare waarheden geen waare twyfelingen kan voortbrengen ; fchoon het zelfs ten voordeele der wetenfchappen ftrekt, de ongegrondheid van zulke twyfelingen aantetoonen. De Wysgcer , die de tegenwerping tegen de mogelykbeid der beweging daardoor oploste , met op en neckï te gaan , deed juist zo als hy behoorde. Doch gy ziet , dat dc aangevoerde Scbryver onder de waarheden van het gemeene menfehenverftand geheel iets anders ver ftaat. Want de waarheden , welke het beftaan en de volmaaktheden van God betreffen , kunnen beweezen worden : zy behooren dus niet volftrekt tot de eerfte waarheden van het menfchelyk verftand. clairsens. Maar hoe ? als wy niet altyd weder tot deeze eerfte waarheden te rug kunnen gaan ? Zouden wy dan niet by eenige uitgemaakte regels moeten ftaan blyven , waarover het wysgeerig vernuft dikwils , cn niet zonder gevaar , zynen vlugt gewaagd heeft? Zoude ik als dan niet deeze de eerfte waarheden noemen mogen; de eerfte, omdat het menfchelyk verftand, wanneer het anders zeker gaan wil, alle zyne onderzoekingen van dezelve moet aanvangen ? zouden deeze niet de waarheden van het gemeene menfehenverftand zyn ? WYS IJ eg. IV, D. O D:ef-  SOfj • CLAIRSENS EN DIEFHEIM, 01* " diefheim. Mag ik wel vraagen , Waarom gy hel zo onveilig houdt tot de waare grondwetten der menfchelyke kundigheden terug te treden? clairsens. O! is dat nog vraagens waardig? Ziet gy niet, hoe het met hen gegaan is , welke zulk een waagparty beproefd hebben? Zy zyn in de doolhoven van het woeste fcepticismus verdwaald geraakt'; zy hebben aan het beftaan der lichhaamen getwyfeld; zy hebben eindelyk de waereld met de godheid vermengd. clairsens. Dat hebben zy zckerlyk, helaas! Doch fchoon eenigen zich daarin verlooren hebben, hebben daarvoor weder anderen zich 'cr gelukkig uit gered , en , wat nog verdienftelyker is , zy hebben anderen den weg gewcezen , en de ' leidraad in de hand gegeven'-, waarmede zy insgelyks den gelukkigen uitgang van klaarblykelyke grondftellingen vinden kunnen. Zy hebben ons met deeze ftrecken zo bekend gemaakt , dat , wanneer wy hun fpoor flegts volgen willen , wy voortaan ook in deeze duistere gangen niet meer verdwaalen kunnen. Om duidelyker en zonder beelden te fpreeken , -wanneer de fpitsvindige Filofofie van een berkeley het beftaan van de waereld der ligchaamen twyfelagtig gemaakt , wanneer spinosa's Sophisterycn de waereld met de godheid vermengd hebben ; zo heeft een even zo ipitsvindige , doch grondige Filofofie het beftaan der ligchaamen zo wel als het aanweezen van een Opperweezen , dat van de waereld onderfcheiden is , mathematisch beivee-ze»»''? •- ' : ' 7 clairsens. Noemt gy dat in ernst mathematifche bewyzen , diefheim ! het geen byna niemand overtuigt , ten mistten niet zo , dat hy 'er de overtui- gings-  het gemeene mensciienverstand. A?ü gingskracht in even die zelfde fterkte van gevoelt, Waarin hy de bewyzen gevoelt, die met het gemeene menfchenverltand kunnen bevat en gevoeld worden ? - diefheim. Gy begeert dan, myn lieve clairsens , dat de waarheden, die buiten het gebied van het gemeene verftand liggen , even zo ligt zullen bevat , de kracht van haare bewyzen even zo fterk gevoeld zullen worden, als de geenen die men binnen dit gebied aantreft ? Dan vordert gy iets onmogelyks, ten minften iets , dat zo lang oïimogclyk blyven moet, als men met deeze waarheden niet zo gemeenzaam is , !als met eenige anderen Op die wyze zoudt gy de kaart der Filofofic , ja zelfs der menfchelyke kundigheden in 't gemeen, zeer bekrompen moeten trekken. clairsens. Dat weet ik juist niet. Een opmerkzaam en welonderricht man kan toch met zyn bloot gezond verftand een aanmcrkelyk veld van nuttige waarheden overzien. Zie onzen Vriend blancfond t hy matigt zich den naam van geleerde niet aan; doch hcè zeer hebben een uitgebreide omgang , een 1 wydloopige ondervinding en veelvuldige reizen zyn verftand verlicht! diefheim. Dat hebben zy. Doch het verftand van ëéri mensch is niet het verftand van het gantfche menfchclyk geflacht. Een enkel mensch kan zeer geleerd en verlicht zyn, wanneer hy het Hechts in één foort van kundigheden verre gebragt heeft; doch wanneer een gantfche natie deezen roem verdienen zal , moet zy haare verlichting door alle takken van menfchelyke kundigheden en weetenfehappen hebben uitgebreid. Bedenk nu eens in hoe veele zy terug moet blyven , wanneer zy zich alleen tot dc waarheden van het geO 2 mecne  2o8 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF meene menfehenverftand bepaalen wil. ■ Hier¬ onder verftaa ik dien graad van verftand , waarvoor de meeste menfchen vatbaar zyn ; het bevat dus flegts die kundigheden , waartoe geen hooger graad van befchaaving door onderwys en nadenken vereischt wordt. Deszelfs ondervindelyke kundigheden, kunnen dus niet dan zodanige zyn, welke men alleen aan de gemeene ervaring te danken heeft ; die dus zonder een hooger graad van opmerkzaamheid , zonder dieper navorfchen , zonder kunstige werktuigen en zonder toebereiding kunnen verworven worden. Wat ons derhalven flegts kunstige proeven en zorgvuldige waarneemingen leeren , is voor het gemeene menfehenverftand niet bereikbaar ; dat moet van zyn kring van werking uitgefloten worden ; zulke kundigheden zyn bét eigendom van den geleerden kenner der Natuur ; want niet dan een onderwezen, gevormd en geoefend verftand kan dezelve verkrygen. 'Er zyn ook nog ondervindelyke kundigheden , die een langer oefening in de hoogere deelen der Arithmetica, Geometrie cn andere weetenfehappen onderltcllen. Zy moeten bekennen dat ook deeze flegts in het gcflooten boek ftaan, waarin de geene , die zyn verftand geen volkomener vorming bezorgd heeft , dan die welke aan de meeste menfchen eigen is , en zonder welke men naauwlyks den naam vam een mensch verdient , niet leezen kan. —— Gelooft gy nu nog , dat ik te veel zegge , wanneer ik bewcere , dat de kring van werking veel te bekrompen is voor het. gemeene menfchenverltand , dan dat een Natie, die den naam van ■verlicht verdienen wil, zich niet buiten denzelven zou durven waagen ? Doch wanneer zy het de wysgeeren vergunnen op - het veld der ondervinding deeze gren-  het gemeene mensci1enverstand. 2°9 grenzen te buiten te gaan , waarom zouden zy het hen dan op het veld der reden verbieden? clairsens. Het geval is hier anders , myn lieve diefheim ! Wy blyven daar in de elfen en heldere ftreeken der zinnen; de ondervinding moge dan kunstig of gemeen zyn , dat doet niets ter zaake. Zo ras zich daarentegen het verftand in de ftreeken van het onzichtbaare verliest, heeft zy niets meer , waaraan zy zich houden kan. Ik beken u , dat deeze voorzichtigheid een ftoutmoedig minnaar van befpicgelingen üegts een bloote kleinhartigheid fchynen kan; ik ftaa toe , dat deeze omzigtigheid den kring onzer kundigheden enger maakt , dat zy menige trotfche weetenfchap uit de Encyclopedie der menfchelyke kundigheden verdringen zal ; doch — is dat myn fchuld ? diefheim. Of het uw fchuld is ? Dat zul¬ len wy eens zien. Gy zult het ten minden voor billyk houden, dat gy deeze weetenfehappen, die gy uit het gebied van uwe Encyclopedie verwyzen wilt, eerst hoort, eer gy een zo onbarmhartig vonnis over haar laat gaan. Gy zegt; In deeze weetenfehappen kan men tot geene zekerheid komen. Ft zeg alleen : De weg tot zekerheid in dezelven is moeijelyker. En wanneer dit het geval ware , zou men alleen mogen befluiten , dat men met meer zorgvuldigheid en ftandvastigheid op dien weg moet voortgaan. En waarom dat ? Het is niet te ontkennen , dat de onderzoekingen over onzinnelyke voorwerpen verfcheidene zwarigheden hebben , die hen eigen zyn. Inzonderheid is de taal in het gebied der onzinnelyke begrippen veel O 3 man-  aio clairsens en diefheim, OF manker en onduidelyker, dan in den omtrek der zinlyke begrippen. Wanneer de betekenisfen der woorden in deeze laatfte, ih bepaalde en naauw omfchreven beelden aan de zinnen en verbeeldingskragt kunnen voorgefteld worden , moot menze in de eerftcn door verklaaringen bepaalen; en daar deeze wederom uit woorden beftaan, die mogelyk even zo onbepaald zyn , als die, welke door haar verklaard moeten worden ; moet dit verklaaren zo lang voortgezet worden, totdat men op zulke begrippen komt, die geene verdere ontleeding behoeven. Dat kan nu mogelyk een zeer aanmerkelyke rei van begrippen vorderen , die echter het verftand allen vasthouden en doorloopen moet , wanneer het van zyne zaaken zeker wil zyn. Hoe langer die rei van begrippen en beöuiten is, door welke hy tot eene waarheid, waarvan hy zich overtuigen wil, moet afklimmen, deste grooter is het gevaar om tc dwaaien , deste fterker en ftandvastiger moet zyne infpanning zyn , en deste natuurlyker is wederom het gevaar , dat de vermoeide oplettendheid nalaat. clairsens. Waarom is dit ook het geval niet in de Wiskunde? Hier toch is dikwils de keten der befluiten even zo lang , zo niet langer dan in Bovennatuurkundige nafpooringen. DiEi-HEiM. Daar wilde ik juist op komen. In de Geometrie kunnen ons de Figuurcn ecnigermaate in plaatfe van verklaaringen dienen; en dat niet alleen om de betekenis van ieder woord te bepaalen, maar ook om ze in den gantfehen loop der onderzoeking vasttchouden, en het verftand de moeite van het herinneren daardoor te befpaaren, dat dit het denkbeeld geduurig Voöt oogen  het gemeene menschenverstand. 211 ODgen gefchilderd ziet. Het verftand heeft dus in het Wiskundige verligtingen , die het in metaphyfiekc onderzoekingen ontbeeren moet. clairsens. Tegen dit alles kan ik zckerlyk mets inbrengen. Doch ik kom altyd op myn (lelling weer te huis , waarvan gy my door de ontwikkeling der zwaarigheden van uwe metaphyfieke weetenfchap flegts nog meer overtuigd hebt. Laat ons dc fpitsvindigheden van dit toverboek aan haar plaats laaten, en te vreden zyn met het geen ons gezond menfehenverftand ons zegt. diefheim. Ik laat het my zeer gaarne welgevallen. Ik ben, den hemel zy dank , niet meer pedant genoeg, om een mensch in de waereld een weetenfchap te willen opdringen , die hy denkt te kunnen misfen. Ik heb eerbied voor zeer veele verftandige, fcherpzinnigc, vcrdienftelykc mannen, die zich nooit in diepzinnige onderzoekingen hebben ingelaaten. Hunne uitgeftrekte ondervinding , hun gefterkt en geoefend verftand had hen inzichten verfchaft , met welke zy nuttiger en werkzaamcr hebben kunnen worden , dan ik en mynsgelyken , die een lange fchoolfche opvoeding gehad hebben , ooit ons kunnen beroemen geweest te zyn , of hoopen te zullen worden. Doch daarom houde ik echter myne befpicgelingen, die hun zo overtollig fchynen , altoos nog voor nuttig, al zoude het flegts daartoe zyn, om den nieuwsgierigen uitpluizer , wiens fpitsvindige fophisteryen hem van den weg van het gezonde verftand hebben afgeleid , weder daar heen te leiden. Want, myn lieve clairsens ! de berkeley's en hume's hebben eens de doornige baan der fpitsvindigheid geopend ; wy moeten hen nu daarop volgen , het zy o 4 wy  £12 clairsens en diefheim, of wy willen of niet. De vraag is , hoe komen wy de zwakheid van het rrfenfchelyk verftand te hulp , hoe verfchaffen wy de onzinnelyke denkbeelden iets van de bevatbaarheid , en de algemeene waarheden van het verftand , iets van de klaarblykelykheid , zo wel als haare moeijelyker bewyzen iets ten minffen van dat gemakkelyk inzien , 't welk wy de begrippen en waarheden van het gemeene menfehenverftand niet weigeren kunnen ; in 't kort hoe vereenigen wy de voordeden van het diepzinnig vernuft en bet gemeene menfehenverftand ? Houdt gy deeze vereeniging voo? geheel onmogdyk ? clairsens. Ik moet wel , myn lieve diefheim ? diefheim. 't Is zonderling ! De fpitsvindigheden der Idealisten zyn hen klaar genoeg , om zich daardoor op den dwaalweg te helpen , en de gronden , met welke men hen zoekt tc wederleggen en te recht te helpen , maaken geen den minften indruk op hun verftand. Gy weet niets beter om den Idealist niet op zyn dwaalweg te ontmoeten , dan geene fchrede uit de verfchanzingen van het gemeene menfehenverftand te doen. clairsens. Maar, diefheim! bedenk toch, dat de gevallen geheel cn al verfcheiden zyn. De Idealist doet verder niets dan dat hy ontkent; doch gy bewyst. Hy ontkent dat uit de voorftellingcn, die onze zinnen van de ligchaamen erlangen , niet volgt dat 'er wezenlyk ligchaamen buiten ons zyn; Wanneer gy niet op den grond en bodem van het gemeene menfehenverftand ftaan blyft , moet gy dat zelfs toegeeven; terwyl ik, die my het bewyzen niet toevertrouwe , zeer nedrig my 0p de uitfpraak myner zinnen verlaat. Daar gy nu tegen de Idealisten  het gemeene menschenverstand• ^3 ten de wezenlykheid van de waereld der ligchaamen beweert , zo ftaat het ook aan u zulks te bewyzen, en, om de waarheid te zeggen, uw bewys overtuigt my niet. . diefheim. Maar dat is juist altyd het geval met, dat de Sophisten , die u doen dwaalen , alleen ontkennen; by spinoza is het geheel anders. Deeze ongelukkige hairklover is zekerlyk door omwegen op zyn dwaalingen gekomen , die veel langer zyn dan de weg, waarop hy de waarheid had kunnen vinden. Want , wanneer gy eens een oneindige zelfffandigheid aanneemt , die gy God noemt , dan behoort 'er geen onbevathaare fpitsvindigheid toe, om zieh te overtuigen , dat dit wezen onveranderlyk moet zyn , en dus van de waereld , waarin alles verandering en wisfelvalligheid is , verfcheiden zyn. — Zo zoude het, naar myn gevoelen, zelfs maar een fchrede meer kosten, om den Idealist, nadat hy zich uit de waereld der ligchaamen uit gefilofofeerd had , zich weder in dezelve in te filofofeeren. ■ Gy erkent toch een Opperwezen dat de waereld geichapen heeft; gy ftaat toe , dat de waereld, wanneer zy het werk van zulk een Wazen is , ook het volkomenfte werk zy, doch dat zy deste volkomener zyn zal, hoe grooter de harmonie van haare deelen is. Deeze nu Ü deste grooter , hoe grooter het getal der gefchaapene dingen is, en dus, wanneer 'er buiten de denkbeeldige waereld der Idealisten, of de geestenwaereld , ook een wezenlyke of eene lichaamlyke waereld is. Wat begeert gy nu nog meer V Zyn deeze bewyzen niet bondig genoeg ? Wat uit de handelwyze van het beste , wyste en goedertierenfte Wezen bcflooten wordt, berust dat niet op even zo zekere O 5 be*  214 clairsens en diefheim, OF bewyzen als ergens eene waarheid .der geometrie be. rust ? ; clairsens. Doch waarom voldoen my deeze bewyzen zo fterk niet als dc bewyzen der geometrie ? — Waarom verlang ik altyd nog iets , om overtuigd te zyn ? diefheim. En wat is dit iets , dat u aan deeze bewyzen ontbreekt ? Zekerlyk verkrygt de geo¬ metrie , door het voordeel van haare denkbeelden met figuuren voor oogen te Hellen, een voorrecht , dat dc metapbylica ontbreekt, en ik denk dat ik voor hen de grootheid en het gewigt van dit voordeel niet verborgen heb. Doch ik wil hen nog een voordeel bybrengen, dat de metaphyfica met de wiskunde niet deelen kan, en 't geen mogelyk het gevoel der overtuiging van haare waarheden geheel voltooijen zal. Een Mechanicus heeft een werktuig bereekend. Hy bemerkt noch in dc groudbeginl'clcn die hy 'er by vooronderfielt * noch in de bereekening geen het minfre gebrek. Zo zeker hy van zyn zaak is, is hy echter dan eerst volkomen gerust, wanneer hy zvn machine, ten minden in model , klaar gemaakt , e"n zicli van derzelver goede uitwerking door proeven overtuigd heeft. Hy is een mensch. Hy kan dwaalen, cn het gevoel van zyne eigen feilbaarheid zal altyd dc volledige overtuiging van derzelver volkomenheid onvoldaan laaten , tot dat hy door zyn eigen oogen zich verzekerd heeft, dat zy de bedoelde werking had. Even zo zal een Sterrekundige, wanneer hy, by voorbeeld, de wederkomst van een Comeet berekent, aan de juistheid zyner rekeningen en gevolgtrekkingen met een volkomen overtuiging gclooven, wanneer de waarneeming aan den hemel zyne rekeningen bevestigt. Wat  het gemeene menschenveestand. gij Wat denkt gy , als wy onze Metaphyfifche nafpoo ringen aan zulke proeven konden onderwerpen ? clairsens. Ja ! als wy dat konden doen zouden wy zekerlyk niets meer te wenfehen hebben; dan zouden zich zelfs de twyfelmoedigften laaten overtuigen; men zou niet behoeven bekommerd te zyn , dat 'er yalfche data in de rekening waren ingeflopen , noch dat dc fchakcls der bewysketen kwalyk aan elkander geklonken waren ; en , het geen de hoofdzaak uit> maakt, men zou een bewys hebben, dat tot de zinnen fpreekt , en het verftand , door middel van een levendig krachtig gevoel der waarheid, tot goedkeuring dwingt. Is dit gevoel, diefheim , juist niet dat gecne , wat de onkundigen in zyn zaak zo zeker maakt? Gy zult bezwaarlyk onder de lange lyst van uwe Philofoplhfchc fectcnftichtcrs één martelaar van zyne fpitsvindige geloofsbelydcnis vinden, of hy moest tevens ook een goede dweeper geweest zyn. Een redeneerend wysgcer is geen hout, waarvan men martelaars maakt. Befchouwt toch flegts uwe helden in befpiegeling , hoe veelen , die hunne Philofophifche onderzoekingen met alle Itrengheid hadden nagegaan , en die ook wel wisten , ten minfteu, uit hunne mathematifche werken weeten moeten, wat tot deeze Itrengheid behoort hoe veelen deezer ftandvastige onderzoekers echter gewenscht hebben, om het geene , zy nog zo fcherp beweezen hadden , door de overtuiging der zinnen , die het gevoel en de ondervinding verzelt, bevestigd te zien ! Gy moogt 'er zo zeer over lachgen , dat descartes zo gaarne eens een reis buuen zyn licghaam gedaan had , om te beproeven of zyn ziel ook wel buiten zyn ligchaam deuken koude , hoe mathematisch hy dit ook dacht go  £16" clairsens en diefheim , of gedemonftreerd te hebben ; ik moet hem betreuren , ik zie in hem een man, die gaarne was overtuigd geweest, en in alle zyne demonftratiën die overtuigingskracht niet vindt , welke by in een oogenblik i van ondervinding op eenmaal zou gevoeld hebben. diefheim. Het zy verre , dat ik over deeze onwysgeerige wensch lachgen zou; ik moest anders ook over die geenen lachgen , die om van de onfrerflyklieid der ziele verzekerd te zyn , met hunne vrienden verfchyningen na den dood affpraken. Want ook deeze wensch hebben niet alleen eenige ongewyden gedaan , maar zelfs een zo iterk geloovige vereeraar van plato , als marsilius ficinus , hield het niet voor overboodig, zich door dc verfchyning van een verdorven vriend in zyne overtuiging van een toekomenden toeftand te bevestigen. En gy gelooft echter zonder twyfel dat wy van zulk een toeftand , door het bloote gemeene menfchenverltand, zonder lange bewyzen , zekerheid genoeg hebben. Ik zie daarin niets meer cn niets minder dan de wensch van den Sterrekundige door waarnecmingen , en van den kunstenaar door proeven, om zich van de juistheid zyner rekeningen te verzekeren; doch ik hebze vrywillig plaats gegeven, omdat het allezins te wenfehen ware , dat wy onze diepzinnige bewyzen door zulke proeven konden bevestigen. Zy zouden ons die levendige en krachtige overtuiging geeven , die ons de diepzinniger bewyzen , ten minften zo ras niet verleenen , terltond verfchaffen. clairsens. Nu goed! DiEFiiKiM ! deeze verfchaft u het fnelle gevoel der waarheid van het gezonde menfchenverltand , als gy u daarmede ilegts vergenoegen wilt. diefheim. Hoe gaarne zou ik dit willen doen , myn lieve clairslns ! zo goed als gy , indien ik ilegts  HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. tif* flegts konde. Doch ik zie, 'er blyft my geene keuze over , wanneer ik niet alle onderzoek wil opgeeven. Ik weet dat fommigen, die zich echter fteeds Wysgeeren noemen, deeze party gekozen hebben; ik wü niet beflisfen, of het uit gemaklykheid, of uit kleinmoedigheid ontdaan zy. Het zy hiermede zo het wil: genoeg dat ik deeze party niet kiezen kan; en wel uit de volgende gronden: ten eerften: het gemeene Verftand, wanneer gy niet. flegts daardoor dat verftand verftaan wilt ,, dat by de eigenlyke eerfte waarheden , grondHellingen en onmiddelbaare ondervindingen ftaan blyft, heeft dikwils nodig door de wetenfchap onderricht te worden. Het zegt u, de aarde ftaat ftil; de wetenfchap zegt: zy beweegt zich , en gy gelooft het laatfte. Ten tweeden: dit gemeene Verftand beantwoordt u eenige vraagen, die haar de natuur en de reden voorlegt, in 't geheel niet. Hoe komen de voorftellingen van de eigenfchappen en de veranderingen der ligchaamen in de ziel? De Carteliaanfche Wysbegeerte zegt: de ziel brengt ze zelf, of God brengt ze in plaats van haar, te voorfchyn, by gelegenheid der indrukken , welke de zinnen van de lichaamen krygen. De Wysgeercn van her gemeene verftand in England, read , eeattie, oswald zeggen: zy drukken zich in de ziele af, even als een zegel in het wasch. Wanneer men hen op dit antwoord tegenwerpingen maakt, zo houden zy ons vast en willen dat wy niet verder vragen zulleu- clairsens. En doen zy daar niet wel aan? diefheim. Dat weet ik nog niet; wy zullen het eens zien. Wanneer wy Hechts eenige gewaar¬ wordingen van de ligchaamen verder ontleeden , gelyk , by voorbeeld de jewaarvvordingen van de kleuren, en  2t§' clairsens en diefheim, oe cn bevinden , dat zy voorftellingen van de beweegt gen der lichtdeeltjes zyn; wanneer wy daaruit befluiten, dat deeze gewaarwordingen wel gedeeltelyk in de voorwerpen, maar ook gedeeltelyk in de gewaarwordende onderwerpen liggen; wanneer wy eindelyk deeze ontleeding nog verder voortzetten, en daarenboven nog de gewaarwording van uitbreiding en bcweeging in zulke gronden oplosfen, die deels in de voorwerpen, deels in de gewaarwordende onderwerpen zynzo keeren wy te rug, cn wederhouden ons, om niet in het Scepticismus der Idealisten tc vervallen, van -alle ontleeding der gewaarwordingen; bcgceren \ dat de Philofophie by de uitfpraak van het gemeene verftand Haan blyft , en beweeren , dat reuk , kleur, warmte, even gelyk alle overige famengeftclde hoedanigheden , (modi compojïti) of byhoedanigheden (qualitates fecundaria) louter en alleen in de voorwerpen zei ven zyn. clairsens. Dat bevalt hen niet diefheim ! Doch weet gy het beter te maaken? diefheim. Ik denk ja ! doch of ik hen bevredigen zal, is een andere vraag. Het zou my ook niet ■verwonderen , als my dat niet gelukte. Het onderzoek moet geheel en al in het veld der onzinnelyke denkbeelden overgaan , wanneer het geheel ten einde moet gebragt worden; zo wel om ons van de wezenlykheid van de voorwerpen der zinnen, als van de eenvoudigheid derzelfftandigheden, in welker veranderingen alle verfchyningen, die wy in de lichaamen waarneemen, gegrond zyn , te overtuigen. Hoe kan ik hoopen aan zulke onderzoekingen dc ldaarblykelykheid van de waarheden van het gemeene Menfchcnverftaiitl te bezorgen? Dit wil alles, welks beftaan het moet aan-  HET GEMEENE MBNSCHENVEE.STAND. lïï? aanneemcn , met oogen zien en met handen tasten"* het wil geene begrippen toelaaten, waarvan de zinneö en de verbeeldingskragt zich geen beeld kunnen maaken; het wil met de fnelhdd en levendigheid van het gevoel overtuigd zyn, wanneer het zich voor overtuigd zal houden; en dit alles laat de natuur der zaak in het onderzoek, dat over de grenzen van het gemeene verftand gaat, niet toe. Alles wat wy hier belooven kunnen , is , het verftand door eenige kunstgreepen te hulp te komen , door welke wy de onzienelyke ivaarheden van het gemeene menfehenverftand iets nader brengen, en de overtuiging ten minften iets van de energie van het gevoel geeven. clairsens. Gy meent buiten twyfel, men moest, even gelyk men by de zedelyke waarheden dat gevoel opwekt , 't welk men nu eens geweeten , dan eens zedelyk gevoel noemt, zulk een gevoel der waarheid in zyn belang trekken , dat , zonder lang overleg, terftond, even gelyk een zesde zintuig, het waare van het valfche onderfcheide. diefheim. Dat is iets, maar nog lang na dat gecne niet, 't welk ik meene. Dit waarheids gevod is , even als het zedelyk gevoel en het geweeten , niet weinig gebrekkig. Het moge in ligte en niet zeer ingewikkelde gevallen toereikende zyn ; de leeraar , die in een gemeenzaame voordragt aan waarheden in■ gang wil verfchalren , van welke hy eerst zichzelven door een zorgvuldig onderzoek verzekerd heeft, moge van dezelve met voordeel gebruik maaken. Doch het is bedrieglyk , zo ras het waarheden beöordeelen moet., die, zonder zorgvuldige ontleeding, niet wel kunnen beoordeeld worden; het kan dwaaler., en door een dwaa-  '•52© clairsens en diefheim, OF dwaalende of verleidende leeraar van het fpoor ■<»•©>. bragt worden. clairsens. Uw voorflag was dan? diefheim. Het is eigenlyk niet myn voorflag. Gy zult terftond zien dat het niet minder dan nieuw is, zo ras ik u de middelen , noemen zal, waarmede men gemeend heeft de diepzinniger waarheden nader aan het gemeene menfchen verftand te brengen ; gy hebt 'er u zeiven en anderen zekerlyk menigmaalen zwaare waarheden mede ligter gemaakt. 'Er zyn namelyk eenigen onder deezen , welke ook dc ondervinding bevestigt; doch alle begrippen die ons de ondervinding aanbiedt, laaten zich gemakkelyker bevatten , alle bewyzen, welken de ondervinding te hulp komt, hebben een ligter, fncller en levendiger overtuiging dan de begrippen en bewyzen , welken zulk eene onderfteuning niet kan te ftade komen. De waarheid : de ondeugd maakt ons ongelukkig; kan zekerlyk door zeer diepzinnige bewyzen der reden aangetoond worden; doch ik geloof dat veele menfchen niet, en nog meerdere niet zo goed daarvan overtuigd zouden zyn , wanneer zy zich niet door menigvuldige voorbeelden daaglyks daarvan konden overtuigen. Wanneer ■wy itellen dat de verkwisting verarmt en dc dronkenfchap de gezondheid van ligchaam en ziel ondermynt; zo twyfelen wy geen ©ogenblik meer aan de verderflykheid van het kwaad. Wy kunnen ons dus de onzinnelyke begrippen verligten, wanneer wy ze in de zinnelyke en algemeene waarheden , wanneer wy ze in enkele gevallen befchouwen. Nog meer : wanneer onder twee gelyke gevallen, de eene de ligtfle cn de andere de zwuanie is ; kunnen wy ons het zwaardere  hét gemeene menschenverstand. 23,1 dere door het ligtere ophelderen ; en dat doen wy , wanneer wy ons van gelykenisfen bedienen. Wanneer wy de volgende waarheid willen begrypelyk maaken: dat het by 't onderwys ook op de bekwaamheid , opmerkzaamheid en ziclshoedaanigheid van den leerling aankomt , bedienen wy ons van de gelykenis van het zaad , welks opkomst en wasdom van de gefchiktheid van den grond , waarop het geftrooid wordt , afhangt. Willen wy aantoonen dat de ontvanglykheid van het gemoed zekere toebereidingen vordert, wanneer de waarheid daarin hechten zal j dan beroepen wy ons op het voorbeeld van den lakenverwer , die eerst de wol van haar morsfigheid en vettigheid tracht te ontdoen , opdat zy de kleur, die hy 'er aan geeven wil, deste ligter na zich neeme. Dat is alles, wat ik weet voorteflaan , om de overtuiging gcmakkelyker te maaken. Ik twyfele niet of 'er zyn nog andere middelen , die daartoe van dienst kunnen zyn ; doch deeze zyn de onfchaadelykfte. en gebruikbaarfte. clairsens. Dat was dus alles, wat gy had voor- teflaan? ;,,-;!, ,,.,f, c J:-.hihd npin?m diefheim. Alles „ wanneer gy niets op de vertrouwlyker gemeenfehap met dc onzinnelyke begrippen en de zuivere waarheden der reden, die wy ons door een langduuriger omgang met dezelven verfchaffen , tot de verligtende middelen der overtuiging rekenen wilt. Doch deeze gemeenzaamheid is een werk van den tyd , en toch altyd flegts voor weinigen, Hoe meer ik op het geene wy tot dus verre met elkander hebben afgepraat, terug denke , deste klaarder komt my de gelykheid voor van het langzaam voortgaande gebruik der reden met het gebruik van .zekere ontdekking, die insgelyks eerst van wysbe o. IV. D. P tyd  222 clairsens en diefheim, of tyd tot tyd tot eené grootere volmaaktheid gekomen is , welkers gebruik menigvuldige kundigheden en oefeningen vooronderfielt , en die echter nog altyd voor een grooter volmaaktheid vatbaar blyft, niettegenftaande niemand meer haar nut in twyfel trekt; Het is het Compas, en deszelfs gebruik by dc Zeevaart. Ik leerde voor eenige jaaren te Laufanne een bloed* verwant van den beroemden edmund halley kennen. Gy weet hoe veel moeite zich deeze groote Mathematicus gegeven heeft, in het onderzoek van de afwykingen der Magneetnaald. Onder zyne nagelaaten papieren , die met de overige 'erfenis deezen bloedverwant waren te beurt gevallen , bevond zich , behalven verfcheiden opftellen , die onvoltooide waarneemingen en berekeningen behelsden , ook een gefchicdenis van het Compas en deszelfs gebruik by de Zeevaart , doch die men, omdat ze flegts eenige onvolkomen fragmenten behelsde, den druk niet heeft waardig gekeurd. Ik kreeg ze van deezen zelfden 'bloedverwant , met wien ik te Laufanne een zeer naauwe vriendfehap had aangegaan. Daar ik het opftel , waarin zy afgeteekend is , thans by dé hand heb , kan ik 'er u iets van voorleezen. Wy kunnen ons hier onder de tent nederzetten, indien het u bc"Magt. "rs'r' ''§ " '-"'' Zy zetten zich neder , cn diefheim las : „ Alle navorfchingen , die ik over den cigenlyken ,, uitvinder en de eerde Zeereizc, waarby zy gebruikt „ wierd', heb in 't' werk gefield , overtuigen my , ,, dat men bezwaarlyk iets zekers daarvan ontdekken *"P „ zal.  het gemeene me nsc hen verstand. 22 3 „ zal. Zo veel blykt uit de vergelykingen , dat het „ gebruik van dezelve zich zeer langzaam heeft uit„ gebreid. Slegts de fioutfte waaghalzen , of zulke „ onverfchrokkeri Zeelieden , die men voor waag„ halzen hield , durfden met hulp van de Mag„ ■ neetnaald verre reizen onderneem en. Tot hiertoe ,, had de gewoone Zeevaart het land niet veel uit „ het oog verlooren ; wie zeker gaan wilde , was „ langs de kusten heengezeild, en deeze hadden hem „ op zyn vaart genoegzaam geleid. Men kon dus „ het nut van een werktuig ter aanwyzing van zyn „ weg op zee niet begrypen , als men zich daarme,, de niet op den wyden Oceaan wagen wilde , en ,, dit hield men voor een ohdernecming , waartoe de „ vermetelheid of wanhoop van een gelukzoeker al„ leen beflüiten konde. ,, Het fehynt, dat omtrent de dertiende eeuw veele „ fchriften vóór en tegen het gebruik van het Com„ pas verfcheenen zyn , van welke my zelfs eenigen „ uit de Bibliotheek van het Escuriaal zyn medege,, deeld geworden, die men zonder twyfel onder Ko„ ning filips den tweeden uit Portugal derwaards „ gebragt heeft , en uit welke ik het volgende tot „ myne onderrichting getrokken heb. „ De eerfte van deeze handfehriften , die allen in „ de Arabifche taal gefchreven zyn, is in twee hoofd„ deelen afgedeeld , waarvan het eerfte de nutteloos- heid , en het tweede de fchadelykheid en gevaar„ lykheid van het gebruik der Magneetnaald bewyzen „ moet. Onnuttig is de Magneetnaald, zegt de op„ Heller, omdat men zonder haar alle nodige Zeerei„ zen verrichten kan. Men kan , zonder de kusten „ uit het oog te verliezen, alle Koningryken en ProP a vin-  2S4 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF vinciën bezoeken , waarin de heerfchappy der Ks„ lifen van de waare geloovigen erkend wordt. En ,, deeze verdienen alleen bezogt en doorreisd te wor„ den. Zy behelzen alles wat tot de noodzakelyk„ heden en gemakken des levens vereischt wordt , „ en onze Scheepsvaart is genoegzaam, om alle dee,, ze fchatten van Natuur en Kunst door onderlinge „ ruiling in den nodigen omloop te brengen ; zy is „ genoegzaam om het gebrek van het eene ryk met „ den overvloed van het andere te vergoeden , en „ dus in beiden welftand en rykdom te verfpreiden. ,, Tegen deezen grond merkt een ander handfehrift „ aan : Hoe zeer men den rykdom der bekende wae„ reld met dankbaarheid erkennen moet , kan men „ toch echter ook zonder ondankbaarheid niet looche,, nen , dat menige dappere Zeeman uit verafgelegen „ ftreeken van onbekende waerelddeelen , hoogst fchat„ baare kundigheden en nuttige vrugten van Natuur „ en Kunst heeft medegebragt. Doch gefield , dat „ men deezen ook betwisten kon; gefield dat men „ de Scheepsvaart flegts binnen de enge grenzen der „ bekende waereld bepaalen wilde ; zou echter dan „ nog bet Compas geen onnuttig werktuig voor den „ zeeman zyn ? want de nabuurfebap der kusten be„ vciligt de Zeevaart wel dikwils , doch niet altyd. „ Het werktuiglyke handwerk der onweetende ma- troozen kan zonder de weetenfchap van den geleer„ den zeeman de kleine vaartuigen wel by dag, en. „ by een kalme zee op kleine reizen zonder gevaar „ in de haven brengen ; doch by nagt, en wanneer „ llormen den hemel verduisteren en het fchip in „ de open zee verbryzelen , dan begeeft den Stuur„ man zyne kunst , voor zo verre zy , zonder ,, door  HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. 2^5 door dieper weetenfchap geleid te worden, tot de " bloote kennis der zeekusten zich bepaalt. Om niet " te fpreeken dat op den wyden Oceaan niet zelden " de ondervinding door bedriegelyke nevelkusten be" goocheld wordt , en gevaaren te gemoed ftreeft , " die de weetenfchap alleen vooruitzien en vermyden " kan. Volgens deezen Schryver is het reeds een aanzienlyke bekentenis van het voortreflyk nut van " den Magneetnaald , dat men zonder haar flegts " kleine reizen kan doen , en zich niet op de open zee , nog minder op onbekende hoogtens van de„ zelve , waagen durft. Deeze tegenwerping zoekt de Schryver van het , 'eerfte werk vooral te beftryden , daar hy zich alle moeite geeft , om de gevaarlykbeid van zulke reizen aantetoonen ; zo wel wegens de gevaaren , die de zeeman in onbekende lan.Jen ontmoet , "; als ook wegens de ongenoegzaamheid van het Com" pas tot zekerheid op dc reis. Deeze onbekende " landen, zegt hy , kunnen flegts in de onbewoon„ de heete of koude Aardgordels liggen , die even " daarom deste vrugtbaardcr zyn in monfters , hoe 'I minder de matiging van haare lucht den menfchen *\ een verdraagelyk verblyf vergunt, cn een gezond " voedfel verfchaft. De reisbefchryvingen van zul" ke zeelieden , die by geval in deeze ftreeken aan, " landden, kunnen ons niet genoeg van de wonderen " vertellen, die zy daar gezien hebben. Doch het " o-een zy het gewoonlykfte aantroffen , waren wilde ',' volkeren, by welke zy niet de geringfte fpooren van erkentenis of vercering van een Opperwezen befpeurden. Zy leefden in bosfehen, zonder " eenige burgerlyke fchikking of redelyke wetten, p 3 „ zou-  22Ö CLAIRSENS EN DIEFHEIM , QF „ zonder recht of heiligheid van verbonden , in eer* „ geduurigen kryg onder elkander en met allen , die „ voet in hun land zetteden. Intusfchen fehynt de goede natuur, vaaren deeze reisbefchryvers voort, „ aan de tooncelen , welke deeze verbasterde men„ fchen bewoonen , alle haare bekoorlykheden ver„ fpild te hebben, en haar gantfche hoorn van over„ vloed op derzelver grond te hebben uitgeftort; en „ wy zouden mogelyk de betooyering, waarmede „ deeze tuinen van Alcine ons aanlokten , niet heb„ ben kunnen wederftaan , indien het mogelyk ge„ weest ware, onder zulke dierlyke menfchen, alle „ de bekoorlykheden en zegeningen , die de Natuur 3, rondom hen verfprcid heeft , in rust en met ver3, genoegen te kunnen genieten. Egter hebben wy verfcheiden Mufelmanncn aangetroffen , die of den „ weg naar hnn vaderland niet weder hebben kunnen ,, vinden, of zich door de begoocheling van het ge,, noegen hebben laaten ketenen , om hier te bly„ ven en den inboorlingen gelyk te worden. Die „ weinigen echter, welke in hun Vaderland gelukkig „ waren terug gekomen, zyn door dc onzichtbaare „ macht van weldaadige geniën weder in de gemeente ,, der waare geloovigcn terug gebragt, om in het „ geloof aan Gods propheet en onder het lezen van „ zyn Alcoran te leeven en te fterven. ,, Eenigen , doch flegts weinige reisbefchryvers , „ gaat deeze Schryver voort, melden een zaak , die ,, ik echter in 't geheel niet geloove. Zy zeggen , „ dat 'er eens een Schip , dat zich met het Com„ pas op de open zee gewaagt had , in een onwe„ derftaanbaaren flroom was gekomen , die het buiten de grenzen der gefchapen waereld gerukt had.  HET GEMEENE MENSC HENVER STAND • 227 had. Toen zy in de onmeetbaare ledige ruimte ge" komen waren , was eensklaps alles voor hun oog " verdwcenen. Het was een groot geluk geweest, dat op eenmaal ook alles rondom hen, hun fchip, laa"9 ding en fcheepsvolk, als in niets veranderd wierd, omdat zy anders in den bodemloozen afgrond, die " zich onder hen geopend had , mogelyk hun gant" fche leven door hadden moeten vallen, zonder ooit weder op hunne voeten te komen. Doch zo was '' alles , tot hunne eigen lichhaamen zelf , rondom " hen in niets vervlogen; en zy hadden van hunnen '', voorigen toeftand niets dan de beelden van eene denkbeeldige waereld overgehouden , van welke '', zy wisten, dat zy even zo weezenlooze geftaltcn " waren, als dc beelden van een altydduurend droom- gezicht. , Een andere grond tegen het gebruik van het Com„ pas, is haare onzekerheid. Deeze is reeds door de „ aanvoerde menigvuldige ongevallen genoeg bewce„ zen , welke zo menig een ftouten gelukzoeker ge1 troffen hebben , die zich van eenen zo bedriegely„ ker' wegwyzer van het gemakkelykc en gebaande „ pad , waarop ons onze oogen leiden , verwyderd „ heeft. Is 'er-, federt men zich op zyn Compas ver- laat, geen fchip van den rechten weg afgedwaald, „ of, indien het al op den rechten weg was, heelt „ men altyd met zekerheid geweeten , dat het de rechte was? En hoe zou dat ook kunnen wcezen? " Wy zien toch, dat de naald niet altyd recht naar „ het Noorden wyst, dat zy nu eens ter rechte , „ dan weder ter fljnkcrzy.de draait , nu eens neder„ zinkt , dan weder in de hoogte opflygt ; en alle „ deeze afvvykingen zyn zo eigenzinnig, dat zy geene P 4 » wet-  228 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF „ wetten fchynen te gehoorzaamen. Ja gefield, deeze „ afwykingen waren 'er niet , of waren aan bekende „ wetten onderworpen , zou ons alsdan de Magneet„ naald ieder punt der open Zee naauwkeurig en „ genoegzaam aanwyzen ? Toont zy ons de graaden „ der breedte en lengte der gewesten aan , zonder „ welker bepaaling wy toch blindelings omdwaalen ? ,, Hoe weinig mogen wy hoopen ooit een gebruik,, baare oplosfing deezer opgaave te vinden ? Ja ge,, field eindelyk , wy hadden ze gevonden, wie ver* ,, zekert ons , dat wy ons in de waa'rnccmingen en ,, bereckeningen, die tot derzelver toepasfing bchoo„ ren , niet gedwaald hebben ? Doch deeze moeite , „ dit gevaar en ongerustheid zyn wy te boven, wan,, neer wy dc kusten niet uit het oog verliezen; en ,, ons niet verder in zee waagen , dan ons het uit„ zicht van dezelve leiden kan. „ Zyn tegenftreever komen deeze gronden niet on„ wederlegbaar voor. Wat het eerfte betreft, zo ,, merkt hy aan, dat alle die vreesfelyke berichten, „ van betoverde ftreeken en van landen door monfters bewoond , hun geboorte aan de onwetendheid en ,, verfchrikte verbeelding verfchuldigd zyn, waarmede de oude Aardbefchryving opgevuld is. Het beste middel om de Aardryksbefchryving van deeze aan,, geërfde fabelen te bevryden , is eene meer uitge„ breide Scheepsvaart zelf, en eene naauwkeuriger „ kennis met deeze verafgelecgen ftreeken. Doch wat 5, den anderen grond betreft, zo moet men zekerlyk ,, niet ophouden , aan de volkomenheid der werktuigen, ,, en de wyzen van beftemming der plaatfcn en leiding „ van den Zeeman op onbekende Zee-hoogten te afj, beiden : men moet altyd naauwkeuriger Zeekaarten ,, trach-  het gemeene menschenverstand. 229 trachten te krygen, om deste ligter aan de Zeekus* " ten, ook in verafgelegen plaatfen, zich van de juist!', heid van zyn weg te verzekeren. Men heeft ook hierin bereids verfcheidene gelukkige proeven gedaan en het is toch niet beweezen, dat men " daarin voor het toekomende nog niet verder zoude „, kunnen komen." Ik weet wat gv zeggen wilt, viel clairsens in. Nu , myn lieve diefheim , zo lang deeze volkomene werktuigen en handleidingen tot de reizen der reden nog niet gevonden zyn, laat my dan flegts met de myne de bekende kusten van het gemeene verftand niet verlaaten. O ! Ik wist wel , antwoordde diefheim , dat „ft een zo verharden ongelovigen nog heden voor Z het morgenontbyt niet bekeeren zou," en (tak zyn papieren in zyn zak. P 5   IL ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE.   aS3 OVER DE NOODZAAKELYKHEID VAN DE MEN" SCHENKENNIS IN DE BEOEFENING DER GENEESKUNST. | De beoefening der weetenfehappen en kunsten is, buiten tegenfpraak , eene der aangenaamfte en nuttigfte bezigheid, met welke 's menfchen geest zich kan verleedigen. Zy vermeerdert onze inzichten, verbetert ons hart , en verfpreidt geluk en welvaart over de maatfchappy. Daar is ondertusfehen, onder de verfchillende takken van weetenfehappen , geene , welkers invloed zo algemeen , en welkers beoefening voor alle menfchen , in alle levenshanden, zo noodzaakelyk is, als de Menfchenkennis ; • als de kennis van het menfchelyke hart en deszelfs vaak zo verborgen neigingen en hartstochten of met één woord, de kennis van het Zedelyke Charaéter der Menfchen. — By de oude Wysgeeren was deeze kennis het geliefkoosde onderwerp, met welks onderzoek zy zig onophoudelyk bezig hielden. Zy befchouwden dezelve , als die kennis , welke de wyze socrates , van den hemel op de aarde had nedergebragt: als het fundament van alle overige weetenfehappen , en zonder welke men nimmer in eenige zaak konde uitmunten , of zig als leeraar der Menfchen , boven zyne tydgenooten verheffen. — En voorzeker de fchriften der Ouden zyn onwederlegbaare bewyzen , dat zy, die, in zo veele opzichten , nogthans ook Leermeesters zyn , ook in dit ftuk groote vorderingen gemaakt, en de kennis van  234 DE N00DZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN» van den zedelyken mensch tot eenen trap van volkomenheid gebragt hebben , welke met recht onze verwondering en navolging vordert. . Nimmer toch zouden Griekenland en Romè zig hebben kunnen beroemen, zulke uitmuntende Wysgeeren, Staatsmannen , Dichters en Redenaars tè hebben voortgebragt, ware het niet, dat deeze groote Mannen , zig in deeze fchool der wysheid geoefend , en daarvan , in verfchillcnde betrekkingen , zo meesterryk hadden weeten gebruik te maaken. Doch, Waartoe is het nodig, eene zaak door verre gezochte voorbeelden te ftaaven, waaraan geen verftandig man , zelfs niet met eenigen fchyn, kan twyfelen, en welke in onze dagen deste noodzaakelyker is geworden , daar' de zedenloosheid langs hoe grooter, de hartstochten menigvuldiger, en de kunst van dezelve te verbergen, by de zogenaamde verfyning van onzen fmaak , tot eenen vry hoogen trap van volmaaktheid is geklommen. Dan, zo noodzaakelyk ook de Menfchenkennis , voor alle menfchen is, zo is 'er toch, myns bedunkenst geen Hand , geene beoefening van eenige weetenfchap of kunst , waarby de Menfchenkennis meer te pas komt, dan by de beoefening der Geneeskunst. Een Geneesheer, die aan de edele bedoelingen zyner kunst wil beantwoorden , cn een weldoendcr zyner medemenfehen worden , moet kennis hebben aan alle die oorzaaken en bronwellen , waaruit zo veele ziekten ontfpringen :' hy moet niet alléén alle die natuurlyke oorzaaken kennen , welke , op eene zo verfchillcnde wyze , de gezondheid benarleelen , maar hy moet bekend zyn met die oorzaaken , welke, buiten het ligchaara, in de ziel zelve ge-  KENNIS IN DE EEOEFN. DER GENEESKUNST. 235 geleegen zyn , en als een verftandig Geneesheer , by het behandelen eener ziekte, weeten te bepaalen, hoe veel aandeel de neigingen en hartstochten , hoe veel aandeel de zielsgefteldheid en de verbeelding des lyders , aan de ziekte heeft , ten einde zyne genceswyze daarna te kunnen regelen. Met één woord, hy moet zynen aandacht even zo zeer vestigen op het geen in de ziel, als op het geen in het ligchaam des lyders omgaat. ■ Ut veronderftelle dat men met my geen oogenblik aan deeze waarheid zal twyfelen , doch ik hoope tevens , dat eene nadere ontvouwing daarvan, de aandacht van den leezer niet geheel onwaardig zyn zal. In de beteekenis, in welke ik hier het woord Menfchenkennis genomen heb , veronderftelt dezelve by een Geneesheer de twee volgende zaaken: Vooreerst , eene volledige kennis van den invloed, welke het hart en het verftand , of liever het Zedelyk Charaéfer , op de gezondheid, of ongezondheid, des ligchaams heeft. Ten tweeden , eene vaardigheid van geest, om in iedere byzonder geval te kunnen bepaalen , hoeveel aandeel de zielsgefteldheid des lyders aan de aanweezige ziekte heeft. By de nadere befchouwing van deeze twee vereischten , zal het niet nodig' zyn , ons intclaaten in diepzinnige befpiegelingen, nopens de wyze, op welke de menfchelyke ziel op haar ligchaam werkt, langs welken weg de voorftellingen der ziele ligchaamlyke werkingen kunnen voortbrengen , en op wat wyze zinnelyke indrukfelen zig in geestige denkbeelden ontbinden. Het zal tot ons tegenwoordig oogmerk voldoende zyn aantemerken: Voor-  236 DE NOODZAKELYivHEID VAN DE MENSGHEN- Fooreerst; de onmiddelyke ondervinding leert, dat 'er eene wederkeerige werking tusfehen de ziel en het ligchaam plaats heeft, en wel in diervoegen , dat de ziel alle haare denkbeelden , of onmiddelyk door de zintuigen verkrygt, of tiit zinnelyke gewaarwordingen dezelven afleidt, en ,omgekeerd,dat alle voorftellinge der ziele , (zelf dc afgetrokkenfte denkbeelden ,) of onmiddelyke werkingen in het ligchaam voortbrengen , of ten minften altoos met eene zekere beweeging in eenig gedeelte van het ligchaam gepaard gaan. Ten tweeden: herhaalde proeven en waarneemingen overtuigen ons , dat 'er in het dierlyk ligchaam een zeker vermogen of werkzaam beginfel gevonden wordt , waardoor alle de verrichtingen van de dierlyke huishouding geregeld worden, cn het welk zig door gevoel en beweeging openbaart. Het is de groote mppocRATES, aan wien wy , onder zo veele andere zaken , ook de kennis van dit beginfel te danken hebben, en het welk ook zedert, onder den naam van svogpovv, of impetum faciêns Hippocratis bekend is geweest. Dit gevoelen van iiippocrates is naderhand, en byzonder in onze tyden, meer en meer ontwikkeld, cn zyn dc algemeene wetten,(volgens welke dit beginfel in het dierlyk ligchaam werkt., nader bepaald geworden. Dit beginfel, aan het welk men te regt den naam van levensbeginfel , (principium vitale of vita corporea) gegeeven heeft, is de oorzaak van gevoel en beweging. Door dit beginfel is het dat onze zintuigen, dat onze zenuwen, door de uherlyke voorwerpen aangedaan en in beweeging niet alleen gebragt worden, maar ook het vermogen bezitten, deeze aandoening aan de ziel over te brengen. Door dit beginfel is het dat de fpiervezelen het vermogen bezitten , na eene  KENNIS IN DE BEOÉFN. DER GENEESKUNST. 2J7 eene voorafgaande prikkeling zig te beweegen en zamen getrokken worden. Daar nu de ondervinding leert, dat de werking, welke de ziel op het menschlyk ligchaam oefent , iü gevoel en beweeging heiraat , — zo is bet hoogst waarfchynlyk, dat het voornaamlyk dit dierlyk levens-beginfel is , op welk de ziel het naaste werkt, en door het welk zy haareii invloed op het ligchaam oefent ; en gèvolglyk , dar. hoogstwaarfchynlyk dit levens-beginfel het middel is, waardoor het ligchaam op de ziel , en deeze wederom op het ligchaam te rug werkt. —— Eindelyk Ten derden, leert ook de ondervinding, dat de werking van het levensbeginfel in de verfchillendd Mgchaamen zeer onderfcheiden is , en door menigvuldige -tusfehenkomende omftandighedeii gewyzigd word. Dc verfchillcnde ligchaam sgefleldheid, de levenswyze, de ouderdom , het klimaat , bykomende ziekten en andere oorzaaken , maaken ons ligchaam meerder of minder gevoelig, meerder of minder vatbaar voor aandoening , of, ('t welk op het zelfde uitkomt,) veranderen op verfcheiden wyzen de werking van het levensbeginlel. En zie hier de waare bronwel, waaruit de zo zeer verfchillende temperamenten, neigingen en hartstochten , voornamelyk ontfpringen. Zo lang ligchaam en ziet geregeld op elkander werken, zo lang de ziel gecne onaangenaaffle gewaarwordingen van het ligchaam ontfangt, en zo lang dé natuurlyke werkingen van het ligchaam, door den invloed van de ziel niet geftoord w'öfden; zo lang j Zegt men, de ménsch is gezond. Dog zo dra' heeft 'er niet aan de eene of andere zyde eene ongeregelde1 Werking plaats , of deeze wordt terftond meedegedeeld , Èn de gevolgen daarvan zyn, in evenredigheid van de tfATUURK. IV. D. Q oor»  438 DE NOODZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN- oorzaak , nadeelig voor de gezondheid. En hier is Juist het geval, waarin dc geneesheer, om de verloorenof benadeelde gezondheid te herftellen, kennis moet hebben van het aandeel , het welk de zielsgefteldheid des lyders aan de aanweezigc ziekte heeft. Laat ons thans tot dc zaak zelve overgaan , en de verlchillende uitwerkingen, welke eene ongeregelde zielsgefteldheid op het ligchaam heeft, een weinig meer van naby befchouwen. Om echter de aandacht niet te vermoei jen, noch den kiefchcn fmaak te beleedigcn , met het optellen en ontvouwen van alle die ziekten , welke uit eene te fterke werking van onze hartstochten, of uit eene te groote infpanning van ons verftand, hunnen oorfprong neemen, zal ik my flegts bepaalen , om het nadeel daarvan door voorbeelden af te fchetfen. Dc nadcelige uitwerkingen, welke dc hartstochten op de gezondheid van het ligchaam hebben, zyn, of plotsling, of fchielyk, of langzaam : zy hebben dus of eenen fchielyken dood , of gevaarlyke toevallen, of langduurige en ileepende ziektens, ten gevolge. Deeze onderfcheiden uitwerkingen hangen af: Vooreerst: van de heevigheid der hartstochten. Eene oogenbükkelyk onftaane vreugd, een onverwachte fchrik, hevige toorn en gramfchap werken fncl, en worden niet zelden doodelyk of hoogstgevaarlyk. sopiiocles werd in zynen hoogen ouderdom voor uitzinnig verklaard; hy vervaardigde, om het tegendeel te toonen, een Treurfpel, men kende hem de overwinning toe , en hy ftierf van blydfchap. Een «elfde lot ondergingen, (volgens het verhaal van Suidas,) DiOMYsius van Sicilië en puilippides. — cnir,o.\ dg Lacedemoniër, ftierf van blydlehan, toen hy zyn Zoon  kennis in ce beoefn. ber geneeskunst. 23J> zoon als overwinnaar in de Olympifche Speelen ontmoette ; en juarcus juventius tualna , kreeg voot het outaar, waarop hy zyn dankoffer bragt, de tyding uit Rome, dat hy wegens de verovering van Corfica, zoude kunnen triömphceren : de onverwachte blydfchap trof hem zodaanig , dat hy neder zeeg, en ftierf. fouquet ftierf van blydfehap , op de tyding dat Iodewyk de XIV. hem vergiffenis gefchonken had; en men verhaalt dat de Nichte en eenige Erfgenaam van leiünitz , niet Vermoedende dat een Wysgeer veel geld konde nalaatcn , cn vindende na den dood van deezen zo beroemden Man, een kistje met 60,000 ducaaten, op het gezicht daarvan, den geest gaf. — Koning philïp gaf aan den Kardinaal espinosa, een fcherp dog onverdiend verwyt; dit trof dien Minister zö fterk, dat hy weinig dagen daarna ftierf. Koning philïp de V. kreeg, op de tyding dat dt Spanjaarden by Placent geflagen waren, een heevig toeval, cn ftierf; men vondt, by het openen van zyn ligchaam, het hart gebörlien. montAgne verhaalt, dat by bet beleg van Of en , zeker jong Officier, na eene byna ongelooflyke dapperheid betoond te hebben , fneuvelde. Een der Generaals was begeerig het lyk van deezen held te zien; hy herkende zynen eenigen zoon , en ftierf oogenblikkelyk van fchrik. — Ik zoude geen einde vinden, indien ik alle de voorbeelden wilde ophaalen , welke wy van dien aart , in de gefchiedenisfen van vroegere en laatere tyden vinden opgetekend ; ons eigen geheugen zal ons misfchicn cp dit oogenblik verfcheiden voorbeelden voor den geest brengen, die ons van deeze droevige waarheid maar alte zeer overtuigen. Pnar zyn oudertusfehen nog andere hartstochten, Q 2 W#  44<5 de noodzakelykheid van de menschen- i welke minder fchielyk werken, en nogthans ons leven in gevaar brengen, of ons aan een kwynend en ongelukkig leven bloot ftellen, en on'der deeze bebooren voornamelyk' de vrees , de droefheid, de haat of nyd , eene te leur gefielde genegenheid, en veele andere, die uit de opgenoemde ontfpringen, of daarmee de vermaagfchapt zyn. Alle deeze hartstochten brengen ziekten en ongefleldheden voort, die, naarmaate van de onderfcheiden voorwerpen, tot welke zy zig bepaalen, en naarmaate van de ligchaams-gefteldheid zelve, aanmerkelyk onderfcheiden zyn. Sommigen derzelven brengen eene langzaame vermindering der levenskrachten en uitteeringen voort; zy ondermynen dc gezondheid, en verfloppen als het ware de bronader des levens en des geluks; anderen wederom worden de ongelukkige oorzaaken van onherftelbaare zenuwziekten , melancholie en krankzinnigheid. De vrees voor toekomende gebeurtenisfen, die of ons , of de onzen zullen treffen , knellende zorgen, die ons tot op onze legerfteede vervolgen, den flaap van ons verwyderen, of in den flaap onze phanthafie met de akeligfte denkbeelden vervullen, zyn maar al te dikwerf, voornamelyk in groote fteden , de ongelukkige oorzaaken, waardoor zo veele menfchen zig in onherftelbaare ziekten Horten, of hunne reeds aanweczige ligchaamskwaalen op menigvuldige wyzen vergrooten. De vrees voor ziekte, (om van geene andere foorten van vrees te fpreeken,) is, volgens het oordeel van iiippocraïes , het waare middel om den mensch voor de ziekte vatbaar te maaken ; en dit gezegde van onzen grooten hippocrates zien wy door de ,di-  kennis in de beoefn. der geneeskunst. 241 dagelykfche ondervinding bevestigd. Menfchen , die voor de kinderziekte een afkeer hebben, en alle middelen in het werk ftellen, om de befmetting van deeze, zo dikwerf verwoestende, krankheid af te weeren, worden fomwylen enkel door het gezicht van deeze ziekte befmet, en op eene ongelukkige wyze door dezelve geteisterd. De beroemde falconet verhaalt van eene vrouw, die,uit vrees van door eene andere vrouw, die zy meende de kinderziekte te hebben, befmet te zullen worden, werkelyk de kinderziekte kreeg, niettegenftaande die vrouw geen de minne kinderziekte, maar enkel een vuurige uitflag had. casimir medicis brengt verfcheiden voorbeelden by van menfchen, die op deeze wyze de kinderziekte, fcharlaaken koortfen en andere aanlleckende ziekten hebben gekreegen. Hierby komt nog, dat deeze ziekten door de byblyvende vrees by zodaanige menfchen ook altoos gevaarlyker wordt. Menfchen, zegt willis, welke den meesten affchuuw voor de kinderziekte hebben, ffaan het meeste aan het gevaar derzelve bloot. Wat willis omtrent de kinderziekte aanmerkt, hebben hofman , falconet , werlhoff , roerhaave en andere beroemde Geneesheeren, in andere foorten van heerfchende en aanfteekende ziekten , waargenomen. Het beste behoedmiddel, zegt sarcone , in pestziekten is eene bedaarde gemoedsgefteldheid, De vrees geeft aan het groeijend kwaad vleugelen om zyn gift alomme te verfpreiden, en verwoestinge op verwoestinge aan te rechten. Het geen de vrees in aanftekende ziekten doet , heeft ook plaats met betrekking tot andere ziekten, by voorbeeld de toevallen der zenuwen , menigvuldig zyn de voorbeelden dat jonge Q 3 . meis-  ©4* DE NOOOZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN- meisjes enkel op het gezicht van dcrgelyke toevallen in ftuiptrekkingen zyn gevallen. De nyd is buiten tegenfpraak eene der nadeeligfte en den mensch het meest onteercnde hartstochten. Dit erfdeel van laage en bekrompen zielen , verftopt dc bronader des levens, en verfpreid langzaam haar bytend gift door het geheele ligchaam, haare nadeelige uitwerkingen verdubbelen zich , wanneer de nydige vrugteloos zig vermoeit de verdienften van andere te verdonkeren; en het is opmerkelyk, dat onder alle hartstochten geene is , welke haare nadeelige gevolgen met zulke kennelyke trekken, op het aangezicht der menfchen kentekent, als de nyd. Van eenen meer edeler aart is de droefheid , byzonder die, welke uit het gemis van onze waardfte panden ontftaat. De uitwerkingen deezer hartstocht zyn ondertusfehen even zeer nadeelig vóór de gezondheid , doch onderfcheiden naar den aart en het voorwerp , 't Welk deeze droefheid doet ontftaan. Prins gêorg lodewyk verloor zyne Gemalinne , de droefheid vermeesterde zig dermaaten zyne ziele , dat hy binnen weinig dagen een toeval kreeg, en ftierf; en wie uwer herinnert zig niet op dit oogenblik aan andere voorbeelden van dien aart, en die, in eenen meerderen of minderen graad, de nadeelige uitwerkfelen deezer hartstocht bewyzen? Zien wy niet, binnen den kring van onze eigen ondervinding, vrienden en bekenden, die de ongelukkige flagtofiérs deezer hartstocht zyn geworden; CU onder verfcheiden ziekten en ligchaams kwaaien zuch- (*) Palier in ore pdet, rr.acies in torpor-e toto Nuiqttam refta acivs. livent rubigine dentes JPu%ra felle virent, livgna efl Juf. fa venent. V1KGIL.  kennis in de IEOEEN. der geneeskunst. 243 «Sehtèö? Wat baaten bier alle geneesmiddelen, die de ongelukkige zo greetig gebruikt , zo lang de waare oorzaak niet aangetast, niet weggenomen wordt? Ik zoude voorzeker te verre uitweiden, indien ik by elk deezer hartstochten wilde blyven ffilftaan, en derzelver nadeel voor de gezondheid , in alle derzelver byzondere betrekkingen, wilde ontleeden: vergun my echter dat ik nog met een paar woorden aan eene hartstocht herinnere , die even zo algemeen als voor de gezondheid nadeelig is ; deeze is eene mislukte liefde. Pe uitwerkingen deezer hartstocht zyiï onderfcheiden, naar den byzonderen aart derzelven, doch altoos zyn dezelven voor onze gezondheid zeer nadeelig , cn het is daarom , dat men de' uitwerking der Min, by een alles verterend vuur heeft vergeleeken; gelyk ovidius zegt: vergelykende eenen minnaar met wasch aan het vuur blootgefteld : fic attenuatus amare liquitur ö? teclo paulatim carpitur igne. Het gaat den lydenden Minnaar, even gelyk een Arabisch Schryver van eenen door liefde kranken Palmboo™d^e^c: „ Hy buigt zig naar een Palmboom van een an cl &c fl'agt, wordt onvruchtbaar, en verteert zich zelven; doch hy begint eenigzins te herleven , wanneer men beide boomen famen vercenigt , of een tak des beminden booms aan deezen hangt , of ten minden iets van het bevruchtend zaad des gezonden booms op den kranken ftrooit." Hoe meenig jongling of meisje koestert in haren boezem eene geheime neiging , die zy of niet durft openbaaren, of waar tegen zig onoverkomelyke zwarigheden opdoen ? en deeze ongelukkige neiging wordt als dan de oorzaak van ziekten en kwynende ongefteldheden , die den bloei hunnes levens doen verwelken. Q 4 Dan  $44 de n00dzakelykhe1d van de menschen- Dan de nadeelige uitwerkingen der hartstochten regelen zig niet alleen naar den onderfcheiden aart en hevigheid der hartstochten zelve; maar deeze uitwerkingen hangen ook, in de tweede plaats, af van het temperament en den graad van gevoeligheid des ligchaams. — Menfchen , die een gevoelig temperament hebben, worden zeer fchielyk aangedaan. Zy gevoelen de aangedaane belecdiging oneindig fterkcr, dan anderen , die de natuur, misfehien tot bun geluk, minder i'yne zenuwen , cn minderen graad van gevoeligheid gegeeven heeft. Uit deezen meerderen of minderen graad van gevoeligheid, uit de verfchillcnde temperamenten moet men verklaaren, waarom gelyke hartstochten by de menfchen zo verfchillende uitwerkingen, en . wederom vcrfchillende hartstochten byna gelyke uitwerkingen voortbrengen. Menfchen, by welken het levensbeginfcl ligt aangedaan wordt, en diedaarby eene levendige verbeelding hebben , zyn ook het meeste aan hartstochten onderhevig ; terwyl menfchen van eenen tegenovergeflelden aart , en die daarby, zo. als het veelal gebeurt, weinig verftand hebben, de grootfte beledigingen , met eene byna ongeloollykc koelheid , kunnen ondergaan. D,e groote en zagte boerhaave getuigt zelf ondervonden te hebben, dat het aandenken aan geleeden leed, onaangezien alle aangewende moeite, blyft voortduuren, en zelf inden flaap terug keert, totdat eene nieuwe ontmoeting een nog fterker indruk dezelve verdoove. —— Uit deeze meerdere of mindere werkzaamheid van het leyensbeginfel ; of, 't welk alles op het zelfde uitkomt, van de meerdere of mindere gevoeligheid onzer zenuwen , laat zig verkfearen waarom menfchen , die door alte fterke inspanning van hunne zielsvermogens, waarom geleerde en  KENNIS IN DE BEÓÈFN, DER GENEESKUNST. 245 en kunftenaars zo ligtelyk in hartstocht kunnen gebragt worden; om geene andere redennamelyk, dan om dat zy door eene te Kerke oefening van hunne vcrftandige vermogens, hun ligchaam verzwakken, en hunne zenuwen daardoor eenen zeer hogen graad van gevoeligheid verkrvgen. Op de zelfde wyze ziet men ook de redenen , waarom jonge menfchen meer tot hartstochten overhellen , dan meer bejaarde heden , te weeten: om dat het lcvcnsbcginfel by de eerden werkzaamer, het ligchaam aandoenlyker is, dan by delaatlten. De ondervinding leert , dat ziekten cn ligchaamskwaalen , niet zelden ons geheele temperament , ons geheele karakter kunnen veranderen , dat wy gemclyk worden, en by de minfte gelegenheid onze hartstochten den vrijen teugel vieren. Vanwaar anders, dan van eene vermeerderde gevoeligheid tier zenuwen, is het , dat deeze opvliegendheid kan, en moet verklaard worden en gaan wy na , welke ziekten het zyn , die deeze verandering in het ligchaam voortbrengen, gullen wy vinden , dat bet juist die ziekten zyn , welkers natuur in eene te groote gevoeligheid bedaat , of dezelve voorondcrdelt; of ten minden het zyn zodanige, welke op ons temperament, op de aandoenlykheid van het zenuvvgedel, eenen onmiddelyken invloed hebben. Menfchen , die aan toevallen der zenuwen ftikkelen, vervallen in Hypochondrie, Melancholie, en ten laatften niet zelden in Manie, de hevigfte aller hartstochten. Perfoonen,die teerlngachtig zyn, voelen Zjg by de geringde zaak beleedigd. Zy duiven op by de minde tcgingkanting , en geraaken in hartstocht: deeze en veele andere verfchynfelen , waarvan ik , indien de tyd zulks wilde gehengen , een meenigfe voorbeelden zoude kunnen bybrengen, laaten zig zeer Q 5 een"  246' m NSODZAKELYKHA.ÏD VAN I>£ MENSCHEN- eenvoudig uit eenen hoogen graad van gevoeligbrfd des ligchaams verklaaren: en om ons van deeze waarheid nog fterkcr te overtuigen, behoeven wy flens op ons zeiven te letten, zeifin onze gezonde dagen. Meer dan eens zult gy met my ondervonden hebben , dat dingen, welke op fommige tyden ons geheel niet'aandoen, op andere tyden ons het fterkfte treilen, en onze geheele ziel in beweging brengen. De reden hiervan is geene andere, dan dc meerdere of mindere aandoenlykheid van ons ligchaamsgeftcl. Het blykt dan uit dit alles, dat dc meerdere gevoeligheid en de meerdere werking van het dierlyk levcnsbeginfel, zeer veel toebrengt om de hartstochten heviger te doen werken , cn even daardoor nadceliger voor onze gewondheid te doen worden. Eindelyk, cn ten derden , hangen ook de nadeelige uitwerkingen deihartstochten af van zekere ziekten en ongcfteldhedcn , welke reeds in het ligchaam aanweezig zyn. Daar zyn ziekten, op welke de hartstochten geene, ol zomtyds heilzaame uitwerkingen hebben; doch daar zyn 'er ook, welke daardoor zeer gevaarlvk en niet zcldeu doodelyk kunnen worden. Wy vinden , in de fachnlteu der bcroemdfte Geneeskundigen, verfcheiden voorbeelden van menfchen, die in den aanval van een heetc koorts, door eene al te hevige gemoedsbewecgi»g, het zy fchrik, het zy toorn, het zv vreugd, hi eene volmaakte krankzinnigheid gevallen, of aan een beroerte zyn gcltorvcn. Men heeft voor¬ beelden, dat lieden, die borstkwaalen hebben, door eene onverwachte ontmoeting , door eene yüngs ontftaanc hartstocht,hevige bloedfnuuwingen krygen , en daardoor hun leven in het uiterite gevaar brengen; anderen wederom, die een zwak en aandocnlyk zenuw ge-  RENNiS IN DE EEOEFN. DER GENEESKUNST. 247 *eftel hebben , zyn in de gewettigde ftuiptrekkingcn veryallcn En wie kent niet by ondervinding de nadeelige cn fomtydS zo gevaarlyke uitwerkingen der hartstochten by zwangere Vrouwen? Hoe mecnig Vrouw heeft door eene enkelde hartstocht zig zelve en haare vrugt in hetuiterfte gevaar geltort ? Moe dikwerf heeft niet de droevige ondervinding geleerd, dat Kraamvrouwen door eene te fterke gemoedsaandoening in onherftelbaare ziekten zyn vervallen , of, door eenen onverwachten dood , een blvde kraamkamer in een treur- vertrek veranderd hebben? Dan, het wordt tyd dat wy van dit onderwerp afftappen , om nog met weinig woorden tc overwegen, welken invloed de alte fterke infpanning van onze verfiandige vermogens op onze gezondheid heeft. Dc zucht tot kennis, de begeerte om zyn verftand tc verlichten, is eene neiging, die de wyze Schepper met de beste oogmerken in onze ziel geplant heeft; hieraan te beantwoorden , is de pligt van alle redclyke wcezens , het ■ waare en eenige middel om ons boven den rang der dieren te verheffen, en ons voor dc genieting van hoogere zaligheden vatbaar te maaken.0 Dan, wanneer deeze begeerte te fterk wordt; wanneer wy onze zielsvermogens te fterk laaten werken; wanneer deeze begeerte zig uitftrekt tot onderwerpen, welke voor onze bcvattingen niet gefchikt zyn; wanneer wy dingen willen doorgronden, welke voor onze bepaalde vermogens te diep zyn; dan wordt deeze , anderzius zo edele, begeerte tot kennis, een ongelukkige bron van ziels- cn ligchaamsziektcn , zy wordt eene hartstocht, die de krachten van ziel cn ligchaam ondermynt, en daardoor voor onze gezindheid zeer nadeclig is. ■ Het gaat met de  548 de noodzakelykiieid van de menschen- de vermogens van onze ziel, even als met de vermogens van het ligchaam. Door eene geregelde en maatige oefening wordt hunne werking geflerkt, doch by eene tc fterke en aanhoudende werking verliezen zy hunne veerkragt , cn verzwakken in evenredigheid van de al tc fterke werking. Menfchen , zegt boerhave , die onachtzaam voor hunne gezondheid, zich geheel in befchouwingen als verliezen, derven eindelyk hunne gevoeligheid en gezondheid, en vervallen ten laatiteu in een' volkomen gcdachtcloozen toeftand. De beroemde tissot, zibimsrman, en andere Geneeshcercn , hebben ons de nadeelige uitwerkingen eener alte groote infpauning onzer zielsvermogens , met het penfeel der natuur , zo levendig afgemaalt , dat ik het voor onnodig achtte hierop tc blyven ftiKtaan , en de aandacht te verveelen , met het optellen van alle die vcrfchillende ziekten, welke uit deeze zo algemecne oorzaak ontftaan. Ik kan ondertusfehen niet voorby aantemerken , dat deeze infpauning uit vcrfchillende gezichtpunten kan befchouwd worden. Sommige menfchen oefenen hun verftand te fterk , hunne denkbeelden worden overfpannen, hunne aandacht is behendig op hetzelfde voorwerp gericht , zy verliezen zig zeiven iu afgetrokkene befchouwingen , alle de overige denkbeelden worden onderdrukt, het gevoel .wordt flomp, het ligchaam verzwakt , de levenskrachten verminderen, en zodaanige menfchen vervallen in melancholie, vitteering, verval van ligchaams- en zielskrachten , en, eindelyk, gelyk niet zelden gebeurt , in eene volmaakte krankzinnigheid. —_ Andere menfchen daarentegen zoeken beftendig voedfel voor hunne ver, beel-  KENNIS IN DE BEOEFN. DER GENEESKUNST. 249"! beddingskracht, en worden Enthufiasten in verfchillende betrekkingen, naar maate van de voorwerpen , tot welke zig deeze verhitte verbeelding bepaalt. Onder alle foorten van menfchen vindt men dergelyke Enthufiasten: doch meest onder geleerden, en' onder die foort van menfchen , welke zig , by gebrek van verftand, aan het zogenaamde zyn , welke niet uit gemoedsaandoeningen ontdaan, of daarmeede gepaard gaan. — De beste kinderen der menfchen kwynen zeer dikwils aan de ongelukkige gevolgen eener kranke zielsgefteldheid. Zelf de onfchuldigftc nei¬ gingen , dc liefde tot ons zeiven, tot onze beste vricnR 3 deil>  *53 DE NOODZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN* den, en tot ons Vaderland; de zucht tot kennis, tot. eer en aanzien , de zorg voor onze en anderer welvaart , dc vrees voor toekoomende gebeurtenisfen in haare verfchillcnde betrekkingen : de droefheid over aangedaane beledigingen, over bet verlies van onze waardfte panden, van onze beste vrienden, over het gemis van deeze of geene geneugten , over de rampen, die of ons , of onze vrienden, of het lieve Vaderland treffen ; alle deeze en eene meenigte andere neigingen, dje zo- noodzaaklyk voor ons beftaan, zo nuttig in haare bedoelingen zyn, die, zo als plato zegt, de ziel in beweeging brengen , en den geest als op vleugelen verheffen, worden, wanneer zy te fterk of ongeregeld zyn, oorzaaken van kwynende ziekten en ligchaamskwaalcn , of vermeerderen de reeds voorhanden zynde ongefteldhcden. £n is dit zo; dan laat ik aan uw eigen oordeel over, of een Geneesheer in de beoefening zyner kunst gelukkig zyn kan ; of hy immer de helper , de weldocndcr der lydende Menschhcid worden kan , wanneer hy de uitwerkingen der vcrfchillende hartstochten op het ligchaam niet kent; wanneer hy niet in ftaat is , van in de byzondere gevallen te kunnen bepaalen, of, en in hoe verre de gemoedsgefteldheid des lyders aandeel aan de ziekte heeft , van welke natuur deeze gemoedsaandoeningen zyn , cn door welke middelen dezelve op de best mogelyke wyze kunnen geheezen worden? met een woord , wanneer hy geen kenner van het menschlyk hart, geen kenner van de vcrfchillende dryfveeren der menschlykc daden ch bedryven is, en wanneer hy daarvan in de beoefening zyner kunst, geen nuttig, geen verftandig gebruik weet tc maaken? Wat baaten tog alle Geneesmiddelen , die niet zelden  KENNIS IN DE BEOEFN. DER GENEESKUNST. 259? den zo ruimfchoots worden voorgefchreven, en die de ongelukkige lyder zo gereedlyk verzwelgt, wanneer eene geheime gemoedsaandoening de oorzaak der ziekte is , en wanneer de Geneesheer niet in het geval is, deeze geheime oorzaak te kunnen ontdekken? Hoe menig ongelukkig lyder zoude zynen kwynenden toeftand kunnen verbeteren, en zyne verlooren gezondheid herftellen , indien hy in zynen Geneesheer zynen waren vriend erkende ! indien hy door eene openhartige belydenis van zynen waren gemoedstoeftand , de pogingen van zynen Geneesheer Wilde helpen bevorderen! OVER R4  2ÖO over. den SALAMANDER; briefswyze voorgedragen, door den heer DE P O T HO NIER, OUD CONSUL VAN FRANKRYK. J (Uit het Fransch.~) Indien wy, mecrmaalen, al te gereed aan het wonderbaare gehoor lecnen , gebeurt het ook wel eens, dat wy het terftond verwerpen , zonder eenigzins te letten op hen, die ons het zelve mededeelen. Dusdanig een verwyt zouden de Ouden, konden zy hier te rug keereh, aan alle onze Natuurkenneren, en byzondcrlyk aan den Graave de la cepede (*), doen. Deeze Hccrcn komen allen daarin overéén, dat zy de Historie van den Salamander, als fabelachtig en origerymd, befchouwen. Ik weet wel , dat de Dichters die Historie niet weinig opgefchikt hebben; doch ik (*) Zie de Natuurlyke Gefchiedenis der viervoetige Dieren, die uit eiöïen gebroeid wotden , en der Hagedisfen , in de 8flc Afd. ïfle D. bladz. 455.cn volgenden, beginnende met: il fimble que plus les abjects dc la curiofiti de rhorhme font iltigttèi de lui, plus il fe plait d leur attribuer des qualitii merveillcufes, &c.  OVER DEN SALAMANDER 2Ö1 ik ben egter niet inftaat het beftaan in twyfel te trekken van eene kleine Hagedis, welke eenigen tyd, zelfs in het heetfte vuur kan leven. Zie hier een geval , 't geeen ik zelve daaromtrent ondervonden hebbe. Op het Eiland Rhodes my bevindende, en bezig zynde met fchryven in myn Kabinet , hoorde ik fchielyk een luid gefchreeuw in myn keuken. Ik lieg derwaarts en vond den Kok uittermaate ontfteld, my toeroepende, zodra hy my gewaar wierd, dat de duivel in het vuur was. Toeziende, ontdekte ik in het vuur, 't geen fterk brandde, een klein Dier, met een open bek en een trillende keel; ik greep de tang om het te vatten. Dan op de eerfte poging week het Dier, 't geen tot nog toe, te weten geduurende den tyd van twee of drie minuten, zig ftil gehouden hadde , naar een hoek van den haart. Te vergeefs tragte ik het aan het tipje van de ftaart vast te houden; het verfchool zig onder een hoop gloeijende kolen. Hetzelve op nieuws ontdekt hebbende , trof ik het met een' tweeden flag op het midden van 't lyf, en maakte 'er my meester van. Het was eene foort van kleine Hagedis , welke ik ter bewaaring, in een glas met wyn-geest gevuld, bcfloot. Ik gaf den Graaf de buffon, diestyds kennis van dit verfchynfel, en overhandigde hem tevens myn Salamander, dien hy onderfcheiden vond van allen, welken hy reeds bezat (f). Hy deed my verfcheiden vragen omtrent dit buitengewoon geval, cn zeide my, dat hy niet zoude (t) Dezelve moet ihans in 's Konings Kabinet zig bevinden. R 5  2Ö4 OVER DEN SALAMANDER, zoude in .gebreeke blyven om 'er gewag van te maaken ; zelfs vroeg hy my verlof, om myn naam te Blogen melden. Ongetwyfeld zal men my befchuldigen, dat ik by deeze waarnceming geene genoegzaame orde of beleid hebbe in agt genomen : dan, Weinig aan zulk ilag van zaaken gewoon zynde , begreep ik niet terftond, van hoedanig gewigt dezelve konde zyn. VER-  VERTOOG, OVER LICHTGEVENDE BLOEMEN. Uit het oorfprongelyk Zweedsch van den Heer haqgren, LeÜor der Natuurlyke Historie, in het Fransch vertaald. (Overgenomen uit het Journal de Phyjïque.) Toevalliger wyze befpeurde ik, in den jaare 1783. een flaauw Licht op de Goudsbloem (Calendula offïcinalis.) Bclluitende , dit verfchynfel naauwkeurig waar te nemen, nam ik, om verzekerd te zyn, dat ik my niet bedroog, een perfoon by my, hem belastende , om telkens op het oogenblik, waar op hy het Licht befpeurde, een teken te geven : en ik bevond fteeds, dat hy, gelyktydig met my, bet licht befpeurde. Dit licht is meer zigtbaar by Goudsbloemen , die van eene hooggeele , naar 't vuur zwemende, koleur zyn; doch by de bleekgeelen naauwlyks te bemerken. Dikwyls kan men deeze lichtflikkering twee of driemaaien na eikanderen op de zelfde bloem gewaar worden, doch mcermaalen ziet men ze niet dan na ettelyke minuten tusfehenpozens: en als het gebeurt, dat verfcheiden bloemen, by eikanderen geplaatst, ten gelyken tydc deeze flikkering van zig geven, kan men het van verre ontwaar worden. Men  246* OVER LICHTGEVENDE BLOEMEN. Men befpewrt dit verfchynfcl in de Maanden July en Augustus , by het ondergaan der zonnc , en een half uur daar na, zo dc lucht helder is. By een benevelden dampkring egter , of wanneer het daags geregend heeft, zal men 'er niets van ontdekken. De volgende bloemen geven een meer of min fterk licht van zich, in deeze rangfehikking: 1. De Goudsbloem: 2. 't klokje; (1'ropaolum majus) 3. de roode Lcly: (Lilhtm bulbiferuni) 4. de Afrikaanen. (Tagetes patula erecla.~) Ook heb ik zulks nu cn dan aan dc Zonnebloem (Hclianthus annuus) befpeurd: echter is de vuurroode kolcur in 't algemeen noodzakeïyk om dit licht af tc geven : hebbende ik hetzelve nimmer aan bloemen van eene andere koleur befpeurd. Om te ontdekken of ook fommige kleine Phofphoricke Infektca of wormen daarvan de oorzaak waren , hebbe ik daaromtrent bet naauwkeuriglte onderzoek niet goede Mikruskopen gedaan, dog dezelven nim.mer kunnen vinden. Uit de fnelheid, waarmcede zig dit licht opdoet, mag men belluiten, dat 'er iets Elcktricks in dit verichynl'el plaats heelt. Men weet, dat op liet oogenblik wanneer liet Piftillum eener Bloem bevrugt word , het ihiifincel (of poeder) door deszelfs elasticiteit uitbarst. Dit doet my gelooven , dat de Elektriciteit zelve met deeze Elasticiteit gepaard gaat. Nadat ik echter dc flikkering op de roode Lely hadde waargenomen , waar by de Auiherx vry verre van de Bloembladen verwyderd zyn, bevond ik , dat bet licht van de Bloembladen zelve, en niet van de Antheta uitfehoot. Dit doet my des gelooven, dat dit 'elcctriek licht veroorzaakt word door hetftuifmeel, welk,by cie uilbarltiug, zig over al op dc Bloembladen, werpt. OVER  •1*?vo Mfc | OVKR.DEN O L I P H A NT. Getrokken uit een Engelfche vertaling van een IVerk, ruim 100 Jaaren in het Perfiaansch, door den Heer gladwen , in de Indien gefchreeven. Tr-v \_Jc Inboorlingen Van Iidoftan houden den Oliphant in zo hooge waarde, dat zy dcnzelven tegen 500 Paarden fchattcn. Het manneke is van zulk ccncn edelmoedigcn aart , dat het nooit leed zal ' doen aan het wy !je: bet zal zelfs met geen van zyn eigen geflacht, dat jonger is, vegtcn. Hy doet ook nooit kwaad aan zyn oppasfer: nog blaast ftof over zyn lyf, wanneer hy berecden word , fchoon hy anders telkens zyn vermaak febept met zulks te doen. In den tyd, waar op deeze dieren tochtig zyn , heeft men gezien, dat een Olyphant, dartelende met zyn weêrgaè , een jongen Oliphant, die zich tusfehen beiden (lelde , met zyn fnuit aan een kant fchoof, cn ■vervolgens zyn gedartel hervatte. Wanneer ondertusfchen , op dien tyd , een Oliphant los breekt, durft niemand hem naderen, zonder een Avyfje by zich te hebben: op welks gezigt hy zig, zonder tegen"ftand te bicden , laat binden. Wanneer het wylje fterft, zal het mannetje, geduurende eenen geruimen ' tvd, noch eetcn, noch drinken. Men kan hem leeren , " op-  OVER DEN OLYPHANT. op de toonen van 't müzyk agt te flaan, en zyne leden daarna te beweegen : alsmeede het fchieteii van een pyl uit een boog, en om iets van den grond opterapen , en het aan zyn' oppasfer toe te reiken. Zelfs zal hy, op eenig gegeeven teeken van deezen, jets eetbaars, ergens in den bek bewaaren, en zig alleen met hem bevindende , weder uit haaien , cn bet aan den man geeven. Dikwyl haalt hy met zyn fyuit, water, ja zelfs fpyze uit de maag, zonder dat hem zulks eenig nadeel toebrengt. Men betaalt voor een Olyphant, van ico tot een Lack Ropyen : zelfs is dc prys van vyf, ja van tienduizend Ropyen voor fommigen, niet ongewoon. 'Er zyn vier foorten van Oliphanten. Die men Ben* der noemt , heeft wel geproportioneerde leeden, een opftaande kop, brcede borst, wyde oogen, een lang lyf; met twee uitwasfen voor aan den kop, die naar paerels zweemen. Deeze uitwasfen worden in de taal van Indoftan, Gui Manik geheetcn, en men fchryft 'er verfchcidene hoedaanigheden aan toe. Een ander foort , Mund genaamt , heeft ecu zwarte huid en gccle oogen , is woest en ontembaar. Die , welke men Murg heet, heeft een bleeker vel, met vlekken, en de oogen hebben eene gemengde roode, geele, zwarte en witte koleur. Eindelyk de vierde, by den naam van Mirk bekend , heeft een fmalle kop , en word gemakkeiyk onder bellier gebragt. Dc kleur van dcezc is graauw , naar die van rook zweemende. Eene vermenging deezer vier foerten , brengt weder anderen voort , die vcrfchillende bcnaamingen en eigenfchappen hebben. Het wylje drafigt achtien maaudmaanuen. De vrugt be*  OVER DEN OLYPHANTi begint op de elfde maand eene gedaante aanteneemen : met de twaalfde maand zyn de aders, pooten en klaauwen kenbaar: met de dertiende het geflachtt en in de vyftiende maand begint de vrugt te leven. Lyaldien het wyfje onder het draagen fterker wordt, is zulks een teken , dat de vrugt een mannetje is: en het tegendeel plaats hebbende , duidt het aan , dat zy een Wyfje is. Doorgaans brengt de Oliphant flegts één jong te gelyk voort; doch fomtyds krygt zy twee. Het jong zuigt tot aan het vyfde jaar, en voed zich daarna met kruiden. Op die jaaren noemt men het Ball, op het tiende jaar Powt, op het twintigftc Bek , en op het dertigftc Kilbeck. In elk deezer tydperken ondergaat het Dier eenige verandering , en komt eerst op het zestigfte jaar tot volwasfenheid. Het is een goed teken by een Oliphant , dat de oogen geel en wit , met zwart en rood vermengd zyn. De Oliphant heeft twee witte flagtanden, van eene elle in lengte, en fomtyds langer. Men zegt dat de flagtanden wel eens rood zyn, en ook vier in getal. Deszelfs hoogte haalt agt ellebogen, en zyne lengte negen. De dikte, om rug en buik gemeeten , is meer dan tien ellebogen. Witte flippen voor aan den kop zyn altyd een goed teken. De mannetjes Oliphant word togtig in onderfeheiden Jaargetyden ; fommigen in den zomer, anderen in den winter , cn eenigen in den regentyd. Zy zyn dan zeer woest, loopen hutten en muuren om verre , en werpen niet zelden den bcryder van de rugge. Het leken van togtig zyn , is dat 'er een vuilwit of roodkoleurig vogt , 't geen een ortdragelyken tkmk van zig geeft , aan weerkanten van de kop,  pVER DEN 0LYPHANT, kop uitzypelt. Het Dier word gemeenlyk honderdentwintig jaaren oud. De Oliphanten onthouden zig en worden opgevangen in verichillende oorden van Indoftan ,doch die van Tipperah zyn de besten. «Ga III. AL-  III. ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE. HISTORIEK. IV. D. s   2?t OVER HET LEVEN EN DE GEVOELENS VAN DEN WYSGEER CONFTJCIUS. Volgens de verdichtfelcn der Ouden had prometheus het eerst den mensch uit het flyk der aarde gevormd; minerva, Verwonderd over het kunstvermogen van den arbeider , beloofde hem uit den hemel te zullen geeven, al wat hy meende dat tot volmaaking van zyn kunst noodig was; prometheus antwoordde hierop , dat hy daar over niet oordeelen of beflisfen kon, uademaal hy nimmer de hemelfche goederen bezigtigd had; hy wierd dan, door behulp van minerva , in den hemel tocgelaatcn, alwaar hy alle ligchaamen bezield zag met een hemelsch vuur. Dit, dagt hy, was het beste middel, om zyne kunst tot volkomenheid te brengen; hy ftak dcrhalven de roede, welke hy met zich genoomen had, in de gloeiende ftraalen der zon , roofde dus het vuur uit den hemel , cn bezielde daarmede zynen van leem en klei te faam gevormde Mensch. jupiter , hierover in toorn ontftoken, gaf aan pandora een keurig gewerkte doos, om die over te geeven aan haaren man prometheus , welke , dit gefchenk wantrouwende , huiverig was om het zelve aan te neemen; dan da nieuwsgierige vrouw opende wel ras die doos, waaruit ylings vloogen alle ziekten en kwaaien , alle rampen en onheilen , waaronder het menschdom als, nog zuchtende is; blyvende de hoop, door het fchielyk toeflaan van het dekfel , daarin alleen opgeflooten, Dus luidt dit verhaal by eenen der alleroudfte Dichteren, hesiodus. In hoe verre dit verdichtfel met S a seni"  a/2 het leven en de gevoelens eenige algemeene uitwerkfels, of eertyds bekende gcfchiedverhaalen overeen te brengen zy , zullen wy thans niet onderzoeken ; veel min zullen wy met servius , over het zesde Herderslied van vrRGiLius handelende , bewecren, dat prometheus dc eerfte geweest is, die reeds in de beginfelen der tyden het heilzaam gebruik der afleiders zyne medeburgers aangetoond en dezelve daarin geoefend heeft. Dit zou den beminnaar van nieuwe ontdekkingen alte ongelooflyk voorkomen , en wy niet willen bepleiten. Van meer gewigt is hier die fnelle vlugt , waarmede de opgeflootene kwaaien, rampen en onheilen, welke Avy nog dagelyks ondervinden , de doos van pandora verlieten. Want, om van de menigvuldige foorten van ziekten, waaraan alle oogenblikken ons ligchaam is blootgefteld , niet te gewaagen , word de menfchelyke Maatfchappy niet geduurig ontrust door haat en nyd, wraak en beerschzucht, bedrog en tweedragt? Worden derzelver beste ffeunpilaaren niet dagelyks omver geworpen, door eene overmaate van weelde, hovaardy cn gierigheid , zodat, hoe het ook met de doos van pandora mooge geleegen zyn, het ontcgenzeggelyk blykt , dat de mensch niet alleen met verfcheiden ziekten cn kwaaien , maar ook met allerlei gebreken, zo van zich zeiven als van anderen, geduurig te worftclen heeft. In deeze algemeene ellende echter baart het geen geringe vertroosting , dat het Opperwezen nu en dan iemand deed gebooren worden, die de heerfchende en in top geklommen gebreeken zyner medemenfehen wist paaien te Itellcn, cn voor verder ongeval te behoeden. By alle volken zag men nu en dan een man te voorfchyn komen, die door zyne wysheid cn deugd, de verbasterde zeden zyner  VAN DEN WYSGEER CÖNPUCIUS. *73 zyner tydgenoten hervormde, hen met zyn verftand voorlichtte, en door eenen onbcfprokcn levenswandel, zo wel als door het geven van heilzaame lesfen , al-, lcngskens toebereide, om meer overeenkom (tig met de. natuur en het algemeene welzyn der menfchen hunne daaden interichtcn ; waaruit wy bykans zouden moeten 'beiluiten, dat, hoe algemeen , hoe wyd en zyd, van eeuw tot eeuw, de verderfelyké gaven van pandora zich ook over het menfchelyk gedagt hebben uitgebreid , 'er evenwel fommige wyze lieden, indien men de gefchiedenisfen gelooven mag, nu en dan zyn opgedaan, by wien die algemeene befmetting, bykans gecne , of ten minden zeer kleine, uitwerkfels gehad heeft, 't Was omtrent op denzelfden tyd, waarin pytiiagoras de Grieken wyzer en beter deed worden, dat zamolxis by de Gothen en Scythen eene hervorming van zeden te weeg bragt , en de Chineezen, door bet verftand en het beleid van den grooten confucius tot befchaafdheid niet alleen , maar ook tot eene vuiuïge liefde ter omhelzing van waarheid en deugd wierden opgewekt. De. Gelcbicdcnis van deezen alomberoemdcn Wysgeer is van zo veel aanbelang, dat het niet onnuttig noch onaangenaam zyn kan, eene fchetze te geeven van's mans leven en gevoelens. Niets ondertusfchen is mocijelyker dan hier dc waarheid niet met verdichtfelen te verwarren, dcwyl de gefchiedenis der Chineezen, wier tydrekeningen zich verre vóór den zondvloed uitbreiden, aan veek: duisternisfen onderworpen is , fchoon men niet ontkennen kan, dat zy, van wegens hunne Oudheid, Vernuft, Kunstoefening, Staatkunde en Wysbegeerte de beroemdfte Volken uit gantsch Afiën zyn, onder wien meer dan eene Wetgeever geleefd heeft, welke, daar S 3 "X  £74 HET LEVEN EN DE GEVOELENS hy doorgaans, om deste grooter gezag by zyne tydgenooten te verwerven , voorgaf van Goddelyken .oorfprong te zyn, door zyn leven en daaden zo groote liefde en achting by zyne medeburgers verwierf, dat deezen na zyn dood van de waarheid van dit zeggen zodanig wierden overtuigd, dat zy zyne nagedachtenis met Goddelyke eere vierden , en met allerlei vernaaien wegens zyne wondcrbaare bedryven opfierden, waarin het niet alleen moeijelyk , maar bykans onmogelyk is de zuivere waarheid te ontdekken. Om in deeze duisternis alle onzydigheid te gebruiken, heb ik alle hulpmiddelen aangewend ter ontdekking van de waarheid by het verhandelen van het leven van deezen Wysgeer. Vooreerst heb ik ten gebruike gehad uit de Bibliotheek van Leiden, een Boek, het geen ik tot dus verre niet heb kunnen bekoomen, martini martinii Hiftoria Sinenfis , of Gefchiedenis der Chineezen. Ten tweeden heb ik my bediend van de volgende boeken , die ik zelf bezat ; yan een oud Engelsch Schryver, over de Zedekunde van confucius , den Wysgeer der Chineezen: van abdalla beidav^eus Historie der Chineezen, uitgegeeven door adrianus mullerus het welk gehouden wordt voor een boek van een uitneemende zeldzaamheid ; van georgius bernhardus bülfingerus , Proeve der Zedekunde van de oude Chineezen; van TiiEOPiHLUS spizelius, over de Letterkunde der Chineezen ; van pastoret: zoroaster, confucius en mahomet met elkander vergeleeken, als Stichters van byzondere aanhangen, als Wetgeevers en Zedemeesters; van freret , over de tudheid en zekerheid der Chi' neezen tydrekening; van m. de GUiGNés, Historifchs verhandeling, over de Oefening en Wysbegeerte by d$ oude  van den wysgeer confucius. 275 oude Chineezen ; beiden te vinden in de Mémoires de F Académie des Infcriptions &> Belles Lettres | van tacobus bruckerus, Oordeelkundige gefchiedemsder Wysbegeerte ; als ook van het met reden zeer hoog -eacht werk van pere du halde , Befchryving van let Koningryk China-, en eindelyk van dat uitmuntend boek, door Vader couplet, en eenige andere geleerde Mannen te Parys uit ge ge ev en, in het jaar 1687, het geen tot Opfchrift heeft: confucius, Wysgeer der Chineezen, of kundigheid der Chineezen; om van rollin , millot en andere Schryvers niet te gewaagen. Ziedaar dan de hulpmiddelen , waarvan ik my in het opftellen van deeze Verhandeling bediend heb ! Ik heb uit dezelve dat geen trachten uit te kiezen, het geen my meest met dc waarheid fcheen overeenkomftig te zyn, en het geen in alle deelen zal bevestigen het zeggen van den Abt millot , dat confucius de eerwaardigfte eil vcrdienftelykfte Wysgeer geweest is, die ooit onder de menfchen opftond. Hy wierd uit een zeer edel geflacht gebooren , omtrent vyf honderd en vyftig jaaren voor de geboorte van Christus; zyn Vader was reeds zeventig jaaren oud, toen hem deeze zoon ter waereld kwam, en leefde nog maar drie jaaren daarna , zodat de grootfte zorg voor zyne opvoeding zyne Moeder was toevertrouwd, welke haaren beminden zoon den ouderdom van één-entwintig jaaren zag bereiken, toen zy ftierf. In zyne vroege jeugd ontwikkelden zich zeer fchielyk die zaaden van waare deugd en Godsdienst , waardoor zyne wyze lesfen, federt meer dan drie-entwintig eeuwen , voor Godfpraaken by de Chineezen gehouden zyn; men zag hem nimmer fpeelen met zyne medemakkers, maar hy was geduurig ingefpannen in de overdenking van zyn pligt, S 4 nam  £?S het leven en gevoelens nam nimmer eenige fpys of drank zonder met den; grootften eerbied zyne oogen naar den hemel te wen-, den. Daar by de Chineezen van tyd tot tyd wyze mannen waren opgedaan , die lnmnc Landgenootcn hadden verlicht , en welkers boeken nog voor handen waren, zo begaf zich confucius, naauwlyks den ouderdom van vyftien jaaren bereikt hebbende, met een ongemeene vlyt en yver over aan het doorleczcn van dcczc geleerde werken , waaruit hy , volgens zyne eigene eenvoudige bekentenis , zulk een groot voordeel heeft getrokken, dat, wanneer hy, in liet vervolg van tyd, over dc geregeldheid van zyne daaden cn wysheid van zyne lesfen in het openbaar wierd gepreczen, hy altyd bekende dat hy dit alles niet van zich zeiven had , maar getrokken uit de geleerde en wyze fchriftcn van die Mannen , welke lang voor hem geleefd hadden. Hy trouwde in zyn twintiglte jaar, uit welk huwelyk hy édn eenigen zoon verwierf, welke vyftig jaaren is oud geworden, die ook een zoon heeft ter waereld gebragt, welke, door een deugdzaam leven, den naam en "Wysbegeerte van zynen grootvader zeer groote eer en luister heeft bygezet; die ook tot de eerfte bedieningen in het ryk is opgeklommen, en dc werken van zynen grootvader zelf met aantekeningen verder opgehelderd heeft ; wiens nagcflagt , en in waardigheid en in rykdommen zo zeer naderhand is toegenoomen , dat nog heden ten dage het gellagt van confucius , voor het vermogendfte en aanzienlykfte uit gantsch China gehouden wordt. Daar de Wysgecren van zynen tyd zich doorgaands van dc faamenleving verwyderden, en in eenzaame plaatfen zicii overgaaven aan hunne befpiegelingen, hunne meedemenfehen niet eens waardig oordeelende, aan wien zy hunne  van den wysgeer. confucius. 277 hunne overdenkingen zouden doen bekend worden; was confucius van geheel andere gedagten , en wat ook andere Wyzcn hier tegen mogten inbrengen, was hy, verre van zich af te zonderen in de eenzaamheid , fteeds door een edele drift bezield, om zyne medeburgeren dat zuiver gevoel van wysheid en deugd, waardoor hy geduurig wierd ontvonkt, meede te deelen, gelyk dit in het vervolg nog nader blyken zal. Hy bekleedde zelfs , om zyn Vaderland van nut te zyn , meer dan eens, de hoogfte eerambten in het Ryk , doch wierd hier nimmer toe gedreeven door laatdunkendheid , hccrschzucht of fnoode begeerte om geweldig te heerfchen over zyne medemenfehen, maar om de liefde tot de deugd, waarin alleen het behoud der Maatfchappy geleegen is , in te prenten , en door zyn eigen voorbeeld dagelyks te toonen, welken weg men, ter bereiking van dit heilzaam oogmerk, bewandelen moest. Niets was 'er ondertusfehen , het geen hem meer verdriet veroorzaakte, dan wanneer hy zag , dat zyne belangelooze handelingen cn welmeenende pogingen wierden te keer gegaan, en het bedoelde oogmerk niet konden bereiken. De meeste menfchen Hellen hun grootfte geluk in het bekleedcn van eerambten, confucius rekende de waarde derzelven alleen naarmaate het nut van het geen men hier door kon te weeg brengen; wanneer by zag, dat het onmogelyk was , om daarmede het voorgeftelde einde te bevorderen , liet hy zich gewillig en met genoegen daarvan ontllaan. Van dit deugdzaam gevoelen gaf hy onder anderen een zeer luisteryk voorbeeld in zyn vyf-envyftiglte jaar; wanneer hy als Mandarin de zaken in het Koningryk van Lu beftierde. Hier bad hy, binnen de tyd van drie jaaren, door het wegneeS 5 men  27S het leven en de gevoelens men van de ingellopenc gebreeken, de grootfte hervorming in de zeden te weeg gebragt; de goede trouw in den koophandel herfteld, de jongen van jaaren geleer.! den ouderdom te eeren, en de kinderen hunne ouders, tot aan hun dood toe, allen eerbied en ontzag toe te draagen ; de vrouwen ingeboezemd , zedigheid , zachtmoedigheid en kuischheid ; onder het volk doen hcerfchen , rondborftigheid , rechtvaardigheid en alle andere deugden. Ja , de liefde voor de eerlykheid , goede trouw en billykheid , was onder zyn beftier zo groot en algemeen geworden, dat, wanneer iets verlooren was op den algemeenen weg, niemand dat dorst aanraaken, dan die, wien het in eigendom toekwam; de orde eindelyk en de eensgezindheid in alle de deelen van dit Ryk waren zo uitneemend, dat de gantIche ftaat gelyk was aan een wel beftierd en vreedig huisgezin. Dan deeze gelukkige toeftand en gezegende hervorming maakten wel ras de jaloersheid der aangrenzende Vorften gaande. Men vreesde hieruit den ondergang van zyn eigen koningryk , en kon dus met geene goede oogen aanfehouwen, dat de wetten wierden gehandhaafd, de oude zedigheid wederom herfteld , cn de onbevlekte deugd alleen voorgedragen als het eenige fieraad en het behoud van het menschdom. Men was derhalven op middelen bedagt, om de lofiyke inzichten , waarvan confucius zich ter verbetering der zeden had bediend , te keer te gaan. Onder het fchoonfchynend voorwendfel van vriendfehap , zond men aan den Koning lu tot een gefchenk een aantal fchoone dochters, die, en door haare bevalligheden, en door haar lieflyk gezang, even als zo veele aanlokkelyke Sirenen, het hart van den Koning en dat der overige Staatsleden en Onderdaa- nen  van den wysgeer confucius. &7p nen dermaate betoverden, dat confucius , fchoon hy alle zyne vermogens aanwendde , om het toeneemend verderf te keer te gaan, eindelyk genoodzaakt wierd te vlugten, en die Maatfchappy te verlaaten, tot welkers opbouwing hy alle krachten had aangewend. Men verhaalt dat, by gelegenheid dat confucius zich van het Hof van den Koning van lu verweiderde, iemand uit de gemeente, die, om geene ftrenge ftraf van llaverny te ondergaan, veinsde niet by zyne zinnen te zyn, hem toeriep : o Phoenix , Phfienix ! hoe is de oude deugd verbasterd; men kan niet meer begrypen de lesfen, welke gy gegeeven hebt; ziet maar toe dat gy in het vervolg wysfelyk en voortrejfelyk handelt ; verlaat het Hof en alles wat daarmede omringd is ; die ten hove groote eerambten zoeken, ft'ellen zich gewisfelyk aan duizenderlei gevaaren bloot. Dan diergelyke aanmaaningen waren voor een Man, die de waereldfche zaken had doorgezien, en zich door geene begoocheling liet wegfleepen, van weinig aanbelang: de dadelyke beoefening der waare Wysbegeerte verre (lellende boven alle befchouwende befpiegelingen, was het algemeene welzyn der menfchen het hoofdoogmerk zyner handelingen. Hy had opgemerkt, dat zelfs die geleerde en ervaarene lieden , Welke hun gantfche leven aan verhevene befpiegelingen hadden toegewyd ; menigmaal door een vooringenoomen gevoelen voor hunne (tellingen, zo fterk wierden gedreeven , dat zy tot die gebreeken vervielen, welken men in de gemeenen en onkundigen man niet dulden zou. De daadelyke beoefening der plichten was derhalven het grootfte oogmerk zyner lesfen ; en was hem hier toe de gelegenheid in zyn Vaderland afgefneeden, dan begaf hy zich tot de nabuurige volken, om die van het jiut en de waar-  fiSo HET LEVEN EN DE GEVOELENS Waarheid van zyne Jeering te overtuigen; want het land, waarin hy gebooren en opgevoed was, verlaaten hebbende, bezogt hy de omleggende landftreeken en wingewesten , om aldaar dc harten der menfchen door zyne Zedekunde te verbeteren. Dan de verbastering was zo groot, en het bederf der zeden zo algemeen , dat de kinderen geen achting meer hadden voor hunne ouders ; dat jonge lieden geen eerbied meer toedroegen aan mannen van een bejaarden en hoogen ouderdom ; dat de vrouwen vergaaten , dat eer, zachtzinnigheid, zedigheid en fchaamte de voornaamfte fieraaden waren van haar geflacht ; en metéén woord, dat alle goede trouw en oprechtheid uit de Maatfchappy verbannen ware ; te vergeefs dcrhalven waren hier alle de pogingen van den Wysgeer. Hy irjoest in armoede rondzwerven, zich aan alle onheilen blootltcllen , en liep dus menigmaal gevaar, om op eene gruwzaams wyze door den een of anderen geweldenaar van het leven beroofd te worden. Dit fehynt toch het byzonder noodlot te zyn van alle groote en deugdlievende mannen , die, het zy door hunne deugden, het zy door hunne bekwaamheden , voor wcldoenders van het mcnfchclyk gcflagt mogen gehouden worden , als fpeelpoppen van het geval, nu hier, dan daar worden gedrecven, en van hun , voor wiens welzyn en behoudenis zy waren gebooren , wierden verworpen en veracht. Dan in het midden van de vervolgingen , die hy moest ondergaan , in het midden van de rampen , welke hy doorworftelen moest , begaf confucius nimmer de grootheid van zyn ziel; in alle de oniftandigheden zyns levens bleef hy fteeds dezelfde, en deed op het pad der . deugd geen trede achterwaards , het zy in voor-  VAN DEN AVYSGEER CONFUCIUS. 281 voor- het zy in tegenfpoed. Zyne oprechte liefde voor de deugd verliet hem nimmer. Ik hen , zeide hy, door gebrek aan alles bykans ter neêrgeflagen. Ik heb naauwlyks eenig grof brood om te eeten , en een weinig water om te drinken. Indien ik uit noodzaakelykheid my moet ter rust begeeven, verltrckt my myn arm tot een flaapkusfen , cn evenwel vinde ik in deeze gebrekkige en ongelukkige om Handigheid een foort van vermaak. De bekoorlykheden der deugd vertooncn zich iSeenlgmaal het allcrilerkst in ongeval en fmerte. Hoe weinig betekenen alle die voordeden, welke de ryken en vermogenden trekken van hunnen rang of fchatten? Ik vérgelyk die waardigheden, die rykdommen, by ligte waterwolken , die door den wind worden voortgedreven , en in weinige ©ogenblikken uit elkander gebragt, en overal verfpreid zyn. Maar, hoe de deugd haar eigen bclooning met zich voert, en in het midden van alle rampen en onheilen weet te zcgcnpraalcn over afgunst, laatdunkendheid en liovaardy , blykt uit de gefchiedenis van deezen Wysgeer. Een Christen Schryver zegt elders:" ik kan myne traancn niet bedwingen , wanneer ik melding maak van de onderwerping en gelatenheid van confucius. Hoe groot bet ongeval ook wezen mogt , waarmecde hy te WOïftelen had , niets kon eenig beletfel toebrengen aan zyne drift cn yver, om de zeden der volken te verbeteren , en hunne verflandelykc vermogens uit te lokken. Zeer verre verwyderd van de denkbeelden van alle die geenen , die, uit hoofde van eene hooge geboorte of fpeeling van het geluk, zich alleen het groot gezag over hunne meedemenfehen zoekmi aantemaatigen , Was ieder mensch, was ieder burger zyn vriend, welken hy wilde ondenvyzen en bc-  a8i HET LEVEN EN DE GEVOELENS bekwaam maaken, om dit pad des levens, -waarin een drom van allerlei gebreken ons geduurig van het waare fpoor der deugd doet afdwaaien, overeenkomfhg onzen plicht en het waare welzyn van onzen meedemensch naar behooren te bewandelen. In het Koningryk Suno opende zich de Wysgeer een fchool, en begon aldaar de menfchen een zedekunde te leeren , welke niet op afgetrokkene denkbeelden of eenige betoogingen, die moeijelyk te verklaaren zyn, fteunde, maar die alleen gegrondvest was op eigen ondervinding en kennis van het menfchclyk hart. Wel ras zag men drie duizend leerlingen, door de eenvoudige voorltelling en oprechte leerwyze van hunnen Meester bekoord, daar te faamen vloeijen. Onder deezen blonken twee-enzeventig uit in geleerdheid cn kennis; welkers naamen, bynaamen, gcflagt, vaderland en byzondere betrekkingen nog heden onder de Chineezen worden vermeld en aangeprezen ; vyftig van dezelve hebben in verfcheide Koningryken de eerfte Staatsambten bekleed ; waaruit men reeds kan afleiden het boog gezag, het geen deeze wyze man by zyne Landgenootcn verworven heeft. Want hoe oordeelkundig eenig Wysgeer, welke zich op de verbetering der zeden heeft toegelegd, zyne manier van onderwys ook moge hebben ingericht , zo fehynt confucius zich hier omtrent van eene byzondere en zeer aanneemclyke fchikking bediend te hebben. Hy verdeelde zyne leerlingen in vier onderfcheiden foorten van onderwys. De zorg, om zyn hart van allerlei gebreken te zuiveren , cn zynen geest op te wekken door eene ernftige overdenking van het hoofdoogmerk zyner roeping op deeze waereld, was de eerfren in rang toevertrouwd ; de tweeden moesten zich oefenen in de Wel-  VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 283 Welfpreekendheid en de Redeneerkunde; de derden ia de Staatkunde , en al wat daar toe betrekkelyk is, daar de vierden of laatlTen in rang zich moesten bevlytigen, om zich een denkbeeld te vormen van zuivere Zedekunde , waartoe hy geduurig de eenvoudigfte en verhevenfte lesfen hun voorlfclde. Zodat , wanneer men deezen loop van oefening cn betrachting overziet, men ras zal bemerken, dat dezelve allczius gefchikt was , om de menfchen wyzer en beter te doen worden; daar het hart van die geenen, welke zich in de fchool van deezen Wysgeer, om onderwezen te worden, begaaven, het allereerst gezuivert wierd van alle hebbelykheden en gebreken , en cle jeugdige leerlingen, door het hooren voorlieden van zuivere Zedekundige Lesfen, allengskcns wierden bekwaam gemaakt tot eene hogere opleiding; wanneer zy tert tweeden eene gemakkelyke kennis kreegeu van alle dis plichten, welke in eene goede regeering altoos moeten plaats, hebben, cn den Vorst zo wel als de Onderdaanen, en den Onderdaan zo wel als den Vorst aan heilige en onverbreekbaare banden binden. Dan dit alles te weeten was niet genoeg ; men moest ook eenige hebbelykheid bezitten, om deeze waarbeden, het zy door een eenvoudig en klaar voorgefteld ouderwys, het zy door eene fierlyke en wel ingerichte redenvoering, den menfchen aangenaam en behaaglyk te maken. En dit was de derde foort van oefening, den leerlingen van deezen grooten Wysgeer voorgefteld , daar de laatfte of hoogfte trap van onderwys, de allergewigtigfte en verhevenfte bedoelingen had; men moest hier, door eene ftrenge en onpartydige overweging , alle de fchuilhoeken van zyn hart onderzoeken, en met de grootfte naauwkeurigheid nagaan, door welke.  284 het leven en de gevoelens welke geheime dryfveeren onze daaden wierden befHerd; gebeurde het, dat men over het bedryf en de handelingen van ecu ander zou oordeelen, dan moest men eerst weeten, of men wel onpartydigheid genoeg bezat, om dat naar bchooren cn naar waarheid te doen. Men moest beproeven of ook eenige verborgen haat, of eene geheime afgunst ons oordeel regelde; of wy ons ook lieten wegfleepen door een vooringenoomen beginfel, het geen alleen gefchikt was, om onbehoor]yke driften op te wekken, maar geenszins om aan dc reden en de waarheid hulde te doen. Door geduurig tc overdenken en in acht tc nemen den oorfprong zyner handelingen, moest men zich bekwaam maaken , cm te weetcn wat 'er hcimclyk by ons omging , cn deeze weetenfchap bekomen hebbende, moest men zyn hart zoeken te zuiveren , niet alleen van die hebbelykhedcn en gebreken, welke, uit hoofde van wyze inftellingen en heilzaame wetten in de Maatfchappy niet wierden toegelaxtcn , maar bovenal van zulke geheime en bewimpelde inzichten, van zulke fchoonfchynende, doch in de daad bedorven cn kwaadaartige oogmerken , welke door geene wetten of inftellingen kunnen weg genomen worden, cn daarom des te gevaarlykcr zyn ; door welke zekerlyk het allermeest hatelykc tweedragt en verdervclykc oneenigheden onder het Menschdom geboren worden. Al wie gedreeven wierd door liefde tot de deugd , moest eene naauwkeurige kennis van zichzelven, en dc bedoelingen van zyn geest wecten te verkrygen, nadcmaal, waar dat ontbrak, de betrachting der deugd meer een gewoone hebbelykheid , dan wel een zuiver en verheven beginfel was. Daarom was de les van den wyzen cn braaven confucius mcenigmaal deeze. De goe-  van den wysgeer confucius. 285 goeden van de kwaaden te onderfcheiden, valt dikwyls zeer ïtioeielyk % opdat gy dit échter èenigzins' zöud leeren zo let in het eerst aandachtig op , hoe die geenen, welken gy voor een braaf en deugdzaam mensch hóuden wilt , in alle zyne handelingen en onderneemingen is. Want die volftrekt boos zyn , bedryven ook booze , Onrechtvaardige en fchandelyke daaden, en zyn dus ligtelyk te kennen; daar de handelingen der vroomen altyd met deftigheid , eerlykheid en rechtvaardigheid gepaard gaan. Maar dit alles levert nog geen genoegzaam kenmerk op, van den wezenlykert én heilzaamen grond der deugdzsame oogmerken; hiertoe moet men met alle naauwkeurïghèid letten op het einde het geen iemand zich voorftelt, én met welke overleggingen , bedenkingen , welmcehendheid en oprechtheid hy deeze of gecne zaak onderneemt en doet. Byaldien hier meede iets vermengd gaat, dat opgetooid , geveinsd, niet zuiver, en zelfs verkeerd is, zo kunnen zulke goedfchyneride daaden daar nimmer voor gehouden worden ; en hier behoort men zelfs niet by te blyven ftilftaan. Het onderzoek naar een wezenlyk deugdzaam hart moet zich nog verder' Uitftrekken , wil men hier niet dwaalen en zich een verkeerd denkbeeld vormen van iets , welkers weetenfchap van het allergrootst gewigt voor het Menschdom is; men moet nagaan , in welke zaken en oefeningen zulk een vroom mensch zyn hoogfte behaageri Vindt; indien alle zyne daaden met eerlykhéid, trouw en' rechtvaardigheid verzeld gaan, dan moet men aandachtig opletten, welk een yver of haftelykheid onder dit alles doordraait; of hier ook iets, dat niet vry, maar èenigzins gedwongen is, plaats beeft; zo dat alle die goede bedryven niet uit eene volkomen historiek. IV. D. T over-  286 het leven en de gevoelens overtuiging van het hart en ernftige begeerte van den wil, maar meer uit eene innerlyke zucht om te behaagen en goed genaamd te worden, hunnen oorfprong neemen, het geen tegen de waare en wezenlyke bedoelingen der deugd geheel en al ftrydig is. Al wie derhalven de harten der menfchen met alle onzydigheid weet te beproeven , en voor wien de aangetrokkene bekleedfels geene hinderpaalen zyn, om tot de diepfte fchuilhoeken der menfchelyke gemoederen door te dringen, die zal eerst de goeden van den kwaaden naar waarheid kunnen onderfcheiden." Zodanig was het ondervvys, het geen confucius , om het menfehefchelyk hart te kennen, en de wezenlyke waardy der deugdzaamen te weeten , aan zyne toehoorders gaf. Behoeven wy, na deeze aanmerking, wel eens te gewaagen, dat alle zyne lesfen , welken hy dagelyks aan het menschdom mcededeelde , en die hy tot een ecuwig gedenkteken van zyne Wysbegeerte in verfcheide'boeken heeft opgeteekend, en tot onderwys van de nakoomelingfchap nagelaaten, nergens anders toe ftrekten , dan tot de verbetering der zeden, en tot volmaaking van zich zelven. Met woorden en daaden liet hy nimmer na te toonen , waarin hy meende dat het waare geluk der menfchen geleegen was; overtuigd dat fflen zelfs de boozen door het geven van een goed voorbeeld kon brengen tot de betrachting der deugd. Zag hy ongelukkigen, zo was hy de eerfte, die alle zyne vermogens infpande, om hen te helpen; een treurend vader, een fchreiende moeder , een verlegen vriend, een wanhoopig huisgezin, waren de eigenaartige tooneelen, waarop confucius zyne Wysbegeerte ocflènde. Verre derhalven verwyderd van de denkbeelden van die Wyzen van zyn tyd , welke  van den wysgeer confucius, 2s7 welke uit minachting voor hunne booze natuurgenooten zich der maatfchappy onttrokken, en zich in eenzaamheid • op het land met hunne befpiegelingen vermaakten ; verfcheen hy dagelyks midden in de faamenleving der menfchen , was dan ten hove, dan wederom in de armfte wooning te vinden, alleen met dat heilzaam oogmerk, om daar van nut te zyn, het geen hem meenigmaalcn de fpottcrny van anderen deed ondergaan. Op zekeren dag met een van zyne leerlingen rydende langs den oever van een- rivier, en niet wcetende , waar waadbaar water was , zond hy zynen leerling aan land, om zulks te verneemen. De afgezondene vond twee lieden, welke bezig waren om het land te bearbeiden , en vroeg hen naar de gelegenfte plaats , om daar overtekomen. De eerfte , tot wien deeze leerling zyne redenen wendde , was eene van die anders denkende, en de faamenleving ontvliedende, Wysgeeren, welke terftond hem vroeg, wie die geene Was, welken hy in het rytuig zag zitten? Dc leerling zeide, dat het confucius was; waarop de Wysgeerige Landman antwoordde, dat zo groot een Man, als confucius, niet behoorde onkundig te zyn in den weg, welken hy neemen moest; op deeze wyze fchertfende met de manier van onderwys , welkè confucius volgde. De andere Landman van dezelfde gedagten zynde , als zyn vriend, fprak met deeze woorden tot den leerling; de gantfche wae. reld dreigt haaren ondergang , en niemand heeft moeds genoeg , om zich voor dat algemeen gevaar te wagien; gy volgt een Wysgeer, die geduurig om fin. geld is met kwaaddoenders en booswigten, waarmeede hy omgaat; waarom neemt gy geen voorbeeld aan ons, en draagt zorg, dat gy u behoed voor de ondeugend. T 2 heid,  283 HET LEVEN EN DE GEVOELENS heid, boosaartigheid en algemeene befmetting van dee* zen bedorven tyd ? tervvyl de Wysgeerige Landman ondertusfchen voortging met het vruchtbaar zaad in de aarde te werpen. Naauwlyks waren deeze redenen confucius tef oorc gekoomcn, of hy beleed openlyk ; ik ben een Mensch, ik kan de faamenleving der menfchen niet ontbeeren , en my met de beesten vereenigen; ik zal doen al wat in myn vermogen is, om de menfchen liefde tot de deugd, waarin alles is gelegen, geftaadig in te boezemen ; welke indien de waereld die wilde aanr.eemen, indien men naar derzelver heilige voorjeh ifttn zynen wandel wilde inrichten , zou men voorwaar noch myne lesfen, noch' die van eenig ander Wysgeer noodig hebben. Hy befchouwde derhalven alle dezulken , die zich de Maatfchappy ontrokken, als menfchen al te zeer verflaafd aan hun eigen gemak en belang, die weinig gevoel hadden voor het algemeen geluk van het meuschdom, cn dus den naam van YVysgeeren niet verdienden. Hoe, zeide hy, kan men zich vleien , dat eenmaal tucht en orde zal wederkeeren , indien de Vorften niet anders dan door booswigten worden omringd? in plaats van op eene laffe wyze de vlugt te neemen, betaamt het een wys man, om, niet tegenflaande de groot/Ie hinderpaalen , geduurig bezig te zyn om de menfchen te onderWyzen, en de vreede en eendragt onder Vorften, Staatsdienaars en het volk te her* ftellen : welke wyze woorden in alle tyden , in alle eeuwen dezelfde zyn, en nooit genoeg den menfchen ter bekoming van hun eigen voordcel en geluk kunnen aangepreezen worden. Dan van deezen Wysgeer, 3,0 wy maar èenigzins ftaat kunnen maaken op de algemeene berichten, was voorwaar geene andere leering te wagten , dan die zich enkel cn alleen uitftrekte tot  VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 280 tot het waar geluk der Maatfchappy; te veel helaas! door dc verkeerde begrippen, cn dc eigendunkelyke handelingen der menfchen omver geworpen en vernield. Want zyn zeggen kwam veeltyds hier opuit, dat de wysheid van groote mannen daarin beftond, dat, nadat men zichzelvcn van allerlei gebreken gezuiverd had, men zich moest toeleggen, om ook zynen medemensen van gebreken te zuiveren en te volmaaken; zodat alle llcrvelingen toegang kreegen om het waare geluk te genieten. En vroeg men, waarin die volmaaking belfond ? het antwoord was, dat men het licht der reden , het geen de natuur in ons gelcgt had, in zich moest zoeken verder te ontfteeken en optehelderen, zodat men nimmer van die wyze lesfen der natuur behoorde af tc dwaalen, maar fteeds derzelver heilige infpraak moest gehoorzaamen. Dan daar dit niet gcmakkelyk gefchieden kon zonder eenige verkregene kennis , was het noodzakelyk , dat men zich op die Wysbegeerte toelag, waardoor men leerde, wat men doen, en wat men laaten moest , en langs deezen eenigen regel alle onze befhuten, handelingen en daden inrichten; zodat men niets anders moest willen of gevoelen , dan het gecne met dit heilzaam oogmerk volkomen over-eenkomltig was. Want hiervan hing niet alken af de goede gefteltcnis van den geest, maar zelfs de gezondheid des ligchaams, welke beiden, zo zy niet uit een verbeterd en wel bereid hart , even als uit eene vruchtbaare aarde, hun vreugd en voedfel trokken , kwynden en te gronde gingen. Om zyne medeburgeren daarvan te overtuigen, cn hen fteeds te lokken tot eene minzaame gezelligheid, bediende hy zich dikwyls van een dieiv gelyk zeggen , als onze gezegende en Goddelyke leeiv T 3 mees-  290 het leven en de gevoelens meester naderhand aan zyne dHcipelen gaf: doet nimmer een ander iets , het geen gy niet wilt dat u geJchied. Dan daar ik my door dc zuivere Zedekunde van deezen Wysgeer vervoerd en verrukt voel, gevocle ik ook tevens dat veelen van myne Lcczeren thans by zichzelven dus redenkavelen! — Wie weet hoeveel waarheid in dit voordel is? Hoe verre is het Koningryk van China niet van onze gewesten verwyderd! Hoe weinig is de kennis welke wy hebben van hunne gefchiedenis, en hoe veele honderde eeuwen zyn 'cr niet verloopen tusfehen den tyd van confucius en die wy bekeven ? --Dit alles, bekennen wy, verdient eenige opmerking. Dan ik heb opgenoemd de hulpmiddelen , welke ik ter ontdekking van de waarheid by de hand genoomen heb. Alle die Schryvers, waaronder Zelve zyn , die de Jaarboeken der Chineezen nagegaan , en de nog voor handen zynde Schriften van confucius hebben geleezen , komen daarin volkoomen overeen: dat deeze Wysgeer geen ander oogmerk met zyne Wysgeerige lesfen gehad heeft, dan om de duistere begrippen van het verftand op tc helderen , het gemoed van gebreken te zuiveren, en weder te hcrftellen die eenvoudige oprechtheid onder de menfchen, welke hy als een gefchenk des Hemels befchouwde. Hy gaf zich derhalven geenszins de moeite , om de ondoorgrondelyke geheimen der natuur int te leggen, of fyn gefponnen denkbeelden over den oorfprong van al het gelchapene zyne toehoorders voor te houden, waaraan zeer veele verftandige lieden te vergeefs hun tyd en yver hebben bedeed • maar vergenoegde zich alleen met te fpreeken over de oneindige Oorzaak en het Beginfel, waaraan alle wezens hun beftaan verfchuldigd zyn , en fpande alle krachten in,  VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 291 in, om zyne leerlingen eerbied, ontzag en blyde erkentenis voor dat Wezen in te prenten , bun openlyk te verklaaren , dat voor bet zelve niets verborgen was, zelfs niet de geheimfte overleggingen hunner harten. Ook liet hy niet na aantedringen, dat dat heilig Wezen de deugd nimmer onbeloond wilde laaten , en de ondeugd nimmer ongeftraft , hoe verfcheiden de Haat der menfchen ook onderling zyn mogt. Weshalvcn hy een iegelyk geduurig aanmaande , om zyne naasten zo lief te hebben als zichzelven, zyne driften tc bedwingen , en ondcrwerpelyk te maaken aan de reden , en niets te zeggen , niets tc doen dat daar tegen ftrydig Isï Men zal mogelyk denken, dat ik een Lofredenaar ben ; maar wat moet gy lieden zelf oordeelen van dat alleruitneemendst getuigenis , het geen eenpaarig van hem gegceven word, dat hy of in zijne woorden, of in zyne fchriften, niets immer aan een ander heeft voorgefteld of geleeraard , het geen hy niet zelfs altoos daadelyk heeft betracht. Dit dunkt ons dat het grootfte kenmerk is van de zuiverheid van zyne gevoelens, en dat niets gefchikter was , om hem eene algemeene achting en liefde te verwerven; fchoon men niet kan ontkennen, dat ook andere zaaken , door de goede natuur hem gefchonken , daartoe hebben medegewerkt. Hy was altyd vrolyk en zeer wel te vreden van aart; had een zeer achtbaar gelaat , waarin deftigheid en zedigheid uitblonk , zodat zyne minzaame wezenstrekken, zo wel als zyne handelingen, hem eene byzondere hoogachting verwekten by allen die geenen, die hem aanfchouwden. Hy fprak weinig, maar was geduurig bezig met diepe overdenkingen; gaf zich over aan wysgeerige infpanningen zonder zynen geest te vermoeien, T 4 Hy  202 het leven en de gevoelens Hy was een verachter van alle groote rykdommen, welke hy als de grootfte hinderpaalen befchouwde voor. zyne oogmerken. Zyn meeste vermaak was, anderen te onderwyzen, en zyn leer fmaakclyk cn aanncemelyk te maaken. lly was veel ftrenger omtrent zichzelven , dan omtrent anderen; floeg gedtiurig , nis een zeer naauw gezet zedenmeester , zyn eigen gedrag gade ; klaagde, altyd, dat hy zich geen moeite genoeg gegecven had, om zyne gebreken te verbeteren , en zich zo niet, als wel behoorde, in de betrachting der deugd geoefend had. Eindelyk, hy bezat die uitftekeii.de gaven Welken men zelden in groote mannen vind. Met alle zyne bekwaamheden was hy de nederigheid zelve, en fprak niet alleen met de grootfte zedigheid over zichzelve , maar beleed dikwils, ten aanhooren van een ieder, met eene byzondere openhartigheid, dat hy dagelyks toenam in leeren , en dat , al wat hy anderen voorhield, geene lesfen waren, door zyne wysheid uitgedagt , maar die van hunne Voorvaderen. Wy zouden voorwaar minder geloof (laan aan deeze heerlykc gettügcnisfeii van het zedelyk gedrag en dc wysheid van confucius , ware het niet dat dezelve door de gantfche Nakomelingfchap der Chineezen o,p de luisterykile wyze bevestigd zyn. Wanneer hy inhetdrieT en zeventigfle jaar zyns levens overleed, was de droefheid en ycrllagenhei.d onder zyne leerlingen zo groot, dat men die nauwlyks met pennen befchryven kan. Zy naamen allen rouwkkederen aan , en vervielen tot zulk eene zwaare droefgeestigheid en verdriet, dat zy naauwlyks fpys of drank wilden nuttigen. Nimmer wierd .een waardig vader met meer tederheid van zyne braaye.kinderen betreurd, dan confucius van zyne leerlingen. Een gantsch jaar befteede men aan tjeurklag- ten  van den wysgeer confucius. 20,5 ten en geween ; daar anderen in geen drie jaaren een einde maakten van rouwe , maar dagelyks traancn wierpen op het graf van hunnen hooggeaehten Mees» ter. Zelfs verhaalt men van een, die zynen voorganger zulk eene hoogachting toedroeg, dat hy zich in geen zes jaaren wilde verwyderen van de plaats, daar die begraayen lag ; zodat de overtuiging , waarmede men wegens de eerlykheid, braafheid en wysheid van deezen man was aangedaan, eene algemeene invloed had. Weinige dagen na zyn dood hoorde men iemand van zyne leerlingen onder zyne medemakkers aldus redekavelen over zynen Meester : Hoe meer wy onze oogen openden, om de deugd van confucius te aanfchouwen , deste verder was die van ons af; hoe meer wy tragten die te doorgronden, deste minder wierden wy daartoe in ftaat bevonden ; met den eerften opflag fcheen zyne deugd eenvoudig, algemeen en gemakkehk te zyn om na te volgen, maar hy de minfte overdenking gevoelden wy hoe verre wy daarvan af waren. Onze leermeester ftelde zyne uitneemende lesfen in een verhevene orde voor; hy mankte geduurig onze inge* heelde wysheid minder, en leide ons langs eenen veel karteren weg tot de waare. Dikwyls meende ik hem kerende te verlaaten, maar ik kon niet; ik wierd genoodzaakt alle myne vermogens in te /pannen, 0771 hem ie volgen, hopende al verder te koomen; maar zo min iemand met een ladder in den hemel kan opklimmen; zo min kan iemand de wysheid en deugd van confut pius bereiken. Volkomen overeenkomftig met dit denkbeeld omtrent de gewoone en verhevene hoedaa-, nigheden van deezen Wysgeer, zyn alle die eerbewyzen , waarmeede men zyne nagedagtenis veel langer ^an twee duizend jaaren reeds gevierd heeft en nog. T 5 viert.  £04 het leven en de gevoelens Vierd. Niet alleen, dat men eene heerlyke graftombe heeft opgericht ter plaatfe, alwaar zyn dierbaar overfchot rust , maar men heeft aldaar een tempel gebouwd ; en wat meer is , niet alleen aldaar, maar door het gantfche Ryk van China vind men in alle fteeden en vlekken fchoolen en tempels gefticht , ter eere van den onvergelykelyken Leermeester confucius ; waar langs geen Prins of Vorst zich immer laat draagen, maar die plaats genaaderd zynde , treed hy van zyn draagftoel af, en gaat nog heden ten dage langs dien weg, waarde naam van de heilige confucius gelezen word, met den grootften eerbied te voet. Dan het is onnoodig my langer bezig te houden met het vernaaien van alle de plechtigheden en eeredienPen, welke dien grooten Wysgeer, na zo veele ecuwen , nog met eenpaarigheid van harten dagelyks worden beweezen en toegebragt. Meer dan ééné Verhandeling zou hier toe noodig zyn. Van veel grooter aanbelang is aantcmerken : dat de wil van het goedertieren Opperwezen uit de gefchiedenis van alle volken cn natiën op eene uitneemende wyze kenlyk en zichtbaar is , daar hy niet den naam van eenen alexander , die door Krygsbanieren en geweld zich zocht onfterfelyken roem te verwerven , maar dien van confucius , die het menschdom tragtte te verbeteren en wel te doen , laat Sn zegeninge zyn. Mogt het voorbeeld van deezen braaven Wysgeer, wiens gantfche leer en leven zich alleen uitftrekte, om het menfcbelyk hart te bevryden van. de duisternisfen der on: wetendheid, en te zuiveren van de befmetting der gebreken; die altyd aandrong op de liefde des naasten, en de overwinning van eene kwaade hebbelykheid als de verhevenfte zegepraal voor den mensch befchouw- de,  van den wysgeer confucius. 295 de , ook onze gemoederen met die begeerte vervullen tot de deugd, welke alleen den weg baant tot de gelukzaligheid. Wy allen zyn menfchen kort van dagen, en wandelen door deeze woeflynen der waereld, daar allerlei gebreken, als zo veele woeste dieren en gedrochten ons geduurig aanranden, en die, zo wy niet op onze hoede zyn, ons eindelyk zullen verfcheuren en verdelgen. Zich derhalven daartegen te wapenen, is de onvermydelyke plicht van den broozen flerveling. En hiertoe was, volgens de meeuing van confucius , eene byzondere yver en aandagt nodig. Want zich niet fchuldig te maaken aan misdaden, door de wetten verbooden , was by hem geenszins het kenmerk van waare deugd. Luizende voorvallen waren 'er in ons leven , zeide hy, waarin de booze hartstochten de reden overweldigden , en verkeerde denkbeelden ons tot die gebreken deeden vervallen, welke veelal r.hn zichtbaar, maar daarom niet minder gevaarlyk zyn. Konden wy de goede van de kwaade menfchen, even als de witte en zwarte kleuren, onderfcheiden;, wy zouden hier minder gevaar loopen van dwaalen. Maar wy hebben gezien, hoe moeielyk confucius deezen taak oordeelde te zyn. De aart der menfchen is zeer verfchillende, aan geveinsdheid onderworpen, en met geheime inzichten bewimpeld. Niet alleen, dat de een zeer veel moeite heeft, om het hart van den anderen wel te kennen 5 maar wie is 'er, die zeggen kan , dat hy zichzelvc kent, en genoegzaam veilig is voor de geheime en booze infpraken van zyn eigen hart ? Wy worden meenigmaalen van binnen overvallen, eer wy het weeten. De Leerling van onzen Wysgeer moest derhalven in zichzelven trceden en aldaar met eene buitenwoone bedaardheid en geduurige op-  sgfi jiet leven en de gevoelens oplettendheid onderzoeken de waare oorzaak van alle zyne overleggingen en raaullaagen, en na dat geltreng en onpartydig onderzoek zyne handelingen inrichten. Hy moest daardoor bovenal leeren omzichtig te zyn in het bcöordeelen van de daden van een ander, en die uit het rechte oogpunt weeten te befchouwen. Men noemde een daad meenigmaal goed, die, wanneer ons alle dc om Handigheden , die by dezelve plaats gehad hebben , en de geheime oorzaaken, waaruit dezelve is voortgelprooten, bekend waren, dien lof geenszins verdienen zou. Men noemde een daad kwaad, die , wanneer wy de redenen, die daartoe aanleiding gegeeven hebben, en het oogmerk, waarmede dezelve ondernoomen was, in alle deelen wisten, veel beter oordeel zou waardig zyn. Het was derhalven van het uiterfte gewigt , hoe een ieder zich hieromtrent gedroeg. Een gevoelig en weldenkend mensch lag 'er zeer veel aangelecgen, op wat wyze men zyne daaden en handelingen befchouwde. Zyne rykdommen en bezittingen moesten in een geregelden burgerftaat door goede wetten en inftcllingcn worden beveiligd; maar daar was geen algemeen gezag uittcdenken , het welk zyn goeden naam, hem waardiger dan alle fchatten cn het leven zelve , voor bedekte kwaadwilligheid en laster kon vrywaaren ; dit hing af van een geveinsd gelaat , van dubbelzinnige uitdrukkingen en verfcheiden andere zogenaamde kleinigheden, die hier met de daad meer dan eens , of ten goede, of ten kvvaadc , de grootfte en verbaazendftc uitwerkzels hadden. Met reden vermaande derhalven confucius dagelyks zyne leerlingen , om hieromtrent op hunne hoede tc zyn , en de waarheid en oprechtheid te eerbiedigen. Eindelyk bezat hy daaromtrent die naauwkeurigheid, welke men  VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 297 men bykans by geenen Wysgeer aantreft. Men moest hier bovenal de tydsomftandigheden in achtneemen , welke vecltyds daaden , die op een bloot voordel zouden te berispen zyn, met alle reden billykten. Toen hy het Koningryk van lu bedierde, kon men , zonder vrees voor verlies, zyn goed op draat veilig laaten liggen; maar gelyk, nadat hy het ryk verlaaten had, en de harten der menfchen door weelde , hovaardy en gierigheid waren bedorven , het dwaasheid zyn zou zulks te waagen , zo was het ook verkeerd en onbezonnen de door wellust betoverde gemoederen te willen oordeelen naar die geenen, by wien eerlykheid, deugd en tucht in aanzien waren. De verbetering deizeden moest het eenige doelwit zyn onzer handelingen, en die trachten te bevorderen langs dien weg, welke de beste en aannecmelykde was ; wy moesten ons hier dan bedienen van die middelen , welke de zachtzinnigde waren en de meeste overtuiging in het gemoed van anderen te weege bragten, het geen door eene volkomene kennis van het menfchelyk hart en een naauwgezet en onpartydig oordeel over dc daaden van anderen enkel en alleen kon worden te weeg gebragt. Zodanig was de Zedekunde van confucius , diewy, ter navolging voor anderen , in deeze Verhandeling, hebben voorgedeld. c ha-  ao8 c iia r a c t erïs t,ie k è trekken uit de geschiedenis der v e r e e n i g d e noordamericaan5ciie staaten, byzonderlyk uit de tyden van ö e rif laatsten americaansciien oorlog, door een america an. Een jonge Americaan, die, reeds federt langen tyd, door zyne werkzaamheid en dapperheid, by den grooten Washington in achting was, kreeg van het Congres een Kapiteinsplaats , terftend na den flag by Braudywinc! Zyne Gemalin nam het bclluit om hem te vergezellen, cn de moeijciykheden en gevaaren van den veldtocht van 't jaar 1778 met hem te deelen. Toen hy op zekeren dag een troep Royalisten vervolgde , wierd hy door den aanvoerder van deeze troep met een musketfehoot doodlyk gewond, in hetzelfde ogenblik dat zyne lieden de troep omringden en gevangen namen. Hy had de grootmoedigheid , de zynen , eer hy den" geest gaf, te beveelen, dat men zyn dood niet wrecken , maar de gevangenen in 't hoofdkwartier brengen zou. Hoe groot was dc fmart zyner vrouw , toen de foldaaten haar het bloedige lyk bragten , en toen zy in den gevangenen aanvoerder, die hem had doodgefchooten , eenen teder geliefden broeder ontdekte , die , niettegenftaande alle haare aanmaaningen, de party der Koningsgezinden gekoozen had ! Vol wanhoop en verbaasdheid, wilde dit mensch de handen aan zich zclven haan ; doch zyne ongelukkige zuster by welke in dit oogenblik de broederlyke liefde alle  americaansche anecdoten. 299 alle andere aandoeningen ovenveegde, zocht hem optebeuren. Zy fchonk vergifl'enis aan den moordenaar van haaren man, en den vyand van haare party, onder het beding dat hy den dienst des Kouings verlaaten zou. Hy deed het , en houdt zich nu op haar plantage bezig met de opvoeding van haar eenig kind , dat zyn zuster van haaren ongelukkigen man had. Een Schip van Boston ging op de rhede van Barbados voor anker leggen. Eenigen der matroozen fprongen in 't water , om zich met zwemmen te verfrisfehen , geduurende dat hunne kameraads op de raa en mars acht gaven of 'er ook Iiayen aankwamen. Het duurde niet lang , of men werd een van deeze gevaarlyke dieren gewaar, wiens groote vinnen hoog boven de rivier , die zy doorfneed , uiriloegen. Terftond keerden alle de matroozen yllings naar boord. Het greetige monfter, dat deeze menfchen de vlugt zag neemen, fchoot als een pyl door de baaren, en kwam op het oogenblik af, dat het lichhaam van den laatften zwemmer reeds van zyne kamcraaden gevat en voor de helft in de floep was. De visch beet hem een been af. Het bloed ftroomde uit de aderen, en in minder dan een half minuut was hy dood. emanucl purdy , zyn landsman , (beiden waren uit de Stad Darmuth, in den Straat van MasfachusfetsBay, geboortig) had ondertusfehen ftaarend en zwygend de o'ogen op zynen ftervenden makker geflagen, en riep woedend, zoras hy hem den laatften fnik zag geeven: Ezechiêl tl dood , en dit helfche monfter heeft hem vermoord'. Hy verliet het lyk, liep op het fcheepsdek, haal-  30O amerïcaanschë haalde een groot mes, en Heep het op den flypfteeri van den Timmerman. „ Wat wilt gy doen?" Vroeg hem deeze. Myn makker wreeken! antwoordde purdy. Kort hierop klom hy op liet verdek , kleedde zich uit , zonder een woord te fpreeken , ett fprong in zee, eer men zyn oogmerk had kunnen vatten. Het hongerige monfter, dat zich nog fteeds op de hoogte van het fchip ophield , wierd hem zo ras niet gewaar , of zwom in den beginne langzaam , gelyk deeze visfehen gewoonlyk doen. Het fcheepsvolk hield den matroos voor vcrlooren, en brak in een angftig gefchrei uit. emanuSl, die in diergclyk een gevecht geoefend was, (*) putte zyne krachten niet uit, vatte zyn mes, bleef onbeweeglyk, en verwachtte met een onbegrypelyk geduld de Hay af ^ die langzaamerhand naderde. In het oogenblik dat hy zyn moordadigen muil openfperde, dook by onder water, en kwam op een afftand van tien voet weder te voorfchyn. Hy befchreef daarop een cirkel rondfom de Hay, terwyl hy langzaam zwom, en hem op zyde zogt te komen. De Hay, die woedend kwam aanzwemmen, cn zich van zynen roof zeker dacht, fchoot op hem af, terwyl hy op zyde fwom; want de ftrot van dit monfter is van zyn bek zo ver af, dat by niets vatten kan, zonder zich op den rug te werpen. Dit was het ogenblik , waarop emanöel loerde. Met een tegenwoordigheid van geest, met een moed en fterkte, die verre boven menfchelyke krachten verheven fcheen , ftootte hy den roofvisch het mes in het (*; Op de Bermudifche Eilanden heb ik veele Blanke» Negers deeze Monflers zien aangrypen en neêrvellen.  ANECDOTE NÖ §OI liet lyf. Zyn geduchtte muil floot zich, zyn waridrochtelyke Maart zweepte angstig door het fchuimend element ; hy vervolgde zyn buit niet meer. Doch emanuel vervolgde hem nu zelf, en bragt hem, onder het water zwemmende, nog verfcheiden wonden toe. Dé zee wierd met het bloed van den visch geverwd j zyne bewegingen wiefden aemechtiger, hy wentelde zich been en wéder , zwom over het water, en ftierf.. Zeven minuuten had dit buitengewoon gevecht geduurd. De zorg van het Scheepsvolk veranderde nu in loutere vreugde , men trok emanuel aan boord, en ieder wenschte zich geluk den makker van deezen dapperen man té zyn, die dit vreesfelyk dier in zyn eigen element had durven aangrypen en overwinnen. Zo ras het doode monfter op het verdek gewonden was, hakte hem de overwinnaar den kop af, fneed heni den buik op, haalde 'er het beèn van zyn landsman uit , eh Ieide het by desZelfs lyk. Deeze dappere daad wierd in de Nieuwsmaare van Barbados geplaatst.' Èen Man uit Nantuket dreef den Nègerhandel reeds federt veéle jaarén , en béroèmde zich deswegens by zyn nabuur, een Kwaakef. Eenigen tyd daarna verloor dcèze man zyn kind, en niemand wist waar het gebleven was. ,, Mogelyk, zeide de goede Kwaaker, heeft het ergens een Scheepskapitein weggevoerd J óm het iii vréémde landen te verkoopen." ; ■ „ Zou het mogelyk zyn?" vroeg de ongelukkige in traanen zwemmende vader. ——— ,, Even zo mogelyk , als het u mogelyk ware van de kusten van «istoriek. IV. D„ V Gul-  Soa AMERÏCAANSCHE Guinea alle die arme zwarten te vervoeren , die gy jn de Snikerëilanden verkogt hebt." ■ De indruk , die deeze aanmerking op den Negerhandelaar maakte, was zo Merk, dat hy van het ogenblik af aan deezen fchandelyken handel liet vaaren. - Weinige dagen daarna wierd bet kind wedergevonden, en het fcheen alleen verloren geraakt te zyn, om zyn Vader deeze treffende les te geeven. De vrouw van een Landman , in de ftreek van Bristol, vyf uuren van Philadelphia, verloor haaren man, by wien zy zes kinderen had. Hy had niet meer dan één enkelen Neger, den medgezel van zynen eerften arbeid, wien hy, eer hy ftierf, de vryheid gaf. De erkentelykheid van deezen edelmoedigen Africaan was zo groot, dat hy zich plechtig , als vryman, verbond, deeze vrouw en haare kinderen te blyven dienen , zonder ergens een andere belooning te vorderen of aanteneemen , dan dat hy kleeding en onderhoud met deeze familie deelde. Na den dood van deezen Neger liet zyn oude vrouw hem op zyn Grafzerk het volgende opfchrift zetten: „ Hier ligt johan, geboren te Trenton in New Jerzey, den 17 May, 1703, geftorven den ie, October 1770. Hy was tot in zyn twee-endertigfte jaar een goede en trouwe Slaaf, en wierd , na zyn vrylaating , door zyne kundigheden , zyn vlyt en zyne dankbaarheid, de fteun van mynen weduwenftand en van de jeugd myner kinderen M P." Een  anecdote n» 3°3 Een Engelsch Soldaat , die het geluk gehad had een Officier van het a^fte Regiment in de Actie van Broddock 1755, het leven te redden, kreeg inden jaare 1772 van zyn Overften het aanbod eener verzorging in het Hospital van Chelfea. Eer hy ze aannam , fchreef hy aan den gemelden Officier, die reeds lang den dienst verlaaten, en aan den oever van de groote rivier Potawmak zich had nedergezet. Hy kreeg een antwoord, waarby hem deeze Officier verzekerde , dat hem het voorval by Broddock nooit uit de gedachten gegaan was , en met de volgende woorden befloot: „ Wat de aangeboden verzorging te Chelfea betreft, myn Vriend, zo doet wat gy wilt; doch ik twyfele zeer, of gy wel in ftaat zult zyn u voor uwe wonden fchadeloos te ftellen, en u gemakkelyke dagen in uwen zwakken ouderdom te verzorgen. Zo gy liever in America blyven wilt, kunt ge buiten zorgen zyn; komt by my te Potawmak. Ik bezit daar een voortreflyke plantagie, die my myn beftaan en menige geneugten in ryke maate oplevert. Kom, braave Krygsman, zet uw fnaphaan in een hoek van myn huis neder. Het zal my en myn vrouw een waar vergenoegen zyn , den avond van uw leven vreedzaam , gerust en gelukkig te maakén. Het zal u aan niets bntbreeken." Horatio gates. Het is dezelfde gates, die in het vervolg als Generaal gates zo beroemd geworden is. Een Generaal uit Nieuw Engeland reisde naar de Armée van gates, kort voor de Capitulatie van SaiV z ratoga,  3«4 AMERICAANSCHE ratoga, en had zyn neger by zich, die tegen hem zeide: Mag ik myn Heer wel vraagen, waarom hy deeze lange reize doet? Om vryheid ert on- afhanglykheid te bevechten. Ach, antwoordde de Neger, konde ik ook de myne bevechten! Die zult gy, zonder een (lag van het zwaard, hebben , antwoordde de Generaal , en nam hem by de hand; van dit ogenblik af zyt gy vry, als ik! Een groot aantal van Wilden uit de Mehikanderfche Dorpen , Montawk Stockbridge (loutere dorpen en ftreeken die de oude Wilden van de Natie der Mehikanders zich, by den afhand van hunne Landeryeu aan de Blanken , voorbehielden, en welke nu door de Europeefche Volkplantingen geheel cn al zy:i ingefloten,) die hunne landslieden in de bosfeheu niet kenden , zelfs niet eens hunne taal vcrltonden, werden tot de algemeene Vergadering genodigd, die men in October 1784 by bet Fort Schuyler hield. Zy hadden eene opvoeding genoten, gelyk men gewoonlyk de Americaanfche kinderen geeft ; dat wil zeggen ; de meesten van hen konden leezen en febryven, waren in de eerfte grondbeginfclen van den Christefykcn Godsdienst onderweezen, en arbeidzaam en vlytig. Hunne kleeding was de Europeefche, en zy hadden nooit een andere gekend. De Commisfarisfen van het Congres lieten op de bovengemelde algemene Vergadering aan de hoofden der zes Natiën de gewoone prefenten uitdeden. Tk weet niet of dit fchouwfpel of een andere oorzaak hiertoe gelegenheid gaf; genoeg; van het eerffe ogenblik af traden zy in een gemeenzaamer omgang met eikanderen , en kreegen fmaak  anecdote n. S°5 fmaak aan dc levenswyze, die hunne vaderen geleid hadden. Mannen en Vrouwen bellooten eenparig , hunne fchoone huizen en gezegende velden te verlaaten , en alle dc middelen van beftaan, van welke zy kennis gekregen hadden, te verlaaten Zy wierpen hunne Europeefche klederen af, kleedden zich op de wyze der Wilden, en vereenigden zich met den Onondagas, in wiens groote dorp zy, aan de Zee Oneida, nu leeven. Zo krachtig en onuitwischbaar is de indruk en bekooring van dc levenswyze der Wilden. Dit nieuwe voorbeeld , dat in tegenwoordigheid van veele getuigen voorviel, is daarvan een bewys. De dag, toen, door de gevangenneming van den Majoor andró , het Complot van den Generaal arnold ontdekt wierd, verwachtte de laatfte den Generaal Washington, fayutte knox, en hunne Adjudanten , op het ontbyt. arnold ontvlugtte gezwind , en liet zyne jonge Gemalin , die geheel buiten haar zelve was, achter. Hy wierd vuurig vervolgd, doch bereikte gelukkig het boord van een Engelsch Oorlogsfchip, dat in Hudzons-Baay voor anker lag. Denzelfden avond zond hy de Americaanfchcn Generaalen, die in zyn huis gebleven waren, de bekdigcndfte brieven. Hoe toornig Washington ook was , liet hy toch aan Mevrouw arnold zeggen ; ,, dat het hem aan den eenen kant wel leed deed, „ dat hy haar man niet had kunnen meester worden; „ doch dat hy aan den anderen kant geen tyd wilde verzuimen, om haar het aangenaame nieuws te mei-. „ den , dat hy in volkomen zekerheid was." ■ De drie mannen, welke den ongelukkige Majoor amdr6 V 3 ge*  306 as1erïcaansciie ANECDOTEn. gevangen namen, kreegen ieder van het Congres een Medaille en een pennoen van 50 Guinjes. Ook heeft in 't vervolg de Staat van New-Jork ieder met een Plantagie van omtrent 2000 Duitfche Daalders aan waarde befchonken. In een Aslcmblée tc New-York waren verfcheiden Engehche Officieren met een jonge Americaanfche Dame byeen , en maakten, na eenige bytende fpotternyen over de Americaanfche Armee, de aanmerking, dat 'er by de troepen der Rebellen ook een Generaal nowE en Generaal clinton was. ,, Ja, myne Ileeren , antwoordde de Dame , maar in uw Armee vindt men geen Washington." Dc Overfte alexander hamilton , die, als Adjudant van den Generaal Washington, den gantfehen Oorlog door, de zaak van zyn Vaderland, met een enthufiasraus van vryheid en aangebooren moed verdedigd had, greep, na den Oorlog , met even die zelfde zucht tot gerechtigheid, de veder op, om de zaak der Koningsgezinden, die te zeer verdrukt wierden , te verdeedigen. Men leeze zyne Brieven van Phocion en andere fchriften , die hy ten voordeele der Royalisten uitgaf. IV. AL-  IV. ALGEMEEN M A G A ZYN. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, F. N MENGELWERK.   309 HET VERSCHIL VAN wél- te SPREKEN EN WéL TE sc1iryven. Daar is een verfchynfel in der menfchen verftandelyke bekwaamheden, 't welk, fchoon vry gemeen en onze opmerking niet geheel ontfnappende, in zyn aart en oorzaaken echter minder wordt nagefpoord dan het verdient. De Abt de trublet heeft het in zyne EJJais zo bevallig als wysgeerig opgehelderd: liet zal, geloof ik, onzen Lezeren aangenaam zyn, dat wy hun hetzelve , in navolging van dien beveiligen en wysgeerigen Schryver, wat nader doen kennen. Elk, die eenige verkeering met geleerde lieden heeft?, of gehad heeft , herinnert zig onder dezelven zommigen te hebben aangetroffen , die wél fchryveh en kwalyk fpreken, of die ten minften veel beter fchryvcn dan fpreken ; terwyl anderen wél fpreken , en Hecht fchryven, of ten minden veel beter fpreken dan fchryven. De ondervinding verfchaft dagelyks voor-: beelden van deze aanmerking; de zaak is zeker, maar de redenen vertoonen zig zo gereedelyk niet. Dc eerde vraag; „ Wat kan de reden zyn, waar„ om iemand wél fchryve en kwalyk praate?" is da gemaklykfte te beantwoorden. Om wél te praatcn moet men vaardig cn net denken. Maar nu; daar zyn wyze hoofden , die bondig en juist , maar koel en langzaam , denken; welker gedachten zig ten minften niet in haare volmaaktheid vertoonen, voor dat zy dezelve overdacht, en voor zig zelven zo wel als voor V 5 an-  3IO het verschil van wel te spreeken anderen ontwikkeld hebben. De Hr. nicole , een der grootfte Franfche Schryvers in de vorige eeuw, hadt de gaaf niet van wél te praaten; De Hr. de treville, een man van de waereld, met veel minder kundigheden maar een vaardigen toevloed van denkbeelden, hadt dikwils eene twistreden met hem in de gezelfchappen, daar zy zig famefi bevonden; „ treville 99 zegepraalt over my , zeide nicole , in de zaal, „ maar ik ben nauwlyks vertrokken, of ik ontwik„ kei zyne drogredenen, en ik werp hem over hoop." De Schryvers van beroep hebben dikwils weinig wereld - kennis ; het zyn menfchen die afgezonderd leeven , en die meer lezen en fchryven dan praaten • de ftyl van de dagclykfche verkeering is hun niet gemeenzaam ; de gewoone onderwerpen , die daarin verhandeld worden, zyn hun onbekend en vry onverfchillig ; veelen zelfs houden zig bezig met zaaken , daar men in de gezelfchappen nooit van fpreekt; of, zo zy over Hukken van fmaak en vernuft , fchryven, doen zy dat, en moeten zy dat doen, op eene beredeneerde, derhalven afgetrokken, wyze, het geen behaagen kan in een boek waarin men de zaaken wysgecrig onderzoekt, maar dat in de verkeering noodwendig vermoeien en vervcelen moet. Men herinnert zig misfehien het antwoord van isocrates aan de tafel eens Konings van cyprus ; Hy hieldt een diep ftilzwygcn ; men fpoorde hem aan om meê te praaten; „ Het geen ik weet, zeide hy, komt hier niet „ tc pas, en het geen hjer te pas zou komen, weet „ ik niet." Menfchen van een meer dan gemeen verftand, hebben  en wel te sciiryven. 311 ben dikwils minder gemaklykheid in 't fpreken dan middelbaare geesten, omdat zy meer denken , dat is te zeggen , omdat hunne gedachten nieuwer, fyner, dieper zyn. Het is zeer natuurlyk , dat gemeene denkbeelden eenvoudig en klaar zyn, terwyl nieuwe cn faam gefielde denkbeelden , diep beredeneerde gedachten , zig niet dan verwardelyk aan den geest vertoonen, en dus minder gemaklyk en vaardig voorgefteld kunnen worden. Men ondervindt dagelyks in !t fchryven en fpreken, en vooral onder het overzetten uit de eene taal in de andere, dat de beste, gedachten zig moeijelykst laten uitdrukken. Ik gaa verder. Dikwils heeft men een levendig gevoel, en een klaar denkbeeld van het geen men zeggen wil , en echter vindt men zig buiten ftaat om het naar zyn genoegen uit te drukken. Buiten deze zwaarigheid zou niets gemaklyker zyn dan wél te yertaalen , en yder mensch van geest, die de beide taaien wél verltond , zou zo fpoedig als de loop van de pen toeliet, van de eene in de andere kunnen overzetten ; ondertusfehen , fchoon 'er minder genie vereischt wordt om te vertaaien, dan om zelf op te (tellen, is 'er tot het eerfte misfehicn. meer tyd cn arbeid noodig dan tot het laatfte. Men verftaat volmaakt eene fraaie plaats van horattüs of ovidius; men voelt 'er al het fchoone en fyne van , en evenwel 'daagt men niet dan na daar lang op gepeinsd te hebben, om zulk eene plaats gelukkig in eenige andere taal over te gieten; dikwils zelfs daagt men daar nooit in. Onze beste Schryvers lezende, overreden wy ons ligtelyk, dat onze taal zeer ryk is; maar ik ben verzekerd , dat die Schryvers zelve de taal in verfcheiden  3ia HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN den opzichten zeer arm gevonden hebben; dat zy op verre na niet altyd gezegd hebben wat zy wilden zeggen , en dat hunne uitdrukkingen dikwils beneden hunne gedachten zyn. Het is ten opzicht van het geen een goed Schryver uitdrukt, met betrekking tot het geen hy onder het fchryven poogt uit tc drukken, juist het zelfde als ten opzicht van eene Overzetting met betrekking tot het Oorfpronkelyke. De Overzetter kan bezwaarlyk of nooit den fchryver, dien hy ons vertaald poogt te geven, evenaaren ; en by die zyne eigen gedachten fchryft, kan, indien ik my zo mag uitdrukken, nooit zig zeiven evenaaren , nooit volkomen uitdrukken wat hy denkt cn voelt. Het gebeurt zeer zel¬ den, zeide my, voor eenigen tyd, een onzer beste fchryveren, dat ik geheel voldaan ben over het geen ik fchryf; het komt my voor, dat ik myne Werken overtref, cn dat ik beter denk dan ik fchryf. Gewrsfelyk zoude men, zo men in myn geest koude lezen, terwyl ik aan eene wél bekookte (lolié arbeide, daar altyd meer en betere gedachten vinden dan ik, op het papier kan overgieten. Het is dan zeker , dat tic fchoonheid der gedachten , dat is te zoggen derzelver nieuwheid , fynheid en juistheid, uit eigener aart een hinderpaal is om haar wél uit te drukken ; het is op dezelfde wyze , zoude een Dichter zeggen, die eene gelykenis wilde,, maaken , dat de fchoonlte en dierbaarhe ftoflen de moeielykfte zyn om te bewerken. • Uit dit alles dan blykt ten duidelykften, dat een man van geest, juist daarom, omdat hy een man van geest is, minder gemaklyk en bevallig praat, dan vede lieden van, een zeer oppervlakkig verftand. De  EN WEL TE SCHRÏVEN. 313 De zuiverheid en de fraaiheid van den ftyl maaken een groot gedeelte uit van de verdiende in een werk van vermaak , en zo men diezelfde vereischten in alle andere foorten van werken niet voldrektelyk vordert , kan men ten minften zeggen, dat 'er geene zyn, die 'er niet veel by winnen, dat zy wél zyn gefchreven ; Maar een al te zuivere dyl is niet de ftyl van de verkeering; en is ook met geene mogelykheid in dezelve in tc voeren en te handhaven ; ond-'Ttusfchen legt men zig, onder het fchryven , daar deeds op toe ; men neemt 'er den fmaak van aan, men krygt 'er eene heblykheid van. Welk eene ongunilige uitwerking moet dit by den fpreker in de gewoone gezclfchappen niet te wege brengen! Men gewent zig aan eene zekere juistheid van gedachten en uitdrukkingen , zonder welke men zig fchaamen zoude te fpreken ; men zou wel wenfehen niets te zeggen, het welk niet verdiende gefchreven te worden, men maakt een opftel terwyl men praat ; vandaar een voorkomen van werk en moeite, 't welk hen die toeluisteren , doet lyden ; vandaar een langzaamheid in de uitdrukkingen, die hen onverduldig maakt; vandaar het ongunftig oordeel van pedanterie en berispelyke verwaandheid in den fpreker. Hy zou gewisfelyk beter doen met minder wél, maar ook minder bewerkt en vaardiger te fpreken. Men moet niet fchryven, zo als men fpreekt, behalven misfehien alleen brieven, die als eene gefchreven verkeering befchouwd kunnen worden ; buiten deze zoude men met te fchryven zo als men praat een al te (lordigen ftyl maaken. Men kan, en men moet, ook niet fpreken , zo als men fchryft , want dan zoude men niet vry, niet natuurlyk genoeg fpreken.  314 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN ken. Met kan zyn, dat men den eerden , aan wieu men het kompliment maakte; „ Hy fpreekt als een „ Boek!" heeft willen pryzen , maar deze uitdrukking konde niet misfen van eerlang een fchimpfchoot en ipotterny te worden. Gemaklyk te fpreken en wél te fpreken, moeijelyk te fpreken en kwalyk te fpreken, -is voor de meeste tochoorers dezelfde zaak , en dit kan niet wel anders zyn. De gemaklykheid in 't fpreken boezemt een zeker vertrouwen van bekwaamheid in , het welk nog verfterkt wordt door de vaardigheid, die 'er een gevolg van is. De moeielykheid in 't fpreken brengt geheel ftrydige uitwerkfelen voort. De moeite , welke hy , die bczwaarlyk fpreekt, my doet ondervinden, verhindert my om het wezenlyk fraei van 't geen hy zegt te voelen ; het is derhalven natuurlyk, dat ik 'er niet zeer gunftig over oordeel. Dat oordeel is daarenboven niet geheel valsch; en het is in zekeren zin waar, dat hy die met moeite fpreekt, kwalyk fpreekt. Het kan zyn, dat 'er in zyn gefprek niets te berispen is ; de fout zit niet in 't geen gezegd wordt, maar by den Perf >on, die het zegt; want men fpreekt met meerdere of mindere gemaklykheid , naarmaate de denkbeelden, welke die dan ook wezen mogen , eikanderen vaardiger of langzaamer opvolgen. Maar nu; deze vaardige opvolging van denkbeelden , daar de levendigheid van geest eigenlyk in beftaat, is eene volmaaktheid, en het tegendeel is een gebrek. Daar fteekt dus altyd eene foort van verdiende in gemaklyk en vaardig te fpreken, gelyk men het fteeds als eene wezenlyke onvolmaaktheid moet befchouvven, ongemaklyk en langzaam te fpreken;  en wel te schryven. 315 ken; eene onvolmaaktheid echter , welke , zo als ik ftraks zeide, niet altyd minder geest onderhielt. Men heeft meer geest , of, om alle dubbelzinnigheid voor te komen, men heeft meer grond, meer vatbaarheid, voor geest en verftand, naarmaate men beter denkt, en niet naarmaate men fchielyker denkt, en bygevolg gemaklyker fpreekt ; want in 't algemeen moet men erkennen, dat hy die langzaam en moeielyk fpreekt, eveneens denkt. Wanneer ik zeg, dat de gemaklykheid van fpreken geboren wordt uit de vaardigheid, waarmede de denkbeelden eikanderen opvolgen , verftaa ik daar onder eene gemaatigde vaardigheid; anders zouden de denkbeelden onder eikanderen verwarren , en clkanderen uitwisfchen ; ja de overvloed zelf der gedachten zou het onmogelyk maaken dezelve te uiten, althans geïegcld voortedragen. Daar zyn dwaazcn, die dit alleenlyk zyn door eene al te fchielyke opvolging van denkbeelden ; dit is ook een der uitwerkzelen van de Dronkenfchap; en men zegt dus te recht , dat de overmaatige levendigheid aan de Dronkenfchap grenst; men zou daar zelfs, om den gewoonen toeftand van fommige lieden uittedrukken , kunnen by voegen, ,, dat „ zy met een roes geboren zyn." De vaardigheid in het gefprek dient om 'er de gebreken van te verbergen , gelyk zy de fchoonheden daar van deste levendiger doet fchitteren. Het is waar , dat zy niet gunftig kan zyn voor fyne en zachte fchoonheden ; maar fchoonheden van die foort komen in de verkeering, in de gewoone gefprekken, niet veel te pas; terwyl de vaardigheid daar zo noodzaaklyk of dienftig is , dat men 'er alles, daar tyd toe vereischt zou worden , om het wel te bevattea en  3ï6 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN en te voelen, hoe fchoon het ook wezen mocht, lisver uit moet verbannen, dan dat men, om het wél te doen bevatten en te voelen, langzaam zou gaan fpreken. Hy , die vaardig fpreekt , houdt onzen aandacht gaande, en roert ons door de menigte van denkbeelden, welken by ons in korten tyd aanbiedt; terwyl hy, die langzaam fpreekt, ons Hechts weinige denkbeelden tevens gevende, en ons lang doende wachten naar het geen hy ons fehynt te belooven, ons noodzaaklyk vervccling , en zelfs gemelykheid, verwekt, inzonderheid zo wy zelve eene levendige geaartheid hebben. Zy, die weinig omgang met de wereld hebben , zyn gemeenlyk bedeesd , vreesachtig , en daardoor gedwongen en belemmerd in de verkeering. Dc reden is niet altyd omdat zy zig niet wél weten uit te drukken ; iemanct zal u misfehien geheel onwetende, ja dom, toefchynen, wanneer gy hem in zekere gezelfchappen aantreft , terwyl hy in andere , en in 't midden zyner Vrienden, u als een man van veel geest Zal voorkomen. De bedeesdheid verftyft, om zo te fpreken, de talenten , en maakt dezelve onbruikbaar; eene zedige vrymoedigheid , het vertrouwen , dat men met vermaak gehoord wordt, de kennis van het karakter van hun, tot welken men fpreekt, bezielen, als 't ware, dezelve , en geven den fpreker gelegenheid om zig te Vertoonen zo als hy is. Een Schryver brengt in de gezelfchappen niet altyd eene volkomen vryheid van geest mede ; Hy gaat dik-  EX WEL TE SCHRYVEN. 31? dikwils een bezoek afleggen terwyl hy fterk bezig is met denkbeelden , welken by voorheeft op 't papier te brengen. Zyn hoofd is geheel vervuld met de ftoffen , die hy overpeinst; hy is ligchamelyk in 't gezelfchap , maar zyn geest is nog in zyn boekvertrek. Hoe kan zulk een man behaaglyk voor het gezelfchap fpreken, daar hy niet in ftaat is te hooren? Vandaar die aftrekkingen van gedachten, die vreemde verzinningen van geleerde lieden , die fomtyds . zulke kluchtige tooneelen opleveren. Voeg by die aftrekkingen van gedachten de uitputting van geest , die door den arbeid van het fchryven doorgaans veroorzaakt wordt. ——• Een Schryver gaat in een bezoek by goede vrienden of vriendinnen rust en uitfpanning zoeken van zyn langen cn moeielyken arbeid. Men kondigt hem aan ; het is een man door zyne fchoone Werken bekend; elk fmaakt by voorraad het vermaak van zyne gefprekken ; men fnakt daar naar, in het zekere gevoel, dat hy wonderen van geleerdheid cn geest zal mededeelen. Het verfchllt oneindig veel! — Op de eerfte plichtplegingen volgt een koud ftilzwygen , 't welk niemand uit diepen eerbied durft afbreken. Men verwacht, men hoopt, dat het den beroemden Schryver behaagen moge dit ftilzwygen af te breken ; eindelyk, vermoeid van daar naar vergeefs te wachten, zoekt men hem door eenige woorden uittelokken , waarop hy niet dan een zeer kort en algemeen, veeltyds Hechts een öénfyllabig, antwoord geeft. Men zit verwonderd ; men kykt elkander aan; — Waar is dan dat vernuft ? Waar is die man van geest en geleerdheid? Wat is 'er van die fraaije verbeelding geworden? Dat alles beftaat niet meer; eenige uuren be sc ii. lett. IV. D. X vver-  giS" het verschil van wel te spreuken wcrkens hebben den grooten man beneden het gros der menfchen verlaagd ; dc helft van zyn geest is uitgeput, en de andere helft is nog met zyn letterarbeid bezig. Maar behalveu die groote uitputtingen, door eene fterke of al te lang gerekte infpamiing veroorzaakt, is het een gewoon uitwcrkfel eener aanhoudende letteroefening , dat zy de levendigheid van den geest verflaauwt, en denzelven minder gefehikt maakt voor de gezelfchappcn. Sedert dat de Heer n. Schryver is geworden, zeide eene Dame, van zyne vriendinnen, vind ik weinig geest in hem; zyne boeken vermaaken my, maar ik had meer belang by zynen omgang; dat vermaak was dagelyks ; nu zie ik hem minder, en zyn gezelfchap is minder aangenaam ; ik heb evenredig verloren, naarmaate het Publiek gewonnen heeft; het heeft my myn vriend, en een goed gedeelte van myn vermaak ontroofd. Zie daar dc voornaame redenen , van 't geen elk, die, omgang met geleerde lieden heeft, dagelyks kan opmerken, namelyk: ,, dat verfcheiden van hun, die wel fchryven, niet zeer wél praaten, cn zo weinig ,, ter kering cn verlevendiging der gezelfchappcn toe„ brengen , dat lieden van minder geest hen veelal ,, overtreffen." Het ander gedeelte van ons onderwerp , of de tweede vraag , welke wy bedoelden oplelielderen , laat zig zo gemaklyk niet verklaaren ; te weten; ,, hoe het bykomc, dat zy, die wél fpreeken „ in gezelfchappcn, dikwils hecht fchryven, althans „ veel beter fpreken dan fchryven? Spreken en fchry5, ven, zou men zeggen, (zo men redenecren koude <,•> tegen  EN WEL TE SCHRYVEN. 3T9 „ tegen het geen werkelyk plaats heeft, of gebeurt,) verfchillen Hechts van het meerder tot het min„ der 5 en het is moeielyker te fpreken, dan te fchry„ ven, dewyl hy, die fpreekt, op 't oogenblik moet vinden wat hy zeggen moet , of ten minden de „ wyze regelen hoe het door hem gezegd moet wor„ den? terwyl hy, die fehryft, meester is om daar „ al den tyd aan tc befteeden, dien hy noodig heeft „ of verlangt; dus zal hy, die wél fpreekt, geene „ moeite hebben om nog beter te fchryven; de denk* „ beelden , die by eene eerde pooging niet zyn toe„ gevloeid, zullen zig vervolgens laten vinden; het „ Oordeel zal eene keuze doen onder die, welke zig „ aan de Verbeelding vertoond hebben; eene tweede „ bewerking zal het gebrek der eerfte verhelpen , en alles zal tot die volmaaktheid komen, waartoe de „ Schryver het brengen kan; maar in dc verkecring „ moet men zeggen wat zig aan den geest vertoont, en zo als het zig vertoont; men heeft'geen tyd noch om het te volmaaken, noch om iets beters „ te zoeken, en de keuze, welke men, 't zy in zyne , gedachten, 't zy in zyne uitdrukkingen , kan doen , , is al te fcliiclyk om zeer juist tc kunnen zyn." De ondervinding wederfprcekt niet zelden alle die redcnccringcn; men zal Itraks zien, wat zy waar' of valSch bevatten. Maar ik moet. eerst aanmerken, dat zy die wél ipreken, in dc Verkcering nog beter fchynen te fpreken dan zy indedaad doen. Daar is minder noodig om het gehoor, dan om het gezicht genoegen té geeven ; het verhand kan niet dan een vluchtig onderzoek doen, van 't geen aan het zelve door middel van 't gehoor wordt voorgedragen, en in dit onderZoek lopen dikwils eene menigte dingen te famen, om X » het  320 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEK.EN het te misleiden; iedere om Handigheid heeft haare uitwerking ; alle de aangenaamheden van het gezelfchap, alle de voordceleu van hem die fpreekt, Hrekken reu voordeele van 't geen hy zegt , en doen dat niet zelden verre boven deszelfs wezenlyke waarde ryzen. Men ondervindt dit dagelyks. Hoe dikwils is 't ons, niet gebeurd, dat wy eene Redenvoering, welk wy hadden hooien uitfprekeu , een TooneelHuk, dat wy hadden zien vertoonen , lezende, zeel; veel moesten, anhyden van het eerde denkbeeld, dat wy daarvan, hadden opgevat ; en hoe is 't ons niet welcens gebeurd, dat wy nu met minachting befchouwden, het, geen ons eerst eerbied hadt ingeboezemd ! Terwyl wy deze tegenftrydige bcoordeeliugen vellen, gelooven wy, eigenlyk gezegd, niet, dat wy van ons zelvcn verfchili.en , veel min, dat wy ons zelven tegenfpreken; wy erkennen die verfchiilende beoofdeplingen onbewimpeld , en wy fchryven dat verfchil minder toe aan ons verftand, dan aan de voorwerpen zelve, die ccnigermaate van gedaante veranderd zyn. Die Redevoeringen , die Tooneelfiukken moesten ons behaagen, in die om Handigheden , waarin de eene cn andere ons behaagd hebben; uit ons vermaak hebben wy tot dc wezenlyke goedheid dier werken, befloten; dit was een natuurlyk gevolg, want zy waren, niet gemaakt dan om ons tc behaagen; zo zy ons vervolgens misbaagen, is de reden daarvan omdat, zy ontbloot zyn. van af het bygevoegde vermaak, dat 'er. nu a.fgefcheiden is; en deze indruk is weder rechtmaatig; ons vermaak was niet dan een gevolg van de gemelde, of andere bygevoegde omHandighedcn, welke wy, door eene byna onvermydbaare dwaaling, met de voorwerpen zelve verwarden. Het  ÈN WEL TE SCIiaYVÉN;' J4J Het is dm zeker, dat, zo het beste, wat eèn man van de waereld in de gezelfchappcn zegt, gefchreven was , wy veele fouten van allerhande foort zouden vinden , die wy onder 't hoóren niet bemerkt hadden 5 van den anderen kant Zou de indruk der wezenlyke fchoonheden veel flaauwer zyn ; de verrasfing voegde daar oneindig veelen by; en daarenboven wierden0 zy in den mond van hem, die fprak, nog vergroot door eene menigte bevalligheden, die zig niet laten fchryven. Ik raadde eens aan een nvyner vrienden, een man, die zeer fchitterdè in de verkce■flffg, van dagelyks eenige oogenblikkcn te bededen om iio- te herinneren en op te fchryven wat hy in zyn gezelfchap het fraaist gezegd hadt ; hy antwoordde my; dat ik alleen bedoelde om hem té vernederen. Hy hadt èenigzins gelyk. Maar fchöort wy Zelfs het talent van wél te fpreken by hun, die het zelve, 't zy in de verkcering; 't zy in niet gefchreven redevoeringen, als van Advokaatén, óf Predikanten, Politicken in de Raadsvergaderingen' , enz. in zyne volle waarde erkennen , is en blyft het echter waar, dat verfcheiden onder hun, béter "fpreeken dan fchryven, en dat hunne predikatiën, pleitdooiciï, of aanfprakén, die niet opgeftekl , maar alïeenlyk na eene algemeene voorbereiding voorgedragen worden , treffender zyn dan die, welken Zy langen tyd, en' met dc meeste Zorg bewerkt hebben. Dat verfchil kan niét veroorzaakt worden dan door de verfchillcnde gefteldhedén waarin dezelfde mensch zig op zytt kamer, of in gezelfchappcn, en andere talryke vergaderingen bevindt. Gelyk 'er Prekers zyn, die door het gezicht van eenige perfoonen X 3 dio  312 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN die hen hooreu, en des te meer van talryke vergaderifl* gen, bedeesd cn belemmerd worden, zyn 'er integendeel ook anderen , waarby dit eene geheel ftrydige uitwerking voortbrengt; koel op hun kamer, worden zy warm en levendig in gezelfchap , en vooral in openbaare redevoeringen; hunne toehoorders bezielen hen om zo te fpreeken ; en die warmte van hunne verbeelding geeft aan hunne Hem cn gebaarden een vuur en kracht, die de werking der geesten nog meer aan den gang helpt ; het uitwerkfel daarenboven wordt eene nieuwe oorzaak; de bewegingen van het lichaam vermeerderen de aandoeningen der ziel, die dezelve hebben voortgebragt, cn brengen eene foort van verflandelyke dronkenfchap voort; in deze gefteldbeid vertoonen zig in menigte die gelukkige denkbeelden, die krachtige uitdrukkingen , die levendige en natuurlyke trekken , welken men vruchtloos zoude pogen weêr tc vinden, wanneer men niet meer in die gefteldheid is , daar wy haar alleen aan te danken hadden. Dit is dan ook de reden, dat de waare en groote welfprckenheid, die naamelyk, welke overreedt en roert, zelden in de boeken te vinden is; ik wil niet Hechts zeggen , dat het lezen van een bock zelden zo veel indruk maakt als eene redevoering, die men aanhoort, omdat een groot gedeelte van de welfprekenheid in de Hem en uiterlyke gebaarden beHaat; ik bedoel daarenboven , dat de welfprckcndheid der gedachten en uitdrukkingen nooit in dezelfde ,maate zal gevonden worden in een bcdaardelyk bewerkten letter-arbcid, als in eene redevoering , door iemand, die natuurlyk wclfprcckendc is , na eene korte voorbereiding uit het hoofd gedaan. De grootfle Reienaars, die zig in vroegere eeuwen ver-  en wel te schryven. . 3-j vertoond hebben, zyn misfchicn niet die, waar van wy dc Werken hebben; cn het is niet zo zeer uit de Gratiën van cicero en demosthenes , als op het getuigenis hunne tydgenooten , flat ik opmaak, dat zy de welfprekendfte mannen hunner eeuw geweest zyn. Men moet daarenboven niet gelooven,- dat zyde Redevoeringen , welken wy thans ouder hunnen naam hebben , woord voor woord hebben uitgefproken, zo als wy die thans bezitten. Onder dc Orateurs, die hunne Redevoeringen gefchreven hebben , zyn die niet de fterkst weifprekende, die daar het meeste werk aan bedeedden; zy mogen meerdere netheid , orde , kicschheid, hebben ; maar die groote bewegingen, die als de ziel zyn van de waare welfprckendheid, ontbraken gemcenlyk. Ik zou dit met voorbeelden bewyzen kunnen, dog ik wil liever dat elk dc tocpasfnig myner aanmerkingen voor zig zeiven maake. Men ziet ondertusfehen, dat het gecne wonderfpreuk is te zeggen, dat het gemaklyker is weifprekende te zyn met de tong, dan met de pen; gemaklyker in het fpreken dan in het fchryven; dit begrip is • zelfs door bckwaame Redenaars, die het by eigen ondervinding wisten, voorgedaan. Ik ken een Schryver, die, eer hy een Werk aanvangt 4 vooraf altyd met eenige Vrienden praat over .de doffe , welke hy voorheeft tc verhandelen; niet om denkbeelden van hun te bcedclen, maar om de zyne te voorfchyn te doen komen door de warmte zyner verbeelding , welke it% door deze gefprekken krygt. Hy verklaart door dit middel mccrmaalen in weinige pogenblikken meer denkbeelden, tot zyn onderwerp betreklyk, in zyn geest te hebben opgewekt, dan hy misfcbien in zo veele dagen op zyn kamer alleen zou X 4 S«-  3-4 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPRE-EKEN gevonden hebben. Ik zou met myn knecht praterlj zeide hy my eens, zo ik geen beter toehoorer had; 't is altyd beter, om denkbeelden op te wekken, een mensch voor zich tc hebben, dan alleen te peinzen. Zie hier nog eene andere reden van het ftuk, dat ik bedoel te verklaaren , die inderdaad minder algemeen is dan de eerde, maar welke ik voor niet minder gewichtig houde. Daar is een fmaak, dien wy als by injfinct hebben, cn een fmaak, dien wy door opmerking verkrygen. Sommige menfchen hebben niet dan den eerstgcmeldcn fmaak; zy hebben van de Natuur een vaardig en levendig gevoel van het goede en fchoone ontvangen , maar zy kunnen daar niet over redeneeren ; de eerfte indruk, dien zy ontvangen, is de zekerfte; zo zy daar over willen peinzen, cn het oordeel, dat zy, ingevolge van dien eerften indruk, geveld hebben , onderzoeken , verwarren zy zich, cn eindigen dikwils met kwalyk te oordcelen. Nu dit is het geen hun in 't fchryven gebeurt; de ruime tyd, dien zy hebben om hunne gedachten te onderzoeken , dient hun alleenlyk om daarvan eene flechte keus te doen; eh terwyl het oordeel zig verwart, verkondt de verbeelding tevens, het onderzoek dooft al hun vuur uit, en 'er blyft hun even weinig warmte als licht over. Eindelyk zyn 'er vlugge, of vluchtige geesten, die bykans onbekwaam zyn voor een afgezonderden arbeid , wegens de aftrekkingen, die hen in menigte komen beftormen, zodra zy aan zig zeiven alleen zyn overgelaaten; hunne zwervende verbeelding dwaalt van de eene gedachte op de andere ; door hunne levendige geaartheid voor fterke indrukfèlen vatbaar, misfen zy  EN WEL TE SCHRYVEN. 325 zy het vermogen van dezelve duurzaam te maaken, en dit is het uitwerkfel van de gefprekken in gezelfchap of van openlyke redevoeringen ; de aanmerkingen, welken men hen maakt, en waarop zy verplicht zyn te antwoorden ; het gezicht en de oplettendheid van eene talryke vergadering, die aandachtig naar hen luiftert , die hen beoordeelt, en aan welke zy belang ftellen te behaagen: dat alles vestigt hunne alte groote levendigheid , houdt hen by het tegenwoordig onderwerp bepaald , roept hen daar toe te rug, zo zy 'er zig van venvydcren, en brengt dus orde en famenhang in hunne denkbeelden. Ik hoorde eens een bevallig Spreker zeggen; ,, Ik ,, geloof, dat ik goede boeken zou maaken , indien „ ik, uit een gezelfchap komende, my kon te bin„ nen brengen en fchryven , alles wat ik daar ge„ zegd heb." Elk, befchuldigde hem deswegen van verwaandheid; maar zo hy gezegd hadt; „ Dewylik, ,, naar 't oordeel van yder een, wél fpreck, geloof „ ik , dat ik ook wél zou fchryven , indien ik my „ tot fchryven zettede;" zou dat gefprek minder gefloten hebben dan het eerfte , en men zou daarin ten minften een fchyn van waarheid hebben gevonden. Men vergunt, dat een man, die veel geest toont in de verkeering , zig bekwaam achte om goede zaaken te fchryven; maar men kan niet dulden, dat hy denken durft, dat het geen hy voor de vuist en zonder voorbereiding gezegd heeft, verdienen zou gedrukt te worden , en een aangenaam en leerzaam werk zou uitmaaken. Daar zyn indedaad veel menfchen , die zich in de beide beoordeelingen over hun zeiven zeer bedriegen zouden; zy kunnen gelooven, dat zy wél X 5 zou-  HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN zouden fchryven, byaldicn zy fchrcven zo als zy fijj-«. ken, maar zy kunnen zig zonder een zeer ongegrond vertrouwen niet bekwaam ondcrftellcn , om zó te fchryven als zy fpreken. ' Om juist te weten wat ik daaromtrent moet gelooven , en om in Haat te zyn , van eenige lieden van geest onder myne kennisfen, die zo gemaklyk praaten, en die my echter voorkomen zo juist als bevallig te fpreken, wél tc bcoordeclen, zoude ik wel Wenfchen, dat wy dc kunst konden wedervinden, die wy verloren hebben, en waarvan in Engeland alleen een gedeelte is overgebleven , namelyk, van een gefprek , door middel van karakters, zo fchielyk op te fchryven als het wordt uitgefproken ; wanneer de Heer *** my kwam zien , zoude ik zulk een Schryver achter eene behangfel plaatzcn, ik zou gefamenlyk met eenige andere leden van het gezelfchap de geesten van dien Heer in beweging poogen te brengen, en hem tevens doen praaten over 't geen by best verftondt. Misleiden zoude ik , gelyk ik reeds te kennen heb gegeven, de aantekeningen van myn getrouwen opfchryver , wanneer ik die las , een zeer middelmaatig, misfehien zelfs een hecht ftuk vinden; maar misfehien zoude hetzelve my ook zeer fraai voorkomen. Misfehien zoude ik , met die geestige en geleerde gefprekken aan het Publick mede te deelen , hetzelve iets geven , het welk , zonder eenige moeite gekost te hebben aan hem, die daar de Authcur van was , beter zou zyn dan verfcheiden werken met ruimte van tyd bewerkt; misfehien, eindelyk, zou dit boek , 't welk niets anders bevatten zoude dan het geen die Heer zonder voorbereiding, *''•'*• ;' '• -étf  ÈN WEL TE SCHRYVER cn als fpeelende gezegd hadt , beter zyn dan alles wat hy, zelf op zyn kamer onder eene lange bewerking hadt opgefteld en vervolgens uitgegeven % want het is zeker , dat de bewerkte Schriften van dien Heer verre af zyn van die bevalligheid en volmaaktheid , welke men uit zyne gefprekken billykerwyze fcheen te mogen verwachten. 3a7 OVER  3*8 OVER SPEL EN GELUK. (Uit het Hoogduitsch.') Een hedeodaagsch Schryver zegt ons ergens : de voornaamfte aanlokfels tot het Spel ontdaan uit den hoogmoed, dat men onder den onmiddelbaarcn invloed van een hooger Wezen denkt tc (taan. Uit den famenhang van deeze plaats zou men gisferi , dat de Schryver niets anders dan de gevvoonlyke gemeene hazardfpeelen bedoeld heeft; en daar myn noodlot my ook fomtyds tot deeze foort van vrucbtelooze bezigheid voert , achtte ik het wel der moeite waardig , deeze gedachte natevorfchen , onï mogelyk by toeval daar een zedelyk nut tc fcheppen, waar zich zo zeldzaam een ander voor my aanbiedt. Nu is het geluk wel in 't algemeen een verfchyning , welkers grond en wezen ons nog tamelyk onverklaarbaar blyft. Wy kennen het meest uit deszelfs werkingen , en hebben voor alsnog geen zekere berekening , zo min wegens deszelfs geftcldheid, als over dc wyze van zyn ontdaan , en zyne (teeds altyd verminderende of tocneemende groortc. In de meeste dergelyke gevallen pleegcn wy een onzichtbaaren invloed te hulp te roepen , cn , wanneer wy de oorzaak in de hand des Hemels of van een onzichtbaar wezen kunnen leggen, dan is onze onwetendheid geholpen , en wy zyn niet meer verlegen met een verder  OVER SPEL EN GELUK. 329 tier onderzoek. Beter en wysgëerigèr zou het zyn , ivanuecr wy ons de oorzaaken der dingen , zo als de eene uit de andere vloeit , van tyd tot tyd zelfs toetelden; en wanneer wy eindelyk geen fchakel van deeze keten meer aantrellén, dat wy ze dan , in Gods naam , ergens of nergens , aan den hemel of in de hel ophangen. By deeze wyze van handeling zouden wy altyd tot eenige zekerheid komen , en wy zouden ten minften vinden , waar deeze of geene zaak wel het meest toe overhelt , en van welke zyde wy de erkentenis van ons noodlot moeten afleiden. Wat nu de Geluksfpeelen in 't byzonder betreft , dat deel namelyk van ons noodlot , 't welk wy in kaarten, dobbelïtecnen en dergelyke zoeken, zo hebben daarby eenige natuurlyke dingen, als by voorbeeld het maakfel en de mechanieke inrichting van onze hand, zekerlyk een grooten invloed. Op deeze werkt zeer dikwils de prikkeling onzer zenuwen en de omloop van het bloed; en deeze wordt weder door onze luimen en gemoedsaandoeningen in beweeging gebragt , zo dat wy ten laatften niet meer weeten , welke van alle die menigvuldige omftandigheden wy aan de willekeur van het noodlot te danken hebben, en of niet een geheel vreemd woord , hier of daar een blik of eene verfchyning, de verwoestingen van eenen avond op de tafelen van ons geluk heeft aangerecht. Over het algemeen fehynt het geluk een bedaarde atmospheer en eene itille beweeging het meest toegedaan te zyn. Ook waar het zich ergens te fnel als de golven der zee heeft opgeftapeld, vinden wy ras , dat de inftorting vervolgens, even zo fnel en plotsling - volgt.  330 OVER SPEL EN GELUK. volgt. Deeze zugt van liet Geluk voor rust en gemak , fehynt zo verre by haar de overhand te hebben, dat zy zich ook zelfs onder laage daken het liefst laat vinden, en bykans altyd, volgens de wetten der zwaartekracht , naar effen plaatzen neigt, om aldaar haare flonkerende fpicgel, als in een vyver, uittebreidcn. De edeler fpeelen der Oudheid hadden, nevens andere op hunne inrichting doelende oogmerken , ook voornamelyk het uitzicht om dc geftalte en houding des ligchaams tc volmaaken. Zcdcrt deeze fpeelen van oefening hebben opgehouden , is ook deeze volmaaking des lichhaams, ten minften voor de mecstcn, geen behoefte meer. Wanneer wy flegts zoveel bewecging hebben, als tot vertecring onzer fpyzen nooclzakelyk is , zyn onze ligchaamlyke pligten vervuld ; het overige behoort tot andere belangen des le.vens , die door menigerlei hartstochten cn behoeften wonderbaarlyk gewyzigd worden. Doch in 't algemeen wint de traagheid van ons ligchaam daarby veel , en wy hebben meer met tien geest werkzaam te zyn , dan met ligebaamlyken arbeid. Daartoe behoort nu ook het Spel. Het onderhoudt fteeds den geest met nieuwe opgaven cn befchouwingen, en, by de gewooue ledigheid en belangeloosheid des levens, ■wordt de behoefte hiertoe beftendig opgewekt. Men moet den eentoonigen gang van den tyd met iets zoeken aftebrecken , en op wat wyze kan dit beter gefchieden , dan wanneer men de flaperige hartstochten in bcweeging brengt door een Sjiek, dat flegts zeldzaam in de gezclfchappen tot ongeregeldheid ontaart? Hiermede zyn tevens alle overige hartstochten bevredigd , ten minften terug gehouden, cn richten allen hun*  OVER STEL EN GELUK, 331- lumnen gclcenigden loop daarheen. 'Er moet toch ergens iets gevonden worden, daar het hart belang in heeft, en waar dit niet geheel en al te bereiken isr moet dit ten minften door een infpanning, door een vluchtig fchynbclang vergoed, cn het hart daardoor als begoocheld worden. Uier toe is het Spel een kostelyke uitvinding. Inleesbaare beelden cn figuuren, die ligt te overzien zyn, weet het knoopen tc leggen en te ontbinden, die door beweegredenen van het belang , door kunst cn bekwaamheid, door toeval, door overmacht of» verzuim, gewyzigd worden. De veelverwige geest deezer gedaanten geeft aanleiding tot menigvuldige befchouwingen, cn fehynt ons cenigermate met het Spel der waereld te bevredigen, waar een boef dikwils meer geldt dan een koning, en het aas over hen beiden zegepraalt. Dus is het dan byna een noodzakelykhcid onzer welingerichte gezclfchappen geworden, die, zonder dit byvocgfel van onderhoud, mcestendccl zeer vcrvcelend cn dikwils cenigzins walgelyk zouden worden. Hy moet van het noodlot zekerlyk verlaaten zyn, die onder deeze omftandigheden meer zoekt dan daar in te vinden is, en den hemel tot byftand aan een fpeeltafel verwacht. Dat een ligtvaardig fpel,. door dc dwaasheid der menfchen, dikwils meester kan worden van hun lot, is zekerlyk een geval, dat niet zo zeldzaam is, Doch wie eenmaal zyn geluk op de hooggefpannen zeilen van het geval zoekt , moet zich niet verwonderen , dat hy van boven neder tuimelt cn den hals breekt. Alle menfchen behooren eerbied voor het noodlot tc hebben. De mensch, is, om eigcnlyk te fpreeken, de  33^ OVER SPEL EN GELUK. de zo-in van het noodlot. Menigvuldig is zyn bc-' ftaan, en dc werkingen van een wonderbaar vermogen liggen duister voor hem. In ons en buiten ons zyn ftroomen van het geluk; zy dry ven dikwils naar verfchillende richtingen ; doch wanneer beiden te famen werken , brengen zy de giansryke verfchyning voor van een wezen , dat door het noodlot met alle fieraaden van zyn belhian is opgetooid. De loop daarvan is overmeesterend en beerschzuebtig ; het overtuigt op een betoverende wyze , cn de onbeduidendfte plooijcn van zyn hart loopen tot zyn voordeel uit; de natuur fehynt • hem onderdanig te zyn, en de dwaasheid alleen moge het wagen den droomenden loop van het geluk tegen te werken. Doch kort cn voorbygaand is deeze verfchyning. Zelfs by den gelukkigfte der menfchen heeft zy Ilegts eenige ©ogenblikken geduurt. Een maatigcr lot verbindt de kinderen deezer aarde ten voordeele van hun beftaan , cn leert hun gebruik maaken van hunne vermogens. Klimmen en vallen is de zinfpreuk van alle dingen. De maat-, naar welke zy bedaan of zich laaten bercekenen , is de tyd van hunnen toeneemende cn afneemende toeftand. De adem des gcluks laat het kind ontvangen worden. Het wordt ter waereld gebragt, het wordt opgevoed, geduurende de tedere kindsheid, door den adem des geluks. De Jongeling bloeit met denzelven op; de Man zoekt hem rondom zich te verfprciden; doch reeds daah dc Grysaart, cn niet dan fpaarzaam wordt met de hooger jaaren een kragtcloozer invloed van zyn' adem hier cn daar befpeurd. Dus is het beftaan der menfchen. Zy leeven flens door h?t geluk, en neemen af, wanneer haare vlerken krach-  OVER. SPEL EN GELDE. 333 krachteloos" worden. Dikwils toont zy zich in wonderlyke en walgelyke gedaanten. Aan welke onbagrypelyke dunne draaden loopt dikwils een magtig noodlot voort! Het breekt door rotsfteene muuren , en ilaat door yzeren gewelven, om een gering doel te bereiken, hangt aan een zyde draad, en verdelgt magtige paleizen. Somwylen broeit in de ftilte een wonderbaar noodlot over gantfche gedachten en natëin, even als over enkele menfchen en familiën. Dikwils is het werkzaam om de opglimmcndê vonken van verdiende te onderdrukken , en de kiemen des lichts in giftige dampen te verdikken. Vergeefs zyn dan de door Natuur gefchbnken gaven , vruchteloos de poogingen om de dikke fchaduwen van den nacht te verdryven. Jaaren en eeuwen liggen zy daar ,- zonder dat de verkwikkende adem van het noodlot hen gebied opteluiken. Anderen daarentegen flonkeren in een licht dat hen het minde toekomt. Nauwlyks is 'er ergens een fpoor van hunne verdienden te vinden. Zy genieten intusfchen de Wéldaad der zonne, die hen zo guudig aanlacht , cn de geringde febemering , die zich by ben opdoet, in het voordccligst licht plaatst. Intusfchen daan voortreffelyke gaven in het duister voor hunnen glans, cn haar nydig licht laat geen «nkele draal van hen doorbreeken. Zo heerfchen tyd, noodlot en geluk met een almachtig gebied, en deelen , in alte groote maate , licht en duisternis oveï de dcrvclingen uit. 'Er is nog een foort van geluk, dat in den loop des levens, by ieder bezigheid, by de uitvoering van ieder daad behoort plaats te hebben. Ik mogt het ÏESCH, L E T T. IV. D, Y wel  334 over. spel en geluk» wel het gemengde geluk noemen; want niets uitmuit» tends kan wel flaagen, waar niet zekere aandrift van binnen, met eene begundigende aanblazing van buiten , en eene gelyke natuurlyke gefchiktheid, zich te famen vereenigen. Hier is verftand en geluk in evenwicht. Ontbreekt het aan het een, zo Haagt het andere zelden. Doch zonder een wederkeerige hulp zyn beiden dood. Verftand zelf is fomwylcn geluk, even als de deugd, en beiden draaijen dikwils op dc fpits van zyn gladde fpeer. Keert de Genius van geluk zynen rug toe, zo vallen zy, het is gedaan met bloei cn bevalligheid, alle uitmuntende gaven vcrdwynen, en de vrolyke verwachting verkeert in een akeligen nacht. Het onrecht van langverloopen jaaren delgt dikwils één ogenblik van het Geluk uit ; dén ogenblik rukt haare vaanen van de hooggetopte gewelven der Pracht, en laat een doode aschhoop na. Hierom wil het Geluk fteeds gekoesterd, ftil en bedaard opgewacht, en met fchranderë voorzichtigheid behouden worden. Zy fchuuwt een ruuw en wrevelig onthaal; ligtzinnigheid en weeke zwakheid laaten haar ontfnappen. Doch zy vestigt haaren zetel by een Mille matigheid in doen en handelen, die onder haare vleugelen in den fchoonMen bloei opwast. ■ Dat wyze en groote mannen het geluk altyd byzonder hooggeacht hebben , behoeft geen bewys. De verMandigltcn van Romes Keizcren bewaarden haarbeeld in goud by zich, in hunne hameren. Niet dan met hunnen laatfien levcnsfnik zonden zy het hunnen opvolger toe, cn bekenden tevens, dat zy in den loöp hunner daaden meer aan het Geluk , dan aan hun eigen bekwaamheid verfchuMigd waren. Zy, die bet hoogde toppunt van geluk bereikt hadden, HüMigdep IV'y * 1 t haar  over spel en geluk* §35 haar als eene meesteresfe , en wendden hierdoor de haat der verwaandheid van zich af. In de Gezangen van pindarus , den wysten aller Dichteren, vindt men overal grootfche gezegden , die tot getuigen ftrekken, welk een diepen eerbied deeze Dichter voor het geluk had. Hy wist, in zyn verheven gevoel, de juiste maat derzelve te geeven, cn te bepaalen hoe ver zy reiken kon: j, Wie het bloeijende Geluk in zyne fchoot koestert t ' „ En ryk is in goederen, „ En hier by nog den roem kan voegen, „ Die pooge nimmer een God te worden!" Onder allen hebben de Oostcrfche "Volken, den bloei Van den opgang des Geluks het hoogst gefchat. Zy zagen haar aan als een uitbotfel van de deugd, en plaatften haar deswegen met ieder gevoel van grootmoedigheid , van dapperheid, weldaadigheid , en verhevenheid in verband. Alle voortreflyke eigenfchappen van ziel en ligchaam fcheenen hen flegts bloemen van het Geluk te zyn. harem , (zegt een Arabisch Dichter) was groot- moedig, dapper, een verheven Dichter en altyd ze„ geryk. Leverde hy flag , zo kroonde hem de zege. Jaagde hy een buit na, zy ontfnapte hem nooit. ,, Verzogt men hem om een gunst, hy floegze nooit af. Speelde hy een hazardfpel, zo begunftigde hem het fortuin. Kwam het op de prys van het wed„ loopen aan, hy droeg ze weg; enz." Men vergunne my nu nog ten befluite , hier een vertelling by te voegen, die met dit ons thema , fchoon weder op eene andere wyze, in eenig verband fehynt tc haan. Y 2 A L I  33^ A L I of de TUINEN des GELUK S. Ons noodlot komt van ons zelven, of bepaalt ziek ten minften naar cle wending van ons hart. Dit erkende ali niet, fchoon zyn verftand anders Zeer opgeklaard was. Zyn geest was buigzaam en gedienffig; de natuur had hem een vermogen vergund, 't geen zy flegts aan weinigen fchenkt, om namelyk dc dingen tot in het binnenfte te doorzien. Hy dwaalde rond in de doolhoven zyner verbeelding , en zogt het geluk , waar het niet te vinden was, buiten zich zelf, in de verfebymngen van vreemde dingen. „ Hoe zoet ware het, vrugt van het driemaal zoete geluk , konde ik u hier van deeze laage ftruiken afplukken!" Zo fprak hy, cn bukte naar dc ftruiken, doch de beziën verfmolten in zyn hand. Zy waren week cn rottig. Hy walgde van het herhaalde genot, cn fmeetze met gemeiykheid tegen dc aarde. Gcmclyk liep hy heen. Hy zag van verre een hoog. getopt bosch. Vrugten, als cdelgeltecntens , omkranlien deszelfs takken. ,, Kon ik ze maar bereiken! " zeide hy. Niets blinkt ons, in dc gantlche Natuur, met zulk een fchoonheid aan. De hooge ftam verkondigt een heerlykc vrugt. Ik wil het beproeven, ik zal hem beklimmen. De hoogfte fchat is niet dan voor een moeijelyken arbeid tc verkrygen. Hy  ALI OP DE TUINEN DES GELUKS. 337 Hy klouterde tegen den boom op, en bereikte deszelfs top. De vrugt viel hem in de hand. Greetig hygde hy naar derzelver genot. Hy leschte zynen trek meer en meer; doch de dorst ging niet over; zy wies flegts aan, naarmaate hy haar zocht te bevredigen. Met een nieuwe begeerte klom hy al hooger en hooger. ydcl verlangen! onvoldaan genot! de vrugt fmolt voor zynen mond, gelyk een ycielc fchuim , of een dooiden wind verftooven lugtbel. „ Waar ben ik?" riep hy. Zoekt een nydig toverbecld my met een ydelen fchyn te plaagen en te kwellen ? Worden alle beelden van myn verlangen tot fchittcrende dwaallichten ? Zal ik nooit genieten ? Nooit? In dit dal van geftoord genot!" Hy was woedende over het niet voldoen zyner lusten. Alles fchcen hem kwelling en bedrog op deeze aarde. ,, Zo waar,zeide hy, is toch alles wat ik in my voele, en zo valsch is alles wat ik buiten my zie." Hier verfchcen hem een Fee; zy had van zyne tedere kindsheid af aan zorg voor hem gedragen, doch zich nooit aan hem vertoond. Hier verfchcen zy, emdat zy het nodig dacht hem van zyn wanhopig ongeduld te verlosfen. Waar zyt gy, ali ? riep zy. Heeft u de geleigeest uwer jeugd verlaaten? Waar dwaalt gy heen in de verdcrfelyke doolhoven uwer gedachten ? Volg my ; ik zal u leiden. Zoek het genot niet, waar' het niet te vinden is. Zoek genot in u zeiven, nergens anders! Daar alleen zult gy de tuinen des geluks voor u open vinden. Even lieflyk , als de verrukkendfte droom van den Jongeling, ftond zy voor hem: doch zy verdween. Vol verbaazende eerbied viel de Jongeling op de aarde. Y 3 Ge-  '33S ali of de tuinen des geluks, Gelyk een zeeman op een ftormende zee , door vloed en baaren onder het water gedompeld, en nu reeds van alle herinnering aan de zoetfte melodie des levens verlaaten , eensklaps aan een eiland gefpoeld wordt, het vaderland van rust en geluk, waar hy eindelyk van de betoverende fluimering ontwaakt , het gebruik zyner zinnen wederkrygt, cn nu met nieuwe krachten een nieuw leven ademt, en de verloorcn fpooren van zyn geluk weder opzoekt; zo was ali, zo mymerde hy na deeze verfchyning. Wat heb ik gezien ? riep hy uit. Wiens gcftalte was dat ? Welk een Item ? Is zy het , wier beeld ik in myn hart draag , zonder te weeten , wie zy is ? Ik zal haar volgen! Doch waarheen ? Ik wil haar zoeken in de tuinen des gcluks, die zy my aanwyst!" Doch de ydcle waan had hem nog niet geheel verlaaten ; nog zogt hy het geluk waar het niet te vinden was, cn dacht het in andere voorwerpen te vinden , toen 'er iets plotsling als een llcmme van den hemel voor hem nederviel: ,, Zie in u zeiven!" Hy ftond, en zag. „ Ik heb u verftaan;" riep hy. ,, Hier zal ik u zoeken ! Hier in myn binnenfte. Eenzaam peinzende, cn denkende ging hy voort. Het zyn dan gecne beelden van een ydcle voorltelling, geen loutere tovertuinen des geluks die ik te zoeken heb? Ik zal waarheid zoeken ; niet buiten my , maar in my. Begoogelendc waan , vaarwel! vlied heen, bc- driegelyke hoop! Ik zal u volgen , maar niet waar uwe gedaante, waar uwe lusten my heenwyzcn!" Dus fprak hy, cn dc rust keerde in zyne ziele weder , even gelyk dc deelnceming in al wat buiten ons' is, hem verliet, i Schynt alles dwaaling bulten my , zeide hy , zo moet  ALI OF DE TUINEN DES GELUKS. 339 moet ik het pad zoeken , op het welk ik waarheid lande. Ik moet door myn binncnftc gaan. Mogelyk zal ik daarin de fleutel vinden, die my het geheim der overige dingen ontfluit; want alles kan geen bedrog zyn. . Wat zyn de dingen der waereld?, Verfchynfelen! En verfchynfelen zyn niets op zich zeiven, zyn alleen iets voor hem, die zich zodanige vormen kan. Alles is aan cn op zich zelf onver-, fchillig in deeze waereld; alles heeft flegts betrekking op den kring van vermogen, die wy met ons in de waereld brengen, en die wy weetcn te bewerken en te behouden. Stapel op eene myt den glans van alie aardfche kroonen, gy kunt u daardoor niet gelukkikcr maaken. Strem het kunftjg maakfcl van den juister! omloop uwer levensfappen en aderen; het is een dood blok of een lydende klomp. Het gebruik van ons zeiven is dus de eerde maate ter gelukzaligheid. Doch hoe volkomener de mensch zich zeiven maakt,, des te meer kan hy zich gebruiken; des te meer is hy vatbaar voor geluk. Doch fchoon wy al deeze bekwaamheid tot het geluk verkrygen, is dit het nog niet alles; wy moeten ook de voorwerpen weeten te kiezen, die ons geluk bepaalen kunnen. Ook deeze daan in betrekking tot de aangeboorne of verkregen maat van onze krachten. WTie naar den glans van een krygshcld dingt , cn echter flegts tot vrcedzaame eigenfchappen en beflemmingen geboren was, zou zyn doel kwalyk bereiken. Zich zeiven te kennen is dus het voornaamde, cn het gebruik der dingen in de eigenaartige bedemming zyner natuur en van zyne omdandigheden te zoeken." Zo ftreed hy lang met zich zeiven, in dc gefprekken zyner inwendige bewustheid. ■ De Natuur Y 4 al-  ■J4<9 ALI OF DE TUINEN DES GELUK.S. alleen maakt ons gelukkig! riep by. Zy leert my aan dc dingen derzelver juiste beftemmingen te geeven , en my zeiven te fchikken naar de maat deezer beftemmingen. Dus is alles bet myne. Ik geniet het geen ik kan genieten , cn kan nooit in myne keuze dwaalcn, want de Natuur zelf voert my aan." Een wyd uitgeftrekter tooneel van gevoelens opende zich thans voor hem. Het wierd ligter in zyne ziele. Hy begon zyne waare inwendige waarde te gevoelen. Doch de inwendige rykdom verleidt ons tot geen ovcrdaadig genot , noch duldt niet dat wy trótsch op haar worden. Zy vervult flegts de ziele, en de ydcle glans verdwynt voor haar in rook. ali, vervuld in zich zelf, nam nu deel in alle dingen. Niets was voor hem te klein, niets onwaardig; want hy wist het met zyn eigen waarde aantevullen. Hy mectte alles af, wist alles te waardceren, en zich zeiven in alles gelyk te zyn. Hy gevoelde den waaren Rand van den mensch; meer te zyn dan dc dingen, doch niets buiten haar; zich met alles te. yerdraagen, van alles tc keren, van alles te necmen, 6n nog meer te geeven. Ook de uitwendige dingen febecnen zich naar zynen zin tc fchikken. De beziën der ftruiken waren hem niet meer fmakeloos, omdat hy ze met maate wist te gebruiken. De toppen der booggetakte hoornen boogen zich van zeiven voor hem; haar vrugt was verkoelend en laavend , en ftrekte hem tot eene verhevener wellust. De walgende dingen zogt hy te ontwyken , de. «nzekere tc onderzoeken , de gundige te behouden. Hy gaf geluk aan, en nam geluk van alles. , 5, Hit-r zyn de tuinen des geluks, riep hy, of zy zyn ner-  ali of de tuinen des geluks. 341 nergens, De Fee heeft my wel de waarheid gezegd; ik kap. ze nergens vinden dan in my- Eu* geluk daar men geen bewustheid van heeft , is voor den mensch niet gefehikt. Ik wil getrouw zyn en haar leer volgen." ——■* Hier verfchcen zy hem andermaal. „ Gy hebt myne woorden vcrftaan, zeide zy; hier! neem de krans! Hy namze. Wie kan zeggen, wat ali gevoelde? Mengt zich het onfterfelyke ook in het fterfelyke , om ons optebeurcn en te bezielen? riep hy uit. Waarr gy nier flegts een droom ; zyt gy ook de belooning die my doet ontwaaken en my volgt?" Hy viel neder van vreugde. De traanen ftroomden hem uit de oogen. De Fee woonde nu onafgebroken by hem. Zyne dagen waren als de fchemering van het morgenlicht, wanneer de zon reeds boven 4e bergen opftygt , en de bekoorlykheid van haare ftraalen nog van verre de fpitzen verguldt. Y5 her-  H E * M A N. {.Een Idylle van l. gïseke.) V/ok in Duitschland vindt men meer dan één Arcadië , waar men , verre van liet gewoel der ftad , in den fchoot der natuur, de vreugde van bet land geniet ; waar men de fchaapherders van Griekenland in pnfchuld der zeden nabootst, en met hen in Herdersgezangen naar den prys dingt. Ook aan de Elvc waar haar trotfche vloed voorby den hoogen zaadigen oever heenruischt , en waar zy op den breeden rug de kielen van Hamburg naar de Noordzee voertook daar is een Arcadië , wanneer men het zoekt zelfs hier aan den nabuurigen Ellter, die zieli nedriger met allerlei krommingen door het groene dal kronkelt. Dus niet flegts in Griekenland, even ge- ïyk het paradys niet alleen in de bekoorlyke velden hgt, welke de Phratcs en Tigris doorwateren. Het is daar, waar men met fehuldelooze harten wandelt uit de zuivere bron der natuur vreugde fehePt,en tot het geluk van anderen medewerkt. Het is daar, waar men in een kring van voortrefiyke menfchen leeft, die den band der Vriendfehap door gedienftigheid famenknoopen Het 1S daar, waar een geliefde cgaê het pad des levens met bloemen beftrooit, Zo fprak herman , en wandelde eenzaam op eene ™t nios bewasfen terp, om de laatfte ftraalen der ondergaande zonne te aanfehouwen. Het was een hel-  h e R m a Nw 343 beldere avond. De Natuur ftond in haar volle pracht, poe in dat heldergroen gewaad , waarmede zy onlangs de Lente gekleed had. Het jonge Leeuwerkje vloog nu hier , dan daar, en verhief zich zingend in de lucht; en de purperverwige wolk aan den avondhemel, die byna ieder ogenblik zyne gedaante veranderde, verfpreidde een maden glans over de gantfche Itrcek. Nu had herman den heuvel beklommen. Hoe verrukte hem het aanfehyn van den fchoonen hemel , en dc fchoone aarde ! Vóór hem in de diepte blaauw, de een bevallig dal , dat tusfehen den Elfter en een i'chaduwryke eikenhaag lag. Aan den voet der terp , aan welker glooijende aftred dikwils koeijen tusfehen de doornebosfehen graazen , ruischt dc Elfter , die vervolgens den zondigen oever verlaat en door de croene weiden heen kronkelt, alwaar haar bed met vek'cyprcs , boterbloemen en de lychnis verfierd is. Aan den anderen kant van het dal grenst het bosch, Witftammige Bcrkenboomcn, bejaarde Eiken, en zwarte Dennen ftaan door eikanderen gemengeld , en geeven een meenigvuldig groen. De Wandelaar, die van deezen kant over het veld, naast de windmolens, voorbygaat, denkt dat het een groot bosch is , dat zich mylen ver uitftrekt. Zo bckoorlyk is dit gezicht 1 En echter is liet niet meer dan een lustboschje ' dat men fchielyk doorwandelt , doch in welkers fchaduwen men gaarne uitrust , omdat het talryke choor der vogelen zonder ophouden melodieke too, pfca aanheft. Zelfs het eenzaame dorpje, dat aan den eenen kant van het boschje ligt, waar het ruisfehen van de huis den natuürlyken waterval van een woudftroom nabootst , hoe fchüderachtig liggen zyne huizen  S44 HERMAN. Een tusfehen tuinen en koornveldcn verflrooid! Eii dat alles zag herman van de hoogte die hy beklommen bad , in de pragt der lente, in de frille plegtigheid der aanbrcekende avondfehemering. Doch Hy zag het niet alleen , by voelde het , hoe fchoon de Natuur is. Even gelyk dc ftille zee, wanneer haare oppervlakte door geen wind ontrust wordt, het tref. lyke beeld der maan, en van het boschje dat aan den oever ftaat, die zich daarin fpiegelen, niet uitwischt, maar tn derzelver waare natuurlyke gedaante vertoont, zo zag ook herman deeze landllreek. Zyn ziel was' geheel bedaard. Geen gewoel der hartstochten , geen ftorm van begeerte, geene knaagende wroegingen , die, even gelyk de golven het ftrand affpoelen" de' gezondheid der menfchen ondermynen. Hy dacht aan den grooten werkmeester der fchepping die zonder hand deeze tuinen plantte. Hy dacht aan Hem, hoe hy alles met eene vcrwondcringswaarde wysheid uit het niet te voorfchyn riep; hoe hy alles, wat in de Natuur gevoel en leven ademt , zo oneindig veel vreugde fchenkt, cn hoe ook deeze Wyde avond zyn gefchenk ware ! Thans kregen zyne gewaarwordingen een nieuw leven. Hy gevoelde dc noodzakelykheid van zich medetedceien. ., O , ware toch myn lodeWyk hier , dus fprak hy , cn een traan günfterde in zyn oogen, ware hy toch hier , met wien ik zo, dikwils de fchoonheden der Natuur befchouwde toen wy, arm in arm gcdrcngeld , als broeders, de vader-, landfche velden doorwandelden, en verrukt door hun, ne pracht, elkandcren nog hartiger beminden! Zo fprak hy, cn reeds zweefden voor hem dc toonecleu van het voorlcdcac , waarin zyne gedachten ,  n E R U A NS 34'? «Is Sn een doolhof verdwaalden , toen zyn Vriend zelmar plosling voor hem ftond. Dees was uitgegaan om hem te zoeken. Hy wist dat hy deezen heuvel beminde; en om deste eerder by hem tc komen, koos hy een ongebaanden, doch korter weg, door de diepte des wouds , waar hem herman niet bemerken koude. Welk een fchoonen avond ! riep zelmar. Te famen genieten wy hem dubbcld. Het lied der Nachtegaaien klinkt uit de haage in onze ooren ; geen kraay ftoort meer haar harmonisch gezang door zyn centoonig , dikwerf herhaald, gefchrci. Zelf de Koekkoek zwygt. Op de vleugelen van den levenwekker waaijen ons by afwisfeling nu eens warmer, dan weder koelder luchtjes tegen, met welke wy de heilzaame balzemryke geuren der planten inademen. Daar golft het goudgecle koorn ,' als dc vloed der zee ! De airen , met zagte fpitfen gewapend , fpruiten reeds uit de fchede te voorfchyn , waarin zy voor den Noordewind beveiligd waren. Welras zal zy haar hoofd, wanneer het bevruchte zaadkorntje rypt, op den dunnen halm buigend ter aarde neigen, opdat de fchadelyke regen deste eerder van haar afdruipe , en niet in haar binnenfle doordringe. Nu ademt zy naar de verkwikkende daauw, even als de jongeling naar de eerfte kus van zyne geliefde , of dc hupfche Duitfcher naar den handflag van een verafzynde Vriend. Doch vergeefs vergeefs druppelt de hemel weldaadige daauw uit zynen fchoot , wanneer zy hem flegts met de wortelen, en niet ook met de bladen indrinke. En menig een bloem zou zelfs aan de.bevruchtiging hinderlyk zyn, zo niet de Schepper haar geleerd had , zoras de avond aanbreekt , haar kroon te  34Ö tr E R H A Nl te fluiten, gelyk hier voor uwe voeten de altyd bloefjende maagdelieven , en het geele paardebloemtje. zelmar zweeg. ,, Driemaal welkom zyt gy my , geliefde, hier in den tempel der Natuur, antwoordde herman. "Ook gy bcfchouwt ze met het oog van den Wysgeer, en uwe gevoelens zyn op denzelfden toon geftemd als de myne. Zo galmt de Echo de ftemme na j die in het dal roept ; zo overeenftemmend toonen de waldhoornen , die haar antwoorden; zo harmonisch klinkt het gedommel der byën boven de welriekende bloemen der Rhynweide, gelyk onze gewaarwordingen zich nu in dénen toon verliezen. Ik zat hier, en overzag met verrukking den voor my liggenden grond. Hoe wenschte ik dat gy hier waart , met wien ik altyd overeenflcmme , met wien my even zo zeer de Vriendfehap als Broederliefde verbindt , van wien my zelfs geen afftand fcheidt ! Toen kwaamt gy , myn zelmar , cn hoe lief gy my ook waart, getuige u deeze opfiag van myn oog , dit geeven van myn hand. Zie hoe licllyk de fikkelvormige Maan door de boomen glinftert! I loe meer men zyn oog naar den hemel richt, deste meer Herren ziet men. ■ Hier onder onze voeten werd een wereld in de fchaduwen der nacht gehuld; daar trecden duizenden in den helderften glans te voorfchyn. Welk een grootfeke gedachte : zy zyn allen van dénen God gefchapen ! En welk een wellust, de orde cn fchoonheid der Natuur te overdenken ! Dikwils zyn haare gangen duister ; niet zelden verdwaalt zich de opmerkzaamfle navorfchcr in dezelven : doch een keten van aaneen» gefchakelde waarneemingen voert 'er ons gelukkig door. Dus fchcen het my lang een raaclfel te zyn ., was r-  ■K E R il A tt» $47 (Waarom de algoede God dc planten voor den fmaak zo bitter en onaangenaam fchiep , die hy met een • beelend vermogen voorzag , welke den kranken, die op het ziekbed ligt uitgeftrekt, weder opbeuren, hem zyne fmarten verzachten , en zyne krachten wedergeeven moeten. Moesten deeze niet veeleer verkwikkend, en fmaakelyk zyn? Maar thans —. hoe verftandig dunkt het my , dat zy het niet zyn ! Anders zou de mensch ze tot een gewoon voedfel gebruiken , die zo gaarne het fmaakelyke opzoekt , gelyk de koe de vette klaver , of de nyvere by de bloeijende hei. En zou niet hierdoor zyne gezondheid benadeeld, of het heclvermogen der kruiden door een beftendig genot werkeloos gemaakt worden ? —— Welk een wyze overeenftemming ftraalt hierdoor voor het oog de reden , wanneer de donkere iluijer der onwetenheid door opmerking word opgeligt. Zo "linftcrt aan den Oostelyken hemel het morgenrood , wanneer het den aankomenden dag verkondigt, en de fchaduwen van den nacht zich verwyderen! Dikwils volgt na den nacht eerst de fchemering , want welk fterflyke oog kon anderszins den aanblik van den hellen dag verdraagen ? Doch de dag breekt aan. Nu moeten wy de fchcpfelcn trachten te leeren kennen die ons omringen. Deeze aarde is het boek , waaruit wy leeren leezen: verftaan wy dit niet , dan zullen mogelyk de grootere boeken der Natuur voor ons ouverftaanbaar blyven , die dan eerst voor ons zullen worden opgeflagen ! En hoe konden wy vreezen dat zy voor ons geüoten zullen blyven ? Welk een goede Vader toont zyne kinderen iets fchoons van verre , zonder het hen te geeven ? " Zo  345 h e r m a w. Zo fprak herman. Zy gingen beiden, arm in arm gellingerd, de hoogte af, en ipraken nog veel van de Wysheid van den Schepper; en het blyde uitzicht in het toekomende ; tot dat zy het landhuis in de laagte van het bosch bereikten , dat wegens zyne bekoorlyke ligging de Verbeelding genaamd wordt , alwaar zy een vrolyk maal namen,  I. ALGEMEEN WYSBEG. IV. D. z M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE.   d e OORSPRONG en BEDOELINGEN ^ van het KWAAD, volgens de theorie van den heer. villaume , voorgesteld'. Tweede Verhandeling (*). De voorige Verhandeling over dit gevvigtig onderwerp , (te vinden in het vyfde ftuk des derden deels van (*) Sedert het plaatzen der Eerfle Verhandeling over dit onderwerp in dit Magnzyn, is eene goede Nederduitfche vertaaling des eerften deels van het werk des Heeren villaume : 25on bem Urfiming unï> ï>m Wcbmt ï>t& Uebetë, te utrecht by g. t. van paddenburg en Zoon, en te Amjlerdam by m. schalekamp en de fVed. jan dóll , aan 't licht gekomen , welke men den vorm van Brieven heeft gegeeven. Hoewel wy in de Verhandeling, die wy onzen Leezereu thands aanbieden, den Heer villaume niet verder volgen dan tot aan het einde zyns eerften deels, en dus flechts zo ver als zyn werk in 't Nederduitsch reeds 't licht ziet, hebben Wy ons echter verplicht geoordeeld woord te houden, terwyl wy ons bevlytigen zullen vóór de uitgave der twee volgende deeien in onze taaie, onze derde Verhandeling te leveren. Intusfchen pryzen wy denzulken onzer Landgenooten, die der Boogduitfche taaie niet magtig zyn, de reeds gemelde overzetting, tef opmerkzaame leezing en herleezing, ten fterkfren aan. — Z a  351 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN van dit algemeen Magazyn ,) vervatte bewyzen: I. Dat 'er zo veel Kwaads niet is , als men zich gemeenlyk verbeeldt; II. Dat het Kwaad, 't welk waarïyk plaats heeft, zo veel, zo groot en erg niet is, als het fehynt te weezen ; en III. Dat de heilzaame krachten der natuure , der dieren en der menfchen , als ook de inrichting der maatfchappy, bronnen zyn van Kwaad. - - Ten opzichte van het laatstgemelde hebben wy getoond, dat al het heilzaame fchade veroorzaakt, i. zodra het op een verkeerd voorwerp werkzaam is ; 2. wanneer de heilzaame kracht derwyze verfterkt wordt, dat dezelve den kring haarer bepaalde werking overfchrydt ; of wanneer het voorwerp voor haare werking al te zeer vatbaar is. — Ik durf het dus als voldongen aanmerken , dat het goede oorzaak is van het Kwaad, en , dat , naarmaate zeker gegeeven kracht voortreflyker is , zy in dezelfde reden , ook meer onheils kan voortbrengen , naamlyk , door verkeerde richting of onmaatige werking. - Dan hieruit volgt niet , dat al het kwaade uitwerkfel is van goféd', en voldoet dus nog geenszins aan het eerfte voorftel, welks bewys, in naarvolging van den Hoogleeraar villaume , wy op ons namen. Men zal zeggen , te erkennen dat Goed oorzaak is van Kwaad , in verfcheiden gevallen ; maar bewys vorderen , dat zulks altyd zó is, dat 'er geen hvaadaartige krachten zyn, en dat al het kwaade , uit goed ontftaat." -—— Met een ineengedrongen verflag van het geen de Heer villaume hieromtrent zegt, zal ik den Leezer thans bezig houden ; en den voordragt zyner bedenkingen wegens de onvermydelykheid des Kwaads, of het bewys , dat het Kwaad niet weggenomen kan worden, terwyl het goede  het kwaad, volgens villaume v00rg. 3j3 goede zou blyven ; als ook wegens de bedoelingen des- Kwaads , of de ontvouwing der nuttigheden van het Kwaad, en de ftaaving der ftelling dat al het Goede uit Kwaad voortkomt , ■ tot eene volgende gelegenheid uitftellen. Thans heb ik dus optegeeven, de bewyzen dat al het Kwaade uit goed ontftaat: dit zal ik , in naar» volging van mynen Schryver, vooreerst van het ontkennend Kwaad in het algemeen doen zien, en vervolgens meest alle byzondere klasfen van Kwaad doorloopen , ten einde aantetooncn dat dezelven uit de gemelde bron voortkomen, en eindelyk de algemeenheid der ftelling tot den hoogften trap van zedelyke zekerheid trachten op te voeren. De Leezer gelieve zich echter alvorens te herinneren, de bepaalingen en clasfificatie van het Kwaad, In myne voorige Verhandeling, volgens villaume opgegceven : Ontkennend Kwaad is gebrek of verlies van eenig goed ; Stellig Kwaad is fmart en 't geen dezelve veroorzaakt. het ontkennend kwaad is van tweeërlei foort: de éérfte beftaat cn is gegrond in de noodzaaklyke bepaaldheid der dingen ; deeze bepaaldheid is volftrekt of betreklyk. De vol/lrekte bepaaldheid is onaffcheidbaar van de natuur der gefchapen dingen. Dezelven kunnen niet oneindig zyn, even zo min ook derzelver hoedanigheden. Een oneindig lichaam, by voorbeeld , zou alle mooglyke ruimte vervullen en onbeweegbaar zyn , buiten hetzelve kon ook geen ander beftaan , «—— en , een oneindig voorwerp kan niet bewerkt worden. Oneindige zwaarte zou niet overwogen kunnen worden , zelfs niet door de magt der Godheid ; en volftrekte ligtheid zou alle bewerking uitZ 3 fltil-  354 r>E oorsprong en bedoelingen van fluiten. Oneindig vermogen van vuur zou alles ontbinden, of, tegengewerkt, door oneindig vermogen van water niets kunnen doen. Dit zelfde zou plaats hebben , wanneer de krachten der natuure elkandcren volkomen gelyk waren en opwogen, in welken graad men zulks onderftelle; ongelykheid van krachten en tegenffand is noodzaaklyk , —— en dit brengt onvermydelyk verkeerde betrekkingen en werkingen te wegc , en ——• dienvolgens kwaad. • . Omtrent het Kwaad, onaffcheidbaar van de volftrcktc bepaaldheid, is dus niets anders te zeggen, dan, dat het met anders zyn kan , dat het tegenftelde zou aanloopcn tegen het grondbeginfel van tegenftrydighcid. De bctreklyke bepaaldheid is gegrond in het verband cn in de verordening der dingen : in het verhand om dat het eene ding het andere uitfluit ; men kan de grond zyner wooninge niet naar willekeur vergrooten , hoe zeer de beperking nadcelig mogt weezen ; ■ f* de verordening, omdat, zal eenig ding dienstig zyn tot eenig bedoelde , het daartoe gefchïkt moet wcezen , 't welk veelal met de gefchiktheid tot fpoedige vernieling en altoos met na* dceligheid verbonden is ; zal de mensch vatbaar zyn voor aangenaamc aandoeningen , zyne gewaarworden lykheid voor onaangenaamen is onvermydclyk. — Ten deezen opzichte geldt het zo even gezegde: klachten daaromtrent zyn ydel : 't kan niet anders zyn , 't is noodzaaklyk en onvermydelyk. De tweede foort van Ontkennend Kwaad , bcflaat en wordt te wege gebragt door den ftryd van tegengcftcldc krachten , waarvan de eene de goede werkingen der andere wegneemt of vermindert , denwyzé dat  HET KWAAB , VOLGENS VILLAUME VOORG. 2^5' dat eene mindere maate goeds wordt voortgebragt dan auders zou hebben plaaté gehad. Wolken, by voorbeeld , verhinderen het licht en de warmte der zon-, ne ; hagel en overrtroomingen brengen fchraale oogften te wege. - Dan deeze goedverminderende krachten zyn, of noodig cn op zichzelven heilzaam, gelyk wolken ; of zy zyn overmaate van goed , als overftrooming en plasregen ; ook is de bepaaling of vermindering op zichzelven veeltyds wenfchelyk ; 't is heilzaam en genoeglyk als het verbrandende van de ftraalen en het verblindende van den glans der zonne getemperd wordt/ door wolken en regen. ——— Laaten wy dit in eenige byzonderheden befchouwen. i. Misgewas van ontbeerlyke vruchten is draaglyk, doch fchraale oogften van graanen veroorzaakcn gebrek aan voedfel; en dit is een Ontkennend Kwaad van de meestdrukkende foorte. Doch waaruit ontftaat zulks ? » Uit alte groote vochtigheid , uit dorheid en laate vorst. Ongedierte, hagel en honigdaauw ftrekken zich niet verre uit; en daarvan zullen wy ftraks handelen. ■ Alte groote vochtigheid is blykbaar overmaat van goed. Dorheid ontftaat uit de hitte der zonne , niet naar vereisch gemaatigd door regen. De hitte der zonne is goed, en het gebrek aan regen,, gelyk ook derzelver overvloed, wordt veroorzaakt door de richting des winds. De wind is een heilzaame kracht, en derzelver richting hangt af van de betrekkingen der laagen en vakken van de lucht , van warmte en koude , en is dus aan geen kwaade,. maar aan goede oorzaaken toetekennen. De luate vorst hangt, mede af van den wind, als dezelve van groote ys- en fneeuw - velden tot ons komt. Deeze echter zyn de bronnen der rivieren, en bygevolg goed en 2 4 heil-  356 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN heilzaam. Dus ziet men dat het Kwaad uit goed ontftaat , en dat de dingen op zichzelven goed zyn, en het Kwaad flechts toevallig is. 2. De zwakheid der kinderen en de lange duur daarvan , veroorzaakt den ouderen veel kommers en moeite, en zulks dikwerf te vergeefs, daar het derde deel der geborenen in het eerfte jaar fterft, en voor het tiende de helfte niet meer voorhanden is. ■■■« Hierin hebben de dieren veel boven ons vooruit ; in drie of vier jaaren bereiken de groottten hunne volmaaktheid , en veelen komen byna volkomen ter waereld. 's Menfchen kind daarentegen blyft geduurende veele jaaren hulpbehoeftig, en deszelfs krachten ontwikkelen zich zeer langzaam en laat. ■ Dan dit gebrek der menschlyke natuure is het gevolg van zeer weldaadige inrichtingen , naamlyk van meer volmaakte vorming cn gefehiktheid tot langer leven, en inzonderheid tot ontwikkeling dier edeler vermogens, welke ons boven de dieren verheffen, en de redelykheid onzer natuure uitmaaken. 1 Onze organifatie is geheel anders cn veel voortreflyker dan die der dieren ; onze beweegingen zyn min beperkt en meer verfcheiden , en wy hebben licbaamlyke vermogens die dc dieren derven ; vingers en in derzelver gebruik veel bekwaamheids ; wy kunnen fpreeken en zyn gefchikt tot menigvuldigerc gewaarwordingen ; tot dit alles en wat meer van dien aart is, moest ons geheel zenuwgeftel , onze hersfenen, 't merg van onze ruggraad , onze vezelen en huid van veel edeler hoedanigheid weezen , en ons lichaam meer famengeftcld zyn, dan dat der dieren. Daarenboven hebben wy naar evenredigheid van de masfa (tofs , waaruit ons lichaam heiraat , meerdere fterke , ■ en leeven volgens die  lïET KWAAD , VOLGENS VILLAUME V00RG. 35? die proportie langer dan de dieren. Indien de visch , zo als beweerd wordt, langer leeft dan de mensch , is zulks aan de koude van zyn bloed , aan de eenvoudigheid zyner beweegingen en aan de grofheid van zyn weeffel toetefchryven , want naarmaate een werk grover is , kan het langer düuren. Als lichaamen van ongelyke masfa , gelyke duurzaamheid hebben moet het weeffel des kleeneren vaster, en deszelfs deelen Merker in een gevoegd zyn. 't Zelfde yindt plaats als een lichaam langer duurt dan een ander van gelyke masfa. Want hoe grover de masfa is hoe dikker en Merker de deelen zyn kunnen, en hoe meer tegenMand, vernielende krachten ontmoeten. — Daar nu de mensch langer leeft dan de dieren van gelyke masfa, volgt dat zyn lichaam volmaakter zyn *oct. Men voege hierby , de verfchillende foorten van arbeid, die 's menfchen vermogens uitputten , vooral het werken met den geest ; de weeklykheid' welke zyn leven ondermynt, en de hartstochten die hem folteren; en dan de duurzaamheid van's menfchen lichaam in aanmerking neemende , is men verplicht tc erkennen, dat het famenweeffel van den mensch veel edeler en voortreflyker moet zyn dan dat der dieren, daar het niettegenMaande de meerdere . fvnheid en edeler famenMelling zo ras niet is blootheid aan Mooping. Dan, elk ding , zo wel door natuur als de kunst voortgebragt, vereischt meerder tyd van bewerking en rypwording naarmaate het voortreflyker is. De fynMe vruchten komen langzaamst voort , de vastere foorten houts behoeven langduuriger groei. Volgens deeze wet, vercischt het menschlyk lichaam een langer tyd tot ontwikkeling cn traageren groei; hY moet dus Z 5 lan'  558 OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN f langer in den ftaat der kindsheid blyven, dan de dieren , en het veelvuldig kwaad daaruit ontftaande , is het gevolg van zyne voortreflykheid ■ van goed. Eindelyk 's menfchen lichaamlyke , verftande- lykc cn zedelyke vermogens moeten gevormd worden.. Zyne bekwaamheden moet hy door oefening verkrygcn. Dan hiertoe moet hy in dc kindsheid te¬ der, voor indrukielen vatbaar en buigzaam weezen; dit maakt hem gefchikt voor opvoeding, en onthoudt hem het vermogen om zich tegen de hem onaangenaame oefeningen tc verzetten ; even gelyk de metaalen geimoltcn, althans verweekt moeten zyn, om bewerkt te kunnen worden. ~ Dus moet 's menfchen kind zwak weezen. By dit alles komt nog, dat zwakheid en behoefte dc grondflagen zyn der gezelligheid en noodig tot vorming der maatfchappy. De ras gevormde dieren verltrooijen zich en vergeeten elkandcren. Dus is het ontkennend phyfiek kwaad gevolg van goed; zo is het ook met het flellig phyfiek kwaad. ■ 5> Verbranden onzer bezittingen, is het gevolg van dc brandbaarheid van hout en andere bouwftofl'en, en het uitwcrkfel van de ontbindende kracht van vuur. -— Deeze beide hoedanigheden zyn goed en onontbeerlyk. En Hy dia dezelven gaf, gaf ons verftand om , door gepaste voorzorgen , het fchaadend uitwcrkfel eener verkeerde richting dier heilzaame krachten voortekomcn. ——— De Blikfem is heilzaam, dezelve zuivert dc lucht, en wy kunnen haare vernielende werkingen voorkomen door 't plaatzen van afleiders. Vuurbraakcnde Bergen veroorzaaken vreeslyke verwoestingen. Doch zulks is het gevolg van goed, . naam-  HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOORG. 359 gaamlyk van de ontlasting van onderaardsch vuur, 't welk voor het leven der dieren, voor den groei der planten , en ter vorming der delfftoffen onontbeerlyk is, ——— 't welk opening behoeft , en ter ontlastinge van welks overmaate, vuurbraakende bergen noodig zyn. Dat zulks onze wooningen verteert, en onze inrichtingen vernielt, hebben wy ons zeiven te wyteu. De aarde is immers niet reeds dermaate bebouwd , dat 'er ter bewooning geen anderen plek gronds overig is, dan rondom de Etna en naby de Vefuvittti - • ■" De mensch bouwt op den vulkaan, cn klaagt over de uitgieting der lava! ——"Even alsöf' hy begeerde dat de brandende berg hem uit den weg zou gaan-, cn gelyk de vos en wolf naar de wocstcnyen vluchten! — Aardbevingen hebben dezelfde , en dus een goede oorzaak. *\ Verzakkingen ontdaan uit onderaardfehc droomen , dc fchaden van welker opzwellingc, gelyk die van de overdroomingen der bovenaardfche rivieren , van dormen en van te groote hitte, bïykbaar enkel der overmaate van goed zyn toe 'tc fchryven. —— Koude is, naauwkeurig gefproken, niet fchadelyk, maar Hechts hinderlyk. De Groenlander kan dezelve zeer wel verdraagen , cn de menfchen in koude landdrecken zyn doorgaands grooter, fterkcr en gezonder dan in warmer gewesten. Ook is de koude in veele andere opzichten heilzaam. Eene cenpaarige gemaatigde warmte, ten allen tyde en op alle plaatzen, is eene begeerte welker ongerymdheid van zeiven blykt. • « De Hagel ontftaat uit de koude der bovenlucht, waarin de dampen zwecven. Deeze koude is onvermydelyk uit hooide van de meerdere ylhcid, cn van den verderen afiland der terugkaatzing van de ftraalen der  360 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN der zonne, en heilzaam ter verkoelinge van de beneden lucht. De dampen zyn in zichzelven goed, en derzelver nedervalling is nuttig; ook ftrekt de Hagel zelve tot zuiveringc der lucht. Haare verwoestingen zyn dus uitwcrkfels eener goede oorzaak. a. Ziekten zyn het fmartelyk uitwerkfel van heilzaame oorzaaken. Onze vatbaarheid voor dezelven is 't gevolg van onze fyne bewerktuiging en de famengcfteldheid onzes lichaams; 't welk, naarmaate het door meerdere lenigheid en zachtheid van deelen , beter gefchikt is tot groei, tot het aanleeren van nutte oefeningen en ter ontvanging van aangenaame gewaarwordingen , ook fpoediger is blootgefteld aan ongemakken cn ziekten ; terwyl de toeneeming in fterkte en vastheid ongefchikt maakt tot de bekwaamheden , waartoe de leenigheid en weekheid in ftaat Helt, en de werking der Geneesmiddelen verzwakt in die zelfde maate, als zulks den mensch voor fmarten en krankheden beveiligt. Want de indrukbaarheid voor aangenaame en pynlyke gewaarwordingen, voor gencezende en verwoestende krachten , is in betzelfde voorwerp , ten zelfden tyde altyd gelyk. . Bovendien , famenftelling geeft aanleiding tot wanorde, weekheid van deelen fielt bloot voor kwetfing, beweeging veroorzaakt wryving, en deeze fiyt af. Intusfchen zouden wy niet wenfehen voor ziekten en wonden beveiligt te zyn , op voorwaarde dat ons lichaam uit een klomp gevoel- en beweeglooze ftofTe mogt beftaan. Gefchiktheid voor krankheden en kwetzing, is dus 011affcheidbaar van de heilzaame inrichting onzes lichaams. ——— De Krankheden zeiven beftaan in ontbinding of verderf van eenige lichaams deelen ; of in ontlastingen, waardoor de natuur zich bedorvene fap- pen  HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. g6l pen kwyt maakt. Dit laatfte is , hoewel ongemaklyk, pynlyk en fomtyds gevaarfyk , echter heilzaam ; en de ontbindbaarheid der deelen en derzelver gefchiktheid tot bederf is , gelyk wy gezien hebben, onaffcheidbaar van derzelver voortreflyke famenftelling en verordening. - ■ ■ Overvloed van fappen is een der oorzaaken van ziekten, ontftaande uit overmaat van voedfel, en dus — van goed. Te begeeren dat dit geen overmaatige voeding veroorzaaken zou , of dat de vaten zich in 't oneindige zouden uitzetten, is blykbaar ongerymd. Dit onheil echter ftaat in onze magt door maatigheid te voorkomen. Verderf en gisting van fappen is eene andere oorzaak van krankheden, doch dit is het gevolg van de ontbindbaarheid, welke voorzeker in 't algemeen heilzaam en nuttig is, naardien dezelve vereischt wordt tot aangroei van vleesch , beenderen, huid, enz. De gisting van het bloed is een gevolg van deszelfs oneenpaarige beweeging, waaraan echter de gefchiktheid tot opmerking, cn de werkzaamheden van den geest, altyd geëvenredigd zyn. Want de mensch is geheel anders geftemd by eene gemaklyke en rasfche omloop des bloeds , dan by eene traage en zwaare. — De fnelle omloop is goed, doch kan niet altyd duuren, vermits de krachten anders wel ras uitgeput zouden weezen; de bcweegiug des bloeds moet dus aan verandering onderworpen zyn, en derzelver verfnclling bevorderd kunnen worden; doch te langduurige of te heftige werkingen der hiertoe ftrekkende middelen, hebben longontftekingen , heete koortzen en foortgelyka kwaaien ten gevolge. Wy zien dus al weder dat het Kwaad een uitwcrkfel of gevolg is van heilzaame krachten, ,— Wat de kwetfïng van in- of uitwendige dee-  362 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN deelen betreft, deeze is niets anders dan het uitwerkfel van dc fomtyds verkeerde richting van heilzaame krachten, op indrukbaare en weeke plaatzen. De wilde mensch is aan meerder ziekten blootgefteld dan de dieren , en de befchaafde lydt meer dan hy. De ongemakken des eerften zyn het gevolg van de edeler gefteldheid des menfchen in het algemeen, en de veelvuldiger fmarten des laatften, dat der verfyning. In het algemeen de meerdere gefchiktheid voor [mart, en de meerdere zwaarte van lyden, is altyd onaffcheidhaar van de meerdere voortreflykheid , en neemt toe in gelyke maate met de volmaaking. •• De Ziekten, die uit verfcheidenheid en keurigheid van gerechten ontftaan, zyn het gevolg van overvloed, en die, welke uit overmaatige vermaaken hunnen oorfprong neemen , het uitwerkfel van onze gefchiktheid , neiging tot genoegen, en het aanzyn van begeerlyke genietingen. ■ 1 ■• Aanhoudende arbeid en voornaamlyk de infpanning der zielsvermogens, ■ 's menfchen edelfte bezigheid, 1 - is eene ryke bron van ziektens. Ik bedoel thans niet die kostwinningen , welke 's menfchen leven in gevaar brengen — ■ maar de zodanigen, welke zyne gezondheid verwoesten , zyne leden verlammen, zyn geitel aantasten, den ouderdom vertragen. Den bergwerkeren , den Scheikundigen , den werklieden in Metaalen vallen deeze ellenden meest ten dcele. Doch bovenal bcklaa^Iyk is de onvermoeide Geleerde , die zyne geduurige zittende en peinzende werkzaamheid niet afwisièlt mcr gepaste rust, beweeging en uitfpanningen. Voor alle deeze rampen nu kan dc mensch zich beveiligen , als hy zyn leven in eene werkelozen rust wil doorbrengen, zyr.e vermogens niet wil oefenen, en niets doen  HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 3$$' doen dan waartoe de aandrang der natuurlyke' behoeften hem verplichten. . Zyne uitttekendheid boven de dieren , zyne volmaakbaarheid, zyne toeneemende veredeling, zyn daardoor aangroeiend geluk cn genoegen, is beide oorzaak en gevolg van ellen-' de, van fmarten en krankheden. , Inzonderheid klaagt men dat het fchuldelooze Kind de lusten en dwaasheden zyns Vaders moet lyden ? » ' ■ dan,'daar het kind uit de fappen des Vaders zyn beftaan, en uit die der Moeder voeding en vorming verkrygt, kan zulks niet uitblyven - of hetzelve moest zonder ouders ter waereld komen, in welk geval hetzelve geen opvoeding ontvangen , geen kundigheden verkrygen, en de verhevene bedoeling der ontwikkeling en werkzaamheid, der verttandelyke vermogens, geheel achter zou blyven. Als eene bron van Kwaaien, waaraan de mensch fchuldeloos is , en welke blykbaar eene inrichting is van den Schepper, wordt befchouwd, —■ de wormen in de ingewanden en de infecten op den huid van menfchen en dieren. —— Daar het buiten twyfel zeker is, dat in de ingewanden van menfchen en dieren ten allen tyde wormen van allerleie foort gevonden worden , en zulks met de wenfchelykfte gezondheid gepaart gaat, volgt, dat dezelven op zichzelven geen ziekten veróorzaaken; zulks gefchied eerst dan, als dezelven te overmaatig vermenigvuldigen. De overmaat veroorzaakt dus het kwaad. De oorzaak der overmaatige vermenigvuldiging nu , is gelegen in de veelheid van flym, welke door onmaatig te eeten, en andere ongeregeldheden verwekt wordt. Het flym op zichzelven is van de grootfte nuttigheid voor de yerteering. , Uit het gezegde volgt , dat de mensch  364 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN mensch de kwaaien welke de wormen veroorzaaken, grootendeels zichzelven te wyten heeft; op zichzelven zyn zy niet fchadelyk, veeleer kan men vastftel3en dat dezelven tot veele nutte einden ftrekken , welken wy met geen genoegzaame zekerheid kunnen opgeeven, by voorbeeld, om de overmaate en ftilftand der vochten te voorkomen, fchadende fappen afteleiden; enz. Dat zulks zo zy, wordt bevestigd by de Kinderen , wier fappen het meest gesten, en die de meeste wormen en het meeste ongedierte hebben. Verre dan dat wormen en ongedierte een oorzaak van ziekten zyn zou, is het blykbaar dat dezelven, door den gistende overvloed der fappen vermenigvuldigd , verordend zyn deeze oorfprong van krankheid weg te neemen, en dus tot geneezinge moeten dienen. —— De volmaaking der Geneeskunde maakt in onzen tyd dit natuurlyk Geneesmiddel ontbeerlyk, byzonderlyk de infecten op den huid, doch zulks neemt niet weg de noodzaaklykheid derzelven in vroegere tyden, en by die Volken, welke in deeze Weetenfchap geen vordering gemaakt hebben. ■ De tegenwerping dat het gemeen meest blootgefteld is voor ongedierte, hoewel hetzelve uit hoofde van geringer voedfel minder overvloed van fappen heeft, terwyl de aanzienlyken, hoewel uit de tegengeftelde oorzaak meerder overvloed hebbende , echter minder door ongedierte gekweld worden; wordt opgelost door de opmerking, dat de aanzienlyken dit middel, uit hoofde hunner meerdere zindelykheid en andere oorzaaken niet behoeven, maar wel de armen, welke deeze afleidingen voor den flilftaanden en ophoopenden overvloed derven; en dat de kinderen der laatstgemejden doorgaands veel ge- 2 uw-  HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOOR.G. 3^5 zonder en fterker zyn dan die der ryken, welke fchiet elk oogenblik de hulp van een arts behoeven. ■ 3. Ook de befmettende Ziekten zyn het gevolg van goed. Dezelven ontftaan uit de ontbinding van bewerktuigde ligchaamen ; dit echter is de bron van nieuw leven , van voeding en groei. Verrotting is niets anders dan een zekere foort van ontbinding , welke bedorvene en Hinkende uitwaasfemingen verfpreidt, deeze intusfchen zyn wederom nuttig voor de planten , doch door de zwaarte der lucht opgeheven en verfpreid, oorzaak van aanftekende krankheden; dan de zwaarte der lucht is noodzaaklyk ter veroorzaakinge van regen, wind en onweder, en brengt dus toevallig dit nadeel voort. • 4. Men beklaagt zich over den vroegtydigen Dood van den veclbeloovenden jongeling, of nuttigen man. Dan uit hoofde van de famengefteldheid onzes ligchaams, is de flooping onvermydelyk. Veele byzondere oorzaaken kunnen dezelve verhaasten, welke allen haaren grond hebben in de voortreflykheid van organifatie, of in de aanhoudendheid van de oefening der krachten, — en dus in goede oorzaaken. Dat wy den vroeggeftorvenen betreuren , ontftaat uit de gevoeligheid van ons hart , en uit onze genegenheid hemwaarts , en dus is onze rouw het gevolg van goed. Daarenboven is de dood des braven, de overgang tot eenen ftaat van uitgebreider kennis en volmaaking , en tot ruimer kringen van werkzaamheid, en dienvolgens goed en wenfehelyk. 5. Ten opzichte van het Kwaad , 't welk de nuttige dieren te weeg brengen, merkt villaume aan, dat dc krachten welke hen in ftaat ftellen te befchadigen , dezelfden zyn , met welken zy ons dienen ; en dat wysbeg, IV. D. Aa der-  SÖ6 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN* derzelver neiging om te befchadigen, eigenlyk drift tot zelfbehoud en tegenweer is, 't welk zy in den ftaat der wildheid behoefden, welke drift onder het opzicht van den mensch aanmerklyk getemd kan worden, en inzonderheid werkt ten tyde der paaringe, waaruit blykt, dat dezelve in het allernaauwst verband ftaat met de drift ter voortteelinge, te meer daar men, om den dieren de drift ter verdeediging te ontneemen, dezelven flechts behoeft te ontmannen. Ten aanzien van de zogenaamde fchadelyke dieren, als roofdieren, rupfen, infecten, vogels die de vruchten verteeren, ratten, muizen, wild enz. , doet onze Wysgeer de nuttigheid van veele derzelven voor den mensch zien; daarby in 't algemeen aanmerkende, dat zy geen fchaade doende dan tot hun onderhoud, de mensch in dien zin ook een verdervend dier is; en dat by aldien men vraagt, waarom zy aanweezig zyn, het antwoord dat zy beftaan om te leven en zich daarin te verblyden , voldoenend is , daar wy den dieren zo zy zich over ons, onze vervolgingen en verwoestingen beklaagden, geen ander antwoord zouden kunnen geeven; dat wy immers niet begeeren kunnen, dat ons zelfbelang de algemeene wet zou zyn ; en het oogmerk des Scheppers blykbaar was , dat zo veelen levende Schepfelen van allerleie foort op aarde zouden beftaan als flechts mooglyk was, welker onderlinge betrekking ten opzichte van befchadigende en verdedigende krachten , de trelFendde proeven van zyne Wysheid oplevert. - Wat de verfcheurende en roofdieren in het byzonder betreft , wy kunnen zonder ons eigen gedrag te wraaken , het vermoorden van diereu tot voed» fel  HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VO0RG. 36 ƒ fel niet afkeuren: doch al wilde men om zulks te kunnen doen, zich van vleesch eeten onthouden, men kan echter niet ontkennen dat verfcheide dieren door de natuur verordend zyn om zich door het ombrengen van anderen te geneeren; indien men zulks nu kwaad gelieft te noemen , het is blykbaar inrichting des Scheppers , wiens goede en weldaadige oogmerken hierin kenlyk worden door de befchouwing der gevolgen van eene tegengeftelde inrichting. Het plantenryk naamlyk zou onvermogend zyii alle dieren te voeden, vooral by derzelver vermenigvuldigend aantal. Zy zouden derhalven moeten verhongeren ; een behoeftig leven leiden , en een droevige dood fterven ; bovendien zou het aardryk door krengen bedekt , en de lucht door dezelven verpest worden ; en daar thans veele dieren gezond en vrolyk leven, en een korte dood door de klaauw , den muil, of het mes fterven, zouden ze in dat geval door de pest omkomen. — Om zulks te verhoeden zou 'er een veel kleiner getal van dieren moeten weezen , of dezelven zouden zich min fterk moeten vermenigvuldigen , in welk geval 'er minder levenden zyn zouden, deezen minder genot huns levens zouden hebben, en dienvolgens de Schepping min voortreflyk zyn zou. By dat alles zouden onze medelydende fchikkingen de beste foort van leven by dieren en menfchen wegneemen. De vleescheetende dieren zyn volkomener, dan dezulken welken enkel van gewasfen leven. Ook zyn dc menfchen welken vleesch eeten, fchranderer en werkzaamer dan zy, welken zich enkel door kruiden voeden; het vleescheeten voedt beter, fcherpt dc krachten , en wekt de hartstochten op, welke dc rocrfels zyn van werking. Wanneer de dieAa a ren  368 de oorsprong en bedoelingen van ren zich onderling niet ombragten, of de mensch dezelven het leven niet benam , zoude ook de nuttige oefening der krachten in het gebruikmaaken van list of fterkte tot den vangst, van fnelheid of dapperheid in de verdeediging, achter blyven. Dus beweezen hebbende dat het flellig phyfiek Kwaad, zo wel als het ontkennend phyfiek Kwaad uit goed ontftaat , gaat de Heer villaume voort, zulks te doen zien, ten opzichte van het zedelyk Kwaad; (waardoor men, volgens de gegeeven definitiën , gebreken en zwakheden , welke gebrek aan krachten of aan derzelver werking onderftellen , en dwaalingen en ftellige ondeugden , welke door overmaat of verkeerde richting der krachten voortgebragt worden, te verftaan hebbe;) door te toonen dat en het ontkennend, en het Heilig zedelyk Kwaad, ■ gebrek en dwaalingen van verftand en neigingen, uit geen kwaade bronnen voortkomen, maar oorfpronglyk aan goede oorzaaken zyn toetelchryven. — 1. Gebrek aan kennis in 't algemeen, is een gevolg van de noodzaaklyke bepaaldheid, waarvan in het begin deezer Verhandeling gefproken wierdt; by de enkele perfoonen is dezelve het uitwerkfel van opvoeding en verkeering, en dit wederom van de onderfcheidene ftanden welke in de Maatfchappy onvermydelyk zyn. Gebrek aan verftandelyke vermogens is mede gegrond jn de gemelde noodzaaklyke bepaaldheid, en in de bewerktuiging des ligchaams; doch als negatief kwaad brengen geen van beiden fniart te wege. Zy hebben geen kwaade oorzaak: dwaaling echter is derzelver onvermydelyk gevolg, en het vasthouden aan wanbegrippen en vooroordeel, een verkeerd uitwerkfel van  HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME V0ÖRG. 36^ van ftandvastigheid. —— Niemand veracht waarheid, noch wil opzetlyk dwaalen. Doch vooroordeel maakt het erkennen van waarheid bezwaarlyk, en baart afkeer jegens anders - denkenden. 2. Gebrek aan hartstochten of driften, ontftaat uit ftompheid van zinnen, en zwakheid van gewaarwordingen; gebrek aan krachten is het gevolg hiervan, of van een gebrekkige organifatie. Hieruit ontftaat traagheid, lust- en moedeloosheid, en bygevolg ook ondienstvaardigheid jegens anderen; zodanig een mensch nu is, wel is waar, onnut, doch daarom niet ondeugend; het ontbreeken der vermogens om anderen voordeel toe te brengen, fielt hem tevens buiten ftaat anderen onheil te berokkenen; en hoewel zyn toeftand ons beklagenswaardig fchyne, is zulks echter wezenlyk niet zo, daar hy van deeze onvolmaaktheid geen fmartwekkende bewustheid heeft. Het gebrek zelfs is altyd 't gevolg van bepaaldheid , niet het uitwerkfel eener kwaade oorzaak. 3. Blooheid of menfchenvrees, is een kwaad en een bron van veel kwaads; doch ook het voort- brengfel van gebrek aan bewustheid van onze eigene waarde, of van te groote gedachten van die van anderen ; in beide gevallen is het vermogen van beöordeeling gebrekkig of verkeerd werkend. 4. IVaanwysheid is gegrond in een' te levendigen of te fterken indruk van wanbegrippen. Derzelver niet kwaade oorzaak hebben wy gezien; en het vermogen van derzelver zo duidelyke vertegenwoordiging, dat men voor alle tegenbedenkingen onvatbaar is, is niet anders dan het verkeerd of overmaatig uitwerkfel van eene oorfprongelyk zeer heilzaame kracht. 5. Misnoegdheid jegens anderen of kwaade luimen, Aa 3 is  370 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN is een middenftand tusfehen toorne en droefenis.—» Mishaagen, 't gevoel van 't onrechtmaatige, dwaaze en verkeerde in anderen, brengt, wanneer zulks len moed geheel vernietigt, droefenis , wanneer den moed onverzwakt blyft, toorne, doch als de neiging deeze aan den dag te leggen, door eene of andere oorzaak beperkt wordt, ontevredenheid voort. Deeze oorzaaken zyn , te groote aandoenlyk- heid , gebrek aan kracht , blooheid , fomwylen zelfs eerbied of genegenheid voor den belediger; ook wel pooging zich zeiven tc overwinnen : altemaal oorfpronglyk goed , veelryds zelfs edele , altyd echter fchuldelooze oorzaaken. 6. Argwaan is overmaat van voorzichtigheid. De grondllag is goed , en dc overmaat ontftaat, óf uit eigen ontrouwe , óf uit geleden trouwloosheid; 't welk beiden tot dc ondeugden behoort, van welken flraks gefproken zal worden. 7. Tydverveeling , is gemis van gelegenheid om werkzaam te zyn , eu wordt voortgebragt door de rusteloosheid onzer vermogens; eene zeer voortreflyke oorzaak indedaad! By rauwe volken en de zulken die zielsvermogens derven , by min volmaakten dus, vindt zulks geen plaats. Thans gaat de Heer villaume voort, ter onderzoekinge der fchadelyke driften , van welken hy durft beweeren, dat dezelven uit de voortrcflykfte hoedanigheden der menfchen ontftaan. Hy betuigt te vreezen dat men zyne bedoeling verdenken, en hem verkeerd verftaan zal, doch verklaart dat zyne meening geenszins is , de ondeugden der menfchen te verontfehuldigen of te rechtvaardigen; « hy ontkent derzelver wanzedulykheid, ftrafbaarheid en fchadelyke gevolgen  het kwaad, volgas villaume voorg. 371 geenszins-, doch ftelt vast dat dezelven niet het voorthrengfel zyn van kwaade oorzaaken, of het gevolg van oorfprongelyke verdorvenheid , maar dat zy te wege gebragt worden door overmaat en verkeerde richting van heilzaame gefteldheid, even gelyk het best geneesmiddel door ongepast gebruik, vergif wordt, of het onmaatig genot der gezondfte voedfels, de ge- vaarlykfte ziekten veroorzaakt. Dus wil hy , door zyne bedenkingen, de ondeugd geenszins aanpryzen, maar de menfchen omtrent hunne gefteldheid verlichten , en dezelven doen dienen tot verheerlyking van den Schepper en Beheerfcher der Waereld , welke ons aan geen oorfpronglyk kwaade krachten of inrichtingen heeft overgegeeven , maar ons een goede gefteldheid gefchonkert , en begaaft heeft met reden , om de verkeerde of onmaatige werkingen dier goede hoedanigheden , met welken Hy ons voorzag, te voorkomen. Alle dwaasheden en misdryven, gelyk in 't algemeen alle onze driften en hartstochten, leidt de Heer villaume af van Eigenliefde en Medegevoel; * ■ zonder Eigenliefde kan geen gewaarwordend wezen beftaan : deeze grouddrift is het roerfcl van alle bcdryven, zelfs der geenen, welke het meest daartegen fchynen aanteloopen. Opoffering van gemak, van bezittingen , van het leven zelfs, alles gefchiedt ter verkryginge van iet, dat men met of zonder grond, als waardiger en ■ verkieslyker befchouwt , en dus voor zichzelven, uit eigenliefde. —— Wysgeerig gefproken is zuivere zelfverloogchening eén volftrckte tcgenftrydigheid; zonder eigenliefde konden wy geen neiging hebben, en zouden volkomen werkeloos wezen. Hy, die zyne neigingen der voorfchriften van den Godfe Aa 4 dienst  37* DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN dienst opoffert, doet zulks ter verkryginge van degunst der Godheid, op welke hy prys fielt boven alles. ■ Het medegevoel zelfs is niet anders dan afkeer voor onaangenaame en neiging tot genoegen verwekkende gewaarwordingen, en dus oorfpronglyk Eigenliefde. De Eigenliefde is dus blykbaar , noodzaaklyk en goed ; zo ook het Medegevoel aan anderer genoegen of leed , want dit is de grondflag der gezellige geneugten, en der wederkeerige plichten. i. Zelfliefde, ■ ■ • ■ nu •■ is overmaate van eigenliefde , en ontftaat zo dra het medegevoel door eene of andere oorzaak te zeer verzwakt wordt, om der eigenlyk gezegde eigenliefde ten tegenwigte te dienen. Deeze oorzaaken zyn, uitfpoorige aandoenlykheid, welke uit vrees voor onaangenaame gewaarwordingen , het lyden van anderen ontvliedt ; of eene fterke en vaste ligchaamsgefteldheid, welke den mensch voor veele indrukfels die anderen fmart baaren , beveiligende , hem tevens ongevoelig maakt voor het leed zyner natuurgenooten. Doch dit beide is overmaat van goed. De zelfliefde vertoont zich als trotschheid, als zy zich boven anderen verheft , als y delheid, wanneer zy uitwendigen luister naj|agt, als hebzucht, indien rykdom haar doel is. Hieruit vloeien voort, verachting van anderen , hardheid, liefdeloosheid, ondienstvaardigheid, aanmaatiging, onrechtvaardigheid, enz. Door onkunde van de wezenlyke waardy der dingen wordt zelfliefde, zucht tot lekkerny, tot den drank , tot gemak, tot overdaad , tot wellust. Laatstgcmclde verkeerdheden verwekken afkeer van werkzaamheid, van moeiten, van infpanniug en van onaangenaame gewaarwordingen; vrees voor  HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME V0ÓRG. 573 voor gevaaren, voor menfchen en derzelver tegenftand. Beledigde zelfliefde brengt toorne te wege , wraak , onverzoenlykheid en wreedheid. Eigenliefde ontaart in jalouzy, als zy iet haar behoorende anderen ziet bezitten , en in nyd, als anderen verkrygen dat geene, waarna zy haakte. 2. Ten opzichte der wreedheid, in 't byzonder, merkt onze Wysgeer aan, dat dezelve enkel by wilde volken of in ruuwe tyden plaats vindt. In het eerfte geval zyn de voorwerpen der wreedheid voor dezelve gehard; gelyk by de mishandelingen der krygsgevangen onder de wilden in Amerika , op eene fchier onbegrypelyke wyze plaats heeft, waar men ook, zo ras de lyder vrees of zwakheid laat blyken, van zyn leven een einde maakt, hem der marteling onwaardig keurende. > De wreedheid by de Grieken en Romeinen was onaffcheidbaar van de Krygshaftigheid dier Volken ; dezelve is altyd geëvenredigd aan de kracht om te lyden, en neemt met deeze af, vindende in een ftaat van gantfehelyke verzwakking geen plaats. » Het woeden der hartstochten kan den mensch ook wreed maaken. Doch in zodanig een' toeftand is hy zich zeiven niet bewust, en na dat hy uitgewoed, en weder tot zich zeiven gekomen is, betreurt hy 't gepleegd geweld. De ligchaamsge- fteldheid, de ongeregelde loop des bloeds, enz. verheffen de nuttigde driften en gewaarwordingen tot hartstochten ; dezelven zyn niets anders dan de overmaate van eigenliefde, zucht tot zelfbehoud, levendig gevoel van onrecht, afkeer van ondeugd; de hartstocht verblindt , men waant te zien het geen 'er niet is, fantómes , monfters ; tot bedaaring gekomen, erkent men zyne dwaaling. Indien 'et koelbloedige Aa 5 wreed-  374* fE -OORSPRONG EN BEDOELINGEN van ; wreedheid is, zo behoort dezelve tot de kwaadaar-tigheid. 3. Waaromtrent, gelyk ook ten opzichte van het, verblyden in anderer leed , de Heer villaume aanmerkt, dat indien men hierdoor enkel verftaat de behartiging van eigen welvaart en voordeel, ten kosten van anderen, zulks aan overmaatige eigenliefde is toe te fchryven, en bezwaarlyk de haatlyke naamen, waarmede men zulks beflempelt, kan voeren. — Doch verhaat men daardoor geneigdheid tot het kwaade , als zodanig , volgens duidelyk bezef en overleg, zo ontkent hy ronduit dat zulks beftaat, en bevvyst zyn gevoelen, door zynen Leezer opmerkzaam te maaken, op het doorgaand gedrag der menfchen , wanneer zy door geen hartstochten gefolterd worden of verblind zyn : elk is, alsdan, genegen en daadlyk werkzaam zich ter reddinge van anderen, en zonder vooruitzicht van vergelding in gevaar te begeeven , uit geen ander beginfel dan medegevoel en inwendige geneigdheid ten goede; daar zy het kwaade als zodanig beminnende , ook zonder andere aanfpooring, kwaad zouden doen^ en flechts dan goed verrichten, wanneer zulks onmiddelyk tot hun voordeel itrekte , juist gelyk tbans omgekeerd plaats vindt. Dat de mensch intus- fchen, veelmaals, het kwaade doet, ook dan, als hy zulks voor zodanig erkent , wordt te wege gebr'agt door de aanloklykheid van het daaraan verknocht genoegen ; dus, by voorbeeld , geeft hy zich over aan dronkenfchap , niet omdat zulks eene ondeugd is , maar uit hoofde der aangenaame gewaarwordingen, welke hem zulks verfchaft; even gelyk kinderen dieren kwellen, niet om hen te doen Iyden, maar om zich te vermaaken in derzelver zonderlinge trekkingen en vreemde ■fcaWV'. t «A ge-  HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOOR.G. 37"5 «■duiden. Doch , in zodanige gevallen, is het aanlokfel, dat genoegen verwekkende , gelyk ook de zucht daartoe , — en dus de oorzaak der kwaade neieinge , goed. Wyders, een verkeerde voor¬ ltelling van het Kwaad, brengt neiging tot hetzelve te weege ; doch dit is het gevolg van een gebrek aan vermogen tot onderfcheidende opmerking, of van eene verkeerde richting deszelven ; eveneens als de fmaak in afzichtige infecten, welke men by fommigen aantreft , een gebrek is in de werktuigen van den fmaak , dat door bekwaame Geneesheeren veeltyds hcrfteld is. Ook kunnen ligchaamlyke gebreken neiging ten kwaade voortbrengen , gelyk , by voorbeeld, Ilypochonderie, Menfchenhaat verwekt; ook heeft men voorbeelden, dat ligchaamlyke , naderhand genezene ongefteldheid, dorst naar menfchenbloed en moordzucht tc wege bragt; dan zulks behoort tot de ziekten, waarvan reeds gehandeld is. Dat de menfchen het zedelyk Kwaad als zodanig, en als eigenlyk bedoelde, niet beminnen , blykt overtuiglyk uit de poogingen van allen de geenen, welke hen van een ondeugend gedrag trachten te rug te brengen; deezen ftellcn den verdwaalden voor , de fchade , de wan» voeglykhcid , dc wanorde van zyn gedrag, benevens de onrechtvaardigheid waaraan hy zich jegens anderen fchuldig maakt. Dit ondcrftelt, onbetwistbaar, dat de boondoener, door het duidelyk bezef van het flechte en dc fchadelyke gevolgen zyner gedragingen, zich zsl verbeteren; dat hy zulks, althans niet ten vollen of duidelyk genoeg inzag ; dat hy dus tot het kwade als zodanig niet genegen is, omdat men hem door het voorftel daarvan , van het zelve wil te rug brer.-  376" DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN brengen; want in 't tegengefteld geval, zouden deeze voorftellingen een juist tegengefteld uitwerkfel hebben; maar dat hy het goede bemint , om dat men hem door de voorltelling daarvan tot betrachtinge deszelven wil overhaalen. Vondt het tegendeel plaats , dan waren immers alle voorftellingen van dien aart blykbaar ongerymd; de boosheid zou alsdan, door elke pooging van den gewoonen aart, aangroeijen; en kon niet anders dan door bedrog , door bet kwaade als goed, en wederkeerig het goede als kwaad voorteftellen , beteugeld worden. Daaden, welken men den naam van opzetlyke boosheid geeft, worden te wege gebragt door hartstochten , die in zichzelven goed , eene verkeerde richting aanneemen, of onmaatig werken; en zyn meermaalen het voortbrengfel van rastelooze en gepaste bezigheden misfende krachten. Ledigheid, toch, is het beginfel aller ondeugden. • De mensch bemint de eer, hy wil zyne krachten vertoonen, en boven die van anderen doen uitfieeken. Daar 'er nu veel meer gelegenheid is om te verderven , dan om voorttebrengen, en zulks veel gemaklyker en fpoediger te doen is , daar het meer vertooning maakt van gevaar en moed; [een huis, by voorbeeld, is gemaklyker en fpoediger onder den voet gehaald , dan opgebouwd; het eerfte treft en vestigt de nieuwsgierigheid veel fterker, en zo is het met alles;] zo verderft men liever dan men voortbrengt, vooral als bekwaamheid en vermogen tot het laatfte ontbreeken; te meer daar het vernielen, doorgaands tegen anderer wille gefchiedende , onze meerderheid doet blyken. Dit nu is de reden der verwoestingen, veroorzaakt door enkele perfoonen en  het kwaad , volgens villaume voorg. 377 en geheele volken. Indien nero niet in het woeden eener hartstocht, buiten gebruik der reden , gezegd heeft : „ Ik wenschte dat het geheele Romeinfche Volk flechts één éénigen hals had , om denzelven met éénen flag te doorklieven!" zo heeft hy zulks gedaan in een bedwelmend gevoel van zyn grootheid en magt, die hy gaarne derwyze hadt willen aan den dag leggen. Ook de geneigdheid tot het verbodene, is voorzeker zo algemeen niet , als dezelve fehynt te weezen; doorgaands is het daarmede gelegen als met een' pynlyken vinger, welke men waant meerder te ftooten, dan de anderen; zulks gebeurt echter niet, maar de meerit het ons alsdan opmerken. —• Boven , vóür •>.: .'kondiging der wet, was het verbo,ï- .n onder veele onverfchillige dingen. Het wekl opmerkzaamheid: men befchouwt het verbodene meer van naby. Hetzelve heeft, gelyk elk nadei dklg4 eenige behaaglyke zyden; juist dat was de reden des verbods. Elke beperking is daarenboven imam , en dus verleidt zo wel de behaaglykheid van het verbodene, als de kracht van tegenftand, (die heilzaame hoedanigheid der menfchelyke natuur,) tot misdryf. 4. Roekeloosheid is niets anders dan een onmaatig vertrouwen op onze eigene krachten, ontftaande uit de bewustheid dat men dezelven heeft. Dit is heilzaam , en noodig om ons in werking te brengen , daar wy, zonder dat, niets kunnen ter uitvoer brengen. De onmaatigheid van vertrouwen nu, wordt geboren uit eene verkeerde berekening onzer krachten, naar evenredigheid van dc onderneeming en derzelver beletfels. Juiste berekening hiervan echter is 011-  373 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN ondoenlyk, daar onze krachten ten allen tyde niet eveiï groot, maar altyd geëvenredigd zyn aan onzen moed, en de meerdere of mindere vastheid van ons befluit, iet te willen doen. Dit kwaad is derhalven oorfpronglyk uit goede oorzaaken, en onvermydclyk. ——• 5. V Naarvolgen van Kwaade voorbeelden, is niets anders , dan het uitwerkfel van dezelfde geaardheid, welke ons goeden doet volgen. De verkeerde richting ontftaat uit onweetendheid , of uit een kwalyk geplaatfte genegenheid, vertrouwen of achting. 6. Ook de Verleiding heeft geen kwaade oorzaak. Hy die verleidt doet zulks om dezelfde reden , om welken de deugdzaame vermaant, te wcetcn , om zyns gelyken te hebben, met welken hy op zyne wyze 't leven kan genieten. De verleider is niet van begrip, dat hy ongelukkig is, ook bedoelt by geenszins anderen ongelukkig te maaken; want de geenen die by verleiden wil, zyn juist de zulken, welken hy genegenheid toedraagt: zodanigen, die hy geen opmerking waardig keurt of haat, zal hy zeker niet trachten te verleiden. Men laat zich verleiden uit zinlyk- heid , uitliefde, uit zwakheid, uit zucht ter naarvolging. Geen van beiden gefchiedt uit eigenlyke geneigdheid ten kwaade. Nooit zal men anderen tot ondeugden willen verleiden, die men zelf vcriocir.. Dat men door anderen misdryven laat plecgen, die men zelf niet wil doen, gefchiedt niet om anderen fchuldig en ongelukkig tc maaken, maar om, terwyl men zelf de moeite , het gevaar en de verwytingen ontgaat , 'er echter de vruchten van te genieten. 7. De Praatzucht is een uitwerkfel der gezelligheid , en ontftaat uit het vermaak' van praaten, uit beleefdheid anderen aangenaam bezig te houden , of uit  HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 379 uit alle fterke aandoeningen van blydfchap, toorne, hoope, vreeze, enz. Zy heeft dus goede oorzaaken, doch verbreidt dikwyls ontydig geheimen, en vervalt tot kwaadfpreekendheid; beiden gefchiedt uit behoefte om te praaten , en neiging anderer genegenheid te winnen of te vestigen door het mededeelen van beJangryke zaaken; het eerfte uit overmaatig vertrouwen op anderer oprechtheid en braafheid, het laatfte uit afkeer van het kwaade , uit neiging zulks anderen te doen blyken, en de ondeugenden te vervolgen, of uit blooheid anderen niet tc durven tegenfpreeken; dit alles geeft aanleiding dat men anderer gebreken vergroot, en erger voorftelt dan dezelven wezenlyk zyn; aantyging van opzetlyk verdichte ondeugden kan geen plaats hebben , dan in hartstochtelyke woede. 8. Misdryven worden te wee'ge gebragt over hevige begeerten of fterke hartstochten; en deeze beide oorzaaken zyn buiten kyf in zich zeiven goed, en voor- treflyk. - Een zwak mensch laat wel na, doch kan geen ftcllig kwaad pleegen. Het ontbreekt hem aan kracht cn moed zo wel om goed , als om kwaad te doen. cartouche was een man van ongemeene bekwaamheden ; in andere betrekkingen zou hy een held geweest zyn. Een voornaam bewys dat de grootfte ondeugden en misdryven , uitwerkfels zyn van voortreflyke krachten, levert de opmerking, dat dezelven flechts daar plaats hebben, waar opvoeding, kunften en weetenfehappen den mensch veredelen en zyne krachten ontwikkelen. By dc wilden der andere Waerelddeelen vinden dezelven geen plaats. Dadr heerscht barbaarschheid , welke uit domheid en gevoelloosheid ontftaat, maar geen misdryf. De Kannibaalen eeten hunne  3$* DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN" hunne Krygsgevangenen, en de Hurons dooden hunne afgeleefde Ouders. Dit zyn geen misdaaden: het een is gebruik, en het ander uitwerkfel van medelyden. In Europa brengt de befchaaving on¬ deugd en misdryf voort. Daar , waar by kundigheid nog ruuwheid plaats heeft, zyn de ondeugden grof en de misdryven ysfelyk ; by de verfynde volken , daarentegen, neemt de wanzedelykheid den mom van wellevendheid aan , en wordt deste gevaarlyker. — Slechts die wezenlyke vorming en befchaaving , die den mensch , zonder zyne krachten te verzwakken , in ftaat fielt dezelven te beftuuren, maakt den deugdzaamen. 9. Een doorgaand Onkuisch Gedrag , is het uitwerkfel eener heerfchende zinlykheid , een enkele rnisftap dat van een oogenbliklyke verrasfching. — Maar zinlykheid is goed , zy verbindt de Sekfen, en is de grondllag ter inftandhoudinge des menfchelyken gellachts. Wie toch zou zonder zinlyken lust, de bezvvaaren der bezorging van echtgcnoote en kinderen op zich neemen? Welk meisje zou zonder haar, de onaangenaamheden der zwangerheid, de fmarten van 't baaren, de last van 't zorgen, en de moeiten der oppasfmge van het hulpbehoeftig kind op zich neemen? — Is het onkuisch gedrag, het middel van beftaan, het blykt van zelvcn, dat zulks niets anders is, dan een verkeerde werking der volftrekt noodzaaklyke zucht tot zelfonderhoud. Kindermoord is het uitwerkfel van fchaamte, van de bewustheid dat men misdreeven heeft, en dienvolgends van een zeer voortreflykc hoedanigheid. Na dus van de verftandelyke en zedelyke gebreken te hebben doen zien , dat dezelven geenszins eener oor-  HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 381 oorfprongelyke verdorvenheid zyn toetefehryven , maar dat dezelven gegrond zyn, of in de noodzaaklyke bepaaldheid , of voortkomen uit de overmaate, of verkeerde richting van goede oorzaaken; gaat onze Wysgeer over ter befchouwinge van het Kwaad in de Maatfchappy. • Armoede is niet iets dat op zich zeiven befiaat: het bezef van arm te zyn, wordt enkel geboren uit vergelyking met anderen die meerder bezitten; deeze kwelling ontftaat uit de voortreflykfte bronnen, uit den overvloed der gefchenken Gods , en der voortbrengfelen van menfchelyke kunst ; uit het vermogen zulks te kennen en te waardeuren, uit het gevoel van het goede en de neiging tot deszelfs bezitting. De dieren kennen geen armoede ; geheel ruuwe volken gevoelen deeze plaag niet. Ons lydcn is het gevolg en het bewys van onze grootheid en van ons geluk. De begeerte dus, welke indedaad het zelfde is met dc eigenliefde, en welke volttrekt noodig is den mensch in werking te brengen, is de oorzaak van het onaangenaame der armoede; welke niet kan weggenomen worden dan door eene volkomen gelyke verdeeling der goederen , de inftandhouding van welke gelykheid van bezittingen niet mooglyk is, dan ten kosten eener geheele verwaarloozing der Kunften en AVeetenfchappeu, en van het dryven van Koophandel, en dus vair de veronachtzaaming van de ontwikkeling der Vermogens en van de bevordering der befchaaving , naardien de onderfcheidene geaardheid der menfchen , derzelver verfchillende bekwaamheid en vïyt, onvermydelyk ongelykheid van bezittingen voortbrengt. — Rykdom daarentegen is de grondflag van magt, en misbruikte, dat is, kwalyk beftrerde magt brengt dwinWY-Sbeg. IV. D. Bb fe-  3§ü de oorsprong en bedoelingen van gelandy en overheerfching voort , en de hebzucht , welke uit eigenliefde ontftaat , verkeerd of onmaatig werkende, zucht ter veroveringe, cn deeze is de grondflag des Oorlogs. —— Tot flot der befchouwinge van byzondere foorten van Kwaad, neemt de Heer villaume de zedelyke gebreken der Kinderen in overweeging. . Vergectendheid , ligtzinnigheid, driftigheid, of ontevredenheid , moedwil en eigenzinnigheid merkt hy flechts als natuurlyke gebreken aan; vreesachtigheid, luimen, wederbarftigbeid, wraakzucht, ydelheid, neuswysheid, nyd, deeze allen aan eene verkeerde opvoeding, en deeze weder aan eene overmaatige of verkeerdwerkende genegenheid van ouders of opvoeders toefchry vende. — Wat de vergeetend':eid en ligtzinnigheid betreft, gelyk ook het opfiu'ven, zulks is het gevolg van de tederheid en weekheid der deelen, op welken de geringf'e indruk veel fterker is , dan by den vasten man , doch ook veel fpoedigcr is uitgewischt. Dat de kinderen wanvoeglyke zeggingen of bedry ven best onthouden, ontllaat vooreerst uit de veelvuldigheid der voorbeelden , doch ook inzonderheid uit de vermaaningen daartegen , omtrent welken het eveneens gelegen is als wy ftraks aanmerkten wegens 't uitwerkfel van verbod, 's menfchen opmerkzaamheid bcpaalende tot het behaaglyke van 't verbodene, en door de kracht van tegenftand aanfpoorende tot deszelfs bedryf en genot. ■ Wat de eigenzinnigheid aangaat, dezelve is niets anders dan het blyven ftaan op eigen wil. Eigen wil moet de mensch hebben en kunnen volgen , dit is de grondllag zyner zedelykheid en verantwoordclykhcid, deeze wil moet vastheid hebben, om tegenrtatid te verdraagen cn belctl'elen te overwinnen , zon-  MET KWAAD , VOLGENS VJLLAUME VOORG. 383 Zonder dit kan geen deugd plaats hebben. Eigenzinnigheid is dus uitwerkfel van deeze heilzaame geiteltenis ten onrechten tyde. Zy is kiemfel der deugd, . > dat geen wat in gevorderden leeftyd ftandvas- tigheid wordt, en voor verleiding beveiligt. ■ Moedwilligheid is het uitwcrkfel van de werkzaamheid der krachten, wanneer deeze in de gewoone bedryven geen bezigheid genoeg vinden. Waar geene krachten zyn , of geene neiging tot derzelver gebruik, vindt ook geen moedwil plaats; dezelve kenmerkt het fchrander of gezond kind: een dom of ziek kind, is lusteloos en zal geen moedwil pleegen. Ook heeft dezelve nimmer plaats dan by een blyd of althans kalm gemoed. —- Guitenftukken zyn veeltyds aan nieuwsgierigheid , en altyd aan zucht tot vermaak toetefchryven. Dus vernielt een kind menig kostbaar ftuk om deszelfs famenftelling te onderzoeken , en werpt een fraai ftuk porcelain in (lukken, om zich in den klank te verlustigen. En deeze oorzaaken zyn iinmers buiten twyfel zeer voortreflyk! Alle de hoedanigheden der Kindsheid, welken zich in ryper jaaren tot deugden zullen ontwikkelen, hebben in dat vroege tydperk des levens het voorkomen van gebreken. De diepdenkende man wierdt veeltyds in zyne jeugd als een dom kind befchouwd; de vlugge en fteeds bezige, in dat tydvak, als moedwillig, ongehoorzaam en kwaadwillig aangemerkt; dit is het onvermydelyk gevolg van de vorming der ontluikende vermogens , en het mishaaglyke daarvan wordt te weege gebragt door het verfchil der betrekkingen in welken het kind ftaat, met die waarin de man zich bevindt. ■ Dus ziet men dat ook de gebreken der kindsheid ftrooken met het beweerde, dat 'er geen Bb 2 oor-  384 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN oorfprongelyk kwaad is, maar dat al het kwaade uitwerkfel is van goed. Deeze ftelling hebben wy bevestigd gevonden, ten opzichte van een menigte byzondere foorten van Heilig kwaad, en ten aanzien van het ontkennend kwaad hebben wy gezien, dat hetzelve in dc noodzaakelyke bepaaldheid der dingen gegrond , en uit dien hoofde onvermydelyk is; - dus kunnen wy nu overgaan tot het opmaaken der fomme van alle deeze onderzoekingen, h Dezelve beftaat hierin : Al het kwaad , dat wy onderzocht hebben, heeft geen in zich zeiven kwaade oorzaak; hetzelve ontftaat , óf uit de noodzaakelyke bepaaldheid , óf uit goede en weldaadige krachten; in welk geval hetzelve wordt te wege gebragt door derzelver overmaatige of verkeerde werking; —— zo dat die kracht, welke het meeste ftrekt ter voortbrenginge van goed, ook het meeste kwaad kan veroorzaaken : waaruit volgt , dat naarmaate 'er meer goeds kan worden voortgebragt, 'er ook meerder kwaads kan veroorzaakt worden ; en 'er dus tusfehen de mooglykheid van het goed , en de mooglykheid van het kwaad , altyd een réchtftreeksch verband plaats heeft. • Dan nu is 'er nog niet meer beweezen , dan dat de ftelling , het kwaad ontftaat uit goed, • doorgaands en in de meeste gevallen, ons bekend, waar en gegrond is; wy hebben nu nog derzelver algemeenheid te voldingen. -—— Hiervan bewys te leveren van achteren, (a postertori,') is niet mooglyk, om dat wy alle de krachten der natuure niet kennen , noch in ftaat zyn al het kwaade te onderzoeken. - Dat deeze Helling intusfehen vohtrekt algemeen is, is even zeker, en rust op denzelfden grondilag als de algemeenheid  HET KWAAD , VOLCENS VILLAUME V00RS. 385 heid der ftelling, dat alle menfchen fterven moeten , want ook voor deeze hebben wy niets dan eene zeer onvolledige opmerking: wy hebben niet alle menfchen zien fterven, ze zyn ook niet allen geftorven, noch zullen immer allen geftorven zyn. Daar echter deeze regel zo dikmaal invalt , en 'er zich geen voorbeeld tegen opdoet, belluiten wy uit de gemeenheid ■ * tot de algemeenheid. En, op dezelfde wyze kunnen wy het befluit opmaaken: al het kwaade 't welk ons bekend is , wordt te weeg gebragt, door heilzaame krachten , derhalven is het ten hoogften waarfchynlyk, dat 't , met al het kwaad , (ook met het ons onbekende , met dat , 't welk geen voorwerp onzer onderzoeking kan weezen ,) eveneens zal gelegen 2ynt , . Zegt men dat de overeenkomst van hoedanigheden en grondbeginfelen van vooren, (a priorij af°eleid uit de vergangklykheid der zulken , die nog niet geftorven zyn, de onvolledige opmerking van de algemeenheid van het fterflot aanvallen, en die ftelling genoegzaam ftaaven; overeenkomst van hoedanigheden en grondbeginfelen van vooren, toonen op dezelfde wyze aan, de algemeenheid der ftelling, dat al het kwaade uitwerkfel is van goed; want de onderfcheidene foorten van kwaad, hebben zo veel analogie met elkandercn, als 'er tusfehen de enkele menfchen plaats heeft; en, grondftellingen a prlori gaven deeze ftelling den hoogften trap van wenfehelyke zekerheid , naardien deeze betreffen de volftrekt noodzaaklyke en volmaakte goedheid des Scheppers aller dingen , welks erkentenis ons verzekert , dat God het kwaade als zodanig. niet heeft gewild , noch als eindoogmerk heeft bedoeld; en dat Zyne Alweetendheid en Magt het onmooglyk maaken , dat Bb 3 kwaad-  386 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN kwaadwillige wezens , zo dezelven helhonden , zyn werk zouden bederven. 't Is zo : 'er is kwaad in de waereld, ontfiaande rait oorzaaken , welker wéldaadigheid wy niet inzien; dan wie zou daarvan durven beweeren dat zy niet heilzaam en oorfpronglyk goed zyn? — 0m der- gelyk vonnis te ftryken, moest onze kennis even onbepaald zyn als die der Godheid. Bedachtzaame opmerking leert ons, dat al het kwaade, 't welk wy onderfcheidenlyk en in verband van oorzaaken en gevolgen kennen, uitwerkfel is van goed; daarenboven worden daaglyks nieuwe ontdekkingen gedaan, en wy leeren de nuttigheid kennen van dingen , welken wy gewoon waaren, als fchadelyk te bcfchouwen; - dus kan het dan ook gelegen zyn met alle die krachten of bronnen van kwaad , wier goedheid wy niet inzien; en dat zulks indedaad zo is, is zedelyk zeker afteleiden uit de reeds mcermaalcn aangevoerde grondftelling van de volmaakte Goedheid des Veroorzaakers van alles, en uit de opmerkinge dat het kwaade nimmer bedoeling was, maar altyd het goed. Wy kunnen ons verbeelden dat dc waereld beftaat met veel minder goeds en gcnoeglyks, dan 'er in voorhanden is. Dus is het goed niet toevallig , maar bedoeld. Dan ten opzichte van het kwaad, zien wy dat hetzelve onvfermydelyk is , en dat 'er niet meer kwaads in de waereld is, dan 'er niet uit kan weezen. Hieruit leiden wy het gevolg af, dat het Opperst-Wezen het kwaad niet bedoeld heeft, maar flechts zo veel kwaads in de fchepping heeft toegelaaten, als onvermydelyk was. Welke lantfte byzonderheid wy iu eene volgende Verhandeling zullen overweegen. Wy mogen dus de algemeenheid der Helling , dat al  HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME V00RG. 387 al het kwaade uit goed ontftaat , voldongen achten. , Dan 'er is nog eene zeer gewigtige bedenking , welke ik niet kan voorby gaan. Zy is deeze: „ Indien elke kracht in evenredigheid haarer grootheid en werkzaamheid , zo veel kwaads , als goeds kan veroorzaaken, - zo moet 'er ook meer kwaads voortgebragt worden dan goeds ; want , ——— 'er is meer gelegenheid fchade te weeg te brengen, dan nut : doorgaands is 'cr flechts één éénige wyze om goed te veroorzaaken , te weeten de werking der kracht op een gepast voorwerp, in de vereischte maate , overeenkomstig onze verordeningen. Bovendien wordt ter voortbrenginge en onderhoudinge de medewerking van vééle onderfcheidene krachten vereischt, 't welk ter vernielinge niet noodig is, en in het éérfte geval , moeten de krachten behoorlyk beftuurd worden. Terwyl zodra cèn kracht niet geeven- redigd is aan het voorwerp en deszelfs verordening, kwaad ontftaat. —— Men zie dit in eenige byzondere gevallen. Om een huis wel te onderhouden , moet men allen de zodanigen bezigen , die tot deszelfs eerfte bouwing vereischt wierden. 'Er is kunst, tyd en opmerkzaamheid noodig hetzelve in zyn geheel en in orde te bewaaren; men moet bélfendrg op zyn hoede weezen, de vernielende krachten van vuur en water en van ondeugende menfchen afweeren ; men moet voor de zuiverheid zorge draagen , de veroorzaakte fchade , al ware het flechts de floo- pinge van den tyd, herftellen. Ter vernielinge daarentegen, behoeft men niets te doen, alles flechts zynen gewoonlyken loop te laaten; 't bederf komt , als 't ware , van zelve. Zo is 't ook met de gezondheid gelegen. Ter onderhoudinge dcrzelve mocBb 4 ten  338 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN ten gezond voedfel in gepaste hoeveelheid , zuivere lucht, gcnoegzaame beweeging, beveiliging voor fchadelyk weder , en kalmte der ziele medewerken ; en elk deezer byzonderheden vcreifchen nog daarenboven de overeenftemming van verfcheiden dingen. Dan ter vcrwoestinge onzer gezondheid wordt weinig vereischt : een val , een heftige beweeging des bloeds , een ongezonde fpys , een koele dronk , onrust des gemoeds, een kleinigheid, kan dezelve verftooren en ons te gronde brengen. — Wanneer wy de famengefteldheid des ligchaam s en de tederheid van deszelfs deelen in opmerking neemen, is het indedaad als wonderdaadig aantemerken , dat dc mensch niet geduurig ziek is ; ook dc maatfchappy geeft door den geduurigen tegenftand en beperking welke zy elk individu aandoet, meer gelegenheids om kwaad, dan om goed te doen ; 'er is dus tot het kwaade on- gelyk veel meer gelegenheid dan tot bet goed, ■ en, (hierin beftaat de kracht der bedenking,) en evenwel gefchied 'er veel meer goeds dan kwaads. Onder tienduizend gebouwen wordt jaarlyks naauwlyks één de prooi der vlamme, en dat niettegenftaande 'er geduurig vuur voor handen is, en de huizen grootendeels uit brandbaare Hollen beftaan; gezondheid is 's menfchen doorgaande toeftand , krankheid in evenredigheid zeldzaam, vooral als de mensch zich dezelve niet door dwaasheid , ongeregeldheid of vrees berokkent ; ook gefchieden 'er ongelyk veel meer dienstbctooningen met moeite cn opoffering, dan beledigingen en benadcelingen ; — dus , is 'er meer goeds dan kwaads in dc waereld: — hoe nu, is zulks overeentebrengen met het beweerde, dat de krachten der natuure en des menfchen in dezelfde evenredigheid , even zo  ■ HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOORG. 389 zo veel kwaads kunnen te weeg brengen als goed, daar 'er gelyk beweezen is, tot het eerfte, ongelyk meer gelegenheid is ? — Dit voorftel bewyst vooreerst , dat &by aldien de heilzaame krachten met de daad , zö veel kwaads te wcege bragten als zy kunnen , en 'er dan nog bovendien ooripronglyk kwaade krachten waaren , de ellende niet berekenbaar zyn , en de planeet die wy bewoonen , met recht een jammerdal zou kunnen genoemd worden ; ■ daar zulks nu zo niet is , daar de mensch over 't algemeen , wéltevreden en blygeestig is, daar men allerwegen overvloed en volheid van goed en van Gods weldaaden aantreft , ten minften , de laatfte ftelling, dat 'er ooifprongelyk kwaade krachten , ('t zy dan booze geesten of oorfpronglyke verdorvenheid des menfchen,) zouden zyn, dat ten minften zeg ik, deeze ftelling valsch is, en dat wat'de opmerking aangaat, dat ook de heilzaame krachten niet al dat kwaad te weeg brengen, 't welk ze konden veroorzaaken , zulks een zeer treffend bewys is van de voortreflykheid der inrichting van het gefchapene, en van het aanhoudend toezicht der eeuwige Goedheid , welke de dingen aanweezen fchonk, om Gelukzaligheid • en niet om ■ ellende, te doen beftaan. Ook verdient opmerking, 'dat het niet genoegzaam is, dat dc heilzaame krachten kwaad kunnen veroorzaaken , en zulks gemaklyker kunnen doen , dan goed te weeg brengen ; maar dat dezelven nog bovendien op het kwaad moeten gericht worden, en dat de dingen derwyze zyn ingericht , dat de krachten doorgaands en meestal op de gepaste voorwerpen en in de vereischte maate werkzaam zyn , flechts toevallig een' Bb 5 ver"  39° de oorsprong en bedoelingen van verkeerde richting aanneemen of de paaien eener heilzaame werkzaamheid overfchrydem, zynde dezelven nog boven dat beperkt door tegengefielde krachten , door inrichtingen in de natuur zeiven gegrond , of door menfchen gemaakt. Dus, hy voorbeeld, wordt het vuur door alle niet brandbaare ligchaamen wederftand geboden, door water en aarde uitgedoofd; de fappen der boomen beveiligen de bosichen om dooide hitte der zonne in vlam gezet te worden; dc bergen en wouden beperken de woede der (tonnen; de befchadigende uitwaasfemingen van verrottende lyken van menfchen en beesten, worden weggenomen dooiden wind, en doordien talryke foorten van ander vee , op deeze verrottende ligchaamen aazen; welker befchadigende vermenigvuldiging Wcdcrkecrig door andere dieren, en door den mensch wordt verhinderd. — Ook de magt van den mensch , die als het vermogendst fchepfèl op aarde, het meest kan vernielen, is door de natuur en door hem zeiven dc meeste en bezwaarlykst te vermecsterende paaien gefield; — hy vindt zich ter vervullinge zyner begeerten genoodzaakt , de voorwerpen zyner vernieling , ten minften een tyd lang, te onderhouden cn wél te doen; —— zyne veelvuldige begeerten zeiven , (trekken ter wederhoudinge en beftieringc van zyn verwoestend vermogen. — Deeze paaien heeft de natuur aan geen dier gefield; ook was zulks niet noodig, want derzelver krachten zyn gering, in tegenftelling van die des menfchen. pope zegt : ,, (paart ooit „ een valk, bekoort door de fchoonheid der fneeuw „ witte vederen, het fiddercnd duifje? verwondert „ de fpecht zich immer over de prachtige vleugelen „ der vlinders ? De mensch alléén is daarvoor vat- „ baar.  HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 391 baar> , i Geen roofvogel luistert naar de be- ", koorlyke ftem der nachtegaaien. De mensch zorgt ", voor allen. Aan 't gevogelte geeft hy zyne bos" fchen, aan het vee zyne weiden, aan de visfehen \\ zyne 'ftroomen. Voor veelen zorgt hy uit belang; ; voor veel grooter getal uit vermaak of uit ydcl" heid. Allen blyven dus bewaard door de zorg \\ huns trotfehen meesters ! Allen zyn , om zyne ft weelde te voldoen , - veilig. Hy befchermt hen ',, tegen 't roofgedierte, en voedt de zulken, door ft' welken hy welhaast zyn eigen honger zal ftillen. " Hy maakt hun leven tot een feest , en deeze " fchepfelen weeten niet van den doodclyken ilag die " hen zal treffen. Hy doet hen vóór hunnen dood " het leven recht genieten." Nog meer: het eeuwig Wezen heeft uit 's menfchen zelfliefde zelve -en heilryk tegengif bereid , naamlyk het medelyden; want dit is oorfprongelyk eigenliefde, -en groeit met dezelve in gelyke maate aan , zynde zeer gering by de zodanigen , welke flechts weinig gevoel hebben , en by welken de eigenliefde zwak is; en wordende fterker in dezelfde evenredigheid, als verfynde aandoenlykhcid den mensch meer bcgeerende, en meer vatbaar maakt voor belediging. Voeg hier nog by de kunften, door welker beoefening de mensch de'werkingen der natuure, en de wetten, waardoor hy zich zelfs perken fielt. En dan heeft het lyden waaraan wy blootftaan, nog twéé gewigtige bronnen van verzachting', hoope naamlyk, welke ons verbetering van toeftand afmaalt , en ligtzinnighcid , welke ons voorig leed doet vergeeten. — Hoe bewonderingswaardig is de inrichting der dingen; Welke treffende blyken van de goedheid, de  39* DE OORSPRONG VAN HET KWAAD, ENZ. de wysheid en de voorzorge van den Schepper en Vader van alles! Ons hart wordt doorftroomd met de zuiverfte aandoeningen der waardigfte Godsvereering, in de overtuiging dat 'er geen oorfpronglyk Kwaad is, dat al het kwaad dat 'er is, geenzins bedoeld, maar toevallig uitwerkfel is van oorfpronglyk goede en weldaadige krachten, — , wier verkeerde (trekking en onmaatige werking, in de meeste gevallen, voorgekomen is, door de werkingen en betrekkingen der dingen zclven! Wy verliezen ons in de bepeinzinge eener Wysheid, die alle deeze krachten derwyze tegen eikanderen heeft berekend, en in zodanig verband heeft gefield; en eener Goedheid, welke alles in zulk ecu treilende orde doet voortduuren! Voorzeker de Schepper en Be-duurder. der waereld , is goedertieren, en (lelt belang in dc welvaart zyner Schepfelen! Hy draagt toezicht over zyne werken , en heeft ons niet overgegceveu aan de magt van kwaadwillige wezens of aan oorfpronglyk verderf! Dat kwaad , 't welk in zyne fchepping is, is het uitwerkfel van zyne weldaadige inrichtingen, het kan niet weggenomen worden, en is wederkeerig (ie oorfprong van het goede: zó groot, zó goed is dc Voortbrenger van alles, zó wys, zó weldaadig zyn zyne inrichtingen ! G. J. V. R. Het vervolg by nadere gelegenheid. OVER  39S over de waare dapperheid. QUit het Hoogduitsch van garve.) Plet moeilyke eri het gevaarlyke in het menschlyke leven zyn de beide voorwerpen , waarmede eigenlyk de deugd van dapperheid of grootmoedigheid te doen heeft. Het moeilyke en bezwaarlyke werkt met op even dezelfde wyze op de ziele , als het gevaar. Het eerfte is "elyk aan een aanhoudende drukking, het laatfte aan& een ftoot. Ter verduuring van het eerfte is een gelaaten , maar aanhoudende tegenftand nodig ; om het laatfte te rugge te dryven , is eene hevige fchoon voorbygaande , infpanning van kracht , toereikende. Wiens ziel tot den eerstgemelden tegenftand bekwaam is , zal een geduldige zieke , een onvermoeid arbeider, een onomkoopbaar rechter zyn. Hy die de laatstgenoemde kracht bezit, zal in eenen vcldflag zynen post moedig verdcedigen. Hy die beiden met eikanderen vereenigt , is de waarlyk dappere man , volgens dc aloude beteekenis van dit woord. Wy kunnen de gefchiktheden der ziele , voor de eene of andere van deeze werkzaamheden , niet anders leeren kennen , niet anders kenfehetzen , dan door die voorftellingcn en neigingen , welke mét dezelve famenhangen , door die geene, welke te gelyk met dezelve in de ziele aanweczig zyn. Indien wy zelf deeze gemoedsgefteldhedcn in ons willen voortbrengen , kunnen wy zulks niet anders doen , dan door die voorftellingen , welke voor dezelve gunstig zyn , in ons te verwekken of levendig te maaken. Wat  394 OVER DE WAARE DAPPERHEID. Wat wy in dergelyke zielsgefteldhedén niet uit voorftellingen kunnen verklaaren, noch door voorftellingcn bewerken: daarvan zoeken wy de oorzaak in het ligchaam, in den omloop der vochten, in de fpieren, in de grondftolfe van de ziele; - het geen indedaad beteckent dat wy niet weeteu waar zy te zoeken is. Beide foorten van oorzaaken vinden wy ook by deeze deugd van heldenmoed en deszelfs vcrfchillende foorten vereenigd. -•—Een gedeelte van die flerkte, dewelke tot geduld, en van die welke tot dapperheid vereischt wordt, ligt niet in de denkbeelden, niet in de grondftellingen. Wat het eigenlyk in zyn geheel zy, is onbekend. Bit zien wy echter, dat fterktc en gezondheid van ligchaam op moed, en eene zekere toegcevende buigzaamheid van de zenuwen, op geduld en Itandvastig uithouden, invloed hebben. Beiden kunnen door zekere oelleningcn bevorderd : doch beiden kunnen bezwaarlyk te gelyk in eenen hoogen graad onderhouden worden. In zoo verre de oorzaak van den moed in het ligchaam berust , kunn.. de beide foorten van denzelven niet by elkandcren zyn. Zy vernielen elkandcren in zekeren graad, zy fluiten eikanderen wederkeerig buiten. Even zoo is het gefield met dc bekende oorzaaken, dewelke in dc ziele, dat is in grondftellingen en neigingen , liggen. Wy kunnen flechts tweeërlei gedachten uitvinden , welke ons de moeielykheden kunnen helpen draagen : de eene, dat die zwaarigheden zoo groot niet zyn ; de andere , dat het goed is, om dezelve te verdraagen. Dergelyke gedachten en geene andere zyn het, die ons tegen het gevaar harden. En hier zyn dus de  OVKR DE WAARE DAPPERHEID» 395 de groHdtegWèle^ , waaruit de beide hoofdfoorten van den meed ontftaan, reeds meer aan eikanderen gelykvormig. Het denkbeeld , dat de moeiten of het gevaar zoo groot niet is, fehynt niet van ons zeiven, maar van dc natuur der dingen af te hangen, Zyn onze voorHellingen van den graad der fmarte, van het drukkende van den arbeid, van het verfchriklyke van het gevaar ,' niet de gevolgen van zinlyke indrukfeleu, welke wy zelf niet kunnen vergrooten noch verminderen? ■ . Eene enkele uitzondering zou deeze zyn , wanneer zich met alle onze gewaarwordingen , en dus ook met deeze, geduurig iets van onze oordeelvellingen vermengde. Maar hoedanig zou toch het oordeel zyn, hetwelk ons bezwaarlykheden, rampen en gevaaren, geringer zou kunnen voorftellen , dan dezelven aan anderen menfchen, of ons zclven, op andere tyden, voorkomen ? Ongetwyfeld zulk een oordeel , welk ons den menschlyken geest in het algemeen, of onzen eigen in het byzonder, zoo groot voorftelde , dat voor denzelven niets onverdraaglyk, niets onverwinnelyk zou kunnen zyn , indien het zyn machine niet verfmelt: of zulk een , 't geen ons hooger goederen beloofde, welke door die rampen niet kunnen benadeeld worden. Dat beide oordeelvellingen, naarmaate zy levendiger worden , den menfchen moediger en geduldiger maaken; weet elk , die ooit in nood of gevaar geweest is, en nog tegenwoordigheid van geest genoeg behouden heeft, om zich zeiven door het verftand te kunnen troosten of te bemoedigen. Het  395 OVER DE WAARE DAPPERHEID Het vestigen van ons gezicht op zodanige menfchen, die vóór ons even zo veel of meer geleeden en doorgeftaan hebben ; een befchouwing van onze eigene waarde , en het voorrecht van denkende en verftandig handelende wezens; insgelyks het denken aan onze byzondere voorrechten, aan onzen rang in de maatfchappy, aan de meerderheid van verftand en deugd, welke wy, ons zeiven boven anderen toevertrouwd, of deezen ons hebben toegeftaan; dit alles kan, volgens de algemeene ondervinding, dikwerf de weeklagten der lydenden af breeken , het gemor van den geplaagden of vermoeiden tot zwygen brengen, en de fidderende knieën van den vertfaagden onderIteunen. Dan deeze denkbeelden gaan niet zoo zeer over in het karakter van den mensch. Zy verhelfen wel de ziele, in het oogenblik van lyden of gevaar, boven haaren gewoonen toeftand; zy geeven haar eene fterkere veerkracht voor zekeren bepaalden tyd. Maar om haar voor altoos eene grootere kracht by te zetten, moet 'er de tweede foort van oordeelvelling bykomen; en moet dezelve een heerfchend grondbegiufel worden. Deeze is die grondftelling, waar door de stoicvnen eenigen van hunne edele naarvolgcren zoo zeer verhieven boven de overige menfchen: het is, die, welke cicero in het karakter van den grooten man tot eenen hoofdtrek maakt. Hy die in het gevoelen ftaat, (het zy gegrond of ongegrond,) dat in de deugd, in de volmaaktheden van den geest, alles gelegen is; dat geluk en ellende alleen hierop berusten; dat alle andere toevallen,alleenlyk een met ons verbelden ligchaam , niet ons zeiven be-  OVER DE WAARE DAPPERHEID. 397 betreffen ; dat deezen ons wel Voor eenen tyd lang door middel van het ligchaam, dewyl het ons werktuig is , bezwaarlyk kunnen vallen en verhinderen , maar nooit ongelukkiger maaken, zoo lang zy in onzen geest niets verergeren. Hy die dit denkbeeld lang by zich zeiven heeft gekoesterd, moet ongetwyfeld alles, wat hem imart of verfchrikt, voor hem zeiven als van minder gewigt befchouwen. Het ligt naamlyk in de natuur van den mensch, dat hy, in eiken zeer onaangenaamen toeftand, genegen wordt, zich denzelven als eeuwig voor te ftellen, zich als ten eenenmaale ongelukkig te befchouwen. Wie deeze gewaarwording, of verbeelding, (want eene echte gewaarwording is het niet, dewyl zich 'er het denkbeeld van het toekomende mede vermengt,) overwinnen kan , heeft aan het kwaad deszelfs prikkel benomen. Daartoe dient nu die eerfte grondftelling. Het gevoel van het tegenwoordige kan dezelve niet vernietigen : maar de vreeslyke denkbeelden van de gevolgen , en van den geheelen toeftand kan dezelve wegneemen. Zy kan bewerken, dat de mensch, daar hy in zichzelven eenen fchat van gelukzaligheid ontdekt , dien men hem nooit ontrooven kan, gerust omtrent zyn lotgeval over het geheel, zyne gedachten alleenlyk met de rampen van het tegenwoordige oogenblik bezig houdt , om aan de fmarte of vrees tegen- ftand te bieden. ' En daar door is reeds zeer veel gewonnen. De kracht der ziele wordt op deeze wyze als in één punt faamen getrokken; daar dezelve integendeel door de voorltelling van een dreigend ongeluk en ellenden in het algemeen, verdeeld wordt wysbeo. IV. D. Cc in  ■598 OVER DE WAARE DAPPERHEID. in veele punten ; in welk geval de mensch geheel est al aan de uiterlyke indrukfelen wordt prys gegeeven. Dc tweede hoofdgedachte , welke wy in den gemoedstoeftand van den dapperen of ftandvastigen man, onderfcheiden kunnen, is deeze: het is goed, op die wyze te lyden , of zich aan dit gevaar bloot te feilen. Deeze gedachte is met dit eerfte grondbeginfel verknocht. Wie gelooft, dat de deugd iets goeds is, moet ook gelooven , dat elke gelegenheid , om de deugd aan den dag te leggen of te beöeffenen, iets gelukkigs voor den mensch is. En wanneer hy dus het gelaaten verdraagen van de fmart, het uithouden van eenen vermoeijenden arbeid , de onverschrokkenheid in het gevaar, als deugd erkent: dan zal midden onder het gevoel van den onlust, welke in zynen toeftand onvermydelyk is, eene zekere vreugde daar uit geboren worden, dat hy deeze deugd bezit, dat hy dezelve thans kan beoefenen. Deeze vreugde is de grootfte hartfterking : zy werkt wederkecrig , om de deugd, waaruit zy ontftondt , te verhoogen, of meerder werkzaamheid te geeven. Dit zyn geene hersfenfehimmen van befpïegeling : het zyn ondervindingen van ieder groot, zelfs van ieder braaf man. Hy die zich nooit, in het oogen» blik, dat by onder het verdriet of de fmarte meende te bezwyken, door de gedachten, dat geduld en een handvastige moed deugd is; dat by zich hierin als een beter, als een volmaakter mensch gedraagt, — plotsling verfterkt, bemoedigd gevoelde: zulk een mensch is met het vermogen der deugd nog onbekend. Daar-  OVER DE WAARE DAPPERHEI D.: 399 Daarby komt nog het denkbeeld van plicht, wanneer het kwaad, het welk wy lyden, of de gevaaren , aan welken wy ons blootftellen , gewigtige goede gevolgen hebben, zelfs voor anderen, inzonderheid voor het algemeen; of wanneer zy ons door een beroep worden opgelegd , hetwelk algemeen nuttig cn voor de Maatfchappy onontbeerlyk is. Doch dit heeft niet in alle gevallen plaats, waar moed en ftandvastigheid vercischt worden. Veele bezwaaren , veele moeilykheden, veele gevaaren in het menschlyk leeven, moet men ook zonder deeze redenen op zich neemen: ten minften naar onze ondervinding. Zy zyn gevolgen van die inrichtinge der dingen, welke de verftandige man voor goed erkent; doch zy werken voor zyne oogen niets goeds. By dit kwaad is de eenige bemoediging, de eenige troost van hem , die ftandvastig lydt, deeze, dat hy zich als een man, en wel als een edel man gedraagt. By dien arbeid en die gevaaren daarentegen, dewelken voor het gemeenebest ondernomen, of ons door ons ampt worden opgelegd, werken nog andere beweegredenen mede , waartoe ook eerzucht en boope op belooning behooren. Weshalven men ook altyd meer menfchen gevonden heeft, die dapper in den oorlog of ftandvastig in amptsbezigheden waren, dan zulken, die hun huislyk afgezonderd leeven, in eene ftille, maar onafgebrookene grootheid van geest, geleid hebben. Tot de grootmoedigheid in de openlyke werkzaame famenleevinge helpt niets meer, dan de vaderlandlievende geest (the public Jpirit.~) Hoe meer een mensch alle zyne gedachten, alle zyn belangen aan de Maatfcbappy verknocht heeft , waarvan hy een medelid Cc % is,  4©0 OVER DE WAARE DAPPERHEID. is , of aan de beftuuring van dezelve; zoo veel te minder is hy voor zichzelven bezorgd. Perfoonlyke moed is altyd het gevolg geweest van eene fterke liefde voor het vaderland, of voor den Vorst. Alleen te leeven , zich alleen te gevoelen, maakt vreesachtig: met veelen in gezelfchap te leeven , zich innig met hen verëenigd te gevoelen, maakt dapper. Hoe zeer moet het dus niet de dapperheid of het geduld van een verftandig man verfterken, wanneer hy zichzelven befchouwt als met het gantfche geheel- ai verbonden , cn wanneer hy zich eenen Regcerer van de hoogde wysheid en goedertierenheid , aan de fpitze van hetzelve voorftelt? De vaderlands¬ liefde verfterkt my alleenlyk alsdan, wanneer ik, in het gezicht van myne medeburgeren, en voor hen, werkzaam ben of lyde. Het ftandvastig geloof aan eene Voorzienigheid, verfterkt en verheft den menschlyken geest in alle tyden en gevallen. Deezen zyn dus de grondbeginzelen van dc dapperheid , welken in de ziele liggen , dat is , die wy door voorftellingen kunnen uitdrukken : gevoel van dc waarde der menschheid ; gevoel van onze eigene waardigheid; juiste waardeering van de goederen, die wy opofferen , van de ongelukken, aan welken wy ons moeten blootftellen ; overtuiging , dat ftandvastig en dapper zyn , eene deugd , en dat deugd gelukzaligheid is; vervolgens yver voor het gemeencbcst en voor het beroep, hetwelk men waarneemt; liefde voor het Vaderland en voor den Vorst; eindelyk hoope en vertrouwen op God. Alle deeze neigingen en gevoelens verfchaffen zoo wel moed in gevaar , als geduld in Iyden. In zoo verre deeze deugden haaren zetel in de ziele hebben ge-  OVER DE WAARE DAPPERHEID. 401 gevestigd, behoeven ze niet noodzaaklyk van elkandere gefcheiden te zyn. Maar onze geaartheid (tempé' rament) kant zich, gelyk ik gezegd hebbe , gewoonlyk tegen de eene of andere. Dit temperament te leeren kennen, en, waar dit het zwakfte is, daar het gemoed zoo veel te meer te bevestigen, door aan hetzelve die grondbeginfelen voor te houden; dit behoort mede tot de beöeifening van deeze, zo wel als van elke andere deugd. De ondervinding leert, dat alles, wat ons gemoed vrolyk maakt, ook den moed opwakkert. Op de zelfde wyze helpt ook de verheffing van den geest, om hem opgeruimd te houden. Elke infpanning van onze krachten , wanneer dezelve het ligchaam niet uitput , gaat ligtlyk over tot vrolykheid. Die zelfde gefteldheid , die zelfde eigenfchappen van het gemoed , welke ons onderfteunen in gevaarlyke tydpunten van ons leeven , maaken ons in alle anderen gelukkiger. Wie als een man kan lyden , geniet ook als een man , dat is , veel fterker. Maar gelyk wy nu alle hoedanigheden van andere menfchen, aileenlyk uit hunne handelingen opmaaken: zoo noemen wy ook aileenlyk hem een groot man, die waarlyk groote daaden verricht heeft. Groote daaden , zegt cicero met recht, zyn zulken, die te gelyk van eenen grooten invloed, en met groote moeilykhedcn verknocht zyn. Om eene kracht te kunnen afmeeten, moeten wy eerst opgemerkt hebben, welke gfoote hindernisfen dezelve in ftaat is te kunnen Cc 3 over-  40Ï. OVER DE WAARE DAPPERHEID. overwinnen. Ook wordt zelfs de aanleg tot het groote, uit gebrek aan oefFening, niet uitgewerkt en ontwikkeld by zodanige zielen , die in eenen al te kleinen kring van werking befloten zyn. Hier is wederom de vereeniging van natuur en geluk met de verdien* fte nodig , wanneer 'er dat geene uit ontftaan zal, wat wy den grooten man noemen. De natuur moet fterke krachten , en door dezelve het zaad tot de opgenoemde grondbeginfelen en neigingen, in de ziele gelegd, en het ligchaam vast en duurzaam genoeg voor de inwerking van zulk eenen geest, gevormd hebben; en het geluk moet den mensch in omftandigheden hebben geplaatst, zodanig dat hy aan groote ingewikkelde en algemeen nuttige bezigheden deel kan neemen. Het is onloochenbaar,-dat ftaatsbezigheden voornaamlyk van deeze natuure zyn. De voorwerpen zyn groot: landen, volken; derzelver verbindtenisfen, derzelver twisten; het wel en wee van veele duizenden. De talenten, die daartoe behooren, zyn uitgebreid , gelyk de voorwerpen menigvuldig zyn , welken door eenen Staat omvat worden; de zwaarigheden zyn menigvuldig, dewyl hier onafhanglyke menfchen cn hunne hartstochten tegen elkander ftryden ; ook vindt men nergens meer gevaaren , dewyl het geweld de hoogfte befiisfende rechter zyn moet. VVeshalven ook het behandelen van deeze voorwerpen zelfs de verbeelding, dat men 'er deel 'aan heef:, —1— tot zekere verheevenheid van ziele , behulpzaam kan weezen. En misfehien is dit ééne van de redenen , waarom in vrye ftaaten zoo veele onverfchrokkene ftandvastige mannen te voorfebvn komen , dewyl de algemeene richting der gemoe-  OVER DE WAARE DAPPERHEID. 4°3 moederen tot ftaatkundige bezigheden overhelt. Niet alleen verkrygt elk burger een hooger en verhevener denkbeeld omtrent zich zeiven en zyn gewigt , ■ eene gewaarwording, die, gelyk ik aangemerkt hebbe , den moed verfterkt : maar hy verkrygt ook een grooter aandeel in het algemeen belang; en de nationaale hartstochten , welke tot dapperheid opleiden, krygen het overwigt boven de byzondere hartstochten, welke den geest kleinmoedig en bevreesd maaken. Cc 4   IL ALGEMEEN M A G A Zr Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE, Cc 5   4°? VERHANDELING OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN DOOR WILLEM FAN BARNEFELD, APOTHECAR. (Fervolg van IF Deel, bladz. 49.) IVde HOOFDSTUK. 'T BEGIN EN VOORTGANG VAN EENE WATERHOOS, EN HAARE GEVOLGEN. De waterhoos,-is eene der allerzeldzaamfte, natuurlyke verfchynfels , van de oorzaakgevende Luchtverhcvelingen, en dus, gelyk alle andere Luchtverfchynzels , van de Electrike Stofe, de uitwaasfeming, en van 'de Lucht door wind in beweeging gebragt, oorfpronkclyk C» Zy is eene verneveling, die zo by haare wording, voortgang, als uiteinde, eenen grooten voorraad van omftandigheeden oplevert, die onze verwondering , maar nog meer onze natuurkundige overweegingen waardig zyn , waardoor wy , naar myn inzien, tot diepe geheimen, in de Luchtweêrkennis kunnen geraken , en tevens niet minder zullen overtuigd worden, dat, hoe onbegrypelyk eenvoudig, in (*) Algemeen Magazyn lilde Deel, N. F.j>ag. 779.  4oS VERHANDELING in de Natuur, de oorzaak ook zy, de uitwerkzelen O! telbaar kunnen weezen. Dan al aanftonds bevinden wy ons in een wyden Oceaan van onzekerheeden , waarop wy voorzeker een goed compas nodig hadden, om ons te geleiden; dan, daar ons deze volkomen wegwyzer ontbreekt , moet ik egter myne geachte Hoorderen, over het bedryf yan den Stuurman laaten oordeelen, en om hunne gewoone toegevenheid ernftig verzoeken. Te meer daarom, om dat aan den eenen kant, de Schryvers over deeze Luchtverheveling, in 't gemeen zeer duister zyn, verfchillcnde gevolgen naar ieders denkwyze uit hunne waarneemingen afgeleid hebben , en zeer veel van myn gevoelen deswegens verfchillen. Eene Waterhoos is niet eene zo zeer gewoone verhevcling , die ons onder 't oog valt, en desgelyks voorkomt als de reegen, de fneeuw of andere voort» brengzcls des dampkrings; dezen yerfchynen op eene zekere plaats , op verre afïTanden , en is dus voor ons gezigt zeldzaamer, dan geene, welke algemcener verfehynt ; terwyl op eene enkele plaats eene hoos ontftaat, en de Lucht voorziet van water, word dit water, gelyk fneeuw, regen enz. in eenen onafmeetbaaren omtrek, uitgeflort; daarby valt het waar'neemen van waterhoozen, den Zeelieden het meest te beurt en deze zyn juist het minst gefchikt tot waarneemingen van dien aart. Ook de Zeelieden zich in de nabyheid van dit verfchrikkelyk verfchynzel bevindende, heeft verbaazing, boven eene gepaste zorg voor zich zeiven, meestal de overhand, om iets meer te verwagtcn, dan gebrekkige waarneemingen. 'Er zyn egter verfcheide waarneemingen van waterhoozen, naauwkeurig genoeg, om ons in ftaat te (tellen, o:n met ontwikkeling  OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. 409 keling van de duifterfchynende uitkomlTen , den waaren aart der Iloozen te verklaaren. De Hoogleeraar musschenrroêe , in zyne beginzelen der Natuurkunde, gaf ons deeze verkorte fchetze van een Hoos. Hy zegt dan , „ dat de Hoozen van „ binnen hol, en zonder water zyn, om dat de bin„ nenfte deelen , door de middenpunt vliedende kragt, „ wegens de fnelle omdraaijing wegwyken. Dat de „ holle binnenfte oppervlakte niet kwaalyk gelykt, ,, naar eene fchroef van arciiimedes. Dat veele ,, waterdeelen van buiten afvliegen. Dat dezelve „ fchuyns uit de wolk hangt. Indien zy boven de ,, Zee hangt, en byna tot aan deszelfs oppervlakte „ genaderd is , dat 'er als dan uit de Zee opryst ,, een andere Pylaar, welke de nederdalende tracht te ontmoeten. Dat de Hoos ligte lichaamen aantrekt , opneemt, en tot boven in de wolken met „ zich voert. Dat zy vervolgens eene ongeloofelyke menigte water uitgeeft; alles te onderfte boven „ werpt; verdraait; en de fterkfte ligchaamen aanftuk„ ken breekt ; dikke boomen uit den grond rukt, „ en fcheepen omkantelt." Voorts maakt zyn Hooggeleerde melding, van eene Hoos gezien te hebben, by welke gelegcndheid de verwoesting zo algemeen was, „ dat ze, behalven de omverwerping van vee„ le geevels , daaken , fchoorfteenen enz. ook veele „ zwaare lindenboomen , over de 100 jaaren oud, ,, om verre wierp, en de uitwerking der veroorzaak„ te wind allerverbaazendst was te befchouwen." De Heer pyme , in Engeland, heeft in de Wysgeerige Verhandelingen van Londons Koninklyke Sociëteit , twee of drie hoozen, in Jorkfhire ontftaan, medegedeeld, komende de omftandigheden hierop uit: „ De  JLIO VERHANDELING „ De wolken wierden in de bovenlucht fterk be„ woogen, en dreeven faamen , waarop zy zwart, en in het rond gevoerd wierden. Hierop ontftond ,, een dwarlend en kraakend geraas , als van moo„ lens: kort daar op zag men, uit het midden der „ faamvergaderde wolken, een hoos, of lange buis, „ waarin hy eene fpiraale of flangvormige beweeging, „ gelyk aan een fcbroef, waarnam, waardoor het wa- ter om hoog getrokken wierd." Een tweede waarneming kwam daarna den Heer PYME onder het oog , nagenoeg, in de omftandigheeden overeenkomftig met de eerfte, dog alzo deeze op het Land neerviel, achte ik nodig te melden, dat hy zag „ dat het water in het nederdalend verleng„ fel , fchoon de oppervlakte noch van aarde noch „ van water aangeraakt wierden, fchroefvvyzeopwaards ,, wende, en alles wat deeze fcbroef aanraakte, naar „ boven deed draaijcu. In haaren voortgang, bewoog „ zy langzaam over een boschje van boomen , die „ onder haar in eene cirkelvormige beweeging, als rysjes boogen." In een ander voorbeeld, in deeze verhandelingen, door den lieer richardson waargenomen , wordt ons berigt, ,, dat eene Hoos -naby Coln in Lancafhire ,, brekende, het land onmiddelyk overftroomde." Nog in andere voorbeelden vinde ik, „ dat eene „ wolk, uit welk de Hoos voortkwam , van boven „ bleek witachtig, cn van onderen zwart was." Een zeer naauwkeurigc waarneming van eene Hoos, vinden wy ons medegedeeld, in de Maatfchappye der Wetenfchappen van Haarlem: waargenomen door den Wel Ed. Heer en Mr. j. f. dryfhoüt, en te vinden in het lilde deel van derzelver fcjirifcèn. Deeze waar-  OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. AU waarneming is te opmerkelyk , dat ik hier niet de juiste omftandigheden van dezelve,doch verkort,zoude aantekenen. Hy zegt dan, dat Hy by ruuw weder, „ een zwarte wolk waarnam, welke in het west zuid„ westen hangende , uit veele kleine wolkjes, even „ als ballen , was te famen gefteld, welke zich tot „ eene langwerpige wolk formeerden, en welk wolk- geftel, om, en in zich zeiven, woelde, draaide en ,, omwentelde. „ Geduurende deeze verbaazende beweegingen , „ zakten 'er eene menigte Fnazels , als dikpuntige „ draaden, met eene geduurige flodderende beweeging, ,, uit dit wolkgeftel nederwaards af , in den damp„ kring; terwyl diergelyke Fnazels, onder de wolk, „ in den dampkring gebooren , door dezelve weder„ om aangetrokken wierden: alles zeer overeenkom„ ftig, zegt hy, met de geduurige aanftootende en „ aantrekkende werking van de Electricitcit op lig„ te ligchaamen. ,, De wolk bleef zonder verandering in die gettal„ te hangen, 7 a 8 minuuten, naar dat hy dezelve „ ontdekt had, als wanneer de ronde ballen tot dén „ trokken, en de wolk noordelyk af zeewaards aan„ dreef, terwyl aan de zuidoost zyde van dit wolk,, geftel , eene donker aschgraauwe ftaart, of ftraal „ ncderzakte , zynde van dezelfde kleur , als de „ zwaare flagregen-vlaagen, en welke ftraal van eene ,, fpitze punt voorzien was, die, in vier feconden tyds , „ tot op den grond toe nederdaalde, alwaar de ftraal ,, omtrent tienmaal dunder was, dan van boven, en „ van een bogt voorzien zynde , veel gelykheid had „ met een walvisch-baard. „ IN iettegenitaande den verren afitand, nam hy dui- „ delyk  41& VERHARDE LING „ delyk waar het geweld en rumoer, dat by de aan„ raaking der punt van de Hoos, op de oppervlak„ te der aarde en der zee voorviel, en hy vergeleek „ dit by het fpringen van een bom, of het barften van een myn. „ Het voortlopen deezer Hoos, over land of duin, „ duurde 10 of 12. minuten, naar zyne beste waar„ neeming ; en over de Noordzee drie a vier minu„ ten , als wanneer zyn ftaart inkromp, en by wyze „ van een flodderend lint, zuidwaards op, verwaaij, de, en voorts verdween. „ De berigten van verwoesting, welke deeze Hoos, „ in zynen voortgang had aangeregt, waaren jam„ merlyk; hebbende onder anderen een van Heen ge„ bouwde waagenfchuur, en verfcheiden zwaare ypen,, boomen omvergeworpen; ook een wagen geladen „ met hooi geheel omgekeerd, zo dat de wagen boven „ op het hooi, en het hooi onder dcnzelven gevon„ den wierd ; terwyl in den omtrek, alwaar deeze „ hoos pasfeerde , veel water uitgeftort wierd, en „ een geluid veroorzaakte als het gepiep van veele „ vogelen." Den 17 May 1773. zaagen Capheln cook en zyne medgezellen,naby nieuw Zeeland,verfcheiden Hoozen, „ uit een van welke, toen zy zich op de Zee be55 gaf, en met de kolom uit de Zee opkomende ver„ eenigde, een blikfemftraal, dog zonder donder of „ geluid te veroorzaken, voortkwam." In het Graaffchap Lincoln heeft men ,, eene Hoos „ gezien, die eene vuurige kolom, of ftaart naar zicii „ fleepte." En den 4 Juny 1749 zag 'er Pater noscovisch te Romen ééne, ,, die veel nadeel deed cn „ geduurig blikfem ftraalen uitwierp." Nog  over de lucht VERHEVELlNGEN. 413 Nog vinde ik in cooks Reizen aangetekend , „ dat „ eene Hoos ogenblikkelyk verdween, na dat ze een •s, blikfemftraal had uitgefchooten." In den Perfifchen Zeeboezem, niet verre van het Eiland Quefemo, zag thevenot, op den afftand van een kanon-fchoot van zyn fchip, ,, het zeewater, „ als kooken , en tot een voet hoog opligten ; het water fcheen wit, doch in een zwarter rook op te „ willen, even als of men onder een ftaand bos-ftroo „ vuur gelegd had; hier by hoorde men een dof geluid, als van een fterk vlietenden ftroom, ver„ zeld van nog een ander geluid, meer helder, gelyk s, dat van een fluitende Hang'. ■ ■ Weinig tyds „ daarna zag liy een donker kanaal , even als een rook, die, met groote fnelheid, tot de wolkeu op}J fteeg. Dit kanaal was niet meer dan een vinger ,t dik, en het gemelde geluid bleef aanhouden. Het „ zonnelicht belette hem vervolgens meer van die „ Hoos te zien: dit verfchynzel had een half vierde „ uurs geduurd. Terftond daarna , zag hy in het „ zuiden en westen, drie anderen, allen ontftaan , „ gelyk de eerfte. Een van die wierd vervolgens zo „ dik als een arm, naderhand nog dikker, en eindelyk zo dik als de ftam van een boom." Uit deeze waarneeming fehynt, dat het water in eene hoos kan opklimmen, zonder eene voorafgaande nederdaaling eener wolk; en omtrent de mogelykheid van dat verfchynfel is ook frankxin Van het zelfde gevoelen. •De Heer le gentil heeft in zyne Reize rondom de waereld zes Syphoos te gelyk, even als die van thevenot , waargenomen. De Heer sparrman zag verfcheiden Hoozen, op de overftroomde Rystvelden aan de Rivier Kanton ■ mat uur k. IV. D. Dd in  4*4 verhandeling in China, en d. shaw, in de Middelandfche Zee, tusfchen de voorgebergtens Carmel Gracgo en Laodicea , alle welke in de omftandigheden genoegzaam met de reeds befchreevene overeen koomen. Meer voorbeelden van Hoozen, zo dezelve in de uitkomst eenig verfchil opleverden, zouden wy kunnen bybrengen, dan my dunkt zy zouden overtollig zyn; want behalven dat deezen genoegzaam zyn, om, in het vervolg deezer verhandeling, onze aandagt op de voornaamfte byzonderhedcn, waarvan Hoozen vcrzeld gaan, te kunnen vestigen, zoude ik door de eentonigheid der vernaaien, uwen kiefchen aandagt kwetzen. Jk zal 'er alleen nog by voegen, ,, dat in den „ jaare 1771. eenige Zeelieden vyf hoozen te gelyk op de Zuiderzee zagen; terwyl andere Zeelieden, „ elf andere, gelyktydig, op de Noordzee waarnaa„ men." Deeze bjrgebragte voorbeelden nu zullen ons overvloedige ftofl'e aan de hand geeven , om derzelver wording , beftaan en verdwyning te befchouwen, en zo veel mogelyk te verklaaren. Wil men meer befchryvingen van Hoozen leezen, men vind ze in verfcheiden Reisbefch.yvingen, in de Indifche Zeeën naar China, gemeenzaam aangetekend; voorts leeze men de zeer omftandige berigten van Hoozen, in dc Nieuwe Geneeskundige Jaarboeken, in het Ifte deel, door den Heer martinet, en een foortgelyk in No. 9 van de Nieuwe Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen, door den kundigen Heer houttuin waargenomen, cn op den 31 July 1787. omltreeks deeze Stad voorgevallen. Alle deeze Schryvers, vooral de Heer dryfhout, hebben ons hunne aanmerkingen medegedeeld, over het  over de luc htverhe velingen. Al5 het ontftaan, de werking enz. der Hoozen; dan ik heb my zorgvuldig gewagt, die over te neemen. Ik vernam al ras de grootfte dubbelzinnigheid en tegenftrydigheid , in de vergelyking zo wel van hunne onderlinge, als byzondere redeneeringen. Derhalven, zonder de waardy hunner aanmerkingen , op eenigerlei wyze te verminderen; zonder de achting van zulke verdienftefyke mannen te krenken, zy het my • geoorloofd , geene van hunne bedenkingen , hoegenaamd , over te neemen , opdat alzo de vryheid myner denkbeelden minst bepaald worde, 't Zy egter verre van my, dat ik alle uitleggingen en verklaa• ringen van de beroemdlte Natuurkundigen verwerpen zoude ; maar in 't algemeen heeft men oorzaaken en uitkomften berekend , zonder genoegzaame Electriciteit-kunde, en zonder de kennis van de waare eigenfchappen der electrieke wolken. Nog maar zedert eenige jaaren, heeft men de Electriciteit des dampkrings , als ten opzigte van de Lugtsgefteldheid werkzaam, erkend. My aangaande, ik ben thans volkomen overtuigd, dat de Electrieke ftoffe daarin eene voornaame rol fpeelt. De tyd en ondervinding hebben my in dit gevoelen verfterkt, en in de voorgaande hoofdftukken aangefpoord, om dit zo veel mogelyk te bewyzen. Veele beroemde Mannen waaren reeds lang van het zelfde gevoelen. De groote franklin was de eerfte, die de Electriciteit des Dampkrings ontdekte. De voortreffelyke Vader beccaria, was een der eerften, die de geboorte van eene Hoos , van de kragt der Electrieke ftoffe afleide. Doch ik meen, dat zy, die de wording eener Hoos, enkel aan de Electrieke ftoffe toekennen, deeze ftelling bezwaarlyk met voldoende bewyzen zouden kunnen ftaande houden. 'Er is D d a ook  ^lÓ VERHANDELING ook geen noodzakelykheid toe; egter geloof ik aan dc volftrekte noodwendigheid der Electriciteit, by eene Hoos. Wie weet intusfchen, hoe verre wy nog van den waaren weg af zyn ! Wy mogen echter ons verzekert houden, dat, gelyk wy, op de grondilagen der gedagten van vroegere waarneemers , veelen onzer 'Natuurbefchouwingen plegen te bouwen ; wy ook den grondflag kunnen leggen voor hen, die, door verdere nafpooringen en ondervindingen, de juiste oorzaaken geheel zullen uitvorfchen. 't Kan egter niet ontkend worden, dat de dwalingen in de befchouwing der natuur, door beroemde ■Mannen ingevoerd , eene groote hinderpaal aan den voortgang van nadere ontdekkingen zyn geweest; en darde kennis wegens het ontftaan van Hoozen, meest ontleend zynde van befpiegelende befchouwing, ligtelyk met dwaline.cn vermengd wierd. üe Heer du buffon onderfcheidt twee foorten van Hoozen; de ééne noemt hy Trombe , en daalt alleen van boven uit de wolken •naar beneden ; en de andere, Typhon genaamd , word, ;',egt hy, door de winden gebooren, maar ook wel, naar i zyne meening , in de Zee, door onderaardsch ruur. Dit laatfte gevoelen zal niemand genoodzaakt zyn aantcnecmen , die de gemeenzaamheid van het electrieke vuur, by eene Hoos kan bewyzen, en tevens overtuigd is dat dc nitvlieting van blikfemftraaïe.n , in de eerfte nadering van eene nederdalende Hoos , zeer gemeen moet zyn. Naarmaate van de zeldzaamheid des vcrfchynfels fielt men zich nog zeldzaamer dingen vóór , en wederom nog zeldzaamer denkbeelden worden 'er gevormd , om ze te verklaaren , en naar die maate wykt men van de eenvoudigheid het meest af. De beroem3iw>o ... de  OVER ï) E luc HTVERHEVEtiNCEN. ai? de franklin , die Verfcheide Hoozen bcfchryft (&), geeft eene korte en mogelyk een der beste verklaaringen van de Hoos; doch dezelve is onvolkomen , omdat hy aan den dampkring het vermogen van drukking toefchryft, om het water tot in de wolken op te voeren , zonder eenige bepaling of tusfchenkomst. Doctor perkins te Boston fpreekt hem hierin tegen, maar valt in een ander uiterfte ; en twyfelt daarom, of wel ooit eene Hoos, zo als men meent, beftaan hebbe; ook vermoed hy , dat de middenpunt-vliedende kragt, iet water van de Buis buiten den kring van werking zoude werpen , omdat hetzelve , naar zyn denkbeeld, te zwaar is. Uit deze weinige voorbeelden van verfchillende gevoelens zien wy , hoe nutteloos wy den tyd zouden -verfpillen, indien wy uw aandacht, tot vergeLyking of wederlegging van dezelve , wilden bepalen. Ik waag het dan liever, myne gedagten, vrymoedig, over het beftaan der Hoozen voortedraagen. De verwekking of geboorte van eene Hoos, fchryve ik aan vyf oorzaaken toe, welke gelyktydig in den dampkring aanweezig en werkzaam zyn ; en van welke de eene zonder de andere niet in de mogelykheid is eene Hoos voortebrengen. Het zyn oorzaaken , welke allen te gelyk tot het beftaan der Hoos mede werken, doch welke men als zo veele natuurlyke aanleidingen zoude kunnen befchouwen, door de Oorzaak aller dingen gewrocht en vastgefteld; waardoor ze, van dien kant bezien, thans volltrekt lydelyk wor- (b) frankltn, Experiments and Obfervatiens on Eieftricity 5 fft. Edition. Lendon (4/0) 1774Dd 3  AI5 VERHANDELING worden, en flegts liet einde volbrengen, waartoe ze beftemd zyn en in den Dampkring dienen moeten. Indedaad de Natuur is zo gefchaapen, dat ze, naar die beftemming, als uit zichzelven, door de veranderingen en uitkomften, die de wederkeerige werking onderling te weeg brengt, gezegd zoude kunnen worden , dat ze als 't waare tot eene geftadige herfchepping verpligt is; terwyl tot dit noodzakelyk einde, de verfcheidenheid der dingen zeer gunflig mede werkt. Zyn de dampen, de koude en de Electriciteit nodig om hagel en fneeuw voort te brengen ? Zyn de daar door geformeerde wolken tevens met een overvloed van Electriciteit nodig, om blikfem en plasregen te veroorzaaken? Zyn betrekkelykheden van verwandfchappelyke en afkeerige Electriciteit in den dampkring nodig, om de gewoone reegen te verwekken, en is de zwaartekragt der ftof by alle deezen volftrekt onontbeerlyk? Is by eene hoeveelheid Electriciteit , in de boventte gewesten, een zeer verdunde Lucht nodig , te gelyktydig met dc vereeniging van de uiterfte deelen des dampkrings der Zonne (c), om (e) Zo lang het onbeflist is, of het Noorderlicht zyn tor. fprong heeft van de electriekb stoffe , of, volgens het gevoelen van meeian, van het zodiakaal licht,door eene vermenging van het zelve, met de hoogstverdunde Luchtdeeltjes , aan de uiterfle grenspalen van onzen Dampkring; getve ik in bedenking, of de oorzaak van het noorderlicht niet wel zoude kunnen ontftaan. door eene vereeniging van dat gemelde Zodiakaal Licht met de Electrieke Stoffe, waar door  ©VER. DE LX7CHTVERHE VELINGEN. 419 om een fchitterend Noorderlicht te vormen , even zo word 'er ook tot eene Hoos vereischt: I. Zeekere winden, die regtsflreeks tegen, of fnydtnd even langs elkander waaijen. II. De drukking van den Dampkring. ' III. Verdunde , en tot wolken vereenigde vogt en, bekwaam om , door den wind in beweeging gebragt , te kunnen nederzakken. IV. Een overmaate van Electriciteit; overmaatig in opzicht tot de vogten, welke zy als conductor behoeft en waaraan de wolk op dien tyd gebrek heeft; en eindelyk: V. De zwaartekragt in de nederd talende Dampen, die de sipho, of de draijende buys uitmaaken. Van deeze vyf oorzaaken, houde ik de eerfte en tweede, te weeten de tegenftrydige winden en ds drukking des dampkrings , voor volftrekte beweegoorzaaken. De derde, te weeten het nederdalend water, voor het hulpmiddel, waarmeede vervolgens de opryzing bevorderd word. Voorts de vierde oorzaak, te weesen de hoeveelheid van Electriciteit, houde ik voor een volftrekt noodzakelyke eigenfehap in de wolk, om het opgerezen water aldaar, by derzelver aankomst , terftond uit te breiden. En eindelyk de vyfde oorzaak, de zwaartekragt, als een middel om de verwydering der deelen in de fchroefvvyze buis te beletten. Zonder vogten of andere Conductors is 'er geen Elcc- door de laatfte in beweging word gebragt; omdat toch de overeenkomst van de gedaante tusfehen het Noorderlicht en de Electriciteit, in V luchtledige zo treffend is. Dd 4  420 VERHANDELING Electriciteit, en zonder Electriciteit zyn 'er geen vog, ten. Zonder die beiden is 'er geen wolk, en zonder wolken of aanleiding om die te formeeren, is 'er geen Hoos. Zonder eene dwarlwind, die eene opgaande fchroef van water vormt , is bet onmogelyk , om in den dampkring tevens een luchtledige kolom, van de wolken af tot de oppervlakte der Zee toe, te veroorzaken; en zonder deeze luchtledige opgaande ruimte was bet onmogelyk, dat immer het water kon opryzen, terwyl boven alles, zonder de gewoone drukking, en vooral zonder de zydelingfche drukking van den Dampkring , vervolgens niets van dit verfchynfel zoude gekend worden. Deeze moet opwaards , even als in een Hevel nederwaards, het vogt overbrengen , en langs de luchtledige buis, van Hip tot fiip , tot aan de plaats daar de wolken in eene genoegzaame ydele lucht verkceren, voortdrukken. Behalven deeze onbetwistbaare waarheeden, die elk op zich zeiven de volmaaktlle zekerheid hebben , en zonder welke de natuur, die nimmer van zyne vastgeftelde wetten afwykt , geene nieuwe wonderen doet , kunnen wy nog aanmerken, dat de winden den eveuwigtigen Haat der wolken verbreeken, de vogten meer dan verdraagzaam famen persfen , de wolk zwaarder maaken en doen daalen, in de meerder verdikte lucht; de Electriciteit yan twee kanten te gelyk aanbrengen , ophoopen, en in de wolk te overvloedig maaken. Vcrbeehien wy ons nu eens een wolk , welke beweegbaar in de Lucht is, door twee winden te famen geperst ; eene Wolk , welke reeds van eene overtollige Electriciteit vervuld is , en waarvan wy ons met opzjgc tot derzelver uitgebreidheid, een veel te  OVER CE I.UCIITVERIIEVELINGEN. 4" te kleine verbeelding maaken. Verbeelden wy ons , by deeze te famenpersfing van vogtdéelen , eene inëendringing en verdikking van electrieke (toffe, welke door die beide aanftroomende winden daarenboven in die wolk van elders vermeerderd word ; (want 'er is geen wind, vooral in pnweerige dampkringen , welke geen Electriciteit met zich voert.) door welke aanwinst in de wolk, eene groote overmaate van Electriciteit plaats grypt , en dus eene neiging in dezelve verwekt word, om nieuwe conductors te ontfangen, die zy voorzeker zal tragtcn tc bekoomen , langs de Trompet die nederdaalt ; en door welke oorzaak die ook gevormd zy, de Electriciteit haar aandeel in de nederdaaling der vogten , door aautrekkingskragt betoonen, en daarna niet minder in de opnecming van de wateren deiZee naar boven zal doen blykcn. Verbeelden wy ons, dat door de twee tegenftrydige , of elkander zydclings rakende , en dus noodwendig om elkander lopende winden, een hollen cylinder, die luchtledig is, gevormd worde, en wel van de wolk af , tot op de oppervlakte van het aardryk of der zee', dan zullen wy ras vinden, dat eene doorzakking van de zelfftandigheid der wolk het onmiddelyk gevolg moet zyn , ter plaatzc daar de digtheid des dampkrings veryld is. De wind moet zich het meest verheffen , ter plaatze daar de te rugkaatzing fterker is, en doet deeze doorzakking der wolk , door de dnaijing tot een fpiraale Buis gevormd, zeer fnel nederdaalen door de Luchtledige ruimte, en, zodra zy naby de Zee komt, het zeewater, dat tot 32 voeten, door de drukking van den dampkring kan opryzen, aantrekken tot aan die Luchtledige Cylinder; als Dd 5 wan-  422 VERHANDELING wanneer de daalende en ryzeude kolom zich vereenigen :, eene aaneengei'chakelde draaikolk uitmaakt, die nederdaalende, niets dan (toom, of door de Electriciteit uitgebreid water zynde, wykt voor het klimmend zwaardere water, cn trekt, gelyk als in de fcbroef van Architt des, naar de Luchtledige en van Electriciteit overladen* ruimte, welke als 't waare reikhalst naar conductors. De draijende waterdeelen worden, door de zydelingfche drukking der lucht, in ee e buis niet alleen tegengehouden voor verwydering , maar zelfs opgeheven. Verbeelden wy ons eindelyk, dat, door deeze omwenteling van waterdeelen, in de fchuinsleggen le fchroef, noodwendig eene middenpunt fchuuwende kragt moet ontftaan, die wederkeerig door de gemelde perfing der Lucht, en door de zwaartekragt der deelen , onderling bepaald word. Wanneer wy ons, met genoegzaame natuurkennis voorzien , het een en ander voor den geest kunnen brengen, cn hetzelve grondig inzien en overweegen, zullen wy bevinden , dat het dc genoemde vyf oorzaaken zyn , die eene waterhoos verwekken , langs welke het beftaan van eene Hoos volkoomen en na» tuurlyk kan begreepen worden; en dat de Natuur geen wonderwerk of geheime dryfveeren behoeft aan te wenden, om een Hoos te veroorzaaken; neen, maar dat het bekende oorzaken zyn , waarvan de waare toepasfing ons de wezenlyke aart der Hoos zelf leert kennen, 't Is (zegge »k) nu, na een meerder en overvloediger onderzoek der Natuur zelve, dat recht mogt hebben, om , als een onvermoeiden dienaar der Natuur , de wetten van dezelver werking, en de meer gezuiverde kennis van derzelver werktuigen , aan anderen, als een ontegenzeggelyke waarheid, voortefchryven , of ook wel onwrikbaar te verdedigen tegens zulken, welke , minder dan hy, de natuur zelve raadplcegcnde, aan haar in hun eigen brein flegts wetten, op ydele verbeelding gegrond , opdrongen, en de werktuigen der eenvoudige Natuur willekeurig fchilderden niet alleen, maar ook met eene verwaande halftarrigheid dat geene als eene waarheid voorhielden , 't welk zy zelve of nooit gezien, of waarvan zy het maakfel niet genoeg onderzocht hadden; en deeze was immer meestal de ftaat der Ontleed- en Natuurkunde van het dierlyk ligchaam vóór onzen ruysch. Onvermoeid dan , ja met een vlyt , waarin hem niemand zyner tydgenooten evenaarde, hervatte onze RUYSCH  beroemden f. ruysch. 455 ruysch zyn ontleedkundig onderzoek \»n het dierlyk ligchaam, en breidde, zonder ophouden, zyne kennis hieromtrent verder uit. Dan in deezen zelfden tyd zien wy ook, dat de befchouwing en bewondering van doode ligchaamen zyne werkzaame ziel niet geheel alleen had ingenomen. Een ander bezield levend voorwerp trekt ook de opmerkzaamheid van onzen ruysch tot zich , en in de befchouwing van dit voorwerp vergeet de vlytige Natuuronderzoeker, voor eenigen tyd, zyne, zo zeer geliefkoosde, ontleedkunde , om te meer nog de bevalligheid der Natuur , in de treffende juiste famenvoeghig van alle haare deelen, in de fchoonheid van een vrouw te bewonderen, Sic eraf, htefèrunt tenues in corde fagitta, Etposfesfa ferus pectora verfat amor. Niet echter dat deeze neiging onzen ruysch van zyne meer behngryke, meer nuttige bezigheden, lang konde aftrekken , om dus zynen tyd vadfig en verwyfd aan de fchoonheid van een vrouw gekluisterd te nytetl.' . neen, zodra zag onze Ontleedkundige zyne 'wenfchen niet door den band des huwelyks bekroond , of hy gaf zich wederom aan zyn geliefkoosd onderzode van het rnaakfel van 't dierlyk ligchaam geheel en al, met eenen nog meer levendigen yver, over, en de bevalligheid van een vrouw kon, (gelyk zeker fchryver zegt,) hem in zyn werk niet meer verftooren , dan flegts , om, geduurende korte tusfchenpoozingen , zyn ziel en geest tc verlevendigen, en , als 't waare , te doen adem fcheppen. — Eene trap van koelheid voorwaar , welke, hoe zeer zy ook in iemand van zyne jaaren (toen immers was onze ruysch  '456 „et leven van den ruysch flegts 24 jaaren oud) te bewonderen is echter, 20 ik vertrouwe, niet veele voorbeelden vinden ÏT ~,M,nder moeiJelyk zoude het zyn, zo uit de oude als hedendaagfche Gefchiedverhaalen, voorbeelden bytebrengen van zulke, ook anderszins groote mannen die weggefleept door liefdedrift, zichzelven verlustigden in de omhelzingen van eene vrouw ter wyl hunne voornaame beflemming, of grootere zaaken aan hunne zorg toebetrouwd , geheel verwaarloosd en vergeeten wierden , niet zelden met dien mtflag, welke, het zy den ondergang van hun eigen geluk, of ook fomtyds het noodlot van een geheelen jötaat met zich fleepte. Dan, om tot onzen ruysch wedertekceren: —— deeze was nu weder, ge]yk voorl ^ " in zyne Ontleedkundige nafpboringen, zo in leren! als m het menfchclyk ligchaam. Vooral was hy echter genoodzaakt zich meestal tot de eerstgenoemde foort te bepaalen , dewyl toenmaals het vooroordeel tegen deeze onderzoekingen nog niet geheel uitgewischt zynde , en het algemeen nog met een groot afgryzen op deeze nafpooringen ncderziendc ja , wat zegge ik , dezelve als iets de Godheid tergende, befchouwende, geen Ontleedkundige het zich dorst onderwinden, dus vryelyk het doode ligchaam van zyn Natuurgenoot te onderzoeken, maar fteeds ver phcht was dit als een geheim, in ffilte en ter fluit, te behandelen. (*) llmp' Het O Zo wordt 'er vm «UVjch getuigd; „ &!oa> inïtmpefia rone fordida ipfe indutus vejle , refpUU.es comitaretur «*^piiasipfiape^e„tt & priebercnt oppommitatc;n crea h (*) Het volgende getuigenis van zekeren Schryver zy ons vergund hier bytevoegen, om de onvermoeide vlyt van ruysch, flegts in flaauwe trekken, te fchetfen. Deeze zegt: Eundem occoftones datas negligere mnquam , noüu atque^ inter-diu vifere «gres; & ad primatn auroram perfautari cadavera ; illum tibi finge adeo laboriofum , ut eidem nunquam nimis mane fol luceat -Jemper vefperascat pcyus quam vellet. Gg 4  4<58 het leven van den f gen , iviens roem nooit, dan onvolkomen aan zyne Verdienden , kan gefchetst worden. Hier mag ik in de eerde plaats ontegenzeggelyk 's mans weergalooze behendigheid opnoemen , in het opfpuiten der flagaderen en aderen van het dierlyk ligthaam met zulke flofïen , die altyd bedendig bleven , en meerder dan eenige anderen, door zyne voorgangeren gebruikt, gefchikt waren,om het werktuiglyke en het waare maakfel van het dierlyk ligchaam optefpooren niet alleen , maar ook om daaruit zekerder en meer bepaalde , meer met de waarheid overeendemmende wetten van de werkingen der Natuur zelve in het dierlyk ligchaam afteleiden. Wel is het waar , dat deeze kunst aan anderen voorgangeren van onzen ruysch niet geheel onbekend was , dan dit was flegts zeer gebreklyk. regnerus de graaf was voorzeker op het rechte ipoor om hierin uittemunten ; hy gaf ook de eerde aanleiding tot volmaaking van deeze voor Ontleedkundigen zo zeer nuttige handgreep, door de befchryvmg van den toedel hiertoe nodig ; dan de doffe, welke hy bezigde tot het opfpuiten der vaten, voldeed' niet genoegzaam aan alle de oogmerken. zwammerdam, die een Vriend was van regnerus de graaf , had door een gemeenfehaplyken arbeid met hem, ook deeze kunst geleerd, waarin hy weldra boven zyn Vriend flaagde ; in zo verre dat het hem gelukte eenige deelen van het menschlyk ligchaam , vooral ook jonggebooren kinderen, met een roodgekleurde doffe , door de aderen of flagaderen ingefpotcn , zodanig opteyullen , dat zy wederom een blozende roode kleur , en eene aangenaame bolheid , even als of zy leefden , vertoonden. Dit  beroemden f. ruysch. 469 Dit geheim was geenszins voor onzen ruysch, als Vriend van beide nu genoemde Ontleedkundigen verborgen; hy zelve had zeer veel door zyn vernuft toegebragt tot deeze dus verre reeds gevorderde handgreep : 1 dan de dood van regnerus de graaf , en eene gantsch verkeerd geplaatfte bygeloovigheid van zwammerdam (*) Helde deeze nu nog onvolmaakte ontdekkingen in de handen van ruysch alleen , die dezelve weldra door aaanhoudende proeven, zowel als door eene vernuftige behandeling, tot dat toppunt van volmaaktheid bragt,'waarin hy, tot heden toe, nog door niemand zyner opvolgeren in de Ontleedkunde is overtroffen , of flegts geëvenaard. Getuigen daarvan zyn de fchoonfte pmparata , door ruysch vervaardigd, welke thans nog hier en daar voorhanden zyn. Getuigen daarvan zy de befchryving , welke onze ruysch zelve geeft van zyne onvergelykelyke fchoone ver- (*■) Dees, namelyk , als met een heitfg afgryzea getroffen, om zynen Schepper zo verre natevolgen , dat hy reeds geftorvene .dieren wederom levendig zou doen fchynen; en het daarby eene de Godheid te veel tergende daad , en aan een Christen niet betaamende handelwyze, rekenende, om de fohepfelen zo verre in hun maakfel ontleedkundig te onderzoeken , en daardoor, als het waare , de grootfte Wysheid. in zyne verrichtingen optefpooren en uitteputten , liet dus , verblind door verkeerde Godsvrucht, zyne verdere nafpooringen fteeken.en vergenoegde zich met demoedig boete te doen voor zyne reeds bedreven roekeloosheid; -— hy verzuimde alles wat hem uit het waereidfche onderftand kon geeven, en fleet dus zyn leven in groote armoede, zich onder zyn bygeloof met een ftuk droog brood vernoegende. Gg 5  47°. het leven van den verfameling van opgefpooten en anders toebereide Ontleedkundige prceparata. Getuige hiervan zyn de Ontdekkingen van onzen ruysch, omtrent de verbaazende vaatrykheid dier deelen , waarin vóór hem geen vaaten bekend waren * by voorbeeld , in de retina , in het beenbekleedfe'l der gehoorbeenderen , in het dunne vliesje , 't welk de kraakbeenderen der geledingen omgeeft , 'ja i„ heJ been zelve ontdekte onze ruysch een verbazend aantal bloed vaaten. Getuige eindelyk van de volmaakte fchoonheid dier praparata, na de gewoone opfpuiting , zy de verrukking , waarmede czaar peter de Ine. was aangedaan , wanneer die Vorst , de toenmaals wydberoemde verzameling van ruysch bezichtigende, zich op het zien van een kind , dat door ruysch opgefpooten , en daarna op een klein bed , als flaapende was neergelegd, niet onthouden kon het zelve te kusfen , daar hy zich niet eerder konde overreeden, dat het zelve dood was, voordat hy het bloozende' kind herhaalde reizen had behandeld. Met recht dan blyft ook nog heden deeze kunst om de vaten van het dierlyk ligchaam door infpuiting optevullen en dus voor verderf te bewaaren, den naam van ruysch , die dezelve tot het hoogde'toppunt van volmaaktheid en fchoonheid bragt, behouden. Ook deeze Kunst , om de bloedvaten van het dierlyk hgchaam door infpuiting optevullen , deed onze ruysch geen geringen, en meer openbaaren roem verwerven , wanneer hy, door de Staaten van Holland en Zeeland verzogt zynde, om het lyk van den gefneuvelden Eugclfchen Admiraal berclei te balfemen , door middel van zyne infpuiting dus gelukkig in deeze onder-  beroemden f. ruysch. 471 derneeming Haagde , dat hy het iyk , fchoon reeds een weinig door de verrotting aangetast, wederom, na de gedaane infpuiting, als een nog naauwlyks dood ligchaam deed fchynen , en voor verdere verrotting geheel , ten mmfteïi geduurende een langen tyd , bewaarde. Buiten de fchoonheid echter en het fraaije , het welk wy in de prceparata van ruysch zo zeer bewonderen; - boven den roem , welke hy dus door deeze Kunst , op zich zelve befchouwd , verdiend had , was 'er aan deeze uitvinding een veel grooter nuttigheid verknocht, welke de grootheid dier uitvinding , het onontbeerlyke dier handgreep voor Ontleedkundigen niet alleen, maar ook voor den Natuuronderzoeker van het dierlyk ligchaam meer noodzakelyk maaken, meer vereeuwigen moest; daar deeze Kunst alleen , geheel alleen durve ik zeggen , de grondflag geweest is , om eindelyk eene volmaakte kennis van het dierlyk ligchaam en alle deszelfs deelen te erlangen. Gy ziet dus ligtelyk, wat de Geneeskunde en derzelver beyveraaren in het byzonder, wat ook de gantfche Maatfchappy in het algemeen verpligt zy aan een' man, die den waaren en vasten grond gelegd heeft tot eene verbeterde Geneeskunde, gebouwd op eene zuivere Natuurkunde van het dierlyk ligchaam, welke niet meer, gelyk die der Ouden, met harsfenfehimmen overiaaden, maar uit het werktuiglyk famenftel van het ligchaam zelve afgeleid zynde , de eenige zekere toetsftecn was, waaraan men vervolgens de afwykingen der Natuur, die te dikwerf, helaas! toomloos van het rechte fpoor afdwaalt , konde en moeste toet-  4.72 het leven van den toetfen, wilde men zeker (hagen om dezelve tot haare gewoone werkingen te rug tc brengen. Wie uwer dan zal my weigeren den lof der onfterfclykheid voor deeze verdienden, aan den naam van den grooten ruysch toetevvydcn ? . Een Schryver getuigt het volgende : „ Konde ruysch wel „ meer by 't geheele menfchelyk gedagt verdienen, w dan door het dichten van ecu vaste theorie of „ grondige Geneeskundige Wetenfchap, die naderhand „ zo een heilzaamen invloed op de oefening van de a, geheele Geneeskunst geeft? Wy zouden ze- „ kerlyk dc fraaije leer van boerhaave misfen, in„ dien de groote ruysch , of iemand anders hem ge„ lyk, niet geleefd had?" En waarlyk, dit is degts een flaauwe trek van den welverdienden roem des mans, welke niemand hem weigeren kan, die zich een ogenblik nader by het werk van onzen ruysch bepaalr. Ten blyke.dan, dat deeze loffpraak niet flegts op losfen grond cn te roekeloos gedaan zy, maar indedaad op verdienden gegrond is, zal het, dunkt my, genoeg zyn, indien ik eenige bewyzen kan bybrengeu, dat de groote borrhaave, wiens naam altyd zal onderflyk blyven, deezen zynen roem aan de verdienden van ruysch grootelyks vcrlchukijgd is, daar hy de beginfelen van zyne gevestigde en leerflellige Geneeskunde alleen uit de verfchillende praparata van de byzondere werktuigen en deelen des menfehelyken ligchaams door ruysch vervaardigd, en uit de daaruit afgeleide Natuurkunde van het dierlyk ligchaam getrokken heeft, en dat op deezen grond alleen het geheele leerdelfel van deezen grooten Geneeskundige rust. In  beroemden f. ruysch. 473 In de eerde plaats, wat aangaat het gevoelen van den grooten boerhaave , dat het geheele ligchaam flegts beftaat uit een famenweefzel van vaten,' dit blykt (en verder bewys acht ik geheel onnodig) gegrond te zyn op den uitflag der gelukkige oprpuiting van onzen ruysch , waardoor ieder deel des ligchaams alleen met die kleur als geverwd fcheen , waarmede de ftoffe, tot opfpuiting gebezigd, gekleurd was; doch wanneer die deelen, 't zy tegens het zonnelicht, of ook onder bet Microscoop befchouwd wierden, bleek het, dat deeze kleur alleen afhing van de gekleurde ftoffe, welke door de infpuiting in de grootere takken der vaten was doorgedrongen, en van daar in de allerkleinftc en voor het bloote oog niet meer te onderfcheidene takverdeelingen van dat zelfde vaatgeftel, 't welk weldra als een netweik wordt dooreengeflingerd , zich verfpreidde. Dit gevoelen was ook, in de tweede plaats gevestigd op dat gevolg der infpuitingen van onzen ruysch , waardoor hy de rokken of bekleedfelen der groote flagaderen en aderen insgelyks vaatryk vertoonde; ten derden wierd dit gevoelen gefterkt door de nu meer bewezen ftelling, dat de voeding der vaste deelen alleen door middel van den omloop des bloeds gefebiedde. Daar nu de groote boerhaave de verbaazende vaatrykheid van alle de deelen des dierlyken ligchaams door dc pr£parata van ruysch ten vollen bewezen zag, leidde deeze daaruit verder dit ge- volg af: dat ieder vast deel zyne byzondere bloedvaten tot den omloop des bloeds , en de daaruit voortfpruitende voeding, nodig had; doch daar de rokken der vaaten zelve wederom vaste deelen opleverden , dat dan ook deeze wederom een fyner ftcl van vaten tot het zelfde einde nodig hadden ; welkers  474 het leven van den kers rokken wederom moetende gevoed worden, ook wederom aan dezelfde vereischten onderhevig waren • en dus liep deeze gevolgtrekking, als het waare, iu het oneindige voort , en leverde eindelyk het gevoelen van boerhaave uit ; dat het geheele ligchaam met dan een famenwecfzel was van vaten , het eene gefchikt om het andere te voeden, doch, voegde hy 'er by, vaten die evenredig verminderden. De groote boerhaave bemerkte echter weldra , dat hier deeze tegenwerping konde gemaakt worden dat 'er veele deelen in het dierlyk ligchaam zyn', die zekerlyk gevoed worden, en echter niets minder dan de roode kleur des bloeds , en by gevolg ook mets minder dan den geduurigen omloop van dit zelfde vocht in den gezonden ftaat vertoonen. Om deeze tegenwerping optelosfen, wierd die Geneeskundige genoodzaakt een uitvlucht te zoeken, en hieruit ontfproot dan eerst zyne ondcrftelling, eene bloote onderllclling indedaad, dat het bloed beftond uit bolletjes , van een volkomen roode kleur, welke door de drukking en perfing der vaten, wanneer namelyk het bloed uit een groot vat in een kleiner moest overgaan, konden ontbonden worden in zes kleinere bolletjes van een geelachtige kleur, 't welfe hy ferm noemde; cn vervolgens dat ieder bolletje van dit vocht , wanneer het tot de aHerfynfte vaatjes moest overgaan , insgclyks ontbonden wierd in zes nog kleinere geheel doorfchynende vochtbolletjes , waaraan die Geneeskundige den naam gaf van Lympha, of waterachtig vocht. Deeze onderftellingen fcheenen ook nog door Microscopifche waarneemingen van eenen leeuwenhoek bevestigd te worden ; dan, waarlyk, ook deeze verbeeldde  beroemden f. ruysch. 475 beeldde zich iets te zien, 't geen nooit plaats had; en eene verhitte, van het fpoor der waarheid afdwaakude verbeeldingskracht vervulde by dien waarneemer de plaats van het zintuiglyke, onverblinde gezicht; — ook beftaat het bloed wel uit een rood gedeelte, uit ferum en lympha, doch deeze zyn van een geheel andere Natuur, dan boerhaave onderftelde, en ook zyn deeze geheel van elkander door byzondere eigenfchappen onderfcheiden , en kunnen geenszins met elkanderen verwisfeld, of ook door de persfing alleen van een grooter in een kleiner vat beurtelings veranderd worden. Dan het is hier de plaats en tyd niet tot wederlegging van wanbegrippen. °De groote boerhaave wierd nog meer in zyn gevoelen0 gefterkt, doordien hy zag , dat in die gevallen, alwaar een groote aandrang van bloed, of eene verhaastte omloop van dat zelfde vocht te gelyk met een zwakkeren tegenftand der vaste deelen plaats had, dat, zegge ik, alsdan die deelen, welke te vooren geen' zichtbaar blyk droegen van den omloop van rood bloed , nu maar alte duidelyk hiervan de kenmerken hadden; zo zag hy het wit van het oog, na eene fchielyke beweeging van het ligchaam, in dronkenfchap, en in ontfteekingen, gevuld met eene groote -menigte vaatjes, welke nu in deezen veranderden ftaat rood\>loed in zich omvoerden. En hieruit ontftond wederom de error loei in 't leerftelfel van den grooten boerhaave. Het gevoelen ook van deezen Geneeskundigen , 'dat eenige ftoffe , tot bereiding der Gal gefchikt , door de opene mondjes van den darmfcheilader wierd opgeflorpt, en vervolgens door den poortader, naar de  476- het leven VAN DEN de lever gevoerd , dit gevoelen zeg ik , hoe verre ook van die waare werking der Natuur , welke wy thans erkennen, vloeide voort uit eene onvoorzichtige gevolgtrekking, gegrond op den uitflag van Ontleedkundige proeven, door ruysch gedaan, die, dooiden poortader infpuitende , zag dat, de ingefpotene ftoffe wederom in de darmen ontlast wierd en vry uitvloeide ; dan de gevolgtrekking uit deeze proef beflist te veel en daarom niets. Door eene naauwkeurige oplettendheid en eene langduurige waarneeming, altoos met eene zeldzaame voorzichtigheid gepaard , had onze ruysch geleerd, dat de verdeeling der bloedvaten , of wel de verdeeling der kleinfte takken van het geftel der bloedvaten, aanmerkelyk verfchilde, naarmaate by onderfcheidene deelen onderzocht, welke tot onderfcheidene afkleinzingen van vochten , of andere onderfcheidene werkingen in de huishouding van het dierlyk ligchaam beftemd waren; dat ook, omgekeerd, die verdeeling en loop der bloedvaaten altyd dezelfde was in gelylffoortige deelen, tot gelyke werkingen en gelyke af- kleinzingen gefchikt, dat ook de afkleinzing van vochten aan verandering onderworpen was , zo 'er flegts eene voorgaande verandering in het vaatgeftel plaats had. Van deeze waarnemingen van onzen ruysch, op ontleedkundige gronden alleen gevestigd, fchroomde de groote boerhaave ook niet gebruik te maaken in zyn leerftelfel omtrent de koortfen en andere ziektens, in welke, het zy eene verhaasting van den loop des bloeds op de oppervlakte des ligchaams , en dus eene ophooping van dit vocht in de binnenfte deelen, of ook eene geheel verfuelde omloop des blqeds , door alle  beroemden f. ruysch. 477 alle de deelen van het ligchaam; of ook in de derde plaats eene verzwakking van den tegenftand, welke de vaaten tegen de vochten , die in dezelve worden omgevoerd , anders uitoefenen , en dus overal eene verandering in het vaatgeftel plaats heeft ; en hieruit verklaarde hy veele der verfchynfelen in die koortfen en ziekten. Ook is het gevoelen van den grooten boerhaave omtrent het maakfel , de werkingen en het nut der klieren , en van die ingewanden , welke onder deeze klasfe fchynen te moeten gebragt worden , vooral ook deszelfs gevoelen omtrent het maakfel der hersfenen, gegrond op de Ontleedkundige waarneemingen alleen van onzen ruysch ; welke ook dit ftuk, gelyk andere duistere voorwerpen in de huishouding van het dierlyk ligchaam , tot zyne naauwkeuriger onderzoek had uitgekozen , en daarin ook dus gedaagd was , dat tot nog toe geen Ontleedkundige arbeid in ftaat geweest is hierover meerder licht te verfpreiden. Deeze waarneemingen deêlde onze ruysch deels door brieven aan den grooten boerhaave zeiven mede , deels trok deeze Geneeskundige dezelve uit de brieven, welke ruysch aan anderen fchreef, als ook uit de Ontleedkundige werken , toen reeds door ruysch in 't licht gegecven. Voeg hier nog by den loop der chyl door de melkvaaten, en het maakfel van dat vaatgeftel , 't welk alles het eerst door onzen ruysch was vastgelteld, en ook genoegzaam woofdelyk door den grooten boerhaave in zyn Natuurkunde van het dierlyk ligchaam wierd overgenomen. Eindelyk zien wy flegts de gevoelens van den grooten boerhaave nader in, omtrent het famenftel en de historiek. IV. D. Hh wer-  4?S het leven van den werking der deelen tot de voortteeling gefchikt ; overal zullen wy de duidelyke kenmerken befpeuren , die ons ten beflisfende bewyze dienen moeten, dat de arbeid van ruysch, vooral ook in dit gedeelte, den grooten boerhaave heeft voorgelicht , om daaruit een zuiver Natuurkundig lecrftelfel van het dierlyk Iigchaa n famentefïellen ; . byna ieder bladzydc van de Beginzelen tot de Geneeskunde van boerhaave , toont ons, door de geduurige aanhaaling van RWrècM , hoeveel invloed de arbeid van deezen Ontleedkundige op de famenftelling van dit werk gehad hebbe. Genoeg zy het dan , dat ik uit veelen flegts deeze weinige voorbeelden hebbe bygebragt, om de lofïpraak van roysch te bevestigen. De uitgebreidheid en overvloed der ftoffe verbiedt Ons hier verder intetreeden ; ook vordert de reeds verloopen tyd, dat wy , van dit onderzoek aftrappende, ons haasten, om nog iets ten minften van onzen Ontleedkundige onder andere "retrekkingen te kunnen zeggen. Befchouwen wy hem , geduurende zyn gantfehen leeftyd, altyd zullen wy hem dubbel den lof van een Waarneemer en vlytig Natuuronderzoeker Waardig vinden. • i ° Toetften wy het gedrag des mans aan de voorfchriften van eenen sennebier , daar deeze de volftrekte vereischten van een waarneemer fchetst, dan twyfele ik geenszins, of wy zullen altyd in hem die hoedanigheden aantreffen , en byna volmaakt bewonderen , welke, volgens het oordcel van deeze Schryver, zo zeer vereischt worden in eenen bevoegden waarneemer. ïmmers zien wy onzen ruysch in alle zyne gevoelens de kracht der langduurige ondervinding te hulp  beroemden f. ruysch. 479 Mlp roepen ; — wy zien hem de Natuur alleen volgen op derzelver fpoor , om uit haar de gronden van zekerheid, door langduurige waarneeming , te erlangen, welke alleen de gevoelens van een gefchikt waarneemer , wil hy anders den naam van tolk der Natuur waardig zyn , moeten bevestigen. Geenszins , (en deeze zyn de vereischten , welke sennebier aan een gefchikt waarneemer toekent) ontbrak het onzen ruysch aan vernuft; getuigen hiervan zyne menigvuldige brieven met andere Geleerden van zyn tyd,vooral ook met den grooten boerhaave; voorzigtig twyfelde ook onze ruysch aan al dat geene 't welk hem door anderen flegts was opgedrongen , en toetstee den grond dier gevoelens altyd aan de lesfen en onderrichtingen van zynen getrouwe leermeester, de Natuur; ook was hy nimmer met te veel eigenliefde bezield , welke hem zoude hebben kunnen verhinderen , om ook aan zyne eigene eerst opwellende gevoelens niet zo lang te tvvyfelen , totdat hy dezelve , volgens den leidraad van een gefchikt waarneemer, herhaalde reizen, eerst met dc werkingen der Natuur zelve overeenftemmende bevonden had. Zo het ooit tot lof van een Waarneemer ftrekken kan , dat hy het voorwerp , dat hy de wetenfchap of kunst , waaromtrent hy zyne waarneemingen byzonder bepaalt, grondig kenne; voorzeker dan kan niemand deezen lof aan den grooten ruysch , betrekkelyk het Ontleedkundige en de Natuurkennis van het dierlyk ligchaam , betwisten. Even min 0 men van hem kunnen zeggen , dat hy , één oogenblik flegts , bet voornaam He doelwit Hh 2. van  43o het leven van den van een Waarneemer, te weetcn om nuttig te zyn, uit het oog verloor. ,, Indien de moeijelykheid van een ftudie , zegt „ sennebier , èenigzins deszelfs belangrykheid ver„ grooten kan , en , indien het mogelyk is , om ,, deeze afmeeting, welke Ilegts in onze gedachten ge,, vestigd is, op alle de wezens, die 'er betrekking op ,, hebben, overtebrengen; dan is het van zelve klaar , „ dat, alles gelyk gefield zynde , de kennis van ,, kleinere zaaken oneindig moeijelyker is , dan die „ van grootere ; het is dierhalven veel gemaklyker ,, om de kromme lyn, welke een comeet befchryft, » natetrekken , dan om den gantfchen toeftel der „ kleinfle tak verdeelingen der bloedvaten in dieren ,, waarteneemen; — lk begrype gemaklyker (voegt „ hy 'er by) de mogelykheid om een Atlas der hc„ melfche ligchaamen van eenen flamstead te ver„ vaardigen , dan het uitvoeren van Ontleedkundige plaaten." Toetfen wy aan dit gezegde van senneeier , de verdienflen van onzen ruysch , en wie is 'er dan, Myne Heeren, die hem den lof van een grooten Waarneemer met my weigeren zal? Ik zwyge nu verder van de overige vereischten in een getrouw Waarneemer; van zyne kennis, om, volgens de wetten der overeenkomst, gefchikte befluiten te trekken; van eenen noodwendig gezon¬ den ftaat der zintuigen; — van den toeftel tot waarneemen nodig; van eene byzondere behendig¬ heid; — oplettendheid; — doordringend oordeel; ~ waardoor hy zelfs de werkingen der Natuur leert kennen , fchoon deeze niet onmiddelyk onder zyne waar-  beroemden f. ruysch. 481 waarneemingen begreepen waren; waardoor by niet wordt afgefehrikt door byzonderheden, welke fomtyds aan zyne proeven een verkeerden en ftrydigen uitvlag fcbynen te geeven ; — waardoor by ook het toevallige in zyne waarneemingen van het ftandvastige onderfcheidt ; — waardoor hy met eene juiste naauvvkeurigheid diezelfde proeven leert herhaalen, en door geduurige herhaaling een beflisfend gevolg trék- ken. . of ook het gevolg zyner proeven door eene' veranderde , dikwerf omgekeerde, proefneeming bevestigen ; —— van dit alles en meerdere vereischten zwyge ik liefst. Genoeg is het , Myne Heeren , dat wy zonder fchroom durven verklaaren , in onzen ruysch altyd dien man aantetretTen , die , zo veel'immer mogelyk is , volmaakt aan de byzondere vereischten van een gefchikten Waarneemer voldoet, en dien wy daarom ook niet fchroomen onder den rang van beroemde Waarneemers te plaatfen. Als Waarneemer dan , als Ontleedkundige, als Natuuronderzoeker , als de Uitvinder van veele nieuwe ontdekkingen, als Geneesheer,mogen wy hem bewonderen in zyne werken. Gedreven door de zucht om nuttig te zyn, gaf by telkens zyne nieuwe ontdekkingen, zyne waarneemingen , zyne briefwisfeling met anderen , en eindelyk een 'befchryving van zyn Ontleedkundig Kabinet in 't licht. Te veel zouden wy uitweiden , indien wy, flegts oppervlakkig , iets van dit alles wilden zeggen: . Genoeg dan zy het, dat wy alleen de byzondere werken van onzen ruysch opnoemen , en den weetgierigen tot dezelve terug wyzen , om daar , als in Hh 3 een  4Si hetleven van den een duidelyk tafereel , 's mans verdienflen uit ieder byzonderheid te leeren kennen. Reeds hebben wy boven gezegd , dat hy in den jaare 1665 een werk in bet licht gaf, onder den titel: Dilutidat'to Valvularum in va/is lymphaticis & lacleis. Sedert dien tyd verliepen 'er byna zes-en twintig jaaren, eer dat 'er wederom iets door onzen ruysch wierd in het licht gegeven. Mogelyk wel wierd onze onvermoeide Ontleedkundige verhinderd in de vroegere uitgave van een volgend werk , doordien hy, in dien tusfchentyd van zes-en twintig jaaren, wederom een nieuwe post kreeg waarteneemen. Immers in den jaare 1685 wierd hy tot Hoogleeraar der Plantkunde alhier aangefteld, een post, welke voor den yverzuchtigen ruysch niet dan met veele moeite konde vergezeld gaan, daar hy altyd, meer dan anderen, aan zyne beftemming poogde te voldoen. Eindelyk verfcheen in den jaare 1691 wederom een werk van onzen ruysch in het licht , waarin hy een honderdtal waarnemingen door den druk openbaar maakte , onder den titel : Obfervationum Anatomico - Chirurgicarum centuria; een werk , het welk zeer veel licht verfpreidde over den zieken ftaat vau de byzondere deelen in het menfchelyk ligchaam , doch waarvan wy opzettelyk niets byzonders zeggen. Vyf jaaren daarna, en dus in 1696, begon hy zyne Briefwisfeling met verfcheiden Geleerden over de gewigtigfle onderwerpen , de Ontleedkunde betreffende, door den druk algemeen te maaken. Een ieder, die flegts met een middelmaatige oplettendheid deeze brieven en antwoorden van onzen ruysch doorbladerd heeft, vind overal de meest blyk- baare  beroemden f. ruysch. 4S3 baare voetklappen van het vernuft en ne kundigheid des mans ; — overvloedig wordt hy overtuigd van den gevestigden roem van onzen Ontleedkundige by zyne geleerde tydgenooten ; terwyl hy tevens niet onduidelyk befpeurt het algemeen vertrouwen , het welke onze ruysch by ieder Natuuronderzoeker van het menfchelyk ligchaam genoot, daar hy als een zekere godfpraak, in zyn tyd, van ieder waarheidsminnaar geraadpleegd , en ook zyn getuigenis alleen genoegzaam erkend wierd , om een beflisfend vonnis over de waare werkingen der Natuur te vellen. Niet echter , Myne Heeren , dat ik hierdoor wil begrepen hebben , dat onze ruysch geen tegenftrevers gehad hebbe , die , nydig 'misfehien over den gelukkigen uitflag , welke altyd zyn werk vergezelde , en hem niet zelden als den ontdekker van veele belangryke nieuwigheden deed te voorfchyn komen , hun gal tegen deeze ontdekkingen uitbraakten ; meer dan eenmaal heeft onze Ontleedkundige het onaangenaame van den geleerden twist moeten ondervinden. Tot een blyk hiervan ftrekke Ilegts de twee Gefchilverhaalcn van ruysch met bidloo en rau , welke in het vervolg van tyd achter zyne Brieven gedrukt in het licht gegeeven zyn. De eerfte van deezen, ik meen bidloo, vatte een onverzoenbren haat tegen onzen ruysch op , omdat onze Ontleedkundige hem de dwaalingen en verdichte afbeeldingen, in zyne Ontleedkundige plaaten, in 't openbaar had aangewezen. Hierop vaart hy tegen de ontdekkingen van ruysch, vooral tegen de befcluyving der huidteepeltjes en der kleine kliertjes , onmiddelyk onder de huid geleegen , Hh 4 meer  484 het leven van den meer met fcheldwoorden en verdraaijingen , dan met goede tegenbewysredenen uit; 0p dezelfde wyze behandelt hy een ander verfchil met ruysch , daar deeze ten duidelykfte aantoont, hoe verdicht de afbeelding was van het middelde , of fpinnewebs harsfenvlies , het welk bidloo in zyne Ontleedkundige plaaten , geheel los van de andere bekleedfelen der harsfenen en vaatryk , vertoond had. Om kort te gaan , Myne Heeren , het fehynt my toe, dat bidloo niets anders beoogd heeft, dan de verdienden van onzen ruysch by ligtgelovigen te verdonkeren , door veelen van deszelfs ontdekkingen in een valsch daglicht te dellen , en door onzen Ontleedkundige gevoelens aantewryven , welke hy nooit gekoesterd had 5 en hierin is hy dus gedaagd, dat ieder onpaitydig leezer de tegenwerpingen van bidloo meer als een laag uitbraakfel van verfoeijelyke fcheldwoorden zal achten , dan dat hy begrypen zal , dat daardoor iets aan de waare verdienden van onzen ruysch ontnomen wordt. Een anderen twist heeft onze ruysch gehad met joannes jacobus rau , daaruit vooral ontdaande, dat deeze zich opwierp om tegen ruysch Ontleedl kundige lesfen te geeven , en begreep, dat ruysch zich beroemde de uitvinder van het feptum fcroti te z>n , waartegens deeze in een brief het getuigenis van zeven oude Schryvers , die allen van het feptum fcroti gewaagden, byhaalde : dan deeze twist eindigde ras, daar onze-ruysch rondborstig verklaarde, zich zeiven niet als den uitvinder van het feptum fcroti te hebben opgeworpen , doch als dien geenen onder alle de Ontleedkundigen , welke het eerde de waare takverdeeling der bloedvaten in dit deel  BEROEMDEN F. RUYSCH. 4^5 deel geleerd, en , tegelyk met eene verbeterde befchryving, ook de eerlte Ontleedkundige afbeelding van dit deel had openbaar gemaakt. Genoeg reeds van deeze twisten! Keeren wy thans weder tot het opnoemen der werken van onzen grooten Ontleedkundige. In den jaare 1701 begon hy de befchryving van zyn Ontleedkundig kabinet , met veele keurige plaaten opgehelderd, bundelswyze in het licht te geeven : en tien van deeze ftukken, waarvan het laatfte in 1715 gedrukt wierd , volmaakten dit werk , waaraan ruysch den titel gaf van Thefauri Anatomki decem. Twee jaaren daarna, en dus in 1717, begon onze fteeds onvermoeide ruysch een ander werk in het ' licht te geeven , 't welk, met zyne Ontleedkundige Aanteekeningen en Waarneemingen, in de Heelkunde een groot getal der voornaamfte ontdekkingen , door hem gedaan, bevatte. Van dit werk kwam ieder twee jaaren een ftuk te voorfcbyn , 't welk ieder een tiental waarneemingen behelsde. Het geheele werk in den jaare 1723 geëindigd zynde, gaf hy het den titel van Adverfariorum Anatomko-Chirurgkorum decades tres; waarby nog gevoegd zyn twee brieven , te weeten een van den grooten boerhaave ; en de tweede het antwoord daarop , door onzen Ontleedkundige gefchreven, de fabrica glandularum. Het is uit deeze onderrichtingen , Myne Heeren , welke de groote boerhaave door de Ontleedkundige Waarneemingen van onzen ruysch ontfing , dat het geheele leerftelfel van dien eerften grondlegger , tot de leerftellige Geneeskunde, betrekkelyk het kliergeftel en het maakfel der harsfenen , als ook omtrent dc Hh 5 waare  486 het leven van den waare werking en het nut dier deelen, getrokken is j ' dan wy hebben boven reeds hiervan genoe* gezegde In het volgende jaar 1724 gaf onze ruysch een vervolg van zyn Ontleedkundig Kabinet in 't licht, onder den titel van Curae poflerieres , five Thefaurus Maximus. Door deeze werken wierd de naam van ruysch alom verfpreid , en overal verwierf hy dien roem , en die achting, waarop hy door zyne verdienden zo veel recht had , om by ieder aanfpraak te maaken. Byna ter gelyker tyd wierd hy, in den jaare 1727, tot Lid der Keizerlyke Academie der Natuur - Onderzoekers , als ook tot Medelid der Koninglyke Maatfchappycn der Wetenfchappen te Parys en Londen verkoren. Dit was indedaad geen geringe bron van genoegen voor onzen ruysch , welke thands reeds door ouderdom begon afgemat te worden, dat hy in deeze zyne klimmende jaaren ook nog deeds den aanwas van zynen gevestigden roem en eer buiten 's lands door deeze blyken mogt ondervinden. In den jaare 1728, en dus toen onze ruysch reeds den hoogen ouderdom van één-en negentig jaaren bereikt had, verfchcen 'er wederom een ander werk van dien onvermoeiden Natuuronderzoeker , 't welk hy den titel gaf van Cur«, Motpcti ,) de Latynen , vermoedelyk in dezelfde betrekking, Parc '5. 8, 37- i°> *4- 4°« Verg. Stob. Ecl. Phyjtc k. 9. (p) Men zie de aangehaalde plaatfen uit het Sfte en 10de B. van Paufanias. Apollo voerde ook, als God der Waarzegging , den zelfden bynaam. Mogelyk doelde Proelus hierop in zyn Hymnus aan de Zon. brunckh, AnaL V.P. Vol. II. p. 441. f. 15 — 17'  5°<5 over de zinnebeeldige voorstelling alle de daaden des menfchelyken levens te erkennen ; hoe zou men ze dan van het gewigtigfte, wat den mensch bejegenen kan, van het laatfte groote noodlot , waarin zich alle hoop en verwachtingen , alle vermaaken en fmerten ineen fmelten, kunnen uitfluiten ? Het beeld om het onbuigzaame noodlot des doods aanteduiden, was reeds gevonden; men had geen byzondere verdichting nodig; het vorderde flegts nieuwe wendingen, byvoegfelen en veranderingen. De eerfte afwyking van het zinnebeeld van homerus betreft de afftamming der Parae. Uit de hemelfche dochters van jupiter , wierden, zodra men aan haar als een noodzaakelyk fterflot dacht, Dochters van den vreesfelyke Nacht, (q) Aan deeze afkomst denkt ook hesiodus, (r) en, hoe veel men ook tegen de echtheid van de plaats mag inbrengen, blyft dit echter buiten tegenfpraak, dat de verdichting oud, en uit een oude Theogonie in die van hesiodus, welke zo menigmaal vervalscht wierd, is overgegaan, Mogelyk zal men aan deeze nieuwe herkomst zulk een magtigen invloed niet toekennen , en echter is zy het die den ftand, het karakter, en de bezigheden, in \ kort O) Theog. 217 — ip cicero maakt van dezelve melding, als van kinderen van den Nacht en van den Erebus. De Nat. Deor. 3. VJ. en Hygin in de Genealogie. By Lycophron Vi, 144. worden zy de hinkende Dochters der oude zee genaamd. De beteekenis van het zinnebeeld licht ieder van zeiven toe. Het ongeluk draalt fomwylen lang, doch zyne flagen zyn harden gevoelig. (r) Volgens het geen Prof. heynï op de uitgave der The»gonie van wolf, bl. 149. herinnerd heeft.  van het noodlot van homerus. 507 kort alle betrekkingen der Paree, gantsch en al veranderd beeft. Het zal voor myn doelwit toereikend zyn, tot bevestiging deezer beweering, eenige merkwaardige beelden en wyzen van voorltelling uit de Ouden bytebrerigen. Wat terftond in het oog valt is de verandering van den dienst en de magt der Paree. Zy, die, als dochters van jupiter, haaren vader, en hem alleen, ten diende ftaan , eerbiedigen, als kinderen van den nacht, den wenk van pluto. Wanneer deeze, onvergenoegd, dat hem de vermaaken des huwelyks geweigerd zyn , zich tegen de Hemcliugen ten ftryde toerust, treden de Godinnen demoedig om zynen troon , (trekken haare handen uit, en bevredigen zyne vlammende toorn. Wanneer hy kort hierop zyï wensch verkrygt, de traanen van proserpina ltilt, en haar hart voor zich zoekt te winnen, belooft hy onder anderen ook de Paree aan haar te zullen onderWerpen; en wanneer de Dichters ons leeren willen, hoe , en door wien, pluto zyn ryk bevolkte , zo ze^en zy, dat de Paree voor hem arbeidden en hun getouw opzetten (f). Met den Gebieder nu en de woonftede, (want dat de erebus hen, als pluto's dienaresfen, ten zetel dient, zou zich van zeiven, fchoon het ook geen Dichter uitdruklyk zeide, (t) verdaan,) drooken tevens karakter en handelwyze. Vanhier ontdond dat fchriklyk tafereel op het fchild van hercules, dat hesiodus («) ontwerpt. „ Op hetzelve , zegt hy, woedden lachesis, klotho en atro- (s) claudian. 33, 48. 35» 3°5- 33 > 56". (t) Het geen statius echter {Theb. 8, 191.) fehynt te doen. («) 258 63.  508 over. de zinnebeeldige voorstelling atropos , deeze wel kleiner van gefialte dan de anderen, doch ouder en voortreflyker. Allen kampten zy om een gefneuvelden Krygsman, in eenen hevigen ftryd ; zagen eikanderen met grimmige blikken aan , en dreigden eikanderen met opgeheeven handen en opgefpreiden nagels." Welk een eigenaartige , van alle andere onderfcheidene voorftelling ! deeze zyn niet meer de ftrenge , doch rechtvaardige Paree , die uit den fchoot van themis voortkwamen; het zyn de afgezanten der Helle , die in het gewoel van een bloedigen flag omzwerven, cn dood en verderf, om den Orcus te verryken, rondom zich verfpreiden. Indien men het gezegde onder één gezichtpunt vergadert , vloeit, myns bedunkens, hieruit de volgende gemeenzaame voorftelling. De Paree waren, volgens haaren eerden oorfprong, opzichters over dc daaden en het noodlot der menfchen , en, als zodanige, aan de eerde werkende Oorzaak van al het geene hier beneden gebeurt , den Verhevenden, den Onderflyken, onderworpen. In zo verre is derzelver doelwit flreng, doch edel; hun gedrag hard, doch wys en rechtvaardig. Daar deeze verfiering in haaren omvang geen uitbreiding toeliet , begon men enkele deelen van dezelve voor den dag te haaien en optetooijen. Een enkele blik op het menfchelyk leven leerde, dat niets gewigtiger was dan zyn begin, niets bedenkelyker dan zyn einde. Zie daar de beide voornaamde Ambten der Schik-Godinnen! zy waaken geheel in 't byzonder over geboorte en dood. Haar opzicht verandert voor 't overige haar zeden en gedrag niet. Het geeft haar alleen gelegenheid, om de gave der voorzegging, die hen, als bedierders der waereld bovendien eigen is , meer te oefenen; brengt haar in ge-  van eet noodlot van homerus. S°9 gemeenfchap met ilithyie , de Schutgodio der Baarenden <», en maakt haar de vriendfehap der hftuwgetrouwden waardig (w~). Deeze daarentegen verandert haare eerfte gedaante in 't vreeslyke , brengt haar in gemeenfchap met het beeld van den woedenden en Wreeden dood, en verplaatst haar , zelfs ten aanzien van haare offers , onder het getal der onderaardfche Goden (V). Alleen de lamst, die het ysfelyke minder bemint , fehynt zelfs dan, wanneer de Paree haare laatfte macht aan de menfchen oefenen, aan het eerfte denkbeeld getrouw te. blyven , en ons niets, dan de hooge wet van fterven, in heur te willen vertoonen. Gemeenlyk,, zegt winckrlman (y) verfchyncn zy, by Meleagers dood, als fchoone Jongvrouwen i met , of zonder vleugels, op het hoofd. De eene fchryft doorgaans met een veder op een gerolden cedel; de overigen, (fomwylen zyn 'er maar twee,) onderfcheiden zich door andere zintekens.' (v) pindar. 01. €. 72. Nem, 7. 1. (ti>) Volgens 't bericht van pollux (B. III. K. III. bl. 137 ) wydden de Bruiden aan deeze en aan Diana heur hair. (x) pausan. ii. 33- Alle jaaren wierden de Eumeniden, ter eere van de Sicyoniè'rs, een feest gehouden, eri dragtige Schrapen geofferd, waarby men Meede tot een drankoffer, en bloemen in plaatfe van kranfén plagt te gebruiken ; Even zo wierden ook de Parca op de Altaaren, dia zy onder den blooten hemel hadden, vereerd. (j) Gefchichte der Kunst, bl. 310. Vergel. herdersZerftceue^ ie blatter. Th. 3. bl. 208. jesch. lett. IV. D. Kk TREF-  TREFFEND LANDTAFREEL, UIT DE MAGELATENE SCHRIFTEN VAN DEN MARQUIS DE P E Z A I. Ik bevind my in bet gebergte van Montbelliard. Na hetzelve den gantfchen dag als Krygsman doorkruisd te hebben, trachte ik my door een wandeling als Wysgeer te verkwikken. De koelheid van den avond fcheen myne levensgeesten weder optewakkeren, en ik genoot in myne overpeinzingen een aangenaame fchaêvergoeding voor de vermoeijende bezigheden van den dag. Dus waarde ik langs den boord van eenen zachtvloeijenden flroom , en verwonderde my over de fchoonheid van een landfchap , waarin ik te vooren flechts flagvelden had nagefpoord. Ik zag van verre de afhellende vlakten der bergen , met de hutten of wooningen der zogenaamde wederdoopers, welke in deezen oord de voorwerpen der algemeene achting zyn. Met genoegen herinnerde ik my al het goede , dat ik wegens deeze vreedzaame fekte van anderen gehoord , of zelf ondervonden had. Ik verheugde my in het befchouwen van deeze lachende vallei , door zulke deugdzaame lieden bewoond en bearbeid. Dit denkbeeld deed my in hunnen oogst belang ftellen, even alsof ik zelf met hen daarin zou deelen. Hier zag ik Natuur de yverige poogingen van den land-  TREFFEND LANDTAFREEL. $tU landman onderfchraagen ; daar den onvruchtbaaren bodem door aanhoudende vlyt overwonnen. Inzonderheid behaagde my het zuinig en weloverlegd gebruik van het water , waardoor men in zekeren opzichte deszelfs masfa , en dus ook het nut heeft weeten te vermeerderen. Hier vindt men geen weide , die niet door eenige afleiding daarin deelt; geen watermolen , wiens vergaêrbak niet , onmiddelyk na den val , zich uitftort, om eene andere watermolen, eenige fchreden verder gelegen, op de zelfde wyze te beweegen. Gebrek van hoeveelheid wordt dus door fpaarende kunst verholpen : overal ziet men de bevalligfte landfieraaden , en overal gaat fchoon met nut gepaard. Ik achtte my gelukkig de lucht deezer ftille dalen te mogen inademen. Zeker gevoel van kalmte vermeesterde myn ziel , in dit vreedzaam verblyf, het geen zekerlyk de krygsman nimmer voor de tweede maal zal bezoeken , zonder zyn wapenen , als hier volftrekt overtollig , afteleggen. Thans bevond ik my in de diepfte ftilte, aan eene der afgelegenfte hoeken van dit uitgeftrekt gebergte, juist op het tydftip , wanneer de voorzichtige kudden zich weder naar hunne ftal begeeven , om den gevaarlyken daauw der vroege zomernachten te ontwyken. Nooit, nooit zal ik een fchildery vergeeten , dat zich hier voor my opdeed , en waartoe myn geest , door alles wat my omringde , zo treffende was voorbereid. Naby een eenvoudige hut of herders wooning, ontdekte ik een twaalfjaarig meisje , door den frisfchen bloei der gezondheid , een vrolyklacghend aanzicht , het kenmerk eener fchuldelooze ziel , en al het inneemende van een zeer eenvoudige en zindelyke kleedy , r.og bevalliger gemaakt. Zy zat aan den voet Kk 3 eens  512 TREFFEND LANDTAFREEL* eens heuvels, en had een kind op haaren fchoot, dat vyf of zes maanden oud fcheen. Myn oogen konden zich aan de befchouwing van deeze lieve voorwerpen niet verzadigen. Het geblaat eener naderende kudde fchaapen wekte my eindelyk uit myne mymering. Dit geluid fcheen aan het gezicht van het jonge kind zekere beweeging en uitdrukking van levendigheid te geeven , die my niet weinig verwonderde , en naar de oorzaak daarvan deed omzien. Hieromtrent bleef ik niet lang in onzekerheid. Op het oogenblik dat de kudde , zon* der eenigen herder, naar de fchaapskooi afdaalde , zag ik een geit met dikopgezwollen uyers , zich van de overigen , en met verhaasten tred naar onze kindertjes toetreeden. Op hetzelfde tydftip leide het bevallig meisje haar broedertje dwars over haare knie; de geit naderde , ligtte voorzichtig de eene voet om hoog, en flapte daarmede over het tedere wicht, om op deeze wyze deszelfs mondje het zuigen aan haare voedende uyers gemaklyk te maaken. Hoe zeer wenschte ik op dit oogenblik , van alle myne weldenkende Vrienden , als ooggetuigen van deeze heerlyke vertooning, omringd te zyn. Zy zouden gezien hebben , hoe het vergenoegde kind beide zyn teêre handjes in het lange hair van zyn weldaadige voedfter floeg, en door dit fteunfel, de behoefte van zynen dorst een nieuwe hulp verfchafte. Ondertusfchen heerschte in de oogen van deszelfs beminnelyke zuster het aandoenlykst genoegen , en zelfs het dier , dat zo veele baatzuchtige voedfters en laage moeders die deezen beloonen, door haare trouw befchaamde, fcheen my op dit oogenblk iets eer- en achtenswaardigs te bezitten. Eren-  VAN DEN MARQUIS DE PEZAI. 513 Evenwel , ik wil het niet ontveinzen , evenwel ■wierd het genot van dit betooverend fchouwfpel by my door zekere bedenking meer of min verbitterd , en , ftilzwygende , kon ik niet nalaaten de afweezende moeder haar gedrag, ten opzichte van zulk een lief en teder kroost , te verwyten. Ik befchuldigde haar van een nalaatigheid , die my in haare betrekking te onvergeeflyker fcheen. My omkeerende, zag ik, op den afftand van eenige fchreden , een jeugdig landman , op eenen deen tegen een doornenhaag zitten. Naar hem toetreedende, bemerkte ik dat hem de traanen langs de kaaken vloeiden. Ik vroeg hem naar de reden van zyn bittere droefheid. Ach! zeide de man , ik ben de Vader van deeze beide kinderen ; het jongde is naauwlyks zes maanden geleden ter waereld gekomen , haar beider Moeder was myne lieve vrouw , " ach ! Myn Heer , zy is gedorven en deeze deen bedekt haar graf. — Kk 3 VAN  van het EILAND CERIGO, van ouds cythera geheeten. w ie kent het van oude en nieuwe Dichteren zo zeer geprezen Eiland Cythera niet, het geliefkoosde verblyf van de Godin der fchoonheid en wellust ? De Heer Abt spallanzani, Profesfor in de Natuurlyke Gefchiedenis te Pavia, die het in den jaare 1786 bezogt, heeft 'er niets aangetroffen, wat een fterveling, ik laat ftaan een Godlyke Venus, zou kunnen bekooren , om zich aldaar te wenfehen. Hy vond 'er geen de minfte fpooren van de voorige vrugtbaarheid , pragt of fchoonheid. Hy noemt het een hoop onvrugtbaare en ysfelyke rotzen, welke de Regecring van Venetië met recht tot een plaats van bailingfchap gefchikt heeft voor gevaarlyke Syreenen en Koppelaars. Het geen vöor alle dingen zyne opmerkzaamheid trok, was een onbefchryflyke verfcheidenheid van Vulcanifcbe Producten, die gedeeltelyk met verfleende Zee-ligchaamen vermengd waren, welke men anders alleen in kalkfteenen vindt. Hy hield dit voor een nieuwe ontdekking, fchoon het op het Veronifche Gebergte Ronca niet zeldzaam is. De groote Oftraciten, die hy op dit Eiland onder de verwederde Lava vond , fchynen juist van dezelfde foort te zyn, als de Roncaifche. Hy gelooft niet dat zy van vreemde Zeën hier aangefpoeld zyn, fchoon hy toeHaat , dat de tegenwoordige Middellandfche Zee geene ■ I Oflraci- 514  van het eiland ceri60. Oftraciten van deeze foort oplevert. Dit eiland moetze uit den diepften afgrond der zee met zich hebberf aangebragt, en 'er moet hier eens het klimaat geheerscht hebben van die vreemde Laadftreeken, alwaar zy nu inheemsüi zyn. Onder de Vulcaanen, die hier de overhand hebben;, vindt men ook Kalkbergen, die een onderaardsch vuuï gefpleeten en half gecalcineerd heeft. Dan dat hy in de Vulcanifche bergen gantfche holen heeft aangetroffen , die met fchoongevormde lekffeenen verfierd zyn, is iets nieuws; want deeze vindt men alleen in de kalkbergen. Hy loochent, het geen de Ouden gefchreven hebben, dat het eiland ryk was aan Porphier, en denkt, dat zy door de kleur der rotzen, die naar het roode yzeroker zweemt, zyn bedrogen geworden. Op den weg van den oever der Zee tot aan het lekfteenryke hol, vond hy drie Vulcanifche Crateren, doch geeft de grootte derzelven niet op, en vergenoegt zich alleen met zodanige kenteekenen daarvan aatitetoonen, die derzelver beftaan buiten twyfel (lellen. Het wonderbaarte dat hy op het eiland aantrof, is een gantfche berg van verfteende beenen van menfchen en landdieren , welke de bewooneren van het eiland den beenenberg noemen. Hy ligt aan den Zuidlyken kant van het eiland, niet wel een Italiaanfche myl af van de hoofdftad. Hy is een zodanige myl lang in den omtrek, loopt ftyl in de hoogte , en zowel zyn oppervlakte als inwendige gedaante , voor zo verre men nog gegraven heeft , beftaat uit beenen , die niet gecalcineerd , maar doorgaans verfteend zyn. Zy zyn zo zwaar en hard als fteenen , en haare holtens zyn met harde aarde opgeKk 4 vuld,  $1, GEDACHTEN OVER VER- ft Aanzisnlyk en beroemd te worden, is de wensch van allen , en niemand weet wat hy wenscht, eer hy zyn wensch bereikt heeft. De grootfte fout, die men dagelyks in de opvoeding begaat, is dat men de jeugd niet zelfs leert denken. ft Het goede van een werk berust niet op enkele fchoonheden ; deeze enkele fchoonheden moeten een fchoon geheel uitmaaken, of de Kunstkenner kan ze niet anders, dan met een gemelyk misnoegen kezen:. doch wanneer er op het geheel niets te zeggen valt, moet dc Kunstrechter zich van een ongunttige ontleeding der enkele deelen onthouden , en het werk, zo als de Wysgeer de waereld, befchouwen. Verftand te hebben is een voorrecht , Zonder 't welk wy weinig of niets kunnen doen. Maar te veel verftand te hebben is menigmaal nadeelig , ten minften voor den bezitter. Juist zo veel als men in zynen ftaat nodig heeft, niet meer noch minder, is best. ft I De vermeerderde behoeften verbinden den mensch , .volgens het gevoelen van eenige Staatkundigen , hoe langer hoe naamver met eikanderen. Dit is waar, maar tevens heeft zulk een naauw verband ten gevolge, dat  SCHEIDENE ONDERWERPEN. 519, dat de een wegens den ander zich naauwlyks bewee-.. gen of adem fcheppen kan.. ft Al wie geen bekwaamheid bezit , om zynen ftaat, en het goede hem befchooren, zo hoog te waardee-' ren , dat hy de zucht naar nieuwe voordeden of gunstiger omftandigheden kan beteugelen, verkrygt nimmer een behendig genoegen. ft Dat wy te laat wys en te vroeg oud worden, is eene waarheid, welke wy tydig genoeg zouden kunnen inzien , doch liefst , zo lang als doenlyk is , voor ons zeiven verbergen , en gemeenlyk niet in aanmerking neemen, voor dat het te laat is. ft Onze wetten zweemen naar een gebouw , dat , zonder ontwerp , ingevolge van allerlei gevallen, noodwendigheden of grillen , langzamerhand opgericht , of liever afzonderlyk uit (tukken faamgefteld is , waardoor onmogelyk iets anders voortgebragt kon worden , dan eene veelhoekige en wanttaltige figuur, een ongerymd mengfel van Antiek , Gottisch en Nieuw. ft Veele groote Wysgeeren hebben hun hoofd gebroken , om de vraag ,, hoe het kwaad eerst in de waereld gekomen zy," te beantwoorden. Deeze vraag is moeijelyk en zwaar , doch op verre na zo gevvig-  520 gedachten over versch. onderwerpen. tig niet als: „ Hoe het kwaad 'er wederom uit verdreven kan worden ? " hercules bedwong den Nyd , toen hy het einde zyner loopbaan bereikte , eerder niet* Al wie iets diergelyks wil uitvoeren , moet zich tot langduurigen ftryd tegen dit gedrocht bereiden.' Op alles wat in den fmaak vak en goedkeuring ver=" werft, worden wy meer en meer verzot, en gaan et eindelyk de maat in te buiten. Hieraan is juist niet veel gelegen , indien men aileenlyk ziet op het verlies van tyd. De waereld moet iets hebben , waarmede zy zich kan bezig houden. Of zy met den eenen of met den andere pop fpeclende haaren tyd verkwist, komt op 't zelfde uit. Doch om de fchande van het te rug keeren te ontwyken , eh een niéuwen weg , die nog niet genoegzaam gebaand is , vei* lig te betreeden , zou het , dunkt my , best zyn j niet te haastig $ maar liever wat langzaam voortte* gaan. Elk die zich voor de waereld nuttig poogt te maaken, betreedt eene zeer roemwaardige loopbaan. Doch op de gefchiedenis zyner voorgangeren moet hy het oog niet te fterk vestigen g indien hy den moed , om voorwaards te gaan , wil behouden. Ten minften' dient hy niet naauw te letten op de belooning die zy Verworven hebben.