ALGEMEEN M A G A Z Y N, Van WETENSCHAP, KONST en SMAAK. IVVe Deel, Ilde Stuk.   ALGEMEEN M A G A Z Y N .■ VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. behelzende: L WYSBEGEERTE en zedskünde. H. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE. ' III. HISTORIEKUNDE. IV. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN en MENGELWERK. ' ylEK.DE DEEL, TWEEDE STUK. TE AMSTERDAM, By d'erven P. MEIJER en G. WARNARS, M D C C X C,   i. ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. WTSIiF.fi. IV. D. LI   5*3 WYSGEERIGE^ROEVE van een be wys voor de waarheid van den christelyken godsdienst, uit deszelfs verband met eenige hoofdvoorwerpen in de geschiedenis der jooden. 0)mtrent tweeduizend jaaren voor de geboorte van christus , toen de volken der aarde de kunnen, en wetenfchappen begonnen te beoefenen, toen de denkbeelden der menfchen zich het eerst uit elkander afzonderden en in byzondcre vakken fchikten ; toen elk volk zodanige kunst , wetenfchap of beroep begon te oefenen , als hem de Voorzienigheid ter bearbeiding had aangewezen ; toen reisde abraham , een herder , in Canaan om ; God zelf, (dus verhaalt het de Gefchiedenis) had hem uit zyn huisgezin geroepen , en in deeze ftreek bevolen rond te trekken. De Wetenfchappen hadden in Babylonië en Egypten , de Kunften in Griekenland, de Koophandel en Scheepsvaart in Phoenicië haaren zetel bekomen of te wngten. Ook de Godsdienst vorderde zyn volk. Het was ook deeze, zo byzonder gefchikt tot befchaaving der menschheid , welke een vaste plaats verwachtte, waarin dezelve gevormd, vastgefleld en met den tyd aan de waereld kon medegedeeld worden. De Godsdienst verkreeg deezen zetel, en wel op eene wyze die denzelven alleen te beurt kon vallen : God openLi a baarde (Uit het Hoogduitsch.')  $94 DE WAARHEID VAN DEN CHR. CODSDIENST baarde zich aan eenen man , wie-n hy verkoren had tot vader eenes volks, welks gantfche leiding en gcfteldheid den Godsdienst tot voorwerp had. Hy zonderde hem tot dit oogmerk van de zynen af, gaf hem beveelen en beloften , en maakte, door middel der openbaaring, zinnelyke bedoelingen tot beweegre* denen van zynen eerdienst. Eer ik bepaalde zinnelyke bedoelingen met het ge» loof aan God verbinden kan , moeten my die bedoelingen noodwendig geopenbaard zyn. •■■ Wanneer het Geloof aan de Godheid net doelwit van een byzonder volk worden zal, moet hetzelve noodzakelyk met zinnelyke oogmerken verbonden zyn. — Deeze twee denkbeelden , (onderfteld dat de gefchiedenis waarachtig is, gelyk zy is ,) helderen het gantfche Gefcbiedverhnal der Israëlieten op. God riep dus abraham uit Ur in Cbaldaea , zyn Vaderland , met oogmerk om een enkel volk byzonder met zich gemeenzaam te maaken ; in hen de verzamelplaats der verhevenfle en zuiverde begrippen van hem aanteleggen , hetzelve van zyn anders ohbegrypelyk wezen door middel der zinnen te verzekeren , en dus in zyn plan met het menschdom zelf tegenwoordig te zyn. Intusfchen (indien het my geoorloofd is , uit eene ten minde mogelyke gefchiedenis te philofopheeren) daar de Egyptenaars en Babylonicrs zich beyverden , om de eerde gronden der Kunden en Wetenfchappen te leggen ; de Phceniciërs , om de waereld door den Koophandel onderling te verbinden en de Zee bewoonbaar te maaken ; en de Grieken de altoosduurende modellen van menschlyke kunst en fchoonheid opleverden ; terwyl ieder volk naar zynen ftand en gefteldheid zich bevly- tigde / ■ • I'  oit de geschiedenis der jooden b&weezen. 555 tigde, om zyn fchatting in de masfa der menfchelyke ontwikkeling en befchaaving optebrengen, — oefenden zich abraham en zyne nakomelingen, isaac $Q jacob, in gehoorzaamheid aan de Godheid; werd het historisch gedenkteeken der betrekkingen van het menschdom op God , de vader eenes volks , wiens leiding en noodlot het eenige fpreekende bewys van de Godheid en haaren wil is, van een volk, aan wien de waereld , wat men ook zeggen moge , de zuiverde en bepaaldde begrippen van God te danken heeft —— en werd eindelyk het tydlyk middel, waarvan de Godheid, ter bevordering van haare oogmerken met de menfchen, zich bediende , en waaruit vervolgens het eeuwige doelwit van God met het menfchelyk gedacht ontftond en ontdaan moest. Duister en onbegrypelyk is dit plan in zyn begin, even als al het groote onder ons genacht. Dat een Herder zyne gangen en verwachtingen door openbaaringen van God ootmoedig laat befchikken , dat hy zynen Hemelfchen leidsman in alles vertrouwt , hier in bedaat de gantfche aanleg tot dit doelwit. God wil dat hy zyn Vaderland zal verhaten en in een vreemd land rondtrekken : abraham volgt. God belooft hem overal te zullen hoeden en befchermen: abraham vertrouwt. God belooft hem zyne nakomelingen , die hy nog niet had , het land , waarin hy nu een vreemdeling was , tot hun erfdeel te zullen geeven: abraham gelooft. God belooft hem, fchoon hy zo wel als zyne vrouw van dien ouderdom was t dat hy op geen kinderen meer hoopen kon, .eenen zoon te fchenken en zyne nakomelingen te vermeerderen als de darren aan den hemel : aisra' jiam gelooft. God beveelt hem eindelyk zyn' eenigen L! 3 zoon  de waarheid van den chr. godsdienst zoon te offeren , en abraham heeft vertrouwen genoeg om ook dit te doen, of te willen doen. . In dit vertrouwen op de beftiering van zynen God , in deeze zyne onderwerping onder den besten wil van zynen Almachtigen Heer, beftond de wezenlyke waarde van abraham , die God zelfs als het hoogfte, edelfte en beste in hem fchatte. Hy maakte met hem een verbond van Vriendfchap en wederzydfehe. genegenheid , en beloofde hem dit verbond ook aan zyne nakomelingen te zullen geftand doen , en door hen , alle volken der aarde te zegenen. Niet alsof God een volk boven alle andere partydig had willen begunstigen , maar dit volk wierd om het geheel , om aller volken wil, tot abrahams nakomelingen verkoozen , opdat in hem de betrekkingen van God tot den meusch en de voorwaarde deezer betrekkingen openbaar mogten worden. Dit volk moest , naar alle aanzien , het tydlyke middel worden , om de eeuwige befchikkingen en betrekkin-» gen van het menfehetyk geflagt te ordenen en te openbaaren. Hun noodlot was dat van alle andere volken , behalven dit alleen hun eigen karakteriftiek, dat zy het oogmerk der Godheid met hen, nooit uit het oog verliezen. Zy blyven menfehen als alle andere menfehen, dikwils flegter over het geheel en laager dan andere menfehen ; doch in de gantfche loop van bun gedrag en lotgevallen ziet men altyd hunne betrekking tot God, en het verbond met hem als het doeleinde van alle hunne verrichtingen, van hun gantfche gefchiedenis , waarin God zich zeiven en zyne oogmerken openbaart, naar het welk het gantfche menfchelyke gedacht met al hun vermogen zich fchikken moest. »■ In Egypten worden zy een volk , en na  uit de geschiedenis der jooden beweezew. 527 na vier eeuwen worden zy , gelyk abraham reeds voorzien mogt, naar Kanajn gevoerd, moses doet dit in den naam van den God van abraham. Door hun lang verblyf in de Arabifche woesteny, worden zy met geweld binnen de paaien van hunne betrekking gehouden , en deeze afhangkelykheid des volks van , de Godheid wordt door de wetgeeving omgrenst en bepaald. Hunne Regeering is eene Godsregeering , niet volgens de volkomenheid, maar volgens de fchikking en uitvoering. Deeze inrichting wordt in het vervolg geduurig door ontelbaare gevallen en befchikkingen vernieuwd en verfterkt. Als het volk een Koning begeert , ftaat God hen dit wel toe , doch laat hen tevens weeten , hoe onbillyk zy handelen om een Koning te begeeren , daar hy zelfs hun Koning is. Een hoofdmiddel om deeze inrichting in ftand te houden , waren de beloften en bedreigingen van tydlyke lotgevallen , die naar hun gedrag jegens de Godheid zich bepaalden, of ten minften daarmede in een naauw verband Honden. De verwachtingen , die uit de beloften voortvloeiden , waren juist de fpringvedercn , welke de gangen des volks in eene bepaalde richting -hielden. De bedreigingen, die vervuld wierden, bevestigden, dikwils op eene geweldige wyze, deeze inrichting. Alle hunne lotgevallen wierden hen daardoor heilig, dat zy hen op God leerden te rug zien. Dat die Ifraëlieten ieder gewichtige verandering van hunnen ftaat aan de onmiddelbaare beftiering van God toefchreven , fproot geenszins uit kinderachtige denkbeelden, noch uit gebrek aan inzicht in den famenhang der dingen en in de middeloorzaaken ; maar het was het Nationaal gevoelen des volks, dat met dit inzicht dus gevormd was : het LI 4 was  548 DE WAARHEID VAN DEN CHR. GODSDIENST was hun eigenaartig karakteriftiek in vergelyking met andere volken, 't was het bedoelde oogmerk hunner llaatsconftitutie en Gefchiedenis. Met een gevoel , welkers heiligheid by geen Vaderlandfche zucht van andere volken kan vergeleken worden , dachten en denken de Israëlieten nog aan Kanaan; want het was het land eener Godlyke belofte. Het herdenken van iSRAëL aan zyn ballingfchap in Babyion en Asfyrië, is altyd met vrees voor God verzeld , en altyd verzeld geweest ; want het volgde op eene Godlyke bedreiging. Die hooge en edele trots op Vaderland , Volksconftitutie en g^fteldheid der Wetten , was by geen volk zodanig als by Israël; want alles had zyn oorfprong van God , den beheerfcher des Hemels en der aarde, met wien zy zich , op eene meer uitfluitende , of een beter en voortreflyker wyze verbonden voelden. Op deeze hunne verbinding met God , en derzelver fteeds toeneemende zuivering en heiliging van de zyde des volks , doelde zyn gantfche leiding zy is de eenigfte dryfveer zyner gant¬ fche Gefchiedenis. Toen moses den grond tot zynen aardfchen Godsflaat gelegd had, en wel bemerkte dat deeze Conftitutie , tydelyk , aardsch en vergangkelyk was; dat zyne hutte des ftichts eene aardfche , met handen gemaakte hutte was , welkers eeuwig en oorfprongkelyk voorbeeld in den hemel was; daar hy wel inzag, dat zyne Conllitutie niets flegts veranderd en voïkomener gemaakt , maar zelfs met den tyd geheel hervormd moest worden , wanneer ergens een duurzaamer , eeuwiger doelwit daardoor bereikt kan worden ; zo gaf hy hen , in den naame van God , de belofte , dat 'er eens een Propheet , even als hy , van  uit de geschiedenis der jooden beweezkn. $2f van God zou verwekt worden, die alleen van Israël tolftrekt zou gehoorzaamd worden. Deeze belofte van zulk een buitengemeen man , door wien Israël eene vernieuwde en duurzaamer richting van God zou verkrygen , wierd nader herhaald en bevestigd , toen david op den troon kwam* Deeze Koning» welke de Israëlitifche Staatsgelieldheid van veele kanten volkomener gemaakt heeft ; die de zin van dezelve niet alleen zeer juist gevat, maar ook in zyn bellier en inrichtingen voorgefteld had , uit de gefchiedenis zyns volks algemeene leeringen fchiep, en gevolgelyk de waare kennis van God verlichtte , opklaarde en verfpreidde ; die Koning was , om priester en dienaar der Godheid , om de weldaadige middelaarperfoon tusfchen God en zyn volk te zyn ; deeze Koning, die zelfs de fchets van het karakter van deezen Godsgezant in zich vertoonde , verkreeg de Godlyke belofte , dat de nakomelingen van zyn geflagt eeuwig zouden heerfchen over Israël. Dat da /id wel heeft ingezien , hoeveel deeze belofte in zich had , toonen de meeste van zyn verhevenlk Pfalmen. Met deeze belofte verbond hy het uitzicht, dat hem het geluk zyner Natie niet alleen , maar zelfs een algemeenen eerdienst van zynen God , en daarin het geluk van alle volken, voor oogen ftelde. Zyne nakomelingen zag hy, juist in een Abrahamitifchen zin , als den zegen van alle volken aan. Nog meer : Hy bragt deezen zegen , den hoofdzin deezer belofte, niet flegts in 't algemeen, maar in *t byzondcr op één van Zyn geflacht te huis. Hierin verfterkte hy niet alleen de natuur der zaak , niet flegts de van moses reeds gegeeven en nu bepaaldere belofte , maar eene nog oudere voorfpelling, uif LI s fcrach*  53<9 DE waarheid van den chr. godsdienst - kracht van welke de (lamme juda , in 't byzonderde ftamme davids , de Veldheersplaats en Held toegezegd wierd , die over Israël heerfchen zou. Waarheid , gerechtigheid en erkentenis van God, ftelde hy zich als het eeniglie middel voor, waardoor deeze Held heerfchen en gelukkig worden zou. Zyn uitzicht was dus een nieuwe , heerlyke , algemeens Godsltaat , dien zyne gelukkige nakomelingen voor alle eeuwen zouden grondvesten. Van dit beeld en van deeze belofte waren in 't vervolg alle braaven onder Israël met zulk een genoegen vervuld dat hen tot de ftreelendfte affchildering van dezelve bezielde. De toekomstige zoon van david was nu het non plus ultra van hunne verwachting, hunne troost, hun roem, hun 1'child en loon. De ! hem was de band , die de Israëlieten in dc grontflc verwachtingen , in de doodlykfle verwoestingen , te laamen bond, en hunne verftrooifle ligchaamcn als niet éénen geest bezielde. Indien deeze belofte onder Israël zelfs geen ander doel dan dit alleen bereikt l>ad , zo was het genoeg ; want daardoor wierd ten minnen de gedaante van dit volk behouden en voor den verwachten Held eene genoegzaame ruimte voor zyne werkzaamheid en verfchyning bewaard. Want dat de zin van alle de teekeningen die de propheeten van hem gemaakt hadden , juist gevat zou worden , was van dit, altyd flecds dieper zinkend volk , niet te verwachten. Zy moesten den zoon van davjd en abraham in hem verwachten. Maar dat zy zich aan denzelven tot eene nieuwe hervorming zouden onderwerpen , dat hun Staat door hem een zuiverder , heiliger richting tot God bekomen zou , dat zy eene ; pmkecring ondergaan moest, gclyk eens onder moses ; ' in  uit de geschiedenis der j00den beweezen 531 in de Woestyne dit konde het bloot ver- itand van zulk een volk niet bevatten. Hun oogpunt wendde zich alleen naar de glansryke deelen der belofte, zy verzinlykten zich dezelve daarenboven door loutere aardfche inzichten ; doch het eeuwige in hunne Conftitutie , de zuivere betrekking der menfehen op God door den beloofden messias , de Stad, op welke abraham in zyn vreemdelingfchap het oog vestigde, en welker bouwmeester God is, de eeuwige hutte van het verbond in den hemel , van welke de hunne flegts een fchaduwe was , ■ de algemeene verbinding der volken tot dat éénig heilig doelwit ,. God met zuivere harten te vereepen 5 de zegen waarmede alle volkeren zou¬ den gezegend worden , - dit alles lag buiten den kring van hunne begeerten en verwachtingen; en de man, die den moed had om zulk een werk hier aantevangen, zou van hen niet erkend geweest zyn. En dit was ook van geen ander volk anders te verwachten. Want de tucht tot een inwendige volkomene gerechtigheid , tot een doorgaans eenftemmige deugd , tot eene eenvoudige richting der ziele, kan geen volk onder de zon zonder misnoegen en weerzin verdragen. Zo weinig socrates met zyne beitrafFende en zo hartlyk welmeenende Ironie onder de Atheniënfers bellaan , en als een Engel der Godheid kon erkend worden; zo weinig konde een messias , die de harten bekeeren wilde, en zich aan inftellingen, en het momtuig der dwaasheid en ondeugd ■, vergreep , van de Israëlieten erkend worden , zelfs fchoon de uitwendige teekenen zyner waardigheid nog zo zichtbaar geweest waren. En  53« »E waarheid van den chr. godsdienst ' En echter was Israël het eenigfle volk op aarde , dat gefchikt was een messias — de» Middelaar van het Ryksverbond der menschheid met God — aantetieemen. Israël is het eenigfle volk der aarde, wiens gefchiedenis, Staatsconftitutie, oorfprong en doeleinde van >zulk eene befiiering der menschheid een juist denkbeeld geeft; want deeze befiiering is het middelpunt van alle hunne veranderingen, het zwaartepunt van alle hunne omftandigheden geweest. Zy hadden een' abraham tot flamvader, wiens gefchiedenis het eenigfle historifche gedenkteeken van de wezenlyke betrekkingen en van een tot byzondere doeleinden aangelegd verbond van God met het menschdom is. Zy hadden een' david tot Koning , die het alouds fchaduwbeeld van melchisedeck , eenen Priesterkoning , op eene aardfche wyze verwezenlykt had, en die juist door middel van deeze eigene betrekking op God , die hy by zich zeiven en zyn volk, zo veel zyn menfchelyke zwakheid roeliet, verfterkte, onder» hield en zuiverde , den fcepter gezwaaid had. Die uitverkorene van God , die dit heilig verbond onder de menfehen verbreiden moest, konde het werk alïeen daar aanvangen, waar deszelfs vorm, begrip en wortel was; hy moest abrahams zoon zyn; Hy, di« als Priesterkoning van deeze nieuwe Godlyke Conftitutie zyn zou, moest, tot het uiterlyk teeken zyncr beltemming en waardigheid , als Priesterkoning, als de zoone van david gebooren worden. Dit is de Philofophie • van de afïtamming van den Messias "■ —- een gewigtig vooroordeel voor ieder buitengewoon Man, die tegelyk abrahams en davids 20on was. Poch, om nog één vraag te doen, gefield dat decu  VIT DE GESCHIEDENIS DER JOODEN BEWEEZENs 53J - deeze zin der Israëlitiefche gefchiedenis onkenbaar is , dat de gefleldheid , lotgevallen , oorfprong en doel van dit volk , in alle deszelfs tydperken , niets anders ten voorwerpe gehad hebben, dan zyne betrekking tot de Godheid, en zuivering tot eenen waarett Godsflaat; en gefield, dat dit doel onder dit volk» en alleen onder dit volk moest bereikt worden, ter-wyl alle andere volken buiten deeze betrekking , en dus zonder het daaruit ontflaande geluk , duur en waarde , hunnen eigen weg gaan moesten zou dan niet deeze openbaaring in volle maate het anderszins reeds ftompgewordeu verwyt verdienen , dat een Godlyke openbaaring het geheel moest aangaan , o£ anderszins niet Godlyk zyn konde? Was dat niet een partydigheid , die met de eigenfchappen en de betrek-» king van God op het gantlehe geflacht geenszins was overeencebrengen ? Doch daar dit geval naar den tegenwoordigen aart van het menschdom onmogelyk is ; daar een zuivere Godsflaat met de zinlykheid ^ onbeftendigheid en den geheelen aardfchen toeftand der menfehen flrydt , daar hy gevolgelyk nooit wer- kelyk bellaan kon , — wat konde dus zulk eene gefleldheid anders bedoelen , dan begrippen te vormen , waarheden der gefchiedenis en oogmerken vaa God voorteftellen , en deeze als den geest en het richtpunt van het geheel, op het geheel overtebrengen , dezelve op de gantfche breedte en langte van ons beflaan toetepasfen, gevolgelyk een aardfche, tydlyke en vergangkelyke vorm tot het voor- en denkbaeld van de eeuwige , algemeene en hemelfche wyze van ons beflaan te maaken ? En welk een ander begrip konde uit zulk een gefleldheid voorkomen , dan het denkbeeld van een Godlyk Ryk , van eene be*  534 DE WAARHEID X'AN DEN CHR. GODSDIENST ". -betrekking van het menschdom op God , van eenerj siltoosdmirenden ftaat, waardoor de erkentenis en eerdienst van God niet flegts tot een eerfte voorwaarde gemaakt wierd voor ieder lid van dezelve , maar ook by alle de leden onderling verhoogd-, ontwikkeld en volkomener gemaakt wierd ? Doch gefield , dat de Israëlietifche Staatsgeflcldheid zodanigen voortgang niet gehad hadde ; gefield , dat met haare rydelyke gedaante Ook derzelver geest verbryzeld was , zonder zich alvorens aan liet geheel medetedeelen , moesten wy dan niet haare. gantfche gefchiedenis logenftraffen ? ware het mogelyk een befchikking zonder minder doelwit , een belachlyker verfpillim» van vergeeffche openbaaringen , beftieringen en leidingen der Godheid te verzinnen ? Wat toch waren haare beloften ; wat anders dan een doode letter ? Wat de zin van haare gefchiedenis, dan eene ellendige Sphynx, die haar beftaan alleen aart de verbeelding te danken had , die wezenlyk niets , was noch kon zyn'? —'Neen; haare geest wierd niet uitgewischt; doch hy zon verdelgd geweest zyn , wanneer hy niet was nedergedaald op den Man , die het algemecne doel van haare hoop en belofte was. Hy mogt dan van zyn volk erkend zyn geworden of niet, genoeg , wanneer hy den rechten ftand en oogpunt hadde, om het algemeene in de gefchiedenis zyns volks te zien , het byzondere op het geheele toetepasfen , een eeuwig algemeen ryk van God met deszelfs voorwaarden, uit den aardfehen, beperkten Godsflaat zich voorteftellen ; wanneer hem het vermogen en de leiding ten deel wierd , dat hy als messias , dat is als Middelaar , Wetgeever , Priester en Koning van dit nieuwe Ryk, als het Betrekkingsweezen van  UIT't/E GESCHIEDENIS DER J00DEN BE WEEZEN. £3$" Van het byzondere op het algemeene , het tydelyke1 op het. eeuwige, het aardfche op het hemelfche, het Godlyke op het menfchelyke, het onvolkomene, ve3> gangkelyke op het volkomene en onvergangkelyke, en als het middel van derzelver verband konde erkend worden. Kwam 'er een man op in Israël, een zoon van abraham en david , wien de gefchiedenis in dit karakter voordek; dan heeft Israëls Staatsgefleldheid haar doel glorieryker bereikt, dan haar ooit een Propheet durfde afmaaien ' zy mag dan altyd vergaan, haar zin is behouden, en tot beftiering -van het gantfche menschdom bepaald; zy is dan den weg gegaan , die alle oude ftaaten gegaan zyn; haar •gedaante is vernietigd , doch haare begrippen zyn de waereld bygebleven ——— dan is de bloote befchouwing van het karakter in zulk een Man ," als bè£É verhaal hem opgeeft , de vergelyking alleen van denzelven met den zin der Israëlitiefche gefchiedenis, het bewys van zyne Historifche en Wysgeerige waarheid, jesus is , buiten allen twyfel, de Messias , zoras hy abrahams en davids zoon is , enzoras door hem het byzondere der Israëlietifche gefchiedenis en beftiering algemeen geworden is. Nu is reeds de overlevering alleen toereikende , en indien 'zy het al niet ware , hebben wy een menigte fchriftelyke getuigenis fen voor ons , om te bewyzen , wat tot op den dag van heden, de Symbolofche boeken van alle de byzondere partyen der Christenen buiten allen twyfel nellen , dat'de geest der Israëlitiefche beftiering door eenen jesus op dien tyd in het algemeene is overgegaan, en Christendom heet. » Gevolgelyk beflaat de vraag niet meer of de messias gekomen, en in jksus gekomen is. Doch deeze be• • ' wee»  5SÖ M WAARHEID VAN DEN chr. GODSDIENST Weering rust op een grondftelling, of liever, deeze beweering wordt alsdan eerst vrugtbaar, nuttig , en algemeen belangryfc , wanneer bewezen is dat de Israëlitiefche beftiering van God haaren oorfprong heeft. Het kon altyd waar zyn , dat de IsTaëlitiefche beftiering in jesus haar doelwit bereikt had , dat door hem haar geest uitgegaan en op het geheel overgebragt is , dat dus tegen zyne waardigheid als messias geen gegronde tegenwerping plaats vond. Maar wanneer deeze beftiering flegts het werk van Israëlitiefche Vaderlanders, van braave en groote menfehen, en een famenloop van gelukkige omftandigheden geweest ware ; wanneer jesus juist het geluk gehad hadde om den zin van deeze Vaderlanders te vatten, te vereffenen, en in den geest van eenen waereldburger toetepasfen j wanneer de uitdruklyke bedoeling , hulp, en toeftemming der Godheid niet te bewyzen was; ze zal het toch alty.1 waar zyn, dat jesus de messias, dat het Christendom een groote, gewigtige, verhevene, wenfehenswaardige toepasfing van debeftiering van het Joodendom op het geheel is : maar dat deeze leer over het algemeen waar , dat zy met de oogmerken van God overeenftemmende , dat zy de leer van God is, of dat jesus een van God verkoren messias en de Middelaar van een eeuwig ryk van God is , zo ver reikt nog de overtuiging niet. Deeze overtuiging kan ook door geene bewyzen uit de reden ontleend, voortgebragt worden , omdat zy geene algemeene, eeuwige waarheid der reden betreft, maar een byzonder doelwit der Godheid met het menfchelyk geflacht , en een op zich zelve Maande gebeurde zaak is. Zulk een overtuiging kan ik dus alleen door het bewys eener Godlyke Openbaaring, of mede-  uit de geschiedenis dep. jooden beweezen. 537 medewerking verkrygen , liet moet my als waar beweezen. kunnen worden , dat de messias een man was , die door liet gantfche beloop van zyn beflaan een zichtbaar doelwit van God ter uitvoer bragt. De inwendige famenhang van het Joodendom en Christendom als onbetwistbaar aangenomen zyndeflaan ons tot dit bewys twee wegen open. Wy moeten bewyzen, .óf dat het Jodendom, óf dat het Christendom van Godlyken oorfprong zy. Een . van beiden beweezen zynde, kunnen wy aan den Godlyken oorfprong van het andere niet meer twyfelen ; want haar Historifche en Wysgeerige famenhang is zo bondig, zo zichtbaar, dat men 'er in ernst niet aan twyfelen kan. Beide wegen zyn op verfcheiden wyzen beproefd geworden. Intusfchen komt alles daarop aan , dat de heilige gefchiedenis van het Jodendom of Christendom als waar bewezen wordt. Dit nu kan nóch door aanvoering van getuigenisfen voldoenend gefchieden; want deezen gaan deels zo ver niet, als zy gaan moesten , deels berusten zy op het buitengemeen fyne en dubbelzinnige onderzoek van de geloofwaardigheid der getuigen; nóch door voorzeggingen alleen , want deezen doelen flegts op den famenhang en, nog maar op een gedeelte van denzelven , en kunnen , op zich zeiven befchouwd, niets bewyzen ;. nóch door wonderen ; want deeze vooronderflellen de geloofwaardigheid der gefchiedenis ; nóch d oor de nuttigheid vau het Christendom want het nuttige is daarom nog niet Godlyk, en het nut, dat het Christendom gefligt heeft, is , buiten deszelfs eeuwige bedoelingen , zeer twyfelachtig. Geen Van allen is dus genoegzaam om de waarheid van de . .wxsbeg. IV. D. Mm hei-  538 DE WAARHEID VAN DEN CHR. GODSDIENST. heilige gefchiedenis te bewyzen. My dunkt , men had het bewys daarby moeten beginnen, wat ons het naaste voor de hand was, daar, waar men door het geringde getal van middelen, tot zyn doel komen kan. Men had de heilige gefchiedenis van het Jodendom of Christendom , of beiden te gelyk, op zich zeiven moeten befchouwen , en beproeven , hoeveel men door inwendige bewyzen voor de geloofwaardigheid der gefchiedenis kan voor den dag brengen. Hiermede verbinde men het onderzoek der getuigenisfen van buiten. Daarop moest de voorltelling van den historifchen en wysgeerigen famenhang van het Jodendom en Christendom volgen. Voorts de vergelyking met de onwentelingen, die met de heilige gefchiedenis in verband ftaan ; en eindelyk een vergelyking van het Christendom met de gantfche gefchiedenis , en waarfchynlyke bedoelingen van het menfehclyk genacht. Deeze trapswyze voortgang van onderzoek is de eenige, die volkomen aan elkander hangt, en die mogelyk ons tot een klaarblykelykheid brengen zou , waarvan men nu nog weinig denkbeeld fchynt te hebben. Hoeveel armhartige twyfelingen zouden alsdan verdwynen ——- hoe veele gezochte bedenkelykheden te fchande worden hoe veele gelief¬ koosde denkbeelden van onzen tyd , welker moeder flegts eene uitwendige verklaaring is, zouden zich aan het groote plan van het Jooden- en Christendom onderwerpen , of als zeepbellen der fpeslende kinderen in 't niet verdwynen!  53$ over het INGEBEELDE in het GELUK der MENSCHEN. (Uit het Hoogduitsch van c. v. kindervater ; vertaald door Mr. g. van der voort.} J3v de bereekening van de fom van het menfchelyk geluk is men gewoon alle aangenaame voorflellingen eh gewaarwordingen , die in het menfchelyke 'leven kunnen voorkomen , naauwkeurig by een te tellen. Men doet daar wél aan, en om de Wysheid en Goedheid Gods in een helder licht te ftelïen , kan men ook niet anders daarby te werk gaan. Nogtans brengt men , zo als het my voorkomt, het Ingebeelde niet zo naauwkeurig mede in reekening, als het wezenlyke , daar tog het eerfte niet minder dan het tweede voor geluk moet gehouden worden. —» Dat zyn droomen , zegt men veeltyds, Phantazien, willekeurig gemaakte Idealen , Luchtkasteelen, waarin de zig zelf bedriegende verbeeldingskragt rondzweeft , maar geen Wezenlyk geluk." En waarom zouden zy dit niet zyn ? Ons geluk heiraat immers, voor het grootfte gedeelte , in verwagting en herinnering , en daarin , dat wy , indien onze eigene of de tegenwoordige toeftand der waereld ons niet beM m 2 valt 4  540 OVER. HET INGEBEELDE valt, in onze verbeeldingskragt iets beters fcheppen,en ons daarmede vermaaken. — Van eenen geest , die , gelyk de onze , niet voor dit leven alleen beflaat , maar ook na het zelve zyne neiging tot volmaaking behouden moet , is deeze eigenfchap onaffcheidelyk , en wy zouden waarlyk op deeze Aarde niet gelukkig zyn , indien wy niet de onoverwinnelyke neiging hadden ontvangen, om daar geluk te hoopen en te verdichten , waar het niet is. Zekerlyk is by den eenen de verbeeldingskragt levendiger, dan by den anderen, en hy verdicht en phantafeert, om zo te fpreekcn , meer ; de een is regelloozer en goedhartiger in het hoopen, dan de ander, maar wat doet zulks ter zaak ? wy hoopen en droomen allen, en wél ons , dat wy dit gewigtig hulpmiddel tot ons geluk behouden ! ja wie weet, of wy het ook niet in het toekoomende leven , zonder vermindering van het geluk, waarvoor wy daar vatbaar kunnen zyn, mede zullen neemen. Dit alles is een gevolg van de neiging tot volmaaking ,. of van het welgevallen aan volkomenheid , .het welk aan onze ziel wezenlyk eigen is. Ieder Mensch fchept , overeenkomstig met den individueelen toeftand van zyn beflaan , denkbeelden van volmaaktheid in de ligchaamlyke en geestelykc. waereld, drukt ze in zyn geheugen , denkt over de oorzaaken daarvan na , gaat daarby buiten de grenzen van het wezenlyke , en onderzoekt , wat ten opzigte van den tegenwoordigen toeftand der grootere of kleinere waereld, waarin hy zich bevindt, nog mooglyk zou kunnen zyn verbindt deeze denkbeelden met elkander , draagt ze door de verbeeldingskragt , om zo te fpreeken, op een enkel punt dat gemakkelyk te overzien  in het geluk der menschen. 541 zien ;is ; en dus voleindigt zyne verbeelding een gebouw van volmaaktheid , in het welk zy alleen geheel ongehoord woonen kan. Zo droomde plato voor zig eehe Republiek, en wie heeft ooit zo vrugtbnar gedroomd, als hy? Echter zyn tot dit foort van werking der verbeelding niet zeer veele menfehen bekwaa'm ; de meesten houden zig liever met zig zeiven bezig , het welk , zo als het my voorkoomt , zeer natunrlyk is. De gezellige driften en neigingen zyn van Natuure op verre na niet zo gemakkelyk optewekken , nog zo levendig , als de eigenbelangzoekende ; en 'er wordt opmerkzaamheid op het °'eluk en de ' ellende der waereld , een onbedorven gevoel , opvoeding en oeffening toe vereischt , om de eigenbelangzoekende neigingen te verzwakken , en de gezelligen te verfferken , om met levendigheid zo wel, als zonder eigenbelang , deel te neemen aan het geene de menfehen aangaat. Gevolglyk droomen ook de meeste menfehen eerder voor zig , dan voor anderen , en eene groote menigte flegts voor zig alléén. Ja zelfs de phildfophifche droomers — het zy my vergund, hun deezen naam te geeven <•• • houden zig insgelyks , geduurende een groot getal van uuren en dagen hunnes levens , met zig zeiven op , en genieten een geluk dat niet wezenlyk beftaat , maar door de verbeelding aan hun vertegenwoordigd wordt. De mensch zou geen mensch moeten zyn , wanneer hy hiervan zou kunnen bevryd weezen; het Charaéteriftieke der menschheid , het onophoudelyke ftreeven om zyn aanwezen fteeds te verhoogen en gelukkiger te worden I men zoeke het , waarin men wil ! dit koomt hier niet in aanmerking , moest geheel by hun 'uitgebluscht worden , wanneer Mm 3 zy  ^% OVER HET INGEBEELDE zy zouden ophouden, de fom van hunne aangenaame gewaarwordingen , veroorzaakt door voorwerpen die wezenlyk beflaan, met verdichte te vermeerderen. Nooit is een mensch met zynen toeftand geheel te vreden, devvyl hy het, volgens zyn aanleg en zyne beftemming, niet zyn moet; en offchoon hy het ook wilde zyn, zo kan hy het nogtans niet zyn. — De ziel flreeft onophoudelyk naar nieuwe denkbeelden , het meest naar de zodanigen , die aangenaame gewaarwordingen aan haar veroorzaaken, en dat is geluk , waar geluk , het zy dat het ligchaam of de geest daaraan het meeste deel neeme. Koomen 'er nu zodanige omftandigheden in het menfchelyke leven voor, waarin men door eene menigte van aangenaame voorflellingen omringd is want wat is anders de grondflag van aangenaame gewaarwordingen ? immers niets anders , dan denkbeelden —- en waarby men zyn ligchaamlyk en geestelyk beflaan op eene gemakkelyke en aangenaame wyze voelt, wat is men dan anders , dan gelukkig ? en hoe levendiger dit gevoel is , deste grooter is zyn geluk. Maar zodanig een toeftand kan niet lang duuren, dewyl de levendigfle en flerkfle gewaarwordingen, van welk eene aart zy ook zyn , volgens hunne natuur , de kortflen zyn; want de beweeging der zenuwen en organen verflapt altyd wederom na elke infpanning , en het voorftellings - vermogen, dat in de voorwerpen der aangenaame gewaarwordingen vermaak vondt , wordt , vermoeid zynde van het genot, weldra geneigd , om de zeiven te ontleeden , en dan worden de aangenaame gewaarwordingen , natuurlykervvyze , zwakker. Dit is één reden , waarom het tegenwoordige gevoel vr,n geluk niet lang kan duuren. Een tweede reden is  IN HET GELUK DER MENSCHEN. 543 i« de reeds opgegeevene; de ziel verlangt fteeds naar nieuwe voorftellingen, gevolglyk ook naar nieuwe bronnen van aangenaame gewaarwordingen , en wanneer zy deezen in de wezenlyke waereld niet fchielyk genoeg kan vinden , dan opent zy 'er eenigen voor zig zeiven door haar verbeeldingskracht, en denkt zig dat geene als wezenlyk, wat alleen , op zig zeiven befchouwd, mooglyk , of, met meer of minder waarfchynlykheid, in het toekoomende voor haar te hoopen is. Zeldzaamer gaat de ziel in de voorledene tyden terug , om zig het genooten geluk door de voorftelling weder te vertegenwoordigen ; maar het is evenwel eene bezigheid, die zy altyd met genoegen volbrengt. Wy hebben, gelukkig, weinig of in het geheel geen geheugen voor de fmart, maar deste meer voor het vermaak. Dit wil zo veel niet zeggen, als of wy ons de oogenblikken, waarin wy geleeden hebben, niet in ons geheugen , en dat wel zeer naauwkeurig en omftandig, wederom kunnen te rug roepen; wanneer ik dit wilde ftellen , zoude ik my aan eene Paradoxie fchuldig maaken. Wy kunnen, dit leert een ieder door zyne eigene ondervinding , ons den tyd, de oorzaaken en de bykoomende om Handigheden van het een of andere lyden , zeer levendig herinneren ; maar wy weeten ook verder niets, dan dat wy leeden; want van het gevoel der ondervondene fmart kunnen wy ons weinig , of liever in het geheel niets , door de verbeeldingskracht wederom te binnen brengen. Ik weet wel, en heb het zelve gezien , dat luiden met hart - roerende traanen hun voorbyzynde lyden en hunne ondervondene ligchaamsfmarten vertelden ; maar deeze traanen zyn, indien ik niet dwaal, geene uitwerking van de weder voorgeftelde fmart , maar Mm 4 van  544 OVER. HET INGEBEELDE van eene gemengde gewaarwording. De ziel bek'aagt, als het ware , zig zelve , over het geen zy geleeden heeft, en verheugt zig tegelyk over haaren tegenwoordigen toeftand , die van lyden vry is. Deeze gemengde aangenaame gewaarwording is het dus, en niet het wedergevoel der fmart , dat de bron van deeze wellustige traanen opent. Wy lyden allen in zekere tydperken van ons leven , maar naauwlykg fnelt de tyd met haare vleugelen daarover heen , of alle indrukken der fmart zyn uit ons geheugen ver* dweenen. . . ■ . Veel getrouwer is hetzelve met opzigt tot het vermaak, of, in het algemecn.de aangenaame gewaarwordingen , die .wy voorheen gehad hebben ; en de verbeeldingskragt fpant haar geheel vermogen in , om ons die gewaarwordingen , in al derzelver levendigheid, weder te veroorzaakén; en dit moet haar ook altyd gemakkelyker vallen , dewyl de herinnering aan aangenaame toeflanden met de natuur der ziel , dat is , met de neiging tot geluk , overeenkomstig , maar integendeel de herinnering aan onaangenaame , geheel met haar flrydig is. My dunkt, dit behoeft geen bewys, daar duizend voorbeelden rondom ons , ons deeze waarheid kunnen leeren. Een flaaf van den wellust , by voorbeeld , haalt zig door zyne buitenfpoorigheden de fmartelykfle ziektens op het lyf, en lydt onder de hand van den Heelmeester onuitfpreeklykè pynen ; maar naauwlyks is hy wederom, misfehien nog niet eens volkomen , geneezen , of zyne begeerte verlokt hem op nieuw, tot de zo fmartelyk betaalde losbandigheden. Ik kan niet nalaaten hem te beklaagen ; maar hoe zoude het tog snooglyk zyn , dat zulk een mensch zig wederom zq fchieiyk aan zyne begeertens zou kunnen over- gee-  IN HET GELUK DER MENSCHEN. 545 geeven , wanneer hy meer geheugenis van de fmart, dan van den wellust had , die zyne lusten hem veroorzaakt hadden ? Uit het tot hiertoe gezegde laat het zig nu zeer gemakkelyk verklaaren , waarom de herinnering aan voorledene tyden voor de ziel zo aangenaam is. Heeft men geleeden, zo verfchaft het aandenken aan het voorledene eene gemengde aangenaame gewaarwording; heeft men geluk genooten , zo vertegenwoordigt de verbeeldingskragt wederom dit aangenaame gevoel; kortom , het blyft altyd voor ons een wellust , met ons geheugen weder te keeren tot de velden waarop wy geluk hebben ingeT oogst , om aldaar , als het ware , nog eene naleezing te houden. En daardoor kan het dan ook wel veroorzaakt worden , dat men zig zo gaarne de jaaren der vroege jeugd herinnert , dewyl men zig in dien tyd zo dikwils van gantfeher harte verheugd , en zo zelden over iets gekweld heeft. Wat kan dus natuurlyker en te gelyk aangenaamer zyn , dan zodanig eene herinnering (*) ? • Doch genoeg hiervan. Dewyl ik voorgenomen had aantetoonen , 'dat de mensch meer geluk in zyne voorftelling , dan in de wezenlykheid geniet , zo zy het my vergunt, de verfchillende tydperken des menfehelyken levens kor? telyk te overzien , en misfehien ontdekken wy dan pp het einde duidelyker , dat byna ons gantsch ger luk (*) In het vyfde Deel der beste prosaische aufsatze der devjtschen , vindt men eene Verhandeling van den Hr. fest , pver i)e dwaaze terug wek sching en zaugspbeeking va»P ie jaareh obzer vroegste jeugd. Mm 5  54 §. a. Deeze overtollige hoeveelheid van Electrike ftoffe, welke in de binnenzyde van de fles zig bevindt, doet door z\ne terugftooting , alle moogelyke pooging om de binnenzyde van dit bovenmaatige te ontlasten , en de beroofde oppervlakte daarmede wederom te vervullen; terwyl deeze, van zyn kant, door zyne aantrekking ook medewerkt , om zyn gebrek van de binnenzyde geboet te krygen. En de¬ wyl de Eleftrike ftoffe door het lichaam van het glas niet kan dringen , (c). zo veroorzaaken deeze beide poogingen eene drukking op de pofitive zyde van het glas , welke drukking over de geheele oppervlakte gelykelyk verdeeld is ; want , omdat de Elektriciteit , door het metaal, het welk dezelve bekleedt, op het oogenblik van het ontfangen der ftoffe , gelykelyk verfpreid wordt , waarom ook ieder punt van het glas eene gelyke overmaat moet aarfheemen , zo moet ook de drukking op ieder punt van het glas even fterk zyn. Indien dan het glas eene genoegzaame dikte heeft , om de drukking van die overmaat tegenftand te bieden , zal deeze fles de herftelling van het Equilibrium van zyne beide zyden overal verhinderen, en door de laading niét breeken: niet in aanmerking neemende de toevallige breeking , welke men fomtyds ziet gebeuren, van zoodaanige fles- (b) b. franklin, Experiences fur 1'EIeéhicité Tom. u Let. «e 3. (<■) j. cuthbertson, Algemeene eigenfehappen der Ele&ri. citeit, 1 Deel, Proef 37 en 38.  flCS OVER DE VERBETERING VAN HET SAMENSTEL flesfen , die, na verfcheiden jnaalen aan een Eleéttfj fche Machiene gelaaden te zyn , zig tot over den onbekleeden rand ontlaaden , echter daarna, by het herhaalen der proeven, koomen te berden , en waarvan men dikwils de oorzaaken niet bevroeden kan §. 3- Wanneer nu een zodaanige fles juist zo flerk gelaaden is , als zy immers uitftaan kan , zoo zal dezelve , ten tyde der ontlaading bred ken , aleer de overtollige Eleclrike dof zig vart binnen de fles, door den ontlaader C naar buiten heeft ontlast; want daar by het in gemeenfchap bren^ gen der beide zyden , door middel van het koper, draad C , de Electrike vloeifbf naar den bodem derfles getrokken en tevens verdikt wordt, en uit dien hoofde ook het glas te fterker en boven vermogen drnkt,moet.de fles breeken, aleer de ontlaadine gefchieden kan (d). \ %. 4- Eene .zodaanige fles , een weinig dikker of flerker ais de voorfz., vooronderfteld zynde, zal in ftaat zyn , om deeze eerde verdikking van dof te wederdaan;doch zal breeken ophetoogenblik, nadat de ontlaading door den draad C gefchied zal zvn : want genoegzaam de gantfche overmaat van Eleclrieke dof, me verdeeld; geweest is over de geheele birncnde' oppervlakte, zal nü faamcngetrokken zyn , by het punt va« aanraaking D; en dus aldaar, fchoon maar' voor een oogenblik , met al haare kragt werkende , de fles doen van een fplyten. Dewyl nu eene Battery bedaat uit Verfcheidené fle«fen te faamengevoegd , dewelke, wegens derzelver gemeenfchap , allen, te gelyker tyd, gelaaden en 0» laa- 00 j, cuTHBüRTsoif, 2de Deel, Proef 67.  DER ELECTRISCHE BATTERYEN. S&7 Uaden worden ; zoo wordt de oppervlakte van het bekleed glas vermeerderd , zonder dat doorgaans de dikte van het glas te gelyk vergroot wordt; dus zal het voorfz. hieromtrent zoo veel te meer moeten plaats hebben, het geen door de ondervinding al dikwyls bevestigd word, en derhalven eene bepaaling febynt te maaken, in het vergrooten der Batteryen, ten zy men de dikte van het glas teffens doet toeneemen ; maar het welk. dan ook de kragt der kading te veel doet verminderen (ff). §. 5. Om deeze reedenen nam ik in bedenking , of 'er ook eenige verandering in de Conftructie der Batteryen , ter voorkoming van het breeken der flesfen , zoude kunnen gemaakt worden, namelyk zodaanig, dat, om de vergrooting der Battcry, het glas der flesfen niet dikker zoude behoeven te weezen. Het eenige middel, dat zig hiertoe aan my voordeed , beflond , in voortekomen, dat de Eleótrieke ftoffe van de Battery , by de ontlaading , niet door eene eenige fles derzelver getrokken en daarin verdikt wierd. Hiertoe gebruikte ik flesfen , veel grooter dan gemeenlyk gefchied , en van maakfel als in Fig. 4 en 5 wordt aangeweezen ; zynde tot boven aan den hals omtrent 20 duim hoog , en omtrent 9 duim wyd; tot de hoogte van omtrent 13 duim van binnen, en buiten met bladtin beplakt , bevattende ieder fles 4 vierkante voeten bekleed glas , van welke ik 'er 4 faamenvocgde. Ik had zulke flesfen enkeld , en ook wel twéé vereenigd, zien gebruiken: doch men vreesde 'er veel meerder faamen te voegen, uit hoofde van het '«) cavallo, over de Eleótricitïit, bl. 121.  555 OVER DE VERBETERING VAN HET SAMENSTEL het gevaar van dezelve te breeken : dan om dit ongemak , zoo veel moogelyk , te verhoeden , bedagt ik , den bodem van myne Battery niet, zoo als gemeenlyk gefchied , geheel en al met bladtin , maar zoo als Fig. 2. aanwyst, te beplakken. Namelyk 4 cirkels van bladtin, gelyk aan de bodems der flesfen, welke daarop koomen te ftaan , en door 4 ftrooken plaatzilver vereenigd in het middenpunt van de Battery A ; vervolgens een kooperdraad te doen gaan ^ uit het punt A door en onder den bodem van de Battery naar B, waaraan by B, de ontlaading gedaan wordt. Men ziet dus , dat , dewyl de flesfen ieder afzonderlyk zyn , ftaande omtrent een duim van den anderen verwyderd , de ftof van de eene tot de andere fles , zydeling niet kan overgaan ; en wanneer de ontlaading by B gefchiedt , zal de Ele&rieke ftoffe , na den draad B A te hebben doorgeloopen , zig in vier gelyke deelen verdeelen , en van A , de buitenzyden van de flesfen op hetzelfde oogenblik ontmoeten.- §. 6. Eene gelyke verandering was noodig , in de vereeniging der binnenzyden , namelyk in plaats van dezelve, met enkelde draaden , zo als gewoonlyk, te verbinden , het op de navolgende wyze te doen. De vier flesfen ftaan in een kisje , 't welk van boven gedekt is met een houten dekfel, waarin vier gaaten gemaakt zyn, om de flesfen te ontfangen * en dezelve van eikanderen afgcfcheiden te houden. De flesfen zyn van boven gemonteerd met koperen knoppen , van 2 duim diameter , zie Fig. 3 ; A is een diergelyke bol van 435 duim middeilyn, in de welke 4 geboogen kooperdraaden gefchroefd zyn , waarvan dc einden gasfeji in gaaten , boven in de kleine bol  der electrische batteryen. > 5Ó9 bollen der flesfen gemaakt ; waardoor de binnenzyde van de flesfen vereenigd zyn. Wanneer hu de ontfrtflding aan den bol A, en den draad B word gedaan, zo zal de Electrieke doffe van alle de flesfen, gelykelyk, en op hetzelfde ongenblik getrokken worden naar den bol A , zonder dat eene der Öésféri iets meer dan haare eigen hoeveelheid Eleétriekc ftoffe', te ontfangen of te wederflaan zal hebben ; vandaar zal zy gaan door den ontlaader C , naar het punt B , van waar zy ook gelykelyk , en op hetzelfde tydflip, de buitenzyde zal vervullen, zo als in de voorgaande § is gezegt. §. 7. Uit het voorbcredeneerdc blykt dan , dat , wanneer de flesfen in eene Battery , op de voorfz. wyze, vereenigd worden, ieder derzelvcr by de ontlaading niet meer zal hebben uitteffaan, dan wanneer ze enkel gebeezigd wierdt , en dat dus de flesfen flerk genoeg zynde, om, zonder gevaar van te breeken , gelaaden en ontlaaden te kannen worden, hunne vereeniging ook immers geen reden kan zyn , waarom dezelve te eerder breeken zouden. Uit dit grondbeginfel heb ik my eene Battery invoegen voorfz. laaten vervaardigen , en by de Proeven, welke ik daarmeede genoomen heb, is my nog nimmer eene fles by de ontlaading gebrooken, fchoon ik dezelve fomtyds zeer flerk gelaaden heb , zelfs zodaanig, dat het my eens gebeurt is , dat een fles van de Battery onder het laaden gefprongen is , en de Battery zig zelfs door het verbryzelen van het gb.s met een zeer luiden flag ontlaade. Behalven het gemelde voordeel, fcheen het my toe, dat de uitwerking, welke deeze Battery by de ontlaading te weeg bragt, ook grooter was dan van de natüurk. IV. D. Oo ge-  570 OVER DE VERBETERING VAN HET SAMENSTEL gewoone Batteryen, van gelyke grootte of bekleede oppervlakte» voor zo veel ik zulks uit de proeven, welke de Schryvers over de Elektriciteit met de gewoone Batteryen aanhaalen , konde opmaaken, en (zo ik my niet bedriege) ook de waarheid van dien , uit myne hierna befchreevene proeven, blyken zal , het welk ik echter aan des kundigen ter beoordeeling of nader onderzoek voordraag. §. 8. De oorzaaken, waaraan deeze meerdere uitwerking ware toe te fchryven , tragtende optefpooren , kwam 't my voor, dat hiervan eene meer dan waarfchynelyke reden te vinden zy : waaromtrent ik thans de vryheid neeme myne bedenkingen voorteftellen , hierin beftaande : Dewyl men vooronderftellen mag , dat de Elektrieke ftoffe, wegens den ongelyken afftand, die dezelve heeft afteleggen , om uit de byzondere , en van de ontlaadings plaats verst afftaande, flesfen, tot die fles te koomen , aan welkers knop de ontlaading gedaan word , dat mitsdien de geheelc cpjantiteit ftoffe van de Battery zig ook niet volflrekt, op een en hetzelfde oogenblik , aan die plaats bevinden , noch te gelyk door den ontlaader gaan kan, maar dezelve in op elkander volgende tydftippen doorloopt, fchoon van zulk een onafmeetelyke kleinheid, wegens de onbegrypelyke fnelhcid der Electrieke ftoffe , (die eenige mylen in een niet merkbaar oogenblik afloopt") dat dezelve de gewaarwording van onze zintuigen verre, ja zelfs onze verbeelding , byna te boven gaan. Dat 'er echter weezenlyk zodaanig een vervolg van oogenblikken plaats heeft, en dat zulks eenige vermindering in de uitwerking kan veroorzaaken, oordeel ik , te moeten bcfluiten , omdat , in geval alle de Elec-  der electrische batteryen* 571 Electrieke ftoffe van de Battery te gelyk en op het zelfde oogenblik door den ontlaader ging, de Elektriciteit van alle de flesfen , alvoorens de overgang gefchiede, naar de ontlaadingsplaats getrokken en verdikt zoude moeten worden , (ƒ) en door deeze verdikking zoude dan ook inzonderheid die fles , aan welkers knop men de ontlaading doet , zodaanig worden geperst , dat dezelve (myns oordeels) onfeilbaar by iedere ontlaading zoude moeten breeken , en voornamenlyk zoude zulks moeten plaats vinden in de beroemde groote Battery van 225 flesfen in teylers Mufeum. Dan vermits men by de ontlaading der Batteryen deeze zo meenigvuldige en gereedelyke breeking der flesfen niet gewaar word, zo blykt ook dat deeze overmaatige verdikking der ftoffe van de Battery, by de ontlaading op 't zelfde ogenblik in een fles geen plaats kan hebben , en dat dus ook de ftoffe van alle de flesfen niet in 't zelfde tydftip op den ontlaader werken kan; maar alleen van die flesfen, welke van de ontlaadingsplaats een gelyke lengte koperdraad zyn afftaande. §. 9. Edoch om dit , was 't mogelyk , by Proefondervinding gewaar te worden , zo plaatfte ik (om zulks zigtbaarder te maaken) de flesfen van myne Battery , zo als de 4de Fig. zig vertoont , zynde kruislings AB , CD tot 7 voeten van den anderen verwydert , en de binnen en buitenzyden met koperdraaden dik y0 duim (g) aan eikanderen verbonden ; in het midden tusfchen de vier flesfen, by E, is een bol van 2 duimen diameter, waaraan de ontlaading gedaan (ƒ) j. ccthbêrtson , 2de deel proef 67, 68, 69. (g) Dewyl ik toen ter tyd geen dikker by de hand hadde. Oo 2  57* over de verbetering van het samenstel daan wordt; by F is insgelyks een klein bolletje, tot het zelfde gebruik , onder den bol E , meede in het midden tusfchen de buitenzyden. Wanneer dan de ontlaading aan E en F gefchied , zo moet de ftoffe van de vier flesfen ieder een gelyke lengte draad van 3! voeten doorloopen , en te gelyk en op hetzelfde tydftip door den ontlaader gaan ; daar in tegendeel , wanneer de ontlaading aan een der flesfen zo als gewoonlyk wordt gedaan, de ftoffe van de voorfte fles geen lengte , en die van de drie andere ieder 7 voeten koperdraad doorloopen moet. De Battery aldus gelaaden wordende , en de kragt der laading door een Electrometer G Fig. 4. wordende aangeweezen , zo wierd, wanneer de ontlaading aan de eene fles gefchiëde , een Cyterdraad N". 15. lang 3 duimen , niet getinolten, maar flechts blaauw gemaakt ; en wanneer de ontlaading aan E en F gedaan wierd , altoos gefmolten. En dezelve fterker laadende, zo wierden in 't eerfte geval 4 duimen dito draad fomtyds gloeijend , fomtyds flechts blaauw ; daar in het tweede geval 4I duimen altoos gloeijend gemaakt wierden fchoon de Electrometer denzelfden graad teekende. §. 10. Door deeze bevinding in myne gisfing gefterkt zynde , befloot ik , dezelve nog nader te onderzoeken ; en dewyl de ftoffe, in het voorgaande voorbeeld , flechts in tweeën verdeeld wierd, en over het geheel geen ander verfchil , dan van ééne fles maaken kon, zo plaatfte ik , om meerder verfchil te erlangen , myne flesfen als in Fig. 5. is te zien. Namenlyk B , C, D, E , alle 5 voeten van elkanderen, als ook van A afftaande , zynde derzelver binnen en buitenzyden , door de voorfz. koperdraaden ED, DC, CB, BA onderling aan malkanderen ver-  DER ELECTRISCHE BATTERYEN. 573 verbonden , zo als de geflipte lynen aanwyzen. Wanneer men dan de ontlaading aan A doet, zo moet de ftof van A geen draad doorloopen, de ftof vanB, 5 voeten, die van C, 10 voeten, D, 15 voeten, E, 20 voeten, zo dat de ftof van A eerst, dan die van B enz. door den ontlaader gaan moet. Dan, om deeze flesfen alle te gelyker tyd te doen ontlaaden , zo verplaatfle ik de koperpraaden , en verbond dezelve zo als de getrokken lynen doen zien ; wanneer dan de ontlaading als voorfz. wordt gedaan , zo moet de ftoffe van de vier flesfen B , C, D en E een gelyke lengte draad doorloopen, en .op het zelfde oogenblik als die van de fles A den ontlaader pasfeeren; Het gevolg was, dat door deeze proef met vier flesfen (zynde de fles E 'er als toen nog niet bygevoegd) by herhaalinge altyd 5 duimen lengte van de voorfz. Cyterdraad gloeijend en fomtyds gedeeltelyk gefmoltcn wierden, daar, wanneer de ontlaading met de eerde verbinding gefchiedde, niet meer dan 4 duimen van 't voorfz. draad , meestyds flegts blaauw , en fomtyds even gloeijend wierden gemaakt. §. 11. Dan vermits de koperdraaden, die ik tot de verbinding der flesfen gebruikt had , zo dun wa» ren, kwam my in gedagten , of niet misfchien het voorfz. verfchil in de uitwerking hierdoor konde veroorzaakt worden , dat in de eerfte gevallen de ftoffe van twee of drie flesfen te gelyk door denzelfden draad gaan moest; daar in de laatfte gevallen , ieder draad flechts de hoeveelheid ftof van eene fles hadde doortelaaten ; het welk mogelyk eenig verfchil, in de moeijelykheid des doorgangs , en dus ook in de uitwerking konde te weeggebragt hebben. Om my hier van te verzekeren, nam ik koperOo 3 draa-  574 OVER DE VERBETERING VAN HET SAMENSTEL draaden , van T'T duim middellyn , welkers doorfnede dus, cirka 15 maal zo veel inhoud hadde , en herhaalde de laatfte proef, doch met denzelfden uitflag, namenlyk dat in het eerfte geval (§. 9.) 4 duimen draad maar even gloeijend, en in het laatfte geval (§. 10.) 5 duim lengte gefmolten wierden. Hieruit befluit ik, dat, dewyl het verfchil van 15 maal de hoeveelheid van inhoud van het koperdraad, geen verandering in de uitkomst baarde , de verfchillende uitwerkingen ook niet aan de moeijelykheid , van het gaan door het dunne draad, maar aan de al oïniet op hetzelfde tydftip werkende Eledtrieke ftoffe , toetefchryven zy. Den toeftel nu nog met de fles E vermeerderende en de onderfcheidene ontlaadingen doende, zo wierden na de eerfte verbinding (§. 9.) 5 duimen van het meergemelde Cyterdraad even gefmolten , en na de laatfte manier (§. 10.) zes en een halve duimen : en fterker laadende , op de eerfte wyze 10 duimen, en op de laatfte iij duimen gefmolten, en 12 duimen gloeijend gemaakt. §. 12. De bovengemelde Proeven verfcheide maaien en op onderfcheiden tyden herhaalende , bevond ik , dat het verfchil in de lengte van het gefmolten draad by de verfchillende wyze van ontlaadingen niet altyd het zelfde, maar dan eens meer, dan eens iets minder was, als hier boven is opgegeeven, en dat eene crelyke lengte draad door de Battery fomtyds flechts gloeijend , fomtyds zeer levendig gefmolten wierd Jchoon de Electrometer denzelfden graad van laading aanwees, en de ontlaading op dezelfde wyze gefchiede , 't welk (naar myn inzien) veroorzaakt wordt, door ongelykheden van dikte in het getrokken draad; waar-  DER ELECTRISCHE BATTERYEN. 575 waarby misfchien als een tweede reden zoude kunnen gevoegd worden , voorttekomen , van de meer of min vogtige deelen, welke zig in de lugt, omftreeks den Electrometer, bevinden, en door de veranderlyke warmte van het vuur of een kagchel op eenen tyd meer, op de andere min, van dezelve worden verwyderd of weggedreeven. Wanneer het draad echter redelyk gclyk was , heb ik toe nog toe nooit minder dan één , en fomtyds tot a duimen verfchil waargenomen. §. 13. Om nu nog het vermogen van myne voorbefchreven Battery door eenige proeven optegeeven , zal het alvoorens noodig zyn , te berigten: Dat myne Eleétrifche Machïene , waarmede deeze proeven genomen zyn, twee fchyven heeft , ieder van 27 duim diameter, dewelke zo fterk werken, dat eene fles van een vierkante voet bekleed glas , by een goede luchtsgefteldheid, met 5 omdraaijingen der fchyven , volkomen gelaaden wordt , zo dat zy zig over den onbekleeden rand van 4 duimen ontlaadt. Dan tot de Proeven zelve : Het Cyterdraad , dat ik met de voorgemelde Battery gefmolten heb , is Van N°. 10 één voet lengte. —— N°. 12 . . 15 duimen. N°. 14 . . 2 voeten gedeeltelyk, en van N°. 15 . . a voeten volkomen. §. 14. Ik heb 'er echter eens, eenen voet van N3. 9 gedeeltelyk, en 15 duimen van NQ. 10 geheel mede gefmolten ; doch by een zeer goede luchtsgefteldheid dit willende herhaalen , gebeurde het, dat een van myne flesfen, onder het landen, met den öoften omgangder fchyven te berften floeg. . En dewyl een O 0 4 fles  5~ö over de vee.CETEn.ing van het samenstel fles van een vierkanten voet, door den Hr. cuthbbrtson vervaardigd , omtrent 5 omdraaijingen der fchyven noodig had , om gelaaden te worden ;. zo zoude daeze Battery 16 vierkante voeten groot zynde , ten minden 80 a 90 omdraaijingen moeten kunnen uitftaan; en daar de fles reeds met den öoften omgang is gebrooken, zo blykt dat het glas van deeze flesfen (het welk groen is) veel minder , dan Boheemsch of Engelsch glas , tegen de Electrieke laading befland is; en dat men derhalveu eene veel grooter uitwerking zoude te wagten hebben, wanneer zodaanige flesfen, van Bohecmsch glas, en tot deeze proeven expresfelyk wel gekoeld , gemaakt waren ; en wanneer men grooter Batteryen moet zamenfiellen , zoude men veel voordeel doen , om de flesfen nog grooter te doen maaken ; voornamenlyk , wanneer men dc grootte, (waare het mogelyk) alleen in hoogte liet toenemen. Ik heb eene fles gezien van wit glas, die één voet wyd , en twee voeten hoog was , en omtrent 6 voeten bekleed glas had. Met zodaanige flesfen zoude men, met weinig vermeerdering van het koperwerk, f meerder beklecdc oppervlakte bekomen. Inzonderheid is dit van groot aanbelang , wanneer men de verceniging op de hier vooren befchreévene wyze doet; dewyl het koperwerk, om de flesfen te gelyk te doen ontlaaden , naar het getal der flesfen zeer vermeerderd en faamengeftelder Wordt; het welk ook cle voornaarne reden is, waarom ik zulke groote , jn plaats van de gewoorilyk gebruikt wordende kleine flesfen, verkoozen heb; echter zal, wanneer men zulke groote flesfen gebruikt, de Electrieke ftoffe , over het geheel , altoos nog veel minder lengt? koperdraad te doorloopen hebben ,  DER ELECTRISCHE BATTERYEN. 577 ben , dan in de gewoone Batteryen gefchieden moet. §. 15. Om dit nog wat klaarder op te helderen, zal ik korte!yk eene befchryving geeven van de verbinding van een zeer groote Battery , en dezelve met de gewoone verbinding vergelyken. De 6de Fig. vertoont een Battery, dewelke is faamgefteld van 16 kisjes , in elk kisje 4 flesfen , houdende ieder fles 4 vierkante voeten bekleed glas, dus te famen uitmaakende eene bekleede oppervlakte van 256 voeten. De vier flesfen van ieder kisje afzonderlyk , zyn door draaden van 7 duimen aan éénen bol in 't midden, en dus ook onderling aan eikanderen, verbonden, zo als hier vooreu § 6. befchreeven is , en door Fig. 3. wordt afgefchetst. Deeze kisjes in het vierkant tegen malkanderen gezet zynde, worden weder vier en vier aan éénen bol verbonden , door draaden lang 14 duimen ; eindelyk worden de vier bollen , van deeze vier en vier verbonden kisjes , wederom met één bol in 't midden vereenigd , door draaden van 28 duimen lengte; van deezen laatften bol, aan welken de ontlaading gedaan moet worden, zyn de kleine bollen der flesfen, allen een gelyke lengte koperdraad van 49 duimen afttaande; edoch om dat de draaden by de vereeniging met de middelfte bollen een weinig boven het waterpas opreizen , de middellynen der bollen 'er by te reekenen zyn , en men ook een ontlaader van 34 a 36 duimen gebruiken moet , zo Helle men 90 in plaats van 49 duimen, 't welk voor de geheele lengte koperdraad , welke de Eleftrieke ftoffe doorloopen moet, om uit de verfchillende deelen der Battery by de ontlaadings O o 5 plaats  578 over de verbetering van het samenstel plaats te komen , zal voortbrengen 90 duimen x 64 flesfen gelyk 5760 duimen koperdraad. §. 16. Om nu de begrooting van de lengte koperdraad , in de gewoone Batteryen te maaken , zal ik tot voorbeeld neemen de groote Battery van teylers genoodfchap , beflaande uit 15 kisjes , ieder van 15 flesfen, bevattende ieder fles eenen vierkanten voet ; welke by eikanderen gezet zynde, een vierkanten Battery vormen, van 15 reijen, ieder van 15 flesfen, bedraagende 225 voeten bekleed glas ; (ft) doch om eene aan de voorige Battery (§. 15.) gelyke oppervlakte te hebben, zal ik veronderftellen 15 reijen, ieder van 17 flesfen , dus 255 □» voeten ; en dat ele ontlaading gedaan wordt , aan de middelfte fles , van de voorfte rei van 15 flesfen ; nu is het klaarblykelyk, dat, wanneer men den afftand tusfchen de knoppen van twee flesfen gelyk 1 ftelt , de ftof der fles, waaraan de ontlaading gefchied , geen lengte draad zal behoeven te doorloopen ; de tweede fles van dezelfde rei 1 lengte, de derde 2, de vierde 3, enz. in een Aritmetifche progresfie voortgaande, welkers laatfte term 16 is , voor de 17e fles , de fom van deeze laatfte en eerfte term 16 x 84 de helft van het getal der termen , geeft 136 , de lengte draad voor de middelfte rei. Op gelyke wyze, zal de eerfte fles van de eerfte rei na de regter of linkerzyde moeten doorloopen 1, de 2de 2 r .de 3de 3 , enz. en de laatfte of 17de 17 lengte ; dus 18 x S\ =s 153De eerfte fles van de tweede volgende rei 2 , de 2<ïe (g) Zie een gedeelte van dezelve afgebeeld op de 6de plaat van de Verhandelingen van teylers tweede genoodlchap, derde Stuk.  DER ELECTRISCHE BATTERYEN. S79 «de 3 ? de 3de 4 en de laatfte 18 , dus 20 x 8J = 170. Dierhalven, 136, 153, 170 enz. meede in zch daanige reeks voortgaande , wiens laatfte term = 7+23 gelyk 30, is x 8i = 255 , eindelyk 136 +• 1.55 gelyk 391 x 4 de helft der termen = 1564 , voor de lengte van het koperdraad, van deeze grootfte helft der Battery , en voor de overige kleinfte helft = 1561- 13Ó — 1428 , dus de lengte draad van de geheele Battery gelyk 2992, x met 5 duimen, den afftand van twee knoppen , zal geeven 14,960 duimen , voor de lengte koperdraad , die de Electrieke ftoffe doorloopen moet , om uit de verfchillende deelen van de Battery, by de ontlaadingsplaats te komen , 't geen meer dan n\ maal zo veel lengte is , als in de Battery §.15 befchreeven. En dewyl de oppervlakte van het koperwerk in de voorfz. Concept Battery , flechts 40* , en in de andere ruim 46 vierkanten voeten is, zo moet ook de uitvloeijing in de eerstgemelde, circa ?„ minder zyn, dan in de laatfte; behalven dat de groote bollen daartoe ook veel toebrengen. Indien men nu , in plaats van de voorfz. flesfen van 4 Dte voeten bekleed glas, gebruikt maakte van nog grootere, ftelle (§. 14.) ieder fles , 6 CF voeten , bekleedfel: zo zoude de bekleede oppervlakte der geheele Battery van 64 flesfen , 348 Dte voeten uitmaaken ; en waarvan de lengte der draaden van communicatie , te faamen met den ontlaader enz. zoude beloopen 120 duimen voor ieder fles ; dus 120 x 64 — 7680 duimen lengte. Daar in een Battery van dezelfde grootte , op de gewoone wyze faamengefteld zynde , de Electrieke ftoffe , eene  5&0' OVER DE VERBETERING VAN HET SAMENSTEL eene lengte van 22,500 duimen draad zoude te doorloopen hebben. §. 17. Ik zal eindelyk nog in bedenking geeven , of men uit het voorfz. (J. 8 en 9.) niet zoude kunnen afleiden , dat de oorzaak , van het overblyven van eenige Electrieke ftoffe in de Battery , na dunne en korte draaden gefmolten te hebben , (k) geleegen zy, in het niet te gelyker tyd werken der Electriciteit , zodat de draad veel minder kragt ter fmelting , dan de laading der geheele Battery noodig hebbende , reeds gefmolten en afgebroken is , aleer de ftoffe , van de verst afftaande flesfen by den ontlaader komen kan. En dit zo zynde , moet ook de meerdere ongelyke afftand der flesfen van de ontlaadingsplaats , het overfchot der Electrieke ftoffe doen meerder zyn. De Proeven, die ik hieromtrent genoomen heb , fchynen deeze bedenking te begunstigen. Want de Battery tot de hoogte gelaaden hebbende , dat 2 voeten Cytcrdraad N°. 15, daardoor zouden zyn gefmolten, liet ik de ontlaading door niet meer dan 6 duimen van dit draad gaan , het welk dus verkalkt wierd ; en het overfchot aanftonds daarop ontlaaden wordende , maakte geene zigtbaare uitwerking op een halVen duim van hetzelve draad : vervolgens de Battery nog fterker laadende , en de ontlaading door flechts 4 duimen van 't gemelde draad doende , (het welk hierdoor geheel in rook wierd opgelost) en toen het over- (£) Verhandelingen teylers tweede genoodfchap vierde Stuk pag, 61.  DER ELECTRISCHE BATTERYEN.' 581 overfchot op ? duim dito draad beproevende , konde ik daarin nog geene de minlte verandering befpeuren; zelfs fcheen my het geluid daar van , dat , van de ontlaading van een fles van 20 a 30 duim niet te evenaren , waarvan echter eenige proeven , met een grooter Battery genoomen wordende , meer beflisfende zouden zyn. OVER-  58* • VER DE NATUURLYKE GESTELDHEID VAN E G Y P T E N. (Getrokken uit volneys Reize door Egypten en Syrien. *) M en kan als bewezen aanneemen dat de grond vesten van geheel Egypten , van Afouan of de oude Syeue af , tot aan de Middelandfche Zee , uit eene laag van witachtige en niet zeer harde kalkfteen beflaan , die verfteende Zeefchelpen in zich bevat , en van welke men een gelykfoortige in de twee nabuurige Zeen aantreft. In de verbaazende fteengroeven , die zich, naar het getuigenis van siccard , van Saouadi tot Manfalout, en dus 25 mylen verre, uitftrekken , wordt geen andere dan deeze fleen gehouwen. Volgens deezen zendeling wordt in de bergen, die Noordwestelyk van Afouan liggen, marmer gevonden; ook wordt tusfehen deeze Stad en in den waterval het meeste roode graniet gehouwen. Noordwestelyk van Afouan is (*) Het Opfclirift voert ten Titel: Voyage en Syrië & en Egypte , pendant les années 17S3. 84. 85. avec deux Car. tes geographiques & deux platiches gravées , par Mr. c r. voLKtY 1787. T. I. II. 8. a Paris, chez Folland & Defentie.  DE NATUURLYKE GESTELDHEID VAN EGYPTEN. 583 is een groeve van flangenfteen, waaruit de inwooners keukenvaten maaken. De zogenaamde Egyptifcbe kei vindt men menigvuldig by Sues. In de Woestynen van Chajot of St. Makarius liggen de beide Zeeën van Natrum , die negen maanden in 't jaar droog zyn , doch in den winter tot op vyf of zes voeten hoog een roodachtigviolet water in zich bevatten, dat in den zomer uitdampt en een harde zoutkorst van twee voeten dik agterlaat; deeze breekt men met yzeren ftaven, en wint 'er jaarlyks 36000 quintaalen van. Op andere plaatfen ontmoet men ook , overal waar men graaft, zoutachtig water, dat Natrum, Zeezout en eenig Salpeter in zich bevat. Midden onder het fyne roodagtige zand, dat men door geheel Afriea aantreft , ziet men den grond van den Nyl eene zwartachtige kleur aanneemen, en zyn kleiachtig, vet en bindend wezen toont doorgaans aan, dat hy van een geheel vreemden oorfprong is ; de vloed brengt namelyk deezen grond uit het binnenfte van Abysfynien voort. Zonder deeze vette en ligte flyk, zou de grond van Aegypte nooit iets voortgebragt hebben , daar deeze alleen alle kiemen van wasdom en vruchtbaarheid in zich bevat; en men kan met grond bevveeren; dat het gantfche phyfieke en politieke beflaan van Egypte van den Nyl afhangt. In de drie maanden , wanneer hy de aarde bedekt, trekt deeze al het nodige water , dat zy voor het overige gedeelte van het jaar nodig heeft , in zich. Een der grootfte onaangenaamheden voor Egypte is de zogenaamde heete wind of Chamfin. Deeze van het Zuiden waaijende Chamfins noemt men door gantsch Egypte de winden van 50 dagen, niet omdat zy 50 dagen ouafgebrooken voortduuren, maar omdat ze  584 OVER DE NATUURLYKE GESTELDHEID ze in die vyftig dagen om de nachtevening het menigvuldigst waaijen. De graad van derzelver hitte laat zich eenigermaate vergelyken met die, welke uit den mond van een groote bakkers oven iemand aanwaait op het ogenblik dat men 'er het brood uitneemt. Wanneer deeze winden beginnen te waaijen , wordt de lucht zeer onbeflendig. De hemel, die hier anders zo zuiver en klaar is , wordt betrokken , de Zon verliest haaren luister , en gelykt een violetkleurde fchyf. De lucht is juist niet nevelagtig , maar echter graauw en vervuld met eene fyne ftoffe , die nooit op den grond valt, doch door alles heendringt. Deeze wind is altyd hevig en verteerende; in den beginne niet zeer heet , doch zyne hitte neemt toe naarmaate hy langer duurt. De adem wordt kort en bezvvaarlyk , de huid droog , en van een heimlyk vuur verteerd. Alle anders verkoelende ligchaamen , by voorbeeld, marmer , yzer , water , fchynen gloeijend heet, als men ze aanraakt. Alles verlaat alsdan de flraaten, en het is zo ftil als ter middernacht; de menfehen begraven zich in huizen, tenten en groeven, alwaar zy het einde van dit vreeslyk luchtverfchynfel afwachten, dat gewoonlyk drie dagen duurt. Buitengemeen groot is het gevaar in het ogenblik van een dwarlwind , want dan neemt de hitte zo fnel toe dat 'er een plotslingfe dood op volgt. Deeze wyze van dood is indedaad een verdikking ; de long , die geheel ledig is , geraakt , terwyl zy zich wil uitzetten, in ftuiptrekkende bewegingen ; de omloop des bloeds wordt geftremd ; het klimt naar het hoofd en de borst, en hieruit ontftaat het bloeden uit neus en mond dat gemeenlyk met den dood ophoudt. Langen tyd blyft het ligchaam warm , dan zwelt het op , wordt blaauw en gaat fchie-  van egypten. 5^5 fchielyk tot verrotting over. Men hoedt zich voor deeze toevallen met den neusdoek voor den mond te houden, en de kameelen neeken hunne neus zo lang in het zand , tot dat de dwarlwind is gaan liggen. Een andere eigenfchap van deezen wind is zyne buitengemeene droogheid; deeze gaat zo verre, dar het water, 't welk men in een kamer fprengt , binnen weinig minuuten opdroogt. Wegens deeze zo buitengemeene droogheid , verwelken de planten en verliezen haar bladeren ; en daar zy by de dieren de fappen Zo fchielyk naar buiten dryft , trekt zy den huid te zamen, fluit de zweetgaatjes toe, en veroorzaakt eene heete koorts , die altyd met eene ge.ftremde uitwaasfeming verbonden is. Zelfs in Syriën hooren deeze heete winden thuis, doch waaijen daar meer aan de kusten en in da woestynen dan op het gebergte, niebuur heeft ze ook in Arabiën , in Bombay en in Diarbeck aangetroffen ; ook waaijen zy in Perfiën , in Africa en zelfs in Spanje. Zy hebben overal genoegzaam dezelfde uitwerking , doch hunne richting is naar de ligging der plaatfen verfcheiden ; in Egypten komt hy het hevigfte uit het Zuidwesten ; te Mccca uit het Oosten; te Basra uit het Noordwesten ; te Bagdad uit het Westen , en in Syriën uit het Zuidwesten. Deeze heete wind komt uit groote wyde Wo-estynen, en het is ook indedaad zeer natuurlyk, dat de lucht in de onmeetbaare vlakten van Lybiën en Arabiën , alwaar zy door niets verkoeld wordt , doftr de heete, en in het zand nog meer verdikkende, Zonneftraalen uitermaate verhit en uitgedroogd wordt. Komt 'er nu hier of daar eon oorzaak by, die dee- NATWURK. IV. S). Pp Ze  5S6 over de natuurlyke gesteldheid ze masfa in beweeging brengt, zo ylt zy voort, en de vreeslyke eigenfchappen, die zy hier aannam, vergezellen haar. Het klimaat van Egypten behoort mede onder de heetfle van den aardbodem. In July en Augustus is de matiging van de koelfle kamer op 24 of 25 graaden van reaujiur. De geringe geographifche breedte kan hiervan de eenige oorzaak niet zyn , omdat andere landen, die onder dezelfde breedte liggen, veel koeler zyn. Een andere, en wel de voornaamftc oorzaak moet dus de laagc grond zyn , die zeer weinig boven de vlakte der Zee verheven is. Ook zyn 'er in Egypten flegts twee jaargetyden , de Lente en de Zomer , of de koele en de heete lucht. De laatfte duurt van Maart tot in November , en zelfs reeds in February fteckt de Zon om negen uuren zo fterk, dat zy voor een Europaeer onverdragelyk wordt. Geduurende den gantfehen tyd van den zomer gloeit, om zo te fpreeken , de lucht , en de hemel werpt een vuurigen glans van zich; men zweet onophoudclyk , zelfs by de ligtfte kleeding en een volkomen werkeloosheid. De wateragtige dampen van den Nyl, die uit de aarde door den Westen- en Noorden wind worden aangevoerd , matigen deeze in de lucht verfpreidde hitte een weinig , veroorzaaken een aangenaame koelte , en wanneer men de berichten der inboorlingen en eenige Europeefche kooplieden gelooven mag , fomwylen zelf een gevoelige vorst. De laagfte ftand van den Thermometer van reaumur is 8 a 9 graaden boven o , en valt in February voor. Sneeuw en hagel zyn dus in Egypten geheel vreemde verfchyningen. By de Europeefche Kooplieden ontftaat de gevoeligheid wegens de koude van het misbruik der pel-  VAN EGYPTE N< 597 pclteryen , die zy in den heetften zomer niet geheel afleggen, en in den winter dubbcld en drievoudig over eikanderen draagen. Uit deeze hitte en den moerasiigen toeftand van den grond , welke drie maanden duurt, zou men moeten befluitcn ,dat Egypte een zeer ongezond land zyn moest ; doch de ondervinding wedcrfprcekt deeze Theorie. De grond daarvan fchynt deels te berusten in de altoosduurende droogheid der lucht, deels in de nabuurfchap van Africa en Arabiën , die alle vochtigheid naar zich trekken ; ook kunnen de onophoudeiyke ftormen veel tot behoud van de zuiverheid der lucht bybrengen. Deeze droogheid is zo groot , dat het vleesch , 't welk aan de lucht , en zelfs in den zomer, voor den Noordewind is blootgefteld , nooit verrot , maar zo droog en hard als hout wordt. In de Woestynen vindt men doode uitgedroogde kameelen, die een mensch met één har.d kan optillen en wegdraagen. Aan de kusten is echter deeze droogheid zeer bepaald; in Kairo , by voorbeeld, kan men geen yzer 24 uuren laug in de open lucht laaten hangen , zonder te vreezen dat het geheel verroest. By deeze droogheid is de lucht nog met zout bezwangerd , waarvan men overal bewyzen vindt. De fteenen zyn van 't Natrum uitgevreeten , en op vochtige plaatzen treft men lange zoutkriftallen aan , die men voor Salpeter houden zou. De muuren van den tuin der Jefuiten te Kairo , die uit klei en tegelfteenen beftaan , zyn overal ter dikte van een daalder met zulk een korst van Natrum overtrokken; en wanneer men de bedden van deezen tuin onder water gezet heeft , zo ziet men , na het afloopen van hetzelve , overal de aarde van een wit gekristallifeerd Pp a zout  588 OVER DE NAT. GESTELDHEID VAN EGYPTEN. zout glinsteren , dat van het water zelf niet voorkomt , daar men niet het geringde fpoor van zout aantreft , als men het water distilleert. Deeze eigenfchap van lucht en aarde geeft , in verband met de hitte, aan de planten dat leven en wasdom , waarvan men in onze landftreeken geen denkbeeld heeft. Overal, waar de planten water hebben , gefchiedt haar ontwikkeling met eene verwonderenswaardige fnelheid ; een zeker foort van Kauwoerde, Kora genaamd, brengt binnen 24 uuren Kalabasfen voort, die byna vier duimen lang zyn. Zonderling is het, dat deeze grond alleen inheemfche planten mint en duldt; alle vreemde gewasfen verbasteren hier zeer fchielyk. De Europeefche Kooplieden moeten dus alle jaaren hun zaadgewas vernieuwen , en uit Malta hun blomkool, rood- en geel raap- en pinkflernagelzaat ontbieden,dat in bet eerfte jaar zeer wel wast ; doch zaait men in het vervolg het zaad , dat zy in Egypten gedragen hebben , krygt men niets dan louter hoog opgefchoten en verbasterde planten. Het zelfde is ook gebeurt met de Abrikoofen- , Peeren- en Perfikenboom , die men naar Rofette gebragt had. Het groeijensvermogen van deeze aarde fchynt te krachtig om gewasfen van een fpons- en vleesachtig weeffel hun behoorlyk voedfel te kunnen geeven. 0V/8R  530 over de NATUURLYKE GESTELDHEID van S Y R I E N. (Uit de voorgem. Reizen van volney.) Op het eerfte aanzien is Syriën niets anders dan een keten van Bergen , die zich uit een gemeenfcliaplyk middenpunt ter rechter en linker- zyde in verfchcidene richtingen uitbreiden. Deeze Bergen veranderen, naar de verfcheidene landftreeken, hunne gedaante en aanzien zeer fpoedig. Tusfchen Alexandretta en den Orontes geeven hen de Dennen, Larinxen, Taxis en Myrten , waarmede zy bedekt zyn , een vrolyk aanzien; aan de afglooijing van fommigen ziet men eenige hutten , die met Vygenboomen en Wynftokken omgeeven zyn; doch de verder opliggende takken van het gebergte daarentegen ,. die zich van Aleppo naar het Noorden uitltrekken, bieden het oog niets anders dan naakte rotzen aan , die noch groen, noch met aarde bedekt zyn. Tegen het Zuiden van Antiochiën, en naar de Zee toe, zyn de heuvelen met Olyfhoornen , Tabak en Wynftokken beplant; doch de berg Kafius moet men hiervan uitzonderen, die zich by Antiochiën met zyn onmeetbaare fpitzen in de wolken verliest. Doch aan den kant, naar de woestynen toe , beflaat de rug en afglooijing van deeze gantfche rei alleen uit witte klippen. Naar den Libanon toe worden de berPp 3 gen  £00 OVER. DE N/iTUURLYKE GESTELDHEID gen allengskens hooger , doch zyn hier en daar zodanig met aarde bedekt , dat men ze gebruikbaar heeft kunnen maaken. Hier ziet men tusfchen de klippen der rotzen de nietsbcteekenende overblyfzelen van de eertyds zo beroemde Cederen , en nog menigvuldiger Dennen , Eiken , Moerbezieboomen en Wynftokken. Wanneer men het land der Drufen verlaat, worden de bergen vlakker en meer gefchikt voor den Akkerbouw. In het Zuidoosten van Karmel verhellen zy zich wéder, en vertoouen zich met hout bedekt; doch wanneer men Judrea nadert, verliezen zy dit fchoone gezicht weder, fluiten hunne daalen naauwer in een , en worden kaal en rotsachtig , totdat zy eindelyk by de doode Zee met getoornde woeste klippen vol fteile fpleeten en. holen eindigen. Dit is deeze, wegens de aldaar zich ophoudende rooversbenden zo berugte landftreek , die men. de grotten van Eugaddi noemt. , Libanon is de grootfte berg van geheel Syriën; op een afftand van 30 Franlche mylen bemerkt men reeds zyne benevelde toppen. Zelfs de rivieren bewyzen , dat aan den Libanon het hooglte punt in Syriën is. Na den Libanon valt de -Ackar het meeste in het oog, Men heeft deezen berg nog niet met den Barometer gemeten , doch de fneeuw dient hier tot een natuurlyke mjiatltaf. Op den Libanon blyft hy tegen het Noordoosten, en in de hoogfte verdiepingen, bet gantfche jaar door liggen; daar nu. onder deeze breedte, 'de fneeuw, om te blyven liggen, ccfl hoogte van vyftien tot zestien honderd roeden nodig heeft , zo kan men tamelyk zeker deeze maat voor de hoogte van den Libanon aanneemen. Wanneer de ïeiziger deezen berg nader onderzoekt, 20 verfchrikt hy  VANSYRlêN. 591 hy in den beginne over de ruuwe wegen , fteile afglooijingen , en diepe fpleeten ; doch wel ras ftclt hem de bekwaamheid van den Muilezel weder gerust , die hem veilig door alle deeze gevaaren heen leidt. Hier reist hy, even als op de Alpen, geheele dagen lang , om een plaats te bereiken , die hy, by zyn vertrek, reeds in 't gezicht had; en by deeze onophoudclyke veranderingen van gezichten zou men zeggen, dat een toverdaf, by ieder voetftap, de verlieiïngen van het toneel verandert. Op veele plaatfen ontmoette het water fponfieufe fteenvloeren , fpoelde de daartusfchen liggende aarde voort , en vormde groote holen, even als by Antura ; op andere plaatfen hooide het zich onderaardfche gangen uit, waar deeze becken een gedeelte van 't jaar vloeijen, gelyk te Mar-hanna en op andere plaatfen. Doch fomtyds gingen deeze fchilderagtige tooneelen in zeer treurige over; dikwils veroorzaakten het dooi weer en aardbeving , dat de klippen derrotzen hun evenwigt verloren , op de nabuurige huizen nederftorten , cu de inv/ooners onder de puinhoopen begroeven. Nog onlangs heeft zich het aardryk van eenen heuvel, die met Moerbcziënboomen en Wynftokken beplant was, door een fchielyk opkomend dooi weder, van den grond van den rots, waarop hy rustte , losgefcheurd, en is met een onverdeeld ftuk , even gelyk een fchip , dat van ftapel loopt , in het ondeiliggende dal afgegleeden. Hieruit is een zonderling rechtsgeding tusfchen de eigenaars van den grond der vallei en het voortgefleepte grondftuk ontdaan , waarby de Emir Youfef den een zo veel als den ander daarvan heeft toegewezen. De grondvesting van het Syrifche gebergte bedaat Pp 4 uit  OVER DE NATUURKYKE GESTELDHEID uit een harde , witagtige , en als keien klinkende Mkfteen , welker vloeren nn eens dieper , dan eens weder wat hooger liggen. Nooit heeft mea in de hoogere plaatfen van den Libanon verfteende fchelp^n gevonden; doch in Kesraouan, tusfehen Batroun CU Diebail , niet verre van Zee , worden fchilferileencn gevonden , waarin men afdrukfels van planten, visfeheö , fchelpen , en byzonder van Zeezwaluwen ontdekt. De droom by Askalan, in Paledina, vloeit ook overeen grove, poreufe, en oneffen deen , die een menigte van kleine Voluten en Bivalven der Middèlandfche Zee in zich bevat. Onder de Mineralen is het yzer het menigvuldigfte ; het gebergte in Kesraouan en het land der Drufcn is daarmede opgevuld, alwaar het alleen in Oker ligt. Koper- Loot- en Zilvermynen zou men eveneens ontdekt hebben , doch uit politieke oorzaaken heeft men de verdere nafpooringen daarvan, zo fchielyk als mogelyk , zoeken te onderdrukken. Het zuidlyk deel van Syriën, of het dal van den jordaan, is een flreek vol van vulkaanen. De hartsen zwavelagtige bronnen van de doode Zee, de Lava's en puimdeenen, welke aan haaren oever liggen, en het heete bad van Tabarië bewyzen dat dit dal voorheen de zetel was van een vuur, dat nog niet uitgebluscht is. Men ziet dikwils uit de Zee hooge kolommen van rook opklimmen , en nieuwe fcheuren en fpleeten aan haaren oever ontdaan. Mogelyk is dit gantfche dal, door een plotsling inzinken van het aardryk , waarover zich eertyds de Jordaan in de Middelanrifche Zee uitdortte, ontdaan. Doch de Vulcanifche uitbarstingen hebben f'edert langen tyd opgehouden , en in' der^eivcr plaats zyn aardbevingen gekomen ?  VAN SYRlëN. 593 men , die in deeze landftreek nog dikwils befpeurd worden. Zy plegen byna altyd in den winter na den herfstregen te volgen; deeze opmerking heeft shaw ook in Barbaryen gemaakt, en klein Afiën is insgelyks aan deeze uitwerkfelen onderworpen. Een groote landplaag, welke Syriën met Egypten, Perfiën en byna het gantfche Zuidlyke Aliën gemeen heeft , zyn de verbaazende zwermen van fprinkhaanen, die dikwils, verfcheiden mylen ver, de aarde bedekken. Het geruisch, dat zy door hun eeten veroorzaaken, hoort men reeds van verre , en men zou denken dat een onzichtbaare Armée hier fourageerde. Op alle plaatfen , waar zy nedervallen , verdwynt in een ogenblik al wat groen is op het veld en aan de boomen. De Syriërs hebben de dubbelde aanmerking gemaakt , dat de fprinkhaanen het gewoonlyk gevolg van een zachten winter zyn , en altyd üit de Arabifche Woestynen komen ; op deeze wyze verfchoont de vorst haare eieren , en als zy groot geworden zyn , doet hen het fchielyk verteerde gras der woestynen , hun voedfel hooger opzoeken. Zoras zy op de grenzen verfchynen, zoeken de inwooners haar door rook te verdryven ; doch dikwils hebben zy geen vochtig gras of ftroo ; dan graven zy greppelen, waarin veelen hun graf vinden. De vermogendfte vyanden intusfchen van deeze Infekten , zyn de Zuid- en Zuid-Oosten Wind , en een vogel, dte men Samarmar noemt. Deeze vogel , die veel naar onze goudvinken gelykt, vervolgt hen in even talryke vlugten als de fpreeuwen , en eet niet alleen zo veel hy kan , maar doodt ook daarenboven al wat hem mogelyk is ; de Landlieden koesteren hem daarom zo zorgvuldig als zy ilegts kunnen. Pp 5 De  #4 OVER DE. NATUURLYKE..GESTELDHEID De gemelde winden dryven de wolken van fpriakbaanen naar de Mickïelandfche Zee , alwaar zy iu zulk een aantal verdrinken , dat, wanneer zy door den vloed op den oever gefpoeld worden , de gantfche ftreek, gedimrende eenige dagen, van derzelver flank vervuld, wórdt.. De grond is in Syriün niet overal even goed ; 0p de gebergten flegt en fter-nagtig , doch in de vlakten vet , ligt en zeer vruchtbaar. In. de ftreek van Aleppo tot by Antiochien ziet hy 'er uit als fyn fchuurzand; doch het water van den Orontes , .dat door deeze landltreek vloeit , is, door de afgefcheurde heldere foorten van aarde , geheel witagtig. Anders is het aardryk doorgaans bruin , en men vindt 'er zelden een Meen. De winterregens maaken dit land zeer moerasfig , en wanneer de zotper wederkomt , zo veroorzaakt de hitte, even als in Egypten, fcheuren , die de .aarde dikwils eenige voeten diep openfplyten. De rivieren zyn in Syriën , omdat zy niet verre van de Zee eerst hun oorfprong neemen , ook van geen byzondere aanmerking. De beletfelen, die. de Bergen zotmvylen hunnen loep in den weg leggen , hebben vericbeidene Zeen voortgebragt, die allen'zoet water en verfcheidene foorten van visch bevatten , behalven de merkwaardigffe onder allen , de Aspaltifefae of doode Zee , waarin men geen levendig wezen, zelfs geen plant, zal aantreffen. Doch het bekende vcrtelfel , dat de lucht boven en rondom deeze Zee zo vergiftigd is , dat 'er geen vogel over haar vliegen kan , is een fprookje. Het is zelfs gantsch niet zeldzaam , zwaluwen op haare oppervlakte te zien rondvliegen , om het water, dat zy tot  VANSYRlëN. 595 tot den toeftel van hun nest nodig hebben, met hun bek 'er uittehaalen. De waare oorzaak van deeze woestheid ligt in het zoutagtig wezen van het water, dat in dit ftuk het zeewater nog verre overtreft; de aarde, die haar omgeeft, is insgefyks met dit fcnerp zout bezwangerd. Voor het overige is baar water in 't geheel niet moerasfig ; het is helder , en aan geene verrotting onderworpen. Dit heeft buiten twyfel zynen oorfprong van de zoutmynen , die zich aart den Zuidwestlyken oever bevinden. Met het pek ert zwavel , dat men hier ook vindt , dryven de Arabieren een kleinen handel ; ook treft men hier een' foort van ftinkfteenen aan , die, wanneer zy gewreven worden , een vunfche reuk van zich geeven ,. als pik branden, zich als wit albast laaten polysten, en tot pleister voor de hoven gebruikt worden. Heete bronnen en diepe fpleeten ontdekt men reeds van verre door de kleine Pyramiden , die men daar gebouwd heeft. Ook ziet men, op eenigen arftand van elkander, lompe Hukken fteen , die het vooroordeel voor verminkte ftandbeelden houdt, en de bygelovige Pelgrim als een gedenkteeken van de gebeurtenis met Loths huisvrouw aanziet. Het klimaat van Syriën behoort tot de warmen , terwyl de Thermometer van reaumur van 16 graden niet laager dan tot op 9 of 8 daalt. By den Barometer is het merkwaardig, dat hy in de laatfte dagen van May tot op 28 daalt, en op dit punt tot in October toe ftaan blyft. In den winter is de gantfcheketen van Bergen met fneeuw bedekt, daar zy in de laage ftreeken nooit valt, of flegts een ogenblik blyft liggen. Men moet derhalven hier een dubbcld klimaat aanneemen; een, zeer heet aan de kusten en in de vlak-  596* OVER DE NATUURLYKE CESTELDHEID vlakten j en een gematigd op de bergen. De orde der jaargetyden is in hef bergagtig klimaat genoeg, zaam hetzelfde als in onze ftreeken. De winter duurt van November tot Maart ; geen jaar gaat 'er zonder fneeuw voorby, en dikwils blyft zy een geheelen voet hoog, en gantfche maanden doorliggen. Lente en herfst zyn zeer aangenaam, en de zomer verdragelyk warm. In de vlakten daarentegen wordt het op eenmaal, wanneer de Zon tegen den/Equator opklimt, drukkend heet , en dit duurt tot Allerheiligen. De' winter is dan ook zo gematigd , dat Oranjeappelen , Dadelen, Pifang enz. op het open land groeijen. Met recht hebben dus de Arabifche Dichters gezegd , dat de Sannin of Libanon op zyn hoofd den winter , op zyne fchouderen de lente , in zyn fchoot den herfst draagt en dat de zomer aan zyne voeten fluimert. Met dit eerfte voorrecht paart Syriën nog een tweede , namelyk de menigvuldigheid zyner Producten. Kwam hier de kunst de natuur te hulp, zo zou men , in de ruimte van 15 Geographifche mylen, de gewasfen der verafgelegenfte landen kunnen vereenigen. Behalven Erwten, Rogge, Gerst,Boonen , vindt men men hier ook Boomwol , Vlas, Mais, Zuiker , Indigo, Citroenen, Dadelen , Granaat-Appelen, Vygen, Pifang, Piilaches, Appelen, Pruimen, Perfiken, Abrikoofen, f ochenille , Koffie. De lucht is op de bergen en de hoogst liggende vlakte, ligt , zuiver en droog ; op de kusten daarentegen , vochtig es zwaar. Die op de gebergten en in de woestynen , is voor menfehen , die een goede long hebben , zeer verdragelyk. Doch de geenen , die van een longteering bedreigd worden , moet men naar Aleppo , Laétakie of Saide zenden. De  van syriSn» 597 De wateren zyn in Syriën nog op een andere wyze van elkander verfchillende. Op de bergen is het bronwater ligt en goed ; op de vlakten daarentegen vindt men , wanneer zy niet door een kanaal uit de bronnen daarmede voorzien worden , niet dan zoutagtig water , en deeze eigenfchap neemt altyd toe , hoe dieper men in de woestynen komt ; daarom vangen de bewooners het regenwater zeer zorgvuldig in waterdigte greppels op. Het weder is in de middennagtslyn veel. beftendiger en regelmatiger dan onder onze hemelsftreek; zelden verbergt zich de Zon twee dagen agter elkander; den gantfchen zomer door ziet men weinig wolken en noch minder regen. Zy verfchynen eerst tegen het einde van October , en ook alsdan zyn zy niet fterk nog langduurig; dan wenscht de Akkerman niets meer , dan koorn en garst , waaruit haar winteroogst beftaat , te kunnen befchikken. In December en January worden zy menigvuldiger en fterker, en veranderen in de hooger liggende landen in fneeuw. In Maart en April regent het flegts eens , en deezen tyd maakt men zich ten nutte voor het Zomerzaad , waartoe Vlas , Tabak , Boomwol , Boonen enz. behoort. De winden hebben hier, even als in Egypten , hunne jaartyden. Tegen de herftsnagts-evening begint de Noordwestenwind fterker en menigvuldiger te waaijen ; het maakt de lucht helder, droog en fnydend, en het is merkwaardig, dat hy aan de Kusten, even als in Egypten de Noord-Oosten-Wind , hoofdpyn veroorzaakt, en dit meer aan de Noordlyke als Zuidlyke zyde, doch nooit op de bergen ; ook waait hy 9 even gelyk de Zuid- en Zuid-Oosten-Wind in de  598 OVER DE NATUURLYKE GESTELDHEID de andere nachtevening, zeer dikwils drie dagen ig ter elkander voort; hy duurt tot November £ wisfelt ter deezer tyd met den Oosten-Wind af' £ zyne plaats komen de Noord-Oosten West- en Zuid bestenenden, die van November tot in Febnmiy waayen Deezen beide laatfte» noemen de Arab „ den vader van den regen. I„ Maart verfchynen 2 fchadelyke winden uit de Zuidlyke lfreeken en ,1 van denzelfden aart als i„ &Lte . H , , Y , „ 111 ^SJPte j doch hoe verder Zy naar het Noorden voortdringen , deste zwakk worden zy en op het gebergte zyn zy veeI f£ dragelyker dan ut de vlakte; zy duuren gewoonlyk *?p dagen. De Oostelyke Winden, door welke zy verdreven worden , duuren tot in Juny , Wanneer zich alsdan de Noorde-Wind verheft. Op dezen tyd gebeurt het dikwils dat zich de wind dlgelyks alle ftreken van den Horifon verandert; alsdan heerscht ook aan de kusten een plaatslyke wind, dien men den Landwind noemt ; deeze verheft zich alleen na Zonnen ondergang , en ftrekt zich niet verder uk dan eenige Franfche mylen van den oever in Zee Eenige liefhebbers zouden de gantfche lengte'van Synen kunnen omvatten, en , by voorbeeld, op de toppen van den Kalius , Libanon en Tabor kunnen waarneemen , hoe de vlakte der Zee , welke zich m den beginne helder vertoonde, door dampen beneveld wordt ; hoe zich deeze dampen byeen zamelen verdeelen, en, naar een onveranderlyk MechanhmuS zich over de bergen verheffen; hoe van den anderen kant het altoos helder en doorzichtige gewest der Woesty nen nooit zelf wolken teelt , maar alleen die -eenen opneemt, welke zy van de Zee ontvangt; zy zouden de vraag van den Heer michaelis , „ of de Daauw ook  VAN SYRIËN. 595* ook in 'de Woestynen valt?" daardoor kunnen beantwoorden, dat de Woestynen nooit, dan in den winter na den regen , dampen kunnen voortbrengen, omdat men alleen ter deezer tyd daar ter plaatfe water aantreft. Het dondert in Syriën , even als op de Delta ; doch deeze beide landen onderfcheiden zich daardoor, dat het onweder op de Delta en in de vlakte van Paleftina in den zomer oneindig zeldzaam, doch in dén winter menigvuldiger valt. Op de bergen daarentegen zyn zy in deu zomer gemeenzaam , doch in den winter zeer zeldzaam. In beide landen ftaat de donder altyd met den regen in verband; dat wil zeggen de nagteveningen en de herfst zyn zyne eigenlyke iaar-etyden. Het is merkwaardig, dat de donderbuijen nooit van het vaste land , maar altyd van de Zee komen , en zy verfpreiden zich van de Middelandfche Zee fteeds naar de Delta en naar Syriën. By dag verfchynen zy voornamelyk des avonds en des morgens , worden van hevige plasregen , zomwylen ook van hagel vergezeld , waardoor in den tyd van één uur het veld in louter kleine Zeeën veranderd wordt.   ÏÏL ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE. HISTORIEK. IV. D. Q<1   603 GESCHIEDENIS van de WETTEN der WELLEVENDHEID b y RUÜWE en HALFBESCHAAFDE VOLKEN. (Uit het Hoogduitsch.') f^r waren eertyds , en 'er zyn nog heden zeer veele volken, die noch de aandoeningen van fchaamte of afkeer, noch het deelneemend medelyden of medevreugde met het geluk of ongeluk van andere menfehen gevoelen; die noch van eenige dankbaarheid voor hunnen weldoender, noch van eenig berouw over hunne eigene misdaaden weeten, en by wien dus dat geene, wat wy geweeten noemen, geheel onbekend is; doch 'er was nooit een volk, dat niet zekere wetten van welvoeglykheid gekend en in acht genomen heeft. Schoon men ook in het geheel niet weet , wat de gefchiedenis wegens de wellevendheid der ruuwfte volken zegt, kan men zich echter uit het enkele denkbeeld van welvoeglykheid, van derzelver beftaan en noodzakelykheid, zelfs onder wilde volken, overtuigen. Welvoeglykheid namelyk, begrypt onder allen volken niet flegts de uitdrukking van eerbied, hoogachting, liefde , vriendfehap , gedienftigheid , gunst en goedwil- Qq a kg-  0O4 OVER 0E WETTEN DER WELLEVENDHEID ligheid jegens perfoonen van allerleie Manden , geflachten en jaaren , in Raaien , gebaarden en woorden ; maar ook het bedwingen van alle die uiterlykheden, aan welken anderen geen deel neemen, of waaruit zy ongunstige gedachten van ons vormen van zaaken, die men niet gaarne uiten wil noch uiten moet. Men vindt wel verfcheiden horden van Jagers , Yisfchers en Herders, die geen beftendige ondergefchikthcid of heerfchappy, en geene voortduurende ongelykheid van Manden kennen ; doch 'er waren nooit , en 'er zyn ook nog heden nergens op aarde, te famen levende horden van Wilden, onder welke niet de betrekkingen van oud en jong , van ouderen en kinderen , van vrouwen of mannen, zekere regelen van wellevendheid hebben voortgebragt. Deeze regelen van wellevendheid worden onder alle volken door rykdom of armoede , door vorming of vcrvvaarloozing van de vermogens der ziel, en de daaruit ontMaande verfcheidenheid van Regceringsvormen en Godsdienften , van welvaart en armoede , van Manden en rangfchikkingen , eindelyk van gevoelens over de huislyke en burgerlyke betrekkingen , bepaald. Zo gemak'yk het is , te bemerken , dat de wellevendheid van vernuftige en vrye Natiën geheel anders is dan van zwakke en flaaffche volken ; dat verder de wellevendheid van groote en verlichte volken anders dan van kleine en onbel'chaatde zyn moet; en dat eindelyk zelfs de Godsdienst, levenswyzen , en beroepsbezighsden der Natiën een magtigen invloed moeten hebben op de wetten der welvoeglykheid; zo oneindig moeijelvk is het, de werkzaamheid en werkingen van ieder oorzaak, die de wellevendheid voortbrengt pf helpt beMemmen, onder juiste en a'gemeene rege-  rBY RUUWE VOLKEN. 605 regelen naauwkeurig optegeven , en dus te zeggen , dat edele , vrye , verlichte en groote vol;en zulke wetten , en onedele , flaaffche , ruuwe en kleine volken andere wetten hebben , en hebben moeten. Geene der oorzaaken, uit welker vereenigde kragt wellevendheid ontgaat , werkt ooit geheel alleen of uitfluitend , maar een ieder derzelven wordt altyd door andere medewerkende oorzaaken op eene byna, onnafpeurlyke wyze bepaald. Onder alle huislyke betrekkingen is 'er geene, welke tot zulke tegenltrydige wetten van welvoeglykheid gelegenheid gegeven heeft, als het huwelyk, of de betrekking tusfchen man en vrouw. De wetten van welvoeglykheid , die getrouwde lieden omtrent elkander hebben natekomen , richtten zich doorgaans naar de graaden van achting, of van afkeer, en van de verachting, die men voor de vrouwen heeft , en dan naar de maatè van afhangklykheid *of onafhangkelykheid , in welke zy omtrent hunne mannen (laan. Hoe grooter de afhangkelyklicid der vrouwen , en de verachting jegens dezelven waren, deste meer leide haar de wellevendheid eerbied en onderwerping aan hunne tirannen op. Hoe meer daarentegen de vrouwelyke fekfe geacht, en hoe grooter haare vryheid wierd , déste meer eischte de welvoeglykheid van het Merker geflagt eerbied , infchikkelykheid ,. liefde, en opmerkzaams gedienstigheid jegens hunne echtgenooten , die hun alle de geneugten des levens veraangenaamen , en alle tegenfpoeden helpen verligten en te boven Mreeven. Onder alle volken der aarde zyn de Heidenen in Siberiën , de Americaanen en Negers , de zodanigen , van welken de vrouwen het meest vei acht, als onrein: Qq 3 ge-  6o6 OVER DE WETTEN DER WELLEVENDHEID gefchuuwd , en , overeenkomffig hun bygeloof, het meest mishandeld worden. Nergens toonen dus ook de wetten der wellevendheid zulk eene aangematigde meerderheid van het fterker gedacht over het zwakke, als onder deeze Natiën. De mannen zouden alle hunne waardigheid denken te vergeeten , ja zelfs de toorn der Goden te verdienen , indien zy met de vrouwen uit eenerlei vaaten fpysden of dronken , of wanneer zy van hunne zwangere, of zieke , of zoogende vrouwen het zy zich zeiven , of hunne wapenen of werktuigen lieten aanraaken. Onder de Peruaners is het niet alleen niet ftrydig met de wetten der wellevendheid , dat een man zyn vrouw flaat , maar de vrouwen zien zelfs dit Haan als een teeken van liefde aan. De Negerinnen maaken juist op zulke gevoelige kenteekenen der liefde van hunne mannen niet veel aanfpraak , doch zy houden het voor een natuurlyke plicht en als een heilige wet van welvoeglykheid , dat zy, by haare intrede in het huis van den bruidegom , op deszelfs bevel , terftond hout en water moeten haaien , om aan hunnen toekomstigen gebieder haare hulde en onderdanigheid te bewyzen. Met gelyke bereidwilligheid kwyten zy zich van alle overige plichten , welke de ftrengfte regelen van welvoeglykheid haar opleggen. Zy ontvangen haar mannen , wanneer deeze van de reis, of van bezoeken , of van hun werk te huis komen, knielend , bieden hen in deeze demoedige houding pypen , tabak en fterke drank aan , en jaagen zorgvuldig de vliegen weg , als hunne genadige Heeren gaan flaapen. Men zï>u naar de regelen der wellevendheid' , welke de vrouwen onder de Americaanen en Negers in acht neemen , niet denken , dat de mannen jegens deeze van  »Y RUUWE VOLKEN. 6of Van ben zo diep verachte Sekfe foortgelyke plichten te vervullen hadden. Doch men treft in de zeden deezer zwakke Volken, even als in hunne gevoelens, Godsdienst en levenswyze, menigvuldige tegenftrydigheden aan; en even gelyk de Americaanen, Negers, en Zuidlyke Afiaaten zich uit deeze van hen zo zeer gefchuuwde en verachte Sekfe Koninginnen kiezen, die zy over zich het gebied laaten voeren ; zo hebben zy zelfs meerdere wetten van eerbiedigheid jegens zekere perfoonen van het andere gedacht voorgefchreven, die zy even zo min fchenden, als wanneer op derzelver overtreeding de doodftraffe gezet ware. Zo durft onder de fchaamtelooze Californiërs de Schoonzoon, nog een tydlang na de bruiloft, zyne Stiefmoeder, noch eene andere Dame uit de familie van zyn Vrouw in 't gezicht zien, Deeze zelfde gewoonte heerschte voormaals ook onder de Caraïben, waar de Schoonzoon niet flegts het aanfchyn der aangehuuwde Ouderen, maar ook van alle maagen der Vrouw zorgvuldig myden , en wanneer hy derzelver byzyn of gezelfchap niet ontwyken kon, ten minden van de perfoonen, die hy aanfprak, het gezicht afkeeren moest. Na de Mongolifche Volken bejegenden van ouds de Oosterfche hunne Vrouwen met hardheid of verachting. En met deeze bejegening ftemmen de Oosterfche Wetten volkomen overeen. Alle Oosterfche Volken fpreeken van hunne Vrouwen en Dochteren even zo weinig, als van andere morsfige of walgelyke dingen , en, wanneer zy het doen, verzoeken zy altyd om verfchooning. Onder deeze Natiën is geen eenige , waar de welvoeglykheid de geliefdlte Vrouwen veroorlooft met hunne Mannen te eeten. Deeze ongezellige zeden heerschten niet alleen voorheen onder de Oude Qq 4 Grie-  5b8 OVER DE WETTEN DER WELLEVENDHEID Grieken, maar houden zelfs nog ftand onder de hedendaagfche Grieken, en meer andere Volken van Slavonifchen oorfprong. De Walachinnen ftaan , wanneer de mannen eeten , en in Opper - Wallis pasfen de Dochters de fmullende gasten aan tafel op. Dan nog ongerymder komt het ons voor , dat in het Oosten de Vrouwen der aanzienlykften haare Mannen de handen , en gemeene Vrouwen zelfs wel de kniën en voeten der Grooten kusfchen; ja dat op de Eilanden der Zuidzee de Vrouwen in het byzyn der aanzienlykften de borst en overige gedeelten van hun ligchaatn ontblooten moeten; eene gewoonte, die zy uit haar aloude Vaderland Hindostan medegebragt hebben , alwaar de meisjes insgelyks haar boezem ontblooten, wanneer zy Europeërs of aanzienlyke Landlieden voorbygaan. Byna ongelooflyk moet het de meesten onzer Lezers voorkomen , dat 'er nog in Europa •een Land is , waar zelfs de Edellieden het beneden hunne waardigheid rekenen met hunne vrouwen op één bed te flaapen, en waar zy deezen naast hen op den grond laaten liggen. Dit gefchiedt nog altyd onder de Morlakken, welker onbefchaafdheid een fchandvlek is van die regeering, waaronder zy ten minften den naam hebben te ftaan. De regelen van welvoeglykheid, die Kinderen jegens hunne Ouderen te betragten hebben, zyn onder verlichte volken ingericht naar de maate der vaderlyke magt , naar de inborst der kinderen , en eindelyk naar zekere vooroordeelen, die menfehen van bekrompen vermogens en kundigheden eigen zyn. In de behandeling der kinderen zyn de Mongolifche Volken tegenftrydig met zich zeiven, daar eenige genoegzaam geen, en anderen daarentegen een even zo onbepaald ce-  BY RUUWE VOLKEN. 6of> gebied over hunne Kinderen voeren als over hunne Vrouwen. Het eerde vindt men over het algemeen aangenomen by de Amerkaanen en Negers, het andere by de Afiatifche volken van het Zuiden. Onder alle groote Natiën, by welke zo wel de Polygamie als Monogamie plaats heeft, ftaat de vaderlyke raagt in gelyke betrekking met de raagt, welke de mannen over hunne vrouwen hebben; onder de Americaanen en Negers daarentegen is de vaderlyke magt van even zo weinig gevvigt , als de magt van den man over zyne vrouw onbepaald is. De «oord-Americaanfche Wilden bidden hunne Kinderen met traanen in de oogen , dat zy toch dit of dat doen willen; zy beweenen altyd hunne ongehoorzaamheid en overtredingen, doch ftraffen hen nooit, zelfs niet eens met woorden, omdat zy denken , dat tuchtigingen hunne zoonen lafhartig zouden maaken. Een andere reden van deeze verfchoonende zagtheid by de Americaanen is dc ongelooflyke gevoeligheid, welke de jonge.Wilden en Wildinnen met de Japaneezen -en alle Mongolifche Volken gemeen hebben. Een hard woord, of het befpréngen met een enkele droppel, waters, dryft de kinderen der Americaanen tot eene woedende vertwyfeling, waarin zy zich verhangen, of op eene andere wyze het leven beneemen. Om dezelfde redenen zyn de Groenlanders zo toegevend jegens de feilen van hunne Kinderen. Wanneer een kind regtuit zegt , dat het iets niet doen wil , laaten de ouderen het daarby, omdat zy weeten dat hunne zoonen en dochteren zich eerder zouden laaten doodflaan, dan met geweld ergens toe brengen. Een jongen mag dus zo hard fchreeuwen , raazen en ftaan, als hy wil, zo zal de moeder nooit onderdaan ' hem te ^ra^en, Qq 5 om'  6lO over be wetten der wellevendheid. omdat zy anders van haaren man op de ellendigfte wyze zou mishandeld worden. In gelyke losbandigheid groeijen de Kinderen der Californiërs op. Zo ras deeze flegts wortelen uit den grond graaven, en muizen of flangen vangen kunnen, zo bekommeren zy zich over hunne ouderen even zo min, als deeze over hunne kinderen. (Niettegenftaande onder de Californiërs de moeder, en nog meer de vader by den dood, even als by de overtredingen hunner kinderen onverfchillig zyn , zo geraaken toch de eerflen in de. uiterfle woede , wanneer hunne kinderen van de Misfionarisfen gekaftyd worden. Zy fchreeuwen zo hard zy kunnen, rukken zich het hair uit, Haan zich op de borst, en fteeken zich in het hoofd, dat 'er het bloed by ftroomen uitvloeit; een merkwaardige trek die byna alle Reizenden van de Americaanfche Vrouwen opgeteekend hebben.) du tertre, labat, gumilla en oldendorp , herhaalen en bevestigen van de Caraïben op de Eilanden zo wel als op het vaste Land, hetzelfde wat ik van de Noordfche Americaanen verhaald heb. Toen een Spanjaard een Caraïbe gemelyk hierover beknorde, dat hy zich van zyn zoon ongeltraft een klap om de ooren had laaten geeven, antwoordde deeze zeer gelaaten : Gelooft gy dan , myn Vriend ! dat onze Kinderen als de uwe zyn ? Wanneer ik myn zoon kaflydc, brengt hy my zekerlyk om hals, zodra hy volwasfen is. By deeze volftrekte onafhangklykheid van de zoonen der Americaanfche Wilden van hunne Vaderen, en de even zo groote afhangkelykheid der Vrouwen van haare Mannen , is niets meer te verwonderen , dan dat de kinderen de Moeder volgen, wanneer de man van zyne vrouvv.,fchcidt, en dat de volwasfen zogji zyue  by ruuwe volken. 6ll zyne oude en zwakke Moeder, zo wel als zynen bedaagde Vader , de onbepaaldfte gehoorzaamheid en diepfte eerbied bewyst. De Kinderen, zegt charlevoix , behooren onder de Canadafche Wilden , die ik heb leeren kennen, de moeder toe, en de vader wordt daarom altyd als een vreemdeling in huis aangezien , niettegenftaande men hem als heer der hutte befchouwt. Onder de Groenlanders zyn de echtfcheidingen daarom zeldzaam , omdat de kinderen, die de grootfte rykdom der Groenlanders zyn, altyd de moeder volgen, en, zelfs niet eens na den dood van de moeder , tot den vader terugkeeren , om hem in zynen hulpeloozen ouderdom te onderfteunen. Zo betreurenswaardig anderzins het lot der Groenlandfehe Vrouwen , en in 't byzonder der Weduwen is, zo gelukkig zyn zy, wanneer ze volwasfen zoonen hebben. Zy voeren alsdan het oppergebied in de fafamilie van haare zoonen , en behandelen de fchoondochters niet anders dan flavinnen. Ook onder de Caraïben blyven de kinderen by de moeder, wanneer deeze van haaren man verlaaten wordt. Doch wanneer 'er geen lcheiding voorvalt, of de moedereerder fterft, dan neemt de zoon den ouden onvermogenden vader weder in zyn huis op, en geeft hem de regeering over zyn familie in handen. Men fpreekt van hem niet anders, dan van den Heer des Huizes, en hy wordt nooit , zo als alle de anderen , in de tweede eenvoudige, maar altyd in de derde meervoudige perfoon aangefproken. Onder de Negers is de behandeling der Kinderen en derzelver betrekking tot de ouderen , even zo gefteld als onder de Americaanen. De zoonen der Hottentotten blyven tot op het agttiende jaar in het gezel- fchap  6l2 OVER WETTEN DER WELLEVENDHEID fchap der moeder. Doch wanneer zy eens f?lègt;g onder de Mannen zyn opgenomen, ftrektbet hen tot fchande met de moeder omtegaan; en men ziet et zelfs voor een teelten van dapperheid aan, wanne :r zy hunne moeders mishandelen. Daar myn oogmerk niet is, een gefchiedenis der vaderlyke magt te fchryven , merke ik nu flegts nog aan , dat de magt der vaderen van ouds in het Westelyk, zo wel als in het Zuid-Oostelyk Afiën zeer groot was, en dat ook de onderdanigheid der zoonen overeenflemde met hunne afhangkelykheid ; doch dat na den dood van den vader, de oudfte zoon het hoofd des huisgezins wierd, en dat hy zelfs in het Zuidlyk Afiën , wanneer hy het goedvond, de bywyven van zyn vader, als flavinnen verkoopen kon; dat eindelyk in Hindoflan en in Nieuw-Zeeland de moeders ongeflraft van haare zoonen mishandeld worden , daar in tegendeel de moeders in Otahiti het recht van firaflen over haare kinderen oefenen. De wetten van welvoeglykheid , die men onder ruuwe volken tegen zyns gelykcn in acht neemt , gronden zich deels op de eigenaartige inborst van zu!ke Natiën , deels ook op zekere vooroordeelen , die aan bekrompen en ongevormde geesten eigen zyn, doch welker oorzaaken en bedoelingen men flegts in enkele gevallen gisfen kan. Onder alle Mongolifche Volken is'er geen wet van wellevendheid algemeener, dan deeze,dat men niemand tegenfpreekt, fchoon hy ook de ongerymdfte dingen voortbrengt, die met het gevoelen van den aanhoorder volftrekt flrydig zyn. Deeze wet van welvoeglykheid nam haaren oorfprong uit den mnerlyken aart der geestloze, traage, en daarby voor alle beledigingen zeer gevoeltgé Mou-  by ruuwe volken. 613 Mongolifche volken. De eerfte oorzaak dus , waarom men ieder tegenfpraak voor een lompheid houdt, ligt in de ongedekte en uit zwakheid voortfpruitende aandoenlykheid van byna alle Mongolifche Volken, ui6 kracht van welke flegts de geringde belediging in woorden, óf een onverzoenlyke vyandfchap , óf een onophoudelyke venwyfeling , die tot zelfmoord overgaat, voortbragt De Caraïben, zegt oldeisdorp , zyn, zonder uitzondering, gevoelig , en daarom weegen zy ieder woord af, als zy met iemand fpreeken, opdat een ander niet beledigd worde, het geen uit hoofde van hunne agterdogtige inborst zeer ligt gebeuren kan. Daar dan de een den ander niet veel toevertrouwt, gaan zy ook nooit trouwhartig, en oprecht met eikanderen om. Zy bedienen zich in alle hunne gefprekken van veel omwegen en pligtpleegingen, en zelfs dan , wanneer zy een ander ergens om willen aanfpreeken, verzoeken zy zulks nooit voor de vuist, maar zoeken hun doelwit door velerlei kundige wendingen te bereiken. By voorbeeld; indien iemand een ander een boot wil te leen vragen , zo verneemt hy ■eerst van verre, of de andere meerder booten heeft, en komt eerst op het laatst na veele omwegen met zyn verzoek voor den dag: of hy 'er ook een voor hem hadde? ■ Dit fchildery der Caraïben is te¬ vens het fchildery van alle de overige Americaanen, en andere hen gelyke volken. Doch eene uitfpoorige gevoeligheid is geenzins de eenige, en zelfs niet de hoofdoorzaak der onwelvccglykheid van het tegenfpreeken onder de Mongolifche Volken. De hoofdgrond van dit eigenaartige, ligt in de groote bekrompenheid en traagheid van geest, die alle 'feeze Natien aankleeft, en die ook ouder ons alle zwakke of on-  614 over. de wetten der wellevendheid gevormde zielen voor alle tegenfpraak zo gevoelig , en tevens zo afkeerig maakt van een onpartydig en gemeenfchaplyk onderzoek. Tegenfpraak dwingt eenigermaate tot nadenken; tot opfpooren, fchikken en verdeedigen der bewyzen , waarom men iets gelooft of ontkent, en tot toetzing der tegenbewyzen, waarmede men ons gevoelen zoekt te wederleggen ; en deeze noodzakelykheid van nadenken is juist dat, waarvan alle kleine en vadfige geesten de grootfle natuurlyke afkeer hebben. Hierby komt nog het gevaar , waaraan men door tegenfpraak word blootgesteld, dat men ingewortelde denkwyzen en gevoelens vaarwel zeggen , en de tegcnovergeflelde aanneemen moet; een werk, dat, volgens alle ondervinding, des te moeijelyker en pynelyker wordt, hoe traager en bekrompener de verltanden zyn, die het onderneemen moeten. Alle indrukfelen, die in traage verltanden zich eenmaal vasthegten, prenten zich deste onuitvvischbaarder in, hoe taaijer en onbeweeglyker de ftof is, in welke zy zich inlyven, en hoe minder inwendig vermogen deeze ftof bezit, om nieuwe gedaanten aanteneemen. Ook onder ons is het een bekende regel der ondervinding : dat menfehen deste hardnekkiger by hun gevoelen, deste onveranderlyker in hunne gewoonten, en deste eigenzinniger by alle hunne voornemens en befluiten volharden, hoe traager en bekrompener hunne geest is. / Wanneer men deeze aanmerkingen op de Mongolifche Volkeren toepast, zullen de navolgende getuigenisfen niet ligt iemand meer raadfelachtig voorkomen. De Noord-Americaanfche Volken, zegt hennepin , fpreeken nooit tegen, en houden het voor een fluitende lompheid, wanneer men hen tegenfpreekt. Zy hoo-  by ruuwe tolken. 6l$ ïsooren zeer bedaard toe, wanneer men hen de nietigheid en zwakheid van hunne Goden, en het verhevene van den God en Godsdienst der Christenen voorftelt; doch in plaatze van zich in onderzoekingen of wederleggingen intelaaten, antwoorden zy zeer koel: „ Gy hebt uwe Goden, en wy de onzen. Het is ongelukkig voor ons, dat de onze niet zo machtig als de uwe zyn." Zy bidden, knielen, neemen crucifixen , beelden, en roozenkranzen aan, en belooven ook van zich niet meer dronken te drinken, en doen het echter, zo ras zy maar brandewyn kunnen krygen. Ook de Abipoonen zullen nooit een ander tegenfpreeken of in de reden vallen. Schoon iemand zyne Krygsavontuuren nog zo langwylig, en met even zulke ongelooflyke omftandigheden verhaalt, hooren echter de aanwezenden, naar het uiterlyk voorkomen, met de grootfte aandacht toe, en breeken genoegzaam by ieder zin in bewonderende uitroepingen, of in verzekeringen van hun geloof uit. Even zo bejegenen zy de Christen Misfionarisfen, die echter wel weeten dat men zich op de fchynbaare aandacht en overtuiging der Wilden niet veel verlaaten kan. Dan in plaatze van alle overige getuigen kan ulloa dienen, die de Americaanen het naauwkeurigst waargenomen en onderzogt heeft. De Indiaanen, zegt deeze fcherpzinnige Reiziger, hooren alles, wat men hen van voorwerpen van den Godsdienst zegt , bedaard en gelaaten aan; doch het maakt geen indruk - op hen , en zy zouden met dezelfde bedaardheid de leeringen en plegtigheden van eenen anderen Godsdienst aanhooren. Geen Godsdienst is in ftaat om hunnen wil te veranderen , of door overtuiging ingang by  6l6 over de wetten der wellevendheid by hen te vinden. Wanneer men van hen begeert, dat zy iets zullen toegeeven, doen zy dit zonder eenige zwaarigheid, en wanneer men hen vervolgens aanklampt om ditzelfde te loochenen, doen zy dit ook zonder eenige tegenfpraak. Zegt men hen , by voorbeeld, dat de duivel boos is , zo antwoorden zy , dat hy hen wel juist geen kwaad gedaan heeft, maar dat het echter wel zyn kan ; voegt men 'er tevens by , dat deeze of geene Heilige goed is ; zo zeggen zy andermaal, dat het zeer wel zyn kan. En wanneer men hen weder het tegendeel zegt , Hemmen zy het insgelyks toe; waaruit men dan zien kan, zegt ulloa , dat het een noch het ander indruk op hun gemoed gemaakt heeft. Wanneer men iemand , die de Americaanen nog niet kent, deeze .bygebragte getuigenisfen van ulloa voorlas , zou hy zeker niet bevroeden, dat zy het fchildery waren der bewooners van een gantsch deel der Aarde, maar veeleer dat zy het tafereel behelsden van eenige weinige harsfenlooze bewooners van een Gekkenhuis. Even gelyk kinderen en zinnelooze menfehen , geeven de Americaanen, in eenige weinige op elkander volgende oogenblikken, de tegenftrydigfte dingen toe, en wel, óf omdat zy de tegenfhydigheid niet bemerken, óf omdat zy, wanneer ze van twee tegenftrydige gevoelens één denken , de andere reeds •weder uit hunnen bepaalden gezichtskring verboren hebben. De Negers fpreeken even zo weinig tegen , en vertoonen hunne bewondering even zo luid als de Americaanen. Zo lang iemand fpreekt , hoort men met de grootfte ftilzwygendheid toe, en men zou hem voor zeer onbeleefd houden , die niet oplettend, of ver-  by rüüwe volken. 6if verftrooid van gedachten fchéen te zyn. Ondertusfchen is het een ieder geoorloofd , wanneer de beurt om te fpreeken aan hem gekomen is , andere gevoelens voortebrengen, dan hy van zynen voorganger gehoord heeft; doch hoe groot ook de verfcheidcnheid van gevoelens zyn mag, ontüaan hieruit nooit eenige gefchillen of rédeftooringen. Onder de Zuidlyk Afiatifehe volken zal ik alleen de Siammers noemen , die loujsere zo meesterlyk gefchilderd heeft. De Siammers , zegt deeze waarneemer, zyn geneigd alles te gelooven wat men hen van eenen vreemden Godsdienst zegt, hy moge zo onbegrypelyk zyn als hy wil ; doch. zy kunnen zich niet Overtuigen , dat de hunne valsch zy , en nog minder kunnen zy befluiten hunne wetten , zeden en godsdienst te verlaaten. Schoon men hen de tegenftrydigheid en ongerymdhcid van hunne boeken nog zo duïdelyk aantoont, geeven zy dit fomwylen toe, zonder ze daarom te verwerpen. —; Wanneer men nu met deeze waarneemingen die fa&a verbindt , dat alle Zuidlyke Afiatifche volken doorgaans verfcheiden! regen elkander ftrydende Godsdienften aangenomen hebben en dezelve nog fteeds aanhangen ; dat verder verfcheiden van hunne oude zeden te famen blyven voortduuren met nieuwe gevoelens, die dezelven regelrecht tegenfpreeken, zonder dat de een de andere uit den weg ruimt , of dat men tusfchen zeden en gevoelens eenige tegenftrydigheid bemerkt heeft ; zo' moet men noodwendig gelooven , dat het alle deeze volken even zo gemakkelyk is de zichtbaarlh; tegenftrydigheden aanteneemen , als het hen onverdragelyk is zich te laaten tegenfpreeken. Tot de algemeene wetten van welvoeglykheid ," dié' historiek. IV. D'. Rr ötëïr1  6lS OVER. DE WETTEN DER WELLEVENDHEID men onder alle ruuwe Mongolifche volken jegens zyns gelyken betracht, behoort ook dit, dat men nooit den naam van verftorvene bloedvrienden noemt. Deeze wet wordt niet alleen onder de Americaanfche Wilden , maar zelfs ook onder de Negers en Siberifche Heidenen in acht genomen. De grond van deeze wet ligt niet, gelyk eenige kortzichtige Reizigers gelooven , in eene buitengewoone tederheid van gevoel, of in een byzondere hartstochtelykheid, die door het vernieuwde aandenken aan verftorvene Vrienden op een fmcrtlyke wyze aangeprikkeld of opgewekt wordt, maar enkel en alleen in de bygeloovige gedachte en vrees , dat, door de herdenking aan verftorvenen, hunne afgefcheiden zielen ontrust, en tot toorn of wraakzucht konden aangefpoord worden. Uit deezen zelfden waan hebben byna alle volken der aarde zekere huivering om de naamen van fommige Godheden , of ook om de naamen van eenigen hunner heiligen of de van hen aangebeeden dieren te noemen , die men hierom , wanneer men van dezelve melding maaken moet, door zekere omfchryvingen aanduidt. Onder de ruuwfte Mongolifche volken zyn 'er veelen , die, uit een natuurlyke of aangenomen gevoeloosheid, noch hunne vrienden en nabuuren , noch zelfs de geenen die door den "band des bloeds op het naauwst aan hen verbonden zyn, groeten, het zy dat zyze by geval ontmoeten, of hen bezoeken, of voor een langen tyd van eikanderen fcheiden, of eikanderen na eene afwezendheid wederzien. Verfcheiden Siberifche en genoegzaam alle Noord-Americaanfche Volken, wieri de Natuur een aan alles deelnemend gevoel geweigerd heeft, dryven deeze hunne oorfpronglyke ongevoeligheid, even als andere gebreken van hunne Natuur  BY RUU WE VOLKEN. 619 tuur, tot buitenfpoorigheid, en lïellen 'er eene eere of waardigheid in om , noch in de hevigfte folteringen en ziekten, noch byhet verlies van Vrienden, Ouderen, Vrouwen en Kinderen, noch by het wederzien of affcheid neemen van de bemindfle perfoonen , eenige gevoelens van menfchelykheid of teekenen van fmart, liefde of zucht te laaten blyken. By deeze volken onderdrukken de valfche begrippen van welvoeglykheid of deftigheid, of wel een aangeboren ftompheid van gevoel, alle uitdrukkingen van natuurlyke gewaarwordingen , die onder de overige bewooneren der aarde tot de eerfte wetten der wellevendheid behooren , fchoon die gewaarwordingen zelve niet voorhanden waren. ■ Zelfs de Tungufen, anders de edelften onder alle Mongolifche volken, jaagen genoegzaam altyd alleen , en groeten hunne Vrienden ter naauwer nood , zelfs wanneer zy ze, na eene lange afwezendheid, voor de eerftemaal wederzien. Uit dien hoofde komen zy zonder vreugde te famen, en fcheiden zonder droefheid weder van eikanderen. Nog veel gevoelloozer en van ingebeelde deftigheid en ftandvastigheid opgeblazen, zyn de domme Wilden in Noord-America* Deeze fpreeken nooit met hunne vrouwen en kinderen , fchoon zy ook een geheel jaar afwezend waren geweest ; nooit met Europeëers , fchoon zy ook een maand lang met dezelven in één kano of floep vaaren. Deeze zelfde onaandoenlykheid vertoonen zy ook, wanneer zy van krygstochten terug komen t en broeder , vader , of kinderen verloren hebben. Wanneer men hen zegt ,dat hunne kinderen gefneuveld zyn , of zich wel gehouden hebben , antwoorden zy of in 't geheel niets , of zy zeggen alleen, dat dit niet der moeite waardig is om van te fpreeken. Op Rr 2 hun*  6iö over de wetten der wellevendheid hunne jagtpartyen en reizen verzoeken zy van vreemden , by welken zy hun intrek neemen, nooit iets om te eeten of te drinken , fchoon zy ook van honger en dorst verfmachten. Ook ware het een onvergeeflyke kwetzing hunner waardigheid en van de welvoeglykheid , als men hen vraagde , vanwaar zy kwamen , of waar zy naar toe gingen, en of zy ook iets wilden eeten of drinken. Jonge lieden brengen dikwils halve dagen door , om hun ligchaam en aangezicht te befchildcren , en hun hair op de bevalligfte wyze te tooijen ; en wanneer zy eindelyk hunne opfchik gereed hebben , gaan zy van hut tot hut , met oogmerk om zich te laaten zien, en keeren met een domme zelftevredenheid weder naar hunne woningen , fchoon hen ook niemand, gelyk gcwoonlyk het geval is , een woord wegens hunne reize heeft toegefproken. Deeze natuurlyke of aangenomene 011verfchilligheid heeft men by eenige volken van het Zuidlyk America' niet opgemerkt. De Abiponen, en veele hunner nabuuren zouden het voor de uiterfte onwellevendheid houden , wanneer zy iemand voorby gingen, of voorby lieten ryden, zonder te vraagen, waar hy heen ging. Deeze zelfde volken groeten elkander vricndelyk , wanneer zy byeenkomen , en neemen even zo vricndelyk affcheid, als zy van elkander gaan. Onder de overige volken van Mongolifche afkomst is geen pligtbetuiging gemeener dan het uitfpreeken van zekere formulieren , waarmede men elkander begroet , en dan het drukken of fchudden van de hand; doch geene is zeldzaamer dan het kusfehen. hochstrom houd het kusfehen wel voor een oud na'tionaal gebruik , doch ik denk veeleer , dat de Lap-  ey ru uwe volken. ÓZl poneezen het met den groet: goeden dag, goeden morgen , of goeden, avond, enz. van de Zweden hebben ■overgenomen, omdat men het kusfehen anders onder geen Mongolisch volk in Siberiën vindt , de Buratten uitgezonderd, by wien echter alleen de vrouwen eikanderen kusfehen. Voor het overige geeven de Lapponeezen, zo wel mannen als vrouwen, eikanderen de hand , als zy gegeeten hebben , en eer zy dit gedaan hebben , durft geen vreemdeling noch den een noch de andere de hand bieden. Bloedverwanten ftootcn de neuzen tegen elkander, en zy doen dit meer naar de linker- of rechter zyde , naar dat de blocdyerwandfehap van vaderlyke of moederlyke zyde afkomt. Bekender is het uit de fchriften der nieuwer Reizigers , dat deeze neuzengroct ook onder de Nieuw - Zeelanders , by de bewooners der Sandwich - eilanden en het eiland Mangea gebruikelyk is. De Buratten geeven elkander de hand, wanneer de zy byeenk om.cn. De- Meer en de vrouw van den huize , by wien men zyn intrek neemt , neemen de rechterhand van den aankomeling tusfehen hunne handen, en roepen: leef gezond ! Hoe langer zy de hand van een gast houden, deste vriendclyker is de verwelkoming. De Negers vragen hunne vrienden niet hoe zy zich bevinden , maar hoe zy gcflapen hebben ? en by deezen groet legt men zyn gast 'of den middelden vinger in de hand , of men vat en fchud hem by de hand, dat echter alleen by de mannen gefchied , wien men fomtyds den vinger knakken doet. Vrouwen fchudden zy nooit de hand, maar vatten ze by de neus. De Heer van een negerdorp nam adanson driemaal by de hand , bragt ze daarop aan Rr 3 zyn  622 QVER DE WETTEN DER WELLEVENDHEID zyn borst, en daarna aan het hoofd, en vroeg telkens hoe hy vaarde. Mogelyk vind ik in het vervolg geen gefèMkïér plaats , om iets te melden van het gedrag dat by den gemeen en man in Rusland, ten minften nog voor korte jaaren, plaats had. Nog ten tyde van wrbers en BRtrcE betoonden de gemeene Rtislén, zo ras zy in huis kwamen , hunnen eerbied voor het eerfte het beste beeld van een Heiligen , dat hen voorkwam , fchoon het ook een buitenlandfche ware , en dan eerst wendden zy zich tot den bewooner van het huis. Toen een Rus , die by bruce iets te doen had , by hem geen Heilige vond , en op de vraag waar bp uces God was , het antwoord kreeg: m den hemel ; liep hy van fchrik en afgryzen het huis uit , zonder zyne Zakken verricht te hebben. De grootfte byzonderhedcu van de welvoeglykheid der ruuwe Mongolifche volken vindt men in het gedrag jegens vreemdelingen en gasten , die men ontvangen en huisvesten wil. Ik onderzoek hier niet die vyandige ongezelligheid, of die voorkomende gastvryheid, welke ruuwe volken jegens vreemdelingen oefenen ; niet die Godsdienftige gebruiken, waardoor men zich van dc vrietidelyke genegenheid der vreemdelingen tracht te verzekeren , en hen gelyke dienflen zoekt te bewyzen ; eindelyk ook niet de meeste Godsdienftige teekenen en plegtigheden , waarmede men vrede eu verbonden fluit, of gezanten ontvangt. Maar ik vocre alleen de regelen van welvoegelykheid aan , die teen tegen aankomende of genoode gasten en vreemdelingen in acht neemt. Niettegenftaande de meeste Noord-Americaanfche Wil-  BY RUUWE VOLKEN. 623 Wilden met de grootfte agterhoudendheid in de hutten van andere Natiën komen , en met de grootfte ftilzwygendheid ontvangen en gehuisvest worden ; ' zyn 'er toch van deeze wet uitzonderingen, die *rootendeels uit eigenaartige Godsdienftige vooroordelen ontftaan. Vooreerst woont dan in Canada een hoop Wilden, die men, van wegens hunne wyze van vertellen, de huilders noemt. Deeze barden, by het gezicht van ieder vreemdeling , in traanen en weeklagten uit , omdat zy hunne verftorvene vrienden weder verwagten, en zich beklaagen dat de vreemdeling niet een van dezelven zy. Het herdenken aan afgeftorven vrienden moet onder meerder Wilden even zo levendig zyn , als hen het weenen , gelyk de kinderen, gemaklyk valt. De Othomakos en Oronocos beweenen ieder morgen hunne verftorvenen , en denken hen waarfchynlyk door dit traanenoffer het gemaklykst te kunnen verzoenen. Gantsch anders neemen de Wilden in de Zuidlyke Provinciën van Noord-America hunne gasten en vreemdelingen op. De vrouwen verfamelen zich rondom de mat , waarop de aankomeling zich moet nederleggen, knielen neder , weenen traanen van vreugde , bedanken voor het bezoek, ftreelen hem , wasfchen hem de voeten, en geven hem zo wel te eeten als te drinken. Geheel byzonder zyn de plichtplegingen , die de inwooners der Eilanden, die niet verre van Garcias de Dios in den Mexicaanfchen Zeeboezem liggen , alsdan in acht neemen, wanneer zy genoode gasten ontvangen en huisvesten. Zo wel de huiswaard als zyne vrouw fchikken zich vooraf zo fierlyk op als mogelyk is , de een met zwarte en de andere met roode verRr 4 wen.  f>2\ OVER DE WETTEN DER WELLEVENDHEID wen. Wanneer zy zich behoorlyk opgetooid hebben, necrnr de huiswaard zyn wapen, dat in drie of vier pylen bethiat, in de hand, en gaat zyne gasten drieof vierhonderd fchreden te gemoet. Zoras'deeze nader by komen, valt hy plat op den grond, en blyft even zo önbeweeglyk liggen als of hy dood was. Doch de toetreedende gast beurt zyn gastheer ras op, en gaat met hem naar de hut toe. Wanneer zy hier gekomen zyn , vallen de genooden gasten op dezelfde wyze neder, als voorheen hunne huiswaard deed, en worden van deezen, de een na den anderen, opgebeurd. De meeste Negers ontvangen de vreemdelingen en yoornaame gasten met ongelooflyk^ veel complimenten. Wanneer de heer van een dorp by het dorp van een ander klein Koning komt, dien hy bezoeken Wil , zendt hy eenigen van de zynen vooraf, die hem moeten aandienen , en die zeer fpoedig met een flaaf van den toekomenden gastheer, en met het beïïgt dat hy welkom zyn zal, terug keeren. Terftond pa dat hy de eerfte boodfehap gekregen heeft, komt de geene , welken het bezoek toegedagt is , met alle tiyné Haven en gewapende foldaaten op de been , ca gaat op de marktplaats om zyn gast optèwachten. Men zou het voor een zeer onbeleefde voorbarigheid houden, wanneer deeze terftond naar den geenen gi»c iiieu hy bezoeken wil , zonder voormaals nog door fifgezonden flaaven verlof te laaten verzoeken om te komen. Is de bezoeker van een hooger rang dan de fiasthpet , zo ftaat deeze by de komst van zyn gast PB , en omarmt hem tot drie verfcheidene malen. In "f ^genovergefteldë geval blyft hy önbeweeglyk zitÜS» ff Sceft gast in deeze houding de hand , zo  BY RUUWE VOLKEN. zo dat hy de beide middelfte vingers vast influit. Na deeze verwelkoming plaatst zich de gast tegen over Zynen gastvriend, en laat ten derdemaale verlof verzoeken om een bezoek te mogen afleggen. Met deeze pligtpleegingen brengen zy dikwils twee uuren door , totdat de gast en gastvriend in de hut van den laatIten aanlanden. Gantsch andere gebruiken, dan alle de overige Negers , hebben en vertoonen byhet bezoek van vreemden , de Gallers een menfeheneetend volk, in de nabuurfchap van Habesfiniën. Wanneer de Koning der Gallers vreemdelingen ontvangt, zit hy neder, van zyn flaven en hovelingen omringd, die deste langer ftok voeren, hoe aanzienlyker de vreemdeling is. Zo ras deeze verfchynt, vallen zy met hunne houten wapenen, op hem aan , en kloppen hem nadruklyk af, om te bewyzen , dat de Gallers het dapperfte volk op de aarde is. Even zo zonderling zyn de gronden der regelen van wellecvendheid, of veeleer onvoeglykheid, die de Grooten in Habesfiniën in acht moeten neemen. In dit land houdt men het voor zeer fat-, zoenlyk , veel te eeten , en onder dit eeten veel geraas met de tanden te maaken ; want , zeggen de Habesfiniërs , de dieren alleen eeten ftil, en de bedelaars weinig. Om zich van deeze laatften nog meer te onderfcheiden , brengen zy de fpyzen niet zelf aan den mond, maar laaten ze van hunne flaaven in den mond fteeken , welke gewoonte ook op de Eilanden der Zuidzee en onder de Baschkiren heerscht. T)e Overften van dit laatfte volk , of de Startl'chinen, genieten, by alle feestelyke gastmaalen , een byzondere eer. Een ieder dischgenoot namelyk bevlytigt zich , de Startfchinen te bedienen , terwyl by met de hand in de fchotel tast, en de Overften, van het gefneden Rr 5 vlecsch,  Ó26 OVER DE WETTEN DER WELLEVENDHEID vleesch, zo veel hy flegts vatten kan, in den mond fteekt. Gemeenlyk heeft de Startfchin de eerfte laading nog niet binnen , of 'er is reeds een ander, dift hem op nieuws een handvol in den mond flopt. Zo groot deeze eerbetuiging onder de Baschkiren is , zo groot zou de belediging zyn , wanneer een gast niet ten minflen twee groote fchaalen brandewyn of paardemelk wilde drinken. De bewooners der vriendelyke eilanden komen veel naamver by de wetten der Europeefche wellevendheid dan andere volken. Zy buigden hun hoofd voor de Engelfchen, die zy vergezelden , en riepen altyd, goede Vriend! De Otaheiters daarentegen ruilden hunne naamen met die der Engelfchen, vvaarfchynlyk met oogmerk, om de vreemdelingen daardoor te kennen te geeven , dat zy met de naamen tevens hun geluk en voorrecht op hen zochten overtedraagen. Maar nog meer dan Merkte, of zwakheid van geest, cn Godsdienftige vooroordeelen, openbaaren zich in de wetten van de wellevendheid der volken, de edelheid of laagheid hunner inborst en hunne zucht tot vryheid of flaverny. Zonder eene natuurlyke zwakheid of laagheid, en daaruit ontftaande genegenheid alles te doen , wat onbepaalde gebieders beveeien, zou het onbcgrypelyk zyn , hoe de Wilden , die aan niets geboeid zyn , en hunne kleine Defpooten in weinig uuren konden ontvlugten , hoe deeze zulke mishandelingen en vernederingen verdraagen kunnen , als alle Reisbefchryvers vernaaien , dat zy zich indedaad laaten welgevallen. Ik gaa hier alle de overige buitenfpoorigheden voorby van het woeste Despotismus, dat voorheen de Hoofden van Natches, en van andere Wilden'in Louifiana en Florida bedreven, en brenge thans  B Y RUUWE VOLKEN. 6^7 thans flegts die wetten van welvoeglykheid by, welke de eerden hunne onderdaanen hadden voorgefchreven. Deeze namelyk dorsten hunne Caciquen niet anders naderen dan na een drievoudigen groet, die in een foort van gehnil bedond , en onder dit gehuil moesten zy zich daag vervvyderen, terwyl,zy bedendfe agter uit gingen. Wanneer men de Vorden ontmoette , moest men terdond gaan dildaan , zich ter Zyde begeeven, en het drievoudige gehuil aanheffen, en zo lang voortzetten tot dat men hen uit het gezicht verloren had. Niet minder kruipend en verdraagzaam zyn alle Negers , die onbepaalde Heeren onderworpen zyn. Zoras de onderdaanen des Konings van Fida , of gelyk de Engelfchen fchryven , Whida , aan de deur van de gehoorzaal hunner Despooten komen , werpen zy zich vlak op de aarde, en kruipen langzaam voort. Wanneer zy dan de troon op zekeren afdand genaderd zyn, en verlof gekregen hebben om te fpreeken, zo brengen zy , met het gezicht deeds naar de aarde gekeerd , met weinige woorden , en met een zagte bedeesde dem hunne bede voort. Van deeze plegtigheid zyn zelfs niet eens de groote Vafallen vry, die onder elkander, zonder bewilliging van den Koning , oorlog voeren. Ook deezen moeten voor de gehoorzaal des Konings alle hunne fieraaden en overige klederen afleggen , een korten fchortel aandoen , die uit droog gras en draaden van kruiden bedaat ; en op deeze wyze ontbloot, moeten zy zich op dezelfde wyze nederwerpeh , even zo voortkruipen, en weder wegkruipen als de laagden van het Gemeen. By bezoeken , die in dit ryk een minder aanzienlyke jegens zynen Overden maakt , neemt de eerde alle zyne flaa-  62S over de wetten der wellevendheid flaavcn mede , en trekt onder klinkend fpel naar de wooning van den laatde'n toe. Wanneer by hier digt by komt, laat hy de Muziek ophouden, en werpt zich plotsling met alle zyne flaavcn op de aarde neder , 't geen de bedienden van den Heer, die hy bezoeken wil , ook doen. Na deeze plegtigheid wordt de bezoeker in de kam«r geleid , waar de Overfte önbeweeglyk, en zonder de geringde buiging van het hoofd, ftilzitj hier knielt de geringere neder, kuscht de aarde , flaat de handen in elkander , en wenscht den Heer van den huize lang leven en welvaaren, Deeze pligtpleegingen herhaalt hy driemaal , en dan eerst beveelt hem de onbewceglyke Overfte opteftaan, en tegen hem ever te gaan zitten. De Overfte vangt het gefprek aan , en wanneer hy een einde van het bezoek wil maaken, beveelt hy zyne Haven , door een wenk , dèrke dranken te brengen en de gasten tc drinken te geeven. Dit is het teeken van affcheid , en alsdan worden alle de nedenverpingen cn kniebuigingen op dezelfde wyze herhaald, als by den aanvang van het bezoek. Wanneer een geringer een aanzienlyker op draat tegenkomt , zo klimt hy uit zyn hamak, waarin hy zich draagen laat, knielt neder, kuscht de aarde, flaat in de handen, cn ftaat nooit eerder op , voor dat hy van den aanzienlyker verlof gekregen heeft. 1'crfoonen van gelyken rang klimmen beiden te gelyker tyd uit hunne hamak , knielen te gelyk neder, cn zetten te gelyk hunnen weg weder voort, nadat zy elkander een menigte beleefdheden gezegd hebben. Alle deeze Complimenten herhaalen zy, zo dikwils als zy elkander ontmoeten, fchoon dit ook twintigmaal op één dag voorviel. Wanneer een geringer van het bygebragte teeken van eer-  RY RUUWE VOLKEÏï. Co,<) Eerbetuiging flegts één eenig nebter liet, zoude de aartzienlyker het recht hebben , om hem een geldftrafle opteleggen, dié.terftond betaald moet worden. Kinderen durven hunne ouderen , vrouwen haare mannen , en jonge broeders hunne ouder broeders niet anders dan op de knie aanfpreeken. Volkomen hetzelfde, of ten minflen gelykfoortig Ceremonieel, vindt men onder de Dahomes, in Congo, Sofala , en aan de kusten van' Guinea; Wanneer dé Koning van Sofala niest, of hoest , zo huilt alles ten volle keele uit. Zelf de kleine Koningen in Guinea , byzonder van Damel , begeeren , dat ook dé aanzienlyken zich voor hen ontblooten , dat zy verfcheiden maaien nederknielen, en hun hoofd met ftof 'beftrooijen. Deeze zelfde kleine Koningen zien het als een teeken van ma'efleit aan , dat zy den geenen ; die by hen komen , niet eens fchynen te merken. Zy zyn allen zeer yverzuchtig en opmerkzaam op de eerbetuigingen , die hen eenmaal van de Europeeërs beweezen worden, cn zy neemen het ten uiterfte kwalyk , wanneer men , by voorbeeld , by het aanlanden, of voorby vaaren, minder flukken gefchut lost, dan men anders, of dan anderen, plcegen te doen. Geen inboorlingen noch Europeëers durven hen naderen, zonder hen gefchenken aantebiëden, onder welke zy niets gunftiger opneemen dan brandewyn. Voor het overige verwachten zy van de Europeëers zulke betuigingen of uitdrukkingen van eerbied niet, als van hunne Onderdaanen, doch de complimenten der Blanken maaken fomwylen zeer' onverwachte indrukken op de Neger-Koningen. Toen eens een Deenfche Bgèkhouder een Negerkoning bezogt , die nog geen Europeeër gezien had, en by dit bezoek zyn bioote hoofd  630 OVER DE WETTEN DER WELLEVENDHEID hoofd diep naar de aarde buigde, meende de Negermonarch , dat de vreemdeling, naar de wyze der wilde aapen, hem bespringen wilde. Hy wierp zich dieswegens van zyn lloel plat op den grond, en riep zyn Vrouwen om hulp, die terftond een kring om hem flooten. Het was niet dan met de uiterfte moeite dat de tolk van den Deen den Negerkoning beduidde, dat de Europeeëers, door buigingen, hun eerbied te kennen geeven. Zelfs nadat men hem hiervan overtuigd had, liet hy echter zyn gast verzoeken , dat hy hem met zulke complimenten verfchoonen wilde, en daar blyven ftaan, waar hy flond. Tevens liet hy de ruimte tusfchen hem en den Blanken van zyne vrouwen inneemen , en begon toen eerst den laatften naauwkcuriger te befchouwen. Hy beknorde den tolk , dat hy hem den blanken niet juist had afgefchilderd. Hy zag namelyk een gedeelte zyner kleeding voor wezenlyke deelen van zyn ligchaam aan, en verwonderde zich in 't byzonder daarover, dat de hairvlecht , die hy voor de (taart van den Europeer hield, zo hoog, en niet aan de plaats zat, waar hem de andere dieren droegen. Met alle deeze nafporingen en verklaringen verliepen twee uaren , waarna hy fpyzen brengen liet , om te zien of de Blanken ook aten ? Eindelyk begeerde hy , dat de Blanke zich ontklceden zou, en toen deeze antwoordde , dat hy dit wel voor hem alleen , maar niet in tegenwoordigheid van zyne vrouwen, doen wilde , vraagde hy zeer verwonderd, of dan de Vrouwen hem konden verhinderen om zich te vertoonen , zo als hy in de daad was? Nadat de gast zich ontbloot had,betastte de Negerkoning hem overal, en brak eindelyk , vol verwon-  BV RUUWE VOLKEN. 63I wondering in deeze woorden uit : Gy zyt waarlyk een mensch, maar zo wit als de Duivel. Onder dc Koningen aan de Kusten van Guinea zyn 'er eenigen , die genoegzaam geen magt over hunne onderdaanen bezitten , en die daarom ook geene eerbetuigingen ontvangen; anderen daarentegen , die , by de onbeperktfte macht, den dwang van het lastigfte ceremonieel onderworpen zyn. Ook onder de grooter volken van Afiën en Africa was voorheen, en is nog heden het ceremonieel in even dezelfde betrekking moeijelyker en ingewikkelder, naarmaate hun verftand flaafachtiger, en hunne dienstbaarheid grooter is. Zells onder de omtrekkende Arabieren, die onder allen wegens hunne levenswyze het minst mishandeld worden, zyn wetten van wellevendheid ingevoerd , die een geheel andere inborst te kennen geeven, dan men voorheen by de verlichtfte volken van Europa, toen zy nog niet geheel verdorven waren , bemerkt had. Wanneer perfoonen van gelyken rang eikanderen ontmoeten, kusfehen zy eikanderen de rechte hand, het hoofd , de fchoudcren, of de baart, en herhaalen dit, zo wel als de formulieren van hun groet, van zes tot twaalfmaalen. Is de eene iets aanzienlyker dan de andere, geeven zy eikanderen even zo dikwils de hand, en houden zich altyd als of de een des anderen hand kusfehen wilde, tot dat eindelyk de aanzienlyke toeftaat , dat de andere hem de toppen der vingeren kuscht. Wanneer zy aanzienlyke lieden, dat is, hunne Scheiks, Emirs of Imans opwachten , kusfehen zy hen de voet, of de knie, of den zoom van het kleed , of het binnenfte van de hand, welk laatlte voor een teeken van byzondere diepen eerbied gehouden wordt. Voor niet minder eer- bie-  632 OVER DE WETTEN DER WELLEVENDHEID biedig houdt men diepe buigingen van het hoofd-, en het ftaan met kruiswyze over elkander geflagen armen, die men op de buik rusten laat. Vreemdelingen ontmoet men genoegzaam met denzelfden eerbied cn opmerkzaamheid, als de Scheiks , en wyst hen' altyd een eerfte plaats aan, die zy moeten inneemen eer ergens iemand gaat zitten. Het hoofdvoorwerp van hunne beleefdheid en eerbied is de baart, die van hen meer ontzien, en ook meer geacht wordt dan eenig ander deel , en men kan zeggen dan eenig ander voorrecht van den mensch. Hierom is het by alle plegtige bezoeken, een der gewigtigfte ceremoniën de baart met welriekende wateren te befprengen en met hout van Aloë te berooken. Zy ftryken hem geduurig met de rechterhand neder, uit vrees dat zy deeze onvoorziens op een onzuivere plaats mogten brengen.- De Etiquette der Arabifche Vrouwen is niet minder ingewikkeld dan het ceremonieel der Mannen gelyk men zien kan uit de volgende befchryving van een bezoek , dat een Princes by de Gemalin van een Emir afleide. De kameel , waarop de eerfte zat , wierd van twaalf flavinnen geleid , onder welken de een na de andere de eercplaats naast aan een kop van den kameel innam. Allen zongen zy den lof van hunne meesteres, in welk gezang de vrouwen medeftemden die de Gemalin van den Emir de Princes op zekeren afftand toezond. Toen men eindelyk voor de tent van de eerfte gekomen was , kuschten de Princes'fen elkander voor het voorhoofd , op de kin cn beide wangen. Hierop namen zy eikanderen by de handen en tilden deeze tegen den mond op , alsof zy dezelve kusfehen wilden. Doch zy kuschten mee'rmaalen hun-'  ëy ruuwe volken. 633. hunne eigen handen en maakten elkander tegelyk wederkeerige complimenten. Genoegzaam op dezelfde wyze ontmoetten eikanderen de vrouwen der beide Princesfen, die in een byzondere tent ontvangen wierden , terwyl haare mecsteresfen fpysden. Zo lang de maaltyd duurde, hielden de flavimien niet op te zingen, en maakten van tyd tot tyd een vreugdegefchrei, of veeleer een vreugdegeraas, 't welk daarin beftond , dat zy met de tong zeer levendig tegen het verhemelte ïloegen , en dit zo lang bleven voortzetten, als zy adem konden haaien. In dit geruisen kon men verder niets dan den toon: lu-lu-lu-lu onderfcheiden. Niet minder ryk in complimenten dan de Arabieren , zyn alle overige Oosterfche Volken , de' Turken , Kopten, Mooren , Perfen en Hindus , die echter weder van de Mongolifche Volken in 't Zuidlyk Af ën verre overtroffen worden. De Turken hebben alle ftaaffche ncderwerpingen en aanbiddingen met de overige Oosterlingen gemeen , en zelfs voornaame bedienden zyn zo zeer llaaven van hunne Overften j dat een Basfa van twee paardeftaarten een ander van drie den ftygbeugel houdt. Wanneer men eikanderen in Egypten ontmoet, laat men de hand eerst op de knie vallen, en tilt ze dan weder op voor de borst, om daardoor achting en liefde te bewyzen. Landlieden Haan de handen dikwils in elkander , en zelfs matroozen fchreeuwen elkander van verre complimenten toe , en vraagen naar alle deelen der huishouding , zelfs hoe de huisdieren vaaren , doch nooit naar de Vrouwen en Dochteren. De Mooren zyn een der merkwaardiüfte voorbeelden , dat onder de groote Volken in Afia en Africa insTOR. iek. IV. D. Ss yver-  634 OVER DE WETTEN DER WELLEVENDHEID yverzucht en vrees voor onbepaalde heerfchers, de grootlte wetgeeffters hunner wellevendheid zyn; en dat byzonder de vrees voor Despooten tot ongelooflyke verfyningen van de Etiquette en taal aanleiding gegeven heeft. In 't byzonder merkwaardig zyn de regelen van voorzigtigheid , die zy in het byzyn van den Koning in hun fpreeken betrachten. Geen van hen veroorlooft zich, in de tegenwoordigheid des Konings , vyf te zeggen, maar men drukt zich liever uit door vier en een , veertien en een , vier-en twintig en een enz. Wanneer men het woord vyf uitfpreekt, konde dit zo veel te kennen geeven , als of men de hand, die vyf vingers heeft, aan den Koning wilde leggen ; of wel, als of de Koning zcere oogen had, tegen welk gebrek men zich met het getal van vyf gcwoonlyk trachte te behoeden. Ook heeft niemand moeds genoeg in tegenwoordigheid des Konings neen te zeggen , of loot en yzer by hunne regte naamen te noemen , omdat menfehen daarmede doodgefchoten worden. Men noemt dus het eerfte het ligte , en het andere in 't algemeen metaal. Eindelyk durft men ook geen wyn noch brandevvyn noemen, omdat beide onrein en verboden zyn. Men zegge nu in 't vervolg niet meer dat fcherpzinnigheid in de ontdekking van afgelegen betrekkingen van denkbeelden en voorwerpen beftaat; want anders zouden de Mooren en nog meer de Zuidlyke Afiaaten de geestrykftc onder alle volken zyn. Dit echter kan men met zekerheid beweeren , dat alle deeze flaaven van wrecde en vcrwyfde Despooten hunne zwakke harsfenen nooit meer infpannen, dan wanneer zy door den geesfel of het zwaard van hunnen meester bezield worden. Dezelfde inborst en hartstochten , die het Ceremonieel  BY RUU WE VOLKEN. 635 nicel der overige Oosterfche volken doen ontftaan , bepaalen Ook dé -wetten der wellevendheid onder de PeiTen , die als de hoflykfte en pluimftrykendfte Natie in het gantfche Westelyk Afiën geroemd wordt, uit Welken hoofde ëen Pörtilgeefche gezant van hen zeide : dat zy nooit iemands iets onaangenaams zeggen , en nooit iets goeds bewyzen. Hierom vermyden zy ook in hunne gefprekke>i op *t zorgvuldigfle alle uitdrukkingen , waardoor zy treurige beelden en Voorftellingen kunnen verwekken. In plaatze van dus te zeggen , dat iemand geftorven zy ; gebruiken zy de volgende fpraakwendingen : Hy heeft, zeggen zy, u het aandeel, dat hy ,nog aan het leven had , tot een gefchenk gegeeven; of hy had nog lang kunnen leeven, doch, uit liefde tot u , heeft hy de jaaren , die hem befiemd waren , aan uwe levensdraad aangeknoopt. Zulke verfynde of buitenfpoorige vleijeryen moesten noodwendig fomtyds tot eenige zotternyen aanleiding geeven, van welke chardin, onder meer anderen , het volgende verhaalt : abas de tweede gaf aan een zyner Generaalen een witten Beer in bewaaring, die hy van den Keizer van Rusland gekregen had. De Beer ftierf, en toen de Koning eenigen tyd daarna deszelfs oppasfer gevraagd, had op welke wyze dit zeldzaame dier geftorven was ; antwoordde de al te hoflyke Generaal : Ily heeft uwe Majefteit een gefchenk willen geeven van het deel dat hy nog aan het leven had. De Koning lachte * en noemde den Generaal zeiven een Beer, omdat hy het leven van den Koning door de jaaren van een Beer wilde verlengen. Buiten de hier aangetogen pointen wyken de wetteri der wellevendheid in het Oosten van de onzen voorSs 2 na-  6^6 over de wetten der wellevendheid namelyk in de volgende Hukken af: De Oosterlingen houden nooit, gelyk wy, de rechte, maar de linkerhand , voor de eerwaardigfte , omdat deeze zyde de zwakfte is , en het een groot vertrouwen te kennen geeft , wanneer men iemand aan zyn zwakfte zyde laat zitten of gaan. De Turken ftemmen in dit ftuk met de overige Oosterlingen overeen, doch in het leger houden zy de rechterhand voor de hand der eere. Een andere afwyking der Oosterfche Etiquette van de Westerfche is deeze , dat men de ontblooting van het hoofd niet voor een eeretecken , maar jegens aanzienlyken voor een befchimping, of op zyn best voor een vrypostigheid houdt , die men zich alleen jegens zyns gelyken veroorloven durft. Eindelyk is het Ceremonieel der Afiaaten ook daarin van het onze onderfcheiden , dat de huisheer fteeds de vcrhevenfte plaats inneemt. Maar wanneer hy iemand eenige hoflykheid bewyzen wil , verzoekt hy hem , naast zig te gaan zitten, of hy verlaat zyne plaats, en gaat naast zyn gast zitten , en wel aan dcszelfs rechte zyde, dat een bewys der dicpfte eerbied is. Wanneer in Perfiën een aanzienlyk perfonaadjc, die men bezoeken wil , reeds in zyn bezoekkamer zich bevindt , gaat men zeer halletjes heen , en plaatst zich aan de ecrlle ledige plaats de beste, met de voeten vast aan een gefloten, de handen van vooren over elkander gelegd, met het hoofd een weinig gebukt , en een gefronst gelaat , totdat de Heer van den huize met de hand of met het hoofd een teeken geeft, dat men moet gaan zitten. Doch krygt men een bezoek van een aanzienlyken , dan ftaat men op, zo ras men hem ziet inkomen , en houdt zich als of men hem te gemoete wil gaan. Wordt men daarentegen  BY RUUWE VOLKEN. 637 gen van zyns gelyken bezogt, zo flaat men flegts ten halven op, en by het bezoek eindelyk van een geringer , die men echter tog eer wil bewyzen , houdt men zich als of men wilde opftaan. Alle andere perfoonen, die by een bezoek tegenwoordig zyn, ftaan niet op, wanneer 'er een nieuwe bezoeker inkomt, behalven wanneer de Heer des huizes het doet, of wanneer men byzondere oorzaaken heeft iemand zyn eerbied te bewyzen. Zelfs de wyze, hoe men zit, of zich plaatst, is in Perfiën van het uiterfte gewigt. In tegenwoordigheid van perfoonen, die men eerbied fchuldig is, zet men zich op de hielen neder , en fluit kniën en voeten vast aan elkander. Voor zyns gelyken gaat men gemaklyker zitten , en flaat de bccnen kruiswyze onder zich , dat men op vier hni'èn zitten noemt, omdat de knie en fchenkel plat op den grond liggen. Deeze ligging veranderen zy nooit , fchoon zy een halven dag op dezelfde plek zaten; en by deeze gelegenheid herhaalt chardin de waarneeming, die hy op veele plaatfen van zyn werk gemaakt heeft, en die van alle andere Reizigers bevestigd wordt : dat de Oosterlingen veel minder rusteloos en werkzaam dan de Europeërs zyn; dat zy nooit eenige «rebaarden maaken, om hunne reden daardoor eenige nadruk te geeven; en dat -zy zelfs niet begrypen kunnen , hoe deftige mannen zich zo onrustig beweegen kunnen, gelyk de Franken pleegen te doen. De gewoone groet der Perfen beftaat in een knik van het hoofd, waarby men de rechte hand .aan den mond ligt, wanneer men goede Vrienden in langen tyd niet gezien heeft. Slegrs in buitengewoone gevallen, en by het terug komen van langduurige reizen , kuscht en omarmt men eikanderen. Ss 3 Om  638 OVER DE WETTEN DER WELLEVENDHEID. Om andere ceremonieelen van plegtige gehoorgeevingen der Perfen voorby te gaan, zal ik alleen nog maar die regelen aanhaalen , die zy, met alle Oosterfche Volken , by het Brieven - Schry ven in acht neemen. Voor eerst zyn de Perfen ten uiterfte zorgvuldig in de keuze van het papier. Zy hebben zeven of acht foorten van papier van verfchillende kleur, ook ver» guld en verzilverd. Het geen in 't fchryven den meesten eerbied te kennen geeft, is wit, met gouden bloemen hefchilderd. Een ander Huk, waarop de Perfen acht geeven is dit, dat zy den naam en den titel van den perfuon , aan wien zy fchryven, met gekleurde of gouden letteren fchilderen. Ten derden laaten zy een rand, die half zo breed als het blad is ledig , en beginnen eerst op het derde deel van den kant te fchryven. Ten vierden neemen zy wel in acht, dat zy het zegel, 't geen in plaats van ondertcekening dient, niet op de verkeerde plaats flellen. Wanneer zy aan huns gelyken fchryven , drukken zy het onder aan den rechten hoek af, die by de Oosterlingen de linker is. Aanzienlyken, die aan geringer fchryven , zetten het 'er boven; geringer daarentegen, die aan hooger perfoonen fchryven, brengen het op den rug van den brief onder den uiterften hoek , en wel op zulk eene wyze, dat niet het geheele zegel , maar alleen een gedeelte van hetzelve afgedrukt wordt. Dit betekent dat de fchryver niet waardig is voor zynen begunftiger te verfchynen, of zich in zyn geheel te vertoonen. Eindelyk zorgen de Perfen met zeer veel omzigtigheid voor den omflag of het bekleed fél der brieven. De eerbiedigfle is deeze, dat zy den brief in een geflikten beurs ftceken, die met goude , . - draa-  b T ruuwe volken. 639 draaden toegebonden, met gouden franjes verfierd, en met een zegel voorzien is. De hoogere Caften in Hindoftan, in Ccilon en Maldiven , (temmen in de wezenlykfte (tukken met de overige Westlyk-Afiatifche Volken overeen, met welken zy ook een gemeenfchaplyken oorfprong hebben. Wanneer de Hindus geringeren groeten , raaken zy alleen het voorhoofd aan ; voor aanzienlyken buigen zy tevens het hoofd, of men legt de hand eerst op de aarde, dan op de linker borst en eindelyk op het hoofd. Om buitengewoonen eerbied te bewyzen, werpen zy zich op de aarde, grypen eerbiedig den voet van hunnen begunftiger, en zetten denzelven op hun hoofd, om hen daardoor de magt toe te kennen van hen in 't ftof te kunnen vergruizen. In dezelfde betrekking, waarin onder de Mongolifche Volken in Zuidlyk-Afiën het despotismus der beheerfchers, de (laverny der onderdaanen, en de onwaardigheid of nietswaardigheid van beiden toeneemt, in even deeze zelfde betrekking neemt ook het gewigt , de famengetteldheid of moeijelykheid van de wetten der wellevendheid toe. Om deeze aanmerking te bewyzen, kieze ik byzonderlyk de Etiquette der Chineezen , die ons op het naauwkeurigst gefchilderd is geworden, en die ik, naar de verhaalen van den fcherpzinnigen pater le comte , befchryven zal. Onder de Chineezen, (en dit geldt ook meer of minder van de overige Zuidlyk - Afiatifche Volken) maaken de regelen der wellevendheid niet alleen het gewigtigfte gedeelte der opvoeding , maar ook het voornaamlte en onveranderlykite gedeelte der wetgeeving uit. Alle deeze regelen zyn in byzondere fchrifSs 4 ten  640 OVER DE WETTEN DER. WELLEVENDHEID ten verzameld, die het aanzien van wetboeken heb* ben, en 'er is een byzondere rechtbank opgericht, die voor derzelver bewaring zorgen moet. Ook worden opzetlyke , en zelfs onvoorziene kwetzingen der welvoeglykheid, even als andere overtredingen, en niet zelden als de zwaarfte misdaaden, gellraft. Een ieder Mandarin heeft niet alleen het recht, om zulke perfoonen, die het geringfte teeken van de hen toebehoorende eerbied nalaat, tot den dood toe te laaten gcesfclen; maar het is ook dikwils gebeurt, dat de Keizer nietsbetekenende kleinigheden , die men in fmeekfehriften aan hem had over het hoofd gezien, met banninge, met lyfs-, ja zelfs met doodsdraffe gewroken heeft, De Chineezen hebben met de Volken, die onder den naam der Oosterfche Volken begrepen zyn, dit gemeen, dat zy de ontblooting van het hoofd voor een geringachting, en de linkerhand voor de eerwaardigde houden, fchoon in de Provinciën de rechterhand daarvoor aangezien wordt. Ook ftemmen zy in eenige teekenen van eerbied met de Westlyke Volken van Afiën overeen; doch in alle de overige (lukken van het Ceremonieel wyken zy van dezelve nog verder af, dan deeze zich van de Europeefche Nat tien onderfcheiden. In China is geen ftand zo laag, waarin men niet jegens zyns gelyken meer wetten van wellevendheid in acht neemt , dan in ons waerelddecl van de geringden jegens perfoonen van de hoogde geboorte cn rang waargenomen worden. Kinderen werpen zich voor hunne ouderen , leerlingen voor hunne mees^ ters , jongere zusters voor oudere , ja zelfs (kaven wgrpen zich yoor eikanderen neder;, ook boeren  *£Y RÜOWÏ VOLKEN. 64I en matroozen maak en , by ieder byeenkomst, meer complimenten, dan in Europa by de plegtigfte ceremoniën en op de Schitterend fte Feesten gemaakt worden. De gewoone groet beftaat daarin, dat men de handen voor de borst kruiswyze over elkander legt, en het hoofd een weinig buigt., Wil men meer eerbied ie kennen geeven, legt men de handen famen, en laat ze naar den grond zakken, terwyl men het ligchaam diep voorwaards buigt. Wanneer men een Perfoon van hoogen rang voorby gaat, moet men op de kniën vallen, en zo lang blyven liggen, tot dat men bevel krygt om weder optellaan. Wanneer eindelyk een Mandaryn verfchynt , mag men zelfs niet groeten , maar met nedergeflagen oogen en armen ter zyde gaan, tot dat hy voorby is. Zelfs worden deeze Keizerlyke bedienden , ten minften voorheen, op hunne reizen, en by het affcheid neemen uit de Provinciën , als Goden behandeld. Men offerde hen , gantfche mylen lang, by ieder flap, dien zy voorttrecden, fpyzen en lekkernyen , en een ieder bevlytigde zich om ergens een overblyffel der fcheidende Bcfchermgoden magtig te worden. De een nam zyn muts, de ander zyn laarfen , voor welke men hen altyd nieuwe gaf, en zo gebeurde het menigmaal, dat een Mandaryn dertigmaal van laarfen verwisfeld had, eer hy uit de huizen der hem volgende vereerders kwam. Wanneer men iemand bezoeken wil , zendt men hem een flaaf met een papier vooruit, waarop de naam van den bezoeker en andere complimenten ftaan, die naar den rang van den vriend, of begunfliger, ingericht worden, gefchreven zyn. Wordt dit foort van fmeekfehrift aangenomen, dan kan men verzekerd zyn, Ss 5 dat  642 over de wetten der wellevendheid dat men naar zyn ftand ontfangen wordt. Nadat de perfoon , die men bezoekt , aanzienlyk , of van gelyken , of ook van geringer ftand is , blyft hy of önbeweeglyk in zyn zaal zitten , of verwagt zynen gast aan de deur, of hy gaat hem zelfs in den hof, ja fomtyds op ftraat, te gemoet. Alle complimenten, zy mogen in buigingen of in woorden beflaan , worden by ieder deur , of by ieder flap herhaald ; en wanneer men eindelyk daar komt , waar men zitten wil, beginnen dezelfde uitnodigingen, ontfchuldigingen en kniebuigingen van nieuws af. Men plaatst zich nu eens ter rechter , nu eens ter linker hand ; men maakt voor de ftoelen , even gelyk voor de perfoonen , een diepe buiging, en wryft ze met den zoom van zyn kleed ; men biedt de eerfte plaats aan , en wyst ze van de hand ; en dit alles gefchiedt in de grootfte orde , en zonder de geringde verwarring , omdat een ieder weet, wat hy te doen heeft. Is men eindelyk tot zitten gekomen , zo moet men zich recht ophouden , en den rug niet aan de leening van dc ftoel laaten komen ; men moet verder deoogen nederflaan,de handen op de kniën uitgeftrekt houden , en de voeten , zonder dat dc een over de ander flaat, in een regte lyn vooruitfteeken. Niet minder noodzakelyk is een ernstig gezicht, en byzonder de voorzichtigheid om niet te voorbaarig en niet te veel te fpreeken. Want het fchynt , zegt le comte, alsof de bezoeken der Chineezen niet ingefprekken, maar in uitwendige Ceremoniën beflaan. In China kan men eigenlyk zeggen dat men komt om buigingen te maaken , want dikwils maakt men deeze veel meer, dan men woorden fpreekt. Een Misfionaris verzekerde hem, dat een Mandaryn hem eens bezogt had ,  BY RUUWE VOLKEN. 645 had, zonder een enkel woord te fpreeken. Zeer dikwils zyn twee perfoonep. aan twee flandbeelden gelyk , die men tot verfiering op het tooneel zet. Doch wanneer de Chineezen fpreeken, zo is hunne rede met de eerbiedigde en vleijendlle wendingen opgevuld. Wanneer zy danken , zeggen zy , „ myne dankzeggingen zullen nooit een einde neemen." Bewyst men hen de geringde dienden, dan merken zy aan dat men zyn hart jegens hen verfpilt. Valt de een den ander flegts een oogenblik in de reden, zo beklaagt men zich tevens over dit groote misdryf van zo veel vryheid genomen te hebben. De Chineezen gebruiken nooit de voorwoorden ik , gy , u , in de eerde en tweede perfoon , maar drukken zich deeds uit door heer of leeraar in de derde perfoon , en zich door leerling, of my, die in uwe oogen zo klein ben , uit. Het zou dus in China eene groote onbeleefdheid zyn , wanneer iemand, naar de wyze der Europeëers, met dit formulier bedankte. „ Ik ben u voor die dienst of gunst , die gy my bewezen hebt, ten hoogde verplicht." In plaats van dit moet men zeggen; ,, de guns1", die de heer, of leeraar, my bewezen heeft , heeft zynen leerling , of my , die in zyne oogen zo gering ben , ten hoogden verplicht." . Zelfs wanneer men flegts een kopje thee drinkt, moet men op een menigte Ceremoniën letten, zo wel by het ontvangen van het kopje, als by het drinken, en wanneer men het ledige kopje aan den bedienden terug geeft. Men verfchoont zelfs geen vreemdelingen van deeze lastige Ceremoniën, die men van inboorlingen begeert,maar onderricht de vreemde gezanten,eer zy ter gehoor worden toegelaaten , veertig dagen te vooren , in alles, wat zy doen en laaten moeten. De  644 over de wetten der wellevendheid De Feesten en Maaltyden cicr Chineezen overtreffen, naar le cömtes getuigenis, alles wat men zich flegts kan voordellen. Hy , die een Feest of Maaltyd geeven wil , zendt zyne gasten , den dag of eenige dagen te vooren een briefje van uitnodiging, waarin hy meldt: „ N. N. heeft een klein maal van kruiden bereid, en zyne glaazen en drinknappen gereinigd, opdat op die of dien dag, die of die, (dien hy met de grootfte titels opziert) hem door de bekoorlykheid van zynen omgang, door zyne welfpreekendheid en geleerdheid verkwikken moge , waarom hy zeer vricndelyk verzoekt, om hem dit genoegen niet te weigeren." Niet te vreden met deeze eerfte uitnodiging , zendt men, den morgen van het Feest, een tweede , en kort voor het begin van den maaltyd een derde fmeekfehrift , en tevens een flaaf, die den gast tot aan het huis van zyn Heer verzeilen moet. Wanneer de genodigde by de woning van zyn gastvriend komt, wordt hy van den laatften aan de deur ontfaugen, en men brengt een uur met complimenten door , eer men tot zitten komt. Aan den maaltyd kan men geen droppel drinken , en geen beet aan den mond brengen, zonder dat het honderd verdraaijingen kost. 'Er is een byzondere bediende tegenwoordig , die het fein geeft, waarop alle gasten te gelyk in de fchotcl tasten, het eeten aan den mond brengen, het kleine ftaafje , waarmede men eet, om hoog heffen, en weder daar nederleggen , waar zy het van daan genomen hebben. By het eeten zo wel als het drinken moet men wel in acht neemen , dat men noch anderen voorkomt, noch achter hen blyft, dat een groote kwetfing der wellevendheid is. Gewoonlyk brengt men drie of vier uuren flil, en zonder gefprekken, aan tafel  BY RUUWE VOLKEN. F R E D R I K II. KONING VAN PRUISSEN. DOOR % J. ENGE L. Werkt het reeds ten nadeele van den Redenaar, indien zyn onderwerp te bekrompen, te gering is , gewisfelyk geldt dit nog veel meerder van een onderwerp dat te groot , te verheven is. Omtrent het eerfte kan nog altoos zyn vernuft of fcherpzinnigheid de eene of andere zyde ontdekken, welke als merkwaardig voorkomt: hy kan, door de tooverkracht zyner welfpreekencHieid, den toehoorder begoochelen: hy kan by hem, zo al geen verwondering over den man, dien hy wil roemen, ten minlten verwondering over zich-zelven wekken. Maar wanneer de voortreffelykheden van zynen held te fchitterende , te menigvuldig, te onbeperkt zyn; wanneer hy reeds alle de harten zyner Toehoorderen doordrongen vindt van een eerbiedige verwondering ; wanneer zy allen eene kracht van welfprcekendheid verwachten , niet min buitengewoon, dan de man buitengewoon is, wiens loffpraak hy op zich neemt ; dan moet het zelfver- trou-  / LOFREDE OP FREDRIK ft. KONING- VAN PRUISSEN. 661 trouwen ook van den ftoutften Redenaar, tevens met zyn verbeeldingskracht en taal bezwyken. Hy doet aan de Genie van zynen held, mogelyk aan zyn eigen , onrecht: aan de eerfte, dewyl hy hem min verheven afmaalt, dan de Natuur hem vormde; aan de laatfte, dewyl men maar alte ligt de zwakheid der kunst met die des Redenaars verwisfelt. Behoef ik wel aantemerken, hoe zeer dit het geval is by den Lofredenaar van eenen Koning, die de roem is der eeuw, waarop hy zo krachtdaadig werkte, de glorie van een volk , dat hem als zynen tweeden Schepper eerbiedigt? Het zyn niet de roemryke overwinningen van deezen Vorst , niet de heldendaaden die Europa verbaasden , en dikwerf meer wonderen eener Godheid dan werkingen van menfchelyke krachten fcheenen ; het is niet- de eene of andere zyner byzondere deugden en voortreflykheden, zyn wyze dapperheid, eil onverfaagdheid in den ftryd, zyn voorzichtig beleid in onderhandelingen; zyn, over den gantfchen Staat uitgeftrekt, altoos waakzaam, alles doorziend oog , dat met een enkelen blik , zo wel ieder gebrek, als de middelen tot herftel bemerkt; zyn zachtmoedigheid ,-zyn rechtvaardigheid, zyn maatigheid, zyn onvermoeide werkzaamheid; het zyn niet deeze afzonderlyke daaden en deugden, die de fchildering zo 1 moeilyk maaken; maar het is de verwonderingswaardige overeenftemming en het verband van allen, de vereenigde pooging van allen , om , midden door zo ontelbaare bedoelingen , een eenig eind en hoofdoogmerk te bereiken, het oogmerk van God in zyne Schepping, en van ieder waarlyk groot Monarch in zyn Ryk, de hoogst mogelyke welvaart voor het gantfche famenftel. Het overzicht over  66z lofrede op fredrik ii. over het geheel, van zulk een karakter, is als het overzicht van het geheel der Natuur, waar ieder byzonder deel zich in de voorftelling als verliest: alles wat hier de zinnen , de verbeelding en het penfeel des fchilders kunnen bevatten en afmaaien, zyn niet dan gebrekkige tafereelen van enkele gedeelten des voorwerps, flechts van eene enkele zyde, uit één enkel oogpunt befchouwd. Wy zien nu geheel niet meer in de Schildery : het wordt nu het uitwerkfel van den peinzenden en .famenftellenden geest , een enkel denkbeeld. Maar wat dan —. indien dit nochtans de eenige weg is dien wy moeten inflaan, om den Vorst, met welken de Voorzienigheid ons heeft gezegend, te roemen op eene wyze zyner niet geheel onwaardig; indien wy dien weg niet vinden in een flerlyk verhaal van zyne groote en talryke daaden, van alle de wysheid in haare bedoelingen,, met al het wyze en de gepastheid in haare keuze; niet in de vergeeffche onderneeming om een levend Schildery te geeven van zyn geheele karakter, hoe hy voor zynen byzonderen onderfcheiden Hand zich ook. byzonderlyk heeft gevormd, en, in Je o.ntelbaarfte verfcheidenheid , in den ingewikkeldfïen flunenloop van belemmerende, omftandighedcn altoos uitgeblonken; —_ indien die weg gelegen is in eene koeler navorfchende befchouwing, gebooren nit de ftille aanblaazing van het nadenkend verftand; in. eene befchouwing' van die algemeene voortreflélykhcid, welke wy, meer of min, by ieder waarlyk groot Koning, en zo zichtbaar, zo ontegenfpreeklyk, in zulk een' hoogen graad, by deeze Eenigen aantroffen; — het is waar; dan verkrygen wy,in plaatfe van een Schildery, flechts een luchtig, onvoltooid fcha- duwbeeld,  KONING VAN PRUISSEN. 663 duwbeeld, niets.dan den. buitenften omtrek; maar tot het volkomen, het fpreekend, het lëevende Schildery , ontbreeken de kleuren; of indien het al der taaie zelve aan deeze kleuren niet mogt ontbreeken , althans ontbreeken ze my, die> ook zulk een fchaduwbeeld niet dan met een onzekere en beevende hand zal kunnen teekenen. -—— Hy die het oor leent aan de Item der vleijery, gewoon met opzet alle denkbeelden te vervalfchen , of der zwakheid , ongefchikt om eenig denkbeeld te doorgronden , hy zal gewisfelyk in alle tyden en in de Gefchiedboeken van alle volkeren groote Koningen aantreffen. Maar . hy , die alleen den geenen groot noemt, die in een ongemeenen graad alles is , wat hy behoort te zyn ; hy die van liet getal der., groote Vorften elk uitfluit, wiens regeering niet uitblonk door hemzefven , maar door het gelukkig famenwerkend verftand van voortrefielyke Staatsdienaaren , en die flechts wys, genoeg was om zich te laaten leiden , daar hy zelf had behooren te leiden ; hy die met een onverwrikt gevestigd oog op het eenig waardig doel eens Konings , geen lofredenaar wordt van eenige daaden, hoe luisterryk ook, indien zy met dit doelwit ftryden; hy die het heerfchend talent van den Krygsheld, van dat eens Vorsts , 't welk zo veel andere talenten in zich bevat, weet te onderfcheiden : ——» hy zal groote Koningen , groot in de echte beteekenis van het woord , door geheele eeuwen heen en onder geheele volken vruchteloos zoeken : hy zal reeds ; eer hy zoekt , zich verzekerd houden van maar weinigen te zullen vinden; want hoe zeer hy ook zyne eifchen moge maatigen, hoe zeer ook de trekken van zyn Ideaal verzwakken , zon-  664 LOFREDE OP FREDRIK II. zonder ze echter geheel uittewisfchen, zo is en blyft toch het Ideaal van een Koning, liet verhevenfte van alle menfchelyké Ideaalen, die de geest zich kan voordellen; en indien, naar de algemeene natuurwet, het voortreffelykfte in ieder foort niet dan zeiden verfchynt, hoe zelden moet dan, onder het gering getal der Koningen, de man optreeden, die aan de eifchen van het zwaarfte aller ampten kan voldoen, en dien het noch aan krachten, noch ernftigen wil ontbreekt, om het grootfte en hoogfte te zyn , wat menfehen zyn kunnen. Laat de befpiegelende Wysgeer van de oneindige menigte der denkbeelden, die zich in het ééne denkbeeld van eenen Staat te famen dringen, ook nog zo veel afzonderen; laat hy de onnoembaare hindernisfen over het hoofd zien , welke de uitvoering beletten van ontwerpen, zo ligt op het papier te fchetfen cn te bcreckenen, als moeilyk om ter. .uitvoer te brengen: hoe zeer hy , na dit alles, zich tot de eenvoudigfte algemeene denkbeelden bepaalt , evenwel zal hy 'er nog zo verbaazend veelen te gelyk moeten zien en famenvoegen, dat de fchepping van het Ideaal eens volkomen gelukkigen Staats , alle de vermogens van zyn Genie zal vereifchen. Maar de Wysgeer op den troon, of niet zo zeer de Wysgeer, als wel de verlichte werkzaarne Wyze, die het hoofd van zyn Staatsligchaam niet flechts wil heeten, maar zyn; die niet enkel boven de overige Leden, zelf onder allen misfchien het minst werkzaarne, wil uitfteeken, maar, als hoofd,' voor het gantfche ligchaam denken, en alle deszelfs beweegingen regelen; — hoe veel grooter menigte van denkbeelden moet zulk een Vorst niet kunnen omvatten, bearbeiden, aan eikanderen onder-  KONING VAN PRUISSEN. 665 derfchikkeni met elkander verëenigen. Bet Ideaal dat hy moet fcheppen , of, indien het reeds voorhanden is, ten minden begrypen en doordenken, is juist het byzondere van deezen werkelyken Staat, van deeze eigene gedeldheid, van deeze maate der innerlyke vermogens, van dit ingewikkeld famendel der uiterlyke betrekkingen, van dit volkskarakter, van deeze rechten , gewoonten, zeden, van deezen graad der befchaafdheid , van deeze aanwezende hulpmiddelen. Het is het zelfde Ideaal als dat van den Wysgeer, maar oneindig ryker in bedoelingen , en ook juist •daardoor in moeilykheden. Welke inwendige volmaaktheden van ieder foort, en in welk een' graad, mogelyk zyn te bereiken ? en langs welke wegen ? welke van haar, naar maate der omdandigheden, de gewigtigde zyn ? hoe de eene naar dc andere moet worden afgemeeten, opdat niet eene derzelven tot vernieling van het geheel worde voorgetrokken , en dat echter ook niet édne ontbreeke ? hoe de eene •door de andere te onderfchraagen , en de tallooze Taderen van het groote werktuig in eikanderen te doen vatten? hoe de wetgeeving, de kracht, het huishoudelyke van den Staat, elk voor zichzelven, en elk in het noodige verband, tot de hoogde volmaaktheid interichten? hoedanig de gewigtigde vreemde belangen, en met welke voorzichtigheid , in het eigen belang te vlechten ? hoe by verbonden en vermaagfchappingen het aanzienelyke met het noodzaaklyke, fchranderheid met eerlykheid te paaren? — alle deeze zo ingewikkelde, zo verbaazend veel bevattende voordellen optelosfen, en gelukkig op te losfen; hoe ■ veel is dit gcëischt van eenen Koning! welk een geest moet het zyn , die zich tot zulk een hoogte, IESCH. LETT. IV. D. Vv V3H  666 LOFREDE OP FREDRIK II. van waar deeze befchouwing mogelyk is, kan verheffen, en met een arendsoog dien gantfchen wyden kring overzien! Maar het is niet genoeg dit Ideaal alleenlyk in de ziel te doen ontdaan; de Vorst moet het ook buiten de ziel aanweezen weeten te geeven; moet het, by den geduurigen vloed en afwisfeling van zaaken, telkens op nieuw doordenken , aanvullen, uitbreiden, en naar zyne tien duizenden ondcrfcheidene bedoelingen vervormen; moet iedere gefleldheid der dingen op zich zeiven beoordeelen, en terwyl hy het oog nu op het voorledene te rug flaat, dan op het tegenwoordige vestigt, tevens het raadfelachtige toekomende oplosfen ; moet iedere gelegenheid , ter volmaaking van zyn ontwerp., aangrypen en zich ten nutte maaken , ieder gevaar, dat zyn edel gewrocht met vernieling, dreigt , of ontwyken , of te onder brengen ; moet en de bekwaamde en de eerlykde dienaars . weeten te kiezen ; moet hen noch door te veel vertrouwen nalaatig, noch door mistrouwen befchroomd maaken ; moet in alle gewigtige Staatsbelangen met eigene oogen zien, met eigene krachten werken. Welke nieuwe talenten, wat al doorzicht en kunst, zo verre het de weetenfchap betreft, welk een menfchenkennis, welk een oog dat fchielyk toetst, dat verre vooruit ziet , welk een tegenwoordigheid van geest , welk een vereeniging van alle die naamlooze hoedanigheden wordt hier niet verëischt, zonder welke een gelukkig beftier van zaaken onmogelyk is, wier ontbeering zo dikwerf de wyste maatregelen krachteloos maakte, en de welberaamdde ontwerpen deed fchipbreuk lyden ! Hy moet niet flechts den algemeenen geest van alle deeze kundigheden, maar  KONING VAN PRUISSEN. 66? taaar ook alle de bekwaamheden van zyne Staats- en Krygsdienaaren, hunne gefchiktheid in de oefening,in zichzelven vereenigen, zo hy zich indedaad als aller Meester en Koning zal vertoonen, die hen niet alleen zal toetfen en kiezen, niet alleen hen beweeging en richting geeven , maar ook overal zelf aan hunne fpits voorwerken, zelf zyn' eigen arbeid verrichten, zyn legers aanvoeren, zyne veldflagen winnen. En , evenwel , hoe groot ook deeze eerfte eisch omtrent den geest eens Konings weezen moge , is de tweede, welke zynen wil betreft, nog grooter. Het Is hier niet de algemeene eisch van lust tot arbeid en bezigheden; want een groote geest is tot werkzaamheid gebooren , kan geen ledigheid dulden, en walgt van wellust; maar de ftrenge, moeilyke, fchier nooit voldaane eisch, van aanhoudende, geheele, oprechte werkzaamheid, die niets verzuimt, overlaat, uitftelt; die nooit het ligter aan het zwaare, het aangenaame aan het noodzaaklyke voortrekt; die nimmer luistert naar het vleijende, liefkoozende aanlokken der fterker neiging , maar alleenlyk naar de ernffige oproeping der reden , het zy tot moeilykheden of vermaaken, tot infpanningen van ligchaam of van geest , tot den gevaarlyken oorlog of den veiligen vrede ; die niet op den eenen tyd uit weêrzin en verdriet bezwykt, eer zy nog ter halver wege het doel genaderd is, of op den anderen in driftige, hartstochtelyke najaaging het doel voorby fnelt. De ondergefchikte dienaar des Vorsts vindt in zyn bekrompener kring van veel gelykvormiger verrichtingen, waaraan hy zich uit neiging overgaf, nog altoos onder dezelven in haar verband een menigte die klein, nietig, lastig zyn, die hy fchuuwt, ontwykr, Vv a CIl  668 LOFREDE OP FREDRIK II. en, zo veel mogelyk, van zich afwentelt. En na een Koning? by wiens kring van verrichtin¬ gen , in vergelyking met dien van alle anderen, zo onbeperkt is ; hoe veelen derzelven , zelfs van de noodzaaklyklte en onvermydelykfte, moeten hem , als ftrydig met alle zyne neigingen, I102 pynlyk hem alle die werktuigelyke, geestelooze, met eene walgelyke ééntoonigheid eeuwig wederkeerende bezigheden voorkomen , wier verwaarloozing echter ten uiterften gevaarlyk zou weezen, die echter allen verricht, allen door hem, door zyn grooten fchranderen geest verricht moeten worden, wiens meerdere kracht hem te eerder aan afmatting bloot fielt, wiens werkzaamheid zelfs hier de werking belemmert! Aan den anderen kant heeft ieder Genie haare eigene geliefde ontwerpen , waardoor de opmerkzaamheid zo ligt aan anderen wordt onttrokken: elk hart heeft zyne zwakheden , en even gelyk het volle, bloedryke ligchaam , éénmaal door ziekte overvallen, aan de gevaarlykfte, doodelykfte kwaaien is blootgefteld, zo is ook de groote veelvermogende Genie aan de ysfelykfle , vernielendfle hartstochten onderworpen. Waar is hier het tegenmiddel en evenwigt, waar de kracht te vinden , die de gantfche ziel by haar gezach zal bevvaaren, het weêrbarffige hart in gehoorzaamheid houden ? De ondergefchikte dienaar hoort hier , behalven de zachte Item van pligt , die in zyn eigen boezem fpreekt , ook nog de beveelende , waarfchouwende , beftraffende (tem van zynen meester: voor zyne traagheid zyn 'er altoos nog fpooren, voor zyne driften nog teugels: ■ maar wat heeft een Koning, de Wetgeever van een Volk, zelf aan geen wetten onderworpen, de Rechter van allen, geen Rechter boven zich  KONING VAN PRUISSEN. 669 zich erkennende , wat heeft deeze dat hem zou beteugelen, dat hem zou kunnen aanfpooren of weêrhoudcn ; wat anders , dan alleen zyn eigen deugd, dan het gezach zyner Reden over alle, zelfs over de geliefkoosde neigingen van zyn hart? En evenwel is het met zyne waare grootheid gedaan, is de roem dien hy zichzelven door zyn talenten, het geluk dat hy voor zyn volk kon verwerven , ten eenemaale verloren , indien hy zyn reden niet even zulk een onbeperkt gezach over zyn ziel geeft , als hy zelf in zyn ryk oefent; indien hy voor zyn werkzaamheid een' anderen regel volgt, dan het best van zyn volk en van zynen troon ; indien hy niet tot die zeldzaame voortreflyke geesten behoort, by welken de kennis van het beste willen , en het willen doen is. Maar ook weder, aan een werkzaamheid , enkel door den eisch der Reden voortgebragt, kleeft zo ligtelyk iets van haaren oorfprong, van die eigenaartige koelheid , traagheid , langzaamheid, die altoos haar werking zou verzwakken , dikwerf vernietigen , nu en dan zelf verderfelyk worden. Wanneer dus eene fehrandere Staatkunde , naa* het gantfche beloop der omftandigheden , den Oorlog noodig oordeelt, juist dan, wanneer de Vorst in zodanige ontwerpen van Vrede diep is ingewikkeld, die de voortreffelykfle vermogens van zynen geest vryen loop laaten; waarmede hy te fterker wordt ingenomen, naar maate zy hem reeds meerder zorgen gekost hebben, en die hy nu allen tegen wil en dank van zyn hart zal moeten opgeeven; — welk nadeel kan, in zulk een geval, koelheid, traagheid, langzaamheid niet voortbrengen ? Alleen een vlugge, ftoute hand is het, die de voorby V v 3 vüe"  670 LOFREDE OP FREDRIK II. vliegende gelegenheid aangrypt, alleen de vuurige aanval , die de grootfte hindernisfen overmeestert. Zal dus de beste , edelfte wil van den Vorst alle die weldaadige werkzaamheid oefenen, welke hy oefenen kan, dan moet 'er nog deeze laatfte voltooijende karaktertrek by komen : hy moet bekwaam zyn ora zonder drift, als met drift te handelen: hy moet een ziel vol vuur , en evenwel dat vuur volkomen in zyn magt hebben , niet alleen om het daar, waar het natuurlykerwyze uitbarst, te maatigen of te blusfchen, maar ook om het overal heenen te ftieren, waar het moet uitbarften. De liefde voor het algemeene best van zyn volk, de edele, verheven eerzucht, om de doorftaande goedkeuring van de wyste menfehen, en vooral van zichzelven te hebben, moet de zuivere, heerfchende, blaakende vlam in zynen boezem zyn, die elk zyner voorncemens ontvonkt, in elk zyner daaden gloeit. Hy die zichzelven te zwak gevoelt om zielen van zulk een fterkte, of te bekrompen, om geesten van zulke uitgebreide vatbaaarheden, voor iets anders dan wezens der verbeelding en gedroomde Ideaalen te houden, hem zullen de verlopene eeuwen, door het vcrtoonen van den eenen en anderen grooten, edelen geest, dien het by zyne innerlyke voortreflykheid ook aan geen gepaste aanleidingen van buiten ontbrak, om zich te vormen en te ontwikkelen; hem zal inzonderheid deeze eeuw , door het voorbeeld van eenen Vorst befchaamen, wiens bloote gefchiedenis de eenige lofrede is zyner waardig. By hem fpreeken zyne bedryven zo wel in Oorlog als in Vrede, zo wel zyn openlyk als zyn byzonder karakter , by hem jpreekt alles. In-  KONING VAN PRUTS SE N. 67I Indien het waar is dat het gewrocht getuigt van de oorzaak, het werk van den werkmeester, dat dan hier het Koningkryk van den Geest getuige , aan wien het zyne vorming en voltooijing is verfchuldigd! Waar was in de oudheid , of waar is in onze tyden , ergens een ryk , dat door rykheid van wyze bedoelingen, in zyn innerïyk famenftel, door juiste orde en hecht verband der deelen , boven het onze zou uitmunten? of, liever, waar is het ryk dat, als ftelfel met ftelfel, met het onze zou kunnen vergeleken worden ? Was 'er ooit een Staat, gegrond op een diep doorgedagt , overal wel fameahangend ontwerp, door de hoogfte daardoor mogelyke werking berekend, het is de onze. Was 'er ooit een Staat, waarin de waardigheid en majefteit van den troon zo innig met de oplettendfte zorg voor de onderdaanen verknogt was , waarin de befcherming en bloei van beiden zo zeer op magt fteunden, die magt zo juist tegen de omringende magten was afgewogen; waarin de geheele inrichting van de huishouding des Staats zo onontbeerlyk was voor de volkomen, fchielyke, aanhoudende werkzaamheid dier magt; waarin het zorgen voor de magt, in de zorgen voor het onderhoud en de welvaart des burgers, door zo menigvuldige kanaalen weder te rug geleid, alles in allen, het kleine in het groote , het groote in het kleine, zo diep gegrond, alles eene zo geheel famenhangende gedachte was; het is de onze. Indien ooit een Staat de fchynbaarst flrydige hoedanigheden in overëenftemming wist te brengen , de ruuwe kunften van den oorlog met de zachte kunften van den vrede te verzoenen , en even zeer voor de inwendige rechtvaardigheid , verlichting, vryheid van denken, als voor Vv 4 de  67a LOFREDE OP FREDRIK II. de uiterlyke veiligheid door magt en verbonden te waaken; het is de onze. Indien ooit in eenen Staat dc onvolmaaktheden , even gelyk het kwaad in de waereld , niet aan de fclnüden van den fcheppenden geest, maar aan den weérdand der ftofTe te wyten waren; het is de onze. Het is alleen de bedillende onkunde , die verbaasd Haat, wanneer zy hier en daar eenig noodzaaklyk kwaad ontdekt, het geen zy zich verbeeldt met een hoogere kunde zo ligtelyk te kunnen wegneemen : doch de wysheid, dieper tot den famenhang doordringende , ziet de byzondere deelen door het geheel gerechtvaardigd; erkent in de onvolmaaktheden óf een bron , óf een voorwaarde van hooger volmaaktheid, en zwygt, waar het haar aan doorzicht ontbreekt, met diepen eerbied, dewyl zy in dc meer duistere cn verdoken deelen van het ontwerp , die zelfde wysheid vermoedt, welke haar uit de meer klaare en blootliggende tegendraalt. Maar deezen Staat, waarvan de bedoeling zo juist, zo overeenkomende met zyn natuur, door zulke wyze middelen, op zulk een treflykc wyze wierd bereikt; wie heeft dien ontworpen? wie het denkbeeld dat daarvan by hem opkwam, met zulk een fcherpziend oog gevat, zo meesterlyk bewerkt, uitgebreid, voltooid? Eer nog de ondervinding fpreckt, laat ons de reden reeds gisfen, dat zulk een famendcl alleen liet werk van een enkele Genie kon weezen. En wie was deeze doute , gcestryke , alles bevattende Genie? Ily was het, die voor zyn groot ontwerp ook de middelen bedacht, om het ter uitvoer te brengen ; wiens beraamingen zyn ryk van een flechts middelmaatig aanzien, tot zulk eenen trap van magt en invloed deeden opfiygen, dat eenmaal hajf Europa (het  KONING VAN PR.UISSEN. 673 (hei zy uit vrees of jalouzy, wie durft dit beflisfen ?) de handen famenfloeg, om het te vermorsfelen en van een te ryten. Hy was het, die geduurende een leveii op den troon doorgebragt, door beveiligende voorzichtigheid beflierd , nooit een' Hap te rug deed, zich altoos, door alles heen, een fpoor vooruit baande; die ook op het tydftip, toen zyn vyanden hem in den geest reeds als vernietigd befchouwden, en, zonder vreeze voor befchaaming, openlyk voor de geheele waereld van zynen val en hunne zegepraal fpraken; toen zyne vrienden en nydelooze verwonderaars t want allen Honden over hem verwonderd; — voor hem fidderden, en naauwlyks meer durfden hoopen _ ook toen nog, van de Voorzienigheid bemind, wegen tot redding , tot herftelling, tot vergrooting ontdekte. Hy was het alleen, de Koning! Wanneer eenmaal zyn Gefchiedfchryver de oogmerken zyner fchikkingen , de ontwerpen zyner daaden, wanneer hy den geest tracht optefpooren, die overal waakte, en in iedere gefleldheid, ook in de zorgelykfte, uitwegen en hulpmiddelen vond; overal en in alle gevallen zal hy eindelyk den Vorst, en den Vorst-alléén ontdekken. Uit zyn ziel ontleenden de Veldheeren, Uit zyn ziel de Staatsdienaars hunne ontwerpen , en alle de Eerzucht dien zy kenden, belfond hierin, met zyn goedkeuring uittevoeren , het geen tot hun verbaazing door hem was uitgedacht; en all' hun hoogmoed hierin, dat een Genie van zyn grootte en zulk een diep inzicht, juist hen tot werktuigen en medehelpers had uitgekozen. Doch wat fpreek ik by aanhoudendheid alleen van wysheid, bedoeling , raadflagen, ontwerpen ? even als of zich niet in deezen verwonderenswaardigen KoYv 5 ning,  074 LOFREDE OP FREDRIK. II. ning , tevens met den geest en het doorzicht vaft den Veldheer, den Staatsman en Wetgeever, ook te gelyk alle bekwaamheden en gefchiktheid ter uitvoering verbonden waren ; en alsof zyne uitgeftrekte , onvermoeide werkzaamheid ooit eenige gelegenheid om deeze talenten te laaten fchitteren zou verzuimd , ooit eenigen arbeid, dien hy zeiven by mogelykheid kon verrichten , anderen overgelaaten hebben. Was hy het niet zelf, die met de inneemende gaave der overreding, met alle de geflepenheid en buigzaamheid van geest eens Staatmans, ieder Groote, dien hy flechts wilde, zich ten vriend maakte; die zyne ftaatsverbindtenisfen vormde, zyne traktaaten en verbonden floot? Was het niet zyn eigen licht dat de natie opklaarde , en vooroordeelen van allerleijen aart in hunne naaktheid ten toon Helde ? was het niet zyn eigen moed, die zyn onverwinbaar leger ontvonkte? zyn eigen krygskunde , die overal den vyand , hoewel twee, driemaalen fterkcr , voor hem heenen dreef? En, vooral in dat verfchriklyk, akelig tydflip, toen alles met een woede op hem losbrak, die zelfs den Romeinfchen moed had kunnen doen vertfaagen, de Romeinfche ftand vastigheid aan 't wankelen brengen, was het toen niet zyn eigen rustigheid, zyn dapperheid, zyn tegenwoordigheid van geest, zyn onwrikbaar palHaan, dat het ryk van zynen ondergang, —of wat fpreck ik van ondergang ? — dat het zelfs tot aan zyn uiterfle grenzen, voor het verlies van de geringfte hut, van den kleinften plek gronds bewaarde? was het niet zyn eigen huishoudelyke kunst, waardoor hy zo fchielyk elk nagelaten fpoor van verwoesting weder elfen maakte ? uit het puin weder muuren , uit de asche weder Heden dee.l opryzen ? de  KONING VAN PRUIS SE N. °75 de legermagt verfterkte, de tuighuizen voorzag, de fchatkamers aanvulde , en millioenen op millioenen ftapelde ? Zulk een beftendige , werkzaarne , grootheid van geest, op zo veelerlei wyzen gebleken, doet ons van zeiven reeds tot den adel en kracht van wil befl uiten , die zulk een' geest verzelden. Hy, die flechts vluchtig waarneemt, zou door al het vuurige, woelende , voortzettende, liet hoogfte doel bejaagende, in 's Konings werkzaamheid, overal drift, en zelfs allergeweldigfte derft vermoeden. Maar wanneer de waarneeming uit meerder oogpunten gefchiedt, ftort hy van de eene tegenzeggelykheid in de andere, tot eindelyk dc groote gedachte by hem opryst: dat de kracht der reden over zielen van een verhevener orde, alles vermag; — en alle tegenzeggelykheid verdwynt. Wanneer men de byzondere huislyke fpaarzaamheid van den Vorst, zyne groote oplettendheid op ieder reeds ontdekte, of nog vermoedelyke bron van rykdommen, zyn bezorgdheid ziet, om de goederen zyner onderdaanen binnen 's lands grenzen te houden; wie zou dan niet een' heerfchenden trek naar fchatten voorönderftellen ? maar laat nu een landman , wiens oogst door den opgezwollen ftroom wierd mede gefleept, zyn klagten voor den troon brengen; laat nu een verzwakte Adel, door oorlog en misgewas uitgeput , om daadelyke hulp fmeeken; cn hoe gereedelyk, hoe geheel tegen den aart der vermoede neiging, worden tonnen gouds door den algemeenen Huisvader , tot 's lands verdediging verzameld, nu tot onderhoud uitgedeeld? Of laat het evenwigt van magt in Duitschland , laaten vryheid en recht van vcrftelyke Bondgenootcn in gevaar geraaken; en hoe wor-  6j6 LOFREDE OP FREDRIK II. worden, zonder eenig bedenken, zonder eenig beding van vergoeding, millioenen opgeofferd, om het hekin beweeging te brengen? Waar de Koning als Veldheer verfchynt, doet ons het ongemeene vuur van zyne krygsbedryven in eene andere dwaaling vervallen. Deeze fchynbaare drift, waarmede hy zo fnel, in elke naderende lente, plag optebreeken ; deeze ongeduldige fpoed, waarmede hy dikwerf reeds een vyandlyk leger verflagen had , en reeds voor de hoofdlieden hunner Provintiën lag, wanneer men hem nog naauwlyks dagt de grenzen bereikt te hebben ; dat voortfleepende geweld , waarmede hy in een' enkelen veldtogt, de magt der vyanden , gelyk een ftormwind de wolken , voor zich wegvaagde ; van hunne bergen, uit hunne verfchanfingen , hen beftormde , hen in de hoofdftad famenperste , belegerde ; over rotfen cn vloeden , onder duizende gevaaren , eenen anderen vyand opzocht , aantrof, en in alle winden verftrooide ; door nieuwe wingewesten een nog trotfeher , overwinnende magt fc gemoet fnelde , aangreep , vernietigde ; alles wat door de fcherpte des zwaards niet verwonden was , in het fneeuw der gebergte jaagde , en niet eerder 0 D E * II Y I* A N I E R. cn met een glans dien gy u onmogelyk kunt voorftellen ; een glans die voor u onverdragelyk zou geweest zyn. Nu ga ik met haar ten einde, nadat zy zo veel van haar kracht verloren heeft. Ik voorzie dus binnen kort het einde der gantfche Natuur, en dat de waereld in minder dan honderd minuuten in diepe duisternis zal begraven liggen. Helaas , myne Vrienden! ik was eertyds dwaas genoeg my met de belachgelyke hoop te vleijen van altyd op de aarde te zullen voortleeven. Hoe prachtig waren niet de fchetzen, die ik tot myn wooning ontwierp ' welk een vertrouwen had ik niet op de vastheid myncr ledemaaten , op de leenigheid myner gewrichten, en op de fterkte myner vleugelen! Doch ik heb lang genoeg geleefd voor de Natuur en voor den roem. Geen van u, die ik achterlaate, zal dit zelfde zeggen kunnen in deeze eeuw van duisternis en algemeenen ondergang, die , gelyk ik zie, reeds een aanvang genomen heeft. EEN  6ot het heilige eedrog. In de St. Marcus Kerk te Venetië wordt een groote fteenen ftoel bewaard , die men veel eerbied bewyst, omdat men gelooft dat de Apostel petrus zich van dezelve te Antiochië bediend heeft. Op deeze voor heilig gehouden ftoel, ftaat een wydloopig opfchrift met karmatifche letteren, volgens welke de beroemde joseph assemanni beweert gevonden te hebben, dat de ftoel eerst in de agtfte eeuw , en wel te Antiochië vervaardigd is, en dat dus de Apostel petrus dezelve nog niet heeft kunnen gebruiken. En echter bewyzen de Katholieken deeze ftoel nog altyd den grootften eerbied. Het opfchrift zou, volgens de verklaaring van den Heer assemanni , eeii paar vaerfen uit de Pfalmen behelzen. De Heer Profesfor norberg maakt van deeze ftoel gewag in een brief uit Venetië , welke in het zesde deel der Reizen van biornstahl ftaat, en zegt 'er het volgende van : Myn hoop om aan de ftoel van den Heiligen petrus iets nieuws aantetreffen , hield gantfchelyk op, by het misnoegen dat ik moest ondervinden , dat een Arabisch opfchrift , in eenige vaerfen uit den tweeden Pfalm beftaande , een misleidenden naam gekregen had. De Heer Hofraad tyciisen te Butzow, heeft een naauwkeurig affchrift van het opfchrift, dat op deezen ftoel ftaat , in de Flaminii Cornelii monumentis antiquh Ecclefi.  744 over het electriek vermogen De genoemde Schryvers getuigen eenpaarig , dat men 'er zig een flaauvv denkbeeld van kan maaken, door hetzelve te vergelyken met dat pynlyk gevoel, 't welk ontftaat als men zig heevig aan het punt van den elleboog floot. By de eerfte aanraaking is deeze gewaarwording het heevigst , wordt by de herhaaling minder, cn vcrdwynt eindelyk geheel. Wanneer men den Torpedo niet onmiddclyk aanraakt, maar de hand 'er zo naby mogelyk brengt, gevoelt men niets; gefchied de aanraaking door middel van een flok, of een ander vast ligchaam, dan is de gewaarwording minder heevig; wanneer men den Visch met iets dat dun is bedekt, en hem vervolgens aanraakt, dan is de gewaarwording heeviger, doch het heevigfle, wanneer de aanraaking onmiddclyk gefchiedt. Deeze door meergenoemde Schryvers opgegeevene verfchynfelcn , gaven zeer natuurlyk aanleiding tot onderfcheiden gisfmgen , terwyl geene van hun allen op het vermoeden eener electrieke ftoffe viel ; daar zy tog by hunne proefneemingen duidelyk zagen, dat men, zonder de minfte gewaarwording, den Ttrpedo met een glaazen pyp konde aanraaken. rhedi , lorencini en perault , veroncierftelden dat de Torpedo naar willekeur zekere fyne vloeiftoffe konde doen uitftroomen, die, door meededeeling aan anderen , eene pynlyke en verdoovende gewaarwording konde veroorzaaken. Dit gevoelen verfchilt niet van dat van oppianqs, en andere onder de Ouden cn bewyst eigenlyk niets , zolang men niet de natuur van dit uitvlocifel bepaalt, en uit {|e v/erking^ van  van den torpedo of beef-rog. 745 van deeze uitvloeiende (toffe, de waargenoomen verilirynfelen tracht te verklaaren. borellus en reaumur verwierpen beiden dit gevoelen , en meenden dat de fchok van den Torpedo alleen konde verklaard worden , uit eene golfswyze beweeging, welke deeze Visch naar willekeur konde maaken. Zy verklaarden de nablyvende verdooving, uit de ftremming van het zeenuwvocht in dat deel, waarmecde de aanraaking gefchied. Zonder ons thans met eene wederlegging van dit gevoelen in te laaten, zullen wy alleen maar aanmerken, dat eene zodaanige golfswyze beweeging niet gemakkelyk kan mcedegedeeld worden, wanneer de aanraaking gefchied door middel van hout of metaal; en zo men dit eens voor een oogenblik wilde toeflaan , dan is 'er geene reden , waarom deeze beweeging ook niet door een glaazen pyp zoude kunnen overgebragt worden. Deeze en foortgelyke gisfingen, uit welke men de zonderlinge eigenfehappen van den Torpedo heeft trachten te verklaaren , vervallen van zclven , zodra men ze op die verfchynlèlen wil toepasfen , welke ons de nadere proefneemingen met den Torpedo , hebben leeren kennen. Reeds hebben wy opgemerkt, dat walsh de eerfte geweest is , welke dit onderwerp opzettelyk nagefpeurd, en, in byzyn van verfcheiden Leeden van de Franfche Academie, zeer naauwkcurige proefneemingen daaromtrent gedaan heeft , uit welke overtuigend is gebleeken , dat de Torpeda wel deegelyk een vermogen bezit de electrieke vloeiftoffe by zig optehoopen, en dat de verfchynfelen, daarby waargenoomen, allen overeenkomst hebben met die der Leydfche fles: Bbb 3 do- •  74ü OVER. HET ELECTR1EK VERMOüEöf dat men, door den Torpedo te doen aanraaken, niet flegts aan een enkel perfoon, maar aan verlcheiden perfoonen te gelyk, een fchok kan geeven : dat deeze fchok fterker of minder fterk is, naarmaate de Visch met meerder of minder geleidende ligchaamen in aanraaking is 5 dat men , door den Torpedo met een niet geleidend ligchaam , by voorbeeld een glaazen pyp, aanteraaken , geene de minfte gewaarwording befpeurt: —- met een woord, hy vond, by zyne vergelykende proefneemingen, eene volmaakte overeenkomst tusfchen de uitwerking van den Torpedo en die der Leydfche fles , en hy meende dus recht te hebben , van uk de overeenkomst der verfchynfelen op de overeenkomst der oorzaaken te mogen befluiten. Laaten wy, Myne Heeren, om ons van deeze zaak ten vollen te overtuigen , eenige oogenblikken by de voornaamfteu deezer verfchynfel.mi blyven ftil ftaan, en dezelve met die der Lcydfctic Hes ■ vergely- ken Dan daar misleiden zömmigen uwer , pp dit oogenblik met de Theorie der zogenoemde Leydfche fles niet bekend zyn , zy het my geoorloofd, zo veel vooraf daaromtrent aantemerken, als nodi«zal zyn, ons voorftel duidelyk te maaken. Fwreerst : Het is uit herhaalde proeven en waarneemingen algemeen bekend, dat de electrieke vloeïftoffe door de geheele natuur verfpreid is; dat alle natuurlyke ligchaamen daarmede bededd zyn, naarmaate yan hunne uitgebreidheid. Ten tweeden : Sommigen, der natuurlyke ligchaamen zyn van dien aart, dat zy dc aangevoerde, en dus overtollige electrieke ftoffe , langs, zig heenen laaten gaan:, terwyl anderen van die famenltelling zyn, dat ?y «wik» belenen,, en langs -welken .das &-electrieke  VAN DEN TORPEDO OF BEEF-ROG. 747 ftoffe, niet dan met geweld, van het eene ligchaam, tot het andere kan overgaan ; het is om deeze reden dat men aan de eerften den naam van geleidende en aan de laatlten den naam van niet geleidende'ligchaam en heeft gegeeven. Tot de eerften behooren-'alle vloeiftoflén , alle dierlykc en groenende zclftlandigheden, de metaalen en de meeste mynltoflen; tot de laatften behooren het jak , de harstachtige ligchaamen , en het glas. Het fpreekt van zeiyen dat in beide deeze eigenfehappen der verfchillende ligchaamen trappen zyn , en dat 'er werkelyk hgchaamen zyn, in welke uit hoofde van hunne faamenftelling , beide eigenfehappen te faamen komen. Onder deeze laatften behoort de lucht , die uit haaren aart niet geleidend is , doch uit hoofde van de vochtdeelen, die daarin toevallig aanweczig zyn., geleidend wordt, en wel in evenredigheid van de hoeveelheid deezer vochtdeelen. : Ten derden : Het glas en andere niet geleidende lio-chaamen hebben die byzondere eigenfehap , dat , terwyl de electrieke vlociftolfe aan de eene zyde, het zy door wryving, het zy door een electriek werktuig, wordt opgehoopt, en dus het glas aan deeze zyde eene ftellige Electriciteit verkrygt, de tegengeftelde zyde van het glas eene gelyke hoeveelheid van deszelfs natuurlyke Electrieke ftolfe afgeeft, en gevolglyk eene ontkennende Electriciteit verkrygt , welke ontkennende of negative Electriciteit aan de eene zyde van het glas evenredig is, aan de ftellige of pofitijve. Electridtcit der andere zyde : hieruit volgt , en het wordt door alle proeven bevestigd, dat, wan* neer men eene glaazen fchyf belaaden wil, dat is, wanneer men de Electrieke ftoffe aan deszelfs eene Bbb 4 zyde  748 OVER HET ELXCTRIEK VERMOGEN zyde wil ophoopen, men te gelyker tyd de tegengeftcldc zyde met een of ander geleidend ligchaam in nanraaking moet brengen , om daardoor aan hetzelve gelegenheid te geeven, deszelfs natuurlyke hoeveelheid electrieke ftoffe te kunnen kwyt raaken , als zonder het welk geene belaading mogelyk is. Ten vierden: De Electrieke vloeiftofte tragt zig beftendig in evenwigt te houden, even gelyk wy zulks by andere fyne vloeiftoffen waarueemen : wanneer dierhalven dit evenwigt op de eene of andere wyze gebrooken wordt, en 'er dus eene ongelyke verdceling tusfchen de Electrieke ftoffe in een of meer ligchaamen plaats heeft, dan is de natuur, of liever de Electrieke ftoffe werkzaam, om het verlooren evenwigt wederom te herftellen, en alle hinderpaalen, die zulks mogtcn beletten, te overwinnen. Deeze gelykftelling gefchied zeer gemakkelyk, wanneer de ftoffe onbelemmerd van het eene ligchaam tot het andere kan overgaan; doch gantsch anders is het, wanneer deeze ligchaamen niet met elkander in aanraaking zyn. Hier is de lucht als een niet geleidend ligchaam tusfchen beiden, hier heeft dus eene ophooping van Electrieke ftoffe plaats, welke, by den overwonnen tegenftand der lucht, eensklaps, en met geweld overgaat. Wanneer dierhalven een glaazen fchyf aan de eene zyde eene ftellige, en aan de tegengeftclde zyde eene ontkennende Electriciteit verkreegen heeft, zo tracht ook hier do ftoffe zig gelyk te ftellcn; dan vermits het glas zelve geen geleider is, en de lucht, als een niet geleidend ligchaam, den overgang der ftoffe belet i zo blyft de fchyf belaaden. Hier by komt nog, dat, vermits dc ophooping der Electrieke ftofFé aan de eene fchyf de.reden is, van dq  VAN DEN TORPEDO OF BEEF-ROG. 749 de wegftooting der, ftoffe aan de tegengeftelde zyde, zo volgt hieruit, dat men aan de ontkennende zyde geene ftoffe kan byvoegcn , zolange niet aan de tegengeftelde zyde het wegftootend vermogen evenreedig verminderd wordt, of, met andere woorden, zolange niet aan de polkive of ftellige zyde zo veel ftoffe wordt weggenoomen. En omgekeerd, men kan van de ftellige zyde geene ftoffe wegneemen , wanneer de ontkennende zyle niet in de gelegenheid ié, eene zelfde hoeveelheid ftoffe aanteneemen. Reide deeze krachten houden elkander dus in evenwigt, cn eene zodanig belaaden glaazen fchyf zoude langen tyd in dien ftaat blyven , mits dezelve volkomen geifoleerd, dat is , buiten aanraaking van eenig geleidend ligchaam was. Eindelyk ten vyfden'. Wanneer by eene gelaaden glaazen fchyf, door tusfehenkomst van eenig geleidend ligchaam , de tegenftand der lucht vermindert , dan gefchiedt 'er eene oogenblikkelyke gelykftelling , en de uitwerking daarvan is meerder of minder heevig, naarmaate van den tegenftand en de hoeveelheid der ftoffe , welke van de eene tot de andere zyde der fchyf overgaat. Gefchied deeze overgang der ftoffe door een of meerder perfoonen, dan gevoelen deezen by den overgang der ftoffe, eené aandoening, die men den Electrieken fchok noemt; neemt uien nu,in plaats van een glaazen fchyf, een fles met eene wyde ope-. ning, die van binnen en buiten met plaatzilver voor een gedeelte bekleed is, dan noemt men een zodaanige files , eene Leydfche fles , om reden dat de beroemde musschenbroek daarmeede te Leyden de eerfte proefneemingen gedaan heeft. — En dit zy genoeg ven aanzien van . de Theorie 1 deezer Leydfche fles'; f.bb 5 eene  75° OVER HET ELECTRIEK VERMOGEN eene theorie, waarop de meeste verbeteringen der Electrieke werktuigen beruste!], waardoor men 'thans in ftaat is, de verbaazendfte uitwerkingen te doen voortkomen; eene theorie, welke de ontzachlykfle natuurverfchynfelen niet flegts verklaart , maar ook de middelen aamvyst, om ons voor derzelver nadeelige en alles vernielende uitwerkingen te beveiligen. Dan het wordt tyd dat wy tot ons onderwerp wederkeeren, om, na deeze.voorafgaande opheldering, thands te onderzoekeu of de verfchynfelen, by den Torpedo waargenoomen, met die der Leydfche fles overeenkomen. Laaten wy voor een oogenblik aanneemen , dat de Electrieke vloeiftofle by den Torpedo , op dezelfde wyze als by een gelaaden glasfchyve verdeeld zy, en wy zullen zien, dat de verfchynfelen.zig zeer eenvoudig laten verklaaren. i. Wanneer men den Torpedo met een glaazen pyp aanraakt, befpeurt men geene de minde gewaar, wording. .De. reden hiervan is,.klaar. Het glas behoort tot die ligchaamen , langs welker oppervlakte de Electrieke ftoffe niet gemakkelyk kanhecucn vloeijen; daar kan dus ook geen overgang van Electrieke ftoffe plaats hebben, dus ook geene gewaarwording ais het uitwerkfel daarvan. Nu is onder alle fyue.vloe*, ftoflen, het licht uitgezonderd, de Electrieke" ftofFc de eenigfle, aan. welke het. glas deezen overgang belet, gcvolglyk kan 'er by den Torpedo geene andere oorzaak voorlanden zyn , uit .welke zig dit verfchynfel laat verklaaren, dan de.Electrieke vloeiftofle. 2. Wanneer men, op een geïfolcerd bankje ftaande, den Torpedo met den vinger aanraakt , gevoelt men msgelyks niets. In dit geval deelt ons ligchaam wel in de Electriciteit der aangeraakte zyde, zy moge nu ftel.  VAN DEN TORPEDO OF BEEF-ROG. 7$l ftellig of ontkennende zyn ; dan, vermits uit hoofde van de ifaleering, de (toffe niet naar de tegengeltelde zyde kan overgaan , zo gevoelt men ook niet den minnen fchok. Het zelfde verfchynfel heeft ook by een belaaden glasfchyve plaats, gen perfoon die, op een geïfoleerd bankje (taande , de ftellige zyde van de fchyf aanraakt , en. een Electrometer in de hand houdt, geeft blyken Van eene ftellige Electriciteit, en zo ook omgekeerd , wanneer hy de ontkennende zyde aanraakt \ dan hy gevoelt verder niets , omdat ?er geene doorgang van ftoffe plaats heeft. 3. Wanneer men den Torpedo met de eene hand van boven, en met de andere van beneden aanraakt , dan gevoelt men den zeiven fchok als by de Leydfche fles, om reden, gelyk wy hier boven zeiden., dat 'er eene oogenblikkelyke overgang der ftoffe van de eene tot de :andere zyde plaatsheeft, welke doorgang van ftoffe door ons ligchaam,die fchielyke aandoening, die men by een ftoot of fchok vcrgelykt, doet ontItaan. Deeze fchok is veel fterker, wanneer de Visch uit het water genoomen wordt, en dus met minder geleidende ligchaamen in aanraking is ; in dit geval gaat de geheele hoeveelheid Electrieke (toffe door den perfoon die de aanraaking doet, terwyl in het voorgaande geval, wanneer de Visch in een tobbe met water zig bevind, een gedeelte der (toffe door het water zeiven als een- geleidend ligchaam overgaat. ' 4. Wanneer >de Torpedo in een tobbe met water op een niet geïfoleerde tafel ftaat , en men denzelven van boven met den vinger aanraakt, gevoelt men insgelyks een fchok, en de reden hiervan is klaar; het water, de tobbe, de tafel, en de- grond waarop die perfoon ftaat., zvn zo veel «-leidende ligchaamen,- door  75« OVER HET ELECTRIER VERMOGEN door middel van welke de perfoon met het benedenfte gedeelte van den Visch gemeenfchap heeft; en door welke dus , by de aanraaking van boven , de ftoffe kan overgaan : ondertusfchen is deeze fchok minder fterk, uit hoofde van den langeren weg die de ftoffe moet doorloopen. Wy zien dan, Myne Heeren ,uit deeze weinige voorbeelden , dat dc verfchynfelen , by den Torpedo waargenoomen, in de daad Electrieke verfchynfelen zyn, welke volkoomen met die der Leydfche Hes overeenkomen, en welke uit geene andere tot hiertoe in de Natuur bekende oorzaak kunnen verklaard worden , dan alleen uit de aanweezigheid eener Electrike vloeiftoffc. Daar wy nu in de Natuurkunde gewoon zyn, gelyke uitwerkingen aan gelyke oorzaaken toe te fchryven; daar de uitwerkingen der Electrieke ftoffe zig zo duidelyk van alle andere werkingen in de Natuur onderfcheiden; zo is 'er, mynes bedunkens, in dit geval geen twyfel, of men moet toeftemmen , dat de Torpedo niet flegts een Electriek vermogen bezit, maar ook het vermogen heeft in zyne orgaanen, om eene ftellige cn ontkennende Electriciteit voorttebrengen. Dan , hoe hoogstwaarfchynlyk , of liever hoe zeker dit gevoelen ook febynen moge, zo heeft men nogthans daartegen zwaarigheeden ingebragt, die van niet weinig belang zyn , cn die voornamenlyk daarom verdienen opgelost te worden , omdat in deeze oplosfing zelve een nieuw bewys voor de waarheid van het voorgedraagen gevoelen geleegen is. De eerfte deezer zwaarigheeden komt hierop uit. Wy vinden dat een gelaaden fchyf, 0p het oogenblik dat haare beide zyden met een geleidend ligchaam in aanraaking zynondaaden wordt. Daar nu de Tor- pede  van den torpedo 0? bEEF-ROCj 755 pedo even eens een ftellige en ontkennende Electriciteit bezit, hoe komt het, dat, daar dezelve rondom met water, als een geleidend ligchaam, in aanraaking is , hier geene gelykflelling gefchied , het welk tog vorens de wetten der Electriciteit gefchieden moeste, indien hier werkelyk eene electrieke ftoffe aanwezig was? Deeze zwaarigheid laat zig gemakkelyk oplosfen, wanneer wy overweegen, dat 'er tusfchen het belaaden eener fchyf, en de opgewekte Electriciteit by den Torpedo , in zo verre een onderfcheid is , dat by de fchyf geene belaading mogelyk is , zolang beide zyden door middel van een geleidend ligchaam met elkander in aanraaking zyn; terwyl de Torpedo het vermogen bezit, door zyn eigen mechanismus , de twee verfchillende Electriciteiten by zig voorttebrengen , niettegenftaande beide zyden door middel van wate'r met elkander gemecnfchap hebben. En dat dit zo zy, daarvan verzekeren ons niet flegts de verfchynfelen , maar ook de proefneemingen zelve, onder anderen, die, door den Heer walsh en cavendish by gebragt , waaruit blykt , dat de Torpedo in ftaat is vyftig maal in één minuut een fchok te c-eeven , dus vyftig maal in één minuut eene pofitive en negative Electriciteit voort te brengen. Wanneer men dus moet aanneemen, en,zo als het fchynt, men ook by de gemaakte tegenwerping toeftemt, dat de Torpedo, naar eigen willekeur , en in aanraaking zynde met geleidende ligchaamen , de twee verfchillende Electriciteiten kan doen ontftaan, dan is 'er ook weinig zwaarigheid in om aanteneemen, dat de Torpedo het vermogen bezit , om de opgewekte Electriciteit by zig te bewaaren, niettegenftaande de aanweezigheid van het water. Eent  754' OVER HET ELECTRIEIC VERMOGEN Eene tweede tegenwerping is deeze: Hoe komt hei,' dat, by de aanraaking van den Torpedo, de Electrieke Holle zig gelyk Helt door den perfoon, die de aanraaking doet , en niet door het water; daar toch alle Natuurkundigen beweeren, dat de Electrieke Holle , by haaren doorgang, altoos den kortfien geleider verkiest? daar nu het water, in dit geval, een veel korter geleider is, hoe komt het dat de Electrieke floffe hier Van haare vastbcpaalde wet afwykt? —— Het is waar, de Electrieke Holle verkiest altoos den kortfien , maaroók den besten geleider; daar nu het dierlyk ligchaam een beter geleider is , dan het water, zo ziet men dat de Natuur zig hier niet tegenfpreckt, maar integendeel haare bepaalde wetten volgt. Dat dit indedaad zo is, blykt uit omniddelyke proefneemingen met de Leydfche fles , wanneer men namenlyk de Electrieke fchok laat gaan door koperdraaden van verfchillende dikte en omtrek: in dit geval gaat de ftoffe door alle draaden , door fommigen, omdat zy korter geleiders zyn, door anderen, omdat zy beter geleiden. By den fchok van den Torpedo , gaat dan wel een gedeelte ftoffe door het water, maar ook een gedeelte door het ligchaam van den perfoon, die de aanraaking doet. En het is ook om deeze reeden, dat men den fchok veel fterker gevoelt , wanneer de Torpedo uit het water genoomen, en.dus meer geïfoleerd is, om reden dat 'er dan meer ftoffe door het ligchaam gaat. Eene derde bedenking is deeze: Wanneer de Torpedo eene ftellige en ontkennende Electriciteit bezit, hoe komt het dan, dat men, by de ontlaading, geene vonken of licht, of eenig geluid gewaar word, daar toch dc drie opgenoemde verfchynfelen by de ontlaading der Leydfche fles plaats hebben ? Het zal nodig zyn,  VAN DEN TORPEDO OF EEEF-ROC. 755 zyn 9 om deeze zwaarigheid weg te neemen , dat wy de reden opgeeven, waarom, by de ontlaading der Leydfche fles de vonk en het geluid plaats hebben , ten einde daaruit te doen zien, dat by den fchok van den Torpedo , dezelve niet aanweezig kunnen zyn. By een belaaden Leydfche fles kan de ftoffe van de ftellige tot de ontkennende zyde niet overgaan, uit hoofde van den tegenftand der lucht; dan zo dra wordt deeze tegenftand niet voor een gedeelte verminderd, en door de pogingen der Electrieke ftoffe overwonnen, of 'er is op het oogenblik eene gelykftclling, en de ftoffe, nog gedeeltelyk door de lucht tegengehouden , gaat in de gedaante van een vonk en met geluid over: de reden dus van de vonk , is de weérftandbieding der lucht, waardoor de Electrieke ftoffe als ineen gedrongen wordt, even als de lichtftraalen door den brandfpiegel. By de ontlaading of by den fchok van den Torpedo , heeft 'er geene. weêrftandbieding der lucht plaats; hier gefchied geen overgang van ftoffe, dan by de onmiddelyke aanraakingt en 'er kan dus ook geen vonk of licht, of géluid waargenoomen worden. Eene vierde tegenwerping eindelyk, waardoor men het Electrike vermogen van den Torpedo heeft trachten onwaarfchynlyk te maaken, is deeze: De ondervinding leert, dat all» geölectrifeerde lig? chaamen , zy mogen nu ftdlig of ontkennend geëlectrifeerd zyn , een vermogen van aantrekking of telugftooting bezitten , en waarvan de reden alleen moet gezogt worden in de geneigdheid der Electrieke ftoffe om zig overal gelyklyk te verdeden. Dit zo zynde zó vraagt men de reden , waarom niet ook iets dergelyks by den Torpedo plaats'heeft ? en men befluit daar-  7$6 OVER HET ELECTRIEK VERMOGEN daaruit ten naadeele van het voorgedraagen ge* voelen. Ook deeze bedenking, Myne Heeren, laat zig zeer eenvoudig oplosfen. Dat in het algemeen gelykfoortige Electriciteiten elkafider terug ftooten, ongelykfoortige elkander aantrekken; dat ligte ligchaamen door gcëlectwfijerde ligchaamen eerst aangetrokken, en naderhand, wanneer deeze aangetrokken ligchaamen dienzclfden ftaat van electriciteit verkreegen hebben, terug geftooten worden ; zyn (tellingen, die proeföndervindelyk zeker , en gevolglyk door niemand kunnen in twyfel getrokken worden. Dan, wanneer wy de zaak een weinig verder nadenken, dan zullen wy ondervinden , dat deeze werking der geëlectrifeerdc ligchaamen afhangt van eene uitvloeijing der Electrieke ftoffe, die, als het waare , een dampkring om het geëlectrifeerde ligchaam vormt; herinneren wy ons nu, het geen wy hiervoren hebben opgemerkt, dat by den Torpedo geene uitvloeijing van ftoffe plaats heeft , ten zy de Visch onmiddelyk wordt aangeraakt, dan volgt ook als van zeiven , dat 'er geene aantrekking of terugftooting by den Torpedo kan waargenoomen worden , en de gemaakte zwaarigheid vervalt van zeiven. Ziedaar, Myne Heeren, de meest gewigtigde bedenkingen , welken men tegens het Electriek Vermogen van den Torpedo heeft jngebragt. Ik hebbe dezelve, zo veel tyd en geleegenheid my vergunden, trachten optclosfen, en meen overtuigd te zyn , dat door deeze oplosfing zelve het voorgedraagen gevoelen meerdere zeekerheid heeft gekreegen, en wy ons thans volkoomen kunnen verzeekerd houden , dat de Torpedo een vermogen bezit , niet flegts de Electrieke ftoffe by zig optehouden, maar ook  van den torpedo of beef-rog. 757 ook eene ftellige en ontkennende Electriciteit by zig te doen ontftaan, waarvan de vcrfchynfels met die der Leydfche fles volkoomen overeenkoomen. Vergun my, Myne Heeren, dat ik 'er, ten befluite van deeze myne redevoering , nog de twee volgende aanmerkingen byvoege. Vooreerst: Zo zeer wy ook van de aanweezigheid eener Electrieke vloeiftofle by den Torpedo overtuigd zyn; zo ontegenzeggelyk ook de verfchynfelen aantoonen, dat dc Torpedo het vermogen bezit, de Electrieke vloeiftofle by zig op te hoopen, en, naar willekeur, de twee tegengeftelde Electriciteiten by zig te doen ontftaan; zo weinig zyn wy in ftaat dit verfchynfel zo zonderling in zyn foort te verklaaren , en reden te geeven , door welk mechanismus deeze voortbrenging van Electriciteit gefchiedt, door welke tusfchenkomst van oorzaaken de Electrieke ftoffe in dit °eval belet wordt van zig gelyk te ftellen, ondanks de aanweezigheid van zo veele geleidende ligchaamen. De Natuurkundigen hebben zig hieromtrent veel moeite gegeeven ; dan Myne Heeren , 'er ontbreekt nog te veel aan onze kennis om dit raadfel optelosfen, Het is waar, wy hebben, federt weinige jaaren , verbaazende vorderingen in deezen tak der natuurkunde gemaakt; wy hebben de eigenfehappen van deeze vloeiftofle, haare wetten en uitwerkfels in meer dan dén opzicht leeren kennen : herhaalde waarneemingen cn onmiddelyke proefneemingen hebben ons geleerd , dat de Electrieke vloeiftofle eene zeer gewichtige rol fpeelt in het voortbrengen der verfchrikkelykfte natuurverfchynfclen; en het zyn ook diezelfde waarneemingen, welke ons middelen hebben doen uitvinden, om ons voor de vernieknde uitwernatuurk. IV. D. Ccc kin-  ^ OVER HET ELECTRIEK VERMOGEN kingen derzelven te beveiligen; — nög meer, wy weeten dat de Electrieke vlceiftoffe by een ligchaam door dc vvryving wordt opgewekt; dat door twee ligchaamen met elkander te wryven, het ééne eene ftellige, bet andere eene ontkennende Electriciteit verkrygt , naarmaate van de byzondere gefleldheid van het eene' of andere ligchaam om de electrieke ftoffe aantetrekken; en het is ook waarfebynlyk, dat 'er by dc opwekking der Electriciteit van den Torpedo , eene foortgclykc wryving in de Electrieke orgaanen van deezen Visch plaats heeft; doch dit is ook alles wat men daarvan zeggen kan , zolang wy de natuur der Electrieke vloeiftofle zelve niet kennen , zolang wy onkundig zyn van die beftanddeelen , welke eigenlyk deeze vloeiftofle faamenftcllen. Myne tweede aanmerking betreft de nuttigheid deezer ontdekking. Het fchynt in den eerften opflag eene overfchillige zaak te zyn, of de verfchynfelen, by den Torpedo waargenoomen, uitwerkingen eener Electrieke , of eener andere vloeiftoffe zy, zolang de kennis daarvan geenen middelyken of onmiddelyken invloed heeft, of op de weetenfehappen, óf op de fcamcnlceving; Dan, Myne Heeren, hoe gering de voordeden deeze ontdekking ook fchynen moogen; hoe wettig wy ook als nog in ftaat zyn , de gevolgen deezer ontdekking door te zien , zo blyft dezelve toch altoos voor den Natuuronderzoeker van zeer veel belang. Vooreent als ontdekking ; waarheid en dwaaling, hoe digt ook aan elkander grenzende, zyn uit haaren aart heemelbreed van elkander verfchillende, en het kan voor ons menfehen niet onverfchillig zyn , de eene voor de andere te verruilen; ieder waarheid ver-  VAN DEN TORPEDO OF EEEF-ROG. 759 vermeerdert onze kennis, en maakt ons volkomcner ; ieder ontdekking is een nieuwe fchaakel aan den kee-" ten der waarheid, langs welken wy tot den hoogftcn trap van menschlyke kennis opklimmen ; zy is een fakkel, welke ons voorlicht op de duistere en onbekende paden , langs welke wy tct de diepfte geheimen der natuur doordringen. Dit heeft de gefchiedenis aller tyden , dit heeft de gefchiedenis der natuurkunde in het byzonder, door ontelbaare voorbeelden geleerd. Wie toch , Myne Heeren , om u flegts aan een enkel voorbeeld te herinneren, zoude gedacht hebben, dat de kennis van de aantrekking des zeilfteens een middel zoude aan de hand geeven, om den Zeeman op den onmeetbaaren oceaan tot een wegwyzer te verftrekken? Wie zoude zig ooit hebben kunnen verbeelden, dat het wryven van een fiuk Rarnftcen, eerlang een middel zou doen ontdekken , om onze gebouwen en fchcepen voor de vernielende uitwerkingen van den Blikfem te beveiligen? en nogthans hebben wy zulks mogen zien gebeuren. Ten tweeden: Deeze ontdekking is eene nieuwe aanfpooring, om te onderzoeken , of dit byzondere vermogen zig alleen by den Gymnotus Ele&ricus, en den Torpedo zoude bepaalen : immers daar is reden om te vermoeden , dat men ook by andere Vischfoorten iets dergelyks zoude kunnen aantreffen, en het hapert misfchien alleen maar aan het voorncemen van deezen of geenen kundigen Natuurkenner , om deeze zaak door proefneemingen te onderzoeken: en zoude men daardoor niet tot ontdekkingen kunnen geraaken , waarvan wy de nuttige gevolgen als nog niet kunnen overzien ? Ccc 2 Ein.  ~öo over het electr. vermogen van den beef-rog, Eindelyk, ten derden : Deeze ontdekking doet ons met eerbiedige verwondering erkennen de onbegrensde wysheid van den Voortbrenger van alles, die, op eene zo verfchillende wyze , en langs zo oneindig verfchillende wegen, voor het welzyn zyner fchepfelen gezorgd heeft, die aan ieder dier de middelen tot zyn beflaan , en de wapenen ter zyner verdecdiging gefchonken heeft. Reeds abistoteles , plutarchos , en anderen onder de Oude Wysgeeren /befchouwden het zonderlinge vermogen van den Torpedo, als een middel, om zich voedfel te verfekaffen, en door zyne verdoovende eigenfehap zig meester van zyn prooije te maaken ; en uit het geen wy van de werking van dit vermogen gezegd hebben, is klaar gebleeken, dat het dier dan eerst gebruik daarvan maakt, wanneer het aangeraakt , en dus tot zelfverdeediging aangeboord wordt. Buiten twyfel, heeft de Schepper der Natuur nog andere bedoelingen hiermeede gehad; dan deeze en zo veele andere, als nog voor ons onverklaarbaare, natuur - verfchynfelen , zal , zo wy hopen en verwachten, de veelbeloovende toekomst ons nader ontvouwen. D. OVER.  OVER DE pUR P ER SLAK. 13e Èhvex , een foort van Mosfeféri, die adanson onder het Plirpérgeflactit plaatst , bekleedde by de Ouden dc plaats der Cochenille, virgilius zegt 'er van in het vierde boek zyner Aeneade : Van haare fchouderen vloeide een mantel van Tyrisch Purper." Want het fip van deezen Schelpworm diende by de Ouden, om hunne klederen purper te verwen , en de inwooners van Tyrus muntten hieriii voornamciyk uit. Dit zelfde purperfap was ook de inkt der Romeinen , waarmede zy hunne Edicten onderteekenden : men noemde ze Sact um Encauftum , en niemand anders dan de Keizer mogt deeze inkt gebruiken , wanneer hy zich niet aan de misdaad van gekwetfte Majefteit wilde fchuldig maaken. Een louter toeval maakte de Tyriërs met het gebruik van deeze pragtige verw bekend. Een hond, die eenigen van deeze mosfelen aan ftrand gegeeten had verwde zyn bek met het levendigfte en fchoonfte rood'. Eenigen bemerkten het, en kreegen lust om zich Van deeze verw te bedienen, Het fap , dat van deeze dieren genomen wordt, is eerst wit, dan fchoon groen, en eindelyk prachtig purperrood. Het daarmede gekleurde lynwaad behoudt deeze kleur beftendig. Men moet zich niet verwonderen, dat het purper der Ouden zo duur was, wanneer men overweegt, hoe ontelbaar veele van deeze kleine dieren vereischt wierden , om flegts één mantel te verwen. Men Ccc 3 viüdt  7Ó2 OVER DE PURPERSLAK. vindt in America, niet verre van Guatimala , een kleine flak van de grootte eener bye, die even hetzelfde zap als de Murex heeft ; de Indiaanen bedienen zich van haar , om hun catoenen lynwaad te verwen. De Purpermosfel gclykt tamelyk veel naar den Murex ; men onderfcheidt ze echter daarvan, omdat de mond niet zo groot noch zo lang is, en ook niet zo veele lellen of vleugels heeft, adanson plaatst ze in het geflacht der Hakken, en mogelyk is de bovengemelde Americaanfche de echte purperflak der Ouden. De Schryvers melden ons, dat de Ouden de zodanigen van deeze kleine dieren in mortieren dampten, die te klein waren, om van hen het fap te kunnen neemen. Doch men begrypt niet, hoe of het mogelyk ware , dat zy door dit middel dc fchoone purpere kleur behielden : want de uitwerpzels van dit dier moesten noodwendig de kleur bederven, daar de kleur deezer uitwerpfels donkergroen is, en in hoeveelheid het purpervocht overweegt. Wanneer het iemand gelukt , dit fap in zyne geheele zuiverheid aftetappen , zal het daarin gedoopte lynwaad eerst een geele kleur krygen , doch , wanneer men het aan een matige zounehette blootdelt, zeer fchielyk geheel andere kleuren aanneemen. liet geel begint eerst een weinig groenachtig te fchynen, dan valt het in het citroengeele; hierop verandert het in een zeer levendig groen, dat vervolgens donkergroen, violet, en eindelyk fchoon purperrood wordt. Deeze veranderingen gcfchieden meer of min fchielyk, naar de graaden van de warmte der Zoune. Men heeft nauwlyks tyd om ze duidelyk te ondcr- fchei-  over de purper slak, 763 fcheiden , wanneer het lynwaad in den Zomer in de middagzon gelegd wordt. De hette des vuurs brengt gelyke werkingen, doch niet gelyke kleuren voort; zy moet fterker zyn, dan de hette der zonne. De open lucht, zonder medewerking der zon of van het vuur, brengt deeze kleuren ook, doch veel langzaamer, voort. Het is byzonder , dat noch aristoteles , noch plinius aan deezen overgang der kleuren gedacht hebben , die echter wel waardig was om opgemerkt te worden. Waarfchynlyk liet men , ten deezen tyde , dit vocht , terwyl men het met een groote menigte water vermengde, terftond in het purper overgaan , zonder zich tyd te geeven , om de tusfchenbeiden liggende afwisfelingen behoorlyk waartoneemen. Ccc 4   ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE. Ccc 5   76? KORTE GESCHIEDENIS DER GERECHTELYKE DUELLEN. (Uit het Hoogduitsch.) Italien, Griekenland en Afiën bezitten byna geen zo weinig beteekenend, of door den tyd genoegzaam uitgewischt, opfchrift, en de reeds lang van den aardbodem verdelgde bewooners deezer landen hadden byna geen zo beuzelagtig gebruik, of ftuk van kleeding of huisfieraad , dat niet naauwkeurig onderzogt, of in geleerde verhandelingen is befchreven geworden. Daarentegen hebben veelen der gewigtigde zeden en manieren onzer voorvaderen , en onder deezen ook het tweegevecht, tot hier toe geen hunner waardigen Gefchicdfchryver gevonden , niettegendaande men de laatden , eeuwen lang, met wetten en bewyzen, met declamatiën en fmaadredenen bedreden heeft. Het is hierom wel der moeite waardig, in eene, fchoon onvolkomene, proeve, den oorfprong en tydelykc veranderingen eener gewoonte natefpooren, welke in veele opzichten , doch voornamelyk ten aanzien deivolken , onder welken men ze gevonden heeft en nog vindt , cn dan ten aanzien van derzelver duurzaamheid en onuitroeibaarheid , ten hoogden merkwaardig is. Geene andere Gefchiedenis bewyst klaarder dan de gefchiedenis van het Tweegevecht , dat de ftrengde en dikwils herhaalde verboden , cn de hard-  76S KORTE GESCHIEDENIS hardde ftraffen niets op zeden vermogen, die in den aart van gantfche Volken gegrond zyn; dat harde ftraffen, die hun doelwit misferi, veel meer fchaden, dan een gantfche draffdoosheid; en dat daarentegen ongevoelbaarc omwentelingen, of veeleer verbeteringen van heerfchende denkwyzen , ongelyk magtiger zyn dan den onbepaalddcn alleenheerfcher en onverbidlykden rechter. Onder tweegevecht vefftaa ik, met alle anderen juist denkende menfehen, een gevecht tusfchen twee perfoonen , die met doodlyke wapenen met dat inzicht gevoerd wordt , opdat door de zege van de édnc, en den nederlaag van de andere party, óf betwiste' rechten en aanfpraaken , óf onzekere aanklagten en befchuldigingen , óf dubbelzinnige rechtvaardigingen en verdecdigingen, beflist worden. Het tweegevecht, in deeze beteekenis, was van dc oudfte tyden af een hcerfchend gebruik onder alle Celtifchc Volken , cn onder deezen alleen, met eenige weinige hierna aantevocren uitzonderingen. Deeze zuivere Celtifche Volken waren , gelyk bekend is, de oude Scvthen, de oude Gallen , Britten , Spanjaarden , Duitfchcrs en de Noordfche Volken van Gothifche afkomst. Uit den ouderdom, de algemeenheid en onvergangkelyken duur van het tweegevecht onder de Celtifche Volken , kan men met de grootfte zekerheid befluiten, dat het tfft den inwendigen aart derzelven ontdaan zy ; gelyk men uit het karakteristieke deezer Celtifche zeden kan afneemen , dat het zekeren aanleg en eigenfehappen vooronderdelt, die alleen onder de Celtifchc , doch niet onder dc overige volken der aarde , gevonden worden. De Celtifchc Volken); onderfcheiden zich zelf als Bar-  DER GERE CIITELYKE DUELLEN. 769 Barbaaren, door een onoverwinlyken moed, waardoor zy niet alleen de gedugtfte gevaaren en vyanden paverfchrokken te gemoet ftreefden, maar zelfs den bloedigen dood der Helden alleen voor roemryk hielden , en wanneer zy deezen niet op het flagveld vonden, dezelven dikwils door het zwaard van edele vrienden of heilige priesters zochten , om niet den roemlozen dood van vrouwen en llaaven te fier ven. Niet minder onderfcheiden zich de Celtifche Barbaaren van alle overige volken door een edele zucht naar roem, door een hoog gevoel van eer, en door de fterkfte afkeer van fchande. Onftcrflyken roem zochten de Helden deezer Volken in de gevaaren van den oorlog , of onder verafgelegen volken, wanneer de vrede te huis het hen onmogelyk maakte, door een dappere verdeediging hunner ouderen , vrouwen en kinderen zich een grooten naam te verwerven; en zy achtten zich gelukkig, en werden gelukkig geacht, wanneer zy dit hoogfte goed der Helden, zelfs met het verlies hunnes levens, kogten. Celyk de roem het hoogfte goed van den Celtifchen foldaat was, zo was onbevlekte eer zyn kostelykfte fieraad, voor welker bewaaring en verdeediging hy goedwillig goed en bloed waagden. Aan deeze hunne dapperheid eindelyk, hunne zucht naar roem , en hun gevoel van eer beantwoordde die openhartigheid in fpreeken en handelen , welke altyd een gezellinne der bewustheid van buitengemeene kragten en voorrechten plagt te zyn. Zy berispten de gebreken en misdryven even zo vry in anderen , als zy bereid waren , onverdiende en beledigende, berispingen met het zwaard af te doen. Tevens waren zy te edelmoedig, dan dat zy zich aan hunne vyanden op eene hun onwaardige wyze wree- ken,  7?0 korte geschiedenis ken , en deezen arglistig overvallen zouden. . Een natuurlyke vrugt van alle deeze overgeërfde deugden was het tweegevegt, en zo bitter en bloedig deeze vrugt ook zyn mag, is zy echter altoos by gantfche volken een onbedriegbaar teeken van de hoogfte vdortreflykhcid der menfehelyke Natuur. Hierom was het tweegevecht ook by alle volken onbekend, die minder dapperheid , minder edelen nayver in groote daaden en deugden , minder gevoel voor eere en fchandc, minder openhartigheid, en daarentegen meer ondoorgrondelyke vermomming en grooter en hcimlyker wraakzucht, dan de Celtifchc Natiën , hadden. De berichten wegens de tweegevechten der oudfte Celtifche Volken , die men by de Griekfche en Romeinfche Schryvers aantreft , zyn zekerlyk te kort en onvolkomen, dan dat men daaruit den oorfprong van dit kampgevecht , en dc daarmede verbondene gebruiken zou kunnen afneemen; doch zy zyn , by alle hunne kortheid en algemeenheid, toereikende om ons te overtuigen , dat onze oudfte voorvaderen en hunne broederen, alle de verfcheiden foortcn van het tweegevecht kenden, die onder hunne nakomelingen, tot aan het einde der vyftiende of zestiende eeuw, cn gedeeltelyk tot op onze tyden hebben ftand gehouden. Hoe meer men de berichten van een c/esar en tacitus , met de oudfte wetboeken en gefebiedfchryveren der Gcrmanifche Volken vergelykt , deste meer vindt men , dat die beide groote Romeinen de oude Duitfchc en Gallen wel befchouwd hebben , en dat de Wetboeken cn Chronykfchryvers der Germanifehe Natiën de beste uitlegging der Romeinfche Schryvers behelzen ; ook ziet men altyd meer en meer , dat dc Duitfchc Volken van de middeleeuw hun-  der gerechtelyke duellen. 771 hunne voorvaderen, door tacitus en caesar befchreeven, to alle Hukken gelyk waren. Men kan byna zonder uitzondering aan neemen, dat alle inrichtingen en gewoonten der Volken van de middeleeuw , die niet onmiddelbaar uit de verhuizingen in vreemde landen, en daaruit ontllaane veranderde Conflitutie der Duitfche veroveraars, hun oorfprong namen , reeds onder de oudfte Germaanen, en omgekeerd, dat de gebruiken en inrichtingen der laatften onder hunne laatere nakomelingen, hebben plaats gehad. Daar de Griekfche en Romeinfche Schryvers in 't geheel geen tyd hebben aangeteekend, wegens den oorfprong der verfcheidene Tweegevegten onder de Celtifche Volken , bef aare ik de verklaaring van deezen oorfprong tot op die tyden, waar onvervverpelyke oirkonden een helder licht over dit onderzoek verfpreiden. Ik vergenoeg my, zonder eenige verklaaring en, toepasfing, te vernaaien wat in de oudfte tyden was, cn niet, hoe dat, het geen was, naar alle vermoeden ontftaan zy. Het is vooreerst buiten twyfel, dat alle Celtifche Volken, van de oudfte tyden af, gerechtelyke tweegevechten gehad hebben, of dat zy zekere aanfpraaken en aanklagten voor het gerecht, door het zwaard zo wel zochten te bewyzen als te wederleggen. De oude Scythen toonden reeds hunne gastvrienden de hoofden der tegenftreevers uit hun volk, met welke zy, wegens zekere gefchillen, in tegenwoordigheid des Konings gevochten, en die zy in een rechtsftryd overwonnen hadden (,»). Van de Griekfche Volken, onder (a) Herodot. VI. 65. Zie ook P^lloutier , Hifi. des Cettes. i. p. 435. feq.  772 korte geschiedenis der welken ovidius in zyne ballingfchap woonde, zegt deeze dichter op meer dan een plaats, dat onder hen het zwaard over recht en onrecht befchikte (Z<). De oude Duitfehers zogtcn varus door geveinsde dankzeggingen wys te maaken , dat, federt de aankomst der Romeinen , de gefchillen, die anders alleen door de wapenen waren beflist geworden, door gerechtelyke uitfpraaken bygelegd wierden (c). Onder de aanzienlykc Spanjaarden , die de gedachtenis van den vader en oom van den jongen scipio door bloedige gevechten eerden , waren 'er ook eenigen , die met elkander affpraken, dat den overwinnaar zekere rechten of goederen moesten toevallen, waarover zy het tot hiertoe niet hadden kunnen eens worden (d). Eindelyk namen de Umbrifche Gallers het zwaard tot fchcidsrcchter, en van dc llrydende perfoonen, hieidt die geen het recht aan zyne zyde , welke zynen tegcnltrecvcr in een gerechtelyken twccflxyd gedood had («). Doch onder de Celtifchc Volken wierd niet alleen het recht en onrecht, maar ook de gegrondheid of nietigheid van betwiste aanfpraaken aan den uitflag van het tweegevecht der mededingeren overgelaten. Wanneer verfcheiden edele jongelingen en mannen met genoegzaam gelyk recht op de vorstelyke waardigheid aanfpraak maakten, en het volk cn de edelen den een aan den anderen niet wilden voortrekken, koozen zy zeiven het zwaard, als haaren eenigen of laat- (Z>) Trift. V. El. 7. v. 47. El. X. v. 43. (c) VFI.LEJ PATERC II. C. I 18. \d) L1V 28. 21. (e) NICüL. DAMAJCEN. P.p. STOB. L. 53. p. 2 20.  der gërechtelyke duellen. 773 Mtften fcheidsrechter (ƒ). En even deeze fcheidsrechter was het dikwils , die onder meerdere, gelyk edele' en begunstigde mededingers, aan den dapperfte de waardigheid van Opperpriester of Overfte Druide* toewees (g~). Niet minder oud en rcchtmaatig dan de gerechteJyke duellen waren de zodanigen, die men inftelde , om daardoor de viering van feestdagen meer luister bytezetten, en het zy levende Vorsten , het zy verftorvene Helden, zynen eerbied te betoonen. Toen uit dien hoofde de jonge scipio de lykftaatfie van zynen vader en oom vierde , kwamen uit alle ftreekeh van Spanje de edelfte en dapperfte helden te famen , en ftreeden tegen elkander, om daardoor de gedachtenis der gefneuvelde Roomfehe Veldheeren te vereeren , en tevens de dapperheid hunner Natiën te bewyzen. De voorbeelden van deeze kampvechters fpoorden veele aanfehouwers tot navolging aan; vrienden daagden vrienden tot een roemryken wedftryd uit , en geen van deezen , die op zodanige wyze uitgedaagd waren, floeg deeze gelegenheid af, om, hetzy door een gelukkigen zege, of door den moed, die zy in den dood zelfs bewezen , een onvergangkelyken roem te verwerven (Ji). Gelyk 'er onder de Celtifche volken geen eer- of gedachtenisfeest van eenig aanbelang gevierd wierd, waarop geen vryen of edelen en Vorften, uit zucht naar roem of ten bewyze hunner dapperheid, met el- kan- (ƒ) liv. 28, 21. (g) Pelhutier. Hifi. der Ccltcs, L. c. (Ji) liv, XXVIII. 21. historiek. IV. D. Ddd  774 korte GESCHIED Er:is ■ kander gevochten hadden, zo wierden onder deeze dappere Natiën , volgens, het uitdruklyk getuigenis van oude Schryvers , weinig gastmaalcu gehouden , of verfcheiden gasten hadden op dezelve tegen elkander hunne krachten of behendigheid beproefd, posidonius verhaalde reeds van de Celten , dat tweegevechten tot de gewoone verlustigingen van hunne gastmaalen behoorden. Zulke Kampvechters vochten in deirbeginne niet om leven en dood, maar, gelyk men in de middeleeuw zeirie, flegts met armes courtoifes ; doch zy bragtcn egter elkander niet zeldzaam gevaarlyke wonden toe , en zeer dikwils nam de hitte of yver der Kampvechters zo zeer toe, dat de een of de andere fneuvclde, wanneer zy niet van de omftanders of omzittenden vaneen gefcheidefl wierden. De begeerte om door proeven van dapperheid ra verachting van den dood roem te verwerven, klom menigmaalen tot zulk een razerny, dat zy, by groote volksvergaderingen, onder met eede geftaafde verzekering, dat zy niet te vergeefs verlangden het geen zy eischten , van de ryken en inagtigen goud zilver of andere noodwendigheden des levens inzamelden , deeze weder onder hunne vrienden en bloedverwanten uitdeelden, cn zich dan gerust op hun fchHd uedervleiden , opdat een hunner wapenbroeders hen mogt verwurgen. De gewoonte om gezellige maaltyden door tweegevechten te verlustigen, hield onder meer volken van Italien van Gallifche afkomst langen tyd ftand , cn nicolaus damasceiws geloofde daarom , hoewel ten onrechte , dat de laatere Romeinen, de affchuuwlyke gewoonte om by gastmaalen zwaardvechters tc laaien kampen , van hunne Gallifche  DER GERECHTELYKE DUELLEN. 775 fche nabuuren hadden overgenomen. Doch onder de Celtifche volken ftreeden geen gekogte of gehuurde vechters , maar vrye en edele mannen met elkandercn , om hunnen moed of kracht , of vaardigheid in de wapenen te toonen. Ook vochten de Celtifche Volken in tweegevechten niet flegts ter eere van groote en doorluchtige mannen , maar ten bewyze van hunne kracht, bekwaamheid en dapperheid , of ter ftaaving of wederlegging van eisch en aanklagt; ook om eerkwetzende redenen of daaden van anderen te ftraffen en te ontzenuwen. Zulke redenen en handelingen vielen natuurlyk onder vrye en ongebondene en noch God noch menfchenVreezende, Barbaaren het menigvuldigst voor by den disch, wanneer de wyn de tongen losgemaakt, geheimen, of oude veete en yverzucht opgewekt, en het gevoel van overftroomcnden moed en krachten tot eene ongetoomde ftoutheid verhoogd had. Hierom getuigen veele geloofwaardige Griekfche cn Romeinfche Schryvers van de Gallen , Germaancn, Thraciërs en veele andere Celtifche Volken , dat hunne gastmaalen byna altyd iri hevige redentwisten ontaartcn, dat deeze gefchillen terftond met den degen wierden afgedaan , en dieswegens hunne feesttafelen genoegzaam altyd met bloed befprengd wierden. Want fchoon 'er ook by de gastmaalen der oude Cclten geen andere aanleiding tot gefchillen ontftaan ware , dan dat de geene , die de dapperfte dacht te zyn , het beste ffuk van het gebraad nam , waarop altyd de een of ander een gerechte aanfpraak meende te hebben , zo konde het byna niet misfen, dat op ieder maal een of meer paar gasten ëlkanderen met kampvechten doodelyke wonden toegebragt of zelfs neergeveld hadden. Ddd 2 Alle  776 korte geschiedenis A11C de tot hiertoe aangevoerde foorten van tweegevechten cn derzelver aanleidingen vinden, wy in dc Wetten en Chronyken der volken van de middeleeuw weder. De meesten derzelven zyn met de toeneemende verlichting, doch niet in denzelfden tyd, verdweenen , en het is hierom noodzakelyk , de oorzaaken van den oorfprong , voortgang en verval van ieder foort van tweegevechten byzonder opter fpooren. Van de gerechtelyke Dn'élhn. Onder de volken der middeleeuw van Celtifchen oorfprong was 'er geene , onder welken geen volwasfen perfoonen van alle gedachten en ftanden , wanneer zy wilden, hunne rechten en klagten door tweegevechten hadden bewezen, en de aanfpraaken en befchuldigingen van anderen hadden kunnen betwisten, en onder welken geen edelen en vryen van zekeren ouderdom het een of het ander tegen hunnen wil hadden moeten doen. Tweegevechten wierdea onder alle Germanifche Volken van de middeleeuw voor het zekerde , en voor vrye en edele mannen het meest betaainendc oordcel van God gehouden • en even daarom is 'er geen land, en byna geen ftad, die niet haar byzonder kamprecht gehad , en de regelen of wetten van het kamprecht even zo naauwkeurig heeft opgetekend, als in de hedendaagfche Staaten de Procesfen ter Rolle worden opgefchreven. Niet flegts de wetten der Franken , maar ook de Schryvers der middeleeuw getuigen, dat men elkanderen, gelyk de Chronykfchryver van Speïer, lehjuan zegt, om elke, zelfs de niets betekenendfte zaak, ten ftryde  DER GEEECHTELYKE DUELIEN. 777 llryde op lyf en leven uitdaagde, om daardoor de gevegtigheid of onfchuld aan den dag te brengen. Even zo was het ook onder de Longobarden en Alemannen, onder welken men ieder aanklagt, zy mogt van gewigt of geen gewigt zyn, zy mogt goed en eere, of lyf en leven betreffen, zonder getuigen en oirkonden, door een gerechtelyk kampgevecht konde verdedigen of te niet maaken. Wanneer onder de Alemannen om een akker gefchil ontftond , en geen getuigen of andere bewyzen voorhanden waren , waardoor men liet recht of onrecht der partyen beflisfen kon , zo trokken de klaager zo wel als de aangeklaagde , met den Graaf of rechter van hunne landftreek op het betwistte veld, en alsdan nam de klager zo wel als de aangeklaagde een hand vol aarde van den akker , dien ieder der partyen zich toeeigende, om deeze aarde aan den Graaf te overreiken. De Graaf verzegelde de aarde in een doek , gaf ze aan een eerlyk man ter bewaaring over , en dagvaarde de partyen op den naasten gerechtsdag voor zich ; wanneer de partyen ten beftemde dage verfcheenen, moesten zy den rechter beloven , dat een ieder zyn recht op de befliste plaats met het zwaard zou handhaaven. Na deeze gelofte leide men de verzegelde aarde op den grond , waar zy van de uitgeruste kampvechters met het zwaard aangeraakt , en tegelyk God aangeroepen wierd , dat hy den gcenen , die een rechtvaardige zaak voor had , den zege wilde toeleggen. De overwinnaar behield den akker , de overwonnene daarentegen en zyne medeftryders, wanneer hy dergelyken gehad hadde , moesten twaalf fchellingen of Jolidos boete geeven. Wanneer onder de Beiren iemand befchuldigd wierd, Ddd 3 dat  778 KORTE GESCHIEDENIS dat hy een anders velden betoverd of door tovery bedorven had , moest zich dc befchuldigde óf met twaalf medezweerenden (facramentales') zuiveren , óf hy moest zyn onfchuld met het zwaard beweeren. Wanneer verder onder dit zelfde volk iemand met een opgezeten getuigen onder eede bewezen had dat hy een nuk veld van zyn vader geërfd , en lang als zyn eigendom bebouwd had, konde toch een ander , die zich den akker aanmatigde, den getuigen onder eede logeftraffen, en hem te gelyk met zynen mededinger ten rechtskamp uitdaagen. De overwonnene verloor het veld , en moest dan , gelyk onder de Alemannen, twaalf fchellingen boete geeven. Op een foortgelyke wyze konde men een getuigen, die vóór of over een dooden getuigd had , logenftraffen , cn ten flryd uitdaagen. Wanneer men naar de Wetboeken alleen wilde oordeelen, zou men moeten onderftellen, dat gerechtclyke tweegevechten onder geen ander volk zo menigvuldig geweest zyn, dan onder de Saxen, en de met hen vermaagfehapte volken. Onder de Angelen befliste het kamp, of de gerechtclyke kampplaats , over alle klagten van de waarde van twee fchellingen af, tot de grootfte misdaaden toe ; en wanneer men van den doodflag van een vryen of edelman befchuldigd wierd, moest men zich óf met twaalf gezwoorne getuigen, óf ook door het tweegevecht zuiveren. Onder de Friefen konde een ieder beklaagde zich met de volgende woorden tot den eed aanbieden: ,, Ik alleen wil zweeren , cn wanneer gy het hart hebt, zo verwerp mynen eed, en ik wil alsdan met u een kamp beginnen." Gewoonlyk zwoer de geene, die .  DER GERECHTELYRE DUELLEN. 779 die zich ten eede had aangeboden ; de andere logenItrafte hem , en beiden vingen terftond een gevecht aan. Wanneer de geene, die gezvvooren had, onderlag, moest hy, niet flegts de firaffe van het misdryf, dat hem te last gelegd wierd, boeten, maar hy moest ook de meineedige hand by den Vorst vrykoopeu , en wanneer 'er meer met hem gezwooren hadden , moesten ook deezen dit insgelyks doen. Onder dit volk konde de wreeker of de naaste bloedverwant van een verllagene alle die geenen , waar hy vermoeden op had, aan den rechter aangeeven. De perfoonen, die van den doodflag verdagt gehouden wierden, moesten alsdan de een na den ander zweeren , totdat men den daader ontdekte. Vond men deezen niet , dan ftond het den klager vry, den eerften den besten als den fchuldigen aantefpreeken. Wanneer de aangeklaagde zich aanbood zyn onfchuld met zo veele gezwoorne getuigen, als de wet eischte , te ftaaven, was het den klaager geoorloofd hem voor het openlyk gerecht 'te logenftraffen. Hierop bleef den beklaagde verder niet overig , dan een ander optegecven , die de misdaad begaan had. Hy konde noemen, wien hy wilde , en terwyl hy deezen by zyn rok greep, en voor het gerecht fleepte, verklaarde hy, dat deeze de oorzaak van den doodflag was, waarvan hy befchuldigd wierd. Wanneer de betichte de aanklagt loochende , zo zwoer zyn aanklager, en beiden vongen , zonder verder tril* ftel, een tweeftryd aan , waarna de overwonnene of deszelfs erven het weergeld voor den verllagenen voldoen moesten. Onder de Saxen zelfs was geen vonnis zo bondig,dat iemand, gelyk het in den Saxen-Spiegel genaamd wordt, Ddd 4 niet  78° KOR IE GESCHIEDENIS niet fehelden en aan zyn hand ten flryd kon voeren. Gemeenlyk vochten zeven tegen zeven , en die party verloor, aan welker zyde de meesten gcfneuveld of overwonnen waren. De oude Deenen, cn overige Noordfche volken, dachten, gelyk hunne broeders, de Saxen , en de Heidenfche Koning fuotiio beval reeds in zyn wetboek, dat ieder gefchjl door het zwaard moest beflist worden, dreyer befloot ook met recht uit deeze wet van den Deenfchcn Koning, dat gerechtelykc tweegevechten van ouds onder de oud/te Noordfche en Germanifchc volken gebrüikeiyk geweest zyn , en dat zy niet eerst, gelyk eenige navorfchers der oudheid gelooven , na het aauneemeu van den Christen Godsdienst zyn ingevoerd geworden. Dc gerechtelyke tweegevechten waren , gelyk de overige Ordaliën , niet alleen wetlyke , maar ook Godsdienstige handelingen; waarom men het den Goden , en laater ook aan de Godheid overliet , recht en onrecht , fchuld en onfchuld , die menfehen niet kennen of ontdekken kunnen , aan den dag te brengen. Het gerechtelyk tweegevecht wierd hierom , even zo wel als de proeve van het gloeijende yzer, of als die van het ziedende of kookendc water , dat men den ketel-vang noemde, of ais de koude waterproef , of als het brood - oordeel , of als het heilige avondmaal, of als de proeve van het kruis of den zark, of eindelyk als het lot, in alle taaien der volken van de middeleeuw , het oordeel van ilod genoemd. Even gelyk de oude Duitfchers voor oorloogen en vel/Klagen, die zy ondernecmen wilden , een gevangen vyand met een uit hun midden lieten vechten , om door den uitflag van zulk een gevecht , even  DER GERECIITEI.YRE DUELLEN. 781 even als door een oordeel van God, te ontwaaren , aan welk volk God den zege lchenken wilde ; zo vroeaen zy ook in alle duistere zaaken, die dc Rechter zich niet vertrouwde te bellisfen, als Heidenen hunne Goden, en als Christenen de Godheid, door een der voornoemde Ordaliën , om raad. Daar zy , even gelyk alle onverlichte menfehen en volken den Goden of de Godheid voor de naaste of onmiddelbaare oorzaak van alle gelukkige of ongelukkige voorvallen die hen overkwamen, hielden, en daar zy in t bvzonder, zege cn nederlage, als weldaaden of ftraffen der Goden of Godheid aanzagen , zo geloofden 7Y ook met de zekerde overtuiging , dat de Goden of de Godheid , in een der voorgemelde proeven , den onfchuldige redden en den fehtüdige openbaaren, en dat zy in den gerechtelyken tweeftryd den arm des onfchuldigcn Herken, en den moed des fchuld.gen daarentegen ontzenuwen zouden. Vanhier heet het m het Oost-Gottisch Wetboek: (R« dffbf* ft ent ad ferrum & Dei judicium ;) en in denzelfden zm zeide de opfteller van der Schwahcn - Spiegel, die men in bet tegenwoordigen geval als den tolk van alle volken der middeleeuw houden mag : „ Bern muh man die Lu^en ah wohl glauben, ah jegen die wahr'heit das ifl davon , dasf es niemand gefehen hat , davon musf man das gericht an Gott las/en , davon ifl hampf gefent, die luith nicht weisfdoch Gott der Memachtige wohl, davon follen wMd Gott tranen , dasf er den kamp/ nach rechte fcheider Dezelfde Wetverzamelaar zegt op een andere plaats : Das war et mit wohl een Freund «ut kawPfe , ob er wül, das is davon gefetzet , dasz dte * Ddd 5  7$2 korte geschiedenis fchuïd niemand weifz der Gott alkin , der fcheide euch mit recht. Daar de Ordaliën Godsdienstige handelingen waren, wierden zy ook , van de oudfte tyden af aan , óf aan heilige plaatfen, óf onder den'byftand en leiding van heilige perfoonen , óf ten minften onder allerleie Godsdienftige gebruiken by de hand genomen, die zekerlyk na den overgang onzer voorvaderen tot bet Christendom , overeenkomstig den nieuwen Godsdienst veranderd en ingericht zyn, en, even gelyk de zeden der nieuw bekeerden, den Godsdienst wierden ingelyfd. De meeste overige oordeelcn van God wierden of in de Kerken of op de Kerkhoven voltrokken , en , overeenkomstig dit oude gebruik , wierden de gerechtelyke tweegevechten menigmaal voor Kerken en Kloosters, of op kampplaatfen, gehouden, die Kerken en Kloosters toebehoorden , en°waarfchynlyk van dezelven aan de kampvechters verhuurd wierden! Kerken en Kloosters (tonden niet flegts toe , dat fcj rechtlykc tweegevechten op hunnen grond en bodem gehouden wierden, maar zy erkenden zelfs zulke oe. rechtelyke Kampvechteryen, en lieten foortgelyken viti hunne Champions en lyfeigenen vechten. Dit deedea zy vry algemeen en met deste meer vertrouwen Omdat Paus nicolaas de Ifte, in \ }aar 858 de gerechtelyke tweegevechten als rechtmaarig én wettig erkend, en eucenius de lilde. jSng daarna, veroorloofd had, om de oude gewoonte te volgea» Voöt het gercchtelyk tweegevecht gingen alle heilige handelingen vooraf, waardoor men zich tot de -óverige oordeelen Gods voorbereidde. "In Duitschland hoorden de Kampvechters, alvooren  DEK. GERECHTELYKE DUELLEN. 783 zy de Kampplaats intraden , de mis, biechtten , en namen bet heilige avondmaal. Zy zeiven en hunne wapenen wierden ingezegend, en wanneer zy de voet binnen de paaien zetten , maakten zy met den rechter voet en met de hand een kruis. In eenige plaatfen was zelfs op het kleed en fchild van den kamper een kruis genaaid. Zowel de klaager als de beklaagde verzogten den rechter en overige omflanders , dat zy voor hen, wanneer zy anders recht hadden, tot God om den zege over hunnen wederparty mogten affmeeken. Eindelyk beloofden beide partyen zeer dikwils aan een Kerk of Klooster een gift , en de overwinnaar hong niet zelden de wapenen van zyn overwonnen wederparty , als een gedenkteeken van zyn zege en dankbaarheid, hier of daar in de Kerken op. Gerechtelyke tweegevechten wierden in de middeleeuw niet alleen van den waereldlyken rechter , maar ook van de aanzienlyke en laage geestlykheid voor zulke regtmaatige en heilige handelingen gehouden , dat men in -de Eedekameren en Gehoorzaalen van Waereldlyke en Geestlyke Heeren , in plaatze' van afbeeldingen van de kruisgefchiedenis, fchilderyen van gerechtelyke tweegevechten zag , die in de hoogfte hitte van den ftryd waren afgebeeld, en eikanderen de overwinning met het leven zochten te ontrukken. De aangevoerde bewysplaatfen en Facta zyn reeds meer dan toereikend , om ons van de waare oorzaaken en noodzakelykheid van het gerechtelyk tweegevecht onder zulke volken , als onze oudfte voorvaderen waren , te overtuigen. Alle onbefchaafde volken zyn uit dezelfde oorzaaken, om welker wille het enkele ongevormde menfehen  734 KORTE GESCHIEDENIS fchen zyn, ligtgcloovig in liet aanneemen van berichten, en hartstochtelyk in hunne reden en gedachten. Onder zulke Baibaaren als de oude Germaniërs en de volken van de middeleeuw waren, moest men flegts yan iemand beledigd zyn, of andere oorzaaken van ongenoegen hebben , om zynen vyand alles kwaads te gunnen. Uit hoofde van de openhartigheid en onbevreesdheid , die de edèlfte Natiën van ouds eigen waren, wierden zodanige meestal ongegronde vermoedens en argwaanen niet onderdrukt, maar yry uit gezegd; en even deeze vermoedens wierden wegens de ligtgeloovigheid, die met de barbaarschheiu en kindsheid van verftand onaffcheidelyk verbonden is, van hen, die ze hoorden, greetig opgenomen en verder yerfpreid. Zó lang onze voorvaderen fiarbaaren waren, moesten 'er noodzakelyk zeer dikwils zulke valfche vermoedens en gerugten ontftaan , en even ZO dikwils valfche aanklagten voor den rechter gcbragt worden , die alleen op het getuigenis of het vermoeden van den klaager en zyne vrienden gegrond >varen. Onder de oude Germaanen, en zelfs onder de volken van de middeleeuw, was de Schryfkunst, tot op parel den grooten, een zeer onbekende, en zelfs lang na deezen Keizer, zeer weinig verbreidde kunst. Contracten cn verbonden , wederkeerige aanfpraaken en verbintenisfen wierden zelden opgefchreven, en meestal aan het geheugen van geloofwaardige mannen toevertrouwd. Zulke mannen ftierven binnen weinig jaaren, of hadden het niet wel gehoord, of ook ten dccle weder vergceten , wat zy eertyds gehoord hadden ; en wanneer dan in 't vervolg onder kinderen of naneevcn gelcliillen over zekere rechten en bezittingen  DF.R CERECIITELYKE DUELLEN. 785 gen ontftonden , was men buiten ftaat zulke bewyzen te voeren, die den rechter hadden kunnen voldoen. Onbefchaafdheid gaf dus niet zelden gelegenheid tot menigvuldige ongegronde klachten , maar was ook even zo dikwils oorzaak , dat men de rechtmatigfte zaak niet behoorlyk konde ftaaven. Doch wanneer ook in de tyden der duisternis , getuigen van een, en nog meer, wanneer dergelyken van beide partyeu werden bygebragt, ontbrak het den rechter, by alle kundigheden van vaderlyke rechten, die zy bezitten mogtcn, aan bekwaamheid, om de waarde of onwaarde van die getuigen te bepaalen; want men vindt onder onverlichte volken geen kunst minder , dan die , welke de laate vrucht van de beoefening der wetenfchappen is , ik meen die kunst, om de waarfchynlykheid of onwaarfchynlykheid van gebeurtenisfen, en de geloofwaardigheid of ongeloofwaardigheid van getuigen en getuigenisfei), afteweegen. Hetzelfde onvermogen om waarfchynlyke en onwaarfchynlyke dingen te kunnen toctfen en onderfcheiden , daar de Godsdienlteu van alle onverlichte, en zelfs de vernuftigfte volken van Europa , met zo veele ongelooflyke wonderen en fabelen, hunne overleveringen en Chronyken met zo veele romaneske vertellingen en fprookjes , op ieder bladzyde waren aangevuld, maakte het verhoor der getuigen en manier van prócedeeren by deeze volken zo gebrekkig, en bragt in de oudfte tyden de menigvuldige oordeelen Gods, en in laater tyden de even zo menigvuldige, en nog veel wrecder, pynigingen voorden dag. Alen fchatte de waarde der getuigenisfen niet naar de bekwaamheid en eerlykheid der getuigen, maar alleen naar derzelver getal, of, op zyn best genomen, naar  786 KORTE GESCHIEDENIS naar hunnen hooger of laager ftand. Wanneer men zich hierom by een geringe zaak of befchuldiging van niet veel gewigt, met drie of vyf of zeven getuigen vergenoegde , zo begeerde men, met de toeneemende gewigtigheid der befliste zaak- of aangebragte klagte , twaalf, vier-en twintig, agt-en veertig, tot twee-en^eventig getuigen; en het geen een edelman met drie getuigen bewyzen kon , moest een burger met vyf, en een boer of lyfeigen met zeven doen. ■Hoe weinig men in die oudfte tyden in ftaat ware de bevoegdheid of onbevoegdheid der getuigen te bcöordeelen , en hoe zeer men op het getal, en niet op dè waardigheid derzelven zag, dit bewyzen, behalven de toeneemende ongehoorde menigte van getuigen, welke de wetten van alle Duitfche volkeren by gewigtige zaaken vercischten, dc verordeningen der oudlte Frankifche Keizers wegens getuigen en verhoeren van getuigen, carel de groote beval, dat men de getuigen niet eer tot den eed zou toeiaaten, voor dat menze getoetst had. Om deezen toets deste beter te kunnen inrichten, moest men de getuigen, c:én voor één tegen elkander hooren; ook moest de klaagcr in 't toekomende niet alleen het recht hebben , byzonderlyk in afwezendheid van den beklaagden, de getuigen uittekiezen, en te laaten verhooren. carel belaste verder dat geen befchonken mensch als getuige tot den eed zou worden tocgelaatcn , en dat het daarentegen een ieder beklaagde vry zou ftaan dc oorzaaken optegeeven, waarom hy de uitfpraak der getuigen van zyn tegenparty verwierp. Hy verbood eindelyk, dat men geen andere getuigen dan de geenen, die met den klaagcr cn beklaagde uit dezelfde landftreek waren, en die ter goeder naame Honden zou toeiaaten; en wanneer  Der gerechtelyke duellen. 787 heer, iemand, niettegenftaande alle voorzichtigheid, valfcbelyk zweerde , en van meineed overtuigd wierd , moest zulk een meineedigc de rechter hand verliezen of vrykoopen. Uit deeze wetten van carel den grooten blvkt, dat ter zyner tyd niets gewooner was-, dan dat de getuigen, zonder onderfcheid , zelfs onbekende , dronkaarts, en die ter kwaader faam (tonden, aangenomen wierden , dat zy by hoopen verhoord , en dat, naar de eenzydige uitfpraaken der getuigen van de eene party, vonnis gewezen wierd, zonder de tegenwerpingen van dc andere te hooren. loü: wyk de vrooms bevestigde de wet van zynen vader, dat men geene andere getuigen, dan die met de partyen uit één Graaffehap, of ten hoogden van de grenzen van liet nabuurige Graaffehap waren, zou aanneqmeii; omdat'het gantsch niet waarfchynlyk was, dat men over rechten, goederen, en het gedrag vair perfoonen , de waarheid van vreemdelingen of verafwoonende menfehen konde verneemen. Te gelyk belastte deeze Keizer dat het den beklaagde geoorloofd was, ora tegen de valfche of verdachte getuigen van zyne tegenparty, eerlyke en geloofwaardige te dellen. Doch wanneer de rechter by de tegendrydigheid deigetuigen , den grond of waarheid eener zaak niet koude uitvorfchen , moest hy onder de getuigen en tegengetuigen van ieder kant één uitzoeken, en deezen met fchilden en knodfen tegen elkander laaten vechten. Wie als dan de nederlaag kreeg , moest als meincedige de hand verliezen; doch de medegetuigen van den overwonnene mogten hunne hand vrykoopen; en van deeze dralfe van meineed moest de geene , tegen welke zy denzelven hadden uitgefproken , twee derden hebben, en het laatde derde moest dc rechter .: . als  KORTE GESCHIEDENIS als Frida of cigenlyke boete, beuren. ■■■ De Barbaarsheid onzer voorvaderen bragt dus niet alleen onrecbtmaatige en onbewysbaarc kla'gtéü voort , efl niet flegts een onmooglykheid, om, by de rechtvaardigde zaak , behoorlyke bewyzen te ku'nnefl aanvoeren , maar ook tevens een byna volkomen onvermogen , om de bygebragte getuigen te kunnen onderzoeken . De bepaaling van recht en onrecht, cn de nafpoofifig van de bevoegdheid of onbevoegdheid der getuigen wierd, buiten de onbekwaamheid en onervarenheid der rechters, nog verzwaard door de byna algemeene ligtvaardigheid , waarmede allen , wegens hunne eerlykheid voorheen zo zeer beroemde, Duitfchc volken, federt hunne volkplanting in dc Romeinfche Provinciën , valfche eeden zelfs voor het gerecht lieten zweeren 5 men moge dan deeze ligtvaardigheid uit het bederf der zeden , waarin de overwinnaar met den overwonnene gelyk ftond , of uit de verdorvenheid van den Christen Godsdienst afleiden, die een ieder misdaadiger, voor een meestal zeer geringe boete, aflaat van zyne zonden aanbood. Dat valfche getuigen en valfche eeden onder alle volken van de middeleeuw zeer Menigvuldig waren, blykt, buiten de algemeene klagten van alle wetgeevers cn gefchiedfchryvers, het allermeeste daaruit: dat de wetgeevers in alle gewigtige gevallen een zo groote menigte van getuigen eischten; dat zo wel de klaagcr als de befchuldigde, en de getuigen van beiden moesten zweeren , ja de eerden menigmaal drie eeden achter elkandercn aflegden , onder welken toch meestendeels die van eenen kant zekerlyk valsch waren ; dat eindelyk wetgeevers en rechters tocdonden, dat men zyne wederparty met alle zyne  der gerechtelyke duellen. 7^9 Syne getuigen en medegezwoornen, zelfs alsdan,wanneer zy hunne uitfpraaken door de plegtigfte eeden bekragtigd hadden , echter ten ftryde konde uitdaagen. Uit de hier boven aangehaalde wetten van de oudfte Duitfchc volken moet men befluiten, dat men in den beginne het gercchtelyk tweegevecht flegts alsdan toeliet, wanneer de klaager zyne befchuldiging niet door getuigen bevestigen , of de befchuldigde de tegen hem ingebragte klagte niet door getuigen ontzenuwen kon. Doch toen in het vervolg de meineed zo flerk in zwang raakte , en valfche getuigen ook in grooten getale ligt by een te brengen waren ; toen zagen zich de rechters en wetgeevers gedwongen de oude zeden en grondftellingen te verlaaten, en den keed niet als een gerechtelyk bewys , maar als een voorbereidende godsdienftige handeling te gebruiken , waarby de geene, die dezelve ontheiligd had, in een terftond daarop volgend tweegevecht , door eene fchandelyke nederlaag , als een godlyke ftraffe van den meineed, overtuigd en getugtigd wierd. Wanneer men nu de door my aangevoerde omftandigheden van menigvuldige grondelooze en onbewysbaare klagten, en het onvermogen der rechters om getuigen en getuigenisfen te kunnen toctfen , met den oorlogzuchtigen geest der Europeefche Celtifche Natiën, en met de heerfchende gevoelens van alle volken der middeleeuw wegens Gods beflisfingen, en byzonder van den zege en nederlaag, als onfeilbaare weldaaden en ftraffen van God, in zyne gedachte famenvoegt , zal men niet alleen zeer duidelyk begrypen , hoe tweegevechten gerechtelyke bewyzen konden worden, maar men zal zelfs zeer klaar zien, dat zy het moesten worden. Alle overige oorzaaken historiek. IV. D. Eee en  790 KORTE GESCHIEDENIS cn omftandigheden, die de gerechtelyke tweegevechten onder de oudfte Celtifche volken voortbragtcn, en altyd meer en meer vermenigvuldigden, vond men ook onder menigvuldige andere volken , doch alleen die oorlogzuchtige geest en ftandvaste moed niet, die daartoe gevorderd wierd, om zynen gewapenden vyand in een openbaaren of rechtvaardigen oorlog tegen te gaan. Die lafhartige of minder moedige volken, hadden dus wel alle andere oordeelen of beflisfingen Gods, die ook onder onze oudfte voorvaderen gebruiklyk waren, vuur- en waterproeven, het lot, het eeten van gewyde of vervloekte dingen; doch gerechtelyke tweegevechten hadden zy niet, omdat de oorfprong der* zelven niet flegts de onkunde en vooroordeelen der barbaaren , maar ook een graad van moed vereischten, die alleen het deel der dapperfte volken geworden is. Wanneer men de gerechtelyke tweegevechten als een pligt of noodwendigheid, of als een rechtmaatig bewys aanziet, om den rechter aankkagers en befchuldigden, ook tegen zynen wil te kunnen opdringen , zo waren daartoe niet alleen vrye en edele, mannen van den waereldlyken ftand verbonden, die het twintigje jaar afgelegd, het zestigfte nog niet bereikt , en daar by geen gebreken hadden , die hen tot het kampvechten ongefchikt maakten; maar ook Gecstelykc perfoonen, vrye of edele vrouwen, die of bejaard of gebrekkig waren, moesten, in haare plaats, verzogte of gehuurde kampvechters ftellen , gelyk ik vervolgens zal aantoonen ; of geestelyken en vrouwen waren, even gelyk lyfeigencn en gemeene vryen, genoodzaakt zich eenmaal de overige oordeelen Gods te laaten welgevallen, die, naar allen ogenl'chyn, van de oudfte ty.  DER GERECHTELYKE DUELLEN. 79I tyden af, minder aanzienlyk dan de gerechtelyke tweegevechten waren. Ten minden, my daat niet voor, een eenig voorbeeld gevonden te hebben , waar iemand van den Adel tot andere feeflisfingen Gods , .dan tot de tweegevechten veroordeeld is geworden. Daarentegen vindt men een menigte voorbeelden van flaaven en gemeenen , van geestelyken en vrouwen , en zelfs van voornaame vrouwen , die zich de overige bedisfmgen Gods, buiten het tweegevecht, onderworpen hebben , of onderwerpen moesten. Doch toen in de twaalfde en volgende eeuwen , met de tournoifpeelers, de zucht ook tot andere dan gerechtelyke tweegevechten , algemeener , en de begeerte om in ridderlyke fpeelen en ernstige tweegevechten roem te behaalen , deeds meer en meer veld begon te winnen ; toen begonnen vrouwen de mannen , geestelyken de keken , flaaven de vryen , vryeu de edelen en ridders naartedreeven ; vrouwen , flaaven , en geestelyken traden op de kampplaats, doch dreeden alleen met andere wapenen, of ten minden niet met aile die wapenen en toerustingen , met en in welken edelen en ridders verfebeenen. Vrouwen , daaven en geestelyken konden wel niet, even als vryen en edelen, tot den gerechtelyken dryd gedwongen worden; doch zy behielden toch altyd het recht of toedemming, of verlof, om , wanneer zy wilden, hun onfchuld of eisch, even gelyk vryen en edelen, door hunne rechten te verdedigen. Hoe meer nu het gerechtelyke tweegevecht ook onder het zwakker gedacht, en onder zulke danden zich verbreidde , wien men dezelve voorheen anders niet toegedaan of hiertoe aangemoedigd had , deste zeldzaamer en tegelyk verachtelykcr , of ten minden minder fatzoenlyk wierden 7 Eee 2 de  792 KORTE GESCHIEDENIS de overige beflisfingen Gods, en het fchynt zelfs dst deeze op het laatst alleen maar by zwakke of oude vrouwen , of lafhartige flaaven in gebruik geweest zyn. Niettegenflaande het niet aan voorbeelden ontbreekt, dat geestelyken , en zelfs zo wel aanzienlyke als geringer geestelyken, in gerechtelyke tweegevechten gevochten en hunne niet geestelyke tegenflrevers overwonnen hebben, zyn echter zulke voorbeelden veel zeldzaamer , dan die van ftrydende vrouwen, welker wyze van kampvechten in verfcheiden Heden en landflreeken bepaald, en in verfcheiden oude , met afgezette teekeningen voorziene, handfchriften befchreeven en afgebeeld zyn. Men vindt reeds in de oudlte wetboeken der Duitfche volken fpooren , dat vrouwen zich met gewapende mannen in een gevecht hebben ingelaaten. In de wetten der Beiren werd op den doodflag eener vrouw een dubbelde ftralfe gefield , omdat een vrouw , gelyk het in deeze wetten heet, zich niet tegen een gewapend man verweeren kan. Doch wanneer , vaart de wet voort, een vrouw moeds genoeg in zich gevoelt, om als een man met haar wederparty te vechten, zo wordt voor den doodflag van zulk een vrouw alleen het gewoone of eenvoudige verweergeld betaald. Het fchynt dus byna niet geheel nieuw , maar alleen de voortzetting eener oude manier te zyn , wanneer men , byzonder in Duitschland , de vrouwen veroorloofde in gefchillen met hunne mannen , deezen ten gerechtelyken tweeflryd uittedaagen. By zulk een gevecht moest zich de man binnen een ronde groef plaatzen , waaruit hy niet gaan , en aan welker rand hy zich ook niet vasthouden of fleunen dorst. In deeze plaatzing was  DER GERECHTELYKE DUELLEN. 793 was de man met een kolf of knods gewapend , de vrouw daarentegen had een fluijer of een doek , van gelyke lengte als de knods van den man , en aan welkers einde een fteen van eenige ponden was ingerold. In den ftryd met zulke wapenen poogde de aanvallende vrouw haare met fteen geballasten fluijer , op zodanige wyze om de kolf of knods van den man te flaan, dat zy hem weerloos maaken , en van agteren uit de groeve kon trekken. De man daarentegen zogt de'vrouw by den fluijer, die om de knods gewikkeld was , in de groef te trekken , om haar alsdan te kunnen wurgen , welk noodlot ook den man te beurt viel , wanneer het de vrouw gelukte, haare party meester te worden. Wanneer onder de verfchilhebbende partyen de eene, en in 't byzonder de uitgedaagde, aan een deel des ligchaams, welkers gaafheid tot een volkomen cn zeker kampgevecht nodig was, een gebrek hadde, dan moest de tegenparty het zich laaten welgevallen , dat men hem , naar de uitfpraak van onpartydige en verftandige mannen, dit zelfde deel op een foortgelyke wyze verlamde. Gefteld dus , dat de uitgedaagde of éenoogig was , of eenig ongemak aan de hand of vingers had, zo werd de tegenparty, eenige dagen voor het kampgevecht, insgelyks ecu oog toegebonden , en de hand of vinger op een foortgelyke wyze verlamd of minder werkzaam gemaakt. Wanneer de berichten of oirkonden, die colombiere bybrengt , geloof verdienen , dan moest zelfs dc uitdaageï , in geval dat hy den uitge daagde aanmerkelyk in krachten te boven ging , zich een tyd lang door vasten en ontlastingen verzwakken , totdat hy met zyn wederparty genoegzaam gelyk flond. Ecc 3 Doch  724 KORTE GESCHIEDENIS • ■ Doch gcwoonlyk lieten zich gebrekkige perfoonen , of die alte jong, of te oud waren , gelyk geestelyken en vrouwen , door verzogte of gehuurde kamp. vechters vervangen , die in de wetten der Duitfche Volken Campiones , of kampvechters , en onder de Franfchen Champions genaamd wierden; eene rechtsweldaad, waarvan zich ook menigmaal gezonde of gebreklyke mannen bedienden , die te jong of te oud waren , die geen lust , of ook niet genoeg oefening W de wapenen hadden , om met de hoop van een gelukkigen uitflag hunne wederparty het hoofd te kunnen bieden. Van zulke kampvechters vindt men in de oudfte Wetboeken der Duitfche Volken melding gemaakt ; cn men moet, toeftemmen , dat de verordeningen , die de kampvechters betreffen , niet verftartdiger hadden kunnen zyn , of aan de begrippen der voorige tyden beter beanuwoorden. De rechters gaven acht, dat de kampvechters der beide partyen elkanderen , met opzicht op den ouderdom , llerkte en bekwaamheid , zo veel als mogelyk , gelyk waren ; omdat het onbillyk geweest was , wanneer men van de eene zyde den iterklïen , gcüefenchten , en dapperftcn man , dien men had kunnen vinden , tegen een ander gewoonen kampvechter gefield had. Mén koos en nam verder geene andere kampvechters aan, dan de zulken , die van onbefproken gedrag waren , niet alleen, omdat men van dezulken het zekerllc hoopen kon, dat zy de zaak der geenen , voor wien zy kwamen , het getrouwde verdcedigen zouden , maar omdat men vreesde , dat de Godheid zulke kampvechters, die zelfs met zonden befmet waren, om hun eigen fchujd zouden doen onderliggen Voordat eindelyk de kampvechters het gevecht begon.  DER GERECHTELYKE DUELLEN. 795 gonnen, moesten zy beiden zweeren, dat een ieder die party, welke hem haar recht of haar zaak aanvertrouwd had, zonder alle arglist en uit al zyn vermogen verdedigen zou. Wanneer een kampveehter naar het oordeel van den rechter, uit lafharagbeid of voorbedagte arglist en heimlyke omkooping , niet alles gedaan-had, wat hy doen konde en moest, dan moest zulk een kampvechter in de plaats van de perfoon, die hy zo flegt verdedigd had, fterven; of wanneer de ftryd der partyen geen halszaak betrof, verloor hy ten miniton, als meiueedige, de rechterhand , en wanneer hy ook deeze vrykogt, dorst hy echter nooit weder voor een ander de kampplaats betreden In Duitschland konden zich de edelen voor Ivfei-enen, die men van diefflal befchuldigd had, ten ftryde aanbieden ; in Vrankryk daarentegen wierd by de klagte over diefflal nooit een geregtelyk kampgevegt toegelaaten. Ten aanzien der wapenen, waarmede de kampvechters tegen eikanderen flreeden, had, in de oudfte en middeleeuw, een zeer groot onderfcheid plaats, welk onderfcheid zich echter uit de verandering der wapenen en toerustingen, die in de tiende, en elfde eeuw doording , en vervolgens uit de groote omwending in den toeftand der Europeefche volken , die genoegzaam op denzelfden tyd bewerkt wierd , ligt laat verklaaren. In de oudfte tyden waren de vryen en edelen altyd, en genoegzaam op dezelfde wyze, met fchild en degen of knods gewapend; en men vindt hierover in de wetten der Duitfche volken van geen andere wapenen dan van deeze,fchoon meermaalen van degen of zwaard dan van de ftrydkolf vermeld, die echter toch ook van Vorften en Koningen gevoerd wierd. Eee4 Vrye  29<5 KORTE GESCHIEDENIS Vrye„ en edelen vochten zonder onderfcheid met zwaard of knods zo als de rechters het goed vonden, of zy zeiven daaromtrent overeenkwamen. Doch toen in de negende of tiende eeuw de geenen , die voormaals v y waren, (de bewooners van Heden uitgezonderd) cmi het Vaderland te verdedigen, deels zich zeiven uitfloten, deels uitgefloten wierden, wierd ook zeer ras het recht om de wapenen, en byzonder den degen te mogen dragen, een uitfluitend voorrecht van den Adel en ]yfelge„en zo wel als gemeenen in de fteden dorsten un recht voor het gerechte niet met een geweer verdedtgen, dat hen niet toekwam, maar zy Lden h t flegts met de knods verrichten, die door den Adel aj yd als een tegen zwaare uitrustingen gebruikbaar wapen opgegeven wierd. Jn de Capuularla der C hngers werd de knods „og als het gewoone geweer van afle gerechtelyke kampvechters genoemd, wet der Wkl'd ^ a,^eene *et der gewoonte, dat alleen lyfeigenen of nkt edeen met chtld en knods, of met een foort van flrydhamer als met een onadelyk wapen, vechten moesten Va« e kolf of knods, waarmede in oude tyden vryen « edelen zonder onderfcheid flreeden, wierd «I Duttschland het kamprecht het kolfrecht genaamd en zulk een kolfrecht behield de flad VaLienncs' tot tn zeer laate tyden. Wanneer iérnHnd een ander met op eene verraderlyke wyze , maar in volle tegenweer verflagen had, of voorgaf verflagen te hebben konde zulk een naar Valenciennes gaan, en zich op het recht beroepen dat deeze flad van den ouden Graaf gekregen had, om zyn daad of voorgceven regens een ieder, die hem vervolgde , of van moord be-  DER GERECHTELYKE DUELLEN. 797 befchuldigde, met fchild en kolf te verdeedigen. Nog ten tyde van den Bourgondifehen Hertog filips den goeden, wierd in den jaare 1414, het oude kolfrecht vastgefteld tusfchen burgers van Valenciennes, onder welken de een voorgaf, dat hy iemand verflagen , doch niet vermoord had , de andere' daarentegen beweerde dat zyn party geen manllag begaan had , maar een moordenaar was. Het gevecht viel voor in tegenwoordigheid van den Hertog en andere Heeren van rang. De vcchtplaats was nog, volgens oud gebruik, rond, en had flegts een eenigen ingang. Binnen den ring of kampplaats Honden twee met zwart doek bekleedde ftoelen, waarop beide de kampvechters tegen over elkander gingen zitten , terwyl de Marfchalk het volk gebood ffil te weezen cn te zwygen , en ae Godsdienftige handelingen, die voor het gevecht plaats hadden, ondernomen wierden. Beide kampvechters waren in lederen wambuizen gekleed , die digt om het lyf flooten ; hun hoofd was gefchoren, en de nagels aan handen en voeten afgefneden. Op de fchilden die men hen gaf, was een kruis van den heiligen joris afgebeeld; doch de kampvechters moesten dit fchild omgekeerd, met de fpttfe punten naar boven draagen , ten teeken dat de vechters geen edelen waren. Voor den ftryd kregen beide vechters twee fchotclen met vet, waarmede zy hunne kleding konden infmeeren, om des te leeniger en minder vatbaar te zyn , twee vaten met asch , waarmede zy hunne handen weder afdroogden, cn eindelyk twee ftukken zuiker , om den mond vochtig te houden. Eén deezer kampvechters werd van zynen overwinnaar op de kampplaats verflagen. Genoegzaam omtrent deezen zelfden tyd, als de ftaat Ecc 5 der  793 KORTE GESCHIEDENIS der vryen buiten de fteden verdween, cn de hand der Edelen alleen of voornamelyk de fterke hand uitmaak* ten, ontftonden 'ook die zwaare toerustingen en wapenen , die by onze oudfte voorvaders onbekend , doch ten tyde der kruistochten onder den Adel der Europeefche Natiën zeer algemeen waren, of wel ras algemeen wierden. Het Pantfer en overige deelen van de wapenrusting, welke de Ridders in den ftryd der Tournooifpeelers, en in gerechtelyke tweegevechten droegen, waren, gelyk het vervolg leeren zal, van zulk dik blik , dat de fcherpfte lans, door den arm van den fterkften Ridder op een fterk en wel-refpoord ftryd-paard gevoerd, ze nooit, of ten minften zeer zeldzaam, kon doorbreken. De wapenen van aanval der Ridders beftonden , buiten een met yzer gefcherpten lans, in een ftrydbyl en flagzwaard, de dolk niet eens medegerekend, waarvan men zich gewoonlyk alleen tegen den nedergevelden vyand bedierde. Men gebruikte de zo evengcmclde wapenen in Tour-noifpeelen zo wel als in gerechtelyke tweegevechten , in dezelfde order, als ik ze heb aangevoerd. Wanneer de lansfen braken , greep men naar de ftrydbyl, en wanneer deeze in ftukken fprong, naar het zwaard. In tournoifpelen ftreed men zeer dikwils met lansfen, en nog meermaalen met ftrydbylen, cn zwaarden te voet ; doch in gerechtelyke tweegevechten verfcheenen de adelyke vechters altyd te paard , gelyk zy van de oudfte tyden af fteeds te paard ook tegen den vyand geftreden hadden. Deeze befchouwingen zyn, zo ik denk, genoegzaam, om te verklaaren , waarom perfoonen van Adel , van de elfde eeuw af aan, in gerechtelyke tweegevechten met andere wapenen geftreden hebben , dan in de oudfte wet-  DER GERECHTELYKE DUELLEN, 79£ wetboeken der Duitfche volkeren gemeld wordt. In Frankryk cn Engeland krcegen de gemeene en niet edele burgers in dc lieden nooit verlof om met fcherpe wapenen te ftryden, doch ik vermoede zeer, dat de ryke inwooncrs der magtige Doitfche fteden, die zich, naar de wyze der Ridderen, iir^ft^wapenen oefenden , en naar Ridderlyke manieren uitgerust en bereden waren, dat deezen, van dc twaalfde eeuw af, ook menigmaal naar de Ridderlyke wyze voor het gerecht gekampt hebben. De gebruiken , met welke gerechtelyke tweegevechten gehouden wierden , waren in de oudfte tyden en zelfs in de middeleeuw, naar de verfcheidenheid van den ftand der ftrydende partyen niet minder onderfcheiden , dan dc wapenen en uitrustingen zelve waren. By de gerechtelyke tweegevechten van adelyke vechters fchynen de gebruiken, de gantfche middeleeuw door , onder alle Europeefche Volken byna geheel overeenftemmende te zyn. In de oudfte tyden , in welke de gewoonten en ftelregelen , die in de eerfte Wetboeken der Duitfche Volken vervat zyn , hunnen oorfprong namen , en verzameld wierden, kwamen, zo als men uit de boven aangevoerde wetten kan opmaaken , de ftrydende partyen op denzelfden dag, waarop hunne zaaken voortgebragt en beflist geworden waren , op de kampplaats (want onze oudfte voorvaderen waren voor het gerecht , gelyk by alle openbaare gelegenheid , fteeds gewapend en uitgerust) of, wanneer te vooren het een of ander moest befchouwd worden , zo werden de klager en befchuldigde tegen den naasten Rechtsdag gedagvaard, op ftraffe det de niet verfchyneude zyn eisch zou ontzegd worden. De kamp-  Sco KORTE GESCHIEDENIS kampplaats was of de gerechtsplaats zelve , die met een tralie- of latwerk was afgefchoten , of nevens de rechtsplaats was een andere binnen planken gefloten plaats die tot den karopftryd gereed gemaakt was. Het is zeker dat in de oudfte tyden de rechtsplaats en het ftrydperk dezelfde benaaming en vorm 'hadden ; want de eene zo wel als de andere wierd de ring of werf genaamd , en beiden hadden een ronde gedaante. Behalven den eed , die de kampvechters zweeren moesten, en de overige Godsdienstige handelingen , wierden, by de oudfte gerechtelyke kampgevechten, waarfchynlyk niet veele andere gebruiken in acht genomen , dan dat de rechter het omftaande volk gebood ftil te weezen en te zwygen , en dan de wapenen der kampvechters beproefde , opdat deeze niet ongelyk zouden zyn , waarvoor echter in dc oudfte tydeu geen de minftc vrees was. Dit beproeven der wapenen wierd Grieswarten , en de geenen, die dit deeden Gricswartel genaamd , het zy deeze uit de rechteren genomen , of van de rechteren gekozen wierden. In de vyftiende eeuw dagvaarde de klaager den beklaagde drie gerecktsdagen achter elkander voor het gerecht , en wanneer dan de beklaagde niet verfcheen , wierd hy voor fchuldig verklaard. Doch wanneer hy verfcheen , en zich anders niet rechtvaardigen konde , zo wierd hem een uitflel van zes weeken en drie dagen toegedaan , geduurende welken tyd hy zich voorbereiden moest. De groote verhevenheid van den Adel boven de gemeene, de invoering van nieuwe wapenen en uitrustingen, en, gelyk ik vermoede, voornamelyk de vermeerderde plechtigheden der Tournooifpelen , maakten , van de elfde of twaalfde eeuw af, dc gerechtelyke  der gerechtelyke duellen. Sol telyke tweegevechten van Ridders en Heeren zeer veel prachtiger en plegtiger , dan zy in de oude tyden geweest waren. De kampwetten van filips de schoose , die ik zal aanvoeren, zyn van den jaare 1306 , en daar deeze met die van Prins thomas in Engeland , die iets laater opgeteekend wierden , in alle wezenlyke ftukken overeen Hemden , kan men, denk ik , met recht befluiten, dat beide kampordinantiën grootendecls naar de tocnmaalige gewoonten afgemeeten , en flegts bier en daar naauwer zyn bepaald geworden ; een vermoeden , waardoor de oorfprong van de plechtigheden der tweegevechten tusfchen Edelen en Heeren, tegen den oorfprong der Tonrnoifpeelen werd afgewisfeld. Wanneer iemand van Adel een ander , wegens een lyfftraffelyke misdaad , wilde aanklaagen , moest hy zyn klagt by den Koning of by het hoogfte gerecht, dat , in den naam des Konings , over Edelen en Heeren vonnis fprak , of zelfs aanbrengen of laaten aanbrengen , en verzoeken , dat men den beklaagde dagvaaraen , en den tyd en plaats van het tweegevecht bepaalen wilde. Wanneer de beklaager verlchecn, dan wierp de klaager, in tegenwoordigheid van den Koning, of van de geenen, die in des Konings naam het gerecht hielden , byzonder de Connetable en Marfchalk van het Ryk , het zogenaamde Gage de Bataille heen , en verklaarde dat hy , by gebrek van andere bewyzen , zyne befchuldiging door een gerechtelyk tweegevecht ftaaven wilde. Dit pand van den ftryd beftond gewoonlyk in een handfehoen , als een zinnebeeld der trouw. Doch buiten de handfehoen, die fomwylen bloedig was , konde men tot hetzelfde oogmerk een geweer , een dolk, of een bloedige neus-  'ZOZ KORTE GESCHIEDENIS neusdoek gebruiken. Wanneer de beklaagde niet voor fchuldig wilde erkend zyn , nam hy het weggeworpen pand van de aarde op , cn wierp den aanklaager een foortgelyk pand toe , 't welk deeze insgelyk opraapte , en tot op den dag van het tweegevecht bewaarde. Hierop wierd aan beide partyen dedag van het gevecht door den Bode aangekondigd , met by voeging , dat hy , die , zonder onoverkomeJyke beletzelen , niet verfcheen , zyn zaak cn eer zou verliezen. Daarenboven moesten de kiaager en befchuldigde een onderpand geeven of zekerheid Hellen, dat zy verfchynen, en het ryk niet zonder hooger verlof verlaatcn zouden. Gewoonlyk wierd de dag van het gevecht twee maanden uitgefleld. In de eerfte zochten de vrienden cn bloedverwanten van beide partyen, zo van wel den kiaager als den befchulriigden, het gevecht aftcraaden, zo zy niet beiden van de rechtvaardigheid hunner zaak volkomen bewust waren. In de tweede maand floot men dc kampvechters dikwils in een foort van gevangenis , opdat zy over den flap, dien zy doen moesten , in ftille eenzaamheid crnftjg zouden nadenken, en zond heu dagdyks eerwaardige Geestelyken, die hen moesten voorhouden , in welk gevaar zy lyf en leven , eeten zaligheid bragten , wanneer zy wegens een onrechtvaardige zaak van de Godheid door een fchandelykc nederlaag moesten gcHrafr. worden. Dikwils gelukte het deeze Confcientie-Raaden het ha:t van den een of ander kampvechter te treffen, en alsdan werden 'er middelen beproefd , om de zaak in der minne byteleggen of partyen te verzoenen. Doelt wanneer beide partyen 'er op Honden, om hunne zaak aan de oordeelen Gods van het kampgevecht over-  DER GERECHTELYKE DUELLEN. 803 overtclaaten , verfcheenen zy ten beftemde dage-voor de kampplaats. Deeze kampplaatfen voor ridderlyke vechters, heftenden uit lange met planken ingefloten vierkanten, die een derde langer als breeder, of ook tweemaal zo lang als breed , en voor vechters te paard regthoekigcr dan de oude cirkelvormige waren. By deeze of foortgelyke gedaante waren de kampplaatfen niet altyd van gelyken omvang of vlakken inhoud. In Engeland waren zy veertig fchreden breed, en zestig lang; in Vrankryk daarentegen hadden zyeen dubbelde breedte en langte, of dezelfde breedte , maar een dubbelde langte. Geene der flrydende dorst de fchotten van deeze kampplaats overklimmen , zonder voor overwonnen erkend te worden; doch het deerde die kampvechters niet, wanneer zy van hunne woeste paarden buiten het perk gevoerd wierden. Om deeze fchotten waren, op den affland van eenige fchreden, andere fchotten geflagen, opdat tusfchen de buitenfte en binnenfie fchotten de herauten of wapenkoningen , de Marfchalken en die dezelven verzcldcn , de vechtende partyen in 't oog houden, doch niet hinderen en echter van het overige volk afgefcheiden zyn zouden. Voor den Koning , of den rechter van den ftryd, waren aan de fchotten, en wel op. de helft van derzelver lengte, hooge ftellaadjen geplaatst, van welke de Monarch met zyne Raaden en Gezellen op de kampvechters zien konde. Gelyk de plaats voor den Koning of deszelfs plaatsvervanger bepaald wierd, zo wierd ook de plaats en de fchotten op Koninglyke kosten toebereid en opgericht. Aan de beide einden of ingangen der fchotten waren voor de kampvechters en derzelver voorfpraaken en gezellen twee tenten opgeflagen , van welke die des aanklagers ter rech-  S04 KORTE GESCHIEDENIS rechterhand van de dellaadje des Konings, en ók van de befchuldigden ter linker hand , en beiden tegen over eikanderen (tonden. Ten daae van het gevecht moest dc klager voor den middag voor het perk zyn , doch de befchuldigde kon een uur laater komen. Wanneer de vechters voor het perk waren aangekomen , riep de Herold of Wapenkoning driemaal uit, eerst dat de uitdaager en dan de gedaagde binnen het perk zou ryden. By de intrede keerde zich de een na den anderen tot den Connetable of tot den Marfchalk , of' tot den Marfchalk en Opziener van de kampplaats , zeggende wie zy waren en dat zy gekomen waren, om met hulp van den Heiland , de heilige Maagd, en goeden Ridder joris hunne plicht te doen , cn hunne wederparty de rechtvaardigheid van hunne zaak in een rechtmaaüg kampgevecht te bewyzen. Beiden vtrzogteu , dat men hen hun aandeel in de flrydplaats , van zon en wind mogt geeven, en daarvoor zorg draagen, dat de tegenparty geen andere dan de gewoone wapenen en uitrustingen , cn ook geen toverwerken met zich bragt; verder dat het hen mogt geoorloofd zyn , voor zich zeiven en hunne paarden voor een gantfehen dag fpys en drank in hun tent te laaten brengen ; eindelyk , dat , wanneer op den cerstkomenden dag voor zonnen-ondergang het gevecht niet mogt beflist zyn, dat alsdan ten volgenden dage even zo veele uuren voor het gevecht mogten worden toegedaan , als de plechtigheden van den eerden dag hadden weggenomen. Dc uitgedaagde verzögt in 't byzonder , volgens oud gebruik , dat het hem mogt vryftaan , te voet of te paard , en met welke wapenen en in welke toerustingen hy mogt goedvinden , te kampvechten. In oude  D E U GERECHTELYKE DUELLEN. 805 oude tyden moesten de kampvechters , als zy binnen liet ftaketfel traden , alle hunne wapenen zelf dragen. 'Doch filips de sciiooNE vergunde hen , dat zy hun fchild, lans en zwaard en alle overige gebruiklyke wapenen * zich door anderen konden laaten voordraagen , 't welk gewoonlyk door de vrienden en bloedverwanten van dèn kampvechter , die in 't vervolg gevaders , en nog laater fecondes genaamd wierden, en waaneer de .vechters zeer beroemde Ridders waren , door veel voornaamer Heeren gelchiedde dan zy zei ven waren. Wanneer de kampvechters binnen het ftaketfel waren ingereden , kwamen zy by het Itellaadje van den Koning , of die geenen welken de Koning in zyn plaats als kamprechter verordend had. Op bevel van den Vorst of zyne Repradèntanten wierden den kampvechter, die voorreed , het vizier van den helm geopend ,en tevens verklaarde ieder vechter wie hy was, en met welk oogmerk hy daar verfcheen. Wanneer dit gefchied was, klommen zy beiden , de een na den anderen in hun tent af, en hy , of de heraut herhaalde het gefchreeuw , dat zy reeds eenmaal, by de aankomst der kampvechters, voor de ftaketfels gedaan hadden , en kort vóór den aanvang van het gevecht ten derdcmaale deeden. Zy riepen namelyk, terwyl zy vóór of zelfs aan de deur van het ftaketfel [tonden, met luide ftemme : hoort , hoort, (or oez, oroez) gy Ridders, Knaapen, en wie gy anders hier zyt : de Koning , onze Heer, gebiedt by ftraffe van goed , lyf en leven te verliezen, dat niemand een degen of wapenrusting draage, uitgenomen den geenen, dien de Koning als oppasfer van de ftrydplaats fielt , of »lien hy het zelf vergund heeft; dat niemand , gehistoriek. IV. D. Fff duu-  Go6 KORTE GESCHIEDENIS duurende het gevecht , op ftraffe dat de Ridders hurt paard , en de gemeenen een oor verliezen zullen, binnen het ftaketfel kome , en zelfs niet eens op of over het ftaketfel gaa leggen ; dat een ieder, op ftraffe van de hand te verliezen, op de banken of op den grond gaa zitten , opdat alle aanfehouwers de kampvechters zouden kunnen zien ; dat eindelyk niemand, die zyn leven cn goed niet misfen wil , fchreeuwe , of hoeste , of rochgele , of fprecke, of eenig ander teeken van zich geeve. Wanneer de Heraut of Wapenkoning ten tweedemaak: dit verbod had uitgeroepen , dan kwam eerst dc klaagcr, en na hem de befchuldigde met een geopend vizier, en volkomen gewapend, en knielde onder het ftellaadje van den Koning, voor een ryke ftoel neder , waarop een Crucifix, en een te igitur lagen , en aan welker rechter zyde een priester of ordensgeestelyke ftond. Deeze herinnerde den knielende kampvechter aan den eed, dien hy doen moest, aan de gevaaren , waaraan hy zich blootfteldc, aan het lyden van den Heiland der waereld, en vermaande hem eindelyk om zich aan de genade van den Verlos fer aantebeveelen, wanneer hy een rechtvaardige zaak voor had. By de laatfte woorden leide de Marfchalk van den kampftryd de rechterhand van den kampvechter op het Crucifix ; de linker op het te igitur , en liet hem op het lyden van Christus, op het heilige Euangelic, op het Christelyk geloof, en op den Doop zweeren, dat hy een goede en rechtvaardige zaak had. Wanneer beide partyen deezen Eed , een ieder in 't byzonder, nog eens gezworen hadden , wierden zy tevens tot den derden en vreesfelykften eed geroepen. Beiden moesten voor het Crucifix  DÉR GERECHTELYKE DUELLEN. 8Ó7 cinx en liet te igitur nederknielen , beiden trok de Marfchalk de handfehoen uit , en leidde ze op het Crucifix. In deeze houding vermaande de Geestelykè de flrydende nogmaals, hun voorneemen wel in overWceging te neemen , en wanneer een van beiden geen goede zaak voor had, zich liever aan de genade van den Koning, dan aan de rechtvaardigheid van God overtegeven. Na "deeze vermaning vroeg de Marfchalk , den een na den anderj, df hy ten laatltenmaale zweeren wilde; en wanneer alsdan een der vechters zwarigheid maakte-om te zweeren, nam hem de Koning in genade aan, om hem of een boete opteleggen, of anders zyn noodlot te beflisfëh. Doch Honden zy 'er beiden op om te zweeren en te vechten, dan zwoer eerst de kiaager, eil dan de bcfchuldigde, Volgens het Formulier dat hem de Marfchalk voorlas: ,, Ik zweer op dit beeld van onzen lydenden Heiland , op het Ëuangelie, dat hier ligt, op den Doop, dien ik van God ontfangen heb, op de vreugde des Hemels, die ik iri gevalle van meineed met de Martelaars der Helle moet ontbeereh, op myn ziel, myn leven en myn eer, dat ik een goede zaak tegen deezen vallenen verrader, of moordenaar, of meineedige en lochenaar , dien ik hier voor my zie , te verdeedigen heb, 00 waarvoor ik God, mynen Rechter, de heilige Maagd, en den goeden Ridder joris tot getuigen roepe; en by deeze zelfde eeden en getuigen bezweere ik, dat ik noch woorden, noch fleenen of kruiden, noch bezweeringen, noch andere toverwer- ken (#) De befchuldigde verklaarde, dat hy valfchelyk of hoosaartig aangeklaagd, en ten ftryde was uitgedaagd. Fff 2  8o8 KORTE GESCHIEDENIS ken aan my en myn paard draage , of draagen zal, en dat ik myn eenige hulp op God, op de rechtvaardigheid van myn zaak, op myn kracht, myn paard en myn wapen zette; en hierop kusfche ik dit kruis en dit Euangelium, en zwyge." Wanneer de befchuldigde op gelyke wyze gezworen, en het Crucifix en te igitur gekuscht had , dan leidde de Marfchalk de handen der vechters in eikanderen, liet beiden nog eens by God, de heilige Maagd en den heiligen Joris zweeren , dat zy eene rechtvaardige zaak verdeedigden , en liet ze ten laatftemaale het Crucifix kusfehen, waarop een ieder weder in zyn tent ging, en zich tot den aanftaanden ftryd toerustte. Doch eer deeze aanging , gebood dc Wapenkoning den toefchouweren voor de laatftemaal te zwygen , trad dan in het midden van de gevechtsplaats , en riep driemaal: doet uw plicht. By deezen roep fprongen de kampvechters uit hunne tenten te voorfchyn , die tevens over het ftaketfel geworpen wierden. Laatftclyk riep de Marfchalk, terwyl hy wegging : laat ze gaan, laat ze gaan , en wierp de handfehoen op de plaats. Terwyl dit gefchiedde , klommen de vechters te paard , hunne vrienden daarentegen keerden terug , nadat zy de kampvechters een brood , en een kleine fles wyn , in een doek gebonden , hadden nagclaateri. Volgens de keure van filips de sciioone , was de ftryd geëindigd en de zege beflist , zodraa een deivechters zich overgaf, en voor fchuldig erkende , of wanneer een van beiden fneuvelde , of wanneer 'er een dood of levendig buiten het ftaketfel gedreven of geworpen wierd. In deeze gevallen behoorde de overwonnene den Koning of rechter toe , die over zyn  DER GERECHTELYKE DUELLEN. 8og zyn leven en eer uitfpraak doen , en , wanneer hy leefde , hem ook genade kon fchenken. Doch met den overwonnene mogt gebeuren wat wilde, de overwinnaar wierd voor onfchuldig verklaard. Hy kreeg, het pand weder, dat hy gegeeven had , cn konde in volle wapenrusting, en met de wapenen, waarmede hy zyn party overwonnen had , de kampplaats uitryden. De Koning, of die anders voorzitter van het kampgevecht, en rechter der kampers was, had, geduurende het gevecht , een vergulden fcepter in de handen , die hy onder de vechters wierp , wanneer hy ze fcheiden , en de beflisfing van hun zaak op zich neemen wilde. Gewoonlyk wierd de overwinnaar door de voorzitteren en rechters van het gevecht, doch altyd zeker door een gevolg van vrienden, die hy had medegebragt, met een vrolyk Oorlogsmuziek, naar de voornaamfte Kerken der Stad, in welke men gevochten had , heen geleid , waar de overwinnaar de Godheid voor de behaalde zege dankte , en zyn wapenen , ter gedachtenis van de Godlyke genade en zyn eigen dapperheid , ophing. Uit de zo even aangevoerde oudfte Alemannifche en andere Duitfche wetten, ziet men , dat, wanneer vrye en edele mannen om bezittingen kampten, de overwonnene zyne aanfpraak verloor, en bovendien een ftraf boeten moest ; en dat zelfs alsdan , wanneer het voorwerp van het gevecht een lyfftraffelyke misdaad betrof, den overwinneling geen ander ongeluk overkwam , dan de boete aan den Rechter en het weergeld aan den overwinnaar te overhandigen. Onder de Longobarden was reeds in de oudfte tyden het verlies van goed met de nederlaag in alle of in Fff 3 ze-  8lO korte geschiedenis zekere tweegevechten verbonden; doch deeze ftraffen wierden als te hard van luitprand opgeheven. In de middeleeuwen daarentegen wierden na tweegevechten, waarin men den befchuldigde van een openbaare misdaad, by voorbeeld van hoog verraad of moord , of fchoffeering befchuldigd had , na zulke tweegevechten wierden de overwonnenen , nicttcgenltaande hunne edele geboorte cn hoogen ftand, tegen den geest der Oud-Duitfche Wetten , met de fmaadelykfte en fchandelykftc doodsftraffe geftraft ; een raadfelachtige verfchyning , die reeds den fcherpzinnige saint foix in 't oog viel, doch die hy op eene onvoldoende wyze uit de dcnkwyze der oude Duitfchers , met welker wetten zy volflrekt tegenftrydig is , zocht te verklaaren. Toen in Vrankryk de overwonnen Ridder op de kampplaats zyn levert moest boeten , werd zyn fchild aan dc ftaart vaii het paard door de modder gefleept , en dan met een hamer ftukken geflagcn ; zyn lans , degen , fnoreu en overige wapenrusting wierden verbroken en op de kampplaats geftrooid ; zyn wapen wierd drie dagen lang aan een fchandpaal gehangen en dan in ftukken gebroken; het ftrydpaard wierd de ftaart op een mesthoop afgefneden, cn het lyk van den verflageneli op een horde gelegd, met ecu zwart kleed bedekt, en dan van den beul op dc vilplaats geworpen , of aan de galg gehangen. Was daarentegen de overwonnene nog in het leven , en wierd hem niet van den Koning of zyn Rechter genade gefchonken, dan viel hy den beul in handen , en wierd óf onthoofd, óf gehangen , nadat hy op eene niet min fchandelyke wyze naar de gerechtsplaats was gefleept geworden. Wanneer dc Koning of Rechter den overwonneling het leven  der gerechtelyke duellen. 8ll ven fchonk , dan trokken de herauten den laatften zyn pantferhemd en overige wapenrusting van het lyf, en vertrapten ze. Men fneed hem verder de fpooren af, wierp het verbryzelde wapen op de ftrydplaats, en bragt hem ruglings buiten het ftaketfel , of wierp hem , als een zak , 'er uit. Alsdan kreeg hem de beul in handen, bandde hem voor eeuwig uit de landen van den Vorst, in welks gebied hy was overwonnen geworden, en verklaarde hem en zyne nakomelingen ten eeuwige dage onbekwaam adelyke wapenrusting of wapenen te mogen draagen of voeren. Zelfs in Duitschland Avierd de geene , die zich in kampgevechten aan zynen overwinnaar overgaf, voor eerloos verklaard, mogt niet meer op zyn pêard zitten, nooit zyn baard fcheeren, nooit wapen of geweer draagen , noch ook ambten en waardigheden aanneemen. In Engeland wierden de overwonnenen , die van hoogverraad befchukligd geworden waren , niet flegts voor eerloos verklaard , naar dc gerechtsplaats gefleept, en daar óf onthoofd, óf gehangen , maar 'er wierden zelfs nu en dan zulk" perfoonen nog veel fchandelyker en pynelyker ftraflbu aangedaan. In den jaare 1096 klaagde een edel? Engelschman eaynard den Graaf willem van iu , of van anco aan , dat hy met een anderen Graaf een famenzweering had aangegaan, om den jongen Koning willem te verwurgen , en een zyner bloedverwanten den Graaf van aleemarle op de troon te zetten. Op deeze sanklagt , belastte de Koning een tweegevecht tusfetièn den klaagcr en befchuldigde , waarvan de Graaf flegt afkwam , en levendig van zyne tegenparty overwonnen wierd. Daar men de overwonnenen voor fchuldig hield , liet hem dc Koning' F ff 4 blin-  korte geschiedenis blinden en] ontmannen, cn zyne kuaapen geesïeler» en ophangen. Toen men deeze en foortgelyke ftraffen niet meer voltrok , vergunde echter de geestelykheid niet , dat de gefneuvelden in een tweegevecht: in de Kerken begraven wierden , omdat men geloofde , dat de overwonnene door een byzondere Godlyke ftraffe was verwonnen geworden. In Ysland kreeg de overwinnaar het gantfche vermogen van den verwonneling , doch hy moest tevens, na den gelukkigen uitflag van het gevecht, een ongemeen groote ftier , die men voor den dag haalde , met dén (lag dooden , omdat anders de bloedverwanten van den gefneuvelden, tegen den verwinnaar konden optreeden. De Gefchiedenis heeft de namen opgeteekend deikampvechters die in gerechtelyke tweegevechten de wyduitgeftrekfte bezittingen bevochten hadden. De harde en fchandelyke ftralfen , die men den overwonnene in een tweegevecht opleide , en die met de oude , en het grootfte deel van dc middeleeuw door, geldende ftraffen der Duitfche volken tegenftrydig waren , kan ik my flegts op de volgende wyze met eenige waarfchynlykhcid verklaaren. Uit de oudfte verzamelingen van wetten blykt, dat buiten de misdaaden , die reeds ten tyde van tacitus met den dood geftraft wierden , onderneemingen en amenzwceringen tegen het leven van Koningen en Vorften de eerfte misdaaden waren, die, na de volkplantingen der Duitfche veroveraars in de Romeinfche Provinciën , en de daardoor vermeerderde magt deiKoningen en Vorften, met den dood geftraft wierden. MÏen verwisfelde landverradery met trouwloosheid tegejo den Vorst, en ftrafte reeds in de vyfde eeuw flfc laatfte, gelyk men voorheen de eerfle gedaan had. Dat  per GERECHTELYKE DUELLEN. 8l3 Dat wil zeggen 5 men hong perfoonen op , die in een tweegevecht of op eene andere wyze van een famenzweering tegen den Vorst overtuigd waren geworden. Deeze ftraffen droeg men , gelyk fchynt , ook op andere groote misdaaden over , die men anders met geld geboet had , om daardoor van gerechtelyke tweegevechten aftefchrikken, die, gelyk ik er tevens zal byvoegen, verfcheiden groote Koningen en Wetgeevers der middeleeuw niet aangenaam waren. Het recht om kampgericht te houden , en aan Edelen en Heeren een kampplaats toeteftaan , Hond men alleen aan Keizers en Koningen, of het hoogfte cerecht van Keizers en Koningen toe, en wanneer uit dien hoofde Vorften of vrye Steden kampplaatzen hadden en vergunden , zo werd 'er byna altyd by herinnerd , dat zy dit kostbaar voorrecht door de gunst van Keizers en Koningen , als hunne hoogfte Opperh'eeren of Leenheeren, gekregen hadden. Toen hendrik de tweede in 't jaar 1549 twee Franfche Edellieden , die hem om het kamprecht verzogt hadden geen kampplaats geeven wilde , verwees hy hen'aan robert de la marck, Prins van sedan, die in een openbaar gefchrift zelfs zeide , dat zyne voorvaderen, onder andere heerlykheden, ook het recht bezaten om Edellieden, die zulks begeerden , vrye kampplaatfenter beflisüng hunner gefchillen toeteflaan. Doch dit recht wierd de toenmaalige Heeren van sedan betwist door de Hertoginne Weduwe van lotharingen, die in haar protest aan den Graaf de la marck beweert, dat de Hertogen van lotharingen , zedert onheuchelyke tyden, van het Ryk en den Keizer het hooge voorrecht gekregen hadden, om alle Edelen en Ridders , die tusfchen de Maas Fff 5 en  8l4 KORTE GESCHIEDENIS en den Rhyn rechtmaatig met elkanderea kampen wilden, een kampplaats toeteftaan, In Duitschland hadden verfcheiden Steden, namelyk Schwahifch-IIall, Wirsburg en Anfpach , van den Keizer en het Ryk' Zulke kampgerechten gekregen. De gebruiken en plegtighedcn , die by de gerechtelyke tweegevechten in Schwabifch-Hall waargenomen wierden, waren genoegzaam dezelfde die men in Engeland , Vrankryk en Spanje in acht nam. Wanneer twee Ridders om - het punt van eer met elkandcren vechten wilden, en beiden den Raad in Schwabifch-Hall om plaats en - befcherming verzogten , maande de Raad de in gefchil liggende partyen eerst van hun voornemen af. Doch herhaalden zy hunne bede, dan wierd hen hun verzoek ingewilligd, en tevens de dag van het kampgevecht , en het getal van vrienden en bloedverwanten, die een ieder mogt medebrengen, bepaald. Voor den dag van het kampgevecht liet de Raad de marktplaats met ftaketfels omgeeven , en met zand beItrooijen. Daarenboven wierd voor ieder vechter een tent of hut opgericht , en tevens voor beiden een doodbaar met kaarfen en lykdoeken , en 't geen verder tot een lyk behoort , toebereid. By de tallooze menigte van gerechtelyke tweegevechten, die in ieder jaar onder de Europeefche Natiën tot het einde der vyftiende eeuw gehouden wierden , konde het byna niet misfen , of eene zeer dikwils overweegende kragt, moed, en bekwaamheid in het voeren van wapenen, gepaard met het vermeten ongeloof of listig bygeloof, maakte de verdedigers van onrechtvaardige zaaken tot verwinnaaren / en daarentegen zwakheid, natuurlyke moedeloosheid of onervarenheid in de wapenen, onfehuldigen tot overwon-  der &ere o htelyke'duellen. 8lj wönnenen, daar men menigmaal den feilbaarén 'uitflag yan zulke gevechten , door de belydenis der fchuldigen , die op hun doodbed, door de wroegingen van hun geWeeten gefolterd wierden, of door andere om Handigheden en oorzaaken ontdekt had. Menigmaal moest de onfchuld onderliggen in zulke kampgevechten, waarin valfche aanklagers of aanklageresfen niet zelfs vochten , maar in hunne plaats kampvechters fielden, die van de rechtvaardigheid der zaak , die zy verdedigen moesten , volkomen overtuigd waren. Een der merkwaardigfte voorheelden van den ongclukkigen uitflag van gerechtelyke tweegevechten en onderliggende onfchuld, biedt ons de Franfche gefchiedenis der middeleeuw aan. Onder de regeering van carel den zesden van Vrankryk, klaagde de Gemalin van een Franfchen Edelman carrouge , een anderen, met naame le gris aan , dat deeze haar , geduurende de afweezendheid van haar gemaal, in de ftilte van den nacht overvallen en op eene geweldige wyze gefchonden had. le gris loochende de daad , en het Parlement floeg een gerechtelyk tweegevecht voor tusfchen den befchuldigde en den gemaal van de aanklaagfler , die zich tot verdecdiger van de zaak zyner vrouw aanbood. In dit tweegevecht wierd le gris overwonnen , en , daar hy onder de handen van zynen overwinnaar zyne onfchuld flceds by aanhoudenheid bleef beweeren , wierd hy van deezen gedood , en vervolgens door den beul opgehangen. In vervolg van tyd ontdekte men , door de bekentenis , welke de wezenlyke daader op zyn doodbed aflekle, dat le gris onfchuldig geweest was, en niettegenftaande zyn onfchuld , door een vermeende beflisfing van God veroordeeld geworden was. Soort-  Sl6 korte geschiedenis Soortgelyke gevallen moesten ten alle tyden gebeuren , en men vond hierom ook zekerlyk in alle , zelfs in de duisterde eeuwen , veele perfoonen, die aan de genoegzaamheid der tweegevechten en andere beflisfingen van God twyfelden. Doch zulke ondervindingen waren wel toereikende , om de gerechtelyke tweegevechten van zekere zyden te beperken , doch zy waren niet genoegzaam om dezelve geheel aftefchaffen. Daartoe wierd een hoogcr graad van verlichting vereischt, uit hoofde van welke men de grondeloosheid der Godlyke beflisfingen niet flegts uit enkele gevallen, maar uit algemeene redelyke bewyzen moest inzien , en in plaatze van die onzekere Godlyke oordeelen meer voldoende foorten van bewys voorfchryven en toetfen konde. De Gefchiedenis leert hierom ook , dat men de nietigheid der tweegevechten reeds.vroeg erkende; dat echter niet te minder deeze tweegevechten veele eeuwen voortgeduurd , en eerst opgehouden hebben , toen de wetten van het Romeinfche Ryk door gantsch Europa begonnen aangenomen te worden. De Koning der Longobarden rothar zegt reeds in zyne wetten x dat het hem hard, onrechtvaardig, godloos , ongerymd , ja zelfs onmogclyk toefchynt , dat ergens een zaak van gewigt onder een fchild of in een tweegevecht juist beflist werde , en dat men den overwonnene, om zyn ongeluks wille, van al zyn goed kon berooven. Hy was, (vervolgt hy) van deeze oordeelen Gods niet overtuigd, daar hy gehoord had, dat veele perfoonen , niettegenftaande de rechtvaardigheid van hunne zaak, overwonnen waren. Even daarom beklaagde hy zich, dat hy, wegens de godlooze gewoonte van zyn volk, die foort van bewyzen i niet  der gerechtelyke duellen. Si? niet konde affchaffen. De zelfde klagte herhaalde in vervolg van tyd de Koning luitprand , die tevens belastte , dat , daar hy de gewoonte van zyn volk niet kon affchaffen, de geene die van een moord aangeklaagd , ook zelfs wanneer hy overwonnen wierd , al zyn goed niet zou verliezen , gelyk tot hiertoe had plaats gehad , maar alleen het gewoone losgeld betaalen. De verlichte carel de groote en zyne navolgers beperkten niet alleen de gerechtelyke tweegevechten niet, maar moedigden dezelven veeleer aan; doch lieten niet meer alle de getuigen en medezweerenden tegen elkander, maar flegts een van ieder zyde vechten. otto de groote, liet, gelyk bekend is, de vraag, of de kleinzoonen in hun vaders plaats met des vaders broeders erven zouden , door uitgezogte kampvechters beflisfen , van welke de verdeedigers der rechten van de kleinzoonen de overwinning behaalden, otto de tweede beval insgelyks het gerechtelyk tweegevecht , wanneer iemand loochende dat hy aanvertrouwd goed ontfangen had , doch dit goed moest dan een depofitum van twintig fchellingen waardig zyn. Niet lang daarna redde, uit hoofde van eenige misfchien ongeloofwaardige overleveringen, een edele Graaf van turenne de onfchuld van de Gemalin van otto de derde , die wegens echtbreuk wierd aangeklaagd. In de twaalfde eeuw verklaarde zich de verlichte Keizer frederik de tweede in zyne wetten zeer openlyk tegen de gerechtelyke tweegevechten en andere oordeelen Gods. Men moet , zegt deeze, boven zyn eeuw verheven, man, diegeenen meer uitlach gen , dan te recht wyzcn , die gelooven, dat een gloeijend yzer, zonder een uitwendige oorzaak, op eens  k o e. t e geschiedenis eens laauw, of geheel koud worden, en de orifchuldigen die het aanvat, niet kwetzen zou. De uitflag van het beflisfende tweegevecht , voegt hy 'er by , is insgelyks meer een toeval of raadfel dan een gekiend bewys ; en men kan met waarheid van dezelve zeggen , dat zy den loop der Natuur tegenfpreeken , en van de gemeene rechten zowel als vatf de billykheid afwyken. Want zelden of nooit kan men twee kampvechters uitvinden , die elkander zo gelyk waren t dat niet de een den anderen in üerkte, moed, bekwaamheid en llandvastigheid overtreffen zou. Overeenkomstig deeze grondtfellingen flond fredertr de tweede het tweegevecht dan alleen toe , wanneer men zyn onfchuld door geene andere gerechtelyke bewyzen aan den dag kon leggen. Desniettemin veroorloofde deeze Keizer , dat een Duitsch Edelman zich aanbood , om , naar de wetten van het kamprecht, dc rechtmatigheid van zyn gedrag jegens heWt drik den leeuw tc verdeedigen , dien frederik de eerste ,buiten het gebied van deezen Vorst, voor het gerecht gedaagd cn veroordeeld had , in plaatfe dat hy hem, naar de mecning van veele Vorlicn , ia' het land van den beklaagden zelfs had moeten rechten. Daar 'er niemand zich opdeed tegen den kamprechter van den Keizer, maakte prederik de tweede tot een eeuwige , en tevens door een beflisfmg van God genoegzaam geflaafde wet , dat een Duitsch Keizer ieder Vafal van het ryk, waar hy ook woonde , opontbieden , en recht over hem fpannen konde. Daar zulke groote Regenten als otto de eerste , en frederik de tweede waren, rechtsvragen in tweegevechten lieten bcflisfen , kan men het niet meer befpotten, wanneer men leest , dat men in Span*  der gerechtelyke DUELLEN. 8iQ Spanjen de beflisfing van een Godsdienstig gefchil aan den uitflag van een tweegevecht heeft overgelaaten. Koning alfonsus van Spanje nam , op aan^ raaden van zyn Gemalin constantia en een Abt KiCHARD , die gregorhjs de zevende tot hervorming der Spaanfche Kerken aan den Koning gezonden had , het befluir , om de Liturgie , die tot hiertoe had plaats gehad , aftefchaffen , en de Frankische of Franfche aanteneemen. Tegen dit voorneemen verzette zich het volk en de geestelykheid in Tolédó , en men nam hierom y na veele vrugtelooze onderhandelingen , een affpraak , dat ieder party een kampvechter (lellen zou , en dat de oude Liturgid aangehouden of afgefchaft zou worden , nadat de kampvechter des volks of des Konings zou zegepraaien. Het twee-gevecht viel ten voordeele des volks en van de oude Liturgie uit ; doch de Koning bekreunde zich aan dit voor hem ongunstig oordeel van God niet, maar zette zyn voornemen, in weerwil van allen wederftand des volks en der geestelykheid , door. Ju Vrankryk was lodewyk de jonge de eerfte die dc gerechtelyke tweegevechten zogt te beperken. Deeze Koning gebood in den jaarc 1168 , dat het tweegevecht in geen zaak zou worden toegelaaten , die niet ten minden vyf fols of fchellingen betrof. Met deeze geringe bepaaling duurden de gerechtelyke tweegevechten tot op de regeerihg van filips de schoone voort. Deeze moedige en vernuftige Vorst verbood alle gerechtelyke tweegevechten , gelyk alle vyandelykheden binnen den omtrek van zyn ryk geheel en al , doch hy vond weldra dat zyne Natie voor zulk eene verbetering nog niet ryp genoeg was. Uit  820 KORTE GESCHIEDENIS Uil het verbod der gerechtelyke tweegevechten ontftonden, gelyk hy zelf in de inleiding tot zyn kamprecht zegt , onnoemlyke heimlyke belaagingen , vergiftigingen en verraderlyke moorden , en hy ftond daarom, om dit kwaad voortekomen, de oude tweegevechten , fchoon onder zekere bedingen , toe. Vooreerst verbood de Koning de tweegevechten in aile burgerlyke procesfen , waarin alleen verfchil was om geld en goed. In lyfftraffelyke zaaken daarentegen , waar de befchuldigde des doods fchuldig was, liet hy ze toe , doch beveelde tevens , dat zy niet eer toegelaaten zouden worden , voor dat den Rechter overtuigend gebleken vyas, dat de misdaad, waarvan men iemand befchuldigde, werkelyk begaan zy ; dat de befchuldigde ter kwaader naam Hond , of door kragtige blyken van de aangetygde misdaad verdacht was ; en dat eindelyk geene andere' voldoende bewyzen ter bekrachtiging eener waarfchynlykc aanklagt, noch een foortgelyke verdediging te famen gebragt konden worden. Deeze wyze fchikking wierd in Vrankryk tot op het midden van de zestiende eeuw meestal naauwkeurig gevolgt. colombiere voert verfcheiden gevallen uit de jaaren 1306, 130S , 1311 , 1333 1334 aan , waarin het Parlement in Parys het gerechtclyk tweegevecht afloeg , óf omdat de klagte geen hoofdmisdaad betrof, óf omdat de wezenlykheid van de misdaad niet bewezen was, óf de befchuldigde niet ter kwaader naam flond , óf omdat 'er voldoende tegenbewyzen voorhanden waren. Uit het uittrekfel van een verdedigfehrift van den jaare 1422, dat colombiere op de aangehaalde plaatze levert, ziet men , dat omtrent [deezen tyd de gerechtelyke tweegevechten in Vrankryk reeds zcldfaam , en de Ge-  der gerechtelyke du-ellen. 82I Gerechtshoven gehaat waren , omdat menze als ftrydig befchouwde met de grondwetten van het Roomfche recht, dat toen in Vrankryk was aangenomen. In Duitschland hielden de gerechtelyke tweegevechten in eenige plaatfen vroeger , dan in Vrankryk op , doch in de meeste Provinciën bleeven zy met de overige goddelyke beflisfingen , byna een eeuw langer dan in Vrankryk voortduuren. In de Stadsrechten van Holzminden en van Munden , die in den jaare 1245 en 1246 verzameld wierden , belastte men, dat men niemand tot de proeve van het gloeijend yzer en tot gerechtelyke tweegevechten , dan met zyn vryen wil, uitdaagen en veroordeelen kon. Doch deeze fchikkingen zyn of niet nagekomen , of flegts in weinige Steden gemaakt en gevolgd geworden. In plaats dat de vuuren waterproeven en andere Godlyke beflisfingen in Engeland en Zweeden reeds in de dertiende, en in Denemarken reeds in de elfde eeuw afgefchaft wierden , hielden zy in Duitschland tot in de vyftiende eeuw ftand. Onder anderen vonnisten Burgemeesters en Raaden in Hanover nog in den jaare 1430 in een geval , dat hen de knaap heineke van wunchhauzem voorftelde , tot het draagen van gloeijend yzer , of tot het grypen in een kookende ketel , of tot den zevenmanneneed. De Goddelyke proeven der gerechtelyke tweegevechten wierden in Duitschland tot op het einde van de vyftiende eeuw in ftand gehouden. Naar het getuigenis van goldast , erkende het Hofgerecht te Rothweil,in den jaare 1450 nog gerechtelyke tweegevechten ; en toen Meester hans talhofer in den jaare 1459 zyn kamprecht of zyn aanwyzing voor gerechtelyke kampvechters fchreef, ftonden de Keizers , Vorften en Heeren, in weêrwil van het Paus- historiek. IV. D. Ggg lyk  822 korte geschiedenis der gerechtel. duellen. lyk verbod , door gantsch Duitschland toe , dat men zyne klagte en verdeediging voor het gerechte met het zwaard voeren mogt. Doch ten tyde van deezen talhofer was het oude kamprecht nog zeer bepaald; want hy zegt , dat de zaaken en artikelen, waarom men nog fteeds gewoon was te kampvechten , zeven waren; namelyk moord, verradery, tovery, trouwloosheid tegen zyne Heeren , valschheid of woordbreeking, fehoffeering, en kwetzingen van eer. Gerechtelyke kampgevechten hielden waarfchynlyk met de oude veeten op , en wel voornaamelyk fèdert de tyden , toen maximiliaan en zyn navolger, en naar het voorbeeld van deezen Keizer nog andere Vorften des Ryks, met Rechtsdoctoren omringd waren, en met de zodanigen het Gerecht uitmaakten. Deeze Rechtsgeleerden waren zonder uitzondering tegen de onroomfche manieren van bewys door kampgevechten en andere Goddelyke beflisfingen zeer ingenomen, en de affchaffing van het kampgevecht , dat door hen bewerkt is , is zekerlyk een der grootfte weldaaden , die de invoering van het Romeinfche Recht de Europeefche volken bewezen heeft. Ik twyfele zeer, of men in de Gefchiedenis der Duitfche Staaten en Steden voorbeelden van gerechtelyke tweegevechten uit de zestiende eeuw vinden zal ; in Engeland daarentegen , waar de overige Goddelyke beflisfingen veel vroeger dan in ons Vaderland verboden waren , wierd nog in den jaare 1571, in het dertiende jaar der regeering van Koningin eli» zabeth vergund , dat twee gefchil hebbende partyen hun recht door twee kampvechters met fchild en kolf zouden laaten beflisfen ; welk tweegevecht wel niet tot ftand kwam , doch echter niet van den kant van den rechter of hooge overigheid belet wierd. IV. AL-  IV. ALGEMEEN M A G A ZYN. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK. Ggg 2   Sa? AANMERKINGEN over de LUSIADE van CAMÖENS en derzelve vertalingen, nevens een nieuwe proeve van vertaling. H/ouis de camöens heeft zich door zyn Helde dicht, Os Lufiadas genaamd , byna gelyke eer en achting onder zyne Natie verworven, als weleer ariosto door L'Or/ando Furiofo, tasso door // Gerufalemmt Liberata , en milton door the Paradife Lost by hunne Landgenooten. Zoras dit gedicht van hem in Portugal te voorfchyn kwam , wierd zyn naam ook onder de Uitlanders bekend gemaakt door hulp en toedoen van kundige lieden, die zich bevlytigden om hetzelve ten geneugte der dicht- en letteroefenaren te vertolken. Spanjen , Italiën , Frankryk leveren ieder afzonderlyk voldoende bewyzen hiervan op. Engeland kan in deze zaak ook eenigermate tot getuigenis verftrekken. Trouwens riciiard fanshaw gaf reeds in de voorgaande Eeuw de .Lufiade van camöens te Londen 1655. fol. in Engelfche ftancen of flrophen uit. Voor korten tyd is 'er wederom een nieuwe overzetting te Londen 1776. 4to. door w. j. mickle"uitgekomen , onder den titel: The Luflad or Ggg 3 Dis-  826* AANMERKINGEN OVER DE Discovery of India enz. Van die van richard fanshaw heeft richard twis eene proeve gegeven in zyne Reifen durch Portugal und Spanien itn jahr 1772 und 1773. aus dem Englifchen iiberfetzt, mit anmerkungen von c. d. ebeling Leipzig 1776. Svo. II. 360. over het welk ik zeer voldaan ben. Zedert de laatfte Franfche Uitgave van Parys in het jaar 1776. 8vo. heeft men ook hier te lande de Lufiade van camöens leeren kennen, nademaal lambertus stoppendaal in het daaraanvolgend jaar het publiek met een Nederduitfche Vertaling van dezelve begiftigde. Of onze nabuuren de Duitfchers, insgelyks een Vertaling magtig zyn, kan ik met zekerheid niet beveiligen. Dit weet ik, dat het Eerfte Gezang of Boek der Lufiade, door ' den Vryheer von seckendorf, in ftancen van zekere maat in het Hoogduitsch overgezet, en met aanmerkingen verrykt , in het Magazin der Spanifchen und Portugiefifchen Literatur von b. j. bertuch, Zweiter Band. Weimar 1780. 8vo. geplaatst is. Men kan voor het overige hier nog byvoegen, dat thomas de faria het Heldendicht van camöens in Latyiifche zesvoctige verfen vertolkt , en te Lisbon in het jaar 1622. Svo. onder de benaming van Luftadum Libri Decem uitgegeven heeft ; van welk bock wy nadere gelegenheid zullen hebben om te fpreken. Daar nu de Lufiade van camöens door middel van vertalingen , gelyk wy hoorden , vry algemeen verfprcid geworden is , zou men ook met reden vermoeden kunnen, dat dezelve by hen , die de letteroefeningen zyn toegedaan , niet onbekend gebleven ware. Meer dan eene oorzaak lopen te famen om deze gedachten kracht bytezetten. De Heer vol- TAI-  LUSIADE VAN CAMÖENS. 827 taire bragt boven anderen met yver het zyne toe tot verbreiding van des Dichters naam in zyn Etfay fur la Poèfie Epique Cap. VI. of Proeve over de Epifche Dichtkonst in het zesde Hoofdf uk ( ), nadien hy alhier niet alleen een plaats aan camöens onder de Epifche Dichters inruimde , maar ook verfcheiden berichten over den perfoon en het leven van den Dichter mededeelde. Eenigen tyd geleden ontfingen wy van den Heer 0. z. van haren een Vertoog over de Vaderlandfche Gedichten, in het zesde Deel der "Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen te Vlisfingen hl. 15*. ta het welk de kundige Schryver,op het voetfpoor vanvoltaire ,vry omftandig en naauwkeurig aangaande den Dichter en zyn Heldendicht gehandeld heeft. Ondervvylen het de beroemde Dichter frans de haas , in het Verheer. lykt en Vernederd Portugal, niet na met veel lof van camöens te gewagen. Van 's gelyken deeden de Opftellers der Nieuwe Bydragen hun best, om den Lezer een en andere proef van des Dichters geest en vinding voortedragen. Zie de Nieuwe Bydragen II. Deel b'. 556. en elders. Eindelyk heeft ook de Heer Mr.j. w. thierens , in zyne Nederduitfche vermeerderde uitgave van de Biographifche Kaart van priest- O Men vindt dit Hoofdfluk van Foltaire's Efay fur la Ptëfie Epique in het Nederduitsch vertaald in het Derde Deels Tweede Stuk van dit Algemeen Magazyn van Wetenfch. Kunst en Smaak bl. 1015. fchoon hetzelve met eene Inleiding wordt aangevuld , die uit de pen van eeneu anderen Schryver ie voortgevloeid, Ggg 4  AANMERKINGEN OVER DE PRiESTLY, onzen camöens den verdienden rang onder de Dichters zyner Eeuw toegewezen Dan hoe groot ook het recht zyn mogt om ons op eene algemeene kundigheid ten aanzien van ga«o.»» cn zyn werk te verlaten, worden wy des«.ettemin , na een behoorlyk onderzoek, van het tegendeel overtmgd. ft beroep my in de ^ ^ **** o mas,iCum Literarium^ of Leuerkmd.ge Nfamrem ZZ ^ V00nifamfïe Schryvcren, zedert de oudfte tyden tot op de tegenwoordige Eeuw , door den vermaarden Hoogleeraar SAXE in het licht gegeven Tn dit werk met zoo veel naarftigheid als geleerdheid en oordeel famengefteld, wordt de naam van camö,ns te vergeefs gezogt. Alleenlyk treft men in het Derde Deel des Ommasticunfs een onuitgegeven gechrift aan, van den wyd beroemden j. A. FABluclüSf Tj j.**: ,bevatte»de eene Jyst van Dichteren , die Heldendichten gelchreven hebben, op welke eAM0EKS ook te voorfchyn komt. In het Eerfte Deel van dit Algemeen mgazyn van Wetenfchap , Kunst en Smaak, ontmoeten wy drie Verhandelingen over het vergelyken van de voornaam/Ie Oude en Hedendaagfcke Dichters Doch met veel bevreemding hebben wy opgemerkt ' dat de Portugeefche camöbns van de groote rol der' D,chteren, aldaar te berde gebragt,. gantsch uitgefloten en flechts ter loops in de Tweede Verhandeling genoemd, is. De Schryver had indedaad fchoone gelegenheid gehad om te onderzoeken, of op goede gronden ftcunde , het welk men in de DiBionaire Encyclopedie , door stoppendaal in de Voorrede der Lufiade hladz. 6. aangehaald, ten aanzien van camöpns Heldendicht beweert, namelyk, dat hetzelve behagen heelt  LUSIADE VAN CAMÖENS. 820 heeft verwekt en nog behaagt, zonder dat de Dichter de voetftappen van homerus of virgilius had nagevolgd. Wy voor ons twyfelen in het geheel niet, of het zou den Schryver luttel moeite gekost hebben om de valschheid dezer ftelling, voor zoo ver zulks virgilius raakt , alleen uit het Eerfte Gezang der Lufiade, by de Hukken aantetoonen. Ja in dezen zin kan men ook het getuigenis inwilligen , het welk voltair.e in den aanvang van het zesde Hoofdjiuk van zyn EJpiy fur la Poe/te Epique omtrent camöens geeft, hier in beltaande , dat hy nog hedendaags van zyne Natie de Portugefche Virgilius geheten wordt. Maar niets heeft ons meer getroffen, dan dat, niettegenftaande 'er reeds goede en genoegzaame befcheidcn over den Dichter en zyn Heldendicht voorhanden zyn , wy evenwel hier en elders zoo veele verwarde en verkeerde berichten diesaangaande zien voordraagen , en wel door lieden , die zich hadden toegelegd , om anderen in dit yak van wetenfchap onderwys te verleenen. Twee voorbeelden kunnen tot bevestiging-deezer zaake dienen, waarvan het een eenen inlandfchen, en het ander eenen uitlandfchen [Schryver betreft. Het eerfte voorbeeld verfchaft ons de bekende Historie der Waereld, zesde Deel bl. 220. alwaar de nyvere Opfteller, over de Dichtkonst der Portugeezen handelende , in diervoegen redekavelt: faria • y socsa btfehreef in een bekend Heldendicht, Os Lufiadas geheten, de ontdekking van Oost^Indïèn; waarop de Leeraar terftond volgen laat: Het getal der Dichter en is -by hen (de Portugeezen) zeer groot, maar Louis de camöens overtreft, naar hun- oordeel, allen. Hoe hangt, bid ik u , deze leere te famen ? Gefteld, dat faria y sousa , zo als gezegd is , het bekend Ggg 5 Hel-  830 aanmerkingen over. de Heldendicht, Os Lufiadas, gefchreven heeft, waardoor heeft dan Louis de camöens zich beroemd gemaakt? Zulks wordt ons niet verhaald , en de Schryver kon zich hierover ook niet uitlaaten , nadien hy het gemelde Heldendicht Os Lufiadas niet aan louis de camöens , maar aan faria y sousa te onrecht had toegekend. Wil iemand weten , wat de aanleiding tot dit misverftand veroorzaakt heeft, ik zal hem myne gedachten daaromtrent mededeelen. Onder de geleerde lieden, aan wie camöens wegens zyn Heldendicht veel verplicht is , zyn 'er twee geweest , die cenen meer of min gelykluidenden naam droegen. Een van dezen was emanuel de faria y sousa , welke het werk van camöens met breede verklaaringen en aanteekeningen , in Twee Deelen, te ; Madrid 1639. fol. heeft uitgegeven. De ander wierd thomas de faria genaamd, die, Bisfchop van Targa in Africa zynde, de Lufiade van camöens in Latynfche verfen van zes voeten overgezet, en te Lisbon 162.1. Svo. onder den titel van Lufiadum Libri Decem heeft doen drukken , gelyk boven reeds herrinnerd is. Wanneer nu de Schryver van de Historie der Waereld het Heldendicht van camöens Os Lufiadas , aan faria y sousa toekent , zoo heeft hy mogelyk hiermede emanuel de faria y sousa bedoeld, die, volgens ons gezegde, alleen verklaaringen cn aanmerkingen over dat Heldendicht gefchreven had. Even gemakkelyk zou men thomas de faria voor den maker hebben kunnen uitvcilen. Want daar deze op het titelblad van het Latynfche werkje niets van eene overzetting gerept heeft , kon het niemand vreemd voorkomen, dat hy van min kundigen voor den echten Vader cn Oplteller van het gedicht zelve gehouden  LUSIADE VAN CAMÖENS. 83I den wierd. Hiervandaan leest men ook , dat 'er lieden geweest zyn , welke in die meening ftonden , dat d- Lufiade'van camöens wezenlyk m de Latynfche taal gefchreven ware. Zie nicolaas antonio Bibkotheca Hhpan. Tom. II. p. 20. Het zy my vergund om over dit Boek van thomas de faria in het voorbygaan nog aantemerken, dat de Heer gerDES in zyn Florilegium Hiftorico Criticum Ltbrorum Rariorum p. 123. min omzichtig aan hetzelve dezen ti-el toefchryft : thomae de faria Lufiadum Libn Decent Want het opfchrift bevat den naam van thomas de faria niet, maar is eenvoudig met de plaats daar het gedrukt was , nevens het Jaargetal aldus beflempeld: Lufiadum Libri Deern, Olyfippone Anno 1622. gelykerwys wy te vooren verhaald hebben. En wat de zeldzaamheid van het Boekje betreft, hieromtrent behoort men ook te weten, dat hetzelve door emanuel monteiro te Lisbon in het jaar 1745 in het Corpus illuftrium Poëtarum Lufitanorum, qui'latine fcripferunt, ingelast, en daardoor minder raar geworden is. ■ Het tweede voorbeeld van onnauwkeurigheid , waarover wy begonnen hadden te fpreeken, doet zich voor in het Entwurf einer Theorie und Literatur der fchönen Wiffenfchaften von johann joachim escheneurg, Berlin 1783. ft* hl. 132. daar de Schryver over het Heldendicht van camöens , naar onze vertaling , zich aldus uitdrukt : De inhoud van hetzelve (Heldendicht) bevat eenen krygstocht der Portugeezen in de vyftiende Eeuw naar West-Indien , aan welken, de Dichter zelve deel had. Kan 'er wel iets ongcrymder verzonnen worden , dan het geen ons hier vermeld wordt? Want, vooreerst, dc krygstocht der Por-  !?3S AANMERKINGEN OVER DE Portugcezen is niet ingericht geweest naar West- C maar naar Oost-Indiën. Ten anderen heeft camöens zelve geen het minne deel daaraan gehad. Trouwens daar deze krygstocht in het jaar I497. aanvaard en na verloop van twee jaaren ten einde gebragt wierd met wat mogelykheid kon camöens daaraan deel gehad hebben, van wien de berichten eenparig luiden dat hy eerst in de daarop volgende Eeuw, en wel £ net; jaar 1517, of, naar opgaaf van anderen, 1524 ter wereld kwam ? Buiten allen twyfel is escrenburg deze .wanbegrippen verfchuldigd aan eenen ouden druk van voltaire's Efay fur la paefte Ep.que Chap. VI. met wetende , dat die Heer zyne begaane. misdagen is een nieuwere Uitgave van dat ftukje had herroepen. Hoor eens hoe hy zich dienaangaande, volgens onze vertaling ,' uitdrukt : camöens , zegt hy, vergezelde vasco de gama niet. op zynen krygs. tocht, gelykerwys ik in myne voorige Uitgaven gemeld heb. Hy vertrok naar. Indien eerst langen tyd daarna. Had de Heer eschenburg de zorgvuldigheid aangewend, om vooraf het uitmuntend gefchrifr van Louis joseph velazquez Gefchichte der Spanifchen Dichtkunst , door den beroemde dieze uit het Spaansch overgezet, en met veele aanmerkingen verfterd te Göttingen i769.- 8vo. uitgegeven , raad te plegen , of ten minden van de Byvoegzels van dat werk bl. 526. en volg. zich te bedienen , waar ter plaats de Vertaler breedvoerig en omdandig over het leven en de fchrifteu van camöens gehandeld heeft nimmer zou hy diergelyke fouten begaan hebben. En deze onachtzaamheid is deste minder te verfchoonen uit hoofde dat de Schryver in zyn gemeld Entwurf etner Iheorie und Lhtratur enz. op meer dan eene plaats  LUSIADE van camöens. 833 plaats aantoont, dat hem het wérk van valasquez , door dieze vertolkt, niet onbekend geweest zy. Doch wat behoeven wy ons hiermede optehouden 1 De bygebragte voorbeelden geven klaar genoeg te kennen hoe ligt men tot dwaalingen vervallen kan , wanneer men zich niet kreunt om van echte en zuivere bronnen gebruik te maaken. Tot dus ver het Heldendicht van camöens in het algemeen befchouwd hebbende, lust het my thans in het byzonder tot het Gedicht zelve overtegaan , -en het een en ander tot opheldering der zaaken aanteroeren. Wat den titel van Os Lufiadas betreft , hierover fchynen de Uitleggers geen juist denkbeeld te hebben opgevat. Een naamloos Schryver van het Boekje : Etat Prefent du Royaume de Portugal en Vannée 1760. A Laufanne 1775. 8vo. zoekt ons diets te maaken , dat camöens zyn Heldendicht zeer aver•rechts naar zyn eigen voornaam luis zou betiteld hebben. Deze man heeft meer diergelyke vindingen van geest in dat gefchrift ons opgedischt, gelykerwys met opzet aangewezen is in eenige Nachrichten von der Portugiefifchen Liter at ur, und von Biichern , die ■über Portugall gefchrleben find , welke gehegt ftaan aan het hoofd eener Portugiefifchen Grammatiek. Frankfurt an der Oder 1778. 8vo. Hierom acht ik het overtollig om de voorgeftelde verklaaring van dien geestigeu Schryver te wederleggen , als zynde ook reeds genoeg van zelve wederlegd. voltaire was van beter begrip , ftellende, dat de titel van la ■Lufiade hetzelfde beteekende als la Portugade , hoewel hy daarby aanmerkt , dat die titel met het onderwerp van het gedicht, naamlyk de ontdekking der Indien, gansch niet ftrookte. Ik weet niet waarom  §34 aanmerkingen over de om voltaire la Lufiade, in plaats van les Lufiades, voor den echten titel van het gedicht opgeeft , dan alleen dat de Italiaanen, naar myn vermoeden, de eerlle geweest zynde, die de uitdrukking van la Lufiada gebruikten, door de Franfche Overzetters hier in zyn nagevolgd. Maar daarentegen lieten die geenen, welke het werk in het Latyn vertaalden, den oorfpronkelyken titel van Luftaden in wezen, zoo als het ook behoorde ; fchoon ik gaarn toefrem , dat het in de zaak op een uitkomt, of men van deze dan van geene uitdrukking zich bedient, zynde beide af komftig van lusus , een perfoon , die de oude Gefchiedfchryvers nellen een zoon of medgezel van bacchus geweest te zyn, en dat naar denzelven het landfchap van Portugal Luptanie , en de inwooners Lufitani genoemd waren , gelyk de Dichter zelve in de XXI. ftance van het Derde en de II. flance van het Agtfle Gezang of Boek, en op andere plaatzen leert. Hiervandaan bezigt hy dikwils het volk, het geflagt van lusus , willende daardoor de Portugeezen aanduiden. Dit gaat zells zoo ver , dat hy menigwerf den perfoon van lusus neemt in de beteekenis van eenen Lufitaniër of Portugees, gelyk uit de XLVIII. flance van het II Gezang de CXIV. van het Derde , de XVIII, XXVIII, XLIV. van het Tiende blykbaar is. Doch wy melden dit flechts in het voorbygaan , en keeren weder tot voltaire , die den meergenoemden titel van het Heldendicht, zoo als wy zeiden , min overeenkomstig met het onderwerp verklaart. Laat ons onderzoeken hoe het met deze zaak gelegen zy. De beflisfhig van dit gefchil hangt, naar myn oordeel, af van de bepaaling, die men van het bedryf des Gedichts zich voorflelt. Want gelooft men met voltaire ,  i, us iade van camöens. S35 taire , dat de ontdekking van Oost-Indiën door vasco 'de gama , als den Held en de voornaamfte perfonaadje verricht, indedaad het onderwerp van het Heldendicht uitmaakt, dan is het gansch niet te verwonderen, dat de titel van les Lufiades of la Lufiade iemand ongefchikt en ongepast voorkomt, dewyl hierdoor niet een byzonder perfoon of held , maar de Portugeezen in het algemeen bedoeld worden. Nogthans was voltaire de eerfte en eenigfte niet , die | vasco de gama voor den Held des Gedichts wilde doen doorgaan; maar vóór hem koesterde duperron be castera , die bekende Franfche Vertaler, dezelfde gedachten , en na hem hebben behalven de la harpe, den Opfteller der nieuwe Franfche vertaling, veele andere geleerden , als de Schryver der Dicht, kundige Letteroefeningen over Abraham den Aarts, vader hl. 462. en Blair, LeStures on Rhetorie and Belles Lettres I Vol. IL p. 373- dit gevoelen omhelsd. De reden , die hen daartoe overhaalde , ligt naar allen fchyn , daarin opgefloten , omdat zy zich verbeeldden , dat camöens zyn Gedicht naar de algemeene ingevoerde wetten van het Heldendicht had famengefteld, welke, zoo als men weet, vorderen ,. dat, gelyk 'er in een Heldendicht één groot en doorluchtig bedryf wordt uitgekozen, dus ook maar één perfoon tot een hoofd en uitvoerder van dat bedryf moet gemaakt worden. Doch de vraag js niet, wat had behoren te gefchieden, maar wat werkelyk gefchied zy, en of camöens aan die wetten van het Heldendicht heeft zoeken te voldoen? Na een behoorlyk onderzoek hel ik daar toe over om het tegendeel te bevestigen. Want ftaan wy het oog op de Inleiding van het Gedicht, of de Aankondiging van het  836 AANMERKINGEN OVER DE het onderwerp, het welk de Dichter te bezingen zich voorftelt, dan worden wy ras gewaar, dat zyn doeiwit niet geweest zy om Vafco de Gama afzonderlyk, maar te gelyk met zyne manfchap als den held van het bedryf te verbeelden. Allen, die den tocht naar Oostindiën ondernomen hadden, worden m?t vasco de gama , den leidsman en bevelhebber van dien tocht, als even zoo veele helden, of liever als een eenig Held voorgedragen, in dier voegen, dat deze als het hoofd, en geenen als de leden gezamelyk één ligchaam uitmaken. De eerfte Stance van het Eerfte Gezang of Boek, dat is het begin der Inleiding, kan ons volkomen hiervan overtuigen. Ik bezing, roept de Dichter uit, de dappere en vermaarde mannen, die van den westerlyken oever van Lufttanien, door Zeeën nooit te vooren. bebouwd, tot aan geene zyde van Taprobana CCeilon) zyn doorgedrongen; die kloekmoedig in gevaren en oorlogen , en met meer dan menfchelyke krachten, by een afgelegen volk een nieuw Ryk ge. plicht hebben, dat zoo doorluchtig geworden is. Doch niet alleen de Inleiding, maar ook het ganfche Dichtftuk houdt op alle plaatzen een en denzelfden toon. Overal befpeurt men, dat de Dichter de Portugezen, • die deelgenooten van dien beroemden tocht geweest waren, en denzelven onder het beleid van gama volvoerd hadden, in het algemeen als de Helden zyner Gezangen befchouwt, en tot een voorbeeld van navolging aanprijst. Zie flechts de Eerfte, Tweede en Derde Stance van het Zevende Gezang. Tot bevestiging dezer waarheid komt vooral in aanmerking, bet welk wy daaromtrent aangeteekent vinden in de Foorrede eener Nieuwe Uitgave van camöens werken, onder het volgend opfchrift: Obras de Luis de camöens.  lus iade van camöens» 83? Möens. Nova Edigaö. Paris 1759. 3 Vol. \imo. Zeer weinigen, zegt de onbekende Uitgever in de Voorrede bl. 8. om my myner vertalinge te bedienen, hebben aangetoond, dat camöens de Portugeefche Natie tot den Held van zyn Heldendicht gemaakt heeft, en dat hy dien tot een voorbeeld aan dezelve Natie voor fielt, ten einde dat zy haare krachten mogt aanwenden tot het uitvoeren van zoodanige bedryven van dapperheid, ftandvastigheid, oprechtheid, rechtvaardigbeid, en algemeen belang, die allen vereischt worden om de heldendeugd te omhelzen. De uitfpraak van dezen ervaren Schryver, wie hy ook zy, is van te veel'gewigt', dan dat wy naar dezelve niet luisteren zouden. Weshalven , indien het waarlyk met de zaak aldus gelegen is, dat de Held van camöens niet afzonderlyk Vafco de Gama, maar alle de Portugezen nevens hem te famen in zich bevat, in weêrwil van de grondwetten van het Heldendicht, gelyk wy meenen bewezen te hebben, zoo kan de titel La Lufiade of Les Lufiades, waarmede camöens zyn Gedicht vereerd heeft , thands niet meer ongefchikt en min gevoegelyk geöordeeld worden, en de zwarigheid, door voltaire ingebragt, is ontwikkeld en opgelost. Om het gefchil buiten allen kyf te nellen , zal ik een plaats aanvoeren, die men zou kunnen voorgeven te ftryden met dat gene, het welk over den Held des Gedichts is opgemerkt. Deze plaats maakt een gedeelte der Inleiding uit, of de Derde Stance van het Eerfte Gezang, alwaar de Dichter, bevelende om van nu voortaan de tochten van ulisses en eneas, als ook de overwinningen van alexander en trajanus te verzwygen, dit tot een bewysreden daarvan bybrengt: be sch. le tt. IV. D. Hhh Que  838 aanmerkingen over Dl Que eu canto 0 peito illuflre LuRtano A quem Neptuno e Marte obedecerao. Twee uitleggers, voltaire en du perron de castéra pasfen eendrachtig deze uitdrukking op vasco de gama , den Opperbevelhebber des tochts, toe. De eerde , die in zyn EJfay fur la Poefie Epique Chap. VI. een en andere Stance uit de Inleiding , fchoon niet zeer gelukkig , vertolkt heeft , fielt de gedachten van den Dichter in diervoegen voor: Zie daar eenen man, wien Neptunus zynen drietand heeft overgegeven. De laastgenoemde uitlegger, du perron de castera , ontziet zich niet om, dezen Man nader met zynen naam te bepaalen. Ik bezing , dus laat hy den Dichter fpreeken, dat groote hart, dien grootmoedigen gama , die Mars en Neptunus noodzaakte naar deszelfs ftem te luisteren. Doch geene van beide Vertaalingen kan fteek houden. De waare zin des Dichters is veeleer deeze : Want ik bezing den dapperen en doorluchtigen LusiTANiëR, wien Neptunus en Mars zich onderworpen hebben; zoodanig, dat hy door den lusitaniür niet vasco de gama in het byzonder, maar alle de Portugezen, die met hem dien tocht ondernomen hadden , wil te kennen geeven. De nieuwe Franfche Vertaaler neemt een weinig meer vryheid , doch fchynt onze uitlegging goed te keuren, wanneer hy des Dichters woorden volgens stoppendaal dus verklaart: Ik zing de voortreffelykheid eems Volks , dat Mars en Neptunus zyner W.etten onderworpen zag. En dat dit ook de mcening van den Dichter zy, kan men opmaaken uit de Vyf de Stance, alwaar hy, dezelfde: betuiging herhalende , de Nimfen van den Taag fmeekt , dat zy ■ , • jiJ H ,yi . • t.sj .« *)- .fcem  lusiade van camöens. S39 hem een Gezang verkenen wilden, het welk evenredig is met de dappere daaden van haar beroemd volk, dat deor Mars zoo zeer begunfligd wordt; Daime ignal canto aos feitos da famofa Gente vofjay a que Marte tanto ajuda. Tot onderfteuning van ons gevoelen dient daarenboven te worden opgemerkt, dat camöens den Opperbevelhebber vasco de gama eerst lang daarna in de Twaalfde Stance, onder andere lieden , van wie hy beloofde te zullen zingen, met naame opnoemt. 'Er is nog een andere plaats, die men tegen onze ftelling zou kunnen te berde brengen, en dat wel de XC1X Stance van het Vyfde Boek. camöens gewaagt hier van vasco de gama naar de laatfte Franfche vertaaling, in navolging van stoppendaal , op deeze wyze: Dat gama het der liefde tot myn Vaderland dank weete, die my het fpeeltuig heeft doen in de hand neemen om deszelfs bedryven bekend te maaken. Zou men niet 'uit' den famenhang deezer rede ten vollen mogen befluiten, dat gama door den Dichter als de eenigfte Held van het Dichtftuk was ingevoerd? Dit is zeker niet anders. Doch zooras wy de eigenlyke taal, daar camöens zich van bedient , met oplettendheid gade ftaan, blykt het duidelyk, dat de overzetters ons hier iets trachten optedringen, waaraan hy nooit gedacht had. Hoor hem zeiven fpreeken. A's Mufas agradefa 0 nosfo gama O muito amor da patria, que as obriga A dar aos feus na lira nome et fama De toda a illuftre et 'bellica fadiga. Hhh 2 Deze  S40 AANMERKINGEN OVER D"E Deeze woorden geeven eenen heel anderen draai aan des Dichters voorftel; want hy bedoelt daardoor alleenlyk : dat onze gama aan de Zanggodinnen ds groote liefde voor het Vaderland dank weete, die hen verplicht om deszelfs tochtgenooten, door hulp van het fpeeltuig, roem en achting voor alle hunne doorluchtige en dappere daaden te verwerven. Elk een ziet klaarlyk , dat hier niet van gama in het byzonder, maar tevens van zyne tochtgenooten gefproken wordt; en dus llrekt dit tot een voldoenend bewys, dat camöens zoo wel de manfchap, als deszelfs Opperhoofd tot een eenig perfoon en held van zyn Dichtftuk heeft willen maaken. Onderwylen ontken ik niet, dat hy , niettegenftaande deeze zyne bedoeling, van gama ook afzonderlyk met verheffing had kunnen melden; gelyk hy wezenlyk doet in de voorafgaande Stance van dat zelfde Boek, en op verfcheiden andere plaatzen meer; doch men bedenke daarby, dat zulks niét gefchiedt , en des Dichters oogmerk nooit geweest zy, om gama alleen, en met uitfluiting van zyne tochtgenooten, als den Held van zyn Heldendicht voortedragen. Doch wy hebben ons by dit onderwerp langer mogelyk opgehouden , dan noodzakelyk was. Het lust my thands een bedenking, of laat ik liever zeggen een betichting aanteftippen, die de Heer de la iiarpe , in de Voorreede zyner Uitgave, tegehs het bedryf van het Dichtftuk gemaakt heeft. Want dewyl naar. zyne gedachten de ontdekking van Oost-Indiën met het Zesde Boek , het welk de aankomst van gama te Calicut vermeldt, zou ten einde geloopen zyn, zoo meent hy hier een voornaame fout te ontdekken, ons verzekerende, dat al het overige in de volgende Boe-  LUSIADE VAN CAMÖENS. 841 Boeken vervat, ten aanzien van het bedryf des Ge-' dichts, voor onnoodig en overtollig moet gehouden worden. Vermits de Nederduitfcbe Vertaaler , de Heer stoppendaal in het Foorberkht bladz. 5. het bellis fen van dit gefchil aan anderen overlaat , en ik niet weet , dat hetzelve door iemand met opzet in overweging genoomen zy, zal het my vry ftaan om aantcmerken, dat de bedenkingen van den Heer de la harpe , volgens myn oordeel, van dat gewigt niet zyn, als de zaak vereischte. Immers, offchoon men al eens mogt inwilligen, dat de ontdekking van Oost-Indiën met het Zesde Boek ten einde ware geloopcn , kan men echter niet toeftaan, dat de tocht van gama met deszelfs aankomst te Calicut volkomen ook voleindigd zou zyn. Deze kan niet eerder voor voleindigd gerekend worden, dan nadat gama met de zynen wel en behouden in het Vaderland was wedergekeerd. Want anders zou die tócht ganséh nutteloos en ydel geweest zyn. Om dezelfde reden wierd 'er vereischt, dat de Dichter, toen hy gama te Calicut had doen aanlanden , verflag dede, op wat wyze hy aldaar ontvangen was; wat ontmoetingen hem waren voorgekomen; wat verdrietelykheden hy had uitgeftaan, en hoe hy eindelyk alles weder te boven gekomen was. De Dichter begreep dit ook zeer wel, en deed daarom zyn best, om den Lezer met dusdanig een verhaal te onderhouden in de twee volgende Boeken , namelyk het Zevende en Agtfle , en in het begin van het Negende Boek. Insgelyks was het des Dichters taak om de gevallen te vermelden , die gama op zyne terug reis van Calicut waren overkomen , en hoe hy daarna wederom veilig en zeker aiet de zynen in het Vaderland was aangeland. Doch Hhh 3 ook  aanmerkingen over de ook hier in heeft hy zoeken te voldoen in het Ne* gende en Tiende Doek , en daarmede befluit hy zyn .Gedicht , oordeelende dat de tocht van gama nu volkomen afgelopen en voltrokken was. Alle deeze verhaalen zyn ondergefchikt aan elkander, en hangen zeer gevoegelyk famcn ; en dus wat de handel wyze van camöens, in dit Huk in acht genomen, aangaat,is 'er, myns bedunkens, meer reden om dezelve goedtekeuren dan te laaken. Voor het overige , byaldien hy in de bygevocgde Boeken , die 'er op den aankomst van gama te Calicut volgen, waarlyk eenige misflagen begaan heeft, dan zou meil met meer recht daarop vallen kunnen , dat hy zyn onderwerp met ongepaste , ja ook overtollige Epifoden of Bygezangen heeft aangevuld, hoedanig by voorbeeld de verklaaring der Beelden is, die op de Tenten en Vaandels van het Admiraals Schip geteekend ftonden, volgens het verhaal van het Agtfle Boek. Want een groote reeks van deeze Beelden was reeds te voorcn in het Derde en Vierde Boek ten tooneel gebragt. Van 's gelyken mishaagt my ook het langwylig vertoog, dat de Dichter in het Tiende Boek de Godin thetis over de Hemel- Starren- en Aardrykskunde in den mond legt; en dat hy daarentegen vasco de gama met zyn volk, van het vermakelyk Eiland met zoo veel haast en fpoed naar het Vaderland verzendt, dat de gantfche befchryving van dien overtocht uit niet meer dan twee Stancen be ftaat. Zie de CXLUI en CXLIV Stance van het Tiende Boek. Dan dit alles, en wat 'er verder nog zou kunnen worden bygevoegd, raakt de hoofdzaak niet, die wy tegens de bczwaaren van den Heer de la harpe verdedigen. Laat ons nu tot de vcrtaalingen van het Heldendicht  lusiade van camöens. 843 dicht overgaan. Aangaande het ftukje, dat voltaire in zyn EJfay tot een proef ons voorgedraagen heeft, zal ik niet fpreeken , noch ook aangaande de overzetting van du perron de castera. Want behalven dat ik over het gefchrift van den eerstgemelden boven ter loops myne gedachten geuit heb , is 'er ook reeds door de la harpe omtrent de waardye van beide die overzettingen een oordeel geveld , het welk zeer juist is , en voor voldoenend kan geacht worden. Hierom heb ik alleen voorgenomen om den Lezer over de laatfte Franfche en Ncderduïtfche Vertaling wat nader te onderhouden. De laatfte Franfche Vertaling zyn wy verfchuldigd aan den Heer de la harpe , een man van fmaak en kunde , cn door verfcheiden letterkundige werken alöm beroemd. Het is waar de Paryfche Uitgave van camöens Heldendicht leert ons niets aangaande deze byzonderheid ; want in een Bericht van den Boekhandelaar aan het hoofd van dezelve geplaatst, wordt flechts van eenen zeer bekenden Schryver melding gemaakt; doch in den Londenfchen nadruk van dat| zelfde Werk komt gemelde Heer op het Titelblad als maaker van die Vertaaling voor ; en ik vind geene de minfte reden om dit getuigenis in twyfel te trekken ; integendeel de Byvoegzelen en Aanteekeningen , waarmede de Uitgave voorzien is , fchynen my van dien aart te zyn , dat zy dien Heer gantsch geen oneer aandoen. In de Nederduitfche Vertaaling daarentegen wordt ons niets ten aanzien van den Opfteller der Franfche overzetting medegedeeld. Dit komt daarvandaan, omdat stoppendaal, in het vertaaien, eie Paryfche Uitgaave heeft nagevolgd , gelykerwys hy zelf in het flot zyner Foorrede getuigt. Maar het is opmerklyk , dat Hh h 4 wy  844 AANMERKINGEN OVER DE wy hier het Bericht des Boekhandelaars, waarvan wy zoo even fpraaken , geheel agtergelaaten zien. Wat reden den Heer stoppendaal daartoe bewoogen heeft, kunnen wy niet bevroeden. In het vertoog over het Lever, en de Schriften van camöens , het welk daadelyk op het Bericht volgt, wordt ons wel eenig verflag gedaan van de nieuwe vertaaling, te weeten, dat dezelve oneindig nader dan de voorige by den tekst komt , en meer overeenkomst heeft met de zuivere en wyslyk opgefierde eenvoudigheid, die de Dichter der Lufiade , volgens het voorbeeld der ouden, fchynt natevolgen; doch het Bericht zelve is hierover veel omflandiger en naauwkeuriger, en dus was het geen onverfchillige zaak of de Nederduitfche Vertaaler een plaats daar voor had ingeruimd , dan niet. WTelaan, wy zullen den Lezer, om hem van de waarbeid dezer meening te overtuigen , het meer gemelde Bericht, uit de Paryfche Druk in onze moedertaal voordellen. Hetzelve luidt in zyn geheel aldus : „ Deze nieuwe Vertaaling van het Heldendicht van ca,, möens , wier getrouwheid men in het algemeen „ verzekeren kan , is het werk van eenen zeer be„ kenden Schryver. Zy is gemaakt naar een ktter„ lyke vertaaling van den Portugeefchen tekst , een „ vertaaling , die met alle mogelyke vlyt en naauw„ keurigheid is opgefteld door eenen mam in de taal „ des Dichters zeer bedreven. De nieuwe Vertaaler „ heeft zich toegelegd om deze angstvallig getrouwe „ Vertaaling met het vuur der Dichtkunde te verle„ vendigen. Hy heeft zich geene andere Vryheid aangematigd , dan eenige plaatzen , die wat alte „ lang waren , te verkorten , doch evenwel zelden, en deze vermindering van den tekst is van wei- 3? m  LUSIADE VAN CAMÖENS. 845 nig aanbelang. Hy heeft 'er bygevoegd Historifche en Oordeelkundige aanmerkingen, die tot verftand " van het Dichtftuk noodzaakelyk zyn ; en daaren" boven ons medegedeeld de volgende ftukken over het Leven en de Schriften, van camöens. Tot Sertoe de Berichtfchryver. Vooronderfteld nu dat de zeer bekende Schryver der nieuwe Franfche Vertaahng, van wien in dit Bericht gefproken wordt, de Heer de la harpe is , gelyk de Londenfche uitgaaf, zoo als wy boven verhaalden , ons meldt , dan ontdekken wy hier nader , hoe het cigenlyk met die zaak £ele«en zy. Want offchoon die nieuwe Vertaahng ?n d&en Londenfchen nadruk zonder bepaaling op rekening van de la harpe gefteld wordt , heeft hy echter volgens dat zelfde Bericht, geen ander deel daaraan, dan dat hy de letterlyke Vertaaling, door een zeer kundige hand voortgebragt, of, zoo als men dezelve hier hoort noemen , eene angstvallig getrouwe Vertaaling, met het vuur der Dichtkunde heelt zoeken te verlevendigen, en fommige plaatzen, die wat ,1 te lang fcheenen , te verkorten. Gelykerwys wy dan deze byzonderheden alleen aan het Bericht ^ des Boekhandelaars verfchuldigd zyn , zoo valt een ieder van zelve, geloof ik , het belang daarvan onder het oog. Vraagt men vervolgens hoedanig de la harpe in dezen zynen post geflaagd zy ; hierop antwoorden wy, dat de overzetting, door hem vervaardigd, haare verdiende lof niet ontzegd kan worden,als Hellende doorgaans niet alleen des Dichters gedachten naauwkeurig voor , maar ook zich getrouwelyk houdende »an den tekst , die zyn voorganger du perron de castera alte menigvuldig uit het oog verlooren had. Maar de voorgewende verbeteringen van de la harpe Hhh5 ™"  M AANMERKINGEN OVER DE verghaffen meermaals gelegenheid tot het begaan zelfs van gewigtige misdagen. De Dichterlyke zwier d,e hy aan de uitdrukking heeft zoeken bytezetten valt niet altyd even voordeelig uit. Daarbenevens matigt hy ach niet zelden te veel vryheid aan in het bcfnoeijen en veranderen van den tekst , zoodat daardoor het eigen denkbeeld des Dichters verbasterd , en de zin en kracht der woorden benadeeld wordt. Ook ben ik van gevoelen , dat het beter ware geweest , wanneer men de ffanccn of llrophen van den Dichter had trachten te behouden , doordien op deze wyze de uitdrukking meer licht ontvangt en dc leiding zyner gedachten deste beter kan worden nagegaan. 'Er fchiet nog overig dat wy ons owdeel over de Vertaaling van stoppendaal uiten. Men moet ook deze haare verdienden niet onttrekken. Zy beantwoordt in het algemeen vry wel aan de verwagting. Wy zyn stoppendaal zeker verplicht, al ware het alleen uit dien hoofde , dat hy ons in deze gewesten het eerst de Lufiade van camöens heeft doen fmaaken. Als Vertaaler heeft hy zich mede van zynen plicht gekweeten , en blyken van «aardigheid en bekwaamheid gegeven , voor zoo ver namelyk zyn doelwit geweest is , om het voetfpoor van zynen gids te volgen. Ondertusfchen is deszelfs Vertaaling even zoo min van fouten en misdagen ontbloot, als de Franfche. Want behalven dat 'er zich fouten voordoen, die hy, uit onwectendheid, van zynen leidsman heeft overgenomen, ontmoet men ook andere , die enkel uit nalaatigheid zyn ontftaan ; en dus kan de Vertaaling van stoppendaal niet and'ers , dan , zoo als zy waarlyk is , ccne Vertaahng van de* derde hand gehecten worden. Het  lusiade van camöens. 847 Het geen wy over de Franfche en Nederduitfche Vertaaling hebben aangemerkt, zou zeer gemakkclyk door verfcheiden bewyzen kunnen geflaafd worden , indien het niet te vreezen ftond , dat wy den Lezer hierdoor verveelen mogten. Het zal daarom van meer nut zyn , wanneer wy ons tegenwoordig alleen tot de Inleiding of Aanhef en Inroeping van het Gedicht bepaalende, een Vertaaling van dezelve, naar onze meerling en bevatting ingericht, voordraagen , opdat dus de Lezer eenigzins in ftaat gefield worde, om over de verdienften van den Franfchen Overzetter , of laat ik liever zeggen , den Befchaver of Verbeteraar, een oordeel te vellen. Hoe willekeurig het ook fchynen mag , dat de opfteller zich in het vertolken dezer Mleiding gedraagen heeft , kan ik evenwel aan den anderen kant niet ontkennen , dat hy, wat het Gezang zelve betreft , in het opgeven van des Dichters gedachten , meer zorgvuldig en getrouw geweest is. Ik voeg dan de Vertaaling der Inleiding, gelykerwys deze door den Dichter in ftancen is verdeeld, hier nevens , en de Lezer oordecle , zoo als hy dc zaak bevinden zal. c-'i -ïï. -*^p j5»tnti»i.'vojiniat3E VUURBAAK TE CHERBOURG. 855 tig voeten hoog, die van glinfterend granietfteen gebouwd is , en by zonnefchyn of maanlicht geheel met diamanten ingelegd fchynt. Op de hoogte van agttien of twintig voeten, dient een andere Platteforme tot een dak voor het Magazyn en de wooning der toorenwachters. Om de holle fpil des toorers, waardoor men van onderen de fteenkoolen uitvoert , die men in den beginne tot het vuur gebruikte, loopt een trap van honderd en zes-en twintig treeden, die zeer gemakkelyk te beklimmen is, en zyn licht door zeer welgeplaatfte venfters ontfangt. Op de fpits des toorens is dc Pharus of Vuurbaak geplaatst, die uit een yzeren traaliewerk met venfters Van zeer dik en fterk glas beftaat, en met een yzeren kap gedekt wordt. Deeze zo fierlyke en tevens fterke tooren , maakt reeds op zich zelve, in het middelpunt deezer ongevormde rotten en den onmeetbaaren Land- en Zeehorizon , die hy van verre overziet, een zeer aangenaam gezichtspunt uit; doch wat nog meer te bewonderen is, zyn de menigvuldige daarby overwonnen zwarigheden. Men ftaat verbaasd over het geduld, dat 'er nodig was, om de ruuwe klompen van het harde graniet , dat de fcherpfte en beste werktuigen geduurig ftomp en onbruikbaar maakt , te bewerken en in die gedaante te hervormen, welke tot den bouw vereischt wierden. Men ziet 'er ook karnisfen, van welke ieder meer dan driehonderd Livres alleen van houwert gekost heeft. Doch een monument van zulke bouwftoffen trotfeert ook des te nadruklyker de aanvallen van tyd en weder. De kunftenaar, die het uitvoerde, dacht edel genoeg, om zyne belooning in de volkomenheid van zyn werk te vinden. Hy werkte niet als een hebzuchtige en bedongen onderneemer, Iii 2 die  856 DE VUURBAAK TE CHERBOURG. die zynen arbeid de gaapingen in zyne berekening der kosten laat bezuuren. By de negentig duizend Livres, die de bouw van deeze vuurbaak gekost heeft, heeft hy, om zich zeiven te voldoen, vyfcien duizend van zyn eigen geld ingefchoten, zonder zich te bekommeren , of men even zo billyk jegens hem zou handelen, als hy grootmoedig voor het algemeene welzyn gezorgd had. Een zo zeldzaam en onbaatzuchtig gedrag, gepaard met de verdienflen van een zo voortreflyk werk, wierd niet over het hoofd gezien, en de kamer van Koophandel liet hem twintig duizend Livres meer betaalen, dan zyn rekening bedroeg. In de vuurbaak hangen zestien, weeromkaatfende lampen, waarin men nu boomolie van de middelfoort brandt. Agt-en veertig breede pitten van boomwol, die te Rouaan gemaakt worden , branden in deeze lampen. Dikwils (teeken zy zich by dag van zeiven aan, door het famenloopen der zonneltraalen in den Focus of het brandpunt van de weeromkaatfende lantaarne. Twee Wachters waaken beurt om beurt, om deeze weldaadige lampen aan den gang te houden, in weerwil van rukwinden en onftuimig weder. Een wet fielt de doodsflraf op de zulken, die, door hunne nalatigheid, deeze befchermende lichten laaten uitgaan, en door hun fchuld een fchipbreuk veroorzaaken. In den Winter wordt hunne jaarwedde met vyf honderd Livres vermeerderd , uit rapportgelden, die den flaat niets kosten. By donkere en flormachtige nachten , worden een menigte trekvogelen, waterhoeners, fneeuwvogelen, wilde eenden enz., even gelyk de vlinders, door het licht gelokt, en vinden, gelyk deezen, hun graf. Zy fchieten op het licht af, flooten in volle vlugt met hunne bek tegen het glas, dat  de vuurbaak te cherbourg. 857 dat zy dikwils in (tukken breeken, verbryzelen hunnen kop, en worden de buit der menfehen, In den laatften winter verrykten op deeze wyze meer dan driehonderd vogelen , de behoeftige keuken van de beide wachters der Vuurbaak. Hier op deezen eenzaamen tooren zoude de Wysgeer , de Vriend van het tooneelfpel der Waereldzee, en de groote aandoeningen waarmede het ons bezielt, zich een tempel van waarneeming kunnen gronden. Van alle menfchelyk gezelfchap afgefcheiden, en tweemaal daags van de door klippen en winden geteisterde zeeën omringd, zou zyn verbeeldingskracht geheel en al het koloriet en de fterkte deezer verhevene en ysfelyke Natuurtooneelen aanneemen; hier zou de dichter , of een andere vernet , zyn penfeel met het fchrikverwekkende van een ftorm of fchipbreuk kunnen verzadigen, zonder in derzelver gevaar te deelen. lil 3 ge-  «5» geluk en toeval doen alles Hoe veele werken zyn 'er niet, die Commentarlën over deeze waarheid zyn ? indien ik alle de facta wilde opnoemen, die ze bevestigen , moest ik een algemeene Waereldgefcbiedenis fchryven. Zonder twyfei was eva by het genot van haaren vryen wil gebleven ; een toeval liet haar behaagen in een appel vinden, en welk een omwenteling volgde daarop in de oorfpronglyke orde , die de onwankelbaare Schepper der waereld gefh'gt had? pandoka opent een doos, en pest, oorlog, hoest, verkoudheid , jicht, graveel, podagra, koorts en wat niet al meer vergiftigen de oppervlakte des aardryks. pahis geeft aan venus een appel: Hemel en hel geraaken in lichte laage vlam , de olympus neemt deel in de partyen , het bloed der onfterflyken verwt het azuurblaauw des hemels , de Scamander raakt om hals in zyn diepe grot , en het pragtige Trooije wordt een aschhoop. Een bekwaam Veldheer heeft de wysberaaradftc fchikkingen genomen, die hem een zekeren zege voorfpellen; een yuurige aanfpraak heeft den moed zyner foldaaten tot heldenddaden ontvonkt; de hemel en de teekencn der wichclary zyn hem gunstig ; de raven zyn van de linker, naar de rechterhand gevlogen ; dc hoenders hebben wakker door gegeeten een vervloekte Malknecht geeft de paarden van den Couful een dubbelde portie haver; het krygshaftige ros hoort het gefchal der trompet, wordt woedend en ftygt in de hoogte , de fchrandcre Veldheer, valt 'er af, breekt den hals , fterft. Be vyand bedient zich van  geluk en toeval doen alles. 86'9 van dit oogenblik 5 een handvol haver meer brengt Rome op den oever van zyn ondergang. Voor eenige jaaren Helde een behoeftig vader de$ huisgezins aan zyn Excellentie een fmeekfehrift ter hand Zyn Excellentie bediende zich van dit request, zonder het te leezen , tot zekere behoeften ; en de goede man zeide , by zyn terugkomst , tegen zyne bloedverwanten , buuren en vrienden. „ Myn zaak 7al gerugt maaken ; de Koning zal my recht laaten wedervaaren; zyn Excellentie heeft my zeer vnendeIvk ontvangen." De vergetenheid van den Minuster was oorzaak van den ondergang van den goeden huisvader; hy verloor zyn proces , en maakte bankroet; zyn zoon werd in het werkhuis gezet, en zyn dochter in een klooster. _ " En de kunsten - hebben deeze hunne vorderingen aan den geregelden arbeid van mannen van genie te danken of aan een reeks van werkingen en omftandigheden 'die door een verheven inftineï geleid wierden* Zochten schwars en laco het buskruid, toen zy het vonden? De Phosphorus , de Elektriciteit, het gebruik van het Compas, de Boekdrukkunst, de Aantrekkingskragt wierd door een toeval ontdekt. Hoe menige' dingen zyn niet door nuttige dwaazen gevonden die nog het perpetuum mobile , den fteen der Wyzen, het vierkant van den Cirkel, en den drank der onfterflyken zoeken ? Hoe veelen zvn ^er niet onder u, myne Leezers, met wien honderd onvoorziene toevallen , als met een bal fpeclen, of die indedaad doen, het geen zy doen willen ? S - die twintig jaaren lang de Artzenykunst in een der voornaamfte fteden van Duitschland geleerd had, nam het befluit, om den Vacantietyd in Italien li i 4 door"  86b geluk en toeval doen alles> doortebrengen. Te Napels wierd hy betooverd door de bekoorlykheden van Misf herbert, een zeer fchoon Engelsch meisje , die met haar moeder reisde. De Dames waren juist van zins naar Engeland teru* te keeren ; Z - vergezelde haar daarna toe ; — door duizend toevallen, welker Litanie ik den Leezer befpaaren wil, vergat onze Arts zeer fchielyk zyn beroep , en reisde naar Indien , naar BraOÜën , naar de Eilanden van het groene voorgebergte naar Frankryk , naar nieuw Engeland , en eindelyk naar Jama.ka. Hier was het , dat hy Misf herbert de tedere verklaaring zyner genegenheid deed. - . De eerlyke S. had verfcheiden bresfen in zyn kaakebeenen , een puisterige neus , gryze hairen , een goed karakter , en een groote kundigheid in de Artzenv en Staatkunde ; doch met alle deeze eigenfehappen was hy onverdraaglyk voor de fchoone herbert Zv bad haar moeder het Eiland plotsling te verlaa'ten en het voor den verliefden Doctor geheim te hou! den. Het gefchiedde, en de arme S... zogt nu zvr» geliefde op alle Eilanden van den Mexicaanfchen 30 SCHETS DER NIEUWE ONTDEKKINGEN van het water voortkomt, zien wy allerduidlykst bevestigd als wy yzer in een afgefloten glas met water plaatfen: als wanneer in evenredigheid dat het yzer roest of verkalkt , en het zich dus met de zuivere lucht van het water vereenigt, wy ook ontvlambare lucht zien voortbrengen , en dus het ander beltanddeel van het water ten voorfchyn komen. Deeze ontbinding , die het yzer op het water oefent, verklaart ook , op eene veel eenvoudiger wyze , waarom de aantasting van yzer, en de voortbrenging van ontvlambare lucht, door geen vitrioolzuur op zich zelf gefchiedt , en integendeel , ten eerden , en in groote hoeveelheid plaats heeft, als men by het vitrioolzuur eenig water doet. Ik heb zo even gezegd , dat yzer in water op zich zelf reeds ontvlambare lucht oplevert : dit gefchiedt ondertusfehen zeer langzaam , vermits de ontvlambare lucht, om haar medebeftanddeel te verhaten, of zich van de zuivere lucht aftefcheiden , vooraf den ftaat van lucht moet aanneemen, en hiertoe eene zekere hoeveelheid warmte nodig heeft. • Het water en vitrioolzuur by elkander voegende , kan men £ vitrioolzuur by het water doen, zonder dat men de hoeveelheid van het water ziet vermeerderen: beide deeze vloeiftoffen kruipen dan , by de vermenging , in elkanders tusfchenruimten, en dus moet de warmte, die zy, even gelyk alle ligchaamen , in hunne tusfchenruimten verborgen hebben , vry worden en verfchynen. Dit is dan niet alleen de reden van de groote hette die men by de vermenging van water en vitrioolzuur waarneemt, maar deeze uitgedreevene warmte is tevens oorzaak dat, wanneer de zuivere lucht van het water door het yzer wordt aangetrokken , de ontvlambare  OMTRENT HÉT WATER. 93 bare lucht nu ook zo gereedlyk den ftaat van lucht kan aanneemen , en zich in eene zo groote hoeveelheid van haar medebeftanddeel affcheiden. Deeze verklaring is dan niet alleen veel naauvvkeuriger, dan die, by welke men, gelyk weleer gedaan Is, dit verfchynfel aan eenen te grooten famenhang Van het vitrioolzuur tocfchryft , die , door middel van het water, Overwonnen wordt; maar zy Wordt ook door de Natuur zelve bevestigd; daar wy vinden, dat eene hoeveelheid vitrioolzuur, die* door byvoeging van Water , gediend heeft om van yzer ontvlambare lucht voorttebrengen, evenveel Loogzont tot derzelve verzadiging nodig heeft, en dus nog even zo veel zuur bevat, als eene andere gelyke hoeveelheid, welke men op zich zelve gelaten heeft (e)* Geene (e) De gegrondheid deezer verklaaring kan verder daaruit blyken , dat, als men de vermenging van Water en Vitrioolzuur eenigen tyd vooraf gedaan heeft, en deeze dus beide hunne warmte verloofen hebben, voor en al eer men hun op Yzer giet, de aantasting van het Yzer en de voortbrenging van ontvlambare lucht zeer langzaam gefchied, en eenige dagen vordert voor en al eer zy geëindigd is; daar, gelyk bekend is, de aantasting van Yzer en de voortbrenging van ontvlambare lucht ten eerden en zeer fnel gebeurt in eene vermenging van Water en Vitrioolzuur, die terzelfder tyd gemaakt is, en dns haare warmte niet verloren heeft. Het fpreekt van zelf, dat, wanneer aan de vermenging van Water en Vitrioolzuur die vooraf gemaakt is, weder eenige hette gegeeven wordt, of dat zy die, by warm weder, uit den dampkring ontfangt, de aantasting van het Yzer en dö voortbrenging van ontvlambaare lucht weder veel fchielykef gefchiedt. > Dit laatfte kan allerduidelykst verklaaren, Ooo a wasr-  934 SCHETS DER NIEUWE ONTDEKKINGEN Geene zaak is 'er echter die op eene treffender wyze door de kennis der beftanddeelen van het water wordt opgehelderd dan de groei der Planten. Reeds van ouds af kende men den voordeeligen invloed dien het water op de groei der Planten had : een invloed die allezins zo duidetyk blykbaar is, dat de Ouden, om dien in eens en op het fterkst uittedrukken , hunn' Neptunus met de kleeding eens Landmans, die een' ploeg beftierde, hebben afgebeeld. Dan , fchoon men dus van alle tyden de noodzaaklykheid van het water voor het groeijend leeven kende , wist men echter weinig waarin deeze nuttigheid zelve geleegen was. Deeze zaak wordt ondertusfchen door de tegenwoordige kennis van het water volkomen opgehelderd. De daaglykfche ondervinding , de vlam die wy by onze houtvuureu waarneemen, overtuigt ons op het fterkfte, dat de Planten eene aanmerklyke hoeveelheid ontvlambare lucht met zich vereenigd hebben. Ten anderen, hebben de laatere ontdekkingen ons getoond, dat de Planten , wel verre van als de Dieren eene geduurigé vernieuwing van lucht nodig te hebben , integendeel, wanneer zy in het zonnelicht geplaatst zyn, zelve eenen beftendigen ftroom van zuivere lucht uitgceven. Het is dan zeker, zegge ik, dat, van de beide zelfftandigheden, die het water faamenftelïen, de eene in eenen ftaat van vereeniging , en de andere in eenen van affcheiding, by de planten gevonden wordt. Verwaarom het Yzer in vochtige heete Landen veel fchielyker door den roest verteerd is, dan in landen, welke wel even vochtig zyn, doch waar de warmte meer gematigd is.  OMTRENT HET WATER. 933 Vergelyken wy hu hiermede het deel dat het water op den groei der Planten heeft, zodanig zelfs 'dat verfcheiden onder haar enkel in water leeven en beflaan: is 'er dan wel iets natuurlyker., dan dat het water daarom noodzaaklyk voor de planten is, opdat zy de ontvlambare lucht , dat beftanddeel van het water dat tot haare faamenflelling overgaat, en dat zy dus tot haar beflaan nodig hebben , zouden kunnen bekomen; terwyl de zuivere lucht, welke wy de Planten zien uitgeeven, die geene is waarvan zy de ontvlambare lucht by het water hebben afgefcheiden, en waarvan zy zich als van eene overtollige zaak ontlasten ? Dan dit is niet de eenige omflandigheid, die wy van de planten , door de kennis der faamenftelling van het water, kunnen ophelderen. Wy zien beftendig dat de bladeren der planten , die onder digt geboomte of in donkere en weinig verlichte plaatfen groeijen, hun aangenaam groen verliezen, en wit of bleek geel van kleur worden; tevens befpeuren wy by alle planten eene fterke geneigdheid tot het licht, zo dat zy niet alleen zich altoos naar het licht buigen, of naar die plaats overhellen, waar zy het meeste licht ontvangen kunnen, maar ook fteeds het voordeeligst groeijen , alwaar zy het meest aan het licht zyn blootgefteld. Overwegen wy nu by dit alles, dat de Proeven aie men met de Manganefe gedaan beeft, getoond hebben, dat de zuivere lucht, wanneer zy van haaren luchtvormigen ftaat ontdaan is, de planten op eenmaal haare groene kleur ontneemt, en aan dezelven eene gelyke bleekheid geeft, als wanneer zy van het zonnelicht zyn beroofd gedweest; ten anderen, dat men gevonden heeft, dat de O o o 3 zon-  934 SCHETS DER NIEUWE ONTDEKKINGEN zonneftraalen het byzonder vermogen hebben, om van een aantal zelfftandigheden, die geenszins van enkele warmte dit uitwerkfel ondervinden , de zuivere lucht sftefcheiden, en dezelve den flaat van lucht te doen aanneemen ; en , eindelyk , vergelykt men hiermeede, t geen ik zo even zeide, namelyk dat de planten dan alleen, en nimmer anders, zuivere lucht uitgeeven, wanneer zy aan het zonnelicht zyn blootgefteld ; —- hoe natuurlyk ziet men dan niet de gemelde omflandigheid der Planten door de kennis van het water opgehelderd , en wel zodanig, dat de bleeke kleur der zodanigen, die in donker groeijen, voortkomt van de zuivere lucht, die , terwyl het ontvlambare beftanddeel van het water in haare famenftelhng is overgegaan, zich in eenen ftaat'van veerkrachtloosheid by deeze planten blyft onthouden ; en dus , dat de geneigdheid der Planten tot het licht daarom plaats heeft , opdat zy door middel van het zelve, als de eigenfchap hebbende van de zuivere lucht luchtvormig te doen worden, zich van deeze zuivere lucht, waarvan zy de ontvlambare lucht by het water hebben afgefcheiden, en dus van eene zelfftandigheid die haar overtollig en fchadelyk is, zouden kunnen ontdoen. Het is ook ten opzichte der Dierlyke huishouding, dat deeze kennis van het water eenig licht verfpreidt. Wy befpeuren allerduidlykst dat , even als wy eene dergelyke zaak by de planten waarnemen, zoo ook Menfehen, die in donkere of weinig verlichte plaatfen huisvesten , in welk geval de meeste bewooners der openbaare geflichten en gevangenen zyn, wel ras hun frisfche kleur met eene akelige bleekheid ver- wisfelen j insgelyks weeten wy dat de frisfche en  OMTRENT HET WATER. 935 en bruine kleur, die den Landman kenteekent, flechts zeldfaam by den ftedeling , en byna nimmer by die geenen, welke zich in naauwe ftraaten of fteegen in donkere woningen onthouden, gevonden wordt. Daar wy dan ten opzicht van deezen invloed van het licht, zulk eene overeenkomst tusfchen ons en de planten waarneemen; daar, even als by deeze, het ontvlambaare beftanddeel van het water , het zy op zich zelf, het zy in vereeniging met eene andere zelfftandigheid , ook met het dierlyk ligchaam vereenigd is; en de bafis der zuivere lucht, het ander beftanddeel van het water, niet alleen meedebyde faamenftelling van ons ligchaam, maar ookby ons zweet en uitwaafeming , in eene aanmerklyke hoeveelheid, gevonden wordt; ■ zou men dan niet kunnen ftellen , dat het water , 't welk wy toch met onze meeste voedfels inneemen, insgelyks eene ontbinding by ons ligchaam ondervindt; en dus dat de bleeke kleur der opgeflotenen, en de mindere frischheid der ftedelingen, ook voor een gedeelte voortkomt van de mindere gelegenheid , waar in zy zyn , als minder aan het zonnelicht zynde blootgefteld, om zich van. het grondbeginfel der zuivere lucht te ontlasten ? Welligt echter vindt men deeze gevolgtrekking te fterk Ik zal dan tot derzelver verdediging nog aanmerken , dat het niet alleen by deeze onderftelde aanwezigheid van het grondbeginfel der zuivere lucht is dat wy de Menfehen eene bleeke kleur zien aannemen, maar dat dit in alle gevallen is, waar zy aan dit grondbeginfel werklyk zyn blootgefteld. Men herinnere zich flechts aan de bleeke kleur, welke wy by de bereiders van een aantal verwftoflën, vergulders , en by alle die geenen aantreffen, die gewoon 0004 zyu  93<5 SCHETS DER MEUWE ONTDEKKINGEN zyn daaglyks met metaalkalken omtegaan. Het is waar dat men dit uitwerkfd aan eene bytachtigLid der metaalkalken plagt toetefchryven : dan wafmn beften de metaalkalken deeze eigenfcbap ? Ws V rlchdlen zy , gelyk ik in den „ ^ mm handelmg toonde, niet van hnnne metaalen, dan door de vereeniging met znivere lucht. Daat' men aannwezengeVal,C\' ^ Z° ""^ h« aanwezen van het grondbeginfel der zuivere lucht overreed jg , zeker uitwerkfel ziet plaats hebben • fd gtoTd daL°°k "iet de geIykheid ™ "^werkl « tot dezelfde oorzaak befluiten , en vermag men nlaZ- ff meer recht te doen' wanneer «rte* omflandtgheden de aanwezigheid eener dergelyke oorzaak verder waarfchynlyk maaken? Het is ondertusfchen niet alleen in deeze eene kunirf°maaildiSheid>d« *ï door de Schei- Sn d£n,p? Cene —"komst tusfchen de Planten en het Dierlyk ligchaam lecren opmerken ; het is ook in de zelftlandighedcn zei. ve , waarvan elk deezer zyn faamgefleld. . Hier boven zdde ik , hoe het zelfs uit de vlam, die de i'anten by haare verbranding opleeveren, reeds blyk™«- iS , dat zy voor een gedeelte uit ontvlambare lucht beflaan. Dit is het echter niet alles, w,t wy van de faamenftelling der planten kennen: wy vmden dat dezelven , als zy van alle ontvlambaare lucht ontdaan zyn , eene byzondere zelfftandigheid uitmaaken, die wy gewoon zyn kool te noemenzodamg als by voorbeeld van het hout de bont»! tooi is ; welke kool de byzondere eigenfcbap heeft van ztch en met de zuivere lucht, en met de ontvlambare lucht te kümm verecnigefl i £n ffiet Jk deezer  OMTRENT HET WATER. 937 deezer eene verfchillende faamenftelling aantegaan ; en wel zodanig, dat zy door haar vereeniging met de zuivere lucht, een eigenaartig zuur of de vaste lucht, en door die met de ontvlambare lucht, de olie daar Helt. Het is dan , zegge ik, volkomen blykbaar , dat de Planten voornamelyk uit de ontvlambare lucht en deeze kool beflaan; en dat de olie, welke men van dê meeste Planten kan bekomen, haaren oorfprong aan deeze twee beftanddeelen der Planten te danken heeft. Nu leeren ons de Scheikundige Proeven, die men omtrent het dierlyk ligchaam genomen heeft , dat men niet alleen van het vet, maar ook van de meesten der dierlyke zelfftandigheden, insgelyks eene waare olie kan affcheiden , die in haaren zuiverden daat volkomen wit is , doch welke, wanneer zy flechts eenen kleinen tyd aan de lucht blootdaat, haare vettigheid en faamenhang verliest, bruin van kleur wordt, en vervolgens een zetfel vallen laat. Deeze uitwerking nu der lucht op de Dierlyke olie , welker reden tot hiertoe geheel onbekend was , heeft men niet alleen nog onlangs door middel van de kennis der beftanddeelen van het water uitgevorscht, maar deeze kennis heeft, op haar beurt, ook wederom niet weinig opheldering gegeeven omtrent de Dierlyke famenftelling. Immers daar de olie in het algemeen haare ontvlambaarheid aan de ontvlambare lucht verfchuldigd is , en dus aan die zelfftandigheid, welke met de zuivere lucht het water uitmaakt; zo was het zeer natuurlyk te vermoeden , dat de verandering der dierlyke olie in de dampkringslucht, alleen door de vereeniging van haar ontvlambare lucht met de zuivere lucht des Dampkrings veroorzaakt wordt. En indedaad men heeft gevonden, dat, wanneer deeze Ooo 5 olie  938 SCHETS DER NIEUWE ONTDEKKINGEN olie enkel aan zuivere lucht is blootgefteld , de zuivere lucht niet alleen in weinig tyd verdwynt, maar ook dat de olie zelve , in evenredigheid dat men de zuivere lucht door haar ziet opneemen , tot water verandert , en die zelfftandigheid laat vallen , met Welke zy, vóór haar vereeniging, met de zuivere lucht in den ftaat van olie vereenigd was ; dat meer is : men heeft deeze laatfte zelfftandigheid van het verkreegen water afgefcheiden , en bevonden dat zy uitwendig niet alleen alle overeenkomst met de kool bezit, maar dat zy ook , even als gewoone houtskool , door haare branding in zuivere lucht , deeze tot vaste lucht doet veranderen. Het is dan, zegge ik, door deeze ontdekking niet alleen ten duidlykften gebleeken, dat de dierlyke olie op foortgelyke wyze als die der Planten is faamengefteld; maar het is mede door dezelve volkomen bevestigd, dat, even als by de Planten, niet alleen de ontvlambaare lucht fn de dierlyke faamenftelling gevonden wordt , maar ook, dat die zelfftandigheid, welke wy by de Planten gewoon zyn kool te noemen , en welke in den eerften opflag zo verre van eene dierlyke verwyderd fchynt, indedaad ook de faamenftelling van ons dierlyk ligchaam helpt vormen. Niet minder fraai is de toepasfing van deeze leer op de dierlyke rotting; eene zaak die zeker ieders aandacht overwaardig is, daar dezelve altoos door alle Geneeskundigen, als van het grootfte belang zynde, is aangemerkt, niet alleen om ons de faamenftelling van het dierlyk ligchaam te leeren kennen , maar ook, en wel voornaamelyk, ten einde hierdoor in ftaat gefield te worden, om de rotting, die fomtyds het levend dierlyk ligchaam aangrypt, en zich welras door de dood-  OMTRENT HET WATER. 939 doodiykfte uitwerkfelen openbaart, in haaren verwoestenden voortgang te bepaalen. — Het is reeds voor lang opgemerkt, dat het water de dierlyke rotting kan bevorderen; zelfs dat in landen, waar een zeer drooge luchtsgefteldheid heerscht, het dierlyk ligchaam zyne fappen flechts verliest, en byna aan geene rotting onderhevig is. Tevens heeft men in later tyden waargenomen , dat by de onderfcheiden trappen van rotting niet dezelfde , maar telkens verfchillende , verfchynfels geboren worden; zo dat eerst eene zuure reuk , of de voortbrenging der zogenaamde vaste lucht , den eerden overgang tot rotting aankondigt ; dat men vervolgens de rottende zelfftandigheid zich met een flym- of vetachtig vocht ziet omkleeden; en eindelyk dat zich, voornamelyk op het laatst der' rotting , eene vlugge fcherpe en prikkelende reuk openbaart , dien men gezien heeft dat door een zich alsdan vormend vlug loogzout veroorzaakt wordt. Doch fchoon men dus den invloed van het water, en de voornaame verfchynfels der rotting kende , was men echter verre af om te vermoeden , dat de rotting eene ontbinding van het water ten grondflag had , en dus dat die zelfltandigheden, die 'er by de rotting ontftonden , indedaad voor een gedeelte door het water zelf gevormd worden. Dit alles nu is uit het voorheen gezegde volkomen duidelyk. Immers toonde ik dat de vaste lucht, en dus die zelfftandigheid, welke het eerst by de rotting wordt voortgebragt, eene famenftelling is die door de koolachtige zelfftandigheid van het dierlyk ligchaam en de zuivere lucht , dus die met behulp van een der beide beftanddeelen van het water gevormd wordt. Ten anderen, dat de dierlyke olie, en dus het vet, achtig  94° SCHETS DER NIEUWE ONTDEKKINGEN .achtig flym, dat men by de meer gevorderde rotting waarneemt, insgelyks eene faamenftelling is die door de zo evengemelde zelfftandigheid van het dierlyk ligchaam ontftaat, wanneer zy,in plaats van met zuivere lucht , met ontvlambaare lucht , en dus met het ander beftanddeel van het water , vereenigd is • en eindelyk is het uit andere proefneemingen blykbaar, dat het vlugge loogzout, dat, gelyk ik zeide, voornamelyk op het laatst der rotting geboren wordt, ook voor een gedeelte uit ontvlambaare lucht beftaat. (f) Het is dan zeker , zegge ik , dat die beide zaaken, welke het water vormen, ook alle die zelfftandigheden helpen famenftellen, die men by opvolging by de rotting ziet geboren worden ; en dus blykt het niet alleen ten duidlykften, waarom het water zulk een aanmerklyk deel aan de rotting heeft • maar men ziet ook tevens , hoe deeze vloeiftof die aan de Natuur in z0 veele andere zaaken ten dienfte ftaat , ook door haar , als een voornaam middel ter (looping der geheele dierlyke famenftelling , gebezigd word. ö Ik zoude het beftek deezer Verhandeling te buiten gaan , indien ik deeze kennis van het water op nog meer andere zaaken wilde toepasfen. Ten befluite zal ik (ƒ) Ik heb, om my niet te veel van myn onderwerp te verwyderen , my geenszins kunnen inlaaten , omtrent de Mofet, of liever deszelfs bafis, welke, nevens de kool en de bafis' der ontvlambaare Lucht, zulk een aanmerklyk en misfchien wel het voornaamfte deel heeft by de dierlyke famenftellmg. Ik zal hier alleen maar aanmerken, dat het thans zeker is dat i deezer zelfftandigheid en * ontvlambare Lucht hec smmoniac of vlug loogzout uitmaaken.  OMTRENT HET WATER. 941 ik dan alleen maar aanmerken , dat deeze meede niet weinig licht verfpreid over de wyze, op welke de Natuur verfchillende, en byzonder de Mynftoflyken, ligchaamen voortbrengt. Immers zyn niet alleen alle Mynftoflyke ligchaamen of met het grondbeginfel der ontvlambaare lucht, of met dat der zuivere lucht vereenigd ; maar 'er is ook van alle zelfflandigheden geene, wier betrekking zich tot zoo veele anderen uitftrekt , en die in ftaat is zo veele onderfcheiden faamenfte'llingen aantegaan , als het grondbeginfel deizuivere lucht. — Wanneer men nu nagaat, dat deeze beide zaaken , die wy by de Mynfloflyke ligchaamen zo overvloedig aantreffen , ook juist die zyn, welke het water faamenftellen , en hier by vergelykt het water , dat wy zelf tot in de binnenfte deelen der Aarde aanwezig vinden ; zal men ras gevoelen welk deel ook de ontbinding van het water tot de vorming der meeste van deeze ligchaamen hebben kan. De kennis der beftanddeelen van bet water is dan niet alleen eene der fchoonfte ontdekkingen, met welke de Scheikunde federt lang verrykt werd, maar zy belooft ook nog een menigte voordeden in haare verdere toepasfinge. Dat meer is , zy doet ons de Scheikunde befchouwen als eene wetenfchap, die zich niet minder dan anderen op haare ontdekkingen verheffen mag ; die in ftaat 'is andere wetenfchappen in een aantal zaaken voorttelichten, en welke, in haare verdere , en thans zo algemeene beoeffening , ons de grootfte voordeden verfchaffen kan. AAN-  942 AANMERKINGEN OVER HET NYEPAARD. (HIPPOPOTAMUS) VAN DEN HEERE JONNINI VAN MANONCOUR. De Nylpaarden waren in oude tyden zeer gemeen § de nVICy de» ^l > tèm V ** overal uice! breid, en m de aangrenzende ftreeken de ysfeiykfe verwoestingen aangerecht hebben. Wegens den fchrik dien zy de volkeren van dien' tyd aanjaagden , 2J men ze als het zinnebeeld van het kwaade grondwe zen in de natuur aan ; en gelyk in het ryk van het bygeloof ook de zeldzaamfte en ongerymdfte din-en hunne Goden hebben , zo konde het niet nnSfen men ook de Nylpaarden, op menigvuldige plaatfen 5 Godlyke eere bewees , niet om ze tot weldadigheid te beweegen, maar om flegts ten minflen hunne woede te leenigen. Zedert deeze langverffreeken tyden zyn zy m Egypte buitengemeen zeldzaam geworden en hebben zich eindelyk genoegzaam geheel onzichtbaar gemaakt. Zo veel is zeker , dat men , zedert de twee laatfte eeuwen, flegts zeer weinigen van hen tre. vonden heeft. Omtrent het jaar i55o ontmoette eelon er een te Conftantinopolen , dat men uit Egypte daarheen gebragt had. Doch het is nog niet regt  aanmerkingen over het nylpaard. 943 regt beflist , of dit dier wezenlyk een Nylpaard geweest is ; ten minften is de befchryving van matthiolus 'belon daarvan zeer verdacht voorgekomen. Omtrent het jaar 1600 doodde frederik zerenghi, een Italiaanfche Heelmeester, twee van dezelven in de landftreek van Damiate, en 58 jaaren daarna ving men een andere by Sirge , de hoofdftad van Saidin; men bra In dat zelfde Jaar trok hy, met de Rusfifche Troupen het Duitfche Ryk tegen de Franfchen, aan den Rhyn, ten hulpe. Ook diende hy, onder het evengenoemde Regiment, Rusland tegen de Turken in 1736 tot 1739: wonende de belegering en ftormenderhands verovering van dc Vesting Oczakow , in het jaar 1738, by, onder den Rusfifchen Veldmaarfchalk van Munnich ; gelyk hy ook in de overwinning deelde, welke'de Rusfen in den flag by Stahutfchane, in 1739 behaalden, en de vesting Chaczim, nevens de Hoofdftad Jasfy, met Qqq 5 bet  97° LEVENSSCHETS VAN DEN het overige deel van Moravien hielp innemen en veroveren. Geduurende dezen Oorlog klom laudon langs de onderfcheidene graden van laager en hooier Oftcierfchap, ten laatften, tot den rang van overften Lieutenant op : in dat karakter verliet hy den Rusfifchen dienst, na het eindigen van den Turkfchen Oorlog : zich daarop , naar alle waarfchynlykheid , naar Zweeden begevende, alwaar een Broeder van zyne Moeder onder de Lyfguardes diende. Hier tragtte hy dienst te krygen, doch zyne blonde hairen Ichenen den Koning te mishaagen. Hy vervoegde zich vervolgens , by het uitberften van den Silefifchen Oorlog in 1740. by fredrik den grooten, en bood ook deezen zynen dienst aan : dan Haagde al weder by deezen niet. Men verhaalt dat de PruisnTche Monarch, zyn aanzoek verneemende, daarop zou geantwoord hebben, de Man flaat my tegen: eene uitdrukking, welke uit het vervolg, toen laudon onder de KeizerlykeVaanen tegen frederik optrok, naar deletter bewaarheid wierd. Men wil , dat ook in dit geval laudon's blonde hair de oorzaak was deezer afwyzingen. Hoe 't zy ; zyne herhaalde mislukking benam hem geenszins den moed, om, ter bereiking van zyn doel , eene derde pooging te doen. Hy begaf zich naar Weenen, al weder met hetzelfde oogmerk. Hier bragt een toeval hem, in zekere Herberg, by den Overften van trenk , Chef van een Corps°AW ten. toenmaals Pandoeren geheeten. trenk , die hem , federt zyn dienst onder de Rusfen, reeds kende, verzogt hem by zich te komen, en bood hem, terftond in het eerfte bezoek, een Compagnie nevens een Kapiteins plaats by zyn Corps aan. laudon aanvaarde de eene en andere, cn ging in den jaare 1741  VELDHEER VAN LAUDON. 971 1741 naar Silciïcn, met dit Corps. In deezen Veldtogt kreeg hy een wonde , door middel van een Musketkogel, die hem in den buik gefehooten wierd. Zyn Landgenoot en Spitsbroeder, naderhand Veldtuigmeester, mathesen liet den gewonden op zyn eigen paard van 't flagveld voeren. De wonde wierd, wel is waar , gelukkig geheeld , doch de Artzen fchryven 'er de maagkramp aan toe , waaraan laudon federt nu en dan, onderhevig was. Toen de Chef trënk op zekeren tyd zyne manfchap van den Generaal Keil, in Sileüën, liet paraderen, en deeze laudon zag, vroeg hy trenk, op eenen vry fcherpen toon: „ welk een „jong Kapitein hebt gy daar?" Waar op egter trenk gereed genoeg was terftond te antwoorden : „ Ja , hy is jong ; doch hy is waardig, een Regiment te commanderen." In den jaare 1747. iiet de Keizerin elizabetü van Rusland laudon , nevens alle overige Lyflanders , die in Keizerlykcn dienst waren , door een indagings Edict, naar het Vaderland te rug roepen. Doch laudon bleef, daar hy was. In dat zelfde jaar ging hy tot de Roomfche Kerkgemecnfchap over: fchoon zulks egter geenszins kon beletten, dat hy, by het eindigen des Succesfie Oorlogs, door den Vreede van Aken in 1748, wanneer het geheele Corps van trenk werd afgedankt, buiten dienst geraakte. Hy poogde wel een en andermaal, op nieuw in dienst gefield te worden; doch te vergeefs. Hy kwam des , in geene geringe verlegenheid , te Weenen , en moest zig een geruimen tyd , zeer fober behelpen. Zelfs wordt verhaald , dat hy, in een der voordeden aldaar, by een Burger voor niet woonde: eene omltandigheid echter, welke nader bewys nodig heeft, omze als zeker aantenemen. In  972 LEVENSSCHETS VAN DEN In deezen toeftand gelukte het hem, te P0SHg in Hongaryen, een Huvvelyk aantegaan met eene Freule ra» magen welke hem £cn duizenden daalders aanbragt, en waarmeede hy nog leeft. In deezen Echt verwekte hy eenige kinders, en onder deezen ook een zoon, doch die allen vroeg geftorven zyn. Hoe lang hy ondertusfchen, ook nog fedcrt zyn huvvelyk , buiten dienst bleef, was zulks echter geenszins in ftaat , zyn zugt voor den Kryg uitteblusfchen.Geftadig oefende hy zich in alle Weeten fchappen daartoe betrekkelyk, en las met alle aandagt de veldtogten en krygsbedryven der vroegere en laa tere Helden. Zyn kamer was aan alle kanten behangen met Landkaarten en afbeeldingen van Veldflagencn hy bragt zyn meesten tyd door in het tekenenran Krygsplannen : waardoor hy zich meer en meer in ce Krygskonst oefende. Ondanks dit alles en in weêrwil van zyne geftadige poogingen om op nieuw in dienst gefield te worden, zag hy zich telkens hier in te loor gefield : tot dat hy eindelyk by den Hofkrygsraad en Generaal der Kavallery, Graave van löwenwolde, een gebooren Lyflander, toegang wist te .krygen, die hem by den Veldmaarfchalk van mown aanprees en te weeg bragt, dat hy, door deezen tot Kapitein efleclief by de Likaners wierd aangefteld. Van dien tyd af ging zyne trapswyze bevordering met rasfer fchreeden voort. Reeds in 1750 wierd hy Major, en, eer nog de zevenjaarige Oorlog begon bekleedde hy reeds den rang va„ Overften Lieutenant' By het uitbarflen van deezen kryg, 't gccn m »t ^ den van 1756 voorviel, ontving ook laudon bevel om met zyne Likaners naar Bohemen te trekken. Ondertusfchen fcheen de fortuin by die gelegenheid, haare  VELDHEER van laudon. 973 haare oude kwaade nukken wederom tegen onzen held te willen oefenen. Hy hadde zig voor den togt reeds toegerust, wanneer een zekere Overfte wehsa , 't zy uit jaloezy of door eenige andere laaghartige drift, in het begrip viel: ,, dat laudon niet deugde „ voor den kryg," radende den commanderenden Generaal inKroatien, petazzi, om hem terug te laaten. petazzi gaf gehoor aan deezen raad, en floeg diensvolgens laudons verzoek om ten ftryde te trekken, af, hem bits toeduwende: „ de kryg is voor u niet „ dienftig Heer Overfte Lieutenant; ook zyt gy niet „ in ftaat om aan een volledige Veldtoerusting te „ koomen." Niet beter Haagde hy by den Veldmaarfchalk neipperg , by wien hy zich vervolgens vervoegde , doch die hem met een even verachtelyk antwoord afzettede: „ Zonder u kan de Pruisfifche Oor„ log wel gevoerd worden." Alleen löwenwolde bleef ook hier zyn fchutsheer. Het was op diens aanbeveling, dat de Veldmaarfchalk brown , onzen laudon , by de Armée , tot werkelyken Overften Lieutenant aanftelde. Ook deed hem, ter dier gelegenheid een zekere wisfelaar weitenhüllek , te Leybach , geen geringen dienst , daar deeze hem, zonder pand of borgtogt, duizend guldens opfchoot, om zig naar behooren te kunnen uitrusten. Het was op den 20 Feb. 1759. wanneer laudon onder de Generaals maquire en löwenstein , voor de eerfte maal in deezen Oorlog te velde trok, waarin hy federt zoo veele en fchoone lauwren behaalde. Reeds in deezen zynen eerften Veldtogt, hielp hy den merkwaardigen llag by Kunnersdorf, op den 12 Aug. van het evengenoemde jaar voorgevallen , winnen: ja bragt het meeste toe aan deezen zegenpraal. Reeds hadden de  974 LEVENSSCHETS VAN DEN de Pruisfen het Rusfisch Leger tot wyken gebrast j wanneer laudon met 20000 man,meest paardenvolk, den deinzenden ter hulpe toefchoot : al het gefchut van het front des Ruslifchen Legers , 't geen de Pruisfen reeds in handen hadden, deezen ontweldigde, en den Ruslifchen Veldmaarfchalk soltikow in ftaat ftelde, om zig op nieuw in flagorde te dellen: waardoor de eerde overwinnaars de volkomen nederlaag kreegen , en hun Leger dermaate gchaavend wierdt, dat 'er omtrent 15000 man van deezen, zo dooden als gekwetden (onder welken ook de beroemde Dichter kleist , die hier het leven liet) op het flagvcld liggen bleeven , en 6000 gevangen wierden. De Ruslifche Keizerin elizabet 11 fchonk laudon, den redder haarer krygsmagt, ten teeken van hoogstderzelvcr erkentenis , een gouden Deegen, ryk met Brillanten bezet : en de Keizerin maria theresia verhief hem tot den rang van Generaal Veldtuigmeester: van welke hy federt tot dien van Generaal Veldmaarfchalk klom. Om alle de lieldendaaden, door*deezen grooten man in dien Oorlog verrigt, optetellen, zou men een geheel Boekdeel dienen te fchryven. Eene korte fchets, als deeze, kan zulk eene uitweiding niet geheugen. Genoeg zal het dus hier zyn, wanneer wy nog een en andere daal bybrengen , waaruit kan blyken, hoe zeer frederik de groote naderhand deezen man in achting hield, fchoon hy, in zyne nagelaatene Schriften , 's mans verdienden fchyne te verkleinen. Als hy den Keizer in het Leger by Neuwftad, in Moravien een bezoek gaf, noemde hy laudon deeds Veldmaarfchalk , en gaf hem twee fraai toegeruste paarden ten gefchenkc. Hy hadde hem gedadig by zig  veldheer van laudon. 975 zig en bejegende hem met eene onderfcheidene achting. Hier was het, dat Koning frederik tegen den Keizer zeide: Met deezen Generaal zult gy eenmaal de zeven Toorens in Konftantinopalen doen daveren; en tegen de Generaals , wanneer hy deezen by eikanderen vond: Wy hebben allen misflaagen gehad, behalven alleen myn Broeder en laudon. Niet minder vleijend waren de woorden, die deeze Vorst zig op eenen anderen dag liet ontvallen, wanneer men aan Tafel geroepen , en het hooge gezelfchap in de eetzaal reeds byeen was , terwyl laudon nog achter bleef. De Keizer zig aan tafel willende zetten, wierd zulks gewaar, en fprak: Hoe is ''er laudon nog niet? waarop de Koning al lagchende antwoordde: Dat verwondert my ; hy pleeg voorheen dikwyls vroeger op zyn plaats te weezen, dan ik. Middlerwyl tradt laudon in de zaal. Koom hier Hr. laudon ! riep hem de Koning toe : Koom aan en gaa hier naast my zitten , ik hebbe u liever op myne zyde dan vlak tegen my over. Ten befluite zullen wy hier nog byvoegen, dat de Keizer eenige jaaren geleeden, hem reeds by zyn keven eene eer heeft aangedaan, welke vaak den grootften mannen, niet dan na hunnen dood ten deel valt: hebbende Hoogstdezelve een Eerzuil van Kararisch wit Marmer voor hem laaten oprechten , waarop 's Helds beeltenis rust, en het volgend opfchrift geleezen wordt: gideonis. lavd0n1. svmmi. castrorvm. praefecti. semper. strenui. fortis. felicis. militis. et. civis, optimi. exemplvm. o.vod.  97^ levensschets van laudon. qvod. dvces. militesqve, imitentvr. josephvs ii. avg. in. eivs. effigie. proponi. volvit. anno MDCCLXXXIII. Dat is: Keizer josephus heeft hierin de Beeltenis van den Veldmaerfchalk gideon laudon , een voorbeeld eenes wakkeren, dapperen en gelukkigen Krygshelds, en bes. ten burgers, ter navolging voor Legerhoofden en Soldagten, willen ten toon ft ellen, In het jaar 1783. IV. AL-  IV. ALGEMEEN M A G A ZYN. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK. BESCH. LET T. IV. D. Ril   979 waarop was de goedkeuring gegrond die de atheniensers aan de schouwspeelen van aristophanes gaven? (Uit het Hoogduit sch.) *j[jo gemaklyk men de voortreflykheid der Grieken in de werken van Genie , by eene middelmaatige kennis der taal en een niet geheel verwaarloosd gevoel voor het fchoone, kan bemerken, zo onlochenbaar is het echter ook, dat niet dan een naauwkeurige gemeenzaame kennis van de denkwyze en zeden van dit beminnenswaardig volk, ons over de waarde van hunne Schryvers, en hoofdzakelyk van hunne Dichters volkomen onderrichten, en ons eene , juiste oplosfing geeven kan van die hoogachting , waarin de laatften by hun ftonden. Allen hebben zy opheldering, het zy in meerder , het zy in minder maate nodig , doch het meeste het hoofd der Blyfpeldichters aristophanes. Wy kunnen ons de aandoeningen van fchrik en verbaasdheid voorftellen , die de verheven aeschylus deed ontftaan; wy gelooven gaarne aan de wonderen, die men den machtigen sophocles toefchryft; wy kunnen onze ziel fchielyk die ftemming geeven, welke euripides eertyds inboezemde ; doch 'er zyn eeuwen verloopen , en liet is nog een half raadzel, hoe de laage Mufe van aristophanes zich by de edele kunst van het Treurfpel heeft kunnen ftaande houden, hoe de menigte zyn fcherts voor fyn en aartig kon houden , hoe zelfs plato hem den lieveling der Bevallig* Rrr 2 heden  $ÏÏ6' DE GOEDKEURING DER ATHENIENSERS heden kost noemen f», hoe, om met weinig woorden veel te zeggen, de fchool der befchaafdheid zyne ftukken verfcheiden maaien achter elkander kost bezoeken, meer dan eens kost bekroonen. Zyn de fchoonheden en gebreken in zyne Tooneelfpelen zo inwendig met eikanderen verbonden, dat geene Critieke Scheikunst in flaat is om dezelve aftezonderen? Zyn zyne aartigheden zo afhangklyk van den tyd en omftandig, heden, dat niemand ze vervolgens gevoelen of haare voorige werking bemerken kan. Mengt zich het aanzien der oudheid in ons oordeel ? Of hapert het aan de Gefchiedenis , die ons mogelyk over den geest van dit tydbeftek zulke gebrekkige berichten geeft. Wat ook de oorzaak zyn moge , zo verdient toch altyd een Problema , dat reeds een Duitfchen Wysgeer der oplosfing waardig fcheen, en de feherpzinnigheid van een Engelfchen Kunstrichter niet ontflipte, eenigzins uitvoeriger behandeld te worden. ) Mogelyk zou ik dit onderzoek zeer fpoedig en tot genoegen myner Leezers kunnen eindigen, wanneer zy niets betrof dan den fmaak van het Athcenfche Schouwtooneel, die van den onzen zo zeer verfchilt niets dan de beleediging van dat geen wat by ons voor befchaafdheid en geestigheid doorgaat. Wie weet niet hoe zeer de Ouden in zekere ftukken veel toe- (a) Na het bekende Zingedicht : • Ai %n*s ri/Atve'ï « K»&ïCv.. orrtp iy) «trtïrcu , „De Bevalligheden, bezig om eenen zekeren en onvenvrik„bren Tempel te zoeken, vonden denzelven in de ziel van „ ARISTOPHANES.  AAN CE SCHOüWSP. VAN ARISTOPHANES. o8i toegeevender waren dan wy? hóe'zo meenig een ding, dat onze ooren kwetst, iri de hunne kuiseh en ze-» dig klonk ? Doch, om oprecht te fpreeken , deezè zwarigheid dunkt my zelfs de geringde. Wat my meer bevreemdt, is, dat de losbandigde aller dichterën teveus de lasterzuchtigde moet genaaid worden. Moet men niet bekennen dat de pylen zynet tomelooze Satyre op ieder afvliegen? Welk een Veldheer was zo groot in aanzien, welk een Staatsman, van zo veel gewigt * welk een Wysgeer zo deugdzaam en edel, welk een Dichter zo beroemd, welk een Volksvoordander en Redenaar zo geducht, dat hy hen niet ten prooi der fchamperde fpotterny en hoonerid gelach geeven dorst? Zelfs de hemellingen zyn voor hem niet veilig, en zyn fchutsgod , het volk, gevoelde den zwaaren geesfel maar alte dikwils nadruklyk genoeg, nicias en demosthenes, socrates en euripides , kleon en lamachus , de Goden, zo wel ieder op zich zeiven , als by Reien, en nevens hen de Ridderfchap, en onder den naam vaii het Demos , de gantfche daat van Athene, fpeelen ieder op hunne beurt de belagchelykde en fchandelykde rollen, en by ieder vertooning neemt het gedrang in den Schouwburg met den roem van aristophanes toe. Welk een zeldzaame verfchyning ! Bewyst Athene deeze eer aan een onwaardige, of heeft Zulk een uitdeekende,hoogachting haaren grond? Er behoort zekerlyk geen gering nadenken toe , om het laatde zo ter- (b) Men zie sulzer Theorie der fchoone Wetenfchappen. op het Artikel aristophanes; en hurd, Aanmerkingen «vw hokatiüs Dichtkunst. D. I. bi. 205. R r r 3  982 DE GOEDKEURING DER ATHENIENSERS terftond voor waar te erkennen , en geen zwakke nieuwsgierigheid om zulke gewigtige oorzaaken natevorfchen. Het is geen nieuwe, doch echter een zeer waarachtige aanmerking , dat de genie, even gelyk een plant, een kind beide van plaats en tyd en derzelver menigvuldige invloeden zy. aristophanes zou , te Sparta geboren , of eenige Olympiaden laater , zeker niet geworden zyn wat hy is. Alles zal daarop aankomen, de oorzaaken te leeren kennen, die zyne talenten vormden , en zyne bekwaamheden ontwikkelden , welke hem deeze ftoutheid, en het volk deeze toegeevendheid en verdraagzaamheid inboezemden. Zekerlyk ftaat een fchildery van het merkwaardigst tydbeftek van den Peloponnefifehen Oorlog hier niet op een verkeerde plaats. Ik zal my bevlytigen, om het, zo treffelyk als mogelyk is, te fchilderen, of wel hoofdzakelyk flegts zodanige trekken, die op myn voorwerp betrekking hebben, famentevoegen. Zo verre ik in de gefchiedenis van Griekenland rondzie , ontdekt myn oog geen tydvak, dat in dwaasheden en ondeugden ryker geweest is, en den fpotter meer ftof en gelegenheid , om zyn moedwilligheid bot te vieren, heeft aangeboden , dan het beftek van de herftelling der volksregeering door pericles tot aan den ondergang van het Atheensch gebied door de Lacedaemoniërs. Welk een klein aantal van jaaren, en echter hoe merkwaardig door duizende veelwervige tooneelen en bedryven! Welk een gewoel van krachten , en hoe veel wederftreevende tegenkrachten! Welk een fchitterende glans van buiten , en welk een ongeneesbaar inwendig bederf! Men Helle zich een volk voor, dat nog onlangs de laatfte niets  AAN DÊ SCHOÜWSP. VAN ARISTOPHANES. 983 niets-beteekenende boeijens der Ariftocratifche heerfchappy verbroken heeft, wietis invloed zich nu op alles, op oorlog en vrede * ordonnantiën en wetten, fchattingen en belastingen, uitftrekt; dat , zelfs met deeze Uitbreidingen zyner magt niet te vreden, in de eerfte gerechtshoven indringt , en de Edelen hunne oude voorrechten afneemt; dat zonder kundigheden Vonnist, en niet zelden door omkoping in zyne oordeelvelling geleid wordt; een volk, dat, verrykt met den buit der overwonnen Perfen, zich tot een vreedzaam genot door zo veele gevaaren gerechtigd acht ; Wien de vereenigde poogingen van verfcheiden Grooten den weg tot vermaak en ledigheid baanen , en dagelyks door hun eigen voorbeeld bederven; eindelyk een volk,dat, in de zöetfte waan van zjch zeiven te regeeren , van tyd tot tyd het fpel der eerzucht en hartstocht van een eenigen is en men ziet het beeld der Atheniënfers voor zich. 'Er is indedaad geen byzonder inzicht in de Republikeinfche Staats-Conftitutie nodig > om in deeze omtrekken alle beginfelen tot verwarring en buitenfporigheden te ontdekken. De flad , voorheen de tempel der matigheid en van orde, was welras, na de gemaakte verandering , zich zelve niet meer gelyk. Reeds in de laatfte levensjaaren van den grooten pericles was zy een zetel van onafgebroken feesten en vermaaken, en men mogt wel zeggen, dat de moeïjelykheden Van een langduurigen oorlog de zucht tot vermaaken meer bezielden dan onderdrukten. Ieder optocht , ieder fchoüwfpel, fchoon het ook door niets dan de bëkooring van nieuwigheid zich aanbeveelde , was den werkeloozen Atheniënfer welkom; en daar het volk in een vrye Democratie mede den toon geeft , en te Rrr 4 Athe-  9S4 ce goedkeuring der atheniensers Athene, gelyk overal, gevoelde en oordeelde, zo leerden de Kunften en Wetenfchappen, ten minften gedeeltelyk, zich naar deszelfs fmaak fchikken. By zulk een levenswyze had alleen een hooger hand de gevolgen der wulpschheid, overdaad en werkeloosheid kunnen voorkomen. Deeze verfpreidden zich, wyd en zyd, gelyk een ftroom die buiten zyne oevers getreden is, en de enkele voorbeelden van edelmoedigheid, wysheid en ware vaderlandsliefde waren niet altyd in ftaat, het verbroken evenwicht te herftellen. Partyen Honden tegen partyen op. De Veldheeren maakten zich door een enkelen weiuitgevallen flag meester van het hart van den wispeltuurigen en onbedagtzaamen hoop, en de doorfleepen redenaar wist het hen even zo fchielyk door fluweele woorden , of fchynbaare befchuldigingen te ontronfelen. De Sophisten , een byzondere foort van menfehen , die zich tot leeraars der rykfte en aanzienlykfte jongelingen opwierpen , doodden in hen het gevoel voor waarheid en deugd; en lichtekooijen , die hunne verleiding in lcerftelfels gefchikt hadden , voltooiden gewoonlyk de aangevangen zege , en beflisten dikwils het noodlot van groote Steden en Landen. Wat eindelyk een wyde deur opende voor het bederf, was de zugt tot ongebonden weelde en verkwisting. Ik fpreek hier niet van de openbaare gebouwen, niet van de kostbaare tempelen, paleizen, oefenfchoolen, baden, tooneelen, enz. die Athene zo uitnemend verfraaiden , en tot bewondering van Griekenland ftrekten. Niettegenftaande derzelver dichting de fchatkist uitputte, zonder den ftaat wezenlyke voordeden te verfchaffen, zyn zy echter , van wegens derzelver bedoeling, aan minder berisping onderworpen. Maar wat zal men zeggen van al den praal,  AAN DE SCHOUWSP.VAN ARISTOPHANES." ÖS$ praal, waarmede de feesten gevierd wierden, en van derzelver verbaazende menigte , wat van alle daarby gebruikelyke prachtige omgangen en aanhoudende gastmaalen ; wat van die kostbaare zeldzaamheden , die vreemde landen en verafgelegen gewesten moesten opleveren, om dezelve te verfieren; wat van de tallooze bronnen van brasferye en overdaad? De Oudheidkundige kan zich van de waarheid hiervan overtuigen, voor anderen is het veelal ongelooflyk. En hoedanig waren de gevolgen hiervan voor het karakter en de zeden? Ia den grond even verderfiyk als menigvuldig. Het is waar , de inkomflen der Atheniënfers waren na den Perfifchen Oorlog aanmerkelyk toegenomen. Hunne Koophandel was uitgebreid, hunne Bergwerken waren gewigtig. De fchattingen en belastingen, die de cynsbaare volkplantingen en bondgenooten moesten opbrengen, bedroegen ongemeene fommen. Doch hoe weinig konden alle deeze by elkander genomen voordeelen toebrengen , om het gemeenebest voor verval, het volk voor drukkende armoede te hoeden? Wat was natuurlyker dan dat men dagelyks nieuwe middelen bedagt om zich te verryken, en duizend ongeoorloofde wegen betreedde ? De vindingryke geest der eeuw liet niets onbeproefd. Zonder te rekenen op de fommen, die Athene alleen van zyne Aiiatifche Volkplantingen, het eene jaar door het andere trok: met welk een ïtrengbeid behandelde het over het algemeen de Staaten niet, die aan hun onderworpen waren ? Niet eens was hun een eigen rechtsgebied vergund. Alle rechtszaaken moesten voor den rechtbank van Athene gebragt worden ; dus gedyde alles ten voordeele van den burger , die zelfs als rechter op het pleitgeding zat, van hem die aan vreemden huis Rrr 5 en  986 de goedkeuring der. atheniensers en flaven verhuurde, en van de openbaare kas doof bet vermeerderde Pyraeifche Accysgeld. En wanneer fomtyds een Eiland of Stad, deezer ilaverny moede tot een opftand kwam, hoe duur kwam hen dit te' ftaan ? Dan verlooren de muitelingen goed en leven en de gantfche gemeente moest daarenboven nog een aanzienlyke geldboete betaalen. Dus werden de Sa. miers eens van fericles voor tachtig, en kort daarop voor tweehonderd talenten geftraft, Dus werd het gebied der Lesbiërs, in het vyfde jaar van den Peloponnefifchen Oorlog , onder de Atheenfche Burgers verdeeld. Op deeze wyze werd de gemeene fehatkist door buitengewoone afpersfingen en andere verhoogde belastingen eens voor tienduizend talenten verrykt. Doch het geen buiten 's lands in het groot en aan Xveerlooze vafallen gefchiedde , datzelfde zag men te Athenen in 't klein van burgers aan burgers verricht. Byna altyd zuchtte het ryk onder de onrechtvaardigheid en perfoonlyken haat. Geen vermogen was voor de roof- en lasterzucht van eenen laagen aanklager zeker. Dikwils beftormden de partyen met hunne vrienden, bloedverwanten en Cliënten de« rechter; dikwils zegepraalden zy door meineed «g valfche getuigenisfen , of andere onteerende middelen. Niet zonder grond twyfelde men hierom te Athenen,' of het noodlot van den ryken, dan dat van den armen wenfehenswaardiger was. Ik zvvyge van de 'ellendige en voorbeeldelooze verkiezing der aanzienlvk fte Staats-Ampten. Wanneer ik alleen zetrge , dat de openbaare fchatsmeesterplaats, de voordeeiigfte bediening en het doel en verlangen van de "meeste Demagogen, door ailerleie listen en ftreeken, van tyd tot tyd, aan een wolkooper, veehandelaar en leertouwer  aan de schouwsp. van aristophanes. 987 wer kwam , dan heb ik over dit punt geen verdere ophelderingen nodig. Dus leefde de flad in ftryd met zich zelve en de goede zeden , toen aristophanes , in de tachtigfte Olympiade, een even zo nieuwe als veelbetekenende rol begon te fpeelen. Tot op deezen tyd was het fchertzende tooneelfpel grootendeels een tydverdryf voor de dorpen geweest , en in Athene mogelyk meer geduld dan gewettigd. Doch ter deezer tyd opende de goedgunftigheid van pericles voor het gemeene volk waarfehynlyk de openbaare fchatkist, om de kosten voor dramatieke voorftellingen van deeze foort te vinden, en binnen kort vormde zich een fchouwfpel , dat zich , naar alle vermoeden , door aanleg en uitvoering van de overigen voordeelig onderfcheidde , doch voor 't overige in bedoeling en inhoud , toon en taal, zynen eerften oorfprong duidelyk genoeg verraadt. Het is bekend van welke beginfelen het Blyfpel zynen aanvang nam. Zo weinig de Oudheid over deszelfs eigentyken oorfprong met zich zelve overeenftemt, komen echter alle Schryvers daarin overeen, dat zy aan het gezang van den vvynoogst, en daarmede verbonden vermaaken deszelfs beftaan verfchuldigd is ; dat onkuifche liederen en fnakeryen een hoofddeel der verlustiging uitmaakten; dat het karakter van den God, tot wiens eer. het Wynoogstfeest gehouden wierd , deeze vryheden wettigde , en dat het nieuwe landvolk ze hoofdzakelyk verbreidde en onderfteunde. Ik zal hier niet aanroeren , hoe moeijelyk het valle , den fmaak , die eens bedorven is , een betere richting te geeven; doch dit zy my flegts in 't voorbygaan geoorloofd aantemerken, dat, na het ontworpen ta-  9SS de coedkeoring der athkniensers tafereel alles ftmenwerkte om hetzelve van een lange duurzaamheid te verzekeren. Hoe veel magt behield de groote hoop niet juist door de nieuwlïngs navoerde volksregeering op de keuze en fchikkingen zyner vermaaken: en waren deeze altyd uitgezogt en befchaafd? Voor hen is toch de fyne fpotterny gemeenlyk zonder angel, en de fcherts der bevalligheden zosder waarde. Een Dichter, die zich fterk maakt om de menigte, voor .welke hy eigenlyk beroepen wierd, te vermaaken, moest natuurlyk met derzelver wyze van denken en gevoelen overeenftemmen , en den breeden weg niet verhaten: en deed aristophanes iets anders ? Ik vreeze byna , dat men deeze aanmerking tot nog toe , by de köordeeling zyner Hukken te wcuiig in acht genomen heeft. Het is waar, dat zelfs de Grooten des volks de fchouwplaats der Comifche Mufe niet ontweeken, dat zelfs de vrienden van een sopiiocles en euripides haar een wilhg offer bragten , dat zelfs een plato haar dikwils om raad vraagde, en van haar, om zo t* fpreeken, dc kunst der famenfpraak leerde: doch noodzaakt dit ons zulke aanfehouwers voor onbepaa*. de verwonderaars te houden , hun loffpraak zonder eenige bepaaling te moeten aanneemen? Zou zelfs de vle.jende naam , die de Wysgeer , van wien ik zo even gewag maakte, den Dichter toekende, wel iets meer dan de gave van vrolykheid willen betekenen ? Doch gefield zynde, dat,het geen ik vermoede, vaiseh ware;- gefield dat het fatzocnlykst gedeelte van het Atheenfche volk, zo wel als het gemeen, de Hordij aartigheden van een aristophanes gebillykt hadde, dan is echter het Problema nog niet onopfoslyk. Een geleerde Kunstrechter, van wien ik reeds met- ding  AAN DE SCHOUWSP. VAN ARISTOPHANES. Q8f' ding gemaakt hebbe , maakt den Ouden een zeer gegrond verwyt , dat namelyk hun fcherts langdraadig, ongemanierd en ruiiw zy; dat het onderfcheid tusfchen een welvoeglyke fcherts en beledigende fpotterny hen een geruimen tyd is onbekend gebleven. Men heeft de oorzaak hiervan in de verwydering der beide fekfen, in de onrechtmaatige uitfluiting der vrouw van den omgang en de vermaaken des mans gevonden , en men dwaalt niet, wanneer men deezen grond eenig gewigt toefchryft. Ten minften zal hy ; die zich het harde lot der Griekfche Vrouwen voorftelt, en weet hoe laag de Heeren der Schepping over de waarde en verordening der fchoone fekfe oordeelden, de waarheid van het beweerde tot op de dagen van Aspafia erkennen. Intusfchen zou men zich zeer bedriegen , wanneer men de opgegeeven oorzaak voor de eenige wilde aanzien. Ook om dit verfchynfel te bewerken , hebben zich te Athene meerder oorzaaken , en onder dezelven verfcheidene, die in de Democratifche inrichting gegrond zyn, met elkander verbonden. Vooreerst behoort daartoe de gelykheid van alle rangen en ftanden, cn de daardoor bevorderde gemeenzaamc omgang tusfchen aanzienlyken en geringen. Het nadeel, dat hieruit voor de verbetering der levenswyze en zeden ontftaan moest, is, dunkt my, zo zichtbaar , dat het geen byzondere opheldering nodig heeft. In laag gezelfchap wordt zelfs de man van de waereld, zo niet bedorven, ten minften alte toegeevend en gemeenzaam. Zyn oor gewent zich 'geheel onmerkbaar aan een taal, die voor hem eigenlyk vreemd blyven moest; en zyn fmaak krygt zekere kleur, die hy anders wanvoeglyk zou vinden. Niets kan hem voor de befmetting beveiligen, dan een vol- flagen  99° DE GOEDKEURING DER A THENIENSERS Hagen vervreemding van de groote hoop. En hoe weinig was dit mogelyk in een Stad, waar de aanzienlykften en eerlykften de gunst van het gemeen zelden ontbeeren, ja dikwils zonder dezelve niet eens veilig leeven konden. Voorts had de voordragt der Redenaaren in de openbaare vergaderingen geen gering aandeel in de verflimmering van den toon. Daar zy alleen of ten minften hoofdzakelyk voor het volk fpraken, richtten zy zich natuurlyk geheel naar het vermogen van bevatting en de denkwyze des volks, en lieten gewoonlyk niets onbeproefd om hunnen mededinger in een haatlyk of belachlyk licht te Hellen. 'Er is byna geen fchimpwoord , of het wordt by den Griekfchen Redenaar gevonden, byna geen ligchaarolyk gebrek , of zy hebben het gehekeld. Wat wonder dan dat de edele bevallige fcherts, die men zo algemeen en zo krachtig tegenwerkte , langen tyd miskend wierd , en onbefchaafdheid en ongetoomde fchimpredenen in zwang kwamen? En echter zyn de meeste Redenaars, die tot ons gekomen zyn, eigenlyk niet uit een Democratisch , maar uit een laater befchaafd tydperk. Eindelyk hoe zeer bcgunftigde zelfs de Griekfche Godsdienst, en de uitgelaaten viering van zekere feesten, de ongebondenheid en orfbefchaamdheid in vertooning en uitdrukking ! Deeze jaarlyks wederkeerende gelegenheid tot het losbandige en brooddronkene — wie kan het loochenen dat z&y de gevaarlykfte vyandin van kieschheid en befchaafdheid was ? of hoe kan men onverfchillig blyven, wanneer men de fchaamtelooze plegtigheden by het vieren der Dyonyfia, en de buitenfpoorige houdingen en gebaarden der feestvierenden , en alles wat de God des wyns veroorloofde of verlangde , by de Ouden befchreven vindt ?  aan de schoüwsp. van aristophanes. 99I- vindt ? Zulke fchikkingen beloofden de befchaafdheid een laaten bloei, en de bevalligheid een traage vordering. Nu maake men de toepasfing op de tooneelfpelen van aristophanes en het Atheenfche volk. Zal ons de onbefchaafdheid van den Dichter , en de goedkeuring der aanfchouwers nog langer bevreemden ? Moet men zich wel verwonderen, dat, naast het volmaakte waardige en verhevene Treurfpel, een Klugtfpel, zonder plan of verband, vol aanftootelykheden tegen de wellevendheid en welvoeglykheid, vol lompe aartigheden en beledigende fcherts te voorfchynt treedt en bevalt? Laat zich dit alles niet verklaaren uit de eigenzinnigheid der Democratie ? Is alles niet een natuurlyk gevolg eener gefleldheid, waar ieder de ingeevingen zyner luim ongeftoord volgen, ieder naar zyne grillen zich vermaaken, en een algemeene fmaak nooit heerfchend worden kan ? Men voege 'er nog by, dat geen Natie van de oude waereld de fpotterny meer in 't openbaar gehoor verleende, dan de Atheenfche, dat geene ooit , de hedendaagfche Franfchen (hun evenbeeld) uitgenomen, de vermaaken van den geest yveriger najaagde ; dat, om dit flegts met één voorbeeld te flaaven, deeze neiging de tegenwoordigheid van een potzenmaaker, zelfs by burgerlyke gastmaalen, noodzakelyk maakte en men zal niet langer verbaasd flaan, noch over de manier van onzen Dichter, noch over het welgevallen, waarmede Athene zyne Schouwfpeelen zag. Aan veel grooter zwarigheden fchynt het tweede punt , dat zich ter beandwoording aanbiedt, onderworpen. Men kan ligt verklaaren , hoe men een Schryver . de kwetzing der eerbaarheid en van den welltand , althans onder zulke omftandigheden, ver- gee-  99- DE GOEDKEURING DER ATHENIENSERS geeven kan: hy fchendt eigenlyk niemand dan zich zeiven ; doch het valt niet gemaklyk te begrypen , hoe hy perfoonlyk aanvallen heeft durven waagen, hoe hy de grooten zelfs aantasten , en het volk, zonder van het tooneel gejaagd te worden, hoonen dorst. Tot het eerfte behoort flegts onbefchaamdheid , tot het laatfte een hooge graad van vermetelheid en onbefchoftheid. Wat is natuurlyker dan de vraag, of brooddronkenheid, eigenzinnigheid en hartstocht, of niet veeleer de gezamenlyke toeftand van zaaken, en de behoefte van plaats en tyd, de ftukken van aristophanes hun beftaan gaven? met andere woorden: of openbaare daaden zyn ftof waren, en deeze door zulke vrye zedentafreelen en kenlyke karakterfchilderingen moest onderfteund worden? My dunkt, een kleine opmerking leidt ons tot een volkomene bevestiging. In de Atheenfche vryftaaten was openlyk niet de mensch, maar alleen de burger voor den Toneeldichter merkwaardig en belangryk. Om niet te fpreeken, dat veele betrekkingen, die den mensch als mensch aangaan, onder andere het menigvuldige der minnaryen , voor het Griekfche tooneel geheel niet beftonden; van hoe weinig gewigt waren alle de overigen, zelfs de betrekkingen van vader en echtgenoot! Niet dan burgerlyke deugden, zegt een fcherpzinnig Schryver, wien ik deeze aanmerking te danken heb , niet dan burgerlyke zeden waren vermogend om den aandacht optewekken, en waar en hoe wierden beiden zichtbaar, dan in perfoonen, die openbaare ambten hadden, en zelfs Staatsperfoonen waren? Het zonderlinge, het ongerymde, het belagclielyke, dat enkele Atheeners, als menfehen over zich hadden en deeden, (voor zo verre dit anders in een vryen ftaat,  AAN ÖE SCHOUWSP. VAN ARISTOPHANES. (,'93 ftaat, welke een ieder de ingeevingen zyner grilzucht Vergunde te volgen , plaats vond) maakte in den grond geen wezenlyk onderfcheid onder hen uit. Ook doelden alle de inrichtingen van opvoeding en vórming alleen op de volmaaking van den burger, als medelid van den ftaat ? Men vraage zich zeiven, of aristophanes, althands gedüurende de Peloponnefifche onlusten , waar de Atheniënfer zo geheel en zo uitfluitend burger was , iets gèwigtiger op het tooneel kost brengen , dan ben ? Het is geen verwerpelyke hekelzucht , geen wrevel , Wanneer hy de Grooten der Republiek aan de kaak zet, en hunne daadenen handelingen ten toonftelt; het is de fchuld van zyn eeuw, die geen andere voorwerpen aan zyn vernuft opleverde, en van de bedorvenheid des volks , welks fmaak zich aan dergetyke fpotternyën en kwinkilagen vergastte. Want hy moest of den trek van den ftroom , waaraan hy zich eenmaal had toevertrouwd, volgen, of de hoop om zyn fcheepje fflet voordeel in deezen vloed te ftieren, geheel en al opgeeven. Men werpe my niet tegen , dat menand'er , die , fchoon hy zelve niet meer voorhanden is, ten minften in zyn evenbeeld, den Romeinfchen teréntius j voor ons leeft , zich op eene andere wyze roem verworven , en de zelfde Atheners, doch niet ten koste van het zedelyk karakter en den goeden naam van enkele perfoonen, vermaakt hebbe. Maar een tydvak van byna dertig Olympiaden —— welke veranderingen zyn in hetzelve niet mogelyk! Dit onaf hangkelyk Athenen , Waarin een ieder , de Ambachtsman zo goéd als de Ridder , een Koning dagt te zyn, en op de hoogfte Waardigheden aanfpraak maakte, wat was dit zelfde Athene, nadat het door de moedige Spartaaners was £esch. lett. IV. D. 1 Sss on-  994 DE GOEDKEURING DER ATHENIENSERS onder het juk gebragt, en nog meer in de dagen van den magtigen alexander? Haar trotfche moed was in zwakheid', haar onverfchrokkenheid in flaaffche vrees verbasterd; de burger trok zich te rug en de mensch kwam te voorfchyn; de Democratifche wanorde en woestheid ging verlooren, en de algemeene toon kreeg over 't algemeen meer eenheid en houding. Doch even deeze zelfde oorzaaken raadden tevens den Tooneeldichter grooter omzichtigheid aan, en veranderde de manier en kleur der fpotterny. Men fchildcrde geen wezcnlyke karakters meer, en bragt geen gebeurde zaaken op het tooneel. Hartstochten in 't algemeen genomen, en afwykingen van zekere, nu algemeen gangbaare , regelen van zcdelyke opvoeding en goede levensvvys wierden de ftof van het belachgelyke, en gaven het beftaan aan een nieuw blyfpel , dat zich flegts zeldzaam en nooit tegen achtbaare of eerwaardige mannen aanftootlykhcdcn of perfoonlykhedcn veroorloofde. Goed, zal men zeggen, dus is dan de fchepping der zogenaamde oude Comedie van den kant van den Dichter te begrypen. Zulke voorwerpen vonden alleen ingang in een vryen Democratifchen ftaat; zulke en geene andere tafereelen, leverden de omftandigheden van het zedenlooze en door partyfchappen gefchokte Athenen op. Doch vanwaar die koelheid der aanzienlyken jegens den openbaaren vyand van hun rust en gezag ? Vanwaar die onverfchilligheid des volks , wanneer hunne mannen, die de eerfte ambten bekleedden en groote legers aanvoerden , welras als zwelgers en hebzugtigen , als weetnieten en domkoppen gefchilderd wierden? Is het niet zonderling, dat de befchuldiging van den Dichter niemand ongelukkig ge-  aan de schouwsp. van aristophanes. 99$ gemaakt heeft, dat hy zelfs tot op den tyd der dertig tirannen onaangetast gebleven is? Zekerlyk Zonderling , doch niet onoploslyk. Wie de gefchiedenis van den Peloponnefifchen Oorlog kent, kan onmogelyk de opmerking ontllipt zyn, dat kragt en tegenkragt, werking en tegenwerking, in den ftaat van Athenen nooit in een naauwkeurigcr evenredigheid ftonden , nooit zich zo inwendig ter verkryging van een algemeen evenwigt vereenigden , als juist toenmaals. Hier, om flegts eenige voorbeelden aantevoeren , arbeidde socrates en zyne fchoole om de verleidende sophisten te keer te gaan; daar het Patriotismus van een nicias tegen de eerzucht en losbandigheid van jonge avonturiers en losbollen; hier de deugd der Atheenfche Vrouwen tegen-de listige voedfterlingen van Aspafia; daar de fpaarzaamheid van enkele huizen tegen de openbaare verkwistingen, en, ik denke, op gelyke. wyze, meer dan édne oorzaak tegen de nadeden ,. die uit de toneelfpellen van aristophanes voor hetn en anderen konden ontftaan^ Waarom toch had men den toneeldichter ftrenger moeten behandelen dan de Damagogen en Redenaars, die met de zelfde vermetelheid voor het volk den kanzei beklommen , en met geen meer omzichtigheid, doch wel met minder vernuft, van openbaare belangen en inrichtingen fpiaken? Het recht om over alles, en hoe, en waaf men wilde , te oordeelen, was een der zulken, die met de Democratifche Staatsconftitutie verzwakten en met haar ftierven. Van deeze ftaatsgefteldheid verkreeg deeze vryheid haare waarde , door haar wierd zy gehandhaafd en befchermd. Moest menden Dichter verbieden, het geen men den geringften zyner medeburgeren toeftond, zonder de gulSss 2 den  996 de goedkeuring- der athenienpers den gelykheid, welke de hoogfte wet van den Atheenichen Vryftaat was, te kwetzen ? of een fpotter vervolgen , die niet eens gevaarlyk, ik laat ftaan verderflyk was ? Het is waar, het laatfte punt kan, dewyl onze leidsvrouw de gefchiedenis ons hier verlaat, niet volkomen bewezen worden.; intusfchen weeten wy ten minften zo veel met zekerheid, dat zelfs door de herhaalde vertooning van de Wolken, de roem en invloed van den wyzen socrates niet verminderd, en van alle de Grooten, welker naamen de overgebleeven ftukken bewaaren, zelfs niet één uit Athenen verbannen, of een offer van den volkshaat geworden is. De volgende aanmerkingen kunnen mogelyk over deeze omftandigheid nog eenig licht verfpreiden. Vooreerst is het een valfche verbeelding, wanneer men denkt, dat aristophanes een ieder , dien hy befpotte , heeft willen zwart maaken en verkleinen. Zo weinig ik de verdeediging zyner zedelyke denkwyze op my wil neemen , zo klaar zal het echter, by een naauwkeuriger kennis van hem, worden, dat hy altyd het belachgelyke , niet het haatelyke opzoekt; dat het hem altyd meer te doen is, den aanfehouwer te doen lagchen, dan hem knorrig te maaken ; dat hy hem veel liever verlustigt dan tergt , en eigenlyk geen ander doelwit heeft dan het vermaak. Had hy iets vyandigs in den zin gehad, zou hy de Grooten zekerlyk niet in enkele Caricatuur-Schilderyen op het tooneel gebragt hebben, maar ernftiger te werk gegaan zyn. Het buitenfpoorige, ten minften als het zo handtastelyk en zichtbaar is, fchaadt zelden. De vlugtige vergelyking alleen van het pourtrait met het oorfpronglyk verraadt den dichter, en ftompt zyne pylen, in plaatze van dezelven nadruk te geeven.. ... Dit  AAN DE SCHPUWSP. VAN ARISTOPHANES. 997 Dit is in 't byzonder het geval, wanneer hy allegorifctie en niet werklyke perfoonen aanvoert. Niets kan voor den Atheniënfer minder beledigend geweest zyn, dan de Demos van aristophanes. De zoete eigenliefde verhinderde zekerlyk de meesten zich in deezen miltzuchtigen Grysaart te kennen; en zo de een of ander al eenig zelfgevoel bekroop, vonden zy zich ten minften zo onkenbaar voorgefteld, dat zy zich fchielyk gerust ftelden. Gefteld intusfchen, dat de een of ander, als by voorbeeld een kleon, kenbaar geteekend was, welk nadeel had hy hiervan te vreezen ? Schoon men de losbandigheid deuren en venfters opende, was echter de Democratie een treflyk behoedmiddel tegen alle verderflyke gevolgen. In zulk een ftaatsgefteldheid is de invloed van waare en valfche verdienden op bet oordeel en de goedkeuring der menfehen gewoonlyk zeer gering. De luim des volks beflist over alles, en hoe afhangkelyk is deeze van geluk en toeval! Genoeg, dat kleon zich aan sphakteria onderworpen had. Of de gantfche onderneeming vermetelheid was of niet, óf hy óf demosthenes het voornaamde tot de overwinning toebragt , of hem dan zynen medeveldheer de lauwer toekwam; wie vraagt daarna, wie geeft zich de moeite om dat te onderzoeken? Vruchteloos zwaait de Satyre van den Dichter haaren zweep, vergeefs volgt flag op flag; kleon, — zo veel vermag een eigenzinnige inval, die het noodlot begundigt, • is door de hulde der menigte, als met een diamanten fchild , tegen alle aanvallen gedekt, en zelfs boven alle magt , ik - laat daan boven de fpotterny en befchimping, verheven. — Welke voortreflyke gelegenheid gaf daarenboven de volksvergadering en het geSss 3 doelte  008 de goedkeuring 'der athen1ensers ftoelte der redenaars niet om verkeerde indrukken uittewisfchen? Hier, waar niemand geweerd wierd om optetreeden, en zyn zaak te verdedigen, hier, waar de welfpreekendheid alles verrichtte, en de'misdaadigen zelfs dikwils genoeg redde , hier heerschten kleon en de meeste Demagogen, gelyk meermaalen door het gevolg bewaarheid wierd, onbepaalder dan aristophanes op het tooneel. Wat wonder dan wanneer zy onder zulke omftandigheden bedaard toe! keeken, en den Dichter alle vryheid lieten ? Hem ftilzwygen opteleggen, was een krenking van republikeinfche rechten , en verraadde zo veel vrees als laatdunkenheid. Bedenkt men eindelyk, dat in Athenen, waar zekere misdaaden, als hebzucht, onderdrukking van den zwakkeren, en diergelyke foorten van ongerechtigheden , doorgaans zeer gemeenzaam waren en by alle klasfen in zwang gingen, eigenlyk flegts een misdaad , namelyk het ftreeven naar de oppermacht voor een Grooten gevaarlyk kost worden, doch dat voorts het volk zich deste veiliger achtte , met hoe minder verfchooning men tegen de aanzienlykfle en magtigfte burgers te veld kwam, en de laatften ook zo veel te veiliger leefden, naarmate men ze minder fcheen te vreezen, dan zal ons zekerlyk zo min de achteloosheid van het Gemeen, met opzicht tot de vrye fchilderingen van den Dichter, als het geduldig aanzien der Edelen omtrent hunnen fchynbaaren aanklager vreemd dunken. Doch ik hierinnere my, dat ik nog een ftuk moet ophelderen. Het betreft de geringachting, die aristophanes op zo veele plaatzen van zyne ftukken laat blyken omtrent de Goden van Athenen. Het is volftrekt eene zonderlinge verfchyning, dat een  AAN DE SCHOUWSP. VAN ARISTOPHANES. 999 een Dichter vermeten genoeg is met voorwerpen te fpotten , welker loochening en ontheiliging ten zelfden tyde, en in dezelfde flad, met ballingfchap en dood geftraft wierd. Een voorgegeven, en op verre na nog niet bewezen ontheiliging van de geheimenisfcn van ceres en proserpina , noodzaakt den Zoon van clinias zyn vaderland te verlaaten, en by de vyanden toevlugt te zoeken: een edel en verheven geloof, dat de vaderlyke Goden geenszins verwerpt , maar veeleer derzelver aanbidding beveelt, noodzaakt den onberispelyken socrates den toegereikten giftbeeker te ledigen — en een Dichter, die Jupiter als een magteloozen affchildert , en Bachhus de klugtigfte Donquichottenrol laat fpeelen, dryft zynen moedwil ftoorloos en ongeftraft ! Laaten zich zulke zeldzaame zaaken verbinden , zulke fchynba'are tegenftrydigheden vereenigen ? Ik denk, volkomen en met minder moeite , zoras men, het geen by zodanige nafporingen eigenlyk niet uit het oog moet verloren worden, leerftellige voorftellen en begrippen van de Godsdienftige vereefing afzondert. Alleen voor deezen waakt en yvert gemeenlyk de groote hoop ; aan geenen bekreunen zy zich gemeenlyk niet veel, of vervolgenze ten minften niet te vuur en te zwaard. Waarom zou het den Grieken vreemd voorgekomen hebben , wanneer hunne Jupiter zwak en onderwerpelyk wierd afgebeeld, hy, wiens karakter zy zich, even als het karakter van alle hunne Goden en Godinnen , niet anders dan menfchelyk voorftelden , die, na dat de Dichter het nodig had, reeds in duizenderlei gedaanten was gekleed geweest , en, door aeschylus , reeds lang van de wreedfte dwingelandy was befchuldigd geworden? Kost' men de luim van den BlyfpelSss 4 dichter  1000 DE GOEDKEURING DER ATHENIENSERS dichter kwalyk neemen, >t geen de deftigheid van * M vercor,oo^0fden^r le„ kwaade duiden, t geen de Zedenprediker sicft aanmatigde* is zelf de best. feekening hoe veel en hoe weinig de Athenienfers. verdroegen. Hy, wien Z d ° VCeIe G0ds1—'"^» ï» zv,i Prometheus door de vingeren had gezien, kon naauwlyks de woede van het verbolgen gemeen omkomen, toen hy onvoorzichtig i6ts van de E]eufin.fdie g£he. n£] .sfoi oo et tooneel bragt Zo toegeevend betoonde men zich als het op gevoelens aankwam, zo ftreng e„ onver, zoenlyk als het den niterlyken eerdienst en Godsdienftige p egtigheden betrof Mogelyk zon het dit geva zelfs in onze dagen, niet geheel aan voorbeelden on breeken Cc). Voor 't overige wat cicero ter ver! Cedigmg van den atreus van attius bybrengt kan al-en regel, die nit het wezen va de famenlpraak voortvloeit, ook van den Griekfchen Blyfpeldichter gelden (d). Het is niet zyne gedachten , die (O Eenige goede aanmerkingen over dit punt vindt men des Crecs, Tom. VI. pag H< V) Ofc L. ,. 28 ,poetas 1uoddeeere vare dicimui, cüm id, quod quaque ^ ^ ^fit& dtcttur, ut,fi Aeacus ant Minos dicerct, bderint dun, metuant: nut NatH fefukhro ipfe e(l parcns , indé. eorum videretur ■ quod eos fuife juftos acccpinms; at Atro. ducr.tc plaufus excitantur; eft enim digna pcrfona oratio In de zelfde betrekking billykte meu waarfchynlyk die zeld' jaame Biyfpeelen van heiligen inhoud, die, omtrent bet W den der zestiende eeuw, te Neurenberg gefpeeld wierden en, onder een menigre andere, klugtige verdraaiingen en P*!' rodaai van het geloof en het onze vader behelsden  AAN DE SCH6UWSP. VAN ARISTOPHANES. IOOÏ die hy ons mededeelt; het is het gevoelen en de denkwvze der perfoonen, die hy fpreekend invoert, en volgens hun karakter en Hand laat fpreeken. Zekerlyk valt reeds ten deezen opzichte het grootfte deel der fchuld weg , en de Dichter verfchynt op de meeste plaatfen niet meer als een moedwillige lasteraar, maar als een kenner der menfchelyke ziel en derzelver neigingen en hartstochten. Ik kan deeze verhandeling onmogelyk befluiten, zonder nog een paar woorden over de Chooren van aristophanes , en zyn ftyl of uitdrukking te zeggen; want indien deeze zo grillig en ongerymd zyn, gelyk de Franfchen en verfcheiden nieuwe kunstregters meenen, en deeze dichter wezenlyk mank gaat aan alle die menigvuldige gebreken , welke hem plutarchus te laste legt, zo vreeze ik met recht , dat of de zo zeer oprezen gevoeligheid van den Atheenfchen fmaak verdagt, of de oplosfmg van het door my opgeworpen problema niet voldoende zal voorkomen. Wat dit laatfte ft.uk betreft, het fchynt indedaad vermetelheid , in het oordeel van een Schryver, die in een tydvak van omtrent achttien eeuwen nader by leefde dan wy , en een geboren Griek is, eenigen twyfel te willen ftellen. En echter heeft men flegts een weinig opmerkzaamheid nodig, en men zal zonder moeite0 ontdekken , dat menander hier ten koste van zynen voorganger geprezen wordt, en dat in de gantfche loftuiting niet de bedaarde onderzoeker, maar de door vooroordeelen verblinde rechter fpreekt. Welk een 'ellendige Schryver moest aristophanes zyn, wanneer alles, wat zyn tegenftrecver tegen hem inbrengt , gegrond ware ! Met zich zelve n ongelyk , fnapachtig , duister , vol van woordSss 5 ' fyee-  1002 DE GOEDKEURING DER ATHBNJENSERS fpeelingen, Antithefen, Paronymiën en een valsch Pathetiek; zonder kennis van de waereld en de kunst om de karakters behoorlyk te fchilderen. Ik laat het den Wysgeerigen Leezer over, de uitvoerige beflisfing deezer befchuldigingen, in zo verre zy de taal betreffen, by frischmn na te leezen. Het zal voor myn tegenwoordig doelwit genoeg zyn, wanneer ik bier in 't voorbygaan aanmerke , dat plutarchus in zyne .beöordeeling het oogmerk van den Dichter en van het oude Blylpel in het geheel niet gekend heeft; dat hy de gelykheid van toon niet meent in acht genomen te zyn , wanneer aristophanes het gezwollcne van fommige Treurfpeldichters parodieert ; en dat hy de Karakters mksteekend vindt, wanneer Vrouwen , die naar Staatsambten ftaan, een hooge taal voeren Qf). flad hy den Dichter befchuldisd dat hy zonder plan en orde gewerkt had, zou de berisping grootendeels goed te maaken zyn, niettegenftaande de deugd van regelmaatigheid met het eigenlyk doel van den Dichter, (d) Ook hier beveele ik het zo evengemelde Werk van EEUMoy aan, Tom. V. p. 214. en clodius Ferzuche aus der Litteratur und moral. II (tuk. bl 236, De eerde zegt met alle recht: „ II fuffit de dire, qu'un Po'éte, qui peignoit mn feulement des perfonnages en fair; mais des perfonnes reëlles, des hommes connus, des citoyens qWil nommoit par leur nom, qti.il jouoit fous leur mafque, & fous leurs habits , quil marquoit enfin d'un fer brulant (fi fofe tifer de cette comparaifon) a la vue de tont un peuple extre» mement fier £f moqueur, il fuffit encore une fits de dire , quun tel Poëte ne manquoit pas asfurement fes caradteres. Sa licenee applaudie ne le juftifie que trop de ce cêté la.  aan de schoujvsp. van aristophanes. I003 ter, om namelyk levende perfoonen te fcbilderen , en op de zo even voorgevallen omftandigheden te zinfpeelen, niet wel ftrookie. Doch zo als zyn oordeel nu ligt , verraadt het in ieder opzicht den beoordelaar die het vernuft van aristophanes niet weet te waardeeren , geen algemeenen fmaak bezit, en zekere Aesthetifche grondregelen op alle kunstwerken toepast, zonder te bedenken, welke uitzonderingen een ander gezichtspunt en veranderde omftandigheden toeiaaten en vereifchen. Genoegzaam dezelfde aanmerkingen gelden tevens tegen de berispingen der hedendaagfehen, met (jetrekking tot de Choren of Reijen der Griekfche Blyfpelen. Zekerlyk, wat is zeldzamer dan een masquerade van Kikvorfchen , Vogelen en Wespen ? Wat zo tegenflrydig met aile wetten van waarfchynlykheid ? Wat zo fterk aanloopende tegen de voorfchriften van horatius? Doch heeft men tevens wel bedacht, dat juist in deeze Choren het hoofdoogmerk van den Dichter , om een vernuftig volk te vermaaken, zich klaarblykelyk doet zien ? dat voor een byzondere klasfe van aanfehouwers geen middel kragtdaadiger was om hen aan het lagchen te helpen dan dit? dat de gantfche uitvinding niets minder dan barok, maar zo veel beteekenend als mogelyk is? Een Choor van Kikvorfchen welk een gelukkig veelbeteekenend zinnebeeld , althans wanneer zygelyk fommigen gelooven, met het masker van levende ellendige Dichters op het toneel kwamen! Even zo is het met den Rei der Vogelen. Wat gaat boven de vruchtbaarheid deezer allegorie ? wat boven het befluit om Jupiter te onttroonen cn een Stad van Wolken te bouwen, zoras men de betrekking der beide aanzienlykfte Griekfche Vry-  1004 DE GOEDKEUR. DER ATHEN. AAN ARISTOPHANES. Vryftaaten kent? Eindelyk de optocht der Wespen? Was 'er ooit een zinnebeeld zo gefchikt om de winzucht en het eigenbelang der Atheenfche Rechters, van deeze haatelyke menfehen, die het bloed van hunne medeburgeren en bondgenooten uitzoogen, zinlyker en kragtiger aan te duiden? Zo veel komt het by werken van Genie op kundigheden van plaats en volk aan. Doch beiden in 't oog te houden, is den Dichter oneindig h'gter dan de beöordeelaar, die eeuwen na hem vonnist. Hoe vleijende zou het voor my zyn , wanneer ik over eene zo merkwaardige en tevens duistere vraag eenig licht verfpreid had! Volkomen is zy, zo veel ik weet, nergens beantwoord , en de enkele wenk die zy my gaf, kreeg eerst door het Hellen en het verband met eigen gronden eenig gewigt. Dit is hoofdzakelyk de oorzaak , waarom ik veele Schryvers van onzen tyd, als brumoi en clodius , zeldzaam of in 't geheel niet genoemd heb. Niemand, hoop ik, zal dit myn ftilzwygen, aan onwetendheid of ondankbaarheid toefchryven. IETS  MCtf ÏETS over de HERSTELLING DER BEELDHOUWKUNST. (Uit het Hoogduitsch.') Nicolaas pisanus , die in het begin der dertiende eeuw te Pifa in Toscanen ter waereld kwam, was, na het verval der vormende Kunften , de eerlte herfteller der Beeldhouw- en Bouwkunst. Zyn verdienften behoorden algemeener bekend te zyn, dan zy werkelyk zyn. Daar het alleen myn oogmerk is , hem als Beeldhouwer te befchouwen, zal ik by den lof, die hem als Bouwmeester door vasari gegeeven wordt, flegts een korte anecdote voegen, die zyne verdienften van deezen kant buiten allen twylel Helt. De teekening en bouw van de Kerk Santa Trinita te Florence , is door hem vervaardigd. Zy wierd in het Jaar 1250 gebouwd, wichel angelo buonarotti plagtze zyne lieffte (fua dama) te noemen, en ging zelden, ■wanneer hy te Florence was, by haar voorby, zonder ze te bezoeken, en te bewonderen, 'Er heerscht zo veel verftand in de ordonnantie, zo veel fymmetrie en eenvoudigheid in al haar deelen, en over het geheel 20 veel pracht en verhevenheid, dat een goed kenner ze niet ligt voor een werk van dc dertiende eeuw houden zou, indien het de gefchiedenis niet leerde. nicolaus van pisa was zo wel in Bouw- als Beeldhouwkunst een leerling der Griekfche meesters, die  IOOÖ IETS OVER DE HERSTELLINO die men in Italië, zedert zo veele eeuwen , als de eenige bezitters der Kunst vereerde. 'Er was een groote fterkte van ziel nodig, om zich boven een algemeen en diep ingeworteld vooroordeel te verheffen Deeze fterkte van ziel deed hy reeds in volle maate' zien in die jaaren, toen andere menfehen zich blindelings naar de voorbeelden en voorfchriften van hunne meesters vormden. Als jonge leerling arbeidde hy onder Griekfche meesters in de Domkerk te Pifa. Het gebeurde juist dat die van Pifa, die toen zeer magtig ter zee waren en een zeer uitgebreiden handel dreeven , eenige afgeknotte marmeren zuilen van de beste tyden der Griekfche Kunst, met zich uit den Levant bragten. Op de eene was de jagt van Meleager en het Caledonifche Everzwyn uitgehouwen. De feboonheid deezer beelden maakte zulk een Herken indruk op hem, dat hy, van ftonde af aan, een afkeer kreeg van de flyve en domme manier van zyne meesters, en op niets anders meer bedagt was,'dan zich door eene vlytige nabootzing van deeze fchoone werken der kunst te verbeteren. Binnen korten tyd overtrof hy alle de meesters die toen zeer beroemd waren. Want reeds in het jaar 1225 lieten hem de Bologneezers een marmeren grafnaald voor den Heiligen DOMrwicos vervaardigen. Men hield dit werk voor het beste , dat federt veele eeuwen verfcheenen was; federt wierd hy in veele andere fteden van Italië geroepen, om haare Kerken met zyn Beeldhouwkunst te vertieren. De basreliëfs, die hy te Lucca, Pifa, Siena , Florence en Orvieto vervaardigde , getuigen van de vorderingen van deezen grooten meester. De nayver, die hierdoor onder de Kunstgenootcn in Italië ontltond , bevorderde de Beeldhouwkunst. De  der beeldhouwkunst. I007 De beste zyner werken zyn de I listori fche afbeeldingen aan den kanzei in den Dom te Pifa , en de verbeelding der hel aan het portaal der Domkerk te Orvieto. De vruchtbaarheid van vinding, de natuurlyke eenvoudigheid in de ordonnantie , de waarheid en levendigheid in de uitdrukking, met een tamelyke juiste teekening verbonden, waarin deeze werken , byzonder de hel te Orvieto, zich onderfcheiden , zouden zelfs in de zestiende eeuw een ieder meester beroemd gemaakt hebben. Waren zy in de uitvoering iets fynder , en in de tekening wat fierlyker uitgewerkt , dan zou men in waarheid kunnen zeggen , dat na hem de Beeldhouwkunst in half verheven arbeid geen ftap verder gedaan heeft. In de afbeelding der helle ziet 'er alles ysfelyk uit. Eenigen der verdoemden fcheuren hun eigen aangezicht op met hunne fcherpe nagelen; anderen worden van verfchrikkelyke Hangen omflingerd en verfchcurd; andere door ysfelyke fpooken van een gereeten, en op ieders aangezigt en leden vertoonen zich op verfchillende wyzen , dc fmart, woede en wanhoop. Eenigen zyn van gedachten, dat hy deeze fchriklyke beelden uit de hel van dante gefchept had; doch, naar de tydreekening van vasari, was dante toen nog maar een kind, of nog niet gebooren. Wat zou het ook fchaaden , wanneer hy al zyne vreesfelyke denkbeelden aan' het leezen van dante te danken had? Zou daardoor de gaaping tusfchen gedachten en uitvoering aangevuld zyn geworden? Dit kan geen middelmaatig Kunftenaar doen ; ook is geen kleine geest gefchikt , om van de verhevene en groote denkbeelden van een Dichter zo doorgloeid te worden, dat hy  IOoS iets over de herstelling hy zz met een overecnkomftige energie in het marmer uitdrukt. Dat nicolaüs van pisa met een fcbeppend vermogen door de Natuur was uitgerust, betuigen nog verfcheidene andere werken, die niet minder vol van uitdrukking zyn, en in de zelfde Domkerk te Orvieto gevonden worden ; in 't byzonder de Hiftorifche afbeelding van het bezoek van maria. Welk een fraaiheid ifl de houding van de eikanderen begroetende maria en elizabeth! Hoe bevallig buigen zy zich en ftrekken wederzyds haare armen uit om eikanderen te omhelzen! Hoe teder en edel lacht de vreugde op beider aangezichten! Schoon is de evenredigheid in het lamenftel der leden , prachtig en eenvoudig de kleeding , zagt en natuurlyk de vouwen der plooijen. Men ziet hier duidelyk , dat deeze groote man zich verre boven den fmaak zyner tyden wist te verheffen, en een juist begrip had van de fchoonheid der kleeding. De nog voorhanden zynde tafereelen deezer tyden getuigen, dat de toenmaalige kleeding zeer eng, de vouwen fmal , hoekig en niet eveneens waren' Hy moest de kleeding niet naar de natuur , maar naar de antieken vormen. Uit deeze bron fchepte hy niet alleen de gedaante der kleeding, maar ook de houding en beweeging der figuuren. in dc hel ziet men dit in eene volkomen gelykheid met dc Bachhanaalen der oude Grieken. In een ander Basreliëf van de zelfde Kerk, 't welk den broedermoord van kaïn vertoont , vindt men in de figuur van den brcedermoorder eenen flrydenden herc:les met de Leeuwenhuid , geheel in den fmaak der Antieken. Hy was zo wel in de Beeldhouw- als Bouwkunst,een buonarotti van  der beeldhouwkunst. ioo van zyn' tyd,en niet flegts zyn zoon, johannes van pisa, die hem in beiden overtrof, maar zelfs gantsch Italien vormde zich in beide kunften naar zyne werken. Terwyl door deeze groote genie en zyne leerlingen de beeldhouwkunst niet flegts weer herleefde , maar ook zeer naby kwam aan die volkomenheid, waartoe zy in de zestiende eeuw geraakte , bloeiden cimabue en zyn leerling giotto , en hadden den roem van de herftellers der Schilderkunst te zyn. Doch vergelykt men beider tafereelen met de werken der beeldhouwkunst van nicolaus van pisa , dan zyn zy kindcrfpel, en men ftaat verbaasd , hoe het mogelyk zy , dat de fchilderkunst, die met de beeldhouwkunst op eenerlei grondbeginfelen fteunt, in haare eerfte fchreden zo verre agter haar kost blyven. 'Er zyn zelfs in de zelfde Domkerk te Orvieto fchilderyen van amirosius lorenzetti en peter cavallini, die genoegzaam een geheele eeuw laater leefden , en van hunne tydgenooten onder de bekwaamfte Schilders gerekend wierden , die by de eerflelingen der herleevende beeldhouwkunst in volkomenheid verre ten agtcren ftaan. Daar toch nu eenmaal de beeldhouwers een begin gemaakt hadden om hunne kunst door de ffudie der Ouden te verbeteren, en dit met zulk een goed gevolg gefchied was, zo is het niet te begrypen , waarom de Schilders zich niet van hetzelfde middel bedienden; ten minften in de tekening zo zeer ten agteren bleeven. Nog wonderlyker is het, dat dante en petrargha , mannen van den zuiverften fmaak en verheven denkwyze , die de werken van den Pifaanfchen beeldhouwer, en die van zyn' Zoon voor oogen hadden, en de ftyve fchilderyen van cimabue en ciot- »£SCH. LET Ti IV. D» Ttt to  ioio iets OVER DE HERSTELLINO to daarmede vergelyken kosten , echter deeze nog tot de fterreó Verheften; hoe kosten zy dit doen, zonder door een ayemeen vooroordeel verblind te zyn? Het is zeer waarfchynlyk, dat men toen de Beeldhouw- en Schilderkunst voor gantsch verfchillende kunften hield, en dit vooroordeel zo algemeen en zo diep ingeworteld was , dat het de grootfte mannen deezer eeuw niet in de gedagte kwam , om haare vorderingen in volkomenheid met eikanderen te vergelyken. Men (telde het hoofdwerk der fchilderkunst in eene fchoone mengeling van kleuren , met zo veel tekening verbonden, als toereikend was om een' duivel van een' engel te onderfcheiden. Al wat men fchilderde, waren beelden van heiligen, of figuuren uit de Bybelfche Gefchiedenis met de kenteekenen en omtrekken , die hen de Griekfche fchilder federt de tyden van constantinus gegeeven had. Daar deeze kenteekenen zelfs het domfte volk bekend waren had de Kunttenaar alles gedaan, wanneer hy de omtrekken der figuuren en der voornaamfte ledematen met glansryke verwen aanvulde. Het geen cimabue giot'i o en hunne tydgenooten tot meerder volkomenheid der kunst bydroegen, was niets anders dan de verbetering der ongerymdfte gebreken, by voorbeeld , dat de omtrekken niet meer met zwarte of gouden lynen, maar met kleuren, die met de natuur der zaake overeenkom (tig waren, getrokken wierden; dat de figuuren niet meer op de punten der teenen fton 'en , en de vingers niet altyd flyf uitgeftrekt hielden , en dergelyken. Voor het overige bleeven hunne figuuren, die zy in gouden velden befloten , meer of minder ftyf. Zy bleeven , gelyk hunne voorvaderen , voor het oog des volks werken en be- wee-  der beeldhouwkunst. Ion weezen , even gelyk voorheen , dat hen noch het waare idee , noch het doel der fchilderkunst bekend was. Tot op de tyden van masaccio, die byna tweehonderd jaaren na nicolaus van pisa leerde, kwamen zy nooit op den inval, of hielden het voor nutteloos, hunne kunst door de nabootzing der Antieken te verbeteren. Tot deezen tyd toe ten minften vindt men geen fchildery , dat daarvan eenige zichtbaare blyken draagt, vasari verhaalt van masaccio, dat hy de eerfte was , die voorgenomen had naar de natuur te fchilderen, en de beste werken der beeldhouwkunst natebootzen. Hiertoe had hy niet flegts gebruik gemaakt van de werken van irunelesschi en donatello te Florence, maar was ook naar Romen gereisd , om de Antieken te beftudeeren, waarmede hy alle zyne voorgangers en tydgenooten in zyne kunst overtroffen had. Dus duurde het ver over de duizend jaaren, zedert de fchilderkunst in een volkomen verval geraakte , eer het een fchilder in de gedachte kwam , om zyne kunst door de nabootzing der natuur en de ftudie der Antieken te verbeteren. Een merkwaardig voorbeeld van het vermogen van oude vooroordeelen , het geen nog veel blykbaardcr wordt, wanneer men in aanmerking neemt, dat, in de veertiende eeuw, de fchilders grootendeels tevens ook beeldhouwers waren , en het in deeze kunst , door de nabootzing der Antieken, tot een' zeer aanzienlyken graad van volkomenheid- gebragt hadden. Hierdoor wordt nog meer bevestigd , dat zy het wezen der fchilderkunst in de kleuren plaatlten , en de volkomenheid der kunst dachten bereikt te hebben , wanneer zy omtrekken , zo als die van de Ttt a Griek-  ïoi2 iets over. de herst. der beeldhouwkunst. Griekfche meesters zedert eeuwen ingevoerd waren, met fchoone en levendige kleuren aanvulden , en wanneer zy de kunst op het hoogst wilden dryven,, gelyk cimabuk en giotto, de gewrichten der leden, met wat zagter trekken en gevoeglyker kleuren uitdrukten. Zy konden niet droomen, dat hunne kunst voor een zo hooge volkomenheid vatbaar was , als. die, waartoe zy in de volgende tyden door leonar- do da vinci, door raphacl vam urbino , tiziano en corregio gebragt is. Daar zy, federt veele eeuwen , geene andere modellen , dan de Mufaefche eii andere flyve fchilderyen der Grieken voor oogen hadden , was het zekerlyk onmogelyk een volkomen werk van hunne kunst zich zelfs te kunnen voorHellen. Niet alleen was de kunst, maar zelfs het idee van haar verloren. 'Er bleef geen middel overig, ornze in alle haare deelen weder te herflellen, dan eigen vinding. Befchouwt men de moeijelykheden , die te overwinnen waren, en hoe veel wezenlyke deelen, buiten de tekening, moesten uitgevonden worden, eer de fchilderkunst tot volkomenheid kon komen, dan verdwynt alle verwondering, waarom zy de volkomenheid der beeldhouwkunst, die in zo veele Antieken voor oogen lag , eenige eeuwen laater be» reikte. «vxa.  OVER DE REGEER ING "DE*. JESUITfeN IN PARAGUAY. (Uit het Hoogduitscn.) In zekere Actie, die voor den flag by Paraguay, die in den jaare 1759 den 12 September tns'fchen de Jefuitfche en de vereenigde Spaansch- Portugeefche Armee geleverd wierd, voorviel, wierden onder andere ïndiaanfche gevangenen ook twee Europeeërs opgebragt, die met eene wanhoopige dapperheid gevochten hadden. Beiden waren zy van de overige gevangenen geheel onderfcheiden gekleed. Zy droegen een rood Huzaaren kleed, aan het welk twee kleine hermelynèn van de fchouders afhingen. Hun helm was met roo■de vederen gefierd , en beiden droegen een groote keten van diamanten om den bals. Even ryk waren 'hunne .paarden opgefchikt. Hunne wapenen beftonden 'uit een groote fabel cn een fnaphaan; toen menze uitkleedde, vond men een zeer goed borstharnas op bun lyf, en nog buitendien een korte pistool cn twee dolken. De Indiaanen, die met hen gevangen waren , vielen , zodra zy ze in het gezigt kregen, eerbiedig op dekniën voor hen neder, en flocgeti op hun borst, waarby zy verfcheidenmaalen het woord 'Kaa uitfpraken. Een der Europeeërs fcheen deeze hulde niet vriendelyk optenemen, doch de Indiaanen noorden zich -daar -niet aan. Geen woord was uit hun te trekken ; men floeg hen, men bragt hen op de ■pynbank ; •eenige onvrywillige klanken, die de fmart hen afperste , was alles wat men uit hen krygen kost. De anTtt 3 dere  IQI4 OVER. DE REGEERING DER dere toonde zich vryer en openhartiger, en bekende ras dat hy een Jefuit was. Hy had, zeide , Indiaanen ais hun Kapellaan en geestelyke Adfiftent m den flag vergezeld, om, gelyk hy voorgaf, hunne on.nat.ge woede in toom te houden, en hen zagter aandoeningen jegens den vyand inteplanten. Eindelyk ontdekte hy, dat hy paté, rennes was, en de andere, dien het voorbeeld van zyn kameraad insgelyks fpraakzamer maakte, bekende nu ook dat hy een TefW & %el,aaP ttdiaanen was, en Pater lenmj™s heette. Toen men hunne zakken doortaste, vond men een klein boek, over welks . ontdekking zy zich zeer ongerust maakten. Het was met onbekende cyffers gefchreven , doch op den rand was er een fleutel toe in de Latynfche taal bygevoegd. Dit fchnft behelsde een Indiaansen Krygsregt , of veeleer de hoofdflukken van den Godsdienst, die de orde aan haare Indiaanfche onderdaanen had zoeken planten. Ik deel ze hiermede, opdat zy de nieuwsgierigen behaagen mogen, cn welligt eenige oplosfinover de regeering der Jefuiten in Paraguay geeven kunnen. Hoor, ó mensch.' de geboden Gods en van den heiligen Michaël: ï) God is het doel van alle daaden. 2) God is de bron van alle dapperheid en kragt., 3) De dapperheid is een deugd zo wel des ligchaams als der ziele. 4) God doet niets vergeefs. - 5) De dapperheid is de menfehen gegeeven om zich te verdedigen. f5) De menfehen moeten zich tegen hunne vyanden verdecdigen, * 7) Die  JE S TUTEN XN PARAGUAY, '1015 7) Die vyanden zyn de blanke menfehen, 'die uit verre ftreeken komen om oorlog te voeren, en zyn van God vervloekt. 8} De Europeeërs , by voorbeeld, de Spanjaarden en Portugeefchen, zyn zulke van God vervloekte lieden. 9) Gods vyanden kunnen onze vrienden niet zyn. lo) God beveelt dat wy zyne vyanden uitroeijei!, en in derzelver landen inrukken om' ze te verdelgen. n) Opdat een van God vervloekte uitgeroeid weide , moet men ook zyn tydelyk leven opofferen , om' het eeuwige te verdiénen. - 12) Wie met een Europceër fpreekt, of zyne taal verftaat, wordt ten hclfche vuure veroordeeld. 13) Wie een Europeeër ombrengt, zal zalig worden, j [fa 34) Wie één dag doorbrengt, zonder een daad van haat of vervloeking jegens een Europeeër voorgenomen te hebben, zal ten eeuwige vuure verdoemd worden. nys . ' ) 15) God veroorlooft den geenen, die dc tydelyke goederen veracht , en altyd bereid is tegen de vyanden des duivels te ftryden,. alles wat hy wil, met een vrouw te doen. 16) Wie in een- flag tegen de Europeeërs omkomt, zal zalig worden. 17) Die tegen de vyanden Gods een kanon losbrandt, wordt zalig, cn alle zyne zonden zyn hem vergeven. 18) Die met groot gevaar des levens de oorzaak zyn zal, dat men een flot of een vesting, Ttt4 dat  OVER DE REGEERING DER dat door de blanken onrechtmatig bezeten vvbrdt, weder verovert, die zal in het Paradys , onder alle vrouwen des hemels een zeer fchoone vrouw hebben. jg) Die oorzaak zyn zal, dat Ons ryk buiten onze grenzen uitgebreid wordt, die zal van alle de dochteren Gods vier zeer fchoone vrouwen hebben. 3o) Die oorzaak zyn mogt dat onze wapenen zich tot in Europa uiiftrekken, die zal in het Paradys veele fchoone maagden hebben. ai) Die de vrugten der aarde gegeeven zyn , zal geene vrugten des hemels genieten. 22) Die veele Kinderen teelt, zal veel roem in den hemel hebben. 23) Die wyn drinkt, zal niet in den hemel komen. 24) Die zynen Kau niet gehoorzaamt en niet demoedig is, die komt in de hel. 25) De Kau's zyn zoonen Gods , die over Europa uit den hemel komen , opdat zy de volkeren tegen de vyanden Gods helpen. 46) De Kau's zyn Engelen Gods, die tot de volkeren afklimmen, om ze te leeren, hoe men in den hemel komt , en de kunst om de vyanden Gods uitteroeijen. 27) Den Kau moet men alle vrugten des lands geeven , en de werkltukken der menfehen, opdat zy dezelven gebruiken , om de volkeren , die de vrienden des duivels zyn, uitteroeijen, SS) Wie in ongenade van zyn' Kau fterft, wordt niet zalig. 29) Wie den hoogden 'Kau aanraakt, wordt zalig. 30) Een ieder zy zynen Kau onderdaanig , en gaa, waar  jesuiten in paraguay; 1*17 waar hy hem gebiede te gaan , en geeve hem wat hy begeert , en doe wat hy gebiedt. 31) De menfehen zyn in de waereld, om met den duivel en zyne vrienden te ftryden, ten einde zy in den hemel komen, waar eeuwige vreugde en een wellust zyn «ai, die geen menfehenhart bevatten kan. ANEO  loiS ANECDOTE. T)e EUzaheth, een Engelsch Oorlogfchip, gevoerd door Kaptein edwards , zou in den jaare i746 onvermydelyk op de Kust van Florida vergaan zyn indien deeze het niet gewaagd had, in de Havannah m te loopen. 'Er was toen Oorlog tusfchen de Engelfchen en Spanjaarden, en deeze laatften waren in het bezit der haven. „ Ik kom, zei de Kaptein te-en „ den Gouverneur, om myn fchip, myn matroozen „ myn foldaaten, en my zeiven in uwe handen te' „ leveren. Ik verzoek alleen het leven van myn volk „ te fpaaren." Neen,, antvvoorde hem de Spaanfche Gouverneur, nimmer zal ik my aan zulk een misdryf fcbuldig maaken. Zo wy u in een gevecht op zee of onze kusten vermeestert hadden, 'dan was uw .fchip onze buit , cn gy en uw volk onze gevangenen. Maar daar gy door ftorm herwaards gevoerd zyt, en alleen hier ingeloopen om uw leven te bergen, is het by my pligt, te vergecten dat uw natie thans met de myne in oorlog is. Gy zyt immers menfehen; dit zyn wy 00k: gy Zyt in nood, en hebt hierdoor recht op ons medelyden. ft geef u de vryheid om uw fchip te ontladen en te kalfateren • en indien gy het goed vindt, kunt gy van uw lederen hier zo veel verhandelen, als uwe onkosten zullen vereifchen; dan kunt gy vertrekken, en ik zal u een pas mede geeven , dat gy veilig tot buiten de Bermudas kunt zeilen. Indien gy vervolgens door de • \  AWECDOTE. de onzen mogt genomen worden, zult gy een wettige prys zyn ; maar in dit oogenblik befchouw ik n niet als Kngelfchen , maar alleen als vreemdelingen , voor welken de meiischlykheid ons om byftand fmeekt.   REGISTER DER STUKKEN, VERVAT IN HET VIERDE DEEL VAN 'T MAGAZYN VAN WETENSCHAP, KONST EN SMAAK'. I. Afdeding. WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE. De invloed van de gedachte aan God op Onze DeuSd' • Eladz. 3 De invloed van den Godsdienst op ons Geluk. 8 Selim of de beide Oevers. Een Vertelfel. ("Uit het Hoogduitsch van giseke.) . t I(j Wat is Waarheid ? (Uit het Hoogduitsch van wieland.) . . .26 Redenvoering over de voortreflykheid der Staatkunde , en derzelver verband met de Zede- en Gefchiedkunde door Mr. h. c. cras. 175 Clairfens en Diefheim, of het gemeene Menfchenverftand. (Uit het Hoogduitsch van eber- hard.) .... ipg De oorfprong en de bedoelingen van het Kwaad, volgens de Theorie van den Heer villaume voorgefteld, door den Heer G. J. V. R. '35i Over de waare Dapperheid. (Uit het Hoogduitsch van garve.) . . 39, Wysgeerige Proeve van een bewys voor de waar- v-vv heid'  REGISTER. heid van den Christelyken Godsdienst, uit deszelfs verband met eenige Hoofdvoorwerpen in de Gefchiedenis der Jooden. . Bladz. 523 Over het Ingebeelde in het geluk der Menfehen. (Uit het Hoogduitsch van c. v. kindervater, door Mr. g. van der voort.) . 539 Over het verbindende van den Eed. (Uit het Hoogduitsch van garve.) . , gp^ Over de echte Kenteekenen der verlichting van een Volk, een' Voorleezing van den Heer j. a. eberhard. . . ?05 Over de Naavolging. . . ^2(j Redenvoering over de uitmuntende voortreflykheid van den Mensch, door den Heer S. . 867 Schaal van zedelyke Deugden; Inzonderheid van eenige oorzaaken en graaden van kwaadaartigheid. (Uit het Hoogduitsch van garve.) . qoo //. Af deeling. NATUURKUNDE EN NATUURKVKE HISTORIE. Verhandeling over de Luchtverhevelingen , door willem van bakneveld , Apothecar. (Vervolg van bladz. 810. III. Deel.) ♦ 37 De natuurlyke Historie der Gemfen. . 50 Over de noodzaakelykheid van de Menfchenkennis in de beoefening der Geneeskunst, door den Heer .... 233 Over den Salamander; briefsvvyze voorgedragen, door  REGISTER. door den Heer de pothonier, oud Conful van Frankryk. . . Bladz. aoe Vertoog over Lichtgevende Bloemen. Uit het oor. fprongelyk Zweedsch van den Heer haggren, Lector der Natuurlyke Historie, uit het Fransch vertaald. (Overgenomen uit het Journal de Phyfique.) i . . 265 Over den Oliphant. Getrokken uit een Engelfche vertaling van een Werk, voor ruim 200 Jaaren in het Perfiaansch , door den Heere gladwen , in de ïndiën gefchreeven. . . 165 Verhandeling over de Luchtverhevelingen , door willem van barneveld , Apothccar. (Vervolg Van bladz. 49.) . . . 407 Over de Noord-Americaanfche Slangen. . 437 Aanmerkingen en Proeven ter verbetering van het famenftel der Electrifche Batteryen , door A. f. goudriaan. . . . 563 Over de Natuurlyke gefleldheid van Egypten. 584 Over de Natuurlyke gefleldheid van Syriën. 589 Redevoering over het Electriek vermogen van den Torpedo of Beef-Rog. . . 735 Over de Purperflak. . . 761 Schets der nieuwe ontdekkingen omtrent het Water, voorgeleezen in het Genootfchap Concordia £5* Libertate, door a. paets van troostwyk. 909 Aanmerkingen over het Nylpaard (Hippopotamus) van den Heere jonnini van manoncour. 94» Vvv 2 III. Af-  REGISTER. III. Afdeeling. HISTORIEKUNDE. Christina van Pifan. (Uit het Hoogduitsch van wieland.) . . Bladz. 69 Het Zedelyk Karakter van den laatften Generaal der Jefuiten. ... 96 De Hertog van Alba op een ontbyt by Catharina van Zwarzenberg op het Slot te Rudolfftad, in den jaare 1547. Een Anecdotè. . 11* Over het leven en de gevoelens van den Wysgeer confucius. . . . 271 Characteristieke trekken uit de gefchiedenis der Vereenigde Noord-Americaanfche Staaten, byzonderlyk uit de tyden van den laatften Ainericaanfehen Oorlog, door een Americaan. 298 Het Leven'van den beroemden r. ruvsch, voorgedragen in eene Redevoering, gehouden in het Genootfchap, Concordia & Libertate, door l. l. van meurs, Med. Doel. . 447 Gefchiedenis van de Wetten der Wellevendheid by ruuwe en halfbefchaafde Volken. . 603 Over het eeten van Varkensvleesch. . 653 Korte gefchiedenis der Gerechtelyke Duellen. 767 Over de Listigheid van verfcheiden Volken. (Uit het Hoogduitsch.) . . 949 Korte Levensfchets van ernst gideon, Vryheer van Laudon , Keizerl. Koningl. Veldmaarfchalk. (Uit het Hoogduitsch.) . . 96S ir.  REGISTER. IV. Af deeling. BESCHAAFDE LETTEREN , FRAAIJE KUNSTEN EN MENGELWERK.. Dat men de Schilderkunst niet befchouwen moet als een bloote navalging, die door begoocheling werkt; maar dat zy, om naauwkeurig te fpreeken, en in veele opzichten, in 't geheel geene navolging der zichtbaare natuur is, noch zyn moet; betoogd in eene redenvoering van den Heer josua reinolds, gehouden op de Koninglyke Teken-Academie, by de uitdeeling der pryzen, den sden Dec. 1786. . . 119 Over den Toon der Gezelligheid. (Uit het Hoogduitsch van garve.) ♦ . 144 Kort berigt wegens het leven en de Schriften van den Abt de olivet. . .150 Over de Schoonheid in de Architectuur. . 157 Befchryving van een zeer plechtige Begravenis van een Koning van Tunkin, in den jaare 1675. 162 Het verfchil van wél te fpreken en wél te fchryven. 290 Over Spel en Geluk. . . 3^3 Ali of de Tuinen des Geluks. . 336 Herman. Een Idylle van l. giseke. . 34° Over het Noodlot, en deszelfs zinnebeeldige voorftelling by homerus en laatere Dichters. (Uit het Hoogduitsch.; . . 491 Treffend Landtafreel, uit de nagelatene Schriften van den Marquis de pezai. . • 5X9 Vvv 3 Van  0 E G I S T E R. Van het Eiland Cerigo, van ouds Cythera gehee- ten« • * • Bladz. 514 Gedachten over verfcheide Onderwerpen. . 5I7 Lofrede op Fredrik II. Koning van Pruisfen, door j. j. engel. . . . 66o De Gefchiedenis van het Niets, van l. oiseke. 68a De Hypaniër. ♦ . .687 Het Heilige Bedrog. . t Aanmerkingen over de Lufiade van Camöens en derzelve Vertalingen, nevens een nieuwe Proeve van Vertaling. . . . De Vuurbaak te Cherbourg. , d §^ Geluk en Toeval doen Alles. . • g5(J Anecdote van Henry Fielding. ; g^ Waarop was de goedkeuring gegrond die de Athenienfers aan de Schouwfpeelen van Ariftophanes 8aven? • 979 Iets over de herftelling der Beeldhouwkunst. 1005 Over de Regeering der Jefuiten in Paraguay. 1013 Anecdote. . . . ,