ALGEMEEN M A G A Z Y N, VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. Vde Deel, Ifte Stuk.   ALGEMEEN M A G A Z Y N, VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. I. WYSBEGEERTE en 2EDEKUNDE. ÏI. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE. III. -HISTORIEKUNDE. IV. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, EN MENGELWERK. vyfde deel, eerste stuk. TE AMSTERDAM, By d'erven P. MEIJER en G. WARNARS, M D C C X C I. behelzende:   Algemeen M A G A Z T ^ WYSBEGEERTE en ZEDEgUNDE,   'ÖMGELÖOF en ZEiiER EERSTE DEEL. Voorbereidende Aanmerkingen. Zenö eii zync Navolgers meenden — de Deugd, de Verpligting tot dezelve en genoegzaame Beweegredenen tc vinden, zonder eenige hulp van den Godsdienst af te beedelen. De verfynde Epikurëers konden, met meerdere klaarheid, redekavelen, tot aanpryzing van een welgeregeld en maatig Leven, met Hcerlehappy over die Neigingen, welke fehaadc toebrengen aart ons zelve , en ook de Saoienleévirig beroeren. Sommigen deezer lieten de Stöikers pronken met den Naam , en vergenoegden zig met her daadelyk Bezit van 't geen hun voorkwam als bondige Wyshcid. Sedert hunne dagen tot bykans aan deeze Eeuwe, fchrevcn de meesten zeer óngefloten — over het verbinden van Pligt met Belang, van Deugd met Genoegen, met en zonder agt te gecven op de Betrekking tusfehen Zedelykheid en Godsdienst. Dc Ongcloövigert beweeren nu, — dat zy het pligtmaatige zo wel erkennen , als de Voorvegters van het Bygeloof, en altans eeven goede Leden der Maatfchappy kunnen" weézén. Zy beginnen reeds Maande te houden, dat dë GödsdienMigen niet vatbaar zyn voor het verhcvenMc der Deugd 5 dewyl deeze Meeds Werken uit eigenbaatige Beginzels. Elk bedagtzaarne ziet duidé- lyk , dat deeze Aanmaatiging eeilen zeer nadeeligeu Invloed kan hebben , by die overneiging tot Ongeloof, welke zo gemeen wordt iri onzen Leeftyd;  4 ONGËLOOf EN ZÈDEjS; De Heer kant (*) en zyne Aanhangers (**), verklaarèn — alle kragt van Zedelykheid vernietigd, zo dra men * Die Sittlichkeit an fich felbst macht cin Syftem aus, aber nicht die Glueckfeligkeit, auszer, fo fem fie der Mo* ralitact genau angemesfen ausgetheilet ist. Diefes aber ist nur raoeglich in der intellïgibelen Welt, unter einem wcifen Urheber und Regierer. Ëijien folchen, famt dem Leben in einer folchen Welt, die wir als eine kuenftige anfehe» muesfen, fieht fich die Vernunft genoethigt anzunehmeii, oder die moralifcheu Gcfctze als leere Hfrngèfpïhste anzufehen, weil der nothwendigè Erfolg dei'felben, den die. felbe Vernunft mit Urnen verknuepft, ohne jeue Vorau*< fetzung wegfallen müészté. Critik der reinen Vcrnwift, p. 839. Riga, 1787. ** Ohne die Gewiszheld diefer Saeze (von Frciheit) ist imfere moralifche Natur ohne Bedeimrng, onfere Tugend ohne Werth, unfer Leben eine traurige Last, ohne Hofnung auf die bctfere Zukunft. Was nuzt mir die Kenntnisz meiner Pllichten, wenn ich einem Naturzwang umenvorfen bin ? Was nuzt fie mir, wenn ich die Hofnung auf eiu kuenftigcs besferes Leben aufgebe ? Denn waere ich nur fuer den Augenblick diefes Lcbens gefchaffen, wie traurig mueszte mich dann der Gedanke machen, dasz ich vergebens die Hcrrlichkeit des erhabenen Ideals der Sittlichkeit in der Feme erblickt, und nimmermehr Hofnung' haette, zum naehern Anfchauen desfelben zu gelangen ! Wie ungereimt mueszte mir die herrliche und fo genau vorgezeichnete Idee von reiner Sittlichkeit vorkommen , wenn ich nach der Abficht derfelben fragte ! Wozu fo grofe Anftalten , wenn ich 'eiu Tnfekt bin , das gebohren wird , und ftirbt, und nie wieder erwacht ? Wa£ nuzt mir die Kenntnisz meiner Pflichten, wenn ich keine» VorfthuDg glaube, die den Werth meiner Tugend ganz zu fchae-  Ongeloof en ze den. trien leerftellig aanneemt, 'dat 'er geen volgend Leven is te wagten. Doch deeze Wysgeerte is niet berekend voor oppervlakkige Vernuftelingen. Ook blyf't dezelve by bloote Algemeenheden ; terwyl het gemeen - nuttig Onderzoek alles ftukswyze moet nagaan. Dit is uitmuntend verrigt, door den wydbcroemden nbckek (*) , die, ten aanzien van het bevallige der manier , navolgbaar is voor weinigen. Zyne Stofte, zo wel als Behandeling , laat egter Naleezingen over. Het zal best zyn, dat deeze gedaan worden op cenen vryen trant, en tevens naar de leiding van een verbonden Ontwerp. De Vrecze voor famentreften kan hiervan niet affchrikken de zelf-denkende Schryvers, die zig bewust zyn van de byzondere Toevalligheid hunner Invallen en de. Afftamming der eigene Gcdagten. 't Geen wy, voortaan, zullen noemen de OnderjtelUng, wordt uitgedrukt in de Spreuk : de Dood maakt een Einde van alles. De Ongeloovige is hy , die dit gevoelen hartelyk omhelst. Het gautfehc Ondersoek betreft dit Voorftel: hoe werken, eigenaartig, de Redeneeringen over pligtmaatige Byzonderheden op het gemoed van hem, — die zig vast overtuigd- houdt, dat zyne Ziel niet het T.ighaam vergaat, — die bouwen durft op 'deezen'Grondfl'ag, — die daaromtrent gevolgelyk is , en fteeds gelyk blyft aan zigzelven? Deeze Ongeloovige wordt fomtyds fpreekendc ingevoerd. Hy verandert wel eens van Battery. De Lcezer, fchaezc-n und'zn belohnen weisz? Soll ich immer nur tugendhaft aber nie gluecklich fein ? f. w. d. snell's Ma Kórif p. 375. Manhe.im, 1783. * De l'importance des opinions reiïgieufes. Is ook ïffl \ neêrduicsch vertaald. A 3  * ONGELOOF EK! ZEDEN. Leezer moet zig gemeenzaam maakcn met het denkbeeld van dit Karakter; om niet overvallen en verward te worden , door het afwisfelcn der ftryden.de Redeneeringen. (*J Ons Werk zou gemakkclyker vallen , indien wy reeds zo verre waren gevorderd , dat wy zedclyke Leerftelzels hadden, in welke, uit ée'ne of eenige onbetwistbaare Grondftellingen, alles, wat pligtmaatigis teagten, geregeld werdt afgeleid, door volmaakt duidelyke cn geheel ontwikkelde Betoogingen. Maar ons. Geval is niet zo gelukkig. Tot op den huldigen dag, zyn de Geleerden het niet volkoomcn eens over de eerfte Grondltellingen of Hoofdregels. Is 'er één Hoofdregel , die alles moet opleveren ? Zyn 'er eenige volmaakt zeekere Regels, welke van zelve klaar zyn, zo, datze geen Bewys behoeven of toelaaten ? Welke zyn die vrugtbaare Stam-ouders ? Genomen, dat dit Stuk ware afgehandeld tot algemeen Genoegen ; koomt -iswiO •"■ !'!•";,!. s plaatzen, om den Aanfcuouwer , wiens oogen welgefteld zyn , aan haar te verbinden." Dit zoekt men optcheldcrcn, door eenige voorbeelden. ,, Waarheid , zegt men , is'altoos verkieslyk. Het zedelyk kwaad van Bedrog eh Veinzery kan niet weggenomen worden, door eenigerlei Oogmerken of Omftandigheden." Aan zulke uitdrukkingen is men,gewoon; doei;, ze behelzen wezenlyk niets dan een bloot beroepen op clks Gevoel. Nog bevinden wy ons- op de oude Standplaats. De Deugd moet niet flegts naakt liaan; maar ook ontleed worden ; om haare Samenftelling bloot te leggen. Zonder dit, maaken wy geenen voortr gang in het Onderwys. Dus beteckent dit Leerbegrip alleenlyk, dat wy eene Gefteldheid hebben -—- om zeker© Overtuiging of Aandoening te verneemen , by zekere Voorftellen. Dit is wederom hetzelfde Verfchynzej, door Waarneeming bekend- *e worden, 'twclk tans , by geleerden , den naam draagt van Zedelyk Gevoel , by ongeleerden 'Geweéten , en, by den Heer kant, bevelgeevende ofpraktifche Reden (d). ' ". " ' Zl?1* .. a. De Heer kant : zelf, 'of anders zyn Vriend de .Heer s-CHUurz, zou der geleerde Waerekl eenen grooten. dienst bewyzen , door de drie volgende Hoofdzaaken verder iu een helder licht te ftellen. (i.) fs de praktifche Reden vervat in het redelyk Verftand iu 't gemeen , draagende dien byzonderen naam enkel als toegepast op Voorwei. pen van den Wil; of is het praktisch Vermogen ge* ïieelenal onderfcheiden van het. befpiegclend , zodaanig , dat'er, konden zyn.redelyke Geesten, vatbaar voor mathc axatifchc, natuurkundige en andere Wee:e:ifchappeu——« Mc A 5 rn  tv ONGELOOF EN ZEDEN, Dit laatfte gevoelen aangenomen zynde, is 'er een? fcherpe Onderlcheiding tusl'chen Beivyzen der Verplig- ting en egter geheel ontbloot van het praktisch Beginzel; zynde dit eene geheel op zig zelve beftaande Begaafdheid, waarvan geen begrip mogelyk is, dan enkel door het GeToel der eigene Bevinding ? (2.) Men verlangt naar de* Trugtbaaren Inhoud van de eeilte en algemeenlte Grondftelling , of, zo 'er verfcheidene zyn, naar den Inhoud van die eerfte Grondwetten aller zede¬ lykheid, welke niet afleidelyk zyn uit eikanderen. Uit deeze, begeert men af te leiden een welbetoogd Samenftel van zedepligten , overgebragt op byzondere Omitandigheden en Betrekkingen; van welk laatfte de Heer c. m, tilling eene Proeve heeft gegeeven, ia de toepasfing op het ouderlyk vermogen. Tot nog toe verneemen wy niets, dan deezeu Hoofdregel : wil en doe dal geen, V welk gy kunt wenfchen , dat door. allen worde gewild. Algemeen is hieromtrent het geroep om Opheldering. Zal die Hoofdftelling den Inhoud opgeeven , of flegts een, Vcreischte, eene algemeene Hoedaanigheid of Vorm; om te zyn een Toets/leen voor alle Regels, als welke daaraan beproefd moeten worden? Is dat alles pligtmaatig, welks algemeene Betragting men, zonder Strydigheid, kan wenfchen ? Maar ook dit blyft duister ; zo dat men raaden moet naar de Meening van het Voorfchrift. Logifche Strydigheid maakt een Voorftel tot Onzin. Nietig is, b. v., de wenscb : dat alle vegtende Legers zegepraalen ! Die logifche Strydigheid is niet in den volgenden wensch: dar voortaan geene Geraeenfchap zy tusfchen de beide fekfen! üusdaanigen wenfcher, 't is waar, zou men zwartgallig noemen. Doch de zwartgallige kan egter ernftig , uit Bermhartigheid,, wenfchen, dat het rampzalig Aard- ryk fpoedig worde ontvolkt. Of moet de wensch al- toos  0NQELQ0F EN ZEDEN, f] tlng en bloote Beweegredenen. Beweegredenen toonen aileenlyk liet Verband met ons Belang. Dit Belang te be- pos ingerigt zyn op het meeste natuurlyk goed ? Geilek! zynde, wyders, dat de Meening van den Hoofdregel ten vollen ware opgehelderd ; blyft nog over , te bewyzen , dat die mogelyke Algemeenheid aan den Hoofdregel kan byzetten het Gezag van verhindende TFeï. 3.) Moet ook de praktifche Reden zelve opgeroepen worden , om te verfchynen voor den Regtbank der Cdtiek \ om beoordeeld en gewaardeerd te worden , door ons redelyk Verftaud ? Doch de uitwyzing des Verftands zal verfchillen, naar het onderfchcid der aangenomene Leerftelzels. De Heer kakt pryst de uitfpraaken der. praktifche Reden, als gezagvoerende Voorfchriften, De Ongeloo» vige houdt de praktifche Reden , het faclum a priori , voor eene gevaarlyke Zwakheid, voor eene Ziekte des Ger moeds, eene dicpinvreetende Erffmet, een Broeinest van Herfenfchimmen zonder Beteekenis , tegen welke wyze lieden op hunne hoede moeten zyn,. gelyk tegen a!le andere byzondere Geneigdheden, die fomtyds aanloopen tegen ons waar Belang. Onze Vrydenker tragt dit aldus te bewyzen. "De praktifche Reden fpreekt als Despoot, zegt niet waarom, cn beveelt ons, zonder Beding, zulke Willingen pf Verkiezingen, die Opofferingen vorderen, en.volftrekt nadeelig zouden aüoopeu, voor zo verre wy geene Vergoeding vinden in dit tydclyk Leven, 't welk egter de gantfche Beltaanlykheid des menfehen influit.,» Misfchien zullen fommigen myner Leezers. tusfehen bei-, dén treeden, met den volgenden Voorflag. " De praktifche Reden, als byzondere Hoedaanigheid onzer ziel, bewyst duidelyk, dat wy gefchapen zyn, door een heilig Wezen; zy geeft eene Aanwyzing van Gods Oogmerken, met de Menfehen, en verkondigt alzo de Onfterflykheid.,»  12 ÖNGEL00E ENT Ï5 E D E N. behartigen — kan redelyk zyn, wys en we! beraaden doch — helpt niets tot het opmaaken der Deugdelyk- heid» Doch die Leezers moeten bedenken , dat de Heer kant deeze en dergelyke befpiegelende Redekavelingen en Gevolgtrekkingen voor altoos verbannen heeft uit de wysgeerige Samenftelzels. Daarom hervat de Ongeloo. vige in deezer voegen. " De nieuwe Wysgeene erkent „ den Twist tusfchen Pligt en Belang; zy zou gaarne. „ zien , dat die twist gelukkig werdt bygelegd, en zy „ wenschtalzo naar eenen volgenden Staat. Doch „ dat wenfchen kan niet baaten. Die Behoefte blyft on„ vervuld , nevens veele andere Behoeften ; zo dat dit „ geenzins ftrydig is met Analogie. Wy moeten onzen „ tocvlugt neemen tot de Lydzaamheid, Welke dikwils te „ pas kooint voor den armen Sterveling. Aan een toe„ koomend Leven is voor ons niet te denken. Dit heeft „ Lucretius ten overvloede bewezen. Overtuigd „ zynde van myne aanltaande Vernietiging , moet ik be„ weeren, dat'er geen Verdrag des Vreedes gefloten kan „ worden tusfchen zogenoemde Pligten en het Belang. „ Losgemaakt van alle Vooroordeelen en getrouw aan ,, myn Belang, moet myne Bedagtzaamheid de wagt „ houden over de praktifche Reden, en haar zorgvuldig; „ beteugelen. „ Is de Ongeloovige een volftrekt Atheïst, die niet vreest, te mishagen aan eénen heiligen Getuige; dan durft hy 'er vryraoedig byvoegen: " alleen myn eigen Ik is Gebieder. Dus itaat het enkel aan my, om de Zelfagting en het eigen Gemak of Vermaak onderling te vereffenen, tot het meeste Genoegen van my zèlven. „ | De volgende woorden van eenen Brit zullen aan de Duitfehers behaagen : We ïfiay rejist the i:np-j.'fes of a-ppetite and pasfion, not only without regret, hvt with felf-applaufe and triumph; but the calls of reafon ■and  ONGELOOF ZEDEN; 13 heid. Het deugdelyke vindt plaats in zo verre liet ■ bloot inzien van Pligt — ons aanzet en bepaalt; zo dat wy het pligtmaatige, om zig zelve, ftellen tot ons laatfte en hoogfte Einde. Wy handelen dan regtmaatig, om dat wy zulks voor regt houden , uit Agting tot ons zelve, en dewyl wy , by het tegengeftelde, ons zelve zouden veragten, ons zelve misdaadig en ftrafwaardig keuren. In het llelzel van enkele Eige 4 liefde, valt de Onderfcheiding tusfchen Pligt beioogen en Beweegreedenen aamvyzen — gantfchelyk weg, zynde 'er geene andere blyken van Verpligting , dan alleen de Redenen, die openleggen — het Voordeel en de Nuttigheid voor my zeiven. 't Is hier de plaats niet, om diepzinnig uit te weiden ter Beflisfing der fynfie Twisten over ditgewigtig Onderwerp. Gemeenlyk fchynt men eene Vervanging van beide Samenftelzels toe te laaten. Men onderftelt , namelyk , dat 'er fomtyds Betoogingen kunnen voorkoomen , die eenigzins onderfcheiden cn onafhanglyk zyn van Beweegredenen. Het tegenftellen afkeurende, zocht men het genóegzaame — in het famenvoegen. De Helling: zoek uw eigen natuurlyk best — is niet breed genoeg , om 'er op tc IKglen eene Zedeleer, gefchikt om onze Lusten aan den baud te leggen en de Verkiezingen te bepaalen. Wilde men end duiy can never be refifled, without remarje and felfcondemnation. keid's Esfays on aftive' Powers. Esf. II.Als de laiynfche Vertaaling der Werken van den Ilcev kant goed mogt uitvallen, is het, dunkt my , te verwagten, dat ook de Engelfchen zig zullen bemoeijen met deeze groote Omwenteling, en openlyk deel neemen in de hedendaagfche Gefchillen over zulke verhevene a» belangryke Onderwerpen.  14 ONGELOOF ÈNZEDÈN; men beweercn : „ niets is regtmaatig , of datzclfd? zal gemeennuttig bevonden worden voor allen en voor ieder" ; — dan zou het Antwoord zyn : „ dit vereischt een Bewys , 't welk nog nimmer is vertoond." Van de beste poogingen daartoe heeft men geene Voldoening te wagtcn. De vereischte Blykbaarheid zoii nltans ontbreeken , in de gewaande algemeene Betooging ; en dus zou dezelve weinig dienst doen tot werkzaame Overtuiging. De byzondere gevallen zouderi Tegenwerpingen opleveren, welke zig niet gemaklyk lieten oplosfen. Men zou zeekerlyk niet durven ftellen, dat elk voor zig gebruik mogt maaken van dcezen Stokregel: „ als ik niet inzie, dat het zogenoemde eerlyke of het gemeennuttige my doet winnen, of zelfs vermoeden heb van het tegendeel j dan agt ik my redelyker wyze ongehouden"» Met reden zoekt men nog eenige meerdere en nieuwe bomvllolfen, welker Samenvoeging eenen goeden en vasten Grondflag kan uitmaaken voor het gantfche Geffigt der Zedelykheid. By de Begeerte tot eigen Genoegen, voege men de algemeene Goedwilligheid , welke in haaren aart belangeloos is, terwylze het Welzyn van anderen eenigzins tot eene Behoefte maakt voor ons. Voorts vindt men een tocvoegzel in de Êerziigt, of de belangneeming in het gunftig of ongunitig Oordeel van anderen over ons, ook daarwy 'er inderdaad geen belang meede bedoelen , geen Voordeel hoopen of Nadeel vreezen. De Afkeer van Veragring is, naar eevenredigheid, fterker dan de zugt tot Lof, en heeft ook haarc bepaalde voorwerpen; zo dat de Schaamte hier afzonderlyk melding verdient. Zet hier, cindelyk , nog by — eene algemeene vooruitloopcnde Vaardigheid tot het onderfcheiden en, beoordeelcn van het  ONGELOOF EN ZEDËSi het zedelyke, waardoor Kinderen en Ongeoefendea veeltyds gereedelyk koomen tot diezelfde Begrippen en Leefregels, welke Verftandigen en Geoefenden beitemmen, door behulp van naauwkeurig redeneerea en gevolgtrekken, — en waaraan zommigen den naam toeeigenen van zedelyk gevoel. Hiermcede zal men toegerust en gereed zyn , om de verfchillende Soorten van Pligten genoeg te ontdekken, in de ge« woone Betrekkingen en Omftandigheden van het mcnschlyk Leven. Zielkundige Wysgeeren zullen misfchien zeggen: " wy konden vatbaar zyn voor Vermaak en Smart, ons zuiver Verftand kon verre ontwikkeld en zeer verrykt worden, ■ zonder dat wy nog eenige vail die opgenoemde Roerzcls in ons binnenfte gewaar werden. De gemelde Inmengzels zyn , immers, uit eigenen aart, noch aan het redelyk Verftand, noch ook onderling , verbonden. Van waar zyn dezelve dan afkomftig ? „ Wy merken hierop aan , dat dit uitpluizen tans niet noodig fchynt; zynde het ons genoeg, met zeekerheid te verneemen, dat de mcnschlyke Natuur waarlyk alzo is faamgefteld , en dat , deswegen, tlie Indrukzels te regt den naam draagen van natuurlyke gevoelens. Tot ons oogmerk is genoeg, deezen grondflag te hebben; om 'er op te bouwen eene Leere des Regts en der Zeden , gefchikt voor kundigen en onkundigen ; om allen, beilcndig en gelykelyk, te verlichten en te verbeeteren , die den naam van Mensch met elkandercn gemeen heb* ben. Twee Bedenkingen hebben wy hier nog by te voegen, welke men eenigermaatcn als Gevolgen kan aanmerken. De Zedeleer, of de Voorfchriften van natuurlyk Regt  jö* ©nsèlöofenzedén; Regt en Pligt raaken het mönschdom in 't geméén' Dus is het hier mede niet gelegen, als met die hoogere Weetenfcllappen, tot welke flegts eenige weinigen roeping hebben; terwyl de overigen, veilig en i'chuldeloos, onkundig mogen blyvem Van vooren, leidt dit tot de gedagte, dat de Redekavelingen hierover gebragt moeten worden voor de Vierfchaar van gemeen gezond Verftand cn gepaste Gevoeligheid des Harten. Het betoogen onzer Pligten moet geene lange Aanccnfchakelingcn van Sluitredenen vercifchen; maar flegts behoorlyke Schikkingen en juiste Onderfchcidingen , met Vcrgelykingen cn Ophelderingen , zo omtrent de Oogmerken als de Gevolgen onzer zede* lyke daaden. In het vaardig doen van gefchikte cn gelukkige Uitfpraakcn , zal de Bovennatuurkundige fomtyds overtroffen worden, door den Man, die voorzien is met flegt en regt ongekunsteld menfehenverftand, die eene bedaarde geestgefteldheid bezit, en zyne zinnen geoefend heeft , ter onderfchciding des goeds en des kwaads , door veelc Opmerking op de verfcheidenheid der menfehen, en de voorkoomendc zaaken des daadelyken Levens. 't Geen, van vooren, noodig fchynt, bevindt men, van agteren, ook metterdaad zo te gebeuren, in regelmaatige Ünderwyzingen , als waarin men zig , ten laatften, altoos beroept op Indrukzels, Begrippen en Gevoelens, welke by de menfehen in 't gemeen voorkoometi. Het onverganglyk Werk van grotius over het Regt des Oorlogs en des Vrcedes is een rykvoorzicne Schatkamer , bevattende eenen ruimen Overvloed van de Uitfpraaken der Natuur of het algemeen gezond Verftand, vergaderd uit den mond der Wyzen in alle Eeuwen en Gewesten, en toegepast  ongeloof en zeden. i? past op eene groote menigte van zulke byzonderheden, die niet afhangen van dat willekeurige, 't welk de Burgerftaaten onderfcheidt. Alles wordt opgehelderd door Tafereelen uit het menschlyk Leven, met eene keurige Verfoheidenheid van werkende Voorbeelden. Het uitmuntend Leerboek van den Heer pestel (&) heeft eene andere , diepdoordagte Inrigting, en ftrekt, met de Aanhaalingen, eevenzeer om het gefielde te bevestigen. De Godsdienst, of het Denkbeeld van Wetgeever, gaat niet vooruit, als men redeneeren zal over onze natuurlyke Verpligtingen ; (r) want deeze moeten vooraf gekend worden; om te kunnen koomen tot een begrip van Goddelyk Welbehagen, zo lange wy geene Openbaaring te hulp roepen. Uit de befchouwing der menschlyke natuur, leiden wy af — Regelen van Deugd en Regtmaatigheid. Die Grond is gelegd, door onzen Schepper, welke ons derwyze heeft gevormd, dat wy, ter beheerfching onzer Neigingen, vaste bepaalingen aantreffen omtrent het reine en onreine , het Regt en Onrcgt, met een gezagvoerend Beginzel van zedelyke Goedkeuring en Afkeuring; om ons innerlyk te verbinden. Wy kunnen en moeten , vervolgens, hieruit afleiden, — dat de Maaker van ons Geweeten Behagen heeftin deszelfs Uitfpraaken (*). En, ten deezen opzigtc , kunnen de Uitfpraaken onzer natuur te regt den naam draagen van Goddelyke Wetten, die eenen b. Fund. Jurispr. natur. Edit. quarta. L. B. ,1788. c. shaftesbury's Mora/ists, Part. II. Seft. 3. pestel, Part. II. Seft. i. §. 233. * Stolpeaanfihe Verhand, over Gods Welbehagen, p, lttf\ Leiden, 1770. wvs8e g. V. D. V<  |8 GNGELO0E EN ZEDEN. eenen toegevoegden aandrang van Verpligting voortbrengen. Wy befluiten alzo dit voorbereidend Deel, met aantemerken, dat, over 't algemeen gefproken, fommige onzer Pligten blyven , by de Onderftelling van onze aanftaande Vernietiging , in zo verre men ziet , dat dezelve bewezen kunnen worden, zonder, regtftreeks of van ter zyden, te moeten byroepen de denkbeelden van Wetgeever en Vergelder. TWEE-  ONGELOOF EN ZEDEN. IJl TWEEDE DEEL. De Onderftelling des Ongeloofs doet fommige Verpligtmgen zwak worden of wegvallen. Sommigen zullen denken, dat de Weg reeds genoeg gebaand is, om nu fpoedig op eene goede Standplaats te koomen. Doch deeze is niet zo effen en naby. Wy moeten eenen. boogen Berg beklimmen ; 't welk ons vermoeids zal doen gevoelen , terwyl wy Maan op den glibberigen Top; om nederwaarts te kyken in den donkeren Afgrond. - De Onderftelling, name,lyk, heeft wel een zeer eenvoudig voorkoomen; maar drukt ons egter, door eene groote Zwaarigheid, gelyk het nader inzien zal doen blyken. Redenaars en Zedemeesters klaagen gedimrig, dat de Leere van een toekoomeild Leven zo weinig in aanmerking koomt, dat de meeste Menfehen denken en voortleeven, eeveneens als of zy nooit iets daarvan hadden vernomen. Hunne klagten zyn gegrond, in zo verre weinigen zig oefenen in levendige Voorftellingen; om de Kragt der Overtuiging te doen dienen tot Aanfpooring en Affchrik , tot Opbeuring en Vertroosting. Dit niettegenftaande , koomt het ons voor, dat eevenwel, in alle menfehlyke gemoederen, iets huisvest, 't welk betrekkelyk fchynt te weczen tot overblyven. Wy hebben de Leere der Grieken en Romeinen wegens het Ryk der dooden. Zulke ftandhoudende Volksgevoelens ontmoet men. ook in het Oosten, het Noorden en zelfs by de wilde Stammen in Amerika. Het Leerftuk vondt nimmer opzettelyke Tegenipraak, B 2 dan  ao ONGELOOF EN ZEDEN. dan by de weinigen, die zig in fcherpzinnigheden ver' [brikken (*). Tegenredcnen konden wel verftommen; maar het Bezef niet wegvoeren; gelyk het uittrekken van den Boom , den grond niet zuivert van Haairwortelen. Men befchouwe dit Geloof niet als beftaande in ontwikkelde Stellingen , in Verband met Gevolgtrekkingen en Leefregels , toegepast op de Bedryven , Toeftanden en Lotgevallen deezes Lee- vens. Men noeme het vryelyk een duister Bezef der Mogelykheid, — een zeer verward Begrip, — een flag der Verbeelding ; —. mits men de Algemeenheid toeftaa , benevens den verborgenen, werkzaamcn Invloed. Naar dit Volksgevoelen , waren de Overledenen geenzins vernietigd; hunne Schimmen waren overgebleven. Men eerbiedigde de Lyken , hielt de Asfche heilig, en nam gemoedelyk Wraak, om Voldoening te bezorgen aan de Omgebragten. Dit Indrukzel liet zig niet wegredeneeren, door te zeggen : „ de Schimmen kunnen zig niet bemoeyen met de dingen op aarde ; zy hooren niet, zien niet en feekoomen geene tydingen. (d)" 't Was genoeg, niet te weeten -—— wat hieromtrent mogelyk zy, en — of de Schimmen zelve 'er misfchien over denken kunnen.* Schande toe te brengen aan de Lyken der Zelfs- * Eerjle Antwoord ep de Teykrfche Prysvraag over dt Onjloflykheid der Ziel. Haarlem, 1790. d. cicero merkte reeds aan, dat de Schimmen zo lyvig, kragtig , welgelykend en befpraakt werden voorgeteld , als of zy, by het verbranden hunner Lighaamen , byna oiets hadden verloren. Tuscul. Quaeft. L. I. c. 16. De itxvlct, Odysf. V., werdt egter nagevolgd door vir#iliui, Atr,*id. VL  OfïGELOOF EN ZEDEN. al Zelfsmoorders is een , vr n ouds beproefd , ea kragtig bevonden , Middel om dat kwaad te Muiten; en Standbeelden of. Eerzuilen waren altoos eene bckoorende Belooning. Men fchynt dit naauwlyks te kunnen toefchryvea enkel aan Overleveringen , Inboezemingen of Opmerkingen des VerMands en Werking der Gewoonte. Zou dit Bezef ook dieper liggen , en als doorweven zyn met de fynMe Vezelen ? Heeft de Maaker van ons Wezen ons oorfpronglyk beMemd tot OnMerflykheid; dan zou, in onze natuur, iets gelegd kunnen zyn, 't welk betrekking hadt tot dar overblyven. Natuurgevoelens , misfehien , welke de regte Bezeffing van OnMerflykheid vooruitloopen. Hoedit ook zy ; de tegenwoordige Onderftelling, by veelen zo ligt geagt, is inderdaad zeer bezwaarlyk vast te houden. Wy moeten ons duidelyk voordellen , — dat alles , met het fterven , volftrekt te niet gaat; — dat de overledenen Niets zyn, en — dat wy voortfnellen , om voor altoos geheel te verdwynen. Dit — geheel te niet zyn — kunnen wy ons naauwlyks wel voorftellen. Door ons daartoe fterk in te fpannen, wordt het Gemoed gezet in eene vreemde , zeer gedwongene en onnatuurlyke Houding, ftremmende den gewoonen Omloop van onze Denkbeelden en Gevoelens ; zo dat wy gantfchelyk worden afgemat , dit ftaaren der Aandagt niet lange kunnen uithouden, ea de influipende Gevoelens niet behoorlyk afweexen, — terwyl wy bezig zyn met onze gewoone Begrippen van Zedelykheid daar aan te toetfen. Het Gevolg zal zyn, dat een heimelyk Oproer fomtyds de werking zal ftooren van de vreemde Redeneeringen gebouwd op de Onderftelling; zo dat d$B 3 m>  feft ONGELOOF EN ZEDEN. zelve niet aanbrengen die bevindelyke Overtuiging, welke liet koelzinnig Verftand fchynt te mogen vorderen. Men zal het oVêrreeden tegeti hét' overtuigen willen Hellen. Om alles behootlyk te ortdeifcheiden, zullen wy gebruik uiaaken van de aangenomene Hoofdverdeelingen. EERSTE HOOFDSTUK. Pligt en omtrent God. JEenige Deugdelykheid kan beitaan zonder Godsdienst , en als voor dcnzelvcn ; maar de Godsdienst •kan de Verpligting fterker maaken, de Deugd bezielen , uitbreiden en verhoogen. Daarenboven zyn 'er I'ligten,die geheel op Godsdienftigueid berusten. Zy, 'die zig God voordellen alleenlyk als een' willckeïirig' Wetgeever en almagtig' Vergelder, kunnen Gehoorzaamheid oefenen, enkel door de Hoop en Vrees van Eigenbaat. Zy agtcn God flegts als Werktuig; en hunne zogenoemde Godsvrugt is niets anders dan het beleid der Voorzigtigheid , ter bejanging' van Voordeel cn Vcrmyding-van Schaadc. (e) Die grove Godsdienst , of dat Bygeloof, kan niet alleen de Deugd niet veredelen ; maar (trekt zelfs om het Zedelyk fchoon te bederven en deszelfs waarde te vernielen; Geheel anders is het Leerftelzel, uit welk wy redeneeren. De Oorfprong van alles is volmaakt in zedclyke Regtheid, onkreukbaar heilig en regtvaardig , behagen hebbende in het zedelyk Goed om zig SüOiqO •• U33 tftb —— , l 7\ Im £••'""•' ' üiivs e. siiArTïsBURv's Inquiry conccrnïng Virtue and Merit. TSookl. Part. 3. §. 2, 3.  ONGELOOF EN ZEDEN. 2$ zelve, en afkeerig zynde van het tegendeel; willende de Schepzelen , langs den weg der Heiliging, opleiden tot duurzaame Zaligheid. (*) Gedugt en hoogstontzaglyk niet alleen ; maar ook vreeslyk voor den bevlekten Sterveling ware deeze Hoedaanigheid, indien dezelve alle Vergeeving derwyze uitfloot, dat deeze nooit plaats konde hebben op eene Gode betaamende wyze. Doch de natuurlyke Godsdienst Helt hiervan de Mogelykheid, en leeft op hoop. Niets kan de deugdlievende Ziel zo zeer verhetigen als de overtuiging, — dat de volmaakte zedelyke Regtheid geen Denkbeeld is zonder wezenlyk Beftaan; en, daarom, is God het Voorwerp van haare hoogde Vergenoeging. De Goddelyke Heiligheid is de Grondflag van de hoogde Hoogagting , van aanbiddende Eerbiedenis en onbeperkte Onderwerping. Zelfs zonder nog te denken' aan Heilige Vergeldingen, is de Goedkeuring van God de hoogde en begcerlykde Eer voor den Vroomen, cn de Gedagte — van Hem tot een' Getuige te hebben — verwekt den kragtigften Aandrang cn den fterkden Affchrik omtrent het zedelyk goed en kwaad. Het heilig Wezen te kennen als Weldoener ont- fteekt de Wederliefde der Dankbaarheid. Hét deugd* lievend Gemoed vindt niets zo akelig en ondraaglyk, als eene Bewustheid van Zonde , welke ons veragtelyk maakt in onze eigene Oogen , afkeerig van ons zelve, befchaamd voör God en alle redelyke Wezens. Niets is zo bekoorlyk, als — Bewustheid van Onfchuld en Reinheid des Harten , zo dat men zig zelveu alle Agting kan toedraagen , en volkoomen genoegen hebben in zyne eigene Gedeldheid , in die gere- * De Evidentia, ad Acad. Berclin. p. 20. B4  84 ONGELOOF EN 7.EDEN-» geregelde Stemming van Overleggingen en Aandoe-, ningen , welke ons tot Ecre zou ltrekken, naar maate van derzelver openbaar worden. Onverwinnelyk is het verlangen naar een onfterflyk Leven, als zynde de Gelegenheid om die volkomenheid te erlangen, om den Algenoegzaamen beter te kennen , Hem vuuriger te verheerlyken, en zig eeuwiglyk in zyne Gunst te verlustigen. Het verlangen is hiertoe uitgeftrekt, als tot een laatfte Einde, als tot een Gedeelte of Inmengzel van het hoogfte Goed. Dit maake ons vatbaar en ontvanglyk voor alle de ftellige en toegevoegde Zegeningen der hoogfte Gelukzaligheid! Dit de verzeekcring, dat Gods Wil altoos heilig en aanbidlyk is in zig zelve, — volgt ook de verpligting tot onbepaalde Gehoorzaamheid, met een ingewikkeld vertrouwen, omtrent alles, waarvan wy de redenen en oogmerken niet verneemen kunnen , indien wy maar genoegzaame blykbaarheid aantreffen , in de Openbaaring van Gods welbehagen. (*) Hieraan zouden wy, indien het gevorderd werdt, moeten opofferen alle Genoegens van dit Leven , en het Leven zelve, onderwerpende ons in alles, met goedkeuring en genoegen. Vraagt de Scherpzinnige aan den Vroomen: zoudt gy ook genoegen moeten neemen in een Vonnis tot eeuwige Vernietiging? De Opregte zou antwoorden: „dit maakt noodwendig Uitzondering; om dat het zig zelve omftoot; want de hoogfte Liefde zelve maakt het willen der eeuwige §cheiding van God volfbrekt onmogelyk. Dit Vonnis zou my ontroostlyk maaken , ten .zy ik nog eenigen troost konde vinden in de gedagte : dat doch by God eeuwig in Gedagtenis moest blyven — myn onder- fcheiden * Stolpeaanfche Verhand, over Gttis Welbehagen, p, 1&2.  ONGELOOF EN ZEDEN. 2$ fcheiden Perfoon , en wel als biddende om Onfterflykheid, om Hem eeuwig te kunnen verheerlyken." Uit deeze Verheffing, daalen wy neder tot de Onderftelling , dat 'er geen toekoomende Staat voor ons zal weezen; maar eene Vernieling, welke ons overkoomen zal, niet by wyze van Straffe van wegen onze byzondere Onwaardigheid en Schulden, en dus geenzins in gevolge van Gods Heiligheid ; maar enkel volgens een Befluit, 't welk zig gelykelyk kan uitftrekken over de Eenlingen van alle redelyke Schepzelen , door het gantsch Heel-Al. Hierby mogen wy voor toegedaan aanneemen, dat 'er geene byzondere Voorzienigheid is , by wyze van Godsregeering , —— geene bovennatuurlyke, verborgene of openbaare, Tusfchenkomsten , tot tydelyke Belooning of Strafoefening; zo dat den goeden en kwaaden eenerlei wedervaart, ten opzigte der Toevalligheden deezes Levens. De Voorzienigheid bepaalt zig alzo , naar de Onderftelling, tot het in ftand houden van 't gefchapene, volgens den loop der algemeene Natuurwetten. Op deeze Onderftelling , vervalt de Overtuiging wegens Gods zedelyks Volmaaktheid. (*) De onderftelling wegens Heiligheid in God , tot welke wy opgeleid werden, door te letten op onze zedelyke Gevoelens, wordt dan omgeftoten, door de Ondervinding. Dus is de Grondflag van Eerbiedenis en Hoogagting weggezonken. Tegen dit Befluit meenen fommigen iets in te brengen , door te zeggen,: God heeft in onze natuur gelegd de Voorfchriften tot Deugd , met een Oogmerk, om alzo de Maatfchappy over het geheel te bevoor- * Stolpeaanfche Verhand, over Gods Welbehagen, p. 154, fVetgeevende Magt. Hoofdfl. V. VI. B 5  2(5 ONGELOOF EN ZEDEN. bevoordeelen , en weldaadig te zorgen voor de Opvolging der Geflagten. Hierop dient ten antwoord, — dat men aldus — enkele Goedheid in God Helt tot den Oorfprong van alle Beflüiten en Werkingen. Deeze Goedheid , als afgefcheiden van de Heiligheid , is eene Begeerte tot blinde verbreiding van natuurlyk Genoegen , zonder eenige Verkiezing ten aanzien der waarde of wanverdienste in de byzondere Voorwerpen. Deeze Begeerte in God kan ons geene Eerbiedigheid inboezemen. Ook kan het gefchapene geen bcWys opleveren Van de Kragt of Volmaaktheid deezer Begeerte ; maar het bevindelyke leidt veeleer tot een vermoeden wegens Zwakheid ; naardemaal God, door byzondere Tusfchenkomften , zeer dikwils meer aardsch geluk kon veroorzaaken , dan de vereenigde vlyt aller menfehen kan voortbrengen. Daarby konden die Indrukzels, welke ons geluk moeten bevorderen , veel fterker zyn gemaakt. Eindelyk, plaatst God zyne Schepzelen buiten de Mogelykheid der verkryging èener Zaligheid, waarvan Hy ons eénig bèzef heeft meedegedeeld, en Helt een vuurig Verlangen te Ieui/, 't Welk door Hem zeiven is ontdoken. Die zogenoemde Goedheid is niet vercenigd met eenige Heiligheid en Geregtigheid; dewyl God, noch rft| rtoch namaals, eenig Blyk gedenkt te geeven van Haat tegeii de Zonde of van Behagen in Regthcid. Hier te fprecken van natuurlyke Belooningen en Straffen is een beuzelend Woordenfpel, 'twclk in een Rond omloopt. Natuurlyk Onheil, namelyk, zou de Straffe zyn van ttne Zonde , Welke zondig is enkel door de Straffe. De Belooning zou iets tot Deugd maaken -, waarin niets dcugdelyks was buiten die belooning zelve. Wry beflüiten hieruit , dat dc Leere wegens onze i a nade-  ONGÈLÖÖF EN ZEDEN. 27 naderende Verdelging, of wegens eene werkeloöze en ouverfchillige Godheid , ten aanzien van den Invloed op onze zedelykheid , bykans gelyk ftaat met eigcnlyke Ongodistery. Wanneer wy nu nog in aanmerking neemen, dat onze zedelyke Verbintenis of Betrekking tot zodaanig Opperwezen zeer kort is van duur, en iéder oogenblik voor eeuwig kan te niet gaan; — dan koomcn ons gereedelyk voor oogen de groote Gevolgen ten aanzien der meer byzondere Pligten van dit Hoofdduk. Het gehoorzaamen aan God, als eene afzonclerlyk'e en op zig zeiven ftaande Pligt , wordt bepaald cn verzwakt. Godsdienftige redenen zyn titans niet kragtig genoeg, om te dringen op eene Gehoorzaamheid , welke ons het Leven zou kosten; want die Aandrang'vernietigde zig zeiven; deWyl dat gehoorzaamen zelve alle banden van Verpligting daadelyk-zou •verfcheuren , en de Betrekking tot God voor altoos doen ophouden. Ook zouden de Gefchillen, betrekkclyk tot de'Ecre des Allerhoogften, zeer weinig te beduiden hebben; zo dat men naauwelyks eenige Gelegenheid tot den Marteldood zou kunnen verzinnen. Aanbidding ftcunt op de Overtuiging van Gods zedelyke Volmaaktheid, en het Gebed »*J op het Beduur der byzondere Voorzienigheid. De godsdiendige Vergenoeging en het Vertrouwen, als ineede de Lydzaamheid en Onderwerping in Tegenfpoeden — rusten op de overtuiging wegens een verborgen Beftuur, een vaderlyk Geleide, eene liefderyke ïugt, ten beste van de Kinderen. De Dankbaarheid onderftelt eenig Overwigt van Voordeel en Genoegen; zo dat de opwekking tot dezelve gering moet zyn by hen*- die fomtyds twyfelen, of de.Eleu-! den  -8 ONGELOOF EN ZE DEN. den deezes Levens niet, ten naasten by, de Vreugden kunnen opweegen, by dezulken , die geene verdere Hoop hebben. De Eed is van weinig kragt by hen, die dellen, dat God zig liet zweeren niet aantrekt ; zo dat onze 1 rouwe of Ontrouwe geene de minde Verandering za! baaren in Tyd of Eeuwigheid. De kundige Leezer zal ligtelyk begrypen, dat het geheel onnoodig is, deeze al'zigtige Byzonderheden breedvoeriger voor te draagen. Over den Zelfsmoord zou ik kunnen handelen in het volgend Hoofdduk; doch het koomt my voor, dat dit Onderzoek , ruim zo voeglyk, hier nog plaats kan vinden. In het regtzinnig Stelzel, is de Verpligting zeer duidelyk, —— dat wy geen geweldaadig Einde mogen maaken aan een Leven, 't welk God laat voort duuren, om wyze redenen, en 't welk zwanger gaat van groote Gevolgen. Ook heeft men, tot Afmaaning, de derke Beweegreden, —.dat de Zelfsmoorder , moedwillig zondigende , den beledigden en draffenden Regter te gemoet loopt (ƒ). De zaaklyke Hoofdförmne van alle de overige menigvuldige Redeneeringen over dit afgefleten Onderwerp, — loopt uit op Bedenkingen , gefchikt — om het tegenwoordig Gevoel van Leed te Verzagten, om de Hoop op eene wenschlyke Uitkomst te verlevendigen, en —— Medelyden te verwekken omtrent de Overblyvenden. Dit alles is ontoereikend, als de Overtuiging aangaande het winnen by de Vernietiging — zo derk is geworden, datze ook den ingedrukten Affchrik kan te boven koomen. Het duk wegens de Verpligting ' rV at ■ zullen /: Pf. CXXXIX. 8. Beddede ik (of beddede ik my) in &:httl; ziets Oy *yt da»r. pestel Part. I. Seft. 2. § S9tab  ONGELOOF EN ZEDEN. 20- zullen wy nu -wat hooger ophaalen, en nnauwkeurig tragten te zyn — in het zedelyke van dit Bedryf, op deeze onderftelling, allezins te ontvouwen. Mag Crito zyn Vaderland, uit verkiezing, verhaten ; om zig elders neêr te zetten ? Hy heeft veele Voordeden in hetzelve genoten; maar ook, evcnreedig, veel Nut aangebragt; zo dat de Maatfchappy geene redenen heeft om het zig te beklaagen, dat Hy 'er geboren is en dus lange gebleven. Alle zyne Schulden zyn vereffend. Geen byzonder Perfoon kan zyn Vertrek billyk tegenhouden. Het ftaat Creto vry te vertrekken. Urbanus is voortgehulpen door Rufus, in vertrouwen, dat de eerfle de opgefchotene penningen weldra zal ooverwinnen, en, volgens belofte , te rug brengen. Mag Urbanus zig naar elders bcgeeven; om zynen fchuldeisfcher voor altoos te leur te ftellen ? Geenzins. Lucius is eveneens beweldadigd door denzelfden Rufus. Maar Luckts wordt des levens moede. Zyn natuurlyke dood zou fchaadelyk zyn voor Rufus; doch geene Verongelyking. Als deeze Lucius zig zeiven ombrengt; dan benadeelt Hy zeekerlyk den Weldoener; maar doet Hy Hem ook Ongelyk? Moest Hy, om vlytig tc werken, niet voortgeleefd hebben, in fpyt van zig zeiven, al ware het enkel om Rufus ? Met Schuld van wegen eene Misdaad van Verongelyking, aangevangen en ten einde gebragt in het fterven , is en blyft deeze Zelfsmoorder beladen, —— indien Hy overblyft in een ander Leven. Moest ook dit voorafgaand Denkbeeld medegewerkt hebben, om Hem te weerhouden? Ja. Doch Lucius verwagtte de Vernietiging, en agtte zig daarom onberispelyk. Buiten, aanmerking wegens Godsdienst , is.  30 ONGELOOF EN ZE-DEN. is hiertegen niets in te brengen, dan de Ver-r biigting — aan zyne eigene Nagedagtenis en — aan de Overblyvenden ; welke Verpligtingen onderzogt worden , in de twee volgende Hoofdftukken. Ergastus heeft, over 't geheel, een genoeglyk Leven geleid tot zyn zestigfte Jaar; doch, alles gewikt en gewogen hebbende, verwagt Hy voortaan veel meer kwaad dan goed. Als Hy de handen aan zig zeiven flaat; is Hy dan Ondankbaar tegen God ? „ Ik gevoel Dankbaarheid , zegt Hy, en fterf dankbaar, zo ik het genotene mag houden voor een Gefchenk van goedgunftigheid ; maar de Reden tot Dankbaarheid houdt op, als ik my voorftel, dat de Weldoener* Vergoeding afvordert." Crispus was fteeds ziekelyk, daarby zwaarmoedig, en de Last des Levens zou zeekerlyk verzwaard worden door den Tyd. Als, Hy zig ombrengt; is hy dan een lafhartig Soldaat, die uit het Gelid wegloopt? Is Hy dan ongehoorzaam aan God ? Hoe weet Hy Gods Begeerte ? De naumrlyke Affchrik is het Werk van den Maaker. Ook de natuurlyke Af keerigheid van lyden ; en deeze is fterker geworden, dan de geftelde Wagt. Wat kan Hem dan verpligten tot het doen voortduuren der P}'nen , daar de Lydzaamheid geene Vergelding, en de Inwilliging geen Onheil zal aanbrengen? Mogelyk zegt iemand : Crispus heeft zwaar gezondigd. God laat Hem voortleeven, —. tot het ondergaan van de welverdiende Straffe wegens het voorledene. Men antwoordt: hoe kan Crispus zig verpligt agteh tot het vrywillig draagen van de Straffe; en hoe kan Hy in God onderftellen eene ernftige Begeerte , om zyn lyden te doen verlengen ? Bedreiging kan, op de Onderftelling , geene plaats hebben; -r— maar wel een won-  ONGELOOF EN ZEDEN. « wonderdaadig ophouden in de pynen deezes Levens. De Overheid doet de gevonnisden vastbinden. God Helt.zynRyksgebied open;om het te kunnen verJanten. God laat het leeven of Iterven aan Hem zeiven , en onderhoudt het vermogen om alle gemeenfchap voor eeuwig af te fnyden. Schynt God niet af te Haan van zyn Regt, en Verlof te verleenen ? Dan Crispus bedenkt dit niet; maar flaat, op eigen Gezag, de hand aan Gods Eigendom. Wat het Eigendom betreft, dit past ook op alle misdaadigen. En, is de Daad onregtvaardig, diezelfde daad verdelgt ook den Onregtvaardigen; zo dat de Schuld in de geboorte gelinoord wordt, en dus geen Wezen verkrygt. Die zig befchouwt als Zelfvernietiger, vindt daarin geenen Tegenftand. Tusfchen het laatst Befluit en de Uitvoering, zyn egter oogenblikken van zedelyke Befmetting ; want hy moest zyn eigen Perfoon befchouwen als Eind-oogmerk, en niet flegts als Middel tot hetzelve. (*) Dit punt is te klein , om gezien te kunnen worden , door den mist van Wanhoop. Ook lqat een ter dood gevonnisde zig, op het Schavot, niet bang maaken voor het vatten van Verkoudheid. TWEEDE HOOFDSTUK. Pligten omtrent ons zeiven. De Christen , hoe vernederd by zig zeiven, voelt zig verheven, door zyne Beftemming, en door de groote Werken des Heeren, welke ingerigt zyn tot zyne eeuwige Behoudenis. Dit maakt den Aardworm tot een Wezen * sant, Mttapb. étr Sittta» f> 67,  32 ONGELOOF EN ZEDEN. Wezen van Aangelegenheid. Dit doet Hem zoeken naar overblyveud Goed; want eenmaal, hoopt hy, te rug te zien, en juichende te zeggen: waarlyk ! het is my goed geleefd te hebben! Van alle Vorderingen ten goede zietHy een lieflyk herdenken te gemoet, en tragt zig te wagten van alles, wat Schaamte zon kunnen vereeuwigen. Hem treffen de vermaaningen , om het Verftand en Hart te verfiercn, en zig ten nutte te maak en een Leven ter Voorbereiding, waarvan Hy eeuwiglyk de Gevolgen kan ondervinden. Dus brengt dit Leerbegrip eene groote Uitbreiding en Verheffing in alle Pligten omtrent ons zeiven. Een Man , die reeds zeventig jaaren heeft bereikt, wil zyn Gemak niet opofferen aan het verbouwen van zyn woonhuis. Hy, die de Vernietiging te gemoet ziet, beperkt het pligtmaatige veel naauwer , en ziet af van uitgeftrekte Toerustingen, tot Volmaaking van zig zelven. Hy moet zorgen voor zyne Gezondheid en uiterlyk Beltaan, voor Agting en Gunst, in zo verre dezelve gereede Hulp en Voordeel aanbrengen. De Hartstogten moet hy maatigen , en voorts alles doen of laatcn, waarvan hy Vergelding verwagt in dit Leven. In den Ongeloovigen kan men zig wel verbeelden eene deugdelyke Ziel , hebbelyk genegen tot het regte, reine en eerlyke. Die kuifche en eerbaare Ziel, zegt men , voedt Agting voor zig zelve , en verbant, daarom , alle Overleg en Lust, die haar zou bezoedelen. Doch die wagt wordt fluimerig op de gedagte > van eerlang geheel verflrooid te worden itl de wyde Lugt. Eerzugt, hervat men, is een magtige Prikkel: 't Is geoorloofd, zig te verblyden inden Lof, op eene redelyke Overtuiging van denzelven te verdienen. Maar 't geen gefehiedt enkel uit Eerzugt  ON GELOOT EN ZEDENi fcjgt —• is in zo verre niet deugdelyk; het heeft d; armeede zynen loon geheel weg. De Deugd moet heerfchen zelfs over de Vreeze voor Schande , en deeze kunnen opofferen. Het Beginzel van Eerzugt is in onze natuure gelegd, vooreerst, om de Menfehen onderling te verbinden, en, ten anderen, om het Gebrek aan Deugd fomtyds te vergoeden, of haare Zwakheid te onderfteunen. 't Is den Leezer wel toebetrouwd, over de bekende Pligten omtrent ons zelven, op deeze wyze, wat verder uit te weiden. Daarom zullen wy overgaan tot een diepzinniger onderzoek wegens de wonderlyke Uitftrekking van deeze Zugt, tot na ons overlyden. De Vreeze voor Nafehande en deHoope op Naroem, als belt-aanhaar voor het befpiegelend oordeel van ons eigen redelyk verftand, —— moeten zig noodwendig vasthouden aan eenig Bezef , hoe duister en verward het ook zy, —— aan eenig Bezef van —— eigen ovcrblyven met bewustheid van zig zelven. Hoope of Vreeze, verheugd zyn of treuren aangaande iets toc- koomends ■ rust, immers, op den grondflag, dat wy Genoegen of Smart zouden trekken uit het daade]yk tot ftand koomen cn waarlyk tegenwoordig worden van dat toekoomende. Anderfins is dat toekoomende, naar de uitfpraak des Verftands, nu voor ons geheel onverfchillig. Davus bewoont tans, in huurt een vermaaklyk Buitenhuis, met een ruim en heerlyk Uitzigt. Men zegt, dat dit Uitzigt, over vyftig jaaren , zal weggenomen worden , door het planten van hoog Geboomte. Dit kwelt Davus niet ; naardemaal hy zig dan op die plaats niet zal bevinden. Het begeerlyke van den Naroem moet, derhal vert 9 uitzien op eenen volgenden Staat ,in welken wy Genoegen meswysbeg, V. D, C  34 ONGELOOF EN ZEEËN. ncn te fchcppen uit het denken hoe anderen ons beoordcclen. Zal het iets beduiden ; dan moeten wy dit aanneemen. Zelfs op deeze wyze , bevinden wy nog, dat het Belang geringer wordt, en de Zugt tot Naroem eenigzins bekoelt , naar maate wy 'er dieper met onze gedagtcn indringen. Laaten wy eenen vermaarden Held of beroemden Schryver overzetten in het Ryk der dooden, en zyne Alleenfpraak beluisteren. „ Nu ben ik een voorwerp van Lof en Verwondering by veelen. Ik ? ja ik zelf, Claudius Silpho. Nu gevoel ik eerst regt de groote nuttigheid van aan ieder perfoon op aarde ten minden een paar Naamen toe te voegen. Zonder dit Hulpmiddel, zou ik te kort koomen; zou my geen Regt wedervaaren; want de Faam zou haaren regten man niet kunnen vinden. Het kwelt my reeds niet weinig, dat myne Schriften, vervattende nieuwe Ontdekkingen van zaaklyke Weetenfchap , eerlang verdwynen zullen. Niets is.'er uit overgegaan in de burgerlyke of kerklyke Historie. Duizenden pennen, helaas! zyn geduurig iu beweeging, om alle zulke Lettergeftigten te floopen , tot op de Bouwftojfen , en deeze op nieuw te verwerken. Maar ik fchreef een Heldendigt, een zedelyk Verdigtzel in uitmuntend profa. Dit zal my behouden tot Onfterflykheid. Eevenwel loopt myn Naam nog gevaar ; want anderen kunnen denzelven aanneemen; zo dat men my met hen zal verwarren. Ook hier voor is gezorgd. Myn Vaderland , myne Afkomst en Lotgevallen Maan vermeld, in eene gedrukte Lykrede. Ik ben afgebeeld in Print, in Steen, in Metaal. Maar de tand des Tyds is alvernielend. De Agteloosheid der menfehen , by de verdringende menigte van nieuwe boeken, vervult alles  ongeloof en zeden. ^5 les met onherftelbaare Misflagcn. Over ééne Eeuw, maakt men my misfchien tot een' Polak, cn noemt my bolski. Mogelyk is voltaire zelf niet volkoomen veilig. Wie weet of men de Henriade, de Candide cn Pucelle niet zal toefchryven aan willem sluiter,of jan bun van. Op het laatst, zal alles daarop uitloopen, dat de menfehen zeggen: daar fchynt weleer zekere iemand geweest te zyn , welke die heerlyke Daad uitvoerde, of zulke Herfenvrugten heeft voortgebragt. Van dat rampzalig tydperk af, zyn de waare Eigenaars niet gelukkiger dan de Vergeetenen. Myn eenige grond van troost is de blyde floop op Vernieuwing of Aanvang van Gemeenfchap en daadelyke Verkeering met dezulken, die my overleefden , en na my geboren werden. Als deeze tot my overkoomen, zal ik het genoegen hebben van de waarheid te doen uitfehitteren , my zelven bekend te maaken en te zeggen: ziet hier nu den Man, die aan u heeft welgedaan, en door u is geprezen." Zelfs dit laatfte wordt bepaaldelyk meede vereischt, om de zugt tot Naroem de Proeve van verftandige Ontleeding. te doen doorftaan en Beteekenis hebben. Weshalven men zig, op de Onderftelling van te verdwynen, volftrckt niets zou laaten gelegen liggen aan Bekendheid, Vermaardheid, Vergetenheid en Veragting , na het fterven. Doch de Stemme der Ondervinding doet geheel iets anders hooren- (g) Daarom voeg ik my by de Schaare der fterke g. Hoe fraai juicht lucretius zig zelven toe van wegea den Eerkrans die den Schedel zyner Nietigheid zal dekken Nunc age, quod •fuper^if, cognofce & clarius audi. Nee me animi fallit, quam fint obfeura; fed acri C 2 F«C  36 ONCELOOF EN ZEDEN* fterke Geesten; om dit Stuk gemeenzaam met hen té bepraatcn. „ Wy, die van dit alles niets gelooven, en dapper den Wysgeer durven fpeelcn , — wy — zyn , immers , los van deeze mislyke Dwaasheid. By ons, hangt Naroem aan Niets , cn hegt op Niets. Ons daaraan gelegen te iaaten liggen —• zou het uiterfte der zotheid zyn , dweepende Zotheid. Wat raakt het my, of men, na mynen dood , jaarlyks op Sint Jan, een' Emmervol Melk in de Noordzee zal uitftorten, of een' Bakfteen laaten zinken t>p de Doggersbank ? Ecven weinig kan 't my feb.eelen , of men Lofredens over my zal houden, of my opcnlyk belasteren in myne Oogmerken en BedryTen. Is dit alles niet hetzelfde voor ons, die in het Niet zullen wegzinken ?" De Makkers zvvygen. De Aanfpraak maakt geen' Opgang , en fchynt niet zeer te bevallen. Het Gevoel ftemt niet mcede. Wat ftribbclt 'er tegen aan ? Een Spookzel, 't welk zig niet laat uitbannen ? De ftoutfte £*- Pereusfit thyrfo laudis fpes magna me urn cor; Et fimul incusfit fuavem mi in pcéhis amorem Mufarum; quo nunc inftinéhis, mente vigenti, Avia Piè'ridum peragroloca, nullius ante Trita folo; juvatque integros accedere fonteis, Atque haurire; juvatque novos decerpere flores., Infignemque meo capiti petere inde coronam, Unde prius nulli velarint tempora Mufae. Primum, quod magnis doceo de rebus, & arftis Relligionum animos nodis exfolvere pergo; Deinde, quod obfeura de re tam lucida pango Carmina, Mufaeo contingens cunéta lepore. Libr. I. vsi 921 -5134»  ONGELOOF EN ZEDEN. > 3? BeMryders van den Godsdienst zyn dit Zwak niet te boven. Zeer merkwaardig zou ons de Vertooning' zyn, indien wy voor oogen kregen — alle de Uitwerkzels van deezen veelvermogenden Dryfveer. Mogelyk hebben veelen blymoedig verbeurd alle hoop op eene zalige OnMerflykheid voor hunne Pcrfoonen; em — te genieten , of — hoe moet ik zeggen? om — te zullen verkrygen, — te bezitten —— de OnMerflykheid van Naam! Men agte hen niet waanzinnig ! Zy zyn niet alleen wel bewaard voor Vuur en Water; maar kunnen waarlyk ook Geest doen uitfchynen! Veele Leezers zullen hier denken aan de groote werkingen van Krygsmans-Ecr, en de verbaazende kragt van het aanlokkend fchoon in 't Merven voor zyn Vaderland of Vorst. Dan dit vercischt eenige onderfcheidende Bepaaling. Veele Helden waren meer of min Godsdienftig. De Vrydcnkers in deezen Stand zyn gemcenlyk minder gevorderd in 't Ongeloof, dan de fehry vende Soortc. By veelen is de Dapperheid aangevuurd, niet zo zeer door Roemzugt en Trek naar 't Bed van Eer, als wel door Vreeze voor Schande cn Kwelling in dit Leven. Meenig beroemde Stryder wenschte zig mylen van het Slagveld ; maar deedt egter het uiterMe, uit Noodzaaklykheid. Die voor Bloodaard wordt aangezien , moet ten doel Maan aan Smaadheid en ondraaglyke Vervolging- Ct) Zy , die Maat maaken op Vernietiging , zyn niet onverfchillig omtrent hunne Nagedagtenis. Ondertusfehen is dit deelneemen volkoomen Onzin, nooit te verdcedigen, en volMrekt onuitlegbaar. Kan geene lleh •J- cic. de Fin, I, 10. c a  38 ONGELOOF EN ZEDEN. Helderheid des Verftands deeze Zwakheid overwinnen ? Kan men niet bovennatuurkundig genoeg tuureu op het aanftaande Niets ? Men fchynr. te moeten antwoorden: „ wy kunnen deeze Verbystering onmogelyk te regt brengen , van wegen iets byzonders cn onverzetlyks in de Vorming onzer Natuur." Doch dan zal de Voorftauder van den Godsdienst, zegepraalend, uitroep en: „ ziet daar, de Hand van Hem, die ons beftemde tot OnMerflykheid ! Hy , de God der Waarheid, gaf hiermeede eene Aanduiding , eene getrouwe Inboezeming van — overblyven, en beveiligt alzo dit werkend Beginzel tegen allerlei Buitenfpoorigheden van Vernuft cn dwaalende Begrippen." DERDE HOOFDSTUK. Pligten omtrent de Naasten, In onze tegenwoordige Onderftelling, kunnen zeekcr3yk veele Pligten der Samenleeving blyven. Schoon ongcloovig, kan men wel Regt, Billykhcid en' Goedhartigheid voorftaan, zo lange men te famen in wezen is. Men kan zelfs hoogdravende Gevoelens koesteren , ten minften fchilderen, — van Edelmoedigheid , Vriendfchap en Liefde. Maar het Verlies in Gewigt of Agtbaarheid, 't welk ons zelve hier getroffen heeft, treft ook alle Mccdemcnfchen. De geloovige aanfehouwt den Meedemensch, als — hebbende eene groote innerlyke Waarde, als — geroepen ter OnMerflykheid. Hy eerbiedigt in Hem den Broeder, voorwelken Christus is geftorven, cn met welken hy, na het verloopen van onmectlyke tyden , nog Gemeenfchap kan houden. Dit alles verandert niet weinigs  ONGELOOF EN ZEDEN. 3p nig, wanneer wy ons alle menfehen voorftellen — als naby de Verdwyning, en dus — van geringe Aangelegenheid. Dit laat zig duidelyker merken, in de toepasfing op eenige Byzonderhcid. Doodflag, b. v., is, by den geloqvigen , eene yslyke Gruwelt daad; want de Gefteldheid waarin iemand fterft, kan invloed hebben op zyn eeuwig Lot; zo dat wy niet kunnen afmeeten de Waardy van eenige meerdere dagen of jaaren des levens. De Omgebragte was hier in een Kweekfehool; en de Moorder ftiet Hem uit, llaande zyne hand aan het heilige, aan een Schepzel, 't welk Gode dierbaar is, en aan 't welk reeds veele Weldaadigheid is hefteed. De Ongeloovige bereekent, in den vervroegden Dood, flegts het Belang der Overblyvendcn en het Verlies voor den Lyder. Het Geval, derhal ven , is van meerdere of mindere Beduidenis , naar des Lyders perfoonlyke Hoedaanigheden, Betrekkingen, Omffandigheden en Kans op langer leven, ten welken opzigte men de Misdaad begroot, zo als de Lyfrentcu bereekend worden. Dus zou het moorden, inzonderheid van zwartgallige Lyders , fomtyds eene Kleinigheid kunnen worden, voor de vierfchaar van natuurlyk Regt in het eigen Geweeten , onder Voorzitting van het Ongeloof. Naar 't gemeen Gevoelen, befchouwt men den omgebragten als een' ongelukkig' Perfoon, ge weldaad ig verdreven uit de bezitting van zyn wettig Eigendom , die te meer ons meedelyden verdient, om dat hy zelf niet in (laat is, als Aanklaager te voorfehyn te koomen. De Vrygeest zal het Geval geheel anders, en wel op deeze wyze willen voordraagen : „ de eigenlyke Doodflag, aangemerkt, als het Bedryf van een ondeelbaar Oogcnblik, heeft naauwlyks tyd om tot Misdaad te C 4 worden;  O K C f. I, O 6 F EN ZEDEN1, worden; en hy, die op het punt ftondt van de veron* gelykte 1'crfoon te zyn , — heeft geen beftaan, dan in de Verbeelding. Niemand is verongelykt." HèV> zugtigen, daarom, die te naauw mogten zyn van Ge* weeten , om Onrcgtvaardighcid te pleegen , cn de Menfehen, onder bedreiging, van hun goed te beroo* ven , — zulke Hebzngtigcn — moeten eerst doodHaan , en zig dan toeeigenen het verlaten Goed van —. nu Niemand l 't Is inderdaad niet te verwonderen , dat een zicltoogend Koning , reeds voor den laatften fnik, verlaaten wordt van alle zyne Hovelingen, die dan fpocd maaken om geene Pligten tot zig zelven te verwaarlozen. De beledigde Christen verbant de WraaHtigt, {trekkende om , buiten alle andere bedoeling , kwaad met kwaad te vergelden. Hy denkt by zig zelven: „ de alweetende Opperrcgter leeft. Mogelyk wordt de misdaadige nog bekeerd; en , zo hy Genade vindt, zal ik myne Genegenheid niet onthouden." Maar, is de Ongeloovige wraakzugtig; wat zal hem wederhouden , zo de Rocmzugt hem niet prikkelt, en zo hy anders niet kan erlangen eene Genoegdoening, welke hy zig veilig kan veifchaffen? Meer dergelyke Toepaslingen zouden niet ongemakkelyk zyn, en ons te breedvoerig doen worden. Weshalven wy onze Aandagt bepaalen zullen tot één merkwaardig Stuk, 't welk eene zeer voornaame plaats in dit Onderzoek verdient. De groote Vraag is: hoe ftaat het, in deeze Onderftelling, met onze Ver* phgtingen tot Voorzaat en cn Nakoomelingen? Deeze ftoffe zullen wy voorbereiden, door eene algemeene Aanmerking. Verpligtingen naar buiten moeten ee.n. Voorwerp hebben, Tusfchen ftjfel s eq Ons of  OM GELOOF EN ZEE- EN. 41 bf Ons en Niets — is geene Betrekking. Als — a'iM onze Verpligting — eenig Regt zal beantwoorden; dan moet een regthebbend Perfoon beftaan; zo dat 'er ten minften twee Wezens moeten zyn in onderlinge Betrekking. Men Helle alle Vcrdigtzels der Verbeelding ter zyden! Is deeze Grondftelling niet van zelve klaar ? Staatze niet onbeweeglyk vast ? Men beraade zig hier over; om de Schande niet te hebben van de voorbaarige Toefternming te moeten innaaien , op het Gezigt der verfchrikkende Gevolgtrekkingen. EERSTE A FT) É E LINO. Betrekking tot Voorzaaten. Het adelyk Bloed vloeit fneller door de aderen, op het herdenken der voorvaderlyke Bedryven. Als de Gelegenheid ter Navolging roept; verbeeldt men zig, dat de oude Helden uit de Graven opryzen, en ons omringen , als eene Wolk van Getuigen. Dan, het is Betoovcring; want — alles verdwynt , cn voert den Adeldom meede; dèwyl het Ongeloof haaré Roede opheft, en plegtig uitroept: die getuigen zyn ydele Naamklanken, en zulke Naamklanken zyn zelfs geene Schimmen van Schimswegen. De Onderftelling ontbindt terftond alle Verpligting tot het eeren van de Nagedagtenis der Overledenen. Ten aanzien der betrekking tot hen, is het bekladden of zuiveren van hunnen Naam volftrckt hetzelfde. Het gemeen Gevoelen zegt: gy moet handelen omtrent de Overledenen, zo als gy zelve, redelyker wyze, wenfchen zoudt, dat de OverblyvenC 5 den  4Z ONGELOOF EN ZEDEN. den omtrent u mogen handelen. (Jï) De Zedeleer is goed; maar niet aanwendbaar op het Geval, in onze Onderftelling. Als Ongeloovige , zou het vcragtelyke Grilligheid iu my zyn , — eenigen prys te Hellen op myne Nagedagtenis. Dit ontflaat my in deezen van den Pligt omtrent de Overledenen, lnfchiklykheid koomt hier niet te pas; want waren zy behebt met die veragtelyke Kwaaie; dezelve is nu in den grond genezen. Gy zyt dit verfchuldigd, zegt Philo tot Asper, ja verfchuldigd — aan zynen Naam, — aan zyne Gedagtenis, — aan de Waarheid', — aan de Maatfchappy. Asper. Aan den Naam ? meent gy de Pcntrekken, de gefchrevene Letteren, of de Trillingen in de Lugt, de gefprokene Klanken, welke zynen Naam uitdrukken ? Philo. Aan zyne Gedagtenis. Asper. De Nagedagtenis zit in het Geheugen der genen, die na hem leeven. Waarom moet ik dat Geheugen in goede orde brengen ? Philo. Dit zyt gy verfchuldigd aan de Waarheid. Asper. Het afgetrokken woord — Waarheid — is welluidend; maar, by de kaale Waarheid, moet iets bykoomen, om eenige Verpligting aan haar te erkennen. Het volgend Verhaal zal myne meening ophelderen. Aangaande mynen vriend Publius, lees ik in de nieuwspapieren, — „ dat hy, op het Veld, overvallen werdt door eene doodelykc Beroerte, op het oogenblik dat de Zon onder de kimmen was gezonken , hebbende hy zyne Rotting in de Linkerhand." Dit ftryd tegen de Waarheid. Ik zelf wan- k. pestel , Part. II. Se£l, 3. §. 276.  ONGELOOF EN ZEDEN. />« wandelde naast Hem, hebbende Hy ^yne R.ottin°- ia de Regterhand, en, toen Hy den laatllen link gaf, was de halve zonnefchyf nog zigtbaar. rjaar hebt gy zeckere Waarheid, tegengefpro- kene Waarheid! Moet ik nu voor Haar een harnasch aanfchieten ? Philo. Die zaaken zyn volmaakt onverfchillig. Asper. Gy erkent alzo, dat de Waarheid eenigzins belangryk moet zyn, indien wy vcrpligt zullen worden, om ons wegens haar te vermoeijen. Philo. Het verdedigen van onfehuldigc weerloozc overledenen zyn wy verfchuldigd aan de Maatjehappy. Asper. Men kan, om best wil, zekere Bygeloovigheden en Vooroordeelen infehikken. Doch dit laaien wy tans aan zyne plaats. Bedryven van Overledenen kunnen overblyvende Gevolgen hebben. In dit opzigt kan het regtmaatig zyn en dienftig, de Waarheid van het gebeurde in 't licht te Hellen; zo als het nuttig en pligtmaatig kan zyn, ingeflopene fouten iu Jaargetallen of Geldfommen te regt te brengen. Dan, dit zyn toevallige cn van ter zyden inkoomende dingen, welke ik mag wegfehuiven, in het handelen over uwe Gemoedelykheid omtrent de Overledenen, omtrent hunne Perfoonen op zig zelve genomen. Ir; de Onderftelling des Ongeloofs, is deeze Betrekking nietig, geheel nietig. Naamen van dooden dienen nergens toe, dan om Zaaken buiten verwarring te houden. Op zig zelve befchouwd , is het zeer dwaas, Tyd en Moeite te befteeden, om nu te bepaalen, of, een paar eeuwen geleden, zekere fchotfchc Koningin fchuldig of onfchuldig haar hoofd heeft verloren. Zig nu af te flooven, om Maria te verligten en Elizabeth te bezwaaren — is zo gewig- üg,  44 ONGELOOF EN ZEDEN. tig, als het zyn zou, nu angstvallig na te fpooren, of de fchuld van, heden twintig jaareu geleden, aan myn Wildbraad te fnoepen — gelegd moet worden op den Voorzaat van mynen gryzen Bulhond, dan op den Overgrootvader van myn buunnans Kat. Philo. Nog vat ik niet, hoe gy de eenvoudige Verwagting van den eeuwigen Dóód bezvvaarcn kunt met zulke vreemde Gevolgen. Gy fchynt in 't geheel wel onvcrfchillig te worden omtrent het Onderfcheid tusfchen historifche Waarheid en Schilderwerk van Verbeelding. Indien alle de gedrukte en gefchrevenc Naamen der Voorzaaten, van de vroegfte tyden af, als door een Wonderwerk, in ééhen nagt, werden omgezet; — zoudt gy dit niet houden voor een jatn* merlyk Verlies van Waarheid ? Asper. Met de Geleerdheid in ons geheugen zouden wy zcekerlyk eerst wat verlegen zitten ; maar het zou, als nieuwe Vertaaling, — gewennen; en, gewend zynde, hadden wy niets zaaklyks verloren. Ik ftel dit nog ruimer. Als de tegenwoordige ftaat der Wacreld in 't gemeen 'er dezelfde om blyft, en de Oorzaaken daarvan in zo verre onveranderd worden gelaaten, dat wy alles eeven uitlegbaar vinden/én niets van het leerzaame misferi; dan zou, voor 't overige, Sehildery of Gebeurtenis voor ons hetzelfde wcezen ; ja, dan is het ons volftrekt om 't eeven, of de voorige Waereld, zo als de Jaarboeken haar vertoonen, eene Wacreld was van Waarheid of van loutere Verdigting. De doode ongerepte ftoffe, op zig zelve, is zonder Waarde; de Doodeu zyn Nieten, en voor ons zou het dan geen Verlies zyn, dat de gantfche Waereld nog geene duizend jaareu oud was geworden. Op  ONGELOOF EN ZEDEN* 45 Öp de Onderftelling van het te niet worden der Zie-. kn, verlaaten wy den gebaanden Weg, om, aonder Deïphobe, te dooien in een Gewest van Leugen , 't welk, onze Oogen doet fchemeren en onze iloofden draaijen. Onze zedelyke Begrippen hebben eenig fteunfel buiten ons gebrekkig Verltand, en zyn niet geheel toebetrouwd geworden aan de Voogdyfehap der Befpiegeling. Dus kunnen wy zelve de Infpraaken van zuivere Reden en van Natuurgevoel niet altoos vaardig en duidelyk onderfeheiden. Daarom , veelgeagte Leezer! wil ik, ten aanzien der Voordellen in deeze twee Af deelingen , liever, eens vooral, belyden, dat dezelve my voor. koomen als gebrekkig, zo ten aanzien der klaarheid als der bondigheid ; — dan my fteeds fcbroomagtig verbinden tot den moeijelyken of onmogelyken arbeid, van den Styl altoos te buigen, te doen ryzen en daalea , naar de afwisfelcnde graaden van meerdere en mindere Blykbaarheid, in het redeneeren over het los worden van alle Banden , tusfchen ons en. de genen, welke wy niet onder onze Tydgenooten kunnen tellen. Op hem , die zig hierover onvoldaan mogf. tooncn , zal rusten de daadelyke Betooging van die Verpligtingen, welke tans, op de Onderftelling, verlochend worden. Na deezen Uitltap, zal ik mynen gang, op liet glibberig kronkelpad , wederom' kloekmoedig voortzetten. De oude Vibius bewyst veele Gunsten -aati Markus, en zy leeven vertrouwlyk, als gemeenzaame Vrienden. Vibius vertrouwt aan Markus de befchikking over zyne nalaatenfchan , volgens een Opftel, 't welk hy voorleest, verklaart en overgeeft, met mondelinge aanbeveeling van den jongen Flonis. De Belofte van zynen  ©NGELOOF EN ZEDEN. zynen Vriend maakt hem gerust op het Sterfbed. Wy vraagen nu : waartoe is Markus verpligt aan zynen overledenen Begunstiger? Zeekerlyk moet Markus, als redelyk en deugdzaam man, naar zyne beste inzigten handelen , in 't geen aan zyne befchikking is overgelaaten , en door hem aanvaard geworden. Maar de Vraag is nu, — of hy zig, buiten dat, op eene byzondere wyze, bepaald moet agten, door het Voorfchrift van Vibius, uit hoofde van eene nog werkende Verpligting tot Hem , die weleer in Wezen was. De Belofte hadt eene Verbintenis gemaakt tusfchen Vibius en Markus. Doch die Verbintenis is ontbonden, door het te niet worden van den gantfehen Vibius, met zynen Wil, met zyn Vertrouwen , en met zyne Regten. Aan de Eerlykheid wordt niet te kort gedaan , als Hy niet verongelykt wordt , die Vertrouwen ftelde. De ontfangene Gunstbewyzen kunnen geene Dankbaarheid oproepen, dan tot den Weldoener. Maar geene Schim des weldoeners van Markus is in het Heel Al. Florus kan 'er belang by hebben; maar aan hem, is, door1 Markus, niets toegezegd. Markus vindt zig, derhalven , losgemaakt van alle byzondere Verbintenis, erkennende geene Bepaalingen, dan dezulke , die geheel onaf hanglyk zyn van het welbehagen des Overledenen. In het voorgefteld geval, was de Overledene, veele jaaren lang, -een Tydgenoöt van den Overblyvenden. Kan daarin geene Verpligting betoogd worden ; dan heeft men altaus niet te zoeken naar eenige Verpligtingen aan vroegere Voorzaaten. TWEE'  ONGELOOF EN ZEDEN. 47 TWEEDE AFDEELING. Betrekking tot de Nakoomelingfchap. „ Viel de gantfche Waereld weg , terwyl ik, Vry. „ denker , alleen overbleef; dan zou ik geene Ver„ pligting hebben aan eenig Schepzel. Viel ik zelf „ in het Niet; dan is 'er, ter myner opzigte, geen 3, Onderfcheid tusfchen het overblyven en gelyktydig „ wegzinken van het gantfche Heel-Al. Als myn „ Adem uitgaat; dan moge voortaan een eeuwig ydel „ zweeven over den onmeetlyken Afgrond! Ten aan„ zien der Nazaaten, zal ik een Voorzaat, een» „ Niets, worden. Waarom zou ik my meer verbon„ den agten aan hen, die na my opkoomen, dan aan „ de genen, die waren voor myn aanweezen? My„ ne Verpligtingen fchynen zig niet verder uit te ftrek„ ken , dan tot • myne daadelyke Tydgenooten , zo „ lange wy Tydgenooten blyven. Zy, die na my „ leeven, hebben geenen Eisch op my ; cn ik kan „ hun geene Verpligting tot my opleggen. 't Is my „ om 't eeven, —• of zy opwellen uit het Niets, dan ,, voor altoos wegblyven , — of hun Leven eene „ Klugt , dan een Treurfpel zal opleveren. Ook „ is het my volmaakt onverfchillig, of ze myne Schik„ kingen pryzen dan laaken, of ze myne Gedagtenis „ eeren dan verfmaaden." Zo moet de Mond van den Viygeest fpreeken, als hy getrouw wil blyven aan zyne Beginzels , en bevreemd is voor het Verwyt van Zwakheid ; dcwyl hy geene vertoonbaare en proefhoudende Redenen kan voort-  ,.g ongeloof EN ZÉDENj- voortbrengen, om een zeker overfchot van heimelykö Gevoelens in zyn Hart te ontfchuldigen. 't Is niet wel te befchryvcn, welke zonderlinge Mencelui" van verwarde Gevoelens, op deeze gedagten, de Ziel kan vervullen. Onvergclyklyk gemaklyker zouden wy beflüiten, dit Leven afte leggen, tot Behoudenis van Maagtchap en Vrienden; dan de eeuwi« ge Vernietiging te ondergaan, voor het hoogfte WelZyn , ja het eeuwig Leven der geheelc Wacreld. (0 Wy gevoelen klaarlyk, dat, in cle Begeerte om naderhand Geluk te. vcroorzaakcn , onaffchcidbaar opgewonden ligt — eene Begeerte om te kunnen denkell5 _ dat het. begeerde nu daadelyk plaats heeft; — eene Begeerte om eenmaal tot ons zelve te kunnen zeggen : nu is het lang gewenscht toekoomende tegenwoordig geworden. Wordt dit begeeren gewei- daadig tegengeftaan en afgewezen; dan moeten wy, zo'tfchynt, volftrekt onverfchillig worden omtrent alles , wat nimmer een Voorwerp zal kunnen zyn f. Sommigen meenen, een ander Gevoelen te ontdekken, by deu Apostel paulus, die (Rom. IX. 3.) wel zou wenfchen verbannen te zyn van Christus voor zyne Broederen, - befchouwende zy die Verbanning als erger dan de Vernietiging. Docli het ware zeekerlyk ongeoorloofd, zig toe te wenfchen - eene eeuwige Affcheiding, een eeuwig. Verderf van het aangezigt des Ilecren en de Ileerlykheid zyner Sterkte, paulus wenschte, in ftaat te zyn - her. aanftaande lyden van het onbekeerd Volk , de rydelyke firafoefening van Christus, - op zig te laaden , indienzulks' een middel of Voorwaarde kon zyn tot hunne Bckeering, tot opheffing der dreigende Rampen, en tot eeuwige Behoudenis. Vergelyk eosenmüller , Schol. i. lr  ONGELOOF EN ZEDEN, 49 zyn vau eenige geJagte in ons. Dit onveiTehiiüg worden omtrent al hettoekoomende buiten ons — kunnen wy ons egter naauwlyks voorftellen. Het Hart worftelt 'er tegen aan, en roept, in de Verlegenheid, de Verbeelding te kuip. Dan worden wy genoopt, om ons de goeddaadige Schikkingen , die na onze Verdwyniug zullen werken, gecluurig voor te fchilderen onder de gedaante van Toebereidzelen, van tegenwoordige Toebereidzelen , die nu reeds zwanger gaan van Nuttigheden , in welke de Goedhartigheid zig alzo kan verlustigen. Doch het Verftand ontwaakt , neemt de tugtroede op , en waarfchuwt ons tegen het Bedrog van eene Verbeelding, die ons zoekt te verlokken , door een gefchittcr vau Ydelheden. Timon was altyd ccn goedhartig Man , een vlytig I'lanmaaker , dikwils werkzaam in vooruitloopende Bcraamingen aangaande liefdaadigc Stigtingen, en het algemeen welzyn des Vaderlands , in volgende Eeuwen. Hy koomt toevallig in een Gezelfchap van fterke Geesten. Na herhaalde Byeenkomflen , is hy een waardig Lid van het berugt Gcnootfchap. Zyne Gevoelens ichyncn omgekeerd, en onder het bewind eener fombere Gemelykheid. Zyne ruime Middelen, welke , naar vroegere fchikkingen , veel nut konden uitwerken, beftemt hy nu voor eenen eerloozen Doorbrenger. Ecu dierbaar Geheim, ten nutte van 't algemeen , ter bekwaamer tyd bekend te maaken, en waarover hy weleer opgetogen was, befluit hy — met zig te begraven. Zelfs mymert hy over het toebrengen van veelerlei Kwaad , wil zekere Bronnen vergif* tigen, enz. Alles, om in vernielende werking te koomen, na zyn overlyden. Ja, dat meer is, in yoorigc dagen , gaF Timon dikwils te kennen., ten WYSütG. V. D. D VölïjW  gg OXGELOÖF EN ZEDE Ni vollen overtuigd geworden te zyn van de Mogèiykh&a des Duivels , — door te ondervinden , dat de volftrekte Haat tegen God , tegen de Menfehen en zig zelven zo diep kon inkankeren by fommigen, — dat ze Geloof- en Zede-bedervende Boeken opllelden en in 't licht gaven. Nu wil Timon zelf zyne overige (fcfgen toewyden aan deeze hcillooze Bezigheid. Vervuld met deeze gedrogtelyke Ontwerpen, ontvangt hy een Bezoek van twee oude Vrienden, zynde de Wys* geer Sergius met Flavius den Dichter. Na zyne voornecmens ontvouwd te hebben , liep hun Gefprek in deezer voegen. Timon. Gy zyt vernuftig en wclbefpraakt genoeg, om breed uit te weiden in Vermaaningen , AfrJtadingêi én Beweegredenen. Maar deeze baatcn niets ; cn ik daag u uit, om, uit de Beginzels van natuurlyk Regt cn Verpligting, te betoogen, dat ik niet zo mag, eu dat ik anders moet handelen , te betoogen , zeg ik, op den grondflag van myne tegenwoordige Belydenis, welke tans onbetwist wordt gelaaten. Sergius. Die opgenoemde zaaken uit te voeren — onderftclt zedelyk kwaad; want het vereischt Bedryvcn, die hoogst ondeugend zyn, in zo verre dezelve niet kunnen voortkoomen, dan uit eenen vervuilden Oorfprong , uit wreede , verfoeylyke, fchandelyke Voorneemens , welke Voornecmens , in uw Leven, nu, plaats moeten hebben, fchoon de kwaade Werkingeerst naderhand zal volgen. Timon. Een Voornecmen is misdaadig , enkel om dat de Uitvoering van hetzelve den middelyken of onmiddelyken daader tot eenen Misdaadigen zou maaien. Maar dit gevaar ben ik ontfnapt. 't Geen ik beraam , is , zo lange ik leef, volmaakt onfehaadelyk. De Wer-  'ONGELOOF EN ZEDEN. gtt Werking zal laater beginnen; en dus kan deeze Werking myn Niet geenzins tot eenen Schuldigen maaken. Dit wel bezorgende , en weeten.de , dat 'cr nu niets •misdaadigs zal, en namaals niets misdaadigs kan gebeuren , — blyf ik vrymoedig valhatden in myn <*cMomeii'Befluit. Flavius. Gy doet my yzen, Timon! uwe Goedhartighèid plag geene paaien te kennen. Nog kunt gy geen Menfcbenhaater zyn. Onze Affiammelingen, mmers , zyn eene Uitbreiding van ons zelven. De rMakoomeiingfchap^s eene Voortzetting der Tydgenooten. Wy overhandigen aan Haar de Lampc onzes Levens • wy allen herleeven in de volgende Geflagtcn. Dus moet uwe Goedwilligheid het gemeen Welzyft ten allen tydc influiten. Sergius. Uit ons lang ftilzwygen, bemerkt gy, Timon! dat wy beiden getroffen waren, en ook eenigzins belemmerd. Uw Vuur, Flavius! heeft ook my verwarmd j doch ik verneem , dat het allengskens vervliegt, nry ovcrlaatcnde aan het koel Verftand. En dit Geleide zal ik volgen. Het algemeen beffo.at ■uit Eenlingen. Algemeene Liefde is — Genegenheid tot Gieter , Willem, Jan enz. Deeze Perfoonen zyn 'er nu. Doch , die koomen zullen , zyn tans Nieten. Het koomt my voor , dat men eene gepaste Verdeeling onder de Nakoomelingen kan maaken , onderfcheidende dezelve in twee Klasfen. Zy, die Timon overgeven , ftaan nu met hem in betrekking. Uit kragt van deeze Betrekking, zou. hy kunnen zig aan hen gelegen laaten liggen, ook na zyn affterven. Maar zy, die uit het Niet zullen opdagen , na zyne Verdwyning, zyu voluit. Vieemden. Ik begryp niet, hoe men D 3. Timon,  ja ONGELOOF EN ZEDEN. Timon , ten aanzien van deezen , eenige Verpligting' kan opleggen. Timon. Ook gy , die de OnMerflykheid voórMaat, hebt u niet te bekommeren over die verdere Nazaaten; want, zo wel ten uwen als ten mynen opzigtc, zyu zy Nieten. De Voorzaaten, weet ik, houdt Gy inderdaad voor Tydgenooten , die reeds naar u Maan te wagtcn in de andere waereld. En gy meent, met hen over te blyven , tot dat gy alle Nazaaten voor den dag ziet treeden , en ingelyfd worden in de groeijende Schaare der onverganglyke Tydgenooten. Maar nu , zeg ik , nu tegenwoordig — is 'er, tusfchen U en die Nazaaten , nog geene de minde Betrekking. Flavius. Gasten uiteen vreemd Gewest, welke ik zal huisvesten, hebben zig reeds op reis bcgeeven. Ik verwagt binnen korten de vroegstkoomenden. Daarom moet ik nu reeds bezorgen, dat de Kelder welvoorzien zy, en de Slaapkamers in orde gebragt. Sergius. Nu zyn daaden in myne magt , welker volbrenging ik naderhand zal goedkeuren; zo dat myn Geweeten deswegen voldoening zal fmaaken. Dit voorzie ik nu , en weet, dat het tegenwoordig verzuim naderhand zclfsbefchuldiging zou veroorzaaken. Daarom zal ik, naar vermogen, het heil der Nakoomelingfchap behartigen. Gy moogt, zo 't u belieft, dit noemen — zorgen voor my zelven. De Wysgeer was uitgeput; de Digter zat verMomd; de Vrygeest hieldt zyne begrippen vast , en het Gezelfchap fcheidde tot den naastvolgenden dag. Timon zogt zig tot den flaap te bereiden, door het l*ezen van eenige Oosterfche "Vertellingen. Zyne nagt- ru&t  Ongeloof en zeden. rust was egter gebrekkig , door vcelcrlei ontrustende Droomen ; en hier van deedt hy het volgend verhaal. „ Naauwlyks hadt ik den Slaap eenigzins „ gevat , of my verfcheen een Lugtgcest. Timon! „ fprak Hy, ik zal u iets bekend maaken, 't geen nog „ maar weinigen weeten. Tien duizend Jaaren „ voor de Schepping dcezer Aarde, is 'er eene ande„ re voortgebragt, wentelende regtftandig op het vlak „ van haaren Loopkring. De Natuur was 'er in alles „ fchooner. De redelyke Inwooncrs waren zo talryk „ als hier ; maar de Vermogens des Verftands en de ,, Neigingen des Harten waren veel uitgebreider eii „ deugdelyker. Dus begrypt gy van zelve, dat het ,, Ovenvigt van Genoegen aldaar zeer veel grooter „ was, dan op deeze Planeet. Dat heerlyk Aard,, ryk verging geheel, na een tydbevang van zes dur* ,, zend jaaren." ,, Myne Verbeelding," vervolgde Timon, ,, vondt hier ryke Stoffe tot bevallige Schil,, deringen, die my een leevendig Genoegen deedeu „ ondervinden. Doch het denken — over de Ont„ flooping van dat alles, nu reeds zo lange geleden, ,, veroorzaakte eene zuffende Treurigheid, welke my ,, bj'iia deedt wenfchen , dat alles maar in het Niet „ ware gebleven, of dat ik 'er niets van hadt vernomen. Vervolgens dwaalden myne Gedagten in de aardfche Gefchiedenisfen van vroegere en laa„ tere tyden. Gelukkige en ongelukkige Toelfan„ den , lollyke Bedryvcn en Gruwelftukken der Voor„ zaaten — troffen my fterk, tot hartstogtelyke Be„ weegingen. Toen vertoonde zig een ander ■>•> Lugtgcest, — my te kennen geevende , dat Ura„ nus veel volkryker was dan deeze Aarde; maar dat de meerderheid der Ingezetenen behoeftiger was, D 3 „ das  54 o-nef.e0op en zf. dbx. ,, dan de armdc Asmlhcwoonero ; verzoekende my „ om een half pond Gouds , waarmecde hy , duo: ., behulp zyner geheimen , zig .in Haat zou Hellen, „ om alle die behoeftigen treflyk te onthaalen , op, ,, een algemeen Vreugdefeest, mits afwagtendc $eke■„ re gunstige Gelegenheid. Zal dit, vraagde ik, ,, nog plaats kunnen hebben geduurende mynen Leef„ tyd? Ja, zeide hy, ik zal hun den Weldoener „ bekend maaken, en u bcrigt gecven, als het Feest „ wordt gevierd. Zulks bewoog my om het ver„ zogtc te gceven in Dukaaten. Daarna, liepen „ myne gedagten, gepaard met deelneemende gevoe„ lens , — over de Vernietiging deezer Aarde , cn „ het voortkoomen van eene nieuwe , na cenigen „ Tusfchentyd. Dan kwam die Tusfchentyd my „ voor als een enkele Dag , dan wederom als e ;nc „ uitbreiding van duizend Jaaren. Myn Ilarc ,, fchcen weinige aandoening te gevoelen van wegen „ dit Onderlcheid. Ten laatllen keerde ik nog-^ „ inaals weder tot deeze Aarde, bezoekende, in my., nc Verbeelding , de Nazaaten , cn vernieuwende „ die Gislingcn, welke ik meermaakn gemaakt hadt ,, over de TocHaudcn der Volkeren , ia de volgende. „ Eeuwen. Eene groote menigte van Toneelcn wis„ felde geduurig af, cn ik werdt zo 'flerk bewogen, g üm. de verfnelde Polsllag my deedt ontwaa,, ken." Het herdenken , myne Vrienden ! het ktxèi nken van deezen Droom — bragt my kiaarlyk voor den geest, dat wy belang neemen in dingen , die voor en Ba ons gebeuren; om dat wy ons dezelve als (sgemre-eruig voorftellen. De Verbeelding trekt ons af van de wysgeerigc Waarheid; de Verbeelding vernietigt dj Manuien van Tyd cn Plaats. liet Onderlcheid tus*  ONGELOOF EN ZEDEN. g$ tusfchen — voorleden — tegenwoordig en — toekoomend — gaat geheel verloren. Het Denkbeeld van Voorzaaten en Nakoomelingen verlaat ons; om plaats te maaken voor het eenpaarig denkbeeld vmmenfchely-ke Maatfchappy. Naar de Hoedaanigheid der ingebeelde Voorwerpen - fchikken zig de Aandoeningen des Gemoeds ; zo dat Romans onze Gevoeligheid eevcnèens bewerken, als welverzeekerde Gefclnedver, haaien. En deeze Gevoelens , de Hoedaanigheid en Kragt van deeze Gevoelens - zyn de aanwyzende Teekenen van eene meer en min goede of kwaade Geftemdheid onzer Ziele. Alle myne nieuwe Opvattingen cn Befpiegelingen wil ik, ter gelegener tyd, wederom ter toetfe brengen ; nu zet ik dezelve, by voorraad, geheel ter zyden, herftel myne Natuur m volle Vryheid, en de Veerkragt in haare Gevoelens. Nu kan ik niet langer denken over volgende Toe'ftanden van het Menschdom en myn Vaderland, of ik verneem opregte Deelneeming. Deeze gaat ver. zeld met danmaaning; zo dat ik my zelven niet voldoen kan, zonder myne Wenfchen tot Deugd en W*> iyri daarover uit te breiden. Dit verandert de Befluiten myner Zwaarmoedigheid. Na myn overlyden, als ik tot Niets ben verdwenen , zal men bevinden, fat ik deredelykfte Schikkingen heb gemaakt, welke myn Verftand kon uitdenken. 'Sergius en Flavius werden verrukt , en betuigden daarop hunnen hartelyken Wensch , dat deeze goede Luim hem, nog veele jaaren lang , groot Genoegen mogt aanbrengen, tot dat de dood denzelven zou bezegelen, co Het * Wv hebben reeds gezien, dat het verwagten der eigene D 4- ^er-  £ó ONGELOOF EN ZEDEN. Het Oogmerk des Schryvers , in dit laatst Gefprek, is — eene Vertoóning tc gccven van de Worstelingen des ongeloovigen Verllands met de Natuurdriften of Gevoelens des Harten; om alzo de Onzeekerheid van tien LJitflag te doen opmerken. DERDE Vernietiging — de zugt tot Naroem wel kan ten toon Hellen als onverantwoordelyke Gekheid, maar dezelve egter niet ontwortelen. Nu bevindt men insgelyks , dat de vaste overtuiging van — in geene Betrekking te liaan tot nietige Voorzaaten of Nakoomelingen — fomtyds niet ge volgeiyk is, niet ten vollen doorwerkt in het menfchelyk Gemoed. Biedt de Natuur tegenftand? Wat betee- kent zulks? Hoe zal men dit kunnen uitleggen? De Reden, 't zy belpiegelende of praktifche, fiaat verftomd, wcetende geen Antwoord uit te brengen, om den trek tot Declneeming verfiaanbaar te verdedigen. Kunnen de nieuwe Wysgeeren dit genoegzaam oplosten, 'enkel, door te zeggen? „ die Tegenftribbelingen in de Geaartheid of het Maakzei der menfehen zyn zeer onbevallig; dat einde, loos twisten verveelt ons grootelyks, en, om het gevoeglyk by te leggen, willen wy de Oniterflykhtud (po/iu/iren) onderftcllen, inroepen en aanneemen , als of dezelve waaragtig ware." Maar zou de Ongeloovige het niet kwaalyk neemen, dat zulk aanneemen gefehiedt zonder verlof vraageu , en enkel gemakshalve , zonder eenige Wattffcbynlykhedèfi, voor en tegen, op de Schaale te legger., zonder aan de befpiegelende Reden eenig deel te vérgupnen? De voorige Wysgeeren zouden dit anders aanvatten; zy zouden het Ongeloof van timon beitrydéri, door te wyzen op zynen goeden Luim, of zogenoemden Natuurdrift, zeggende: „ de Maak er van uw Wezen laat hierin zyn Oogmerk uitkyken, cn geeft eenen Wenk, om u te doen verftar.n, dat uwe Ziel oorfpronglyb. Il aangelegd tot voortduwen."  ö'nceloöf en zéden. 57 DERDE DEEL. Daadelyke Gevolgen van het onderftelde. de Meerderheid heerseht nog (leeds eenig Ontzag voor den Godsdienst, met eenige Gezetheid van Zeden. Het Belang van fommige Ongeloovigcn, vooraf die in Bewind zyn , vereischt zcekerlyk , dat zulke ftyve , zulke ftuurfche cn ftraffe Gevoelens eenigzins onderhouden worden by het Gemeen , indien zy het Gemeen niet geheel blind kunnen maaken , tot den rang der Dieren verlaagen, en alzo vasthouden in volftrekte Slaverny. Dit fchynt voortaan niet mogelyk; en zy zien het bczwaarlyke van Heerfchappy te voeren over een Volk , 't welk verlicht wordt omtrent zyne Belangen en tevens ontbloot van allen Godsdienst. .Daarom blyven die Ongcloovigen zelve onder eenig Bedwang; zo dat zy het Masker der Gemaaktheit niet altoos en overal durven afleggen ; maar zig genoodzaakt vinden, eenige Voeglykheden in agt te neemen , cn, fomtyds met eenige Plegtigheid, de Vertooning te maaken van hulde te bewyzen aan de Zeden. Dus begryp'c men ligtelyk , dat de meeste Vrygeestcn 'er zeer op gefield zyn om openlyk gehouden te worden voor eerlyke Lieden, die wel degelyk Grondbeginzels hebben. Sommigen zyn zo befchaafd, dat ze het beroovend woord Ongeloof vermyden, en daarvoor in de plaats ftellen Religie van een eerlyk Man. Ook gebruikten wy tot hier toe de Befcheidenhcid vau doorgaans te onderftellen , dat men het pligtmaatige kan erkennen , 'zelfs wanneer alle proefhoudende Beweegredenen wegvallen; en wy hebben alzo de natuurlyke V 5 Ver-  5» ONGELOOF EN ZEDE is» Verpligtingen , welke , naar hun Stelzel , blyven 3 zwak worden of uitvallen , zo angstvallig zoeken te onderfcheiden cn zorgvuldig af te meeten , als of wy vasten ftaat konden maaken, dat men hierop , in de üetragting, zeer naauwgezet zou agt geeven, Ondertusfehen moet de Beleefdheid de Waarheid niet beaiadeelen, Wy moeten verwagten, dat dc daadelyké Gevolgen gcenzins zullen beantwoorden aan die Befchouwing. Gevoelens of Gronddriftcn, eigen aan dc inenschlyke Natuur in 't algemeen of aan byzondere Temperamenten, zullen veeltyds aftrekken van Bedryven , tot welke de vrygecstigc Wysgcertc Vryheid verleent; of aanzetten totDaaden, welke Verpligting deeze niet aantoont. Ook zal het bewyzen van Verpligting, in andere gevallen , geene de minde Uitwerking hebben. Eene verfyude Aandoeniykhcid, by zwakke Zenuwen , zal zig laatcn opwinden tot het verhevene en edelmoedige, door treffende Anccdoten, door digterlyke Schildcryen , door onvoorziene trekken van Vernuft , door een Vuur van Wclfprcckenheid. Uitdagingen en Vcrwyten van bittere Rcgtzinnigen kunnen Kriegelheid verwekken. De Liefde tot de ongeloovige Broederfchap kan noopen om het Fatfoen op te houden, enz. Doch dit zyn voorbygaande Vlaagen. En zulke Geftelcïhecien zyn zelden de eenpaarigfte en beftendigfte in het getrouw ovcrweegen , in het opregt eerbiedigen van redelyke Overtuiging , en in het geregeld waarncemen der gemecne Pligten van het dagelyks Leven. Over 't geheel kunnen wy dit Befluit uitbrengen. Deugd , ja kragt van Deugd , kan plaats hebben by dezulken, die de Gronden niet onderzoeker? , noch den Godsdienst te hulp roepen. Naar fommi:cer gedagten ,  ONGELOOF EN ZEDEN, §9 vfcgten , zouden Jriftid.es en Reguhts tot Voorbeelden kunnen dienen. Maar het gezet en lecrftellig Ongeloof ondermynt zeckerlyk de Deugd , door dc aaudagt fchcrpzinnig te vestigen op haarc Redenen cn Gevolgen. Eerst, gaat de Natuur boven de Leere des Ongeloofs. Door Ongeloof, kunnen wy de Natuur niet in eens, afleggen ; maar wel allengskens verzwakken en doen kwynen. Ten laatften , zal de bedervende Gewoonte als tot eene tweede Natuur kunnen worden. Voor het oog der fcherpzinnige Befpiegeling, fchynt alle Zedelykheid op 't laatst te hangen aan een Niets, zo, lange wy, ten aanzien van 't pligtma'atigc, met niemand buiten ons zelve te doen hebben; — zo lange wy het Gebod befchouwen als zynde niets, dan een Voortbrengzel van ons binnenfte, geheel van eigen Maakzel , en waarby het Hart geenen Getuige vindt in het gantfche Heel-Al, op welken het zig in *t verborgen kan beroepen; — zo lange wy geen Voorwerp erkennen , waarin ons Ideaal van zedelyke Volmaaktheid wczcnlyk is en Bcftaanlykheid heeft; — kortom, zo. lange wy niet aanneemen — eene zdfftandige Waarheid en Geregtigheid , — een heilig cn algenoegzaam Opperwezen, tot het welk wy ftaau in eene eeuwige Betrekking. De zedelyke Redekavelingen des Ongeloofs rusten eindelyk op eenen wegzinkenden Grond , en zyn ontbloot van genocgzaame Aanfpooring. Hier is niets voor handen, dan de Vertooning der natuurlyke Gevolgen onzer Daaden, na betrekking tot ons Geluk of Ongeluk, veeltyds meer en min afhangende van wisfe'lcnde Omftandighetïcn en byzondere Toevallen. Na alles, wat mogekyk is, bygebragt te hebben, om het deugdelyke en pligtmaatige te bewyzen ; blyft, by de Ongeloovigen, ~ de  &3 ON GELOOF EN ZEDïK, de Vraag onbeantwoord : „ waarom zouden wy Ons daarmeede verder bemoeijen , dan ons eigen Geluk , onze byzondere Belangen , fehynen te vereifchen?" Zy, die geduurig blootftaan aan de eeuwige verdelging, en morgen kunnen worden als die niet geboren zyn, — zy — zullen zig niet laaten affchrikken , door een geroep : „ dit past niet, dit betaamt, dit behoort , dit moet niet; dat ftrydt tegen Regt enjBillykheid ; dit is laag en eerloos en fehandelyk; dat doende, zult Gy onteerd zyn voor u zelven, Gy zult inwendig overhoop liggen, en geenen Vrcede kunnen houden met uw eigen Geweeten." Een bekwaam Vrydenker , zal , uit aller naam , dit volgende kunnen antwoorden. „ Wy mis„ gunnen niemand de Liefhebbery van ftöisch of platonisch de zedeleer uit te pluizen , en dan , uit „ eigene Verkiezing, zig te verflaaven aan zekere Re„ gelen. Aan die Opvatting mag men , naar belie„ ven, eenen fraaijen Naam geeven. Raadgcevingen „ tot Genoegen , willen wy van elk wel aanneemen „ als Raadgcevingen ; maar wy zelve kennen best „ onze eigene Behoeften ; zo dat men het ons niet „ kwalyk hebbe te neemen , dat wy aan ons willen ,, behouden — het oordeel over de Middelen tot ons „ Geluk , en onzen Smaak in deezen niet laaten be„ twisten. De Verfcheidenheid vermaakt , en naar onze Lusten te leeven is niet tegen de Natuur. Wy „ willen ongemoeid blyven , in het zoeken en najaa„ gen van ons hoogfte goed, zo lange wy dit leven „ op aarde kunnen rekken. Ons zyn niet onbekend „ die zedelyke Indrukzels, die geroemde Gevoelens, ,, welke men natuurlyke gelieft te noemen ; dewvl „ men onderftelt , dat dezelve gevonden worden by „ de  ONGELOOF EN ZEDEN, 6i „ de pieeste, zo niet by alle, eenigzins ontwikkelde , Menfehen. Maar wy erkennen zulke Indrukken of Aandoeningen niet voor wettige Gezagvoerders , die ons aan den band mogen leggen. Dienstboden, „ die ons lastig worden , zetten wy uit de Deur. De natuurlyke Gevoeligheid, welke ons belemmert ,, in het voldoen onzer Lusten, houden wy voor eene aangeboorne Ongejteldheid, tegen welke wy gepaste „ Geneesmiddelen inneemen, welker aanhoudend, „ lang aanhoudend gebruik — zeekerlyk van uitwer,, king zal vveezen, en ons doen verkrygen eene On„ verfchilligheid, eene koele Bedaaring of wysgeerige „ Hardheid, die ons regt bekwaam maakt, om zon„ der tcgenftand, onze Verkiezingen op te volgen." Het groot en algemeen Gevolg ten aanzien van het zedelyke , waarop het verhandelde ons wyst, en 't welk wy nog wat verder moeten ontvouwen, — wordt uitgedrukt in het volgend Voorde]. Ondeugd en Elende neemen toe in de Waereld, 't zy dan gelykmaatig of ongefykmaatig , — ze neemen altoos toe, — met de toeneemende Befchaaving; — indien de Invloed van Godsdienfligheid niet eevenreedig toeneemt. En als deeze Invloed gelyktydig minder wordt, — is de voortgang van Ondeugd en Elende te fpoediger. De Natuurgevoelens der onbefchaafde menfehen hebben nog haare oorfpronglyke Spanning. By dc Wilden, is eene verwonderlyke Sterkte van Geest, en Kragt van Zelfsverzaaking. Zy zyn ten hoogden dapper, getrouw, dankbaar cn edelmoedig, door lcevendig Gevoel , met Drift en Verblinding. Deeze werkzaame doch onbeftuurde Beginzcls zyn, egter, piet genoegzaam, om hen gelukkig te maaken, of de tjoogfte  fj| ongeloof en zeden'. lioogfte Agting van Deugdelykheid te doen verdienen;, Hun ontbreekt de vereischre Uittrekking en Toepas* fuig dier geoefende Wysheid. Zy bederven zig onderling, door eindelooze Wraakoefeningen en alvcrnielende Agteloosheuen. Hunne Standvastigheid trekt naar het koppige en doldriftige, bezittende geenzius die zedelyke Waarde, welke diezelfde bedryven. zouden hebben by bcfchaafde menfehen, die de Uitkommen Weegen, de ftrydige Belangen opmaaken , veele Aanvegtingen gevoelen, en dan — over dezelve zegepraalcn, door veritandige Opmerkingen wegens het regtmaatige, onderfleund door welverlichte Begrippen van eenen redelykcn Godsdienst. In de dagen der romeinfche Heldendeugden, ftonden de Romeinen tusfchen de Wilden en Befcfaaaf* den. Gelyktydig bloeiden , in Griekenland , de Secten der zedekundige Wysgeeren. Geduurende deeze Bcfpiegelingcn en Redetwisten, naderde Athene het toppunt van Befchaafdheid, en ook van zedelyke Ongebondenheid. Naderhand zag men te Home bykans dezelfde Vertooningen. Uit de zeden der tegenwoordige Eeuwe , zal men geene onoploslyke Tegenwerpingen bybrengen ; maar wel eene over* ftelpeude Menigte van proefondervindelyke Bewyzen. Het Gevolg is wel te voorzien van het voort - eetend Ongeloof, als hetzelve meer 'opeulyk wordt begunftigd; om af te daalen ook tot de laagte 1 tanden. hobbes zal goeden raad moeten vcrfchaffen. De Inrigtingen van den Burgerfiaat zyn de eenige Befchutting. Deeze wordt ftceds gebrekkiger; want de bedervende Oorzaaken werken voort; om die Inrigtingen te vcrydclen, en de Uitvoering tc doen mislukken. Een opgewondene Geest-  ONGELOOF EN ZEDEN. 63 Geestdrift , eene dweepende Zugt voor Regt, geen voedend Onderhoud trekkende van de Godsvrugt, — zal ryzen of daalen naar Toevalligheden , cn, eindelyk, te zwak worden, om de genadige Bekooringen van het Goud te wederftaan. Bcfchaaving , by verval van Godsdienst, verflapt de zedelyke Vezelen van het natuurlyk Geftel. Als door gemeene Opftemming, wordt het zedelyke dan gelenigd, cn gewyzigd naar de heerfchende manieren. In zekere Kringen , die zig fieeds verder kunnen uitzetten, wordt de naauwgezette Eerlykheid aangezien voor Grilligheid , voor Dolheid , en het eerbaare belagchlyk. Toevallig worden fomtyds Gebruiken ingevoerd, die den voortgang des bederfs eenigzins tegenhouden of afwenden. Doch hierin is geene Verzeekering te vinden. Het Gebouw rust op geenen onbeweeglyken Grondilag. Als het voornaamfle Voorbeeld van deezen aart, 't welk roemen kan op Duurzaamheid, brengt men veeltyds by — de uiterlyke, onderfcheidende Welleevenheid omtrent de Vrouwen, waardoor de Europeaanen zig nu, eeuwen agtercen, van de Oosterlingen onderfcheiden, zonder deezen eenigzins ter navolging uit te lokken. Doch dc Befcheidenheid in deezen is eenïgermaate een Uitwerkzel van het Christendom; zo dat men, met geene zeekerheid, kan voorzeggen, dat dit nooit zou kunnen veranderen, by verder Verval van Geloof en Zeden. Een Geest van Navolging of Vader¬ landsliefde kan noopen tot groote Opofferingen, en het bevorderen van liefdaadige Stigtiugen, ook by dezulken, die hunne wettige Schuldeifchers wreedaartig overlaaten aan de uiterfte Elenden. Een Geest van  64 ONGELOOF EN ZEDEN*. van Partyfchap kan meedewerken , om zekere Om« deugden te verzaaken, of zekere Deugden tot eene aanzienlyke hoogte te doen ffygen, De Zugt ook om zonderling te weezen en van zig te doen praaten — kan zedelyke Wonderen verrigten. Doch zulke Geestdriften hebben geene Vastigheid, zyn los als het Weder, en veranderlyk als de Mode. Zy, die hun werk maaken van winzugtig fpecien, hebben eenpaarig goedgevonden, eene byzondere en ondcrfcheidcndc Heiligheid en Verpligting toe te eigenen aan Speclfchuldcn, ook boven die andere Schulden, welke geen minder Vertrouwen onderfrellen. Doch zy, die vast bcfloten hebben , zig voor altoos vair die Speelmakkers af te fcheiden , en den kans gunftig vinden om in Veiligheid hun oogmerk te bereiken , — zy — zullen het hoofd niet breeken met die modifche Bovennatuurkunde der Zeden. Het Belang der Regeerders brengt nieede, eenen behoorenden Luister van Klatergoud te verlpreiden over de Eer van den Krygsman, als zynde een goedkoop Werktuig. Dit Beginzcl, meent men, kan en moet ook vergoeden alle Gebrek in het overige, by Perfoonen van Adel of in hoogere Rangen ; terwyl het gemis van Eer, by de gemeenc Knegten, aangevuld moet worden, door eenige GodsdienfHgheid eu Stokflagcn. Het weivcrlicht cn vast Geloof in zekere Grondllellingen van Eer moet alzo uitmaaken de Regt■zinnigheid van den Krygsman. Maar welke ' foorte van Regtzinnigheid was altoos.beveiligd tegen de aanvallen van Kettcry, Twyfeling en Ongeloof? Vroeg of laat, zyn 'er Oproeren te wagten , welke zeer groote Omwentelingen in dit Leerfldzel kannen veroor-  ONGKLOÓF EN ZEDEN'. 6$ yerOorzaaken. (k) Myne Verbeelding fchildert de ontzaglyke Omwenteling aldus. Men fpreekt eerst Vertrouwlyk, en ftrööit in 't geheim de Zaaden van militaire en adelyke Onregtzinnlgheid. Zulke lieden van adel of hoogen Hand, die zig natuurlyk bloohartig gevoelen , vallen gereedelyk by , zoeken het onregtzinnige in Omloop te brengen , hetzelve in te lyven met den ftyl of toon der befchaafde Verkeering, en alzo , onder fatfoenlyke lieden, eene Eensgezindheid te bewerken, die tot groot Gemak dient, in het gevaarlyk Beroep. Herbaalde Slagen van Geestigheid doen den Dyk der Befchaamdheid inftorten , deverroeste kluisters van Bygeloof in Rukken vallen, cn den ftokouden Dwingeland van nietige Krygs-Eer in den Afgrond nederploffen. Dan wordt een nieuwen zeer ruim veld geopend voor de vrygeestige Spotters. Zy ftryken het dappere aan den toetlteen van het belagchlyke , en vertoonen de verblikte kleur. Zy fchryven en zingen over de ouwerwetfche Barbaarsheid , de vroome Vooróördeelen en het verhard Bygeloof der dooiende Ridders, befchimpende zo wel de Koenheid als de Kuischhcid der breedgefchouderde Lanfenbreekers. Zy geeven openlyk Puntdigten in 't licht op die onnozele Gekken , welke zig , in goeden ernst, maar zeer onveilig, warm maaken in het ftryden; vergelykende die plegtige Toorne by de klugtige, maar bloedige , ja doodelyke Gramfchap der edele manhafte Kemphaanen. Zy bewyzen geene Genade aan die arme Dweepers , welke het waarc één-noodi* ge van Epicurus voorbyzien ; pm , met een kreupel Ondcrlyf of een Arm te weinig, een Ordeteeken rönd k. necker, chap. lil, p, lOf-tlQs WYSÈEG. V. D- E  66 ONGELOOF EN ZEDEN. te draagen. Zy befpaaren hunne Lofbazuin voor die welvcrlichte en groote Mannen, welke zig weeten los te maaken van alle Vooroordeelen, alle Gekheden van dien aart te boven zyn, en allen Arbeid verftandig opweegen tegen zaaklyk Loon; zo dat zy het veel zaliger agten, van 't laag Gemeen berispt, en van veele Makkers benyd, dan door weinigen beklaagd te worden. Deeze kloekzinnigen willen liever in de ruimte leeven, door de kragten van een Wisfelbrief voor geheime diensten, dan onder Graftombes verrotten. Zy verkiezen veeleer, met den heden Huid, gebannen te worden , om zig genoeglyk op een Landgoed te bevinden , en jagt te maaken op weerlooze Dieren; dan te praaien in de Jaarboeken, onder de gefneuvelde Helden , die bedolven zyn in den grondeloozen kuil der eeuwige Nietigheid. VIERDE  ONGELOOF EN ZEDEN. iSf VIERDE DEEL. Aangelegenheid der Verwagting van een toekoomend Leven. Deftige, agtenswaardige Leezers zullen , misfchien, klaagen, datze geleid zyn, door eenen akeligen drom van ergerlyke Denkbeelden. Doch zy zullen , door meedelyden , geneigd worden tot Verfchooning van den Schryver, als zy overweegen de Vermoeijing van Geest, welke hy moest ondervinden, om, langs deezen weg, zyn Doelwit te bereiken. Een heilig Man heeft gezegd : „ behoudt anderen, door Vreeze, en gryptze uit het Vuur." (/) Deeze Verhandeling is ingerigt ter nadruklyke Vermaaning aan de Vrygeesten; om zig, op nieuw cn bezadigd, over het Stuk te beraaden; als meede om die ïwyfelaars en Ongeloovigen, welke cenigen invloed hebben , duidelyk te doen merken, dat het-grootlyks ook hun Belang is, eene gemecne zaak te maaken en de handen in een te flaan met de opregte Geloovigen, om den Godsdienst overal te befchermen, door welgepaste en regtmaatige Middelen. De Godverzaakers agten zig fchootvry voor alles, wat, na hun fterven, kan gebeuren. Gelyk zy geene Hoop hebben ; zo zynze ook zonder Vreeze, De Tyd voor hunne Geboorte viel niet lastig, en de volgende zal niet verveelen. Dit oud en zeer bekend Liedje heeft myne aandagt dikwils opgehouden , tot dat het my voorkwam als gebrekkig ten aanzien der kragt /. jud. 23,  6~S ongeloof en zeden". kragt van overtuigende Blykbaarheid. (*) Eene volgende Waereld , vervuld met de uiterfte Elenden, fcheen nog eene dreigende Vertooning te maaken, ook voor de genen, welke de Vernietiging fcheen te beveiligen. ,, De volgende Zielen," dagt ik, „ worden wel gevormd uit Niets, altans niet uit oude Zielen, zo dat deezen daartoe de Bouwftoffe zouden opleveren ; doch ik meen eevenwel te bezeffen eenige Aanleiding tot Bekommernis." Bovennatuurkundige gepeinzen over het wezen van Tyd en Perfoonlykheid bragten geene klaarheid aan ; zo dat ik , misfchien, nooit meerdere poogingen aangewend zou hebben tot het verder ontwikkelen van een donker Bezef, 't welk zig onmededeelbaar vertoonde, — indien ik dat zelfde niet onverhoeds hadt aangetroffen by den grooten necker. (tri) Ik erken beneveling in myn eigen bezef; —— ik vind my onbekwaam tot het overtuiglyk voordraagen; maar de Lezer, welke 'er niets uit mogt begrypen, zal gelieven aan te merken, dat ik de eenige Denker niet ben, wien deeze Verbystering kou bevangen. Het albeheerfchend Noodlot, Heer Vrygeest! bragt U tot een beltaan , 't welk U deel doet hebben aan goed en kwaad. Zn 't geen, vervolgens, door, die blinde Godheid, zal voortkoomen, begeert Gy niet te deelen , gefield zynde , dat de kans eeven groot is tor * ntcolai, Anecdoten, St, II. p. 86. 132. m. Naauwlyks wederftaa ik de verzoeking tol het af. fchryven der merkwaardige woorden, beginnende: Hélasl ce tfeft pas tout encore: ime penfée efrayante stempare de mot, & fhéfitt un moment a la eemmuniquer. Chap. XIV. p. 374-384.5  ONGELOOF EN ZEDEN. 69 tot verergeren als verbecteren. Een Man, in draag* lyken (land , verkiest, immers , niet , te dobbelen, om zyne Bezittingen te vernietigen of te verdubbelen. Over 't geheel, fchynt de mensch meer vatbaar voor Pynen , dan voor Genoegens. De Mogelykheid, altans, van het uiterfle»— is , in de eerften veel verfehriklyker , dan in de laatften begeerlyk. Yslyke Toeftanden zyn mogelyk , onder het bewind van 't Noodlot. Gy beklaagt , in zo verre , veele van die Perfoonen, welke , na uwen dood , geboren zullen worden, en agt U zelven gelukkig, dat het Onheil U niet kan genaaken. Maar zyt Gy zelf wel veiliger clan die ongelukkige Perfoonen ? Gy zult Niets worden , op den laatften Snik. Maar , gelyktydig met Uw Niets, zyn ook zy nog niets. Gy koomt volmaakt in hetzelfde Geval met de ongeboorncn. Het Niet A is niet onderfcheidbaar van de Nieten B en C. Hoe kan men dan zeggen , dat Gy meer beveiligd zyt , dan eenige anderen? Is uwe Ziel eene onftoflyke en voortduurende Zelfftandigheid ; maar eevenwel fterflyk; dan zou dezelve , misfchien, ligtelyk weder opleeven. Is zy een zekere Samenftand van bewogene Stofdeelen; —— die Samenftand kan zig vernieuwen. Is uwe Ziel onftoflyk , doch te niet wordende op de Scheiding ; dan is 'er altans geene Stoffe noodig om haar te herbouwen. Troost U niet ligtvaardig , met de meening, dat 'er geen herdenken kan zyn van een voorig leven. Gy hebt geene Kennis aan de Bewooners van andere Planeeten. Gy weet niet , of zy uwe Voor-r zaaten waren. Misfchien moet Gy vertrekken naar eene dier Volkplantingen. De Wetten van het Nood? lot zyn U onbekend; en Gy kunt aan hetzelve geener? E 3 lei  fS ongeloof en zeden. lei Bepüaliilg voorfchryven. floe het zy met her* denken, — lyden is Elende; — aanftaande Elende is vreeslyk, —. en dc Mogelykheid baart Bekommering. Geen pistoolfchoot kan den wanhoopenden verlosfen. Ondraaglyk benaauwen! Helaas .' wy zyn geboren! ' Kan die Wederkeer eenmaal en tienmaal gebeuren; dan zult Gy ook voor lief moeten neemen alles , wat het Noodlot kan op* werken , geduurende eene eindelooze Eeuwigheid. Het Noodlot is onverzetlyk ! Wordt de Mogelykheid van een belangryk toekoomend nog niet bezef baar voor Vrygeesten, die zig niet onverfchillig kunnen maaken omtrent hunne Nagedagtenis, die begeerig zyn naar eenen onlferflyken Naam , en zig eenige betrekking tot de iMakoomelingfchap voordellen ? 't Schynt mogelyk, dat alle volgende Gellagten , ja alle Schepzelen , die opwellen na ons overlyden , — vee! volkoomcner en gelukkiger worden, dan Wy ons bevinden; zo dat eene toeneemende Gelukzaligheid zig geduurig uitbreide , door het gantfche Hecl-Al. Ook kunnen wy niet lochenen de Mogelykheid van algemeene en aangroeijende Rampzaligheid , welke geen Einde zal bereiken. Als Wy onze Verbeelding vestigen op die overftaande Gebeurtenisfen, zullen wy altoos bemerken, dat de eerstgenoemde onze Gerustheid zou bevorderen , en dat de Verzeekering wegens de laatfte eene zeer onaangenaame Gewaarwording zou te weeg brengen, derwyze , dat onze Eigenliefde hierby niet onaangedaan kan blyven. Myn Gevoelen hieromtrent kan ik niet beter [uitdrukken , dan met de woorden van cicero-: ,, ik Weet zelf niet, hoe in de Zielen inkieeve een zeker Voor-  ONGELOOF EN ZEDEN. ?! Voorbezef als 't ware wegens de volgende Eeuwen." (n) Uit alles, befluit ik, dat'er geene, volkoomen gerustftellende, Beveiliging wegens het toekoomende bedagt kan worden, dan eeniglyk — het onafgebroken overblyven , met famenhangende perfoonlyke Bewustheid, onder de magtige Befchefming van een verftandig en verzoend, een genadig en goedertieren OPPERWEZEN, welks algenoegzaame Goedheid geene Voldoening kan vinden in zig uit te breiden over eene eeuwige Opvolging van tenietgaande Gewrogten. Wanneer wy te huis koomen van deeze verre Afzwervingen, bevinden wy in ons geene gefchiktheid, om zeer veel Heil voor 't Gemoed te verwagten van dc fchitterende Befpiegelingen der menschlyke Reden, aan zig zelve ovcrgclaaten. De voornaamc Bronnen van Licht waren altoos Openbaaringen, vrugtbaar in Overleveringen, waarvan het gemeen Verftand gebruik kon maaken ; zo dat de menfehen niet onbetuigd zyn gelaaten. (o) Daar dit Licht beneveld werdt, n. Tufc. Quaeft. L. I. c. 15, 16. #. Hic quibus invilï fratres, dum vita manebat, Pulfatusve parens, & fraus innexa clienti; Aut qui divitiis foli incubuêre repertis, Nee partem pofuèrc fins, quae maxima turba ett; Quique ob adulterium caefi , quique arma feciui Impia, nee veriti dominorum fallere dextras: Inclufi poenam exfpectant. Ne quaere doceri Quam poenam, aut quae forma viros fortunave merfit. Saxum ingens volvunt alii, radiisque rotarum Diuri'fti pendant; fedet, aeternumque fedebit E 4 In'  ONGELOOF EN ZEDEN, Werdt, reikte de fcherjpzinnige Wysgeatóe niet toe , om den Mist te veidryven. Ook nog kuit zy ons verlegen zitten, als wy dat geen verfmaaden, 't welk uns wordt voorgedraagen als' Goddelyke OPENBAARING. Gelukkig de Menseh , die uitzag naar deeze Hulp , en wiens begeerte zig üitftrekte naar de Heilgoederen, hierin aangeboden ! Gelukkige Christenen, wier eenvoudig Ondenvys agtervolg! is geworden , door werkzaamen Invloed! Het gebruik der Reden in den Godsdienst wordt door deezen niet verworpen; ook veragten zy gcenzins de geleerde Nafpooringen aangaande de Geloofwaardigheid der gewyde Boeken; maar zy fchynen het omflagtig Onderzoek voor zig naauwlyks noodig te hebben, van wegen Infelix Thefeus ,• Phlegyasque miferrimus oranes Admonet, & magna teftarur voce per umbras:. Difcite juftitiam , moniti, & non temnere Divos. Vendidit hic auro patriam , dominumque potentem Impofuit; fixit leges, pretio, atque refixit. Hic tbalamum invafit natae vetitosque hymenaeos; Aufi omnes immane nefas, aufoque potiti. Non, mihi fi Iinguae centum fait, oraque centum, Ferrea vox, omnes icelerum comprendere formas, Omnia poenarum percurrere nomina posfim. ïïicmanus, ob patriam pugnando , vulnera pasfi; Quiq'ie facerdotes cafti, dum vita manebat; Quique pii vates, & Phoebo digua locuti; Invcntas aut qui vitam excoluere per artes; . Quique fui memores alios fecere merendo; Omnibus bis nivea cinguntur tempora vitta, Aeneid, L. I. 608 - 627. 6#o- 6'6j.  ONGELOOF EN ZEDEN. 73 wegen het heerlyk Plan, 't welk hun voorkoomt als boven alle menschlyke Uitvinding. Zy hadden genoeg inzien in zig zelve, genoeg bezef van zedelyk Wclzyn en Eerbiedigheid genoeg voor den algenoegzaamen God, om zig zelve, met Weemoedigheid , voor Zondaars te erkennen. Nu gevoelen zy de Kragt van het Evangelium der genade. Het voldoet aan hunne Behoeften. Zy vinden daarby de gezogte Ruste voor hunne zielen, met liêflyke indrukken en bcweegingen, als Voorboden van eene geheel gezuiverde Gefteldheid. Diepgevoelig en vernederd van wegen de fleepende Kwaaien, zo wel, als ook de heete Ziekten van den inwendigen mensch, — verheugt hen onuitfpreeklyk — die Ontlasting van Schuldgevoel, welke hun tevens tot een Onderpand verftrekt der volkoomene Geneezing, in een volgend Beftaan. Tot vuurig aanbidden verrukt hen de Inrigting, volgens welke ook Kinderen van den gevallenen Stamvader toegevoegd kunnen worden tot de talryke Schaare der volmaaktere Geesten, welke Gods Throon omringen. Hen bekoort het Vooruitzigt van te leeven en te groeijen iu Volmaaktheid en Genoegen , zonder eenen Eindpaal te naderen. Hunne Godsvrugt vloeit reeds uit den zuiverden Oorfprong. Zy hebben God lief; om dat Hy hen eerst lief gehad, en Zynen Zoon gezonden heeft, tot eene Verzoening voor hunne Zonde. Hiermeede kunnen zy vergenoegd zyn, ook by een gering aandeel van vcrdwynende Goederen, en fchoonze geene Opmerking verwekken, in den (lillen doortogt deezes kortftondigen Levens. Het Vertrouwen (lerkt hunnen gang , terwyl zy denken: ,, alle dingen zullen ons ten goede meedewerken. Zou Hy , die zynen E 5 eigenen  "4 ONGELOOF £N ZEDEN. eigenen Zoon niet gefpaard, maar Hem voor ons allen heeft overgegeeven, — zou Hy — ons, met Hem, ook niet alle dingen fchenken I God is getrouw, die ons niet zal laaten verzogt worden boven vermogen, maar eene Uitkomst geeven, tot Heerlykheid van Zynen Naam en Zaligheid onzer Zielen." Mogten zulke Gevoelens, myne Leezers en my zelven fteeds bezielen , tot dat onze vernederde Staat vervangen zal worden, door den Staat der Verheerlyking!  II. ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE.   VERHANDELING OVER DB LÜCH TVER HEVELINGEN DOOR WILLEM VAN BARNEVELD; APOTHECAR. (Vervolg van het IVde Deel, Bladz. 436.) Vde HOOFDSTUK. ONDERZOEK OVER DE VERZOETING EN ZUIVERIN» VAN ZOUT WATER IN DE WOLKEN. Ik heb by het einde van myne voorgaande Verhandeling doen opmerken, dat uit dezelve voortvloeide een noodzakelyk gevolg , t. w. dat het door Hoozen opgenomen zout Zeewater moest verzoet en gezuiverd worden in de Lucht of in de Wolken, voor dat het zelve, onder de gedaante van Regen, tot ons op het aardryk nederdaalde. Ik heb daarby aangemerkt, dat de Natuurkundigen hunne aandagt, omtrent deeze byzonderheid, niet hebben laaten gaan. Ik weet wel,dat zy, door alle tyden heen, de Formering der wolken, aan de uitwafeming van het aardryk, en byzonder aan die van de uitgeftrekte Zeeën, hebben toegefchreeven , maar daar ik in de naast  78 VERHAND E Lr. no naast voorgaande Verhandeling meen beweezen te hebben , dat de Wolken ook van Hoozen gevormd worden , moest natuurelyk voor myne denkbeelden koomen, langs weike wegen zfci dit Zout, en het flykagtig deel, dat mede , door de Hoos, tot de wolken opgenomen wierd , daarvan affcheidde. —. Ik waage het dan, my in dit onderzoek te begceven. Maar alzo men hier reeds ziet, dat deze Verhandeling natuurelyke werkingen zal bevatten, die met een fcheikundig oog moeten befchouwd en ingezien worden , zal ik het my, voor min bedreevenen dezer wetenlchap , verooreloven , om ,• tot meerder verftand van dezelve, de verklaring van een zeer voornaam natuurelyk vermoogen of ingcfchapen eigenfchap der fcheikunffige voorwerpen en derzelver gevolgen en werkingen vooraf te laaten gaan. 'Waaruit dan ook tevens blyken zal , hoe zeer ik , in het beloop van deeze Verhandeling , in myn oogmerk ter volkomene verklaring van myn voorgenoomen taak niet flaagen mogt, dat nogtans de mogelykheid daar is , dat de zuivering van Zout Water langs diergelyken weg zoude kunnen beweezen worden. Deeze natuurelyke eigenfchap, welke ik bedoele, word in de Scheikunde verwandschap genaamd; op de juiste kennis van deeze berust de ganfche Scheikunst, 't Is hetzelfde vermoogen dat wy in de natuurkunde zwaartekragt noemen. Verwandfchap is derhalven eene neiging , die zommige Lichamen tot elkander hebben , door eene betrekking , waarvan de oorfpronkelyke gronden alleen aan een oneindig Schepper bekend zyn. 't Is door verwandfchap, dat God alles heeft zamengefleld en verbonden houdt. En daarentegen, daar de meeste zamengelïelde Lichamelyke , voor*  OVER DE LUC HTVER HEVE LINGEN. '„J voorwerpen zo gefchapen zyn, dat derzelver onderfcheidene begïnzels, waaruit ze beftaan, nog wederom eene nadere betrekking tot andere beginzels hebben, dan tot die, met welke zy vereenigd zyn, zo is het ook door die zelfde verwandfchap, dat alles wederom kan worden ontbonden, veranderd en tot zyn eerfte aanweezen, dat is tot ftof, terug gebragt. Hier uit volgt dan van zelfs, dat de Lichamen uit beginzels beftaan, ■ dat deze beginzels van dén kunnen gefcheiden worden, dat deeze beginzels, na de fcheiding, of op zich zelfs blyven, of zich wederom met andere beginzels vereenigende, nieuwe of geheel andere Lichamen daarftellen. Deze uitkomften en werkingen worden in de fcheikunst fcheiding, (Analyfis) of verbinding, (Synthefis) genaamd. De beginzels der Lichamen worden onderfcheiden in naafte of verwyderde beginzels. By voorbeeld ftellen wy ons Zout-water vóór, als een zamengefteld Lichaam , zo beftaat hetzelve uit Zout en Water, en dit zyn dan de naaste beftanddeelen van Zout-water. Intusfchen zyn de beftanddelen van het Zout, een mine-? raai Loogzout, Zoutzuur en lucht, en de beftanddelen van het water de Bajes van zuivere Lucht (oxygéne) en brandbaare Lucht (hydrogéne) welke wy de verwyderde beftanddeelen van het Zout-water moeten noemen, hoe zeer dezelve, ten opzichte van het Zout en het Water, elk in 't byzonder genomen, eerfte beftanddeelen blyven en ook wederom verwyderde beftanddeelen zouden kunnen hebben , welke dan, ten opzichte van het Zout-water, meest verwyderde beftanddeelen zouden genaamd worden. 't Is derhalven in de eerfte plaats de kennis der verwandfchap ——< en in de tweede plaats de kennis van de  to VERHANDELING de beftanddeelen of beginzels der Lichamen , en by-zonder van die van Zout en van Water , tot andere beginzels , welke ons het nodige licht moet fchenken , om de verzoeting van water nader in te zien, en te onderzoeken , hoe die in het wolkgewest kan voorvallen. Uit de vergelykendc proeven, welke men genomen ■heeft omtrent de uitwafeming en den gevallen Regen , blykt, dat er, na genoeg, zo veel vogt door uitwafeming in den Dampkring opklimpt, als 'er door Regen nederdaalt. Deeze ondervinding fchynt, in den eerften opflag, tegen myne meening te ftryden, t. w. dat 'er water door Hoozen tot de Wolken overgaat; dan,by een nader inzien, kan wel degelyk blyken, dat veel meer water uit de wolken door Regen nederdaalt, dan door uitwafeming opryst. Het water wazemt alleen daar uit, waar het aamveezig is; en dus uit den bak, waar in de proef genomen word, even als uit de oppervlakte der Zee; maar hoe veel deelen van den aardbodem zyn niet vast land, alwaar de uitwafeming aanmerkelyk minder is, dan boven dc oppervlakte van het water ? Hoe veel deelen van den aardbodem zyn niet Bergen, harde Klippen, en dorre Zandgronden, alwaar nim«mer uitwafeming voorvalt ? De Regen nochtans is algemeen; de Regen valt zo wel op de Bergen, als in de Daalen, zo wel op het Aardryk als in de Zee! Ja wat meer is, dc Regen moet, naar llandvaftige wetten der Eleftriciteit, in de Wolken, op de uitftckende en hoogere deelen des Aardryks en op de Bergen , overvloediger zyn, dan in de laagten, gelyk dit aan allen bekend is, die weeten hoe zeer de Electriciteit des Dampkrings vermindert] door de aantrekkende en over-  óver de lucht yerhevelingën. 8* ! overnemende eigenfchap van torens, masten, boomen, bergen en fpitzen , waar door de oorzaak der uitbreiding van de wolk afneemt .en het water moet nedcrvallen. Vandaar dan , en vandaar alleen die onbefef baare menigte waters, die zo veqle ruifchende, zo groote als kleine Rivieren van de Bergen tot de Zee afbrengen, en dus van zulke plaatzen afbrengen, alwaar het genoegzaam nimmer, dan kort na het ncdervallen van den Regen, uitwazemt. In het uoordelyk gedeelte van Europa, is des winters veel minder uitwafeming dan des zomers, en nogthans zyn de herfst- en wintertyden het regenagtigst, terwyl het daagen agtereen , twee en drie dagreifens, in het ronde , voortregent, waaruit wy beflüiten., dat al dit water aanhoudend van verre afgelegen plaatzcn tot ons gekoomen is. In de /Ethiopifche Zeeën Zyn, gelyk ik , by eene vorige gelegenheid , aangetoond heb „ de Hoozen zeer gemeen, Deeze brengen den Regen over den g.infehen aardbodem heen, En het is misfchien niet eerder, dan na zulk eene wolkreize , na zulk een tyd verloop , dat het water, over Zee door den Dampkring overgevoerd , volkomen van alle Zoutdeelcn bevryd is. Immers , dat 'er celiigen tyd toe vereischt wordt , fehynt daaruit te blyken 4 dat meer dan eens waargenomen is, dat het water, digt by onze Kusten, door Hoozen opgenomen, eit op de Duinen nedergevallen, Zoutig is. Eén myner geloofwaardigfte vrienden heeft meer dan eens het water, by onweerstyden nedervalleiide , op zyn buitenverblyf omftreeks het Dorp lis geleegen, Zoutig bevonden , zodat dit tot groot nadeel aan de gewasfen waS te befpeuren. • 't Zal 'er dan nu maar op aahkoomen ? om dé Wf'it natuur Ki V» Dt F H  Sa verhandeling tebepaalen, door welke weegen het water in den dampkring van het Zout wordt bevryd. En om aan dit onderzoek geregeld te voldoen, ftel ik my de twee eerstvolgende vragen ter beandwoording voor; terwyl de twee volgende , uit myn onderwerp voortvloeiende , de verdere voortzetting van deeze Verhandeling zulkn uitmaaken. I. Wordt het Zout en andere inmengzeh van het Zeewater in de wolken vernietigd'? of, zo niet, II. Wordt het Zout enz. van het water aldaar afgefcheiden ? Zo ja III. Waar blyft het na die affcheiding? of IV. Wordt het Zout vóór of onder de affcheiding van natuur e veranderd? of zakt het neder? Reeds voor eenige jaaren verkeerde ik in het vermoeden , dat de vorst , of een koude beneden het vriespunt, zoutwater van dit zout kon bevryden. Ik was op deeze gedagten gekoomen, door dien ik in deeze Stad Amsterdam, en elders in Holland, alwaar des winters zeer dikwerf en fpoedig gebrek aan versch water is , de arme lieden ysfehorfen zag overeind zetten , om, gelyk men zegt, te laaten uitvriezen; welke ysfehorsfen zy vervolgens fmeltcn en voor gewoon water gebruiken. Na dit voorafgezegd te hebben, ga ik over tot de eerfte vraage : wordt het Zout en andere inmengzeh van het Zeewater in de wolken vernietigd ? Hierop antwoorde ik: neen : volftrekt niet. In de Natuur wordt bepaaldelyk nimmer iets vernietigd. De verdwyning van iets , dat wy te vooren waargenoomen en gezien hebben , is niets anders dan eene verandering, of gedaanteverwisfeling. De Natuurelyke lichaamen mogen gefloopt, ontbonden en ver- wyderd  OVER DE LUCHT VER HEVELINGEN. Sj wyderd worden, maar de oorfpronkelyke beginzels blyven, of brengen elders nieuwe lichaamen voort. Wordt dan , volgens de tweede vraage , het Zout enz. van het water in de wolken afgefcheiden ? Ja, zeerzeeker; en bet is hoogst waarfchynelyk dat alleen de vorst, ten minften een felle-koude, in ftaat is, om die affcheiding te weeg te brengen. Ik zal hier verflag doen van eenige proeven, uit welke wy duidelyk zullen zien, dat het Zout en andere inmengzels , door tusfehenkomst van felle vorst, uit zout en onrein water vermindert. Ik nam een ysfehors, van het ys, uit onze Hinkende Stadsgragten , in den winter van den Jaare 1784, woog deeze fchors en ftelde dezelve ter uitvriezing. Dagelyks nam zy af in gewicht en wierd poreus. Ik fmolt deeze ysfehors vervolgens tot water , en bevond hetzelve tamelyk zuiver, terwyl de zoutige fmaak geheel verdweenen was. Ik befloot daaruit, dat het Zout in onze gragten zich, by het bevriezen van dat - water , binnen kleinder omtrek bepaalt , omdat het Zout , in den eigenlyken zin , niet bevriezen kan. Waardoor dan ook, by de minfte ontlating van de koude , of door de warmte der zonneflraalen , dat onbevroozen Zout, het welk altoos moet aangemerkt worden met een hoeveelheid waters tot peekei verbonden te zyn , zich by voorkeur van de ysfehors ontdoet, doorzakt en het ys poreus maakt; maar ook tevens van Zout beviydt. Ik nam daarna van dezelfde byt een andere ysfehors, verdeelde dezelve in twee deelen, door gewicht; fmolt de eene helft tot water, filtreerde dit, dampte het uit tot droogheid en verkreeg 40 grein onaangenaam riekend Zout. De andere helft ftelde ik eenige dagen aan de vorst bloot, op een fchotel , oin uittevriezen. F 2 Alles  Si VERHANDELING Alles bleef intusfchen op diefchotcl, en ik merkte op, dat bet vogt ,, hetwelk uit bet ys , doorgezakt was, zeer zout was, terwyl het ys wederom poreus wierd, waardoor de uitkomst en myn befluit van dc eerfte proef bevestigd moest worden. Ik behandelde dit deel vervolgens door ontdooijing , filtreering en uitdamping , als het voorgaande, en bevond , dat dit gedeelte van de ysfehors my iets meer dan de helft, t. w. 26 grein zouts opleverde. De Thermometer ftond geduurendc deeze proef 10 — 14 a 15 graaden onder het vriespunt, volgens de fchaal van fareniieit. Ik bleef echter' onzeekcr , langs welken weg de hoeveelheid zouts verminderde. Om dit nader te onderzoeken , fmolt ik 120 grein of i loot Zout in zuiver water , tot een fterke Pekel; maar deeze bevroor niet, dan tot eene broos ysagtig mengzel. Ik verdunde deeze pekel met water , tot 60 oneen, en liet dit bevriezen op platte fchotels, om de oppervlakte van het ys , zo veel mogelyk, te vermeerderen. Ik ftelde dezelve, by verwisfeling, aan de koude, die zich,gedurende ionagten, altoos 6—10 a ia graaden onder het vriespunt bevond, en des daags aan de zonnefchyn bloot. Ik maakte het ys, na dien tyd , tot vogt , verzamelde de deelen zouts , door volkomen uitwafeming van het vogt, en ondervond, dat 'er 30 grein, zynde \ van het Zout, verminderd was. Deeze proef kwam wel in den grond overeen met de voorgaande, maar daar was minder zouts verdweenen, terwyl de oorzaak der vermindering des zouts even onzeker bleef als te vooren, en dus heb ik, met de ter nederftelling van dc beide laatfte proeven , niet zo zeer ten oogmerk gehad , om hier iets m«de te bewyzen , als wel , om de aandagt der Natuur-  OVER DE LÜCHTVERHEVELINGEX. #5 tuurkundigen, omtrent deeze ondervindingen, zo met hunne gedagten, als naderen proeven , op dit ftulc te bepaalen. Wanneer wy echter de eerfte proef in overweging neemen , waaruit blykt , dat een door water vloeibaar zout en dus de pekel uit de ysfehors zakt, en deeze vergelyken met de eerfte uitkomst in de tweede proef, waaruit blykt , dat pekel niet dan in eene zeer felle koude, en dan nog maar gedeeltelyk,bevrooren wordt, zo mogen wy beflüiten, dat zout niet vatbaar is , voor het verliezen van het beginzel van warmte (principe calorique) en dus niet bevriezen kan; waarfchynelyk , omdat het zout of niets van dit beginzel bezit, of omdat het minder "bezit ten opzichte van het ys, of van eene felle koude, die altoos moet veronderfteld worden in trappen te kunnentoeneemen , aangezien wy het uitterfte vriespunt in 't gemeen, en althans ten opzichte van het zout , nog niet kunnen bepaalen, hoe zeer het vriespunt ten opzichte van de kwik te bepalen zoude zyn , aangezien hiervan proeven voor handen zyn. Ik zoude te meer beflüiten, dat Zee-zout voor geen bevriezing vatbaar is, omdat wy zien , dat door gemeen Zee-zout, of Ammoniaczout, van welk laatfte de grondflag ook gemeen Zeezout is, en welke dus beiden het mynrtoffelyk Loogzout ten grondflag hebben, de fneeuw en het ys kouder konnen gemaakt worden , dan uit eigen natuur zoude gebeuren. Het Wonderzout van olauberus , waarvan de grondflag ook mynftoffelyk Loogzout is , verwekt dezelfde uitkomst. Wy ftellen dan dat het Zout niet bevriezen kan. Daar ik nu, in het IVde Deel van dit Algemeen Maga#yn s Pao- 39 en volgende, beweezen heb, dat de waF 3  86" VERHANDELING terdeeleH ia eene wolk, 't zy door een Hoos of door uitwafeming daar in ovcrgebragt, de oorzaak zy van den uitgebreiden Haat der vogten, waardoor het water , indien het door eene Hoos opgenomen is, en dus moet veronderfleld worden zout te zyn , tot oneindig fyne Atomi verdeeld wordt, en derhal ven voor de volmaaktfte bevriezing vatbaar is , zo mogen wy beflüiten , dat het water op zich zelfs bevriest, en verplicht is het Zout zo wel als alle andere ftoffelyke deelen los te laaten. Niemand toch trekt in twyffel, dat de koude in de bovenfle gewesten zeer aanmerkelyk moet zyn , en niets is natuurelyker dan dat, omdat de zonneftraalen zonder tegenftand door de verdunde lucht 011middelyk heengaan , en daarenboven noch van den dampkring, noch van het aardryk, eenige terug kaatzende warmte ontvangen. De Elektriciteit der wolk, als de oorzaak van de uitbreiding der waterdcclen befchouwd , fcheidt dan , geholpen door de koude , in één ogenblik alles af, wat wy, in de Pharmaceutifehe konst, na eene langduurige bewerking eener distillatie , door het vormen van dampen in den Distilleerketel zien agterblyven. Namelyk : het zout , 't welk wy, na de uitdamping van het water, verkrygen. * De mogelykheid der affcheiding van het zout beweezen zynde , ga ik over tot de verklaaring der derde vraage : te weeten , waar blyft liet Zout na de affcheiding ? Schoon de Hoofdbedoeling van deeze verhandeling , in het opfchrift aangeduid , geen verder onderzoek vordert, is het wel der moeite waardig, om de gezegde vraag en de volgende in overwceging te neemen;  OVER. DE LUCHTVERIIEVELINGEN. 87 men ; want 't Zout wordt voorzeker niet vernietigd , het wordt van het water afgeieheiden , en, daar het, by de affcheiding, even zo wel als het water, tot de fyufte Atomi verdeeld is, bevind het zelve zich in de juiste vatbaarheid , om nieuwe vereenigingen aantegaan. Hoe meer een Lichaam verdeeld is , hoe gefchikter het is , tot nieuwe verbintenisfen. En daar de ondervinding ons leert, dat dagelyks eene groote menigte diergelyke en zelfs veel grovere zelfftandigheden aan den Dampkring worden ingelyfd, zoude ik geen zwarigheid maaken, om dit afgefcheiden Zout op de lyst te ftellen naast den rook van zo veele fteenkolen, turf en hout, naast dc brandbaare lucht der moerasfen, naast de ontwikkelde vaste lucht, vlugtig loogzout en al wat de verrotting veroorzaakt, naast den geur en fyne oliën van bloemen en kruiden, naast de uitwafeming der dieren , en naast alles wat van dien aart is; van welke dingen wy even min als van het Zout met volkomen zekerheid kunnen bepalen, waar dezelve blyven; dan ik wil beproeven, in hoe verre of het opgenomen zout, in den Dampkring door het aangaan van nieuwe verbintenisfen , van natuur verandert. Wy ftellen dan , dat het Zout afgefcheiden wordt, en dat het misfchien nog voor één enkel ogenblik zyn eigen natuur behoudt, en gaan, met deeze bepaling, over tot het overweegen van het vierde voorftel, namenlyk : wordt het Zout onder, of na de affcheiding, van Natuur veranderd ? of zakt het neder ? Het Zout zakt zekerlyk neder, in de lucht blyft het niet; maar het gaat vermoedelyk nieuwe Combinatiën aan, zo dat het onze aandagt ontfnapt, of voor onze opmerkingen niet meer vatbaar is. Wy weeten F 4 dil  11 VERHANDELING ditzeeker, dat, indien het onveranderd in het aardryk nederviel , hetzelve een algemeen nadeel zoude re weeg brengen. Dn toch ondervinden wy niet. 't Is waar; het Zout kan, door zyne zwaarte, terltond na de affcheiding , Wederom naar beneden daalen, en tot de Zee , waaruit het met het water opgenomen Was , wederkeeren , waaruit volgt , dat hetzelve zich alleen zal openbaaren , en met den regen vermengd zyn boven de Zee en langs de Kusten;-en deeze ondervinding is aan de Zeelieden cn de Strandbewoners niet onbekend, maar dikwerf waargenomen. Dan in zo verre hét Zout verbintenisfen zoude kunnen aangaan niet nieuwe voorwerpen of beginzels, welke hetzelve in den dampkring zoude moogen aantreffen, dienen wy vooraf te zien, uit welke beginzelen het Zout beftaat; welke beginzelen 'er inden dampkring zyn, met welke dezelve zich zouden kunnen vereenigen; en eindelyk welke nieuwe Lichanmen als dan uit deeze vereeniging zouden kunnen bfttfban Het gewoonc Keuken- ofZeczout beftaat uit minerahsch Loogzout, Lucht en uit het Zoutzuur. Dit minerahsch Loogzout kan met onderfcheidene zuuren nieuwe verbintenisfen aangaan, 't Iszeeker,dat de dampkring zweevende zuuren bevat. De zuurachtige vaste lucht dieuitzo veele Lichamen in den dampkring te VQprffchyn treed, laat deswegens geen twyffel over. Door zulk eene nieuwe vereeniging kan 'er een middemout gebooren worden, dat voor den groei niet alleen onfehadefyk.maar voórdeelig is. Ik weet zeer wel, dat, indien 'er eene nieuwe vereeniging van het mineraal Loogzout met eenig zuur zal plaats hebben, dan het Zoutzuur «erst van zyn bafis, het mineraalisch Loogzout moet losgemaakt worden. Ik weet ook,d,lt het ziuV der vaste  OVER HE LUC IITVER HEVEL IN GEN. 89 Vaste Lucht , een ligter zuur dan het Zeezoutzuur zynde , niet gefchikt is om het laatstgemelde uittedryven ; maar hoe zeer vvy de Lichamen kennen in den graad van verwandfchap tot elkander , zo kennen wy toch niet alle voorwerpen , zo als die elkander in den Dampkring ontmoeten, en wy weeten nog minder, welk Lichaam deezen kunnen zamenflellen. By voorbeeld , het vlugge Loogzout , dat zo menigvuldig uit alle dierlyke zelfftandighcden , by de verrotting, uittreedt; het vlugge Loogzout, hetwelk beweezen is , oorfpronkelyk tot het plantenryk te behooren, en waarvan de menigte, die de dampkring dagelyks overneemt, dus niet te bepaalen is,kan,met het Zoutzuur vereenigd, een Ammoniakzoat maaken, het welk van een voortreflyk nut kan zyn voor het groeijend aardryk. Andere zuuren daarentegen kunnen, met het mynftoffelyk Loogzout, zynde het andere beffanddeel van het Zeezout, een tweede, niet minder voor den groei nuttig en zeepagtig, Middenzout daarftellen, bekend by den naam van Sal mirabüis. Ik heb nopens dit laatfte voorftel geen uitkomften kunnen voordragen , die ik verzekerd was , dat waarlyk in den dampkring gebeuren, 't Zyn niet meer dan gisfingen, welke door eene naarftige nafpooring alleen bevestigd zouden kunnèn worden : en die hier alleen ter nedergefteld zyn , of dezelve aanleiding mogten geeven tot nieuwe ontdekkingen omtrent dit gewichtig ftuk, waarvan zeeker tot nog toe genoegzaam alles onbekend is, ten zy het Zeezout, het welk ik meen duidelyk genoeg aangetoond te hebben dat zich van het opgenomen water in den wolk moet affcheiden, onmiddelyk nederdaalt, tot de Zee wederkeert, en langs de ftranden in den Regen nog waargenomen wordt. F 5 Hoe  S>0 VERHAND. OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. Hoe onzeker dit laatfte gedeelte van deeze verhandeling ook zy, is het intusfchen blykbaar, dat de eerfte beweeg-oorzaak aller dingen, 't oneindig Opperweezen, 't welk eenmaal verkoos te rusten van zynen arbeid, de natuur van alle zyden door betrekkelykheden onderhoudt en beftiert. 't Is blykbaar dat alle dingen, de geringfte niet uitgezonderd, onderling van en aan eikanderen afhangelyk en dienstbaar gemaakt zyn , waardoor de natuur, als ik my zo mag uitdrukken, nimmer fchipbreuk lydt: daar de voorwerpen aan de eene plaats afneemen of verdwynen, komen dezelve aan eene andere plaats te voorfchyn, met eene nieuwe jeugd en luister, waardoor alles, ten opzichte van het geheel, in eenen onveranderlyken ftaat blyft voortduuren; zo, dat wel de gedaante deezer waereld voorby gaat; maar ook de gedaante alleen, doch de aan één gefchakelde orde der dingen blyft voortduuren. KA-  9* NATUURLYK E HISTORIE van den KOEKKOEK. Uit het Hoogduitsch. de gemeene asgrauwe koekkoek. Cuculus canorus linn. gefchiedenis van deezen merkwaardigen vogel, die, wegens zyne eigen wyze van voortplanting, zo dikwils een voorwerp van de nafpooringen der natuuronderzoekers geweest is, is echter nog niet zo volkomen en van alle verdichtfelen gezuiverd geleverd geworden, dat men ze als voltooid kan aanzien. De bepaalde kleur van het mannetje is op het bovenlyf donker aschgraauw , op de vleugelen in het koperverwige loopende. De vederen van de flaart hebben op het eind witte flippen , en op ieder fchaft derzelven enkele witte kleine punten. Het onderlyf is van den fnavel af tot op de helft van de borst helder aschgraauw, van daar wordt de grondkleur wit, met zwartgraauwe golfjes, die zich onder de flaart in lange vlekken verliezen. Het wyfje is van boven donkergraauw met morsfig bruine vlekken ; aan den hals aschverwig en geelagtig onder elkander gemengd, met zwartbruine golfjes. Ruitendien lyden deeze hoofdkleuren by beide genachten niet meer en niet minder veranderingen na het ruijen dan by andere vogelen , en de kleur , die by het uitkomen der nieuwe vederen zwak en onzuiver is, wordt vervolgens helder en zuiver. De  92 NATUURLYK E HISTORIE De grootte is 1' & (paryzer maat) waarvan de flaart 7//, de bek 9/// houdt. De breedte der uitgefpannen vleugel is a'. De Koekkoek behoort onder de trekvogels en laat zich, op het einde van April, in onze ftreeken (Thuringen) door zyn eentoonig gefchreeuw : Koekkoek, hooren, dat tusfchen beide door fchorre, kratzende en aan elkander hangende toonen vergezeld wordt , die men echter niet dan van naby kan hooren. Dit gefchreeuw laat hy zo lang hooren als de tyd zyner ■voortplanting duurt. Dat hy, geduurende den winter, ■ even gelyk de koelbloedige hazelmuis, in een löort van llaapzucht vervalt, zich in holle boomen , byzoridér ii den winter, verbergt, en hier fomwylen zelfs zonder vederen gevonden wordt, behoort onder de Fabelen, waarmede zyne gefchiedenis zo zeer misvormd is. liet is heden nog van geen heetbloedigcn vogel bewezen, dat hy, den winter door, aan verflyving onderworpen zy , en nog veel minder van den Koekkoek. Deeze verwydert zich aityd in September , en is dus een van dc eerfte vogelen, die onze ftreeken wederom ver* laaten, om ze tegen warmer te verwisfelen. Dc plaats, die het mannetje en wyfje, geduurende hun verblyf by ons,inncemen, bevat genoegzaam een uur in den omvang. In deezen omtrek dulden zy geen vogel huns gelyken, en doorlloddercn denzelven dagelyks in gezelfchap. Zy geeven de voorkeur aan boschachtige ftreeken, waarin de nabyheid weiden liggen, en in deezen geeven zy, indien het zo vallen kan, aan krcupelboschjes weder den voorrang. Zy doen hunne reizen in gezelfchap , cn hierom treft men in het voorjaar op de boschagtigc weiden z«er veel Koekkoekken aan , die zich op enkele ftrut- kcu  VAN DEN KOEKKOEK. 93 ke* cn paaien nederzetten, om op dc Regenwurmen, die uit de aarde kruipen, en andere Infecten te pasfen en ze te vangen. De reden, waarom zy laater dan andere trekvogelen in onze ftreeken komen, is niet zo zeer om de koude te ontwykcn , als veeleer om aftewachten dat zy by ons hun eigenlyk en voor hun gefchikt voedfel vinden kunnen. Dit beftaat voorhaamlyk tot op Augustus, in de purperroode Dennenrupfen, die zich in deeze maand aan de ftammen der boomen ophouden. Om deezen te kunnen wegvangen, heeft hen de Natuur twee klauterteenen gegeeven, waarmede zy, even gelyk de Specht , wanneer zy de rupfen van den ftam willen wegpikken, hun lichaam onderfteunen kunnen. Deeze rupfen verwen hen de maag geheel rood, en men vindt, by de opening, altyd de roode huid met den zwarten kop in denzelven. Zo ras deeze beginnen te poppen, en in een'kleinen nagtvlinderveranderen , trekken onze vogels naar de vyvers en moerasfige ftreeken, en vangen in de morgen- en avondfehemering, byzonder aan plaatfen waar riet wast , vliegen, muggen en haft. In deeze opgave van de middelen van voedfel, die hen de Natuur by hunne groote vraatachtigheid echter zo fpaarzaam en in zulke kleine portiën toereikt, kan men mogelyk den waarfchynelykften grond vinden, waarom zy hunne jongen aan de zorge van anderen moeten overlaaten; want de byzondere ligging van de maag onder het gedarmte, die hen tot het uitbroeijen hunner eycren ongefchikt zou maaken, hebben zy met meer andere vogelen, die echter hiertoe gefchikt zyn , gemeen. Dat het wyfje van den Koekkoek haare jongen, gelyk  94 natuurlyke historib lyk barrington uit misverftand van de Engelfchen beweert, niet zelfs uitbroeit , is lang buiten allen twyfel. Mannetjes en wyfjes zyn , ten tyde der bezwangering, buitengemeen heet, en verrichten het paaren gewoonlyk op de hoogfte takken der boomen, onder «en aanhoudend fchor en krasfend gefchreeuw , dat anders hun eenvoudigen koekkoeksroep tot een grondItem dient. Zy vliegen hierop in hunne ftrcek van de eene plaats naar de andere, en zoeken de nestjes van verfcheidene Motacillen , als der Roodborstjes (M. Rubecula) , Wilgenzysjes (M. Trochilus) , Wintcrkoningjes (M. Troglodytes) , Nachtfangers of bruine Grasmusfchcn (M. Curruca), de witte Grasmusfchen , de zwartkoppige Grasmusfchen (M. Atricapilla) , de Basterdnachtegaalen (M. Hippolais) , dc witte (M. alba) en geele Kwikftaartjes (M. fiava) te ontdekken. De bevruchte moeder befpiedt by dag de bouwmeesters van deeze nesten , om te weeten , wanneer de bouw voltooid en het laatfte ei gelegd is, opdat zy ter bekwaamer tyd het haare 'er kan onderliggen. Hier treft nu het lot om peetmoeder te worden de zodanige der overige vogelen, die juist op dien tyd, wanneer het koekkoeks ei in het moederlyf tot zyn genoegzaame rypheid gekomen is , zyn eigen laatfte ei gelegd heeft. In het begin van Juny brengt zy het eerfte ei voort , dat rond , morsfig wit, en aan de bovenhelft bruin en aschgraauw gevlekt is, en fchuift het met haaren bek in 't byzondcr gaarne in het nest van een Roodbortsje of Winterkoningje. In de nesten der andere Motacillen, welke niet op den grond bouwen , en op welker nest zy zich wegens deszelfs maakfel of haare eigene grootte zich niet kan nederzetten , draagt zy haar ei , dat zy op de aarde gelegd had,  ▼ A N DEN KOEKKOEK. 95 had, in den bek. Tot in het midden van July ligt zy genoegzaam alle agt dagen een ei in een anders nest, en. ook hierin , dat de eijcren zich niet fchielyk genoeg in haar tot eene genoegzaame volkomenheid ontwikkelen , om ze te famen te kunnen uitbroeijen, ligt mogeiyk eene oorzaak, waarom zy deeze bezigheid aan andere vogelen moet opleggen. Het is te bewonderen, met welk een groot vermaak deeze vogels de koekkoeksmoeder haar nest zien naderen. In plaats dat zy anders haare eijeren verlaaten , wanneer een mensch , of anders een levendig fchepfel haar nest te na komt, of van droefheid als aamechtig en dood op de aarde viülen , zyn zy hier integendeel uitgelaaten van vreugde. Het kleine wyfje van het Winterkoningje , by voorbeeld, dat over haare eijeren broedt, vliegt terftond, wanneer de Koekkoek by haar nest komt, van' dezelve af, en maakt voor haar plaats, op dat het haar ei des te gemaklyker kan infchuiven. Hetfpeelt en huppelt intusfchen rondom het nestje , en maakt, door zyn vrolyk lokfel, dat het mannetje 'er ook bykomt en deel neeme aan de eere en het vermaak dat hem deeze groote vogel aandoet. De Koekkoek werpt als dan de eijeren, die hem in den weg liggen , of zelve uit het nest , of de peetmoeder doet zulks , om het vreemde ei des te beter te kunnen dekken. Grootere vogels broeijen fomwylen een of twee van hun eigen te gelyk met het koekkoeksei uit; doch de jongen fterven toch in de eerfte zes dagen , omdat hunne grooter vraatagtige lliefbroeder hen alle voedfel wegneemt. Hoe afgemat moet niet zulk een klein vogeltje worden , als het Winterkoningje is, door het moeijelyk en langduuriger broeijen , en voornamelyk door het voeden van den grooten  $6 NATUURLYKE HISTORIE grooten vogel met kleine infeden, als vliegen, mug* genen graswurmen? Doch zy houdt het uit, en fchynt" in tegendeel hoe langer hoe vrolyker te worden, hoe grooter onder haare zorg het dier wordt, dat zy zelfs zo geheel denkt voortgebragt te hebben. De rechte moeder bekommert zich intusfehen geheel niet om haare nakomelingfchap, maar vergenoegt zich alleen haar ei gelegd te hebben. Zodra de jonge Koekkoek, die van boven bruinagtig graauw, aan de borst grys en aan de buik wit met zwarten golfjes geteekend is. grooter wordt, dyt hy zyn nest verder uit, en maaktal fpeelende de enge opening van hetzelve wyder, om by het uitvliegen des te gemaklyker te kunnen rioorbreeken. Wanneer hy uitgevlogen is., gaat hy op den naasten boom zitten, rekt zich eenige reizen uit, trekt .zyn veêren door zyn bek , en laat zyn ruuwe fchorre flem het eerst hooren. Zo ras dat gekrysch flegts eenige maaien in de ftrcek gehoord is , komen alle kleine vogels van rondomme te famen; het Roodborstje , dc Grasmusch, het Zeisje, de Basterdnachtegaal en Boomnachtegaal vlodderen om hem heen, begroeten hem, bekyken hem van alle kanten, verheugen zich over hem en brengen hem dan uit al hun vermogen voedfel aan. Ily kan zyn bek niet genoeg open doen , zo menigvuldig cetcn brengen zy hem. Het is een groot vermaak te zien , hoe ieder vogel den een den anderen den loef zoekt aftefteeken, om deezen onbekenden van dienst te zyn. En wanneer hy vervolgens van den eenen boom naar den anderen trekt , om zich in het vliegen te oefenen , trekken hem deeze vogelen insgelyks na , en voeden hem zo lang , tot dat hy hunnen onderftand niet meer nodig heeft. WaiU  VAN DEN KOEKKOEK. «7 Dit is nu een zeer wyze inrichting der Natuur; want, daar zich de eigenlyke ouders in 't geheel niet om hunne jongen ' kunnen bekommeren , zouden , zonder deeze byzondere hulp , niet flegts de kleine vocdflerouders , die ieder op zichzelf voor zulk een, grOoten vogel niet genoeg voedfel kunnen verfchaffen , maar ook de jonge Koekkoek zelf moeten omkomen. Men kan dus het gefchreeuw van de kleine vogels, dat zy doen hooren , wanneer zy een Koekkoek gewaar worden, naar hetgeen wat ik reeds van de goede verftandhouding,die tusfchen dc eigenlyke ouders, de voedflerouders, en de vogelen die hem ter onderhouding zyner nakomeüngfehap zo onontbeerlyk zyn, plaats grypt, gezegd hebbe, veelmeer als een vreugdegefchrei aanmerken , dat deeze vogels van zich geeven. Mogelyk willen zy hem zelfs aanlokken om hen ook een jong ter opvoeding toetevertrouwen. Die de taal der vogelen verftaat, zal mogelyk deeze aanmerking grondiger cn juister vinden , dan wanneer men deezen toon voor een angstgefchrei wil opgeeven, dat uit misleiding ontlfaat, wanneer men den Koekkoek wegens zyne Sperwervlerken en zyn Sperwervlucht in den eerden opllag voor een wezenlyken Sperwer houdt, die by deeze kleine vogelen zo gevreesd is. Want dat niemand den Koekkoek , die hem flegts eenmaal gezien heeft, voor een roofvogel houden zal, behoeve ik niet te herinneren. Men vertrouwt zelfs niet, dat zyne wapens, die hy als roofvogel zou moeten gebruiken, bekwaam genoeg zyn om een Schalbyter magtig te worden. JKATUURK. V, D, $r s) BR  $8 natuurlyke historie £) de bruine koekkoek, Cuculus fuseus, Deeze Koekkoek , die in Thuringen niet zeer zeld-< Zaam is, daar ik hem byna alle voorjaaren, by zynert doortocht, op het einde van April heb aangetroffen, onderfcheidt zich van de voorige geheel en al door zyne grootte , daar hy merkelyk kleiner is, door zyfl dikken vierkanten kop, mager lyf, korter pooien, die genoegzaam geheel met vederen bedekt zyn, door zynen korten, en aan den wortel fferken fneb, en by* zonder door zyn in 't ooglopende bonte kleuren. Zyn lengte bedraagt u" g^j hiervan beeft de (laar; 5*"5 en de bek 8'//. De breedte der vleugels is i' io'f. De bek is zwart, aan den wortel en aan den onder* kaak in het blaauwgroene vallende ; de oogappel c* oogkring, en voeten zyn citroengeel; de ftrot perzekenrood en de teencn graauw. Kop , hals cn rug, zyn van een fchoon bruinroode kleur met zwarte, cn aan ieder deel genoegzaam gelyk van eikanderen ftaande dwarsftreepen geteekend. De dekveders der vleugelen hebben een gelyke teekening, en de ondcrite witte kanten. De vlerken zyn grys met bruine flreepen op de buitenfie vederen , die naar binnen in wit verwisfelen , doch op de agterfte vlerken loopen de grootte bruine flreepen door. De bovenfle dekvederen van de flaart en de kegelvormige flaart zelve zyn hoog roodbruin, eerst met enkele zwarte punten, en op het laatst met breede zwarte banden , die op de fchaft witte vlekken nalaaten, waardoor de flaart een feuitgngemeen fchoone teekening krygt. De punten Ut  •Van den koekkoek; qj» flër rugvederén zyrt wit. Door deeze reguliere mengeling der bruine en zwarte kleuren, krygt het gantfche bovenlyf , wanneer de vleugels en fiaart zaamgevouwen zyn, een zeer fraai aanzien,en beftaat uit louter bruinroode en zwarte banden , die aan den kop fin aller zyn, en dan, naar evenredigheid van het toeof afneemen, nu eens breeder dan weder wat fmaller Worden» De keel en hals zyri geelagtig, en van hier verloopt deeze famengeftejlde kleur in het eenvoudige fneeuwwitte tot aan de onderfte dekvederen van de ftaart, de lange fchenkelvederen mede ingefloten. Het gantfche ondcrlyf is met fmalle zwartgrauwe golfjes geteekend , die aan het agterlyf meer in een loopen. De binncnftc akfelvederen zyn bruin met zwarte punten , en de onderfte dekvederen der vleugelen wit met zwarte kanten. Het wyfje is iets kleiner, heeft alle deeze kleuren, doch is minder helder en regelmaatig geteekend. Zy is op den bruinen rug zwartagtig cn wit gefprengd, feu heeft een zwarte en witgeele gegolfde borst. Uit deeze befchryving en opgave der kleuren blykt, dat beide foorten van Koekkoekken, in het uitwendig maakfel van haar lichaam, tamelyk wel overeenkomen , en ten opzichte van hunne kleuren genoegzaam even onderfcheiden zyn, als de witte en geele Kwikftaarten. Deeze laatfte Koekkoek komt in het voorjaar, op het einde van April en in den aanvang van May; in Onze Laudftreek, en fchynt genoegzaam altyd flegts doortetrekken. Slegts eenmaal heb ik 'er twee óp" ëeri hoogen Sparrenboom zien paaren. Zy moeten dus Zieh niet in onze landftreek, maar wel diép1 iii de' bos*'  ïör> OVER DEN KOEKKOEK. fchen, vermoedelyk op de zelfde wyze als de gemeene Koekkoek zich voortplanten , hetgeen ook de Koolbranders , die op .zodanige dingen zeer opmerkzaam zyn, beweeren. in. al-  III. ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE. G3   HISTORISCH ONDERZOEK f«N het gebruik en de uitwerkingen der SPYzen , uit het dieren- en plantenryk , by 'Verschillende volken. / Uit het Hoogduitsch. Over de middelen van ons voedfel vindt men, eve* als over alle andere behoeften , vermogens en beftanddeelen van den mensch, zekere gemeene plaatfen, die door een algemeene en verjaarde goedkeuring genoegzaam geftempeld zyn, en als onloochenbaare grondregelen, die op ondervinding fteunen, worden aangenomen, doch die echter niets minder dan zodanig zyn. Tot deeze gemeene plaatfen behooren onder anderen ook deeze: dat het genot van vlcesfpyzen de menfehen fterk en moedig of zelfs wel wreed , en daarentegen het gebruik van groenten hem zwak , zagtzinnig of zelfs wel vadfig maake. De gefchiedenis van het menschdom leert ons, in hoeverre men deeze en foortgclyke Hellingen bepaalen moet, wanneer men ze als waar wil laaten gelden. Vooreerst kan men een groote menigte van volken noemen, by welke zich de vermeende natuurlyke uitwerkfelen der vleeschfpyzen geheel niet openbaaren. Alle bewooners van het noordlyk Europa en Afia, de Laplanders , Samojeden , Oftiacken, Tungufen , Baraten en Kamtfchadalen; verder de bewooners van de Noordlykfte en Zuidelykfte deelen van America, de Eskimo's en Vuurlanders , behooren tot de kleinfte, haatlykfte , vadzigfte en zwakfte volken op de gantG 4 fcb|  Ï04 onderzoek van het gebruik fche narde , en echter gebruiken deeze volken niet alleen louter vleeschfpyzcn, maar ecten hetzelve daarenboven nog meestendeels raauw cn onbereid. De Buraten, zegt pallas, zyn niet flegts klein en venvyfj van voorkomen, maar ook zo zwak , dat zes Buraten, met de hoogfte infpanning van hunne krachten , niet zo veel kunnen verrichten , als één eenige Rus in fiaat is te doen. Ook zyn zy, by een gelyke grootte, veel ligter of minder gewigtig en gefpierd dan de' Rusfen. Jongens van die jaaren , welke men by de laatften naauwlyks met beide handen kan optillen, kan men onder de Baraten gemaklyk met één hand van den grond beuren, en zweevend in de lucht houden. Een evenredige ligtheid vindt men ook by de volwasfen mannen; want wanneer een Rusfifche Ruiter een paard moede gereden heeft, zo verhaalt het zich ras weder, wanneer het door een Burat beftecgen wordt. £n deeze verwyfdc, zwakke en ligte Buraten leven, even als de overige Siberifchc Helden , genoegzaam alleen van vleeschfpyfen , welker geduurig en onvermengd gebruik dus ligt (zo als de Heer pallas meent) juist als de oorzaak van deeze zwakte en ligtheid der Buraten en hunne broederen kan aangezien worden. Zo weinig nu het menigvuldig genot van dierlyk voedfel fterkte en moed geeft, even zo weinig is het ecten van fpyzen uit het plantenryk met zwakheid en lafheid verbonden. Zelfs in de tyden der grootfte eenvoudigheid en dapperheid behielpen zich deCrieken en Romeinen genoegzaam alleen met een kunftelooze brei (*), en een foortgelyk brei, of ook liegt brood maakt (*) plin. Lib. t8. VS. ?, aristot. Polit. vii. 10. goguet Mi; 17. CA. 3. Art, 1. val. max. ii. 2. 5.  en de uitwerkingen der spyzen. 105 maakt nog heden het voedfel uit van genoegzaam alle Slavonifche Volken in Europa en ook menige inwooners van Italicn , en echter behooren deeze volkeren tot dezulken die het fterkst gefpierd zyn. Niettegenftaande de Illyriërs zich kommerlyk behelpen in ellendige hutten, en meestendeels in moerasfige en ongezonde ftreeken woonen , ook over het geheel genomen zeer traag zyn, valt het hen toch niet zwaar de wandrochtelyke Osfen , die hun vruchtbaar land voortbrengt , met hunne fterke vuist te overweldigen. Dat de Negers byna alle Europeefche Volken in lichaamlyke kragten overtreffen, heeft geen bewys nodig, en ook deeze fterke Negers leeven in Africa, even als in America, veel meer van aardgewasfen, dan van visch en vleesch. Even dit doen ook de bewooners der Eilanden van de Zuidzee en de Marianifche Eilanden , van welke alle Europeefche Reizigers bekennen, dat zy zich met dezelve niet hadden kunnen behelpen. De eerften, en byzonder de inwoonders der vriendfchaplyke eilanden , toonden in .worstelen en vechten eene zo verbaazende behendigheid en kragt, dat zy de fterkfte en vlugfte Engelfche matroozen fchielyk onder de voet kregen of op den grond wierpen. Zelfs de vrouwen namen de Engelfchen onder den arm om ze over diepe beeken en rivieren heentedragen. Met gelyke kragt omvatten fommige inwooners der Marianifche] eilanden zodanige Europëers, die vau hunne medebroederen verdwaalen, en keeren met hen, even als of zy niets van eenig aanbelang droegen , naar hunne wooningen. De fterkte der laatften is zo buitengemeen, datzy, alleen door de kragt van hunne armen , in de dikfte boomftammen fteenen kunnen werpen. G 5 EeH  IOÓ ONDERZOEK VAN HET GEBRUIK Een ieder, die de tot hiertoe bygebragte voorbeelden van volken alleen voorzich had, zou byna overhellen , om uit dezelve dit gevolg afteleiden, dat het genot van louter vleeschfpyzen den menfehen zeer nadeelig , even als die uit het plantenryk zeer heilzaam zyn, en dat de eerfte even zo veel zwakken, als de laatfte fterken voorbrengen. Doch dit befluit zou even zo eenzydig en valsch zyn, als de gemeene plaatfen, in den beginne van dit opftel gemeld , zyn. Wanneer men namelyk de aangehaalde fafta met eikanderen vergelykt , befpeurt men , dat men uit dezelve niets beflüiten kan ; dan dat vleeschfpyzen niet altyd fterke , en groenten niet altyd zwakke menfehen maaken, en dat noch de een noch de andere voor alle klimaaten en temperamenten der menfehen even gefchikt zyn, of gelyke werkingen in hen voortbrengen. De grond en 't klimaat bepaalen alleen , of althans voornamelyk, de fchadelykheid of nuttigheid van het voedfel uit het dieren- of plantenryk. Daar beide in verfchillende ftreeken der aarde oneindig verfcheidea zyn, kan men, overeenkomftig de waarheid, beweeren, dat het genot van louter vleeschfpyzen in zekere landen even zo natuurlyk en heilzaam zy, als de plantgewasfen in andere, cn dat beide in verfchillende klimaaten zo wel onnatuurlyk als fchadelyk worden. Hoe kouder het klimaat, en hoe onvruchtbaarder het aardryk is, des te gepaster en heilzaamer wordt het genot van genoegzaam ongemengde vleeschfpyzen. Hoe heeter daarentegen het klimaat, cn hoe vruchtbaarder de bodem is , des te meer neemt de heilzaamheid van het ecten derfpyzen uit het plantenryk toe. Over het geheel genomen hebben zich de menfehen, hoe tegenftrydig zy ook anders met elkauderen mogen zyn, te» aan*.  SN DE UITWERKINGEN DER. SPYZEN. lof aanzien van voedfel, kleeding en wooning, de wetten van de onuitputlyk menigvuldige natuur zeer wei onderworpen , en wanneer men in 't oog vallende afwykingen van deeze wetten aantreft , vindt men byna altyd , dat deeze onnatuurlyk fchynende uitzoiaderingen haare natuurlyke oorzaaken hebben. Indien het 't oogmerk der Natuur was, dat de treurige woestenyen en wildernisfen van Lapland , de dorre llranden van de Yszee, die geene boomen noch ftruiken draagen , de eeuwig bevrozen oever van Groenland en Labrador cn de akelige eilanden van Vuurland , om van meer foortgelyke landen te zwygen, niet geheel onbewoond blyven moesten , hoe konde zich dan de mensen het genot van een gemengd veedfel tot een noodzaakelyke en onovertreedbaare wet maaken ? Vanwaar zoude de mensch voedende planten , of wortelen , of boomvruchten in plaatfen vinden, waar de fchoot der aarde het grootlfe deel des jaars gelloten , en haare oppervlakte of met ellenhooge fneeuw bedekt, of door cllendiepe vorst vcrkard, of zelfs van alle vruchtbaare deelen geheel be-r roofd is? Met aanbiddenswaardige wyshcid vormde de Voorzienigheid veeleer de menfehelyke lichaamen zo buigzaam, dat zy zich naar alle klimaatcn fchikken, de trek van ieder klimaat aanneemen, en de vau hier ontftaande nieuwe behoeften zonder gevaar hunner vernietiging bevredigen konden. Het beftendig genot van vleeschfpyzen is de Vuurlanders, de Eskimoos, de Samojeden en hunnen broederen , even zo natuurlyk en gezond , als voor ons de zorgvuldigfte mengelingen van vleeschfpyzen en groenten zyn. Zonder dit dierlyk dieëet, dat de nood aan deeze folken voorfcluyft ? zou hun bloed niet dien rykdom van  I08 ONDERZOEK VAN HET CEBRUIK van olieachtige en vuurige deelen krygen , waardoor zy alleen de verbaazende koude van deeze landen kunnen wederftaan. In de hutten der Groenlanders en andere bewooners van den kouden gordel vindt men geen ander vuur, dan de vlammen der lampen, die van verfcheiden familiën onderhouden worden. De geringe warmte, welke deeze lampen verfpreiden , zou door de Groenlandfche koude, als droppelen in den Oceaan, verflonden worden, zo niet de olieachtige of traanachtige uitdampingen der menschlyke lichaamen , eene Reeds gelyke warmte of veeleer hitte voortbragten. Deeze hitte , welke uit de uitdampingen der Groenlanders ontftaat , is zo groot, dat Europeërs.j die niet daaraan gewoon zyn, in gevaar raaken van daarin te verflikken, of ten minflen aêmechtig te worden. Ik heb reeds op een andere plaats aangemerkt, dat de Rusfifche Jagers, die op Nova Zembla overwinteren, de Samojeden navolgen, en warm bloed van Rendieren drinken, gelyk zy ook het varfche vleesch raauw eeten moeten, wanneer zy in deeze anders onbevvoonbaare Landen beftaan, en voor gevaarlyke ziekten veilig zyn willen. Doch op dat de alte groote ophooping van Phlogiston in het bloed, die door het onophoudelyk genot van vleeschfpyzen voortgebragt wordt, geene rottende ziekten maar alleen een heilzaamc warmte mogte voortbrengen , zo ftortte de algoede Natuur in deeze anderzins vrecslyke Pool-Landen eene zuivere aetherifche luchtuit, die den fchadclyken overvloed van Phlogiston greetig inzuigt, en door haar antifeptifche kracht de verrotting in dierlyke lichaamen moest tegenwerken. Tegengcftelde oorzaaken brengen onder den heeten aardgordel tegcngeftelde uitwerkingen voort. Vooreerst  EN DE UITWERKINGEN DER SPYZEN. IC§ eerst zyn de meeste landen, die tusfchen de ke'erkrin. gen liggen, niet gunftig voor het herderleven , en de aankweeking en vermenigvuldiging van zodanige kudden van huislyke dieren, die in ons klimaat het ryklykfte en gezondfte dierlyk voedfel opleveren. De Natuur wilde, dat de heete gordel het verblyf zyn zou der fterke en verfcheurende dieren. Leeuwen , Tygers , Luipaarden en diergelyke zyn in Africa , zo verre het tot den heeten gordel behoort , in zuidlyk Afia, en in alle groote Oost-Indifche Eilanden zo talryk en-dapper, dat de menfehen niet eens in hunne wooningen voor hen zeker zyn , ik laat ftaan dan dat men kudden van Osfen, Koeijen en Schaapen zou kunnen houden. Wanneer men ook al groote kudden van zulk huislyk vee tegen de vervolgingen hunner vyanden konde b^fchermen , zouden 'er echter in de meeste ftreeken van den heeten aardgordel andere onoverwh:lyke hindernisfen , die uit het klimaat zelve ontdaan, in den weg zyn. Byna alle landen van den heeten gordel krygen jaarlyks eens of tweemaal periodieke afwisfelingen van natte en drooge jaargetyden. In den natten jaartyd vallen verfcheiden maanden agtereen, flegts met geringe tusfclienpoofingen, de heviglie plasregens. Alle ftroomen trceden uit hunne oevers en overfproeijen met ellenhooge vloeden het laage aardryk, en juist dat geene, waarop het rundvee en fchaapen hun voeder zouden moeten vinden. In de drooge jaargetyden daarentegen worden de planten en het gras, die, na dat het water 'er afgevloed is, met onbefchryflyke kracht voortgedreven worden ,, zeer ras, door de loodrechte ftraalen eener byna nooit bewolkte zonne, verfchroeid, en zelfs in den regenloozen jaartyd ontbreekt het meest aan voeder voor de grootfie  IXÖ ©nderzoek van het gebruik grootfte foorten van huislyke dieren. En fchoon "mei? ook al, even als in liet halfeiland vari Indien, rundvee kon doorbrengen , zo vermeerdert zich dit toch zö langzaam, dat het naauwlyks tot den veldbouw toereikende is , waarom ook verfcheiden Mahomednanfche Keizers van Hindoftan gedwongen worden het Aagten van Osfen en Koeijen voor een tydlang te verbieden. Wegens het ilegte en fpaarfaame voedfel is het rundvleesch en zelfs het fchaapenvleesch door geheel Hindostan niet flegts buitengemeen hard en heet $ maar het wordt ook aan de Malabaarfche Kusten onvenlraaglyk , walgelyk en zo gevaarlyk , dat E#■ pcëers, die daarvan eeten, de boosaartigfre zwcercn krygen. Onder den gantfchen heeten aardgurdel vindt men flegts weinige ftreeken , die, door een zeldfaamc eigenaartigheid van den grond en het klimaat, ryk aan voedende en gezonde kruiden en grasgevvasfen zyn, in welke dus ook groote kudden van tamme-Europeefche dieren hun voedfel vinden , en een even zo fmaaklyk als heilzaam voedfel voor den mensch opleveren. Hiertoe kan men in ft byzonder Java en Mada?as^ car, verder Iïabesfiniën, en dan de meeste laage landen in America van 25 graaden noordelyke breedte tot aan den soften graad zuidelyke breedte reekenen. poiviiE betuigt, dat hy nooit grooter en fchoouer rundvee dan in Java gezien heeft, én hy, zowel SS gentil , verzekeren , dat in Madagascar Osfen er» Schaapen van een buitengemeene voortrcflykheid zyn, en dat hun vleesch 'byna te voedfaam is. Dc Osfen hebben groote klompen van vet-op den rug, en de Schaspcn draagen (taarten van vet', die zes tot SR: pond zwaar zyn. Deeze aanmerkêlyke góedheklVair*" 't vleesch leidt men af van een grar-gevvas, dat aan dit Eiland  ltf BB UITWBKKINSEN DER SPYZEN. III Eiland byzonder eigen is, en waarmede men ons aarddeel mogelyk een gewigtiger gefchenk zou doen ,. dan met alle de overige producten van Madagascar. In de provincie Caracas , en meer andere ftreeken van het z-uidelyk America , zyn de weiden het gantfche jaar door groenend. Enkele byzondere perfoonen houden hier kudden van 20 tot 30000 ftuk, en het rundvleeschis zo overmatig vet, dat men de vette deeleu;van dc magere fcheiden moet, om het zonder walging, te kunnen genieten. In de nabuurfchap vau Portobello zyn de weiden, naar het uiterlyk aanzien, even zo voortreflyk als in Caracas , doch het ougunftige Climaat, waarin deeze Stad ligt, heeft ook zulk een nadceligen invloed cp dc Osfen , dat men ze wegens hunne magerheid niet eetcn kan. Wanneer dus dc Natuur de meeste, landen onder den heeten aardgordel dat foort van tamme dieren onthield, zonder welken wy in Europa niet zouden kunnen beftaan , zo weigerde zy hen niets, dan hetgeen hen geheel onnut of zelfs verderflyk was. 'Want het menigvuldig genot van zulke vleeschfpyzen,. als waaraan wy gewoon zyn, zou onder den heeten gordel onfeilbaar een gantsch heir van rottende onheclbaare, ziekten: voortbrengen. Dan wat de algoede moeder de bewooneren van den heeten aardgordel aan den eenen kant fcheen te ontrooven, gaf zy hen aan een anderen kant duizendvoudig in de heerlykfte gaven weder. Zy fchonk hen niet flegts de kostlykfte foorten van Dadelboomcn, en den nog milder Broodvrugt- en Sagoboom , niet flegts een menigte van voedzaame aardwortelen , als Potates, Manioc, Jgnames en veele anderen, maar vergunde hen ook gierst , mais en ryst, alle aardgewaslèn , die honderd , tweehonderd , en nog  Ui ONDERZOEK VAN het gebruik riög meervoudiger vrugten dragen, en onder welken de ryst in 't byzonder in één jaar ten minden twee oogden geeft. Door dit haar gcfchenk , even als door de groote menigvuldigheid van verkoelende vruchten, welke de Natuur den heeten gordel voor alle anderen fchonk, toonde zy den mensch duidelyk welke lborten van voedfel zy voor hem bedemd had, en de mensch volgde ook den moederlykeu wenk , die zy hem tot zyn eigen welzyn gaf. De oorfprongkelyke bewooners van den heeten aardgordel verteeren, wegens hunne onverzadelyke vraatzucht wel raauw of Hinkend vleesch, zelfs van verfcheurende dieren of van Oliphanten, Ezelen en Paarden, of ook rottende Visch, doch hun hoofdvoedfel blyft altyd ryst of andere groeibaare fpyzen , en hier mede vereenigen zy flegts zo veele vleeschfpyzen, als nodig is, om het al te fterk zuur te matigen, dat uit het beflendig genot van groeibaare fpyzen ontftaat. Het grootdc deel van den Heidenfchen Hindus gebruikt zelfs in 't geheel geen vleeschfpyzen , en des niet te min zyn deeze vleeschhaaters even zo gezond , of nog gezonder , dan de overige inwooners van Hindostan, die dierlyke fpyzen eeten. Even dit kan men ook van de Japanezen zeggen, die zich (visch buitengclloten) van alle vleeschfpyzen onthouden. Wanneer de Hindus korter keven dan de Europeëers, gelyk chardin beweert , ligt de reden daarvan zeker niet in hun gebruik van plantgcwasfcn, want hy flaat ook toe, dat zy aan veel minder ziekten onderworpen zyn dan de Europeëers ; waarfchynlvk ook niet in een overmatig genot van ere vermaaken der zinnelyke liefde, want deeze neiging tot wellust, die de Europeëers zo overmatig voorkomt, is de drifthunner  ÉN de uitwerkingen der spyzen. i ] .3 hanner natuur, cn nog veelmeer in het {heller lypcjide en uitputtende klimaat van Hindostan. Voor 'c overige Maan de Hindus , door 't verlof om vleesch te ecten , dat zy hunne Edelen of Helden gegeevert hebben, zelfs toe, dat een matig genot van dierlyka fpyzen ook in hun klimaat , fchoon al niet meer gezondheid , ten muitten meer kracht geeft, en het is ook niet onmogelyk, watmackentosh vermoedt, dat de honden der Europeërs daarom fterker zyn dan die der Hindus » omdat de eerften vleesch, en de andexeü geen vleesch krygen. Hoe verder men zich van de grenzen van den heeten aardgordel naar de poolen vervvydert, des te meer neemt de onuitputbaarc vruchtbaarheid van den grond, en de mildheid der aardvruchten en fooiten van kouren af, en daarentegen dc menigvuldigheid en het genot van dierlyke fpyzen. toe; Alle lauden , die iu Afia en Africa, gedeeltelyk ook in America (fchoon dit waerelddeel zieh ook hier van de oude waereld onderfcheidt), tusfehert de 23 en 35 tot 40 graaden breedte liggen , maaken de heeter helft van den gemaatigden aardgordel uit, en deszelfs bewooners komen, ten aartzien van hun dieet, meer of minder naby ons of de volken tusfchen de keerkringen , nadat hunne woonplaatzen koeler of hecter zyiu De Mooren in Hindostan- hebben drie hoofdgerechten t vau welken de hoofdfehotel altyd uit ryst of andere plantgewasfen beftaat, en die flegts met kleine gedeeltenü van vleesch, of visch of van gebraadcu lammeren ómlegeil is. Schaaps- en Rundvleesch wordt alleen vau nrme lieden gegecteu. (Juk beweert chardin ; dat de Mooren in Hindostan , wegens de groote hitte s Veel minder vleesch nuttigen , dan men anders eet} • HISTORIEK; V. D; H ' **?  ti4 onderzoek VAft het gebruik. cn dat zy de i'cherpe ftoffen, die uit het befiendig gënot van vruchten, wortelen cn groenten ontftonden, door boter zochten te verbeteren , die zy, even als dc Hindus , in groote menigte met alle fpyzen vermengden. In Periiën eet men niet het tiende gedeelte van vleesch , dat men in Vrankryk verteert. Vleesch eeten de Pcrfen alleen des avonds, en dan nog maar van de tederlïe dieren , van Schaapen , Lammeren a jonge Hoenders en Capoenen. Visfchen en Wildbraat komen maar zeer zeldzaam op een Perfifche tafel ; en liet Kalfs- en Ilundvlecscli wordt alleen in de kouder ftreeken van arme lieden gegeeten , omdat het rund» vleesch in Periiën altyd mager , en het vleesch taai en onverteerbaar is. Het middageeten , of veel eer het ontbyt van den Perfiër, beftaat uit verfchc en ingeleide vruchten cn uit melkfpyzen. Meloenen hebben zy het gantfche jaar door; druiven acht maanden lang; en aan ingemaakte vrugten en melkfpyzen ontbreekt het hen nooit. Zelfs hun avondmaaltyd beftaat voornamclyk uit ryst cn andere plantgewasfen, waarby zy een weinig gebraden vleesch ecten. In April eeten zelfs de aanzienlyken daaglyks, twee of drie weeken lang, tien tot twaalf pond meloenen, en 'er zyn menfehen , die vyfendertig pond van deeze vrugt verteeren kunnen, zonder zich te benadeelen. Zo lang de meloenentyd duurt , en deeze duurt vier maanden, eet de gemeene man niet dan Meloenen en Augurken, cn zelfs de laatften zonder eenige toebereiding chardin denkt, dat men door geheel Frankryk in één maand niet zoveel Meloenen eet, als in Hispahan alleen in een enkelen dag verteerd wordt. Omdat de Turken in veel minder heete ftreeken woo-  Sen de uitwerkingen der spyzen. li.5 woonen-; enby alle hunne traagheid zich eehter meer beweegen dan de Perfen, zo eeten zy over het algemeen meer j en ook meer vleesch en minder vruchten dan de Perfen. Ondertusfchen zyn raauwe of gekookte aardvruchten , byzonder ryst , het voornaauifte voedfel onder de Turken; Zy eeten flegts zeer zelden rundvee, en in Syriën zyn zy zo onmatig in het gebruik van raauwe vrugten, dat zy zich daardoor ziekten op den hals haaien, aan welke de Europeërs niet 'onderworpen zyn. De Arabieren léeven genoegzaam alleen Van flegt gebakken gerftenbrood ; even gelyk de bewooners van Sennaar , die by dit dieet echter veel flerker dan de Europeërs zyn moesten; Zelfs onder de Mooren, of de Arabifche ftadbewooners in Barbarijen leven Van de vier perfoonen drie geheel alleen van brood. In Egypten ziet men op de tafelen der Grooten en Ryken alleen , Schaapenvleesch en Gevogelte; want Rund- cn Buffelvleesch wordt alleen van den gemeenen man gegeeten. In April enMai eet inert, buiten de vruchten en groenten, alleen visch, doch geen vleesch, omdat men in de heete maanden een afkeer van alle dierlyke fpyzen heeft. Ook van de volken van ons waerelddeel kan men , genoegzaam zonder uitzondering; beweeren , dat zy des te meer verkoelende vruchten en groenten , en des te minder vleesch ; en zelfs wel des tè minder Voedzaam en vast vleesch eeten 5 hoe zuidelyker zy ivoonen, of hoe heeter hun klimaat is. Onze voorvaderen daarentegen, de oude Germaanen^ ateii veel meer vleesch , en veel minder brood , moes en ooft, dan wy , omdat ons Vaderland door de eirtdelöoze bosfehen en moerasfen, waar mede het bedekt was ^ «reel kouder en vochtiger wierd , dart hei nü is; Dit H s fcèmfc  11(5 ONDERZ. VAN IIET GEBR. EN DE UITW. DER SJPYZEN. menigvuldig genot van enkele vleeschfpyzen was niet alleen zeer gefchikt voor het klimaat cn de levenswyze der oude Duitfchers , maar ook zekerlyk een mede-oorzaak van die buitengewoone grootte en fterkte, waardoor zy by de Romeinen zo gedugt waren. De nakomelingen der Duitfchers hebben met regt dit vleeschdieet hunner voorvaderen in diezelfde evenredigheid verlaaten , waarna zy de groote bosfche» uitgeroeid , de diepe moerasfen uitgedroogd , menigvuldige foorten van graangewasfen, moeferyen en vrugtboomen geplant, en even daardoor het klimaat van het oude Germanje geleenigd hebben. In geen andere waereldiïreek zyn zelfs de menfehen van een edeler oorfprong, in een hooger graad, Animalia tmnivora , dan in het koude gedeelte van den gematigden aardgordel; want in deeze zyn alle foorten van teder en vast vleesch, alle foorte van graangewasfen, moeskruiden, wortelen en ooft voor handen, of kunnen ten minden gemakkelyk verkregen worden , en leveren gezamenlyk, wanneer men ze matig gebruikt, een gezond voedfel uit. Indien dus de Geneesheeren aan gezonde menfehen een dieet aanbeveelen, dat of geheel uit vleeschfpyzen, of geheel uit moeskruiden beftaat, zo wederfpreeken zy de Analogie der Natuur, of de zichtbaarfte inrichtingen, welken de Natuur t»fl ons best gemaakt heeft. BE  DE GEVOLGEN VAN HET DESPOTISMUS, EENE GESCHIEDENIS UIT DE REGIERING VAN D£« MARQUIS DE PQMBAL, Uit het Engelsch. Te Angra, op het eiland Tcrceira, woonde een gelukkig Colonist, die zich zelven en zyn familie —— hy had twee zoons en twee dochters door zyn noeste vlyt in een voordeligen (land gebragt had, vergenoegd en ffil leefde , de kerk haare tienden , en den Koning zyne belastingen op de gezette tyden betaalde ; een braaf deugdzaam man , die tot in het jaar 1770 niets te vreezen en niets te wenfchen had. In den jaare 1770 kwam een Koninglyk Fregat van Lisfabon naar Angra , en omtrent acht dagen daarna liet de Gouverneur Generaal deezen gelukkigen huisvader en Colonist by hem komen,cn verklaarde hem, onder de vleijendfte verzekeringen , dat bet den Marquts de Pombal niet onbekend gebleven was, welke bekwaamheden en talenten hy tot hiertoe had doen blyken. Pombal was een neef vau den Gouverneur Generaal. Te gelyk volgde hier de voorflag uit naam van den Minister, om een gedeelte der Directie te aanvaarden by een nieuwe fabriek , die te Lisfabon zou worden opgerecht. Het viel den goeden grysaart niet moeijelyk zich te ontfchuldigen. Zyne jaaren alleen fpraken genoeg tegen zulk eene verandering. Te Angra had hy zyn gantfche familie by hem, daar waren alle zyne verbintenisfen 3 Portugal keilde hy zelfs ziet; hy was 'er nog nooit ge11 3 117  ïl8, EENE GESCHIEDENIS UIT DE REGEERING weest. Hy had wel ia zyn jougerjaaren eenige kennis gehad van Fabrieken van dien aart, als waarby hy nu zou gebruikt worden, doch reeds lang alle gedachte, opgegecven, om kundigheden van dien aart voorttezetten; 'er zouden dus veel bekwaamer menfehen tot deeze post te vinden weezen dan hy was. Hy droeg dit alles den Gouverneur Generaal voor , en hoopte dat zelfs deeze beweegreden alleen genoegzaam zou zyn, om zulk een aanbod aftewyzen. l)e Gouverneur verzekerde ook, dat het hem'leed deed, dat de goede grysaart zo veelvuldige gronden voor zyne weigering had. Ieder moet (voegde hy 'er by), buiten kyf, best wcetcn wat hem in zyn Hand te pas komt. Ik heb ondertusfehen myn pligt gedaan „ en de my opgedragen last volbragt. Omtrent tien dagen hierna, op dien tyd dat het Schip naar Lisfabon zou zeilen , ging de goede grysaart des morgens vroeg uit, om zyne gewoone bezigheden te verrichten. Een fergeant met elf foldaaten ontmoette hem op flraat, nam hem tevens , in naam des Konmgs, gevangen, voerde hem naar de kust,en bragt hem in een bark, die reeds op hem lag te wagten„ en nauwJyks nog den tyd had om het reeds afgevaaren Fregat naartezeüen en hem. aan boord van hetzelve te brengen. Het wierd middag , de eetenstyd kwam aan , de gantfche Familie wachtte op den vader, men zondt naar het veld, naar alle nabuurige huizen, waar hy dikwils plagt te komen -7 het gantfche huis was vol ontueltenis, de moeder kreeg toevallen, die voor haar ieven deden duchten ; nergens was eenig berigt te i-rygen. Men herriunerde zich ehidelyk dat de GouWfiW hein omboden had; de oud de zoon tilde dus. naar-  VAN DEN MARQUIS DE PQIIBAL. II? 1War deszelfs paleis, en trof daar een Onderfecretaris aan met wicn hy reeds te voren eenige kennis gemaakt had. Ik kan u goede tyding brengen , zeidc deeze, uw vader is heden morgen vroeg met een Fregat naar Lisfabon getrokken. Men heeft te Lisfabon zyne bekwaamheden en braaf karakter leeren kennen , en hem derhalven aan het hoofd van een nieuw opgerichte fabriek geplaatst, en dit alles gefchied door de directie van zyn Excellentie , den Heer Gouverneur Generaal Stel u derhalven gerust, voer de Secretaris voort , gy zult zekerlyk , zoras op de gewoone wyze berigten uit Lisfabon komen kunnen, van zy-. „en guuftigen toeftand tyding krygen. Dit was troost en tevens fchrik voor de Familie! Doch hier hielp niets dan geduld, het getier maaken zou de zaak maar verergerd hebben. Zo ras 'er toch bersten van de aankomst van het Fregat te Lisfabon naar Terccira kwamen, moesten ook droevige of blyde tydiugen van den toeftand van den goeden ouden vader komen. Deeze berigten kwamen ook cindelyk , doch met dezelven geen tyding noch minder een brief van hunnen vader. De Familie liet dus door verfcheiden van haare vrienden en bekenden te Anteira aan derzelver Vrienden te Lisfabon fchryven, om op het naauwkcurigst te verneemen, wat 'er van de zaake was. Op ■die deeze brieven kwam ook ter rechter tyd antwoord , dat de bewuste perfoon met het genoemde Fregat te Lisfabon gekomen en als gevangene uit het kind gebragt was, doch waarheen verder? dit had men door alle mogelyke nafpooringen niet kunnen verneemen. In een der openbaare gevangenisfen, tot welken men toegang had, was hy zeker niet gebragt», I-I 4 want;  |aq EENE GESCHIEDENIS UIT DE REGEERKc want dit had uien zorgvuldig nagegaan. ]]y moest dus in een der veelvuldige daatsgevangcnisfen' gebrast zyn geworden , die te Lisfabon , of naby Ljsfabor, zyn. Doch hier kon men zonder eene byzondere vergunning van den Staatsminister geen toegang krygen. Byna achttien maanden lang wachtte" de gantfche 1 ainilie met het fmartelykfte ongeduld , of 'er geen verdere berigten komen zouden. Wat zouden de ongelukkigen doen? Zy hadden hunnen vader verloren De oudfte zoon nam cindelyk zyn befluit. De Plantage wierd met al zyn toebehoren voor een gering ms aan een nabuur verkogt , die de naast' aangrenzende landen toekwam , cn omtrent veertien maanden te vooren met een fchoone vrouw uit Lisfabon gekomen was. Een deel van het geld wierd hefteed om de moeder cn zuster een plaats te verfehalTcn in een kosrinus re Angra; de jongde zoon wierd Novitius in ecu Antpniten klooster, en met de overige fom ging de. ouaite zoon naar Lisfabon om zyn vader te zoeken. Nauwlyks was hy aldaar aangekomen , of hy hoorde dat hetzelfde Fregat, dat zyn vader naar Lisfabon geb.ragt had, vier weeken geleden, naar Rraffliën'vertrokken was, waar het drie jaareu op ft3pfi] zou gaan liggen. De arme jongen liep nu de Advocaten om raad vraagen , liet het geval onteekenen , ftelde den eerden Minister een request ter hand, en Pombal gaf daarop ook werkelyk bevel, dat men by den Capitejn' van 't fregat befcheiden zou inwinnen of de in het request aangevoerde omdandigheden met de waarheid vvereendemden. Doch dc Capitein was m Brafiliën; K v^eu. dus SceiIe hefeheideu iiitcwinnen. De on7 Sehfkkige jongeling gaf op nieuws het eene request n'a, het  VAN DEN MARQÜ1S DE POMBAL. ïaI het andere over, doch hy kreeg geen antwoord. Men moest geduld hebben tot het Fregat uit Brafiliën kwam, dat byna vier jaaren lang weg bleef. Onder-* tusfchen ftierf de moeder van hartzeer j de dochters gingen naar Lisfabon by haaren broeder , die intusfchen met de dochter van een Cancellist by het Oor? logsdepartement getrouwd was. Ook waren de na? fpooringen van zyn behuuwd vader, om hem by zyne navorfchingen te onderfteunen, vruchteloos. Eindelyk kwam het lang gewenschte Fregat uit Brafiliën. Doch in deeze zo lange tusfehenruimte van tyd was de Capitein geftorven , maar de eerfte Luite-. nant erinnerde zich nog bepaald alle de omftandighe-. den , vond en toonde ook nog het recepis , dat de Capitein gekregen had, toen hy zyn gevangene aan oen der Subalternen van het Staatsfecretariaat Luis Carvilho dc St. Payo overgeleverd had. Doch deeze Was ongelukkig nu niet hier, en het jaar te vooren als Onderfecrctaris van den toenmaaligcn- Vieckoning naar Angora vertrokken. Men ftelde den Minister op nieuws requesten in handen, doch men kreeg geen antwoord. Waarfchynlyk zag de Minister zelfs de requesten niet. De geheele waereld in Lisfabon was toen aldaar met niets anders bezig dan met het nieuwe ftandbeeld van den Koning, dat moest opgericht worden , en kort daarop met het proces en het verbranden van den armen Italiaan Johann Baptista Pelle, die van een famenzweering tegen het leven van den Minister was bcfchuldigd geworden. Nu begonnen eindelyk de zwakheden van den Koning gevaarlyker te worden , en de Minister die het einde van zyne grootheid en gebied te gemoet zag, aam een vertrouwd man, cn vier fchryvers als adfis-: H. 5 tenten  122 EENE GESCHIEDENIS UIT DE REGEERING}-, flemen aan, om alle de ongeopende brieven, die hy. geen tyd gehad had te leezen, te openen, te onderzoeken , en ze als dan te verbranden. Men verzekerd , dat 'er over de tienduizend waren. Zy lagen in zyn bibliotheekkamer, en in een paar daaraan grenzende vertrekken by hoopen op den grond ; brieven van allerlei foort. Eenigen van zeer groot gewigt; veele die niets, te beduiden hadden ; menigerlei zonder naam ; eenigen vol oproerige kwaadaardigheid ; een zeer groote menigte berigten van .Spionnen van allerlei foort, die de Minister overal gebruikt had, en die in hun relaas altyd den zuiverden yver voor den dienst van den Koning deedeu blyken , en zyn Excellentie den Heer Minifler van hunne verkleefdheid aan deszelfs perfoon verzekerden. Onder andere perfoonen mi, die by het onderzoek der brieven gebruikt wierden, was ook de Schoonvader van den ongelukkigen jongen man. Deezen viel gelukkiger wyze in handen de brief van den Gouverneur Generaal aan Pombal, die medegegeven was, toen de arme man naar Lisfabon ais gevangen gebragt wierd. Hy was nog verzegeld; een zeker bewys dat Pombal van het overvoeren van den goeden grysaart niets geweeten had. De brief was van den volgenden inhoud: „Ter voldoening aan den last van uwe Excellentie ^ heb ik Johan Simoëns da Sylva Delgado ontboden, en deed hem verflag van de gunflige oogmerken, die uw Excellentie met hem had, met betrekking tot de directie van de door uw Excellentie opgerichte Fabriek. Daar hy zich hiervan zogt te ontfchuldigen , liet ik hem, ter voldoening aan uwe verdere inftrucliën , artesteeren, en aan boord van het Fregat, dat naarLisfa^ bon  VAN DEN MARQUIS DE POMBAL, 123 pon ging, brengen. De Capitein van dit Fregat zal hem dus aan de verdere bevelen van uw Excellentie overleveren , enz. enz." De fchriklyke ontdekking was dus gedaan, en daar de Koning den 23 Febr. 1777 kwam te fterven, gaf de de oudfte zoon van den ongelukkigen , zo lang vergetenen man , aan de nieuwe Koningin terftond een fmeekfchrift over, waarin het geval van zyn' vader volftandig verhaald wierd. Nog eer op dit zonderling request een refolutie genomen wierd , was 'er reeds, een algemeen bevelfchrift uitgegaan , dat alle ftaatsgevangenen, of die anders in byzondere gevangenisfen mogten zitten , vrygelaaten moesten worden. De zoon liep terftond overal rond , om in alle mogelyke plaatfen van deeze foort zyn vader optezoeken. Hy zogt op twee , drie , vier plaatzen , waar hy met eenige mogelykheid kon opgefloten zyn, en vond zyn vader nergens. Hy liep verder , over den Tajo, naar de verder afgelegen gevangenisfen, en kwam juist daaraan, toen men zyn vader uit een gat een er gevan% ge'nis te voorfchyn trok. Godlof nog levend! Maar helaas hoedanig gefteld ! De zoon kende zyn vader niet meer: De groote fterke man was geheel ineen ger krompen, tot op de helft zyner voorige lengte, Zeven jaaren lang had hy in dit gat gezeten. Hy kost geen been meer uitfteeken 3 hy kost niet gaan , hy had zyn gezicht genoegzaam verloren ; drie dagen daarna wierd hy geheel blind. Nu ontwikkelde zich eindelyk ook het gantfche geheim, , dat de broeder van den Marquis de Pombal oorzaak van deeze gantfche afgryzelyke gefchiedenis was. Deeze booswicht was een geestelyke, had een ^uurlyka dochter, die tevens zyn maitres was , tot dat  t24 GESCH. UIT DE REG. VAN DEN MARQ. DE POMBAE. dat hy eindelyk gelegenheid vond , om ze aan den man te helpen. De man, die haar aanzocht, had een landgoed op het eiland Terceira, wien de oude Delgado, tot zyn groot verdriet , wegens een naastaanleggend goed een proces had afgewonnen. Hoe verzoend nu deeze weder fcheen te zyn , was echter de oude veete nog in zyn hart. Hy maakte, by het huwelyk van deeze natuurlyke dochter en maitres van Pombals broeder, een beding , dat de oude Delgado door het een of ander middel van het eiland moest gebannen worden, en dat men zorgen moest dat hy zyn plantagiën kost koopen. Ten dien einde floeg dan de broeder van den Miniller deezen man voor als direcleur der nieuwe Fabriek; het geviel ook juist dat de zoon de Plantagiën van den vader aan deezen man verkoopen moest. Pombal zelf had van alles niets geweeten, doch het is toch eene onvergeeflyke nalaatig-, heid, dathy, niettegenftaande alle overgeleverde reques-. ten, de zaak nooit ordenlyk onderzoeken liet (V). (V) Dus wordt deeze gantfche gefchiedenis verhaald door Capiteit castigan, die ze, gejyk hy verzekert, uit den eigen mond van den Zoon des ongelukkigen mans te Lisfabon gehoord had. Zie deszelfs Sketches ofSociety ana' manvers in Portugal. Londen 1788. 8. vol. II. p. 215-232, IV, AL-  IV. ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, £ N MENGELWERK,   TAFËRËEL VAN Napels, groot Griekenland en sicilien» OF VERSLAG van het prachtige werk, Y0YAGE riTTORESQUE DE NAPLES ET DE SICILE. Eerfte Stuk. Italien , het oude vaderland der Helden en het welk altyd dat der kunften blyven zal, biedt ons zo veele gewigtige voorwerpen aan, dat deszelfs naam alleen een menigte aangenaame of droefgeestige , verleidelyke of fchriklyke denkbeelden in ons opwekt en gaanclc maakt» De fchoonheid van den hemel en het climaat, de vruchtbaare rykdom der landftreek , de grond zelf bedekt met de overblyfzelen van de pracht en grootheid der Romeinen die men met voeten treedt , het aandenken aan alle die groote mannen, welke dit gelukkig land heeft voortgebragt, de meesterftukken der kunst en de verfchyningen der Natuur, die by ieder tred onze verwondering opwekken ——. dit is het wat ons uitlokt , wat ons naar dit land heenrukt, dat ieder Kunftenaar , ieder Dichter, ieder Geleerde, ieder man van gevoel of vuurig verlangt te zien, of ten uiterften betreuren moet nooit gezien te hebben. Was 'er iets gefchikt om dit vuurig verlangen of dit betreuren te maatigen , zo moest het een werk zyn, dat eigenlyk gefchikt was, om ons de wonderen va* Af  laS TM'ERE EL VAN NAPELS van hetzelve getrouw voor oogen te ftellen. Hoe volkomener het beeld is , des te levendiger gevoelt men dc fchoonheden van het model en dit ondervindt men by het kezen van de Voyage pittorefqué Van Napels cn Siciliën. By het eerile ontwerp van het werk, en zo als men het in den beginne dagt uittevoeren , waartoe dan meer liefhebbers der kunst het hunne Zouden hebben toegebragt , zou gantsch Italiën daarin begrepen geweest zyn , met alle die gezichten en omftandighcden, welke deszclfs oude en nieuwe gedenkteekenen vorderen. Alen gevoelt ligt, dat één enkel man dit niet ondernemen konde ; ook had men 'er de fchatten vau een groot Heer toe nodig gehad om het uittevoeren. De Heer Abt. van Saint 11. die dus dit werk geheel alleen voor zich zelven overgelaten zag, heeft zich moeten bepaalen tot dc fchoonc Landltreeken van Napels en Siciliën , die even zo belangryk , nog lchilderagtiger en in 't algemeen minder bekend zyn dan het overige Italiëm , Onze Schryver , zonder te verzuimen, hetgeen dc zeden , de. regeringsvorm , den koophandel enz» betreft, heeft in 't byzonder, gelyk ook de titel van bet werk te verftaan geeft , zich daarop tbegelégd, om de fchatten der natuur, en de meestcrltukken der kunst te befchryven. Nergens is de Natuur verfpilt knder, en de kunst inneemender dan in het land dat iiy doorlopen heeft; hy heeft de fchilderagtiglte gezigten , de bekoorlykfte ftreeken , de gedcnkteek.s ncn, en alle die kostbaare overblyffelen, die men by ieder ftreek in dit gelukkig climaat aantreft, nauwkeurig laaten afceekenett. Het werk is zo ryk en vol-  en des zelfs l a n d s t re e k e n. I2f) Volkomen wel geflaagd in de uitvoering $ dat wy geen zwarigheid maaken te zeggen : dat het een der prachtigfte gedenkteckenen is , welke eene hartstochtelyke liefde voor het fchoone en verhevene; door een enkel ambteloos man , ooit uit loutere zucht voor de kunst ergens in eenig deel der wacreld verricht heeft. De óntleeding alleen en de uittrekfels die wy van dit werk denken te geeven, zouden een gantsch bock tütmaaken, wanneer wy flegts cenigermate omftandig van alles wilden fpreeken , wat van eenig belang in hetzelve voorkomt. Doch daar wy genoodzaakt zyn ons binnen een zeer eng bellek te bepaalen , zullen wy ons moeten vergenoegen den tocht van onze Reizigers flegts zeer vlugtig natcvolgcn, bil onze fchets , die wy daarvan geeven zullen ; in drie ftukken te verdeden. Het eerde zal Napels en deomliggende ftreeken vervatten ; in het andere zullen wy het zuidelyk deel van Italiën 4 .dat men van ouds. met den naam. van Groot-Griekenland beftcmpelde, doorloopen, en het derde zullen .wy aan Siciliën wyden. Ieder deezer landftreeken biedt ons voorwerpen san, die Wel waardig zyn onze aandacht daarop te vestigen; doch daar wy ze flegts in de vlucht kunnen1 overzien , moeten wy den naauwkeurigen navorfcher tot het werk zelve verwyzen , terwyl dat geene, 't welk wy te zeggeri hebben , niet zo zeer dienen zal. om de nieuwsgierigheid te bevredigen, als om de-» zelve veeleer gaande te maaken. I esc ij, lett. V, O. 1 Pf*5  130 TAFEREEL VA» NAPELS NAPELS EN DESZELFS LANDSTREEKEN, D e fchatten der Natuur en voortbrengfelen der kunst dryden met eikanderen, om de vreemdelingen, die te Napels komen, te onthaalen ; deeze Stad , gebouwd in de gedaante van een Amphiteater, dat verfcheidene tnylen in zynen omfrek bevat ; die de Zee tot haare voeten en den Vefuvius tot haar hoofd heeft, biedt over het geheel een der fchoonde gezichten van de waereld aan, en wauneer men ze in detail befchouwt, de fchilderagtigde tafereelen , die men zich immer kan voordellen. De Heer Abt van S*** heeft zich alle mogelyke moeite gegeven, om deeze tafereelen aftebeelden in die vernikkelyke plaaten, waarmede hy dit werk verfierd heeft. Hy heeft de plans cn de kaarten , benevens.de fraaifle gezichten van ieder Stad , die geen Reizigerzonder deelneeming zien , noch zonder verrukking befchryven kan , met oordeel vcrfameld. De lucht die men in deeze landlfreeken inademt, fchynt de genie zo wel als het land te bevruchten. Alle kimden , die de verbeeldingskragt bezig houden , zyn genoegzaam natuurlykc produélen van het land; Dichtkunst, Schilderkunst, Toonkunst , dccze drie zusters, welker oogmerk het is de Natuur te ichilderen en te verfraaijen , fchynen onder deezen fchoonen Hemel het eerst ontdaan te zyn, waar alle voorwerpen , die den geest verrukken , de zucht en wensch inboezemen om ze te bezingen of te fchilderen. Van viroilius af tot op tasso , en van horatiüs tot op sannasarius was dit land de lieveling der Dichters, die om flryd daar heen gingen om hun genie  EN deszelf3 Ï.andstreeken. t$T. ïile te ontvonken, hun pen te fcherpen, en hunne Vaerfen niet de kleuren der'Natuur te verfraaijen. Verreheiden groote fchilders zyn in Napels gebooren of hebben deeze Stad met de vriortbrengfelen hunner kunst verrykt. Zelfs in Italiën bevatten weinig lieden zo veele mecsterftukken van deeze foort in zich als Napels. Voor een liefhebber der kunflen en voor een Voyage pittorefque was dit zeker een der gewichtigfle vakken , dat hy te behandelen had ; ook is het een van de zulken , waarop de Scliryver zich het zorgvuldigst heeft toegelegd. Meer dan twintig kopere plaaten vertoonen ons de voornaamfle flukkên van een solimene , lanfranc , lücas giordano, calabrese , espagnolet , dominichino. Het is een foort van copy, die , fchoon juist niet het coloriet , echter ten minflen den geest, de teekening en ordinantie van het fchildery vertoont, en zo wel voor het oog als de verbeelding fpreekt, en veel beter fpreekt dan koude befchryvingen doen kunnen. Om op eens alle foorten van verlustigende bekoorlykheden aantebieden , heeft de uitgeever alle vermogens rondom zich byeen verfameld. Hy fielt ons in zyne taal navolgingen en fchetzen in vaerfen uit de oude Dichters voor , even gelyk hy ons copyen van fchilderftukken in teekeningen , die vol van finaak en fchoonheid zyn, oplevert. Ieder kunst fpreekt by hem haare eigene taal, en ieder kunstenaar wordt hier van zyns gelyken beoordeeld; de lille zet statius en sannasarius over ; nivernois en champfort doen tasso weder herleeven; barthe poogt ovidius natevolgen; piccini fpreekt van de grootfle Muziekmeesters van Napels , en fragonard brengt de tafereelen der grootfle Schilders van nieuws te voorfchyn; I $ 1»*-  13^ TAFEREEL VAN NAPELS louter nieuwe en treilende Hukken , die wy aan de vriendfchap en de zucht tot dc kunst te danken hebben. Alle talenten hebben zich verecnigd , om een gedenkteeken voor de genie opterichtcn. Daar men iu deeze hoofdflad weinig regelmaatigc' Paleizen en oude Gedcnktcekcnen aantreft, trekken daarentegen de nieuwere Kerken hier meer dan elders de aandacht der Vreemdelingen , van welken Godsdienst zy ook zyn mogen , tot zich. Verhevene fchilderftukken bedekken haare muuren, en dcrzelver voorhoven weergalmen van een hemelsch Muziek, welker toonen ons verrukken, de zinnen doortintelen en met haar wegfleepen. Men telt in Napels meer dan 300 Kerken ;* de-meeste behooren Monnikken toe.cn deeze zyn de ryklte en prachtigfte doch zyn haare bezitters daarom gelukkiger ? Een Vreemdeling, die over den rykdom der groote Carthuizerkerk in verrukking flond , en zich over de menigte van haare bekoorlykheden en haare inncemende] ligging niet genoeg kost verwonderen ,riep tot herhaalde maaien uit: welk een heerlyk verblyf! Tranfeimtibus —- voor dc voorbytrekkende Reizigers ; antwoordde de zuchtende Monnik, die hem vergezelde. Onze Reiziger verlaat Napels niet, zonder ons een denkbeeld van het charactcr, van de zeden, gebruiken , den koophandel en de bevolking van deeze beroemde Stad te geeven. Men begrypt ligtelyk , dathet ons onmogelyk is hem hier in detail te volgen j de pracht der grooten, de buitengemeene ellende van het gemeene volk , de rykdommen van de Geestelykheid, de onnutte zwerm van ongehuuwden , de menigte en fchraapzucht der Advocaaten , de verwaarlozing der zeden , zyn dingen, die alle groote fte- %  en deszelfs laxdstp.eekex. 135 den met eikanderen gemeen hebben; doch het geen Napels alleen eigenaartig is, zyn de 40,000 Lazaroni, een losbandig volk, dat geen vaste woonplaats, reen verblyf van toevlucht heeft, dat de nachten onder den blooten hemel doorbrengt, des morgens opftaat, zonder te weeten , waarvan het dien dag leeven zal, en voor wien het niets doen de hoogfte ge- lukzaligheid is -t voorts de dweepachtige godsdienstyver van het gemeene volk voor de wonderen van den heiligen Januarius; inzonderheid de fmaad, die men de meusohheid aandoet in de perfoon der ongelukkige Caftraaten; en eindelyk de dolken, dat is de zaal der Alesfefteekers in het Gasthuis te Napels; loutere voorwerpen, die men flegts in 't voorbygaan moet aanroeren , omdat zy al te fterke fchaduwen op het tafereel werpen zouden. Het fchynt dat in dit land, even als in veele anderen , de menfehen minder daarby winnen , wanneer zy naauwkeurig nagegaan worden, dan de Natuur, waarop, men altyd veilig mag terxig komen. Aan de poorten van Napels ligt het lachgende PauQippo, welkers betoverend gezigt denken doet, dat 'net meer tot de verdichtfelen der Feeën, dan tot de wezenlyke waereld behoort. De hangende tuinen, de groene bogengangen , waarmede het bedekt is, zvne buitengemeene vruchtbaarheid, zacht klimaat,, en eene eeuwige, lente hebben den Dichter sannasa-. rius, die het bewoond heeft, doen zeggen: Het was een ftuk van den Hemel dat op aarde neêrgevallen was ; tin pezzo di cielo , caduto in terra. Paufilipp» ftrekt zich aan de langte der zee meer dan een rnyle. ver uit; ieder weet,dat men van het eene einde tot hetI 3 3R>  134 tafereel van NA.PStJ andere in deezen berg een ondcraardfchen weg heeft uitgeholen, welke de eenjgfte weg is, die naar Puzzolo leidt; dit is eene der aangeaaamfte liggingen van Italiën, dat zo ryk aan tafereelen van deezen aart is; op deezen berg , die reeds op zich zelf zo belangryk is, zelfs over de plaats waar men den ingang in de grot ziet, hebben Enthufiasme en Dankbaarheid het graf van virgilius gep'aatst. Nog zoekt en vindt men den onfterfelyken lauwricr , die op zyn graf bloeit. Niemand nadert hetzelve zonder eenen godsdienftigen eerbied , en zelfs die geenen, welke deeze plaats met geen ander oogmerk bezoeken , dan om de onwaardeerbaare teekeningen te zien, die derzelver bekoor* lykheid zo zeer verheffen , kunnen niet nalaaten met den Franfchen virgilius uitteroepen: Oai, j'en jurè £f Virgile & fes accords fublimes, J'irai, de VAppennin ]e franchirai les cimes, J'irai, plein de Jon non, plein de fes vers facrés ; Les lire aux mimes lieux, qui les or.t inj'pirés. Over Pauliüppo ligt de berg Yefuvius in alle zyne majestueufe heerlykheid. De Heer Abt S*** teekent ons in 'l voorbygaan de gefchiedenis van deezen Vulcaan aan, van de beruchte uitbarfting af, die, onder de regeering van Titus, de Stad Herculanum, in den jaare 79 verzwolgen heeft, tot op het jaar 1779, en dus 17 eeuwen daarna. Verfcheidene teekeningen van gezichten van den Vefuvius vertoonen hem aan ons van alle kanten, en ender alle zyneafwisfelingen, nu eens Uil en bedaard, dan weder woedend en onftuimig, en ieder deezer ge-  EN DESZEEFS t A N D S T REE K E N. gezichten is voor den man van gevoel zo wel als voor den naarvorfcher der Natuur een bron van ryke waarncemingen. Doch wanneer deeze verfchyningen ons aanlokken, wanneer zy met eene waarheid en genoegzaame hand» tastelykheid befchreven en vertoond worden, die ons in de tyden en op de plaatfen , waar deeze tooneelen voorvielen , terug roepen , zo trekt ons eene onvoldaane nieuwsgierigheid met niet minder geweld naar een ander voorwerp , dat onze aandacht even waardig is, en men klimt naar de puinhopen van Herculanum met dezelfde deelneeming af, als men den top van den Vefuvius was opgeklouterd. De verbeeldingskracht vergelykt en brengt zeer gaarne werking en oorzaak te famen , en , gelyk 'er in de gefchiedenis der waereld geene verandering zo treurig is dan die, welke dit gedeelte van ons waercldlichaam ondervonden heeft, zo is 'er ook geen geval belangryker dan de wederontdekking van een Stad , die zo lang in de ingewanden der aarde is begraven geweest, en nu na een zeventienhonderdjaarigen flaap zich voor ons gezicht in dien zelfden toeftand weder vertoont , waarin zy onder den asch en de lava van den Vulcaan was verzwolgen geweest. Terwyl men zich over dit ongeluk voelt aangedaan , dat zo veele rampzalige bewooners verrascht, en in één ogenblik twee bloeijende fteden verzwolgen heeft , die onder een plasregen en ftroom van vlammen zyn weggezonken, zo kan men niet anders dan zich ten minften geluk wenfchen , dat een toeval ze ons in die zelfde gedaante wedergegeeven heeft, en, als ik my zo mag uitdrukken , in die zelfde ligging , waarin zy op het ogenblik der plotslingfche omwenteling was. Het is ï 4 du*.  TAFEREEL VAN dus enigermate eene vertrouwde ilapelplaats van alle lOmAen dei oudheid , die daardoor tegen alle verwoesting der tyden gered , en zeker nog meer tegeu de gewelddadigheden en batbaarschheid der menfehen befchermd en verzekerd zyn geworden. Onder de fchatten , die onder de puinhoopen van Herculanum bedolven zyu , is niets , welks behoud ons meer verwondering moet afperfen dan de oude tafereelen , deeze zo vergangkelyke geuenkteekenen, die verder niets dan eene zeer eenvoudige bepleistering der muuren waren , (want de ouden , geiyk men weet, verflonden niets dan bet fchilderen in Fresco) en die men onbefchadigd heeft ingezameld , door ze van tien wand zelven met alle mogelyke voorzigtigheid aftezagen ; ook fehynt onze pittorefque Reiziger hier zich zelven te overtreffen door de zorgvuldige 2 indacht die hy op dit deel van zyn werk geflageu en daar door aan deeze gebreklyke overblyfzeleu van een der aangenaamfle kunften, doch die ons van alle kunflen der oudheid het oabekendfte geblèr ven is , een nieuw licht gegeeven heeft. Veertien piraten vertoonen ons eene uitgezochte keuze van de voornaamfte ftukken derzeiven, en men moet bekennen, dat zy door de zagtheid van het graveeryzer en de ongemeene naauwkeurigheid , waarmede deeze iraaiie fchikkritukken zyn uitgevoerd , eene nieuwe \raarde gekregen hebben, , Even dk moet meu ook van de ftatuën en bronzen zeggen, die men van onder deeze puinhoopen gehaald heeft; v?.n de Altaarea , oude Vaafen , Drievoeten, JUmper. ea Muzicak Inurumentea. In \ byzoinkr zyn de lampen van een bizarre gedaante , die de kcfcüaamdheid onzer taal ons. niet wel toelaat uaauw-  EN DESZEL7S lAXDSTtlËÉKE.V. 13* jiaauwkeuriger aanteduidea. De meabikn, tot op bit huis- en keukengewaad toe, dat tot dagelyks ge-r bruik gediend heeft, zyn met zulk een geest van uitvinding en üerJykfleid gemaakt, dat zy nog heden tot een model kunnen dienen. Men vindt daaronder gouf;êiï arabanden, ringen , halsbanden , oorcierfels, tot relfs de hairfpelden roe , waarvan de vrouwen zich bedienden om hun hair met bevalligheid en fierlykheid te tooijen ; ?t welk ten bewyze ftrekt dat de groote toiletkunst by de Ouden niet minder votderingen gemaakt heeft dan by onze hedendaagfche fchoonheden. Ieder deezer voorwerpen heeft iets byzonder aantrekivks, en wy kunnen verzekeren , dat de uirgezogtfte iniaak zowel omtrent de keuze , als by de uitvoering in het graveeren, die ons daarvan een getrouwe afbedding moest geeven, het opzicht gehai heeft. Niets is aanlokkelyker dan deeze omftandige ontwikkelingen , die ons, om zo te fpreken , raidden on? oer de inwoonexs deezer oude Stad verplaarfen; men gelooft , met den Schryver, ia hunne rempden te dringen, op hunne ftraaten te wanddea en zelfs de huizen der burgers te bezoeken ; doch een mogelyk pog treffender voorwerp voor de nieuwsgierigheid en deelneeming aan alles is het Theater van deeze ongelukkige Stad, dat men geheel ontdekt heeft ; niet alken brengt onze Schryver het onder alle gedaanten weder te vourfchyn , maar hy neemt daarby de gelegenheid waar, om ons over de fchouwfpelen der Ouden j hunne tooneelftukken , hunne wecloopen met wagens, hunne renbaanen, hunne feheepsgevechten, en aik openbaare feesten omftandige berigten medetedeekn, dk juist gefchikt zyn, om ons verbaasd te doen fcaa en cemoedig cp. onze geringheid sederteI 5 ak-.  J38 TAFEREEL VAN NAPELS zien , daar wy geloven , ten minden in zaaken van vermaak , weelde en verlustigingen , de modellen en wetgevers van Europa te zyn. Doch hoe verre zyn wy af van de grootheid en pracht der Romeinen J Wanneer men weet dat de Circus te Rome , dien Augustus en na hem Trajanus nog vergroot hebben, ,000 zittende aanfchouwers bevatten kost , zo wordt onze verbeelding daardoor getroffen, cn men gevoelt hoe verre zy daarvan af is , om het hen nate, doen. De Schryver vergeet niets, om over de gedaante en bouwtrant van het tooneel licht te verfpreiden, even als over het gebruik der tooneelmaskcrs, over de declamatie en alles , wat met een kunst in verband ftaat, waarvoor wy niet minder verkleefdheid hebben, dan de Romeinen ten tyde van hun verval , en die voor ons van zo veel gewicht geworden is , dat wy mogelyk, even als de Romeinen, nog zullen uitroepen , panem fc? Circenfes , brood en fchouwfpelen' Deeze algemeene onderzoekingen en de byzondere befchryvingen , die men ons hier van het tooneel te Herculanum geeft , zyn des te voldoender , daar men tot hiertoe op eene zo zekere wyze over de inwendige inrichting van het tooneel in de oudheid nog niet was onderricht geworden. Met gelyke naauwkeurigheid befchryft de uitgecver de Tempels en andere gedenkteekenen, die men te Pompeji, dat met het ongelukkig Herculanum hetzelfde lot ondergaan heeft, gevonden heeft. Deeze befchryving met dit werk te verbinden had des te meer verdienden , daar de zwarigheden, die men overwinnen moest, om het plan daarvan opteneemen, en de ligging daarvan te teekenen , oneindig in getal waren. Het drengde verbod , waakers en oppasfers , die aan t . ., alle  EN DESZELFS LANDS T RE EKEN. 139 alle hoeken gefield waren , verhinderden ', dat geen teekenaar 'er naby kost komen. Doch wat vermag de zucht [tot het fchoone en de drift voor de kunst niet ? Daar zy door de zwarigheden flegts des te meer met een gclyken yver bezield wierden, en den wensch en 'het verlangen gemeenfchaplyk koesterden, om deeze foort van verovering te maaken , zo heeft ook eene volkomene eensgezindheid en volkomen 'verffandhouding den arbeid van onze teekenaars geleid. Daar deezen zich dus onderling onderfteunden , en ter fluip hunne nafpooringen in 't werk fielden en herhaalde maaien hervatten , hebben ook hunne op elkander gevolgde reizen daarin den gelukkigdcn voortgang gehad, en toen zy vervolgens hunnen gemeen» fchaplyken arbeid by elkander famelden , hebben zy het eindelyk zo ver gebragt om een algemeen plan te fchetzen , naauwkeurig alle gezichten afteteekenen , en zulke kundige herdellingen der Tempelen en Monumenten te kunnen uitvoeren , als Pompeji tot fie- raad gedr-ekt hebben. En dit heeft de Uitgeever in daat gedeld om van deeze oudheden eene verfameling te leveren, die van des te meer waarde is , omdat menze nergens anders in dergelyk detail aantreft, daar zy de eerde is , die daarvan in Frankryk verfchenen is, en genoegzaam aan niemand bekend was dan aan de geenen, die zelfs onder deeze ruïnen hebben omgewandeld. Ongelukkig is onder de bovengemelde ontdekkingen een voorwerp, waaromtrent de openbaare nieuwsgierigheid en algemeene verwachting zich bedrogen gevoncTen heeft —— en dat zyn de handfchriften die onder de ruïnen van Herculanum gevonden zyn. Meer dan 80® rollen zyn in het Mufeum van den Koning  $4« tafereel VAN NA? El. 3 ning van Napels gebragt geworden ; alle oogen waren op deeze fchatten geflagen; men was in de verwachting onwaardeerhaare fragmenten weêrteviudcn, eenl-j gc nog onbekende handfehriften , iets dat ons in tfo lybius , diodorus , livius , enz. nog ontbreekt. Kundige werktuigen wierden uitgevonden om deeze rollen met voorzichtigheid te ontzwagtelen, die reeds lialf verbrand waren en in kolen vielen ; doch nauwelyks had men eenigen der ongewigtigften ontcyfferd, toen men de overigen liggen liet, meer nog uit achteloosheid dan uit hoofde van wezenlyke zwarigheid, die de onderneeming met zich bragt. Men kan de drafbaare onverfchilligheid van de bezitters deezer fchatten, van welke het geleerde Europa tot nog toe het geringde voordeel niet heeft kunnen trekken, niet aanzien , zonder daarover te zuchten , cn alle minnaars der geleerdheid en der oudheid zullen met den Uitgeever in zynen fmart en gevoeligheid dieswegens een oprecht deel neemen. Byna tachtig kopere plaaten zyn gefchikt om ons de andere fchatten van allerlei foort en de kostbaarefteenbrokken van Herculanum en Pompeji weder voor oogen te ftellen. Doch wy moeten ons van deeze geleerde ruïnen met geweld losrukken, en onzen Reiziger rondsom den golf van Puzzuolo volgen naar die kusten en de van de Natuur zo begundigde velden, welke nog heden de tafereelen der fabelleer en de too^ «eelen der gefchiedenis verryken. Alle de om Napels liggende landdreeken wekken denieuwsgierigheid zeer levendig op 5 'er is geen plaats, geen gedenkteeken , of het houdt het oog van dern sanfehouwer geboeid; doch wanneer men deeze fchoone plaatfen doorwandelt met de Schryvers uit de eeuvf  EN DtSZELFS LANDS TREE KEN. 141 eeuw van augustus in de hand , wanneer men in het gezelfchap van horatius reist , Wanneer men de vaerfen van virgilius zich herinnert, terwyl men aan de graffteede van deezen grooten man zyne hulde wydt, dan verheft een nieuw belang het coloriet van deezen op zich zelven reeds trotfehen horifon. Niets befchouwt men met greetiger aandagt dan de Kaarten , die ons de Uitgeever van de Phlegraifche 01 Vuurvelden levert, en van de bogt van Baja , van welke horatius zeide: Nullus in orbe locus Bajis prcélucet amoenis. Midden onder de Fabrieken en oude aanbouwingen waarvan dit land overvloeit, vindt men eerst de fchoo^ ien van virgilius , een naam die meer den eerbied «n godsdienstige hoogachting, die deeze groote Dichter inboezemt , heeft voortgebragt , dan eene juiste en op wezenlyke gebeurde zaaken gegrondde bëoor^ dceling. Hier vindt men het meir Avérnus, dat aan de onderaardfche Goden is toegewyd, en den ingang tot den zwarten Tartarus en den karigen Acheron , die zyn buit nooit Weder losgeeft, en den poel van den Styx* die zelfs by de Goden geducht was , en het hol der Sybillc , en dat fombere woud , waarin ^neas den gouden appel geplukt had. Kort daarop wordt het tooneel veranderd , en men bevindt zich in de Elizeefche velden , en wandelt daar rond , waar de verbeeldingskragt nog haare bevolking met zalige fchimmen' aanvult; betoverende plaats , waar het niet te verwonderen is dat virgilius het verblyf der gelukzaligheid geplaatst heeft , « doch thans het eeir- zaamfte  142 tafereel van napel» zaamfte en verlatenftc land, hoe zagt en bekoorlyfe deszelfs klimaat ook is , dat vruchteloos de bewooners daar hecnen lokt, en hier zonder getuigen de fchatten der natuur ten toon fpreidt. Kort daarop gaat men van de Verdichtfelen tot de Gefchiedenis over , en men doorwandelt die eertyds zo beroemde velden , die zo aanlachgende en afwisfelende zeekuften , die voorheen met de woon- en lusthuizen der wellustige Romeinen bedekt waren; deeze aan het vermaak en de weelde toegewyde plaatfen , waar echter ook de Letteroefening en Wysbegeerte even heilig was , waar deeze Heercn der waereld zich kwamen nederzetten om van hunne triumphen uitterusten, en hunne lauwren afteleggen, waar de Wysgeeren in ftaatige eenzaamheid omwandelden, en in deeze ingetogenheid hunne werken uitdagten Hier waren de villa of Lusthuizen van een lucullus , van een pollio , van een marius , van een caesar , van een pompejus enz. pliatus , lucre- tius , seneca , horatius dl virgilius , hebben hier het grootfle deel hunner werken bearbeid, cicero had hier twee Landhuizen , en ging beurtelings van de eene naar de andere , om zich van de lastige bezoeken te onttrekken, en in ftille eenzaamheid zyne gedachten optefamelen ; dit noemde hy zyne flaaten van Cuma en Puzzuolo; Puteolana è? Cumana regna. Nog vindt men daar de baden van nero , het huis van agrippa, het Theater van Mifenum, de Tempel der Nymphen, en die van Jupiter Serapis, een van de beroemdfte tempelen der oudheid , wiens vervallen overblyffels nog een diepen indruk maaken; een ander aan de Eer gewyde Tempel, doch van welke ongelukkig geen fpoor in het gantfche land meer overig is. De  EN DESZELFS LANDSTREEKEN. 143. De Tucrinifche Zee heeft plaats gemaakt voor eenen berg, wiens plotslinge geboorte een van de buitengewoone verfchyningen der Natuur is, (hy heet MonU Nuavo en nam zynen oorfprong in het jaar 1538) in 't kort, ieder treede , die men in dit land doet, verwekt een menigte herinneringen, zowel door dat geene wat men daar nog ziet, als door hetgeen men 'er niet meer vindt. Nadat men dus Puzzuolo bezogt, by de bekende Hondsgrot proeven gedaan, en onder de gewelven vanSoifaterra of den Zwavelberg, een oude vuurfteê van een genoegzaam uitgebranden Vulcaan, omgewandeld heeft, befluit men eindelyk met den Schryver deeze Tovcrreize, met Capua en den omliggenden grond, welken de vruchtbaarheid van het Climaat, de aangenaame ligging, de overvloed van roozen, en welriekende planten , en de balzemachtige lucht, die men daar inademt, den bynaam van gelukkig verfchaft hebben , Campania felice. Greetig zoekt nog het oog de plaats op, waar deeze beroemde Stad, de mededingfter van Rome, geftaan heeft; het trqtfche Capua ligt onder het gras verborgen; naauwlyks geeven de puinhoopen van zyn Amphitheater, en eenige andere geringe fpooren, nog eenig denkbeeld van den voorigen omtrek. Eenige Campanifche Vaafen, die men hier en daar aantreft, zyn alles wat van deeze beroemde Stad nog overig is, en daar de fterkite gedenkltukken, de tempelen en marmere beelden, vernield zyn, hebben aarden vaten alleen het geluk gehad de vernietiging te ontkomen , en ftrekken nog tot getuigen van den ouden ftaat van Capua. De Heer Abt S... heeft met vermaak deeze gebrekkige overblyfels, die met zulke broofe af beeldzels bedekt zyn, byeen verfameld, om  Ï44 TAFr.REEL VAX NAPELS EX DESZELF5 LA3DSTX. Om "er zyn werk mede optefieren ; en by heeft ze in bloemftukjes en vignetten, die hy zelf geteekend heeft, ingevlochten, om ons van deeze foort van oude fchilderyen , die om haare tederheid en gebrekfykheid des te zeldzaamer en van des te meer waarde zyn, een juist begrip te geeven. En dit is wat men gemeenlyk Etruscifche, (Hetrurifche) vaafen noemt, en die men met meer recht Campanifche vaafen noemen moest. Men verlaat deeze plaatfen niet, zonder eenige fpooren van de Stad Cuma optezoeken ^ welke de oudfte der Griekfche Coloniën in Italiën was, doch van alle deeze eertyds zo bloeijende lieden, waarmede het ge-lukkig Campaniën overdekt was, is nu niet meer overig dan medailjes , die derzelver aandenken nog behouden hebben, en waaruit men nog zien kan, dat de meeften deezer Steden , en in 't algemeen alle die in het zuidclyk Italiën gelegen zyn , meer de Grieken dan de Romeinen toebehoorden. By eene volgende gelegenheid zullen wy met onze Reizigers het gantfche deel van het Koningryk Napels doortrekken, dat men Groot-Griekenland noem;, welke benoeming zich zelfs tot Siciliën uitftrekt, omdat men daar in de daad den naam, de taal, de zeden ,■ en de gedenkteekenen van dat Griekenland wedervindt, het welk eertyds het algemeene vaderland der kunften in haare kindsheid , en het moederland varf alle deeze Coloniën geweest is-  145 ÈËSCilRYVlNG VANEEN CARNEVAL TE VENETIEN, PIT EEN BRIEF VAN OEN HEER S***. AAN EEN' ZVXER VRIENDjEN TE W. Uit het Hoogduitse!:. Ditmaal moet ik d Ook iets van de vermaukeiykhetfcfi melden, die het Carneval hier buiten het tooneel verfebaft. Hoe meer de vasten nadert, des te fehitter-nder en vrolyker wordt de Stad. De St. Marcusrdaats , het zeebrand , en de hoofddraaten krielen Van veele duizend menfehen , die allen gemaskerd zyn. Behalvën dat zeven theaters openftaan, en dagelvks tot verdringens toe vol zyn , waren 'er no:t ! Onder alle de Kerkmuzieken heeft :..y, het Miferere van galuppi trrrg^omen, flteTs bstef bevallen daii het Ninive Converfa , door anfosi gecomponeerd. Nooit heb ik een Kerkenmuziek gehoord , dat alle dgenfehappen in zulke groote volkomenheid bezit, als deze. In 't byzonder heeft my het choor: De tua Cementia, o Deus, undique gkriae J".v.snt (sc. en Ah quonam fugere ... angore pak  I^o" BESCHRTVING VAN EEN CARNEVAL TE TENETIEN, pito, érV. bevallen. De melodiën waren zuiver. tasrtea het hart aaa, ea alle toehocrders fcheenen in verrukking opgetoogen. Hemel, welke uitwerkingen, welke godlyke gewaarwordingen doet niet de muziek, als zy op deeze wyze uitgevoerd is, in haaren verheveuilea ea eaellten tooi, ik meen dien van den GodsomdbvB-l En hoe zeer is zy, in zulke ogenblikken , ten aanzien van haare fneiie werkins, verre verhevea boven de Dicht- en Schilderkunst, Alen boort een mensch Tiet fchoonfte gedicht, de beste re» Jeavoering in den zelfden toon, zonder declamatie of afwisfeling van ftem cwant dit zelfs is een deel der Muziek, cat veel ftudie vereischt) herhaalen, en men zal de gedachten ea woorden pryzcn , doch de ziel zal werkeloos en ongevoelig blyven. Toen ik in de Kerk der Mendicami de bovengemelde Muziek hoorde , zat ik tegen over eea fchildery vaa trruu , 't welk onder zyn grootlle meesterlrukken geteld wordt, ea had het Iaogmet verwondering befchouwd, toen het eerfte recitatief myne gantfche ziel in eenj tot zich trok, en aiie de indrukfel'en,die de wonderen van de fchoonheid der. fchilderkuast op haar gemaakt hadden, verftrooide. Gy ziet wel, lieve Vriead, dar, ik naar mya gevoel ea gewaarwording oordede. F:lofofeerea heb ik niet gdeerd ; hierom onderwerp ik my aan de rechtbank, dellajacra inquifizime di' fi< hyofi. — Ik ben  ï;1> DE OORLOG VAN s p A R T A C U S, £> : =êT£.vis:ii- rrir^eü: Is ui: ie au kerr-ua; :_ I:a_ia 'nzbziczz viu ij: K;_:^: N::;.. vu a>7?n:: c-3tati-_s: asaazi.aa. Ir e: rudLyke dsel var. laaier wa; zaz CrLrrr.e. I ; Lrieir ry c:k z~ ra:n. waar ek Rrar.eir.cr. «3 lê ---er rarevrLzer. rie: eer Trearer toot hunne Tenedfpekn en een Anrphithearex tot de dierengevechten, en de ftrydUpeden der Gladiator» opgericiit haddeo, Op deeze laatfte was men in 't byi-yr.itz ot: ttz z'j.~ var wrede ::r. al;ter :r. ?>.:-;. d;-:: zuza>er Caspa=;e verzzt, ïifcinwoonersvan Capua hadden den roem, van binnen de munren van hunne ftad de beste fchookn der - Yaardvrearreri :e 'ztYz-ïz, tz Lr. ii=ze i urrvir darLraar- : i; xrxtfre wee.iet= ::-:cc3. WaarLeiyrzLyt vrzrerï r; di; Lr: :r.5 ïaiieu een z; wr^ei iirrawie; Lzvjeïden , dkt de Romeinen, die buitendien tot wcestfedd geneigd waren, zozeer naar hunnen finaak von- - :. ' 'Z: v.-^ r_-er Lr Capua zeker; Leu:z'._s Bazz- var r-.r:cp een rwr.-cv.cVer. vzeLe-r san vvc>.:':':;: a-ver ie zwiirivecutirs, die rr:: die:V.n van nw^-bg» als met koopwaren handelde. Hy bad een eroot «"rei deezer elkndeiingen onder zich, ei; zz.zziziii.i Gziir> :r TzraaiLr; er rer:->rzark: -.varen bun leven, te wagen en opteofferen, om het roüs ft vermaaken; nkt dat zy iets misdaan hadden, maar 0ü>  •158 DE OORLOG omdat het de onrechtvaardige wil van hunne gebieders was. Men kan ligt denken dat geen van hen geneigd was vrywillig een kunst te leeren, die zo zeer tegenfirydig is met de natuurlykfte gevoelens der menfehen. Want een gladiator verlaagde zich tot den (land der dieren, en moest vroeg of laat den dood of van een wild dier, of van een hem gelyk fchepzel verwachten. Hy had geen andere verdiende voor oogen , dan met handigheid en vol moed te derven. Alle de daaden van deeze ongelukkigen wierden door het geweld van hunne barbaarfche Tirannen bepaald. Wanneer een mensch , in zulke omdandigheden geplaatst, niet geheel gevoelloos geworden is, dan is het natuurlyk, dat hy zich in vryheid zoekt te dellen. De Gladiatores in Capua formeerden dus een complot , om zich aan de dienstbaarheid door de vlucht te onttrekken; doch hun voornemen wierd ontdekt, eer zy het konden uitvoeren. Het gevolg daarvan was, dat hunne tirannen de grootde pynigingen voor hun uitdachten, om hunnen hoogstnatuurlyken wensch te draffen. Middelerwyl hadden acht en zeventig Gladiatoren , die Batiatus toebehoorden, van de ontdekking van het complot berigt gekregen; zy namen dus hunne gelegenheid waar , en ontvluchten. In een herberg, die zy overvielen, maakten zy zich meeder van mesfen en braadfpeeten; doch voor de poort derdad troffen zy sre» valKg een wagen aan, die met wapens beladen was, waardoor zy zich volkomen in een daat vau tegenweer konden dellen. Zy waren fchrander genoeg om hunne troep militairsgewyze interichten, en kozen ten dien einde een aanvoerder. Dit was spartacus, een geboren Thraciër en zoon van een Herder; een mensch, die veel moed en groote lichaamskrachten had, wien het  VAN SPARTACUS. *5f het niet aan dapperheid ontbrak , ea die in zyne krygsoperariëa zich over het geheel met de nodige voorzigtigheid gedraagde. Hy voerde eea vrouw met ■eb, die de rol van een Prophetes fpeelde. Met verre vaa Capua wierden de Gladiatores door ;•. .-.^i;:? achterhaald. D^ezc- eenre aanval hragt hen niet uit hun poftuur; zy boden hunne vervolgeren het hoofd, oatwapeaden hen, en joegen ze o? de vlucht. Thans met deeze ten buit gemaakte wapenen, die beter waren dan hunne eerfte, voorzien, 1 -j ii,lu zy zich op den top vaa den berg Vefuvius , in de hoop vaa nog meer andere Gladiatoren tot hun te trekken ea dan Italiea te veriaaren , ea zich weder in het bezit van hunne vryheid te ftellen. Dit voorval, dat in den beginne van geen gewicht fcheen , wierd welras vaa eea ernftigea aart. Eea Pneror, met naame clooius glabro , plaatfte zich aan het hoofd van 3000 mannen om de Gladiatoren optezoeken. Hy voad ze op den Vefuvius gelegerd. Dit bragt hem op de gedachten om hea met zyne troepen de pas aftelhyden, ter plaatfe waar zy zouden moeten afkomen, omze dus, zonder gevecht, door honger te dwingen. De sedaante van dea Vefuvius was toen gantsch anders dan prf ze thans zdea.DeNatuurkundigeavaa dieu tyd gisten flegts, dat 'er een tydperk geweest was dat deeze berg vuur zou gefpuuwd hebben. Deeze gedachte was gegrond op de bruiae fteenea, op de foort van zand en op de lava, waar mede deeze berg genoegzaam 1 bedekt was. Doch daar de gefchiedenis aiets vaa die oude uitbarftingen had te boek gefield, waxea daarvaa alleen eenige fabelagnge overleveringen over, onder welke de navorfchende wysgeer alleen de gebeurde ziakea tam Mttkl, welke de «nioordnngb=are oudheid  tCo . BE OOR L ü{i Iicïci verduiftcrd had. Heden ten dage is de berg iri twee Kegels afgedeeld; de eene, welke vuur fpuuwt, heet Vefuvius, doch de andere, die aan de zyde van den eerften is, wordt Monte di fomma genaamd; dan in voorigen tyd vertoonde de berg flegts een eenigen Kegel, die door aloude uitbarffingert gevormd was, cn veel fponfieufe aarde had. Op den top zag men een opening, door Welke de vlammende ftoffen uitgeworpen waren, en waar zy in den midden een groote ledige ruimte gelaten hadden, welk een diep hol formeerde, en veele fcheuren toonde, die haaren uitgang aan den voet des kegels hadden. Ter deezer plaatf:, aan de grondvesten van den berg, beftond hy uit vaster doffen, die door de Lava , door dc Asfche , door het aardryk en door den tyd in een vaste masfa waren veranderd geworden. De met deeze fchcuren voorziene Kegel was met dikke flxuiken en wilde wynflokken bezet, die de' klooven voor het gezicht verbergden ; cn hy was zo fteil, dat men niet, dan door een fmal voetpad, deszelfs top bereiken konde. By dit voetpad had de Romeinfehe Praetor met zyne bende zich gelegerd, ifi de overreeding, dat de door honger gekwelde Gladiatoren hem niet ontfnappen konden. Doch de zucht tot de vryheid maakt de menfehen vernuftig en werkzaam. Spartacüs befloöt met de zynen, door de holing van den Crater afteklimmen, en wel met ladders, die van de wilde wynftokken gemaakt waren; Hy vertrouwde, dat hy in den grond des Kegels mogelyk door de kloven van den berg een uitgang zotï vinden. Het ontwerp wierd gelukkig uitgevoerd. De gladiatoren klommen dc een na den anderen met ecu onbegrypelyke moeite in den afgrond van den Vefuvius, cn vonden hier ook eenen uitgang, zonder dat dc  VAN SPARTACUS; l#! de Romeinfehë daarvan het geringfte vermoeden hadden. In deeze gerustheid wierden zy overvallen , en * hoe buitengemeen ook de overmacht van hun getal was, deeden zy echter uit fchrik flegts flaauwen wederftand, én zochten hunne redding in de vlucht. Deeze zege verbreidde den ruem van Spartacus. Een menigte Herders uit de omliggende ftreeken, die door de hoop op buit en vryheid wierden aangcfpoord , vereeuigden zich met hem. Door middel van deeze verllerking wierd hy van tyd tot tyd zo machtig, dat hy nog herhaalde reizen de Romeinfehè troepen floeg, die op hem afgezonden wierden. Na deeze behaalde zege was zyn oogmerk zyn Weg om de Alpen te neemen, en zo over de grenzen des ryks te gaan. Doch zyne Krygsbenden 4 die het gelukkig gevolg der eerfte onderneemingen hoogmoedig en toomeloos gemaakt had» waren van een ander gevoelen. Zy dachten voor alle dingen zich eerst door de plundering van Italiën te moeten verrykcn , en dan vervolgens met deezen buit in . vryheid en veiligheid te gaan leeven. Spartacus had geen macht genoeg, om den wil zyner óngedifciplineerde en door den voorfpoed opgeblazen reisgezellen te wederftaan j, daar deeze bereids tot het geduchte getal Van 70,000 mannen waren toegenomen , fchoon de meesten echter nog flegte wapenen hadden; De Romeinfehë Senaat zond nu zelfs de beide Confules op de rebellen uit. Het heit van Spartacus wis jn twee deelen gedeeld; Een Corps j dat uit 30,000 man beftond, was onder het bevel van een Gladiator, met naame Crixus, die zyn marsch naar dén berg Garganus in Dauniën nam, waar hy door een der Confules overvallen eh geflagen Wierd. Crixus fneuvelde op het flagveld, en nauwlyks hadéeü derde jlïSCH, LEtfT. V; D; h Wt  102 DE OOR.LÖU Van zyn corps het geluk, van zich door de vlugt té redden. I Iet andere leger, 70,000 man flerk, waarover Spartacus zelf het gebied voerde, had den weg naar Gallien genomen, doch de andere Conful had hem daar de pas afgefneden, en dus in zyn verder doordringen geftoord. Middclcrwyl kwam de Conful, die Crixus overwonnen had, met zyn zegepraalende benden by de Iloofd-armée. Spartacus zag zich ingefloten ,• doch had het geluk, dat hy de beide vyandelyke Armeen, terwyl zy bezig waren met zich te verdeelen, de een na de andere herhaalde malen aangreep, ze beiden floeg , en een volkomen zége op dc Romeinen bevogt. Driehonderd gevangenen wierden aa* de fchimmen van Crixus opgeofferd. Allen de anderen liet hy afmaaken, om de moeite te befpaaren van ze te bewaaken. Desgelyks beval hy alles in zyn leger te verbranden, dat hem op zyn marsen te veel kinderen mogt. Zyn heir was nu zo talryk geworden , dat hy geene vluchtelingen meer aannam, die nog altyd by hoopen naar hem toevloeiden. Nu (lelde hy zich in beweging om Italiën doortetrekken, en nam zyn weg door de Anconifche vlakte. Het is ongelooflyk, hoe groot de fchrik in Rome over de daaden van deezen Gladiator was, die zich nu niets minder voorftelde, dan de hoofdftad der waereld zelve te veroveren. De Senaat droeg de redding der Republiek aan Marcus Crasfus op, een veldheer van grooten roem, die met een talryke armée opbrak , om Spartacus by Ancona optewagten. In den beginne was het fortuin voor Crasfus niet gundiger dan dat van zyne voorgangers. Spartacus floeg zyne troepen , doch hy veranderde van voorneemen om naar Rome te gaan, omdat hy begreep, dat zyn leger  van spartacus; Ï63 ger tot zulk een groote onderneeming niet genoeg Van wapenen voorzien, noch genoeg gediiciplineerd was. öy nam hierom zyn weg naar Lueaniën, en Verfehauste zich op de bergen die de Provincie Thurium toebehooren. ap pi anus voert hier by een merkwaardige omHandigheid aan. Spartacus , die zich op de hoogte gelegerd had , verbood de zynen te rooven cn te plunderen, ja hy trad zelfs in onderhandeling met de Kooplieden der omliggende ftreeken > waarby hy hen echter allen handel met goud en zilver verbood, omdat hy de zynen niet met dit metaal wilde bekleed zien ; daarentegen betaalde hy het yzer en koper duur, omdat het voor de wapenen zyner troepen diehen moest; Crasfus vervolgde intusfchen Spartacus, die eindelyk genoodzaakt was terug te trekken, en zich by het tegenwoordig llcggio legerde. Hier poogde Crasfus hém intefluiten, en liet derhalven door zyne foldaatert een graft maaken, dat het Halfeiland s Waarop Spartacus zich bevond, van de eene zee tot de andere doorfneed. Deeze graft was zeven en dertig Romeinfehë Mylen lang, vyfhonderd voeten diep en vyftien voeten breed; om den rand van deeze graft wierd een zeer dikke muur opgetrokken. Dit zonderlinge werk vorderde veel tyd. Spartacus kost het terftond in den beginne verhinderd hebben, maar hy verachtte het ontwerp van Crasfus als buitenfpoorig en belachlyk. Doch toen hy de vorderingen van het werk gewaar wierd , en de levensmiddelen begonnen te ontbreeken, zag hy eerst, dat hy zich had laaten inlluiten, en dat het veel bloed zoi! kosten, zich nu vry te maaken. Gelukkig voor hem Viel 'er in een nacht veel meeuw , hy bediende zich %t 2. varf  l6i Tl E OORLOG VAN SPARTACUS. van deezen tyd, om een deel der graft te vullen, en het gelukte hem met het derde deel van zyn leger naar Brundufium te ontkomen. Doch toen hy deeze Stad naderde, vernam hy, dat Lucullus hem daar met een armee opwachtte, die hy uit Afien had aangevoerd. Achter hem was Crasfus , die hem vervolgde. Hy kreeg ook berigt, dat de gFoote Pompejus met nieuwe troepen uit Romen in aanmarsch was ; zodat by zich van alle kanten zag ingefloten en geen redding hoopen dorst. Niets bleef hem dus over dan een roemryken dood in den ftryd te zoeken. De troepen van Crasfus ontmoeten hem in Lucaniën, of veel eer in het Lucanisch moeras, dat, gelyk plutarchus verhaalt , de eigenfchap had van nn eens zoet, dan weder bitter water te hebben. Waarfchynlyk was deeze moeras achter den berg van Petillia, nu Strongoli genaamd. Het gevecht van beide legers was woedend. De Gladiatores verdeedigden zich met eenen buitengemeenen moed, doch , daar zyhet ongeluk hadden, dat hunne grootfte leidsman fneuvelde , waren zy zonder hem nietinftaat, om de vereenigde troepen van Crasfus en Pompejus langer te wederftaan , daar deeze laatfte nog ter rechter tyd kwam om aan de lauwren der zege deel te neemen. Bysa alle deeze moedige zwaardvechters ftierven met het zwaard in de vuist, en vielen met het gezicht tegen den vyand gekeerd. Slegts 6ooc van hen wierden door de Romeinen gevangen gemaakt. Deeze liet Crasfus allen ophangen. Men zag de lichaamen deezer ongelukkigen langs de groote landsftraat, die van Capua naar Romen leidde, ten toon gefteld. Dus eindigde een oorlog, die zeer geringe begin* zeis had, dech ia korten tyd zeer geducht wierd. fï£T  t<$5 !ÏET KARAKTER EN ANECDOTEN VAN DEN KONING EN KONINGIN VAN SWEEDEN. (Uit het Engelsch.~) De Koning van Sweeden wordtin 't algemeen gehouden voor een der beminlykfte en gemeenzaamfte vorften van Europa. Hy heeft een byzondere gave om ieders hart te winnen. In zyn omgang in 't publiek is hy vol geest en befchaafdheid, en hy heeft een byzondere foort van oplettendheid om een ieder alles gemaklyk te maaken. In den daagelykfen omgang fpreekt hy altyd met de openhartigheid en rondborftigheid van een vriend, Hy deelt zyne gunden uil met een blykbaare voldoening voor zich zelven, en . weet dezelveu te weigeren , zonder crgenis te geeven. Zyne zagtmoedigheid is gegrond op zyne groote gevoeligheid, die nooit kan dulden om iemand met dood of eerloosheid te ftraffeh die in perfoon by hem bekend is. Hy heeft dikwils gewenscht, dathy nooit in de noodzaakelykheid mogt komen , om een daad van geftrengheid te moeten oefenen, omdat de herdenking daarvan hem altoos ongelukkig zou maaken. Men mag met regt zeggen dat hy zyns vaders hart met zyns moeders geest heeft overgeërfd. Was hy een burgerman geweest, hy zou zyn fortuin gemaakt hebben in het ftuk van Staat- of Letterkunde. Verwonderlyk is zyne kennis in de Gefchied- en Charterkunde. Zyne openbaare aanfpraaken op de Ryksdagen en by andere gelegenheden hebben een ongemeene kragt eu fterlykheid, zulk een Redenaar waardig, en verfcheiden fpelen, die hy voor het nieuw opgerichte nationaale toeneel gemaakt heeft, hebben eene rykhejd in der-L a zei*  J66 KARAKTER VAX DES KONING zelvcr ordinantie en eene zuiverheid iu de zedelee*, die den Vorst en wetgecver aanduiden, en, niettegeniiaande al de moeite die hy genomen heeft, om voorte-. komen dat hy niet als aucteur van dezelven bekend wierd, is het echter geen geheim meer, dat zy van s de pen van zyne Majefteit zyn voortgevloeid. Naast den Koning is de Koningin een voorwerp onzer aandacht waardig. Behalven andere uitmunten^ de hoedanigheden in deeze Vorllin , is het mogelyk haar eerfte verdiende van zich niet met het Staatkundige te bemoeijen : Zy is des Konings Vrouw en niets anders. Sweeden heeft meer dan eens de rampen ondervonden , die uit den invloed der vrouwen op het Staatkundige ontftaan, en verheugt zich thans een Koningin op den troon te zien, die al de bekoorlykheden der fexe bezit, en haar eerzucht alleen (lelt in de oefening van haare deugden. " Met alle deeze volmaaktheden was zy in het eerst zo gelukkig niet om de liefde en het vertrouwen van haar gemaal, den vorst van Sweeden, te winnen. Haare houdig en manieren, toen zy eerst in het land kwam, droegen de kenbaare teekeuen van den dwang en ftrergheid, waarmeede zy onder de Douariere van Denemarken was opgevoed, en de wyze, waarop zy door de Koningin van Sweeden , haar fchoonmoeder, öütfangén wierd,was niet zeer aanmoedigend. Daarenboven had zy eenige Deenfche Hofjufferen, die, om haar geheel in derzelver magtte hebben, haar geduurig vrees en wantrouwen inboezemden., het geen natuurlyk in haar gedrag eene agterhoudendheid en koelheid veroorzarkte, die 's Vorfien genegenheid geheel van haar verwyderde.. Zy leed in de daad als Vorfrin een geheel afgezeurd leven; clqcri zodra haar gemaal den troon beklom-.  EN KONÏNCIN VAN SWEEDEN.' I67 klemmen had , en fteeds verlangde zyn hof meer te zien, dan zyn vader, geduurende deszelfs regeering, gedaan had, en de Koningin had te kennen gege,'en dat het hem aangenaam zou zyn, als zy meer in het openbaar verfcheen en met den adel gezelfchap hield, was zy terltond gereed om hieraan te gehoorzaamen en fcheen zo vergenoegd als de gelukkigfte Koningin der waereld. Zy had des te meer te lyden, daar zy den Koning in haar ban lief had ; doch daar zy dacht dat zy zelf door den Koning met minachting wierd aangezien, kost haar hoogmoed niet gedoogen de geheimen van haar hart te verraaden. Zy droeg haar ongenade met geduld en lydzaaambeid verfcheiden jaaren lans; tot dat zeker toeval haar beter bekend maakte by baaren koninglyken gemaal, en een volkomen verzoening te weeg bragt. De Koning had een reis naar Finland gedaan, en zond een expresfe met brieven aan de Koninglyke Familie , om deeze van zyn behouden aankomst te verwittigen. Daar de expresfe last had,om, zo fpoedig mogelyk, weerom te komen, wilden zy allen een brief aan den Koning , by het vertrek van den bode, medegeeven; en toen de ;onge Hertogin van Sudermauia haaren brief had afgefehreven, ging zy by de Koningin, om dezelve te zeggen,dat de courier met groot ongeduld ftond te wachten, terwyl niemand anders haar majefteit in 'tfchryven had durven flooren. De Koningin had juist gedaan, en was van zins haaren brief aan haar Deenfche freule te geeven, om dezelve overtefchryven, zo als zy met alle haare brieven gewoon was te doen; doch de Hertogin nam ze haar Uit de handen, en liep er mede heen, zeggende dat de Koning groote verplichting aan haar zou hebben, om door middel van haar een brief te krygen, die met L 4 de  JÖS KARAKTER VAN DEN KONINft de eigen hand des Koningins gefdireeven was. Zy verzeegelde ze met haar eigen brief en zond ze weg. De Koning, die nooit een brief van de eigen hand der Koningin gezien had, was ten hoogften verwonderd en bekoord over den inhoud. Er heerschtc zekere kiefchheid van gevoel en bevalligheid in dc uitdrukking, die hy nooit te vooren in haare brieven ontdekt had. Hy lasze, met een ongemeen genoegen, luidop voor eenigen van zyne gunftelingen; en toer! hy den brief uitgeleezen had, vroeg hy hen met zekere zegevierende houding, wat zy 'er van dachten? M Volgens de tedere gevoelens, die de Koningin voor „ myn gezondheid en welvaaren te kennen geeft (zeide hy,) zou ik welhaast de verwaandheid heb' „ ben om te gelooven dat zy my bemint." Een jong edelman, die er by was , had de ftoutheid om zyn Majefteit te vraagen , óf hy dit dan nooit te vooren had geweeten? De Koning ontzette op deeze vraag, en antwoordde met een ernflig gelaat, dat hy zo menig een proef van het tegendeel had, dat hy hem zelfs niet overreden kon, dat zy ooit eenige genegenheid voor hem zou gehad hebben. De edelman aatwoorde, dat, indien het hem geoorloofd was te zeggen, hy durfde verzekeren , dat alle zodanige denkbeelden zeer verkeerd waren, en alleen voorkwamen van perfoonen, die hun belang vonden. o:n tweedracht te ftooken onder de Koninglyke familie; en op des Konings vraag, welke zekerheid hy had van de waarheid van zyn voorgeevcn, bekende hy vrank- en vry, dar hy zeer naauwe gemeenfehap Had met ceue dér hofjufferen , die iri het vertrouwen van de Koningin ftond , en dat het door,dit middel was, dat hy kennk gekregen had van haar Majefteits waare gevóe. lm* en dat het nu flsgts van den Koning t& huig,  EN KONINGIN VAN SWEEDEN. iC]} hing, om, wanneer het hem beliefde , zich zelven van de waarheid hiervan te overtuigen. De Koning, die groote gedachte had van het eerlyk Karakter des jongen edelmans , liet zich overreeden , en Ichrecf, in gevolge hiervan , een brief aan de Koningin vol Van de vuurigfte uitdrukkingen vau achting en vriendfchap, verzekerende haar, dat hy zich , by zyn terugkomft, gelukkig zou achten, van de wezenlykheidder gevoelens, die in haaren brief waren uitgedrukt, overtuigd te worden. Intusfchen fmeekte hy de gunst te mogen hebben , van een tweeden brief van haar hand te ontfangen, om het vermaak re verdubbelen dat hem de eerfte gegeven had. De Koningin , die op eene aangenaame wyze, by zo eene onverwachte ommekeer, verrast wierd, antwoordde volgens de gevoelens van haar hart, entoen de Koning te huis verwacht wierd, deed zy een prachtig feest in gereedheid maaken om hem te verwelkomen , en ontving hem met die kiefche tederheid, welke zo vleijend is aan haar voorwerp. Denzelfden avond kwamen zy in gefprek met clkandercu, en wierden wederzyds overtuigd van hunne misvattingen omtrent elkanders gevoelens; de Koning geleidde de Koningin naar haar vertrek, en had langen tyd daarna nooit eene andere flaapkamer dan de haare. De Decnfche freule, die overtuigd geworden was van de brieven der Koningin vervalfcht te hebben , wierd van haar dienst ontzet en uit het Koningryk gejaagd : de jonge edelman, die de verdeediging der Koningin op zich genomen had, wierd met verfcheide ryke gefchenken door haar Majefteit begiftigd; en de Koning beeft, in 't vervolg van tyd, zo wel uit betrekking van deeze zaak, als ten opzichte van andere verdienften, zyn fortuin tot een uitfteekenden graad verhoogd. ee-  EENIGE TREKKEN IHT HET LEVEN VAN DEN CARDUIN AAL JJU BOIS. (uit het Fransch.) Dit ibiulerling mensch, van wiens karakter wy hier eenige trekken zullen opgeeven, levert het fpreckendst bewys op van de grilligheden van het fortuin. In zyne vroegfte jeugd (peelde hy de rol van Hanswerst. In Bourdeaux, waar hy Hofmeester was, bezwangerde hy een kameniertje en moestze trouwen. Hy ging met haar naar Parys, alwaar zich het jonge paar met wederzydfche toeftemming fcheidde , en ieder zyn fortuin zogt. Reeds toen voorfpelde een Leeraar der SorboHne van hem , ce petit coqtiin laf era quelque chqje , H a toute l'impudence requije. Door Pasquinades maakte hy zich bekend en bemind by den Hertog van Vcndome, op wiens aanbeveling hy Sous-Gouverneur van den Duc de Chartres , en eindelyk deszelfs Hofmeefter wierd. Thans ftreefde hy van tyd tot tyd hooger. De wyze , waarop hy in alles Haagde , is bekend. Hy fpeelde voor harlequin, koppelaar Zyne onver- fchjüigheid jegens den Godsdienst betoonde hy op eene toenmaals ongewoone wyze. Een bediende, die buiten zyne toeftemming in de mis gegaan was, fohold hy daarover zeer hevig uit, en zeidc hem, que Jon Jervice devoit être prefere a celui de Dieu même. In zyne gefprekken gebruikte hy de flordigfte uitdrukkingen, vloekte, zweerde, liegde, bedriegde op de onbefchaamdfte wyze en bragt zyn voedfterliug in de fchandelykfte huizen. Doch aan den anderen kant vertoonde hy ook tevens in de eerfte onderhandeling die men hem opdroeg, die vlugheid, werkzaamheid en dat doordringend oog ,» welke hem vervolgens in de gewigtigfte onderhandel jingen van zyn tyd beroemd maakten. By e;n Bachanaal, dat de Hertog van Orleans vierde, fpeelde  jÜjribl TREUREN VAN BEN" CARD. DU È0IS. ifjk hy de rol van een Sater in puris nahtralibus. Nog fchandelyker is het bedrog , waarmede hy deezen Prins een eerlyke weduwe in de hand fpeelde. — Zo dra de Hertog van Ürleans Regent geworden was, beklom hyras den eenen eerentrap na den anderen. Toen by Staatsraad wierd, zeide hy zelf: Jefuis un plaifant Cor.feiller d'etat, car, fi l'on me demandoit: quii eji jujtitia, je ne faurois le repondre. Hoe zeer hy ook gelegenheid had , en zich van dezelve wist te bedienen om groote lommen gelds byeentefchraapen , zo fchandelyk gierig was hy, en geraakte dikwils in de grootlte woede, wanneer hy een paar Louis d'or betaaien moest. Hy klopte met eigen handen zyn knecht af, omdat deeze een rok in zyn dienst bedorven had, en de waarde daarvoor in geld begeerde. Zyne fchuldenaars betaalde hy niet, entegen zynevoormaalige weldoeners betoonde hy de fchandelykfte ondankbaarheid* Toen hy by den Regent om het vacante Aartsbisdom van Cambray verzogt, zeide deeze tegen hem; es tii fou? tci Archevéque, tu es unfrippon. Zulk een antwoord fchrikte hem geenszins af; hy hield by den Hertog aan, en bereikte zyn doelwit. Doch nu kwam zyn vrouw op die nog leefde. Hoe zeer het hem ook aan het harte ging, moest hy haar een aanzienlyk jaargeld toeleggen, om ze tot zwygen te brengen. Dit voorval en de gantfche zaak in het algemeen gaf Hof tot eene oneindige menigte fpotternyen. De Prins van Lotharingen maakte hem een compliment met de volgende woorden: Mr.jene merejouispas avecvous, & jene vous congratule point que vous êtes Archevêque : vous: merites toutes les places,& tous les honneurs ,mais de ce que vous avec fait votre première communiën. De Regent , die zyn man kende, kost zekerlyk geen achting voor hem hebben, hoe onontbeerlyk hy ook voor hem geworden was. De Heer Aartsbisfchop maakte hem tens, door een trek die hy hem gefpeeld had, boos, en wierd  tjZ EENIGE TREKKEN VAN DEN CARD. DU BOIS. wierd daarvoor met fchoppen tegen zyn achterfte getuchtigd. Hy rcrnonftreerde wel dat hy als Priefter eri als Aartsbisfchop van (lagen vry moest zyn, doch dit hielp hem weinig. De Regent verdubbelde zyne fchoppen en zeide: tiens, voildpour le Prétre, £p mild encore pour rArchevêque! Hy bereikte eindelyk den 16 July 1721 zyn doel om Cardinaal te worden onder Innocens den XIII, wiens verkiezing de Regent onder dit beding begunftigd had. Toen Lodewyk de XV zyne jaaren begon te krygen, zocht de Cardinaal in dezelfde betrekking by hem te komen als hy eertyds by den Regent, als Hertog van Chartrcs , geweest was; jahyzochtzelfs den Regent by den Koning de voet te ligten, om de regeering geheel in handen te krygen. Men zegt onder de papieren van den Cardinaal een plan gevonden te hebben, om den Regent te laaten arrellecren. Zyne Conftitutie, die door allerlei debauches verzwakt was , moest eindelyk onder de menigvuldige bezigheden, die hy in de daad met vlyt cn yver waarnam , bezwyben. Hierby kwam nog een kwetzing, die hy,by het paardryden, door den knop van het zadel gekregen had. Een fmartelyke operatie, waaraan hy zich onderwierp, hielp niets, en hy ftierf den 10 Augult. 1723. Op het ecrlte berigt van zyn dood (lortte de Regent eenige traancn ,doch fchreef nog denzelfdcu dag aan den Comte dc Noce, die door de kabaal van den Cardinaal in ballingfchap geraakt was: mortela béte, mort le venirii noce reviens! Hy liet zyne erfgenaamen alleen aan baar geld over de elfmaal honderdduizend Livrcs na; men doeg een lofryke Medaille op zyn dood: doch het volgende graffchrift, van hoeflegtcn fmaak het ook voor het ove-' rige mag zyn, komt nader aan dc waarheid. Ici git eet illuftre Cuijlre; Chapon, quoique jadis taureau, Fait gros rouget de maquerau, Et mort premier Minijlre.  t Algemeen M A G A Z Y & WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDÊ, wysbe* v. 0i U   VerhAndèlin» OVER DEN KATUURLYKEN GODSDIENST EN DESZELFS EERSTE GRONDWAARHEDEN; DOOR GOVERT JAN VAN RTSPFTK. tiet woord Godsdienst wordt in onzen tyd , door Veelen , inzonderheid door hoogduitfche Geleerden 4 gewraakt, als ongepast op zichzelven en als aanleideiylt tot grove wanbegrippen. Dit is niet ongegrond. - Het eeuwig en algenoegzaam Wezen kan geen dienst betoond noch voordeel toegebragt worden ; God kan niet gediend worden, want Hy behoeft niets en zyne gelukzaligheid is onvatbaar Voor eenige vermeerdering; (*) — De uitdrukking is dus geheel verkeerd, en geeft daarbeneVen voedfel aan dé dwaaze, fchadelyke'én helaas zeer algémeene begrippen , volgens welke men zich den AllerhoogfTeri voorftelt als een hartstochtelyk wezert, Vatbaar voor ecrbéwys en belediging , en daadert van Godsdienst als eigenlyke dienften aan Godj onderfcheideri vart de betrachting der deugd j als zodanige bedryvefi 3 Welker' waarneeming niet te pasfe zoü komen 5 ingeval de Godheid zich niet bemoeide met de gedragingen é'ti lotgevallen der fchepfelen , en derzelver toeftand niet' tonfchelyk afhing van haar Vrymagtig wéibehaagen: = ©In (*) Hand. der /pefi. XVII; i%i H i  I76 VERHANDELING- Dan het fchynt bezwaariyk een voegiyker uitdrukking dan Godsdienst, in deezer plaatze te ftellen. Ook is my geen zodanigen, ten minden in onze taal, voorgekomen. Men dient dus het woord Godsaienit te behouden; waarvan men, ter weeringe van valfche begrippen, dc volgende bepaaling zou kunnen geeven: Godsdienst is, (met uitzondering van liet enkelphyjisch WOodzaakbfke J al iai%een , 't welk de redelyke fchepfelen doen , uit bezef dat zulks overeenkomjlig is met Gods welbehaagen, en, uit eigen aart , moet uitkopen op hun eigen duurzaam welvaar en. Dat alle zodanige verrichtingen Godsdienst zyn, welke door de redelyke fchepfelen gedaan worden , omdat zy bezefTen , dat zulks Gode behaaglyk zy, — zal, denk ik, geredelyk toegedemd worden; als ook, de gepastheid der uitzondering van het phyfisch noodzaaklyke, Cwaardoor ik ten aanzien der menfehen verda , de vervulling der enkel lichaamlyke of dierlyke behoeften;) naardien dit, hoewel overeenkomdig met Gods welbehaagen , echter geen verdandig overleg onderdellende , noch nagelaaten kunnende worden , geen Godsdienst kan heeten; dan welligt zal men het byvoegfel, {dat geen 't welk men bezeft overeenkoir.Jiig Gods welbehaagen ie zyn,] en 't welk uit eigen aart miet jlrekken tot eigen duurzaam wtlvaaren, onnoodig keuren, om reden, dat hetgeen God wil, en hetgeen, volgens de inrichting der dingen, de gelukzalig»heid der fchepfelen veroorzaakt en bevordert, indedaad volkomen hetzelfde is , naardien het Opperst wezen , voor zichzelven geen het minst belang hebbende by de Godsvrucht en het eerbewys der fchepfelen , dit niet anders kan willen , dan , omdat zulks ^nvermydelyke verekschten zyn tot derzelver geluk, het  OVER DEX WATtJUKLYKEN GODSDIENST. 17? het eenig bedoelde, waarom Hy hen aanwezen fchonk. Schoon ik de gegrondheid deezer bedenking erken, fchynt my dit verklaarend byvoegfel echter noodig, om in de gegeeven bepaaling uitte/luiten alle die bedryven , welke de menfehen als Godsdienst , als volbrenging van Gods wil, befchouwen, fchoon zy tevens wel inzien dat dezelven , volgens de natuur en orde der dingen, niet ftrekken kunnen ter bevordering van hun eigen geluk; al datgeen, 't welk zy, uit vreeze voor God en voor Deszelfs geducht misnoegen, doen,doch waarvan zy auderzins gaarne zouden willen ontflagen zyn, en waarvan zy geen heil aanbrengende gevolgen venvachten, dan alleen by wyze van Heilige of willekeurige belooningen. Van dien ftempel, onder- tusfehen, zyn en waren van alle tyden en in alle gewesten de verrichtingen , welken het grootste deel der menfehen als Godsdienst befchouwt en in acht neemt; men kan dus, volgens deeze aanmerkingen, zeggen , dat verreweg het meerendeel der menfehen, geen Godsdienst kent noch oefent. De bedenking, dat, daar het Oppersnvezcn oneindig volmaakt, volkomen gelukzalig in zichzelven en onveranderlyk, cn dienvolgens geheel belangloos zynde , zyne bedoelingen in alle zyne beflüiten, werkingen en fchikkingen, ééniglyk de wezens buiten Hem, en daar Hy Liefde en Heiligheid is, ééniglyk hunne gelukzaligheid kunnende betreffen , Hy uit dien hoofde van hen niets kan willen, dan hetgeen, volgens de inrichting der dingen en de zedelyke betrekkingen , welke Hy zelfs heeft vastgefteld en welke gegrond zyn op zyne onveranderlyke Heiligheid , en dus , uit eigen aart, moet ftrekken ter veroorzaaking M j of  VERHANDELING of uitbreiding van hun wezenlyk geluk; deeze bedenking zeg ik, bepaalt de natuur van den waarcn Godsdienst , en geeft aan die uitdrukking eene zeer ruime betekenis. De gemoedelyke waarneeming des beroeps, de bezorging van het huisgezin, het weibefteden van den tyd , de oefeningen ter ontwikkeling des verflands, de poogingen om (leeds toeter.eemen in nuttige kundigheden en in de betrachting' van onzen plicht, de oefening van rechtvaardigheid en algemeene goedwilligheid , het bewaaren der goede trouw , de behcerfching van ons zelven; met één woord, al datgeen, 't welk wclvoegiyk en lofwaardig is , al wat de goedkeuring heeft van een verlicht geweeten , dit te doen uit eerbiedenis en gehoorzaamheid aan den Schepper en Beheerfcher aller dingen , gepaard met liet altoos levendhouden van onderworpen vertrouwen pp Zyne toegenegenheid en de weldaadigheid Zyner Ichikkingen in alle toeftanden, ook dan als dezelveii ons onverklaarbaar zyn , dit alles is waare Godsdienst, en niet het bywoonen van den openbaaren Eerdienst en de deelneeming aan deszelfs plecht tigheden , dan voor zo ver zulks gefchied uit de rechte beginfelen en tot de rechte einden, met de vereischto gemoedsgefteitenii , voor zo ver zulks wordt in acht genomen ter uitbreiding of verlevendiging der kennis van waarheid en plicht, om de indrukfekn van Gods-, vrucht te verflerken, en dezehvn eenen meer eenpaarigen en meer werkzaamen invloed te doeu hebben in het doorgaand leven; want de uiterlyke eerdienst en plechtigheden hebben op zichzelf geen de minfte (gaarde, verkrygende dezelve eerst cc:: , vrumcer dezelve:! gorden waargenoomen als gepaste ':ylp-~  OVER. BEN NATUURLYKBN GODSDIENST. I7f middelen ter vordering in werkdaadige vroomheid (*). De opgegeeven definitie betreft dus alléén den wadren Godsdienst, met uitfluiting van al datgcen , 't welk veelal, zelfs met afzondering van de behartiging der burgerlyke, huislyke en gezellige plichten, doordien eerbiedwekkenden naam wordt beltempeld. Door NatuurlykenGodsdienst, verftaat men gemeenlyk den Godsdienst, voor zo ver dezelve zonder openbaring kan gekend worden; met andere woorden, gevoelens en gedragingen, gegrond op zodanige kundighe" den van God en onze betrekkingen Hemwaarts, welke men zonder onder wys, door eigen opmerking ennadenken, kan verkrygen. — 't Is niet beflist of'er in deezen zin , natuurlyke Godsdienst is, of de mensch door 't enkel gebruik zyner verftandelyke vermogens, by het licht der Rede, gelyk men zegt, zonder induebie , kan ontdekken, de verheven voorflellingen van een onzichtbaar Wezen , Veroorzaaker en Beftuurder van alles. De bezwaarlykheidomzich zodanige ontdekking te verbeelden , deedt verfcheidenen aan het beftaan van den natuurlyken Godsdienst twyfelen; fchoon het anderszins blykbaar is, dat deeze groote waarheden zeer wel te bewyzen zyn , zonder zich te beroepen op het gezag ecner Openbaring. Om het gefchilftuk uittemaaken, zou men een proef moeten neemen, door eenige kinderen optevoeden zonder hen eenig Godsdienftig onder* wys te geeven, en door alle aanleiding ter verkryging van Godsdienftige kundigheden, van elders, zorgvuldig voor (*) proverb. XXI. 3; isam. XV. 22; rs. li. 18 en 19; hoz. VI. 6; mich. VI. 6 enverv. mark. VII. I—12; XII. 29 — 33 ; matth. VII. 2i ; Rosi. XIV. 17-en iS i 1 Tim. IV, 7 en 8, M 4  \ia 7 Ê r H A N d I l i x d voor hen te weeren ; welke men vervolgens een' maatfchappy zou moeten doen vormen , afgefcheiden, van alle anderen en beveiligd voor verkeering met alle andere menfehen, welke deeze kundigheden hebbende , dezelven onverhoeds mogten mededeelen; om dan te zien, of die volkplantelingen, of derzelver nakroost" immer uit hun zelven zouden geraken tot bewustheid van het beftaan en toevoorzicht der Godheid. Zodanig een proefneeming, hoewel onuitvoerlyk, zou alleen gefchikt zyn, om het al of niet beftaan van den natuuriykeu Godsdienst, in de gewoone betekenis, « beflisfen; naardien het redenen uit de kennis dier volken , welke van nadere Openbaring verftoken zyn, ter oplosfing van dat gefchilftuk ontoereikend is: want ten opzichte van hen, die, fchoon niet beweklaadigd met de kennis aan nadere Openbaaringen, eenige Godsdienftige kundigheden hebben, en by welken eenige eerdienst plaats heeft, is het antwoord dergeenen, wefke ontkennen dat de mensch, door het enkel gebruik zyner verftandelyke vermoogeus, tot het bezef van God en Godsdienst kan komen, dat deeze Volken die hoogstwigtige kundigheden, hoewel zeer verbasterd, verkreegen door overlevering, welke dezelven natuurlykenvyze inftand moest houden , uit hoofde van de inwendige blykbaarheid en uiterlyke zekerheid dier voorftellingen. — Aan de andere zyde, kunnen dezulken, welke net aanzyn van den natuurlyken Godsdienst beweeren , op de bedenking , dat 'er Volken , of op. zichzeffs ftaande Gedachten zyn , welken geenen Godsdierst , geenen eerdienst hoegenaamd, en geen kennis hebben aan. de groote waarheid , dat 'er een. God is, antwoorden, dat deeze menfehen hunne re?, kc vermogens , hoewel derzelver gebruik hen in, '" ~' * -' 'te  OVER BM NATUVRLYKEX GÖDSDIENST. tïï ftaat kon (lellen de waarheden van Gods beftaan en Voorzienigheid te ontdekken , niet geoefend hebben in de daartoe vereischte rnaate ,dat dezelven tot dat einde niet genoeg ontwikkeld zyn en zy zich bevinden als in eenen ftaat van zeer vroege kindsheid, en enkel geleid worden door het inftinkt. Dan het gefchfl is van weinig gewigts. Wy hebben de kennis aan de groote waarheden van den Godsdienst, niet verkreesen door eigen opmerken en nadenken, niet ontdekt by het licht der Rede ; ons zyn dezelve vtedegedeetd door anderen, welke op gelyke wys deeze kundigheden verkreegen. Zodanig is het hoogstwaarfchjmlyk ook gelegen met alle de geenen, die dezelven met ons gemeen hebben ; zynde het niet te vermoeden dat eenig irerveling dezelven ontdekt heeft, maar dat allen, die dezelven bezitten, zulks door overlevering ontvingen van anderen ; dit verfchu:ft ons tot den aanvang des menfchelyken geflachts , en doet my, overeenkomftïg het bericht der gewyde boeken, denken, dat de Schepper Zyn aanzyn en aanhoudend toevoorzicht geopenbaard hebbe aan de eerfte menfehen, door welken deeze kennis natuurlykerwyze wierdt overgebragt tot de volgende gedachten en fteeds zal worden overgeleverd, zo rang de menfehelyke huishouding in ftand blyft. Daarenboven , daaf het verftand der volken by werken de ontdekking deezet waarheden te pas zou komen, onderfteld wordt tot dat einde niet genoeg ontwikkeld en beoefend te zyn, en daar men met veel waarfch^mlykheids kan va-tftellen, dat het niet genoegzaam ontwikkeld zal worden, dan door verkeering met zodanige befchaafdere natiën, waardoor hen tevens de te ontdekkene waarheden znS je« bekend worden, zo volgt dat de redt zich hipmi M 5 -  l8i VERHANDELING in het geval bevindt om deeze kundigheden te out. dekken. Onderltellende, 't geen ftraks blyken zal, dat deeze grondfteflingen , hoe het ook met het vermogen ter ontdekkinge gelegen zy , bewyslyk zyil 20!uier zien op gezag te beroepen, enkel uit de algemeene erken debeginlelenvanallc menlbhelyke kennis, zo zou men van den natuurlyken Godsdienst, en wel integenfielhng des geöpenbaarden, deeze bepaaling kunnen eecven. Naiuurlyke Godsdienst is de Godsdienst , voor ze ver dezelve, hoewel niet ontdekt, echter beweezen kan worden , zonder nadere openbaring in aanmerking te neemen, zonder zich te beroepen op het gezag van perfoonen, van God gevolmagtigd, om de menfehen in deeze belangryke kundigheden te onderwyzen. Geopenbaarde Godsdienst, daarentegen, berust op ftellingen, welke niet Hechts niet ontdekt, maar welker gegrondheid ook niet aangetoond kan worden . dan door de uitfpraaken van eenen erkenden Afgezant der Godheid. De grondnellingen dus vau den Clmstelvken Godsdienst, voor zo ver dezelven onderfcheidên zyn van die des natuurlyken, of van dezulken, welker ftel is onmooglyk, zo dikwyls van het al of niet zyrt van eenig wezen, hoe ook, gehandeld wordt. —— Zo dra derhalven uit de ftelling: het volftrekt nood-» zaaklyk wezen beftaat niet, ongerymdheden vólgen, wanneer dezelve aanloopt tegen de grondftelling Van tegenftrydigheid, is te gelyker tyd de gegrondheid vart het voorftel, dat dat wezen beftaat, uitgemaakt. —— Indien nu het volftrekt noodzaaklyk wezen niet aan-» weezig is, moet zulks zyn, of omdat dit inwendig onmooglyk is, omdat het volftrektlyk niet kan zyn, doch dat dit zo niet is, is beweezen, Want de moog* n a ïyte-  IOi VERHANDELING lykheid van dat aanzyn is getoond; of omdat deszelfs aanzyn nog iet anders onderftelt, behalven de enkele inwendige mooglykheid, iet buiten dat wezen, welk iet niet aanweezig zynde, daardoor het beftaan des volftrekt noodzaaklyken wezens zou zyn uitgebleven; doch ook dit kan niet zyn, want de onderftelling van zodaanig iet buiten dat wezen, loopt aan tegen het denkbeeld van volftrekte noodzaaklykheid, dan was dit wezen toevallig; of eindelyk, omdat eenig eeuwig Belet/el het beftaan van dat wezen zou hebben verhinderd, maar ook dit is onmooglyk, want dat Beletfel zou wederom de volftrekte inwendige onmooglykheid moeten zyn, of dit volftrekt noodzaaklyk wezen zelve, en zulks is een' inwendige tegenftrydigheid; ef een niet volftrekt noodzaaklyk wezen, doch dat kom niet beftaan, zo het volftrekt noodzaaklyk wezen niet aanweezig ware; daarenboven blykt vanzelve , dat al datgeen, wat jiet volftrekt noodzaaklyk wezen in deszelfs beftaan zou weerhouden, van zelfs van het beftaan is uitgeflooten. Andere onderftellingen kunnen 'er niet gemaakt worden. •— Indien het volftrekt noodzaaklyk wezen niet beftaat, moet het volftrekt onmooglyk niet kunnen beftaan; daar dit nu blykbaar ongerymd is, volgt deszelfs daadlyk aanwet- zen. Men zal misfchien wel willen erkennen dat het(*a» beftaan, doch het befluit tot het daadlyk aanwezen niet toeftaan, volgens welk voorftel het volftrekt noodzaaklyk wezen nog wel zou kunnen worden , doch dit onderftelt de toevalligheid en zulks is tegenftrydig; bovendien, indien het beftaan van dat wezen thans waar is, of ten eenigen tyde w.-iar zal zyn, zo is het ook van alle eeuwigheid wóar geweest,. en zal eeuwiglyk waar blyven, want zulks berust oj> Wh  OVER DEN NATUURLYKEN CODSDffiNST. I93 onveranderlyke grondftellingen. Ér is geen midden , men moet of het aanzyn des volftrekt noodzaaklyken wezens erkennen of loochenen, en dit laatfte Is, gelyk wy gezien hebben, hetzelfde met te bewceren dat het niet kan zyn , dat het inwendig onmooglyk is , en daaruit zou volgen, dat niets kan beftaan, hoegenaamd niets, hy zelfs niet die zodanig redent, en dit is tastbaar ongerymd. Dus getoond hebbende dat het niet zyn des volftrekt noodzaaklyken wezens onmooglyk en tegenftrydig, en derhalven dat deszelfs aanzyn wiskundig zeker is, (*) êa & over om c'e eigenfehappen van dat wezen te ontwikkelen uit het denkbeeld van volftrekte noodzaaklykheid. Volftrekte noodzaaklykheid is — volftrekte onmooglykheid om niet te zyn, dus beftaat dit Wezen va* Eeuwigheid: het is onbegonnen, het heeft zich zelven het beftaan niet gegeeven, en de grond van deszelfs voorduuringis niet in het welbehaagen deszclypn, ook kan het niet ophouden te zyn, noch zichzelven vernietigen , want deszelfs altydduurend beftaan van eeuwigheid tot alle eeuwigheid is enkel daarom, omdat het tegendeel volftrekt onmooglyk is. Gelyk het nu beftaat door alle bcdenkelyke tyden , zo beftaat het ook in alle mooglyke ruimten ; want , volftrekte noodzaaklykheid fluit alle beperking buiten, het kan niet meer noodzaaklyk beftaan op de eene plaats da» op (*) Deeze opgave van het bewys vau vooren, is ingericht volgens de redenkavding van den Heer hulshoff , in zyne Verhandeling, getyteld: Onderzoek om Gods beftaan van vooren te betoogen , te vinden onder de PrysverlrtE-. talingen vaa het Stolpiaansc-h Legaat. N 3,. •. ....  ï£4 VERHANDELING op de nndcre, dus is het alvervullende en overal tegen* woordig, niet flechts ten opzichte van werkzaamheid, maar ook naar het wam, « Dit wezen is volftrekt noodzaaklyk zodanig als het. is, het kan niet anders zyn dan het is, dus is het on•manderlyk, en volkomen onafhanglyk; het heeft dus. alle die zaaklykheden in zich, welke het kan hebben, dat is , welke geen tegenftrydigheid influiten, al dat geen wat overftaat tegen gebrek, en wel in oneindige maate; want volftrekte noodzaaklykheid is onbeftaanbaar meteenigerhandebepaaling,naardien alle bepaaling gebeurlykheid of toevalligheid influit; bovendat indien het zelve eindig ware , zou het volftrekt onmooglyk eneindig kunnen zyn, met andere woorden oneindig volmaakt te zyn zou inwendige tegenftrydigheid moeten weezen : hierin is niets twyfelachtigs , de natuur van het volftrekt noodzaaklyk wezen wordt bepaald door inwendige mooglykheid, en is, al dat geen wat niet inwendig tegenftrydig is. Verftand en ken- nis, by voorbeeld, is eene zaaklykheid (redlitas,) liet tegenovergeftelde is gebrek aan vermogens cn volkomen onkunde; er is niets tegenftrydigs, niets inwendig tegenflrydigs in, verftand en kundigheden te hebben , dus kan zuks behooren tot de natuur van het volftrekt noodzaaklyk wezen, waaruit tevens blykt dat deze hoedanigheden tot dit wezen volftrekt noodzaaklyk moeten behooren, en wel in oneindige maate, dewyl het tegendeel aanloopt tegen dc volftrekte noodzaaklykheid , en, gelyk ik gezegd heb, alle bepaaling toevallig is, dat is anders kan weezen dan ze is. Vmwgen om te kunnen werken is eene andere volmaaktheid, deeze moet ook eigen zyn aan het wezen, welks eigenfchappen wy thans ontvouwen, want het tegendeel is gebrek.  over den natuurlyken godsdienst. l£5 gebrek. Deeze volmaaktheid kan tot dat wezen behooren , en moet dus ook in dit wezen oneindig zyn, enkel bepaald door het volftrekt inwendig onmooglyke of de tegenftrydigheid. -r— Rveneens heeft men dit wezen eene oneindige gelukzaligheid toetefchryven, want gelukzaligheid is eene zaaklykheid (re'dlitas,) rampzaligheid is iet gebrekigs , is het gemis van genoegen en niet iet dat op zichzelven kan beftaan. Hieruit nu volgen de zedelyke Eigenfchappen van het eeuwig Wezen, deszelfs Rechtvaardigheid en Goedheid, omdat het tegengeltelde niet gepaard kan gaan met Gelukzaligheid. Eindelyk het volftrekt noodzaak¬ lyk wezen is flechts één; want indien 'er meer zodanige wezens konden beftaan , dan moesten ze ook beftaan; dan moest 'er ook een oneindig aantal van zodanige wezens zyn, doch een oneindig aantal derzelven is inwendig onmooglyk; naardien alle getal vermeerdering of vermindering toelaat, en een oneindig getal nooit vol kan weezen. Behalven dat is 'er een tegenftrydigheid in de onderftelling van meer dan één volftrekt noodzaaklyk wezen, want het aanzyn van meerdere wezens was dan volftrekt noodzaaklyk, derwyze, dat het niet kon zyn dat 'er één minder ware; intusfehen is elk derzelven, op zichzelven en buiten betrekking met anderen, volftrekt noodzaaklyk aanwezig, het niet aanzyn der overigen zou deszelfs beftaan. niet doen ophouden, en zulks zou te gelyker tyd plaats hebben, terwyl het aanzyn van alle die wezens te faamen volftrekt noodzaaklyk zou zyn, dat is , uit het afzyn van een derzelven zou volgen dat 'er geen hoegenaamd kon zyn, 't welk een blykbaare ongerymdheid en volftrekte tegenftrydigheid is. Er beftaat dus een, volftrekt noodzaaklyk eeuwig, N a m'  VERHANDELING oneindig volmaakt, en onveranderlyk wezen, volfadc Uoodzaaklyk zodanig als het is. Laaten wy nu deeze van vooren ontwikkelde begrip-en toepaslen op de hoedanigheden dier dingen, Welke te faamen genomen het Heelal uitmaaken. Vooreerst zien wy blykbaar dat deeze dingen wezenlyk yan elkauderen onderfcheiden zyn, te faamen genomen niet é.én maar veele afzonderlyke zelflfandigheden uitmaaken ; ik. ben wezenlyk iet anders dan deze catheder, (*) uit het nietbeftaan van dezelve zou niet volgen dat ik niet ware. Elk deezer dingen zou kunnen niet zyn,e.n het verband der gebeurlykeof toevallige deelen kan geen volltrekt noodzaaaklyk geheel uitmaaken. Elk deel zou kunnen niet zyn , 'twas mooglyk dat dezelven allen niet waren, dan ware er ook geen famcnfrelling, en dus is ook alles te faamen of het. Heelal toevallig. Wyders, de zelfflandighedcu, welke.te faamen geno.. men het Heelal uitmaaken, zyn onvolmaakt, beperkt, ze konden anders weezen, dan ze zyn; onze kennis, en onze magt is bepaald, dezelven konden grooter. wezen, fchoon alle mooglyke toevoeging nog geen, oneindigheid zou voortbrengen. De eindige dingen te faamen genomen zyn ook niet oneindig, naardien de vermeerdering van derzelver aantal en van derzelver. bycengevoegdc boedanigheden geen tegenihydigbeid miluit. -—- Oneindige volmaaktheid is dus geen eigenfchap van die dingen, \velken het Heelal uitmaaken. Eindelyk, alle deze dingen zyn op zichzelven, ,'erandcrlyk, ze konden anders wezen dan ze zyn, jK) Zi« «ie Noot pag. i£v,  OVER DEN NATUURLYKEN GODSDIENST. 197 tn derzelver vereeniging maakt geen onveranderlyk geheel uit. Daar'er dus veelen cn van eikanderen onderfcheiden Zelfftandighedcn of Beftaanlykheden zyn in het Heelal; geen derzelven oneindig volmaakt of onveranderlyk is, en dezelven t'faamen genomen die hoedanigheden niet hebben, zo is het volftrekt noodzaaklyk Hezen iet buiten , iet anders dan het Heelal of een der daarin zynde dingen, het is daarvan onderfcheiden.(*) En dus hebben wy nu het bewys van vooren voor Gods beftaan afgehandeld. Laaten wy nu nog kortlyk de bewyzen van achteren (a posterion)overwe&gen. —. Wy zullen 'er te minder ruimte toe behoeven, daarliet wezenlyke derzelven in één valt met het reeds gezegde. Er beftaat thans iet, althans ik befta; beftond ik niet, zo kon ik niet denken noch redenen. Hoedanigheden onder ftellen altoos een onderwerp. -— Daar*er dus iet beftaat, zo moet 'er ook iet volftrekt «oodzaaklyks beftaan, ware dit zo niet, zo was alle beftaan onmooglyk. Want, gelyk reeds gezegd ïs , 'er moet altoos een grond , een reden van het beftaan worden gegeeven, en toevallig beftaan onderftelt een oorzaak van elders waarom het is , en wel (*) Dit bewys. van het wezenlyk onJ.erfcheid tusfchen de eigenfehappen van het volftrekt noodzaaklyk Wezen en fie der dingen welke het Heelal uitmaaken, is in den trant der redering van den Heer huls.hoff , in zyne Verhandeling ter beantwoording van het voorftel , uit de eigenfehappen, welke aan alle dingen , die het Heelal uitmaaken, gemeen zyn, te bewyzen, dat die dingen niet noodzaaklyk beftaan , enz. te vinden onder de Prysverhandelmgen van het St»/» pjaansch Legaat. N 5  I08 VERHANDEL! Ne wel zodanig is als het is; ware 'er zodanig een beginfel niet waardoor het beftaat, daar het zou kunnen niet beftaan, zo moest het te gelyken tyde al en niet kunnen beftaan. Te zeggen dat het geen is, by geval aanweezig is, is de ontkenning van alleoorzaaklykheid of reden, en zulks is ongerymd, of het is volkomen niets gezegd. — 't Geval is iet dat zo min beftaat als 't Noodlot, cn dus geen oorzaak kan zyn , of het is een vreemde benaaming van het volftrekt noodzaaklyk wezen. — In 't gemeene leven duidt men daardoor aan uitkomften of voorvallen die wy niet verwachten of bedoelden, maar deeze onderftellen echter altyd natuurlyke oorzaaken; maar in de bovennatuurkunde is de uitdrukking, dat iet by geval is , de ontkenning van het grondbeginfel der genoegzaame reden, 't welk echter gegrond is op dat der tegenftrydigheid, gelyk zo even is gebleeken. Uit het daadlyk aanzyn van iet blykt dus van achteren het daadlyk beftaan van het volftrekt noodzaaklyk wezen, en uit dat daadlyk beftaan de volftrekte onmooglykheid van deszelfs niet zyn , welke wy zo even van vooren beweezen. Men heeft dus nu Hechts de eigenfehappen van dat geen, van welks aanzyn wy door andere gronden overtuigd zyn, te vergelyken met die welke het volftrekt noodzaaklyk wezen , volftrekt noodzaaklyk hebben moet , om daar uit het bewys voor de ftelling, dat God beftaat cn iet anders is dan het Heelal, optemaaken. Dus is de erkentenis dat 'er dingen beftaan , van welke het mooglyk is , dat ze ook zouden kunnen niet beftaan, — onaffcheidelyk van de erkentenis van het beftaan der Godheid; want niets toevalligs kan beftaan, indien 'er geen volftrekt noodzaaklyk wezen beftaat, om*  OVER DEN NATUURLYKEN GODSDIENST. I99 omdat in dat geval, beftaan, boe ook, ongerymd en in zich zelven tegenftrydig moest weezen. Men kan hetzelfde ook nog in deezer voege voorfteilen. Ik befta, maar ik heb een duidelyke bewustheid dat ik niet altyd heb beftaan, dat'er een tyd moest geweest zyn dat ik niet beftond, my zelven kan ik het beftaan niet gegeeven hebben, want iet kan niet werken voor het is, ik heb dus een oorzaak buiten my gehad, deeze nu was het eeuwig volftrekt noodzaaklyk wezen zelfs , of zy hadt wederom een oorzaak; dus opwaards klimmende, door zo veele opvolgingen als ik my flechts kan verbeelden, moet ik toch eindelyk komen tot een oorzaak, die geen oorzaak had; want elk deezer oorzaaken is niet meer dan een uitwerkfel, dezelve zou niet zyn, zo zy geen vroegere oorzaak had ; dit nu is van elk deezer oorzaaken w&iï en dus ook van de geheele reeks; er moet dus een zelfftandige oorzaak weezen , anders kon 'er geen gewrocht zyn, de eeuwige reeks van gewrochten of uitwerkfels was anderszins in 't geheel zonder oorzaak, zonder reden of waarom: een afhangende keten gelyk, waarvan elkefchakel wel gehecht is aan eenen hoogeren, en deeze wederom aan eenen anderen, doch welke te famen genomen geen fteunfel hadden aan welke de geheele keten vast was ; 't welk blykbaar ongerymd is. Dit fteunfel nu moet volftrekt noodzaaklyk zyn , deeze oorzaak moet enkel daarom beftaan, omdat haar nietbeftaan onmooglyk is. Te zeggen, dat de ftof, of het innerlyk wezen van al het gewaarwordelyke door de zinnen, volftrekt noodzaaklyk beftaat, is ongerymd; want, behalven dat het die hoedanigheden niet heeft, welken wy zagen dat  F SCO VERHANDELING fat tot het volftrekt noodzaaklyk wezen , volftrekt noodzaaklyk behooren ; als ook dat het niet zyn deezer dingen geen tegenftrydigheid indutte , zo moest in dat geval de ftoffe noodzaaklyk overal zyn, 'er kon dan geen ledig (vacuüm) weezen , want indien het geen volftrekte onmooglykheid is , dat de (tof ergens niet is, dan is het ook geen volftrekte onmooglykheid , dat de (lof, op meerdere plaatfen dan het onderftelde ergens, afweezig is, en dienvolgens dat zy nergens zy. Indien nu alle moogtyke ruimte met ftof vervuld ware , dan moest dc kracht van wederftand of van traagheid, (en deeze behoort wezenlyk tot de ftoffe, zy is daarvan onaffcheidclyk en is indedaad dezelfde als onlndrfngbaarheid,) dan moest, zeg ik, de kracht van wederftand van alle vloeiftoffen noodzaaklyk even groot zyn. Want meerder of minder fynheid of dunheid maakt in dit geval geen onderfcheid ; omdat hoe kleiner of fyner de deelen zyn, derzelver getal naar evenredigheid grooter is» Nu zien wy echter dat de wederftand van alle vloeiftoffen niet even groot is, vermits 'er wyd uitgeftrekteruimten zyn , waarin de fnelfte en duurzaamfte be • weeging der digtfte lichaamen geenen merkelyken tegenftand ontmoet. Doch men laate dc ongerymdheid van het voorftel., dat de ftoffe volftrekt noodzaaklyk aanweezigis, eens buiten opmerking ; evenwel is het blykbaar dat de plaats hebbende vorm, gedaante of fchikking der ftoffe niet volftrekt noodzaaklyk is , maar anders hadt kunnen weczen , en dat zulks dienvolgens eene oorzaak onderftelt buiten het daadlyk aanzyn der ftoffe. Even eens is het gelegen met de bewec- ging , want ware deeze volftrekt noodzaaklyk, dan .noest.  *VER DEN NATUURLYKEN GODSDIENST. 2oi >noest de rust inwendig onmooglyk zyn en het moest een tegenftrydigheid influitentebeweeren 4 dat'er meerder of minder beweeging kon zyn, dan 'er daadlyk :s, /►) . Eindelyk, de voortreflykheid der inrichtingen, en het gelukbedoelende der algemeene (trekkingen van alles, welks aanzyn wy zintuiglyk gewaar worden j Gehoon zulks anders kon zyn, en niet volftrekt noodzaaklyk is,) toonen overtuiglyk aan, dat zulks niet zonder reden, of by toeval dusdanig is, gelyk een worp met verfcheidene teerlingen, van welken allen dezelfde zyde naar, boven gekeerd zoudezyn; maar dat de vorm en inrichting der dingen een volmaakt wyze en goede oorzaak moet gehad hebben } even gelyk het daadlyk aanzyn van dingen, welke niet volftrekt noodzaaklyk beftaan, welks aanzyn hadt kunnen uitblyven, een Veroorzaaker bewyst, die een ven mogen of kracht heeft, waarvan wy ons wel geen bepaald denkbeeld kunnen vormen, doch 't welk te ontkennen hetzelfde zou zyn, als alle beftaan te loochenen. Hy nu, die aan de toevallige of ge-. beurlyke dingen het daadlyk beftaan fehonk , moet zelven volftrekt noodzaaklyk aanweezig zyn, en beftaan hebben van alle Eeuwigheid , zonder begin , e» dienvolgens ook zonder einde; Hy moet overal tegenwoordig , onaf hanglyk en onveranderlyk zyn , ook dit blykt uit de natuur der voortgebragte diugen, en de voorduuring van dezelfde inrichtingen fchikkingen; de (*) In deeze rédening datdeftofe, eriz. onmogelyfc volftrekt noodzaaklyk kan weezen , heb ik den vermaarden s. clarke gevolgd, in zyn boek over Gods beftaan en eigenfehappen pag. 35. en vervolg-, der Nederduitfche Venaaling.  202. verhandeling de volmaaktheden van verftand, van wil en magt, moeten in Hem niet flechts zeer groot en geheel verheven zyn boven de bevatting der diepdenkendfte ftervelingen, maar wezenlyk oneindig, omdat alle beperking of eindigheid onbeftaanbaar is met de hoogstmooglyke volmaaktheid, welke Hem noodwendig moet worden toegefchreeven; en dus klimmen wy van achteren op, uit de gewrochten tot de oorzaak en vormen daaruit een begrip van haar Wezen en Eigenfehappen , even gelyk wy zulks ftraks van vooren ontwikkelden uit het enkele denkbeeld van volftrekte noodzaaklykheid, zonder eenig ander beginfel te hulp te neemen dan dat der tegenftrydigheid. Tevens is dus van achteren bewezen de gegrondheid van de twééde grondwaarheid des Godsdiensts, bewyslyk uit gronden , niet ontleend van het gezas; cener buitengewoone openbaaring, naamlyk dat het éénig, eeuwig, volmaakt en zelfftandig Wezen, 't welk wezenlyk onderfcheiden is, of afzonderlyk beftaat van alle andere dingen, en 't welk wy in onze taaie god noemen , de Schepper is van alles wat buiten Hem beftaat', dat Hy de dingen, die door zichzelven, of uit hoofde der inwendige mooglykheid alleen niet beftaan konden, — heeft doen beftaan, vorm, gedaante , fchikking en inrichting heeft gegeeven, enkel om dat Hem zulks behaagde, en alleen door het onbeperkt vermogen van zynen wil. Van achteren is hiervan geen ander bewys te geeven, en van vooren blykt zulks uit dezelfde gronden, omdat deeze dingen anders niet beftaan konden, naardien het beftaan van toevallige dingen onderltelt dat dezelven door een werkend vermogen van elders tot aanweezen zyn gebragt. —- De bezwaarlykheid om zich Schepping, —— het tot aan- wes.  ©VER DEN NATUURLYKEN GODSDIENST. 10* weezen brengen van het geen niet beftondt, —— te verbeelden , kan geen tegenwerping uitmaaken tegen de Helling-, dat de zelfftandigheden zelven zyn voort «•ebragt; omdat uit ons onvermogen om iet te begrypen niet volgt, dat zulks niet zy, indien-er anderszins «een tegenftrydigheid of inwendige onmooglykheid in gelegen is; . de Natuurkunde leert ons de byzondere verfchynfels oplosfen in algemeene, en ontdekt ons veelen der wetten, door welken de ftoffe altoos en eenparig beftuurd wordt; maar de algemeene verfchynfels en de wetten zelven blyven fteeds verheven boven het fcherpzinnigst nadenken; wy kunnen niet verklaaren, hoedat aantrekkingskracht wezeniyk behoort tot de ftoffe, noch hoedat het zy, dat ons lichaam zich beweegt overeenkomftig onze gedachten- beweeging en werking in 't algemeen is indedaad even bezwaarlyk te begrypen, als het fcheppen der dingen die niet waren. Daar 'er nu buiten de Godheid niets beftond en dus niets was 't welk haar kon beweegen tot fcheppen, en de Voortbrenger van alles volftrekt onveranderlyk, en hoogst gelukzalig is in zichzelven, zonder eenige mooglykheid tot aangroei van genoegen, zo moet het waarom der fchepping gelegen zyn, in de voortgebragte dingen zelven', en het oogmerk der fchepping opgemaakt worden uit de algemeene inrichtingen en ftrekkingen der dingen, vergeleken met de zedelyke volmaaktheden des Scheppers. —- Niets nu is blykbaarer dan dat alles is ingericht en moet dienen ter gelukzaligheid der gewaarwordelyke fehepzelen; waartegen niet aanloopt dat 'er wezeniyk kwaad is, naardien zulks het onvermydelyk gevolg is van goed en moet ftrekken tervoort- bren-  fi.<94 VERHANDELING brenginge van duurzaam en verhoogd genoegen, (*| De inwendige aandrang van Liefde en goedwilligheid om gelukzaligheid buiten zich voorttebrengen in allerlei maate en op allerlei wyze, was dus de reden die den Algcnoegaaamcn bewoog, wezens buiten zich tot aanzyn te brengen; en gelukzaligheid j welke by de redelyke fchepfelen gegrond is op, wezeniyk onaffcbeidelyk van, cn altoos geëvenredigd is aan hunne zedelykheid of de gelykv Zyde  ONSTERFLYKirEID "DER. ZIELE. 221 zyde meer, al is 't nog zo weinig, aangeraakt wordt, dan aan de andere, is ben inzonderheid bekend, die weeten, waarop het by brillen, verrekykers en zogenaamde rover-Jantaarnea aankomt. ii. Men vindt ligchaamen, die in zekere omftandigheden op elkander werken, wanneer zy nog een duim ■of meer van elkander afliggen, en daardoor veröorzaaken, dat het één het ander nadert. Ik doel hiermede niet op zulke ligchaamen, die eene aantrekkende en elektrieke kracht hebben, maar op zodanige, die by deeze proefneeming noch aantrekkend noch elektriek zyn. Men nceme ftukjes van dun draad, het zy van kooperof yzer; men maake den diüm en den eerden vinger flegts een weinig fmeerig, en haal 'er vervolgens deeze ltukjes draad door, en legge ze zachtjes neer op een kom vol ftilflaand water. Zy zinken dan niet, maar dryven boven. Wanneer zy nog omtrent eenen duim verre van elkander liggen , beginnen zy reeds tot elkaêr te naderen, en gaan eindelyk naast elkander liggen. Nooit is dit verfchynfel merkelyker en aangenamer, dan wanneer men van de beste en fynfte naainaalden neemt, en dezelven in verfchillende rigtingen op eenen affland van anderhalf tot twee duim naast elkander legt. Zy naderen elkander allengskens , eh gaan allen zodanig naast elkander liggen, dat ze als een klein vlot uitmaken. Ik heb negen zulke naalden naast elkander zien liggen vóór dat ze zonken. Hoe nader zy by elkander komen, dies te meer vermeit hunne beweeging. katuürk. V. D, P 12- V>X  ;S2 6EWYS VOORDE 12. By deeze beweeging en vereeniging der naalden kan niet het minfie met eenige waarfchynlykheid opgegeeven worden, dat zy door middel van ftooten, fchuiven of trekken, in den eigenlyken zin genoomen , byëen gebragt worden; maar zy voegen■ zich door hunne eigenaartigc innerlyke kracht by elkander. Wie den loop van deeze naalden met een oplettend oog befchouwt, zal eene gelykvormigheid ontdekken tusfchen dezelven en zodanige zelfftandigheden, die doof zeker gevoel of gewaarwording aangezet worden, om elkander te naderen, leibnitz fchreef aan alle enkelvoudige zelfftandigheden, zelfs aan die geeneri, waaruit de ligchaamen famengefteld zyn, eene duiftere gewaarwording toe. De volgende verfchynfelen geeven nog meer gelykvormigheid met een duister gevoel te kennen. Men doode een kikvorsch, fuyd 'er het hart uit, legge het voor zich op een tafel en raake het aan met een fyne naald, dan begint het wederom te kloppen, dat is, zich beurtelings te openen en fameute trekken. Men llachte een paling, ftroope hem den huid af enfnyde hem in ftukken. Een halfuur daarna ftrooije men 'er een weinig zout op, dan zullen deeze ftukken zich nog beweegen , ja meer of min opfpringen; zelfs ziet men ze de mond openen en fluiten. Ik geef met opzet zodanige proefneemingen aan de hand , die elk voor zich-zelven gemakkelyk neemen kan. Deeze eigenfchap van zekere deelen by levende fchepfelen, waardoor zy zich beweegen, wanneer men ze prikkelt, of met een bytende ftoffe tian-  ÖNSTERFLYK.HEID DER ZÏÉLÈ. 22,3 aanraaktb noemt men prikkelbaarheid. (Irritahüïïas.) Deze prikkelbaarheid neemt men ook waar aan zekere deelen van eenige planten. Door dezelve kunnen by dc zachtlie aanraaking, ja zelfs by het aanraakcn van een vederdons, zeer fterke beweegingen ontïlaan. Door het zacht ftryken met een veór over een Weeke voetzool kan men fterke trekkingen in den voet Verüorzaaken,endoorhetknaageu van kleine wormen, die men anders naauwlyks voelen kan, kunnen de hecvigfte kramptrekkingen verwekt worden. Het woord prikkelen heeft men eerst van zodanige zelfftandigheden gebezigd, die men door gewaarwordingen , gepaard met bewustheid, in beweeging brengt, naamelyk van. leevende menfehen en dieren. Doch vermits men het ook van zodanige zelfftandigheden heeft gebruikt , die geen gevoel met bewustheid hebben; heek men daardoor te kennen gegeeven,dat men ook by leVenlooze prikkelbaare dingen iets heeft ontdekt, het Welk eenige gelykvormigheid met gewaarwording heeft* 14. Zou ik wel dwaalen, wanneer ik ftelde, dat de prikkelbaarheid zich veel verder uipftrekt, dan men tot hier toe heeft opgemerkt ? Doch dan verfta ik door de prikkelbaarheid eener zelfftandigheid zuik een eigenfchap, waardoor dezelve alleen door het aanraakenj of ook flegts door de tegenwoordigheid van een andere zelfftandigheid, al is 't op eenigen aiïtand, tot eene merkelyke werkzaamheid gebragt wordt. Ik zal met kleinigheden beginnen en tot grooter' uitwerkingen opklimmen. Menbeftryke een ftuk hout ofyzer metkryü De deeltjes, die het hout ofyzer onmiddelyk aanraaken, hegten zicli daardoor zo fterk aan het hout of yzer, P 5. daf  É24- BEWYS VOOR DE dat ze niet dan door eene fterke wryving daarvan kunnen afgezonderd worden, wanneer men zich daarby niet van een vloeibaare ftoffe bedienen wil. Men beflryke een glas met vet of olie, en deeze zullen zich terftond zodanig met het glas verëenigen, dat men lang wryven moet, wanneer men ze zonder zout, als vvaarmecde het zich nog Iterker verbindt, volkomen daarvan wil zuiveren. tS- De deeltjes van het yzer laaten zich door middel van het vuur zodanig van een fcheiden, dat het een vloeibaare ftoffe wordt. Zodra de hitte van het vuur vermindert, en de kleinfte deeltjes van het yzer elkiinderwederöm aanraaken, werken zy, gelyk te vooren, zo fterk op elkander, dat 'er een vry groote kracht toe vereiscfit wordt, om een ligte keten van een te rukken. By deeze ondervinding openbaart zich een dubbele onderlinge werking der zelfltandigheden, die alleen door de aanraaking voortgebragt wordt. Vooreerst werken yzer en vuur zo llerk op elkander, dat het yzer door het vuur gefcheiden wordt. Ten tweeden werken de deelen 'van het yzer , wanneer het zwaarc vuur vermindert, wederom zo fterk op elkander , dat ze zonder veel geweld niet kunnen gefcheiden worden. Hoe fterk het enkel aanraaken, zelfltandigheden kan aanzetten, om op elkander te werken, en zich daardoor aaneen te hegten, wordt nog door de volgende ondervinding bewaarheid. Wanneer men yzer- koper- of zilverdraad trekt , dan worden de deeltje van het metaal telkens vaneen gefcheiden, zo dat altoos andere deelen eikanderen aanraaken , zo lang naamelyk als 't metaal getrokken wordt, en op het  ONSTERFLYKHEID DER ZIELE. 22.5" hetzelfde oogenblik hegten zy zich vvederöm vast aaneen.' Het merkwaardigfte is, dat het goud, waarmede een ftaaf zilver, ter dikte van een duim, verguld wordt, den geheelen draad blyft bedekken, die 'er uit getrokken wordt. Hier worden de gouddeeltjes door het trekken , met geheel andere zilverdeeltjes verëenigd, dan ze in den beginne aanraakten, en evenwel hegten zy zich aan dezelven vast. 'De houtdeeltjes zonderen zich van eikanderen af, en voegen zich weder byëen, cn met hoe veel kracht werken zy niet op elkander? Welk een zwaaren last kan een balk niet draagen, cqr deszelfs deelen zich op de een of andere plaats vanëen fcheiden? In het midden van den balk, naar de lengte gereekend, moeten de deelen zeer fterk, en de onderfte deelen van deeze plaats allerfterkst op elkander werken, zullen ze famen verëenigd blyven. Wie naar de regelen des hefbooms weet te bereekenen , met welk een kracht de onderfte deelen van een balk, in deszelfs midden, op elkander moeten werken, zonder onder zekeren last te breeken, zal verwonderd ftaan over de kracht, die deeze deelen hier moeten aanwenden. Dewyl nu de deelen der famenhoudende ligchaamen alleen door het aanraaken in ftaat gefteld worden, dat hunne inwendige krachten recht op elkander werken , en daardoor zamen gehouden worden » kan men daarüit oordeelen, of ze niet prikkelbaar kunnen genoemd worden. Want door het aanraaken worden zy immers aangezet , ©mzó en niet anders te werken. Ook zyn de vloeibaare zelfftandigheden prikkelbaar; want wanneer het vuur een koud ligchaam aanraakt, dan dringt het er met het grootfte geweld in. Hetzelfde doet het water by veele ligchaamen, en men kan het ook van de lucht bewyzen. Dewyl nu de werking der ligchaamen afhangt p 3  22(3 BEWYS VOOR DB Van de eerfte zelfftandigheden, waaruit dezelven famen-r gefield zyn 5 moeten zy ook prikkelbaar weezen, dat is, zy fchikken zich met hunne werkingen door een hmerlyke neiging naar de zelfftandigheden, die zy óf onmiddelyk aanraaken, óf die op zekeren ■ afftaud van, hen gevonden worden. Eene tegenwerping moet ik met weinige woorden Vooraf beantwoorden.' Men zou kunnen zeggen: niet iedere aanraaking van zekere zelfltandigheden veroorzaakt, dat zy-zodanig op eikanderen werken, dat zy zich aaneen hegten. Wanneer men koud gepolyse yzer, of glad gefchaafd hout zonder warme en vloeibaare lym 0p elkander legt, dan hegten zy zich hier "z-amen. Dit is zó. 'Er moeten naamelyk zekere om, Handigheden bykomen, wanneer de famenhegting een gevolg van het aanraaken zyn zal. Vloeibaare ligchaamen hegten zich, zo lang als zy vloeibaar zyn , niet fterk aaneen, waarvan ik tlians de reden niet zal opgeeven. Is 'er tusfchen twee vaste ligchaamen een genoegzaame hoeveelheid van vloeibaare ffóffe, dan belet deeze, dat de eerften elkander niet nader aanraaken noch zich onderling verëenigen kunnen. De lucht zelfs alleen kan zulks beletten. Daar zyn vervolgens, ligchaamen, die zich niet met eikanderen vermengen, by voorbeeld, zuiver Water en vet. Smeert men derhalven olie, al is % ook nog zo weinig, op het papier, Zal de inkt niet op hetzelve hegten. De best gepolyste ligchaamen zyn nog oneffen en ruuw, 'wanneer men ze door vergrootglazen befchouwt, zelfs de vliegen sh andere infekten, die Zich aan de besr'e fpïegels kuntm vasthouden., |a' te~er. dezelven óploApen , bewy-  ÖNSTERFLYICHEID DÉR ZIELE. 22? zen, dat kunne tedere klaauwen overal nog kuiltjes vinden, waarin zy dezelven liaan kunnen. Ook deeze ruuwheid verhindert de aanraaking van meerder deelen , zo wel onmiddelyk, als ook daardoor, dat ze de lucht en andere vloeibaare ligchaamen toelaat, om dc aanraaking en verbintenis van andere deelen tegen te houden. Deeze verhindering der vereeniging van twee lkchaamen kan men dikwyls door een gering middel verydelen. Warm lak en een koud cachet zullen zich niet &men verëenigen; doch als men het cachet ook warm maakt, dan werken zy wederkeerig op elkander, en het lak hegt'zich vast aan het cachet. 17- Versheiden Natuuronderzoekers ftellen, dat zekere lym de deelen der vaste ligchaamen te ramen verbinde, Maar wat verbindt dan de'deelen van ds lym onderling, en wat verëenigt deeze lym met de overige deelen des ligchaams? Indien wy niet willen onderftellen, dat de famenverbonden zelfftandigheden haare werkende kracht jegens elkander toonen, en dat daaruit derzelver verbintenis ontftaat; dan moet men krachten onderftellen, die buiten haar zyn, en ze famen perfen: en welke krachten zyn dit, wat bepaalt deeze wederom, dat ze anderen te famen perfen? Wy moeten toch altoos krachten der natuur aanneemen, die wederkeerig op eikanderen werken, of wy moeten toevlucht neemen tot een onmiddelbaare werking, en dezelven als de famenhegtende kracht der ligchaamen beft:houwen, ft : * t '' ..1*0 Ik gatotdeoverëenftemmingvoort, welke men by . P 4 Yeï*  1.l8 BEWYS VOOR DE vcrfcheidcn zelfftandigheden vindt, om gemcenfehappclyk iets te bewerken. Gelyk menfehen en dieren zich verëenigen , om gemeenfchappelyk iets voort te brengen: zo vindt men ook iets van dien aart by de zo genoemde Jevenlooze zelfftandigheden. Ik zal hiervan ontcgcnzeggelykc cn voor een ieder zichfbaare proeven opgeeven. Wanneer men fuiker, tot zekere dikte gekookt, in koperen potten, met gaaren doorreegen , overgiet, en dezelven in warm geftookte vertrekken plaatst, die eenige dagen achtereen in dien graad van warmte gehouden worden; dan zonderen zich de digte fuiker-deeltjes van de firoop af, hegten zich aan de draaden cn aan de zyden van de pot, ook vertoont zich boven op de pot een korst, maakende deeze vaste deelen de kandy uit. Deeze deelen voegen zich niet onregelmaatig, niet naar een blind geval tezamen; maar in regelmaatige gedaanten, die ten decle als teerlingen , ten deele als piramiden te voorfchyn komen. Waardoor wordende vaster deelen bepaald, dat ze niet door den geheelen pot verfprcid blyven' maar byzonderfyk de dunne draaden naderen, en zich aan dezelven niet onregelmaatig, of als een gladde rol zamenvoegen,maar naar zekere regelen, zo datzyniet alle op dezelfde wyze zich aanzetten, maar hét'eene gedeelte zich naar het ander fchikt, om een regelmaatige gedaante te vormen? Kan men een andere oorzaak daarvan opgeeven , dan de eigenaartige innerlyke kracht? En ontdekt men ook hier niet eene gelykheid met zodanige zelfftandigheden, die door gewaarwordingen aangezet worden, om zich naar zekere regelen famen te voegen? Men weet, dat de zouten, onder de verëischte omftandigheden gebracht, niet in eenen klomp zamenvloeijen, maar zich naar zekere regelen aan  ONS T.ERFLYK. HEID DER. ZIELE. 229 aan elkander hegten. Water, dat langzaam bevriest , voegt zig met kleine punten byëen. Vriezende waas1'ems voegen zich insgelyks, als kleine naalden, famen , cn deeze verbinden zich mede naar zekere regelen met elkander, gelyk men zien kan aan de venfter - ruiten , waaraan zich de waasfem gezet heeft, die bevroozen is. Aller verwonderenswaardig vind ik de groote en zeer gelykmaatige figuuren , die zich aan de glazen vertoonen by een fterke aanhoudende vorst, en in een vertrek, dat met veele uitwaasfemingen vervuld is, die zich langzaamerhand aan dc glazen hegten. Hierfchikken zich zeer veele deelen naar clkandcren, en brengen iets regclmaatigs voort. Wanneer de deelen zich in een onbepaalde rigting famenvocgen, dan ontdaan daaruit onnoemelyke verfcheidenheden, te weeten in een geval, waarin niet alles tot een masfa ineen loopt. Doch by het aanzetten der vriezende waasfems vindt men geen van beiden, maar men heeft vaste regelen, i:aar welke zy famenloopen,en elk deeltje moet, als 't ware, zyn byzondere plaats zoeken, en reeds op eenen aftand dcrwaards ftreeven. Wie de proefneeraing te werk ftelt, waardoor men in fterk water uit ontbonden zilver den zogenoemden Diüna-boom te voorfchyn brengt, kan duidelyk zien, met hoe veel overëenftemming de ontbonden zilver - deeltjes zich aan elkander hegten en den genoemden boom vormen. *9i Wanneer men den afgefneeden kop van een aal, die zo even gedood is, met een naald of zout-korrel even aanraakt, ziet men alle deszelfs zlchtbaare deelen zich fterk beweegen , en'zo veel honderd ja duizend deelen (temmen in hunne werking met de weinige deelen p j- over-  23*3 BEWYS VOORDE overeen, die aangeraakt en geprikkeld Worden. Hetzelfde kan men aan de zo genoemde gevoelige planten waarneemeh. Raakt men met den vinger de punt van een blad aan, dan krimpen terftond meerder bladeren iriëeri. '13DS <ü SJi&t* 5b j't bftiv ':SK>*,!. .■.■'.misTHtV'. -. I Men laate zich in een Apotheek het volgend verfchynfel veftoonen. Wanneer men zwavel in den brand fteckt én de daarvan opftygende dampen opvangt, dan voegért zich dezelven famen en leeveren zeker fcherp vloeibaar zuur, en wel zódanig, dat men van een en dertig'deelen drooge zwavel dertig deelen vloeibaar zuur ontvangt. Men heeft ook middelen, om dit zuur Zodanig wederom te binden, dat het in èen ftuk drooge zwavel verandert. Wanneer men het overblyffel, dat zich, na de fcheiÖing van het vlugge zout uit het'Salmiak, (Sal Ammohiacuih') door middel van kryt, op den grond zet, in de lucht laat vloeibaar worden, of, wanneer mén een fterkeh geest van zout met kryt voedt, zo veel als dezelve daarvan aanneemen kan , en met één van deeze twee vloeibaare ftoffen ontbonden loogzout vermengt j ah dan loopt het zo fchielyk zamèn, dat men het kneeBen en 'er ballen van maaken kan. Hiefby dient nog aangemerkt te worden, dat de vlugfte geest zich zeer vast aan andere ligchaamen hegt, en ten fterkfte daarmede verëenigt, doch by de minfte verandering fchielyk vervliegt. Hartshoorn bevat een geest, die zeer vluchtig is, en blyft, zo lang als het droog ligt, veele jaaren ten fterkfte daarmede verëehigd, eri kan, zo men hetzelve niet aan de natuurlyke vérrotting overlaat, niet dan door middel van de Schei-  ONSTERFLVKHEID DER ZIELE. 23I Scheikonst daarvan afgezonderd worden. Potasch en Salmiak hebben een zeer vlug zout, dat zich zeer vast met deeze zouten verbindt,. Maar vermengt men ze met elkander, al is 't flegts koud, dan ontbindt zich •het vlugge zout en vervliegt zeer fchielyk.- ii' 'r '-i v ..■ , ".. ..r-; «fjnaoiiiin: :r.z .nni Omtrent de overëenftemmcnde famenvoeging van verfcheiden zelfftandigheden, zal ik nog de volgende waarneeming opgeeven. Wanneer veele menfehen van alle kanten met een groot geweld gedrecven worden, om in de grootfle fchielykheid zamen te loopen; "dan öntftaat 'er een önregelmaatige höóp en geen bepaalde reijen en gelederen. Maar is 'er één, naar Wiens wenk zy zich richten cn een ieder denbchoorlyken tyd heeft; dan ziet'men regelmaatige reijen en gelederen ontdaan. Wanneer gekookte ruuwe fuiker fchielyk koud wordt, dan loopen fuiker en firoop fflHMft mengelklomp famen. Maar giet men de heete fuiker in een met draaden doorreegen koperen pot, en laat dezelve eenige dagen'in een'warm geftookt vertrek flaan, dat ze vloeibaar blyft; dan zonderen zich dfe vaster deelen van de fyroop af, cn hangen zich nict,mregelmaat!"-, maar naar bepaalde regelen aan de draaden en zyden van de pot. Komt 'er een fchielyke vorst op, en de waasfem iu een vertrek wordt door een warme kagchel aangezet , om ras de koude veriflérs te zoeken, dah fo'rmeerèit zy geen figuuren als bladeren, maar loöpctt ongereegeld inëen. Doch is een vertrek niet warm geftookt, vooral als het met muuren omringd is, en Wordt kmgzaamerhand ys-koud; dan naderen de kleine deelen van de waasfem langzaamerhand de glaazen en voegea zich  232 bewys Voor. de zich zo regelmaatig byëen, dat zy groote en keimelylyke figuurcn uitmaaken. • 22. Zeer merkwaardig is het verfchynfel, dat een zelfftandigheid, die een klein flipje beflaat, veröorzaaken kan, dat millioenen andere zelfftandigheden zich naar dezelve richten. Ons denkend wezen woont zeer waarfchynelyk ter plaats, alwaar de zenuwen van het gezicht, gehoor cn gevoel het naast byëen loopen. Wordt zodanige zenuw verftopt of afgebonden, zodanig, dat de beweeging daarin veroorzaakt niet in de. harsfencn overgaat, dan wordt de ziel ook niets gewaar van dat geene, wat op de verftopte of afgebonden zenuwen werkt. Naar de denkende zelfftandigheid, die zich in een klein plaatsje der harsfencn van een vermogend Koning bevindt, richten zich veele millioenen. Een klein wezen, dat in het hoofd van een Koningin der byën huisvest, bezielt, vooreerst haar eigen ligchaam, en deszelfs deelen ftaan tot haaren dienst gereed, maar vervolgens blyft een geheele zwerm van byën haar by , en komt, honig en wasch gezocht hebbende, wederom by haar terug, op welke plaats men ook de byënkorf brengen moge. Een zeer klein kiempje in den knop van een boom , welken men in eenen anderen ftam oculeert, veroorzaakt, dat de fappen van deezen ftam zich geheel anders afzonderen, en zich met het uitzettend kiempje verbinden en andere vruchten voortbrengen, dan de ftam zou uitgeleverd hebben. 23. Men  ONSTERFI-VKHEID DER ZIELE. 233 23' Men vestige nog zyn aandacht op de volgende overêenftemming van veele duizende zelfftandigheden. In de chyl, die zich van de verteerde fpyzen afzondert, en in de klieren van het gedarmte en vervolgens in de bloedvaten overgaat,worden alle de deelen gevonden, die ter voeding van het menfchelyk ligchaam dienen. Elk afzonderlyk foort der zelfftandigheden, welke deeze chyl uitmaaken , verëenigt zich voornaamelyk flegts met dat deel van 's menfehen ligchaam, waarvoor het gefchikt is, te weeten: eenigen met het hart, anderen met de harsfenen, nog anderen met de lever, wederom anderen met de beenderen, anderen met het vleesch; en de algemeene deelen van de bovengemelde chyl, die voor alle deelen des geheelen ligchaams gefchikt zyn, verëenigen zich flegts in zo verre met deszelfs byzondere deelen, dat zy het famenftel van dezelven, zo lang als de natuur des ligchaams in haar geheel blyft , niet beletten , maar veelmeer bevorderen. 24. Wanneer het kleine kiempje van een bloem, die altyd aan bepaalde plaatzen bepaalde kleuren heeft, door de in haar dringende lappen der aarde zich uitzet, en zo verre gebragt wordt, dat zy groeit en eindelyk bloeit; dan loopen de deelen van de fappen, die het blad der bloem de geele of blaauwe kleur geeven, niet door een blind geval naar deeze of geene plaats, maar juist daar , waar de aart van den bloem zulks vordert. 85. 'Er  S34 ËEWYSV OOR !)ï &gj| 'Er zyn vliegende infekten, die hunne eieren onder het vlies van groene bladeren of ook van jonge takjes leggen, waarüit een kleine worm voortkomt, die eindelyk vlerken vcrkrygt. Zulk infekt noemt men een galinfekt. Over deezen worm groeit uit het blad of den tak een huisje tot die grootte en gedaante, dat het infekt daarin zyne volmaaktheid bereiken kan, waarin het vervolgens een opening maakt en 'er uit vliegt. Over eenigen deezer infekten groeit een fpits huisje in de gedaante van een kegel, over anderen een rond waarvan die geenen de bekendften zyn, welke over een infekt op de eiken - bladeren groeijen en galnooten genoemd worden. De fraaiften van deeze gal- huisjes, die my bekend zyn, zyn de geenen, die op bottelroozen- (huiken gevonden worden, en met fchoort gekleurde vezelen bekleed zyn. Welk een verwonderlyke overëenftemming in de werking van die deelen , die zich ter vorming van zulk een gal- huisje famen voegen. 26. Wanneer men zouten, onderfcheiden in'derzelver foorten, en kristallen, in water ontbindt, en door veel roeren volkomen met eikanderen vermengt, en vervolgens het water langzaamerhand laat uitdampen; dan vallen de zout deelen niet vermengd op den grond , maar elk foort zet zich afzonderlyk en vormt de kristallen , die aan dezelve eigen zyn. Zet men in den zomer water in een glas op een plaats, alwaar het (til ftaat en aan het rotten geraakt, dan zonderen zich groene deelen af, cn voegen zich in lange draaden byëen, 47. Alle  G'NSTBWrLYKHEID DER ZIELE. 535 17- Alle deeze aangehaalde verfchynfelen en nog veele anderen kunnen uit geen blind toeval afgeleid worden, omdat het regelmaatige in dezelve alte groot en te wél bepaald is. Zy berusten ook niet op werktuiglyké. werkingen, dat naamelyk de ééne werkende zeifftandigheid de andere voor zich heenen dryft , of aan eenen band achter zich lleept, of meerder zelfftandigheden zodanig famendrukt, dat zy byëen moeten blyven. Wil men alles uit werktuiglyké werkingen afleiden , zo dat het één altoos het ander dryft, trekt of famenperst, dan ontftaat op nieuws de vraag: wat dryft, wat trekt, wat perst, die zelfftandigheid, welke anderen voortdryft, perst of trekt? Eindelyk moet men dan, (gelyk verfcheiden wysgeeren indedaad gedaan hebben ,) ftellen , dat God alles in de waereld altyd onmiddelbaar werkt. Dit is niet waarfchynelyk , maar wordt door verfcheiden gronden, en voornaamelyk daardoor wederlegt, dat het volmaaktfte Wezen dwaalingen en bygevolg tegenftrydigheden, zo wel als ondeugden werken zoude, hetwelk met de volmaaktheid niet ftrookt. Het is derhalven waarfchynelyker, ja meer dan waarfchynelyk, dat elke zelfftandigheid , dat is elk werkend wezen een vermogen heeft, om door een eigenaartige drift naar de verbintenis, waarin hetzelve met andere zelfftandigheden ftaat, te werken , en deszelfs werking naar deeze of geene plaats1 te richten. ftfl Zelfs by konftige machienes, by voorbeeld hy eea aak-horologie, werkt niet alles werktuiglyk, zo dat de  236 BEWYS VOOR DE de ééne kracht de andere altoos aan den gang brengt, maar men ontdekt welhaast zelfftandigheden, die, voor zo verre ons bekend is, door een eigenaartige innerlyke neiging werken. Het geheele horologie zou terftond in duigen vallen en tot het fynfte ftof vermaalen worden, indien deszelfs kleinftc deelen niet uit een eigenaartige innerlyke drift op eikanderen werkten en aaneen gehegt bleeven. De elastieke kracht der horologievecr zou terftond ophouden, indien de deelen, door een geweldig opwinden uiteen getrokken, niet een innerlyke neiging hadden, om zich in hunnen vorigen ftaat te herftellen. 29. Thans zal ik trachten de merktekenen van leven, zo veel in myn vermogen is, op te fpooren, om daardoor te beflisfen, aan welke zaaken men leven toefchryven, en welke men dood en levenloos noemen moet. Van gevoelige en denkende wezens zegt men , dat zy leeven,zo lang als zy het vermogen hebben om te gevoelen, te denken en te willen, al is 't ook, dat dit vermogen in den flaap fchynt te rusten. Doch voornaamelyk fchryft men aan dezelven leven toe , wanneer zy wezeniyk gevoelen, denken en willen en by gevolg werkzaam zyn. Men zegt, dat de ligchaamen van menfehen en dieren leeven, zo lang als zy de hun eigenaartige werktuiglyké beweegingen voortzetten , en men verklaart ze voor dood en levenloos, wanneer alle hunne werktuiglyké beweegingen ophouden. Maar deeze beweegingen ontftaan door innerlyke werkingen van werkzaame zelfftandigheden, en buiten deeze heeft 'er geen beweeging plaats. Al het eigenlyke leven beftaat derhalven in de werkzaamheid, ea  ÖNSTB.R.rLYUiIEID DER ZIELE. fen iil zo verre de mensch niet werkzaam is, noemt men hem doo.'.. Wanneer een mensch in gezelfchappen iu 't geheel niet fpreekt, en weinig beweeging maakt; dan ontzegr men hem in deezen opzichte het leven, men zegt: hy is dood! en oordeelt van hem, dat hy een dood mensch, en dat 'er geen leven in hem zy. Men noemt een houtskool dood, wanneer zy met gloeit en brandt; en daartegen zegt men , dat 'er leven in < het vuur is, wanneer hetzelve fterk werkt* Doch meh verklaart niet elke werkzaamheid voor levem Wanneer men naamelyk gelooft, dat iets, by voorbeeld , een in beweeging. gebragte kogel, niet door zichzelven, maar door een andere kracht werkzaam is; ften noemt men hetzelve levenloos. Bygeyolg moet de werkzaamheid of het vermogen en de neiging om te werken, we'.ke in de innerlyke geaardheid vari een zaak plaats heeft, het merkteken van leven zyn. Indien dit, zoals ik my verbeelde, het eigenlyke en waare denkbeeld van leven is , dan moet alles ice» Ven wat wérken krui, ëri wezeniyk werkzaam is, eh dat alleeii moet' levenloos' en dood weczen, wat door een innerlyke eigenaartige neiging niet werkt noch werken kaïi. Ts dit nu zo; dan kan'ik töonen, dat alle zelfftandigheden in de wacreld , die wy kennen J met een fterke én vlugge'werkzaamheid leeven. avlWób '.TOJUttW , Üunft 30.380 Millioenen zeifdarjdigheden ,• die wy kennen ^ werken met een zeer flérke kracht op elkander en zyn famen verbonden. Een groote meenigte van anderezelfftandigheden poogt tusfchen verëenigde zelfftandigheden in te dringen, en dezelven vaneen fë fchcisten, en alle voorwerpen, die flegts. pp' ónze. ziniui- N A T U U R Ki Vi Di Q fiSÖ  4gS BEWYS VOOR DE gen werken, aarde, zon, maan en fterren zyn tri de fterkfte beweeging. Dertig en meer paarden kan men aan een disfelboom van een maatige dikte fpannen, en de kracht, waarmede de deelen op eikanderen werken, trotfeert alle de kracht der fierfte paarden, die dezelven vaneen willen fcheiden. Men kan aan een niet zeer dik yzerdraad eenige honderde ponden hangen, en deeze zwaarte weegt niet op tegen de yzerdeeltjes, waarmede dezelven onderling vereenigd zyn. Maar fyne vuur-deeltjes verdeelen het hout in rook en asck en maaken het fterkfte yzer vloeibaar. Wanneer men vaste metaalen met vitriool of falpeter- zuur beftrykt; dan dringt dit met veel geweld tusfchen de metaaldeelen en fciieidt ze vaneen. Zelfs gisting cn verrotting is het vlugfte leven, en fcheidt de zelfftandigheden van elkandercn, opdat dezelven zich op nieuws met anderen kunnen verëenigen. Gistingen werken zo geweldig, dat ze digte vaten doen berften. Eu hoe fterk, hoe wonderbaarlyk is de beweeging vau alies , wat wy zien en hooren ! Lucht en water vloeijen altoos zonder ophouden. De fter werkt op eenen afftand van millioenen mylen door een vloeijënden ftraal tot iri myn oog, en veroorzaakt daardoor, dat myn ziel dezelve denkt. En naar welke vaste wetten houdt zy haaren loop? Gy geleerde opmerkers des hemels, die de fterren door konftige verrekykers van twintig en meer voeten lang, befchouwt! gy weet, dat de ftraal, wanneer dezelve een paar flipjes van het glas aan de eene zyde meer, dan aan de ander» raakt, zynen loop daar heenen richt, waar hy meerder flipjes van een bol-gefleepen glas aanraakt. De zon draait, en met haar loopen alle de groote waereldligchaamen, welke door zwaarte aan haar gehegt zyn , k bepaalde kringen rond. De beweeging der aarde rond-  ONSTERFLYKHEïD DER. ZIELE. 2X) rondom de zon is veel (heller, dan de vlugt van een: af-efchooten kogel. O hoe veel werkzaamheid, hoe veel leven vertoont zich aan een oplettend oog in de geheele natuur! Dat geene , wat fchynt te rusten, de deelen van een vaste rots, de deelen van een (lil liggende balk werken met het krachtigfte leven op elkander, anders zou ik, die 'er op (la, 'er door heenen vallen. V- De werkzaamheid of het eigenlyke leven heeft zyners zetel in de afzonderlyke zelfftandigheden , cn de. werkzaamheid ontftaat niet eerst door de famenftelling, maar een famcugeftelde werkzaamheid van elke medewerkende zelfitandigheid. De famenftelling of vereeniging van meerder werkende wezens vermeer-, dert de werking, en kan aan dezelve een byzondere vioting geeven: doch zy onderftelt de innerlyke werkzaamheid van ieder afzonderlyk deel. Wanneer twintig menfehen éénen last trekken, dan heeftiedcr mensch voor zich-zelven zyne eigene kracht en werkzaamheid. Bezit hy deeze kracht niet voor dat hy mede aan het trekken gaat; hy zal ze daardoor niet ontvangen dat hy met anderen aan het trekken van deezen last gcfteld wordt. De mensch beftaat uit een nog nimmer door ons getelde menigte van zelfftandigheden. Misfchien gaat dezelve het getal van een mifliöen te boven. Alle deeze zelfftandigheden moeten werken, op eikanderen werken, teneinde daardoor vaste beenderen, famenhoudende aderen, fpieren, zenuwen, klieren, vliezen voortkomen, voedfel en toevloed hebben cn zich beweegen. Alle werkzaamheid van famengeftelde wezens berust derhalven op de werkzaamheid der eerfte zelfftandigheden , die met verfcheiden anderen een famengcftcld voorwerp uitmaaken. Men noemt ze MoO a HJ*  3^0 BEWYS VOOR DS naden of enkelvoudigheden. In deezen is derhalven de eigenlyke zetel van alle leven. 33- Denken cn willen is, uit hoofde van onze innerlyke bewustheid , werkzaamheid. Wy zullen onderzoeken, of het een famcngeftelde werkzaamheid van verfcheiden zelfftandigheden is. Wanneer meerder zelfftandigheden gemecnfchappelyk werken ; dan brengt elke voor zich-zelven een gedeelte der famengeftelde werking voort. Wanneer verfcheiden menfehen eenen last torsfen; dan torst ieder van hen. De één doet 't geen de ander doet; in en door den éènen mensch gefchiedt 't geen van den anderen verricht wordt. Een ieder trekt voor zich - zelven in 't byzonder en overwint een gedeelte van den last. Wanneer derhalven het denken en willen een famcngeftelde werkingis; dan denkt en wil elke zelfftandigheid voor zich-zelvcn. Bygevolg weet de ééne denkende zelfftandigheid niet, wat de ander denkt, indien de één haare gedachte niet aan de ander mededeelt; en ingevalle zulks gefchiedde, zouden evenwel de gedachten van meerder denkende wezens in een éénige famcnloopen. Doch onze ziel kan alle gedachten, die zy ooit gehad, heeft cn die zy zich nog te binnen brengt, onderling vergelyken en derzelver onderfcheid nafpooren, en denkt derhalven dat geen, wat zy denkt, voor zich alleen , en is bygevolg geen famengeftelde, maar eene afzonderlykc, een enkelvoudige zelfftandigheid. Stelt men zich een uit meerder denkende wezens famengeftelde ziel voor, dan denkt men niet ééne ziel, maar een gezelfchap vau zielen. Maar wy hebben llegts van één denkend wezen, van één ziel, van één denkende zelfftandigheid bewustheid. Deeze kan derhal-  ONSTER FLYKHEID DER. ZIELE. 24.I halven niet verdeeld, niet ontbonden worden, niet verrotten, maar behoudt haar beftaan zo lang als zy niet geheel vernietigd wordt. Doch wy weeten in de gehcele natuur van geen vernietiging, In e genaamd, cn dus kan men zulks in 't geheel niet vermoeden, 34. De ziel kan in eenen flaap geraaken, waarin zy van «lingen, die buiten ons zyn, geen onderfchciden gevoel, noch duidelyke bewustheid heeft, zodanig, dat zy zich dezelven wederom herinneren kan. En nogthans is zy in dien toeftand niet zonder alle bewustheid en werkzaamheid. De droomen en de gebeurtcnisfen van nachtwandelaaren zyn hiervan ontegenzeggelyke blyken. Zo verre onze opmerkingen reiken, is "er in de waereld niets zonder een zeer vlugge werkzaamheid, 't welk boven proefondervindelyk beweezen is. Men heeft derhalven geen den minften grond om te onderftellen, dat de ziel alle werkzaamheid, alle bewustheid, alle denken en willen verliezen zou. Dpwyl echter de ondervinding leert, dat zy in eenen diepen flaap, in eenen toeftand geraaken kan , waarin zy geen bewustheid van zich-zelven heeft; zo is de vraag, in welk eenen toeftand zal de ziel weezen, wanneer dit ligchaam, waarin zy huisvest, in duigen valt? Zal zy wederkecren in den toeftand, waarin zy vóór onze geboorte geweest is? Zal zy van tyd tot tyd in andere ligchaamen overgaan? Of zal zy op een andere wyze, terftond na de vernieling van haar tegenwoordig ligchaam, in eenen toeftand geraaken, waarin zy met bewustheid gevoelt, denkt, begeert, en zich haaren voorigen ftaat herin-., nert; of zal zy voor altoos en eeuwig vergeeten, dat Q 3 *y  8EWÏ3VOOK.DK zy in dit ligchaam geweest is, cn dit cn iets anders ; . dacht- begeerd en verricht heeft? 35- Men heeft by alle volkeren, die men ooit zo verre heeft leeren kennen, darmen hunne taal verftaan cn een gemeenzame verkeering met hen gehad heeft 0 Ontdekt, dat het gevoelen diep in hun gemoed gedrukt was, dat 's menfehen ziel nog na den dood leeft, gevoelt, denkt en begeert, bewustheid van haaren tegenwoordigen en toekomenden ftaat heeft, en in eenen gelukkigen of rampzaligen ftaat is, naar maate zy iu dit leven wél of kwaalyk gedacht, en zich wél of kwaalyk gedraagen heeft. Het waren niet alleen verlichte en befchaafde volkeren, maar zelj S Samojedcn, Laplanders , Groenlanders, Iroquefen cn andere onbefchaafde Natiën, die dit gevoelenkoefterdeu. Allecnlyk heeft, na dat 'er zich Geleerden hebben opgedaan, hier en elders dc een of ander Wysgeer, deeze zo aangenaame hoop in twyfel getrokken en beftreeden. De gevolgen daarvan verdienen onze gantfche oplettendheid. De twyfelingen omtrent een leven na den dood en wegens toekomende belooningen enftraffenhebben ,meer dan eens, ingang by de volkeren gevonden, en niet weinige menfehen hebben dit geloof hunner vaderen verzaakt, en eer en vermaak daarin gevonden, dat zy andere denkbeelden hadden, dan de gemeene man, en zich los gemaakt van een gevoelen, dat de menfehen binnen dc behoorlyke paaien houdt. Doch zulks is ten allen tyde van dit gevolg geweest, dat trouw en oprechtheid merkeïyk verminderd zyn, dat de laatfte band der menfchelykc maatfehappy, te wecten , de eed , zyne kracht  ONSTERFLYKIIEI D DER ZIELE, 243 kracht verboren heeft, de vermeerdering des menschdoms verhinderd is, en ondeugden, die men zich fchaamtte noemen, zonder knaagingen van geweeten gepleegd zyn. Griekenland en Romen hebben zulks in vroeger eeuwen ondervonden, nadat het gevoelen, dat het leven der ziel met het leven des ligchaams eindigde, of dat het ten miuften niet te vreezen was, dat de ondeugd na den dood rampzalige gevolgen na zich fleepte, allengs meer veld won. De gefchiedenis der laater eeuwen getuigt hetzelfde van zodanige lieden , waarin dit gevoelen mede begon te heerfchen, Uit deeze ondervindingen blykt nu ontegenzcggelyk, dat de algemeene welvaart van het menschdom zonder het geloof aan een leven na den dood en aan toekomende belooningen cn ftraffen niet beftaan kan, maar daaraan zodanig verknocht is, dat dezelve met dit geloof ftaan en vallen moet. Was nu het algemeen gevoelen der volkeren van het leven der ziel na den dood en van de bewustheid van haaren voorigen toeftand een ydele verbeelding; dan zou men immers moeten onderftellen, dat de algemeene welvaart van het menschdom op eenen ydelen droom fteunde. En kan men zulks met eenige waarfchynelykheiddenken? Verdient het niet veel meer geloof, dat dat geene op eenen onwrikbaaren grond gevestigd is, waarmede dc voortplanting en opvoeding der menfehen, ccrlykheid, goede trouw en verhevene deugd in een naauw verband ftaan? Wanneer dan ook al eenige Wysgeeren dc hoop van een leven der ziel na den val van haare tegenwoordige hut, onzeker maaken, en uit de gemoederen weg redeneeren; zullen toch de vreesfelyke gevolgen daarvan andere Wysgeeren en Natiën noodzaaken , om dezelve wederom ftaande te houden. Het moet immers de oplettendheid van een denkend Q 4 Wys-  i44 BEWYS VOOR DE Wysgeer wekken , dat Christus, juist in dien tyd vcifcheenen, en juist in die gewesten op het tooneel getrecden is, alwaar het gevoelen van een toekomend leven en van toekomende belooningcu en ltralfen reeds zeer was afgenomen, en dat hy aldaar dit geloof niel door wysbegeerte, maar door verhevener middelen wederom herfteid heeft, 36. De reden heeft nog eenen zeer Herken grond, die haar in de hoop bevestigt , dat de ziel nog na den dood haare tegenwoordige werkzaamheid voortzetten, bewustheid hebben , denken en begecren zal. De groote Schepper heeft de inrichting iu de waereld en by de menfehen zodanig gemaakt , dat zy , die van het geluk, dat zy redelyke fchepfelen zyn, een recht gebruik willen maaken , allengs lecren fpreeken, hunne verftandelyke vermogens oefenen , tot grooter kundigheden verheven worden, God lecren kennen, edele gezindheden ontvangen , voortrefiëlykc daaden verrichten , goddelyke zaligheden ondervinden , zich in hunnen Schepper , den Vader der menfehen , verblyden, zich met hem verëenigen , hunne hoop, die zich tot in dc eeuwigheid uitltrekt, op hem vestigen, en vriendfehap met huns gclyken aangaan. En wan, neer zy nu in hunne volmaaktheid zo verre gevorderd 3y», dat zy verflandige , goede, Godminnende zielen zyn geworden ; dan zouden deeze goéde zielen weder ophouden bewustheid te hebben , zich - zelven , haare vrienden , ja zelfs God vergceten , geen vreugde meer genieten , en in de hoop op hunnen God te leur gefield zyn ? Neen , myn Schepper en myn Vader ! dit kan , dit zal myne ziel vau u niet denken. Zy blyft vertrouwen , da: gy meerder lief-  onsterflyKueid der ziele, 245 (fe, meerder goedertierenheid, jegens uwe aanbidders en vrienden zult bewyzen. Zelfs verwacht nochvrees ik niet eens , dat gy den geest van uwen aanbidder in eenen flaap, die eeuwen lang du uren zal, zult laaten wegzinken, waarin alle de hier verkreegen kundigheden en goede gezindheden rusten en van geen gebruik, van geen het minllen nut zyn zouden. Dit denkt, dit gelooft, dit hoopt myne reuen. En hoe verheug ik my, dat gy dit geloof, deeze hoop verfterkt door de verzekering van hem , door welken gy der waereld deeze glansryke verlichting gefchonken en daarby alles zodafiig befchikt hebt, als gy zulks duizende van jaaren vooraf hebt laaten yerkondigeu, en die dervende tegen eenen ftervenden zeide : voorwaar ! ik zeg u , heden zult gy met my in het pary. dys zyn! 37. Doch hoe zullen de van haare ligchaamen geflaakte zielen denken? Wat zullen zy gewaar worden ? Welke bezigheden zullen zy hebben ? Vraagcn, die meenige ziel in haare bekommering wenscht beantwoord te zien, omdat zy te fterk overhelt, aan dat geene te twyfclen, waarvan haar niets anders kan gezegd worden , dan dit : „ het is zo! " cn waarvan haar de wyze , hoe zulks mogelyk Is , niet kan ontvouwd worden. Geen Wysgeer heeft nog kunnen opfpooren , hoe een ziel over 't algemeen denkt en bewustheid heeft. Wie kan verklaaren , hoe de poolfler eenen ftraal in myn oogfehiet, en hoe de beweeging, die daardoor in de gezicht-zenuwen veroorzaakt en tot in de diepte van de hersfenen voortgeplant wordt ; de ziel aanleiding geeft , om zich de fier , en geenszins die zelfftandigheden voor te ftellen , die onmidQ 5, de-  246 BE.WYS VOOR. 33 ]& delyk op|haar werken? Wy weeten niet eens, hoe de deelen van een vast ligchaam op elkander werken, wanneer zy onderling verbonden zyn. Men zegt, dat zy elkander ondeiling aantrekken. Doch , boe gefcliiedc zulks? wat gaat 'er m liet binnenfte der zelf* Handigheden om , wanneer zy eikanderen onderling aantrekken? Wy moeten de bekrompenheid van ons, verftand belyden, cn niet met angstvalligheid poogen te doorgron .cn, waarvan het onderzoek onze krachten te boven gaat. ,, Maar het is immers ontegen-. zeggelyk , dat wy niets zien , wanneer onze oogen geflooten of door ziekte onbruikbaar geworden zyn; hoe zullen wy dan kunnen zien , wanneer het geheele ligchaam fterft?" Het is zo, wanneer het oog geflooten of onbruikbaar wordt, dan heeft de ziel geen bewustheid van zodanige ligchaamen , die ftraalen uitfehieten , omdat derzelver ftraalen niet tot in onze ziel doordringen en op dezelve werken kunnen. Maar weeten wy dan ook, of de ziel na den dood des ligchaams iu de omftandigheden blyven zal, dat geen ftraal noch geluid op haar werken kan? De ziel wordt bevryd van het ligchaam, waarin zy opgeflooten was, en waarin by gellooten oogen en gekwetste ooreu ftraalen en geluid van haar afgeweerd wierden. Zy blyft in de waereld en heeft gemeenfehap met andere ligchaamen. Kunnen wy bewyzen , dat aldaar geen ftraal, geen geluid op haar werken en gewaarwordingen van zien en hooren zou kunnen voortbrengen? Men merke wel op , dat de ziel de gewaarwording van het gezicht iu een geheel duistere plaats, naamelyk in de hersfenen , alleenlyk door beweegingen in de oogfpieren ontvangt. Kunnen wy de onmogelykheid toonen, dat foortgelykc beweegingen op een andere wyze op de ziel werken kunnen ? Misfchien levert.  ©NSTERFLYKIIEID DER ZIE E E, 247 vert het volgend verfchynfel eenigzins eenen grond op, om de mogelykheid daarvan dies te beter te begrypen. Ik heb een officier gekend , die een van zyne armen in eenen veldflag veriooren had. Hy voelde dikwerf pyn in de korte ftomp, die nog boven aan de fchauder overgebleeven was. Deeze pyn deed mede de fpieren aan, die zich tevoren tot in de hand en vingeren uitgeflrekt hadden en veroorzaakten een gevoel, alsof hy nog zynen arm, zyne hand en vingeren had, en alsöf de pyn mede in dezelven plaats had. Dit verfchynfel bewyst ten minden zo veel: dat het flegts op zekere beweegingen berust, dat de ziel zich iets als gewaarwordende voorlfelt. En zou het niet zeer wel mogelyk kunnen weezen, dat buiten dit ligchaam nog foortgelyke beweegingen op haar werken konden, voor zo verre zy in de waereld cn bygevolg tusfchen ligchaamen blyft, die in beweegingen zyn. 38. Onderftelt men dit , dan is ook de tweede vraag beantwoord , te weeten, waarvan de zielen na dei dood bewustheid hebben en wat zy denken zullen ? Zy zullen naamelyk bewustheid hebben van zich-zelven en van de deelen der waereld, en over dezelven op eene evengelyke wyze denken , als hier gefchiedt. Ik merk hierby aan, dat ik voor het woord waereld hier en in het voorgaande al het gefchaapene verflaa , en hemel en hel als deelen van hetzelve befchouw. Doch waarin zullen de bezigheden der zielen beftaan , wanneer zy geen ligchaam met leden hebben, waarvan zy gebruik kunnen maaken , om iets te verrichten ? Men brengt deeze vraag te berde uit vrees, dat een ziel, die geen bezigheden hebben zou, den tyd moest  8 4-8 BEtVYS.V08R.DE moest verveelen. Ik ben over deeze vraag niet ongerust. Ik zie, dat alle zelfftandigheden, waarvan wy flegts eenige kennis hebben, in de levendigfte werkzaamheid zyn. Alles werkt op het Geheel. Ik twyfel derhalven geen oogenblik , of myne ziel zal ook werkzaam, en, gelyk ik boven met gronden getraafd heb, met bewustheid werkzaam weezen. Alles wat wy kennen , heeft een vermogen zich te bcwecgen. Wanneer de ziel zich derhalven van de ééne plaats naar de ander beweegt; dan kunnen telkens nieuwe ligchaamen op haar werken, en zy kan onnoemelyke veranderingen van gewaarwordingen en gedachten hebben , die geen tydverveeling zullen toelaaten, Doch welke bezigheden het zyn, die de wyze Schepper myn denkend gedeelte na dc ontbinding van deeze hut zal aanwyzen , zulks zal ik thans niet voór» baarig nafpooren. Genoeg , ik zie , dat alles in dé waereld in de vlugfte werkzaamheid is. Ook myn geest zal werkzaam weezen , en heeft zekërlyk Van het begin der fchepping af zyne bezigheid gehad , welëer zonder duidelykc bewustheid cn herinnering, en daarna met een klaarc bewustheid cn herinnering, cn met deeze bewustheid en herinnering zal hy in 't vervolg blyven werken. S* Zo leeft dan alles in de groote cn heerlyke fchepping van onzen God. Hy is geen Schepper, geen God van. doode menfehen. Door hem lééft alles, alles is door hem werkzaam. Zelfs de verrotting is leven cn brengt een nieuw leven voort. Wanneer de eene famenvocging der ligchaamen niet meer beftaan kan , dan vervalt dezelve , en wordt in kleine deelen ontbonden. Maar alle deeze deelen leeven en werken met de vlug- fte  O.YSTE-RFLYRHEID DER- ZIELE. 2.\$ fte krachten, en voegen zich weder byeen, om nieuwe ligchaamen te vormen. De allerkleinfte, de eerfte zelfftandigheden , by welke geen famenfteïling plaats heeft , kunnen, niet vervallen , noch verrotten. Zy zetten, derhalven haar leven en haare werkzaamheid voort. Die geenen derzelven, welke .voor een klaaiv. bewustheid, voor duidelyke denkbeelden, herdenking: van het voorleedene, doorzicht in het toekomende en edele beflüiten tot goede daaden vatbaar zyn, worden allengs door een wyze van God verordende inrichting der natuur zo verre gebragt, dat haare vermogens zich ontzwachtelen , en dat zy'derhalven tot een hooger yoimaaktheid verheven worden. Naar alle redelyke gronden is het in 't geheel niet waarfchynelyk, dat deeze door zulke groote fchikkingen verkreegen grooter volmaaktheid van zodanige zelfftandigheden , die een denkvermogen bezitten, en nu met de heerlykfte kundigheden begunftigd en met liefde tot haaren Schepper bezield zyn , tot haare voorige gevoelloosheid en onkunde zoude vervallen. Veelmeer is het zeer waarfchynelyk , dat de wyze en goedertieren Schepper zulk een inrichting in de waereld gemaakt heeft, dat deeze zelfftandigheden de verkreegen volmaaktheden behouden, en deeze zodanig verheven zullen worden, als de bepaalingvan een eindig fchepfel en de famenftelling en het gemeene welzyn vau een groote wacreld toclaaten. : sb ttnlssöab 05^/135023790 ai rarife» ^* . O, myn God! hoe groot is uwe goedertierenheid, dat gy allen volkeren, zelfs den onkundigften deeze aangenaame hoop gefchonken en van gedacht.tot geflacht onder de menfehen hebt laaten voortplanten' Welk een onwaardeerbaar geluk is 't voor ons, dat  £50 BEW~YS VOOR DE gy onze reden by een flaauw fchcmcrlicht bet vooruitzicht in een toekomend leven verleent! En hoe groot is de liefde jegens een geflacht, het welk gy een onüitwischbaar verlangen naar een eeuwige voortduuring inplantte, dat gy de hoop op dezelve, die vau tyd tot tyd door trotfchc, waanwyzc ftervelingen onzeker gemaakt is , door nieuwe beloften bevestigd, en deeze beloften door de geloofwaardiglle zegelen bekrachtigd hebt! Gy hebt deeze beloften met anderen verbonden , die na verloop van tyd allen op dc wonderbaarlykfte wyze vervuld zyn geworden. De groote verlichting van de bewooneren der aartic door een Nakomeling van Abraham isvoibragt,enverfpreidt haaren glans van tyd tot tyd verder. In alle de vier deelen des aardbodems wordt de Naam van Jehovah, den eenigen en onëindigen Schepper en Regeerder der waereldcn, verkondigd. Daar buigen zich alle knieën voor het eeuwige Woord, waardoor gy by het begin uwer werken gefprooken hebt: het Worde! en de wacrelden kwamen te voorfchyn. Jefus is verfcheenen, en de Middelaar, Leeraar en Zaligmaaker van een zondig en rampzalig geflacht geworden. Men bidt uwen Geest aan, die eenvoudige, maar vrome mannen tot Leeraars der wacreld heeft uitgerust, ten einde den volmaaktften Godsdienst te prediken, cn denzelven tegen welfpreekende Wysgeeren, tegen aanzienelyke Priesters, tegen magtige Onderdrukkers der volkeren te bevestigen, en denzelven de heerlykfte overwinningen te verfchaffen. jerufalem ligt verwoest , en Abrahams nakomelingen zyn verfhooid onder de volkeren en getuigen van 't geen gy, o God! eertyds gefprooken en naauwkeurig vervuld hebt. De zelfde fchriften, die zodanige zegelen der waarheid hebben en dus geloof verdienen, geeven de krachtig- fte  ONSÏERFL YKIIEID DÉR ZIELE. 251 frc verzekering van een leven der menfehen na den dood, van onfterfièlykheid des geestes en van een aanftaande groote herfchepping der waereld, waarin ook de verbrooken hut wederom herfteld zal worden en de onfterffelykheid ontvangen zal. Daar nu tot hier toe niet een van de woorden, welke gy, Heere! door uwe boden hebt laaten optekenen, onvervuld gebleeven, maar alles zodanig gefchied is , als gy gefprooken hebt : kunnen wy ook met zekerheid hcopeu, dat niet één van de overigen immer onwaar zal bevonden worden, 's Menfehen geest zal derhalven leevcn , wanneer deszelfs hut inltort, en ook deeze zal wederom' herfteld worden, wanneer de Hem van het eeuwige Woord de dooden roept, om deeze vóör ons zo gewigtige waarheid nog meerder zekerheid te verfchaffert. Heeft Jefus dooden opgewekt, en is hy zelf van de dooden opgedaan , verheug u dan, o myne'Ziel! in uw leven, en bid dien God aan, die u tot zulk een zalige hoop wedergeboOren heeft. Doordrongen van deeze hoop moet gy uwe voornaamftc bedoeling daarop vestigen, dat gy voor een zalig leven vatbaar moogt worden. Wacht u vooral zorgvuldig, dat zodanige neigingen by u niet de overhand verkrygen, of tot een gewoonte wordén, die de duurzaamheid van waare geneugten beletten, en zelfs de eeuwige liefde zouden beweegeu &m u van het ryk der zaligen uit te fluiten. Leef ter f ere van dien God, die u een eeuwig leven fchenkt! «E-  c e d A c ii 'j'én over de vor'MIiN'g vaji d en h a g e l. (uit het Fransch van den Heere p. cotte.) Jrïet verfchriklyke hagelwedcr, dat den 13den July 1788 in verfcheiden ftreeken van Vrankryk zulke droevige verwoeftingen aanrechtte, en waarby, volgens eenige berigten, hagelllecncn gevallen zyn, die tien pond zwaar waren, heeft den beroemden Metereologist , den lieer cotte gelegenheid gegeven in het Journal Gênéral de France eenige gedagten over de vorming van den hagel aan het publiek mede te deelen, Wat over het algemeen de opgegevene grootte der fteenen betreft, zo houdt dc Heer cotte ze voor aanmerkcJyk vergroot, en denkt,, dat daarmede alleen zodanige zullen gemeend zyn, die, na dat zy reeds- op de aarde gevallen waren, uit verfcheidene anderen te famen geftolt zyn. Volgens dc naauwkeurigile waarneemingen, die hem bekend zyn, hebben de groottic, zo ais zy uit de lucht kwamen, niet meer dan een pond en eenige oneen gewogen. Ter verkl.aaring van den hagel nu , die zich hoofdzakelyk altoos na eene zwaare bette vertoont, vergelykt de Heer C. dc Atmosphccr met een Alembic of dillilleergcreedfchap. De aarde is de haarftede, waaruit de dampen opklimmen, welker menigte altyd in evenredigheid ftaat met dc grootheid der hitte. Deeze zelfde hitte is juist oorzaak van de overmatige verdunning der dampen, waaruit volgt, dat zy zich nu Veel hooger dan ten tyde des winters verheffen, en in zulk een ftreek van dampkring moeten aanlanden, waal  gedachten over de vorming van deniiagel. .-253 waar een beftemüge vorstkoude beerscht en die de Heer cotte ais het koelvat aanmerkt. Deeze ftreek kan ecu hoogte van i tot gooo vaameu hebben. Hier bevriezen dus deeze dampen, en worden eenigen tyd door den wind opgehouden en heen en weer gedreven, totdat zy eindelyk in meer of min aanmerkelyke hagelfteenen nedervallen, waarby het dan zeer mogelyk is, dat ook reeds vóór en geduurende den val verfcheiden ftukken aaneenftollen. Terwyl zy nu door de Atmospheer gaan, worden zy fteeds grooter ten kosten der dampen, die zich aan ieder hagelkorn vasthechten, bevriezen, en verfcheidene gedaanten vormen , die aan de kriftalHfatie des Stalakiten gelyk zyn. Ieder hagelkorn , die onmiddelbaar uit de wolken komt, maakt hier de kern uit, die ook gewoonlyk veel harder is dan de ysfehors, die om dezelve ,ligt. In den Winter zyn de dampen, veel digter, verheffen zich minder hoog, en vriezen eenigermate, reeds in het opklimm , vast; zy hebben dus geen tyd om zich te vereenigen , en vallen, als eigenlyk bevrozen dampen, in fterrenvormige gedaanten, op de aardeneder, die dan de fneeuwfiokken uitmaaken, en die altyd des te grooter zyn, van hoe minder hoogte zy nedervallen. Men heeft opgemerkt, dat het zeer zelden by nacht hagelt; deeze aanmerking onderfteunt de verklaaring van den hagel, die de Heer cotte geeft. Zo ras namelykde zon den horizon verlaat, wordt de lucht kouder , dc dampen verdikken , en kunnen nu niet meer de hoogte van de Atmospheer bereiken, die hy als het koelvat van het groote diftilleerwerk aanziet. De Heer cotte belooft nog meer omftandige berichten wegens den hagel bekend te maaken , wanneer hem zyne talryke Correspondenten daartoe de bouw nat uur k. V. D, R kft°f*  254 CEDACilTEN OVER DE VORMING van DEN HAGÈfcs itoffen leveren. De Parysfche Academie heeft insgelylü aan de Heeren teissier, le roi, en buache opgedragen, om 'van alle kanten naauwkeurige berigten over het hagehveer intevvinnen. Indien wy iets daarvan verneemen, dat tot het plan van ons Magazyn behoort, zullen wy niet nalaaten hetzelve ter zyner tyd medetedeelen.  Algemeen M A G A E t N; HISTORIEKUNDE;  r  ï57 DE GEWAANDE DEMETRIUS, een historisch fragment. (Uit het Hoogduitsch.') Iwan masziliewitsch de Ilde regeerde het Rusfifche ryk agt en veertig jaaren lang met eenen yzeren fcepter. Eindelyk verlostte de dood de geplaagde Moscoviters van deezen hunnen dwingeland. Hy liet twee zoonen, na, demetrius en foedor, van welken de laatfte den ontruimden troon beklom. Doch daar men van de bekwaamheden van den jongen Czaar weinig gedagte had, wierd het beftier der regeeringszaaken in handen gefteld van zynen zwager boris sudenow. Het goed gedrag van deezen nieuwen Regent nam een ieder voor hem in, en het vertrouwen op hem fteeg eindelyk zo hoog, dat men opeulyk zeide , dat hy alleen den troon verdiende, ingevalle vau het vooroverlyden der beide Prinfen. Zekerlyk zag men toen de gevolgen deezer onbedachtzaame reden niet in; want deeze waren het, die den heerschzuchtigen sudenow het eerst de gedachten inboezemden, om zyne handen met het bloed zyner heeren te bezoedelen. Ook liet hy ras genoeg zyne trotfche oogmerken zien. demetrius was het eerfte offer dat vallen moest. De trouwlooze Minister liet hem door een gehuurden moordenaar van kant helpen, en, om zynen fchanddaad des te beter te verbergen, tevens den uitvoerdervan zyn wreed bevel ter dood brengen. Niet te vreden, van zich op een even bloedige al6 onrechtmaatige wyze den weg tot den troon gebaand te hebben, liet sudenow ook de Stad Moscow op R 3 vel*  J»i»3 PE GEWAANDE DEMETRIUS, Verfcheiden plaatfen in brand fteeken, opdat de inwooners zich meer met hunne perfoneele belangen, dan met die van het gemeene best zouden bezig houden. Intusfchen nam hy echter uiterlyk de houding aan, als of hy door den dood van den Vorst op het gevoeliglte getroffen was. Uit dien hoofde wierden 'er op zyn bevel te Uglitz, alwaar, de moord gefchied was, de fcherpfle onderzoekingen en drengdc rechtspleegingen onder de burgers in 't werk gefield. Ook liet hy het flot aldaar flcchten, alsof het een verblyf van moordenaars geweest ware. Nu had hy nog maarédn flap uodigtedoen om in het volle bezit van den troon tekomen. Doch boris wilde zich met het van kant helpen van foedor niet al te zeer overhaasten, omdat deeze zwakke Vorst hem buitendien al de zorg der regeering geheel overliet. Na verloop van eenige jaaren kwam de jonge Czaar zeer plotslingte derven,, zonder kinderen natelaaten , en boris sudenow beklom nu, na eenige geveinsde weigeringen , den hem aangeboden troon. Doch naauwlyks had hy het toppunt zyner wenfchen bereikt, toen hy allengskcns het masker begon afteligtcn, Dc moeder yan den ongelukkigen demetrius wierd naar een afgelegen klooster verbannen, en alle de geenen, die den tiran flechts de geringde onrust kosten veroorzaaken, of tot eene eeuwige gevangenis veroordeeld , of op eene geweldige wyze van kant gemaakt. Om deezen zelfden tyd verfcheen 'er onvoorziens een man op het tooneel, die zich dout voor den vermoorden demetrius uitgaf, Hy was yan Jaroslaw geboortig, en heette eigenlyk griska otrepief. Zyne ouders, die wel van adel waren, doch in de uiterfle armoede leefden, dwongen hem de orde van den, Hór.  PB GEWAANDE DEMETRIUS. 2^0 Heiligen Bafiiius aanteueemen, waarby hy ook eenige jaaren bleef, Een andere monnik uit hetzelfde Klooster wierd zyn Vriend. Hy zag in griska een jong welgevormd man, die veel verftand aanduidde; eigenfehappen, die, naar zyn gedachte, in een klooster niet behoorden te verflikken. Hierby kwam nog zyne wonderbaare gelykheid met den jongen demetrius. Dit laatfte was het hoofdzakelyk, waarop de oude monnik zyn ftout plan bouwde, dat in niets minder beftond dan om zyn jongen ordensbroeder op den Rusfifchen troon te helpen, en vervolgens aan deszelfs hof in eigen perfoon een aanmerkelyke rol te fpeelen. Na dat hy dus den jongen griska het nodige onderricht, hoe hy in alles doen moest, gegeeven had, liet hy hem het klooster verlaaten, en zond hem naar Litthauwen, alwaar hy by den Waiwood adam wisnewitsky in dienst trad. Zekeren dag wierd hy door zyn nieuwen heer, wegens zekeren misftap, zeerruuw behandeld. Met weenende oogen zeide hy tegen den Waiwood, dat hy hem niet zo bejegenen zou, als hy wist wie hy was. En wie zyt gy dan? — vraagde zyn Heer. „ Ik ben demetrius , zoon van den Czaar „ iwan masziliewitsch " antwoordde de bedrieger. „ boris sudenow wilde my laaten „ ombrengen, doch eenigen myner vrienden redden myn leven, en fchoven in myn plaats den zoon van „ een Priefter onder, die buitengemeen veel gelykheid metmy had, waardoor de moordenaars in de " daad bedrogen wierden. Gy ziet hieruit, genadige " Heer! dat ik wel oorzaak had om gevoelig te zyu " over de fmaadelyke behandeling, die ik heden heb „ moeten verdraagen," Tegelyk toonde hy heraf R 4 ee^<  2 duifteren vol tegenftrydighedeu, dat'de vraag: of hy een bedrieger of de echte zoon van Ivvan Masziliewitsch II geweest zy? wel altyd een raadfel blyven zal , te meer, daar zich, tot ftaaving van beide gevoelens , byna even vee! lchy«n-  £ó6~ DB GEWAANDE DEMETRIUS» iwan massili zusky, wien men den verlosfer dej Vaderlands noemde, i wierd nu eenftemmig door de Moscoviters tot hunnen Beheerfcher verkozen. Doch bok hy genoot zyn geluk niet lang. Korten tyd na' dat hy den troon beklommen had, betwiite hem een gelukzoeker , die greoorius schakowsky genaamd wierd , het bezit zyner kroon. By de laatfte plundering van het paleis, had hy zich meester gemaakt vau de zegels van het ryk, en was daarmede naar Polen gevlucht, waarby zich overal voor demetrius uitgaf. Hy zeide dat hy het geluk gehad had, geduurende den nacht, de oproermaakers te ontkomen, en dat fchyngronden laaten aanvoeren. Intusfchen verzekeren tocH alle inheemfche Rusfifche gefchiedfchryvers het eerfte; (legt* eenige weinige buitenlanders beweeren het tegendeel, muller, die, buiten alle tegenfpraak , een der befte navorfchers van Ruslands gefchiedenis is, heeft met eene buitengemeen* vlyt en moeite alles byeengefameld, wat beide partyen over dit onderwerp gezegd hebben. Daar hier de plaats niet is, de gronden, die van weerskanten worden aangevoerd, nate' gaan, en de vraag over de echtheid of onechtheid der geboorte van deezen gelukzoeker ömftandigoptelosfen, zo zien wy ons genoodzaakt, alle de geenen, die daarvan nader onderrichting begeeren, te vvyzen naar het 5* deel van mullers Sammlung Rusftfcher gefchichte, waar zy de gronden van beide partyen getrouwelyk zullen aangevoerd en met eikanderen vergeleken vinden. De opfteller van het verhaal, dac wy hier mededeelen, heeft des te minder bedenking gemaakt, het bericht der oude Rusfifche gefchiedfchryveVté volgen, daar de eyengenoemde waardige gefchiedkundige j na een voorafgegaan ryp onderzoek, derzelven gevoelen' volkomen toeftemt.  DE GEWAANDE DEMETRIUS. Stfc? dat hy nu weder in Polen gekomen was, om op nieuw troepen te werven, en alsdan met het zwaard in de hand zyne rechten tegen de rebellen ftaande tè houden. Daar de Poolen niets zo zeer wenschten, dan hunne wraakzucht over de hen nog kortlings aangedaane beledigingen aan de Moscoviters te koelen, zo viel het den bedrieger ligt genoeg zich aanhang te verfchaffen» Hieruit ontrtond een bloedige oorlog tusfchen beide Natiën, in welken de nieuwe demetrius wel om het leven kwam, doch die voor Rusland zeer ongelukkig uitviel. De Rusfifche Generaals wierden overal geflagen, endezegeryke Poolen drongen allengskens verder in. Reeds hadden zy zich meefter gemaakt van de Provinciën Severien enSmolensk, toen zusky zich eindelyk zelf aan het hoofd des legers plaatfte, en den vyand by Klufen flag leverde. Doch ook dit maal bevochten de Poolen de zege, en ongelukkig voor den Czaar wierden alle zyne tegenfpoeden hem als wezenlyke misdaaden aangereekend, en hy als een man aangezien, wien de wraake des hemels zichtbaar vervolgde. Men ontzette hem hierop van den troon met even dien blinden yver, waarmede men hem te voren op deuzelven verheven had, en dwong hem in een klooster den monnikskap aante neemen. In zyn plaats bood men Prins uladislaus , oudRen zoon van Koning sigismund van Polen, de Kroon aan, en dit aanbod wierd onder zekere voorwaarden aangenomen. Ingevolge van een artikel van het Tractaat moest zusky aan den Koning van Polen uitgeleverd worden, die hem, nevens verfcheiden anderen zyner bloedverwanten, naar Smolensk in gevangenis-  jtfS Bit GEWAANDE DEMETRIUS. nis zond, alwaar deeze ongelukkige Vorst ook kort daarop van hartzeer kwam te fterven. De Poolfche Veldheer stanislaus solkowsky had intusfehen, in naam van Prins uladislaus, de huldiging te Moscow aangenomen. De Poolen, die van hun geluk en zege nog geheel dronken waren, gingen nu met de Voscoviters niet anders dan met flaaven om, Cn gaaven zich aan alle bedenkelyke buitenlpoorigheden over. Moscow was in hun oog zo goed als een door itorm veroverde Had. Alle krygstucht en orde wierd uit het oog verloren; men plaagde de inwooners op eene onverdraaglyke wyze, plunderde hunne huizen, 1'chendde hunne vrouwen en dochteren , en mishandelde de beelden der Rusfifche Heiligen, waaraan het volk zo veel eerbied hegt. Dit woelte gedrag bragt de Moscoviters eindelyk zo ver, dat oud en jong de wapens aangreep. Vergeefs trachtte de Poolfche Generaal deezen algemeenen opftand te dempen; alle zyne pogingen waren vergeefs, en niets kost dc razerny van 't tot bet uiterst gebragt volk wederftaan. DePoolen, van alle kanten aangevallen, zagen zich eindelyk genoodzaakt, tot hunne redding, de ftad aan verfcheiden hoeken in brand te fteeken, die ook, daar de meelte huizen flegts van hout en met ftroo gedekt waren , in korten tyd in een puinhoop veranderd wierd. Door deeze barbaarfche onderneeming bereikten de Poolen ook wezeniyk hun doelwit. De ongelukkige burgers, die hunne huizen in rook cn vlammen zagen opgaan, vergaten hunne wraak, en bemoeiden zieli alleen om hun huisgezin en goederen te redden. Midden in deeze wanorde wierden zy van de Poolen overal  BE gewaande d eme t RI U-S. n6p al aangegrepen, en als fchaapen geflagc. Binnen den ryd vau twee dagen kwamen er meer dan tweemaal honderdduizend menfehen, deels door 't zwaard, deels door het vuur om het leven. Paleizen, kerken, kloosters en huizen wierd geplunderd, en onnoemelyke fchatten ten buit gemaakt. Doch de wraak zweefde reeds over de hoofden der Barbaaren. zacharias lippanow, een aanzienlykePais, had geduurende deezen tyd een fterk leger byeengebragt, waarmede hy zyne verdrukte landslieden te hulp kwam. Veertien dagen na dit fchriklyk geval kwam hy voor de poorten der verwoeste hoofftad aaiu De Poolen wierden in het flot belegerd en tot overgave genoodzaakt, gelyk zy ook vervolgens gedwongen wierden Rusland geheel te verhaten, en het grootfle deel van hunne gemaakte veroveringen te laten varen. Op eene zo onvoorzichtige wyze verloor uladislaus een kroon, welkers bezit hy in 't vervolg, niettegenflaande alle zyne aangewende moeite, nooit weder herkrygen kon. Een voornaame Rus, michael foedorowitsch romanow wierd nu eenftemming tot Czaar verkoren. Hy regeerde zyn volk dertig jaaren lang, met even zo veel gematigdheid als wysheid. Onder de regeering van zynen zoon alexis michaelowitsch , verfcheen vervolgens een nieuwe demetrius , die door de Poolen onderfleund , Rusland groote onlusten brouwde, doch eigenlyk meer ongelukkig dan ftraf baar was. Zyne gefchiedenis verdient des te omftandiger verhaald te worden , daar hy de zoon yan den eerflen zogenaamden demetrius was, wiens ongelukkig einde wy boven verhaald hebben. (*_) Men i (*) Het volgende verhaal is ontleend uit duport du XeRtre Iliftaire dei amjureftigns. HISTORIEK. V. D. S  370 DE GEWAANDE DEMITfeïÜJ, Men zal zich wel herinneren, dat de dochter vari den Waiwood mnischek van Sendomir, na den dood van haaren gemaal, in de gevangenis gezet wierd. Om minder ftreng behandeld te worden, bekende zy, dat zy zich zwanger bevond het geen ook indedaad zo was, Niettegenltaande zy op het ftrengst bewaakt wierd Omdat men zich na haare bevalling van het kind wilde verzekeren, vond zy echter gelegenheid, haaren zoon , na deszelfs geboorte, aan een Kofack, op wien zy vee! Vertrouwen ftelde, te overhandigen. Een priester , wien dit geheim tevens wierd toevertrouwd , brandde het kind, by den doop, op defchouders zekere letters in , die tot een bewys van zyne geboorte dienen moesten. Met dit hem aanvertrouwd pand ontvluchtte de Kofack gelukkig de nafpoorihgen van den Czaar, en kort hierop ftierf de weduw van demetrius. Op haar doodbedde openbaarde zy aan eenigCn van haare jiuTeren het geheim der redding van haaren zoon, die dit berigt naar Polen bragten. Doch alle moeite, die men zich daar gaf, om het verblyf van den jongen demetrius optefpooren , was vergeefs. Zyn voedftervader was, kort na zyne aankomst, in zyn vaderland geftorven , zonder noch zynen zogeling, noch iemand anders het hem toevertrouwde geheim té ontdekken. Door een bloot toeval wierd eindelyk dé jonge demetrius te Sambura, een kleine Stad in Zwart-Rusland, gevonden, juist zo als hy van zins was zich op een publieke plaats te baaden. Het teken op zyne ich ouders viel de omftanders in 't oog; men beeldde zich in, dat dit jonge mensch mogelyk door de handen der gerechtigheid gebrandmerkt was, en deeze opmerking haalde hem een menigte fcheldnaamen op den hals, van het gemeen, datintusfehen rondom hem was  DE GEWAANDE DEMETRIUS. ijl was komen toeloopen. Doch zyn vrymoedig antwoord , dat hy zich niet erinneren kost, hoe en door wien dit teelten op zyn lichaam was ingebrand, eri hy zulks, naar alle waarfchynlykheid , met zich Op de wacreld moest gebragt hebben , verftrooide zeer ras het tegen hem opgevatte fmaadelyk vooroordeel. Ook fcheen zyn voorgeven des te waarfchynlyker , daar deeze letters in 't geheel geen gelykheid hadden met dezulken, die men anders de misdadigers op hunne lichaamen gewoonlyk indrukt. Het gerucht van dit geval verfpreidde zich ras dooide gantfche plaats, en wierd eindelyk aan den Grootfchatmeefter van Polen, nicolaas danielowsky aangebragt, die terftond eenigen zyncr bedienden bevel gaf, om het jonge mensch optezoeken en by hem tc brengen; Men vond hem in een gemeene kroeg, eii in de armöedigfte klecding. Hy had een ouden groencii met fchapenvellen gevoerdenrok aan, en droeg een muts Van hetzelfde bont. Intusfchen ontdekte men echter bnder dit bedelaars pak een man van een goed uitzicht en gelaat, danielowsky; wien het terftond inviel, dat deeze onbekende mogelyk de zo langgezogtePrins demetrius zyn kost, ontmoette hem op de vriendejykfte wyze, en begeerde dat hy hem het teeken op zyne fchouders toonen wilde. De jongman deed dit zonder de minfte weigering. Doch daar dé Grootfchatmeeftcr dit teeken niet verftond, liet hy een Rusfifchen priefter haaien , die, na het bezichtigde' te hebben, eindelyk hetzelve vertolkte: demetrius' , zoon van den czaar DEMETRÏUSv Deeze ontdekking was het teeken tot algemeene' Vreugde; Een ieder beyverde zich, deezen op eene ZO wonderbaare wyze weergevonden Prins" geluk te* ,S x wcri"  Ü74 DE GEWAANDE DEMETRIUS* wenfchen. Hy was toen niet ouder dan zes en twintig jaaren. Zyne jeugd , zyn viymoedig gedrag en welgevormd lichaam namen een ieder, die hem zag, voor hem in. De grootfchatmeester liet hem terftond pragtige klederen maaken, en zond tevens een' Courier met een bericht van dit geval aan den Koning van Polen af. uladislaus, die, gelyk wy zo even gezegd hebben , voorbeen tot Czaar van Rusland verkoren was, en tegenwoordig den troon zyns vaders bezat, was over de gelukkige ontdekking van deezen Prins, dien men reeds voor verloren had gehouden, uitneemend vergenoegd , en belasttedat men hem terftond nnar Warfchauw zou brengen. Hy verlcheendusaanhetPoolfcheHof en verwierf zich ras de liefde en hoogachting van alle de Grooten des ryks. Hier was het, dat hy met den neef van den Tartarchan , die van zynen oom was verftoten geworden, een zeer naauvve vereeniging aanging. Deeze Prins had iusgelyks zyn toevlucht naar Polen moeten neemen. De gelykheid van hunner beiden lotgevallen bragt niet weinig toe tot deeze hunne vereeniging en vriendfehap. uladislaus , die kinderloos was, bejegende hen even zo liefderyk als of zy zyne eigen zoonen geweest waren, en beloofde alles wat in zyn macht was, aantewenden, om hunne rechten, zoras mogelyk, te doen gelden. Het bericht van de verfchyning van een nieuwen Kroonpretendent baarde het Hof van Moscow geene geringe verlegenheid. De Czaar alexis miciiaelowitsch zond terftond een buitengewoonengezant naar Polen, die aanzoek moest doen op de uitlevering van demetrius. Hier is een fragment uit de aanfpraak, die deeze afgezant aan Koning uladislaus deed: ——■ ,, Zo ooit de Keizer, myii meester , reden „ heeft  DE GEWAANDE DEMETRIUS. 473 „ heeft gehad, om op de vriendfchap van den groot„ moedigen uladislaus rekening te maaken , is het ,, thans by deeze gelegenheid. Ik koine nu niet om ,, Provinciën te begeeren, of fchatten terug te eifchen , „ waarvan de Poolen, geduurende de onlusten , die de gewaande demetrius verwekte , zich meester „ gemaakt hebben. Ook ben ikniet gekomen om ergens „ eenige voorrechten voor onzen godsdienst te ver* ,, zoeken, of my in eenig gefchil intelaaten wegens „ het recht van voorrang. Myne zending betreft flegts „ een eenigen perfoon, die men geftraft wil hebben. „ En welk een perfoon ? — Een bedrieger, die de „ ftrafbaare zucht betoont om het koninglyke bloed „ van den Keizer van Rusland door zyn laage afkomst te bevlekken. Met droefheid erinneren wy ons „ nog de wederwaardigheden en rampen, die ons de be„ driegery van griska heeft op den hals geladen; „ de bloedige oorlog, de verflagenen by duizenden; de ,, vlammen die onze hoofdftad in puin en asfche ver,, keerd hebben. Dit zyn de ongevallen , die ons ,-, getroffen hebben, en die wy nu nog eenmaal gevaar „ loopen te ondervinden , indien men ons niet den „ geenen uitlevere, die 'er aanleiding toe geeven kan. „ Wy verwachten hierom van de edelmoedigheid, „ van een zo grooten Koning , als uladislaus in de „ daad is, dat hy Rusland van zyne rechtmaatige ,, bekommeringen bevryden , en zo jegens ons han„ delen zal, als hy wenfchen zou dat men by derge„ lyke gelegenheden tegen hem handelde. Uw Ma,; jefleit kan ligt aan een foortgelyk gevaar blootge„ field worden. Het is niet zeldzaams bedriegers te £ zien, die Koningryken omverwerpen en de gruwe„ lykfte verwoestingen aanrechten , om troonen en  . bE ce V/A AND E DEMETRIUS. ,, rykeo naar zich te fleepen. De hemel bewaare u dat gy uwe rechten tegen zulke bedriegers zoudt ?, moeten verdedigen. Doch tevens lmeeken wy ook „ u, ons verzoek toeteltaan , en ons diengeenen iu handen te leveren , die ons zulke onlusten baart. Uw Majefteit zal daar door een bewys geeven, ?, hoezeer u het geluk van den Keizer mynen Heer, „ en de rust zyner Staaten te harte gaat." Uladislaus floeg dit verzoek rond af. „ Behoort 3 de kroon van Moscow — zeide hy — dengeenen „ toe , wiens uitlevering thans vau my gevorderd ,, wordt ,dan ftrekt zich myn magtniet over hem uit, ,, en ik zoude het als een misdaad aanzien, wanneer?, ik deezen jongen Prins aan den trots van zynen me?, dedinger wilde opofferen. Doch gefield, dat hy, dien gy opeischt, dc waare de.metrius niet is, zo „ kan ik niet zien , waarover gy u met recht tegen „ hem zoudt kunnen bezwaaren, daar hy, terbevvee„ ring yan zyne vermeende aanfpraak, nog niet het ge„ ringfle ondernomen heeft. Ware hy een Pool, en „ had hy zich aan eenige misdaad fchuldig gemaakt, „ zou. hy door de rechters van dit land naar alle „ flrengheid der wetten geftraft worden. Doch daar „ hy een vreemdeling is , die nog buitendien zich „ zeer befcheiden gedraagt, zou ik zowel tegen de g wetten van gastvryheid , als de waare plicht van s, een Christen handelen , wanneer ik hem myne be„ fcherming onttrekken wilde. Men begeere derhalven ten opzichte van deeze uitlevering niets verder ,, van my, want alle aanzoeken deswegens, zouden v altyd vruchteloos zyn." —— Met dit befcheid meest de Rusfifche gezant weder H|r Moscow trekken , zonder dat hy het geringde. had  de gewaande demetrius. £75 had kunnen uitwerken ; daar integendeel demetrius yan dit ogenblik af by de Poolfche Grooten meer dan ooit in aanzien ftond. Doch met den dood van uladislaus verdweenen tevens alle voordeelige uitzichten van deezen ongelukkigen. johan casimir , de broederen opvolger van den overledenen, zag zich genoodzaakt Ruslands vriendfehap te zoeken, omdat Polen in een oorlog met Sweeden was ingewikkeld. By deeze omftandigheid was Warfchauw voor demetrius geen veilig verblyf meer, en hy zag zich dieswegens genoodzaakt een andere toevluchtplaats te zoeken , en heimlyk te vertrekken. In den beginne begaf hy zich naar Reval in Lyfland, een kleine republiek , die toen van Sweeden nog niet afhong. Doch ook hier vond hy de gewenschte rust niet. De magiftraat der Stad , die zich van zynentwege veele onaangenaamheden van het Rusfisch Hof te gemoed zag , verzogt hem een andere plaats tot zyn verblyf te kiezen. Doch om deeze eenigzins ftrenge handelwyze eenigermaate te vernisfen, drong men hem een aanzienlyk gefchenk op, en liet hem op kosten van de Stad naar Riga brengen. Demetrius ging nu naar Sweeden, doch ook aan dit hof waren ftaatkundige oogmerken zyne wenfchen niet gunftig. Eindelyk bewoog hem de roem van den Hertog van Holftein-Gottorp om by deezen Vorst befcherm ng te zoeken. In den beginne wierd hy aan dit hof zeer wel ontvangen, doch een Commisfionair van Rusfifche kooplieden , die zig toen aldaar ophield, trad kort hierop met eenige Minifters van den Hertog in onderhandeling, en maaktte het henzo waarfchynlyk, dat hy een bedrieger was, dat zy hem, op bevel van hunnen Heer, aan deeze door Czaar alexis afgezonden S i. Heden %  276 DE GEWAANDE ffiEMETRIUS. lieden , uitleverden. Dc Hertog van Holftein wotï door deeze openbaare kwetzing der gastvryheid, en door de opoffering van den ongelukkigen Prins niets, dan een zeer geringe lom, die zyne afgezanten in zyn naam van de keizerlyke fchatkamer te Moscow geborgd hadden. demetrius wierd terftond na zyn aankomst, in de hoofdlfad des Rusfrfchen ryks in gevangenis gebragt, en hem een muilband aangelegd, om te beletten, dat hy niet met iemand fpreeken zou; hierop zoud men hem een oude vrouw, die haar brood aan de kerkdeuren plagt te bedelen. „ Waarom , myn 3, Zoon! — zeide zy tot hem — doet gy toch, als „ of gy my niet kende? Hoe zyt gy zo ontaard ? „ Belyd toch uw misdaad , en doe my het hartzeer „ niet aan, dat ik u in uwe verftoktheid moet zien „ fterven". demetrius , die niet kost antwoorden , wendde het gezicht van haar af, en gaf daar door niet onduidelyk de afkeer te kennen, die hem het gezicht en de reden van deeze vrouw veroorzaakte, die op eene zo onbefchaamde wyze beweerde, dat zy zyne moeder was. De Priesters (braken met hem op denzelfden toon, doch, in plaats van hen te hooren,hief hy zyne oogen en handen naar den hemel, en beval zich aan God. De ongelukkige zag nu maar al te wel, dat men het hem nooit vergeven zou , de zoon van een man te zyn , die zich tot Heer van Rusland gemaakt, en hem daardoor eenig recht op het bezit van dit ryk had nagelaaten. Ook verzuimde men niet lang het doodvonnis over hem uittefpreeken. Hy. wierd in den jaare 1635 op nieuwjaarsdag voor het flot te Moscow gerecht. Men floeg hem het hoofd en beide armen en beenen af, die men hierna op lange 1 ftaaken  de gewaande demetrius. 277 ftaaken ter zelfde plaatze ten toon ftelde. Het overfchot des lichaams bleef in de fneeuw liggen en wierd van de honden gegeeten. De Poolfche gezant, die tenzelfdcn dage gehoor by den Czaar had , wierd, op last van denzelven, in een hofwagen naar de plaats gebragt, waar men de rechtspleeging van den ongelukkigen voltrokken had. Daar zag hy het treurig overfchot van een man , die voormaals , onder de regeering van Koning uladislaus, zulk een fchitterende rol aan het Warfchauwer hof fpeelde. De neef van den Tartarchan, die weder met zynen oom verzoend, en reeds zedert eenigen tyd hem in de regeering was opgevolgd, vernam den dood van den ongelukkigen demetrius met een h> nerlyk mededogen. Hy kon zich niet onthouden zyne traanen te wyden aan de gedachtenis van een vriend . van wien hy eens gehoopt had , dat hy hem nog op den Rusfifchen troon zou zien, en die ten minften in, allen opzichte zulk een hard noodlot niet verdiend had. S g «IC0-  ■ 78 NICOLAUS GABRINI RIENZI, tribunus des volks van rome in de xivje eeuw. Een Historisch verhaal, dat uit echte Stukken getrokken is. Onder het getal der vermaarde volksvoordanders, komt nicolaus gabrini RiENzi, buiten allen tegen* fpraak, een uitfteekende rang toe. Van geboorte de nietsbeteekenendde man der waereld, had hy zyne volgende verheffing alleen aan zynen onverfchrokken moed en andere groote zielsvermogens te danken, Zyn vader was niet meer dan een gemeene herbergier te Rome, en zyn moeder was van haar handwerk een wascbvrouw. Echter moeten zyne ouders toch niet geheel onbemiddeld geweest zyn, daar zy hem in de daad een zeer goede opvoeding gaven. Reeds van zyn vroegde Jeugd af aan hield hyzich bezig met het beoefenen der nuttigde wetenfchappen , en verachtte de kinderachtige verlustigingen van zyne andere medefcholieren, die met hem van gelyken ouderdom waren. Dus nam hy ieder jaar in geleerdheid ën kennis deeds meer en meer toe, zonder dat zyn verlf and, dat van natuure levendig en doordringend was, onder deeze erndige, en boven zyne jaaren zo zeer verhevene bezigheden, eenige de minde fchade leed. De buitengemeene vlyt, met welke hy dudeerde, gaf hem een erndig en draf aanzien , waardoor hy zyne medefcholieren in de daad een grooten graad van achting voor zich inboezemde. Buitendien had de'natuur hem een welgevormd lichaam en de bevalligde gelaats trekken gefchonken. Daarby was hy e>n groot redenaar, en verdond de kunst der verkeering zo  JsJICOLAUS GABRINI RIENZI, enz. 2?9 30 goed, dat, niettegcnftaandezyn eenigzins norsch voorkomen , de aan zien lykften van Rome hem met vermaalt aan hunne tafel zagen. Deeze gemeenzaame omgang met menfehen wier ftand zo zeer boven den zynen verheven was, maakte het eerst zyn aangeboren eerzucht wakker. Het beroep zyner ouders kwam hem hierom welras in een zo verachtelyk licht voor, als hem zyn laage ftand onverdragelyk was, die hem tot een bediende van die geenen vernederde, welken zynetrotschheid hem als zyns gelyken deed aanzien. Van nu af aan was hy met den gloeijendften yverpp middelen bedagt, om zich, zo ras mogelyk , uit het ftof te verheffen. Door zyne bekwaamheid had hy zich wel reeds een groot aantal van vrienden verworven , doch by een naauwkeuriger onderzoek vond hy geen een van hen gefchikt, om van dezelven ter uitvoering zyner oogmerken gebruik te maaken. Waar-, fchynlyk ging hy toen reeds van het buitengemeene ontwerp zwanger, 't welk alleen een brein als het zyne in ftaat was uittevoeren. Hierom zogt hy zyn gantfche gedrag zeker vernis van fonderlingheid te geeven, omdat hy volkomen overtuigd was daardoor de oogen.van alle zyne medeburgers het eerst tot zich te trekken. Zoras gabrini zyn befluit genomen had, liet hy alle zyne voorige kennisfen vaaren, en fcheen zich, pu niet anders dan met boeken en letteroeffeningen te willen bezig houden. Zelfs zyne uuren van uitfpanning bragt hy eenzaam onder de puinhoopen van het oude Rome door. Hier zag men hem. dikwils uuren langby een grafzuil zitten, en alle zyne zinnen infparv nen om het gegraveerde opfchrift, dat door de hand des tyds misvormd was, te ontcyferen. Ook verfamelde  sco NICOLAUS gabrini RIENZï, hy onder deeze puinhoopen een menigte merkwaardig fteenen, die hy met zich naar huis nam , en als de kostbaarfte fchat zorgvuldig bewaarde. Zyne wien* den vraagden hem dikwils, welke beweegredenen hem toch aandreven, om zo veele onnutte fteenen te veriameien , en wat toch eindelyk het waare oogmerk van zyn dagelyks verblyf onder graven en puinhoopen was? Hy antwoorde hierop,dat dit alles hem de voormaalde grootheid van het oude Rome en die ge'ukkige tyden herinnerde, toen deeze hoofdftad der waereld de zaligheid der vryheid in haaren gantfchen omtrek genoot. By deeze dagelykfche bezigheid verwierf zich gabrini van tyd tot tyd een zeer groote kennis in de kunst van het ontcyferen der zwaarlte opfchriften. Hy geloofde daarby zeker, dat deeze wetenfchap veel tot zyn toekomflig geluk zou toebrengen ; een gevoelen dat hem ook indedaad niet bedroog. Zyne bereidwillig heid, waarmede hy alle vraagen beantwoordde, dk men hem dieswegens voorhield, maakte hem by een ieder zeer bemind; zyne Philofophie, en een klein vermogen , dat zyn vader nog befpaard had, fielden hem in ftaat, om onafhangkelyk te leeven, en wat is een man van vernuft niet in ftaat te onderneemen, waar toe hy geene andere menfehen nodig heeft ? Zyn medeburgers, in 't byzonder die geenen, welker opmerkzaamheid hy tot zich zocht te trekken door zyn zonderling gedrag verleid , begonnen hem ras als een man aantezien , wiens geleerdheidvoor het vaderland van groot nut kost zyn; gabrini bezat in de daad zeer wezenlyke verdienften; ookpasttehyvlytig op, om zich by ieder gelegenheid nooit dan van de befte zyde te laaten zien, en de van hem  TRIBUNÜS DES VOLKS VAtf ROME. aSfc hem betoverde Romeinen geloofden ras met de grootfte overtuiging der waereld, dat by de toenmaalige omHandigheden niemand meer dan hy gefchikt zou zyn, om Romes getaanden Kflftef weder te herftcllen. De vervulling van deezen wensch hing hoofdzakelyk van de terugkomst van den Paus af. clemens db VI1S die toen de drievoudige kroon droeg , hield zich te Avignon op , en toonde geen de minde lust, om zynen zetel weder naar Rome te verleggen. De afvveezendheid van het opperhoofd der kerke had deeze ftad niet alleen in verval gebragt, maar ook de grootfle wanorde veroorzaakt. Zy was de roof geworden van twee tegen elkander verbitterde partyen, der guelfen namelyk en der gibellinen , aan welkers woede de tegenwoordigheid van den Paus alleen kost paaien zetten, raimund , Bisfchop van Orvieto , voerde wel, gedurende de afwezendheid van clemens den VDen, in zynen naam het roer der regeering, doch deeze Prelaat , die mogelyk alle goede eigenfehappen van een goeden geestelyken Herder bezat, ontbrak het echter daarby aan kundigheden van een waereldsch Regent. Hy was zagtmoedig , toegeevend , en liet zich by de meesten voorvallen van herte gaarne aan de leiding van anderen over, omdat hy gemeenlyk geen toereikend doorzicht had om zelfs den weg te kiezen. Daar hy nu by geene gelegenheid zyn gezag wel wist te doen gelden , was het natuurlyk , dat hem de Romeinen alleen voor een goeden'huishouder van den Paus hielden , die het voor zyn hoofdplicht hield de inkomflen van zyn Heer wel te bezorgen. stephanus col onna , het hoofd der talryke en doorluchte Familie , welkers naam hy voerde , even eerwaardig door zynen hoogen ouderdom, zynen ver- he-  StSs kicolads gabrini RIENZI, hevenert oorfprong en de hulpmiddelen ,r die hem de macht van zyn huis aanbood, was boven allen anderen voornamelyk in ftaat, om zich by de Romeinen gevreesd te maaken , welker opperheerfehappy hy met den bisfchop van Orvieto deelde* Daar hem het belang van den Paus weinig aan het harte lag h vergenoegde hy zich alleen met de hoogagting en eerbied van het gemeene volk en de liefde van den Adel, welks hoofdfteun hy ook in de daad was. Op deeze wyze bleef Rome het droevig offer van inwendicé beroertens. De magtigen onderdrukten de zwakken } en de fchuldige zette den onfchuldigen den voet op den nek. Dagelyks hoorde men van moorden en roveryen , zonder dat zich iemand de moeite gaf, om de verootzaakers van deeze gruwelen te recht te ftellen. De Grooten vonden genoegzaam altyd by deeze Wanordens hun voordeel, daar zy, tegen betaaling van aanzienlyke fommen, gehuurde moordenaars en misdadigers onder hunne befcherming namen $ die van hen onderfteund , iederen dag nieuwe misdaadcn en gruwelen pleegden. gabrini's hart bloedde by deezen ongelukkigen toeftand, waarin zich zyn vaderland bevond. Luid herhaalden de ftemmen zyner medeburgeren zyne L'agten , en allen zagen eenftemmig op hem , als dei} eenigen, dienzy voor bekwaam hielden om al dit kwaad te herftellen. Van deeze zo gunftige gedagte maakte hy ook Hl de daad zulk een goed gebruik, dat by zich tot gedeputeerde benoemen liet, om uit naam van 't gantfche Romeinfehë volk, clemens den VfJen w verzoeken om zich, weder te Rome met 'er woon te komen vestigen. Terftond na zyn aankomst te Aviguon verzogt hy by  TRIBLfNUS BES VOLKS VAN ROME. 283 by den Paus gehoor, tn (lelde hem met veel Welfpre* kendheid zo wel den droevigen toeftand van Rome, als ook de voordeëlen voor , die by zich zelven bezorgen zou, wanneer hy beflüiten kost deeze hoofd* ftacl in 't toekomende weder tot zyn beftendige verblyfplaats te maaken. clemens hoorde zyne redeil met genoegen aan , doch zyn befluit om Avignon niet te verlaaten, had reeds te diepe wortelen by hem gefchoten. Buitendien vreesde hy ook te regt zyn gezag en aanzien in gevaar te ftellen in een ftad, welkers inwooners gewoon waren niemand te ontzien en welkers omliggende ftreeken door vier of vyf kleine dwingelanden met een yzeren fcepter geregeerd wierden, zonder dat by zich in ftaat bevond, om aan derzelver onrechtmaatig geweld een einde te maaken. Zo ras GABRiNt zyne reden geëindigd had, overlaadde hem de Paus met loffpraaken wegens zyne Wêlfprekendheid, en zond hem hierop naar zynen gunftèling, den Cardinaal Johan colonna. gabrim had in zyn reden het huis der colonne'S niét gèfpaard, dat ook in de daad voor een gedeelte oorzaak was van de wanordes, die Rome verwoest tén. De Cardinaal vond zich uit dien hoofde niet weinig beledigd ; hy ontving hierom den al te oprechten redenaar niet op de vriendelykfte wyze, en daar gabrini kort daarop ziek wierd , moest hy , daar hy nergens onderftand noch hulp vond, zyn toevlugt tot een publiek gasthuis neemen. Intusfchen was echter de Cardinaal, een al te groot hoogachter van waare verdienden , dan dat hy door gabrini's droevigen toeftand niet zou zyn getroffen geworden. Hy nam ook kort hierop zyne belangen werkelyk te harte, liet alle veete vaaren, en bezorgde hem,  S?4 NIC0LAUS GABRINI RIENZI, hem, na de herflelling zyner gezondheid , nog eene audiëntie by den Pans , die hem , by deeze gelegenheid, tot Apostolifchen Notarius benoemde. Met deezen titel verfierd, keerde gabrini naar Rome te ru°-, waar hy zyne medeburgers een bcrigt gaf van den uitflag zyns gezandfchap. Het weigerend antwoord van den Paus , op wiens terugkomst zy toch zo veel rekening gemaakt hadden, vernieuwde hunne klagten. gabrini fcheen daarvan getroffen te zyn , doch om hen echter eenigermaate te troosten, gaf hy hen niet onduidelyk te verdaan , dat zy van nu af aan hunne redding alleen aan zich zelven moesten te danken hebben. Van dit ogenblik af zocht hy van tyd tot tyd meer aanhang te verwerven. Zyn nieuwverkregen ambt bood hem daartoe de gundigde gelegenheid, om dat hy by de waarneeming van hetzelve dagelyks een menigte menfehen fpreeken moest. Door het vuur zyner welfprekendheid nam hy alle zyne Cliënten voor zich in, en van tyd tot tyd trachtte hy de byna uit-' gebluschte hoop ter herdelling der vryheid, in hunne harten weder te ontvonken. Nadat hy zich nu op deeze wyze een aanmerkelyk getal vrienden en aanhangers verworven had, begon hy ook ras een andere taal te voeren, terwyl hy zich tevens van de plichten zynes ambts met zo veel eerlykheid en belangeloosheid kweet, dat alle andere ambtenaars, groot en klein, in vergelykingby hem, zo onrechtvaardig en geldgierig fcheenen te zyn , dat men hem doorgaans voor een wonder van deugd hield, en den hoogden graad van vertrouwen febonk! In korten tyd was ook het getal zyner vrienden even zo derk, als dat der misnoegden Romeinfehë burgers. Vol vertrouwen op hunne onderdeuning waagde hy het  tribunus des volks van rome. £&$ het zelfs eerstdaags de vergaderde Raadsheeren iu 'i: gezicht te zeggen : dat zy alleen dc oorzaaken van dc rampen des volks en dc onderdrukkers der vryheid waren , en dat men uit dien hoofde volkomen recht had hen als tirannen des vaderlands te befehouwen. Deezé éven •zo oneerbiedige als ftoute taal wierd door een der tegenwoordig zynde Raadsheeren, op heeter daad, met eert oorvyg 'geftraft. gabrini zag terftond overal naar zyne aanhangers om. Hy hoopte dat mogelyk de éeii of ander zich zyner aantrekken en hem wreeken zou; doch geen eenige fcheen wegens de hem aangedaane hoon gebelgd te zyn. Hy verliet daarom in der yl dc vergadering met een gloeijend gezicht, en eene nog veel gloeijeudcr wraake in zyn harte. Zyne warmde vrienden gaven hem kort hierop een bezoek aan zyn huis, en betoonden hem hun leedwezen over de hem aangedaane belediging. Met een gemelyk gebat antwoordde hy , dat men hem niet beklaagen maar wreeken moest; Daar nu zyne vrienden, ■ die noch een' zo doordringend verftand, als hy, bezaten , noch duidelyk onderricht waren van zyn voorgenomen plan, niet kosten inzien, op welk eene wyze een hoon weder goed te maaken zy, die hem door een der aanzienlykfte en voornaamfte perfoonen in Romé was aangedaan , zo bejegende hy hen in een. foort van prophetifche vervoering : ,, O , gy klein,-, moedigen ! ras; zeer ras , zult gy de kleinfte der planten zich boven den hoogften der cederen zien ,, verheffen." Doch oin zich aan foortgelyke behandeling niet weder bloot te ftellen, befloot hy, in 't vervolg 5 in zyn plaats alleen domme dingen te laaten fprecken. Hy fprak dus van nu af aan tot heli door Hierogliphifche beelden, die hy op enkel? ftirkkéri dtiëk «ist0r1ek. V; D. T Het  2$6 nic0laus gabrini RlENZI, liet fchilderen , en hier en daar ten toon hangen. Romes burgeren zagen deeze fchilderycn met greetige blikken aan, cn luisterden met open mond en oorcn naar de vcrklaaring, die de van gabrini onderrichtte lieden hen daarvan gaven. Even gelyk langzamerhand het getal deezer fchilderftukken toenam, zo vermenigvuldigde zich ook het getal der nieuwsgierigen. In 't byzondcr vergaderde zich het laage gemeen , waarop niemand acht gaf, op de publieke plaatfen, waar die raadfelagtigc beelden ten toon gefield wierden , en gaven aan derzelver uitleggers een luide goedkeuring , fchoon zekerlyk flegts een zeer klein gedeelte den zin daarvan begreep. Men had voor gabrini in den beginne hoogachting getoond, allengs begon men ook eerbied voor hem te gevoelen. Deeze byna algemeene tuimelgeest des volks ftrekte zich zelfs tot een gedeelte van den adel uit, die hem , alsof zy van zyne toekomltige grootheid een voorgevoel hadden , met een buitengemeenen eerbied bejegenden ; doch 'er waren ook anderen , die hem voor niets anders dan een dwaas en dweepcr hielden en overeenkomftig deeze gedachte handelden, gabrini gaf zich zelven geenen, moeite om deeze kwalykgezinden beter gedachten van hem inteboezemen. Deeze zo ongunflige denkbeelden van zyn verftand fcheenen hem veeleer gunftig te zyn , omdat men , door dezelven verleid, op zyne geheime oogmerken des te minder acht gaf. Dieswegens beging hy dagelyksnog een menigte onregelmatige bedryven , die juist geen byzondere fchranderheid te kennen gaven , doch die hy ras weder goed wist te maaken, zodra hy niemand meer te vreezen had. Op deeze wyze arbeidde hy een tyd lang geduldig ondeï  tribunüs des volks van rome. £§7 onder den fluijer der dwaasheid, aan de wederherftelHng'der Romeinfehë volksvryheid en aan zyn eigen fortuin. Eindelyk verfcheen het gunffige ogenblik, dat hy zich duidelykef verkianren kost. Doch vóór de uitvoering van zyn gewigiig plan wenschte hy niets zo yverig, dan te weeten , of de Romeinen hem ook alsdan dezelfde genegenheid zouden toedragen, als zy hem met alle de kenteekenen der onbepaaldfte macht zouden zien opgetooid. Hy befloot dus om hen met koninglyken zwier voor de oogen te treeden , en verfcheen ook eensdaags werkelyk in den luifteïf rykften opfchik, op een tooneel, dat tot dit oogmerk was opgeflagen. De pracht zyner klederen en zyn zeer in 't oog vallende witte hoed , die met verfcheiden gouden kroonen gefierd was , verblindde in de daad de groote hoop. Hy had deeze foort van hoofdwrongel met voordacht gekozen , in overtuiging , dat , wanneer het volk dit duidelyk merkteeken der kon in glyke waarde op zynen fchedel kost aanfehouwen , het hem ook Vervolgens ligter en gewilliger als koning erkennen Zou. Nadat het eerfte gejuich , hetwelk de verrasfching van zulk een onverwagt ogenblik verwekte, bedaard was , hield gabrini eene redenvoering, die reeds in den beginne de gantfche aandacht der tallooze menigte boeijde. Met de welfpreekendheid van eenen cicero, ontwierp hy bet beeld Van Romes voormaalige grootheid. Hy wydde zeer breedvoerig uiteer de overwinningen der oude Romeinen, over hunne zegepraalen , en over de fchattingen, die de Jnachtigfte Koningen der aarde hen moesten opbrengen* Hierop maalde hy, met de zwartfte verwen, deii toeftand van het toeumaalige Romen. Vanbinnen doof  288 nicolaus gabrini rienzi, zyne eigen burgers verfcbeurd , en van buiten eert voorwerp van afkeer tri verachting , zedcrt het een dadcfyk moordhol en de zetel van alle ondeugden en misdaaden geworden was. Tevens ftelde hy de vergadering voor: dat 'er flegts een eenig man nodig was , om alles weder in zynen voorigen ftaat te berftellen, doch dat ook deeze man door de wetten en den byftand van weldenkende burgers moest onderfteund worden. Hiertoe iemand uit den Adel te kiezen was niet raadzaam, dewyl zulkeen waarfchynlyk de geweldadighedcn zyner ftandgenooten zou onderfteurfem Nog minder was een man uit het laage gemeen ter uitvoering van zulk een groote ondernceming gefchikt, omdat deeze , uit gebrek van een behooilyk doorzicht, noch den oorfprong des kwaads ontdekken , noch de nodige maatregelen om hetzelve te weeren zou kunnén te werk ftellen. Vervolgens fchilderde hy alle de eigenfehappen, die een waare verlosfer des vaderlands hebben moest, en befloot eindelyk zyne reden met den zeer dukielykcn wenk, dat men alle deeze deugden by hem vereenigd vond, en gevolgelyk flegts hem alleen tot opperhoofd kondekiezen, Verfcheidene edellieden, die by dit tooneel tegenwoordig waren , gingen heen, eer nog de redenvoering geëindigd was, met de zichtbaarfte kenteekenen van ongenoegen , geduurende dat de groote hoop, die het nog niet waagde zyne gunftige gezindheid jegens den redenaar volkomen te laaten blyken, ten minften met vreugdegefchrei hunne goedkeuring en toejuiching te kennen gaf.' Met den goeden uitflag van deeze eerfte proef te vreden, vergaderde gabrini eenige dagen daarna zyne aanhangers op den Aventynfchen berg. Hier ftelde hy  tr1eukus des volks van rome. 289 hy hen voor, hoe noodzakelyk het was , zich van de afwezendheid van steriianus col onna, Gouverneur van Romen, te bedienen, om zich van de dad meester te maaken, cn de oude wetten op het fpoedigfte weder te herdeden. Tot wegneeming van alle overige zwarigheden , die mogelyk nog de een of ander wegens den aanftaanden opftand maaken mogt , verzekerde hy hen, buiten het reeds gemelde, niets van gewigt te zullen onderneemen, zonder te vooren de toeftemming van den Paus verkregen te hebben, die men intusfchen, gelyk hy zeker wist, met de verbanning van den Gouverneur, den grootften dienst zou doen. Zo gelukte het hem alle twyfelingen des gewetens van zyne aanhangers allengskens opteruimen , die, terwyl zy zyne oogmerken onderfteunden, tevens de waare belangen van den Paus waanden te bevorderen , en hem dus ook beloofden met goed en bloed bytedaan. Niet te vreden met deeze mondelingfche belofte , moest nu nog een ieder het van hem opgeflelde verbond fchriftelyk onderteekenen. Hierop liet hy hen gaan, nadat hy nog vooraf een dag tot eene tweede byeenkomst bepaald had, en een ieder der eedge- nooten in 't byzonder beloofd had , zo veelen Van zyne nabeftaanden en vrienden , als hy flegts overreden kost, te zullen medebrengen. gabrini was getrouwd , doch hy hield het zyneronwaardig, of ten minden niet voor raadzaam zyne echtgenoote voorloopige kennis te geeven van zyn grootsch voorhemen, die het dus flegts eerst dooide item van 't algemeene geruchte gewaar wierd. Desniettegendaande befloot zy, al wat in haar vermogen was tot de aandaande onwenteling toetebrengen, en, geduurende dat haarman de voornaamfte burgers T 5 op  »t}3 NICOLAUS tiABMNI RIElNSMj op zyne zycle zocht te brengen, werkte zy met geen gering gevolg by derzelven vrouwen en dochtcren. Zo ras al het nodige tot de uitvoering van het ontworpen plan in gereedheid gebragt was, liet gabrini zyne vrienden terftond daarvan kennis geeven. Tevens liet hy op alle ftraaten uitroepen; dat een ieder inwooner der Stad op den aanttaanden heiligen avond van het Pinkfterfeest zich ongewapend by den Engelenburg zou hebben te bevinden; een in de daad zeer ftoute onderneeming , 't welk genoegzaam bewyst , dat gabrini met den Pauzelyken Vicarius in goede verftandhouding was ; doch waarby het echter nog raadfclagtig blyft, dat de tegenparty, in 't byzonder de zo magtige Romeinfehë Adel, al deeze wanorders en derzelver gevolgen zo gelaaten aanzag. Ten beftemden tyd vervoegde zich deeze ftoute gemceusman ter middernacht in de kerk, alwaar hy den heiligen geest een menigte misren leezen liet, die hy met de grootfle aandacht fcheen aantehooren. Eerst om negen uure des morgens verliet hy de kerk weder. Hy was van het hoofd tot de voeten gewapend , en wierd door den Pauzelyken Vicarius verzeld, die alle zyne flappen fcheen te billyken. Honderd gewapende burgers volgden hem in volle wapenrusting. Eenige Edellieden van gabrini's party droegen drie Standaarden voor hem. De eerfte was de banier der Vryheid , op de anderen waren de Heilige Petrus en de Heilige Paulus en de Heilige Gregorius gefchilderd, cn op de derde zag men een menigte zinnebeelden van gabrini's uitvinding. Het gemeen , dat deels door zyne jongeren aangevoerd , deels door nieuwsgierigheid gedreven ^wierd ,, volgde de tocht in greote menigte tot op bet Capicool, vol van verwagting der duiden die daar gebeuren zsmdou i?y  tribunus des volks van rome. 201 By zyne aankomst beklom gabrini het redenaars geftoelte; en fehilderde nogmaals den volke , op eene zeer levendige wyze, den ellendigen toeftand der algemeene belangen af. Deezen op een beteren voet te brengen, zeide hy, was zyn eenig doelwit, en wel door wetten, die gefchikt waren , om die tallooze roveryen en buitenfporigheden , die tot hiertoe den ftaat verwoest hadden, te keer te gaan. Hy beval hierop, dat deeze wetten met luide ftemme zouden worden voorgelezen. Zyfcheenen ook indedaad zo: verftandig, en ter herftelling van dc goede orde zo gefchikt te zyn , dat zy van alle de toehoorders eenftemmig gebillykt wierden. Het volk, deels uit erkentelykheid, deels ook door dwepery vervoerd , of veeleer door gabrini's zendelingen daartoe aangefpoord, riep hem nu met luide ftemme tot hunnen onbepaalden beheerfcher uit, wien zy in het toekomende flegts eenig en alleen zouden gehoorzamen. Doch gabrini was te fchrander dan dat hy deeze eer geheel naar de letterlyke betekenis, zou hebben willen aanneemen. Hy verklaarde veel eer , dat hy altyd een getrouw onderdaan van den Paus zyn zou, en de oppermacht, die het volk hem aangeboden had , op geene andere wyze zoude aanneemen dan wanneer clemens de VIde zou goedvinden hem daarin te bevestigen. Eene algemeene toejuiching verzelde dit antwoord, want zelfs alle de geenen , die het belang van den Paus wezeniyk ter ' harte namen , Hemden in het vreugdegefchrei van de groote hoop. gabrini bedankte hen in eene tweede redenvoering , en beloofde alle zyne krachten te zullen infpannen, om het Romeinfehë volk volkomen gelukkig te maaken. Hierop zeide hy hun, dat zy voor ditmaal zich weder naar huis kosten begeeven. Vro- t 4 iyK  MCOLAUS' «ABRINI RIESZÏ, lyk verlieten zy nu Let Capitool, cn meldden alle himne medeburgeren , die zich niet tcgelyk met hen daa.-naartoe bcgevui halden, het gelukkig gevolg van eenen zo onverwachte Staatsverandering, die binnen korten tyd gantsch Europa deed verbaasd ftaan. De Paus vernam deeze nieuwigheid met buitengemeene ontroering. Hy erinnerde zich nog zeer leven-, dig Gabrini's welfprekendheid en zyne overige ta-. lenten, cn was volkomen overtuigd van het gevaar dat hy te wachten had van een man , die niet alleen de kunst der vleyery in den hoogften graad verftond, maar ook alle bekwaamheden bezat, om zyn aanzien by diegeencn optehouden , die hy eens voor zich had weeten intcneemen. Midden onder de banmerlyklle verwachting van eerstdaags mogelyk nog droeviger berichten tc verneemen', wierd hy verrascht door dc afgezondenen, die gabrini naar Avignon zond , om zich van den Paus in zyn aangematigd gezag te laaten bevestigen, clemens , die zckerlyk zulk een Hap niet vermoed bad , verzuimde geen ogenblik, om al het voorgevallene goedtckeureu , cn van n,u af aan noemde zich gabrini een door den Paus zelven bevestigden Volkstribunus, een titel, die, ten opzichte van de onbepaalde macht, welke hy bezat , in de daad befcheiden genoeg was. Om zyne regeering reeds in den beginne Iuifterryk en zich by de Romeinen volkomen bemind tc maaken, ïiet deeze nieuwe gemeensman terftond alle misdaadigers, die men tot hiertoe ongeftraft geduld had, Li kegtenis neemen. Binnen weinige dagen waren alle de gevangenisfen der ftad van hen vol, en gabrini loonde zich by deeze gelegenheid een zo ftrcug rechter der mijd «ad tc *yn, dat binnen kort de rust ca,  tribunus bes volks van rome. figfg CU zekerheid weder binnen Homes muuren terug keerde. Intusfchen was de Gouverneur stemianus colonNa , die eenige dagen afwezend geweest was, weder te rug gekomen. Met de grootfle verbaasdheid vernam hy het tooneel, dat geduurende deezen tyd was voorgevallen, en tegelyk nam by het vaste befluit, om uit al zyn vermogen aan de hcrflelling van zyn verboren gezag te arbeiden. Doch eer hy het noch met zich zelven eens was, over de maatregelen, die daartoe dienftig waren, liet de Tribunus hem aanzeggen, om terüond , zonder eenige tegenfpraak, de Stad te verhaten. Woedend over deeze zynen hoogmoed zo zeer beledigende aanzegging, gaf hy ten antwoord: Dat hy gabrini uit de venfters van het Capitool zou. haten werpen, indien hy nog eens onderdaan mogt, hem zulk een onbefchaamden eisch te doen. Doch daar hy weinige uuren daarna zyn paleis door een fterke hoop gewapend gemeen omringd zag, die de ernftigfte dreigementen tegen hem uitboezemden, hield Üy het raadzaam!!, zyn ongunftig noodlot niet te wederftreeven en de ftad te ruimen. Ook volgde hem weinige dagen na zyn aftocht de nog terug gebleven adel, op een foortgelyk bevel van den Tribunus. Dan deeze Heeren zagen zich nauwlyks in veiligheid , of zy waren tevens op middelen bedagt , om den ondergang van den Defpoot te bevorderen. Zy kwamen tot dit oogmerk by een; doch daar by deeze iamenkomflen een ieder meer op zyn byzonder belang dan op het .algemeene best zag, kwam 'er ras tusfchen hen eene openbaare breuk. Allenkeerdenzy nu mismoedig naar hunne floten terug, met het vaste voornemen» »m eikanderen alle mogelyke fchaden toetebrengen. T 5 De ii  SQ4 NIC6LAUS GABRINI RIENZI, De Tribunus, die overal getrouwe en listige fpions had, deed zyn voordeel met deeze oneenigheid. Hy ontbood daarom den gezamenlyken Adel naar Rome om aldaar aan de door hem op nieuw geflichtte Republiek den eed van getrouwheid afteleggen. Dit bevel was een donderllagin hunne ooren, en zy hadden nu te laat berouw over hunne tweedragt. Te zwak om ieder op zich zelven tegenfiand te bieden, dwong men hen ras te gehoorzamen, en even deeze zelfde mannen , die tot hiertoe een zo langen tyd het Romeinfehë volk gedrukt en het 1'auslyk gezag befpot hadden , onderworpen zich nu met ootmoed en fiddering aan de magt van den flouten geweldenaar. gabrini ontving hen met een trotsch gelaat. Hy wierp hen met veel bitterheid hunne geweidenaryen en misdaaden voor, en dreigde, hen op het ftrengfte te zullen flraifen, indien zy zich in bet toekomende nog eens aan foortgelyke vergrypingen fchuldig maakten. Met de grootfle onderwerping hoorden zy deeze, hunnen hoogmoed zo zeer vernederende , voordragt aan, en leiden gczamenlyk den eed van getrouwheid af, waarop gabrini hen de keuze gaf, of om in Rome te blyven, of naar hunne landgoederen te gaan. Sommigen maakten gebruik van deeze aanbieding, doch anderen wilden liever vrywillig buiten Romes muuren hunne dagen doorbrengen, dan binnen den zelven van een man afhangen, wiens afkomst verre beneden de hunne-was. De Tribunus fcheen zich weinig of in 't geheel niets om diegeenen te bekommeren, die goedvonden de Stad te verlaaten, zelfs de geenen, die gebleven waren, bejegende hy met verachting, om daardoor het volk te toonen, hoe weinig hy de onderneemingen des ad els  tribunus DES volks van rome. *95 netels vreesde; Doch in 't vervolg begon hy hen met racer achting te behandelen, daar hy verfcheiden Edellieden tot de eerfte eerambten van de nieuw opgerechten ftaat bevorderde. _ , Terwyl gabrini op zulk. eene wyze zyn aanzien in Rome meer en meer bevestigde, klonk de roem zyner onderneeming door gantsch Europa. De misdadigers , die door hem gedwongen waren de vlucht te neemen, waren aan alle plaatfen dc fpreekendfte bewyzen van zyne liefde voor de gerechtigheid. Zyne ten minden uitwendig aangenomene onderwerping aan de bevelen van den Paus, en de goede orde, welke federt dien tyd , door de van hem bewerkte omwenteling, in Rome en de omlio-o-cnde ftreeken heerschte, dienden meer dan genoeg tem bewyzen van zyne matigheid en deugd. Doch met alleen dedad"Rome met het daaronder behoorende gebied', maar ook buiten dien een aanzienlyk deel van Italiën 'onderwierp zich aan zyne wetten. Zedert kecrdmi, door gabrini's voorzorg, de geregtigheid en vrede weder in deeze gezegende landftreeken. Dc natuurlyke «revolgen daarvan waren veiligheid en overvloed. Met één woord, gabrini wierd overal als de herdelIer en weldoener van zyn vaderland aangezien, van wien men met eene onfeilbaare zekerheid, de herleeving der voormalige gouden tyden te gemoed zag. Zo ras de Tribunus verzekerd was van de hoogachting, waarmede men overal zyne bekwaemlieden hulde deed', zond hy een groote menigte Staatsgezanten aali alle nabuurige Vordcn, die hen den voorllag doen moeden, om zich en hunne onderdaanen te onderwerpen aan de nieuwe wetten, die hy, met zo veel goedkeuring, ten bede der Romeinen had ingevoerd. Eenigen deezer Vorften namen den voorllag werkelyk * aan,  êoö NICOLAUS CABRIni r IE NZ r, aan, anderen daarentegen vergenoegden .ich niet ca. ««ft. gezanten met veel achting te behandelen zonder voor het overige iets zekers te belooven Dce' ze gezanten droegen geen wapen, maar alleen een dunnen zilveren ffifft de hand, als een merkteeken hunner zending. Het gezicht van deezen ftaf was alleen xermogend genoeg, om hen van de zyde des gemeens alle mogelyke betuigingen van eerbied en ontzar te doenwedervaaren. Veelen wierpen zich zelven voor deeze afgezanten op de knie , terwyl zy met luid, ftemme den grooten Tribunus van Rome zegenden. Doch het noodlot had hem in dit gelukkig tydperk tot nog veel roemryker tooneelen gefchikt. Zelfs de van den Paus in den ban gedaane Keizer lodfwy'k van beyeren, voor wien men reeds, in de perfoon van carel van mahren , een anderen Keizer gekozen had, het hem om zy„e vriendfchap cn byftand, ter byeggmg van de onluften, die uit deeze keuze'o" ft» n moeiten, verzoeken. (*) Om denzelfden tyd zag zich de Tribunus nog met een andere, niet minder ^ wigt.ge, opdragt vereerd, lodewyk van anjoo, de eerfte van deezen naam, Koning van Hungaryen zond een gezandfehap naar Rome, om hem zo J L' het Romeinfehë volk om recht te verzoeken wegen' het vermoorden van zynen.broeder, den Koninc- AN. breas van welke misdaad hy de gemalin van deezen Vorst de Koningin joanna van napels befthuldigde. Deeze door haare fchoonheid en gahntcriën zo bekend geworden Vorstin, zond, ter haarer verdediging ! uisgelyks afgezanten naar Rome, en dus genoot ga-' *km het voor hem ftreelend vermaak, om op een en  T RI BUNlSS DES VOLKS VAN ROME. *9t denzelfden tyd de afgezanten van drie machtige Europeefche Vorften aan zyn hof te zien. De gezanten des Konings van Hungaryeri kregen eerst een openbaar gehoor. De Tribunus verfcheen daarby, volgens het gebruik, in een zeer prachtig gewaad. Een kroon van groote waarde bedekte zyn hoofd, en in de rechte hand hield hy een gouden fcep* ter, op welks fpits men een waereldkloot, met een kruis boven denzelven, zag. Nadat hy zich op zekeren troon had nedergezet, hoorde hy, met een ernftig gelaat, zo wel de bezwaarnisfen, die men tegen Koningin joanna inbragt, als ook haare verdeediging aan. Het van alle kanten toeftroomen» de volk, dat aan dit luifterryk toneel deel wilde neemen, vervulde de zaal zodanig, dat geen appel meer ter aarde vallen kost. De geenen , die het verfte van den troon Honden, en hierom niets van de by deeze gelegenheid gehouden redenvoering verftaan konden , vergenoegden zich den Tribunus met greetige blikken te aanfehouwen , wiens roem en majefteit hunne verwondering tot zich trok. Een zo verheven rol vleide gabrini's verwaandheid al te zeer, dan dat hy ze in korten tyd zou hebben doen eindigen. Ook was dc al te groote haast in een zo kiefchezaak altyd gevaarlyk , ' en bovendien bragt het zyn eigenbelang mede, den oorlog tusfchen den Koning van Hungaryen en de Koningin joanna , zo veel flegts mogelyk , te verlangen. Deeze gefchillen begunftigden de onderneeming, van lodewyk van beyeren op Siciliën, en de Tribunus wilde zich deezen Vorst gaarne tot zyn vriend maaken, om met des te meer zekerheid op deszelfs onderfteuning te kunnen ftaat maaken, zo ras het gunftige tydpunt, waarin hy het Pauslyk juk geheel en al kost af-  SOS nic0laus gabrini rienzi affchudden , zou verfcheencn zyn. gabrini begeerde daarom een langer tyd van beraad, om des te rypeï over de hem voorgedragen gronden van beide partyen te kunnen nadenken, en de gezanten voeren intusiehen voort, door hunne tegenwoordigheid den luifter van zyn hof te verheerlyken. Op deeze wyze zag zich de Tribunus aangebeden van de Romeinen, bemind in het overige Italiën, en hooggeacht van de meeste Europeefche' Vorften. Alleen philips van valois;, Koning van Vrankryk, was dceenigfte die eene openbaare minachting, die zeer naby aan de verachting grensde , voor hem blyken, het. Daarentegen voer de Paus niet alleen voort, alles wat hy tot hiertoe ondernomen had, te billyken maar overlaadde hem zelfs met de grootfte loftuitingen wegens zyn Schrander gedrag, waardoor het gezag van den Tribunus niet weinig bevestigd wierd. Welk mensch zou door zulk een fchitterend fortuin niet zyn verblind geworden! By zo veele deugden, die gabrini bezat, was hy echter, even als alle andere menfehen, aan zwakheden onderworpen. Door zyn eigen grootheid bedwelmd , en minder bedagtzaam,dan voorheen, in zyn uitwendig gedrag, wierd hy maar al te ras zelf de eigen oorzaak van zyn val, die even zo fnel volgde als zyne verheffing. Als richter en middelaar van zulke magtige Vorften hield hy het zeer beneden zyne waardigheid van iemand aftehangen. Hy ZOgt dus van tyd tot tyd de Romeinen te overreden , dat dc hardnekkigheid , waarmede de Paus weigerde Avignon te verlaaten, genoeg aanduidde hoe onverfchillig hy jegens zyn getrouw volk gezind was. Daar men dus nu eens vooral niets weer van hem te wachten had, zo ware het hoogst- nood-  tribunus bes volks van rome. 29J noodzakelyk, by tyds aan een nieuwen befchermcr des vaderlands te denken, op wien men een waar vertrouwen ftellen kost, 'ionder zich verder om den Paus te bekommeren , die wel van harte gaarne belastingen en tiendens van hen liet heffen, doch niet van zins was, om hen, by voorkomende gelegenheid , eenige de minfte hulp en byftand te bieden. Deeze taal wierd clemens den VIden fchielyk nvergebragt, die in de eerfte opwelling van zyne drift verfcheiden vreesfelyke dreigementen tegen den Houten aanrander van zyne rechten uitboezemde. Ook had de Romeinfehë Adel intusfehen tyd genoeg gehad om zich weder te verëenigen, en de geringe gefchillen met eikanderen byteleggen. Nauwlyks wierd dus het misnoegen, dat de Paus tegen hem had opgevat, bekend , of dc Edellieden begonden tevens foldaaten te werven, om den by hen zo gehaatten geweldenaar uit Rome te verjagen. Intusfehen bleef toch gabrini by alle hunne bewegingen even zo onverfchillig, als by het ongenoegen en de dreigementen van den Paus. Verre van zich daarvan te laaten affchrikken , vol« hardde hy veeleer ftandvastig by zyn eens genomen befluit, om zich geheel onaf hanglyk te maken. Doch door den volgenden trek, die men noch aan ftaatszucht, noch aan eerzucht kan toefchryven, toonde de Tribunus volkomen, dat zelfs de fchranderfte en verftandigfte mannen in ftaat zyn om kinderachtige zwakheden te begaan. Hy kreeg namelyk den even zo zonderlingen als belachgelyken inval, om zich Ridder te laaten flaan. Deeze titel, naar welken hy zozeer haakte , en die hem in de klasfe van den laagen adel, die hy toch zo zeer vernederd had, plaatfen moest, was in de daad niet zeer gevoegelyk voor een man, die zelfs wei- '  300 NICOLAUS GABRINI RIENZI* Weigerde langer den Paus voor zyn fouverein te erkennen. Plet zy nu, dat gabrini voorzag, dat zyne aangematigde grootheid niet op zyn familie verfterven kost, die hy toch , tert minden na zynen dood, van een aanzienlyken rang verzekeren wilde; of het geen men naauwlyks, wegens de verachting die hy den adel betoonde, vermoeden mng, dat hy zich daardoor by den adel wilde gezien maaken , wanneer hy op deeze wyze een medelid van hen wierd; 0f dat het ook een van die grillige invallen was , van welken men nooit een rechte oorzaak kan opgeeven; genoeg, dat hy openlyk te kennen gaf, dat hy zich op den aanftaaude eerften Augustus, met alle de daarby behoorlyke plegtigheden, tot Ridder zou laaten (laan. Mogelyk dagt ook de Tribunus, dat hy aan zyne waardigheid van Alleenheerfcher geen hinder kost toebrengen , wanneer hy een titel aannam, die zelfs de groot* ibe Koningen van dien tyd zich tot eene eere reken* den te voeren. . Buitendien willen ook nog verfcheidene fchryvers beweeren, dat gabrini, die altyd gelegenheid zogt* het volk, dat naar de openbaare fchouwfpelen zo bege'e4 rig was, te bevredigen, het zeer gaarne zag, wanneer hy aldaar als hoofdacteur kost verfchynen. Elke nieuwe titel, dien by aannam., gaf dus gelegenheid tot een nieuw feest vopr de Romeinen. Op den dag, die tot de evengemelde plegtigheid beitemd was, begaf zich de Tribunus rechtftreeks naar de Kerk van St» Joannes van Lateraan. De optocht gefchiedde door een tallooze menigte volks, dat van de verafgelegenlte grenzen van Italiën was byeengcvloeid, om "zulk een ftatelyk fchouwfpel bytewoonen. gabrini was gekleed in een langen rok-van wit atlas, die met goud gebor  tribunus des volks van rome. 3©i g$legd , en vergezeld van zyne gewoone lyfwacht, die uit vy Itig mannen welgewapende löldaaten beftond, die nooit van zyne zyde weeken. In de kerk wierd hy door den .gantfchen Adel van Rome en de omliggende ftreeken opgevvagt. Na versheiden plegtigheden, by welke de Pauslyke Vicarius zelfs iu perfoon tegenwoordig was, baadde zich gabrini in hetzelfde waschvat, waarin zich certyds Keizer constanïyn de Groote , bcvoorens hy den doop ontving, gebaad had. Dit waschvat wierd van de Romeinen als een heiligdom aangezien; veelen befchouwden hierom deeze daad als een ontheiliging van Godgewyde dingen. Doch de eerbied, die het grootfle deel hem nog fteeds toedroeg , verftikte welras dit zagt gemor, en de nieuwsgierigheid nam weder de plaats in van het misnoegen. Na het bad liet de Tribunus zich het zwaard omgorden, zond het volk naar huis, en bleef den gantfchen nacht over in de Kerk , om zynen wapennacht te houden. Met het aanbreeken van den morgen wierden de deuren geopend, en de gantfche Kerk weder van het toeftroomende volk opgevuld, gabrini aaf nu last de hooge bediening te houden , die alle de toehoorers op de knie eerbiedig aanhoorden. Door den gantschen Tempel heerschte, zo wel geduurende als na deeze daad, eene zeer plegtige algemeene ftilte. De Tribunus maakte vau dit ogenblik gebruik, om beter aehoord te worden. Met luide ftemme en herhaalde malen dagvaarde hy den Paus clemens, de beide op-eworpen Keizers lodewyk en carel , de Duitlche Keurvorften en alle Cardinaalen , om in peifoon voor zyn rechrerftoel te verfcliynen , en zich wegens dat geene te verandwoorden 't welk hen te last gelegd wierd. filSTORIEK. V. D. V  :;,02 nic0lals gabrini rienzi, ^ De goede Bisfchop van Orvietto, die waarfchynlvk de gamsche plegtigheid meer voor een klugtfpel dan voor een ernstige zaak aanzag, zou mogelyk op deeze dagvaarding, hoe fterk zy in 't oog liep, geen acht geflagen hebben, zo niet een der aamveezenden , een heimlyke vyand van gabrini , hem zagt in 't oor geduisterd had, dat daardoor bet Pauslyk gezag te na gekomen wierd. Plotflings fcheen de eerlykc Pislaat uit zynen fluimer te ontwaaken. Dy protefteerde picgtig tegen de redenvoering van den Tribunus, verklaarde, dat hy dit ftout gedrag in 't geheel niet bi!lykte, en verliet de Vergadering, veel gemclyker dat zyn eer hem niet toeliet het einde der plegtigheid bjtewooncn, dan over de nieuwe belediging en befchimping, die men het Pauslyk gezag bad aangedaan. gabrini bleef geheel koel By het protest, en even zo onverfohillrg zag hy den Bistfchop vertrekken. Hy trok nu zyn zwaard uit, endeed naar de drie toenmaals bekende waerelddeeleu even zo veele flagen in de lucht, met bet telkens byvoegen van deeze woorden : Dat behoort my' Het gantfche Feest wierd beflooten met een groot gastmaal, dat de Tribunus het volk oP zyn eigen kosten gaf. Op deezen dag wierd zelfs dc marmeren tafel re St.Joannes vanLateraan, die anders alleen ten gebrüike van den Paus gefchikt was , met fpyfen gedekt en van dezelve gegeeten. Eenige dagen daarna zond gabrini, zowel aan Paus clemeks , als aan de beide Keizers, fchriftelyke dagvaardingen, om zich naar Home te begeeven en'Tiun vonnis aldaar zelf in perfoon aantehooren. Hy beweerde in dit opftel , dat de opperheerfchappy over de aarde eenig cn alleen het Romein-  TRIBUNUS DES VOLKS VAN ROME. 503 rneinfche volk toekwam, en gevolgelyk ook hem, die deszelfs hoofd was. Men moest hierom noch Paus noch Keizer kiezen , zonder de toeftemming van de hoogfte rechtbank vooraf te verzoeken , en hy dagvaarde dus hiermede voor dezelve alle Pauzen , Keizeren, Koningen, of Vorften, die het tegendeel zouden durven beweeren. By de onderteekening noemde hy zich, even als in alle zyne mandaaten en brieven; „ een Candidaat van den Heiligen geest, den „ geftrengen en genadigen verlosfer van Home, den „ yveraar voor Italiën, den vriend van het mensch„ dom, en eindelyk Tribunus Augustus. " Van dit ogenblik af zag men in Rome niets dan de wonderlykfte en ftaatelykfte feesten, die zekerlyk de Romeinen niet weinig vermaakten , doch in den grond den Tribunus het meefte nadeel deeden. Zo kwamhy, by voorbeeld, op den grilligen inval, om zich openbaar v .or het volk te laaten kroonen. Hy liet hierom zeven lauwerierkranzen vlechten , die hem door even zo veele perfoonen van uitfteekenden rang, aan welker hoofd de aartsbisfehop van Napels zich bevond, opgezet wierden. Aan de zyde van den Tribunus ftond, met een bloot zwaard in de band, een kaerel uit bet laagfte gemeen, die , zo dikwils hem een krans op bet hoofd gezet wierd , dezelve telkens weder afrukken moest. Hy liet deeze fchynbaare befchimping toe, om daardoor zyne nederigheid aanteduiden, en de triumphatores van het oude Rome natevolgen, die insgelyks toelieten, dat hunne foldaatcn de aanftotelykfte liederen zongen, waarin hunne gebreken hen voorgeworpen wierden. Het hoofdoogmerk van dit alles was Zekerlyk om het gemeene volk te vermaaken; doch gajftRlNl vergat daarby, dat het gemeen, 't welk in den V a bc»  304 nic. gab. rienzi, tribunus des volks van rome < beginne met zulke uiterlyke dingen zo zeer ingenomen is, echter met den tyd weder het gezond verftand gehoor geeft, cn alsdan gemeenlyk het voorwerp zyner voormaalige bewondering evenzo zeer veracht, als her hem te vooren toegejuichd heeft. Den Tribunus ontbrak het nog in lang niet aan ftof tot nieuwe verlustigingen, doch de Romeinen begonnen ras onyerfchillig te worden voor fchouwfpelen, die door derzelver menigte de bekooring der nieuwheid in hunne oogen verloren hadden, gabrini hield het dus voor raadzaam, ten ininften voor eerst, alle openbaare plegtigheden te flaaken, en zich alleen te vergenoegen om voor zyn perfoon in den prachtigften opfchik, djen hy flegts bedenken kost, voor het volk te verfchynen. Geduurende deezen tyd had de Adel, die door den Paus was opgehitst , een magtig krygsheir geworven , dat onverwacht in het veld verfcheen en niet verrevan Rome zyne legers floeg. Het bejluit hierna  IV. ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK. V <|   TAFEREEL VAN NAPELS, GROOT GRIEKENLAND EN SICILIËN, O F VERSLAG van het prachtig werk , VOYAGE PITTORESQUE DE NAPLES ET DE SIC1LE. Tweede Stuk. GROOT GRIEKENLAND. Bieden Napels en deszelfs omliggende ftreeken ons rykdommen, bevallige liggingen enverfchyningen aan, die onze aandacht kluifteren, het overige van het Koningryk is voor den waarneemer van niet minder belang , en wel in 't byzonder het ongelukkig Calabriën, welks rampfpoedige lotgevallen nog heden ons hart beknellen. De Natuurkenner en Kunstminnaar zullen daar even ryke ftof voor hunne nieuwsgierigheid, en voorwerpen vinden, die dubbel waardig zyn hun oog tot zich te trekken of hun penceel te verryken. Dit gantfche zuidelyke deel van Italiën was voorheen onder den naam van Groot Griekenland bekend. Eenigen zelfs , en wel met recht , begrypen 'er ook Napels en het gantfche Campanje onder. Iedereen weet toch , dat de jonge Grieken , die by kluften van Argos, van Athene, van Sparta, van Korinthe uitgetrokken waren, ter deezer ftede hunne zeden, hunne wetten, hunne kunften, hunne taal ovcrbragten, dat zy de gantfche ftreek bevolkten en befchaafden,.toeu de Pxomeinen nog woest waren, V 4 en  3o8 TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND, en dat zy daar zelfs en licht, en vvetenfchappeu en kunften verbreidden, die zieii van bier, als uit zeker middelpunt, over het gantfche overige Italiën verfpreid hebben. Het derde deel van de Voyage Pittoresque is in 't byzonder gefchikt, om ons de gezichten van dit land, dat de nieuwsgierigheid zo zeer gaande maakt, cn de overblyfzelen der oude gedehkftukken, die de verwoestingen van den tyd en de Barbaaréh nog ontkomen zyn , voor oogen te dellen. Na een voorloopig gefprek over bet tydperk deezer verhuizingen, en de wyze, waarop deeze- Griekfche coloniën zich in Italiën hebben nedergezet, doet ons de fchryver en zyne tekenaar zien, hoe zy met het potloot in de hand deeze landdreeken doorkruisten, waar heen wy hen nu vluchtig zullen navolgen. Wy zullen met hen deeze reize doen door dit gedeelte van Italiën, doch altyd met leedwezen, dat wy onze Icezers niet dan een fcelct kunnen vertoonen , in plaatfe van het levend fchildcry der bezielde befchryvingen van gezichten en gedenkdukken, die flegts op menfehen wachten, om ze te bewonderen, en op oogen, om ze te bezien. Wanneer men uit Napels gaat door de poort van Capua, trekt men voorby dc Furcae Caudinae, waarheen de Romeinfehë trots komen moest , om onder een juk te bukken , dat zy kort daarna de gantfche waereld om den hals wierp. Van daar klimmen wy met onze kunflenaars in die wellustige valleiëu af, welke de keeten der Appennynen vormen. Wy trekken , onder het geruisch van klaare heeken en het gekletter van duizend natuurlyke watervallen, door tuiden van Citroen- Olyf- en Orangeboomen, die ons met hun-  en deszelfs landstreeken. Z°9 hunne welriekende geuren balzemen; wy gaan langs veele Romeinfehë draaten en wegen , onder anderen over die, welke horatius voorby moest, toen hy naar Brundufunn ging, om zyn beminden virgilius te bezoeken: want toen waren groote mannen vrienden. Wy komen vervolgens te Benevento aan , de oude hoofdliad der Samniters; onder alle oude deden van Italiën heeft deeze nog de meedefpooren van haare oudheid behouden. Nog ziet men daar de overblyffels van haare poorten , amphiteaters , talryke opfchriften , waaronder er een uitmunt,welke de dankbaarheid aan den voet van het dandbeeld eens gemeenen burgers had uitgehouwen, die geen andere aanfpraak op deeze eer had, welke zo dikwils door laage vleijery was gefchandvlekt, dan dat hyzich door zyne kundigheden en welfprekendheid by zyn vaderland wel verdiend gemaakt had. Men bewondert daar in 't byzonder de beroemde Triumfbogen, die men voor keizer trajanus heeft opgericht, en met zeer groot genoegen ziet men dat dit gedenkteeken , 't welk den besten der •Vorden gewyd was , ook dat geene is, dat de tyd het meest ontzien heeft, dat het beste onderhouden, cn mogelyk nog het meest in zyn geheel is van alle de gedenkdukken, die men in gantsch Italiën ontmoet. Van Benevento klimt men op de ryke vlaktens van Apuliën af, die ons door het fchoonde landfchap tot aan den oever der Adriatifche Zee geleiden. ,, Schoon,, beid , menigvuldigheid , afwisfelingen van groen ,, formeeren daar een zo bedaard tafereel, dat zo zagt „ is, het oog zo zeer dreelt, zo zeer betovert, dat „ men niet moede kan worden van het te bezien, fchoon ,, geen ander voorwerp aldaar onze aandacht kluidert; „ want men ziet daar, in een omtrek van tien mylen, V 5 „ noch  3IQ TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND, ,, iioch boomen noch huizen. Dit landfchap , dat zich onmogelyk in een teekening laat overbrengen, zou „ ook even moeijelyk zyn om te fchilderen, doch tevens „ buiten twyfel eene nieuwe werking hebben, indien ,, een bekwaam kunstenaar beproefde, de uitbreiding ,, van de onmeetbaareruimte, naar eene natuur te ver,, toonen, die men alleen in dit fchoone land aantreft." ■ Eenige fraaije dorpen breeken eindelyk dc eenvormigheid van het tafereel, welks grond by Siponte , een Colonië, die door de Grieken, welke na de belegering van Troye verftrooid waren, gedicht was, een einde neemt. Onze leidsman leidt ons nu, langs de lengte der zee, naar die velden, welke nog heden den naam van diomedes voeren, en zich tot aan den berg Vulturio en vervolgens naar Venosa of Venufia, de geboorteftad van horatius , en tot die bronnen uitftrekken, die hy in zulke welluidende vaerfen bezongen heeft. Hy bezoekt, in het voorbygaan, Canosfa, dat niets meer dan een hoop van ruinen en grachten aanbiedt, en gaat vervolgens over, om de vlakte van Cannae te befchouwen, die door de zege van hannibal en de onvoorzichtigheid van paulus aemilius zo vermaard geworden is, een plaats, die nog in bet land in grooten roern is onder den naam van Campe di Jangue, bloedveld, alwaar hetploegyzer van den akkerman, na 2000 jaaren, dikwils helmen ,wapenruftingen , en oude wrakken ontmoet, die van deezen grooten veldtocht nog getuigen draagen. Hierop, terwyl by langs de zee voortwandelt, ontmoet hy Barletta, dat nog eenige gedenkteekencn van zyn ouden gelukllaat heeft overgehouden ; Trani , welks aangenaame ligging, even gelyk de vrolyke aart zyner inwooners tot vreugde nodigt en een gezicht van geluk en welvaa, ren  en düszelfs landstreek.en. 311 ren aanbiedt; Bari , dat zyn byr.aam van vischryk .dien hem de vriend van mecenas gaf, nog heden met regt mag draagen; de ruïnen van Gnaria , dat in den toorn der Nymphen geboiïwd wierd, die het van water beroofd hadden, waarmede zy anders deezefchoone landftreeken verfrisfen en vruchtbaar maaken. Gnatia Nyviphis iratis extrucla. Eindelyk komt hy te Brundifium , een beroemde en van de Romeinen het meest bezochte zeehaven, waaide Appische ftraat eindigt, en door welke zy met Griekenland , met Afiën, en met het gantfche Ooften gemeenfchap hadden, en dat niet minder door de reize van HüRATius en den dood van virgilius beroemd is. Nog ziet men in zee eenige overblyfzelen van werken, die caesar liet onderneemen, om de haven intefluiten, toen hy aldaar pompejus belegerde. Zo ziet het 'er echter niet uit met het oude Saientinum, waarmen op de plaats, daar de Had,, door ïdomakus gebouwd, geftaan heeft, verder niets dan een Capuciner klooster vindt. Monnikken bewoonen het land vanjapygiën, dat eertyds zo vruchtbaar en met Helden bedekt was, en dc tempel van minerva, die het oude Hydrunt verfraaide, is in een klooster van minnebroeders hervormd. Otranto, dat op de ruïnen van Hydrunt gebouwd is, toont, niettegenftaande zyne vruclitbaare en voordeelige ligging, niets dan armoede en ellende. Hier loopt de Jonifche zee tusfchen dit land het naauwlte te famen, en op de hoogte van Otranto ontdekt het oog Epirus en de kullen van Griekenland, die flegts door een overvaart van zeventien mylcn daarvan zyn afgefcheiden, en daar men niet meer dan zes uuren nodig heeft om  312 tafereel van groot griekenland, om 'er tc komen. Dit had, indien men de gefchiedfciiryvers gelooven mag, pyri-hlts op den fonderlingen inval gebragt, om over deeze zeeëngte een fchipbrug aanteleggen, om uit Griekenland met ltalien gemeenfehap te hebben. Onze kunilenaars laaten geen deezer gezichten, die inde daad zeer pitoresk zyn, ontfiippen, zonder ons dezelven medetedeelen, en ze ons in aangenaam* en naar waarheid afgebeelde teekeningen voor 't gezicht te brengen. Zy brengen ons op landeryen, die met Olyfbomen bedekt zyn, onder eenen altyd helderen ■hemel, en eindelyk komt men langs een balzem ademenden weg, die zekere zagtheid en wellust in de ziele Itort, te Tarentum aan, vol van het denkbeeld eener aloude grootheid, en waar wy ons het vermaak niet ontzeggen kunnen met onze reizigers eenige oogenblikken te vertoeven. Het wellustige Tarentum , dat beroemd is door zyn zagt en vrugtbaar klimaat, door de voortreflykheid en fchoonheid zyner vruchten, door den glans zyner ryke purperverweryen, door zynen wyd uitgellrekten handel, en den rykdom zyner inwooners , was de prachtigfle onder alle Griekfche fteden , die zy in Italiën geveftigd hadden; alle dichters hebben ze bezongen; Me terrarum mild praeter omnes Angulus ridet. zegt horatius. arghytas , wiens ontdekkingen in de geometrie en verhevene kundigheden door de gantfche oudheid geëerd zyn geworden, had hen wetten gegeven; want toen wierd een groot man alleen door het overwicht yan zyn genie de wetgeever zyner medeburgers. Zobang zy de wyze wetten van archytas getrouw blee- VClIj  EN DESZELF LANDSTREEKEN. 31 « ven, was zyde bloei jendfte en genoegzaam de Koningin deezer Coloniën, doch eindelyk bragt de rykdom de weelde voort,. en' de weelde het bederf. De vertederde fmaak fen de venvyfde weeklykheid van zyne inwooners waren ten fpreekwoord geworden, en het motte Tarentinum gaf tevens een denkbeeld van alle de vcrfyningen der weelde en van alle genietingen der wellust, liet gebeurde in't vervolg, dat deeze beroemde republiek, na het verlies van haare rykdommen en zeden, kortdaarop ook haaren roem met haare vryheid verloor. Reeds waren de Tarentiners door het vermaak ontzenuwd, enwagten nu gerust het juk af, dat de Romeinen zich verwaardigden hen om den hals te werpen. Vruchteloos wandelden onze teekenaars de velden en tuinen rond, welke deeze trotsche ftad bedekte ; zy vonden daar geen gedenkteken , niet het geringfte ipoor van haaren ouden glans, en men kan hier meteen Engelfchen Schryver, die onlangs dezelfdereize gedaan heeft, (den Heer swinburn)uitroepen : nooit is een Stad zo volkomen van de aarde verdelgd geworden , als de Stad Tarentum! Deeze gantfche, eertyds zo bloeijende ftreek draagt nog diep de indrukfelen van vernedering; het land is zo arm, dat men 'er niet eens een herberg vind. De reizigers zyn daar zo zeldzaam, dat zy voor dc inwooners een voorwerp van nieuwsgierigheid zyn. De onweetendheid des volks, de traage onverfchilligheid der overheden, en die menigte van onnutte menfehen, welke de aarde tot last verftrekken, doen op alle plaatfen het gezicht fmart aan. Er is geen Stad van 7 tot 8000 zielen, die niet 15 of ic kloosters heeft. Men verzekert dat'er van de Dominicaner orde alleen 30000 monnikken in het Koningryk Napels zyn. Moet men zich  514 TA-EERHIiL van GROOT GRIEKENLAND, zich dan verwonderen dat het land als met onvruchtbaarheid geflagen is, cn niets meer dan eene fchaduw aanbiedt van het geen het ten tyde van zyn roem geweest is! Wanneer menBaliiieatadoortrekt, hetwelk het oude Lucanien is, houden zich onze teekenaars op by de ruïnen van Metapontus, dat zo lang met de tegenwoordigheid en het onderwys van pythagoras is vereerd geworden, en alwaar de dankbaarheid uit de wopnilede vau deezen wysgeer, die de hervormer en wetgever van Groot-griekenland was, een tempel gefticht heeft. Door de kracht eu bevalligheid zyner welfprekendheid bragt hyhet zoverre, dat de vrouwen te Metapontus alle hunne fieraaden en kleinodiën van goud en zilver lieten fmelten, en uit dit heldhaftig of. fer liet hy een tempel bouwen ter cere van Juno, als het model en zinnebeeld der huwelykstrouw. Vyftien zuilen van dit zeldzaame gedenkftttk zyn nog voorhanden. Welke redenaar onder ons zou zich durven vlcijen zulk een zegenpraal te behaalen ? En hoe veel tyd zou het aanloopen, eer men een Kerk kost bouwen, die geene andere verzekering van geldfommen bad, dan de vrywiliige opoffering der verlieringen en kleinodiën der vrouwen ? Niet verre van deezen Tempel zoeken onze Reizigers vergeefs Heraclea, dat zich beroemde iiercui.es tot stichter ,en zeuxis tot zynen medeburger te hebben. Zy treffen daar het oude Petilia aan , dat door zyne trouw in het houden zyner beloften is beroemd geworden; Siris , dat door de Trojaancn, die de woede van achilles ontkomen waren, gedicht is, eq eindelyk landen zy met eene, door zo veele herinneringen verhoogde verbecldingskragt, op die velden aan, waar eertyds het wellultige Sybaris ftond ; want van deeze  EN DESZELFS L A N D S 1' B. E E IC E N. 315 deeze ftad is niets weer overig, dan derzelver aandenken onder de menfehen; Sybaris, de ergernis der waereld welker zedentafereel ons welhaast zou toefchynen in het land der Romans en Fabelen te moeten worden verweezen, wanneer niet de hedendaagfehc Sybariten de weelde en vervvyfdheid der Ouden nog hooger gedreven, en daarvoor gezorgd hadden, dat deeze overdrevene opgave . der gefchiedfehryvers gerechtvaardigd is. Op de plaats waar Sybaris ftond, vindt men niets meer dan een Kloofter van Capucynen, die, zonder dit te weeten , dienzelfden grond met hunne bloote voeten betreden, welken die beroemde fchoonhedenen die verwyfde mannen , die al te hard darten te liggen wanneer zy op bedden van roozen fiiepen, eertyds betreden hebben. Doch het Climaat heeft niets van zyne zagtheid , en de aarde niets van haare vrugtbaarheid verloren. Dit ryke land , niet door de handen der werkzaamheid, maar door dc verfpillende handen der 'Natuur bevrucht, toont nog de Reizigers het gezicht van eender fchoonfte laudftreekcn van den aardbodem; het heeft hen tot verfcheiden tafereelen , waarmede zy hun werk verrykt hebben, ftof gegeven; eindelyk neemen zy op het gras, dat op diezelfde plaatfen groeit, waar eertyds de paleizen en Boudoirs der Sybariten ftonden , bun middagmaal. „ Men ftelle zich een bekoorlykdal voor, geheelver„ vuld en overdekt met bosfehen van digt in een gewas-. „ fen Citroen- enOrangeboomen, waarvan de lucht op „ eene balfamieke wyze van alle kanten vervuld is, „ een landfehap, dat van vruchten Overvloeit, en met „ bloemen overftrooid is, die daar van zelfs ontfprui„ ten , in het zachtfte en gematigdfte climaat van 3, gantsch Italiën; zodanig was het land gefteld van „ deeze  316 tafereel van groot griekenland, „ deeze beruchte llad, waarvan au niets meer dan de ,, naam overig is. Deeze wyde en onmectbaare om„ trek is genoegzaam geheel omtogen van Bergen, „ die zich in een Amphitheater om dezelve verhellen, ,, en de fonderlingfte gedaante cn liggingen vertoo,, nen; wanneer vervolgens de zee , van den noord„ kant, zich een weinig naar dit land trekt , i'chynt „ zy byna tot geen ander oogmerk hier te komen, „ dan om deeze plaats van vergenoegen nog meer te „ verfraaijen, frisfche lucht daar heen te voeren, en dusdeverfiering van dit verheven land te voltooijeu. „ Met een woord, men zou'er Sybaris plaatien, ook „ fchoon het 'er niet geltaan had , en men zou het „ daar weder herkennen aan het denkbeeld , dat ons 3, de gefchicdenis daarvan heeft nagelaten." Niet verre van deeze ftad was Crotona, haare mededingfter, die door haare Athleten en dc fchoonheid haarer vrouwen zo beroemd is ; voordeden, die zy niet zo zeer aan het climaat te danken bad, ais veel eer aan de deugd en gematigdheid haarer medeburgers. Deeze door philoctetes gegrondveste republiek was het vaderland der Helden, gelyk Sybaris van een 'verwyfd volk was, en door het contrast, dat zy vertoonde , was het licht vooruittezien, dat de eene ras de buit en llavin der andere zou zyn. Eindelyk komen wy met onzen geleidsman in het toenmaalig Calabriën, en hebben van den eenen kant den Apennynfchen berg, en deszelfs fchriklyke hoogten, en aan den anderen kant den oever der Jonifche zee, alwaar men volftrekt betoverde (treken aantreft. Dan niet zonder fmarte ziet men, dat de bewooners van een door de Natuur zo bcgunftigd land zich aan de traagheid en moedeloosheid overgecven, hoe zyinde diep-  EN DESZELFS LANDSTREEK EN. 317 diepfte onwetendheid verzonken liggen, en onder het juk van het fehaudelyklte bygeloof gebukt en neergeflagenzyn. Doch wat zeg ik! gelukkig zyn onze Reizigers dat zy dit land nog gezien hebben voorde fchriklyke omkeering die het kortlings verzwolgen heeft. En nog duizendmaal gelukkiger, dat zy geene ooggetuigen van deeze verbaazende inftortiug geweest zyn , waarvan het verhaal alleen ons nog traanen kost en gevoelige zielen doet fidderen. Deeze plaatfen zyn niet meer dezelfden, alles is van gedaante veranderd, federt onze teekenaars er doorgetrokken zyn ; één ogenblik heeft zo wel de ftad als haare burgers verflonden. Wie kan dus, zonder te beeven, aan Calabriëns ongeval denken! Wie kan met drooge oogen een vau de fchoonfte landen der Natuur doorloopen, waarover de aardbeving al haar gramfchap heeft uitgeftort met eene woede , waarvan men geen voorbeeld aantreft! Wie eindelyk kan zonder diepen fchrik de plaats bezien, waar 'leden geftaan hebben, welkers grond zelve verflonden is! Multa ceciderunt moenia magnis Motibus in terris, 6? multas per marepejjum Subfedere fuis parijer cum civibus urbes —— TeEtafupeme timent, metuunt inferne cavernas , Terrai ne dijjolvat natura repente. LUCRETIUS. Deeze fchriklyke aardbeving, die onder de ruïnen der ftad meer dan 20,000 inwooners begraavcn heeft, 'heeft flegts twee minuuten geduurd; en deeze korte tusfehenruimte is genoegzaam geweest om alles omtekeeren, en in den grond te delven. . Wie omftandige berigten van dit ysfelyk geval be- MENGEL W. X 3  Iï8 tafereel van groot griekenland, geert, en lust heeft, om door een fmartelyk verhaal zyn hart te vertederen , zal in ons werk voor zyne gevoeligheid een genoegzaam voedfel vinden. De Heer Abt van S. heeft in een Supplement op dit deel en het flot van het volgende, de omflandige berigten en treffende byzonderheden van dit toneel van fchrik, naar de verhaaien van ooggetuigen, opgefameld. (Men moet hier over in 't byzonder dc Memorie naleezen, die, by deeze gelegenheid, de Heer Commandant van Dolomieü opgefteld, en aan het einde van het vyfde boek, of het tweede deel van de reize naar Siciliën bygevoegd heeft) Hy heeft wel gevoeld , dat men deeze eertyds zo aanlacbgende plaatfen, met het geenj wat zy nu zyn, zou willen vergelyken; dit zet, buiten twijfel ,zyn werk een nieuw gewigt by, doch ter gelyker tyd, voegt hy er by, is het fchriklyk, onze leezerS, höé verder wy in dit ongelukkig land voorttrekken, niet dan gezichten en teekeningen van ftedcn te kunnen voorleggen , die niet meer beftaan, en door dit aandoenelyk geval omgekeerd en vernield zyn. Dit is dat fmartelyk gevoel, bet welk den Reiziger rondom het tegenwoordige Calabriën vergezelt , en dus ons vermaak van de befcbouwing deezer eertyds zo gelukkige plaatfen ftoort. Terftond by den aanvang vindt men Squilace, een door de Athenienfersgeftichte Colonie j Gerace of het oude Locri, een republiek, welke geregeerd wierd door de wetten van zaleucus , die de Lycurgus van dit gedeelte van Italiën geweest is. By een van deeze wetten was het alleen de Coiktifanes, cn zodanige vrouwsperfoonen, die van het fchandelyk gewin van haar eigen lichaam leeven, geoorloofd, fieraaden en kostelyke klederen te draagen. hendrhü de vierde, die een foortgelyke wet gaf,  SN DESZELFS LANDSTUEKEN. 319 gaf, was door deazelfdéa geest, als deeze wetgever, bezield i doch hy kwam te laat om ze te doen nakomen. Op deeze zelfde plaats Gerace heeft de Vorftin van deezen naam, die door het gantfche land, van wegens haare weldadigheid , bemind was , haar leven, met 4000 van haare onderdaanen, verloren. Wanneer men van daar, langs de fteile rotzeil, heen trekt, die de keten der Apennynen belluiten,klimt men in een vruchtbaare vlakte af, en men komt door een aaneciigefchakelden tuin van Moerbeziën- en Orangehoomeu, te R-eggio, dat aan het uiterfte einde vau Italiën gelegen is , cn vanwaar het oog Mcsfina, de verfchriklyke Aetna, en een gedeelte van Siciliën ontdekt, ileggio, welkers oude republiek naar die van Athenen gevormd was, is niet meer dan de fchaduwe van het geen het eertyds was. De bcfcliryving en de gezichten, die de Abt ons van deeze ftad en haare landftrcek geeft, welke iets van het betoverende der Feeën heeft, maaken Oegts een zo veel treffender contrast uit met den rampzaligen toeftand, waarin dit fchoone land thans gebragt is. . Van deeze laatfte ftad gaan onze Reizigers fchcep om dc Tyrrhenifche Zee optevaaren, en dus de reis om Calabriën te doen. Men volgt hen met vrees doo; oe klippen van Scylla en Charybdis na, en met het gezicht naar die rotzen gekeerd , welke federt in zee geftort, en den Prins.van Scylla met 1200 man, dk. tot dezelven hun toevlucht genomen hadden, hebben doen omkomen. „Wanneer men vervolgens by Tropea aanlandt , een ftad , die op de fpitfen der rotzen als getoverd ftaat, zo beklimt men met hen de Appennyjieii weder, alwaar men, midden onder de fchilderagiïglle liggingen - de ruïnen van het oudé Hipponnrr  320 tafereel van groot griekenland, aantreft, een der bloeijen-lfte fteden van Groot-Griekenland, beroemd door haaren tempel en haare bloemen, en die plaats gemaakt heeft voor de ftad Monte Leone, alwaar .men, vóór het ongeluk van Calabriën, 18,000 inwooners telde. Hierop vertoont zich Nicaflro voor ons gezicht, dat in het aangenaamftc landfchap, midden onder natuurlyke watervallen, gebouwd is, die zich van de hoogte der bergen afflortcn, en een fchoon groen en aangenaame frischheid verbreiden. De lucht is daar zagt getemperd, en den 7den December dachten onze Reizigers zich hier in de fchoonfte Lentedagen te bevinden. Doch toen zy op den top van dien berg aangeland waren, vonden zy zich plotsling midden onder een anderen hemel verplaatst, en , terwyl zy onder ryp en nevel voorttrokken, door wegen die zeer gevaarlyk waren, kwamen zy in zulke woeste ftreeken, dar de bewooners, op derzelver gezicht, dc vlucht namen, inzonderheid te Nicolozimi, alwaar de vrouwen zich, op de verfchyning van deeze vreemdelingen, met de vlucht redden en zich in hunne huizen verfchanlten; doch, nadat zy van de eerfte fchrik waren bekomen baarde het daarentegen by onze Reizigers des te grooter verwondering, dat de naam van voltaire hier bekend, en midden onder deeze onbeklimbaare gebergtens wierd aangevoerd. Dit is het voorrecht van de genie , het overfchreidt alle paaien, welke de Natuur , vooroordeelen of gevoelens tusfchen een groot man, en de hoogachting en eerbied der gantfche waereld gaarne in den weg zouden willen ftellen. Digt daarby was het oude Themespa, dat homerus en ovidilts aannaaien, wegens deszelfs overvloed aan ertsmynen , en cicero , omdat het de hebzucht van Verrei  RN DESZELFS LANDSTREEKEN» 32* Verres had gaande gemaakt. Eh delyk landt men te Cozenfa, de oude hoofdftad der Biuttiërs , en nu van het aan de overzyde liggende Calabriën; die ftad ligt aan den oprfprong en oever van Crati, welke rivier of ftroom ook Sybaris beiproeide. De oever van deeze rivier fcheen een oofttuin gelyk , die met vruchtdraagende boomen beplant is , en in deeze gantfche landftreek van Calabriën, die men zelfs in Italiën als een woest en armzalig land befchouwt, ontbreekt het |4n niets , zegt onze Schryver , dan aan gebaande wegen en arbeidzaame handen om daaruit het Peru van Napels te fcheppen. Men heeft de Calabriërs in 't algemeen met te zeer in het duister vallende kleuren £cfchilderd en ze dikwils niet getrouw voorgefteld. Men vindt zelfs onder de boeren gastvryheid , hartlyke oprechtheid en vrymoedige openhartigheid , doch zy zuchten onder de heerfchappy der leenwettên, die by hen nog in volle kracht zyn; alle werkzaamheid , alle yver is daardoor by hen geheel uitgedoofd , en de Calabriërs fchynen , terwyl zy over hunne ketenen morren , zich met niets anders bezig te houden, dan om alles te verderven , wat de fchoonfte en vruchtbaarfte natuur, tegen hunnen wil, in deeze bekoorlyke ftreek van Italiën voortbrengt. Doch waarheen verdwaaleu wy met onze klagten en verwyten ? Zy verdienen veel eer onze heete traanen, want deeze gantfche landftreek draagt nog de diepe Hidrukfels eener verwoestende vernieling. Zelfs Cozenfa is byna geheel uit zyne grondvesten gerukt en omgekeerd geworden. Ach ! laat ons veel eer ons hart lucht geeven door een aanmerking, die de menfchelykheid eer aandoet. Niets liegt heeft de Landsheer, d? Koning yan Napels en de Grootmeester van Maftha, X 3 fpoe*  332 TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLANO , •Ipocdige hulp daarheen laaten brengen, maar zelfs heeft de Koning van Frankryk , op het eerde bericht ' van het ongeluk 'der ftad Mesfina en Calabriën, twee met meel. geladen Fregatten van Toulon laaten uitloopen, om de dringendfte behoeften van dit volk te hulp te komen. Edele zorgvuldigheid! 'die mogelyk niet al het nut gedicht heeft, dat men zich daarvan beloofd had doch welker aandenken ik zo veel te liever tot de nakomelingfchap wil• overbrengen, dan het omftandigflr bericht van een verovering of gewonnen veldding. , :': ;-" ' . « . -- n Wy verlaaten dit ongelukkig land, en komen met onze teekenaars weder terug in die ftreeken van Bafilicata , alwaar pittoresque gezichten , aangenaairie en frisfche landfehappen, en natuurlyke watervallen het oog weder laaten uitrusten ,' en waar de verbeelding door het prangende denkbeeld van ongeluk niet verder geftoord wordt.' By den rykdom en fchoonheid deezer plaats gevoelt men, dat men weder by''Napels komt; wanneer men aan de linkerzyde Pandofia, het oude voorgebergte van Palinutus , en Velia een' colonie der Phocenlers , die aan den Koophandel ter Zee haaren luister te danken had , laat hggen , zo komt men te Paeftum of Posfidonia aan ,"dat door zynen 'tempel en zyne roozen zo beroemd is , en welkers -ruïnen, hoe fchoon zy ook zyn mogen, zo volkomen onbekend-, en onder het dikke ftruikgewas verborgen waren,'dat,-alleen door een foort van wonder, een jong Neapoliraansch Kunftenaar, of, volgens anderen, een jager de ontdekking daarvan gedaan hebben, en dit voor omtrent dertig■■jaaren, toén zy, by geval, deeze onbebouwde en eenzaame plaatfen doorkruisten. Dit nieuws wekte de geleerden en kussrenaars op„ Mes  jjN DESZELFS LANDSTREEK EN. Men vond drie tempelen van de hoogfte oudheid en rykfte architectuur , die onder het gras begraven waren ; men denkt dat zy het werk der Sybariten waren , nadat hunne ftad verdelgd was. Indien dit zo is, dan zyn het de eenige overblyfzelen , die ons een denkbeeld kunnen geeven vau den fmaak en pracht van dit beroemde volk, en van den graad van volkomenheid , waartoe zy de kunften gebragt hadden. Deeze gedenkteekenen, tegen welke, gelyk pope zegt, de verwoestingen der Barbaaren , de blinde yver der Christenen, de ver';eeide vroomheid der Pauzen, ea het vernielende vuur der Gothen eene famenzweering gemaakt hadden , hebben echter het ongelyk van tyden en menfehen wederftaan, want de Grieken fcheeuen voor de onfterflykheid te bouwen. De groote tempel inzonder is een der fchoonfte , en die uit de gantfche oudheid het best is bewaard gebleven. Terwyl onze leidsman Napels allengkens meer nadert, trekt hy door Saleruo, dat den roem zyner medicynfebe fchoole alleen te danken heeft aan de Arabieren , die langen tyd in het land meester waren, en in deityden der onwetendheid alleen met een goed gevolg deeze wetenfehap der gisftngen gedreven hebben. Hy°gaat van daar naar Noceria ' het oude Nuceria i dat ha\nibal verdelgd en de Romeinen Weder opgebouwd hebben, en vervolgens voor het grootfte gedeelte , by dc uitbarftingen van den Vefuvius , die ■voor Herculanum en Pompeji zo noodlottig geweest zyn, wierd omgekeerd , en waar men nog iq eeu kerk, die aan de heilige maagd gewyd is, de overblyfzelen van een tempel vindt , die aan Bacchus geheiligd was. Hy voert ons hie-op naar Caprea, dat zo beroemd is door het verblyf en beestagtig leven X 4 van  324- tafereel van groot griekenland, van den affchuuwlykftcn onder de dwingelanden, die mogelyk hier niet zo zeer zyne fchanddaaden trachtte te verbergen, als veel eer een veilige fchuilplaats zogt voor de rechtvaardige ftraften, die hy verdiende, en die zyn geweeten hem dagelyks voorhield. Onze teekenaars doorwandelen dit eiland met het potlood in de hand , zy ftellen ons den rots voor oogen , van welken deeze ellendeling de fiagtoffers zyner wellust deed afftorten , doch te vergeefs zoeken zy die prachtige paleizen , die baden , die wellustade- mende tuinen deeze eertyds aan de buitenfpoo- rigfte ongeregeldheden toegewyde plaatfen, zyn nu een toevluchtsoord voor de allerbuitenfpoorigfte ftrengheid des levens ; Carthuizers woonen op de puinhoopen van de paleizen van tiberius ; zyne baden dienen den Heremiet tot kluizen , en eenvoudige visfchers, die veel geruster en gelukkiger in hunnen middelmaatigen fta zyn , hebben hunne hutten in die tuinen verplaatst , welke eertyds door de tegenwoordigheid en het nors gelaat van deezen fchandelyken en wellustigen dwingeland verontreinigd wierden. Met meer vergenoegen komen zy te Sorrento te rug , een Stad , die door de Grieken op het voorgebergte van Minerva was gebouwd geworden, die tasso's geboorteftad is, welke hy onfterfelyk gemaakt heeft, waar de Fabelleer de verleidende en betoverende Syrenen geplaatst heeft, en waar de nog meer betoverende vaerzen van den zanger van Armida en Raynald, de vertellingen der fabelleer wezeniyk gemaakt, of veeleer nog overtroffen heeft. De Ianderyen om Sorrento en deeze gantfche kust zyn met lusthuizenen een ry der aangenaamfte tuinen bezet, die,onder den fchoonen hemel en het genot eener eeuwige Lente, zich  EN DESZELFS LANDSTREEKEN. 325 zicli op één tafereel met den ryken bergftreek van Paulilippo en de landftreekén om Napels vereenigen en zig onder elkander verliezen. Zo leiden ons onze reizigers in de hoofdftad terug, nadat zy met ons de rondte om het gantfche zuidelyk deel van Italiën gedaan hebben, totdat het fchoone jaargetyde ons toelaat ons met hen intefcheepen en hen naar Siciliën te volgen, welkers befchryving het voorwerp van de beide laatfte deelen van de Voyage Pittoresque is, en welkers inhoud het volgende uittrekfel van dit gewigtig en pragtig werk zal uitmaaken. -W' V V-'.i \ <*»t*m\J » «..* W»a&b Vc 'it- >n , tw-\ X 5 9YEB.  3spolen vindt men een groote menigte Decifiën van beroemde Rechtsgeleerden. Onder iedere beflisfing plaatfen zy :1e woorden : God weet het beste. Omdat de Turken vier vrouwen kunnen hebben , ontdaan dikwils gefchillen wegens de erfopvolging der kinderen. Plierom hebben zy nog een eigen Corpus Juris, dat zy Ilmi Ferrais noemen. Het is zonderling, dat de kinderen van de na elkander aangehuuwde vrouwen flegts zo veel erven, als de vader tusfchen die verfcheidene huuwlyken bezat, zodanig dat de volgenden van (*) Voyages dans plufieurs Provinces du Lev. T. i p. 409. a la Haye 1743.  SS" ÓVER DE LETTERKUNDE van de goederen van den voorigen tyd niets krygen. montesquieu (*) en ricaut (f) zyn niet wel "onderricht geworden, dat de groote Sulteri de algemeene erfgenaam zyner onderdaanen is. Wat' toderini vau de wetten en de llaatkunde der Turken voortbrengt, verdient volledig bekend gemaakt te worden , om de fouten van, andere, anderszins aanzienlyke, Schryvers te verbeteren, mustafa de IU-Jen iiet dé principc di MaclnaveUi, en de Antimachiavelvnn frederik den Ilden in het Turksch overzetten. De Turkfche overzetter is van een aanzienlyken ftand en wil niet bekend zyn. Behalven de in 't Arabisch overgezette Politica van ARisTOTELEsftudeerenzyvoornamelykin de (Arabifche werken van nivali , voormaaligen leeraar van amurat den II - , van muhamed ben ali al alick, van mueddinzadi , en den lufti baschia; De orde , die zy in de huishouding van den Staat waarneemen , is een model van volkomenheid. De '1 urken bezitten eene ontelbaare menigte boeken , die tot de Philofophifche Zedeleer behooren. Zy hebben in hunne taal de bekende fchriften van den Indiaanfchen Wysgeer pilpav , lockmans fabelen, den Suliltan van den Perfifchen Dichter jaid , en ui de Arabifche taal de Spreuken vau salomon, en dc Ethica van aristoteles. meiiemet effendi is een hunner beste moralisten. In de voorige eeuw heeft jühan medun zyne werken in 't Italiaansch overgczet. Van gelyke waarde is de Zede- en Staatkunde van navali , Fera Kamctz genaamd , welke deeze Schryver aan dc zooncu van amurat den IIIJeu zyne voed- (*) Esprit desLoix.Chap. 14.15. Lib. 5 & Chap. 1 Lib,6 (t) Tableau de 1'unp. Ottom. Chap. 2.  DER f ü R' t E Si 33T voedftêrlingen ^ even als aristoteles zyne Zedekunde voor alexan der fchreef, heeft opgedragen. De Heër toderini verzekert , dat niet alleen de hovelingen én pages van het Keizerlyk hof te Conftantinopoleri , ffiaar ook andere Turken van rang , de Europeëers in wellevendheid overtreffen. Daar het by hen geen gebruik is voor de Christenen van hunne Sofa öpteftaan, vermyden zy dit geval, zo veel mogelyk, en komen hen met beleefdheid te gemoet. In de. Phyfica bedienen 'zy zich hoofdzakelyk van dè uit weinig vervalschte oorfprongkelyke, in 't Arabisch overgezette werken van aristoteles , en in de leer van het Waereldgelïel völgen zy het Platonisch lëerftelzel. Zy hebben in hunne fchoolen een leerboek vah een hunner Wysgeeren , met naame idege , dat de Ariftotelifche leer kort voordraagt s en het ontbreekt hen niet aan Commentariën van deezen Griekfchen Wysgeer. In de Optica bedienen zy zich vaii den overgezetten euclides, enden beroemden Arabier Alhazem , die in de elfde eeuw leefde. In dè Natuuriyke Gefchiedenïs van de dieren en mynftoffen , leezen zy aristoteles , en in die van de planten dioscorides. Hunne tournefort iu de Botanie? heet beithar , een Arabier, die ter nafporing van de kruiden , Europa , Afia en Africa doorreisd heeft. Hy heeft ook over het ryk der dieren en delfftoffen gefchreven, en ftierf in het jaar 646 der Hedfchyra. De fchriftenvan avicenna vindt men in alle Bibliotheeken van Conftantinopolen. Men ziet hieruit, dat zy in de Natuurkunde nog niet verder gekomen zyn, dan daar wy waren , eer galilei, des cartEs en newton verfcheenen. Ondertusfchen zyn 'er onder hen ook veele liefhebbers der nieuwe Natuurleer van de Euro-  33^ over de letterkunde Europeëers , onder welken ook de groot Viller raghib pascha was. De Artzenywetenfcliap wordt door de Turken zeer hoog gel'chat. Alle hunne Bibliotheeken zyn ryk aan Medicynfche boeken. Buiten de fchriften van avicenna en ebn rosche , (averröes) bezitten zy de beste werken der Grieken , en zelfs der Hebraëers, Chaldeeërs en Indiaanen, in de Arabifche taal. In de bibliotheek van raghib pascha , toont men de werken van den Heer sydenham. Sultan mustafa de HHe, een groote bevorderaar der Ottomannifche Literatuur , liet de Aphorismen van boerhave , dooiden broeder van den Kyzerlyken Internuntius herjsert , in 't Turksch overzetten, en in Serraglio bewaaren ; en had de Sultan nog een weinig langer geleefd, zou ook de overzetting derBoerhaviaanfcbe Philofophie, die de Heer raicevitii ondernomen had, in 't licht gekomen zyn. Men vindt ook te Conflantinopole een groote menigte Turken , Jooden, Grieken, Armeniërs , Christenen en Renegaaten, die de Artzenywetenfehap oefenen, en in de huizen der Grooten en aan het hof veel geld verdienen. In den bovengenoemden tempel worden zelfs tweemaal in de week door de Turkfche Profesforen voorleezingen gehouden in de Medicynen en in de Chirurgie, welke ook de Christenen kunnen bywoonen; doch de Anatomie wordt alleen uit boekengeleerd, omdat, uit hoofde van hunnen Godsdienst, het openen van doode lichaamen verboden is. De vorderingen der Scholieren zyn alleen gegrond op de boeken, en op het geen zy door het bezoeken der zieken door oude Gcneesheeren , die zy altyd verzeilen cn bedienen, lecren kunnen. Door deezen wegkomen 'er niet alleen veele onkundige Turken, maar ook  DER T Ü R R Ë N, 333 tok liecïert van ieder andere natie en handwerk » nadat zy de Artzen eenige jaaren als knechts of tolken gediend, en van de Artzenykunst niets dan de gemeen« fie recepten zich hebben eigen gemaakt. Zy worden door de groote winften hiertoe aangelokt, want een gemeen man betaalt hier de Artzen twee- en driemaal zo veel, als elders anders groote heeren doen. 'Er mag hierom geen Mufulman de Artzenykunst oefenen, zonder bewilliging van den Turkfchen Protomedicus, dat een zeer aanzienlyk eerambt is, noch zonder hun proef te doen, doch waar geld en aanbeveling is, loopt alles op loutere formaliteiten uit. De Franken , of de Christen-Artzen worden, tot groot nadeel van de Artzenykunst en der Natie , zonder verdere proefdoening toegelaaten. Men vindt 'er echter ook eenige bekwaame Artzen , die op Europeefche Univerfiteiten geftudeerd hebben, müstafa de derde was een groot vriend der Artzenywetenfchap, en had een plan ontworpen, om den toeftand derzelve in de hoofdftad te verbeteren , doch hy ftierf voor hy het uitgevoerd had. Dat Milady montague de Inenting det Kinderpokjes van Conftantinopolen naar Engeland bragt, vanwaar zyzich over geheel Europa verfprcid heeft, is een even zo bekende zaak, als het twyfelagtig is, of zy dezelve wel van de Turken, en niet veeleer van de Grieken , Armeniërs of Franken geleerd heeft. Toen deeze Engelfche Gezante zich te Conftantiuo-' polen bevond, was de inenting by de Turken genoegzaam geheel niet in gebruik. Mert hield ze toen nog veel eer voor een zaak die met de Muhamedaanfche leer van het noodlot zeer tegenftrydig was; naar een vlytig onderzoek heeft de Heer toderini gevonden , hengelw. V. D, Y dat  334 OVER DE LETTERKUNDE dat zy zich eerst in laatere tyden iets verder onder de Turken verfpreid heeft. Zy gefchied door eenige Turkfche Vrouwen en Griekfche en Europeefche Artzen. Sultan wusïafa de lilde was van zins zyn eigen zoon selim de pokken te laaten inenten, doch zag 'er van af, omdat de moeder van het kind , uit hoofde van het gevaar , 'er geen toeflemming toe wilde °eevcn. Hieruit ziet men , hoe flegt voltaire van de zaak onderricht was , toen hy vóór veele jaaren in zyne philofophifche brieven fchreef: de Turken hebben vroegtydig de inenting aangenomen, en ten tyde dat hy dit fchreef, was 'er, volgens hem, geen Basfa in Conflantinopolen, of hy liet zynen kinderen , zoras zy gefpeend waren, de pokjes inenten. De beroemde tissot bedient zich van dit ongegronde getuigenis in zyne gefchiedenis der inenting. In Afiatisch Turkyen heeft zy zich veerverder uitgebreid. In Perfiën is zy van onheuchelyke tyden bekend. De Circasfiërs bedienen zich van dezelve , om de fchoonheid hunner dochtcren te behouden. De Turken hebben van ouds zich op de Astronomie toegelegd. Wanneer men hen mag toefebryven , het geen de Muhamedaanfche Arabieren en Saraceenen gedaan hebben , zo bezaten zy reeds , federt de negende eeuw, de Geographifche en Astronomifche werken van ptolomaeus in de Arabifche taal. Vervolgens zyn ook alle de werken der oude Grieken , die van deëze wetenfehap handelen , in 't Arabisch overgezet geworden. Met deeze overzettingen, en andere Arabifche en Perfifche oorfpronglyke werken zyn de bibliotheeken te Conflantinopolen vol, onder welken zich ook eenige nieuwe Turkfche Schryvers van aanzienlyke waarde bevinden, hegi calfah , een Con- ftan-  der turken. 335 ftantinopolitaner, die in.'t jaar 1657 flierf, was een zeer bekwaam Sterrekundige, gelyk zyn kleine Atlas, ide voorreden zyner Chronologifche tafelen en het groote werk zyner Bibliotheek getuigen, waarvan de twee eerfte boeken te Conflantinopolen in druk zyn uitgekomen. Hy had kennis tan alles, wat de Europeërs, Arabieren, Perfiaanen en Turken tot hiertoe van de Astronomie gefchreven hadden. Reeds in 't. jaar 1449 wierden te Conflantinopolen de Astronomifche tafelen van den Tartaarfchen Prins ulrig beg , welke die van alphonsus iu waarde overtreffen, uit het Arabisch in het Perfisch overgezet, en aan den Grootfultan bajazet den Ilden opgedragen , honderd jaaren voor dat die van tycho brahe by ons verfcheenen. De eeuwige Kalender Ruz Nameh , waarvan zich de Turken, federt honderd jaaren, bedienen, om den dag, het uur en minuut van de maansveranderingen te bepaalen , heeft een Turk , met naame darandeli mehemed effendi , tot opfteller. Zy hebben openbaare leeraars in de Astronomie op hunne Academiën , en befludeeren dezelve met de Pbyfica, waaronder zy gereekend wordt te behooren. Een Keizerlyke Astronomus vervaardigt jaarlyks een Kalender op een langen lederen riem, die famengerold wordt, en in kleine ïiartige vergulde boekjes van fyn pergament met miniatuuren voor perfoonen van rang. Met verfcheidene bekwaame medehelpers, Helt hy ook de Astronomifche tafelen , waarop de zons en maans verduisteringen, die te Conflantinopolen zichtbaar zyn, worden opgeteekend. De Zeevaartkunde was tot in het jaar 1773 door de Turken zeer verwaarloosd geworden. Toen de Profesfor BoscovicH op zyne reize van Conflantinopolen y » naar  33 k, dat één éénige me veele tc cto< n heeft. Alle menfehen ryk te maaken , is nooit de plicht van weldaadighcid geweest , dewyl zulks niet mooglyk is. Ooi c maar voor het onderkou! van eene groote menigte van menfehen te zorgen, kan geen plicht van de gerechtigheid zyn: dewyl het nooit te beflisfen is hoe veel daartoe moest ingewilligd worden; en dewyl ons eigen onderhoud daar door zou kunnen lyden. Bezigheden , by welke men met zeer veele lieden van eencrlei foort, in eene gelykvormige verkecringc, te doen heeft, moeten volgens eene grootere geftrenghcid , met minder opzicht tot den byzonderen toeHand van elk derzelven, verricht worden, dan dezulke , welke eenig in derzelver natuure zyn. Want daar de een met hetzelfde recht dat geene kan eisfchen, wat de ander krygt: zoude dikwerf eene kleine milddaadighcid, dewyl dezelve jegens allen moest betoond worden, door de vermenigvuldiging in eene verkwisting veranderen , die den gcever in den grond hooren zoude , of ten minnen in verlegenheid zetten, fchoon dezelve den ontvanger niet gelukkig maakte. Een menschlievcnd koopman zal eenen armen fabrikant onderlreunen: maar zyne waaren zal hy hem niet duurer betaalen , dewyl hy even zoo veele redenen zoude hebben , om den prys voor alle de overigen te verhoogen. KA) t.ftH,-~ > l- :>*, * In het algemeen kan de koopman menigmaal Hechts kiezen , tusfchen veel gewinnen , of verliezen en te gronde gaan. Zyn winst fchynt onbillyk, vermits hy voor weiniger moeite , zomtyds zelfs voor eene geringe  ZEDELEER. VAN DEN KOOPHANDEL. 363 Kiigè bekwaamheid, en altyd voor het befteeden Van eenen veelkorteren tyd, eene oneindig grootere belooning krygt, dan hy, die de waaren vervaardigt; Dan dit volgt uit de natuure van de zaak zelve. Wilde hy op elk ftuk goed Hechts een gedeelte van den winst laaten vallen, terwyl hy den arbeider meer betaalde, bt' van den kooper minder nam: dan zoude hy in het geheel ; by de toevallen , welken in den koophandel onvermydelyk zyn, verliezen. Zyne verryking komt voört uit de menigvuldigheid van de winften» niet hit -ie grootheid van dezelven; * Èene andere reden, waardoor de Zedeleer van den koophandel bedorven wordt , is dezelfde , welke de meeste ongerechtigheden van de menfehen en ftaaten te Wege brengt: ik meen den nyd en nayver. Men wil niet alleen gelukkig zyn : men wil meer zyn dan anderen. Vandaar alle die maatregelen en verdrukkingen , welke de Europifche kooplieden in de beide Indien , jegens hunne Concurrenten , jegens de inwooners van het land, en door de monopoliën jegens hunne eigene medeburgers hebben geoeffend. Elk handel dryvend volk kan dergelyke gedenktekenen van ongerechtigheid , ja zelfs van wreedheid opgeeven, \vaaraan de handelnyd nog meer fchuld gehad heeft, dan de burgerlyke of (taalkundige gefchillen en nationaale haat; Maar ook in éénen ftaat , in dezelfde ftad ; voeren de kooplieden menigmaal eenen heimlyken oorlog onder eikanderen , welke hen dikwerf noodzaakt, öni hunne maatregelen te verbergen, ja zomtyds valfche voor te geeven: en welke juist daarom aan hun karakAa 2 ter  364 overdenkingen over de ter die openhartigheid cn liefde lot de waarheid be« neemt, die men byna altyd in het gevolg van de eerlykheid aantreft , en welke haar ten fteunpylaar ver* ftrekken. # 'Er komen gelegenheden cn omftandigheden in dei* koophandel voor , wanneer de verzoeking , om zich zelven ten nadeele van anderen te verryken , zoo groot, zoo algemeen, en zoo aanloklyk wordt, dat Hechts de allereerlykftcn , de helden in de gerechtigheid, tegenftand aan dezelve kunnen bisden. Alsdan wordt het kwaad nog daar door verergerd , omdat zoo veelen daarmede zyn aangeftoken. De fchaamte valt weg, wanneer de menigte van de fchuldigen zoo groot is; en de grondbeginzelen zelven worden door de gewoonten , die in derzelver bcoeffeninge heerfchende zyn , wankelende gemaakt. Gevallen van die natuur zyn de fchielyke veranderingen in de waarde van de munten, of van de goederen, die in eenige landen de plaats van munten inneemen : zodanigen waren de groote, gelukkige en ongelukkige, toevallen, welken door het Systema van law in Frankryk , en door de Zuidcompagnie in Engeland veroorzaakt werden. Zelden zyn de ftaaten en de beftierers van dezelven daaromtrent onfchuldig. Zelden ontdaan deeze toevallen in den koophandel anders , dan in gevolg van omwentelingen , door den oorlog of de ftaatkunde aangericht. * t*. ■'■ i > ■ S Gelyk men tyden en omftandigheden vindt, waarin alle kooplieden meer dan gewoonlyk tot ongerechtigheden  ZEDELEER VAN DEN KOOPHANDEL. 3Ö5 heden worden aangefpoord : zoo vindt men ook omftandigheden, welke aan zekere perzoonen of klasfeu eigen zyn, en hen, tor dergelyke vergrypen, fterkere aanlokzelen of meergeldende verontfchuldigingen aan de hand geeven. Eene van deeze omftandigheden beftaat in het mistrouwen , hetwelk eenmaal jegens eene zulke klasfe of zodanig eenen perzoon heerscht , het zy dan ontftaan uit eigen fchuld , of uit vooroordeel van anderen. Hy, van wien men altyd geduurig ongerechtigheid vermoedt, moet in handel en wandel byna noodzaaklyk onrechtvaardig worden. Dit heeft het karaéler van de Jooden bedorven. Wanneer de pryzen, welken zy het eerst eisfchen , en die zy van onervaarenen zomwylen krygen , woekerachtig zyn 2 zoo worden zy daartoe van het grootfte gedeelte van hunne christelyke koopers gedwongen , die , in de vooronderftellinge van hunnen woekergeest, niet eer genegen zyn , om den koop met hen te fluiten, dan voor dat zy hunnen eerften prys tot de helft hebben laaten vallen. De meeste zaaken , welke men hen verkoopcn wil, ftelt men te hoog in prys; de meeste, welke men van hen wil koopen, vernedert men onder haare waarde. Overal vinden zy riiet alleen een mistrouwen, hetwelk hen toont, dat zy door bedriegery niets meer van het goede denkbeeld van anderen ver» liezen kunnen; maar ook zulk een gedrag jegens hen, hetwelk gelykvormig is aan dat geene , waar mede men hen befchuldigt, en waar door dit bygevolg gewettigd wordt. Alle bedrog , alle ongerechtigheid by het koopea. en verkoopen beftaat daarin , wanneer de waarde van Aa 3 dft  SÊ>dj P VERDEN KINGEN OVER DE de zaaken , welke ik leever , in geen evenredigheid ftaat met de waarde van datgeene , wat ik daar voorin de plaats kryge. Deeze onevenredigheid komt oi" daarvan daan , dat de waar te flecht, of dat de prys te hoog is. En de reden waarom iemand in eenen koop van dc eene of andere natuur, welke voor hem nadeeiig is, bewilligt, kan allecnlyk deeze zyn, dewyl hy of de waare niet kent, of den prys niet weet, die voor de tegenwoordige omftandigheden van tyd en plaats gefchikt is, of vermits hy door de dringende behoefte genoodzaakt wordt, om al het overige te vergeeten, om maar de zaak te krygen, welke in myne macht is. Alle deeze verfchillende punten komen by de voorbeelden in aanmerkinge , welken cicero aanhaalt. Een gedeelte van dezelven kan men onder de vraage brengen , welke van een geleerd gezelfchap in Holland als eene prysvraage is opgegeeven: in hoe verre het geoorloofd is, om van de onweetendheid van anderen in den koophandel gebruik te maaken ? Dan de beide hoofddenkbeelden , naar welken de ongerechtigheden in den koophandel beoordeeld moeten worden , zyn altyd de te vooren gemelden : al te hooge pryzen; Hechte waar. Volgens deezen wil ik dus ook myne denkbeelden over dit onderwerp verdeden. I. Om ten opzichte, van de pryzen te bepaalen, wat billyk is , moet men eerst in het algemeen weeten , wat pryzen van dingen zyn , en vanwaar dezelven ontftaan. De natuurlykc onbepaaldheid van dezelven is eene van de oorzaaken , waarom de wetten, yerfcheidene foorten van bedrog in den koophandel niet hebben kunnen verhinderen , en waarom de wysgeerige zedenmeester zelf, hetgeen billyk of onbillyk I,  ZRDELEER. VAN DEN KOOPHANDEL. ^7 Is , niet anders kan beflisfen , dan door de kennisfe van alle omftandigheden van elk byzonder geval. 'Er kan geen vaste prys van eene waare ontftaan, voor dat 'er lieden zyn, die van het vervaardigen van dezelve leeven. Want zoo lange eene zaak , welke om te verkoopen beltemd is , door den eerden vervaardiger flechts tusfchen beiden , in de tusfcbenuuren van dien overigen arbeid, gemaakt wordt, waardoor hy zyn onderhoud verwerft : zoo lange heeft deeze nog geenen maatflaf, naar welken hy denzelven moet afmcetcn. Als dan bepaalen alleenlyk tyd , gelegenheid , en de wederzydfche behoeften van de handelenden den prys. Maar wanneer hy , die eene waar ter markt brengt, het zy nu, dat hy dezelve van de natuur gewint, gelyk door akkerbouw, jagt enz. of dat hy aan eene róuwe ftoffe eenen nuttigen vorm mededeelt, van deezen arbeid leeven wil: dan heeft hy eenen maatftaf; dien naamlyk , dat hy daarvan leeven kan. In dat tydpunt dus van de maatfehappy, toen nog alle arbeid met elkander verëenigd was; zoo lang dezelfde mensch , dezelfde familie , met elkander hun koorn bewerkte , hunne klederen toebereidde, hun huis bouwde : zoo lang konde de ruiling , welke onder zulke omltandigheden maar zeldzaam plaats vondt , dewyl elk zich zelven de meeste behoeften verfchafte , ook niet naar zekere regelen vau gel'chiktheid geordend worden. De begeerte van den eenen, de onverfchilligheid van den anderen , ten opzichte van de zaak, welke men inruilen wilde, moest in elk oogenblik de waarde van dezelve bepaalen. De pryzen moesten aan zeer groote en fchielyke veranderingen onderworpen zyn. Aa 4 QK>  $6$ OVERDENKINGEN OVER DE Dan zoo draa de arbeiders van elkanderen gefcheN den v/aren, en elk maar gene eenige zaak vervaardigde, om dezelve aan alle de overige leden vau de maati fchappy mede te deelen , en daar voor de voortbrengzelen van hunnen vercenigden vlyt te verkrygen : zoo dra ontllondt 'er zekere grensfeheiding, beneden welke de prys van deeze zaak niet vallen mocht, wanneer het voortbrengen van dezelve niet zoude op,* gegeeven worden, en de waar derhalven zoude beginnen te ontbreeken. De prys moest naamlyk den tyd beloonen, welken men daaraan hefteed hadt: dat is , toereiken, om de daaraan werkende perzoonen geduurende dien arbeid te onderhouden. De tweede bepaaling van den prys heeft moeten gefchieden , door de vermenigvuldiging van de ruiling. Wanneer eene waar Hechts met ééne éénige andere vcrgelccken wordt: dan is alleenlyk de behoefte van deeze menfehen , die even daarom handelen , en vau dit zelfde ogenblik , wanneer zy hetzelve doen, de maatftaf van derzelver waarde. Maar wanneer alle waaren , welke tot behoefte , tot gemak , of tot de weelde van bet algemeen behooren , vergeleeken worden : dan verkrygt elke, om zoo te ipreeken , haaren rang naar die betrekkinge, waarin zy onder alle overige meer of minder toebrengt tot het onderhoud of genoegen van den mensch. Even gelyk de mensch., die geheel alleen in eene woefiyne leeft, noch aan■zienelyk noch gering, of wel beiden te gelyk is, naar dat hy z;ch zelf acht ; maar wanneer hy in de (fcptfchappy treedt, door de vergelykinge , welke men maakt tusfchen hem en dc overigen, eene zekere betreklyke waarde in het openlyk gevoelen verkrygt, W?lke dan zyn rang heet: zoo is bef ook met alle de voort,-.  ZEDELEER VAN DEN KOOPHANDEL, 36$ voortbrengzelen van natuur en kunst gelegen, die het eigendom van den mensch uitmaaken. Enkel en op zich zelven zyn zy zoo veel waardig , als zy aangenaamheid naar het gevoelen de veibeeldinge van elk mensch , of nuttigheid naar zyne behoefte hebben 2 maar wanneer allen met eikanderen vergeleken worden , dan verkrygt elke eene zekere plaats , na dat dezelve meerdere en grootere behoeften en begeerten , en wel van meerdere menfehen , bevredigt of niet. Eene derde bepaaling van den prys is de markt: de menigte of de zeldzaamheid van de waare, het groot of gering aantal van hen, die dezelve begeeren. Dit is het , wat de febryvers in dit onderwerp de overeenkomst of concurrentie noemen , en wat eenigen van dezelven voor de eenigfte oorzaak uitgeeven van de bepaaling van den prys. My komt het zeer duidelyk voor , dat 'er omtrent alle algemeene en waarlyk nuttige waaren, eene zekere inwendige, wezenlyke waarde plaats vindt, welke onder de befchaafce volken lang vóór den marktprys beflist is, die voor dezelven ten grondflage dient , maar ook wederom door denzelven bepaald wordt. Hoe konde anders , by een gelyk verlangen , en by een gelyk aantal van koopers en verkoopers, evenwel eene waar voor kostbaarer gehouden, en duurer betaald worden, dan de andere? Dit is echter altyd waar , dat het wederzyds verdringen van hen, die eene waare te koop bieden en dezelve gaarne kwyt willen zyn, en van hen, die dezelve zoeken en wenfchen te bezitten, beiden eindelyk dwingt , om alle andere oorzaaken van de waardeeringe ter zyde te ftellen, en een zeker middenpunt Aa 5 te  AfO OVERDENKINGEN OVER DE te zoeken , in het welke zy zich , om den koop te fluiten, kunnen verëenigen. Uit deeze verklaaringen volgt: i.) dat de bihykheid van de pryzen dan eerst kan beflist worden, wanneer eene waar zeer dikwerf , en wanneer niet dezelve te gelyk veele andere , en aan veelen verruild worden; 2.) dat in den beginne van den koophandel, zoo lange alles nog aankwam op individuecle gewaarwordingen en overweegingen van den kooper en verkooper, en bygevolg de onweetendheid van den eenen geen voorfchrift, en de gewinzucht van den anderen geene paaien kende, onbillyke eisfchen, ontzaclilyk groote winften , geheel ongejyke ruilingen , het meest voorkwamen : waar door dan ook dc geest van den koopman tot ongerechtigheden genegen werdt , en even daar door zyn beroep by den foldaat en akkerman in verdenking en verachtinge geraakte: dat daartegen met den voortgang van den koophandel , gelyk het waar,deeren van de dingen op zich zelven minder willekeurig wordt , zoo ook de eisfchen van den kooper en verkooper meer geëvenredigd , cn met hun gedrag te gelyk hunne manier van denken wettiger cn regchnaatiger werdt. 3.) Maar dat daarby nog geduurig iets. willekeurigs overig' blyft, het welk van de omftandigheden van tyd en plaats afhangt, waar door de oordeelvelling over de billykhcid dikwerf alleenlyk eene zaak van het geweeten , en geen voorwerp van algemeene onderzoekingen of voorfchriften worden kan. Wanneer de voorige inwooners van Amerika , of dc tegenwoordigen van de eilanden aan dc Zuidzee; toen de Earopeaanen voor de ecrftcmaal by hen aanlandden, hun goud, hunne edelgeftcentens of andere om kostbaar fchynende voortbrengzelen, tegen fpykers en kleine.  REDELEER VAN DEN KOOPHANDEL. 371 Kleine fpiegels verruilden : gaven zy iets , dat hen weinig nut vcrfchafte , voor iets anders, hetwelk zy zeer nodig hadden , of hetwelk hen zeer behaagde. De ruiling was aan de zyde van de Europeaanen zeer voordeelig, maar inden eigenlyken zin niet onbillyk, zoodraa deezen hunnen koopers datgeene in de daad ter hand Helden ,wat zy hen vertoonden. Daar intusfehen evenwel naar hunne eigene denkbeelden, fchoon juist niet naar de omftandigheden van de Wilden, datgeene, wat zy gaven, niets waardig,en datgeene, wat zy ontvingen, veel waardig was; daar zy zelf de ruiling ten opzichte van de verruilde waaren voor ongefciiikt hielden , fchoon dezelve, ten opzichte van de kundigheid en behoefte der ruilende perzoonen , gepast was: zoo moest noodzaaklyk , door deezen, op zich zelven niet onrechtvaardigen koophandel, by onze zeevaarderen eene denkwyze gekoesterd worden, welke naby aan de onrechtvaardigheid komt. En zulks leert ook dc gcfchiedenis van de meesten van dergelyke ontdekkingsreizen. Zy , die met de Wilden, in derzelver eerfte eenvoudigheid en onweetendheid, fterk verkeerden, gewenden zich op het laatst aan eene baatzuchtige en despotïeke handelwyze, dewyl zy de ongelykheid , welke 'er tusfchen hen en de inwooneren van het land plaats vondt omtrent voorzichtigheid cn kundigheden, als eenen grond befchouwden, waarom ook hunne wederzydfche rechten onevenredig zyn moesten. En dit is juist het denkbeeld , hetwelk door alle listige onrechtvaardigen, die nog eenig zedelyk gevoel bezitten, in het geheim gebruikt wordt, om hun geweeten gerust te Hellen of hunne handelwyze by zich zelven te verontfchuldigcn. Het is bygevolg, wanneer de deugd vau ge-  372 OVERDENKINGEN OVER DE gerechtigheid in het hart van den handeldryvenden zai wortel fchieten , en voor al te zwaare verzoekingen bewaard blyven, nodig, dat dezelve door de vastftellinge van de pryzen, welke in den voortgang van den koophandel ontftaat , als het ware , eenen leiddraad verkrygè : even als dezelve daartegen , wanneer zy eenmaal is gevormd , daartoe dient , om datgeene, wat in de pryzen nog willekeurig blyft, naar de gepastheid van de omftandigheden te bepaalen. * * Invloed hebben op den marktprys , denzelven doorallerlei kunstgreepen tot zyn voordeel verhoogen of verlaagcn : is naar de algemeene grondregelen van den koophandel , zelfs naar de gewoonten van deezen (tand, ongeoorloofd. Van dien marktprys nut trekken , welke zonder ons toedoen ontftaat, door onvermydelyke, en aan allen bekende omftandigheden is voortgebracht, maar welke voor ons voordeelig is: in dit te billyken, (temmen zedeleer en koophandel overeen. Of men echter van zulk eenen marktprys gebruik moge maaken , welke enkel op eene dwaalinge gegrond is, op eene meeninge, welker valschheid wy weeten , en welke wy in ftaat waren, om te verbceteren : op deeze vraage is het antwoord niet zoo gemaklyk, noch zoo overëenllemmende. In dit geval, hetwelk tusfchen beiden als in het midden ftaat, wanneer de grondbeginfelen van eerlykheid met die van een geoorloofd voordeel met elkandcrcn fchynen te ftryden , dan valt het menigwerf bezwaarlyk, om beiden met eikanderen te verëenigen , en altyd moeten de individueele omftandigheden daarby geraadpleegd  ZEDEEEER. VAN DEN KOOPHANDEL. 373 pleegd worden , om de punten van vereffening tusfchen dezelven te maaken. Het werk der Stockjobbers (*) of actiehandelaars en hunne veelvuldige kunstgreepen , om de publieke fondfen (dat is fchuldwisfels van den Haat, die gangbaare munt geworden zyn,) of de actiën van de groote maatfchappyen , dan tot ftygen dan tot vallen tc (*) De manier van eenen verdichten koophandel met de aaien, welken zy dryven, die onder deezen naam bekend zyn, is niets anders, dan een weddenfchap. Zy koopen en verkoopen groote fommeh in aftien , dewelken zy nooit hebben bezeeten, nooit ontvangen willen, en die op zekeren bepaalden tyd betaalbaar zyn. Het kontraft wordt gefloten naar den prys der aaien, zoo als zy op het tegen», woordig oogenblik ftaan. Wanneer deeze pryzen nu vóór den tyd van deszelfs vervullinge veranderen: dan wordt alleenlyk dat geene, wat deeze verandering van de fornmc, in het contraa benoemd, bedraagt, van den eenen aan den anderen betaald: door den verkooper, indien de aaien vallen, door den kooper, wanneer zy ftygen. De aaien zelfgaven dus maar gelegenheid cot deeze contraaen, en zy waren geenzins het onderwerp, en zy zyn van dezelven flechts in zoo verre de oorzaak , als derzelver herhaald ftygen en daalen, vermits dit toevallig fchynt, en van veele omftandigheden af hangt, welke men niet voorzien kan , het denkbeeld tot zulk eene weddenfchap gegeeven heeft. In Holland was eens een tyd, dat men tulpbollen tot een dergelyk fpel gebruikt heeft: uit dezelfde oorzaaken, dewyl naamlyk ten dien tyde, de pryze van zekere foorten van bloemen zeer hoog, maar teffens binnen korten tyd, wegens de veranderingen van de mode en den fmaak, zeer afwisfelende waren. Men zie hieromtrent bekmanns heytriige xur gefchichte der erfindungen. 2. ft. p. 229.  374 OVERDENKINGEN OVER DË te brengen, zyn algemeen bekend, en worden doorgaans afgekeurd. Ue kunften, welken de koornhandelaars niet zelden gebruikt hebben , om den marktprys van de noodwendige leevensmiddelen , daar, waar zy dezelven opkogteli, beneden den prys te brengen , welke geëvenredigd was aan den voorhanden zynde voorraad, en daar, waar zy verkoopen wilden, boven denzelven te verboogen, hebben hienigwerf de duurte in hongersnood veranderd , en by eenen toereikenden voorraad eene Verdichte duurte gemaakt. —- Datgeene, wat by enkeldc kooplieden algemeen wordt afgekeurd»; is evenwel ongelukkig tot dusverre de praelyk van handeldryvende volken geworden. De Hollaudfche Oostindifche Maatfcbappy van koophandel, welke hunne kostbaare kruiderijen, wanneer de natuur dezelven in eene te ruime inaate laat groeijen, verbrandt j welke op veele eilanden en heerfchappyen , daarom bezettingen onderhoud, verbonden fluit i en volken en vorften onder het juk houdt , om de voortbrengzelen van die natuurc te vernielen, of tot eene zekere hoeveelheid te bepaalen, onderneemt iets , hetwelk voor den rechter/boel van het veritand en van de eerlykheid door niets kan verontschuldigd worden , dan door de volftrekte noodzaaklykheid van dezelve , om den ftaat of om deezen tak van den koophandel in aanzien tc houden. Maar hetzelfde geval van noodzaaklykheid is het, hetwelk omtrent het gemoedelyke in den koophandel de meeste zwaarigheden maakt: dewyl buiten den perzoon of het lighaam, hetwelk zich in dit geval bevindt , niemand anders een grondig kenner, een bevoegd rechter van deeze noodzaaklykheid zyn kan; Dan nooit zal een volk, eene maatfehappy van koophandel  ZEDELEER. VAN DEN KOOPHANDEL. 375 handel 'er toe overgehaald worden , nooit zal men zulks ook van hen kunnen eisfchen, om hun behoud aan het algemeene best van het menschdom opteoiferen. Enkele perzoonen zyn tot zulk eenen heldenmoed bekwaam : maatfehappyen nooit : en men kan zulks de laatften nooit als eenen plicht opleggen. Dat by byzondere perzoonen niet zelden de gevallen plaats vinden , waarin de zorge voor hun zelfbehoud ben zulke onrechtmaatige kuustgreepen afperst, of hen dezelven ten minften als noodzaaklyk voorltelt, is zeekcr. Maar waarom wordt hier, door een gelykvormig oogmerk, dezelfde handelwyze niet even zoo Èeer verontfchuldigd ? Daarom , dewyl het in. de natuur van den mensch en der dingen ligt, dat dat geene, wat aan enkele perzoonen is verboden, aan geheele volken en groote maatfehappyen wordt geoorloofd : het zy dan, om dat zy een grooter gedeelte vau het geheel uitmaaken , en hun behoud dus iets gewichtigs , hun bloei een voorwerp van het algemeen belang van het menschdom is; of dewyl volken zulke gemaklyke manieren niet hebben , om hunne rechten met elkanderen te vergelyken, en dezelven dus op eert goeden voet te brengen: of eindelyk dewyl de gevaaren , waaraan zy blootgefteld zyn, en die hen ter verontfchuldiginge dienen, meer in het oog loopen* * * * Goedkoop inkoopen en duur weer verkoopen: dit is de geheele kunst van den koopman. Daarop doelen alle de ondernecmingen van den koophandel, en thans ook veele van de Maatkunde. Dit dubbeld oogmerk bewaarheid dat geene, het welk sternu zegt: dat een mensch , zoo draa hy zich met eenen anderen in eenen  <57Ö OVERDENKINGEN OVER DE eenen koophandel inlaat, in zeker opzicht in den ftaat van oorlog tegen hem treedt. Voor eerst zyn de voor* deelen vau beiden van dit oogenblik af aan tegen elkandcren gefteld. Hetgeen de kooper, na voleindig" den koop , meer heeft, moet de verkooper noodzaaklyk minder hebben , en omgekeerd , fchoon andere omftandigheden aan den laatften deeze fchade vergoeden , en hem misfchien nog meer gewin kunnen toebrengen. Bygevolg laat de koophandel , in den tyd zelven , wanneer de koop gelloten wordt , geene neiging van weldaadigheid , van edelmoedigheid toe. Ten tweeden: de middelen, waar door men bet goedkoop inkoopen en het duur verkoopen poogt te bevorderen , moeten, als dezulken, en zonder opzicht op de omftandigheden , daarmede verzeld , befchouwd , altyd aan zekere perzoonen fchade toebrengen. Men vindt rechtmaatige onder dezelven : zulken zyn de kennis en keuze van plaats, tyd en omftandigheden , wanneer goedkoopte of duurte door de natuur of door den toeftand van de maatfehappy wordt veroorzaakt. Van deeze middelen af, tot aan de gewelddaadigheid toe, welke den lieden waaren opdwingt, of afdwingt, en tot aan de daadlyke bedriegereijen en overlegde ontwerpen , om hen te bedriegen , vindt men , om zoo te fpreeken , eene onafgebrookene rei van trappen ; eene opklimming van altyd fynere maatregelen , of van eene geduurig fterkere overreedinge. De grenslinie te trekken tusfchen het geoorloofde , is in het algemeen , zonder de kennisfe van de byzondere omftandigheden, onmooglyk. Zulke zedelyke befpiegelingen kan elks geweeten alleenlyk oplosfen. De beide uiterften zyn duidclyk onderfebeiden , en derzelver zedelykheid is zeeker ; de middenfte fchaakeeringen looi  zedeleer van den koophandel. 37? loopen in elkander. Men moet het geval geheel van naby, niet door de verrekyker van de wysbegeerte, maar 'door het mikroscoop van de ondervindinge en practyk zien, om te weeten, waar licht en fchaduwe ophouden. Voorbeelden zullen aan de zaake de grootfle duidelykhcid verFchafferi. Wanneer een koopman , na de verwoesting van Lisfabon , hout in Archangel kocht, en naar* Lisfabon vervoerde: werdt hy zekerlyk geleid door zynen eigenbaat , niet door weldaadigheid. Hy trok nut uit het ongeluk van zyne evenmenfchen ; hy nam van de behoeftige , reeds in den grond geboorde menfehen, eenen buitengemeen hoogen prys; hy werdt ryk door de ellende van anderen. Maar hy deedt deezen geen onrecht; hy bewees hen zelf iets goeds. Het duure timmerhout was aan die van Lisfabon voordeeliger, dan geheel geen: en wanneer meerderen met hem uit eenen dergelyken eigenbaat handelden , werdt hetzelve even daardoor goed koop. Deeze befpiegeling in het algemeen was verftandig in den koophandel en rechtvaardig in de zedeleer : maar verre van de edelmoedigheid verwyderd. Dan niemand kan edelmoedig handelen in die beroepen , waarvan hy leeft, waarvan hy zich zelven met zyn huisgezin onderhoudt. Daartoe is het vermoogen , zelfs van den rykften man, niet toereikend. Daar° hy hierin met het geheele algemeen te doen heeft, zo is het genoeg, wanneer hy rechtvaardig te werk gaat. Weldaadigheid blyft voor die handelingen bewaard , welke enkele perzoonen ten voorwerpt hebben. Naar deeze grondregelen zal ik dus ook het geval beoordeelen , hetwelk cicero in zyn boek over de wysbeg. V. D. Bb mensen-  J7? OVERDENKINGEN OVER Dl' menschlyke plichten voordek , en over betwelke an* tipater cn diogenes zoo oneenig waren. VVil merj rle znak in het algemeen beöordeelen : dan was het voor den koornhandelaar geen gedrenge plicht , om de gelegenheid, welke bet geval en de tydsomdandigheden hem tot eenen aanzienlyken winst aanboden, daarom te laaten voorbygaan , dewyl hy wist, dat deeze omdandigheden binnen kort zouden veranderen. Maar byzondere betrekkingen konden bewerken , dat zyn gedrag eene drafbaare oubillykheid , of een onvermydlyk hulpmiddel van voorzichtigheid werdt. — De koornhandcl is, gelyk ik reeds gezegd hebbe v boven alle andere takken van den koophandel, bloot gedeld aan toevallen vau zo vcrfcbillendcn aart, dat elk deezen handel zoude opgeeven, wanneer men herq wilde verbieden, om van een gelukkig toeval gebruik tc maaken. Wanneer de koopman van cicero niet door de hoope van eenen grooten winst naar Rhodus gedrecven was : dan zoude hy 'er in het geheel geen koorn hebben heencn gebracht. Zy, die de fchepen belaadden , welken hem navolgden , hadden zekerlvk het oogmerk , om even zoo duur te verkoopen : en juist daardoor, dat zy zich allen van dien hoogen prys wilden bedienen, maakten zy, dat de prys viel. Zoo dra het nu ongeoorloofd is, of in het algemeen voor ongeoorloofd en eerloos gehouden wordt, om eenen dergelyken winst te doen : dan zal niemand zich met deezen koophandel bemocijen , ten zy allecnlyk zulke oneeriyke lieden , wier goede naam reeds ten vollen verboren , en door hen opgegeeven is. Buiten de opgewekte hoope van winst waren die te Rhodus van honger gèdorven : by eene heerfchende te drenge zedeleere waren zy in handen gevallen van woekeraars en koornjooden. Men  fcBÖELEEBi VAN DEN KOOPHANDEL» 479 Men voorouderftelle , dat de koopman , van wien gefprooken wordt , door ongelukken, die in deezen koophandel onvermydlyk zyn , veel verloorcn hadt. De geheele hoop van zyn geluk, het eeniglte middel, om zyne fchulden te betaalen , cn zyn crediet te behouden , hing af van de hoop op het duur verkoopen van de laadinge , welke hy naar Rhodus brengt. Ily haast zich, om daar heencn te komen, toen nog niemand daadlyke toebereidzelen gemaakt hadt, om het eiland te verzorgen. Na hem, door hem zelven, worden meerderen daartoe opgewekt. Hy is daaromtrent onderricht: zyn prys zal door derzelver aankomfte vallen ; zyne laading misfchien beneden datgeene moeten verkocht worden, wat bet hem zelven kost. Hy is vcrlooren , in den grond geboord : zyne fchuldeisfchers zyn van hun geld beroofd, hetwelk zy hem hadden aanvertrouwd. Voor het overige is de prys, voor welken by verkoopt, wel hoog, maar niet onbetaalbaar. Welk zedemeester zoude geftreng genoeg zyn, of veel meer ongerymd genoeg, om hem den plicht op te leggen , om zynen geheelen ondergang , dien van zyne vrienden en fchuldeisfcheren teffens, door eene aankondiginge te bevorderen , welker nut, daar hetzelve zich over een geheel algemeen verfpreidt, aan niemand zoo veel voordeel toebrengt, als dezelve hem fchaden doet ? -— Wy willen het andere uiterlfen aanneemen. Gefield .: de leden van de regeeringe , welke Bengaaien beftierden in den naam van de Engelfche Oostindifche Maatfchappy, te gelyk Dcpofitarii van des kinds heerlykheid en macht , en Agenten van den koophandel zynde, hadden in de duurte van het jaar 1770. (gelyk men hen daaromtrent in de daad befchuldigd Bb s heeft,)  3S0 OVERDEKKINGEN OVCR'DE heeft,) in plaatze van hulpmiddelen aan te wenden, om den algemcenen nood te verhelpen, enkel daar aan gedacht, om zich zelven daar voor te bewaaren, en, wanneer het mooglyk was, voordeel 'eruit te trekken. Gefteid , zy hadden den jammerlyken oogst van het land , waar over zy heerschten , door kunstgreepen en gewelddaadighcden in hunne Magazynen byceu vergaderd. Zy zelf , hunne landslieden , hunne' lbldaaten en bedienden , de werktuigen van hunne gcweldenaary of weelde , waren ryklyk verzorgd : millioenen van armeHindoo's waren daar tegen in gevaar, om van honger tc derven. Nu werden, zonder hun toedoen , de kooplieden van andere volken uit Europa , door medelyden of door winzucht aangefpoorcl, om hen grooten voorraad toe te voeren. De heeren van Bengaaien , de vaders van het land , het eerst omtrent deezen verwachten toevoer onderricht , wenden alle moeite aan , om hetzelve voor de inwooncren , hunne onderdaanen , te verbergen : zy houden ze zelfs op , om eerst hunnen eigenen voorraad voor de ontzachlykfte pryzen te verkoopen. Deeze handelwyze erkent elk voor de affchuuwlykfte , waaraan kooplieden zich ooit kunnen fchuldig maaken. Maar waarom? — Dewyl de verplichting van deeze Bengaalfche koornhandelaaren jegens het algemeen, betwelk zy drukten , zoo groot als mooglyk was ; geene noodzaaklykheid die hen daartoe aandreef, voorbanden was ; cn dc ellende , welke zy veroorzaakten , verfchriklyk was. Deeze zyn dus de enkelde hoofdftofren , uit welker grootens en vermengingen , dc trap van recht of van onredelykheid in elk geval , berekend worden moest ; maar gewoonlyk alieenlyk door den perzoon zelven , die zich in hetzelve bevindt,  ZEDELEER VAN DEN KOOPHANDEL. 3§I vindt , bereekend worden kan. i. De trappen van verplichiinge jegens de perzoonen , met welken de koopman handelt, a. De grootte van den fchade, welke hy hen veroorzaakt. 3- De trap der noodzaaklykheid van zyn onderneemen tot zyn zelfbehoud. Deeze drie zaaken , in byzondere omftandigheden voor den rechterftoel van het geweeten gebracht, zullen hem gemaklyk cn zeker aan de hand geeven, in hoe verre hy de gelegenheid tot zyn voordeel , welke nooit zonder fchade van eenige anderen kan plaats vinden, zich ten nutte maaken mooge. * * Men vooronderftelle een ander geval. Een koopman is door beter en fchielyker berichten , welken zyne correspondenten hem gegeeven hebben , eerder dan alle de medeburgeren van zyne ftad onderricht, dat eene zekere waare , by voorbeeld kolfy , binnen korten tyd zeer zal optlaan. Zonder aan de overigen dit bericht mede te deelen , koopt hy in alle magazynen van de ftad , heimlyk en zonder opzien te verwekken , zulke groote hoeveelheden van die waaren op, als mooglyk is. Binnen kort ftygt de waare aanmerklyk. Hy doet eenen zeer grooten winst: allen , die met hem in deezen tak handelen, fchreeuwen over hem en klaagen over het voordeel , hetwelk hy hen uit de handen heeft gewrongen. Hebben zy recht van klaagen ? Heeft hy als een redelyk man gehandeld , daar hy van zyn voorweeten heeft gebruik gemaakt, hetwelk voor hen nadeelig was, en hem zulk een groot voordeel toebracht ? —— Die vraag kan de koopman zeker , maar de zedeJeeraar zeer onzeker beantwoorden. In het algemeen Bb 3 be>  j8a OVERDENKINGEN OVER DE befchouwd, deedt hy hem geen onrecht, toen hy de waare, welke de ander te koop aanboodt , en die elk kooper voor den zelfden prys zoude gekreegen hebben , met de volledige toeitemminge van den verkooper tot zich nam. Daar in den koophandel alles op betere voorkennisfe, wydloopigere betrekkingen, getrouwere vrienden, naauwkeurigere en fnellere berichten aankomt i zoo heeft hy alleenlyk van zyne grootere bekwaamheid , van zyne meerdere werkzaamheid , van zyn grooter geluk , gelyk elk ander kunstenaar, gelyk elk koopman , gebruik gemaakt^ De anderen hebben hem duur moeten betaalen,omdat hy zich eene betere voorkennis en eene meer opmerkzaame correspondentie in den koophandel heeft weeten te verfchaflen. Dan genoeg, het is zyne grootere bekwaamheid in het beroep , hetwelk zy allen dryven„ zyn grooter geluk in de befpiegelingen , welke zy allen maaken , hetwelk hem op deeze wyze voordeel heeft toegebracht. Wanneer ik evenwel aan dc byzondere betrekkingen denke , waarin deeze koopman , als burger met zyne medeburgers , als eene ryke met de minder ge-, goeden en armen, met veelen als bekende, als vriend, ftaat; dan kan ik my zeer wel een geval verbeelden , wanneer zyn geweeten hem van wreedheid en valschheid befehuldigen moet , wanneer hy den behoeftige» toefband van den eenen , en het vertrouwen van den anderen, heeft misbruikt, om hen hunne waare uit, de handen te fpeelen , welke in de zynen binnen kort; de helft duurer zoude worden. * * • De wetten hebben zeer billyk en verftandig , niet altyd,  ZÉDELEEK. VAN DEN KOOPHANDEL. 3^3 altyd, wanneer de verkooper te veel voor zyne waare hadt geëischt of gekreegen , zulks als eenen genoegzaamen grond befchouwd, waarom het koopcontract moest vernietigd ? en de kooper fchadeloos gefteld worden. De reden daarvan is deeze , dewyl, gelyk ik te vooren gezegd hebbe, de pryzen van de zaaken niet weezenlyk bepaald zyn, maar naar de behoefte, de begeerte , en de menigte van hen , van welken deeze zaaken verlangd worden , en naar de hoeveelheid , waarin zy voorhanden zyn , groote veranderingen kunnen lyden j weshalven het onbillyke in de pryzen nooit anders , dan door een zeer merkelyk onderfcheid kan waargenomen, en alleenlyk maar by dezulken tot zekerheid kan gebracht worden. By zaaken , die niet alleen genoten, maar ook ten nutte gemaakt zullen worden, hangt het ook van de bekwaamheid van elk af, om zich dezelve ten nut te maaken, of hy de waarde van dezelve grooter of geringer, en dus den geëischten of betaalden prys billyk of onbillyk zal vinden. Dit geval vindt bet blykbaarst plaats omtrent landgoederen. Eene groote kundigheid in den akkerbouw , eene fpaarzamer verftandiger huis, houding , ka» de inkomfte op eene onbepaalbaare wyze verboogen. Dit wordt, wel is waar , bepaald, door dc tydsomlfandigheden , den toeftand en de natuur van de zaake. De ervaaren landheer zal wel bykans begrooten kunnen , hoe hopg ook de grootfte vlyt, de beste huishouding, de inkomfte van een landgoed het kunnen brengen. Maar dit zoo te bewyzen, dat zulks den rechter voldoet , valt bezwaarlyk. Hierom heeft de wetgeevcr voor het bedrog , als het ware , eene groote fpeelruimte moeten overlaateu. Dewyl hy inzag , dat het menigmaal onmooglyk is, Bh 4 om  384 OVERDENKINGEN OVER DE om naauwkeurig te bepaalen ,, wat eene zaak waardig is, of hem waardig worden kan, die dezelve verkocht heeft, zoo heeft hy flechts een uiterften van onbillyke pryzen vastgefteld, (>fio ultra dimidium, de duurte van eene zaake boven de helfte van derzelver waarde,) welke hy dan, in de vooronderflellinge, dat het bewys daarvan mooglyk is , voor ftrafwaardig verklaard heeft. Hoewel ook zelfs zulk een ontzachlyk bedrog, hoe zekerde daaraan fchuldige ook voor den nchterftoel van het geweeten daarvan overtuigd kan worden , zelden van de burgerlyke gerechtshoven tot zulk eene zekerheid konde gebracht worden, volgens welke de rechter beflisfen kan. II. De tot hiertoe voorgeflelde aanmerkingen betreffen de eerfte foort van onrechtvaardigheid in den koophandel, onbillyke pryzen : waartoe insgelyks de toebereidzelen behooren, welken men maakt, om dezelven te veroorzaaken, of de wyze, van welke men z.cl, bedient, om zich dezelven ten nutte te maaken De tweede foort van ongerechtigheid begaat men ' wanneer men de evenredigheid aan den anderen kan! kwetst, wanneer de waare Jlechter is , dan de koop-r dezelve vooronderftelt. En hier komt nu liet onderzoek voor , het welk cicero aanhaalt door het voorbeeld van het verkoopen van een huis : in hoe verre is het phcht , om alle gebreken te zeggen van eene zaak, welke te koop wordt aangeboden. Het eerfte denkbeeld, het welk zich my hier omtrent ten opzichte van het gemelde voorbeeld opdringt is dit, dat elke koop en verkoop , welke niet tot den gewooncn loop van den koophandel behoort , geftrenger moet beoordeeld worden, cn nog eenen hoogeren graad van oprechtheid en trouwe vereischt, dan zulk een?  f ZEDELEER VAN DEN KOOPHANDEL. 385 een , die daartoe behoort. Voor eerst , dewyl de verkooper hier by den kooper niet de nodige kennïsfe kan vooronderftellen, welke by kooplieden wederzyds als een noodzaaklyk vereischte van hunnen ftand vooronderfteld wordt. Ten tweeden , dewyl zulk een koop of verkoop zelden tot de gewoone middelen, om iets te verwerven, behoort, waarvan iemand zyn onderhoud en dat van de zynen verwacht. Ten tweeden. De gewoone regel is deeze: gebreken, welke elk ontdekken kan , behoeven niet gezegd worden. Deeze regel is waar , wanneer de koopman als een man van het beroep , de nodige kennis van de zaak moet hebben, welke hy wil koopen, en wanneer hy dezelve in de daad onderzoekt. Maar dezelve is valsch, wanneer ik vermoeden of zeker weeten kan, dat de ander de mooglyke gebreken van de waare niet kent, of het niet verftaat, om dezelven te onderzoeken. Zy is ook valsch, wanneer ik uit de ondervindinge voorzie, dat de waare zal aangenomen worden, niet naar het onderzoek, maar naar het vertrouwen, hetwelk men in my ftelt, of naar den uitflag van dergelyke gevallen. Ten derden. Eene waare kan dikwerf met de gebreken , welken dezelve heeft, evenwel mn prys, dien men eischt, waardig, ja zy kan voor den kooper volkomen dienftig zyn : en zoude evenwel door hem verworpen of beneden derzelver waarde worden gefteld, wanneer hy dit gebrek wist; dikwerf nog meer, wanneer de verkooper hetzelve zeide. Deeze zelfde, byna met den oorlog overeenkomftige betrekking, in welke een verkooper jegens den kooper ftaat, maakt, dat de laatfte reeds altyd vooronderftelt, dat de eerfte zyne waare iets meer , dan dezelve zulks verdient, Bb 5 zal  386 OVERDENKINGEN OVER DE *al pryzen, en dat hy iets van derzelver gebreken zal verzwygen. Hoe oprecht deeze ook zyn mooge, hy verwekt evenwel geen onbepaald vertrouwen. Veel meer verwekt meermaalen het ontdekken van zekere gebreken , by wantrouwigen , of zulke lieden , die zelf tot bedrog genegen zyn , vermoeden, dat 'er grootere voorhanden moeten zyn. Deeze overdenking, of het duister gevoel van deeze waarheid maakt, dat menigwerf zelfs de redelykfte \ naauwgezetfte man , jets van zyne gewoone openhartigheid afwykt, zoo dra hy in zyn beroep te doen heeft met onbekenden, wier charafter hy niet naauwkeurig kent. Dewyl hy vreest, dat de ander hem, gelyk elkander mensch, zal behandelen, en zyne woorden zoo wel als zyn gedragnaar de algemeene gewoonte zal uitleggen: is hy daar door genoodzaakt, om, hoe min hy zulks in het algemeen billykt, hem in iets te gemoet te komen. Wie daartegen deeze achterhoudinge , welke in den koophandel met vreemden byna onvermydlyk is, ook omtrent zyne vrienden, of omtrent hen in acht neemt, wier bekende eerlykheid hem borg ftaat, dat zyn vertrouwen niet zal misbruikt worden: by zulk eenen vermoedt men met recht eene baatzuchtige cn bedriegt Jyke denkwyze. Ominzaaken, die voordeel van geld betreffen, jegens elk eene geheel onbepaalde openhartigheid te beoeffe-, nen, daartoe behoort nog meer, dan gerechtigheid, 'er behoort ook moed en verhevenheid van ziel toe: eigenfehappen , welke, fchoon zy ook tot de deugd gcreekend worden , evenwel minder in de macht van van den mensch ftaan. Men moet het verlies, hetwelk men kon.de ondergaan, niet zeer vreezen; men moet in de vrymocdigheid van zyn gedrag eene eere ftellen,  ZEDELEER VAN DEN KOOPHANDEL. 387 nellen, welke men hooger acht, dan winst: om zich van de gewoone grondregelen van den koophandel te verwyderen. Daarom zal , by eene gelyke redelykhcid, de rykere koopman, openhartiger en bcpaalder in zyn'aanbod zyn, dan de armere. Alles, wat zyne uiterlyke macht of veiligheid vermeerdert , zal hem ook meer inwendige fterkte geeven, om aan zyne grondbeginzelen, wanneer hy goede bezit, getrouw te blyven, —>—* * * * Hoe meer het welzyn van eenen anderen viufeenen zekeren koop of verkoop afhangt 5 hoe minder het myne daarvan afhangt ; zoo veel te minder mag ik hem in eene dwaalinge of onweetendheid laaten, welke hem nadeelig konde zyn. Hoe meer datgeene , wat ik verzwyge , of waarin hy dwaalt, invloed heeft, om zyn geheel oogmerk, hetwelk hy by den koop heeft, te verydelen, het gebruik , hetwelk hy van de waare of van de gekochtezaak wil maaken , weg te neemen :■ zoo veel te meer ben ik verplicht, om alles te zeggen , wat ik weete; hem op datgeene opmerkzaam te maaken, wat by onbemerkt laat. In tegen overgeflelde omftandigheden is eene dergelyke zorgvuldigheid overtollig ; zomtyds zoude dezelve zelfs onvoorzichtig zyn, en zoude den koop , welke voor beide partyen even voordeelig was , enkel door vooroordeelen van den kooper verhinderen. Gefield, ik wist, dat 'er iemand een paard enkel tot eene reize zocht, en voornaamlyk daartoe gezondheid, werkzaamheid en gewilligheid vorderde, liet paard , hetwelk ik te koop hiede , bezit alle deezé eigen-  SSS ©VERDENKINGEN OVER DE eigenfehappen: maar hetzelve is vreesachtig, doch niet eigenzinnig, en zelfs het eerfte niet, wanneer hetzelve daaglyks en lange bereeden wordt. Maar myn kooper is meer een vreesachtig mensch , dan een flecht ruiter: hy zoude het paard , wanneer ik Hetzelve fchuuvv noemde, op het ogenblik niet willen hebben, zonder te onderzoeken, of het eene fchuuwheid wai, welke voor gevaar deedt vreezen , zulk eene , welke den ruiter zeer ophoudt of verontrust. Ik zoude door eene verkeerde openhartigheid hem van een paard berooven, hetwelk hem in allen opzichte van dienst geweest ware. Zulke gevallen vindt men nu en dan: maar nog meerder bedient de arglistigheid en eigenbaat zich van deeze verontfchuldigingen, om het gewecten by eene dubbelzinnige en onbillyke handelwyze gerust te ftellen. * * * Alle gebreken , welken de waare ten vollen onbruikbaar , of ten minften Hechter, dan de gewoone, om te gebruiken maaken, moeten den kooper worden bekend gemaakt : diegeenen , welken in de verbeeldinge beftaan, of door dezelve zeer vergroot kunnen worden, behoeft men flechts onder zekere omftandigbeden aantetoonen. Zoo zoude ik my veel minder verplicht rekenen, om aantetoonen, dat in de gemakken van myn huis, hetwelk ik te koop aanbood, Hangen teelden ; nog minder, dat het daarin , naar het geloof van het gemeen , (pookte , dan dat het bouwvallig was Vervolgens moeten de goederen, welken van eene grootere waarde en blyvende duurzaamheid zyn, by voorbeeld, liggende gronden, waarin misfchien de koopers en verkoopers hun vermoogen  ZKDELEER VAN DEN KOOPHANDEL. 3^9 moogen geheel of ten deele ten kosten leggen, gelyk met de grootfle voorzichtigheid , zoo ook met meerder openhartigheid en eerlykheid verhandeld worden. By het verkoopen der landgoederen loopt alles te famen , wat vrymoedigheid, redelykheid en goede trouwe en geloof van beide zyden moest verwekken, de gefteldheid van het verhandelde onderwerp, de natuur van den koophandel, de ftaat van de perzoonen, die. in onderhandelinge zyn. De gefteldheid van de zaak maakt , dat een enkel verzwygen weinig nut voortbrengen kan , en datgeene , wat nut zal voortbrengen , een waar bedrog zyn moet. Hoe zeldzaa- mer dergelyke koopen gefloten worden, hoe mirider de goederen handelwaaren zyn , zoo veel te minder kunnen de verkoopers aan de toegeevendheid deelneemen, welke men daarom jegens den koopman van zyn beroep gebruikt, vermits deeze, die met eene groote menigte van menfehen moet verkeeren , gewoontens moet aanneemen , welke van den grooten hoop, dat is, van de llechtlten genomen zyn. Niets is eindelyk minder geoorloofd, dan wanneer perzoonen van dien ftand, welke gelooft, dat koopmans bezigheden beneden deszelfs waarde zyn, (welk vooroordeel, wanneer hetzelve nog eenigen grond heeft , deezen hebben moet, dat in dezulken de gewinzucht ontwaakt welke tot laage en onbillyke maatregelen in verzoekinge leidt,) niets is, zegge ik, minder geoorloofd, dan wanneer perzoonen van zulk eenen ftand , by overdraagingen van hunne haave en goederen, zich van alle kunstgreepen , zelfs van de laagfte uit de klasfe der kooplieden , bedienen ; en over het gelukken van de zelven zich verheugen , als over een bewys van hun verftand en inzicht. Die  göo Overdenkingen over de * * * Die vraage dus, welke op beide Foorten van twyf* fclachtige gevallen, zoo wel op die ten opzichte van de pryzen, als op die ten opzichte van de waare betreklyk is, dc vraage, in hoe verre het geoorloofd is, oin van de onwetendheid van anderen in den koophandel gebruik te maaken, is in liet algemeen onmooglyk om te beantwoorden. Men vindt tc veelerlei foörten van onwectendheid : men vindt tc veelerlei betrekkingen onder de handelenden , die in hunne plichten eene veranderinge maaken. Zoo veel is zeker : dat dat geene, wat onmooglyk is, geen algemeene plicht kan zyn : dat dat geene geen algemeene regel in den koophandel zyn kan , wat den koophandel voor het grootfle gedeelte zoude vernietigen. Nu is het indedaad onmogelyk , om eiken kooper in allen opzichte tot eene geheel richtige oordeelvelling over de waare, over den prys en over zyn eigen voordeel tc brengen. Dit heette indedaad hem van allen koophandel affchrikken , of alle oogmerk van den koophandel van onzen kant vernietigen, wanneer wy hem de vooroordeelen , welken voor ons gunftig zyn, wilden bcneemen , en te gelyk hem diegeenen moesten laaten behouden , welken voor ons nadeeh'g zyn. Dit ftraalt nog heldcrer door , en het geval vindt zelfs in den ftrengften zin nog meer plaats, by geheele volken. Het is in het geheel niet te denken, dat het eene volk het anderen , ten opzichte van den koophandel, alle die inzichten konde geeven, welken aan het laatfte, naar het uiteriyk aanzien , voordeelig zyn , en het voordeel van het eerften verminderen zouden. En wanneer dit mooglyk was , dan zoude het  ZKDELEER VAN DEN KOOPHANDEL. 39 i het ten achteren (taande volk , indien hetzelve niet te gelyk in het geheel verlicht werdt, (gelyk zulks gefchiedt, wanneer hetzelve deeze kundigheden allengsdoor de ondervindinge verkrygt ,) evenwel van de ontdekte geheimen in den koophandel geen gebruik of een verkeerd gebruik maaken. By gevolge moet dus ook dc winst, welken een koophandel dryvend volk , door deeze onweetendheid van een ander volk verkrygt , in het algemeen befchouwd, geoorloofd zyn. De gewichtigfte en voordeeligfte koophandel is langen tyd diegeene geweest , welke een opgehelderd volk met een dom, een vlytig met een lui, een kunst-' ryk met een onweetend , gedreeven heeft. Is het mooglyk, is het nodig , aan allen , met welken wy te doen hebben, onze voorrechten mede te deelen, of vart diegecnen, welken wy bezitten , geen nut te trekken ? Zekerlyk niet! Des niet tegenftaande wordt, zoo draa de eigenbaat van een volk zoo verre gaat, dat hetzelve deeze opheldering, deeze vlyt by de overigen wil verhinderen , en hen door geweld en list tracht in onweetendheid en af hanglykheid te houden, de mededinger als dan aanflonds een vyand ; hy is de wedlooper , die niet alleen zyne krachten infpant, zich zyne grootere fnelheid ten nutte maakt, maar die aan zyne medelooperen ook den voet tragt te ligten. Intusfehen nadert de wereld , ten minden Europa, aan dat tydpunt , wanneer deeze uitfluitende koophandel , deeze te verregaande winden , welken het eene volk , door de onweetendheid en traagheid van deszelfs nabuuren verkrygen kan , van zelven zal ophouden. In. het geheel zal de koophandel daarby niet lyden,  39* ©VERDENKINGEN OVER DE ' lyden, en de zedeleere van den koophandel moet gewinnen. De zedeleere zal gewinnen. Want fchoon die voordeden, uit de onweetendheid van andere volken getrokken , gelyk wy gezien hebben , niet onrechtvaardig zyn , inzonderheid daar de enkelde perzoonen, die den koophandel dryven, daarby niet volgens gewoonten , niet naar ontwikkelde denkbeelden te werk gaan : laat evenwel het gedrag in den koophandel , onbetwistbaar edeler en grootmoediger neigingen toe, wanneer beide deelen , gelykelyk onderricht, hunne wederzydfche voordeden kennen , en eikanderen dezelven vrywillig todlaan. De koophandel zelf zal niet lyden. Het is waar , geduurende den tyd, wanneer het onweerende volk tot kundigheden overgaat, wanneer het traage werkzaam wordt, neemen eenigen takken van den koophandel af , of gaan geheel verlooren by dat volk , hetwelk in het bezit was, om aan het eerden deszelfs behoeften toe te voeren. Maar dan verfchynt 'er een tweede , in allen opzichte gelukkiger tydperk van den koophandel, wanneer opheldering en vlyt van beide kanten volledig en gelyk is. Dan worden 'er nieuwe bronnen van koophandel geopend, door nieuwe behoeften en nieuwe voorwerpen voor dc ruilinge: het mistrouwen valt weg , en het wederzydsch belang , hetwelk te vooren tegen eikanderen aanliep, wordt verëenigd. * * * Het verwekt een gunftig vooroordeel voor de zaak van de redelykheid in den koophandel , wanneer men twee omftandigheden uit de gefchiedenisfe van denzelven opmerkt: voor eerst, dat dezelve mede onder de redenen behoort, welke den bloei van denzelven byzondere  zedeleer van den koophandel. 393 zondere perzoonen en volken hebben voortgebracht; en ten tweeden , dat de grondregelen van den koophandel zoo veel te meer aan de grondregelen van de gerechtigheid naderen, hoe volmaakter de koophandel als koophandel wordt. t. Wanneer men het verfchynzel in de wereld wil verklaaren, waarom de koophandel zich, als het ware, zekere plaatzen , landen en ftreeken heeft uitgekipt , waar dezelve zjnen eerften zetel heeft gevestigd , of in welken hy zynen hoogden top bereikt heeft, en waarom hy van tyd tot tyd deeze plaatzcn heeft verwisfeld: dan zal men zekcrlyk eene bekwaame ligging, gemaklyke communicatie te water ■en te lande, en arbeidzaamheid van de inwooners als oorzaaken daarvan ontdekken : maar zeer zeeker zal het zedelyk nationaale character, eerlykheid, en vergenoegdheid, (waardoor de eerlykheid het best onderfteund wordt, dewyl hy, die bet gemak en de weelde bemint , met kleine winften niet kan te vreden zyn,) mede tot dezelve behooren. De eerde oorzaaken van den blocijenden koophandel , welke van de woonplaats van den koopman af komdig zyn, zyn byna onveranderlyk, en zyn aan veele plaatzen gemeen. Waren zy de eenigen , dan zoude de koophandel nooit plaatzen verlaaten hebben , welker bekwaame ligging dezelfde gebleeven is. Menigmaal vindt men fteden , welke , van alle deeze gemakken beroofd, midden onder andere , die ze bezitten , eenen voornaamen koophandel genieten. Waaruit kan men zulks anders verklaaren , dan uit oorzaaken , welke by de inwooneren, niet aan de ftreek liggen? En wat kan, buiten hunnen vlyt en hun verftand , anders daartoe medegewerkt hebben, dan hun gezelliger , en tot het wysbëg. V. D. Cc ver»  394 OVERDENKINGEN OVER DE verkeeren met andere menfehen gefchikter, dat is eer« lyker character? —— In onbefchaafde tyden , toen 'er nog niet zoo veele middelen waren uitgevonden , om bet bedrog tc weeren , toen zelfs de kunst , om boek en rekening te houden , nog niet tot haare volmaaktheid geraakt was, konde de koophandel zich nergens vast zetten , dan waar eerlyke lieden woonden , die deeze middelen onnodig maakten , en die men op hun woord , zelfs zonder documenten cn bewyzen, konde geloovcn. Alle gedenkteekenen van den oudften koophandel in Europa , bewyzen , dat het vertrouwen onbepaald is geweest, waarmede dezelve gedrceven werdt. En het verltand leert, dat zulk een vertrouwen noodzaaklyk was , toen het aan kunde en ondervindinge ontbrak. Wanneer dus niet het goede denkbeeld omtrent de eerlykheid van de inwooncren van eene plaats dit veroorzaakte , dan konde daar geen koophandel van aanbelang on titaan ; en wanneer de daadlyke bewyzen van eerlykheid dit vertrouwen niet onderhielden , dan was de koophandel wel draa gedaan. Dan deeze invloed van de redelykheid op het geluk in den koophandel ftrekt zich verder uit, dan tot die tyden van onweetendheid. Groote rykdommen zyn fomtyds door gelukkige toevallen, en het meest door het ongeluk van andere menleken, door oorlog , duurte en landplaagen, aan enkelde en Hechte perzoonen te beurte gevallen. Maar onder hen , die zich in vrede , by de rust en den welltand van hunne medeburgeren, zeer verrykt hebben, zyn de meesten zekerlyk lieden van groote redelykheid en voorzichtigheid geweest. Op gelyke wyze zyn  zedeleer van den koophandel. 395 zyn 'er volken door verwoestinge van andere landen ryk geworden: maar nooit is een volk, zonder bloedvergieten en roverijen , boven de overigen verheeven geworden , by welke niet gerechtigheid met kunst en vlyt verbonden , in zwang geweest is , waaruit de waare geest van den koophandel ontftaat. 2. De tweede ondervinding is deeze, dat, hoe uitgebreider de koophandel, en hoe meer dezelve in het groot gedreeven wordt ; hoe meer de Theorie van denzelven wordt opgehelderd, hoe meer de ondervinding van hen aangroeit, die denzelven dryven: dat in even dezelfde maate insgelyks de grondbeginzeleu van denzelven gezuiverd worden, en deszelfs maximen, welken enkel de befchouwinge van het nut voorfchryft, zoo veel te meer in overeenftemminge treeden met de grondbeginzelen , welken deugd en plicht tot meer algemeene oogmerken hebben voorgefchreeven. De koophandel, welke in deszelfs middelere tydperken door allerhande kromme wegen rondsom zweeft, komt in deszelfs grootfle volmaakinge weer tot die eenvoudigheid te rugge, van welke hy was uitgegaan. Wat zoude meer kunnen dienen ten bewyze, dat die plichten van gerechtigheid in de natuure van den mensch en van zyne betrekkingen gegrond zyn, dan dit, dat de eigenbaat in deszelfs grootfle befebaavinge tot even dezelfde plichten heenen leidt? Vooreerst, even als de eerfte koophandel onder onweetenden, zoo vindt ook een zeer groote koophandel onder de meest fcherpzinnigen en kundigen , niet zonder het grootfte vertrouwen , plaats. WTant hoe toch is 'er een naauwkeurig onderzoek mooglyk by ontzachlyke hoeveelheden van waaren? De Baniaanen in Suratte, waarvan raynal gewaagt, zyn Cc 2 de  3J>6 OVERDENKINGEN OVER D{ de eenigften niet, die eenen grooten koop met eentf buitengemeene fnclheid fluiten. In alle groote koopHeden van Europa gefchiedt juist hetzelfde. Hoe gewichtiger de voorwerpen zyn, over welken gehandeld wordt, zoo veel te korter, rondborftiger en vcrtrouwlyker is het wederzydsch gedrag. — Dan dit vertrouwen zoude niet lange ftand houden, wanneer het aan eerlykheid ontbrak. Vervolgens ftelt de grootfte en algemeenfte concurrentie , aan de koopers en verkooper* de veiügfte en billykfte paaien. In eene groote menigte van geflotene koopen , houden onweetendheid en befchroomde naauwkeurighcid; gierigheid en verkwisting; behoefte en eigenzinnige begeertens, met één woord, houden alle die omftandigheden, welke den prys van de dingen boven derzelver echte waarde dryven, of beneden denzelven verlaagen, zodanig het evenwicht, dat de eisfchen en bewilligingen , waarin allen zich verëenigen, eene doorfnede door het midden geeven , welke het naast by de waarheid en gerechtigheid komt. Daarom wordt in kleine ftcden , op plaatzen, waar flechts weinig koopen voorvallen , en waar deezen zeldzaam gefloten worden, den kooper het meest te veel afgeëischt; daarom kan men eene waare menigwerf tot minder prys koopen in de groote kooplieden dan in de fabriekfteden ; vandaar eindelyk het groot voorrecht, hetwelk de waare koopman, die door de algemeene overeenkomst van Europa, als het ware , in toom gehouden wordt,boven den kraamer heeft, die, daar hy zich veel meer eigenzinnigheid van zyne klanten moet laaten gevallen, zich ook veel meer willekeurigs jegens hen veroorlooft. Dit  ZEDELEER. VAN DEN KOOPHANDEL. 397 Dit is ook de reden waarom de koopmansgeest, wanneer hy zich van die klasfen meester maakt, welke tot andere bezigheden beftemd zyn , meer onheil verwekt, dan wanneer hy in dien Haat blyft, welke uit de bezigheden van ruilen en verkeeren zyn hoofdwerk maakt. De regelmaatige en beftendige voortgang van de bezigheden, ftelt aan den laatften zeker* lyk paaien , welken dc plaats van hoogere beweegreden vervullen. Zekerlyk leidt koopen en verkoopen op tot baatzuchtige grondregelen. Maar wanneer dit koopen en verkoopen altydduurend is ; wanneer het een op het ander volgt, even als in eenen ftroom water op water ; wanneer men niet een oogenbliklyk voordeel, maar het onderhoud van zyn geheelen leven en zyn duurzaam geluk daar in zoekt: dan wordt de opgewekte eigenbaat van andere kanten wederom aan zulke regelen en wetten onderworpen , welke denzelven minder fchaadelyk en meer overeenkomftig niet de redelykheid maaken. Onderzoekingen omtrent het zedelyk gedrag van zekere ftanden, gelyk ik tot dusverre over den koophandel gemaakt heb , kunnen den wysgeer niet altyd in ftaat ftellen, om bepaalde regelen tot een beeter voor te fchryven ; dan daartoe kunnen zy gewis medewerken, om dat gebrekkige van hetzelve te verontfchuldigen, en het haatlyke daarvan te verzachten; en reeds daardoor bereiken dezelve een gewichtig oogmerk. Gebreken, welken by eene foort van menfehen geheel algemeen, of zeer gewoonlyk zyn, moeten in de betrekkiiige van dezelven, in de natuure, in de, voorCe 3 wer*  3J3 OVERDENKINGEN OVER DE werpen van hunne beroepen, zulk eenen grond hebben , welko hen ten deele rechtvaardigt, of uit zulke verzoekingen ontdaan, waardoor dezelven verontfchuldigd worden. Wanneer de menfehen eikanderen moeten beminnen : dan moeten zy eikanderen verdraagen. Elke ftand, elke klasfe haat of veracht het meest die zedelyke misftappen , welken aan andere klasfen eigen zyn: de arbeidende , hoogmoed en heerschzucht; de heerfchende, die zich edel dunkt, de gewinzucht. Wanneer men eiken ftand naauw» keurig leert kennen , en de oorzaaken van deszelfs vooröordeclen, en van deszelfs kwaade en gemisbillykte gewoonten onderzoekt , ziet men , dat in de eerften iets waarachtigs, in de laatften iets goeds ligt opgefloten. Deeze overtuiging maakt lydzaam, toegeevend. Dit is de eerfte fchreede tot liefde en achtinge: en dergelyke neigingen, wanneer dezelve in de onderfcheidene ftanden jegens eikanderen wortel fchoten , zouden 'er in tegendeel weer veel toe bybrengen , om hunne wcderzydfche vooröordcelen uitteroeien , of de gebreken te verbeteren, welken aan elk eigen zyn. Dan hetgeen de zedemeester , ter bereikinge van zyn nog verheevener oogmerk , ter onderfteuninge van de deugd , van welker gebreken en bepaalingen hy de redenen gevonden heeft, doen kan, is alleenlyk dit. Vooreerst : een algemeene fchets van de voortreflykheid te ontwerpen ; te toonen , wat de beste mensch, hy, die te gelyk met gaaven en verftand uitgerust, en door het geluk of door de grootheid van zyn eigen inzicht in zulk eenen onafhanglyken toeftand geplaatst was, dat hy niet, wegens dringendere behoeften , van zyne grondbeginzelen behoeft af te wyken,  ZEDELEER VAN DEN KOOPHANDEL. 399 wyken, wat deeze in eiken ftand doen zoude. En hoedanig zoude nu het gedrag van eenen zodanig gezinden koopman zyn, die zich in zulk eenen toeftand bevondt? Deeze, denke ik, zoude in alle ge¬ vallen het eerst vraagen: wat is waar'2, en wat is goed? Het eerfte zal hy beantwoorden , in zoo verre hy Zulks weet; het laatfte zal hy doen, en zich verder niet om het gevolg bekreunen. Lieden in beroepen deeze regelen in het algemeen voortefchryven, zoude verlooren moeite zyn. Hiertoe behooren meer voornaame eigenfehappen , dan de meesten bezitten , en dan de meesten , door allen arbeid voor zich zelven, verkrygen kunnen : 'er behoort insgelyks geluk toe en eene uitwendige toeftand , welke van dringende zorgen voor het onderhoud bevryd is. Want leeven moet de mensch , eer hy 'er aan denken kan , om deugzaam te leeven. Dan dit is mooglyk : dit voorbeeld voor te ftellen , en elk ter befchouwinge van hetzelve aan te moedigen , op dat hy zie, — niet alleen, of'er iets in is, hetwelk zyne verwondering en achting verdient, — daaraan is geen twyffel ; maar ook , of niet zulk een gedrag, by een lang leven zonder byzondere ongelukken, of by gelyke gelukkige toevallen , als anderen overkomen , den mensch even zoo ryk zoude maaken , als het tegen overgeftelde. Vooreerst, hoe gemaklyk alle bezigheden vallen, wanneer men dezelve op deeze wyze dryft; hoe veel meer infpanning van geest daartegen , hoeveel meer opmerkzaamheid 'er toe behoort, wanneer men kunstgreepen wil gebruiken , heb ik reeds op eene andere plaats getoond. Dit is inzonderheid waar by belangen van den koophandel. Cc 4 De  4.00 OVERDENKINGEN OVER DE De weg van de naauwkeurigfte waarachtigheid is flechts één éénige. 'Er vindt by denzelven geene wankelbaarheid , geene keuze , geen angltig vergelyken van de maatregelen plaats. Wanneer men van deezen eenmaal afwykt: dan bieden zich ons duizende wegen aan , elk met zekere eigendomlyke voordeden , elk met zekere byzondere ongemakken , of redenen tot geheime verwyten verknocht. Die voordeden te vergelyken en daar uit te kiezen ; voor deeze verwyten verontschuldigingen te vinden: dit kost veele moeite, verwekt onrust , en flecpt onzekerheid na zich. ; De aanflagen, wanneer men op de hartstochten, de onwetendheid en dwaasheid van anderen rekent, en daarvan gebruik maaken wil , zyn zeer ingewikkeld, en 'er behoort een fcherpziend oog toe , om dezelven recht door te zien : het zyn voorbygaande veranderlyke voorwerpen, welken ons onder de banden heenen glyden , en 'er is eene groote buigzaamheid toe nodig, om alle derzelver kronkelingen na te gaan. De maatregelen daartegen, waarby wy den anderen enkel als mensch en als onzen broeder befchouwen, hy zy , wie hy wil , verlicht, gezind , hoedanig hy wil, dien wy zoo veel nut moeren trachten toe tc brengen , als mooglyk is , en dien wy nooit moeten poogen fchaden te doen : deeze maatregelen zyn in de meeste gevallen eenvoudig en gemaklyk, zy zyn boven dien altyd dezelfden , zy berusten op eene eeuwige betrekkinge, op het wezen der dingen, op onze natuur. Bovendien worden wy in die eerfte ontwerpen geduurig gedwarsboomd door de ontwerpen van anderen , die even zoo denken als wy, die langs denzelfden weg poogen ryk re worden en op te klimmen. Wy leggen ftrikken : maar ons worden  ZEDELEER VAN DEN KOOPHANDEL. 40I den ook wederom (hikken gelegd. Wy trachten uit de onweetendheid van anderen nut te trekken : anderen verfpieden wederom waar wy ons bloot geeven. Op deeze wyze moeten wy niet alleen toebereidzelen maaken tegen diegeenen , van welken wy in den koophandel willen gewinnen, maar ook tegen onze mededingers, tegen die van ons beroep , die tegen ons aan arbeiden. De eenvoudige , geheel onschuldige, rechtvaardige man daartegen vindt op zynen weg byna niemand, die hem ontmoet :■ laat ftaan dan iemand, die zich tegen hem aankant. Hy bereikt zyn oogmerk altyd : want hy heeft geen ander, dan jets verdandigs en goeds , of ten minden niet dwaas* lyks gedaan te hebben. Hy heeft niet nodig, om de kunstenaaryen, die zy ia 't werk dellen, te keer te gaan, om de tegenmynen, welken zy aanleggen, te ontdekken. Hy wandelt op den vollen dag , in het helder zonnelicht. Alles, wat hy doet, heeft altyd een geheel begryplyk, klaar, en elk in het oog loopend oogmerk, en dit is geoorloofd : wat hy zegt, is waar. Naauwlyks kan men eenen anderen aanval op hem doen , dan eenen openlyken en geweldigen. En wanneer men ook zynen goeden naam in het geheim kan kwetzen, wanneer men even daar door zyn gedrag verdacht maakt, om dat hetzelve van het gewoone afwykt : dan heeft hy evenwel geene andere maatregelen nodig, om alle deeze onderneemingen te verydelen , dan dandvastig voort te vaaren, om te doen, wat by altyd gedaan heeft. Een gerust leeven dus, een minder bellommerde, vryer geest, meer tyd, en een hart, het welk open daat voor alle onfchuldige genoegens, bezit de man in de Cc 5 daad  4'-2 O V E KRENKINGEN OVER DE daad, die zyn beroep met de onbepaaldfte waarachtigheid cn zedelykheid waarneemt. Maar, zal hy ook ryk worden ? Kan hy ook wel in zyn beroep ftaande blyven ? Vooreerst, by is een mensch; en is dus aan alle de ongelukken onderworpen, waaraan ook de onzedelyke, of hy, die naar de gewoone grondbeginzelen te werk gaat, onderworpen is. Ten tweeden: hy is altyd byzonder in zyne foort; hy handelt oprecht met lieden, die zodanig niet met hem te werk gaan. Dit is niet zoo voordeelig voor zyne uiterlyke omftandigheden, dan wanneer hy altyd verzekerd was, dat men hem even zoo behandelde, als hy doet. Intusfehen, wanneer wy acht geeven op dat geene, wat in de wacreld onder de koophandeldryvende volken in het algemeen gefchiedt: dan kunnen wy deezen man de hoope voorfpellen, dat hy, wanneer hy by even zoo gunftige uiterlyke omftandigheden begint, en even zoo, als de overigen, door gunftige toevallen onderfteund wordt, deezen aan rykdom, aan uitbreidinge van zyn beroep, en aan grootheid van winst, verre zal overtreffen. Want waarop berust dan eindelyk alles in den koophandel? Op hetcrediet, op het vertrouwen, het welk de eene mensch, het eene volk, op de eerlykheid van het andere heeft. Daar door alleen kan dezelve beftaan; daar door alleen is dezelve daar, waar hy thans bloeit, bloeijende geworden. Dat men nu deezen fchyn van eerlykheid, dit vertrouwen, hetwelk het credict uitmaakt , toch niet eindelyk daar zoude aantreffen, waar het wezen van de zaake, de ze-  ZEDELEER VAN DEN KOOPHANDEL. 405 zedelykheid zelve zich bevindt, laat zich toch niet denken: dit loopt tegen de natuur der dingen , dit loopt tegen de natuur van het menschlyk verftand aan, hetwelke toch met den tyd doordringt , en by alle deszelfs eigene vooröordeelen, by alle guichelaryen, welke anderen hetzelve voorhouden, evenwel eindelyk de zaaken inziet, gelyk dezelve zyn; dit loopt aan tegen de voorzienigheid, welke op het laatst datgeene, wat waar en goed is, als zodanig voor de wereld laat verfchynen en erkend worden. Dan nu vooronderftelle men, dat deeze man, die in alle zyne bezigheden, alleenlyk de waarheid en het best zoekt van hen, die met hem handelen, als zodanig bekend is: dat de overtuiging van anderen omtrent zyne zedelykheid zoo vast gegrond is , als deeze zedelykheid zelve. Zal wel ooit eenige andere oorzaak hem zoo veele klanten toevoegen, zoo veele commisfiën verfchaffen kunnen ? Zal wel ooit eenige andere van die eigenfehappen, welke den koopman een voorrecht boven zyne mededingers geeven kunnen, op den duur zoo veel uitwerken, als deeze ftandvastige , erkende deugd ? Dan, gelyk ik gezegd hebbe, befchouwingen van deezen aart zyn alleenlyk ingericht voor de eerften en besten van de menfehen: den grooten hoop zullen dezelven altyd als iets voorkomen, hetwelk naar herzenfehimmen gelykt. Deeze wil zich geduurig een weinig meer aan de aarde hangen, en in zyne ontwerpen altyd het naaste , het laagfte voordeel het eerst voor oogen hebben. Het tweede dus , hetwelk de zedemeester doen kan , nadat hy het Ideaal van de volkomene deugd vertoond heeft, is de tweede uiterfte linie , de linie van het geoorloofde , of vergeeflyke te bepaa-  404 OVERDENKINGEN OVER DE bepaalen , buiten welke niemand in de onderneemingen van zyne hebzucht gaan mag , zonder zich aan werklyke misdaaden fchuldig te maaken. Deeze linie gaat men als dan te buiten , wanneer men het algemeen gebruiklyke , de aangenomene grondregelen en gewoonten van den koophandel , datgeene , waarop elk reekent , en wat de meesten doen , verlaat, en langs eigene nog krommere wegen tot zyn oogmerk wil ftuipen. De mensch , die zich niet richt naar de onveranderlyke regelen van het recht , welke in de grondflagen van zyne nafüuré liggen , het zy dat dezelve te zwak by hem uitgedrukt, door hem in enkele gevallen niet duidelyk genoeg erkend , niet luid genoeg gehoord worden, of het zy, dat hy geene fterkte genoeg bezit, om aan de hartstochten tegenfhnd te bieden , welken door de zinnen en de mceningen Van de wereld worden opgewekt: deeze mensch moet zich naar de gewoonte richten , en naar hetgeen eenmaal in zynen ftand is ingevoerd; -— of hy heeft geheel geene regelen meer, en zal door zyne begeerte onbetwistbaar op de grootfle dwaalwegen gebracht worden. Wie zich zelven geheel eigene grondbegin-. zelen vormt; daar deezen evenwel niet de grondbeginzelcn van de ftrenge deugd zyn , daar dezelven zich niet door edelmoedigheid en onbaatzuchtigheid van de algcmeenen onderfcheiden: die zal zeer zeeker trouw-, loos , valsch , bedrieglyk handelen. Op geene andere wyze is.het geoorloofd, zonderling te zyn, dan wanneer men zich door eene grootere voortreflykheid1 van anderen onderfcheidt. Een koopman , die een in Duitschland beroemd huis»  «BOELEER VAN DEN KOOPHANDEL» +0| huis, zonder oogenfchynlyke groote hulpmiddelen, in weinige jaaren tot eenen hoogen trap van aanzien en bloei gebracht hadt, zeide tegen eenen vreemdeling, die merken liet, dat hy zulks als een gevolg befchouwde van buitengewoone kundigheden in den koophandel en van geheime voordeden , omtrent welken hy zich gaarne wilde laaten onderrichten: „ myn „ Heer, gy houdt eene zaak voor vol van geheimen , „ welke zeer eenvoudig is. Ik weet misfchien even „ zoo min als gy, hoedanig het is toegegaan, dat ik „ binnen korten tyd tot die verbindtenisfen en tot die „ bezigheden ben geraakt, welke gy ziet. Ik heb „ nooit iets dergelyks verwacht; nog minder heb ik „ daartoe toebereidzelen gemaakt: ik ben by my zd„ ven ook van geene byzondere kundigheden bewust, „ welke my daartoe zouden hebben kunnen helpen , „ nog minder van fynere combinatiën. Maar dit weet „ ik, dat ik in den eerften beginne van mynen opge„ richten koophandel, my een grondregel heb voor„ gefteld , dien ik van dien tyd af aan onwrikbaar „ ben gevolgd, en welke my groote voordeelen heeft „ toegebracht. De grondregel was deeze : ik wilde „ by elke bLftellinge , by elke commisfie, die ik ont„ ving, 'er niet na vraagen, hoe veel ik daar by ge„ won, maar alleenlyk , hoedanig ik mynen vriend „ het best en goed koopst konde bedienen. Dit heb„ be ik poogen te doen : en zonder na kennisfen te „ zoeken , zyn dezelven my te gemoete gekomen, „ myne beltellingen zyn aangegroeid ; geheel onbe„ kende lieden hebben zich tot my geW'end. En daar „ ik geduurig voortvoer , om dezelfde grondregelen „ beftendig op te volgen : daar ik altyd het minst op „ mynen winst, en het eerst op de best mooglykfte „ be-  40Ö OVERDENKINGEN OVER DE „ bevrediginge van myne correspondenten dacht: „ zoo hebbe ik hiervan, wel is waar, in enkele geval„ len , dan eens fchade , dan eens voordeel gehad; „ maar in het geheel is myn koophandel, tot myne „ eigene verwonderinge, aangegroeid, en ik ben ryk „ geworden, daar ik niets anders, dan eerlyk wilde „ zyn." * * * * De cafuiftica gaat verlooren, en houdt op eene byzondere weetenfchap te zyn , wanneer de zedeleer gegronder en de kundigheid in dezelve algemeener wordt ; dewyl onnutte befchroomdheid als dan wegvalt , en ieder vernuftige aan zyn geweeten kan overgelaaten worden. Om even deeze reden is bet veiliger en nuttiger , om den koopman in het algemeen te onderrichten , waarop hy zien moet , hoe hy het onderzoek moet inrichten, wanneer hy de gevallen , welken in zyn beroep voorkomen , en welken tegen eikanderen overgefteld zyn, zelf naar waarheid moet bellisfen, dan wanneer men dezelven voor hem vooruit bcflist. * * * De man, die door ondervindinge en nadenken, den loop der bezigheden heeft leeren overzien; die tot de onderhandelingen, welke daarop doelen , om hem alleen te verryken, de menschlievendheid en een goed hart jegens elk medebrengt : deeze , geleid door zyn geweeten, en tevens door de natuur van het beroep zal gewis altyd het rechte middenpunt treffen, waarin voordeel en plicht zich verëenigen. Hy zal, wel is waar, wanneer hy eenen koop fluit, geene weldanden willen  ZEDELEER. VAN DEN KOOPHANDEL. 407 willen betoonen : maar hy zal 'er zich ook voor hoeden , om, zelfs maar by gelegenheid , anderen eene aanmerklyke fchade toetebrengen. Wanneer hy edel genoeg denkt, om niet alleen zich zelven ryk te willen maaken, maar ook aan zich zelven en aan zynen ftand eene zekere waardigheid te geeven; wanneer hy in weetenfchap en deugd en vriendfchap nog grootere goederen kent, dan dezulken, welken hy in zyne geldkas opfluiten , of in kleederen en huisraad ten toon kan fpreiden: dan mag men het zeeker aan hem overlaaten, om de befpiegelingen van den koophandel zelf met de regelen van eerlykheid , in ovcreenftemminge te brengen. Hy zal ongetwylfeld zomtyds, dewyl datgeene, wat volflrecht recht is, in zulke bezigheden niet gevonden kan worden , heen en weer zweeven : dan eens iets meer op zyn voordeel zien , dan eens iets van zyne rechtmaatige eisfchen aan de vriendfchap of aan de armoede opofferen: maar over het geheel zal zyn gedrag rechtvaardig zyn ; en op het charaéler van het geheele gedrag komt het in het leven in het algemeen, en in het werkzaame leven in het byzonder meer aan, dan op de bepaalinge van enkele handelingen. Geen mensch heeft ooit zich met ingewikkelde bezigheden ingelaaten, en daarby tyd gehad, om by elke enkele handeling , met eene angftige naauwkeurigheid het recht en onrecht af te weegen. Niemand is'er ooit geweest, zelfs de voortreflykften niet uitgezonderd , die niet aan elk van zyne verfchillende natuurdriften dan eens te veel dan eens te weinig macht over zich zelven hadt ingeruimd ; die niet zomtyds door een voordeel fterker aangeprikkeld , dubbelzinnige middelen by zich zelven gerechtvaardigd , en op een andere keer lee-  403 OVERDEKKINGEN OVER DE ENZ* leevendiger aangedaan door het edele van de deugd of door medelyden , zelfs het geoorloofde afgcweezen heeft. In zulk eeneflingeringis de mensch,by de oelTeningzyner plichten, onvermydelyk. En hy zal zelfs in de grondbeginzelen niet tot vastigheid geraaken, wanneer hy dezelven enkel met opzichte tot het beroep, hetwelk hy dryft, beoordeelt. Hier moet de wysbegeerte hem te hulpe komen , dewyl zy hem uit den engen kring , in denwelken zyn beroep hem infiuit, op het groote fchouwtoneel uitleidt, waar hy als mensch met de natuur verbonden is,en als zodanig,niet enkel als koopman , eene rol heeft te lpcclen en eene beftemming te vervullen. Als dan zullen zich alle die regelen van zynen Hand, welken ingeevingen zyn van de hartstochten en vooröordeelen, van diegeenen afzonderen, welken de natuur en de noodzaaklykheid van de bezigheden heeft voortgebracht: dan zal hy gemaklyk de bepaalingen vinden, welke zelfs de waare en goede grondregelen en de verftandige en billyke gewoonten van zyn beroep, door byzondere omftandigheden lyden moeten. Elk mensch moet eerst mensch zyn: als zodanig naar die volmaaktheden ftreeven, welke de menscblyke natuur verderen; ftreeven naar die gelukzaligheid, waar toe dezelve eene aanleg heeft. Dan, hy zy koopman, handwerksman, akkerman, zoldaat of regent: alle deeze bezigheden zullen veel veiliger in zyne hand zyn, veel beter voor hem zelven, veel minder fchaadlyk voor anderen gedreeven worden, wanneer hy het naaste oogmerk, waar toe dezelve worden ingevoerd, geduurig met het laatfte en hoogfte doel, hetwelk God in de natuur hem aanwyst, weet te verbinden.  II. ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDEen natuurlyke historie. NATUtTRK. V. D.   4ii BYVOEGSELS TOT DE VERHANDELING , BEHELZENDE EEN BEWYS VOCR DE ONSTERFELYKHEID DER ZIELE , UIT HET BEGINSEL DER ALGEMEEN-IIEEIlSCIIENDE WERKZAAMHEID IN DE NATUUR. I. 13oor verfcheiden proeven beweezen hebbende, hoe ongemeen fterk de kracht is , waarmede de zelfftandigheden der waereld , zelfs de kleinften , werkzaam zyn, onderneem ik thans door nog andere proeven te toonen , boe verre deeze werkzaamheden zich op een verren afftand uitftrekken. Befchouwen wy de maan een paar dagen na de nieuwe maan by een heldere lucht, dan zullen wy ontdekken , dat ook haar duister gedeelte voor ons oog zichtbaar is, door bet licht, dat van het verlichte gedeelte des aardbodems op dezelve valt, vermits de aarde door haar duister gedeelte baar tot een maan verftrekt, en aan haar eenig licht mededeelt. De vlakte van den aardbodem door de zon verlicht, en derhalven ook myn klein ligchaam zenden eenige van de ftraalen , die uit de zon d starog neerfchieten, naar de maan toe, en wel zo fterk, dat fommigen daarvan in myu oog wederkaatzen ("*). Door (*) Indien 'er nog geleerde Lieden mogten zyn , die den tcgenftand, welken een fpiegel doet aan den ftraal dien 'er op valt, en waardoor de ftraal genoodzaakt wordt weder te rug kceren, voor geen werking noch gevolg van een werkzaam? kracht des fpicgels houden; zal ilc het niet Dd 2 ori-  4** BYVOEGSELS TOT HET BEWYS Door middel vau deeze ontegenzeggelyke Hellingen leidt myne verbeeldingskracht my op tot de volgende gisftng. De glans van de hopgfte lier brengt ftraalen in beweeging, diemyin het oog en op die vlakten van myn ligchaam vallen , welke tegen de fter ovcrftaan. Zou het vermoeden wel onwaarfchynelyk weezen, dat deeze beweeging van myn ligchaam weder tot deeze fter wordt te rug gekaatst? Is dit zo; dan werkt de verfte ftar op my en ik wederkeerig op haaf. Hoe verbaazend zyn de onderlinge werkingen van de kaachten der natuur! Van onze aarde af, zelfs tot boven de hoogten van de maan toe , zyn ligchaamen , die naar het middelpunt der aarde hellen , cn dei-waards getrokken worden ; waardoor zy datgeene voortbrengen , wat wy zwaarte noemen. Dc rigting of zwaarte der maan tegens de aarde kan men met zekerheid opmaaken uit de beweeging der maan om de aarde , als mede daarüit , dat zy de aarde, in haare jaarlykfche reis om de zon , altoos verzelt. Niet alleen onze aarde , maar ook andere groote waereld-ligchaamen, gelyk de planeeten met haare maanen zo wel als de ftaartfterrcn zyn het die op de zon weegen. De zon en onnoemelyk veele vaste ftarren, die wy, en niet zonder grond, voor zonnen houden, die van aardbollen en maa- onderneemen , om hen van myn gevoelen deswegen te overtuigen, ik fchryf hier flegts voor zodanigen , die niet meer gelooven , dat 'er werklöoze krachten (yires fotrt&e) in de natuur plaats hebben, en die ook eiken Vegenftand uit een werkende kracht afleiden.  Voor de onsterfeykheid dér ziele. 41& maanen omringd zyn,hebben reeds,geduurende eeni» ge duizend jaaren in zeker verband en orde haar beftaan gehad, en men heeft nog geen ondervinding, welke ons op de gedachten zou brengen , dat 'er zich iets van dit groot gebouw der waereld zou losrukken, en door een geweldige fchok in een woest ydel (vacuüm) geflingerd worden. Alles is aan elkander verbonden en heeft een rigting, eene zwaarte, die op één gefamenlyk middelpunt weegt. i» be zwaarte laat zich niet afleiden uit eene mechahieke werking-, waardoor naamclyk de zwaare ligchaamen door een ander ligchaam naar eenig middelpunt gefchooven of getrokken worden. Want een ligchaam, dat een ander ligchaam naar een middelpunt fchuift, heeft insgclyks een rigting naar hetzelfde middelpunt, en is gevolglyk ook zwaar , en dan zou wederom de vraag weezen : waardoor wordt dit ligchaam gefchooven ? Ook heeft hier geen eigenlyke aantrekking plaats. Want aantrekken iu den eigenlyken zin is, twee zaaken door een derde , by voorbeeld, door een keten of touw, met elkander verbinden , en daardoor noodzaaken , clkiiuderen te naderen. Doch zodanige aantrekking heeft geen plaats tusfchen de maan en dé aarde , noch tusfchen de aarde en de zon , gelyk ook niet tusfchen de zwaare ligchaamen der aarde en haar middelpunt^ Zy worden door geen vast ligchaant te famen verbonden , en wy kunnen ons hierby derhalven geen eigenlyke aantrekking voordellen. Tot nu toe is ons nog maar ééne wyze bekend , waardoor de ééne zelfftandigheid de andere bepaalt 4 om maarzekere rigting te werken , en zich naar de laatftê té Dd 3 heigön  414 BY VOEGSELS TOT II ET BEWYS neigen en aan haar te houden. Deeze noemen wy aantrekkelykheid. Haaren innerlyken aart ken ik niet, kan denzelven ook niet befchryveu en nog minder verklaaren. Ik ken de aantrekkelykheid niet anders, dan de groene kleur, en zoet of zuur, naamelyk alleen door het gevoel. Ik zie, dat water of olie, op hout geftreeken , enkel door het aanraaken van hout, bepaald cn aangetrokken wordt , om met een fterke werking in het hout te dringen. Een fterk vuur, dat yzer aanraakt, dringt met zulk een geweld in hetzelve door, dat het vloeijënd worde. Zolang als wy geen andere foorten van werkingen kennen , waardoor zelfftandigheden tot zekere rigting van haare werkzaamheden bepaald worden, als Houten , fchuiven , aannaaien en aantrekken, en de drie eerften by de zwaarte geen plaats hebben ; zullen wy bevoegd weezen , om te onderltellen, dat elke zwaarte door de aantrekkelykheid bewerkt worde , die de zelfftandigheden bepaalt , om naar een middelpunt te neigen. De uiterlyke oorzaak , die door aantrekkelykheid ligchaamen bepaalt , om naar een middelpunt te neigen , moet onafgebrooken voortduuren. Was aan myn hoofd op eenmaal een onafgebrooken en onveranderlykc drift medegedeeld , om zich naar de voeten te neigen, en zyne zwaarte tegen dezelven te toonen; dan zou het gevolg daarvan moeten wcezen, dat, wanneer ik myn hoofd beneden, en myne voeten boven plaatlte , het hoofd met zyn zwaarte op de voeten zou moeten werken. Doch dit is niet zo , maar het hoofd verliest zyn zwaarte , waarmede het op de voeten werkt, en integendeel , de voeten werken op het hoofd. De zwaarte der ligchaamen verandert alle oogenblikken haare rigting, naar den ftand waarin zy geplaatst worden.  VOOR DE ÖNSTERFLYKHËÏD DER ZlËLË» AI5 den. De uiterlyke oorzaak van de aantreklykheid , die de rigting der zwaarte naar een middelpunt be* paalt, moet derhalven altoos voortduuren. 4- i Verfcheiden ondervindingen overtuigen ons , dat een kleine zelfftandigheid eene andere, door dezelve aanteraaken, aanlokt, en dat, daardoor, dezelfde aandoening aan een groote menigte van andere zelfftandigheden wordt medegedeeld» Een onverwachte zwaare flag , die de gehoor-zenuwen aandoet, veroorzaakt dat byna alle deelen des ligchaams in beweeging geraaken» Soortgelyke Uitwerking wordt ook voortgebragt door een weinigje fnuif-tabak, Wanneer hetzelve de neus inwendig aanraakt. Een korreltje zout, op het raauwe vleesch van eenen pas gedoodden aal geworpen , prikkelt byna alle zyne deelen, om met alle kracht te werken. De door maupertius opgegeeven wet der Spaarzaamheid in de natuur , volgens welke dc natuur tot eene werkzaamheid niet meerder krachten bezigt, dan allemoodzaakelykst zyn , en waartoe reeds de oude ftélrcgel der wysgeeren betrekkelyk is, dat men, om iets tc verklaaren, de dingen in zyne gedachten buiten noodzaake niet moet vermenigvuldigen, doet myne rede in het vermoeden vallen, dat 'er in het middelpunt der aarde wel eene zelfftandigheid zou kunnen zyn , die alle de overige zelf [tan dighe* den , welke naar dit middelpunt helleu , door eene prikkeling, die zy aan dezelven geeft, aantrekt, welke prikkeling zich zelfs tot boven den kring uitftrekt, waarin de maan haaren loop heeft. In de zon cn de vaste fterren zie ik, naar myn vermoeden, zelfftandigheden, welke dc rondöm baar loopende hoofd-planee* D d 4 tea  4l6 BYVOEOSELS TOT HET BEWYS ten en derzelver maanen , zo wel als de ftaartfterren door zekere aantreklykheid aan zich hegten, opdat de hevige en fhelle beweeging , waarin zy gebragt zyn, haar niet van dezelve wegflingere. In het midden der gebeele waereld verbeelde ik my een weezen te vinden, hetwelk door eene alles doordringende prikkeling alle de overige zelfftandigheden naar zich trekt in verband houdt , aan het werken helpt en leven geeft. Hier zie ik 't geen een hooger Wysheid zegt : „ Alles is door hem en tot hem gefchaapen." Het denkend wezen, dat in het donker hol van myn hoofd huisvest, wordt door de beweeging van fyne zelfftandigheden , die van de genoemde fterren tot in bet binnenst van myne harsfencn doordringt, genoopt, om zich fterren voorteftellen. De trillende beweeging , die door de borst , keel , tong en lippen van mynen vriend tot in myn oor overgebragt wordt, noopt my, om my het geluid en by hetzelve de gedachten van mynen vriend voorteftellen. Ik wil, &en dit willen veroorzaakt eene prikkeling in duizend en meerder deelen myns ligchaams, en deeze prikkeling gaat over tot in de fpicren van mynen arm , myne hand en myne vingeren, om deeze letters te fcbryven. God wil, en 'er ontftaat een prikkeling in alle fchepfelen, om naar het middelpunt der waereld te hellen, om zich aan eikanderen, ja aan hunnen Schepper te verbinden. Zo verre onze ondervinding tot nog toe reikt, houdt die werkzaamheid óf terftond óf na°verloop van eenigen tyd op , die door eenen fchok in zodanige zelfftandigheden is voortgebragt, welke geen bewustheid noch geheugen hebben , wanneer de zelfftandigheid niet meer door prikkeling op eene andere werkt, die van haar gefchokt is. Wanneer het water,  VOOR. DE ON3TERFLYKHEID DER EIEEE. 4^7 ter , dat door de aanraaking van het hout genoopt is , in h'etzdve met magt te dringen, door de warmte wederom daaruit gehaald is, houdt deszelfs neiging en pooging, om zich met hetzelve te verëenigen, zo lang op, als 't bet hout niet wederom aanraakt. Wanneer myn wil myne hand niet meer tot fclnyven bepaalt, dan houdt dezelve op te fchryven» Of een enkele fchok een ligchaam, dat geen tegenftand ontmoet, in een eeuwige beweeging brengen kan , gelyk eenige wysgeeren onderftellen , is zekerlyk nog niet genoeg beflist door de gronden , waarmede zy zulks mecnen te ftaaven. Ten minlten zullen de beweegingen deezer waereld niet ligtelyk uit eenen enkden fchok kunnen afgeleid worden, dewyl alle bewogen ligchaamen den éénen of anderen tegenlland ontmoeten. Onze reden, zo alszy thans is, kan in de meeste gevallen niet verder komen , dan dat zy uit eenige gelykvormigheid der dingen, het befluit opmaakt, dat zy nog in meerder opzichten elkanderen gelykvornvg zyn. Hebben wy één of meermaalen gezien, dat een kalf onder zyne huid vleesch, beenderen en ingewanden heeft; dan maaken wy daaruit op, dat dit by ieder kalf plaats heeft. De bovengenoemde ondervindingen brengen my derhalven in het vermoeden, dat een aanhoudende werkzaame wil van den Almagtige datgeene is, het} welk een gedeelte der werkzaame kracht van alle dingen naar een middelpunt doet hellen , en dezelven aanzet , om met elkander vereenigd te blyven, en één groot famenhangend en gemeenfchappelyk, tot zekere doelëindeus werkend, gebouw te vormen. 5- Maar hoe ontftaat door den wil van de ééne zelfDd 5 ftau-  4l8 BYVOEGSELS TOT HET BEWYS Handigheid, een trek, een drift in de andere, om zó en nie; anders te werken ¥ Ik heb reeds meermaalen aangemerkt, dat zelfs de grootfte geleerden tot nu toe hiervan geheel onkundig zyn. Alles wat wy tot tn g van zogenoemde trekken, vau neigingen , van het werken, van de rigting der werkzaame krachten weeten, berust op een zeer duister gevoel onzer ziel cn op gevolgtrekkingen van de éëne gelykvormigheid tot de andere. Alles wat wy 'er van weeten , berust op de volgende gewaarwordingen , opmerkingen en ge volgtrekkingen. Wy gevoelen in ons niet alleen een vermogen, maar ook eene neiging, eene drilt en pooging om te gevoelen, te denken, tc willen, en werkingen niet flegts in ons,maar ook buiten ons, voort te brengen. Alles wat deeze woorden te kennen geeven , kan door ons niet verder befchreeven , maar flegts gevoeld worden. Wy bemerken, dat onze neiging, drift, poüging, door andere werkende dingen kan opgewaltké'rd , aangezet , bepaald worden , om deeze of eene andere rigting te neemen. De ligchaamen , die buiten ons zyn, zetten onze driften aan, bepaalen en bellieren dezelven, wanneer zy in de deelen van ons ligchaam, vooral in de oogen , ooien en gevoel-zenuwen der huid, bewecgingen voortbrengen. Wy willen , cn terftond bewcegen zich onze leden. Een bemind Koning wil , en geeft zynen wil te kennen , en millioenen onderdaaneu doen 't geen hy wil. Eene Koningin kleedt zich naar eene nieuwe mode, -en een groot gedeelte van haare onderdaanen, ja zelfs buitenlanders, worden daardoor aangezet, om deeze mode te volgen. Een enkele koningin der Byën zet eenen geheelen zwerm Byën aan, om aan baar verbonden te blyven. Het ééne klein gedeelte zout trekt  ^OOR CE ONSTERFLYKHEID DER ZtEt.E. 4t9 trekt het ander, om zich niet op eene wanftaltige wyze , maar in kristallen met hetzelven te verëenigen. Een dertigst-gedeelte van brandbaare aarde trekt negen en twintig deelen vloeibaar zwavel-vuur, om zich met hetzelven tot harde en drooge zwavel te verbinden. Een opftvgeude dunne watcr-ftraal breekt, wanneer hy eenen ronden ftok aanraakt; en een lichtftraal breekt , cn neemt een andere rigting , wanneer hy fchuins door een digtèr ligchaam , door glas of verdikte lucht dringt, en dus aan den eenen kant meerder digte deelen aanraakt , dan aan den anderen. Ik zal mg de volgende waarneeming aanftippcn. Eene zelfftandigheid , die een onderfcheidend gevoel en geheugen heeft,kan eenen indruk van eenige aantreklykheid ontvangen, die haar, fchoon zy zich op eenen verren af1hnd° van de trekkende zelfftandigheid bevindt, 'eenen geruhnen tyd byblyft. De trek, welken wy naar geliefden vrienden hebben , om by ben te weezen, duurt veele jaaren lang, zelfs op eenen zeer verren afltaöcr'i en brengt by ons eene neiging voort, om in hunne nabyheidte komen. Zie hier nog eene ondervinding. In ons ligchaam kunnen verfche dene aanprikkehngen plaats hebben , waarvan wy , gezond zynde , niet het minfte gewaar worden. Naar het gevoelen der vermaardfte geneeskundigen van onze eeuw, wordt de beweeging zowel van ons hart, als ook van ons gedarmte door een aanhoudende prikkeling voortgezet, zonder dat wy 'er iets van gewaar worden. 6. Alles wat ik in de voorige afdeelrng bygebragt heb, zyn innerlyke gewaarwordingen en andere opmerkingen, waarover ik echter niets meer zeggen, en die ik nog  4S<* BYVÖECSELS TOT HET BEWYS nog veel minder verklaaren kan. De gevolgen nUj die ik daaruit afleide , zyn geenszins volkomen beweezene waarbeden , maar flegts gistingen. Het is eene gisfing., dat de zwaarte door eene aantrekking bewerkt en dat daardoor alle zelfflandigheden der waereld naar één middelpunt getrokken en Samengehouden worden. Het is eene gisfing, wanneer ik my voordel , dat de aantrekkende zelfflandigheden , de zeilfleen , gewreven glas , gewreeven zegellak , door eene trekking, welke door eene haar omringende zeer fyne ftoffe in andere naby zynde zelfflandigheden overgebragt wordt, bewerken , dat deeze zich tot haar naderen. Doch dat zowel de natuurlyke , als konftige magneet, alleen yzer en geen andere ligchaamen trekt , om hem te naderen , is iets dat ik wel niet verklaaren , maar evenwel met een ander verfchynfel kan vergelyken. Zuiver water trekt zouten , fyne aarde en andere ligchaamen , om zich met hetzelve te vermengen en te verëenigen, maar het trekt geen zuivere olie. Ik zou nog de één of andere waar' neeming wegens de trekking der werkende zelfflandigheden kunnen bybrengen „ en nog meerder wanrlchynelykheden daaruit afleiden, ook tevens toonen , dat zy zelfs menige geweldige verwringing der heilige Schrift waarvan men zich thans bedient, nodeloos maaken. Doch het is zo nutteloos als ongeraden, zich tegen de heerfchende mode te verzetten, al is ze nog zo onverftandig. Zelfs in het denken en wysgeerige befpiegelingen heerTcnen modes, tegen welke men niets uitvoeren kan vóór dat zy zekeren ouderdom bereikt hebben en recht algemeen geworden zyn. Immers de mode in het denken verandert ook na verloop van eenen niet zeer langen tyd. Ik heb reeds eenige zodanige roo- deg  voor de onsterflyrhiïid der ziele. 421 des zien ontftaan en verdwynen, en 't geen men voot vyftig jaaren als de grootfle opklaaring en het zuiverfte licht befchouwde, merkt men thans aan als donkere fchaduwen, ja zelfs wel als duisternisfen. Het is niet raadzaam, om nu meer van de wederkeerig ; trekkingen der zelfftandigheden optegceven, fchoon iialler de oplettendheid daarop gevestigd heeft. Ik zal alleenlyk de aandacht myner Leezeren ,nog bepaalen tot eenige famengeftelde aantrekkingen , die eenen zeer fterken indruk op myn gemoed gemaakt hebben. 7- De zielen der menfehen hebben niet alleen het vermogen , maar ook een fterken trek om te gevoelen, te oordeelen en gevolgen afteleiden, als mede op andere zelfltandigheden te werken. Dit vermogen , deeze trek is, naar de innerlyke geaartheid der ziel, aan zekere algemeene wetten verbonden , volgens welke zy zó en niet anders kunnen denken. Geen ziel kan , by voorbeeld , een driehoek met vier hoeken denken. Doch het voorgemelde vermogen, nevens de neiging om te denken en te werken, blyft zo lang onmerkbaar en als 't ware in flaap, tot dat het hulfel der ziel, het eerfte kiempje van het menfehelyke ligchaam , waarin zy waarfchynlyk reeds vóór de ontvangenis van den mensch huisvest , zich uitbreidt en ontzwachtel!. Zodra deeze omzwachteling in zo verre gefchied is, dat zy door het ligchaam eenen indruk kan ontvangen, dan volgen eerst duistere en vervolgens duidelyker gewaarwordingen en werkzaamheden. Een gezond kind wordt kort na de geboorte door een fcherpte in de maag aangezet, om voedfel te begeeren , en bezitter-  4=2 BYVOEGSELS TOT HET BEWYS ter.'! oud de zeer kundige bebbelykheid, om de borst der moeder te vatten en te zuigen. Langzaamerhand verkrygt de ziel door de zintuigen meerder gewaarwordingen, en de neiging om te denken en te werken wordt van tyd tot tyd meer opgevvakkerd en aangezet. De ziel komt tot eenig gebruik van haare reden. Voornaamelyk leert zy de gelykvormigheden der voorwerpen waarncemen, en wordt aangefpoord , gevoelt eeneu trek , om van de ééne gelykvormigheid tot de andere te belluiten. Zy merkt op , dat een hén een ei legt, ziet een andere bén en verwacht , dat deeze mede een ei leggen zal. Zy ziet de blikfemfebigten , boort de ratelende donderdagen ; 'er valt een vernielende hagel; zy zoekt een fchuilplaats onder een hooge en dikke eik ; deeze wordt door eenen blikfemftraal verpletterd. De llormwind loeit, rukt boomen met den wortel uit den grond. De ziel i'chrikt, alle rlc fpiervczclen van het ligchaam worden aangedaan, krimpen famen, het hart klopt geweldig en benaauwd , cie zie! is beangst. Door dit alles wordt zy ten derkte gedrongen, om een hooger rriagt boven zich tc erkennen. Zy bezit nog geene wysgeerige kundigheden. De ligchaamen , die van geen gewaarwordend en denkend wezen bezield worden , fchynen in haare oogen dood en onwerkzaam te weezen. Zy vindt echter de werkzaamde kracht in het onweder en den ib.rm. Dit dringt haar , om terftond, zonder eenige kondige redeneerkunde, zonder langduurigc befpiegebr.gcn , zonder wysgeerige diepzinnigheid , in dc donderwolk, in den wind, een geducht, denkend en magtig wezen , in 't kort, eene Godheid tc onderftellen. De onbeSchaafde cn van alle wysbegeerte verdooken njensch komt, Jangs deezen korten weg, alleenlyk door mag-  VOOR DE ONSTERFLYKIiElD DER. ZIELE. 423 rnagtige aanfpooringen, tot dc gedachten: 'er is een God, een hooger Wezen, in wiens magt ik ben. De mensch vordert al meer in bet denken , en verkrygt, door de verkeering met anderen , vooral door de verbindtenis met eene egtgenoote en met kinderen , als door zo veele aanfpooringen, een tcdercr gevoel. Deeze geeven elkander over en wcêr gefchenken , cn trachten elkander onderling te vermaaken. Men ziet hoornen grocijen en bloeijen en vruchten draagen, cn den aardbodem gewasfen van allerleien aart voortbrengen , welke menfehen en vee onderhouden cn ver-, maaken. Men ontdekt, dat de warmte der zon, dat een warme regen daartoe noodig is. Men wordt daardoor opgeleid tot de gedachte, dat de vruchtbaarheid des aardbodems van den hemel komt. Men vindt zich gedrongen, aangezet, om een goedertieren goddelyk wezen in de zon cn in de wolken te onderftellen , en de Grocnlander , die byna al zyn voedfel cn zyne geneugten uit de zee haalt , vindt zulks in derzelver diepte. De mensch, ontroerd door zulke wcldtaaden en door de goedertierenheid van het goddelyk wezen , begint hetzelve te beminnen, cn gelyk hy zyne gade cn kinderen gefchenken geeft , vindt hy by zich-zelven een zucht , om ook der Godheid zyne liefde en dankbaarheid door gefchenken te betuigen. Dus worden ook de ruuwfte volken, die niet de minne geleerdheid hebben , in de kennis , vrees , liefde en eerbied voor de Godheid onderhouden. Zonder eenige geleerdheid , zonder befpiegelingen , zonder de minffe diepzinnigheid wordt deeze kennis , deeze vrees, deeze liefde, deeze eerbied voor de Godheid alleen door natuurlyke driften en uiterlyke aanprikkelingcn van dezelven voortgebragt. Drift cn aanprik-  4-4 ET VOEGSELS TOT HET BEWYS prikkeling werkt hier fterker , dan alle befpiegelende wysbegeerte. 8. Alle volkeren, die men immer heeft leeren kennen, gelooven de onfterifelykheid der ziel. Het is zeer waarfchynlyk, dat ook deeze kennis by zodanige volkeren der aarde , die niets van een goddelyke openbaaring weeten , door natuurlyke driften en aanfpooringen en door gevolgtrekkingen, ontleend van gelykvormigheden , onderhouden wordt. De mensch gevoelt iets in zich, dat denkt en wil, en zyne handen en voeten bediert. Hy onderfcheidt dat geene wat beftiert, van dat geene wat beftierd wordt. Hy onclerfchcldt zyn denkend en willend wezen van de handen, voeten en andere grove deelen des ligchaams. Hy (hapt, en zyne ziel is nog in hem. Hy ziet een flaapeild mensch , en vindt, dat , wanneer hy hem wakker maakt, ook deszelfs ziel nog in hem is. Hy verliest een geliefde gade en bevallig kind door den dood. Hy befpeurt eene gelykvormigheid tusfchen den dood en den flaap. Deeze gelykvormigheid noopt hem te gelooven , dat de ziel nog in het ligchaam is. Hy weet, dat de ziel haar denkend en begeerend vermogen , en over 't algemeen haar leven ook nog in den flaap behoudt. Hy gelooft hetzelfde van de zielen der ovcrleedenen. De liefde tot dezelven zet zyne verbeeldingskracht aan, zodanig dat zy hem de beelden van zyne beminden in den droom voordek. Hy hoort dezelven fpreeken , en hy beantwoordt zulks. Ook dit bevestigt hem in de gedachten , dat zy leeven. Het ligchaam begint te verrotten, en wordt afzigtig, en kan dus geen wooning voor de ziel meer blyven. Eea  VOOR DE ÓN'STERFLYKIÏEID DER ZIELE. 425 feeiï droom ftelt liem zyne beminde zo voor, dat hy met dezelve in de aangenaame dreeven rond wandelt, Vvaarin zy zich eertyds onderling vermaakt hebben-. Een fterke verbeeldingskracht veroorzaakt ook welëens , dat hy ze in eenen duisteren nacht , wanneer 'er niets is , dat zyne zintuigen aandoet, waakende als eenen fchitterenden glans meent te zien. Iemand fterft, die zyn vyiind geweest is, tegen wiens bittere beledigingen hy, wegens deszelfs list en grooter magt, geen veilige fchuilplaats heeft kunnen vindén , en die, ongeftraft, ryk en geëerbiedigd deeze waereld verhaten heeft. Het komt hem bard en onbillyk voor, dat de boosheid in 't geheel niet geftraft zal worden. Hy wenscht en hoopt, dat het goddelyk wezen bent nog na den dood, voor de verdrukkingen van zynen vyiind geleeden, voldoening verfchalfen en deszelfs ziel ftraffen zal. Hy ziet in den droom zynen wensch vervuld , en zynen vyiind onder een vreesfelyk lot; door de Godheid befchikt, bukken. Zo ontftaan by hem de gedachten van hemel en hel, en deeze gedachten zyn zeer gewigtig en van de fterklte uitwerking. Zy maaken hem tot een beter mensch, dan hy Zonder' dit geloof zyn zou. Het is niet waarfchynelyk, dat dit geloof alleen van een byzondere openbaaring afftamt , die door mondelinge overleveringen tot alle volkeren gekomen is. Want een gedeelte van dit geloof is te veel ingericht naar de byzondere Omftandigheden van elke natie. De Groenlander, wiens tydclyk geluk byna alleen berust op eeneri goéden Vangst Van visfeben en zeehonden meent zynen hemel te Vinden , óf in de zee midden onder de Visfchen óf op een eiland , waarop geduurig zeehonden uit het water ftygen , waarvan de zaaligé ziélèh dé koppel , NaTUURKi V. D; Eë 'ittiïlii  4l6 BYVOEGSEI- S TOT HET IBWf» eeten, die voorde Groenlanders hetzelfde lekker-beetïe zyn , dat voor onze voornaame lieden een wild zwynskop is. Ook is de wysbegeerte geenszins de moeder van het geloof, dat'er leven, en een zalige of ongelukkige toeftand na den dood plaats heeft. Want dit geloof is, gelyk cicero reeds heeft aangemerkt , veel vroeger onder de volkeren geweest, dan 'er wysgeeren onder hen ontltaan zyn. Veelmeer heeft de wysbegeerte dit geloof doen wankelen , twyfelingen daar tegen geopperd en het in veele gemoederen geheel verduisterd. 9- Ik moet by de driften en aanprikkelingen , waardoor zelfs een onbefchaafd mensch tot eenige denkbeelden van God , van eene Voorzienigheid en van een leven na den dood opgeleid wordt , eene tegenwerping beantwoorden 6 die by eenen wysgeer zou kunnen opkomen en hem beweegen, deeze driften en aanprikkelingen als eene zaak van geen belang te befchouwen. Misfchien denkt iemand, dat deeze driften en aanprikkelingen tot zeer verkeerde denkbeelden van God en tot het veelgodendom en onbetaamelykc eerbewyzingen aan God , cn dat de gedachte van de onilerlt'elykheid der ziel tot verdichte en febrikwekkende gefchiedenisfen en fpooken opleiden. Men kan zulks niet ontkennen, en de gefchiedenis van alle volkeren bevestigt dit. Doch dit beneemt dc gemelde driften en aanprikkelingen niets van haare waarde, en bewyst niet, dat dezelven geene goddelyke inrichting zyn, en dat ze niet bedoelen zouden, om den mensch het denkbeeld van een goddelyk wezen en van een leffn na den dood inteboezenjen. Dit denkbeeld blyft jpcfe  VOOR. DE ONSTÈRFLYKIIÈID DËR 21ËLÊ* 42? töch ahroos zeer dierbaar , en voor de welvaart van het mensciidom noodzaakelyk , en het is met alle daarmede gepaarde dwaalingen voor de volkeren altyd heilzaamer, dan een volllaagcn gebrek van hetzelve. Toen dit denkbeeld eertyds door de wysbegeerte uil veele gemoederen der Grieken en Romeinen gebannen was, wierden zy zo ligtvaardig , zo buitenlpoorig, zo ondeugend, dat de ftaaten daardoor in verwarring geraakten , en van hunnen bloeijënden welftand beroofd wierden. Zelfs kan geen eed meer tegen bedrog beveiligen. Een wild hart of verken tracht zich te Verfchuilen, wanneer het een reuk gewaar wordt, die naar den reuk van een mensch of hond gelykt, of een fterk gedruis of flag hoort. Het is zo, het fchrikt, het vreest en verfchuilt zich, en vliedt zeer dikwyls buiten noodzaakclykheid cn by vcrgisfmg. Maar is dit dan een bewys, dat het zeer fyn gevoel, 't welk hetzelve voor jager en roofdieren waarfchuuwt, en zyn leven zo menigmaal redt, geen heilzaam cn goddelyk gefchenk voor hetzelve is? Was het gelukkiger, wanneer het dit gevoel , waardoor het zo vaak buiten reden verfchrikt wordt, in 't geheel niet had ? Deeze tegenwerping wederhoudt my derhalven geenszins, om in dc driften en aanprikkelingen , die den mensch tot het denkbeeld van God en de onfterffelykheid dei' ziel opleiden , eene goddelykc cn zeer heilzaame inrichting tc befpeuren. lo. Uit het voorige neem ik alleen dat geene, wat o»> tegenzeggelyk zeker is, en dit leidt my op tot de volgende groote en aandoenelyke gedachte. Dc vaste fter, ja duizende van vaste fterren werken door eenen nog Ee a niet  4fi8 BYV0EGSEL5 TOT HET BEWYS niet gemeeten aftand op my, en myn klein, myn gering lk werkt tot in de vaste fterren. De geheele waereld wordt door my in zulk eene ruimte van elkander gefcheiden , als myne kleine masfa vult. Ja ik werk' op het wezen der wezens , op God , en het begrip , het denkbeeld van my heeft reeds op hem gewerkt , eer ik nog belfond , en kon hem tot het guuftig befluit beweegen , om ook my het leven te geeven. Ik werk op den Almagtige, en de Almagtige op my. Door zekere neiging, zekere aantreklykheid boeit hy my aan de aarde , en met de aarde aan de zon , en met dc.zon aan het middelpunt der aarde, en aan hem - zelven , opdat ik niet in een woest en duister niets weggeflingerd worde. Ook ik moet by hem weezen. Doch hy wil my niet alleen door den natuurlyken dwang der zwaartekracht tot zich trekken , maar ik moet hem ook kennen , en door liefde met hem verëenigd zyn. Ten dien einde heeft hy my niet alleen een vermogen , maar ook een onüitwischbaaren trek tot denken ingeplant , en deezen trek leidt hy door aanprikkelingen, die van de fterren , uit de wolken , van de fchoone en aangenaame dingen der aarde in de ziel overgaan, op hem-zelven, dat ik hem my voorftelle, en wel zodanig voorftelle dat daaruit ten minften eenige liefde, hoop en vertrouwen op hem, en dc wensch in my ontftaat, om hem ook in myne neigingen en wandel wel te behaagen. Hier ftaat myn geest verbaasd; hier wordt hy verrukt , hier wordt hy met blydfchap bezield. O hoe groot ben ik klein fchepfel, door de goedertierenheid van den Schepper. Hoe zeer merkt hy op my ! Hoe veel ftelt hy niet in 't werk , dat ik met hem niet flegts in een gedwongen , maar ook in eene vry-  VOOR DE ONSTERFLYKHE1D DER ZIELE. 429 vrywillige cn door wederzydfche liefde bewerkte vereeniging ftaan -zal ! En terwyl hy dit oogmerk door verbaazend groote en wonderbaare inrichtingen, door den glans der fterren, door de warmte der zon, door wolken, waariiit regen van den hemel ftroomt, door onnoemelyk veele dingen op den aardbodem zo wel, als door aandacht-wekkenden blikfem, donder, ftormwinden bereikt heeft; zou hetzelve zich dan wel alleen tot de weinige oogcnblikken van dit korte leven bepaalen ? Zekerlyk niet! De middelen zouden te groot weezen ter bereiking van zulk een gering oogmerk. Ook leidt hy my insgelyks door neigingen, aanprikkelingen en zelfs door droomen op, dat ik, zo geen wysgeer en geen wysbegeerte my daarin verhindert , de onfterffelykheid der ziel en een leven na den dood hoop'. O God! hoe verheft gy nederige wormen der aarde ! Hoe liefdenryk ftelt gy ftervelingen gerust, die gy liefde tot het leven hebt ingeboezemd! 11. Dit is de verhevenfte gedachte, waartoe de Schepper zyne menfehen door fterke neigingen, aanprikkelingen en indrukfelen zo wel uit de nabyheii als op eenen afftand , die tot aan de fterren reikt , opleidt. Doch dewyl wy denkende wezens van een minder foort zyn : zouden deeze gedachten en de daarüit voortkomende vrees , liefde en eerbied jegens hem, zeer onvolmaakt, ja zelfs zeer gebrekkig blyven, zo de eeuwige liefde ons niet nog een andere hulp befchikte. Tot welke dwaaze der-kbeelden van de Godheid en tot welke onbetaamelyke eerbewyzingen van haar , eene dweepachtige verbeeldingskracht geheel© volken vervoert, zulks leert ons derzelver geichiede-* Ee 3 nis»  430 BV VOEGSELS T O 'f HET BEWYS; nis. Zy hebben eenen wellustigeu Jupyn, een jaloer-* fche Juuo , een onkuifehe Venus tot godheden ge^ maakt. Men heeft menfehen geofferd. Ja men is zo diep gezonken, dat men tempelen aan de ontugt heeft gewyd. En 't geen nog meer , nog nadeeliger voorhet menschdom is; daar zyn geleerde wysgeeren opgedaan, cnzyzyn'er nog, die eene goddelykc Voor-; zienigheid, goddelyke belooning der deugd, en dradbii der ondeugd, zo wel als een leven na den dood, met twyfelingen cn fpottcrnyën bedryden, en daardoor de fcbandeiykde losbandigheid in de gemoederen overbrengen. Doch wy ontdekken hier nog een anderen blyk der goedertierenheid van den Vader van denken-, de wezens. Hy komt hen met een onderwys, gcüpcn-. baard in zyn woord , cn nog met ,andere daadlyke blykeu tc hulp , waardoor hy bun verdand met de verhevenflc begrippen van zyne volmaaktheden en raadsbeiluiten verrykt, en de ziel nog veel derker, dan door dc natuur aanzet , om hem tc vreezen , lief te hebben , op hem te hoopen , hem tc aanbidden, door een heilige denkwyze en edele daaden te eerbiedigen en een leven na den dood te verwachten, 's Heilands dood , opdanding cn hemelvaart , gelyk ook de zending van den goddelyken Geest , die der waereld bekwaame Leeraars befchikt heeft , zyn de lprcekcndde bewyzen van 's Scheppers grootfle , maar ook heiligde liefde jegens zyne menfehen, en een blyk, clat hy met hen eeuwigduurendc bedoelingen bereiken wil. O welk een groote, welk een heuchclyke ontdekking ! God leidt 's menfehen denkvermogen doordriften , door magtigc aanfpooringen , door onderwys , door buitengewoone handelingen op , dat hetzelve een denkbeeld vormt van hem, van eene alles. be-.  VOOR. DE ONSTERFLYKHEID DER. ZIELE. 431 beftierende Voorzienigheid, van een oneindige neiging des Scheppers , om met denkende fchepfelen in een öefderyke betrekking te ftaan, dat zy zich de onfterffelykheid voorftelt en dezelve hoopt. O zalige gedachte, door God zelven gewrocht, verlaat my nimmermeer ! / 12. Met dat geene, wat ik over het leven en de groots werkzaamheid vau alle dingen in de natuur gezegd heb, ftaat de gewigtige vraag in een naauw verband: of deeze waereld niet zulk een werktuiglyk famcnftel is , van den eerften beginne zodanig ingericht, dat alle vcrfchynfelen in dezelve, (behalven misfchien het weinige , dat de kleine denkende bewooners der Planeeten naar hunne verftandige of onverftandige beflüiten werken en voortbrengen,) door de haar medegedeelde krachten , derzelver famenvoeging en die beweeging , welke haar in het eerfte begin genoegzaam door eenen enkelen fchok (*) gegeeven is , gefchieden , zo dat geen voortgezette werkzaamheid noch van de Almagt , noch van andere denkende wezens eenigen invloed in de waereld heeft. Niet alleen oude en nieuwe wysgeeren hebben deeze vraag met ja! beantwoord, maar ook de meesten van onze nieuwe Godgeleerden omhelzen deeze ftelling. By de groote verdraagzaamheid , waarop de laatere Wysgeeren en Godgeleerden zich beroemen, kan het my niet kwaalyk genomen worden , wanneer ik de vraag hier opper' : of het ook wel met bondige gronden beweezen is , dat de waereld zulk een machiene is , en waar me* (*) kruger's Naturkhre Cap. 13. §. 645 • ?• 741Ee 4  4$% BÏVO.EOSELS TOT HET BEWYS- rnen deeze gronden vinden kan? Men zegt: ieder ziet immers klaar, dat het ééne verfchynfel uit het ander volgt, liet ééne het ander voortbrengt,. Myn antwoord is : ziet men dan ook , dat alles werktuiglyk gefchiedt en voortgebragt wordt, en dat alles ont^ ftaat uit dc allercerfte beweeging , die aan de dingen in de waereld als 't ware door een enkelen fchok gegeeven is ? Wie ziet, wie kent, wie weet alle de oorzaaken, die van den beginne af werkzaam geweest en nog zyn, ten einde dit of dat verfchynfel daaruit ontftaan niooge ? De fterkfte grond , welken ik over deeze vraag geleezen cn van groote geesten gehoord heb, is een geestige inval, bedoclenfle voornaamelyk, door eene belagchelyke vergelyking allen voortduurenden invloed van den Almagtige in zyne fchepping door lagchen uit de waereld te bannen. Men zegt , wanneer men zich eene waereld wilde voordellen , die geduurig nog de hulp der Almagt noodig had : dan, zou men God gelyk ftellen met eenen kunftenaar, die ecu horologie maakte , waaraan de uurwyzer altoos door den hand van den kunstenaar moest gedraaid worden. Dit is de groote kunst van ben, die gemak, kelyk en fchielyk denken, om anderen op een aangenaame wyze te onderhouden. Met een vluo-o-e teeé. tigheid zoeken zy een geJagcli tc verwekken in ee» geval, waarin men ecu ifider tot een langzaam, aanhoudend , ernftig cn ingefpannen overleg behoorde aantezetten. Men bcflfst immers door zodanige gees-i tigheid geen gewigtige vraag , maar zoekt dezelve te ontwyken , tn de aandacht van eenen vluchtigen leezer en leurder op vreemde dingen te vestigen. Ge* looit men , dat enkel geestige vergelykingen in zulk een verborgene zaak iets kunnen voldingen, dan kan imr.  VÖOR DE ONSTERFLYKHËID DER ZIELE. 433 immers het heel-al even zo goed met een fchip, als met een horologie vergeleeken worden. Kan het fchip ons aan het lagchen helpen , dat altyd , zal het een voorlpoedige reis doen en de haven van zyne beftemming bereiken, eenen ftuurman noodig heeft, die met een kompas en eene zeekaart aan het roer zit ? Is de bouwmeester van een groot fchip minder kondig, dan een horologiemaaker , omdat hy geen fchip bouwen kan , het welk zonder ftuurman en bootslieden naar oostindiëu fteevenen kan ? Men bedenke eens, waarom de konftenaar, die een horologie maakt, waaraan hy zelf de uurwyzer altoos draaijën moet, zo verachtelyk voorkomt. Is de reden daarvan niet deeze, omdat 'er zonder mcrkelyke zwaarigheden horologiën kunnen gemaakt worden, waaraan een veêr of gewigt eenen tyd lang buiten de hand van den meester de uurwyzer doet omgaan ? En waarom komt de bouwmeester niet verachtelyk voor , die geen fchip bouwen kan , dat zonder ftuurman en bootslieden alleen door een innerlyk werktuiglyk vermogen naar Batavia zeilt ? Is de reden niet , omdat het de menfchelyke kunst onmogelyk valt , zulk een fchip te maaken ? Wat zou dan wel de eerfte' vraag moeten weezen , wanneer men ftoutmoedig wilde befiisfen , of eene waereld, die eenen geduurigen invloed der Almagt-, of van andere denkende krachten noodig had , belagchelyk en ongerymd , dan of dezelve Gode betaamelyk zy , en van ons met eerbiedige verwondering diende befchouwd te worden"? Is het ook wel mogelyk, om hierover te oordeelen, voor dat men onderzocht en met voldoende gronden beweezen heeft, of eene waereld , die zonder den invloed der Almagt voortduurde , ook op zich- zelven mogelyk, dan of £e $ de*  434 BY VOEGSELS TOT II £ T BEWYS dezelve even zo onmogelyk was, als een zonneklaars duisternis of een vierhoekige driehoek ? Maar wiens oog is zo fcherp, dat het tot in de diepe zee der mogelykheden zou kunnen doordringen, vooral wanneer het 'er op aankomt, om tc voldingen, hoe eene waereld mogelyk is , die uit eene onnocmelyke menigte van groote cn kleine waereld-ligchaamen beftaat, die in de fynftc hemellucht zweeven , en evenwel hunne bepaalde kringen doorloopen , en met zo veele gevoelige en denkende en viy kiezende fchepfelen opgevuld zyn ? Wie kent de millioenen, ja duizende millioenen van zelfftandigheden , haare krachten , haar onderling verband, cn wat zy daarin werken en niet werken kunnen ? Wie kan het beflisfen, of eene waereld mogelyk is, die door eenen enkelen fchok alle de beweegingen ontvangt, die duizende van jaaren in de gefchiktfte orde, zonder verderen invloed van één of meerder denkende krachten , voortduuren, van rigting en fterkte veranderen, en in hunnen loop nu fchielyker , dan langzaamer zyn ? En vooronderfteld , dat een menfchelyk verftand tot in het binneufte der mogelykheden kon doordringen , en reden had om te vermoeden , dat eene waereld mogelyk was , die door een enkel werktuiglyké kracht , na eenen enkelen fchok ontvangen te hebben , haare bewecgingen en orde zou voortzetten; dan zou nog de vraag weezen, of zulk eene waereld de bekwaamde cn beste voor de oogmerken van den Alwyzen, en dus voor Hem de aangenaamfte cn welbehaaglykfte was. Het fchynt immers, dat het een grooter volmaaktheid der aarde wcezen zou, wanneer de uitgeftrekte zand-woeftynen in Afrika vruchtbaar akkerland , en met beeken en ftroomen doorfnecden beemden waren. Doch de  VOOR DE ON8TERFLYKIIE1D DER ZIELF.. 435 oneindige wysheid heeft andere gedachten gehad, dan wy. Verwoestende vuurkolken, vernielende aardbecvingen , geweldige dwingelanden zyn voor de wyzen der aarde altoos een deen des aanftoots geweest, en evenwel zyn ze in de waereld , die God verkooren heeft. Onze verlichte wysgeeren zouden zulks immers op deezen aardbodem niet dulden, indien het in hunne magt ftond. Zo lang derhalven, als onze verlichte geesten geen anderen grond hebben , om God vau zyne waereld te fcheiden , en hem alleen tot eenen werkloozen aanfehouwer van zyne werken te maaken , dan den armhartigen belagchelyken inval van den horolögiemaaker : zal myne reden zich niet verfhouten , om eene wacreld , die God niet alleen gefchaapen , maar waarby hy zich ook eenen invloed in dezelve voorbehouden heeft , voor zinneloos cn belagchelyk te verklaaren. Hoe ! wanneer God nu een welbehaagen, een goddelyk genoegen daarin fchepte, om zich met zyne fchepfelen, voornaamelyk met zyne kinderen, die een denkbeeld van hem hebben en hem beminnen , tc bemoeijen ? Wie kan hierin iets ongerymdè, iets den grooten Schepper onbetaamelyks ontdekken en aantoonen? Hy moet immers een welbehaagen aan zyne werken hebben, anders had hy ze niet gefchaapen. Het moet hem aangenaam zyn, om met zyne kracht, die het leven zelf is , werkzaam te weezen. Onze verlichte verbranden fpreeken zo veel van eeuwige en onveranderlyke wetten , aan welke de geheele natuur zou onderworpen zyn , en waarby God geen invloed meer in dezelve hebbezou. Maar waar zyn dan deeze  436" BYVOEGSELS TOT HET BEWYS deeze wetten te leezen , en wie heeft dezelven zodanig onderzocht, dat hy zou kunnen weeten , 0f de gcheele wacreld gefchaapen was naar deeze wetten, die in 't geheel geen verderen invloed van denkende' wezens , en vooral geen bellier van den Almagtige over zyne waereld gedoogen ? Men zegt , dat het altoos een blyk is van de onvolmaaktheid van den werkmeester, wanneer hy iets maakt, waaraan hy altoos nog iets veranderen en het één en ander zou moeten verbeteren. Ik antwoord' : het is geen onvolmaaktheid van den werkmeester , dat hy zulk een werk voortbrengt, wanneer de eeuwige mogelykheid dér dingen niet toelaat, een werk te vervaardigen , het welk niet nog verèïscht, dat hy fomtyds ofwel altoos de hand daaraan houdt. Zodanig een werk is vervolgens geen bewys van onvolmaaktheid , maar integendeel van eene volmaaktheid des werkmeesters wanneer het gegrond is op de onvermoeide werkzaamheid en het genoegen van den werkmeester , dat hy 'er in vindt, om zich met iets te bemoeijën en bezig te houden. Is bet by een groot Monarch onvolmaaktheid, wanneer hy zynen ftaat behoorlyk gercegeld en tot elk afzonderlyk gedeelte van bet bellier de beste mannenaangefteld heeft, zo dat liyzich nu zeer wel zonder nadeel van zyn ryk van eene werkelooze rust bedienen kon , maar nógïhans een gedeelte der regeering zelf in handen houdt, ten deele omdat hy' 'er vermaak in fchept, ten deele om zynen onderdaanen zyne liefde te betoonen , ten deele ook om hen tot een voorbeeld van werkzaamheid te verftrekken ? Wy zien , dat de groote fchaaren van denkende en vrye fchepfelen in eenen regeeringloozcn ftaat geenen welftand , hoe genaamd , genieten kunnen. Hoe, wan-  voor. de onsterflykheid der ziele. 437 wanneer God nu behaagen vond in deel te neepen aan deeze regeering ? Rekenen wy de handelwyzen , die van den vrijen wil der menfehen afhangen , niet mede tot zodanige gebeurtenisfen , die aan de wetten van een pnveranderlyke noodzaakelykheid onderworpen zyn; dan zyn ook de menigvuldige wetten der ligchaamelyke natuur niet onveranderlyk. Het is een wet der natuur, dat een appelboom zyne takken in eene ronde kruin uitfpreidt. Maar de hand des hoveniers kan deeze wet vernietigen en den boom dwingen, iu de breedte, als een waaijer, te groeijen. De naarftigheid der menfehen kan zelfs wind en regen, koude en warmte in zeer uitgeftrekte landen veranderen. Ten tyde van cesar was het weêr in Duitschland, dat met groote en digtbegroeide bosfehen, met modderpoelen en moerasfen als vervuld was , veel ruuwer , dan thans , terwyl deeze bosfehen voor een groot gedeelte verminderd, en veele modderpoelen cn moerasfen door afwatering droog gemaakt zyn. In Zuid-Amerika zyn nog zodanige boschryke gewesten , gelyk blykt uit de reisbefchryving van condamine, waarin men naauwlyks dertig heldere dagen in een o-eheel jaar heeft. Doch verdunt men de bosfehen hier en daar, dan heeft men meerder heldere dagen en warme zonnefchynen. Surinaamen was weleer een vogtig en ongezond eiland. Maar nadat de Hollanders de^osfehen voor een gedeelte uitgeroeid en dc moerasfen door afwatering droog gemaakt hebben; is dit eiland veel aangenaamer en gezonder. Ja zelfs vleijen onze Natuuronderzoekers zich immers met de hoop , om aan de vrecsfelykfle onweders hun vernielend vuur óf geheel te ontneemen , óf ten minden de blikfems derwaards af te leiden , waar ze geen nadeel kunnen doen.  438 BYVOEGSELS TOT IIÈÏ EEtfYS doen. Deeze Geleerden kunnen toch niet onderfte!* jen, dat de wetten der natuur zo volftrekt onveranderlyk, of onverbeterlyk zyn. Dezelfde Geleerden, die zo veel van onveranderlyke wetten der natuur fpreeken, zyn dc bitterfte vyanden van dwingclandy en het despotismus. Maar deeze hebben immers in de wacreld plaats, cn is alles in dc wacreld naar onveranderlyke wetten ingericht ; dan ontftaan naar deeze wetten ook dwingelanden cn despooten , en is dit zo, dan is 't onverftaudig, om zich met mond en pen tégen een onveranderlyke wet te verzetten. Maar dewyl veelen van onze hedendaagfehe wysgeeren en redenaars al hun vernuft cn welfpreekendheid te koste leggen, onrdwingclandy en despotismus met fnerpende geeslelroeden dc waereld uit te jaagen j dewyl zy het gedeelte van den aardbodem , dat door hun licht nog niet verlicht is, voor duister, akelig, zonder de minfte aantrekkelykheid voor een verftandig man verklaaren , en alles in het werk ftellen, om de ftraalen van hun licht allengs verder te verfpreiden , en de waereld volmaakter , fchooner en bcvalliger tc maaken ; zo betuigen zy immers zelven , dat dc natuur niet naar onveranderlyke wetten ingericht is, en even als een macbiene , die eens opgewonden is , altoos afloopt. Zy betuigen immers met mond en pen , dat dc natuur door denkende wezens kan verbeterd cn volkomcncr gemaakt worden. En by, die ontkennen wilde, dat deeze aardbodem door menfehen een geheel andere gedaante verkreegen heeft , als by weleer gehad, en in veele gewesten nog heeft, zou geheel onkundig in de gefchiedenis , en blind en onoplettend moeten weezen omtrent de zaaken, die van rondsom* me gebeuren. Bebouwde velden, geëffende beemden, hoven  VOOR- DE ONSTERÏXYKHEID DER ZIRLE. 439 hoven met keurige gewastën en vruchten verfierd, gemakkelyke wooningen , dorpen , (leden zyn immers niet door zeker mechanismus, maar door de naarffigheid van denkende wezens voortgebragt. Kan derhalven de waereld nog verbeterd , en volmaakter worden ; men toone dan , waarom het voor den Schepper onbetaamclyk zyn zou , om zelf nog ter verbetering en ter volmaaking van denkende fchepfelen , werkzaam 'te zyn ? Wat is het toch , waarom veele van onze wysgeeren zo veel tegen het denkbeeld van eenen aanhoudenden invloed van den Almagtige in zyne fchepping hebben? Is het misfchien ook dat geene, wat ons zelfs verftandige en gevoegzaame modes in de kleding zo zeer tegen maakt, naamelyk, dat zy te gemeen zyn , en wy pronken willen met iets , dat anderen niet hebben ? Ik moet byna gelooven , dat , byaldien de gemeene hoop en deszelfs geesteIyken Helden , dat God in zyne fchepping geenszins meer werkzaam , maar flegts een ledige aanfehouwer van zyne werken was, cn dat geene andere denkende wezens zich de waereld aantrokken, dan dezulken, die naar den mensch geleeken , en aan de oppervlakte van eenen planeet gebonden waren , onze verlichte wysgeeren, die wyzer meenen te zyn, dan anderen, juist het tegendeel beweeren zouden. Befchouw ik de zaak flegts naar de reden, dan komt het my niet onwaarfchynelyk voor, dat God, dien het behaagt heeft, het aardmosch en de fraaifle appelen, den kleinen veelvoet en den walvisch , dc kaasmyt en den mensch 'voorttebrengen , ook een goddelyk genoegen daarin fchept, om zich verder met zyne fchepfelen te bemoeijen, en ter volmaaking van dezelven werkzaam te zyn. Ook fchynt het my toe, geen onzinnigheid te  440 BYVOEGSELS TOT HET BEWYS te weezen, dat 'er, behalven de denkende fchepfe-» len , die aan de oppervlakte der planeeten gebonden zyn, nog andere geestige natuuren moeten in wezen zyn , die invloed óp de waereld hebben. Zou een oester wel met overleg , zou zy wel verftandig' denken , wanneer zy waande, dat 'er geen andere leevende natuuren waren, dan zodanige, die aan zeekiippen. leeven ? Of wanneer de kaasmyt dacht , dat 'er buiten de bewooners van een kaas , geen andere fchepfels beftaan? 14. Daar in onze tyden niet alleen wysgeeren , maar ook godgeleerden de waereld met het grootfle vertrouwen voor een machiene verklaaren, welker grooter beweegingen ten minden afhangen van een enkelen fchok, die aan de ligchaamen in den beginne gegeeven is, en van hunne zaak zodanig meenen verzekerd te zyn, dat zy dit gevoelen mede in hunne geloofs- en zedenleer plaatzen , en de geenen , die van hen in denkwyze verfchillen , rondüit voor domöoren ver-* klaaren: zo wenschte ik wel, dat onze groote flerrekundigen, die, ingevolge hunne weetenfchap, gewoon zyn, lang en naauwkeurig optemerken , langzaam en diep te denken , en de naauwkeurigfle bereekeningea te maaken over de groote beweegingen der waereldligchaamen , met gronden uit de natuur toonen mog^ ten , of het wel eene zo klaarblykelyke en befliste zaak is , dat de menigvuldige beweegingen en haare groote afwisfeling met opzicht tot de fnelheid, uit een enkel indrukfel of fchok in de groote ligchaamen der waereld , en uit de eens gemaakte famenvoeging der' ligchaamen en derzelver bekende krachten, af komflig zyri  voos. de 0nsterilyki1eid der. ziele. 441 zyn en voortduuren. By voorbeeld , de aarde neigt zich tegens den herfst cn winter nader aan de zon, en regens de lente en den zomer verheft zy zich weder .cn verwydert zich vaa de zon , en opdat zy in het eerfte geval de zon niet alte naby kome , en in het laatfte niet alte verre van de zon weggeilingerd worde ; loopt zy in haare baan van de dag- en nachtevening in den herfst tot die in de lente veel fpocdiger, dan in de tweede helft van het jaar , en maakt het eerfte halve jaar eenige dagen korter, dan dit laatfte , her welk een ieder in den almanak zien kan, wanneer hy de dagen van ieder halfjaar gelieft te tellen, ja zelfs vindt men nog merkelyker afwisfelingen in dc beweegiiigen der maanen van Saturnus , van fupiter en van de aade. ik blyf by de maan van de aarde ftaan. Geduurende de ééne helft van dc maand neigt zy zich zo veel dieper naar dc zon, als de afftaud der maan tweemaal b draagt. In de tweede helft van de maand klimt zy wederom tor dezelfde hoogte van de zon, JJe ééne helft van de ^ïaand loopt zy in de baan , die zy met de aarde om de zon binnen den tyd van een jaar doorwandelt , fuellcr , dan de aarde , en komt haar vóór , in de tweede helft gaat zy iu deeze baan veel laugzaamer, dan de aarde, opdat zy niet alleen met de aarde in den loop om de zou voortkomen, maar ook alle maanden eenen omloop rondom de aarde afdoen mooge. Men ftelle zich een fchaduwbeeld van de loopbaan der aarde om de zon voor, en verbindc daarmede eene aftekening van de loopbaan der maan om de aarde, cn met baar om de zon. Men berekene uit deeze loopbaanen de afwisfelende fnelheid der maan, en,zo veel mogelyk, de onderlinge betrekking der verfchillende hier werkzaame krachff at uur li. V. D, Ff ten,  1;Y VOEGSELS TOT IIE T BEWYS ten. Men voege hierby nog de menigvuldige zonneitelfels, die bet onze omringen, en toone flegts eenigzins, doch niet, dan met gronden van eene doorflaande vvaarfchynclykheid , hoe alle deeze afwisfelingen werktuiglyk gefchicden door de zwaarte en den eerften fchok, die de groote waereld-ligchaamen gegeeven is. Ik weet, dat de zo fnel denkende groote geesten my al lagchende zullen toeduuwen : domoor ! waarlik zullen ze dan voortkomen? Maar eene vraag van dien aart moet men my niet voordellen , die openhartig beken, dat myne reden buiten ftaat is, om in zulke voor my zo diep verborgene dingen iets te beflisfeïi. Doch het is billyk, dat zy, die zich beroemen, dat hunne oogen ook in deeze diepten der natuur voldingende gronden ontdekken, ons, die onderwys zoeken cn gaarne aanneemen, de gronden zeggen, cn duidelyk ontvouwen , die hen op hunne beilisling zo veel vertrouwen doen ftellen. Nu ftap ik af van de hooger en diepzinniger wysbegeerte , die zich boven de fterren verheft, tot in het middelpunt der aarde doorziet, cn in het binnenfte der wezens , ja zelfs in den eeuwigen famenhang der mogelykhedèn doordringt, die zo denkt, dat zy zich beroemen durft, dat God zelve als waarheid moet erkennen , wat zy daarvoor verklaart. Ik neem affcheid van de geleerde waereld des aardbodems. Meer dan een halve eeuw heb ik onder het geleide van oude en nieuwe wysgeeren in den doolhof der hoogcre wysbegeerte rond gedwaald, maar ben altoos op wegen geraakt, die geen uitgang hadden. Ik wandelde llegts by een fehemerlicht , en hoe meer ik myne  voor de onsterfelykheid der ziele, 443 myne oogen infpande , om regt duidelyk te zien , dies te duisterer wierd het rondom my. Alle de wegen leidden my ten laatften tot het mogelyke en onmogelyke en deszelfs eerften oorfprong , tot het noodzaakelyke en toevallige en deszelfs verband, tot eeuwigheid , begin en tyd , tot vryheid , recht en Wettige verpligting en haaren eerften grond, tot zelfftandigheid , kracht en werking en andere eerfte denkbeelden, die noodzaakelyk zyn, om de verfchynfelen in deeze waereld te begrypen en te verklaaren. En alle deeze en nog veel meer andere dingen waren voor my met een dikke duisternis omwonden, waardoor ik zelfs niet de zwakfte ftraal van licht ontdekte. Zelfs myn eigen denkvermogen voelde ik flegts met eene zeer ondüidelyke gewaarwording , doch zag en begreep 'er niets van. By alle diepzinnige betoogen, ontleend uit andere gronden der menfchetyke wysheid , ontmoette ik altoos onöplosfelyke zwaarigheden. Eindelyk heb ik geleerd , my met die kundigheden te vergenoegen , waartoe gewaarwordingen, driften,aanprikkelingen, gefchiedenis en gisfingen uit gelykvormigheden voortfpruitende , my opgeleid hebben , en 't geen ik door middel van de wiskunde van de grootheid der dingen heb kunnen onderfcheppen, en de rust en hoop myner ziel voornaamelyk op de nadere goddelyke openbaaring en de gebeurde zaaken, waarop zy my heenen wyst, te vestigen, Ik ben thans de laagere klasfen der menfehelyke fchool doorgeloopen, en hoop welhaast in een hooger verplaatst te worden, Wanneer cicero zich deezen ftap als naby voorftelde , verheugde hy zich , dat hy nu in de vergadering der goden en zyner vrienden, die hy hier had gehad, en vooral by zynen cato , komen Ff 2 zoiij  444 BYVOEGSELS TOT HET BEWYS, ENZ. zou. Ik verblyde my , in dc hoop daar heenen te komen, alwaar de Oneindige zich nader aan my zal openbaaren en my zyne verhevenlte volmaaktheden in eenen hoogeren glans laaten aanfehouwen: alwaar ik Hem zien zal , die my door zynen dood , opftanding en hemelvaart den hemel geopend , en aan myne oogen de zaligde uitzichten in het verfchiet getoond heeft , en waar de tot wyshcid en deugd opleidende Geest my tot hooger volmaaktheden overbrengen zal. Ik verheug my in de hoop , prachtige werken van God, hemelfche gewesten te zien, die vreugde inboezemen , en geen fchrik verbreiden. De hoop , die reeds de oudlle bcwooneren des aardbodems over den dood heeft gerust gefteld, dat zy naamelyk tot hunne vaderen en vrienden zouden verzameld worden, beurt ook my op en verkwikt my. Ik hoop in eene vergadering van zalige aanbidders en vrienden van God , die geenen weder te vinden , die de hooger Voorzienigheid my in zo veele onderfcheidene betrekkingen van maag- cn bloedvervvantfchap, van leeraars en ondervvyzers , van vrienden en vriendinnen heeft gefchonken. Dat, dan vry myn uitgewoonde hut ii; duigen valle ! God verzekert my door de natuur en zyn woord, dat myn geest leeven, en tot grooter volmaaktheden opklimmen zal. Ik geloof en hoop zulk.; in een blymoedig vertrouwen, omdat de goedertierene Schepper zo veel gedaan heeft , om dit geloof, deeze hoop in den mensch te verwekken , te onderhouden en te bevestigen. Aarde en hemel weCrgalme van den lof deezer genade den ftervelingen toegedeeld ! III,  III. ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE. Ff 3   447 NICOLAUS GABRINI RIENZI, TRIBUNUS DES VOLKS VAN ROME IN DE XlVtk EEUW. Een historisch verhaal, dat uit echte Stukken getrokken is. Vervolg en Slot van bladz. 304. In het eerst fcheen de Tribunus zich weinig te kreunen aan de verwoestingen, die door het vercenigde leger van den Adel in de omliggende ftreeken der Stad gepleegd wierden. Hy zag veel eer een geruimen tyd derzelver uitbarftingen van woede en roofzucht gelaten aan , in de vaste overtuiging , dat zyne vyanden daardoor zich by de Romeinen des te meer gehaat zouden maaken. Doch eindelyk verdroot het toch het volk , zich langer zo ongeftraft te laaten verderven. Alle inwooners van Rome ademden wraak, en allen verzogten zy demoedig den Tribunus , dat hy hen, hoe eerder hoe liever, van deeze oulydelyke verdrukkingen wilde veiiosfen. gabrini verzuimde nu geen ogenblik , om den vyand met een niet minder •aanzienlyk leger het hoofd te bieden. Intusfehen hield hy het toch voor raadzaam , niets in het open veld te onderneèmen , maar zich alleen tot Ronies verdeediging te bepaalen, en wel om redenen, dat hy niettwyfelde, of men zou, zoras mogelyk, die Stad zelve aanvallen, in welke de tegenparty geen gering «etal aanhangers waande te hebben. Ö In de daad verfcheen ook de armee van den vyand kort daarop voor Rome. Doch derzelver hoofdman* Ff 4 neu  44^ NICOLATJS GABRINI RIENZI, nen waren het nog niet eens, of men terftond ftorm zou loopen , dan zich alleen met de blocadë van de. Stad vergenoegen, en met het plunderen der omliggende ftreeken zou vöortvaaren. sïephanijs colonna, wiens waardigheid , als Stadhouder van Rome , nog' niet was vervallen verklaard , en die ook buitendien0, uit hoofde van zynen ouderdom en geboorte, in zeer groot aanzien ftond, was terftond van gedachten dat men den Tribunus tot het uïterftë moest brengen', en alle krachten infpannen, om hem uit het Capitool te jaagen. Doch de andere Vekiheeren vonden zo veele zwarigheden by zulk een onderneming , en (hemden hierom grootendeels voor de blocade. Deeze tegentpjaak deed den Gouverneur , die den Tribunus doodefyk baatte , niet weinig hartzeer aan. Echter gelukte het hem , na veele debatten, de anderen te overreden , dat de troepen van den Adel ten minften eene der Stads poorten moesten aanvallen, om den trotzen Tribunus te toonen , dat men hem cn zyn aanhang niet vreesde; waardoor dan , gelyk hy zich in 't ge* heim vleide, het gevecht ligt algemeen kost worden • en men zyn eerften voorllag eindelyk , zelfs tegen wil en dank, zou moete niivoeren. Ingevolge van dit plan, brak bet leger, in drie hoW pen verdeeld , op , en kwam binnen korten tyd voor dc poort aan, die men belloten had aantcvallen. De Tribunus had hem wel laaten fluiten , cn de wacht bevel gegeven , om alleen verdedigender wys tc werk te gann, cn zich, zo veel mogelyk, in niets intelaaten. Doch zyne foldaaten, die door de menigvuldig febempwoorden, welke van den vyand geduurig uitge* ftootcn wierden , en deszelfs tergend" gedrag , tot ;vocde aangefpoord wierden, verbraken alle floten cri gren-  tribunus des v0lüs van rome. 449 grendels , en zochten zich met geweld den weg ten iiitval te openen. De ionae colonna , een zoon van den ouden Gouverneur wierd naauwlyks gewaar , dat de poort geopend was, of hy fprong op heeter daad , zonder zich te bekreunen , of iemand hem volgen zou, met gevelden lans, de Stad in. Ontfteld over zulk een onverwachten aanval, en in den waan dat hem het gantfche vyandelyk heit op de hielen volgde, nam de vo'or weinig ogenblikken nog zo ftoutmoedige poortwacht de vlucht, en hy vervolgde hen met even den zelfden moed, of veel meer met dezelfde vermetelheid, waarmede hy den aanval gewaagd had. Doch de ydele vrees, die gabrini's krygsknechtcn zo fnel bevangen had, duurde niet lang. Zy wierden ras genoeg hunne eerfte dwaaling gewaar, èn even zo gezwind als zy gevlucht waren, keerden zy weder te rug en omringden den al te ftoutmoedigen jongeling. Daar hem op deeze wyze de aftocht geheel afgefneden wierd, wierp hy zich achter een vervallen gebouw, met het ftaudvastig befluit, om zyn leven zo duur als mogelyk tc verkoopen. Doch van alle kanten omringd, kost hy dc overmacht niet langer wederftaan ; hy fneuvekle onder dc eerfte Hagen van zyne verbitterde vyanden. De oude colonna , ongerust over het noodlot van zynen zoon , en vol van het droevigst voorgevoel, ylde nu zelf de Stad in. Hy kwam in het 'zelfde ogenblik op het bloedig ftrydperk aan, toen zyn zoon den laatften adem uitblies. Wanhoop en woede verleenden krachten, die zyne ouderdom hem ontroofd had. Gelyk een leeuw, wien men zyne jongen ontfreelt, viel hy op de moordenaars van deezen zynen geliefden Ff 5 zoon  4J „ duurende myn ballingfchap, geleden heb, verdraag„ de ik ten uwen besten , en alles, wat ik nog tot op „ dit ogenblik ondernecme, heeft alleen uwen roem „ ten doel." Een pylfchoot, die gabrini's hand doorboorde, belette hem zyne reden voortczetten. Hy vergenoegde zich dus alleen, eenige blikken van verachting op de raazende hoop te werpen, die op zyn leven toeleide , en verliet den balcon, om te bedenken wat hem in deezen wanhoopigen toeftand overig bleef. Doch ook hiertoe liet men hem flegtfl weinige ogenblikken tyd. Het gemeen , dat tot razerny tegen hem was aangehitst, lag vuur aan het paleis, waardoor bet in korten tyd in volle vlam ftond. Dc brandende balken ftorten met een ysfefyk ttkraat op den grond , en het vuur greep het eene vertrek na het andere aan. In deezen dringenden nood wierp de benaauwde en van de geheele waereld verhaten gabrini zyne ryke klederen van zich, en floeg een dikken wrongel om zyn hoofd. In een oud verlieten en gefcheurd kleed van zynen deurwachter vermomd , fluipte hy door rook en vlammen heen, en mengde zich onbekend onder het woedende volk. Op deeze wyze zou hy zich mogelyk ook gelukkig gered hebben, doch zyne gouden armbanden, die hy yerr  tribunus des volks van rome. $f\ vergeeten had afteleggen, verraadden hem. Men erkende hem aan deezen opfchik, en aan een groen zyd vest , dat door de oude lompen, die hy omgeflagen had, niet genoeg bedekt was. cabrini wierp, zoras hy merkte dat hy bekend was , zyn hoofdwrongel weg, en volgde gewillig, zonder den minften tegenftand, eenigen uit de hoop, die hem by den arm vatten , en hem naar dezelfde plaats , die hy door een menigte op dezelve geftreeken doodvonnisfen beroemd gemaakt had, heenfleepten. Doch nauwlyks betrad de ongelukkige Senator deeze plaats , waar hy zich zo dikwils in zynen geheelen glans getoond had, toen hy plotslings zynen voorigen trots weder aannam. Zyne fonkelende oogen verraadden meer toorn en verachting dan vrees , en boezemden de woedende hoop, tegen hunnen wil, hoogagting in. Niemand waagde het met woorden of met daaden hem te befchimpen of te beledigen ; allen hielden het diepfte ftilzwygen , en gabrini , veel te trots , dan dat hy om zyn leven by deeze raazenden bedelen zou, bleef even ftom als zy. Allen Honden zy met darrende oogen hem aantekyken , geduurende dat zyne blikken woest omdwaalden , en nu deezen , dan geenen, fcheenen te zeggen: ,, Komt maar hier, en dood my, ,, zo gy durft! " Zelfs de geenen, die het meest tegen hem waren opgehist, gevoelden zich vermurwd by de vernedering van een man, dien zy nog kort te vooren als hunnen fchutsgod vereerd hadden, gabrini begon ook reeds werkelyk te hoopen, dat hy zich mogelyk nog op eene voegelyke wyze uit deezen neteligen toeftand zou kunnen redden, toen tot zyn ongeluk een bediende uit den huize colonna op de plaats aankwam. Deeze mensch zag nauwlyks den ouden  ki c ü L A u s gabrini rienzi, ouden vyand van zynen heer , of hy hitfte op nieuw liet gemeen aan, en ging met ontblooten degen in de vuist op den ongelukkigen los. gabrini zag deezen, zonder lidderen , op hem aankomen ; liy deed zelfs niet eens de geringde beweging tot zyne verdediging, en verloor dus, zelfs by den eerden (toot , dien hy kreeg, het leven. Nu viel het raazende graauw op het ontzielde lichaam aan , en doorboorde het met meer dan duizend deeken. Daar zyn lichaam niet groot genoeg was , om de woede van alle diegeenen te bevredigen, die hem zelfs na den dood nog wenschten te dooden ontdonden hieruit zeer hevige gefchillen , die niet dan met een bloedbad eindigden. Eindelyk wierd de vermoorde en mishandelde gabrini aan den galg gehangen, en, nadat hyhier eenige uuren lang tot een oogenlust gediend had voor het nog fteeds wraakademend volk , weder afgefcheurd , en aan zyne ergde doodvyanden, de Jooden, die by geduurende zyne regeering dikwils genoeg zyne geftrengheid had laaten gevoelen, overgeleverd. Deeze roostten het droevig overfebot van het verfcheurde lichaam voor een langzaam vuur, om des te langer het barbaarfebe genoegen te genieten, om hunne wraakzucht te kunnen voldoen. In 't kort 'er bleef van den ongelukkigen gabrini niets overig, dan een naam, die kort daarop , (zo wilde het 't noodlot) den Romeinen even dierbaar worden moest , als zy hem in zyne laatfte uuren verwenscht hadden. Zodanig was het einde van eenen der volksvoordanders, die zich van de buitengemeenste middelen tot zyne verheffing bediend had. Niemand van hen had ooit zo veel goed , niemand zo weinig kwaad gedaan dan hy. Van alle de ondeugden, die men gewoonlyk de roer-  tribunus des volks vak rome. 473 roervinken van eenen opdam! te laste legt, was by hom een ongetoomde eerzucht de eenigfte. Zyn hart was niet tot wreedheid geneigd , en zyne regeering wierd niet bevlekt door die bloedige rechtsplegingen, die gewoonlyk den ufurpator gehaat maakten. Schoon hy, zowel tentyde van zyn Tribunaat, als toen by Senator was , oorlog moest voeren , beminde by echter in zyn hart den vrede , en zyne wapenen waren altyd tegen den vyand van het algemeene best gekeerd. By de inwendige overtuiging , dat alle zyne onderneemingen alleen op hetvvelzyn van het Romeinfche volk doelden, dacht hy by ieder bemind te zyn, en vergat zich hierom gevreesd te maaken. Hy bleef altyd bedaard by alle dreigementen, en deeze gerustbeid kostte hem het leven, dat hy als een held en als een man verloor, wien de ondankbaarheid reeds, lang het beftaan verbitterd had. historiek. V. D. Hh HERf  474 HERTOGIN LUITBERG VAN BEIJEREN, eene geschiedenis uit de achtste eeuw. (Uit het Hoogduitsch van wieland.) Het grootfle kwaad, dat ongeluk en verdrukking een edel gemoed kan toebrengen, is verbittering en ongeduld. De vreesachtige ontwapent zynen vyand door onderwerping, en is met het weinige, dat hy nog redden kan , te vreden ; terwyl de dappere uit ftoutheid en ovcryling ook dat weinige verliest, wat hy door eene verftandige toegevendheid nog had kunnen behouden. De Hertogin Luitberg van Beijeren fchvn; een der zonderlingfte voorbeelden van de gefchiedenis te zyn, die deeze algemeene waarheid door haar ongelukkig noodlot bevestigd hebben. Haar ongeduldige drift, die nergens toegeeven , maar overal met ftorm en geweld doorbreeken wilde , maakte haar tot een treurig offer van haaren edelen moed cn fcherpzinnig verftand, waarmede zy, onder gunffiger omftandigheden , de heldin van haar eeuw zou geworden zyn. Zy ftrecd met eene verwonderenswaardige infpanning van krachten, waar flegts een bedaarde gelatenheid van vrucht kost zyn; zy waagde, waar weinig te winnen doch veel te verliezen was; en zy dreef eindelyk haare wanhoop tot zulke overylde ontwerpen, als of zy haaren ondergang zelfs bewerken en haaren mededinger zyne zege moedwillig wilde verlichten. Alle haare tydgenooten verkoozen de partv van haaren zegeryken vyand, en noemden haaren'moedigen tegenftandeen trouwloozea opft.md; ja zy achtten het nie*  hertogin luitberg VAN BEIJEREN. 475 niet eens der moek« waardig om de nakomelingschap te zeggen, op welke wyze zy haaren moeilyken loopbaan befloten heeft. Doch voor ons is zy noch vriendin noch party ; wy zien alleen op dat geene wat zy was en wat zy deed; en fchoon ook alle de monnikken van haar eeuw met nog zo luide [femme fchreeuwden , dat haar vyand een vroom , rechtvaardig en mikldaadig man geweest was , . zo houden wy echter een edele ongelukkige, die voor ouderen en zustcren, voor echtgenoot en kinderen , en ten laatften voor leven en vryheid ftrecd, onze nagedachtenis en mededogen waardig. Keizer karel de groote , wien het noodlot haar tot mededinger gaf, was een hoogzweevende geest, die alleen het recht van zyne fterkte gevoelde, en noch bcpaaling noch wederltand dulden kost. Demoediga onderwerping en getrouwe afhangkelykheid vonden aan hem een dankbaaren vriend ; doch die tegen hem ten ftryde trok, ha 1 met een reus-te doen , wiens arm nooit moede wierd. Wie hem tergde, dien viel hy -aan, wie tegen hem kampte, was verlooren. Zyne nabuuren moesten hem op het tederfle ontzien, of, na de geringfte belediging, zich fchielyk onderwerpen, anders vonden zy een bloedig zwaard. Scherpzinnig en waakzaam , fnel en bedagtzaam kwam by ieder aanval voor , en wierp zyne mededingers in het {tof, eer zy nog gewapend waren. Tegen zulk een vyand waagde het dc Hertogin Luitberg ten ftryd te trekken; de Vorltin van een klein ongeoefend volk tegen den aanvoerder van groote legers, die onder de wapenen opgewasfen Waren , en welker vaders reeds twee eeuwen lang de overwinnaars der dapperfle volken geweest waren. Wie kan met billykheid vordeHh 9 ?en*  47^ HERTOGIN ren , dal zy op zo veel vermacht de zege behaalde ? Genoeg voor haar, d t zy het tegen zulk een machtig vorst dorst wagen, en den Onovenviniyken meer dan eenmaal deed ziddereu. Haar vader diederik , Koning der Longobarden, was niet fchrander genoeg om de grootheid van karel regt tc gevoelen ; hy hield hem voor een gewoon mensch en tergde door alle vyandelykheden zynen toorn. Als Heer van Italiën wilde hy ook den Paus onder zyne gehoorzaamheid brengen 5 by belegerde Romen, en cischte eene onderwerping zonder voorwaarde. De toenmaalige Paus iiadrianus , die zyn mededinger beter kende, nam zyn toevlucht tot Koning karel, iineekte demoedig om zyne befcherming, en beloofde hem tot dankbaarheid eene onverbreekbaare trouw. Dit was juist den vroomen en eerzuchtige* karel op zyn zwakfte zyde aantasten, liet heilisfte hoofd der Christenheid klaagde in nederige gedaante over een vyandeiyken nabuur, en bood, als Stadhouder Gods, zynen verlosfer een der fchoonite Koningryken tot belooning; welke Koning vol jeugd en moed, die nog voor korten tyd aan liet hoofd van een oproerig leger getreden was , had zulk een uitnodiging durven weigeren ? karel nam den febyn van rechtvaardigheid aan; hy liet den Koning diederik, zynen geweezen Schoonvader, onder harde bedingen den vrede aanbieden. diederik, die het buitendien nog in den krop ftak,. dat karel hem zyne Dochter hermengarde, na een echt van korten duur, weder had te huis gezonden, vond zich door zulk eene aanmatiging beledigd, en gaf een trotsch antwoord. Dit had karel wel verwacht; zonder uitftel vloog hy met een magtig leger over de Alpen.  ll'itberg van be ijk ren. 47? Alpen, diederik wierd geflagen , ih zyn hoofdftad belegerd , naar weinige maanden gevangen , en met get'choren hoofde in een klooster geliooken. Zyne gemalin en zyne dochter wierden genoodzaakt nonnen te worden ; zyn zoon nam zyn toevlucht tot den Grieklchen Keizer, en zyn ryk wierd den overwinnaar cn den Paus ten buit. De Hertogin Luitberg ftond verbaasd over den fpocdigen ondergang van haar vaders huis, gelyk een mensch , die, door een hevigen donderdag gewekt, uit den flaap opftaat, en zyn nabuurs huis in laaije vlam ziet. Ligt kost zy karels ftoute ontwerpen gisfen, en zy beefde voor het gevaar dat baar boven het hoofd ging. Haar gemaal, Hertog tassilo vau Beiieren , was reeds in zyne vroegfle kindsheid door karels eerzuchtigen vader belegerd geworden; zyne tegenwoordige verbindtenis met den machtigen Lombardifchen troon had zyn val tot dusverre flegts uitgefteld; doch wie zou hem thans befchermen, daar zyne verdediger zelfs gevallen was ? Beijeren was voorden Frankifchen veroveraar een roof , die hem beteerst aan de hand lag , en die by voor alle anderen eerst aanvallen moest. Tegen het westen en zuiden waren hem de zee, bergen en dappere vyanden in den weg; alteen naar het oosten lag het woeste en oneenigc Duitschland voor hem open. Was het te denken, dat een krygshaftig , roemzuchtig Koning , die op den eerften flag gantsch Italiën gewonnen had, zyn zege reeds moede zou zyn? Hier ftond de roofgierige Adelaar op zy ne hooge Alpen, en wierp het oog overal in de wyduitgeftrekte ruimte; reeds klapwiekte hy met zyne vleugelen , reeds fperde hy zyne klaauwen uit , om de naaste weerlooze buit te betrappen. Wie kost zyn Hh 3 gewelé  4?s hertogin geweld wedcrfktan ? Of met welke wapenen zou meu «ynen fnellen aanval te keer gaan ? Hertog tassilo was een weekhartig man ; hy gevoelde zyne zwakte en raadde de onderwerping aan. s, Laat ons toegee ven, (zeide hy,) onze kinderen kinv „ nen eens betere tyden afwachten, om weer te win„ nen dat wy nu uit nood en voorzichtigheid moeten „ opofferen. Wy kunnen niet overwinnen, daarom „ moeten wy zwygen en gehoorzaamen. Indien wy „ karels vafaCen worden, vinden wy ten minden „ voorde hand veiligheid en befcherming; doch wor„ den wy zyne vyanden, dan zyn wy met alles wat „ wy hebben zonder berftelling verlooren." Deezen raad gaf de vreesachtige voorzigtigheid^ doch de onverfchrokken Hertogin hoorde 'er niet na. „ Dat is lafheid , zeide zy vol vuur. Ik wil liever „ derven, dan myne vrygeboorne kinderen tot vrywil„ bge Haven maaken. Wat kunnen zy in hunnen ou„ derdom herwinnen, als wy hun in de jeugd de wa„ penen ontneemen , en hunne tedere handen met ketenen binden ? Zal de man beproeven hetgeen hy „ als kind niet leerde ? Voert den jongen valk in de „ kouw, en ziet eens of hy wel zo moedig zal opvlie„ gen als de zogeling der vryheid ? Hoe ? zekerheid „ en befcherming denkt gy in de boeijens van een „ despoot te vinden V Waarom ook niet rykdom en eere? Ach tassilo laat u door uwe verfchrikte verbeelding „ niet begoochelen 1 Neen , de dappere alleen is zeker , 't is de vryheid alleen die befcherming geeft. Wy j, zyn op ons zelven te zwak, zegt gy ; 'tis zeer goed s „ tassilo , dat wy dat voelen. De zwakke verfterkt „ zich door verbindtenisfen, fchranderheid en moeda ;, Staan niet alle volken tegen deezen roover in de wa- j, penen?  l uitberg van beijeren. 479 „ penen? Bied den vertoornden de hand, dan wordt „ hy uw vriend en flxydt voor u. Volg my, ik zal u „ leiden. Laat den moed niet zakken , zo lang 'er nog een fchemering van hoop overig is!" tassilo gaf toe. Hy was bevreesd doch niet laf; een fchrandere geest kost hem door verfchillende voorftellingen nu eens dapper dan weder blühartig maaken. De Hertogin ontwierp een fcherpzinnig plan, en zond haare geheime boden aan alle nabuurige volken. Haar broeder had onder de Lombardifche Staaten veel heimelyke vrienden , die den VTeemden veroveraar haatten ; zy riepen den zoon van hunnen vorigen Koning weder te rug , en beloofden hem een opftand te maaken, zo ras hy met de vloot, die deGriekfche Keizer voor hem uitrustte, in Italiën geland was. Tegen het noorden Honden de ontembaare Saxen alle ogenblikken bereid om hunne ontvangen wouden aan de Franken te wreeken , zoras de Beijeren door het opbreeken met hun leger het zein tot den aanval zouden geeven. Tegen drie zulke vyanden moest karel op eens te ftryden hebben; wanneer hy het tegen den een verloor, hadden ook de beiden overigen gewonnen. Zo fcheen het; doch karels fortuin en fnelle vaardigheid wonnen het de fchranderfle berekening van de Hertogin af. Zyn vriend de Paus loerde in het geheim op ieder beweeging der Lombardifche Staaten , en ving door zyne fpionnen een griekfchcn brief op , die het gantfche voornemen aan den dag bragt. karel verfchrikte, ging midden in den winter over de Alpen , overviel zyne trouwlooze vafallen , gaf hunne landen aan zyne vrienden, vloog met eene gelyke behendigheid terug naar den Wezer, floeg de opH h 4 roerige  4'* hertogin roerige Saxen , en viel de vertzaagde Beijeren ee- » nog onder de wapenen waren, met drie groote zJZ ryke legers op den hals. De Paus dreigde den Hertog en zyne Gemalin met den heiligen vloek , de Koning met klooster en zwaard. Zy beloofden trouw en gehoorzaamheid , gaven twaalf edelen des lands en hunnen oudften zoon theodon tot gyzelaar en fireekteoden grootmoedigen overwinnaar ^m hen voor eene nog harder tuchtiging te verfchoonen. thcouon was een fchoone jongeling, die zyns vaders zachtmoedigheid en zyns moeders geest iu het geluklngst verband geërfd bad. Hy ging ;n tyd yvf, trenden jaar , doch was boven zyne jaaren buitengemeen kloek van gelbute. Het ogenblik van fcheidL was daar. Zyne moeder was wanhoopig; zv riep hem alleen tot zich en zeide: „ Uy moeten fcheiden, Leve thfodon; myn ongeluk is fierker dan myn liefdehet rukt u met geweld uit myne armen. Ach dat ik u met myn laatften kusch alle myne wenfchen en gedachten kost inboezemen! Zie , rovn zoon vergeet niet «-at ik u zeg. Van uwen nd'T cn * moeder beb, gy van nn af aan niets meer te hoepen • gy m verleuren , wanneer gy u zelven niet weet te helpen. Tracht u dan by uwen vyand bemind te *aa*en; w,n zyn vertrouwen, zyt hem onderdaan*, zvt hem getrouw, zie hem voor uwen vader aan ;\vant hy alleen kan n uwe vryheid en Hertogdom eens wed^geeven. Wat g, doet,mymkind, doe dat met ver«and. Spreekt men van uwen vader of uwe moeder, » prys noch laak ons niet ; het eene brengt haat bet andere verachting voort. Wees zo zwy^chtig als de dood; tegen iedereen vriendelvk , m t niemand vertrouwd ai was het ook uw broeder. Ik SS geen  LUITBER0 VAN BEIJEREN. 481 geen brief van u hebben ; wat ik nodig heb te weeten, zal ik wel door anderen verneemen. Vraag even zo min in geheime zaaken een ander om raad; de beroemdfte aller wyzen k;m u in uwe omftandigheden geen beter raad geeven dan gy u zelven geeven kunt. Hebt gy my verftaan theoüun? Ja, myne moeder , ik deuk dat ik u begrepen heb. Nog één raad wilde ik u geeven, zu ik flegts kost boopen, dat gy my wel verftond ? — Spreek , lieve moeder, wat is dit? — Indien gy u by uwe vyanden niet veracht wil maaken , verhef dan nooit op meisjens of vrouwen , zy mogen zyn wie zy willen , behalven de Koningin fastrade. Verftaat gy my? Ja moeder 1 Nu, ga dan, myn zoon! wees wys en gelukkig ! Mogelyk zien wy eikanderen niet weder; doch vergeeten zal ik u nooit." Hy wierd met de overige gyzelaars aan een officier ■ van des Konings armee overgeleverd, en naar het flot Ingelheim gebragt, waarheen de Koning reeds vooraf gegaan was. karel zat juist, met zyne beminde Gemalin, de fchoone Fastrade, aan het middagmaal, toen hem wierd aangediend , dat dc jonge Prins van Beijeren met des Konings Officieren voor weinige uuren was aangekomen. De werkzaame karel liet geen tyd verzuimen en den Prins terftond roepen, theodon trad binnen , ging langzaam naar den Koning toe, knielde by zyn ftoel neder, en zeide met een be» fcheiden ftem : ,, Ik kom den Koning, mynen genadigen Heer , van myns vaders gehoorzaamheid en trouwe verzekeren." Hy kuste de hand des Konings, floeg zyne oogen neder, en zweeg. karel zag zyne Gemalin getroffen aan. De groote blaauwe oogen van een jongeling , zyn vrolyk, Hh 5 lebras*  üfiz hertogin i'chrander gelaat, zyn ranke kloeke geftalte en'het lan„ ge blonde hair, dat, als een keten der trouwe , om zyne fchouderen hing, fcheenen beiden met welgevallen te verrasfen. Schoonheid is in een jongeling toch het eerlle , wat zelfs den wysgeer bevalt; zy neemt man en vrouw tegen wil en dank in, en maakt vyandelyke harten tot liefde geneigd. Staa op , myn zoon, zeide karel , met een vriendelyken lacli ! Zyt gy wel met genoegen hier gekomen? „ Zeer wel, genadige Vorst; het was het bevel myns vaders, dat ik gewillig gehoorzaamde; daarby hoopte ik aan het hof myns Konings veel te lecren." Daar ben ik blyde om, myn lieve zoon. Zeg my toch , wat hebt gy tot hiertoe geleerd ? ,, Des voormiddags oefende ik my , onder het opzicht van myn vader , in de wapenen; des namiddags liet my .myne moeder in üe muziek en de taal van haar land onderwyzen." karel ftond verbaasd over des Princen redenen. Schoon hy zelfs in zyne jeugd niet veel meer geleerd had dan de lans te werpen, en het zwaard te voeren, zo beminde by toch de kunften en wetenfchappen met een buitengemcenen yver. Zyn fcherpzinnige geest wist het fchoone en nuttige in alle dingen tc onderfcheiden ; zyn wysbegeerte was onverzadelyk ; hy wilde altyd leeren , en waar by een wysgeer vond3 die was zyn vriend. Dat is fchoon, lieve jongen, gaf hy met een peinfend gelaat ten antwoord , zeer fchoon ! En wie was in de taaien uw leeraar ? ,, Een Romein en een Griek ; doch meestal myn moeder zelve , die ze dagelyks met my fprak." En de Muziek? Welk inftrument fpeelt gy ? „ De harp, genadige Heer!" De  ï. uitberg VAN BEIJERÊN. 4S3 De Harp was het licflingsfpel der oude Duitfchers; zy zaten daarmede aan den haard en zongen den lof van hunne Goden en Helden. De Spanjaard en zuidlyke Franschman, die hun warmer land woelagtiger maakte, beminden de Citer, die zy in de hand droegen , wanneer zy voor hunne liefde een flaaplied zongen, karel was aan deeze zeden gewoon , en beminde ze nog van zyne vroege jeugd, toen hy voor zyne eerfteminnaares,defchoone himmeltrude , met; de Citer in de hand , niet zelden een teder liedje fpeelde. De Harp , antwoordde de Koning , als of hy iets beters verwacht had, waarom toch de Harp ? theodon , die zich niets wist te redden en echter antwoorden wilde, hernam eenigzins haastig: „ Omdat haare „ gedaante den fpeeler doet zitten , en den jongeling j, aan rust gewent, zeide myn leermeester." karel zag den Prins (tyf aan , als of hy vraagen wilde , wien geldt dat ? Doch het raakte niemand. THiiODON v\as zonder valschheid ; zyn gelaat was de zuiverlle fpiegel der onfchuld en liefde. De Koningin lachte over den argwaan van haar gemaal en tiieodon wierd bloedrood , als of hy iets gezegd had dat niet goed was. Deeze fchaamteblos maakte hem zo fchoon dat de Koningin Fastrade van vermaak het hart klopte. ,, lk z >u hem wel eens willen hooren [fpeelen, zeide zy met een zagte dem tegen haaren gemaal, die haar niet ligt iets afdoeg". theodon las des Konings toedemming in deszelfs oogen. Ik gaa en haal myn harp , zeide hy met eene buiging , en ylde met kinderlyke blydfchap uit de kamer. ,„ Ren lief , jong mensch , zeide de Koning , terwyl hy hem naoogde ; ichoon eii fchrander als zyn  4*4 HERTOGIN moeder, doch niet zo woest." „ Hy heeft veel geïykhcid met onzen Lodewyk, zeide de Koningin vleijeud; evenzo zagtzinnig en goedhartig, maar wat blonder. " ,, De oogen en het hair zyn echt Diritsd] ■> antwoordde karei. , maar het gelaat is uit Mayland." Zo is het , lieve gemaal ; ik denk dat ik het nog al dikwils zal aanzien, om den Koning van Mayland aan zyne nieuwe onderdaanen tc herinneren. Zy fchertsten nog, toen theodon met zyn harp in de hand te rug kwam. Hy plaatfte ze voor zich en begon ze te ftemmen. Het fchynt een fraai inftru- ment, zeide de Koningin. „ 7y is van eea Re- gensfptirger kunftenaar gemaakt, die lang in Welschland geleerd heeft , antwoordde de Prins ; ik meen dat de man arno heet." Indien haar klank zo fchoon is als haar uiterlyk aanzien, antwoordde de Koningin, dan is zy in de daad veel waardig. Zy was nu geftemd. Hy vong een plegtige melodie aan, die hy kort daarop met een Beflyke ftem begeleide. Het was een lied aan de wysheid. „ Zy voerde den jongeling op den weg der eere en van het geluk. In gevaaren was zy een yzer fehild , en een gouden ftaf in den nood ; zy was de lieffte fpeelnoot der Engelen , en van den hemel op de aarde nedergedaald," om de gevallen menfehenkinderen optebeuren ; zy mogte hem ook de hand reiken cn de getrouwe gezellinnezyns levens zyn !" Dit alles zong hy met een aandacht cn verrukking , alsof de blyde dochters des hemels in haare lichaamlyke fchoonheid voor hem Honden. karel was , niettegenftaande zyn eerzucht, een grootmoedig man; zyn edel hart wierd ligter verzoend dan vertoornd, en een tooneel als dit was in ftaat om hem  luttber.g- van beijeren. 485 hem te treffen. Hy tikte den Prins op den fchouder en vraagde, of hy reeds overlegd had , waarmede hy, geduurende zyn verblyf alhier, zich zou bezighouden'? „ ja, genadige Heer," was het antwoord : „ Myn ,, wensch was, darmy de Koning tot een zyner edet «, knaapen mogt maaken : want dan kost ik den Ko„ ning, myn genadigen Heer, dageiyks zien en my in „ alles naar zyn model vormen. Intusfehen wilde ik „ onder de geleerden van deeze plaats myne aange„ vangen oefeningen verder voortzetten. Ben ik dan „ ouder en bekwaamer, zo vergunt my de Koning, ,, myn Heer, mogelyk de gunst wel om my tot zyn wapendraager te maaken, opdat ik ook den oorlog ,, leere." De Koningin fastrade was den fchoonen yleüer reeds zo genegen, dat hy voor zyn gewenschte bediening geen bede te vergeefs kost doen. karel , die 'er niets tegen had intebrengen , nam hem onder zyn edelknaapen aan , doch behandelde hem meer als zoon dan als gevangenen, tiieodon was eerzuchtig? hy wilden iedereen behaagen. Wanneer hy aan den disch oppasttc, zo fpandde hy zyne oogen, alsof zy de bevelen des Konings en der Koninginne raaden wilden. Nooit was hy verltrooid of ledig , en echter fcheen hy niet te nieuwsgierig, noch te haastig. Hy vraagde nooit tweemaal als hem iets bevoolen wierd , en echter verrichte by al wat hem opgedragen wierd met zulk een infpanning en fchranderheid , als of hy niets dan het ontvangen bevel in de gedachten had gehad. De kleinfte fout , die hy uit overyling beging, fmartte hem veele dagen, en hy was niet eerder te vreden voor dathy zyn misnap door verdubbelde opmerkzaamheid weder had goed gemaakt. De laatfte redenen zyner  HERTOGIN zyner moeder wierden door hem riet vergeeten ; zy brandden in zyn hart als een heimlyk vuur, en hielden zynen geest in zulk een bedagtzaamheid, dat men zyne van natuur bedaarde zinnen zou hebben' moeten betoveren, om hem een dwaasheid te doen becraan. De Koning had zyne drie zoonen in de veroverde Provinciën als Stadhouders geplaatst, deels om de onder het juk gebragte volken des te ligter in toom te houden , deels om de jongeüngen vroeïtydig aan arbeid en bezigheid te gewennen. Hun afwezen was den zoon van tassilo mogelyk gunftiger dan al'e zyne voorrechten en werkzaamheid. De Koning fchee i zich by de deugden van den goedaartigen jongeling als over zyn eigen braaven zoon te verheugen , en m^gt hem hoe langer hoe liever lyden. Ieder nieuw (luk, dat hy op de harp leerde, moest hy des avonds, wanneer de Koning veel vaneen aangenaam onderhoud hield , inde kamer der Koninginne fpeelen. Zomwylen nam karei; hem mede op de jacht , of gebruikte hem als vo rleezer of geheimfchryve: ; en daar hy zag, dat de i<- ngeling in zyne oefeningen veel yver en wysbegeerte toonde, nam hy hem ook in de geleerde geze'ei appen aan, die alle weeken in zyn paleis vergaderden , en waarvan de Koning zelf, onder den naam van David, de voorzitter was. De gemeenzanme omgang met zulk een zeldzaam man, als karel de grooie was, wekte en vormde alle die bekwaamheden, die in den eerzuchtigen jongeling fluimerden. De geest der wysheid en deugd werkt als het zonnelicht , dat de tedere kiemjes bezielt en de uitbottende knopjes in den bloei zet. karels wvsheid, matigheid en rustelooze vryt, wekten dis j-.ngelings bewondering; hy gevoelde hoe grooten fchoon het was  luitberg van beijeren. 48? was zulk een voorbeeld natevolgen; de vurige afkeer tegen den vyand van zyn huis verdween; hy beminde en vereerde hem , en volgde hem na. Niets wordt fneller zichtbaar dan hoogachting en liefde; zy vertoonen zich door duizend onachtzaame kleinigheden, en die ze niet bemerkt, is dezelve niet waardig, karei. had in zulke zaaken een fnel en diep inzicht; de held in de wapenen verheugde zich over de zege van zynen geest niet minder , dan over de zege van zynen arm. Zyn voorig welgevallen in den jongen Prins wierd nu de liefde van een kunstenaar, die in zyn ten toon gehangen werk de hoogde gedachten zyner ziele ziet. De geduurige veldtochten en reizen , die Koning karel van de eene plaats naar de andere dreeven, maakten zyn leven tot eene aanhoudende omzwerving. In» gelheim, waar toen het hof was, diende hem alleen tot een toevlucht , waar hy , na langduurige moeite en gevaaren , een kortdondjge uitfpanning zogt. In zyn afwezendhc-id dond de nieuwe page , even gelyk het overige hof, onder de bevelen der Koningin, fastrade , de dochter van een Frankifchen Graaf en karels derde gemalin, was jong , fchoon , listig, trotsch en heerschzuchtig. Zy alleen fcheen onder de menfehen van dien tyd den grooten karel te overtreffen ; want zy fpeelde over hem den meester met eene macht, wtiarvoor alle hovelingen en vrienden des Konings verbaasd don den. Zy drong listig in dé diepde gevoelens van zyn hart, kittelde zyne gevoelige eigenliefde met de zoetde vleijery, vatte zyne gedachten en ontwerpen met eene behendige gemaklykheid , en wist hem de moeijelykde bezigheden door haare deelneemende zorgen tot een vermaak te maaken. Was het dan te verwonderen, dat zulk een tove-  423 HERTOGIN toveres, die een onrustigen Koning, sis zyn tweede levendige geest, de behulpzaame hand bood , by haaren echtgenoot veel vermogt ? Had hy onrecht , dat hy de fchetofter eener nieuwe gelukzaligheid, waarvan hy by zyne vorige Gemalin nauwlyks de mogelykheid had kunnen gisfen, met eene grenzenlooze tegenliefde beminde. Doch by deeze infpanning en onophoudelyke zorg , die fastrade voor den Koning betoonde, moest het haar ras verveelen de harten van haare Grooten en Hofbedienden met eene gelyke vleiery te moeten inneemen. Haare hoogmoed gaf zich de moeite niet, om door goedheid te winnen, wat zy met geweld kost afpeilen. Gelyk zy den Koning baar gantfche wezen opofferde, en Qegts hart en zin voor hem alleen fcheen te hebben, zo vorderde zy ook van alle anderen aangezogt en bemind te worden. Haar yverzucht verfpreidde zich over groot en klein. Die haar voorhyging, kwam niet tot zyn doel ; wie haar beledigde, diens val was zeker; wie haar daarentegen ontzag, die won ; die haar hulde bewees , wierd verhoogd, Zy beminde even als zy haatte , met yver en geweld; de klein de dienden wierden door haar rykelyk beloonii, even gelyk haare wraakzucht dikwils tot wreedheid overging, karel wierd door haare hevige drift tot overylingen gedreven , die zyn leven meer dan eens in gevaar bragten ; en was hy ligtgeloovig geweest, had zy hem, by alle zyne grootmoedigheid en goedheid, tot een wreederi tyran gemaakt. theodons buigzanme geest wist zich naar deeze trotfcbe Godin met de tederheid zyner jaaren zo volmaakt te vlyen, als het nog geenen van haare voorige gunstelingen gelukt was. Des morgens haalde hy uit den  luit berg van beijeren. 450 den tuin van het Slot een korfje vol fchoone bloemen, en plaatlte het op het toilet van de Koningin. Wanneer zy-uitging, Hond hy in zyn fraaifte kleeding in de voorzaal, alsof hy op bevel wachtte, om haar te vergezellen. Des avonds, wanneer de Koningin in den tuin was en hem niet roepen liet , üuipte hy met zyn harp in een nabyliggend boschje, en zong eenigen zyner fchoonfte liederen. De Koningin dagt dat zy nog nooit zo aangenaam was gevleid geworden, en vond alles, wat de mooije Page deed, zo aartig, als of zy het zelfs bevoolen had. De heerschzuchtige voedt geen argwaan tegen een kind ; hy neemt zyne onfchuldige liefkozingen voor getuigenisfen der waarheid op, en duldt dezelve zo gewillig, als of een zagt koeltje zyne heete wangen ftreeldc. theodo.n merkte ras dat zyne kleine dienlten welgevielen, en verdubbelde zynen yver. Zyn fyn gevoel leidde hem daarby zo juist, dat hy nooit het gelukkig ogenblik verzuimde, waar men zyne opmerkzaamheid fcheen te verwachten. De Koningin ging op zekeren fchoonen avond, door eenige van haare hovelingen verzeld, in den ruimen tuin van het fiot wandelen. De zon begon juist ondertegaan , en vergulde nog de toppen der hooge ooftboomen, aan welke reeds hier en daar enkele vruchten begonnen ryp te worden. P>y geval bleef zy voor een hoog opgefehooten appelboom ftaan, en wees haare Hofjufferen twee fchoone appelen, die aan den hoogften tak hongen, -en door de zonne beftraald als blinkend goud flonkerden» Ach! dat 'er iemand ware , die voor ons deeze appeleu afplukte, riep zy , met een uitdrukking van het vuurigfte verlangen. De hofjonkers gaapten en zagen eikanderen aan, toen theodon zyn kieed uitwierp , zich als een historiek. V. D. • Ji Hang  45» HERTOGIN flang om den gladde 1 ftam van den boom kronkeïi;, van den eenen ranken tak op den anderen klom, en de aanlacbgende appels afplukte. De tedere telgen betogen met hunnen last zo fterk heen en weder, dat de Dames uit angst en bevreesdheid riepen : Och God., ais iry rraor niet valt! Doe'; de tyd va:: ?; n val was nog niet gekomen ; de leenige takken fcheenen zich int liefde voor hem te buigen, en droegen den zweerenden jongeling , als eenen vogel die zich op hen heen en weer wiegt. Hy klom even zo behendig weder af, wierp zich met een lieten fprong op de aarde, liep ylings naar de Koningin , knielde voor haar neder en gaf haar de gulden vruchten, die als een iiefkoozend paar aan een enkel tckjen hingen , in haar fchoone hand. De Koningin drukte den kleinen vinger van den Prins , en zeide met een toegenegen lach: „ Jonge waaghals, wanneer het fortuin u zo getrouw is als deeze tak, dan is voor u geen top te hoog. P* zal u by gelegenheid ir.yn dank betuigen." ----- Het gefchiedde nog denzeliden avond; zy fchonk hem ecnea kostbaaren ring, en hong de gouden appelen als een gefchenk van hoogachting boven haar tooitafel. Mir is voor een fchoone en trotfche vrouw mogelvk geen aangenaamer vleijery, dan de inwendige eerbied vau een onfchuldig hart. De ervarene minnaar fchynt belooning te vorderen; zyn hulde is geen olfer van een diep gev oel, maar bet gefchenk van een loosaart , die winnen wil ; de onfchuldige daarentegen fchynt zyn eigen voordeel te vergeeten, en het fchoone alleen te beminnen omdat het fchoon en bevallig is. Doch hoe fterk ook de eigenheide by de genegenheid van Koningin fastrade teg«.n haar Page werken mogt, v a» ket echter niet het eenigfte wat haar tot zulk een groote  l uitberg van beijeren. .491 groote goedgunftigheid beweegde. Zy had eea eenige dochter, maar geen zoon; een wreede linart voor een lieerschzuchtige Koningin! Wat hielp haar alle zorg en arbeid , om 's Konings hart gevangen te houden , wanneer haar eigen geflacht aan de zege van haarea gemaal geen aandeel had ? karel zocht voor zyne zoonen groote ryken te veroveren, doch om de bezorging van zyne dochters fcheen hy naauwlyks te denken. ' De meisjens wierden groot; de meesten hadden onder de voornaamften des ryks haare heimlyke minnaars, en echter was de eigenzinnige karel niet te beweegen, om de arme kinderen uittetrouwen. karel wc een eerzuchtige, die op het fpoor van zyn vader ging, en een ryk zogt te ftichten , dat eeuwen lang zynen itraalenden naam tot de frarren voerde, en allen vyandelyken aanval van binnen en van buiten trotfeerde. Hy zag vooruit, welke vreesfelyke rnededingeren hy zynen manneivken erven zou verwekken, wanaeer hy zyne veelvuldige dochters aan zyne magti'ge Hertogen en Graaven uithuuw ykte , en die trotfche vafallen , die buitendien niet dan gedwongen gehoorzaamden, tot zyne behuuwdzoonen wilde verhellen. Nauwlyks had hy de o ;gen gefloten , of die onbehouwen Kolos vau volkeren en landen, waaraan hy zyn leven lang met zo veel zorg gebouwd ha 1-, zou door inwendige tweedragt van zyn eigen gellacht weder in een ftorten. Deeze gedachte was voor den veroveraar onverdraag1yk; Hy deed , wat de menfehelyke hoogmoed van ouds voor recht hield; hy offerde de dochters aan dè zoonen op. Zyn goedhartige geheimfcliryver jcginïart, die zynen grcx~>tmoedige:i weldoener niet gaarne van zulk eene wreedheid wilde belchuldigen , zegt wel, dat karel zyne dochters zo buitengemeen teder li 2 lkf  49* hertogin llttberg van bei [eren. lief had , dat hy van geen eenige derzelven fcheiden kost; doch wy houden het met de overleevering der voorvaderen, die zeggen, dat de groote karel , in geval van nood, veel eer zynen getrouwen geheimfchryver , dan een Hertog of Graaf, tot zynen behuuwd zoon verheven had. De Koningin fastrade zag den trotsaart diep in de ziel. Waar hy zich voor haar verbergen wilde, ontdekte zv hem het fnelfle; doch juist even daar gedroeg zy zich op het behoedzaamfle. karel was in zyn ontwerpen a's een rots , die men door omwegen beklimmen moet. Zv hield zich zo onzydig, als of zy niet wist dat zy zelf een dochter had. Zocht een machtig Vorst een der Princesfen ten huwlyk aan , dan vond zy de verbindtenis niet aanzicnlyk genoeg; maakte de heimelyke drift van de een of andere aan het hof een al te luide opfpraak, dan was zyde eerfte, die denmisftap als een kleinigheid vergoelykte of ten minden ontfchuldigde; in 't kort zy lokte den vogel, dien zy vangen wilde , door zyn eigen gezang, om hem den ftrik te doen vergeeten , en hoe lang hoe (louter te doen worden. Het eenige , wat haar nog aan het hart lag , was de ontdekking van een jong vorst, die aan haare hoogvliegende wenfchen bëandwoorde, toen haar het noodlot den Prins theo don , den erfgenaam van een machtig Hertogdom dat op de grenzen lag, onder degelukkigde verhindtenisfen te gemoed voerde. Reeds op het eerde gezicht won hy haar hart, en daar de jongeling met zulk een hartelykheid aan haar verkleefd was , als of hy haare voornemens kost gisfen , was het geen wonder , dat haare genegenheid tot hem met ieder dag aanwies. Eet vervolg hier na. IV.  IV. ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK.   49Ï DE EER VAN FAUSTINA VERDEEDIGD, tegen de beschuldigingen van CAPITOLINÜS. Uit htt Hoogduitsch, En ook gy, fchoone faustina, ook gy verdiende in beter aandenken te ftaan by de laatere nakomelingfchap van die Marcomannen , Quaden en Hermonduren, die uw verheven gemaal zo dikwils beoorloogde , "doch nooit kost temmen ? Ook gy verlangt uwe eere gered te zien? Wie zou dat arglooze, openhartige, liefdeademende gelaat iets kunnen weigeren ? Ik , met wien Gy toch alleen door uw levenloos pleisterbeeld fpreekt, ia , ik begryp , ik voel her , dat het onmogelyk zyn zoude, 'er neen op te zeggen. Ook met u, fchoonfte onder alle Augusren van het oude Rome, hebben de lastertongen van uwen , en de harzenlooze broddelaars van onzen tyd op eene kwaadaartige wyze gefpeeL1! Doch zekerheeft geen van deeze ongelukkigen noch u zelve noch uw borstbeeld gezien i Wie toch zou by die zagte , goedaardige trekken, by die eenvoudige, byna kindfche onweetendheid, dat iets zoets — fchadelyk, iets aangenaams, — onrecht«aarig zyn kost, het geen zo duidelyk uit uw zo bevallig gelaat te leezen is , iets ergs van u denken kunnen ? Wie zou zo onbiliyk kunnen zyn, om u daarvoor te beftraiTen, dat de wysheid mogelyk te weinig , de bevalligheden byna te veel voor u gedaan hebben ? li 4 C-i  49Ó verdeediging Doch, reeds dit is mogelyk mee- dan een twyfelaar ten nadeele der fchoone faustina bewyzen kan ; het zy dan dat het, —- om i_en roem van eene' dochter van axtonixus, van e-:'ie gemalin van margusal-relr-s voor altyd te vernietigen,:— genoeg ware, Jat zulk een mcnfchenkind als fcxius capitolixus , of een HistorifcheRomanfch-y'veT, als stRYiESj zonder bewys, zonder waarichynlykheid, ja zelfs tegen de belhsfende ftem van een onwraakbaaren getuigen , zo veele fchandelyke dingen van haar zeide , als hy lust had. Het ware meer dan onbillyk een ellendig voiksvertdfel (want dit is toch de eenige grond , waarop de laster berust, waarmede de gedachtenis van de fchoone faustixa is bevlekt geworden) zo veel gewigt toetekennen, dat een enkel „ het gerucht liep," {*) in een zaak , waar het duchrigfte gerechtelyke bewys nauwdyks toereikende is , in plaats van alle bewys zou kunnen dienen. Het in alle opzichten onwaaxfchynlyk voorgeven van oio cassr-s , als of faustixa den ophand van avidh s cassics tegen haaren Gemaal niets flegts in 't geheim bevorderd had, maar zelfs de eerfte aanjegfter daarvan geweest was, heeft reeds de Romeinfehë Senator en Conful vulcatius, in zyn leven van avidr s , zo goed wederlegd , dat het overtoUig zyn zoude, 'er iets meer van te zeggen. Doch tot een proeve, boe verre in die gunftige tyden der axtoxynex de vryheid des gemeenen volks, óm van zyne Vorften alles te vertellen wat hen inviel, gaan dorst, en wat de een kost liegen, en de ander (*) SerK*_erat zeSl ctrrroLLWs in het leven van Kothaast Veresi Gy; iz:  f 4 S FAUSTINA. 45? gelooven, zy het my geoorloofd dit enkel voorbeeld aactevoeren. faustina , zeide men , zag eens een bende zwaardvechters voorbytrekken , en wierd op een derzelven zo hevig verliefd , dat zy 'er ziek van wierd, en ten lesten zich genoodzaakt vonders haaren toeftand aan haaren gemaal te ontdekken. De Keizer tra-: ie zoek vo:r ie Cvadieëers. Deeze vryae meesters gaven hem den raad: dat hy den Gladiator zou haten wurgen , faustina moest zich in het warme bloed van denzelven baaien, en onmiddelyk daarop de byflaap van haaren gemaal genieten. De raad wierd gevolgd , de Keizerin vond zich van haare doodelyke krankheid geneezen , wierd zwanger , en baarde, doch, in plaatfe van een prins eenen — gladiator ; en op deeze wy?e verklaarde zich het volk de mogelykheid hoe van marcus aurelius en faustina een co>d±ocus kost ontftaan zyn. capitolinus bekent wel. dat hy deeze fraaije anecdote voor een fprookfe houdt ; doch fchaamt zich daarentegen niet faustina eenen fmaak voor bootsgezellen en z.vaard .'eemm? aarjaerygen, ca: me:: nauwlyks va:: een messaliha , en ook van deeze alleen , omdat zy de gemalin van een claudius was , denken mag. Ja, wat byna nog erger is, hy ontkent niet te gelooven, dat 'er lieden geweest waren , die zich onderifaan hadden Keizer aurelius te raaden , dat hy faustina althans verrtooten zou , zo hy ze niet w'Jde laaten ombrengen; en dat de Keizer daarop gëandwoord had: indien wy onze gemalin verltooten , dan moeten wy ook haar hnwelyksgift (namelyk het ryk) terug •„ geeven." Als of een man van zyne grondbe- ginzelen zich ooit had kunnen verbeelden, het Roomfche ryk voor een eigendom van antoninus pius te houli 5 den,  493 verdeedigïnq' den, dat deeze zyn dochter had kunnen medcgeeveii; of, alsof marcus daardoor Keizer geworden was, omdat hy faustina getrouwd had, en niet veel eer omgekeerd alleen daarom de behuuwd zoon van antoninus wierd, omdat hy tot zynen opvolger van het ryk verklaard was J Hoe kan iemand, die een marcus aurelius zulke taal laat voeren , geloof verdienen, wanneer hy een faustina onder de verachtelyklte fchepfels van haar geflacht wil vernederen'? „ Hoe kost de man zoras weder vergeeten , dat hy zelf kort te vooren als een droevig lot der Vorften had aangemerkt , „ dat geen „ van hen hoop en dorst van kwade geruchten ver„ fchoond te blyven, daar zelfs marcus op de fpraak „ was geweest , dat hy zyn broeder lucius verus „ vergiftigd had? " Doch waarom houde ik my by deeze ontkennende bewyzen der onfchuld van de fchoone faustina op, daar ik een getuigen voor dezelve kan voortbrengen, wiens Heilige uitfpraak van zulk een gewigt is, dat zy nauwlyks de mogelykheid eenige twyfel overlaat? Wie had meer gelegenheid om faustina te ieeren kennen , en wie was gefchikter om juist van haar te oqrdeelen dan marcus aurelius zelve ? Zou deeze, wanneer hy flegts de geringde reden gehad had om aan haare deugd te twyfelen , in zyn vermaard gedenkboek , onder de gelukzaligheden zyns levens, waarvoor hy den goden den grootden dank fchuldig was, ook deeze hebben aangevoerd: „ dat hem zulk „ eene gemalin , zo bevallig en ligt te leiden, zo te„ derhartig jegens haaren man en haare kinderen , zo „ eenvoudig, vergenoegd, cn kundeloos in haar ge„ drag en in alles wat haar perfoon aanging, was ten » desi  van faustina, 499 deel gevallen." (*) Wat toch in de waereld had, hein kunnen beweegen , om in een gedenkboek , dat hv alleen tot zyn eigen gebruik had opgefteld, zo van zyne gemalin te febryven , wanneer hy niet uit gevoel en overtuiging geichreven had? „ Hy wist fau- „ stina's ontuchtig gedrag niet, of hy veinsde het , niet te weeten," zegt capitolinus. Doch hoe had hy, die zeker niets minder dan een zwak man was, in een zo wezeniyk ftuk over het karakter van een perfoon kunnen mistasten , die zo zelden van zyne zyde ging , die hem zelfs op zyne veldtochten vergezelde, zelfs in het leger by hem was? En in gevalle 'er iets te ontveinzen was , wat had hy tegen zich zelven behoeven te veinzen ? Ik moest my zeer vergisfen , of het karakter , dat Keizer marcus aurelius van zyne gemalin fchetst, en waarom hy zich zelven in haar bezit zo gelukkig acht, kan het karakter niet zyn van eene vrouw, die haare bevalligheden te Cajeta aan matroozen en zwaardvechters ten prys geeft: en wanneer ik zie, hoe fchoon haar borstbeeld, trek.voor trek, het af beeldfel bevestigt, dat de man, die haar het beste kende, van haaren inborst en zeden fchetst, en hoe fterk het daarentegen by messalina's beeldtenis affteekt , zo kost ik my even zo ligt laaten wys maaken , dat marcus zyn broeder vergiftigd had , als dat faustina met zulk een karakter en zulke gelaatstrekken . een tweede messalina zou geweest zyn. Zo iemand , na zulke eene voldongen waarfchynlykheid, nog iets nodig ware , om het overwicht geUeel ten voordeele van de beminnenswaardige faustina (*) «arcüs aurel. h op het eind*.  #03 VERDEEDIGINo na te doen overflaan, dan waren het, dunkt my de buitengewoone eerbetuigingen, die haar de Romeinfehë Senaat na haaren dood bewees. Dees liet baar niet alleen nevens haaren gemaal, in den tempel der godinne Rome , een zilveren ftandbeeld, maar zelve ook een altaar oprichten , waarop alle Romeinfehë jongvrouwen , op haaren trouwdag , offeren moesten. Ook belastte zy, dat, zo dikwils de Keizer op 't theater kwam, een gouden ftandbeeld van faustina op eene leningftoel zittende, op de eerfte plaats, waar zy in haar leven plagt te zitten, zou gefield worden , en dat de voornaamfte Romeinfehë vrouwen aan haare zyde zouden zitten (*). - En dit deed diezelfde Senaat, die den moed gehad had, zich tegen de vergoding van Keizer hadrianus te verzetten! Zy deed het in die vrije gelukkige tyden der antonynen , onder de regeering van den zagtften , befcheidenften , gemeenzaamften Vorst , die ooit geweest is. Kan men zich ook flegts als mogelyk voorftellcn, dat deeze Senaat, wien deeze zelfde antonynzn alle zyne waardigheid hadden wedergegeeven - voor zulk een laagheid en fchaamteloosheid, die alle begrip te boven gaat, zoude vatbaar geweest zyn, om de openbaare eerbaarheid, de eer van haare jongvrouwen en matroonen, de eer van den Keizer en hun eigen eer , zo grof te fchenden , en uit eigen beweging zulke openbaare bewyzen der hartelykfte liefde •n hoogachting aan de nagedagtenis van een perfoon te verfpillen , wier enkel aanfehouwen het oog eener jongvrouw en matroone moest verontreinigen , indien zy (*) dio cusan Lib. II. Cap. 31.  ▼ AN FAUSTINA. 5»I zy dat geweest ware , waartoe de onbezonnenheid van eenige Historiefchryvers haar hebben gezocht te vernederen ? Wat moest de Romeinfehë Senaat geweest zyn om een tweede messalixa zulk eene eere na haaren dood te bewyzen ? Of wat moet Keizer marcus geweest zyn , om het te dulden ? Men vergunne my hier nog bytevoegen : welk een donker en treurig gevoel moet de gedachte aan die onzalige zucht om te lasteren en den laster gehoor te geven , dat een zo hatelyke vlek in de. menfehelyke natuur is , by een ieder verwekken , die niet op eene volflagen vergetelheid by de nakomelingfchap rekenea kan —— wanneer bloote geruchten meer geloof vinden dan zulke getuigenisfeni  9VÏR de letterkunde der TÜRKÈNi (Uit het Italiaansch.) Ver volg van bladz. 340. jje Turken kenden geert Muziek , toen amurat delVde, in 't jaar 1047 der ilegira, Bagdad veroverde» Deeze woeste veroveraar had bevolen , dat 50000 inwooners onder zyn oog zouden worden ncdergchouwen. Toen re xts een aanmerkelyk getal ter duod gebragt was , vond sciiah cltli , <'e Orphcus van Periiën, een middel, om den vertoornden Sultan te verzoenen. Ily bezong bet droevig einde van Bagdad, en vergezelde zyn gezang met de harp op zulk eene treilende wyze, dat het verfteende hart van den Barbaar tót traanen van mededogen vermurwd wierd. Hy beval hetmoordzwaard optefteeken, en voerde den verloslër zyner landslieden met nog vier andere bekwaame Toonkunflcnaars met zich naar Conflantinopolen. Deeze waren de eerfte ftichters der Muziekonder de Turken. Onder muhamed den IVden kwam de Muziek door osman effendi tot eenen hooger graad van volkomenheid. Onder achmet den Ilden gaf de Prins cantimir den Turken een volkomen leerboek der Muziek, en leerde hen, in een ander klein werkje, hunne Aria's op Nooten zingen, die (gelyk de Heer toderini in een der buitengemeen zeldzaame exemplaaren van het Cantimirfche werkje gezien heeft,) in Turkfche letters en getalen beftonden , gelyk die der oude Grieken, Latynen en Italiaanen , eer gvièo van'  OVER t)E letterkunde DER TURKEN. 503 van arezzo de punten , en driehonderd jaaren na hem johannes muria, een Paryfenaar, de by ons gebruikelyke nooten uitvond. Doch de Turken verlieten zeer fchielyk de Cantimirfche nooten , en keerden tot hunne oude gewoonte weder, om hunne Muziek zonder nooten te componecren , en uit hun hoofd te fpeelen. Desniettegenflaande had dezelve haare grondHellingen en regelen , gelyk zy in oude Arabifche en Periifche Boeken , waaruit ook cantimir haar geput had, geleerd werden. Zy hebben alle toonen en intonatiën, die wy hebben, doch zy zynryker in halve toonen en in melodie. 'Er zyn wel eenige bekwaams toonkunflenaars te Conflantinopolen, die, naar hun welgevallen, zich van eenige teekenen in het componeeren bedienen, doch dit gefchiedt alleen om hun geheugen te hulp te komen. Van gclyken aart zyn de cirkelformige en andere gëometrifche figuuren , die men in eenige Perfifche , Arabifche en Turkfche Muziekboeken vindt. Daar zy de 12 halve toonen in 24 verdeelen, en hunne melodie hierdoor mcnigvuldiger wordt, zo vindt hun oor geen vermaak in de Europeefche Muziek , hoe harmonisch dezelve ook is ; want het ontbreekt hun aan harmonie. Zo valsch het is , hetgeen de Heer guïs in zyne geleerde reize van Griekenland (*) zegt, dat de Turken geene Theorie van de Muziek hebben, Zo ongegrond is ook het bericht van den Heer niebuiir (f), dat de Turken van aanzien het zich tot een fchande rekenen de Toonkunst te leeren. Zy is veeleer een deel van hunne opvoeding. Zy oefenen zich van de jeugd af in (*) Voyage litteraire de la Grece T. 2. (t) Fïyage en Arabie T. I. p. 142.  504 ©VER DE LETTERKUNDE in dezelve, inzonderheid op maarinftramenten, en op de Nei (*_) , 't welk ook het eenigfte Ipeeltuig is, waarop zy zich onder goede vrienden laaten hooren, omdat 'er veel oefening toe vereischt wordt. Anders laaten zy zich nooit in 't openbaar hooren. Insgelyks is het ook een dwaling 't geen de Heer guf.r in zyne Mosurs & ufages des Turcs Toni. 2. bl. 92. verhaalt, dat in het gasthuis van het Serrail, van den morgen af tot aan zonnenondergangtoe,Vocaal-en Inftrumentaal Muziek tot verlustiging der zieken gefpeeld wordt. Wel is waar dat men in deeze afgezonderde deelen . van het Serrail dikwils Muziek hoort; doch dit is een willekeurig tydverdryf der Pages , die zich dikwils ziek houden, om zich op deeze plaats, waar hun het wyndrinken en de toegang tot goede vrienden veroorloofd is, te verlustigen. De Muziek der nieuwe Grieken , de Kerkenmuziek uitgenomen , is geheel aan de Turkfche gelyk, behalven dat zy zich van een zeker foort van nooten, die in rechte, fcheeve, kromme elliptifche lynen, in vierhoekige en ronden punten, en andere dergelyke geheugenisteekenen beftaan, algemeen bedienen, doch die ech ter de beteekenis onzer nooten niet hebben. Hunne Muziek - Inftrumenten zyn 1) Reman, onze Viool, 2) Ajahli Reman, een foort van Viool met een voet, die even gelyk de Europeefche Bas gefpeeld wordt. 3) Sine Reman, de Viole d'Amour. 4) Rebab, een fpeeltuig met twee fnaaren , cn een byna geheel rond lichaam,op welks verheven rond deel een kleine opening is; dat met een boog gefpeeld wordt, doch federt eenigen tyd niet veel in gebruik is. 5) Tambur, een (*) Een foort van pwarsfluit,  i) E R T U R R E Ni 5°5 een fpeeltuig met een zeer langen hals, met ihaaren van Haal en een van geel koper, zonder eenige opening , dat met een lehildpadden buigzaamen grifisJ geüagcn wordt. 6) Ni, een foort vau rieten Dwarsfluit, die nu eens den fynen toon van onze fluit, clan weder den klank eener menfehelyke ftemme geeft. 7) Schirif, een kleiner foort van Nei, waar de toon niet zo laag valt als op de groote. 8) Mescal, die uit veele pypen is famengefteld, gelyk een Pansnuit, met dit onderfcheid, dat het dikwils tot op 23 rietftukken kan vermeerderd worden , van welken i:der drie verfchillende toonen geeft, nadat men hier of daar heen blaast. 9) Santur, dat naar ons Hakkebord gelykt. 10) Canun een foort van Hakkebord met dïrmfnaaren, dat in het Serrail door de vrouwen met fehilpadden vingerhoeden , die met de kanten van de doppen der Cocusnooten voorzien zyn, gefpeeld wordt. 11) Daire, een foort van Handtrommel, die uit een hoepel van drie duim breed beftaat, welke op de eene holle zvde met een vel overtrokken is. Aan de ronde zyde zyn op vyf verfcheiden plaatfen dubbelde febyfjes van geel koper gehegt , die by ieder ilag, dat op het vel gefchiedt , een gerammel maaken. Van dit fpeeltuig bedienen zy zich om de maat te ftaan. De Inftrumenten der Turkfche Krygsmuziek zyn: Zuma, dat in vorm en klank met onze hautbois overeenkomt; Raba Zurna , is hetzelfde van grooter gedaante, en laager van klank; Bjïu, een trompet van geel koper ; Zil , een moorsch Inftrument, dat uit twee koperen fchyven beftaat, die in 't midden rond verheven zyn. Aan 't bovenfte deel zyn handvatfels om zé tegen eikanderen te flaanj Daul , een hengelw. V. D. Kk trom-  506 «ver de letterkunde trommel, grooter dan de onze , die op den eenen kant met een dikken hamer en op den anderen kantmet een dan Hokje naar de maat geflagen wordt'; Trombelek of Naara , een kleine pauk van hout, iets grooter dan een halven voet in het diameter; Riu groote pauken van koper, die op Kanwelen gedragen worden. De Grootvifier en de Poeha onderhouden talryke troepen van militaire Muzikanten. Ins-elyks doen ook de groot Admiraal pp dc vloot , en dc Vorst van Wallachyen cn Moldavien aan hun hof. Dc trcep van den groot Sultan is over 't gemeen grootsch cn prachtig. Hun ambt is by alle openbaare Feesten te muziceeren. Buitendien Onderhoudt dc groot Sultan nog in het Serrail een groot aantal Kamermuzikanten, die, gelyk de vorigen, alleen Turken zyn. Deeze fpeelen verfchcidenmaal in dc week, ten vermaake van den Sultan. Ook houdt hy buiten het Serrail een goed getal der bekwnamfte Toonkunstenaars in foldy Armeniërs, Grieken, Turken en Joodcn , die eens' of tweemaal 's maands aan het hof geroepen worden. Op de viool en over 't algemeen in de Muziek zyn de Griek anast-asius en de Armeniër stephan de beroemdfte en betcwaamlte. ivphael fpeelde de Tambur zeer goed, en twee andere Turken nog beter. Eenige Derwifchen toonen een zeer fynen fmaak op de Nei, het beminde fpeeltuig der Turken. De beroemde Sonate , waarmede schah culi zo veelen perfoonen hun leven redde , is onder de Turken door overlevering behouden. De bekwaamfte Muzikanten te Conftantinopolen weeten ze te fpeelen. Zy is zelf onder den naam Muf elk, of Pefcerfi Bugdati Fetihi (de inneeming van Bagdad) bekend, gelyk  der t u r k e n. 50? lyfc de Armenifche Virtuofo raphael den Heer toderini verzekerde, raphael fpeelde ze in zyne tegenwoordigheid op de Tambur ; en hy gevoelde zich zeer getroffen , niet flegts wegens de hartstochtelyke melodie , maar ook omdat hy ze zich als het edelfle en voor de menschheid weldaadigfte gedenkteeken der' Toonkunst voorflelde. De Derwifchen, die na hunnen ftichter meveli genaamd worden , wyden zich boven anderen aan de Toonkunst, en zyn zeer bekwaam'op blaasinftrumenten en pauken. Hunne Dwarsfluit Nei raaken zy, den pink uitgenomen , niet met den top , maar met het middenfle lid van den vinger aan. Het embouchure deezer fluit is buitengemeen zwaar, omdat zy van boven geheel open is. Deeze Derwisfchen hebben een godsdienttigeii dans in hunne Bedehuizen ingevoerd , waarby zy zich zo fnel als een tol omdraaijen. De Muziek, naar welke zy danzen , vindt men in de Recueil de cent eftampes van den Heer fernol bl. 26. gedrukt tc Parys in den jaare 1714. De Turkfche Academiën, byzonder die van Conftantinopolen , hebben juist zo veel roem niet als de Arabifche en Perfifche ,• doch befchouwt men haar aantal, de wyze wetten, naar welken zy beftierd worden , en het ryke fonds , die haar in ftaat ftellen om een groote menigte ftudenten kost cn wooning te geeven, zo zullen wy bezwaarlyk een natie in Europa vinden , die hierin de Turken overtreft. Men vindt 'er elf te Conftantinopolen, van welken ieder uit meer of minder Collegiën beftaat , waaruit zy hunne bedienden voor kerk en ftaat trekken. De (lichters derzelven , van welken zy hunnen naam ontleend hebben, zyn >iuhamed , de Ilde, bajazet deKk 2 Hde,  50' over Dr letterkunde Ude, selim, deIfte, soliman 00 Ifte en zyn dochter mihr-u-mah, k.L1U al1 pascha, achmet de Ifte , osman de ïftde , mvsuêTa de lilde, abdul hahmid, de laatst overleeJen Groot-Sultan, die de door hem geftichte Academie Valide Sultane , van den naam der moeder van muuamed den IVde , by wier Moské zy gebouwd is , benoemde, muhamsd de HJe (lichtte twee Academiën , de eerfte in Agia Sofia, of in de voorheen beroemde Sofiënkerk, en de tweede by eene prachtige, naar hem benoemde Moské , Maomedie. 1 e eerfte beftaat uit zes verfcheidene fchoolen en leeraars, de tweede, die onder allen het meeste bioeit , uit agt laage en agt hooge fchoolen. De een onderhoudt 150 en de andere 300 voedfterlingen. Bajazets Academie geeft iu drie fchoolen aan 129, en die van Sultan Selim in twee aan 30 ftudenten kost en onderwys. In Solimanie worden 200 , in de Sultana 80, in de Academie van den Groot Admiraal Kilig omtrent 100, en in de andere van Sultan Achmet 96 fcholiereu onderhouden. De drie overige te famen geeven aan 4S0 kweekelingen kost en onderwys. Dus ftudecren te Conftantinopokn op de Academiën 1616 jonge Turken op Keizcrlyke kosten. Het is aan alle de overige Turkfche inwooners vergund hunne kinderen op de fchoolen deezer Academiën te zenden. Wanneer men de agt laage fchoolen van Maomedie uitzondert, worden op alle de overige Academiën alleen de fraaije en hoogere wetenfchappen geleerd. Het getal van alle Collegiën of Schooien der wetenfchappen beloopt te Conftantinopolen 51S, en der laage Schooien, waar het leezen en fchryven en zekere Catechismus geleerd wordt, op 1255. De Academiën beftaan meestal uit zeer prachtige gebouwen ,  DER TURKEN. 5^9 wen, die zeer ruim zyn ter inwooning voor de kweekelingen. De Heer toderini befpeurde in een derzelven veel zindelykheid en orde. Het was de Academie der Valide Sultane. De gehoorzaal , waar de leeraars op onderfcheidene uuren hunne voorleezingen hielden , was een fchoon gebouw , langwerpig vierkant , welks grond met matten en fchoone tapyten bedekt was , en aan den zolder hongen eenige lampen. De jaarwedden der leeraars zyn matig de grootften bedraagen niet over de 1000 piasters of 200 ducaaten. Het vervolg enjlot hierna. Kk 3 FRACt'  5io FRAGMENTEN UIT OSMAN O F DE GEHEIMEN VAN HET HAREM, i. Daar was ik na in dc ontzachseïvke hoofdftad, zonder vriend , zonder kennis , zonder iets ; doch wat brak ik daar myn hoofd mede? Ik zag tof dingen genoeg, die myn nieuwsgierigheid gaande maakten. En hoe had dat sarrige gezigt van zo veele bonte huizen; de met boomen van allerlei foort beplante ter» rasfen; de lugtige, hooggewelfde Bagnios; de inajestueufche Dehamees en Moskeen , welker ranke Minaretten , met haare vergulde maanen, de ftraalen der zonne terug kaatften ; de menigvuldige fonteinen, in wier verheven waterfprongen de zevenverwige' regenboog flikkerde; boe zou dat gefchakeerde gewoel van zo veele verfchillend gekleedde menfehen: dat verwarde geluid van zo veele taaien onder eikanderen ; het heerlyk gezicht van de rvke koopwaaren der Oosterfche weelde, en de glansryke pracht in de Bafars en Befenfteins; het geraas der op de ftraat werkende ambachtslieden; het verdoovend gefchrceuwder pakkendraagers , koopers en verkoopers door eikanderen ; het gefchakeerde gewoel en gedrang der open nedergaanden; bier een Turk met een ern- ftig, ftroef gelaat, op zyn ryk uitgedost paard; daar een lugtige Franschman op een armfalig muildier • hier een eerwaardige Ulema met een vastgegord overkleed, en zyn onfebendbaaren knevelbaard; daar een listige gezandfebaps Secretaris in een lugtig Fransch  FRAGBIENTEN UIT OSMAN. $H Fransch vrakje; daar een heilige , duisterziende Iman met zyne houten roozenkrans ; daar een Duitsch geestlyk Heer met bef en mantel; hier in den hoek een Moslamen met vuurigen yver zyn gebed uitftortende; —— daar een Hollandfche Matroos in zyn taal tegen een ander vloekende en raazende; — hier een zindelyke Turk aan de bron zich reinigende ; daar een morsfige Smous met Hinkende knolfellook; hier een milddadige Moslamen, die een Christen-bedelaar een almoes geeft; — daar een bedriegelyke Engelschman, die een Moslamen valfche juweelen uitvent, en ik weet niet al welk gewemel van Scherifs , Europeefche en Turkfche foldaaten, Europeefche en Turkfche monnikken , koks en klug- tige Gamako's ! eindelyk aan het einde der ftraat een ouden Turk met zyn geflingerden Haf als bediende vau de Policie, en een o way fchreeuwende Hebraè'er, die men op zakkenrollen betrapte; Hoe, zeg ik, had dit alles op een jong mensch van myne jaaren geen indruk moeten maaken? Hoe moest dat alles my niet toefchynen , alsof ik in een betoverd land verplaatst was ? Overal liep ik heen , waar myne oogen my lokten , zonder plan , zonder uitzicht, zonder te weeten waar ik belanden zou, en zonder 'er my over te bekreunen. — Na dat het avondgebed verricht was, begon het gewoel wat te verminderen , de menigte liep van tyd tot tyd uit eikanderen , en de arbeidslieden gingen van de ftraat; de Bafars en Befenfteins wierden gefloten. Het was reeds zo donker dat de Dames zich op de terrasfen begaven , en door het duister hoorde men een lieflyk kwynende ftemme, vcrzeld van de zagte citer of brommende tambouryn. Ik wierd wat bang. Toen ik aan het einde der ftraat Kk 4 kwam,  5Ii FRAGMENTEN VIT OSMAN kwam, vond ik, als by het begin, de deuren gefloten; de maan keek door de gefpleeten wolken , en klaterend geesfelde de oostewind het water der zeehaven, waaronder het gefchreeuw der matroozen , die de fchepen naar den overkant van den oever bragten, en het geblaf der groote honden , die op het uitgeworpen vleesch aasden, zich vreesfelyk mengde. Thans hoorde ik van verre de ronde der Janitfaaren. Angfh'g ging ik met myn rug ftyf tegen een deur Haan; de ronde ging voorby , zonder my te zien. Intusfehen wierd de deur plotsling naar binnen geopend. Ik viel van fchrik agterover ; en toen ik weder by my zelven kwam , vond ik my op een duistere plaats en voelde een zagte hand die de myne drukte. Ik zat voor de open deur van een kleine zaal, waarin zy was , en blies op myne fluit. Een betoverend halfduister heerschte in de zaal, en wellustig ademde de lucht van de geuren der orangeboomen, die om de aagtkletterende Basfin Honden. Osman! riep zv. Ik ging in de zaal. Een lang gewaad, zo fyn als uit nevel geweven, vloeide van haare fchouderen, en wm onder den boezem , dien zy bloot droeg, onaebtfaam opgeknoopt. Gelyk de volle maan door de voorby-" vloeijende witte wolkjes heenfehemert, zo zag men de bevallige omtrek van haare bekoorlyke leden door dit ligte gewaad , en haare kastanje bruine hairlokken krulden golvend langs haaren elpenbeenen hals. Ik ftond voor haar , en myne ftarrende oogen verflondea greetig de bekoorlykheden van deeze fchoone vrouw. Geef my uw fluit, Osman! zeide zy, ik moet zien of ik ook wat fpeelen kan. Ik  SF PE GEHEIME?} VAN HET HAREM. «Ij He gaf haar de fluit , en knielde naast haar neder. Zy leide ze aan haare lippen ; en gebood my haare vingers te plaatfen; naar de orde, zeide zy. Hier ontblootte zy haaren melkvviuen ronden arm. Zagt leide ik haare nette vingers op de openingen der rkiit. Zy beproefde of zy blaazen kost; doch 'er kwam zo een kiugtig geluid voor den dag , dat zy lachgend op haar kusfen in de zoetfte wanorde agterover viel, en de fluit bleef in de vouwen van haar gewaad aan haaren boezem hangen. Welk een zagte gloed fchemerde in haare blaauwe halfgebrooken oogen 1 Ik kwam nader by haar, om myn fluit wegteneemen, en myn hand gleed zagt neder op haaren vollen, zagtgolvenden boezem ; zy fprong op, als van een elektrieken (dag getroffen, greep driftig naar myne hand, en drukte ze 'er heviger >p. Plotslings hoorde ik Mahomets ftemme , ik maakte my fchielyk weg ; daar ftoof hy binnen. 3- Het was nou middernacht. Ik boorde de Cypresfen ruifchen by den grooten Basfin aan het hof, en het lieflyk harmonisch geruisch des murmelenden waters. Op het terras agter de Orangeboomen ging de maan op, en haare begochelende fchyn fchilderde de fchaduw van het venfter op het tapyt waarop ik lag. Ik hoorde een zagt kloppen aan myn deur. Volg my ! fluifterde eene ftemme , nadat ik even zagt geopend had. Ik kon niemand zien , want de maan wierd juist op dit ogenblik verduisterd. Volg my en zwyg ! zeide de ftemme ten twedenmaale. In-  514 FRAGMENTEN UIT OSMAN ENZ. Intusfehen voelde ik my ruuw by de hand gevat. Vrees niets ! by de Caaba! Ik liet my voorttrekken. Wy gingen door een lange galdcry , in welker midden een grootte lamp in een kristallen bol hoiig. Aan het einde der galdery klopte myn gefnedene, want daarvoor hield ik hem reeds aan zyne kleeding, eer ik hem nog by de lamp zag , eenmaal in zyne handen, en kort daarop nog eens. Terftond hoorde ik een zagt geruisen , even als het loopen van twee menfehen , en in hetzelfde ogenblik voelde ik my onder beide armen gevat. Wy kwamen ras een trap afin den tuin. Het was een klaare, heldere hemel; onder de geuren der citroenen-en roozenboomen floegen de nagtegaalen een Iieflyken fruitenden toon. Eindelyk ftonden wy voor een Kiosc met een galdery. Hier verbond men my de oogen , cn ik merkte, dat men my in een vertrek bragt, alwaar een wellustige koelte waaide. Alles was ltil, myn leidsman hoorde ik kort daarop de deur toegi-endelen, en ik viel onwillekeurig op een zagt kusfen neder. Het duurde niet lang , of ik hoorde iets beweegen agter myn rug. Ik voel 'e een zagtcn arm om mynen hals en een gloeijenden mond op myne lippen. Eensklaps hoorde men van verre het gerammel van klinkende fabels ; het wierd fterker en kwam nader by; ik rukte den band van myne oogen; daar fprong de deur op. Oiga met ecu fakkel ftortte met een uitgetogen dolk in de hand de deur in die tegen my over ftond; ik wilde opftaan ; daar trok men my ruglings in een ander vertrek. — Ha verrader! riep Oiga. — Eensklaps hoorde men een vreesfelyk geluid : Help! Brand! * ANEC-  5i5 ANECDOTE VAN HOWARD. De dood van den beroemden howard , die in de maand January te Cherfon in de Krim aan een rotkoorts itierf, wordt algemeen betreurd. Dees mcn1'cbenvriend, wiens bezigheid niet dan weldoen was, offerde zyn leven, gezondheid, rust en een aanzienlyk vermogen aan den dienst der lydende menschhcid gp. Hy bezogt op zyne reizen de gevangenisfen en gasthuizen in Europa , toonde de misbruiken aan en gaf verbeteringen aan de hand , die werkelyk ter uitvoer gebragt wierden, waardoor het lyden van duizenden verzagt en hun leven draaglyk gemaakt wierd. Vol van het edelite zelfgenoegen, dat zyne poogingen niet vruchteloos geweest waren, ondernam hy een tweede reize naar de Levant en elders, om de Lazaretten en Pesthuizen, alwaar quarantaine gehouden wordt, te onderzoeken. -— De volgende authentieke Anecdote is beter gefchikt om howards karakter aantetoonen , dan de uitvoerigfte fchildery zou kunnen uitwerken. Toen hy voor eenige jaaren de gevangenisfen en gasthuizen in Weenen bezogt, wenschte de Keizer hem te fpreeken. howard wierd hem voorgeftcld, en de Keizer vraagde wat hy van de gevangenisfen zyner hoofdflad dacht ? howard antwoordde met die vrymoedigheid welke hem zo eigen was, dat het de affchuuwlykfte kerkers waren, die hy ergens gezien had, en verzogt met een vuurigen nadruk, dat de arme gevangenen beter voedfel mogten krygen, dat men hun bedden of ten minften een leger van Itroo zou vergunnen, en dat in 't toekomende belast mogt worden, dat de oppasfers de gevangenen niet met voetboeijens aan den grond zouden  510 anecdote van howard. «ouden ketenen. De Keizer zeide , dat deeze aanmerkingen hem vreemd voorkwamen in den mond van een Engelschman , in wiens vaderland men de misdadigers by douzynen ophong , terwyl niemand in zyn land met den dood geftraft , maar voor zyn leven lang gevangen gezet wierd. Dit kan ik niet loochenen , antwoordde howard , doch ik wilde my liever in Engeland laaten ophangen, dan in uw Ma* jefteits gevangenisfen leeven. De Keizer keerde zich om met een donker gelaat, en zeide tot den Graaf P. die naast hem ftond ; En verite ce petü Anglois ne ejt pas fiaiteur.