ALGEMEEN M A G A Z Y N, VAN WETENSCHAP, KONST SN SMAAK, Vde Deel, Ilde Stuk.   ALGEMEEN M A G A Z Y N, V A N WETENSCHAP, KONST en SMAAK. behelzende: l wysbegeerte en zedekunde. ii. natuurkunde en natuurlyke historie. iii. historiekunde. iv. beschaafde letteren, fraaije kunsten; en mengelwerk. vyjfde uk kt., tweede stuk. TE AMSTERDAM, By d'erven P. MEIJER en G. WARNARS, M D C C X C I.   L ALGEMEEN M A G A Z Y R WYSBEGEERTE EN 2EDEKUNDE.   519 tVERSLAG VAM HET GEVOELEN VAN DEN HEER. SAILLY, OVER DEN OORSPRONG DER WETENSCHAPPEN EN DE HERKOMST DER VOLKEN VAN ASIEN. D e gefchiedenis der aloude volkeren is , buiten te» genfpraak, aan veele en ondoordringbaar duisteraisfen onderworpen. Gebrek aan berichten aan de Bene, en duistere, verwarde, tegen elkander inloopende verliaalen aan de andere zyde, Hellen dikwils den onderzoeker by al zyn vlyt en ervarenheid te leur, daar hy nu eens geen weg , dan weder een verwarden doolhof voor zig vindt. De uitflag van dit onderzoek is zeer verlc lullende, naar maate van den leiddraad, waarvan men zig in dit geval bedient. Zy, die vervuld met eerbied voor de Godlyke Schriften, het verhaal van Mofes ten grondflag hunner Tydreekening leggen, toetzen alles aan dien Heen , en verwerpen de Tydrekeningen der Egyptenaren en Chineezen, die, vervuld van nationaleu hoogmoed, zig een buitenfporigen ouderdom toeeigenen ; doch anderen , die de gefchiedenis van Mofes of geheel verwerpen, of flegts onder zekere bepalingen aannemen, tragten de bovengenoemde Tydrekeningen een zekeren trap van waarfchynlykheid by te zetten , en bedienen zig ten dien einde van bewyzen, opgemaakt uit vergcly. kingen en waarfchynlyke onderitellingen, en onder* fteund door een levendige verbeeldingskragt, die in dit geval een overreedend vermogen bezit. Onder veele vernuftige en gekerde ftelfels, die men over deeze ltofi'e heeft ten voorfchyn gebragt, is my fcyzonder aanmerkelyk voorgekomen het fystema van LI % den  glO het gevoelen van den heer bailly over DEN den Heer bailly , wiens werk over den oorfprong der Wetenfchappen en de herkomst der Volkeren van Afiën, in 't Fransch uitgegeeven , en vervolgens by ons vertaald, een famenlïel van verfcheiden Hellingen bevat , die met veel vernuft uitgedacht, met veel ftoutheid voorgeftcld , en met veel oordeel onderileund worden. Ik heb dit zonderling werk meer dan eens met genoegen doorleezcn , en daar ik by myne leezende vrienden befpeurde, dat deszelfs inhoud niet zo algemeen bekend was, als zy wel verdiende , heb ik beflooten den korten inhoud van dit onderhoudend bock optcgeeven. Ik durf my vleijen hierdoor geen ondienst te zullen doen , c'ewyl het aan hun,die dit werk geleezcnhebben, niet onaangenaam kan zyn, zig de menigte van zaaken,diein het zelve voorkomen, in een korte fchets onder het oog gebragt te zien ; nog aan hun, die hetzelve niet kennen, met een boek van zulk een zonderlingen inhoud en verdienste bekend te worden. Het werk van den Heer baillï beftaat in tien Brieven , gerigt aan een Heer , wiens naam llegts door flippen wordt aangewezen, doch die uit drie andere Brieven , aan den Schryver ten antwoord gericht , en aan het hoofd van dit werk geplaatst, blyktde Heer de voltaire te zyn. Elk deczer tien Brieven behelst een byzonder onderwerp, waarvan ik flcgts den Titel zal noemen, om daardoor vooraf een oppervlakkige fchets te geeven van 't geen men in 't vervolg te wachten heeft , en een leiddraad , waaraan men zyn gedachte kan verbinden, om den Schryver van flap tot flap te volgen. Zie hier den korten inhoud: De Schryver beweert , dat die Volkeren, die wy als de oudite keuuen , en hier door verftaat hy de  00rsp.der wetensch. en de volk. van asien. 52I Chineezen, de Chaldëen en de Indiaanen, geen ukvinders kunnen geweest zyn van de wetenfchappen, die ouder hun gevonden worden, en bcwyst dit in den Men Brief van de Chineezen, en in den Ilden van de Chaldëen en Indiaanen. My toont in den lilden Brief, dat 'er in de Overleveringen, de Gebruiken, de Wysgeerte en den Godsdienst van deeze drie aloude Volkeren, een aanmerkelyke overeenkomst is. Hetzelfde, bewyst hy in den IVden Brief, ten opzigte van de wetenfchappen , en de inftelüngen tot dezelve betrckkelyk,by de drie gemelde Volkeren. Nu toont hy in den Vden Brief aan, dat deeze overeenkomst geen uitwerkfel heeft kunnen zyn van mededeeling, of van onderlinge gemeenfchap: en in den VIden Brief, dat deeze overeenkomften niet volttrekt in de natuur van den mensch gegrond zyn , maar dat men ze zoeken moet daarin, dat alle deeze Volkeren een zelfden oorfprong hebben van een ouder volk , en dat de Godsdienst , Wetenfchappen , Wysgcerte en Gebruiken deezer Volkeren , overblyffelen zyn , waarvan de. oorfprong by dit aloud Volk moet gezocht worden. Onze Schryver betoogt verder in den Vilden Brief, dat dit aloud volk de Wetenfchappen in een hoogen trap van volmaaktheid bezeeten, en een verhevene en gegronde wysgeerte gehad heeft; en tracht in den Vlïïften Brief waarfchynlyk te maaken, dat hetzelve in Aliën, op omtrent 49 graaden noorder breedte, moet gewoond hebben, en dat dus de bevolking, en met dezelve, het licht der wetenfchappen zich op de aarde, van het noorden naar het zuiden fchynt verfpreid te hebben. Om de reden van deeze verhuizing te vinden, tracht de Heer bailly in den IXden Brief te beweqren, dat onze aarde een, middelpuntig vuur beeft, LI 3 waa?"\  521 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLYOVEK BÉS waaraan dezelve haar eigene en inwendige warmte veii'chuldigd is; terwyl hy in den Xdcn Brief aantoont , dat aan de beftcndige vermindering van dit inwendig vuur, de verkonding of vermindering van de eigene warmte van den Aardbol is toctefchryven, en dat deeze teffens de reden is van de verhuizing van dcszelfs bewooners van het noorden naar het zuiden , die de verplaatzing van den zetel der wectenfehappen ten gevolge heeft gehad. Ziedaar de ftoffen die behandeld worden in het Werk, waarvan ik thands een fchets zal trachten te gceven. Ik zal my der kortheid en duidelykheid bevlytigen; ten eerften , om dat onze Schryver zulk een menigte van zaaken,die onze oplettendheid verdienen, rechtltreeks en van ter zyde behandelt, dat ik my in geene uitweidingen zal kunnen toegeeven; ten anderen, omdat ik 't my zelve niet zou kunnen vergeeven , als ik den bevalligen en onderhoudenden flyl van onzen Schryver door een verwarde en onduidclykc fchets onteerde. Ik zal, om de lastige herhalingen van, dit zegt de Heer Bailly, dus gaat onze Schryver voort, te ontgaan, myn kort begrip aanccngefchakeld, en als met myn eigene woorden voordraagen , fchoon 't 'er echter verre af is, dat ik liet Systema van mynen Schryver als myn eigene Helling overnemen , of dcszelfs verdediging ondernemen zoude, devvyl ik herzcive, na myn gedaan verflag, geheel aan het welwikkend oordeel myner Leezeren zal overlaaten. Dit vooraf gezegd hebbende, ga ik tot myn onderwerp zelve over. Wanneer men den ftaat der wetenfchappen, by de Chineezen, Chaldëen en Indianen, met eenige oplettendheid befchouwt, dan zal men overtuigd worden, éê by deeze Volkeren eerder de overblyffelen dan  •ORSP. DER. WETENSCH.ENDE VOLK. VAN ASIEN. 523 de oorfprong der wetenfchappen gevonden worden. Wat vooreerst de Chineezen betreft, het is een beftendige trek in het charafter deezer Natie , dat aan hun die rusteloosheid van geest ontbreekt, die tot het uitvinden van wetenfchappen volftrekt noodig is. De geest van uitvinding behoort niet tot alle eeuwen; maar als een volk, na eeuwen lang beftaan te hebben, beflendig van dien geest beroofd blyft,dan mogen wy met recht die werkeloosheid aan het nationaal charao ter toefchryven. De vinding hangt af van zekere rus« teloosheid van den geest; deeze kandoor oorlogen, partyfehappen, of andere volksrampen , op een ander voorwerp worden afgeleid , maar, wanneer een volk deeze dryfveeren mist, en eeuwen achtereen in vreede en geluk doorbrengt, en zich, geduurende alle die ecu wen, kan veroorlooven by het oude te blyven, de verkreegene kundigheden niet gebruikt, om nieuwe optefpooren, een afkeer van alle nieuwigheden voedt, den geest van onderzoek verdooft, en in denzelfden kring van gebruiken, wetten en gewoonten,beftendig' rondloopt ; dan mag ik befluiten , dat het zulk een Natie aan dat inwendig vuur, aan die rustelooze dryfveer ontbreekt, die gelegenheid tot nieuwe ontdekkingen, en een beftendigen voortgang, op het fpoor der wetenfchappen, aan de hand geeft. En ten bewyze, dat dit het charafter der Chineezen zy, beroep ik my onder anderen op het bericht van vader parennin , „ dat de Chineezen (zegt hy) van „ de oudlte tyden af geene vorderingen in de Sterre,, kunde hebben gemaakt , moet men daaraan toe„ fchryven , dat zy ten naasten by van hetzelfde cha„ rafter en van dezelfde geestgefteldheid waren, als. „ zy die thands leeven; oppervlakkige werkelooze LI 4 lieden3,  5^4 hët GEVOELEN VAN BEN HEERBAILLY OVjer de»- lieden, vyanden van alle infpanr.ing, die een tegen,, woordig voordeel , een wezeniyk belang (zo- als „ zy het noemen} verkiezen, boven de ydele en dor„. re eer, van iets aan den hemel ontdekt te hebben." Dusverre vader parennin. De Starrekundigen, verpligt om aan het hof vcrflag van hunne ontdekkingen ' te doen, vreezen de nieuwe vcrfehynfcls zo zeer, als men 'erby ons naar verlangt. De Chineezen zyn overtuigt, dat alks cenpaarig moet zyn en blyven in den ftarrenhemcl, zo wel als in hunne familie en in hun ryk; iedere nieuwigheid, die zich aan den hemel vertoont , is een blyk van dcszelfs verontwaardiging tegen den Keizer die hetzelve regeert, of tegen de Mandarins die hetzelve verdrukken. Men mag dus- hen, die dag en nagt op het Obfervatorium van Peking waaken , om (gelyk men liet noemt) waarnemingen te doen , ve'rgelyken by de buitenwagten onzer legers, die niets minder verlangen, dan den vyand te zien, om dat 'er niets dan Hagen voor hun te wagten is. Daar zulk een denkwyze onder een volk hcerscht, kan men geen voortgang in de wetenfchappen ver» wagten; en had men in Europa op dezelfde wyze ge-dacht, wy zouden geen descartes, geen gai.ilei, geen cassini , geen newton gehad, althans met hunne ontdekkingen geen voordeel gedaan hebben. Men bedient zich op het Obfervatorium van Peking ook niet van verrekykers om waarnemingen te doen , noch van flingeruurwerken om den tyd te bepalen, fehoon men 'er heeft,die doof de bekwaamde werklieden vau Europa zyn vervaardigd , en anderen die door de 'Chineezen vry naauwkeurig zyn nagevolgd : maar ieeze worden even zo zorgvuldig in de kabinetten ^an het Palcis bewaard , als het Chineesch Porcejein Vk  ©ORSP.BER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. «r* in de kasfcn onzer Europifch* vrouwen , en beiden brengen even weinig toe tot de bevordering der wetenfehappen. Men voege bier by de nationale trotsehheid van dit volk , den afkeer die zy voeden vroor alles wat van vreemdelingen komt, en den eerbied dien zy hebben voor't gebruik, dat hun aan de gewoonten hunner vaderen verbindt. De gewoonte maakt alle hunne dagen op een droevige wyzc eenvormig; hunne Happen zyn bepaald, hunne vermaaken centoouig, de zon gaat niet op dan om t'elkens dezelfde dingen te zien; de pligtplecging, het ceremonieel is geregeld in een boek, dat meer dan 3000 jaaren oud is, want by de Chineezen zyn de wetten der befchaafdheid ouder dan die der rechtvaardigheid in Europa; maar die wetten, welke zelfs de kleinfte verrichtingen regelen, het formulier der woorden voorfchryven, en het getal der buigingen bepaalen , zyn misfehien de oorzaaken hunner geringe vorderingen in wezenlyke wetenfchappen ; als gekluisterde paarden, die gefladig in de molen rondloopen, kunnen zy het vuur en denlevendigen gang van het moedig ros niet volgen, dat met zyn vorstelyken bereider in de vrye velden omdraaft. Men heeft nu en dan een vernuft ouder hun zien optrceden , dat groote vorderingen beloofde , maar 't gebruik, dat zy van zyne uitvindingen hebben gemaakt, bevestigt hetgeen ik reeds gezegd heb; Coeheou Ring' een Sterrekundige van de Xlllde Eeuw, verdiende' eenige achting, en had fraaije werktuigen haten maaken , en mogelyk zelfs uitgevonden j zyne vorderingen en uitvindingen worden nog zorgvuldig bewaard maar in een geflootene zaal , waartoe noch Chinees noch Jefuiifchc zendeling de toegang vergund is. Yootts, dragen de Sterrekundige werken onder dé LI 5 Chi-  5^6 HET GEVOELEN VAN DEN HEER KAILLY OVER DEN Chineezen de blyken van eenen overouden en ontleenden grondflag , die men door gewaande verbeteringen bedorven heeft ; zy kennen zedcrt veele eeuwen de Epacta, en het Guldengetal, dat door geheel Afiën verfpreid, endoor methon in Griekenland gebracht is; doch zy hebben, om dit tydperk te verbeeteren , andere min naauwkeurige tydperken uitgedacht en hetzelve bedorven ; dit is een bewys dat hetzelve is uitgevonden in een tyd , toen de beweegingen van zon en maan beter dan by hun bekend waren. Een ander bewys voor myne ftclling ligt in hunne pogingen om een fterrekunde weder te vinden, die zy zeggen verlooren te zyn, nadat Fohi, een hunner eerfte Keizers, die de vader der fterrekunde onder hun was , dezelve in verfcheidene gedenkftukken had nagelaaten. En men vindt,in veele hunner fterrekundige werken , waarneemingen van deezen Fohi, waarvan zy thands geen gebruik weeten te maaken , maar die de blyken van aanmerkeiyke vorderingen draagen ; vorderingen , die het werk van een enkel mensch noch van een enkele eeuw niet kunnen zyn, maar die een langduurigc waarneming en beflendige ocffening veronderftellen. Dit is niet waarfchynlyk te verwachten van de Chineezen , in een tyd , waarin zy, volgens hunne eigene bekentenis, een ruuwe en onbefchaafde iiatie uitmaakten, die van Fohi de nodigde onderrichtingen wegens hunne wezenlykfte behoeften ontvingen ; in zulk een ftaat is de fterrekunde zelden het eerfte voorwerp , waarop de befchaver van een ruuw volk zich toelegt. Maar befchouwen wy Fohi als een zendeling van een ander, ouder en befchaafd volk, onder 't welk de konften en wetenfchappen bloeiden , die zich  oorsp. der wetensch. en de volk. van asien. 527 zich 47 eeuwen geleeden in China nedergezet , de Chineezen zyne ftarrekunde geleerd, en zyne kundigheden medegedeeld heeft , dan fchikt zich alles van zelve. . Fohi was dan een man in de wetenfchappen zyner Natie bedreeven , die zyn vaderland verlaat, onder de Chineezen komt woonen , hunne zeeden befchaaft, hunne woestheid lenigt, maar die, wat zyne verhenener wetenfchappen betreft, op een dorren grond zaait; men verwondert zich over zyne vorderingen , men bewyst zyne nagedachtenis eene byna godlyke eer, maar het character der Natie is niet gefchikt om op zyn voetfpoor voorttegaan ; men bewaart zyne. werktuigen en waarnemingen , als zo veele gedenkftukken van de vorderingen eener Natie, waarvan zelfs de naam verlooren is geraakt. Keeren wy ons tot de aloude Perfen , en wy zullen hier dezelfde waarheid als by de Chineezen bevestigd vinden. De alleroudfte berichten van dit volk geeven blyken van een vergevorderde fterrekunde, die men onder geene pas opgekomene Natie kon verwachten. Men brengt den tyd der ftichting van Perfepolis tot 3209 jaareu voor de geboorte van Christus, diemschid , die deeze ftaddeed bouwen , vestigde daar het 'ryk der Perfen, en verkoos tot die plechtigheid den dag waarin de Zon in het teeken van den Ram overgaat. Men begon zedert het jaar met dien dag, en men bepaalde het tydperk van een jaartelling, die de kennis van het zonnejaar van 365 \ dag veronderftelt; deeze bepaalingen kan men niei verwachten by een volk, dat even uit deszelfs ftaat van woestheid komt, tenzy dezelven worden overgebracht van een meer verlichtte Natie. Maar wanneer men zich diemschiu' en zyne lotgenooten voorftelt , als zendelingen van een  JfsS het gevoelen van DEN HEER 15ailly over den een oude, verlichte en befchaafde Natie, dan behoeft men zich niet te verwonderen, dat de wetenfchappen by hetzelve reeds zulke vorderingen hadden gemaakt. De Chaldëen veroverden vervolgens Babyion , en brachten 'er hunne kundigheden in over , waarvan zy zelve de bewaarders , maar geenszins de uitvinders waren. Het blykt dat de gereegelde wederkomst der Comecten by hun bekend was. Maar wanneer men bedenkt, dat herhaalde waarnemingen dit gevoelen in Europa niet eerder dan in het midden der voorgaande eeuw konden doen aanneemen, en dat men (fchoon seneca dit gevoelen heeft bewaard, die hetzelve uit apöllonIüs van Myndus had , die het uit Chaldeahad medegebracht) echter tot dien tyd toe de Comeeten voor Lugtvcrhevelingcn heeft gehouden , dan moet men erkennen , dat de waarnemingen, die by de Chaldëen berusten, de vruchten der onvermoeide nafpooringen van een overoud en befchaafd volk moeten zyn geweest. Men voege hierby, dat het tydperk van 600 jaaren te Babyion bewaard wierd, terwyl zy 'er echter in het regelen van hunne tydrekening geen gebruik vanmaakten, noch hipparchus, wanneer hy de Chaldeeuwfche tydperken van de bewecging der Herren onderzoekt, daarvan eenige melding maakt. Moet men daaruit niet noodwendig belluiteu , dat het niet van hunne uitvinding was ? Het was derhalven van een ander volk ontleend, en derwaarts overgebracht. En deeze twee ftukken, het tydperk van 600 jaaren, en het gevoelen van de wederkomst der Comeeten, behooren tot verre gevorderde , en volmaakter Sterrekunde , maar die al van vroeger herkomst was.,. cis  ÖORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. $2f en aan de Chaldëen niet in eigendom toebehoorde. Gaan wy tot de Indiën over. Hier vinden wy, in de ftelfels der Braminen, overal de voctfpooren van een verheevene en verboren geraakte wysgeerte, die onder fabelen en verdigtfelen, even als diamanten onder een puinhoop, voorglinfteren. Wy vinden onder hun het denkbeeld van de onfterffelykheid der ziel , en van de eenheid en onveraaderlykhcid van God. Zy hebben het denkbeeld van een ontwikkelende fchepping uit voorafbeftaande fpruitcn, in elkander opgeflooten, een gevoelen,'t welk harveus onder ons als een vrugt van diepzinnige wysheid heeft voorgedraagen, maar alle deeze {tellingen zyn by hun in kinderachtige vertellingen ingewikkeld. Zy beroepen , zich wegens de herkomst deezer kundigheden op Academiën, zo oud als de waereld, en op boeken die nog ouder zyn; maar zou men hun niet kunnen vergelyken by lieden, die by erfï'enis oude boeken zyn ten deel gevallen , die zy niet begrypen , en die zy door hunne uitleggingen verduisteren. Hunne leer van een goede en kwaade godheid is zuivere natuurkunde der Ouden, verkeerd op den godsdienst toegepast. De zielsverhuizing is insgelyks de leer der onfterffelykheid , in onkundige handen gevallen , en in fabelen opgewonden. In hunne wysgeerte zelfs zyn verfcheidene ftelfels, die tegen elkander fchynen inteloopen, maar die,, by nader onderzoek , blyken afgeleid te zyn uit een zuivercr en verheevencr wysbegeerte, die in laatere eeuwen door onkunde is verbasterd. Met de andere wetenfchappen is het by hun op denzelfden voet; zy bezaten vorderingen in de geneeskunde, die men niet wel zonder ontleedkunde kan erlangen, terwyl 't by hun ongeoorloofd was, een meu- felieJyk  530 het gevoelen van den heer bailly over dem fchelyk ligchaam te openen. Hunne kruidkunde was die der landlieden ; de fcheikunde kenden zy niet • hunne geneeskundige voorbhriften zyn waarnemingen , die in vaarfen bewaard worden alle hunne wetenfchappen berusten in hunne heilige boeken, waar onder dc Sastah uitmunt. Deeze boeken hebben onder hun hetzelfde lot, dat aristoteles, geduurende de middeleeuwen , op de fchoolen van Europa had; de Uitleggers verwarren den Tcxt, door denzelven met gezochte verklaaringen en hairklooveryen te overlaaden; zy waaren 'er bezitters van, doch het misbruik, dat hunne onkunde 'er van maakte, bewees dat aristoteles zelfs tot een verlichter eeuw , en een denkender Natie had behoord. Wat de Sastah betreft, dit boek behelst verheevene waarheden en ontdekkingen, maar gefchreeven in den ftyl van dien tyd, toen men de gewichtigfte waarheden in de taal der dichtkunde befchreef en bewaarde. De Indiaanen hebben het boek bewaard , maar de fleutel daarvan verboren, zy hebben deszelfs verbloemde voorftellen letterlyk verklaard, en 'er aanleiding tot buitenfporige verdichtfelen in gevonden. Zy zeiven zeggen, dat de Brames uit het noorden tot hun zyn gekomen; deezen hebben de kundigheden van hun Vaderland tot de Indiaanen overgebracht , maar die kundigheden hebben van eeuw tot eeuw haaren oorfprongelyken luister verboren , en zyn in bcufelaryen en fabelen ontaart, en eindelyk byna onkenbaar geworden. Maar nog. een fterker bewys voor myne Hellingligt in de heilige taal, waarin die boeken gefchreeven zyn , een taal , die geen Indiaan verftaat , maar die alleen door de Brames wordt beoeffend , die onverbeeldelyk ryk in gedachten en uitdrukkingen is , en die  OORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 531 die echter door geene Natie ter waereld meer gebruikt wordt. Zy is dus by de Indiaanen de taal der geleerden , gelyk de Latynfche taal in Europa. Doch wanneer ik deeze taal onder ons dien rang zie bekleeden , dan bcfluit ik daar uit, dat 'er weleer een zeker volk moet zyn geweest, welks algemeene taal de Latynfche was , en welks kundigheden, in die taal befchreeven , tot ons zyn overgekomen, terwyl dit volk zelve niet meer beftaat. Moet ik dan niet op dezelfde wyze ten opzichte van de Indiaanen befluiten; een volk, by 't welk men een ryke en krachtige taal vindt, flegts door een klein getal , een zekere orde van menfchen bewaard, een taal waarin de fchatten der wysgeerte en wetenfchappen vervat zyn, terwyl ditzelfde volk echter een vreemdeling in die taal is ; by zulk een volk moet men den oorfprong van de rykdommen niet zoeken, die in die taal geleerd worden , het heeft die fchatten bewaard maar niet ontdekt, van een andere Natie overgenomen, maar niet zelve uitgevonden. Wy gaan thands over tot een ander gewichtig onderzoek, te weeten, de overeenkomst, die men tusfchen de Chineelèn, Chaldëen en Indiaanen aantreft, in hunne overleveringen, gebruiken, wysbegeerte en godsdienst; deeze doet zich in veele gevallen duidelyk zien, wy zullen 'er flechts eenigen van nafpooren. De Plengoffers, zynde een plegtige uitgieting van wyn of oly , by byzondere gelegenheden, vindt men met zeer veele overeenkomst by de Chineezen en Tartaren , zo wel als by de Grieken en Romeinen, die dezelve van de bevvooners van westelyk Afiën hadden overgenomen. De Saturnalia , ,een foort van feesten, waarby het onderfcheid van den rang was opgeheeven , een blyk- bare  l'jl. HET GEVOELEN VAN DEN HEER. BAILLY OVER DEN bare herdenking van dien tyd, toen de menfchen in een gouden eeuw , in een ftaat van onderlinge gelykheid leefden, vinden wy,met verfchillende plechtigheden, ender de inftcllingen van genoegzaam alle oude Afiatifche volkeren. De herdenking aan dezelfde gouden eeuw, was, onder vérfcheiden voorfteilingen , het begunftigd voorwerp der Dichtkunde van alle de oude volkeren van Aflën; men kan voor de algemeenheid van dit denkbeeld geen reden vinden, ten zy men dezelve opfpoore in het herdenken aan een algemeen geliefd Vaderland. Het voortredend vermogen was by het menschdom, in de vroegfte eeuwen, langduurigcr en fterker; dat dit in 't byzonder in 't Noorden heeft plaats gehad , blykt uit die ontelbaare zwermen, die, nog diep in onze jaartelling, vandaar zyn opgebroken, en de zuidelyke deelen van Europa , als een vloed, hebben overftrcomd ; deeze laatften kwamen als verwoestende legers , doch wy hebben reden te denken , dat die aloude Natie, die wy in 't Noorden veronderftellen, zich van zyne overtollige bewooners, in de houding van vreedzame zendelingen, zal hebben ontlast, die, in het Zuiden ruimer wooning zoekende, onder dcszelfs bewooners zich nederflocgen, en de liefde tot hun Vaderland béftendig met zich voerden ; de vergelykilig van de bedorvener zeeden , die zy by hunne nieuwe landgenooten aantroffen , met die van hun Vaderland, moest aanleiding geevcn , tot die bekoorlyke fchetfén cener goude eeuw, die elke oude Natie onder verfchillende trekken bewaard heeft. En gelyk deeze vertelling ontftaat uit het herdenken van den gelukkiger ftaat cener Natie , zo is het uitftorten van water , Cdat de grondflag van byi  eoRSP. der weTensch. en de volk., van asien. 553 alle de oude feesten der Afiaancn was ,) in de gefchiedenis gegrond ; deeze plechtigheid bewaarde de gedachten is van ecr.cn algemecnen vloed , die weleer de aarde overnroomde ; en deeze gefchiedenis zelve was aan alle de oude volkeren , onder verfchillende omltandigheden, bekend. Dus vindt men de historie van Noach, onder den naam van Xifustris by de Chaldëen; de Chineezen hebben hunnen Peyrun, die, van de goden bemind, in den algemecnen vloed , in een vaartuig behouden bleef; de Indiaanen vernaaien, dat de zee, omtrent 21,000 jaaren gelcedcn, de geheele aarde bedekt heeft, uitgezonderd een berg in 't Noor* den, waarop zeven mans en een vrouvvsperfoon hunnen toevlugt namen; dat zy dieren van elke foort, en planten ten getalle van 18,000.by zich bewaarden; dat een der mans met de vrouw vervolgens de aarde weer bevolkte, en de andere zes mannen hunnen levenstyd in godsdienstoeffeningen , en in den ongehuuwden ftaat (die echter toen nog weinig verdienste kon hebben) doorbragten. Een gelyke overeenkomst vinden wy in die algemecne neiging der aloude volkeren , om hunne Gods* dienstoefteningen op de bergen te verrichten. Deeze neiging was zo algemeen en oud , dat de Wetgeever der Jooden goedvond , dezelve met nadruk tegen te gaan , en wy vinden in de fchriften der Propheeten overal voetftappen van dit gebruik. Vanwaar deeze algemeene drift, om hunne oifers op verhevene plaatfen aan de Godheid toetebrengen ? Het zyn de overblyffels van die zelfde vaderlandfche denkbeelden, die de fabel der goude eeuw onder hun voortbragten. Daar de vroeglte bevolkingen der eerfte ryken waarfchynlyk op bergen en hooge gronden zyn geftigt, wysuecï. V. D. Min' dis  534 HET GÊWPÉIAN VAN DEN HEER BAILLY OVER. DEïï die, na den algemecnen vloed, zich boven de vo?ti»e vlaktens verzamelden , is het niet vreemd, dat elke Volkplanting deezer oude natie het denkbeeld van hun algemeen Vaderland in de plaats hunner GodsdienstOeffeningen overbragt. De gcfehiedenisfen der Reuzen zyn insgeJyks by elk der aloude volkeren , onder verfchiiiende gedaanten, bekend. De Grieken en Romeinen hebben dezelve van de Egyptenaaren ontleend ; door geheel Indien zyn de wanden der tempelen verzierd met de gevechten tusfehen de Goden en de Reuzen. De Siammers verzekeren , dat de menfeheu in 't begin deieeuwen van een reusachtige gedalte zyn geweest. Vanwaar weder deeze overeenkomst ? Zou dezelve niet een waarheid ten grondilag hebben ? Is het zo omvaarlehynlyk, dat het menschdom weleer van een grooter gedalte is geweest? En zou het leeven onder een gunstiger lugtdreek, by een grooter warmte van den aardbol (een üeJling , die ik in 't vervolg zal trachten te bewyzen) ook op hunne gedaante en wasdom geeneu invloed hebben gehad ? Wy zien den invloed van het klimaat werkzaam , niet alleen op de dieren, die onder den Poolkring kleiner vallen dan by ons , gelyk de Ilaazeu , Vosfen en anderen , maar zelfs de Laplanders , Groenlanders en Esquimaux zyn van een merkelyk kleiner gedalte , dan de bewooners van gematigder klimaten. Dit leidt ons tot de gedachte, dat de vfirhaalen der Reuzen , hoe zeer met Fabelen omzwachteld , by elke oude Natie in de gefebiedenk van hun eigen Vaderland gegrond zyn. Ik zal nog eene overeenkomst van deeze foort doen opmerken; het is het verhaal van een vermaard Eiland w den westelyken Oceaan , dat door de zee verzwolgen  gorSp. der vvetensch. en de volk. van asien. 5g5 gen is.' 't Is plato niet alleen, die ons het bericht daarvan bewaard heeft; de Chineefche Overlevering fpreekt ook van dit verzonken eiland ; de Mahomcdaanen fpreeken 'er jnsgelyks van , en hebben het zo wel als flato van de Indiaanen ontleend. Maar (zonder de historifehe zekerheid van dit verhaal te onderhoeken) vraag ik alleen , hoe komt dit verhaal zo algemeen van Athenen af, tot Peking toe, indien hetzelve niet , als een famielje-geloof , berust op een verhaal, dat by hunne algemeene Voorouders bekend was ? En liaan wy de Godsdienstige gevoelens van onze aloude Volkeren gade , wy zullen ook hier de trefieuuüe overeenkomften vinden. Het denkbeeld van Engelen , Geesten , of Geniën , aan wien door den Oppergod het beltier over de byzonderc deelen der fchepping is aanbevoolen , is algemeen by de Chaldëen , de Siammers , de Perfen en de Chineezen. Niet minder het leerltuk van de zielsverhuizing, dat de grondflag van de Bramins in de Indien , en der Talapoins in Siani is ; het wierd door de Egyptenaaren en Perzen geleerd, en liaan wy China en Tartaïyen gade, daar vinden wy den dienst van den grooten Lama, die op dit leerlttk gegrond is. Even zó algemeen is het denkbeeld van den dienst aan den Hemel , als den algemeenen oorfprong , onder verfchillende benamingen toegebracht ; dus is de Tien der Chineezen , de Sommonokodom der Siammers, ien de Uranus der Atlanters, blykbaar hetzelfde voorwerp van de alleroudften eerdienst deezer verfchillende volkeren. Voorts beroepen wy ons op het leerftuk van de twee beginfelen ; dit was de grondDag van de Pcrfifche Godgeleerdheid , men vindt liet Mm a 'm  53Ö HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY 0VERBEN in Indien en Pegu weder , en liet beflaat in de wysgeerte der Chineezen. Deezen brengen alles tot de kennis van rust en beweeging, als de twee eerfte beginfelen waaruit alles ontdaan is. En eindefyk vinden wy zigtbaare overeenkomften , tusfehen de mindere godheden deezer volkeren 5 de eerdienst der aloude Egyptenaaren aan Apis, is by de Indiaanen en Braminen, in hunnen eerbied voor de koe, overgebleven; dejaponneezen hebben twaalf goden in twee klasfen verdeeld, waarvan 'er zeven betrekking op de Planeeten hebben, en waarby men'er nog vyf heeft gevoegd, om te zaamen de twaalf tekens van den Dierenriem te verbeelden ; de Egyptenaars hadden insgelyks twaalf goden, op dezelfde wyze verdeeld. Nog eens, de Mercurius der Grieken , die de Thot der Egyptenaaren is , was de uitvinder der konden cu van het fchryven, maar deeze is weder dezelve met den Butta der Indiaanen , den grondlegger hunner wysgeerte. De vierde dag der weeke was aan beiden toegehciligd, en deeze dag werdt by beide deeze volkeren aangeweezen , door dezelfde Planeet, die wy Mercurius noemen. Zie daar een opte'ling van veele gewichtige overeenkomden der aloude volkeren, in hunne gebruiken, overleveringen en godsdienstoelfeningen! Slaan wy nu de wetenfchappen en de inflellingen daartoe betrekkelyk gade , dan zullen wy ook daarin overeenkomften zien , die niet minder onze oplettendheid verdienen. Hier vinden wy vooreerst het gebruik, om de gebouwen met den voorgevel naar het oosten te plaatfen,een gebruik , dat de Egyptenaaren, Chaldëen, Indiaanen en Chineezen ("de vier oudde volkeren der aarde die wy kennen) met elkander gemeen hadden. Wy onder-  OGRSF. DER WETENSCH, EN DE VOLK. VANASIEN. 537 derzocken thands niet, of hetzelve op den vuurdienst berust , of wel op den eerdienst aan de Zon toegebragt, die de eerlte en zuiverfte van alle afgoderyen is; en of zy de ingangen hunner Tempelen naar het oosten plaatften , om dit hemellicht by deszelfs opgang te kunnen vvaarneemen , dan of hetzelve van een anderen oorfprong is. Het is voor ons tegenwoordig oogmerk genoeg , de algemeenheid van dit gebruik te doen opmerken. Niet minder aanmerkelyk is het tydperk van zestig jaaren, om hunne Tydrekening te regelen , dat men by alle oude en hedendaagfehe volkeren van het vaste land van Aliën vindt. Wy kunnen niet bepaalen, waarop de verkiezing van dit getal gegrond, en of hetzelve enkel willekeurig zy, doch het is algemeen , en heeft andere tydperken, van iSs, van 600 en van 360 jaaren voortgebragt; men verdeelde den dag in 24 uuren , het uur in 60 minuten, den Cirkel in 360 graaden, en de ftraal van den Cirkel in 60 deelen. Kan men van deeze aigemeene verkiezing wel een andere reden dan een aigemeene herkomst deezer verfchillende volkeren opgeeven ? De verdeeling van den loopkring der Zonne in 12, en elk deezer weer in 28 deelen , is even zo algemeen , en had plaats by alle de aloude volkeren van Afien. Men heeft noodig gevonden het jaar te ver-, deelen , en men is cenltemmig op die verdeeling gevallen , die de Maan in haaren loop aanbood; men is ver-, volgens overeengekomen, om het maanjaar met eenige dagen aantevullen, om hetzelve met het zonnejaar gelyk te maaken. Men zegge niet, dit is een verdeelkig. die de natuur aanbiedt, en men kon, behoudens 't gezond verftand, geene andere verkiezen; waarom zyn dan de Mexicanen , een tamelyk befchaafd volk, en van den Mm 3 omlparj.  Hl >:bx gevoelen. van den heer rah.lyover ö&.v omloop der Zunne kundig, niet op dit denkbeeld < . vallen V 'c Was, omdat zy niet in den algemecnen Oof-j fprong onzer aloude volkeren deelden; zy verdeelden bet jaar, in maanden van 20 daagen, en kenden geen 12 maanden , noch 12 Zodiakstekenen. Het klimaat en de ligging van hun land waren zo gunftig tot hèl doen van waarnemingen , als dat der Indiaanen en Chaldëen , die, zowel als de Egyptenaaren en Chineezen , (fchoon deeze laatdcn dcor een aülr.nd vm meer dan 5000 mylen van elkander zyn gcfchcidcn) het jaar in 12, en vervolgens in 28 deelen verdeden ecne overeenkomst, die men , met de grootfte waar-' fchynlykheid , aan een overouden oorfprong moet toefchryven, die deeze volkereu met elkander gemeen, hebben. Wy vinden voorts een arnmerkelyke overeenkomst tuslchen deeze zelfde volkeren, in hunne gewoonte s om den tyd aftemeetcn, in een klein bedek van zeven dagen, 'tgeen wy gewoon zyn een week te noemen : dit niet alleen, maar de Chineezen , de Indiaanen en de Egyptenaaren hebben eenparig het gebruik , om de naamen der Plaueetcn aan deeze zeven dagen der week tpeteeiccnen , cn, fchoon derangfehikking van dcezé zeven dagen willekeurig is, zy is echter by alle deeze volkeren dezelfde. Men moet door gevestigde voorQordeelcn ingenomen zyn , om alie deeze overeenkomden alleen aan het geval toetefchryvem Eindclyk vinden wy geen mindere overeendemming in de lange Maatcn deezer aloude volkeren. Deeze ontdekt zich duidelyk in hunne byzondere opgaaven, van den omtrek der aarde, ptolomeus deit dezelve op 180,000 dadiën , possidonius op 240,000. cleoVedes op 300,000 en aristotkles op 400,000 dadien,  OO.RSP» UUR- VVETEN3CH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 53£ Jiën , terwyl een Perfiaansch fchryver dezelve fielt op 8oo,oeo Parafangues, Doch ik durf bevveeren, dat alle deeze verfchillende opgaven dezelfde maat van de aarde bedoelen , en dezelve in verfcheidene fïadiën of Parafangen hebben overgebragt, dewyl alle deeze onderfcheidenc maaten in onderlinge betrekking tot elkander daan ; zy hebben allen hunnen grond in den grootcn elleboog der ouden, waarvan de juiste maat, op den Nylmeeter te Cairo, in Egypte wordt bewaard. Zy is nol duim lang, en beftaat nog te Florence , onder den naam van vadem. Deeze is de grond van alle maaten van Aften, en van de aloudheid , wier Stadiën , Parafangen , Schema , of hoe men dezelve meer mogt benoemen , uit een bepaald aantal van deeze aloude elleboogen beftonden , en dus, zelfs in hunne ongelykheid, de blyken van een algemecnen oorfprong droegen. Staakcn wy hier ons onderzoek, wegens de onderlinge overeenkomst der verfchillende volkeren van Afiën, en erkennen wy, dat het dwaasheid zou zyn , dezelve alleen aan het geval toetefchryven. Zy blinkt in zo veele byzonderheden door, in hunne taaien, in hunne fabelen en overleveringen , in hunne godsdienstige en wysgerige gevoelens , in hunne fterrekunde en meetkunde , dat wy verpligt zyn een andere reden daarvoor te zoeken. En deeze moet gelcegen zyn in een van de drie volgende : deeze volkeren moeten onderling een vrye en onbelemmerde gemeenfehap hebben geoeffend , en daardoor hunne kundigheden en gevoelens aan elkander hebben medegedeeld ; of deeze kundigheden en gevoelens moeten zo wezenlyk met hunne natuur verbonden zyn , dat het voor den mensch, aan zich zelf overgelaaten , niet M,m 4 ino  $40 lllïT GEVOELEN VAN DEK HEER BAIELY OVER DEN' inogelyk was , dezelve voorby te zien en anderen te omhelzen ; of einderyk , deeze verfchillende volkeren moeten afftamtnen van een oud volk , by 't welk deeze kundigheden en gevoelens oorfprongiyk hebben berust, en van 't welk zy , in misvormde overblyfzelen , by de laatere volkeren zyn bewaard geblecven. Laat ons elk deezer Hellingen op zich zelf toetzen en onderzoeken, welke van deeze drie de waarfchynlyk11e is, terwyl wy erkennen moeten, dat 'er,behalven deeze , geen voldoende reden voor een zo aanmerkelyke overeenkomst onder zo verfchillende volkeren kan gegeeven worden. Wat het eerfte betreft ; is het wel waarfchynlyk dat de aloude Chineezen , Chaldëen en Indiaanen, hunne wetenfchappen, gebruiken en gevoelens aan elkander zouden hebben medegedeeld? Men bedenke flegts hoe veele zwarigheden deeze medcdecling, zelfs tusfehen enkele perfoonen , ontmoet, en hoe zelden het gebeurt , dat de cene mensch zyn aangenomene gevoelens verlaat en die van anderen omhelst. De gefchiedenisfen zyn vervuld met voorbeelden , die de gehechtheid van elk mensch en elk volk aan deszelfs aangenomene gevoelens bevestigen. Is het dan zo gemakkelyk , zyn eigene gevoelens en begrippen aan anderen op te dringen ? Elke godsdienstige en ftaatkunuige party, die ooit het menschdom verdeeld heeft, levert in haare gefchiedenis bewyzen voor het tegendeel op ; elk mensch, die, in welk geval ook, van de waarheid zyner gevoelens overtuigd is , zal dezelve niet ligt voor die van anderen verwisfelen, omdat de overtuiging zich een recht van verjaringaanmatigt , en , achter het vooroordeel verfchanst, geen andere dan haare eigene bewyzen gehoor geeft-. Van  oorsp. der we te ns ch. en de volk. van a sien. 54I Vanhier de reden , dat men zo zelden iemand ziet afllaan van zyne eens aangenomene gevoelens , en dat gemeenlyk , by 't eindigen van twistgedingen over waarheden en Hellingen, even gelyk zomtyds by twee legers, na het einde van den ftryd, gelykcrhand het Te Deum wordt gezongen. En nog minder is zulk een overneeming van begrippen te verwachten by geheele volkeren : de gefchiedenis der waereld levert geen voorbeeld op van een volk, dat, op zich zelfs beftaande, de begrippen, kundigheden en gebruiken van een ander volk overnam; dit had dan alleen plaats , wanneer een Natie volkplantingen uitzond naar een ander land, maar dit kon het geval niet zyn tusfehen de verfcheidene volkeren van Afien, waarvan wy fpreeken. Wy hebben reeds bewcezen , dat die aloude volkeren genoegzaam van ecnen gelyken ouderdom zyn. Wy vinden fohi , die, als de eerfte befchaaver en verlichter der Chineezen, zyn ryk onder hun (lichtte , in 't jaar 295a. diemschid, die in Perfien een vreemdeling, gelyk foiii in China, was, begon zyn regeering in jaar 3209, en de Astronomifche Tafelen der Indiaanen , die op een Chronologisch Tydperk gegrond fchynen, klimmen op tot het jaar 3101. Ziedaar deeze volkeren, genoegzaam op den zelfden tyd, uit hunnen ftaat van ruuwheid getrokken ; maar in dien toeftand zag men een eerstgevormd volk zelden bezig , om hunne vorderingen aan anderen medetc;'celen , of die van anderen te ontkenen het tracht zyne eerfte behoeften in zich zeiven te verVullen , en 'er moeten eeuwen vcrloopen , eer het Wysgecrcn of Natuurkundigen uitzendt, om deszelfs kundigheden of die van zyne nabuuren te vermeerderen. Mms Maar  542 HET GEVOEI EN VAN DEN HEER BAIU.Y OVER DEN Maar bêhalven dit; denationaale hoogmoed, die elk; Volk der waereld , maar in 't byzonder de volkeren, van Afiën zo zeer eigen is , was voor deszelfs aloude bewooners een onoverkomclyke hinderpaal voor het onderling mededeelen hunner begrippen en kundigheden. Het is deeze trotschheid, die hun den weg ter verkeering met andere Natiën beftendig affnydt, deeze doet hun elk ander volk te veel verachten, om Ier iets van overteneemen , en aan den anderen kant hunne godsdienstige en natuurkundige weeteufchappen zo hoog waardeeren , dat geen vreemdeling toegang tot dezelven heeft. De Chineezen gaan in hunne trotschheid zo verre , dat zy alle volkeren der aarde eenöogig noemen, terwyl zy hunne Natie alleen het voorrecht toeeigenen van uit twee oogen te zien. Men kent dc godsdienftige verborgenheden der Egyptenaaren , en. die der Grieken, tot welker ontdekking gcene anderen , dan de Priesters en de ingewydden wierden toegelaaten. Deeze agterhoudendheid was een ondoordringbaar ftaketfel, waardoor de onderlinge mededeciing der begrippen, gebruiken en kundigheden beftendig belet wierd. Doch 't was deeze nationaale hoogmoed niet alleen,, die de gemeenfehap der volkeren van Afiën met elkander verhinderde ; de natuur zelve had hun op een aanmerkelyke wyze van een gefcheiden. Hy dwaalt, die zich de volkeren van Afien voorftelt, onder die betrekking , die de Europeanen tot elkander hebben. Daar genoegzaam alle de landen van Europa fterk bewoond zyn , kan men dcszelfs inwooners als één volk, onder den naam van Europeanen, befchouwcUo De landen grenzen onmiddclyk aan elkander , en de bewooners kunnen elkander, om zo te fpreeken, van 't eene.  ip.ORSPR. DER WETEN5CH. EN DE VOLK. VAN AS1EN. 543 eenc land in het andere de band geeven; en nogtbans heeft 'er by de volkeren van Europa , in veelen opzichte , zulk een onderfcheid' van begrippen en gebruiken plaats , dat men daaruit byna tot een afzon-, derlyken oorfprong van elk volk op zich zelf zou befluiten, Men bedenke Hechts, hoeveel moeilykheid de invoering van den Gregoriaanfcheu Almanach heeft ontmoet; deeze noodzakelyke verbetering, door Paus Grcgru-ius den XIlTde ontworpen, werd, om dat ze van een Paus kwam , doör de • Proteftanfche Staaten, uit godsdienftig vooroordeel, lang verworpen, en 'er verliepen byna twee eeuwen, eer dezelve algemeen in Europa wierd aangenomen. Maar veel aanmerkelyker zyn deeze hinderpaalen in Afien , daar de volken door onbegrensde zandwoes-. tynen en onbeklimbaare gebergten van elkander zyn gefcheiden; daar een brandende zon, gloeijendc wildernisfen, woeste rovers en wilde dieren, de reizen moeijelyk en gevaarlyk maaken ; zeer verfchillende van pnze beftraatte wegen , waar langs men , tusfehen reijen van boomen , fchier van de hoofdffad van % eene Ryk naar die van een ander kan reizen; een Indiaan , in Europa reizende , zou zich verbeelden een wandeling voor zyn vermaak te doen, en alle nachten op zyn eigen bed te llaapen. De agterhoudendheid van veelen der Aüatifche volkeren bevordert deeze vervvydering door de natuur gevormd. De ingang in China is verbooden, men mag niet verder komen dan de Havenlteeden ; om tot Peking doortereizen , moet men Chinees , Jefuit of Afgezant zyn ; voeg hierby de gehechtheid, die alle de Afiaanen aan den godsdienst en de gebruiken hunner voorvaderen hebben, dan zal men moeten bekennen, dat (5e  544 HET GEVOELEN VANDEN HEER BALLLY 0VER DEN de overeenkomst , die wy tusfchen hen in zo veelen opzichte hebben waargenomen, geenszins aan een opzettelykc mededeeling is toetefehryyen. En langs welk eenen weg zou deeze mededeeling gefchied zyn ? Door gewoone reizen , door den oorlog, of door den koophandel? Wat het eerlte betreft, men weet dat de volkeren van Alïen in het algemeen niet zeer gefchikt zyn , om wysgeerige of natuurkundige reizen te onderueemen. Dit blykt uit den (laat der Oosterfche Geographic , die zeer bekrompen is; die der Indiaanen ftrekt zich naar 't oosten niet verder dan tot China uit, en zy kennen geen land van 't zuiden naar 't noorden, dan van Ceilon tot aan 'tCaukafisch gebergte. De Chincefche Aardbefchryvers betoqnea nog grooter onkunde , zy maaken de aard? tot een vierkant vlak , en plaatfen China in het midden , terwyl zy de nabuurige volkeren, als by geval, op de randen van de kaart werpen, onder den naam van monfterachtige menfehen , van reiizen en dwergen , een blyk dat zy 't geluk hebben gehad, , van Biets met hunne nabuuren te doen te hebben, maar tellens een bewys, dat zy 'er geene kundigheden van hebben overgenomen , want men behoort toch met de lieden, die ons verltand verlichten, een weinig be-, kend te zyn , ten minften genoeg , om ze niet voor nionfters , dwergen of reuzen te houden. Wat den oorlog betreft, wanneer deeze dienen zal om gebruiken of kundigheden van 't eene volk aan 't ander mcdetedeelen , dan moet zulks gefchieden door den overwinnaar aan den verwonneling , doch men vindt in de gefchicdenisfen der Chineezen, Perzen of Indiaanen geen bericht, dat ooit een deezer volkeren dpor het ander is ten ondergebragt. De weinige  ÖORSPR. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 545 oorlogen , die nu en dan onder hun gevoerd zyn, hebben minder de gedaante van geregelde veldtochten , dan van fchielyke invallen , waarby de partyen aan elkander genoegzaam onbekend kunnen blyven, ten minden wat hunne gevoelens en wetenfchappen betreft. De bewooners van Indien zyn altyd een vreedzaam volk geweest, en de Chineezen fchynen hunne meeste invallen van den kant der Tartaaren te hebben verduurd; althands wy vinden geen voetfpoor in de gefchiedenis van eenigen oorlog onder de bewooners van Aliën , die gelegenheid kan [gegeeven hebben , om hunne kundigheden en begrippen aan elkander medetedeelen. Het eeniglte , dat ons dan overblyft, zyn de reizen die voor den koophandel ondernomen zyn, en deeze zouden het best gefchikt zyn geweest om eene mededeeling van denkbeelden onder de volkeren van Afiën te bevorderen , wanneer de ondervinding niet geleerd .had, ckit de geest van wysgeerige en natuurkundige waarneeming zelden met die van den koophandel gepaard gaat. Doorgaans dienen de reizen van den koophandel, niet om denkbeelden tegen denkbeelden, maar om thee en zyde tegen goud te verwisfelen. En om te oordeelen over den invloed, die de koophandel der volkeren op elkanders begrippen , wetenfchappen en gevoelens heeft, behoeft men Hechts de ondervinding te raadpleegen. Onze kooplieden hebben China en de Indien van hunne waaren ontlast, maar zy hebben hun niet wyzer gemaakt, noch geene dier volkeren heeft zich verwaardigd onze kundigheden overteneemen. Onze Indifche Compagniën hebben noch China noch Coromandel verlicht. De Rusfifche vloot heeft Europa omgezeild, maar wy vinden niet dat  546 het gev. van denheer bailly over den 2nz'0 dat zy ergens de griekfchc kerkgebruiken heeft ingevoerd. Hetgeen in onze dagen niet gebeurt , is ook in de oudheid niet gebeurd, omdat en de memehen fcn de hiaderpaalcn akyd dezelfde zyn geweest. Uit hetg een ik tot dusverre gezegd hebbe , blykt genoegzaam , dat de overeenkomst, die wy, in zo veele gevallen , tusfehen de aloude bewooners van jSfien hebben waargenomen, geenszins het gevolg van een opzettelyke of toevallige mededeeling kan zyn geweest. Nu ftaat ons te onderzoeken , of deeze overeenkomften in de natuur van den mensch zyn gegrond , en indien dit ook blykt niet mogclyk te zyn, dan blyft ons niets overig, dan den grond van deeze ovcreenkomltcn in een gemeenfehappelyke afkomst dier volkeren, van een en dezelfde oude natie te zoeken. Thands gebiedt mynbeltek my aftebreeken. Tot dus verre heb ik den korten inhoud der vyf eerfte brieven van den lieer baxlly voorgedraagen, en ik durf my vleijen , dat die van de vyf overigen de oplettendheid niet minder zal verbinden. De ftoute Hellingen van onzen Schryver, en de zonderlinge en verrasfende wyze , waarop hy dezelve onderiteunt , houden onze weetlust gaande, en verdienen onze verwondering; fchoon ik gaarne erkende , dat in veelen van dezelven meer weelig vernuft dan bedaard oordeel doordraait , en dat ik voor my de ernftige verdediging van zyn geheel Systema niet gaarne zoude overneemen. S. è over  54? OVER DE ZEDELYKE NATUUR VAN DEN MENS CH. *W"y hebben liet vermogen , zowel om in het algemeen het verband tusfchen oorzaak en uitwerkfel te begrypen, als ook in 't byzonder de gevolgen onzer daaden, het zy dan uit vorige ondervindingen of doof overleg , vooruittezien of ten miiifcen waarfchynlyk optemaaken. Schoon wy ook niet altyd deeze gevolgen bepaald kunnen opgeeven, zullen wy echter derzeiver gelleldheid , of zy goed of nier goed zyn , in 't algemeen kunnen wceten. Hierom richten wy ook onze daaden in naar de gevolgen , die wy daarvan verwachten , waarby wy zekerlyk dwaalen kunnen , wanneer wy de afgelegene gevolgen over het h»ofd zien, of alleen op ons, en niet tevens op den invloed, over het geheel, acht liaan. Op dit vermogen van onze daaden, uit hoofde van dit ingezien verband met derzelver gevolgen, voorteneemen of natelaaten, berust de inwendige of zedelyke vryheid van den mensch. De uitwendige vryheid bcltaat daarin, dat men door geen uitwendig geweld tot iets genoodzaakt wordt. Burgerlyke of politieke vryheid is , wanneer de burger alleen aan de wetten van den Staat, en niet aan den willekeur van een enkelen of eenige perfoonen gehoorzaamt. Hier fpreekenwynu van dezedelyke vryheid, waar door wy uit eigen werkzaamheid, naar ons inzicht in het verband der daaden en gevolgen, befluiten. Wanneer het onmiddelbaar zinnelyk vermaak of weerzin ailecn een daad voortbrengt , dan handelen wy niet als vrye tenfchen, maar als flaaven der zinlykheid, die niet Of  54$ OVER DE ZEDELYKE NATUUR op de toekomflige gevolgen zien , fchoon wy ze als redelyke wezens erkennen kosten. Ook beneemt ieder levendige en hevige gemoedsbeweging ons het gebruik der vryheid in een grooter of kleiner graad. Zelfs vermindert de overreding het gebruik der vryheid by onze daaden, omdat wy ons daarby meer door de neigingen en inzichten van een ander, dan door ons eigen overleg laaten leiden. Als vrye perfoonen kunnen ons onze daaden niet toegcreekend worden, dan inzoverré wy de gevolgen daarvan geweetcn hebben , of ten minden ze hadden kunnen weeten en bëoordcelen. Wy zyn niet genoodzaakt de bekooringen der zinnen, de drift der hartstochten, de ftem der verleiding te volgen. Wy kunnen onze reden gebruiken, den drang der begeerte of afkeer wederftaan , wy kunnen het weeten, dat 'er een natuurlyke orde is, welkers wetten door ons, uit hoofde van het aigemeene welzya, moeten in acht genomen worden, en waarop wy ons ook tegen anderen beroepen. Een moeder neemt het licht weg , waar het kind naar grypt: onze reden kan ons van de fchadelyke voorwerpen onzer begeerte afhouden, en voor het gevaar waarfchouwen , eer wy te zwak worden om ze te overwinnen ; zy kan ons leerefl , hoe wy ons eigen welzyn met dat van onze evenmehfehen moeten vereenigen. Onze voortellingen hangen niet alleen van uitwendige omflandigheden , maar ook van ons zeiven af, en dus ook de belluiteu, diewy, ingevolge deezer voorftellingen , neemen. Want wy hebben het vermogen om onze aandagt te bepaalcn , en wel byzonderlyk op gewigtige voorwerpen te vestigen. Onze vergelykingen , opmerkingen en bei!uiten zyn geene zinnelyke gewaarwordingen , maar daaden van  VAN DEN MEN SC li, j^p van ons denkingsvermogen , waarby wy zelfs werkzaam zyn. liet komt gevolgelyk zeer veel, dikwils alleen op ons zeiven aan, dat wy de dingen in de waercld wel beoordeelen , en naar dezelven onze daaden «richten. Daar intusfehen de reden dikwils te zwak is, om de ziulykheid of hartstochten te wederftaan - en de baatzuchtige driften dikwils tegen de natuurlyke orde aanwerken, zo moeten de wetten , door zeker bedreigd kwaad, aan de zinlykheid en het eigenbelang een tegenwicht , en ook wel , in zekere gevallen , aan liet niet genoeg erkende goede, door belooningen, een overwicht geeven. De wetten werken over 't algemeen op den wil door beweegredenen, en behandelen den mensch, als een wezen, dat zedclyke vryheid heeft. Zyn zy rechtmaatig en noodzakelyk of nuttig , dan verdragen zy zich volkomen met de burgerlyke vryheid, omdat de redelyke mensch reeds vrywillig dat geene betrachten moet, wat tot bewaaring der aigemeene orde in de menfehelyke maatfehappy en in 'f byzbilder in den burgerftaat, waartoe hy behoort, noodzakelyk of nuttig is. Door de vryheid van onzen wil zyn wy zedelyke Wezens , dat is zodanigen , die in hunne daaden niet door een blinde drift geleid worden, of ten minden, zich niet laaten wegfleepen. Want zeden beteekent in 't algemeen ons vry gedrag ten opzichte van de grouddellingen, door welken het beduurd wordt. De zedelyke of moreele natuur van den mensch is het kortbegrip der bekwaamheden, waardoor hy, als een zedelyk wezen , met inzicht van de gevolgen zvn.T daaden, zich kan gedragen. Hiertoe behoort duA ook het vermogen, van zedelyke denkbeelden en cor« wvsces. V. D. Nu Au.  550 OVER DE ZEDELYKE NATUUR. deelvellingen over de gefteldheid der dingen , dat is', over hunne rechtmatigheid of onrechtmatigheid, hunne overeenftemming met de orde of ïtrydigheid met dezelve , hunne fchoonheid of leelykheid , te vormen. By de menfehelyke daaden hebben wy op twecderlei dingen te zien; vooreerst , welke gevolgen zy zowel voor den daader als voor anderen hebben, ten tweeden, welke gevoelens de daader aan dezelven hegt. Een daad kan op zich zelve en ook in zyne gevolgen voordeelig zyn, doch, wanneer zy uit geen goed beginzel ondernomen wordt, kan zy niet zedelyk goed genaamd worden. Even zo kan iemand uit een goed beginzel een kwaade daad doen. By een morcele goede daad moet dus beide, namelyk het natuurlyk voordeelige derzelve met gunstige gevoelens voor anderen , of, wanneer zy niemand buiten ons raakt, met een juiste kennis van hetgeen ons nuttig is, verbonden zyn. Wy hebben by onze daaden, voor alles, de bevordering van ons eigen ,welzyn ten oogmerk. Dit is in 't algemeen natuurlyk en rechtmaatig. Het zou eene aigemeene traagheid en wanorde te weeg brengen , wanneer een ieder , met ter zyde Helling van de zorg voor zich zeiven , het welzyn van anderen bevorderen moest. Ook kunnen wy anderen niet eens behulpzaam zyn , wanneer wy verzuimen willen, de daartoe nodige volkomenheden en middelen ons eigen te maaken. Doch wy bedriegen on3 menigmaal in onze voortellingen van de middelen tot ons geluk. Gemeenlyk zoekt men het in het genot der zinlyke vermaaken, in het bezit van de gemak» ken deezes levens, in magt, rangen aanzien. Zonder deeze uitwendige goederen van de middelen tot ons geluk uittelluiten , moet men echter daarby wel op* mer-  VAN DEN MENSCH, ^ merken, dat zinnelyke veramken ligt door overmaat gevaarlyk worde a, dat zy den geest vermoeijen , en «onze krachten nooit verhoogen, maar wel afmatten, ■of zy moesten tevens den geest op eene aangenaaane wyze bezig houden, gelyk in 't byzonder by de ■Muziek plaats heeft. ïn 't algemeen ftellen de menfchen zicli deeze uitwendige goederen al te gewichtig voor. Doch het is ongelukkig, zyn geluk te willen gronden op iets dat niet in onze macht ftaat, By alle uitwendig geluk is een mensch ongelukkig, wanneer hy., om de laage vermaaken der zinnen, de hoogere geneugten, waarvoor zyn natuur vatbaar is, van de hand wyst, wanneer hy, door onvcrfchillig'heid, verzadigingen verveeling geplaagd, nietswaardige tydverdryven najaagt. Het bezit van uitwendige goederen moet, wanneer het hem gelukkig zal maafcen, met perfoneele volkomenheden verbonden zyn. Men kan ze zelfs, zonder zekeren graad van verftand en doorzicht, niet eens ten goede gebruiken. Matigheid moet de wacht houden over derzelver genot, gezelligheid moet ze veredelen , en welwillendheid derzelver gebruik bellieren. Men moet nog altyd een hooger doel, dan zinlyke verlustigingen, voor oogen hebben. By het fynst verzonnen en voorzichtigst genot zal men toch op den duur verveeling en tegenzin suiet vermyden kunnen. De ontbeering van overvloed en uitwendige voorrechten is daarom nog geen reden, om iemand minder gelukkig te achten. Het komt ■maar alles op den toeftand der ziele aan. Wie door werkzaamheid in den hem aangewezen ftand zich nuttig weet te maaken, die het behoorlyk doorzicht Jieeft, dat hy in zyne omftandigheden nodig heeft , •eerlykheid en moed bezit, om zich zelf te regeeren en Nn 2 fes  55^ OVER DE ZEDELYKE WATUUR het overtollige weet te ontbeeren , die is in ieder levensdaad gelukkig. Wy vinden in ons zeiven eene zuivere en genoeg* zaame bron van vermaak , wanneer wy de ons verleende krachten en bekwaamheden behoorlyk oefenen en aanwenden. Werkzaamheid is reeds op zich zelve , zonder uitzicht op het daarmede bedoelde, aangenaam. Dit is een zeer weldaadige inrichting onzer natuur. Luiheid is een ziekte der ziel. Het is zelfs geen geluk niets te doen te hebben; veel beter is het, zyn dagelykfch beftaan met moeite te verwerven, dan in overvloed naar tydverdryf te fmachten. Onze natuur vordert eene nuttige werkzaamheid. Tyd* tèrdryven zyn als uitfpanningeii weldaadig ; als een beftendige bezigheid vermoeijen zy en maaken ons flegtcr. Wy verfchaflen ons alsdan alleen een wezenlyk vermaak, wanneer wy ons met de uitvoering van nuttige en edele oogmerken bezig houden. Wy onderhouden ons nooit beter, dan wanneer wy de plichten van ons beroep volbrengen , of iets ten aigemeene nutte doen , waartoe ons onze (land vordert en bekwaam maakt. De bezigheid van ons vcrftandelyk vermogen , byzonder wanneer de nieuwsgierigheid door eigen kundigheden wordt opgewekt, is ons buitengemeen aangenaam. De wetenfchappen, wanneer zy behoorlyk bearbeid worden, zyn op menigvuldige wyzen nuttig. Doch zy kunnen (legts voor weinige perfoonen een hoofdbezigheid zyn, daar de behoeften des levens zo menigcrleien arbeid , tanden en ambachten vorderen. Nuttige werkzaamheid is beter dan werkelooze wetenfchap. Intusfchen moet een ieder, zo veel zyne omHandigheden toelaaten, zyn verftand met nuttige kundig-  VAN DEN MENSCH. 553 digheden zoeken te verryken. Behalven de zodanige, die hem tot zyn ambacht, kunst of beroep onmiddelbaar nodig zyn , behoort hiertoe alles , wat hem tot een redelyk gedrag nodig is , wat hem voor bygeloof, dwaasheden en ondeugden bewaaren, wat hem in de betrekkingen van zynen burgerlyken Hand tot onderwys {trekken , hem met de voortrellyke inrichtingen der waereld bekend maaken, en hem tot eene verftandige , doch ook inwendige vereering van den eerfteu Stichter en Regeerder der waereld leiden kan. Het is een groot voorrecht der Christenftaaten, dat 'er openbaare fchoolen zyn opgericht, waardoor ook zodanige menfchen, wier omltandigheden het voor hun onmogelyk maaken, dat zy zich zeiven kundigheden verfchalfen, een gefchikt onderwys bekomen kunnen. De bezigheid en oefening onzer vermogens is buiten twylfel een der oogmerken by de inrichting der Natuur. Alle uitwendige goederen moeten wy ons door nadenken en infpanning onzer krachten vcrfchalfen , daar het integendeel de dieren vergund is, alles wat zy nodig hebben, benevens de middelen om bet te behouden, zich zeiven te verfchalfen, zonder dat zy iets door nadenken uitvorfchen , of het een of ander behoeven uittevinden. De bekoorlykheid , die eene niet gantsch gedachtelooze bezigheid heeft , is nog een opbeurend middel te meer tot de oefening onzer vermogens. Wy handelen dus overeenkomltig onze natuur, wanneer wy, zo veel mogelyk, alle onze vermogens tot nuttige einden bezig houden, waarmede ook zodanige werkzaamheden beltaan kunnen, die tot eene aangenaame uitfpanning , zonder nadeel van edeler oogmerken, dienen kunnen. > Schoon wy voor alles ons eigen welzyn zoeken ti Nn 3 fc*  554 OVER ZEDELYKE NATÏTURt bevorderen,.is toch de eigenliefde niet geheel en alleen de dryfveder onzer daaden. Wy zyn ook gefchikt, ©m in het wclzyn van anderen een belangeloos vermaak te vinden , en het, zonder inzicht van ons eigen voordeel, te bevorderen. Men vindt ook wel voorbeelden van 't tegendeel ; doch men zal bemerken , dat menfehen, die nydig , twistgierig , bedriegelyk,. of in 't algemeen vyandig gezind zyn, door zeer woelige hartstochten geplaagd worden , en niets minder dan gelukkig zyn. Ieder onbedorven mensch zal, by het verhaal van wreedheden en gruwelen , zelfs van de zodanige die in aloude tyden en verafgelegen lauden gepleegd wierden , van droefheid en afkeer vervuld worden , ten bewyze, hoezeer in de daad deezeuitbarstingen eener woeste hartstocht en vertooningen,' van eenen verwilderden inborst met de menfehelyke natuur ftrydig zyn. Ook bewyzen veele nog ruuwe volken, door hun goedaardig gedrag jegens vreemdelingen , indien deezen zeiven geen aanleiding geeven om hen als vyanden te doen befchouwen , hoe zeer de dienstvaardigheid eene verlustigende werkzaamheid verfchaft. Wy fpreeken met lof, zonder dat wy 'er voor ons eenig voordeel van hebben, van daaden die tot nut van 't algemeen ftrekken , en des. te fterker, hoe meer wy van de zuivere en weldaadigeinzichten van den daader overtuigd zyn, en hoe duurder zy hem te ftaan kwamen. Deeze goedkeuring, die wy aan een edele belangelooze daad geeven, is van eeu gantsch anderen aart, dan de bewondering van nuttige uitvindingen of aangenaame kundigheden. Zelfs de baatzuchtige kan niet nalaaten de proeven van edelmoedigheid in anderen te bewonderen , ook wanneer hy geen vermogen ter navolging in zich befpeurt.. fel  VAN DEN MENSCH. 555 In de laatftc uitren van ons leven is men zeer dikwils, op de tederfte en yverigfte wyze , bezorgd voor de belangen onzer naaste bloedverwanten, van welken wy toch geen nut of dienst meer te wachten hebben. By de bewyzen ter ftaaving van eene ons door de Natuur ingeplante liefde jegens onze evenmenfehen, voege men nog de gezellige zucht, die den band tusfchen ouders en kinderen , tusfehen echtgenooten bloedverwanten en vrienden , tusfehen goede heeren en goede dienstbooden , tusfehen den welgezinden burger en den ftaat, tusfehen een braaf vorst en zyne onderdaanen is. Hier mengen zich zekerlyk byoraftandigheden onder , die onze deelneeming aan den toeftand van anderen begunltigen. Doch de gezellige liefde behoeft ook van de eigenliefde niet onafhangkelyk te zyn. De vaardigheid om in de welvaart van anderen genoegen te vinden, heeft hier, om zo te fpreeken, flegts wortel te vatten. Alles, wat haar bevordert , ook ten opzichte van ons zeiven, is een uitmuntende inrichting onzer Natuur. Wy gevoelen in ons de behoefte, om ons aan anderen medctedeelen. Op een woest eiland zou een tam dier ons een onwaardeerbaar gezelfchap zyn. Doch gezelligheid kan zonder genegenheid geen plaats vinden. De dankbaarheid voor verkregene weldaaden of dienstbetooningen verbindt den geenen , dien zy beweezen zyn, met den weldoener en den vriend. En van den anderen kant wordt ook hy, dien wy op de eene of andere wyze onzen dienst bewezen hebben , ons lief en dierbaar. Want zelfs levenlooze zaaken of dieren worden ons door de zorg , die wy voor dezelven gedragen hebben , aangenaam, zonder uitzicht op eem'g voordeel dat zy ons mogten aanbrengen. Ieder gezicht van Nn 4 vra-  troffen te worden. Door de befchaaving van dit ver«logen moest hy tot het aigemeene welzyn medewer(Kil en zelfs liet edelftc geluk genieten, Wy  VAN D F. N tt E N S C II. 557 Wy kunnen, volgens deeze befchouwingen, het volgende als de algemeende wet van ons gedrag vastdellen. Zoek u en uwen toedand altyd volkomener te maaken ; doch zo , dut met het ftreevén naar uw eigen welvaaren de bevordering van het gemeene welzyn verbonden is; en bcl'chouw deeze pooging om het gemeene welzyn te bevorderen, als de beste oefening en volmaaking uwer edelfle vermogens. De opvolging van deeze wet verheft de menfehelyke natuur tot haare hoogde waarde, brengt haar in overeenflemming met de geheele overige Natuur, en geeft de aangenaamde hoop tot eene volkomener oefening onzer vermogens, na ons affcheid uit deeze waereld. Wy zullen liet dus voor een Natuurwet te houden hebben, welkers nakoming ons zeker gelukkig maakt, of ten minden de fmartelyke lotgevallen, die ons overkomen , veraagt, en dandvastig helpt draagen. Zelfs degeenen, die het voor zich zeiven niet als een zedelyke wet erkennen willen, moeten echter wenfehen, dat anderen ze daarvoor erkennen, of zy moeden denken dat zwaard en geesfel beter zyn dan zedelyke vryheid. Zekerlyk wordt de zucht van goedhartigheid dikwils door eigenbaat en vyandelyke neigingen onderdrukt ; doch daaruit volgt alleen, dat deeze zucht een tedere plant is , die op Wti ongundigeu grond of door ruuw weder ligtelyk derft. Zy is, even als alle onze bekwaamheden, zekere aanleg, die zich niet by ieder mensch ontwikkelt, en nog minder by allen tot volkomenheid geraakt. Doch is dan by de menfehen alles flegts aanleg, niets voltooid ? Overal, waar wy onze oogen wenden , js volkomenheid. De myt is in haar foort vol! Nn 5  55S OVER. DE ZEDELYKE NATUUR komen, en het eerfte wezen op den aardbodem, de heer der dieren en planten, zugt onder duizend behoeften en rampen ! Tot vergrooting van zyn onheil heeft hy een denkbeeld van een volkomenheid, ziet wat hy zyn of toch worden kan, en mag'er echter hier niet op hoopen. Hy heeft de bekwaamheid om ziek kundigheden te verwerven, vindt 'er vermaak in , doch deeze kundigheden zyn blykbaar veel te uitgeftrekt voor zyne behoeften, en echter is hy 'er nog niet mede te vreden, maar kwelt zich zeiven om voorwerpen natevorfcheu , die hy niet begrypen kan. En heeft hy zich op zyn best met inzichten verrykt, dan zinkt hy in de duisternis van het graf, en laat op zyn hoogst zyne kundigheden als een erfdeel voor de nakomelingIchap na. Even zo , of nog veel erger is het met andere vaardigheden gelegen, die zich de mensch met veel moeite verwerft. Maar nog meer; wat helpt de edelfte aanleg zyner zedelyke natuur voor den korten tyd van de geboorte tot aan het graf? Zy zou ons zeer gelukkig maaken, indien zy by alle menfehen tot rypheid kwam ; doch wat ware alsdan het ftervcn, zonder verder uitzicht, eene onbegrypclyke wet der Natuur? Het zou hetzelfde zyn als den boom in zynen fchoonften bloei omverhouwen. Doch nu ontwikkelt zich deeze aanleg by zeer veele menfehen of in 't geheel niet, of flegts zeer zwak. Opvoeding, ftaatsconftitutie , de ftrengheid der armoede en de druk van zwaaren arbeid verflikken den kiem der edelfte neigingen; en het doel, dat wy in de overeenftemming der gezellige zucht dachten te ontdekken , verdwynt. Nog meer! Men befchouwe de vreesfelyke uitbarftingen der menfehelyke driften, die dikwils veel grooter verwoestingen aanrechten dan de fchriklyke voor-  VAN DEW tJES.SCa 559 roorvaïïen in de Natuur. De gefchiedenis weet bykans niet te verhaalen dan oorlogen, opdanden , verwoestingen en gruwelen. Zy, die de vaders van hunae volken zyn moeiten, zyn maar al te dikwerf dc zodanigen geweest , die door hunne heerschzucht, begeerte om hun ryk te vergrooten, hebzucht, verkwisting en zinlyke buitenfporigheden , armoede en ellende over veele duizenden gebragt hebben. Welk eengeesfel is reeds van ouds de woede des oorlogs voor het menfchelyk gedacht geweest ! Welke onmenfche» lykheden hebben het bygeloof, dweepery en zucht van vervolging niet begaan ! Hoe weinig is tot dus verre de heerfchappy deezer monders verzwakt ï Onder welke verdrukking heeft niet altyd het grootde deel van het menfchelyk gedacht geleefd 1 Hoe veele ongerechtigheden en onderdrukkingen blyven in het burgerlyk leven, zelfs onder de beste regeering, ongedraft I Zo wy niet over de grenzen van het tegenwoordige leven mogen heenzien , dan moeten wy bekennen , dat reden en vryheid droevige gefchenken voor de menschheid zyn , en dat het beter geweest ware, wanneer wy, by geringer verdandelyke vermogens , in plaats van de gevaarlyke vermogens der vryheid , zekere natuurdrift verkregen hadden, die ons 1 juist dat geen maakte, wat wy zyn moesten, die ons allen op eene gelyke wyze aan de zegen uit de hand der natuur deel liet neemen , die alle die wanordens , verdrukkingen en jammerlyke toneelen in ons tegenwoordig leven uit den weg ruimde , en ons zonder zorgen naar het graf leidde. Eenige beter gevormde en gelukkiger menfehen zouden zekerlyk by deeze inrichting verloren hebben,doch millioenen daarentegen hadden 'er by gewonnen. Zelfs het natuurlyk kwaad zou  t>6c OVER DE ZEDELYKE NATÜÜR VAN DEN MENSCH.' zou als dan veel geringer en verdragelyker zyn, het geen wy nu voor ons zeiven deels vergrooten, deels veel gevoeliger gewaar worden dan de dieren, die 'er veel minder voor blootliaan en het gewoonlyk flegts een zeer korten tyd verdraages. Zullen wy zeggen, dat de mensch eene uitzondering in de natuur maakt; dat ieder dier en ieder plant juist dat geene bezit, wat tot zyn welzyn nodig is, niet meer en niet minder, en dat de mensch meer verkregen heeft dan hem nodig en nuttig is ? Of wenden wy liever het met traanen befproeide pog van de rampen der lydende menschheid naar die ftreeken, die aan geene zyde van den nacht des grafs fchemeren? Indien dit leven de ftaat der opvoeding is , waarin onze krachten eerst wortel vatten en haare eerfte vorming krygen moesten, dan is de raadfelachtige gefteldheid van ons leven op aarde opgehelderd. Het vervolg hierna.  ALGEMEE N M A G A Z Y N, NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE.   5Ö3 c-edachten van den heer hufeland over de onzekerheid van de teekenen des doods, en het eenigste onbedrieglyke middel, om zich van deszelfs wezenlykheid te overtuigen en het levendig begraven onmogelyk te maaken. Een onzer beste Natuurkundigen, fontana, hield zich lang bezig met proeven over de irritabiliteit en duurzaamheid van delevenskragten. Met dit oogmerk droogde hy een hairworm, by het vuur, geheel in elkander, en na een half uur wierd dezelve echter in 't water weder levendig. Een Raderdier, een foort van Polypus dat in het water leeft, leide hy een jaar lang in drooge aarde , liet het een gantfchen zomer door van de heetfte zonneftraalen uitdroogen, en vervolgens goot hy 'er weder water op; het duurde geen twee uuren, of het kreeg wedergeven en beweging, waarvan het een jaar lang geen het geringfte teeken gegeeven had. Een ander wierd op een fchyfjc van glas, geduurende den geheelen zomer, aan de hitte der zonne blootgefteld; het droogde zo te famen , dat men het niet dan voor een dropje drooge lym houden kost. Vervolgens druipte men 'er eenig water op, en ziet de lym begon weder te leeven en zich te beweegen. Wie kan deeze merkwaardige proeven leezen zonder verbaasd te Haan , of van de gedachte getroffen te worden, „ een dood uitgedroogd lichaam kan een jaar lang de vonken des levens onzichtbaar in zich omdragen ! " Buiten zyn element gebragt, tot mumie uitgedroogd , zonder voedfel , ja , volgens oogenfchyn , zonder eenigc werktuigen des levens, blyft hem echter deeze  564 BE ONZEKERHEID VAN deeze onbegrypclyke kracht getrouw by. Slegts een gefchikt middel van opwekking, het enkele gevoel van het gewoone clement is 'er nodig , en de (kapende kracht wordt weder wakker , de ineengekrompen werktuigen zyn weder vry en beweeglyk, en de doode lym is weder een levendig dier. Het fthynt dus dat de grensfeheiding tusfehen dood en leven op verre na niet zo bepaald en beflisd is, als men gewoonlyk denkt, en naar de gewoone begrippen van dood en leven verwachten kan. 'Er is een toeftand, die op gcenerhande wyze leven, doch even zo weinig dood genaamd kan worden; een toeftand, waarin niet alleen onze zinnen niet het minfte fpoor van leven kunnen ontdekken , maar waarin de levenskracht ook wcrkelyk (laapt , en zonder werkzaamheid , zonder invloed op het met haar verbonden lichaam is. - Het is bekend, dat het zinnelyke beeld des levens of ook mogelyk dcszelfs oorfprongkelyke (tof, het vuur , in een vryen , doch. tevens ook in een gebonden, toeftand beft aan kan; het hout, dat wy riu koud en dood in de hand neemen , kan door het kleinfte vonkje in vuur en vlam gezet worden ; men kan dit weder blusfehen, dat is , de vuurftof weder in zynen voorigen ftaat van werkeloosheid herftellen , en de kool zal nu dit onzichtbaar gebonden vuur , deeze vatbaarheid om weder te ontbranden, veele jaaren lang behouden, tot dat de tyd haare beftanddeelen (loopt. Even zo fchynt het met het leven te zyn. De vlamme des levens , dat is, zyn vrye werkzaame toeftand kan ontbrceken, en echter kan de ftoflë des levens nog in ryke maate voorhanden zyn ,• fteeds bereid , om weder vlammend en werkzaam te worden , zodra het bindingsmiddel ge- flaakt 3  de ïeekenen des doods. $>$ fl.iakt , of de üaapende kracht op zodanige wyze wordt opgewekt, dat zy zeifs deezen tegenftand overweldigt en zich vrymaakt. Ieder ei, ieder zaadkorn is hiervan een bewys. Het behelst reeds in zich de gatitfcke levenskracht van een toekomltig wezen; doch deeze Üaapt nog , zy is nog gebonden ; men gceve haar warmte en vochtigheid , en zy zal oiitwaaken , en ons ook zinnelyk van haar beftaan overtuigen. • Deeze merkwaardige eigenl'chap der levenskracht is zo algemeen, dar wy dooi- de geheele leevende natuur haare 1'pooren ontdekken. 'Er fchyat geen levendig wezen te bellaan, dat niet in deezen middelftand tusfehen leven en dood geraaken kan ; ja 'er zyn zelfs, veelen, die naar een vastbepaalde orde zomWylen indenzelven geraaken moeten. Zo flerft een groot gedeelte van het plantenryk met den aanvang van den winter , om in de lente weder te outvvaaken. Zo biengcn de zwaluwen en andere dieren het koudfte gedeelte van het jaar in deezen doodgelyken flaap door, en de wederkeerende warmte maakt de zo lang gebonden levenskragt weder los. Zo bezitten een menigte waterfchepfels en moerasbewooners, welker beftaan zeer galeend is, het .vermogen om met hunne woonfteden te verdroogen, en echter een verborgen leven, maanden en jaaren lang, te benouden, totdat het geval ben weder in het water brengt , en met dit element 'ook tevens het beftaan wedergeeft. — Zy fterven, om hun leven in hun binnenlle optelluiten, om het ook zonder voedfel , zonder element te kunnen behouden (*). Zeker een groote en godlyke wys- (*) Zelfs by menfehen bevestigt zich deeze waarheid. De NATUUrk. V. D. Oo lS>y»  gÖÖ DE ONZEKERHEID VAN wysheid, die alle fchrikbeelden van verdelging en vernietiging doet verdwynen , en ons op de groote en gerust (lei lende gedachte brengen moet, zelfs de waarc dood is flegts bet grootfte middel ter in flanel houding van ons beftaan." Even gelyk de levenskracht door de verfchillende organifatiën, met welke zy verbonden is, op de menigvuldigfle wyze gemodificeerd wordt, en hieruit de in 't oneindige verfcheiden trappen van leven en volkomenheid des levens ontdaan ; zo vinden wy ook deeze eigenfehap van dezelve , het vermogen om te fterven en weder te ontwaaken , van zeer ongelyke volkomenheid en duur. Hoe eenvoudiger het leven van een fchepfel is , hoe geringer en grover zyne ovgaanen , en hoe onaf hangkelykcr zyn beftaan van buiten is, des te volkomeneren duurzaamer kan de fdryndood zyn , des te langer kan het leven rusten, dat reeds op zich zeiven flegts een half leven was, en des te Hgter kan het weder opgewekt worden, omdat het flegts weinige en groove orgaanen heeft, die de geheele flooping langen tyd wederdaan. Dit is het geval fehyndood kan het beste middel tegen den dood worden. Iemand, die in febyn dood is, kan noch verhongeren noch verflikken , ifrant hy heeft geen voedfel noch lucht tot zyn beftaan nodig; en een menigte oorzaaken, vergiften enz, die den werkelyk leevendige volftrekt doodelyk zyn zouden, zullen op'den toeftand van het gebonden leven geheel zonder werking zyn. Hierop rtèunen de voorbeelden van vervolgde perfooncn, die, in het ogenblik, dat zy verdronken zouden worden, van fchrik in onmacht vielen, entoen, zonder te verdrinken, een vierendeel uur, in ka water dooibragten.  DE «'EEKENEN DES DOODS. 567 ge-val by den polypus en plantdieren , welker leven geen auemhaaling noch bloedomloop nodig heelt, en voor welken de dood van een jaar lang niet meer dan een li aap is. Met iedereu trap'der fchepping neemt nu de volkomenheid des levens, doch tegelyk ook de vermenigvuldi ;ingvanzyn behoeften, toe.' De noodzakelykheid yan den omloop des bloeds , en een onafgebroken inwendige beweegmg, de daardoor bewerkte fnelle ver■teerins.- van zich zclvcn, dat een be.ftendige heJtftelHng van buiten vereischt , en voedfel en fpysverteering onontbeerlyk maakt; by nog volkomener dieren de behoefte van lucht en ademhaaling, dit alles maakt dat het leven van trap tot trap afhangkelyker en minder gefchikt wordt voor eene langer afbreeking. De mensch is het laatlle lid der zichtbaarc fchepping, en jn hem vinden wy het volkomenfte leven, den grootften rykdom der famenvoeging, en eenigcrmaate het icort begrip van alle krachten der leevende natuur. Spysverteering , bloedomloop , ademhaaling,, afzonderingen van allerlei faort , de gantfche rei van bewegingen, van de eeuvoudigfle famentrekking af tot ■de werking der ziele toe, zyn de menigvuldige mechanismen , op welker onafgebrooken werkzaamheid zyn lever, en onderhoud berust. Doch even deeze kunftige famenvoeging , deeze wonderbaare aanecnfchakeling der phyfieke, dierjyke en geestlyke natuur is .het, die het menfchelyk leven van een gedeelte berooft van die vastigheid en zelfsbeflaanbaarheid , die men hy eenvoudiger wezens aantreft, en die zyne aanraakings punten met de hem omringende natuur, zowel als zyne afhangkelykheid van dezelve, vermenigvuldigt. Niet genoeg , dat zyne grovere befkuddeelen yan tyd tot ,Qo : tyd  56S de onzekerheid van tyd moeten herfteld worden , de geestige kracht, met welke de mensch het volkomenfte voorzien is , heeft edcr ogenblik voedfel en vernieuwing nodig , en een vry genot van lucht nevens eene onafgebroken ademhaaling is een beftendig en noodzakelyk vereischte om de vlam van het dierlyk zo wel als van het gecstclyk leven te onderhouden. Genoeg ! de mensch leeft geen ogenblik van zich zeiven, en men kan zyn leven met recht eene beftendigc vertccring , een altydduurend neemen , zich toeeigenen en wedergeeven noemen. Hieruit volgt nu voor onze tegenwoordige nafpooringen, eerstelyk, dat een zo famengcfteld en afhangkeiyk leven op veel menigvuldiger wyzen kan verftoord en afgebroken worden ; ten tweeden dat een leven , 't welk zulk eene geduurige vernieuwing en geestig voedlëi nodig heeft, wel -eenigen tyd in een gebonden ftaat beliaan. kan , doch zekerlyk zonder hulpmiddelen vroeger moet uitgaan ; en eindelyk, dat , fchoon ook de levenskrachten inwendig beftaan blyven , het echter ongelyk moeijclyker is , een zo faineiigefteld weefzel van orgaanen weder aan den gang te brengen , die dikwils door een kortftondigen ftilftand haare werkzaamheid geheel verliezen. De fehyndood moet dus by menfehen veel ligter mogelyk zyn , doch hy moet veel bepaakler grenzen hebben dan by onvolkomener fchepfcls. Dit is het nu ook, dat ons de ondervinding leert. Pveeds in de vroegfte tyden van de gefchiedenis van het menschdom vinden wy enkele fpooren van dezelve. Menfehen ftierven en ontwaakten weder, ascle- I'IADES , APOLLONIUS VAN TYANA , VerwitTVCH zich ■daardoor eenen onftcrfeiyk.cn roem, datzy meufchen, die  de teekenen des doods. 569 die men even begraven had , weder opwekten. In laatcr tydcn fehynt dit geval onder de Grieken zo menigvuldig voorgekomen te zyn, dat men een eigen naam, Hyjteropotmi, voor de weder ontwaakten uitvond , dezelven nog eens doopte en ze plegtig tot een tweede leven inwcidcie. By de Romeinen gebeurde het eens , dat de dooden eerst op den brandftapel weder in het leven kwamen, en hoogstwaarfchynlyk ontftond hieruit het gebruik, om het lichaam voor de verbranding een lid van den vinger aftefnyden, om te ontdekken, of'er nog ergens eenige fpooren van levensgevoel voorhanden waren. Doch de hedenclaagfche tyden, waar men opmerkzaamer op deeze verfchyning wierd, zyn ongelyk ryker aan voorbeelden. Men kanze by brinkman , bruhier , enz. by honderden opgeteekend vinden , en 'er zullen weinig plaatzen weezen, waar niet eenmaal zulk eene gebeurtenis is voorgevallen. Deeze reeks van ondervindingen Helt ons in ftaat om het volgende gegronde bcfluit optemaaken. De dood der menfehen is geen plotslinge verandering, geen werk van een ogenblik, maar een trapswyze overgang uit den toeftand van het werkzaame leven in dat van den gebonden ftaat of fchyndood, en door deezen eerst in den volkomen dood of het volr Hagen verlies van alle levenskrachten. Het is wel een oud doch zeer fchadelyk vooroordeel , dat met het uitwendig leven ook tevens het inwendige , of, Mat hetzelfde is, met de werking ook de oorzaak moet ophouden, en een enkele opflag van het oog op den aanvang des levens geeft ons hierover een des te klaarer licht. Zo zeker het is, dat de mensch trapswyze uit het onvolkomenfte leven tot een volkomen overgaat , zo zeker het hart is van het eerfte kloppende Oo 3 ogen»  570 n è ONZEKKiuicm van ogenblik, waarin zien het leven, eer nog ergens een ander deel bellaar , zich beweegt en werkt, en vandaar ter vorming en bezieling der overige orgaanen uitllroomt; even zo zeker is deeze trapswyze opvolging by het afheemea des levens; het trekt zich van de uitwendige deelen tot de inwendige eigenlyke levensorgaanen terug, en concentreert zich ten laatden in het hart, zynen eerften zetel en oorfprong, waarin het ook het langde volhardt. Men kan gevolgelyk drie tydperken van het derven, of even zo veel graden des doods aanneemen. Eerst de toedand, wanneer alle beweeging, die onze zinnen bereiken kunnen, opgeheven, en de mensch het volflagen beeld des doods is, doch wanneer inwendig het vermogen des levens nog daapt , en de orgaanen de vatbaarheid van haaren invloed nog niet verlooren hebben, die, wanneer degts de vereischté prikkeling aangewend, of de bindende oorzaak opgelost wordt , ook weder uitwendig zichtbaar worden moet. Deeze graad is dus geneeslyk, ja 'er kan zelfs nog een duistere bewustheid van zyn bedaan , zelfs nog eene uiterlyke zinlykheid tegenwoordig zyn, zonder dat de minde vertooning des levens mogelyk is: gelyk de vreesfelyke gefchiedenis van die vrouw bewyst, welke alles hoorde, wat men by haar vermeend lyk fprak en tot derzelver begravenis in 't werk Helde , en in de linarrelykde pooging en gedliufige infpanning om een levensteeken van zich te geeven , meer dan vierentwintig uuren doorbragt , doch by welke eindelyk nog ter rechter tyd haar inwendige leven door het bekleedfel des doods hcónbrak. Ten tweeden , de toedand , die den vorigen gelyk iü, en waar eveneens nog levenskrr.gt in een gebonden1  DE TEEKENEN DES DOODS. 57ï den ftaat overig is, doch waar deeze te veel aan energie, of de fynttc en edelfte orgaanen te veel van haare werkzaamheid veriooren hebben , om weder vry en levendig te kunnen worden. liet is het gewoonlykc en noodzake'yke gevolg van het voorige : want juist door den ftilltand der machine moeten , na langer of korter tyd, de orgaanen onbruikbaar en de levenskracht zelfs onmachtiger worden. Doch hieruit volgt niet dat alle dooden eerst uit den voorigen in deezen toeftand overgingen ; neen , de flag des doods kan zo treffen , of het lichaam reeds voorheen zo uitgeput zyn , dat tegelyk met de uitwendige levensteekenen ook de mogelykheid eener nieuwe bezieling vcrdwynt. Niettegenftaande nu deeze graad des doods wezenlyk van den vorigen onderfcheiden is , hebben wy echter geen uitwendig teeken om denzelvcn te onder•fcheiden van den vorigen, welke nog geneesbaar is, en wy moeten beiden zo lang voor dezelfde houden, totdat de derde graad, de werkelykc ontbinding, door verrotting,-zich opdoet. Dan eerst is de volkomenheid des doods zeker , en het is zeer waarfchynlyk, dat de levenskrach: niet eerder volkomen ophoudt, dan wanneer de organifatie zelvë gefchieden en het famengeftelde wezen in zyne eenvoudigfte beftanddeelcn ontbonden wordt. Deeze grootc en gewigtige ontdekking nu , die voor onze gerustftelling , hoop, en de werkelyke herlevendiging van menigeen veriooren gegaanen fchyndood, van weldaadigen invloed had kunnen zyn, die de tederheid der voortduurende liefde zo menig een Oo 4 fchoone  571 DE ONZEKERHEID VAN fcboone zege beloofde (*), heeft, helaas, juist het tegendeel te weeg gebragt. Zy is de bron der fmerte- lybfte (*) De volgende treffende gefchiedenis is hier een bewys van. Een jongman raakt te Parys verliefd op de dochter van een ryk burger, en zy op hem, doch haar vader dwingt haar een ander te trouwen. Niet lang daarna vervalt zy uit hartzeer in een kwynende ziekte en Iterft. Men begraaft haar, gelyk in Parys gebruikelyk is, na vierentwintig uuren. Haar eerfte minnaar, die den geheimen trek niet wederftaan kost van haar nog eers te zien , koopt den doodgraver om, om hem het graf te openen. Het gclchiedc in denzelfden nacht; de jongman dreigt den doodgraver Ogênbliklyk den dood, indien hy niet zvvygt, neemt het lyk weg, en draagt het in een nabtiiirig huis. Hier leidt hy zc by het vuur, wryft haar met warme doeken , en zoekt haar onder duizend omhelzingen en kusfen het leven weder inteademen. En na eenigen tyd wordt hem zyn moeite rykelyk beloond. Zy begint te zugten en haar leven keert weder. Kort daarop ging dit zeldzaam paar, dat door den dood weder vereenigd was, naar Engeland, en waagde * het eerst na cenige jaaren te rug te keeren. Men wilde ze in het eerst niet voor de overledene erkennen ; doch het Wierd ras bewezen, en haar tegenwoordige man begeerde nu ook, dat men aan hem het haar toebehoorend kapitaal zou uitkeeren. Hierover onilond het zonderlingfte proe-es. De eerfte man ftond 'erop, dat zy hem toekwam, de tweede beweerde, dat zy voor den eerften man dood, en thans vóór hern door zyne pogingen weder levendig was. Doch het parlement fcheen haar den eerften bezitter re willen toeigenen. Zy wachten dus de uitfpraak van het proces niet af, en keerden naar Engeland te rug. De aften van dit merkwaardig proces vindt men nog in de regifteri van het Parlement.  DE TEEKENEN DES DOODS. 573 fykfte kwellingen geworden, en heeft den fchrik des doods verdubbel:. Hy, die den dood op zich zclven niet vreest , beeft nu by de gedachte , van levendig voor dood gehouden te worden, en by ieder fterfgeval van nabeftaande en beminde perfooneh wordt ons lyden door de kwellende onzekerheid vermeerderd. Hy is mpgelyk niet dood , maar flaapt flegts. En waarom? Omdat wy de dooden te vroeg begraaven; en het tydpunt niet afwachten , dat de zekerheid des doods beflisfcn kan. Het moet dus voor ons van het uiterfte gewigt zyn de volgende pointen naauwkeurig te onderzoeken : Hoe lang kan de mensch in deezen middelftand doorbrengen ? Heeft men in 't geheel geen teeken om het overfchot des levens te kennen ? En heeft men ten minften geen middel om het weder ontwaaken in het graf te verhoeden? Wat het eerfte, de duur van den fchyndood betreft, moeten wy helaas bekennen , dat zich hieromtrent doorgaans niets bepaalds en algemeens zeggen laat. Zo veel weeten wy , dat de verfchcideuheid der gevallen en omltandigheden , die den dood vergezellen , ook hierin eene groote verfcheideuheid te weeg brengen; doch de uiterlte grenszen deezer mogelykheid van het wéder ontwaaken te bepaalen , daartoe hebben wy nog geen genoegzaame kennis der natuurkrachten , noch genoeg ondervinding. Zekerlyk moet hierby de voorraad van levensgeesten en de meerdere of mindere energie derzelven een groot onderfcheid maaken , en hy , die van natuure zwak,of door ongebondenheden uitgeput is, zal natuurlyk eerder geheel ophouden te leeven, dan hy, bywiende levensgeesten nog in haare volle kracht zyn. Voorts de wyze van fterven. Wie den natuurlykcn, O 0 5 dat  574 ÖE ONZEKERHEID VAN dat is, den dood van den ouderdom fterft, die fterft het zekerst, want hier is de dood het gevolg van uitdrooging en vernieling, die ieder lichaam door zekere duurzaamheid des levens van zelfs met zich brengt. Even zo is ook de dood van zodanige ziekten , zy mogen lang of kort zyn , die de bron des levenskracht of de organifatie der edele deelen vernielen , befiisfend en ongeneesbaar. Doch nu deuke men aan perfootaen, die door hartzeer en verdriet, door fleepende zenuwziekten in zodanïgen graad verzwakt worden , dat zy uitwendig ophouden te leeven. Hier kunnen de orgaanen des levens nog volkomen ongehoord zyn; het is Üegts onmacht of fyne kramptrekking , die de werkingen des levens afbreekt; en 'er is flegts eenigen tyd nodig om de levenskracht , die in dit geval den dood lang wederftaan kan, weder optewekken en in werkzaamheid te brengen , gelyk de ondervinding leert. Even zo min kan men op die gecue betrouwen, die, by een volkomen gezond lichaam, door een geweldigen dood, het moge dan een beroerte of eene uitwendige kwetzing , verdrinken , verdikking , enz. zyn , fterven. Ook hier is flegts de vlam des levens geftremd, de vonk kan nog lang onder de asfche voortglimmen. Ook heeft men voorbeelden van een langduurend verborgen leven by perzoonen, die aan een bloedftorting overleden zyn. Zo veel is zeker , dat het vrouwelyke gedacht aan den fchyndood meer blootgefteld is, dan het mannelyke, en dat hierom de meeste en gewigtigfte gevallen van deeze foort by de vrouwen gevonden worden. Doch het ligtfte kunnen zy , die met hyfterieke toevallen, met geduurige flaauwtens , kramptrekkingen, val-  tiÈ TEE KENEN DES DOODS. •failendc ziekten behebt zyn, hierin geraaken en mogelyk bet langst daarin uithouden , en dus moet men hier ten uitcrfle op zyn hoede zyn, dewyl een leven, dat reeds aan diergelyke afbreekingen gewoon is, On* gelooflyk lang daarin volharden , en echter door de geringde aanleidingen, weder ontwaaken kan. Ja wat nog gevaarlyker is , de fchyndood kan hier fomwylen eene periodieke ziekte zyn, die vcrfcheiden dagen het lichaam tegen alle middelen van prikkeling en opwekking gevoelloos maakt; en zich echter na het einde van dit tydbcttek van zelve weder oplost. Ook de eerfte aanvang des levens is vatbaar voor een langen duur van fchyndood, en men kan niet fcherp genoeg waarfchouwen , om eerstgebooren kinderen niet te vroeg voor dood te houden. Ik weet zelfs een geval, dat een bekwaam vroedmeester, nadat hy zich ecnige uuren achter eikanderen met een doodgeboren kind vruchteloos had bezig gehouden , op het punt llond van heen te gaan. Een bloot toeval verhinderde hem, en meer uit tydkorting dan uit hoop nam hy het kleine fchepfel nog eens onder handen, blies het een tyd lang een onafgebroken adem in den mond, en wierd niet weinig verrast, toen hy eindelyk deszelfs wederkeerigen adem gevoelde , en het leven des kinds ten vollen terugkeerde. Eindelyk geeft ook de behandeling der dooden zekerlyk een aanmerkclyk onderfcheid in den langer of korter duur van het nog overgebleven leven. Men behandele den doode op de gewoone wyze , haale hem, kort nadat hy den adem heeft uitgeblazen, uit het bed, legge hem in den winter in de koude of wel binnen een ingefloten bedorven lucht , dwinge de gewigtigüe deelen in naauwe banden enz* en men kan ver-  5?6 DE ONZEKERHEID VAN verzekerd zyn, dat de dood , wanneer hy nog niet volkomen is, het daardoor ras worden zal; daarentegen , wanneer men de overleedeqe nog in zyne natuurlyke warmte van het bed iaat , voor bëftendige vernieuwing der omgcevende lucht, en eene ongedwongen verhoogde ligging zorgt, zo zal het gebonden leven nog altyd een fyn voedfel behouden, en de cdelfte orgaanen langer tyd gebruikbaar en buigzaam zyn, en dus vatbaar voor het leven blyven. Zelfs de wyze van begravenis is hier van eenen gewigtigen invloed, en het is meer dan waarfchynlyk, dat de lucht der verfche aarde zeer dikwils het middel van opwek* king geweest is, het welk onze dooden weder , doch helaas te laat, in het leven heeft geroepen. Hieruit blykt, hoe ongelyk de duurzaamheid van den geneesbaaren fchyndood zyn moet , en hoe onmogelyk het zy een algemeenen bepaalden tyd vastte* ftellen, na welks verloop men den eene doode zo wel als den anderen met zekerheid begraavcn kan. Dat althans de termyn van twee of drie dagen veel te kort is, bewyzen de volgende gefc-hiedenisfen , waar het leven eerst na zes en zeven dagen wederkeerde, en die, om haare merkwaardigheid, uitvoerig verdienen verhaald te worden, milady russel , de gemalin van een Engelsch Overflen, wierd van iedereen voor dood gehouden, en het was flegts de tederheid en liefde van haaren gemaal , die haar voor eene levendige begravenis bewaarde. Hy wilde ze volftrekt niet eer verlaaten, voordat de verrotting haaren dood bevestigde. Zeven dagen lang lag zy dus in den flaap des doods, en eerst toen genoot haare gemaal , die van haar lichaam niet was aftefcheiden, de zegepraal van haar weder te zien ont'  de teekenen des doods. 577 outwaakeu, toen men in een nabuurige kerk de klok begon te luiden. Nog merkwaardiger is het voorbeeld van een Profesforsvrouw in Tubingen, dat ons de Heer camerarhjs verhaalt. Deeze perfoon, die zeer vatbaar was voor hyfterieke toevallen , fchrikte in de zesde maand van haare zwangerheid, zodanig, dat zy de hevigfte ftuiptrekkingen kreeg , en na vier uuren dood was. Twee beroemde Geneesheeren camerarius en mauchart en nog drie anderen konden niet anders dan haaren dood voor zeker houden. Niet de minfte beweeging, geen Ipoor van polsflag of ademhaaling, de fterkfte middelen van bykomiiig , die men gebruikte, waren zonder eenigen indruk. Nadat men dus vyf uuren lang met vergeeffche proeven doorgebragt had, wilden de Artzen haar als onherftelbaar veriooren verlaaten. camerarius aliecn kreeg nog den inval, om de fpaanfche vliegplyster , die men daags te vooren aan de voeten gelegd had, afteneemen, en tevens de gezichtstrekken op het naauwkeurigst gadeteflaan; en zie, toen men den opperhuid van de grootc teenen aftrok, bemerkte men wezenlyk een zwakken trek van den mond , die zekerlyk aan deeze opmerkzaame mannen niet ontflippen kost, en voor hun een genoegzaame grond was , om dit mensch niet te laaien begraavcn , maar hunne proeven om dezelve weder in 't leven te brengen te herhaalen. Men begon dus de gevoeligfte deelen te prikkelen , men gebruikte de indringendfte middelen, zelfs het gloeijendc yzer, en 'er was byna geen deel dat men niet door fteeken , branden en andere prikkelingen op het fterkfte beproefd had. Alles vergeefs, zy bleef dood , en echter waagde men het niet , in vertrouwen op de nog ove-  5?S DE ONZEKERHEID VAN overige geringe levensfpoore:i, haar te bcgraavcn. Zy Jag gei eele zes dagen lang met alle reekenen éts doods, uitgezonderd een kleine warmte omftreeks het hart. Eensklaps floeg zy de oogen open en begon weder te leeven, doch wist van alles, wat in dien tyd met haar was voorgevallen , niets. Nadat zy zich met eenig voedfel verkwikt had , wierd zy van een dood kind verlost ; en herilclde kort daarop volkomen. En des te meer hebben wy belang, om zekere teekenen uittevinden , die ons de geheime overblyfzels des levens by een lyk kunnen ( indekken , en reeds dikwils vleide men zich,ze gevonden te hebben; doch de ondervinding heelt ons helaas icleerd , dat geen eenige , onder alle omftandigkeden, een vaste proef houdt. Zy berusten veelal op een overblyfzcl van irritabiliteit. Doch wy hebben reeds boven gezien, dat het levensvermogen zo gebonden kan zyn , dat haar ieder iriterlyke vertooning en alle invloed op de orgaanen ontbreekt, en dat zy gevolgelyk voor onze zinnen in 't geheel geen beftaan heeft. Mogelyk (het is 't rmoeden van den grooten haller) blyft nok alsdan nog in het hart eenige fpoor van prikkelbaarheid over; doch men kan zich daarvan niet overtuigen zonder zodanige kwetungen te veroorzaaken, die den dood, wanneer hy nog niet beftaat, zeker bewerken moeten. En wat dit teeken nog bedrieglyker maakt, is, iisl in veele gevallen de prikkelbaarheid in enkele deelen tegenwoordig en echter de dood volkomen zyn kan; in andere gevallen daarentegen, gelyk de boven opgegecven i haal bewyzen, een en geruimen tyd lang geen het geringfte fpooi daarvan aanwezig zyn, en echter na het geëindigde tydperk van den ftryd des  DE TEE KENEN DES DOODS. SJtf des dóóds haare vryvvillige wederkomst volgen kan. Even zo min kan men zich op de verwyderde oogleden, op haaren veriooren glans, op een volkomen gebrek van ademhaaling en pols, het niet willen vloeijen van het bloed , enz. verlaaten ; alle teekenen , die ook, by den fchyndood aanwezig kunnen zyn , uit welker afweezigheid, wy wel een overgebleven leven , doch uit welker aanwezigheid men geenszins den dood zeker kan opmaaken. De verrotting alleen is in ftaat om ons die volkomen zekerheid te geeven , dat nu niet alleen alle verband van het levensvermogen met de machine verbroken, maar ook de organifatie zelve vernield, en om weder in deeze gedaante te herleeven ongefchikt geworden is. Doch ook hier moet men wel opmerken , dat zy niet afzonderlyk (want enkele deelen kunnen ook by levendige lyve rotten) maar algemeen , niet flegts door bedrieglyke teekenen (gelyk by voorbeeld , de zogenaamde reuk der lyken) maar volkomen en volgens alle kenteekenen merkbaar zyn moet. Dan eerst , wanneer de uitwaasfeming wezenlyk ftinkt, de kleur met vlakken in 't bruin en blaauw fpeelende zich opdoet, het gantfche lichaam opzwelt, en de zelfftandigheid week en bryachtig wordt, dan eerst kan men met zekerheid zeggen ; de dood is volkomen , en de onbegrypelyke band , die deeze masfa van krachten en orgaanen zo wonderbaar vercenigde, is ontbonden. Deeze nu beweezen mogelykheidvan een langduurend leven dat echter door niets kenbaar is, maakt het ons tot een der dringendfte en beiligfte plichten op middelen te denken, om onsen anderen voorliet fchrikiyk noodlot van levendig begraven te worden, te verzekeren. Alle de gewoone middelen bereiken dit doel niet; zelfs  jgo DE ONZIiKEllIlEID VAN zelfs de doodenfehouw, die men op fommige plaatfen daartoe heelt aangewend, wordt onnut, zoras de teekeneH des doods , waarop men zich grondt, geene kracht van bewys meer hebben. De tyd alleen is de bevoegde rechter over dood en leven , en na alles , wat wy tot dus verre gezegd hebben, is het eenigfte en natuurlykfte middel om zich uit de onzekerheid te redden, dit: het lichaam zo lang telaaten liggen, totdat de boven befchreeven fpooren van verrotting zich opdoen. Wy verkrygen daardoor het tweevoudige voordeel , vooreerst van het levendig begraven zeker te vermydcu, en ten tweeden, in geval van een onvolkomen dood, het godlyk genoegen te genieten, om de llaapendcn aan zich zclven en de hunnen te hebben wetiergegeeven ; een voordeel , dat men by de gewoonte om zich van den dood door opening of een wonde van het hart te verzekeren, noodzakelyk verliezen moet. Niets kan men tegen deezen voorflag inbrengen, dan de zorgc, dat de Hinkende dampen van het iyk de lucht mogten bederven en voor de aigemeene gezondheid nadeelig worden. Doch gebiedt ons de al te angftige zorge voor de levenden onrechtvaardig jegens de dooden te zyn ? En is deeze gantfche vrees niet ingebeeld eu buitenfpoorig '? Wat is de uitdamping van een paar lykeu over het geheel tegen de menigte van die dierlyke overblyzels , onder welke wy beftendig leeven, en die rondom ons rotten, zonder dat wy eenig nadeel voor onze gezondheid daarvan bemerken. Is niet de gantfche natuur een open graf, waarin ieder ogenblik millioeneu wezens fterven en verrotten? Hebben wy geen Kerken vol lyken , geen Kerkhoven, Anatomiën, midden iii de Steden, waaide lyken niet dageii , maar maanden lang liggen bly- ven,  DE TEE KENEN DES DOODS. 58I ven, en wy willen de dooden dit kort verblyf op aarde weigeren.! Ja , wy wecten nu , dat het fchoonfte en gezondfte land in de waereld, Otaheitc , juist dat is, waar,men de dooden in de open lucht laat verrotten (*). Het is het oogmerk niet om de dooden, weeken , maar flegts eenige dagen , niet tot de hoogfte verrotting , maar flegts tot derzelver aanvang, wanneer de uitdampingen nog niet veel te beduiden hebben , te bewaaren. En om alle mogelyk gevaar voortekomen, kon men ze van de wooningen der leevenden verwyderen, en op eene afgezonderde plaats hunne quarantaine doen houden. Een op zulke wyze afgezonderd doodenverblyf zou zekerlyk even zo weinig befmetting verspreiden , als een pestzieke in zyne quarantaine; en is hy aan eene boosaartige rotkoorts geftorvcn, dan neemt de verrotting , die terfïond met of na den dood ontflaat , de gantfche noodzakelykheid weg , om hem langer te laaten liggen. Ter bereiking van dit heilzaam oogmerk heeft de Heer D, iiufeland her volgende voorftel aan de hand gegeeven, dat, niet tcgenftaaude hetzelve reeds dooreen frank en een thierrv is aanbevolen, echter nog weinig bekend , en nog minder in praktyk fchynt gebragt te zyn. ïj Het (*) Schoon men nog by de Nederfaxen, alwaar men de dooden langer en gevoeglyker bewaart , noch by ons iti Holland, alwaar men de dooden (uitgezonderd by de Joodeu) nooit voor den vefden dagbegraaft, mindernadeel van deeze gewoonte te wachten heeft, is het echter zeker dat het vroegtydig uitkleedeii en kisten , het geen by ons algemeen in zwang is, hetzelfde nadeel kan voortbrengen. N A T U V K K. V. D. P n  582 ü£ ONZEKERHEID VAN 1) Het oprichten van doodenhuizen , die het gevoeglykst by een kerkhof, byzonder wanneer het builen de Had ligt , zouden kunnen aangelegd worden. 2) Deeze doodenhuizen zouden een fterkc doortocht moeten hebben , doch zo ingericht zyn , dat men 'er 's winters tevens ftooken kost, waardoor men een dubbel voordeel zou erlangen, eensdeels, dat de vorst het nog overige leven niet vernietigde, anderendeels dat men door de warmte des te eerder fpooren van verrotting , en dus zekerheid des doods erlangen zou. 3) In deeze doodenhuizen moesten de lyken na den gewooneu tyd gebragt worden , in een ruimen kist, die met genoegzaame lugtgaten voorzien was, en waarin het gezigt zo lang onbedekt gelaaten wierd, tot dat 'er zich teekenen van verrotting opdeeden. 4) Hierby moesten wel onderweezen en getrouwe bewaarders geplaatst worden, die op ieder verandering derzelven, en ieder fpoor des levens opmerkzaam waren, en de lichaamen tegen alle moedwillige aanvallen befchermden. 5) Eindelyk moest ieder doodenhuis een Arts of Heelmeester hebben, die van ieder verandering, welke zich opdeed , terftond kennis gaf, en van wiens beih'sfing het afhangen moest, of de dooden zouden dienen begraaven te worden, of niet. Wanneer ik (zegt hy) het klaarblykelyke nut en tevens de gemaklykheid en eenvoudigheid van deeze inrichting bedenke, kan ik nauwlyks begrypen , dat zy niet reeds lang ingevoerd is, en dat niet ieder waar menfehenvriend zich in zynen kring daarvoor in de bresfe gefield heeft. De heiligde plichten der mensehr f eid,  DE TEE KENEN DES DOODS. 583 heid, ons zelfbehoud, de kinderlyke, ouderlyke en huwelyksliefde eifchen van ons met luide ftemme dit middel niet te verzuimen , het eenigftc, waardoor wy ons en onze beminden voor het fclnïklykfte noodlot, dat ooit een dwingeland ter foltering kost uitvinden, kunnen beveiligen , het eenigfte, waardoor in liet toekomende de zuchten in het graf, de fchriklyke aanklaagers onzer zorgeloosheid, te verhoeden zyn. Niemand van ons is by de gewoone behandeling voor dit noodlot zeker; de mogelykheid moet by ons in zulkcn gevalle reeds voor de waarfchynlykheid gelden, en ik verzoek een ieder zich zyn eigen doodbed voorteftellen, en by dit fchriklyk uitziekt zich in de plaats tc Hellen van het lyk zyncr echtgenoote of kind, die men hem , nog lang voorde zekere overtuiging van hunnen dood , ontrukt, in een enge kist fpykert, en mogelyk nog levend, mogelyk nog hoorend , in den akeligen 'nacht van het graf doet wegzinken. Kan men hieraan zonder yzing denken ? Kan men nog een ogenblik twyfelen , om de fluhaerende medgezellen onzes levens, het eenige wat wy hun nog geeven kunnen, de geringe weldaad te bewyzen, van hen nog eenige dagen langer in de lucht tc doen vertoeven, die zy zo lang met ons genoten hebben? Onmogelyk! Het is de laatfte en rechtmaatigfte aanfpraak die zy op onze voorzorg hebben; het zy ook het laatfte bewys onzer liefde en toegenegenheid , welke deezen naam meer waardig is dan alle pragt cener plegtige lykftaatlie! Welk een zegenpraal voor den edelen menfehenvriend, wanneer binnen lang of kort een zyner medebroeders in dit huis zyn leven wedervond, en het ysfelykfte aller rampen, eene levendige begravenis, ontworftelde l Pp s ©VER  584 over de wyze 01' w elke d e E o r a x g ev o r m d w o r d t. De Heer Profesfur forster te Hal! heeft in het negende Deel der Eeytrage zur Volker-und Landerkunde, van den Profesfor sprengel , een paar vertaalde Engelfehe brieven , over de voortbrenging van den Borax, nevens cenigen zyner aanmerkingen, daartoe betrekkelyk, laatcn inlasfchcn, uit welken het volgende een uittrckfel is. Vólgens den eerften Brief van den Heer willem blane Efq. wordt deeze zoutachtige zelfftandigheid , die in de Landtaale Swagah heet, van de Tibctanifche gebergten naar Indoftan gevoerd. De plaats, waar zy wast, ligt in het Koning* ryk juralate , dertig dagreizen tegen het Koorden van Betowle. Men befchryft deeze plaats , als een klein dal , dat door bergen, die met fneeuw bedekt zyn , omgeven wordt , in welker midden zich een zee van omtrent zes Engelfche mylen in den omtrek bevindt, welker water zo heet is, dat men 'erde hand nauwlyks in houden kan. Het aardryk is aan den oever geheel onvruchtbaar , doch bevat zo veele zoutdeeltjes, dat zy zich na eenen regen of gezouten fneeuw in witte vlokken, gelyk de falpeter in Indoftan , op de oppervlakte aanzetten. In den winter , wanneer het begint te fnceuwen , maakt men aan den oever der zee kisten , om welke men kleine dammen van zes duimen hoog trekt. Zoras deeze met fneeuw zyn aangevuld, wordt het heete water uit de zee daarop gefchud , dat met de gcfmolten fneeuw zo lang daarin blyft, totdat een deel daarvan in de aarde trekt, en het  cvjïr de vorming van dfn borax. 585 het andere door de zon uitgedroogd wordt. Alsdan blyft 'er op den grond een masfa van | duim dik van ruuwen Borax, die men er uitneemt en ten gebruike gereed gemaakt wordt. Dit kan alleen in den winter gefchieden , omdat de fneeuw daarby noodzakelyk vereischt wordt , en omdat men de zoutdeeltjes alsdan het menigvuldigfte vindt. Heeft men eens op zekere plaats Borax gekregen, dan ontltaat 'er geene weder , voordat 'er drie- of viermaal op het vlek fneeuw gevallen en gefmolten is, alwaar alsdan de zoutdeeltjes weder tc voorfchyn komen, en men eene nieuwe bewerking kan aanvangen. In den boven befchreven toeftand wordt de Borax op geiten van den eenen berg naar den anderen gevoerd; vervolgens zuivert men ze, dpor kooken en kristallifeeren, van de aarde en andere deelen, die 'er onder vermengd zyn. Van de hoedanigheid des waters weet men niet anders dan dat het zeer heet, zeer morsiig, en eenigermaate fmecrig is, op fommige plaatfen opbruischt en een zeer. onaangenaame lucht van zich geeft. De gcringfte Borax verkoopt men op fommige markten voor omtrent vyftien Rupyen het maund (een Bengaalsch gevvigt van vyfenzeventig pond.) Volgens den anderen brief van den Heer j. jos. de 5.0wat0, opziender der zendelingen te Tibet , is in de Provincie of het gebied van Marmi , agtentwiiitig dagreizen noord waards van Nepal en vyf en twintig westwaards van Lasfa , de hoofdftad van Tibet, een, dal van omtrent agt. mylen breed, en in zekere llrcek van dit dal zyn twee dorpen of floten, van welken het eene Seierugh, en het andere Kanglc heet;. en welker Inwoners zich met de toebereiding van den Borax; bePP 3 zig  *S() over de wïze op welke zig honden , dien zy tc Tibet en Nepal verkoopen. In de nabuurfchap deezer burgten. is een taamlyk groote afgedamde vyver , alwaar het aardryk hol is en het regenwater zich vergadert. In deezen wordt de Borax , nadat het water een tydlang daarin geBaan heeft, van zelf gevormd. Deeze lieden gaan alsdan in het water , en wanneer zy een foort van pleister onder de voeten voelen , dan is de Borax geformeerd , en zy haaien hem daaruit. Doch hierby is dit onderfcheid in acht tc neemen, dat , wanneer 'er weinig water in ftaat, de Borax zeer dun. is , hetgeen zy terftond merken kunnen ; doch ftaat 'er meer water in , dan zyn de Boraxlagen dikker, en over deeze vindt men gemcenlyk een dikke laag van wecke flyk, die waarfchynlyk het water aanzet, nadat het door den wind bewogen wordt. De aarde, uit welke de Borax ontftaat, is witagtig van kleur , en vier mylen van de plaats , waar men ze graaft, zyn zoutgroeven, uit welken het zout komt, dat alle deeze volken in de gebergten zo verre van zee gelegen gebruiken. Tien dagreizen verder noordwaards van dit dal ligt nog een ander , dat Taprc heet, alwaar insgelyks Borax gegraven wordt, en op een derde plaats, Cioga genaamd, vindt men ze ook. In de taal van Indoftan en Nepal noemt men de Borax Soaga. Wanneer hy niet gezuiverd is , begint hy fchielyk te fmelten, en om hem een tydlang tot den verkoop goed te houden , mengen hem de inboorlingen met aarde en boter. De Heer Profesfor forster zegt in zyne aanmerkingen , dat de ruuwe zelfstandigheid , waaruit men m Holland den Borax raffineert, Tinkal heet; dezelve  de borax gevormd wordt. beftaat uit zeshoekige kristallen , van welken twee' hoeken zeer groot , en vier veel kleiner zyn. Men vindt deeze kristallen zeer zeldzaam, terwyl het groot- fte gedeelte van den Tinkal uit kleine gcbrookcn (tukken zonder regehnaatige gedaante beftaat. Voor het overige voelt men dat ze fmeerig en van buiten met vet overtrokken is; doch vanwaar deeze vettigheid in den Tinkal ontftaat, heeft men tot nog toe niet kunnen nafpooren. Toen de Heer F. in de maand Maart van 1775 op het voorgebergte de Goede Hoop was, verhaalden hem twee mannen , die insgelyk uit Indien naar Europa op de terugreis waren, dat de Tinkal van Lasfa in Tibet kwame; dat het de fchuim was die in de zee, digtby Lasfa gelegen , door de warmte des zomers geteeld wordt. Deeze Tinkal was by zyne wording geheel klaar en doorzichtig , en dit noemde men levendige Tinkal ; doch op de oppervlakte wordt hy door het weder onklaar , ondoorzichtig en meelagtig ; en dit heet doode Tinkal, waardoor hy dan flegter wordt. Om dit voortekomen wordt by ieder centenaar Tinkal een zekere bepaalde hoeveelheid Buffelsmelk , en Mostaardzaatolie gedaan , dat het verwederen belet , en dus wordt de Tinkal in blaazen en vellen gepakt naar Europa verzonden. De Heer forster maakt hierby deeze aanmerking, dat de Borax in Tibet in de Vulcanifche ftreeken gevonden wordt, alsmede dat de Heer Hofapothekar hofer in de heete bronnen te Cajtel Nuovo en Cerjiago in het Toskaanfche zuivere Boraxzuuren of het Hombergfche Sedativzout gevonden heeft, dat met Mineraal-Alkali den waaren Borax geeft; en dus kunnen de Pp 4 Borax-  588 OVER DE VORMING VAN DEN BORAX. Boraxzuuren ligt ook nog wel in andere Vulcanifche ftreeken, by voorbeeld , in Ysland, de Liparifche es Azorifehe Eilanden gevonden worden»  III. ALGEMEEN U A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE. Pp 5   59i r.enata van balagni. Een historifche Anecdoe. Indien de eerzucht fomwylen de bron der ondeugden mag genaamd worden , is echter deeze hartstocht ook menigmaal de aanleiding tot groote onderneemingen geweest, bussy d'amboise , die in de Franfche Gefchiedenis wegens zyne dapperheid zo zeer beroemd is, was verraderlyker wyze door den Graaf van monïsoreau omgebragt geworden, omdat deeze zekeren hoon, die zyn huis door bussy was aangedaan, wel gaarne wreeken , doch echter zyn leven tegen zulk een geduchten mededinger in geen openbaar tweegevecht waagen dorst. De broeder van den vermoorden liet, of uit gebrek aan moed, of omdat hy zyn voordeel by dit fterfgeval vond , deeze fchandelyke daad ongeftraft. Doch renata , hunne zuster, die vol nioed en eerzucht was , beweende gelyktydig het treurig einde van den een en de zwakheid van den anderen. Overal zogt zy den laagen monïsoreau vyanden te berokkenen, en, nadat zy langen tyd vruchteloos haare bloedverwanten tot wraak had aangehitst, nam zy het vaste belluit by vreemden hulp zoeken, en zich voor altyd van eene Familie te fcheiden , die haare rechtmaatige verwachtingen zo liegt beahdwoordde. joan van montluc , Heer van Balagni, een natuurlyke zoon van joan van montluc , Aartsbisfchop van Valence, bekleedde toen een aanzienlyken rang aan het Franfche Hof. De dienften welke de Prelaat, zyn vader, en de Marfchalk van montluc, zyn  59-1 r e n a t a zyn oom, den ftaat bewezen, hadden eenigermate het gebrek van zyne geboorte in vergetelheid gcbragt; doch desniettegenftaande beandwoorddeu de omftandigheden van zyn fortuin geenszins aan de hoop, waarmede hy zich gevleid had. Ken buwlyksverbintenis met rkna'i'a van amcoise bood hem niet alleen aanzienlyke goederen, maar ook de befcherming van een machtig huis aan ; voordeden, die in de daad aanmerk elyk genoeg waren , om zyne gantfche opmerkzaamheid te verdienen. Hy zag de vrouw van dusssy dikwils, en , zonder zich in 't geringde over de waare beweegreden zyner vlytige opwachting uittelaaten, trachtte hy enkel en alleen haar te behaagen, renata was van haar kant wel in haar fchikzich van. ecu man bemind te zien, welks moed haar de vervulling van haare vuurigfte wenfehen beloofde. Ook zou men mogelyk geen ongelyk hebben , wanneer men beweeren wilde , dat zy toen geen andere hartstocht kende dan deeze. Hierom kwam zy den Heer van balagni voor. „ Indien gy my genoeg bemint, om „ my wraak te willen verichaflèn " zeide zy tot hem ,, zult gy den voorrang boven alle uwe „ mededingers hebben; want ik zal nooit een ander „ dan dicgeenen toebehooren , die de moordenaar „ van mynen broeder llraffen- zal." Zckerlyk gaf deeze vcrklaaring niet veel liefde te kennen , doch balagni , die in dit ftuk niet zeer teder dacht, haakte veel meer naar de rykdommen , dan naar het bezit van het hart van de vrouwe van nvssw Intusfchen beloofde hy toch zyne meesteres, om den Heer van montsoreau overal optczoeken en haaren. haat door dcszelfs dood te bevredigen. Doch daar dit artikel van haar huwelykscontract geheim gehouden  yan b a l a o n t. 159 3 hbiiden wierd, vergat balagni , na liet voltrokken huwelyk, ras genoeg alle beloften, die hy als bruidegom gedaan had. Zyne gemalin fchreef dit breeken van het haar gegeeven woord van eer, aan een gebrek van kloekmoedigheid toe. Trotsch van aart, en in den hoogden graad oploopend , wilde zy niets van gehoorzaamheid hooren, die, volgens haar gedachte, onrechtvaardigheid en geweld het vrouwelyk gellacht hadden opgelegd. Zoras zy zich dus van dit vernederend vooroordeel ontdaan had , zag zy in Haaren gemaal niets anders dan een machteloozen medgezel; Zy deed hem de bitterde vcrwyten omtrent zyn gedrag , dat zy rechtuit lafheid noemde , en balagni , geërgerd van zich tot een voorwerp der verachting cener vrouw vernederd te zien , zocht den Graaf van montsoreau op, daagde hem ten ftryde uit, en bragt hem eene doodelyke wonde toe. Na deeze daad fcheen de vrouw van balagni haar karakter geheel te veranderen. Haar bevredigde haat ruimde nu de liefde een plaats in haar hart in. Zy begon haaren man met drift te beminnen , en poogde hem van tyd tot tyd die edele en verhevene gevoelens inteboezemen , waardoor zy zich altyd beroem 1 maakte. Het eenigde hoofdgebrek van de vro«w van balagni was een onbepaalde eerzucht. Dag en nacht was zy op middelen bedagt, om zich ecnen beroemden naam te maaken , en macht en invloed tc vcrfchaffen. Haar Gemaal bleef haar in dit ftuk altyd verre ten achteren, fchoon hy zelfs niet weinig eergierig was. Doch de flappen zyner Gemalin deeden hem ecre aan, en bezorgden hem ras eene post, die even voordeelig als aanzienlyk was. De Hertog van alencon had vruchteloos onnoeme- lyke  '594 15. e n a t a lyke fchatten verfpild om de heerfchappy over de Nederlanden machtig te worden. De rykdom en de moed der invvooners deezer Provinciën waren klippen, waarop alle zyne onderneemingen mislukten. Voor zo veel moeite en arbeid bleef hem niets overig dan alleen het bezit der ftad Cambrai. Deeze plaats , de voormaalige hoofdftad van het Franfche ryk in deszelfs kindsheid , was altyd ryk en bevolkt geweest , en maakte zich ook in 't vervolg beroemd door cenen uitgebreiden koophandel en cene menigte van fchoone gebouwen. Haare van natuur vaste ligging, en alle de werken, die de kunst federt tot haare verdeediging had aangebragt, waren echter niet voldoende geweest, om het bezit deezer ltad voor haaren eerften opperheer te verzekeren. De Franfche Koningen uit het tweede gedacht, die zwakke , onvcrfchillige , en over 't algemeen de troon onwaardige Vordeu waren , zagen het gerust aan, dat Cambrai hen ontnomen, en den Graaven van Vlaanderen gegeeven wierd , welkers daaten meestal Franfche leenen waren. Deeze nu maar al te machtige Vafallen voerden langen tyd met hunne opperheeren oorlog , en uit dien hoofde was Cambrai nu eens met Franfche dan weder met Vlaamfchen opgevuld. Keizer karel de Vde hield Cambrai voor een zeer gewigtige plaats , die hem een weg tot in het hart van Frankryk baancn kost , en leide hierom aldaar een vaste citadel aan. Doch de groote ontwerpen van deezen Monarch, zo wel als die van zyn zoon filips , mislukten door den opdand der vereenigde Provinciën, en Cambrai wierd den Hertog van alencon weder ingeruimd. Deeze Prins zogt nu een Gouverneur, aan wiens dandvas- tigheiii  van balagni. 595 tigheid en moed hy het behoud deezer ftad kost toevertrouwen , en zyn keuze viel op den Hertog van balagni. Nauwlyks zag zich deeze in het bezit van een zo gewichtigen post, of de eergierigheid van zyne Gemalin fcheen zich te verdubbelen. De deugd alleen is het eenige voorwerp van de hoogachting der menfehen niet; zy fchenken veel eer hunne aandacht en eerbied aan magt en aanzien. Zo dacht ook de vrouw van balagni. Zy, die alleen zogt te fchitteren, en boven allen uittemunten, ftond geen ogenblik in beraad om haare dankbaarheid aan de eerzucht opteofferen, en bragt het door overreding by haaren Gemaal wel ras daarheenen, dat deeze zyn plicht jegens Frankryk geheel vergat, en zich, binnen korten tyd, tot een onbepaalden opperheer der Had opwierp. De Aartsbisfchop van cambrai voerde wel altyd nog deezen tytel, doch, omdat hy zich by de Spaanfche armee ophield , ontnam balagni hem, als een misdaadige tegen den ftaat , zyne inkomften. Doch het was niet zo zeer hy zelf, alswel zyne Gemalin, die het roer van regeering voerde. Door haare zagtmoedigheid wist zy zich by een groot gedeelte des volks bemind te maaken; doch zy trok nog veel meer harten tot zich door haare overdaadige verfpilling. Deeze zonderlinge vrouw haakte zo zeer naar roem , dat zy het niet dulden wilde, dat haar man zich in het minst met zaaken van regeering bemoeide. Zy had hierom dezelve geheel aan zich getrokken , en fcheen maar gantsch niet van zins om zich van dezelve weder te ontdaan. De zwakke balagni nam ondertusfehen in rust genot van zynen voorfpoed, en was, onderfteund door machtige verbintenisfen, trotsch op zynen nieuwen  596 r E N a T A wen vorftentitel. Dus bragt hy, zonder zich verder om roem te bekommeren, zyne dagen in weelde en wellust door. Daar ealagni's werkeloosheid zyne vrouw eenmaal het hoogde gebied jbad overgelaaten , wilde zy ook vertier van niemand afhangen ; waardoor zy zich zowel by de Spanjaarden als by de Franfchen gehaat maakte, hendrik de IVde was toen Koning van Prankryk, doch zyn troon was nog niet genoeg gevestigd, om balagni wegens zynen afval rekenfehap te vorderen. Buitendien hielden ook de bevalligheden van de fchoone gabrielle d'estrées deezen Vorst in afgelegene wingewesten te rug, alwaar hy , van zynen arbeid vermoeid, in de armen der liefde uitruste. De Koning van Spanje daarentegen, veel ongeduldiger dan ooit om de Nederlanden tot onderwerping te brengen , onderhield in deeze plaatfen een fterke armee onder het bevel van den Graave fuentes. De Aartsbisfchop van cambrai had zich tot hem begeven , en fmeekte zonder ophouden, dat hy hem weder in het bezit van zyn Aartsbisdom zou Hellen, dat hy alleen uit yver en om zyne onfehendbaare verkleefdheid aan de belangen van zyne Catholifche Majefteit verlaaten had. Doch het was niet zo zeer deeze reden, als veeleer de herhaalde klagtcn der ongelukkige Vlamingers die het befluit van den Spaanfchen Veldheer bepaalden. De vrouw van balagni, wel te vreden zich in Cambrai bemind gemaakt te hebben , verfpreiddc vrees en fchrik door alle omliggende (treeken. Zyzond groote firooppartyen naar het Graaffchap Henegouwen , en de dorpen in Vlaanderen , die van de verfterkte fteden ver aflagen, waren aan  van balagni. 597 •aan dc plunderingen van haare troepen blootgeftcld. De roof, die haare foldaaten naar Cambrai bragten, ftelde deeze heerschzuchtige vrouw welras in Haat, .om nog veel grooter onderneemingen te waagen. Zy voorzag haaren hoofdzetel niet alleen met eene fterkc bezetting, maar onderhield ook nog daarenboven verfcheiden compagniën, die het land van tyd tot tyd moesten doorkruisfeu. Op deeze wyze hong niet alleen een magtige ftad, maar ook een gantsch corps wel onderhouden troepen van haaren wil en wenk af. Dit alles te famen was genoeg om haaren aangematigden , onbepaalden vorftentitel te handhaaven. .Van haare ojaderdaanen bemind en by haare nabuuren gevreesd , bleef l aar niets meer overig te wenfehen, dan een grooter ft; at, om alsdan met de grootftc Koningen der aarde om den voorrang te dingen. Doch haar geluk was veel te groot , dat zy niet daardoor zou verblind geraakt zyn. Als onderdaan geboren , ■kost zy niet dan met veel moeite aan haar eigen grootheid gewennen, en allengskens geraakte zy in de ongelukkige en verderfelyke waan , dat dc waarc grootheid van een Vorst alleen daarin beftaat, om zyne on■derdaanen tot flaavefl te maaken, en geen andere wet te erkennen, dan zyn eigen wil en welbehagen. De meeste menfehen buigen flegts uit dwang haaren nek ouder het juk der flaverny. Het is een hachgelyke en buitengemeen zwaare ondernecming , de ketenen van een magtig Vorst te verbreeken ; maar kleine Vorfben zyn het gevaar van opftand des te meer onderworpen , hoe minder zy zich in ftaat bevinden, haare oproerige onderdaanen te ftralfen. De burgers van Cambrai, die aan de vreedzaame regecrinj van hun? jils-joiuee, V. D. Qq nea  593 r e n a t a nen Aartsbisfchop gewoon waren, zagen in den beginne met vermaak , dat balagni's fbklaaten , met buit bclaaden, in hunne ftad terug keerden. De kleine zegen, die deezen op de invvooners van Vlaanderen en Henegouwen bevochten , boezemden hun een denkbeeld van overmacht in , waarmede zy zich een geruimen tyd vleiden ; doch eindelyk opende het gedrag van hunne nieuwe Vorftin hen de oogen. Zy zagen nu , dat deeze niet zo zeer hunne nabuuren onder het juk zogt te brengen , als wel hunne eigene vryheid te ondermynen. Zy begonnen hierom welras te morren, en toonden zicli veel minder gedwee dan voorheen, om haare bevce'en te geboorzaamen. Daar zich de hooge en edele moed deezer vrouw in trots veranderd bad , deed de tegenftaud van haare burgers haar in toorn ontbranden, en zy befloöt deeze ongehoorzaamen , als misdaadigers, die zich aan hoogverraad hadden 1'chuklig gemaakt, te behandelen. Derzelver eensgezindheid belette haar wel , om de lchuldigcn van de onfchuldigen , of veeleer de verleiden van de verleiders te onderfcheiden, doch zy verwachtte, dat de tyd, eigenbelang of plicht, haar de opperhoofden der famenzweering ontdekken zoude, en zy nam het vaste befluit, om de zulken alsdan op het ftrengfte te ftraffen. Intusfchen liet zy alle haare foldaaten naar de ftad komen , en kwartierde ze by de burgeren in. Zy hoopte daardoor de weerbarftigen in vrees te zullen houden, en mogelyk ware zy ook hierin geflaagd , zoniet de Graaf fut.ntes met zyne armee voor Cambrai verfchenen was, en, onderricht van de tweefpalt, die in de ftad ouder de burgcry heerschte, de belegering derzelve ondernomen had. De oorlog hervormde hu de vrouw van balagni eens-  VAK BALAGNI. ^p« Cambrai greep de wapenen aan , en formeerde, onder het bevel van deeze krygshaftige vrouw, een byzondere bende , welke niets ontbrak dan mannekracht en krygstucht, Haar gemaal was veel minder woelachtig, doch had ook in de daad veel minder moed dan zy. Hy begreep maar al te we!, dat hy voor zich alleen niet in ftaat was om de ftad te verdeedigen, en wilde daarom liever een opperheer erkennen , dan zich van zyne voormalige hoogheid geheel en al beroofd tc zien. Frankryk was nog fteeds een prooi van inwendige onlusten. De Paus en de Koning van Spanje vereenigden zich om dit bloeijend Koningryk in den grond te helpen. Derzelver intrigues hitsten wingewesten tegen wingewesten, en onderdaanen tegen hunne rechtï aatige opperheeren aan. •HENDRiiv de IVde bewees by aanhoudenheid door zyne zege , dat een enkel groot man in ftaat is, om verfcheiden vyanden tegenftand te bieden. Hy oorloogde met een gelyk fortuin zowel tegen de Roomfche ftaatkunde als tegen deSpaanfche wapenen ,en zag zig bereids genaderd tot de vervulling van alle zyne wenfchen. Aan de grenzen zyner ftaaten zond hy Gcneraalen af, op wien hy zich verlaaten kost. De Hertog van nevers bedekte met een corps troepen een gedeelte van Campanje en Picardye. De Koning kost de zorg voor de verdediging deezer Provinciën nieQq 2 mani  6oo K e k a t a mand veiliger aanvertrouwen dan hem , een man, die zo yverig voor zynen dienst was , en reeds by zo menigvuldige gelegenheden dc klaarfte bewyzen van zynen moed en bekwaamheid gegceven had. balagni wendde zich, in zynen tegenwoordigen nood, tot den Franfchen Veldheer. De Hertog, die niet veel troepen misfen kost, moest zich vergenoegen om vyfhonderd Ruiters te detacheeren, met bevel, om zich in de belegerde ftad te werpen, en, om deeze op zicli zel.'c geringe dienstbetooning een gewigtiger aanzien te geeven , vertrouwde hy het commando over dezelvcn zynen zoon, den Hertog van rhetel, toe. Deeze jonge krygsheld , door de kunde en ondervinding van zynen vader ondersteun d , bedroog dc Spaanfche Veldwachten, en kwam gelukkig met alle zyne lieden in Cambrai binnen. Deeze verflerking vermeerderde den moed der belegerden , die zich nu tot de hardnekkigfte tegenweer in ftaat fielden. Zelfs de Graaf van fuentes zou toen mogelyk de belegering hebben opgebrooken, zo hy zich niet nog altyd op dc verdeelde gevoelens der inwooners verhaten had. Deeze daarentegen zagen nu met meer opmerkzaamheid de gewigtige gevolgen in , die hun opftand , indien zy zich aan Spanje wilden onderwerpen , hebben kost. Zy haalden zich daardoor waarfchynlyk eene nieuwe belegering van de Franfchen op den hals, en fielden hunne ftad aan alle de gevaaren van een bloedigen oorlog bloot. Doch aan den anderen kant was hun de regeering van balagni of veeleer van zyn vrouw veel te onverdraagelyk geworden , dat een toekomftig kwaad hen zo veel vrees zou aangejaagd hebben , om hen te bewegen hun tegenwoordig lyden nog verder geduldig te verdraagen. Na  van balagni. OOI Na een naauwkeurig en ryp overleg koozen zy eindelyk een middelweg, en zonden eenigen der aanzienlykfte burgers, als gedeputeerden , aan Hendrik den IVden, Deezen fielden den Monarh niet alleen den tegenwoordigen toeftand voor, waarin de ftad zich toen bevond , maar fchilderde hem ook op eene treffende wyze af alle de verdrukkingen , die zy tot hiertoe van hunne tirannieke beheerfchers hadden moeten uitltaan. Daarby onderrichtten zy den Koning van alles, wat de vrouw van balagni in den beginne tegen den Aardsbisfchop , en vervolgens tegen haare nabuuren , en eindelyk tegen hen zeiven ondernomen had, terwyl zy door haar niet als onderdaanen maar als flaaven waren behandeld geworden. Doch daar deeze gedeputeerden maar al te wel wisten, dat zelfs Koningen menfehen zyn, en dat menfehen zich het gemakkelykst laaten overhaalen, wanneer hun belang daarby in het fpel komt, zo boden zy den Koning van Vrankryk aan, hem als hunnen opperheer te erkennen, doch met dit beding, dat hy hen,in plaats van den Heer van balagni, een anderen Gouverneur, die enkel en alleen van de kroon afhangkelyk was, zou toevoegen. De Koning , die zich niet gaarne met balagni in gefchillen wilde inlaaten , beloofde hen alleen , hunnen tegenwoordigen beheerfcher tot meerdere befcheidenheid jegens zyne onderdaanen te vermaanen , waarby hy hen tegelyk tot voortzetting eener moedige tegenweer aanmoedigen , en fpoedige hulp , waartoe alles reeds in gereedheid gebragt was, belooven wilde. De Gedeputeerden keerden nu , juist niet zeer te vreden met het verkregen antwoord , naar Cambrai terug; waar zy hunne medeburgers het berigt bragi. Qq 3 ten,  3 1 _ r é n a t a ten , wat zy iu liet toekomende van hunnen nu zo openlyk door henouik den lVden onderfteunden dwingeland te duchten hadden. Zy bellooten dus de ftad , zo fpoedig mogelyk , aan den Spaanfcheii bevelhebber overtelevcrcn , om daardoor de genade van den overwinnaar te verdienen. Doch om dit plan uittcvocreu, was het nodig, dat men zo lang wachten moest, tot dat het garnizoen verzwakt was , of de belegeraars nieuwe verftcrking gekregen hadden. Geduurend.e deezen tyd trachtten de hoofden der faamgezwoornen alleen onder de hand het gemeen op hunne zyde te trekken, en verwachtten voor het overige alleen een gunftig tydpunt, om hun voorneemeu alsdan zeker te kunnen doorzetten. De Graaf van fuentes verwachtte reeds lang een verftcrking van 1'rislche troepen. Hy kreeg ze eindelyk , en viel hierop de ftad met meer nadruk dan te voren aan. Het Garnizoen , dat tot op dit ogenblik alle zyne poogingen befpot , en alle zyne proeven verydekl had, liet zich nu door een kinderachtige vrees geheel wegtleepen. Niet zonder fiatteren zagen zy de voorbereidingen aan, die de Vyaad tot een hoofdftorm maakte. De burgers maakten zich deeze verandering ten nutte , liepen met veel gefchrei en gejammer byecn , maakten zich meester van de wapenplaats , en verfchansten zich aldaar. Vanhier zonden zy de misnoegde gedeputeerden naar 't Spaanfche leger , om de voorwaarden te hooren, die men heli toeftaan zou, wanneer zy het over zich wilden neemen , om den Spaanfchen Veldheer een der ftadspoorten overtcleveren. Terwyl men over dit artikel in beraad was, zogt balagni met zyne voornaamfte O.Ticieren, door vriefcdelykhcid de burgers weder tot hun plichrte doei* keerem  van balagni. 603 keeren. In 't byzonder fpande zyn Gemalin, die op een fchoon paard zat, alle haare vermogens in om het volk hiertoe te overreden. Zy zag hen nu eens in toorn, dan weder met een vriendelyk gelaat aan, en ging in haare redenen van bedreigingen tot fmeeken, en van fmeeken tot dreigen over. Voornamelyk (telde zy deeze onrustige hoofden voor, hoe veel fchandc zy met hunnen opltand by dc geheel* waereld behaalen zouden , eu hoe fmaadelyk hen de Graaf van fuentes zelve behandelen zou, die flechts van hunne oueenigheid wilde gebruik maaken, om daar dooide ftad des te ligter te kunnen meester worden. Tc gelyker tyd wierp zy handen vol zilver en goud onder de menigte. Hoe overredend ook anders deeze wapenen, byzonder by 't gemeen, gewoonlyk zyn, deed echter deeze kunstgreep de verwachte uitwerking niet. Deeze burgers , die door het langduurig misnoegen verhard waren, bleven volftrekt onaandoenlyk, daar zy de traanen deezer trotfche Koningin ftroomend zagen vloeijen , die zich eindelyk genoodzaakt zag met haare foldaaten in de citadel terug te keeren. De vrouw van balagni fcheen vast befloten te hebben zich onder derzelver puinhoopen te begraaven; doch haar Gemaal, die minder groot dacht , befchouwde het ambteloos leven als een verdragelyk kwaad , dat toch ten minsten boven een zekeren dood altyd te verkiezen was, en begon hierom kort daarop van overgave te fpreeken. Zyne Gemalin wierd over deezen lallen raad woedende van toorn, en verloor nu geheel en al de weinige achting, die zy voor deezen zwakken man anders tot nog toe gehad had , en behandelde hem als een bloodaart, met wien zy zich fchamen moest haar roem en lot te deelen, Qq 4 Te  r e n ata vax ealagxï. Te gelyker tyd vermaande zy alle haare troepen tot een moedigen wederftand. In dit hachgelyk tynVewricbt zag men deeze vrouw, door haar eigen eerzucht vernederd , haare foldaaten knielend aanfmeeken om haar niet te verlaaten. Doch terwyl zy alle moeite vergeefs aanwendde om het verlies van haare heerfchappy ten minden nog eenige ogenblikken te verfchuiven, onderteekende balagni, die met zyne voornaamlte Officieren dieswegens was overeengekomen, 'eene zeer voordeelige Capitulatie , die hem de Graaf van ki-entes had toegedaan. Doch nauwelyks vernam zyne Gemalin dit voor haar zo noodlottig bericht , of zy liet zich door haare woede geheel en al weglleepen , en zwoor ook zelfs alleen de vesting te zullen verdeedigen. Eindelyk door de hevigheid van haar temperament overwonnen , ftortte zy dood ter aarde neder, in het zelfde ogenblik , dat zy de Spanjaards de vesting zag intrekken. In den beginne dagt men dat ze flegts in onmacht lag , omdat zulk een plostlingfche dood niet natuurlyk fcheen, doch maar al te ras wierd men uit deeze dwaaling verlost, en balagni had te gelyker tyd oorzaak, om het verlies van zyn Vonlendom te beklaagcn , en tevens van die geene, die hem tot den rang van een Vorst verheven had. korte  6o$ KORTE GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS DER ONBESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN. Uit het Hoogduitsch. Onder verlichte Natiën is de afïland van den mensch van de overige dieren zo groot, en het voorrecht van den temmer en beheerfcher der dieren zo fterk in het oog loopend , dat het hen niet wel heeft kunnen invallen, en, zo men ze daarop al opmerkzaam maakt, naauwlyks gelooflyk fchynt, dat 'er een tyd is geweest , wanneer de verdeeling der dieren in rcdelyke en onredelyke geheel onbekend was. Niet te minder was en is 'er geen Natie op de gantfche aarde , onder welke men niet eenige fpooren van den dienst der dieren, en het geloof aaneen menfchengclyk vernuft en fpraak by dezelven , gevonden heeft of nog vindt. Zelfs onder de Griekfche Wysgeeren waren 'er verfcheiden, die aan de dieren dezelfde voorrechten met den mensch toeftonden , die zelfs in de gewasfen der aarde menichengeJyke zielen ontdekten , en de zielen der menfehen, na hunne fcheiding van het lichaam, in de lichaamen der dieren lieten verhuizen. Ook waren onder dc Grieken en andere volken de zogenaamde Elbpifche Fabelen op het algemeen geloof der onbefchaafde volken gegrond; dat namelyk de dieren een menfehengelyk vernuft en taal hadden , en dus ook gelyk menfehen handelen en met eikanderen fpreeken. Over het algemeen kan men echter aanneemen, dat de eerdienst der dieren, en het geloof aan de reden en taal derzelven by vernuftige en befchaafde volken weinig ingang heeft gevonden, en dat daarentegen de aanbidding der dieQq 5 ren,  606 KORTE GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS ren , en het geloof aan derzelver gelykheid met de menfehen , aan de verhuizingen van de zielen der menfehen in de lichaamen der dieren en aan de verfchyningen der goden in gedaanten van menfehen en dieren, deste algemeener en duurzaamer geweest is onder zulke volken, die van de natuur weinig vermogens van den geest, en door het geluk of eigen werkzaamheid niet veel verlichting verkregen hadden. De edele Europeefche volken hebben hierom van ouds vee! minder dieren aangebeden , of met zich zeiven gelyk gefchat dan de Oosterfche Natiën ; en onder deezen was weder de eerdienst der dieren en het geloof aan de menfehengelyke voorrechten by dezelven niet zo algemeen en aanhoudend als onder de Mongolifche volken , die waarfchynlyk daarom altyd aanbidders en bewonderaars der dieren blyven zullen, wien zy ook in veele opzichten'naderbykomen dan de Europeefche volken. De Kamtfehadaalen zyn niet alleen overtuigd dat de dieren, even gelyk de menfehen, reden en taal bezitten , maar dat zy ook de taal der menfehen verftaan. Zy noemen hierom de dieren nooit, ten minften niet wanneer zy visfehen of jaagen, by hunne naamen, omdat zy zich verbeelden, dat hunne oogmerken van de dieren mogten begrepen worden , of dat het hen ook anders onaangenaam mogt zyn. Byhet gefchrci van ieder vogel of het gehuil van een dier , worden zy beangst of verheugd, nadat zy zulk een dier voor hun vriend of vyand , voor geluk- of ongeluk aanbrengend houden. De Kamtfehadaalen dooden geen eenig landdier, zonder zich te vooren te verontfchuldigen,endezelven Cedernooten en andere dingen aantebieden, opdat het in de gedachten blyve , als of het by hen te gast geweest  DER ONGESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN. 6of weest ware, en opdat andere dieren van dezelfde foort niet fchuuw worden. Wanneer honden vreemdelingen aanblaffen, dan denken zy, dat deeze verneemen, wie de vreemdelingen zyn en vanwaar zy komen? Doch dat de honden niet meer met de menfehen als voormaals fprecken , komt daarvan daan , dat de na* komelingen van den God Kutka eens de honden op de vraag, wie zy waren? geen antwoord gegeven hebben. Deeze trotfche verachting heeft deeze dieren zo gebelgd, datzy befloten hebben nooit weder een redelyk woord met een mensch te fpreeken. In de gefchiedenis van den God Kutka fpeeien dc dieren een glansryken rol, en in 't byzonder worden de muizen als de zodanigen geroemd , die den lafhartigen en vraatachtigen God het meest en fchandelykst bedrogen hebben. Eindelyk fluiten de Kamtfehadaalen geen eenig dier van de opftanding uit; doch beweeren veelmeer dat zy allen eveneens na den dood onder dc aarde zullen voortleeven. Voormaals lieten veele Kamtfehadaalen zich levend van fchoone honden verfcheuren, omdat zy in 't geheel niet twyfelden, of zy zouden alsdan bezitters van dezelven in de toekomftige waereld worden. Soortgelyke begrippen van de dieren vindt men onder alle Mongolifche volken in Oost- en Noord-Afiën. De Samojeden, Offiaken, Lapponeezen, Finlanders, en in 't algemeen alle volken van Finlandfchen oorfprong , noemen de Beeren niet by hunnen naam, maar noemen hem den ouden met de pels , en wanneer zy hem geveld hebben, verontfchuldigen zy zich en fchuiven de fchuld van zyn dood op de byï der Pvusfen. Deezen, zo wel als alle andere Siberifche volken, zyn ook van gevoelen, dat de dieren, even gelyk de  6o3 korte geschiedenis van de gevoelens de menfehen , in een andere waereld zullen overgaan, en de Lapponeezen zyn van de opltanding der Beeren al zo llerk overtuigd als van de hunne. De Calm ukken gelooven zelfs, dat alle dieren, even gelyk de menfehen , in de andere waereld, voorden rechteriïoel van Srlick Chans verfchynen zullen. Zelfs de Rusfifche Hennelyn-jagers zyn van het bygeloof der Siberifche Heidenen belmet» Zoras een Hermelyn gevangen wordt moet hy, volgens hunne wetten, zorgvuldig bewaard worden, dat hem niemand aanfehouwe of zyn oordeel over hem veile; want als men goed of kwaad van hem fprak , zou de geheele Sabelvangst bedorven zyn. Een oude Sabeljaager gaf g.melin als de hoofdoorzaak der veragterende Sabeljagt op , dat men een levendige Hermelyn naar Moscow gezonden had , waar deeze diereu algemeen bewonderd waren. Dit konden de Sabels even zo min lyden, als wanneer een uit het gezelfchap der jagers vagten in zyn zak had ; en om de een en andere reden hadden de Sabels zich van tyd tot tyd van de menfehen onttrokken. De zo even aangevoerde grondregels der Mongolifche Natiën in Oost- en Noord-Alien, hebben zich tot op den dag van heden onder hunne af komelingea de Zuidlyken volken van hetzelfde waerelddeel verfpreid. De Siameefen fpreeken van Olyphanten als van menfehen, en houden dezelve voor volkomen redelyke dieren. Zy gelooven, dat hy gevoel van recht en onrecht heeft, en dat hy door de beltraffingen van anderen verbeterd kan worden. Van de drie jonge Olyphanten , die de Koning van Siam aan lodewyk den XlVden ten gefchenke zond , namen de geenen die hen verzelden, even zo teder affcheid , als of het hunne vrienden geweest waren. Zy luisterden hen zagt  DER ONBESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN. 6cp zagt in het oor, dat zy maar welgetroost op reis zouden gaan. Zy zouden wel flaaven, doch flaaven van den grootfteö Vorst op de aarde worden. De Koning beklimt nooit den witten Olyphant , omdat men hem voor een even zo grooten Koning als den beheerfcher van Siam houdt, en hem een niet minder groote Kouingsziel toefchryft. Men geeft aan meer Olyphanten de pragtigde titels en bekleedt ze met de verhevende waardigheden. Van een volk, dat Olyphanten boven menfehen verheft, kan men verwachten, dat het hoornen en andere gewasfen der aarde in dieren herfchept. De Siameefen houden het daarom niet alleen, volgens de leer van den Hindus , voor een misdaad, het bloed van dieren te vergieten, maar ook planten en boom en en derzelver zaaden of vrugtkernen te vernielen, omdat ze gelooven , dat deezen , even zo goed als de menfehen, bezield zyn. Zy eeten dus wel vruchten , maar geen zaaden ; en kernen of takken van boomen zullen zy even zo min als den arm van een mensch breeken , omdat daardoor de ziel van den boom beledigd wordt. Voor het overige maaken zy geen bedenking geftorven dieren te eeten , omdat deeze geen ziel meer hebben, of omdat zy, gelyk de Calmukken zeggen, van de goden gedacht zyn. Ook vinden zy 'er geen zwarigheid in , om visfehen te vangen , niet tegendaande zy terdond buiten het water derven. Zy dellen zich daarmede gerust, dat zy verder niets gedaan hebben dan de visch uit het water te trekken , en dat zy hun bloed niet vergoten hebben. Wanneer zy vyanden in den oorlog dooden , ontfchuldigen zy zich daarmede, dat dit flegts by geval gefchied zy, terwyl zy het niet regelregt op den gefnêuvelden vyand hadden toegelegd. De  ÓIO KORTE GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS De nabtiurcn der Siammers , dc inwooners va« Cambodia, gelooven met de Galarokken , dat de dieren in eea andere waereld, even als de menfehen , naarmaate van hunne goede of kvvaade daaden, beloningen of draifen ontvangen. Zelfs de inwooners van Sumatra houden, even gelyk alle de overige volken in Zuidlyk en Oostïyk Afiën, die aan de zielsverhuizing gelooven, alle dieren voor woonfteden van reuelykc zielen. Doch boven alle anderen houden zy den Tyger voor hunnen gevaariykften vyand. Zy dooden en verwonden hem nooit dan alleen in geval van noodweer, of by aanvallen van de eerde heviglle fmart over het verlies van ouderen, kinderen en broeders. Zyfprecken van hendeeds met eerbied, en noemen ze nooit by hunne gewoone naamen, maar geeven hun den naam van dc Ouden of voorvaderen. Wanneer deEuropëers denTygers vangyzers of drikken leggen , doen zy dit in 't geheim, en wachten of zuiveren zich van het vermoeden, alsof zy vangyzers of drikken gelegd hadden. Zy verhaaien van zekere dreek in het binnende van een eiland, waar de Tygers in een ordentlyke conditutie in deden en huizen leeven , welker daken met de hairen van vrouwen moesten gedekt zyn. Wanneer de Tygers hunne bloedverwanten verfcheuren , en zelfs kleine dorpen ontvolken , geeven zy voor, dat dit degts van eenige verwilderden gefchied is, die, gelyk dit fomwylen ook den menfehen overkomt, hun verdand verloren hebben. De Krokodillen , die op Sumatra niet minder verderflyk zyn dan de Tygers , worden genoegzaam met gelyken eerbied verfchoond. De Inwooners der Philippynfche eilanden Hemmen met de overige Malaijeh en Zuidlyk Afiatifche volken in den eerdienst der Krokodillen overeen. Zy offeren aan hem,  der onbeschaafde volken omtrent de dieren. 6ll hem , en noemen hem hunnen grootvader of ftamvader. Doch de Americaanfche Wilden overtreffen nog alle andere Mongohfche volken zo wel in alle andere tekenen van zwakheid , verftand en geestloosheid , als ook in hunne begrippen van de waarde der dieren en in de tederheid , die zy hen bewyzen. Zy fchryveu niet alleen aan de dieren taal en reden toe, maar denken ook hunne taal te verftaaa. Wanneer zy een Beer geveld hebben , fpreeken zy hem aan, en verontfchuldigen zich daarmede, dat hunne kinderen honger ■ieeden. Zy gelooven niet flegts dat de zielen der dieren , even gelyk die der menfehen, na den dood in het land der zielen byeenkomen, maar beweeren zelfs dat 'er onder de aarde, of in het land der zielen , modellen zyn van de zielen van alle foorten van dieren, welke gedachte zy echter, gelyk charlevoix verzekert, en gelyk men zich buiten deeze verzekering ligt kan voorfMlen , niet regt in Baat zyn te ontwikkelen. Nergens was de gedachte, dat de mensch van dc dieren afflamt, of dat de dieren de ftamvaders van de menfehen zyn , zo heerfchend als in America ; dan nog eigenaartiger aan de bewooneren van de nieuwe waereld is de verbeelding , dat het leven van ieder mensch met het leven van zeker dier verbonden zy, en dat, wanneer men zulk een dier doodt , ook de mensch fterven moet. In gevolge dit gevoelen hielden zy ook de dieren , met welke menig een Heilig der Spanjaarden wierd afgefchilderd , voor zodanigen, met welker leven het leven der Heiligen onaffcheidelyk verbonden was geweest. De inwooners van Peru en Chili ontmoeten zelfs geen ander foort van dieren met zulk een uitfteekende liefde en ontzag ais dc Llac-  6l2 KORTE- GESCHIEDENIS VAN DE GEVOELENS Llaemas of de van de Spanjaarden zogenaamde Landfchaapen , die hen zekerlyk ouder allen de nuttigde zyn. Voor dat zy zich van dezelven tot iastdraagen bedienen , dellen zy een feest in, waarop zy dezelven plegtig tot hunne geleiders en reisgezellen aanneemen. Op dit feest deren zy de Llaemas met allerleie zyden en wollen banden en kuifjes op , en noodieen alle hunne vrienden op een vrolykeu disch en dansparty. Zolang dit feest duurt, gaan de Pemaners" dikwils by de Llaemas, omarmen dezelven, maaken hen duizend liefkoozingen , fprecken met hen , als met hunne tederde vrienden, en houden hen ge luurig vlesfc'nenmetbrandewyn voor. Deeze feestelyke fieraaden doen zy de Llacma's ook alsdan aan , wanneer zy zich van dezelven tot Iastdragen bedienen, by welke gelegenheid zy deeze dieren genoegzaam nooit hard behandelen. Over het algemeen merkt niet alleen ulloa , maar zelfs veele andere reisbefchryvers aan, dat de Americaanen tegen alle dieren , in 't byzonder tegen de huisdieren , een tederheid laaten blyken , die men onder de bewooners van andere waerelddeeleri niet in denzelfden graad vinden zal ; en deeze tederheid , wel verre van een kentceken van goedhartigheid re zyn, is veeleer een der derkde bewyzen van de hoogde ontaarting der menfehelyke natuur in de oorfpronglyke bewooners der nieuwe waereld. De Peruaners Aagten geen huisdieren , en wanneer de reizende Spanjaarden zich van hunne hoenders en andere dieren meeder maaken , huilen z-y even als of men hunne kinderen ombragt. Ja zelfs de vrouwen der Zulles in Paraguay laaten de kinderen , welker moeders gedorven zyn , verhongeren, en zoogen de dieren aan hunnen borst. De  DER ONBESCHAAFDE VOLKEN OMTRENT DE DIEREN. 613 De tot hiertoe van my aangevoerde ftukken zyn meer dan toereikend, om dedenkwyzevanonbefchaafde volken met opzicht tot de dieren in 't licht te plaatfen. Ik befluït hierom met de aanmerking ; dat de Negers aan de overige Mongolifche volken, ten aanzien van de verfchooning en eerdienst der dieren, gelyk zyn; dat zy wel niet allen dezelfde foorten vau dieren aanbidden , terwyl eenigen de nuttigde en onfchaadelykfte dieren om hunner nuttigheid en onfchadelykheid wille , en anderen daarentegen de verfcheurendfte monfters om hunne gevaarlykheid voor goden houden; doch dat 'er geen negervolk is , dat niet ergens het een of ander dier onder zyne nationaale goden aanbid, en geen Neger, die niet zeker dier voor zynen befchermgod , en het verdelgen van hetzelve voor een doodzonde houdt. BÏSTORIÏK. V, D* Kt WRX<*  6-'4 M A K A N D A L , een neger op het eiland st. domingo. Een waare gefchiedenis. Le crime a fes héros, Ccrrcur a fes ?;;ar/yrs. voltaire. Henr. gefchiedenis van befaamde booswichten moest nit de Jaarboeken der volken worden uitgewischt, zo niet een getrouw verhaal van hunne euveldaaden cV.r.rtoe diende, om hen nog gehaater te maaken. Schryvers , die zich verwaardigd hebben , hunne vermogens daartoe te beiteeden, om de verdorvenheid van eenige aterlingen in 't licht te brengen , hebben mogeiyk niet minder tot het geluk van het nienschdom medegewerkt, dan zy, die alleen deugdenfchilderden. De Neger, die het voorwerp van myn verhaal uitmaakt , was wel niet zo gelukkig als mahomed en cromwel; doch uit het geen hy deed, kan de leezer opmaaken, wat hy gedaan zou hebben, wanneer hy zich in dezelfde oraflandigheden bevonden had , in welke deeze beide eerztwfttig? dweepers waren. Het geval behoeft niet buitenfpoorig afgefchilderd te worden, om te bewyzen, hoe fchriklyk en gevaarIyk zyne plannen waren , want voor omtrent vyfentwintig jaaren fidderden alle de bewooners van St. Domingo voor den naam van makandal. Deeze Neger , afkomftig uit een der landen van Africa, die aan den Atlas grenszen , fcheen van aanzienlyke afkomst te zyn; want hy had een veel beter opvoeding genoten, dan de Negers gewoonlyk genieten. Hy kende de Arabifche taal leezen en fchryven , * . * *-? XL . ~:::mn  dë geschiedenis van makandal. &1§ en is de eenigfte Neger niet, die, by evengelyké vermogens , door een ongimftig noodlot in den ftaat def flaverny geraakte, makandal bezat ook een fterken , natuuriyken aanleg voorde Muziek , Schilder- en Beeldhouwkunst, en had, fchoon hy nog maar twaalf ja», ren oud was, toen men hem naar Westindiën bragt, reeds zelfs veel kennis van de Artzenykunst zyns vaderlands en van de eigenfchappen der planten , die onder den heeten aardgordel zo nuttig en dikwils zo gevaarlyk zyn. makandal wierd naar St. Domingo gevoerd , eti aan eenen planter, niet verre van Caap Francois, verkogt. Door zyne kunde en vlyt won hy de liefde van zynen Heer , en verwierf de achting zyner medeflaaven, door zyne poogingen , om hen geneugten te verfchalfen , hunne vermaaken te vermeerderen , en hunne ziekten te geneezen , wanneer deezen reeds lang al de kunst der Europeefche Artzen getrotzeerd hadden. In 't kort hy was de ziel van alle hunne famenkomften en vermaaken. Van het eene einde van liet eiland tot het ander jammerden zieken, die men reeds lang als ongeneesbaar had opgegeven, naar makandal, en zonden tot hem, om eenig blad of wortel , dat hun in de meeste gevallen hulp verfchafte. Zo was de jonge makandal alleen door weldaadigheid en fmaak tot vermaaken bekend. Gelukkig, had hy zyne vermogensfteeds tot onfchuldigeoogmerken gebruikt; doch zy werden ras de bron van de grootfte misdaaden. In een ouderdom van vyf- of zestien jaaren ontvlamde de liefde zynen boezem , en beheerschte hem met het fchriklykfte geweld. Intusfchen voedde hy echter nog geen uitfluitende hartstocht voor een byzonder voorwerp ; maar jeder vrouw, Ri's die.  <$l6 makandal-, een neger. die flegts eenige bevalligheid had, had deel aan zyne liefde en ontvlamde zyn gevoel. Zyne hart* tocht wierd Merker en heviger, hoe menigvuldiger de voorwerpen waren, die ze opwekten, Hy had overal eene beminde. Men weet, dat by de Negers het genot fnel öp de begeerte volgt , en dat verzadiging en onveiffchilligheid daarvan de gewoonlyke gevolgen zyn. makandal daarentegen fcheen op de zulken, die zyne geneugten voldaan hadden, fteeds verliefder te worden , en met een trotfche yverzucht het ryk 2yner liefde te verdeedigeri. De Opziener over de plantaadie , tot welke hy behoorde , verliefde op een fchoon , jong meisje , dat ook reeds de aandacht van makandal tot zich getrokken had. De leezer kan ligt denken , hoe verlegen een meisje zyn moet, dat tusfehen een ftreng en despotiek Heer, en den fchoonflen aller Negers van het land kiezen moet. Doch haar hart verklaarde zich voor haaren landgenoot j en verwierp het aanbod van den Opziener. Deeze, raazende van fpyt over zulk eene vernedering i ontdekte dat makandal hiervan de oorzaak was , en zweerde dat hy zich wreeken zou. Doch makandal verrichtte, niettegenftaande ' zyne nachtwandelingen , en den tyd, .dién hy aan het vermaak verfpilde, zyne bezigheden met zo veel naauwkeurigheid en yver, dat hy zich nooit voor de geringfle ftraf blootflelde, eene omftandigheid, die ineen land, alwaar de geesfel de lichaamen der ongelukkige Negers beflendig opryt, en het hart van den Europeeër , dat door de gewoonte tegen dit fchriklyk fehouwlpel nog niet vereeld is , dagelyks van afgryzen en mededoge» vervuld wordt, buitengemeen zeldzaam is. De  op «et EILAND s t. b6m.ing0. 6lf De opziener , die niets meer wenschte dan makandal op den een of anderen misflag te betrappen , verdubbelde zyne waakzaamheid. Doch vergeefs. Men had den flaaf nooit iets te vervvyten. Toen eindelyk zyn medeminnaar zag, dat hy geen oorzaak vinden kost om hem te bettraffen, was hy op het een pf ander voorwendfel bedagt. Op zekeren dag dat zy midden in een zuikerpJantaadie waren , beval hy hem op de buik te gaan liggen en vyftig geesfelflagen |e ontfangen. makandals hoogmoed, was. over deeze onrechtvaardigheid gebelgd. In plaatfe van zich te verootmoedigen , en alle de andere flaaven, die verbaasd en vol mededogen daarby Honden , tot voorbidding en bemiddeling te fmeeken, wierp hy veeleer Zynen medeminnaar de gereedfcliappen van den arbeid met verontwaardiging voor de voeten , en zeide, dat zulk een wreed bevel voor hem het lëin der vryheid was. Op hecter daad vloog hy naar de gebergten, in fpyt der Woede van den opziener , en de fchynbaare vervolging der Negers, die zich. niet veeL moeite gaven om hem intehaalen. Op dusdaanige wyze de onrechtmatige ftraffe van een Europeesch Despoot, ontkomen , verbond hy zich met de Maroneu of weggeloopen flaaven, en 'er venliepen twaalf jaaren , eer hy betrapt kost worden. Desniettegenflaande onderhield hy nog fteeds briefwisfeling met zyne voormaalige medeflaven, en 'er wierd geen feest van eenig aanbelang onder hen gevierd , op 't welk hy niet de. Coryphaeus geweest was. Doch hoe kwamen 'er dan de. Negers, toe, om hunnen propheet te verraaden? want hy was listig genoeg , om hen eindelyk te doen gelooven, dat hy boYe^natuuj-lyke krachten en godlyke ppenbaaringen had, ÏU 3 Hy  Jtt$ i|a s a n dal, een' neger, Hy had namclyk aan het boveqftji gedeelte van eer* rotting,.die uit orangc-boóinen hout vervaardigd was% met veel kunst een kleine menfehelyke gedaante gesneden , die , zo dikwils men aan het achterlte gedeelte van het hoofd roet den vinger drukte , oogen en lippen roerde , en levendig fcheen te zyn. Van dit beeldje beweerde hy , dat het hem ieder voorgelegde vraag béandwoordde , en orakelfpreuken gaf. Het is ook zeker, dat het nooit gedwaald heeft„ wanneer by door hetzelve iemand den dood liet voor-, fpellen. De groote kennis , die makandal , van de kruidkunde had , Helde hem in ftaat , op St. Domingo verfchekien vergiftige kruiden te ontdekken , waardoor hy zich eenen uitgebreiden roem verwierf. Zonder de middelen te noemen, waarvan hy zich bediende, plagt hy te propheteeren, dat deeze of geene Neger , deeze of geene Negerin , die dikwils vyftig mylen van hem afwoonden , nog denzeifden dag, of den volgenden morgen fterven zoude ; en zy, wien deeze propheetie betrof, vernamen zeer ras met ichrik dat dezelve vervuld was. De wyze, waarop hy deeze euveldaaden ter uitvoerbragt, die niet eer ontdekt wierden , voor dat hy ze tot buitenfpoorigheid dreef, was de volgende : De Negers houden allen veel van den handel, en in onze Cokmiën vindt men 'er vtelen , die in verfcheiden plantaadien met Europeefchen waren te koop loopen,. omtrent zo als by ons de gahnteriekraamers. Ondei deezen had makandal zyne leerlingen en yverige aanhangers, door middel van welken hy ieder goéde of kwaade daad verrichtte, welks uitvoering hy verjongde. Ook zyn de Negers gewoon de deugd der gast-  op met EILAND s t. DOMINGO, ÖIQ gastvryheid met den naauwgezetften yver te oefenen, cn altyd eenige fpyzen met eikanderen te nuttigen, zo dikwils zy eikanderen, zelfs na eene korltondige fcheiding, wederzien. Wenschte dus makandal hier of daar den een of anderen van kant te helpen, dan kogt hy een van deeze kraamers , die zyn vriend was, om, ten einde zulk een perfoon zekere kruiden of vruchten te geeven , die , gelyk hy zeide , een ieder, die ze at, den dood moesten kosten. In plaats van op de gedachte te vallen , dat makandal de vruchten vergiftigd had , fldderde zulk een mensch veeleer voor de kracht van 't toverbeeld, dat hy op zyn ftok droeg , en volbragt de bevelen, van den gewaanden profeet , zonder het te wagen met iemand daarover te fpreeken. Zyne vrienden vonden m hem fteeds eenen geduchten wreeker , en zyne medeminnaars , zyne trouwlooze minnaaresfen , en vooral de zulken, die hem haare gunften weigerden , wierden het flagtoffer zyner wreedheid, Doch de liefde, die hem zo zeer begun^ ftigd had , die liefde , ter wier gevalle hy geduurig euveldaaden op euveldaaden beging , veroorzaakte eindelyk zyn verderf, en deed hem de verdiende ftraffe ondergaan. , makanbal had twee vertrouwde noodhulpen by zich , die hem blindelings ten dienfte Honden. De een heette tryssflo , de andere myombe , en het is waarfchynlyk, dat zy alleen grootendeels met de middelen bekend waren , van welken hy zich bediende, om zich gevreesd en geacht te maaken. Op zekeren dag ging hy gewoonlyk naar de hooge Margauxbergen, en vergaderde, met de evengenoemde beide hoofden , een menigte Maronen om zich. Op Rr 4 de  6*20 makandal, een neger. de byna ontoegangkelyke toppen der bergen, hadden zy hunne vrouwen en kinderen, nevens eenige zeer goed aangelegde plantaadiën ; doch ook fomwyien kwamen gantfche gewapende fchaaren van deeze plunderaars , onder het geleide van makandal , in de nabygelcgen plantaadiën afdroomen , om fchrik en verwoesting rondom zich te veripreiden , of diegeenen uit dezelven te verjaagen , welken den propheet niet gehoorzaam geweest waren. Daarenboven had hy een menigte jonge Negers op zyne Zyde getrokken, die hem van alles, wat in hunne plantaadiën omging , herigt kosten geeven. Onder deezen was ook senegal zami , oud agttien jaaren, fchoon als ApoJlo van Bclvidere , en vol geest en moed. Op zekeren Zondag ging zami op een gastmaal in een plantaadje , welke drie mylen van die van zyn Heer aflag. De dans had, by zyne aankomst, juist haaren aanvang genomen. Een menigte (laven , die. eenen kring gelloten hadden , (tonden van vermaak en verwondering weggerukt , toen hun oog viel op een jong meisje uit Congo, welker naame samba was. Zy danste met eene bekoorlyke bevalligheid, en vereenigde met haare toverblikkcn eene befcheidenhekl vol onfchuld en zagte inneemendheid. Zy was tenger van gefhdte, en in haare bevallige en ongemaakte beweegingen was zy het tedere en buigzaame riet gelyk, dat door een koel windje heen en weder geflingerd wordt. Haare vonkelende oogen, die zich onder de breede wenkbraauwen half verfchuilden, fchootendoodelyke draaien. De witheid haarer tanden overtrof de fneeuw. en de kleur van haar gelaat, zo zwart als ebbenhout, deed haare onvergelykelyke bekoorlykheid nog  op het eiland st. domin.co. 6*21 nog meer affteeken. Nauwlyks had zami haar gezien of hy gevoelde reeds in zyn hart de eerfte indrukken der liefde. Op hetzelfde ogenblik wendde ook het geluk de fchoone oogen van samba naar zami heen , en zy wierd door denzelfden pyl gewond, die zo even het hart van den jongen Neger doorboord had. Nadat de dans geëindigd was, zogt de een des anderen gezelfchap , om eenige gelukkige ogenblikken by eikanderen te genieten; en by de feheiding beloofden zy elkander' zo dikwils mogelyk te bezoeken. Beiden waren zy den gantfchen dag bezig met de» arbeid; doch zoras de zon aan den gezichteinder onderging , kwamen zy op een afgelegen plaats byeen, alwaar zy midden in een lustwoud vart geurige oran» geboomen, op een met groen gezierden heuvel, onder eenen vrolyken, nooit door wolken benevelden, hemel, in tegenwoordigheid der vonkelende Herren, door de ftilte van den nacht begunftigd., in de tederfte omhelzingen de doortintelende' geneugten der liefde fmaakten, en onder dit genot van het zoetlte gevoel elkander over. de noodzakelykheid vertroostten, die hunne omltandigheden hen oplagen , om, nog eer het morgenrood den hemel, verguldde, yan eikanderen te icheiden. Deeze gelukzaligheid duurde byna zes maanden., toen samba gevoelde, dat zy ras moeder worden zou. Het is onmogelyk de vreugde, van zami te bcfehryT ven , toen hy deeze nieuwsmaare hoorde. Hy was nog in de bedwelming zyner ylhoofdigheid, toen hy, by het aanbreeken van den dag, samba verliet, en by het intreden van zyne hutte makanöal vond , die hem opwachtte, makandal , die van zami's- geluk en liefde niets wist, fprak hem dus aan: Rr 5 „ zami;  yZ% NAKANOAL, f EN XE GEK zami, gy kea-e de vreesfelyke kracht van myn toverbeeld ; verheug u dus , dat gy zyne genade „ gevonden , en zyn vertrouwen verdiend hebt. Ga s, naar ginefche plantaadje de fchoone samba zoe„ ken, die tot heden alle geloften van haare aaubid„ ders verfmaad , en my reeds langer dan een jaar „ door eene beftendige weigering beledigd heeft, „ Verzoek haar eene verfrisfehing met u te neemen, „ en werp, zodra zy van zins is te eeten, dit poeder „ heimlyk in den Calilou,, zo zal het haar het leven „ rooven." (*) zami, ontfteld over deeze reden , wierp zich voor makandal's voeten , brak in traanen uit, en zeide: makandal , hoe kunt gy liet van my vorderen, om de volmaaktfte fchoonheid , die ons land ten fieraad firekt, aan uwe wraake opteoïferen. Weet, dat ik samba aanbid , en van haar teder bemind wordt, en haare liefde zal binnen kort den ongelukkigen zaml den eernaam van vader fchenken. Terwyl hy deeze woorden uitboezemde, omhelsde hy de kniëu van den woesten makandal , die, woedende vsn toorn eenen begunftigden medeminnaar voor zich te zien , zynen degen trok , en hem zonder twyfcl aan zyne wraake zou hebben opgeolferd , zo. hy niet de ftemme van eenige Europeeërs geho rd had , die hunne flaven tot den arbeid riepen. Hy hield dus flegts zo. veel tyd over, als nodig was, om zich zeiven , met de grootlie gezwindheid , in veiligheid te fielien, en, zonder verder aan de gevolgen te denken, liet hy het giftpoeder in de handen van zami. zami (*) Een foepe, die de Negers uit zekere foort vaa pl»»teu maaken  OP- HET EILAND S "F. BOMINCO, éaj l zami befloot in't eerst den, opziener alles te ontdek,-» ken, doch hy had nog altyd ontzag voor makandal , wiens toverbeeid hy vreesde , en hield het daarom, raadzaamer voor als nog te zwygen. De dag fcheen hem onyerdraagjyk lang, hy was in diepe droefheid en onrust; doch na voltooiden arbeid fpoedde hy weder naar zyne beminde in het orangewoud. Zy was nog niet daar, Lang zweefde haar geliefde tusfehen vrees en hoop, en verwachtte haar met een onbefchryflyk ongeduld,. Ieder ogenblik dage hy het ïuifchen haarer treden te hooren ; het geringlte geluid , de zagtfte beweeging. der boomen vermeerderden, de begoocheling , en deeden zyn hart van vreugde kloppen. Doch toen hy gewaar wierd , dat het beitemde uur yoorby was, maakte zich het vreesfelykfte voorgevoel meester van zyne ziele; hy gaf zich aan dc fchriklykfte vermoedens over , en liet alle hoop. vaaren, om het dierbaarlte voorwerp zyner liefde tc zien ; want reeds verkondigde hem de groote beer den middernacht. Van. ongeduld gedreven ylde hy naar de wooning van zyne beminde samba, Dc vrees van eene vreemde plantaadje te floeren, kost zyn verlangen niet onderdrukken, nog hem langer tegenhouden te onderzoeken., wat 'er van zyne beminde geworden was. Doch wie kan de ontroering , het hartewee , en. wanhoop van den ongelukkigen zami fchilderen , toen hy reeds voorde hutte zyner aangebeeddezAM-ba het klaaggefchrei van eenige Negerinnen hoorde, en by zyne intreede in. de hutte , zyne beminde zieltoogende op een mat zag uitgeftrekt liggen. Nog eenmaal opende zy haar uervende oogen , ftrekte haare hand  band naar hem uit, ftajueklc den naam zami en —=■ iherf. zami zeeg halfdood naast haar neder. Men droeg hem zinneloos weg , en verhaalde hem eerst den an-. deren morgen , dat eene Negerin met koopwaren in deplantaadje geweest was, en met samba gelpysd had. Nu ontdekte hy , wat hy van makandals oogmerken wist, en toonde het poeijer, dat door een fchei* kundige te Caap Francois onderzogt , en voor het fchriklykft-e gift verklaard wierd. Thans begon men de oorzaaken van zo veele plotsHngfe fterfgevallen te argwaanen , die onder de Negers voorvielen. Men fidderde, wanneer men aan het gevaar dacht dat de gantfche Colonie dreigde. De vredenrichters vierden in het gantfche land rondgezon-. den , om makandal te vatten ; doch zy tvvyfelden reeds, of het hun wel gelukken zou, toen zami zich aanbood, om hem in hunne handen te leveren. Hy wapende zjch alleen met een kolf van guava-. hout , en loerde op hem in een lioilen weg van het gebergte , waarin makandal gevlugt was. Hy had hier, reeds vyf dagen ophemgewagt, toen hy eincielvk op* den zesden dag makandal met twee Maronen hoorde, aankomen, zami fpror.g piosling uit zyn fchuilhoek, en floeg de beide makkers van makandal ter aarde j makandal trok zynen degen , om zami te doorüeeken, doch deeze floeg hem denzeiven met zvue kolf uit de hand , ftortte als een pyl op hem af hield hem vast , boud hem met zynen langen gorder de handen op den rug , en fleepte hem zo naar de, kaap. Eenigen van makandals vertrouwlingen wierden insgelyks gevat, en bekenden, toen zy op.den pyrn bank;  cf HET eiland s Ti domingo. 02$ .bank gebragt vrierden , het geheim der vergiftiging. Nog meer ! Zy verklaarden zelfs , dat makandals oogmerk geweest was, het grootfte deel der planters in 't geheim van kant te helpen , of ze ten minften door vergiftiging van alle de flaaven, die hen toegedaan fcheenen, te ruineeren; dat hy eindelyk het gantfche geflacht der blanken door een algemeen bloedbad had zoeken uitteroeijen, om zich daardoor toteenverlosfer en heer van het gantfche eiland te maaken. - De zekerheid van deeze vreesfelyke famenfweering wierd ook nog door het getuigenis van meer anderen van makandals vertrouwden bevestigd ; fchooa hy zelf nooit iets bekennen wilde, maar zyne kloekrnoeuieheid en dweepery, zelfs midden in de vlammen, behield , terwyl hy met zeker vast vertrouwen van den brandftapel afriep , dat het vuur zyn lichaam zou ontzien , en in plaats van te fterven, zyn tegenwoordige gedaante alleen zou veranderen, en dat hy dus om zyn volk te befchermen, als een groote vlieg, vogel of ïlang nog verder op her eiland zou blyven. Zyne reden deed de onkundige Negers geloven, dat zyn toverbeeld hem nog fteeds befchermde, en deeze gedachte fcheen ook voor eenige ogenblikken , door eene zonderlinge omftandigheïd , begunftigd te worden. Men had namelyk een paal in de aarde geflagen , waartegen een brandftapel van zoden was opgericht , en waaraan makandal , door middel van een yzeren halsband, vastgemaakt was. De infpanning zyner krachten, toen men den brandftapel aauftak, was zo groot, dathy den paal uit den exond rukte, en met denzelven tien of twaalf fchreden midden door de aanfchouwers ging. Op dit ogenblik fchreeuwden aiie de Negers : een wonder! Doch een foldaat, die 'er juist digtby was, bewees hem  ÖS5 BE geschiedenis van makandal. hem ras, door een houw met zynen fabel, dat hy ma*. tiger was dan de gewaande propheet, die nu weder op den brandftapel geworpen , de ftraffe leed, die hy zo wel verdiend had. Dit was dc oorzaak van de verwoestingen , die door het vergift op het eiland St. Domingo aangerecht waren , alwaar dergelyke boosheden wel zeldzaamer geworden , maar nog niet geheel uitgeroeid zyn. Wat zami betreft, nadat deeze zyne ongelukkige samba gewroken had, benam hy zich zeiven het leven , om, gelyk hy hoopte, met eene beminde weder vereenigd te worden , zonder welke hem het leven een onverdragelyke last fcheen.  IV. ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK.   62$ TAFEREEL van NAPELS , GROOT GRIEKENLAND EN SICILIEN, OF VERSLAG van het prachtig werk , VOYAGE PITTORESQUE DE NAPLES ET DE SICJLEi Derde en laatfte Stuk. SICILIEN. Niet minder belatigryk dan het overige gedeelte van Groot-Griekenland , waaronder het ook voorheen begrepen was , isSiciliën, door deszelfs alouden luister, buitengemeenevruchtbaarheid,gedenkteekenen en fiatuurverfehynzels. De Grieken hebben het bebouwd, befchaafd en verfraaid. Hier was de wieg van hunne fabelleer, welke homerus en na hem virgilius met alle de bevalligheden der verbeelding verüerd hebben; Hier is het Herdersdicht ter waereld gekomen; theocritus en moschus , de twee eerfte en grootfte mo* dellen in deeze foort van gedichten, waren van Syracufe geboortig. De fchoone hemel, het met kudden overdekte land, het onfchuldige zachte herdersleven * dat zy altyd voor oogen hadden, heeft hen bezield, en dus hebben zy de weldaadige natuuT bezongen.Dichrers, Redenaars en Wysgeeren hebben in dit aloude verblyf der kun (ten gebloeid. Sidliën heeft zyn - ébnoslWj \\ ü. S-s iotm  6$0, TAFEREEL VAK GROOT GRD3KENLANO, roeinryke eeuwe gehad, die met die van pericles erl alexander om den voorrang itryden kost. Hier fchreef diodorcs zyne gefchiedenis, hier reisde plato , hier bragt empedocles de leere der wysheid in fchoone vaerfen over , xenophanes , simonides zexo kwamen hier eenevryplaats zoeken; hierwydde archimedes zyr.e talenten , zyn vindingryk brein en zyn gantfche leven aan zyn vaderland met een woord: Siciliën kost zich door zyne aankweeking der kantten , zynen fmaak , zyne gedenkteckenen, met het gantfche overige Griekenland in eenen niet ongel;.ken wedltryd inlaaten. Doch toen het in het vervolg door de Romeinen onder het juk wierd gebragt, behield het van alle deeze voorrechten niets overig, darr hetgeen de menfehen het niet ontrooven kosten, de fchatten der natuur , zyn fchoon climaat, en zyne buitengemeene vruchtbaarheid , eu toen wierd dit eiland de voedende moeder en zoogvrouwe van zyneoverwinnaars , de koornfehuur en voorraadskamer van Rome. Dit alles ftelt ons de Schryver van de voyage pittoresque voor in eene voorreden, die hy aan het hoofd van deeze twee laatlte deelen , welke alleen aan Siciliën gewyd zyn , geplaatst heeft. In den loop van eene zo lange , zo moeiiyke en kostbaare onderneeming zou mogelyk een ander ten langen lesten zich aan nalatigheid fchuldig gemaakt hebben; doch zo deed onze Schryver niet , die veel eer zyne zorg en pogingen verdubbeld fchynt te hebben , om ons dit ten allen tyde zo beroemde land , dat nog heden ten dage het voorwerp is der nafpooringen en onderzoekingen van alle liefhebbers van natuur en kunst , zeer beiangryk te maaken en als zodanig vooneitellen. He:  'EN DEÊZELFS LAND s T REE KÉN. 6%t Het zy men zich te Napels infcheepe, of, gelyk onze Reizigers, van Reggio aan boord gaa, moet men toch door de Scyllaen Charybdis weder terugkomen, vanwaar men Mesfina ontdekt , dat zich als een Amphitheater en onder een halfcirkelvormige gedaante verheft, en het fchoonfie gezicht oplevert, dat men ergens kan aantreffen. De haven is de wydfte op de gantfche middeliandfche zee , en mogelyk de fchoonfie , die de natuur gevormd heeft. In eene larfgte van meer dan een halve myl is zy met eene ry van gebouwen bezet, die, van wegens haare regelmaatigheiden pracht, den naam van Palazzata verdiend en bekomen hebben. Dit gezicht van de fchoonfie zeekust, dat zich dus in geene andere ftad opdoet, en het inwendige gedeelte der ftad, dat met ftandbeelden, colonnaden, openbaare markten en fonteinen is opgefierd, maaken uit Mesfina eene der bekoorlykftc en aanlachgendfte woonfteden der gantfche overige waereld. Helaas! wy fpreeken van hetgeen Mesfina voor onze Reizigers geweest is, en nu reeds niet meer beftaat. Het fchriklyk ongeval , dat Calabriën verwoest en omgekeerd heeft , heeft ook Mesfina verwoest en omgekeerd, en van deeze kostbaare gebouwen, van deeze ryke Facaden, van deeze ry van paleizen is niet meer overig , dan de gedachtenis en de teekeningen onzer Reizigers (*). Wanneer men dus langs de kusten heenvaart , en een bergagtige woeste ftreek doorwandelt, komt men te Taormina , welke de oude ftad Tauromenium is alwaar C*) Ook heeft des Konings fchilder, de Heer houel, ens de gezichten van Mesfina voor de verwoefting deezer "ad gegeven, en voor de vergetelheid bewaard. Ss a  63: TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND ," alwaar, by ieder fchreede, de afwisfelendfte en byzonderfte liggingen ons noodzaaken ftilteftaan ; doch hetgeen het greetig oog van den Reiziger het meest tot zich trekt, is het theater, dat door zyne verwonderingswaardige aanlegging, en verbazend gelukkige inftandhouding niet anders dan als een wonder van natuur en kunst kan befchouwd worden. Evenwel was Taormiua geen ftad van den eerften rang, en wy zien daar echter een overblyfzel van een gedenkftuk, dat door Burgers van een kleine republiek was opgetrokken, en 50,000 aanfchouwers bevatten kost. Voor het overige moet men niet denken, dat by de Ouden het theater flegts dat geene was, wat het by ons is, dat het alleen tot beuzelachtige vermaak- Jykheden gediend heeft, dat men tusfehen vier muuren in duistere en eng aangelegde zaaien vergaderd en opgelloten was , om daar van minnaryen te fpreeken en te hooren , en dat de veile poon niet anders dan voor geld open ging. Neen het was een vrye en openftaande plaats , met prachtige portaalen omgeeven,waartoe aan ieder Burger de intrede veroorlofd was; hier vergaderde het volk om over vrede en oorlog te fpreeken, en over alles te beraaden, wat het welzyn van den ftaat kost bevorderen. Hier gaf men aan de gantfche vergaderde Natie feesten en fchouwfpeelen , die eigenaartig ingericht waren om hunnen moed te verhoogen, en hunne vaderlandsliefde te ontvonken en te onderhouden. Den gantfehen overigen tyd was het theater de algemeede vergaderplaats der burgers , die daar gemeenfchaplyk de belangen der repubüek behandelden , en gevolgelyk waren zy genoegzaam allen met de groutfte pracht aangelegd en gebouwd. Zo was ook dit, waarvan wy fpreeken, — en  EN BESZELF5 LANDSTr.EEKEN. 633 en hierom heeft onze Schryver zich in 't byzonder toegelegd om eene zeer omftandigebefchryving daarvan te geeven. Vcrfcheidene plaatenzyn door hem ingericht, om de ontwikkeling van den aanleg en de grondligging zo wel als de uitvoering en wederherltelling van dezelve voor het oog van den leezer bloot te liggen. Hoe meer men den .Etna nadert, des te vruchtbaarder wordt het land, dat, door de benevelende warmte yan den Vulcaan bezwangerd, met alle voortbrengfelen der natuur als overdekt is. Onze reizigers beproeven het den fchriklyken berg van deezen kant opteklauteren , om aan de tegenovergeftelde zyde , waar Catanea ligt , weder afteklimmen ; doch zy vinden hier zoveele hindernisfen , dat zy genoodzaakt zyn hunne onderneeming optegeeven, en vooreerst Catanea te bezoeken, en dan den .Etna van dien kant aantepakken, daar hy de minde ruuwheid heeft, en meer rustplaatfen en hulpmiddelen aan de hand geeft. Catanea, een der oudfte deden van Siciliën, is nog heden een der bloeijendde. By ieder fchrede vindt men de fpooren van haaren ouden glans ; nog ziet men de ruïnen van het Theater , vanwaar alcibiades, by den tocht der Athenienfers naar Siciliën, een aanfpraak aan het volk deed. De menigte, greetig om deezen buitengemeenen man te zien en te hooren, was in de fchouwplaats byeengelopeu, en, terwyl hy hen door de bevalligheid van zyn perfoon en zyne welfprekendheid innam, maakten zich zyne troepen, die buiten gebleven waren, meester van de ftad. In verfcheiden tydperken heeft Catanea hetzelfde noodlot ondervonden, dat herculanum getroffen heeft ; zy is vau tyd tot tyd door de vuurasfche en lava van den -Etna, even gelyk de andere door die van den Yefjjj Ss 3 vius  634 TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND, vius bedekt geworden; de ontdekkingen, die men da« gelyks doet , getuigen van deeze omwentelingen , en de Prins van Biscaris, een der rykfte Heeren van Siciliën, die door zyn liefde voor de kunst bekend is, heeft in den grond van de ftad aanmerkelyk laaten graaven , omdat zy een andere ftad onder haare fundamenten verbergt. Van alles wat deeze plaats belangryk kan maaken, trekt niets het oog zo zeer tot zich , en geeft niets de verbeelding zo veel bezigheid , als de muur, die door de koudgeworden lava om de ftad Catanea is omgetrokken , en die eene gedoegzaame yzeren horstweering om dezelve uitmaakt, en zich tot eene hoogte van vyftig tot zestig voeten verheft. In den jaare 1663 is deeze ftad byna geheel omgekeerd geworden; doch wat vermag de kracht der gewoonte of veeleer het voordeel der onbegrypelyke vruchtbaarheid niet? Zy, die aan den rand van deezen vuurkolk woonen, leeven daar in de grootfte gerustheid , en nog heden is Catanea door haaren rykdom en bevolking de tweede ftad van Siciliën. Bezield van een cnthufiasmus, dat het gezicht deezer ftreeken zo ligt verwekken kan, en door de Zwarigheid Zelve en het weinig gellaagde gevolg Van hunne eerfte ondernecming aangefpoord, belluiten zy tot een tweede reize op den Aitna, Deeze Vulcanifche Kolos , welks hoofd zich in de wolken verheft , is in vérfcheiden ftreeken verdeeld , naar de verfchcidene luchttemperamenten, die men aldaar aantreft. Het benedenfte deel, of de voet des bergs Regione PiemonteJe , heeft eene verbaazende vruchtbaarheid, is wel btg* bouwd en met bevallige wooningen bedekt. De tweede, ftrcek, Regione Sylvqfa, is met onmeetbaarc bos- fchqij  ÉN DÉSÜELFS LANBSTRËÏKÈk 6§S •fchen bedekt, en heeft boomen zo oud als de waereld. 'Er munt hier een boom uit, di eento Cavallj, genaamd, omdat honderd paarden zeer gemaklyk Onder zyne fchadüwen kunnèn ftaan. De derde is een Iheeuwftreek , Regione Scoperta , die van alle groen beroofd is , en waar niets groeijen kan , terwyl zes mylen ver alles met fneeuw bedekt ligt. Wanneer men deeze fneeuwgevaarten, die zo veele eeuwen op elkander geftapeld gelegen hebben, is opgeklauterd, komt men aan de laatfte ftreek, welke dën geheelen top van den Mtm in zich bevat. Dit is éën yskegel, die byna altyd' onbeklimbaar is % en in welks midden de Vulcanlfehe beker zelfs met zyn verfchrikryk wydgaapende opening ftaat. Deeze ysklip is door vuurkolken van den Mtaa omringd, en zelfs de vlammen , die daaruit voortfpringen , kunnen dit ëeuwige ys niet doen fmelteh ; men gevoelt daar ter gelyker tyd een zeet hevige koude en een overmatige bitte. Van Catanëa af tot aan deeze plaats , waar cfe onverzaagdfteman flegts kan komen, zyn veertig mylen a éAi is omtrent, veertien van onze mylen , die men niet dan met veel moeite en niet zonder groot gevaar kan op- en overklimmen. Dan treft men den philofophlfchen tooren aan , die zynen naam van empedoclés gekregen heeft, dié, gelyk zekere overlevering ïë*t, hier omkwam, toen hy op een onvoorzichtige Wyze' dit groote wonder dei- natuur al te naby onder-. Zoeken en doorgronden wilde. De Vulkaan heeft drie openingen, of drie verfcheiden vuurkolken, en uit de mïddeïfte komen gedüurig vuurdampen voort, die zo fiiid zyn als de waereld, Van dit ftandpunt der waereld den opgang der zon Ss 4  tafereel van groot griekenland , te zien , is het rgrootfte en fchoonfie tooneel , dat het menfchelyk oog kan bcfchouvven ; en onze reizigers vonden zich voor alle hunne vermoeijingen fchadeloos gefield , toen zy op deeze plaats dit majeftueus tooneel mogten bywoonen , dat men vergeefs tracht te befchryven , en dat genoegzaam het ontwaaken der natuur is. Indien nog iets in ftaat was, het dagverhaal onzer reizigers belangryker maaken, dan zou't het verhaal eener andere reize zyn, die de Commandeur, de Heer van dolomieu ,gedaan heeft.Men ftaat verwonderd over de onverfchrokkenheid en bedaardheid van deezen bekwaamep. waarneemer der natuur. Met een woord, de Heer Abt van S¥** heeft niets ycrgeeten, wat aan de majestueusheid van het voorwerp flegts immer beantwoorden kan. Twintig plaaten, die de gezichten van Catanea , van den berg yEtna , en van de omliggende ftreeken afmaaien , kunnen de nieuwsgierigheid van den leezer volkomen bevredigen , die zekerlyk niet dan met moeite van deeze bekoorlyke tooneelen zich zal kunnen losrukken en verwydcren. Nu doorlooppn onze Reizigers , die op het feest van de heilige Rofalia , in welk ogenblik de ftad Palermo het glansrykst is, aldaar wilden aanlanden, het overige Siciliën. Onderweg doen zy Adranum aan , waar men de vergeten* overhlyFzelen van een tempel van Mars vindt ; Contorbi , waarvan cicero in zyn redenvoering tegen Verrcs fpreekt, en het als een der grootfte en fchoonfte ftcden des lands afmaalt; nu is het met monnikken en 3000 ongelukkige arme inwooners bevolkt; Argyra , de geboorteftad van diodo,rus , die met Syracufe zelve om den voorrang ftreed, doch waar men heden te vergeefs eenige gedenkteeke- neu  en deszelfs landstreekek. 637 jien van deszelfs ouden luister aantreft; Sperlinga, dat niet meer is, doch dat voor een Frahschman, die Siciliën doorreist, lief en waard moet zyn , omdat het de eenige ftad was , die weigerde aan den Siciliaanfchen moordvesper deel te neemen. Quod Siculis placuit, Sperlinga fola negavit. Verder op vindt men het oude en beroemde Enna 9 het vaderland van Ceres , die daarom onder de goden verdiende verplaatst te worden , omdat zy het eerst de menfehen , de voornaamfte en nuttigde aller kunften, den landbouw, geleerd heeft. Ceres is het beeld van de vruchtbaarheid des lands ; onder deeze ftrcek yan hetzelve is de wieg der kunst van den akkerbouw. De verhoogde verbeelding van den dichter, en buiten twyfel de dankbaarheid der volken hebben hier de wooningen der goden geplaatst, en de gefchiedfehryvers fpreeken hiervan even als de dichters, diodorus van Siciliën, cicero, livius roemen ons het oude Enna, en deszelfs welriekende bloemen, en den tempel die aan Ceres gewyd is, die van de gantfche oud- » heid zo heilig gehouden wierd , dat van alle zyden van Siciliën en Itafiën het volk met even zo talryke hoopen en met even vuurigen godsdienstyver hiernaar toevloeide, als zy hedendaags naar Loretto loopen. ovinius plaatst hier de vervoering van Proferpina, welke uit het midden van den bloemhof en de haar omringende Nymphen digt by de zee voorgevallen is, welke federt deezen tyd den naam der godin behouden heeft. Alle oudheidkenners en Ciceroni des lands vergeeten niet dit te herhaalen, en den nieuwsgierigen deeze plaats met nadruk aantetoonen, die hen dan ook op hun woord gelooven moeten , want alle Ss 5 deeze  6$S TATERSSL VAN GROOT GRIEKENLAND, deeze wonderen zyn reeds lang verdweerten erj dit treurige en eenzaame land heeft niets meer, waaN aan men zo iets erkennen kan. De inwooners zyn in onwetendheid en ellende verzonken, ên kunnen hunne verwondering niet genoeg te kénnen geeven, wanneer zy vreemdelingen zo verre zien komen, om ruïnen naartefpooren , tYeenen optezoeken , en deeza woe(tenj*eii in aanfchouw te neemen. Eindelvk wanneer men over de vlakte gekomen is, waar het oude Hymera lag , dat zo lang het oorlogstooneel tusfehen de Grieken en Carthaginenfers was , en waar dïodörds de baden van Hercules plaatst, komt men té Palermo, de tegenwoordige hoofdftad van Siciliën. 'Er zyn weinige {reden in Europa , waar dê alge= ïneene toon der gezelfchappen aangenaamer, de manieren ksfer en gemeenzaamer, de levenswys zagter én weekelyker, de vryheid volkomener en ongedwongener, met een woord de Franfche gemanierdheid meer in zwang is, dan hier. De fyke en wellustige Palermitaners hebben ook hunne nachtwandelingen , niet op de openbaare markt, maar aan deri oever der zee en in een bekoorlyke {treek ; de frisfehè én zuivere lucht, die men daar inademt, de uitmuntende concerten en bevallige fehaduwen trekken tegeii den avond alles wat in dc ftad van eenig aanzien is^ hierheen; hier is de vergaderplaats van alle fchoönheden van Palermo. 'Er heerscht op deeze wandelplaatZen, zeggen onze Reizigers, een allergeheimst duister dat ieder eerbiedigen moet; een ieder mengt zich daar önder den anderen, men verliest zich, men zoekt en rinrt elkander weder. Nooit gaat men te Paler$p llaapen , dan nadat men een wandeling alla marinn gedaan heeft; het fchynt eên bevoorrechte plaats te zyn  !5N DESZELFS LANDSTRÉÈKEtf. $29 iyn met volkomen aflaat voor allen , die êlkanderén daar ontmoeten, eii dat de Siciliafters, uit JÉÜCnt voor deeze plaats, hunne neiging tot jalouflê vergeten hebben, en dit gaat zo verre, dat hier geen fakkelen kómen durven , en alles verwyderd gehouden wordt wat de kleine, heimelyke vryheden in dwang mogt houden. De vreemdelingen verlaaten ongaarne een plaats, die voor hun zo veel bekoorlykheid heeft. Onze teekenaars, nadat zy dit fchottwfpel genoten, het paardenrennen bygewoohd, en het feest en de procesfie van de heilige Rofalia, welke de befchermgodin van dit land is , en in de oogéh van het volk de feesten ert de wagên van Ceres vervangt, gevierd hadden, bezoeken zy de latldftreeken rondom Palermo , die men de tuinen van Siciliën wel noemen mogt, komen door het oude HycCara , Wet vaderland van de beroemde Luis, die onder de bedorven Grieken het eerst het handwerk der wellustelingen beroemd gemaakt heèft, en bereiken nu Segéftum , welke ftad , indien men virgilius gelooven mag , door iEneas gebouwd is. Interen JEneas urbem defignat aratrc* De Segeftaners richtten uit dankbaarheid eenen tem-* pel op voor hunnen ftichter, en beweézen hem byns . godlyke eere. Niet minder beroemd was de tempel van Diana, van welke cicero tegen verres fpreekt; doch boven allen muntte uit die van de godin Ceres , waarvan men nog de overblyffelen ziet, welke volkomen behouden zyn op plaatfen, die vöor het overige onbebouwd en leeg ftaan, en dus van de onverfchilligheid det Sicilianers jegens meefterftukken van de kunst,  649 TAFEREEL VAN GROOT GRIEKENLAND, kunst, juist niet tot hunnen roem getuigen. Weinige gedenkteekenen doen zich van een zo voordeelige en inneemende zyde op als deeze tempel; en zy vertoonen voor het oog van den reiziger eene levendige voortelling van die edele en majeftueufe deftigheid , welke de eerfte werken der Grieken en den oorfprong der Bouwkunst kenteekent. Onze Voyage pittoresque fielt ons ook in ftaat daarvan te oordeelen , terwyl zy ons dit gedenkteeken van verfchillende zyden voorHelt en een nauwkeurig bericht van deszelfs bouwtrant geeft, 't welk alles met even veel getrouwheid als fmaak en geest is uitgevoerd. Langs de zeekusten landen osze teekenaars te Trapani, eertyds Drepanum , beroemd door de fchoonheid zyner vrouwen, en waar men nog, in 'c binnenfte gedeelte der landeryen, die regelmaatige trekken, die fchoone Griekfche Profilen vindt, welke de beitel hunner kunltenaaren ons nog getrouwer bewaarde , dan het de natuur vermogt te doen. Greetig doorloopt men deeze gantfche landftreek , die virgjlius zo beroemd gemaakt heeft ; doch men vindt 'er zo min de gegrondveste ftad van ^Eneas, als het graf van Anchifes , of die heilige bosfchen , waarmede het omringd was; een drooge, dorre en ontbloot* woestyn heeft de plaats deezer betoverde ftreeken in-' genomen. Keert men zich ter rechterhand, dan komt men op den berg Eryx , waar de beroemde tempel geftaan heeft, die aan Venus Erycina gewyd was, en den reiziger nog zo veele wellustige denkbeelden weder voor het geheugen brengt. Altyd met ryke offers uit Griekenland en Italiën aangevuld, wierd deeze tempel als het heiligdom van den godsdienst der Ouden vereerd. De fchoonfie vrouwen der gantfche wae-  EN DESZELFS LANDSTB.EE KEN. Ö4I waereld waren de priesteresfen van deezen tempel, en verrichten aldaar alle die eerdienften , welke niet wynig bybragteR om de aandacht der geloovigen te verhitten. Om aldaar toegelaaten te worden, moest men de fchoonheids proef doorftaan, gelyk men heden ten dage zyn adelsproef doen moet, om in dit of dat Capittel van Duitschland toegelaaten te worden , en de eerfte was nooit dubbelzinnig. Dan, van dit alles vindt men, buiten den berg Eryx zeiven, niets meer; alleen zyn de vaerfen van den betoverenden Dichter nog overig , die ons op eene zo aangenaame wyze daarmede onderhouden heeft. Gaat men dan links af, langs den oever der zee heen, zo komt men met onze Reizigers op de vlakte aan, waar de Griekfche ftad Selinunt gelegen heeft, een der rykst gefierde fteden der oudheid, alwaar de kunften tot haare volkomenheid gebragt waren , en nog in de puinhoopen, die op den grond verftrooid liggen, zo zigtbaar zyn, dat zy in deezen vernederden ftaat nog eerbied en hoogachting inboezemen. Het gezigt alleen van deeze ruïnen , gelyk zy in naauwkeurige teekeningen zyn voorgefteld , doch die het noodzakelyk aan de begoocheling en bevalligheid der kleuren ontbreeken moest , maakt nog denzelfden indruk op den leezer. Nadat onze Reiziger ons verfcheiden van deeze teekeningen gegeeven, en meer zulke betoverende gezien* ten vergund heeft, voegt hy 'er een zeer gewigtige en oneindig bevallige vergelykings tafel by van de tempelen , theaters, en meer andere oude gedenkftukken van Siciliën, volgens welke men, met een opllag van het oog, over het onderfcheid en de betrekkelyke grootte van een ieder deezer gebouwen kan oordeelen. Een  TAFEREEL VAN CRODT GRIEKENLAND^ Een aanmerking, die men dikwils gelegenheid heeft te maaken, wanneer men dit Land op deezen wvze doorreist, is deeze, dat de Grieken in de knullen de meesters der Romeinen geweest zyn , waarin deezen hen nooit overtroffen, ik laat Haan geëvenaard hebben, —en dat zy hierom nog onze volkomenfle modellen in ieder foort zyn. Hierby mag'men nog wel voegen: dat men by de gedenkteekenen der Ouden altyd een groote achting voor het volk bemerkte. Alles was voor hen zo gefehikt en gemaakt. Eene louter kleine Republiek , als Selinunt , ondernam om zich water te verfchaffen , om een tempel, om een theater te hebben, zodanigen arbeid , als de bekrompen pracht van de hedendaagfche heeren der waereld zou doen verbaasd (laan. By hen was de weelde een zaak van het publiek belang, en zedigheid behoorde tot de huislyke belangen , en hierin moeiten wy onze meesters en modellen natevolgen. Digthierby zyn de Baden van Selinunt, hedendaags Siacca genaamd , het vaderland van agathocles, waar de fabelleer , die zeer zeker haaren grond in de gefchiedenis heeft, het graf van daemlus. die aigemeene genie, deezen uitvinder van alle kunften, geplaatst heeft. Eindelyk komt men te Agrigentura, nu Sirgenti, waar onze bevallige fchilders van de eertyds zo hoog geroemde Agrigentynfche herbergzaamheid een flegte proef genomen hebben ; in piaatle van het paleis van Gelias en den bode, die hy den vreemdelingen toezond, moesten zy blyde zyn een weinig fhroo en een hooifchuur te vinden, die hen tot een verblyf van toevlucht kost verlfrekken. Agrigentum, de geboorteftad van empedocles, was, na Syracufe, de eerfte en aanzienlykfte ftad van Siciliën.  £■$ deszelfs landstreeken"., 643. «diëti. Nog heden kan men by diodorüs en 2olyeius de befehryving leezen, die ons de gefchiedfchryvers van deeze, door het aantal haarer gedenkteekenen en de oHgehoorde weelde van haare burgeren beroemde, ftad , hebben nagelaaten. Ten tyde van haaren bloei beliep haare bevolking op niet rnmder dan achtmaal honderd buizend inwooners, thans bevat zy nauwlyks vyftien duizend; doch zelfs in deezen ftaat van afklimming «n veruedering is in de oogen van de liefhebberen der oudheid niets belangryker dan dit overblyffel. Men roemde voornamelyk het getal en de pracht van haare tempelen, geen ftad was .hierin ryker; onder de nog voorhanden zynde munten in 't byzonder uit de tempel van jl-xo lacinia, die door de kunst van zecxis verfraaid was , welke, naar het bericht van plinics, deeze godin in haaren tempel had afgemaald naar vyf jDHge meisjens van de uitgezoehtfte fchoonheid, terwyl hy van ieder datgeen ontleende, dat het volkomenHe was om hem tot model te dienen ; voorts de tempel der Eendracht , die onder alle de tempelen van Siciliën het best is behouden gebleven, en de eenige ïs , waarvoor men eenige zorge gedraagen heeft uit achting voor een ouden heiligen, cie men daarin vereert , en daar daaglyks wonderen doet. Het verwonderlykfte hierby is, zegt de Schryver, dat in een land , 't welk aan zo veele omwentelingen is blootgefteld, deeze tempel, na meer dan tweeduizend jaaren, alle zyne zuilen gaaf behoyden heeft. Ook ziet men de ruïnen van een tempel van ^esculapius , van die van hercules , en inzonderheid van die van jupiter olymïius , die door zyne grootte , majefteit en onmeetbaare proportiën den bynaam van den Reufentempel gekregen heeft, even alsof gewoone menfehen met in ftaat  644 tapereel van gróót griekenland, ftaat waren geweest, zulk een ontzachlyk gebouw optericliten. Eenige brokken van kapiteelen en zuilen , die nog voorhanden zyn, rechtvaardigen deezen bynaam ; doch alle deeze eerwaardige brokken , even gelyk die van den tempel van castor en pollux, van minerva en van ceres, zyn in zulk een ftaat van verval, dat men nauwlyks een begrip van derzelver plan en bouwtrant geeven kan. Negentien plaaten zyn gefchikt om ons alles te vertoonen wat men van deeze kostbaare overblyffelen in teekening heeft kunnen brengen. Doch het vernuft is daar nog veel laager gezonken dan de oude gedenkftukken zeiven ; de "natuur is hier nog altyd ryk , maar de menfehen ellendig en ongelukkig. Alle ftreeken om deeze oude ftad bieden een land van bekoorlyke gezichten aan, die op een byzondere wyze contrasteeren en affteeken met de inwooners van het nieuwe Agrigentum , die grootendeels arm , neerflagtig , dweepachtig , dom en verwilderd zyn. Dit gantfche deel van Siciliën is in dezelfde laagte weggezonken , en draagt overal hiervan de kenteekenen. Terwyl men dus aan zee voortwandelt, zoekt men vergeefs de oude ftad Sela , die geheel verdelgd is; twee kleine nieuwer fteden, Alicata en Terranuova ftryden om de eer van derzelver plaats vervuld te hebben. Daar onze Reizigers in dit deel vaH Siciliën zo digt by het eiland Maltha waren , bellooten zy een vluchtigen en korten uitflap daarheen te doen, waaruit echter voor de Voyagt pittcresque , een ry van gezichten , fchetzen en kaarten geboren is, die juist gefchikt om de nieuwsgierigheid te voldoen , en toereikende zyn  £x deszelfs landstreekev. "645 4yn om van de gedaante en afzonderlyke deelen van Weezen beroemden rots een denkbeeld te geeVen. Na bamis terugkomst van Siciliën , en nadat zy 'om het hoofd van het eiland of de Capo Pesfaro hadden omgezeild , landen onze teekenaars te Syr&cufé •aan , de voormaalige h >ofdflad van Siciliën , en een "der ryk de en praehrjgfte deden der waereld; 'er is beden ten dage mogeryk geen behoefdger en ellendiger Had, en geene die van de verwoeffingen der tydea en rn=-f.>.en ~--r r/.e-en '.-.ah. Men zie: ui: ei;v:erige fchets en het gezicht van het onde Syracufé , dat 'ons de reïsbefchryvfng vertoont, en die, naar de bé1 ■richten der gèfchiedfcbTyvers en de gedenkteekenen *n befchryving, die óns cicero daarvan hééft nagelaten , ontworpen is , dar deeze ontzaggelyk grootè -flad een en twïnrig myien of zeven ven onze mylen in-zyn omtrek gehad heeft, en dat zy ten muitten zó groot als Parys moet geweest zyn. De muuren , diè haar1 omringden, en tot veiligheid, niet tot verdrukking van deu burger, gebouwd waren, fcran 'er nog voor het grootfte gedeelte. Derzelver haven, die de natuur gevormd had , een der fchoorfte en welgelegenfte van de geheele waereld, is en blyft nog altyd dezelfde ; 'er ontbreekt niets aan als febepen; Dé Grieken hadden Syracufé- mei aüe- dé fchatten der kunst verfraaid , doch men weer dat dé Romeinen ■ nadat zy deeze, door de genie van arcbtmedes lan» ve-ieiigie, ver- -reri \--llt~:, c"e l'br.i'-.eeüsn er. ichilcer.-er.. die " ;_-:e~:u";- ;:: d:r v ktmftenaars, daaruit weggevoerd hebben, óm de ie^ gepraal van den overwinnaar daarmede te verhecr.'vken , en ze vervolgens tot verfraai/mg van Rome; dat neg ruuw en ongevormd was; te doen dienen; dê ■ HEJfGELW: V; ö; Tt t)4  646 tafereel van* groot griekenland j tyd en rieBarbaaren hebben dat geen voltooid, wat ce Romeinen begonnen hadden. Het eenige oude gedenkteeken, waarvan nog eenige overbiyfiélen een weinig behouden zyn , is een Tempel van Minerva ; men heeft daaruit een Caihedraaikerk in het nieuwe Syracufé gemaakt. Het tooneel, dat voorheen het beroemdlte van Groot-Griekenland was , is niet anders dan eenige gefchonden fteenbrokken. Van den tempel van Jupiter Oiympius vindt men niets meer dan deszelfs fchaduwe in twee afgeknotte zuilen , en in deszelfs plaats ftaat een klooster dat aan de heilige maagd gewyd is; doch vergeefs zal men zowel den grooten tempel van vEsculapius, dien athenaels befchryft , als die van Diana , de fchutsgodin van Syracufé, en even zo rnin de door verres geplunderde Kapellen en het graf van archi» led es , da: cicero wtér gevonden had, hier willen opzoeken. Door een byzonder noodlot , dat Syracufé geheel eigen is, fchynt het befchikt te zyn, dat alleen zodanige voorwerpen , die pynigende denkbeelden terug roepen, aldaar nog geheel voor handen zyn: zodanige zyn de beruchte fteengroeven van den Tiran dionysius , die voor de onfchuld zo gedugt waren , en waarheen deeze even zo flegte Vorst als liegt Dichter ook diegeenen heenzond en verbande , die zyne vaerièn afkeurden. Ieder land heeft zyne fteengroeven gehad; en hoe menig een heeft in deeze onderaardfche kolken zyn leven verzucht , die niet meer ftrafbaar waren, dan philoxenes; en dergelyken zyn nog die onmeetbaare Latomiën , waarin veele duizend Athenienfers opgeQoten wierden , en van honger en ellende omkwamen, en eindelyk die Catacomben , de  .. ':. rrr uur:, :r : ; u:r zz.zrzzzzzizi ;u£ , ~;>:- =i: rsrihrv^: V*r-.'.i: :r. 3e t:-;v"._;"-r—Isi" - : --yrru£ *nz irr; £>:£ ;- ;z> zrrr :> r_; _ tvx: :zs ~zz briur. .z.ziz.z- zznizrlzi :r ::--;£ rzz itr. cciii lui:;: „- rr.~> kng vaa Syracofè gacgem kan. Dr Scir. - ;: :~ £= ::':r:r/:.:::': vu: •ieerc r: -z=:uugc:l=i t*£vuü £ir; v;.:rvr;::.r>. gè=r= Tc7U:u::u : u-rirrr -er.cüiiuru: :.;r.r_rr;r. vur -.v^Vcu i- r u:r 'z-rzzziiTi ::rrlurr;lr rrr":, r — ü;:r rm rur i:uu; üuii r: ü.:£:lv;r : rllrrrd;u rrr-rd r;~ui. Dlzr 'cy -z~. ::-pr vur Jujr:=r4 wrzrerr ~tz z.z fzr.-z Arsrrui ur-uir . :r uuz ie C..'ir.iu:'ui r-rrr , vruicz irucHrlrlzr; rrr Pir.rui, £.rr r: ryrrr;;:: .r nzzzyis z: zzzf.zt fizzz. -ia — iU IzicTJ ZZ Lz ZZZZz'.Zi -"iZi.2 'i V-ZZïZlï £<:•;>, cru rlrrr iz £- :r..rrrüur . £_. i::: ru ,urzr:-:Uz Nyl u-uu: . ur cur uur u,.uï :zulr er, :rrek:r£c r :. Z>: b'-ücuryrur :r rfrculcLrr • :r rul £=r. l:-.zr: tnz vu£ r.rr:r;r: pivir. Nrri: rr :r:_ ::_r:rrur- ril;? rrzler. rrrrrrrr;: er u:;:u':;r; ir. ~: -£h lurr zur riizrr:...!:;rur ;r v:rr-rrrr;r vrr rur£.;lrru rcvrr. zz- Iz ztzi rr 'rurr: rir: rr ur 1 r:::r . ::r.Tyl ry :~:r £•• paahoapen na Lecntraa aar Caranra ecrus*; ir.es:_r: ur re:::r iu?. ~t: 'rr: -•::.:•:•£ ür ie rurr, r:_:£:r Siziulïr r : r:r_:= r: ::r:rr>r. Zr-:Y > i:u: r: ;.:r .:. :r uu; :~ :rr r_n:rr, ~: --. rrr :.;! nr rr. krrJzzrrk N'sce • rru 're'ZTiü:. ■; zzzzz zzzz. ~zz rrr. w;r£ r:r v£-;r rd ea aks een toei'ocgzd en auhans»d bygCT-óegdi Een " — - '"-z izz. C:xrrïrrrur. :rr Hf:: r;- rrr:-  648 tafereel van groot crieklxland, MBO , welke zeer gewigtige sanir.erkLn£erj vervat over de uitgebluschte Vulcaanen en de natuurlyke gefchiedenis van dit deel van Siciliën. En even zo ook een befchryving van de Liparifche eilanden, welke deeze ervaren Natuuronderzoeker met zvn gewoone fcherpzinnigheid en alk mogelyke naauwkeurigheid befchouwd heeft. Het geheel wordt befloten met een beknopte verklaaring der Siciliaanfche Munten, waarin men alles heeft byeen verfameld, wat over deeze foort van gedenk* teekenen, die voor de kennis der gefchiedenis en den votcrza-g cL-r kur.s: z"> \-.rz:.:~ zy:i, cc- bekwr.i-fte en naau a keurigfte oudheidkenners hebben te boek ecfteld. De byzondere zorg, die de Schryver voor het graveeren der medailjes gedragen heeft, maakt dezelven tot een der voornaamfte lieraaden van het werk. Achttien prenten zyn alleen aan dit voorwerp gewyd, en meer dan honderd en vyfog aan het geen het overige deel van Siciliën betreft. Ziedaar 'een vluchtig overzicht van een der eewigtigfte werken, die een bartstocbtelyke zucht voor de kunst heeft doen onderneemen , en de uitvoerine daarvan doet het verhand van den Schryver en hetgeen hy daarby bedoelde, wezeiilyke eere aan. Niets is daarby verzuimd, en men moet den Schryver dank weeten , dat by in een zo langen loopbaan zich fieeds met dezelfde vlyt , zorgvuldigheid, en warme deelneeming gekweeten heeft. Zulk een onderneemfng fcbynt zelfs alle hulpmiddelen en vermogen van een enkel mensch te boven te gaan doch de lamst heeft zo veel bekoorïykheid voor hem, die daarmede bezield en als-aangeblazen is, dat alle gedachten van fpaarzaamheid, alle baatzuchtige bedoelingen voor  EN DESZELFS LANDSTPvEEKEN. 6Llp voor hem verdwynen, zoras het op den roem en eer aankomt. Het is dus een bevallige minnares, waarvan men betoverd is; geen onkosten, geen verzieringen zyn ons te veel, om ze met des te meer glans en van een meer voordeeligen kant in het publiek te laateg verfchynen. Men gevoelt wel van zelf, dal zulk een voortbrengzel niet de vrucht van den arbeid van een enkel man kost zyn. Met vermaak betaalt de Heer Abt van S. de verr diende fchatting van loftuitingen en dankbaare erkentenis aan de verdienden van hen, die hem in deeze buitengewoone onderneeming onderdeund, en het hunne tot derzelver volmaaking hebben toegebragt. Aan het hoofd der kunstenaars noemt hy de Heeren fragonard en robert, wier vernuftige en levendige teekeningen deeze verfameling verfraaid hebben; en den Heer paris , aan wiens fmaak en vinding inde Architectuur de Vuyage pittcrefqus een haarer grootde verdienden te danken heeft. Onder de geleerden en liefhebberen der Wetenfchappen , die hem met hunnen raai onderdeund hebben, noemt hy met vermaak den Heer champfort , die in het Precis Hijlorique des Royaumes de Naples 6? de Sicile , dat aan het hoofd van het eerde deel daat, op weinige bladen , doch met meesterlyke trekken, het tafereel der omwentelingen,die dit Koningryk heeft moeten ondervinden, gefchilderd heeft; hy heeft daarin een juiste naauwkeurigheid en nadrukkelyke kracht met de fierlykheid en bevalligheden, die men aan zynen fchryfdyl reeds zo. gewoon is , op het voordeeligde weeten te verbinden ; de Heeren van Dolomieu , rome de l'isle , faujas, van non, eene der yverigde medearbeiders aan dit werk, en anderen. Wanneer de Heer Ab: aam Tt 3 de^  $5° TAFEREEL van GROOT griekenland , ENZj de vriendfchap van de meesten deezer Heeren de me« dedeeling hunner kundigheden, en arbeid te danken heeft, zo heeft hy zeker alle oorzaaken om zich zeiven daarover een compliment te maaken ; daar het toch allezins waar is, dat hy de bouwmeester van dit grootfche geffieht is. Styl en uitdrukking zyn over 't algemeen zuiver, eenvoudig en natuurlyk, en wy gelooven ten belluite te kunnen verzekeren , dat dit wed; in ieder opzicht verdient naast de kostbaarfte verzamelingen te pronken , en dat het alle kenners en waare liefhebbers derkunst ongemeen behaagen moet.  6$i over de letterkunde der turken. Vervolg en Slot van bladz. 509. De openbaare Bibliotheeken zyn te Conftantinopolen dertien in getal, namelyk: de Bibliotheek van het Serrail, die van Sultan mehemet , den Ilden , van hagia Sofia, van Sultan soliman, van mehemed kiupruli pascha , van de valide sultane , van scheid ali pascha , Van ibrahim pascha , Van atif effendi , van den Sultan bajazet , van den Sultan osman , van raghib pascha , en van den voorigen Sultan abdul hamid. In geene van deezen vindt men meer dan 2000 Codices; doch, wanneer men in aanmerking neemt, dat ieder Codex, ook flegts van gemeen fchrift, tusfehen de honderd en honderd vyftig, en, wanneer het een foliant is, tusfehen de tweehonderd vyftig en driehonderd piasters kost, dan zyn de 2000 Codices met een Bibliotheek van 6ocoo en 120000 gedrukte banden te vergelyken. achmet effendi van Smïrna, verzamelde te Conftantinopolen handfehriften voor eene Bibliotheek , die hy in zyn vaderland ten algemeenen nutte wilde oprichten , en deeze kosten hem 200 beutel of 20000 ducaaten. De Bibliotheek van het Serrail is by de geleerden tot dus verre een geheim gebleven. Daar zy in het binnenfte van het Serrail gebouwd is, en de Turken in den bygelooviSen waan ftaan, dat, wanneer een ongeloovige deeze fchriften zag, dit heilig Palladium , waarvan het behoud van het Turkfche ryk, volgens hunne gedachte, •afhangt, in gevaar geraaken zou, is de toegang volftrekt verboden. De Turken mogen over *t algemeen niet z,ien > dat hunne fchriften in de handen of ter Tt 4 kennis  over de letterkunde kennis van de Christenen kernen. De lieer todep.ini liep gevaar van door het volk mishandeld te worden toen hy, in het gezeifchap van den Abt sestixi, op de boekenmarkt te Conftantinopolen, de kraaraen doorfnufielde. Zy moesten de vlucht neemen in een Armenifche winkel. De Abt serïx , die in den jaare 172'J naar Conftantinopolen gezonden wierd , om Griekfche Codices voor de Bibliotheek van den Koning van Frankryk optedoen , kon geen toegang tot de Bibliotheek van het Serrail krygen. Men maakte hem wys , dat Sultan amcrat alle Griekfche Handfchriften had hiaten verbranden. De Heer toderini is in een tyd van vyf jaaren, waarin hy alle mogelyke Wegen beproefde , even zo weinig geflaagd om zich den toegang te openen. Ook gaf men hem befcheid, dat 'er in deeze Bibliotheek niet dan Arabifche, Perfifche en Turkfche boeken waren. Doch het is waarfcfeynJyk, dat 'er ook Griekfche Codices onder fchuilen. Want volgens de gefchiedenis deezer Bibliotheek, die te Conftantinopolen gedrukt, en door den Turkfchen Historiefchryver raschid effbnoi opgefteld is, wierd in den jaare 1719, toen de Bibliotheek gebouwd wierd., een verbaazende menigte mtgezogte en kostbaare boeken, die de groot Sultane', zedert de eerfte ftichting van het Conftantmopolitaanfche ryk, deels aangekogt, deels van' verfcheidene oorden ten gefchenke bekomen had , daarin ten toon gefield. Dus moet 'er ook de Bibliotheek van den Palaeologifchen Keizer, die ryk was aan Griekfche en Latynfche Manujèhripten , onder weezen. muhamed de Ilde, een groot liefhebber der Griekfche Literatuur , had noch de woouing noch de Bibliotheek van den Griekfchen fefe yfJX$% hX had zeIfs deeze fchat met over- ttfe  der turken* 653 zettingen van Europeefche boeken vermeerderd, liet Griekfche werk, Zs« rm T, dat te Leipzich in den jaare 1772 gedrukt is, was in de daad een affchrift van een Codex uit het Serrail, dat men van de voorvaderen van den Wallachifchen vorst skika. gekregen had, gelyk men ook werkelyk voor geld en in het geheim, voor een korten tyd, boeken uit het Serrail krygen kan. 'Er moeten dus ook Griekfche werken in deeze Bibliotheek zyn. De Heer toderini {telt dit buiten allen twyfel. ismael bei , een geleerde Turk, die negentien jaaren page in het Serrail geweest was, en deeze Bibliotheek dikwils bezogt had, verhaalde hem , dat onder dc boeken, die aldaar in kasfen opgeflooten , en. op den rug met hunne titels voorzien waren , een talryke menigte Griekfche en Latynfche boeken waren. Om nog meer van de waarheid verzekerd te worden , liet hy een der Grootey onder de Turken , die opziener deezer Bibliotheek geweest was , door den Venetiaanfchen Dragoman frans FRANCiiiNi daarna vraagen, en ook deeze verzekerde , dat zy een ryken fchat bevatte van Griekfche, Latynfche en Syrifche Manufcripten , doch die in kasfen waren weggefloten. Dus kan het ligt zyn,, dat ook de ontbreekende Bukken yan livius en taci,tus , en andere veriooren werken der Grieken en Latyneu daarin gevonden worden, pietro dellavalla hield het voor zeker , dat een Arabifche overzetting van alle de boeken van titus livius. aldaar gevonden wierd. De Bibliotheek is van rondom bemuurd met het fchoonfte Oosterfche marmer. Aan den eenen kant ftaan de boeken in kasfen , die met fierlyk ingelegde deuren van kristal gefloten zyn , en van rondomme Tt 5 zyn,  <5<4 over de letterkunde zya 'er gemakkelyke Sofas op den marmeren vloer geplaatst. Dit verhaalde hem een Gëorgiaaner , die ze negenmaal gezien had, en de gemelde ismael eei : Door een page van het Serrail kreeg de Fleer toderini, met veel moeite, een affchrift van den Catalogus deezer Bibliotheek, die hy in de Arabifche en Iraliaanfche taal het pubhek medegedeeld heeft. Doch in deezen Catalogus vindt men geen Grieksch noch Latynsch werk. De meesten deezer Bibliotheekeii ftaan dagelyks, (uitgenomen den vrydag, die by de Turken heilig is) voor een ieder open , en worden door de Turken vlytig bezegt. Zy bevatten over 't algemeen nie: dan Arabifche , Turkfche en Perfifche boeken , van hunnen Godsdienst en Rechtsgeleerdheid, van de Redenrykkunst en Wysbegeerte , van de Sterrekunst , Natuurkunde , Astrologie , Meetkunde , Rekenkunst, Algebra en Muziek, van de Artzenywetenfehap , van de Zedeleer en Staatkunde , en veele geleerde Reisbefchryvingen in de Arabifche taal. Van andere natiën is 'er geen boek onder, buiten de overzettingen der oude Grieken , die van de wetenfchappen gefchreven hebben, van de vyf boeken Mofes , de Pfalmen Davids , en de Evangeliën, die genoegzaam allen door hunnen Propheet en deszelfs leerlingen zyn vervalscht geworden. Van de nieuwere fchriften der Europëers vond de Heer toderini alleen sydenhams werken , in het Arabisch oversezet. Doch de overzetting van boerhaave , die onder wustafa den lilden door den Heer herbert vervaardigd wierd , zogt hy te vergeefs in de openbaare Boekeryen. Men heeft in de Italiaanfche nieuwstydingen bekend gemaakt, dat de Heer villoison toegang gekregen had-  der turken» 655 hai tot de Bibliotheek van het Serrail, doch de Heer toderini zegt op de laatfte bladzyde van het derde deel , dat hy zelf te Conftantinopoien met hem gefproken en uit zyn mond verftaan had , dat hy in het Serreii :r. r.:e:s dien aar: ee-igru nazoek c=.::-.£:: had. Hy had zich maar weinige dagen te ConlbmtiEc-Dolen opgehouden , om de bcekveriamelingen op den berg Athos en in verfcheidene eilanden van den Archipelagus te doorfnuftekn , en was vervolgens naar Marfeille en Parys terug gereisd. Men heeft reeds op het einde der XVde Eeuw te Conftantinopolen boeken gedrukt. Het eerfte van den jaare 14S8 was een Hebreeuwsch woordenboek. In den ïaare 1546 wierden hier de vyf boeken Mozes in de Chaldeeuwfche , Perftfche , Arabifche en Hebreeuwfche taal, en vervolgens nog in deeze eeuw veele andere Griekfche en Oosterfche boeken opgelegd , doch geene in ca Turkfche taal tot op het jaar IT28. In het jaar 1726 wierd door den bedrevenheid van said effendi , geweezen gezant te Parys, van den Mufti en Groot Sultan achsiet den Ilden verlof gegeeven, om boeken van allerlei foort, mids zy maar niet van den Mahomedaanfchen Godsdienst handelen, in de Turkfche taal te drukken, ibraiidi effendi, een geleerde Hungaarfche Renegaat, wierd door den Groot Sultan tot opziener der eerfte Turkfche Boekdrukkery aangefteld. De eerfte letteren wierden niet te Parys, gelyk fommigen meenen, maar te Conftantinopolen, door ibrahlm zeiven en zyne vyf zoonen , nevens eenige Duitfche noodhulpen, Cerlyk gefheeden. Het eerfte Turkfche boek van den jaare 1728 was een AiSKffich Turksch Woordenboek van wa^cvli. Na verloop van  fö*5 OVER DE LETTERKUNDE van eenige jaaren wierd door iBRAHiMEFFBNDizells een Turkfche Atlas van negenendertig Landkaarten , een werk van den groeten geleerden hadhi calfah , in 't licht gegeeven. Zo lang hy leefde , verfcheen 'er een aanzienlyke menigte van allerlei nuttige boeken in druk die de Heer todep.ini niet ilegts opnoemt, maar 'er zelfs een kort verflag van geeft. Na zynen dood, die in 't jaar 1755 voorviel, geraakte de Keizerlyke Boek-, drukkcry in verval, niet door een verbod , dat door de Copiisten der boeken bewerkt wierd , maar uit zeer natuurlyke oorzaaken. Zynen kweekeling capi DJRAHiM ontbrak het aan kunde, en aan de onder-, fteuning van het Hof, dat in de krygsonlusten was ingewikkeld; zyne zetter en drukker verlieten hem in den jaare 1758 en. met zyn leven liep de gantfche drukkcry mede te niet. In een tydvak van twintig jaaren wierd 'er te Conftantinopolen geen boek meer gedrukt, totdat eindelyk in het jaar 1784 de Keizer abdul hamid ,door een eigen decreet, ibraiiiws druk-, kery herftelde , en den onderncemer het uitfluitend voorrecht vergunde , om Turkschc, Perfifchc en Arabifche boeken te drukkenflegts zodanigea uitgezon-, derd , die van godsdienflige zaaken handelen. De drukkery beflaat nu uit twee persfen , en gaat zeer langzaam; want van het jaar 1784 tot 1787 heeft zy flegts drie werken in 't licht gebragt, namelyk twee Ilistorifche van den Keizerlyken Historiefchryver wassik, die onlangs als gezant naar Madrid gezonden wierd, en van yssi , van welken ieder twee matige folianten beflaat, en een Arabifche Grammatica. Men, ziet hieruit, hoe ongegrond het berigt van den nieuwsfchryver is , dat namelyk de Encyclopedie te Conftantinopolen in de Turkifchc taal gedrukt was. Ze^ dert  der t ü 'ft. k é n. kijf tiert men ibraiiims fchriften ten deele een andere vorm gegeven heeft, komen de boeken van het laatfté tydvak by het voorige in typographifche fchoonheid niet in vergelyking. In den jaare 1787 was raschid effendi , wien nu de drukkery toebehoort, van voor» neemen, een nieuwe Geographie van Europa opteleggen* Ecrtyds was 'er ook een Griekfche Boekdrukkery td Conftantinopolen , doch die flegts zo lang duurde , als zy van den Patriarch samuel onderfleund wierd, en weinige niets beteekenende werken in 't licht bragt. Onder den tegenwoordigen Patriarch is zy, gelyk deeze zelfs den Heer toderini verhaalde , buiten alle werkzaamheid gefield. De nieuWfte Griekfche boeken , die van godsdienflige zaaken handelen, en tot de ftudie van de Griekfche geestelykheid behooren, werden te Venetië , doch de overigen te Parys, te Leipzich eil in Walachyen gedrukt. Onder de laatfte is een verfameling van tooneelwerken van metastasio , die door suzzo, een neef van den vorst van Walachyen , in 't nieuw Grieksch overgezet, en in den jaare 1779 in twee kleine banden tot den druk Wierd gereed gemaakt. De Joden en Armeniërs hebben nog altyd hunne eigen Boekdrukkeryen , die zy met boeken van hunnen godsdienst aan den gang houden.  DE oude wan en zyn HÖXDi Een geheel nieuw rertelzel van marmontee. Ik bevond my op een dorp by eene beminnenswaard dige vrouw, die, hoewel niet meer gebcei jon», echter nog uitneemend fchoon was , en wier natuurlyke ongemaakte houding my als een zeihicen naar zich trok, en tot eenen gemeenzaamen omgang met haar uitlokte. De nabuurfchap van Charenton maakte den brug, die over de Manie ligt, meestal tot de uiterde grenzen onzer wandeling* Hier was het, dat wy gingen uitrusten en ons het zelf beweegende en afwis* felende fchouwfpel verfchaften van eene landflraat, die onophoudelyk van menfehen en dieren wemelde. Deeze foelie omloop van bewegingen, die wel aU len door een byzonder belang geleid wierden , doch die tevens op een gemeenfchaplyk nut doelden , en deeze onafgebroken wisfeling van moeijelyke pogingen en goedwillig betoonde dienden, deeden ons in de inrichting der gezellige orde het heerlyke werk der noodzakelykheid met verwondering befchouwen. Hoe kundig vatten de raderen in eikanderen , uit welken deeze verbaazende machine is famengedeld ? Welk een onzichtbaare band vereenigt ze ? Welk een drift bezielt en fpoort hen aan ? Eenlg en alleen niet dan de wederzydfche behoefte? -— Het is dus zowel een moreel als phyziek fchouwfpel der natuur. Verbaazing volgt hier overal op nadenken. Hier daat men over een blaadje en grashalmtje als over een wonder opgetoogen , wanneer men daarover behoorlyk nadeukt. Daar wordt een landman agter den ploeg, een  de oude MAK en zyn hond» êfTO een fchipper op het verdek , en een voerman, die de vrugten des lands naar de ftad brengt , tot een bewonderenswaardig man , wanneer men hem als eeu wezenlyke fchakcl der gezellige keten befchouwt. En dus ziet men dan allen, die tot de aigemeene inftandhouding medewerken, door dezelfde kracht van santrekking met elkander vereenigd, in overeenfternming en beweging gebragt. Ik toon u hier onze gezellige verkeering aan, opdat gy niet op uwe reize naar Champagne ons voor menfehen houden mogt, die als domkoppen met open mond ftaan te kyken , zich met niets bezig houden , en de zelfverveeling , die een %-adzige ziel en ledig brein voortbrengt, overal met zich fleepen Op zekeren avond, toen wy aan den voet van dert brug zaten , kwam 'er een man uit de gemeene volk-» klasfe digt by ons voorbygaan. Hy had fchoon grys hair, ging kreupel, en kon flegts op zyn ftok voordcruipen. Agter hem liep een jonge , ruige waterhond. Hy fprak de vrouwen , die ik verzelde , met deeze woorden aau: ,, Dames,zoudt gy niet myn hond willen koopen?" Een ieder van myne gezellinnen had reeds een hondje ; ook was de zyne niet van die foort, als de vrouwen gemeenlyk gaarne hebben willen. Zy gaven hem hierom tot antwoord: dat zy geen hond nodig hadden. Hierop kwam hy by my met een gelaat, dat nog veel dringender en fmeekender was, en zeide : Myn- heer ! koop gy da 1 myn hond. Ach, roept hier uliette uit, ik zou hem waarachdg terftond gekogt heb jen 1 lk beken het, Mejuffrouw-, antwoordt aristus: zulk eene'beminnenswaardige neiging had zekerlyk alle bedenking moeten voorafgaan, doch  653 DE Ü V D E MAN döch die goedheid vertoont zich zo levendig niet iri alle harten als in het uwe. Myn eerfte woord was een weigerend antwoord, dat ik echter toch met alle die achting trachtte te verzoeten, welke men aan een ongeiukkigen verfchuldigd is. De grysaart bleef een ogenblik lang onbeweeglvk voor my daan, zag my met een treurig gelaat aan, en verliet my vervolgens, misnoegd in zich zeiven. Terwyl hy langzaam over den brug ging, bleef my tyd genoeg overig, om by my zei ven over de oorzaak nstecc-.iken van dit fomber venvyt, dat by my met zyn oog gemaakt had, en dat my myn hart geduurig herhaalde, fa dit ogenblik fchoo: my te binnen, dat myn vriend , de Graaf van C... een hond verloren had , van wien hy zeer veel hield ; ik dacht dat het verdand en de ziel van een waterhond het infldnct van een Siberifchen hond, ("want zulk een had myn vriend veriooren) niet veel behoefde toetegeeven.ft befchikte hem dus voor myn vriend en riep den ouden man terug. Hoeveel vraagt gy dan voor uwen hond? zeide & tegen hem. Geef my maar zo veel als u goeddunkt; antwoordde hy. Hier zou het my ligt vallen in uwe oogen den milddaadigen te fpeelen, wanneer ik de waarheid te kort wilde doen. Doch ik wil liever demoedig bekennen , dat ik het by deeze gelegenheid niet zeer luisterryk maakte. Ik was daar niet ryk genoeg toe; ook had ik op dit ogenblik niet meer dan zes zesthalven by my, die ik hem gewillig aanbood. Hy nam het geld, zonder het geringde ongenoegen te laaten blyken, en zeide tevens tot my; de hond behoort nu aan u, myn Heer. — Ja maar, zeide ik, ik zal hem niet kunnen houden, omdat ik geen band heb, waa?-  ën zyn hond. 661 ■daaraan ik hem naar huis kan leiden. Gy moet hem toch ergens vast aanhouden, zeide hy, andei's zou hy my naioopen. Hierop maakte hy een van zyne konzenbanden los, riep den hond, nam hem op, en beurde hem op de leuning van den brug. —— Gy maakt, dat ik eene rilling over myn hart kryg, zeide jcliet- te , hy zal in t water vallen. —■ Stel u maar gerust, Mejuffrouw, hy zal niet vallen. Hyliet zich bedaard door zynen Heer den kouzenband om den hals birtden. Ik merkte dat des grysaards handen by het toeknoopen beefden. Ik fchreef het alleen aan zynen ouderdom toe , want zyn gelaat veranderde niet het minde , fchoon ik hem zeer fchcrp aankeek; doch nauwlyks had hy den knoop toegehaald, of ik zag dat hy plotsling op den. hond nederzygde, zyn gezicht in deszelfs wol verborg, en zynen mond derk op deszelfs lyf drukte. In deeze houding bleef hy eenige minuuten lang famengekromt, onbeweeglyk en dom. Ik kwam nader by hem: Wat hebt gy toch daarme^ de voor , myn vriend ? vraagde ik. Het is niets, antwoordde hy, terwyl hy zich weder opbeurde: het zal wel overgaan ; en nu zag ik de traanen biggelen langs zyne wangen. Het fchynt wel, dat het af* 1'cheid van uwen hond u zeer duur te daan komt ? . . . Ach! ja, het is myn eenigde vriend dien ik op de waereld heb; nog nooit fcheidden wy van eikanderen. Hy was het, die my op de landdraat bewaakte, wanneer ik diep , en wanneer hy my neerllagtig zag lyden , beklaagde my het arme dier , en troostte my door zyne liefkoozingen. Hy beminde my zo zeer, dat het niet meer dan natuurlyk is , als ik hem weerkeerig lief hebbe. Doch dat doet niets ter zaake: mengel w. V. D. Vv hy  56z DE O V D E MAK hy behoort nu aan u , myn Heer. Met deej$t woorden reikte hy my den kouzenhand toe , waaraac hy hem vastgebonden had. Gy moet my wel voor zeer hardvochtig houden, zeide ik, wanneer gy van my denkt dat ik u van zulk een trouwen vriend, en daarby den eenigften , dien gy in de waereld hebt , zou willen berooven. Hy drong nu niet verder op my aan, .maar myn ellendigen daalder wilde hy toch ook niet gaarne terug geeven. Ik zeide hem dat hy kka daalder tevens met zyn hond houden kost, en th* ..lyk gelukte het my hem hiertoe te overreeden. Nu merkte ik , dat hy zyne kniën buigde. O! myn Heer , riep hy uit : ik heb u myn leven te danken. De honger was het, die my tot deezen wreedert en iiiterlten ltap vervoerde. Van dit ogenblik af had hy, gelyk gy denken kunt, twee vrienden in plaats van één. Ik verlangde nu van hem te weetcn : wie hy ware , vanwaar hy kwam , waar hy naar toeging , en wat hem tot deezen ftaat van ellende en zwakte verlaagd had? Ik heb, zeide hy tegen my, dank zy den hemel, vyftig jaaren lang van myner handen arbeid geleefd, flegts gisteren wierd ik voor de eerftemaal zo diep vernederd, dat ik om een almoes vraagen moest. Ik was een timmerman , en woonde in Lotharingen. Myn handwerk gaf my brood; doch een toeval ftelde my buiten ftaat langer te kunner werken , wrmt een houtkloover bragt my in het eene been een ongeneesbaare wonde toe. Ik ga naar Rouaan by myne dochter, dat een goedhartig meisje is, en in een katoenfabriek aldaar haar kost wint. Wanneer ik flegts eerst by haar beu, dan zal het my ook aan niets meer ontbreeken. Doch daar ik wegens myne «ronde laag* zaam  | jü ZYN H O N D. 66j tzsrn gaan moest, en bereids een langen weg had afge^ legd, zo heeft het weinige geld, dat ik befpaard had niet kunnen toereiken. Ik moest myn hand naar een almoes uitftrekken. Doch tot myn ongeluk had ik niet genoeg het aanzien van een arm man, en dit was de reden ciat my byna geea mensch iets gaf. Myn maag was nugteren : alleen bleef my myn hond nog overiit.... By deeze woorden bleef hy in zyne reden Reeken; hy zweeg. Op uwe jaaren, en by de tegenwoordige brandende hitte , met een open wond aan den voet, zal ik het nooit gedogen , zeide ik, dat gy of nog dertig mylen te land, of dubbel zo veel te water aflegt. Dit zou flegts uw kwaal verergeren, en, wanneer ze niet reeds geheel ongeneeslyk was , dezelve echter zodanig maaken. Volg my! De Voorzienigheid biedt u niet ver vanhier een toevlugtsplaats aan, alwaar gy rust, artzenyën en mogelyk ook uwe gezondheid weder kunt krygen. De oude man flarde my met eene Iblle verwondering aan, bond zyn hond los, en liet zich van my in het klooster der Barmhartige Broederen , dat aan de overzyde van den brug ligt, brengen. Be was daar niet bekend ; doch armoede en zwakheid vinden in deeze eerwaardige huizen reeds van zelfs haare aanbeveeling. De Prior hoorde het verhaal van ons geval met ontroering aan. Hy liet den bekwaamden heelmeester van 't klooster roepen., en belastte hem , den wond te onderzoeken, fle verfchrikte, toen ik gewaar wierd, tot welk een graad de zomerhitte , en de vermoeidheid van de reis zê verergerd hadden. Men moest dit niet veel langer verzuimd hebben, zeide de heelmeester, maar het is nog tyd, ik zal het been wel redden. r Dan zal Yv 2 ny*  DE O L" D E tt A U hy, hoop ik, wel ras weder gezond worden. —— Ja, Mynheer, daar fla'a ik voorin. Dit was voor my een ogenblik van vreugde en geluk. Myne Heeren, zeide ik : fpaar toch niets, en ik wil gaarne alles bybrengen wat eenigzins van dienst kan zyn. De beste .dienst, myn Heer, antwoorddé de Prior, met een zedig en ernliig gelaat, is dat gy den zieken aan ons overlaat , en dat gy vertrouwen fielt in de voorzorge, die wy zekerlyk voor hem draagen zullen, Ik bemerkte dat ik het tedef gevoel van den goeden Prior beleedigd had, en zogt my hierom by hem te verontfchtildigen. Maar , voegde ik 'er by, indien het niet een al te groot misbruik van uwe goedheid was, zou ik u verzoeken, dat zyn getrouwe vriend ja, myn Heer, zyn vriend, zyn hond, zal hem gezelfchap houden : wy weeten ook de waarde der vriendfchap te fchatten. Deeze woorden van den Prior , deeze vriendelyke opneeming, deeze bedaarde dienstvaardigheid, deeze genoegzaam tot eene gewoonte geworden weldaadigheid , en dat op ieder uur, op elk ogenblik, zonder eenig uitzicht van de geringfle belooning, dit alles maakte te famen een diepen indruk op my. Hoe, zeid-? ik in myn zei ven, voor myn voddigen daalder, voor een paar voetltappen, die ik ten dienfle van een onge» lukkigen gedaan heb, ben ik van vreugde buiten my zeiven, tot verrukkens toe met my zeiven te vreden! en deeze Geestelyken , die dag en nacht de zieken bevvaaken , bedienen , verkwikken , die op één dag ■ meer goeds doen , dan ik in myn geheele leven doen zal, zonder dat zy zich zelfs eens verwaardigen hieraan te denken. O, dat is zeldzaam , dat is verheven ! . . Vcor  JE N ZYN HOND. 66$ Voordat ik nog njyn ouden man verliet, moest hy piy het addres aan zyne dochter geeven, opdat ik hem fcerigt van haar zou kunnen bezorgen, en nu ging ik weder naar myne Dames terug , die my aan den anderen kant van de rivier afwachtten. Ik moest hen een omftandig verhaal doen van alles wat 'er voorgevallen was. Myne karige welddadigheid mengde ze.r kerlyk iets helachlyks onder het hartstochtelyke van njyn verhaal ; maar ik trotzeerde hen echter zich grootmoediger te gedraagen, en nu wierd ik, in ver.wagting der herftelling van mynen grysaart, zyn rentmeester. > Daar ons buitengezelfchap niet akyd hetzelfde bleef, moest ik ieder nieuwen aankomeling myn gefchiedenis omftaudig vertellen. Ik liet daarby, nooit na, myn aanbod van myn elLendigen daalder te herhaalen, en men bleef.van de anderezy.de ook niet in gebreke,op eene fchertzende wyze de kostbaarheid van zulk een gift te bewonderen. Hoe, een daalder: zeide men ? een gantfchcn daalder hebt gy den goeden grysaard aanger boden , en dat nog voor zulk een onfchatbaaren hond ?.. ~*— En gy , myn Heer (of Juffrouw} antwoordde ik :. hoe veel. zoudt gy hem wel. gegeeven hebben?- Een ieder bood nu eens meer dan eens minder , naarmate van den indruk , die dit tooneel op hem gemaakt had. Welaan, zeide ik alsdan: de oude man is niet verre van hier , en een ieder kan nog akyd het zyne voor hem doen, wathy.in myne plaats zoude gedaan hebben. Men beyverde. zich nu met ernst, om eikanderen in weldaadigheid te overtreffen., en ik dankte den hemel, dat hy my het kostclyke talent vecleend had, om de harten derryken.te vermurwen. Eind»lyk maakte ik bekend, dat de fchoone dag reeds daar Vv 3 was,  666 DE OUDE MAN was, op welken myn oude man met zyn hond komen, en zynen weldoeners zynen dank betuigen zou. Het gantfche huis was van het gezelfchap opgevuld. Ik ging nu naar het klooster om den gryfaart aftehaalen, en nadat ik den braaven geestelyken myne hartelyke dankerkentenis en al myn eerbied voor zulk eene heilige fligting, en hunne even zo heilig vervulde beroepsbezigheden betuigd had , bragt ik hem met my mede, terwyl hy op den weg byna even zo vlug op zyne beenen en even zo vrolyk was als zyn hond. Beiden wierden met louter vreugdegefchrei ontfangen; doch men was het meest met den hond in de weer. In zyn gantfche leven had het dier mogelyk nooit zo veele liefkoozingen gekregen. In den beginne fcheen hy daar over geheel onthutst te zyn, doch wel ras beantwoordde hy het met eene houding en gelaat, die byna deeden denken, dat hem de oorzaak , waarOm hy zo gunflig onthaald wierd, niet onbekend was. De goede gryfaart at nu aan onze tafel, en zyn hond zat naast hem. Beiden fliepen ook by eikanderen , en kwamen, den morgen daaraan, met het aanbreeken van den dag,by my, om affcheid te neemen. Nu Belde ik den eerlyken man de kleine fchat ter hand. Vergeefs zeide ik hem, dat ik 'er flegts weinia toe had bygebragr. Ik ben u alles fchuldig, riep hy uit : nooit , nooit zal ik het vergeeten ! By deeze woorden wilde hy zich aan myne voeten werpen; ik hield hem tegen,en daar wy elkander by deeze gelegenheid omhelsd hadden, drukten wy ons zo vuurig tegen eikanderen en namen zo teder affcheid, als immer twee der oudfle vrienden hadden kunnen doen. Myn Heer, zeide hy eindelyk tot my : ik verlaat u overhoopt van uwe goedheid en weldaaden. Doch, zou  EN ZYN HOND, 667 ^ou ik het waagcn durven, u om nog eene gunst te verzoeken. Gy hebt my omhelst, wilt gy u ook wel vernederen , om myn hond te kusfen ? Ik zou zq gaarne myn dochter vertellen , dat gy mynen 'hond gekust had. Kom hier , Vrolykert , kom , myn Heer zal u wel die eer aandoen. Vrolykert richtte zyne voorfte pooten op, en ik bukte naar hem, toen my eensklaps het beeld van den gryfaart, die over zyn Jiond gebukt lag, toen hy hem het laatfte vaarwel zeggen wilde, geheel levendig voor mynen geest ftond, In dit ogenblik vloeiden myne traanen. Ach gy betreurt hem , riep de goede gryfaart uit: Behoud gy hem maar, hy behoort nog aan u. Neen, myn vriend! neen, zeide ik: ga en wees gelukkig; ikzelf ben het verre meer dan ik verdiend had te zyn, en uw beeld zowel als dat van uwen hond zal my nog lang j.n levendige geheugenis blyven. Vv 4 MO  MOLIÈRE. Een Ustorifche, letterkundige fchets, ' iVf oliere was een tydgenoot van den groaten corneille, en beiden zyn, ais herflellers van den roeden Knaak op het Franfche ToonceL, beroemd in de jaarboeken hunner Natie. Voor hunnen tyd was het Treuripei der Franfchen niet veel. meer dan een ellen, dig fraatsbedryf en hun blyfpel een loutere klucht', vol laage en onhebbelyke boerteryeH. De volgende' berichten van het leven van den grooten blyfpehlicht'er, wien de eeuw van lodewyk den XJVden, die zo ryk in uitmuntende vernuften was , te vaorfchyd bragt , zy n grocteudeels ontleend uit de Anecdotes Dramatiques , die in den jaare 17-5 te Parys in dra. deelen zyn uitgekomen. Zy behelzen een menigte merkwaardige Anecdoten, van welken een groot Se~' deelte nog onbekend is. * - jean baptiste poqlelin was de waare doop- en gellachtnaam van molière , die in het vervolg van? tyd onder deezen zynen tooiieelnaam zo beroemd ge-' worden is. Hy wierd te Parys in den jaare 1620 gebooren, en ftierf ook aldaar in den jr.are i67i. Zyn vader zowel als zyn grootvader waren beiden tapytwerkers en tegelykèr tyd kamerdienaars des Konings. Tot in zyn veertienden jaar bleef hy in het huis zyns vaders, alwaar hy een opvoeding kreeg, overeenkom.' ftig zyn geboorte en toekomftige uitzichten. Zyne familie, die hem reeds van de jeugd af tot het beroep en ambt van zyn vader gefchikt had, kreeg ook indedaad voor hem de toezegging tot hetzelve. Doch de weu*  molière, 669 yvwïfchen van den jongeling verfchilden hemelsbreed van die van zyne ouderen. De jonge poquelin fmeekte zyn vader zo yuurig en aanhoudend , dat deeze hem verlof gaf, om in een Jefuiten-Collegie van Clermont zich op de beoefening der wetenfchappen toeteleggen. Hier was het dat hy met la chapelle , bermer en cyrano de bergerac , eene oprechte vriendfehap maakte. De beroemde petrus gassendi was hunne gemeenfchaplyke leeraar. Reeds hadden de fchoonc wetenfchappen den geest van den jongeling verlicht; de voorfchriften van den YVysgeeï vormden zyn oordeel. Uit de fesfeu van deezen grooten man fchepte hy de gronden van regelmaatighekl, die hem vervolgens ia de meesten zyner fchriften ten leiddraad diende. De reis van lodewyk. den XHIdcn naar Narbonne, in den jaare 1641, ftaakte voor een tyd de bezigheden van den wysgeerigen jongeling , die voor hem des te ^angenaamer waren, omdat hy ze zelf gekoozen had. Zyn vader was te zwak geworden , en kost het hof niet meer volgen. De zoon zag zich dus genoodzaakt zvns vaders plaats tebekieedeu, welken post hy ook zedert dien tyd tot op zyn dood waarnam. Eindelyk keerde het hof weder naar Parys terug en de jonge, i>oquelin begaf zich weder aan zyne oude geliefkoosde letteroefeningen. Zedert den tyd, dat de Cardinaal van riciielieu de Toneelpoczy by uitnemendheid in zyne befchcrming nam, was de fmaak voor fchouwfpelen te Parys de heerfchende geworden. 'Er ontftonden verfcheiden oyzondere fchouwtooneelen , alwaar blyfpeelen door jonge lieden vertoond wierden. In een deezer gezelschappen , welke onder den naam: Le Theatre iUuJlre Vv 5 be^  f?a M O l ? B r E» bekend" was,liet zich onze poouelin als medelid voor» fteiien. By deeze gelegenheid veranderde hy zyn naam én noemde zich molière. Het gcfchiedde deels uit achting voor zyne ouderen, die in dit beroep geen genoegen fchepteu, deels ook om het voorbeeld zyner nieu medemakkers te-vclgcn. Hier maakte hy een verbintenis met getart ; een dorpactrice , welker dochter hy , gelyk bekend is , vervolgens trouwde, en richtte met haar behulp een eigen troep op, met welke zy naar Lyon gingen. Op deeze plaats bragt hy zyn Blylpel de Losiol het eerst op het tooneel. Dit ftuk wierd met zo veel genoegen ontfangen dat het verfcheidenmaalen moest herhaald worden; eene omHandigheid , die een andere troep van tooneelfpeelers, welke mede in Lyon zich ophield, genoegzaam alle aanfehouwers onttrok, fchoon het publiek reeds aan haar gewoon was, en zy eigenlyk een ftaand tooneel voor deeze ftad vormde. Lenigen van deeze fchouwfpeelers gingen zelfs tot molière over , en volgden hem naar Beziers in Languedoc , alwaar zy voor den Prins van conti , die aldaar een landdag hield , Blyfpeelen vertoonen moesten. Deeze Prins, die molière nog uit het Collegie kende, en wien de vertooningen van het Theatre IUuJlre menig een aangenaam uur hadden doen doorbrengen, onderhield zich zeer dikwils met hem op eene zeer gemeenzaame en vriendelyke wyze. De Losbol wierd te Beziers met niet minder genoegen ontfangen dan te Lyon. Le depit Avimreu-x en de Precieufes ridkules maakten insgelyks hun fortuin; zelfs verfcheiden klugten , die-molière in 't vervolg onderdrukte , omdat hyze zyner onwaardig hield, wierden Berk toegei'uichd. Met dit alles bleef echter Parys altyd het hoofddoel zyner  M O l i e R e, 67I syneï vvenfcben. Hy deed 'er verfchciden reizen naartoe, totdat het hem eindelyk gelukte , door den Hertog van orleaïïs , den Koning en der Koninginne Moeder voorgefteld te worden. Nadat hy voor beiden zyn proefftuk afgelegd had, kreeg hy verlof om eerst in de wachtfaal van het oude Louvre, en vervolgens in Palais Royal voor deezen tyd zyn theater te openen. Eindelyk wierd. zelfs hy en zyn troep in koninglyken dienst aangenomen. Dit gefchiedde in den jaare 1665 en van dit ogenblik af wierd de goede fmaak in het Blyfpel de heerfchende op het Franfche tooneel. fluiten zyne gedrukte Hukken ,van welken wy terftond een breedvoeriger verflag zullen geeven , heeft molière nog verfcheidene kleine klugtjes gefchreven, docii van welken allen niet meer dan de titel bekend is, als : Le Dofteur amoureux , le Docleur pedant; les trois Dotteurs rivaux 5 le Maüre d'Ecole; le Médecin volant; le Jaloufie de Barbouille; Gorgibus dans lefaci la Jaloufie du Gros Rene; le fagoteur erV. In den verliefden Do£tor, een blyfpel in profa en in één bedryf, was het dat molière de eerftemaal voor den Koning en het gantfche hof debuteerde. Vooraf wierd het Treurfpel Nicomedes van i>. corneille gegeeven. molière hield tusfehen beide ftukken een aanfpraak, die zeerwel opgenomen wierd , en de ver-, liefde Duclor droeg eene aigemeene goedkeuring weg. ïn dit ftuk fpeelde molière den Doctor zo voortrcf)yk , dat hy hierdoor de aigemeene goedkeuring en verwondering naar zich trok, en den Koning zo zeer voor zich innam , dat deeze Monarch hem terftond bevel gaf om met zyn troep in Parys te blyven. Zyn overige dertig Blyfpeelen voor het Franfche tooneel zyn, gelyk bekend is, allen gedrukt, meermaalcn by elkan-  ffcÖ V p lI e r k, kanderen verfameld , en in de meeste Europeefche. taaien overgezet. Het eerde regelmatige ftuk, dat molière het publiek mededeelde is de Losbol, (L'Etourdi). Het beviel den Prins van condi zozeer, dat hy hem den Voorflag deed, om als fecretaris by hem in dienst té treeden. Gelukkig voor den roem van het Franfche tooneel, dat molière de neiging van zyne genie den voorkeur gaf. Zyn tweede ftuk was, le Depit Amoureux een Blyfpel in vaerfen ; waarvan het idéé en plan ontleend was uit eene. Italiaanfche Comedie van sechi , ten titel voerende La filia creduta Mdfchie. Hierop volgde in den jaare 1659 Les Precieufes r* dicules; in Profe en in een bedryf. De goedkeuring, die dit ftuk wegdroeg, was algemeen. By het uitgaan van den Schouwburg zeide menage tot chapelain a „ Gy en ik, rhyn Heer , wy hebben beiden alle de „ dwaasheden gebillykt, die. men thans op eene even „ befchaafde als-vernuftige wyze belachgelyk gemaakt „ heeft. Doch geloof my, wy zullen, gelyk de hei„ lige remigius tegen Koning klodovicus zeide,dat „ geene verbranden moéten wat wy aangebeden heb„ ben , en dat aanbidden wat wy verbrand heb- * „ ben.'5. By eene volgende voorllelling van dit blyfpel riep een oud. man uit het parterre, „ Courage!- molière; „ dat is eerst een fchoon Blyfpel.'! Dit ftuk lag hoofdzakelyk den. grond van molières roem. Bedwelmd, van de toejuiching van het Hof en de Stad, riep hy uit; „ Nu behoef ik plautus noch „ TgREJiTius. niet meer te beftudeeren , en even 40 „ m in  MOLIÈRE. 673 'ss min menanders fragmenten te doorbladeren; Myn eenigfte hoofdbezigheid zy voortaan de ftudie van •„ den mensch! * By de tweede voorftelling vail dit Buk wierd de gewoone prys der plaatfen voor de eèrftemaal verhoogd. Men moest ieder plaats dubbel betaalen. Voorheen gold een plaats irt het parterre niet meèr dan tien ftuivers. Zyn vierde ftuk was, De ingebeelde Hoorndragers, (le Cocu imaginaire) in vaerfen en in één bedryf. Dit kleine ftuk is eene navolging van eene Italiaans blyfpel : II Cormito per opinione. Het wierd, fchoon het zomer en het hof afwezend was , veertigmaal agter elkander gegeeven. Hier begon molière te toonen, hoezeer zyn verblyf te Parys zyn ftyl en toon verbeterd had. Zeker burger in ParyS , die veel jaloufie en eigen* liefde bezat, beeldde zich in , dat molière hem tot het origineel van zyne ingebeelde hoorndragery gemaakt had. Hy gaf zyne gevoeligheid deswegens aan een zyner vrienden te kennen. „ Hoe!" -—- zeide jjy g zulk een fmeerlap van een Komediant heeft „ de vermetelheid , om een man , als ik ben , ten „ tooneele te voeren, en dat zou ik zo ongeftraft laa■„ ten doorgaan ?" J— „ Waarover beklaagt gy u?» antwoordde zyn Vriend — „ heeft ^ by u niet van de beste zyde gefchilderd; daar hy ti u alleen tot een ingebeelden hoorndrager gemaakt „ heeft. Waarachtig ? Gy moest u gelukkig agten 4 „ dat gy 'er zo wel zyt afgekomen." In het volgende jaar voerde hy zyn Don Garfias de Navarre , of de yverzuchtige Prins (Don Garfie de Navarre, ou le Prince jaloux) ten tooneele; molière fped-  ffi m o l i e R e. fpeelde zelf den rol van Don Garfias , doch hy leerde by de ondervinding , dat hy voor ernfidge rollen niet gefchikt was. Het ftuk viel, en de uitvoering van molière droeg even weinig goedkeuring weg. Het was een navolging van een oud Spaansch Treur-Blyfpel, en is, nadat het eens gevallen was , nooit weder te Pary> ten tooneele gevoerd. Dit ongeval bragt den toeneemenden roem van den Dichter niet weini» fehade toe , en zyne vyanden triumfeerden een tydlang over zyne ongeluk. Don Garfias wierd eerst na den dood van den aucteur gedrukt, molière , die buiten twyfcl dagt, dat het nooit gefchieden zou, trok 'ef de voornaamfte plaatfen uit en laschte ze in zyne laatere werken in. Nadat hy hierop nog in dit jaar zyn School der man^ ner., (Ecole des hommes) en Les Facheux, twee kleine ftukjes gegeeven had , kwam in 't volgende jaar zyn Sclmlder vmiwen, (1'Ecole des femmes) tc voorfchyn. Het hoofdidée is ontleend uit een oud boek dat uit "het Italiaausch overgezet is, en ten titel voert: Les JYuüs facetieufes de Jean Frangois Straparole. In een der daar in voorkomende historietjes , komt een minnaar dagelyks by zynen vriend, en verhaalt hem van tyd tot tyd alle de vorderingen, die hy in de gunst zyner beminde gemaakt had , zonder te weeten , dat juist deeze vriend en vertrouwde zyn medeminnaar was. Defchool der Vrouwen moest, toen zy eerst uitkwam , veel berisping lyden. plapisson, die voor een groot wysgeer doorging, was by de vertooning op het tooneel, en haalde, zo dikwils het parterre hard op lachte, met een oog van medelyden zyne fehouders op. De Hertog de * * * * was insgelyks een van de vinnig- fte  m ó l i e r f ; & hekelaars van dit ftuk. „ Wat hebt gy 'er toch „ wezenlyks op te critifeeren ?" vroeg hem eea kenner. „ Ha ! parblen riep de Hertog uit wat ik daarop te zeggen vinde ? het is fraai: Tart! a la crème, „ (Pvoomtaart)" Maar antwoordde de kunstkenner Tarte a la crt:ni is „ evenwel zo groote fout niet, dat men daarom het „ gantfche ftuk zou moeten verwerpen , gelyk gy „ doet." —— Tarte a la crème is affchuuwlyk ? antwoordde de Hertog i Tarte a la crème 2. „ Mya „ God ! Hoe kan een mensch van gezoud verftand „ een ftuk pryzen , waarin men Tarte a la crème vindt? " Deeze uitdrukking was ras in ieders mond. .molière liet kort hierop de Critique van de fchool der vrouwen vertoenen , waarby het Taxte a la crème niet vergeeten wierd , en de dichter alle de geenen, die zich van deeze uitdrukking bediend hadden, fchoon het ten fpreekwoord geworden was, met veei vernuft fchamper doorhaalde. De Hertog voelde zich niet weinig beledigd, dat een Komediefchryver ftout eenoeg was, een man als hem ten tooneele te voeren, en het zich door zynen yver tot eene wraake vervoeren , die .even onbezonnen als ongevoeglyk voor zynen ftand was. Toen hy molière op zekeren dag door de kamer zag .gaan , waarin hy tegenwoordig was , ging hy onder geveinsde pligtpleegingen naar hem toe-, en terwyl molière zeer diepe buigingen maakte, vatte hy hem by het hoofd en wreef hem het gezicht tegen zyne knoopen, die zeer hard en fcherp waren, zodat hem het bloed overal afliep ,. terwyl by te. Tjr.-ï a b :rexe, IL'.ün. Tsr'i u la crème. De Konir.g , die molière nog dien zelfden dag te zien kreeg, cara deeze daad.zeer euvel op.  •70 M 0 t I e k té öp , én gaf den Hertog dieswegens een zeer h\tè verwyt. Juiïrouw debrie, een bevallig meisje, en tevens een goede tooneelfpeelfter , wierd van molière zeef bemind. Haar vak was zowel liet tragieke als het ver-1 heven komieke. In 't byzonder flaagde zy zeer gelukkig in de rol van Agnes 5 in het laatfte bedryf van de fchool der vrouwen. Eenige jaaren te vooren, eer zy bet tooneel verliet , wierd zy van haare medeacteurs verzogt deeze rol aan Juffrouw ducroisy afteftaan. Het gefchiedde ; doch nauwlyks kwam Juffrouw du? cnoiSY op het tooneel, of het gantfche publiek riep eenftemmig en luid op , dat zy debrie wilden hebben , die dan ook terftond uit haar huis gehaald moest worden, en op deeze wyze verrascht, zich genoodzaakt zag in haar gewoone huisklederen op het tooneel te vcrfchynen. Een algemeen handgeklap en goedkeuring was haar loon. Zy fpeelde deeze rol nog in haar vyfenzestigften jaar , en gaf ze niet eerder over. Wy zullen geen breedvoerig gewag maaken van twee kleine ftukjes, te weeten La Critique de l'école des femmes en VInpromptue des Verfailles, welke beiden Hukken fatirieke gefprekken behelsden, waarin molière zyn kwaade luim den ruimen teugel vierde , om de hekelaars van zyn Vrouwenfchool fcherp doortehaalen ; noch van zyne Prineejfe d'Elide, een Blyfpel, dat een gedeelte uitmaakte van die prachtige en kost* baare feesten , die door lodewyk den XlVden ter eere van de Koninginne zyne moeder en zyne Gema* -ünne maria theresia gegeeven wierden , en onder den naam : Les Plai/irs de Vijlt enchantée bekend zyn. Wy  m Ö L ï È n E. 6"7f> Wy tnoétén echter met een woord fpreekeh wan zyn 'Buwelyk door dwavg (ie Mariage forcé) , dat op de 'evengemelde (tukjes volgde, en voorde ecrllemaal in de Louvre vertoond wierd , nevens een ballet , dat den zelfden naam voerde , en waarop lodewyk. da XlVde zelfs danste. Het idéé daartoe ontleende molière uit de gedenkfehriften van den Graavc van hamilton : De Graaf van grammont leerde , geduurende zyn verblyf aan het Engelfche hof, de jonge Freule van hamilton kennen , verliefde op haar en wierd wederkeerig bemind. Haar verkeering maakte opfpraak, en een ieder (felde reeds voor zeker, dat hun huwelyk een afgedaane zaak was , toen de wufte minnaar, zonder aan de vervulling van zyne dier bezwooren trouwbeloften te denken , eensklaps Londen verliet. De beide broeders van de gehoonde Freule zaten hem fpoedig na , en haalden hem by Douvres in, van voornemens om kogels met hem te wisfelem ,, Graaf van grammont riepen zy hem reeds van verre toe —— hebt gy niets in Londen vergee- ten ? " —— ,, Vergeef het my antwoordde de Graaf, die hun voornemen ligt gisfen kon ik heb vergeeten uwe zuster te trouwen , doch ik ben bereid, om weder met u terug tc keeren , en myn misdag goed te maaken." ——» In den jaare 16Ó7 verfcheen een duk van onzen molière , dat veel gerugt maakte en hem niet weinige vyanden berokkende, te weeten de Tartuffe. Zy, die zich in deezen hen voorgehouden fpiegel dachten te herkennen, toonden duidelyk genoeg, dat zy in Frankryk verre meer magts bezaten , dan alle ande- mengelw. V. D. Xx ren,  fj7§ MOLIÈRE* ren, welker dwaasheden tot hiertoe den geesfel v*n molières fatyre gevoeld hadden. De Marquifeu, de Precieufen en de Artzen zagen niet alleen geduldig aan, dat men met hen lachte, maar lachten zelfs mede over de fchilderyen, die men van hen ten tooneele voerde ; doch de huichelaars verftonden in 't geheel geen jokkerny, en vonden het niet om uuteftaan , dat molière zich durfde verfhouten , hunne verdraaide gezichten belachlyk te maaken. Deeze misdaad was te groot dan dat zy het hem hadden kunnen vergeéven, en alle de zogenaamde vroomeu van het Koningryk wapenden zich hierom met een ongelooOyke woede tegen zyn ftuk , terwyl zy hunne zaak de zaak van God noemden. In hunnen mond was Tartuife ecu ftuk, dat regtftreeks met alle godsvrucht den draak ftak , en van het begin tot aan het einde affchuuwelyk was ; met één woord : 'er was geen regel in, die niet verdiende verbrand te worden. De drie eerfte Dedry ven van den Tartuffe waren op de;: zesden dag der bovengemelde festiviteiten, op den icden May 1664, in tegenwoordigheid des Konings en der beide Koninginnen, vertoond geworden. De Koning verbood toen de openbaare uitvoering van dit Schouvvfpel , voordat het voltooid en aan het oordeel van bevoegde Rechters onderworpen was , fchoon hy 'er byvoegde: dat hy 'er voor zyii perfoon niets op te zeggen had. De Fynen (les faux devots~) deeden hun voordeel met dit verbod , om Parys zowel als het hof tegen ftuk en fchryver inteneemen. msliere had niet alleen met Tarfiiflën te doen, maar ook bui» ten hen met veele Orgons , lieden die eenvoudig en ligt te verleiden waren. Zelfs waren de oprechte »3S. . . V* god-  MUI E R JE. tfft godvruchtigen in het harnas gejaagd, fchoon de eeft noch dc andere party het werk, dat het voorwerp vari hunne haat was , recht kende. Een eerlyke prediker veroordeelde zelf ineen boek, dat hy den Koning opdroeg , den Schryver van dit lasterfchrift tot den brandftapel. Daarentegen was het vonnis , dat de Prelaaten en de Pauslyke Legaat daarover velden, nadat zy het zich eerst hadden laaten voorleezen, vee! gunttigcr, en de Koning gaf molière mondelyk verlof om het ftuk te vertoonen ; doch het moest onder den veranderden tytel, den Bedrieger, aangekondigd worden , de hoofdacteur den naam van Parnulph voeren , en de kleeding waereldlyk zyn. Men heêft langen tyd niet geweeten, vanwaar molière den naam Tartuffe genomen had, eene benoeming, die in de Franfche taal met de woorden , Hypocrite en faux devot, van dezelfde betekenis zyri. Men vertelt daarvan de volgende anecdote : Zekeren dag, dat molière zich by den Pauslyken Nuntius in gezel» fchap van twee geestelyken bevond , welker fchynheiw lig gelaat, aan het idéé , dat hy toen in zyn hoofd had , (want hy werkte toen juist aan zyn Tartuffe) volkomen bëandwoordde , wierden 'er trulfelen (zeker foort van aardappelen} aan zyne Excellentie te koop aangeboden. By het woord truffeleu , brak een der beide huichelaars , die een weinig Italiaansch kost fpréeken, zyn tot hiertoe flipt wnarge* nomen, aandachtig ftilzwygen af , en terwyl hy de truffelen naauwkeurig bekeek en 'er de bésten uitzogt, riep hy al lachgende : Tartufoli, Signor Nuntio, Tartufoli. molière , die altyd eeni aandachtig aanfchouvver en waarneemer was, kwam by deeze gelegenheid Xx s .op  58e i» o l i e r r. op den inval, om zynen fchynheiligen bedrieger derï naam Tartuffe te geeven. lodewyk deXIVde bevond zich, tegen het einde van den zomer van 1662 by het leger, en marcheerde naar Lotharingen. Van zyne eerfte veldtochten af aan gewoon flegts eenmaal, en wel tegen den nacht, te fpyzigen, plaatfte hyzich ook ditmaal des avonds, (het was juist een vastendag) aan tafel, en raadde den Bisfchop van zynen voormaaligen leeraar , insgelyks voor zynen maag te zorgen. De Bisfchop daarentegen ftelde den Koning voor, dat het een vastendag was , en dat hy zich op zulken dag flegts met een allerfoberften maaltyd moest vergenoegen. Een der tegenwoordige hovelingen kon niet nalaaten hardop over dit voorgeven te lachgen, en toen de Koning de reden van dit lachgen begeerde te weeten , antwoordde de hoveling hierop : dat zyn Majefteit wegens den Bisfchop zich volkomen gerust kost ftellen, die heden middag een zeer treffelyken maaltyd gedaan had , van welken hy ooggetuige geweest was, en dien hy nu omftandig befchreef. By de optelling van ieder gerecht, van welken het eene voortreflyker en uitgezochter Was dan het andere , riep de Monarch telkens met een verfchillenden toon uit: De arme man ! molière bediende den Koning als kamerdienaar, en was juist tegenwoordig by dit klugtig tooneel, waarvan hy zich vervolgens in zynen Tartuffe zo wel wist te bedienen. Toen de Koning de drie eerfte bedryven van dit ftuk te Verfailles zag vertoonen, was het hem geheel ontgaan , hoeveel aandeel hy zelfs aan dit tooneel had.molière nam de vryheid hem zulks te erinneren, zonder dat de Monarch zich iu het geringde daarover belgde. Hm  w o l i e r «. 68l Men wil beweeren, dat de Abt roqtjette, Bisfchop van Autuu, het origineel van den Tartuffe geweest is, en dat zeker Heer van guilleragxes , een omftandig berigt van alle de huichelaryen van deezen prelaat, aan molière zou hebben medegedeeld. molière zeide eens tegen boileau , nadat hy hem zyn Mifanthrope had voorgeleezen. Binnen kort zult gy nog wel gantsch andere dingen zien. Hy leide toen juist de laatfte hand aan zynen Tartuffe, en deeze trek bewyst duidelyk genoeg, hoe zeer hy dit laatfte ftuk boven het eerfte den voorkeur gaf. Men was van voornemens dit ftuk ten twedenmaale te vertoonen, toen onverwacht een verbod van het Parlement daar tegen inkwam. „ Myne Heeren " zeide molière tot de reeds by een vergaderde aan- fchouwers < „ wy dachten heden de eere te heb- ,, ben u den Tartuffe te geeven; doch myn Heer dt „ Praefident wil. niet dat men hem vertoone. " Ete dubbelzinnigheid ligt in de laatfte woorden, daar men hem zo wel op den Tartuffe, als op den Praefident kan toepasten. Twee jaaren laater gaf de Koning uitdruklyk verlof om den Tartuffe weder op het tooneel te brengen: Idereen wenschte den aueteur geluk, en zelfs zyne wanden betoonden hem hunne vreugde. Zy warea de eerften, die toen zeiden, dat de Tartuffe een der. voortreffeiykfte Schouwfpeeleu was, die de deugd ia haaren vollen glans vertoonden. ,, Het geen gy zegt, is volkomen waar" antwoordt molière —— „ doch ik vind het echter altyd zeer gevaarlyk; hec kost my wezenlyk te veel , en meer dan eens heeft Het my berouwd, het gedaan te hebben» Xx 3 Toe*  éSi JA o l i è r e. •Toen molière zynen Tartuffe liet vertooneu, vroeg men hem: hoe hy op den inval gekomen was, predikatiën te doen? „ Waarom is het Pater maimburo .geoorloofd" - antwoordde hy Komediën op den kanzei te brengen, en waarom zou het my dan minder geoorloofd zyn predikatiën op het tooneel te doen '? " Geduurende den tyd dat de Tartuffe verboden was, fpeelde men by het hof: Scaramons de kluizenaar, een ituk vol van de lompfte onbefchaamdheden, waarin een als monnik verkleedde kluizenaar by een getrouwde vrouw door het venfter op een laddertouw in huis klimt, van tyd tot tyd aan hetzelfde venfler verfchynt,. en de woorden herhaalt: Quefio per mortificar la Carfie. — By het uitgaan zeide de Koning tegen den grooten conde: „Ik wilde toch wel eens wecten,waarom de menfehen, die zich zo zeer aan het Blyfpel van molière ergeren, niets tegen den Scaramons hebben intebrengen?" De Prins gaf hierop tot antwoord: „De reden hiervan, Sire» is deeze, omdat de klugt van Scaramous, met den hemel en den godsdienst fpot, '.dingen, waarover deeze Heeren zich niet in het geringde bekreunen; doch molière fpot in zyn duk mei de Geefïclykeu zclven, en dat is het juist, dat zy niet Verdraagen kunnen. V By eene der voordellingen van den Tartuffe ging champmele i voor dat hy zelve onder de Schouw» fpeelers wierd opgenomen, by molière in een Loge, dat digt by het theater was. -Nauwlyks hadden zy elkander hun compliment gemaakt , toen molière eensklaps uitfehreeuwde: „ Ach, die fchurk! die ezel.'" waarby hy zich tevens, zo woest aandelde, als of hy buiten  h o ii e r e. 6S3 puften zyne zinnen was. champmele , die niet wist waarop dit doelde, was ten uiterfte verfchrikt. Doch molière hielp hem ras uit den droom, terwyl hy zich met de volgende woorden tot hem wendde: Verwonder uniet, Mynheer, dat gy my zo gebelgd ziet, ik hoorde zo even den Schouwipeeler vier vaer» fen in myn ftuk geheel valsch en in den hoogften graad ellendig declameeren, en ik ben niet gewoon myne kinderen op het fchavot te zien brengen, zonder dat het my door de ziel gaat. De voornaamfte verandering , die in den Tartuffe moest gemaakt worden , betreft het volgende vaers in het zevende toneel van het derde bedryf. O Ciel! pardonnez lui la douleur qu'il me donne. Voorheen ftond 'er in het handfchrift: O Ciel! pardonnez moi, comme je luipardonne. molières fpeclmakkers begeerden volftrekt, dat hy van ieder voorftel van den Tartuffe zyn aandeel dubbel zou ontfangen, 't welk dan ook federt dien tyd regelmaatig gefchiedde. In zekere ftad in de Provincie was de Bisfchop voor korten tyd geftorven. Zyn navolger, die geen liefhebber was van Toneelfpeelen, gaf de Komedianten bevel de ftad te verhaten ,nogcerhy zyn intreede hield. Zv fpeelden dus nog daags te voren , en, na het afloopen van het ftuk, trad de aankondiger, even als of zy mórgen nog fpeelen zouden, met deeze woorden op: Myne Heeren l morgen zult gy den Tartuffe zien. Terwyl dit alles met den Tartuffe voorviel, kwamen Xx 4 'er  $$4 Jl Cl l i E R jj. '.er nog andere tooneelftukken van hem te voorfchyn, als' Le Eeftin de pierre, oïDönJuan en l'Ameur Meêgcin, tot \yelk laatfte ftuk het volgende geval aanleiding gaf: molière woonde by een Arts, wiens, Vroïiw,- die in den hoogden' graad gierig was , een Veel hooger huur van hem vórderde, dan hy tot dus verre verwoond had. Op het weigerend antwoord, dat hy gaf, wierd de kamer aan een ander verhuurd, en hy gedwongen het huis te ruimen. Van deezen' tyd af liet molière geen gelegenheid voorbyilippen' om de Artzén, die hy reeds in zyn Fjiftin de pierre had aangevallen, belachgelyk te maaken. Een Arts is, volgens zyne definitie: „ Een man, die betaald worde' „ om in de ziekenkamer allerlei fnaakerven te vertel„ len','totdat de natuur den zieken weder geneezen, „ of de artzeny hem naar dg andere waereld geholpen' „ heeft." Om de. boertery nog meer in het oog te doen vallen, wierden, by de eerfte voorftelling' van dit ftuk, dat in tegenwoordigheid des Koniogs gegeeven wierd, de voomaamfte Artzen van het hof op" het tooneel gebragt, tot welk oogmerk hy maskers maa<* ken liet, die de geeneu, op welken het gemunt was, op en de uit vertoonden. Deeze' Artzen waren de Heeren fougerais, esprit, guenaut en o'aquin.' jmoliere , die hén gaarne onder ' verdichte haameri' wilde doen optreeden, verzogt zyn vriend boileau," om zodanige uittevinden, die juist op hen pasten. Deeze ftelde ook wezenlyk, met behulp dér Griekfche taal, namen te famen, die zeer naauwkeurig het charakter van deeze Heeren uitdrukten. Zo noemde hy ' den Heer de eougerais; Desfonandres, dat zo vee^ peggen wil alsr^eruclienmoorder; en den Heer ^sprlt , di$  mol 1 e k t3% file ftotter'de j Bahis , (een die als een hónd.blaft.) Hlacraton was de naam, dien hy den Heer guexauT gaf > omdat deeze altyd gewoon was langzaam en voorzichtig te fpreeken, en den Heer d'aquin noemde hy Tomes , of de Aderlaater , omdat hy gewoon was zyne patiënten dikwils bloed aftetappen. Intusfchen was ook een der beste ftukken van molière verfcheenen, te weeten zyn Mifanthrope. De Toneelfpeelers velden van dit ftuk, na de eerfte leezing van hetzelve, geen gunftig oordeel, en namen het alleen uit aclrüng voor den aurteur aan. Daar dit meefterftuk ook in de daad viel, lag molièrehet terftond weg. Een maand daarna bragt hy het weder op het tooneel, doch met dit onderfcheid, dat voorafje Arts tegen zynen wil, gegeeven wierd. Meii nam deeze klugt zo wel op, dat zy drie maanden lang agter eikanderen moest gefpeeld worden, zonder dat het Publiek zich daaraan zat kost zien; doch dit gefchiedde altyd vergezeld van den Mifanthrope. Het Klugtfpel maakte, dat men het Blyfpel bedaard aanhoorde, Men verhaalt eene byzondere omftandigheid , die tot het mislukte flaagen van het beste Blyfpel , dat ooit in Vrankryk gefchreven wierd, het zyne mogelyk kan hebben toegebragt. By de eerfte voorftelling wierd terftond, na de voorleezing van het Sonnet van Orante door het Parterre fterk in de handen geklapt. Doch in het vervolg van dit Sonnet bewyst Alcest, dat de gedachte» zo wel als de vaerfen van dit Sonnet waren: De cm Colifichtts, dont le bon feru mumure. Het  Het Publiek, befchaamd van ziek zo bedrogen te hebben , vatte van dit oogenblik af een haat op tejen het ftuk. despreaCX beweerde, nadat hy het voor de derdemaal had zien vertoonen , dat dit Schouwfpel binnen korten tyd het fchitterendst fortuin zou maaken. molières vyanden zogten den Hertog van moxtacsier , die zich door een rauw, en byna vyandelyk gedrag tegen de menfehen kenfehetfte, te overreden, dat hy het was, dien molière in zyn Mifanthrope op het tooneel gebragt had. De Hertog zag het ftuk, en zeiue, na het afloopen van hetzelve, by het uitgaan": Hy wilde molières Mifanthrope wel gelyk zyn. De talryke klasfe der fchynheiligen, die door den Tartuffe op molière gebeten waren, Itrooide een menigte der fchamnerfte frnaadièhriften tegen hem uit. By gelegenheid van een der buitenfpoorïgfte deezer pasquillen, laat hy zynen Mifanthrope zeggen: Et, non conttr.s enccr du t:rt que l'on me fait, II co:trt parmi le monde un livre abominable, Et de qui la leclure ejl mime comdemnable; Un Uyrt a meriier la derniere regueur £fc. Toen molière zynen Mifanthrope ten tooneel liet voeren, leefde hy met racine in misverffand. Een vleijer , die racixe naar den mond zogt te praaten, zeide terftond na de eerfte voorftelling tot hem: „Het ftuk is gevallen ; 'er is niets aartigs in ; gy kunt my op myn woord gelooven , want ik ben 'er geweest." ,, Zyt gy 'er geweest!" antwoordde racine , — ,, en ik ben 'er niet geweest, en met dat al kan ik het toch niet gelooven, omdat molière oa-  m 0 E, t E r ê. ||p üflmogelyk een liegt ftuk kan gemaakt hébben ; ga 'et dus op een andere reis weder heen , en luister beter toe." Men vindt iu dit Blyfpel een trek , welken molïe*re , die bekwaam genoeg was om het belachgelyke overal, alwaar het hem llegts voorkwam, optédoen , geheel naar de natuur copieerde ; het was boileatj^ die hem daartoe gelegenheid gaf. molière, die herit zo gaarne zogt te overreden, om den armen enapelain, een fchryver, die door zyn Heldendicht, Ld Pucelte cCOrleans teen ter tyd zeer'békend was, niet langer ten doel van zyne fehertzende luim te maaken', zeide tegen hem, dat ciiapelain in groot aanzien by de waereld ftolid, dat de groote colbert zeer veel van hem hield , en dat boileau welligt , wegens zyne al te verre gaande fpotternyen , die hy zich tegen deezen gunfteling veroorloofde, zich niet alleen de ongunst van den Minister, maar mogelyk ook wel de hoogfte ongenade van den Koning zou op den hals haaien. Deeze zeer ernftige betuigingen maakten den hekeldichter zo knorrig' \ dat hy gemelyk uitriep : „ O! de Koning erfde Minister mogen doen wat hun goeddunkt ; doch, zo lange my de Koning maar niet uitdruklyk beveelt , om Chapelains vaerfen verdraaglyk te vinden , zal ik altyd blyven beweeren , dat een man , die de Pucelle fchryven kost, verdient gehangen te worden." molière, die zich daarby niet onthouden kost van lachgen, maakte van deezen inval vervolgens op een zeer goede manier gebruik in het laatfte tooneel van het tweede bedryf van zyn' Mifanthrope. angelo, die den rol van den Doctor op het Italiaan-  6?S MOLIÈRE.' liaanfche tooneel (peelde, zeide tot molieré, dat hy te Napels een (luk onder den titel van Mifanthrope had zien verroonen. Hy befehreef niet alleen den inhoud van hetzelve omftandig , maar voerde ook nog verfcheiden plaatfen daarvan aan , die hem in 't byzon» der merkwaardig waren voorgekomen; molière hoorde zyne vertelling aandachtig aan , en veertien dagen daarna wierd angelo niet weinig verrascht, toen hy op de lyst, die de troep van molière bekend maakte van de (tukken , die zy geeven zouden , ook de Mifanthrope aangekondigd vond, welk (tukdan ook drie of vier weeken laater vertoond wierd. Het vervolg enfiot by nadere gelegenheid.  I ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE* wysbeg. v. D» Yf   6oi VERSLAG VAN HET GEVOELEN VAN DEN HEER ËAILLY, OVER DEN OORSPRONG DER WETENSCHAPPEN EN DE HERKOMST DEPv VOLKEN VAN ASIEN. Vervolg en flot van bladz. 545. In myne voorige verhandeling heb ik den zaakelyken inhoud opgegeeven Van de vyf eerfte brieven van den Heer bailly, over den oorfprong der wetenfchappen en de herkomst der volken van Afiën; thans zal ik voortgaan , om de vyf overige brieven op dezelfde wyze te behandelen. Men zal zich herinneren, dat de {tellingen, in de eerstgemeldcn vervat, deeze waren: de oudfte volkeren van Afiën, die -wy kennen, te weeten, de Chineezen , de Indiaanen , en de Chaldëen , kunnen de uitvinders niet zyn geweest van de wetenfchappen , die wy onder hen aantreffen;'zy waren 'er flegts de bewaarders van, zy moeten dezelven van anderen ontleend hebben. Voorts; 'er heerscht tusfehen de overleveringen , gebruiken, wysgeerte, godsdienstplegtigheden en wetenfchappen deezer aloude volkeren, een blykbaare overeenftemming. Vervolgens; deeze overeenftemming kan geenzins het uitwerkfel zyn van mededeeling, of onderlinge gemeenfehap tusfehen deeze volkeren. En tot hiertoe ftrekte zig myne voorige verhandeling uit. Myne tegenwoordige zal de volgende {tellingen trachten te verdedigen: Deeze overeenkomst der aloude volkeren van Afiën kan ook niet gegrond zyn op de. aigemeene natuur van hec menschdom: . maar haar grond moet gezogt wor- Yy 2 den  692 het gevoelen van den heek. bailly OVER DMM den in den gemeenfchappelykén oorfprong , die deeze volkeren moeten gehad hebben van één overoud volk, welks naam en gefchiedenis veriooren is geraakt, en van welks wetenfchappen, godsdienlten en wysgeerte die der bovengemelde volkeren flegts de overblyffelen zyn. Dit aloud volk moet de wetenfchappen in een hoogen trap bezeten , en een verheevcne wysgeerte gehad hebben. Voorts; dit volk moet in Afiën , op omtrent 49 graaden noorderbreedte, hebben gewoond , en dus moet de bevolking zich met de wetenfchappen, van het noorden naar het zuiden , over de aarde hebben uitgebreid. Verder.; de rede van deeze verhuizing is de trapswyze verkoeling der aarde, die haare warmte voornamelyk aan een inwendig vuur tc danken heeft. En eindelyk; de trapswyze vermindering van dit centraal vuur is de oorzaak van de toeneemende verkoeling der aarde, en deeze is weder de reden van de verhuizing der volkeren van het noorden naar het zuiden. Zie daar , welke onderwerpen zig thans op nieuw voor ons onderzoek opdoen; ik zal den Heer eailly weder op den voorigen voet volgen , en zyne Hellingen als met myne eigene woorden voordraagen. Hadden wy by het verllag van het eerfte gedeelte dikwerf gelegenheid, om ons over de ftoute ftellingen van onzen Schryver , en over zyne wel uitgedachte bewyzen voor dezelven te verwonderen: wy mogen in hetgeen ik thands zal voorftelien , geen mindere blyken van zyn zeldzaam vernuft verwagten. De eerfte Helling, die ik thands moet bewyzen, is deeze: De overeenkomst , die in zo veele betrekkingen , tusfehen de aloude volkeren van Afiën, plaats heeft, is niet gegrond in de menfehelyke natuur.  OORSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 693 tuur. Wanneer men by verfchillende volkeren overeenkomften aantreft , die men erkennen moet in de natuur der menfehen gegrond te zyn , dan zyn het zulken, die betrekking hebben op hunnen zedelyken toeftand, maar nooit op de werken van genie, wetenfchap of verbeelding. Wanneer men zegt , dat het menschdom overal en in alle eeuwen aan elkander gelyk is, dan zegt men. dat zy altyd en overal leugenagtig, wraakgierig, baatzugtig en bedriegelyk zyn , maar tevens overal vatbaar voor het medelyden , dat, eenig goed onder zo veel kwaad mengende , het beginzel van alle gezellige deugden is. Hierin gelyken alle volken elkander , en deeze gelykheid is in hunne natuur gegrond. Maar geheel anders is het met de vrugten der verbeelding en met de gewrogten der genie; deezen hangen af van den grond, waarop, en van het climaat en de lugisgeftelteuis, waarin een volk leeft , en vooral van deszelfs behoeften, die genoegzaam in elk land verfchillend zyn. Men moest dus verwagten, dat de vrugten der genie, by volkeren van zo onderfcheidene behoeften , oneindig zouden verfchillen , doch wy neemen het tegendeel waar; zy ftemmen overeen in kundigheden , en deeze kunnen in de natuur niet gegrond zyn, omdat zy van verfchillende oorzaaken afhangen. Voorts; men moet het menfchelyk geftagt aanmerken , als een groot huisgezin , waarin de opvoeding, dat is de ontwikkeling der geestvermoogens , by elk volk op een byzondere wyze werkzaam is. Hec tydperk der genie wordt altyd by een volk voorgegaan door het tydperk der reden. Maar het b^kt dat de Afianen tot het eerstgemelde nog niet zyn gevorderd ,• de Chineezen, de vernuftigften oudej hen, Yy 3 zyn  €o4 het gevoelen van den heer. bailly over den zyn flegts gevorderd tot de jaaren van de reden, zonder die van de genie nog doorgegaan te zyn ; volwas? fene menfehen in de zedekunde , zyn zy kinderen in de wetenfchappen , en dit is een gevolg van hun nationaal charaéter , 't welk, gelyk wy reeds gezien hebben, meer voor de zedekunde , dan voor de wetenfchappen gevormd is. Maar van alle gelegenheden tot vordering in de we* tenfehappen is dc gezellige opvoeding de vermogendftc, die haare waarnemingen t'elkens aan de volgende genachten overlevert , en waardoor de zoon met de waarnemingen van den vader woekert; maar deeze heeft by de volkeren van Afiën geen plaats. De Chineezen hebben niet, dan een beflendig eentoonig onderwys, het volgend geflacht bly ft op denzelfden voet van het voorige, de kundigheden groeijen onder hunne handen niet aan , de tyd verloopt voor hun vrugteloos. Men kan derhalven niet zeggen , dat het menschdom aan elkander gelyk is; een volk, dat in logheid en werkeloosheid verblyft, gelykt niet naar de volkeren , die descartes , galilei en newton hebben voortgebracht. Het menfchelyk geflacht is op aarde, als een groot Individu, welks leven een onbekende maar zeer lange duurzaamheid heeft; de tyd van dcszelfs opvoeding moet evenredig aan die duurzaamheid zyn. Deeze opvoeding kost moeite aan da natuur, zy moet dezelve na een rust van eenige eeuwen gefladig hervatten. De beoefléning der Sterrekunde, by voorbeeld, voor meer dan 6oco jaaren begonnen , is in Babylon achtervolgd , en te Alexandrie hervat; dooreen lange regecring van barbaarsheid afgebrooken , is zy in Europa weder voortgezet, en wie weet hoe veele volkeren ons zullen opvolgen, om deeze  oorsp. der wetensch. en de volk. van asien. 6<)$ deeze trapswyze vordering te voltooijen , en tot den hoogden trap, waarvoor menfehen vatbaar zyn, op» tevoeren. Hetgeen de Heer buffon aanmerkt omtrent het ryk der Dieren en Planten , heeft insgelyks plaats omtrent de Wetenfchappen. Even gelyk de onderfcheidene trappen van warmte , van den Equator af tot aan de Poolen, hunne eigene Dieren en Planten voortbrengen , zo zyn 'er ook verfchillende trappen van rypheid der kundigheden, van den eerften ftap van den menfehelyken geest af, tot aan dat tydperk, waarin de Genie alles, wat binnen haar fpheer valt, zal ontzwagtcld hebben. Wy gaan zedert 50 eeuwen voort, en wy hebben de grenzen van deeze fpheer nog niet ontdekt. Maar hetgeen het plaatfelyk Charaéter van Planten en Dieren bepaalt , en aanwyst waar zy te huis behooren, is het vermogen van zig in hun geflacht voortteplanten. Als ik in de diergaarden van Verfailles een Olyfant zie, die niet voortteelt, dan bcfluit ik daar uit, dat het een vreemd dier is, onder een heeter lugtftreek voortgebragt; even zo, wanneer ik by een volk kundigheden aantref, waarvan ik de zaaden onder hetzelve niet befpeur, en die onder dat volk geen vrugten voortbrengen, dan befluit ik, dat dezelve zyn overgeplant ,• en dat hunne oorfprong by een meergevorderde en ryper natie moet gezogt worden. Het wordt dus meer dan waarfchynlyk, dat de blyk* baare overeenkomst, die wy tusfehen de volkeren van Afiën hebben waargenomen , even zo min in de natuur van den mensen gegrond is, als dezelve aan onderlinge overeenkomst of mededeeling kan toegefehrevcn worden. Al 't geen wy hier omtrent waarnemen , Yy 4 dring?  696" HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAIELY 3 VER DEN; dringt ons te befluiten , dat zy flegts de bewaarders hunner wetenfchappen zyn geweest , en dezelve hadv den overgenomen van een overoud verlicht volk dat dezelve in een hoogen trap heeft bezeeteo. Dit gevoelen wordt begunfligd , door 't geen ons de ondervin-, ding en de gefchiedenis van het menschdom ten allen tyde hebben opgeleverd. Laat ons eens het geval nellen, dat eenige geweldige omwenteling den ftaat van befchaafdheid , die thands in Europa heerscht, had vernietigd. De boekeryen zyn weggeraakt, daar zyn van onze wetenfchappen en van onze gefchiedenis niets dan Hukken en brokken , gelyk thands. die der oudheid, over. Laat ons verder onderftellen, dat, na een meaigte van eeu, wen, eemgeleerd Staatkundige, die teffens een Wys-, geer is, de wetten van Europa uit deeze overblyffelen wil opdelven; hy zal met verwondering, een'aantal gelyke wetten by de Italianen, de Franfchen, de Duitfchers en andere volkeren vinden ; hieruit zal hy natuurlyk befluiten, dat de volkeren van Europa, in vroegere eeuwen, onderworpen zyn geweest, aan een volk, by 't welk deeze wetten haaren oorlprong hadden, dat deeze verfchillende volkeren, door herhaal, de en gelyktydige pogingen, den Colosfus, die hun nederdrukte , hebben omverre geworpen , en, zich tot vrye natiën verheffende, van hun voorig juk niets dan dat der wetten, waarmede de gewoonte hun gemeenzaam had gemaakt, behouden hebben. Deeze3 gisfmgen zullen misfchien na verloop van 2000 jaaren niet dan waarfchynlyk zyn, en een vernuftig Systema uitmaken , thands zyn zy waarheden , die op dc gefchiedenis gegrond zyn. Hetwolk, dat deeze gelvketvetten by de verlchiikade natiën van Europa Jbeeft inga-  60RSP. DER WETENSCH, EN DE VOLK. VAN AS1EN, 6$? ingevoerd , i§ he: Romeinfche volle , welles invloed zynen ondergang overleefd heeft , en welks geaardheid nog in onze Rechtsgeleerdheid heerscht. Iviaar zou dit befluit billyk zyn omtrent de wetten, met veel meer recht kan men hetzelve toepasfen op de Wysgeerte en Wetenfchappen. Het valt niet moeijelyk, de menfehen, ten opzichte van hunne uitwendige verrichtingen aan een' algemeenen regel te onderwerpen; het recht van den veroveraar bedwingt hun onder den teugel der wetten, maar de vermogens van den geest laaten zich door geen veroveraar kluisteren. Een algemeen ftelfel van wetten bewyst de eenheid van vinding of verkiezing; de meer of min aigemeene aanneming van dat ftelfel richt zich naar evenredigheid van den invloed van de wetgevende magt; maar een leerftelfel van natuur- of wiskundige waarheden, aangenomen by verfchillende volkeren , bewyst nog veel fterker hunnen algemeenen oorfprong, dewyl in dit geval geen onderwerping door geweld, maar flegts overneeming by verkiezing kan plaats hebben. America zal ten eenigen dage het fchildery vertoonen , dat wy gefchetst hebben. Haare inboorlingen zullen het juk affchudden, dc Coloniën zich van een fcheiden, daar zullen nieuwe volkeren en onaf hangelyke Staaten te voorfchyn komen; ondertusfehen zullen 'er eenige van onze wetten blyven ftand houden, eenige Europifche gebruiken zullen 'er in zwang blyven , eenige Natuur- en Sterrekundige waarnemingen zullen 'er bewaard blyven by verfchillende volkeren. De Wysgeer, die alsdan deeze verfchynfelen zal waarnemen en weegen in de fchaal van 't gezond verftand, zal zich verwonderen, wanneer hy verhevene waarheden en wetenfchappen aantreft by een volk , Yy 5 dat  rlpS BET GEVOELEN VAN DEN HEER BAlLLYOVER DEN dat werkeloos en zonder genie is , en dat nog maar weinig eeuwen beftaan heeft, en hy zal zich verzekerd houden , dat deeze grootfche trekken de voetflappen zyn van een ouder volk. Wanneer de volkeren van Europa dan nog beftaan , zal men dien oorfprong van zelve by hun aantreffen, maar wanneer als dan de verwoesting haar yzeren kouter over het ryk der wetenfchappen op onzen grond zal getrokken hebben , en barbaarsheid en onkunde den veder uit de hand der gefchiedenis zullen hebben gerukt, dan zal men misfehien de waarfchynlykbeid van ons beftaan tragteu te bewyzen op dezelfde gronden, die wy nu bezigen , om het beftaan van een volk te bewyzen , waarvan ons zelfs de naam niet is overgebleeven. Wy mogen thands onze ftelb'ng wegens den oorfprong van de wetenfchappen der Afiancn van een overoud volk, voor beweczen houden, althands voor zo beweczen, als dezelve op gronden van waarfchynJykheid , analogie en gevolgtrekking , kan beweczen worden. Wat onze volgende Helling betreft, zy is zo zigtbaar gegrond op 't geene wy reeds hebben gezegd , dat dezelve geen uitvoerig bewys zal behoeven, te weeten : dit volk heeft de wetenfchappen in een honger, trap van volmaaktheid bczeetcn, en eene verhèevene en vergevorderde wysbegeerte gehad. Immers wanneer wy te rug zien op hetgeen wy reeds gezegd hebben wegens dc godsdienftige, wysgelige en andere kundigheden der Aftanen , wier eerden oorfprong wy geoordeeld hebben by dit aloud volk te moeten zoeken , mogen wy dan niet beduiten, dat deeze verlichte natie in die zelfde kundigheden aamnerkelyke vorderingen had gemaakt ? Men bedenke flegts, dat wy onder de overblyffels hunner god-  «JORSP. DER WETENSCU. EN DE VOLK. VAN ASIEN. 699 godgeleerdheid hebben aangetroffen de leer van een eenig alomtegenwoordig God , die alles gefchaapefl heeft , en eeuwig , onveranderlyk beftaat ; dat wy , die deeze waarheden door de openbaring kennen , dezelve als zeer aigemeene beginfcls befchouwen , waaraan men, zonder zyn gezond verftand te verloochenen, niet kan twyffelen , maar dat tot het ontdekken van deeze waarheden, zonder behulp van dc openbaaring, het diep denkendst vernuft, dc fynfte redenecring en het welwikkcndftc oordeel naauwelyks toereikend zyn. De verbasteringen , die deeze gewigtige waarheden onder de Aftanen hebben geleden, zyn een natuurlyk gevolg van dc zinnelyke geaardheid deezer volkeren, maar dc waarheden zelve fchiiteren midden door de verbasteringen heen, en dragen het merk van dc verheevene wysheid hunner eerfte bezitters. En hetzelfde heeft plaats omtrent de natuurkundige en wysgeerige kundigheden van dit volk. De gevoelens wegens de wederkomst der comeeten, de menigte van onzigtbaare fterren in den melkweg,de bergen in de maan , de bewoonbaarheid van de planeeten, en 't geen nog verder gaat, dc Helling , dat de vaste ftarren zo veele zonnen, verlïchtcrs van ontelbaare wacrelden zouden zyn ; deeze allen veronderftellen by hunne eerfte uitvinders een hoogen trap van wysgeerte en een verheven verftand. Maar wy hebben reeds beweczen, dat aan die volkereu , by welken wy de fragmenten deezer kundigheden aantreffen , de eer van derzelver uitvinding niet toekomt ; alles wat wy tot lof van de eerfte beoeffenaars dier wetenfchappen zeggen moogen , keert derhaiven te rug op die aloude natie , welker beftaan wy tot dus verre vcrondcrlteld hebben ,  ?oo BU GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN hebben , en tot welker nader onderzoek wy thands zullen overgaan. Alles wat wy wegens deeze aloude natie kunnen zeggen , bepaalt zich tot deeze twee fteliingen : dit volk moet zynen oorfprong uit een noordelyk 'land" hebben gehad, en het moet onder den 49ften of softe» graad noorder breedte hebben gewoond, en dit zal ik nader tragten te bewyzen. Ik beken, dat myne eerfte telling een oud vooroordeel tegen zich heeft. Men heeft doorgaans gelooft, dat het menschdom de fchoonlte climaaten der aarde het eerst heeft bewoond , en zich vervolgens, tot ongunftiger lugtftreeken heeft uitgebreid , en ifc beken dat dit gevoelen, by het eerfte voortel, een voorkomen van waarfchynlykheid heeft; doch het geen natuurlyk fchynt is niet altyd waar. Welk een trap van zinnelyke waarfchynlykheid heeft niet het gevoelen van een fblfiaand* aarde en omloopende zen, 't geen echter door wysgeerige natuurkunde gewraakt' wordt? De Helling, dat de zuidelykfte landen het eerst bewoond zouden zyn geweest, berust op een andere, te weeten, dat de mensch, op de nog onbewoonde aarde geplaatst zynde, geheet vry was, cm zyn woonplaats onder de zagtfte en aangenaamfte lugtftreeken re verkiezen, 't Is waar, dat men, bezit van een huis neemende, het gemakkelykst en aangenaamst vertrek voor ztch verkiest ; doch de bewooners der aarde waren m dit geval zo vry niet, zy waren «booten in een land, daar de hand der natuur hintte ouderen had geplaatst, het was dus hun vaderland , en dit wordt altyd met eenigen weerzin , nooit door eene geheel vrye verkiezing, verhaten. Ik kanmv wel voordellen tót de bewooners van Tartarye zich van hunne bergen  WORSP. ÖER WfitElYSCIÏ. ENDE VOLK. VANASIEN. 70! gen hebben kunnen verwyderen , om de nypende koude te ontvlngten, en in de zagte lugtftreeken van Indien zich onder gunftiger climaaten heerteïhan; deeze nieuwe aandoeningen konden de nagedagtenis van een ■verhaten vaderland verzagten, dit laat zich gemakkelyk verklaaren. Maar van een bevolking in «en tegengeftelde richting kan ik my geen denkbeeld vormen. Wat zouden de jonge lieden Van deeze volkplanting hebben gezegd , wanneer zy de overvloedige oogften, die zy byna zonder arbeid gewoon waren intezamelen , hadden moeten verwisfelen teegen een bevroozen grond , die niet dan met moeite wordt beteeld,wanneer zy in plaats van in hun vaderland halfnaakt te loopen,zich in pelsfen hadden moeten winden, om de levenswarmte te bewaaren ? Deeze manier van bevolking is dus niet waarfchynlyk ; zy wordt ook door de ondervinding tegengefprooken. Welk gedeelte der gefchiedenis men raadpleegt , nergens zal men een voorbeeld aantreffen van een volk, dat zyn vaderland vrywillig verliet , om zich in een ongunftiger climaat nederteflaan. De Gaulen wilden weleer hun vaderland verwisfelen tegen dat der Romeinen , of liever zy wilden deezen verdelgen , om dea te fpoediger van den uitfhg verzekerd te zyn, en zich in het bekoorlyk Italiën te kunnen nederflaan. Men gaat geen ruiling aan, dan om 'er by te winnen, en wanneer de uitgezondene Colonisten zich al te flegt bedeeld vonden , dan kan men naauwelyks verwagten , dat zy niet naar hun vaderland zouden te rug keeren , om 'er met of tegen dank bezit van te neemen. Men ziet dus, dat de bevolking van het noorden naar het zuiden meer waarfchynlykheid, dan eene van het  HET C.-.v:_L_:c VANÏ EN K-IS. BAILLY OVÏR DEN het zuiden naar het noorden voor zich heeft. Te ver* gtefs vordert men hier het bewys der getchiedems. Deeze begint Üegtt met het tydperk, toen het menschdom zyne woonplaatfen reeds betrokken had de historie der bevolking zelve is buiten haar bereik. ht bedoel thands de ttrfie bevolkingen der aarde ; want wat de laatere verhuizingen betreft , die de gefchiedenis ons bewaard heeft, deeze begunstigen eenpaarig myne Helling, deeze zyn geene anderen dan invallen van noordfche volkeren. Europa is, nog geduurende de Christehke jaartelling, eeuwen achtereen aan hunne invallen blootgefteld geweest ; men zou met weinig moeite kunnen bewyzen , dat de meeste bewooners van Europa overblyfleis vau deeze noordfche volkeren zyn, en het getal der menfehen, die Europa door deeze invallen uit het noorden heeft ontvangen , is zo verbazend groot , dat joraandus met recht het noorden het kweekfchool van het menfchelyk geflacht heeft genoemd. De bekende barbaarsheid dier laatere verwoesters is geen bewys tegen de befchaafdfceid en gevorderde kundigheden , die wy by onze aloude noordfche natie hebben veronderfteld, en die 3000 of 4000 jaaren vroeger beftaan heeft, want dan zou men met hetzelfde recht mogen befluiten, dat Griekenland weleer geen sofokles noch demosthenes heeft gehad, om dat deszelfs tegenwoordige bezitters, de Turken, barbaarsch en onkundig zyn, en Europa zouden verwoesten, als men bet hun niet belette. Men zegge niet,dat de zuidelyker climaatengelcbïkter waaren om de wetenfchappen te bevorderen , dit wordt door de ondervinding tegengefprooken. Men fpreekt van een helderer hemel om fterrekundige waarnemingen te doen. Maar zyn dan ia bet Hoorde* alle  r-_ rr- vitz:-" :". z:: rz v:i/. 'v :- iS;ï.v. ----—- • f H.: is v;ïli-: er. ii: -e _ ..- 7^;-: - uurin ^ S::cr:c. zzzCiizt: zyr. • ^--—i-.i-t- , dan dï rwa£i"uur^s -i.i- Sibericn hebben gedaan , bewyzen genoegzaam dat een booge noorder breedte aan dezelve met ninoenya is. Ik durf verder gaan en beweeren , aai men de:rt-itr. zaz. ziz zur. \"z wi.rr...——-me dan onder koude lngtftreeken te rerwagten. ;•.=: z> r~ • -- i--""'--- 3i:—1 —•' v' ;"" gaan. Ja aulke dimaaten ftant 4e «essen alk zyne  ?0.'T het gevoelen van den' heer. bailly over den vermogens in, ómdat hy tegen de natuur moet worftelen, en dus zyn kloekheid uit zyn behoefte "ebooren wordt, terwyl in warmer landen zyn vermosens veelal renteloos liggen , zowel omdat de hitte der zon daar alle werktuigen en veêren verflapt, als omdat de natuur daar alles voor den mensch gedaan en weinig voor hem overgelaaten heeft. Het is op deeze gronden reeds \vaarfchynlyk, dat de bevolking der aarde van het noorden naar het zuiden zy voortgegaan; doch ik zal my thands beroepen op eenige waarneemingen, die myne ftelling tot een hooger trap van waarfchynlykheid zullen opVoeren. In de eerfte plaats beroep ik my op eenige voetftappen deezer bevolking, die wy in de gefchiedenis aantreffen; de eilanden van den ooster Oceaan zvn - 1200 jaaren voor onze tydrekening,door deTartaaren bevolkt, kempfer vindt zo veel overeenkomst tusfehen de Japonneezen en de Tartaaren, dat een Japanner by hem een befchaafde Tartaar is. De Chineefche gefchiedenis fpreekt, volgens mendes pixto van een Princes, nanka genaamd, die met haare drie zoonen , 639 jaaren na den Zondvloed, uit een land op 62 graaden noorder breedte was gekoomen , en de ftad Nanking gebouwd had. Men voege hier by hetgeen wy reeds te vooren hebben aangemerkt, dat fohi, diemschid , en de eerfte verlichtere der Chaldëen en Brames vreemdelingen waaren in de landen die zy befchaafden : dan wordt het zeer waarfchynlyk, dat ook deezen hunnen oorfprong uit Schytie, of het tegenwoordig Siberië hebben gehad. De natuurkunde biedt my een ander bewvs aan, hetzelve berust op een waarneeming van den grooten LIS'  «6rsp.15e* wetex5ch.-exde t"ek> van asten. «sxéos. H-r merkt aan , dat verfcbeideae van onz« planten en tuingewasfèn, als onder anderen de Hop , itz >:. T:~ .-:r.. .: i-. •>"r - Ir S'ieriEr via Zc>ea -wasieft, en in Earopa niet geteeld zyn, dan na dea Izz.ï. --er C-:H '•">— 'er 'ry, ci:, v:-rfr:iï bene:: "."ir ;-- H:er H.-rvzELji»:» . bet K:-:m z-z ce dat de bewooners van Siberiën brood maaken Y2B Rogge , die daar- nattiariyk -e» zonder zaaien groeit; -hieruit befhat die bekwaame na&mrkenner , dat Siberiën waarfckyriïyk bet land is, daar de merrichen na den Z:ri-i:ei z'-— zz.zzz z ■:' z'. . z ":: :zz z-z --TzT.Zi deelen der waereld te veribroden, dewyi beizeive bet cenigfle is, dat "de eerfte veeshefe voorden befehaafJen -mensch van zdfe voortbrengt. Oost-Tartaryen is dns "het vaderland var? bet Koorn , gelyk de Molakiche Eilanden dat van de Peper, en Arabie dat van de KcrrY. Deszelfs hy*a tzzizutn gebruik ia E'jrora is c::r i;sz:."s eerrre • " :":". ~eie- gebragt. China en de ïndiën hebben zich aan de Ry;: Zz'r.rzzzz . :zziz-~ zzz-zï :r 'r.zz zzz.Z -'.vei::; tiert, nander arbeid dan het Koorn vordert-, e» byna zonder moei» verfcheideHe oogden oplevert. Eer. ..■ :: _ - ik izz z.z -;:;:: vin 5ireter. ci= —tn in Tsmryir. zzzrtzz. D!: Z-zz: :?zi"i■mm in onze cfimaaten , deszelfs voortbrenging ë \mn»KiM en moeijehk , en bet is niet dan in de ladiën , dat men hetzelve overvloedig en geheel geformeerd op de aarde vindt. De Vader verbiest ferry:::: zzzzzze.zz k: :.:. -£•'; hy ;-. Iz-.zr zz. zzi ;■■ --. .:-. :*: r:;::: zz.zzz vir C :'r: . zi'zïzzë £.-.-—•::. -a-eer g::::'-: ::-= -ziz ie h* :-ze "i-rrrr c.zz '.izizz, rrii: .::; ml zz.zz- zzz -ie gr;;:e zzz- -fVYSBEG. V. J)r ZZ  7o6 het gevoelen van den heer bailly over den nigte van Salpeter die men hier vindt. De Salpeter vormt zich niet dan in de woonplaatfen van menfehen en dieren, zy wordt in de levende natuur bereid; de gisting ontwikkelt dezelve , en maaktze ryp in de rottende overblyffelen van menfehen , planten en dieren. De opeenftapelingen van Salpeter in deeze landen zyn dus de voetdappen eener groote volkrykheid, en gedenktekenen dat 'er eertyds menfehelyke wooningen op die plaatzen zyn geweest, even gelyk banken van fchelpen en zoutmynen onder de aarde, blyken zyn, dat die plaatfen eertyds door de zee zyn befpoeld geweest. By deeze bewyzen uit de natuurkunde zal ik eenige anderen voegen, van de fterrekunde ontleend. Het eerlte fteunt op waarneemingen weegens het opgaan der darren, door ptolojieus verzameld, en gedaan onder een climaat van zestien uuren dag. Europa had toen geen derrekundigen onder dat climaat; deeze waarnemingen moeten dus in Afiën, en wel in Tartaryengedaan zyn. Voorts; zoroaster fpreekt van eea land, waarin de langde zomerdag het dubbel van den kortden winterdag is. Dit is wederom de ligging van Tartaryen, waarin het licht, dat zoroaster verfpreidde , was te voorfchyn gekomen. De verfchillende lengte der dagen, op verfchillende breedtens, was by de zuidelyke Afianen zo onbekend , dat men pithe as, toen hy, van zyne reizen te rug gekomen, verhaalde , dat hy landen had gezien , daar de zon de* zomers niet onderging , voor een leugenaar hield. De wysgeerte, die in de fchriften van zoroaster, heerscht, is dus de wysgeerte van een volk, onder een noorder breedte, die zestien uuren aan zyn langden dag geeft , en misfehien is hy zelf «en zendeling san die oude natie geweest. jfc  öorsp. der wetexsch. en BS volk. vanasien. 70j> Ik beroep my verder op de waarneeming der verfchillende lengte dergraaden, onderden equator, eri by de poolen ; nadat newton de knolronde gedaante der aarde, dat is , haare platheid by de poolen, had vastgefteld , begaven verfcheidene geleerden zich op reis, om een graad op verfchillende hoogten te meeten ; men vond dat een graad onder den poolcirkel een andere onder de linie , omtrent 700 toifes of roeden van zes voeten Overtreft.- De graad, door den Heer picard omtrent Parys gemeeten , is tusfehen die beiden in. Maar wanneer men de opgave van den omtrek der aarde, door aristoteles (door uiiS te vooren aangehaald) hiermede vergelykt , dan vinden wy een graad, die flegts zes toifes met die van Parys verfehilt, en die aan de noorderbreedte van ne-" eenenveertiggraaden beantwoordt; deeze waarueeming leidt ons natuurlyk op tot het denkbeeld , dat het volk, welk eertyds die groote onderneeming deed van den omtrek der aarde te meeten, Onder den negencnveertigften graad wooude , en dat het hunne opgaaveri zyn, die aristoteles voor de vergetelheid bewaard heeft. Ik vind verder een aanmerkelyk bewys voor myn Helling in een oude overlevering , by de Indiaanen bewaard, wegens twee fterren , die tegen elkander everftaan , cn die haare omwenteling om de aarde doen in 144 jaaren. Deeze kan geene andere zyn dart de groote omwenteling der vaste fterren, maar voof deeze is een tydperk van 144 jaaren veel te kort; men moet dus befluiten, dat hetgeen gewoone jaaren zyn ; maar een zeeker bepaald tydperk onder dien naam bedoeld , hetgeen by de Oosterlingen niet ongewoon is: Nu, men vindt by de Tartaaren een tydperk van iu Zz 2 jaaren^  -z' rr.7 z-z"i'z:- t.^: z-vrrzr: : _:_lt :z . T12 -f;-i: zyzititz r iirrr; :± — y—s —- i= ür.'zi nr. i.: ryijcri rrirrtz: r:r.  „ Bt» WETJEaSSCH, SS DX vols- VAX ASEM. -_0J «oo in de eene, en 65 in de andere baad, e" de hast r . : . -.: :z^i~:-"--.z, zzzz -in .:- - . '-v 1.;"- -f ii.=r. rr. li: 'rei "_c:i-iz cerzi^rcr ::r::. .r t_ ;— _^ Eir.;r>ri -^rr — -'- ' - -- -- **— _____ paar tïg Pa«ode va den grootai Laan, in Si- c^ri:r tt/.üï " jr^rr i; .i"-.ri.c _~ir- I1T 7— rt: re:_; . ir: >cü= litzz . i'-xeren ,L ;-" _•-_„- ;;r. irr iz '~-tz  JtO HET GEVOEï EN' VAN DEN HEER bailly OVER DEN vvyzen voor ons ftelfel, daar wy nog twee gewigtige \vaarheden te bewyzen voor ons hebben, die elk op zich zelve de oplettendheid verdienen, en die beiden met ons gevoelen in een zigtbaar verband daan. De eerfte is het ftelfel van den Heer buffon ; onze aarde, heeft een inwendig vuur, waarvan zy veelmeer warmte dan van de zon ontvangt. De andere waarheid is deeze : dit vuur is aan een gejladige vermindering, en gevolgelyk onze aarde aan een gejladige verkoeling onderhevig. Ziedaar hetgeen ik zo duidelyk als de kortheid van ons bellek my zulks zal vergunnen, nog zal trachten te bewyzen. Myne eerfte (telling is deeze: onze aarde heeft een inwendig vuur , waarvan zy meer warmte dan van de zon ontvangt; zie hier myn eerlte bewys voor dezelve: Wanneer onze aarde geene andere warmte dan van de zon ontving , meest het onderfcheid tusfehen de warmte van den zomer en de koude van den winter veel grooter zyn , da- hetzelve thans is. Om dit te bewyzen , moet ik twee dingen onderzoeken: Ten eerden , hoe veel onze zomerwarmte onze winterkoude zou moeten overtreffen , als deszelfs verfchil alleen doorde zon wierd veroorzaakt. En ten tweeden , hoe groot dit verfchil in de daad is. Wat het eerde betreft, de meerdere warmte , die de aarde des zomers boven des winters van de zon ontvangt, wordt aan deeze twee oorzaaken toegefchreeven ; Ten eerden, de zon is in den zomer hooger boven den Horifon, en haare ftraalen vallen dan meer loodrecht op de oppervlakte der aarde, én ten tweeden,de dagen zyn dan langer, en kunnen dus de draalen van dc zou langer en meerde* dan in d? korte winterdagen vftHfefc tin doen zyn. Men  •orsp. DER WETEXSCii. ex de volk. van asien. 711 Men zou hier een derde oorzaak kunnen byvoegen, die niet min gewichtig is, te weeten, dat de zonneftraalen in den zomer een korter weg afleggen, en dus minder dampen by de oppervlakte der aarde behoeven te doorbooren. Doch daar men ons mogelyk zou tegenwerpen , dat de aarde des zomers meer dan des winters van de zon verwyderd is (een verwydering die echter op zulk een geweldigen afftand van weinig belang is) zo zullen wy, ten gevalle van deeze tegenwerping , op de gemelde derde oorzaak niet aandringen, en flegts van de twee eerften gebruik maaken. Wat betreft de eerfte oorzaak van de meerdere warmte in den zomer, te weeten de meerdere hoeveelheid zonneftraalen, die in den byna loodrechten zonneftand van den zomer, boven den fchuinfchen ftand van den winter, op dezelfde oppervlakte vallen; dezelve is evenredig aan de finus der hoogte van de zon, of den hoek, welke haar ftraalen met den gezichteinder maaken. Ingevolge hiervan fchat de Heer halley liet uitwerkfel der zonneftraalen in den zomer en in den winter tegen elkander , in evenredigheid der fiuusfen van de zonshoogtens, dat is ten naasten by , in de leden van drie tot één voor het climaat van Parys. Men mag dus met zekerheid ftellen , dat Parys drienaai zo veel zonneftraalen in den zomer als in den win-, ter ontvangt. Andere waarnemers zyn nog verder gegaan, en hebben dit verfchil op andere gronden nog veel grooter gefteld, doch wy zullen ons flegts van de kleinfte berekeningen bedienen, omdat onze ftelling geene vergrootingen noodig heeft. De tweede oorzaak vonden vry in de meerdere lengte der dagen, in den zomer dan in den winter. De Heer de ma frak berekent dezelve op de wyze der Zz 4 ÖflA  7Ï2 HET CEVOELEN VAN DEN HEER BA1LLY OVER DEI. landmeeters , volgens de wetten der verfnellend. ooraaakeh , naar de vierkanten van den tyd , welken de zon boven den horifon blyft, en vindt dat', volgens dien regel, de zon in den zomer viermaal meer warmte, dan in den winter moet geeven; doch vvy zullen hier wederom niet het mterfle neemen , en flegts zeggen dat een dag van zestien uuren tweemaal zo° veel warmte , als een dag van acht uuren aan de aarde moet geeven. Nu kunnen wy de fom opmaken, en zeggen, dat de zon,uit hoofde van de eerste oorzaak, driemaal, en ingevolge van de tweede, tweemaal, en dus te zaamen zesmaal zo veel warmte in den zomer dan in den winter aan-de aarde moest mededeclen. ■ Dus zien wy, wat 'er zou moeten gebeuren, wanneer de aarde haar warmte alleen aan de zon te danken had, thans moeten wy-onderzoeken of dit indedaad gebeurt of niet. Wanneer wy by dit onderzoek alleen ons gevoel en onze zintuigelyke aandoening raadpleegen, en dan vraagen , hadden wy in den laatstverlopenen zomer in ons climaat niet wel zesmaal zo veel warmte, als thans in den winter ? dan zal men deeze vraag doorgaans bevestigend beantwoorden. Doch ons° teder maakfel, dat door elke verandering zo ligt wordt aangedaan, is hier geen bevoegd rechter; tegen wiskundige bewyzen moeten bewyzen van denzelfden aard worden ingebragt... De Thermometer wyst ons de Hitzetting van de vloeiflolfcn door de warmte, en derzelver verdikking door de koude by graaden aan : wy kunnen dus doof haar behulp weeten , hoe veel graaden de koude in den winter door dc warmte in den Zomer overtroffen wordt; doch om den proportioneefcn afftand, tusfehen de zomerwarmte en de winterkoude U  oörsp. dek.-wetexsch. ende volk. van asiën. 713 te bepaalen, en te zeggen, de eerfte ftaat tot de laatfte, als a tot b, moesten wy den laagstmogelyken graad van koude kunnen bepaalen, en hiertoe ontbreekt ons een genoegzame maatftaf.. In de natuur beftaat een fchaal van warmte, waarvan wy wel de hoogfte maar nooit de laagfte graaden door proeven kunnen bepaalen; de bovenfte term is die,waarin alle vloeiftoffen, door de werking van het vuur, in een aanhoudenden ftaat van koking gebragt , vlug zouden worden en vervliegen , .en waarin eindelyk de vaste deelen deiaarde zelve opgelost en ontbonden zouden worden. Het ander uiterfte is dat punt van volftrekteberooving van warmte, waarin alle vloeiftoffen verdikken , alle beweging ophouden moet, waarin alle leven zou vernield worden,en waarin de lugt zelve,van haar veerkracht bcroofü, op de aarde nedervallen, en met dezelve niet dan een dooden klomp uitmaaken zoude. Dit punt kunnen wy niet waarnemen, wy moeten hetzelve zo na mogelyk door gisfingen bepalen. Neemen wy den Thermometer van reaumur. tot onzen gids; deeze tekent het punt van vorst op o. De gemiddelde zomerwarmte van Parys , van 52 jaaren door een geflaagen, teekent 26 graaden boven dit punt, en de gemiddelde winterkoude van even zo veel jaaren door één , geeft 7 graaden beneden hetzelve. Ziedaar de grenzen van onze zomers en winters, tusfehen 33 graaden van deezen Thermometer bepaald. Nu, de grootfte koude, die men te Parys heeft waargenomen, was van 15 graaden beneden o. Te Petersburg valt de kwik tot op 31, en in Siberiën tot op 70 graaden beneden dit punt; doch de konst heeft middelen gevonden, om een nog veel laager trap van koude voorttebrengen. faurenheit kon de kwik Zz 5 niet  714 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN niet laager dan totden suften graad van reaumur doen daalen;de Heer braun heeft dezelve te Petersburg in 't jaar 1759 toen ze in de open lugt op 29 ftond, door konst tot op 170 gebragt. Eindelyk heeft de Heer lomonozow deeze proeve voortgezet, en in 't jaar 3760 de kwik doen daalen tot 592 graaden beneden o, wanneer dezelve een vast lighaam uitmaakte , en met den hamer kon gefmeed worden. Ziedaar de kwik in den Thermometer door konst gebragt, tot byna 600 graaden onder o, in een land daar dezelve in de opene lugt 31 teekende ; hoe veel laager zou men ze niet hebben kunnen brengen in Siberiën, daar de fchaal in de open lugt op 70 ftond ? doch is het wel waarfchynlyk, al kon de konst dezelve nog veel laager dryven, dat dan deeze term den laagften graad van koude, die de natuur kan ondergaan, zoude teekenen ? Geenzins ! wy zyn zo gewoon de werken der konst verre beneden die der natuur te zien , dat wy niet twyffelen of de laagfte trap van koude, die in de natuur mogelyk is , moet zich nog verre beneeden den bovengemelden term uitftrekken. De Heer de buffon ', op denzelfden grond redeneerende, zegt zelfs dat deeze term tot op 10,000 graaden zou kunnen verfchoven worden. Deeze bepaaling is willekeurig, doch, volgens hetgeen wy boven hebben aangemerkt, zou men denzelven op 2000 graaden mogen ftellen , maar, cm allen fchyn van vergrooting te vermyden, bepalen wy denzelven flegts op 1000 graaden beneden het vriespunt van reaumur. En ziedaar een vast punt, naar 't welk wy onze berekening van warmte en koude bepaalen. Keeren wy thans de fchaal om , en noemen wy het punt van allerlaagfte koude o, dan zal het vriespunt vaa  fjORSP, der wetensch. en de volk. van asien. 715 yan reaumur ioco daarboven tekenen, de gemiddelr de zomerwarmte zal dan 1026 , en de gemiddelde Winterkoude 993 graaden op dezelve fchaal aanwyzen, en pp deeze evenredigheid kunnen wy onze bereke? ning vestigen. Wy hebben boven beweezen , dat, wanneer onze aarde geen andere warmte dan van de zon ontving, dat dan de zomerwarmte tegen de winterkoude moest ftaan, als 6 tegen 1, of als 1026 tegen 170. Maar nu leert ons de ondervinding , dat dezelve ftaat als 1026 tot 993. Daar dus de aarde in het gefielde geval | deelen van zyn warmte in den winter moest veriooren hebben , vinden wy dat zy dan naauwelyks 3. daarvan veriooren heeft. En hieruit moogen wy te recht dit befluit opmaken: Onze aarde moet in zich zelfs een fonds van warmte hebben, dat de warmte, die zy van de zon ontvangt, in den zomer 25 maaien,en in den winter 150 maaien overtreft. Ziedaar het hoofdbewys voor myne ftelling, by welker ontvouwing ik my om derzelver gewicht eenigzins uitvoerig heb moe-, ten bezig houden. Myne overige bewyzen zal ik oppervlakkiger kunnen behandelen : Het zyn de vol-, genden. 1) Indien onze aarde haare warmte alleen van de zon ontving, dan moest de warmte, op en by haare oppervlakte , het fterkst zyn, en verminderen naar mate men dieper onder dezelve doordrong; het tegendeel heeft echter plaats. Volgens de waarneming van den Heer Gensanne , rees de Thermometer (die buiten de Myn a graaden boven het vriespunt ftond) op een diepte van 300 voeten , tot 10 graaden en 1200 voeten. Onder den grond klom dezelve tot op 18 graaden, de warmte nam dus toe, naar maate men zich van de  ~l6 HET GEVOELEN' VAX DEN HEEB.EAILLVC'VEUDES de oppervlakte der aarde in de diepte venvyderde. 2) De vuurfpuwende bergen en heete bronnen zvn. een andere grond voor myne ftelling. Deeze zvn reeds op zich zelve een onwraakbaar bewys voor een vuur dat zich in het har: der aarde onthoudt. Men vindt dezelve ook in de koudlle landen. De Hecla braakt in Ysland zyn Lava's midden door fneeuw en vs. In Spitsbergen worden op 80 graaden heete bronnen gevonden. En de Franfche Academisten troffen te. Pella in Lapland een bron aan, die kokend heet was. Men kan deeze uitwerkzelen niet anders, dan aan een centraal vuur toefchryven , de gisting kan dezelve niet voortbrengen, want ook deeze moet door warmte veroorzaakt zyn , en vanwaar deeze warmte op plaatfen , tot welke de zon nimmer kan doordringen ? Voorts, welke is de reden dat de oppervlakte der aaide nooit dieper dan tot 5 of 6 voeten bevriest? De zonneftraalen verhinderen dit niet, op een grond dien zy nooit befchynen, en die altyd met fneeuw bedekt is; de vorst moest daar veeleer geftadig veldwinnen, en overal, daar het vogt doordrong, moest hetzelve in ys veranderen , als deeze bevriezing niet flxaks onder den grond een magtige hinderpaal ontmoette , en deeze is de werking van het centraal vuur dat zyn heerfchappy tot op de grenzen van het ryk des winters ukftrekt. 4) Hetzelfde heeft plaats omtrent de zetën. Deezen ontvangen de werking der zon llegts op haare oppervlakte ; haare onmeetelvk diepe afgronden moesten dus aan de ftrengfte koude blootgeiteld zyn, en,fchoon de diepte der zee tusfehen de keerkringen niet bevriest , zou men dit aan haare beltendige beweeging en omwenteling moeten toefchryven. Maar wat moest het  CÖE.S-?. DEK. BEWSSCH. EX DE VOLS. VAX ASTEN. -t\' bet geval zyn by de poolen ? Daar de vorst deeze beweeging ftremt, moest daar niet de diepte, tot welke de zonoeftraakn nooit doordringen, het eerst bevriezen, ende oppervlakte, die, ten mirrften in den zomer , door de zon befeheenen wordt, het langst vloeibaar blyven ? maar het tegendeel gebeurt! Men ziet bergen van ys dryven, in het aanzien van de zon, maar zy dryven ! de vors: heeft hun niet aan den bodem der zee kunnen vasthechtten, omdat hy daar een magtigen tegenlbinder ontmoet, die zyn vermogen beperkt. 5) Voorts , wanneer èt fneeuw op de bevroozene velden ligt , dan behoudt haare oppervlakte dezelfde gedaante; zy zakt echter, zy vermindert, maar zy wordt van onderen verteerd, de verharde korst weerfiaat zelfs een rl rauwe zonnewarmte , maar haar binnen zy de ontvangt warmte genoeg van de aarce MM zich te ontbinden en geheel te verteeren ; de groei van veele planten gaat zelfs onder de fneeuw voort, die, aan de buitenlugt bloot gefield, zonden bevrie ze ■ De oorzaak van dit verfchynfel ligt in de centraak warmte , die zich tot aan de oppervlakte uitftrekt, en door de dekking der fneeuw terug wordt gekaatst. 6) Eindelyk wordt myn ftelfel begunftigd door de waarneming van de geiykheid der zomers over de geheele aarde. Dit is een waarheid (boe vreemd ze ook fchynen mooge,) waarvan de Thermometers ons overtuigen. Zy leeren ons, dat men te Petersburg, in Zweeden en te Parys , ir> den zomer dezelfde hitte heeft, als onder de verzengde lugdtreek. Men moe: hieruit befluiten, dat onze aarde een fonds van warmte in zich heeft, dat voor alle climaaten even gnnftig i?. Een treffend bryk van ce goedheid des Scheppers! de  ■71S HET GEVOELEN VAN DÉN HEER BAILLY OVER DE?* de zon moest ctfcil de uitdeeler der levenswarmte Ékl zyn , zy fchenkt haare verkwikkende ftraalen te partydig; nu mag zy debegunftigde elimaaten vervrolyken en verryken, maar de warmte, die tot het leven nodig is, hangt van haar niet af, de bron van deeze is in de aarde zelve geplaatst , om zich over haare geheele oppervlakte te kunnen verlpreiden. Ziedaar de bewyzen voor myn eerfte ftelling , wegens het eentraal vuur van onze aarde , myn tweede was deeze : Dit vuur is aan bejlendige vermindering j en gevol^elyk onze aarde aan gejtadige verkoeling onderhevig. Eu dit zal ik nu nog trasten te bewyzen. De Heer de buffon kent maar één groote wet in de natuur , waaraan alle gdchapene weezens onderworpen zyn , en waarvan alleen de Schepper der natuur is uitgezonderd , te weeten die van geboorte en verdelging. Behalven God alleen , worden alle wezens voortgebragt , en groenen om weder aftenee-: men en zich te ontbinden. Dit moet zo wel plaats hebben by het centraal vuur der aarde , als by de kaars die onsveriicht, en hetvuurdat ors vertrek verwarmt. Mer kan zich geen vuur voordellen, dat geftadig door branding verfpild wordt, zonder te verminderen. Men kan deeze vermindering berekenen , en de Heer buffon heeft met bollen van verfchillenden diameeter proeven genomen, om te bepaalen , volgens welke wetten de tyd moest berekend worden, die zy, gloeijend gemaakt zynde, nodig hadden om te bekoelen , elk in evenredigheid van hunne grootheid , en volgens deeze proeven heeft hy den tyd bepaald, die een bol, zo groot als onze aarde, noodig heeft, om van den ftaat van gloeijing tot dien van bewoonbare warmte te komen , en van deezen weeder te vervallen tot diet?  tÓRSP. DER WETENSCH. EN DE VOLK. VAN ASÏEN. 719 dien van bevriezing en dood , welken het einde van alles moet zyn. Dus ftrekt de natuur van het vuur zelve ten bewyze van myne Helling. Laat ons nu nog zien of dezelve niet nog door waarnemingen van andere foort Wordt begunftigd. Men vindt than ds nog in de Indien pagoden of tempels , die in bergen beflooten, en met een onverbeeldelyken arbeid in de ingewanden van rotfen uitgehouwen zyn. Onder anderen de tempel van Canarin, op het eiland Salfette by Goa, en die van het eiland Elephantine by Bombay; de oude Egyptenaars en Ethiopiërs hadden insgelyks groote onderaardfche verblyven , aan den godsdienst en wetenfchappea toegewyd. Waarom vereerden deeze volkeren hunne goden in rots- en berg-fpelonken ? Zou het niet zyn, om dat de menfehen altyd gewoon zyn geweest om de woningen voor hunne goden , volgens het maakfel van hunne eigene woningen, in te richten? Zy zeiven waaren genoodzaakt, om de roostende hitte der zon in hooien en bergfpelonken te ontvlugten. De aarde na verloop van eeuwen bekoeld zynde, kwamen zy te voorfchyn , en bouwden woningen boven den grond, maar de goden behielden hunne koele tempelen , die tot gedenkteekens der eeuwen zyn nagelaaten. Het ryk der planten levert ons een andere byzonderheid op , die ter bevestiging van myn gevoelen djent. Onder de menigvuldige afdrukfels van planten op fteenen , die vau onder de aarde op verbazende dieptens werden opgedolven , vindt men altyd, dat di» fteenen, naar maate zy ouder zyn en dieper liggen, meest de beeldtenis draagen van die planten, die ender een veel warmer climaat behooren, terwyl men 'er  720 het gevoelen van den heer bailly over bes 'er zelden afdrukfels op vindt van planten die in dat zelfde land boven den grond wasfen. leibnitz had reeds eenige bladen van Indiaanfche planten op fteenen, in Duitschland uitgegraven , ontdekt. De Heer de jussieu bad ze in menigte gevonden op de fteenen van St. Chaumont in het Lionneefchc. Alk: de fteenen van deeze plaats (zegt hy) draagen indrukfels van planten, die thans niet dan in de Indien groeijen; men vindt 'er niet één, waarop een gewas is van de plaats waar men deeze fteenen vindt. Zonder my in een breedvoerig onderzoek wegens de oorzaak van dit verfchynfel intelaaten , bepaal ik my flegts tot deeze twee befluiten: i)De Indifche piraten, in noordelyke landen op deeze fteenen gevonden, bewyzen dat deszelfs lugtftreek weleer warm genoeg was om dezelve boven den grond aantekweeken. 2) En wanneer wy op die fteenen geene afdrukfels vinden van planten, die thans in dat climaat boven den grond groeijen, dan bewyst dit, dat de lugtftreek, waarin zy thans leeven , in die afgelegene eeuwen voor hun nog te heet was om te kunnen beftaan. Maar nog een fterker bewys vinden wy in de beenderen van olyfanten, die zo veelvuldig in de noordelyke landen worden gevonden. Dit dier behoort eigenlyk tot de verzengde lugtftreeken , het kan bezwaarlyk in onze landen leeven , het teelt 'er niet voort, en het zou omkomen, als men het nader aan den noordpool bragt. Men heeft echter beenderen en tanden van een olyfant in Vrankryk gevonden. In het noorden van Ierland vond men in het jaar 1715 een geheel geraamte van een olyfant ; en de lieer d'aubenton heeft een dyebeen van dat dier in Canada gevonden. Dit alles komt echter niet in vergely- kiug  ■oorsp. der wetensch. en de volk. van asien. 72X king by de menigte van delfbaar yvoor , die Siberiën oplevert, dat een tak van koophandel maakt voor de ingezeetenen , en aanmerkelyke inkomften aan den ftaat geeft. Schoon de inwooners deezer landen beuzelen van zeker dier dat onder den grond leeft , en welks beenderen dit yvoor zouden opleveren , zyn de Rusfen zelve overtuigd , dat deeze overblyffelen van geene andere dieren dan van olifanten zyn. De Franfche Academie heeft het overtuigend beweezen , en men ziet in 's Konings kabinet verfcheide echte olifantstanden, die in Siberiën gevonden zyn. De groote menigte van deeze overblyffelen bewyzen, dat Siberiën weleer het vaderland der olyfanten is geweest; thans zouden zy 'er niet kunnen leeven. Men heeft de kracht van dit bewys zo duidelyk gevoeld, dat men verfcheide vreemde ftelfels verzonnen heeft , om dit verfchynfel te verklaaren. Men heeft zelfs de as der aarde willen verplaatfen , dezelve langs de Ecliptica gelegd, den noordpool onder de verzengde lugtftreek geplaatst, en dus, terwyl men de eene helft van den bol beftendig naar de zon keerde, de andere helft onbarmhertig voor altoos van derzelver licht en warmte beroofd, en dat alles om olifanten in het noorden te huisvesten. Is het dan niet veel minder omflag , de aarde haare gewoone richting te laaten behouden, en te nellen , dat het centraal-vuur weleer hevig genoeg was om aan Siberiën die warmte te geeven, welke thans in Indien , het vaderland der olyfanten , heerscht. Deeze waarfchynlykheid wordt verfterkt door twee eude overleveringen, die men weleer onder de volksfabelen telde, doch die, volgens myn fystema , in waarheden verander^rj strabo meldt ons , en de wyscEG. V. D. &aa eud-  f22 HET GEVOELEN'TAN DEN HEER. BAILLYOVER DEJf oudvader augustinls fchryft het hem na , dat onder de verzengde lugtftreek geen menfehen konden leeven, en, fchoon zy 'er al waaren, dat zy, die door een gloeijende zon geroost wierden, om die reden in geen weldadig Opperweezen konden gelooven. En ysbrand ydes zegt , dat de Inwoners van Siberiën hem verzekerd hadden, dat hun land voor den zondvloed veel warmer dan tegenwoordig was geweestZiedaar dus myne Helling van de verkonding deaarde, door de vermindering van het centraal - vuur, een hoogen trap van waarfchynlykheid bygezet. De verkoeling heeft dan plaats , maar zy gaat zo langzaam voort, dat de tyd, zedert welken men de thermometers heeft waargenomen , veel te kort is , om dezelve met vergelykingen van deezen aard te kunnen bewyzen. Zy gaat ongemerkt voort , maar eeuwen zyn 'er noodig,om haaren voortgang door uitwerkfelen te ontdekken. Maar wat zyn eeuwen tegen de ongemeetene duuring des tyds , waarin het tydperk van onze aarde, even als haar bol, inde ruimte der hemellugt voortdryft ? En wy hebben geen reden te denken, dat dit fonds van inwendige warmte het uitfluitend voorrecht van onze aarde is ; de analogie doet ons niet alleen dezelfde inrichting by de andere pianeeten als waarfchynlyk veronderftelien , maar de waarneeming van haare gedaante geeft ons ook aanleiding om dit belliüt te vormen. Befchouwen wy Jupiter, men heeft op zynen Iuisterryken bol eenige banden of gordels waargenomen, die zeer onbeftendig zyn ; zomtyds heeft men 'er wel acht ontdekt , doorgaans zyn 'er maar drie, op andere tyden heeft men 'er flegts éên. gezien. Zy verwis-'»> felea  60RSP. DER WETENSCH. E.\ DE VOLK. VAN ASIEN. 72 J felen fchielyk , verdwynen ras , en komen fpoedlg weder te voorfchyn. Deeze waarneemingen kondigen ons gewichtige veranderingen aan, die op deeze pfaneet beftendig voorvallen. Zy fchynt overgeleverd aan geftadige verwarringen en omkeeringen; die duistere en veranderlyke ftreeken kunnen niet wel anders zyn dan zeëen, die buiten haare oevers vloeijen en alles overftroomen, en die vervolgens, door zekere kracht overweldigd , door diepe afgronden worden ingezwolgen. De gedachte, dat deeze omwenteling in de vloeiftoffen van deeze planeet zou voorvallen, is nog de draaglykftc ; want welke veranderingen zou die geheele bol niet ondergaan , als dit alles in deszelfs vaste deelen gebeurde, en geheele landen over elkander tuimelden ? Doch, wat 'er ook van zy, een bol, welks inwendig vuur nog zo hevig woedt, en zulke omwentelingen op zyne oppervlakte veroorzaakt, kan niet bewoonbaar zyn. Wanneer de verfchrikkelyke verwoestingen van aardbevingen en overftroomingen, die nu en dan gedeeltens van onzen aardbodem hebben getroffen, algemeen waren geweest, dan was het gedaan geweest met deszelfs bewoonbaarheid. Geheel Portugal zou door een aardbeving omgekeerd, geheel Italiën cloor de middellandfche zee ingezwolgen kunnen worden , zonder dat men deeze verandering op Jupiter zou bemerken. Mogen wy dan niet befluiten, dat liet centraal - vuur van deeze planeet nog te hevig brandt , dan dat zy bewoond zou kunnen worden? Na 't verloop van eeuwen zal haare bekoeling zo verre gevorderd zyn , dat zy aan haar gewichtigfte bedoeling kan voldoen , te weeten, om een verblyf van bewoning ter beproeving of volmaking van redelyke wezens te zyn. Aaa 2 Dit  724 HET GEVOELEN VAN DEN HEER BAILLY OVER DEN Dit tydperk heeft onze maan reeds gehad. Deeze planeet is ons de naaste by, en omtrent 2000 maaien minder dan Jupiter van ons verwyderd ; wy kunnen door het Telescoop haare oppervlakte vry naauwkeurig waarneemen, en een vlakte zo groot als de ftad Parys daar in onderfcheiden. De kaart van de maan, althans van de zyde die zy ons toekeert , is ons beter bekend , dan die van onze aarde. Men zoude 'er dus zeer geringe veranderingen op kunnen waarnemen , doch haare oppervlakte vertoont ons niets, dan een doodfche ftille eenvormigheid. De duistere vlekken op dezelve zag men weleer voor zeëen aan , doch men heeft op goede gronden beweezen, dat de maan noch zeëen noch meiren kan hebben, zelfs geen atmosfeer, welks dampen haar helderfte deelen flegts een ogenblik zouden beneevelen. Haar inwendig vuur is verminderd tot dien trap, dat alle leeven en groeijing op haar bol vernield is. Haar wateren zyn verflyfd , en door beftendige vorst uitgevroozen. Wy zien nog in die menigvuldige kringen op haar oppervlakte, de kommen, die weleer de oevers haarerzeëen waren. Geene uitwaasfemingen van de groeijeude fchepping meer opryzende in haaren dampkring, is deeze verftyfd, verdikt op haare oppervlakte nedergevallen, en daar mede vereenigd. Dus ziet onze aarde in Jupiter, wat zy voor veele ecuwen was , en in de maan wat zy na verloop van eeuwen zyn zal. Met tydperk haarer bevolking is tusfehen deeze twee uiterftenbepaald; en de meerdere of mindere trap van bewoonbaarheid en warmte op haare oppervlakte, wordt door den ftaat van haar middelpuntig vuur gereegeld. Zo veele waarlchynlykheden doen zich zelfs ia andere deelen van 't Heelal op voor myn fystema, of  tJORSP. der WETENSCH. EN de. VOLK. VAN asien. 72. of liever voor dat van den Heer de buffon , wegens het middelpuntig vuur van onze aarde , en de beflendige vermindering van dat vuur. Ik zal niet behoeven aantemerken , hoe zeer dit gevoelen de ftelling van den Heer de bailly begunffigt, wegens het beflaan van een aloud volk in het noorden , by 't welk de oorfprong berust dier wetenfchappen, van welke de oudfle volkeren van Afiën flegts erfgenamen en bewaarders.zyn geweest. Ik beken dat het niet eens noodig is, ter bevestiging van myn gevoelen , zyn toevlugt tot deeze Helling van buffon te neemeu ; de ondervinding leert ons , dat men waarnemingen kan doen en wetenfchappen beoeffenen op 50 graaden noorder breedte, midden in de flrengfle koude ; doch by de verkoeling der aarde kunnen wy reden geeven, waarom de bevolking zich van het noorden naar het zuiden heeft uitgebreid. Dus begunffigt de eene gedachte de andere , en alles vormt een natuurlyk en ongedwongen geheel. Thans heb ik aan myn oogmerk voldaan , en-zo kort als de duidelykheid der ftoffe , en zo duidelyk ais de kortheid van dit bellek zulks toeliet, een fchets van het werk van den Heer de bailly gegeeven. Ik twyffd niet, of men zal daarin veele fchoone gedachten, vernuftige vindingen, en floute Hellingen hebben aangetroffen , zulken, die den groeten man kenmerken , en die het nader onderzoek van den leezer dubbel waardig zyn. Mogt nu hetgeen ik daarvan heb voorgedragen , dienen om de lust tot verdere nafpooring over dit onderwerp optevvekken, en gelegenheid geeven, dat de zulken onder myne leezers, wier belezenheiden ervarenheid hun in Haat Hellen,om hetAaa 3 zelve  725 HET GEVOELEN VAN DEN HEER. BAILLY ExZ. I zelve met de vereischte naauvvkeurigheid te behande-. len , ons hunne gewichtige aanmerkingen daarover mededeelden, dit zou den geest van onderzoek aanfpooren , onze kundigheden vermeerderen , ons genoegen en geluk naar verdiende bevorderen , en langs dien weg , aan de loffelyke oogmerken der Maat. fchappy op eene voortreffelyke wyze voldoen. S, VAN  ^27 JAN DEN SCHEPPER. EN REGEERDER DER WAERELB EN DE ONSTERFELYK.HEID ONZER ZIELE» Vervolg en Jht van bladz. .560. |R eeds de hoop op de voortduuring na den dood is ons borg, dat-wy met ons lichaam niet te gelyk vergaan zullen. Wy zouden deeze groote gedachte niet hebben, wanneer zy ongegrond was. De befchouwing van den aanleg van onzen geest en de zedelyke bekwaamheden , die voor de tegenwoordige waereld te sroot, ja in de daad nadeelig zyn , brengt ons het eerst op 'de gedachte , dat deeze op eene toekomftige verdere befchaaving doelen. Het is klaar, dat wy niet door ons zeiven zyn. Onze geestvermogens zyn ook niet inzinlyke dingen, in onze geduutig veranderbaare lichaamen gegrond. Want de geestvermogens van kennis en eene verftandige keuze zyn edeler, dan de van zich zeiven onbewuste krachten van beweging. Veelen onzer bekwaamheden hangen zelfs niet eens van de zinlykheid af, als de bekwaamheid om bet menigvuldige in de voorwerpen duidelyk te onderfcheiden, dit menigvuldige in een geheel te vereenigen , voorts de vatbaarheid om oorzaak en werking met eikanderen te verbinden, de overeenftemming intezien , oogmerk en middelen te beoordeelen, volkomenheid en fchoonheid te begrypen en te gevoelen, doch in 't byzonder de zedelyke bekwaamheden, die op de betrekking onzer neigingen tot onze daaden doelen. De grond van alle deeze heerlyke bekwaamheden moet dus in iets anders dan in het famenftel Ofizer zenuwen of herszens liggen. Het moet een Aaa 4 Wèzen  7 2* VAN' DEN SCHEPPER DER WAERELD wezen zyn, dat van het lichaam onderfcheiden is en dat alie deeze bekwaamheden in zich vereenigt. Onze eigen denkenskragt leidt ons noodzakelyk daartoe op. Want by alle onze denkbeelden vereenigen wy het menigvuldige in een geheel te famen, en zouden wy dit dan niet by de denkbeelden van onzen geest doen ? Wy kunnen ons wel geene zinnelyke voordellingen van deezen geest maaken, welks"eigenfchappen zelfs niet zinlyk zyn; wy weeten ook niet, op welke wyze hy met onze lichaamen verbonden is maar dit kan ons echter het bewust zyn van ons inwendig vermogen van denken en willen niet beneemen. Zy mogen dan met eikanderen zulke betrekkingen hebben, als zy willen, zo vraage ik verder, vanwaar ontdaan alle die met eikanderen vereenigde bekwaamheden , en waardoor worden zy aan een lichaam verbonden , dat wel niet de grond van haar bedaan kan uitmaaken, maar echter het middel van derzelver ontwikkeling is ? Tot deeze vraage leidt ons onze eigen reden, voor welke het een hoofdbezigheid is, de oorzaaken der dingen en haar verband naarcefpooren. Wy zouden liet juist by de gewigtigfre belangen moeten verloochenen , wanneer wy deeze vraage van de hand wilden wyzen. Wy willen juist nu niet navorfthen, hoe wy ontdaan en met ons lichaam vereeni^d zyn ; wy vraagen degts , vanwaar onze oorfpron- ? Niet van het lichaam , niet het edele van het onedele' Maar ffeor ons zeiven zyn wy echter ook niet; wy hesben ons met zeiven met onze lichaamen wreenigd. Dus moet onze met denkingskragt en zedelvke vermolens uitgeruste geest,van een lioogoc wezen voortgebragr,.en met onze lichaamen vereenigd zvn gewordca, Dit voqt ons onzichtbaar wezen kau eigenschappen  EN DE ONSTERFELYK.HEIB ONZER ZIELE. pen en volkomenheden bezitten, van welken wy ons in 't geheel geen denkbeeld kunnen maaken ; doch wannéér wy ons hetzelve voordellen willen, kunnen wy dit niet anders doen, dan wanneer wy het onze edelfte zielsvermogens en zedelyke bekwaamheden , gezuiverd van alle zinnelyke gebreken, toefchryven. Dit wezen , dat ons deeze vermogens gaf, wilde zekerlyk , dat wy hem kennen zouden. Het edeilte gebruik onzer bekwaamheden beftaat toch daarin , dat wy de bewonderenswaardige overeenftemming en de weldaadigfte oogmerken in alles , wat ons omringt, kunnen inzien. Wy moeten dus den Oorfprong van ons beftaan daarin gelyk zyn, dat wy , fchoon zwak en onvolkomen , ons de gedachten voorftellen en de oogmerken bevatten , die van hem voortkomen en in zyne werken afgedrukt zyn. Want deeze Oorfprong van ons beftaan is tevens ook de groote werkmeester van den aardbol en van alles wat wy op denzelven aanfchouwen. Dit alles heeft tpch eene zeer naauwe betrekking op elkander en in 't byzonder op ons menfehen. Het is, gelyk eene opmerkzaame waarneeming aantoont , alles het werk van éénen bouwmeester. Wy zien hem niet, doch wy zien den aanleg, die Uit ons best gemaakt is, en dat alles de belooning van onze vlyt en nadenken is. Alles is juist naar onze kragten afgemeeten. Met moeite doorworftelen wy aiies, doch deeze moeite is zeer voordeelig ter vorming onzer kragten , en flegts in weinige gevallen isdenatuur, die ons omringt, magtiger dan de mensch. Onze aardbol heeft eene geheel zichtbaare betrekking op de zon; zyn loop om dezelve is zeer naauwkeurig naar de behoeften van de bewooners der aarde Aaa 5 inge-  ?_d VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD ingericht. Even gelyk de aarde, bopen nog meer lichaamen om de zon , en behalven deezen een groot heir van comeeten. Het verftand, dat wv van onzen maaker verkregen hebben , heeft een middel gevonden, om de loopbaanen deezer lichaamen zeer naauwkeurig te bereekenen , de wetten van derzelver beweeging natevorfchen, en zelfs hen hunnen loop voorteteekenen , wanneer wy ze ook voor de eerftemaal flegts een korten tyd zien. Dus maaken alle deeze waereldbol'en een naauw verbonden geheel uit, en de werkmeester van ons vernuft, dat de wetten van dit geheel heeft voorgefchreven , is tevens de werkmeester van alle deeze waereldlichaamen zo wel als van t»nze aarde. De zon maakt met de fterren een nog grooter geheel uit, welker verband wy wel, deels wegens de onmeetbaare afftanden, deels ook nog uit gebrek aan Waarneemingen, flegts zeer onvolkomen inzien; doch Wy ontdekken echter reeds onderlinge betrekkingen m de beweegingen der fterren, en , ook zonder hierop te zien , kunnen wy niet nalaaten den werkmeester van onze zon en haar gevolg , ook voor den ftichter van alle die overige zonnen, en haare voor ons genoegzaam onzichtbaare wachters te houden. Doch dan moeten ook de overige met elkander in verband ftaande fterren , die uit haaré onmeetbaare afftanden zich flegts als byftinjes voor ons vertoonen, een werk van die zelfde almacht zyn, welke het ontelbaare heir van zonnen rondom ons verfpreidde. De waereld, zo verre wy haar nu kunnen overzien , is één geheel' én 'er is ook flegts één ftichter van dit geheel , de bron van aile overcenftemming en volkomenheid. Dus hebben wylieni gevonden, hem, dien wy ons beftaan  EN DB ONSTERFELYKHEID 0NZER ZIELE. f_f. beftaan en alle onze vermogens verfchuldigd zyn, den Oorfprong van alle dingen , den regeerder aller Waerelden, den verzorger van alle zyne fchepzelen, hem, den zekerden grond van alle onze verwachtingen. Zonder hein zou deeze waereld een begoochelend _Vl van blinde natuurkrachten zyn, wy zeiven waren «onder doel op deeze waereld geplaatst, en uioesten vol onrust afwachten , wat na dit leven ons IOC zyn zoude , zo wy niet omtrent even zo zonder oogmerk weder vergingen , als wy hier zonder eenig bepaald doel geleefd hadden. Wy kunnen wel niet inzien, hoe de tjantfche waereld door God, derzelver ftichter, in de daad geworden is en door hem voortduurt. Dit moet de voorftellingkragt der grootfte eindige geesten te boven gaan. Dit is ook voor onze behoeften geenszins nodig. Genoeg, dat wy uit de kunftige en doelmaatige inrichting der waereld , zo verre onze ondervinding flegts ftrekt , zien kunnen, dat alle overeenftemtning en volkomenheid in een eenig oorfpronglyk weezen , in God , gegrond , en een gevolg zyner gedachten en oogmerken is. Dit altyd volftandiger en naauwkeuriger intezien , is de aangenaamfte en nuttigde bezigheid van onzen geest, waarby wy den boven alles verhevener. Oorzaak van ons beftaan, door zyn gefchenk, de reden, uit zyne werken altyd beter leeren kennen. Daarentegen is het eene vermoeijende navorfching , op de vraag : hoe de waereld ontftaan zy, een antwoord te zoeken. Wy moeten nafpooren, hoe de waereld ingericht is, met, hoe zy werkelyk mag zyn geworden. In 't byzonder is het voor ons van aanbelang, optemerkeu , hoe alles in de waereld tot vermaak en welzyn der , gevoelige fchepzels is ingericht. Hier er-  T3* VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD erkennen wy dat groote oorfprongkelvke beeld, van welke de goedgunltige neigingen in onze ziel ee'n afdruk zyn. De befchouwing alleen der weldaadige voorzorg, die zich overal in de natuur opdoet , geeft ons het fchoonfie bewys voor het beflaan van eene almachtige , ahvyze en algoede Oorzaak van alle dingen. Wy vinden in onze eigene natuur de gefchiktheid om genoegen te fcheppen in de bevordering van het i wy inrichtingen tot het welzyn van ieder, ook van het onaanzienlykfie dier; moeten wy dan hieruit niet befluiten, dat deeze gefchiktheid en zodanige inrichtingen denzelfden oorfprong hebben, en wel (naar de grootte, menigvuldigheid en overeenfiemming dier inrichtingen , zoverre wy ze flegts uit onze begrensde Randplaats kunnen overzien , te oordeelen) den mag, tigfienen verflandigflen veroorzaaker. Onze goedhartigheid is deels door onvermogen , deels door eigen behoeften bepaald, doch by den Heer van het geheelal vinden deeze bepaalingen geen plaats; zyne oogmerken doelen geheel en alleen op het welzvn zyner fcheofelen en hy zelfs geniet flegts, om naar den mensch te fpreeken , een genoegen in de vrolykfte gewaarwordingen zyner werken. Uit het bewys van de alles omvattende goedheid ' van onzen Schepper, en van de ons door hem ingeplante geneigdheid, om op eene gelyke wyze in onzen werkkring geluk te bevorderen, moeten wy befluiten, dat het een hoofdoogmerk van God is, om ons tot verfiandige werktuigen zyner goedheid te maaken', de hoogde eer, waarvoor een fchepfel vatbaar is en uio^elyk de eenigde wyze , oP welke wy onzen b:nePper gelyk kunnen zyn. De dieren moeten zyue oog-  EJJ BE ONSTERFELYKHEID ONZER ZIELE. 73_ oogmerken , die op aller welzyn uitloopen , zonder dat zy het weeten , blindelings volgen ; wy moesten als edeler wezens zyne oogmerken kennen, en dezelve uit eigen verkiezing bevorderen. Het kan hem dus volltrekt niet onverfchillig zyn, wanneer wy de edele vermogens , die in ons gelegd zyn, onderdrukken , of zelfs de baatzugtige neigingen ten verderve van onzen evenmensen den teugel vieren. Hy moet reeds hier zodanige inrichting gemaakt hebben, dat.braave menfehen niet alleen door het zelfsvergenoegen, dat in de beoefening der deugd gelegen is, en door het zalige bewust zvn van rechtvaardig en edelmoedig gehandeld-te hebben, maar ook door uitwendig geluk, een ieder naar evenredigheid van zyne omltandigheden, beloond mogten worden, en dat daarentegen ook de booswicht reeds hier de ftraffen zyner euveldaaden wegdraage. Intusfchen treffen de aigemeene ongevallen der menschheid den goeden zowel als den kwaaden. Het zou zelfs voor de deugd nadeelig zyn, wanneer zy den mensch voor ongevallen befchermde , en door uiterlyke belooningen kenbaar was. De ondeugende geniet mogelyk dikwils een uitwendig geluk als het gevolg zyner'ftreeken, en bloost deswegen niet. De eerlykheid kan zelfs voor goed en leven nadeelig worden. De eigendunklyke heerschzucht en woeste dweepery hebben maar al te veel flagtoffers voor vryheid en waarheid doen bloeden. De omltandigheden van dit ons leven hier op aarde gedoogen niet, dat de deugd een volkomen geluk, en de ondeugd de verdiende verachting wedervaareu. Reeds hierdoor worden wy op de gedachte gebragt. dat dit leven niet ons geheele beftaan in zich fluit, doch  734 VAN DEN SCHEPPER DER WAEf.EXD • doch dat na hetzelve nog een tyd der vergeiumg voor de deur Haat. Doch wy kunnen , uit ons tegenwoordig ftandpunt, noch het loon noch de ftraffen nader bepalen Van de aardfche deugd zou by menigeen vrv wat afbekend worden, en de ondeugd aan eeuigen toe verandering van fchuld verllrekken. Veele rampen waarVoor wy over 't geheel veel meer goeds genoten hebben, zyn de merdche verpligt te draden Laat ons den grond onzer verwachtingen nader by weken te komen. Wy zien, dat God ons de bekwaam! hetd verleent om het goede, uit een verftandig overleg, zowel ten opzichte van ons eigen weizvn als dat van onze medemenfehen , te doen; hv heeft 'aan de involging onzer weldaadige neigingen het edelfte vermaak verknocht; by zelfs heeft in de gantfche fchepPing getoond, dat zyne voornaamfie bedoeling is om alle zyne fchepzelen, naar maate van hunne vatbaarheid vrolyk en gelukkig « maaken; wy moeten dus daaruit befluiten, dat het geluk van redelyke wezens , en de verftandige, vrye medewerking derzelven ten aigemeene nutte, het voornaamfte doel der fifeapfaMg is. Dit doel wordt hierop aarde flegts zeer onvolkomen beren, en :;: zzzzztz -.verkzembeid van hunne krachten geraaken. Zy, die hier nog taslchen het goede en het kwaade wankelden, endoor uitwendige omltandigheden in hunne zedelyke vorming verwaarloosd waren, zuilen in een anrer leven tot beter inzichten, tot goedheid en overeenltemmmg bonner neigingen, en tot eene hebbelykhcid in deoeferür- rurr.:: ph:h:en ge-aken, wiirrir h=: -in hier gogontbrak, fchoon zy langen tyd, mogelyk altyd, achter diegeenen terug zullen blyven, die reeds vaa h.er  73(5 VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD hier een werkzaame zucht tot het goede overneemerr. Doch de ongelukkigen , die door hunne vyandelyke neigingen, het zy dan in een grooter of in een kleiner kring, ellende verbreiden , de verergering van andere menfehen veroorzaaken, onwetendheid en bygeloofuit heerschzucht en eigenbelang bevorderen, en het goede verhinderen, deezen zullen door hun eigene bittere ondervinding leeren moeten , hoe zwaar hunne overtredingen van de zedelyke orde zyn. Zy zullen door de omwenteling, die de dood voortbrengt, moeijelyk van het kwaadaartige hunner neigingen gezuiverd , en tot goedhartigheid bekwaam gemaakt kunnen worden. Ook zyn zy het menfchelyk geflacht i dat zy beledigd hebben , eene voldoening fchuldig! Mogelyk dat het lyden , 't welk hun als een gevolg' hunner dwaasheden en misdaaden overkomt , tevens een middel van verbetering zy. Het fchynt, dat men van de wysheid en goedheid van den Schepper en vader aller wezens verwachten kan , dat hy geen derzelven vollfrekt ongelukkig wil laaten zyn * of zelfs eene beftendige verergering gedoogen zal. Doch wy mogen hier niet over de toekomftige handelingen van God iets naders bepaalen. Wy moeten veel eer trachten , hier in de beoefening van die bekwaamheden, welke ons namaals volkomen gelukkig zullen maaken , zo ver als mogelyk , te komen , en ons te overtuigen , dat elke verwaarloozing van onze zedelyke natuur, en ieder ongedeldheid derzelve haare gevolgen tot het toekomftige leven uitftrekken en eene vermindering van onze volkomenheid en geluk naar zich fleepen zal. Wy moeten ons trachten te overtuigen, dat de buitenfpoorigheden der zinlykheid ons voor de vermaaken vau den geest en van het hart ftomp maaken;  ÊK DE ONSTERFELYKHEID ONZER ZIELS. ?J7 ken ; en dat de geest , welke niet dan zinlyke lustwaardeert, en ontbloot van alles, wat hy zyn eigendom noemen kost, in een ander leven overgaat, waar zyne onbekendheid met de goederen van een hooger aart , en de geringachting van alles , wat hem op aarde niet voorgekomen was, in hem eene leedigheid en onvergenoegdheid zal voortbrengen , die hem mogelyk voor altyd kan doen ten achteren blyven. Nog meer zullen wy ons zeiven op het levendigfte overtuigen door de ondervindingen , die wy hier verkrygen kunnen , dat vyandelyke neigingen den mensch noodwendig ongefchikt moeten maaken, om de zaligheden van het toekomftige leven te ftnaaken, een toeftand, waarin alles harmonie en naaryver ter bevordering der gemeenlchappelyke volkomenheid zyn zal; dat deeze ongelukkige gemoedsgefteldheid des te meer pynigen zal , hoe grooter het geluk der deugdzaamen is, waarvan de boosaartige getuigen zyn moet, zonder het te kunnen ftooren. Wy weeten niet, door welk middel de groote omwenteling van onzen tegenwoordigen toeftand zal bewerkt worden, doch wy weeten ook niet, hoe onze ziel tot haar tegenwoordig bekleedzel kwam, en hoe zy, als een van het lichaam afgefcheiden wezen , beftaat, ook niet, hoe beiden, lichaam en geest , met eikanderen verbonden zyn ; dus kunnen wy ook onmogelyk vooraf bepaalen , hoe onze ziel, wanneer haar tegenwoordig werktuig der gewaarwording vervalt, voortduuren, en een nieuw werktuig, dat tot haare verdere vorming beter gefchikt is, bekomen zal. Doch ook hier leert ons de geheele inrichting der natuur , dat wy niets onmogelyks verwachten. Het gantfche ryk der gëorganifeerde lichaamen is een onwysbeg. V. D. Bbb afge-  733 VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD afgebroken reeks der menigvuldigfte veranderingen. De zaadkorn valt in de aarde , en wast , terwyl zy opgelost wordt, tot eene plant. Men ziet in den eikel den reeds uitgebreiden boom, die uit haare fchynbaare vernieling voortfpruit; en wie weet welke aanleg in ons tegenwoordig lichaam tot een nieuw en beter is opgefloten ? Met een gerust vertrouwen en vrolyke verwachting moeten wy onze lichaamen aan het ftof overgeeven, en het aan de wysheid van onzen Schepper overlaaten , wanneer en hoe hy onze ziel, na het afleggen van haar bekleedzel , tot haar toekomftige beflemming leiden zal. Nu kunnen wy ook, ten opzichte van de lotgevallen deezes levens, ons aan de over alles waakende Voorzienigheidmet een destemeeropgebeurden moedovergeeven. Wat ons hier onvolkomen of zelfs kwaad fchynen mogt, moeten wy als het gevolg van eenen ftand der opvoedingtot eene hooger volkomenheid aanzien. In de lichaamelyke waereld volgen alle veranderingen naar beflemde wetten , overeenkomftig de natuur der werkende krachten. Toen God deeze krachten deed ontftaan, zaghy alle de werkingen, die uit derzelver natuur, en het oorfprongkelyk verband derzelven ontftaan moesten, vooruit, gelyk ook den invloed, die zy op het welzyn der levendigen hebben moesten. Had hy dit niet vooruitgezien , dan had hy geene natuurwetten kunnen maaken, of hy mpest ze, zodra zy wanorden veroorzaakten, ten besten zyner fchepzelen, oiv fchorten en veranderen. Doch alles behoudt in de waereld , zo lange wy ondervinding hebben , zynen vastbepaalden, weldaadigen gang tot welzyn van het geheel. De in flandhouding van ieder ras van dieren , niet flegts in enkele verlbrooide overblyfzels , maar in di  EN DE ONSTERFELYKUEID ONZER ZIELE. 73O de behoorlyke evenredigheid tot het geheele dierenrvk, en het evenwigt tusfehen beide gedachten van ieder foort zyn oogenfchynlyke bewyzen eèner Voorzienigheid, die over alles waakt, alles vooruit overlegt , en tegen elkander afgemeeten heeft. Zyn wy overtuigd, dat het hoogfteVerftand alles in de dierlyke en lichaamlyke waereld vooruitgezien en op de beste wyze gefchikt heeft, dan moeten wy ook hieruit befluiten , dat God nog veel meer onze vrye daaden vooruitgezien, en dezelven, door hun verband onder eikanderen en met de voorvallen in de lichaamlyke waereld , ten algemeenen beste beftierd heeft. Want ieder ras van dieren is flegts één fchakel in de keten der levenden. De handeling van een dier zyn aan die van een ander van hetzelfde foort volkomen gelyk. Ieder mensch daarentegen is als een byzoilder lid in den ry der levenden aantezien , omdat hy voor eene vordering ter volkomenheid vatbaar is. Ie Ier zyner daaden heeft haaren invloed op het toekomftige. Een onbemerkte daad kan een zaad zyn, waaruit groote veranderingen , die voor gantfche landen en veele geflachten van gewigt zyn, voortfpruiten. Moet niet het doordringend oog der Voorzienigheid den famenhang der groote werkingen , waarover wy verbaasd ftaan , met de eerfte, door ons gantsch onbemerkte , aanleidingen inzien , even gelyk hy in den zaadkorn alle toekomftige planten vooruit kent ? Zou het oneindig Verftand , dat het groote geheel zo juist gefchikt heeft , niet ook den loop der menfehelyke daaden vooraf overzien en ten algemeenen nutte van het menfchelyk geflagt beftierd hebben ? Zou God, die ieder dier zyne maate van een bly genot had aangewezen , niet veel meer voor ieder mensch in 't byBbb z zonder  74® VAN DEN SCHEPPER. DER WAERELD zonder gezorgd hebben ? Zekerlyk kan hy den loop der dingen niet om één mensch , en zelfs niet om gantfche volken veranderen. Dit zou zonder wanorde en tegenltrydigheid geen plaats kunnen hebben. De mensch zou alle aanfpooring tot werkzaamheid en voorzigtigheid verliezen , indien hy dorst verwachten , dat de krachten der natuur geftremd zouden worden , om hem uit zekeren nood te redden, of dat zy ten zynen nutte eene andere richting zouden verkrygen, en zich op eene onbegrypelyke wyze door hem konden laaten regeeren. Wy zouden, by zulk eene herhaalde opfchorting van den loop der natuur, met de wetten der lichaamlyke waereld in de war raaken , en ze niet, gelyk nu, tot ons voordeel leeren gebruiken. De krachten der natuur moesten volgens zekere wetten werken , opdat wy niet als werktuigen behoefden behandeld te worden , maar ons naar deeze wetten uit eene vrye handeling zouden leeren fchikken. 't Geen den indruk deezer opmerkingen kan verllaauwen , zyn de onvolkomenheid en het kwaad in ons tegenwoordig leven. Doch zodanige onvolkomenheden , die van de natuurlyke bepaalingen van ons lichaam en onzen geest voortkomen, mogen wy der Voorzienigheid niet te last leggen. Wy zouden door onze lichaamen voor geene aangenaame gewaarwordingen vatbaar zyn, wanneer zy ook geene fmarten te lyden hadden. Onaangenaame ondervindingen leiden; ons tot geluk, dwaalingen tot waarheid. Wy genieten hier veel goeds. Wy hebben zeer gewigtige krachten en bekwaamheden verkregen, en zyn met de geheele natuur in zulk een verband geplaatst, dat wy ze behoorlyk gebruiken kunnen. Het lyden, waaraan wy",  EN DE 0NSTERFELYKHEI1 ONZER ZIELE. 74I wy, als bepaalde wezens, blootgefteld zyn, zyn wy 'verplicht te draagen. Hoe zeer verlicht het ons het uitzicht aan deeze zyde van het graf, wanneer dit lyden niet door onze eigen dwaasheid of zelfs boosaartigheid veroorzaakt wordt! Het zyn dus niet de bepaalingen onzer natuur, die ons geloof aan de Voorzienigheid kunnen doen wankelen ; doch mogelyk des te meer de grove ontaardingen onzer neigingen en de onmenfchelyke uitfpoorigheden onzer driften. Onze inzigten zyn veel te gebrekkig , dan dat wy de reden der toelaating van zo menigvuldig kwaad, als ons de gefchiedenis , zelfs de hedendaagfche der befchaafdfle landen, oplevert, kunnen opfpooren. De oogmerken der Voorzienigheid ontdekken zich dikwils laat. Zy maakt reeds haar aanleg vooruit op verafgelegen tyden , en wy vraagen te vroeg, waartoe dit onheil ? Wy moeten bedenken , dat ons tegenwoordig leven een ftand der kindsheid en zedelyke opvoeding is. Wy beginnen hier op den laagften trap. Onze zinnelyke neigingen en onze hartstochten zyn ons gegeven om alle onze bekwaamheden te doen ontwikkelen. Wy kunnen de zugt tot genot niet bevredigen zonder onze krachten intefpannen. Zelfs de baatzuchtige en vyandelvke neigingen moeten het hunne toebrengen om onze bekwaamheden een andere vorm te geeven, of'er nuttige gevolgen uit te doen ontdaan. De yverzucht over het voorrecht van een ander fpoort tot naaryver aan, en de oorlog, hoezeer hy de geesfel is van het menfchelyk geflacht, heeft echter veel ter befchaaving van het menschdom toegebragt. Door de ondervinding leeren wy de gevolgen kennen van het geen algemeen fchade!yk enflegt is, en wy moeten, wanneer wy de befchouBbb 3 win-  74^ VAN DEN SCHEPPER DER WAERELD , ENZ. wingen van onze reden volgen , zulke handelingen afkeuren en verfoeijen. Zedelyke wezens , die het goede uit een vryen wil oefenen, moeten, uit afkeer tegen het als fchadelyk erkende kwaade , het goede des te ftandvnstiger beminnen. Wy verwerven hier onze kundigheden langzaam door onderwys, of ondervinding en nadenken. Wy dwaalen ligt , en kunnen door gebrekkige inzichten of verkeerde voorltellingen gemakkelyk tot nadeelige daaden verleid worden. Wy mogen niet morren , dat God ons niet een grooter maate van verftandelyke vermogens gefchonken, noch minder dat hy ons niet van de geboorte af aan met 2ekere en onfeilbaare inzichten voorzien heeft. By alle zodanige omltandigheden waren niet flegts misftappen, maar zelfs groote misdaaden niet geheel en al voortekomen. Doch wy zien hier reeds gedeelte]yk , dat menig een daad , die zeer kwaad fchcen, echter uitmuntende gevolgen gehad heeft, en wy mogen met recht verwagten, dat in een toekomftig leven alle wangeluid in harmonie zal veranderd worden , dan, wanneer de deugdzaame, door grootere bekwaamheden en ongeftoorde uitgebreide werkzaamheid in het goede gezaligd, en voor het lyden deezes levens door nieuwe vreugde beloond zal worden, wanneer de talryke hoop dergeenen, die hier meer verwaarloosd dan kwaad fchynen, door ondervinding geleerd, en door gunftigeromflandigheden opgebeurd, aan de vermaaken van eene edele, weldaadige werkzaamheid fmaak zullen vinden; wanneer mogelyk, ("laat ons het hoopen !) na eene flxenge tucht en beproeving, ook aan de aterlingen van ons geflacht de ftemme in de ooren zal klinken : Komt, berouw hebbende rampzaligen, tot «wen Oütiermeri  II. ALGEMEEN M A G A Z Y N, NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE. Sbb 4   745 verslag eener reize naar de alpen in het duitsche gedeelte van zwitserland. Medegedeeld door chr. p. schacht , Doctor in de Geneeskunde te Amjlerdam, en Lid van het natuurkundig genootfchap te Göttingen. Veele waaren de merkwaardigheden eener reize, die ik, in den zomer van het afgelopene jaar, door een aanzienelyk gedeelte van Duitschland en Zwitferland deed , doch onder deezen zal my bovenal diep in het geheugen geprent blyven eene kleine uitflap, die ik te voet van Bern naardeDuitfche Eisbergen maakte. Meer dan eene reden doet my een kort verflag deezer reize in dit geacht Mengelwerk mededeelen, vooral deeze , dat ik op zulk eene wyze aan het dringend verzoek van veelen myner vrienden , om , hetgeen ik hun mondeling verhaalde , nog eens te moogen leezen, gemakkelyk kan voldoen, Ook voor deezen flegts is dit fragment myner reize gefchreeven, daar het veelligt aan anderen of minder aangenaam of weinig belangryk zal voorkomen. Een deel deezer laatften zal in dit verhaal misfehien dingen vinden, die het zich uit verhaalen van andere reizebefchryveren geheel anders had voorgefteld, terwyl een ander gedeelte myne fchilderingen overdreven of derzelver verwen kwalyk aangebragt zal vinden: — Tot bevrediging van beiden, veroorloove men my te zeggen, dat ik my, geduurende myne gantfche reize, op juistheid en onpartydigheid heb toegelegd , dat myne fchilderingen , zo veel my mogelyk geweest is, zelfs den minflen trek der (natuur hebben naargebootst, en dat ik liever verkoozen heb, myne verwen te verdunnen dan ze te Bbb 5 fterk  74&" VERSLAS EENER REIZE NAAR DE ALPEN fterk te maaken ; eene gemeene gewoonte der reizigers , die 'er zich meer op toeleggen , om hunae verhaaien door allerlei onwaarheden fchitterende te maaken , dan wel derzelver innerlyke waarde door waarheid en oprechte naarvolging der natuur te vergrooten! Den vyfden van oogstmaand 1790 verliet ik, nevens mynen reisgenoot, des 's morgens vroeg Bern, vanwaar wy, door de fchoonlte en vruchtbaarfte ftreeken van dit canton, te Thun aankwamen. Deeze ftad is oud , tamelyk groot, doch vervallen en armoedig; voor eenen reizenden heeft zy, buiten de fchoonfie ligging aan den voet der Alpen , van welken haar de Thur.erzee fcheidt , niets merkwaardigs. Nadat wy ons hier verfrischt, en van eenige levensmiddelen, nevens een paar welgepuntte Alpenftokken, en eenen getrouwen gids hadden voorzien , lieten wy ons over de Thunerzee , regtfireeks naar Neuhaus , een klein vlekje , dat flegts uit drie of vier huizen beftaat, roeijen. Terftond buiten Thun, waar wy ons op de zee zetteden , hadden wy den Stockhom , de Niefe en het daar tusfehen liggende Fraulidal het naast by ons, terwyl de Gemmi en Wetttrhorn de meest naby zynde èisbergen waren, die den gezigteinder begrensden. Langzamerhand vlooden het dorp Esfchen, en het üot Schadan ter rechter, het dorpenflot Ralber#en, Siegriswyl by Meerlingen, de St. Bëatenbach de geheele St. B'eatenberg (a) het Tyrannenflot Wilfe- nau, (a) Deeze berg en haare cascade hebben den naam van een eremiet St. eeatus, die hier woonde, en wiens grot ic de rots den xeizenden vreemdeling getoond wordt.  IN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 747 nm , en de Abondberg , ter linkerzyde voorby ons heen; het ftille heldere weder, by een fpiegelvlakke zee, maakte dat de fteile en ten deele zeer overhangende rotzen , zich met hunne wynbergen, dorpen , watervallen en wouden, zo fchoon als ik het immers zag, in het water, tot den fynften trek toe, tekenden. *— Aan het einde der zee, die flegts vier uuren lengte en een groot uur breedte heeft , fteegen wy te Neuhaus uit. Van de St. Bcatenberg af worden de oevers der Thunerzee reeds ftyler , kaaler en minder vruchtbaar, doch zodra men te Neuhaus uitflapt, fchynt de geheele natuur te veranderen ; de rotfen worden nu op eenmaal veel ftyler, hooger, geheel kaal, en fluiten zich enger te zamen , waardoor zy een woest dal maaken, hetgeen , behalven eenige fchoone weiden , geheel onvruchtbaar is. Van Neuhaus wandelden wy naar Unterfeën, een tamelyk bloeijend dorp, dat vlak aan eene deezer fteile rotswanden ligt. • De hitte tusfehen deeze kaale rotzen, op het midden des daags, was hier byna onlydelyk, en wy waren niet weinig verheugd, toen wy, na twee uuren wandelens, eindelyk in het fchip traden, dat ons, over deBrientzerzee , naar Brientz zoude brengen. Deeze zee is drie uuren lang en niet meer dan eene breed , doch zy is veel dieper en veel minder Itil , dan de Thunerzee , en daarom ook by ftorm veel gevaarlyker; haare oevers beftaan uit kaale en ontoegangkelyke rotfen, die haar als in eene ronde kom influiten, en die flegts aan den ingang van het Haslidal geopend worden. Op deeze zee voeren wy, ter rechterhand voorby het dorp Berningen , waarby zich eene der Grindelwal- der  74S VER SLAG EEXER REIZE NAAR DE ALPEN der L'uzfchir.en rb~) in de zee ontlast; vervolgens I/tlvali en de fchoone Giesbach(c) tegen over het dorpje Hvplingen ; ter linkerhand , de dorpen Goldsvjler, Rinkenberg met eene oude tyrannen mine, Nuderrici e::- Oli-riti ; eirr.eyk iVp'.en wy re Brier.tz aan de wal, een klein eenvoudig herdersdorp, aan den voet der rotzen , welks inwooners , even als die van de eerstgenoemde dorpen , van de veeteelt leeven ; de meeste huizen waren thans ledig, daar hunne bewooners zich nog op de toppen der onbefneeuwde Alpen ophielden. Van BrUntz gingen wy nog vier uuren verre: Meyri^gen. her hoofdviek van Kt:',: ; .'e fr.cc-::i"-, van welker gezig: de hroge revers der Britr.tter zee eenige uuren beroofden , ï■ nu weder in alle hunne pracht te voorfchyn; de weg is voor een voetganger gemakkelyk , afwisfelend en aansenaam, meestal naast fteile rotfen, waarvan eenige naar opgemenelde muuren geieeken, en eene, zich vol majeftei: over den weg heen buigende, eene fchoone en langduurende echo opleverde. Schoon het om ons in het dal reeds zeer donker begon te worden, wierden gezigt en gehoor nog op eene aangename wyze bezig gehouden : naar maate de duisternis in het dal meer en meer toenam, wierd het licht der zon, die de hoogfte toppen der Alpen nog verlichte , meer en meer zigtbaar ; een verfchynfel al te fchoon, dan dat men 'er zich een juist denkbeeld van zoude kunnen (#) Lutfchinen noemen de Zuiders die bergöeeken, die cir.p--.n- neenren vrn de 's'.cr.ax , wier y-zz; zomers voor een groot gedeelte fmeic. (c) Ein-Bach is by de Zwftfers alryd eene waterval, die ïlcb van re re-re; rsr: beneden f:c".  JN HETDUTTSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 749 nen vormen. Hoe ftiller het om ons wierd, hoe nadrukkelyker en fchooner ook het onophoudelyk geraas der menigvuldige, groote en kleinere watervallen , onze ooren aandeed, die van alle zyden der rotfen om ons heenen, in dit aan watervallen zo ryke dal, naar beneeden Horteden ; vooral zyn de zogenoemde Oh- en Wandel-bach bovenalle verbeelding fchoon. — De eerfte valt met eene vry 'breede ftraal drie honderd voeten naar beneeden, wordt door de rotzen , welken zy ontmoet , gedeeltelyk in fchuim opgelost, gedeeltelyk in het fynfte ftof verdeeld , verliest zich dan eenigen tyd in de ftruiken , die de rotswanden bekleeden, komt veel breeder weder te voorfchyn, en ftort eindelyk met een verbazend geraas in het dal neder. — In Meiringen brachten wy den nacht door. Dit dorp ligt in de vallye van Hasli, ter linkerhand, tusfehen de fteilfte rotzen , en de majestueufe rivier de Aar. — Aan zyne noordelyke zyde valt de Alp-bach, eene aanmerkelyke waterval, woedend naar beneden , en is , hoe fchoon ook, voor het Haslidal zeer gevaarlyk; —i meer dan eens dreigde deeze cascade den geheelen ondergang van Meiringen en de overftrooming van het gantfche dal, waartegen men zich voor weinige jaaren, door het aanleggen van eenen fterken muur aan de oostelyke zyde des dorps, zocht te wapenen. —— Den zesden der genoemde maand, gingen wy reeds ten vyf uuren des 's morgens van Meiringen, om den edelen Reichenbach , die zeeker alle watervallen , in Duitsch Zwitferland, verre de loef affteekt, te bezichtigen. — Na eene boute brug over de Aar gepasfeerd te hebben, klommen wy, langs eenen fteilen rotfigen weg , den Scheideck , eenen der hoogfte yruchtbare Alpen  75° VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN Alpen in deeze landflreek op ; nadat wy drie kwartier uuren geklommen hadden, gingen wy een weinig ter zyden af, naar deezen waterval. Hoe meer men haar nadert , hoe fteiler en gevaarlykcr de met fyn gras bekleedde weg wordt, doch vooral wordt zy, eenige fchreeden van den val af, zo hellende, endoor het rondsom uitgeworpene waterlïof zo flibberig, dat men, by eenen moeielyken kreeftengang, wel voor zich moet zien, om niet, by den geringften misftap, in da verfchrikkelykfte diepte , die deeze val ontfangt, zonder mogelykheid van redding, te vallen. Nu bevonden wy ons welhaast op de waare hoogte , waar men zo digt by deezen val ftaat, dat men, door haaren uitgeworpen ftofregen , door en door nat wordt. — Wat ik hier op den rand der kom van eenen waterval, welks geraas my, op den afftand van byna twee uuren, reeds als dat van eenen over ftraatfteenen zwaar rollenden wagen voorkwam,gevoelde, onderfta ik my niet uittedrukken ; nooit gevoelde aandoeningen vervulden myne geheele ziel , en 'er verliepen eenige minuuten-, eer myne zinnen, dat geen, wat ik zag en hoorde, getrouw aan haar te rug bragten. Toen eerst zag en hoorde ik deezen, boven alle denkbeelden van majcfteit en eerbied inboezemende grootheid verre verhevenen waterval , tusfehen twee van den ander gefpleetene klippen , van eene der hoogfte Hasli Alpen , zich afftorten in eene diepte van omtrent zevenhonderd voeten , en wel in eenen ruimen bak van granietftcen, die de almacht der natuur uitholde , om deezen waterval te ontvangen; geene cascade in geheel Zwitferland heeft die breedte en menigte van water; haare waterftraalen zyn volftrekc onafgebrooken, en worden flegts hier en daar, op eene wit-  !n het duitsche Gedeelte van Zwitserland. f$t uitfteekende rotspunt vallende, breeder en fchooner; uit de met mos begroeide kom , waarin haar water valt, wordt hetzelve , door de kragt des vals, weldra weder uitgeworpen, valt fchuimend over deszelfs randen, langs nog een klein gedeelte des bergs, en verliest zich dan in de rivier de Aar, altyd vergezeld van eenen rollenden donder , die de ooren verdooft. . De regenboog, die zich gedeeltelyk op den val, gedeeltelyk op het aan alle zyden heen geworpene waterftof, fchildert , ftemt met de majefteit van het geheele toneel volmaakt overeen, en gaat die van den Staubbach verre te boven. — Niet tegenltaande wytamelyk nat waren geworden in de genieting der bcfchouwinge van dit meesterftuk der natuur , verlieten wy het echter niet zonder innige fmart, en even gelyk men eenen vriend verlaat, van wien men zich voorftelt hem nooit weder te zullen zien; —- wy klommen nu den befchrevenen moeielyken weg weder te rug, en gingen door onaen zeventig jarigen , doch, naar de wyze der Zwitfers vrolyken en opgeruimden , gids voorafgegaan , den Scheideck verder op. De groote en wyde bergfchoenendeeden ons nu niet minder nut, dan de Alpenftokken (d) , die wy van Thun medenamen; de laatlten fchoorden onze voeten , en de eerüen maakten ons het gaan ongemeen gemakkelyk. De weg wierd onder het klimmen langzamerhand ryker aan gezichten over het Haslidal , totdat wy deeze fchoone en vruchtbare vallye , in de regelmatigfte wyden en akkers afgeperkt , als een geteekend landfuh.ap , voor ons zagen liggen. Byna hadden wy nu twee uuren ge- fteegen (d) Zwaare doornftdkken, van onderen met eene fcherpe punt van yzer gewapend.  ÏJ2. VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN lïeegen , toen wy onder de fchaduw van een hoogea en lofryken eik, aan het hangen der rots gezeeten, het zoete der rust na eenen moeüyk afgelegden weg {"maakten ; hier laafden wy ons niet minder aan de fchoone gezichten over het Haslidal, zyne vreedzame dorpen aan den oever der Aar , en de hiermede zonderling contrasteerende kaale, onvruchtbaare rotzen , die dit aardsch paradys, voor een groet gedeelte als* overfchaduwen , dan aan het heilzame kersfenwater (e), 't geen vermengd met water, dat vlak naast onze zyde uit een rotsfpieet vloeide , onfchadelyk wierd en onze kragten op eene betoverende wyze herftelde. Vanhier klommen wy hooger , tot dat wy het Haslidal geheel uit het gezigt veriooren , en flegts nog deszelfs naakte en ongastvrije rotzen ii> 't oog hadden. Hier hoorden wy dén onder onze voeten vallenden Reichenbach weder , en zagen een gedeelte van zyn water , daar wy ons nu boven de plaats bevonden, waar hy tusfehen de rotzenfpleeten heenen dringt , om den zo even befchreevenen val te maaken, diep onder ons wegvloeijen ; op deeze hoogte zagen wy deHaslibergen, die het Haslidal ter rechterzyde tegen over ons bedekten , het Garnidal ten oosten van 't Haslidal , tusfehen beiden de wegen naar het Canton Uri en de Grim/el , achter ons de toppen der fneeuwbergen , en de hier en daar verfpreide Senhutten, waarin de Zwitferfche herders (O D»t KirfchemuBsfa is eene drank , welke de Zwiiferr, uit varfche kersfen , met de pitten klein geftooten, door gisting bereiden , en die in kleur en fmaak zeex me: orzj-a géne ver overeenkomt.  IN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 753 ders zich des zomers met kaasmaaken bezig houden GE* . Nrarmaten wy vanhier hooger klommen , des te emjer bevonden wy ons tusfehen de rechütandire wanden der bergen ingeflooten; naast ons ter rechterhand hadden wy de beek, die, door de befheeuwde Alpen gevormd wordende , naderhand den Rèiclicnbach maakt , en hier reeds zo verbaazend wild en groots is , dat zy geheele rotsftukken van eene vervaarlyke grootte , niet minder dan omgcrukte en losgewoelde boomfiammen, met eene geheel onwederftanelvke kracht , naar beneden wentelt en hier of daar aan haare zyden liggen laat; van tyd tot tyd ontmoetteden wy kleinere waterftraalen , die van alle zyden, nu grooter dan minder aanzicnelyk , tusfehen de fpleeten van rotzen of boomftammen doordrongen , om zich in den vader der watervallen te onüasten. Ongemeen verkwikten ons de koude dranken uit deeze bronnen gefchept; nooit proefde ik zulk zuiver en edel water , nooit ondervond ik zo , hoe een teug koud water eenen dorflenden wandelaar , wien de tong telkens aan 't gehemelte kleeft, kan verfrisfehen, verfierken en nieuwe krachten geeven. De brandende zon , wier hevige ftraalen wy ten zes uuren des morgens reeds by den Reichenbach ondervonden , oeflende thans haare volle kragten op onze ruggen , te Merker , naar maten haare ftraalen meer door de naakte rotswanden en fneeuwbergetf wierden terug gekaatst; flegts de nu en dan fchaduw geeven* 'f S;of Sn:hüs:cn zyn in :i tstl d.\- Z.-.1:fen houten ligt opgeuagene woningen , welke ce herders , als zy sua vee op de Alpen laaten weiden, b.woonec. NATl'ü'&L V. D. C.CC  754 VERSLAG EENER. REIZEN NAAR DE ALPEN geevende boomen en de koele beeken konden on3 deeze, .boven alle verbeelding afmattende, hitte, onder hetgeduurig berg beklimmen, doen uitftaan. —— Eer wy nog aan het Schw&rtzwald (g) kwamen , waarheenen wy, wegens de beloften van onzen gids, van daar brood en melk te kunnen vinden, zeer verlangden, ontmoetten wy eenen man, die met een ftuk kaas van veertigpond op den rug, van den top des bergs komende, ons uit zyne daarnevens hangende melkvles op de gastvryste wyze laafde. -— Nog twee uuren van den top des bergs verwyderd , keerden wy eindelyk in eene zo lang te gemoet geziene Senhütte in. De gulle en vriendelyke bewooner zette ons hier zoete en gekarnde melk , witte kaas , voortrefFelyke boter en zwart brood voor , 't welk alles ons weldra de gele- dcne ongemakken deed vergeeten. Na deezen gezonden en zindelyken maaltyd (h) wachtte ik, even buiten de herdershut, nevens mynen vriend, begunftigddoor defchaduw van eenen ecrwaardigen eik,het heetftc uur des daags af; wy hadden het gezicht gekeerd tegen den trotfehen Eiger, en den achter deezen zyn hoofd vol majefteit uitfteekende Schrekhorn, toen wy op eenmaal verrast wierden door een geluid, 't geen gering aanvangende, hoe langer hoe duidelykerwierd, en (g, Dit zogenoemde zwarte woud, beftaat byna geheel uit masthoornen, en ftrekt zich van Pfortshèim, eene ftad in het IMarkgrzaffchap Baden , over de Zivitferfche bergen, tot aan Bazel toe, uit. Men wachte zich echter voor een onmatig gebruik der Zwitferfche melk, daar zy maag en ingewanden ligt tot last word , en daarom den ongewoonen vreemdeling ligt eene ziekte verwekken kan.  IN HET DUITSCHE CEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 755 en eenen rollenden donder volmaakt naarbootfte; — ook hiervoor hielden wy het, en verheugden ons reeds in de verwachting van een donderweder onder onze voeten te zullen zien , toen onze gids uit alle zyne macht tot ons kwam loopen , en ons, nog ruim tyds genoeg, op het pragtigst verfchynfel, dat ik in Zwitferland zag, opmerkzaam maakte ; hy wees ons met de hand naar de oostelyke zyde des Eigers, en HU zagen wy den rollenden donder verzeld gaan van eenen groote lheeuwklomp, die van de punt van den Wetterhtrn afglydende, zich van rots op rots wierp, langzamerhand door de fneeuw, die hij beroerde, grooter wierd, en eindelyk met eenen verbazenden flag, dien ik niet beter dan by den val van een zwaaren balk op eene holle zolder weet te vergelyken, op een punt des Eigers uit elkander barstede, en eene geheele fneeuwwolk vormde, die zich ten miniten een kwartieruurs ver aan weerszyden uitltrekte, door de zon verlicht wierd en onze oogen eensklaps verblinde, als of 'er een gor- dyn voorgefchoven wierd. Deeze verfchynfe- len zyn de zogenoemde Lavinen , die hoe majestueus en fchoon ook , zomtyds ysfelyke verwoestingen aanrechten, menigen rheebokjager van de fteilfte rotzen in de vallye te pletteren ftorten , en vooral des winters, niet zelden geheele dorpen onder hunne fneeuw be- graaven ! Op het overige van onzen weg zagen wy naderhand verfcheidene diergelyke Lavinen, doch geene was zo fchoon en aanmerkelyk, als deeze. Na de genootene rust gingen wy weder op weg, en kwamen eindelyk , na eenige vermoeijingsvolle en zwoele uuren, ten drie uuren des namiddags, op den top des Scheidecks. De verbazend koude windj^ en de berglugten , die ons hier van alle kanten gewelCcc 2 dig  756 VERSLAG EENER REIZEN NAAR DE ALPEN dig doorftreeken , deeden ons weldra befluiten, om ons , achter eenen kleinen heuvel, vlak op den grond te werpen , om niet onze verhitte lighaamcn aan eene fchielykeen gevaarlyke koude bloot te ftellcn; ennugenooten wy in veiligheid de prachtigfle en lachgendfte gezichten , die men bedenken kan ! —— Op deeze hoogte, tusfehen de ons van alle kanten omringende ysbergen geplaatst, vertoonde zich dit eerwaardig aniphitheater , het geen aandoeningen in de ziel voortbrengt, welke tusfehen eene aandoenelyke zagtheid eu eene onbegrensde woestheid aangenaam afwisfelen, van den Wetterhorn af tot aan de Jungfrau, den Eiger, den Mettenberg , den Schrekhorn , Gemmi en Titlis toe , veel naauwkeuriger en digter voor ons dan ooit; — achter ons hadden wy den even gepasfeerden Schwartzwalder- en Rnfenlavin- Gletfcher (f) , die zeker eene der fchoonften in deeze ftreeken is , wegens haar onbevlekt en hemelsblauw eis. Onder ons zagen wy nu de Grindelwalder vallye aan geene zyde, die ons aankondigde, dat wy den top des bergs bereikt hadden, en nu begonden te daalen. Deeze zyde des bergs , waarvan wy nu nederfteegen, i's veel vruchtbarer en fchooner , dim die welke wy beklommen ; intusfehen waren wy van de weldadige fchaduw der boomen , die ons aan geene zyde eenigzins tegen de zonneftraalen befchuttede , hier beroofd , en daar wy een tamelyk hellend pad naar beneden vonden , ftelde ons eene moeijelyke weg, deels over het korte gras dat onze fchoenen weldra glad (i) Gletfcher noemen de Zwirfers In hunne taal, 't geen )léc Franfchen Glacicres noemen ; een goed nederdiiitrch woord weet ik 'er niet voor te vinden. ■  SN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 75? glad maakte, deels over de gladde leyfchollen, (waaruit deeze berg van boven geheel beftaat} aan veele gevaaren bloot, daar wy meestal op onze, diep in deezeieyen geftootene, Alpenftokken onze voeten moesten fchraagen, wilden wy nietby den kleinften misftap, in het onder ons eenige duizend voeten gapende dal eenen gewisfen dood in den mond loopen. —- Hoe meer wy den berg afdaalden , hoe hooger en fpichtiger het gras en de overige planten , die boven op den berg dwergachtig klein zyn, wierden , en hoe warmer en dikker lugt wy te gelyk inademden. Daarwy nog, voordat de avond viel, de Ober^Griii' delwald'Gletfcher , die wy in de vallije onder ons zagen hggen, bezigtigen wilden, fteegen wy ten westen des bergs af, langs een ongebaand en gevaarlyk voetpad,onder het gras, dat ons nu reeds tot aan dekniën reikte, waren puntige rotsftukken verborgen, aan welken wy onze door afmatting gevoelig gewordene voeten alle ogenblikken aanftooteden. — Nadat wy deeze fchoone weiden , waar men op zommige plaatfen reeds voor de tweedemaal gras maaide, waren doorgegaan, ontmoeteden wy eenen weg, die by den zo evengenoemden aan moeilykheid en gevaar niet te vergelyken was ; wy moesten door, over en tusfehen groote rotsklompen, die van tyd tot tyd van de hoogfte rotzen in het dal ftorten, byna een half uur wandelen, en de grootfte voorzichtigheid gebruiken , om niet by den kleinften misftap een been of den hals te breeken Nu kwamen wy weder aan de woningen derNherders, uit welken ons van alle kanten boerenmeisjes , op wier gezond gelaat vrolykheid en vergenoegheid uitblonken, een bloemruiker, een tros aardbeijen of eenige niineraliën van de nabuurige bergen vriendelyk aanCcc 3 booden,  753 VERSLAG EENER REIZEN NAAR DE ALPEN booden, en eindelyk bereikten wy, na ruim vier uuren gedaald te hebben, den zo lang te gemoet gezienen Ober-Grindelwald- Gletfcher. Een eigenlyk denkbeeld van eene der meest woeste en eerbied inboezemende tooneelen, dat de natuur oplevert, het contrasteerende van eene ongemetene vsmasfe , die midden in de vruchtbaarfte ftreeken en heetfte zomerdagen ftand houdt, te geeven, is my niet mogelyk. —— Men verbeelde zich eene bevrozene en op fchotfen gefchovene zee, welke den geheelen voet des naby zynde bergs bedekt, fehuins naar boven ryst, en hier en daar, of groote gewelven, of takken en pyramiden , die niet zeiden veertig tot zestig voeten hoogte hebben , vormt ; de kleur van het ys is zuiverwit en flegts in de groeven, holtens en fpleeten blauw of groen, naar maaten de breeking uer licht- ftraalèn anders gewyzigd wordt. Het blyft my altyd eene onuitwischbare erinnering, dat, ik by deeze Glaciere, met de linkerhand het ys aanraakte, terwyl ik met de rechterhand , vlak naast myne voeten, wek- groeijende aardbeijen plukte. Dfc winden' die vooral des avonds van eenen heeten dag uit de sapingen en iiohens deezer Gletfcher met geweld worden voortgeftuuwd, en,wegens hunne doordringende koude , menigen onvoorzichtigen reiziger het leven kosten, deeden ons, die door en door verhit waren, welhaast dit anders zo frnay tooneel verhaten, te meer caar wy , fmachtend van dorst, met een uittreftrekt verlangen naar het voor ons liggende Grindthmld rykhalsden , welk dorp wy dan ook ten half acht uuren ('es avonds bereikten. Grindelwald, is gelyk aan alle cverige dorpen der vallyen in Zwitferland; de huizen (taan verflrooid, verre uit elkander, en, zyn heli al ven  in het duitsche gedeelte van zwitserland. 759 halven die des Predikants, allen van hout. De ongemeene gastvryheid en kunstelooze vriendfchap , waarmede ons de gulle vrouw des eerlyken predikheers, by het afzyn van haaren man, ontving , deeden ons wel haast alle de vermoeijenisfen, ongemakken en 00genfchynelyke gevaaren, waaraan ons deeze tocht had blootgelteld, vergeeten,en, na eenen eenvoudigen, doch door vriendichap veraangenaamden avondmaaltyd, gingen wy vergenoegd llaapen. — De Heer ruffennacht, Predikant deezes dorps, vergoedt, door zyne onvergelykelyke herbergzaamheid jegens alle vreemdelingen, het ongemak van de in deeze vallyeu zo flegte herbergen; zyn Eenvaarde betuigde ons zeer openhartig; hier zo gelukkig te leeven, dat hy naar geene verandering van zyn ftaat haakte; zyne boeren liggen hem na aan 't hart, en hy zorgt zo wel voor hunne lighaamen, als voor hunne zielen. Hy immers , zo wel als de Predikant van Lauterbrunnen , zyn vriend en amptgenoot , dien wy hier ook aantroffen , noemden my veele van hun geleezene artszeneikundige werken , en verhaalden my zo veel van hunne op voortreffelyke gronden fteunende geneezingen, dat ik gemeentens als deeze, gelukkig achtte, die, verre verwyderd van artzen en heelmeesters , in hunnen zielzorger te gelyk eenen kundigen geneesheer vinden ! Jammer en be¬ klagenswaardig flegts is het, dat deeze man te veel zit en leest, daar door van Hypochondrie verteerd wordt en zelfs, gelyk men my zeide, zomtyds vlaagen van waanzinnigheid heeft. Zyn huis is net, ruim en wel ingerigt; een kleine tuin achter hetzelve geeft hem de nodige levensmiddelen, en uit de glazen der tuinkamer ziet men de onderfte Glaciere van 't Grindelwald. Ccc 4 Des  760 VERSLAjP êenër reize naar DE ALPEN Des anderen daags , den zevenden der eerstgenoemde maand, verlieten wy reeds ten half vyf uuren, by de fchoonfie zomermorgen, vol dankbaarheid, onzen edele n gastheer, zyne brave huisvrouw en Grindelwald, gingen nu ingezelfchap van den Graaf en de Gravin van S nevens den Predikant van Lauterbrunnen, naar de Under-Grindelwald-Gletfcher, die Ideiner en onaanzicnlyker is , dan de eerst befchreevene, doch anders met dezelve geheel overeenkomt. Vanhier, gingen wy rechtftreeks naar Lauterbrunnen , en na drie uuren wandelens, fcheiden wy van een gedeelte onzer reisgenooten , die naar Unterfeè'n te rug keerden , nadat wy eerst by het dorp Zweylutfchinen in het gras een aangenaam inorgenontbyt genoomen hadden. —- De geheele weg uit het Grindelwalder dal tot aan het genoemde dorp , gaat fterk naar beneeden , en daar hy fteenig en hobbelig is, heeft men nu en dan den Alnenftokzeer nodig. Nu gingen wy, ouder het geleide des Predikants , naar Lauterbrunnen. Eer men in dit dal komt , moet men verfcheide ftyïe heuvelen beklimmen , die verbazend vermoeijen zonden, zo niet alles vergoed wierd door het verlustigend gezicht der zagte mengelingen van vruchtbare weiden, die flegts hier en daar door eene mazende bergbeek worden afgebrooken, en fteile rotzen , die deezen geheelen weg inlluiten Nog een half uur byna , eer wy ons in Lauterbrunnen bevonden , zagen wy reeds, ten westen van ons , den zo zeer by alle reizigers (k) geroemden Staub-bach; op deezen O) Uitgenomen Profesfor meikers in zyne Brief e vbtr die Scïr.reiz lier theil.  IN HET DUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 761 deezen afftand geleek zy veel naar eenen witten mantel, die, van den berg nedergelaaten, tot op den grond hing ; doch even voorby het huis des Predikants befteegen wy eenen kleinen heuvel, en toen wy nu deezen waterval recht voor ons hadden en denzelven van boven tot beneden geheel zien konden , verloor hy by my alle zyne gewaande fchoonheid, misfchien ook daarom, wyl ik 'ermy, uit te vooren geleezene befchryvingen , een voortreffelyker denkbeeld van gevormd had. Zeker is de hoogte des bergs, waarvan deeze waterval, langs eenen lynrecht afgefnedenen rotswand, met eene, tusfehen 1000 en 1100 voeten lange, ftraal afftort, verbazend, doch ook wordt door deeze hoogte zyn water, lang voor dat het beneden in 't dal valt , in een fyn ftof opgelost, dat als een onmerkelykc regen op den toefchouwer nedervalt. Hierdoor ziet men , vlak voor den val ftaande , den geheelen rotswand naakt, alsof men door gaas zag; men hoort hier niet het donderen van denRhynvalby Laufen, men ziet niet de menigte des vallenden waters van de voorheen befchreevenen Reichenbach, en men blyft dus by dit toneel koud en ongevoelig. Intusfchen zeide men ons, dat deeze zelfde cascade zomtyds de aanmerkelykfte en fchoonfie tooneelen oplevert. — Nu eens wordt zy by de minfle noordooste wind een kwartier uurs verre naar het zuidwesten gedreeven, dan eens geheel door eenen wind onderfchept, en boven op den BietJen berg, waarzy uit zeven bronnen in den omtrek van tweehonderd quadraat voeten ontftaat, als eene handvol water geworpen , om kort daarna met een groot geraas in het dal neder te vallen. Op de ver- moeyingen van heden morgen fmaakte ons , daar wy ten twee uuren in het huis des Predikants traden, Ccc 5 zyne  •/6-Z verslag een'er reize naar de alpen zyne zindelyke maaltyd byzonder, te meer daar zyn aangenaam, vrolyk en leerryk gezelfchap ons onder het zelve onderhield. Ik zeide reeds zo even, dat deeze edele man, de Heer unger , uit Nieder-Argau geboortig, een man is even als zyn vriend te Grindelwald, die voor ziel en lighaam der hem toevertrouwde gemeente zorgt ; meer dan eens vereerde de Gezondheidsraad in Bern deezen man met welverdiende gefcheuken en eerbetuigingen , wegens de getrouwe zorge in aanfteekende ziektens , (vooral roodeloop, die in deeze vaüyen zeer gemeen is) zynen medemen- fchen betoond. Zyn huis is, even als dat in Grindelwald, zo ingericht door de regeering van Bern, dat 'er tot gemak van vreemde reizenden een tamelyk talryk gezelfchap kan worden geherbergd ; en de rykeiyke giften der dankbare vreemdelingen aan hunnen edelen gastheer, (tellen hem in ftaat, om ieder naar zyn ftand, van levensmiddelen en flaapplaatfen te voorzien. Ten vier uuren na den middagzetteden wy, met eene veel koelere lugt, onzen ftaf verder naar Unterftè'n voort. Op deezen weg pasfeerden wy de zogenoemde Hunnen -flilhen , den Sausbach en de zwarte Lutfchine, die van den Jungfrau-berg (f) door htt~Lauterbrunnerdal vloeit; zo veele opmerkingswaardige tafereelen , doch die wy nu met meer bedaardheid en minder vermoeid dan lieden morgen befchouwden. De Hunnenfliïhen of kaale Alp-rotzen (jn) zyn geheel recbt- (l) De Jungfrauberg heeft zynen naam van het witte onbevlekte en fterk in deoogen fchitterende eis, waardoor hy de overige befneeuwde Alpen verre overtreft. De Zwitfers onderfcheiden hunne bergen in Alpen en  IN HETDUITSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 763 rechtftandige , of zelfs hier en daar met de horizon fcherphoekige rotswanden, die alle gelykheid met eenen van vierkante fteenen opgemetfelden muur hebben ', zy zyn vooral merkwaardig door de rheebokken («) , die zich aan deeze ftyle zyden des Wetteren Schreck-horns ophouden , en aldaar door de jagers dikwyls worden vervolgd. —— Verbazing moet iederen reiziger vervullen, dien men, gelyk ons een kleine , door het daarop wasfende gras zich uitteekenende , ftreep, op het midden deezer lynrechte rotswanden, met behulp van een verrekyker toont , en 'er dan by verhaalt, dat op dit kleine een handbreede ftreepje, boven eene onmeetelyk diepe vallye, de genoemde rheebokken en klipgeiten even zo gemakkelyk, als op de grootffce vlakten loopen , vanhier op de uitfteekende punten der naby zynde rotzen fpringen , en zich daar, de vier pooten ftyf tegen elkander gedrukt, Itaande houden; doch men yst op het denkbeeld , dat op dit fmalle ftrookje de ftoute gemsjagers deeze vlugge dieren vervolgen, waar zy alle oogenblikken gevaar loopen, om, by deminfte duizeling, den gerïngften misltap, van alle onderfteuning gantfchelyk beroofd, naar beneden, in den onder hun gapenden afgrond te ftorten ; zo zy anders door het rheedier, dat geene uitkomst ziet en met alle geweld terug keert, niet van boven in de vallye worden geftooten ; eene gewisfe dood is het vroegere of laatere lot deezer waaghalfen , die en Fluhe'n; de eerften zyn alleen de vruchtbare met weiden bedekte bergen, de laatften kaale en met fneeuw bedekte rotzen. (») Chapioh (in de landtaal Gemfen) en Bouquetin, Capra rupicapra lin.  764 VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN die hunne geringe winst, die zy van deeze jagt bekomen des avonds in de kroeg verteeren, om des anderen daags 's morgens een prooi van hunne gevaarlyke kostwinning te worden. De Sausbach valt byna een uur van het dorp Lauterbrunnen, aan den wegnaar ZweyLutfchinen ter linkerhand; het pragtige en woeste van deezen waterval, die, hoezeer niet hoog afltortende ,door zyne menigte en geweld van water , boomen en rotsftukken onwederltanelyk met zich fleept, dan op een groot ftuk rots , 't geen, door de daarop gewasfene heesters, naar een klein eiland gelykt, gebrooken en in twee watervallen verdeeld wordt , die kort daarna weder in elkander loopen en zich eindelyk in de zwarte Lutfchine uitftorten, maakte op my eenen veel grooteren indruk als de Staubbach met alle haare gewaande bekoorlykheden. . Het derde merkwaardige verfchynfel op deezen weg, maakte de zogenaamde zwarte Lytfchine 3 die zich , by het dorp Zwey Lutfchinen, met de witte Lutfchine , die uit de bovenfte Grindelwald-Gletfcher ontlïaat, vereenigt, en daar een beek maakt , die eene der vreesfelykfte en meest verwoestende in 't Canton Bern is. Lutfchinen noemt men alle beeken, welke van de Gletfcher, wier ys in de zomermaanden gedeeltelyk fmelt, gevormd worden, en haar water Gletfcher water, hetgeen zich door zyne morsfige, paarelverwige en onaanzienelyke kleur , gelyk de Lutfchinen zelve door haare breedte, welke die van alle andere beeken verre overrreft, genoeg Iaat onderfeheiden. Deeze Lutfchinen Horten zich met zulk een verfchrikkelyk geweld en donderend geraas naar beneeden , van het eene rotsduk op het andere , dat zy eerder den naam van achtereen volgende watervallen dan van beeken verdienen ; immers.  fNHET DUTTSCHE GEDEELTE VAN ZWITSERLAND. 76^ mers heeft de witte Lutfchine haaren naam van het witte fchuhn , waarin haar water door den verfchrikkelyken val en het geduurig fchuuren tegen de in haaren weg liggende rotsftukken , wordt opgelost. — De fnelle loop deezer twee Lutfchinen , na haare vereenigiug , is zo fterk , dat ik , daar wy byna twee uuren aan haare oevers heen wandelden , geheel doof was door het verbazend geraas van haaren gedurigen val, cn ik eindelyk niet langer zonder duizeling , he& gezigt van eene zo fterk ftroomende beek konde uit- ftaan. Van het dorp Zwey - Lutfchinen af, tot aan Unterfeè'n toe , hadden wy eenen bekoorlyken weg, door de dorpen Winters-wyl en Hinterlachen , voorby het geruïneerde ridderflot Unfpunnen, meestal door ter wederzyden des wegs geplante vruchtboomen. De weiden, tusfehen kaale en op een geflooteue rotzen, veriooren zich welhaast in vruchtbare korenlanden en eene ruimere landftreek , alwaar wy eene veel aangenamer lugt inademden , dan in de diepe dalen , die wy verlieten. Reeds laat des avonds kwamen wy in Unterfeè'n aan , alwaar wy eene verkwikkelyke rust genooten , en toen den achtften van Oogstmaand ons weder te Neuhaus infeheepten, om vanhier over de Thunerzee naar Bern terug te keeren. Dit is een onvolmaakt verflag van eene reize naar de Alpen , wier errinnering my ook nu nog dierbaar en aangenaam is , te meer , daar alles myne verwachting en voorgeftelde denkbeelden zo verre overtrof. Gaarne voegde ik hier nog eenige aanmerkingen by wegens de inborst, de zeden en levenswyze der bewoners deezer vallyen, gelyk ook een en ander  ?66 VERSLAG EENER REIZE NAAR DE ALPEN , ENZ. | ander tot de natuurlyke historie van dit land betrekkelyk , vreesde ik niet het geduld myner leezeren reeds te veel gevergt te hebben , weshalven ik liever dit alles tot eene nadere gelegenheid wil belpaaren. Amfterdam den i8 Jamiary 1791, OVER  767 pver de celykheid tusschen de beweegingen der dieren en der planten, nevens eene beschryving van zeker soort van schildklaver Qfainfoin) welker bladeren in eene bestendige beweeging zyn. (Uit het Fransch van den Heer broussonet.) D e verfcheidene deelen der planten hebben wel het vermogen om zich te beweegen , doch deeze beweeging is vaneen gantsch anderen aart dan die, welke men by de Dieren waarneemt. De aanmerkelykfte by de Planten , en die op de fnelfte wyze voortgebragt worden, ontftaan toch meestal van eene prikkelende oorzaak. De prikkelbaarheid, die niets anders is, dan eene door beweging zichtbaar gemaakte- gevoeligheid , is een aigemeene wet , aan welke de natuur alle levendige fchepfelen onderworpen heeft, en die onophoudelyk voor hunne inftandhouding waakt. Veel werkzaamer by de Dieren dan by de Planten , kan de prikkelbaarheid by de laatften dikwils met verfchyningen gepaard gaan , die van een gantsch verfchillende oorzaak afhangen. Het organe , dat by de Planten aan de werking des prikkels is blootgefteld , is het eenige dat in beweeging komt. Nooit bewerkt de prikkeling van verfcheiden deelen , even als by de dieren , dat fnelle verband van gewaarwordingen, uit hoofde van welken men zekere orgaanen in beweeging ziet , offchoon zy niet rechtftreeks aangevallen zyn , en die zich voor het overige volkomen lydelyk kunnen gedragen. Hoe  76? OVER DE CELYKHEID TUSSCHENf DE Hoe volkomener de organifatie in de verfchillende deelen van het dierlyk lichaam is, des te aanmerkelyker zyn de teekenen der prikkelbaarheid. Die deelen, welken de mccfte gelyklieid met die der gèwasfen hebben, en welker organifatie diensvolgens het onvolkomenfte is, zyn ook het minfte prikkelbaar. Even dezelfde wet vindt men ook by de Planten weder, fchoon met tegen overgehelde gevolgen. Hier zyn de teeltenen der prikkelbaarheid in even diezelfde maat aanmerkelyker, waarin de deelen die van het dierlyk lichaam nader by komen , en zy verdwyneu volkomen by dezulken, die de minfte gelyklieid met hen hebben. Deeze ftelregel wordt voornamclyk ook door de waarneeming bevestigd, die men aan dc geflachtsdeelen der Planten gemaakt heeft; deeze deelen zyn, naar alle aanzien, deeenigfte prikkelbaare , terwyl de bladeren, de fehors , de fteel en wortelen niet het geringde teeken van prikkelbaarheid geeven. Het voortplantingsvermogen is by de Planten, even als by de dieren , een aan hun geflacht eigenaartige bezigheid , zonder welke het Individu niet beftaan kan; doch de Natuur fchynt by de Planten veel meer gewicht daaraan verknogt te hebben, dan by het grootfte deel der Dieren. By de Planten fchynt byna alles tot dit oogmerk vcreenigd het zyne toetebrengen; alleen tot deeze behoefte vindt de wasdom plaats, de verfcheiden deelen der Planten ontwikkelen zich, en toonen dus , naar maate de organifatie volkomener wordt, die oneindige menigvuldigheid en rykdom der kleuren. Zoras intusfchen de Natuur haaren wensch vervuld ziet, en de zaaden den behoorlyken graad van rypheid verkregen hebben , treedt ook de omloop der voedende lappen in de vaten terug , de Plant ver-  beweegingen der dieren en der planten. 769 verdroogt en fterft. Intusfchen komen de Planten door hunne geflachtsdeclen de Dieren niet flegts in zo verre nahy , als deeze de eenigfle prikkelbaare orgaanen zyn, maar ook nog veelmeer daardoor, dat zy de eenigfte fchynen te zyn, aan welken eenigermate het vermogen , om zich van haar plaats te bewegen, verleend is. liet zou overtollig zyn , ten bewyze hiervan, de plotslingfe beweeging der ftofdraaden , ftofwegen enz. omftandig te melden. Deeze verfchyningen by de geprikkelde Planten zyn aan de Natuuronderzoekers reeds genoegzaam bekend. De levensbewegingen by de Planten zyn dezulken , die men nauwlyks bemerken kan; zy zyn langzaam , en worden geheel door de omltandigheden bepaald , die altyd wederkeeren, en zich op alle deelen gelykvormig vertoonen. By de Dieren zyn in tegendeel byna alle levensbeweegingen zeer zichtbaar, by voorbeeld, de klopping van het hart, het flaan der aderen, de uitzetting van de borst. Gelyk deezen tot behoud van het dier onontbeerlyk zyn , zo vertoonen zy zich ook by ieder Dier dagelyks van nieuws op eene gelyke wyze en in eene gelyke richting. Dit laatfle is ook het geval by de Planten. De ftcngel- of klisplant, de Hop, by voorbeeld, volgt altyd, by zyne wending om den ftok, de richting van het zuiden naar het westen. Wanneer men deeze foort van beweging by de Planten verandert, veroorzaakt men hen oogenbliklyk den dood. Zoras men namelyk een plant, die zich van de rechter naar dc linker zyde om een ftok geflingerd heeft, in een tegengeltelde richting brengt, dan verwelkt zy , byzonder wanneer zy geen levendigheid genoeg heeft , om haare natuurlyke richting van zelfs natuurk. V, D. Ddd weder  770 OVER DE CELYKHEID TUSSCIIEN DE weder aanteneraen. Op dezelfde wyze doodt men ook een dier , wanneer men een zyner levensbewegingen doet ophouden. De wet, naar welke dc Planten genoodzaakt zyn, zich op deeze of geene wyze tc bcweegen , regeert haar met eene onwederltaanbaare macht ; wanneer twee ftengelplanten, van welken degene zwakker dan de andere was , elkander ontmoeten, by voorbeeld, twee hoe langer hoe liever plantjes , dan fungeren zy zich in eikanderen, om door deezevereeiïiging als het waare haare macht tc vergrootcn ; de eene neemt haare richting rechts en dé andere links; deeze laatfte is altyd dc zwakfte , en ziet zich genoodzaakt eene richting te neemen , die geheel en al tegen diegeene overgeheld is, welke zy zou genomen hebben, wanneer zy niet om de andere was gevlochten geweest. By aidieri intusfehen door het een of ander toeval deeze beide Planten weder van eikanderen gefcheiden worden , dan neemt ieder terftond weder haare natuurlyke richting aan , namelyk van de rechter naar de linker zyde. De wezenlykfte levensbewegingen , die by de Planten dc grootlte gelyklieid met die der Dieren hebben, zyn de omloop der lappen , de doorgang der lucht dooide luchtpypen , de verfchillende houding , die dc bloemen van eenige planten op zekere uuren van den dag neemen. Doch wanneer men de wyze bemerkt, op welke alle deeze beweegmgcu by de planten uitgevoerd worden , dan bevindt men , dat zy een veel grooter menigte van afwisfeling toonen , dan die by de dieren, welke met hun overeenkomen. De matiging van den lugtkring , de bewegingen in denzelven, het licht, enz. hebben een veel aanmerkelyker invloed op  BEWEEGINGEN BER DIEREN EN DER PLANTEN. ~?t op de Planten , en den ftieller of langzaameren loop van haare fappen ; en gelyk zy zich nooit van haare plaats bevveegen kunnen, zo brengen die veranderingen by hen veel aanmerkelykcr en eenvormiger afwisfelingen voort, dan by de Dieren. De dunheid der fappen in de vaten der Planten geeven zomwylen aanleiding tot byzondere beweegingen, even gelyk dit, by voorbeeld, by de zaaden derlküfaminen, Avondfchoonen enz. gefchiedt; wanneer deezen zekeren graad van rypheid bekomen hebben , trekt zich geen fap meer naar hen toe , de vliezen verdroogen, worden veerkrachtig, en fpringen derhalvenplotslings open, en werpen de zaadkornen, die zy in zich bevatten, een aanmerkelyken breek van zich af. Deeze daad kau als een teken van bezieling aangezien worden , daar zy de in ftandhouding van het foort be-' doelt; zy is echter, gelyk men ziet, door eene oorzaak van buiten gemodificeerd, terwyl zy zich fneller of langzaamer toont, naardat de luchtkring meer of minder vochtig of droog is. Ook de overvloed der fappen bepaalt by de Dieren , zo wel als by de Planten, meerderleilevensbewegingcn. De fnelle werkzaamheid der ftofdraaden by het Muurkruid , de inkrimping van de bladeren der bloemen en van den griffel, fchynenvan gelyke oorzaaken afrehangen. Deeze foorten van beweeging , die men voornamelyk aan de teeldeelen der Planten waarneemt, en die alleen onder zulke omftaudigheden voorkomen, welke haar volftrekt noodzaakelyk maaken , fchyncn eenigermaate het werk eener eigen verbinding te zyn. Zy zyn intusfchen louter werktuiglyk, daar zy dagelyks op dezelfde wyze en onder dezelfde omflandiglieden wederkeeren. Op deeze wyze gaan de roozen D d d a vaa  772 ^ZER DE CïELVKHEID TUSSCHEN DE van Jericho en de drooge vruchten van verfcheidcn foorten van Mefembryanthemum niet eerder open, daa wanneer haare vaaten vol water zyn. De plotslingfche bevryding der vloeiftoffen veroorzaakt ook een foort van beweeging. Tot deeze omftandigheid moet men een menigte van verfchyningen brengen , die men aan de bladen van verfcheiden Planten waarneemt , en die men volftrekt niet van eene prikkelbaarheid kan afleiden. De blaasjes , die men op het midden van ieder blad'der Dionoea ziet, trekken zich, zo ras zy van het een of ander Inleef geftooken worden, te faamen, en fluiren hetzelve in. Dc fteek fchynt een bevryding der fappen te veroorzaaken die het blad open hielden , terwyl zy de vaten van hetzelve geduurig aanvulden. Deeze wyze van verklaaring is des te waarfcbynlyker, daar in de eerfte tyden van den wasdom deezer plant, als de blaasjes nog niet ten vollen ontwikkeld zyn , en dc fappen waarfchynlyk nog niet zeer fterk in de vaten omlopen, de bladeren in eikanderen opgerold zyn , geheel op dezelfde wyze, als by volwasfen planten het geval is, wanneer de bladeren door een Infect geftooken zyn. Een gelyke beweeging befpeurt men aan de bladen van een paar foorten van Rosfolis. Hier is het Mechanismus zeer ligt waarteneemen. De bladeren verfchynen in de beginzelen in elkander gekronkeld, en het fap wordt nog niet in de kleine hairtjes geleid, waarmede zy bedekt zyn; doch na derzelver ontwikkeling vertoont zich de tegenwoordigheid van het fap door een dropje, dat men aan het fpits van ieder hairtje bemerkt.. Door de onttrekking van deeze vlociftof opent het Infect de vaten van het blad , dat zich nu üunentrekt en weder tot zyn eerften ftaat oveo  BEWEEGINGEN DER DIEREN EN DER PLANTEN. 773 overgaat. De fnelheid van de werking ftaat altyd in evenredigheid met de menigte van hairtjes , die door het Infect. aangeraakt worden. Deeze beweeging laat zich eenigermate vergelyken met die , welke men aan den voet van een dier bemerkt, die wegens het een of ander gezwel in zekere buiging gehouden wordt, doch terftond zyne voorige houding weder aanneemt,' zodra men de vloeiftof, die het hinderlyk was, eenen uitweg bezorgd heeft. Verfcheidene Kruidkundigen hebben een zeer vernuftige verklaaring van de bewegingen der Senfitiva gegeven; zy fchryven ze aan zekere kleine lichaamjes toe , die zich in de vaten der Planten opgehoopt hebben, en die vervolgens, in 't ogenblik als men ze aanroert , doorbreeken ; intusfchen is de waare oorzaak hiervan moeijelyk uittevorfchen. De verfchynfelen , die van een ov&rvloed der fappen afhangen , vallen over 't algemeen by de Planten, die op vochtige plaatfen wasfen, zeer in 't oog. Van deeze foort zyn de Rosfolis , de Bionosa ; en men weet uit ondervindingen van de Heeren du fay en DU hamel , dat de Senfitiva het gevoeligfte zyn, wanneer, de zon met wolken bedekt en de lucht vochtig en warm is. De invloed van uiterlyke oorzaaken modificeert fomwylen de levensbewegingen by de Planten zodanig, dat men in verzoeking komt om ze zekere willekeur toetefchryven, gelyk die by de Dieren, welke geheel van dit vermogen afhangen. Wanneer men in de nabyheid van een ftengelplant een ftok in den grond fteekt, zo grypt hem de plant altoos aan , om zich om denzelven te winden , waar men den ftok ook heen fteekt. Dit is ook het geval by de rankjes aan Ddd 3 de  774 0VER DE CELYKHEID TUSSCHEN DE de wynlïokken , die zich telkens om de latten win den , zy mogen fiaan waar zy willen , wanneer ze maar zo naby zyn dat zy deezen vatten kunnen. Dit zyn nu volkomen levensbewegingen ; de klimop en de ranken van den wynltok ltrckken zich altyd naar alle richtingen , en het kan hen dus nooit aan voorwerpen ontbreeken, naar welke zy, om zo te fpreeken , reikhalzen. Deeze beweegingen hebben zo lang plaats , als de deelen der Plant aan het groeijen zyn ; zo ras zy ophouden met uitwasfen , en nog geen lichaam aangetroffen hebben , waaraan zy zich vast kunnen flingeren, dan krommen zy zich in elkander. Leid een wortel tegen den muur van een gragt in een horifontaaie richting , zo zal hy ras ontbloot liggen en fterven ; doch eer hy nog deezen muur bereikt , kromt hy zich reeds om , en dry ft, als door een byzonder inllinct gedreven, zich nederwaards onder de gragt , klimt aan de overzyde weder in de hoogte, en gaat dan, wanneer hy dc voorige hoogte bereikt heeft , ook weder in de voorige horizontaaïe richting voort. Dit gefchiedt ook , wanneer de wortel ergens een vast lichaam ontmoet. Ontbloot ir.cn een wortel, en legt men, zonder hem aanteraaken, ecu met water opgevulde fpons naast denzelven, dan nadert hy den fpons en neemt zyne verdere richting naar alle de plaatfen , waarheen men deezen fpons in 't vervolg legt. Deeze waarnceming toont over 't algemeen , rot welken grand de levensbewegingen der Planten door uiterlyke aanleidingen kunnen gemodificeerd worden, en hoe zy zich wezeniyk van de zulken onderfcheiden, die by de Dieren willekeurig bepaald worden. De bewee'gingen , die door de tegenwoordigheid der  seweegingen der dteren en der planten. 775 der vochten in de vaten bewerkt worden, zyn in de bladeren van de verfchillende foorten van Planten meer of min zichtbaar. Eenigen fchynen niet de geringfte foort van beweeglykheid deelachtig geworden te zyn ; anderen daarentegen hebben bladen , die voor eene beweeging naar meer dan eenerlei richting vatbaar zyn; derzelver beweegingen worden gewoonlyk door verfcheiden invloeden gemodificeerd, doch onder allen fchynt echter geene zulk eene in 't oog loopende en onafgebroken beweeglykheid te hebben, als zeker foort van Schildklaver. Deeze {"onderlinge Plant werd in Bengalen op vochtige en kleiachtige plaatfen in de ftreeken van Dacca door Milady monson ontdekt, die haar zucht voor de natuurlyke gefchiedenis zo verre gedreven heeft, dat zy eene reis naar Oost-Indien ondernam, en die door den dood op haaren kruidkundigen loopbaan verrascht en geftuit wierd. linn/eus heeft haar gedachtenis door zyne Monfonia behouden. De Heer broussonet kreeg van den Ridder banks de handschriften van Milady monson , en uit deezen heeft hy de waarneemingen getrokken, welke de beweegingen van deeze Plant betreffen , en die Milady monson in Bengalen gemaakt heeft. Hy heeft ze terftond vergeleken met die geenen, welke hy gelegenheid had in de Europeefche Planthuizen te ontdekken. De Indiaanen noemen deeze Plant Burum chandali. ljnn/eus heeft ze onder het geflacht der Hedyfarum geteld en ze door het by woord gyrtms omfchreven. Doch de Heer broussonet wil haar den naam Saintfoint efcillant, die haar daubenton in 't Kabinet des Koïiings gegeeven heeft, behouden, omdat deeze naam Ddd 4 veel  776 over de gelykhe1d tusschen dë veel gefchikter de beweeging van haare blaadjes te kennen geeft. De bloeityd van deeze Plant is in Bengalen in September. In November heeft het peulgewas reeds zyn volle rypheid gekregen, en laat alsdan zyne boonen vallen. De Plant bloeit zeldzaam in Europa, en haar oppasfing vereischt veel zorgvuldigheid. Men moet ze in een warm ftookhuis houden , en ze 'er nooit uitbrengen. Het eerst dat ze de Heer broussonnet in Europa gezien heeft, was in den jaare 1777 in Engeland, in den tuin van Lord bute te Luton-Park, en ze bloeide toen in Maart. Geen deel van deeze Plant geeft teeken van eenige prikkelbaarheid , wanneer men ze fteekt. Over dag is het middelblad lynrecht uitgeftrefct en onbeweeglyk, gedüurende den nacht buigt het zich agterover en begint zich op zyne takjes te liggen. De zydeblaadjes zyn altyd in beweeging, daar zy geduurig by afwisfciing op en neder gaan , de gantfche beweging ligt in dc ftecl , die zich fchynt te vcrdraaijen. De blaadjes befchryven een kringboog. In Oost-Indien hebben de blaadjes tot hunne gantfche beweeging niet meer dan twee minnuten nodig; zo fuel heeft ze intusfehen de Heer broussonnet nooit in de Europeefche planthuizen zich zien bewegen. De beweeging, die hen riederwaards jaagt , is veel fneller , dan de opwaardsgaande ; ook gaat de eerfte niet gelykvorjnig, maar de beweging naar boven daarentegen is altyd gelykvormig. Zeer dikwils beweegt zich ieder blad naar een tegenovergeftelde ftreek, namelyk zo , dat dan de eene nederwaards gaat , wanneer de andere opwaards gaat. Ook ftaat zomwylen het eene blaadje  BEWEEGINGEN DER DIEREN EN DER PLANTEN. ?77 je (lil, teiwyl het andere zich beweegt. Deeze bewecging is zo natuurlyk, dat, wanneer men ze ftoort, terwyl men een van dc blaadjes vast houdt, het terftond zyne beweeging weder aanvangt, wanneer men het loslaat. Zoras de groote bladen door den wind bewogen worden, houden zich de kleine (til. By de Dieren wordt de adcmhaaling voornamelyk door den omloop van het bloed , de beweeging der fpierert, enz. bevorderd , doch by de Planten , waar de omloop der fappen zeer langzaam is, fchynt de doorftraaling door uitwendige oorzaaken vermeerderd tc worden , onder welken de beweeging der lucht eene der voornaamften is. De bladen , welke de beltemde werktuigen tot deeze verrichting zyn, wordeu gewoonlyk door dunne fteelen gedragen, die hen eene beweging naar alle kanten gemaklyk maaken. Wanneer dit famenltel ontbreekt , dan zyn de orgauen der Planten verfcheldenlyk ingericht; de warmte der zonne, de vochtigheid of een grooter voorraad van fappen in de vaten , die op eene byzondere wyze famengefteld zyn, bepaalen dan de luchtvcrandering van verfcheidene Planten. De Dioncea, de Rosfolis, enz. wasfen, gelyk bereids opgemerkt is geworden, op vochtige plaatfen, alwaar de vloeiftoffen in overmaat gevonden worden. Verfcheidene Senfitiva wasfen op plaatfen, alwaar de lucht zeer weinig in beweeging is , of liever, de zodanigen , by welke de luchtverwisfeling op alle de bovengemelde wyzen geen plaats kan hebben, zyn met een klein getal van blaadjes voorzien en met een buitengemeene dunne opperhuid bedekt. Wanneer de zon zeer heet fchynt, zyn ook de bladeren Ddd 5 van  778 OVER DE CELYKHEID TUSSCHEN DE van het Hedyfarum ofcillans onbeweeglyk , daarentegen , wanneer het weder warm en vochtig is , of wanneer het regent, beweegen zy zich zeer goed. Deeze beweeging fchynt voor de Plant volftrekt noodzakelyk , want, zodra zy de eerfte blaadjes uitgebot heeft , laat ze zich terftond befpeuren en duurt zelfs by den nacht voort, doch met den tyd neemt zy af. In de Europeefche planthuizen heeft zy over het algemeen flegts het eerfte jaar plaats; in het tweede is zy zeer weinig te bemerken. In haar vaderland zyn alle bladen in beweeging, in de Europeefche planthuizen daarentegen heeft ze de Heer broussonnet zich nooit allen zien beweegen. In het tydpunt, dat de Plant in den volften bloei, en de bcvruchtiging aanftaande is , zyn de bladen in de fterkfte beweeging. By de Planten, zowel als by de Dieren , is de tyd der bezwangering altyd diegecne wanneer de orgaanen den grootften graad van hunne volkomenheid bereikt hebben. Zodra deeze tvd verftrceken is , houden de bladen op van zich te beweegen ; insgelyks vertoonen ook de Senfitiva na deezen tyd nauwlyks eenig gevoel meer, en de bloembladeren der meeste planten fluiten zich nu niet meer op gezette tydcn te famen. Deeze zwaaijende beweeging is her Hedyfarum ofcillans zo natuurlyk, dat zy niet alleen twee of drie dagen lang by de bladeren van een afgcfnedcn en in 't water gedoken tak aanhoudt , maar dat zy ook zelfs by zuïke bladeren een tyd lang voortduurt , die aan de afgefneden takken zitten, welken men in het water gezet heeft. Zou men ze dus niet eenigermaaieby het liaan van het hart kunnen vergelyken, dat by de Dieren ook voortduurt, nadat men hen ditorgane uit  BEWEEGINOEN DER. 'DIEREN EN DER PLANTEN. ^(Jf uit het lichaam gefcheurd heeft? De bladen fchyneniii de daad de plaats van het hart by de Planten te bekleeden , want zy vermeerderen door hunne beweeging den omloop der fappen , even gelyk het hart door zyn famentrekken den omjoop van het bloed onderhoudt. Zoras de bladeren zich van de Plant fcheidcn , is ook de voortgang van haaren wasdom geftremd , en de Planten gelyken de Dieren , welker winterflaap door een vermindering van de klopping des harts aangeduid wordt. De Indiaanen, die zich onder alle volken het meest op de waarneeming der Planten toeleggen , hebben ook werkelyk dezelfde beweeging der bladen van zodanige Planten , als wy tot hiertoe gefproken hebben , opgemerkt, en deeze verfchyning was veel te fonderling, dan dat ze niet by een bygeloovig volk het voorwerp van een foort van eerdienst had moeten worden. Zy plukken op zekeren dag van het jaar, dien zy Lunichur noemen , twee zydeblaadjes op hetzelfde ogenblik af, dat zy elkander het naaste by zyn, en ltooten ze nevens den tong van een zeker foort van nagtuil klein. De ligtgcloovige minnaar vertrouwt dan , dat hy zich met deeze voorbereiding by het voorwerp zyner liefde aangenaam zal maaken. De beweeging is, gelyk uit het gezegde blykt, iets dat by de Planten minder wezenlyk eigenaartig is dan by de Dieren ; verfcheiden Planten bezitten deelen, die nauwlyks eenige teekenen daarvan opleveren; ja 'er zyn verfcheidene, die ten deezen opzichte in een volkomenverflramming fchynente zyn, welke menby de Dieren veel zeldzaamer befpeurt, dezodanigen alleen uitgezonderd , die door hunne gedalte het planten- ryk  780 OVER DE BEWEEGINGEN DER PLANTEN , ENZ. ryk zeer nabykomen. Deeze fonderlingheid vindt men over 't algemeen zeer zichtbaar by ieder foort van Dracocephalum uit Virginiën , welker bloemfteeltjes altyd die houding aanneemen welken men hen geeft. Deeze Plant fchynt indedaad tegen de voorbefehreevene overgeflreld te moeten worden. Haare gefchiedenis vindt men in de gedenkfchriften van de Paryfche Academie der Wetenfchappen van 't jaar J712.  ni. ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE.   783 LEVENSSCHETS van de schoone JULIA GONZAGA. De Beminnaars der vormende kimden putten de krachten hunner welfpreekendheid uit, om de fehoonheid van een Venus de Medicis , van een Apollo van Belvedère te Rome tot aan de darren te verheffen. Zy befchouwen dezelve als ideaale fchoonheden, als, ichepfelen der kunst, en verfpillen aan dezelven meer lof dan aan de natuur, welker enkele geboorten zelden of nooit in alle haare deelen zo volkomen zyn, dat zy tot modellen van fchoonheid dienen kunnen. Deeze wonderen der kunst zouden egter in gevvigt oneindig meer gewinnen, wanneer zy de echte af beeldfels waren van zeldfaame menfehen , die voorheen de waereld door hunne buitengemeene fchoonheid betoverden. Men interesfeert zich toch alleen voor de natuur en wat haar gelykt. Wat ergens zekeren fchyn heeft van haar te overtreffen, verwekt of tegenzin of eene koele bewondering. Welk eene bekoorlyke aandoening, welk een inwendig vergenoegen zou niet het gezicht van een julia gonzaga, door een Praxiteles in Parisch marmer gehouwen, of door een Correggi» met betoverende kleuren gefchilderd, by hen verwekken , die, door de gefchiedenis en de eenpaarige loftuitingen van gelyktydige Dichters, van de waarheid van dit natuurlyk model der fchoonheid overtuigd zyn ? Alle fchryvers der zestiende eeuw demmen daarin overeen , dat geene welfpreekendheid toereikend was om haare fchoonheid aftemaalen. Ik vind haar in vaerfen  7S4 levensschets van ü£ vaerfen en in profa geroemd. Onder haare verrukte ' bewonderaars vind ik de grootde en vernuftigde mannen van haare eeuw. ariosto zingt van haar : Giulia Gonzaga, clie dovuuquc il piede, Volge, dovunque i fereni occhi gira, Non pur ogn' altra di belta le cede, Ma, come fcefa dal ciel Dea, Fammira. Orl. Furiofo Caut. 46. dauz. 8. jaCob betussi, in zyne Bydragen tot de beroemde vrouwen van boccacio zegt: ,, Haare fchoonheid is de volkomenfte , die God in haar foort fcheppen wilde. De trekken en kleuren van baar gezicht, en het gantfche famenftel van haare ledematen zyn zo fchoon geevenredigd , dat de nyd zelfs niets daarop te gispen vindt. Geene kunst is genoegzaam om de levendigheid van haare oogen , en de bevalligheid van haare Item met woorden of kleuren uittedrukken." Wy zullen in 't vervolg zien , dat in dit fchoone lichaam tevens eene fchoone ziel huisvestte; en dit juist was de reden, dat ik door eenige byeengefamelde berichten haar gedachtenis vernieuwen wil. De Marquis lodewyk gonzaga , Graaf van Rodigo en Sabiomia , en Heer van verfcheiden andere plaatfen en francisca fif.sciii waren'haare ouderen. Het jaar van haare geboorte kan niet nauwkeurig opgegeven worden. Zy had drie broeders, waaronder lodewyk , bygenaamd rodomonte , de beroemdde is, en drie zusteren hippolyta, palila en eleonora , van welken de eerde met galeotto pico , Graave van mirandola , de tweede met sanvitale , Graave van fontanellato , en de derde met hieronymus martinengo getrouwd waren. Deeze zuste- reu".  5 C iio O ST E J U H A g Ö N Z A g Ai ?§J feh verkregen gezamenlyk eene voortreflyke opvoeding; docli geene derzelven muiitte van haare kindse heid af, door leerzaamheid en zielsvermogens, zo zeer tiit dan onze julia. Julia fed cuhctas fuperat longe ipfa foröfes j Callidula, ingeiiio facili condita lep'ore, Blandula , compofito premens dicteria Vultu, Mitis, & ad cantus modulos Itudiümque Miriefvaë Nata, vel artifici dextra fimulare, quod ültrö Fingere multiplici potïs élt naturd coloré; Zo bezingt haar in haare jonger jaaren johanne»! buonavoglia (*) de leeraar van haaren broeder lööewyk. Zy werd van kindsbeen af niet flegts in de Mufiek- irt de Teeken- en Borduurkunst, maar ook Dok in de fraaije Wetenfchappen onderweezen. Vanhier was het, dat zy , geduurende haar gantfche leven , de Geleerden, boven alle anderen, haaren omgang waardig keurde. De roem van haare buitengewoone fchoonheid en gaven van het verftand bewoog vespasiano colon» na , Hertog van Trajetto , die zyne gemalinne beaTiux van Appiano door ddn dood verloren had, baaiin haar dertienden jaar ten huwelyk té verzoeken.Zo ryk deeze Vorst was , zo liegt beveelde hy zich zeiven aan door zyn licbaamsgeltalte.- Hy was niet flegts verre boven de veertig jaaren oud * maar ook aan handen en voeten lam, en over zyn gantfche lichaam kreupel en gebrekkig* En echter liet zich haar vader , die zeven kinderen te verzorgen had ,- door (*) Gonzagium Monumermïm M§. Lib. 3-,historiek. V.- D* Eeé  486 levensschets van dë door deszelfs aauzienlyk vermogen verleiden , öttf deeze zo fchreeuwend ongelyke echtverbintenis toeteftaan. Het is waarfchynlyk , dat hy colonna's fchielyken dood voorzag, en hem zyne dochter voor den korten tyd zyn es levens alleen tot een verlustiging der oogen vergunde , om haar een rykc jaarwedde als weduwe te bezorgen, julia wist de brandende liefde van. haaren gebreklyken gemaal voor haar zo welgaande te houden, dat [hy haar niet alleen 13000 ducaaten tot een morgengave fchonk , maar ook by zyn'testament het bezit en de vrye behcering van alle zyne goederen en heerlykhedcn in de Romeinfche en Neapolitaanfche Staaten, zo lang zy niet tot een tweede huwlyk overging,.na zynen dood overliet; doch indien zy weder in 't huwelyk mogt treeden , zou haar niet anders dan haar aangebragte goederen, die aan geld en juweelen in 4000 ducaaten beftonden, uitgekeerd worden. Hy ftierf omtrent het jaar 1528 , nadat hy een korten tyd in een onvoltrokken echt (zo liep toen het aigemeene gerucht) met haar geleefd had. Palliano, een Stad in Campagna di Roma, was de plaats van haar verblyf. Haar Gemaal had hier nauwlyks de oogen gellooten, of zy zag zich in gevaar , door ascanio colonna en neapoleone ous1ni, Abt van Farfa, die beiden op deeze heerfchappy aanfpraak maakten, verdreven te worden. Doch Paus clemens de Vilde befchermde haar tegen de vervolgingen van den eerften, en lodewyk rodomonte , die in de Keizcrlyke legers diende , welke kort te voren Romen geplunderd hadden , verdreef met Keizerlyke troepen den tweeden, die zich reeds van de Stad Palliano meester gemaakt, en sciarra colonna, die haar van den Paus  SCkÖÓNE jÜtlA GONZAGA. féf Watiè tot hulp gezonde!] was, met zyne foldaaten had gevangen genomen (*). Deezen zeer gevvigtigeri dienst beloonde zy haaren broeder met Het huwelyk van haare ffiefdochter isabella , die hem een huwlyksgift van 30,000 ducaaten aanbfagt. Deeze was door het testament van haareri vader of voor deezen ; of voor ippolito de medicis j des Pauzen neef, beftemd. Doch julia wist door haaren broeder, deri Kardinaal pirro, de zaak zo fchrander te doorfteeken, dat, zonder den Paus te beledigen , de ryke bruid haaren verlosfer én broeder lodewyk te beurt viel.- Plet viel ippolito dè medicis niet zwaar van isabella aftezien , omdat hy toen reeds groote hoop voedde , om de ongelyk fchooncr jonge ftiefmoeder zelfs te trouwen.- Hy was reeds lang fmooflyk op haaf verliefd, doch had nooit by het leven van haaren gemaal onderdaan , om haar van zyne liefde iets anders te opeiibaaren , dan ftomme zuchten en manen.- Doch nu liet hy zyne liefde den vryen loop. Hy ontdekte ze haar in vaerfen en in profa.- Daar hy eene groote gelyklieid dagt te vinden tusfehen het vuur zyner liefde en den brand van Troije , zette hy het tweede boek der' iEneade, waar dezelve befchreven wordt, in rymloozen vaerfen over , en zond deeze overzetting aan zyne geliefde julia , met een ©pichnft ,- dat een formeele liefdesverklaring behelsde (f). Doch1 zy kon op' geené (*) joviüs, Hift. Lib. 26". (t) Deeze overzetting wierd, met het opfchrift, in derf Jaaren 1538 , na den dood van den Auftrur voor de eerfteriiaal ouder den naam van den dwaalenden Ridder {cavalier errante) en vervolgens met zyn waaren naam gedn4 LEVENSSCHETS VAN de In 't jaar 1535 had julia het ongeluk, om haaren. besten vriend, den Kardinaal ippolito te verliezen* varchi verhaalt, dat hy door zyn geduurig heen- en weerreizen van Itri naar Fondi, alwaar de lucht in de zomermaanden door de uitdampingen der zee vergiftigd was, zich eene ziekte op den hals had gehaald, die hem te Itri, dat vier Italiaanfche mylen van Fondi ligt, en hem toebehoorde , den 4den Augustus bedlegerig gemaakt , doch niet den dood veroorzaakt had ; maar dat hy , toen zyne geneezing zeer naby was, door een zyner bedienden was vergiftigd geworden (*). julia deed al wat in haar vermogen was, om hem in 't leven te houden ; doch dewyl hy niet te bewegen was om een tegengift of ander artzenymiddel te neemen (f), ftierf hy den tienden April, en wierd eerst te Itri, en vervolgens te Rome, in de kerk van den heiligen Laurens begraven. Het is zeer waarfchynlyk, dat het fmertelyk verlies van haaren zo getrouwen en beminnelyken vriend het meeste toebragt, om haar een Nonnenklooster te Napels tot haar verblyf te doen verkiezen. Doch zy wierd uit meer dan een zeer gcwigtige beweegreden genoodzaakt om zich omtrent het jaar 1536 naar Napels te begeeven. Haare ftiefdochter isabella maakte niet alleen flegts aanfpraak op de heerlykheden van haaren vader, maar loochende ook dat dezelve haar 13000 ducaa- Abt serrassi uitgegeven heeft, het tweede deel niet aan molsa , maar aan perrino toebehoort. De Stranzen van perr.ino zyn in 't Jaar 1557 door tramezz'No te Venetien «Heen opgelegd geworden, welke editie zeer zeldzaam is» (_*) Iftorie Flor. Lib. 14 p. 537- (f) Serraffi , vita del Molza p. 47.  0chopne julia conzaöa, 7««j ducaaten tot eene morgengave gefchonken had, Offchoon nu jülias overledene gemaal haar het bezit van alle zyne heerlykheden , zo lang zy weduwe blyven zoude , door zyn testament verzekerd had, was zy echter vredeshalven genegen, haar recht hierin te laaten vaaren, wanneer men haar een weduwe wedde , overeenkomltig met haaren ftan.1, toelag. Doch daar isabella tot niets verltaan wilde , benoemde Keizer karel de Vde in 't jaar 1536 , toen hy zich te Napels bevond, eene commisiie,om het Testament te onderzoeken, en de zaak naar recht en billykheid te beflisfeu. Dit bewoog julia zich naar Napels in een Klooster te begeeven. Het was haar hier niet alleen veel gemakkelyker haar Proces te vervorderen, maar ook diende haar het Klooster tot een voormuur tegen alle aanvechtingen, die haare buitengemeene fchoonheid haar van buiten kost op den halze haaien. Hiertoe koos zy het Klooster van St. francisco. Doch zy kleedde zich niet als Nonne, en woonde ook niet binnen de ftaketfels van het klooster. Zy leefde prachtig, fchoon ingetogen, met haare Jufferen, die haar bedienden , en verwaardigden de Nonnen met haaren omgang. Zy ging niet dan om dringende bezigheden uit. Het was niemand ontzegt haar te bezoeken, Zy ontving iedereen met eene inneemende vriendelykheid. annibal caro reisde in den jaare 1538 naar Napels, meer om julia, het wonder haarer eeuw, dan om deeze hoofdltad te zien, Hoe zeer beklaagt hy zich niet in een zyner brieven, dat hy porrino niet terftond aantrof (*) , om hem den toegang te verfchaffcn ! Hy verkreeg dit echter nog en drukte (*) Lettere vol. i num. 25, 2&  rSSÖ LEVENSSCHETS van De drukte zich in een ander zyner brieven aldus daarover uit. Di quejta fignora non pajjo dir co/a che non fia Jtata detta e che dicendoji nonfia ajjai men del vero (*). Hoe het proces met haare ftiefdochter, die met den Vorst van Sulmona in den echt was getreden, uitviel is my niet bekend, doch het kan niet geheel tot haar nadeel zyn uitgevallen , daar zy vervolgeiis even als voorheen met vorstlyke pracht leefde, en een eigen vermogen van 30000 ducaaten inkomflen naliet. Zy verloor in 't jaar 1540 haaren vader , den Marquis lodewyk gonzaga , die haar in zyn testament de opvoeding van den jongen vespasiano , zynen neef, op vvicn de voortplanting van zyn geflacht berustte, toevertrouwde. Hierdoor wierd zy in een nieuw proces met isabella , de moeder van denzelven, die tot een tweede huwlyk was overgegaan , ingewikkeld, dat zy echter won. Zy liet haaren neef naar Napels komen , en gaf hem daar eene opvoeding, die hem tot een groot man vormde. Ik zal hier van de voordeden , die zy voor hem ten aanzien zyner heerlykheden in Lombardyen van den Keizer verkreeg, en die haar in den jaare 154Ó noodzaakten eene reize daar heen te doen, geen gewag maaken, om haar van een anderen kant te befchouwen , waar zy, door verachting van wereldfche hoogheid, eene groote ziel vertoonde. Ieder weet, tot welk eene hoogte het huis van farnese door paul den lilden verheven was ; petrus aloysius was Hertog van Panna en Piaeenfa. Deeze had een dochter , met naame victoria. Zowel de Paus als de Hertog begeerden, dat zy met den jongen VE8« (*) Ibidem, nom. 33.  SCJT00NE JULIA G0XZAf,.1, 797* vesj'ASIano haaren neef, trouwen zou. Ieder gaf haar den raad , om zulk eene luisterryke party niet afteflaan; doch dewyl zy overtuigd was, dat haar neef niet in ftaat was, een nicht van den Paus en dochter van een Hertog uit eigen vermogen, volgens haaren ftaat, te onderhouden , kon zy door geene voorftellingen overgehaald worden, om haare toeftemming hiertoe te geeven. Toen vespasiano oonzaca , haar neef, den ouderdom bereikt had, waarin hy de regeering zyner Lombardifche ftaaten aanvaarden kost, liet zy hem aan zyn eigen leiding over , ontfloeg zich van alte waereldfche zaaken, en floot zich enger dan voorheen in het bovengemelde Klooster te Napels , om het overfchot van haare dagen in rust en eene godvruchtige levenwyze te befluiten. Zy ftierf den i$den April in 't Jaar 1566, nadat zy haaren neef tot algemeenen erfgenaam van haare nalatenfchap, die, na uitkeering der legaaten, een jaarlyks inkomen van 30000 ducaaten bedroeg, gefteld had. Merkwaardig is het, dat zy in haar testament haare ziel alleen aan God en den Verlosfer aanbeveelde, zonder aan de moeder Gods en de Heiligen te gedenken , en dat onder veelvuldige legaaten niet een is, dat voor monnikken en misfen befproken is. Ik wil hieruit geen gevolg trekken, datzy noch aan misfen noch aan Heiligen geloofd heeft; doch het ftrookt zeer wel met hetgeen thuanus van haar fchryft, dat men haar en victoria colonna voor geheime aanban gfters van den Proteftantfchen Godsdienst gehouden heeft. Hy verhaalt dat men pietro caruesecchi , die in het Jaar 1566 te Rome als ketter tot den brandftapel veroordeeld wierd , overtuigd had , dat hy  ï& Levensschets van julïa gonzaöaj hy met de ketters in Duitschiand * en in Italieri hief victoria colonna de weduwe van den Marquis vart pescara , en met julia gonzaga, die van wegens den Godsdienst verdacht was , vriendichap gehouden had: Convictufque, fchryft hy , quodcum fe£tariis in Germania, {fin ltalia cnm Victoria Colonna, MarcVonu Pifcarii vidua , & Julia Gonzaga , leStiffimü alioquin feminis , de pravitate feeïaria fufpeciis amici* Ham coluijjet (*). (*) joh. aug. thuanus , Hifi. fbi Temporis , Lib. 3g Pag. 43. FRAG-  799 FRAGMENT UIT BRUCES REISEN. Hier kan ik myn voornemen ter uitvoer brengen, om het publiek een fonderling gebruik medetedeelen, dat in Abysfiniën overal plaats heeft, en in vroeger tyden de gantfche waereld door algemeen fchynt plaats gehad te hebben. Ik kon my in 't geheel niet verbeelden , dat menfehen van flegts matige kennis in de lotgevallen der waereld, niet het geringfte denkbeeld hadden van dit merkwaardig en by de Oosterfche Natiën algemeen gebruik. Doch daar ik nog meer over verbaasd flond , en dat van alles nog het onvergeefJykfte is, beftaat in de volftrekte onweetendheid van dat deel van Gods wetten, dat Hy het eerst den menfehen gaf, het mcnigvuldigst opgeteekend en op de ftrengfte wyze geboden heeft. In 't vervolg van het verhaal van myn Reis-journaai van Mafuah, meldde ik onder anderen, dat ik, op een kleinen afftand van Axum aan den weg, drie werklieden, welke foldaatenfeheenen te zyn, en eene koe voortdreeven, verraschte. Zy hielden ftil aan een klaaren beek, wierpen het dier op den grond, en een van hen fneed een tamelyk ftuk vleesch uit de achterdye, waarop zy de koe , even gemaklyk als te vooren, voor* dreeven. Toen men dit voorval in Engeland vernam, fchreeuwde men 'er zeer luid over , en het ontbrak niet aan dezulken, die dit tooneel voor een onmogelykheid uitkreeten , wyl hen de zeden en gebruiken der Abysfiniërs geheel onbekend waren. De Jefuiten, die  SoO f K A G 31 E N T U t f die zich voor byna honderd jaaren in Abysfiè'n nééfzefr teden , vertelden hen hetzelfde van dit raauw vleesch eetende volk op ieder bladzyde, en echter hadden zy 'er geen begrip van. Ook heeft poncbt hetzelfde beweerd , doch deeze had de berichten der Jefuiten niet gelézen. En wanneer de een of ander Schryver over Ethiopiën deeze omitandigheid mogt vergeten hebben, dan komt dit alleen daaruit voort, omdat dit bedryf een der zodanigen is, die al te bekend zyn, om 'er hier of daar een dik boek mede aantevullen. Het is alleen uit vooroordeel, dat wy de eeters van raauw vleesch verfmaaden , want, zo veel ik weet verbieden het noch Godlyke noch menschlyke wetten' en wanneer het waar is , hetgeen de nieuwfte reizigers ontdekt hebben , dat 'er nog verfcheiden Natiën zyn, die het gebruik van het vuur in het geheel niet kennen, dan behoorden waarlykde verboden, die hier of daar tegen het eeten van raauw vleesch gemaakt zyn, nooit het gantfche menfehelyke gedacht te verbinden. Het is ook in de daad op geene wyze zo volkomen beflist of het raauwe vleesch eeten een ouder en algemecner gebruik is dan het genot van vleesch , dat door vuur is toebereid. —— Wy vinden in het leven van saul een voorbeeld, dat ook de zucht van de Ifraëliten ten deezen opzichte geheel kenfehetst. Sauls armee vloog na den flag met eenen woedende gretigheid op het vee af, dat zy van den vyand genomen hadden, wierp het op den grond om het vleesch daarvan aftefnyden en at het raauw op, zo zelfs dat zy zich met het genot van het bloed der levendige dieren bevlekte. Om dit te verhinderen liet Saul een grooten fteen oprechten , en gebood, dat de geenen, die op dusdanige wyze osfen Aagten wilden, de-  JXÏÏCSS R E r S E W>' 3oï; dezelven op deezen Meen den hals moesten affnydenj dit was de eenige rcchtmaatige weg om dieren tot voedfel te dooden ; het binden der osfen en het op den grond werpen van dezelven, was in plaatfe van het flachten niet geoorloofd. De Ifraëliten handelden waarfchynlyk in dit geval, gelyk nog heden ten dage de Abysliniërs , zy maakten eene fnede in de keel, om het bloed op den grond te zien fpringen, fchoon deeze wonde ook niet doodclyk was 5 doch nadat de kop op een grooten fteen gelegd, en de hals nog dieper doorfneden wierd * fprong het bloed in de hoogte en droomde als water op den grond , waardoor men ten vollen overtuigd wierd, dat het dier dood was, voordat men tot deszelfs genot dorst overgaan. Wy weeten dat de Abysfmiërs, weinige jaaren na dit voorval, te Palestina kwamen, en wy behoeven niet in het minde te twyfelen , of zy hebben deeze, zowel als verfcheiden andere Joodfche gebruiken, die zy nog tot op den huidigen dag in acht neemen, met zich gevoerd. De Schryver , op wien ik my hierboven beroepen, heb, zegt: „ het is, naar uitspraak van alle de boeken, der Oostcrfche volken uitgemaakt, dat de beweegreden , waarom deezen het vleesch van levende dieren aten, of de leden van levende dieren nog by het rookende bloed affneeden, in den godsdienst en de denkbeelden der afgodery verborgen ligt." Zodanig was het ook waarfchynlyk met de Jooden gelegen , want: een der gronden, die in het derde Boek van Mofes tegen het gebruik van bloed en vleesch vaa levende fchepfels wordt opgegeven , beflaat daarin , dat het volk niet meer aan den duivel, om alsdan destemeer in wellust te baaden, zou offeren. Wanneer het den leezer behaagt, zich nog meer te onderrichten, ho& jt^rnRiRK. V. D. Fff filé'  Söï -FRAGMENT U 1 T menigvuldig dit affchuwlyk gebruik geoefend wierd , behoeft hy flegts den Honlacoth Gedaloth , of de overzetting daarvan te leezen , alwaar een gantsch hoofdftuk met voorbeelden van deeze foort wordt tpgevuld. Dat dit misbruik zowel in Europa als in Alia en Africa de overhand genomen heeft, bewyzen verfcheiden Schryvers. De Grieken hadden hunne bloedige feesten en offers , alwaar zy levend vleesch aten; deeze wierden Omophagia genaamd, arnobius zegt: ,, laat ons de fchriklyke tooneelen voorbygaan, die ons de Bachanaliën voor de gedachte brengen, waar gy met eenen geveinsden moed, fchoon met een waarlyk verdorven hart, een menigte Hangen om n heen fliugert, cn voorgeeft door zekeren god of geest bezield tc zyn, waar gy met bloedigcn monde levende geiten het vleesch opryt, en in hunne ingewanden wroet , terwyl deeze dieren de heliche martelingen , die zy moeten uitftaan, luid uitfehrecuwen. " Uit dit alles blykt, dat dit fchandelyk gebruik der Abysflniérs , om levend vleesch nog heden ten dage te eeten, verre is van nieuw, of, wat veelen nog ongerymder bewecren, onmogelyk te zyn. En ik zal 'er alleen nog maar byvoegen , dat diegecnen myner leezers , die zo gaarne geneigd zyn om gebruiken , menfehen en zeden , welke in deeze gefchiedenis voorkomen, te gispen , en van hunne bëoordecling eenige uitwerking verwachten , zich met een beter voorraad van belezenheid voorzien moeten , dan zy by deeze gelegenheid zich vertrouwen aantematigen, of wanneer dezelven andere voorkomende gèlykfoortige voorbeelden Onmogetyk mogten vinden , zy alsdan myn woord voor waarheid laaten gelden , en gelooven, hetgeen zy hiët bekwaam zyn om genoegzaam te Ortderzueken. In  BRWfiES R.EISEN. Sojj In verband met het plan van myn werk, dat eigenlyk daartoe dient , om de verfcheiden gebruiken der volken, die my by myne reize voorkwamen, goed of liegt naar dat ik ze opmerkte , te befchryven, kan ik niet nalaaten eenig bericht van het Gastmaal van Polyphemus te geeven , voor zoverre het de welvoeglykhcid toelaat. Het is een gedeelte der gefchiedenis van een barbaarsch volk, en ik- kan het, hoezeer ik het ook wenschte, niet geheel onderdrukken. In de hoofdftad , alwaar men altyd voor overrompelingen bewaard is, of op het land en in de dorpen, wanneer de regen zo fterk aanhoudt, dat men met een paard niet door de daalen kan komen, of dat men zich niet durft van huis bcgeeven , uit vrees , dat men door de plostlings ontftaane vloeden, die uit de zwaare regenvlagen in de gebergten voortkomen, overrompeld en weggefpoeld mogt worden, met één woord , wanneer ieder zich beroemen kan veilig in zyn huis te zyn , en zyn fpeer en fchild gerust aan den wand kan hangen , dan komt een talryk gezelfchap van de befchaafde waereld van beiderlei fekfe byeen, de hoveling van het paleis en de burger uit de ftad, om tusfehen twaalf en één uuren een middagmaal te houden. Midden in een ruime zaal word een tafel, en rondom banken voor de talryk genoden gasten geplaatst. Tafels en banken hebben zy van de Portugeefen, want eertyds hielden zy hun middagmaal op een tafel van ©sfenhuiden, die op den grond was uitgefpreid, even gelyk het nu nog op het land en in de legers in g«bruik is. Een koe of een os, een of meerder, nadat het gezelfchap groot is , worden met vastgebonden voeten digt voor de deuren van de zaal gebragt. De huidlappen, die onder den hals hangen, worden alFffa leen  joz fragment vit leen tot op liet vet doorfneden , en dan eenige klein? bloedvaten geopend , zodat 'er flegts zes of zeven droppelen bloed op den grond vallen. Deeze blocddordigc moordenaars bedienen zich niet van een fteen, noch van een bank , noch van een altaar , om by deeze vildcry de dieren daarop te leggen. Doch ik doe deeze Cannibaalen nog te veel eer aan , wanneer ik ze moordenaars noemc, want zy hebben niet eens zoveel gevoel om dit flagtolfer het leven te benecmen, maar zy houden het arme dier zo lang by 't leven, totdat zy het geheel hebben opgeteerd. Hebben zy nu, volgens hunne gedachte, daarmede dat zy zes of zeven bloeddroppelen op den grond plengen, aan de Mofaifche wet voldaan , dan beginnen twee of meerder het fchriklyke werk en vallen op den rug van het dier aan ; ieder zyde van den ruggraad fnyden zy door tot op den huid, ftroopen dan met hunne vingeren den huid van het dier van de ribben tot aan de lenden af, en fnydenze, wanneer het afvillen niet goed gaat, rechttoe tot op het raauwe vleesch weg» Het gantfche vleesch aan de lenden wordt dan in groote vierkante ftukken , zonder veel bloedvergieten, uitgcfneden , en het fchriklyk gebrul van het dier is voor het gezelfchap het zein om aan tafel te gaan. Voor ieder gast ftaan , in plaats van borden , ronde koeken, als ik ze zo noemen mag, omtrent eens zo dik als een pannekoek , fomtyds ook nog dikker en buigzaamer. Deeze koeken beftaan uit ongezouten brood , eenigzins zuur doch niet onaangenaam va» fmaak, ligt om tc verteeren, en uit koorn gebakken dat zy Tef noemen. Het heeft verfcheiden kleuren, die van het zwarte tot het witfte wittebrood overgaan. Drie of vier zulke koeken worden gemeenlyk voor ieder  BRUCES R E I $ E W. $0$ leder perfoon tot genot, en onder deeze vier of vyf van gewoonlyk zwart brood gelegd. Van deezen bedienen zich zowel de Meer om zyne vingers daarmede afteveegen, als de flaaven tot brood voor hun middagmaal. Twee of drie Haven komen dan binnen, ieder met een vierkant ftuk osfenvleesch op de bloote hand, en leggen het op de Tefkoeken , die in plaats van fchotels op tafel ftaan, zonder' tafellaaken of een ander foortgelyk dekkleed. Dan neemt ieder gast zyn mes in dc hand , de mannen hun breed gekromd mes, dat zy tot allerlei gebruik in den oorlog by zich draagen , en de vrouwen hunne kleine zakmesjes. Het gezelfchap zet zich in de volgende orde aan tafel; tusfehen twee vrouwen gaat een man zitten , deeze fhydt met zyn lang mes een dun fcuk af, terwyl men nog duidelyk trekking in de zenuwen en eene levende beweeging in 't vleesch ziet. Geen Abysfiniër van eene befchaafde afkomst zal voor zich zeiven het vleesch in zyn handen neemen , maar de vrouw neemt het voor zich , verdeelt het in lange reepen, omtrent van een kleinen vinger dik, fhydt het dan in kleine dobbelfteentjes , en wentelt de bceten , met veel peeper en zout beltrooit , als kardoezen , langwerpig in malkander. Intusfchen heeft de man zyn mes weggelegd, leent met ieder hand op dc knie van de vrouwen die by hem zitten , en draait dan zyn hoofd voorwaards naar die met de beeten het eerst gereed is , die ze hem daarop in eens in den mond Üeekt, en derwyze oppropt, dat hy ieder ogenblik in gevaar is van te verdikken. Deeze handêlwyze behoort by hen tot den goeden fmaak. Hoeaanzienlykerdeman denkt te zyn, met des te grooter beeten vult hy zyn mond, en hoe meer hy fmakt onder het eeten, des w Fff 3 be-  %c6 FRAGMENT UIT bcfchaafder hy denkt tc zyn. Dit gebruik heeft ook by hen een fpreekvvoord in zwang gebragt; bedelaars en dieven verteeren flegts kleine ftukken , en kaauwen zonder geraas. Indien hy de eerfte beeten heeft doorgeflokt, waarmede hy zeer veel fpoed maakt , dan levert de andere vrouw, die naast hem zit, een tweede kardoes , en dus laat hy zich den hals volftoppen, tot dat hy verzadigd is. Zolang hy nog niet met eeten gedaan heeft , drinkt hy nooit , doch vóór het drinken rolt hy, uit dankbaarheid jegens zyne fchoone, die hem gevoerd heeft, op dezelfde wyze twee ftukken vleesch tc famen, en ftopt deeze beeten met beide handen in haar mond. En dan valt hy aan het drinken uit eene fchoonen grooten hoorn , terwyl de vrouwen eeten, en zodra deeze mede verzadigd zyn , dan drinken en juichen zy allen te famen. Het gantfche gezelfchap lacht en fchertst, en zelden wordt de vrolykheid door bitterheid of kwaade luim afgebroken. Deezen gantfehen tyd bloedt het arme llagtolfer voor de deur , doch niet fterk. Zolang zy nog een bcete vleesch van de ribben kunnen afrèhraaperi, houden zy zich met de fehenkels of de deelen, waar groote flagaderen liggen , niet op. Doch eindelyk vallen zy op dezelfde wyze op de bonken aan; kort daarop bloedt het dier zich dood, en wordt zo taai, dat d» Cannibaalen , wien dit overfchot te deel valt , een zuuren arbeid daaraan vinden , om het taaye vleesch van de beenen , als de honden, met de tanden te fcheuren. De gasten zyn intusfehen buitengemeen opgewekt, het vuur der liefde doorgloeit hen allen , en een ieder dryft zyn lust met de ongebondenfle vryheid. Het fchoone geflacht beftaat grootcndeels fiit vrouwen van geboorte en ftand; zy en hunne minnaars  BRUCES REISEN. 8ö? naars worden met den naam Wudaga , dat met het Italiaanfche Cicisbeo zekere overeenkomst heeft, beurtelings benoemd. En waarlyk ik geloof, dat de naam zowel als de zaak zelf van Hebreeuwfche afkomst is: Sclms chis beijm; dat heet, een leidsman ol gezel van de bruid. Het eenigfte onderfcheid beftaat daarin, dat in Europa de vertrouwlykheid en verzelling ook geduurende den echt blyft ftand houden , doch by de Jooden is dit alleen geduurende de weinige dagen van de bruiloft geoorloofd. De afkeer der Europeefche vrouwen van het Joodendom , heeft haar denklyk aanleiding gegeeven om deezen tyd te verlangen. Fff A   IV, ALGEMEEN M A G A Z Y R BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE ] KUNSTEN, E N MENGELWERK, Fff 3   Sn de inyv00ner van de planeet herschel. Een droom, (Uit het Engelsen.") Ik was gisteren, in gezelfchap van leonora , op de bekoorlykc landhoeve van horatio. De aangenaame avondllond lokte ons uit naar het vermaakelyk zomerhuis in den hof, alwaar horatio , wiens meestgeliefde ftudie de fterrekunde is , een fraaije Telescoop houdt. Het heldere azuur van den onbewolkten hemel, het aanlachgende van de gantfche natuur, en de onbefchryflyke fchoonheden van dit landverblyf bezielden my met zekere hemelfche aandoening; en ik verbeelde my bykans, dat ik, reeds het zorgclyk gewoel der waereld ontworlteld, in de zalige gewesten de rust van den rechtvaardigen fmaakte. Wy hadden geen ander licht dan het affchynfelvan den helderen hemel; elk ander licht zou dit toneel ontheilig d hebben. De maan , die in vollen glans te voorfchyn trad, befcheea alle voorwerpen met de zagtfte ftraajen van eenen gefchaduwden luister, horatio verzogt ons deeze fchoonheid van den hemel, de heerlykheid van de Harren door zyn Telescoop te befchouwen. Hy fprak ons van de maanbergen en derzelver hoogten, hy noemde ons haare naamen , en gaf ons eene befchryving van de voornaam Ite verfchynfelen , die deeze getrouwe en onaffcheidelyke gezellinne onzer aarde boven anderen kenfchetlte. In den loop van deeze zyne gefprekken kon ik my niet onthouden van te glimlachgen over lietgeen hy van een fterrekundigen uit Duitsdiland ver-  Ili de I n w o o n e r. van d £ ' verhaalde , die, gebelgd dat de teekenen van den dierenriem naamen hadden, die door de Heidenen waren uitgevonden , zich verbeeldde , dat het meer Itichting zou geeven, dezelven door de naamen der twaalf Apostelen te onderfchciden; zodat, volgens deeze vroomc fchikking , de zon thans in het teeken van den heiligen Mattheus is (*). Onze gefprekken liepen vervolgens over de groote ontdekking van Dr. her.schel , en ik kon niet nalaaten mynen eerbied te ken* nen te geeven voor deezen man en andere beroemde fferrekundigen , aan wier verheeven ontdekkingen de waereld zo veel verfchuidigd is. -— „ En durft gy Xi wel onderdaan , vroeg horatio hen in hunne vernuftige berekeningen te volgen?" „ Gantfche- lyk niet, antwoordde ik, maar ik vermaake my met de edele, verheffende gedachten, die 'er uit voortvloeit jen." „ Euzytgy vergenoegd met uwen Mand in dit geheelal, nu gy geleerd hebt hoe onafmeetelyk uitgebreid hetzelve is? Zyt gy niet vernederd cp de overweeging van dc kleinheid en niets beduidenhcid van onze planeet in vergelykingmet de anderen ?"—— „ Ik weet, antwoordde ik, dat de aarde niet meer dan een flip ison het onmeetbaar ryk der fchepping, 't welkmillioenen van wacrcldcn bevat, die niet eens een denkbeeld hebben van het beftaan van onzen aardkloot; doch ik weet tevens , dat dezelve niet ontgaan kan aan het oog van Hem , die denzelven lebiep ; en indien het Opper-Wezen in de onmeetbaare uitgebreidheid der ruimte dit ltip bewaarde , dat onzichtbaar is voor 'q grootlte gedeelte der gefchaapen wezens, kan ik my dan wel verbeelden, dat hy geen acht zou liaan op deszelfs ; (*) Dit wierd gefchrevcn in de inaaad Augustus.  fLANEET HERSCHEL»" jfr» gclfs bewooners ? Zo weinig bctcckenend als ik ben ^ ik ben echter het voorwerp van zyn toevoorzicht, ert het (trekt my tot eer, dat ik het werk zyner handen ben. Indien hy my gefchapen heeft, was het alleen met oogmerk om my gelukkig te maaken ; ik moest daarom het voorwerp zyner hoede en befcherming zyn; en ik vind eene vertroosting en blydfchap in myn vertrouwen op hem. Wanneer ik op my zeiven alleen het oog flaa , dan jaagt de bewustheid van myne zwakheid my vrees en angst aan; doch wanneer ik herdenke , dat ik een gedeelte van het groot aeheel uitmaakc, dat ik het voortbrengzel ben van eene oneindige magt en goedheid , dan verdwynen alle ontrustende gedachten, en myn hart verlustigt zich in de verhevenfte en onuitfpreeklykfte verwachting. De belangen deezer waereld, die de aandacht wegfleepen, en de deugd der (tervelingen bezoedelen, hebben geen bekoorlykheid meer voor my; zy verdwynen op het denkbeeld van den Allerhoogften , in de, overweeging van wiens volmaaktheden myne zwakheid eenen on- wrikbaaren fteun vindt. Ik ben dus gelukkig, vervolgde ik, door de gedachte , dat de Godheid, terwyl zy de waerelden yermenigvuldigde, ten zelfden tyde, zyne redelyke en verftandelyke fchepfels vermem'gvuldigd heeft; en ik vind een menschlievend vermaak in de verbeelding , dat 'er zekere broederlyke band is, die ons, als het ware, vereenigt met de inwooners van deeze ontelbaare waerelden , verlicht door andere zonnen , aan welken wy den naam van Itarren geeven. 'Er is geen twyfel aan, of hunne gedaanten, hunne bekwaamheden, hunne zintuigen, hunne behoeften, zyn zeer verfchillend van de onzen; en op eene onrekenbaare wyze verfcheiden : maar is het wel waar»  814 »e inwooner van de waarfchynlyk , dat de nitmuntendfte gave van den Schepper , de bekwaamheid om hem te kennen en tc beminnen,aan ons menschdom alleen zou gefchonken zyn ? Laat ons liever gelooven, dat de harten van alle zyne fchepfelen tot hem worden opgevoerd , volgens zekere wetten, die gelyk zyn aan die , volgens welke de planeeten derzelver omwenteling rondom een gemeen middelpunt volbrengen; en dat van ieder punt der fchepping de fchattingen van eerbied en aanbidding voortftraalen, die te faamen vereenigd een grootlenen lofzang, een algemeen Te Deum vormen." „ Gy herinnert my , fprak leonora , hetgeen een oud wysgeer van de harmonie der fphecren gezegd heeft, alexander , voegde zy 'er by , wenschte dat 'er meer waerelden waren , om den krygsroem wegtedraagen, van dezelven veroverd te hebben. Cy fchynt eene zelfde zucht te hebben, doch om nieuwe voorwerpen van genegenheid en mcnschüevendheid te vinden." „ Ik verbeelde my, zeide horatio , met een glimlachje , dat gy, het beftaan deezer weezens vastgcfteld hebbende , geen zwarigheid zult maaken om hun de onfterfclykheid toetefchryven." „ Uw befluit is billyk, antwoordde ik, daar ik onderfteld heb dat zy aanbidders van den Allerhoogften zyn." „ Ik denk fomtyds, hernam leonora, dat eene der gelukzaligheden, die voor de deugdzaamen weggelegd zyn , wanneer zy hunne vergangkelyke lichhaamen verlaatcn hebben, daar in beftaan zal, dat zy van planeet tot planeet zullen reizen. De onze heeft misfchien zodanige aanfehouvvers om ze te bezigtigen, fommigen als Natuurkundigen , anderen als zedelyke Wysgeeren." ——. „ Ik ben bedugt, zeide horatio, dat  ïtANEET HERSCHEli «Jj** dat de laatften niet zeer gefticht zullen zyn over hetgeen hier omgaat." —— Onze gefprekken zouden op denzelfden trant langer geduurd hebben, doch het wierd laat; wy waren verplicht te fcheiden, en ik verliet myne vrienden en de ftarren met tegenzin. De llaap luikte myne oogen. doch verftrooide de denkbeelden niet, van welken myn ziel doordrongen was. Zy heerschten nog in mynen droom. My docht, ik zag twee hemelfche wezens. Een van dezelven in 't byzonder, die veel gelykenis had op een van Raphaëls Engelen , boezemde my eenen heiligen eerbied in. Hy fcheen de gids van het andere wezen te zyn , en fprak hem met eene hemelfche Hem dus aan: „ Inwooner van Herfchel (*), de tyd van uw beproeving is voleindigd. Gy hebt den taak volbragt, die u was toegelegd op de planeet, waar gy het eerfte daglicht aanfchouwde. De herdenking van uwe getrouwheid is het begin van uwen gelukftaat, en nu voortaan zult gy de belooningen ontvangen , die voor de deugd zyn weggelegd. De werken der natuur waren de voorwerpen uwer beoefening geduurende uw leven; doch binnen zulk een> korten tyd was het onmogelyk alle haare wonderen natevorfchen. Thans zult gy nieuwe vertooningen zien op het groote tooneel der fchepping. Ga van waereld tot waereld: doorwandel het wyd uitgeftrekte ryk der natuur: in ieder deel zult gy de goedheid van haaren Schepper aanfehouwen. Tracht hem nu beter te (*) De naam, die by uitlandfche fterrekundigen eenparig gegeven wordt aan de voornaamfte planeet van ons zonnefieüèl , het eerst ontdekt by Dr. herschel , den i"3dea Maart j"2i en by hein genaamd Qeorgium Sidus.  ii6 ste ïNWöönér Van b» to kéren kennen , en gy' zult niét in gebreke blyveiï hem meer te beminnen ! ,, Hemelsch wezen, zeide de inwooner van Herfcliel, verwaardig u myn gids te zyn." —■** Befchouw die planeet, welke in den derden cirkel rondom de zon zich beweegt; de redelyke wezens, welke dezelve bewoonen, worden mnfehen genaamd; en deezen hebben hunne planeet de aarde geheeten. Ik heb u reeds het vermogen geschonken om hunne taal te verdaan •. gy zult onder hen onzichtbaar zyn : leer hunne natuur, hunne bedemming en hunne zeden kennen." Hier ont¬ waakte ik eensklaps, en het fpeet my dat de begoocheling van mynen flaap verdwenen was. Ik bragt my echter eenigen van die tooneclen voor mynen geest, welken een befchouwer van het menfchelyk geflacht treffen moesten , die vry is van onze driften , dwalingen en zwakheden ; en ik overwoog by my zeiven alle die verfchillende aandoeningen van vreugd , verbaasdheid of verontwaardiging , die hy in de befchouwing van zulke verfchillende tooneelen moest gevoelen. Vol van deeze denkbeelden viel ik weder in llaap , en meer dan eens, docht my, zag ik den inwooner van Herfchel. — ,, Welk een waereld is dit! (riep hy met verwondering tegen zyn geleigeest uit) welk eene vreemde mengeling van wysheid en dwaasheid , van waarheid en dwaaling , van grootheid en laagheid onder deeze menfehen , die met zulke uitmuntende ver-* mogens begaafd zyn , en dezelve meestal beflendig misbruiken. Hier zucht de deugd , daar ligt de onfchuld vertrapt , elders zegepraalt de boosheid ; en deeze menfehen , deeze oneem'gc broederen vergeeten geduurig , even gelyk hunne aigemeene damvader, hunne plichten en hunne bedemming. Ik heb gezien dat  planéeT herschel. Si? èat dé magtigé den zwakken verdrukte. Ik heb gezien dat de armoede van honger zieltoogde voor de 'deur van den verdwaasden rykdom , wien de onge* bondenheid en-brooddronkenheid ten grave lleepten. Waartoe deeze ongelyke bedeeling onder wezens * die dehzelfden Oorfprong, dezelfde behoeften, dezelfde réchten hebben ?" — „ Hun leven, antwoordde de Engel, is kort, en hunne zielen zyn onfterfelyki Daarom moet gy U, in de befchouwing van het lot van het menschdom , zorgvuldig wachten , om niet haar den uiterlyken fchyn te oordeelen. Om zeker te wéeten, wie ortder hen gelukkig of ellendig zyn , moet gy hun hart onderzoeken. De deugd zucht, zegt gy: maar de hoop ohderfteünt haar, en de godsdienst verzagt haar lót-. Groote God ! zeide een wys man ónder hen : Ik bid ü alleen Voor de godloozen. Ib ïmêek ü niet Voor de goeden ; gy hebt genoeg voor hen gedaan, dat gy hen goed gefchapen hebt." „ Zegepraalt de boosheid ? vervolgde de Engel: dan is bét de korte en begoochelende zegepraal der dwaasheid. Het gelük vliedt altyd weg van den booswicht, en de wroeging, die hem geduurig dp de hielen zit ± vergiftigt de Vermaaken , waaraan hy zyn deugd zot dwaaslyk had opgeofferd." — „ Helaas j viel de inwooner van Hérfchel hem irt de reden, w'eetërt deeze verdwaasde ftervelingen dan niet , dat ieder dag van hun levert een ftap nader aan de eeuwigheid is ? Waarom is dit vertroostelyk , doch tevens ontzettend woord niet altyd tegenwoordig voor hunnen geest ? Waarom ... . vergeef het myue vermetelheid, hemélsch Wezen ! waarom openbaarde de weldaadige Schepper de geheimenisfen van het toekomende niet duidelyker voor hen ? Een meer volkomen denkbeeld van hun -wencelw. V. D, Ggg eeuA  §lS DE INWOONER VAN DK eeuwig geluk zou een dieper indruk op hunne harten maaken , en alle verzoeking berooven van derzelver verleidend vermogen." „ Dit leven , antwoordde de Engel , was voor den mensch gefchikt als een ftaat van beproeving en verbetering. Zyne voorbereiding tot een beter waereld vorderde eene trapswyze zuivering, geleid by trappen van een ftecds toeneemende tucht. Dus is de ftand, die hem hier was toegelegd, zodanig, als aan zyne beftemming beandwoordde , door alle zyne werkzaame vermogens te voorfchyn te roepen, door aan alle zyne zedelyke neigingen hun doelwit voorteftellen, en zyn geheele karakter in het waare licht te ftellen. Vanhier was het eigenaartig, dat zwarigheden en verleidingen hem in den loop van zyne plichten moesten ontmoeten. Ruime bclooningen waren aan de deugd beloofd; doch deeze belooningen waren voor als nog in een duister en afgelegen verfchict geplaatst. De indrukfels der zinnelyke voorwerpen ftaan zodanig tegen de ontdekkingen der onfterfelykheid over, dat zy een tweeftryd veroorzaaken tusfehen geloof en zinnelyke gewaarwording , tusfehen geweeten en begeerte , tusfehen tegenwoordig vermaak en toekomend geluk. In deezen ftryd wordt de ziel van den braaven man beproefd , verbeterd en verfterkt. In dit veld is het dat zy hunne lauwren inoogften. Hier worden dc hoofddeugden van dapperheid , matigheid en zelfverloochening gevormd; bedaardheid in voorfpoed, geduld in tcgenfpoed , onderwerping aan den wil van God, en onderlinge liefde met vergeellykheid jegens elkanders gebreken , te midden van alle de (trydige tegenftreevingen van waereldfche belangen ! In dén woord, in het mededingen van den tweeftryd tusfehen tyd  PLANEET HERSCHEL. tyd en eeuwigheid beftaat de voomaamfte oefening der menfehelyke deugd, en de duisternis, waarmede in dit leven de voorwerpen der eeuwigheid omtogen zyn, houdt deezen tweeftryd gaande. Ik erken, zeide de inwooner van Hcrfchel, ik aanbidde dc hoogde wysheid in zyn verwonderlyk planè Ik begryp nu ook, dat de ongelykheid onder de menfehen alleen een fchynbaare wanorde is, dat dezelve dienftig is om hun meer gelegenheid te geeven tot de 'oefening der deugd , en hen , by trappen , tot een ftaat van volmaaktheid of geluk opteleiden. De goddelyke goedheid, hernam de Engel, heeft een juist evenwigt geplaatst tusfehen de behoeften van zyne fchepfelen , en de hulpmiddelen die zy hun aan de hand geeft. Het is noodzaakelyk de menfehen dikwils hunne oorfprongkelyke gelykheid en glorieryke beftemming te herinneren: deeze wyze en uitmuntende inrichting dient ter bereiking van dit tweevoudig einde. Volg my : laat ons dat ruime gebouw ingaan , waar de heilige lofzangen opklimmen , en zo veele Iterve» lingen byeen vergaderd zyn. Hier herhaaien de kinderen van het ftof dé lofzangen der hemelfche geesten , welke hun het verheven denkbeeld inboezemen, dat zy allert voor een eeuwigheid gefchapen zyn. Hier zyn alle onderfcheidingen van rang vernietigd. De Vorst en zyn onderdaan, de magtige en de geringe, voeren dezelfde taal, haaken naar 't zelfde goed, en koesteren dezelfde hoop. De Leeraar verklaart aan den Vorst , dat de Koning der Koningen zyn rechter is; en aan den onderdrukten dat de Almachtige deszelfs befchermer is. De grooten worden herinnerd dat zy flerfelyk zyn; en de ongelukkigen dat 'er nog een leven na ded dood is. Hier ontmoet de ryke Ggg 2 den'  §20 DE INWOONER VAN DE PLANEET" HERSCHEL. den armen, en herinnert zich dat aile menfehen broeders zyn. Hier zendt de treurende weduwe haar gebed tot den vader der weezen op , en haare droefheid bedaart. Zie daar dien blinden grysaart, zyn hart is vatbaar voor de vreugd : hy hoort dat de tegenwoordige duisternis voorbygaande is, en dat het licht des hemels zyn eeuwig deel zal zyn. Befchouw zynen medgezel, zynen gids naar den tempel : deeze is nog meer te beklaagen ; hy betreurt de onftandvastigheid van een vriend, doch hy leert, dat de God, dien hy aanbidt, alle zyne fchepfelen liefheeft. Dit denkbeeld -verflerkt zyn hart, verdryft zyne droefheid, verzacht ieder angstvallige gedachte, en zyne traanen zyn niet langer de traanen van bitterheid en fmarte." Het gelui van een nabuurigen kerkklok brak mynen droom af, en wekte my tot de bezigheden van den dag. Ik ftond aanftonds op , en vernederde my zeiven voor de Godlyke Majefteit, onder de uitftortingen van een godvrugtig en dankbaar hart. MO-  821 MOLIÈRE. Een Historifclie , Letterkundige fchets, Vervolg en Jlot van bladz. 688. üSfadat wy in onze voorige afdceling eene letterkundige gefchiedenis van de voornaamfte blyfpclen van molière gegeven hebben , zullen wy thans, om de kortheid van ons bellek, in geen breder detail treeden van zyne overige ftukken, welker naamen wy in eene chronologifche orde hier beneden geplaatst hebben , (*) maar thans overgaan tot 's mans laatfte werk, te weeten , de ingebeelde Zieke (le Malade imaginaire). Op zekeren dag , dat hy voor dc derdemaal den Inge- (*) De Arts tegen wil en dank ("Le Medecin malgre lui) een Blyfpel in Profaen in driebedryven 1666. Melkerts, een Heroïsch Herderfpel in vaerfen en in twee bedryven 1666. Amphitfio, een Blyfpel in vaerfen en in drie bedryven iê68. G&orge Dandyn , of de befchaamde echtgenoot (le mari confondu) een Blyfpel in Profa en in drie bedryven, 166S. Dc Frek, (1'Avare) een Blyfpel in vaerfen en in vyf bedryven, i'6"8. Pourceaugnac , een Blyfpel met. zang en dans, in Profa en in drie bedryven, 1669. Les AmansMagnifices, eert Blyfpel in Profa en in vyf bedryven, 1670. Pfyche , een Tragicomisch tallet in vyf bedryven , 1670. De geadeldeBurger (Ie Bourgeois Gentilhomme) Blyfpel en Ballet ia vyf bedryven en in Profa met zang en dans, 1670. Les Fourbcries de Scapin, een Blyfpel in Profa en in drie bedryven r 1671. Les Femmes Scavantes, een Blyfpel in Vaerfen en in vyf bedryven, 1672. De Gravin van Efcarbagnas, een Blyfpel in Profa en in een bedryf, 1672. Ggg 3  MOLIÈRE. gebcelden zieken fpeclen zoude, gevoelde hy zich meer dan voorheen van zyne oude borstziekte gekweld, liy verzogt daarom dat op deezen dag de vertooning van het ftuk ten vier uure beginnen zou. Vergeefs drongen zyne vrouw en zyn vriend baron op hem aan, om te bed te gaan liggen en niet ten tooneele te verfchy- nen. „ Ach! " riep hy uit „ wat zou 'er van zo veele arme menfehen worden , die voor my werken ? Met recht zou ik my dan moeten verwyten, dat zy door myne nalatigheid één dag hadden moeten honger lyden." Het geweld, dat hy zich aandeed, om zyn rol fchielyk aftefpeelen , vermeerderde flegts zyn kwaal, en juist toen hy, in liet divertisfement van het derde bedryf, het woord Juro uitfprak , merkte men duidelyk , dat hy ftuiptrekkingen kreeg. Mea bragt hem fpoedig naar huis, alwaar hy den 17 Febr, 1673 in eene bloedfpuuwing flikte, Terftond na zynen dood maakten zyne medefchouwfpeelers toebereidfels tot cene prachtige lyki ftaatfie. Doch de Aartsbisfchop te Parys harlaï weigerde zyn toeftemming , om hem in dc gewyde sarde te begraaven. Zyne Weduwe trok hierop fpoedig naar Verfailles , deed voor den Koning een voetval, en beklaagde zich over de fchande, die men de nagedachtenis van haaren man aandeed , daar men hem de begravenis in de kerk ontzegde. Dc Koning verwees haar dicswegens aan den Aartsbisfchop, van wien het enkel en alleen afhing , doch hy liet den Prelaat onder de hand weeten , dat zyne Majefreit wenschte, dat deeze zaak zonder opzien en ergernis bemiddeld en afgemaakt mogt worden. De Aartsbisfchop trok dus zyn verbod in , doch met dat b€* ding,  MOLIÈRE. 823 ding , dat de begravenis zonder pracht of ftaatfie moest gefchieden. Zyn lichaam wierd dus door twee priesters zonder zang of muziek naar de plaats zyner ruste vergezeld, en op het kerkhof, achter de St. Jofephs Kapel, in de ftraat van Montmartel begraven. Alle vrienden van den overledene , een ieder met een waschkaars in de hand, waaren daarby tegenwoordig. De weduwe van molière zeide by deeze gelegenheid: „ Hoe ! men weigert de begravenis aan een man die een altaar verdiend had!" Twee maanden voor moliere's dood bezogt hem despreaux , en vond hem van een hevige hoest gekweld , die zowel als de onophoudelyke hyging van zyn borst , zyn aanftaande einde voorfpelde. molière , die anders van natuure zeer koel was , betuigde by deeze gelegenheid aan despreaux meer vriendfchap, dan ooit, hetwelk den laatften tegen hem deed zeggen : ,, Myn goede Heer molière , ik vind 11 in een zwakken toeftand. Uw geduurig hoofdbreken , de daagelykfche infpanning uwer long op den fchouwburg, dit alles moest u doen befluiten, om het tooneel, als fchouwfpeeler te verlaaten. Is'er dan, heli al ven u , niemand onder uw troep meer, wien gy da eerfte rol kunt toevertrouwen ? Wees toch te vreeden met de ftukken te vervaardigen , en laat de vertoo-1 ning derzelven aan den een of ander uwer medefchouwfpelers over. Dit zal u by het publiek nog meer gezien maaken , dat uwe acteurs als uwe foldelingen (Gagistes) zal aanzien, en deezen, die anders tegen u juist gewoonlyk niet de beleefdfte zyn, doen zien, hoe ver zy beneden u ftaan." —— „ Ach ! myn Heer" — antwoordde molière — „ waar praat gymy Ggg 4 ' ^ch  824- molière. toch van; myne eere laat volftrekt niet toe , dat ik van het tooneel ga." . „ In de daad een vrolyko eer" » mompelde de Hekeldichter in zich zeiven „ zich dagelyks het gezicht zwart te maaken, om het aapenbakkes van een Sgarancl te vertoonen , en zyn rug aan fïokflagen in de komedie prys te geeven." Toen molière fiierf, maakten verfeheiden ellendige Dichters graffchrifteri op hein : Een van hen gaf een, in zyn foort door hem vervaardigd, graffchrift aan den Prins Conde over. „ God gaf, myn Heer! - . zeide de Prins dat molière my het uwe. bragt." Toen molière aan zyne ingcbcelden zieken werkte, dacht hyop een naam, dien hy den klugtigen Apothecar in dit ftuk geeven zou. Zekeren dag ontmoette hem een Apothecarsjongen , die een kliftcerfpuit droeg , en op dc vraag , waar hy heen ging , antwoordde , dat hy eene Aótrice de fchoonheid moest infpuifen. molière vroeg hem tevens naar zynen naam , en hy gaf ten antwoord , dat hy Fieurant heette. Hierop omhelsde molière hem , terwyl hy tegen hem zeide: Ik zogt zo even naar een naam voor een perfoon, zo als gy zyt, en danke u van harte, dat gy my den uwen gezegd hebt." De klisteerzetter , dien hy ten tooneele voerde , kreeg dus den naam Fieurant. Zoras men deeze gefchiedenis vernam, beyverden zich alle de ftraatflypers van Parys, om het origineel van Fieurant in de komedie optezoekcn. Dit jonge mensch kreeg een menigte kennisfen.. Zyn naam , die door molière beroemd wierd ' cn de kundigheden , die hy bezat, veroorzaakten , dat hy binnen  MOLIÈRE, 825 pinnen kort. zoras lry zelfs een Apotheek opgezet Jiad, een fehitterend fortuin maakte. Op deeze wyze baande hem molière , terwyl hy zynen naam aan da belachging van het publiek blootftelde 3 den v/eg tot rykdom. Het Macaronisch Latyn, dat op het einde van dit ftuk zo veel lachgen doet , deelde hem despreaux mede , terwyl zy beiden met ninon enclos en de vrouw van de la sabliere te famen het middagmaal hielden, Tn hetzelfde ftuk komt de tot buitenfpoorigheid lompe Apotheker Fieurant, met de klisteerfpuit in de hand, by den zieken , om hem een klisteer tc zetten. Een eerlyk man , de broeder van den zieken, overreedt hem om de klisteer niet te gebruiken. Hierover wordt de Apotheker gramftoorig , en zegt hem alle mogelyke onbefchoftheden, die men van zodanige lieden flegts venvagten kan. By de eerfte vertooning antwoordde de eerlyke man tegen den Apotheker: Ga, myn Heer, men ziet wel dat gy flegts gewoon zyt met aersgaten te fpreeken" (que vous n'avcs coutume du parler, qu'a des Culs.) Deeze uitdrukking belgde teen alle toehoorders, in plaatfe dat zy by de tweede te vreden waren , daar zy deeze plaats dus veranderd vonden: Ga, myn Heer, men ziet wel dat gy niet gewoon zyt met gezichten tc fpreeken." (Que vous n'aves pas coutume dc parler a des vifages._) De man van de Actrice eeauval (*_) was een zeer mid- (*) Het huwelyk van deeze Actrice met haaren man was Ggg 5 moge-  |»S M o l i e r F, middelmaatig acteur, molière, die zyne zwakheid maar al te wel kende, gaf hem altyd flegts zulke rollen , waarin hy ten minflen aan het publiek verdraaglykwas. De rol, die hem den meestcn roem aanbragt, en die hy in de daad ook uitmuntend fpeelde, was die van thomas diafoirus in den Ingebeelden Zieken. Men zegt, dat molière , by de herhaaling van dit Huk, op alle de andere acteurs, die daarin fpeelden, doch in 't byzonder op Juffrouw beau val , die de Toinette fpeelde, zeer misnoegd was. Deeze actrice, die niet veel verdragen kost, beantwoordde zyne verwyten met veel drift, en voegde 'er op het einde by: „ Gy geeft ons allen een lesje, en myn man zegt gy geen woord." ,, Ik zou hem flegts daardoor in de war brengen —- antwoordde molière —— dat zou my zeer leed doen ; de natuur heeft hem in deeze rol beter lesfen gegeven, dan ik hem ooit zou kunnen voorfchryven." Kort voor de vertooning van den Ingebeelden Zieken , was het misbruik ingeflopen , dat de Mousquetaires , dc Gardes du Corps , de Gendarmes en de Che- mogelyk het eenigfte in zyn foort. Daar zy de toeftemming van haar vader tot dit huwelylc niet krygen kost, moest, zich haar minnaar des zondags onder den predikftoel in een Dorpkcrk verfchuilen. Zodra de predikatie geëindigd was, verklaarde zy hardop voor God en alle menfehen , dat zy den Heer beauval voor haaren wettigen echtgenoot nam. Deeze kroop nu onderden predikftoel van daan, en zeide het zelfde. Op deeze wyze ging hunne trouwplegtigheid , fchoon niet door behulp van den predikant, echter onder zyne oogen door.  m o l i e r. e.' Sa*r Chevaux legers , zonder te betaalcn , in de Komedie gingen, zo dat het parterre altyd alleen van hen vol was. Dit bewoog molière een bevel van den Koning nittewerken , ingevolge van hetwelke niemand van de huistroepen des Konings zich meer onderftaan mogt het parterre te betreeden, voordat by het tooneelgeld betaald bad. Deeze Heeren wilden zich niet gaarne door de Komedianten een voor hunne beurs zo harde wet laaten voorfchryven , en hielden bet zelf voor eene befchimping, dat deezen nu koen genoeg waren , om het te vorderen. In deeze gefteldheid rotten de heetfte hoofden te famen. Vast befloten om zich den ingang met geweld te openen , ylden zy by hoopen naar het gebouw van de Komedie , en greepen de lieden , die op den ingang pasten , woedend aan. De portier aan het parterre weerde zich wel een tyd lang zeer dapper, doch, door de menigte op het laatst overweldigd, wierp hy zyn geweer weg, en dagt ongewapend ten minften zyn leven te redden. Doch de arme man bedroog zich; hy viel van meer dan honderd degenfteeken doorboord, terwyl een ieder van deeze dollemans zich bëyverde om hem een treek te geeven. Nu maakten zy zich gereed om insgelyks het theater ftormenderhand intenecmen , en de komedianten op dezelfde wyze te behandelen. Doch tot geluk was de acteur bejart , die in het ftuk, dat zo even zou vertoond worden, de rol van een oud man fpeelde, ftout genoeg, van hunne woede te beteugelen. Met traanen in dc oogen verfcheen hy op het tooneel, en zeide: Ach , myne Heeren , verfchoont ten minften een armen grysaart van vyf en zeventig jaaren , die flegts nog weinige dagen te leeven heeft." Deeze klüg- tïge aanfpraak in den mond van een anders nog jong mensch  CiS MOLIÈRE. mensch leenigde eenigzins de verhitte gemoederen. Nu kwam ook molière te voorfchyn , beriep zich op het bevel des Konings, en gedroeg zich in 't algemeen daarby zo ftandvastig, dat de losbollen eindelyk hunnen begaanen misftap begonnen intezien en zich wegpakten. Dit vreesfelyk bedryf had het arme Toneelvolkje een verbaazende fchrik op het lyf gejaagd. De vrouwen hielden zich reeds zo goed als dood , en zochten zich op de best mogclyke wyze te redden. Doch zodra de rust flegts eenigermate weder herfleld was , beraadflaagden de verfchrikte tooneelfpeclers terflond over de maatregelen, die zy in dit hachgelyk geval te neemen hadden. „ Gy hebt my niet eerder met rust gelaatcn," zeide molière —— „ voor dat ik den Koning het bevel afgefmeekt heb, dat ons allen byna in het bederf geftort had; nu is de vraag, wat wy te doen hebben?" Verfcheidcne waren van gevoelen, dat men in het toekomendeden koninglyken huistroepen den vry en ingang in den fchouwburg voor altyd vergunnen zou ; doch molière bleef vast op zyn ftuk. Hy zeide hen: dat daar de Koning het eens gedachte bevel ten hunne voordeele gegeven had, zo moest men ook naauwkeurig toezien, dat hetzelve nagekomen wierd, voorzoverre den Koning niet mogt goedvinden om hetzelve te herroepen. „ Ik zal. my" " voegde hy 'er by „ terftond naar het hof begceven , om zyne majefteit van al het voorgevallene kennis te geeven." De Koning, toen hy omftandig van dit oproer onderricht was , gaf den Commaudanten van de gezegde vier corps bevel , om hunne onderhoorigen den anderen dag te famen te roepen,  M o l i e r Éi 825 ïoepeil, èri onder liet geweer te laaten komen, opdat zy de optoermaakers dus te ligter zouden kunnen opfpooren, om hen ter ftraffe te leiden , en daarenboven aan de overigen het bevel andermaal zouden kunnen bekend maaken. molière,die gaarne hard op gewoon was te fpreeken , deed ook op deezen dag een aan* fpraak aan het hoofd van de onder het geweer ftaande Gendarmes. Hy zeide tegen hen : „ dat het bevel, waarom hy by zyne Majefteit aanzoek gedaan had * eigenlyknoch op hen, noch op de overige Koninglyke huistroepen betrekking had, die men geenszins den vryen ingang in den fchouwburg dagt te weigeren. Hy en zyne makkers zouden het zich in tegendeel veeleer tot eene eere rekenen, wanneer zy het tooneel zeer dikwils met hunne tegenwoordigheid geliefden te vereeren. Doch 'er waren helaas een tallooze me* nigte booze menfehen , die dagelyks zo wel hunnen naam als het bandelier van de Heeren van de Gardes du Corps misbruikten , het parterre opvulden , en zyne medefpeelders op eene onrechtmaatige wyze van hunne billyke winst beroofden. Hy kon voor het overige , —— voegde hy 'er by onmogelyk geloven , dat edellieden , die de eere hadden den Koning tc dienen, de hand zouden leenen om de Schouwfpeelers van zyne Majefteit in 't verderf te ftorten. Ook was de vrye ingang in den Schouwburg zonder betaaling geenszins een voorrecht van zo veel aanbelang , dat perfoonen van hun karakter, om hetzelve ftaande te houden, het zelfs tot bloedvergieten zouden laaten komen. Dit geringe voordeel moest men liever ■aan de Schryvers oveiiaaten , die het recht hadden om het te vorderen, of ook aan die geenen , die niet in ftaat waren om vyftien fous te kunnen uitgeeven, en  Sjö M Ö L I E R t» en wien men daarom ijk louter mededogen den vryett ingang moest toeüaan." Deeze aanfpraak had alle dé uitwerking, die de Redenaar zich daarvan beloofd had, en van dit ogenblik af had geen van deeze Heeren meer lust om den Schouwburg zonder betaalinp- te bezoeken. Juffrouw poisson , een dochter van bucroisy* eene actrice van moliere's troep, die in den jaare 1671 eene der Gratiën in de Pfyche fpeelde , en aan eenen der beste komieke Acteurs van dien tyd getrouwd was , heeft het volgende fchildery van molière gegeeven: „ Hy was noch te vet, noch te mager, meer groot dan kleinzyne houding was edel, zyne beeuen fchoon, en zyne gang deftig. Hy had een zeer ernftig gelaat, een fterke neus * grooteumond, dikke lippen , eene brnine kleur , zwaare en zwarte wenkbraanweu , welker verfcheklen beweegingen, die hy aan dezelven wist te geeven , buitengemeen veel komieks over zyne Pbyfionomie verfpreideu. Wat zyn karakter aanbelangt, zo was hy zagt van aart, beleefd en edelmoedig. Opcnbaare redenvoeringen te houden was de vreugde van zyn hart, en wanneer hy zyne ftukken aan de komedianten voorlas , begeerde hy, dat hunne kinderen daarby tegenwoordig zouden zyn, om uit hunne natuurlyke beweegingen over de uitwerkingen te kunnen oordeelen, welke het ftuk by de vertooning maaken kost." - Nauwiyks was molière dood, of Parys wierd overftroomd van Graffchriften op hem , die allen doorgaans zeer flegt waren. Onder derzelver buitengemeen aantal muntte 'er flegts een uit van Pere bou- hours,  m o l i e r r. 831 ïioars , en liet volgende graffchrift van den beroemden la fontaine: Sous ce tombeau gifent Plaute & Terence, Et cependant le feul Molière y git. Leurs trois talens ne formoient qu'un efprit, Dont le bel air réjouiffoit la Frauce. Ils font partis; & j'ai peu d'efpérance De lés revoir, rrialgrë tous nos eflbrts. Pour un longtems, felon toute apparence, Terence & Plaute & Molière font morts. Tweë of drie Jaaren na molières dood, viel'er eert zeer ftrenge winter voor. Zyne weduwe liet honderd vragten hout op zyn graf famenbrengen , en het tot verwarming van de arme bewooners van die wyk der Stad aanfteeken en verbranden. De hitte was zo fterk, dat de grafzark midden van elkander barstte. Ik zal hier nog eenige Anecdoten byvoegen , diedeels op zyn vroeger, deels op zyn later leven betrekking hebben. molière had een grootvader , die veel van den Schouwburg hield, en hem dikwils, wanneer hy het fchouwfpel in 't Hotel de Bourgogne bezogt, met zich nam. Zyn vader , die bedugt was dat deeze uitfpanningen zynen zoon ligt den aandagt zouden doen verliezen, die hy op zyn beroep moest geeven, vraagde zekeren dag den goeden grysaart, waarom hy zynen zoon zo dikwils mede in de Komedie nam ? „ Hebt gy mogelyk zelfs lust" zeide hy „ om een Komediant van hem te maaken?" —— God gave! —- ant-  ' Jsr ó L i e n. tt 5, antwoórddê de grootvader — dat hy een evéü 20 goed Komediant mogt worden ais isellerose is." Dit antwoord gaf den jongeling niet weinig aanmoediging , en werd mogelyk ook de eerfte grondoorzaak van zyn befluit voor 't toekomende. molières vader, die niet gaarne zag, dat zyn zoon \n de Provincie van de eene Stad naar dé andere met dc Komedianten rondtrok , zond verfcheideu goedé vrienden op hem af, om hem van deeze gedachten aftcbrcngen. Toen alles niets hielp, haalde de oude man eindelyk den leermeester, van wicn molière zyn eerfte onderwys genoten had, over, om nog een proef' in 't werk te ftellcn , in de hoop , dat deeze hem, door het gezag , dat hy voorheen over hem gehad had , weder tot gehoorzaamheid jegens zyne ouders zou brengen. Doch in plaatfe dat deeze man hem zou overgehaald hebben, om zyn beroep te yerlaaten» haalde molière zyn leermeester over om den Docter op zyn tooneel te fpeelen ; daar hy hem voorftelde, dat het weinige Latyn, 't welk hy verftond, hem tot deeze rol volkomen gefchikt maakte, en dat de levens-» Wyze van een Komediant veel aangenaamer is dan die van een man, welke jonge lieden tot onderwys in de kost neemt. molière predikte als een Komediant, zowel op het tooneel (*) Hy was reeds in den Jaare 16:9 by hst tooneel in 't Hotel de Bourgogne , welkers hoofd hy in 't vervolg wierd ; en alwaar hy de eerfte tragieke en komieke rollen met de grootfte goedkeuring fpeelde, voornamelyk in de Hukken van corneille. Hy verliet het toneel in den Jaara 1Ó43 en ftierf eerst lang daaraa.  •M O t i e r e; 83^ tooneel als buiten hetzelve; doch hy fprak altyd als een eerlyk man , en had in 't algemeen alle gevoelens Van een eerlyk man. despreaux fchatte zyn profa Veel meer dan zyne vaerfen, omdat het veel regelmatiger en befchaafder was, daar de dwang by het rym hem dikwils noodzaakte, op hét fchoonlie vaers een van het geringfte allooi te laaten volgen. Schoon molière anderszins zeer aangenaam was in gezelfchap, byzondcr wanneer de menfehen hem wel bevielen, zo plagt hy echter zeldzaam in gczelfchappen veel te fpreeken, of het moest zyn, dat hy by menfehen was , voor welken hy eene byzondere hoogachting had. Vanhier kwam het, dat degecnen, die hem niet kenden hem voor een droomer en melancholiek mensch hielden; doch fchoon hy ook weinig fprak, was echter alles wat hy fprak, juist en goed. Eigenlyk bezogt hy groote gezelfchappen hoofdzakelyk met oogmerk om het gedrag der menfehen en hunne zeden te beftudeeren ; waarneemingen , die hy in zyne fchriften Voortreflyk wist te pas te brengen , zodat menze met alle recht en voegzaamheid een waare fchoole tot on* dcrwys der menfehen noemen kost. Lodèwyk de XlVde zag ééns molière met een geneesheer fpreeken, die mauvillain heette. De Mo» narch vraagde wat hy met dien man had uitllaan? „ Sire," antwoordde molière , hy fchryft my artzenyenvoor, ik neem ze niet in, en bevind my echter; Vervolgens beter." mauvillain was de vriend van molière en deelde hem altyd de medicynfche kunstwoorden mede, die hy nodig had. Zyn zoon kreeg, op molières voorfpraak, een Canonicaat te Vittsen* nes. mengel w. V. Di II hh fta*  §34- w e i. i ü R c. molières hart was voortrcfiyk, waarvan dc twee volgende voorbeelden ten bewyzen ftrekken : bakom meldde hem zekeren dag een mensch aan , die wegens zyne buitengemeene ellendige omltandigheden zich. nauwlyks durfde laaten zien. „ Hy heet mondorge ," voegde hy'er by. „ Ik ken hem" zeide molleek _ „ hy was myn kameraad in Languedok, ce is een eerlyk man. Hoe veel denkt gy wel dat men hem zou moeten geeven?" „ Vier pistoolen ," antwoordde baron , nadat hy een ogenblik zich bedagt had. ,, Welaan" — antwoordde molière — „ ik geef hem zoveel voor my , en geeft gy hem voor u nog deeze twintig anderen." mondorge ver- fcheen ; molière omhelsde hem , fprak hem een troostlyk woord toe , en voegde by het vorige gefchenk nog een prachtig tooneelkleed, waarin hy tra- gieke rollen fpeelen kost. molière was eens op reis in gezelfchap van den beroemden muziekant ciiarpentier. Onderweg reikte hy een arm man een aelmocs toe , en reed verder voort. Een ogenblik daarna hoorde hy iemand fchreeuwen, zag om en bemerkte den bedelaar , die hygend agter den wagen liep, en hem toeriep: „ Myn Heer, gy hebt u zekerlyk vergist, want gy waart denkelyk niet van zins om my een ftuk goud te geeven ?" Getroffen door de eerlykheid van deezen ongelukkigen , riep molière uit: „ O Deugd! waar zult gy u nog verfchuilen? Daar, myn vriend, daar hebt gy nog een ander ftuk!" —- De eerfte plaats, die in de Franfche Academie opca viel, was voor molière gefchikt. De medeleden derzelve , die in den beginne eenige bedenkelykheid hadden laaten blyken , Melden zich eindelyk wegens zyn  m 0 l i ë r ë» zyn beroep gerust; doch hem wierd te kennen gegeeven , dat hy in 't vervolg geene andere rollen zon fpeelen , dan die tot het fyne komiek behoorde. Doch zyn fchielyke dood beroofde hem van een zo welverdiende plaats , en de Academie van een waardig medelid. molière plag zyne ftukken aaii een oude meid, die tAFpRET* heette, voorteleezen. Indien zy door koddige plaatfen niet aan het lachgen raakte , zo veranderde hy ze, dewyl hy by de ondervinding wist, dat deeze plaatfen dan ook op het tooneel geene uitwerking deeden. Zekeren dag kreeg hy den inval, om den fmaak van deeze meid op den toets te Hellen, en haar eenige tooneelen uit een nieuwe Komedie voorteleezen , die hy haar wel voor zyn werk opdischte, doch eigenlyk van een zyner medetooneelfpeelers, met naame brecourt , die meer middelmaatige Komediën gemaakt had, voortkwam. Doch de meid liet zich niet blinddoeken; nauwlyks had zy eenige woorden gehoord , of zy beweerde zeer fterk : dat het volftrekt onmogelyk was, dat haar Heer zulk een ftuk had kunnen maaken. molière wilde eens, overeenkomftig zyn plicht j met nog een anderen kamerdienaar het bed des Koninga maaken: doch zyn kameraad liep 'er van af, omdat hy, gelyk hy zeide, het niet met een Komediant maaken wilde. belloCy, een andere kamerdienaar, eert vernuftige fnaak , die zeer geestige vaerfen maakte , kwam op het ogenblik by hem , en zeide : „ Myn Heer molière, vergunt my, dat ik de eer mag hebben , om met u het bed des Konings te maaken.'* Hhh 2 Dit  ■g$C M O l i e r e, Dit geval kwam den Koning ter ooren , die de verachtelyke behandeling, welke de eerfte kamerdienaar molière aangedaan had, zeer euvel opnam. molière had in zyn jeugd beproefd , om het gedicht van lucretius ovcrtezctten, doch een ongelukkig toeval hinderde hem in het voltooijen van deezen arbeid. Een zyner bedienden nam uit onkunde een vel daarvan , en fneedt het tot papillotten. Over deeze lompheid was molière zo zeer gebelgd , dat hy het gantfche overfchot op 't vuur wierp. Hy had by deeze overzetting , om zich zeiven minder dwang aantedoen , de philofophifche plaatfen in Profa , en alle fchoone befchryvingen in vaerfen overgezet. Buiten zyne uitmuntende talenten als Blyfpcldichter en Acteur, had molière zich ook van kindsbeen, op de wysgeerige wetenfchappen toegelegd. Hy was een yverige Cartefiaan , en chapelle een aanhanger van gassendi ; dieswegens redentwitsten zy geduurig met eikanderen. Op eene reize te water , waar zy toevallig in gezelfchap kwamen van een lid van de minnebroedersorde , ftak de ftryd van nieuws op. „ Ik kies den eerlyken pater tot fcheidsrechter," — zeide molière „ laat hy bellisfen of het fyste- ma van cartesius niet honderdmaalen vernuftiger is dan alles wat gassenbi voortgebragt heeft, om ons de droomen van epicurus voortepraaten ! Zyne Zedekunde kan 'er nog even door, doch het overige is van geene de geringde waarde. Is het niet waar lieve Pater V" ——— De Ordensbroeder antwoordde verder niets dan door een hm ! hm! waaruit onze wysgeeren befloten, dat hy wel kundig in zulke dingen , doch tevens  MOLIÈRE. tevens te voorzichtig was om zich in zulk een heeten ftryd te mengen. „ Wel, de droes , myn lieve Pa» ter!" viel chapelle in , die zich door de toe- fchynende goedkeuring van den geestelyken reeds voor verzwakt hield, — „ molière moet toch toeftaan, dat cartesius zyn fystema alleen als een mechanicus heeft uitgevonden , die een fchoon werktuig vervaardigt, zonder zich te bekreunen , of men 'er in 't toekomende gebruik van zal maaken of niet. Het fystema van deezen man ftrydt met veele voorvallen in de natuur, die de goede man niet vooruitgezien had." Door een herhaald hm! hm! fchecnnudeordensbroeder de zyde van chapelle te kiezen, moliep^e, moeijelyk van zynen mededinger te zien zegepraalen, verdubbelde zynen y ver, om den armen gassendi met nog driftiger redenen over hoop te werpen, en geraakte daarover in zulk een wysgeerige hitte, dat de verfchrokken Kloosterbroeder zich gedwongen zag , door een voor de derde reize zeer beleefd herhaald hm! hm! zyne goedkeuring te geeven , waardoor de ftryd ten voordeele van molière fcheen beflist te zyn. chapelle wierd nn insgelyks driftig, en begon, om den rechter tot andere gedachten te brengen, zo fterk te fchreeuwen, dat zyne gematigdheid ook daardoor werkelyk aan 't wankelen gebragt wierd. „ Ik ftaa voor een ogenblik eens toe," zeide chapelle „ dat cartesius onder alle menfehen het best gedroomd heeft; naar wat duivel! hy had zyne droomen overal geftoolen, en dat is niet eerlyk; niet waar lieve Pater ? " — De Monnik, die gaarne alles toeftemde , gaf ook ditmaal zyne voorige goedkeurig, zonder een woord te fpreeken. molière , zonder acht te liaan , dat hy in ia daad het meeste recht op zyne zyde had , wierd Hhh 3 hoe  §3$ molière. hoe langer hoe heeter, en kaatfte op bet ogenblik heizelfde argument op zynen mededinger terug. De beide vvysgeeren waren nu ra hun redentwist tot fchcldwoorden en zelfs tot ftuiptrekkingen gekomen , toen zy eindelyk by het Minnebroederklooster aankwamen. Dc Kloosterbroeder verzocht nu verlof om uit het vaartuig te treeden, bedankte zeer beleefd voor de eer van hun gezelfchap , en betoonde zyne hoogachting voor hunne grondige geleerdheid. Hierop haalde by zyn reiszak onder de voeten van den Schipper van daan, en klom aan land. Hy was een Leekenbroeder, die milde giften voor zyn klooster opgefameld had , en dc beide verhitte redentwistters hadden op het kenteeken, waaraan men hem onderfchciden kost, niet eens acht gegeeven. Vol fchaamte van zulk een onnutten ftryd in tegenwoordigheid van een mensch gevoerd te hebben, die niet het geringfte daarvan ver. ftond, zagen zy eikanderen een gantfehen tyd fpraakeloos aan. Eindelyk geraakte molière weer op zyn ftuk, en zeide tot den toneelfpeeler baron , die ook mede van het gezelfchap was , doch als een jong mensch zich uit befcheidenheid niet in den ftryd gemengd had: ,, Leer hieruit, wat het ftilzwygen doet, wanneer het op zyn tyd in acht genomen wordt." — „ En gy molière" zeide chapelle wees altyd zo flim, om my aantehitzen, dat ik my in gezelfchap van zulk een ezel uitlaate , die niet weet te bëoordeelen, of ik gelyk of ongelyk heb. Een gantsch uur lang heb ik nu myn long vermoeid , en echter weet ik nog niet waar ik ben," De Admiraal furcroi, een man, die wegens zyn fterke long zeer geducht was, was een zeer goed vriend  MOLIÈRE» 839 vriend van molière , en hield hem dikwils gezelfchap. Eens hadden zy beiden met eikanderen over tafel, in tegenwoordigheid van despreaux , een woordenftryd met eikanderen, molière , die zich niet wel voor verwonnen hield, maar echter overfchreetivvd wierd , wendde zich tot den hekeldichter, en zeide : „ O, vriend! wat kan toch het vernuft, met een zwakke Item vereenigd, tegen zulk een keel uitrichten?" racine was, niettegenftaande zyne verfchillen, die hy een tydlang met molière gehad had, echter beftendig een der grootlte vereerders van zyne dichtcrlyke talenten. Toen hem de Koning eens vraagde, wien hy wel onder de Schryvers, die Vrankryk geduurende zyne regeering eer aangedaan hadden, voor den grootften hield ? noemde hy molière. ,, Dat had ik niet gedacht," — antwoordde lodewyk — „ maar gy moet het zekerlyk beter weeten dan ik." — Deeze zelfde Monarch vraagde eens aan despreaux , in tegenwoordigheid van verfcheiden Grooten van het Hof , wien hy wel voor den besten Blyfpel-5 dichter hield ? „ Ik ken 'er ilegts één" antwoordde de hekeldichter en dat is molière ; alle de andere hebben niets dan klugtfpeelen gemaakt, die niet veel beter zyn dan de fnakeryen van scarron." De Koning nam een crnftig gelaat aan , en despreaux, die bemerkte, dat hy een fout begaan had, floeg de oogen neder, gelyk alle de overige hovelingen deeden. Eindelyk begon de Koning weder te fpreeken. „ Zo is dan molière flegts de eenig- Ite" zeide hy ,, wien despreaux zyne achting waardig keurt?" De hekeldichter nam zich HhhA wd  Ï4G öi o l i e r Ma wel in acht om zyne voorige onbezonnenheid weder goed te maaken, omdat hy daar door tevens zou bekend hebben , dat hy een gekheid gedaan had , hy antwoordde dus ftoutmoedig weg : ,, Ja, Sire! hy ia het flegts alleen, die als dramatisch blyfpcldichter in Vrankryk achting verdient." De Hertog van CHêvreüse trok hem ter zyde en zeide: „ 01 voor deezen keer zyt gy niet wel op uw kantoor geweest!, En waar is de mensch" antwoordde despreaux „ die niet eens in zyn leven een dwaas. heid ontvalt ? " molières rang in het ryk der Letteren is reeds lang beflist. Die van de verdienflen zyner werken een juist oordeel vellen wil , behoeft ze flegts alleen met die geenen te vergelyken , welke de oudheid in deeze foort van Poezy als het volkomenfle kan aantopnen. Hoe grondiger dit onderzoek gefchiedt, des te meer zullen de verdienflen van molière erkend worden, Hy ontleende van de Ouden de grondflof eeuer kunst, om welke te volmaaken hy van de natuur gefchikt tvas. Aan hen had hy zekeren fmaak te danken, die zynen geest verlichtte , en hem boven alle modellen verhefte. Doch welras wierd zyn eigen genie zyn zekerfte leiddraad. De natuur, en het belachlyke in het gedrag zyner tydgenooten waren voor hem een onuitputbaare bron , die hein een menigte van fchilderyen leverde, welke even zo onderfcheiden van elkander, als gelyk met de voorwerpen waren , die hy fchilderen wilde. Onder zyne handen kreeg de Komedie een geheel nieuwe gedaante en veredelde zich. Hy befludeerde de genie der Grooten, maakte dat zy over hunne eigen gebreken laebgeu moesten , eu liet op het tooneel  molière, 84I tooneel de hedcndaagfche Marquifen de plaats der flaaven by de oude Komediedichtcrs inneemen. Het gemcene en burgerlykc leven waren de eenigfte voorwerpen dcrBlyfpelen op het tooneel der Ouden, molière vertoont op hetzyne de ftad Parys en het Hof. .Als eenen wysgeerigen opmerker ontflipte niets zyn oog. 'Er zyn weinige ftanden, welker gebreken hy niet opgefpoord heeft, weinig gebreken in het gezellige leven, die hy niet gegispt heeft. Niemand verItond beter dan hy de kunst, om het bclachlyke zelfs in ernftige dingen uittevinden. Hy betrapte het zelfs daar, waar anderen het niet eens vermoed hadden te, vinden. Ook genoot hy het zeldfaame voordeel, om verfcheiden misbruiken , die hy gegispt had , afgefchaft te zien. De brabbeltaal der belachgelykc Precieufen raakte uit de mode , en de geleerde Vrouwen wierden verftandigcr. By het Hof hield men op om geestelooze posten te fpeelen, en in de ftad ging men niet meer op Heken daarheen. Zekerlyk ziet men nog altyd huichelaars en vrekken; maar de ondeugd is ook moeijelykcr uitteroeijen dan het bclachlyke , en ver•wekt ook by veelen minder fchaamte. Men moet intusfehen bekennen dat zelfs in molières meesterftukken een zuivere taal en gelukkige oplosfingen der knoopen onder de dejiderata bchooren. Ook berispt men in hem, dat hy ineenigen zyner Blyfpelen zich te veel met het gemeene volk heeft opgehouden, en deeze berisping is zekerlyk maar al te gegrond; fchoon men daarby ook andere omltandigheden in aanmerking moet neemen. molière , als het hoofd van een gezelfchap tooncelfpeelers, moest noodwendig het publiek zoeken te behaagen , zonder 't welk zulk een troep «iet beftaan kan. Dikwils zag hy zich ook gedwongen Hhh 5 hts  842 MOLIÈRE. iets tot verlustiging van het Hof te doen, dat, fchoon het zelfs een verfynden fmaak had, echter liever lachgen dan bewonderen wilde. Zekerlyk kwamen de Arts tegen wil en dank, Pourceaugneau, de Guitenftukken van Scapin , enz. in geene vergelyking met den Mifanthrope, de Tartuffe , en de geleerde Vrouwen , enz. Doch meer dan één trek in de voorige ftukken kondigde reeds de genie aan , die in de laatften een fcheppend vernuft wierd. Terwyl hy den goeden fmaak in het komieke op het tooneel invoerde , was hy echter niet in ftaat, om den llegten geheel te verbannen. Menigmaal zag hy zich zelfs gedwongen , dezelfde godin wierook toetezwaaijen , welker altaar hy omverwerpen wilde. Met één woord , hy volgde de wysheid van zekere wetgeevers na , die , om goede wetten in zwang te brengen, zich zeiven aan oude misbruiken onderwierpen. »ver  «43 OVER. SYMPATHIE TUSSCIIEN OUDEREN EN KINDEREN. W at men ook van het Sympathetisch gevoel der ouderen voor hunne kinderen en wederkeerig der kinderen voor hunne ouderen, mag gezegd of gefchrevcn hebben; — wat dikwils Romanfchryvers mogen verdichten van onverklaarbaare gevoelens der beide partyen voor eikanderen — wanneer zy, langen tyd of van de jeugd af aan, door toeval gefcheiden, eikanderen onverwacht ontmoetten en herkenden ; hoe een inwendig gevoel en het kloppen van hun hart hen alsdan verraden hebbe , wat de natuur in hun legde, —— wat ook hiervoor de fentimenteele fchryver, wanneer hy declameert , zonder natevorfchen , zeggen mag: dat deeze liefde louter een gevoel der natuur zy; dat ouderen hunne kinderen —— en deezen als geeneu eikanderen beminnen moeten ; —— zo houde ik dit alles echter flegts onder zekere omltandigheden voor waarheid , en , ten opzichte van de gevoelens, die men met het woord Sympathie beflempelt, byna geheel onzeker en onmogelyk. Natuur lag in ieder fchepfel de zucht om voor zyne nakomelingen te zorgen , de zucht om ze te behouden, om ze te beminnen , in den algemeenftenzin van dit woord — dit is wat tot de Natuurdrift behoort, en wat men algemeen als waarheid daarover zeggen kan. Hoe fyner het gevoel der ziele is, des te uitgeItrektcr vindt de mensch deeze plicht, des te zorgvuldiger zoekt hy ze te vervullen: en — hoe verlichter zyne kennis is , des te doelmaatiger is zyne keuze , des te grooter zyn verlangen om niets onaangebouwd te  844 OVER SYMPATHIE te laaten , wat ons ten deele wierd , des te grooter het veld te bewerken , waartoe zyne krachten hem noopen. Doch daar geen onzer gevoelens zonder hartstocht gebruikbaar zyn; zo mengt zich ook hier de eigenliefde in het fpel, treedt achter het voorhangzel onzer plichten, en vlecht, met de geheime draaden van ons gevoel, het gantfche werk te famen. Zo zweeft dikwils reeds over het pas geboren kind het ongunftig noodlot eener ongelukkige, liefdelooze echt zyner ouderen . of, het geluk van de zagtfte ineenfmelting der zielen! «—_ Eene moeder , zonder liefde aan eenen gade gefmced, die haare dagen verbittert, die haar alleen als de eerfte dienstmaagd van zyn huis, als het fchepzel van zynen wil behandelt; in wiens gefronst gelaat zy alleen den norfchcn Heer, alleen den wrevelmoedigcn befchouwt, die ieder van haare onfchuldigfte neigingen met een nydigen blik bejegent — met een vyandig hart te keer gaat: —— Met welk een hart zal zy de vrucht van zulk eene verbintenis aan haaren boezem drukken? Met inwendig mededogen! Met de plicht der Natuur! Met gebed en wensch, dat hetgeene der neigingen van zynen vader ten grondilage hebben mag ! Draagt het wichtje in zyn gelaat eenige trekken van hem; O! hoe veel waarfchynlykheid dat ook zyn ziel daar van de trekken draagt! — en —• wat ook de wysgeeren van het vermogen der opvoeding verwachten mogen, zo is het onmogelyk dit fyn verbonden weefzel van de trekken des gelaats met die der ziele te verbreeken! — den ftroora een weinig te ftremmen , zyne uitbarftingen te leenigen, de fterke trekken een weinig uit- tewis-  TüSSCHEN OUDEREN EN KINDEREN. 845 tewisfchen —>— dit is mogelyk —. maar alles te verdelgen kan nooit geleideden. En nu in tegendeel de gelukkige vrouw van den man van haar hart, dien zy fteeds met nieuwe wellust omhelst; o! hoe zal zy in haaren zogeling ieder trek van hem greetig opfpooren — en lief koozen ! Hier zal mogelyk de koele vernufteling de moeder berispen, en haar van onrechtvaardigheid betichten — hy, die de geheime vouwen van het menfchelyk hart nooit opfloeg, die alleen fpreekt, en — vonnist. De geheime, onoplosbaare wensch: In onze kinderen ons te zien herleeven I in hunne zielen zekere gelykheid met onze neigingen — met onze denkwyze — of met die van het ons beminnend en door ons bemind voorwerp aantetreffen ! dit is een trek, die ons de eigenliefde fpeelt. Hoe meer het kind by zyne opvoeding ons nader komt, hoe meer gelykheid wy met onze neigingen in zyne toeneemende volkomenheden gewaar worden , des te meer trekt zich de band der liefde toe, dien men met den naam van Sympathie vereert. Zo zal het den edelen ziele , den wysgeerigen geest flreelen, in zyn kind deezen zelfden aanleg te ontdekken ; —— zo zal 'er de man van moed, kracht en dapperheid trotsch op zyn eenen zoon te hebben , die hem gelyk is — zo zal het den geleerden kittelen; eenen geest van oefening en nafpooring in hem te ontdekken; —« de ge« voelvolle moeder: eene ziele in haar dochter te vinden, die aan haare gewaarwordingen bëandwoordt; — de goede huisvrouw — een werkzaam, zedig, vroom meisje optevoeden; — en waarom zou het dan ook den booswicht niet ftreelen , wanneer hy eenen listigen , hem gelykende, bedrieger, wiens beter inborst her»  540 ÖVËR SYMPATHIE hem niet tot wroeging ftrekt — in zynen nnkomeli^ bcfpcurt ? En wie toch zal den vader durven berispen, die, na alle mogelykeweldaaden, na de beste, liefderykfte opVoeding, aan alle zyne kinderen onzydig bewee^fcn In den een geene beantwoording zyner .liefde, niet dan geftadigen wrevel — niet dan ondankbaarheid, — niet dan neigingen en denkbeelden die tegen zyn inborst ftryden, aantreft — daarentegen in den anderen eers bnigzaame ziel, meer gelykheid met zich zei ven; wie, Zeg ik zal zich verfhouten hem wreed te noemcn,wauueer zyn hart voor den laatften nvt geheim luid opfpreekt. Waarin beftaat de onrechtvaardigheid der moeder, die alles deed wat haar plicht haar gebiedde, wanneer zy het haar lief koozende meisje, dat met de gevoelens van haar hart volkomen overeenftemt, den voorrang geeft boven het andere, dat ieder raad van haare moeder wrevelig verwerpt; alleen om beter tc weten — gelyk te hebben — te willen? 'Er is zekerlyk maar ééne waarheid — en dikwils kan de zoon verder dan de vader , de dochter fcherper dan de moeder zien. Ook heeft ieder mensch zyn eigen gezichtspunt, waaruit hy de zaaken befehouwt, en vordert met goed recht zyn eigen gevoelen te volgen. Maar een geduurige tegenfpraak is het graf der eigenliefde; by een geduurig afwyzen van ieder onzer' gevoelens wordt zy beledigd. De tegenfpraak, wanneer zy aan onze denkwyze nooit een voetbreed toegeeft, Haakt ieder band van het menfchelyk leven, zy mag ons dan zo heilig zyn als zy wil ! de beste mensch — de toegeevendfte — rechtvaardigde , zal het tegen een geduurige zucht om gelyk te hebben niet uithouden. En alken hierin ligt het ongetyk der kilt»  TUSSCHEN OUDEREN EN KINDEREN. 84? kinderen, van welke men billyk toegeevendheid , befcheidenheid en verdraagzaamheid uit dankbaarheid, als de eenigfte tol, die een edele ziel geeven kan en moet, verwacht. Waar blyft nu de zo zeer geroemde Sympathie -» waar blyft deeze verkleefdheid, die men als eene volftrekte noodzakelykheid aanziet, welke tusfehen ouderen en kinderen moet plaats hebben ? < Is de eigenliefde beledigd en verflaauwd, dan vervliegt dit fchoone verfchynzel in de lucht! Ja! —- 'er kan zeker gevoel plaats hebben ; dat men met de Sympathie verwisfelen kan 'er is eene mogelykheid, dat het hart van een afgefcheiden kind, by het onverwacht gezicht van zyne moeder, kloppen, of dat het hart der moeder, die eene dochter zoekt en vindt, haar zeggen kan : Dit is zy! zonder dat ik nodig heb myne grondftelling te herroepen. 'Er zyn familietrekken , zonder dat juist de volftrekte gelykheid van gelaat nodig is: want gelyk ieder kind zekerlyk zekere hoofdneiging van zynen vader of moeder in zynen inborst hebben zal, zo zal ook deeze hartstocht, deeze neiging door zekeren gelaatstrek zichtbaar worden, die dan ook aan eene Familie eigen blyft. Ik heb dikwils by geheel verfchillende gedaanten van zusteren gelyke trekken ontdekt , en ten zelfden tyde bevond ik ook dat zy eikanderen in aart gelyk waren. Deeze trekken, deeze gelykheid van gelaat, waaraan de moeder door zich zelve ongemerkt gewoon is, die haare zelfliefde tot zich trekt, zou, wanneer zy dezelve op een haar eenigzins gelykend of zeer in 't oog vallend gelaat of geftalte -— in eene gelyke uitdrukking of foort van gewaarwording — aantrof, genoeg-  §48 OVER. SYMPATHIE ftoegfcaatti zyn om zeker voorgevoel van herkenning fe" rechtvaardigen zonder dat de Sympathie hier den prys van droeg —alles zon het werk der eigenlief* de blyven! Zó zou dan, dunkt my, het fystema dér aigemeene liefde jegens kindereu, 't welk den een aan den an.de* ren niet voortrekt , die hetzelfde voor den een als voor den anderen gevoelt, waarmede de ondankbaar* lie kinderen zich kunnen behelpen , om hunne ondankbaarheid te bezWachtelen, even zo zeer onrechtvaardigheid jegens de menfehelyke natuur zyn, —— als het onrechtvaardigheid zyn zoude , by dezelfde goede hoedanigheden zekere willekeurige verkiezingvan den een boven den ander te maaken , of deeze voorkeur zelfs door onze daadert, — grootere gunst* bewyzen, by vowbceld, of anderszins, —— te betooncn. Hierin alleen ligt, wat men aan ouderen te last kan leggen: Ontfangen de kinderen allen onzydig evengelyke weldaaden, worden zy gelykerhand opgc* voed en behandeld: dan ligt het zekerlyk niet by de ouders , wanneet hun hart in 't geheim naar den eenen kant meer overhelt, maar het bewyst alleen , dat het gevoel, en niet de Sympathie, die onverklaarbaar is, onze ziel beheerscht. En ik weet niet of het niet fchadelyk voor de betere kinderen van een huisgezin zyn zou, wanneer zyzien, dat het cm* dankbaare kind met even dezelfde liefde behandeld wordt als het gehoorzaame: — doch — dit behoort tot het vak der opvoeding , daar ik nu niet over fpreeken wil. Ook bepaalt zich myn bewys — niet tot de kinderen , — maar alleen tot de ouderen; want hoe weinig ook een Sympathctjsch gevoel aan hunnen kant kan plaats  TÜSSCBEN OUDEREN EN KINDERIN. 849 plaats hebben, zo zyn zy het echter, die altyd ontfangen — waar de ouderen altyd geeven — en dus is hunne liefde de zaak van het harte. Met een onflaakbaare keten bindt de dankbaarheid een teder gevoelige ziel , en deeze keten te verbreken , is alleen aan het verdorvenfte hart mogelyk. Hier werkt dikwils de eigenliefde het tegenovergeftelden geval, en wee het kind, dat haar te fterk gehoor geeft i daar zy als dan niet meer het zout van goede gevoelens, van de door God ons ingeplante driften — maar een gif wordt, dat hen belet gebruik te maaken van de ervaaring, waarfchouwing en goede lesfen van anderen , zy mogen dan ook voorgedragen worden in welken vorm men wil, en hen fteeds voorfluistert: dat zy dc dingen beter verftaan en verlichter zyn dan die, welke hen zo gaarne alle mogelyk geluk zouden willen nalaaten! Mogten zy toch deezen goeden wil gevoelen , en de dankbaarheid laaten fpreeken ! dan zal zelfs, by meer verkregen kundigheden, echter het hooge geluk der deugd en de belooning van een edel zelfgevoel , dat zy welgedaan hebben , op hen wachten zelfs dan op hen wachten , wanneer hunne valfche verlichting aan de belofte van den Godsdienst geen geloof mogt liaan. mïncelw. V. D, ïii ANEO  *5 ANECDOTE VA» EENE SCHOONE NACHTWANDELAARSTER. (Uit het Engehch.) E en jong Engelsch Edelman reisde voor eenige jaaren van London naar het westelyk gedeelte van Engeland ; zyn oogmerk was een zeer braaf man, zynen bloedverwant, die op zyn landgoed leefde , te bezoeken. Het geval wilde juist, dat op deezen tyd het huis van zyn bloedverwant, wegens een daarin gevierde bruiloft, vol menfehen was. De huisheer heette hem dieswegens wel van harte welkom, doch voegde 'er by : Ik weet niet, waar ik u herbergen zal, want het huwlyk myner nicht heeft my niet een enkele kamer vry gelaaten. Ik heb 'er nog wel een , maar die wil ik niet rekenen, want daar fpookt het; doch indien gy zulks voor lief wilt neemen, dan zal ik u een zeer goed bed , en alles, wat gy voor u nodig hebt, aldaar laaten brengen. De gast verzekerde hem, dat hy hem voor zyn aanbod ten hoogden verplicht was, omdat hy zeer dikwils gewenscht had zich op een plaats te bevinden, alwaar het fpookte. Dit was den huisheer ten hoogden aangenaam; hy liet de kamer in orde maaken , en daar het winter was , een groot vuur aan den haard leggen. Toen het tyd was om te gaan flaapen, bragt men den jongen edelman in de aangewezen kamer; hy beveelde zich aan de Godlyke befcherming en leidde zich ter ruste. Hy bleef een taamlyken tyd wakker , en daar hy geen geraas, ja zelfs niet het geringde geluid hoorde,  ANËCDOTE VAN EENE SCHOONS NACHTWANDEL. &$t hoorde, geraakte hy eindelyk in flaap. Tegen drie nuren des morgens wierd hy met het openmaken der deur van zyn kamer van fchrik wakker gemaakt. Hy zag iemand inkomen , naar het fcheen een jong meisje , die niets dan een flaapmuts en een korte onderrok aan had; hykon ze echter niet wel onderfcheiden, omdat zyn nachtkaars uitgebrand was , en het vuur in de kamer flegts een geringe weerfchyn gaf. Doch deeze onbekende gast ging naar den fchoorfteen , en nam den vuurpook op , om het vuur opteflooken. Door dit fterker licht zag de jongman in zyn bed zeer duidlyk de gedaante van een jong meisje; doch of zy van vleesch en bloed of een fpook was, wist hy niet. Dit bevallig verfchynfel bleef eenigen tyd voor het vuur (laan, als of het zich warmen wilde, ging terftond eenige reizen de kamer op en neêr , en kwam eindelyk by het bed , alwaar zy een poostyd ftaan bleef, vervolgens de dekens oplichtte en liggen ging; zy dekte zich vervolgens toe, en ging gerust flaapen. De jonge man geraakte een weinig van zyn ftel by deeze onbekende bedgenoot, en wist niet of hy wilde opftaan of liggen blyven. Hy nam echter het befluit van zich niet te roeren, totdat by gewaar wierd, dat zyne flaapgezellinne adem haalde. Thans begreep hy dat hy vleesch en bloed by zich had; hierom kwam hy digter by haar liggen, vond haar warm, en was Overtuigd dat hy met geen fpook te doen had. Hy voelde een ring aan haar vinger, die hy zeer zagt aftrok. Daar het meisje, geduurende deezen gantfehen tyd, beftendig voortfliep, liet hy haar liggen, zonder baar in 't geringfte te ftooren. Eensklaps fprong zy op, verliet het bed, ging, gelyk voorheen , eenigemaalen de kamer op en neêr, deed d* deur van de Iii a kamer  #5* ANECDOTE VAN EENE kamer open, en floot ze achter zich toe. De jong* man begreep nu, op welke wyze deeze kamer op den naam van 't fpooken geraakt was ; hy flond daarom op, deed de deur op het nagtflot, en ging weder gerust flaapen tot den morgen. De huisheer bleef niet in gebreke om terflond naar zyn welftand te verneemen , en of hy in den nacht iets gezien had ? Zyn gast gaf hem ten antwoord , dat 'er een verfchynfel by hem geweest was, waaromtrent hy hem echter fmeekte voor als nog niet vérder op aantedringen , voordat de gantfche Familie by een was. De huisheer was daarmede te vreden, en zeide hem dat het hein zeer aangenaam was hem gezond en wel gevonden te hebben. De nieuwsgierigheid om iets buitengemeens te verneemen, bragt welras alle de takken der familie famen. Nadat zy allen in een groote zaal vergaderd waren, zeide de jonge edelman , dat hy voor alle dingen van de aanweezende Dames iets te verzoeken had, en dit was te weeten, of een van hen een ring verloren had? De jonge Dame, een dochter van den huize, van wier vinger hy den ring genomen had , had hem bereids gemist, doch wist niet waar zy hem veriooren had; zy bekende dieswegens openhartig, dat zy een ring mistte. Op de vraag of deeze het was, gafzyja ten antwoord, en ontving hem in dank van den jongen edelman. Deeze wendde zich nu tot den huisheer en zeide : „ Nu, myn Heer! kan ik u verzekeren, „ dat deeze Dame, terwyl hy haar by de hand nam, ,, de bevallige geest is , die in uw kamer gefpookt „ heeft." Hierop verhaalde hy het voorgevallene. Geene woorden kunnen de verwarring van de jonge Same uitdrukken , die zich beklaagde van dit alles niets  SCHOONE NACTWANDELAARSTER. 8$$ niets het geringde te weeten ; zy geloofde echter dat het waar was, wegens haaren ring, dien zy zich zeer wel erinnerde met haar te bed genomen te hebben. Dit voorval gaf het gantfche gezelfchap ftof tot fpotterny, totdat eindelyk de vader verklaarde , dat, daar zyn dochter reeds by haar neef in bed gegaan was, het zyn eigen fchuld zou zyn , wanneer deeze ook niet by zyn dochter te bed ging, daar hy bereid was , om haar aan hem met een goed uitzet ten huwlyk te geeven. Dit grootmoedig aanbod was zo voordeelig, dat de jonge edelman het met vreugde aannam, en zyne bedgenoote vond ook geen bedenking, om hem tot haaren man te neemen. lil 3  eenige byzonderheden nopens de gerechtsho» ven, den godsdienst, inkomsten en volkrykheid van graauvveunderland. (Een Fragment uit coxe's Travels in Smtzerland.) ,, Gedurende den loop myner briefwisfeling, hebbe ik, nu en dan, gewag gemaakt van de rechtsplegingen in de onderfcbeidene gemeenten. Ik zal hier in 't aigcmeen aanmerken, dat, in de drie Bunden, de Roomfche wet de overhand heeft, fchoon naar 's lands gebruiken gefchikt. De gerechtshoven in elk Bund beftaan uit den Hoofdfchout, die de voorzitter is, en uit een zeker getal van Schepenen , die door het volk gekozen worden. Zy hebben geene bepaalde inkomften, maar ontvangen een klein prefentie geld, 't geen , by zommige gemeenten , uit de proceskosten , die voor rekening der misdadigers komen , en by anderen, uit een gedeelte-der opgelegde boetens, betaald word. Zy hebben de magt om of geheel kvvyt te fchelden of de ftraf te verligten, en dezelve met geld te laten afmaken. Deeze manier van rechtplegen onderdek, 't geen even ongerymd in dc belcnouvving als drydig tegen de ondervinding is, dat de regters tot barmhartigheid zullen neigen , wanneer het van hun belang is, te ftraffen; of dat zy geheel onzydig zullen handelen in het opleggen van ftraffe zelfs wanneer zulks tegen hun eigen afzondcrlyk voordeel mogt aanlopen. _ De gevangenen worden afzonderlyk verhoerd :. dikwyls gepynigd, om hen tot bekentenis te brengen ' zelfs in gevallen, waarin de rechters of voor eene boete  eenige bvkonderiiedenvangraauvvbunderl. §55 boete ftemmen, of de draf met geld,laaten afkopen. In zommige Di (frieten is een lyfftraffelyk verhoor een foort van Feest voor de Rechters, die zich braaf laten .opdisfehen voor rekening van den gevangenen, by aldien hy bekent. Met dit alles vallen de doodftraffen flegts zelden voor : iets 't geen niet toe te fchryven is aan gebrek van ftrengheid in de lyfffraffelyke wetten , noch aan eene overhelling om genade te bewyzen, by de rechters : maar om dat de laatffen hun rekening beter vinden by het beboeten dan by het ftraffen van eenen overtreder. Met één woord, om my te bedienen van burnet's uitdrukking, die tegenwoordig even zeer met de waarheid overeenkomt, als in zyn tyd, „ ver- fcheiden misdryven gaan ongeftraft door, om dat s, de perfonen , die ze begaan, of in groot aanzien „ zyn of veel geld hebben." Aanmerkelyk is het , dat men zich van de pynbank dikwyler bedient, en dat in geringe delicten, by deeze onaf hangelyke Gemenebesten , dan in de, onderhorige Landfchappen. Het aanwenden van dit bekentenis middel hangt geheel en al van de willekeur der Rechteren af, ftaande het aan de meerderheid om. daartoe order te geeven in gevallen, die hals-noch zelfs Jyfftraffelyk in 't geheel zyn. Dus is het niet ongewoon , in zulke gemeenten , waar by de boetens onder de Rechters verdeeld worden, dat men ligtekooijen op de pynbank brengt, om ze tot bekentenis te brengen, met welke perfonen zy te doen gehad hebben; want, daar zulke misdaden door het opleggen van geldboeten geftraft worden, kunnen de Rechters, op zo veel meer voor hun aandeel in die boetens rekenen , naarmate 'er meer perfonen tot bekentenis Iii 4 gebragt  8^6 eenige byz onderheden i gebragt worden. Zelfs in die Diftriéten, waar by dé boetens aan de gemeente komen, fpringt men dikwyls niet min willekeurig met de Pynbank om, naardemaat de proceskosten, byaldien de gevangene niet fchuldig bevonden word , voor rekening van het algemeen zyn , en de Rechters flegts een gering inkomen hebben. Zelfs in de civile geregtshoven worden de meester zaken uitgewezen , door het omkopen van de Rechters : terwyl in zulke gemeenten , waarby men kan appelleeren, zodanige appels byna nergens anders toedienen , dan om gelegenheid tot nog meer omkopingen te geeven. Coire en eenige weinige andere plaatfen moeten van deeze aigemeene aanmerking uitgezonderd worden. Zie daar het beloop der Rechtsplegingen onder de Graauwbunderlanders: en hoe kan menverwagten , dat de Gouverneurs der onderhorige gewesten het recht onzydig zullen uitoeffenen, daar zy nog onbepaalder magt bezitten en nog veel meer middelen aan de hand hebben , om zich te verryken : daar bovendien hun eigen land zulke aanhoudende voorbeelden van onregtvaardigheid en omkopinge oplevert ? De Graauwbunderlanders zyn deels van de Roomsch-katholyke , deels van de Gereformeerde Godsdienstbelydenis : zynde deeze beiden de eenige kerkgemeenfehappen , die in dat land geduld worden. Door de Gereformeerde godsdienstleer verftaat men die, welke wy de Calvinistifche noemen , fchoon zy van die van Geneve eenigermate verfchille , en meer overeenkomst hebbe met de kerk van Zurich, als zynde de hervorming door de volgers van zwinglius , ook by de Graauwbunders ingevoerd, Ondertusfchen is  VA N GRAAÜWïUNDE rl and. 857 Is het verfchil tusfehen de beiden aanhangen zo gering, dat ze kunnen aangemerkt worden , als de zelfde leringen volgende. De Proteftanten zyn , in Graauwbunderland, veel talryker dan de Roomscbgeeinden , als op omtrent twee derden van de Ingezetenen gerekend wordende: en stanley beweert te regt: „ dat, daar alle verkiezingen by meerderheid „ van Hemmen gefchieden , het Gemenebest der „ Graauwbunders voor een Ptoteftantfchen ftaat kan gehouden worden." Reeds vroeg wierd de Hervorming in dat Gewest ingevoerd. Omtrent het jaar 1524 wierd de nieuwe leer voor de eerftemaal gepredikt , krygende eenige volgers te Fltssoh , een klein plaatsje in het tien Gerichten-Bundt , op de grenzen van Sargantz , vandaar verbreidde zy zich tot in Mayenfeld en Malantz , en kort daarna in de geheele valei van Pietegau. De hervormde leringen verfpreidden zig zo fpoedig , dat dezelven op het einde der zestiende Eeuw, door genoegzaam het geheele Bundt der Tien-gerechten , het grootfte deel van het Godshuis-buudt, en door eenige weinige gemeenten van het Graauw-bundt, omhelsd wierden. Het onderfcheid van Godsdienst hadde byna een burger-oorlog tusfehen de twee aanhangen verwekt, zo by de eerfte invoering der Hervorming, als in het begin der onlusten te Valtelin. By de laatfte gelegenheid liepen de beiden aanhangers te wapen , dan de Roomschgezinden te kort fchietende, werden vervolgens de zaken in der minne bygelegd. Sedert dien tyd hebben alle twisten over den Godsdienst een einde genomen. Ingevolge de onderlinge overeenkomst by de drie Bunden, kan ieder gemeente , onafhangelyk bjnnen haar eigen grondgebied zynde, over haar afzon-  858 EENIGE BY20NDERHEDEK zonderlyken Godsdienst befchikken, en den Ingezetenen ftaat het vry de Roomfche of Hervormde leer te volgen. Met het burgerlyk beltier heeft de godsdienst mets te doen : kunnende de Afgevaardigden ten algemeenen Landdage. zowel leden van de eene als andere kerk zyn , wanneer zy door de gemeenten, die zy vertegenwoordigen , gekozen worden. Door zodanige gematigde en verdraagzame beginzels zyn alle godsdienftige gefchillen , zo veel mogelyk, uit den weg geruimd , en men ziet de beide aanhangen in de beste vriendfchap met eikanderen verkeren. De Roomschgezinden ftaan in het kerkelyke , meerendeels onder het rechtsgebied des Bisfchops van Coire. Wat het bellier der Hervormde kerken betreft , biertoe is ieder Bund in een zeker getal van distrikten of wyken verdeeld , welker Predikanten faarlyks tweemalen byeenkomen : Deeze byceukomften worden Colloquia geheeten. Elk Colloquium heeft zyn eigen voorzitter, en ieder Bundeen Superintendent: die den naam van Deken draagt. Het opperfte gezag in kerkelyke zaken berust by een Synode, beftaande uit drie Dekens en de Geestelyken van ieder Bund. Deeze Synode word alle jaaren beurts wyze in elk der drie Bunden gehouden. Voor deeze vergadering worden de Candidaten van den predikdienst geëxamineerd. Deezen moeten, om tot den dienst toegelaaten te worden, het Hebreeuwsch, Grieksch en Latyn verftaan: dan deeze wet word niet zo ftrikt in acht genomen , of men laat meenig een Proponent worden, zonder dat hyiets van één deezer drie taaien geleerd heeft. Voorheen pleeg men zich alleen van de Latynfche taal te bedienen, zo in de debatten der Synodens als by de examens der Candidaten :  VAN GRAAUWBUNDERL AND. 850 daten : maar tegenwoordig geraakt die taal meer en meer in onbruik , en men bedient zich, in plaats van dezelve, van het Hoogduitsch. Het getal der Gereformeerde kerfpels , in alle de drie Bunden, bedraagt 135, en wel in deeze evenredigheid: In het Graauwbundt 46; het Godshuis 53; en in het Tien Gerichts-bundt 36. Slegts een zeer fchraal inkomen genieten de Predikanten deezer kerken. De grootfte jaarwedden beloopen niet boven de 300 Gulden; 'er zyn zelfs die niet meer dan tusfehen de 60 en 70 guldens trekken. Zulk een armhartig inkomen gaat van niet weinige ongelegenheden verzeld. De Predikanten, die vrouw en kinderen hebben, zyn hier door genoodzaakt , om het een of ander handwerk optevatten, ten merkelyken nadeele van hunne ftudiën , zo wel als tot verkleining van hun eerwaardig ampt. Hier komt nog een ander gebrek by : te weeten, dat by de meeste Gemeenten, de Predikanten, fchoon door het Synode bevestigd, by de leden van het Kerfpel gekozen worden , en alleen van deezen, ten aanzien van hun inkomen, afhangelyk zyn. Om deeze reden zyn zy , die zich tot den heiligen dienst toerusten , in 't algemeen zeer onkundig. Zy zyn buiten ftaat om de kosten, tot het agtervolgen hunner ftudiën , goed te maaken : ook worden zy geenzins aangemoedigd door het vooruitzicht van een behoorlyk inkomen: en de afhangclyke manier hunner verkiezing beneemt hun allen prikkel, om dooreen aanhoudend deftig gedrag naar bevordering te ftreeven."   II. ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE." natuurk. V. D. Kkk   m D E SAMENSTELLING van het WATER. Op Lavoijieriaqnfche gronden proefondervindelyk verklaard; en verfcheiden nuttige gevolgen, die voor de zamenleeving daaruit kunnen worden afgeleid, nagefpoord; in twee verhandelingen, in de maatschappije FELIX MERïTIS voorgeleezen door. WILLEM VAN B ARNEVELD, Apothecqr te Am/lerdam en lid van verfcheiden Genootfchappen. WAARDE LEEZER! De gewichtige ontdekkingen , in het fcMkundig vak der Natuurkunde, zedert eenige jaaren gedaan,- geeven ons een uitzicht, dat, in ons vaderland, de zo lang verwaarloosde Scheikunst hooger zal gefchqt worden, dan Kkk % tot  |8t tot nog tce heeft plaats gehad. Deze ontdekkingen zyn van dien aart, dat zo wel befdiouwendc heöeffenaars van konften en wetenfchappen in 't gemeen, als de werkzaamJte Natuurkundigen in dit vak, hun aandagt op derzelver uitkomjten vestigen, en meer en meer het nut der Scheikunst in derzelver toepasjing cp Fabriek- en Trafiekmatige bewerkingen beginnen intezien. Van alle de ontdekkingen echter , die in de laatfte jaaren gedaan zyn, is 'er geen van zulk een gewichtig en voordeelig uitzicht, dan de ontleding en wederbrenging van het water. Hetzelve is daardoor niet alken geen Element meer , maar de befchouwing van derzelver beftanddeelen leidt ons in, tot de kennis van de duisterjle geheimen veeier natuurlyke, weleer onverklaarbaare,zaaken en verfchynzels. Eene kennis, die in haaren weligften wasdom is , en, naar mate zy meer aangroeit, de Theorie van sthal , ten aanzien van het beftaan eens Phlogistons, gelieel vernietigt. Myne Landgenoten meer gemeenzaam te maaken, met de kennis van deeze ontleding des waters, als de voornaamjle ontdekking van deezen tyd, en wel met een der bekendjle voorwerpen der zamenleeving, gefchikt om aanleiding te geeven tot aankweeking van fcheikundige denkbeelden j was, met het uitgeeven van deeze verhandelingen , in den afgelopen winter, in de Maatfchappy Felix Meritis voorgtkezen , myn eenigfte oogmerk ; terwyl ik  ik har tel ,k mnfchs, dat deielve van het bedoelde r.ut moogen zyn>, en ten minften iets mogen toebrengen, om de zo weinig geachte , maar indedaad edele Scheikunst in ons vaderland meer te doen bloeijm. Amfterdam den 25 Mai 1791. 't Is zedert den leeftyd van den beroemden Hoogleraar stahl in Duitschland en den onvergelykelykëri eoerhaave in Holland , dat de Scheikunst verbazende vorderingen heeft gemaakt; maar het is vooral na het jaar 17Ó7, en dus zedert de laatfte 23 jaaren , dat deeze kunst eenen nanmerkelykcn flap gedaan , en zulk een geheel nieuw licht verkreegen heeft , dat het voorige aan den Scheikundigen Horifon voor altoos fchynt te zullen ondergaan. Eene toevallige omftandigheid , het bewoonen van een huis naast eene brouwery , door den natuur-opfporenden Doctor Priestley in Engeland, gaf aanleiding tot de ontdekking der kunstluchten. De verdere byzonderheden en gevolgen van deeze gebeurtenis doen weinig ter zaake , om ons hier over in 't breede uittelaaten ; alleen moet ik aanmerken , dat men aan hem, van wegens den onvermoeiden arbeid , die deeze Wysgeer zederd dien tyd aanhoudend bezielde , den eernaam van grondlegger van den tegenwoordigen ftaat der Luchtkennis niet kan weigeren. Indedaad 't is aan de kennis der kunstluchten, dat wy dat nieuwe licht, het welk zich , van dien tyd af, door gantsch Europa , over de fcheikundige weterfchappen verfprsidde , hebben dank te weeteu. ImKkk 3 ™*H  DÉ Z A M E N S T E L L I N 3 msra na dien tyd beyvcrden zich als om ftryd de ïehranderfte navorfchers der Natuur , zo wel als de Scheikunstenaars, om nieuwe ontdekkingen in deeze voortreffelyke en voordcelige kunst te doen. Eeh kunst, welke, met opzicht tot de toepasfing 0p duizenderlei ontmoetingen in dc zamenleeving, verre boven mynen lof verheeven is 5 cen kunst, die thans voor den Geneesheer , van wegens eene juiste, en naar de nieuwfte ontdekkingen higerichite ,bdchouwing der dierlyke zelfftandigheden en derzelver betrekking omtrent verfchillende ligchaamen, niet te ontbeeren Ifj — Zo veele nieuwe ontdekkingen'er gedaan zyn, zo vcclc dwalingen zyn 'er ook hervormd , zo veele gebreken herfteld , zo veele twyfelingen opgelost en 20 veele duisterheden in het helderft daglicht gefield. Welk een heerlyk vooruitzicht voor het toekomende, wanneer eens het traage vooroordeel, die knagende kanker in den voortgang der wetenfchap* pen, de blindheid zal verlaaten ! Zo ik my niet bedricge , meen ik te mogen vertrouwen, dat de Scheikundige voorftellen, door my, van ^d tot tyd, in deeze lofwaardige Maatfchappye mve aaudagt en zucht tot wetenfchappen voorgelezen , uwe goedkeuring en gunftige toegevendheid a.toos hebben genooten. Zolang ik Oeconomifche onderwerpen tot myne voorftellingen verkoos, heb • U vrymoe<% op deeze goedkeuring en toegevendheid vertrouwd; Maar thans een der nieuwfte ontdekkingen willende behandelen, welke wel gewichtig, maar misteken niet zo onderhoudend voor uwe aandagt ?yn zal, hoope ik o? eene dubbele maate van uwe gewoone toegevendheid. En daar het my niet wel mogei'yk zal zyn-, om ;l!jL.s z„ rhiksu.y>.e üpCehaaiei!4 dat  van het water. 867 Jat ik voor mingeoeffenden volkomen duidelyk en klaar, en voor meer geoefïenden onverveelend blyve, verzoeke ik van de eerften, indien ik te weinig zegge, een ingefpannen aandagt, om de tusfchenruimtens aantevullen , en van dc laatften, indien ik te veel zegge, eene goedgunftige verfchooning. 't Is myn oogmerk om aantetoonen ; Ie. Dat het water in den rang der Elementen niet behoor e, dat is, met andere woorden , dat het water bestaandeelen hebbe , en dus geen enkelvoudig beginzel, noch grondbeginzei zy. 11°. Dat dit nieuwe leerfiuk een uitgebreid licht over veele natuurlyke en Scheikundige verfchynfels verfpreidt. Door het woord beftaandeel verftaan wy hier een deel , dat met andere deelen een ligchaam uitmaakt , en welk ligchaam , van dat deel door de fcheikunst of door natuurlyke toevalligheid beroofd, niet meer het zelfde ligchaam blyft. By voorbeeld: Men brandt hout, het vuur fcheidt 'er zekere ftoffen af, en het geene overblyft is geen hout. Melk bewerkt men tot boter, en, nadat dit verrigt is, heeft de melk, door fcheiding , zyn eigenfchap veriooren. Zodanige voorwerpen zyn derhalven zamengeftelde ligchamen , en de deelen, waaruit dezelve beftaan, worden beftaandeelen genaamd. Zodanige beftaandeelen kunnen, met betrekking tot de zamenftelling der ligchaamen , of enkelvoudige of zamengeftelde voorwerpen -, of'eerfte grondbeginfelen zyn. By voorbeeld : in de melk en in het hout blyven de gemelde beftaandeelen zamengelleld, In de metaalKkk 4 kalken  B s. Z a M E N S T È l t i k n kalken en zuuren zyn de beftaandeelen enkelvoudige beginzelen; en in het water zyn het grondbeginzelen. 't Bewys van 't een en ander zal in dit voorftel overvloedig blyken. Ik breng het alleen by, om vooraf u een denkbeeld van de zamenftelling der ligchaamen te geeven : en waarby ik nog dit voegen moet, dat deeze beginzelen, tot de zamenftelling gebezigd' zo onderfcheiden en verfehillend van aart zyn, als net ligchaam tot zyner aanweezigheid vorderde. De eerfte grondbeginzelen, waarvan ik zo aanftonds gefproken heb, zyn hoofdftoffen, van ouds Elementen genaamd, en als ondeelbaare grondbeginzelen der ligchamen aangenomen. Buiten deezen heeft men gewild , dat geen voorwerp beftond of aanweezig kon zyn, zodat men,met deeze benaming, de oorfpronglyk zamenftellende deelen tragtte uittèdrükken ; e°n nog is men van dit gevoelen, en wel met het grootfte regt. Maar men heeft van alle tyden getwist, welke die hoofd- of grondftoffen mogten wcezen. Alle wys» geeren kwaamen echter daarin overeen , dat 'er meer dan eene hoofdftof moest aanweezig zyn, omdat, naar hunne meening, anderzins niet meer dan eenerlei gelykvormige eenvoudigheid in de Natuur kon plaats hebben, terwyl, door een aantal van drie of vier grondbeginzelen, de verfchikkingen, zo in gedaante, vorm, als eigenfehappen , op duizendelei wyze konden eindigen. De Se&e van aristoteles ftelde vier Elementen, als koude met droogte, koude met vogt, hitte met vogt, en hitte met droogte. Om deeze dingen meer bepaald onder de zintuigen te brengen , onderzogt -men , welke voorwerpen in de Natuur de gemelde eigenfehappen bezaten ; en indedaad men daagde hier zeer  V A li HET w a % e r. 869 zeer wel in. De aarde was koud en droog; — het water koud en vogtig; — de lucht vochtig en heet; — en het vuur heet en droog. Ziedaar de vies Elementen! Latere Wysgeeren hebben wel de duisterheid en het licht voor HoofdftofFen gehouden ; en weder anderen de HoofdftofFen naar eene atomifche grondftelling befchouwd. Maar alle Scheikundigen hebben , zedert den leeftyd van aristoteles , de aarde, de lucht, het vuur, en 't water, tot aan ons tegenwoordig tyd vak, voor HoofdftofFen erkent. Dan , het is dit tydvak; het is de kennis der konstluchten : het zyn nieuwe ontdekkingen, die anderen in derzelver plaatzen gefield, en ons de eigenlyke HoofdftofFen nader hebben leeren kennen. De Heer lavoisier , een zeer werkzaam wysgeer te Parys, ontdekte dat water wierd zamengefteld uit een mengzel van zuivere en brandbaare lucht, 't Is intusfchen opmerkenswaardig,. ten minllen in den eerften opflag , dat de Heer monges te Nismes , en de Heer cavendisch in London, genoegzaam met lavoisier gelyktydig, zonder van elkander te weeten, dezelfde ontdekking deeden. Dan , wanneer wy in aanmerking neemen, dat de gefchiktheid der zuivere lucht, om brandbaare zelfltandigheden gemakkelyk te verbranden en derzelver aart in die luchtte onderzoeken, destyds de aandagt der wysgeeren byzonder tot zich trok , waardoor men aanleiding tot een zelvige proeven kreeg, zal de merkwaardigheid van dit toevallige aanmerkelykkunnen verminderen. Men had, door het verbranden van zwavel, in zuivere lucht, zwavelzuur, van phosphorus , in zuivere lucht , phosphoruszutir , —— van houtskool , het zuur der vaste Kkk 5 lucht  8?0 de samenstelling lucht voortgebracht, en men dagt, door de verbranding der ontvlambaare lucht, een zuur te verkrygen , eigen aan dié lucht; met welke proef men ten oogmerk had, de eigenfchap van die lucht van naderby te leeren kennen en te verklaaren ,• doch zie daar , in plaats van een zuur , verkrygt men water, 't Is waar monces en cavendisch verkreegen een ztturagtig water , oorfpronglyk eigen aan de voorwerpen, waaruit de zuivere lucht bereid was, maar men ontdekte a! ras , dat dit alleen voorviel, wanneer men le veel zuivere lucht bezigde , om de proef te verrigten. Deeze ontdekking Van lavoisier was één der gewigtigfte, die aanleiding gaf, om een nieuw Syjlema, in de Scheikunst in te voeren. Een Syjlema, waaraan de Franfche Scheikundigen, zedert eenigen tyd, met zo veel vrugt gearbeid hebben , en nog arbeiden \ en het is als een uitwerkfel van deezen arbeid te achten, dat zy tot Elementen of HoofdftofFen aangenomen hebben: Het liciitbeginzel , het beginzel dfr warmte , het zuur ma ken I) beginzel en het wateumakend beginzel; in de plaats van aarde, water, vuur en lucht. Het zal thans ons proef kundig onderzoek uitmaken, en uwe aandagt waardig zyn te zien, of de Franfche Scheikundigen , met of zonder regt, het water uit de ry der Elementen verplaatst hebben : en of het indedaad, uit zuivere en brandbaare lucht is zamengeftekl. Dan, alvorens ik tot deeze proef zelve overga, zal het voor mingeoeffenden noodig zyn , om hen de zuivere en ontvlambaare luchten, welker gror.dbegimel de Franfche Scheikundigen voor den oorfprong des waters  VAN HET WATER.. tets houden, te doen kennen: Immers zal iemand eerst kennis behooren te hebben aan de letteren, voor dat hy dezelve tot woorden zal kunnen zamenvoegcu. lavoisier , en de Franfche Scheikundigen ftellen vast, (maar men moet hen 't regt doen, van 'er by te zeggen, dat zy het met proeven beweezen hebben,} dat uit het beginzel der zuivere lucht, by hun gw naamt Oxygêne , en het beginzel der ontvlambaare lucht, hy hun gcnaamt Hydrogéne, het water beftaat. Met het woord oxygcne duid men , naar den aart der betekenis van het woord, aan, zuurmakend beginzel, gelyk men met het woord Hydrogéne, het watermakend beginzel aanwyst. Deeze benamingen , vergeleken met de uitkomst, die de proeven, op de gemelde grondbeginzelen genoomen, te weegbrengen, zyn eigenaartig uifgedagt. Om nu wel te Hagen in myn oogmerk, is het nodig, om u de eigenfchappen der grondbeginzelen van zuivere en ontvlambare luchten, en de eigenfchappen dier luchten zelve te doen kennen ; dan ik zoude onvoorziens in een uitgeftrekt veld geraaken, indien ik u alle derzelver eigenfchappen en betrekkingen, welken dezelven tot andere luchten en ligchaamen hebben, wilde optellen. Ik zal alleen die eigenfchappen en betrekkingen opnoemen , welken tot het onderzoek , of naamlyk water een Element zy, dan niet , nodig zyn, en volftrekt tot de nuttigheden en voordeelen, die uit deeze kennis voor de zamenleeving voortvloeijen, behooren. Voor dat ik echter éénen ftap verder ga, moet ik u onderhouden over een grondbeginzel, dat de Franfche Scheikundigen onder het zo evengemelde vier-  072 ds n*f»5ïit:a'Tu8 viertal erkend hebben, als een beginzel, hetwelk ia vereeniging trcedende met liet grondbeginzel van eenige lucht, dat grondbeginzel der lucht in beweging brengt, uitzet en den luchtvormigen ftaat doet aanneemen, en wederom, wanneer dat van de lucht afgefcheiden wordt, die lucht den ftaat van lucht doet verlaaten , en tot hun bafis of grondbeginfel wederkeeren. 't Is nodig dat ik hetzelve van naby leere kennen. Wanneer eenig grondbeginzel van lucht den lucht * vormigen ftaat aanneemt, vereenigt het zich met iets, dat tot hetzelve eene naauwere betrekking heeft, dan tot dat , waarmede dit grondbeginzel te vooren verbonden was ; en, wanneer een lucht haaren luchtvormigen ftaat verlaat, maakt het grondbeginzel van die lucht zich los van iets , dat tot andere ligchaamen eene nadere betrekking heeft, dan totdat grondbeginzel zelve. Dit iets is een dier Elementen, welke ik met de Franfche Academisten heb opgeteld. Het is het beginzel der warmte, dat, by deszelfs verfchyning, de grondbeginzelen der luchten den vorm van uitzetting doet aanneemen , en, by deszelfs verdwyning, den vorm van uitzetting doet verliezen. Dit Element noemen de hedendaagfche Scheikunftenaars- het principe Calorique. , Ik zal u tot opheldering van deeze redenering, met proeven de zaak duidelyker trachten te maaken. In de eerfte plaats zal ik u toonen, hoe het grondbeginzel eener lucht , zich met het beginzel van warmte vereenigende, den luchtvormigen ftaat aanneemt; en in de tweede plaats , hoe die voortgebrachte lucht den ftaat van lucht verlaat, wanneer aan deeze lucht dit .  VAN HET WATER.. 873 dit beginzel van warmte door nadere affiniteit ontnomen wordt ( vonk. Verklaaringi Wy hebben in de zevende en tiende proef getoond , dat geen vuur zonder tusfchenkomst van dampkrings-? of zuivere lucht branden kan , en dus zal men uit die : proef eene voldoende verklaaring van deeze kunnen afleiden. Seventiende Proef: Men laate een weinig gemeene lucht toe , in de volgens de voorgaande proef met ontvlambaare lucht gevulde lucht-, piftool te treeden, zo zal deeze lucht met de electrike vonk ontvlammen; indien dit echter nog niet gebeurt, dan moet men van tyd tot tyd meer gemee- (d.) De manier om zo veel: mogelyk onvermengde brandbaare lucht , waarin geen zuivere lucht aanweezig is , te verkrygen, is deeze: neem agt of tien deelen water, tegen een deel vitrioolzuur, vul hier mede een gewoon vlesje met een glaazen flang voorzien volkomen vol, en doe ''er eenige ftukjes gegra- v nuleerde zinck in; de lucht hieruit voortkomende, is onvermengd; en onder een molglas opgevangen en bewaard:, is dezelve altyd tot de gemelde proef gefchikt. LH 5  $85 de zamenstellinsj gemeene lucht toelaaten, en de ontfteking op nieuw beproeven, totdat het pistool affla. Verklaaring : Deeze gebeurtenis, befchouwd in tegenftelling van hetgeene in de roorgaande proef niet gebeurde , bewyst duidelyk de noodzaakeiykheid van de gemeene of zuivere lucht, tot de verbranding der brandbaare ligchaamen. Agtiende Proef: Een molglas ontvlambaare lucht zal by de aanfteeking hevig ontvlammen , als men vooraf een derdedeel gemeene lucht daarby heeft gevoegd. Negentiende Proef: Wanneer men by een molglas van die lucht, de helft gemeene lucht voegt, dan zal de ontvlamming nog heviger voorvallen. Twintigjte Preef: By § deel ontvlambaare lucht voege men § deelen gemeene lucht. De ontvlamming gefchied fchielyker en heviger, dan in de beide voorgaande proeven. Deeze drie proeven dienen alleen, om de verklaaring van de voorgaande proeven te bevestigen en volkomener te maaken. De laatfte eigenfehap, die ik u van de ontvlambaare lucht toonen zal, is, dat dezelve verdikkend is voor het dierlyk leeven. Toen derzelver eigenfchappen minder bekend waaren, beproefde dc Abt fontana , om dezelve in te ademen. Een gering gedeelte daarvan bekwam hem zo liegt, dat de Heer cavallo' moeite had, om hem weder by te brengen. Een dier fterft ogenblikkelyk, in deeze ontvlambaare lucht. Een en twintigjte Proef: Men plaatfe een vogel of ander ademhalend dier, onder ee glas met brandbaare lucht: Het dier zal terftond verflikken. Vet*  VAN H E T W A T E E. 83? ' Verklaaring : By ae negende proef vind men eene verklaaring, die mede hier dienen kan. Na dat wy nu de eigenfchappen der zuivere -en ontvlambaare luchten befchouwd hebben , gaan wy over om te onderzoeken , welke verfchillende voorwerpen , naar de verfchillende evenredigheid van zamenvoeging deezer luchten, uit dezelve voortgebracht worden. Zo brengt by voorbeeld 3 deelen ontvlambare lucht en 2 deelen zuivere lucht water . en 2. deelen ontvlambaare lucht en 3 deelen zuivere lucht een zuurvogt te weege , in diervoegen zo als wy zo aanftonds , in de voortbrenging van het Phosphoruszuur, gezien hebben. Dit zuure vogt intusfehen, uit de beide gemelde luchten voortgebragt, is altoos gelyk aan dat zuur, 't welk tot de bereiding der zuivere lucht is aangewend. Indien de zuivere lucht door vitriool zuur is bereid, dan verkrygt men juist dit zuur weder, als men de proef verrigt. Dit heeft ook plaats ten opzichte van het falpeter en van het zoutzuur. En indien men zuivere lucht, door den groei der planten verkreegen , heeft gebezigd om de brandbaare lucht tc verbranden, dan bekomt men planten-zuur. 't Is hier de plaats niet, om tc vermelden , welke verfchillende vereenigingen de brandbaare lucht , behalven met de zuivere lucht , ook met andere voorwerpen aangaat, ter zamenftelling van zekere ligchaamen ; maar het zou hier de plaats zyn, om alle de proeven, tot bewys van de zo even gemelde uitkomften te verrigten dan hiertoe zoude meer dan eenen avond noodig zyn, en alzo de wyze, volgens welke deeze zuuren moeten verkreegen worden, volkomen gelyk is aan die, waarmede wy uit deeze beide luchten water daarftellen; zullen wy hiertoe overgaan, cn u daarvan eerst doen hooren den  883 DE ZAMENSTELLING den merkwaardigen flag, die de vereenigde zuivere en brandbaare luchten, by gelegenheid, dat zy vernield worden, en het water maaken, te weegbrengen. Twee en twintig fte Proef: Men bereide een mengzel van 3 deelen ontvlambaare en % deelen zuivere lucht. Dit mengzel kan dienen om verfcheiden proeven te doen, by voorbeeld, men vuile met hetzelve een wynvles, fluite die digt toe, en drukke die met de kurk gefloten overeind ftaande, onder water. Men houde vervolgens even boven de oppervlakte van het water , een brandende kaars ; opdat, als men de kurk van de vies aftrekt, de opryzende luchtbellen door de kaars worden aangeftoken. Ieder luchtbel, die vlam vat , geeft eene fnerpend* cn krakende losberfting. Brie en twintigjte Proef: Bereid een kom met zeepwater, dat wel fchuimt en koud is. Doet vervolgens van de beide gemelde luchten eene hoeveelheid in eene blaas , die met een pyp voorzien en met eene kraan afgeflooten is. De gemelde pyp fteekt men onder de zeepzop ; de kraan geopend hebbende en fterk aan de blaas drukkende , zullen de fchuimblaasjes boven op de zeepzop ftaande, zich uitzetten en in grooter luchtbellen veranderen , onder welke hefc mengzel als dan befloten is. Wanneer men aan een van deezen luchtblaazen een brandende zwavelftok brengt, zal de gemengde lucht meteenen vervaarlyken flag losbersten. Verklaaring: Daar wy in voorgaande proeven zagen , dat de brandbaare lucht niet zonder tusfchenkomst van zuivere lucht kon branden,  van het water» 88© > en dat de gemeene lucht, flegts bevattende i deel zuivere lucht , van wegens dit * deel, daartoe genoegzaam was, zo volgt daar duidelyk uit, dat zuivere lucht op zich zeiven nog veel i volkomener vermoogen moet bezitten , om de ontvlamming te veroorzaken ; en het is indedaad alleen van de zuiverheid der lucht, dat dit gebeurt. Den geweldigen flag hebben wy toetefchryven aan de plotzelyke vernieling deezer beide luchten, by de ontfteeking, alwaar minv der eene uitzetting dan toetreeding van lucht I plaats heeft. Deeze verklaaring ingezien zynde , laat zich de twee en twintigfte proef op dezelfde gronden verklaaretu Men begrypt zeer lichtelyk , dat de beiden luchten , by deezen flag veroorzaakt door de ontvlamming , hun beginzel van warmte verliezen, den luchtvormigen ftaat verlaaten, en tot hun eigen grondbeginzels wederkeeren , en het geene wy hier gezien hebben, is niets anders, dan het geene wy zo aanftonds, by de voortbrenging van water zien zullen, met dit onderfcheid nogthans, dat wy dan deze proef binnen een dik wel geflooten glas verrigten, om het water te kunnen verzamelen* De Heeren lavoisier en la place , na verfche*den proeven vruchteloos te hebben in het werk gefield , om water te verkrygen , met eenen niet genoegzame beflisfende uitkomst, gelukte het eindelyk volkomen, om uit eene groote menigte ontvlambaare lucht, en zuivere lucht, welke men door gloejende buizen liet gaan en ter verbranding zamenkomen, water te maaken. Dit gefchiede in eene glaaze klok, boven de oppervlakke van kwikzilver * waar-  §00 DE ZA MENSTELLING waarmede de klok afgefloten was. Zy vergaderden, op deeze wyze, zo veel zuiver water in gewicht, als de beide foorten van lucht, tot deeze proef gebezigd, gewoogen hadden. Dit water maken verwekte een groot aanzien onder de luchtkonstoeffenaars en deszelfs tocpasfmg niet minder onder de Scheikundigen. Op de waarheid van deeze proef kon men echter des tc meerder ftaat maaken, naarmaate de ukkomst, waarby de proefneemers een zuur in de ontvlambare lucht zogten, tegen hun oogmerk uitviel; want zy verkreegen geen zuur, maar water. De Heer monge , een Natuuronderzoeker te Nisims, ontdekte , zowel als lavoisier te Parys , zonder van elkander te weeten, in dezelfde luchten, de aanwezigheid van het water. Terwyl de Heer cavendisch in London , mede ter zeiver tyd een zoortgeJyke proef in het werk ftelde, waarby hy ook wel water te weeg bragt, maar tevens een zuur ontdekte, bet welk men echter, naderhand, bevonden heeft, dat van de ónzuiverheid der ontvlambaare lucht afhing, of wel, gelyk ik nog eens gezegd heb , van eene overtollige hoeveelheid zuivere lucht. Men heeft uit 145 gemeeten pinten ontvlambaare, en 74 gemeeten pinten zuivere lucht, wegende te zamen 3 oneen 6 dragmen en 27 grein, verkregen 3 oneen 2 dragmen en 45 greinen water, terwyl de lucht, welke in het werktuig, waarin de proefgefchied was, overbleef, nog 2 dragmen en 28 grein gewigt behield, zo dat 'er maar een dragma en 14 grein minder water verkreegen wierd, als 'er lucht tot de proef gebezigd was, welk verfchil, in eene proefneeming van dien aart een noodwendig gevolg moest zyn , zo van de zamenftelling der werktuigen, van het aankleeven des vogts  VAN HET WATE R. 8pi vogts aan de binnenwanden van het glas, waarin de proef gefchiedde , als van de uitwaasfeming des waters, onder de behandeling, waarvoor het vogt , in den ftaat van lucht, niet vatbaar was; wy zullen tot de proef zelve overgaan: Vier en tvintigjïe Proef: Men neeme een zeer dik glas, liefst van eene bolronde gedaante, en van grootte als een wynvles, uitwendig van eene wel fluitende kraan, en inwendig van eene eleclrike vonk-overbrenger voorzien. Dit glas fteile men op de luchtpomp, en maake het luchtledig. De luchtledigheid van deezen Ballon worde door toelaating van het mengzel der in de vorige proeven gebezigde luchten weder vervuld, en men hebbe flegts, door middel van eene electrike vonk of fchok , de beide luchten tc ontfteeken , wanneer men og'enblikkelyk binnen in de vies eene vuurróöde vlam zal waarnemen , waardoor de lucht verbrand, en het glas genoegzaam weder luchtleedig is geworden; terwyl hetzelve met een damp vervuld is , die zich weldra tot water verdikt en aan de wanden van het glas zet. Men kan in dit glas zonder dat men hetzelve weder luchtledig behoeft te pompen , nog drie of viermaal dezelve proef herhalen , wanneer men door eene zagte uitdruiping van het vogt wel eene geringe maar genoegzame hoeveelheid water zal verkrygen , om overtuigd te worden , dat het water een voortbrengzel van deeze luchten is. Verklaaring: De plotzelyke vernieling van deeze beide luchten hebben wy afteleiden daaruit , dat derzelver Bafes by de verbranding beroofd  DÉ SAMENSTELLING roofd word: van het Calorique , het welk in haar aanwezigheid den luchtvormigen ftaat onderhield. Dit Calorique gaat by deszelfs loswording tot de Ballon over. Dezelve wordt J. by ieder herhaling der proef warmer. r- Vyf en twintigfte Proef: Voordat men het Vervaardigde water uit het dikke glas laat druipen , moet men deeze proef in het werkftellen: Men laat maaken een Cylindriek glas van denzelfden inhoud, als de Ballon, waarin men de luchten heeft ontftooken en tot water doert overgaan. Dit glas worde gemonteerd , van eene wellluitende kraan voorzien , luchtledig gemaakt, en aan de,na de verrigting der laatfte proef nog geflotene , ballon gefchroeft, om de lucht i die in de ballon, na de herhaalde proeven was overgebleeven , voor de helft överteneei mem Men laate vervolgens zo verre dit glas $ niet tegenftaande de toetreeding der helft van deeze overgebleeven lucht, nog luehtleedig is, het water in hetzelve opryzen , en men zal, Wanneer dit glas in eenige verdeelingen gedeeld en getekend is, juist kunnen bepalen, hoe veel lucht 'er overgebleeven is, maar ook van wat zoort deeze lucht is. Men vind dat dit overblyffel Azote is; Verklaaring: De brandbaare lucht, hoe naauwkeurig bereid, de zuivere lucht, hoe zuiver die ook zy, bevatten beide eenig azote. Dit azote blyft, niet tegenftaande de verbranding der beide luchten, de proef door onveranderlyk, en dit ovcrblyffel derhalven wordt ook bevonden deeze dodelyke lucht te zym Wjf  van het watek, 803 Wy zien dan uit deeze Proef, dat de meergemelde beide luchten, door vereeniging van derzelver beider 'grondbeginzels, zuiver water daar Iteilen; terwyl het volgens 'deeze Synthetifche uitkomst fcheen, dat men eene Analytifche had te verwagten , en indedaad, de Heer lavoisier heeft getoond, dat water, tot ontvlambaare en zuivere lucht kon te rug gebracht worden , langs meer dan eenen weg. Maar alzo de proeven, om dit oogmerk te bereiken, van dien aart zyn, dat zich dezelve wel in een Scheikunftig laboratorium, maar niet alhier laaten verrichten, zal ik u dezelven alleen opnoemen: I*. Wanneer men eene hoeveelheid ongeroest yzervylzel met water befprengt, dit onder een bierglaasje op een theefchoteltje plaatst, en het bierglaasje met Jevende kwik affluit, dan ontftaat 'er in het glas, na eenige wecken, ontvlambaare lucht. Deeze ontvlambaare lucht is oorfprongelyk van het water, waar-" mede het yzèr was befproeid, terwyl de Bafis der zuivere lucht, het andere beltaandeel des waters, het yzcrvylzel tot roest, dat is, tot metaalkalk heeft veranderd, waardoor het water noch in dit geroeste yzervylzel, noch in het afgeflooten glas te vinden is. U*. Als men in een gloeijend yzer Retort je, voorzien van een flangswyze hals, opdat dezelve gefchikt zy voor de luchtwatertobbe, water laat druipen, het welk door eene regtftandige pyp, daar aan gegoten , kan gefchieden, zo verbrand dit water, in het gloejend Retortje, en men verkrygt brandbaare lucht in het ontvang-glas, dat op de luchtwatertobbe tot dat einde geplaatst is , terwyl de zuivere lucht tot het metaal overgaat, en metaalkalk formeert. In meer andere proeven, welke men uitgedagt heeft, kan men natuurk. V. D. M m m het  $94 DE zam En stelling het water fcheiden. 't Is echter niet te ontkennen , dat de vooriïanders van het Phlogiston,en, onder deezen , de beroemde Heeren prjestley, kir wan en la metherie , den oorfprong der verzamelde ontvlambare lucht aan het yzer toefchreeven, Zy vielen daar door in de ftelling, dat de brandbare lucht de bafis van het phlogiston, of het phlogiston zelfs was, maar zy bevveezen dit even zo min, als de aanwezigheid van het phlogiston zelve. De Heeren deiman , paats van troostwyk en cuthbertson , het gevoelen van het phlogiston fterk verdedigende , zyn, nopens dit ftuk , in laater tyd twylfelagtig geworden; en hebben vervolgens een proef uitgedagt, waarby, naar hun inzien, alle bedenkingen ten voordeele van het beftaan van het phlogiston in de Analytifche proef des waters afgefneedea worden; in de Synthetifche proef was reeds alles buiten bedenking. De gemelde Heeren hebben gedisteleerd water, zonder eenige andere tusfchenkomst dan gouddraad en glas,beiden in dit geval niet vatbaar voor ontbinding , geanalyfeerd tot zuivere en ontvlambaare luchten. Deeze proef, welke 2 of 3 uuren duuren kan, voor dat dezelve afgelopen is, kan men dus hier niet van my verwagten; daar zyn evenwel onder myne Hoorderen, verfcheiden Heeren, die dezelve aan myn huis hebben zien verrjgten. Ik twyffel echter geenszins , of zommigen myner Hoorderen zullen begeerig zyn, om de konstluchten , welke ik deezen avond gebezigd hebbe, te zien voortbrengen. Ik heb alle uitweidingen moeten affnyden, om den tyd tot myne verhandeling gefchikt, te fpaaren; maar het is billyk, dat ik daarentegen, aan het verlnjpgen van de zulken voldoe. Ik nodige u dan myn Hee*  V A HÉT W A T E R-. Heeren ! immers zulken uwer , dié hierin eenig bé^ lang mogren ftellen, om heden over agt daagen, 's middags ten 4 uuren , de bereiding der gebezigde konstluéhten te komen zien, in het Laboratorium hier Uevens. Intusfchen kan wel het onderwerp , dat ik behan=deld heb, eenigcrt myner hoorderen niet zeer belangfyk voorkomen-. Indedaad, hoeveelen zyn 'er onverfchillig in, of water in zyne beginzels kan gefcheide'n worden, dan niet; ten zy wy dit verfchynzel, door eene geregelde toepasfing, op veelerlei voorvallen en omltandigheden, die ons leven en arbeid verzeilen, ons ten nutte maaken. Ik meen in ftaat te zyn om. dit te doen, eii tevens om te bewyzen, dat wy Véele natuurlyke omltandigheden, of geheel niet, of gedeel* telyk, of verkeerdelyk verklaard hebben, vóór dat wy kennis aan dit leerftuk hadden. Verwagt dan heden over acht daagen Van my, eehê zodanige toepasfing op eene menigte van omltandigheden , in de Natuur- Schei- Genees- en Huishoudkunst ; en vereert my met Uwe aandagtige tegenwoordigheid» Mm» è. JÊo  S06 TWEEDE VERHANDELING OVER DE ZA MENSTELLING VAN HET WATER, Z/o zeer ik in myne voorige Verhandeling my opzettelyk hebbe toegelegd, om u, door eene juiste kennis der zuivere en brandbaare luchten, van trap tot trap inteleiden tot de fynthetifche waterproef, zo zeer heb ik my zorgvuldig gewagt , om toepasfingen te maaken , fchoon dezelven dikwerf dadelyk uit de proeven voortvloeiden. Hoe zeer u dit fomtyds aangenaam zoude geweest zyn , befloot ik nogthans, de proeven met de gemelde konstluchten. eenen geregelden loop te geeven, eensdeels, omdat ik dagt, dat ik uwe denkbeelden beftendig van myn groot oogmerk , te weeten, de nieuwe leer der zamenftelling des waters, zoude aftrekken; en anderdeels, dat ik dikwerf in onvermydelyke herhalingen zoude zyn gevallen. Liever fpoede ik my dan , de uitkomften der proeven afzonderlyk ter toepasfing te brengen , tot nut en voordeel der gemeene huishoudelyke zaamenJeeving, en der daartoe betrekkelyke kunften en wetenfchappen. Veelen myner Hoorderen vertrouwe ik, dat werke-  DE Z AMEN STELLING VAN HET WATER. 897 ]yk, verfcheiden en dadclyk onder het oog vallende nuttigheden en voordeden van de uitkomst eeniger proeven zullen afgeleid hebben. Maar andere voordeden, die door reeds verkreegen kundigheden in het nieuw fystema van Scheikunst, en voorts, door zamenftelling van daaruit voortvloeiende denkbeelden,moeten gezogt worden , zullen minder onder het oog gevallen zyn. Ik zal uwe opmerkzaamheid daaromtrent, zo veel myn vermogen toelaat, te hulp koomen; immers zyn wy thans in ftaat gcfteld , om veele verfchyn zelen te verklaaren , waarvan wy te vooren , of geheel geen, of zeer onvoldoende reden konden geeven. Verfchynzelen die zich nu, door de Scheikundige kennis des waters, gemakkelyk laaten verklaaren ; en die wy ook dan eerst, naar deeze verklaaring, met nut kunnen toepasfen. Verwagt echter niet van my, dat de optelling van nuttigheden en voordeden , die ik u doen zal, ten opzichte van derzelver uitgebreidheid vollecdig zal zyn. Waar toch komen de kunften in eenen fprong tot volmaaktheid , of tot de volledigfte uitgebreidheid ? 't Was immers door alle tyden heen een naarftig onderzoek, waardoor dezelve zyn opgefteegen. En in zo verre myne pogingen hierin gebrekkig bevonden worden , zal het my zeer verblyden, indien ik dit onderwerp door anderen zie uitbreiden. Vereert my met uwen gewoone aandagt en milde toegevenheid'. Heb ik dan getoond , dat, wanneer men van de gemeene dampkringslucht het zuivere luchtdeel affcheidt, het overgebleevene deel (Azote), doodelyk voor de Mmm 3 adem-  ^ 15 E Z A M E N S T K L L I N G ademhaling, en ongefchikt voor het vuur is, Dat men, door vereeniging van die beiden, weder dampkringslucht daar ftelde; heb ik doen zien, dat zuivere lucht, al of geen lucht is, nadat het Calorique daarmede vereenigd, of in vryheid getreeden is; en blykt het dus, dat de gemeene dampkringslucht uit meer dan één beginzel is zamengefteld; dan moet het diensvolgens, voor een beweczen waarheid aangenomen worden, dat de lucht, zo min als het water, onder de hoofdfeilen behoore. Dit is een der voornaamfte* bepaahugen, welke myn behandeld onderwerp kan opleveren, maar verder: Zedert wy de wegen kenden , langs welken het water kon gefcheideu eu weder zamengefteld worden ts het dat wy konden bepaalen den oorfprong des waters, en wederkeerig der zuivere en ontvlambare lucht; zonder water immers, zonder deszelfs zamenftellende begmzels, hebben wy gezien dat het niet mogelyk is , deeze luchten voorttebrengen. Overal waar water gedecomponeerd wordt, ontdaan deeze luchten , of de grondbeginzelen van die luchten voegen zich in eenen vasten ftaat by andere ligchaamen. Zo voegt zich by voorbeeld de zuivere lucht, het eene oeftaandeel des waters, by eenig metaal tot roest, of tot verkalking, terwyl de ontvlambaare lucht het andere oeftaandeel des waters met het beginzel van warmte, vereemgt, als een luchtvormige vloeiftof in een -las «an worden opgevangen, ofuitde moerasfen in den dampkring treed., fa de„ groei der ^ ^eurt juist het omgekeerde , want aldaar gaat de zuivere lucht over in den dampkring, terwyl de bafis derontvlambaare lucht, de niasfa van het gewas aan-. UKfc %^nlbaks,aJsvvyvan,he!; nut der groei-.  VAN HET WATER. 39? jing fpreeken , dit laatfte breedvoeriger aantoonen. Intusfchen blykt het allerduidelykst, dat de bafis der zuivere en brandbaare luchten in het water liggen, eu den ftaat van lucht, door bykoming van het beginzel van warmte , aanneemcn, zo dat het water lucht, en wederkeerig de lucht water voortbrengen. Welk een licht kan dit niet byzetten , in Meteorologifche waarneemingen ! Zien wy derhalven uit de moerasgronden brandbaare lucht opryzen, iets dat voor 20 jaaren nog onbekend was, een brandbaare lucht te zyn , en welke men zedert met duizenderlei gisfingen getracht heelt te verklaaren,wy behoeven,met ons leerftuk gewapend, naar geen geheimzinnige oorzaak dooiende om te zien. De rotting, een decompofitie des waters ten gevolge hebbende , gelyk wy zo aanftonds nader zien zullen , moeten rottende plantgewasfen dezelven uitftooten, en de voortgebrachte lucht uit het moeras doen opborrelen. Ook zal het yzerertz van moeras en veengronden, zich met het plantaartig zuur der verrotte gewasfen vereenigende, de ontvlambaare lucht uitgeeven; terwyl de ertz, het andere beltaandeel des waters: te weeten de bafis der zuivere lucht, aanneemt. Zien wy ontvlambaare lucht, van zinck of yzer en vitrioolzuur voortbrengen , en tevens dat zulks niet geleideden kan zonder byvoeging van ten minften vier deelen water, ten opzichte van het zuur (0»'en zien wy O) Men bevind dat 100 W' y^r, tot metaalkalk overgegaan , met 25 ffi gewicht is vermeerderd. Deze gewichts vermeerdering is het Oxygéne of zuure flof des waters, terwyl het hydrogéne of brand/lof des waters, zich in vereentMmm 4  DE ZA MENSTELLING wy dat het gebezigde zuur het vermogen behoud , om, - bewerking, nog even vee! loogzout te verzadigen , en de zinck loslaat , zo belluitcn wy daaruit dat deeze lucht noch uit de zinck , noch uit het vi' tnooizuur is voortgebragt „ maar alleen uit het by bevoegde water (f). Willen wy den. oorfprong weeten van ontvlambaare lucht uit wyngcest, door het zwaar vitrioolzuur voortgebragt , zo letten wy daarop , dat , terwyl dit zuur het Oxygéne der waterige deelen des wynseest* van de aetherifche olië losmaakt, zich dat Oxygéne met eenige brandbaare deelen tot plantenzuur vcreetiigt, (zoals wy het altoos by het vitrioolzuur, in de Retort, na de destillatie van het pynftülend vogt van Holman aantreffen) terwyl de bafis der ontvlambaare lucht , nu mede tut de waterige deelen los ak. worden , en in vereeniging getreeden met het be<4zel van warmte, zich tot ontvlambaare lucht verheft. Zie mng met het Calorique ontvlambaare lucht 4érM Ieder Paryfer & yzer fcheidt uit het water 9302 Cubick■duimen tucht. (D Vitrioolzuur, zonder tusfchenkomst™» water, maakt geen effervefcemJe met stalen; de r^den daarvan is, dat étt zuur, te zwaar en te weinig met water geen voorraad heeft van oxygéne en hydrogéne, om aan de eenejae metaalkalk te maaken , tn aan de andere zyde Brandbaare lucht te vormen. Maar voegt men hier Jter het metaal opgelost is, evenwel loogzout aanneemt\ midde/erwyJde kali des metaals neder/laat; ten benyze, dal er geen zuur tot de vorming der brandbaare lucht en me, Uutfkslk. vernield was.  VAN HET WATER. Ooi Ziedaar den oorfprong der brandbaare lucht uit geesten. Vinden wy in de plantgewasfen eene onbefef baare menigte brandbaare lucht , by elke verbranding , zo befluiten wy, met deeze kennis nu gewapend , dat de plantgewasfen dit weezen van het water by den groei ontleend hebben. Vinden wy al verder, dat deeze ontvlambaare lucht in alle de deelen van het dierlyk ligchaam , byzonder in de beenderen, in dezelfde maate, en op dezelfde wyze, en van denzelfden aart aanweezig is , zo bepaalen wy , dat onze ligchaamen dezelve , of van het water 'zelf onmiddelyk , of van onze voedzels ontleenen , want onze voedzels zyn of plantgewasfen , of zyn van dezelven oorlprongelyk , zo als by voorbeeld het vleesch der dieren, dat wy eeten, mede van de planten zyn oorfprong heeft. Wy zullen ftraks aanleiding krygen , om meer byzonder over dit ftuk te fpreeken. Thans is het genoeg, om te doen opmerken, dat zo wel de deelen der dieren als de gewasfen , uit de analyfis des waters, de ontvlambare lucht ontleenen. Daar wy de eene ontvlambaare lucht zwaarder dan de andere aantrelFen en juist ondervinden , dat ook die zwaardere het brandbaarst is, zo mogen wy gerust vermoeden, dat dit voorvalt, om dat tot de ligtfte lucht minder, dan tot de zwaarfte, van derzelver bafes zyn aangewend. De zwaarfte lucht verkreeg meer Hydrogéne , en dit laatfte vorderde meer Calorique , en juist daarom is dezelfde ook zwaarder en brandbaarder. In het begin deezer eeuwe, en dus met het aanbreekend licht der Scheikunst, leefde de beroemde stahl. Deeze bragt eene ftelling ter baane , volgens welke men zedert dien tyd in ftaat was, eene menigte ScheiMmm 5 kunftige  Q03 DE ZAMENSTELLING kunftige verfchynfels te verklaaren. De ftelling kree» in de fcheikundige waereld eene zo grooten trap van waarfchynlykheid , dat dezelve algemeen wierd aangenomen, totdat de Scheikunst met eenen tak, teweten de Luchtkunde, vermeerdert wierd. Hy meende I'. dat 'er een gelykaartig hoofdftoffelyk vuurweezen, als beftaandeel, in alle ligchaamen aanweezig was. Dit weezen noemde hy Phlogiston. 11°. Dat dit vuurweezen, dit Phlogiston de oorzaak was , van de brandbaarheid , van de kleuren der ligchaamen, van de fcherpte der zouten , — van het roet, — van den glans der metaalen, en — van den zamenhang der meeste voorwerpen, in het ryk der Natuur. III*. Stelde hy vast, dat alle ligchaamen van dit Phlogiston beroofd, hun zamenhang verliezen, zo dat turf en hout, by de verbranding, tot asch, de glansryke metalen in het vuur tot kalk verteeren , en de ligchaamen der verflorvenen tot ftof vergaan. Indedaad, deeze (tellingen, waaraan de uitkomst vau veele zaaken in de natuur en kunst zelve zonaauwkeurig fcheen te beantwoorden, zo zelf, dat een verkalkt metaal, door byvoeging van dit vermeende Phlogiston, tot glansryk metaal wederkeerde, kreeg cen°beweezen aanzien, en dit gevoelen wierd algemeen aangenomen. Zolang nu ons leerftuk , de Analyfis des waters, onbekend was , hebben wy geen genoegzaamen grond gehad , om het beftaan en de aanweezigheid van het Phlogiston te ontkennen; integendeel men heeft om een aantal van verfchynzelen te verklaaren, het Phlogiston moeten inroepen , hoe zeer nimmer eenig dugtig bewys voor hetzelve is aangevoerd, en deszelfs ingebeeld aanweezen alleen loutere veronderftelling was. Thans  VAN HET WATER. 903 Thans is de Scheikunst van dit harsfenfchimmig gedrogt ontflagen, en zy is met een zelfftandig weezen , dat gezien en gevoeld kan worden, verrykt. Een weezen, dat, door vereeniging met verfchillende ligchaamen , byzondere modificatiën aanneemt. By voorbeeld , wy fpreeken van het Oxygéne, dat, nu eens vereenigd met het beginzel van warmte, zich als een luchtvormige vloeiftof vertoont , dan eens vereenigd met brandbaare weezens, zuuren daarflelt, dan eens in vereeniging met de vlug-loogzoutige lucht, fa.lpet.er, of, door verfchillende ïusfchenkomlten , zeezout en andere zouten daarltelt, dan eens, in vereeniging met de metaalen , de roest verwekt, dan eens verbonden met hydrogéne, water maakt, dan eens met koolftof vaste lucht, en eindelyk, om niets meeraantehaalen, met het verhakkend deel van onze dampkringslucht in vermenging getreeden , onzen voor de ademhaling gefchikten dampkring formeert. Voelden wy,by de vermenging van vitrioolzuur en water, de warmwording deezer vloeiftoffen, wy leerden daar door kennen het ontfnappen van het beginfel van warmte, in alle vaatcn, waarin, en aan alle ligchaamen,waaromtrent de verdwyning van dit beginzel voorvalt; deeze warmwording voelende, kunnen wy befluiten, dat eene verandering in de voorwerpen welken wy onderzoeken , voorvalt. Wisten wy te vooren de mogelykheid niet te beredeneren,hoe in een ftukje kryt of falpeter, hoe in veele andere voorwerpen , zulk eene verbazende hoeveelheid van lucht kon aanweezig zyn ,wy kunnen , zo dra wy het denkbeeld verkreegen hebben , dat deeze lucht niet in den ftaat van lucht, maar flegts met derzelver grondflag in de lichaamen. behoefde aanweezig te zyn, en door aan- neeroing  904 DE ZA MENSTELLING neeming voh het beginsel der warmte , in die uitgebreidheid te voorfchyn kan treeden , bevatten, hoe zulks geleideden kan . eu hoe de bafis eener lucht, dit beginzel van warmte verlaatende, tot eene vaste en wigtige zèlfftandigheid terug keert. Wisten wy, voor deezen, de verfchillende hardheid in de zamenftelling der ligchaamen niet te verklaaren, en waarom een diamant zo veel harder is dan glas, glas zo veel harder dan porcelein, ftaal zo veel harder dan yzer, wy leiden dit thans duidelyk af van de bygevoegde hoeveelheid van het Caloriqué, zo dat dit beginzel de lichaamen hard maakt , of vloeibaar , of luchtvormig. Wil men een voorbeeld, ftel u dan voor, dat zuivere en brandbaare lucht, van den overvloed deezes beginzels beroofd, water maakt; dat water, van dit beginzel beroofd, hard ys wordt ; zo dat wy met regt befluiten , dat het Calorique eene voorname rol in de natuur fpeelt. Maar hoe veele andere uitkomften in de Scheikunst kunnen door deeze ondervinding van het Calorique niet verklaard worden? by voorbeeld, zien wy water, op het vuur kokende, zich tot dampen vormen , zo befluiten wy nu , dat zulks alleen door het op het vuur verkreegen beginzel gefchied , en wy leiden 'er tevens uit af, waarom kokend water geen fterker hette dan die van 212° kan aanneemen ; want, zo dra met deeze hette , het water het beginzel van warmte loslaat , zo dat hetzelve met de dampen ontfnappeu kan, is het zeker, dat telkens uit het kokend water zo veel van dit beginzel van warmte met de dampen opklimt, als het vuur daarby voegt , tot dat al het water uitgedampt is. Even zo zien wy in eene omgekeerde reeden, dat de dampen, in de koude verdikkende , haar aangenoomen beginzel van warmte „ ver-  van het water* 905 verliezende , zich tot water moeten verzamelen of zamenvoegen. 't Was zedert veele jaaren een geheimzinnig verfchynzel, dat de metaalen, indien dezelve tot metaalkalken veranderden, in gewicht toenamen. In het begin deezer Eeuwe ontdekte dit eenen voornaam Scheikunstenaar van zynen tyd, den Heer jean rey. Hy ftelde vast, dat dit gewicht door toetreeding der lucht veroorzaakt wierd. Hoe zeer dit ftelfel waar was, verdween hetzelve zonder door hem, of door iemand verdedigd te worden, of hetzelve met proeven te bevestigen. De beroemde Apotbecar en Chemist jieyer te Berlin ondervond ook deeze gewigts vermeerdering; hy befloot, dat het vuur, indien hy de metaalkalken langs den drogen weg , — of dat het loogzout, indien hy dezelve metaalkalken langs den natten weg bereid had — die vermeerdering van gewicht daaraan gelegd hadden. Hy nam vervolgens waar, dat zich de aangenomene zwaarte der metaalen wederom door vuur liet uitdry ven, door vuur, aan het welk hy te vooren het vermogen toegekend had , om het gewicht der metaalen tc vermeerderen, zonder de tegenftrydigheid van dit gevoelen optemerken : en niettegenftaande hy van de zuuren, tot zyn metaalontbindingen gebezigd, ondervond, dat zy hetvermoogen om loogzouten te verzadigen behielden, kwam hy nimmer op het denkbeeld, dat deeze zuuren, by de ontbindinge der metaalen gedecomponeerd wierden, uit welke decompofitie hy anders zoude hebben kunnen afleiden, dat zich de bafis der zuuren met het metaal tot metaalkalk vereenigd had. Het metaal, dat tot metaalkalk overgaat, vermeerdert doorgaans } in gewicht of iets minder. Dit gewicht  $0iS DK ZA5IESSTELIIN5 zei van zuivere en ontvlambaare luchten , en tevens van vitrioolzuure damp. Op het ogenblik nu, dat dit mengzel ontlhat , en eene verbazende luchtvonnige uitzetting ontfangt, wordt deeze gantfche uitgebreidheid lucht, ook wederom plotzelyk vernietigd , zodat , by de losbarding van het kruid, het beginzel van warmte genoegzaam op het zelfde ogenblik verdwynt, als het te voorfchyn kwam. Wy kunnen den overgang van tyd in den flag van het buskruid ons wel vertegenwoordigen , omdat wy weeten dat 'er niets kan vernield worden , tenzy hetzelve vooraf aanweezig zy; dan, wy kunnen deezen overgang in het gehoor niet onderfcheiden , en daarom pleeg men het voor cénen flag te houden, veroorzaakt alleen van het ontdaan en niet van de vernieling der lucht. Geen wonder derhalven , dat de uitwerking van deeze tweeledige fnelheid geweldig is. Het water en het zuur, by deeze losbarsting gebooren , vervliegt wel greotertdeels als damp in de lucht, maar verdikt zich ook gedeeltelyk rondom den fnaphaansloop of het kanon , en wordt, met- en door aantrekking van het loogzout der verbrande falpeter, een loogzoutig vogt. Dit verfchynzel neemen wy bedendig waar, zelfs in den nee* ten zomer by het droogde weder, en bewyst duidelyk genoeg , dat dit vogt rondom het fchietgeweer water is , gevormd door de zuivere en brandbaare luchten. Zommigen hebben gemeend , dat dit vogt uit het buskruid zelve oorfpronglyk was , als niet genoeg gedroogd zynde. Maar daar men ondervind, dat buskruid minder kragt heeft, als het al te droog is, drookt zulk een denkbeeld niet met de uitkomst; want de reden, waarom eenigzins vogtig buskruid, harder dan droog buskruid (laat, fchynt my toe, ai mede in de vernieling des bygebleeven waters gelegen te zyn. Uit  VAN HET WATER. 929 Uit de ondervinding, dat het buskruid, doormiddel van de falpeter, zulk eene groote hoeveelheid lucht voortbrengt, volgt de verklaaring, waarom het buskruid in liet luchtydel, in het welk anders geen vuur branden kan, ontvlamt; want het buskruid, eenen geKoegzamen voorraad van zuivere lucht uit zich zelf bezittende, kan de dampkrings lucht, om te ontvlammen , ontbeeren. Nadat wy nu gezien hebben, dat de flag van het buskruid, van de ontwikkeling en weder vernieling der zuivere- en der brandbaare lucht afhangt, kunnen wy al verder uit die verfchynzels verklaaren den flag, welke een mengzel van yzervylzel, zwavelen loogzout, met water tot een deeg gemaakt, verwekken kan, by welke gelegenheid dit bygevoegde water geanalyfeerd wordt; als mede de reden van den flag, die een mengzel van falpeter, loogzout en zwavel veroorzaakt, en vervolgens, waarom het zogenaamd blikfemend goud en zilver zich met zulk eene ongemeeue iosbarffing kentekent. Zaaken , welke allen ■naauwkeurig te verklaaren, myn onderwerp, voor den tyd eener verhandeling gefchikt, te wyd zouden doen uitdyen. Ook verbied de tyd my, om zaaken van minder belang in overweeging te neemen , hoezeer daaruit verder blyken zoude het algemeen nut, dat kunlten en wetenfchappen trekken kunnen uit de juiste kennis des waters. Indedaad: Het water, of liever de grondbeginzels van het water , Jlaan in een uitgeftrekt verhand tot de geheele natuur ! Komt u , myn I leeren! deeze loffpraak te groot voor? vergunt my dan, dat ik uw geduld en aandagt nog eenige ogenblikken ophoude , en overweegt met my den oorfprong en aanweezigheid van ons eigen ligch-aam. Ik vermoede , dat ds •■^rondflag van hetzelve in. het water ligt. Ooo 3 \Vaa*«  93° de samenstelling Waaruit beftond, byonze geboorte, ons ligchaam? Uit niets anders , dan uit een geleiachtig vleesch en weeke beenderen. Dit vleesch en deeze beenderen waren, eenen zekeren tyd voor de geboorte, volko-» men aan een week en vochtig eywit gelyk. Van deeze zelfitandigheid zyn de hardde beenderen oorfprongelyk. Indedaad ons geheele ligchaam, met al wat 'er aan is, was eertyds niets dan een waterig lym! Nee* men wy nu in aanmerking, dat dc voortduuring van bet leven onzer ouders , van wien dit lym door de opvolging van alle gedachten heen af komdig is, ten allen tyde afhangelyk is geweest van de genietingvan fpys en drank; dat deeze fpys en drank uit het aardryk voortkomen; -r— dat 'er niets uit het sardryk voortkomt, dan door middel van den groei, waarvan de fcheiding des waters een gevolg is; -— dat de voortbrengzels des aardryks haare zelfdandigbeid uit deeze fcheiding verkrygen , en van het Hydrogéne hun gewicht ontleenen ; —— dat derhalven brood en wyn , en allerlei vocdzel van het water afkomen , van welk voedzel wy leeven , en onze voorouders geleefd hebben; dat het leven van deeze laatften de bron is van onze wordingen aanweezen;— dat wy na onze geboorte, gelyk zulks door alle tyden en getlagten heen heeft plaats gehad, ons even met dezelfde producten, die van het water oorfpronglyk zyn , blyven voeden; —- dat, by het klimmen der jaaren, onze keuze zich tot vaster lpyze bepalende, en door andere oorzaken onze beenderen wel harder, onze fpieren vaster worden, maar dat wy, 't zy wy vleesch , 'tzy wy brood , 't zy wy iets anders eeten, altoos zulk voedzel tot aangroeijing en onderhouding van ons iigchaam aanwenden , als in deszelfs. wasdom , zyn icpifproug aan het water verfchuldigd is. Immers ee-  VAN HET WATER. 931 ten de dieren zo wel het kruid en de voortbrengzelen des velds, als de mensch; en daarby wederom eeten wy hun vleesch. Uit alle deeze gevolgtrekkingen wordt het vry klaar, dat de aanleg van ons ligchaam, en de onderhouding van ons leven, oorfpronglyk van het water is. Dan ook de Scheikunst heeft ons hierin voorgelicht. Plantaartige zelfftandigheden geeven zo wel een lym als de dierlyke, geheel aan elkander gelyk. Dit lym brengt dezelfde producten voort als bet dierlyk lym, of de beenderen. Beiden geeven hetzelfde vlugloogzout, dezelfdedierenolie, brandbare lucht, phosphoruszuur en koolftof. 't Is waar, wy kunnen uit het water deeze dingen niet onmiddelyk bereiden. Maar ik heb, met myne ftelling, geenszins ook andere bronnen deivermogende natuur ontkent. Een Uurwyzer vertoont ons den tyd niet, door de werking van den horologieveêr alleen, fchoon deeze in het werktuig als de eerfte oorzaak moet gehouden worden. Vergelyken wy nu by deeze beredeneerde fchildery allerlei voorwerpen, uit het dieren- of plantenryk genomen , zo kan men van dezelver aanweezen en voortduuring dezelfde verklaaring geeven. Zo klaar echter fchynt het niet met de voorwerpen uit het ryk der Delfftoffen gelegen te zyn; en het is noodzakelyk, dat de nieuwe ontdekkingen zich nog verder zullen moeten uitftrekken, waartoe eene juiste kennis der maate van het Calorique tot de ligchaamen waarfchynlyk zeer veel zal toebrengen. Ziedaar, myne Heeren! myne poging, welke ik aangewend heb , om u , uit eene fcheikunftige befchouwing des waters, te verklaaren eenige verfchynzelen, die de Natuur- Schei-Genees-en Huishoudkunst voorOoo. 4 «k2"  0^2 DE ZAMF.NSTELUNG VAN HÉT WATER, deelig, en, zo ik vertrouw, uw aandagtwaardigzullen geweest zyn. Ik durf u aanpryzen , om by voorkomende gelegenheden een gepast gebruik van dezelve te maaken. Ik zoude hier meer andere voordeelen hebben kunnen byvocgen , indien ik aan den eenen kant niet voor wydlopigheid gevreesd had, en aan den andeten kant niet had kunnen veronderilellen , dat een- waarneemende oplettendheid, de meesten van my, ne hoorderen zo eigen, hen zoude in ftaat Hellen, om, by voorkomende omftandiglicden , verfeheiden ver-. fchynzelen van de ontleding des waters afteleiden en te verklaaren. Ik peuujte dan met deeze twee aanmerkingen: 1°, Dit de tegenwoordige ftaat der nieuwe ontdekkingen in de Scheikunst niet ongelyk is aan den loop der Mathemutifche weterjehappen: Volgt in de Mathefis. de eene waarheid en zekerheid uit de andere, en uit deezen v-edtnm de oplosfingen en gevolgen, 't is genoegzaam eren zo met den tegenswoordigen ftaat der Scheikunst gelegen, . II", Dat de nuttige gevolgen , die de ontdekking van de zamenftelling des waters ons leert , my .menigmaal aanleiding hebben gegeven, om, onder de behandeling van veele behandelde ftukjes, zeedskundige overweegingen in het midden te brengen ; maar dat ik zulks onnodig heb geacht , aangezien ik my overtuigd hield, dat myne. hoorderen, zonder dat, meer dan eens in twyffel zullen hebben geftaan , of zy zich meer over de grootheid van Gods Wysheid en Almagt , dan wel over de uitnemend, keid van zyne goedheid en zorgvuldige liefde moeste* serwonderen. Ik heb gezegd! BLAD-  BLADwYZER DER VOORNAAMSTE BI ZONDERHEDEN, VOORKOMENDE IN DE V, DEELEN VAN HET ALGEMEEN MAGAZYN VAN WETENSCHAP, KUNST EN SMAAK. (I. II. III. IV. en V. dienen ter aanduiding van het I^e, Ilde, IJlde-, iyde en V<*e Deel.) A. Aandoeningen (Het beftaan van de) onzer ziel, en wel byzonder van aangenaame aandoeningen uit het bezet' van waarheid , deugd , eerlykheid , grootmoedigheid , en van onaangename aandoeningen uit de befchouwing van bedrog, geveinsdheid en ondeugd, door de ondervinding geItaafd. III. 15 iS. reden, waarom zo veele menfehen, indien zy door da deugd aangenaam , door de ondeugd onaangenaam aangedaan worden, echter de deugd veriaaken en met de ondeugd zich bezoedelen , 23 2'f. reden, welke 30 veele menfehen , niet tegenftaande deeze aandoeningen , naar de akeligfte en wreedlte Schouwtonselen dryit. 25-30. Aandoenlykheid. Zie Gevoeligheid, Aanrjuking , over de verfchillende uitwerkfelen van elka.nqer onderling aanraa- kende zelfftandigheden. V. 218-221. Aardbevingen (De waarfchyn. lyke oorzaak der) welke de ontbarstingen der vuurfpuuwende Bergen voorafgaan. I. 629. — — als de uitwerkfels van natuurlyke vuurmachines opgegeven, II. 75-80. middel om de Steden voor aardbevingen en derzelver gevolgen te bevryden, ald, 77- 83. Air de (gedaante en grootheid der) II. 817. derzelver omtrek, 818. inhoud van dezelve, 819. over de zea en het vaste land , 820. het gevoelen van den Heer Buffon , dat de aarde baar begin genomen heeft na eene aigemeene gloeijing of branding , en dat zy insgelyks aan eena algemeens overilrooming is blootgefleld geweest, onderzogt 1. 235. overleveringen, berichten en verhaaien der Scythen , die met het fystema van Button volkomen overeenftem. Qoo 5 men,  m bladwyzer. men, 237. duistere denkbeelden der Ouden deswegens ,239. over het inwendig vuur van onze aarde, waarvan zy veel meer warmte ontvangt dan van de Zon, V. 710-718. dat aan de beftendige vermindering en afneeming van dat vuur de verkouding of vermindering van de eigene warmte van den aardbol is toetefchryven, en dat deeze tevens de reden is van de verhuizing van deszelfs bewooners van het Noorden naar het Zuiden, die de verplaatzing van den zetel der wetenfchappen len gevolge gehad heeft, 718-725. Aardgordel (heete) het verblyf der fterke en verfcheu» rende dieren, V. 109. periodike afwisfelingcn van buitengemeene natte en drooge jaargetyden in deszelfs landftreeken,aW. oorzaak van het (legt en fpaarzaam voedzel voor de die. ren aldaar, 110. waarom zy van elders overgebragt, langzaam vermeerderen , aid. wyze beftiering hiervan, ui. fchadelyke gevolgen van het gebruik der vleeschfpyzen onder den heeten gordel ald. overvloed der kostelykfte vmchtboomen en aardgewa>fen in deeze ftreeken, 112 en 113. Hoofdvoed fel van deszelfs inwooneren. waarin beftaat, ald. Alenakirs (de) II. 411-413. Alipoenen, hunne gewoonte om nooit een ander tegente fpreeken} IV. 6 2 5. hunn e wellevendheid in 't voorbygaan en vooxbyryden, ali. 620. Abisfyniers, zonderlinge wetten der wellevendheid by dtt volk, JV. 625. hun gebruik om ftukken vleesch uit levendige dieren te fny den en raauw opteëeten, V. 799. vanwaar zy hetzelve ontleend hebben, ald. 801. Befchry ving van hunne gascmaalen, ald. 803-806. de minnaars der vrouwen overeenkomftig met de Cicisbeo's der Itaüaanen, 807 Abraham, als een historisch gedenkteken befchouwd der betrekkingen van het menschdom op God, als de vader eens volks, aan wien de waereld de zuiverfte begrippen van God te danken heeft,en als het tydelyk middel, waarvan de Godheid zich ter bevordering van haare oogmerken bediende , V. 523 - 525. Zyn ootmoedige onderwerping en onwrikbaar vertrouwen op God, ald. de Mesfias moest zyn zoon zyn. 532-535- Addifon beoordeeld, I. 703. uitmuntendheid zyner vertoogen in Profa boven zyne vaerfen, ald. Ademhaaling (over de noodzakelykheidder) of de nuttigheid welke de lucht,in de longen ingehaald, aan het bloed verfchafr, I. 638,639. Aè'rojlatica (het vliegen der vogelen volgens de grondbeginzelen der) verklaard. Zie Vogelen. Aetm (vruchtbaarheid en fchoonheid van de hndfireek  B L A D W Y Z E R. S3S flreek rondom de) V. 633t deszelfs gedaante, 634' befchryving van den voet des bergs Regione Piemontefe, ald. van de tweede ftreek Regione Sylvofa, 635oudheid van derzelver boopien, en de di cento cavalli, ald. van de fneeuwftreek, Regione Scoperta, ald. over den onbeklimbaren yskegel , in welks midden de Vulcanifche beker ftaat mee zyn wydgaapende openingen, 615 het eeuwige ys, dat aldaar gevonden wordt, en de hevige koude en overmatige hitte , die men daar te gelykertyd gevoelt, ald. over de drie onderfcheiden vuurkolken van denzelven, ald. gezicht van den opgang der zon van dit ftandpunc der waereld , 636. Afgodery, haare oudheid, buitenfpooriaheid en algemeenheid aangewezen, I. 463 468. oorzaaken derzelve, welke op dwaalingen en misvattingen in den Godsdienst zeiven berusten, 468. als, 1) verkeerde begrippen omtrent den oorfprong van het natuurlyk en zedelyk kwaad, 470. 1) ongepaste middelen ter verzoening van gepleegde misdaaden en ter veihoeding van derzelver gevolgen, 473- 3) bewyzen van dankbaarheid aan onrechte voorwerpsn op eene ver\ eerde wyze toegebragt, 474 4) wanbegrippen wegens het beftier van God over deeze waereld, 477. gingen , welke buiten den Godsdienst, "t zy recht- ftreeks of van ter zyde, aanleiding tot Afgodery gegeven hebben, 813. als, 1) de kunstgrepen van de Maatkunde,814-825. 2)het klimaat of de luchtgefteldheid van een land, benevens de levenswyze van deszelfs bewoontrs, 826 838. 3) de kunsten en wetenfchappen, en derzelver beoefening, 994-1016. over de uitwerkingen , die het voorbeeld van het eene volk op het andere moest hebben, 1017-1022. de tydorde waarin de onderfcheidene foorten van Afgodery elkander zyn opgevolgd. 1022-1024. Jfoaten. (gefchiedenis van de 'afkondiging en voortgang der). II. 329 enz. Agrigentum (befchryving van) door Diodorus en Polybius, V. 634. ontzaglyke bevolking en pracht van deeze Stad ten tyde van haar bloei, ald de tempel van Juno Lacinia en die der Eendracht, welke onder alle tempelen van Siciliën het best behouden is gebleven , ald. ruïnen van dsn tempel van Aefculapius , Hercules , Jupiter Olympius en anderen, aldaar. 644. Akkerbouw, als een voorwerp van Staatszorg meer te behartigen dan de Veeteelt. III. 755Alba (de Hertog van) gekenfchetst, I 113 en 114. onvoorzichtig gedrag van denzelven in het heffen van den tienden en twintigften penning, ali. 122-125.  »2<5 ELADWYZER, zyn hoogmoed gefnuikt op een ontbyt by Cntharina van Zwartzenburg, op het flot te Rtidolftad in den jaare IS47, IV. 112. Albairosfe, zekere zeevogel, befchreven , I. 986. zyn geftadig zweeven over de oppervlakte der zee, 987. door welk middel de onbewogen vlerken, die de lucht niet klieven om we. derftand te vinden, deezen zwaaren vogel in de lucht kunnen ophouden, ald. Ali, of de tuinen des geluks, een vertel fel. IV. 336-341. ^e»(verflageener reize naar de; in het Duitfche gedeelte van Zwitferland. V. 745. Amazoonen (over de geloofwaardigheid van het beftaan der) III. 647. Haare gefchiedenis is op overleveringen gegrond, 648. Oviedo's befchryving der Amazoonen, 649. gelykluidend bericht van Pater La Condamine, 650-652. de menigte berichten aangaande de Amazoonen van den Abt Gilü, ald. Amerkamen , hunne buitengemeene veinskunst en listigheid, IV. 965. hunne bedekte famenfweeringen tegen de Europeërs, ald. hunne ftandvastigheid in de pyniging, ald. 966. fchriklyk vergif, waarmede zy hunne pylen beftryken, ald. hunne natuurlyke neiging tot liegen, bedriegen en drinken ,ald. hunne begrippen van de waarde der dieren, en de tederheid, die zy hen bewyzen, V. 61 r. hunne gedachten van dqn ftaat derzei ven na den dool ald. hun gevoelen, dat de mensch van de dieren afftamt,en dat het leven van ieder mensch met dat van zeker dier verbonden zv, ald. hunne tederheid voor de dieren, als een der fterkfte bewyzen van de hoogfte ontaarting der menfchely. ke natuur in de oorfprong. kelyke bewooners der nieuwe waereld. 612. Amerkamen (Noord) Characteristieke trekken uit de gefchiedenis der vereenigde Noordamericaanfche Staiten, byzonderlyk uit de tyden van den laatften Americaanfchen oorlog. IV". 298-306. Amjïetdnm, oprichting van een Doorluchtige School aldaar, II. 117. Tegenkanting der Stad Leyden, tegen dit oogmerk, ald. Vosfius tot eerften Hoogleeraar aldaar baroepen. 117,118. Ammoniakze-ut, waaruit ont- ftaat. V. 89. Antichrist, in welken zin de Protestanten dit woord gebruiken. III. 437, 438. Antieken (het fchoon der) onder welke bepaalingen in de fchilderkunst te brengen. II. 344-346. Antonims (Titus en iVJarcus Aurelius) met eikanderen vergeleken. II. 286 , 28/. Antonynen (Tafereel van den luister en eendracht des Romeinfchen ryks in de eeuw der). II. 285. Arabieren (wetten van wellevendheid by de) iV. 63 r. het hoofdvoorwerp van hunne beleefdheid en eerbied  BLA'DWYZER. 037 bied, 63a. de Etiquette der Arabifche vrouwen, ald. Befchryving van een bezoek, dat een Princes by de Gemalin van een Emir aflegt, 633. sinhitettuur (over de fchoonheid in de) Zie Bouwkunde. Ariusto, beoordeeling van zyn Orlando Furiofo, of raazenden Roeland, I. 696, 697. vergelyking van denzelven met het verlost Jerufalem van 'fasfo, 698. hoogachting der Italiaanen voor deezen dichter , 699. ongerymdheden. waarmede zyn Heldendicht is opgevuld, ald. Jtr destemeer zy toebrengen tot ons geluk, UI. 886. Blad (het wandelende) waar» neemingen van den Heer Poirti omtrent dit Infect > II- 497-Soo. Bladeren der Planten (over het vermogen van de) om de dampkringslucht te zuivé* ren. Zie Planten. Biindgeboornè, (houding vari een) die op zyn twintigfte jaar, door de bewerking van een oculist, zyn ge-1 zicht kreeg. I. 1040. Blixemafl:iders (orïzydigé beproeving en verdeediging det metaalen!)li 937-9? 7« 1'pp Vööo  942 BLADWYZE R. voorbeelden van derzelver vermogen en goede diensten op Kerktorens en Schepen ald. 948-955. Defpitfen op Salomo's tempel, als volmaakte blixemafleiders befchouwd. ald. 57-84. Bloedbolletjes (over de onbegrypelyke kleinheid en uitgeflrektheid der). II. 641. Bhemen (de zucht tot) als een natuurlyke neiging, by de menfehen befchouwd,1.643. fcha Jelykheid derzelven in btfloten vertrekken, 259en 648. Proeven van Priestley en Ingenbous deswegen- genomen , 645 en 64C Welke bloemen in't byzonder zeer fchadelyk zyn, 647. derzelver gevaariykheid in den nacht. 647. voorbeelden van menfehen, die wegens de veelheid der bloemen in hun bed verflikt zyn of doode lyke toevallen gekregen hebben, 648-650. ■ (over delichtgeevende) IV, 263. oorzaaken daarvan onderzocht, 264. Blymoedigheid (de) aangeprezen. 111. 999. Blyfpel, (het gemeene) hoe natuurlykerhoe beter. IV. 133. m (het hooge) moet geenzins de navolging als een begocheling bedoelen, IV. 134. onkunde van Fielding in de beöordeelins van Ganicks voorftellingineen tooneel van Hamlet ald. — eigenlyke oorfprong van hetzelve. IV. 987. Boerenkryg , befchreven, II. 507-508. brengt het werk der hervorming in groot gevaar, ali, wordt met kracht door de Duitfché Vorsten te keer gegaan, ald. Boisior.e, zyne ongeloof!yke ftoutmoedighcid en dapperheid, IL 874-877. zyne zonderlinge ontmoeting by Sully. ald. 877, 878. Boomen , waarom dezelven, rondom van de zon befchenen, de lucht zuiveren , die zy door al te dichte fchaduwen vergiftigen, I. 260. hoe men dezelven uit dien hoofde by de lusthuizen planten moet, ald. voordeel van de boomen op het Eiland Tabago, 262. nadeelige gevolgen van het uit-' roeijen dezelven te Palestina en in vencheidenftreeken van Spinje en Italiën. 263» Boosheid wat eig'.-nlyü is, IV. 901. waaruit ontttaat, ald. Borax de plaatfen waar, en de wyze , hoe dezelve ontftaat, V. 584 en 586. hoe zy gezuiverd wordt , ald. over de ruuwe zelfitandigheid , waaruit men in Hol» land den Borax raffineert, 586. over de üoraxzuuren, of het Hombergfche fedativzout, dat, met mineraa) Alkali den waaien Borax geeft. 587. Bosjchen (nadeelige gevolgen van de uitroeijing der) op de Eilanden Cabo Verde en op de hoogte van het Eiland Barbados , I. 261, 26E. voordeden derzelver op de bergen van O-Taheite en op het EilandTabago. 26 r, 262. Basch.Snippen, waar zy beidea zomer en winter doorbrengen, 1. 983. hunne uittocht onder de vooroordeelen gerekend, ald.  BLAD W YZER. 043 B-$:iwhnsi (oorsprong der) il. 9c 1. vroegfte poogingen en 'rapswyze vorderingen deezer kunst, 902-918over den Gothifchen ftyl in deeze kunst, 90(1-915. maatftaf, naar welke de fchoonheid in de bouwkunst moet beoordeeld worden, IV. 157. grootheid en ryk. dom van ftotTen, ais bronnen van Bouwkundige fchoonheid opgegeeven, 159 en 160. fchranderheid in de • keuze en in de middelen, die. in het reguleeren van alle deszelfs deelen heerfchen moet, 161. werkt, even gelyk de muziek, op de verbeeldingskracht, zonder dat 'ergens een foort van navolging daarbyplaats vindt, 138. Stoffen , die een kunstenaar in handen heeft om tot dit oogmerk te kunnen dienen, 139. onderzoek of deeze kunst niet in ftaat is, op meerdere wyze met een goed gevolg op de verbeeldingskragt te werken, dan de bouwkunftenaars gemeenlyk doen. 141. Btuce, Fragment uit deszelfs reize. V. 799-807. Buffon (de verdienden van) gefchetst, I. 240. zyne tydvakken der natuur, 229-243. Burgermaitfchappy (oorfprong der) waaruit kan worden afgeleid? IV. 176. gedachten van Cicero des wegens, ald. duisterheid van ds eerste oorfprongen van alle Burgerftaaten, 177. eerste grondleggers van dezelven meestal verhevene vernuften , 178. hoofddoel van dezelve. 189. Burgermoed cn Bur^eritouiv gefebet-t in de bek-gering van het S'eedjs St. jean de Lone, IK. 813. Buskruid, oorzaaken van deszelfs verbazer.de uitwerkingen, V. 927. Bysfus botryoïdes, een plant, befchreven. 1 25 j , 252. Cuefar (Julius) vergeleken met Catilina I. 133. zyn llaa:szucht en geweld, 134. zyne omkopingen van 'c volk, 135. zyne plunderingen en bwndfehamngen , 136. zyne verachting van de vrybeid en de republiek, 135 en 137. fchandelyk gebruüc van zyne uitmuntende vermogens, 138 en 139. zyn oogmerk na zyne overweldiging, 140. zyn geweldige dood en welvoeglyke wy. ze van fterven , 141 en -43- Calabriën (ligging van) V. 316. domheid en moedeloosheid der inwooners waaraan toetefchryven, 321. noodlottige omkeerrg var) dit eertyds fchoone land , 317. Schriklyke gevolgen hiervan , ald. vergeiykintj van deeze eertyds aanlach» gende land-treek met het geen zy nu is, 318. rotzen, die aidaar in zee geftort zyn , 319, grootmoedigheid van de Koningen van Napels en Vrankryk , in de verzorging der ongelukkige inwooners, 322. Californiè'rs , de domfte onder alle Americaanfche Wilden IV. 960". hunne listigheid F pp 2  944 BLADWYZEK. om de zendelingen te bedriegen , ald. zonderlinge voorbeelden hiervan opgegeeven , 967, Calmukken (over de wetten der befcbaafdbeid onder de) IV 650, 651. Camouens Inetige fchets van zyn leven,"III. 1015-1018. voorwerp en plan van zyn Lufiade, 1019. zyne gebreken aangewezen, 1022. Caprei deszelfs beroemdheid door het verblyf van den d.vingeland Tiberics aldaar V. 323 de puinhoopen van deszelfs prachtige paleizen thans bewoond door Carthuizers, 324.. de baden van Tiberius aldaar, thans gefchikt tot huizen voor Heremieten en Visfchers, ald. Capua (beroemdheid van het eertyds prachtige) V. 143. Campamfche vafen , gemeenlyk verkeerd litruscifche vafen genaamd, ald. Carel de XHde Koning van Sweden, als Krygsman be fchouwd II. 847. zyn karafter , 851. zvn gedrag in zyne eerfte veldflagen , 852 - 857 zyne misfiagen , ald. de onge• lukkige gevallen , die hem bejegenden zyn geenzins 1 altyd aan zyn eigen fchuld te wyten , 857 - 859. onderzoek en bëoordteling van zyn plan in den I'oolfchen oorlog, ald. vereeniging van verfcheiden trekken , die deezen Vorst kenfehetfen. 872. Careljlad, zyn driftig karadter doet het werk der hervorming groot nadeel. II. 505. is de aanvanger van de bewuste beeldenftorming , 506. brengt zonderlinge gevoelens aan het licht over het avondmaal en den zin van deszelfs inftelling. 507- Cameval C befchryving vaa een) te Venetiën, V. 145. Catanea een der oudfte ftedee van Siciliën; haare hedendaagfche bloei , V. 633. de ruinen van het theater , vanwaar Alcibiades zya aanfpraak deed , ald. me» nigvuldige omwentelingen, die deeze Stad ondergaan heeft, ald. verbergt een andere Stad onder haare fundamenten , 634 fterke muur , die door de koud geworden lava om de Stad is getrokken, al t. Celtij che volken, waardoor zich zei ven als barbaaren onderfcbtïden , IV. 769. roem en eer hun kostelykfte fieraaden ald. dapperheid, en edelmoedigheid hun eigenaartig karacleriftiek, 769-770. Een natuurlyke vrugt van alle deeze overgeërfde deugden was by ben . bet tweegevecht , ald. onvolkomen berichten van de Griekfche en Romeinfche Schryvers, wegens dezelven aldaar, 771. waren de fcheidsrechters van recht en onrecht en de gegrondheid van nietige of betwiste aanfpraaken , 772. alle eer- of üt-dachtenii- feesten wierden onder hen met tweegevechten gevierd, ald, 774. vochten ook in tweegevechten ten bewyze vat» hup*  B L A D W Y Z E R. 945 hunne kracht, bekwaam heid en dapperheid , aid. 775. Hunr.e gastmaalen altyd met kamp vechten verzeld, ali. Cerigo (over het Eiland) oudtvds Cythera geheeten , IV. 514-510. Cervantes (Michaèl van) Savredra , zyn afkomst, I. 713. wordt tegen den zin zyner ouderen een dichter, ald. verlaat Spanje en vertrekt naar Rome: ald. wordt foklaat , ald. zyne heldendaden , ald. wordt gevangen genomen en naar Algiers gebragt, 714. zyn vlugt met andere flaven in een onderaardsch hol, 715. wordt verraden door een zyner makkers, 716 zyne grootheid van ziel voor den Koning , ald. wordt aan zynen voorigen Heer weder uitgeleverd, ald. wordt vrygekogt, 717- geeft zyn Donquichot uit, 718-720. gevolg hiervan , ald. zyn dood, 721. Champions, zie Kampvechters. Chineefen , hun bedrieglyk karafter , IV. 959- hunne listige aart; ald. merkwaardig ''voorbeeld hiervan in hunnen handel met de Franfchen, 960. hunne gewoonte , om alle waaien te vervalfchen, ald. zonderlinge voorbeelden hiervan zelf in het kleine, 961. hun bedrog aan de Engelfchsn gepleegd, 962. hunne onbefchaamdheid en waaruit dezelve ontftaat, 963. ongelooflyke behendigheid der Chineefche dieven, ali. de Etiquette der Chineefen , als het gewigtiglle gedeelte van hunna opvoeding , en het voornaamfte en onveranderlyk. fte gedeelte hunner wetgeeving befchouwd , ald 639646. overeenkomst der overige zuidlyke Afiuifcse volken met hen, 646. Ciooren (de)of Reiën derGriekfche blyfpelen tegen de berispingen derHeJendaagfchen verdeedigd , IV. 1003, 1004. Christen (fchets van een waai) I. 63. uitmuntend karacter der eerfte Christenen, aid. 49- „ (het ftorfbed van een waar) geteekend door Young, li. 745-747- Chriitengodsdienst, (de betrekkingen en invloed van den) op de Burgèimaatfchappy tegen R>>usfeau verdedigd, I. 30. voordeelen , die dezelve heeft aangebragt, ald. 52-54. misbiuiken eo wreedheden, die dezelve heeft doen affehaffen, 49, so.en deraelver heilzaame invloed op onze ftaatsgelteldheid , 53. misbruiken, die in denzelven zyn ingeflopen, w,aaraan toete fchryven , 50» 52. bet. patriotisme niet onbeffaar;» baar met denzelven, 49. bewys voor de waarheid van denzelven, uit de:-zelfs verband met eenig hoofdvoorwerpen in de gefchiedenis der Jooden , JV. 523 - 538. Chriiteykerk, (befchouwing van de drie verfchillende ftaajen of tydperken van de) 111. 438. Ppp i ©.  BLAD W YZER. 949 Dichter , bekwaamheden en eigenfchappen der Dichtkunst, die vereischt worden om een groot Dichter te vormen , 1.505-508. gepaste beltiering die 'er noaig is om zyn edele drift binnen de juiste paaien te houden, ald. oefening, taalkennis en ervarenis in de oude Griekfche en Latynfche Dichters , die hy noodzakelyk hebben moet , ald. kennis van het menfchelyk hart, 509. achting die men altyd 'voor goede Dichters gehad beeft, 505. kinderen en jongelingen , oudtyds «ran het onderwys der Dichters overgegeeven , 503. zinnebeeldig voorftel hiervan in het voorbeeld der Argonauten, ald. _, (Griekfche en La¬ tynfche) 'derzelver beoefening als de beste regelen der dichtkunst aangeprezen , 1. 334 gedachten van Voltaire en Tasfo deswegens, 335. 336- over het vergelyken van ds voornaamfte oude en hedendaagfche Dichters, ald. 525554» _ — ( Nederlandfche ) oordeelkundige aanmerkingen over de beste onzer Dichters, I. 860-867. Dichtkunst (lof der) I. 500. de wysbegeerte haaren oorfprong aan haar verfchuldigd. ald. de eerfte wetgeevers hebben zich van haar bediend. 501 - 504. haare vruchten en heihyke uitwerkfelen door de oude Dichters in verdichtfelen afgefchilderd. ali. de naa¬ men der Dichters altyd in groote eere gehouden en als opbouwers der fteden vereerd, 502. de oudfte gedenkteekenen en godsdien ftige plegtigheden by alle volken in dichtmaat befchreven, ald. oude volken en fteden door hulp der Dichtkunstgefticht, en door verwaarloozing van dezelve te gronde gegaan, 504. welk een luister en voordeel 'er in de Dichtkunst gelegen is , aangetoond met het voorbeeld der Lacedacmoniërs in hunnen bevelhebber Tyrtaeus, 505. hoogachting en eerbied aa.n du Dichtkunst en Dichters altyd bewezen , ald. noodzake'yke eigenfchappen van de Dichtkunst, 506-508. Dic/itkumt'over het bevallige in de) Hl. 841. alle onderwerpen zyn niet vatbaar voor het bevallige, ald. waarin men , by de behandeling van zulke voorwerpen, het bevallige zoeken moet, ald. overmatigdheid van vernuftige trekken nadeelig in Dichterlyke werken, 842. , waarin van de fchil- derkunst verfchilt, IV. 128. vryheid derzelve om van de daadelyke natuur aitewyken , ald. haar taal , toon en woorden, ald. 129. het gevoel van gevoeglyken famenhang en eenheid , dat moet bevredigd worden, ald. Dichtvermogen (kracht van het) waai in beftaat, I. 507. Dieren (de natuurlyke trek der wilde) tot hun zelfbehoud, Ppp 5 *■ 44o,  »50 BLADW7ZE R, I. 440. hun verfchillende levenswyzs en voedfel , ald. 441, 442. voorbeelden van hunne verfchillendewy. ze van aanvallen, 444-449. berigt wec.ens hunne kuniïige wyze van verdeediging , wanneer zy worden aangetast , 449-455. voorbeelden van de bekwaamheid, met welke de Dieren , die de Schepper met wapenen , of, inplaatfe van dezelven, met eene byzondere lichgaamsfteikte heeft toege. rust , zich van dezelven weeten te bedienen , 455458. ——- (gefchil der) over het recht van den voorrang, een Fabel van Lesling , I. 900, 901. • (korte gefchiedenis van de gevoelens der onbefchaafde volken omtrent de) V. C05. Diertjes (onbc-grypelyke kleinheid , verfcheidenheid en talrykheid der) in water dat eenigen tyd op peper getrokken is, II. 639. in de hom van een Kabeljaauw, 640. Doge, befchryving van eene Jykttaaifie , begravenis en verkiezing van een nieuwen Doge van Venetiën, V. 149 152. Dood , (voordeelen van een vröegtydigen) I. 743. en II. 39. als de overgang tot een ander leven, afgefchilderd , door Pindarus I. 757. en door Socrates, ald, 754. Troostreden van Servius aan Tullius, over den dood van zyn zoon , 733 ■ 758. de dood als een gunst der goden befchouwd , 740, 741, ■ de voorzienigheid gerechtvaardigd wegenis den vroegen dood van nuttige menfehen, II. 3. dat deeze vroege dood tot vermeerdering van hun geluk dient, 19, 20. onze klagte over den vroegen dood van nuttige menfehen als een klagte over ons zelf en over ons eigen geluk befchouwd , 21. over het verborgen of openbaar nut van zodanige vroegtydige fterfgevahen voor de menfehelyke maatfchappy, 22-25. (over den oorfprong en ontwikkeling van het denkbeeld van ftraffen en belooningen na den) onder de Grieken , II, 215. voorftelling van dit denkbeeld by Homerus , 216". 221 , by Hefiodus, ald. 2ïi , 222 , by ^Efchylus, aW.223. by Pindarus, ald. 224. —— de grensfeheiding tusfehen leven en dood op verre na zo beflist niet als men denkt, V. 564. middelfland tusfehen leven en dood , zo wel by de planten als dieren, 565. fchyndood by de menfehen veel ligter mogelyk , doch echter met veel bepaalder grenzen dan by onvo komener fchepfels, 561. voorbeelden van geftorven menfehen , die weder ontwaakten , ald, 569. trapswyze overgang uit den toeftand van het werkzaame leven in dien van den fchyndood , alddrie tydpetken van het fter-  B L A D W YZER. 9?,i ftèrveu of even zo veel graaden van den dood opgegeven , 570-572. over den duur van den fchyndood, 573-576- het vrouwelyk geflacht aan denzelven meer blootgefteld dan het mannelyke , 574- over het gevaarlyke der vroege begiavenisfen, 576. merkwaardige voorbeelden hiervan, 576-578. tekenen,die ons de geheime overblyffelen des levens by een lyk kunnen ontdekken , ald. middelen om ons voor het fchriklyk noodlot van levendig begraven te worden te verzekeren , 579583. Dooien (befchryving van bet ryk der) by Homerus, II. 216-219. Doornen (over bet nut der) aan de planten, III. 424-426. Doorzicht (reden waarom) onder de vier hoofddeugden by de Ouden , het minst waape zedelyke deugd fchynt te zyn , II. 799. waaruit beftaat, 8ai- onderzoek,'t welk by de bëoordeeüng van het doorzicht van een mensch behoort plaats te hebben, 804. Driften (fchadelyke) ontftaan uit de voortrtflykfte hoedanigheden der menfehen, IV. 370 nadere verklaaring deezer ftelling, 371. in verfcheiden byzonderheden betoogd, 371 - 381. Diukpers (over het misbruik der) III. 337-346". Duellen (gereoteiyke) onder de Germanifche volken als meest betaamende bsflisfingen van God -gehoudyn s IV. 776. ook onder de Franken, Longobarden en Alemannen, ald. 777. onder de Angelen, 778 onder de Friefen, 779. onder de Saxen. Deenen en Nooren, ald. 780. waren niet alleen wettelyke, maar ook godsdienftige handelingen , ald. 78 r. aan heilige plaatfen of onder den byftand en leiding van heilige perfoonen by de hand genomen, ald, 782. wierden by de oude Duitfche volken in den beginne flegts alsdan toegelaaten , wanneer de klager zyne befchuldiging niet door getuigen bevestigen , of de befchuldigde de tegen hem ingebragte klagte niet door getuigen ontzenuwen kon , ald. 789. op welke wyze tweegevechten gerechtelyke bewyzen worden konden en moesten, ald. 790. Wie daartoe ver. bonden waren, ald. 790, 791. wie gehuurde kampvechters in hunne plaats konden flellen , ald. 794. verordeningen derzelven in de oudfte Duitfche wetboeken, ald. 794. over de wapenen der Kampvechters , ali. 795 - 797. over de wapenrusting der ridders in gerechtelyke tweegevechten , ald. 798. over de gebruiken, die by de gerechtelyke tweegevechten plaats hadden , ali. 799 - 809. ftraften aan de overwonnenen opgelegd, ald. 809-8' 3het recht om kampgevecht te houden aan wien ftond , ald. 813 , 814- de onrechtvaardigheid en on. ge  552 BLADWYZER. gerymdteid der tweegevechten , ald. 814 - 816. Elagten van den Longobardifchen Konirg Rothar en den Koning Luitprand deswegens , ald. 816 , 817Otto de eerfte en Frederik de tweede laaten rechtsvragen in tweegevechten bellis fen , ald. 817-819. bepaalingen van Lodewyk den jongen , nopens de tweegevechten , ald. 819820. hoe lang dezelven in Duitschland en Engeland hebben ftand gehouden , ald. 821, 822. Dubois (eenige trekken uit het ieven van den Cardinaal) V. 170-172. Dumoulin , (Jacob) zie OnIchuld. Dwaallichten, wat eigenlyk zyn , en wat derzelver oorzaak is, I. 630. zie verder Lichtkw asten. Dwarlwind (befchryving van een) UI. 801. verfchillende modificatien van denzelven, E02 - 80 5. Verflag van den lieer wiLKii wegens een 'Dwarlwind, 803. E. Ecnephias, befchryving van deezen fchielyk onftuiinigen wind,III. 805. langs welke wegen en oorzaaken dezelve onftaat, ald. door de Ouden onderfcheiden van de wolkbreuken, ald. Edelmoedigheid (merkwaardig voorbeeld van) en rechtvaardigheid, II. 585. r- ( de waare ) of de gefchiedenis van Vryman, IL 7S0757. Edelmoedigheid (voorbeeld van) in den Spaan fcben Gouverneurs in de Havana jegens den Engelfchen Ca. pitein Edwards, IV. icr8. Eduard (Prins Karei) van Stuart, zie Prastendent. Eed (verfchillende begrippen der Wysgeeren en menfehen in 't algemeen omtrentden) en reden daarvan -, IV. 695 - 697. vooroordeelen van het bygeloof omtrent den eed , ald. 697 onderzoek of het nuttig zy dezelven te onderhouden , ald. 698 700. onderzoek van de gewoone eedformulieren , ald. 700. van hoeveel invloed verftandige veranderingen van dezelven op het houden van den eed zouden zyn , ald. 701. wat aan den eed zyne oude eerwaardigheid weer zou kunnen geeven , ali. 701. wat de Staatsman hier omtrent doen kan. 1) den eed zeldzaam maaken, ald. 702. 2) den meineed geftreng ftraften , ald 3) zyn eigen gezworen eed altyd getrouwlyk houden, ald. 703. wat de vader en onderwyzer daarby doen kan , ald. 704. Eer (over de waarde der) II. 461 - 466. Eerzucht (dat het genoegen eener bevredigde) 't welk alleen voor de voornaame lieden fchynt gefchikt te zyn, aan alle rangen en Randen gemeen is, III. 879, 880. onderzoek , of de oogmerken, die de eer» zucht bedoelt, meer tot geluk, dan tot kwelling in 't uien-  BLADWYZER. 953 't menfchelyk leven ftrek- EU ken , 88c- 888. ( Egypten deszelfs zonderlinge I ligging en gevleidheid aangewezen , L 829. de reekenen der Egyptenaaren tot het ryzen en daalen van den Nyl betrekkelyk, in voorwerpen van Afgodery veranderd , ald. 830 en 831. andere affchuuwelyke zaaken tot voorwerpen van hunne aanbidding verheven, ald. 831 , 832- redenen, waarom zy den os , als t algemeenfte en plegtigfte voorwerp van hunnen eerdienst befchouwden , ali. 833 - 834. redenen van hun eerbewys aan den Kro- kodil, ald. 834- 835' over de Egyptifche beeldfpraaken, ald. 1011 -1013- (natuurkundige befchouwing van de grondvesten van) IV. 582. Ya" de zogenaamde heete wind of Chamfins die in Egypte waaijen , ald. 585- doodelyke gevolgen van denzelven , ald. 584. zyne bui- ■ tengemeene droogheid, ala. 582. over het klimaat van Egypten , ald. 586. waarom Egypte, niet tegenftaande de hitte van het klimaat en den moerasfigen toeftand van den grond, echter een gezond land is , ald. 587. over de verwonderenswaardige fnelheid van de ontwikkeling der planten, ald. 588* Eigenliefde is blykblaar noodzakelyk en goud, IV. 372. zonder dezelve kan geen gewaarwordend wezen beftaan, 37£• Eleiïriciteit (invloed van de) op het weder I. 85. waarneemingen en proeven , dieswegens door de H.eren achard en quinquet ge- nomen , ald. is meestentyds de oorzaak van dendaauw, ald. 90. van den regen, 91. van den ryp of ysfel, fneeuw en hagel , 95 > enz. - over zekere onder- fcheidene figuuren , die door de beiden foorten van dezelve worden voortge* bragt, door a. paets van troostwyk en c. r. t. krayenhofp, II. 229- 2Ó6' , ™ . betoog dat de Elec- triciteiteen inmengzel van onzen dampkring zy , en hoedanig de ftof daarin, met betrekking tot de dampen die opryzen, werkzaam zy, UI. 780-790. [ . .— (zicbtbaareovereen- s komst van de verfcbynfelen der) met die van het elementair vuur, III. 945-950- vergelyking van der¬ zelver verfcbynfelen met 1 die van den Magneet, 111. 950-952. Analogie, die'er tuffchen de werking deezer t twee vloeiftoffen plaats d vindt, 952, enz. n _ overeenkomst van r. de verfcbynfelen der Elecr- triciteit met de uitwerkint- gen van den Torpedo, of 1. Beefrog , IV. 746-752. . , (de volftrekte tegen- J. woordigheid der) in de 2. wolken proefondervindelyk :n opgehelderd en beweezen, 8. IV. 37-49- ; Electrifche Jloffm (de hgbaamen  954 BLADWYZER. me» belaaden zich met) ti de evenredigheid van hun nen omtrek , en niet var hunnen ftofïèlyken inhoud I. 244-246. Ehzeejche relden (befchryving van de) V. 141, 142. Elmosvuurtjes (St.) befchryving van dezelven op de masten der fchepen, III. 806. voorfpellen het einde van een ftorm, ald. reden daarvan, ald. Engel/eken (fmaak der) ten opzichte van hunne tooneeipoezy, geeftig befchreven door den Graave van ZONNENFELS, I. 705 en 706. over de onregeimaatigheid in de tooneelpoezy der Engelichen, ald, Enna, het vaderland van Ceres, V. 637. getuigenisfen van cicero en Ltvics van deeze (Tad en haaren tempel, ald. vervoering van Proferpina door ovidius aldaar geplaatst, ald. onkunde en ellende der hedendaaefche inwooners, 638. Enthujïasmus voor oir ze zielen, in alle opzichten, be. halven in dingen die den godsdienst betreffen, onontbeerlyk, 1. 344. was de grond van de grootheid van cicero, als redenaar, ald. de bron van alle groote en roemruchtige daaden, 345. deszelfs invloed ter bevordering der fraaijen kunften, en bet genoegen dat daarmede gepaard gaat, ald. als . mede op onze vlyt en werkzaamheid, ald. ingebeelde waarde, die dezelve aan de meeste voorwerpen byhun- , ne wezenlyke waarde geeft, 3.46. 1 Enthujïasmus (het- al te groote) der Geleerden en Kunftenaaren van zeer nadeeügen invloed op hunne gezondheid , voorbeelden daarvan , IV. 249. het godsdienftige Enihufiasmus nog gevaariyker, ald. 250. Erasmus , lugtige fchecs van zyn leven, III. 979. 983. verdediging van zyn karacter en gedrag in de zaak der hervorming, ald. 973. 98s- Eryx, befchryving van den beroemden tempel, die aldaar aan Venus Erycina gewyd v. as, aid. V.640. fchoenbeids proef om aldaar toegelaten te worden, 641. Etiquette (zonderling verfchil over de) van twee Franfche Vrouwen, in het uithaalerj der rytuigen, II. 584. Exhydrias, zie Wolkbreuk, F. Fabelen OEfopifche) derzelver uitvinding is in den nog ruuwen ftaat der menfehen gegrond, I. 906.-910. onderzoek, of de Ouden, by de verdichting eener Fabel, eene aigemeene zedelyke Helling, befchouwend heb. ben willen vooiftellen ald. 910. zy zyn allen by zekere gelegenheid ontdaan, ald. 911 eene Kritieke regel by het beoordeelen der -iEfo- n pifche Fabelen , ald. 915. 'abelker of Mythologie der Ouden, als een bron van , afgodery aangeweezen , I, 1013 - joi6. ——- het nut dat de Filofophie uit de Griekfche Fa,  BLADWYZER. 955 Fabelleer trekken kan , II. 216. Fmftina ( verdeediging van) tegen de befchuldigingen van Julius Capitolinus, V. 495. onwaarfcbynlyk voorgeven van Dio Casfius ten haaren opzichte, ald. 496. loflyk getuigenis van Marcus Aurelius , wegens het karakter van Fauftina 3 ald. 498. haare fchoone gelaatstrekken vergeleken met die van Meffalina , ald. 499. buitengewoone eerbetuigingen , die de Romeinfche Senaat haar na haaren dood bewees, ald. 500. Fielding C Anecdote van flenry) IV. 862-864- Finlanders, hunneeerbied voor de beeren , V. 607. zonderlinge naam, die zy hem geeven, ald. fchuiven de fchuld op de byl der Rusfen, als zy hem geveld hebben , ali. Fontein, de nedervallende wa. terftroom eener fontein , die tot eene buitengemeene hoogte gedegen v/as, als het zinnebeeld van de onbeitendigheid der menfehelyke grootheid aangemerkt , I. 761 764-, Fortuin, (afbeelding van de wufte) die eten zogenoemden gelukzoekeren blyken van haar gunst betoont, II. 553- Fouquet, veelvermogend ftaatsdienaar van Vrankryk inde Baftille geworpen, L 839» zyn Secretaris en vriend Peliflbn wordt zyn aanklager , en bewyst hem den grootfien weldaad, ib. 840«43. Franklin , de gefchiedenis en uitmuntende dienden zyner ondekking van de conductors ot blikfemafleiders, I. 937-977, luilterryk opfebrifc vpor zyne nagedachtenis, ald. 977. Frederik de II. Koning van Prutsten (lofreden op,) IV. 660. Zyne wysheid , bedoeling, raadflagen en ontwerpen , 671-673. Zyne bedendigewerkzaamegrootheid van geest, ald. 674. zyne huislyke fpaarzaamheid tot nut van 't algemeen, ald 675. het ongemeene vuur zyner Krygsbedryveri, ald. 676. zyne natuurlyke goedheid , aandoenlykheid en zachtmoedigheid, ald. 677. zyne dille, kalmwerkende wysheid in den vrede, 678. zyne minzaamheid in den omgang, ald. 679. Furiën, Qde) Een Fabe! van Lesilng, I. 356. G. Galbuisjes Cover de) der GalInfecien, V. 234. Gallers, een menfeheneetend volk , IV. 625. Hunne zonderlinge gebruiken by het bezoek van vreemden, ald. Ganganelli verklaart zich als Cardinaal gunftig voor de buitenlandlche Hoven ten opzichte van de affchafiïrig der Jefuiten , IV. 104. wordt Paus, ald. 105 gaat met bedaardheid te werk in de flooping van het genootfehap der Jefuiten, ald, icö. maakt een formeel rechts-  9$6 BLADWYZER. rechtsgeding van hunne zaak, ald. vordert van den Pater Generaal Ricci eene aigemeene hervorming van zyne orde , ald. 107. de ftyfhoofdige weigering van deezen Pater veroorzaakt zyn val, ald. 108. Brevet van Ganganelli ter vernietiging van de orde der Jefuiten, ald. 109. Gaston, (Joan) vernuftige trek van denzelven om de Inquifitie aftefchaffen, 1. 302. Gales (voorbeelden van edelmoedigheid en dankbaarheid van den Americaanfchen Generaal) , IV. 303 en 304. Gebrektn (dat de verftandelyke en zedelyke)van den mensch niet zyn toetefchryven aan eene oorfprongkelyke verdorvenheid , maar gegrond zyn of in de noodzakelyke bepaaldheid , of voortkomen uit overmaate of verkeerde richting van goede oorzaaken in verfcheiden byzonderheden aangetoond en bewezen, IV. 368-380. •* (over de zedelyke) der kinderen, IV. 382 384. Gedenkteekenen, nuttigheid van het oprichten van dezelve voor groote mannen , I. 495- Gedrag (algemeenfte wet van ons) waarin beftaat , V. 557. beilzaame gevolgen die uit derzelver opvolging voortfpruiten, ald. Geld (over den invloed van het) op de vermeerdering van de menigte der ingezetenen, lil. 898. — geeft aan de werkzaamheid een nieuwen prikkel III. 899-901. Geld (vermeerdering of vef mindering van het gereede) in een lahd als een toetsfteen befchouwd van de winst of fchade, welke hetzelve door verfchillende takken van den handel Worden toegebragt, III. 901, 902. Geleerdheid ( noodzakelyke vereischten van de) II. 92. eerde trap tot de verkryging van dezelve, ald. de ftaat derzelve ten tyde van Voslius, 97. Geloof (de onheilen die bet) als een plicht jegens God befchouwd, in de waereld heeft veroorzaakt, IV. u ^ enz. Geluk ('t wezenlyk) van den mensch waarin bedaat, I. 2c 24. waarin niet bedaat, III. 872 - 88r. waarin het gezogt moet worden, 881-892. het kennen der waarheid en 't betrachten der deugd, als de wegers tot, en de grondflagen van ons geluk aangeprezen, I. 24-29. geluk en ongeluk wisfelen elkander beurtelings af, I. 735 , 736. is onder de verfchillende daaten der burgermaatfchappy tamelyk gelyk uitgedeeld, ald. en lil. 893. ' (over de zucht van den mensch tot) 111. 5. — van een mensch fiaat dikwerf in een verwonderlyke overeenkomst met zyn karafter, III. 223, 224. is by weinig menfehen langen tyd , of geduurende hun leven , van eenerlei aart, 225. een groot gedeelte van hetzelve te zoeken in de  BLADWYZER. 957 de overeenkomst van onze befluiten met de omltandigheden , 22ÓGeluk (waarom het tegenwoordig gevoel van) niet lang duuren kan , IV. 542, 5«- . , ,, . -i, (over het ingebeelde in het) der mentenen, IV. 539. (over het fpel en) IV. 328 - 335- hulde van wyze en groJte mannen aan hetzelve toegebragt, 334. 335- eerbied van den dichter Pindarus voor het geluk ald> Loffpraak van den oosterfchen dichter Harem op het geluk, ald. m (de tuinen van het) IV. 33<5-34i' Gem lykheid ( verfchillev.de uitwerkfelen van de) over ons noodlot, by Ittrke of zwakke geesten , IV. 902. Gemfen (de natuurlyke gefchiedenis der) IV. 50» derr-elver aart en levens wy;e, ald. hunne zwarte hoornen , ali. $1. hunne veranderlykekleur, ali. 52. voorbeeld van een witte Gems , ald. bewoonen de hoogfte bergen , ali. twee byzondere foorten van dezelven , 52. de eerfte foort, de Bergdieren, befchreven, ald. 53. de tweedeloort.de Wouddieren befchreven , ald. het voedfel van beide foorten , aki. 53 en 54. byzondere natuurdrift der Gemfen , ali. 54. hunne gezelligheid ald. 55. de dekkingstyd en zwanger heid der geiten , cld. zorg . voor hun krooft. ald. zucht voor de vryheid by de jonge Oemsjes, ali, 56, erkenteV. D. lykheid van dezelven v.öof hunne ouders, ald. oorzaa-» kenen vermogens derGemsfteentjes of Gemfeballen » ald. 57. gevaaren waaraan deeze dieren zyn blootgefteld, 58. Gemftnjaager, zyn wapenrusting , IV. 59 voorzörgö die hy heeft ie gebruiken'. ald. de mraslcbing van deeze dieren is zeer moeh jelyk voor hem , ald. ge vaaren, waaraan hy zich moet biootftellen , ald 65, proeve van het gevaar 23 wel als van bet geduid en ftoutmoedigheid van eenen Gemfenjaager , ali. 61 - 03. voordeden die hy uit de jagt van deeze dieren böhaaien kan, ald, 64. Geiafenballen, derzelver aart én eigenfehapbefchreven, IV, 57, Men vindt ze niet in alle Gemfen , Ald. over da kracht en werking derzeiven, ald. 56. Getv.e (over de)der werktuig» Jyke uitvoering in de Schilderkunst, li. 564. waarin befbat, ald. Gsorgias de Leontyner (Vetwaandheid van) I. 36^- . Gejchiedenis (de) nU een ft* tyre op het menschdaai befchouwd, f. 217-222. Gejchiedkunle (het bëlang der) voor de ftaatskennis j IV» 193-197- Gefprek (onderfcheid tusfetjen hetj en de openbaars reden voerinsen door Cicco c.^sgeven , IV. 144 moet altyd d»n toon der gezellig" heid hebben, 145. ênVftw wyderd '/yn van alle IcBCfoI' fchu ^üi»akil1t,-id ) ÏAru  $58 BLADWYZER. vereischten, die in het gefprek behooren plaats te hebben, 147. Gevoel, (over het) in 't a'gemeen, (U. 13. (zedelyk) als eene aangenaanie aandoeningen goedkeuring over de deugd en eene onaangenaame aandoeningen afkeuring der ondeugd, befchouwd , en het beftaan daarvan betoogd, en van eenige bedenkingen vrygepleit, III. 16-31. de zwakheid van de bewyzen dergeenen , die dit zedelyke gevoel voor een byzonder vermogen van de ziel, van verftand, oordeel en reden onderfcheiden , houden , en aan hetzelve de onmidde. lyke bezeffen van zedelyk goed en kwaad, deugd en ondeugd toekennen , 179220. onderhoek wat dan eigenlyk het zedelyk gevoel 's , 523- praealabele aan. merkingen over den aart van 't gevoel, in 't gemeen, ald. 526-543 over het zedelyk gevoel in 't byzonder, en betoogd dat hetzelve niets anders is dan de meer duistere, onduidelyke, maar vlugge bezeilen in 't ver. ftand;dereden en 'toordetl daartegen , de duideiyke, klaare, ontwikkelde, maar Jangzaame bezetten in dat zelfde verftand, ald. 544564. voor- en nadeelen van dit zedelyk gevoel, in vergelyking van de reden , van het opgeklaard verftand en oordeel, 5^4-573. Gevoel, (het geloof aan ons eigen) laat zich een mensch moeilykst betwisten,! V. 28. waardoor men hem aan de waarheid van zyn eigen gevoel zou kunnen doen twyfelen, aid. 29 gevallen , waarin men door zyn inwendig gevoel bedrogen wordt, aid. kunnen echter met èpweegen tegen de gronden van het gemeene menfehenverftand, ald. 29. wat met iemand aantevangen die in zaaken van gevoel de veiftandigfte lieden tegen zich heeft , ald 30, Gevoeligheid, voor en nadeelen van dezelve, Hl 722. is een dryfveer tot goede en nuttige , maar ook tot kwaade en fchaadelykedaaden , 723 overmatige gevoeligheid maakt ons ongelukkig ald. Gewaarwordingen, die veroorzaaken dat de een den ander nadert of vliedt; by menfehen. V. 215. by de dtesen 216- 218. Cewseten , (vreeffélyke befchryving vair het) tl. 743. 744- Gezelligheid, (ftaat der) heeft de behoeftigheden doen geboren worden, terwyl hy de aandrift der Natuur en van den wil zyne paaien zet, I. 214-215. trapswyze vorderingen van denzelven , ald. gevolgen van den geflooten band der gezelligheid , ald. 216217. (over den toon der) IV. 145. haar verfchil van den School toon der openbaare reden voeringen en gefchriften, 146. vereischten van een goeden gezel-  bladwyzer. üelligen redenaar, 147, 148. Gezellige leven (vorderingen van het) onder drie gezichtSpunten gebragt, HL 970971. Gezondheid (over de waarde der) II. 459. »> als een der bronnen van ons geluk befchouwd, III. 892. God, (invloed van de leer van) op onze deugd, III. 32. " (invloed van degedachtë aan) op onze deugd, IV. 3. *j (over het beftaan van) als een eeuwig, volmaakt en zelfftandig wezen, undericheiden van al dat geen, t welk wy, faam^enomen , gewoon zyn, 't iieeiSI te noemen, V. 183. bewyzen a pthri voor Gods beftaan ; afgeleid uit de dnmoogelykheid en tegenftrydigheid van het niet beftaan des volftrekt noodzaakelyken wezens, en de wiskundige zekerheid van deszelfs aan. zyn , ald, 185 -193. ont wikkeling van de eigenfchappen van dat wezen uit het denkbeeld vahvolftrekte noodzakelykheid, etd: 293. 195. Bewyzen a pojleriori Voor Gods beftaan afgeleid hit ons eigen beftaan, en uit dat der dingen, welker aanwezen wy door de zinnen gewaarworden , 1972o2- de gegrondheid van dé tweede grondwaarheid van den Godsdienst, naamlyk dat het eenig, eeuwig fen Zelfftandig wezen 't welk wy in onze taaie God noemen , de Schepper is van allés wit btiitefi hein beftaat, ald. h.-t oogmerk der fchepping opgemaakt uit de aigemeene inrichtingen en ftrekkingen der dingen-, vergeleken met dé zedelyke volmaakt heden de's Scheppers, ald. 203-207. Gods Grootheid in de kleinfté en grootfte fchepfelen, zió Scbepfelen en Schepping. Godsdienst (het woord) als ongepast op zich zeiven en aanleidelyk tot grove wanbegrippen befchouwd, V. 175 dient echter behouden te worden by gebrek vaii beter , ald. Bepaaling van hetzelvcs, ter weering van verkeerde begrippen, :alL a (natuur van den v/aaren) waarin beftaat, V. 178. in hoe verre het bywöonea van den openbaaren eerdienst en de deelneeming aan deszelfs plegtigheden hiertoe gebragt kan Worden 3 al». n (Natuurlyke) wat rheti daardoor gemeenlyk Verftaat , V. 179. óver het aanzyn van denzelven -, ald: en 180. bepaaling van den'zelven, integenoverltelling van den gcOpenbaardenj ali. 182. welke waarheden de grondstellingen van deti ze! ven uitmaaken, ali. f83; de twee eerfte voorftelleri Van denzelven, 'op welken alle ds óverigen gegrond zyn, te weeten, het bejlaan 'van God en de fchepping dé wdereli door hem , nader verklaard en beweezen, ald: 183 208. a (invloed van dén) ód ons geluk , IV. 8 - 15 dë deugd | 111; 351-304-  95o BLADWYZER. a; rdfcbe goederen , ali. 576- 533. ■ (Christen) misbrui¬ ken , die in denzelven zyn ingeflopen , waaraan 10etcichryven, 1. 50 en 57. voordeden die dezelve heeft aargebiagt, 52. deszelfs hcilryke invloed op het Staaisbefluur en het handhaacen van ons recht, 53- 'le luifler van deszelfs waarheid door deaanvallen van het ongeloof verfterkt, 407. aanmerkingen van den Abt Jtrufalem deswegens, 408. Go Isdienstige begnppm , van welke natuur de verwarringen in de zede.eer zyn, welk uit Godsdienftige begrippen kunnen ontllaan, en in hoeverre de verwyten gegrond zyn , welke men hierom den Godsdienst in 't algemeen heeft gedaan, IV. 8-n dat niet de Godsdienst, maar het misbruik van denzelven deeze zedelyken dwaiingen heeft voortgebragt, ald. 12 of dit misbruik onvermydelyk is? ali. Godsjpraken der Ouden , als vruchten van de Staatkunde der Priesteren befchouwd, 1. 822-823 en ico2 en ^ 1003. Gonz'iga (Julia) baar buitengemeene fchoonheid geroemd by Aiiofto en anderen , V. 784. haare- afkomst, voortreflyke opvoeding en zielsvermogens, 785. haar orgclyk hu/velyk met den Hertog van Trajetto , ald. . komt in het be/.ic en vrye fceheemig van alle zyne goederen na zyn dood, 786. wordt door Ippolito de Medicis ten höwelyk verzogt, 787. haar iterke afkeer voor ten tweede huwelyk, 788. wordt door Ascanio Collonna uit alle de goederen verdreven, die haar overleden man bezeten had, ald. kiest de ftad Fondi tot baar verblyf, ali. wordt van daar door de Turken opde vluebt gedr< even en is genoodzaakt zich in holen te verbergen, 789- vah'che_ verdichting van JSrantome ten haaren opzichte wederlegd , 790 en 791. wordt door Ippolito de Medicis verlost en weder naar Fondi gebragt, 792 haar lof door de voornaamfteItaliaanfd e Dichters gezongen, 79' en 793- de dood van ha.uen befchermer doet haar het Nonnenkloofter kiezen, 794 haar levenswyze aüaar, 795 rechtsgedingen met haare ftiefdochtfcr en met Ifabella derzelver moeder, 795 en 796- haare verachting van waereldfche, hoogheid en grootheid van ziel , 797 haaie dood en nalatenfchap ald. haare geheime aankleeving aan denProteftantfchea Godsdienst, 798. Granvtlle (Karafter van) gefchetst, I. 100-177. Graane?! (de uitvoer van) doet geen nadeel aan de bevolking, lil. 912, voordeden van deezen handel voor het uitvoerende land, ald. en 9f3- geeft aan de vlyt en bekwaamheid van den landman eene geduurige aanmoediging, «ld. 913. zekens 0111-  BLADWYZER. 961 omltandigheden , in welke het koorn niet: alleen uitgevoerd mag , maar zelfs moet worden, ald. 913914. Graauwhunderlani (over de gerechtshoven en rechtpleegingen in) V. 854. misbruik van de pynbank, aldaar 855. omkoping van de rechters, 856. over den Godsdienst der Graauwbunderlanders , ald. inkomften en völkrykheid van dezelven. 859- Gregorius de VII, zyn plan van geestelyk en waereldlyks rechtsgebied onderzocht, III. 446. waarin dit Plan, dat van zyne voorzaten overtrof, ald. 448. Grieten, (de zeden der oudlte) UI, 139-159. een talryke nakomelingfchap by dezelven als een groote zegen voor de ouderen aangezien, ald. 142- over hunne gnstvryheid, ald. 143-146 de wreedheid en barbaarscheid hunner oorlogen, ald. 147150. hunne wyze van huishouding , ald. 152-153. befchaafdheid en zedelykheid hunnerga? tmaalen,aW. 154. voorrechten der vrouwen, ald. 15Ö. hunne bezigheden, ald. 157. verge lyking van de zeden der heldeneeuw van Griekenland met die van onze Duitfche voorvaderen, ald. 158-154. Griekenland (tafereel van de gefchiedenis van) ze iert de herftelling der volksregeej-ing door Pericles tot aan den ondergang van het Atheensch gebied door de Lacedemoniërs , IV. 982987. Groot (Pieter de) geestig antwoord van denzelven aan den Koning van Vrankryk, 1. 362- Groot - Griekenland (tafereel van) V. 307. Grootheid (over de waare) II. Groenlanders waarom de ecitfcheidingen onder hïn zo zeldzaam zyn, IV. 611. ——— bezitten geen ander vuur dan de vlammen der lampen, V. 108. de olieachtige of traanachtige uitdampingen hunner lichaa. men vergoeden hen het gebrek van vuur, en brenger) eene gelyke warmte, en zelfs hitte voort, welke zo groot is, dat de Europeer» daarin gevaar lopen 13 verdikken, ald. Guarini zyn getrouwe Herder beoordeeld en vergeleken metden Amintas van Tasfq, 1. 700. kan alleen als een navolging van den Amintas befchouwd worden, ald. Guifchardt, (Carel Gotlieb) zie Quintus Icilius. Gymnotus EleStricus, zie Beefaal. Gtijlavus Alolpltus, zyn bedaardheid van geest, I. 301. zyn vernuft om de duellen aftefebaffen aid. 302. H. Hahsburg (het leven van Keizer Rudolf van) zyn eeboorte en jeugdelyke oefeningen, III 281. zyn Grootmoedigheid en billykheid, Cuiq'3 ald'  fö2 BLAD W Y 7, E R. ald. 282-283. zyne onvermoeide dapperheid , ald. 284-280. wordt tot Keizer, van het Duitfche ttyk verkoren , ald. 29: reden waarom hy nooit te Rome gekomen is, oin zich van den Paus (e laaten kreonen, ald, 232. zyne vcortrtflyl.e fchikkingen en onvermoeide werkzaamheid voor de inftand houding der goede orde.aW zyn pourtrait, 348. Hagel (gedachten over de vorming van cien) V. 252254. Jpalfb, een verteliel vanGifeke, V. 34 r 344. Ilamihor. (otjzydigheid en edelmoedigheid van den Ameikaarjfcben overflen Alev anderj 111 het verdeed;gen der verdrukte Koningsgezinde!!. IV. 306. Bamiti (voorbeeld van de wyshtid van den Chineefchen Keizer) II. 518 520. Handel (verfchillende invloed van onder fcheiden foorten van) op de bevolking der landen , III. 771. Harem (de geheimen van het) V. 510- 516. Hartstochten (de nadeelige uitwerkingen die de) op de gezondheid van het b'gchaam hebben, dat derzei ver fchielyke of langzaame werking deels afhangt van de hevigheid der hartstochten , ald. IV. 238. voorbielden van een fchie'yksn dood of gevaarlyiie toevallen daardoor ver- , vorzaa.kt, ald. 239, zitkten cn ongefteldheden van j vrees, droefheid, haat of jayd yyotitgebragt, aid, 240 en 243. derzelver nadeelige uitwerkfelen hangen veel in de tweede plaats af van het temperament en den graad van gevoeligheid des lichaams , ald. 244 245. ook ten derden van zekere ziekten en ongefteldheden, welke reeds in het lichaam aanwezig zyn, ald. 246. HedyJarumOscillans, zie fchildklaver. Heelal (over de onmeetbaare uitgebreidheid en volkrykheid \ an het) III. 604 en 610. Verbaazcnde verandeiingen en omwentelingen in hetzelve, ali. 611. Heerjchirs, (het Godlyk recht der) 111. 305 309. Helva en Dokken, of de fontein en de wateival, een zedelyke Vertelling I. 759. Hendrik de IV7. en Lodewyk de XIV. met eikanderen vergeleken, II. 181-83. Hsrcuhnum, gefchiedenis der ontdekking van het , V. 135 oude tafereelen onder dcszelfs puinhoopen ontdekt, iJJ. J36. ftatuën en bronzen , ald. byzondere gedaante der lampen, meubelen en fieraaden der vrouwen, ald 137. het Theater van deeze ongelukkige Stad, ald. 137 en 138. over de handfehriften, die onder dc ruïnen van bet Herculanum ontdekt zyn, aü. 139, onverfcbilhgheid en achteloosheid ouiti ent dezelven, ald. 140. 'der.dershonden (de) een Fabel, III. 492. 'ierinnering (waarom de) aan, voorledene tyden voor de. Steizo aaiigtoaamisjl V.S.45.  BLADWYZER. 563 Hermin, een Idylle vanGifske, IV. 342-348Jiemilynjaagers ( Ru«fitche ) hun bygeloof omtrent deeze dieren, V. 608. Herfchel (de inwooner van de planeet) een droom .V.811. Hieroglyphica, zieBeeldfpraak- kunde. Hijioriekunde (over de nuttigheid der) in 't vergelyken der levens van beroemde mannen, I. 653-671- Hoeren ( openbaare ) hadden by de Israëliten zeer groot voordeel by het leven van haare kinderen, H. 437het proces der beide hoeren voor Koning Salomo verklaard , ali. 438. Ilolftein {Hans Aiolf van)Karaktertrek van deezen vorst, II. 414. Homerus met Virgüius vergeleken , 1. 529-531- zy" voorrang boven Virgilius, cld Zyne aigemeene kundigheid , ald. Hoop'dftof (over de waarfchynlykheid eener aigemeene) van welke het licht, het vuur , de eleftriciteit en Magneetltoffe flegts byzondere wyzingen zyn , III. 931-954- , , . Hoofdftoffen, (welke dc eigenlyke) zyn, V. 860. Hooft {Pieier Curneliszoon) zyn geboorte en aanzienlyke afkomst, I. 307 -3^8. loflyk karakter van zynen braaven vader, 309 310. zyne vroege zucht tot Taaien Dichtkunde, 311. zyne ryze naar Italiën, Genua, Rome, Napels, Vrankryk en DuitscWand, 312. zyne naaiftigheid en Burgerlyke wysheid, 313. wordt Drost van Muiden en Landvoogd van Gooijen , 314. zyne zedelyke hoedanigheden zo in zaaken van den Godsdienst als in die van het Burgerlyke leven, 315-317 zyne vlyt en moeite in den op bouw der Nederlandfchc taal, 317. vergelyking van Hooft met Vondel ,318 zyn Karakteriftiek als Dichter, 320. beoordeeliug van zyne Granida. Gerard van Velfen en Warenar. ald. proeven van het bevallige in zyne Dichtkunst, 321- afreden van Brar.dt op Hoofts gedichten, 322 en 323proeven van zyne gepaste navolgingen der Griekfche en Latynfche Dichters, 324 en 325.zyne kundigheden als Hiftorie'chryver, 326. waarheid , en Vryheidszucht, die in zyne Gefchiedenis door. ftraalen, 327.hulpmiddelen waarvan hy zich in bet opftellen van dezelve bedien de, ald en 328. loffpraaken van beroemde mannen over dit werk ,329- over de oudheid en byzonderheid der taal die in dezelve voorkomt, 329- zyne navolging en vertaaling van Tacitu', 331. oordeel over zyne brieven ald. hoogachting van den Franfchen Koning Lodewyk den XIII. voor onzen Hooft, ald. blyken daarvan in de brieven van Adeldom en de orde van St. Michiel aan hem gefebonken, 332. aanfporing om een gedenkteeken voor hem opterechten, ald. Hoogheid, of uitlteekende ran* Qqq 4 waakt  %U BLADWYZER. hvakf ons niet gelukkig, UI. 173 88. Hooiberg, rede'i van het verhanden van denzelven door . broeijing V, 925. tioay (, ito fJyipaard. J Jaargetylenfde opvclging der.) zwierig befchreven by ^ Joung. II. 556. jcihus (Quintus) zyn gehoor, te en afkomst, I. 1028. zyne opvoeding ald. wordt Luitenant by de infanterie van het Regiment Baaden Durlach ald 1029. svne verdere bevordering, ald. vlytige oefening in de ou>:e Schryvers , vooral die van het Krygswezen handelen, 1033. hy wordt bekend hy den Koning van Pruiflèn, ald. zyne bevordering by deezen Monarch, 1031. zyn Huwelyk en dood ald, zyne ai beelding en levensfchets, 1032. Jean Koning van" Viankryk, zyn ftandvastigheid en grootheid van aiel, II. '43- Jephta (het zeggen van) tegen de Arnmoniten uiige, legd en verklaard, 1. 50. Jeriijdems Tempel, (oorzi.ak van de uitbarftingen der vlammen by de bedoelde herbouwing van) door Julianus, I. 187. enz. Jejus heeft by zyn komst op de aarde het ondeiling verband tusfehen den Godsdienst en het Üaatsgeliel niet verbrooken , 1. 53. Haat der waereld voor de komst van Jefus gefchetst, '< 54- 57- gelukkige omwenteling door zyne komst veroorzaakt, cld. 57 59. Jefuiten (plan van de republiek der) IV. 96. hunne verbazerde en uirgeftrekte magt, ald, 96 en 97. hun. M  B L A D W Y Z E R. $)6S ne grootheid op het misbruik van den Godsdienst gebouwd, en hun fystema op de natuurlyke zwakheid gegrond, ald. 97. de groo.^ te dryfveer van alle de raderen deezer gevaar! yke Machiene ald. Ganganeüi vordert van Ricci eene aigemeene hervorming van deeze orde, ald. 107. deszelfs ftyfhoofdigheid en onbezonnenheid veroorzaakt den val van dit genootfchap, ald. 107 en 108. Ganganelli geeft een brevet uit, waarby de Sociëteit der jefuiten vernietigd wordt, ald. 109. Je/uiten (Pater generaal van de; vereischten van denzelven , ald. 97 zedelyk karakter van den laatften Pater generaal, ald. 98. zie verder Lorenzo Ricci. (over de regeering der) in Paraguay, IV. 1013. 1017. Ingebeelde (over het) in 's men. lchen geluk, zie geluk. - - Zieke, zie Molière. Infp.mning (de invloed eener al te fterke) van onze zedelyke vermogens op onze gezondheid , IV. 247- kan uit verfchillende gezichtspunten befchouwd worden, ald 248. Jnquifitie (rechtbank der) on. rechtvaard'gheid daar van aangetoond, L 116 , 117. Je'mfon (Brief van, Doctor Samuel) uit het ryk der Schimmen , lil. 502 507. Jsraélitfn waarom tot Abrahams nakomelingen verkoren, IV. 526. worden t ia Egypten tot een volk. eu na vier eeuwen door Mozes in den naam van den God van Abraham naar Kanaan gevoerd, ald. 527. hunna Godsregeering, ald de beloften en bedreiging, van tydlyke lotgevallen, naar hun gedrag jegens de Godheid, als een hoofdmiddel be. fchouwd om deeze inrichting in ftand te houden, ald. 527. hun eigenaartig karakterittiek in vergelyking met andere volken, ald. 526 en 528. de belofte van een Godsgezant, aan hun door Mozes gedaan, naderhand door Davidbeveftigd, ald. 529. oogmerk eninzigten van David, ald verbeven doel van deeze belofte onder Israël, ali. 530. vervulling van dit doel in *den perfoon van den Mes. fias, ald. 532 535. Jupiter, (het oudlte, een voddigite en minst kunftigfte beeld van) by Homerus afgemaald, IV. 496. een ander beeld vandeezenGod, grooter en verhevener in de voorftelling, doch meer bekrompen in den omvang by denzeltden dichter, ald. 497. zyn invloed op bet noodlot, ald. 499. dat men in hem geenszins den alweetenden regeerder der waereld erkennen kan , ald. de Parcae ot fchikgodinnen, zyne onatfcbeidelyke gezellinnen, ald. 504. Juvenulis waarin hy als wysgeer boven hokatius uitmunt, waarin hy verre be. neden hem ftaat, I. 536. zyne fcherpe of bittere fpotterny gerechtvaardigd, ald, Qqq 5 oor-  966 BLADWYZER. oordeel van Dryden over zynen rang als dichter, ald. K Kalk (de oorzaak van fcherpheid en bytachtigheid der ongeblufchte,) I. 634. Kampvechters vochten in den beginne niet om leven of dood, maar flegts met armes curtoifes, IV. 774. buiten fpoorige hitte ofyver van dezelven, ald. moesten in Duitfchland, alvoorens zy de kampplaats intraden , de mis hooren, biechten en het H. Avondmaai neemen, 783. ** ■ (gebuurde of verzochte) die de plaats vervongen van gebrekkige perzoonen, geestelyken of vrotiv/en, IV, 794. verór deningen derzelven in de oudfte wetboeken der Duit-, fcbe volken, ald. over de wapenen der Kampvechters, ali. 795-797. over het beproeven van deeze wapenen, 800. Kampwetten van Filips de fchoone van den Jaare 1306 en die van Prins Thomas in Engeland, en de verordeningen der oudfte Alemannifche en Duitfche wetten dieswegens, IV. 8or812. Kampgerkht, (het recht om) te houden, aan wien alleen ftond, IV. 813. twistgeding hierover tusfehen de Heeren van Sedan en de Flertoginne Weduwe van Lo. tharingen, ald. Kamtfehadaalen , hun geloof aan de redenen taal der die¬ ren V. 606. noemen dezelven by het visfehen of jaagen uit viees nooit by hunnen naam.ald. dooden geen landdier zonder voorafgegaane verontfchuldiging , ald. hunne byzondere eerbied voor de honden , 607. fluiten geen dier van de opftanding uit, ald. Karei (Keizer) de Vde zyne buitengemeene dapperheid en de fnelheid zyner onderneemingen , V. 477 en 479. zyne wysbegeerte en zucht tot de wetenfehap. pen, ald. 482. zyne groot» moedigheid , 484. zyne geduurige veldtochten en rei. zen, 487. het vermogen der fchoone Fastrade op hem, 487 488. zoekt voer zyne zoenen groote ryken te veroveren , doch verwaarloost zyne dochters, 491. reden waarom, ald. Kennis (zucht tot) eene natuur, lyke neiging van den mensch. IV. 247. de bëandwoording aan dezelfde, als de plicht van alle redelyke wezens befchouwd, ald. buitenfpoorigheid van dezelve.de bron van ziels en lichaamsziekten.aW. Kindermoord, waarom Mofes niets in zyne wetten van den Kindermoord fpreekt , II. 417-424. of'er in de inrich. ting des volks en dewetgeeving van Mofes iets was, dat den Kindermoord ten uiterften zeldzaam en byna zedelyk onmogelyk maakte, ald. 425. de gewoon» dryfveeren van den Kindermoord onderzocht , ald. 452 en 426. deeze oorzaaken hadden by hetMozaïsch recht  BLADWYZER. 9S7 recht en de zeden des Joodfchen volks geen plaats, ald. 426 ■ 439. of wy de Israëlitifche itirichtinginonze wetgeeving niet kunnen navolgen, en de misdaad, in plaatfe van dezelve te Itraffen , voorkomen, ald. 439457- Knods of kolf, oudtyds het gewoone geweer der kampvechters by vryen en edelen, 1VT. 796. naderhand alleen van Iyfeigenen en niet edelen, ald. Koükoek (natuurlyke historie van den) V. 91. befchryving van den gemeenen aschgraauwen koekkoek, ald. de fabel, dat hy in den winter aan verftyving onderworpen zou zyn, wederfproken , ald. 92. de ftreeken van hun verblyf, gezellige reizen envoedfel, ald. 93. de wyze op welke het wyf je van den koekkoek haare eijeren in de nestjes van een roodborstje of water koningje fchuift, ald. 94. reden waarom zy haare eijeren niet zelve uitbroeit, ald. 95. de zorg van het winterkoningje voor den jongen koekkoek, ald. 96. inftinct van denzelven, ald. liefde van verfcheide kleine vogeltjes voor hem, ald. 96. befchryving van den bruinen koekkoek , ald. 98. zyne overeenkomst met den vorigen . ald. 99. Kol/recht (over het oude) der ftadValenciennes,IV. 796. byzonder voorbeeld hiervan ten tyde van den Bourgond; fchen Hertog Filips den Goeden, in den jaare 14,14. Koni?tg , (het ideaal van een) het verhevenfte van alle menfehelyke ideaalen, die de geest zich kan voorftellen , IV. 664. wat hiertoe behoort, ald. 665670. Koophandel (overdenkingen over de zedeleer van den) V. 347, aigemeene grondregelen van denzelven, 348-355. over het overeisfehen , 349. over het' verkoopen beneden den geftelden prys , 317. over het prompt betaalen van zyne fchulden en het ftipi woordhouden , 353. over het eigenaartige in den toeftand van den koopman waardoor zyr.e grondregelen worden gevormd, ali. 355. gevaaren aan welken de koophandel is blootge. fteld en derzelver invloed op de grondbeginzelen van den koophandel, ald. 356360. over de klachte dat de koopman den fabrikant drukt, 361. nadeelige invloed van den nyd en nayver op de zedeleer van den koophandel, 363. gevallen, waarin de verzoeking, om zich zeiven ten nadeele van anderen te verryken groot en algemeen is, 364. omHandigheden, die tot dergelyke vergrypen aanleiding geeven , 365. hoofddenkbeelden , naar welken de ongerechtigheden in den koophandel moeten beoordeeld worden, 366.. wat de pryzen van de dingen zyn, en van waar dezelve ontftaan , 368, 369. over de» bepaalingen van de billykhe.fdi  9Ö8 BLADWYZER. heid derzei ven, 370, over het verhoogen en de eerste foort van onrechtvaardigheid in den koophandel, die uit onbülyke pryzen voortvloeit en de toebereidfelen die men maakt, om dezelven te veroorzaaken, of de wyze , waarvan men zich bedient, om zich dezelven ten nutte te maaken , 372384. over de tweede foort van ongerechtigheid wanneer de waare Jlechter is, dan de kooper dezelve onderdek, 384 - 387. in hoe verre hst geoorloofd is, om van de onweetendheid van anderen in den koophandel gebruik te maaken , 390. invloed van de eerlykheid op den bloei van den koophandel, 393 -397. wat de wysgeer hierin doen kan ter verbetering van den koopman, 1) het ideaal van de volkomene deugd voorteftellen, en 2) de linie van het geoorloofde of vergeeflykete bepaalen, 397-404. fchets van een eerlyk koopman , 405. Koom. Zie graanen. Kunften (ojer de onderlinge Analogie der) IV. 120-137. derzelver algemeen doelwit , 138. de zegen en ellende, die zy in dezelfde evenredigheid verfpreid hebben, III. 719 en 720. Kwaad (verfligvan de theorie van den Heer Villaume nopens den oorfprongen bedoelingen van het) JU. 691. betoog d it 'er zo veel kwaad niet is. als man zich gemeenlyk inbeeldt en dat hetgeen in dc daad plaats heeft, zo veel, zo groot en erg niet is, als het fchynt te weezen, 697 707. dat het goede ds bron is des kwaads door verkeerde toepasfing, 708709- dat alle de heilzaame krachten der natuur,, der dieren en der menfehen kwaad voortbrengen, 710730. dat ook de heilzaame inrichtingen der maatfehap. py een menigte kwaads hebben voortgebragt, 731. 733- dat het kwaad doorgaans, en in de meeste gevallen , ons bekend, uit goed ontdaat, IV. 353. betoogd 1) ten opzichte van een menigte byzondere foorten van ontkennend en deliig phyliek kwaad, 353. 368. 2) ten opzichte van verfcheiden foorten van ontkennend en Heilig zedelyk kwaad, 368-370. in 't byzonder van de fchadelyke driften, 370 381. befchou. wing van het kwaad, dat uit de maatfebappy voortvloeit , 381 -382. over de zedelyke gebreken der kinderen , 382-384. de algemeenheid der bovengenoemde ftelling, dat het kwaad uit goed ontftaat, voldongen , 384 387- göwigtige bedenking opgelost en beandwoord, 387-391. Kwadaartigbeid, eenige oorfoorten en graaden van kwaadaartigheid aangewezen, IV. 900. L. Lamburn, (Margaretha) Ko. ningsmoordereffe in Engeland, III. 300.  BLADWYZER. 569 Landlouw (aanmoediging van den) als de gereedfte weg ter vermeerdering van het getal des volks befchouwd, 111. 919. gedachten van den Marquis de Mirabeau deswegers, ali. 920-923. De toeftand van onze provincie ten deezen opzichte vry wat verfchillende van- die van andere Tanden, cli. 913 wat er tchter by ons nog te doen was, ali. 924-295. de verbeteraar van een grond moet denzelven in onbelem. merden eigendom bezitten, ali. 925. over de Tienden van den Landbouw, ald. 926. over de fchadelykheid van deeze belasting in ons vaderland, ald. 926 927. La'idtafcreel (treffend) uit de nagelaaiene fchriften van den Marquis Pezai, IV. 510 5'3Laudon (het geflacht van,) IV. 968 zyn geboorte en opvoeding, ald. 969. zyne krygsverrichtingen, ald 270. zyne herhaalde mislukkingen, ald. wordt door Trenk be. vorderd, ald. 971. zyn bekrompen ftaat te Weenen, ald. 971. zyn voordeelig huwelyk en vlytige beoefening der krygskundige wetenfchappen, ald. 972. zyne geduurige te leurftellingen, ald. 973. de Graaf van Löwenwolde wordt zyne fchursheer, ald. 972973. zyne lauwren onder deezen Generaal in den oorlog behaald, ald. wordt de redder der Ruflifche Krygsmagt , 974. erkenlelykheid van de Rufli¬ fche Keizerin voor Laudon, ald. afkeer die de Koning van PruiiTen in den beginne voor hem had, ald. 970. de achting die hy hem naderhand betoonde, ald. 974. verfcheiden Haaltjes hiervan bygebragt, ald. 975. eerzuil door den Keizer voor hem. opgerecht, ali. 975, 97<5.' Lavoifier, deszelfs ontdekkinkingen omtrent de famenftelling van 't water , V. 869- Leenjpreuk, Zie Metafora. Lente (de) en de Opltanding met elkander vergeleken, II. 162-170. Lejfmg, zyne grondige kennis en uitmuntende zielvermogens , II. 531 533. zyre verkeering met Men. fchen, ald. Letteroefeningen (nuttigheid der) als eene uitfpanning; tot vermaak gebezigd, II. 127. aangetoond, i.)tenop» zichte der letteroefeningen zelve, ali. 129-150. 2.) ten aanzien van iemands hoofdz'ikelyk beroep, tot verpooztng van 't welke dezelven als een uitfpanning ftrekken.ctó 150.16r.over de twederleie wyze van beoefening derzelven, 11. 132. over het vermaak dat men door beide wyze van letteroefening geniet, voor eerst door het voldoen aan onze lust of begeerte tot het uitbreiden onzer verftandelyke vermogens, 133134. ten tweeden door het contrast of tegenfteliing tusfehen het vermaak der letteroefening en den arbeid  BLADWYZER. beid van 't beroep 135', 136. ten derden in bet befpeuren van de vordering en aanwas van zyne kundigheden en bekwaamheid van dezelve, 137, 138. aanwyzing hoedanig dit vermaak tot de bevordering der Letteroefeningen dienen kan, 141-150. betoog dat de vordering in de Letteroefening door dit vermaak, buiten nadeel, en zeifeeniger wyze tot voordeel van iemands beroep kan gefchieden, 150 161. Letteroefeningen (lofder,) III. 365 381. Leven der Menfehen (aigemeene oogmerken van God die zich by het) over alle menfehen uitftrekken, II. 14-16. byzondere oogmerken die voor ons verborgen zyr>,en waarvan wy nog fomtyds in dit leven, lang na derzelver ontwikkeling , eenige fpooren ontdekken, maar waarvan de geheele verklaaring voor het toekomend leven bewaard is 16, 17. nooit op zich zeiven maar altyd in betrekkig op en in verband n;et het toekomend leven te befchouwen, II. 18. —' na den dood (denk¬ beeld van een leven na den) veel ouder dan dat van ftraften en beloon ingen na den dood, II. 215. j — (over het bezige en Rille,) II. 621-924. "" (dichterlyke befchryving van het) als een ftaat 1 van voorbereiding be. fchouwd, II. 730 733. Leven (vergangkelykheid en broosheid van het menfchelyk) f/aaije plaatfen van Homerus en Pindarus hierover, I. 737. onrechtmatigheid van onze klachten des wegens, I. 735. wiflelvalligheden van het leven fraai gefchetst door Euripides, ald. 736. ('t merkteeke'n van) by gevoelige en denkende wezens, V. 236. waarin beftaat, ald. ■ (over de kunst om te') l«; 989. Levensbeginzel befchreven „ IV. 236. is de oorzaak van gevoel en beweging, ald. en waarfchynlyk het middel, waardoor het lichaam op de ziel en deeze wederom op het lichaam werkt, ald. 237. is in verfchillende lichaamen zetr verfcheiden, en wordt door menigvuldige omltandigheden tewyzigd, ald. Levensbejlbryvingen, het oogmerk van dezelven, lil. 5°3, 504. de plicht van een wysgeerigen en zedekundigen levensbefchiyver, ald. de klippen waarvoor hy zich wachten moet, ald. van een Geleerde wat daartoe behoort * ald. 504, 505 raad aan de fchryvers van Biographifche fchriften, ald. 506, 507. levenskracht (merkwaardige eigenfehap der,) V. 564,565. haar ongelyke volkomen* heid en duur, 566-568. Acht, (over de buiaing van het,) HL 235, 236. over de fnelheid van hetzelve, ald. 593- Lkbs  BLADWYZER. 07* Licht (Noorder- en Zodiakaal) Zie op Noorderlicht en Zodiakaal Licht, Lichtdeeltjes, onbegrypelyke uitgeftrektheid van dezelven, li. 648. Licht en Vuurjloffen zyn geen wezenlyk verfchillende grondftoffen, maar flegts door de hand der natuur dusdanig gewyzigd, dat zy, onder verfchillende omltandigheden , verfchillende uitwerkingen hebben, III. 94Q-945- Lichtkvo ften (waarom de) van Caftor Pollux en Helena, by het einde van eenen onweerigen ftormwind of orcaan, gezien worden en ftilftand voorfpellen, IV. 45. ..1 (EleSrieke) het einde van een hevig onweder by eene eleélrieke florm best aan dezelven te onderfcheiden, IV. 46. Liefde van het algemeen (over den invloed der) op ons geluk en de middelen om dezelve deelachtig te worden,) II. 152. Liefde (de) als een hoofdbron van ingebeeld geluk by de jeugd befchouwd, IV. 551553. de behoefte derzelve wordt in de eenzaamheid der kloosters niet weggenomen , maar flegts verfterkt, ald. 556. jegens anderen en tevredenheid met onzen eigen toeftand op het naauwfte verknocht, IV. 904. Liefde jegens onze evenmenfchen (bewyzen ter ftaaving van eene ons door de Natuur ingeplante,)■ V. 534, Liefde (gezellige en eigen) in haare waare natuurlyke gedaante twee inwendig met elkander verbonden driften, V. 555, 556. Ligtgeloovigbeid, oorzaak van dezelve, IV. 27. heeft gemeenlyk plaats by oude lieden en kinderen; reden daarvan, ald. Linnen , waarom het gaaren en linnen op debleekeryen uitgebleekt en wit wordt, V. 917. nieuwe wyze van linnen bleeken, zonder dat het op de velden uitgeftrekt ligt. ald Linnaeus (Karei) geboorte en afkomst van denzelven, I. 805. zyn vroege zucht voor de hovenierskunst, tuingewasfen, en infectenjagt, 805. zyne acidemifcht» ftudiën en reizen, 806, 807. zyne bevordering in zyn vaderland, 808. zyn dood , gedenk- en eereteekenen, ald. 804.en810. Lintwurm (befchryving van een foort van) ontdekt in het lichaam eener rups. II. 657. Listigheid (over de) van verfcheiden volken, IV. 949. 967. Lof (onderfcheid tusfehen vuurige en koele,) II. 40. Lofredenen, (nuttigheid van) ter nagedachtenis van groote mannen, I. 495. Lone (Saint Jean de) befchryving van den moed en trouw der Burgeren in de belegering van dit fteedje, III. 813-833- Loogzout (het vlugge) met zoutzuur vereenigd, maakt het AnimoniakzQut, V^ 89. das-  971 BLADWYZER» deszelfs nut voor het groeijend aardryk, ald. ——— (MynftofFslyk) met andere zuuren vermengd , maaken het Salmhabilis, ald. Lortetto , (berekening van 't jaarlyks inkomen van 't gebied van) I. 844. Lucht, onkunde der Ouden van derzelver eigenfchappen , I. 609. eerfte ontdekkingen van Boyle omtrent den aart deezer vloeiftoffen , ald. nader ontdekking der kunstlucht van Dr. Browrig en Dr. Black, 610. tweede konstlucht door Cavendish ontdekt, 61 r. ontdekkingeener derde kunstlucht door Priestley , 612. kennis der zogenaamde gedephlogilticeerde lucht door denzelfden aan den dag gebragt , ald. ontdekking der vyfde kunstlucht of zogenaamde zmire lucht, 612, 613. welk licht deeze kennis over de luchtkunde in 't algemeen verfpreid heeft, 613-615. ontdekkingen, welke 'er, met betrekking tot de natuurkunde , uit deeze kennis der verfchillende foorten van lucht zyn voortgekomen, 615. reden waarom de lucht noodzaaklyk is voor de onderhouding van het vuur en de ademhaaling, 615 , 6t6. hoe men, door de vinding der falpeterlucht, een middel ontdekt heeft, om de maate van zuiverheid van eenige lucht of van haare bekwaamheid ter ademing te onderzoeken, 617,618. ander middel om de zuiverheid der lucht te beproeven, ald. door welk middel de lucht, die onbekwaam voor het vuur en de ademhaaling geworden is, weder tot haare voorige heilzaamheid herfteld kan worden, 619 -613. op welke wyze de groei de planten hiertoe dienftig is, ald. hoe het water op meer dan eene wyze dienftig kan zyn , om de dampkrings lucht by haare zuiveiheid te bewaaren, 623-026. hoe zelfs de onzuiverfte en ftilltaande wateren tot dat einde kunnen medewerken, 626 • 629. 1 e invloed welke de kennis der verfchillende foorte*! van lucht ook op de meer afgelegene takken der Natuurkunde en voornameiyk op die der Scheikunde gebad heeft, 630-637. het licht, hetwelk deeze vorderingen in de Luchtkennis aaa deGeneeskunde hebben toegebragt, 638-642. Lucbt(zuivere) de eigen fchap • pen derzei ve proefondervindelyk aangetoond , V. 878-883. ■ ( ontvlambaare ) derzelver grondbeginfel, V. 8S3. in welke voorwerpen dezelve voorhanden is, ald. derzelver verfchil in graaden van brandbaarheid, ald. derzelver eigenfchappen proefondervindelyk aangetoond, 884-837. ,, (ontvlambaare en zui. vere) wat men daardoor, als ook door derzelyer grondbeginzel of bafis verftaat, IV. 909 913. ontdekkingen , waardoor men deeze beide foorten van lucl>  BLADWYZER. §?| luchten als beftaandeelen van het water heeft leeren kennen, 913-941. en V. 870. en volg. welke verfchtllende voorwerpen, naar de verfchillende evenredigheid van de famenvoeging, uit dezelven voortgebragt worden, V. 887. merkwaardige flag, die de * vereenigde zuivere en brandbaare luchten, by gelegenheid dat zy vernield worden, en het water maaken, teweegbrengen, 888, 889. proeve, om aantetoonen, dat de meergemelde beide luchten, door vereeniging van derzelver bei» de grondbeginzels, zuiver waterdaarftellen, 891.892. Lucht (gedeplogitbceeme) haare byzondereeUenfchap 1. 640. derzelver inblaazing het gefchiktfte middel om geftiktc-n te redden , ald. middel om aan groote vertrekken een onophoudelyken toevoer van . gedephlogifttceerde lucht te bezorgen, 641. haare invloed op de verfterking van de kracht des vuurs, 61a en 617. c (afgefloten) fcha- delykheid derzelve en haare nadeelige invloed, zo wel op den gezonden als op den ziekelyken ftaat der menfehen, I. Ó4i. Luchtbol (proeve ter beltiering van denj door J. Rochusfen, III. 615. Luchtverhevelingen (over de) III. 775- onderfcheiding van dezelven in oorzaakeeevende en veroorzaakte, V. D. 779- befchouwing van de oorzaak geevende luchtverhevelingen, als vooreerst de 'eleétiieke (toffe in een uitgebreiden of Atmospherifchen ftaat, 780-75©. ten tweden, de door warmte uitgewaazemde verdun» de dampen van aarde en Zee, 790-794. ten derden, de lucht, door zekere oorzaaken in beweeging gebragt, het welk wy win4 noemen, 794-800. Befchouwing van de verootzaakte luchtverhevelingen , te weeten de electntke Winden, 801. Zie verdet wind. Luim, (gefchiedenis Van dc) L 873, 874- luimige Karakters in Engeland menig* vuldiger.dan elders, 874oorzaak daarvan opgegeven , ald. nadere verklaa» ring Wat luim of humeur ia de Karakters is, ald. 875, 876. over de luim in de gefchriften, dd. 878880. de voornaamfte luimigoSchryvers opgegeeven, ald. 881. —1 ( kwaade) waaruit ontftaat, IV. 902. waarom hy, die by een ligte onpasfelykheid ongeduldig is, dik werf in de hevigfte krankheden geduldig wordr, ald. 903. Befluiteloosheid zeer dikwerf de oorzaak van kwaade luimen, ald. 1 fluit het kanaal toe waardoor de bron der deugd op anderen afftroomt, IV. 903, 904. Lufiade van Camouens, deszelfs vertaalingen, IV. 826. fchynt echter niet algemeen 11 r r ' be.  974 BLADWYZER. bekend, ald. 828. verwarde en verkeerde berichten aangaande den dichter en zyn heldendicht, ald 829. 833 > over den titel van het heldendicht, ald. Gedachten van Voltaire en anderen dat Vasco de Gama afzonderlyk de held des gedichts is, wederlegd, 835. dat de dichter de Portu. geezen, die deelgenoten van den beroemden tocht onder Vasco de Gama geweest zyn , in 't algemeen als de Helden zyner gezangen befebouwt, en tot een voorbeeld van navolging aanpryst, ald. 836-840. betichting van den Heer de la Harpt regens het bedryf van het dichtftuk wederlegd , 841. beoordeeling van de laatfte Franfche en Nederduitfche Vertaalingen van dit Dichtftuk, aid. 843-847. proeve eener Nieuwe vertaaling der Inleiding van het dichtftuk, ald. 847 853. Lu'.herus (Martinus) zyn geboorte en opvoeding, II. 326. zyne bevordering, aid. 328. zyn reis en verblyf aan het hof van Rome en gevolgen daarvan, ald. Hy verzet zich tegen de leur der aflaaten , ald. 331, 332. wordt deswegens van den Paus Leo naar Romen, gedagvaard, ald. 333. verzoekt in Duitfchiand geboord te worden, ald. 334, zyn verhoor te Augsburg by den Pauzelyken Gezant, ald. 334, 335- wordt als Ketter veroordeeld, lid. hy beroept zich van den Paus op eene algemeene Kerkvergadering te Pa. zei en Conftans , aki. ftrenge bul te Rome tegen hem afgevaardigd, waarby hem de ban aangezegd word, ald. 336. hy onttrekt zich op eene plegtige wyze aan dePauszelyke gehoorzaamheid, ald. 337. Paus Leo wendt zich tot* Karei den Vden, die Luther op den ryksdag te Worms daagt, ald. 338. zyne ontmoetingen aldaar, 503, 504. wordt op zyn te rug reis opgeligd en op bet flot Wartburg gebragt, ald. 505. komt te 'VVittenburg en predikt tegen de beeldftorming, ald. 506. zyne vertaling van den bybel, ald. zyn leer wordt door den Keurvorst openlyk aangenomen, ald. 509. Hy ontflaat zich van zyne Kloostergelofte en treedt in het huwdyk met Catharina vanBorn, ald. 510, 51 (• overgaave van de beJydenis der Augsburgfche Confeffie , ald. 512. hy weigert zyn goedkeuring aan het Smalkaldisch verbond, 513, predikt openbaar te Leipzich, ald. 516. zyn verval van krachten en dood, ald. 517. zyn karak ter gefchetst, ald. 517. 520. Lutfchinen (zwitzerfche) befchreven, V. 764. donderend geraas, waarmede zy zich naar bene Jen ftorten, ald. fnelle loop der zwarte en witte Lutfchine, 765. Lycurgus, de wyze op wel. ke hy de groote hervorming  BLADWYZER. §?§ - mirig der Spartaanen begonnen heeft, 1. 66i 663. . vergelyking van Lycurgus met NumaPompilius, 663665- Lyfeigenfiïiap (voordeeleri ■ der) by de Israeliten, II. 435. en by de NoordAmericaanen, 430.437- ivi. Maan (over den dampkring der) ÜL 234-237Maatfcbappy (menfehelyke) de opkoinst en voortgang van dezelve gefchetst, 1. 211 226. Masdonel (Juffrouw) haar trouwhauige byftand aan " Prins Carel Eduard beweezen , II. 703- 7T-0. wordt ' zelfs gevangen genomen , ald. 717. Mackandal, een neger op 't • eiland St. Domingo; zyn aanzienlyke afkomst en opvoeding, V. 614. zyne byzondere kennis van de eigenfchappen der planten maakt hem door het gantfche eiland beroemd, Ö15. zyne geweldige liefde voor alle bevallige vrouwen, ' ald. en 616. byzon- 1 der voor zeker meisje waarop de Heer van zyn plantaadje mede verliefd was ; ald. de hoon en fmaad hem dieswegens door zyn Heer aangedaan doet hem ontvlugten, 617- ; verbindt zich met de Ma. ronen of weggelopen flaven , alri. doet hen geloven , dat by bovennatuurjyke krachten ën godlyke "ppenbaariiigcn heeft) ali. zyne prophetiën, 618. zy= ne menigvuldige bedekte euveldaaden door zyrije kennis der vergiftige kfüfc den, 619. zyn ontzag onder de Negers, cld. zonderling geval, waai door alle zyne Vergiftigingen en' euveldaaden ontdekt worden, 620- 624. wordt door den Neger Zami, ' Wfepg meisje hy vergiftigd had | gevangen, ald. zyne verfchriklyke famenbveering ontdekt, 625. zyne kl'Öêk» moedigheid en itandvastigheid aan dch brandftapel; ald. Madagsscar , buitengemeens voortrellykbeid en vetheid van'de osfen en fchaapen in dit land, V. 110. dor1 , zaak hiervan, 111. Magneet, veifchynfelert vari denzelven vergeleken me; die van de Èlectriciteit,III. 95O-0'2. Analogie* die ër tusfehen de werkinc; deezer twee fyne vloeiftof- , fen plaats heeft, 0j2. enz. Man (de oude) en zyn hond; een vertelfel van Marmontel, V. 658-667- Manih rcligioja.. Zie Wanie- . delende Blad: Mariaa'nifche en mden. (Buitengewoonc ftërkte. van ds . inwooners der) V, 105. Marmot (de natuurlyke gefchiedenis vanden,)lll;427; de plaatfen vin zyn verblyf en de planten die rot zyn voedfel diehen, 428. hunne gezéllige famenle» ving. eh vrees voer de menfehen, . 429. hunne ichfanderheid in 't vérrffyden èn dntwvkon Ier gx.-Ktr ï vssJ  976 BLADWYZER. vaaren, 430. hunne wooningen onder de aarde, ald. hunne vlugheid en behendigheid om dezelven te gtaaven, 431. hun winterverblyf en hunne verftyfde gedaante in hetzelve, 432. waarom genoegzaam alle de marmotten het vel op hun rug afgefchuurd hebben, 434. Mafaccio, de eerfte ber/leller der Schilderkunst door de nabootzing der Natuur en de ftudieder Antieken, IV. ion. Maskers (over de) der Venetiaanen by hun Carnevals verlustigingen, V. 146,147. Mauruz (vergelyking van Prins) reet Spinoia, 1. 144. Melanchtbon vervaardigt de Augsburgfche geioofsbelydenis, 11. 512. zyne betrekkingen tot Lutber, ald. Melkweg oudtyds voor een verheveling gehouden , III. 602, is een gantfche fheek van eene menigte verre van ons verwyderde Harren , ali. waarfchynlyk. beid van de bewoonbaarheid derzelven, 604. Mendelszoon (Mozesj zyn geboorte en opvoeding, II. 528. zyne gemeenzaame omgang met Israël Mozes, een zeer diepdenkend vernuft, ald, 529, 530. zyne buitengemeene behoeftigheid vertraagt zyne lettere efeningen. ald. 53°> 531- komt in kennis met Dr. Aaron Salomon Sumpers, ali. 531. vervolgens met den beroemden LeflT g, ald. de voordeelen, die Mendelszoon uit deeze verkeering trok, öW- 532, 533. levert veele bydraagen tot de Bibliotheek der fchoone we* tenfehappen, ald 533. lof van zyne wysgeerige werken, ald. 534. grootheid van ziel in ongelukkige omftandb-Jreden, ald 534, 535- Zyne Morgenuuren, ali. 536. zyn dood, ald. zyne verdienflen als mensch 537, 538. Menander met Aristofanes vergeleken ,1.533. voorrang van Menander boven Aristofanes, ald. Mensch (de) het gewigtigfta en leerrykfte onderwerp ter nafpooring , I. 396. noodzakelykheid zyner na» \ tuurlykebehoeftigheid, om gezellig, verftandig, deugdzaam en gelukkig te worden , 397-399 de ver. fcheidenheid met betrekking tot de trappen van zyn inzicht en kundigheid, als een volmaaktheid befchouwd, 398. nuttigheid van de verborgene onverzadelykheid zyner ziele, en de onbeftendigheid van al het aard the de zekerfte bron van fteeds aanwasfende vreugd, 400. zyne fmarten en zorgen niet menigvuldiger dan de bronnen van blydfchap eu rust, 401. zyne tegenftrydige hartstochten en blinde driften bewaaren door derzelver verband de orde der waereld, 409. zyne feilen, dwaasheden en ondeugden (trekken de maatfebappy tot nut, ald. (aigemeene verplichting van den) om zyne ziels-  BLADWYZER. 077 zielsvermogens uittebreieten, te verbeteren en te befchaaven , L 3. Mensch (over de uitmuntende voorrreflykheden van den) IV. 867. de menigvuldige voorrechten , die hy, zo in zich zeiven en zyne vermogens, als buiten zich in de voorwerpen, waarop die vermogens werkzaam •zyn, bezit I. 5, 6 en IV. 869-884- de gewigtige en uitgebreide betrekkingen, in dewelken hy gefield is, zo wel ten opzichte van de menfehen , zyne natuurgenooten , als van God zynen oneindigen maaker, 1. 13. en IV. 884-893. waarde zyner onbegrensde verwachtingen, waarop hy recht heeft, ali. 893-899- —— (over de zedelyke natuur van den) V. 547- 560. is uit zynen eigen aart niet tot kwaad geneigd, I. 223. M enfchenkennis,het geliefkoosde onderwerp der oude Wysgeeren, IV. 233. noodzakelykheid van dezelve in de beoefening der Geneeskunst, ali. 234 259. voorbeelden van Menfchenkennis by de drie beroemdRe Geneesheeren der Ouden, ald. 255-257. Menfebenverjland (over het gemeene) IV. 198.229. Menfikofin zyne vernedering en val . I. 672. in zyne ballingfchap , ald. 674, zyne grootheid van ziel in zyn ballingfchap, ald. 673. 677. zyn levenswyze in Siberiën , 677-679. zyn dood, ald. Medjima voormaaKge prachtige gedaante en fchoone Zeehaven deezer ftad, V. 631. fraai gezicht van de Zeekust , ald. fchriklyke omwenteling en verwoefting van deeze ftad. ald. Metaalen (waarom de) indien dezelven tot metaalka ken veranderen , in gewicht toe» neemen, V. 905. Metaalkalken waarin de meerdere foortelyke zwaarte derzelven, dan die van hunHe metaalen,gelegen is, 1.633. Met fora , onderfcheid tusfehen 1 een Metafora of Leenfpreuk en een gelykenis, II. 544, 545. uitvoerige Metafora van de waereld, door den Heer Joung gefchetst, ald. 546. 547.over het gebruiken van de Metafora by wyze van famenfchakeling of op een ftapeUng,aW. 730-732. dat zulk een op een ftapeling geoorloofd is , ali. 733. voorbeelden bier van by Joung, Vondel en anderen , ald, 734- 736. Metapcntus (de ruïnen van) V. 314. tempel voor Pythagoras uit deszelfs woonftede aldaar opgerecht, ald. de invloed van zyne welfpreekendheid op de vrouwen van Metapontus, ald. Microscopifche waarneeming van een zeekrabbetje op de fchuH van esn goudvischje, I- 265. 266. MisorametPope als dichters vergeleken, I.540 waarin hy boven Pope uitmunt en waarin hy by hem ten achteren ftaat, 541- hetkarakteriftieke van zyn genie, ald. vergelyking Rrr 3 van  • BLADWYZER. van deezen dchter met Rsfaëil , «M. zyn paradys vei looren beoordeeld, 70.1. ongerymdheden en wanftaltigbjCden 'n dit Dichtftuk voonkomende , ali. zyn geestig antwoord aan J;icob den eerften, III. 520. JSlinos en de fchimmen een " fabel, ï. 355- Misdaad (voorbeeld van een) uit een edel b.irt, L 170» I&S- (de gedwongen) 1.726. Misdtyven ontftaan uit hevige begeeiten of fterke hartstochten , IV. 379. een voornaam bewys biervan öpgegeeven, 379, 380. Modificatie, Zie 14'yziging. Mullere zyn waare gellachts- "' naam, geboorte en afkomst, V. 658. zyne Letteroefeningen in het JefuitenColJegie, ald. 669. vergezelt Koning Lodewyk den XIII. op deszelfs reis, 670. wordt medelid vaneen lieffcebbery-Gcnootichap van Tooneelöefening, ald richt met de actrice lïejart een eigen troep op, en fpeelt te Lyon en Beziers, 671. goeds uitflag van deeze onderneeming, ald. krygt verlof van den Koning, om te Parys in Paiais Royal te fpeeifin , 671. debuteert bet eerst in den verliefden Doctor, alfl. beöordeeling en Anecdoten Van verfcheidentooneelfpeüen, die zyn naam b.eroemd maakten , 672677. de Gefchiedenis van den Tartuffe, 677- vanwsar Molière deezen naam oniieend beeft, 6?9- kabaUn van cs zogenaamder; Fyrjen tegen dit ftuk, a',é. wie bet origineel van de Tartuffe geweest is, 681. wondt door het Parlement: verboden, ald. dubbelzinnige annonce van Molière dieswegens, ald. verlof van den Koning, om het ftuk weder te fpeelen , ald. geestig gezegde van den Prins van Condé wegens dit ftuk, 682. veranderingen die in dit ftuk gemaakt moesten worden, 683. zyn Mifantrope maakt in den beginne flegten opgang, 685- aanleiding en oorzaak' hiervan, ö8<5. oordeel van Boileau , den Hertog van Mortauficr en Racine over dit ftuk, 686. aartige trek waarvan hy zich in dit ftuk bediende, en waartoe Boileau hem aanleiding gaf, 687. anecdote van zyn ingebeelden Zieke , £22. krygt in het fpeelen van dit ftuk cn bloedfpuuwing waar aan hy fterft, ald. de Aartsbiffchop te Parys weigert zyn begravenis in de gewyde aarde , 822. voetval van zyne weduwe voor den Koning, ald. de zaak wordt gefchikt, en Molière verzeld van zyne vrienden begraven , 823. aartig gefprek van Boileau met hem, kort voor zyn' dood, 824. fcherp gezegde van den Prins van Condé tegen een pruldichter, die een graffchrift op hem gemaakt had, 824.aanleiding van den naam van den Apothecar, die in zyn Ingebeelden Zieken voorkomt, 824. vanwaar hy het Macoronischi  BLADWYZER. 979 m"6ch Latyn in dit ftuk ontleende , 825. verandering van een onvoeglyke uitdrukking in hetzelve, ald. zyne bedaardheid van geest en fchrander beleid in het (lillen van eenige oproerige Militairen, die zonder geld te geeven in den Schouwburg drongen, 826830 pnurtrait en Karakterfchets van Molière door Juffrouw Poisfon ontworpen, 830. Graffchrift van den beroemden laFontaine op onzen dichter, 831eerste aanleiding , die hy kreeg om het beroep van tooneelfpeeler te omhelzen , ald. haalt zyn ouden l,eermee(ter over om de rol van den Doctor in de Ingebeelde Zieken te fpeelen , 832- zyn omgang in gezelfchappen, 833. voorbeelden \aa zyn voortreflyk en edelmoedig hart, 834 wordt even voor zyn -dood medelid van de Franfche Academie , ald. leest zyn oude meid zyne tooneelftukken voor, 835ongelukkig toeval dat hem verhindert in zyn overzetting van Lucretius, 836. wysgeerige redentwist tusfehen hem en Chapelle in tegenwoordigheid van een dommenleekebroeder, 837, f38- hoogachting van Racine en Boileau voor Molière ,839- 840. zyn rang in het ryk der letteren en de verdiensten z/ner werken, ald. 841. misbruiken en dwaasheden die door zyn kunst in onbruik geraakt zyn, ald. zyne feilen en gebreken waaraan toete» fchryven, ald. zyne navolging van de wysheid van zekere wetgevers, 842. de voortreflykheid zyner (lukken boven die van Des touches, I. 546, 547. Mongolifcbe volken, hunne Verachting voor de vrouwen, IV. 606. hunne tegenftrydigheid met zich zeiven in de behandeling hunner kinderen, ald. fïo8. hunne byzondere wellevendheid om niemand tegentefpreeken, fchoon hy ook de ongerymdfte dingen voortbrengt, ald. 612. hunne uitfpoorigeaandoenlykheid, ald. 616. hunne etiquette om nooit den naam van verftorvene bloedvrienden te noemen, ald. 6t 8. hunne wyze van pligtsbetragtigingen by bet begraaven, ald. 638. hunne welvoeglykheid jegens vreemdelingen en gasten die men herbergen wil, ald. 622. Mongolfiers, dat de vogels levends Mongolfiers zyn, aangetoond en beweezen, I. 984-386. Montague (de Hertog van) zyn uitmuntend en menschlievend Karakter gefchetst, I. 882, 883. is een liefhebber van eenzaame wandelingen, ald. 884. ontmoet in 't park den eerlyken doch ongelukkigen. Officier Randal, ald. 884 Thomfon de dichter doet hem dsezen man kennen, ald. 884. de wyzè van Montague om den ongelukkigen Randa! met deszelfs vrouw en. kinderen gelukkig te maaRrr 4 ken,  KLADVVYZER. ken, ald. £85-887. dank. baarheid van Randal en vreugde van Montague die uit deeze zyne kiefebe weldaad voortfpruit, ald. 888. Montesquieu, voorbeelden van uiisflagen in zyne werken, door J. A Ernesti aangewezen, II. 96. Maoren, over de ongelooftyke vtrfynit'gen van de Etiquette en taal, waartoe de flaaffche vrees voor hunne Despootèn by hen aanleiding geeft; IV. 634. hunne drie hoofdgerechten , V. 1X3- «eten in Hindoftan, wegens de groote hitte, veel minder vleesch dan elders aid. Momikennveezen ("ftaat van het) in de IVde en Vue eeuw, III. 441. Mams C1 homas) zyn uitmun. de zielsvermogens en lof. tyke deugden , als jonge, ling. I. 202. wordt GrootKanfelier van Engeland, 293- zyne befebeidenheid, minzaamheid, belangeloos, heid enonverzettelykeeer- j lykheid in het waarneemen van deezen post, ald legt zyne bediening met meer blydfchap neder , dan hy die aangenomen had , 294. zyne ongekreukte eerlyk! heid de oorzaak van zynen val, 29S- wordt in den Tour gevangen gezet, en J\ ter dood veroordeeld, 295. 297- teder affcheid van zyne dochter , ald. zyn A moed en ftandvastigheid in zyre laatfte oogenblikken, 299- 'offpraak van den Schryy^i van den Engel- - fchen Speétator op hem, 3co. oordeel van Humeover Morus, 300 en 301. Motaci-h futoria, zie fnyder- vogeltje. Mumiën , reden waarom men in de verdrogende zanden van Lybien ongebalzemde Munnen gevonden heeft die door het bederf niet waren aangetast. V. 908. Mwray (Lord George) word door Koning Jacob den derden tot Minister en vertrouwling aan zynen Zoon Prins Eduard gegeeven, II. 673 Het verwaande en verftandelooze gedrag van deezen Man, ald 676 en 686. zyn hatelyk Karakter in het verraden van Prins Eduard, ald. 688. Mynflcffen over den invloed van de ontbinding van het water op de voiming der meeste mynftoffen , IV, 941. Mythologie, zie Fabelleer. N. Nabootsing, reden , waarom wynicc altyd met de hoogstniogelyke gelykheid eener nabootzing aan haar origineel te vreden zyn , If. 566. door welk middel de* werking der nabootfine volkomen kan bereikt worden, ald. 567. rachtwande!aarjle, (anecdote van eene fchoone) V. 850. ""opeis en Siciliën verfjag van het prachtig werk, voyaga pittoresque de Naples & de Sicile , V. i27. — befchryving van Napels,  B L A D VV Y 2 E R. 981 ald. 130. Dichters die dit land bezongen, ald. 131. fchildets die aldaar geboren zyn , of deeze ftad met hunne kunst verrykten , ald. 131, de nieuwe kerken en haare verheven fchilderftükken , ald. 132. het karakter, zeden .gebruiken, handel en bevolking deezer Had, ald. 133. hunne 40000 Lafaretten en de dweepacbtige Godsdienstyver van het gemeen voor den H. Januarius, ald. 133. Caftraaten en Mesfenlleekers, ald Landilreekendie om Napels liggen , ald. 142, Natuur (de Kinderen der) gefchetst door den Heer C. M. Wieland, II. 377414- Natuur niet dwaas, een dichtftukje, 1. 168 , 169. de beste leidsvrouw des levens, III. 99^- de klagte van Theophrastus over de natuur verklaard, ald. 994. - (ftaat der) tafereel van den zo zeer veifmaaden doch weinig gekenden ftaat der Natuur, I. 212 en 214. in hoeverre dezelve gelukkig en in hoeverre ongelukkig was, ald. Natuurdriften (de aart en eigenfehap der) UI. 214. haare nutiigheid , ald. behooren geenszins tot een vermogen, dat een kenmerk zou zyn van zedelyk goed en kwaad, ali. Navolging (dat de) den voortgang van de menschlyke volmaaktheid het meest bevordert , ten opzichte van deszelfs loop, en be¬ paalt , ten opzichte van deszelfs richt,ng, IV*. 727. over de navolging der befchaafJe zeden , die uit de verkeering o '.tftaat, ali. 727 en 228. de navolging van een enkel voorbeeld maakt gemeenlyk gemaakt of gedwongen , ald. 728. waarom fommige lieden van een voortreflyken inborst weinig navolgen, ald. 729. waarom zeer middelmatige verftanden niet navolgen , ald. waarom buigzaame menfehen voor een tyd lang den ftempel van alle karakters en zeden aannecmen, ald over het nadeelige van deeze te ligtj navolging , ald. over de ergste, en fchadelykfte navolging, ald. 730 verdeeling der navolging in de Iydende en werkzaame , ald. 731. onze zelfkennis als de beste maatftaf voorgefteld, waar, en in hoeverre wy navolgen moeten, ali. 726". Navolging (over de) der Ouden, 1. 334- uitmuntende voorheelden van deeze navolging , ald. 337342. en 324, 325. en 518, 519. Negers hunne verachting voor de vrouwen , IV. 605. de pligt van welvoeglykheid der Negerinnen by haare intrede in hst huis van den Bruidegom , ald. 606. bereidwilligheid waarmede zy zich van hunne overige plichten kwyten, ald. 607, de behandeling der kinders onder de negers en derzelver betrekking tot de ouders, .ald, 609-61,1. Rrr 5 hua.  »«* BLADWYZER. hunne gevroonte, om nooi iemand tegentefpreeken ald. 616 hunne etiquette, om nooit den naam vat verftorvene bloedvrienden te noemen , ald. 6iS hunne wyze van begroeten , ald. 621. hunne complimenten by het ontfangen van vreemdelingen en voornaairie gasten , ald. 624. zonderlinge ontmoeting van een Deensch boekhouder by een Negerkoning, ald. 629-631. " 1 overtreffen byna alle Europeefche volken in lichaamlyke krachten , V. 105. leeven zo wel in Amer'ca als Africa meest van aardgewasfen, ald, - (Africaanfche) hunne dieveryen en fchelnieryen, IV. 963. merkwaardig voorbeeld, hiervan aan de Engelfchen gepleegd, ald. 064. fteelen niet alleen met hunne handen, maar zelfs met hunne voeten, ald. hunne onbefchaamde fnörltery op hunne dievenftukken, ald. Nederlanders, altyd beroemd wegens hunne zucht voor 't vaderland en deszelfs vryheid. I. 105. Rechtmatigheid van hunnen opftand en afval van Filips betoogd uit de gronden van het Natuur- en Volken recht, ald. icy. en uit de grondwetten van den ftaat in't byzonder,aW. 108-nr. gewettigd door het gedrag van Filips, ald. 112, zo in bet fchenden van hunne j Godsdierirtige Vryheid, 114iiö, als van de bezwooren ï privilegiën en handvesten, 1 118-! 21 in 't byzonder in het hellen van den Tienden en twinngfte penning, 132-125. Naderlmifche Vryheid (Iniet dende fchets totdesefchiefenh van de.grondlegging eter) III. 625-646. SSeptunus, waarom de Ouden hem in de kleeding eens landsmans , die een ploeg beftiert, hebben afgebeeld, -IV- 932. Nevelvlekken, zie nevelachtige ftarren. Nicaftro (aangenaame en bevallige ligging van) V. 32a. zachtheid van haar climaat, ald. afwisfeling der jaargetyden op de gebergten , ald. Niets (de gefchiedenis van het) IV. 682-686, Nieuwsgierigheid (de) eigen aan den mensch, lil. 385. is te pryzen of te laaken , naar mate de voorwerpen op welke zy zich oefent, ald. 3E6. haare verfchillende bronnen, ald. is by den wysgeerprysfelyk.aW 387. Nieuwzeelanders hunne affchuuwlyke verradery aan de Franfchen gepleegd,IV. 957- Noodlot deszelfs zinnebeeldige voorftelling by Homerus en anderen oude Dichters, IV. 49". was by Homerus niet onvoor.waardelyk noch onveranderlyk, ten opzichte van de menfehen, ald 491. 495- wat men van du Homerisch noodlot met betrekking tot de Godheid denken moet, ald. 496. Voodzakelykheid van het aanweezen der dingen twederlei, V. 186. onderftel-  BLAD W Y Z E R. S>8$ jjge wat is, «M.. volftrekte * noodzakelykheld,ald. 187. 188. Noorderlicht (redenvoering over het) door J. H. van Swinden, III 49- ds ver" fchynfelen van hetzelve befchreven , ald. 49- 53. of het Noorderlicht in alle landen op dezelfde wyze waargenomen wordt, ald. 54-58. of dit verfchynfel beftendig , dan alleen by tusfchenpoozen plaats heeft, ald. 58-61. of het ten allen tyde bekendis geweest, en of men 'er reeds by de Ouden iets van geboekt vindt , ald. 62-75. over de hoogte van het Noorderlicht in den dampkring, ald. &u over de tyden des jaars.op welken deszelfs verfchynfelen meest plaats hebben , ald. 81, 82. en 402-404- ovei' de oorzaaken van bet Noorderlicht, ald. 390. de overeenkomst tusfehen de verfchynfelen van bet Zodiakaal licht, en het Noorderlicht, ald. 393 399-over het naauw verband tusfehen het Noorder- en het Zodiakaal licht en de ondergefchiktheid van beide verfchynfelen aan eikanderen, ald. 399-405. over de waarfchynlykheid dat het Zodiakaal licht de waare oorzaak van het Noorderlicht is, a\d. 406 420. Nova Sembla gewoonte der "Samojeden en Rusfifcbe jagers aldaar om het warm bloed der rundieren te drinken, en derzelver varsch vlteseh raauw te eeten, V. 108. noodzakelykheid hiervan in deeze anders onbewoonbaare ftreeken, ald. algoede voorzorg der natuur ter voorkoming van rottende ziekten die hieruit zouden kunnen ontltaan, ald. NumaPomp'ühts (Levensfchets van) I. 663-665. Nylpaarden waaren oudtyds zeer gemeen in de rivier de Nyl, IV. 942. zedert de twee laatfte eeuwen zo zeldzaam geworden , dat, men ze thans naauwlyks by naame meer kent, ald. 942-943. reden daarvan, ald. 914. derzelver natuurlyke gefchiedenis is nog verre af van volkomen te zyn , ald. 915, O. Oliën, de geheimzinnige oorzaak van de fterkheid der Olyfolie ontdekt, V. 910. . waarfchouwing voor de oliekoopers en voor allen die olie perfen, om dit te verhoeden , ald. oorzaak van de bruinwording der gedifteleerde wezenlyke oliën der planten , als ook der fy-> ne dierelyke oliën , 910, 911. Oliphant, deszelfs aart, vernuft en levenswy»e, IV. 265. vier foonen van denzelven, ald. 266. over de dragt der wyfjes, ald. 267. de togtigheid der mannetjes, ald. 267. Olivet (Jofeph Thoulier) zyne geboorte en opvoeding onder de Jefuiten, IV. J5°«i  884 BLADWYZER. 150. hy verlaat dezelven, ald. 151.redenen waarom, ald. verdeeldheid van de republiek der Letteren, toen hy te Parys komt, ald. 157. zyne beoefening der Franfche taal 152. beoordeeling en lof zyner Letterkundige Schriften, ald. 153 155. zyne grootheid van ziel ira het fterven, ald. 155, zyn befcheiden gedrag in de zamenleuing, ald. 156. Ondeugd, ftraffe der ondeugd na dit leven fraai afgefchilderd door de dichters Menander en Virgilius, I. 745-747Ongeloof en Zeden, V. 3, voorbereidende aanmerkingen, ald. 3.18. de onderftelling des ongeloof; doet fommige verplichtingen zwak worden of wegvallen, ald. 19. Pligten omtrent God, ald. 22-31. Pligten omtrent ons zeiven, ald. 31 38. Pligten omtrent de naasten , 38 41. Betrekking tot voorzaaten, ald. 41.46. Be. trekking tot de nakomelingfchap, 47 56. daadelyke gevolgen van het onderftelde. 57-69. aangelegenheid der verwachtingen van een toekomend leven, ald. 67. Ongelukkigen (gefchiedenis van een vrolyken) I 920. Onkunde (Schets der) en verwaarloozing der we» tenfchappen in de middeleeuw, na de verwoeftingen der Barbaaren in Europa, II. 320 323. derzelver nadeelige invloed op den Godsdienst, ald. 022324. Onfterfelykheid der ziel (Bewys voor de) opgemaakt uit het beginzel der heerIchende werkzaamheid in de Natuur, V. 212-251 Onjlerfelykheii, (invloed van de leer der) op onze deugd, III. 32. Ontleeding van 't menfchelyk lichaam in de vorige eeuw als eene terging der Godheid befchouwd, IV 456- Onverdraazzaamheid in haaren aart, oorzaak en uitwerkfels befchouwd, II. 764-773- dat de menfeh' hevendheid, waarop de onverdraagzaamen zich beroemen", veelal eene fchadtiw is, ald. 773 775. het onverfchoonlyke en ftraf baare der onverdraagzaamheid, ald. 7 7--777. Onvergenoegdbeid, Tafereel van een onvergenoegd huisgezin, III. icoa-icoi. Onverfchilligheid, waarin beftaat, II. 784. haare eigenfchappen , oorzaaken en uitwerkfelen aangewezen , ald. 784-790. is voor de maatfehappy fchadelyk en verderfelyk , ald. 788. zelfs ten aanzien van het uitwerkfel der toegeevendheid, ald. 793. vergelyking van de onverfchilligheid met de verdraagzaamheid en het on. derfcheid tusfehen beiden aangewezen, ald. 784-792. enz. gewicht van dit onderfcheid voor de Maatfehappy en voor elk mecfeb zeiven, ald. 795. Oa,  BLADWYZER. 985 Oogen (over het maakfel der) van de Infeéten, II. 642, 643. Oojlerlingen (over de wetten der welleevendheid by de) IV. 633- waarin dezelven van de onzen afwyken , ald. 636. » bejegenden van ouds hunne vrouwen met hardheid of verachting, IV. 607. Openhartigheid, (gedachten over de) II. 26 - 36. onderfcheid tusfehen openhartigheid en rondborftigheid, ald. Opvoeding der Kinderen, (het gewigt en aanbelang van de) voor alle welgeftelde maatfebappyen, II. 596, hoedanig deeze opvoeding by de oude Romeinen plaats had, ald. 597. enz. welke denkbeelden den kinderen van jongs af wierden ingeboezemd, ald. 600. gebruiken en inftelliugen, waardoor deeze denkbeelden verfterkt wierden, ald. 602. enz. Orcaan, welke winden onder deeze benaaming gebragt worden, III. 805. fonderlinge loop van het geweld eens orcaans, ali. over de ftaart van een orcaan, ald. verfchynfelen die zich by zulk een gelegenheid vertoonen, 806. bericht van een verfchriklyke orcaan in de Oostindiën, 807. Orde (over de) en fchoonheid inde zichtbaare fchep. ping. I. 103S. Ouden hedendaagfche onkun¬ de in de fchriften der Ouden , II. 93-96. de wyze waarop men tegenwoordig de Ouden leest, vertaalt, en beoordeelt, 94. nadeelige gevolgen hiervan, ald. 95. Oudheid (de ftudie der) wat daartoe vereifcht word, II. 882-884. hoe dezelve voor den tyd van Winkelman behandeld werd, ald. 886. deszelfs verdienflen daaromtrent, ald. 888. wat er nog voor de ftudie der Oudheid overig is om te doen, ald. 896. Oudheidkundige (de vereischten van een goed) gefchetst, II. 882.824. O'ifchuld door waarfchynlyk* heid in gevaar gebragt, I. 1045. P. Paeftum, de beroemdheid van zynen tempel en roozen, V. 322. deszelfs ruinen door een foort van wonder onder het ftruikgewas ontdekt, ald. tempelen van de hoogfte oudheid en rykfte architefteur aldaar opgegraaven , 323. overblyfzelen van den fmaak en pracht der Sybariten, ald. aartig gezegde van Pope wegens deeze gedenkteekenen, ald. fchoonheid van den grooten Tempel aldaar, ald. Palermo, gezellige en zagte levenswyze der Palermitaaners, V. 638. hunne nachtwandelingen aan den oever der zee. ald. bekoorlykheid en vryheid van  985 BLADWYZER. van deeze plaats, 639. het paarderennen en feeft van de heilige Rofaüa ald. 639. aangenaame landftree• ken rondom deeze Stad, aid, Palcfiina, (de bofcbryke gewellen van) gaven gelegenheid tot afgodery, I. . 828. Papyrus, het voormaalige nut van deeze plant, V. 647. waar dezelve alleen groeit, ald. door de Reizigers van het voyage pittoresque, aan de Cyanëifche bron ontdekt, ald. Parcae of Schikgodinnen by Homerus afgebeeld, IV. 501. Fabelen en Vertelfels • van de Ouden omtrent dezelven, aki. Befchouwing van twee verfchillende wyzen van voorftelling by dezelven , ald. 502- 508. de voornaamften ambten der Schikgodinnen , ald. 508. Haare afbeelding by Meteagers dood , ald. 509. Patrioiismus niet ftrydig met den Christen Godsdienst, ï. 64. en III. 576 en 577. Pausdom (over het begin en den voortgang van bét) onder Paus Gregorius den Vilde. Ih. 437. Paujïlippo (tafereel van het lachende) aan de poorten j van Napels, V. 133. graf van Virgilius aldaar, 134. j Pelisfon, grootfte weldaad aan Foaquet beweezen, onder den uiterlyken fchyn van zyn aanklager te zyn, I. 839-843- Ptrfen ('t ceremonieel der) 2 -by het brieven fchryven, f. IV. 638. derzelver Etfd~uè£ t ten by het afleggen of . ontfangen van bezoeken, ald 636 en 637 zyn de hofiykfte en pluiraflrykend. fte Natie van 't ganfcbe westiyk Afiën , ald. 6n. • Ferjïus,bevooi oordeelde zucht van Cafaubonus voor deezen dichter, I. 535. waarin hy mogelyk boven Horatius en Juvenalis uitmunt, ald. zyne zedeleer op de beginzelen der Stoicynen gegrond, ald. zyne gebreken , ald. oordeel van Dry» den over zynen rang als dichter, 536. Peruiancrs, hunne uitfteekende liefde voor de Llaemas of de Spaanfche landfchaapen, V. 611. befchryving van een plegtig feest, waarop zy deeze diereu tot hunne geleiders en re;s> gezellen aanneemen , ald. flagten geene huisdieren , ald. hunne droefheid, wanneer deSpan jaarden zich van hunne hoenders meesters maaken , ald. derzelver vrouwen laaten hunne kinderen verhongeren, om dé dieren te zoogen, ald. Peter (Czaar) de groote, karakterfebets van hem , II. '79-181. zyn voorrang boven Karei den XII. ald. Petitsmaitres geestig afgefchil- derd by Young , II, 738, Pttrarcba, zyne dichtltukken op den dood van zyne geliefde Laura , L 538. vergelyking van deszen dichter met Dantes , ald. 539- Pbilofppbie is uit haaren sart niet droog of diepzinnig ) lil.  BLADWYZER. 937 III. 850. de bevalligheid baare onaffcheidely ke gezel- linne , ald. 851. Pbilojophie, de kunst om te leeven en de heelkunst Set ziel, III. 989-998. Phlogifton (bet) als de oorzaak van de groene kleur der planten opgegeven, I. 635. 637- Pi/a (Nicolaas van) de eerste berfteller der Beeldhouw, en Bouwkunst, IV. 1005. wordt door de Ruche der Ouden gevormd, ald. zyne verdienflen als Beeldhouwer , ald. zyne flerkte van .zie! , om zich boven de aigemeene en diepgewortelde vooroordeelen te verbeffen , ald. 1006. verfcheiden zyner werken beoordeeld , ald. befchryving van zyne afbeelding der Hel, aan het pottaal der Domkerk te Orvieto , ald. 1007. of de fchriklyke beelden uit de hel van Dante ontleend zyn, ald. zyne hiftorifche afbeelding van 't bezoek van Maria, ald. 1008. vergelyking van zyne werken der beeldhouwkunst met de tafereelen van Cimabueen Giotto, en derzelver voortreflykheid boven de ftyve fchilderyen der laatften, ald. 1009. Pifan (Thomas van) beroemd Aftrologtst in de XlVde. eeuw, IV. 69. over de roem zyner groote wysheid, ald. 71. komt aan het hof van Karei den Vde. ald. 72. krygt een plaats in den Raad van Staaten en een pennoen van loolivres maandelyks, ald. de achting die Karei de Vde. voor hem had, ald. verliest zyn aanzien en inkomen by den dood van deezen Vorst, ald. 73. zyn dood, ald. 74. —— (Christina van) wordt als een dochter van ftaat onder de oogen van Koning Karei en van haaren vader opgevoed, IV. 73. trouwt met Stephan du Caftel, ald*. 73.wordt door den dood van baaren vaderen van haaren gemaal, in een bekommer, lyken ftaat van bekrompenheid gebragt, ald. 74. ontrekt zich aan de waereld , en geeft zich aan de Letteroefeningen over, ald. 75. wordt Dichteresfe, ald. 75. haar dichtkunst maakt geen opgang , ali. 76. haare Liederen van verliefden inhoud bevlekken haaren naam , ald. 76, 77. Haar beklag deswegens , ald. vindt een belchermheer in den Graave van Salisbury, ald 78. deez r.eemt haar dertienjaarigen zoon mede naar Engeland , aid. haar eer verdedigd tegen den Schryver van de Gibiiothe- . que des Romans, ald. 78,79. zy verliest haaren befchermheer door deszelfs geweldigen dood, ali. 80. wordt door den BWtfchen Koning Hendrik den IVde. aan zyn hof genodigd, aWflaat deeze uitnodiging af en bewerkt de terugkomst van haaren zoon, ald. 8r. vindt eenen nieuwen befchermbeer in den Hertog van Bourgondien, ald. zyn vroegtydige dood ftort baar op nieuw in het ongeluk, ald.  •938 BLAD WYZE R.' ald. wordt door den Hertog van Milaan aangezogt, doch verkiest iiever te Parys te blyven, ald. 81. de fchryvery toen ter tyd een zeer flcgt en onzeker beroep, ald. 82. weldaaden , die haar van tyd tot tyd toevloeijen , ald. 83. haare pryswaardige hoogmoed in drukkende omltandigheden, ald. 84. vindt eene groote vertroosting in haare dochter, ald. beoordeeling van de voortbrengfels van haar vernuft ,ald. 85-93. proeve derzelven, ald. opvoedingsfcbriften voor haare kinderen , ald. 94. haar karakter, uiterlyke gedaante en kleeding, ald. 94 en 95. Planeeten (over het eigen licht der) dat hen min of meer tot zich zelf verlichtende lichaamen maakt , L 431435. over derzelver bewoonbaarheid, 436. (Befchryving van de) die ons zonneftelfel uitmaa. ken , II. 822-826. vergelyking van de grootheden, afftanden en omloopstyden deezer planeeten, ald. 827. zodanigen tot welker ontdekking het vermogen der kunst nog niet is doorgedrongen , ald. 828 , 829. over derzelver fatelliten, ald. 831, 832. waarfchynlyke bewoonbaarheid van dezelven , 836. tegenwerping hier tegen ingebragt beandwoord , 837-840. Planten, de ontdekkingen van den Heer Ingenhous wegens de wyze hoe de bladeren der planten de lucht zuiveren of befmetten , I. 248, 249. het zonnelicht de waare oorzaak van de groene kleur in de bladeren en Hengels der planten, 251. de toegang der vrye lucht en der zon voor den groei en welvaart der plant onontbeerlyk , 252. het groene gedeelte in de bladeren de oorzaak van den fmaak , 253. deeze groenkleurende deeltjes door de natuur verordend om de lucht te zuiveren , 254. over de wyze van voortbrenging der groene verf inde planten, 255. waarom het phiogifton van de lucht zich voornamelyk in de zonnefchyn met de planten vereenigt of vastzet , en, in tegendeel, zich des nachts uit de planten losmaakt, in de lucht overaaat en dezelve vervult f 256, 257. over den invloed der ontdekking wegens het nut en nadeel 't welk de planten aan de lucht toebrengen, op den welvaart van enkele menfehen en geheele volken, 259-264. -7— (over den fiaap der) II. 267. door de oude Natuurkenners reeds ontdekt in den Tamarindeboom , ald. 271. waarneemingen van Linnaeus dieswegens , ald. 272. reden van deeze zo zonderlinge verfchyning, ald. 275, 282. oogmerken, die de Natuur met deeze fchikking gehad heeft, ali. 270-282. (de wyze, op welke de) ter verbetering der lucht werkzaam zyn, I. 6?,o622. Plan-  BLADWYZËR. &g>- Planten (de groei der) door de kennis van de beftanddeelen van 't Water opgehelderd, IV. 032. debleeke kleur der planten die in het donker groeijen , en de geneigdheid der zeiven tot het licht verklaard en opgehelderd, ali. 03a. overeenkomst tusfehen de planten en het dierlyk lichaam door de fcheikundige kennis van het water, zo in uitwendige omftandigheden , als • in de zelfftandigheden z'elven, waarvan elk deezer zyn famengefteld , aangetoond , ald 934.-938. " * ■' (oorzaak van den groei " in de) V. 912. waarom de uitgebreidheid der dikte in de foorten van boomen en planten zo aanmerkelyk verfchillen , 913. üm 1 1 (beweegingen der ) waaruit ontftaan, V. 767. geheel verfchillend van die der dieren , ald. en 769. ; over deszelfs geflaehtsdeeh len en voortplantingsvermo* - gen, 768. in hoeverre de planten hierdoor de dieren nabykomen , 769. welke gevolgen ontftaan, wanneer men de levensbeweegingen derzelven eene andere richting geeft, ald. hoö onwederftaanbaar zy geregeerd worden door de wet t naar welke zy genoodzaakt xynzich te beweegen, 770hunne wezenlykste levensbewegingen , die de grootfte gelykheid met die der dieren hebben, ald. beweegingen die door de dunheid of overvloed der fappen, als mede door de plotflingfché bevryding der viöeiftofferi veroorzaakt worden, ald. Plantgewasfen * (de oorzaak -.van de groene kleur der) aan het Phlogifton toegefchreven, I. 635 637, Plautus, verfchillend oordeeï. over deezen dichter by oude en nieuwe fchryvers, 1- 533- waarin hy boven Terentius uitmunt,en waarin hy by deezen diehter ten achteren ftaat, 534. door Holberg by eene fchoone, hier en daar wat fproetïge, dame vergeleken * aldè diende Molière tot een model in zyn Amphitrion en Vrek. ali, Plutarchus aangepreezeft in ;t vergelyken der levens vart beroemde mannen, I. 653671. Polyxtna (de fterVehde) Vart Kuripides, III. 346-348. Pomhsl (eene gefchiedenis uit de regeering van den Marquis de) V: 117-124. Poollanden , het beftendig genot van v!eeschfpy*en voor de inwooners aldaar natuurlyk en gezond, zonder welken hun bloed nill die olieachtige en vumige deelen zou verkrygen, waardoor zy alleen de verbazende koude van deeze" landen kunnen wederftaan, V. 108. algoede voorzorg der natuur ter vodfkoming van rottende ziekten, die door de alregroote ophooping van het Phlogifton in het bloed, door het onoptioudelyk genot van Vleesch fpyzen voortgebragt, ent-fiaan zouden, ald. Poot, proeve uit Poots Heria S S dc/»  SStt B LADWYZER» derklacbt Zoethart vergeleken met den Herderzang Dafnis van Antonides, om te toonen , hoe fterk de eerfte den laatften geplonderd heeft, I, 552. Pope, waarin boven Milton uitmunt, en waarin hy by deezen dichter ten achteren ftaat, I. 541. het karakteriftieke van zyn genie, cld. zyne alte flaaffche navolging van Terentius, in zyne herderzangen, 542. beöordeeling van zyne lierzang op de muziek, 543. vergelyking van Pope met Douw en Mieris, ald. Poutttait.fchüderen (het) van Familiën onder de voorftelling van een belangryk voorwerp uit de gefchiedenis aangeprezen, I. 346. nuttigheid hiervan , 347. hoe groote meesters hierdoor gevormd zouden worden, 348. belachlyke wyze van liet bedendaagfche pourtrait-fchüderen, 349. nuttig gebruik van hetzelve in het afbeelden van waarlyk beroemde mannen, 349- 350. Prtjler, befchryving van een zekeren draai- of dwarlwind, III. 804. fchriklykeuitwerkfelen van denzelven , ald. deszeifsgevaarlykheid voor de fcheepvaart in het Koningryk Siam en het Keizerryk van China. ali. Posfidonia, zie ïaejlum. Pretendent, (echt verhaal van de laatfte ondernemingen van den) in Engeland in den jaare 1745 en 1746. II. 061. eerste aanleiding en beweegreden deezer onderneeming , ald, 663- 666. geheime reis van de* P/ins naar Vrankryk , uitgelekt by re Engelfchen ald. 666 - 668. mislukte onderneeming der Franfchen ten voordeele van hem , 669. is genoodzaakt zich fchuil te houden ald. komt gelukkig in Schotland, ald. 671. vereenigt zich met het leger van eenige Schotfche Edellieden aldaar, 672. George Murray wordt hem door zyn vader tot zyn minister en vertrouwling gegeven , 673. Het verwaande en verftandeloos gedrag , van deezen Minister, 6/6 en 686 de overwinning vanden Prins te Praeftopans, 678. Verkeerd gebruik van deeze zege , ald. krachtdaadige maatregelen der Engelfchen ,679tegenfpotd van Prins Eduard 68cÉ83. bedroefde toeftand van zyn leger, 684.nederlaagen en vlucht van den prins 687. verradery van Murray s, 688. alle de aanhangets van den huize Stuart gevangen naar Londen gevoerd , ald. 689. rampzalige toeftand van den Prins en zyne vrienden op derzelver vlucht van den 2 2ften April tot den laatften May , 691 - 712. gelukkige redding na het uitftaan van ongelooflyke en ontelbaare gevaaren.713.zyn komst in Vrankryk, 720. wordt aldaar op 't land van den Koning gearresteerd en naar het floe Vincennes gebragt , 329. wordt van daar weder afgehaald en naar de grenzen van  BLADWYZER» |pï Vrankryk gebragt, 725. zyn komst te Avignon en reizen van daar met den Infante Don Philip naar Ita. .Tién . 725. Prikkelbaarheid, wat men daar door verftaat, V. 223. aanmerkelyke uitwerkingen van dezelve , aid. Prikkelbaarheid eene algemeene wet, aan welke de natuur alle levendige febepfels onderworpen beeft, V. 767. is veel werkzaamer by de dieren dan by de planten, ald. verfcbilkhde uitwerfelen van dezelve by de dieren en planten 768 enz. Privilegiën der Nederlanden onder Filips gcfcbondèn, I. 118 ilt. Protogenes , zyne bekwaamheid in het fchüderen van Schepen I1L 1004, zonderlinge wyze, waarop, volgens 't bericht van PRntus, spelles zyn aankomft te Rhodus, aan Protogenes bekend rnaakt, en op welke wyze deeze beide mannen elkan. deren hunne gaven toanen , 1005 en iooö. de waare zin van het bericht van Plinius dieswegens verklaard, 1007 - 1009 naamlyfl en gefchiedenis Van de fcbilderftukken van Protogenes , 1009- 1013. zyn karakter als fchüdèr 1013-1014. Pruis/en, over de bevolking en verbetering der Pruisfifche landen II. 5:2 -23. Furdy (F.mahuel) voorbeeld . van deszelfs ongemeene dapperheid, tegenwoordigheid van geest, moed en Iterkte. JV. 200. gg'f. r. Racine (Jean) en Pierre Corneille met elkanJeren vergeleken ,__zie Co'iuule. RafaSl en Titiaan met elkanilpren vergeleken, II. $6%. 571- Randsl, zie MonUgut. Recenfenten, zie Critici. Redenvoering (vereischten irt bet ©pftel eener) III. 844846. over de uitvoering vaa dezelve, 847. — onderfcheid tusfehen openbaare redenvoeringen 'en het gefprek, IV. 144. heeft alryd iers van den fcïiooltoon, 145. c waarom) tooneel- Rukken in het uitfpreeken dikwerf beter bevallen dan by het leezen , IV:. 320. Waarin, de redenvocringen van Advocaaten ï, Predikanten en Staatsmannen j die niet opgefteld j maar alleen, na eene algehreene voorbereiding voor; gedragen worden, treffender zyn, dan die welkeri zy langen tyd en met de meeste zorg bewerkt het* ben, 32X- 323. Regen, waarom in de wolken op de uitfteekende en hoogere deelen des aardrykj en de bergen overvloediger is, dan in de laagten 1 V . 80. Reggio (de betoverende gë- zichten en landftreekt \i van) V. 319. kèichcnbath ( befchryving' van den Zwitfeifcheh waterval; V. 749-754Reizigers (de) eéh vertélfel van Gifeka.Ül. 1373 ioib. 8ss ü  994 BLADWYZER. Ricci (Lorcnzo) de laatfte pater Generaal der Jefuiten, IV. 98. had geene der bekwaamheden die totdeezen post vereischt worden , ald. zyne gebreken en zwakheden, ald. 99. Paus Benedictus de XIV. houdt hem het gevaar voor, dat zyne orde te wach'en had, ali. ico. doch zonder vrucht, ald. iet. zyn onvoorzichtigheid doet de Portugeefche en Bourbonfche hoven op de geheele verdelging der Jefuiten aandringen, ald. 102. Hy volhardt in zyne dwaasheid, en tergt de vcrtoorénde hoven, ald. zyn liefdeloos gedrag jegens zyne hulpelooze ordenbroaders, ald. 103. zyne onvergeeflyke onbezonnenheid byde verheffing van Ganganelli tot Kardinaal , ali. 104, 105. Dees tot Paus verkooren, vordert van Ricci eene aigemeene hervorming van zyne orde, ald. 107. Ricci wil tot geene hervorming verftaan, ald. 108. de focieteit der Jefuiten wordt vernietigd, ald. 109. Ricci verbleekt by de aankondiging van zyn noodlot, ald. werdt in den Engelenburg opgefloten , en van zyne waardigheid ontzet, ald. 109 en 110. Zyn dood, ald. ui. Riedefel van Brakenburg zyn heldenmoed en ridderlyke gaven, I. 1C49. zyne liefde voor Margaretha dothter van den Erfmarfchalk van Hesfen , ali. Haar vader verzet zich tegen dit huwlyk, ali. 1050. zyne afwe- zendheid , ald. droevenis van den landgraaf om zyn vertrek, 1053. wonderlyke vereeniging van den Ridder met Margarethas vader , io54,ic55.zyne echtverbistenis met Margaretha, ald. Rienzi (Nicolaus Gabrini) tribunus des volks van Rome in de XlVde. eeuw, V. 278. zyn geboorte , afkomst en opvoeding, ald. zyne buitengetneene zielsvermogens en onvermoeide vlyt, ald. 279. zoekt zich uit het ftof te verhefven, ald. zyne letteroefeningen en afzonderingen onder de puinhoopen van het oude Rome, ali. 2C0. zyn kunst in het ontcyferen der zwaarfte opfchriften , ald. trekt de opmerkzaamheid zyner medeburgers tot zich, ali. zyn zorg om zich altyd van de beste zyde te laaten zien, ald. inwendige verdeeldheid van Rome in dien tyd, en afwezendheid van den Paus, 281. v/ordt van 't Romeinfche volk tot gedeputeerde benoemd, ora den I'aus Clemens den Vide. te verzoeken, zich weder te Rome, met 'er woon te koomen vestigen , 282. vrugtelooze uitflag van dit verzoek, 283. wordt door den Paus tot Apostolifchen Notaris benoemd, ald. zoekt zich aanhang te verwerven, ald. verwyt de vergaderde Raadsheeren de rampen des volks, ald. 285. fmadelyke behandeling hem aangedaan , 2S5. ruit het volk op , door HieroglyphiCche beelden, ald. 286. vsrfcbynt la  BLADWYZER. 993 in den hiisterrykfteri opfchik en houdt eene redenvoering voor het volk, waarin hy hen den vervallen toeftand van Rome affchildert, en ftelt zich zeiven bedekt voor tot verlosfer van zyn vaderland , 287 en 288. vergadert zyne aanhangers op den Aventynfchenberg, en gaat met hen een eedverbond aan , 289. zyn gewapende en ftaatfieryke tocht naar 't Capitool , 590. wordt aldaar door het volk tot hunnen eenigcn en onbepaalden heerlcher uitgeroepen , 291. laat zich door den Paus in zynaangematigd gezag bevestigen, 292. Loflyk begin van zyne regeering, ald. ontzegt den Gouverneur Stephanus Colonna de ftad, 293. ontbiedt den gevluchten adel om den eed van getrouwheid aan de nieuwe republiek afteleggen, 294. bevestigt meer en meer zyn aanzien binnen Rome , 295. heilzaame gevolgen zyner regeering, ald. Koningen en Keizers, verzoeken zyn vriendfchap en byftand, 296 zyne openbaare gehoorgeving aan de vorstelykeafgezanten, 297. zoekt zich van den Paus te ontftaan , 298 , 299 laat zich Ridder liaan , 300, 301. dagvaart den Paus en de Keizers Lodewyk en Carel voor zyn rechtbank, 302. ftaatelyke feesten by herhaaiing door hem aan de Romeinen, gegeven, ald. 303. de Paus en Adel veteenigen zich tegen hem, 304. verwoestingen door het vereenigde leger van dezelven aangericht, 447. hy biedt hen het hoofd, 448. vermeten inval van den jonge Colonna in Rome en noodlottige gevolgen hiervan voor hem zeiven en den ganrfchen Adel, 449, 450. Poogingen van den Pauslyken gezant om Gabrini den voet te ligten, 451gelukkige uitflag hiervan , 452. Gabrini ziet zich genoodzaakt de ftad te verlaaten en ontkomtzyne vervolgers, 453 . begeeft zich naar Praag aan het hof van Keizer Carel de W^.ald. zyne aanfpraak aan den Keizer, 454. zyn aanzien aldaar, de jaloezy des Keizers doet hem onder bedekking eener fterke wacht , naar den Pauszenden, 455. deeslaat hem op een tooren fluiten, alwaar hy vier jaaren gevangen zit, 456. ellendige ftaat van Rome in zyne afwezendheid , 456- 458. wordt uit zynen kerker verlost en aan Innocens den lVde. voorgefteld , 459. zyn vrymosdige aanfpraak aan den Paus, 406. toeftand van den kerkenftaat en vernederde ftaat van den Paus in dien tyd, 461, 462. Gabrini verfterkt zich met het Pauslyk leger en grypt den vyand aan, ald, wordt door de Romeinen als hunne verlosfer ontfangen, 463. zyn edelmoedig gedrag jegens zyne vyanden, ald, belegert den Adel op het fiot Paleftrina , ald. onge. lukkige uitflag hiervan en Sss 3 hei-  m BLADWYZER. herhaalde ondankbaai heid des volks jegens hem, 464- doet den Ridder Montreal te recht Hellen, 465466, wuftheid en mistrouwen des volks jegens hem, en redenen hiervan, ald. geheime faagsn van den Adel, 467, Hy verftoort alle hunnen plannen op eene bedekte wyze, ald. dankt de Romcinfche militie af, en neemt vreemde troepen aan , 468. werft een leger van beproefde foldaaten tegen den Adel en fielt een kundig officier aan hun hoofd, ald gewigtige voordecien door hem op den vyand behaald , ald. zyn noodlottige misftap, die hem in het verderf ftort , 4f,o. zyn leger Wordt gefiagen , en de Adel begeeft zich fluikswyzenaar Rome , ald. oproer onder het volk , ald, gevaarlyke toeftand van Gabiini, ald, .zyne laatfte doch vrugte looze pooging, 470. zoekt zich vermomd door de brandende puinhoopen van zyn paleis te redden, ald, xvordt erkend en naar de gerechtsplaats gevoerd, ald. zyne grootheid van ziel aldaar , 472. wordt ver«ïoord en mishandeld, aid. ©ngeloofiyke woede des volks op zyn ontzield lichaam , aid. zyn loflyk karakter, ald. Smet, (wat is) V. 919 waarom het roet zulk een gunftig vermogen bezit boven den gemeenen niest, om den groei der nlanten re bevordêien. al-U Roincinen, hunne bloei es luister in de eeuw der An. tonynén IJL 285. hunne verdraagzaamheid omtrent de Verfchillende Godsdienstoefeningen ald 289294- hunne Staatkunde vei heven boven die der Grieken, ald. 295-301. hunne ontzachlyke bevolking, ald. 301, 302. De trotschheid hunner Gebouwen, ald. 303-305. Route aanleg van de groote wegen des ryks, ald. 307, 308. hunne Landbou w, ald. 309-312 hunne Koophandel, ald. 312, 313. hun» ne zucht voor de wetenfchappen, ald. 315-316. *"" , fhatkunde derzelven omtrent den Godsdienst L 53- de oorzaak van hunne grootheid aangewezen in hunne wyze van opvoeding II. 587. Romulus met Thefeus vergeleken I, 659 en 666. RsndborftigbeUt (gedachten over de) 11.26. onderfcheid tusfehen rondborstigheid en openhartigheid , aid. 26-36. hoe dezelve moet beftierd worden ald. 36.39. Roemjcbe ryk (aanmerkingen over den val van het) in het Westen lil. 957. de oorzaaken daarvan onderzogt, ald. 960, enz. het nut dat men uit de gefchiedenis deezer omwenteling ten opzichte van de tegenwoordige eeuw trekken kan III. 963. waarfebynlyke oorzaaken van onze tegenwoordige zekerheid, *>d. 9<5/m  BLADWYZER. 095 Mtttirg (dierelyke) verfchillende verfcbynfete die by de onJerfcheiden trappen derzei ve ontftaan, IV. 939- , dat dezelve eene ontbinding van het water ten grondflag heeft, en dus dat de zelfftandigheden , die 'er by de rotting ontftaan, in de daad voor een gedeelte door het water zelf gevormd worden, ald. 939940. RuJJen zyn in den handel zo flirn, dat zy zelfs de Jooden overtreffen IV'. 952. waarin hunne listigheid zich het meest openbaart, ali. 953. Ruisch (Het leven van den beroemden F.) IV. 447. zyne geboorte , opvoeding en jeugdelyke Letteroefeningen , 448 - 450. zyne uitmuntende Natuurlyke vermogens , 451. bezoekt de hooge Schoole van Leiden en Franeker, 450 en 453- wordt bevorderd tot Geneesheer, ald. zyne onvermoeide vlyt in het ontleedkundig onderzoek van het dierlyk lichaam ald. 454 en 45:leraardlcSe gangen onder den Tempeloerg en D.> Yyy be-  REGISTER. beginzel der heerfchende werkzaamheid in de Natuur. . • • Bladz. 21a Gedachten over de vorming van den hagel. 25a Byvoegfels tot de verhandeling , behelzende een bewys voor de onfterfelykheid der ziele, uit het beginzel der heerfchende werkzaamheid in de Natuur. . . . .412 Gedachten van den Heer hufeland , over de onzekerheid van de teekenen des doods, en het eenigfte onbedrieglyke middel, om zich van deszelfs wezenlykheid te overtuigen, en het levendig begraven voortckomen. . . 563 Over de wyze , op welke de Borax gevormd wordt. . ... 584 Verflag eener reize naar de Alpen in het Duitfche gedeelte van Zwitferland, medegedeeld door d. p. schacht , DoSlor in de Geneeskunde te AmJterdam, en Lid van het Natuurkundig Genootfchap te Gottingen. . . . 745 Over de gelykheid tusfehen de beweegingen der dieren en planten, nevens eene befchryving van zeker foort van fchildklaver (fainfoin), welker bladeren in eene beftendige beweeging zyn. (Uit het Franscli van den Heer broussonet.) 767 De zamenftelling van het water , op Lavoiferiaanfche gronden proefondervindelyk verklaard ; en verfcbeiden nuttige gevolgen, die voor de famen*leeving daaruit kunnen worden afgeleid, nagefpoord ; in twee verhandelingen , in de Maatfchap >y Felix Meritis voorgelezen , door wir.lem van barneveld, Apotheeker te Amjlerdam, en Lid van verjehdden Genootfchappen. S63 III. Af-  REGISTER,,. III. Afdeeling. HISTORIEKUNDE. Van het gebruik en de uitwerkingen der fpyzen uit het dieren- en plantenryk, by verfchillende volken Bladz. 103 De gevolgen van het Despotismus, een gefchiedenis uit de regeering van den Marquis de pombal. 117 De gewaande demetrius. Een Historisch Fragment. ..... 257 nicolaus gabrin 1 rienzi , Tribunus des volks van Rome in de 14de Eeuw. . . .278 nicolaus gabrini rienzi , Tribunus des volks van Rome in de 14de Eeuw. {Vervolg enjlotj 447 Hertogin luitberg van beijeren , eene gefchiedenis uit de achtrte Eeuw. . . 474 renata van balagni , eenHistorifcheAnecdote. 591 Korte gefchiedenis van de gevoelens der onbefchaafde volken omtrent de dieren. . . 605 makandal , een Neger op het Eiland St. Domingo. Een waare gefchiedenis. * . 614 Levensfchets van de fchoone julia gonzaga. 783 Fragment uit bruce's Reizen. . . 799 IV. Afdeeling. beschaafde letteren, fraaije kunsten en mengelwerk. Tafereel van Napels , Groot Griekenland en Siciliën , of verflag van het prachtige werk , Voyage pittorefque en Naples & Sicile. . . 127 befchryving van een Carneval te Venetiën. 145 De oorlog van Spartacus. . . . *57 Vvv s Ka*  REGISTER. Karacter en Anecdoten van den Koning en Koningin van Sweeden, . Bladz. 163 Eenige trekken uit het leven van den Cardinaal du B0IS 170. Tafereel van Napels , groot Griekenland en Siciliën , of verflag van het prachtige werk , Voyage pittorefque en Napels & Steile. (Vervolg.) 307 Over de Letterkunde der Turken. . . ^26 Haleb, een vertelfel van l. giseke. . . De eer van Fauftina verJeedigd, tegen de befchuldiging van Capitolinus. . . . 4Q5 Over de Letterkuude der Turken. (Vervolg) 502 Fragmenten uit Osman , of de geheimen van het Harem. . . , Anecdote van Howard. . . . Tafereel van Napels, groot Griekenland en Siciliën, of verflag van het prachtig werk , Voyage pittorefque en Napels.^ Sicile. (tweede vervolg enJlot.) 629 Over de Letterkunde der Turken. (Vervolg en MO 6-5t De oude man en zyn hond, een geheel nieuw vertelfel van MARBfONTEL. . . . f55g molière. Een historifche Letterkundige fchets. 668 De inwooner van de planeet Herfchel. Een Droom. . r r~m i gIJ; moliere. Een historifche Letterkundige fchets. (Vervolg en Jlot.) . . . .821 Over de fympathie tusfehen ouderen en kinderen. 843 Anecdote van een fchoone Nachtwandelaarfter. 850 Eenige byzonderheden nopens de Gerechtshoven , den Godsdienst, Inkomften en Volkrykheid van Graauvvbunderland. Een Fragment , uit coxes Travels in SwitJ"erland. . -854