NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y Na VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. Ifte Deel, Ifte Stuk.   VOORBERICHT. By den aanvang van deezen onzen Letterkundigen arbeid hebben wy ons geen *ndcr doel voorge* fteld, dan om, volgens de bekende les van bó* ratius , het aangenaame met het nuttige te paaren , en onze geëerde Landgenooten , door eene beurtelingfche afwisfeling der verhevene Wetenfchappen en fraaije Letteren, te nichten en te vermaaken, * Dac  tl VOORBERICHT. Dat wy in de uitvoering van dit ons oogmerk niet ongelukkig geflaagd zyn , is ons niet alleen aan den eenen kant gebleken , door de menigvuldige en herhaalde goedkeuring van het verftandig Publiek, welke wy, by verfchillende gelegenheden, hebben mogen ondervinden , maar ook aan den anderen kant door de vriendelyke onderftcuning var. veele geleerde en beroemde Mannen, die hunne Letterkundige Verhandelingen, welke zy in gelccrdheidminnende Genootfchappen voorgeleezen , of tot hun eigen oefening en uitfpanning in ledige uuren vervaardigd hadden , aan ons medegedeeld, en hierdoor hunne Stad- en Landgenooten, geen geringen dienst bewezen hebbcn. Het ftrekt ons tot een buitengemeen genoegen, dat wy , by deeze gelegenheid , deezen onzen WeTcr.fchanminnende Landgenooten voor hunnen onVermoeiden yver en vriendelyke genegenheid, ter ©nderfleuning onzer poogingen en tot opbouw en  VOORBERICHT. w en aankweeking van nuttige kundigheden, openlyk onzen dank kunnen betuigen , en hen tevens uitnodigen , om ons verder met hunnen Letterkundigen arbeid te vereeren, en anderen daardoor aantemoedigen, om dit loflyk voetfpoor te volgen , terwyl wy, onder het ftreelend vooruitzicht van nuttig te zyn aan ons vaderland en onze medemenfchen , op den eens gebaanden weg zullen voortgaan, zonder eenige verandering in ons plan te maaken. Alleen zyn wy te raade geworden, om de zoda-. nigen onzer Landgenooten, die gaarne aan dit werk op nieuw deel wilden neemen, te gemoed te komen, hetzelve met eene nieuwe afdeeling , onder den titel van NIEUW MAGAZYN VAN WETENSCHAPPEN, KONST EN SMAAK, te agtervolgen , en tevens, ter voldoening aan het verlangen van veelen , dfe de voorige (lukken bezitten , een algemeen en volledig Register over de vyf Declen of tien Stukken , by het Vide * 2 Stukje  iv VOORBERICHT; Stukje van het Vde Deel te geeven, hetgeen de Leezer in het vervolg by een gelyk getal van Deelen te wachten heeft. I. NIEUW  I. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE.   I Verhandeling OVER DEN NATUURLYKEN DOÓÖj DÓÓR J. It. DEIMAN, Mei. Doft, 2/0 verfchillende de omftandigheden zyn, waaronder wy gebooren worden , en op het toöneel der waereid verfchynen : « zo ondcrfcheiden de lotgevallen zyn, weike wy op den weg des levens ontmoeten: —^ éven zo verfchillend en nog oneindig verfchillcndef zyn ook de omftandigheden , welke onzen dood eii onzen uitgang uit dit leven' vergezellen. Daar is j wel is waar , in de natuur maar 'één dbod, dien wy alle fterven moeten, en waarvoor ons noch fcepter, noch aanzien, noch rykdóm, noch jaareii kunnen beveiligen; deezen dood heeft de vorst mét den onderdaan, de vroome met den ondeugdzaa» men, de grysaard met den jongeling, ja deezen dood heeft de mensch met het dier , met het plantgewas gemeen. -—- Doch de wyze hoe, de tyd wanneer 5 de omftandigheden waaronder, de oorzaaken waaraan j en de geestgefteldheid waarmede wy fterven, is oneindig onderfchéiden , en dit onderfcheid is het voornaaménlyk , 't welk onzen dood gelukkig of onge= lukkig, roemryk of fchandelyk, iang'duurig of kortftondigj aakelig of minder aakelig maakt. • Het fterven heeft voor alle menfehen, hoe verfchillende ook van denkwyze , charafter , ouderdom , én levensftand , iets verfchrikkelyks," en de menschlykï natuur'yst op het denkbeeld van liaaré vèrriiétigihg' A S W  4 VERHANDELING OVER DEN De gedachte, dat dit ligchaam, waarmede wy zo naauwkeurig vereenigd zyn, en 't welk wy als een beftanddeel van ons wezen befchouwen; dat dit mecsterituk der natuur, door middel van het welk wy zo veele genoegens, zo veele vreugde gefmaakt hebben; dat deeze deelgenoot van voor- en tcgenfpoed, van aangenaame en onaangenaame aandoeningen, eerlang van ons afgcf'cheurd en vernietigd, tot ftof moet wederkceren: het denkbeeld, dat deeze zintuigen , die, langs zo veele verfehillende wegen a ons het fchoone en treffende in de natuur hebben leeren kennen , en aan onzen geest zulk eenen rykdóm van kennis hebben verleend ; dat deeze werktuigen van gevoel en beweeging, die met zulk eene vaardigheid de befluiten van onzen geest hebben ter uitvoer gebragt, eerlang gevoelloos zullen worden voor de indrukfels der verfehillende voorwerpen, die ons omringen, en, onvatbaar voor alle die ftreelende aandoeningen , aan de verrotting blootgefteld , tot voedfel van dieren en planten zullen verftrekken; de overdenking, dat wy welligt in de lente ouzes levens , in den bloei onzer jaaren , te midden van de aangenaamfte genietingen des levens, te midden onzer bezigheden , uit de armen onzer beste vrienden, door den dood worden weggerukt, en alle onze hoop» alle onze verre uitziende ontwerpen,. op eenmaal zien verydelen; dat wy welligt aan een langdurig krank-en ziekbed gekluisterd worden , omringd van troostlooze vrienden, wier gelaat ons maar al teduidelyk den hoopeloozen toeftand verkondigt, waarin wy ons bevinden: het inwendig gevoel van de toeneemende vermindering onzer levenskrachten, en de aannadering van den dood, die welhaast die tedere banden zal verbree- ken,  NAT V URL Y KEN DOOD. 5 ken, die ons aan dit leven (hengelen; het vooruitzichtvan eene eeuwigheid mei. eenen, voor ons zwak gezicht ondoordringiyken, nevel omtoogen: de overdenking van dit alles, vervalt de ziel met aandoening van vrees en verfchrikking. De wysgeer zelf, hoe zeer door afgetrokken denkbeelden boven het zinnelyke verheeven, gevoelt eene koude rilling, wanneer hy met zyne gedachten by dit laatfte en ernftige bedryf zynes levens blyft dille ftaan. Onze opvoeding , onze levenswyze, ons temperament, de voorbeelden , die ons omringen, de menfchen, met welke wy verkeeren, onze levensftand, onze betrekkingen, vooren tegenfpoed , gezondheid en ziekte , en zo veele andere omftandigheden , kunnen de vrees voor den dood merkelyk vermeerderen of verminderen, kunnen ons den dood heldhaftig doen te gemoed gaan, kunnen ons zeifin zommige ogenblikken den dood boven een ongelukkig leven doen verkiezen, maar nimmer kunnen zy het fchrikbeeld des doods geheel by ons uitwisfchen. Dan zo natuurlyk by ons men¬ fchen , als zinnelyke wezens , de vrees voor den dood is , zo nadeelig is deszelfs invloed op onze gezondheid, op onze rust, en op ons genoegen in dit leven, wanneer wy ons hieromtrent door onze zinnelyke voorftellingen te verre laaten verleiden, en met onze gedachten alleen by het onaangenaame deezer natuurkundige gebeiirtenisfe blyven ftil ftaan. Deeze nadeelige uitwerking eener te verre getrokken vrees voor het fterven wordt dan eerst recht kennelyk , wanneer wy ^oor ziekten worden aangetast. Zyn de hartstochten der menfchen in het algemeen der gezondheid nadeelig , werken zy dan ;het fterkst, wanneer het ligchaam zwak en ongefteld Ag is»  f VERHANDELING OVER DEN is, cn worden zy daardoor oorzaaken eener fchielyke yerOimmering der ziekte; — welke nadeelige uitwerkingen moet dan niet de vrees, en wel de vrees voor den dood op ons hebben, wanneer wy reeds door de ziekte verzwakt en op hetkrankbed ter nedergeworpen liggen. Zo dikwils ik gelegenheid gehad heb hiervan ooggetuige te zyn, zo dikwerf ik de fchadelyke uitwerkingen van deeze fomtyds nuttelooze vrees yoor den dood, by lyders heb waargenoomcn: zo dikwerf is my de gedachte voor den geest gekoomen, of bet lierven, als natuurkundig vcrfchynfel befchouwd, Wel in de daad zo verfchrikkelyk zy, als wy het ons verbeelden ? of die ligchaamlyke aandoeningen , die Wy by liervenden waarneemen , en die wy gemeenlyk als kenmerken van eenen benaauwden en harden dood bdchouwen, wel indedaad met een evenredig inwendig gevoel, cn met zulke hevige aandoeningen der ziel gepaard gaan, als het ons toefchynt? of , met andere woorden , of de ftervende van dat geen 't welk in het ligchaam omgaat, zulke inwendige onaangenaame gewaarwordingen hebbe, als wy met onze gezonde zintuigen ons verbeelden ? Dan of niet veel eer alle deeze uiterlyke aandoeningen ligchaamlyke beweegingen zyn, die van de werking van het nog aanweezig zynde ligchaamlyke levensbeginfel afhangen , en Waarvan de ziel flegts zwakke en duistere gewaarwordingen heeft? De beantwoording deezer vraag fchynt my roe, voor ons menfchen zo belangryk te zyn , dat ik voorgenomen heb , dit onderwerp een weinig nader te onderzoeken , en cenige bedenkingen op te geeven , die my doen gelooven , dat de dierlyke docd, enhergeene daarmede gepaard gaat. verre na  NATUURLYKEN DOOD. ? zo verfchrikkelyk niet zy, als het zig aan onze ver? beelding opdoet. By eene andere gelegenheid (*) heb ik aangetoond , dat men uit de wyze van fterven op bet zedelyk cliaraéter des ftervenden noch kunne noch moge beflniten; dat dikwerf, volgens den loop der dingen, de beste en vroomfte menfchen eenen langzaamen en pynlyken dood fterven , terwyl de deugeniet met de mogelykfte gerustheid , en door eenen zachten dood uit het leven wordt weggerukt. Ik heb by die gelegenheid getoond, dat de zedelyke geestgefteldheid in die ogenblikken grootendeels afhangt van de natuur der ziekte en de gefteldheid des ligchaams. Thans zal ik den dood als natuurkundige gebeurtenisfe onderzoeken , zonder my intelaaten met de befchouwing van de zedelyke gefteldheid des ftervenden.— Het zy my intusfchen vergund, vooraf deeze twee aanmerkingen te maaken. Foor eerst. De ondervinding leert, dat, naar maate van de verfehillende natuur der ziekte, naar maate van de byzondere gefteldheid des lyders , en andere bykomende omftandigheden , 'er een aanmerkelyk verfchil ten aanzien van het dierlyk fterven plaats heeft: dat zommige menfchen op het onverwachtst, en als in een ogenblik door den dood worden weggerukt: — anderen wederom, na eene langduurige ziekte, als in een foort van ongevoeligheid vervallen, en in deezen ftaat op eene zeer zachte wyze fterven: nog anderen aan eene flaapziekte fterven, die hun volftrekt onvatbaar maakt voor alle onaangenaame gewaarwordingen. Deeze wyze van fterven, diemenge- woon-ï (*) Algtm. Magazyn II. D. bl. 43, A 4  % VERHANDELING OVER DEN woonlyk met den naam van eenen zachten dood be> ftempelt, behoort cigenlyk niet tot ons tegenwoordig onderwerp, vermits dezelve, natuurkundig befchouwd , niets heeft dat eenig denkbeeld van akeligheid oplevert. Het denkbeeld van het verfchrik- kelyke des natuurlyken doods is alleen ontleend van die wyze van fterven, welke niet alleen langduurig is, maar welke tevens gepaard gaat met zodanige verfchynfelen en ligchaamlyke aandoeningen , welke eenen onaangenaamen en angstvalligen toeftandder zielfchynen te kennen te geeven. Deeze wyze van fterven , die Avy, in den eigenlykften zin , eenen harden dood noemen, is het eigenlyke onderwerp onzer tegenwoordige nafpooringe: deeze wyze van fterven heeft zekerlyk iets , 't welk in het oog des aanfchouwers een toneel van angst en verfchrikking oplevert , dat onze gantfche opmerkzaamheid verdient. Ten Tweeden : Daar is een onderfcheid tusfchen het fterven als fterven, en de omftandigheden welke daarmede gepaard gaan, of, met andere woorden, daar is een onderfeheid tusfchen den dood en de ziekte, die den dood veroorzaakt. Beide deeze zaaken , die in de natuur wel dégelyk önderfcheiden zyn , worden in de gewoone wyze van fpreeken zeer dikwils met elkander verwisfclt , en men fchryft niet zelden aan het eene iets toe, 't welk eigenlyk op rekening van het andere moest gefteld worden. Het eigenlyke fterven of het ophouden van leeven, is dat ogenblik, waarin alle werkzaamheden van het ligchaamlyk levensbeginfel ophouden , en waarin het zintuig van gevoel en beweeging voor de inwerking van de ziel onvatbaar wordt, en ook wederkeerig de ziel  natuurlyken dood. 9 ziel geene aandoening van het ligchaam meer ontvangt. Het is met één woord die toeftand, waarin alle aangenaame en onaangenaame zinlyke gewaarwordingen ophouden; terwyl het laatfte, namenlykde toeftand vooï den dood, alles in zich bevat wat het fterven in den eigenlyken zin bevordert, alle die toevallen der ziekte , alle die ziels- en ligchaams aandoeningen, waarmede wyonze ftervendenaumrgenooten zien worrtelen. Het is aan de armoede der taal te wyten, wanneer wy deeze twee verfehillende zaaken met elkander verwisfelen. Voor den Dichter kan deeze armoede der taal eene ryke ftof tot hartstochtclyke i'childeryen opleeveren , en hy heeft recht, wanneer hy, door de verwisfelingdeezer denkbeelden , gelegenheid vindt, de tooneelen des doods met de fterkfte kleuren aftefchetfen. Doch den Wysgeer , den Natuuronderzoeker past het deeze denkbeelden te onderfcheiden , wil hy niet die naauwkeurigheid uit het oog verliezen, die by de behandeling van wysgeerige en natuurkundige onderwerpen zo nodig is. De Grieken , wier taal de onze zo verre in rykheid overtreft, wisten dit onderfcheid door twee verfehillende woorden uittedrukken , te weeten door ^ en e«»«™«. homerus , by wien wy we »«i 0av«™{ zeer dikwerf faamenvinden, verftaat, volgens lessing , ortder «e eenen vroegtydigen , fchandelyken, geweldigen en onverwachten dood, of liever , hy wil daarmede de wyze van fterven te kennen geeven. fl*»*ro5, daarentegen beteekent by homerus den eigenlyken natuurlyken dood. Ook by de Romeinen maakte men een onderfcheid tusfchen lethum en mors. Mors was by hen de naA 5 tuur-  10 VERHANDELING OVER DEM tuurlyke dood in 't algemeen, lethum, daarentegen wil zo veel als de wyze van fterven te kennen geeven , die volgens hunne denkbeelden van het Noodlot zeer onderfcheiden is. Zo ten minften drukt statius zich uit, wanneer hy zegt: Mille modis lethi miferos mors una fatigat. Dan het wordt tyd , dat wy, na deeze voorafgaande aanmerkingen , tot de behandeling van ons onderwerp zeiven overgaan, - En in de eerjie plaats onderzoeken , of het fterven als fterven, of het ogenblik, waarin wy ophouden te leeven, gezegd kan worden onaangenaam en fmertelyk te zyn. Zolang wy menfchen leeven, dat is, zolang ligchaam en ziel eenen wederkeerigen invloed op elkander oefenen , zolang het ligchaamlyk levensbeginfel door gevoel en beweeging werkzaam is, en de aandoeningen onzer zintuigen aan de ziel worden medegedeeld, zolang de zinnelyke werktuigen door de werkzaamheden der ziel worden aangedaan, zolang kunnen ook aangenaame en onaangenaame gewaarwordingen in de; ziel plaats hebben. Doch zo dra houdt de werking van het ligchaamlyk levens beginfel, en met deeze het gevoel en de beweeging niet op , zodra wordt het verband tusfchen ziel en ligchaam niet verbrooken , of terftond houden ook alle aangenaame en onaangenaame gewaarwordingen op, en de ziel bevindt zich , ten aanzien van dat geene, 't welk op dat ogenblik in een of ander deel van het ligchaam omgaat, en waarmede zy niet meer in betrekking ftaat, in eenen ftaat van rust en gevoelloosheid. —* Nu is de natuurlyke dood juist dat ogenblik  KATUURLYKEN p O O D. 1$ blik , waarin gevoel en beweeging ophouden , juist die toeftand, waarin alle wederkeerige werkingen tusfchen ziel en lighaam geen plaats meer hebben, gcvolglyk kunnen ook, van dat ogenblik af, geene aangenaame of onaangenaame gewaarwordingen meer van de zyde van het lighaam aan de ziel medegedeeld worden. Integendeel alle onaangenaame aandoeningen, welke tot hiertoe hebben plaats gehad, moeten natuurlyk ophouden, en alle fmerten en py-. nen een einde hebben. Welke de toeftand zy , waarin zich de ziel op dat ogenblik bevindt, wanneer zy van het ligchaam ontbonden is, welke aangenaame of onaangenaame denkbeelden haar zullen beftormen, wanneer zy in eenen anderen kring van werkzaamheden zich geplaatst ziet, wanneer zy geene zinnelyke aandoeningen meer van het ligchaam pntfangt ?is eene vraag, die met ZO. veele andere van dien aart in dit leven wel onbëantwoord zal blyven. Dit ondertusfehen is zeker, dat zy geene fmertelyke aandoeningen van het ligchaam meer ontvangt, zodra het ogenblik van fterven daar is. Het blykt dan, myns oordeels , overtuigend, dat het fchrikbeeld, 't welk wy ons van den natuurlyken dood vormen , niet kan toegepast worden op het eigenlyke fterven. Integendeel is de natuurlyke dood voor den ongelukkigen , voor den deugdzaamen, die , onder de rampen en tegenfpoeden deezes levens , alleen gefterkt en opgebeurd wordt door de hoop op een beter leven, het gelukkig einde van alle zyne fmerte en ellende. Even min kan ook de natuurlyke dood, voor zo verre zy een overgang tot een beter leven is , als eene ftraf van het Opperweezen , op het misdryf der menfchen gelegd, be.  12 VERHANDELING OVER DEN befchouwd worden. Hoe volmaakt de mensch ook was, toen hy uit de hand van zynen Schepper ging, als bewooner van deeze planeet was hy een behoeftig en zinnelyk fchepfel, en moest het ook zyn, zoude hy aan de oogmerken van zyne beftemming beantwoorden ; zoude hy vatbaar zyn voor het gevoel van alle die genoegens, die hem omringen , zoude hy, door de ontwikkeling zyner zinnelyke vermogens , ook die van zynen geest meer en meer ontzwachtelen , en , door het aanfchouwen van het zo luisterryk tooneel der natuur, tot de volmaaktere kennis van zynen oneindigen Maaker opklimmen. Het leven zoude voor den mensch gelukkiger , het fterven aangenaamer , en het gebooren worden met geene fmertelyke aandoeningen gepaard geweest zyn , indien hy , door het involgen zyner zinnelyke neigingen, zyne gezondheid niet benadeeld, de krachten van zyn ligchaam niet ondermynd , en zich daardoor aan een ziekelyk en onaangenaam leven, aan eenen vroegtydigen en pynlyken dood, met één woord, indien de mensch niet uit eigen fchuld zich aan die nadeelige uitwerkingen had blootgefteld, die ieder zedelyk misdryf, ieder opvolging onzer zinnelyke neigingen zo onmiddelyk ten gevolge heeft, en die men maar al te dikwerf, en zo zeer ten onrechte, als willekeurige ftraffen van het zedelyk misdryf befchouwt. Doch laaten wy tot ons cigenlyk onderwerp wederkeeren, en in het tweede gedeelte onzer verhandeling onderzoeken, of datgeene, 't welk het fterven vooraf gaat; of die toevallen en ligchaamlyke aandoeningen, welke eenen , naar ons oordeel, benaauwden en harden dood vergezellen, by den ftervenden  NATUURLYKEN DOOD. IJ venden in de daad die onaangenaame gewaarwordingen voortbrengen , die wy ons verbeelden. Men verwachtte niet, dat ik bier eene befchryving zal geeven van alle die akelige verfchynfelen, die wy zo dikwils by het fterfbed waarneemen , veelmin dat ik my zal inlaaten met eene naauwkeurige ontleeding van alle die byzondere omrtandigheden , die eenen harden en onaangenaamen dood vergezellen. Myn oogmerk is alleen maar , om eenige bedenkingen bytebrengen , die my toefchynen te bewyzen , dat het verfchrikkelyke van den natuurlyken dood , en de verfchynfelen , die daarmede gepaard gaan , minder fchrikkelyk zyn dan wy denken , en dat gevolglyk onze vrees meer in onze denkbeelden , dan in de zaak zeiven gegrond is. -— Myne eerfle bedenking is deeze; De voorftelling, die wy ons van de meefle dingen maaken, is geheel anders dan de zaake zelve is. Daar is geen dag , byna zoude ik zeggen geen uur in ons leven , die ons niet van de waarheid deezer fteiling overtuigt. De meeste dingen, die buiten den kring onzer onmiddelyke gewaarwordinge bggen, bëoordeelen wy naar den fchyn, en onze verbeelding, die gemeenlyk de dingen maar op een zekeren afltand ziet, vormt zig altoos daarvan denkbeelden, naar mate van den indruk, welke zy op ons maaken. Zy fielt zich de toekom- ilige gebeurtenisfe of van haare aangenaamfte of van haare onaangenaamfte zyde voor, en verwekt daardoor in ons vrees of verlangen , zonder aan de bedaarde reden tyd te geeven, om dezelve vooraf nader te onderzoeken. Deeze wyze van over aanftaande gebeur-  i4 VERHANDELING OVER. DEN beurteilisfen te öordeelen j is niet alleen een ryke brdti van diüzende dwaalingen , maar verkrygt niet zelden by ons eene zodanige heblykheid, dat wy, ondanks de herhaalde te leurfteUingen , ons telkens door nieuwe herszenfchimmen onzer verbeelding laaten misleiden. — Van onze vroegfte jeugd tot in den hoogen ouderdom worden wy onophoudelyk door hoop en vrees geflingerd, en zien ons telkens in onze verwachtingtë leurgelteld i omdat de uitkomst nimmer aan onze voorgaande denkbeelden bëantwoordt. Gebeurte- nisfen, die zig aan onze verbeelding zo aangenaam opdoen , en waarvan wy ons zo veel belooven, verliezen aanmeikelyk by de dadelyke genieting, terwyl die gebeui'tenisfen, die wy ons als onaangenaam verbeelden, en die wy daarom met vrees te gemoet zien , niet zelden met omftandigheden gepaard gaan , die het onaanj enaame merkelyk verzachten. De reden van dit alles is geene andere , dan dat onze verbeelding altoos naar. een zeker Ideaal Werkt, dat in de natuur niét aanweezig is. Genoegen en ongenoegen , aangenaame en onaangenaame aandoeningen zyn altoos in de natuur gemengd, het zy* daarvan de reden in de voorwerpen zelve, of in de zintuigen, waarop zy werken, of in beiden te gelyk gelegen is. — Onze verbeelding daarentegen ziet dé voorwerpen flegts op eenen afftand, en vormt zig daarvan een denkbeeld, naar maate van de eerfteindrukfelen die de voorwerpen op haar maaken, en die altoos of aangenaam of onaangenaam zyn. Vanhier die menigvuldige te leurfteUingen ; vanhier die valfche en verkeerde begrippen ; vanhier die vaïfche en verkeerde oordeelvellingen over gebeurtenisfen, die buiten het onmiddelyk bereik onzer zintuigen liggen,-  NATUURLIK EN DOOO. liggen , en die nogthans niet als onmiddelyke gewaarwordingen kunnen en mogen beoordeeld worden 5 vanhier eindelyk alle die herfenfchimmige ontwerpen en nuttelooze zorgen, waardoor wy menfchen ons den last des levens zo aanmerkelyk ver- zwaaren. Daar is ondertusfchen onder alle ge- beurtenisfen geene zo gewichtig als het fterven, als dè geheele vernietiging van ons zintuiglyk weezen; geene , welkers gevolgen zo onbereekenbaar zyn, als de natuurlyke dood. Geen wonder dan, dat de gedachte aan deeze gebeurtenis, die ons allen ftaat te wachten, onze gantfche verbeelding in beweging brengt; geen wonder, dat de denkbeelden, welke wy ons op eenen bepaalden afftand daarvan vormen, de natuur verre overtreffen, — dat deeze gebeurtenisfe zig aan onze verhitte verbeelding oneindig akeliger en fchrikverwekkender opdoet, dan zy in de daad is — en dat daardoor de vrees voor den natuur- lyken dood merkelyk moet vergroot worden. . Het denkbeeld aan de vernietiging van ons dierlyk laamenftel , aan de fcheiding van dat ligchaam, waarvoor wy ieder ogenblik in ons leven zo veel zorg gedraagen hebben; de gedachten, van door geene zinnelyke voorwerpen meer te zullen aangedaan worden; de pynlyke aandoeningen, welke noodwendig by deeze gebeurtenisfe zullen plaats hebben, met de verwen eener verhitte verbeelding afgefchetst , zyn reeds toereikende , om onze ziel met aandoeningen van fchrik eil vrees te vervullen. Dan deeze vrees wordt nog oneindig verfterkt by het fterf bed onzer vrienden en bekenden. Hier is het, waar alles famenwerkt, om ons in die droefgeestige en fombere gemoedsgefteldheid te brengen, die zo juist gefchikt is , om aan onze verheel-  l6 VERHANDELING OVER BEN beelding den vryen teugel te vieren ; het gezicht Van onzen ftervenden vriend, zyne halfgebrooken oogen, zyne beevende ftem , de koude zweetdroppels die zyn verbleekt gezicht bedekken , zyne fidderende handen die hy naar ons uitftrekt, zyn kloppend hart, dat met ieder ademtocht den boezem 1'chynt te willen ontvlugten , en de droefheid, die op ieders gelaat der aanweezenden zo duidelyk te leezen is, dit alles gevoegd by het aandeel,'t welk wy zelf by het verlies van deezen vriend hebben, maakt eenen onaangenaamen indruk op ons, en ftraks wordt onze verbeelding in werkzaamheid gebragt en doet alle bedaarde overweegingen zwygen. Wy denken niet meer daaraan, dat alle deeze ligchaamlyke aandoeningen welligt uitwerkingen zyn van het ligchaamlyk levensbeginfel, en waarvan de ziel of geene, of flegts zwakke gewaarwordingen heeft: door de tus- fchenkomst onzer verbeelding plaatfen wy ons met onze gezonde zintuigen en met alle die levendige aandoeningen , die wy op dat ogenblik gevoelen, in de plaats van onzen ftervenden vriend, zien ieder wezenstrek, ieder zucht, ieder natuurlyke beweeging aan , als onmiddelyke uitwerkingen, als tolken van hetgeen in de ziel omgaat. Met één woord, wy doen onzen ftervenden vriend al dat geene gevoelen , wat zich onze verbeelding daarvan voorftelt, en de indrukfels daarvan zyn niet zelden zo fterk, dat zy door geene andere voorftellingen kunnen uitgewischt worden. Op deeze wyze wordt het fchrikverwekkend denkbeeld van, en de vrees voor den natuurlyken dood in ons gebooren, en wy menfchen zyn ongelukkig genoeg , ondanks de herhaalde te.leurfteUingen omtrent zo veele andere gebeurtenisfen, die wy ons ais vrees- lyk  !\' ATUl'RLVKEN DOOD. I? jyk voorfteldcu , en die wy nogthans by de uitkomst minder vreeslyk voitden. Ondanks dit alles, zeg ik, zyn wy ongelukkig genoeg, alle vermaaken deczes levens aan deeze denkbeeldige vrees voor den dood opteofferen. Myne tweede bedenking beftaat hierin: Alle onaangenaame gebeurtenisfen maaken zekeren indruk, en verwekken by ons eene vrees, die evenredig is aan de afllanden van tyd en plaats , en aan het aandeel 't welk wy aan deeze gebeurtenis hebben. De tyding van eene geweldige aardbeeving, van eene alles verwoestende ziekte of vernielende overftrooming, in onzen tyd voorgevallen, verwekt fterkere aandoeningen, dan gelykfoortige gebeurtenisfen van vroegere eeuwen , om reden, dat wy ons de gebeurtenisfen van onzen tyd levendiger voordellen , omdat onze verbeelding tlaarby meer werkzaam is , cn omdat de oorzaaken en gevolgen dcezer gebeurtenis meerder betrekking op ons hebben, dan die van vroegere eeuwen. Even eens is het ook met de verfehillende afftanden van plaats» Met afgryslyk moordtooneel , by het beftormen van Ismaël, eens gebeurtenis, waarvan wy in de jaarboeken van later;: eeuwen te vergeefs een voorbeeld zoeken, verwekt, wel is waar, aandoeningen van medelyden met die duizeude ongelukkige flagtoffers eeuer enkele, onrype en mogclykonuitvoerbaareftaatsmaxime; dan hoe kort^ Itondig , hoe voorbygaande zyn deeze aandoeningen, in vergelyking van die , welke gebeurtenisfen , die van oneindig minder aanbelang zyn, op eenen kortoren afftand verwekken ! Wat is de reden , dat het ongelukkig omkomen van eenige weinige menfchen t het vermoorden van eenen onfchuldigen, in onze nnby? wysbec. ƒ.- Deel» B beid  IS VERHANDELING OVER DEN heid gepleegd, zulk eenen fterken en byblyvendan indruk op ons maakt , tcrwyl de bloedigfte tooncelen, op eenen meer verwyderden afftand , byna geene of zeer zwakke gemoe.lsbeweegingen by ons veroorzaaken ? Geene andere , dan dat wy ons, in het eerde geval, een duidelykcr en vollediger denkbeeld van die gebeurtenis vormen kunnen , dat wy beter onderrigt zyn van die duizende kleine omftandigheden., welke daarby hebben plaats gehad , en welke niet weinigtoebrengen , om de gebeurtenis nog verfchrikkelyker te doen worden. Doch de onaangenaame gebeurtenisfen werken niet alleen naar maate van de verfehillende afftanden van tyd en plaats, zy werken ook naar maate van het aandeel, 't welk wy in de gebeurtenisfen zeiven hebben. Rampen en onheilen, die onzen evenmensch treffen , maaken ons mededoogen gaande , en doen in ons den wensen opkomen, den toeftand deezer ongelukkigen te kunnen verzachten, en hen aan het gevaar te ontrekken , waarin zy zich bevinden. Maar hoe oneindig fterkcr zyn de beweegingen van ons hart, wanneer deeze rampen en onheilen onzen vriend trelTen, of wanneer wy zelve met eene dergelyke onaangenaame gebeurtenisfe gedreigd worden ! Dan eerst wordt onze gantfche opmerkzaamheid gaande gemaakt, wy zien deeze gebeurtenisfe in alle haare gevolgen als door een vergrootglas, en onze maar al te rasfche verbeelding wendt alie haare krachten aan, om zelf de nietsbeduidendlle omftandigheden te doen werken , ten einde ons die gebeurtenis van haare vreeslykfte zyde voorteftellen. Overwegen wy nu, dat het fterven eene gebeurtenis is, die, in het afgetrokkene befchouwd, reeds iets verfchrikkelyks voor ons heeft; dat het eene gebeurtenis  NATUURLYKEN DOOD. tenis is , die ons allen ftaat te wachten en waarvan ons de tyd ten eenenmaal onbekend is; zien wy ieder dag in ons leven nieuwe voorbeelden, die ons aart deeze gebeurtenis herinneren ; dan moet ook natuurlyk het denkbeeld deezer gebeurtenis by ons levendig gehouden worden. Doch dit alles zoude het ichrikbeeld van, en de vrees voor den natuurlyken dood, merkelyk door den tyd verzwakken, indien wy niet van tyd tot tyd door gevallen, die ons treilen, daaraan herinnerd wierden. Alle fterfgevallen van menfchen, die wy weinig of niet kennen, maaken ook weinig indruk op ons; doch zodra treft de beurt niet aan een onzer beste vrienden of bloedverwanten, of onze gantfche ziel wordt in beweeging gebragt. Wy zien onzen ftervenden vriend op zyne legerftecde, en drnks vertoonen zig de tooneelen des doods met de yslyftfte kleuren. —- En, wat dit Ichrikbeeld nog verfchrikkelyker in onze oogen maakt is dit, dat wy ons hier den natuurlyken dood , niet als een natuurlyke gebeurtenis, afgezonderd' van haare zedelyke en natuurlyke gevolgen , voordellen, maar dat wy integendeel ons, in onze verbeelding, met het fterven van onzen vriend , ook alle die gevolgen voordellen , die zyn dood op ons , op zyile vrienden, en op de maatfchappy heeft; en dit brengt niet weinig toe , om onze vrees voor den dood te vermeerderen en te vergrooten. Ondertusfchen begrypt men met my, dat deeze denkbeelden, die wy ons in die oogenblikken van dell natuurlyken dood maaken , geenszins in de natuur gegrond , maar hunne aanweezigheid enkel en alleen aan onze maar al te gediendigc verbeelding verfchul» digd zyn; B b Myne  r.© VERHANDELING OVER DEN I\Iyne derde bedenking is deeze: Wy kunnen by Hervonden geenszins, uit de uitwendige ligchaamlyke aandoeningen, op de gewaarwordingen van de ziel befluiten. — Zolang wy menfchen gezond zyn, zolang alle verrichtingen van ons dicrlyk faamenltel haareu geregelden loop hebben, zolang de werkingen van het ligchaamlyk levensbeginzel , met die van de ziel, in de behoorlyke evenredigheid zyn; zolang kan men ook als zeker aanneemen, dat 'er eene wederkeerige werking tusfchen ziel en ligchaam plaats heeft, dat ieder merkbaare aandoening in het ligchaam eene zekere bepaalde gewaarwording in de ziel voortbrengt, en zo ook by omkeering, ieder werking van de ziel, ieder gemoedsbeweeging ook zekere bepaalde ligchaamlyke aandoening ten gevolge hebbe; dat dee^e aandoeningen of aangenaam of onaangenaam zyn, naar maate van den aart en natuur der aandoeningen zelve, en naar maate van de meerdere of mindere gevoeligheid van die deelen , welke deeze aandoening moeten overbrengen, het zy van het ligchaam aan de ziel, of van de ziel aan het ligchaam. — En eindejyk,naar maate die aandoeningen,-welke eene aangenaame of onaangenaame gewaarwording voortbrengen, levendiger en aanhoudender zyn, naar maate is ook de gewaarwording zelve meerder of minder aangenaam. Hoe weinig wy ook van den eigenlyken invloed weeten, welke tusfchen ziel cn ligchaam plaats heeft, boe duister en onverklaarbaar ook de verfchynzelen zyn , welke wy daarby waarneemen ; zo weeten wy nogthans door onmiddelyke ondervinding, dat 'er eene wederkeerige werking tusfchen beide deeze zelfïlaiidigheden plaats heeft, en wy hebben geen reden om  NATUURLYKEN DOOD. BI om een oogenblik te twyfelen aan dat geene, 't welk wy zo even nopens deeze wederkeerige werking gezegd hebben, noch ook aan de gevolgen welke men uit deeze waarneemingen heeft afgeleid; — te weeten: Vooreerst: Indien ieder gemoedsaandoening, ieder hartstocht zekere bepaalde uitwerkingen in het ligchaam voortbrengt, zyn wy gerechtigd uit de uitwerkielen te befluiten; of, met andere woorden, vermits onze hartstochten zig op eene byzoudere wyze in ons ligchaam kenteekenen, zo mogen wy uit datgeene, 'twelk in het ligchaam omgaat, uit de weezenstrekken, gebaarden, houding, enz., niet alleen op de aanweezigheid, maar zelf op de natuur der hartstocht befluiten. Datby gezonde menfchen de byzondcre gemoedsaandoeningen zig op eene byzondere wyze, op meer dan eene wyze, doen kennen: dat onze weezenstrekkcn, onze gebaarden en houding, de tolken van ons hart zyn, is eene waarheid, die op de ondervinding aller eeuwen berust, waarop de theorie der vormende kunsten, en die der gelaatkunde ten deele gebouwd heeft. Dan of men, in alle gevallen, daaruit als het waare regelrecht op de eigenlyke geestgeftcldheid kan befluiten, is, mynes oordeels, eene zaak, die aanverfcheiden uitzonderingen, zelf by de gezondfte menfchen, oriderheevig is; cn ik twyfel geen oogenblik aan ieders toeftemming , wanneer ik in overweging geeve, dat veele menfchen, uit hoofde van de algemeenheid dcezcr ftelregcl, 'er zig op toeleggen en niet zelden daarin flaagen, om onder een vreemd masker hunne inwendige hartstochten te verbergen, zo zelf, dat ze den doorfleepenften menfchen,-kenner weeten $e misleiden, terwyl anderen , uit hoofdevan de m ndere b 3 r  22 VERHANDELING OVER DEN gevoeligheid hunner orgaanen, zich zo weinig uiterlyk kenteekenen , dat men moeite heeft hunne gemoedsbeweegingen daarin te kennen, om niet eens te zeggen, dat zomwylen, door eene zeer geringe ligchaamelyke oorzaak , die zelfde aandoening in het ligchaam kan voortgehragt worden, die wy gewoon zyn aan eene gemoeds aandoening toe te fchryven. Met lag- chen is , by voorbeeld, by anderszins gezonde meniehen de uitwerking eener aangenaame gemoedsbeweging , doch wie weet niet , dat menfchen van een teder en aandoenlyk zenuwengeftel, door eene onverwachte ontmoeting , door eene ligte ontfteltenis, in een onwillekeurig en tegennatuurlyk lagchen geraaken, dat van het willekeurige lagchen byna niet te onderkennen is. Zozeer men derhalven moet toeftemmen, dat onze gemoedsaandoeningen zig op de eene of andere wyze in het ligchaam doen onderkennen , zo zeker is het ook aan den anderen kant, dat men by de toepasfing deezer regel, in byzondere gevallen, de nodige behoedzaamheid moet gebruiken. Eene tweede gevolgtrekking , die men uit de boven aangehaalde waarneemingen maakt, is deeze: Vermits alle tegennatuurlyke ligchaamlyke aandoeningen eene zekere onaangenaame gewaarwording voortbrengen, zo kunnen en mogen wy ook in allen gevalle uit eene tegennatuurlyke aandoening van het ligchaam op eene onaangenaame inwendige gewaarwording der ziele dit gevolg trekken, dat alle tegennatuurlyke aandoeningen op het zintuig van gevoel en beweeging, pynen en onaangenaame gewaarwordingen maaken; dat de wyze Voortbrenger van alles, door deeze inrichting, op de best mogclykfte wyze vour onze gezond-  NATUURLYKEN DUO». £3 zondheid en voor de iulhndhouding van ons dicrlyk faamenftel zorg gedraagen heeft ; dat het zintuig van gevoel en beweeging als wachters onzer gezondheid kunnen aangemerkt worden, die, zo dra zy eenen onaaugenaamen indruk van de eenen of anderen kant ontvangen, daarvan terftond aan de afgelcgenfte declen door beweeging, en aan de ziel door eene pynlyke gewaarwording kennis geeven; dat,, zeg ik, dat alles zo. zy, daar¬ aan zal niemand met eenige reden kunnen twyfe- lcn Maar volgt daaruit, dat, men in alle gevallen én 'onder alle omftandigheden, uit deeze ligchaamlyke tegennatuurlyke aandoening op eene onaangenaame gewaarwording in de ziel een gevolg zoude mogen tmk- ken? Leert niet de ondervinding, dat zommigc dingen by den eenen mensch eene pynlyke aandoening verwekken, terwyl zy by den anderen geene of zeer zwakke uitwerkingen hebben? Vindt men met menfchen, die, het zy door gewoonte, het zy door eene byzondere fbort van gevoeligheid hunner zenuwen , van de fterkfte vergiften niet eens worden aangedaan, terwyl die zelfde vergiften by andere menfchen de geweldigfte aandoeningen en de heeviglte pynen veroorzaaken ? Vindt men niet menfchen, die, het zy uit eene te verre getrokken entbufiafme, het zy uit eene kwalyk gcplaatfte eerzucht, het zy om andere redenen, onder de hevigfte aandoeningen van het ligchaam in eene bedaardheid van geest blyven, die den aanfehouwer doet verbaasd ftaan ? Deeze en meer andere voorbeelden overtuigen ons, dat de «iterlyke aandoeningen van het ligchaam niet in alle gevallen cn onder alle omftandigheden de zekere maatftaf zyn, om daaruit de onaangenaame aandoeB 4 Hingen  II VERHANDELING OVER DEV htrfgeri van de ziel te bëoordeelen, en dat men hief met de nodige bch redzaamheid moet te werk gaan. Tut hiertoe Lebben wy flegts van dat geene gefproo* ken , 't welk wy by gezonde menieben waarneemen } laaten wy thans den mensch op zyn ziek- en fivrfbed beichumven, in dien toeftand, waarin zo wel het ligchaamlyk Ievcnsbegiufel als de werkzaamheden van den geest merkelyk verzwakt en ongeregeld zyn waarin de geheele ondcrgcfe.uktheid van werkzaamheden niet meer zo is , als zy behoorde te zyoi , waarin , om zo te fpreeken , het bellier over de verfehillende dierlyke verrichtingen ver/.wakt is, en de in wanorde gebragte natuur nog uaare laatfte poogingen aanwendt , om; ware het moogelyfcvhaaren ondergang te verhoeden; laaten wy onderzoeken^ of «1 de eerde plaats in dien toefbnd de gemoedsbcweegmgen en hartstochten zig duidelyk genoeg ia bet gelaat cn andere dcelen van het ligchaam doen kennen, om van het eene tot het aridpre te befluiten ? of die trekken van angst en benaaawdheid, van vrees cn droefheid, ede wy zo dikwiis by ftervenden waarneemen , in de daad uit eene zodaanige geestgefteldbeid voortkomen; dan of het niet vcd eer uitwerkingen zyn van de ziekte zelve , die op het ligchaamiyk levensbeginfel werkt, en waarin de ziel geene, of flegts duistere, gewaarwordingen heeft? - deeze vraag kan niet dan door de ondervinding beflist wor"den, En dan leeren de waarneemingen , dat ligchaamlyke oorzaaken niet zelden de plaats van Gemoedsaandoeningen hekleeden, dat zy, door eene pfeikkeling op de gevoelige deelen, diezelfde beweegingen kunnen voortbrengen, welken in den gezonden t^ftand, de uitwerkingen van onzen wil of vau eene ge»  NATUURLYKEN DOOD. »5 •gemoedsbcweeging zyn. Hiervan zien wy onder anderen een treffend voorbeeld by menfchen, die in den aanval van ftuiptrekken liggen: hier zien wy lagchen en fchreijen , vrolyke en droefgeestige wezenstrekken onophoudelyk met elkander afwisfclen , naar maate van de byzondere deelen, welke door de prikkelende oorzaaken worden aangedaan, zonder dat de lyder, na den aanval, zich iets weet te herinneren van dat geene, 't welk geduurende den aanval met hem is voorgevallen, en dus zonder dat er, geduurende den aanval, eeltige gemoedsaandoening heeft plaats gehad. En waarom zoude dit ook niet mogelyk zyn ? Immers is het zeker, dat by gezonde menfchen de hartstochten niet anders dan door eene zekere prikkeling op de gevoelige deelen werken. Wanneer nu door de tusfehenkomst van de eene of andere ligchaamlyke oorzaak deeze zelfde prikkeling op de gevoelige deelen plaats heeft, zo moet ook natuurlyk dezelfde uitwerking volgen. — Indien dit niet ware , indien niet ligchaamlyke prikkels aan die van den geest, en, by omkeering, deeze wederom aan die van bet ligchaam , eenigermaate konden gelyk gefteld worden, hoe zoude men dan anders kunnen verklaaren , dat wy, door middel onzer verbeelding , ons de zinnelyke voorwerpen zo duidelyk kunnen voor den geest brengen , als of zy werkelyk nanweezig waaren. Hier toch wordt door de werking der verbeelding die zelfde prikkeling op de zenuwen te weeg gebragt, welke eertyds het voorwerp zelve op onze zintuigen gemaakt had. Overwegen wy nu den toeftand, waarin ftervende nienfchen zig bevinden ; overwegen wy de zwakte hunner ziels- en iigchaams vermogens ; hoe door de kracht der ziekte alle werkzaamheden in wanorde zyn B 5 gebragt;  2* TERHANDELIN» OVER DEN gebragt ; hoe het zintuig van gevoel en bewecging door meeuigvuldige tegennatuurlyke oorzaaken geprikkeld en aangedaan wordt, dan, dunkt my, blykt het vry zeker , dat wy uit de uiterlyke ligchaamlyke aandoeningen by (tervenden , niet op de inwendige gewaarwordingen, op onaangenaame gemoedsaandoeningen een gevolg kunnen trekken. In de tweede plaats; wy kunnen by ftervenden ook geenszins met zekerheid veronderftellen , dat het geene wy in het ligchaam zien gebeuren, zulke pynlyke aandoeningen in de ziel zoude doen ontftaan, als by gezonde menfchen plaats heeft. Pyn en fmerte zyn zekere ligchaamlyke beweegingen, die, aan de ziel medegedeeld wordende, zekere onaangenaame aandoening verwekken, die wy pyn noemen. Om nu eene dusdanige aandoening in de ziel te doen ontftaan , wordt 'er vcreischt, dat het zintuig van gevoel en beweeging in dien toeftand zy , dat de ontfangen indruk onbelemmerd aan de ziel kan overgcbragt worden; gefchied dit niet, kan de aandoening geheel niet voortgeplant worden , gelyk in de verlamming van een of ander deel, dan heeft 'er ook geene de rhihfte gewaarwording plaats. . . Is het zintuig van gevoel en bcweeging verzwakt en minder gevoelig, dan is ook de gewaarwording evenredig zwak cn minder onaangenaam. — Van dit laatftc zien wy een treffend voorbeeld by krankzinnigen. Deeze on- gelukkigen kunnen de fterkfte ligchaamlyke aandoeningen verdraagen , zonder daarvan eens pyn , of onaangenaame gewaarwordingen te hebben. De fterkfte geneesmiddelen, de giften zeiven fchynen het zintuig van gevoel en bcweeging niet of zeer zwak aantedocn. Zeil' fchynen zy een foort van vermaak te fchep-  NATUURLYKEN DOOD. IJ fcbeppen, om hunne Hgehaamen op de verfchriklykfte wyze geweld aantedoen, en zich aan de pynlykfte ongemakken bloot te ftellen. De reden van dit alles kan geene andere zyn, dan dat by deeze menfchen zo wel het gevoel als de beweeging verzwakt is, of, met andere woorden, dat de zenuwen minder vatbaarheid hebben , om door de prikkels aangedaan te worden. — Indien wy nu dit alles op ftervende menfchen tocpasfen; indien wy ons herinneren,'t geenwy reeds hebben doen opmerken , dat in dien toeftand het zintuig van gevoel en beweeging zeer is verzwakt, dat de werkingen van het ligchaamlyk levensbeginfel aanmerkelyk zyn verminderd, en gevolglyk de ligchaamlyke aandoeningen niet meer met die levendigheid aan de ziel kunnen overgebragt worden, dat zelf de denkbeelden in onze ziel niet meer die duidelykheid hebben , om reden , dat haare medegezellin haare werking niet meer onderfteunt; wanneer wy,zeg ik, dit alles in ernftige overweeging ncemen, dan, dunkt my, is het meer dan waarfchynlyk te veronderftellen , dat ftervende menfchen van het geen nog in het ligchaam omgaat, weinig of geene onaangenaame gewaarwording hebben. Deeze onder- ftelling wordt door de onmiddelyke waarneeming nog meer bekrachtigd; ten minften ik heb meer dan eens gelegenheid gehad menfchen te zien , die op hun krankbed door deyslykfte toevallen gefolterd wierden, en die , indien zy waren gcPcorven , een voorbeeld van cenen zeer harden cn onaangenaamen dood zouden opgeleverd hebben; cn nogthans getuigden deeze lyders , by cle herftelling hunner vermogens, dat zy zich niets wisten te herinneren van al het geene in den laatften tyd hunner ziekte gebeurd was,  8* VERHANDELING OVER DEN was, en zich niet te binnen te kunnen brengen, dat zy eenige onaangenaame gewaarwordingen , geduurende dien tyd, gehad hadden. Deeze en foortgelyke waarneemingen , waarvan ik een aantal zoude kunnen aannaaien, gevoegd by die bedenkingen, die ik zo aanftonds hebbe voorgedraagen, kunnen ons, naar myn inzien, genoegzaam overtuigen, dat de natuurlyke dood, en hetgeene daarmede gepaard gaat, niet zo vcrfchrikkelyk zy als wy ons denzelven verbeelden , en wy dus ook geene reden hebben , om aan eene te verre getrokken zinnelyke vrees voor den dood, onze rust en ons genoegen" in dit leven opteolleren. Ik weet zeer wel, en heb het reeds herinnerd , dat voor de menschlyke natuur de gedachte des doods , de gedachte aan de Vernietiging van ons zintuiglyk ligchaam , iets vetfehrikkdyks heeft, dat zy aandoeningen by ons voortbrengt, die door geene redeneeringen van het verftand kunnen uitgcwischt en verdoofd worden , en gevolgfyk dat ook deeze myne verhandeling en de bewyzen, die ik daarin voor myn gevoelen heb bygebragt , niet die overtuiging kunnen voortbrengen , die ik zo gaarne wenschte, en die ook vereischt wordt, om alle vrees voor den dood by ons wegteneemen, en daardoor ons genoegen in dit leven te vermeerderen. Ondertusfchen ben ik verzeekerd, dat eene bedaarde en ernftige overdenking van de eigenlyke natuur des doods , en de verfehillende omftandigheden welke denzelven vergezellen , ons veele redenen aan de hand geeven, om te veronderftellen , dat het fterven, als natuurkundige gebeurtenisfe, gelyk zo veele andere fchnkverwekkende natuurverfchynfelen, minder vreesiyk is , dan wy ons dezelve op eenen afftand verbeelden j  natuurlyken dood. 29 den ; dat alle die aandoeningen, waarmede wy onze ftervende natuurgenooten in hunne laatfte ogenblikken zien worstelen, en den aardebouwer zo geheel en al met angst en mededoogen vervullen , flegts ligchaamlyke beweegingen zyn , waarvan de ftervende , uit hoofde van de vermindering zyner ligchaam- en zielsvermogens , geene , of flegts zwakke onaangenaame gewaarwordingen heeft. En is dit zo, hoe veel moet dan niet het fchrikbeeld des doods verzagt worden,wanneer wy, als zedelyke wezens , nog daarenboven den dood befchouwen als het einde van een leven vol van ellende en onvolmaaktheden , en als een overgang tot een beter en . gelukkiger leven , oneindig luisterryker en meer gefchikt, om de vermogens van onzen geest te ontzwagtelen , en in den aanwas van onze kennis, die eenige bron van waar geluk, een ongeftoord genoegen te fmaaken. Zo dacht een socrates, zo dacht een plato , zo dachten alle groote en braave mannen der Oudheid over den dood , en met die grootheid van ziel, met deeze, den mensch zo zeer verheffende, tegenwoordigheid van geest, gingen zy onverfchrokken denzelven te gemoet; - hoe veel temeer reden hebben wy dan niet , dit voorbeeld te volgen, en , door de hoop op eenen volmaakter gelukftaat, den dood aantemerken , als een middel om ons tot dien ftaat overtebrengen. het  HET GEVOEL van VERMAAK EN DANKBAARHEID 3 de eerste bronnen van het denk beeld wegens het bestaan van een opperweezen. (Uit het Fransch.') Hoe helder, hoe bedaard is de Hemel / Hoe wordt myn gantfehe hart, door deplegtige ftilte der Natuur van eene heilige vrees doordrongen ! Rust en Vrede' ftygen met eenen majestueufchen tred van den hemel af, en het fehynt, dat zy dit ogenblik verkozen, terwyl de mensch llaapt, om de doode Natuur te zaligen. Myn geest verheft zich op arendsvleugelen boven deeze aarde , hy ziet ze verdwynen , - zH ze nog als planeet, - zfet 2e nkt mecr. M ^ dwaalt door de onmeetbaare waerelden, en, o! welk* een fchouwfpel, welke ontelbaare waerelden, welke ontelbaare zonnen bieden zich voor myn bedaard en ftaarend oog. Ik doorzag de gantfehe ruimte, zo verre myn geest zich verheffen kost, en echter is her voor my, als of ik niets gezien had. Nieuwe hemelen nellen my geduurig weder nieuwe wonderen voor —. Op alle plaatfen ben ik in het middelpunt van het waereldo-pbnn,», vdeieiciöebouw , en nergens, nergens zie ik liaare grenszen. Slegts één onzichtbaar Wezen kent deeze ontelbaare  DE EERSTE BRONNEN VAN HET DENKBEELD ENZ. JI re menigte van waerelden , die het zonder ophouden voortbrengt en onderhoudt: flegts één almachtig Wezen kan orde , beweeging en geluk daarin verbreiden. Met een gelyke zorgvuldigheid fchiep'dit Wezen het orgaan van een Infect, dat voor ons oog verborgen is, en de majeflueufche harmonie der waerelden. De mensch , flegts een flipje op deezen aardbol, welke wederom in bet onmeetbaar waereldgebouw flegts een onmerkbaar ftofje is, vraagt zich, wat ben jk? waar ben-ik? vanwaar ben ik gekomen ? Hy befchouwt zichzelven met nieuwsgierigheid, gevoelt zich zeiven met verwondering; hy beziet en betast alles wat hy om en nevens zich ziet. Hy wordt gewaar , dat hy 'er is, dat 'er buiten hem nog andere wezens beflaan , doch al het overige is voor hem duister. Naar alle kanten dwaalt zyn oog, en een menigte vernevelingen , die lucht en winden veranderen, fchynen ieder ogenblik met zyn ligtgelovigheid den draak te fteeken. Hy heft de oogen om hoog, en de zon verblindt hem, de onmeetbaare uitgeftrektheid van den hemel verfchrikt hem. Mismoedig Haat hy zyn oogen naar de aarde neder. Plotslings hoort hy een vreesfelyk geraas: de zon verbergt zich, de hemel wordt met zwarte wolken bedekt , en een akelig duister verfpreidt zich over de aarde. Huilende winden ftormen van alle kanten op eikanderen; met een ysfelyk geraas hoort men de uit den grond gerukte boomen van de hoogte der bergen afrollen. Daar doorfnydt een verblindende blikfemfchicht de zwarte wolken ; kort hierop ratelt de tommeler.de donder over zyn hoofd, en van verre herhaalt de echo, in de holen der rotzen , zyn vreesfelyk geluid , totdat eensklaps de inflaande blikfem naar beneden  32 DE EERSTE BRONNEN VAN HET DENKBEELD rieden vaart. De mensch, die zyn gezicht naar de aarde wendt, en wiens zinnen van fchrik verftyfd zyn , wordt flegts een verward gevoel van vrees en fchrik gewaar. Zou hy in deeze fchrikvolle tekenen wel het beftaan van een Godheid erkennen ? — Zou hy in deeze boden van den dood en vernietiging wel een gevoelig wezen, het beeld van den weldoener der gantfehe Natuur, kunnen befchouwen ? Neen! Neen! Met zyne vrees vermeerderde flegts zyne onzekerheid, met zyne vrees floot zich zyn hart. Vertzaagd en bedeesd waagt by het niet meer zich zeiven te onderzoeken. Hy fchynt van zyn eigen beftaan onbewust te zyn, ligt nog verityfd en gevoelloos op de aarde, terwyl het vrolyk gezang der vogelen reeds lang de terugkeer der zonne, de bedaardheid der Natuur verkondigt. Welras fpoort hem echter de prikkel deibehoeftigheid aan , om zyn leger te verbaten. Door het pynlyk gevoel van den honger gekweld, zoekt hy deeze te bevredigen. Vol vrees beurt hy zich op, en ziet een door dc winden weggeworpen vrucht voor zyne voeten liggen. Hy neemt ze op, en, o! welk een verwondeiïngswaardige afwisfeling ! Een aangenaame, zinnelyke gewaarwording deelt zich fflel aan zyne gantfehe ziel mede. De vreugde rolt door zyne aderen. Zyne vrees is verdweenen, en de hoop en het vermaak begint in zyn hart te herleeven. Dooide vreugde ontftaat de dankbaarheid , ontftaat het denkbeeld van een Wezen, dat voor hem zorgt, cn de oprechtfte,dankbaarfte eerbied, die zyn hart voor dit weldoende wezen ondervindt, vertoont zich duidelyk in zyne oogen, die dit 'Wezen fchynen te zoeken, en de begeerte om het te leeren kennen, zal van nu voortaan eene dringende behoefte voor hem zyn. Ver'  wegens het bestaak van eén oppbrweezbn. 33 Vermaak en dankbaarheid waren het dus , die den mensch het eerst een denkbeeld van het bejtaan van een God gaven. Nieuwe behoeften worden ras de fcheppers van nieuwe voorwerpen zyner dankbaarheid, en het denkbeeld , dat 'er een weldaadig Wezen is , zal altyd onwrikbaar by hem zyn. Het heldere zuivere water van een zagt ruifchende beek lescht zynen dorst, en een weldaadige zagte flaap geeft zyne vermoeide leden nieuwe fterkte , en laat hem het zoete vermaak ondervinden , dat een ongeftoorde rust doet fmaaken. Hy ontwaakt en ftaat opgetogen — doch gevoelt dat deeze verbaasdheid door vreugde en dankbaarheid vergezeld wordt. Het geheelal komt hem nu niet meer voor als eene vootbygaande begoocheling; jjeen 1 thans ziet hy in alle voorwerpen , die hem omringen, het lagchende evenbeeld van het geluk, ziet de fcheppende Natuur altyd werkzaam, om hem vreugde te doen genieten , om voor hem vermaak te bereiden. Reeds is hy gelukkig , en kent toch maar het geringde deel der vreugde , die de Godheid voor hem bedemcl had. Hoe groot , hoe warm zal eerst zyne dankbaarheid , hoe geheel grenszeloos zyne vreugde zyn, wanneer zyn hart zich zal openen voorde dreelende behoeften der liefde en vriendfchap , wanneer hy voor de eerste maal de vreugde van het vaderlyk hart zal gevoelen, en, — als ik my zo mag uitdrukken aan zynen God gelyk, levende wezens ziet, die een groot deel van hun geluk aan hem te danken hebben ! Zyn oog ziet een fchepfel, dat hem gelykt, en, verrascht van een veel fterker, veel levendiger gevoel, dan het geene was, dat hy tot hiertoe ondervond , nadert hy hetzelve; wysjjeo. I. Deel. C en  34 DE EERSTE BRONNEN VAN HET DENKBEELD en vindt een van den hemel hem toegezonden gezellinne, die aan de taal zyner oogen bëandwoordt, die fympathetisch deelt in het vreugdevolle gevoel dat hy haar inboezemt. Haar lonkend oog ontmoet het zyne, en, arm in arm geftrengeld, gevoelen zy het geluk van een mensch te zyn. Zal de mensch nu nog wel aan het beftaan van een God kunnen tvvyfelen? Overhoopt van zo veele weldaaden, nog dronken van het genot van zo menigerlei vreugde , zou het wel mogelyk zyn, dat hy aan het beftaan van een hooger Wezen , als den fchepper deezcr vreugde, twyfclde ? O neen ! neen ! veeleer zal hy zonder ophouden zich bemocijen, deezen God altyd meer en meer te leeren kennen , met eene opmerkzaame nieuwsgierigheid de Natuur navorfchen , yverig aan alle oorden, dit weldoende Wezen , dat zyn hart vereert , zoeken , en in ieder voorwerp, dat hem ontmoet, het waanen te vinden. Overal ziet hy de teekenen zyner goedheid zyner macht, en erkent aan alle plaatzen zyne tegen' woordigheid. Hy ziet het in deeze glinsterende hemelbollen, welker ftraaien de aarde bevruchten ; ziet het in de ontwikkeling van het kiemtje dat hem voedt, dat hem met weldaaden overlaadt, ziet het in de regelmaatige afwisfeling der dagen , nachten , jaargetyden en jaaren, in de lachgende kleuren, waarmede de Natuur zich bekleedt, welker menigvuldigheid voor het oog zulk een verrukkend fchouwfpel fpreidt. Hy ziet het in de tallooze menigte van zo verfcheidene cn van elkander zo verre afwykende dieren, die zich in hun beftaan verheugen; hy ziet het in hunne behoeften, fh- hunne fpelen , in hunne verwonderingswaardige vlyt. Hy gevoelt het in de aangenaame geur der bloemen;  WEGENS HET BESTAAN VAN EEN OPPERWEEZEN. 3£ bloemen ; hy geniet het in den koelen teug waters, l TAFEREEL DER ALGEÏJEEwt wierpen, zy in de ketenen van huns gelyken zouden geraaken. Zy bcgreepen niet, dat de burger, die zich vryvvillig aan de wetten onderwerpt, die zichafhangke lyk maakt van de maatfehappy, waar hy zyn geluk eu beftaan vindt, het eenigfte waarlyk vry weezen is. Dit vooroordeel , in den beginne door onkunde voortgebragt, en in 't vervolg door de driften gekoesterd, was de bron van alle die wanordens , die geheel Europa , geduurende zo veele eeuwen, gefchokt hebben. Maar, zal men zeggen, deeze volken hadden echter hunne wetten; alle gefchiedfehryvers fpreeken van de Salifche wet, van de wetten der Saxen, van de wetten der Lombarden. Het is waar dat zy 'er van fpreeken. Maar hoedanig waren deeze wetten? Zullen wy dan ons altyd door woorden laaten begoochelen ? Dat men toch den geheiligden naam van wet niet langer verfpille aan barbaarfche gewoontens en gebruiken , aan grillige vooroordeelen , aan valfche overleeveringcn, aan dwaaze en bygeloovige gevoelens, die ten fchandc der menfehelyke reden ftrekken. Zie de Salifche wet; zy bepaalt zich om zekere fommen vastteftellen ter vry» kooping der misdaaden. De manflag en dievery ftaan op hunnen vasten prys. Genoegzaam alle andere misdaaden worden 'er voor geld afgekogt. Dus laat zy ieder , die flegts betaalen kan , de vryheid om kwaad te doen. Welk een zwakke breidel voor de. ongerechtigheid ! Men noemt dit recht zacht en menschlievend ; doch wat my betreft, ik geloof dat het wreeder is dan men zich inbeeldt, omdat het nergens toe dient, dan om de misdaaden te vermenigvuldigen. Welke wonderlyke ongen radheden vindt men niet al in deeze wetten ! Eene wonde , die men iemand aan het hoofd heeft toegebragt, wordt zo ftreng  ggSClHEOETJIS VAW EUROïft, £03 ♦Breng niet geftraft, als de hoon , dien men een lyk heeft aangedaan. Het leven van een Aartbisfchop ftaat op een veel hooger prys dan dat van een Koning. In lyfftraffelyke misdaaden , die men niet wel beflisferi kan, beveelt de wet zich door eede te zuiveren : het is niet flegts genoeg , dat de aangeklaagde party zweert; maar zy is zelfs verplicht, een zeker getal getuigen meêtebrengen, die met haar zweeren. Gontran, Koning van Bourgondie oppert eenige zwaarigheden wegens de echtheid der geboorte van Clotaire. Fredegonde zyn moeder zweert, en doet door driehonderd getuigen , in 't byzonder door drie Bisfchoppen, zweeren, dat Clotaire de echte zoon van Chilperik is. Hoe onzeker deeze preuve in zodanig een geval zyn mag , zy nam egter hier alle vermoedens weg. Wat zullen wy zeggen van zo veele water- en vuurproeven , die men de beflisfingen van God noemde, en die eene der beklaagelykfte dwaasheden van deeze barbaarfche regeeringsvormen zyn ? Wy zullen gelegenheid hebben om alle die ysfelyke rampen t-e doen zien, welke dit bygeloof, dat zich met de diepfte onkunde vereenigde, en tot de dertiende eeuw ftand hield, te weeg bragt. De wetten der Saxen zyn niet veel beter. Alle de misdaaden ftaan op een vasten prys. Het leven van een mensch wordt gefchat naar evenredigheid van den rang, dien hy in de maatfchappy bekleed. Een zekere wet van Ethelbert ligt hem , die op overfpel betrapt wordt, eene boete op , om aan den aanklaager te betaalen, en geeft deezen bet recht om eene andere vrouw te koopen. In 't kort men ziet 'er dezelve rechtsproeven, als in Italiën, Vrankryk en Spanje. De wetten der Lombarden draagen dezelfde kenteekenen van G 4 dwaas-  ■SOA TAF15HEEJL VEK ALOEMEïfJS dwaasheid , bygeloof en onkunde. Een Luitprand zag 'er het befpotlyke van : doch hy was genoodzaakt deeze misbruiken te dulden , (gelyk hy ze}fs ]n zyn wetboek zegt) om dat de Lombarden 'cr veel te veel aan gehecht waren. In Spanje voert het bygeloof een volftrekt willekeurig gezag over de wetgeeving. Vanhier zo veele bloedwetten, die Sigébüt tegen de Joo« den geeft, om hen onder ftraffe des doods den doop te doen ontfangen ; vanhier die godlooze eed , welke de Bisfehoppen den Koningen , by hunne komst tot de troon, doen zweeren, om alle de wetten, die tegen dit ongelukkig volk gemaakt zyn, ter uitvoer te brengen. Tsn beüuite zal ik, zonder in een breed* voeriger verflag te treeden , nog maar aanmerken, dat eene beredeneerde uitbreiding over alle deeze wetboeken der Barbaaren , de fcherplte fatyre zou zyn , die men op hunne zeeden , op hunnen godsdienst en zelfs op hun gezond verftand zou kunnen maaken. Zeeden Naar de tafereelen , die wy van de re• der geeringsvorm en wetten onzer vooroudeBarbaaren. ren gegeeven hebben , kunnen wy van de zuiverheid en zachtheid hunner zeeden oordeelen. Zy zyn in dit tydvak woest en wreed. Alle driften fchynen ontkeetend. De troon wordt bezeeten door monflers van ontucht, wreedheid en bygeloof. De goede trouw is uit de zamenleeving verbannen. De menfehelykheid is overal onkenbaar. De ooriogen der Koningen, de krakeelen der Grooten doen overal verraderyen , trouwlooze euveldaaden, gruwelen , moord en doodflagen geboren worden. Een dolle en beestachtige heerschzucht, een dom en wreedaartig bygeloof maaken het onderfcheidend karakter  GESCHIEDENIS VAN EUROPA. I05 takter van deeze yzere eeuwen uit. Wat vertoonen ons de jaarboeken van Frankryk ? De wreedheden van een Clovis, den (lichter deezer monarchie, den bloeddorstigen aart van zyne vier zoonen, die zich met de afgryzelyktle misdaaden bezoedelen. Onder de opvolgers van Clotaire den Iften ziet men den woesten Chilperik , en twee helfche Furiën , die , onder den naam van Koninginnen van het Koningryk, een * bloedtoneel aanrechten. Men verwondert zich onder deeze monfters een Vorst te vinden, die een plaats naast de grootfte Koningen verdient ; te weeten Sigebert , Koning van Auftraiie , wiens zuivere zeeden toen iets wonders waren , en dien Fredegonde door twee gehuurde moordenaars liet ombrengen. In Brittannie en Spanje ziet men niet dan burgerlyke oorlogen , en alle de wanordens, die dezelve met zich (leepen. De befchouwende ziel, vermoeid door de ontwikkeling van zo veele gruwelen, vindt eenige rust in de ryken der Gothen en Lombarden in Italiën. Men ziet Theodorik zyne onderdaanen met veel wysheid en mcnschlievendhcid regecren ; gelukkig , zo hy niet, door een overblyfzel van woestheid, Symmachus en Boëthius , die beiden door hunne kundigheden en hunne deugden het fieraad hunner eeuvve waaren, op ligte vermoedens aan zyne wraakzucht had opgeofferd! De Jaarboeken der Lombarden vertoonen ons wyze en menschlievende Vorsten. Zy kennen vooral het onwaardeerbaar leerftuk der verdraagzaamheid. Schoon zy de leer van Arius waren toegedaan , laaten zy echter den Catholieken vryheid van geweeten. Hunne wetten zyn in 't algemeen zoo ongerymd niet, en hunne zeeden veel zachter dan die der andere Barbaaren. Vanwaar dit onderfcheid ? Buiten twyfel omdat zy G 5 in  Ï06 TAFEREEL DER ALGEMEENE in Italiën meer middelen vonden om in kennis toeteneemen. De Godsdienst. Het fcbynt dat de Christen - Godsdienst , die zuivere, zachte en weldaadige Godsdienst , dien de Barbaaren omhelsden toen zy zich in de Romeinfche wingewesten nederzetteden , hunne wilde zeeden had moeten verzachten; doch het tegendeel gebeurde. Deeze volken waren reeds befmet door het laagfte bygeloof, dat met de lecrftukken en plegtigheden der Christenen vereenigd, die wonderlyke mengeling van wreedheid, godsdienftigheid en dwaasheid te voorfchyn bragt, die het deel van de eeuwen der barbaarschheid was. De geestelykheid won by de bi keering der Barbaaren , doch de Christen-Godsdienst verloor 'er by. Zy vervvisfelden flegts van onderwerp in den eerdienst, en behielden denzelfden geest. De Druïden by de Gallen en Britten , de Priesters by de oude Germaanen , en by alle volken van Scandinavië , oefenden een volftrekt gezag over den geest der menfchen. Deeze Barbaaren, toen zy Christenen wierden, hadden denzelfden eerbied voor het priesterdom. De Geestelykheid, die geen deugd bezat , maakte een misbruik van deezen eerbied , begunfligde en vermeerderde het bygeloof. Die geenen onder de Babaaren, die zich aan het outer toewydden, bragten 'er hunne onkunde en vooroordeelen mede. Voor het overige was de geest van het Christendom zeer veranderd. De Christen-Keizers hadden de kerk verrykt, en dezelve met voorrechten en vrybeden begiftigd. Deeze voordeelen hadden de ftrengheid der oude tucht verzwakt; de val van het ryk verhaastte haaren ondergang. De volken, vermast onder  GESCHIEDENIS VAN EUROPA, 10? der zo veele rampen , zochtten een toevlugl in den Godsdienst, en verlieten zich op deszelfs bedienaaren. Deezen , die menfchen waren, verkreegen rykdommen en vermeerderden hun aanzien. Van toen af begon het gezond verftand te verdwynen, de vooroordeclen naamentoe, en de driften, die zich by de onkunde voegden, bedorven den geest van het evangelium. De verbazende giften, die de Barbaaren aan de geestelykheid gaven , vermeerderden dit kwaad nog. De meeste hoofden van deeze gelukzoekers, bezoedeld met misdaaden en verrykt door de fchreeuwendfte onrechtvaardigheden , achtten zich gelukkig, wanneer zy een gedeelte van hunnen roof aan de kerkelyken afflonden , omdat zy geloofden dat deezen de macht hadden om hunne euveldaaden te vergeeven. Gelyk alle deeze misdaaden tegen de maatfchappy voor geld wierden afgekogt, zo wilde men op gelyke wyze den hemel winnen , door giften aan de kerk te doen. De milddaadigflen waren de zulken , die zich het meest aan hunne beestachtige driften , aan roof, geweld en ontucht, overgaven. Zy fcheenen te gelooven dat de gierigheid de voornaamfte eigenfehap der Godheid was. Zo veele rykdommen , aan de kerkelyken verkwist, maakten hen zoo vermogend, dat Chilperik zich beklaagde, dat de Bisfchoppen Koningen waren. En in de daad waren deezen, daar zy den invloed der rykdommen aan dien van den godsdienst huuwden , de meesters van het Koningryk, befchikten over kroonen , en regelden de flaatszaaken. Men moest hen raadpleegen, omdat zy die weinige kundigheden nog bezaten, welke in Europa waren overgebleven. Daar bet belang der geestelykheid geduurig tegen dat der leeken ftrydig was , baarde de nayver nieuwe wan-  toS TAFEREEL DER ALGEMEENE wanordens. Men ziet de Priesteren zich van knnstgreepen bedienen tegen hunne vermogende vyanden verdichtfelen uitvinden om dezelven onder het juk te brengen , geestelyke wapenen gebruiken om hunne tydelyke goederen te handhaaven, en de zachte taal der menschlievendheid in ysfelyke banblikfemen veranderen. Van toen af aan ademde de zachte godsdienst van jefus niet dan verdelging uit den mond zyner dienaaren. Krygshaftige Prelaaten fchieten het pantzer aan, om hunne bezittingen te verdeedigen of die van anderen inteneemen. By de donderende ftemme deikerk , dat werktuig van zo veele oorlogen en omwentelingen , voegen zy nog de hulp van het zwaard. Zy moedigen de onkunde van het volk aan, en ftaan het niet toe zich te verlichten, om des te eigendunkelyker over het zelve te regeeren. Zy maaken een geheim van de noodzaakelykfte wetenfchappen; de waarheid kan zich niet in het openbaar vertoonen, cn de reden wordt door het bygeloof in ketenen geklonken. Indien de fchrikkelyke misbruiken , die in de kerk infloopen, niet zo veele rampen hadden voortgebragt; indien deeze bygeloovige dwalingen , waarmede de hedcndaagfche volken, geduurende zo veele eeuwen, zyn befmet geweest , niet zulk eenen gevaarlyken invloed op de maatfchappy gehad hadden ; zouden wy ons terug houden in een verflag te treeden, hetwelk niet den godsdienst, maar deszelfs bedienaaren, met fchande bedekt. De Christenleer, befchouwd in haaren waaren oorfprong , is een heilige en zuivere godsdienst, den eerbied van allen menfchen waardig. Haare zedekunde is groot en verheven. Het enkele gebod van algemeene menschlievendheid , dat zoo gefchikt is , om het geluk van het menfchelyk gedacht v . - ■< te  geschiedenis van europa. 109 te bevorderen, is alléén meer waardig dan alle de fpitsvinnigbeden der Wysgeeren. Haar eerdienst , niet, dien men zicb zelf vormt, maar die , welken haare godlyke Infteller beeft voorgefchreven, is een eenvoudige dienst, die uit het hart moet voortvloeijen , er» met de rede overeenfiemmen. Haare leerftukken , die de onkunde vermeenigvuldigd of verbasterd beeft, verheffen -de ziel en verédelen den mensch in zyne eigene oogen. Met één woord, alles is groot en goddelyk in deezen godsdienst, voor een ieder die alleen deszelfs geest befchouwt. Het is geenszins deeze geest , die de waereld onder zo veele rampen heeft doen zuchten. Het is alleen die bygeloovige godsdienstigheid , welke de misdaaden koestert, terwyl zy de wroegingen van het geweeten in flaap wiegt; die, in plaatze van de oefening der wezenlykfte plichten van de zedekunde , een opeenftapeling van ydele plechtigheden fielt , die het verftand verdooven, en alle beginzelen omkeeren. Uit deeze onzuivere bron zyn alle die rampen gevloeid , onder welken de hedendaagfche volken zuchtten. De onkunde bragt deeze valfche godsvrucht voort; de gierigheid , en onrechtvaardigheid verfpreidden ze overal , en Heepten den val der zeden mede. Welras begon de onverdraagzaamheid en heerschzucht 'er zich onder te mengen. Europa flond in vuur en vlam. Duizende menfchelyke flagtoffers wierden in den naam van den God des Vreedes omgebragt, en men zag eene zoge*. naamde geestelyke magt troonen omkeeren , volken tegen hunne Koningen in het harnas jaagen , en de maatfchappy'in wanorde brengen. Deezen draad van ysfelykheden moeten wy vervolgen. Het is een harde en fmertelyke taak voor een gevoelige ziel, doch de waar-  11° TAFEREEL DER ALGEMEENE waarheid ligt ze ons op. Het is noodzakelyk, dat de menfchen de misbruiken weeten, die men van den godsdienst gemaakt heeft en nog maaken kan. Hoe omvaarfchynlyk het thands ook voor ons zyn moge, deeze tooneelen van verwoesting te zien vernieuwen 1 zy kunnen echter gebeuren: de dweepery is nog niet geheel en al uitgebluscht; het ftaat te duchten dat zy weder ontfteeke en op nieuws de waereld verwoeste. Onder dit tydvak brengt de kerkelyke magt eene doodelyke omwenteling voort in de burgerlyke maatfchappy. De jaarboeken der hedendaagfche volken bieden ons een wonderlyk mengelmoes van het heilik en onheilige aan. Het gezag der Bisfchoppen vermeerdert met hunne rykdommen. Ongevoelig matigen zy zich eene magt aan, uie verderflyk wordt voor de Vorften. Chilperik, welk een barbaar en dwingeland by ook zyn mogt , durft echter den Bisfchop Praetcxtaat niet ftraffen. Hy moet een kerkelyke vergadenng beleggen, en zich voor de voeten der andere Btsfchoppen werpen , om deszelfs veroordeeling aftefmeeken. De Monnik Columbaan beftraft Diderik Koning der Bourgondiërs, 0p eene onbefcheidene wyze. Hy blyft in zyn klooster te Luxeu in weerwil van de orders om hetzelve te verhaten; en 'er met geweld uitgejaagd zynde , noemt hy Diederik een hond, en laat hem aanzeggen , dat binnen drie jaaren hy cn zyne kinderen zullen uitgerooid zyn. Zie daar de Bisfchoppen aan de hoven der Vorsten. Zy zyn aan het hoofd der raadsvergaderingen , zy maaken kuiperyen en zamenzweeringen , zy hebben het roer van ftaat in banden, en evenaaren de magt der Vorsten, In Spanje , de wieg der kerkelyke dwingelandy, bc- flisfen  GESCHIEDENIS VAN EUROPA. III flisfen de raadsvergaderingen over de gewigtigfte zaaken der natie, zetten de Koningen af, en leggen hen de vernederendfte boeten op. De Monniken fpeelen geen minder rol in de waereld. Zy vermenigvuldigen zich door geheel Europa door de zotte weldaadigbeidenhet voorbeeld zelf der Vorsten en Grooten. In hunne kloosters voeren het bygeloof en de onkunde het gezag. Dus is 'er niets gemeener in deeze ftikdonkere eeuwen, dan betoveringen, vergiftigingen en bezweeringen. De hongersnood , het onweder, de befmetlyke ziekten , in één woord alle rampen zyn bet werk van den duivel. De vrees maakt zich van alle de klasfen der burgeren meester, die zich met een yzeren fcepter laaten dwingen door een hoop zotten en fchurken. Uit dit misbruik fpruit een nog grooter kwaad door de noodlottige gevolgen, die het na zich lleepte; ik meen de waereldlyke magt der Paufen. JVaereldlyke De Bisfchoppen van Rome hadden zich magt reeds veel gezag in het geestelyke aangeder matigd. Hunne uitfpraaken wierden door Paufen. het geheele Westen als zo veele godfpraaken befcbouwd. De andere Bisfchoppen hadden hun in 't eerst begonnen raadtepleegen en moesten eindelyk hunne orders ontfangen. Het hof van Rome vermenigvuldigde geduurig zyne onderdaalien in alle de Koningryken , terwyl zy van verre zendelingen afzonden, die nieuwe kerkgemeentens {lichtten. Dus ging de Monnik Augustyn het geloof prediken aan de Angel-Saxen op order van den heiligen Gregorius ; deeze vroome Patricius {lichtte de kerk van Ierland; en de heilige Bonifacius, de Apostel der Germaanen, ontfangt van Paus Zacharias het vermogen  112 TAFEREEL DER ALGEMEENE gen om in Frankryk kerkvergaderingen te beleggen en Bisfchoppen aftezetten. Alle deeze Apostelen , die hunne zending van Rome hebben, doen hun best om de voorrechten van deezen zetel te verheffen, en de volken te overreeden om zich te bekeeren. Van een anderen kant zyn deeze rekkelyke en door hunne manieren inneemeude Priesters altyd gereed om de Vorfttu te vleijen, die zy nodig hebben tot de uitvoering van hunne heerschzucbtige ontwerpen. De Paus Anastafius verneemt de bekeering van Clovis , en fchryft hem een brief, om hem geluk te wenfchen en aantemaanen , een yzeren zuil te zyn ter onderfchraaging van de kerk regen alle haare vyanden. Gregorius de Groote, die zo veel afkeer en veragting 'voor de letteren voedde , fchreef aan Childebert de tweede , dat zyn koningryk zo verre verheven boven andere volken was , als de Koningen boven andere menfchen zyn. Met welke uitbundige loffpraaken verhief hy de vroomheid en de wyshcid van de regeering van Brunehaut ! Men weet hoe weinig zy dezelve verdiende! Men ziet denzelfden Paus zich geenszins fchaamen om Phocas met zyne komst tot den troon, als een byzondere fchikking der Voorzienigheid geluk te wenfchen; hem , die een dwingeland en de moordenaar van Keizer Mauricius was ! Maar hy zocht zich in de gunst der Vorlten te dringen. Te Rome ftonden de Paufen in groot aanzien by het volk , omdat hun kerk ryk was, en omdat zy de vaders der armen en de vertroosters der verdrukten waren; maar dit aanzien was alleen gevestigd op den eerbied en liefde , die hunne, deugden en milddadigheden den volke inboezemden. Hun wacreldlyk gezag was nog in de opkomst. Zy hielden zich als onderdaanen der Keizers, en moesten der-  Geschiedenis van europa. 113 trkrzelver verkiezing door de ftedehouders van Ravenjia , aan wien zy gehoorzaamden , doén bevestigen; jSüet dat zy niet reeds in't geheim naardeoppermagt vaii Rome dongen ; doeh de tyd was nog niet gébooreri; Gregorius de derde begon de omwenteling. Leo vaii Ifaurie doet de beelden verbreeken , tast den eerdienst in «zvne gevoeligfte ■, en uit dien hoofde by het volk meest geliefkoosde deelen aan; de gemoederen worden ver^ bitterd, en de Paus, die van deeze ogenblikken gebruik maakt, doet den Keizer in den ban, en wischt 'zyn naam uit de jaarboeken uit. Het volk , in navolging van zynen herder , verbreekt de flandbeeldeh van zyne meesters , en fcbudt het juk der af hangkelykheid van Confhntinopole af. Thands blyft hem niets overig dan de verdelging der Lombarden, dié Rome willen dreigen , en 'er zieh meesters van zoeken te maaken , gelyk zy reeds van 't overig gedeelte van Italiën gedaan hadden. Nu vervoegt zich Gregorius by Karei Martel , biedt hem aan , om hem tot Conful van Rome te doen uitroepen, en zich geheel aan de magt van een ketterfchen Keizer te onttrekken: Dees belooft alles , maar de dood , die te gelyk den Paus met den Keizer wégfleept, belet hem dit groot ontwerp uittevoeren. Zacharias, die Gregorius den derden opvolgt, vervolgt het plan van zyn voorganger ,• terwyl hy Pepyn in zyne bclangens trekt, en een dyk tegen dë Lombarden opwerpt. Hy geeft aan Pepyn een vonnis , dat Childerik van de Franfche kroon berooft i om dezelve op het hoofd van een geweldenaar te plaatzen; Deeze vliegt, uit erkentenis , naar Italiën j op het dringend verzoek van'Stephanus dén derderi ; die iii Frankryk kwam , om hem tot Koning intewydeh;Historiek, li Öeiii H flaat  114 TAFEREEL DER ALGEMEENE flaar de Lombarden, fchryft hun voorwaarde van vreede voor, en draagt het Stadhouderfchap aan de heilige ftoel op. Aftolphus breekt welras het verbond. De Paus fchryft een befaamden brief aan Pepyn in naam van den heiligen Petrus. Deeze Vorst keert in Italiën te rug, en dwingt den Lombard, om het ftadhouderfchap aan den Paus optedragen, terwyl hy ce rechten der oppermacht aan zich behoudt. Van dien tvd af begint de waereldlyke grootheid der Paufen. " Wy zullen 'er de gevolgen van zien. Patriarchen De Bisfchop van Rome bad een nayverivan Conjlan- gen mededinger in den patriarch van Continopolen. ftantinopole. Deeze had eene bvna gdyke magt in het Oosten, wat het gcestelyke betrof. In den tweeden rang gezeeten, ftreefde hy naar den eerften. De Griekfche kerk befchouwt de opperbeerfchappy aan den Bisfchop van Rome gegeeven, als een voorrecht aan de hoofdftad van het Ryk vergund, en niet als een recht aan de ftoel van den heiligen Petrus verknocht. Maar Rome, door de Keizers verlaaten , en door de Barbaaren verwoest, fcheen deeze eer niet meer te verdienen. Van toen af zochten de Patriarchen door verfcheidene kunstenaryen koofden van de geheele kerk te worden. Tan de Vaster komt meer openbaar voor zyne eifchen uit. Zyne fchynbaare godsvrucht had hem de achtin°- der Vorften , die hem befchermden , doen verwerven; zyne vasten , zyne doodingen des vleefches deeden hem by vermogende monniken onder de Grieken beminnen ; het volk bad hem aan ter oorzaake van zyne onbepaalde menschlievendheid. Hy nam dit ogenblik van  GESCHIEDENIS VAN EUROPA. 115 van zyn aanzien greetigwaar; hy deed eene vergadering byeenroepen , en nam den titel van algemeer.cn bisfchop aan. Te vergeefs donderde en dreigde Rome. De Patriarch ftaat pal; hy behoudt zynen titel töt arm zyadood, en .draagt denzelven aan zyn op volger ever.Van dien tyd af aan zag men de zaaden van de groote fcheuring , die de twee kerken moest verdeden, en dieniet voltooid wierd dan onder Photius, gelyk wy gelegenheid zullen hebben in het vervolg van dit werk te doen zien. Voor het overige hadden deeze Patriarchen geenszins een minder gezag in de ftaatszaaktu. Zy deeden dikwils de Keizers beeven. De plegtigheid der krooning kon alleen door hen gefchieden , en deeze priesters maakten van dit voorrecht gebruik , om hunnen meesters de wet voortefchryven. Dus weigert Macedonius, Anaftafius re krooncn , ten zy lijp hem eene fchriftelyke belofte geeve , om de leer van het Concib'e van Chalcedon te handhaaven. Hoe veele wanordens ziet men in het ryk van Conftantinopolcn onder dit tydvak! De troon is dikwils in blaed geverwfd. De Staat wordt onthutst en gefchokt door godgeleerde gefchillen; nauwelyks is de eene aanhang gefmoord, of 'er doet zich weder een andere op. Vanhier zo veele haatelyke oneenigheden, die den ftaat doodelyke wonden toebrengen. De Vorften bemoeijen'erzb '.i zo wel mede als hunne onderdaanen, en laaten Sri . door de Califen de fchoonfte wingewesten vin ftfie en Africa ontrooven! Helaas, hoe veele droevige onheilen heeft de wreede onverdraagzaamheid in alle tvden en by alle aanhangen het menschdom toegtbragtJ H t V»  Il6 TAFEREEL DER ALGEMEENE Mahomet; De omwenteling, die Mahomet in zyn godsdienst; den godsdienst van zyn land veroorzyne vorderingen zaakte , en die zulke groote veran£7! die van zyne deringen in de ryken te weeg bragt, opvolgeren. verdient hier onze gevestigde aandacht. Wanneer wy een groot man zien, die alleen door de kracht van zyn genie, zonder naam , zonder geld , zonder eenige fchitterende opvoeding , zo veele (lammen , die hier en daar op een wyd uitgeltrekt Schiereiland verdeeld zyn, vereenigt, tot een gezamenlyk lighaam vormt, met denzelfden geest bezielt, tot het zelfde doelwit doet medewerken , en aan zynen godsdienst, zyne wetten , en zynen fchepter onderwerpt; wanneer men, zeg ik, dit volk,dat, om zo te fpreeken, door deezen verwonderiyken man gefchaapen fchynt, zulk een fchitterende rol in het geheelal ziet fpeelen, den troon met den alouden eerdienst der Perfen , welken de wapenen der Romeinen zelfs niet hadden kuunen doen wankelen, geheel ziet omkeeren, en aan de Keizers van C. P. de ryklle landdreeken van kleinAfien, Palestina,Egypte, Lybie, Mauritanië en genoegzaam geheel Africa ontneemen; wanneer men het, als meester van Spanje , het overige gedeelte van Europa met zyne ketenen ziet dreigen, en, in minder dan een eeuw, het uitgedrektde ryk , dat ooit bedaan heeft, vormen , is men zonder twyfel nieuwsgierig, de oorzaaken van deeze groote gebeurtenis te weeten. De Arabieren waren aan andere natiën onbekend gebleeven. Verdeeld in huisgezinnen , die zo veele afzonderlyke, en van eikanderen onafhangkelyke dammen vormden, vereenigden zy zich zomtyds, om op roof  GESCHIEDENIS VAN EUROPA. 11? roof uittegaan , dat de eenigfte bron van beftaan was voor hen die op de grenszen woonden. De zorg voor de kudde maakte de eenigfte beezigheid uit van hen die meer landwaards woonden. Zonder vaste verblyfplaatzen, fleepten zy hunne tenten, op breede wagens, overal mede. Men zag flegts eenige fteeden, of laat ik liever zeggen, groote gehugteu, in zommige cigt aan zee gelegene plaatfen, of in de Romeiniche wingewesten. In deeze Steden bewaarden zy de veldvruchten, hunne kudden, en den buit, die al hunne rykdommen uitmaakten. De Arabieren, die deeze uitgeftrekte gehugten bewoonden, hadden geen anderen breidel dan het gezag van zommigen der vermoogendften onder hen. Zonder bepaalde wetten, zonder zekere beginzelen , zonder wettige ondergefchiktheid geeven zy zich aan alle buitenfpoorigheden over. Hunne zeden waren ten uiterfte losbandig. De gevoelens van oprechtheid , menschlievendheid en fcbaamte waren ten eenemaal uit hunne harten uitgewischt. De godsdienst beftond uit eene mengebng der woeste afgoderyen van alle die fecten , waarvan Afie overftroomd was. De Arabieren reekenden hunne afkomst van Abraham; zy hadden ook de befnyding, de afwasfchingen, en den afkeer voor fommige dieren behouden. Zy geloofden dat het Opperweezen drie dochteren had , die even eeuwig waren als hy, en hem in vermogen evenaarden , en zy baden nog een menigte van ondergefchikte afgoden aan. De voornaamfte van deeze afgoden had zynen tempel te Mecca, alwaar men den beragten fteen Baathra bewaarde, die zwart geworden was, toen de menfchen hunnen onfchuld verlooren. Men kwam 'er van alle kanH 3 ten  llS TAFEREEL DE R ALGEMEENS ten van Arabiën naar toe , om 'er bedevaarten te houden. Dit was de heilige Had. Deeze Pelgrimaadjes verrykten dezelve, deed en haar toeneem en, en haare ftammen waren de aanzienlyklie van Arabiën. Geboorts De ftarame der Coraïfchiten bekleedde van den eerften rang in Mecca. Uit den laatften Mahomet. itam van deeze famielje wierd Mahomet geboren , in den jaare 571 der Christelyke tydrekening. Dy zyne geboorte genoegzaam reeds van zyne ouderen beroofd , en ontbloot van mid leien , wierd hy by zyn oom Aboutaleb opgebragt. Uit dat huis kwam hy in den winkel van een koopman , waar hy het vertrouwen van zyn meester won. Deeze maakt een bankbreuk, en Mahomet wordt als Haaf verkogt aan een Ismaëlitisch koopman , die hem als zyn Commies naar de kusten van Syrië zond. Hier was het, dat Mahomet, terwyl hy zyn ongeacht beroep waarnam, gelegenheid had om de levenswyze, dc wetgeeving, de regeeriugsvorm, dc zeden en vcoral den godsdienst der Romeinen te zien, te beftudeeren en met eikanderen te vergclyken. Tn dit land was ook een mengeling van het Jooden- en Christendom. Hy maakte een vergelyking van deeze twee godsdienfm , en geftreeld door de eer, die hunne meesters verkreepe:: hadden , vormde hy bet ontwerp, om zyne Land.iennoten, de Arabieren, te befchaaven en te verlichter.. Welras verbreekt hy de ketenen zyner llaverny, gaat in djfenst van Cadisgba, een ryke koopvrouw cn weduwe over, en trouwt haar. In deezen ftaat 'van overvloed dacht hy meer dan ooit om zyn ♦ntwerp te voltooi]cn; hy vondt een nieuwen onder- ftand,  GESCIIIE0^^'1S VAN EUROPA. II ftand , en begon het hoofd te worden van eenen nieuwen godsdienst. Vandien tyd af ziet men hem een afgezonderd leven leiden, daaden van eene uitgebreide menschlievendheid oefenen, zich zomtyds naar de woesrenye-n begeeven , en vandaar met een getroffen houding van verbaasdheid en eerbied terug keeren. Hy trekt he: oog van een ieder tot zich , {preekt van zyne openbaringen, en doet aan Cadisgha verflag van de verfcbyningen van den Engel Gabriel. Welras heeft ieder ingezeeten van Mecca den mond vol van Mahomet. Men gaat in groote getale deezen nieuwen Propheet hooren , en het getal zyner aanhangelingen neemt van dag tot dag toe. Het weezen van den dienst, dien by voordek, is de belydenis van één eenig God , zonder mededeeling van zelfftandigheid of perfoouen ; het geloof in hem als den eeuwigen, oneindigen, weldoendcu Schepper der waereld , den vader en vriend van het menschdom. Hem te beminnen , zevenmaal daags aantebidden , zonder ophouden aan hem te gedenken, en hem door plegtigheden, die zyne weldaaden affchetzen, te vereeren. De wetten der maatfchappy, die ons geluk bevorderen, terwyl wy den welvaart van onzen evenmensch bewerken , vlytig in acht te neernen , alle menfchen te beminnen , den armen te voeden, den zwakken te vertroosten, zyn mededoogen over al wat leeft te verfpreiden , zonder zelf die dieren uittezonderen, welke ons tot nut zyn ; zie daar de leerftukken , die Mahomet verkondigde! Zyne zedekuude ftrookte wel met het zinnelyke. Hy vergunde zyne aanhangers vier vrouwen te hebben, zo veele flavmnen als zy begeerden. Hy nam voor zich zelf, in H 4 toe"  1*3 TAFEREEL DER ALCEMEEiSB hoedanigheid als Propheet, het voorrecht van vyftieri vrouwen. Wat zyne woeste onverdraagzaamheid betreft , deeze vertoonde hy niet in het begin zyner zending ; zulk een onmenfchelykheid zou hem haatlyk gemaakt hebben. Mahomet beweerde, daarenboven, dat het menfchelyk hart uitwendige tekenen noodig had , om zich zyn» plichten te erinneren. God verplichtte zyne geloov» gen aan byzondere plechtigheden, als de befnyding, de bedevaart naar Mecca, en de geduurige afwasfchfngen. Hy erkende Abraham, Mozes en Jezus, voor groote Propheeten , van welken de twee eerften wetten gegeeven hadden , die alleen betrekking hadden, op het Joodfche Volk : hy voegde 'er by, dat Jezus oneindigmaal grooter , wyzer en meer van God bemind, in zyne zending de geheele waereld begreepen had; maar dat de tyd de Christenen bedorven hebbende , God door zyne goedheid Mahomet had uitgekozen , om de waarheid en deugd op de aarde te herftellen. Hy beloofde aan de waare geloovigen , die als flagtoffers van den oorlog frieuvelden., een paradys, dat zyne zinnelyke verbeelding met alferleie wellustigheden vervuld had; dit teerlink, gevoegd by dat van een ouvermydelyk noodlot, was regt gefchikt om dat onver winlyk enthufïasmus inteboezemen , dat de go vaaren en den dood braveert. Voorts, zeide hy, was. dc Engel Gabriel de tolk der. godlyke wil, en bragt hem deeze wetten , die van den troon des hemels, waren afgevloeid, met het boek dat deze! ven behelsde. Zie. hier den geest van den godsdienst van. Mahomet , cn den wezenlykeu inhoud van zyn Alcoran. IV' :n ziet dat deeze dweeper op een zeer behendige  GESCHIEDENIS VAN EUROPA. I*% wyze dc Christenzedenleer had weeten aanteneemen, om deugdzaamc harten te winnen, en dat hy dc onverfchillige plechtigheden van den ouden eerdienst in weezen had gelaaten, om het volk te behangen, dat altyd aan zyne bygelovigheden gehegt blyft. Men vindt zekerlyk in den Alcoran wanorde, ongerymdheden, tegenftrydigheden , oneindige dwalingen in het ftaatkundige, de gefchiedenis en de tydrekenmg ; doch het poëtifche is verheven , en dit werk is het mcesterftuk en het model der Arabifche taal. Het ontbreekt ondertusfehen deezen nieuwen Propheet aan geene tegenftreevers; eene geduchte kabak ftaat tegen hem op; het gezag mengt 'er zich onder; men wil hem ftraffen als een bedrieger en oproermaker- Vervolgd te Mecca , vlucht hy naar Medina, alwaar zyn dweepery fchielyk begint te vatten. Welras neemt de geheele Stad zyne leer aan, verklaart hem voor hun opperhoofd, en wil geen ander erkennen. Toen zet hy zich aan het hoofd van zyne aanhangers' die allen het vast befluit nemen , om hun bloed, tot den laatften droppel , ter verdeediging zyner zaake te waagen. Hy reist naar. Mecca, dat hem zyne poorten opent, en voor zyn Opperheer erkent. Vandaar doorkruist hy geheel Arabiën en vereemgt onder zynen ftandaard alle de ftammen der Arabieren , die tot nu toe verdeeld waren geweest, enbyzondere, van eikanderen onafhangkelyke ftaaten uitmaakten; en hy wordt hun Koning en Priester. Na geheel Arabiën te hebben ondergebragt, keert by zyne wapenen tegen de Romeinen, overwint hen, en verjaagt ze uit dat gedeelte , 't welk zy zedert Fompejus bezeeten hadden. Eindelyk fterft hy te ' 115 Mec*  I*# TAFEREEL DER ALGEMEENE Mecca, en laat zyn Vaderland na, vereenigd door zyn godsdienst , befchaafd door zyne wetten en ontzaggelyk voor zyne nabuuren. Stervende beveelt hy zyne vrienden drie zaaken, zich aan het gebed overtegeever., ailen afgodendienst uit zyn Vaderland te verbannen , en aan de niemvbekeerden alle de voorrechten der Mufulmannen te vergunnen. Di-eze raadgeevingen wierden als een goddelyke last geëerbiedigd. Abubdker , Omar , Aïi en Caled , waren de vier Kapiteineu van Mahomet , die hy Gods zwaarden noemde. Hy had tot zynen opvolger Ah benoemd, wien hy zyn dochter Fatima ten huuwlyk gegeeven had. Abubéker wordt echter den voorrang gegeeven , en by neemt den titel van Calif of Steedehouder. Hy reist naar het binnenfte van Arabiën, dempt de oproeren , die aldaar begonden te ontftaan , vertrekt naar Palestina , verfiaat het leger van Heracliu's neemt Jérufalem in , trekt voort tot aan Damas, brengt in twee jaaren een groot gedeelte van Syriën onder, en derft zonder goederen, na zyne wysheid en matigheid te hebben doen bewonderen. Omar, die hem opvolgt, flaat de laatfte hand om Syriën te onder te brengen , bemachtigt in een veldllag, Mefopotamie en Chaldaea, en vernietigt in twee jaaren het ryk der Perfen , terwyl Amrou , een van zyne Lieutenanten, Egypte, Lybie en Numidie onder het juk brengt. Otbman , zyn opvolger, voltooit de onderwerping van Perfiën; en Moavia,zyn bloedverwant en vriend, maakt zich meester van de westelyke kusten van Africa, verwoest de eilanden van den Archipel, bemachtigt  GESCHIEDENIS VAN EUROPA. I23 tiat Rhodus , trekt naar Siciliën over , en doet de fchrik verfpreiden tot in het hart van Italiën. In weerwil van alle deeze welgelukte onderneemingen wordt de Calif door een woedend en opgehitst gemeen omgebragt. Ali maakt zich meester van den troon, maar hy wordt wel ras met een pook doorftoken ; en Moavia, die Calif wordt, voegt Armenië en Natolie by zyne ftaaten, voert zyne wapenen tot aan de muuren van Conflantinopple, en bevlekt zyn roem door een zeker wantrouwen , dat hem ftroomen bloeds doet ftorten. Het was onder Valens de Ilten, dat de Arabieren , onder het geleide van Mufa, Spanje onder hunne magt bragten, en de Pyrenëen overtrekkende, vertoonen zy zich in het hart van Vrankryk. Soliman vervolgt de ontwerpen van zyn vader , beveelt aan een zyner bevelhebberen Conftantinopole te belegeren , aan een ander naar Parys te trekken, en zich gezatnenlyk te Rome te vereenigen , maar zyn dood laat hem niet toe de uitvoering van deeze grootfche ontwerpen te zien. Dus waren de eerfle opvolgeren van Mahomet allen oorlogzuchtige Vorften, die den kryg beminden, en denzelven wel wisten te voeren. De Arabieren , nog in het eerfle vuur van hunne drift, behoeftig, en aan een ruuw leven gewoon, niet dan oorlog ademende, en grectig naar roef, overwinnen alle hinderpaalen. Door een levendig geloof verhit en overreed, dat de Allerhoogfte de aarde tot hunne bezitting had gegeeven , maar dat men het gebied over dezelve door dapperheid moest winnen, vallen zy met woede op hunne vyanden , terwyl de fchrik en verwoesting voor hun trekken. In zeker gevecht hun Generaal ziende  IÏA TAFEREEL DER ALGEMEENE ziende gevangen neemen , flaan zy op de vlucht ; een hunner Kapiteinen houdt hen tegen en roept hun'toe : „ Vergeet gy dan , dat den vyand den rug toetekee„ ren een beleediging van God en zyn Propheet is ? „ wat is 'er aan verbeurd of Derar gevangen is? „ God leeft en ziet u." Terftond vatten de Sarafynen weder post, en de Romeinen worden in ftukken gehouwen. „ Mufulmannen (riep een hunner „ hoofden voor het aangaan van den ftryd ) denk dat „ het Paradys voor u is; de duivel en de hel achter j? Een Mufulman, door Mahomet ter dood veroordeeld, durft zich op Omar beroepen. Deeze terwyl men hem het geval verhaalt, trekt zyn fabel, Haat den onbedagten het hoofd af, en zegt: ,, Zie „ hier wat de weerftreeving tegen het vonnis van „ den Propheet verdient!" Wanneer 'er by een natuurlyk aangeboren heldenmoed, die door vermoeijenisfen , gevaaren en armoede is aangekweekt , zich zulk een fterke drift, als de dweepery, vermengt, gevoelt men , dat zulk een natie moet zegevieren en wonderen doen. De Arabieren waren uit eigen aart dappere krygshelden. Reeds voor dat zy vereenigd waren door den godsdienst van Mahomet, waren zy het voorwerp van zorgelyke bekommernis voor den Romeinfchen Raad onder de eerfre Keizers. Wat flond 'er dan niet van hen te duchten , wanneer zv, de krygstucht by den godsdienftigen yver voegende, onder Vorften ten velde trokken , die in het midden der wapenen waren opgewiegd. „ Wy brengen u „ het paradys of de hel, was htm zeggen. Gy moet „ Mufulman worden, of fchatting betaalen, of door „ ons zwaard omkoomen." De Arabieren hielden fan  GESCHIEDENIS VAN EUROPA. I2| hun woord. Onder hunne eerfle Califs waren hunne zeden zeer woest $ zy ademden niet dan oorlog en vver voor den godsdienst ; al het overige was hun onbekend. Onder de laatfle Ommiadeu begonnen hunne zeden zagter te worden; en fchoon zy een onverfchrokken moed hadden, waren zy echter zo barbaarsch niet. Onder de Abasfiden wierden hunne zeden geheel befchaafd , en de kunsten en wetenfchappen kwaamen by hen te voorfchyn, terwyl het overige gedeelte van de waereld in de duisternisfe van onkunde en bygeloof gedompeld lag. Doch 'er was nog een andere reden , die veel toebragt tot de verbazende vorderingen der Arabieren , te weeten de zwakheid der vyanden , die zy te beftryden hadden. Toen zy het eerst in Afie kwamen , vonden zy 'er twee berugte volken , de Perfen en de Romeinen , die door langduurige en wreede oorlogen waren uitgeput. De vrede, tusfchen Heraclius en den woesten Siroes geflooten , had de beide ryken flegts van buiten eenige rust gegund; doch de inwendige beroertens bleeven het nog by aanhoudenheid verfijnden. De troon der Perfen wierd gefchokt door de bloedige familiegefchillen van Chosroës ; deeze gunstige gelegenheid namen de Arabieren waar , en in drie veldflagen volbragten zy de overwinning van dit ryk. Het Romeinfche gebied was nog zwakker. De flooping van het Westen had het Oosten een doodelyken flag toegebragt. De poogingen , die de Grieken hadden aangewend om het overfchot van Italiën te behouden , hadden den Staat uitgeput. De zwakheid der Keizers van Conflantinopole , de bloedige omwentelingen , die den troon fchokten , de weelde en  126 TAFEREEL DER ALGEMEENE en vermaaklykhedcn van dit hof, de oproerige partyfchappen in de fchouvvfpeelen, dc godgeleerde krakeelen , die haat en tweedragt met zich fleepten ; de laagheid en het bederf der zeeden ; èindelyk die verderfelyke dvveepery , welke een menigte van onderdaanen in kloosters wierp , waar zy van geen dienst wierden ter verdeediging van het Vaderland ; alle deeze oorzaaken, zeg ik, moesten natuurlyker wyze de zegepraalen der Mufulmannen gemakkelyker maaken. Oordeel Met de Grièkfche Monniken en da over Historiefchryvers , die hen uitgefchreeMahomet ven hebben, te zeggen, dat Mahomet en niet dan een bedrieger, een weetniet, zyn godsdienst, een barbaar was, die, met den fabel in de hand, een godsdienst predikte, die ongerymd in zyne leeritukken , en losbandig in zyn zedeleer was ; is niet anders dan de waarheid door het dekkleed der onkunde en van den geest der partyfehap te befchouwen. Van een anderen kant te willen ftaande houden , dat Mahomet zyne verbaazende vorderingen alleen aan de overtuiging en dé kracht van zyn genie verfchuldigd was , cn dat het Mahometismus zich alleen onder de Califs, zyne opvolgeren , door de magt der wapenen uitbreidde, is tegen beter weeten blind te willen zyn, cn de klaarblykelykheid der gefchiedenis te wederftaan. Laaten wy alleen de waarheid raadpleegen, en billyk zvn, zo als zy. De eerzucht boezemde hem het ontwerp in, om de Arabieren onder zyn heerfchappy tot één lighaam te ver-  GESCHIEDENIS VAN EUROPA. 127 vereenigen. Zyn vernuft doet hem den godsdienst, als het krachtdaadigfte en zekerfte middel , dat het fterkfte op de menfchen werkt , verkiezen. De hinderpaalen vooruitziende, die zich aan zyne inzichten moesten opdoen , was hy bedagt op hulpmiddelen om dezelve voortekomen. De gevaaren , die altyd onaffcheidelyk zyn van groote onderneemïngen, fchrikken hem niet af. Hy ftreefc naar zyn doelwit met een ftandvastigheid en geduld, die den gelukkigen uitflag dwingen. In den beginne handelt hy als een bedrieger. Men behoeft 'er niet aan te twyfelen , wanneer men hem naar de woestyne ziet trekken, eene verwonderlyke geftrengheid vertoonen , zyne almoesfen vermenigvuldigen , ingeevingen van den hemel voorwenden, in verrukking van zich zeiven vallen, enz. Moge'yk geloofde hy zelf op 't laatst de herfenfchimmen , die zyne verbeelding gefmeed had. Het oordeel wordt ras overftelpt, wanneer men eene vuurige verbeeldingskracht heeft, die ontftoken wordt door den breidel, dien men baar in den mond tracht te wringen. Welligt is het met Mahomet gegaan als met zo veele andere dweepers , die door geduurige vasten , afzonderingen en doodingen des vleefcbes in de daad en ter goeder trouw dat g;ene geloofden te zien , 't welk niet dan in hun ontfteld brein eenig beftaan had. Men zou dit wel haast gelooven uit het zeggen aan zyne ouders en vrienden , die hem met geweld aanmaanen en dringen om van zyne onderneeming aftezien , uit hoofde van de gevaaren, die hem van wegens de overheid van Mecca dreigden. „ Al fchoon gy , zeide hy; met. de Zon van den eenen kant, en met de Maan van den anderen „ kant  ttt TAFEREEL DER ALGÏ.MEENÈ „ kant kwaamt, zou ik echter het vertrouwen niet verraaden, dat God in my gefield heeft." Deeze ftandvastigheid, die hy deed blyken, deeze toon van iemand die door Gods geest gedreeven fchynt , die hy aanneemt, en die zo gefchikt is om het ligtgeloovig gemeen , dat altyd met het wonderlyke is ingenomen , te onderwerpen ; de vervolgingen , die hy moet uitftaan ; dit alles moest zyne levendige ver-1 beeldingskracht verhitten , en het getal zyner bekeerlingen vermeerderen. Dus vermenigvuldigen zy ook met eene ongelooflyke fhelheid. Zyne beroemdheid verfpreidt zich overal. Van alle kanten vloeit men te famen , om den nieuwen Propheet te hooren; en te Medina gekomen , waar zyne vyanden hem verplichten te vluchten, is hy zelf verbaasd zulk een groot aantal te vinden , die zyne leer aanneemen. Tot nog toe kan men niet zeggen , dat by aan de overmagt der wapenen zyne vorderingen verfchuldigd is. Men moet dit aan de overtuiging alleen toefchryven. Maar wanneer hy zich fterk genoeg ziende, zonder bewimpehng , zynen aanhangers aankondigt, dat hy van den hemel gezonden is , om byzonder de Arabieren te bekeeren , en dat hy geen ander middel weet om hen van den dienst der afgoden afterukken , dan met de wapenen in de vuist hen te gemoed te ftrecven ; wanneer hy by den eerften aanval , waar het geluk op zyne zyde is , de gevangenen dwingt om den nieuwen godsdienst aanteneemen , en hen die weigeragtig blyven om zich te onderwerpen, op Maande voet doet ombrengen ; dan ziet men de dweepery met het zwaard gewapend, het Mabometismus voortplanten. Dus was Mahomet, die in den begin- fel  geschiedenis VAN EUROPA. ia© « een eerzuchtige bedrieger en dweeper was, op het laatst de dwingeland dergeenen, die aan zyne dromeryen geen geloof wilden flaan. Dit is de gewoone loop van den menfchelyken geest. Wat zynen godsdienst betreft , dezelve is verheven , zo men ze befchouwt by die lompe en wandrochtelyke dwalingen, die vóór hem in Arabiën heerschten. Hy is eerwaardig wegens het leerftuk van de Eenheid van God, wegens het voorfchrift der aalmoefen en het vergeeven van geledene beledigin-, gen. Men wil dat Mahomet zich alleen zo veele aanhangers gemaakt heeft , met de driften eenen vryen loop te laaten. Doch men bedriegt zich. Zyn wet is ftreng in vergelyking van die aflchuwelyke ongeregeldheden , waaraan de Arabieren verkleefd waren. Die geduurige gebeden , die afwasfchingen , die aelmoefen , die vasten , het onthouden van den wyn , en het verbod van de misdaad tegen de natuur , die zo gemeen was onder de Arabieren ; dit alles was een al te drukkend juk voor een volk, dat niet gewoon was zyne beestagtige driften eenigzins intetoomen. Wy moeten toedemmen , dat Mahomet zulk een talryke menigte niet verleid en derzelver geest geboeijend heeft, dan door het voordellen van een wet, die veel edeler en zuiverer was, dan die te vooren plaats had , en door het uiterlyk vertoon van eene drengheid, die het gemeen altyd inneemt. Wy mogen 'er wel by toedaan , dat een mensch , die een grootsch plan vormt, en die , om hetzelve uittevoeren , den moed heeft om de kleinde omftandigheden natedenken, het geduld om den tyd der uitvoering aftewagten, het doorzicht om zich ter gefchikter tyd te ontdekken , en de zo moeijelyke kunst om alle gelegenbistorieü. /. Deel. I hedea  130 TAFER. DER AEGEM. GESCHrED. VAN EUROPA.' heden tot zyn voordeel te gebruiken ; die, na alles beftudeerd te hebben wat den meesten invloed heeft op den geest der menfchen , het byzondcr karakter, de verfehillende zeden en godsdienst van zyn land, naar zyn fystema weet te buigen , die eindelyk door zyne bekwaamheid een volftrekte alleenheerfcher wordt, zonder eenig recht te hebben om het te zyn; — laaten wy toeflemmen , zeg ik , dat zulk een man zoo onkundig en barbaarsch niet is, als men hem ons wil affchilderen.  IV. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK.   pOEÊTISCHF- UITBREIDING EEN ER PLAATSE (HOOFDSTUK XXXVffl-XLII. vs. 6.) IN HET BOEK VAN j O B. Urn M ~m*m 'm V, * «P»i P»*1 DOOR FIETER M E IJ E R. L ang zag het prachtig Oost de gouden morgenftraaleu 0P Jobs gezegend huis met zegen nederdaalen: Geen Vorst was hem gelyk in fchat en overvloed, Noch kweekte een eedier deugd in t vorstelyk gemoed. Door rykdom tot den ftaat eens Opperheer* verheven Bleef de infonak van zyn hart het richtfnoer van zyn leven. Wet Jaaren opgehoopt, bekroond met gryzigheid, Wordt hem een bittre drank van onheil toebereKl. Hy wordt van 't eene kwaad na 't andere overrompeld, En vliings in een' poel van rampen neêrgedompeld. Al wat de naare dood verfchriklyks in zich heeft, Al de angst die in 't gelaat der fchaamele armoe «Keft, De fchrik die 't woedend zwaard verfpreidt aan alle zyden , De finart.die 1 deugdzaam han, verongelykt, moet lyden, De pyn die't fnood verwyt onfchuldigen verwekt, liet wee der veege pest die 't gantfehe ligbaam dekt,  '34 UITBREIDING E E NE R PLAATS^ Inwendig zich verfpreidt en knaagt op al de leden; Die ysfe.'yke ftoet, dat heir van tegenhedei, Valt, in een' drom gefcnaard, den vroomen Grysaardaan. Wat fterfelyke kracht kan zulk een' ftorm weerftaan! Van alles wat vermaak fchenkt aan 't vergangklyk leven Ziet by in 't kort zich niets dan 't denkbeeld bygebleven/ Dat zyn bedroefde ziel fteeds nieuws kwelling baart, Zyn ongeluk vergroot, zyn droevig lot verzwaart. Nu wendt hy 't wcenend oog, als raadloos, heen en weder, Slaat op zyn veege borst, en zygt in 't ftof ter neder. Een droeve vrienden/toet, geprest door 't del gerucht, Getroffen door zyn' ramp, l&ost naare zucht op zucht:' Zy fcheuren, door zyn leed tot in de ziel verdagen, Hun klederen van een, en brengen zeven dagen Ia angüig zwygeq door, als waar' die droeve pügt Naar evenredigheid des ongevals gericht; Tot dat het ongeduld, door troostreên niet bedwongen, Het afgefolterd hart in 't einde ook heeft befprongen: 't Verdubbelt zyn geweld, het opent Job den mond; Hy vloekt in bittre klagt zyn' eerften levensftond. Laat, roept hy, iaat die dag voor eeuwig zyn verdweenen , Verzonken in een'nacht, nooit weir do r licht befcheeaen'. Straks wenscht hy om den dood, toont zyn verlangst naar tgrafDaar, zegthy, legt men leed, daar legt men zorgen af; Dasr >s de troon der rust, daar wordt geen overleden Door haat of afgunst van den levenden beftreeden; Daar zwvgc het raadsbefluit; eu grootheid noch gezach, Word daar, wat ommekeer ! een voorwerp van beklag. Dooi- deeze wreevle taal, lloutmoedig uitgefproken, Voelt zich der vriendenhart in yverzucht ontftoken; Men oordeelt Jobs bedryf niet zonder bitterheid; Terwyl hy, onvermoeid, voorzyne oprechtheid pleit. De woordenftryd groeit aan, die, met gelyke krachten Gevoerd, een poos vergeefs den bkfag doet verwachten. Men Wyft van wederzyde op zyn gevoelen ftaan; Men voert voor zyn b,gri? de llerkfte blyken aan, Tot  VAN J O li 135 Tot dat de reden fluit, die, boven 't brein geklommen, De flipten eindelyk als menfcben doet verftommen. Een ftüte volgt, wanneer de langgeduurde twist, Door 's Hemels tusfchenkomst, ontzachlyk word befltsu De wolken pakken faam, de woeste winden gieren, Bi fchorre donder kraakt, de foelie blikfems zwieren Door 't aaklig duister heen. Met ysfclyk geluid Barst dus, op 't oogenblik, de ftein der Almagt uit. Wie durft zyn wufte tong zo Kout den teugel vier«n, Beftrafc my in 't bewind, bedilt my m 't bellieren? Verhef uw denkenskracht van 't lage ftof, en zegt Den Schepper van 't heelal, wat billyk is, wat recht. Verftcrk u als een held; houd de oogen opgeflagen; Voldoe, geef my bericht, vermeetle! op myn vragen. Waar hield gy uw verblyf by 't fcheppen der natuur ? Wie lei desaardryks grond ? Wie was 't die, in dat uur, Het groote richtfooer om zyn oppervlakte haalde; Zyn' vorm in wezen bragt; zyn' ommetrek bepaalde ? Wie l i zyn' hoekfteen neêr? Bericht het my, wie was 't Die aan eenKiet hem hing, en klonk in 't luchtruim vast, Toen 't morgenfterrenheir, gefchaard in blyde kooren, • Elkander 's Hoogftens lof liet in hozannaas hooren, Gods kroost met heilgejuich de groote zege zong, Terwyl het dondrend hol hun klanken telkens vong? Hebt ge ooit het groot getal befchouwd der koningkryken ? Kon landfchap noch gehucht uw fcherpziend oog onr.vyken? Strateuw begrip zyn fpan van kennis zo verr* uit, Dat zy den gantfchen kloot der waereld in zich fluit ? Wie heft den bergtop oP? Wie doet zo hoog hem praaien, Dat hy zyn fchaduw werpt in afgelegen daalen? Wie is het, die, zyn ftaf uitftrekkende over't zout, Dat toomloos element in onderwerping houdt ? Ik brak den kloot, ik heb zyn holte voort doen komen, De groote kom verzorgd tot berging van de ftroomen. Maar 'k heb ook deeze zee aan myn bevel geboeid: Zy hoort nn groot beüuit, hoe fel zy brult en loeit: 3 I 4 » D»«  Ï3* UITBREIDING EEN ER. PLAATSE „ Das verre en verder niet zult ge uw getyde zenden , „ En hier, ó trotfche zee! zal uw geweld zich wenden." Hebt gy 't geheim der diepte oplettend nagefpoord, Daar een ontelbre fchat, door 't menschdom niet geft'oord, Door niemand ooit gebruikt, in ftilte ligt te rusten ? Daar, duizend vademen b.neden uwe kusten De moeder van de ut, de groote bron ontfpringt? Heeft ooit uw (foute vo.t, die zelden zich bedwing Die duistre paén betreén, terwyl gy waereldbollen° ' Van vloeibaar nat gevormd, hebt boven u zien rollen? Heeft 's aardryks middelpunt zich voor u opgedaan ? Liet ge in 't geheimvertrek des doods uw oogen gaan ? Heeft ooit uw hand geklopt aan zyn geduchte deuren ? Kon uw kloekmoedigheid het eeuwig duister fcheuren ? Bragt ze u aan 't zwart poortaal langs dat beproevend padJ Hoe digt de fehaduw zy van 't fpoor dat gy betrad, JUet digter fchaduwen weet ik myn' raad ;e dekken, En aan het trotsch begrip des itervelings te ontrekken. Waar, in wat glansryk hof, onthoudt zich 't glinllrend licat, Ot Mft is 't droevig huis der donkerheid gelticht ? Dit 's immers u bekend , die, kundig en ervaren, U wysheid hebt befchikt door menigte van jaaren ; U, onder wiens gezicht natuur te voorfchyn kwam, En, in wiens byzyn 't ryk der fcheP;len aanvang nam. Is, in dat groot befiag, de graauwe mist vergeeten? Wie is 't nogthans die u zyn' vader kan doen weeten? Door wien wordt de afkomst van den vruchtbrendaauwvermc-ld, In paerlen zich alom verfpreidende over 't veld ? Wie kan den vloed weérrtaan ? wiens hand zich onderwinden In 't holle van den nacht, den breeden ftroom te binden ? ' Wie llrooit den blanken rym rondom den purpren mond, Het blozend aanfchyn van den nuciuren morgeurtond? ' Wiens alvermogende aëm, van 't kille noord geblazen , Herfehept de zee infteen , ^e^dooft haar brullend raazen* Spreidt dorheid over 't land, reeds van fieraad ontbloot En vormt tot een woeftyn de helft van deezen üoQi ?  VAN JOB. 137 Gy hebt geen dealbeeld van myn uitgeftrekt vermogen. Te zwak is uw gezicht, vergeefs is al uw poogen, Da: gy ontdekken zoud hoe magtig de afftand zy, Waardoor myn wysheid n gefcheiden heeft van my. Wee: ge in den wervelwind een berg omhoog te trekken» Kan zich uw ftraf gelaat in donkerheid bedekken, Opwinden met een wolk I Wanneer de dagtoorts praalt, Zyn CTootfte luister van het zuideraspunt ftiaalt, Strekt gy uw hand dan uit en doet den nacht verfchynen, Des aarcryks bly geiaat in fombre fchaduw kwynen? Wie fchiet de w.lken in den lagen dampkring neêr, Gebiedt baar met het nat, geheven uit het meir, Vande een naar deindere pool, door't ruim der lucht te z weevea? Wie kan ververfching aan de heete vlakte geeven ? Wiens milde regen bluscht den feilen zomerbrand? Wie is 't, die, zonder hulp der menfchelyk e hand, De rotfen vruchtbaar maakt, en, met een lagchend wezen, De ruuwe woestheid fien, daar de eedle roos, gerezen Uit donbebouwden grond, al haar bekoorlykheên Ten toon fpreidt voor het oog der gouden zon alleen ? Wie kan door wenken 't woên der onweêrsbuijen fluiten, Van 't uitgeputte zwerk de fluizen weder fluiten, Als 't aardryk, mild gelaafd, niet langer treurt noch zucht; Geen droevig onheil van zyn gaapende adren ducht, Voor zyn ontkleed gebergte en rosgezengde dalen; Maar e'mdlyk weêr begint een vryen aêm te halen , Een blyder aanfchyn toont, en een toneel ontdekt, Welks bartverrukkendfchoon alle oogen naar zich trekt: Als *t bronnat weder ruischt, de glinsterende vlieten, Door beemd en klaverveld, weer dartiend heenen fchieten. Het bloemverkwistend bosch zyn kruin met kleuren hult, En met zyn' bahemgeur het halve rond vervult? Relacderde gy ooit myn winterwolken, weidds Uw oog door "t groot trezoor dat ik, in 't noord, bereidde Voor hagel en voor fheeuw ? zaagt gy den ruimeu fchat Van wapentuig dien dat geducht verblyf bevat I 5 Te»  Ï33 UITBREIDING EENER PLAATSE Ten dienfte niyner wraak, als 't krygsvuar wordt ontlteken, De dood, op myn bevel, komt uit de wolken breken, T)e ftorm door zyn geweld de waereld flddren doet, Het fchuldig land verwoest en 't onderst boven wroet? Wie doet den vvuftcn wind bepaald langs'tvloeifpoorzweeven, Of's aardryks middelpunt, door 't oostlyk blaazen, beeveu? Wie giet van 't dichte zwerk een gantfchen zondvloed uit? Wie Haat natuur met fchrik, door't brullende geluid Des ichorrcn donders? wie omwindt de zulferballen In gloéijerid biikfemvuur; befliert hun nedervallen? Hy niet, die beeft op 't zien van d'uitgefchoten gloed , En voor den draai en flag van angst bezwyken moet. ' Wie weet tot zulk een maat de dwaalfler uit te breiden, De vlammen van haar' fleep langs 't hemelruim te fpreiden ? Hinggy, misnoegd, haar uit? Verblindt haar fchielyk licht Door u der volken oog? geeft zy van u bericht? Wie is 't die 't groot gareel, dat fteeds de flonkervieren Geleidt langs' t ruime vlak der opperlucht, kan (lieren ? Die hunnen tyd bellemt; die hunne gangen richt, En zorgt dat nooit hun kracht, dat nooit huun'luister zwicht'? Laat zich de vlotte drift der wolken door u dwingen? Weêrhoudt gy door haar' drang de heldre flikkeringen Der zeveniter? kunt gy, als 't oog, in vollen glans Orion pralen ziet aan zyn' verheven trans, Den winter wyken doen, 't verkleumde jaar ontbinden? Wie is 't die Mazaroth zyn vaste plaats leert vinden ? Arclurus ouderwyst waar hy verfchynen moet? De nacht behoort aan my, aan my behoort zyn (loet Van (lenen : 'k laat door 't oog tienduizenden aanfchouwen, En biyi" tienduizenden in voorraad achterhoucn. Beraamde gy de plaats daar 't licht gebooren wierd, En fchooft gy van 'c gelaat des dageraads, gefierd Met goud cn gloeijend rood, de rionkre nachtgordynen? ! !ebt gy de zon gewekt ? hebt gy haar doen verfchynen Op de ongenaakbre baan, opdat zy 't waereldrond Verheugde met haar' glans en 't mird ten diende ftond? Hebt  VAN JOB. 139 Hebt gy haar op dien troon van heerlykheid verhaven, En in triumf den ring des Hemels rond gedreven? Haar ttraalen uitgebreid, veroorzaakt dat haar gloed Op de afgelegen aarde een vruchtbre werking doet? Wie heeft de ziel zo ryk, zo heerelyk befchonken? In 't mcnschlyk hart het licht der reden doen ontvonken? Om met vernieuwden gloed, vermeerdering van glans, Te blinken, als de zon en fterren van haar trans In 't duister zyn gerukt, om nimmer weêr te dagen ? Welaan! uw kundigheid voldoe my op dees vraagen; Uw wysheid blyke thans uit uw doorwrocht bericht, En ftell' 't vermogen van uw groot vernuft in 't licht ! Hier zweeg de Almagtige, terwyl de lucht nog beefde. De droeve Grysaart, thans in twyfcl of hy leefde Of reeds geftorveu was, flaakt meer dan eens geluid, Maar telkens word zyn ftem door 't kloppend hart gefluit/, Doch eindelyk roept hy uit, met de oogen neêrgeflagen : Ik zucht om myn vergryp , 'k moet om myn dwaasheid klaagen. 'k 1 leb een- en andermaal myn tong van 't fpoor doen gaan, 'Blaar doem in eeuwigheid dat roekeloos beftaan. Myn mond blyve, uit ontzach , voor eeuwig toegeklonken; Myn ziel in d'ufgrond van haar nietigheid verzonken! Hy zwygt naauvv, of het zwerk barst loeijende van een; De woeste wervelwind giert weder om hem heen; De ontzagchelyke ftem klinkt weder in zyn ooren, En de Almagt doet op nieuw hem deeze reden hooren: Meet gy, gelyk myn arm dc maat der dingen neemt? En maakt uw ftem geluid, dat naar myn dondren zweemt? Of kunt gy 't vloeibaar nat der uitgeftrekte ftroomen Bevatten in uw hand, als 't onweer, opgekomen, De zee in woede omfteekt, het golvenheir beroert, En 't kookendfchuim tot aan het hoog geftarnte voert? Kom uit, verfchyn, bekleed met de edelfte gewaden; Vertoon uw Majefteit; befchouw de groote daaden, Die uw vermogen wrocht; verecnig al uw magt; Volvoer uw ftreng befluit met onweêrftaaabre kracht. Doe  ff*Ö UITBREIDING EENER PLAATSE Doe 't uitgebreide rond der fchepping voor u beeven, Wanneer 't het vuur der wraak in uw gelaat ziet zweven ; Bons aartstyrannen van huun' hoog.n zetel af; Verbryzelhen tot ftof: bezorg aan de ondeugd ftraf Terwyl zy in triomf de deugd boeit aan haar wagen. Dan, dan zal 'tgantsch heelal van uwen lof gewagen; Ik zal erkennen dat ge uw' oorfprong en beftaan Zyt aan uw zelf verpligt; dat ge op ds heldendaén Vau uw gevreesde hand u veilig moogt vertrouwen, Uw arm en beukelaar voor uw befchermers houên. ó Mensch, die met u zelf zo ingenomen zyt, Gevormd zo fchielyk als een tydftip heenen glydt! ó Droom, die van een' droom uw aanvang hebt genomen! ó Ydle fchaduw, van een fchaduw voortgekomen! Wat waerelden zyn 't werk van uwe nyvre hand? Wat fchepfelen gaaft gy hun wezen, aart en ftand? Wat kleene diertjes wist uw groot beleid te kweeken, Waardoor men u by my, uw God, heeft vergeleeken? Wanneer in 't ravensnest de felle honger woedt, Her vederlooze kroost de lucht weergalmen doet, Wie ftilt hun roepen dan; verhoort hun heefche beden, En ftelt het jong gebroed met voedzaam aas te vredea? Wie heeft de domme ftruis van tederheid beroofd, En de ouderlyke zorg geheel in haar verdoofd? Zy werpt haar eiren uit, en, zonder optemerken Wat plaats haar voet beflaat, wendtze, op haar breede vlerken, Haar vaart naar elders heen , terwyl zy 't jeugdig zaad, Op d'ongedekten weg, aan 't lot bevolen laat: Geen kommer voor gevaar voeit ze in haar zinnen komen, Noch doet haar voor 't vertreên van haare jongen fchroomen: Dus is haar teer geflacht zyn eerfte levenslicht, Aan 't heilzaam koesteren der zachte lucht verpligt; De zon befchermt zyn jeugd als voedfter; doet, door'tgloeijen. Van haar doordringend licht, allengs zyn krachten groeijen, Tot dat het over 't v.ld heenzweevende, in zyn' vaart, Den jaager fier veracht en 't fnel vervolgend paard. Wit  VAN JOB. I41 Wie heeft'den fleren paauw zo lieerelyk doen pronken? Die ryke vederprachc milddaadig hem gefchonken? Die pracht, wier luister zich van pluim tot pluim verbreidt, En fteeds veranderend, zich in het licht verfpreidt ? Hoe moedig doet hy 't oog den rykdom zyner kleuren , Geluisterd door den glans der middagzon, befpeuren! Hy geeft den dag fieraad, fielt zyn verrukkend fchoon, Van zynen ftaat bewust, op *t groot tooneel ten toon, En weet den gloed, dien hy rondom zich heen ziet blaaken, Door zachte fchredtn tot een golvend vuur te maaken. Door wiens berichten wierd de zwervende oyevaar, Het onderfcheid van lucht en jaargety gewaar? Wie leerde hem van d'een naar de andre luchtftreek zwee ven, En altoos in 't genot des blyden zomers leeven? Zodra het zonnelicht door buijen word bedekt, De herfst het jaar misvormt en 't lachend groen onttrekt, Streeft hy den wind voorby naar aangenaamer kusten, Daar hem de winterfrorm in veiligheid laat rusten; Doch maatigt weer de zon 't verlaaten luchtgewest, Straks voelt by door zyn' lust zich derwaarts heen geprest; Hy koestert zich in 't licht, klapt vrolyk met-zyn vlerken , En laat den mensch alleen het bar faizoen bemerken. De valk vertoon' zich fnel in "t klieven van de lucht, Hy wordt eerlang verrast in zyn bedreven vlucht: De vorstlyke adelaar, op onvermoeide pennen, Verre uit het fterfiyk oog, gewoon naar 't licht te rennen, Daalt fchielyk ne.r, en grypt hem yllings in zyn' vaart. Verheft die adelaar door u zich hemelwaard? Doet uw bevel zo hoog in de opperlucht hem zweeven, Of naar de fteilfte punt der klippen zich begeeven, Daar hy in eenzaamheid ver boven de aarde woont, En op zyn fterk verblyf zich trotsch en moedig toont; Terwyl hy 't ondermaansch' befchouwt met ftoute blikken, En met een' opflag zich zyn prooi kan voorbefchikken, Die, door hem vliegende verrast, zyn jong gedacht, In 't ongenaakbaar nest, wordt tot omhaal gebragt? Weet  U* UITBREIDING EENER PLAATSE Weet gy hoe rnenigwerf de maan, op myn bevelen Volwasfen, haaren glans der waereld me3 moe: deelen Tervvyl de berggeit draagt, de boschhinde is bevrucht?' Hebt gy haar' angst gezien , gaaft ge acht op haar gezucht 1 envyl zy, krimpende van Py„, haar jongen baar^ ? ' Haar jongen, die, bewust van zwakhe.n noch gevaaren Waardoor het menschlyk kroost wordt in 2y„ jeugd verzeld, Terftond in t vol bezit der leefkracht zyn gefield s Dle wandlen zonder hulp; de warme zy' der moeder Verhaten, cn zich zelf voorzien van drank en voeder; Die, op Katuurs gelei, de ruime wildernis De vlakte of t loofryk bosch een vrye wvkplaats is, En, overal, daar zich de fchaduwen verfpreiden Een aangenaam verblyf zien door hun gids bereiden f Heeft de eenhoorn, die alleen my voor zyn' heer erkent Ooit m uw ftal geloeid, zich naar uw krib gewend t Is aan zyn ganven nek uw knellend juk befchooren, En rookt zyn fluimend zweet in 't ploegen van uw voren* Welaan, vertrouw geiuel op tjn volwasfen' kracht; Hy zy met d'arbeid ya„ 't geheel, jaar bevracht; Hy torfche op uw bevel de vruchten der getyen En Inate in uwe fcimur zyn losten nedervlyen Wierd de ezel van het woud, goedgunflig door uw hand Ontrokken aan den dienst, ontflagen van den band? Deed gy hem, ongetoomd, langs dorre duinen fïreeven? ha hebtgy 'E ruime tot een woonplaats hem gegeeven Wier uitgeleid hem zichzelv' verliezen doet ? ' Natuur, wier milde hand hem onbekrompen voedt Doet op de toppen van '« gebergt zyn fpy, bereiden', En Iaatm zuivre lucht hem onbekommerd weiden Terwyl 't gewoel der flad, van verre in ftnook ontdekt, Zyn vryheidfinaakend hart een blyden fpot verflrekt. Des dryvers norsch getier kan zyn verachting wekken , Zo we als t flaafsch gefpan, dat in 't gareel moet trekken. Belhouw het firydbaar paard: ontving het van uw hand Den feilen donder, die zyn' ruimen boezem fpant? Zyt!  VAN JOB. "3 Zyn onverfcbrokken ziel*oek door geen vrees zich prangen; Op zyn verhit gefnuif wordt elk van fchrik bevangen, •t Vermaakt, by 't trappelen langs den grond, zich in zyn pracht; 't Verheugt zich tevens in de grootheid van zyn kracht: 't Verneemt den ftryd van verr', met opgeftokeu ooren, En brandt reeds om in 't dieptst van h krygsgeweld te boor.n. Het knabbelt op 't gebit, verfpreidt zyn fèhuim in t rond, Befpot den dood, en fchudt in raazerny den grond. Geen ry van fchittrend daal, geen bos geve'de fpeeren, Is magt'ig t moedig dier in zynen vaart te keeren; Hetglinstrend fchild ontvangt den gloed van 'cfier geziekt, En blikfemt langs het veld de finalen van dat lichr. H»t acht geen fchicht die in zyn zyde ftaat te trillen; Zvn eed'e grootschheid wee: de fmart dier wond te (tillen; Waarbriescht tot aan zyn' dood, op 't fchel trompet-geluid, En blaas: zyn eerften met zyn laatfte zuchten uit. Met norfcher majefteit, met ftaatelyker fchreden, Wordt, door den fieren leeuw, zyn eenzaam pad betreden: Slaat hy zyn blikken op, 't vluchtaU' wat leven heeft, Terwyl zyn draai end oog de fchaduw klaarheid geeft. Kunt gy, door uw gebod, ó fterveling. hem wekken ? Broll hy tot u, moet hy zyn nooddruft van u trekken? Werpt gy, u waagende in het dicht begroeide woud, De fpys voor't aaklig hol waarin hy zich onthoudt, Daar, hygende naar bloed, zyn kroost zich houdt verholen, En als in hinderlaag tot moorden ligt verfcholen; Of daar't, door roof verbrast, in digte duisternis Oo beendren ronkt, tot dat bet licht geweken is? Als 't licht der bleeke maan word van haar' trans ontvangen, Voltrekt dit roofgediert zyn yslyke ommegangen: Het geesfelt met den ftaart zichzelven onder 't gaan , En vak den bodem zelfs, in 't eerfte woeden, aan: Straks wordt de wildernis vervuld met ftervend zuchten, Gefchreeuw en naar gekerm; 'al wat niet kan ontvlugten, Word vllings weggerukt, meedogenloos ontzield, Met kracht vanéén gefcheurd, verüouden en vernield, Tot  Ï44- TUITBREIDING EENER PLAATSE Tot dat hun moordzucht, zat, gefluit word in zyn blanken: Wanneer het fchuimend bloed, nog druipend' van hun kaakapj Hun klaauwen merkt in 't fpoor dat hen ten fchuilhoek leidt 't Gezicht dier teekenen, met naare angstvalligheid Het hart des herders vult, dat, eer 't zich zie verkloeken Op 't oogenblik zyn heil in 't vlugten poogt te zoeken. Myn Behemoth toon' zich ontzachlyk groot van leest, Zyn aart is nogthans zacht, bedaard en ftil zyn geest, Zo lang men niet beftaa, door terging, hem te ftooren. Ginds wendt zich naar de kust, die magtige ingeboren Des tuimelenden vloeds, en heit zich op het ftrand : Aanfchouw , verbaasd, hoe zinkt, op elke tree, het land Waarlangs hy zich beweegt om 'tgraazeud vee te ontmoeten, Te weiden in hun' drang, beneên zyn breede voeten! Hoe fterk, hoe krachtig zyn zyn lenden faamgefteld, Beveiligd voor gevaar, onkwetsbaar voor 't geweld! Hy doet zyn' ftaan als een bewogen ceder pryken. Niets kan zyn fpieren, kan zyn peezen doen bezwyken. De fluitboom, hegtgefmeed van 't ftevigfle yzer, zwicht Voor zyn gebeente, hoog en wyd van een gedicht. Zyn fterke ribben zyn van 't hardst metaal geklonken. De trotfche majefteit, hem mild door my gefchonken, Stelt met zyn kaaken, dicht gewapend en bezet, Aan 't uitgeflrekte bosch en 't hoog gebergt' de wet. Terwyl de heuvelen hem voeden, zien de dieren, Verwonderd en verbaasd, hem langs hun toppen zwieren; Zy wyken, voor de magt des vreemdelings bevreesd; Tot dat ze, allengs gewoon aan zyn verheven leest Zich in zyn fchaduw voên, gehoorzaam aan zyn wenken, 't Moerasfig veen moet hem een koele wykplaats fchenlcen, Wiens ruige boezem hem een legerfteê verflrekt, Waarin hy zich den gloed der middagzon onttrekt, Door 't flreelend lommer van het wilgebosch omtogen. De vloeiende Jordaan verzwelgt hy met zyn oogen j Hy flurpt haar baaren in zyn zwoegend ingewand, Wanneer zyn keel, verdroogd, in felle hitte brandt: En  VAN JOB, 10 Ën doet haar langs den grond in kleine golfjes ftroomcn, Hy drinkt rivieren leêg, en kan zyn' dorst niet toornen. Begeef u naar den Nyl, werp van den vruchtbren zoom, Uw fnoer in 't midden van zyn' hooggezwollen ftrooin: Doe met dien hairen koord den Leviathan wenden, En voer hem, groot en zwaar, op 't ftrand door uwe benden, Schikt hy zich tot uw' dienst? past hy op uw gelaat? En beeft hy als uw oog misnoegd en toornig ftaat? Of zal hy u den tyd, van bezigheid ontflagen, Doen flyten met vermaak; al dartlende u behangen? Uw' teedren maagdenltoet gedwee gaan aan de hand, En fpeelen om hem heen, aan eenen zyden band? Zal't kostbaar gastmaal ooit met hem als't hoofdftuk pronken? Rondom dat groot gerecht de fchaal zyn leêg gedronken; Of deelt het twistend rot hem als een roof vaneen, En veilt op markt en plein zyn onderfcheide leen? Wat ftaal is magtig dior zyn bekkeneel te dringen? Wat kunsttuig heeft de kracht zyn taaijen huid te dwingen? Vlugt verr', zo gy 't behoud uws levens dierbaar acht. Terg nooit, door waan verblind , zyn gadelooze kracht. De helden doet zyn oog als bloodaarts zich gedraagen: De ftoutfte, fchoon hy flaapt, durft zich niet by hem waagen, ' Wat fterflyk mensch zal my dan durven tegenftaan, En vangen trots den ftryd met zynen maaker aart? Ben ik een fchuldenaar? hebt ge ooit bericht ontvangen Vanwaar men my iets fchonk, een gift heeft doen erlangen? Het edel veldgewas dat moeder aarde tooit, De vrucht in duizende valleijen uitgeftrooid, De kudde, die zich ziet op duizend bergen voeden, Al wat de lucht doorklieft, wat huisvest in de vloeden, Is onderworpen aan myn opperheerfchappy: Natuur behoort geheel in eigendom aan my. De fterren, zon en maan, zyn ftof beneên myn' zetel: En durft ge ö fterveling, op uw verftand vermetel, Met hem nog twisten, door wien 't al beweegt en leeft, Gy, die op 't bloot gezicht van zyne fcKepflen beeft? 'J4ENGELW. /. Peel, K- J$  IAÖ UITBREIDING EENER PLAATSE Ja zie, vervuld van fchrik, myn Leviathan ryzen; Hoor vry zyn wondre leest, zyn groot vermogen pryzen: Wie fchond ooit met geweer zyn glinfterendj huid, Of kreeg een enkle fchub in zegepraal ten buit? Die moed heeft, nader'hem. Zie, zie 't verderf thans 'gaapen, Daar hy zyn kaaken fpert, en wapen toont by wapen, In tanden, ry op ry, in 't rond by een gelteld, En dreigende met moord en yslyk doodsgeweld! Wat klaauwen doen zich voor! Wat afgrond tusfchen beiden' Wat groot, wat yslyk ruim heeft weêrzyds hen gefcheiden! Peil met uw loot hoe diep die afgrond is gedicht: Me:t met uw (peer hoe verr' ook de een van d'ander ligt. Zyn lighaam is bezield met zulk een woedend leven, Dat uit zyn neus een wolk van damp wordt voortgedreeven, Den fmook gelyk , die uit een oven zich verfpreidt. Maar is zyn magt getergd, en blaakt zyn grimmigheid, Dan vliet een flroom van vuur uit zyn gevreesde knaken. Het loeijen van den wind , 't gebrul der zee, het krnaken Des feilen donders, dat u met verfchrikking (laat, Geeft hem vermaak, dien u zo verr' te boven gaat. De (terkte is zynen hals ter wooning toegewezen. Zyn welgevoegde le^n doen 't oog, niet zondar vreezen, Ontdekken hoe volmaakt hun vorm en aantal is: Zyn fpieren na te gaan blyft een geheimenis. Zyn zenuwen zyn (taal, en 't hart aan hem gefchonken, Is onverbreeklyk vast, uit diamant geklonken. Wanneer hy fpade ontwaakt, zich opheft uit den vloed, Zyn groot gevaarte tot de wolken ryzen doet, Zyn fchubbig oppervlak den gloed der zonneftraalen, In fchittrend weerlicht doet op verre heuvelen daalen, Naar dat zyn omzwaai of beweeging word gericht, Terwyl zyn damp in 't rond zich uitbreidt voor't gezicht; Dan voelt zich 't moedigst hart met angst en zorg beladen, De flerkfte beeft van fchrik, en vloekt zyn booze daaden. Als hy de leden van zyn brandende oogen trekt, En 't gloeiiende gezicht in 't breede hoofd ontdekt, Dn  VAN JOB. 14? Dan fchynt de morgenftond aan 's hemels boog te dgfcga»*. Vergeefs befpringt dc dood hem met een heir van praaien, Op alle wys vermomd; de fchicht, hoe fnel van vaart, Doet, als 't gewette fiaal, geen werking op zyn' aart. Met ongedekte borst tart hy hun onvermogen, Ziet ftraks den pyl gefluit, het lemmerweg-gevlogen. Schoon de oorlog hem met list van allen kant befluit, Zyn rust wordt niet geftoord door 't raatlend krygsgeluidj Maar, veilig in 't gevaar, kan 't hem tot fpel verftrekken, Door fpyt des vyands woên en gramfchap op te wekken ; Tot hy de ontelbre bende, in 't eind door fchrik vermandj Doet vluchten wyd en zyd langs 't uitgebreide frrand. Hy doet voor tydverdryf de on'pëilbre diepte kooken, Of verwt, in 't laagfte van den afgrond neêrgedooken; Met opgeworpen flyk den breeden oceaan. De grootfte golven , die a'.s hooge bergen ftaan, Verdeelt zyn kracht vaneen mot ysfelyke flagèn, Terwyl zyn vaart, die zich laat ïtuiten noch vertraagen; Zich in een' breeden vloed van blinkend fchuim ontdekt; Langs 't groene pekel, 't oog des zeemans tot zich trekt, Die, beevende van angst, zyn' makker op de ftroómën "t Gevaar van verr' doet zien, gelukkig pas ontkomen. Het gantfehe waereldrond heeft niemand hem gelyk; Zyn ftam ftaat gantsch alleen in 't weemlend fcbepflenrjrks Hy is alleen gefchikt om zonder vrees te leeven. 't Verdraaijen van zyn oog kan 't hart, door waan verhevcrij Doen zinken tot in 't ftof; terwyl zyn heerfchappy Het kroost beteugelt van de trotfche hovaardy; Zo haast de dondërftëm van 't eeuwig Alvermogen, Niet meer gehoord wordt van de duistre hemeiboogen * Ontlast de Arabier zyn overtuigd gemoed, Valt met bekentenis zyn Rechter dus te voet: „ Niets wederftaat uw' wil, ó Vorst der öppërmagtëti! „ 't Is alles in uw hand; de inwetidigftë gedachten „ Zyn klaar voor uw gezicht; maar van uw wöndfë paéri t1 Is *t flërflyk brein, hoe fcherp, niets mSgtlg riêir te gaari;  148 OTBREIDIXG EENTR PLAATSE VAN TOB. „ De werking uwer kracht kwam dikwerf my ter ooren, „ Maar voor dit vreeslyk uur,dees proefitond, wasgebooren, ,, Aanfchoawde u nooit myn oog. Met fchaanira op myn gelaat„ Zie ik den Levensvorst, 'k verfoei me in zuik een' ftaat, „ En ftel, ó Heer, myn ziel geheel in uwe handen : TJwgramfchap zal nooit meer door myn verzoeking branden. „ De zwakke fterveüng ontving het levenslicht, „ Nta om te Kim; ccea, aaabiciea is zyn pligt.  VOORBERICHT. 13 r. eduard young , wiens meeste werken , door verfcheide vertaalingen , onzen landgenooten wierden medegedeeld, fchreef ook in zyn' vroegen leeftyd, omtrent den jaare 1722, een zevental van Hekelfchriften, onder den tytel van love of fame , the univerfal Pasfion; (roemzucht, de algemeene drift.) Dit dichtwerk Jlrekte niet weinig om hem als een Genie te leeren kennen , waarvan men zich met reden iets groots mogt belooven. Vry algemeen verwierf het den lof dat het uitmuntte in gejlepen vernuft, geejtigheid, waereldkennis en eene treffende Jloutheid. Hekelfchriften echter, die karakteristiek zyn , (gelyk onze Schryver de zyne Characleristical Satires noemt') doelen doorgaans op meer of min bekende perfoonaadiën, of op zodanige zeden, gewoonten en misbruiken, welke alleen in het land, waarvoor zy gefchreven zyn, genoegzaam verjtaan worden; en dit is misfchien de reden , dat men zich minder aan eene vertaaling van dit werk, dan wel aan andere fchriften van den Heere young gewaagd heeft. Alleen heeft de Profesfor j. a. ebert te Brunswyk, daarvan zynen Landgenooten, in den jaare 1771 , eene vertaaling met breedvoerige aanmerkingen bezorgd. Het onderwerp , zo wel als de wyze van behandeling, kwam my zo verdienstelyk voor , dat ik bejloot een proeve te neemen , hoe verre onze Nederduitfche leezers daarin be'iaagen mogten fcheppen ; en hiertoe fcheen my dit Nieuw algemeen Magazyn van weetenfchap , konst en fmaak , geen ongefchikt middel ; terwyl het van de goed- of afkeuring der verftandigen en mynen lust in het vervolg , zal afhangen, of ik daarmede zal voortli 3 vflaren»  •JijO V o o r. B ERICH t. yairen. Zonder eenige ainwerkingen , vreesde ik dat veele plaat/en niet verjlaan zouden worden : ik beftoot derhalven by myne vertaaling fommige cphtlderingen te voegen, die, hoewel weinig in getal, zo ik hoop, aan het bedoelde oogmerk zullen voldoen. Ik heb ze of by den Heere ebert breeder aangetroffen , of van elders verzameld, en inzonderheid gebruik gemaakt van zekeren Jkv.tel, ter verklaaring van eenige perfoonaadiën, door den Schryver ftechts met de eerfle letteren van den naam aanget eekend, welke feutel, als een aanhang fel, by de eerfte uitgaave gevonden wordt, en hoewel dezelve door den Heere you.\g zo min a fgekeurd , als voor echt erkend is; evenwel op veele plaat/en , met groote waarfchynlyklieid, van nut kan zyn. Voor het overige durf ik my , wegens het moeilyke van de taak , voor hetgeen 'er aan de uitvoering mogt ontbreeken , met eenige ia*, geevsp.dheid by den leexer vleijen^ lublink* et  D E ROEMZUCHT. EERSTE HEKELDICHT. den hertog van DORS ET toegewyd. Vit het Engehch van e. young. Mvn lied is Hekeldicht. Leen my het oor, 6 dorset i en befcherm een zangfter , die gy niet vreezen kunt. De naam van eenen dorset is den-Dichtere» heilig : hy is hun gewoone geleibrief, om door de poorten van den roem binnen te tree den : hy koopt den partydigen leezer om tot lof, en werpt een befchermenden gloriekrans om hunne werken; het verbysterd oordeel kan dan minder gebreken ontdekken, en weigert blackm'ore («) - noch my - zyn toejuiching. Maar gy vcrfmaadt de Meesteres, die wy najaagen. anderen zyn op de eer verliefd, de eer is het op u. i ó Leerryk Hekeldicht, fteeds getrouw aan de belangen der deugd , gy heerlyk byvoegfel tot de openwe wetten ! wanneer de geliefkoosde ondeugden eener uitgelatene eeuwe ons ftüzwygen befchuupen, en onzen toorn eifchen; wanneer duurgekogte dwaasheden uit de verlte oorden , in Britauniës bekwaame handen, als kunsten zich verfraaien ; wanneer de wet wel haar tanden laat zien, doch met dunt toebyten, en de iehatten der Zuidzee (6) niet aan het hebt ge- 00 Blackmore. Zo geef: hem de zogenoemde fleutel op. Genoeg, dat men hier een middelmatig , en teven, niet geheel onbekend Dichter voorönderltelt. 0) Schatten der Zuidzee, volgens de gedachten der AcK 4  i5- de roemzucht. gebracht worden; wanneer Geestelyfcen hunnen bybe tegen de klasfikaale Schryvers verruilen, als befchaaf-de afvalligen van het Euangelie (e) tot fchitterend vernuft; wanneer fommigen door bet verkwisten van hun vermogen aanzienelyk worden, en de handen der gerechtsdienaaren in het Parlement ontfnappen rd)tvanneer ftervende zondaars , om hunne fchuld té delgen , aan de kerk maaken, het geen hen een hoef heelt overgelaaten ; wanneer een geftadige aangroei jan zulke onderwerpen onze gal aanzet: zal dan alleen de lof blyven heerfchen, en de berisping zwygen* Hoef zal de Poëzy, even gelyk de Rechtbank, het Onrecht in recht verkeeren ? zullen zwierig toewydmgen een' moor wit wasfchen, en elk' armzalen domkop als een pronkbeeld'der natnur verheffen terwyl hem die fchitterende lof zo weinig verdienften byzet, als de verwonnen wapenrusting den paal dien zy verfiert? Zal de welfpreekendheid des Ivkredenaars alle haare kleuren verkwisten , en den nken doode met roozen beftrooijen? Zullen Schryvers over zulke fiaane tyden flechts meesmuilen, en met mets durven fiékelen, dan met hunnen lof ? Waarom fluimen pope CO, de aanvoerder van den tiebandeiaareH in den iaare i->"o r*7iA ^„„„j- - . , NMch/geJschten, II. Deel, bl. ir. laatfle nit-aave ) CO In bet Engelsch : fr„ G^s grace (van Gods gena. de) vorens een bybelfche uitdrnkting, in plaau van h« E-arj-eiie, of de Leere dn Genade, CO Een afgevaardigde in bet Hui* der Gemeenten, kan, JWBelyi, zo iang hy «ben post bekleedt, niet, om zynt fchu-den, in hechtenis gezet worden. « Moge-yk had pope Cgeryk de Heer ekrt aanmerkt) toen  de roemzucht. 1J3 «figrei'j en luistert niet naar het klaagen dier deugd, welke hy zo teder bemint? donne, dorset, dryden en rochester (ƒ) zyn niet meer; en de grootfte vyand der boosheid is in addison de aarde ontvlucht, congreve (g), met welverdiende lauweren bekroond, zit aan den eindpaal der renbaan, en ziet glimplachende naar de andere loopers. Hy wil niet fchryven, en — Goden ! wien zou dit niet ergeren? — hy wil niet, en m/evius wil fchryven. Waar zullen wy in deeze dubbele fmart, een' Schryver vinden, die, met befciieiden moed en geftreno-e zachtheid, het glansryke fpoor van den Romeinfchen Hoveling (h) betreedt, en de heerfchende dwaasheid op eene treffende wyze dood lagcht? Is 'er dan geen verheven vernuft dat de pen wil opvatten , en my, , op den oever van het gevaar , redden van Hecht te fchryven ? Welaan ; hoe vruchteloos dan ook myne pooging zy , evenwel zal ik myne ftem trachten te verheffen. Wat onderneemen menfchen niet al, enkel ter liefde van den heiligen (i) roem! Liefde toen young dit fchreef, nog zyn laater beroemde werken niet uitgegeeven. (ƒ) Allen beroemde Engelfche Hekeldichters. (g) Coxgrxve is by de Britten zeer om zyn blyfpelen toegejuichd. (//) horatius. (/) Zo onze Dichter hier ket oog heeft op 't geen vir.- g lius elders van de gouddorst zegt: Qiiid non mortalia peclora cogis Auri facra fames ? Aen. III. 56\ dari ziet men ook in welk een' zin het heilige van den roem hier moet worden opgevar. K S  154 E R- O E M 2 ü C H T. Liefde tot roem , hoe zeer ook door kunst verborgen, heerscht en blaakt, meer of min, in elk menschiyk hart. Om hem te verwerven, ondergaat de trotfche duizend moeilykheden, terwyl de zedige hem afc leenlyk ontwykt, om 'er zich van te verzekeren. Nu praalt de roemzieke hoogmoed , 0p den troon , met kroon en fcepter; dan fntiit hy, ter middernacht, de lamp in de ftudeercel: hy is Whig en Tory (k); hy maakt famenzweeringen, bidt en preekt en pleit en deklameert in raadsvergaderingen, en fpeelt den vermomden op maskerades. Hier maakt hy ftoutelyk aanfpraak op de geestige luimen van steele ; daar, nog itouter , op de welfpreekendheid van pultney (1): hy fterkt den voet van den dansfer, het brein van den fchryver , en bedekt het flagveld met bergen van dooden: ook verlaat hy ons niet met het leven , maar golft nog in zwarte pluimen (m), tooit onze lykbaar, en fpeelt den vleijer op onze graven. Wie toch is niet roemzuchtig? De koppelaar verhovaardigt zich, dat hy zo veelen zyns gelyken tot hoogen rang verheven ziet ; de lichtekooi is hovaardig, dat (#) De benaamlng van twee bekende Staatkundige partyen: Volks- en Koningsgezinden. CO Zo zeer ons de eerfle uit zyn fpeéfatoriaale fchriftea bekend zyn, behalven dat die in zyn' perfoonlyken omgang telkens doorflraalden , zo zeer was , ten tyde van onzen Dichter , de laatfle , naderhand Graave van Bath , door zyn krachtige welfpreekendheid, in het Lagerhuis niet weinig beroemd. O) De zwarte pluimen behooren mede tot de fieraaden by de begraafenisfen der aanzienlyke lieden ia Engeland, Zie Nachtgedachten, IV. Deel bl, 217,  P E R O E M Z U C II T. 155 dat haar fchoonheid' ten fchrik verftrekt zo wel van de geemelyke deugd, als van de echtkoets : en de omgekochte hoorndrager p&t, gelyk de bekranste offem dieren, met zyn vergulde'hoornen. Sommigen gaan ter kerke , hovaardig op hunne nederige boetdoening, en keeren vandaar fcluudiger re ra-° dan zy heenegingen: hun oog is naar den eenen, hun voet naar den anderen kant gericht : zy bidden den hemel, maar hoopen dat hen Itervelingen hooreu; en wanneer zy hunne zonden oprechtclyk optellen, zullen zy bevinden dat zelfs hun godsdienst een zonde was. Anderen ftaaren met een fmachtend gezicht op den roem , zodra zy hun af beeldfel voor een boek mogen zien 'of een' praalendeli tytel verkregen hebben, om daarmede, als met een opgefmukt uithangbord, eenvoudige dwaazen te bedriegen. Had t*app 00, by zyn' verworven tytel dc pen neder gelegd, men zou ' hem nóg voor een groot vernuft houden; maar nu, helaas! — ontfchuldig hem, indien gy kunt; — nu is hy, die eertyds een man was, Hechts een broddelaar, In een' gebiedenden toon eifchen zelfs eenigen -een' intfteekenden roem, dewyl zy, met zwaaren arbeid, een wagenvracht vol beteekenisfen van een enkel woord verzameld, hier een A weggeruimd, en daar met ophef een B weder ingevoerd hebben. Anderen zoeken roem door het famenfehraapen van geleerde brokken , en verbeelden zich dat hunne onitcrfclykheid groeit, naar maate van hunne aanhaalingen* (O De meergemelde fleutel noemt hier Dr. trapp, [die den 'lof, door zyn Prxlecïiones Poëtkas verworven , niet weinig door zyn matte vertaaling vanviRGiLius en verfchei, de andere, zwakke gedichten verduisterde;.  I56 DE ROEMZUCHT. gen. Geleerde aanhaalingen gelyken naar een kleed met bonte lappen ; in beiden is het pronk met onze armoede. Wat al geestigheid verfpilt niet een edel Lord op glas! Wien heeft ooit een diamant zoveel gekost (o)? Het ontbreekt niet aan dwaazen , die op galante ziekten roemen , en , zo zy ongelukkiglyk zich wel bevinden , die verdichten. .Wy zien menfchen zich verhovaardigen op dwaasheid, ondeugd, ziekte, en, dat nog vreemder is , zelfs op de vleitaal van den domkop , wiens lof ons befchimpt, even gelyk een uitzinnige, die u in het aangezicht wilde fpuuwen, om het fchoon te wasfchen. En niet genoeg , dat aller harten door dien hoogmoed opzwellen ; zyn vermogen is zo geweldig, als zyn gebied wyd uitgeftrekt. Wat kan hy niet al'uitvoeren ! Het is Roemzucht die den vermetelen alphonsus aanzette zynen Schepper te bedillen ; die empedocles in de brandende diepte nederftortte; en, dat nog meer is, die alexander deed weenen'; ja' die zelfs delia van een tweede huwelyk weerhoudt,' fchoon haar geliefde gemaal reeds federt twee geheele maanden dood is. Deeze hartstocht zag ik, om een puist of blaartje, een rechtsgeding opfchorten, en hem, die vonnisfen moest, in drift ontvlammen. Door haar ontvonkt ten onwederleglyken bewyze van haar vermogen ' leerden eenige Mylords het letterfpelden, anderen het knoopwerk. Zy maakt globosus tot Spreeker in het Par- 0) Met andere woorden : Het geld aan den fraaisten diamant verkwist, komt niet in vergelykingbyde ryke verkwiitingen van vernuft in het glasfchrift.  B ï ROEMZUCHT, 157 Parlement: hy hoest, en baart zyn muis (f). Zy maakt het dierbaar Zelf ten hoofdonderwerp der welbefpraakte tong , en het Ik tot den kleinen held van ieder vertelfel. Welk een vloed van Roemzieken zie ik van alle kanten toeftroomen ! Zy ontvolken het hof, en maaken de raadzaal ledig. Myn aangroeijend onderwerp fchynt naauwlyks begonnen; en, gelyk het fnelömgevoerde wagenrad, geraak ik, voortrollende, in brand. Kom, groote homerus ! my met uwe dichtkunst te hulp , om een naamlyst van Britfche dwaazen te vormen. 6 Hekeldicht! bezat ik het godlyk vermogen van uwen dorset , gewislyk deed ik in ieder' regel een fielt of zotskap fneuvelen, al ware het ook dat voor den eerften geheel Westminjter, en voor den laatften geheel Gresham (g) pleitte.] Welaan; wie is het, die hier aan 't hoofd zal pryken ? Aan hoogen rang , behoort de hoogfte plaats. Ginds nadert Mylord. Dat hy optreede ! Uit den weg, gepeupel ! geef hem ruimte. Hy praalt, om roem te verwerven , op de fchouderen zyner voorvaderen, en bewyst uit zyn wapenen, dat hy dapper of geleerd is. Met welk een' bevalligen trots wendt hy de oogen af van hen, die drie kwartieren (r) minder wys (f) Toefpeelende op den bekenden regel van horatius : Parturiunt montes, nafcetur ridiculus mus. (q) JVestminster.Hall is de plaats der verfcheide recht, banken, gelyk ten tyde van's Dichters opftel, in GreshamCollege de Koningklyke Maatfchappy der weetenfchappen vergaderde. (r) Men weet dat door da menigte der kwartieren , in de wapenfchilden, de hoogs afkomst en adel bepaald wordea.  -ij5 B E ROEMZUCHT» wys zyn. Indien gy van zyn Iloogedelheid zelvcn deugden vordert , beveelt gy hem zyn vaderen uit het graf te roepen. Dc menfchen moesten in het najaa<*en van den roem vóóruit dreevcn, ma;r cclclgeboorenert zien altoos naar achteren , en verliezen dus den prvs. Doch dat de hooge geboorte zegeviere ! Wat zou gruoter kunnen zyn "? Niets , dan verdiende in laagen dand. Laat niemand de geringde fpruit der deugd verfmaadeu , en de ondeugd voortrekken , al v.-aren ze ook van den Veroveraar (s) afkomdig. Zullen dan menfchen, even gelyk cyferlettcrs, voor hoog of laag, gering of gewigtig gehouden worden, ceniglyk naar de plaats waar zy liaan ? Tytcls dienen om den braaven, den wyzen man te beteekenen : de zot of Helt, die een' tytel draagt, liegt. Zy , die ons in 't breede over hunne doorluchtige voorvaderen onderhouden , vertoonen ons wel hunne rekening, ma?j geen bewys van betaaling. Laat hen , die doutelyk op hunne afdamming roemen , ook in aangeërfde deugden, geljk gy, ó dorset! uitmunten. Hoe niets beteekenende ook de valfche grootheid zvn moge, moet echter de zangder erkennen, dat het aan geen dwaazen ontbreekt, om deezen geflepenkei voor diamant te koopen. Laage dervelingen, op een Zuid-zeevloed (t) van ongemeen geluk , in rykdom en trots aangezwommen , kloppen met een goudbeurs aan dc deur (0 Willem den l'eröverar.r, naamelyk , de bekende Hertog van Normandiën , die zich in de elfde eeuw van Erittanië meester maakte , en van wiens Hovelingen nu nog ve.fcheide Engelfehe familié'n hunne afkomst reekenen» (0 Zie boven, Aanm. (6).  DE ROEMZUCHT. 150 deur van anstis (m) , en bédelen om de eer van de grooten te mogen afdammen. Wanneer gefchandvlekte guiten zich tot hoogheid verheffen, ontfleeken zy eene fakkel, om hunne fehande [in Merker licht te dellen. Een ftaatsbedier, dat het kwaad niet fluit, bevordert het ; en een ryke helt, isjeen fpotfchrift op onze wetten. belus wil met duurzaamen roem bekroond worden i hy koopt geen harsfenfchim , geen' ydelen , blootcn klank,; hy| bouwt zich een' naam, en, om groot te zyn, verkwist hy een ontzettelyk vermogen aan een' prachtigen fteenhoop (v) ; hy tracht in verteering cn praal, zelfs een' chandos te overtreffen ; en uw fmaak, ó buulington (w)! moet, in keur en juistheid, voor den zynen wyken. Nu is het gebouw voltooid; alle arbeid is afgedaan, en eindelyk de hoogde volmaaktheid bereikt; cn wat gebeurt? Mylord mek naar een kleinen hoek , en laat zyn ftatïczaalen over aan (u) Een kundig Engelscli Geleerde heeft my bericht , dat , toen onze Dichter dit fchreef, de Heer anstis den post bekleedde van eerften wapenheraut des Konings, (Carter-Kingat arms) by wien, als voorzitter van het Wapencollegie, zich zulke adelzieke menfchen moesten vervoegen, ten einde hy hun familieregister mogt opmaaken, en hen 't gebruik van zekere wapenfchilden vergunnen. (v In het Engelsch finks in a quarry; letterlyk : verzinkt een ontzettelyk vermogen in een fteengroef. O) De Hertog van chandos is befaamd door de fchatten aan zyn lustplaats Camions en andere gedichten bedeed; gelyk de Graaf van burlington door de uitgaave van den Italiaaufchen Bouwmeester palladio , van den Britfchen inigo jones , enz.  l6o de roemzucht. aan \Teemdelingen en onbefchaamde fchuldëifchers. Hy,die bouwt, en geen vermogen heeft om het te betaalen, verfchaft zich een wooning, om 'er uit te ontvluchten. Wat is,in Brittauië, menig heerlyk Landgoed anders , dan de losrente voor alles ; een bewys van betaaling voor al het overige des bezitters ? De roem van pygmalion ligt in eneer kring. Hy begeert geen paleizen, maar beeldwerk der oudheid. Zelfs fouS'taix was niet meer bedreven in Parifche bevalligheden, noch de braave pembrore (j) meerder dan hy op fteen verliefd. De gerechtsdienaars C plompe, ruuwe heiligfchenners !) overvallen en celasten hem zyn Venus in goud te verkeeren. ,, Neen, „ Heeren! fchreeuwt hy, liever wil ik in den kerker „ omkomen. Zouden Griekfche kunlten een En°el„ fche borgtogt moeten betaalen ? " Wat wonder, indien zulke koppen hun marmeren beelden aan het lagchen bragten ? Zyn dochter ïterft van honger, maar zyn CUopatra is evenwel gered. Laat menfchen met groote fchatten overlaaden, hun vermogen aan een nietige beuzeling verkwisten, en de ryken fraaije kunsten liefkoozen ; maar is het niet droevig, wanneer wy zeggen dat gy fmaak hebt, terwyl wy moeten zweeren dat gy uitzinnig zyt ? Meet altoos uwe uitgaaven af naar uwe inkomflen, en vereenig uw verftand met uwe bezittingen. Geen mensch is door louter toev al, of "by de gis gelukkig : waare wysheid is de prys der gelukzaligheid; echter zyn 'er maar (x) De Heer andrew fountae* en de Graaf pembroxe, waren beiden als kenners en verzamelaars van fraaije aatie» kea beroemd. * j) Een vermaard ftandbeeld.  DE ROEMZUCHT. l6l tnaar weinigen , die zonder een lange tucht wys worden , en onze jeugd legt voor den ouderdom niets op dan zuchten. Maar , myn zangfter ! hoe kunt gy zo lang de aanlokkende verzoeking weèrftaan, om van het Hof, voor u het bekoorlykst onderwerp, te zingen? Het Hof verfchaft niet weinig voedfel voor het Hekeldicht; het vloeit over van Mylords. Wie zyn deeze Mylords, welke malkander zo grynzend groeten? De een is zo even uit, de andere in het beltier geraakt. Maar hoe is het dan mogelyk , dat op beider gelaat een' gelyke hoogmoed zételt? Hoogmoed, die onpartydige drift, heerscht algemeen , hy verzelt onzen roem , en wykt niet met onzen val. Op den eerepost prykt hy als in zyn eigen wooning, en, in ongenade vervallen , fronst hy het gelaat als een trotsch banneling. Sommige Mylords houdt hy in verwondering opgetogen over hunne vitte fiaven Cz), ^'elke, gelyk die van aaron, voor hun verbaasd gezicht bloeijen ; terwyl hy anderen hunne posten doet verlaaten, en hunne ftaven, gelyk die van moses , tot flangen in hunne handen verkeeren. Deezen zinken , even gelyk duikers, uit glorie naar den bodem , en pochen met averechtfen hoogmoed op hun verloren waardigheden : doch het is indedaad een gelyke zonde tegen het gezond verftand , enkel op hetverlaaten of aanvaarden van een' aanzienlyken post te roemen. Hoe veelen bevlytigen zich hier, uit eene ongerymae eerzucht, om voor de vrolykfte fchepfelen der waereld gehouden te worden, even als of vrolykheid ver- dienften (2) By plegtige gelegenheden draagen in Engeland, d« f/oornaamfte Staatsbedienden witte ftaven. sjengelw. I. Dal, i-  l6i d e roemzucht. dienften beteekenle , en alle de kinderen eer forurii louter wyzen en braaven waren! Hierom draagen verwonde harten niet zelden een vrolyk gelaat, en bezoeken gefmoorde zuchten de danszaal en het tooncel. Door monteuil (a) en de vermomming gantfchelyk .uitgedoscht, verfchynen ze in hun galakleed en ftatiegezicht. Hunminzaame lach behoort mede tot den tooi dien zy aantrokken, cn wordt, even gelyk de lokken van Mylady B— , des nachts afgelegd. Welke ligchaamlyke vermoeijing is half zo lastig ? Met een angstvalJige bezorgdheid arbeiden zy om vrolyk te weezen. Hoe veelen zyn hier die gaarne vermaardheid hadden, dewyl zy bewust zyn van hun verdienden in den ïiarrendans! Het wynhuis, het perk, de asfemblé, de maskerade, het tooneel, alle deeze geliefkoosde vernielers van den verveelenden dag , dat geduurig omwentelend rad der dwaazen , dat eeuwig ftrantlh-pen, noem het flechts uitfpannïng, en de pil wordt neérgefiikt. Hier grynzen de zotten elkander aan, en ver~ cr jagen, meteen Stoïcynfche ftandvastigheid, zonder een'enkelen zucht te loozen, de Hofvermar.ken. Het Hof kan den wyzen en braaven niets opleveren dan verfmaadingvan praal, en zucht tot eenzaamheid. Hooge rang baart onrust , geen genoegen. Niemand acht de grooten ongelukkig , dan alleen de grooten : dwaazen itaaren'erop met nyd, en denydfteekt met een'angel, die den herder zo ongelukkig maakt als een' koning. Ik benyd niemand om zyn pronk en praal: ik benyd niemand om het verguldlel van zyn ellende. Dat het my, ó goede hemel! flechts vergund zy, met een vrolyk gemoed en ichuldeloos hart , door de landtoonee- len (#) Een beroemd kleérmaaker.  be r o e m z u c u ï, irj3 len omtezwerveru Aldaar vertoont zich geen prachtige armoede , noch lagchende zorg , noch hooffche haat , noch flaafiche hoogheid» Daar wekken aange* naame voorwerpen nuttige gedachten; de zinnen worden verrukt , en de ziel gevoelt zich gelukkig. Aan ieder doornltruik groeit inneemende wysheid , en in ieder beekje vloeit fixeelend onderwys. Eenigen echter , geheel onvatbaar , bemerken niet de ruifchende heek, en blyven, in weerwil der heilige (tilte en vryen tyd, geheel onkundig. Somtydsbloeit zelfs de dwaasheid niet fchooner op haar eigen natuurlyken bodem, in de hofzaal. Zo is 'er de Landjonker trotsch op , wanneer hy zyn ros ziet rennen, cf zyn onvermoeide jagthonden oVeï de vlakte (hellen. Zeg toch, myn lieve hippolytus ! wiens drank in louter bier , wiens geleerdheid in'een fprookje beftaat, die uwe liefïte met een klappenderi kusch, en uwen vriend met een' frisfehen fchouderflag ontvangt! zeg my, wanneer uwe gladde ruin zo vlüg over de heining fpringt , en uw brak op de min fee windlucht aanflaat, (trekt dit u tot lof? Ontneem töclj Uwe brak zyn eer niet: de biflyke brak laat immers elk ander dier in het bezit van de zyne , en benyd ook u niet, wanneer gy een heidin laat Vastzetten (b) , öf het dorpgerecht om uwe boefenvernuft doet fchateren; wanneer gy eerst de domfte zotheden vertelt, en dan voor uwe fcherts vergiffenis vraagt. Hier,myn zaug(ter,moogt gy nu eens ademhaalen, en vat das uwe taak weêf op ; want nog tien duizend onbe- (£) Niet zelden worden de Land-edellieden door deü Koning , ia hunne byzohdere dillrikten, tot Pitié'mhHn aangefteld. L *  I64 de roemzucht. onbezongen dwaazen ftaan voor uw gezicht. Hun getal is grooter dan dat der leeken , door kerkgefchillen Atheïsten geworden ; — der aauzienelyke bedelaars , beroemd door hunne fchatten;-— der fchoonen, wier liefde zo beftendig is als de wind ; — der renteniers, by welken een guinje meerder geldt dan het geheele menschdom; — der ftaatige Mylords, die zich voor den ryken woekeraar met diepen eerbied bukken, — en der beledigingen , door een' Staatsminister zynen vrienden aangedaan. Is 'er ergens een Dichter, van een onuitputtelyke ader , die des winters de ftad in flaap zingt, des zomers de heerfchende Schoone te Bath in vaerzen roemt (c) , en zo zachtelyk fluit als het bronwater ruischt: is 'er een tong gelyk die van Delta onder het beekeren, welke zonder opwinden eeuwig afloopt: is 'er een zanger , die op zyn tiende Heldendicht naar glorie ftygt : zulk een, en zulk een alle'e'n, zou myn ontwerp kunnen uitvoeren. En ook deeze helden zouden met hunnen arbeid nog maar luttel te vrede zyn ; want wie kan met fchryven de uitzinnigheden der menfchen byhouden (d)? (cy Het fchynt ouk te Bath , waar veele aanzienlyke Britten des zomers de wateren gebruiken , de gewoonte, dat eenige Dichters de brongasten met hunne vaerzen opwachten , en de Schoonen bezingen, die alsdan byzonder vereerd worden. Het volgende (in 't Engelsch: And fweetly whiflles, as the waters pafs) is mogelyk een bedekte fpeeling op 't gebruik der ftalknechtïn, om met den mond te fiui» ten, wanneer de paarden hun water loozen. (d) In het Engelsch ': fVlio cm write fo fast, as men run wad? letterlyk : Wie kan zo fchielyk fchryven, als menfchen dol worden ? d>  i6S de tegenwoordigheid van geest van den graaf van totleben. Een Anecdote. De Graaf van totleben , wiens menigvuldige lotgevallen en zeldzaame afwisfelingen van het fortuin hem in de hedendaagfche gefchiedenis en door gantsch Europa zo beroemd maakten, bevond zich op zekeren dag in een ligte kaies, en van een enkelen bedienden vergezeld, op de reis van Warfchau naar Praag. Midden op den weg, toen hy nog omtrent twee myleh van deftad afwas, alwaar hy overnachten wilde, overviel hem plotslings een geweldige ftortregen. Het jaargetyde was koud en de avond reeds naby : door het regenachtige weder wierd het vroeger duister. Een zindelyke herberg, die aan den weg, fchoon eenzaam op zich zeiven, ftond, kwam onzen reiziger zeer gelegen. Hy nam hier zyn intrek , met oogmerk om den volgenden morgen des te vroeger op reis te gaan. De menfchen fcheenen dienstvaardig en goedhartig genoeg te zyn. Men ruimde hem teritond een bovenkamer in, die zindelyk en net was, en beloofde hem zelf een góeden avondmaaltyd te zullen bezorgen; in 't kort de Graaf van totleben had alle reden om met zyn intrek te vreden te zyn. Van de jeugd af aan het omzwerven gewoon, plagt hy in herbergen byna altyd aan den algemeenen haard zich optehouden, alwaar hy dan tegen ieder een, hy mogtinwooner of vreemdeling zyn , gefpraakzaam , voorkomend , en zelfs grappig was, met ieder vrolyk fchertfte en gaarne fcherts terug ontfingj allerhande fnaakcryen vertelde en gaarne. L j hoorde  \66 de tegenwoordigheid van- geest hoorde vertellen; en by deeze gezelligheid eenen inneemenden toon en eene fchoone mannelyke gedaante had. 'Kr was zelden een man dien hy niet behaagde , en nog zeldzaamer een vrouwlyk fchepfel, wien hy niet ten minnen in 't geheim, beviel. Liet zy haare zucht Voor hem bemerken, zo verftond hy ook wederkeert* ieder wenk , en bëandwoordde denzelven met het bereidwilligfle hart. Ouk thans bragt hy wel een uur en meer beneden jn de kamer van den huiswaard door; onderhield zich met hem, die voorheen in den kryg gediend had; doch onderhield zich nog meer met de waardin, een jcng en fchoon , doch thans hoogst zwanger gaand Vrouwtje , en bood zich zeiven tot gevader over haaren eerfteiing aan , vernam al boertende hoe haar man het met haar maakte , en of zy wel te vreden was met haaren echtclyken ftaat , verzekerde haar wel te weeten dat zy een zoon zou ter waereld brengen; met één woord , veroorloofde zich zeiven menige kortswyl, die jonge vrouwen in deezen ftaat en om dien tyd gaarne hooren, fchoon zy zich houden, als 0f zy zich deswegen fchaamden. Geduurende dit gefprek liep 'er een jong dienstmeisje dikwils heen cn weer, Mogelyk dat de Graaf haar niet bemerkte; maar des te uaauwkeuriger nam zy den Graaf waar. Dees fchoone , welgewasfen man, de rondborftighcid van zyn gedrag, zelfs zyn uniform beviel haar van gantfehe? harte. Zy zou hem gaarn een gantfehen dag hebben willen hooren praaien; zy had zich mogelyk nog liever een vierendeel uurtje met hem alleen onderhouden, Zy was bewust van iets , dat voor hem van het grootlTe belang tM, en dat by Qjfo droome» kost, dat hy echter fchiejyk.  van den graaf van totleben. l6.7 fchielyk verneemen moest, of het was te laat. Zyne onkunde en haare bewustheid dieswegen deed haar leed. Dan zy waagde 'er voor zich zelf oneindig by. Zo dikwils zy hem echter weder zag, dacht zy by zich zelf: hy ziet 'er toch zo beminnenswaardig uit! Zy kost zich niet onthouden, om hem, zodra zy hein weder voorby liep, by zyn rok te trekken. totleben wierd het gewaar: zag haar aan; merkte dat zyhem wenkte; doch wist volltrekt niet waarom? Intusfchen het meisje was jong en niet onaartig; hy kost ligt eens hooren wat ze te zeggen had. Deswegen maakte hy, zod<-a zy weder uitgegaan was, ook een voorwendfel om eens buiten een weinig frisfche lucht te gaan fcheppen. Zy wachtte hem reeds op , volgde hem in den hof na, en fprak hem daar in alleryl met een beangst hart dus aan: „ Om Gods wil, myn Heer , wees op uw hoede ! Gy zyt niet onder Zulke eerlyke lieden , als gy wel denkt. Men weet , dat gy geld by u hebt; men is van zins u van deezen nagt van uw goed cn leven te berooven. Men heeft reeds om helpers gezonden. Wat ik u bidden mag , wees op uw hoede ! maar om Gods wil.verraad my toch niet! Merkte men dat ik u waarfchouwde , het kostte my het leven; en echter mag het my niet van myn hart, zulk een braaf officier zo in zyn zonden te laaten omkomen." totleben ftond verbaasd over deeze reden, gelyk men wel denken kan. Een man van een gewoon verftand zou terftond gevlugt hebben ; dan hy, fchoon hy ilegts een paar minuuten tyd van overdenking had, begreep toch wel , dat ieder proef om te ontvhigtén thans in den nagt, en dat in een gantsch vreemd land , €0 onder zulke omftandigheden, vergeefs zyn zor. L 4 Ecn  X(5S DE TEGENWOORDIGHEID VAN GEEST Een byna ongeloofiyke tegenwoordigheid van geest bragt hem op geheele andere gedagten. Hy hield het meisje, dat weder heen gaan wilde, BA. 5J Nog maar één woordje , kind, fprak hy: heeft uw heer zyn vrruw lief*v" .. Ais zyn eiren leve:: '. " w:s haar antwoord ,, Nu , ga dan maar heen ! Red ü my, zo zal, ten dank, ook uw formin gemaakt zvn. Sterfik, zo fterft uwe waarfchouwing met my. VerHet meisje vloog in de keuken ; de Graaf kwam weder in de kamer van den waard. Zyn gelaat verraad- vooren, of fcheen het ten minden te zyn. Zelfe zyn avondmaaltyd het hy zich beneden opdraagen, en at ,, Heer waard, zeide hy, veel is 'er juist niet in, maar echter een paar honderd roebels, die my naar Praa» brer.zen. Ik '-.ai n inrc-n gaarne goed bewaard , en waar kan zy zekerer dan in uwe handen de.** Men nam het valies aan en beloofde het Kcr: verzegt de Gr:s: een kaars , om -iz: zyn  van den g"aa? van totleben. iöo zyn fiaapvertrek te gaan. De waard bood zich aan om hem te lichten. Weet gy wel vrouw , zeide totleben al lachgende, dat ik dit werk u liever gunde ? Waarlyk, zonder gekfcheeren, vrouwtje lief, ik heb een inbeelding, dat ik wel eens zo goed ilaapen zou, als gy my naar bed bragt. De vrouw fcheen zich over deezen voorflag te verwonderen, en had 'er niet veel lust toe. Doch de Graaf drong haar al boertende het licht op, nam haar onder den arm, en onder geduurige jokkerny , dat zy immers haaren gevader zulk een kleinigheid niet zou willen weigeren, dat de beweeging in haare tegenwoordige omftandigheden, vooral na het eeten , voor haar gezond was , dat zy ook haaren echtelyken wachtheer kost medeneemen , en diergelyke , deed hy haar eindelyk medegaan , of veeleer de waard en zyne vrouw lichtten hem. Nu kwamen zy in de kamer. Hier had totleben zo als hy van de wagen geklommen was, een dubbelden Karabyn, dien hy altyd op reis medenam, en die met kogels fcherp geladen was, aan een fpyker opgehangen. Hy was wel op zyn hoede van 'er geen enkel oog op te liaan. Doch zo als de vrouw de kaars op een tafel aan het venfter zette, terwyl zy hem goeden nacht wilde wenfchen, greep hy ras naar zyn geweer , trad nog rasfer tusfchen den waard en waardin in, en fprak met een ftem, die van fcherts en lachgen plotslings tot den ruuwften beveelenden toon overging : Neen vrouw, zo fpoedig fcheiden wy nog niet van elkander. Op deezen ftoel, hier voor deeze tafel, zult gy gaan zitten , en deezen nacht in myn gezelfchap waaken. Uwe kuischheid, dat zweer ik u, zal geen het minfte gevaar loopen. Doch by het minste geraas aan myn deur , by de geringde tegenfparteling van uwe  1JO de tegenwoordigheid van geest uwen of van een anderen kant, by den kleinften aanval op my zeiven, zullen ce drie kogels, waarmede ieder deezer twee loopen gelaaden zyn, u en uw aanftaande zoontje van het leven berooven. Dat bezweer ik u op myr.er ziele zaligheid. Zulk een onvoorziene voorflag klonk beiden man en vrouw als een donderdag in de ooren. De laatfle fmeekte van haar toch te laaten gaan ; dreigde in onmacht te zullen vallen , in de kraam te komen , zelfs te flerven. Alles vergeefs! De man kon volftrekt niet begrypen , wat hiervan de reien was, nam ook zyn toevlucht tot fmeeken en zyn gast te bezweeren dat hy in de allervolkomenfle veiligheid was, en dreigde eindelyk, toen niets wilde baaten, zyne lieden te hulp te zullen roepen. ■ O , ik wil zeer wel ge- looven, antwoordde totleben, dat gy hier digt by hulp hebt. Doch gewis niet zo naby, dat uwe vrouw voor den dood veilig is, zoras 'er zich maar een hond aan my waagt. Ook heb ik buiten de twee loopen van myn fchietroer nog een paar pistolen hier in myn zak, die hun dienst voonreflyk doen zullen. Ik kan overmand worden , dat flaa ik u gaarne toe; maar drie of vier menfchen zullen my dan zeer boflyk vergezellen, en dit fchoone vrouwtje zal den voortocht hebben. Dit is myn gewoone wyze van handelen in verdachte herbergen ; bevalt u zulk een gast niet , zo kunt gy zorgen, dat morgen myne paarden vroegtydig gevoèrd cn ingefpannen zyn. Doch nu kunt gy zonder verdere omllandigheden heen gaan. Tegen waare onverfchrokkenheid verliezen booswichten gemeenlyk hunnen moed. De vrouw ging zitten en de man ging heen. In het zonderlingfle postuur van de waereld,bragtons paar den nacht waakend door.  VAK BE* «RAAF VAN ICIirSEN. I?! door. totleben aan tafel.vlak tegen over haar, veter-;: den tvi -e: irbryver: er. k;::.. z: aroed by f.jzti kost. Altyd had hy zyn geweer in gereedheid om aftevuuren. Op het geringde gedruisch, dat hy in huis hoorde, was hy vaardig om aftedrnkken. Doch ook op het geringde gedruisch beefde het arme vrouwtje meer dan een misdaadiger voor den Rechter, en fineekte vierig, dat hy zich toch niet wilde overhaaste». Aan totlebens kamer hoorde men ook geduurende den gantfehen nagt geen voettrede naderen. Den volgenden morgen , toen het reeds dag geworden was, kwam de bediende van totleben, brag: hem zyn he: :er. zeer r.a::gs rekening. De waard zei: k.vaan :de: meer v::r den dan. De Graat' bood de waardin weder het eerde kopje koSe aan, en nadat zy hetzelve genoten had , dronk hy het zyne op zyn gemak uit. Toen hy hoorde dat alles tot de afreize in gereedheid was , bedankte hy haar al lachende voor haar aangenaam byzyn , verzogt hem zulks nog tot aan den wagen te vergunnen ; en leidde haar zo verplichtend onder den arm den trap af, alsof zy een eerde dame geweest was. Aan de huisdeur vraagde 'r.v r.-ar net diens:n:::;;e, da: '..y .dieren gezien had, en dat hy duidelyk genoeg befchreef. Zy kwam beevend uit een hoek te voorfchyn. Reeds was het verra', 'en van den waard adeen :p 'raar aevaden : reen» had hy, gelyk zy in 't vervolg vertelde , haar beloofd loon naar werken te zulien verfchafièn , zc»ras de vreemdeling vertrokken zou zyn. Toen totleben baar nu by het daglicht en naauwkeuriger bezag, bevond hy dat het een knappe welbefneeden meid was. Hy wierp haar een volle beurs met geld toe. „ Behoud dar voor ■ , zeide hy: en zo gy u niet ver- ' "wu -v:  172 DE TEGENWOORDIGHEID VAN GEEST, ENZ. trouwt hier langer te blyven, zo gaa naast my zitten ï Ik zweer u, zo lang gy leeft, voor u te zullen zorgen." Met ée'n iprong was het meisje in den wagen. Zo als zy ging en ftcmd was zy bereid mede te gaan , en liet haar goed , dat denkelyk niet veel geweest zal zyn , gaarne achter. Dè Graaf nam nogmaal affcheid van zyne fchoone waardin, verzogt haar toch het peterfchap niet te vergeeten , bad om een kus tot affcheid, en de reis ging verder voort. Van zyne bediende, die beneden geflapen had, vernam hy vervolgens, dat tegen middernacht, drie kaerels als boomen, ftri in huis gekomen waren, zich met den waard in een kamer begeeven hadden , doch na een tamelyk lang gefprek weder heen gegaan waren. Het meisje, dat zich eerst zedert vier weeken in dit huis bevond , vertelde : dat geduurende deezen tyd, reeds twee vreemdelingen , die hier hun intrek genomen hadden, verdweenen waren, zonder dat men wist waarheen. —— In de naaste ftad maakte de Graaf den gantfehen loop der zaaken aan de Overigheid bekend. '£r wierden terftond foldaaten uitgezonden , doch zy vonden geen waard of waardin, of wilden ze mogelyk niet vinden. ——— In deeze zelfde ftad kogt de Graaf zyne redder een bevalliger kleeding. Zy bleef zyne gezellinne, mogelyk nog iets meer, tot aan Praag toe. Hier leefde zy verfcheiden jaaren by hem, en toen de oorlog hem naar het veld riep, trouwde hy ze zeer fatzoenlyk en met een rykelyken bruidichat uit.  I. N 1 E U VY ALGEMEE2Ï M A G A Z Y N. t.V Y ? B E GE E R T E ïn ZEDEKÜNDE;   . ,175 d e OORSPRONG EN BEDOELINGEN van het K W A A D , volgens de theorie van den heer VILLAÜJvlE, voorgesteld. Derde Verhandeling. „ Of God wil het kwaad uit dc waereld wegneemen, doch kan zulks niet doen; of Hy kan zulks, „ maar is daartoe ongenegen ; of Hy kan noch wij zulks, of eindelyk Hy kan en wil het doen. —— „ Zo Hy het wil cn niet kan doen, is Hy onmagtig, „ dit echter kan van Gode niet gezegd worden. Zo „ Hy het kwaade kan wegncemen, maar daartoe on„ genegen is , dan is Hy kwaadwillig, doch zulks is evenmin met dc natuure der Godheid ovcreeniebrengen. Indien Hy noch kan noch wil, zo is Hy „ tevens kwaadwillig en onmagtig, welk voorftcl het „ denkbeeld van God geheel vernietigt. — Einde„ lyk, indien het Gode noch aau goedwilligheid noch „ aan vermogen ontbreekt, (en dit alleen kan gefield „ worden,) van waar dan het kwaad ? Waarom „ neemt God hetzelve niet weg ? " In onderftelling dat het goed of beter ware, dat het • kwaade uit de waereld wierdt weggenomen , — ver toont zich deeze fluitreden , door lactantius eeiv M * der  tyt DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN der oude Wysgeeren in den mond gelegd, als bon» dig , — en het voordel , van waar het kwaade zy, indien het Gode noch aan magt noch aan welwillendheid mangele om hetzelve wegtciieemen , als een onoploslyk raadfel, en als een onbeantwoordelyke tegenwerping, zo niet tegen het aanzyn, althans tegen het aanhoudend toevoorzicht van den oneindig-volmaakten- onveranderlyken , en dienvolgens geheel belangloozen Veroorzaaker van alles. En indedaad, de befchouwing en inzonderheid het gevoel van het veelvuldig kwaad , dat in de waereld is, van al het gebrek dat geleden, van al de imart die gedraagen, van al de dwaasheid die begaan en van al het onrecht dat gepleegd wordt, doet zeer ligt het denkbeeld opryzen, dat, indien wy voorzien waren van een onwederftaanlyk en onbegrensd vermogen en bekleed met een volftrekt oppergezag, wy wel zorge zouden draagen om alle behoeften en niet ongerymde begeerten te vervullen , alle gemis en verlies naar wensen te vergoeden , aile fmart wegteneemen en alle verkeerdheid van gedrag voortekomen , door alle dingen en betrekkingen in derzelver waare gefteldheid te doen voorkomen, en, door den wil tot het goede te buigen , alle bedryven daarmede oyereenkomltig te beItuuren. Dit echter gefchied niet door het Opperst- en Almagtig Wezen , fchoon algemeen erkend wordt, dat zulks door dit Wezen kon gefchieden. Dan de zwaarigheid berust geheel en eeniglyk op de gemelde onderftelling , dat het goed en beter ware dat het kwaade uit de waereld wierdt weggenomen ; — dezelve vervalt, zo ras de valschheid dier onderftelling gebleken en getoond is, dat het kwaade derwyze aan het  VAN HET KWAAD. 17? het goede verknocht is , dat het een zonder het ander niet beftaan kan, zó dat het belluit der Almagt, om al het kwaade wegteneemen, tevens het goede zou doen ophouden te beftaan ;. terwyl de opmerking dat al het kwaade uitwerkzel is van goed , en dat wederkeerig al het goede uit kwaad ontftaat, niet alleen dient ter oplosfing der twyfelingen wegens de goedheid en het daadlyk beftuur des Opperften Wezens , maar tevens ftrekt, om ons zyne wysheid te doen verheerlyken en ons in de weldaadigheid zyner fchikkingen te verblyden. Deeze oplosfing is van den Heer villaume , van wiens werk over den oorfprong en bedoelingen des kwaads , ik in twéé Verhandelingen, geplaatst in het Algemeen Magazyn , begonnen heb den Leezer een zaaklyk verflag te geeven. Nadat ik in de éérfte Verhandeling, (te vinden in 't 5de ftuk van het 3de Deel,) in naarvolging van deezen Berlynfchen Wysgeer, had doen zien : I. Dat 'er zo veel kwaads niet is , als men zich gemeenlyk verbeeldt , en II. dat het kwaad , 't welk met de aaad plaats heeft, zó véél, zó groot en erg niet is, als het fchynt te weezen,- - ftrekte dezelve voornaamlyk ter aanwyzinge, dat de heilzaame krachten der natuure, der dieren en der menfchen, als ook de inrichting der maatfchappy bronnen zyn van kwaad. Wy merkten naamlyk op, dat alle hihaame krachten fc^ade veroorzaaken , i. zo dra dezelven op een verkeerd voorwerp, dat is, tegen onze begeerten en verordeningen werken, en 2. wanneer de heilzaame kracht derwyze verfterkt wordt, dat dezelve den kring haarer bepaalde werking overfchrydt of wanneer het voorwerp voor haare werking al te vatbaar is. - 't Beüuit was, dai hst goede oorzaak is van kwaad , en dat s naar maate M 3 e«  DS OORSPRONG EX BEDOELINGEN een gegeten* kracht «xatreflyker is, zy in dezelfde re. en ouk meerder oaheüs kan veroorzaaken. Dan dit alles waren niet dan voorbereidende aanmerkingen. — Myne tweede Verhandeling , (geplaatst in het 3de ftuk van het 4de Deel deezes Werks,) vervatte het eigenlyk bewys , dat al het kwaade uit goed cntjiaat. Dit bleek vooreerst van het ontkennend kwaad m het algemeen, vervolgens van eene menigte ioorten van dellig, natuuriyk en zedelyk kwaad in het byzonder ; terwyl wy in de onmooglykheid om alle kwaad te kennen , en het betoog aposteriori te voldingen , grondftellingen a priori endcanagolie te hulpenamen ter daavinge van de algemeenheid der beweerde Helling. Wy maaken 'er uit op, dat 'er niets in zich zelfs fchadelyk, geen oorfprongelyk kwaad in de waereld is , noch hoogere kwaade wezens , noch aangeboren bederf der menfchelyke natuur, _ en dat al het kwaad, zydelingfche en niet rechtfireekfche, — toevallige en geenzins bedoelde uitwerking' is van goed. - De bedenking, dat, daar 'er tot het kwaade ongelyk veel meer gelegenheid is, dan tot goed, en er evenwel veel meer goeds gefehied dan kwaad frrekte laatdelyk nog tot meerdere bevestiging van het beweezene, en gaf ons aanleiding om in de wyze inrichtingen , welke het kwaad in zo veele gevallen voorkomen , en in de tegen overgedelde beperkende krachten, de wysheid en goedertierenheid des Opperden Wezens te bewonderen. Dus is het eerde gedeelte van het delfel des Heeren > UXAMat afgehandeld,welks gegrondheid toegedaan zvnae , de vraag doet geboren worden : „ of het » kwaad niet kan worden weggenomen, terwvl het H IKde bïyft • rner andere woorden , of de Aller- hoogde  VAN HET li W t A Di hoo-fte alle de fchaadelyke uitwerkfelen van het goed " niet'zon kunnen voorkomen?" — Dit voorftel wordt door den Heer . llaume ontkennend beantwoord, door de ongerymdheid van deezen eisch en de onvérmydelykheid des kwaads te toonen. Men Rditfve zich te herinneren wat van den oorbrons des kwaads gezegd is. - 'Er ontftaat kwaad, •wanneer eenige heilzaame kracht, - en anderen zyn 'er niet - opeen verkeerd voorwerp werkt. Dan vermits alk voorwerpen, op welke zekere kracht kan wer1-en uit den aart , of volgens de inrichting der natuur' gepaste voorwerpen voor derzelver werking 7Vn,' zo is de ongepastheid van het voorwerp of Z verkeerde richting der kracht, van welke bier geiproken wordt, geenzins eenige onvolmaaktheid m de oorfpronglyke inrichting der dingen , maar o,e ongepastheid of verkeerdheid, welke door onze verordeningen van de dingen te weeg gebragt wordt; weshalven deeze oorzaak des kwaads enkel ontftaat uit de menfcfedyke bepaalingen. Het hout , by voorbeeld , is op zïch zelfs altyd en overal een voeglyk voorwerp voor de werking van vuur, terwyl naar onze verorde --.en wel het hout aan den haart of onder de ketel et« gefchikte brandftoffc is , maar niet dat hout, waaruh gedeeltelyk onze huizen , en onze meubelen ^Jd zJ Indien dus brand onmoog.yk zyn zou, moest of het hout, 't welk naar onze veering niet verbranden moest, onvatbaar wezen voor de werking van vuur, of het vuur moest desze fs ver teerend vermogen verliezen, zodra hetzelve t bevoorrecht voorwerp raakte. Hierby komt nog , dat er verfcheiden dingen zyn, welken wy Hechts voorzekeren , door ons te bepaalene tyd der vernielende krachM 4 tea  1?C DE OORSPRONG BH BEDOELINGEN tra wenfchen onttrokken te zien, om "er dezel Tervolgeia, ter bereiking onzer oogmerken zeiven, 2 pvertegeeven. Dus hebben we zekere hoe eeUwiH brandhout in voorraad en bekka?pn <-> , . tegen onze begeerten in de bewaar^l- ri vlammen veneerd wordt fchoon - u j. hoewel op eenen anderen tvd en and u tT ' verordend hadden. - ,'fer „,-r_i_„- kwaad zou dus vereischt worden, dat de krachten der tatuure zich (reeds naar der me~r'*-e*i In teden, nu eens ce gewoone wetten vo'^c"- der aan cezeiven op 's menfchen eisch ■ u wierden- Dan behalven dat in z-danV i«jï 3 der grilligheid en luimen nn5-/> "oenng, den onderworpen weezen znnrl - 0 tot eenig vooruitzicht van nakend u - °° ^ *ct*"-"!, 'r'™lT''?3ê:. -;:: -:"-;y-- belangen, het kwaad ^UX^ k'dat °P de voorgeüagene wyze wandhrW Lw» ^^^cn wor ^ — Wanneer eene. lëcbr r pW 0nZe ustcn nee vent om zich belediVin s > - w^20"'^6 °f gewaande r-tz eele'hevi--Z * ~<^f.™' • '1*7 V'"e: verbryzele, en de fcheepeiin-" = V^*TDarind-dezelva wyl deezen daarentegen benev A °m men' ter" wer.rea. vrienden erTiarJcê^'--- ^Z^^' :-: •••• ••:..; - . ; ;: • •  VAXBETK.WAAD. -'ï gx'rr. ik biirer v:■:: v.rjcr:. Wiuzür .ir.c rivier verir::r: c: hure icrers ;vi:;ir::rr: . weri: zulks il.:i.:i :;: eer kvrrii i::r "r.e: rerruik . *: welk vry van de mier en haare oevers maaken. Als de Msfiv;ri:;r:. v_:_::;::;: zulk? xeeu r.a.'üi. wiu: dezelve verwoest geene akkers of huizen , ook wordt zy nooit te klein , daar 'er ftseds warex genoeg in • :. :rr. :e crlzkcr er. ::i verl lu ier vüsirüeui. Z ....:.: i; Ie: rze: z.:. R'rji = :: 1. ^ïzzz zie: gelegen. In den aart der dingen dus, is het fleffig natuurlyk  fSa DE OORSPRONG EN BE DOEI. I.NCÏN kwaad, zo wel als het ontkennend (waarvan zulks in de vorige verhandeling getoond is,_) onvermydelyk. Dit toegeftemd zynde , zal men veelligt aanmerken, dat men zich, desmcttegfiifliandc , zeker vermogen zou kunnen vertegenwoordigen , door 't welk alle krachten derwyze befhmrd en alle werkingen zodanig geregeld wierdeu, dat de krachten nimmer dan op gepaste voorwerpen gericht en alle werkingen niet dan in de vereischte maate zouden gefchieden. Tot zodanige beftuuring echter zou een enkel phifiek vermogen niet toereikend zyn, en, om reden dat het kwaad niet dan door de verordeningen van de dingen ontftaat, en deezen door de menfchen gemaakt worden, en wel zó, dat dezelfde dingen tot onderfcheiden einden moeten dienen, een verftandelyk vermogen vereischt worden. liet menfchelyk vermogen om het kwaad te verzachten , tegentewerken of zelfs wel te beletten, — 't welk met het kwaad fteeds in gelyke maate aangroeit , — neemt zeer veel kwaads weg, en wy mogen vastftellen, dat de ontwikkeling en vorming der menfehelyke krachten den mensch daartoe fteeds meer en meer in ftnat zullen Hellen, — doch met dat al is de mensch blykbaar onvermogend , al het kwaade te verhoeden. Men wenscht dus Godlyke tusfehenkom- ften. Doch hoe nu in het ftraks voorgedraagen voorbeeld van eenen feilen wind , wiens hevigheid vereischt wordt ter verftrooijing van ziekte veroorzaakende dampen cn ter vervoeringe van wolken boven droo. ge gewesten , indien rykbeladen fchepen naby den oever , bloeizem- of vruchtryke boomgaarden, of eene trad in welke de vlammen woeden , zich in den weg bevinden ? Zal dan de Almagt wonderdaadiglyk at Werking van den wind op alle deeze door de natuur  VAN HET K W A A D. IR 3 tuur voor denzelven gepaste , maar volgens onze fehikkingen onvoeglyke, voorwerpen afweeren , en den itorm eeniglyk doen werken op die voorwerpen op welken wy zulks begeeren ? — Indien het Code ook geliefde zulks te doen, zou nog niet alle kwaad weggenomen weezen , naardien door de ftrydigheid der menfehelyke belangen , en de tegengeftelde verordeningen, welke zy van de dingen maaken, nog tallooze gevallen overblyven , dat niet aller begeerten vervuld kunnen worden, en nadeel voor fommigen althans overmydelyk is. Men ftelle dat eenige kooplie¬ den zekere waare in aanmerklyke hoeveelheid voorhan. den en tot eenen hoogen prys ingekocht hebben. Meerderen aanvoer van dezelfde koopmanfehap zou hen noodzaaken hunnen voorraad met aanmerklyke fchaade aftezetten, terwyl hunne ftadgenooten fcheepsladingen van dezelfde waare te gemoet zien, welker verongelukking laatstgemelden ruineert, terwyl zulks de anderszins onmydelyke verliezen der eerstgenoemden afweert. Zo ook wanneer de begeerten van twéé of meerder perfoonen zich tot het zelfde goed, 't welk flechts door één bezeten kan worden, een voordeelig ambt, by voorbeeld, uitftrekken; verkrygt de een hetzelve , zo moet de ander gebrek lyden, en omgekeerd. En zyn thans niet duizende arbeiders in Frankryk , in de diepite en knellendfte armoede gedompeld, door den aanvoer van Engelfche handwerken in dat ryk, terwyl, by het ophouden daarvan, wederkeerig tallooze Engelfche familiën geruïneerd zouden weezen ? In zeer veele gevallen dus kan ook het Godlyk verbogen, voor?t welk alles, hetvolftrekt onmooglyke of tegenltrydige alléén uitgezonderd , mooglyk is, het kwaad niet wegneemen. En wat de gewensch- te  $84 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN te geduurige wonderdaadige tusfchenkomst der Godheid zelve aangaat, 't is klaar, dat dezelven wel zeer veel kwaads zou beletten , doch 'er zou dan geen waarheid , geene vaste onveranderlyke wet van voorvallen meer plaats hebben , de mensch zou geen zeker richtfnoer van voorfteÜing en gedrag meer hebben , hy zou wel minder lyden, maar zyne verltandelyke vermogens zouden niet ontwikkeld en gevormd worden. Dit laatfle echter is, gelyk de Heer villauMB naderhand doet zien , de verhevene en eindelyke bedoeling van het aanweezen des menfchen, van zyne plaatfing op deeze aarde, en van de, uit andere oogpunten befchouwde, zonderlinge en onbegrypelyke huishouding, in welke het God behaagd heeft de menfchen hier beneden te ftellen . Zeker is het dus, dat zeer veel kwaads in de natuur der dingen volftrekt onvermydelyk, en, als het my vergund is myzooittedrukken , onwegneembaar is terwyl de voorkoming van het overige wegneembaare kwaad , zo al geen kwaad zou veroorzaaken, althans zeer veel goeds zou verhinderen, en wel dat goed, 't welk voortbrengfel is van kwaad ; waaruit wy dus 't befluit opmaa. ken, dat, zal het goede blyven, het kwaad door volmaakte Goedheid en opperst Vermogen niet kan worden weggenomen. — Dit bewys van de onvermydelykheid van het natuurlyk kwaad voldoet, en is gemaklyk naartegaan. Niet zo blykbaar en klaar is het betoog, van de onvermyde, lykheid van het zedelyk kwaad , in welks befchouwing wy den Heer villaume thans zullen volgen, Ia deeze onderzoeking wegens het zedelyk kwaad, kom?  VAN HET KWAAD. tÖ3 komt vooreerst in aanmerking de vraag : Waarom de mensch in ftaat is , kwaad te kunnen doen ? Doch daar beweezen is, dat alle kwaad, ook het zedelyke, uit goede krachten ontftaat , en eeniglyk te wege gebragt wordt door derzelver verkeerde of ongenoegzaame of overmaatige werking, volgt, dat , indien de mensch krachten en vermogens zal hebben, van wat aart ook , daaruit onvermydelyk voortvloeit , dat hy in ftaat moet weezen , fchaden te veroorzaaken. Inzonderheid zyn het zyne verftandelyke vermogens , door welken hy in ftaat is , het meeste kwaad te doen : deeze fteilen hem in ftaat, vreeslyke verwoestingen aanterechten , fteden 't onderfte boven te keeren en geheele volken in ellende te dompelen. De veroveraar, by voorbeeld , doet meer kwaads dan aardbevingen en lavaftroomen , en de kwade Regent kan het land meer nadcels toebrengen , dan pest of watervloeden. Doch zal den mensch het vermogen ontnomen worden, deeze onbereekenbaare onheilen te ftichten , dan moesten hem die edele vermogens benomen worden, door welken hy boven alle levenden op aarde verheven en aan de andere zyde in ftaat is, zelfs hoogere gelukzaligheid te fmaaken , en onbefchryfbaar veel heils en welvaarts rondom zich te verfpreiden. In de voorige verhandelingen is getoond , dat de gewaarwordingen en driften (*) oorzaaken zyn van het zedeOO Ik acht het noodig den Leezer in deeze aantekening optegeeven, in welke beteekenis het woord driften in deeze verhandeling voorkomt. In het Hoogduitsch ftaat Triebe , 't welk uitdrukt dryfveeren tot werkzaamheid. Ik zag geene kans, dit in onze taal, zonder geduurig herhaalde omfchry- ving  LS6 de oorsprong en eedoelingen zedelyk kwaad, cn, naar evenredigheid dat dezclven fterker zyn , zowel meer kwaads als ook meer goeds kunnen ving met één woord , uittedrukken. Neiging gccfc een valsch denkbeeld van lydclykheid, naardien dit woord ontleend is van een hellend vlak, van welk de lichaamen nederglyden of afrollen, of van den toeftand eens voorwerp*, 't welk buiten even wigt gekomen is. Nu hebben de drtfveerm tot werkzaamheul niets Iydens dan de eerste aanbotiing tot werking, welken zy van buiten of door de gewaarwordingen ontvangen Driften U eene evenmin gepaste uitdrukking, ik erken zulks, omdat dezelve te kennen geeft, te hevige aandrift om zeker einde te bereiken , onbeftuurd door de reden, en dikwerf vcnvüfctd wordi OWC Üanüoiien\ die hogere g\aa. den van jyiefit uidrukkende, welke den mensch zyne rust ontnccmcn.cn het gebruik de< verfomds belemmeren. Doch geen gcrxwter woor:! kunnende vinden , boude men my het gebruik van de uitdrukking^ /^,; in betekenis van werk•t*W»ab*4ttyfartB ten goede. - liet beéïd U ontleend van de veerjn in ccn ■nnWrk. Deeze ontvangen den, eersten fpoor rot werking vsn buiten. Zo ver zyn zy lydely k, doch werken ver volden» door eigen vermoogen. Even zo wordt de mensch door sandosaingen, die altyd middelyk of onmiddelyk van buiten uitkomen , tot werkzaamheid ge- bragr. Dus brengt het gevoel van eenige behoefte, de dryfveer tot werkzaamheid om dezelve tc vervullen, aan den gang. De inwendige aandrang der krachten tot bezig, beid, de zucht tot naarvolging, dc kracht der gewoonte', de aanleg , vólgens welken men by alle zaafcen, omtrent welke de opmerkzaamheid zich vestigt , altyd dat geen doet, 't welk ons best fchynt, dit alles door Vil- j.aume met het enkel woord THeie-Uitgedrukt, draagt volgens het gezegde in deeze verhandeling, zo wel den naam driften, als hebzucht, toorne, wraakzucht, ongeregelde neiging tot welhist, enz.  r A N HET K Vvr A A D. 1§? kunnen voortbrengen. De driften zyn eigenlyk de werkende oorzaaken. De zwakheid der tegengeftelde gewaarwordingen en des verftands, waardoor gemelde driften moesten beperkt en beftuurd worden , dc gelegenheid geevende oorzaak tot daadlyk misdryf en dwaasheid. De misdryven van nalaatigheid ontdaan uit het gebrek aan krachten, aan driften, aan inzichten, of uit de te overmaatige kracht van tegengeftelde driften. Dus verzuimt dees zynen plicht uit onweetendheid, p-eene uit zwakheid, een ander uit vrees voor gevaar, voor moeite, voor berisping; nog een ander eindelyk uit hebzucht of wraaklust. Alle oorzaaken van het zedelyk kwaad, kunnen dus tot het volgende gebragtworden: 1. Gebrek aan driften of zwakheid. 2. Gebrek aan inzichten of onweetendheid, waaronder vergetelheid of ligtzinnigheid gerekend moeten worden. 3. Overmaatige kracht der driften. 4. Eene verkeerde evenredigheid derzclven jegens eikanderen , met andere woorden, dat de kracht van deezen en de zwakheid van geenen aan eikanderen niet geevenredigd zyn. Wy hebben dus te onderzoeken : 1. Of de zwakheid der driften en derzelver gebrek onvermydelyk is? s. Of het mooglyk is, dat onweetendheid cn dwaaling weggenomen worde? 3. Of wy de hartstochten, Cde hoogere graaden der driften ,) ontbeeren kunnen , uit aanmerking van andere driften , by den mensch voorhanden ? En 4. Of alle driften derwyze geevenredigd kunnen zyn,  188 DE OORSPRONG ÉN BEDOELïISuEH zyn , Jat de eene fteeds de overmaatige werking of buitenfpoofigheid des anderen voorkome ? De gevolgtrekking , dat niets van dit alles mooglyk is , vervat het belluit , dat het zedelyk kwaad onvermydelyk is. Vermits de waereld volgens algemeene wetten beftuurd wordt, en deeze algemeene wetten het aanzyn en de krachten van elk wezen bepaalen, -—. deeze wetten en de werkingen der krachten in de waereld * door de verfcheiden voorwerpen, óp welken en met welken dezelven werken , gewyzigd worden , zo kan het niet anders weezen, of de Werkingen deezer krachten, met andere woorden, de vermogens van alle deeze wezens moeten zeer verfchillend weezen. ; Dienvolgens kunnen niet alle menfchen even fterke driften hebben. Zulks ware flechts dan moeglyk, wanneer het eeuwig Wezen fteeds onmiddelyk tusfchen beide kwame , en elk Individu zonder aanzien van omftandigheden vormde en wyzigde ; — doch zulks ware niet goed, daar de onderfcheiden betrekkingen , in welken de menfchen onderling (taan niet aü leen, maar ook waarin dezelfde mensch zich op verfehillende tyden bevindt en de zeer verfcheiden plichten , welken in verfehillende toeftanden te bei trachten zyn , het ten uiterften nadeelig zouden maaken , dat alle menfchen fteeds gelyke driften hadden. Hierby komt nog , dat het gebrek aan en de zwakheid der driften op zich zei ven ' onvermydelyk is: want dezelven kunnen niet oneindig fterk weezen. Na de oneindigheid echter kan elke graad, hoe fterk ook, te zwak zyn , daar 'er omftandigheden kunneri p .aats  VAN HET KWAAD, l8j - plaats hebben , in welken dezelve ontoereikend is. Nog meer, de driften moeten eikanderen wederftaan en zich wederkeerig beperken. Vreeze , fchaamte en, Godsvrucht, moeien dikwyls dc hebzucht, den toorn, en de lusten wederhouden. 't Is echter inwendig onmooglyk, dat, van twéé even fterke driften, de een de andere overwinne. Sterke cn heerfchende driften veroorzaaken mede, onaangezieu de beperkende gewaarwordingen, onberekenbaar veel kwaads. Hoe zou het dan weezen , indien elke drift onbepaald van fterkte ware ? Men zal zeggen: „ dat flechts de goede driften fterk, de kwaa„ den daarentegen zwak behoorden te weezen." — Dan'er is in de voorige verhandeling getoond, dat geen driften in zichzelven kwaad zyn , dat dezelven allen uit de eigenliefde voortkomen, en geen andere kracht hebben, dan welken zy daaruit ontleenen, en flechts door derzelver richting of betreklyke overmaatc fchadelyk cn kwaad worden. Dus, by voorbeeld, is de eerzucht een zeer voortreflyke drift, zo lang dezelve gericht is op zodanige voorwerpen , die der menfchen heil bevorderen. Op fchaadelyke voorwerpen verdoold, brengt dezelfde drift tweegevechten en verwoestingen te wege. Te begeeren dus , dat de mensch geen fchadelyke driften zou hebben, of dat die driften , welken kwaad kunnen veroorzaaken, zwak zouden weezen, is zeer onmenschkundig;'t is fteeds dezelfde drift. Godsdienftigheid en hebzucht , hoe zeer ftrydig, zyn indedaad gegrond op dezelfde drift, zy zyn onderfcheiden richtingen van dezelfde begeerte r.aer geluk ; het verfchil is enkel gelegen in de voorwerpen, van najaaging. In het eerfte geval is de gunst der Godheid cn eeuwig heil, in het Inatftc , overvloed van yvysBEG. I. Deel. N tyde-  2C0 BE OORSPRONG EN BEDOELINGEN tydelyke bezittingen en genietingen het voorwerp, ia welks verkiyging men volkomene tevredenheid verwacht. De wensch dus , dat ce mensch , ter voorkoming van het kwaad van verzuim of nalaatigheid, fterkere driften hadt , is, uit hoofde van de plaats hebbende verdooling der driften op verkeerde voorwerpen , de wensch naar meerdere ongeregeldheden, meerder onheil , meerder onrust en meerderen twist, en wy kunnen uit het beredeneerde het gevolg afleiden, dat het gebrek aan driften in zichzelven onvermydelyk is, dat het zeer ellendig zyn zou, indien alle menfchen fterkê driften hadden , en dat , daar de ondervinding ons leert, dat 'er geen mensch is, wiens driften toereikend zyn hem in alle omftandigheden en betrekkingen aiie zyne plichten met de daad te doen betrachten , het kwaad van nalaatigheid, voor zo ver hetzelve uit gebrek aan driften ontftaat, niet kan weggenomen worden ; waarmede dus aan het éérfte voorftel voldaan Daar ons in de voorige Verhandeling gebleken is, dat de mensch tot het kwaade als zodanig , volgens duidelyk bezef , met overleg en uit verkiezing , niet genegen is, en dat alle die geneigdheden enbedrvven. welke men anderszins aan hvaaiaartigheid, als eene aangeborene hoedanigheid der menfchelyke natuure toefchryft , of uit dwaaling ontftaan, of niet anders zyn dan uitwerkfels van oorfprongelyk goede driften , verkeerd gericht of onmaatig werkende, zo blyven 'er geen andere bronnen van plichtverzuim en daadlyk misdryf over, dan doolingen des verjtands en hartstochten. Eerstgemelden zyn het gevolg van de volftrekte heid der verftandelyke vermogens , wuarvan de  Van het k yv a a d. 19S de onvermydelykheid in de voorige verhandeling ge> toond en nog aantemerken is, dat 't van zeiven blykt, dat eene volledige kennis van alle dingen, van derzelver onderlinge betrekkingen , ftrydigheden en gevold gen , (door welke alleen de onweetendheid ganfchelyk weggenomen en alle dwaaling verhoed kon worden,) — niet kan behooren tot de menfchelyke natuure. — jNien zal hiertegen inbrengen , dat door' meerdere uitgebreidheid van vermogens en kundigheden , welke in zichzelfs mooglyk is , evenWel eene zeer groote menigte dwaasheden kon voorkomen worden s dan hierop {trekt ten antwoorde, dat de wyze * op welke de menfchelyke vermogens worden aangekweekt , zy hunne kundigheden verkrygen en dezel^ ven vermeerderd worden , de betreklyke bepaaldheid van verftand en kennis onvermydelyk maakt. Ter wegneeminge hiervan zouden dus de menfchelykevermogens op eene andere wyze aangekweekt moeten worden, of de mensch zou geduurige bovennatuurlyke verlichting behoeven , om hem den waaren aart der dingen te leeren kennen, en hem, 't geen hem te doen ftaat, te onderrichten. Doch wie ziet niet, dat, indien de mensch niet door eigen oefening en bevlytiging Zyne kundigheden verkreeg, maar fteeds doorGodlyke' ingeeving geleid wierdt , de ontwikkeling en veredöling zyner zielsvermogens geheel achterwege zou blyVen <, dat hy de inwendige gelukzaligheid, welke de onderzoeking der waarheid , derzelver ontdekking > en de bewustheid van eigen kracht en werkzaamheid aan* brengt , en met den aangroei in völmaaking gepaard gaaC zoumisfen? Alles beruste dan flechts op fianneeming en geheugen j en het onuitlpreeklyk genoegen;, 't weik niet zo zeer inde kundigheden eil derN 2 fecivef'  102. BE OORSPRONG EN BED DELINGEN zelvcr veelheid zelve, als wel in de moeite om dezelven te zoeken en de verkryging gelegen is , zow dan geheel wegvallen, 't Zelfde zoude ook plaats hebben by elke andere dan de gewoone wyze tot hef opdoen van kundigheden , welke men zich zou willen voordellen. En indedaad , een valsch denkbeeld , 't welk men door aanhoudend nadenken verkrygt, drekt veelmeer tot volmaaking , wat de vorming der zielsvermogens en de hebbelykheid van derzclver gebruik aangaat , dan eene geheele reeks waarheden , enkel door overlevering verkreegen cn alléén op gezag omhelst. „ Is het geheugen flechts bezig, zegt „ eberiiard , en niet het verftand , waar blyft 's „ menfchen roem? Gelyk een werkzaam leven „ met misdagen edeler is, dan het fchuldeloos leven ,, van een willoos werktuig , — zo is ook nadenken ,, met dwaaling , edeler dan het kennen van niet ge„ dachte waarheid." Indien dus geduurige Godlyke ingeevingen mooglyk waren , — hoewel zulks niet zo fchynt te weezen, naardien men onderdellen kan , dat de grcnslooze goedertierenheid des hemelfchen Vaders anderzins dit zeer gemaklyk middel tot algemeene en fpoedige uitbreiding der waare kennis van Hem en van de Euangelifche bedeeling der genade wel gebezigd zou hebben , in plaats van het zeer weinig vorderend en langzaam werkend middel van onderwys; — zeker is het, dat, volgens het draks beredeneerde, onmiddelyke verlichting tot voorkoming of wegneeming van doolingen des verdands , ter oorzaake dat de ziels vermogens alsdan niet ontwikkeld, noch door oefening aangekweekt zouden worden , fchadelyk zou weezen en het geheele ontwerp Gods wegens de opvoeding der  VAN HET KWAAD. 195 der menfchen tot uitbreiding van vatbaarheden en kundigheden, verydelen; en dat, dienvolgens, zonder verlies van dit voornaame goede, dwaaling en onweetendheid, benevens derzelver noodwendige gevolgen , verzuim van plicht en misflag , onvermydelyk . zyn. Waarmede dus aan het tweede voordel voldaan is. De beantwoording der vraage , of de Schepper ons van hartstochten, de laatfle bron van zedelyk kwaad ter onzer befchouwing, niet had kunnen vrylaaten? berust op deeze: of de overige driften, in den mensch voorhanden, al, dan niet, toereikende zyn, om hem tot zyn eigen welweezen werkzaam te doen zyn ? Dit hebben wy nu ten derden te onderzoeken. Deeze driften , (dryfveêren tot werkzaamheid,) zyn: , " i. De inwendige aandrang der krachten tot werkzaamheid, of hunne eigene veerkracht; 2. Het inflinkt; 3. De zucht tot naarvolging ; 4. De kracht der gewoonte, waarby men nog laatstelyk het verftand of de rede te voegen hebbe. Wat ten iften De inwendige aandrang der krachten zeiven aanbelangt, deezekan geene regelmaatige werkzaamheid voortbrengen , maar zal den mensch by afwisfeling werkeloos laaten of moedwillig maaken, en zotheden doen begaan, 't Laatfle zal gebeuren, als de overmaat der krachten dezelven in beweeging brengt, 't eerfle als geen overmaat en bygevolg geen aandrang plaats heeft. De aandrang der krachten vindt voornaamlyk plaats in de kindsheid , vermindert by de toeneemende ontwikkeling en vorming der vermogens, en verliest byna haar geheel vermogen, als het N3 ^  f94 £>E OORSPRONG EN BEDOELINGEN iighiara de vastheid des gevorderden maulyken ouderdoms bereikt heeft, als wanneer het bloed koeler is, en langzaamer vloeit. Vanhier dat dc jeugd zich eerder dan volvvasfeuen verveelt, en de kinderen, om uit den fjaap gehouden te worden, gecluurige afwisfeling behoeven. Vermits deeze aandrift der krachten , deeze neiging tot bezigheid, zonder andere aanleiding dan de be, hoefte om onledig te weezen, zich niet verder uh> ftrekt dan deeze aandrang zeiven, gegrond in de overmaatc der krachten of derzelver rusteloosheid , zo blykt, dat, wanneer zulks geen plaats heeft, de mensch werkeloos zou blyven en de meeste werkzaamheid hierdoor verwekt, in beuzelachtige bezigheden of guitery zou vervliegen , terwyl 'er zeer weinig nuttigs gedaan zou worden. Dit ziet men zeer overtuigelyk by de Wijden., wier kinderen wel bykans zo. woelig en moedwillig zyn , als die van befchaafde ouderen^ maar welken zeiven een zeer traag en werkloos leven leiden, Met deeze drift alléén voorzien , zou de menscii niet naar vereisen van omftandigheden , maar Raar luimen handelen. En met de nuttigheid der werkzaamheid en de bevlytiging zou tevens het grootm gedeelte van 's menfchen volmaaking verlooren weezei;, naardien geene infpanuing en aanhoudende oefening na de vervulling der cerfte aandrift tot werkzaamheid meerder plaats zou kunnen hebben, en dienvolgens de plichten onvervuld zouden blyven. —. Deeze drift op zichzelven zou derhalven niet Hechts zeef veel fcjjade doen , 't welk thans door andere driften voorkomen wordt, maar 'er zou ook zeer veel. goeds achter wege blyven, naardien dezelve alléén Wet r.1 datgeen doen kan , 't welk zy gepaard met anderen  VAN HET KWAAD. 195 «leren werklyk veroorzaakt. 'Er worden das andere driften vereischt om 's menfchen werkzaamheid te richten en te doen aanhouden. Zou ten aden het injiinkt dit alleen kunnen doen? Dit kan men niet ontkennend beantwoorden, maar of zulks goed en wcnfchelyk ware , zulks is een ander voordel, de onderzoeking van het welk ons overtuigen zal, dat zulks niet dan ten koste der volmaakbaarheid zou kunnen plaats hebben. Zeker is het, dat de mensch eenig inftinkt heeft, doch niet meer dan volftrekt noodig is tot vervulling der eerfte behoeften, tot onderhouding van het leven, door zelfverdeediging, verzadiging van honger, lesfching van dorst en flaap, en tot voortplanting des geflachts. Indien de mensch in alles door inftinkt geleid en tot het goede gedreeven wierdt, zou 'er zekerlyk zeer veel kwaads , 't welk by de ftandhebbende inrichting plaats heeft, voorkomen en zeer veel goeds gedaan worden, 't welk nu achter blyft; —— het inftinkt zou ons van veele bezwaarnisfen , van veele doolingen en mislukkingen bevryden, — alles zou overeenftemmend en volkomen weezen , — de moeilyke bezigheid der opvoeding zou oimoodig zyn, en de langduurige kindsheid geen plaats hebben; — doch men behoeft zich flechts de natuur van het inftinkt te vertegenwoordigen, om overtuigd te weezen dat in dat geval , geen vorming van zielsvermogens zou kunnen plaats hebben , en de geheele verddeling «n volmaaking van den mensch zou uitblyven. Het inftinkt immers is niets anders, dan een werktuiglyke dwang , uit organifatie ontftaande. Dit ziet men 'ê duidelykst by zulke dieren, die hetzelve 'tvolmaaktst teitten. De honigbei, by voorbeeld , leert haare N 4 kmAt  i$5 i)E Oorsprong en bedoelingen kunst niet j haare eerde proeven zyn, om my zo uïttedrnkken, reeds meesterdukken ; de volgenden zullen béter noeh Hechter uitvallen, het doel kanzy nimmer misten, noch draden in het gebraik der middelen. Ook kan zy geen andere dan zeshoekige cellen vervaardigen , hoewel cirkelvormige of vierzydige gemaklyker fchynen; een overtuigend bewys,.dat zy haare kunst niet door opmerking verkreegen en door oefening volmaakt heeft, of, volgens overleg en keuze, waarfchynlyk ook niet met bewustheid weikt, maar dat haar kunstvermogen geheel in dc organifatie gegrond en enkel mechanismus is. De kundige voortbrengfelen der dieren geeven dus geen aanleiding ter bewondering van derzelver fchranderheid , maar tot Verheerlyking des Scheppers , die zulk eene wonderbaare organifatie vormde , waardoor zonder overleg zulke kundige werken worden voortgebragt. Indien men de meerdere en voor menschlyk kunstvermogen Dnbereikbaare volmaaktheid, welke de voortbrengfelen der natuure kenmerkt , buiten aanmerking laat, kan men dus de dieren, die het meest met indinkt begaafd zyn, en daardoor het voortreflykstwerken j met onze uurwerken en automates vergelyken. Zodanige diereii althans kunnen niets anders doen, dan hetgeen dezelven werktuiglyk moeten verrichten; -— zy kunnen geen waarneemingen opdoen, noch den kring hunner werkzaamheid uitzetten, ■- Dienvolgens zyn die dieren, by welken men een volmaakter inftinkt aantreft, met de daad min voortreflyk dan dezulken > welke het minst met inftinkt begaafd zyn. Dus hebben de verhevener foorten der gen ved minder inftinkt, dan de infectem De Mn! . het peard en de eltfant, by voorbeeld, hebbes  7 a n het k w a a d. 197 tien weinig aangeborens, in vergelyking, met de bei, de rups en fpiri, maar ecrstgemelden kunnen zeer véél leeren en veele bekwaamheden verkrygen , waartoe gemelde infect.cn ongcfchikt zyn. De volmaakbaarheid Haat dus in een omgekeerde reden met het inftinkt , gelyk de onfeilbaarheid zich met deeze in een rechtftreekfche evenredigheid bevindt. Dienvolgens is een fchepfel te onvolmaakter, naarmate hetzelve uit eigen aart onfeilbaarcr is. Beide uitevften zyn, ten deezen aanzien , eikanderen gelyk. Volmaakte wyshcid is onfeilbaar, om dat zy alles weet en altyd het beste kiest. Zo ook de volkomene werktuiglyke onweetendheid, naardien deeze niets kent, niets kan kiezen en volftrekt gedrongen is den bepaalden weg, welke het mechanismus leidt, te volgen. Alles wat tusfchen deeze twéé uiterften ligt , is, in meerdere of mindere maate, afwyking of dooling onderworpen. Niets derhalven is onfeilbaar dan de Godlyke Alweetendheid cn het enkel verftand- en willoos inftinkt. De eerfte kan de mensch , gelyk wy gezien hebben, n iet bezitten, en ook het laatfte niet dan ten kosten van verftand, oordeel , keuze, volmaakbaarheid en genoegen , en verlaagd tot een enkel werktuig, zonder eigen bewustheid en werkzaamheid , ten .welken pryze niemand, hoe zeer overtuigd van de voordeden, welke het inftinkt vergezellen , verkiezen zal de onfeilbaarheid te verkrygen (*). C?od heeft den mensch zo veel inftinkt gegeeven, als dezelve onvermydelyk noodlg iiadt, om het leven te onderhouden, éér dat het verftand gevormd was, en ook, ingeval hetzelve niet volkomen (*) Men zie herders gedachten, ter Philofofifche befchou' wing var. dc gefchiedenis der menschheid, N 5  IQ? DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN komen ontwikkeld wierdt, zo veel als noodig was tot inftandhouding van het leven, en tot voortteeling des geflachts. Doch meerder heeft de mensch niet ontvangen , naardien de hoogere graaden des inftinkts , en wel zulk een volmaakt inftinkt, waardoor elke verkeerde richting en werking der krachten, benevens het zedelyk kwaad voorkomen zou worden, geheel en al onbegaanbaar is met verftand en vryheid, — de goedertierene bedoeling om den mensch voor zedelyke deugd gefchikt te maaken en ter hoogere gelukzaligheid opteleiden, verydelen, en de ontwikkeling der vermogens, het aanwinnen van kundigheden onmooglyk maaken , met één woord alle de onderfcheidende voortreflykheid van den mensch vernietigen zou. Te begeeren dus, dat de mensch door een volmaakt inftinkt onfeilbaar en voor zedelyk kwaad beveiligd ware , is een ongerymd verlangen, en de fchadelyke gevolgen van het niet hebben van zodanig dnftinkt zyn onvermydelyk , by aldien de voortreflyke plaats hebbende inrichting , met betrekking tot de volmaaking van den mensch , ftand zal blyven houden. Wat ten sden de drift ter naarvolging aangaat, ook deeze maakt de hartstochten niet ontbeerlyk. Want indien de mensch, met deeze drift toegerust, van harts tochten vry ware, zou hy zich echter nog aan veele nalatigheden fchuldig maaken, by gebrek aan uitlokkende voorbeelden, en ook veel kwaads bedryven, byaldien het model niet goed , of voor den perfoon en de omftandigheden des naarvolgers ongefchikt ware. Men zal inbrengen , dat de naarvolging verftandig behoort tejweezen. Doch alsdan is de naarvolging niet de dryfveer van werkzaamheid , deeze wordt in zodanig geval  V A N HE T K W A A D. geval opgeleverd door het oogmerk 't welk het verHand zich ter bereikinge voorftelt; en van waar dit anders, dan van de behoeften, van de gewaarwordingen en van de begeerten, — welke echter onvermydelyk oorzaaken zyn van de hartstochten , gelyk ftraks getoond zal worden. En wat het modél zelve aangaat, dit kan enkel door naarvolging niet tot modél geworden zyn, naardien wy anders van naarvolgüTgea tot modellen in het oneindige zouden moeten opwaarts klimmen. Het modél onderftelt dus andere driften, waardoor hetzelve zodanig geworden is. Zo is het ook ten Aden met de kracht der gewoonte, of de hebbelykheid gelegen ; deeze kan even min de eerde aanfpooring tot werkzaamheid zyn, naardien dezelve niet dan door lange oefening en bevlytiging kan verkreegen worden , de mensch dus alvorens reeds in werkzaamheid gebragt moet weezen , en zulks dienvolgens eene voorgaande aandryving onderdek. Deeze kan in den inwendigen aandrang der krachten tot bezigheid niet gelegen zyn, naardien deeze zichzelven zeer ongelyk is; evenmin ook in de zucht tot naarvolging ; omdat tot gelykvormigheid van handelvvyze, (welke door de gewoonte wordt voortgebragt,) bepaaling van werkzaamheid behoort, en de mensch dus fteeds naar hetzelfde voorbeeld zou moeten handelen, terwyl hy door verfcheiden modellen omringd is, welke geenzins onderdeld kunnen worden, volgens hetzelfde ontwerp werkzaam te weezen. —— De bepaaling van werkzaamheid, welke de gewoonte voortbrengt , kan dus door niets anders dan door de behoefte en gewaarwordingen te wege gebragt worden. Laatstgemelden zyn dus blykbaar onontbeerlyk. Deeze hebben wy thans te befchouw en. Be-  ico DE OORSPRONG EN ÏÏD5"L!JJCES Behoeften brengen onvermydelyk gewaarwordingen voort: onaangenaame naarnlyk , of fmart by het gevoel der behoeften zeiven; aangenaame daartegen, of genoegen , by derzelver voldoening of bevrediging. — De hevigheid der gewaarwordingen nu verheft de driften tot hartstochten. Dit nu is onvermydelyk en tevens zeer heilzaam, 't Is onbetwistbaar , dat de mensch gewaarwordend vermogen hebben moet, het genoeglyke of fmartelyke hangt van de voorwerpen af. 't Is onmooglyk en ook geenzins wenfchelyk, dat alle voorwerpen even flerken indruk maaken zouden. Indien weinig trefFende, eenigen indruk maaken zullen , moeten de hevig werkenden, zeer flerke indrukken te wege brengen. Wanneer de fterkere indrukfels zulke hevige uitwerkfels, als wy betreuren, niet konden hebben , zouden de zwakkere aandoeningen in 't geheel geenen indruk veroorzaaken , waardoor wy aan veel onheils blootgefteld zouden weezen en zeer veel goeds zouden misfen. — De Wilden, wier behoeften en hartstochten in zeer naauwe perken begrensd zyn, zyn zekerlyk van veel kwaads, dat ons drukt, bevryd; veele ondeugden , welke onder ons plaats hebben, zyn hen onbekend , en zy begaan niet die duizende dwaasheden, welke wy betreuren, maar wat is ook hieraan verknocht ? geheele dagen blyven zy volkomen werkeloos, en hunne krachten, althans hunne zielsvermogens worden niet geoefend , en wie onzer zou, om van het kwaad, waarvan zy bevryd zyn , ontflagen te weezen , hunnen toeftand wenfchen , de fynere ge» ncugten der befchaaving, der uitbreiding van kennis en vordering tb zedelyke volmaaking willen mis- fen ? Men lette toch hoe naauw het kwaad aan hst goed verknocht, en hoe onmooglyk het is van het "erfte  VAN HET KWAAD. 28- eerfte bevryd te zyn , wanneer men het laatfle zal beiiouden! Bovendien: zonder hartstochten, zonder plotsfelyke en hevige opbruisfingen der driften zou zeer veel goeds achterwege blyven. Met flaauwe aandoeningen zal niet iemand met blykbaar levensgevaar, zich in 't water, tusfchen dryvende ysfchollen , in de vlammen of onder uitgetogen zwaarden begeeven, om bet leven zyns natuurgenoots te redden. Met zwakke aandoeningen zal geen meisje zich in de gelegenheid begeeven moeder te worden , en geen moeder haare moeilyke plichten omtrent haaren jonggeborenen met aanhoudenden vlyt en zorge volbrengen. Gewaarwordingen dus zyn noodzaakfyk, hevige gewaarwordingen onvermydelyk, en het kan niet uitblyven, of dezelven moeten de driften verheffen tot hartstochten , in graad en maate geëvenredigd aan den meerderen of minderen fterken indruk, te wege gebragt door de gewaarwordingen of aandoeningen. Dienvolgens zyn hartstochten ,teu aanzien van derzelveroorfprong, onvermydelyk, en, gelyk getoond is, met opzicht tot derzelver nut, onontbeerlyk. Wy hebben nu nog te onderzoeken, of het verftand, 't welk wy als het laatfle middel om zonder hartstochten werkzaam te weezen voorflelden , de daartoe vereischte aanfpooring oplevere ? En of hetzelve, daar de hartstochten toch onvermydelyk zyn , niet zou kunnen dienen dezelven in het vereischte perk eener geregelde werking te houden ? Alle menfchen hebben verftand of rede, zy hebben nog boven dat, driften en hartstochten , en met dat al zyn de meesten hunner traag en onwerkzaam. Hoe zou het dan zyn , indien zy met niets dan met verftand uitgerust waren ? Te meer, daar het verfland op  202 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN opzichzelven geen dryfveer is tot werkzaamheid : de voorfteliingen door hetzelve opgeleverd, moeten ver* fterkt worden door het gevoel van behoefte, bewustheid van plicht of erkentenis van belang, en dus doo# zodanige gewaarwordingen, welke ons dringen overeen, komftig die voorfteliingen te handelen , 't zy tot bevordering van eigen welzyn , of dcor onwillekeurige aandrift van medegevoel (medegenot of medelyden) met den toeftand van anderen. Bovendat moet men in aanmerking neemen , dat het verftand flechts dan dienen kan, als hetzelve ontwikkeld, met kundigheden en ondervindingen verrykt is , en daardoor de vereischte vorming verkreegen heeft. Deeze ontwikkeling echter vereischt anderfoortige fterke driften, welke den mensch dringen, deezen arbeid op zich te neemen. Deeze anderfoortige driften, (dryfveeren tot werkzaamheid,) nu , kunnen niet anders dan uit de behoefte ontleend worden , naardien het eene onwederleglyke grondftelling is, dat de mensch geenen aanhoudenden arbeid zonder noodzaaklykheid, dat is , ter vervulling van behoeften, op zich neemt. Wat nu de vraag aangaat, of het verftand de hartstochten beftuuren kan ? Dezelve wordt door algemcene opmerking en eenpaarige ondervinding ontkennend beantwoord. Het is waar , veeltyds kan de mensch de uitbarsting zyner hartstochten betoomen, voornaamlyk wanneer dezelven niet zeer hevig zyn. Dan zulks gefchied nimmer dan met behulp, of liever door dc kracht van een tegengeftelde fterkere gewaarwording of drift. Dan in dit algemeen antwoord zal men vermoedelyk niet berusten. Ook is het der moeite wel waardig, ja buiten kyfvan zeer veel aangelegenheids, bepaalde- lyk  VAN HET KWAAD. SOJ lyk te onderzoeken of het verftand, of de rede, in ftaat is het gedrag te beftuuren.? Dit voorftel ontbindt zich in de volgende vraagen: — i. Kan het verftand altyd dato-een opmerken, wat het behoort optemerken, indien het ons gedrag zal bepaalert , en de vereischte richting geeven? — 2. Wanneer het zulks opmerkt, bepaalt het dan den wil ? 3- & de wii> welke door het verftand bepaald wordt, de werkende oorzaak van ons gedrag ? —- Door de eerfte deezer vraagen heeft men niet te verftaan, of de mensch alweetend en onfeilbaar in alle zyne opmerkingen en beoordeelingen kan zyn: (dat zulks onmooglyk is, is reeds voldongen uit de noodzaaklyke bepaaldheid, zo volftrekte als betreklyke, in de tweede Verhandeling en in het begin van deeze;) maar, of de mensch fteeds ten rechten tyde datgeen kan opmerken, 't welk in zynen kring voorhanden is , en daarover zodanig kan oordeelen , als hy by andere gelegenheden gedaan heeft ? Hoewel de ondervinding dit blykbaar ontkennend beflist, verdient het evenwel een byzonder onderzoek, of het verftand by de voorftelling der dingen, by de herinnering, de opmerking en beoordeeling , .aclif werkzaam, of enkel pasfif lydend zy, even gelyk een fpiegel tot de voorftelling der voorwerpen niets doet, maar flechts de lichtftraalen van dezelven, of, om zo te fpreeken, dê indrukfels van buiten ontvangt ? Met andere woorden , of het verftand eene eigene kracht hebbe, of op den aanftoot van voorwerpen moet wachten? —— Men kan de onderfcheidene verrichtingen des verftands aldus clasfifïceeren: 1. Het ontvangen van voorftellingen , ideën, van buiten; ï. De  204 DE OORSPRONG EN BEDOELTNGEN 2. De wedervertegenwoordiging derzelven , door verbeelding en geheugen; 3. De befchouvving derzelven , of de bepaalde vestiging der opmerkzaamheid; 4. De vergelyking derzelven , ter ontdekking van derzelver onderlinge betrekkingen. Het is bellist dat wy de ideën door de zinnen en het gevoel van hetgeen binnen ons omgaat , ontvangen. Een blindgeboorene kan, niettegenftaande alle infpanning en onderrichting , geen denkbeeld van kleuren verkrygen. Even zeker is het , dat de ideën, duidelyk of duister zyn, naar maate van de fynheid of ftompheid onzer zintuigen. — Enkele vatbaarheid fchynt genoegzaam om het verftandelyk vermogen van denkbeelden te ontvangen te verklaaren , zonder daar» by eenige eigene werkzaamheid te onderftellcn, even gelyk de enkele ontvanging der lichtftraalen van eenig voorwerp op de oppervlakte van den fpiegel, genoegzaam is om het fchynbeeld te vormen, zonder dat de fpiegel zelve daartoe iets behoeft te doen. Dit wordt niet wederfproken door het verbaazend onderfcheid, 't welk zich, tusfchen menfchen en menfchen , ten aanzien der vatbaarheid, opdoet, noch ook door de opmerking, dat kinderen en afgeleefden niet zo gcmaklyk denkbeelden verkrygen als perfoonen van middenbaaren ouderdom , naardien , om de reeds gebruikte gelykenis nogmaals te bezigen, ook een fpiegel, naarmaate het glas zuiverer, helderer en beter gefleepen is, de voorwerpen ook duidelyker voorftelt, zonder dat eigen werkzaamheid, van dat werkloos ding eenigen invloed daarby kan onderfteld worden te hebben : eveneens worden de gemelde verfchynfe'.s door de onderfcheiden gefteldheid der organifatie voldoende  VAN HET KWAAD. 20$ doende opgelost, zonder dat men noodig hebbe, eenige eigenlyke medewerking des verftands te onderHellen. Dl wedervertegenwoordiging van voorftellingen en afgetrokken denkbeelden of het geheugen , benevens de verbeelding, voor zo ver dezelve in herroeping van zekere beeldtenisfen voor den geest beftaat , fchynt mede geen eigen werkzaamheid des verftands te onderftellen of van den wil aftehangen. Immers wy kunnen, niettegenftaande alle infpanning en moeite, ons fomtyds niet datgeen te binnen brengen 't welk wy wenfchen , terwyl deeze gezochte denkbeelden zich by andere gelegenheden, zonder dat wy haarer behoeven , plotfelyk en als van zeiven voordoen. Men zal zeggen, dat, hoewel,het niet altyd gelukt zich zodanig denkbeeld te vertegenwoordigen, 't welk men zich wilde herinneren , zulks echter fomtyds gebeurt, en de infpanning dikmaals de gewenschte uitwerking heeft. Dan by aldien de wil met de daad het vermogen hadt, naar willekeur zekere denkbeelden opteroepen , is het zeer zonderling, dat dat vermogen zo zeldzaam werken kan , daar hetzelve toch altyd behoorde te kunnen werken, zo lang alle krachten in welftand zyn. De beweeging van mynen arm , by voorbeeld , ftaat onder de heerfchappy van mynen wil, dan deeze beweeging wordt ook telkens voortge» bragt, zo lang myn arm gezond is. Dit echter is geenzins het geval met het geheugen. En vanwaar komt het, dat wy ons thans juist dit of dat denkbeeld willen herinneren? Immers vandaar , dat wy op dit oogenblik met zeker denkbeeld bezig zyn, 'twelk met dat, welks vertegenwoordiging wy begeeren , vermaagfchapt is. Het tegenwoordig wvseeg. /. Deel. O zynde  20Ö DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN" zynde denkbeeld heefc ons voor 't geheugen gebragt.' dat wy een ander gelykfoortig denkbeeld gehad hebben. Dan deeze algemeene herinnering reeds is niet de werking van onzen wil , maar van de aanecnfchakeling der denkbeelden. Thans doorzoeken wy de venvandte denkbeelden , welke daardoor reeds opgewekt, zich meer of min duidelyk vertegenwoordigen, totdat wy het gezochte gevonden hebben ; hierby nu heeft de wil niets meer of anders gedaan, dan dat zy de opmerkzaamheid bepaald heeft; en ver van daar, dat dezelve zekere werking voortgebragt zou hebben , is de wil zelve niet dan door de voorhandene denkbeelden en derzelver verband voortgebragt. In het algemeen is het eene blykbaare ftrydigheid te onderftellen, dat de wil zeker bepaald denkbeeld kan voor 't geheugen brengen ; want om hetzelve te kunnen oproepen , moet hetzelve voor den geest tegenwoordig weezen, en tevens afweezend zyn, om de oproeping noodig te hebben. De wil kan in deezen flechts door eene algameene gelykvormigheid en duistere herinnering voortgebragt worden. Dienvolgens is de herinnering, hoewel duister1, vroeger voorhanden, dan de wil ; deeze is niet oorzaak van geene, maar omgekeerd. Men zal hiertegen inbrengen, dat, indien de herinnering gegrond is in de aanéénfchakeling of het verband der denkbeelden, zulks echter niet ten allen tyde het gezochte denkbeeld vertegenwoordigt , hoewel de voorgedraagen onderftelling zulks fchynt medetebrengen. Dan hieromtrent komt in aanmerking, dat de verknochtheid der denkbeelden onderfcheiden graaden heeft, waarvan de eene fterker en dienvolgens werkzaamer is, dan de andere. De denkbeelden zyn  VAN HET KWAAD. 20? zyn vooreerst flechts door algemeene gelykibortigheid en niet individueel aan eikanderen gehecht ; dienvolgens heeft de aaneenfchakeling van ideën haare volkomene werking gedaan, wanneer zy de duistere herinnering , en den wil om zich zeker bepaald denkbeeld te vertegenwoordigen , heeft voortgebragt. Dit echter, kan van den wil niet gezegd worden, want behalven dat deeze niet altyd de vereischte werking doet , kunnen 'er ook in denzelven geene graaden weezen. De weder-vertegenwoordiging van zekere denkbeelden, benevens de verbeelding, wordt dus niet te wege gebragt door den wil, maar vooreerst , door de aaneenfchakeling van denkbeelden, en ook ten tweeden door zekere tot nog onverklaarbaare trilling of fpeeling van de organen der hersfenen, welke door de be« weeging van 't bloed voortgebragt of bepaald, althans gewyzigd wordt. De laatfle onderftelling verklaart verfcheiden' verfchynfels : de levendige fantafiën der kinderen , toetefchryven aan den fnelleren omloop van derzelver bloed ; de fterke imaginatie van dronken perfoonen , die dingen zien en gelykheden opmerken , welke niemand buiten hen bemerkt, en welke aan niets anders dan aan de heviger beweeging van hun bloed kan worden toegefchreeven; zo ook de zonderlinge fantafiën van luiden die de koorts hebben, 'c welk door den onregelmaatigen en ve fndden omloop van derzelver bloed gemaklyk te verklaaren is; gelyk mede de zonderlinge voorltellingen in den droom, wanneer de maag overlaaden en het bloed verhit is. Dus ook ziet de mensch in het woeden van- hevige hartstochten , 't geen hy in koelen bloede niet ziet, en niemand buiten hem bemerkt. Wanneer men zich recht O a in-  S08 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN" ingefpannen met denken onledig houdt, worden dé denkbeelden allengs duidelyker, doch tevens het bloed meer en meer verhit, de polsllagen vermenigvuldigen , de wangen gloeien , totdat de uitputting den arbeid eindigt. Voor zo ver dus de herinnering en verbeelding door de fpeeling der orgaanen ontftaat, is dezelve mede aan onzen wil niet onderworpen, dan voor zo ver wy door verfcheiden middelen den omloop van ons bloed verfnellen en op onze levensgeesten werken kunnen ; gelyk menig dichter en fchryver zich van verhittende dranken bedient, om zyne verbeelding optewekken. De enkele wil is onvermogend zulks te doen, en men ziet overtuiglyk , dat de wedervertegenwoordiging van denkbeelden door geene eigene kracht des verftands voortgebragt wordt; maar dat geheugen en verbeelding enkele vatbaarheden of lydelyke eigen, fchappen zyn , welke, om in werking te geraaken , door eenen aanftoot van buiten getroffen moeten worden. De opmerkzaamheid is mede flechts eene lydende hoedanigheid, welke geenzins eenige eigen werkzaamheid onderftelt of onder de heerfchappy van den wil ftaat. Dit toont ons de ondervinding zeer overtuiglyk: immers wy kunnen niet altyd , wat moeite wy ook aanwenden, onze opmerkzaamheid vestigen , en zyn in andere gevallen zeer dikwyls buiten ftaat dezelve , hoe zeer wy zulks begeeren , aftetrekken van zulke voorwerpen , welker befchouwing ons onaangenaame gewaarwordingen veroorzaakt. Beide verfchynfëls worden te wege gebragt, doordien onze aandacht niet door onzen wil , maar door de aantreklykheid deivoorwerpen zeiven bepaald wordt. —— Somwylen fchynt het ons, wel is waar, als of wy opmerkzaam kunnen  VAN HET KWAAD. £09 kunnen weezen, wanneer wy dit begeeren, doch onze wil is in zodanige gevallen niet de oorzaak der opmerkzaamheid , maar de opmerkzaamheid, voortgebragt door het belangryke of uitlokkende der voorwerpen, wordt goedgekeurd door onzen wil. (In de befchouwing hiervan heeft eene verwisfeling van wil (volunïar,) met bewilliging, (confenfus)plaats.) Infpanning en wil te faamen gepaard opmerkende, waanen wy dat de wil de aandacht bepaald heeft, omdat wy, door de ondervinding van den invloed van onzen wil op vrye lichaamlyke beweegingen, gewoon zyn, ons dezelve als de oorzaak van onze bedryven voorteftellen , en dus befchouwen wy, door eene onvolledige opmerking misleid, al ons doen als werking van onzen wil, hoewel ten aanzien der opmerkzaamheid de zaak van een tegengeftelden aart is.'— Wyders moet men in aanmerking neemen, dat flechts zulke voorwerpen onze opmerkzaamheid voortbrengen , welke iets opmerklyks hebben , het zy uitfteekende behaaglykheid, ongewoone haatlykheid , nieuwheid, zeldzaamheid, buitengemeene grootheid of treffende belangrykheid. Te zeggen dat zodanige voorwerpen onze ernftige begeer •, te ter nadere of langere befchouwing, en daardoor onze opmerkzaamheid, gaande maaken, flrydt tegen de ondervinding , dat wy onze aandacht dikwerf niet kunnen aftrekken van zulke voorwerpen , van welken wy dezelve gaarne wilden afwenden. Want, wanneer het aantreklyke der voorwerpen in iets onbehaaglyks gelegen is , verwekt zulks veeleer afkeer dan begeerte. Wie heeft, by voorbeeld, niet wel eens zeer droevige of walgelyke vertooningen gezien , welke hem nog lange daarna voor oogen zweefden, zonder dat men zich in ftaat bevondt, de afzichtige beeldtenisfen uit de O 3 zinnen  210 DE OORSPRONG EN ïEDOELIXCEM zinnen te weeren ? Dienvolgens verwekken af- zichtige voorwerpen den wil niet, en de wil, welke niet voorhanden is , kan de opmerkzaamheid op deeze voorwerpen niet richten. Niettegenftaande den grootften afkeer beftaat echter gevestigde opmerking; deeze is bygevolg geen uitwerkfel van den wil, maar v.-.n de r.antrcklyklicid der voorwerpen, welke daardoor onmiddelyk, en niet door tusfchenkomst van den wil, wordt voortgebragt. Gelyk dus de wil ten aan- ziene van onbehaaglyke voorwerpen niet kan werken, heeft men ook geen reden te onderftellen, dat zulks by voorwerpen, welke aangenaame gewaarwordingen verwekken ,zou plaats hebben. Waaruit dus volgt, dat de opmerkzaamheid door de aantrekiykheid van eenig voorwerp ontftaat, en, om geboren te worden, eenen aanftoot van buiten behoeft , en dienvolgens , dat deeze hoedanigheid der ziele geen eigen werkzaamheid onderftelt, maar enkel in ontvangbaarheid of lydende vatbaarheid beftaat. Hierop zal men veelligt aanmerken , dat ook aanleidingen,welke niet in het voorwerp zeiven geiegen zyn, cikwyls den aandacht bepaaien ; dus zal men een middenmaatigboek met oplettendheid leezen of een flechte redenvoering met aandacht aanhooren , wanneer men naamlyk daarbyeen anderfoortig belang heeft, by voorbeeld, byzondere betrekkingen met den opfteller. Doch alsdan wordt de opmerkzaamheid door driften voortgebragt, en deeze zyn iets anders dan de wil , welke altyd door bewustheid en inzicht verzeld wordt, waarmede de driften niet altoos gepaard gaan. Laatstgemelden zyn altyd met beweegingen des lichaams verknocht. Indrukken van uiterlyke voorwerpen, cpwelh'ngen der fantafie en verfneld; er.d.jop des hloeds , zvn of oorzaaken der driften of der-  VAN HET KWAAD. *H derzelver uitwerkfelen. De wil is koel, en heeft met de driften niets gemeen. Wy willen nooit zonder onzen wil gpedtekeuren , terwyl wy onze driften veelal afkeuren. Dikwyls zelfs zyn wil "en driften rechtftreeks tegen eikanderen gekant. De wil heeft met het inzicht fteeds dezelfde maate en bepaaling, en hangt van ons af, voor zo ver als het inzicht in onze magt ftaat, terwyl wy de driften onmiddelyk m het geheel niet in onze magt hebben. Wy kunnen hunne werkingen wel maatigen of beperken, maar op henzelven kunnen wy flechts door het lichaam en door de voorwerpen, (de gelegenheid geevende oorzaaken der driften) werken. Vanhier dat men den toornigen van zynen belediger wegvoert, en de treurige van het lyk haars geliefden verwydert, om beider aandoeningen te leenigen. De driften zyn onloochenbaar enkel pasfif, daar zy van buiten in werking gebragt moeten worden ,• waaruit dus ook volgt, dat, voor zo verre zy de opmerkzaamheid bepaalen, zulks van den wil niet afhangt De opmerkzaamheid dienvolgens bepaalt zich zelve niet, maar wordt door de voorwerpen bepaald; 't geen haar het voorkomen eener active hoedanigheid geeft, is dat zy aan vermoeienis onderworpen is, maar zo is het ook met oog en oor gelegen, fchoon beiden zekerlyk geen eigen kracht hebben en enkel lydende hoedanigheden zyn. Wat nu eindelyk het vermogen aangaat, devoorftellingen met eikanderen te vergelyken en derzelver betrekkingen te ontdekken, of de redekaveling, — ook deeze onderlTelt geen eigen werkzaamheid des verftands , noch ftaat onder heerfchappy van den wil, want het verftand kan niet alle die voorftellingen, wier O 4 ver-  2T£ DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN vertegenwoordiging vereischt wordt, oproepen , gelyk wy gezien hebben , noch de voorftellingen van de rechte zyde voor den geest brengen, en vergelyken; waaruit volgt, dat practikaale dwaaling onvermydelyk is. Om zich de voorftellingen zodanig te vertegenwoordigen , als juist thans te pasfe zou komen, wordt een gelukkig oogenblik vereischt , en om de* juiste onderlinge betrekking van twee voorwerpen of voorftellingen, welken zich in derzelver waare of thans vereischte gefteldheid voordoen , intezien , of eene goede vergelyking te maaken, is het noodig, dat deeze betrekking iets treffends hebbe , dat zich als van zeiven voordoet. Dit blykt, daar men, niettegenftaande alle infpanning, dikwyls tot redeniug ongefchikt, cn onvermogend is de betrekkingen der dingen intezien , terwyi men daarentegen op andere tyden zeer verwyderde betrekkingen zonder eenig nadenken opmerkt. Dus, by voorbeeld, wordt hetgeen men gewoon is, geestige of aartige zetten te noemen, geboren uit eene foelie opmerking van niet in 't oog vallende en diep liggende betrekkingen en gelykheden. Onopgemerkte betrekkingen der dingen ontdekt men doorgaans flechts dan , wanneer een vreemd voorwerp zich aan onze zinnen of geheugen in betrekking tot dezelven, voordoet. Dus deed de val van eenen appel .newton zyne theorie van de beweeging der hemeïfche lichaamen ontwerpen , en op zodanig eene toevallige wyze vondt archeuedes het middel, om de echtheid der goudene kroon van dyonisius te onderzoeken, waarover hy zo lange te vergeefs hadt nage- dacht. Even zo gebeurt het nog dikwyls , dat men .zonder kenlyke aanleiding, een denkbeeld of waarheid vindt, of, om dit naauwkeuriger uittedrukken, dat  VAN HET KWAAD. SIJ dat zich dezelve ongezocht voordoet. En zo is het, in het algemeen, gelyk zeker 1'chryver aanmerkt, met onze uitvindingen gelegen, wy vinden zen iet, maar. zy vinden ons. Daar het oordeclen gegr mö en overeenkomffig met het plaats hebbend vo j. komen der dingen en derzelver betrekkingen , en zulks ean ons niet afhangt, is het blykbaar, dat wy het oordeclen niet in onze magt hebben , en dienvolgens, dat het redenend vermogen eene pasfive bekwaamheid is. Dit wordt bevestigd door dc ondervinding, welke ons doet ontwaaren, dat wy op verfehillende tyden niet op gelyke wyze over dezelfde zaaken denken, 't welk veroorzaakt wordt door het verfchil van eigene gemoedsgefteldheid en het onderfcheiden verband , waarin hetzelfde voorwerp zich op verfcheiden tyden voordoet. By dit alles komt nog in aanmerking, de invloed, welken de driften en hartstochten op onze oordeelvellingen hebben: een toornig mensch, by voorbeeld, befchouwt eene ontvangene belediging geheel anders, dan de koele aanfehouwer ; de vreesachtige waant door veelerki dreigende gevaaren omringd tezyn , welke de kloekmoedige niet bemerkt ; en hoe deerlyk wordt ons oordeel veeltyds door liefde, door vriendfehap , door jalouzy of vyandfehap misleid, en wy daardoor tot kwalyk beradene flappen vervoerd! Gebeurt het niet, dat de braafllen, met de edelfte gevoelens en beste oogmerken , aan huichelaaren en bedriegers vertrouwen, en aan de trouwlooste en wispeltuurigfle coquetten de zuiverfle en hartelykfle liefde fchenken ? — Zulke dwaalingen kunnen aan den wil niet toegefchreeven worden: want, dat zulks niet moedwillig gefchied , blykt niet alleen daaruit, dat men ach dikwyls tot zyne gevoeligefchadebedrogen vindt, O 5 maar  214 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN maar ook doordien het den mensch volitrektelyk onmooglyk is tegen zyne overtuiging te oordeeten, hoewel hy door behoefte of hevige drift vervoerd tegen dezelve kan handelen. Onze oordeelvellingen komen ons altyd voor waar te weezen , fchoon wy by een veranderd voorkomen der dingen derzelver valschheid inzien; dan het is blykbaar, dat, by aldien het in onze magt ftond, de voorwerpen altyd van de rechte of thans te pas komende zyde te befchouwen , wy wel zorge zouden draagen, dat onze oordeelcn en befluiten ons zo veele nadeelen niet veroorzaakten, als helaas! zo dikwerf gefchied ! - Wanneer wy onze eigene bewustheid vraagen, komt het ons, wel is waar, voor, als of wy, in de meeste gevallen althans, denken als wy willen denken, en dat dienvolgens het vermogen van redening eene daadlyke (active) kracht is : dan hieromtrent dient aangemerkt, dat wy eene algemeene neiging tot denken hebben, deeze eene geduurige wil is, die, altyd voorhanden zynde , telkens het denken verzeil; weshalven het niet te verwonderen is, dat wy willen denken, als wy zulks met de daad doen. Dan even waar is het, dat wy niet altyd kunnen denken, als wy zulks willen. Hiervan kan niemand, meer ondervindeiykc overtuiging hebben , dan de Dichter en oordeelkundige Schryver. Nu eens vloeien de denkbeelden hen derwyze toe, dat hunne hand met alle lenigheid derzelver fpoedigen loop niet kan byhouden; dan weder gaan dagen en weeken voorby , dat zy niets denken, niets vinden, geenen regel fchryven kunnen. En wie durft zich mftonten, daaruit, dat elke daad van denken door een bcfluit van den wil verzcld wordt, het gevolg optemaaken, dat de daad van denken  VAN II E T KWAAD. 215 ken door het befluit van den wil wordt voortgebragt? Veeleer heeft het tegendeel plaats. Even gelyk een welaangerechte tafel de eetlust gaande maakt, even zo verwekt en bepaalt de gelegenheid om te denken, de algemeene neiging tot denken, en brengt dus de inwilliging voort. De fnelheid deezer werkingen, welken geenen merkbaaren tusfchentyd openlaaten , veroorzaaken, dat de onopmerkzaams, welke gewoon is, en niet recht, zyne lichaamlyke beweegingen als zynen wil onderworpen te befchouwen, van deze tot geene befluit, en zyn denken en oordeelen, even gelyk de beweegingen van zynen arm , aan zynen wil toefchryft. De misleiding ontftaat doordien men de inwilliging, (sonfenfus) met den wil (yoluntas) verwart, tusfchen welken echter een wezenlyk onderfcheid is , zynde de eerstgenoemde, terwyl de laatstgemelde aétif js, enkel pasfif. Uit al het gezegde kunnen wy dus het befluit opmaaken , dat denken en oordeelen van ons niet afhangt, vermits wy de gefteldheid en betrekkingen der ding°en niet anders kunnen opmerken , dan dezelven zich voordoen in die betrekkingen, in welken de voorwerpen zich op dat oogenblik aan ons vertoonen P welke betrekkingen van ons niet afhangen. Dienvolgens kan de mensch niet anders opmerken cn oordeelen, dan hy werklyk doet; de ziele nu moet ten allen tyde den toeftand haarer denkbeelden volgen, praclikaale dwaaling is bygevolg onvermydelyk. En hieruit moeten wy befluiten , dat de verftandelyke vermogens op zich zelfs buiten ftaat zyn den mensch in werkzaamheid te brengen , en kunnen 'er reeds te vooren uit opmaaken, dat dezelven onvermogend zyn de hartstochten te beftuuren. Dan  %\6 DE 00RSPR. EN BEDOELINGEN VAN HET KWAAD,' Dan om het beweerde, dat het verftand geenen invloed heeft op het gedrag, noch ter aanfpooringe tot werkzaamheid , noch ter beftuuringe , verder te ftaaven , en de onvermydelykheid van het zedelyk kwaad te voldingen , hebben wy nu verder te onderzoeken of de inzichten en oordeelvellingen den wil bepaalen kunnen, en of de wil, voor zo verre dezelve door het verftand wordt veroorzaakt , werkzaamheid kan voortbrengen? — Waarby dan nog te letten ftaat op den aart en de noodzaaklykheid der hartstochten , benevens op de tegengeftelde krachten, welke derzelver overmaatige werking verhinderen of ten minften beperken. Dan myn beftck verplicht my hier aftebreeken. Ik befpaar dus de voortzetting van het verflag der leere van den Heer villaume ter nadere gelegenheid; intusfchen de opmerkzaamheid van den Leezer uitnoodigende, op den voordragt van het zeer belangryke en opmerklyke , 't welk onze Berlynfche Wysgeer aanvoert, ten betooge van zyne laatfle Helling, dat al het goed uit kwaad ontftaat, en dat het kwaad , — beide het natuurlyk en zedelyk kwaad, — de bron van on~s grootheid en van ons geluk is; waarvan ik het zaaklyk verflag, na afhandeling van hetgeen wegens de onvermydelykheid des kwaads nog te zeggen valt, binnen korten hoop te leveren. G. J. V. R. Het vervolg by nadere gelegenheid;  IL NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE,   VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST EN VERSCHEIDENHEID DER MENSCHEN, DOOR J. P. M. Wanneer men de gefchiedenis der menschheid met een wysgeerig oog befchouwt, en de daaruit voortvloeiende algemeene waarheden op onderfcheide individus , ja op geheele volken toepast , zal men dra eene onzekerheid by zich zeiven ontdekken, of men zich meer over de eenvormigheid, dan over de verfcheidenheid der zedelyke fchepzelen, meer over de eenvoudigheid der dryfveeren tot, als over de veelvuldige verfcheidenheid van hunne handelingen verwonderen moet. Deeze gedagte , een natuurlyk gevolg myner befchouwingen over de voortreffelykhcid van den mensch boven die der dieren, met betrekking tot zyne natuurlyke historie, zal het onderwerp myner verhandeling zyn , daar ik kortelyk over de overeenkomst en verfcheidenheid der menfchen fpreeken, en de oorzaaken waaruit die ontftaan , zo wel als de gevolgen welke uit dezelve voortvloeijen , zo kort en duidelyk my mogelyk is , ontleeden zal. Befchouwen wy den mensch in zynen uiterlyken vorm, zo als hy zich op de bekende deelen des aardbodems  220 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST bodems genaturaliseerd heeft , dan moet de wysgeer zich over de overeenkomst en gelykheid der fchepfelen verwonderen , terwyl het oog van den natuurbefchouwer zich in die wonderbaare verfcheidenheid verliest. Overal ontmoet de Wysgeer dezelfde menfchen, overal de zelfde zintuigen, de zelfde evenredigheid der deelen tot eikanderen, de zelfde wyziging van gevoel, waarmede de mensch de aanwezende voorwerpen zich. voorftelt, de zelfde beweeging , rust , aandoeningen en zucht tot zelf bewaaring. Het zy hy den Patagoniër, den Esquimo, den Circasfiër of den Neger; den Otaheïter, of den Key-gus befchouwt, overal vindt hy den mensch. En welk een groote verfcheidenheid doet, zig niet in het oog van den natuuronderzoeker , omtrent die zelve volken op ! Hoe verfchillend is niet de grootheid en welgemaaktheid des ligchaams van een Patasonfchen reus, in vergelyking by een Efquimofchen dwerg ! Hoe verfehillende de kleur en fchoouheid van een' Circasfier by een' Neger van Senegal 1 Hoe oneindig fraaijer is niet een Otaheïter boven een Keyaofeen bewooner der Vuureilanden ; fchoon de betrekkelykc fchoonheid van den minfte , nog verre die der uitmuntendfte dieren overtreft, en dus het ftelzel van den Wysgeer, die alleen de uitmuntendheid der menfchen in het algemeen befchouwt , boven alle twyfeüng verheft! Onze oogen befchouwen onze medemenfehen als van eenen vorm : niets dan gelykheid en eenvormigheid ontdekt zich in eene maatfehappy , waarin dc menfchen zich onder elkanderen dagelyks zien, daar echter  en verscheidenheid der menschen. s2i echter de verfcheidenheid zo fterk p'aats grypt, dat de een den ander naauwlyks in eenige opzichten gelykende is. Pleegen wy de ontleedkunde raad , wy ontdekken de waarheid van deeze overeenkomst en verfcheidenheid nog duidelyker. In alle menfchen vinden wy de zelfde beenderen , fpieren , ingewanden , zenuwen, bloed- en watervaten. In ieder mensch echter verfchillen dezelve in grootte zwaarte, kleur, betrekkelyke ligging en loop zodanig, dat men die verfcheidenheid in elk individu, even als die der gelaatstrekken, zeker (tellen kan. De grootheid van den Schepper blykt zo wel uit de ftandvastige eenzelvigheid van het maakzel der deelen , tot het leven der fchepzelen gefchikt, dewelke noodzaakelyk eenvormig moesten zyn , zouden zy aan het oogmerk des Goddelyken makers voldoen; als uit de oneindige verfcheidenheid der minder tot het leven gefchikte deelen, daar zy, met dat verfchi aan het oogmerk der fchepping voldoende, de Almagt van den Maker op het duidelykfte kentekenen De nieuwfte waarneemingen van uitmuntende manpen die hun leven in het onderzoek der historie van de menschheid belteed hebben, leeren ons, dat men de verfcheidenheid der menfchen, ten opzichte van hunnen uiterlykenvorm en kleur, tot vyl hoofdfoorten brengen kan. Hiertoe behooren, in de eerfle plaats, de Europeanen, dc Lappen en Finnen; het oostlyke gedeelte van Afië , tot aan de Caspifche zee , de berg Taurus en de Ganges , het noordlyk gedeelte van Africa , en uit Am r ca de : sl imaux en Groenlanders. Deeze maaken de eerfle hoofdzoort uit, en zyn allen blank, pn natuur k. /. Deel ?  SB3 verhandeling over de overeenkomst in het algemeen welgemaakt. De tweede verfcheidenheid bevat het overige gedeelte van Afië over den Ganges, de Casfpifche zee en de rivier Oby, tot aan Nova Zembla. Dc bewooners van die landflreeken zyn bruin, olyfachtig van kleur, hebben kleine en naauwfluitende oogleedcn, en zeer dun hair. In het zuidclyke gedeelte derzelve, 'dat China en de koningryken Tunkin , Pegu en Siam bevat, hebben de Inwooners eene meer afgebroken fpraak , en zyn ook ontrouwer cn kwaadaartiger, dan die het noordelyker gedeelte bewoonen, waartoe onder anderen de Tartaaren, Calmukken en Japonezen behooren. Geheel Africa, buiten het reedsgemelde Noordelyke gedeelte, is het Moorenland: — deeze menfchen, dewelke het derde hoofdzoort uitmaken , onderfchejdeu zig door hunne zwarte kleur, grootte en fterkte , uitrekende bovenkaak, opgezwollen lippen, ingeclrukten en opgetrokken neus en zwart kroes hair. De vierde verfcheidenheid der menfehenvorming , bewoont het overige gedeelte van America. Zy kenfchetfen zich door de koperverwige kleur, door hunne tengerheid en dunne hairen. Tot de vyfde verfcheidenheid brengt men het nieuw ontdekte Zuiden, waartoe men ook de Eilanden van de Straat Sunda , de Molucfche en Philippifche Eilanden brengen kan. De inwooners deezer Eilanden zyn hoog bruin van kleur, met breede neuzen en dik hair. fokster verdeelt deezen weder in twee zoorten. De eene is blanker van kleur , welgemaakt, fterk van fpieren , aanzienlyk van grootte , en zacht en goedaartig van karakter. De ander zwarter, met hair dat kroes en wolachtig begint  EN VERSCHEIDENHEID DER MENSCHEN. ftij begint te worden, magere*, kleiner , levendiger dan de eerstgemelde, maar teffens wantrouwiger. De eerfle foort bewoont O - Taheïti, de SociëteitMarquifen- en vriendelyke Eiianden, het Paascheiiand en nieuw Zeeland. De tweede vind men in nieuw Caledoniën, Tanna en de overige Hebreïden, madir inzonderheid op Mullikollo. Zonder ons nu met de verfehillende wyzigingen dier hoofdfoorten, welke ontelbaar zyn, optehouden, zullen wy flegts kortelyk betoogen, dat 'er in die ontelbare verfcheidenheid eene zeer groote overeenkomst heerscht, Immers wat de lengte der menfchen in het algemeen betreft, men rekent dezelve op vyf en een half voet. De langde menfchen , welke wy uit de berichten der nieuwde reizigers kennen , zyn de Patagoniërs. In vroegere tyden hebben de zeelieden deeze menfchen tot reuzen gemaakt, en wonderbaare fabelen van hunne kolosfale grootte verhaald. Maar de getngenisfen van bougainville, commerson, canteret en bvron, leeren ons dat zy weinig grooter dan zes voeten zyn. De klemde volken, welke wy kennen, zyn nagenoeg vier voeten , de Eskimo namelyk, en de bewoneren van Terra del Fuego. • Wanneer wy nu het klimaat befchouwen , waari» deeze menfchen woonen , het voedfel dat zy gebruiken , de meer of mindere beweging welke zy oefenen; dan vinden wy niet alleen de oorzaaken deezer verfcheidenheid, maar wy moeten ons zelfs nog verwonderen over de groote eenvormigheid , welke de natuur ook in de grootte der menfchenbeelden waarneemt. p a Want  224. verhandeling over de overeenkomst Want daar de Patagoniërs, die Zuid America bewoonen, altyd te paard, zowel vrouwen als mannen, de vlakten doorzwerven , van de jacht leeven, raauw vleesch eeten, zich, enkel met een dierenvel om hunne fchaamdeelen gekleed, tegen de koude harden ; waar het klimaat, het voedfel en de levenswyze alles toebrengen tot de volkomene ontwikkeling desligchaams; zo leeft de Eskimo , de Groenlander, in een bevrozen land, daar de natuur kwynt, de dieren in hunnen groei niet ontwikkeld kunnen worden , en zelfs de planten niet tot hunne natuurlyke grootte kunnen opwasfen. Daarenboven eeten zy niet dan olyachtige visch , drinken traan , fluiten zich in hunne holen op, ademen geduurig die bedorven lucht in, en haaten de beweeging. Zo min dus hunne levenswyze natuurlyk is , zo min kan hunne ontwikkeling in een landftreek , alwaar de koude alle levende ligchaamen doet inkrimpen , cn zelfs den groei der planten vyandig is , natuurlyk zyn. Ook de verfcheidenheid van kleur , waarmede de menfchen zich onderfcheiden , heeft eene groote overeenkomst. Immers, hoe zeer zich de blanke huid van eenen Europeaan , van het ebbenhoute vel van eenen Senegalfehen Neger onderfcheidt, zozeer tekenen de nuances van den oiyfkleurigen , bruinen en geelen mensch, dat die verfcheidene verw alleen van het klimaat, waarin zy leeven, afhangt. zlmmerman heeft dit in zyne Aardrykskundige dierkunde door Geographifche bc-wyzen geftaafd. Rn de ontleedkunde leert ons , dat die ploffen van ons ligchaam, alwaar de meeste warmte, de fterkfte omloop der vochten en de meeste wryving is , ook meer geverwd zyn , meer naar het bruine trekken. D*  EN VERSCHEIDENHEID DER MENSCHEN. £2$ De huid daarenboven wordt bruiner , naar maate zy meer aan de lucht blootgefteld , naar maate zy meer door de zonneftraalen verwarmd wordt. Ondertusfchen is het maakfel van de huid in den Senegalfchen Neger het zelfde , als in de blaukften Europeaan. De huid van deezen en geenen is fpieiwit: het is alleen het netvlies , dat tusfchen de huid en de opperhuid ligt, 't geen de zitplaats der zwarte kleur in den Neger bepaalt. De zelfde, het oog zo zeer treffende, verfcheidenheid , die by nadere ontleeding en wysgerige befchouwing verdwynt , en de grootfte eenvormigheid kentekent', zoude ik in den verfchillenden vorm der bekkeneelen, der gelaatstrekken, in dc verfcheidenheid der hanen van verfehillende volken kunnen aanwyzen , indien wy niet vreesden alte uitvoerig te worden, en de fchetfen , welke verfcheide geleerden ons daarvan in afbeeldingen geleverd hebben, dit geheel onnoodig maakten. Wy zouden dus de vdtwendige verfcheidenheid en overeenkomst van de menfchen onder elkander voor betoogd kunnen houden , indien niet de zogenaamde witte Mooren , Albino's , ook kackerlacken genoemd , omdat zy in het donker zien kunnen , eenige ogenblikken onze aandacht vorderden. Deeze foort van menfchen , 't welke fommige Geleerden ons voor eene verfcheidenheid des menfchelyken geflachts hebben willen opdringen , heeft een fneeuwwitte, fbmwylen fchubachtige huid, krulwitte hairen , zo op het hoofd als aan de fchaamdeelen, kleine witte roodachtige oogen , die zo wel als de ©ogleeden in eene geduurise beweeging zyn; zy kun3 oen  §.26 verhandeling over de overeenkomst nen het licht niet verdraagen , zy zien beter by nevelachtig weer , en best in het donker en des nachts. Meest zyn zy zeer zwak van licghaam , fomwylen echter fterk in vermogens van ziel. De Ouden hebben ons reeds voorbeelden van dier* gelyke menfchen gegeeven. phnius , pomponius Uela, ptoloi\leus, strabo en anderen, hebben'er melding van gemaakt. In latere tyden zyn zy door chapman, le cat , cardanus, cn onder anderen ook door blumenbach, nauwkeurig befchreeven. Men heeft ze in verfcheiden landen en by verfcheiden volken ontdekt, en in Duitschland zelve zyn 'er nog levende voorbeelden van. Dan het zy verre dat zy een verfcheiden foort van menfchen zouden uitmaaken. Immers hoe zeer linn/eus dit gevoelen toegedaan «nrs, zo zeer toont de aart dier menfchen zelve, dat het eene ziekte is. Zy misfen naamelyk het celachtig weeffel , dat de huid met het netvlies en de opperhuid famenhegt: vandaar de witheid der huid , en het dunne krytwitte hair; vandaar ook de roode oogen en het gemis van het gezicht by dag, of het lichtfehuuwen. Immers misfen zy daardoor het zwartachtige vlies, dat by dieren en menfchen het oog van binnen bekleedt, dat een vervolg is van het celachtig weerzel der huid , dat de ftraalen van het licht opflorpt , en zo noodzaakelyk is voor ons gezicht: — Daardoor misfen zy ook het nodige voedfel voor het hair, dat zich met bolletjes in dit celachtige weefzel vestigt, en aldaar door de vochten gevoed wordt; en dus hebben zy van den beginne reeds die grysheid der haiien, welke zo wel by de Blanken als de Negers in den ouderdom door gemis der vochten in het celwyze weeffel  EN VERSCHEIDENHEID DER WENSCHEN. 2.2? M (terwyl de omloop des bloeds in de uiterlyke oppervlakte met de jaaren vermindert,) natuurlyk ontftaat. Het is dus een huidgebrek , een verbastering , een ziekte, en geen verfcheide foort van menfchen: een ziekte welke men zeer algemeen by de konynen, by de muizen , en zeldzaam ook by de paarden ontdekt. Tot de voortteeling zyn zy ook minder gefclnkt. Dan de tyd roept ons van deeze noodzakelyke uitweiding te rug. De groote eenvormigheid dus , die er tusfchen de menfchen van den geheelen aardbodem , niettegenftaande de in het oog lopende verfcheidenheid, heerscht, leert ons de waarheid der godlyke openbaaringe, dat wy naamelyk allen van eenen ftamvader oorfpronke- lyk zyn. , Aftë de waarrchynlyke geboorteplaats en woonftede van onzen vader Adam, een land gezegend met alles, wat het leven aangenaam en gemaklyk maken kon, Afië alleen was niet genoegzaam voor de meemgte zyner nakomelingen; niet alleen Afië, maar de geheele waereld moest bevolkt zyn. Niet alleen de vruchtbaarfte, maar ook de onvruchtbaarfte plekken des aardbodems , had onze Godlyke maker ter bewooning van menfchen gefchikt. Hy had den mensch met vermogens befchonken, om zyne nooddruft zo wel in de brandende woestynen van Lybië, als aan de yskoude poolen te voldoen. De mindere overvloed moest de mensch tot werkzaamheid aanfpooren, de werkzaamheid het ligchaam fterken, en de vermogens aankweeken tot kennis en vermeerdering van ervarenheid; de metfsch moest door de nooddruft tot denken en arbeiden worden opgeleid P 4 zoudo  215 VERHANDELING OVER E£ CVEP.SrN:ST zoude by ooit zyn geluk, zyne voortreffelykheid boven oe dieren gewaar worden, zoude by aao het oogmerk zyner fchepping beantwoorden. De waereld moest dus eerst in haare tm^c^ui. -j ■juascnneid zvn, Zouden de menfchen ooit zekeren „„„ ,. «.«Cu 5raaa van volko- mennc:d, waarvoor zy vatbaar waren bei-pit* En wanneer wy met zulk een oo<* den m a menfchelyken verftands in het vormen van ° tr u pyen nagaan, dan ontdekken wy weder de h a a Voorzienigheid en almagt van onzen Godlv'pn iin de groote verfcheidenheid en eenvormiVh '1 a ' menfchelyke daaden , in de wyze eenvoudigheid adryfireren. God had den mensch een redelyke ziel med <* deeld ; door dit Godlyke gefcheuk was hy in ftaat voor zich zeiven te zorgen , zich zelve van het nodige tot zyn levensbeftaan te voorzien. Hy had hem met voortreffelyke zintuigen begaafd. Hy had hem Je kracht gegeeven zich zeiven zvne beboetten vooncfteilen , te verkiezen , en vermors om te bandelen, naar zynen bepaalden wil. De met sch op den aardbodem geplaatst, ondekte we,dra romdom zich den rykdom van de gefchapene natuur, aan zync„ ^ ondergefchikr ; gevoeldeToor zyne ztnnelyke vermogens de noodzaakhkheid om voedfll te neemen, en zyn's geIvkea voori.;olantea_ Hy voldcedr aan de voortftdhng der denkbeelden van interlyke voorwerpen, zj-ne zintuigen medegedeeld tZ\T°a CD ^ denkbeelden, ' ^ench.1 lende voorftellingen teweeg brengende, welke ^ w,. verkoos of verworp, gaven h°em welhatt Deeze  TN VEr^CHEir-ENHEID DEr. JISNSCHEN. Deeze is de eerlte trap geweest van kennis, welke de mensch reeds van de kindschheid der waereld af, kenfchetfte. Zy is allen menfchen eigen, en zy ontdekt zich in de historie der menschheid van haar begin af tot onze dagen toe, in haare grootfte eenvormigheid. De Schepper van het geheelal, den aardbodem met duizenden van rerfchillende gewasfen en dieren, ter voedfel en onderhouding van den mensch, bevrucht hebbende , liet zyne redelyke fchepfelen de vryheid van verkiezing en verwerping dier groote verfcheidenheid, als een der bevoorrechtste gefchenken , alleen den mensch, in zodanig eene ruime mate, boven de dieren, medegedeeld. Hieruit vloeide de groote verfcheidenheid der menfchen , als van zelve, voort, naarmate zy zich voorftellingen van de uiterlyke voorwerpen maakten , of liever, naarmate de verfcheidenheid der uiterlyke voorwerpen zich meer of min behaaglyk aan hunne zintuigen opdeeden, en naarmate hunne voorftelling, hun geheugen, door de ondervinding verrykt was. Dan hieruit vloeide ook natuurlyk voort , dat de menfchen, nadat zy in menigte en getal waren aangegroeid, nadat hunne ondervinding ryker was geworden , meer en meer hunne denkbeelden bepaalden op een plekje gronds, dat anderen reeds bewoonden , op eene vrouw, welke een ander zich reeds had toegeëigend, op voedsel waatop een ander, of door verkiezing , of door gewoonte , zyn eigendom reeds had gevestigd. En daar de voorftelling der uiterlyke voorwerpen den wil bepaalde , en de mensch krachten van zyne Schepper had ontvangen, om dien wiluittevoeren; zo P 5 ontzag  -li \-r?.HAXEELiNG o~.i rz :vz-izrr-r;;:?t. cntzig hy geene -fger'ir.zr'-rer. Zyn drirrer -.vierden door dezelven szrg.-z.:. er. re: vin der drerkiden hepaadde. v.re meester var re: verkr rzere zyn zoude. En dit :"= eer der gr r e nde ::rzrrker de: bevolk.;-van den geheeler. aardbodem. Tmrre-s kraden de meneren , ven rvd rot rvd m getal en rr.er.igte aangroeiiende, niet allen één plek des aardbodems bewooren. De Voorzienigheid wilde hun tot hun onderling geraak en genoegen over den bol verfrreid zier. En va.: .:: ryrves: re: hiserrie vin de mensclrhedd af, ontdekt zich eene tweede der rvkite bronnen var» de vencheiderheid der rrerfeh-n er hunne kindelingen. Immers t:en was h.;. Ji: de drirr.r de reader der H-enfche» hefbaarden; dat vrees, fchrik, toorn , -J~g-~-st, nyd, zo wel ais achting , liefde en vriendfehap, zich het fterkfte reekenden; dat befcherinh-2, tegenweer, aerrrl, wrede, dr.r nrrdlrruger >::l:g het allereerst czde-r de menneren invoerde, re: recht van den frerkiden ve'.d won, er de verwonnen.:, een ander r.:s;e lemds rre: de hunnen moesten ui-kiezen wilder zy he: rcodlerdge de: dmnen var riirrse medemenferen cneeraim. Het is misfehien meer dan waarfcbynlyk , zo niet int de kennis der dryrVeeren van de merfchelvke daaden zeker re be: oogen , da: de verwrrrere berden eerst, een gedeelte van den bel dooreredwaaid zyrde, zich emdelyk elders 'redder redergere: . ilwiir ry zkn van de behoeften des levens genoegzaam voorzier voaien . er'zier -.evers rerer. de -vrede hunner taeddaoedoen beffend rekenden; dat zy door de ondeTvinding nn reeds geleerd zynde, meer en meer op sl-.de.ea van zekerheid er rerrerrve.: redn.kr, m.er en  tK tmeek. aznscnaai. en meer voorzichtig, meer en meer wikkende en peinzende zyn geworden; minder fchieryk tot de bepaling van hunnen wil , door de enkele voorftelling der uiterlyke voorwerpen , dat is, door de verbeelding van het te genietene verrascht, zyn overgegaan ; en dat zy dus het eerst hunne natuurlyke woestheid tegen eene mindere of meerdere befchaafdheid hebben verwisfeld. Immers zo vinden wy het wys beftuur van den Almagtigen Schepper , reeds van den beginne der waereld, zichtbaar werkzaam, om zyne fchepzelen gelukkig te maaken ; zo vinden wy in dat geen, dat onze kortftondige aanmerkingen noodzakelyk kwaad neemen zouden, de Almagt en Wysheid van hem, die alles regeert , zelfs in het ongeluk zyner fchepfelen , (zo als wy gewoon zyn te fpreeken) bewaarheid. Verwonne volkeren wierden dan voorzigtiger , leerden meer en meer hunne driften meester worden , leerden denken, wierden volmaakter , even gelyk onze kinderen door vallen het loopen moeten leeren; even gelyk wy door de misftappen der levendigheid in onze jongelingfchap , in onzen ryperen ouderdom meer en meer zeeker worden van den uitflag onzer werkzaamheden. Het is dan van dit tydfrip af, dat men de befchaaving, de meerdere volmaaktheid van het menschdom, moet berekenen ; het zy dat men de eerfte zaden dier befchaving "by de verwinnaars of verwonnenen wil ftellen ; dit is zeker, zy waaren de noodzakelvke gevolgen van de ondervindingen , welke onze voorouders het eerst gemaakt hebben van de fchadelykheid in het opvolsen hunner driften, zonder dezelve met- den breidel der reden , een gefchenk ons van. God  i-i vS?.:j.."delin-g ovrs. de ovzrjje-,• jcq.i God zo rykelyk medegedeeld, genoegzaam te beceugelen. Verfehillende Inchtfrxeeken, verfcheidenheid van voeofel, van de meenigte, welke deezen of geenen plek «.es sar-1-.oder.s bewoonden, van de noodzakelvkheid tot zetfverdeediging, van den meerderen of minderen overvloed van landsproducten, hebben naderhand het verfchii zo in den uiterlyken als innerlyken mensch grooter gemaakt; en de vermeerdering der behoeften in ■MfclMiftt maatfehappyen hebben meer en meer toegebregt tot de verfcheidenheid der werkzaamheden. Deeze fchets nu der eerfle bronnen en oorzaaken ▼an de overeenkomst en verfcheidenheid des menfehelyfcen geflachts is, hoe bekrompen en onvolmaakt ook voorgefleld, eene uit de gefchiedenis der menschheid genomene waarheid , genoegzaam tot ons oogmerk, om daaruit den aart, de oorzaaken en gevolgen van die overeenkomst en verfcheidenheid der menfchen onder eikander afteleiden. Immers was de mensch van den beginne gelykelvk gerechtigd tot de voortbrengfels van den aardbodem, die God zelve hem tot voedfel en vermaak had voorbefchikt. De uiterlyke voorwerpen waren nieuw , zy trokken zyne aandagt even fterk; zvne voortfte'- * ling der denkbeelden maakte zyne verbeelding levendig; zyne verbeelding fpoorde hem aan tot* het genot; zyn wilbefloot, en hyvoldeedt, zonder tegenkanting , vreedzaam en vergenoegd aan zyne "begeerten. ^ Deeze was de ftaatsgefteltheid onzer voorouderen; de ftaat, als men derzelve zo verkiest te noemen des menfehelyken geluks; dan zy was te gelyk de ftaat der  c'c: kir.fich'r.cid ce: v.ie:ê'.i , er zy d.r d.ec'rri vinDe rr.ri:r.r rr;c5::r dc-:: d.r rvd r:e lirre: r:ï ftaat der nwsrhhriA , tot de van tyd tot tyd meer ea Immers zodra de menfchen met elkander een föort K'.virr ;: ^-r,- _.c..c cc .c— v^.. c.±r... r, voor een ieder van zyne bezittingen ; niemand kor.de tot hun beOaan , hunne behoeften in bunnen eigen boezem,  234 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST boezem , in den boezem eener maatfchappy , waarin elk zyn overvloed met zyn natuurgenooten deelde : elk zyn gemis uit den overvloed van zyne natuurgenooten voldeedt. Zie daar dus de eerite geregelde maatfchappy, op het recht der natuur zelve gevestigd. Zolang die onderlinge verbintenis onder de menfchen plaats vond , beleefden zy de goude eeuw , zy waren gelukkiger , dan hunne voorvaderen , en hun kroost wierd opgevoed door hunne zorg , en gelukkig door het voorbeeld hunner ouderen. Dan toen eerst zwervende benden, die zich een willekeurig recht op deezen of geenen plek des aardbodems aanmatigden , en naderhand twist en oneenigheid onderling deeze verbintenisfen verbraaken , en de inwooners van deeze gelukkige landftreeken verftrooiden ; toen wierd de verfpreiding der menfchen over den aardbol, meer en meer algemeen ; de aardbodem op meer plaatfen bevoikt: de menfchen meer en meer vreesachtig voor eikanderen ; de eendragt minder gevestigd; de maatfehappyen minder fterk en gevreesd , en het regt van eigendom aan daaglykfche aanvallen van moetwilligen blootgefteld. Vanhier de noodzakelykfte en oudfte inrigtingen tot handhaving der orde in eene maatfchappy, welke men den ervarenften opdroeg ; vanhier de misdaaden en ftraffen, de oorfpronk der rangen in de maatfchappy , de nayver , de zucht om aan de maatfchappy nuttig te zyn , de beplanting en bebouwing van de onvrugtbaarfte plekken, de landbouw, en van tyd tot tyd de oorfprong, vermeerdering en verbetering van alle kunften en wetenfehappen. Dan hoe meer deeze noodzakelyke orde in de maatfchappy toenam , hoe meer ook de rangen in dezelve  £n verscheidenheid der menschen. 235 zelve aanwiesfen , hoe meer de een des anders meester wierd — hoe eindelyk het begin der heerendienften, der ilaverny, der tyranny van den een over den ander, hoe meerder behoeften, hoe meer de zig toen reeds opdoende weelde toenam ; zie daar een ryke bron van de meerdere verfpreiding der inwoueren des aardbodems, van oorlog , oneenigheid en verbastering der verfcheidene geflachten des menschdoms! 'Er vloeide dus als een noodzaaklyk gevolg uit voort, dat ook de koude barre gewesten, die nader aan den Poolkring grensden, bevolkt wierden ; dat de inwooneren der zagte lugtflreeken in de nabuurfchap van of binnen de keerkringen , in welke de planten en dieren zich beter ontwikkelden , met minder tegenftand worstelende, ook eerder in befchavinge gevorderd zyn ; dat hunne ligchaamelyke zo wel als zedelyke vermoogens, naar maate de meenigte in die maatfchappyen die van de koudere en minder vrugtbaare overtrof, moesten toeneemen , de een en ander door zyn voorbeeld opfcherpen, en dus de kennis in het algemeen moest aangroeijen , en de befchaving vermeerderen. De bewooneren der Eilanden in de Zuidzee, zegt forster , verfchynen op verfehillende trappen van befchavinge, naarmaate zy zig meer of minder in het genot eener weldadige warmte verblyden kunnen. Onder eene zachtere lugtftreek is hunne fpyze overvloediger , en in dezelve eene grootere verfcheidenheid ; hunne wooningen zyn ruim , zindelyk en gemaklyk; hunne kleederen fierlyk en konftig; de volkrykheid is grooter ; het algemeen welzyn , de opeubaare veiligheid is beter gevestigd.  :;6" VERHANDELING OVER DE O VEREENKC.IST Zedelyke groHdregelen worden aldaar nadruklyker cevz-c'.i en béte: r._fek:r.n : de gemoederen zv.i buirz—rr en !ee:g:er:g ; d-.rkbee'der v_n ten d':;-: tot een hooger trap , zo wel van byzonder als van daar de weinige hier en daar verftrooide bewoonde- fineerig, en geenzins genoegzaam voor de barre koude der luchrftreek ; hunne aantal klein; hunne maatfchappy zonder eenige wederzydfche banden, zonder wederzydfche genegenheid ; voor eiken aanval blootgefteld. — Om dit te ontgaan , vind men ze op de dor- is, ja van alle meBSchlykheid en mededeelende liefde bcr f . De Vuurlanderen zyn das, vervolgt hy, naar allen aanfchyn , de elendigften van alle volken ; zv hadden geen andere kleederen dan een ftuk robbevel, dat hun naauwlyks tot aan de dyen kwam, en van boven ter naauwernood de fchouderen bedekte : geen" van beide gedachten bedekte de fchaamdee!en; een onver» draaglyke flank van de bedorve traan, met welke zy zich beüneeren, en het verrotte robbenfpek, het welk h-a.  EN VERSCHEIDENHEID BES. MENSCHEN. 2?} bun lekkerfte fpyze is, kwam ens reeds van verre te i-.-r. ... Zy woonen onder eenige te faamgebondene dorre takken ; hierover worden eenige ftruiken en eenige bosfen dor gras gelegd, en de openingen liier en daar op zyn best met een robbenvel toegedekt. Een vyfde of zesde gedeelte van den geheeleu omtrek blyft open , en dient tevens voor ingang en haardflede ; al het huisraad en aile gereeckchappen, die wy by hen vonden , behouden in een gevlogten mandje , een loon van zakken van gevlogte biezen, een haak van been , aan een ftok van ligt bout vastgemaakt , dienende om de Hakken van de klippen los te maaken , een liegt gefneeden boog en eenige rylen. Hunne booten zyn van den bast van hoornen gemaakt, over een buigzaam hout gewonden , en met geboogene ftaven van anderhalf duim dikte, iu plaatfe van ribben , van binnen voorzien, waardoor verhinderd wordt , dat dezelve zo gemaklvk niet konnen doorgetrapt worden. Aan het einde van de boot fcbudden zy een zekere hoeveelheid aarde op den grond, t". hierop leggen zy vuur, het welk zy beftendig, ook in den zomer, laaten '«randen. Behalven de robben zyn zy gewoon gebradene fchelpdieren te eeten. De koude fcheen hun zeer aantedoen * want zy beefden over hun geheel ligchaim ; zy gaapten het fchip met een domme onverfchilligheid aan, en hun niets betekenend ftaroogen gaf zelden eenige begeerte te kennen naar de dingen, die wy hun aanboodep. Hunne toeftand was verre van aangenaam te zyn, ei* dus ontdekte men nooit op hun gelaat eenen trek blydfchap of te vredenheid ; veel meer waren hi;r> deeze zedelyke gereilige gewaarwordingen vreemd* MAT0UU- /. DitL Q *9  ftS' verhandeling over de overeenkomst en geheel door het gevoel van hunne behoeften verzwolgen. In de ftreek van den Saklesbaay, aan de» Oostlyke kust van het Vuurland , vonden onze officieren reeds huisgezinnen tot dit volk behoorende, maar die veel gelukkiger waren ; vvaarfchynlyk zyn dus de voorgemelden niet dan verdrevene vlugtelingen , die , uit betere gewesten af komftig , in de akeiigfte fteénrotsklooven aan de kust eene fchuiJplaatt gezogt hebben. Tot dusverre de Heer forster. Dit verhaal van dien beroemden reiziger is een genoegzaam betoog van alles wat wy van de verfcheidenheid en ontaarding der vorming, van den invloed van het klimaat, van het voedfel zo wel, als van de verfcheidenheid en eenvormigheid der handehvyze der verfehillende volken , gezegd hebben. Immers tekent dit tafereel, hoe akelig ook door den HeerFORSTER gedoodVerwd, menfchen , die op den akeligftên plek des aardbodems zich een genoegzaam beftaan bezorgen , zich Zelvcii nog met Verfcheidenheid van fpyzen voeden, en van alles, wat tot noodzakelykheid , zelfbehoud en zelfverdediging behoort , verzorgen konden. Hunne akelige toeftand was alleen betrekkelyk, in de oogen van den Heer forster en zyiie fchepelingen. Hadden zy behoeften gehad , zy zoude begeerte getoond hebben naar hetgeen mêii hun aanbood. Waren zy niet Warm genoeg gekleed geweest , zy zouden zich van dubbelde robbenvéllea voorzien, zy zouden hunne hutten met meer graszooden , met meerdere robbenvellen bekleed hebben; hun ongeluk bëftond dus niet dan in de verbeelding van hunne befchouwers. De traanreuk was hun lief-  ÏN VERSCHEIDENHEID DER MENSCHEN, Jljlj) lieflyk, anders zouden zy zich niet met traan befrree. ren ; en het verrotte fpek aangenaamer dan het verfche , anders hadden zy h,et immers niet laaten rotten. En dat deeze gevolgtrekkingen op de natuur van den mensch gegrond, en geen hersfenfchimmen zyn, bewyzen de voorbeelden van enkele Individus , die van deeze volken door Europifche fchecpen opgenomen, en naar ons waerelddeel gevoerd zyn geworden, ten •fterkden. Zykwynden, zodra zy de plaats hunner in"wooninge uit het oog verboren ; hunne hutten waren hun aangenamer, daa het gemakkelykst huis dat wy in Europa bewoonen kunnen; hunne robbenvellen donden in hun oogen fraaijer dan onze zyde doffen en geborduurde kleederen; en de beste toebereide fpyzen die wy uit onze keukens genieten kunnen , konden naar hunnen (maak geenszins met den voor hun zo lie* felyken geur van het robbenfpek vergeleken worden. Zy betaalden het gemis van hun koud klimaat en da hun eigene levenswyze met den dood , zo zy niet fchielyk tot hunne hutten konden wederkearen, In de ellendigde, verbasterdfte en vervallende gedachten van menfchen, immers zo als zy ons voorkomen, is het huislyk geluk betrekkelyk; haare om Handigheden zyn even gewigtig , even aanminnig voor hun, als voor de befchaafdde natie van Europa. ' En wy zien dus weder het menfchelyk geluk onder de inwooneren des aardbodems , hoe verfcheiden ook 'zich voordoende , met eene groote eenvormigheid den Tnensch toegedeeld. Laat, ons dan ook dit Tafereel van de verscheidenheid der menfchen , uit hunne- noodzak elyke verfpreiding over den aardbodem van zelf voortfprui- - .. q i . tendi,  «40 verhandeling over de overeenkomst tende, fluiten met deeze aanmerking, dat de grootfte eenvormigheid in de levenswyze en handelingen der menfchen over den aardbodem verfpreid, zeer duidelyk in die groote verfcheidenheid doorblinkt, en dat de Almagtige Schepper het groote oogmerk der fchepphige , het geluk van zyn fchepfel , zelfs door de verfpreiding van hetzelve over den aardbodem, bevorderd heeft. Geen boom moest, volgens de oirfpronkelyke wette» der natuur, den andere zyn voedzel neemen, noch de lucht doen misfen , zo noodzakelyk tot zyn' groei, op dat hy niet tot klein kreupelbos ontaarde. Een eigene plaats was hem bettemd , waarin hy zynen wortel vestigen , en waar over hy zyn wasfende kruin kon uitbreiden. En zoude deeze fraaije aanmerking van herder , minder op den mensch toepasfelyk zyn, dan wy 'er de waarheid dagelyks in het plantenryk van ondervinden ? Hoe groote verfcheidenheid wy dus onder de wilde en zogenaamde befchaafde volken meenen te ontdekken, zozeer ontdekt zich de eenvormigheid hunner handelwyze in de eenvoudigheid der dryfveeren, welke den mensch tot daden aanfporeii. De zugt ter zelfverdediging, tot onafhanglykheid, tot het Voldoen vaa behoeften, tot beweging en rust, zyn zo wel aan wilde als befchaafde menfchen ingeplant, en zelfs de wyze om hunne behoeften, hunnen trek te voldoen, is zeer eenvormig: — immers zy voldoen allen, naarmaatede uiterlyke voorwerpen op hunne zintuigen werken , dat is, naarmaate de voorftelling of verbeelding van hetgeen zy gewaar worden , levendiger of flaauwer, lterkcr of zwakker is: het is alleen de reden, die het menscbjyk gevoel en de verbeelding ordent, en dia fUttft  EN VERSCHEIDENHEID DER MENSCHEN. «4! deeze werkingen door een verhevene ovcreenftemming tot die waarde en volkomenheid brengt, door welke en gevoel en verbeelding alleen wenschlyk kunnen worden. Ontbreekt de genoegzaame invloed der reden, die alleen door voorbeeld en gewoonte tot een hoogen trap, dat is, tot een richtfnoer der menschlyke handelingen , kan gebragt worden, dan worden en wilde en befchaafde natiën tot den rang der dieren vernederd. Befchouwen wy de befchaafde Natiën flegts in fterke hartstochten , die in befchaafde en wilde volken, ("tot zekeren trap verhoogd) het onderfcheid tusfchen befchaafd en wild geheel wegneemen, — laat de reden aan de verbeelding den teugel bot vieren, dan zien wy in onze befchaafde tyden, debefchaafdfte en verlichtfte menfchen onder dezelven, hunne handen met het bloed van hunne onfchuldige medemenfchen bezoedelen , hun goed vernielen, hunne natuurgenoten uit hunne havens en bezittingen verjaagen, ja wy zien het lillende menfchenvleesch van befchaafde menfchen even als van wilde dieren verfcheuren; misdaaden waarvan de denkende menschheid gruuwt, en welke wy in de wilden als de alleryslykfte en gruwelykfte van alk misdaden verfoeijen. Is 'er dus geen het minde onderfcheid tusfchen de driften van een wilde en befchaafde natie; is de zitplaats der hartstochten de zelfde als der verbeelding; hangt de verbeelding alleen af van de voorftelling der uiterlyke voorwerpen, door de zintuigen medegedeeld ; en zyn de zintuigen in wilde en in befchaafde natiën dezelfde ; waar blyft dan die groote verfcheidenheid , die de wilde zo zeer by de befchaafde natiën doet affteeken ? Zy beftaat niet dan in de kunst, om ie driften te regelen. Befchaafde natiën zyn dus door Q 3 kunst  S4- VERHANDELING OVER. DE OVEREENKOMST kunst gevormde, wilde natiën natuurlyke menfchen. — Even noodzakelyk dus als voor een menfchelyke maatfchappy wetten zyn , even noodzakelyk is de breidel der hartstochten door de reden, zo wel voor den natuurlyken als voor den befchaafden mensch. Hoe meer dit vermogen om de driften in toom te houden by de menfchen aangekweekt wordt, hoe volmaakter hoe beter zy moeten worden: — hoe meer zy denken, het geheel ontdekken, waarvan zy een deel uitmaaken , dit geheel befchouwen , en tot de eerfle oorzaak worden opgeleid; hoe meer zy den wyzen en goeden Schepper in alle zyne gewrochten leeren zien, hoe meer zy zuiveren Godsdienst waardeeren, hoe volmaakter, hoe befchaafder zy worden. En deeze gevolgtrekking tot betoog der eenvormigheid der menfchelyke vermogens en tevens der verfcheidenheid, naarmate van het klimaat, der voorbeelden en de zucht tot zedelyke werkzaamheid, daaruit voortvloeiende, deeze gevolgtrekking, zeg ik,vinden wy wederom in de bewoners der zuidelyke eilanden bewaarheid. De bewooners van Otaheïte , en der Vuur-eilanden geeven ons daarvan het volmaahtfte contrast, dat men te vergeefs in een ander waerelddeel zoeken zoude. Blykt dan deeze eenvormigheid des menfehelyken gefiagts in den vorm, gedaante cn handehvyze van geheele volken en natiën, onder zulk een groote verfcheidenheid van gedaante, kleur, vermogens en werkzaamheden der menfchen, zo zichtbaar ; hoe zeer moet dan niet het byzondere leven van elk individu, deeze Helling betoogen! Immers dan moet men de grootfte verfcheidenheid tit de ee-ivondigfie bronnen zien voorrfpruiten. Dan  JEN VERSCHEIDENHEID DER MENSCHEN. Sty ziet men menfchen onder de zelfde hemelsftreek geboren , het zelfde voedfel nuttigende, de zelfde opvoeding, de zelfde voorbeelden genietende, dwars tegen elkander aanwerken, zo dat de een tot het befchaafde, de andere tot het wilde menfchengellacht fchynt te behooren. De een verfoeit, wat de ander najaagt; 4e een pryst, wat de ander laakt; de een volgt wat de ander vliedt. Vanwaar dit verfchil in de daaden en handelwyze van menfchen onder eene hemeUtreek geboren , en op de zelfde wyze opgevoed? van menfchen, die de zelfde grondbeginzelen van der jeugd aan ingezogen hebben, die het zelfde voedfel van den beginne af aan gebruikten, die aan ééne borst gezogen wierden, van broeders cn broeders ? Vanwaar vraagt men, deeze verfcheihenheid , zo men de eenvormigheid der menfchen in het algemeen als beweezen wil houden ? Dan hoe zeer deeze vraag oppervlakkig eene groote tegenwerping tegen de betoogde eenvormigheid der menfchen fchynt intefluiten, zo gemakkelyk is de oplosfing uit de befchouwing van 's menfchen leven. Ieder mensch immers verfchilt in gedaante, kleur, verjnoo-ens eu werkzaamheden, naar den verfehillenden tjZ zynes ouderdoms. Met de jaaren verandert niet flegts de uitwendige vorm , maar ook de dryfveeren der menfchelyke handelingen worden, na den verfehillenden ouderdom, evenredig gewyzigd: het kind acht „iet wat de jongeling hoog fchat; de man verwerpt, wat hy als jongeling gelooft, geacht, bewonderd heefy cn de grysaard verliest de levende voorftelling der w. arde' van zyne mannelyke daaden. Heeft nu die verfcheidenheid'van denken en handelen in den zelfden mensch plaats , hoeveel te meer moet zy niet in verfchijleiuie iudiv.idus plaats vinden , daar alle de ■ q 4 zm.  e { VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST Zintuigen in verfchiHende menfchen, altyd in de modificatte van beweging en gevoel, en dus fa de manier van voorftelling der uiterlyke voorwerpen aan den geest, verfehillende zyn. De dryfveeren der handelingen van den mensch zyn zeer eenvoudig. Zelf bewaring, zelfverdediging is de eenvoudige fpoor tot de verfchillendlte handelingen -in den mensch; en deeze neiging grondt zich niet clan op zelfgevoel. Naarraaate dus dit zelfgevoel levendiger ïs , naarmaate het in zich zelve krachten ontdekt tot werking, naarmaate het door het voorbeeld van anderen , door opvoeding en reden wordt gematigd of aangezet,- naarmaate het ligchaam, en uiterlyke of bykomende omftandigheden tot vermeerdering of vermindering van dit gevoel medewerken, naar die mate is de mensch in zyne vermogens, handelwyze , deugden, ondeugden , kragt en zwakheid van geest onderfcheidcn. Dit zelfgevoel deed den Baron van der trenk fa een akelige gevangenis, onder de zwaarte van het yzer waarmede hy vastgeklonken was , bukkende, ouder gebrek van voedfel, onder het gemis van den verkwikkelyken flaap, gelukkig zyn; daar een ander onder een klein gedeelte dier folteringen zoude bezweken zyn. Dit zelfgevoel , de dryfveer van alle menfchelyke handelingen, doet ons de eenvormigheid van de werkzaamheden der menfchen, onder elkander, overtuigend zien : en daar het door de reedsgemelde oorzaaken in ecu cn den zelfden mensch zo aanmerkelyk vermeerderd, verminderden veranderd wordt, leert het ons fevehs de vooniaame bron kennen der verfcheidenheid van de menfchen , cn derzelver handelwyze. Zie daar dan een en de zelfde bron, waaruit dc een- Vor-i  r.N viT.srnr.iDENUF.iD der menschen. 2taj Vorinïgheid en verfcheidenheid der mcnschlyke daaden ■oirfpronkelyk is : de eenige maatftaf voor den wysgeer, naar welke hy de waarde der menschlyke handelingen onder elkander regelen moet. Dc Schepper gaf den mensch het godlyke gefchenk der reden, om dit zelfgevoel tot zyn eigen geluk en dat zyner medemenfchen , dus tot het oogmerk der fcheppinge, te vermeerderen, te verminderen, cn te bepaalen , naarmaate de betrekking van den mensch tot zyne natuurgenooten het zoude vereifchen. Hoe meer dus dereden geöeffend, verfterkt en aangekweekt wordt, hoe volmaakter hy de wetten der natuur in agt neemt, hoe onberispelyker hy handelen zal. Doch daar de ziel met het ligchaam van den mensch zo onaffcheidelyk vereenigd is , dat de mensch zelfs door uiterlyke voorwerpen geene verandering, hoe genaamd , ondergaat, of de ziel deelt in dezelve; daar het denkbeeld van gevoel zodanige verandering zelve influit, zo ontdekt men welras, dat de groote verfcheidenheid der menschlyke handelingen haaren voornamen grond heeft in de betrekkefyke omftandigheden, waarin dc mensch geplaatst is, en afhangt van de menigvuldig verfehillende oorzaaken, welke op hem werken. Hoe zeer dus de verfehillende handelingen der menfchen gegrond zyn op de verfehillende graaden van gevoel, en op het verfehillende gebruik der reden van ieder mensch , zo zeer zyn de oorzaaken dier verfcheidenheid in de uiterlyke omftandigheden , waarin hy geplaatst is , waarvan hy afhangt , waardoor hy beftaat , te zoeken. En daaruit blykt wederom hoe groot een invloed het klimaat , het voedfel , de oeffening, de overlevering en de gewoonte op de verfehillende handelwyze der Bienfchen hebben, Q 5 ^  lifi VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST De oirfpronkelyke mensch is dus op den geheelen aardbodem de zelfde. Zyne verfcheidenheid hangt af van hem zeiven , van den graad van zyn gevoel , van de oeffening der reden, van het klimaat, van zyne levenswyze , en van de omftandigheden waarin hy zich bevindt, waardoor hy beftaat. Hoe volmaakter het menschlyk lighaam ontwikkeld wordt, hoe volmaakter de zintuigen zyn, hoe volmaakter de mededeeling der uiterlyke voorwerpen , hoe volmaakter de Voorftelling , hoe levendiger de denkwyze is ; zo veel te volmaakter is ook de mensch. Van deeze graaden der ontwikkeling hangt het onderfcheid af van de volken, die de Poolen bewoonen , in vergelyking van de Afiatifche en Africaanfche natiën. Vanhier de traagheid van den een , de levendigheid van den ander; de gevoelloosheid van geene, de hevige driften van deeze volken. En het is ook deeze ontwikkeling van het gevoel, waarop men de geheele leer van de verfehillende temperamenten der menfchen moet gronden. Befchouwen wy nu de oorzaaken en gevolgen van die groote eenvormigheid en verfcheidenheid der menfchen, met betrekking tot hun eigen geluk, zo ontdekken wy ras de noodzakelykheid van deeze Godlyke fchikking. De mensch kon met de zelfde graaden van gevoel, de brandende woestynen van Lybiën , de yskoude Poolen, de gematigde ftreeken des aardbols niet bewonen , zo niet dit gevoel door brandende hitte, door koude, door voedfel, door beweeging of rusr. vermeerderd , verminderd, veranderd en gefchikt wierd voor het klimaat, waarin hy keven, voorde omftandièktden waarin en waardoor hy beftaan moest. De  gR VERSCHEIDENHEID DER MENSCHEN. 21? De mensch, oirfpronkelyk van natuure de zelfde , moest in alle landftreeken, met alle levenswyzen , in alle omftandigheden, waarin hy zich bevond , gelukkig kunnen zvn. En hoe toch zou dit mogelyk zyn geweest , zo niet de verfehillende graaden van gevoel geëveuredigd waren aan de lugtftreek , aan de levenswyze , aan de maatfchappy, aan alle de omftandigheden , waarin en waarmede hy leven moest ? Hoe toch zoude een maatfchappy beftaan , waarin de individuele leden door even fcherpe ooge zagen, door even de zelfde levende verbeelding gedreven , het b-s'e, het volmaaktfte, ieder zich zelve wilde toeëigenen ! hoe zoude een maatfchappy beftaan, waarin ieder even veel doorzigt, evenveel zelfgevoel, even veel zwn tot denken, tot vermeerdering van kennis, tot vermeende grootheid had? - Dan ware dc orde wel dra vernietigd, en de fchakelen der famenleeving verbrooken. ' Ieder mensch egter moest dien graad van gevoel oezitten, dat hy zich zelf waarderen, voeden , onderhouden, en verdedigen kon. En in zo verre zyn de ontelbaare menfchen, op den schoeien bol verfpreid, eenvormig aan eikanderen. : De Eskimo, de Groenlander, voedt zich even goed door robbenfpek en walvischtraan , en de Tartaar door rauw paardenvleesch, als de Europeaan door de uitgelezenfte fpyfen uit het planten- en dierenryk. ' De behoeften zyn den mensch alleen betrekkelyk tot de mildheid van het klimaat, van de aardftreek die hy bewoond, gefchonken ; en de gewoonte bepaalt den trek, en vormt, als het ware, de natuur; en daardoor is ook het geluk in de zelfde maate over den geheelen aardbodem verfpreid. Immers  243 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST ENZ. Immers, gelyk het geluk geëvenredigd is aan dft verbeelding, en de verbeelding aan het gevoel, zo i» 'er geene reden , waarom wy menfchen ongelukkig noemen zouden, welke tot geen grooter geluk, dan dat zy dadelyk genieten , vatbaar zyn : die geene behoeften hebben , dan die zy zelf kunnen voldoengeen gemis van iets , hetwelk zy zich niet kunnen bezorgen. Het geluk van ieder mensch is dus betrekkelyk tot zyne omftandigheden. En daar de Almagtige Schep, per het Geheelal fchiep, moesten de deelen noodzakelyk tot elkander geëvenredigd zyn , zouden zy een volmaakt geheel uitmaaken. De mensch moest de trappen van volmaaktheid, in het onvolmaaktfte fchepfel zelfs , zien ontwikkelen om te leeren, dat God in het minfte fchepfel dryfveeren en kragten had gelegd, tot zyne verdere volmaking, om zyne medemenfchen op hunne rechte waarde te fchatten , en dus om hem te doen zien , dat niets onvolmaakt is, dan met betrekking tot het'volmaaktfte ; en hem door zyne ingefehapene kragten te doen gevoelen , dat het Geheelal door een wys, almagtig en goedertieren Opperweezen, 't welk overal en op alle tyden het geluk zyner fchepfelen bevordert, onbegrypelyk wys en goed gevormd is.  III. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE,   *5i TAFEREEL DER ALGEMEENE GESCHIEDENIS VAN É U R O P A. TWEEDE TYDVAK. KAREL DE GROOTE. DE VEB.KIEUWINO VAN HET WESTERSCHE RYK. Alles verandert van gedaante; niets is beftendig op deezen aardkloot ; de eene omwenteling gaat zwanger van de andere : Koningryken verheffen zich uit het flof en zinken in het niet. Men zou zeggen, dat 'er een eeuwige worsteling plaats had tusfchen de fcheppende en vernietigende macht. De mensch , dat gedwee en rekkelyk werktuig, 't welk de driften geduutig op haaren wenk in beweeging brengen , veroorzaakt die verfcheidenheid van tooneelen , welke de gefchiedenis ons vertoont, 't Is dan deeze Protheus, dien men in alle de verfehillende gedaante, welke hy geduufig. aanneemt, moet betrappen ; deeze is het, dien wy beftudeeren moeten , indien wy in ftaat willen zyn , de oorzaaken der gebeurtenisfen , die de jaarboeken der volken ons affchetfen , te ontwikkelen. Met het begin van dit tydbeftek , welks Chronologisch tafereel wy thans doorloopen zullen, doen zich in den eerften opllag drie bloeijende ryken voor ons eog op. Het Westerfche Ryk, dat zich begint  i$i tafereel der algemeene te vernieuwen, beflaat geheel Frankryk, een gedeelte van Spanje , meer dan de helft van Italiën en bvna geheel Duitschland. carel de groote, die het beftiert, heeft al het gezag der oude Keizers in handen ; in deeze onmeetbaare uitgeftrektheid van landen is alles aan zyne wetgeevende macht onderworpen , en hy fchynt het hoofd van geheel Europa te zyn. Het Griekfche Ryk houdt zich nog ftaande, in weerwil der Bulgaaren, die het in 't Noorden aanvallen, in weerwil der Saraceenen , die het van alle kanten ontleeden, en in weerwil van de woede des oproers cn der dweepery, die het in zyne ingewanden verfcheuren. Een vrouw, even berucht door haare euvekiaaden, als beroemd door haare zielsvermogens, irene , die zich van deezen wankelenden troon meester maakte, met eene hand nog rookendcvan het bloed van haaren zoon, doet zich van de Adriatilche Zee tot aan den Bosphorus genoorzaamen. harol n - al - raschid is aan het hoofd van het rykderMuzulmannen, en verleent hetzelve eenen luister, dien het nooit te voorcn .gehad heeft. Bagdad, dehoofdftad van dit ryk,wordt iet middelptmt der wetenfchappen van het geheele Oosten; en de volken van Afia en Africa, aan zyne wetten onderworpen , vereenigen zich om hem den vleijendften en giorierykften titel te geeven, dien ecu Monarch ooit van zyne onderdaanen kan ontvangen, dien van de Rechtvaardige. De andere Staaten van Europa ftaan in dit algemeene tafereel meer in de fchaduw. In het Noorden beftaat Rusland nog niet; Zweeden is uitgeput van menfchen; Denemarken en Noorwegen maaken -zich gereed, om uit hunnen boezem die zwermen van Barbaaren te ontlasten, welke, onderden naam van Noormannen  GESCHIEDENIS VAN EUROPA. 25J mannen , overal fchrik, moord en verwoesting met zich voeren. Boheemen en Hongaryen zuchten onder de Sclavoniers en de Hunnen, die Duitschiand by aanhoudendheid met hunne ftrooperyen ontrusten; en Poolen, even onbefchaafd in zyne Staatkunde ais woest van zeden, verdient nog geen plaats in het algemeene taiereel van Europa. Venetiën, de eenigfte republiek cn aarde, die nog beftaat, maakt in ftilte aanmerkeiyke vorderingen, vormt langzaamerhand haaren regeermgsvorm , verrykt zich door den koophandel , en vertoont reeds .die wyze ftaatkunde, die haar zo beroemd moet maaken. Het zuiden van Italiën en de aanliggende eilanden worden onderling betwist door de Mooren , de Grieken, en twintig kleine*dwingelanden , die het beurt om beurt verwoesten. Engeland , onder egdert vereenigd , komt langzaamernand uit de duisternis te voorfchyn, en trekt ons oog tot zich. Spanje ftaat van alle kanten in vuur en vlam : de onderlinge gefchillen der Saraceenen , hunne geduurige oorlogen tesen de Christenen van Afturiën, doen die Koningryk gelyken aan eene onftuime zee, die door geduurige ftormen en onweèren geteisterd wordt. Laat ons nu, nadat wy onder ée:n oogpunt de verfehillende voorwerpen , die dit uitgellrekt tydbeft.-k der Oosterfche volken aan ons vertoont , vereenigd hebben, dezelve een weinig nader.befchouwen in alles wat invloed heeft op den regeeringsvorm ,de Mi ten, de zeden en den godsdienst. » Het langduurig en glorieryk Ryk van carf.l den grooten biedt ons, in het midden der woestheid , die toen in Europa plaats had , een fchouwfpel aan, dal een meer verlichte eeuw , dan waarin deeze Vorst leefde, waardig was. Zyn eerzuchten genie dcédra historiek. /. DuL R  •54 tafereel be r algemeene wonderen, die zyn naam onltcrfelyk gemaakt hebben, Alleen meester van een magtig Koningryk , na den dood van caroloman zyn broeder, zag men hem zyne wapenen tot in Duitschland tegen de Saxen voeren. Vervolgens door Paus adriaan te hulp geroepen tegen desideiuus, vliegt hy naar Italiën, maakt een einde van het ryk der Lombarden, doet zich tot Koning van deeze fchoone landftreek kroonen, ontvangt de hulde van de Hertogen van Frioul, van Spoleto en Benevento, en voegt by zyne titelen dien vanPatricius van Rome, cn Befchermer van den Apostolifchen ftoel. Nauwlyks heeft hy zyne nieuwe veroveringen volbragt, of hy vliegt naai- Frankryk te rug, vanwaar hy tegen de Saxen ten heirtocht gaat, die, geduurende zyn afweezen , een opftand verwekt hadden. Deeze oorlog, welke dertig jaaren duurt, is een vlek in den roem van deezen grooten man. Men bewondert de ongelooflyke poogingen van dit dapper en onaf hanglyk volk om zyne vryheid te behouden : maar wanneer carel de groote voor zyn oogen vierduizend vyihonderd Saxen laat verwurgen, omdat zy hem den beruchten wideiund, hunnen Generaal en Befchermer, niet willen in handen ftellen; wanneer men hem, door een blinden en woesten yver gedreven, deeze ongelukkigen ziet dwingen om het Christendom te omhelzen en hun bloedwetten voorfchryven ; dan lydt de menfchelykheid , men wordt van afgryzen bevangen , en men komt in verzoeking om zyne andere hoedanigheden te vergeeten, en zyne gedachtenis te vervloeken. Dus wierd dit volk ook nooit geheel te ondergebragt , niettegenftaande het voorbeeld van widekixd, die, na het ontvangen van den doop, aan carel den grooten getrouw bleef. De Saxeu ftonden ge-  geschiedenis van europa. Z$g geduurig tegen hem op : fommigen wierden uit hun land gefcheurd en naar Zvvitferland en Vlaanderen verfpreid : anderen vluchtten naar Scandinavië , alwaar zyeen onverzoenlyken haat en wraakzucht tegen het juk enden Godsdienst van den woesten veroveraar met zich voerden. Men heeft, de hardnekkigheid deezer Barbaaren gewraakt, men heeft ze als oproermaakers behandeld , even als of het den mensch niet natuurlyk ware zyne poogingen aantewenden, om zich van de ketenen der fiaverny en de woede der onverdraagzaam, heid te ontdaan. Dat wy ons toch door geene groote naamen laaten begoochelen ! De gefchiedenis moet een onpartydige rechtbank zyn: daar moet dc vleijery zwygen; daar moet de waarheid alleen haar ftem laaten hooren. Had carel de groote zich alleen beroemd gemaakt door zyne oorlogen tegen de Saxen, Lombarden, Hunnen en Saraceenen; hy zou, in weerwil van den luister zyner overwinningen, geen andere plaats verdienen dan onder de Attila's en de verdelgers van het menfchelyk genacht: maar hyhad andere hoedanigheden , die hem de liefde zyner eeuw , en de Verwondering der nakomelingfchap waardig maakten. Het is niet in het midden der oorlogen, dat carel ons groot moet fchynen : het is dan, wanneer men hem zich ziet bezig houden met het geluk zyner onderdaanen , en zyn aandacht wenden op den regeeringsvorm, de zeden, den godsdienst, de kimden en wetenfehappen, zonder welken geen waare grootheid beftaan kan. Men fchept vermaak om hem in de Nationaale Vergaderingen , die hy dikwils byeen deed roepen, wetten te zien voordellen , die hy voor het algemeene welzyn bevordelyk achtte , en aan anderen dezelfde vryheid vergunnen. Zyne oplettendheid R £ ftrekto  256 tafereel der algemeene ftrekte zich tot de verafgelegenfte deelen van zyn wyd uitgeftrekt ryk, en tot alle klasfen van menfchen, uit. Het gemeen vooral, dat talryke en verachte gedeelte , 't welk toen onder een byna algemeene verdrukking zuchtte, het gemeen, zeg ik, was het voorwerp zyner zorge en tederheid: overal zocht hy het te vettroosten, en voordeden te verfchaffen. Met dit inzicht was het , dat hy de groote wegen deed herftellen en vernieuwen, dat hy bruggen deed aanleggen , de rivieren bevaarbaar maakte, om den koophandel te verligten , en dat hy het edele ontwerp vormde om eene gemeene vaart aanteleggen tusfchen den Oceaan en de Zwarte Zee, door de vereeniging van den Rhyn met den Uonauw. Dit ontwerp mislukte, omdat de kun (ten nog in haare opkomst waren; maar hy verdient daarom niet minder den roem van 'er het denkbeeld van gevat en deszelfs uitvoering beproefd te hebben. Geheel verfehillende van die veroveraars, die niet anders doen dan de waereld verwoesten , wilde hy de wanorden herftellen , die de oorlogen, de onkunde en woestheid overal hadden aangericht. carel de groote was niet minder beminlyk in zyn huishoudlyk leven. Een goed vader, teder echtgenoot, edelmoedig jegens zyne vrienden, dezelven betreurende als hy ze verloor , met meer vermaak vergiffenis fchenkende, dan ftraf oefenende, deelneemende in de belangen zyner officieren , zyne gunften uitdeelende op eene wyze om veele gelukkigen te maaken, zelf waakende over de opvoeding zyner kinderen, en zo wel in zyn huis als in zyne ftaaten de fpaarzaamheid en orde doen heerfchen. Zyn perfoon was een model van eenvoudigheid en waare grootheid. ,, Welke fchande! (zeide hy tegen fommigen van zynen Adel, „ die  geschiedenis van europa. t&t die Gerlyker gekleed waren dan de gelegenheid vorderde) leert u kleeden als mannen : doet u onder, fcheidea door uwe verdienden en niet door uwe kleeding ; laat voor de vrouwen de zorg voor den „ opfchik en deeze kleeding over, of bewaarze alleen „ voor dagen van pracht en plegtigheid, wanneer zy „ meer voor de ftaatfie dan voor het gebruik dienen." Hy zelf verfcheen by zulke gelegenheden in koninglyke pracht en luister ; maar zyne kleeding was in 't gemeen eenvoudig en nederig, en zyn tafel fpaarzaam. De eenigfte buitenfpoorigheid, die men hem verwyten kan , is, dat hy al te gevoelig was voor de vcrmaaken der fexe , en wie zou dit niet aan een Vorst willen vergeeven , die altyd door zich zeiven regeerde , en zyn leven in de moeijelykfte bezigheden doorbragt? „ lk zal 'er flegts één woord byvoegen", zegt de beroemde montesqljieu , en dit woord alleen fchildert den grooten man; „ hy gelaste dat men de overtollige moeferyen van zyne tuinen zou verkoopen; en hy had aan zyn volkeren alle de rykdommen der Lombarden ,, uitgedeeld , en de onnoemelyke fchatten van die ,, Hunnen, welke het geheelal geplunderd hadden." De poogingen , die carel de groote aanwendde, om de duisternisfen der onkunde te doen verdry ven, maaken geenszins het minst fchitterend gedeelte van zyn ryk uit. De Letteroefening was zyne ftandvastige en dagelykfche bezigheid. In het veld zowel als aau het Hof had hy zyne vaste uuren , om zyn geest te oefenen ; 't was in den boezem der ietteren dat hy van de vermoeijingen van den oorlog en de zorgen der regeering uitrustte. Hy beminde den omgang der geleerden: hy vergaderde dezelven van alle kanten van Europa rondom hem , en vormde in zyn paleis een foort van R 3 Aca-  £5» tafereel der algemeene Academie , waarvan hy zelfs lid wierd. Hy (lichtte Schooien in de Hoofdkerken en voornaamfte Abtdyen, om 'er de fchryf kunst , rekenkunst, fpraakkunst en het kerkgezang te onderwyzen. Deeze wetenfehappen waren zekerlyk niet zeer verheven ; maar zy waren toch aa'nmerkelyk in een tyd, waarin de voornaamfte cier geestelyken niet in ftaat waren om de vastltellingen der kerkvergaderingen te onderfchryven, van welken zy leden waren, en waarin men van een priefter niet meer vorderde dan om in ftaat te zyn van het Evangelie tc leezen , en het Onze Vader te kunnen bidden. Alcuinus was de medgezel en gunficling van carel den grooten. Deeze beroemde Engelschman, geleerd voor de eeuw waarin hy leefde, wierd de leermeester van den Monarch , die hem met weldaaden overlaadde. De edelmoedigheid van den Keizer voor mannen van geleerdheid , kende geene paaien. Hy gevoelde dat de genie aanmoediging nodig had. In het midden der duisternisfen , van welken hy omgeeven was, doorzag deeze groote man de noodzaakelykheid, om zekeren rang van menfchen een beftaan te geeven, van wier gedachten hy in vrede gebruik kon maaken, en die hy tot het algemeene welzyn bevorderlyk kon doen zyn. Hy begreep, dat, hoe verlichter de volken zyn , des te meer verzekerd het openbaar gezag wordt; dat de tyden der onwetendheid , tyden der woestheid zyn ; dat alsdan de groote bedriegeryen , welke volken en eeuwen misleiden , zowel als die gevaarlyke ftelregelen ontflaan, die de Koningen tegen de volken, dc volken tegen de Koningen wapenen, en die de aarde tot een verblyf maaken, dat voor den mensch veel gevaarlyker is dan de akelige woestynen van Ly- biën.  geschiedenis van europa. 25£ biën. Zyn zucht voor de Letteren, de poogingen, die hy aanwendde om derzelver invloed te verfpreiden en te vermenigvuldigen , is onzen lof ten hoogden waardig. Maar de menfchelykheid zal hem nooit die blinde en dweepzieke drift vergeeven , welke de gevoelens der Natuur in zyn hart verdoovende, hem het bloed van zo veele duizende Saxen deed vergieten, welke geen andere misdaad hadden, dan dat zy vry wilden zyn. De Wysbegeerte zal hem geduurig zyne bygeloovige verkleefdheid aan den doel van Rome en aan de Geestelykheid verwyten j eene verkleefdheid, die zo noodlottig wierd voor zyne opvolgers, en die mogelyk den grond gelegd heeft van die geestelyke dwingelandy , onder welke Europa zo lang gezucht heeft; eene verkleefdheid , die hem in Godgeleerde gefchillen , in woordfpcelingen inwikkelde , die zyn karaéler onwaardig waren, carel is groot in de nationaale vergaderingen , alwaar de middelen om het. volk gelukkig te maaken , voorgedeld , onderzogt, doorgrond wierden ; maar men ziet hem met af keetin de° Kerkvergadering van Frankfort, in het midden van driehonderd Bisfchoppen en twee Paufelyke Legaaten gezeten, met hen over het geloof redenkavelen en uitfpraak doen. Zyne redentwisten over den beeldendienst, de Carolynfche boeken, die hy by deeze gelegenheid fchreef, toonen genoeg aan , dat hy van het beuzelachtige en de vooroordeelen zyner eeuw niet geheel vry was; want het ergotismus was nooit, en zal nooit het karakter van waare grootheid zyn. Carel de groote , hoe zeer onledig met kleine en beuzelagtige voorwerpen, verzuimde echter niets dat tot zyn waaren roem iets kon toebrengen. Voldrekt R 4 meester  ?6o t.mtreel der algemeene meester van een onmeetbaar uitgeftrekt land_, had hy een titel ïiodig, die meer verheven was dau die van Koning der Franfehen en Patricius van Rome, welke een foort van afhangkelykbeid van de Keizers van Conitantinopole te kennen gaf: hy haakte naar den titel van Keizer en verkreegze. Hy veriostte Paus le 9 den III. uit de handen zyner vyanden. leo kon deezen dienst niet beter vergelden, dan door hem tot Keizer en Augustus uitteroepen. De Paus had zekerJyk het recht niet om een Keizer te maaken; maar carel verdiende de eer van het nieuwe westerfche ryk te Richten : zyn titel wierd algemeen erkend. De Keizerinne irene liet hem door haare afgezanten voorftellingen tot een huwelyk doen ; maar de omwenteling , die kort daarop te' Con'ftantinopolen voorviel , belette 'er de uitvoering van. nicéphorus , die zich meester maakte van den troon, nadat hy 'er irene van had doen afklimmen , maakte ccn verbond met carel , en gaf hem den titel van Augustus. Denaam van carel den grooten firekte zich tot in Afiën uit. De beruchte haroln - al - raschid zogt zyne vriendfehap, deed hem door zyne Gezanten geluk wenfchen, die hem gefchenken bragten uit naam van deezen verlichten Kalif. Door zo veele eerbetuigingen gevleid, bemind van zyne onderdaanen, gevreesd van zyne vyanden , bewonderd van vreemdelingen , verlost van de Noormannen , ten toppunt van menfchelyke grootheid opgeklommen, zou men zeggen, dat •er niets aan zyn geluk ontbrak; maar het verlies van rotrudb, die beminde dochter van zyn hart, en de dood zyner twee zoonen pepin en carel , verbitterden de UtttOa dagen van deezen Monarch met finart en droef-  geschiedenis van eur.01m. 2<5l droefheid. Een jaar voor zyn dood nam hy zyn zoon lodewyk tot ryksgenoot aan. De piegtigheid was prachtig, en even als of deeze groote man de overweldiging der kerk voorzien had, ftelde hy de Kcizerlyke kroon op het altaar , en belastte den jongen Vorst om dezelve te' neemen en op zyn hoofd te zetten , om hem te kennen te geeven, dat hy ze van niemand dan aan God te danken had; een gewigtige les, maar die ras vtrgceten wierd. ,, Bemin uwe onder- daanen als uwe kinderen , zeide hy tegen deezen ,, Vorst; kies rechters en beftierders uit , die de vreeze Gods onvatbaar voor omkooping maakt, ,, en gy zelve , leef onberispelyk voor alle men„ fchen!" Deeze Held ftierf te Aken , en de roem van zyn ryk fcheen met hem ten grave te daalen. Zolang dit uitgebreide lichaam door het verheven vernuft van carel den'grooten bezield wierd, was het achtenswaardig , en de eensgezindheid vond alomme plaats. Onder lodewyk den godvrucütigen verminderde deeze harmonie , het ryk kreeg doodelyke fchokken, begon te wankelen, en Hortte eindelyk geheel in onder zyne opvolgeren. Welke waren de oorzaaken van deeze omwenteling ? Een vlugtig oog, op de gefchiedenis van de nakomelingfchap van carel den grooten gellagen , zal het ons ras ontdekken. lodewyk had, by de erfenis van de macht zynes vaders, geenszins deszelfs genie gëerft. Een zwak en fchroomachtig Vorst, die de plichten van den troon verwaarloosde om die van het klooster tevolbrengen, meer Godsdienftig dan Staatkundig, moest hy ongelukkig zyn , enhy was het. Hy begon zyne regeering met misdagen , die doodelyke gevolgen hadden. Hy verftootte R 5 ade-  i62 tafereel der algemeene adelard en vala , de Staatsdienaren van carel den grooten, die zyne vyanden wierden ; verbande zyne zusters, wier ongeregeldheden indedaadfchandelyk waren , en liet haare minnaaren ombrengen. Deeze onvoorzichtigheid en geftrengheid deeden hem van zyn buisgezin vervloeken , terwyl hy zich den haat van de geestelykheid op den hals haalde, door zekere misbruiken te willen hervormen. Deeze fouten wierden van een veel grooter misftap gevolgd. lodewyk , alsof hy zich te zwak gevoelde om het gewicht van zulk een uitgebreid ryk te fchooren, haastte zich om hetzelve te ontleeden. Hy nam lotharius , zyn oudften zoon . tot deelgenoot in 't Keizerryk , gaf aan pepyn , zyn tweeden zoon , het Koningryk van Aquitanie, en aan lodewyk, dat van Beyeren. Deeze verdeeling wierd de bron van alle zvne ongelukken , en van zoveele wanordens in den ftaat. Met het verzwakken van zyn gezag, maakte hy fiegts ondankbaaren. bernard , zyn neef, Koning van Italiën , die een recht van aanipraak op het ryk had, was over deeze verdeeling gebelgd , hefte den ftandaard des oproers op , en trok met een leger tegen zyn oom ten firyde. Doch verraden door de geenen die hem hiertoe aangehitst hadden, en verlaaten door zyne troepen , eer zy flag geleverd hadden , wierd deeze ongelukkige Vorst ter dood veroordeeld , fmeekte om het mededogen van lodewyk , die hem en zyne medeplichtigen de oogen deed uitileeken. sernard ftierf onder de hevigheid der fmarte , en zyn Koningryk wierd met de kroon vereenigd. De Keizer, zich aan alle de wreedheden van een zwakke en achterdogtige ziel overgeevende, liet drie na-  geschiedenis van europa. £0$ .mtuurlykcZoons van carel den grooten in een klooster opiluiten, in weerwil van het woord dat hy aan deezen Vorst gegeeven had, van zorge voor hun te zullen draagen. Maar wel ras maakten zich de wroegingen meester van zyn hart, zyn geweeten wierd ontrust, hy gaf zich de fchuld van den dood zyns neefs; de dwingeJandy tegen zyne broeders knaagde hem ; de Monnikken en Prelaatcn , die hem regeerden, vermeerderden zyne angstvalligheid, en in eene vergadering, die hy te Attigni byeen roept, alwaar hy in een haire'n kleed verfchynt , fmeekt hy de Bisfchoppen , om tot de openbaare boetedoening te worden toegelaatcn. Dees belachlyke ftap fielt lodewyk in al zyn zwakheid aan het licht; en de geestelykheid maakt 'er gebruik van , om haar gezag te vergrooten. De Pauzen , die dagten alles te kunnen onderneemen onder zulk een vroomen Vorst, maaken zich meester van zyn gezag te Rome; de gantfehe geestelykheid zoekt zich te ontdaan van het burgerlyk rechtsgebied, en de Monniken zeiven willen deel aan de regeering hebben. lodewyk , die by het overlyden van ermengarde , zyn eerfle vrouw ,, een zucht betoonde om de geestelyke orde aanteneemen , trouwde judith van beieren, een listige, heerschzuchtige en van oneerlykheid verdachte vrouw. Zy bezorgde hem een zoon , die in 't vervolg onder den naam van karel den kaalen bekend ftaat. Door de ryksverdeeling, tusfchen de kinderen van het eerfte bed gemaakt, was 'er voor deezen niets overgebleven. De Keizerin drong by lodewyk aan, om een nieuwe verdeeling te maaken. lotharius gaf zyn toeflemming, en het ryk wierd nog eenmaal ontleed. Zo veele zwakheden , zo veele onvoorzichtigheden deeden partyfchappen en famen-  ItSf tafereel der alge mee xe farnenrottingen ontdaan, vala , die, nadat hy in ongenade vervallen was, Abt van Corby wierd, eertyds zo vermogend aan het hof van carel , thans als een heilig gëeerd, en gefchikt om alles te onderneemen , plaatde zich aan het hoofd der misnoegden, wist verfcheiden Bisfchoppen van aanzien op zyne zyde te trekken, en had de domheid om den Keizer in't openbaar de bitterde en hoonendde verwyten te doen. Hy liet het hier niet by berusten. Men hitst het volk tegen het hof aan, door een verhaal van de ongelooflykfte wonderwerken: men fchreeuwt tegen hetryksbeituur en tegen jgdith, die men van een ongeoorloofden minnenhandel befchuldigt met bernard , Graave van Barcelone, en Staatsdienaar van lodewyk. Zo veele misdaaden worden door een nog veel grooter bekroond; men haait de drie Prinzen over om een opdand tegen hunnen vader te verwekken , en in den naam van God de Natuur te verzaaken. lodewyk , verfchrikt van zo veele vyanden, vernedert zich , geeft zyne toeftemming om zyne vrouw te doen opÜuiten, en fielt zich in de handen der muitelingen. Hy zou verloren geweest zyn , ware hy niet gered door de ftreeken van den Monnik gombaud , die de Koningen van Aquitanien en Beieren de party van lotharil-s doet verhaten, en den zwakken Keizer zyne vryheid geeft. Judith wordt ras herdeld , en doet haaren haat en wraakzucht ten Hove gevoelen, vala wordt gebannen , en lotharils van de Keizerlyke waardigheid beroofd ; pepyn , fchuldig aan een tweeden opdand, wordt onterfd, en zyn ryk aan den jongen carel gegeeven. Deeze gemchtmaakende flagen wekken het vuur van tweedracht weder op ; de drie broeders maaken een nieuwe zssenzweering tegen hunnen vader; Paus gre- GORR'S  «esc iedexis vax ecro?a. .-iws 'rreeeee: z'.z'z zzzz 're: :::z zzz zz eeéeeü:"- e:: , e~ — ziek r.:=: eer.e zazk vee::e:::ie: . - Xe.- - --Mt-. D.ï_: Fries::: eezce:: zie'- verv~-—r> zzz- re: leze: vin ier. Keizer er 'ee.rer: i>c- zvre :r:e~er.. :> ren: erzze.::: zier zin ry-- . deren overtegeeven. Te vergeefs Gneekt by hen om ce Keizerin en zyn zoon carel te fpzaren ; zy beioobet faem; maar welras den meineed by de trouwloosheid voegende , bannen zy judith , zetten den Keizer af en geeven zyn ryk aan uoth&kios. Toen . iz: — en nz ce: erze.vk.ee :::reei..i zzz, die 4e jaarboeken der waereld opleveren, ebeo, Bisfchop van Rheüns , door looewyk zeiven uit het lii-'z :: : ::: ier. 'z...zmz. verheven. ze: zynen y---- e_ -xz.ziiZz: ar. De Mrr.srcz ver.e'eyr.: v;.r ...7-_ p---.-. _ VI- j._-;;e: E'i.erorrer , Czzzz.zïmzi en Monniken omgeeven. lotharics is tegenwoordig by de vernedering van zyn vader. Daar belast »»eo die man zonder zeden en geboorte , den Keizer zyn bandeher en degen afteleggen, en op een grci bairen kleed te knielen : hy dwingt hem met luide (femme de lvst zyner voorgewende misdaaden cpteleezen onder welken men hem te laste legt de lieden vare ie ke-k :e herren verzinnen, rzzt ::e.r-er. <~z Aschdag te hebben iaaten trekken, een parlement op i'-ifizz 'zi.iZZ. zZ. Z:~i ZZZzZZZZZ.zz ZZ- dwonsen te hebben om tegen zyne zoonen ten ftryde  £66 tafereel der algemeene ren geweest; maar de tweefpalt, die zich onder zyne drie zoonen opdoet, bezorgt den vader welras zyne kroon en vryheid weder, lodewyk had , met "het verlies zyner waardigheid , zyn zwakheid niet afgelegd. Dit gebrek vergezelde hem tot aan het graf. Nauwiyks is hy op den troon herdeld , of hy moet eerst van de Bisfchoppen kwytfchelding ontvangen, eer hyzyne ambstverrichtingen durft waarneemen. Hy dagvaar: de oproerige Prelaaten, die hem vernederd hadden, in een kerkvergadering, en hy duldt datzy naar Italiën de vlucht neemen, zonder dat hun misdaad geftraft wordt. De burgerlyke oorlog wordt op nieuw ontdoken. Deeze Keizer, wiens lot het fchynt Geweest te zyn van altyd tegen zyne kinderen de wapenen te moeten opvatten , trekt ditmaal tegen lodewyk van beieren ten ffayde en verdrooit de muitelingen; maar de vermoeijenis, het hartzeer, de fchrik die hem een zonsverduistering veroorzaakt doen hem in een kwynende ziekte vervallen, waaraan hy derft, na lotharics tot zyn opvolger in het ryk benoemd te hebben. De zwakheid van deezen Vorst en zyn verkeerd begrepen godsvrucht , vervulden zyn huis met geduurige onlusten, en het ryk met verwarringen. De Noormannen, Saraceenen, de Britten en de Gasconjers, trotzeerden zyn gezag met een goed gevolg. Hy was de fpeelbal der geestelykheid , van zyne onderdaanen , van de Pauzen , van zyne Staatsministers, van zyn Vrouw, en het flatttofiër zyner Kinderen. Onder zyne regeering was het volk ongelukkig , de geestelykheid alles overwel ligende, en de Edelen dwingelanden. Men zegt, dat hy welgemaakt van leest, derk van ligchaam, moedig en behendig in alle zyne oefteningen was ; dat hy  geschiedenis van europa. 267 hy het Latyn en Grieksch verflond; maar met dat al was hy zwak van ziel, en hy wierd vervolgd , veracht , en vernederd. Ongelukkig het volk , dat door zulk een kleinmoedig Vorst geregeerd wordt; mogelyk ware het liever door een dwingeland beftierd; de rampen zyn alsdan ten minden flegts voorbygaande. De inwendige oorlogen, die het uitgebreide ryk van carel den grooten onder lodewyk. dengodvruchtigen verwoest hadden , worden by zyn dood op nieuw met meer geweld ontdoken. lotharius , niet zeer voldaan met den titel van Keizer, en de daaten die hy reeds bezat , zoekt zyne broederen te berooven, en zich van alles meester te maaken. lodewyk en carel vereenigen zich tegen hem, putten het ryk van foldaaten uit, en leveren te Fontenai een Moedigen veldflag, alwaar lotharius overwonnen wordt, en honderd duizend menfchen fneuvelen, om een gefchil van drie verachtelyke Vorsten, lotharius vlucht naar Italiën, fielt alles in 't werk, om een nieuw leger op de been te brengen , geeft een volkomen vryheid van geweeten aan de Saxen, die weder beeldendienaars worden, en haalt hen door deeze daatkunde tot zyn party over. Zyn twee broeders vergaderen verfcheiden Bisfchoppen te Aken , en verzoeken hen den Keizer aftezetten. Deezen , altoos gereed om overal intedringen, eigenen zich de beflisfing der kroonen toe, willen lotharius afzetten, en belasten de twee Prinfen het ryk te aanvaarden, lotharius verzoekt daarop om den vrede: men maakt eene nieuwe verdeeling: Frankryk blyft aan carel den kaalen: Duitschland aan lodewyk ; en lotharius heeft, behalven Italiën en den titel van Keizer, Provence, het Fran-  2Ö8 tafereel der algemeene Franche-Comte, het Lyoneefche , en de landen gelegen tusfchen de Rhone , den Rhyn, de Saone , de Maas, en de Schelde. Ondertusfchcn is de ftilftand der burgerlyke oorlogen niet dan een onheil te minder in het ryk: de Noormannen verwoesten Frankryk; de Saraceenen plunderen Italiën; de Hunnen loopenDuitschland af; de Britten liaan aan 't muiten ; Aquitanie is vol kleine dwingelanden , die zich van verfcheiden Steden meester maaken, en elkander geduurig flag leveren, waarby altyd Monniken, Abten en Bisfchoppen met de wapenen in de hand omkomen: de Bisfchoppen en Heeren , onderling naaryverig, betwisten elkander eene macht, die gefchikt was om die der Vorlten te vernietigen: alles ftaat in vuur en vlam. Om zo veele rampen voortckomen, kwamen de drie broeders te Merfen aan de Maas byeen , vereenigen zich onderling door een bondgenootfehap, en in deeze vergadering maaken zy befchikkingen , die het Koninglyke gezag nog meer verzwakken. Alle de flappen deezer Voriten zyn door onvoorzichtigheid en zwakheid gekenteekend. lotharius , die als dwingeland geleefd heeft , wil als een heilige fterven , en denkt zyne misdaaden te kunnen boeten, door het gewaad van een Monnik ( aanteneemen , en zich in de Abtdye van Pruvn optelluiten. De verdeeling , die hy van zyne Staaten onder zyne drie kinderen gemaakt had, verzwakt nog meelde Monarchie, die reeds van alle kanten gekrenkt was. lodewyk volgt hem in het ryk en in Italiën op; lotharius de IIdc. heeft het ryk van Auflrafiën , dat den naam van Lorraine of Lotharingen aanneemt; carré krygt Bourgonje en Provence ; en of 'er nog geen Koningen genoeg waren, maakt carel de kaalë zyn zooa  geschiedenis van europa. 269 zoon tot Koning van Aquitanie. Wy zouden ons met deeze nieuwe verdeelingen niet ophouden , zo zy niet de voornaamfte oorzaak waren van den val van het ryk van carel den grooten* , De invallen der vreemdelingenen deburgerlykeoneeriigheden veripreiden den fchrik aan alle kantent De Noormannen verwoesten alles te vuur en te zwaard tct in het hart Van Vrankryk, ftroopen Rouaan, en dringen zeiven tot voor de poorten van Parys. carel de kaale , in plaatfe van de ilruikroovers te beftryden,' geeft hun groote fommen gelds om ze te doen vei-» wyderen. nomenoe, Hertog van Bretagnc, matigtzieh den titel van Koning aan, en carel vindt zich verplicht om ze aan deszelfs zoon iierispeus overtedragen. Zo veele rampen, door een zwakken regeeringsvornl veroorzaakt, verwekken een algemeenen opftamh Dé oprocrigen noodigen lodewyk: den duitscher j om zich van het Koningryk van Vrankryk meester te komen maaken. carel wordt in een vergadering van Bisfchoppen, door venilon , Aardsbisfchop van Sens . een der voornaamfte faamgezwoornen, afgezet. Op deeze nieuwstyding komt carel van Aquitanie toefchieten. De Bisfchoppen van zyn party doen de muitelingen in den ban en zwaaijen de verfchrildyl;; fte banblikfems tegen den geweldenaar, die Verpligt is naar Duitschland te vluchten, carel krygt Zyn ryk weder , maar hy erkent zich verantwoordelyk voor de Geestelykheid, en laat de misdaad van den verrader venilon ongeftraft. De ftoutbeid der Bisfchoppen kent geene paaien meer; zy weigeren den eed van getrouwheid afteleggen , en maatigen zich rïrj gevaarlykfte voorrechten aan. De Pauzen tfergetteii hun voordeel niet by deeze omftandigheden, welke; historiek. 7. DesU S #9  i 70 tafereel der alge II eene zo gunstig zyn voor hunne veruitziende ontwerpen, en gaan met groote fchrecden voort naar die geestelyke alleenheerfehing, welke Europa met wanorden en euveldaaden moet bedekken. De echtfcheiding van lotharius met teuteerga en zyn huwlyk met valdrade , geeven Paus nicolaas den Kien gelegenheid, om deongehoorde aanlpraaken van zynen zetel te doen gelden. Men ziet hem de Bisfchoppen afzetten, anderen in hunne plaats ftellen, die door een Provinciaale Kerkvergadering afgezet waren; alle de rechtsberoepen der laage geestelykheid aanneemen, die misnoegd zyn op hunne Bisfchoppen; lotharius dwingen, om valdrade teverlaaten, en hem met den ban te dreigen ; orders te ftellen wegens de opvolging van het Koningryk van Provence , en het herfenfchimmig denkbeeld van valfche Decrctaalen wezenlyk te maaken. De dood van lotharius verfchaft aan adrianls den Ilden , opvolger van mcolaas , eene andere gelegenheid, om de voorrechten van het hof van Romen uittebreiden en te vergroot en. Deeze Vorst was zonder wettige kinderen komen te overlyden. Keizer lodewyk de Ilde , broeder van lotharius, had hem, in gevolge de befchikkingen van Merfen, moeten opvolgen,- maar terwyl hy bezig was om de Saraceenen uit Italiën te verdryven , maakt carel de kaale zich meester van de opvolging: en adrianls, die den Keizer begunftigde, dreigde naar Vrankryk te gaan, en carel te doen gevoelen, wat het Pauzelyk gezag vermogt. Te vergeefs vertoont de beruchte hincmar, aardsbisfchop van Rheims , aan deezen Paus de onbetamelykheid van zyn gedrag, en van zyne vorderingen; adrl^xcs zendt gezanten, die uit zyn naam den ko. ping  geschiedenis van europa, -. • z z z e z. r: r„ .•. z z- e : r z z ;: z van welken de gefchiedenis is opgevuld. Gantfehe ben- hendrik laat eene algemeene amnestie ten hunne voorcee'e afkondigen , indien zy zich onder zyne wapenen willen laaten opfchryven. Met geheele zwermen komen zy onder zyne vaan en. hendrik breng: her. :rder eese ze:er;ide kryzserez:. tz zrziie 'er uitmuntende troepen van. Vervolgens zoekt hy van de leenroerige regeeringloosheid zo veel goeds te maaken als mogelyk is, onderwerpt de oproerige Leer.rr.a-rer., v_:er:e:: :d 'z_:z:en tz ::e:k:en . die ontvolkt en door de Barbaaren verwoest waren tot blocijende (leden,bouwt Brandenburg, Misnia, Sleeswyk ; en in navolging van carel dek grooten fielt hy Grensbewaarders aan, om de frontieren des ryks tegen de invallen der Barbaaren te verdeedigen. Men ziet bem nieuwe Steden aanleggen , de ouden verfterken , en de Edelen door Kamp- en Tournooifpeelen •redenen. Xz ne: neen en van deeze wvze ~zz::ezelen , weigen by aan de Hungaaren de jaarlvkfche fchatting te betaal en. Deeze Barbaaren, gehoond door die weigering en andere teekenen van minachting , die hendrik voor hunne afgezondenen betoond had, komen in Duitschland met een leger van driemaal honderd duizend menfchen, die niet dan wraak aA-m*^, hendrik trekt hen tegen met een vee! kleiner leger, geeft hen de volle nederlaag in de vlakten van Merfêbuig , en bet bloed van twintig duizend deezer Barbaaren wischt den boon uit, waarmede zyn kroon bezoedeld was. Na bet ryk van deeze woeste vyan- d:n  gesc siiede nis van europa. £~9 den verlost te hebben , denkt by orn de verovering van Italiën, dat toen door burgelyke oorlogen was van één gereten, en wil te Rome de Keizerlyke Kroon uit handen van den Paus ontfangen. Hy vertrekt aan bet . hoofd zyner troepen ; maar hy fterft op weg naar Thuringen , nadat by de ryksvorsten byeen geroepen had, die zynen zoon otho, bygenaamd den grooten, tot zynen opvolger verkiezen. Italiën. Zo lang het huis van Vrankryk nog in zyn kracht was, bleef het Noorden van Italiën in de macht der Westerfehe Keizer en; maar in die verfchrikkejyke regeeringloosheid, die op de onttrooning van carel den vetten volgde, wierd deeze fchoo- , ne landftreek ten prooi van een menigte kleine dwingelanden. Lombardyen, en byna alle de andere wingewesten , aangetast door het vuur der burgerlyke oorlogen; verfcheiden onder dezelven verwoest door de Hunsaaren ; anderen uitgeplonderd door de Saraceenen; de Vorften van Duitschland onderling naarwerig om zich van de kroon van Italiën meester te maaken , zonder ooit de goede orde te kunnen vastftellen noch handhaaven ; de Bisfchoppen, inzonderheid die van Rome, fchuldig aan limonie , listig, fcheurziek , overweldigende , en tot overmaat van fchande, ingehuldigd , befcheïmd en willekeurig beftierd door vrouwen ; de kerken aan de roofzucht overgegeeven, en begraaven onder haare puinhoopen; de kunften en wetenfcbappen vernietigd , en de maatfchappy tot den ftaat van woestheid verlaagd: zodanig is het fombere tafereel, dat ons de gefchiedenis van Italiën aanbiedt. Waarom zouden wy ons ophouden met omftandigheden die de ziel met fchrik vervullen, z:nd;r  £*o TAFEREEL DER ALGEMEENE zonder ons met ééne nuttige waarheid te vertroosten ? De woede en wreedheden van de twee berengariussen , de heerschzucht van guy van Toscaanen en zyn zoon lajibert, de oproerige beweegingen van verfcheiden andere geweldenaars , die elkander als een fnclle blikzem opvolgen ; te Rome een stephanus de Vilde, die zyn voorganger formosus laat opgraaven; een sergius de III. die, door list Paus geworden, aan marosia het beftier van Kerk en Staat overlaat; deeze marosia en haare zuster theodora, die door haaren onderlingen nayver de Stad met onlusten vervullen , doen de Pauzen wurgen, en anderen in hunne plaats kiezen ; alle deeze voorwerpen , zeg ik , vermoeijen een gevoelige ziel. Woeste harten fcheppen behaagen in bloedige fchouwfpelen , maar de menfehenvriend wendt 'er zyn oog van af, ën vliedt ylings deeze tooneelen van moord en verwoesting. Venetim. In 't midden dier ysfelyke fchokken , welke Europa van het eene einde tot het andere beroeren , zien wy met vermaak de Republiek Venetiën, onder het genot van een kalme rust, het hoofd allengskens opbeuren. Het is door geene geweldige fchokken , door geene ftuiptrekkende beweegingen , dat deeze gelukkige eilanders de duisternis ontworstelen; het was door ongevoelige vorderingen, door eene aaneengefchakelde ftaatkunde , door eene onvermoeide nyverheid, dat zy in ftaat gefield wierden, om een regelmatig , fterk en duurzaam gebouw opterichten. Zolang de macht der pepyns nog geducht is, fchynen zy van de Grieken te willen afhangen, om dit vreemde juk niet te ondergaan. Maar naauwlyks zien zy het Franfche ryk infTorten , of zy haasten zich om allo  GESCHIEDENIS VAN EUROPA. fi8l alle afhangkelykheid van Conftantinopolen aftefchudden , en de naamen der Keizers van het Oosten, in hunne willekeuren uittewisfchen. Van toen af vry van alle fchaduwe van flavemy, geeven zy meer vastheid aan hunnen regeeringsvorm; zy befpcuren dat de volksregeering kan aanleiding geeven tot regeeringloosheid en eene toomelooze losbandigheid; dat deeze, zelfs in haaren volmaaktften ftaat, altyd aan een groot gebrek onderhevig is, dc langzaamheid namelyk van haare raadpleegingen; dat het beftier van zaaken in zulk een regeeringsvorm dikwils zeer onordentlyk toegaat, en ontbloot is van die voorzichtigheid, welke nodig is om den ftaat voor een dreigend gevaar te behoeden ; dat de geheimen 'er liegt bewaard worden; dat menfchen van verdienften daar de laage nyd en ondankbaarheid te vreezen hebben ; en dat de driften aldaar niet minder te duchten zynde dan aan de Hoven , haaren verderfelyken invloed verfpreidcn over de handelingen van den ftaat. Overtuigd van deeze waarheden, maaken zy van hunnen oorfprongkelyken regeeringsvorm een mengeling van ariftrocratie , om niet alleen de Edelen onder eikanderen te vereenigen, maar ook om de burgers tegen de kwellingen van den Adel te verzekeren, zodat de burger en inwooner aldaar voortaan befchouwd wierd als behoorende aan het Gemeenebest, en niet als afhangkelyk van den Adel ; cn dat men hem in deeze hoedanigheid eerbiedige. Na zodanige voorziening van het inwendig bellier , welke de bron is van het algemeene welzyn, cn. de luifter van den Staat; na het vastftellen van zekere orde en duurzaame wetten , die nog de verwondering der ftaatkundigen wegdraagen ; ziet men deeze verftandige Republikeinen hunnen nyver verdubbelen; hunne  fiSi TAFEREEL DER ALGEMEENE hunne zeevaart vergrooten , hunnen {koophandel uitbreiden , hunne fchepen uit de haven van de Adriatifche zee doen zeilen , in het Oosten de voortbrengfels van Europa overvoeren , in Italiën de voortbrengfels van Afia terug brengen ; en door deezen dubbelen koophandel de middelaars worden van beide partyen der waereld, zich doen eerbiedigen by hunne nabuuren, en dagelyks in hun vaderland eenen rykdom overbrengen , die op alle voorwerpen een nieuw leven cn luister doet afdraaien. Spanje. Spanje biedt ons, geduurende dit tydbeftek, by aanhoudendheid niet anders aan dan bloedige oorlogen tusfchen de Mooren' cn Christenen. Deezen winnen. altoos veld , en het Noorden wordt herwonnen door de dapperheid hunner Koningen. Niets is eentooniger clan de gefchiedenis van dit land in den geduurigen tweeftryd deezer beide volken;' men belegert lieden , men wordt handgemeen , en men ftort het dierbaar menfchenbloed. Men ziet echter hier en daar eenige deugden fchitteren in het midden der yslykheden van deeze hardnekkige oorlogen. Een tegen alles beproefde onvertzaagheid , die alle gevaaren trotzcert ; een heldhaftige ftandvastigheid, die de grootfte bindcrpaalen te boven worftelt; deeze zyn de hoedanigheden , die aan beide volken gemeen zyn. De Christenen hebben 'er nog een meerder die hun mogelyk grooter veerkracht geeft : en dit is hunne onoverwinnelyke afkeer van het Mahometaanfche juk; eene afkeer, die hun wonderen van dapperheid doet bedryven, en de grenzen hunner bezittingen uitbreiden. ,' Enge-  geschiedenis van europa. 203 Engeland. Eindelyk begint ook Engeland een rang te bekleeden in het tafereel van Europa. Het gelukt egbert het Zevenvorftendom tot één Koningryk te vereenigeu. De inwooneren van deeze onderfcheiden gewesten , thans alle onderdaanen van den zelfden meester,hebben genoegzaam dezelfde taal, de zelfde zeden , de zelfde wetten, den zelfden godsdienst, fchynen zich onderling het genot eener duurzaamer kalmte te kunnen belooven , en geducht te zullen worden by hunne nabuuren; doch deeze ftreelende uitzichten verdwynen maar al te ras. De Deenen, die onder den naam van Noormannen, reeds de fchrik hadden overgcbragt in het ryk van carel den grooten , komen op Engeland afltroomen. egbert , dien men wel verrasfchen kost, doch die tevens zyne fchade weder wist intehaalen, dryft de aanvallers te rug, geeft hun de nederlaag in twee veldflagen, en zou hen mogelyk de zugt om wedertekomen wel benomen hebben, indien de dood deezen dapperen Monarch niet had weggefleept. Zyn zoon etiielwolf, meer gefchikt om een klooster te beftuuren , dan de plichten van den troon waarteneemen , had noch de zielsvermogens noch de dapperheid van zyn vader, om deeze Barbaaren in toom te houden. Zy komen woedend te rug, en, fchoon meermalen afgeüagen en verwonnen , ftroopen zy niet te min het platte land. Goederen, beesten, vrouwen, alles neemen zy mede wat hun op weg ontmoet. Gantsch Engeland is in geduurige vrees. De Inwooners van het eene gewest, durven die van het andere niet te hulp komen, om hunne huisgezinnen en goederen niet aan de woede van deeze ftruikrovers overtelaaten. Men'kon op geen ogenblik rust ftaat maaken; alle de jaargetyden waren even  284 tafereel der algemeene even gevaarlyk; alle klasfen van burgers waren ïfj deeze algemeene volksrampen ingewikkeld. Van tyd tot tyd nam het getal deczer roovers toe; het gantfehe eiland wordt met dit juk gedreigd. De Saxen, bezield door het gevaar, vatten moed, en overwinnen deeze woeste vyanden in verfcheiden veldflagen. Deeze herhaalde nederlaagen fchrikken de Deenen niet af; Zy dringen tot het eiland van Thanet door , alwaar zy hun winterverblyf neemen , branden de fteeden Londen en Cantorbery af, en verwoesten het land. De rampen des volks , de gevaaren voor welken deeze landen blootftaan , beletten etiielwolf niet een pelgrimaadje naar Rome te onderneemen met alfred , zyn vierden zoon , die toen nog maar zes jaaren oud was. Daar doet deeze bygeloovige Vorst zyn kwaalyk begrepen godsvrucht uitblinken , door eene buitenfpoorige milddaadigheid jegens den ftoel van Rome en de hoofden der geestelykheid. By zyn terug komst trouwt hy judith , dochter van carel den kaalen , en vindt ETiiELEALD , zyn tweeden zoon, die hem de kroon wil betwisten. Een burgerlyke oorlog fchynt de ongelukken des volks nog te willen vermeerderen ; maar ethelwolf ftaat , uit zwakheid en bygeloof, de helft van zyn koningryk aan zyn zoon af. De geestelykheid van Engeland had reeds lang aanfpraak gemaakt op de tienden , alsof dezelven haar uit het godlyk recht toekwamen. Hunne vorderingen waren tot nu toe geduurig afgeflagen ; maar thans hunnen kans fchoon ziende, daar een zwak en dweepziek Vorst den troon bekleedde , en de volken verflagen waren door de herhaalde fchaden, die zy van de Deenen gcledan hadden, begreepen zy zich van dit gunftig ogenblik te moeten bedienen, om het lang  GESCHIEDENIS VAN EUROPA. aSg ïang begeerde doel hunner wenfchen te erlangen. ethelwolf vergadert de Staaten van zyn Koningryken doet deeze aanmerkelyke gift aan de kerk. By zyn dood verdeelt hy zyne Staaten onder zyne zoouen ETHKLiiALD en ethelbert. De eerfle was een loshandig Vorst: gelukkig was zyn ryk van korten duur , en ethelbert gedroeg zicli op eene wyze overeenkomltig zynen rang en geboorte. Intusfchen houden de Deenen nog aan met hunne ftrooperyen; de Had Winchester wordt verwoest , en niets ontkomt de woede deezer roovers. ethered , die zyn broeder ethelbert opvolgt, is, geduurende zyn gantfehe regeering, met niets anders bezig, dan tegen deeze Barbaaren , die altyd veld winnen , optetrekken. Door zyn broeder alfred ondertïeund , behaalt hy wel verfcheiden voordeden op hen, doch die niet van dien aart zyn , dat zy de rust aan den Staat bezorgen. Deeze Barbaaren fchynen meer en meer te vermenigvuldigen ; nieuwe zwermen overftroomen Engeland van alle kanten, ethered fterft aan een wond ; en alfred de guoote vindt zich , op den ouderdom van twintig jaaren, aan het hoofd van een ryk, dat van een gefcheurd, in ftukken verdeeld, en met een volkomen ondergang gedreigd is. Alfred. Het is moeijelyk in één mensch, en voorat in een Vorst zo veele deugden vereenigd te zien, als alfred de groote , de weezenlyke (lichter der Engelfche Monarchie, bezat. By de fchitterende hoedanigheden, die den Held vormen , en dikwils niet dan een drooge verwondering opwekken , wist alfred nuttiger en achtenswaardiger deugden te voegen, die histories. 1. Diel. T om  a?6" tafereel der alge MEE SS ons zyne nagedachtenis doen beminnen. Nauwlyks is hy op den troon geklommen , waartoe de ftemrne des volks hem geroepen heeft, en die van alle kanten waggelt, of deeze jonge Vorst vertoont al de onvertzaagdheiden moed, die men van een volmaakt krygsheld verwachten kan , om zyn volk te befchermen. De Deenen hebben zich van Wilton meester gemaakt, en pleegen hunne gewoone verwoestingen, alfred fielt zich aan het hoofd van een gering aantal troepen, die hy in haast byeen famelt, gaat tegen deeze Barbaaren op marsen , geeft hun de nederlaag en doet hen belooven het Koningryk te ruimen. Deeze overwinning geeft flegts een ogenblik rust. Nieuwe zwermen van roovers uit het Noorden komen zich by hunne landgenooten voegen. De noodzakeiykhcid , om voor hun beftaan te zorgen, verplicht hen zich onder verfcheiden hoofden aftezonderen, en hunne trrooperyen te vermenigvuldigen. Een deezcr partyen verfpreidt zich in het Graaffchap Dorfet, het middelpunt van de ftaaten van alfred. Deeze Vorst vervolgt hen met zo veel drift, dat zy genoodzaakt worden in onderhandeling te treeden , waarby zy zich verbinden het eiland te verlaaten ; maar de Deenen waren geene lieden om hun woord te houden, of hun prooi zo ligt te laaten vaaren. Welras overvallen zy, zonder eenig voorwendfel te zoeken, op eene verraderlyke wyze, de krygsbenden van alfred , flaan dezelven op de vlugt , en maaken zich meester van Exeter. Deeze trouwloosheid, en nog meer het gevaar , waarin het volk zich bevindt, bezielen alfreds moed. Hy veriterkt zich op nieuw, levert in een jaar acht veldflafen aau deezen woesten vyand, en brengt hem in de grootfte  cesc iiiedenis van europa. *Sf grootfte verlegenheid. Toen deeden de Deenen voorftellingen van vrede, alfred ftaat toe, dat zy zich in Engeland met 'er woon vestigen , onder voorwaarde dat zy de ontfcheeping van andere Barbaaren zullen beletten; maar terwyl hy op de flipte nakoming van dit verdrag ftaat maakte», verneemt hy dat 'er een andere bende aangeland is, die de fchriklykfte verwoestingen aanrecht. Op deeze nieuwsmaare geeven de Saxen zich aan de wanhoop over, en denken van den hemel verlaaten te zyn. Sommigen neemen hun wyk naar het land der Gallen , terwyl anderen naar de grenzen vluchten, ofzichaande overweldigers onderwerpen. 1c vergeefs vermaant alfred zyne troepen nog een pooging te doen, om hunnen Vorst, hun vaderland en Vryheid te befchermen. Allen zyn zy doof voor zyne ftemme, en hy zeifis genoodzaakt zich van de tecke* nen zyner waardigheid te ontdoen, en, als een boer verkleed , de vervolging zyner wreede vyanden tc ontvluchten. Een gevoelige ziel fchept vermaak deezen ongelukki^en Vorst in zyn gedwongen fchuiihoek te volgen, hem met de oppasfing van eenige fchaapen bezig te zien , terwyl de fchaapherders vrouw hein beftraft, dat hy de eyerkotken heeft laaten aanbranden. Ongelukkig hy, die deeze kleinigheden ais al te laag cn met de deftigheid der gefchiedenis onwaardig acht! Alles is van gewigt en belang in het leven van een Vorst, die met zoveel dapperheid en deugd zynen rang aflegt, om zich tot den ftaat van een huurling te vernederen. Doch de hoop verlaat alfred niet, om nog eenmaal zyne landen te herwinnen. Nauwlyks bemerkt hy,dat de vervolgingen zyner vyanden beginnen te verflaauwen , of hy begeeft zich naar eenigen T ,3 zy;:sr  iS8 tafereel bër algemeene zyner officieren , die hy in een moerasfigcn ftreek by een vergaderd heeft. Hier maakte hy een wooning, verfterkt zich , en doet van tyd tot tyd ftrooperyen op de Deenen , die niet weeten waar hun deeze flagen van daan komen. Door deeze kleine uitvallen onderhoudt hy den moed van zyne vrienden, en doet hen op overwinningen van meer aanbelang hoopen. Hy was in deezen ftreek , dien hy het eiland der Edelen noemde, meer dan een jaar gebleven, toen een gelukkig toeval hem uit deeze fchuilplaats lokte, obdunè , graave van Devon, had een bende der Deenen op de vlucht geilagen, een groot bloedbad onder hen aangerecht, en zich meester gemaakt van hunnen beruchten toverftandaard , waarin zy het grootfte vertrouwen ftelden. alfred , verrukt van zyne onderdaancn nieuwen moed te zien krygen, zoekt zich te bedienen van dit gelukkig ogenblik ; doch alvoorens iets te waagen , vermomt hy zich als een harpfpeelder , en gaat de vyandelyke legerplaats befpieden. Hy verwittigt, door geheime zendelingen, zyne vermogendfte onderdaanen van zyne ontdekkingen, en noodigt hen om by hem te komen. De Engelfchen ftreeven om ftryd van alle kanten naar de afgefprooken verfamelplaats , kunnen zich niet verzadigen met het gezicht van eenen beminden Monarch, dien zy voor dood hielden, en ftneeken hem dat hy hun vryheid en wraak wil verfchaffen. alfred plaatst zich aan het hoofd zyner onderdaanen , en trekt tegen de Barbaaren ten ftryd , die hy in hun legerplaats aantast, Deezen, fchoon veel vermogender in getal , doen flegts een flaauwen wederftand , en fneuvelen onder het zwaard van den vervvinnaar. Het grootfte gedeelte wordt af-  geschiedenis van europa. «maakt , en'het overfchot van het leger geeft zich éan alfred over , die, niet minder edelmoedig dan dapper, hen onder zyn befcherming neemt, hun het leven en de vryheid fchenkt, om zich in dc gewesten die zy ontvolkt hadden, te neder te zetten, op voorwaarde dat zy den Christelyken Godsdienst zouden omhelzen. Deeze voorwaarden wierden aangenomen; en alfred , verlost van deeze gevaarlyke vyanden, was bedagt om de orde in zyne Staaten te herftellen. Het is in dit tydvak dat men deezen Vorst zyne uitmuntende zielsvermogens in het landbefVicr ziet vertoonen. Hy doet de Steden herbouwen , die de Deenen verwoest hadden, houdt eene geregelde krygsmagt op de been, ter befcherming van het ryk , doet zyne onderdaanen wapenen , verfpreidt een gedeelte van dezelven in de burgten en fterkten, die hy doet oprichten , belast aan de anderen , om zich op het minde gerucht marschvaardig te houden, en verwaarloost ten zelfden tyde den landbouw niet. Aan den anderen kant is hy de fchepper van de Engelfche Zeemacht. Binnen korten tyd zyn 'er honderd twintig fchepen op de kusten verfpreid, en de Deenen worden in bun eigen element aangevallen. Door deeze wyze maatregelen was het dat alfred de Barbaaren onder het juk brengt of wegvaagt. Maar 'er waren nog andere breuken in het ryk te heelen. Alle denk, beeld van tucht en ondergefchiktheid was verdweenen. Het land was nog overdekt met Deenfche Benden, die , gewoon van den roof te leeven , niet gefchikt waren om zich aan vlyt en werkzaamheid te gewennen, en geduurig niet dan geweldenaryen bedreven. T 3 / De  »pO tape RE EL DER ALGEMEENE De Engelfchen zeiven , tot cïe uiterfte behoeftigheid vervallen, volgden dezelfde levenswyze en berooiden hunne medeburgers. Zo veele ongemakken hadden een krachtdadig geneesmiddel nodig, en alfred vond dit in zyne wakkerheid en werkzaamheid. Hy maakte fhatkundige en burgerlyke befchikkingen, die, fchoon fireng genoeg, echter noodzakelyk waren om de wanordens te (tuiten, die dagelyks plaats hadden; hy richtte rechtbanken op, om het recht te handhaaven. Van deezen Vorst moet men den oorfprong afleiden der Jury's of Gezwoornen; eene verwonderlyke inltelling om ce natuurlyke rechten van den mensch te befchermen, en dezelven volgens regelen van billykheid te handhaaven. De Inftellingen van alfred hadden zeer fchielyk zulk een gewensoht gevolg , dat men de diefllallen en geweldenaryen zag ophouden. En met dit alles had deeze groote Vorst zeer veel ontzag voor de vryheid des volks : Het is rechtmaat:g , zeide hy , dat de Engelfchen altyd even vry zyn als hunne gedachten. Nadat alfred dus het ryk tegen alle invallen van buiten beveiligd , en zyne onderdaanen gewend had om zich aan de wetten te onderwerpen, en de vryheid niet meer te doen beftaan in losbandigheid en wanorde, was hy op middelen bedacht om zyn volk luisterryk en gelukkig te maaken. De zeden der Engelfchen waren ruuw cn onbefchaafd , omdat het gantfehe land nog bedekt was met de nevelen der onkunde. De Deenen hadden de kloosters geplunderd , dc Monniken vermoord of weggeiaagd, en hunne hoekeryen verbrand. 'Er was geen voetflap van we.tenfchr.ppen meer overig, en 'er was geen mensch n  GESCHIEDENIS VAN EUROÏA. «9l . , ^ie den Larynfchcn dienst kost uitleggen, ..t 'S . — - enz; rz. • Cc de-z; meende te «rdnrven, nodigde alfred da geleerden, van alle lT_.'- P= -_- : , ridzre . :? -- v:i -~z,-.: j. : -.e 0 ' . . ■ -e: warraète er. rkz-zzeeen rezze- r;-; ;_ ... ^ Sezzeecrdzer •:: Beiiexr.zren :-cc ie zeken, d:= vzedercren c - v.e- «iü*r« ere.: - - • ^ .- =tÜ. len xo gefchikt om den naaryver opttwetken , was ' dan voorbeeld het vennogendffe van alen. v - •'• èze.. de ' ---V—V--- — :i:;v:..-,.iv:::.i,^» ^zrze.e :zn :e derden, k:-e ceexe zee ;. v...c. :^-:d::r.zes envyzczvel;- oe zee.zze. - ede. indenk 7 vzn zèk een rzi:el: « een ree: dz -d.n neef: kznnen enden , en _eer opfleBen,danbefpiegde^wysgeeren,aie =] hun tyd de lmcrocfeningen ^k^" Onder deezen Vorst en door zyne befdnkknigai wierdm de wettariglyke knnfta, « de hartw»v "- vee nezereedr:: ce eenzne erezeid: en zvne enzezdezeen . de vz -eerden vanldodïên by ben overvoerd ziende , kregen eerbied voor nxhrvaardighdd en vryt, «De d. »d ra den koophandel, en de grond van het gdnk der z«mrn'.et-lnx ui-rezkee De G èeedèkrvver; deen AinzeD cnre^. ~ » waaneer zy allee, zeggen , dat hy , «a c^J« ,-. .e-:.'-,: :--V.-,: reeee,: ,, ee zez_ rende verfebdden eeuwen in ^ ^ ^ Hy had de gebreken nkt van den Frxnfcben Koiung. T 4 hy  59* tafereel der algemeene Hy was verre boven hem verheven in rieu-den en zielsvermogens. De eerzucht maakte carel tot een geweldenaar, tot een onverdraagzaam en wreed Vorst In alfred was het een edele drift, die alleen werkzaam was ter bevordering en handhaaving van de rechtvaardigt zaak, de b.fcherming namelyk van zyn volk. In de fch..ol van den tegenlpued op- voeH was hy een geducht oorlogsheld , een bemind Kon.ng, de handhaaver der gerechtigheid, de ftcun der kunnen, en de vriend der deugden. Zyn zoon eduard de Ifte erfde zyne krvgskunde, en had gelegenheid dezelve, geduurende z'vn regeenng, met een goed gevolg te oefenen, het zy tegen de Deenen , die zich in zyne ftaaten met 'er woon hadden nedcrgellagen, het zy tegen dezulken die uit het Xoorden by aanhoudendheid kwamen afftroomen. adelsta.n, zyn natuurlyke zoon , die by zvn dood de voorkei ze kreeg boven de natuurlvke erfgenaamen die nog te jong waaren , om een volk te bellieren dat aan binnen- en buitenlandfche oorlogen geduurd was blootgefteld, adelstax, zeg ik, billykte deezl keuze door herhaalde overwinningen , en door de wysheid zyner regeeringe. De Staaten Schoon Denemarken , Zweeden van het Noorden. Boheemen en Hongaryen , in di't tydbeftek zekere Gefchiedfchryvers hebben ; fchoon deeze Koningryken een vaste ge daante begonnen te krygen , en zich reeds met de andere Mogendheden van Europa verbonden ; zyn egter de trekken, die hunne jaarboeken opleveren koe gewigög Zy ook voor een Gefchiedenis van die' landen  geschiedenis van europa. 2p3 landen zyn mogen , van dien aart, dat zy in een tafereel der Algemeene Gefchiedenis verdwynen. He* nk van De jaarboeken van het Griekfche Conjlantinspolen. ryk leveren ons by aanhoudendheid een aaneenfchakeling van bloedige tooneelen op. irene, nog geene vyf jaaren de vrugt van haare misdaad genietende, wordt door nicephop.us , dien zy met weldaaden overladen heeft , van den troon geftooten. Deeze regeert negen jaaren en ineuvelt in een veldüag tegen de Bulgaaren , nadat hy het ryk door geduurige onlusten had gefchokt gezien. Zyn zoon stauraciks maakt zich reeds by den aanvang zyner regeering zo gehaat, dat hy , van zyne onderdaanen verlaaten, genoodzaakt is het monnikengewaad aantetrekken. De zwakke en vroome michael rangabes weigert vrede te maaken met de Bulgaaren , omdat een Monnik oordeelde, dat men geweetensi.alve de overloopers niet kan overgeeven. In ge- < v ze var. d.eze v.-e:r:r ng verüaan de Bulgaam zyne troepen ; hy zeire kiest de vlucht, en de Legerhoofden , misnoegd over zyn gedrag , roepen leo den ARMENiën tot Keizer uit. Deeze oordeelde niets heilzaamer voor het behoud van den Staat, dan het uitrooijen van den beeldendienst. In gevolge hier van beval hy eene nieuwe vervolging, en achthonderd en twintig menfchen werden 'er in een kerk gedood, michael de stamelaar, die leo opvolgde, dulde in 't eerst den Beeldendienst; doch veranderde welras van ftelfèl , vervolgde de monnikken , aan wien hy het ryk verfchuidigd was, en wilde zelfs dat men den Sabbath zou onderhouden en het Pafcha vieren op de wyze T 5 der  g£| tafereel bek algemeene der J.Möden. Ondertusfchcn doen de Saraceericn hun voordeel met deeze beuzelachtige gefchillen, bemachtigen het eiland Creta, maaken zich meester van byna geheel Skihen , en neemen Apuliën en Calabriën weg. Zyn zoon theoi'hilus , fchoon veel waardiger om den troon te bekleeden, erft zyn vaders haat tegen de Geestelykheid, vervolgt ze met eene verdubbelde woede; terwyl de Saraceenen hunne vermeesteringen voortzetten. Na zynen dood herftelt theodora , die , geduurende de minderjaarigheid van MiCHAëL den HIden, de regeering in handen had, den beeldendienst en doet de Manicheën by duizenden ombrengen, om hen des te beter te bekeeren. Michacl, haar zoen, de regeering aanvaard hebbende , fluit haar in een klooster op, geeft zich aan allerleie misdaaden over, maakt een openbaar klugtfpel van de kerkelyke piegtigheden , en wordt vermoord door basilius , dien hy tot ryksgenoot had aangenomen, en dien hy zogt aftezetten. Deeze basilius, bezoedeld met het bloed van zynen weldoener, neemt deszelfs plaats in, en toont dat hy deezen rang waardig is. Onder hem wordt de genie aangemoedigd , de verdienfte durft den troon naderen ; de wetten herneemen haare kracht , en de godsdienftige gefchillen houden op. Zyn ryk is het tydperk van de groote fcheuring, die nog de Griekfche en Latynfche Kerk verdeeld houdt. Zyn zoon leo, bygenaamd de wysgeer , fielt leerredenen op, en laat zyn ryk van alle kanten door de Saraceenen verwoesten, constantincs porphyrogeneta, zyn zoon, volgt hem niet op. Men geeft aan alexander, broeder van theophilus, de voorkeur; deeze betoont zich de kroon onwaardig te zyn, en  cesciiiedeni 3 van europa. SP5 cn fterft aan de gevolgen zyner ongebondenheid. constantincs beklimt den Keizerlyken troon op den ouderdom van zeven jaaren , eerst onder het regentfchap van den Patriarch van Conltantinopolen, en vervolgens onder het opzicht van romanus lecapena, die aan constantincs niet dan den titel overlaat, en hem deezen zeiven zoekt te ontrooven; doch zyn eigen zoon vat de wapenen tegen hem op, en betwist hem den troon, constaniinus doet zyn voordeel met de tweedragt van de bloedverwanten van komatan , om zyn verboren gezag weder in handen te kryaen , en wordt de voorftander en belchermer der fraaye kunfteu en wetenfchappen. Het ryk der In het begin van dit tydbeftek is het Arabieren. Turkfche ryk op zyn hoogden top. haroün al-raschid , die al de grootheid zyner doorluchtige voorgangers met de gezelligue deugden en het beminlyklle gedrag gepaard doet gaan , legt zich toe om de zeden zyner onderdaanen te befchaaven, en de Kunften cn Wetenfchappen door zyn voorbeeld en gezag onder hen aantemoedigen. De Wyzen worden van alle kanten van het Oosten uitgenodigd , om zyn hof te bezoeken. Hy beloont de genie , en laat de beste werken der Oudheid in 't Arabisch overzetten. De Poëzie was zyn geliefkoosde uitfpanning. Dikwils zag men hem traanen Horten onder het leezen van de werken van groote Dichters. De Arabieren zyn onuitputlyk in loffpraaken over zyne regeering, die zy het ryk van grootheid en wonderen noemen. Volgens deeze Schryvers waren zyne veld'neeren , zyne hovelingen , zyne rechters, allen naar  Ni tafereel DER ALCtJIEEXE naar zyn model gevormd. Bagdad was het middelpunt der verlichting, vanwaar hy derzelver ftraalen in zyne uitgebreide Staaten deed nederdaalen. Deeze beroemde Kalif was niet minder dapper dan geleerd. Zyne veldtochten tegen de Tui ken, zyne welgeflaagde onderneemingen tegen Keizer nicephorus , zyn werkzaamheid om den opftand te dempen , dit alles bewyst , dat hy de hoedanigheden van den held met de kundigheden van den Wysgeer wist te vereenigen. Wat zyn beftier aanbelangt, daarvan zal ik flegts één trek aanhaalen. Zekere vrouw bragt haare klachten by hem in, dat zyne foldaaten op hunnen rnarsch een groote verwoesting in haare landeryen hadden aangerecht, haroun erinnert haar, dat 'er in den Alcoran gezegd wordt. „ Dat, wanneer de legers van groo „ te Vorften in aantocht zyn , de onderdaanen in de „ landen, die zy doortrekken , lyden moeten." Ja Vorst, „antwoordde de vrouw," dat is waar, „ maar- 'er ftaat ook in datzelfde boek gefchreven, „ dat de landen van die Vorften, welke de ongerech„ tigheid ongeftraft dulden, vernield zullen worden." haroun , in wiens karakter menschlievendheid en rechtvaardigheid de hoofdtrekken waren , deed haar weerom geeven, dat zy verlooren had, en overlaadde ze met liefkoozingen. Het ryk van al-amin, zoon en opvolger van haroun , levert ons niet dan een droevig toneel op van opfehuddingen en burgerlyke oorlogen, tusfchen dien Kalif en al-mamon zyn'broeder. Zyn buitengemeene traagheid doet hem de teugels der regeering geheel overlaaten in handen van al-fadel, die al-ma.mon haatende , zynen meester de gevaarlyke raad geeft, om  GESCHIEDENIS VAN EUROPA. =97 om de opvolging te veranderen; een noodlottige raad, die hem van den troon doet necerftorten. AL-MAiioN, alleen meester geworden zynde, doet den getaanden luister van het ryk zyns vaders herieeven. Zyne wapenen doen zich tegsïyk in het ryk van Conlbantinopolen, in Afxica, en m Italiën gevoelen; en een vloot, onder zyn opzicht uitgerust, verbreidt de fchrik in 't Vaticaan, verovert Siciliën en v\- d-:a-d C:e:r , ia: ver ::en af den naan v:.r C--> dia aanneemt, naar de ftad, die de Muiiilmannen 'er bouwden. Ten zeLfden tyde deed deeze Vorst ce «O tenfchappen blceijen. Meer befchaafd en geeed, dan haroun zyn vader , een vyand van dweepery en bygeloof, een vriend der waarheid , welke 'net doelwit van alle zyne letteroefeningen en nafpooringea is, gebruikt hy zyn gezag en rykdommen, om mannen van genie te befchermen , van welken godsdienst en van wat landftreek zy ook zyn mogen. Hy verfpilt het grootfte deel van zyne inkomften , om de beste verhandelingen over allerlei onderwerpen optekoopen , die men in Griekenlafid en Europa vinden kost. Onder hem maaken de Sterrekunde, de Wj* begeerte, en Geneeskunst vorderingen, waarvan men toch nog niet gehoord had , en dat op gronden van zekerheid. Hy zelf maakt de letteroefeningen tot zyne uitipanningen, en legt "er zich met zo veel drift op toe, alsof het zyn hoofdberoep geweest ware. Zyne zagtmoedigheid jegens de Christenen, die geduurende zyne regeering een onafgebroken rust genooten , zyne milddadigheid jegens hen , van wien hy fchatten van wetenfchappen infamelde , hebben hem den haat van naauwgezette Muiuimannen op den hals gehaald. Zy h-recn  SOS tafereel der algemeene hebben hem befchuldigd van een Ketter te zyn, omdat hy geloofde , dat de Alcoran een menfchelyk voortbrengfel was , dat hy de droomeryen van hunnen propheet nopens de belooningen en (traiTen van een ander leven verwierp ; omdat hy de dwaasheid , het bygeloof, en de onverdraagzaamheid van den Godsdienst, die hy beleed, wilde verbannen; eindeivk omdat hy onder zyne onderdaanen de beoefening heeft willen invoeren der waare wysbegeerte en befpiegelende wetenfehappen , op gronden die overeenkomftig zyn met de gezonden reden , welke.de dweepers altyd gewoon zyn te beftrylen. Zy verdoemen alles wat de waarheid kan doen kennen, liet is te bejammeren, dat men, (taande de regeering van deeze grooten Vorst, één vlek in zynen roem aantreft. Zyn drift voor de wysbegeerte maakte hem vervolgzuchtig. Hy wilde zyne onderdaanen dwingen om zyne gevoelens aanteneemen , door hen met de dood te fhaif n ol' op den pynbank te brengen. De waare Wysbegeerte veroordeelt deeze barbaarfche middelen. Het is onrechtvaardig, het is wreed, de menfchen te kwellen, zelfs om ze tot redelyke fchepfelen te manken. motassem , zyn broeder , de erfgenaam van zyn vermogen, van zyne dapperheid, van zyne liefde tot de wetenfehappen, en van zynen haat tegen het bvgeloof, wordt door watheck gevolgd , die zyn voetfpoor betreedt. Met den dood van deezen watheck begint de luister van het ryk der Arabieren te taanen. De broeder van deezen Vorst, die hem als Kalif opvolgt , is niet merkwaardig dan door zyne ongebondenheden , zyne wreedheden, en zyn bygeloof. Gehaat  (seschiedenis van europa. 299 haat van zyne onderdaanen , vindt hy in zyn eigen zoon een moniter , die hem van het leven berooft. Door deezen misdaad op den troon geplaatst , doen zyn verwyfdheid en onvoorzigtigheden hem van boven nederftorten. Van toen af aan wierden de verfehillende gewesten van dit uitgeltrekt gebied door verdeeldheid, tweedragt , burgerlyke oorlogen , en geduurige opftanden van een gefcheurd. De weelde en wellust vestigen haaren zetel aan het hof van Bagdad. De belastingen neemen hand over hand toe, en het volk wordt getergd. Een algemeen misnoegen verlpreidt zich over alles , de hoofden der byzondere wingewesten doen 'er hun voordeel mede , en het ryk wordt verdeeld. De Fatimiten, altyd onderdrukt door de Abbasfiden, vinden in deeze verwarring eene gelegenheid om het hoofd optefteeken. Allen degeenen, die de gedachtenis van ali eerbied toedraagen , worden genoodigd, om onder hunne vaanen te komen dienen. Een gantfehe menigte van hunne aanhangers laaten zich onder hunne wapenen opfchryven, de godsdienst (trekt tot een voorwendfel van hunnen opftand, en zy grondvesten een magtig ryk in Africa, en Cairo wordt de zetel van deeze nieuwe Kalifs , en eene zeer bloeijende koopftad. De geestdryvery vormt eene omwenteling van een zonderlinger aart. Een dweeper vormt het ontwerp om de afgodendienaars van de Woestynen van Africa te bekeeren. Hy vereenigt zich met andere geestdryvers, en verleidt eentalryk en onkundig volk. Trotsch op deezen gunftigen uitüag, waant hy een ingeeving van den hemel ontfangen te hebben, om de Mahomet-aanen te hervormen , die hy begreep van de zuiverheid  Sco tafereel der algemeene heid der leer van hunnen propheet afgeweken te zyn. De dronkenfchap van het bygeloof wordt algemeen. De nieuwe bekeerlingen komen om ftryd onder zvne banieren. Men wil deezen aanhang dempen, welkers getal geducht wordt. Het vuur der vervolging wordt tegen hen ontdoken. De Kalif doet hen in den ban. Zy worden woedende. Een abcbeker plaatst zich aan hun hoofd, en verhit door de dweepzucht, overwinnen zy hunne vyanden, en ontllaan zich van de gehoorzaamheid aan den Priester van Bagdad en die van Cairo. Hun hoofd neemt den titel van Kalif aan onder den naam van miramolin, en regeert als Priester en als Koning, op de westerlyke kusten van Africa. Dus noemen zich drie hoofden opvolgers van Mahomet , en dreigen elkander onderling met den banblikfem van hunnen godsdienst. De oude Kalifen houden niet anders overig dan de wingewesten van het Oosten, die door den geest van dweepery en oproer geduurig gefchokt wierden. De Turken. De Turken , een volk oorfprongkelyk uit het hart van Tartaryen , dat langen tyd gelegenheid gezogt had om zich in de zuidelyke wingewesten te vestigen , vondt dezelve thans gunftig in deeze algemeene beroering. Daar zy woest en dapper waren , viel het oog der Kalifs van Bagdad op hen , om ze tot een fteun des ryks te maaken. Zy omhelzen het Islamismus, dempen de oproeren, verfterken den Staat, krygen de aanzienlykfte ambten, maaken zich meester van het roer der regeerintr, berooven de Kalifs van de Koninelyke waardigheid, terwyl zy hun de priesterlyke overlaatea. De Arabieren  geschiedenis van europa. 30 r ren willen deezen vreemdelingen tegengaan. Het vuur van tweedragt wordt tusfchen de twee volkeren ontftooken; maar de Turken behaalen eindelyk de overwinning, en het gantfehe Afiën onderwerpt zich aan hun gebied , gelyk wy gelegenheid zullen hebben in het derde tydperk te doen opmerken. Omwentelingen. Geduurende den loop van dit Derzelver oorzaaken. tydbeftek hebben wy twee magtige ryken zien inftorten , en door hun val de gedaante van Afia en Europa doen veranderen. Twee geduchte Koningryken , en een menigte van Vortrendommen worden op de puinhoopen van den troon van carel den grooten gevestigd ; het ryk der Kalifs wordt ten zelfden tyde ontleed , en men ziet drie uitgeftrekte Staaten , en een menigte van onafhanglyke heerfchappyen ontftaan. Deeze twee omwentelingen hadden dezelfde oorzaaken. De grootheid van den Staat veroorzaakte den val van beide ryken. Een werktuig, dat uit zo veele Hukken is faamgefteld, -kan niet lang beftaan , of de beweegraderen moeten door een verheven en werkzaam vernuft, dat alle deeze verfehillende raderen het eerst aan den gang helpt, beftierd worden; maar onder de handen van een middelmatig vernuft geraakt alles uit elkander ; ieder afzonderlyk deel , dat door een byzondere hand beftierd wordt, fcheidt r.ich allengskens van het groote geheel af, en vormt welras een ander middelpunt en andere beweegingen. Ha Beftierders, die men verplicht is naar de verafgelegen wingewesten te zenden, v;rgeetcn zeer ligt dat het gezag, waarmede zy bekleed zyn, i?iet dan een ont> historiek. J. Deel. V leea^  CQ2. TAFEREEL DER ALGEMEENE leende macht is. Het valt hun niet moeijelyk om dé talryke troepen , die onder hun gebied (laan , aan zich te verbinden, en de harten der volken door minzaamheid cn gefpraakfaamheid te winnen. Wanneer men zo vcelc hulpmiddelen heeft om het juk aftefchudden, is het zeldzaam , zo men 'er het ontwerp niet vsn beraamt. De ftem van de plicht is zeer zwak, wanneer zy iii tweeftryd komt met de trotfche eerzucht , cn het zo vermogende aanlokfel om over anderen te heerfchen. Indien één mensch zich door dit lokaas laat verleiden , wordt de fchuldige zeer fchielyk door twintig anderen gevolgd ; en bet (taatsgevaarte , door deeze geweldige fchokken gefleurd cn geflingerd , wordt eindelyk van een gereeten , ltort in, cn ieder loopt toe om zich meester te maaken van een gedeelte der puinhoopen. Wanneer dus de Staat tot zekere grootheid gekomen is, zyn alle de (tappen die hy doet cm zich uittebreiden , zo veele fchreden naar deszelfs ondergang. De tweede oorzaak was de zwakheid der Vorften, en deeze grenst zeer na aan de eerile. Hoe groeter iioe uitgeftrekter een ryk is, des te meer wordt 'er een despotieke regeeringsvorm noodzakelyk. Deeze al te volftrekte macht, die van alle fundamenteele en hurgerlyke wetten onafhanglyk is, ontaart dikwils in dwingclandy: vanhier die onrechtvaardigheden in het gedrag van den Vorst, welke de onderdaanen tergen ; vanhier ik tr tfcltf mi ichting, die hen verbittert en het jok doet vervloeken. Dc buitenfpoorige macht die het despotismus verteent, veroorzaakt by den Vorst die onbezonnen roekeloosheid , welke, tot gewaagde ORderneeioingea aanleiding geevende , een bron van cn-  'GESCHIEDENIS VAN EUROPA. \$Q& Onlusten wordt, die het algemeen misnoegen opwekken. Vanhier nog ontftaat by den Verst die valfche gerustheid, welke hem in de armen cener werkelooze -weelde en wellust in flaap wiegt, hem de verachting zyner onderdaanen op den hals laadt, en hen tot oproerige beweegingen aanmoedigt. De afftammelingen van carel den grooten waren allen zulke zwakke Vorften ; het kon niet anders zyn of 'er moest vroeg of laat een omwenteling volgen. Na den dood van al-ma.uon, zag men op den troon der Kalifs niét; dan verwyfde Vorften , die den val van het ryk verhaastten. Behalveri deeze algemeene oorzaaken, gaf het ryk van carel den grooten en dat der Kalifs nog eene byzondere aanleiding aan de hand. De Noormannen bragten het eerfle geweldige fchokken toe. carel de groote wist hen van de grenzen aftehouden ; maat onder lodewvk den godvruchtigen verwoesten deeze Barbaaren alles , en behaalen een] ontzachlykeii buit. Onder carel den kaalen wordt hun ftoutheid nog grooter ; zy branden, rooven, pionderen in alle deelen van het ryk, en hunne ftrooperyen blyven ongeftraft. In plaats van deeze geduchte roovere dooi" de wapenen te verdryven , geeft men hun geld ; een gevaarlyk middel , dat hen flegts voor een ogenblik verwyderende , welras veel t-airyker en ontzaglykcr flbet terug komen. Alle deeze rampen moesten her Volk een haat tegen den regeeringsvorm , en een Verachting voor hen, die 'er de teugels van in handen hadden, doen opvatten. Dus bleef het volk ook nier in gebreken, om hunnen meesters een fcepter te ontrukken ,dieu zy niet wisten te bellieren of te befdier* men. V a i  5 ü roemzucht. 325 den (vz), zo zult gy, f l o r e l l 0! thans myn waarfchouwer wezen, en ik zal, al gefchiedde het ook door bezweering, van u voordcel trekken (0). ó Gy, myn Ik, wiens vermaaningen fteeds buiten omzwerven, en gelyk flechtc huisvaders zich niet bekommeren wat 'er binnen omgaat, want ook gy zyt door de algemeene pyl gekwetst, en de roemzucht klopt ook in uwen boezem ! welke wyze middelen toch hebt gy gekozen, om roem te verwerven? weet, dat roem en geluk beiden vmprofe gemaakt worden, en zou uwe eerzucht, ó oneerzuchtige dwaas! in zulke gevorderde jaaren , nog om het rym zweeten ? Terwyl ik een oogenblik noem , is reeds een oogenblik voorby; ik ben in deezen regel den dood nader dan (ji) Zeer vreemd zou ons deeze gelykenis voorkomen, indien wy niet, onder anderen, uit den Engelfchen Spectator en een ander weekblad TheJVorld, deeze zonderlinge gevoelens van het Britfche gemeen hadden leeren kennen. Ook de Dichter gay laat, in een zyner fabelen , een oude Vrouw, die voor een tooverlieks gehouden wordt, over die belemmering van haaren -weg klaagen: Straws laicl acrofs, my pace retard. (0) In het Engelsch: VU conjure thtts [ome profit out of thee. Letterlyk :, Ik zal dus ook uit u eenig nut tooveren. De Heer ebert heeft aangemerkt, dat onze Dichter, in zyn Treurfpel The Revenge , mede in dien zin gezegd heeft, dat de jaloersheid dit uittooveren verflaat, veel naamelyk wit niets te bezweeren Out ofnought to conjure mueh, X 5  ~3»fj DE ROEMZUCHT. dan in den voorgaandeu. Wat dan gedaan? Haast u wys te worden. Een veertigjaarige dwaas is een rechte dwaas. En wat kan dwaazer zyn dan de jagt naar roem ? Hoe nietig is de prys, hoe kinderachtig onze bedoeling ! want wat zyn menfchen, die naar hoogen roem ffxeeven, anders dan waterbellen op den fnellen ftroom des tyds, die ryzen en daalen, die opzwellen en breeken , die gebooren en vergeeten worden , tien duj> zend in een uur ? — DE  327 DE VONDELING. een waare anecdote. Uit het Hoogduitfch van meiszner. Een arme fchoenmaaker te D. had reeds met zyn vrouw zes of zeven jaaren in den echt geleefd, terwyl 'er niets aan hun beiderlei geluk ontbrak dan een rykclyker inkoomen. Zy hadden reeds vier kinderen in leven; thans was de goede vrouw voor de vyfdemaal zwanger. Dan hoe zy, by de aanftaande uitbreiding van hun huisgezin, zouden rond komen, daar zy reeds dikwils voor den naasten morgen geen penning geld en geen ftukje brood in huis hadden ? — Dit wa&s hun gewoon gefprek by het naar bed gaan. Gemeenlijk befloten zy hetzelve met te bekennen: dat zy het niet wisten: en met traancn. Eens tegen middernacht, toen de fchoenmaaker nog geen het minfte kwaad dagt, om dat zyn huwlykskalender hem een ftilftand van drie of vier weeken beloofde, wierd hy door zyn vrouw uit den llaap gewekt; die hem te kennen gaf dat zy zeer hevige pynen gevoelde , en aan haare op handen zynde bevalling niet meer twyfelen konde. De arme man was in geene geringe verlegenheid. Hy wist zeer wel, dat zulk een omftandigheid geen uitviel kost lyden. Om een vroedvrouw te laaten haa» len, had hy niemand tot zyn dienst. Hy was wel bereid om haar zelfs te gaan haaien; doch in dien tusfehentyd moest zyn arme vrouw geheel alleen blyven; zy hadden geen buur, geen vriendin, die in den diepen nacht gewekt kon worden, in 't kort, onze man  0:S HE VONDELING. man befloot liever zelfs zo goed, als ia zyn vermogen was, de plichten eener vroedvrouw overteneemen en zyn vrouw kwam ook, binnen een vierendeel uur, wel gelukkig genoeg, maar ó fchrik, vaneen tweeling in de kraam. Reeds voor dén kind ontbrak het by deeze overhaaste bevalling en der ouderen bittere armoede aan veel dingen, die tot reiniging en oppasfmg nodig wa. ren; cn nu moesten zy zelfs om kleeding, kosten onderhouding voor twee zorgen! Hoe zy dit zouden overwinnen was voor de moeder, die alle lichaamlyke finerten, en voor den vader, die zelfs de zyne vergat, een onoploslyk ftuk. Eindelyk viel den laatften toch een gedachte te binnen, die hem het eenigfte middel van uitkomst fcheen te zyn. Herrinncrt gy u wel, zeide hij , hoe vuurig nog onlangs de kruidenier op den hoek van de andere ftraat naar Kinderen wenfchte? Hoe? Als ik hem nu eer» een van de onzen voor de deur leide? Het is een vermogend man; neemt hy het na zich, dan wordt dit kind mogelijk zyn erfgenaam en gelukkig. Behoudt hij het niet, zo moet hy het ergens anders heenbrengen; overal zal het ten minften beter onthaal vinden dan by ons. Het is een zomerfche nacht; voor het leven van het kind is geen gevaar. Wat zegt gy? „ Hebt gij 'er niets tegen, zo breng ik het terftond weg." Hoe groot de nood van de arme vrouw ook ware, liot zich echter het moederlyke hart nog fterker by haar hooren, om den voorflag van haaren man te wederftreeven; zy moest hem echter eindelyk toeftaan; ten eerften, dat haar onvermogen om zes Kinderen optevocden oogenfchynlyk was; en dan: wat hen voor de deur ftond, indien morgen haar toeftand  DE VONDELING. $20 /land aan meerder lieden bekend wierd. —— Zij gingen dan tot eene deeling over, en handelden hierin zo eerlyk als mogelyk was. De tweelingen waren van beiderlei geilacht; daar men waarfchynlyk kon gisfen dat den kinderloozen Kruidenier een jongen aangenaamer zou zyn dan een meisje, wierd de zoon tot vondeling gefchikt. De fchoenmaaker nam hem, zo goed als mogelyk, ingepakt, onder zyn mantel; reeds driemaal was hy met het kind aan zyn kamerdeur, terwyl hem zyn vrouw nog telkens terug riep, om hetzelve nog één kufch, den laatften, zo zy dacht, te geeven. Eindelyk ging de vader op marfch, die. hem zwaarer. viel dan menig een foldaat in het heetfte vuur van den flag of op den ftormladdcr. Er was geen menfch op ftraat; thans was de fchoenmaaker tot het bewuste hoekhuis genaderd,had nog wel tweemaal naar alle kanten omgezien, of hem ook iemand van verre kou befpieden; hy zag niets; deed ylings twee of drie voetftappen naar de deur; kufchte het'flaapende jongetje hartelyk, en leide het neder. Op hetzelfde ogenblik ging de deur open ; de Kruidenier fprong voor den dag , vatte onzen fchoenmaaker by den kraag van zyn mantel en riep: „Heb ik u daarfchavuit? Komt gy waarlyknog eenmaal? Waar duivel, kaerel, haalt gy de Kinderen van daan? En waarom zou ik juist de uwen opvoeden ? Neem op het oogenblik uw beide Kinderen weder met u, of ik laat" den wacht roepen, die u en hen wel huisvesting zal verfchaffen". Met deeze woorden fchoof hy den fchoenmaaker een tweede geheel vreemd kind (dat hem, gelyk men vervolgens hoorde, omtrent een half uur te vooren, op dezelfde plaats voor zyn deur gelegd was) ouder den arm; dwong hem  33° »E VONDELING hem dit zowel als zyn eigen kind «veder medeteneemen; wilde geen enkel woord meer hooren, cn ilocg hem met dreigen en fchelden de deur voor de neus toe. Nooit had zich mogelyk een menfch in zulk eene benaauwde omftandigheid bevonden, als thans deeze vader. Wat zou by doen ? Voor een andermans deur gaan? Maar mogelyk had men in de buurt reeds iets van dit geraas gehoord? Zou ook, wanneer hy al verder ging, cn de kinderen ten vondeling lag, den naasten morgen niet alles ruchtbaar, alles ontdekt zyn, daar de Kruidenier hem zo goed als zeker kende ? Zoude men hem dan niet voor het gerecht ontbieden en loon naar werken geeven ? En evenwel dit tweede, genoegzaam uit den hemel gevallen kind! Wien behoorde dit ? Hoe kwam hy 'er aan ? Wat zou hy 'er mede beginnen ? Als nu de wacht eens kwam ? Hem met deeze kinderen aantrof? , naar de corns de guarde ïleepte ? Als zelfs eens een van de kinderen in zyn arm kwam te fterven? Als men eens geloofde dat hy deszelfs dood bewerkt of verhaast had? Als men hem eens gevangen nam, terwyl zyn vrouw ach, het heir der mogelykheden, dat hem van alle kanten beftormde, en waarvan altyd ieder laatfte aanval fchrikkelyker was dan de voorgaande, wies eindelyk tot zulk een grootte aan, dat hy zo fchielyk, als of ten twedemaale de Kruidenier en het gantfehe gerecht hem by zyn mantel kreeg, met beide Kinderen naar zyn huisje liep. Maar nu de verbaasdheid van de arme, magteloos liggende vrouw, die reeds van doodsangst zweette; waar haar man zo lang vertoefde; die zich vast verbeeld had, hy zou ledig te huis komen, cn hem nu zo beladen zag binnentreden; die, daar hy zyn vragr op  DE VONDELING. 331 op tafel lag, en zo fpraakeloos als een geest met een blik van wanhoop op beide kinderen ftaarde , niet wist, wat haar overkwam; niet begreep, water van worden moest; die hem wel twintigmaal vraagde : wat 'er toch gebeurd was? en eindelyk uit enkele af«rebrooken woorden haar droevig noodlot meer gisfen dan verneemen kost; wie kan zich de droefheid en ellende deezer ongelukkige Kraamvrouw levendig voorftellen? Byna bragten zy een geheel uur, met bittere traanen, in vruchtelooze klagten en even vruchtelooze ©verleggingen door. Het daglicht brak reeds aan; zy wisten nog niet, wat zy doen zouden. Eindelyk begon de man te bezeilen , dat dit zorgen en weencn voor zyne vróuw, in haare tegenwoordige omdandigheden, van zeer gevaarlyke en welligt doodelyke gevolgen zou kunnen zyn. Om haar dus te fpaaren, nam hy, hoe verfcheurd zyn hart ook was, allengs een vrolyker gelaat aan , toen eenklaps een nieuw bemerkte omftandigheid hunne gefprekken, hun gevoel, en alle hunne uitzichten een gantfch andere wending gaf. Het arme vreemde kind, dat reeds een gertdmen tyd zonder voedfel gelegen had, begon bitterlyk te weenen. De fchoenmaakers vrouw, die dit aan het harte ging, wilde het kind ten minften wat zuiveren. Zo als zy ten dien einde de luijers losmaakte, cn het kind uit het dekentje nam, dat net en zindelyk was , gaf zy een gil van verwondering; want zy zag, dat by den hals van het kind twee ftrookjes papier iagefchoven waren, die uit de luijeren vielen. Het eene raapte de kraamvrouw zelve op , en zag het opfchrift: Honderd gulden! vol vreugde riep zy uit: oGod, wat zie ik? De man kwam toefchieten, en nam het andere pa-  SJ3 DE VOXDELINC. papier op, dat op den grond lag; het was wel seta banknoot, maar nog meer waard, en luidde alsvolet: „ De bankier Z (een der gegoedfle uit de flad) kreeg last, den opvoeder van dat kind jaariyks te betaalen tot het zevende jaar toe vyftig daalders, tot bet twaalfde zeventig, en tot het twintigfie honderd daalders. Byzondere Famiüe-omlrandigbeden noodzaakten de ouders het kind wel ten vondeling te leggen , maar verbaten zouden zy het nooit. Den opvoeder, op wiens eerlykbeid men vertrouwde, ware het vrygelaaten, waartoe hy het kind wilde opbrengen; mids bet maar een welvoeglyke kostwinning was. De byliggende banknote van honderd gulden zou niet voor afreekening , maar alleen tot een aanmoediging voor het toe» kcrr.er.de dien;::.'' Menig een vorst zal dikwerf, by het erven van een Koningryk, zo vee! vreugde niet gevoeld hebben, als ons paar by het leezen van dit fchrift en by bet ontvangen deezer banknoten. Wel honderdmaalen kusten zy nu beiden den kleinen vondeling, wienzy huuneu befcherm-engel, hunnen weldoener noemden; wienzy boven alle hunne eigen kinderen hef hadden. Van nu voortaan waren zy alle vrees en nood te boven. Met vyftig gulden konden zy zich alles bezorgen wat hun huishouden betrof; voor de overige vyftig Lader koopen; van de jaarlykfche inkomflen een dienstmaagd houden, en met eigen handen daar voor met des te r.e;: h:s: arbeiden. He: wierd reeds d;~, en zv maakten nog geduurig plannen. Plannen van een gantfch anderen aan dan de vorigen waren! Plannen , waarby zy even vrolyk waren, als het bekende boerenmeisje by haar pot met melk. Doch byna was het ook hier, even als ttvooren, op  de vondeling. 333 een ydel niet uitgeloopen ! Geheim kost deeze zaak, uit haaren aart , toch niet blyven. Reeds daardoor dat zy ten naasten dage met drie kinderen tegelyk ten doop moesten komen, wierd een aanzicnlyk deel van de waarheid ontdekt. De inwisfeling der banknoten wekte nieuwe verwondering , en de praatzucht en vrolykheid der goede lieden klaarde het raadfel ten vollen op. Dit geval kwam meer menfchen ter ooren, onder anderen ook den kruidenier. Hy ftond als voor zyn hoofd gedagen, toen hy hoorde, dat hy zulk een wel uitgcrusten vondeling verftooten en aan een ander opgedrongen had. Hy had berouw over deezen flap. Hy eischte het kind terug: de Schoenmaaker weigerde het hem ; en de zaak diende voor het gerecht. „Dit kind," zeide de Kruidenier, „was niet voor de deur van den Schoenmaaker, maar voor zyn deur gelegd, dus hadden ook de ouders in hem, en niet in den Schoenmaaker , hun vertrouwen geftcld. Dat hy dit kind terftond weder verftooten had, was alleen een misflag, en wel een vergeeflyke misdag geweest , dewyl daarby een dwaaling had plaats gehad. Hy had het voor een verlaten fchepfel, en niet voor een kind, dat ter opvoeding gegeven wierd, aangezien. Nog meer; hy had het eigenlyk niet verftooten, maar flegts aan dengeenen, dien hy voor den rechtmaatigen vader hield, teruggegeeven. Door zodanige maatregelen had hy dieswegens geene fchade, en de Schoenmaaker door het voorbedachte verlaaten van zyn eigen kind, nog minder eenige belooning verdiend. Welke oppasfingkonde ook een vreemd kind, in tyden van nood, van een man verwachten, die zyn eigen vleeschlyken zoon ten vondeling had willen leggen ? Het kind moest, zo als men uit het kost- * mengelw. I. Deel, Y g€ld  0j34 B È V 0 N D E L I N Öi geld kon opmaaken, gegoede ouders hebben ; doch deezen zouden immers liever een Koopman, als eed gemeen Ambachtsman tot opvoeder over hetzelve willen hebben. Zy fpraken daarenboven va:~ e. - —dvoeglyke kostwinning , waartoe men het moest opbrengen. Deeze benoeming paste zeer wel op de koopmanfehsp, doch niet dan ten uiterfte gedwongen op de Schcenmaakers leest. " Op dit alles antwoordde de Schoenmaaker, of liever zyn voorlpraak: „ dat hetnog ten uiterfte onzeker was, of deeze onbekende ouderen hun kind met eenig byzonder doelwit op de floep van den kruidenier, dan wel recht toe voor de eerlledeurde beste gelegd hadden; Doch zelfs gefield, dat zy een byzonder vertrouwen op den Koopman gehad hebben , dan had hy zich hetzelve door zyn gedrag volkomen onwaardig gemaakt. — Men wilde wel gelooven; dat hy het Voor een Vrucht der armoede en ellende gehouden had; doch dan had het kind, ten munten als mensch , op zyne menfchenliefde eenige aanfpraak gehad; en waardoor had de vermogende Kruidenier aan deeze aanfpraak voldaan ? Hy had het ongelukkige kind niet gekoesterd, niet verzorgd, zelfs niet eenmaal naauwkeurig befchouwd; want anders zou hy by hetzelve gevonden hebben , wat vervolgens de Schoenmal.er vond. Ja,daar hy den laatften gedwongen had, beide kinderen medeteneemen, zo was dit meer eeil i'oorwendfel, dan een billykvermoeden geweest, dat deeze arme Ambachtsman hem het eerüe ook zou gebragt hebben. Want het ware toch in 't geheel niet waarfchynlyk , dat een man twee kinderen zou ter Vondeling leggen, en geheel onwaarfchynlyk, dat hy rkezt tute kinderen-, één voor één, en dat korten tyd na  DE v o k d E L"l H G. 3S3 m eikanderen, juist voor dezelfde deur zon legden Veel veiliger ware het dan geweest, hen beiden te selvk of voor twee onderfcheiden deuren nederielegS Doch de Kruidenier had zich van het kind maar willen ontdoen, en ieder voorwendfel, waarfchyn.yk of onwaarfchynlyk , was hem hier toe welkom ge- weest Veel menfehelyker daarentegen was het gedrag van den Schoenmaaker. Hy had onbef - roomd dit derde kind kunnen wegwerpen ; want daar hem altyd nog twee jonggeboorne kinderen over ue bleeven, kon het vermoeden met geen mogelykbeld op hem gevallen zyn. — Het was dus niet de eerfte daad, waartoe de armoede en de hoop om •het ongelukkig noodlot van zyn eigen kind te verbeteren, hem verleid hadden, maar zyn daarop volgde beter belluit, om zelfs in den hoogden nood zich over een verlaten en huipeloozen wees te ontfer, men, 't geen wel verdiende , dat hem het behoud van het geringe voordeel, 't welk aan de opvoedmg van deezen vondeling verknocht was, wierd toegewezen. Menmldenietontkennen^atdeftandvandenkrutdemcr allezinsbeterwas dan die van den Schoenmaaker. Doelt ook deeze laatfte was eeneerlykeonbefprooken burger, en nergens wierd in 't gefchrift gewag gemaakt dat men op den ftand , maar wel op de eerlykheid van den opvoeder zich verlaaten had. Tot welk een betoep het kind , als het tot jaaren van onderfcheid gekomen was , zou opgebragt worden , moest aan «vn eigen keuze overgelaaten blyven; tot dien ty, tóe zou niets verzuimd worden , om het tot een «erlyk beroep opteleiden en bekwaam te maaien. In het oog van den rechter ftond de weegfehaa» «n beide partyen zo zeer in evenwicht, dat zy niet w - v * va  936* BZ VONDELING, wisten, wien de uitflag moest toegewezen worden. De meesten dachten , dat de letterlyke zin van dit gefchrift meer voor den Koopman , doch dat de bil. lykheid meer voor den Schoenmaker fprak. Men was reeds van voorneemen de zaak naar hooger rechtbank te verwyzen; en daar dikwils in Duitschland wet en billykheid op zeer verfcheiden wegen wandelden; zou de arme Schoenmaaker zeer ligt zyn dankgebed nog te vroeg gebeden hebben, zo niet zyn zaak door eene nieuwe omftandigheid zichtbaar en onloochenbaar was verbeterd geworden. Dezelfde bankier namelyk. die volmacht had, om voor het kind jaarlyks kostgeld te geeven, ftelde de Overigheid een brief in banden , dien hy van den post gekregen had, en buiten allen twyfel door dezelfde hand gefcbreven was , als het papier, dat men onder des vondelings hoofd had aangetroffen, en dus luidde: Het kind ware in den beginne den kruidenier toegedacht geweest, die kinderloos, niet onbemiddeld, en zo men meende, een braaf man was. Doch de onbarmhartigheid, waarmede hy hetzelve had verftooten, had hem het vertrouwen van de moeder geheel doen verliezen. Zy fchonk hetzelve nu aan den eerlyken Schoenmaaker. Hy moest het kind blyven bes houden. Zyne armoede verdiende onderfteuning, zyne eerlykheid belooning. Hem had de Vondeling mogelyk geheel alleen het behoud van zyn leven te danken. Dieswegens was hier nog een banknoot van vyftig gulden bygevoegd, en het. kostgeld jaarlyks met tien daalders verhoogd. Was hy in 't vervolg zulk een braaf man, als het fcheen , en daar men onder de hand naar verneemen zou, dan kon de ongelukkige, doch niet geheel behoeftige, moeder zich zei-  DE VONDELING. 33-/ zeiven nog wel eens iets onthouden, om den opvoeder van haar zoon haare erkentenis te kunnen betoonen. Nu dacht de Raad allezins ten voordeele van den Schoenmaaker te moeten beflisfen. De eifcher wierd door zyn eigen Advocaat afgeraden , de zaak verder voorttezetten. De gedaagde bleef in 't bezit van het jongetje, en vervulde ook geheel en al de verwachting die men van hem had opgevat. Hy kon voor zyn eigen kind met geen meer liefde en hartelykheid, dan voor dit vreemde zorgen. Zyn gantfehe omftandigheden veranderden ook van dag tot dag. Want niet alleen verlichtte deeze onderftand zyne huislyke behoeftens aanmerkelyk: maar, daar zyn naam by deeze gelegenheid by verfcheiden menfchen bekend wierd; veelen voor hem genegenheid kregen, en zelfs wel een verdienftelyke daad zonder eigen fchade dachten te verrichten , wanneer zy by hem lieten werken , zo nam zyne neeringbinnenkort drie- en viervoudig toe. Als een bekwaam ambachtsman kreeg hy de algemeene goedkeuring , en wierd een Schoenmaaker naar de mode. Dit zo wel als zyne twee bankuooten, ftelden hem in ftaat, om 'er een kleinen handel in leder by te beginnen ; ook hierin flaagde hy gelukkig, en wierd een gegoed man: van zyne eigene kinderen bragt hy flegts drie dochters groot. Zyn handel ging over op zynen Zogeling, die tevens zyn Schoonzoon wierd. AF»  $5* afbeelding van de zweedsche KONïN* gin christina , met haare geleerden. De Koningin vanZweeden, christina, vergaderde op haar Hot te Carlberg, (gelyk ons de Heer catteau in zyn onlangs te Laufanne uitgekomen Tableau gênéral de la Suéde verzekert, en ook reeds voor hem anderen verzekerd hebben) de Geleerden, die zy aan haar hof wist uittelokken. „ Nog, zegt hy , ziet daar de fpeelende verbeeldingskragt , deeze Koningin tegen een oude Denne kenende, en omringd van haare geleerde hovelingen. Gartesius zoekt de eenzaamheid , om zyne filofofifche droomen uittebroeijen. Salmasius declameert de echo zyner Griekfche enLatynfche vaerfen, die zy hem ftamelende nazingt. Bochart zwygt, en betreurt dat hyniet te huis in zyn kabinet zit. Huetius byt zyn nagels op een Latynsch Idyllion. Meiboom laat een Griekfchen dans vertoonen; en bourdelot , de vernuftige en ongeleerde bourdelot, lacht met alle wetenfchap en alle wysgeeren; zyne geestige invallen vermaaken de fpotachtige koningin , en zy houdt meer van hem dan van alle de ge? leerdheid van haare gepenfioneerde fchoolvosfen, en van alle gefprekken der diepzinnige wysheid, die zy haar tot een defert opdisfchen. O Christina! o gy Wysgeeren! o Bourdelot." *• 0 s s £  330 tÖSSË SCHETS VAN HET CHARAKTER VAN DEN CARDÏ* NA AL VAN LOTHARINGEN. Daar niet iedereen de fchoone uitgave van het Treurfpel, Charles IX, ou ÏÈcole des Rois, van den Heer chênier, welke didot de jonge geleverd heeft, in handen is gekomen, zullen wy uit een der veelvuldige aanhangzels, waarmede dit dichtftuk voorzien is , de treffende fchildering trekken , die hy van den Ca'rdinaal van Lotharingen, den hoofdacteur van den beruchtert St. Barrels moord, heeft opgegeeven; men vindt dezelve bladz. 180. „ Deeze eerzuchtige en trotfche priester had zich een eigen lyfwacht aangematigd, die hem vergezelde, en zich met verfcheiden bisdommen en abtdyen weeten te verryken. Hy fpeelde den meester over catharina de medicis , en , door haar, over haare kinderen; hy was de hoofdoorzaak van alle de onheilen, die de regeeringen van franciscus den tweeden en carel den LXüEN, bevlekt hebben. De geheele waereld weet , dat hy de regtbank der Inquifitie in Vrankryk wilde herftel* len ; men weet dat hy het affchuuwlykst projecb van den St. Bartelsnagt heeft aan de hand gegeeven; de brieven, die hem de Cardinaal van pellevé naat Rome fchreef, en die door de Hugcnooten wierden opgevangen, bewyzen het zo klaar als den middag. En wie heeft niet van het galgen -edrdt van den jaare 1559 , wie niet van de Bulle van Paus clemens VII. van den jaare 1543 hooren fpreeken, waar in deeze hem voor zich zeiven en voor twaalf andere perzooaea, ter zyner keuze (taande, den aflaat voor de af- fchuuw»  S40 HET KARAKTER VAN DEN CARD. VAN LOTIIAR. fchuuwlykfte misdaaden, als doodllag , bloedfchande en kerkenroof, tweemaal voor zyn perzoon, en eenmaal voor elk anderen der twaalf verkozenen wierd toegedaan. Ten onrechte (zegt hy) heeft dan de fchryver van de Mercure de France, my gegispt, dat ik den Cardinaal van Lotharingen voorgefteld heb, den zegen uitfpreekende over de uitvoerders van het bloedbad , dat deeze eerlooze geestelyke zelve had aangeraaden. Ach! alle vrienden der deugd, en alle vyanden der euveldaaden, moesten my dank betuigen, dat ik, op de meest nadruklyke wyze, de bloeddorstige dweepzucht ten tooncele gevoerd, en deezen eerloozen priester aan de vervloeking der nakomeÜngfchap heb overgeleverd. "  L nieuw algemeen M A G A Z Y N. wysbegeerte en zedekünde, wysbec. I. DieU Z     343 HET EIGEN ONDERZOEK IN ZAAKEN VAN DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST, X)e Protestantfche Grondregel onderftelt , dat liet gefchil met de Roomfchen, wegens den onfeilbaaren Regter op aarde , voor afgedaan wordt gehouden j doch onder beding van dc Tegenwerpingen te beant? woorden. Tot beter verftand van het volgende, zal het echter niet geheel ondienstig zyn, by wyze van Inleiding, een kort berigt wegens dit vermaard Twist? geding voor te draagen. Het leerbegrip der Roomfchen, koomt hoofdzaaklyk hierop uit. „ God liet zich nimmer onbetuigd; maar verleende, ten allen tyde, ergens, eene onfeilbaars „ Onderrechting aangaande de waarheden yan den Godsdienst , zendende den H. Geest tot den eer* ,, tien Stamvader en de volgende Opperhoofden of 9, hooge Vergaderingen , tot aan de Geboorte of de „ openbaare Prediking van Hem , wiens Stedehouders „ zy waren. Toen werdt de kerklyke Regtbank feih,, baar , en veroordeelde den Zaligmaaker der wae-r , reld. Na den Hemelvaart, kwam de H. Geest op ,, de Apostelen ; vervolgens ook op derzelver Opvol? ,, gers, en Ily rust nog heden op de Roomfche kerk, als zynde de eenige algemeene of katholyke, buiten „ welke geene zaligheid is te vinden. Zy kan niet „ bedrogen worden of bedriegen, Zy heeft de oor£ 2 „ fpro:i$>  *44 HET EIGEN ONDERZOEK IN ZAAKEN ,, fpronglyke Leere en Inzettingen behouden ; zv „ maakte, in verloop van tyd, eenige nadere Bepaalin„ gen, doorgaands gebouwd op de H. Schrift en de „ Overlevering , en kan ook nog onfeilbaar beflis„ fchen , in voorkoomende gevallen , waiineer de „ Schrift en Overlevering niet toereiken. Aldus ,, kan een ieder Christen verzeekering hebben , om„ trent de leeringen van het waar Geloof, en zig „ daarop met alle gerustheid verlaaten." Van de Aanmerkingen der Proteftanten, om dit te wederleggen , kunnen wy de hoofdfomme aldus opgeeven. Men bewyst ligtelyk te veel , wanneer men van vooren zoekt aantedringen, dat God, ten allen tyde, gelegenheid moest geeven om den weetlust in 't godsdienffige te voldoen. Dit, immers, zou men zo verre kunnen trekken , dat ieder mensch, voor en onder de Wet , reeds meer hadt moeten weeten, dan metterdaad vergund wordt aan de mees;verlichte Christenen. Zulks viel niet in het plan des Allerhoogften , met Adams kinderen , voor dit vlugtig leven , waarin ook wy , door geloove , In een fchemerlicht zouden wandelen,en flegts ten deele kennen. Van agteren inziende , ontdekken wy geenzins dat onfeilbaar onderwys in de vroegfte tyden. De verfpreide kennis, voor zo verre dezelve niet natuurlyk verkregen fchynt, kunnen wy afleiden uit Goddelyke verfchyningen en aanfpraaken , uit de wonderdaadige Wetgeeving en het inftellen van den openlyken Eerdienst in Ifraël. Christus leeraarde zelf en door Afgezanten; maar gaf geene aanleiding om zulke Opvolgers te vérwagten , fchoon Hy ons verzeekerd heef: aangaande de voortduuring eener algemeene Christelyke Kerk , faamgefteld uit alle dezulken , die , hoe  VAN DEN CHaHSTEEYKEN GODSDIENST. 345 gebrekkig of onzuiver ook in vederlei Leering, nogtans het Wezen des Christendoms behouden. Door dit Geloof, zyn zy alien in de algemeene Kerk, en vereenigd onder één onzigtbaar Opperhoofd, tenvyl ze uiterlyk verdeeld kunnen zyn in Gezindheden en Genootfchappen , of byzondere Kerken , die bykans onbekend blyven aaH eikanderen. Terwyl de Griekfche Kerk de Roomfche veroordeelt, als afgevallen van de oude algemeene Kerk; erkennen wy beide Kerken nog voor Gedeelten van de algemeene, voor zo verre zy onder veel hout, hooi en ftoppelen , het Fondament blvven bewaaren. Wy blyven in die algemeene Kerk, tegelyk met de Roomfchen, van welke wy ons uiterlyk afgezonderd bevinden. IMet het voorwendzel van Gezag en Onfeilbaarheid , kunnen de uiterlyk • vereenigde Roomfche gemeenten geene verzeekerde rust toebrengen aan den waarheidlievenden onderzoeker. Door eigen onderzoek* der H. Schrift, moet hy verneemen, of 'er ergens een onfeilbaare Regter te vinden zy. De aanwyzing ontbreekt. Heeft de Onderzoeker eevenwel nog een gunltig vermoeden ; dan moet hy de Kenmerken der waare kerk nagaan. Onder deeze Kenmerken is de Heiligheid der geheele Leere. Das heeft hy te beproeven, of de Leeringen beftaanbaar zyn met de H. S., en onder-, liug of tegen de Reden niet ftrydende. Maar hy kent zig zeiven ook hierin feilbaar , en handelt reeds tegen de vereischte onderwerping. Dus geraakt hy in eenen Doolhof, zonder opening te vinden. Het t'e rug treeden is te noodiger ; dewyl de Roomfche Kerk geene aanwyzing doet van den bepaalden Zetel hr.arer Onfeilbaarheid, waarover eene twisting is aanZ 3  §jj.0 H6t Rit EN OKPftRZOfcK tN ZAAKEN gevangen, welke nimmer zal of kan ten einde gebragt tvarden Eén woord wegens Overlevering. Sommige Schry-* vers Lebben dit ftuk derwyze behandeld , dat niet weinige Leezers in den waan ftaken , als of kundige Roomfchen inderdaad voorgaven , in 't bezit te zyn van een volledig ftelzel godgeleerde en kerkbeftuurraakende Berigten , van mond tot mond overgebragt, en , zonder eenige aanteekeningen te houden , onbedorven gebleven , brengende met zig de vereischte blyken van egtheid en hoog gezag. Anderen verbeelden zig , dat zy zig beroepen op een hoogeerwaardig Boek , afkomftig van de Apostelen , 't welk verborgen moet blyven en zorgvuldig opgefloten ; om, als eene (O ZY> die lust hebben, dit gefcliil dieper in te zien , ontmoeten eenen ruimen overvloed van fchriften. Naai1 myn inzien, kan men zig vergenoegen met episcopii Labyrarihué ,five circulus pontifici.s. Opp T. ff. Cerhardi Loei tlteologm, edente J.F. Cutta. T. I. L. I. II. Door deezen Schryver , wordt belurbmnus van flap rot flap gevolgd; De Aanteekeningen van den Uitgeevcr zyn wel doorwrogt. 7esr breedvoerig is chamierus , Panftr. Catlwl. Loco I. rniLLiNGWORTH, the Religiën of Proteflants, was langen tyd zeer vermaard; doch fchynt nu de moeite van het doorleezen niet te betaalen. Het zaaklyke is ook bondig verhandeld in het derde Deel van sharps Predïkaatftèn-. Voorts leeze men j. a. turretini Diff. dc Pyrrhonismo Pontificiorum, werenfels Opufc. T. I. Diff. apol. pro Plebe Chriftiahat en aïsauzit, Oeuvres diverfes, p. 180. Van de laatere RöomTcntii kan men opflaan r. d. concina Apparatus ad Th^hg. Chrift. XII. Voll. ito. Romae 1751. Libr. I. antdn» t:a.WEN.-;ts Elem. Unb\ Chrift. Theol. II. Foll. 4to. Ctlm *fgr. i'77%: libr-. I;  VAN DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST. %tf eene godfpraak , geraadpleegd te worden , by dringende gelegenheden. Door Overlevering , ondertusfchen, wordt niets dergelyks gemeend; maar alleenlylc gezien op overgeblevene gedenkftukken van de kerk* tyke Historie. Deeze dienen ten gebruike van alle Geleerden, zonder onderfcheid van gezindheid. Zy moeten de meerdere of mindere waardy ouzydig zoeken te beoordeelen, en ftellen veel belang in dezulke, die tot eenen hoogen ouderdom opklimmen , en tot opheldering kunnen dienen van de gevoelens en gebruiken in de vroegste Gemeenten. Proteftantfche Godgeleerden bevlytigen zig geduurig, om de gefchiedenis der Leerftukken naauwkeurig voortedraagen, onder anderen ook om aantetoonen, wanneer en uit welke oorzaaken , die doolingen en misbruiken zyn ingevoerd , welke dat ongezond gedeelte der Christelyke Kerk kenmerken , 't welk als Katholyk begroet wenscht te worden. De Proteftanten vinden alzo,in geen gedeelte van de algemeene Christelyke Kerk, eenen onfeilbaaren Regter of Uitwyzer der gefchillen. Het onmiddelyk gevolg hïefvan is de kenmerkende Grondftelling : dat ieder Christen geregtigd en verpligt is tot eigen Onderzoek in zaaken van Godsdienst. Deeze grondftellin is tweeledig. Het eerfte ziet op het Regt of de wettige Vryheid , te kennen geevende, dat ieder Christen , geleerd of ongeleerd , eenige twyfelingen heb-* bende over Leerftukken of Godsdienftige Gebruiken zyner meedechristenen, door hem zeiven beleden of niet beleden, geenszins verbonden is, zich blindeühg te onderwerpen aan eenige menschlyke Uitfpraaken ; maar het geoorlofd mag houden , zyn eigen oordeel te gebruiken tot het beproeven der voordellen. De Z 4 mec'  34^ HET EIGEN ONDERZOEK IN ZAAKEN mcening van dit eerfte Lid is ten vollen klaar, en be« hoeft geenerlei Uitlegging of Bepaaling. Het tweede Lid raakt de Verpligting van elk byzonder Christen en vereischt Omzigtigheid in 't bepaalen; om het aangeprezene indedaad beftaanbaar, uitvoerlyk en verdedigbaar te maaken. Dit te begrypen leidt ons tot de volgende onderfcheiding, FERSTJ,  VAN DEN CIIR.ISTELYKEN CODSDIENST. 34£> EERSTE DEEL. DE PROTESTANTSCHE GRONDSTELLING VOOR GODGELEERDEN. Door Godgeleerden, verftaa ik niet alleen de Leeraars der hooge Schooien en Kerken, maar ook alle andere Christenen , die ,'meer of min , door Taalkunde en Weetenfchappen geoefend zynde , of ruimte van tyd hebbende, zig toeleggen willen, om hunne kundigheden wegens den Godsdienst , byzonderlyk den geopenbaarden , gegronder en uitgebreider te maaken. Zy zyn verpligt tot een vry en eigen onderzoek. Om den proteftantfchen Grondregel ten hunnen opzigte ten duidelykftcn te verklaarcn en deszelfs aanneemlykheid ten bondigflen te betoogen, hebben wy alleenlyk aantemerken , dat een iegelyk hunner dit onderzoek verder en geduuriger moet of mag voortzetten, naar maate de Pligten van Beroep , Stand en Betrekking zulks vereifchen of toelaaten. Met welke gemcedsgeHalte , voorbereidingen en hulpmiddelen , dit werk planmatigst en best kan gefchieden, hebben wy hier niet te beredeneeren; zodat wy terftont kunnen overgaan om de Tegenwerpingen optelosfen. De groote Tegenwerping der Roomsgezinden is deeze. „ Aldus opent men de deur voor allerlei Dwaalingen, en brengt de dierbaare Waarheden in 't uiterst gevaar van zeer beneveld of verdrongen te worden, Men heeft, immers, meerdere redenen om te verwag-* ten, dat de H. Geest hulp zal bieden aan het Opperhoofd en de voornaamfte Kerkbeftuurders, dan aan de ©yerige Leden hoofd voor hoofd." Wat dit laatfle £ 5 betreft,,  350 HET EIGEN ONDERZOEK IN ZAAKEN betreft. De Hoop op verlichting door den H. Geest is wel zo gegrond ten aanzien van elk vroom en biddend Onderzoeker, als voor groote Kerkvergaderingen , wier Leden veeltyds partydig zyn én onzuivere Bedoelingen hebben. Een iegelyk kan zig zeiven best verzeekeren aangaande de opregtheid zyner eigene oogmerken , en den waaren ernst om te waaken teen alle vooroordeelen. Pf. XXV. 8, 9, 12, i4. xi. 9—13. Dit aan te (tippen is genoegzaam ; zo dat wy ons, zonder uitftel, begeeven tot de overweeging van de Klaarheid der H. Schriftuur , op welke de Proteftanten zig in deezen beroepen. In de hitte des gefchils , hebben dc Kerkhervormers onbehoedzaam gefproken over de Klaarheid der H. Schrift , zonder zig behoorlyk te bepaalen tot het geen wezenlyk vereischt werdt , of agt te geeven op de Zwaarigheden, welke hieruit konden opryzen (2). De (2) Dit doet weinig af in 't gefchil met de Roomfchen. Vnicus Chrifti fermo in monte ad Difcipulos habitus plura te docebit, cs? chriflianae Moralis callcntiorem te efficiet, quant ft plurium amiorum intervallo homiuum iibris ftuduijfes. — Apoftolorum Epiftolac funt univerfae fidci, £? morum Theologiae fiiccus & compendium. Ilias fcripferunt Apoftoli fanSti ad C'iriftianos omnes illius temporis , vide Heet ad Doclores, Epifcopos , Paflores , nobiles , plebeios, mili/es, mercatores, judices, ad popuhim deniqutr dedtttm & indoêïum , iifque gradibus diflinclum, ac fumus Kos in praefentia. ' Ignorarunt ne Apoftoli [anEti modum formamqveinftruendi ftdeks ejusdem con. ditionis, ejusdemprofefjionis ac nos fumis? Ignorarunt ne Apoftoli regulas, ixftntfitncs, doélrinam ad fidelium falutem neceffa riant? Ignorarunt ne Apoftoli, quid implendum , quid dcclittandtim ad evadendam damnatlonem aeternam ? Defecerunt ne sik', prscieviérmt nt aliqua ad cognofcendum, quid efet veü. tuut 1  VAN DEN CmilSTELVKÉN CODSDIEXST. 351 De Bybel , als één geheel Boek aangemerkt , is vol Duisterheden. Dit getuigt de ontzaglyke menigte van Uitleggingen en Strydfchriften; dit getuigt de Ondervinding van elk Bybelminnaar, die, buiten fommige historifche gedeelten, zelden eenige agtervolgende verfcn kan aantreffen , welke hy , zonder moeite , voldoende kan uitbreiden. Het gewoon bewys voor die uitgebreide en algemeene Klaarheid , 't welk men ontleent uit het Goddelyk Oogmerk, kan de proeve niet doorftaan. Ieder Bybelboek of Gedeelte van hetzelve was zo klaar voor die Perfoonen, tot welke het onmiddelyk werdt ingerigt <, als voldoende was aan Gods oogmerk. Hieruit kan men niet afleiden , in hoe verre de gewyde fchriften klaar moeten zyn voor ftlle Christenen, in alle Eeuwen. Het Bewys uit de Getuigenisfen van de H. Schrift zelve kan, tot dit oogmerk, niet verre reiken. Ook wordt ons tevens aangeduid , dat de Christelyke Leere deil wyzen en verftandigen verborgen kan blyven , fommigen ff-rekken tot een Aanftoot, Val en Reuk des doods; twistingen veroorzaaken en bedorven worden. Waarby men echter in aanmerking kan neemen 2 Kor. IV. 3,4. De voornaame Bewysplaatfen, welke men gemeenlyk voor die Klaarheid bybrengt, zyn Pf. XIX. 9. CXIX. ioj. Spreuk. VI. 23. Jefai. VIIU 20. ü. Pet. L 19. In deeze plaatfen wordt het Gebod of Woord een Licht genoemd , en gefchikt ter verlichting. Doch dit voldingt niet; als doelende flegts op eene turn , quid praeceptum,' quid indifferens ? Alterutrum ergo di ■ cendum: aut ignorantes fuijfe Apoftolos, Evangeliftas, univer fumque illum Sacrorum Theologorum coetum; aut doélrinam «mnem ad falutem requiCttnm tradidiffe. caNCiNA,T.I.p. 82.  35= HET EIGEN ONDERZOEK IN ZAAKEN eene gedeeftelyke Klaarheid, in byzondere Zaaken, en naar byzondere Behoeften. Om aantewyzen , dat deeze Klaarheid niet betrekkelyk is tot byzonder-bcenadigden , maar ook uitgebreid tot onwedergeboornen, beroept men zig op Luk. XII. 47. 1 Kor. XIII. 2. Jak. IV. 17. 2 Pet. n. 20, %i. Deeze woorden bewyzen, dat een ieder kennis kan hebben van 't geen hy weeten moet. Sommige Roomfchen brengen hiertegen in Pf. CX1X. 18. 34. Luk. XXIV. 45. Hand. VIII. 35. 2 Pet. III. 16. Doch hierin wordt enkel vermeld, dat fommige menfchen, in eenige byzondere ftukken , verlichting noodig hadden, en dat Paultis eenige duistere ftolfen hadt aangeroerd. Over 't geheel laat zig hieruit niets anders befluiten , dan dat, onder het O. V. , aan de Ifraëlicten de vereischte kennis werdt gegeeven ; als meede , dat het Evangelium verkondigd is met de vereischte duidelykheid. Wy moeten alzo de Klaarheid van de Bybel van agteren beoordeelen , houdende ons aan de Ondervinding. Volgens deeze, fielt ieder Proteftant, dat het noodige ten vollen klaar is, zelfs in meest alle Vertaalingen. Hiermeede loopt hy niet in een rond; om het klaare vooraf te ftellen tot een vereischte van het noodige; maar hy beweert, dat elk onbevooroordeeld, eenvouwig, eerbiedig, opregt en heilzoekend Leezer dit noodzaaklyke zeekerlyk zal aantreffen, als van zelve zeer blykbaar en overtuigend. Op deeze Betuiging doen de Pvoomfchen, zo zy vertrouwen, eenen fterken Aanval, zeggende: „ deeze noodige Klaarheid wordt volftrekt wederfproken, door de Protellanten zelve ; want zy befchuldigen elkanderen onderling, niet alleen van groote Dwaalingen; maar ook vau Ketteryen , d. i. van doodelyke Dwaa- Uhgen t  VAN DEN CHRISTEL YKEN GODSDIENST. 353 Hngen , Dwaalingen ten aanzien der Grondartikeleni Dus zynze gefcheurd tot verfehillende Gezindheden * die zig zeer onverdraagzaam betoonen omtrent clkanderen." Wy zullen naauwkeurig tragten te zyn in dit te beantwoorden. Zonder eenige Bedektheid of Verdraaijing, en zonder ons fe behelpen met Woordafleiding, moeten wy, volgens het hier bedoeld Kerkelyk Spraakgebruik, de Grondartikelen bepaalen , als zyude die verbondene Hoofdleeringen, welke den C. Godsdienst onderfcheiden en kenmerken ; zo dat geene van dezelve veranderd of weggenomen kan worden, zonder het Wezen van dien Godsdienst te vernietigen ("3). Met andere woorden, laaten zig de Grondartikelen aldus befchryven , dat ze Leeringen zyn , welke ieder ten vollen moet aanneemen, om te kunnen behooren tot de algemeene C. Kerk , en zonder welker Geloof geene Zaligheid is te wagten. Doch, dewyl fommige Proteltanten niet durven vastftellen de eeuwige Verdoemenis van alle Heidenen , Dëisten en Ketters ; zo verdaan zy , door Dwaalingen omtrent de Grondartikelen, zodanige, welke alle Verwagting der Behoudenis wegneemen, in zo verre die Verwagting rust op de Leere en Beloften des Evangeliums. Iemand, derhalven, die eene of meer van de Grondartikelen afkeurt, is, naar 't oordeel des anderen, een onchris- tcn, (3) heidegger , Corp. Theol. Cflf, Loc. I. TJief. 52. gerdes , Compend. Theol. Dogm. Loc. l.App. j. a. turretin, D/fert. de Artic. fundam., ontduikt de verpligting tot het maaken van eenen Lyst, die algemeen goedgekeurd kan worden ; maar j. c. dosdf.rlein waagt eene mislukkende pooging. Inftit.Theol. Chrift. §. 23. Edit.tert. 1784.  354 «ET EIGEN ONDERZOEK IN ZAAKEN ten , en , voor zo verre deeze zig echter den naam van Christen toeeigent, noemt die hem een Ketter in den gebruiklyken Kerklyken zin. Van deeze Hoofddwaaliiigcn , önderfcheiden zy zorgvuldig alle andere Afwykingen van de waarheid , alfchoon fom. mige van dezelve zeer gevvigtig en gevaarlyk worden geagt. Wy ftaan toe , dat de Proteltanten elkan, der onderling te last leggen zeer groote Dwaalingen; maar beweeren tevens , dat men elkander wegens eigenlyke Kettery niet onderling befchuldigr. Dit befchuldigen gefchiedt alleenlyk door die Party, welke de meeste Bepaalingen maakt omtrent de Grond? artikelen ; terwyl men , van den anderen kant, de Veroordeelaars houdt voor Christenen , die wel de Hoofdwaarheden behouden; maar dezelve o veriaaden, verdonkeren of ontfieren, door veelerlei Toevoegzeis, uit gebrek aan Smaak en Oordeelkunde, vooral de hoogere uit Dweepzugt of Bygeloof. Eene Aanmerking, welke men , in 't vervolg , meer dan eens moet herdenken , zal ik hier nederftellen , en dan overgaan' tot beantwoorden. Wanneer de Proteftanten° dc Roomfchen beftryden, ftellen zy zig dikwils bloot, door de algemeene zaak der Proteltanten ongelukkig te vermengen met byzondere gefchillen, welke hier zorgvuldig afgefloten , en door de Proteftanten onderling vereffend moesten worden. De Proteftanten, nu, welke an, deren verketteren, geeven dit antwoord aan de Roomichen. De H. Schrift is klaar genoeg voor de eenvouwjge, heilbegeerige en opregte Onderzoekers. Het Ongeloof en de Ketteryen bewyzen alzo geene Duisterheid in het noodige ; maar alleenlyk de kragt der aangeboorne of verkregene Bedorvenheid en Vooroordeelen by die rampzaligen , maakende hen onbekwaam.  TAN DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST. 355 kwaam tot een waarheidlievend, eerbiedig en biddend Onderzoek (4). Hiermede zyn wy voorbereid tot het verder beantwoorden van de Tegenwerping der Roomsgezinden, ontleend van de Gebreken der Verdraagzaamheid onder de Proteftanten. „ De Proteftanten , zeggenze, vermaanen elk tot eigen Onderzoek. Zy moeten deswegen , de natuurlyke Gevolgen daarvan ook voor lief neemen; dewyl de Dwaalenden geenen onfeilbaaren Regter kunnen vinden; zo dat zy alle Dwaalgeesten in hunne Kerkgemeenfchap moeten opneemen , en niemand, Wiens gedrag onergerlyk is, mogen uitbannen." De Schryvers over de Verdraagzaamheid kunnen hierop geen zuiver en helder antwoord inleveren , zo lange zy, volgens gewoonte, het burgerlyke met het kerklyke vermengen. , Geheel en al zyn deeze twee zaaken in aart verfehillende. Ten aanzien van het C. Geloof, is de burgerlyke Inrigting een bloot toevallig ding. By de eerfte Christenen kwam dit niet in aanmerking. Beftendige Gerustheid wegens regtmaatige Befcherming en uiterlyke Beveiliging was alles, wat zy hieromtrent konden begeeren. In dus- danigen (4) Deeze taal moet den RoomCchen niet vreemd klinken ; en zy hebben zig voldaan te houden met dit antwoord. Quis dixerit, Deunt in fuis epiftolis diSandis fcrt'ptoribus faeris neceffaria perfpicuitate ufum non fuiffe ? Inconcuffa, inquis, eft argumentatio ; fed experieniia tot contra? riarum interpretationum oppofittim fuadet. Turpiter falleris. Contrarietas interpretatiónum £? opinionum faepe non obfeu* ritatem in fcripturis infert , fed interprctum & opinantium pravas afeüiones <5? cupiditates , cutn doEtrina Scripturarum Patrümque pugnantes, evincii. concina, T. Lp. 50,  S5 werdt alzo afgemeeten naar elks Vermogen en goede Gelegenheid. Wy moeten , voor 't overige, fteeds indagtig zyn» dat, Christus en de Apostelen , door II. Schriftenj altoos verftaan dc Boeken des Ouden Verbonds. Dë Boeken des Nieuwen Verbonds zyn oorfpronglyk verftrooide Schriften , opgetteld by byzondere Gelegenheden en tot bepaalde Oogmerken, gezonden aan Gemeenten in onderfcheidene Gewesten , en aan enkele Perfbonen, zonder blykbaaren Toeleg en duidelyke Aanwyzing,' dat alle dezelve bycenverzameld en bewaard zouden worden , tot een algemeen en duurzaam gebruik onder alle volgende Christenen. Hiermeede is geenzins ftrydig, dat wy de heilzaamfte Bedoeling aad God toefchryven, cn de goede Voorzienigheid dankbaarlyk erkennen , in het bewaaren van beiderlei Boeken , welke voor het Christendom eenen onwaar deerlyken Schat uitmaaken. TWEEDE HOOFDSTUK. De Protejlantfche Grondjlelling duidelyk en dati> neemlyk» X}ie Roomsgeziüdert > Welke geene Verkeering nebben met Proteltanten , verbeelden zig doorgaands, wy«eeg. I. Deel. Bh  374 HET EICÏEN ONDERZOEK IN ZAAKEN dat Menfchen van de laagfte Clasfe onder ons gehce! onkundig moeten blyven, of zig bevinden in de uiterfte Verwarring en geduurige Verlegenheid; dewyldeezen geene vertrouwde Leidslieden aantreffen, en niet bekwaam zyn tot het Onderzoek der Schriften. Deeze Verbeelding ontftaat uit hunnen Waan, dat het Christendom zeer faamgefteld is, vereifchende eene groote menigte van Lceringen , Pligten en Kerklyke Voorfchriften, welke niet begrepen en onthouden kunnen worden , zonder veel Onderwys en aanhoudende Beftuuring. Doch dit bezwaar vervalt van zelve, naar het oordeel der verlichte Proteftanten , die het Christendom veel eenvouwiger ftellen , en hetzelve alzo onder het bereik brengen ook van deminst-geoefenden. Maar, onder de Proteftanten zelve , zyn tans veelen , die ftaande houden , dat men de vereischte Eenvouwighcid wegneemt, door den gemeenen Man te belasten met fchoolfche en onverftaanbaare Scherpzinnigheden , onder den naam van Verborgenheden, genomen in de Kerklyke Beteekenis, als of men begeerde , dat hy wys moest zyn boven 't geen gefchreven is, het verborgene zelve moest verftaan cn aldus gelooven. De Voorftanders van de Verborgenheden vinden deeze betigting zonderling ; meenende , dat het verborgene ophoudt verborgen te zyn, als hetzelve bevat wordt door het menschlyk Verftand. Van vooren in te zien , zeggen zy, zou het niemand moeten bevreemden , zo 'er iets mogt voorkoomen, 't welk uitloopt boven 't bereik onzer Reden; indien 'er waarlyk bovennatuurlyke Openbaaringen van den Allerhoogften wierden meedegedeeld, ons bekend maakende, dat het kan betaamen aan het volmaakt heilig Opperwezen, ja, daadelyk door God bedoeld werdt, Men-  VAN DEN CHRISTELVKEN GODSDIENST. Menfchen te brengen ter volkoomenc Behoudenis, en • dat voor eeuwig ! Zo eindeloos beiangryk zig zulks opdoet; zo verbaazend wonderbaar is het tevens, in de oogen van allen , die eenig inzigt hebben in de diepten Van het zedelyke der menschlyke Natuur, cn byzonderlyk van hunne eigene Zielen» Vooruit te doopen, om , in zodanig Geval, in 't gemeen, alles te verwerpen, wat onze Reden te boven gaat, is geen bewys van ongemeen Doorzigt en overgroote Schranderheid, Zy, die gewoon zyn, wat diep' natuur- en ziel-kundigdoorte denken over afgetrokkene en onzien^ lyke dingen, over Zelfstandigheid , b. v., en Kragt,, over Ruimte, Duuringen voorledenc Eeuwigheid, ovef de Samenhegting der Stofdeelen , de buiten-zinnelyke Waereld, het blyvende of veranderende onzer Zielen , en zelfs de gemeenzaamfte voorwerpen, zy vinden redenen tot het erkennen van zwakheid en het zedig berusten ; dewyl zy wel bemerken, dat hun verder doordringen belet wordt, door het ontmoeten van Tegeultrydighc* den. Men is gedwongen tot het erkennen van Waarheden, welker Gevolgen ons verftand doen ftil ftaan. Dit kan de onzydige Denkers vermaaneu , dat zy niet voorbaarig moeten zyn om voor ongerymd te verklaa' ren al het onbegryplyke , 't welk ons zou kunnen voorkoomen, by het fchynzel van eenig bovennatuur.Jyk Licht. Zy vinden zig gewaarfchuwd , den gelucenen man niet kleinverCtandig te noemen, enkel om zyne gereedheid tot dit nedrig aanneemen. Het onderftelde is aanwezig. De bewooners van deezen droevigen Planeet zyn gezegend met de geloofwaardige Berigten , die zulke allerwigtigfte Openbaaringen tot ons overbrengen , en wy bevinden ook , . vani'agteren, dat het gemelde metterdaad voorkoomt. Bh i "i&t  57Ö HET EIGEN ONDERZOEK IN ZAAKEN. ~" Daar zyn , namelyk, Schriftuurplaatsen , welke , door zig zelve of de vergelyking met anderen , op eene verftaanbaare wyze , aanduiden zekere Waarheden , die ten duidelyken en onmiddelyken Gevolge hebben het voor ons onbegryplyke. Tegen dit onbegryplyke verzetten zig fommigen maar kloekmoedig , en geeven, daarom, eene andere Uitlegging aart die Voordellen , welke onvermydlyk tot dat onbegryplyke zouden leiden. Maar wy behouden nedrig die geopenbaarde Voorftellen ; wy onderwerpen ons Geloof eenvouwig aan Gods uitfpraaken, en erkennen aanbiddend, dat 'er aan vastgehegt zyn zulke Waarheden , welke onze Reden te boven gaan. Zo dat dit kleingevoelig zyn, dit nedrig Geloof, dit eerbiedig Vertrouwen den ongeoefenden Landman niet meer dan den fchranderften Hoogleeraar kan bezwaaren." De Proteftantfche Grondftelling kan derhalven, duidelyk en aanneemlyk gemaakt worden , door het wel in agt neemen van 't geen reeds aangeftipt is in het Vraagftuk. De Verpligting, namelyk, ftrekt zig niet Uit buiten het mogelyke , hebbende een ieder voor zig zelven te oordeelen , naar zyne Bekwaamheid. Dit moeten wy nu wat verder ontvouwen, en tevens aanwyzen , dat het betragten van het mogciyke , onder Gods Zegen , ook toereikend is voor den gemeenen Man , om den naam van Christen te kunnen draagen , zyn Pad te vinden en het einde des Geloofs. te bereiken. Gemeenlyk maakt men , uit het hoofd, de volgende Schildery. De eenvouwige Mensch hoort hevige Gefchillen ; de eene Leeraar waarfchuwt hem tegen den anderen; zyne Zaligheid loopt het uiterst Gevaar; dit maakt hem moedeloos en geheel verflagen. Geheele  VAN DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST. 57? heele Benden, zo 't fchynt, van hoojagtbaare, zeer geleerde en vroome Mannen trekken tegen elkander op , en ftryden met kragt van redenen en bevvyzen, die den gemeenen Man herwaarts en derwaarts dryven , en welker Onderzoek hy geenzins durft onderneemen. Wy zullen hier tegen ftellen het natuurlyk beloop , in eene Afbeelding naar het Leven. De eenvouwige opregten meenen veelal , in hunne Geboorte , den wenk der Voorzienigheid te befpeuren; om te blyven in de Kerk , in welke zy gedoopt zyn, en zig te voegen tot de ouderlyke Gezindheid. Sommigen onder hen , die ouderloos of als zonder Godsdienst opgroeijen, kunnen, door aanvallen, aan het wankelen geraaken ; doch dan bepaalt gemeende Veiligheid hunne keuze. Zy die onzydig ftaan tusfchen Roomsgezinden en Proteftanten , vinden aldus uitkomst. De eerften verzeekeren , dat 'er geene Zaligheid is buiten hunne Kerk; terwyl de laatften toeftaan , dat ook waarheidzoekende en deugdlievende Roomfchen behouden kunnen worden. DeTwyfelaars gaan over tot de Roomfchen, handelende daarin nedrig , eerlyk en vcrftandig; want, daar niets anders het Eevenwigt kan wegneemen, is de Veiligheid genoeg om den UitQag te geeven. Dit is eene der voornaame redenen, waarom , midden onder dc Proteftanten , niet alleen weinigen van de Roomfchen afvallen ; maar, van tyd tot tyd, ook eenigen, wier Ouders Proteftanten waren , tot de Pvoomfchen wederkeeren. Eenerlei uitkomst volgt, als de Onkundigen in tweeftryd ftaan tusfchen Proteftanfche Gezindheden , waarvan de eene de andere verkettert , terwyl de verketterde belydt , dat ook de tegenftrevende de Verdoemenis kan ontvlieien, zullende dei veelgeloovenden geoordeeld worden, Bb 3 ^  Sfo- HET EIGEN ONDEHZOE.". IX ZAAKEtf ritit n3^ nnnne Misvattingen $ maar volgends hunne; Öpregtheid cn Werken. Hy , die zig zeiven niets durft tocbetrouvven , helt over tot die Gezindheid, welke de ftraffte is in het uitvvyzen. Is de bepaaling eenmaal gefchied, dan volgen 'cr zelden bezwaarende ('wyfelingen , of de ongeoefende ontfaftgt voldoende Oploslingen van de meer-geleerde Geloofsgenooten, By dit alles, blyft het onder de Proteltanten volftrekt ftiogefyk, dat nadenkende Perfoonen in eenige Verlegenheid geraaken. Doch dit bepaalt zig niet tot de ongeleerden, en kan ook plaats vinden in de Roomfche Kerk 3 wanneer namelyk , de Roomfchen overwee-. gen , dat hun eigen oordeel over de Onfeilbaarheid hunner Kerk feilbaar is ; of wanneer zy niet durven vertr nr.ven op de Rnimftellers , met verwerping der iUgoriSten, cn dus al hun leven der dienstbaarheid onderworpen blyven , door de vreeze van het Vagevuur. De meest bekommerde Proteltanten weeten zig veelsytts rrög te redden cn ruste te vinden , door zig te ven—yen by eene andere Gezindheid onder dezelve. Nu moeten wy nog, volgencis Pret-jftantfche Begin, zeis, onderzoeken, hoe deeze Lage Clasfe kan koomen tot die Kennis en Overtuiging , welke genoegzaam is en noodig ter Zaligheid, Menfchen , die hürrs Verftands raagtig en niet geheel tot Woestheid zyu vervallen, kunnen niet opwasten en leeven onder de Proteftanten, zonder zo veel tc verneemen wegens God, tHigt, Bybel, Vergecviug der Zonde en eenen ;oekoomenden Staat, als vereischt wordt, om aanleiding te vinden tct ernlïig nadenken. Zy, die dit moedwillens verfmaaden , cn 'cr nimmer eenige aandagt aan willen hefteden , zyn onveraiuwoordelyk. Hie eenigzihs bezadigd zyn, willen 'cr meer van hoo-% ren ,  VAN DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST. . 379 ren cn zyn genegen om zo veel Onderwys aan te neemen' als gevorderd wordt, tot de intreede in eenige Gemeente. Wy ontkennen niet , dat hier naklappen onder gemengd is, gepaard met Bygéïoof en blind Vooroordeel; doch houden eevenwel ftaandc, dat het nevensgaand goede genoegzaam kanzyn, om het noodig Christelyk Geloof aan hen niet te ontzeggen De eenvouwig-opregte, namelyk, door eenige Zelf kennis verootmoedigd, vindt den hoofdzaaklyken Inhoud der Leere zeer aanneemlyk in zig zelve, gepast naar zyne Behoeften, gefchikt tot Beftuur en Vertroosting en hy is daarop zeer gerust wegens de Waarheid. Deeze Toeftand des Gemoeds kan voortbrengen zodanige Indrukken van Dankbaarheid en Eerbied, welke waarlyk Christelyk zyn, en hem bekwaam maaken tot Inzioten en Gevoelens, tot Beftuiten en Verngtmgen, die eene wezenlyke kragt der Godzaligheid bewyzen, enalzogrondlcunnengeeventotdebesteVerwagtingen. Dat 'er , op die wyze , beftendig'en genoegzaam in het noodige is gezorgd voor alle Eenvouwigen , kunnen wy ook ontdekken, door agt te geeven op de gemaakte fchikkingen, om den C. God dienst in te voeren en in ftand te houden. Da het Geloove uit het Gehoor is, Rom. X. 17., wordt ons uitdruldyk geleerd. De Apostelen vereemgden deeze Get vi en tot Gezelfcha?Pen , uit welker midden ve koren werden eenige der deftigfte en kundigfteMunen, Opzieners, Ouderlingen en Diakenen, z eenig aanzien naar de Waereld of Zweemzel Z Hiërarchie. Dit diende tot hethouden vam By. eenkomfteu , in welke gezongen, gebe n g eezen en tot onderwys of ftigting werdt gelproken, als mee dl terbezorghigvan dearmen. De heüige Mannen Bb t, - ■  $50 HET EIGEN ONDERZOEK IN Z.UKEN ficbben deeze Infigting niet verder bepaald; maar die fchikkingen overgelaaten aan het doorzigt en beleid der volgende geflagten. Wy onderhouden deeze open-, baare Godsdienstoefeningen , welke , by al het ge, brekkige, eene zeer uitgebreide nuttigheid hebben, zelfs ten aanzien derzulken, die het grootfte gedeelte van 't gefprokene niet hooren of verftaan kunnen; want het weinige , by den uiterlyken Toeftel, kan nog de groote Hoofdzaaken van den geheelen Godsdienst in den Geest herroepen. Inzonderheid ook, dewyl 'er twee gepaste Plegtighedcn bykoomen , die het onderfcheidend Wezen van het Christendom voorftellen. 't Geen aangewezen wordt, door deeze Bedieningen , is genoegzaam ter ontwikkeling van die grondwaarheden, op welke de eenvouwigften kunnen gelooven tot Zaligheid. Zelfs die Proteftanten, welke het meest bepaalen, ftaan volkoomen toe, dat in den Doop en het Avondmaal, behoorlyk uitgelegd het noodige wordt voorgedragen, als zynde het noodig d»w onmiddelyk aangewezen, of duidelyk onderfteïd of daaruit gereedelyk afte leiden. De overige Proteftanten maaken geene zwaarigheid in zulks ten vollen te bevestigen ; en de Apostel fchynt dit insgelyks te verzeekeren. , Kor. XII. r3. Uie ^ ^ hogen , welke de Proteftanten erkennen, zyn alzo een toereikend middel om den C. Godsdienst, door alle Omwentelingen heen, bekend te doen blyven ook bv de mmstverlichten. Hierop wordt mgehragt, dat fommtgen de Beteekenis der Plegtighedcn hykai's te met maaken door hunne Uitleggingen; terwyl .„de- SS fPnaIei] t0t d£ eerlte £>'de" der Chris, «nheid. Wy antwoordt, dat zulke Leeringen nooit soraaa* zuden woxden van de gevreesde Onkunde der Ge,.  VAK DEN OHMSTELYKEN GODSDIENST. 381 Gemeenen; dcvvylze geenen Ingang kunnen vinden dan alleen by meergeoefenden. Zy, die gezegd worden bet leerzaame weg te redeneeren , zyn genoodzaakt, zig te bedienenvaneenefcberpzinnigheidendoorwrogte Uitlegkunde, welke den Byvalder ongeoefenden niet kan winnen. Zo lange deeze de Bedieningen aanfchouwen , of daaraan deelen , zo lange daarby de Schriftuurtekften gebruikt worden, welke 'er op doelen ; zo lange ook zal de gemeene man zig beftendfg houden aan de naaste Beteekenis , zo als de plegtige Bedryven en de fchriftuurlyke Woorden dezelve geredelyk fchynen aan te wyzen. Het gemeen gezond Verftand der eenvouwigen zal by hem altoos de overhand behouden boven allen invloed van Geleerdheid , Kunst en Vernuft, Ten allen tyde , zal hy meer overneigen om 'er te veel dan te weinig in te brengen. Zy * die de Plegtighedcn geheel vergeestelyken , dwaalen , door verregaande Verfyning , voor welke geene ongeoefenden vatbaar zyn , en die eene gevorderde bedrevenheid onderhielt in het onderzoeken en aanwenden der Schriften. Dus meen ik , dat de Proteftantfche Grondftelling wel bewezen , duidelyk verklaard en, als beftaanbaar js verdedigd , ter voldoening van alle dezulken, die altoos zig zeiven gelyk blyven, elk ongemoeid laaten in het genot van regtmaatige Vryheid, en het pligtmaatige nimmer boven het mogelyke doen uitloopen. Hiermeede zou ik eindigen, indien ik niet voorzag, dat men ligtelyk nog eenige Bedenkingen zou verwagten over de Nuttigheid en Nadeelen van het algemeen gebruik der heilige Schriften. Sommige .Proteftanten, in onze dagen, oordeelen het best, de mingeoefenden daarvan afte trekken, en deezen te bepaaBb 5 len  382 HET EIGEN ONDERZOEK IN ZAAKEN Ien tot eenige verkorte Bybels, tot zeer beknopte uit» trekzels uit het nieuw Testament , met zeer weinige gedeelten uit het oude; op dat zy hunnen tyd en aandagt niet verfpillen aan 't geen zy niet verdaan, waarvan zy geen gebruik kunnen maaken, en 't welk hun meer tot Verwarring dan tot Verlichting zou dienen. Gereedelyk erken ik de Nuttigheid van zulke verkorte Bybels ; doch plaatfe deeze in denzelfden rang met andere goede Opftelien, zo als Inleidingen met tydreken-, aardryks- en historie-kundige Ophelderingen, Sleutels, bybelfcheHistoriën, Kortbegrippen, Vraag-, Gezang- en Gebede-boeken, ftigtelyke Levensverhaalen , opwekkende Befchouwingcn en dergelyke. 't Strekt my tot Vreugde, dat men, zo hier als buiten, meer agt begint te geeven op zuivering van Smaak s •en de regie Vereischten, om, met eenen goeden uitllag, te werken ten Nutte van 't Algemeen. Doch ik ftel tevens vast, dat ieder Schryver zig moet voorhouden , dat zyne eigene Gaaven en byzondere Denkvvyze alleenlyk beftemd zyn voor eenen bepaalden kring, en hy zig geene Voogdyfchap daar buiten moet aanmaatigen. In dit Vocdzel is eene onmeetlyke Verfcheidenheid mogelyk en dienstig. Zonder de fpot- terny te vreezen van de nieuwften der zogenoemde Hervormers , blyf ik een egt Proteltant, en in het ouwerwets gevoelen ten aanzien van den geheelen Bybel. Geene Leerboeken of verkorte Bybels moeten ooit dienen öm den Geheelen te verdringen en uit de handen te fpeelen, door bedektelyk zulke dingen te pleégen, welke men den Roomfchen, als zeer misdaadig, plag ten last tc leggen. Dc gemeene Man weet zeer wel, dat zyn beste Leesboek feilbaar is , geftemd naar 't Leerbegrip des Opftellers, en vermoedt ligte- lyk,  VAN EEN CÏIRÏSTELYKEN GODSDIENST. 383 iyk , dat de TJittrekzels iets öVefflaan , 't welk Hem kon leeren of ftigten. De Bybel alleen heeft by hem Gezag, en verwekt eenen Eerbied, die hem het leezen doet voorkoomen als een gedeelte zyner Godsdienstoefening. Men waarfchuwe hem, dat zulks niet gefehicden moet by wyze van Boetdoening; om te onbezorgder te zyn wegens het overige; doch het leezen moet men niet alleenlyk toeftaan; maar ook fteeds aanmoedigen , zelfs fchoon 'er geenerlei Behulpzels bygevoegd kunnen worden. Dit aanpryzen is niet ftrydig met het gezegde in het voorig Hoofdftuk. Daar fpraken wy over het volftrekt noodige voor ieder Mensch , en over de Verpligting om den Bybel te doorzoeken , tot het opmaaken van een Leerltelzel, cn ter uitwyzing van Gefchillen. Hier handelen wy over den Bybel als een nuttig Hulpmiddel voor dezulken, die Tyd en Bekwaamheid hebben tot leezen; om 'er gebruik van te maaken tot Opwekking cn Vertroosting. Stigüng cn Troost is ook indedaad bykans het eenige, 't welk bedoeld engezogt wordt in ditleezen, by de groote Menigte der ecnvouwigcn. Twee Eeuwen lang is dit gedaan, met goede, fchoon niet altoos merkbaarc, Gevolgen; en'tis zeer te wenfchen , dat zulks voortaan niet moge verflaauwen. Het gewaand begrypen van fommige Schriftuurtekftcn, het cnfchaadelyk misduiden en fcheef overbrengen is niet zo zeldzaam onder de gemeenen, als het opvatten van dezelve tot nadeel der Deugd of der wenschlyke Pviiste des Gcmoeds. Alles blyft zeekerlyk in 't onvolmaakte. Onze keuze moet bepaald worden door het Overwigt van het goede. En dit Overwigt is waarlyk groor. Zy, die van naby eenige kennis hebben aan vroome eenvouwige Peifoonen en derzelver onderlinge ver-  3S4 "et eigen onderzoek in zaakeit verkeering, kunnen? dit best beoordeelen. Door het zeer vlytig en Iangduurig bybelleezeu, verkrygenze zy eene aanriierkelyke bedrevenheid in het fpraakgebruik. Zy verklaaren dikwils zo goed als een glassius, dathe of storr , fchoon zy geene algemeene Regels van Spraakgebruik weeten af te trekken ; gelyk veelen hunne Moederfpraak vry wel gebruiken, zonder eenig ontwikkeld begrip van Grammatica. Hunne Eenvouwigheid van Oogmerk beveiligt hen voor de Verzoekingen , aan welke Geleerden blootftaan , die, door Party-yver of Eerzugt, vervoerd kunnen worden tot Gustomanje of Smaakbejag, tot het uitftallen van ecu vindingryk Vernuft in fabelkundige Onderftellingen, en tot het opzoeken van arabifqhe Wortelwoorden • om zulke gezegden, die hun , door rykheid in Leerbegrip , Godvrugt of Voorfpelling , te fterk zouden fmaaken , genoegzaam te doorwateren (u). Zy, on- ge- Ci O Apostel paulus fpreekt, ter aanpryzïng, van zeker Gevoel of Smaak, «,^v<;, Fff. I. 9. Vergelyk hiermeede m&£niltt1, Luk. IX. 45. Dit niet-gevoelen of nietfmaaken, fchynt aldaar veroorzaakt te zyn door «y»,?,, of, volgends XVIII. 34., door i}h **,,'„*,, waarvan het Vitwerkzel is * vui,*u,. Zou , door * ^OT((, yt2taf | i Kor. ir. 14., aangeduid worden een Gebrek aan zekeren Smaak, van welk Gebrek het Gevolg was * M^e*,- zo dat dit Gebrek de Voorwerpen omgekeerd deedt fchynen , en bet Wyze zig vertoonen als enkele Dwaasheid ? De Smaak , door den H. Schryver vereischt, is eene mvptttx* , om te bevatten rx rS rnci/ucr.c rS GiS. En deeze noodige Smaak fthvnt te kunnen vallen in Menfchen , die niet belmoren onder de groote Geniën en fraaije VerSuften, in Menfchen, die niet geteld worden onder da oadeï  VAN DEN christelyken godsdienst* 38^ geletterden , weeten niet eenmaal, wat het zy, Mofes en de Profeeten , of Christus en de Apostelen, met eenen kusch , te verraaden; om den Bybel behendig uit den Bybel te ligten. paulus fchreef eens: het dwaaze Gods is wyzer dan der Menfchen. De goede Gezindheid der Gemeenen beveiligt hen gemeenlyk Voor nadeelige toepasfingen uit voorbeelden of zedefpreuken. Het opbouwende en vertroostende koomt hun voor , in eene. verfcheidenheid van Lichten en Samenftanden , boven alle begrootiug. Enkele Schriftuurtekften geeven hun een kragtig en duurzaam Voedzel, naar het onderfcheid van Toeftand en Gelegenheden. Wanneer zulke Bybelminnaars, fchoon van verfehillende kerkgenootfehappen, godsdienffig famenfpreeken, fchynenze zeer eenftemmig. Onder die armen van geest en bchoeftigen, hoort men geene befpiegelende Leerftukken , geene Stellingen , die ftryd veroorzaaken. 't Geen zy uit den Bybel aanhaalen, 't geen waarlyk genoten en toegeëigend wordt, 't geen indruk maakt en werking doet, is genoegzaam hetzelfde by alle die Vroomen. Alle onderfcheid beftaat in leiding, in ftyl en begunstigde zegswyzen , die egter eendragtig famenwerken ter aanmoediging van het goede. Waarlyk ! by tule bezwaarende Invallen, blyft nog ruime ftolTe over, om Gods Toevoorzigt, met dankbaarheid , tc erkennen wegens het verkenen van dit overdierbaar Gefchenk , heilzaame Vrugten voortbrengende onder alle ftanden der Menfchen , van de laagften af, tot dat onder de wyzen naar den vleefche , onder de magtigen of «delen. 2 Kor. I. 16,  gSÓ HET EIGEN ONDERZOEK IN ZAAKEN ENZ." dat men koomt aan de Geleerden , wier pennen hl beweeging zullen blyven , tot nader verklaaren , tor wederleggen en verdedigen , zo lange de Bybel' eei? Goudmyn zal blyven voor Vrienden en ook voor Vyanden , of wel tot aan de voleinding der Eeuwen. •Over de algemeene Beneveling kunnen wy zeekerlyk Bedenkingen voordraagen, die eenige Lichtfiraalen uitfchieten; doch het volkoomen regtvaardigen van Gods Wegen in deezen moet uitgefteld blyven, tot dat wy ons zullen bevinden in den volgenden Staat.  IL NIEUW ALGEMEEN M A G A 2 Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE.   SCHETS VAN HET • SCHEIKUNDIGE LEERSTELSEL VAN L A V O I S I E R. Ieder, die zich enigszins gelegen laat liggen aan de merkelyke voortgangen, welke men in waarheid zeggen mag dat de kennis der natuur, en de takken van wetcnfchap op die kennis [betreklyk, in de laatstverlopene tien of twintig jaren gemaakt hebben, is meer of min bewust , dat in genen derzelven aanmcrkcJyker vorderingen gemaakt , gewigtiger ontdekkingen gefchied, en grotere omwentelingen in het Leerftellige voorgevallen zyn , dan in de Scheikunde. Een Leerftelfel, dat gedurende eene reeks van jaren voldoende fcheen bevonden ter verklaring van meest alle de verfchynfelen, welke de natuur, langs dien weg onderzocht, had opgeleverd; dat op een aantal proeven gevestigd en door het gezag van meest alle beroemde oefenaren dier wetenfehap uit alle natiën gefchraagd was; is op. ééns door de ontdekkingen, in het laatstgenoemde korte tydvak gemaakt, aan het wankelen gebragt, byna omverre geworpen, en men heeft in deszelfs plaats een nieuw gebouw opgericht , dat van HATüürk, I. Deel. Cc dag.  39Q schets van het scheikundige dag tot dag in hechtheid en luister toeneemt. Men herkent in deeze omfchryving ontwyfelbaaf de tegenover gefielde Scheikundige fieifels van stahl , en het nieuwere, dat met recht, naardeszeli's eerften cn voortreflyken fiichter, den naam van het Lavoiferiaanfbhe dragen mag. Myn oogmerk is in het geheel niet /een volledig verflag te willen geven , veel min eene vergelyking in 't werk te ftellen, dier beide ftelfeien; eene onderneming die verre buiten myn bellek zou gaan. Doch daar thans byna door gansch Europa met zo veel yver over dit onderwerp gedacht, gefchreven en geftreden wordt; daar eene oppervlakkige bekendheid met het zelve voor iedereen , zelfs die zich niet op Scheikunde in het byzonder, maar op enigen tak der Natuurkunde in het algemeen toelegt , onöntbeerlyjt geworden is; endaar .wy eindelyk, zo veel my bewust is, in onze taal nog gene fchets van het Leerftelfel van lavoisier bezitten , die het in zynen niemvften en meest volmaakten ftaat daarftelt : heb ik geoordeeld , dat eene zodanige fchets , fchoon oppervlakkig uitgevoerd , den beminnaren der Natuur- en Scheikunde , onder myne landgenoten niet onaangenaam zyn zou. Dc nieuwheid immers en het gewigt van een onderwerp, en het algemene belang, dat'er wegens byzondere van tyd of plaats afhangende omftandigheden in gefteld wordt , brengen dikwerf te weeg, dat zelfs onvolkomene en gebrekkige berichten daaromtrent welkom zyn , en den mededeler toegevendheid en verfchoning verwerven voor nalatigheden en misdagen in de behandeling, die men hem nimmer vergeven zou, nadat de eerfte nieuwsgierigheid voldaan is, tn de gelegenheden om dezelve te v.ldoen vermenigvuldigd zyn. De  leerstelsel van lavoisier. 391 De kortheid van myn beftek laat niet toe de zaak op eene andere wyze , dan by korte Hellingen of apliorisvien, voortediagen. Ik kan even min by elke dier Hellingen naauwkeurig opgeven, in hoeverre dezelve op onmiddellyke proeven, en in hoeverre zy op analogifche gevolgtrekkingen en waarfchynlyke hypothefeu gegrond is , en ik trede dus in geen onderzoek of ftryd omtrent derzelver waarheid of waarfchynlykheid. Ilc zal by de opgave enigermate de zelfde orde volgen , die de lieer lavoisier zelf in zyne Grondbeginfels der Scheikunde gehouden heeft; en ik zal nu en dan , in zo verre myn beftek zulks toelaat, enige der voornaamfte en ontwyfelbaarlte proeven en waarnemingen bybrengen , die den grondflag van het Leerftelfel uitmaken , en enige zwarigheden, die men 'er met den meesten fchyn tegen geopperd heeft , uit den weg trachten te ruimen, in zo verre zulks door ligt bevatlyke en in 't oog lopende ophelderingen gefchieden kan. I. Wanneer wy de voorwerpen , welke de natuur ons voorhoudt, nagaan, met oogmerk om derzelver famenftelling en den aart der delen waarüit zy beftaan te onderzoeken, is een der eerfle verfchynfelen,die onze aandacht trekken , de verfehillende ftaat van Vastheid , Vloeibaarheid en Luchtvormigheid, waarin zy zich bevinden. Dat de Warmte eene voorname oorzaak van die verfcheidenheid is , blykt ras , wanneer wy de veranderingen gadeflaan , welke van tyd tot tyd by het zelfde ligchaam ten dezen opzichte voorvallen. Ieder weet, by voorbeeld, dat het water by zekeren Cc 2 trap  39» sciiet3 van het scheikundige trap van koude tot ys ftolt, en by zekeren trap va» hitte in önzichtbaren damp vervliegt. lavoisiep acht het waarfchynlyk dat die Warmte eene op ach zelve beftaande zeer fyne veerkrachtige ftof is , die zich met enig ligchaam verenigt, deszelfs delen int elkander zet, en het dus uit den ftaat van vastheid tot dien van vloeibaarheid , en voorts van luchtvormigheid, brengt. Met deze oorzaak werkt eene twede te famen , .namelyk de Drukking der gewone lucht of zogenaamde atmospheer, welker invloed by alle natuurlyke of door kunst nagevolgde verfchynfels en bewerkingen, daar die invloed niet voorbedachtelyk uitgefloten is,'moet in acht genomen worden. Het is deze drukking, welke te weeg brengt dat een ligchaam zich gedurende' enigen tyd in den ftaat van vloeibaarheid onthoudt; zo dezelve weggenomen wordt, gaat het ligchaam uk den ftaat van vastheid onmiddellyk tot dien van luchtvormigheid over. Ether , onder den klok eener luchtpomp geplaatst, vervliegt in lucht , zodra de lucht, die hem omgeeft, genoegfaam verdund is. Het blykt klaar uit deze befchouwing, waarom wy fommige ligchamen byna altoos in den ftaat van vastheid;, anderen in dien van vloeibaarheid, anderen eindelyk in dien van luchtvormigheid waarnemen. Zulte hangt enkel af van de zogenaamde temperatuur of graad van warmte , die in onzen dampkring plaats heeft. Ligchamen , die groter' graad van warmte nodig hebben om vloeibaar of luchtvormig te worden dan gewoonlyk in den dampkring plaats heeft, zullen vast blyven; zo als hetyzer: doch zy zullen vloeibaar worden, zodra men hun dien graad van warmte go ven kan; zo als het yzer by de fmelting. — Ligchamen «  LEERSTELSEL VAN LAVOISIER. 395 men, voor welke de gewone warmte der atmospheer genoegzaam zyn zou om ze luchtvormig te maaken, wanneer de drukking der atmospheer hunne delen niet byëen hield , zyn gemeenlyk vloeibaar ; zo als het water: vermindert die warmte tot een' bepaalden graad, zo wordt het water ys; vermeerdert men ze tot een bepaalden graad , zo vervliegt het in önzichtbaren damp. Ligchamen eindelyk, die altoos zo vele warmte in de atmospheer aantreffen, als nodig is om ze in den Haat van luchtvormigheid te houden , vertonen zich aan ons altoos in dien ftaat; zo als verfcheiden foorten van lucht of gaz. Indien wy in ftaat waren om de warmte naar believen te verminderen, zouden wy die luchtfoorten eveneens eerst tot vloeibare , en dan tot vaste zelfitandigheden kunnen brengen, als wy nu waterdamp eerst tot water, en dantotyskunnenbtengen. Doch daar eene kunstige koude veel moeilykcr cn onvolkomener te verwekken is, dan eene kunstige warmte , ziet men klaar de reden, waarom de laatstgemelde bewerking by de minste luchtvormige zelfitandigheden gelukt ; en waarom 't algemeen de fixatie van enige ftoffe veel moeilyker is dan hare liquefactie. Het fchynt in den eerften opflag enigszins vreemd , dat, daar de warmte by een ligchaam niet eensklaps, maar langfamerhand, toeneemt en afneemt, nogthans het uitwerkfel dier toe- en afname , de overgang tot luchtvormigheid en vastheid eensklaps , en niet by gradatie gefchiedt. Water, verkoudende, ftolt niet langfamerhand, maar bevriest , dat is, wordt vast in plaats van vloeibaar , op een bepaald tydffip; warm wordende, raakt het op één ogenblik aan het koken. Doch wy zien dagelyks in de natuur de* ze wyze van werking by andere gelegetihe Jen, zonCc 3 der  S04 SCHETS VAN HET SCHEIKUNDIGE der dezelve byna optemerken , veel min ons daarover te verwonderen. Stel dat zekere last 50 tft gewigt behoeve , om verfchoven te worden; met 49 (# zal dezelve nog even (lil blyven liggen , als of 'er geen één fÊ aangehangen was ; nu voege men 'er het 5ofte ffi gewigt by, en de beweging zal onmiddellyk volgen. Nögthans zou het ongerymd zyn , te beweren , dat die eerfle 49 ffiden niet mede de beweging veroorzaakten. Water heeft 2120 hitte nodig om te koken; by 2ii° kookt het nog niet, met den ai aften graad kookt het. Ons beftek laat niet toe, in byzonderheden te treden omtrent de wetten, welke die ftoffe , die wy warmte noemen, in hare mededeling, voortplanting, losmaking enz. volgt: omtrent de grotere of kleinere betrekking , die onderfcheidene ligchaamen tot haar hebben" en wat dies meer is. I I. Eene twede zeer algemeen verfpreide, zeer fyne en zeer veerkrachtige ftoffe is het Licht: immers is her. waarfchynlyk, volgens het ftelfel van lavoisier , dat zy van die der warmte geheel onderfcheiden is, hoewel de verfchynfels van beiden zich dikwerf ter gelykér tyd en onder de zelfde omftandigheden vertonen. De aart en chemifche eigenfehappen dezer ftoffe zyn nog weinig bekend, maar de ondervinding heeft geleerd, dat zy zeer groten invloed heeft in vele bewerkingen zo der georganifeerde als ongeorganifeerde natuur , en niet alleen als medium voor den zin des gezichts, maar ook tot zeer vele andere minder onmiddelyke einden dient, gelyk ouder anderen blykt uit de verfehillende kleur van plantgewasfen , naarmate zy, al het  LEERSTELSEL VAN LAVOISIER. 395 liet overige gelyk ftaahde, aan den invloed van het licht blootgefteld of daarvan beroofd zyn. I I I. Wy onderfcheiden de voorwerpen van elkander door middel der indrukfelen, die zy op onze zintuigen maken. By vaste ligchamen maken wy van allen gebruik. By vloeibare ligchamen heeft generlei kenmerk door. het gehoor plaats , het gezicht mist liet kenmerk van gedaante, en behoudt alleen dat van kleur: ook het gevoel heeft hier minder kenmerken dan by de vaste ligchamen. By de luchtvormige vloeiftoffen behoudt het gezicht gene onmiddelyke kenmerken , het gevoel enkel de zwaarte, en deze zelfs met veel minder trappen van verfcheidenheid dan by de vaste ligchamen , de finaals zeer weinig, de reuk het meeste overig. 'Er zullen dus meer vloeibare dan vaste , en meer luchtvormige dan vloeibare zelfitandigheden zyn , die uiterlyk naar elkander gelyken, doch in eigenfehappen verfchillen. Hoe vele verfehillende vochten zyn 'er, die in doorfchynendheid en zwaarte op het gevoel naar water gelyken, en door kinderen of onkundigen voor water zouden aangezien worden. Ook de mengfels van zodanige gelykfchynende vochten zyn dikwerf in het zelfde geval. Nog veel meer zal zulks by de onderfeheidene luchtfoorten plaats hebben ; en het is dus niet te verwonderen, dat men eerst in de laatstverjopene jaren ontdekt heeft, dat 'er verfehillende zodanige zelfitandigheden zyn; dat men nog maar weinige .foorten daarvan, in vergelyking met het getal der beCc 4 kende  S9Ö SCHETS VAN HET SCHEKyNöJfl* kende vaste en vloeibare zelfftandigheden , kent • en dat men eerst Iaat op het vermoeden gekomen is,'dat de lucht , die wy inademen , wel een mengfel zou kunnen zyn van onderfebeidene luchtvormige zelfitandigheden. Het is ditlaatfte vermoeden, * welk, door de ondervinding bevestigd, ons tot de kennis van twee zeer opmerkelyke zelfitandigheden gebragt heeft. I V. Om te weten uit welke grondbeginfelen eene faam* geelde zelfilandigheid beftaat, geeft de Scheikunde tw-cderlete middelen aan de hand: namelyk, ofwel ■° Sisfi"Sen maken kan omtrent de fa' aftellende grondbeginfelen , dezen te verenigen en te zien of de uitkomst de onderftelling bevest'gt : of wel, een der bcftanddelen met enig ander bekend beftanddeel in combinatie tc brengen en het overblyvende te onderzoeken. By het on'derzoek der gewone lucht heeft men dan laatfien weg moeten inflaan. Men heeft ontdekt, dat by enige bewerkingen, zo als de verbranding, de verkalking der metalen , de ademhaling enz. de tegenwoordigheid der lucht vereischt werd. Wanneer dezelve gefchiedden in eene bepaalde gemetcne of gewogen? hoeveelheid luchts, bevond men , dat die hoeveelheid verminderde , terwyl de producten der verbranding , der verkalking enz. in zwaarte toenamen, en wel juist zo veel toenamen als het gewin der verdwenen hoeveelheid luchts bedroeg. Het°overfchot der gewone lucht werd ongefchikt bevonden TQPr de verbranding, verkalking, ademhaling enz.  LEERSTELSEL VAN LAVOISIÉfc. 397 Wy hebben gezien dat het eerfte beftanddeel de eï^enfchap heeft van zich met andere ligchamen in een' vasten ftaat te vereenigen , gelyk uit derzelver vermeerderde zwaarte blykt. Wanneer men die ligchamen in befloten vaten tot een' genoegfamen trap van hitte brengt, wordt dat beftanddeel wederom vlugtig, raakt los, en men bekomt op die wyze dat beltanddeel der gewone lucht , afgefcheiden van het andere, en in eenen luchtvormigen ftaat. Het is dan veel gefchikter voor de verbranding, ademhaling enz. dan de gewone lucht, en wanneer men gemelde bewerkingen in hetzelve laat gefchieden , blyft 'er geen overfchot , zo als by de gewone lucht. Wanneer dit beftanddeel met dat overfchot vermengd wordt, heeft men wederom gewone lucht. Hieruit kon men dus afleiden , en verdere proefnemingen bevestigden , dat de gewone lucht beftaat uit twee zeer onderfchcidene beftanddelen , waarvan het ééne eigenlyk gefchikt is ter onderhouding van het vuur, van den ademtocht, en in 't algemeen tot die gebruiken , welke wy der gewone lucht gemeenlyk roefchryven ; terwyl het andere tot dat alles onge< lchikt is, V. De drie bewerkingen, tot welke de tegenwoordigheid der gewone lucht, of liever, gelyk wy nu weten , die van haar ééne beftanddeel, vereischt wordt, zyn de verbranding , de verkalking der metalen, cn de ademhaling. jn den eerften opflag fchynen deze bewerkingen , althans met betrekking tot de uiterlyke verfchynCc 5 fels  39° SCHETS VAN HET SCHEIKUNDIGE fels die zy opleveren, weinig met elkander gemeen te hebben. By nader onderzoek zal het blyken , dat zy met recht voor de zelfde bewerking mogen gehouden worden , en dat de omftandigheden , die daarby plaats hebben, niet van aart, maar alleenlyk in trap onderfcheiden zyn. Warmte en licht hebben in den fterkften graad Plaats by de verbranding. De gloeijing van de meeste metalen, by hunne verkalking door vuur, is het zelfce verfcbynfel in eenen minderen graad. Ook door s?c ademhaling wordt voelbare warmte geboren , of egenlykcr gefproken , 'er raakt warmte vry. fc' dit opzicht kan men derhalvcn de laatstgenoemde bewerkingen als Iangfame verbrandingen aanmerken. De verfchyning van hét licht heeft geen plaats , dan by zeer fchklyke verbranding. Eene gewone turfkool kan langfamerhand onder de asch in zich zelve als 't ware verteren, en zeer weinig licht geven; niemand ondertusfehen zal twyfelcn of die Iangfame vertering van de kooi is de zelfde zaak als deszelfs fnelle , met heldere gloeijing verzeldc , vertering in liet midden van een helderbrandend vuur. Mout, zwavel, lak worden eerst warm, of fmelten, eer zy met eene lich' tende vlam branden. De verfchyning van licht heeft dus enkei plaats by den fchielykften trap van verbranding , en het is dus niet te verwonderen , dat wy dezelve by de verkalking der* metalen flechts flaauwelyk , cn by de ademhaling in 't geheel niet gewaar worden. Om een ligchaam in den Iuchtvormigen ftaat daar tc ftellen, is meer warmte nodig dan hetzelve in den vasten ftaat bezit. Daar by de bovengenoemde bewerkingen het ééne beftanddeel der gewone lucht, dat  LEERSTELSEL VAN LAVOISIER. gf)g dat wy kortheidshalve vooreerst zuivere lucht kunnen noemen (*), in eenen meer of min vasten ftaat overgaat, zal een gedeelte van deszelfs warmte overtollig worden: en het is juist dat overtollige gedeelte , \ welk los raakt en zich als warmte by de verbranding , ademhaling enz. doet gevoelen en bemerken. Hoe fchielykcr de overgang van de zuivere lucht tot eenen vasten ftaat gefchiedt, hoe merkbarer de warmte zal zyn. Wy kennen de natuur der lichtftoffe te weinig, om 'er met de zelfde zekerheid van te kunnen fpreken. Doch de analogie maakt het ten minsten hoogst waarfchynlyk , dat de verfchyning vau het licht op de zelfde wyze te weeg gebragt wordt , als die der warmte ; doch dat hetzelve in cene aanmerkelyke hoeveelheid en zeer fpoedig moet losgemaakt worden, om bemerkt te worden , en zich aan onze ogen als licht te vertonen. Zulks kan derhal ven niet dan by eenen zeer fpocdigen overgang der zuivere lucht tot eenen ftaat van vastheid , en dus niet dan by eene fchielyke verbranding, plaats hebben. V I. Laat ons nu nagaan in welken ftaat zich de ligchamen (*) Schoon de zuivere lucht eigenlyk den naam van lucht alleenlyk dragen kan terwyl zy met warmte verenigd cn dus luchtvórmig is, zullen wv echter, om de omflagtiger uitdrukkingen van vast beginfel der zuivere lucht, en van zuivere lucht in een vasten ftaat te vermyden , fomtyds den naam van zuivere lucht ook dan gebruiken , als wy haar in een vasten ftaat befchouwen.  4°0 SCHETS VAN HET SCHEIKUNDIGE men bevinden nadat zy verbrand, dat is, met de zuï« vere lucht in eenen vas-en ftaat verëenigd zyn. Dan vooraf moeten wy ons voor enige misvattingen in acht nemen, in welke wy natuurlyk vervallen, zo wy onze verbeelding enkel vestigen op die brandftofren , welke wy ten gebruike van het dagelykfche leeven bezigen. Wy zyn gewoon te zeggen, en indien wy niet beter onderricht worden te denken, dat turf, by voorbeeld, tot asch verbrandt: en wy'zouden dus menen dat die asch hier bedoeld wierd, dat de zuivere lucht zich met dezelve verenigd had ' en dat dus die asch, en de aardachtige ftoffen die door de gloeijing der metalen geboren worden en metaalkalken genoemd worden, ftoffen van de zelfde zoort waren. Dan, dit is zo niet. De asch van turf, hout, enz. is juist dat gedeelte dier brandftoffen , 't welk' niet branden kan, dat is , 't welk zich met de zuivere lucht niet verenigen kan; ookverkrygtmen van een bepaalde hoeveelheid turf en hout eene veel kleinere hoeveelheid asch ; en hoe meer asch men 'cr van bekomt, hoe Hechter de turf brandt. Het is dus het andere gedeelte, datverloren gegaan is, 't welk eigenlyk gebrand heeft' zich met de zuivere lucht verenigd , en ons daardoor licht cn warmte verfchaft heeft. Maar het product van die branding zelve , 't welk faamgefteld is uit de brandbare ftoffe van de turf, by voorbeeld , en uit de zuivere lucht , is zelve luchtvormig , of wordt luchtvormig onder de branding; en vervliegt dus onbemerkt, indien het niet door middel van een' byzonderen toeftel opgevangen wordt. De brandbare ftoffe van de turf is ook niet altemaal van de zelfde foort. Wy zullen daarover in het vervolg nog nader handelen. Men zal mogelyk wagen: indien de warmte, gelyk zt  LEERSTELSEL VAN LAVOISIER. 40I 20 even gezegd is , losgemaakt en merkbaar wordt j omdat de zuivere lucht tot een' vasten ftaat overgaat, lioe ftrookt dit met het thans gezegde, dat het pror duet onzer gewone brandftoffen voor een gedeelte zelve luchtvormig is ? hoe kunnen die ons dan verwarmen en verlichten ? Dan hierop dient , dat, wel is waar, dat product luchtvormig is, doch echter fpecifkq zwarer dan de zuivere lucht op zich, zelve : dat het dus minder warmte dan deze behoeft : [dat het indedaad waar is , dat andere brandbare ligchamen , wier product niet luchtvormig is, zo als ontvlambare lucht, phosphorus, metalen, enz. ook, al het overige gelyk ftaande, fterker hitte te wege brengen dan turf en hout; gelyk de ondervinding dagelyks leert: en dat eindelyk turf en hout zelve, behalven de kool, zeer vele ontvlambare lucht bevatten. V I I. Laat ons dan aanvangen met de befchouwing der producten van zodanige andere brandbare ftoffen, die minder faamgefteld zyn , dan by voorbeeld turf en hout. De phosphorus is eene dier ftoffen, welke in den tegenwoordigen ftaat der Scheikunde niet verder kunnen ontbonden worden , en dus tot nog toe.onder de Grondbeginfels moeten geteld worden. Het zelfde geldromtrent de zuivere lucht, omtrent den zwavel, de metalen, en andere zelfitandigheden, die wy in het vervolg zullen leren kennen. De phosphorus , in eene bepaalde hoeveelheid gewone lucht of zuivere lucht brandende , laat een product na, welks gewigt gelyk is aan den verbranden phosphorus en de verdwenen zuivere lucht te famen. De zwavel, op de zelfde wyze brandende, laat een product  40* SCHETS VAN HET SCHEIKUNDIGE product na, welks gewigt gelyk is aan den verbranden zwavel en de verdwenen zuivere lucht te lamen. Houtskool, eerst zo veel mogelyk van alle vreemde delen gezuiverd , en dan verbrand zyndc , laat een luchtvormig'product na , welks gewigt gelyk is aan dat van de verbrande houtskool en de verdwenen zuivere lucht te famen. Deeze drie producten hebben overéénkomstige eigenfehappen; zy maken de violetklcurde lappen der plantgewasfen rood; zy hebben dien 1'maak, welken wy gewoon zyn zuur te noemen ; zy gedragen zich op gelyke wyze by de vereniging met andere beitanddelen: het zyn Zuren. De phosphorus maakt PJwsphoruszuur ; de zwavel maakt Vitrioolzuur; de houtskool maakt vaste lucht of Koolzuur. VUL Deze proeven brengen dus natuurlyk op het vermoeden , dat de zuivere lucht , zich met enige zelfsftandigheid verenigende, met dezelve een ligchaam daarftelt, het welk die eigenfehappen heeft, waaraan wy gewoon zyn de zuurheid te onderkennen ; met één woord , dat , uit de vereniging ener genoegfame hoeveelheid zuivere lucht met eene zclfftandigheid welke daarvoor vatbaar is, een zuur ontflaat. Laat ons dan nu onderzoeken, of deze onderftelling ook by andere brandbare zelfitandigheden bevestigd wordt. Wy hebben gezien dat het overfchot, dat van de gewone lucht overblyft, na dat haar andere beftanddeel  LEERSTELSEL VAN LAVOISIER. 493 deel zich niet enige zelffiandigheid verenigd heeft, ongefchikt is om de vlam te onderhouden: dit belet echter niet, dat hetzelve een brandbaar beginfel zyn kan, dat is een zodanig, dat zich, 't zy fpoedig, 't zy langfaam , met de zuivere lucht in een' vasten ftaat verenigen kan. Spoedig en van zelf doet het zulks zekerlyk niet , maar wanneer de gewone lucht op zich zelve, of een mengfel van dat overfchot met andere zuivere lucht , door Electrifche ontladingen lang achtereen doorgefchud wordt , bemerkt men vermindering in de uitgebreidheid van het mengfel, dus overgang uit een' luchtvormigen Haat tot een' ftaat van vastheid, en het produel dat men bekomt, is een zuur, en wel het zogenaamde Salpeterzuur. Eene der brandbaartte zelfitandigheden is de zogenaamde ontvlambare lucht , die men by verfcheidene operatiën der natuur en der kunst ziet te voorfebyrt komen, cn welke men niet verder ontbinden kan; die gevolglyk onder de grondbeginfels moet gerekend worden. Het.product dor branding van die lucht geeft gene blyken van zuurheid , het is het gewone Water. Ik zal my niet ophouden, met de tegenwerpingen en derzelver beantwoordingen voor te dragen, welke men omtrent deze proefneming gemaakt heeft, terwyl de zaak eensdeels als byna beflischt mag aangemerkt worden , en ten anderen zulks my verder zou doen uitweiden , dan myn ontwerp toelaat. De natuur van het water kennende , en wetende dat de ontvlambare lucht een van deszelfs beltandde* len is, heeft men, by het nader befchouwen der bewerkingen , in welke ontvlambare lucht geboren wordt  {04 SCHETS VAN HET SCHEIKUNDIGE Wordt of verdwynt, bevonden dat 'er dan altoos waworden gene zuren. De metalen, tot zogenaamde kalk gebrand zynde worden gene zuren. Eindelyk leveren de drie ryken der natuur verfchéfdene zuren op, die niet door onmiddelyke famenftelling van de zuivere lucht met enig bekend beginfel bekomen worden, en van welke men tot nog toe door gene kunstbewerking zuivere lucht heeft kunnen affcheiden. I X. Eer wy dus de opgegevene theorie der zuurvvording met enigen grond van waarfchynlykheid kunnen aannemen , moeten wy voldoende opheldering omtrent deeze zwarigheden trachten te bekomen. 'Er is niets ongcrymds of onwaarfchynlyks in de onderftelling , dat eene zelfftandigheid , ontftaan uit de vereniging van twee beftanddelea , verfehillende eigenfehappen verkrygen, of liever, dat uit de vereniging van twee zelfde beftaiiddelen , verfehillende ligchamen ontftaan , naarmate de reden der hoeveelheden dier beide beftanddelen verfchilt. Het is dus niet onmogelyk , dat dc zuivere lucht, zich in een' vasten ftaat met enig beginfel verenigende , daarmede verfehillende faamgeftelde ligchaamen kan vormen , naarmate zy zich daarmede in grotere of kleinere hoeveelheid verenigt ; en wel zodanig, dat de faamgeftelde zelfftandigheid niet langfamerhand , en in de zelfde reden als 'er meer zuivere lucht bykomt, maar eensklaps en op een' bepaalden trap van aart verandere ; en dat dus eene dergelyke wet der natuur hier plaats  LEERSTELSEL VAN LAV01SIER. «jó^f plaats hebbe , als by de verandering der ligchamen van luchtvormig tot vl >eibaar , of van vloeibaar tot vast, en omgekeerd, door gedurige en graduele afname of toename van warmte. Het komt 'er maar op aan , om te onderzoeken , of de ondervinding ons voorbeelden aan de hand geeft , welke de gemaakte onderftelling bevestigen. Wy hebben gezegd dat het twede beftanddeel van de dampkringslucht, met het eerfte, de zuivere lucht, in een' vasten ftaat verenigd, een zuur maakte, dat onder den naam van Salpeterzuur bekend is. Myn beftek laat niet toe , breedvoerig verflag te doen van de proeven en redeneringen , die men omtrent de famenftelling en ontbinding van dit zuur in het werk gefteld heeft : ik moet my te vreden houden met derzelver uitflag medetedeelen. Het grondbeginfcl van dat zuur maakt in een' luchtvormigen ftaat, gelyk wy gezien hebben , een gedeelte der gewone lucht uit; het bevindt zich daar vermengd , niet verenigd, met het andere beftanddeel , dat der zuivere lucht. Daarmede in verfehillende hoeveelheden chemisch verenigd zynde, ftelthet drie bekende en in eigenfehappen zeer onderfcheidene zelfftandigheden daar , eerst de Salpeterlucht, waaraan op zich zelve gene blyken van zuurheid bemerkt worden, dan den zogenaamden rokenden Salpetergeest, en eindelyk het Salpeterzuur. Wy hebben gezegd, dat de metalen, met de zuivere lucht in een' vasten ftaat verenigd zynde , dat is , tot zogenaamde kalken veranderd zynde , gene blyken van zuurheid gaven, zo min als het water , dat uit ontvlambare en zuivere lucht, of de Salpeterlucht, die uit het eene beftanddeel der gewone lucht verenigd met de zuivere lucht beftaat. Doch 'er zyn drie natcl'bk. /. Deel. Dd me»  40C SCHETS VAN HET SCHEIKÜNÖÏtSjj metalen ; het Arfenicum namelyk, dc Tungfteeri', cfi dc Molybdene , wier kalken voor verJcre werkclykc vereniging met zuivere lucht vatbaar zyn , en daarmede zuren vormen. Wy ontdekken dus by dezelven eene gradatie van dergelyken aart, als wy by de Salpeterlucht cn Salpetergeest waarnemen. X. Uit dit alles, met elkander vergeleken, zyn de voFgende Hellingen afgeleid , die de ruwe fchets van hét nieuwe of Lavoiferiaanfche Scheikundige Lèefftelfe'I in het algemeen uitmaken. i. Verfcheiden eenvoudige zelfitandigheden, dat is zodanige, tot wier verdere ontbinding natuur en kunst ons gene middelen aan de hand geeven , en die wy gene reden hebben om voor faamgefteld te houden , zyn genegen om zich te verenigen met eene zelfftandigheid , insgelyks eenvoudig , die wy tot hiertoe zuivere lucht genoemd hebben. Van deze foort van zelfftandighedcn hebben wy reeds de meesten leren kennen. De warmte verenigt zich met de zuivere lucht, gelyk blykt uit den luchtvormigen ftaat , waarin deze zich in den dampkring bevindt. Het licht insgelyks, zo als blykt uit dcszelfs locmaking , wanneer de zuivere lucht by de branding hl een' vasten ftaat overgaat. De vereniging echter dezer beide ftoffen fchynt van eèn' anderen aart te zyn dan die der overigen. Wy zullen dus dezelven afzonderlyk daarlaatcn. Het twede beftanddeel der dampkringslucht, de zwavel , de phosphorus , en de brandfioife die zich in dc turf,  ■ -LEERSTELSEL VAN LAVÖISIEiV, |$ kirf, hout, of liever in 't algemeen in de brahdftofën uit het groeiende ryk genomen, en , zo als door proeven bewezen is, ook in het dierlyke vet, de wnsch enz. bevindt, vormen, met de zuivere lucht verenigd\ onderfcheiden bekende producten. De metalen insgelyks. 2. Naarmate de hoeveelheid der zuivere lucht ïii the vereniging groter of kleiner is , hebben de producten verfehillende eigenfehappen. Dc cerftc trap van hoeveelheid brengt de zogenaamde kalken voort: deze naam is eerst aan de met aak kalken gegeven3 cn wel zeer onëigenaartig, als Zynde' •fenkel afgeleid uit de uiterlyke overeenkomst van dezelven met de kalk, eene ftoffe van geheel verfehillende natuur, Waarover in het vervolg nader. .' Het water en de falpeterlueht behoren tot dezë foort van zelfitandigheden. Het fchynt uit de verfehillende kleur en zwaarte der' kalken van het zeilde metaal, dat in de hoeveelheid Van zuivere lucht, die eene zelfltandighcid tot kalk maakt, nog enige trappen van verfcheidenheid kunnen plaats hebben. 3. Eene meerdere hoeveelheid van zuivere lucht geeft aan de producten die eigenfehappen , welke wy onder den algemenen naam van zuurheid kennen. • Wy zien dit onmiddelyk by den zwavel, die het vitrioolzuur ; het twede beftanddeel der dampkringslucht, dat het falpetcrzuur; den phosphorus, die het phosphoruszuur; de branditoffe die de vaste lucht of het zogenaamde koolzuur; liet arfenicum , de tungfteen cn dc molybdene, die elkeen byzonder zuur,, dat hunn'naam draagt, vormen.- 4. In do zuurheid1 zelve liebberi twee verfehillende-' ï)d ss graden1  4o8 SCHETS VAN HET SCHEIKUNDICE graden plaats , die wy by de zuren, uit de branding van zwavel ontftaan, by de falpeterzuren , en by de zuren van phosphorus waarnemen : het zogenaamde vlugtige of zwavelige vitrioolzuur en het gewone vitrioolzuur zyn beiden faamgefteld uit zwavel en zuivere lucht: doch de laatfle bevindt zich in grotere hoeveel heid by liet laatfle , dan by het eerfle verenigd ; het zelfde geldt omtrent den rokenden falpetcrgeest, vergeleken met het falpeterzuur; en omtrent hetphosphoreuze zuur, vergeleeken met het phosphoruszuur. 'Er zyn verfcheiden zuren , welker famenftelling uit zuivere lucht cn een ander beftanddeel wy niet door onmiddelykc proeven bewyzen kunnen; zo als uit het minerale ryk het zeezoutzuur, het Ipathzuur en het zuur van borax- —- 'Er is een aantal kalken, die wy niet werkelyk tut zuur kunnen brengen, zo als het water, en die van de meeste metalen. By de zuren, waarvan wy het grondbeginfel kennen, kunnen wy niet altoos alle de achtervolgende Haten van vereniging daarflellen; by dc gewone branding van zwavel, by voorbeeld, wordt zwavelig vitrioolzuur gevormd , en men moet door andere middelen te wege brengen , dat dezelve meer zuivere lucht aanneme, om dus gewoon vitrioolzuur te worden. Iets dergelyks doch omgekeerd heeft ook by het fal* peterzuur plaats. De verenigingen der zuivere lucht met zwavel , met phosphorus, en met het beginfel der vaste lucht, tot den trap van kalk , zyn niet zo kenbaar daartellellen , als de falpeterlucht of de metaalkalken. Dan , men bcgrypt dat uit dit alles wel volgt, dat het nieuwe Leerftelfel, even als alle phyfifche ftelfels by hunne geboorte, nog verfcheidene onderliejimgen ia  leerstelsel van lavoisier 40J in zich bevat, en geenszins ('ie zekerheid heeft welke dc leer der Aantrekkingskracht, of mogelyk, om gene wiskundige zekerheid in aanmerking te nemen , de leer van franklin omtrent de Eleétrifche vloeiftoffe bezit. Maar even weinig kunnen de bygebragte aanmerkingen voor onmiddelyke tegenwerpingen gelden , die het nieuwe Leerftelfel zouden kunnen omverre werpen. Immers hangt alles hier af van de verfehillende affiniteiten, welke de zuivere lucht heeft tot de verfehillende zelfitandigheden, met welke zy kalken of zuren vormt. Is die affiniteit by enige kalk of zuur zo fterk, dat wy gene middelen in onze magt hebben om dezelve te breken , en dat de natuur zelve ons die zelfftandigheid nooit anders dan met zuivere lucht verenigd, en dus nooit anders dan in den (laat van kalk of zuur aanbiedt, dan kunnen wy ook nimmer die zelfItandigheid afzonderlyk daarftellen of leren kennen. Js die affiniteit by zekeren trap van verzadiging geringer dan die , welke de zuivere lucht tot andere bekende zelfitandigheden, tot de warmte by voorbeeld , bezit , dan zullen wy ook nimmer eene verdere vereniging kunnen te wege brengen of in de natuur waarnemen , dat is , wy zullen eene zodanige kalk nimmer tot den ftaat van zuur kunnen brengen. 5. Onder de bekende zuren is 'er dén , het zeezoutzuur namelyk , dat zicli met eene nog grotere hoeveelheid zuivere lucht verenigen kan, en dan wederom verfehillende eigenfehappen verkrygt. Deze uitzondering is aanmerkelyk, doch levert genewezeulyke tegenwerping tegen de voorgedragene leer op. Mogelyk zouden alle de zuren voor zodanig eene verdere vereniging vatbaar zyn, wanneer zy Hechts genoegfame affiniteit tot de zuivere lucht bezaten , om deDd 3 zelve;  1 pa schets vam het scheikundige ;• elvc van andere zelfitandigheden, daar zy mede verenigd is, af te fchciden. 6. Wy weten thans , dat de zuivere lucht zich niet alleen in een' luchtvonnigcn ftaat , dat is , met warmte verenigd , in den dampkring onthoudt , maar dat dezelve ook in een' vasten (iaat in een aantal andere zelfitandigheden , in alle de zuren , in dc farpeterlucht , in het water, in dc metaalkalken aanwezig is. Dezelve zal dus ook, even als alle beftandJ delen, van de eene zelfftandigheid tot de andere kunnen overgaan , wanneer de laatftc meer affiniteit dar.rloe heeft dan de eerile. De mct?len trekken de zuivere lucht aan van het water cn van de zuren , in welke zy verkalkt worden : omgekeerd trekt het zeezoutzuur haar aan van de kalk van mangancfe of zogenaamde braunftccn. liet fpréekt van zelve , dat het onmogelyk is hier'in enig byzonder verflag daaromtrent te treden i het is genoeg aangetoond te hebben , op welke wyze volgens dit' leeritelfel de verkalking der metalen, door middel van zuren, met derzelver verkalking door middel van gloeijing in dc openlucht overeen komt, X I. Wy hebben dus tot hiertoe leren kennen , als eenvoudige zelfitandigheden: De warmte. Het licht, Het twede beftanddeel der gewone of dampkringslucht, weleer Mof et, naderhand door den Heet '4.AV01SIER. Azote , federt door enigen zyner navolge-  LEERSTELSEL VAN LAVOISIER. -4Ï.I ren Nitrogene genoemd , om dat het zuur, 't daardoor gevormd wordt , met potasch verenigd , ■fatrum of falpeter maakt. Het tvvede beftanddeel van het water of de ontvlamlare lucht, om die reden Hydregene genoemd, 't welk zo veel als watermakend beginfel, of oorfprong des waters betekent. De zwavel. De phosphorus. - De koolftpfTe. Deze ftoffe bevindt zich in meest alle brandbare producten van het plantcnryk , en in 'zeer velen van het dierenryk. Zy is meestal met anderen verenigd , en bezwaarlyk in den zelfden zuiveren ftaat daar te ftellen, als, by voorbeeld, de zwavel of de phosphorus. Dit kan echter gene tegenwerping tegen haar beftaan zyn : de meerdere zwaarte der vaste lucht , dat is van het zuur , dat uit de vereniging der koolftoffe met de zuivere lucht geboren wordt , is een zinlyk bewys van dat beftaan; en het zou even ongerymd zyn, het beftaan dier ftoffe te ontkennen , om dat zy niet op zich zelve en ineen' zuiveren ftaat voor dc ogen kan daargefteld worden , als het zyn zou het beftaan van water te ontkennen, omdat wy nimmer volmaakt zuiver water zonder enig inmengfel van heterogene delen bekomen of daarftellen kunnen. In onze gewone brandftoffen uit het plautenryk is de koolftoffe meestal met ontvlambare lucht of hydrogene vermengd. Daar wy cnderftcllen dat alle zuren gevormd zyn door de vereniging van eene zelfftandigheid, die 'ethet grondheginfelvan uitmaakt, met de zuivere lucht, «digi wy ook by die zuren , van welke wy die Dd.4 • *««  412 SCHETS van het scheikundige zelfftandigheid niet afzonderlyk daa •/ellen kunnen nogthans derzelver (beftaan moeten aannemen. Dit heeft plaats by het zeezoutzuur , het fpathzuur, en het zuur van borax. Wy hebben voor die zelfftaudigheden gene byzondere namen, en zullen dezelven dus noemen: het grondbeginfel van het Zeezoutzuur : het grondbeginfel van het Spathzuur: en het grondbeginfel van het Boraxzuur. Voorts kennen wy thans zeventien of achtien metalen , die, in het Leerftelfel van lavoisier, als eenvoudige zelfitandigheden moeten aangemerkt worden. Eindelyk kennen wy de zuivere lucht, die zich met alle de tothiertoe gemelde zelfitandigheden ia verfehillende trappen verenigt , en met dezelven eerst zogenaamde kalken, dan tweederlei zuuren , en eindelyk nog een' derden trap van zuur, (waarvan wy echter flechts den voorbeeld by het zeezoutzuur kennen) daaritelt. Het is uit hoofde dezer eigenfehap , dat de Heer lavoisier aan de zuivere lucht, of eigenlyk aan de zelfftandigheid, die met warmte verenigd de zuivere lucht uitmaakt, den naam van Oxygene geeft, welke zuurmakend beginfel of oorfprong van zuur betekent, en uit de griekfche woorden •frt i fcherp of zuur, en ■yiuSu,, voortbrengen of worden, faamgefteld is. Daar de naam van kalken , gelyk wy reeds gezegd hebben, zeer ongepast is, en aanleiding tot verkeerde denkbeelden geeft, heeft de Heer lavoisier aan de" laarageftelde zelfitandigheden, met welke het oxygene üich in de kleinfte hoeveelheid verenigd vindt, 'den wam van oxides gegeven. Eene zelfstandigheid ozi*  ir.r.RSTELSEL VAN LAVOTSIER» 413 oxideten betekent het zelfde , als volgens de oude benaming haar te verkalken ; haar oxygeneren betekent het zelfde, als haar tot zuur maken. Het is 'er ondertusfehen verre van daan , dat wy, by alle de opgegevene enkelvoudige zelfitandigheden, alle de graden van vereniging met het oxygene werkelyk zouden kennen of daar kunnen ftellen. Wy kennen van het hydrogene, en van alle de metalen, behalven het arfenicum , de tungfteen en de molybdene , alleenlyk den eerden graad , dien van oxide : den ftaat van zuurheid in den min (ten graad kennen wy alleen by den zwavel , den phosphorus , en het nitrogene : den hoogden trap van vereniging kennen wy enkel by het zeezoutzuur: het beftaan van alle de trappen van vereniging by elk der gemelde zelfftandigheden , fteuut alleen op analogifche, doch 'hoogst waarfchynlyke 9 gronden. X I I. Even gelyk elk der gemelde enkelvoudige zelfftan. dighedeu zich met het oxygene verenigt , kunnen zich twee of meer derzelven onderling verenigen, en 'er zullen op dte wyze een aantal nieuwe zelfitandigheden kunnen gevormd worden. Dat zy zich met warmte verenigen , blykt, onder anderen , uit den luchtvormigen ftaat, waarin wy de motet of het nitrogene en het hydrogene of de ontvlambare lucht gewoonlyk aantreffen. Wy zullen de combinatiën der overigen twee aan twee geenszins nagaan, 't welk een arbeid zyn zou die de palen van ons beftek verre, zou te buiten gaan, en boven dien geheel nutloos tot ©lis tegenwoordig oogmerk zyn , daar flechts enige Dd 5 wei-  |l4 SCHETS VAN HET SCHEIKUNDIGE weinige dier mogelyke combinatiën of in de natuur gevonden of door kunst faamgefiedd zyn. Om van de vereniging der metalen met zwavel , met kool, cn met phosphorus niet te fpreken , zullen wy alleenlyk zeggen, dat de olie, zo wel uit het planten- als uit het dierenryk, eene combinatie van kool en ontvlambare lucht of hydrogene is; en dat de mofet of het nitrogene, met het hydrogene verenigd, het zogenaamde ammoniak of vlugtige alkali oplevert , waaromtrent wy in het vervolg nog iets nader hebben aantcmerken. Eik dezer faamgettelde zelfitandigheden kan wederom zich met het oxygene in verfehillende hoeveelheden verenigen , en dus eene nieuwe reeks van oxides cn zuren opleveren. Niet alleen twee , maar drie of meer eenvoudige zelfitandigheden kunnen zich onderling verenigen'; cn, dus verenigd zynde , ccne nieuwe vereniging met het oxygene aangaan. Het getal der mogelyke oxides en zuren zal op die wyze onbepaald toenemen. De oxides cn zuren , welke ontftaan door zodanig eene vereniging van het oxygene met zelfitandigheden, die reeds zelve faamgefteld zyn, zullen niet alleen verfchHIen uit hoofde van de meerdere of mindere hoeveelheid van het oxygene, 't welk hen tot oxides of zuren maakt, maar ook uit hoofde der verfehillende reden in de famenftelling van hun andere beftanddeel. Dus zullen , by voorbeeld , kool cn ontvlambare lucht , in verfehillende reden verenigd , verfehillende oliachtige zelfitandigheden opleveren : en elk dezer zelfitandigheden zal een byzondcr oxide en byzondere zuren opleveren, By  'l.EFU = Tlvf.SEL VAN LAVOISÏEft^ 415 • By deze Lccrftellingen, cn de gevolgen welke daaruit afgeleid worden , moet men wel acht geven van de combinatie eener zodanige faamgeflclde zelfftandigheid met het oxygene niet te houden voor een mengfel of famenftel der combinatiën van het oxygene met elke enkelvoudige zelfftandigheid , die daarin voorkomt. Kool, by voorbeeld, maakt met oxygene koolzuur of vaste lucht : hydrogene met oxygene maakt Water : kool en hydrogene met elkander verenigd maken olie; en kool cn hydrogene tefamenmaken met oxygene byzondere zuren, die in het plantenryk gevonden worden, en niets gemeens he,bben noch met vaste lucht noch met water; en welke men dus geenszins voor mengfels of zelfs voor chemifche combinatiën van vaste lucht en water moet houden, waarvan derzelver eigenfehappen geheel en al verfchillen. Deeze aanmerking is toepaslyk op alle oxides cn zuren , wier ééne zelfftandigheid reeds zelve uit enkelvoudige zelfitandigheden is faamgefteld. Het dagelykfche leven geeft ons analoge voorbeelden aan dc hand. Het zou eene eindelooze en nuttelooze arbeid zyn, deze afgetrokkene befchouwingen verder voorttezetten. Laat ons liever onderzoeken , in hoeverre de Scheikundige nafporing der natuur deze theorie be-r yestigd heeft. Alle proeven , die men genomen heeft , om tot naauwkeurige kennis der beftanddelen , zo van de plantgewasfen als van de dierlyke zelfitandigheden, te geraken , ftemmen daarin overeen , dat in derzelver famenftelling gene andere eenvoudige zelfitandigheden treden , dan die welke wy reeds hebben leren kennen. Het is alleen door de onderlinge vereniging van twee, drie, of meer dezer zelfitandigheden onder elkan-  4l6 SCHETS VAN HET SCHEIKUNDIGE elkander in onderfcheidene reden , en van de vereniging dier faamgetlelde wezens met het oxygene, 't zy tot den trap van oxides, 't zy tot dien van zuren, dat alle de verfehillende voortbrengfels, zo van het plantals dierenryk, geboren worden. De oliën hebben wy reeds gezien dat uit kooien ontvlambare lucht beftaan. Met verfehillende hoeveelheden van oxygene verënigd, vormen,die zelfde beltanddelen eerst de fuiker, de meeiltof en andere vegetabele producten, die tot het geflacht der oxides behoren , vervolgens de onderfcheidene zuren, zo als wynlteenzuur, appelzuur, citroenzuur , azynzuur en anderen. By de dierlyke ligchamen vindt men dc eenvoudige zelfitandigheden, waaruit zy beftaan , en welke men gevonden heeft datjbehalvcn de ftoffe der warmte, het nitrogene, het oxygene, het hydrogene , de koolftof cn de phosphorus zyn , niet alleen twee aan twee, maar drie aan drie, enz. famen verënigd, en door het oxygene tot den ftaat van oxides, waartoe het bloed, de lympha, en andere dierlyke zelfitandigheden behoren, of tot dien van zuren , zo als het melkzuur , het zywormenzuur, het mierenzuur, en anderen, gebragt. Wy moeten ons, in ons tegenwoordige beftek, met dit algemene en oppervlakkige overzicht te vreden houden. Wy hebben in den aanvang gezegd , dat , by de ademhaling in eene bepaalde hoeveelheid gewone lucht, haar ééne beftanddeel, de zuivere lucht, of, zo als wy het thans mogen noemen, het oxygene in een' vasten ftaat overging, even als by de verbranding en de verkalking of oxidatie. Proefnemingen hebben geleerd , dat de koolftoffe, die een der beltanddelen van liet dierlyke ligchaam uitmaakt, zich by de ademhaling  LEERSTELSEL VAN LAVOISIER. 417 lirigmet het oxygene verenigt en daarmede het zelfde zuur,namelyk het koolzuur of de vaste lucht, vormt, dat by de verbranding van ftoffen , in welke zich koolftofonthoudt, gevormd wordt De opgegevene Helling, dat twee eenvoudige zelfHandigheden, die elk op zich zelve , met het oxygene verënigd zynde , een byzonder zuur vormen , eerst te famen verënigd en dan met het oxygene gecombineerd zynde een zuur vormen, dat van de twee eerstgenocmden in aart en eigenfehappen verfchilt, levert eene aanncmelyke verklaaring op der famenftelling van het zogenaamde koningswater, 't welk men verkrygt , wanneer men falpeterzuur en zeezoutzuur onderden mengt. Het fchynt dat de twee zelfftaudigheden , die elk , met het oxygene verënigd, een dier zuren opleveren , zich dan met elkander verenigen, en dus eene famengeftelde zelfftandigheid daarfiellen,die noch falpeterzuur, noch zeezoutzuur, noch een mengfel dier beiden , maar in tegendeel ecu byzonder eigeniiartig zuur is. XIII. "Wy hebben gezien, dat het oxygene , met de zelfde zelfftandigheid in verfehillende hoeveelheid verënigd, verfehillende faamgeftelde zelfitandigheden daarfielt, namelyk eerst een oxide, en dan dén of meer zuren. Laat ons zien hoe deze twee foorten van zelfftandigheden, de oxides en de zuren, zich tot elkander gedragen. Deeze befchouwing zal ons eene nieuwe clasfe van faamgeftelde zelfflandigheden leren kennen, die met den algemenen naam van middelzouten beftempeld wordeu , en welker eigenfehappen geheel cn  4i$ SCHETS AAN HET SCHEIKUNDIG:! cn al vcrfchillcn vnn die harer beltanddelen op zicri zelve. De zuren namelyk hebben eene zeer grote affiniteit tot de oxides , en verenigen zich met dié zelfitandigheden , welker oxides wy werkeivk kennen, zo als de metalen , niet vóór dat dezelve eerst tot den ftaat van oxide gebragt zyn. Het is dit grondbeginfel , waaruit de oplosfing der metalen in zuren moet verklaard worden. Wanneer een metaal aan de werking van een zuur blootgefteld wordt , kunnen zich verfehillende Verfchynfels opdoen, naarmate van de verfehillende aantrekking , die het metaal cn het zuur elk on het oxygene, dat zich in het zuur onthoudt , oefenen. Indien het zuur dat oxygene fterker aantrekt, zal het metaal niet geoxideerd , veel min gefolvecrd worden. Doch wanneer men aan zodanig een zuur niet het metaal maar deszelfs oxide, van elders bekomen , blootftelt , zal dat zuur het reeds geoxideerde metaal kunnen opiosfen. Indien het metaal fterker aantrekking oefent op het oxygene van het zuur , dan het andere beftanddeel van dat zuur zelve, zal een gedeelte van het zuur zyn oxygene verliezen ; cn het overblyvende zuur zal in Haat zyn om het gevormde oxide op te losfen , en daarmede een middelzout te vormen. By de oplosfing van yzer of zink in vitrioolzuur, dat met water verdund is, trekt het yzer het oxygene van het water aan , welks andere beftanddeel, de ontvlambare lucht of het hydrogene, losraakt; en het daardoor gevormde oxide wordt voorts in het vitrioolzuur opgelost. By zodanige metalen, die zo veie affiniteit tot het  -LEERSTELSEL VAN LAVOISIER. 4!$)- osygcno bezitten , dat zy daarmede werkelyk zuren Vormen , zo als het arfenicum , de tungfteen en de molybdene , zullen verfchynfels kunnen plaats hebben , die moeilyker te verklaren zyn, doch die echter allen uit de bovengemelde ïeerfteÜing zullen moeten ontwikkeld worden. Men heeft enige uitzichten om langs dien weg de vorming der zogenaamde metaalglazen te verklaren. Dan , dit gehele onderwerp is te weinig bekend, en te afgetrokken, om daarby hier ter plaatfe langer ftil te Itaan. X I V. Waarfchynlyk zullen die genen myner lezcren , welke met de Begiufels der Scheikunde meer of min bekend zyn , zich verwonderen , dat ik tot hiertoe geen gewag gemaakt heb van de Loogzouten of Alkalia , van de Kalk, de Magnefia , en de Baryie of zware Aarde, welker befchouwing en behandeling, benevens die der zouten , welke zy met dc zuren daarftellen, een zo aanmerkelyk gedeelte der Bcfchouwende cn Oefenende Scheikunde uitmaakt, noch ook van" de Aluin- en Quarzaarde, waarvan dc eerfle , de aluinaarde namelyk , insgelyks bekende middenzoulen vormt: alle welke zelfitandigheden gcwoonlyk in de eerfte plaats behandeld en onder de eenvoudige zelfitandigheden gerekend worden. De reden, waarom ik van dien weg ben afgeweken , is vooreerst deze, dat ik getracht heb de zaken in die orde voor te dragen , welke de gefchikfte was om het nieuwe leerftelfel op de kortfte , natuurlykfte en bevatlykfte wyze te leren kennen : tot welk oogmerk, en geenszins tot het opgeven van een ftellèl der Scheikunde in het algemeen ,  4ZO SCHETS VAN HET SCHEIKUNDIGE gemeen , deze Verhandeling is ingericht : ten tweden , dewyl wy indedaad ten opzichte der gemelde zetfftandigheden tot nog toe uit de gemaakte nieuwe ontdekkingen en hare gevolgen niet zo veel lelits gekregen hebben, dan omtrent andere verfchynfels zo als by voorbeeld omtrent de iamenftelling der zuren. Het ammoniak of vlugtige loo-zout is het enige, waai van wy de famenHelling uit nitrogene en hydrogene kennen : en , of het zelve by de vorming der middelzouten eerst enig oxygene van het zuur aantrekt , om oxide te worden , is geheel onbekend. Op de overeenkomst tusfchen de gemelde zeliftandigheden en de bekende oxides, dat zy namelyk beiden zeer groote affiniteit tot dc zuren hebben , cn daarmede middelzouten vormen, heeft lavoisier cenc gisling gebouwd , die niet onwaarfchynlyk , maar nogthans tot hiertoe door gene onmiddelyke en 011loogchenbare proeven bevestigd is : welke gisling hierin beftaat, dat beide dc vaste loogzouten , dc kalk , de magnefia , de baryte of zware aarde , de aluinaarde , ja misfehien ook de quarzaarde , reeds oxides zyn : by elk van welke het oxygene zo naauw met da eenvoudige zelfftandigheid verbonden is , dat de laatftetot nog toe nimmer op zich zelve of in de natuur gevonden wordt, of door kunst kan daargefteld worden. Zeer onlangs heeft mem menen te flagen in het bevestigen dezer gisfing , door de onmiddelyke reductie der gemelde zelfitandigheden tot een metaalachtige^ ftaat: doch het is gebleken dat men te voorbarig geweest was, in het opmaken der befluiten welke men uit den uitflag der proefnemingen, tot dat einde genomen, had afgeleid, XV,  leerstelsel van lavoisier; 42», X Vj Niet zonder reden zou men zich ook mogen ver? . wonderen , dat in een Leerftelfel, 't welk de gel eli natuur omvat en omvatten moet zo het volledig zyn zal, 'twelk van alle werkingen en alle verfchynfelen in de natuur meer of min waarfchynlyke verklaringen aan de hand geeft , in 't geheel niet gewaagd wordt van eene ftoffe die voor enige jaren van de meeste wysgeren als het grote werkmiddel der natuur befchouwd werd , waaruit men alles trachtte te verklaren , wat voor derzelver ontdekking onverklaarbaar en duister was, van de Electrifche ftoffe. Deze zwarigheid komt my voor van enig gewigt te zyn, niet zö zeer om het Leerftelfel zelve om verre te werpen of aan 't wankelen te brengen , dan wel om aan te to ■ nen, dat hetzelve nog voor merkelyke uitbreiding en. aanvulling vatbaar is, Mogelyk geeft eene toevallige ontdekking, de onverwachte uitkomst ccner proefneming , eene gelukkige famenloop vaii denkbeelden, Vroeg of laat aanleiding tot eene welüitgedachtc hypothefe , welke der electrifche ftoffe haren rang onder' de eenvoudige zelfitandigheden aanwyst, en haar verband met dezelven aan het licht brengt. Ziet daar de ruwe fchets , die ik my voorgefteld had, ontworpen. Gaarne had ik by eiken trek langer ftilgeftaan , cn inzonderheid enig breder gewag gemaakt van de fchone en eenvoudige ophelderingen eil Verklaringen , welke het nieuwe Leerftelfel geeft van de meeste verfchynfelen in hét groeiende en diér- natuurk.- /. DeeU Ba ïyk€  4^2 schets van het scheikundige enz. lyke ryk. Dan , en het beftek myner verhandeling, en myne eigene oppervlakkige kennis van alle deze byzonderheden, hebben my zulks verboden. Ik laat dus dien taak voor andere gelegenheden en gefchiktere handen over; niet tvvyfelende of eene wetenfehap, die zo zeer het nuttige en aangename verenigt als de Scheikunde, zal ook in ons Vaderland hoe langer hoe meer beoefend worden: en een Leerftelfel , dat, hoe zeer nog voor een groot gedeelte op gisfingen en onderftellingen rustende, zich echter tevens zo aanmerkelyk door eenvoudigheid, gepastheid en volledigheid kentekent , dat dagelyks door nieuwe ontdekkingen bevestigd wordt, dat eindelyk reeds enigen zyner fterkfte en voortreflykfte tegenftanderen, een' morveau , een' black, een'kir wan, onder zyne aanhangers en verdedigers telt, zodanig een leerftelfel zal ook onder 9ns meer en meer aanhangers en verdedigers vinden. 24 Mei 1791. NIEUWLAND.  III NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE.   F I L I P S de II. KONING VAN SPANJ EN, Een tafereel naar mercier. Reeds federd tweehonderd jaaren fluimert deeze man, wiens leven zo vol gruwelen was, in het koude graf; reeds tweehonderd jaaren is filips de Ilde asfche. Maar zyn nagedachtenis is nog niet ujtgewischt ; zyne euveldaaden waren te groot, om van de billykoordeelende nakomelingfchap met (tilzwygen voorbygegaan te kunnen worden ; zyne wreedheid, zyne onmenfchelykheid , zyne moorderyen lieten onuitdelgbaare fpooren na , en de gefchiedenis zou niet zyn, wat zy is de rechterftoel van het meusch- dom wanneer zy van de fchanddaaden van filips den Ilden" zweeg. Het graf befchermt de verhevene boosdoenders niet voor het oordeel der nakomelingfchap , daar hunne tydgenooten gemeenlyk, zolang zy den geduchten fcepter zwaaiden , uit vreeze voor ftraffe , van hen zweegen. . Levendig ftaat voor mynen geest het beeld van deezen bloeddorstigen tyger , zyn yzelyk gezicht doet my van fchrik te rug deinzen, en ik gevoel een kille huivering door al myn leden , terwyl ik de pen op-, vat om het karakter van dit wangedrocht te fchetzen! Een, Vorst mag zyne daaden zoveel bemantelen als hy wit; de nakomelingfchap ligt toch eindelyk de» fiuijer op, fielt ze met den fakkel der reden, in 't volle daglicht , en weegt ze op de fchaal der gerechtigheid. Wee den vorst , die van den weg der deugd E e „3 af-  4a6s FILIPS DE II. afwykt, wiens daaden niet door de rechtvaardigheid beftierd worden ! Hy zal gevonnisd en veroordeeld worden, zyn nagedachtenis zal gehaat zyn , en zyn naam in de gefchiedenis met een brandmerk geteekend ftaan. filips de Ilde was de waardige navolger van nero, was wreed en wantrouwend , was eensgezind met de verfchriklykfte rechtbank , met de Inquifitie , onderfteunde ze met al zyn vermogen ; was derzelver befchermheer in Vlaanderen en Spanjen, en wilde derzelver fchepper in America zyn. Overal, waar deeze dwingeland zyne oogen wendde, zag men het bloed als ftroomen vloeijen; en het jammergefchrei van het onderdrukte menschdom fcheen het aangenaamfte maatgeluid te zyn in zyne ooren. Zyn gevoelloos hart kende geen ontferming noch mededogen; want zyn karakter was wreed , en deeze zyne natuurlyke wreedheid wierd nog verfterkt door de grondftellingen, die hem de Paapen hadden ingeboezemd. Twee zyner waardige handlangers voerden de plannen uit, welke deeze dwingeland gefmeed had , plannen, by welke de duivels in Miltons verlooren paradys met luide ftemme zouden gejuichd hebben. De Kardinaal granvelle en de hertog van alba, waren deeze handlangers. Zyn macht was reeds te groot voor Europa's rust; doch zyn onbegrensde eerzucht was 'er nog niet mede te vrede. Hy wilde meer; hy wilde ook over de geweetens heerfchen, omdat zyne magt daardoor de magt van alle andere Vorsten te boven itreefde , omdat dan ieder rebel ketter, en ieder ketter rebel wierd , omdat dan ieder, die niet geloofde wat hy geloofde , ook tegen hem zondigde en dubbel ftrafbaar was. Met de waereldlyke verbond hy de gees-  koning van spanten. *tV? geestelyke magt , en fchiep hier door het grootfte despotismus van alle Monarchyen. Reeds eeuwen lang had zich de Roomfche kerk, Romes voormaalige ftaatsbeginzelen ten model gekozen , en de hedendaagfche ontaarde Romeinen wilden zyn hetgeen hunne voorvaderen waren waereld- beheerfchers. Door godsdienst wilden zy uitwerken, wat deezen door uitmuntende daaden vermochten, wilden alle menfchen aan den Godsdienst onderwerpen, omdat zy wisten dat het onderfcheid van Godsdienst en wetten juist zo groot niet is. De Vorsten van, deeze eeuw bevlytigden zich om ryk en kerk te vereenigenj en daardoor hunne magt te vergrooten. Onder alle trotfche , heerschzuchtige Vorsten van Europa, was filips de Ilde de heerschzuchtigfte, de trotschte; hy overtrof daarin zowel zyne voorvaderen als tydgenooten, en erkende den Paus met zyne drievoudige kroon alleen onfeilbaarheid toe, om zelfs onfeilbaar te zyn , om met het krucifix zo wel als met het zwaard te kunnen beveelen. Wie zoude het dan gewaagd hebben , zyne zwakke ftem tegen den dwingeland te verheffen , daar hy Vorst en Priester tevens was, daar de onverdraagzaamfte der Paufen met hem in dén verftand ftond, en door zynen mond alleen de fchriklykfte vonnisfen velde ? Moest niet een algemeene geest der vervolging uit deeze helfche verbindtenis ontftaan, moest niet de Godsdienst alles onderdrukken, de eenigfte leuze zyn? O Godl hoe was het mogelyk, dat uit uwe leere, die niet dan liefde ademde, zo veel kwaad ontftond? hoe was het mogelyk , dat uwe Godsdienst van den zachtzinnigen , mcnfchlieveudeii Jefus, op zulk eene wyze koude verdraaid worden ? Gy fchreef broederEc4 liefde  |tS| filips DE II. i Hefde voor; en door broederhaat dachten deeze mègi fchen u tc vereerëh, meenden met het verbranden van menfchen u een welbehaaglyk offer toetebrengen! Doch hun gedrag was flegts een masker, niet dan fchyn : De Godsdienst moest hunne helfche daaden bemantelen. Gy , meufchenvriend , die uw leven voor het algemeene welzyn opofferde, u beminden, u eerden deeze menfchen niet ; maar zy offerden alleen aan hunne eerzucht cn bloeddorst zo veele duizenden hunner broederen op. Godsdienst was, ten tyde van filips den IIden,de bron van alle ongeluk , Godsdienst verbande dc re-, den , en veroordeelde menfchen ter dood , die geen afftand doen wilden van deeze edellte gave van den Schepper; Godsdienst fchiep wetten, die dc menschbeid onteerden ; Godsdienst verbande Knullen en Wetenfehappen , bragt het domftè bygeloof , do bron van zo veele euveldaaden, bragt wreede, ongerymde vooroordeelen voort. Voor haar vlood de Vryheid met de rechten van het ménsen dom , voor haar verfchurlde zich de denkende mensch , en nam zyn toevlucht in dc afgelcgenlte oorden der aarde. Onder de befcherming van Godsdienst verbonden zich de Onweetendheid met de Dwecpery , ontvolkten het fchoone Spanje,en maakten de heerlykfte landflreeken tot akelige en dorre woestcnyen. filips de Hde was Koning van Spanje , van de beide Siciüën en de Nederlanden, Heer van Tunis, Oran , de Canarifche en eenige andere eilanden van het groene Voorgebergte , Beheerfcher der Filippynfche , cn een gedeelte der Malukken enz. Gebieder van Mexico, Peru, Nieuw-Spanje , Chili, en met vft ,v''ord — van b>rna al!c eilanden , die tusfchen ht$  koning van spanje.n. 429, Ihet vaste land van America en Europa liggen, filips, wreede, menfchenhaatende filips! Hoe Veel goeds had gymet zulk eene magt kunnen ftichten, gy yermogendlle der Vorften! Hoe veele traanen deiellende had gy kunnen opdroogen , welk een ftroorq van geluk rondom u verfpreiden! Schepper der. menl'chelyke gelukzaligheid , Befchermheer der kunften, Vader des volks had gy kunnen worden, aangebeden van uwe tydgenóoten, groot en geacht by de nakomelingfchap ! Maar , dit zocht gy niet! wreedaart., gy fchepte geen behagen in edele vreugde, gy fmeedet flegts ontwerpen om Europa in boeijens te kluisteren; geen enkelen dag van uw leven wydde gy aan het welzyn van het menschdom, gy waart altyd wreed , altyd fomber , altyd bygelovig ; gy ftrafde jftreng met een meer dan Cannibalifche wreedheid. filips zocht Engeland te veroveren, omdat alles, wat vryheid minde, by hem gehaat was, en zonder drake , die in de haven te Cadix honderd fchepen van de zogenaamde onoverwinlyke vloot verbrandde, zonder den ftorm , die deeze ontzachlyke vloot uit elkander dreef, zou het model van alle republieken reeds lang vernietigd zyn. Door de gefchiedenis alleen zouden wy de Conftitutie van dit land kennen, alwaar de rechten der menfchen heilig zyn, alwaar dc wetten meer gelden, dan de grillen der Vorften. Hoe groot zou de magt van filips geweest zyn, wanneer het hem gelukt ware, ook Engeland onder de magt van zynen fcepter te doen bukken! Was Spanje zo fterk geweest als het fcheen, zou het Koningryk van elizabeth zekerlyk een zyner wingewesten geworden zyn. Gelukkig was het te groot, te uitgetfrekt, om met vereenigdc krachten te kunnen werEcs ken.  43» 'filips de II. ken. In Spanje verflond men de kunst niet, om uit zo veele volken , als filips onder zyn gebied had, een eenig te maaken. Alle die groote Provinciën handelden met het moederland niet eenftemmig genoeg, en Spanjes groote magt beftond dus meer in fchyn, dan in wezenlykheid. De rykfte Vorst van Europa was , in weerwil van de rykgelaaden mynen van Peru, dikwils zonder geld, moest van Genua borgen, en zelfs van Rome belasringen der geestelyke goederen eisfehen. By de belegering van Amiens floegen zyne troepen aan het muiten , omdat zy geen geld kregen. Zo uitgeput was dikwils de fchatkamer van filips. Niets was dit verwaten mensch te heilig om te ontzien , wanneer het zynen belangen in den weg ftond. Welke hindernisfen lag deeze veinsaart den menschlievenden hendrik den IVden van Vrankryk in den weg, toen deeze zich met den Paus wilde verzoenen ! Als zwager der drie laatlte monarchen in Vrankryk, wilde hy deeze kroon zyne dochter isabella befchikken. In Vrankryk verfchoonde men deezen booswicht niet, fprak overluid van zyne euveldaaden, vergeleek hem met Pharao , en, nog by zyn leven, fchreef een Franschman van hem: „ Deeze oude Vorst, die zich met het bloed van zyn zoon , met het bloed van zyne vrouw bezoedelde, wilde , als een andere „ xerxes,de zee met zyne fchepen bedekken; doch ,, de hemel verpletterde ze tegen de rotzen van Ierland cn Schotland. Reeds beeft zyn hoofd van ouder,, dom , reeds ftaat hy met den eenen voet in het „ graf, cn zyn ryk wacht flegts op het ogenblik, dat zyn laatlte uure flaat , om hun juk aftefehudden. Zyn Staat gelykt naar een ingelegd fchryn; het is „ uit  koning van spanten. A31 , uit veele ftukken famengelteld , die zich eindelyk „ van elkander zullen afzonderen." In weerwil van al deezen fchimp en fmaad bleef het kabinet van filips den Ilden voor Europa altyd geducht. Als Heer van de fchatten van America cn Afia, had hy in alle zaakcn byna het overwicht; wist geheel Europa naar zynen wenk te buigen ; en hoe trotsch, hoe veel vertrouwend hy op zyne magt was, toonen veelen zyner uitdrukkingen genoeg aan. Parys en Orleans noemde hy niet anders dan onze goede fteeden , en het zoude hem buiten twyfel gelukt zyn , de Franfche Monarchie tot zyn eigendom te maaken,wanneer hy van de voordeden, by den flag van St. Quintyn op hun bevochten, een goed gebruik had weeten te maaken. Het was alleen de altyd groote frederik van pruissen , die deeze kunst wel verflond, en, na gewonnen veldflagen, de daaruit ontftaane voordeden zich ten nutte wist te maaken. Doch filips de Ede verftond, gelyk reeds gezegd is, deeze kunst niet; anders zou hy Frankryk , ten fpyt van het trotfche Oostenryk, dat den tyd altyd met kuiperyen verloor, op dezelfde wyze hebben kunnen doen bukken, als hy de Ligue vernietigd had. eduard of karel de Vde, moesten waarlyk niet in zyn plaats geweest zyn. De verovering van Portugal — wanneer men de bczitneeming van een land zander een flag des zwaards eene verovering noemen mag — was het eenigfte voordeel , dat Spanje onder de regeering van deezen man te beurt viel , die buiten twyfel zich nog veel geduchter voor Europa zou gemaakt hebben, zo niet de menigvuldige bezigheden met den Godsdienst, hem van den tyd, dien hy aan den Staat fchuldig was, be-  432 FILIps de 11. beroofd hadden. Met de vervolgingen der ketters vergae by dikwerf de buitenlandfbhe belangen. Deeze haatelykc Monarch leidde Frankryk om den tuin , en laadde zich hierdoor den haat deezer natie op den hals. Men zal nog hedendaags in de Provinciën fpooren van deezen nationaalen haat tegen de Spanjaards vinden, welker trots in die tyden by alle volken onverdraaglyfe was, daar ay, uit eene buitenfpoorige verwaandheid, aanfpraak maakten op het voorrecht; om de eerfte ai' Ier volken te willen zyn. liet was een nieuw fchouwfpel voor de gantfehe waereld , toen karel de Vde zynen nooit beminden zoon de kroon afftond, den fcepter met den roozenkrans , het getydeboek en de tuchtroede venvisfelde. Zou dit ons niet ten bewyze kunnen (bekken, dat de ftand van een onafhanglyk Vorst niet zo benydenswaardig is, als men zich dikwils wel verbeeldt? De plegtighedcn by den flaatelyken afftand van deezen trotfehen man, komen my even onnuttig als bei lachlyk voor ; want was het anders dan een guichelfpel, toen hy zich in een doodkist nederleide, en lykzangen op hem deed zingen? Men weet eigenïyfc niet, wat karel den Vde bewogen heeft, deeze tooneelkluchten te fpeelen ; doch wel dat het hem kort hierop leed was deeze klucht gefpeeld te hebben, . Over 't algemeen genomen, was karel een man, die niet recht wist wat hy wilde, die altyd het tegendeel van datgeene deed , wat hy had willen doen. Naar datgeene te oordeelen, wat dc gefchiedenis van zyn karakter zegt , moest hem zyne daad berouwen , moest hy zich beklaagen den troon verlaaten te hebben. IJy ging in een klooster, wierd rasch van zyne oiideri  koning van s pak jen* 433 Éftderdaanen , en van zynen zoon zeiven vergeetcm Deeze deed zich van een zeer flegte zyde zien, was ondankbaar genoeg, de jaargelden, die hy zynen vader , ter belooning van deszelfs ouden dienaar, had toegezegd, in te houden. Dit moest den ouden man fmarten, fchoon hy ook niet zo eerzuchtig en trotsch geweest ware, als hy werklykwas. filips liet deszelfs biechtvader en Kabinetsprediker in beeldtenis verbranden, en de gefchiedenis zegt, dat het weinig ge* fcheeldhad, ofhy had zyn eigen vader gebrandmerkt, om hem openlyk voor een ketter te laaten verklaaren. De Monarchie van de geheele waereld was het geliefkoosde denkbeeld van karel den Vden geweest , de Monarchie van dc geheele waereld was ook de vuurigfte wensch van filips. karels omftandigheden waren hiertoe gunftiger dan die van zynen zoon, en hy zelfs was grootendeels de oorzaak, dat zyn plan mislukte; want zyn broeder, dien hy tot Roomsch Koning had laaten kiezen, wilde vervolgens van deeze waardigheid , hoe veel karel hem ook tot fchadeloosftelling mocht bie^ den , geen afftand doen 3 en dus gebeurde het, dat niet filips , maar ferdinand , zyn opvolger op den Keizerlyken troon wierd. De ftaatkunde van filips was meer kunftig dan werkzaam ; hy was 'er meer op bedacht om oneenig.heden te ftiehten, dan om 'er voor zich zeiven voordeel uit te trekken ; en dit was de reden , dat de Spaanfche Monarchie onder zyne regeering meer agteruit ging dan won ; want verloor zy niet Tunis , de haven van Goulette , en een gedeelte der Nederlanden? Moest niet filips , die fnel by het ontwerpen van plannen en langzaam in de uitvoering was, dikwils de beste gelegenheden daartoe verzuimen —— hendrik  434 FILIPS BE II. drik den IVden om den vreede bidden , en geduldi* aanzien, dat Engeland hem befpotte. Hy was al te veel ingenomen met zyn geliefkoosd denkbeeld om de godsctienffige belangen te handhaaven, en handelde hierin dikwils zo onftaatkundig, dat hy zyne vyanden zeiven onderfteunde, om de Proteftanten te benadeelen, en verfpilde dus den tyd , die voor zyne ontwerpen gtinftig was , aan Pauslyke belangen. Hy wenschte niets zo vuurigdan Frankryk met Spanje vereenigd te zien , zocht door de Ligue de party des Konings , en door deeze wederom de Ligue te overwinnen. Op het Hertogdom Bretagne maakte hy insgelyks aanfpraak, omdat de Infante isabelle een nigt van hendrik den lilden was ; doch het noodlot begunstigde de plannen van deezen arglistigen Koning niet, gaf de Franfchen een hendrik den IVden , en maakte Frankryk tot befchermfter van Europaas vryheid , tot een tegenparty voor het trotfche Spanje cn Oostenryk. filips de Ilde bekreunde zich , als Generalisfimus van den Paus, aan geene voorrechten noch wetten , die het hem zo dierbaare despotismus paaien zetten Hy was befchermer der alleenzaligmakende Kerk; op hem was de onbegrensde macht des Heiligen Vaders overgegaan, pius de Vde, een van de hevigfte vervolgers der Proteftanten , hield briefwisfeling met hem, begunftigde , bevorderde zyne plannen , en zegende hem , omdat hy zoveele duizenden , die niet gelooven wilden , wat de Roomfche Kerk geloofde , door beuls handen liet ombrengen. O myn Vaderland, hoe gelukkig zyt gy, dat gy de ketenen van een wreeden filips , de boeijens van een Keizer maximiliaan , ferdinand, karel den Vden ontworfteldhebt! Hoe veel  koning van spanjen. 433 Veel dank zyt gy fchuldig aan een francïSCus den Ilïen, een hendrik den IVden van Frankryk, een elizabeth van Engeland, die u niet onder het juk lieten brengen , die den magtigften Monarch kloekmoedigcn wederftand booden! De Proteflantfche godsdienst fcheen voor filips den Ilden een hinderpaal zyner despotieke regeering te zyn; hy achtte denzelven gevaarlyk voor zyne raagt, en wilde de oproerige onderdaanen liever alles inwilligen dan hun vryheid van geweeten vergunnen. Bygeloovige dweepers laaten zich zekerlyk ligter overheerfchen en in ketenen klinken , dan menfchen die redeneeren en denken; deezen kan de despoot met het crucifix en den geesfel in de hand ligtelyk het zwygen opleggen, en hen beveelen om de ongerymdfte dingen als heilig aantezien. In welke duistere verborgenheden omzwachtelde de Priesterfchap den Godsdienst, om den aangebooren geest van onderzoek by den mensch aan banden te leggen, om menfchen te beletten dat zy de monnikken niet als volksbedriegers, als kwaadaartige leugenaars zouden aanzien. Zulke verborgenheden te willen onderzoeken was een belediging der Godheid. God, die de liefde zelfs is, wierd in toorn ontdoken, en — moest gewroken worden, door Priesters, door zyne dienaaren gewrooken worden. Zonder deeze verborgenheden zouden de Priesters niet ryk, trotsch en bloeddorftig geweest zyn, en hun belang bragt het mede , dat rebel en ketter gelykerwyze behandeld wierden. De Priesters verbanden de deugd, vorderden flegts een blind geloof , en bedreven alle fchanddaaden. Reeds voor filips hadden zy over Europa den meester gefpeeld ; doch onder de regeering van deezen man, klommen zy ten toppunt van grootheid, en  4315 fuip5 dè II. én alle fpooren van menfchelyke rechten y van deugd én pligt wierden genoegzaam geheel en al uitgewjschti Hy, deeze filips, die op de onfeilbaarheid aanfpraak maakte , liet het volgende decreet tegen den eerften Stadhouder van Holland openbaar afkondigen: „ Wy beloóven hem , die edel genoeg denkt, oni 3, de waereld van deeze pest te verlosfen , die hem dood of leevend aan ons overlevert , of hem om„ brengt, op ons Koninglyk woord en trouwe, en „ als een afgezant Gods, twintig duizend goudgul,, deus. Indien hy eenige misdaad mogt begaan heb), ben, zo fchelden wy hem dezelve kwyt, van wel* ken aart zy ook zyn moge: indien hy niet van adel „ is, dan fchenken wyhem den adclftand , vergecven „ ook ieder misdryf dat zyne voorouderen tnogten „ begaan hebben, en verheffen hen insgelyks tot den ,, adclftand." Welke een uitfehryving ! welk een taal ! Had de Waereld ze ooit van een Vorst gehoord ? De Graaven van egmond en höorne , deeze edele mannen, wierden het eerfte flagtoffer in de Nedérlan' den, en de Hertog van alba reekende het zich tot eene eere, achttienduizend menfchen naar het moord* fchavot gefleept te hebben. Gelyk de Vorst, zo was ook de dienaar. Ook dc Prins van oranje wierd een olfer van de godsdienftige dweepery, en filips beklaagde zich alleen , dat het twaalf jaaren te laat gefchicd was. Gantsch Europa was in rouw op het bericht van het Paryfche bloedfeest; doch filips en zyne Hovelingen juichten by den moord van zo veele onfchuldige menfchen , richtten feesten aan , om elkander geluk te wenfchen dat de .fchandelykfte aahflag gelukt was, dat  KONING VAN SPANJEN. 43/ dat carel de LXde dom en moordzuchtig genoeg geweest ware, om zyne werkzaamfte en getrouwde onderdaanen in den flaap te overvallen, en te laaten ombrengen. Vlaanderen fchudde het juk van deezen despoot af, leidde den grond tot eene bloeijende republiek, en gaf allen volkeren de les , dat niets onmogelyk is voor menfchen, die vast befloten hebben vry te zyn. Europa zag met verbaazing cn eerbied die.menfchen aan, welke de onderdrukking , de afkeer voor de moorddaadige inquifitie , voor den yzcren fcepter van filips , leerde zegepraalen , e'n hen aanfpoorde om alle bedreigingen, allen aanval te wederftaan. De Inquifitie zelve bevorderde de Hervorming; want door haare ongehoorde ftrengheid jaagde zy allen menfehenfehrikaan. Wy moeten verftomd Haan en van verwondering opgetoogenzyn , wanneer wy de Nederlandfche gefchiedenis leezen. Wat was dit land omtrent het raidden der zestiende eeuwe? — Moeras! —• wie waren deszelfs bewooners? arme Visfchers en Zeelieden. Deeze menfchen worftelden met de -zee, die hen altyd dreigde te verilinden, en met de beproefde dappere foldaaten van filips, die reeds zo dikwils den zege op hen bevochten hadden. Ieder geloofde, dat het eene onbezonnen vermetelheid van de Nederlanders was, dat zy het durfden waagen , met den magtigften der Vorften den oorlog aantevangén ; ieder hield hen reeds verwonnen, toen hy van de legers hoorde , die tilips naar Holland zond. Doch wat vermag waare moed niet! De Nederlanders vochten als hel¬ den , deeden Spanje in het vervolg door hunne kaperyen den grootften afbreuk, en dwongen deezen lan« daart hen vry te verklaaren. historiek. I, Deel. F f Wat  4"3& FILIPS DE II. Wat hielpen u toch , nïagtige filips , alle uwe listen, alle uwe fchatten, daar gy de van uwen vader aangeërfde Landen verloor ? Waartoe ftookte gy zo gaarne in vreemde Staaten het vuur van oproer aan, daar gy niet fchrander genoeg waart, om uwe eigen landen te behouden? Wreede filips, vergeefs ftroomde dan al dit menfchenbloed , vergeefs putte gy de mynen van America uit, vergeefs bedorf gy uw eigen Staaten ! Op het einde van uw leven , na het voeren van zo veeie oorlogen , na zo veele gewonnen veldflagen, waart gy minder groot, minder ryk, dan toen uwe vader u den fcepter gaf. Gy, die Frankryk en Engeland onder het juk zogt te brengen, gy, die u met de oyerheerfching der geheele waereld vleide, heersebzuchtige , verwaande , trotfche Koning , gy ( moest de biilyke vernedering beleeven , dat die menfchen, die gy zozeer verachtte, dat die bedelaars, gelyk gy ze noemde , u trotzeerden, over u zegepraalden. Door uwe dweepery verloor gy een land, dat hedendaags ryker is dan alle de Spaanfche Wingewesten. Wat was de vrucht uwer fchending van Godlyke en menfchelyke wetten , van de voorrechten des volks cn de vryheid des gewetens ? Wat anders, dan dat men u plechtig vervallen verklaarde van een troon, dien gy door zo veele euveldaaden verbeurd had ? Welk een voorbeeld voor Vorften en volken! Den eerften herinnert het, wat zy hunnen volken fchuldig zyn; en leert hen, dat de Vorst om het volk, en niet het volk om den Vorst is. Den anderen overtuigt het, wat waare moed kan verrichten; wat zy zich zelvcn en hunnen nakomelingen fchuldig zyn. Dan hoe affchuuwlyk het karakter van filips ook zyn Kiogt; moet men echter, wanneer men onpartydig oor-  KONING VAN SPANfÉK, 439 oordeelen wil, zyne goede eigenfehappen niet verloochenen. Hy had 'er in de daad eenige, hy ver!! irfj de kunst, om zyn Koningryk van binnen in rust te houden, wist goede Ministers te kiezen en ze te vormen. Zyne Staatkunde was dikwils den besten Staatsman waardig. Om Mailand te behouden , verbond hy het belang van de Republiek Genua door gouden ketenen met de zyne. Tusfchen den Adel vah Castilicn Catalnniën, Arragon, Navarra, Valencia en Italiën, bemiddelde hy dikwils echtverbintenisfeu. Een grondige menfehenkennis kon men deezen man niet wel ontzeggen, en men moet toeflaan, dat hy fchrander genoeg was, om zyne Ministers zelve te beproeven, -vóór dat hy ze aanflelde. Zyne aandacht hierop was onver* moei 1; want hy wist wel , hoe gewichtig dc kunde der Ministers voor den Vorst is , daar hy toch grootendeels flegts uit derzelver oogen zien kan. Veritaat de Vorst deeze groote kunst , kan hy een fcherp gezicht in 't menschiyk hart hebben ; dan is hy waardig te regeereu, cn zal door deeze voorzigtighcid zeh den bedrogen worden. Alleen omtrent den Hertog van alba was hy zo gelukkig niet in zyne keuze als anders , en moest zyn alte groot vertrouwen op deezen man duur genoeg boeten met het verlies der zeven verecuigde Provinciën. Het ontbreekt my aan woorden, om dc bloedgierigheid van den Hertog van al ba uittedrukken. Hy was een man, die de wétten met voeten trad , die aan alle plaatzen de bloedige fpooren zyner dweepery naliet. In veele Hukken was filips een werkzaam en aandagtïg Regent. Hy beval zyn Staatsraad, in zyn tegenwoordigheid , de gevaaren of voordeden van een zaak, die voorgedragen wierd , te ovcrwecgen , fchrecf de Ff? §e*  ifa* fHlf S DE II. gedachten , wanneer zy van eikanderen veifehilden, op , oordeelde dan zelfs over de zaak , en vereenigde de verfehillende gevoelens. Doch was de raadspleging over de ketters , dan hoorde hy naar recht noch reden; alleen zyn ingewortelde haat tegen dezelven fprak dan het vonnis. Het kwaad, dat daaruit ontftond , overweegt verre al het goede, wat deeze man ooit gedaan heeft. By al zyn achting voor den Godsdienst, verfchoonde hy echter de Priesters niet, wanneer zy hem ftrafbaar fcheenen te zyn, was Ito ut genoeg, om in deeze tyden twintig Priesters te laaten hangen, omdatzy hem in Portugal den naam van kroonenroovergegeven hadden en den Paus gregorius den XiUdcn, die zich in deeze zaak wilde mengen, te antwoorden, dat zyne rechten alleen aan zyn eigen zwaard onderworpen waren. Hy achtte dus de Priesters alleen, in zoverre zy zyn belang of hoogmoed koesterden, en deeze karaktertrek toont duidelyk genoeg, dat hy den godsdienst flegts als een middel ter begunltiging zyner magt cn grootheid aanzag ; en men kan uit dit gezichtspunt de overige, elkanderen zo dikwils wederfpreekende, daaden zynes levens zeer goed vcrklaaren. Toen de Aansbisfèhop van Toledo ftierf, maakte hy den armen een millioen daalders, filips de Ilde eigende zich dit geld toe, eu liet door twee of drie Doctoren der H. Godgeleerdheid verklaaren, dat hy, als vader der armen, erfgenaam van deezen Prelaat was. Deeze Geleerden hadden nog geene Praebenden. In zyn dagelyks leven was hy even zo fcheinheih'g, even zo ftreng , tven zo wreed als op den troon. Het is byna ongelooflyk , en toch helaas , maar al te waar, dat filips zelfs Uleed. dat hy zich der Inquifitie tot  koning van s p anjett. 44* tot beul zou aanbieden , als het. deezen aan eenen ontbrak. Deeze wreede man was niet vatbaar voor mededoo-en, fchtfen met vermaak de folteringen van de offers der Inquifitie te zien, en met wellust de reuk der brandftapelen iriteademen. Hy .had by deeze fchomvfpeelen fpionnen, die ieder zucht, ieder verborgen traan van een gevocligen aanfehouwer opfpoorden. Had iemand te luid het arme offer der Priesterlyke woede beklaagd, had de Natuur zich te zichtbaar by hem vertoond, dan moesten zy hem ook aan .den Inquifitieraad overleveren. filips was in zyn leven flegts eenmaal te velde. ]Iy was by de verovering van St. Quintin, alwaar zyne vrees zo groot was , dat hy een gelofte deed, om den heiligen laurentius , wanneer hy deezen dag overleevert mogt , een prachtig klooster te ftichteii. Hy hield zyn woord , liet een kerk en een paleis daarby bouwen, en beval het"gebouw de gedaante van een rooster te geeven, omdat deeze Heilige, zo als de Legende zegt, op een rooster gebraaden wierd. Door dit toeval ontftond het Efcuriaaf. Ook beloofde hy nooit weder in perfoon by een veldflag tegenwoordig te zyn , en hield hierin zeer nauwgezet zyn woord. Van den zege, bySt. Quintin bevochten, trok rïLiPS geen nut van de voordeden , die daaruit voor hem ontftaan konden. Zy moeten zeer groot geweest zyn; want zyn vader vroeg, toen hy de tyding daarvan'in zyn klooster kreeg: of zyn zoon reeds te Parys was? Vyanden moet men niet tot wanhoop brengen; dit had filips in een klooster zich van Monniken laaten zeggen, en men moet bekennen, dat hy, tot Vrankryks heil, ditmaal deeze Christelyke grondftelling getrouw opvolgde. Ff 3 Toea  442 ruirs de th ^ Toen hy door den vrywilligcn afftand van zyn vader den troon bekiom, was zyn eerfte daad, den geiiooten ftilftand van wapenen met de Franfcben^te brecken. Hy was een ondankbaare zoon , barbaarfche echtgenoot , fiegte vader , onbarmhartig heer, gevaarlyke vriend, cn trouwlooze bondgenoot: was geveinsd, mistrouwend, wraakgierig , en zyn haat tegen de Proteftanten ging zelf tot razerny over. lïv was trotschen verwaand; hy begeerde dat men knielend tegen hem fprak. Alles lidderde voor hem, zelfs de hulpgenooten zyner euveldaaden. Uwe verniet-'beid, zeide hy tegen den Hertog van alba, toln deeit eens onaangemeld in zyn kamer kwam , verdiende het zwaard : cn alba _ was zvn gunftelihg , de getrouwite uitvoerder zyner bevelen. '1 oen dc Graavcn van egjmond en hoorne onthoofd waren , zeide hy, dat het daarom gefchiedde, omdat twee falmkoppen beter waren dan veele duizend kikvorfebenkoppen. Zeer milddaadig 'was hy Jegens de kerken en kloosters maar ook niet minder omtrent zyne maitresfen. Op begraafplaatfen kwam hy nooit, omdat - 'er dikwils een kruis ftond. Hoe kon eilii-s toch waanen, dat de waereld zich door dit guichellpel zou laaten begoogelen ! Hoe fchoon contrasteerden zo veele maitresfen met den godsdienstyver , dien hy uiterlyk vertoonde ! Met anna van wendosa leefde hy in overhel, liet zynen medeminnaar, den ongelukkigen escovedo vergiftigen ; dit zyn gebeurde zaaken, die bekend genoeg zyn. Zyne natuurlyke dochters ftak hy jn een klooster; maar de waereld weet, dat hy zeer veelen had. Josephpe la nuse wierd onthoofd met om den godsdienst, maar om een andere reden. Hit alle. Weeten wy nu, in fpyt va„ 's ,.JLIPS ln]ic]ie. laryen,  K.ON I N G VAN SPAN JEN. 443 laryen , met zekerheid , en hebben met recht een afgryzen voor den man, die alle deeze euveldaaden bedryven kost. Vyftigduizeud Proteftanten fneuvelden door deezen Barbaar, en "zyne oorlogen kosten hem, volgens zyn eigen opgave, vyfhonderd vierenzestig millioenen ducaaten. Was de Inquifitie moede het menfchenbloed te vergieten, fcheen zy te rusten: dan ttookte filips op nieuws haare woede aan. Spanje was ten toppunt zyner grootheid, toen filips deezen troon beklom; doch viel helaas door zyn toedoen , wierd door godsdienftige vervolgingen ontvolkt , door overmatige belastingen uitgeput. Dikwils vergat filips de grootheid zyner macht, gebruikte woorden, waar hy werkzaam zyn moest, en verloor dcor kuiperyen cn zich zelve wederfpreekende daaden, zyne magt. Deeze handelwyze kan aan kleine ftaaten voordeden toebrengen ; doch voor groote ryken voegt zy niet, maar is in tegendeel fchadelyk. Een Vorst heeft dikwils nodig zich te vermommen, omdat alles, rondom hem, volgens hartstochten handelt , en hy flegts dan alleen, wanneer hy zich vermomt , veele dingen in haare waare gedaante te zien krygt; maar filips was meer geveinsd dan fchrander, was niet voor de plaats, die hem het noodlot gegeven had, geboren. Met tydvak, waarin hy op den troon zat , vorderde een fcherpzinnig , denkend man : en filips —— was alleen doortrapt en listig. Hy voegde het gebruik der fpionnen by de ftaatkunde. Zy moesten alles, wat voorviel, affpioneeren, moesten de verborgenfte dingen ontdekken. Dit gedrag is •nhetaamlyk voor een groot en magtig Vötsbj want Ef 4 wat  <44 F i l 1 p S j) E ix. raaken hem de kleine geheimen der menfchefl 9 Alleen om de rust van den Staat moet hy zich bekomJu eren. 'Ei doet zich in het huislyk leven van deezen man zeker voorval op , dat nog hedendaags onze nieuwsgierigheid wekt. mezerAy , een ftout doch waarachtig Historiefchryver, zegt zeer uitdruklyk: »» üat filips de II. zyne Gemalin , met de vrucht die zy onder haar hart droeg, vergiftigde, is zeker.» &choon eenige onderzoekers der gefchiedenis hem van deeze euveldaad vryfpreeken, cn den dood van elizabeth aan derzelver hartzeer over het verlies van bon carlos toefchryven: zo moet men toch ten minnen toeflaan dat fiups de ilde , zo als de Gefchiedenis hem fchftdert , voor deeze daad „iet te goed was elizabeth was een goede vrouw, zachtzinnig cn meedogend , was eerst tot bruid beflemd voor don carlos , en wierd vervolgens _ zo wilde het de ftaatkunde - de moeder van don carlos. Welke onuitlpreekelyké fmarte moest deeze goedhartige Koningin fyden, toen de beminnenswaardige Prins de iïoop der zuchtende menschheid , aan het affchuwlyk ïnquififte-gericht wierd overgegeeven , toen de wreede filips deezen zynen eenigen zoon aan bloed'gieri£e Priesters overgaf! O, filips, monfter, dat de natuur tot een plaag van het menschdom deed geboren worde?, fchepfel, dat de gedaante van een mensch, het hart van een tyger had, door deeze wreedheid zette gy aüe uwe andere gruwelen dc kroon op, door deezen moord wierd gy voor de waereld en de nakomelingtcbap, onfterflyk, eeuwig gedenkwaardig Deeze onmensch ftierf gerust, zonder'wroegingen Van net geweten , i„ het vier en zeventigfte jaar zyns du-  koning van spanje n. 44$ ouderdoms, na eene vier en veertigjaarige regecring, en zag twee dagen voor zynen dood den hemel open. In zyne langduurige, Fmartelyke ziekte was hy ftandvastig en geduldig , en liet zich veertienmaal de facramenten toedienen. Gelukkig Europa , dat geen filips meer op den troon' zit; dat uwe Vorften menschlyker geworden zyn! Men hoort byna aan alle oorden niet dan verdraagzaamheid prediken , en Europa's Beheerfchers beminnen de liefde tot wetenfehappen , als de deugd. De volken moeten hen voor deeze gezindheid, dankbaarheid, liefde en achting betoonen , en de nakomelingfchap'zal hun gedachtenis nog zegenen. Alles wordt in onze tyden menschlyker, alles ademt den ^ecst der wysbegeerte. De Vorften geeven de voorftelliageti hunner onderdaanen gehoor, vermoorden uiet meer, wanneer zy berispt worden, achtten zich niet beter, of van een edeler ftolfe clan hunne onderdaanen; fpreeken in hunne Edicten de taal van het gezond verftand , en geeven redenen op, wanneer zy iets vorderen of beveelen. Veelen — de zegen van het eeuwig Alvermogen rustte op hen — wendden hunne magt aan, om vooroordeelen aftefcbaffen , om hun volk wyzer en beter te maaken. De rechten van den mensch worden geëerbiedigd, en Europa had het geluk, inde achttiende eeuw een Wysgeer op den troon te zien, een model der Vorften , die den weg des algemeenen welzyns baande. Dat toch veelen zyn edel voorbeeld mogen navolgen , dat zyne nagedagtenis niet verlooren ga, dat in de iaatere eeuwen de Vorsten, die tot regeeren gebooren zyn , van hem nog hunne pligleii leeren: —— dan zal Europa altyd gelukkig zyn! Ff 5 on*  44Ö onderzoek; van de voordeelen die ons de zendelingen aangebragt hebben. Uit het Hoogduitfch. Onder zendelingen verfta ik zodanige menfchen, als hoofdzakelyk federt de zestiende eeuw onder ChristenNatiën afgezonden zyn , om het Christendom onder verafgelegen, en wel voornamelyk Heidenfche, volken uittebreiden. (Van de zendelingen , die van Rome onder de Proteftanten in Europa gezonden wierden , wordt dus hier niet gelproken.) — Een volledige gefchiedenis der Roomfche Zendelingen in America heeft nosselt reeds onder die fchriften geteld, daar wy met recht naar verlangen mogen. Zonder my in het minlte te verbeelden, dat ik in ftaat ben, zulk een groot vak aantevullen; zou ik toch van hem, die. deezen arbeid onderneemen wilde , vorderen, dat hy toonde: i.) welk goed of kwaad door de zendelingen onder die volken , waarheen zy gezonden zyn , geftkht is' ? 2.) wat de Europëeers aan kundigheden van allerlei foort door hen gewonnen hebben? Schoon het eerfte ftuk met myn tegenwoordig voornecmen niets te doen heeft, wilde ik toch aan hen, die den uitflag der zendingen, op zyn best genomen, van geen belang, zo niet fchadelyk voorde wilde natiën aanzien , tweederlei zaaken in bedenking geeven. Eerstlyk: Zou het niet mogelyk zyn , dat met den tyd onder dc Wilden in America, of waar zy zyn mogen , dezelfde omwenteling door de leeraars van het Christendom bewerkt wierd , welke in zovcelc Europeefchë Ryken door Paush/ke Zendelingen zyn veroor-  OVER- DE VOORDËELEN DER ZENDELINGEN. 447 veroorzaakt geworden? De laatflen waren toch zekeriyk niet bekwaainer noch dcugdzaauier , dan die, welke met hetzelfde oogmerk heden ten dage worden afgezonden. De toeftand der Duitfche en andere Noordfche Barbaaren zal ook niet veel beter geweest zyn, dan die, waarin zich thans veele volken bevinden, die het voorwerp van de poogingen der zendelingen zyn. Zyn nu deezen tot het Christendom overgehaald, en daardoor befchaafd geworden; waarom mag men dan ook hetzelfde niet van de anderen hoppen ? en waarpm zou men niet naar dc voortzetting van zulke uitrustingen wenfchen (fchoon wy ook zelfs niets tot dezelven wilden toebrengen) waardoor zulk een groote verandering kan worden voortgebragt ? Of zouden, i niettegenftaande alie de poogingen der Misfionarisfen , de Americaanfche cn andere hedendaagfche volken minder vatbaar zyn voor de aanneeming van befchaafdheid en het Christendom, noch ooit in 't toekomftige eenige gefchiktheid hiertoe toonen ? zm men niet daaruit moeten befluiten, dat die Natiën, ten opzichte van kundigheden en moraliteit op veel laager trap ftaan, dan de Europeefche Barbaaren ooit geftaan hebben , en dat dus de Americaauen in natuurlyken aanleg tot deugd cn aangebooren bekwaamheden by de Europeaaneu verre ten achteren ftaan moeten? De Europeefche gefchiedenis toont ons voorbeelden van volken, die door omgang en verkeering met anderen zyn befchaafd geworden. Tot nog toe hebben de Europeaancn in America zulk een invloed op de inboorlingen niet gehad. Ligt de fchuld niet grootcndeels in de domheid, traagheid en buitenfpoorige zinlykheid , waarin deeze Wilden de Barbaaren, die in de oudfte tyden in Europa leefden, overtroffen? Ten  448 ONDERZOEK VAN DE VOORDEELEN DIE Ten tweeden : Dat intusfchen de Misfionarisfen tot een toekomltige weldaadige omwenteling de zaaden uitftrooijen, dit kan men zo lang met reden verwachten ais deezen voortvaareh , om de jeugd in 't fchryven te onderwyzen. Een natie , die in 't bezit der fchryfkunst is, heelt reeds een grooten trap ter befchaaving verkregen; waarvan men zich, door vergelyking der volken, die fchryven kunnen , met die geenen, welke deeze edele kunst ontbeeren, overtuigen kan. Wel is waar, dat wy nog geen uitvoerige berichten hebben van de poogingen der Zendelingen , omdenieuwbekeerden in de fchryfkunst te onderwyzen, noch van de vorderingen , die deezen daarin gemaakt hebben. Doch ik herinnere my in een onlangs uitgekomen Gefchiedenis der zending van de Evangelifche Broeders, door loskiel uitgegeven, geleezen te hebben: dat een Indiaan de fchryfkunst zeer fpoedig geleerd had, en ik vermoede hierom , dat het fchryven mede tot het onderwys behoort, dat de Misfionarisfen geeven. Ik kome nu tot bet oogmerk der tegenwoordige Verhandeling , om melding te maaken van de voordeden , welke de Europeaanen aan de Zendelingen te danken hebben. Deeze voordcelen beftaan in kundigheden, die zy ons medegedeeld hebben; en het isonlochenbaar, dat onze kennis van de Gefchiedenis der Natuur, de Geographie, de Historie-en Taalkunde, door de Zendelingen zeer uitgebreid zyn. Wat de Gefchiedenis der Natuur betreft , het is dikwils gezegd : dat men de Misfionarisfen het minst vertrouwen mag, wanneer zy van voorwerpen van de Gefchiedenis der Natuur fpreeken, dat hunne kundigheden in dit vak zeer gering, en hunne ontdekkingen van weinig aanbelang zyn. Indien dit oordeel al over . 'y het  «ns de zendelingen hebben aangebragt. 449 het algemeen gegrond is ; ontbreekt liet echter niet aan voorbeelden , die hunne verdienden in de Natuurkunde bewyzen. 'Even gelyk , volgens het verhaal van procopius en thkophanes , ten tyde van Keizer justinianus , in de zesde eeuw Monniken, die zich te Serinda (*), denkelyk wegens het bekeeringswerk ophielden , eijeren van zydewurmen, en de kunst om zyde te vervaardigen, naar Byzantium (of Conftantinopolen) bragten , van welke plaats deeze kunst over gantsch Europa is bekend geworden ; even zo is, fèdert de ontdekking van America, door de begeerte om zielen te winnen , toevalliger wyze, menig een gewigtige ontdekking in het ryk der Natuur gedaan. Een Spaanfche Monnik, romanus pane, dien christophorus columbüs , op zyn tweede reize, in America gelaaten had, leerde op het eiland Domingo de tabak kennen , en maakte denzelven in 't jaar 1496 bekend (f). De Jefuitcn hebben, gelyk bekend is, onder allen , hunne zendingen het yverigst waargenomen, en ook de Europeaanen met menige zeer gewigtige plant het eerst bekend gemaakt. Met den aanvang van de XVÏIde eeuw heeft vader jartoux, zo krunitz in zyn Encyclopaedisch woordenboek gelyk [heeft, de plant Gin/eng in Korea het eerst ontdekt; die vervolgens la fitau in de bosfchen van Canada (*) Serinda is hoogstwnnrfchynlyk het tegenwoordige Serend , op den weg van Dehli naar Lahor , iets over de po graaden noordelyke breedte, en over de 92 gr. westlyke langte , naar de opgave van d'anvills: in zyn Antiquité Géograph. dc Pinde (Paris 1775. 4to.) p. 63; of Serliind, gelyk raynal den naam op zyn groote Kaart van Hindouan (1782) in 't vak FK fchryft. Ci) bekmann Auleit. 2. Technol. f. 216.  45° onderzoek van de vo0rdeelen die Cannda gclyktydig gevonden , uitgeteeke-d , en onder den naam van Aareliana Canaden/is bcfchreveii heeft (*). De Smilex China, Ignatia amara, cn in 't byzonder dc koorts- of kinabast (Cortex Peruvianus, S. China Chinae , Conchina iffic. Linn.) zyn van de Jefuiten of ontdekt of bekend gemaakt. De laatlte' wierd in 't jaar 1639 gevonden (f). Onder dc Misfionarisfen , die door de Proteftanten uitgezonden zyn, hebben die van de broedergemeente, door hunne kennis van de Gefchiedenis der Natuur, het meest uitgemunt , gelyk dit van kranz , oldendorp en loskiel in hunne uitgegeVene werken bewezen is. Eenige antwoorden, die de Ridder michaelis op de van hem voorgeftelde vraagen uit ïankebar gekregen heeft, fj) toonen , dat, wanneer de oplettendheid van de beheerders aldaar op voorwerpen van deeze foort gevestigd wordt, men vcelerlei oplóSfingen van hen bijkomen kan. Wanneer men de verdienden der Misfionarisfen in de Geographie , Gefchiedenis en Taalkunde van de door hun bereisde landen,met een algemeen opflagvah het oog overziet; dan kan men niet nalaaten , hen grooten lof te geeven. Het belang der Kooplieden vordert dikwils , om dc van hen gemaakte ontdekkingen geheim te houden ; en de gefchiedenis der outdekkingen toont ons, dat dit ook dikwils gefchied is. De Zendeling daarentegen , die de belooning voor zyne (*) lïnn. Pbilóf. Botan. p. 12. ed. Vierin. alt. Ejusdem Spec. plant. p. 1512, cd. Molm. alt. (t) crome Europens Produktc. 2ter vérs. f. 139. (§) michaelis Oriënt, lihd Ëxeget. Bbl. XXIII. 133; XII, 147.  qns de zendelingen hebben aamgebragt. 451 zyne poogingen in een andere waereld zoekt, en in deeze zich vergenoegt met de goedkeuring zyner Overftcn, en met de bewustheid van de Christelyke Kerk, of, die hy daar dikwils mede verwisfeit, den Paus nieuwe aanhangers bezorgd te hebben , geeft zyne opperhoofden in Europa van zyne reizen en onderneemingen uitvoerige berichten. Deezen hebben wel, in hetgcene zy uit deeze berichten bekend gemaakt hebben , meest acht geflagen op de eer van hun genootfchap en het eigcnlyk doelwit der zendinge of het bekeeringswerk. Men vindt 'er echter ook voor andere oogmerken veel gebruikbaare ftoffe en gewigtige dingen in. Bovendien beweert de guignes (?), en het zou zonder zyn gezag zeer waarfchynlyk zyn , dat in de Bibliotheek de propaganda te Rome nog zeer 'gewigtige opftellen voor de Geographie en Gefchiedenis, did van de Misfionarisfen toegezonden zyn, verborgen liggen , terwyl men zich te Rome alleen met de uitgave van Spraakkunften en Woordenboeken be;'dg houdt. Voor deeze boeken worden wel voorrcedens gefchreven , waarin van den toeftand der volken bericht gegeeven wordt , en waarby men van clecze berichten der Zendelingen gebruik maakt; doch het is bekend, dat hy , die deeze boeken federt eenigen tyd famenftelt, h. amadutius , voor deezen arbeid niefi is opgewasfen. By een naauwkeuriger' voorftelling van de ontdekkingen der Zendelingen , zal men landen ontmoeten , waar zich dc Zendelingen het allereerst gewaagd hebben, en daarna eerst kooplieden gekomen zyn. (*) Notices & Extraits des MSS. de la Bibliotheque du Roi; Elfai Iiifior, p. LXiy,  452 onderzoek van de voordeelen die zyn. Dat de Godsdienst de dryfveder van groote daaden worden kan, ziet men ook uit dit voorbeeld. Dekoopman bezoekt alleen landftreeken , waar by zich belooven kan een voordeeligen handel aantevangen. De Zendeling begeeft zich naar alle ledige en ruuwe plaatfen, waar hy flechts menfehenipooren meent te ontdekken. Wie op reis gaat -om zich te verryken, zal ook den verworven rykdom zoeken te genieten , en hierom zeer ras denken , om naar zyn vaderland terug te keeren. De Zendeling kan zyn begeerte om zielen te winnen geene paaien ftellen , en zal zich daarom gemeenlyk langer by zyne zending ophouden, dan de Koopman op zyne reizen. Van deezen verwacht men gevolgclyk met recht meerder en geloofwaardiger berichten dan van den anderen. Mogtenook flegts altyd de meerdere kundigheden by deezen van dien aart zyn, dat zy aan deeze onze verwachting bëandwoorden! De zucht der Zendelingen , om menfchen te vinden, die ze tot Christenen kunnen hervormen, heeft aanleiding gegeeven tot ontdekkingen van geheel nieuwe landen , en is voor de uitbreiding der Geographifche en Historifche kundigheden zeer bevorderlyk geweest. In Aften wierden, zedert den Vde Eeuw de Nefloriaanen bezield, met eenen yver om te bekceren, en drongen door tot in Tartaryen en China. Hierom moeten Syrifche Schryvers ook by dc gefchiedenis deezer landen geraadpleegd worden. Doch om by de Zendelingen te blyven fKlitaan , die federt de XVIde Eeuw uit Europa naar andere waerelddeelen gegaan zyn , zal ik van die geenen een aanvang maaken , welke tot aan het oostlyk deel van Allen gekomen zyn. Hoe weinig zouden wy van het ryk der Chineefen weeten-,  ONS DE ZENDELINGEN IISBBEN AANGEERAG?, ftff wanneer het niet van de Jefuiten ware bezogt gcwor* den. du haldes befchryving van het Chineefche Ryk is, in weerwil van alle de gebreken, die men de? zelve te laste legt, het volkomenfte en geloofwaardigfte werk , dat wy daarvan bezitten; en dat het aan de berichten der Misfionarisfen zynen oorfprong verfchuldigd is , wordt in de voorrede gezegd , en is eene bekende zaak. De Gefchiedenis van China is eerst dooreen Jefuit de meilla opgehelderd, die de jaarboeken des ryks, door verfcheidene Tatarifche Geleerden te Peking uit het Chineesch in het Mantfchu-Tatarir fche overgezet , uit deeze taal in het Fransch heeft overgebragt (*). Welk een gewigtig gcfchenk voor de Gefchiedenis van den Godsdienst is de Schuking! en ook deezen hebben wy uit dezelfde handen , die ons met de Memoires concernant les Chinois ; Defcripr tion generale de la Chine , en andere werken, die dit zonderlinge Land ophelderen, gefchonken hebben. Onder de eerfte Europeaanen, die in Japan geland waren , vindt men Zendelingen ; en men ftaat verbaasd over de menigte van berichten, die zy van dit land gegeeven hebben , wanneer men den Catalogus deezer berichten, door Charlevoix vervaardigd, en het werk, dat hy uit gelyke berichten famengcfteld heeft? inziet (f). Ti is niet alleen door de Jefuiten ontdekt , maar het beste werk over dit land (gzq&gii Alphabetum Tibetanum) is op gelyke wyze uit berichten der Zendelingen ontftaan , als de voorheen aangevoerde werken van du (■') De guigxes 1. c. LXIV. v. Murr. in Journal f. KunS nnd Litterat. B. 14. p. 93. vergl. I. .89. (f; Iliftoire & defcript. Gener. du Japan., ufSTORiefc* I- Deel? Gg  454 ONDERZOEK VAN DE VOORDEÉLÊN DIE du ii al de cn ciiarlevoix. Ilct is zeer twvfelachf'V of de reizen der Engelfche Kooplieden naar Tibet AvA en andere Waereldltrecken, aan deeze zyde van den Ganges, het verlies vergoeden zullen, dat de Geo°raphie en Gefchiedenis deezer landen door de afrebrookèri zendingen van het in dit opzicht zo zeer vverkzaame Genootfchap geleden heeft. Korea is deEuropeaanen door Zendelingen het eerst bekend geworden: en de zekerfle berichten van Rochinchina, Siam cn Tataryen zyn insgelyks vruchten van hunne reizen en nafpooringen. Zelfs dat land, 't welk 't rykfte genootfchap van koophandel in bezit genomen heeft, Oost-Indien, is door het lang verblyf van eenRoomsch Catholyken Misfionaj-is, tiefenti-ialer, aan de Europeaanen, ten opzichte van de Geographie des lands, nog onlangs meerbekend geworden. En by zyne befchryving kunnen ook de Zendelingsberichten der Deenfche Bekeerders , die de cuignes aan anderen als een model aanbevolen heeft, aangevoerd worden. In deeze berichten komen in 'c byzonder veele gewigtige ontdekkingen voor van,de Wilden op de Nikobarifche Eilanden. De geheimen der Drufeu zyn door een Zendeling uitgevorscht gewotden. Dat.een Koopman niet ligt deeze moeite zou ondernomen hebben , behoeft men niet te herinneren. De authentieke berichten zyn door de heufchc mededeeling van hem , die een tyd lang aan het hoofd van het Zendelingswerk te Rome geweest is, den Kardinaal eorgia , voor de waereld opengelegd ..(*)• Wende CO Adberi Mufeum Cuficum Borgianum , Rcmae 1782. 4to.  ons de zendelingen hebben aangeeuagt. Wende ik my naar Africa , zo ftaa ik gaarne toe, dat de Confuls der Europeefche Natiën, die zich in Barbaryen ophouden , de Noordwestelyke Kusten het beit befchreven hebben. Intusfchen geloof ik toch, dat het weinige , dat wry van het binnertfte van Africa weeten, grootendeels van de Misfionarisfen afgefchreven is. lobo en anderen, die rr.et hetzelfde doelwit Reizen gedaan hebben , welker befchryvingen door tellez veriameid en in orde gebragt zyn , hebben Habisüiiien het best befchreven. Uver de kusten, die van de flaavenhandeiaars bezogt worden , verfpreiden de berichten der Zendelingen insgelyks veel licht. Een hedendaags Schryver, die aan de Oosterlyke Kusten zich een geruimen tyd heeft opgehouden , en wiens reizen met nut gelézen kunnen worden , heb ik in de aanteekening bygc» bragt (*). De digtbewasfehen wouden in Noord- en ZuidAmerica, hebben den yver der Zendelingen niet kunnen wederhouden; en geiyk zy op verfcheiden plaat* fen de eerften geweest zyn ,' die dezelven doorkruis» ten, zo hebben zy ook onder de Europeaanen zich het eerst op de groote ftroomen in America gewaagd, cn dezelve iu Kanoos op en neder gevaaren. l. hen* nepin kwam van Quebeck by de Wilden , die om de 45 graaden noorderbreedte woonen ; en toen deeze meer zuidwaars opreisde , kwam 'er een andere Zendeling, die van Kuliakan onder de 25 graaden tot op den (*) tiiomain's , eertyds jefuit en Zendeling in Afieu eil Africa, Reife und Lebensbefchrybuiig, Augsb. \~'Ai, Verti* Gotting. Anxeig. 1785. p. 1361,  i-6 onderzoek van de voordellen die den 4oIïen graad gereisd had (*). Van Cinaloa en Senora gingen Jefuiten naar Kaliforniën. Het binnenile gedeelte van Guijana wierd het eerst van hen bezogt; en de nieuwfte cn geloofwaardigfte berichten komen uit de pen van twee Zendelingen, oilii en veigl, van welken, de eerfte agttien jaaren zich aan de rivier de Oronoko heeft opgehouden. Op de rivier der Amazoonen waagden zich in 't jaar 1637 twee Franciskaauers , die van Quito afkwamen, de gemelde rivier afvaardcri , en tot aan het meir Para kwamen. Een andere Pater voer dezelven opwaards, en werd een jaar daarna , in gezcifehap van twee Jefuiten, naar de laagte van de rivier gezonden (f). De nieuwfte en geloofwaardiglfe berichten over Brafilign hebben wy aan den zendeling erkart te danken; en wanneer men docrisiiofer noemt , dan herinnert men zich daarby, hoeveel nieuws en gewigtigs deeze Pater van Paraguay gezegd heeft. Om niet de Eilanden, welke men dc Antiües noemt, voorbytegaan , zal het genoeg zyn de fchriften van ladaï en oldendorp aantchaaleii. De laatfle was een Hernhutter of van de broedergemeente. Van het vaste land in America vinden wy zeer gewigtise berkten in de gefchiedenis der zendingen van de Euangeüfche broederen , die door loskiel uitgegeeven , en uit ingekomen brieven byecnvcrfameld is. Daar tegenwoordig in Penfylvaniën een broederfocietcit ter uitbreiding van het Evangelium onder de Heidenen opgericht is , en dus naar alle waarfchynlykheid het Bekeeringswerk met meer yver zal voortgezet worden; (*] zimmürman, Zoolog. Gefch. (.tj charlevoix Falies Chronologiqu.es.  ons de zendelingen hebben aangebragt. 45f worden ; zo kan men ook zeer gewigtige Geographifche berichten vandaar te gemoet zien. Daar de koopman zich by vreemde natiën ook door andere teekenen dan de taal kan doen verftaan , doch de Zendeling zonder fpreeken zyn oogmerk niet bereiken kan ; zo hebben ons dc Laaiileu zeer veele - berichten gegeven van die taaien , welke de eerflen minder nodig hadden te leeren. Ecu ieder zal hierby aan de veelvuldige Alphabcts, Grammatica's e:i Woordenboeken gedenken, die in dc Pnpzgsmia te Rome uitgekomen, engczamcnlykccn vrucht der buitcnlandfche zendingen zyn. De gewird-e berichten, die reland , in zyn Dijertati^es MiJtelLmeui, van de Oosten West-Indifche taaien gegeven heeft, zyn grootendeels overgenomen uit navorschingeh , die van Roomfche Zendelingen gedaan zyn; en de Bydragen, die gilii, en veigl , die Apostels der broedergemeente, en nog onlangs garzoni , ter uitbreiding der taalkunde van verafgelegen en-weinig bekende volken, geleverd hebben, bewyzen, hoezeer de weetgierigheid der Europeaanen in deeze fchriften door Zendelingen bevredigd is. Men zou zich in het doelwit deezer verhandeling zeer vergisten, wanneer men dacht, dat zy ter aanbeveeling en bevordering van de inrichtingen der Zendelingen gefchreven ware. Ik heb alleen het goede, dat voor Europa daaruit ontftaan is , fchoon het ook niet altyd van de Zendelingen bedoeld was, willen aantoonen (*). Zy, (*) Gelyk men , overeenkomftig tle waarheid , en met dankbaarheid jegens de Voorzienigheid, het goede erkennen en ook de kundigheden melden kan, die uit de Kruistocliwn zyn voortgevloeid.  4*$ OVER DE VÜORDEELEN DER ZENDELINGEN. Zy, dié zich als werktuigen daarby hebben laaten gebruiken , verdienen, wanneer wy ook haaren yver cn lhndvastigheid, waarmede zy zich aan groote gevaaren , moeijelykhcden en opofferingen bloot (telden, niet pryzen willen, echter als mannen, die ons onderricht en den kring onzer denkbeelden uitgebreid hebben, onzen hartelyken dank, en onzen ongeveinsden lof. Daar wy nog altyd naar meerder kundigheden cn berichten va'i Landen , buiten Europa gelegen, verlangen, zo moeten wy wenfchen , dat het ook nooit aan lieden ontbreekcn mag , die de voetflappen deezer mannen navolgen. Doch het is bovendien niet waarfchynlyk, dat de nog plaats hebbende inrichtingen der buitenlandfche zendingen voor eerst te niet zullen gaan ; en men heeft dus alleen daarop te denken , hoe zy ter uitbreiding onzer kundigheden nog doelmaatiger zouden kunnen worden ingericht. Dat de Zendelingen beter voorbereid moeten worden, fprcekt van zeiven. Zy, onder welker opzicht diergelyke inrichtingen ftaan , moeten Geleerden uitnodigen om verfcheiden vraagen optegeeven wegens die landen, waarheen de Zendelingen gezonden worden; en dc van hen afgeronde* Zendelingen verplichten, om dezelven te beantwoorden. helmstad. p. J. BRUN&,  IV. NIEUW ALGEMEEN M A G A 2, Y N* BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E W MENGELWERK.   ' 4^ D E r o e m z u c i-i t. DERDE HEKELDICHT. DEN HEERE DODINGTON TOBOEWYDj Uit het Engelsch van e. young. i Reeds lang uw fchuldenaar , ó dodington (a) , heb ik voorlang getracht myn dankbaar hart van dien last te ontheffen ; en nu ziet gy de dankbaarheid van eenen dichter. Toon hem Hechts twee gunstbevvyzen , en hy zal 'er drie begeeren : want wie van ons heeft hier de eer of het gewin ? Gy fchenkt befcherming, Ik een niets betekenend gezang: gy bemint en blaakt in 't heilig vuur des dichters, en weet waarop een gevestigde roem zich grondt: even zo behoedzaam als gulhartig in uwen lof , leest gy , met al de geflepen fcherpzinnigheid van een vriend : gy begunftigt dus niet alleen myne poogingen , maar zelfs , om myne vaerzen nog meerder luister te geeven , houdt gy de uwe achter. Waar- (a) dodington , naderhand Mylord Melcombe, mede als Dichter bekend, doch wiens befcheidenheid, gelyk onze Schryver het noemt, hem weerhield zyn vaerzen.in het licht te geeven; — de zelfde aan wien tiiomson zyn' Zo. ■nier opdroeg , en wiens heerlyk landgoed Haftèurj hy in zyn Herfst befchreef, op welk landgoed ook de lieer young deeze Hekeldichten, althans het vyfde, heeft vervaardigd. Gg5  4<52 DE ROEMZUCHT. Waarlyk, eene ontydige befcheidenheid! — Doorloop de voorige eeuwen, en zeg of doorluchtige voorheelden in Britannië ooit fchaarfcher waren dan thans ? De geleerdheid vervalt; de genie is aan het daalen; koud en donker( zyn de afneemende dagen. Thans leeven de menfchen , even als waren zy van eenen anderen ftempel, foberlyk van de aalmoesfen der voorige tyden. Menfchen zyn en blyven echter menfchen ; en zy, welke flechts moeds genoeg bezitten, , zullen 'over de kinderen der kille wanhoop zegepraalen, of, indien het hen mislukt, echter billyk den voorrang hebben boven die geenen , welke zich tct hunne fchande in fchulden verdiepen , niet weinig van anderen leenen, het als hun eigen werk uitgeeven, en door hun verbeteringen onverdraaglyk maaken. Myn duel is nieuwe ftoffen aan de hand te geeven, hetgeen oud is zorgvuldig om te fmelten , en althans in geen' geleenden vorm te gieten. Schoon het dan deeze tyden mogen weigeren, zullen de volgende myn vaerzen leezen , en myn zangfter tegen ftuurfche kunstrechters verdedigen. „ Uw gedicht is lang," fchreeuwen deeze kunstrechters. Ja, het is zo, en wordt telkens langer dooide aanvulling met dwaazen van uwe foort. Indien 'er u de lengte van verveelt, welaan, verkort myn' arbeid» wordt flechts wys, en gy berooft my van het wilt, waarop ik jagt maak; even gelyk gejaagde tooverkollen , door de honden vervolgd, hun vier beenen verzaaken, en zich op twee zetten. (_*) Gelyk <*) Doelende op. een oud volksgevoelen in England, dat ecu tooverheks zich naar welgevallen, in een haas kan veranderen, doch,, door de honden in 't naauw gebragt, weder  D B k O Ë m Z u C II T. 463 Gelyk de ftoüte vogel aan dc oevers van denNyl, Öie zich tusfchen de tanden van den vreesfelyken Crocodil waagt (b), zal ik my thans (wat ysfelyk onthaal !) op de woede van den kunstrechter vergasten, en met dien geweldigen verwoester myn lied fpyzen5 want welke eerzuchtige dwaazen toch verdienen meer gehekeld te worden dan zy, die onder den naam eens kunstrechters donderen ? verdienftelyke Schryvers , door hen gedoemd, vinden zich juist daarin best gewroken , wanneer zy zien welke ellendigen den prys erlangen, die hen geweigerd wierd. ualbutius , in zyn' zwarten mantel gewikkeld , fchreeuwt, gelyk een ouden Druïde, uit zyn' uitgehoolden eik, zo deftig en önheilfpellende als een raaf, dat alles ontbreekt , wanneer de drie éénheden (c) ohtbreeken. O gy wyze leeraars , die ons van den Parnas voorpreekt! verlaat uwe ton (d), of doe zelf wat gy leert. De weder haar eigen gedaante aanneemen ; waarom ook de jnagers gelooven , wanneer hen eeu haas ontfiiapt, dat het een tóoverbeks geweest is. (b) De TroeMlus, die , volgens het verhaal van herodqtus en aristoteles , in den mond van den Crocodil vliegt, om de b'oedzuigers, die zich in zyn' flrot ophouden, wegtsneemen en zyn tanden te zuiveren. Voigens opgaave der Misfionarisfen draagt hy thans den naam van Sakfak. Zie Algemeene Historie. I. D. bl. 565. (c) De éénheid naaaielyk van tyd, plaats en perfoon, in liet Heldendicht en Tooneelfpel, door Arijloteks reeds voorgefchreven. (d) Doelende op de flrenge MethodistifcheLeeraars, die meestal gebruik maaken van losfe , draagbaare kanfelx „ welke dc gedaante van eene ton hebben,.  4^4 D 15 * o E u Z U C II f. De een oordeelt naar maate hem bet weder voor* fchryft 5 des middags vindt hy het gedicht yoortreflyk , des avonds ellendig. Een ander oordeelt naar een' onbedrieglyker inaatüaf, naar de beginfelen of maagfchapvan een' fchryver: het is immers ontegenzeggelyk, dat,dewyl zyn groote Voorvaders in Vlaanderen fneuvekier), het gedicht uitmuntend moet gefchreven zyn. Een ander oordeelt naar het voorkomen van den opfteller ; weder een ander alleenlyk om dat hy het boek gekogt heeft. Eenigen oordeelen om zich aan dc gewoonte te houden van verkeerd te oordeelen ; anderen enkel dewyl het nog te vroeg is om te flaapen. Zo willen allen oordeelen, en wel allen met de zelfde bedoeling , niet om den fchryver te doen pryken , maar om zichzelven roem te verwerven. Zelfs de besten zyn eerzuchtige raadgeevers, half om u te dienen, cn half op dat zy voor wyzen gehouden worden. Kunstrechters zyn zo onaffcheidelyk by de gedichten , als de voetzoekers by de vreugdefeesten : zy verkondigen de glorie, en vermeerderen dc ftatie: heet, woedend, luidruchtig, ftout, zien wy dit fchryvend gebroedfel branden , fisferi , klateren, papier vernielen , ftinken en uitgaan. Vaart vry voort , myne vriendeik , met fchimpen ! wat zou myne gedichten heerlyker kunnen krooncn , dan de goedkeuring van eenen compton (V) , en uwe verpligtende gramfchap? Doch f» spencer compton, naderhand\Graave van (Vilminston, vvien onze Dichter zyn vierde Hekeldicht, en nader, hand den tweeden Zang van zyn Nachtgedagten , gelyk ook thomson den Wintert toeeigende.  de roemzucht. 46j Doch allen verkwisten hun oordeelkunde niet alleen aan boeken. Eenigen proeven zeer juist de genie van het een of ander gerecht, en eeten zich eenen weg tot roem. Na eene angstvallige overweeging , wordt de zalm afgekeurd, de tarbot gekozen. De ongeduldige kunst berispt het achterbly ven var. de zon, en beveelt aan December de vruchten van May te verfcha.Tcn. Hun menigvuldige bekommeringen loopeu allen in het gewigtig punt, het hoofdwerk van hun leven, famen , in — den maaltyd. De helft van hunnen kostbaaren dag is aan den maaltyd toegewyd, en de overige helft aan een gemaklyke verteering. Om hunnen roem te ftaaven, eet apicius, de fbads - proever, tweemaalen ter week aan hunnen disch. Deeze keurmeesters van lekkerny bewaaren met de uiterfte zorgvuldigheid de jaarboeken hunner keukenlysten : in die uitgezochte fchriften leezen ze hunne tiran lofredenen, cn zien met verachting r.eder op de arme fchepfels, die eeten, dewyl zy borger hebi ■ n. Kan zich dus de mensch door keur van fpyzen zekere grootheid verwerven , hoe veel grooter wordt dan niet de worm , voor wien die> mensch zelf tot fpys verftrekt! Sommigen vormen een leugenachtige aanfpraak op toejuiching , cn maaken zich door dievery meester van roem, door ontfutfeling van lof. Hun verfhald voorhoofd vergoedt het geen aan hun eerzucht ontbreekt. Zy zyn met duizend Mylords bekend, evenwel — achter hunnen rug. cottil is bekwaam om een Pair van het Ryk met een gemeenzaam lachje toetewenken , zodra hy zich heeft omgekeerd ; en de onbarmhartige oogen van de fchoone hervey Jeedeu gekken fneuvclen , die haat nimmer zagen, niger. eigent  4°"<5 ü li ROEMZUCHT. eigent zich naamloozc fchotfchriften toe , en jaagt wysfelyk naar een fchande, nog grooter dan de zyne. bathyllus beliegt in den winter van een' zestigjaarigen ouderdom zyn onfch'uld , cn houdt een maitres. brauantio zoekt roem in afwezigheid van geest, leert zich vergisfen, en kent zyn broeders naam niet meer: hy fthikt woorden en gedachten in een keurige wanorde, en houdt aantekening wat hy al moet vergeéten. Zo ydel fmeeden de menfchen , onkundig van het geen hen optooit of befoedelt, voor zichzelven de Patenten, die hen tot dwaazen verheffen. Gelyk de liefde tot vermaak ons verraaderlyk in finarten wikkelt, zo worden de meesten doorliefde tot roem fchandefyk berucht. Vanwaar toch kan zulk een heete drift naar roem ontftaan , daar wy hen, die ons dien wierook toezwaayen, verachten? immers zo verre heerscht dc dwaasheid by groot en klein: de een veracht den ander , en het is blykbaar dat allen om allen lagchen. En ook hierin kan zelfs het Hekelfchrift hen niet. berispen , want indedaad hebben zy 'er de grootfte reden toe. O vruchtbaar Brittanië 1 gy wierd buiten kyf gefchikt tot een voedfter van zotten, om 'cr het vaste land mede te voorzien. Hoe veel ook Febus cu het negental gednurig mogen afmaaijen, zal echter de weelige dwaasheid onder de fiftkel opgroeijen. De rykc oogst roept my al verder, tot myn fchrift nog langer wordt dan de rekening van myn' Advokaat, dan een ftamboom tut Wa'Ies, door welbetaalde wapenkenners afgekeurd, of, nog langer, dan het puntdicht van een Nederlander (ƒ). Wanneer ik , zat rr\ ti va" V, Het is bekend dat de adelyke familiëd in Walles', ver-  DE ROEMZUCHT. 46? van dien arbeid, myn pen wegwerp, treedt een andere zotskap binnen, en ik fchryf op nieuw. Befchouw tityrus , die, met uitgelaten vrolykheid van lagchen fchynt te willen berften, eer hy nog dc fcherts gehoord heeft. Doch waarom zou hy ook daarnaar wachten? immers zodra de aardigheid voor* by is, toonen zich zyn tanden niet witter dan voorheen. Maar hebben wy dan ook , ó Schoonen ! hier aan zulk een verbaazend gebrek , dat gy noodig hebt meerkatten voor uw vermaak te koopen ? Eenigen zyn hovaardig op hunne fchilderyen , en eifchen hierover de eerbiedige verwondering der waereld : anderen zyn het op huizen, zelfs op huizen die zy huuren: nog anderen (welk een hooge wysheid !) op een fchoone vrouw , en pryken , gelyk de barrevoeter-moniken, met een' geesfei , zo lang zy leeven. Somtyds ruilen zelfs de Sekfen , uit hoogmoed, het geen haar byzonder eigen is. Mylord heeft opfrygingen, en Mylady vloekt: en, dat nog vreemder luidt, naauwlyks draait zich de wind , of Mylord heeft weder den breidel (g) en Mylady is vriendelyk. Niets verbaazend veel werks maaken van hun gednchtlysten. riedel gewaagt (in zyn Theorie, I. D. bi. 199.) van zulk een'flamboom , op perkament , die vyf vellen befloeg, in welks midden men las : „ omtrent deezen tyd wierd de „ waereld gefchapen " Zulk een billyk voorwerp vau het Hekeldicht, zal de Nederlander te recht meerder gispens waar. dig vinden, dan het hem toegefchreveu langdraadigc puntdicht, waaromtrent de Heer toung, door berichten van lieden onzer taaie onkundig, ligtelyk kan misleid zyn. (§•) Ia 't Engelsch: vears breeches: heeft weder dc broek aan.  463 V E ROEMZUCHT. Niets kan het vermogen en tevens het fchandelyke van den hoogmoed beter aantoonen, dan dat hem elk liefkoost , en elk verloochent. Hoe veelen zyn 'er, die den roem en tevens de eer van dien te verachten najaagen ! vincenna weet dat eigenlof ons fchande berokkent; hy bedient zich derhalven om beroemd te worden van een krygslist; hy nadert met het masker van zedigheid om uwe toejuiching te winnen, en bemagtigt die door verrasfehing. ,, Het is myn onge„ luk (zegt hy) in kleinigheden telkens te zondi,, gen." Uw antwoord fpreekt van zeiven , dat hy in groote zaaken zeer naauwkeurig is. ,, Myn fchryf? „ ftyl (zegt hy) is onbefchaafd en vol feilen." Ja, maar ooi welk een gezond verftand ! welke uitmuntende gedachten1. „ Hy moet bekennen dat het hem ont„ breekt aan kennis in de Algebra." Maar niet aan moed, om onze wapenen te doen zegepraalen. ,, O, ik „ gevoel het wel, (zegt vincenna) dat was een „ (leek ! maar wie bleef, by het gisten van zyn „ bloed , altoos even wys ? ik erken, het was ver„ keerd dien hoopcloozen , dien onberaaden aanval „ te wangen, toen my duizenden te rug riepen : alle „ menfchen noemen het dolheid, en ik durf het niet ,, regenfpreekén : indedaad de grootfte dwaas vcr,, diende het nooit meer, 'er den hals by in te fchie„ ten." Indien ons dit alles by anderen kon bedriegen , duld dat ik het vrymoedig zeg, vincenna, by u kon het ons niet bedriegen ; by u , wiens gedrag een verklaaring is van uwe woorden , en wel zo» duidelyk , dat hieromtrent by de domften geen misverftand plaats kan hebben. Gy befteedt uw geheele inkomst aan een enkel kleed , cn waart door het hof, zonder het minfte uitzicht. Zyn dit dc rechte middelen  d e U. ,0 E m Z Ü jC h X. delen om roem te bejaagen ? Doe toch belydems van uwe kleinheid, opdat ik u minder moge verachten. Wees wys, vincenna, en verzaak het Hof. Gy en ik zullen daar ons fortuin niet maaken. Zelfs menfchen van verdienften moeten daar , eer zy hun oogmerk bereiken, in harden dienst, een' langen veldtogt verduüren, manmoedig de deur van hunnen begunstiger belegeren, en, hoe dikwerf ook afgellagen , even dikwerf den Grooten met moeüyke kunst en vüurigen yver aanvallen , en emdelyk menige gering-; pose ftormenderhand veroveren , om flechts zo veel. te verwerven , als genoeg is tot een paar ziudelyk* fchoenen voor den zondag, cn in Shairkne (h) fat-' foenelyk honger te kunnen lydcn. Maar zo veel verfchaft u immers reeds uw tegenwoordig geluk. Wel! lyd dan honger , zonder de hooge gunden van Mylord. Het is waar, eenige Grooten befchenken hunne lievelingen mildelyk; evenwel dwaalen zy niet zelden , terwyl zy recht handelen : hun gunstbewyzen zyn meer het uitwerkfel van grilligheid, dan van keus. Zy geeven; ja.' maar 't valt hen te móeilyk te weeten aan wien. Zy bevorderen , al geeuwende , den man die het dlgtfte by hen ftaat. Op zulk een wyze, by toeval , wèl te doen , is onmenfehelyk. Wanneer ik de verdienften aanhoudend zie bidden , en tevens de Hoogheid zo onwillig om haar ftreelende verrukking een'oogenblik aftebreeken , beklaag ik ze beiden. philander. , ik erken het, vindt aan het Hof zo veele vrienden als hy behoeft, dank zyner beminnely- ke (/*) Een acliterftraat, in een' afgelegen hoek te Londen. ïiengelw. /. Deel. Hh  ïfö r> E t O E M Z Ü C II T. ke Vrouw , met alle bevalligheden en deugden vef fierd. ó PHiLANDER , hoe gelukkig zyt gy, en het voorwerp der benyding van elk! Dus hebben wy dan eindelyk den man gevonden , die met recht trotsch mag weezen. Maar, ach , hoe bedorven is de fmaak der eerzucht ! De eerzucht voedt zich met den ellendigften afval , en walgt by een feestmaal: want zie! uit vrees voor fpotterny , bemint fhilander zyn Vrouw in 't geheim , terwyl hy haar dienstmaagd openlyk als byzit onderhoudt. Eenige Nimfen verkoopen de eerzucht, anderen koopen ze , en wel hoe hoogcr prys , hoe liever. Vóórhaar is de Italiaanfche muzyk bekoorlyk, want zy is kostbaar : het is de ydelheid die by haar gekitteld wordt, nietdeooren: indien de prys verminderde , zou haar fmaak ras ophouden , en het ellëndi» tuig van shakespear het ook wel kunnen doen : de onttooverde fchoonen zouden weldra by geheele hoopen aftrekken, en het Engelsch voor haar moedertaal erkennen. Hoe zeer zich onze noordelyke fmaak verfynt , kunnen zo veele ingevoerde nimfen bewyzen, die onze Hertoginnen in luister overtreffen. Terwyl de handelaar van honger fterft, vermaaken zich deeze filomeelen ; want onze edelmoedige Lords fchenken liever, dan zy bet aaien. Befchouw eens het gindfche grilzieke gemaskerde tooneel. Zie onze Wetgeevers in Drury-lane (ij! Wanneer Britanniëroept, ylen onze Staatsmannen, in gala ^ (O Dc plaats van een der groote Theaters; in welke buurt 2ich ook veele licluekooijen ophouden.  DÉ ROEMZUCHT. 47* Eafe -ekleed, om hun vaderland te dienen , zodra de dans geëindigd is. „Hoel zou het ons dan niet geoorloofd zyn befchaafd te weezeü ? Gewisfelik - maar leert u eerst daarvan gezonde begrippen vormen. Zedelyke waarde is de onöntbeerlyke grond derbefchaafdheid: waar de eerfte ontbreekt kan de laatfte oumogelyk plaats hebben. Beuzelaars kunnen zdfs niet in beuzelingen uitmunten. Het zyn alleenlyk de vaste ligchaamen , die zich wel laaten po- lyóÜU!miDEGGER (*)» groote> uitverkorene Profeet, geroepen om in deeze laatfte dagen een gewilbg* waereld van den weg der gerechtigheid aftelejden boe uitmuntend dient gy uwen Meester , die ook wel voorzag dat zyn dienaar geen gebrek zou lyden! gy waart het, die zynen naam luisterryke tempels luchtte die zyn' roem in verfcbeidene gedaanten verheerlykte, Hem met alle Roomfche pracht uw eerdienst liet bewyzen , en de flreelendfte lofliederen m een onbekende vreemde taal (0 toezingen. Mindere offers worden naar verëksch aa.i uwen God eter onaeu„d m fpeeltüigen , kaarten en dobbelfteenen aangeboden 5 doch uwe voornaamfte offerande beftaat Xk) heIdéggëR, eenZwitfer, was de eerfte aanleggeren beftierder der Operaas'en Maskeraden , in England . waaidoor hy (gelyk wy in het 6611e vertoog van het weekblad L Colofjfeut lezen) by zyn landslieden den tytel verreeg Jsnrintendant des PUf* a Angleterre. K.eLd Nö •ioemt hem, in zyn lm Joncs, de groote Arkter Bete* rum. XIII. Bock, Hoofds. 7. C/j Watmelyk de italiaanfche , doelende op de Lal?* fche zangen by het bedienen der Roomfche Misfe. Hh 2  472 de n o e .rat z u c ii t; in honderd maagden f», die ftaatige plegtjghéid der maskeraden te middernacht: en indien de geheel uitgeputte Stad u zo veele maagden mogt weigeren , kunt gy ti met honderd koppen van booriidraagers fjïj te vrede houden. • Ik befpeur in uwen vriendelyken lach,-hoe zeer gy u over het bekeerde land'verheugt, en dat 'er nog vyftig kerken ongebouwd blyven (o). ■ Opdat ook uw ampt nimmer ophoude , maar het geen uw hand geplant heeft , beftendig moge bloeijen , zyt gy verzekerd wegens eene opvolging van kleinere Profeeten, om uwen y ver meer en meer Voortteplanten. Zie de Huizen der Gemeenten, der Mylords en der Staatsministers , op het plegtigfte vergaderd , en in diepe beraadüaaging. Wat geduchte onderneennng zal hieruit geboren worden? Welk wonder zal zich voor de wachtende aarde opdoen? Het is verricht _ Nu weergalmt de gantfehe vergadering van een luid gejuich : nu is het lot beflist van hoeren cn bedelaars. Hoe ftout ook deeze waarheden zyn, zult gy, mvtl zangfter ! evenwel met zulke waarheden niemand be- Iedi- O) Met toelpeeljng op de Hecatomben der ouden die men verhaalt dat uit honderd (heren bettonden. («) Men berjnnerezicli hoe onze Dichter, inden eer/ten Zang, reeds den hoorndrager met zyn vergulde hoornen', by de bekranste offerdieren heeft vergeleken. (o) Naar het ontwerp van Koningin anna , zouden volgens een .fte va, den jaare ,-I2 ; in London 50 njeuwQ Kerken gebouwd worden. hetgeen echter alleen omtrem vyf of z„>s heeft plaats gehad.  DE R O E M Z U C II T. 473 ledïgeti, in wiens goedkeuring lof gelegen is. Laat anderen vleijen , om weder gevleid te worden : u voegt het, gelvk rechtvaardige Reehters, een geduchten ernst te doen blyken. Hoe verfchriklyk ware het voor 't gezond verftand een Hekeldicht te fchryven, dat niemand beledigde ! en daar ik myn tafereel naar het leven fchildcr, moet men het my-d»n wyten, in* en dit fomndgen mishaagt-? Het is loflelyk op dte wyze het ongenoegen van den zot en fielt te wekken en een godlyke pooging de waereld te verbeteren; de waereld, waarin domöoren gelukkig dobbelen , Schurken de kunstjes van het fpel verftaan , en eerlyke heden alles betaalen. Hoe zwaar valt het wezenlyke verdienste, haar bilIvk loon te verwerven! Ligtelyk maakt in een oogenblik de man zyn geluk, die gezegend is met een gemaklyk-volgend hoewel zwak verftand; met een valfche zedigheid en waare onbefchaamdheid ; met een buigzaam: knie, een gladde tong en bevallige houding , met een vloek in het hart en een' ach in het Licht. Een fchoone Zuster of geriefelyke Vrouw, zV„ voor hem pryzen in de lotery des levens : deezen zullen het van geest en vernuft ligtelyk winnen, en u een plaats in het hart der Grooten verwerven. Verdienfewekt flechts een gevoel van fmart, daarover dat ons de menfchen weigeren , het geen ons zo bil- • lvk toekomt. . . Mogt toch deeze ftclregel by ü een uitzondering Wden, 6 dodinöton (p) , die door het beltier van WAtFOLE ontvonkt, en door zyn vriendfehap geëerd, fj>) Zie Aanmerk, f» II h 3  174 DE R O E M Z U C H T. u reeds aan myne prófeetifche gedachten vertoont, als fteeds hooger in dc gunst van uwen Koning fty. gende , en alhier met uwen eerwaardigen raad die Staatsvergadering dienende (?) , welke gy buiten 's lands met zulk een gelukkig gevolg gehoorzaamde (f). Ei, duld dit van iemand, wien uwe vriendfehap zo dierbaar is. Het geen wy 't vuurigst wenfchen , befchouwen wy ligtelyk als zeer naby. (?) Als Lid van den geheimen Raad. (O Vermoedelyk als Afgezant. HET  4-75 jjpT oordeel van voltaire getoetst, over een PfcAATS uit de araucana van ercilla, eenen sp aan sc hen heldendichter , met een andere uit de ilias van homerus vergeleken. Nadat de Schryver van liet EJfai fur la Poëfie Epiaue in het zesde Hoofddeel een proef had ingeleverd van de genie der Portugezen in de Heldendic hckonst, gaat hy daarop in het ^ over, een ftaaltje opteLeven van de bekwaamheid der Spanjaarden m het zelfde zoort van geestoefening. Wy zien dat zyne keuze gevallen is op Alonfo de Ercilla y Zunmnga, die, omtrent het einde van de zestiende Eeuw, een Heldendicht, onder den naam van La Araucana, in het licht gegeeven had. Het onderwerp houdt m zich enen kr g tegens de afgevallene, of, zo als men hen toen geliefde te doopen, weerfpanmge Araucana, zynde een volk aldus genaamd naar een landfchap m America, het welk niet, gelyk voltaire ons leert, Araucana, maar Arfiuco geheten wordt, en naast aan dat van Chili grenst. Het is zeer opmerkelyk , dat ercilla te gelyk de Dichter en de Held van zyn gezangen geweest zy, daar hy in eigen perfoon het opperbewind over dien krygstocht gevoerd had lk Leken het onnoodig om over het leven en karakter van de^en ercilla my uittelden, nademaal reeds de Schrwer van het gemelde Ejfay een beknopt verhaal diesaangaande heeft voorgelleld. De weetgierige Leezer voege hier flechts by de aanmerkingen , waarmede de zeer Geleerde dieze het fchoone werkje door feem uit het Spaansch vertolkt, van den kund.gen en  4?5 het OORDEEL VAN voltaire getoept, P^Wdigen mi&toEz , Gefchichte der Spanifche Dicatkuvft (Göttingeri 1769. Svo.) hl. 203 cn 40r. verrykt heeft. My., oogmerk ftrekt alleen daartoe om het oordeel van voltaire tc toetten , het welk hy "ifgebragt heeft in het vergelyken van een plaats uit ercilla's Heldendicht, met een diergelyke uit de Itias van homeros, Want of fcboön hy in het «kei. meen zich zeer ongunftig over de verdienden van dien ^Paanfchen Dichter uitlaat , zo erkent hy echter een zekere plaats by hem aangetroffen te hebben , die van een byzonderefchoonheid is, in diervoegen, dathyin het beoordeelen dier twee plaatfen , zich geheel en al ten voördeete van ercilla verkl tart. Ik vind my des te meer tot dusdanig een onderzoek aangedreven, ten einde dat het blyken mag, hoe voltaire zich als Richter in deeze zaak gekweeten heeft, als ook deeze wyze den Dicht- en Letterkundigen Lcezer met den allcroudften Griekfchen Dichter homerus, en tevens met dat beroemd ftuk uit de Araucana, van den - Spaanfchen Dichter ercilla, bekend te maken. Dan voor en aleer wy hiertoe overgaan, zal het nier ondeftig zyn om een en andere bedenking , door d< n gcmelden dieze regens voltaire gemaakt , zo ten «aozien van deszelfs gedaane keus , als wegens ZYn oordeelvelling over de Auracana zelve , kortelvk aan te voeren. * , Trouwens de Keer dieze legt in zyn aanmerkingen op vjjlasques , Gejch-chte der Spanifche Dichtkunst «. 404. voltaire te last, dat hy zeer te onrecht de Araucana van ercilla, ais het eenigfte Heldendicht zou opgegeeven hebben, het welk de Spanjaarden beraDc Araucana van ercula, zegt hy, is gansch wk HCt eenigfte , noch het beste Heldendicht der Span-  OVEREEN rXAATS UIT DE ARAUCANA VAN ERCILLA. 477 Spanjaarden. Het is zo, de Spanjaarden hebben een menigte van Heldendichten, en hierin overtreffen zy ons en andere natiën grootelyks. Men kan naleezen hetgeen velasoues, Gefchichte der Spamfche Dichlk. bi. '376. en dieze terzelver plaats hierover hebben aangetcekend. Onderwylen wat my betreft , ik vind niets by voltaire, het welk tot bezwaar van hem in deeze zaak zou kunnen (trekken. Nergens houdt hy Itaande , dat de Araucam van ercilla het eenigfte Heldendicht was, het welk de Spanjaarden bezaten, Hy fchynt al te zeer van het tegendeel overtuigd geweest te zyn, dan dat hy zulks zou hebben kunnen beweeren. Want hoewel hy flechts het Heldendicht van ercilla alleen te berde brengt, mogen wy echter daaruit geen gevolg trekken , dat hy geen andere meer zou gekend hebben. Ten bcvvyze hiervan dient , dat hy melding maakt van het oordeel door C!:rvantes, over de Auracana geveld, cervantes nu laat zich uit , in zyn' weergaloozen Don Qjiixote de la Manche Part. 1. Cap. VI. niet alleen over de Araucana van ercilla, maar ook over twee andere Dichtftukken van dezelfde orde, namelyk la Auflrada van ivan rufo , en El Monferrate van christoval virues, en beweert daarby, dat deeze drie Dichters van dien aart zyn , dat zy den Spanjaarden veel eer aandoen. Dit dan zoo zynde, is 'er, dunkt my, geen reden om te twyfelen, of voltaire geweeten heeft, dat de Spanjaarden vaii meer dan een Heldendicht zyn voorzien geweest. Maar dieze voegt 'er by, dat de Araucana van ercilla niet voor het beste Heldendicht der Spanjaarden moet gehouden worden. Deeze aanmerking js van meer gewigt , dewyl zy ingericht is , om de Hh 5 onbe-  4"S HET OORDEEL VAN VOLTAIRE GETOETST, onbezonnenheid van voltaire te keer te gaan, ais die zich niet ichroomde het vonnis van cervantes nopens tic Araucana voor partydjg te verklaaren. En voorwaar voltaire had behooren te bedenken, dat het iets anders was, een Heldendicht in den rang van voorname Heldendichten te plaatfen , iets anders, hetzelve voor het allerbeste uitteveilen. Ten anderen blykt het niet, dat cervantes aan dc Araucana Van ercilla den voorkeur boven andere Heldendichten gegeeven heeft. Ja gefield eens, dat cervantes in zyne beoordeeling zich te buiten had gegaan , wie kan twyfelcn of de uitmuntende Gregorio, Mayans y Sifcar, in zyn treffelyk vertoog (*), of, gelyk hy het noemt , Vida de Miguel de Servantes faavedra §. CLXVIII. zou hem in deeze zaak, even als in andere , over onnauwkeurigheid berispt hebben, daar hy nu de uitfpraak van denzelven , zoo als zy daar legt, goedkeurt. Ook verneem ik niet , dat velasquez, Gefchichte der Spanifche Dichtkunfi hl. 407. het gevoelen van cervantes heeft tegengefproken. Doch voltaire berust niet by deeze aanklagte tegens cervantes, maar hy gaat nog een ftap verder, en houdt ffaande , dat 'er maar een eenige plaats in het geheele Dichtfi.uk van ercilla voorkomt, in de welke geest en vinding doordraait, en dat al het overige voor den Öechtften Dichter , gelyk hy zich uitdrukt , wyken' moet. Wat is 'er natuurlyker dan met dieze in dit geval te (dellen, dat of voltaire zeer tegens ercilla moet (*) Dit vertoog wordt ook gevonden aan het hoofd van cervantes werk, Vida y hecchos del ingeniofo Hidalgo Don Quixote de la Mancha en Qtiatro Tmos en Hala 1744. Svo. uitgekomen.  over een rr.AAT: uit de araucana vanercilla. 479 moet zyn ingenomen geweest, of dat hy deszelfs Gedicht met een oppervlakkig oog heeft doorgelopen. Ik geef alleenlyk in overweging , of niet , byaldien voltaire gelyk had , de Spaanfehe Konstrichters zich hunnen naam onwaardig zouden gedragen hébhen door een Dichtltuk te verheden , en voor meer dan'gemeen te houden , het welk maar een enkèlde wel uitgevoerde plaats in zich bevat. Voeg hier nog by dat het my tot hiertoe niet gebleken is, of voltaire in den prys van dit Gedicht te bcpaalen, fyner en keuriger fmaak zou bezeeten hebben , dan de Inlanders zeiven. Dit zy genoeg over de bedenkingen door dieze , ten aanzien van voltaire ingebragt. Laten wy nu overgaan tot dc meergemelde plaats uit ercilla's Heldendicht, die wy zeiden, dat aan voltaire zoozeer voldaan had, dat hy dezelve ten koste van homerus verhefte , voorhamelyk daar ik met bewust ben, dat de ccn ofte ander reeds hierover met den Franfchen Geleerden geredentwist heeft. In het behandelen deezer ftoffe zullen wy eerst de plaats uit de Araucana , daarna die uit de Ilias van homerus, en vervolgens de gronden voordragen, op welke voltaire zyn gevoelen bouwt , en eindelyk onze aanmerkingen vrymoedig daartegen inbrengen. De plaats uit de Araucana komt voor in het tweede Gezang of Boek van het Heldendicht. In het eerfte Gezang had de Dichter eenen ftryd onder de opperhoofden der Araucanen doen ontftaan , over het opnerbewind des legers. Ieder een verhief op het zeerst zyn eigen verdienden, en beweerde, dat die post aan hem moest worden opgedragen. De twist nam hand over hand toe, zoo dat het fcheen , dat zy dadelyk handgemeen zouden worden. In deezen toeftand  4-0 het oordeel van voltaire getoetst, fbmd van zaaken nam een der Kaciken (*) , met name KoUkolo, een bejaard man, het woord op in het tweed? Cczmg, om ware het mogelyk de ontftoken gemoederen tot bedaaren te brengen, entèvens her gefchrl byteleggen. voltaire in zyn EJfay fur la, poef. Epiq. en na hem ebeling , in de aanmerkingen en byvoegzeleh der Rcifen durch Portugal itnd Spanien im Jahr 1772 und 1773-von Richard Twijf, aus dem Englifchen überfezt Leipzig 177Ö. Svo. hebben beiden reeds dit ftuk in hunne moedertaal overgebragt. Waar of fchoon de vertaaling van ebeling die van voltaire oneindig overtreft, zal ik echter myne eigene, met behoud van ieder Stanee, den Lezer voordragen, vertrouwende, dat dezelve hier cn daar meer ovcreenkomftig met het oorfpronkelyke zal bevonden worden. Dc Redevoering van den Kacike KoMolo, is dan van deezeq inhoud: Kaciken, verdedigers van den Staat, geen zacht om te heerfchen, maar iets het welkmy met groot recht had toebehoord , heelt een misnoegen in myn hart doen opryzen tegens uliedcn , als myne openbaare mededingers, vermits gy ziet, dat ik, wat myn jaaren betreft, reeds met myn' eenen voet in het graf ga. Dc genegenheid, die iku altyd heb toegedragen, heeft my echter aangefpoord, om u een goeden raad medete deelen. Wat (*) Het woord Kacike of eigenlyk Cacique, is afkomflig van het Eiland Efpaanjola , gelykcrwys GarcilaJJo de ia f'ega Hiftoria de la Florida, Part. I. Lib. II. Cap. 10, ons beticht.  OVER EEN PLAATS Ü1T DE ARAUCANA VAN ERCILLA. 48Ï Wat is 'er dat ons dryft om naar eerwaardige posten te ftreeven ? Waarom trachten wy met groot aanzien bekleed te worden , daar het by de waereld bekend en onloochenbaar is, dat wy overwonnen en te ondergebragt zyn ? Waarom willen wy ons hiervan niet laaten overreden, daar wy van de Spanjaarden nog onderdrukt worden. Het zou oorbaarder zyn, deeze woede op het flagveld tegens den ttotfehen vyand te beproeven. * Wat is dit voor razerny , Araucanen , die u teil verderve voert, zonder dat gy het merkt ? Gy llrydt tegens uw eigen ingewanden , en niet tegens den Dwingeland. Na eenen hevigen aanval van de Christenen Uitgedaan te hebben , neemt gy nu het zwaard tegens u zeiven op. By aldien gy met begeerte om te fterven bevangen zyt , fterft dan niet in zoo een laagen en verachten ftaat. Wettdt uwe woedende drift en wapenen tegens de hoofden der zulken, die u ouder een harde heerfchappy gebragt, en fchandelyke voorwaarden aan u hebben voorgefchreven , gelyk de gantfehe waereld weet. Werpt het fmadelyk juk van u af. Toont hierin uwe kragt en fterkte. Stort geen bloed van den Staat, die ons tot deszelfs verlosfing verbonden heeft. Het jammert my geenszins , dat ik in u een kloek hart befpeur. Zulks moedigt my veel eer aan. Maar ik  4-8* HET OORDEEL VAN VOLTAIRE GETOETST, ik vrees, dat deeze uwe dapperheid door een kwaad bellier het rechte pad zal vaaren laaten. Trouwens de ftryd, dien wy ons zeiven aandoen, is oorzaak, dat wy het vaderland met zyn eigen magt verdelgen. Zo bet dus moet gaan , houdt dan ten eerften deezen ouden kop den romp af. Ik weerlooze ziel , door de Hagen des fortuins geteisterd, begeer niets heviger, dan door de fcherpte des zwaards getroffen te worden , om zoo een groot onheil te ontduiken. Dit leven is gelukkig genoeg, wanneer hetzelve door een vroegtydigen^tiood in veiligheid geraakt. Maar wat ons algemeen welzyn aanbelangt, hierover wil ik u myne gedachte voordragen. Gy evenaart eikanderen in fterkte cn dapperheid. De Hemel heeft u in geboorte gelyk gemaakt. Zy heeft geflagt, ftaat cn rykdom onder u allen in gelyke maate verdeeld. Gy kunt, ieder in het byzonder, met uw hart cn moed het bewind des waerelds voeren. En daar deeze bekoorlyke gave onbeloond gebleéVen is, zo zyn wy in deezen toeftand gebragt. Ik hoop, dat de zaak in korten tyd door de kloekheid uwer armen zich zal hertellen. Het is echter noodig, dat 'er een opperhoofd zy, het weik over allen regeert. Laat hy het zyn , die het allerlangst een' zwaaien balk (*) , zonder te rusten , op zyn lchöu- (*) De maker van hét Vaderlandsch Dicktftak, de Geuzen  1&vêr een plaats uit de araucana vak erctlla. 483 fchouderen zal gedragen,hebben. • Gy dan, die eikanderen in afkomst gelyk zyt, wilt een iegelyk nu tooïien, wie onder u de fterkftc zy! ff Ieder een luisterde rnet aandagt - naar de Redevoering des grysaarts. Daarfia ontftond 'er ftilte in de vergadering , toen de leden verfehillende gevoelens voOrtbragten. Maar vervolgens raadgepleegd zynde, wat van alle die voorgeftelde het beste ware , wierd eindelyk het voordel des ouden van alle Kaciken, met algemeene toeftemming goedgekeurd en aangenomen. Tot hiertoe gaat de Redevoering van den Kacike KaloMs by ercilla. Dc plaats van homerus , door voltaire daar tegengefteld , treffen wy aan in het Eerjte Boek van de Ilias aan het twee-honderd vierenvyftigjte vers, alwaar insgelyks een hevige twist tusfchen Achilles en den Koning Agamemnon, over een gevangene maagd ontftaan zynde, de oude Gryfaart Neftor hen in een Redevoering met elkander zoekt te vereenigen. Wy zullen den Lezer deeze Redevoering niet naar de vertaling van Madame dacier ofte van pope, noch naar die van den Graaf van stolberg, of van bodmer , hoezeer ook deeze beide de twee eerstgenoemde in juistheid en naauwkeurigheid te boven zen genaamd, merkt aan in de Ophelderingen van het Negende Gezang bl. 299. dat het dragen van dezen zwaaren balk, door onzen Dichter hier voorgelteld, geen Dichterlykc uitvinding is, maar veel eer voor een getrouwe in acht neming der volkszeden moet gehouden worden; waar in wy het volkomen met hem eens zyn.  484 het oordeel van voltaire getoetst, ven gaan, (*) maar, gelyk wy met het gedicht uit de araucana van ercilla gehandeld hebben, volgens onze bevatting vertolkt, en ook zonder eenige maat of ryrri opgeven. „ Helaas ! Een groot jammer hangt Griekenland „ gewis boven het hoofd. Priamus kan zich gewis „ verheugen , en de zoons van Priatnus kunnen in „ hun hart zich grotelyks verheugen, wanneer hen ter ooren komt, dat deeze ganfche twist onder u „ lieden is ontftaan, die de voornaamfte der Grieken „ zo in den raad als in deü ftryd zyt. Wel aan laat u „ lieden overreden , daar gy jonger van jaaren zyt. „ Trouwens, wel eer heb ik met mannen verkeerd, „ die dapperder waren dan gy lieden, en zy hebben „ my nooit gering geacht. Nooit heb ik gezien , en „ nimmer zal ik zoodanige mannen meer zien, als „ Perithous en Dryas den Volksregeerder, enCcncus, „ cn Exadius , en den goddelyken Polyphemus, en „ Thefeus, Egcus zoon, die den onfterfelyken even„ aarde. Zy waren zeker de dapperfte mannen hier „ op aarde. Zy waren de dapperfte, en (treden met „ de zeer dappere Centauren op bet gebergte woon„ achtig, en bragten hen in een fchrikkelyk gevegt „ om (*) Beide deeze Hoogdukfche Overzettingen ia de voetmaat van een Latyns Heldendicht of hyxametrum , fchynen onzen landfgenoten'nog weinig bekend te zyn. Dit zou men zeker daaruit befluiten moeten , omdat van dezelven geen gewag gemaakt wordt, ter plaatze, daar men van de Overzetting van homepus hoort gewagen- Zie, by voorbeeld, het flot van de Aanfpraak aan den Lezer van hec Zeide Stuk der Verhandelingen van Teylers Tweede Genoot fchap.  OVER EE S PLAATS UIT DE ARAÜCANA VAK ER&LJ.A. 4^ om het leven. Met dusdanige dan heb ik ver» „ keerd na myn aankomst uit Pylos , uit het vcrafge" legen landfehap Apia. Zy hadden zeiven my tot „ zich ontboden. Ik (treed naar myne kragten. Nie" mand hunner, die thands de aarde draagt, zoute„ geus hen in het ftryden op kunnen. Des niet te 5, min luifterden zy naar mynen raad, en gehoorzaam9' den myne rede. Welaan laat u dan van my ook " overreden! Want het is ver het beste, dat gy u „ overreden laat. Gy, hoe zeer gy ook boven an„ deren uitmunt, wil deezen de maagd niet ontnee* 9, men , maar laat hem die behouden, zoo als het „ Griekfche Volk haar aan hem tot een belooning „ heeft toegevoegd. En gy, 0 Peleus zoon, twist „ niet met den Koning. Want nooit heeft een fchep„ ter-voerend Koning, van Jupiter met die waardigheid „ begunftigd, diergelyk gezag als deeze bekleed. „ Schoon gy dapperder zyt, en uit een godin geboo„, ren, hy is echter luisteryker, vermits hy over vee9, le volken regeert. Bedwing gy , 0 Atreus zoon, „ uwen toorn , doch ik bid u ootmoedig , vergeef „ Achilles zyn gramfchap (*) , die allen den Grieken tot „ een (*) Dat dit de waare zin des Dichters rede Zy, ënClarke'j Vertaling niet geduld kan worden, heeft Lord Monboddo aan dem Urfpnmge und Fortgange der fprache aus dem Englifchen überfezt vm C. A. Schmid, Riga i?8$ &vo. Zwei* ter Theil. 5. 84. aangetoond. Doch dit zelve was reeds te vooren door den geleerden Boivin, in de Verhandelingen der Paryfchc Academie der Fraaye Letteren, op • gemerkt, volgens den oordeelkundigen Brunch ad Arifto* phanis Ranas vers. 851. die ook de verklaaring van Boivin voor richtig houdt. MEN GEL W. L Dteh H  *S6 het oordeel van voltaire c-etoetst, „ een fterke burgt, in den verderfelyken oorlog ver„ ftrekt." Ons beftek vordert, dat wy nu nagaan, hoedanig een oordeel voltaire over beide deeze Dichtftukken' uitgebragt heeft. De Redevoering van den Kacite Kolokolo by ercilla, heeft, naar zyn gedachte, zonder eenige bedenking , de overhand. Hy weidt in loftuitingen van dezelve uit, en geeft daarentegen voor, in de Redevoering van den Griekfchen Nestor meer dan eenen misflag te hebben ontdekt. In de taal van den Amerikaan vindt hy at hetgeen een' volmaakten Zedemeester en Lofredenaar uitmaakt, doch in die van den Griek een' lompen, trotfchcn zwetzer, niet alleen ten opzicht van hem zeiven , maar ook van zyn voorouders , en den perfoon van Achilles. Het zou dwaasheid zyn , indien ik den Spaanfchen Heldendichter zynen lof zou willen beknibbelen. Ik (ta veel eer toe, cn erken, dat de Redevoering van Kolokolo wel gepast is , en overvloedige blyken van een dichterlyk talent in zich bevat. Maar aan den anderen kant dunkt my , dat voltaire ercilla's roem niet had moeten vergrooten, ten koste van den griek-. fchen Dichter. Ik weet wel, dat reeds voor voltatre , de oude scaliger , nevens rapin, de la motte , en anderen , waaronder ook joannes jensius Obfervata 'in Jlilo Homeri, p. 157. behoort, zich over veele aanltotelykheden in Nestors Redevoering geuit hebben. Maar waarin beftaan doch die aanltotelykheden , en op wat grond fteunen dezelve ? Welaan laat voltaire , als het hoofd , voor hun allen fpreeken. Hy fchynt zyne aanklagte voornamelyk tot drie hoofddeelen te bepaalen , brengende voor eerst in aanmerking de overmatige loftuiting, die Nestor zich  OVEREEN PT.AATS UIT DE ARAUCANA VAN ERCILLA. 4S7 zich zeiven toewyst ; ten anderen dat hy de voorvaderen der Grieken al te zeer boven de natie van zynen tyd verheft; en eindelyk , dat hy Achilles al te zeer hoven Agamemnon, den Opperbevelhebber van het gantfehe heyerléger, opvyzelt. Alledeeze voorgebragte bezwaaren vloeien te zamen uit een en denzelfden bron voort ; en men behoeft zich het hoofd niet te breeken , om natefpeuren , hoe de befchüldigers van homerus tot dusdanige wanbegrippen gekomen zyn. Want daar het een vaste wet is , in het beoordeelen der oude gedenkfehriften , van wat aart die ook zyn mogen, dat men dezelven naar den toeftand dier tyden, waartoe zy behoorcu, en niet naar onze zceden en begrippen opvatten en verklaaren moet, zien wy thands duidelyk, dat voltajre met zyn aanhangers, in het beoordeelen van Nestors redevoering, eenen gantsch anderen weg heelt ingeflagen. Overwegen wy ieder klagte afzonderlyk, en de waarheid van ons gezegde zal ras openbaar worden. Wat de eerfte betreft, namelyk den eigen lof van Nestor, wy moeten ons hier voordellen het karakter van eenen ouden Wyzen. Deeze oppert hier zynen raad, als een perfoon, die, na langduurige ondervinding, kundigheid en ervarenheid van zaken verkregen had. Hy ontziet zich niet zyn eigen lofredenaar te zyn. Trouwens niemand was 'er in de vergadering der Grieken , die hem zulks ten kwaaden duidde. Ieder een deed het zelve op zyn beurt. De eenvoudigheid der Eeuw verleende hem hier vryheid toe. De Romeinen hebben dit ook zo begrepen , gelykervvys men uit ecu plaats van cicero, over den Ouderdom, door clarke in zyne aantekeningen over het eerfte Boek van de Ilias op het tweehonderd en riégèh en veertigfle vers bygeIi 2 braaf,  HET OORDEEL VAN VOLTAIRE GETOETST5 bragt, leeren kan. Voeg 'er by , hetgeen dat daar» over gezegd heeft Klotz, Mifcellan. Critic. p. 56. Ja de zelfslof was in de oude tyden by alle volken, en onder de Oosterlingen , byzonder ook by de Joodfche Natie , zeer gemeen , hetwelk nog onlangs van den zeer geleerden Keer c. zwaving , in het zesde Stukje zyner Proeve van Aanmerkingen over het regt en onregt gebruik dtr H. S. bl. 516 en volg. door verfcheiden Voorbeelden beweezen is. De verheffing der Voorvaderen, die de tweede kiagte uitmaakt, doet insgelyks niets tot Nestors wangedrag. Want dusdanige taal nam haaren oorfprong uit de hooge gedachte en eerbied, dien men in het algemeen van de Voorvaderen in die tyden koefterde. Hiervan is het, dat homerus niet alleen zelve , maar ook de perfoonen , die hy fpreekendc invoert, altyd met een byzondere hoogachting van de Voorvaderen doet gewagen, hesiodus en andere Griekfche Dichters , drukken zich over dezelve op eenen diergelyken toon uit. virgilius en horatius hebben de Grieken , hunne Voorgangers, hierin nagevolgd. De verfen van den laatstgenoemden , aetas parentum peicr avis &c. kunnen aan hem , die eenigzins in de letterkunde bedreven is , niet onbekend zyn. En dus, als men de zaak te regt befchouvvt, was het niet wel mogelyk, dat Nestor aanftoot of ergernis aan een der Grieken heeft kunnen geeven, door zyne tydgenooten , zonder onderfcheid, ver beneden hunne Voorouderen te plaatfen. Wat eindelyk het laatfle klagtpunt aanbelangt , dat hy den perfoon van Achilles al te zeer boven den Koning Agamemnon had opgevyzeld, dit kan mede niets af. doen, om Nestor over onbetamelykheid te b'efchuldigen. Immers wy mogen ons verzekerd houden, dat de  OV*. EEN riAATS IN DE araucana VAN EICïL-la. 4^9 de Koning Agamemnon niet het minfte zich daarover z i gSrd nebben. De dapperheid en Kerkte van Achilles waren by'een icgelyk een beken e zaak. Niemand wierd 'er gevonden, die aan hem gelyk was, niemand kon hem evenaaren. De Koning Agamemnon had dit kort te vooren zelve van hem beleden, en herhaalt zulks daarna meer dan eenmaal. En waarom zouden wy ons hier over verwonderen, daar de Dichter hem als zyn hoofdperfonaadje (*) had uitgekozen, cn overal van hem met nadrnk, en als het hoofd der helden, melding maakt? Uit al hetgeen dan tot hiertoe gezegd'is, kan een ieder met zekerheid opmaken, dat al het wanltaltige en buitenfpoorige , het welk voltaire met zyn Voorgangeren in de Rede van Nestor zich verbeeldt te vinden, ten eenenmaal vervalt , en dus homerus ook van de gewaande fouten en m.spasfen hem aangewreven , vry en onfchuldig moet verklaard worden. Maar dit alles aan een zyde gelteld , laat my nu eens vragen mogen, met wat -^J0™^ plaatfen van den Spaanfchen en Gnekfchen Dichter f*> Met. heeft tegens deze zaak, hoe klaar en duidelyk ook door den Dichter zei ven voorgefteld, in de O. Taaien Dichtk, ByJragm L Deel V. ai 8. ik weet niet wat voor zwarigheid ingebragt. Doch hier oP is door den beroemden «. „mi in zyne keurige Verhandeling over het Heldendicht M. 53. naar behoren geantwoord. Wel is waar, dat gemelde Heer, in het kortelings uitgekomen FjfdeDeeltfüa Brieven over verfcheiden onderwerpen hl. 142-, een ander gevoelen hieromtrent fchynt opgevat te hebben. Doch een nader onderzoek der waarheid, vertrouwen wy, dat hem wel haast tot voorige gedachte zal te rug brengen. D 3  >rjo mr oordeel van voltaire getoetst,- met elkander heeft kunnen vergelyken? Het is garitsch geen gemakkelyke taak, om Dichterlykc ftukken in de weegfchaal te leggen, en ieder naar hunne waardye te beoordeelen. Meermaalen is het gefchied, en het gefchiedt ook nog heden, dat men zich aan dit zoort van oefening overgeeft, zonder de vereischte oplettendheid , en den behoorlykeu toezicht vooraf daar omtrent aantewenden. liet is niet genoeg een redevoering tegens een andere te (tellen. 'Er wordt ook gevorderd , indien de tegenftelling richtig zyn zal «at beide de Redevoeringen van een gelyken aart ei! van een gelyk onderwerp zyn. l)e Redenaaren 'die het woord voeren, moeten in dezelfde omftandigheid van zaken verkeeren , en een en hetzelfde doelwit hebben, wanneer men hunne redevoeringen tegens elkander wil oPweegen. De vraag is dan, of het net de Redevoeringen van den Spaanfchen en Griekfchea Dichter, welke voltaire heeft gelieven zamen te paaren, aldus gefteld is, dat zy de vereischten, daartoe nodig zynde, in zich bevatten? Kan men met zekerheid zeggen, dat oeide die Redenaars in dcnzelfden toeftand van zaken geplaatst geweest zyn, cn een en hetzelfde oogmerk gehad hebben? Dit zal bezwaarlyk , geloof ik , iemand (taande houden , nademaal zich ras het tegendeel hiervan openbaart. En voorwaar de Redevoering van den Spaanfchen Dichter was daartoe ingericht, om het gefehil , onder het volk ontftaan, te vereffenen, en volkomen te beflisren. Doch die van den Griekfchen Dichter, welke hy Nestor in den mond legt, was van een geheel andere natuur. Nestor trachtte door zyne Redevoering den ven-czen twist tusfchen Achilles cn Agamemnon WffitS in zoo Ver by te leggen, dat Achilles aan zynen kant  over een plaats in de araucana van ercilla. 491 kant niet tot het uiterfte geraakte. Een volkomen vereeniging der partyen had hy zich niet voorgefteld. Dit moest geenszins plaats hebben. Het plan des Dichters ftreed hiertegen. De gramfchap van Achilles , die het onderwerp des Dichters buiten twyfel uitmaakt , zou zoo doende ras ten einde geloopen zyn , en nimmer die gevolgen gehad hebben , welke wy naderhand met verwondering zien gebeuren, pope heeft reeds voor ons deeze aanmerking over Nestors Redevoering in zyne fraaije O.fervations on Homer's Wad L Boek p. 25. gemaakt , en de waarheid deezer Helling is volkomen zichtbaar. Nademaal het dan beweezen is, dat de meergemelde Redevoeringen van beide Dichteren van dien aart zyn, dat zy niet kunnen met elkander vergeleken worden , wat moeten wy hieruit voor een gevolg trekken ? Wat anders, dan dat voltaire , door een ongefchikte en verkeerde vergelykenis aanterichten, de kundigheid des Spaanfchen Dichters , tegens die van den Griekfchen Bard , te onrecht heeft zoeken te verheffen ? En dit was juist hetgeen , dat ik over het gedrag van voltaire, n\ deeze zaak gehouden, heb willen aantoonen. S. li 4 HET  HET VONNIS VAN BRUTÜS OVER ZYNE BEIDE ZOONEN. EEN TAFEREEL VAN DEN KUNSTSCHILDER FUGER TE WEENEN, Medegedeeld in eert Brief van den Heer meijer, aan den Uugeever van het Neue Deutjche Mufeum. Hamburg, den 16 Dec. 1790. L. wil gemoedefyter handelen dan gy, waardfte V end! d,6 reeds ten twcedenmaale den winter, met zyne , ,„ ons nmwe Noorden zo vreesfelyke dende T iB \byZ0"der Z° ti,ryke ^ ™ woe! dende ftormen, hagel en plasregens hebt laaten voortgaan, zonder uwe zo aangenaame belofte van on, e komen bezoeken, in een zagter jaargetyde te vervulJen Hier he )t ^ ^ ^ ^ Z'U1' ffi-V» beloofde bericht van BRüTÜS de „roots je Iliftoriiche Teekening, die myn Breder and Van den Directeur der Academie te VVeenen den leere f™ , zedert eenigen tyd, in zyne ver frmehng beat. Een befchryving van den Heer ft*. ^(or REnCEKCtcRome,iu het derde ftuk van het weede deei van het Monatfchrift der Academie der tunjtern Berin, dat my eerst voor eenige dagen, zekerlyk wat laat, in banden kwam, herinnerde mvo, meuw aan deeze belofte, die ik nu vervullen zal. biftorlfche fchetze eens Fraufchen kunftenaarte Rome d<« ferwm,*, gelyk fcjger , hetgrootê geval  HET VONNIS VAN üRljTUS ENZ. 493 gev.al uit dc Romeinfche Gefchiedenis:'Hef vonnis van drutus over zyne beide zoonen, ook voorftelt; eu hy voegt 'er by, dat deeze Franfche kuaftenaar dit voorwerp , zo hy meent , geheel uitgeput heeft, en dat zyne voorftelling alle tot hiertoe verfcheenen behandelingen van dit onderwerp verre overtreft. Zonder twyfel kent de Heer rehberg het groote Historifche tafereel van den Heer fuger (dat te Weenen , ik weet thans niet naauwkeurig, in welke verfameling gevonden wordt, waarvan de tegenwoordige teekening flegts een copy is)'zo weinig, als deeze teekening zelve: anders ben ik verzekerd, dathy deezen voortrcflyken Duitfchenkunftenaar nevens denFranfchen het recht zou hebben laaten wedervaaren, om te bekennen dat dit fchildery cn teekening , voor zo ver men uit de nauwkeurige befchryving van den Heer rehberg kan oordeelen , wat de ordinantie en in 't byzonder wat de zo zeer geprezen keuze van het ogenblik der daad betreft, de vergelyking met deeze fchets volkomen zal uithouden. Dan ter zaake. junius brlttus offert zyne zoonen, die int geheim met den verbannen Koning tarquinius een verraderlyken aanflag ftneedden , aan het door hem verloste vaderland op. Dit is het groote geval, dat fuger vertoonen wilde. En welk een] ogenblik verkoos hy om die groote gebeurtenis te maaien ? Gy weet , hoe moeijelyk de kunst is om dit wel te treffen; cn welke zwarigheden de kunstenaar by zulk een keuze ontmoet. Ik zal u voor ditmaal niets daarover zeggen; want dit is het plan van myn' brief niet. In plaatze daarvan zal ik u een bewys opleveren, hoe dc groote kunstenaar, door een wel getroffen keuze, dc hem li 5 om>  4£4 HET VONNIS VAN BRUTUS ontmoetende zwarigheden overwonnen heeft Hv kiest het ogenblik, dat het doodvonnis door den vader als rechter is uhgefproken, waarop nn de voltrekking Pgenbhklyk volgen moet, en fteltdaarby den indruk voor welken deeze uitfpraak op. de Vergadering der Romeinen van verfchillenden rang en geflacht, zo wel als op de veroordeelde zoonen , maakt. Naar myn ge- • tZTv!5 rr SchÜder het aHervruchtbaar^ ogenbhk van dit geval: maar zekerlyk vordert de uitvoering een bekwaame genie, om zich van dit ogen, Mik met vrucht te bedienen. Volg my naar fugers vertoornden zie dat deeze man doen kan, wat hy wil. De Schouwplaats is het Forum Romanum. Op den ^tde grond zit BRÜTÜS op eon J De uitdrukking van zyn gevoel is rechterlyke ftrengheid en llandvastigheid , die door geene oeftorming v.n de luide ftemme des bloeds , wanneer zy zich verheft, door geene terugwerking van den indruk, d»en het even mtgefproken vonnis op de vergadering en op zyne ongelukkige zoonen maakt, aan 't wankegebragt wordt. Dit ziet men uit zyn gelaat. Doch dat het wreede patriottifche Heroïsmus de Romemen het vaderlyk gevoelen niet kost verflikken en van den ztehhyd van BRUTüS , in het vreeslyk ogenbhk van zyn rechterambt Cuvlüs II. j0 a!Jaar de kmderlooze vader het vrye Romeinfche volk o zyn kind aanneemt (florus I. 9.) denk ik juist ^ -het gelaat van den Romein , maar in de fterke nfpannnig en gantfehe houding van het lichaam geen ondmdelyk fpoor te vinden. Hy heeft reed S g geeven om het doodvonnis te voltrekken , en nog blyft zyn fterkgefpierde arm met de vast in eengefloten vuist als onwillekeurig uitgeflrekt: met de andere hand.  over zïne beide zoonen. 4U5 band houdt hy den top der armleuning van zyn' ftoel ftyf vast, de rechter voet ftaat pal op den grond, de linker is opgetrokken ; zyn geplooid kleed is fchoon en heerlyk. Naast brutus zit de Conful publius valerius, als van een plotslingfchen flag getroffen , van hem afgekeerd , in een hevige aandoening met zyn gezicht op zyn beide handen ineengezonken. Verfcheiden gerechtsperzoonen ftaan achter hen beiden. De een houdt een open rol , het doodvonnis behelzende, waarop een ander , die het nauvvlyks gelooven kan, met verbaazing een oog flaat, en tevens met een donker gelaat naar brutus ziet. Met afgryzen heft een ander zyn hand, waarin de griffel als verftyfd is, naar' de hoogte , terwyl hy in dc andere de tafel houdt, waarop hy nog niet befluiten kan het vonnis te fchryven. Een weinig naar de rechterzyde zit een oude Priester met een voorovergebogen lichaam en met zyn hoofd in zyne handen, op de kniën leunende , en met eene ftille verwondering brutus aanfehouwende. Meer in de laagte aan beide zyden ziet men verfcheiden Romeinen met verfehillende uitdrukkingen van afkeer en verbaazing. Op de benedenfte plaats voor dc ftoelen der Confules ziet men edele Romeinen, volk van beiderlei geflachte , gerechtsdienaars , en de veroordeelden zeiven. Ook hier is het groote verftand van den kunftenaar zichtbaar in de ryke compofitie , in de houding en in de groepceringen van den hoop en van de werkende en lydende perfoonen ; terwyl alles fpreekt in dc verfcheidenheid van uitdrukking , van gevoel en hartstochten. Ter rechterzyde ziet men een hoop vrouwen, deels zich  49$ HET VONNIS VAN BRUTUS zich aan de eerfle hevige indrukken cener alles overweldigende vrouwelyke aandoeninge ovcrgeeven deels naar v> oren dringen , om den onnatuurlyken vader om genade te fbeeken, deels met afgryzea terug deinzen. Op den voorgrond ligt een moeder van fmarte nedergezonken, en drukt met een lievige ontroering haar kind ann baaien boezem. (Gy gevoelt deezen fynen en treffenden trek.) Een andere, die digt by haar ftaat, wordt , even gelyk de overige hoop, door een norfchen gerechtsdienaar op een gebiedenden toon terug gewezen ; in 't heengaan ziet zy nog eens met verwenfchingen naar brutus om. Ter linkerzyde ftaan de Romeinen. Hier maakt de mannelyke deftige uitdrukking een treffend kontrast met den vorigen groep der weeklaagende vrouwen. Een ftille verbaasdheid en verwytende afkeuring zyn op hun gelaat gefchilderd. Byzonder fpreekend is de edele Romein, (taande by de achter het blok knielende veroordeelde vloekverwanten van de zoonen van brutus : met beide handen wyst hy op hen, en ziet met een blik van ongenoegen op brutus, dien hy fchynt toeteroepen: „ Deeze dood zy u genoeg! fpaar uwe edele zoonen!" Andere mannen wenden 'er hun aangezicht van af en venvydereu zich, enz. En nu, in 't midden deezer beide groepen de zoonen, en de Gerechtsdienaars, die tot deaannaderende uitvoering van het onherroepeïyk bloedvonnis gereed ftaan. O ! waarom komt gy niet liever hier, en ziet het zelve ? Want van dit hoofdvoorwerp van het tafereel , waaraan fugicr al zyn kunst met het fynfte gevoel vereenigd ten koste heeft gelegd, u een juist denkbeeld te geeven , is waarlyk myn pen niet geknikt. Gy verwacht toch hier geen voorbedachte ver-  OVSU ZYNE BEIDE ZOONEN. 4fc7 verraders des Vaderlands te zien , die in een gemelyken fpyt over het mislukte fchelmftuk hun noodlot niet een verftokte onverfchilligheid afwachten , of zwakke booswichten die in een woedende wanhoop ter dood gaan. Op het eerfte oogenblik, dat ik de teekening zag, liet ik fuger myn ongenoegen blyken, niet omdat hy de ongelukkige misdaadigers zo niet fchilderdc , dat ik het ftrenge vonnis van den rechter en zelfs van den vader geheel en al kon billyken, maar, omdat hy my met een onwederftaanbaare kracht naar deeze jongelingen heenrukte, om hun onherftelbaar verlies te beweenen, dewyl hy my dwong, om den over hen vonnisfende onmensch te vervloeken. Doch vervolgens , en by eene bedaarde overweeging, bewonderde ik juist hierin den kunftenaar en den menfchenkenner tevens, die, daar hy deeze jongelingen op zulk eene wyze vertoonde , zich van den werkzaam en indruk op den aanfchouwer en deszelfs hartelyke deelneeming voor altoos verzekerde. Want waar bleef anders het belangryke der gantfehe daad voor ons, daar wy wel een koele verbaasdheid gevoelen voor het ruuwè heroismus van den vader , maar echter de grootheid van de daad niet bewonderen, noch deeze al te ftrenge zucht voor de gerechtigheid billyken kunnen. Zo en niet anders, moest de Kunftenaar de zoonen fchilderen , om het verheven doel, (indien ik dit anders wel verfta) voor het geheel van zyn tafereel te bereiken; namelyk: in de ziel van den aanfchouwer een met afkeer vermengde verbaasdheid over de ruuwe deugd des vaders, en nog meer het hartelykfte mededogen met de zoonen, deelneeming in hun noodlot en bewondering over hun heldhaftig gedrag in de wre des doods te verwekken. Het zyn twee uitmuntend  49J HET VONNIS VAN BRUTUS tend fchoone Romeinfche Jongelingen, vol manlyke kracht, vol verhevenheid in houding en gelaat, waardig van een volk als de Romeinen bemind te worden] waardig om zoonen van den vader des vaderlands te zyn. De losfe onbedagtzaamheid hunner jeugd wis grooter dan hun misdryf; hunne onervarenheid wierd verrast; hunne aangehitfte eerzucht door de vleijende begoochelingen van den verbannen dwingeland verleid; weggefleept tot een daad, die deeze beide grooie zielen thans verloochenden. Zo ftaan zy daar , genoegzaam geheel ontkleed ; het afgegleeden fchoone gewaad rust flegts nog maar halfop dc heupen. De oudfte, een jongeling met bruine hairen, ftaat met de eene zyde van zynen vader afgekeerd, en wordt door een gerechtsdienaar van agteren gebonden. Met eene onbefchryfelyke verhevenheid in het opgerichte hoofd, wendt hy vol berouw de oogen naar den hemel. Stil en gelaten verwacht hy het ogenblik van den flag des doods op het achter hem ftaande blok. Zyn jon oer broeder, een blonde jongeling, ftaat naast hem. Hét leven is hem nog zo dierbaar. Het doodvonnis verzwakt zyn' moed; hy heeft meer gevoel van den aannaderenden dood. Met de linkerhand vat hy zyn'broèder om den hals , en laat zyn hoofd op deszelfs fchouder in onmacht ncderzinken. De gerechtsdienaars (hunne uitdrukking is gevoellooze onverfchilligheid by eene gehoorzaame dienstvaardigheid) drie halfnaakte beelden , welgefpieroe fterke lichaamen, zyn allen in volle beweeging, om het bevel met allen fpoed uittevoeren. De een bindt den oudften zoon de handen op den rug ; een tweede vat op een geweldige wyze den jonger zoon by de borst, om hem van den oudften afterukken. Een der-  OVER. Zï'NE BEIDE ZOONEN. 499 derde grypt, nedergeoukt ter aarde, naar de aldaar liggende Fa/ces met de eene hand, cn haalt met de andere den byl uit. De groep deezer vyf hoofdbeelden is met zo veel verftand famengellctd; dc beelden op zich zei ven zyn ieder zo juist geteeken.1; zy is zo meesterachtig behandeld ten opzichte van het licht; over het geheel van dezelve is zo veel leven en warmte uitgeftort, dat ik in deeze foort my niet herinneren kan iets gezien te hebben dat dezelve overtreft. Op den achtergrond van liet Schildery ziet men ter rechterzyde den trap van het Capitool, van welken men verfcheiden Romeinen in volle bcweeging ziet afkoomen ; een weinig verder , links af , het treflyk portaal van een tempel. Dan is de achtergrond vlak achter den ftoel van brutus eenigzins open , en ter linker hand ziet men een andere Tempel in profil. De teekening is in roet uitgevoerd en met wit gedekt. Zy is drie Rhynlandfche voeten breed en twee Rhynlandfche voeten hoog. De hoofdfiguur, namelyk de oudfte geheel opgerecht (taande zoon , heeft dertien Rhynlandfche duimen. Het getal van alle de beelden en hoofden, bedraagt zesendertig. Hier hebt gy een uitvoerige befchryving van deeze Teekening. Mogtze u flegts een gedeelte van dat vermaak geeven, waarmede ik ze u mededeele; want de befchouwing derzelve verfchaft my menig aangenaam uur; te meer dat zy my zo levendig aan die onvergeetbaare dagen herinnert, die ik met mynen treflyken vriend fuger te Rome en te Napels zo vergenoegd doorbragt. Voor het overige laat ik u de vergelyking over van deeze teekening, met de door den Heer rehberg zo zeer en zo uitfluitend geroemde fchetzé van den Fran- fehen  500 HET VONNIS VAN BRUTUS ENZ. fcben fchiHer te Rome, betreffende het zelfde onderwerp. Uit afkeer van alle vergelykinge van twee verdienftelyke mannen met eikanderen , in 't byzonder ook, om by myne perfoonlyke vriendfchap voorFUGER zelfs den geringften zweem van partydigheid te vermyden, verbiede ik my zeiven hier te beflisfenl Zoveel ehter mag ik , wat de keuze van het ogenblik der ! betreft, en zo ik vermoede , ook volgens uw :1, beweeren: dat hierin de Franfche Kunftenaar iy den Duitfcher verre ten achteren liaan moet. Want 'de zyne is niet overeenkomftig met de waardigheid van het voorwerp noch met de werking, die liet geval maaken moet. Op deeze fchetze is namelyk het vonnis half voltrokken. Het onthoofde lichaam ligt wel in de fchaduw, doch echter zichtbaar daarj het afgehouwen hoofd wordt den volke door den beul getoond (een walgelyk en afgryzen verwekkend idee, dar alleen allen goeden indruk der gantfehe voorftelling bymy bederft !) De jongere broeder ligt in onmacht, cn wordt van de ' gerechtsdienaars onderfteund , die hem nu ook naar het met broederbloed bevlekte blok zullen fleepen. De Raadsheeren liggen voor de voeten van den onverbidlyken en echter getroffen brutus , omvatten zyne kniën, om voor het leven van den nog overigen .zoon te fmeeken. —— Bellis gy nu zelve ! Ik gevoel by dit bloedtooneel niet dan walging en afgryzen, en dit zal de kunftenaar toch niet hebben willen verwekken. Kom nu ras zelve hier , en rechtvaardig myn onpartydig oordeel! Vaar intusfehen wel! ANF.C-  ANECDOTE VAN lodewyk den XlVdeil' en Zyn' biegtvader, den jesuit le tellier. Getrokken uit de Memoires du duc de saint-siiuon. . üe twee volgende Anecdoten , die de braave duc de saint-simon der vergetelheid onttrokken heeft, verdienen meer dan alle wezenlyke en verdichte verhaaien van Koningsmoorden, en van alle vervolgingen en vcroordeclingcn der Inquifitie , tot eene eeuwige waarschouwing te worden voorgeftcld. I. „ Zy, die geduurende de laatfle ziekte van lodewyk den XlVden altyd om en by hem waren, en de laatfle dagen volftrekt alleen in zyne ziekenkamer doorbragten , geeven ons het volgende als de oorzaak op van die groote cn volkomene gerustheid des gemoeds, •welke deeze Koning by zyn fterven blyken liet." „ De Jefuiten hebben altyd Leeken uit alle Handen* zelfs gehuuwden, onder hunne orde: dit is een bewezen waarheid. Ook is het even zeker, dat desnoijers Staatsfecretaris van lodewyk den XlIIden en meer anderen onder dit getal waren. Deeze Geaffilieerden, zo als meu ze noemde , of aangenomen Leden, moesten denzelfden eed als de Jefuiten afleggen : namelyk in alles,wat flegtsbeftaanbaarwas met hunnen ftand, den Generaal en den Overfte der orde de alleronbepaaldfte gehoorzaamheid te bewyzen. Dc gelofte van armoede en kuischheid zyn zy daardoor verbonden natekomen, mengelw. 1. Deel. Kk ornaat  SOi ANECDOTË van lodewyk den XIV. omdat zy de Orde blindelings alle mogelyke dienften en allen mogelyken byftand verkenen moeten , doch in't byzonder door eene grenzelooze onderwerping aan den Overfte en aan hunnen Biechtvader. Zy moeten de mindere Godsdienstoefeningen , die hunne Biechtvader hert , naar gelegenheid van tyd en denk wyze, voorfchryft, ftiptclyk waarneemen. In alle andere dingen worden zy zeer fcherp nagegaan ; niets mag in hun hart omgaan , niets , wat het ook zy , to: hunne kennis komen , dat zy niet aanftonds huhnefl Biechtvader openbaaren moeten , en , wanneer hei geene gewetensgeheimen zyn , den Overfren, zoras de Biechtvader dit flegts goed vind. Ook moeten zy in alles overeenkomftig het bevel van den Biechtvader en den Overflen zich gedragen, en dat, gelyk bereids gezegd is, met eene volftrekte onderwerping." „ Nu heeft men verzekerd, dat Pater le tellier den Koning, lang voor deszelfs dood, had overgehaald I, om zich op deeze wyze in het Genootfchap der Jefuiten te laaten affilieeren, dat hy hem de daaruit ontftaande zekere aanfpraak op de zaligheid en de daarmede verbonden volkomen aflaat aangeprezen had ; datjiyJieni_ove&\ r»ed had , dat ieder begaane misdaad, hoe groot dezelve ook zyn mogt , en hoe onmcgelyk ook anderszins de herftelling van dezelven voor den zondaar ware, door deeze geheimzinnige belydenis gantfchelyk afgewasfehen , en de zaligheid daardoor onfeilbaar verzekerd was , zo men voor het overige zynen eed flegts getrouw nakwam ; dat verder de Generaal der Orde, met toeftemming des Konings, in dit geheim was betrokken geweest; dat de Koning zyn' eed in handen van den Pater le tellier afgelegd had; dat men inde laatfte dagen zyns levens beiden gehoord had , hoe de een  ÊN ZYN BIEGTVADER DEN JE3UIT LE TELLlER. £09 een deeze verzekering ^bekrachtigd , en de ander zich daarop verlaaten had ; dat de Koning van de Jefuiten de laatfte inzegening van de orde bekwam, als een waar ordensgeestelyke; dat de Pater hem formuliergebeden liet opzeggen , die verder geen twyfel overlieten , en laatstlyk, dat deeze hem een ordenskleed of een byna onmerkbaar teeken , als een foort van fcapulier of fchouderlap, dat men vervolgens nog aan zyn lichaam vond , gegeevcn had. In't kort, de meesten van hen, die altyd by den Koning waren, bleven overtuigd: dat dit Sacrament der boete, 'twelk alleen ten kosten van anderen, namelyk van de Hugenooten , van de Janfenisten en vyanden der Jefuiten , of de getnen, die hen niet toegedaan waren , der verdeedigers namelyk van de rechten des Konings en der Natie tegen de dwingeiandy en alles overheerfchende aanfpraaken van het Roomfche Hof, gefchied was; met dén woord: dat deeze Farifeeuwfche verkleefdheid aan het uiterlyke van de Wetten en aan den fchors van den Godsdienst, in die geduchte ogenblikken, waarin de onfchuld en het waare berouw dikwils fidderen, deeze verbaazende gerustheid des gemoeds by den Koning had te weeggebragt (*). II. (*) Supplement aux Memoires de M. le Duc de SaintSimon, copié fidelement fur le Manu/crit original (a Londres Ê? a Paris i;8o 4 deelen in 8vo.) Tom. I. pag. 8 — 12. De uitgever voegt 'erin een Noot, bi. 10. by: Het gevoelen van den duc de saint-simon wordt in de daad in alle openbaare gefchriften van dien tyd bevestigd: alleen onbrak ons flegts dieswegens een omftandig verhaal. Kk *  5©4 ANF.rnOTF. van mdkwyk den XIV, ., In 't jaar 1710 dwong de behoefte van den Haat den Koning zynen toevlucht te neemen tot nieuwe belastingen, desmarets lloeg de■ Tienden voor, maar lodewyk de XlVde , hoezeer hy ook aan belastingen ■gewoon was, had hier toch een aflchrik van. Zedert langen tyd had hy van niets dan van de uiterfte ellende des volks gehoord; zodanige eene belasting nu in zulk een fchraalcn tyd deed hem zodanig aan , ckt zyne kamerdienaars het verfcheiden dagen agter eikanderen bemerkten ; en dit zyn hartzeer ging zo verre , dat marechal , de eerfle Chirurgyn van den Koning, van wien ik deeze zeer merkwaardige Anecdote vernomen heb , het waagde hem te vraagen naar de reden van deeze droefgeestigheid , die hy aaia hem befpeurd had , en federt eenige dagen zo toegenomen was , dat hy voor 's Konings gezondheid bedugt ivierd. De Koning beleed hem, dathyonuitfpreeklyk veel hartzeer had , doch fchoof de fchuld hiervan op de netelige gefteldheid der Staatszaken. Na verloop van agt of tien zulke droefgeestige dagen , kreeg de Koning zyn gewoone rust weder. Hy riep marechal by zich , en met deezen alleen zynde , zeide hy tot hem: dat, daar hy zich thans weder verligt gevoelde hy gaarne wilde zeggen wat hem zo zeer gekweld' en wat eindelyk zyne kwelling geheel had weggenomen." „ Hierop verhaalde hy aan marechal: dat de uiterfte nood in de Financiën hem reeds tot verbaazende be kistingen gedwongen had, en dat derzelver tegenwoordi ge droevige gefteldheid hem echter nogmaals noodzaak', te.dxc belastingenaanmcrkelyk te verhoogenjbehalven hef  EN ZYN BIEGTVADER. DEN JESUIT LE TELLIER.. 505 het mededogen met zyne onderdaanen, had hem de naauwgezetheid van zyn geweten, om op deeze wyze een ieder van al het zyne te berooven, zeer gekweld; doch eindelyk had hy aan p. le tellier zyne gemoedsbezwaaren ontdekt, die, na eenige dagen tyd van beraad verzogt te hebben, met een Advies der bekwaamlte Doctoren van de Sorbonne by hem gekomen was; 't welk uitdruklyk befliste; dat alle haven en goed van alle zyne onderdaanen hem alleen toebehoorde , en dat, wanneer hy alles nam , hy niets meer dan zyn eigendom nam. ïly wilde niet ontveinzen , dat deeze beflisfing hem zeer verligt, van alle gemoedsbezwaaren bevryd , en hem zyn verlooren rust en tevredenheid volkomen wedergegeeven had." „ marechal was over dit verhaal zo buiten zich zeiven, dat hy geen woord voortbrengen kost. Tot zyn geluk verliet hem de Koning op 't ogenblik; marechal bleef nog een tydlang op dezelfde plaats on-, bcvveeglyk ftaan , en wist nauwlyks , waar hy was. —— Deeze Anecdote , die hy my kort daarop verhaalde, en waarby hy zyne verbaazing niet genoeg kost te kennen geeven, heeft geene uitbreiding nodig. Zy toont , zonder dat men het behoeft te zeggen, wat van een' Koning worden kan, die in handen van zulk een gewetensraad vervalt, en flegts deezen alleen gehoor heeft (*)." (*) Supplement &c. op dezelfde plaats, bl. 29 — 31*  Dl CESCHIEDENIS ALS EEN TAFEREEL DER WISSELVALLIGHEID EN VERGANGKELYKUEID VAN HET ONDERMAANSCHÊ BESCHOUWD. (Uit het Hoogduitsch.) Zolang wy onzen aandacht op voorwerpen der Natuurkunde,, Natuurlyke Gefchiedenis, Stemkunde of on de verfcheiden takken van deeze hoofdftammen vestigen, worden wy van het levendige gevoel van verbaazing, dankbaarheid en aandoening getroffen Door befchouwing en nafpooring van verwondering weggeneept en met den hooglfen graad van het leeven! digjkLntlnifiasme bezield, verheffen wyde goedheid wysheid en almagt van een albeffierend Opperw zen. Maar hoe dikwerf waggelen de grondvesten on zer overtuiging , wanneer wy het veld der m mlchelv ke daaden bewandelen! Welk een verdringend gewoei< Welk een ziedende bruifching van driften en har* tochten ! Deugd en boosheid, list en geweld, in eet geduungen tweeftryd 1 Vanwaar het recht va Despoot, om zyne onderdaanen in knellende keten te kluisteren? Waarom verfpreidt de weelde ov haar verderflyk gif? Vanwaar zulk eene fchreeuwenfc ongelykheid onder het menschdom * Waarom 7 menfchelyke natuur zo zwak , zo afhangklyk ? VVaaT O* ylt alles zo fnelnaar het graf der vergang^kS Dit zyn vragen , welker bëandwoording moeffeJvfc wordt, wanneer hartstochten en fombere luimen namenenden geest gevangen houden, ^ Men  ' J3E ceschiedenis als een tafereel enz. Men treede, aan den leiddraad der gefchiedenis, in den gryzen ouderdom terug, men leeze de jaarboeken der menschheid van hun begin tot op onze tyden : en men zal verbaasd ftaan over de fnelle afwisfeling, over de vcrgangkelykheid der dingen van deeze ondermaanfche waereld. Wien komen hier niet het eerst de Pvomeinen en Grieken voor den geest ? Zekerlyk konden zich de Romeinen van geen' edelen oorlprong beroemen, wanneer wy op de algemeene overleveringen kunnen ftaat maaken. Eene bende van woeste en toomelooze menfchen begaf zich onder de baniere van een' gelukzoeker, om de grenzen van den aangeworven grond hoe langs hoe meer uittebreiden. Deeze woeste hoop zou zich zelve vernield hebben , had niet de wysheid van numa den fpeermet denzikkel verwisfeld, en vervolgens op vreedelievende beginzelen het ftaatsgebouw gegrondvest. Nooit waren de Romeinen zo hoog geltegen, zo niet hunne Koningen zo op elkander gevolgd waren , als zy volgden : de vredelievende Wysgeer op den ruuwen Krygsman. brutus fchenkt zynen medeburgeren de vryheid, en thans eerst ontwaakt de waare Vaderlandsliefde, die de bron van het verhevenfte gevoel, van de edellte daaden wordt. Laat een ander , die zich daartoe geroepen voelt, de voorrechten van denMonarchaalen regeeringsvorm boven den republikeinfchen onderzoeken; laat hy ze vinden en de gantfehe waereld hiervan overtuigen; wy zullen niettemin altoos, zo wel thans als in 't vervolg, het grootfte vermaak genieten, wanneer de Gefchiedenis ons zo menig een edele daad van den vryen Romein verhaalt. Met welk een verheven aandoening KL 4 worden  5oS de ceschiedenis als een tafereel worden wy bezield, wanneer wy een' regulus voor het welzyn des vaderlands den fniartelykften dood zien te gemoet treeden. Een jonius brutus en publicola, een mucius scaevola en coriolanus, eene valeria en veturia, de driehonderd fabiers en cincinnatus , eeii camillus en decius , een faBRiciusen marcellus, een fabius , de s'cipio's en cato's - welke menfchen ! Romeinen , gy noemde u Heeren der waereld- ja, tot zekere tyden toe verdiende gy het te zyn. Gy oefende het lichaam en vormde den geest, mve ftaatsgefleldheid en wetgeeving was voor den toenmaaligen tyd een model van navolgingMaar welk een gebouw wederftaat den vernielenden vinger des tyds ? Niet lange, of wy zien de Romeinen , die eertyds in een alles opofferende zucht voor het vaderland , in mannelyke deugden en ftaridvastigheid van ziel hun geluk en hun' roem zochten, door weelde en verwyfdheid tot zwakke fchaduwbeelden vernederd. Aan die zelfde altaaren , die eertyds de vryheid, den moed en eerlykheid waren toegewyd, zien wy thans de bloode flaaven der wellust, list en boosheid , offeren. Aloude Rome ! Koningin der waereld! waarom verloor gy uw eenvoudig gewaad? Voorheen befliste gy het noodlot der volken ; één woord van u, en — myriaden gehoorzaamden :'en na eenige eeuwen — welke een korte reeks van jaaren tegen zulk eene onwenteling van het Romeinfche Ryk — boog gy uwen flaaffchen nek onder den yzeren fcepter van een' tiberius, van een' caligula, van een' nero ! wierd eindelyk de roof eener woeste horde van Barbaaren, en onder uwe puinhoopen vonden zo veels  DER. WISSELVALLIGHEID EESCHOÜWD. %0~) Ie kinderen van uwe anders bloeijende kunst en wetenfchap, hun graf. Griekenland, gaf den Romeinen Wetten (*), en by deszelfs gefchiedenis wordt ons belang nog meer verhoogd , nog duidelyker de Helling bevestigd : alles is in de gefchiedenis ras voorbygaande. De Grieken waren meer een op zich zelve beflaande natie , meer takken van den zelfden Ham. Dezelfde taal verbond hen met eikanderen (de verfehillende Dialeden komen hier in geene aanmerking. Onder alle Natiën, die ooit leefden , hebben de Grieken , buiten alle tegenfpraak, in een tydvak van eenige eeuwen, den hoogften trap der befchaafdheid bereikt. Reeds vroeg vestigden dc Mufen by hen haaren zetel, reikten eikanderen zusterlyk de hand , om haare lievelingen in het allerheiligfte van haaren tempel intewyden ! De Wetgeeving noemt het Grickfche gebied; haar moederland. De Wetten van draco waren onvolkomen , gelyk alle jonge planten in haaren eerften wasdom. Doch welras wierden zy door solon's geest bevrucht. Zo ging het ook met lycurgus in Sparta ; zyne wetten zyn in haar foort volkomen ; want zyn doelwit, om de Spartaanen oorlogzugtig en gehard te maaken, wierd door dezelven bereikt. Zie de Grieken in de Perfifchc oorlogen ! Zie, hoe eene (*) Dit is ten minden het aangenomen gevoelen : wanj van den Catheder wordt het nog voor en tegen beftredenj gelyk ook in de fchriften van eenige vrymoedige navorj fchers der gefchiedenis.  *ï0 ns geschiedenis als een tafereel eene vuuirige vaderlandsliefde en edele eergierigheid? hen naar het gewoel van het krygsvcld dryft ! Zie een miltmdes op Marathons velden ! Hy zoekt wonden en vreest den dood niet. Zie hem in de gevangenis geworpen, en ftervende zyne vyanden vergeeven' Zulten cn meer anderen , die in verfehillende vakken van menfchelyke werkzaamheid uitmuntten, ftonden aan het hoofd der Grieken. Waarom moest de ze*e op dc Perfen het verderflykst gif in hun hart verfpreiden ? Roem en Rykdom, Pracht en Yyerzucht Eigenbelang, Trotschhcid en Weelde - Gy booze' geesten ondermynde met eene vreesfelyke fnellieid het gebouw der Griekfche grootheid, van den voorfpoed der Grieken In den Pelopohnefifchen oorlog keerden dc Grieken het zwaard, dat zy voor de Barbaaren gewet hadden, tegen hnn eigen ingewanden. pericles cn alcibiades deeden het volk nu naar deeze dan naar geene zyde overhellen , tot dat het eindelyk iu zich zelve verteerde. Dus viel het den MacedoniIchea koning ligt, de verzwakte Grieken te bui-en en zy„e„ zoon alexaNder , tot eene volkomen onderwerping van dezelven , den weg te baanen. Hy, die men met den naam van Groot vereert, fcheen onmiddelbaar door de hand van een God beftierd te worden ; zo fnel en magtig breidde zich zyne heerfchappy tot de verargelegenfte landen uit, en deed de grootfte ryken uit den vollen luister des roenis in den duisteren nacht der vergetelheid wegzinken > Maar hoe lang brandde die fakkel? Nauwiyks was alexander tot zyne manlykc jaaren gekomen, toen de dood deezen zoon der Goden wegrukte , cn met hem verLoof het luchtgebouw zyner menfchelyke magt. Het*  DER. wisselvalligheid beschouwd. 5'h Hetzelfde noodlot der vergangkelykheid wedervaarde het ryk van godefroi van bouillon , van lkibel, cn Ninive , Perfepolis en Ecbatana. De hcdendaegfche Afiatifche Gefchiedenis ftrekt ten bewyze van dezelfde waarheid. De troon van den despoot Hort in puinhoopen te famen , om eenen nieuwen grond tot een ander ftaatsgebouw te leenen. Hoe geducht was het ryk van nebucadnezar ! en zyn tweede erfgenaam zag reeds dit ryk in het Hof der vergankge. Jykheid wegzinken. Hoe vastgegrond , hoe vermogend was de heerfchappy van c*Rus ? hoe ras wierd zy eene fchaduwe van hetgeen zy eertyds geweest was ! Waar is de bloei der Phoeniciërs ? Waar de kunst en vorming der Egyptenaaren te vinden ? Zy ligt onder doode fteenblokken begraavem Onder karel den Vden maakte Spanje aanfpraak op den voorrang boven alle Europeefche landen. En wat is het nu ? Welk een andere gedaante heeft America, zoverre het bekend is, aangenomen? Gelyk het met Staaten |aat, zo is het ook met enkele menfchen gelegen. Ook zy zyn aan de fnelfle wisfelvalligheid en vergangkelykheid onderworpen. Een brutus fneuvelt : antonius zegepraalt ! Op de puinhoopen van zyn geluk bouwt augustus het zyne , om — plaats te maaken voor een' tiberius. De edele germanicus wordt door vergif omgebragt, aristides wordt gebannen ; socrates , piiocion, seneca flierven ! frederik de eenige is niet meer! herder, in zyne Idëen zur Philofophk der gefchichte der menschheit zegt: „ Staat een volk alleen op „ zich  $ïl DSr fiESCHIEDEOTS: ALS EEN TAFfe&EEL INi ^icrj zelf, dan flyt zyn ftempel onder de hand es 0 tyds af komt het met anderen jn gedrang ; dan H - dt* het in den fmeltkroes geworpen, waarin het ?> zyne oorfprongkelyke gedaante allen keus verliest. Zo bouwen wy opys: zo fchryven op de baa- ..ren der zee^ de haaren worden Verilo den, het ys „ l^nelt, en rt|g is ons paleis.eveii„als'onze geda. $ ■,7Ts 'er echter f-en God in de latuur , hy beftaat •„ ook in de lotgevallen der waereld ; want ook de .. mensch is een gedeelte der fchepping , en moet in . zynèw ieste bniteniporigheden en toomelooze harts. „ tochten wetten volgen , die niet minder fchoon en j, voortreflyk zyn dan die, naar welke alle hemel- ca L aardlichaamen zich beweegen."