NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N, VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK» Ifte Deel, Ilde Stuk.  ■  NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N, van WETENSCHAP, KONST en SMAAK. behelzende: i. wysbegeerte en zedekunde. ii. natuurkunde en natuurlyke historie. iii. historiekunde. iv. beschaafde letteren, fraaije kunsten, en mengelwerk. eerste deel, tweede stuk. TE AMSTERDAM, Ey d'erven P. MEIJER en G. WA RN ARS, M D C C X C I I. "7—^   L NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZE DE KUNDE. wysbec. I. Deel. LI   Si5. OVER DE BESTEMMING DER MENSCHEN, EN DEN STAAT DER WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID. Wanneer men in de imren van overdenking de waereld van rondom befchouwt , en over de verfcheiden trappen van befchaafdheid en volkomenheid , waarop de mensch Haat , nadenkt; wanneer men daarby vraagt; op welken trap moest hy ftaan , op welken zou hy wel het_ gelukkigfte zyn ? dan geraakt men in een' doolhof, waar men re vergeefs naar den weldaadigen draad van Ariadne zoekt. De mensch is hier op aarde geplaatst, gelyk een boom , die fterk en friscli in zyne natuurlyke gedaante kan voortwasfen, doch waaruit men ook een fchoonen Vaticaanfchen Apollo fnyden kan. Moet hy een boom blyven of een Apollo worden ? Wanneer is hy het gelukkigfte ? Wie lost ons dit groote raadfel op ? Aan beide kanten ontmoeten wy zwarigheden , die zich met de beftemming van den jnenfch niet laaten overeenbrengen, en die ons nog dieper in deezen doolhof inwikkelen. De Wilde (want wy moeten een' natuurmensch neemen , gelyk hy werkelyk voorhanden is ; de denkbeeldige natuurmensch beftaat alleen in de boeken) de Wilde leeft met zyn familie in een hut, die hy met zyn eigen hand bouwde , is timmerman, bouwmeester, pottebakker, bontwerker , alles te gelyk : hy onderhoudt zich of van zyn vee , dat rondom zyne wandelbaare tent weidt, of hy gaat des morgens op de jacht enzoekt zyn LI a voed-  Jl6 ' over de bestemming der MENSCHENj voedfel voor den volgenden dag. Daar by is hy fterk, gezond, en vrölyk van hart. Behoeften van den geest kent hy niet. Hy hoort geen Opera van Ridder gluk, geen tooneelfpel van shakesjpear, geen concert van vierhonderd gelyk Hemmende fpeeltuigen, doch hy heeft ook naar dit alles geen trek, en brengt zyn namiddag en avond aan een rookend vuur of op een dierenhuid in eene bedaarde werkeloosheid door. Die geen Kaap-wyn, noch Indifche vogelnestjes kent, flaapt zeer gerust, zonder zich den avond te vooren daarmede verzadigd te hebben. Zeg tegen den Wilde : Ellendige ! Ik heb medelydea met u by uwe armzalige melk aan uw fomber koölenvüür ! Zie my aan ! Ik fpyze heden avond aan een tafel die met gerechten uit alle de • vier waerelddeekn bezet is; myn Monarch wenkt my daar by vriendelyk toe ; dm verlustige ik my in een' wellustigen dans aan den arm eener Godin , en flaap op een zyden peutow , om kracht tot nieuwe verlustigingen te feheppen. Hy zal u aanlachgen, zal niet begrypen kunnen waarom gy hem ellendig noemt ; want zyn melk heeft hem uitmuntend wel gefmaakt, en hy zal 'er insgelyks onbcfchryflyk gerust op flaapen. Zo ligt laat" zich de Wilde niet ongelukkig maaken. Hy kent geene rust. moordende eerzucht, geen hartzeer van miskende verdiende , geen kwellende vrees om by de waereld ten fchande te worden ; geen norfche blik van zynen Monarch, van deszelfs Minister of van zyne Overheden, maakt hem ongelukkig; hy heeft geen llapeloozen nacht, wanneer men hem heden in een gezellchap voor een man van geen vernuft, en gisteren voor een man van weinig verftand gehouden heeft ; hy wringt ' niet wanhoopeod de handen , wanneer «yn projeft/, waar-  WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID. 51? Waaraan de zweetdroppelen van zo veele maanden hangen, met verachting verworpen wordt; in 't kort hy heeft al!e die menigvuldige opene toegangen niet, waardoor hy ongelukkig gemaakt kan worden, als de befchaafde mensch. Hy is aan zyn gantfché lichaam onkwetsbaar, als Achilles ; flegts aan de verfenen is een zwakke plaats, en zulk een vlak wordt zelden getroffen. Neem hem zyne vrouw, zyn vee, zyn tent af; eerst dan is hy ongelukkig. De befchaafde mensch daarentegen jaagt zich dikwils midden in den fchoot van den overvloed en hoogheid eenen kogel door het hoofd. Hy kent uwe verfynde vermaaken' niet; maar hy bezit zeker negatief geluk; hy is niet ongelukkig. Onbefchryflyk veel voor een fchepfel , van wlen rousseau met veel waarheid zegt: Sonfrir eft la première cJiofe qu'il doit apprendre , &f celle qiiü aura le plus grand befoin de favoir (*). Zo verre gaat alles voortreflyk by den Wilde, geheel overcenkomftig met zyne beltemming; doch nu zullen wy hem eens van een anderen kant befehouwen. Zyn geest is in zyn fterk en gezond lichaam buitengemeen klein en zwak. Hy is een kind in verfiand, en dikwils even zo hulpeloos. De kwaadaartïge Aap ontdekt in den nacht zyn ligt opgeflaagen hut , en fielt hem aan alle de ongemakken van het wedex bloot, zonder dat hy zich tegen deszelfs aanvallen beveiligen kan. Daarby is hy wraakgierig en bloeddorftig, en foltert zyn' gevangen vyand onder de wreedfte pynigingen ter dood. Zyn God is een bulbak, (*) Lyden te verdraagen is het eerst dat de mensch leeren moet ; is dat, wat by het meest nodig zal hebben te weeten. LI 3  5l§ OVER DE BESTEMMING DER MENSCIIEN , bak , een Hang, een oud man, die op een hooge» berg woont, en by wien hy na zyn dood komt, indien hy veele vyanden heeft doen fueuvelen. Hy kent de edelile vermaaken des levens niet; hy kent de planeet niet, waarop hy woont; hy is onbekwaam om deszelfs heerlykite gefthenke» te genieten; hy kromt . zich in zyn enge wooning als een worm, die op een fchoonen vruchtboom woont, en flegts aan de bladeren knaagt. Neem hem nog een klein weinig van zyne geestige volkomenheden af, en hy is een aiïchuuwlyke Aap , die in bosfehen woont, en op vier pooten rondloopt. 'Er is flegts een zeer geringe afftand tusfchen hem en den Baviaan. Is dit de beftemming van den mensch ? Is dit de trap der volkomenheid , waarop hy liaan moet ? Neen , onmogelyk ! In het dier zou het vermogen woonen, om een halfgod te worden , en hy zou dier blyven ? Welk een tegenflrydigheid ! Kom, laat ons hem op een anderen trap'zoeken ! Treed dan te voorfchyn, J'cboon gevormde Apollo, befchaafde man der waereld, Voedfteirllng' der hoogstmogelyke befchaafdheid! Leer ons, of dceze hooge trap uwer vorming de waarezy waarop het menschdom liaan moet; maar verblind ons niet door een fchoonfchynende oppervlakte , geef ons waarheid ! Heerlyk en groot is uw uitwendig geluk. Met ontzag en eerbied naderen wy uw paleis , waarin fchoonheid en gemak zich overal in gelyke maate voor ons oog opdoen; doch gy zelve zyt 'er het grootfte fieraad van. De fchoone evenredigheid van uw lichaam wordt door een bevallig gewaad nog onbefchryflyk verhoogd; uwe welgevormde hairlokken ontwikkelen nieuwe fchoonlieden in uw gu.;at. Doch mv geest is nog veel volko.mener. Met  WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID. 519 Met een ihellen opflag van het oog overziet hy de fchoonheden der Natuur , de inrichting van het waereldgebouw, gevoelt de aandoeningen van de verfynde vermaaken des levens, van de weldaadigheid , van de vriendfchap, van de liefde in vollen maate. óVoedfterling der Befchaafdheid, hoe fchoon zyt gy van lichaam en van geest! En deeze fchoone fterveling wordt naar evenredigheid zyner waarde behandeld. Hy rust op zyden peuluwen, geniet de fynfte en fmaakelykfte fpyfen, drinkt de geurigfte en prikkelendfte dranken, hy arbeidt alleen met een opgehelderden en veel omvattcnden geest , en zyn fchoon lichaamsgeftel wordt zonder gevaar en vermoeijing op zagte voertuigen van de eene naar de andere plaats geleid. Dat heet eerst leven , en het leven te genieten! maar als ons gezicht ons niet bedriegt , dan is uw wang bleek, en uw oog zonder vuur. Vanwaar deeze bleekheid , deeze zichtbaare zwakte by zulk een heerlyk leven ? ó Droevige , ó fchriklyke ondervinding! Even dit heerlyke leven put de beste krachten zyns lichaams uit, even deeze wellustige peuluwen maaken hem zwak en ellendig , even deeze kittelende fpyzen zyn een onmerkbaar gif, die hem duizend ziekten en fmarten veroorzaaken , even deeze prikkelende dranken verltompen zyne zielsvermogens, even dit fchrander diepdenken,van den geest mat hem af, berooft hem van de vrolykheid , en flyt zyn lichaam ; in 't kort zyn geheele verfynde befchaafdheid zet voor de ellende deur en venfters open , om van duizend verfchillende zyden by hem integaan. Gy hebt een flegten handel gedreven; gy hebt voor zyden peuluwen, een heerlyken maaltyd, een bevalligen omgang, de tterkte uwes lichaams en uwe gezondLl 4 heid  0t? OVER DE BESTEMMING DER MENSCHEN, heid verkogt; gy hebt voor eeu diepnavorfchenden, fyngevoelenden geest de vrolykheid en rust uwes har. ten gegeven. Ongelukkige , gy zyt deer]yk bedro. gen ! Doe-den koop nog te niet , als het u mogelyk IS ! Gy hebt voor een glansryken fchyn een waar geluk gegeven i Uwe ruiling zal u een ziekelyk leven, en een vroegtydigen dood bereiden. Zou dit dan de beftemming des menfchen , zou dit de waare trap van het geluk en de volkomenheid zyn , waarop hy Maan moet? Moet hy de edellle goederen van den mensch: Sterkte , gezondheid en vrolykheid , voor zyne befchaafdheid verwisfelen ? Onmogelyk, onmogelyk 1 Onmogelyk riepen wy reeds te vooren, toen wy de ellende des geestes van den Wilde zagen; zo roepen wy ook nu nog by het aanfchouwen van de lichaamclyke en geestelyke ellende van den befchaafden mensch. Een fchriklyke keuze blyft ons over. Volkomenheid van lichaam of van geest. WTaarnaar zullen wy grypen ? Duizenden hoor ik reeds roepen : naar volkomenheid des geestes ! Doch wat is een hooggevormde geest in een ellendig en verzwakt lichaam? Overal tegenflrydigheid ! De mensch is tot denken verordend, en wanneer hy deeze beltemming vervult, dan flyt hy zich zeiven af. De heerlykfic en fmaake' lykfte gerechten liaan op hem te wachten , en wanneer hy zyn trek met derzelver genot wil verzadigen , dan verzwakt hy zyn wezen en vergiftigt zyne krachten. De liefde is zyn vuurigst, zyn doortintelendst gevoel, dat hem de aarde ten hemel kan maaken; en wanneer hy deeze drift naar zynen lust bevredigt, dan vernielt zy zyne lichaamskrachten en begraaft hem voor den tyd. Rampzalige fteryeling , gy zyt hier op deeze aarde ge-  Woestheid en beschaafdheid. 521 geplaatst, alwaar nergens een behaaglyk oord voor u te vinden is. Wanneer gy op deeze zyde zagt rust, wordt gy aan de andere door doornen verfchcurd; wanneer gy uwen geest ter volkomenheid vormt , dan ondcrmynt gy ongemerkt uw lichaam. Onzalig lot van het menschdom! Wat zal de arme fterveling doen? Zal hy gedachteloos achter zyn vee trekken en goedsmoeds zyn , of de afftanden der ftarren bereekcnen, en vol fombere zwaarmoedigheid de handen wringen ? Zal hy in zyn hut van gedroogde vis leeven, en fterk zyn als een reus , of na den maaltyd een vomitif in wyn neemen , om van nieuws te kunnen eeten en daarby aan een koliek te fterven ? Hier hoor ik weder onbcfchryflyk veele ftemmcn fchreeuwen : geen van beiden, de middenmaat! dat luidt fchoon; maar is'er een middenmaat in de befchaafdheid ? Blyft de mensch ergeus op een middentrap derzelve ftaan ? De Natuurmensch alleen blyft wat hy is; de Beduine in Arabiën is nog heden , wat hy, vóór eeuwen , ten tyde van Ismaël was. Doch wanneer hy flegts op den eerden trap der befchaafdheid ftaat, dan klimt hy in 't oneindige voort,zonder zich om den middenweg te bekommeren. De Romeinen waren mogelyk ten tyde, toen hunne Veldheercn na den gefloten vrede achter den ploeg gingen, op den middentrap der befchaafdheid ; maar bleven zy het? Bleef het ergens een volk in de waereld? De Franschman, die ten tyde van HENDR.iK.dea IVden zyn hoentje in zyn pot had, moest 'er wel ras een kalkoen in hebben, en van deezen kalkoen moest eindelyk een faifant worden. Zo klimt de mensch van nooddruft tot gemak, van gemak tot weelde , en by ieder fchrede ontfpruit een nieuwe ellende onder zyne voeten. LI 5 Waar-  522 OVER DE BESTEMMING DER MENSCHEN, Waarheen zal zich dan de arme fterveling wenden? In eiken fonn hier op aarde past hy flegts half, in geenen geheel. In deezen wordt zyn lichaam 'gedrukt , in eene anderen zyn geest. Arm, verhaten fchepfel zonder bly vende plaats , zonder vaderland ? Elk dier is op deeze aarde aan zyne plaats; de mensch , het voortrcflykfle dier , niet. In welk een doolhof voert ons dit om! Waar vinden wy een uitkomst ? Waar is een leidende draad ? Of is 'er geen leiddraad te vinden ? Ja 'er is een , zy heet : Onflerflykheid. ó Zy leenigr, zy troost, zy voert ons uit den fchriklykflen doolhof. De formen , waarin wy pasfcn, worden niet hier gegooten; ginds, ginds zyn zy. Hier is geene hoofdbeftémining , geen doel voor de menfchen; hier is middel, hier is weg. Pasten wy geheel en al in de formen hier op aarde , wie zou dan nerven willen ? De gedachte dat wy eens deeze heerlyke plaats , waar wy zelfs niets meer te begeeren hadden , verhaten moesten , zou ons van onze jeugd af aan kwellen. De beftemming der menfchen hier op aarde is : zich voortebereiden tot die formen, welke ginds op ons wachten. En dit kunnen wy op ieder trap doen, als Huron, en als befchaafde hoveling. Daarheen moet dus de verhaten fterveling zyn oog wenden, wanneer hy in dit leven hier op aarde tégefti ftrydighèderi ontmoet, die ginds opgelost worden. DAir vindt hy een' vader en een vaderland. De braave foldaat zal toch gaarne op eene onaaugenaame post ftaan, waar zyn veldheer hem geplaatst had, fchoon hy ook niet wceten mogt, waartoe dit juist dient; hy zal het des te eerder doen, wanneer hy reeds van verre een fchopn land ziet, alwaar hy ras z-al intrekken, en in rust cn overvloei; leevca. Maar lil  WOESTHEID EN BESCHAAFDHEID. 52J Maar ook dit geduurig, gedachteloos hecnftarren naar het gindfche land, terwyl wy ons nog in het tegenwoordige bevinden , zou van weinig vrucht zyn. De dienstmaagd zelf lacht met recht om den ouden Wysgeer, die onbeweeglyk naar de ftarren kykt, en daardoor op de aarde in een groef valt. Wy hebben rondom ons zo veel te befchouwen, dat ons nuttig en dienflig is. Laat ons , zo goed als mogelyk is , in dien form trachten te pasfen, die ons het beste voegt. Mogelyk kunnen wy 'er meer dan half, mogelyk voor twee derden in pasfen. Hy is zekerlyk de volkomenfte mensch , die in den hem aangewezen form, hy ftaa. dan op welken trap hy wil, met lyf en ziel het beste past. Dit is reeds een heerlyke zaak hier op aarde I En de mensch kan veel. Hy kan zelfs op den hoogden trap der befchaafdheid en weelde, waar deeze beiden in het ryk der dwaasheid overduizelen, met dezelven zekere bevalligheid verbinden , die ze vergeeflyker maakt. Een voorbeeld daarvan zal dit opftel , dat het onderwerp in geenen deele uitgeput heeft, waarvan het flegts een mager fcelet is, en dat een meer volkomen hand vordert om in zyne gautfche kracht voorgefteld te worden, beiluiten. Men herinnère zich echter, dat de volgende Anecdote geen betrekking heeft op deeze verhandeling in haar geheel , maar flegts een bewys moet opleveren , hoe de mensch , zelfs op den hoogden trap der befchaafdheid , waar hy het minst fchynt te bchooren , de weelde verdraaglykst kan maaken. Een Brit nodigde een aantal zyner vrienden op een glas punsch. In plaats van ze in een zaal te brengen, toen zy verfcheenen, bragt hy ze naar buiten in zyne groote en prachtige tuinen. Hier vonden zy onder het  524 OVER DE BESTEMMING DER MENSCHEN, ENZ, het fchaduw der lommer van digt in een getakt boomen een groot marmeren -bekken, dat, in plaatfe van bronwater , tot aan den rand met punseh gevuld was. In t midden deezer kostelyke zee hg een zil veren boot, waarin een fchoone bevallige jongeling met vleugelen , met boog en pylen, en als een Amor gekleed, rond zwemt. Hy droeg in zyne hand, in phatze van een riem, een gouden punschlepel. Met deezen vaart hy by de gasten om, en vult hunne kastallen beekers, zo dikwils zy geledigd zyn, van nieuw. Zo handelt de Brit. De Perfiaan fmelt paerlen in wynëdik, en drinkt ze pp. De Roman hat fchotelen met paauwentongen OP zy„e tafel brengen. Waar is d.weelde bejtoorïy- kC1 l Waar doet V de befchaafdheid grooter eere aan? OVER  OVER. HET H U W L Y K IN DEN STAAT DER NATUUR , EN IN DE EERSTE BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY (*). Alles verkondigt ons , dat het voortduurender wezens het groote doelwit van den Schepper der Natuur was. ■ Het gantfche Geheelal wordt ieder ogenblik veranderd en vernieuwd ; niets vergaat geheel, en uit de fchynbaare vernietiging komt eene nieuwe fchepping te voorfchyn. Deeze wet is altydduurend en onverandcrlyk, en federt de fchepping is 'er geen deeltje der ftoffe minder op de aarde. Ware niet ieder kevend wezen met de bekwaamheid en zucht om zich voorttcplanten begaafd geworden , dan zou het waereldgebouw onvolkomen geweest , alle fchcpfelen zouden in het eerfte genacht reeds zyn weggeflorven , en de Schepper had zonder ophouden nieuwe leevende wezens moeten voortbrengen. Het is verwonderingswaardig, dat alle die werkzaamheden, welke de voortduuring van ons befiaan ten oogmerk hebben, van 't vermaak vergezeld worden, en 'er is geen Individu te vinden, dat niet de behoefte gevoelt over zyn beftaan te waaken, dat niet eenige aangenaa- me (*) Deeze proeve is het fragment van een werk, dat de Academie te Chalons, fur Marne , toen deeze eene eereprys voor de beste verhandeling over dit onderwerp uitloofde, toegezonden was, en verworpen wierd, om» dat de fehryver tegen eenige vooroordeelen zyne ftemme te luid verheft had.  5ï6 OVER HET HUWLYK IN DEN STAAT DER me zinlyke gewaarwordingen daarby ondervindt , Wanneer het dier van honger of brandende dorst gekweld wordt, met welk een greetige wellust fto *X «h op het voedfel dat zyn leven onderhoudt me welk een vermaak ftorpt hy het hem verfrisfchende water! Is 'er eene behoefte, die zyne zinnen ttJk ontrust en hem als buiten zich zeiven voert; o, dan ^t de hefde. Deeze woedende hartstocht,'do we ke hetgeheelal beftaat, door welke alle Wezens zich vermenigvuldigen , was voor alles wat leven ademt , zo wezenlyk noodzakelyk , dat 'er geen vermaak genoeg met het werk der voortplanting konde verknocht worden. Met welk een vuur bezielt deeze hartstocht alle wezens 1 Wanneer zy het in hun bmnenfte voelen woeden, dan fchynen zy een nieuw beftaan te gemeten , en de lucht weergalmt van hun gefchrei, van hun vrolyk gezang. Hunne beweegingen drukken de levendigheid hunner begeerte uit zydwaalen en loopen rond, doorvvaaden de fnelfte ftroomen klauteren de fteilfte bergen oP , fp«ngCQ yeelmoed.ger, behendiger en ftouterdan anders, over de gevaarlykfte afgronden ; niets fchrikt hen af, niets kan hen terug houden. Van den overvloed des levens gekweld, zoeken zy met heete drift eikanderen op, en branden van begeerte om eikanderen onderling ten dienst te Maan. Buitengemeen fterk moet de drift ter voortplanting by t vrouwlyk gedacht zyn om ?;en te heweegen in iets te bewilligen, waarvan zy alleen de gevolgen, ongemakken en gevaaren draagen moeten. Doch het is ook tevens waar, dat in den Haat der Natuur, de vrou-  NATUtTREN IN DE BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY. J2.7 vrouwen, die veel fterker zyn, zeer weinig ongemak van haare bevalling hebben ; men befchouwe flegts eenmaal die tallooze menigte van dieren , welke de aarde en lucht bevolken, en men zal aldaar dezelfde Jtracht, denzelfden moe I , dezelfde behendigheid by de zwangere wyfjes vinden , als by de niet bevruchten. Zy bly ven zich zeiven genoegzaam gelyk, en de vogel fchynt even zo fael als anders te kunnen vliegen , het dier even ras te loopen. Wanneer twee fchepfels van eenerlei ras , die van de zucht ter voortplanting worden aangeprikkeld , eikanderen ontmoeten ; dan paaren zy, en de behoefte der natuur is hier alleen de toereikende grond. Het mannetje doet den cerflen flap, en het wyfje neemt naar welgevallen zyne Jiefkoozingen aan, of wyst ze van de hand. De Natuur fchonk haar , fchoon het zwakkere deel zynde, genoegzaame krachten, om zich, wanneer zy wilde, tegen ieder aanval te befchermen; want anders zou de vrywilligfle daad een gedwongen fpel geworden zyn, en de wil der Natuur ware overtreeden geweest. Het vrouwtje moet het ogenblik der paaring bepaalen, want zy alleen kan zich zeiven en haaren toefland het best beoordeelen. Zy mag nu lust hebben om aan den trek van het mannetje te beandwoorden of niet, zy wyst hem toch altyd in den beginne af, doch niet altoos even fterk , niet altoos even ernftig; geVoelt zy zich aangeprikkeld om te paaren , dan weigert zy flegts in fchyn , dan zyn haare afwyzingen flegts lokaazen, om het ogenblik der genieting des te genoegelyker te fmaaken. Deeze foort van koketterie is by de dieren een eeuwige en onveranderlyke wet, 't welk men als een noodzakelyk voorfpel moet aanzien ÜOt een gewigtig werk 3 dat niet vruchteloos zyn moest. Wan-  525 OVER. HET HUWLYK IN DEN STAAT DER Wanneer de algoede Natuur haar rouwkleed aflegt om zich in het luisterrykfle gewaad te kleeden , wan! neer de boomcn met bloefems , de weiden met een groen tapyt verfierd zyn , wanneer alles wat leeft om ftryd al juichende de terugkomst der Lente viert, fluipt dan zachtjes in een digi bewasfen boschje , en befchouw den zwerm der vogelen , die , door eene ontwaakte begeerte gekweld , in eene vryc vlucht elkander vrolyk aanlokken.' Van tak tot tak vliegen zy' rond en het wyfje geeft den toon. Vliegt zy in de toppen van een boom , terflond volgt haar het manneije; daalt zy op de weiden neder om haar voedfel te zoeken , fnel vliegt hy haar na ; trippelt zy naar den oever van een 'beek , om haar dorst in de zilvere bron telesfchen, terflond is ook het mannetje daar, die, zo lang het jaargety der liefde duurt, haar geen ogenblik verlaat. Als haar flaaf voert zy hem met zich, en het loon zyner beftendigheid is het verlof om gelukkig te zyn, de bewilliging der laatfle gunstbetuiging. Slechts dan eerst, wanneer zy bekwaam zyn het doel hunner vereeniging te vervullen , boeten zy onderling hunne lusten, en wachten daartoe den noodigen ouderdom af, zonder denzelven voortekomen. De verbeeldingskracht , die wy befchaafde fchepfelen zo veel heerfchappy inruimen , is voor hen een niets. Onbedekt zyn hunne lichaamlyke aantreklykheden; en echter zien zy eikanderen, zonder eenigen trek te gegevoelen , verlieven , wanneer het tyd is , hebben daartoe hunne beftemde jaartydcn, en zyn niet altyd, gelyk wy, daartoe gereed. In den winter, wanneer de vloeibaare lichaamen verftyven , de zweetgaten zich famentrekken, leert hen de Natuur, datzy geen overtollig vuur hebben , en zy gevoelen dan geene neiging ■ om het wegtefchenken. Dat  kat UUR. ËN ïn DE beginselen der maat sc happy. 5^9 Dat de menfchen in alle jaargetyden de liefde pleegen , dat zy, by duizenden in eene kleine ruimte faamgedrongen , altyd met hunne echtgenooten linnen leven, hunne dagen in ledigheid en wellust doorbrengen , de ftrengheid der koude door een kunftig vuur verminderen , zich door geestige dranken en aangezette fpyzen verhitten , en altyd van de beelden der weelde en wellust omringd zyn — is een teeken dat zy zeer verre van de Natuur zyn afgeweken , dat zy zeer weinig naar derzelver voorfchriften leeven. Altyd zyn verbeeldingskracht en zinnen by hen ontvlamd , altyd vorderen deesen bevrediging. Niet hunne krachten , maar hunne begeerten kennen geene paaien ; ook moeten zy het misbruik , dat zy van de ontfangen gaven maaken, duur genoeg betaalen, moeten reeds vrceg ophouden de zoetfte geneugtens der liefde te fmaaken, en betreuren reeds in hunne beste jaaren het verlies van kracht en gezondheid. Onder de dieren is 'er geene onvruchtbaare vereeniging. Het jaargetyde leert hun , wanneer het tyd is om te paaren, en vliegt nooit voorby, zonder dat hei wyfje gebroeid of geworpen heeft. Zy kennen daartoe geene andere dan natuurlyke middelen, kennen die ftrafbaare en vruchtelooze vermaaken niet, die den wil deiNatuur hoonen, en de verdelging van het menfchelyk geflacht naar zich fleepen. Hetjaargety der liefde brengen zy met Itoeijeren door. Ieder Individu haakt om zyne lusten te voldoen, en, wanneer 'er meerderen naar één voorwerp dingen , dan vechten zy 'er met drilt om , doch trekken allen tevens terug, zoras het wyfje haare keuze gedaan heeft, en laaten den overwinnaai 111 wyskeg. I. Deel. Mm het  53=> OVER HET HUWLYK I?f DEN STAAT DER. het rustig bezit zyner gr de. Ieder paartje blyft ia, zyne liefde getrouw en beüendig. Heeft het wyfje ontfangen, dan laat zy de bezwangering niet meer toe ; want deeze op en voor zich zelve onnutte vermaskert konden de vrucht, die zy draagt, fchadelyk worden. Ieder wyfje is het mannetje gelyk ; en fchoonheid, dat denkbeeldig ding, dat even zo verfcheiden in zyn aart is als het de menfehen zyn , kennen zy volftrekt niet. Alle dieren van eencrleie foort zyn in kleur, behendigheid en fterkte eikanderen gelyk. Men bemerkt by hen die phyfieke verfcheidenheden niet, welke de zeden, gewoonten, en gezellige gebruiken by den mensch voortbrengen. Van rang, aanzien en vermogen , welker beftaan of gemis by ons den echtband knoopen of verhinderen, hebben zy het geringde denkbeeld niet. Alle familiën vermengen zich , om flegts ééne uittemaaken , en alles genieten zy gemeenfchaplyk. Zo lang de verbindtenis van het mannetje met het wyfje duurt, heerscht hy zo weinig over haar, als zy over hem. Derzelver raagt is gelyk, en ieder van hen arbeidt aan de bereiding van het nestje , om de jongen te ontfangen en te bewaaren. Zyn zy uitgebroeid, dan zoekt de een na den andere voed lel voor het jonge gebroed, en het mannetje vliegt zonder op. houden af en aan , brengt met een onvermoeide vlyt het voeder aan, terwyl het wyfje de jongen verwarmt, en hen door haar vuur bezielt. Vangen de kleinen aan hunne krachten buiten bet nest te beproeven, dan vergezellen hen de vader en moeder, leiden hunna vlucht, toonen hen de noodigfte middelen om voedfel 1  natuur. en inde beginselen d£r maatsckappy. 53* i'oedfd te vinden, lceren hen hunne vyamf.n ken ".en .en vlieden , laaten hen eindelyk aan zich zeiven over, en fcheiden insgelyks van eikanderen , om weder in een onafhanglyke vryheid te lecven. ■ Was 'er ooit eene hartstocht, die vyandin van allen dwang ware, die ieder boeijen, welke men haar wilde aanleggén , dreigde te verfcheuren , zo was het de liefde. Doch de mensch, die alles aan zekere regelen enderworpen heeft , wilde ook deeze woedende drift in boeijens gekluisterd hebben. Hy deelde de vrouwen onder zich, gelyk hy reeds voorheen den eigendom onder zich had afgedeeld ; — ja , wat zegge- ik? hy befchouwde de vrouw als het kostbaarfte eigendom , dat hy verkrygen kost. Dezelfde geest, die hem tot heer des velds , tot bezitter zyner eigendommen gemaakt had , gaf hem ook een volftrekt recht over zyne gaede , en verzekerde hem een uit* fluitend bezit van dezelve. Niets in gemeenfchap% wiercl zyn zinfpreuk, en naar deezen grondregel richtte hy het gebouw des gezelligen levens op. Het is ook buiten alle tegenfpraak zeker , dat de gemeenfchap der vrouwen bittere gevolgen zou gehad! hebben , dat zy gelegenheid tot onophoudelyke gefchillen en oneenigheden zou gegeeven hebben. De yverzucht zou onder mcnfchen, die op een kleinen plek der aarde byeengedrongen geleefd hadden, de fchriklykfte en bloedigfte tooneelen hebben opgeleverd. De aangenaamfte, weldaadigfte band, dis band j welke de kracht en fteun der mcnfchelyke maatfehappy is, zou de alvernielendlte plaag voor hen geworden zyn. Door een gcmeeutchaplyk genot def vrouwen zou verwarring ontdaan zyn, zou het vaderlyk recht onzeker gemaakt zyn geworden, en uieuiaiul Mm* zg«  53* OVER HET HUWLYIC IN DEN STAAT DER. zou de vruchten als de zynen hebben willen erkennen , die ook een ander konden toebehooren. Zonder fteun , zonder befcherming zouden de kinderen de moeders alleen tot een last geworden zyn, en deezen zouden welras eene plicht verdrooten hebben, waaraan zy geen deelneemers gehad hadden, 't welk ontelbaare kwaade gevolgen naar zich zou gefleept hebben. Noodzakelykheid gaf dus ook een deel der liefde wetten, welke in den beginne zekerlyk niet bezwaarlyk waren. Ieder geflacht had in zyne keuze een vrye hand , en de verbindtenis was voor hun leven. Man en Vrouw beloofden elkander wederkeerige trouwe en onkreukbaare liefde , en kenden de kunst nog niet, om hunne eeden vruchteloos te maaken. Het huwlyk was eene plechtige, openbaare daad, en dat zy dit was, is billyk en pryfelyk, want daar door kreeg de ftam , waartoe de nieuwgetrouwden behoorden, van de verbindtenis van twee zyner medeleden bericht, en wierd dus in ftaat gefteld om hen de fchuldige achting te betoonen. Deeze gewigtige daad wierd altyd met pracht en vrolykheid gevierd , en de echtverbindtenis van twee medeleden van den ftaat was eene merkwaardige gebeurtenis, waarop ieder het oog had. Deeze jonggetrouwden kregen nu een grooter werkkring , wierden voor di maatfchappy gewigtiger, achtingswaardiger , en met deelneeming befchouwde men hen als de fcheppers eener mogelyk talryke nakomelingfchap. Wat is in de waereld ook achtenswaardiger, dan zynsgelyken het leven te geeven, en den ftaat burgers te leveren ? Hoe edel is het werk der voortplanting in het oog van den waereldbefchouvver en van den waarneemer der Natuur! De  NATUUR EN IN DE BEGINSELEN DER MAATSCHAP PY. 533 De ruuwfte, wildfte volken waren niet ongevoelig voor de liefde , en de dag eener echtverbintenis was hen plechtiger, nog aaugenaamer dan de dag, waarop zy hunne vyanden overwonnen hadden. Zy vierden dien met plechtige dansfen en met fpeelen. Een tafereel der plechtigheden, die onder de oude volken by huwlyksfeesten gebruikelyk waren , zou, denk ik, het grootfte deel myner leezers niet onaangenaam zyn , omdat men zich gaarne in de voorleeden tyden terug plaatst, en in alles belang ftelt, wat den (tempel der oudheid draagt. Intusfchen zou dit my te ver van myu plan doen afwyken , en het zy my flegts geoorloofd hier in 't voorbygaan aanteroeren: dat deeze gebruiklyke plegtigheden , hoe verfchillend zy ook van eikanderen waren , echter in den grond op hetzelfde uitliepen , en een en hetzelfde doelwit hadden. De gefcheaken , die men de gehuuwden op zekere plaatfen gaf, de voor henbeflemde kleeding, de zinnebeeldige teekenen, die vóór hen gedraagen wierden, de lofzangen die gezongen wierden, de inwyding van het bruilofts vertrek, de plengingen , dit alles waren geene nietsbeteekenende plegtigheden ; maar zy hadden een zedelyk doel, leerden de gehuuwden hunne plichten kennen , leerden de vrouw zich met haar, huishouden bezig te houden, werkzaam, vlytig en kuisch te zyn , haare kinderen wel optevoeden , en haaren man te beminnen en hoog te fchatten. Den man fteldan zy het tot een plicht voor , zyne vrouw en kinderen te beminnen, hen te befchermen en te voeden. Gelyk moesten zy denken, gelyk handelen, en over 't algemeen in eendragt leeven. De overige formaliteiten by zulk eene verbindtenis Mm 3 waren  534- OVER. HET HUWLYK IN DEN STAAT DER Warén natuurlyker wyze zeer eenvoudig. Dewyl men toen de fchryfkunst nog niet verftoöd , nam de goede tröflw en het geloof de plaats van het contract in , en het geflooteu verdrag had niet veel om 't lyf, dewyl de vrouw niets tot uitzet kreeg en de man flegts zeer Weinig. Was hy een Jager: dan kreeg hyboogenpylen; was hy een herder: dan kreeg hy eenig vee. Hierby een hut , een dierenhuid en lompe aarde vaten . dit was zyn gantfche rykdom. Sterkte, behendigheid ■en moed, waren het erfdeel hunner kinderen. Daar hunne behoeften zo weinig waren, hadden zy ook niet veel van noden om een talryke familie te onderhouden, en men vond geen man , die niet getrouwd en veele kindërs geteeld had. Afkeer van het hnwelyk kende men niet, omdat men inden echt het gelukkigst leefde, omdat het genot van het vermaak buiten het* zelve niet mogelyk was, omdat het de heiligde pligt was, den daat en het vaderland kindereu te geeven. De man was het geëerbiedigde opperhoofd zyner familie , en zyn gezag en magt, even zo billyk als noodzakelyk, zonder grenszen. In het verdrag , dnt man én vrouw aangingen , moest het eene deel de overhand hebben, enhy, die deukt, dat onder twee pérfoónën, die vcrecnïgd leeven, waar de een met de andere op het naaiiwftc verbonden is, die eigenbelang en hartstochten hebben , eene volkomens gelykheid in aanzien en magt zyn kan , die, zeg ik, "kent het rnenschlyke hart zeer weinig. Onvermydelyk zyn het Vfrichil in denkwyze , tegenfpraak , misverftand en huislyke oneenigheden , die nooit aan het dag. Jicht komen, en tot welker bemiddeling men nooit een derden roepen zal. Noodzake'yk moet dus een V3n beiden de overhand hebben , en wiea komt dit toe?  NATUUR EN IN DE BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY. 535 toe? Den man; want hy is het fterkcr deel, is van'eene duurzaamer gezondheid, en aan veelminder onpaslykheden onderworpen van hier zyne recto ten, die geen tegenfpraak dulden (*}. . Van deeze zyne rechten maakte hy voorheen gecji flegt gebruik; want zyn hart was zuiver en nog niet bedorven door het vermomde kwaad des gczclligen levens. Hy had liefde en achting voor zyne vrouw en kinderen, en zy zegenden hem daarvoor. Wederkerige tederheid en.liefde maakten den echt tot een hemel. Terwyl de man zyne bezigheden waarnam, ' voor het onderhoud der zynen zorgde , bleef de kmfche, huislyke vrouw in haar hut , hield zich alleen bezig met haare kinderen en huishouding , en deed alles wat in haar vermogen was om haaren man gelukkig tc maaken. Onmerkbaar veranderde deeze gelukkige gefteldheid der zaaken , en het huwclyk verloor zeer veel van deszelfs oorfpronglyke zuiverheid. De veelwyvery begon bekend te worden. Dit gebruik is klaarblykelyk een vrucht van een reeds lang gevestigde maatfebappy , onderdek ftaatkundige, ze. delvke en phyfieke betrekkingen, en ik ben verre af, om deeze veelwyvery der voorlecdenc tyden, met die welke thans nog in eenige landen heerscht, in eenen rang te plaatfen. Toen de zeden nog onfcimldig wa- / ren, (*) diodorus van sicilien beweert in het iftc boek in het XXII Hoofdfluk : dat de Egypteriaaren by hunne huwelykscontraéten uU'chen burgerlieden aan de vrouw c'e heerfchappy over den man gegeven hadden ; doch dit bericht moet zeker mede onder de fprookjes gerekend worden, die deeze romauejee Schryver ons heeft overgeleverd. M m 4  536 OVER HET HUWLYK IN BEN STAAT J3ER ren, bevorderde zy, binnen zekere grenzen bepaald, de bevolking. Niet uit hoogmoed, niet uit weelde mmen de mannen meer vrouwen, neen ! alleen om den ftaat meer onderdaanen te geeven. Deeze werkzaame mannen, die tot op het einde van hun leven f„sch cn gezond5 die vyand£n ^ a]]e ^ W waren, hadden niet nodig hunne uitgeputte krachten en verflapte zenuwen door de aanprikkeUn* der nieuwheid vuur en fnelheid bytezetten; voor hen waren deeze hulpmiddelen van geen nut. Hunne huizen waren geene harems, waar duizend ingckerkerde éZ^TS™ dC hUlde VM Cen ^rzuchtigen dwingeland fmachten. Zy hadden twee, drie of meer Vrouwen , die zy zeer minzaam behandelden voor welke zy liefde en achting hadden. De L' vrouwen wierden moeders, voedden hunne kinderen Zls 1 fgdykC rCChtCn hadden > « maakten Aeats één hmsgezin uit. Tralies, grendels , gefneedenen en aan den echteloozen ftaat gewyde 'mdsjes , w Ike de onmagt en yverzucht uitvond , behoefden geen borg te ftaan voor haare trouwe 'JStT* "00it in ee'lIa"d een Schend gebruik geweest zyn, en montesouieu nam met al e ee, ^gelovigheid de berigten van verfcheidene S^,a S Waarheid aan' Nooit kan * gelooven dat in Malabaarof Arabiën,of Litthauwen een vrouw meer mannen te gelyk hcbbe kunnen neemen. Zulk een gebruik zou ook in moreele en politieke betrekkingen fchadelyk en gantsch nier voordeelig voor d« bevolking zyn geweest; want ontuchtige vrouwen zyn juist de onvruchtbaar/Ie. Doch veelwyvery heeft ÏeT-IT Im a'nschdom zo nadeelige gevolgen Het  ptatoureninde beginselen der maatschappy. 537 Het was met den aart van het verdrag, dat man en vrouw floten , overeenkomftig , dat het niet langer duurde, dan beiden partyen behaagde; en een band , die de genegenheid aaneen geknoopt had , moest de afkeer natuurlyker wyze weder losmaaken. Deeze fcheiding was intusfchen, zolang de zeden onfchuldig waren, zolang een foort van gelykheid onder het menschdom plaats had , juist een middel, waartoe' men nooit zyn toevlucht nam. Waarom zou ook de man zyne vrouw, de vrouw haaren man verlaaten, en waardoor hadden zy gelukkiger kunnen worden! De mannen waren elkander allen gelyk, omdat hun natuurlyk karafter door kunst nog niet was uitgewischt,waren allen openhartig, eerlyk en goed. Het vrouwlyke gedacht was ten dien tyde nog niet verbasterd , was zachtmoedig, kuisch en tederhartig. De vryheid intusfchen om van den andere te fcheiden , had in den beginne alleen de man als een gevolg van de volltrekte magt, die hy over zyn gemallinne had. Oude gedenkftukken bevestigen deeze waarheid. De fchrandere en loflyke wyze, waarop hy zyne heerfchappy oefende , hadden de wet vertrouwen jegens hem ingeboezemd. Zy verliet zich op de goedheid van zyn hart, en achtte hem zclvcn onbekwaam zyne magt te misbruiken, en hy was zelfs niet eens verplicht de oorzaak van zyn ongenoegen met zyn vrouw optegeeven. Volgens moses was 'er niet meer nodig , dan dat de vrouw geene genade in de oogen des mans vond. Een onrechtvaardig echtgenoot moet den mensch ■ oorzaak gegeven hebben , om zyne redenen voor de verlangde fcheiding aftevorderen ; want hy had, op ceue fchandelyke wyze, zonder den geringften grond, Mm 5 een  53$ OVER HET HUWLYK IN DEN STAAT DER een deugdzaame vrouw haar affcheid kunnen geeven, alleen om zyne toomelooze begeerte optevolgen. De vrouw had vervolgens meer mannen kunnen deernen en men had met recht de gevolgen van zulk een fchandelyk voorbeeld moeten duchten; men denkt niet eerder aan de dyken , dan wanneer het water alles tracht te overweldigen. Geheel onmerkbaar verloor de man allengkens zyne magt; het aanzien van de vrouw nam toe, en het gelukte haar de ftrengheid der wetten te verzachten. In denzelfden graad , waarin de volken venvyfdcr en bedorvener wierden, in even dien zelfden graad klom ook de magt van de vrouw. Zy zelve Éogt nu fcheiding en _ verkreeg ze. Scheiding geraakte by alle vólken , onder meer of minder ftrenge bepaalingen in gebruik. Het voorbeeld van verfcheidenc ongelukkige huwelyken, herhaalde huislyke gefchillen, en menigvuldige hmdeivnsfen , die het verftooten van een vrouw moeijelyk maakten , gaven het huwelyk op tyd zyn beIlaan, en man en vrouw verbonden eikanderen alleen voor zekeren vastgeftelden tyd. Waren zy, nadat het beflemde tydvak verftreeken was , niet met eikanderen te vreden , dan fcheidden zy van elkandereu. Deeze verbindtenisfen waren tot op de twaalfde en dertiende ceuwjn gebruik, en varili.es vond onderde Handfchriften , in de Koninglyke Bibliotheek te Parys, een huwelyksContraö van den Jaare 1257, door twee Adelyken gefloten, waarin met had opge' merkt , dat deeze verbindtenis voor zeven jaaren was *fgefproken , welke echter , na verloop van deczea tyd , wanneer zy van beide kanten eikanderen nog gevielen , konde vernieuwd worden. In gevalle van lchei-  KATtTURENIN DE BEGINSELEN DER MAATSCHAPPY. 539 fcheiding was vastgefteld, dat de kinderen van vrouwlyk en mannelyk geflacht, die uit deezen echt ontfprooten waren, gedeeld, en, indien hun getal oneven was, door het lot beflist moest worden , wien het overtal toekwam. Toen men begon te bemerken, dat de man omtrent het huwelyk onverfchillig wierd , dat het by hem gehaat was , dat hy flegts ongaarne daartoe befloot, toen wendde men alles aan , om hem daartoe te beweegen', gaf de getrouwde belooningen , ftrafte de echteloozen, en vond een middel uit om de huwelyken gemakkelyker te maaken. Zelfs fcheenen de geringere harsttochten der menfchen in het burgerlyk leven zekeren wetgevers hunner opmerking niet onwaardig te zyn. Dikwiis verliefde de man op een bekoorlyk meisje van laage afkomst, doch vreesde, door eene verbindtenis met haar, zynen rang, zyn aanzien en zyne familie oneer aantedoen , en zyne onoverwinnelyke liefde lag dikwils met zynen ftand en betrekkingen tot de waercld in ftryd. Bevredigd moest zyn hartstocht toch eens worden, en hy vond daarom een middel, hoe hy, zonder zyne ydelheid te kwctzen, hoogmoed en liefde tevens bevredigen konde. En hieruit ontflond die verbindtenis, welke de Romeinen Concubinatus noemden. De vrouw, die op deeze wys .getrouwd was, was cigenlyk geene Concubine, het woord in dien zin genomen , waarin het gemeenlyk gebruikt wordt. Jiaarc verbindtenis was wettig. De kinderen, welke in deeze vereeniging geteeld wierden , hadden wel geene kinderlyke rechten, ook hun vader bad geene vaderlyke magt over hen ; maar deswegens waren het  '540 OVER HET HUWLVK IN DEN STAAT DER het echter nog geene bastaarden, en zy kregen volgens de wetten een vastgefteld erfdeel. Dit"mengel van wezenlyke echt en concubinage is in Duitschland en vooral in de Pruisfifche Staaten in gebruik , alwaar het eeii huwelyk van de linkerhand heet. De echtgenoot geeft ook wezenlyk by het trouwen, de linker in plaats van de rechter hand. Langen tyd had zich alleen de waereldlyke magt met het huwelyk bemoeid , langen tyd vonnisde zy alleen over trouwbeloften , huwelykscontradlen , en rechten der ouderen en kinderen. Vervolgens men-den 'er zich de Priesters in , en hunne aanfpraaken op de rechtsoefening wierden eeuwen lang beftreeden; hunne onvermoeide hardnekkigheid , hunne altyd werkzaame ftaatkunde overwon intusfchen alle hindernisfen. Duizend godgeleerde vragen wierp men op omtrent eene verbindtenis , die dezelve het minst nodig had. De kerk deelde zich in verfcheiden Factiën, en 'er wierd veel over gezintwist , of het huwlyk een facrament zy , ja of neen. Het Concilie van Tremen befiiste den ftryd en beaamde denzelven, en de Roomsch Catholyke Christenen namen deeze beflisfing aan. De ongetrouwde ftaat was voorheen een politieke misdaad, een misdaad tegen de Natuur, en is nu zelfs een godsdienstige volkomenheid geworden. Priesters , die het zich in de vrocgfte jaaren der kerk tot een plicht maakten , een vrouw te neemen, maakten het zich vervolgens tot een verdienste , onthoudende te zyn C*). Het huwlyk verloor van tyd tot tyd altoos meer O st. numar , Graave van Clermoat, was getrouwd. 110»  NATUUR EN IN DE BEGINSELEN DER MAATSC HAPPY. 34I jneer van deszelfs achtbaarheid , en men ging zelfs zo verre , om het als iets dat onrein was aantezien » en een tweede echtverbintenis te veroordeelen. Het huwelyk, welke alleen een gezellige band is , die altyd gefcheiden kan worden , wierd by de Catholieken in eene godsdienstige , onfcheidbaare verbindtenis verwisfeld. De uiterlyke form wierd voor het wezen van de zaak genomen , en rechtbanken van Priesters matigden zich het recht aan, om over alle ontftaane gefchillen in huwelyksbelangen een vonnis te vellen. Een Roomsen Bisfchop maakte zich, als opperhoofd der gantfche geestelyke kerk, tot een onbepaald gebiedend Heer deezer verbindtenisfen , en in alle Christelyke landen moest hy voor de toegeftaane vergunning om deeze verbintenisfen te fluiten of te breeken, met klinkende munt betaald worden. Vorsten en volken ontfingen met ontzag en demoedigheid zyne bevelen, de waereldlyke magt wierd tot ftilzwygen verwezen , en in menige gevallen geheel en al vernietigd. Verfcheidene van Europa's Vorsten maakten van gunstige tydftippen gebruik , om hunne rechten weder te krygen ; anderen ontzagen de geweldenaars, en wendden zachter middelen aan om zich weder in het bezit van hunne voorige rechten te ftellen. Tot heden robert," Graave van Evreux, Aartsbisfchop van Rouaan, trouwde in 't openbaar in den Jaare 996 met herleye , en teelde vier kinderen by haar. De beroemde Graave van essex was de laatfle mannelyke telg van dit huis. joul. quES van garlainville , Deken van de kerk te Evreux, trouwde oruida, en teelde tien kinderen by haar.  $42 OVER HÉT HÖWLYK IN DEN STAAT DER EN2. heden toe neemt een groot deel van Duischland , Frankryk , Spanje , Portugal en Italiën , zyne toevlugt tot den heiligen ftoel, om Dispenfatiënte verwerven , om de vryheid te koopen van kinderen te teelen! —  II. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE ênNATUURLYKE HISTORlfW   545 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST TUSSCHEN DIEREN EN PLANTEN. DOOR N. B O N D T, Mei. Doel. Ik weet niet, of in het befchouwen der Natuur, wel iets meer verwondering verdient , dan de eenvoudigheid der wetten, door welke zy beftuurd wordt , de weinige middelen en oorzaaken , van welke zy zich bedient , en de oneindige verfcheidenhcid der uitwerkfelen, welke daar door worden voortgebragt. Alle de werkingen en voortbrengfelen in dezelve geeven bevvyzen van deeze waarheid , zodra men by eene bloote befchouwing der verfchynfelen en uitwendige eigenfehappen niet ffil blyft ftaan , maar de oorzaaken van deezen zoekt na te fpooren. Men ftelle (om dit tot een voorbeeld te neemen) zich voor, het dierjyk geflagt te willen leeren kennen, en den aart van hetzelve te onderzoeken. De uitwendige en meest in het oog loopende eigenfehappen zullen natuurlyk het eerst de aandagt vestigen, en men zal zich verwonderen over de in het oneindig verfchillende grootten, gedaanten en kleuren. Men zal vervolgens de meest treffende verfchillen in hun levenswyze opmerken, en'zich daardoor in ftaat ftellen tot het maaken van eene ruüwe verdeeling en onderfchei- natuurk. I. Deel. Nu ding  540" VERHANDELING OVER DE OVERÉÉNKOMST ding tusfchen dezelven: en dus ten minnen eenigzins de Zogende Dieren, de Vogelen, de Kruipcuu'e Dieren , de Visie-hen , de Gekorvene Dieren en Wormen van malkanderen kunnen onderkennen. Maar zich niet vergenoegende met de kennis van dit uitwendig maakfel , neeme men ook de ontlecding te baat, of gebruike, hetgeen de ontleed- en natuurkundigen nagelaaten hebben, en onderzoeke het inwendige. Met den mensch beginnende, voortgaande tot de overige zogende dieren , en dus a! verder het gantfche dierenryk doorlopende, zal men, wel is waar, in de gedaante en fchikking der verfchillendc doelen, in de meerdere of mindere feamgefteldheid derzelven , op het eerfte gezigt, een aanmerkelyk verfchil gewaar worden: maar by nader onderzoek zal men zich verwonderen over de overeenkomst, welke tusfchen die allen plaats heeft. Immers in allen zal men vinden, dat het ligchaam beftaat uit fpiervezelen, vliezen , zenuwen , vaten tot het omloopen en afïcheiden der vogten gefchikt , een fpysbuis , een toeftel tot de lugtinademing en voortteeling, en eenige meer of min volmaakte zintuigen; en dat de verfcheidenheid in het maakfel flegts van de verfchillende evenredigheid en faamenvoeging deezer deelen afhangt. Dus het maakfel des ligehaams in de onderfcheidene foorten kennende, geeve men acht op de werking der deelen : en dan zal men zien, dat allen met het levensbeginiel of met prikkelbaarheid begaafd zyn ; dat dit levensbeginfel in allen aan de zelfde wetten is onderworpen; dat de werking der fpieren• en zenuwen, de omloop en afïcheiding der vogten , de fpysverteering , de voortteeling, en verdere werkingen, wat het hoofdzaakelyke betreft , met malkanderen volmaaktelyk over-  TUSSCHEN DIERB.V -EN PLAKTEN. 547 overeenkomen , en dat de fchynbaare afwykhigen alleen verfchilknde wyzigingen zyn, door het byzondcr maakfel en de levenswyze noodzaakclyk gemaakt. Wanneer men nu verder deeze vëricilil- lende foorten in hunne levenswyze en gewoonten nagaat , zal men zich meer en meer van derzelver overeenkomst overtuigen , en zien dat deeze niet alleen in de naast by elkander komende , maar zelfs by de meest verfchillendë diererifoorten indedaad verwonderensvvaardig is. Men vergclyke ten dien einde eens de wyze waarop de zogende dieren voeden , met die der gekorvene : by de éérflren zal men den mensch zich zien voeden met planten zo wel als dieren; en by de laatsten zal men het zelfde zien in de mieren en in veele vliegen : men zal een leeuw aan de eene, en aan de andere zyde een fpin, zich niet dan met geroofde dierenziën voeden: men zal koeijen, fchaapen en foortgelyke dieren van enkel plantenvocdlel zien leeven, en zich zodanig laaten temmen, dat zy den mensch toelaaten , hen van hunne melk te berooven 5 gelyk men ook den honigbye van enkel bloemenvogt ziet leeven, en zynen honig en was voor den mensch daaruit bearbeiden. Men ziet dan (en hiertoe heb ik dit voorbeeld aangehaald) , dat, hoe zeer men, op het cerheegezigtvan eene zo ontelbaare menigte van dieren, geneegen is , eene groote verfcheidenheid van maakfel, werkingen en levenswyze te vooronderftcllen, men door een behoor! yk gereegeld onderzoek geduurig tot die waarheid .terug gevoerd wordt4 dat de Schepper, door eenvoudige wetten en weinige oorznaken, eene oneindige verfcheidenheid van gewrochten in de natuur heef;: voortgebragt; en dat men tot de kennis dcezer wetten Nn « i'U  54* VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMS1 en oorïaaken niet zekerder kun geraaken , dan door naauwkeurig te letten op de overeenkomst en het verfchil, welke tusfchen deeze fchepfelcn plaats hebben. Ei e vergclyking tusfchen de Bieren en Planten, dagtmy, om deeze redenen, geene öngefchikte ftoffe voor eene verhandeling te zullen zyn ; ten dien einde zal ik my inzonderheid bevlytigen om zo wel de overeenkomst als het onderfcheid tusfchen die beiden nader te onderzoeken. De cerftc eigenfehap , welke de planten met het dicrenryk gemeen hebben ; is , dat zy leeven. Dit leeven is duidclyk optemaaken uit alles, wat wy in de geboorte, groei, maakfel en werkingen derzelven zien plaats hebben : maar, daar wy hiervan breeder in het vervolg moeten handelen , zal het genoeg zyn, vooreerst te betoogen , dat het beginfel des levens in beide het zelfde is. Dit beginfel nu is, gelyk men weet, by de dieren de levenskragt of prikkelbaarheid , dat is die kragt, waardoor de daarmede begaafde deelen in ftaat gefield worden, om zich op het aanmaken van eenige prikkeling faamen te trekken en op te krimpen. Ik zal dus de aanweezendheid van deeze in de planten tragten aantetoonen. Dat het levensbeginfel in beide deeze ryken der natuur het zelfde is, fchynen de Ouden reeds waargenomen te hebben, cicero (op dat ik flegts één getuige bybrenge) zegt ergens (de Nat. Deor. I. n. c. 9.) „ Al wat leeft, het zy een dier, het zy uit de aarde „ gefprooten, leeft door de daar in beilootene warm,, te:" welk gezegde deste meer opmerking verdient, om dat de Ouden in de geflootene warmte de oorzaakdes levens Helden , ge'yk wy in de prikkelbaarheid: zo  tl'sschen dieren en planten. J49 zo dat men de meeste plaatfen, waarin by hun gebroken wordt van warmte, den leevenden fchepfelen aangebooren , of by dezelven ingeflooten , enkel door , het in plaats (lellen van prikkelbaarheid , volmaakt in onze tegenwoordige manier van (preeken kan veranderen. In laater tyden (telde van helmont zy- ncn Archtzus ook in de gewasfen ; onder" welken naam hy, in zyne duistere en geheimzinnige fpreekwy- ze , de levenskragt fchynt verdaan te hebben. Evenwel bleef dit levensbeginfel by de meesten zo twyffelagtjg, dat men reeds lang door proeven van het zelve by de dieren overtuigd was, toen de beroemde bonnet, voor omtrent vyf>>en- twintig jaaren, nug fchreef, dat hy twyffelde, of de planten 'er wel mede begaafd waren. Ondertusfchen kon het niet mis- fen, of men moest, nadat men van den aart en de uitwerkfelen van het levensbeginfel in de dieren beter onderrigt was, door het vergelyken van het geen daaromtrent in de meest gevoelige planten door eenige prikkeling gebeurt, eerlang volkomen allen twyffel ten dien opzichte laaten vaaren. De verfchynfelcn , welke men in het kruidje: roer me niet, dat do ys eene ongewoone prikkeling aangedaan , de bladeren als verwelkt laat vallen; in het Hedyfaram Gyrans, het welk voor de prikkeling van het zonnelicht zo gevoelig is, dat eenige blaadjes in eene geduurige beweeging zyn: in de Drofera Rotundifolia en Lcngifolia, of Zonnedaauw, welke door de prikkeling van daaropzittende vliegjes, zyne hanige bladeren toetrekt: inde Dioncca Muscipula, en in meer andere planten waarnam ; deeze verfchynfelen zeg ik , moesten noodzaakelyk de gedagten op de aanweezigheid van het leeveusbeg^infel doen valien; en de proeven door verNn 3 . ' ïch<%  $$0 VERHANDELING OVER, DE OVEREENKOMST Ccheideöe natuuronderzoekers desvvegcn genoomen bevestigden dit ten vollen. Deeze proeven dus, ten minden in eenige planten, de aanweezigheid van het levensbeginfel getoond hebbende, begon men ook weldra waarneemingen te doen omtrent gewasfen, die voor het oog min gevoelig waren. Wen wist reeds lang, dat de zonnebloem zig fteeds naar de zon keerde; cn men bemerkte welhaast, dat vecle andere bloemen, vooral de fcamgeftelde ? door het licht op de zelfde wyze geprikkeld wierden, en zig bewoogen. Men z:ig, dat de meeste bladeren hunne bovenfte oppervlakte naar het zonnelicht keerden; en, daar het nietwaarfchyrtlyk was, dat dit dus by geval gefchieddc, ontdekte men, dat deeze neiging by eenigen zo fterk is , dat, wanneer de takken vooreenigen tyd omgeboogen, cn zodanig vastgemaakt worden, dat de bovenfte oppervlakte der bladeren naar den grond gerigt is, het deeltje van het blad zich gelyk een gedraaid koord, omdraait, om het bóvtnfte van het blad wederom aan het zonnelicht bloot te Hellen; welke proef met de bladeren van den wyngaard door een yder zeer gemakkelyk kan genoomen wor- dcn- Deeze gevoeligheid voor het licht, en de daardoor voortgebragte beweeging, befpeurt men in een meerderen of minderen trap in alle gewasfen : en daar dezelve zonder levensbeginfel ui^t verklaard kan worden , ftrekken deeze eenvoudige waarneemingen tot een fterk bewys , dat alle planten 'er mede t>edeeid zyn. ■•.laar het grootfte bewys voor dit beginfel in de getVasfen , is de beweeging der fappen. Eene plant neemt de vegten uit de aarde op, en verandert die naar ha*. aart, terwyl liet vogt door de vaten loopt. Dus geilen naast malkander gewasfen, van welke het één ' een.  TUSSCHEN DIEREN EN PLANTEN. 5JI een zoet, het ander een zuur, bitter of fcherp vogt in zich bevat. Men zegge niet, dat deeze fappen dus toebereid, zich in den grond bevonden; want men onderzoeke vry deeze aarde, en 'er zal geen fpoor van te vinden zyn: of men zaaije deeze planten, zo als met eenigen kan gefchieden, in zuiver zand en zuiver water; en de fappen zullen de zelfde eigenfehappen hebben , als of zy in de gewoone aarde geplant waren. Dus veranderen ook de loevende vaten der dieren de verfchüfende voedfels in dierlyke vogten , en in beiden, dieren cn planten , houdt deeze bewerking met den dood op. En niet alleen neemen de gewasfen de vogten op, maar dezelven worden ook , door de kragt en faamentrekking der vaten, tot de uiteinden voortgedrceveu. Daidelyk kan men dit zien in de fappige planten.. Ik zal tot een voorbeeld de Euphorbia of Wolfsmelk neemen, welkers foorten allen een wit melkagtig vogt, dat zeer fcherp is, in zich bevatten. Wanneer men van deèze planten een takje affnydt, vloeit 'er dit vogt eerst in meen'igte uit, maar langzaamerhand ziet men deeze vloeijing verminderen, en eindelyk trekken de vaten zich geheel toe , en de uitvloeijing is gefruit: even gelyk in eene bloedvloeijing by een dier, de kleine vaten eerst Merk bloed uitgeeven, en zich allengskens toetrekken. Vanwaar kan deeze vooitdryving der vogten by eene wond, deeze langzaame vermindering en ophouding, anders ontftaau, dan van het werken der vaten en derzelver faamentrekking? en hoe zyn deczen mogelyk zonder levensbeginfel ? En het geen dit volkomen bewyst, is, dat alles, wat door ■ zyne prikkeling de werking van deeze levenskragt verfterkt, cn dus de faamentrekking bevordert, het uit-, vloeijen van het vogt deste eerder Itre.mt: dus maakt N.n 4 het  552 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST het aanbrengen van ecnig geestig vogt, een weinig aluin, of zelfs maar enkel water, aan het gewonde takje, dat de mtvloeijiug zeer fpoedig ophoudt. - En gelyk men door verfcheide prikkelingen den omloop der vogten by een dier kan verfnek'cn , zo kan men dit ook met de zelfde middelen by de gewasfen doen. Een weinig zout, falpeter, vast of vlug loogzout, onder het water gemengd, waarmede de plant bevogtigd wordt, veroorzaakt een fchieiyker groei: te veel doet dezelve derven; om dat het levensbeginfel dan wordt uitgeput. De mesting van het land doet geene andere werking, dan dat de mest de wortels geliaadig prikkelt, en op die wys den groei verhaast, door de wortels meer vogt ie doen opneemen, en hetzelve met meer kragt in de vaten van de plant voort te dryven. Er blyft dus geen twyflel over, dat deeze levenskragt geheel met die&der dieren overeenkomt: ja het is zelfs thans met proeven beweczen, dat zeer gevoelige gewasfen, van wyngeest, azyn, opium, rottekruid, kwik en andere middelen oj) de zelfde wys aangedaan worden, als de dieren. Ik denk, dat het onnodig is, meer bewyzen voor het levensbeginfel der pjanten , en deszclfs gclykheid met dat der dieren by te brengen; en ga dus over tot eene vergelyking dcezer beiden, met opzigt tot het werktuig, lyk faamenftel der deelen , en de daardoor yerrigt wordende ligchaamswerkingen , welke tot behouding des levens, voeding, affcheiding van de vogten, uitdryving van het fcbaadelyke en voortteeling des geflagts vcreischt worden. Het is waar, dat het meer faamgeffelde maakfel van hctdierlyk ligchaam eenige werkingen verrigt, cn dezelve nodig heeft, welke in de gewasfen ontb'reeken, cn van welke wy nader zullen gewag maaken, als wy van  TUSSCIIEN DIEREN' EN PLANTEN. 553 van bet ondcrfcheid tusfchen die beiden handelen. Het is ook waar, dat in fommigen deezer werkingen de gelykheïd onvolkomen is, gelyk in den omloop des bloeds by de dieren, en de beweeging der vogten in de gewasfen: want, daar het bloed by de eerden geduurig als in een kring bewoogen wordt, en geftadig naar het hart te rug keerende, op nieuw den omloop begint, worden de fappen in de laatften alleen naar boveu gedrCeven, en het geen 'er van overblyft, nadat daaruit de voeding, affcheiding der verfcbillende vogten , en uitwaasfeming gefchied is, wordt alleen dooide fchors te rug gevoerd, en van onderen , als overtollig, door de vezelen der wortel ontlast. Hoezeer dit alles waar is, blyft de gelykheid tusfchen de andere werkingen niet te min zeer aanmerkelyk. Een gewas zyn voedfel uit den grond, of de ftof, in welke het zyne wortelen gehegt heeft, gezogen hebbende, verandert dit voedend vogt in deszelfs natuurlyke fappen ; gelyk de opflurpende vaten uit de ingewanden van een dier de chyl opneemende, en aan de bloedvaten overgeevende , deeze daar uit bloed maaken. Een dier heeft, ten einde uit het bloed de byzondere vogten, als fpeekfel, gal, vet, en anderen afgcfcheiden, en de fchaadelyken uitgeworpen zouden worden, veerlerhandeu werktuigen; dit heeft ook plaats by de gewasfen. De bladeren zyn hunne voornaame werktuigen ter uitwaasfeming: door deezen immers wordt de zuivere lugt, welke in het voedfel der gewasfen zich in te groote meenigte bevindt, uitgedreeven, wanneer het licht van de zon 'er op valt; andere doffen worden ■ door de bcnedeude oppervlakte derzelven ontlast; cn vandaar het bederf der lucht , het welk de planten Nn. 5 in  554 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST in liet duister verwekken. In de bloemen wordt het bevrugtend ftof in de mannelyke deelen afgescheiden : cn in de vrouwelyke deelen het vogt waarop dit mannelyk zaad gevangen wordt, en liet' welk dit tot het beginfel der vrugt brengt. In de vrugt wordt meestendeels een oly of vet afgefchei* den: gelyk bekend is door het uitpersfen der oliën uit de zaaden. In de bekleedfelen der vrugt wordt dikwils. eene groote hoeveelheid fappen voortgebragt; waarvan wy ia de druiven , verfcheide foorten van beziën, appelvrugten, pruimen en dergelyken, tallooze voorbeelden hebben. In de bloemen heeft men klieren, door welke een honigagtig vogt wordt afgezonderd, waarop byën en andere infeften aazen. In de bloemen, fomryds ook in het zaad, in de bladeren of zelfs in den ftam cn wortel, vindt men daarenboven dikwils eene geestige (volatile) ftof, meestendeels met eene fyne olie verbonden ,fchoon ook fomtyds op zich zeiven, waarvan de reuk zig rondom verfpreidt. En alle deeze vogten verfchillen niet alleen in de verfchillende gewasfen, maar zyn ook van de algemeene vogten der plant, uit welke zy afgefcheiden zyn£ zo zeer onderfcheiden, dat men in de algemeene vogten geen fpoor van deeze byzonderen ontdekt. Wie toch zoude uit het fmaakelooze of wrange hout van ceiien wyngaard, appelen- peeren- of pruimenboom, de aangenaame vrugten vervvagten, indien men dit niet jaarlyks zag gefchicden ? of wie kan uit eene van reuk ontblootte llyacinthenbol, en uit de fcherpe en bytende vogten van de riekende Clematis, de voortreffelyke reuk deibloemen gewaar worden ? Op de zelfde wyze wordt in het dierlyk ligchaam, uit het zagt, ecnigüius ziltig bloed dc gal, het fpcckfcl, de melk, het vet,  TL'SSClJEN DIEREN EN PLANTEN» vet, de pis cn bet uitwaasfemings vogt afgezonderd, welke alle even zeer van het bloed verfchillen ; cn welker verfchiilende eigenfehappen dus aan de werking der deelen, door welke zy afgefcheiden zyn, moeten toegefchreeyen worden. Geene werking van het dierlyk ligchaam nogthans is 'er, waaromtrent zulk eene volmaakte overeenkomst in het groeijend rijk plaats heeft , als in de voortteeling des geOagts. De planten hebben haare mannelyke deelen, gelyk de Antima of Hclmtjes, welke, gelyk de zaadballen der dieren, kt mannelyk zaad affcheiden, bet bcvrugtend ftof voortbrengen en bevatten. Zy hebben meestal Stamina of Helmftyltjes , welke ds vogten naar de helmtjes voeren , en dus aan den zaadftreng gelyk zyn: terwyl dezelven te gelyk de helmtjes nader aan de vrouwelyke deelen brengende, eenigzius den post van het mannelyk lid der dieren vervullen.. Zy hebben vrouwelyke deelen: even als het Germen of vrugtbeginfel, het welk de zaaden bevat, gelyk de baarmoeder of ciernesten, de eieren der dieren. Deeze zaaden nu groeijen niet uit, of worden niet in ftaat, om eene jonge plant voort te brengen, ten zy dat zy door het mannelyke ftuifmeel bevrugt worden. Ten dien einde hebben zy op dit vrugtbeginfel een Stigma of opening, in welke het mannelyk ftuifmeel ontvangen wordt , en het welk in den tyd der bevrugting vogtig is, en gelyk is aan de uitwendige vrouwelykheid by de dieren. In eenige planten is deeze uitwendige opening terftond op het vrugtbeginfel geplaatst, en deelt het mannelyk zaad ten eerften aan de nog onbevrugte zaaden mede: maar in de meesten heeft men ftyltjes of buisjes, welke van deeze opening het mannelyk zaad naar het vrugtbeginfel voeren ; en das  556 verhandeling over de overeenkomst dus met de moederfcheede der dieren overeenkomen De zaadjes nu bevrugt zynde, groeijen uit, gelyk de bevrugte eieren der dieren. Even gelyk de bevrugte baarmoeder, vervvydcrt zich hierdoor het vrugtbegin. fel of zaadhuisje, en bereikt eindelyk die grootte, "dat het zich niet verder uitzet, maar zich opent en de zaaden uitlaat. De proeven , door den Heer spallanzani met hennip en watermeloenen genoomen, doen wel eenigen twyffel ontdaan, of niet misfcbien eenige weinige planten, zonder door mannelyk ftuifmeel bevrugt te zyn, rype en volkomene zaaden voortbrengen : maar dit getal is zo gering, en by de andere gewasfen is de bevrugting, volgens dien zelfden waarncemer, zo volftrekt noodzaakelyk, dat men deeze . noodzaakclykheid der bevrugting by dezelve zo wel als by dieren, wel als eene algemeene natuurwet mag aanneemen : en van welke , al ware dc waarneeming van spallanzani al ontegenfpreeklyk ook ih het dierenryk waarfchynlyk foortgclyke uitzonderingen zouden te vinden zyn. - Door het hevrugten van eene vrouwelyke plant, met ftuifmeel van eene ander foort, doet men bastaarden gebooreu worden, zo als by de dieren, welke fómmige eigenfehappen van den vader , fommige van de moeder hebben. Dit gelukt ook niet , dan met gewasfen welke tot één geflagt belmoren, linnveus heeft deeze proef met twee verfchillende foorten van Trapogogon of Boksbaard genoomen: en naderhand heeft men dit met verfcheide anderen gewasfen beproefd: koelreuter heeft in de verhandelingen van de Pctersburger Academie een groot getal dier proeven befihreeven. In het dierenryk vindt men gemeenJyk de mannelyke cn  TÜSSCHEN DIEREN EN PLANTEN. 557 en vrouwelyke deelen in twee onderfebeidenc ligehaa• men , en door derzelver vermenging wordt de bevrugting uitgewerkt: maar weinige van de zeiven zyn man en vrouw te gelyk,gelyk eenigePholaden, Schelpvisfchen en Polypen, by welken, om de traage beweeging, of om dat zy aan klippen en fteenen gegroeid zyn , de vermenging belet wordt. In de gewasfen is dit om gekeerd, om de zelfde reden. Verre de meesten zyn hermaphrodieten; en hebben, of in de zelfde bloem mannelyke en vrouwelyke deelen te gelyk, of hebben die in afzonderlyke bloemen op de zelfde plant: terwyl flegts eenige weinigen op byzondere planten óf alleen mannelyke, óf alleen vrouwelyke bloemen hebben: van deeze laatflen is de Hennip een onder ons zeer bekend voorbeeld: en van de oudfle fyden af, heeft men in de Dadelboomen vvaargenoomen, dat fommigen deezer gewasfen mannelyk, fommigen vrouwelyk zyn. Het geen vóór en na de bevrugting in dieren en planten vvaargenoomen wordt , toont ook eene verwonderlyke overeenkomst. De dieren zyn ten tyde der paaring op hun fraaist: hun vel is dan met het glanzigfte hair bezet, de herten hebben dan de fchoonfte hoornen, de veêren der vogelen en haar zang zyn op het best, de visfchen zelfs zyn dan het vetst, en de infeclen hebben hunne laatflë gedaanteverwisfeling ondergaan, en pronken met fraaije kleuren in de gedaante van vlinders, vliegen en torren. Dus is't ook gefleld met de gewasfen , welke tegen den bloeityd in hunne grootfle kragt zyn; en zo het boomen of heesters zyn, met nieuwe bladeren van het fchoonfte groen voorzien worden. De teeldeelen zwellen by de dieren op , worden bevogtigd, en zyn zeer aandoenlyk en prikkelbaar. By de planten zwellen de helmtjes, cn  5JS VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST en tot nog toe geflooten zynde , fpri„5,n 2y ^ om het (tof uitgang te geeven: de helmftvltjës inde ren het vrouwelyke deel, het welk *fe te dief tvd opent, zwelt, en bcvogtigd is. Het paaren bv de dteren volbragt zynde , volgt er eene zwakheid" nsteloosheid en by fommigen, gelyk by de meesten infeeten , zelfs de dood. Het zelfde neemt men by de planten waar. Hoe dikwils ziet men niet Jong' boomen , na wel gebloeid te hebben , kwynen eii niet eer dóórgroejcn, voor een ervaaren hovenier dezelve van de kleine vrugtjes berooft? Anderen blyven lang m het leven: maar fterven wanneer zyéél man, gebloeid hebben: de één- en tweejarige planten laan koude wmters door, zo lang zy niet gebloeid hebben; maarzo dra dit éénmaal gebeurd is , fterveu zy by de eerfle vorst. Sommigen kan men véele-jaaren m ftookkasftn bewaaren; maar, na eenmaal Vebloetd te hebben, is hun kragt zo geheel uitgeput, dat geen kunst in ftaat is, dezelve langer in het leven te houden. De Ananasplant is hiervan een Ofider ons vry bekend voorbeeld ; welke , na zyne vrugt voortgcbragt te hebben öf ftèrft, óf een kwynend leven leidt , zonder ooit weder in ftaat te zyn , om zyn geflagt voort te planten. Niet minder is de overeenkomst, welke men tusfchen de dieren en planten waarneemt, met opzigt tot derzelver levensloop. Al vat leeft, is uit een ei voortgekomen, is eene natuurwet, niet by de dieren alleen, maar ook by de planten doorgaande. Het zaad, waar «■teen gewas voortfpruit,heeft de volmaaktfte overeenkomst met de eieren der dieren. Uitwendige bekleedden en vlieren, by fommige planten hard en ftcenaW als vogeleieren, gelyk fa de nooten en riiergely- ken  TUSSCHEN DIEREN EN PLANTEN. 559 ken Iteenvrugten; by de meestcn zagtcr , en beter door te breeken. Deeze bekleedfelen en vliezen bedekken het beginfel der plant , en dit kleine beginfel wordt door de zelfftandigheid van het zaad, of de zaadlobben, die als de doijer aan te merken zijn, omgeeven: en deeze zaadlobben hangen met het kleine plantje laamen, en maaken bij het opfclheten de eerlte bladeren , of zogenaamde zaadbladeren ; tervvyl dezelven, zo lang het zaad nog geen wortel gefehooten heeft, het plantje befehermen en vogt verfchaffen. Op de zelfde wyze wordt in de dierlyke. eieren het beginfel van de vrugt door een voedend vogt omringd , cn aan eene moederkoek vastgehegt. De planten. naar boven opfchietende en bladeren voortbrengende, naar onderen zyne wortels iiitftrekkende , treedt in denkindfchen leeftyd: al deszelfs deelen zyn tenger, de evenredigheid der fappen tot de vaste deelen grooter, het levensbeginfel meer aandoenlyk, cn de groei fnelier : hy doorloopt zyn jongelings tyd , en wordt volwasfen, bereikt zyne grootfte kragt, en teelt zyn geflagt voort. Eindelyk maakt de ouderdom de vaten houtagtig, de vogten worden hierdoor minder gemakkelyk voortgedreeven, en derzelver evenredigheid tot de vaste deelen verminderd: de uiteinden droogen uit door gebrek aan voedfel: de levenskragt neemt af; en de plant verdort en fterft. De duur van deezen leeftyd is ook verfchillendc: de hoornen ziet men veele jaaren oud worden, eer dezelven dien afgeleefden ouderdom bereiken. Veele zaatplantcn , gelyk men jaarlyks in onze tuinen aan tic boonen, erwten en veele bloemen waarneemt, doorloopen hunnen leeftyd in weinige zomermaanden, gelyk een meenigte van infecten in het dierenryk. An- ' de-  5Ö0 VERHANDELING OVER DE OVERÉÉNKOMST • deren leeven twee jaaren, en hebben in dien tyd hun. nen ouderdom bereikt. Wie ziet niet, dat deeze Ievensloop volkomen met die der dieren overeenkomt? Daar het nu beweezen is, dat'er zulk eene gelvkhe.d tusfchen het levensbeginfel , maakfel , werkingen en levensloop der dieren en planten plaats heeft is het niet te verwonderen, dat de gewasfen ook aan gelyke z,ekten als de dieren onderhevig zyn. Eene ongewoone groote bette maakt de dieren lusteloos, neêrgeflaagen en onbekwaam tot werken. De zelfde oorzaak doet de gewasfen verflappen , de bladeren neerhangen , en als lusteloos fchynen. Een dronk koud water , (daar dezelve den dorst, door de bette veroorzaakt , lescht ,) doet de dieren uit dien toefland als herleevcn: en het zelfde middel geeft ook aan de gewasfen het leven weder. Eene te groote koude vernietigt het levensbeginfel in de dkaraan blootgetelde deelen der dieren , en veroorzaakt, óf den dood, öf eene verderving van eenig deel ieder weet, welke gevolgen dikwerf de koude des witters op onze boomen en andere planten heeft; zo dat zy by de aankomende lente werkeloos blyven en bevonden worden dood te zyn, of ten minden eenige tókken verboren te hebben. Overvalt zulk eene koude een gewas, het welk reeds in blad daat, dan ziet men de bovende bladeren, als het meest blootdaande gelyk ecu door koud vuur verdorven deel, zwart worden en afvallen. . Gelyk de volbloedigheid zich in de dieren vertoont, neemt men ook de volfappigheid « de planten waar. Vandaar ziet men in het vooraar de wilde uitloopen en waterlooten : vandaar het voortbrengen van dubbele en gedrogteiykë bloemen : vandaar dat een boom , van welken de tak- ken  tusschen dieren en planten. ken afgekapt zyn, terwyl de wortel voortgaat, met dezelfde hoeveelheid fappen op te neemen , bladeren voortbrengt, welke in grootte verre boven het natuurlyke gaan. — De kanker in de boomen is gelyk aan de "kwaadaartige zweeren in het dierlyk' Hgchaam. — De galnooten en meer andere gezwellen hebben het fteeken van een infecï tot oorzaak; gelyk wy in ons eigen ligchaam van het fteeken van een mug of byë dergelyken toevloed van vogten, en daaruit ontftaand gezwel waarneemen. Algemeen verfpreide oorzaa- ken doen ook in het groeijend ryk Epidemifche of doorgaande ziekten ontftaan. Wat anders zyn toch de onvrugtbaare jaaren, dan eene doorgaande ziekte onder de gewasfen, welke door eene algemeen werkende te groote droogte, hette, vogtigheid of koude veroorzaakt wordt ? En gelyk eene doorgaande ziekte onder de eene foort van dieren kan heerfchen, terwyl een andere foort gezond blyft, zo ziet men ook onder de planten het koorn kwynen, terwyl de vrugtboomen eenen ryken oogst belooven. Toen in het jaar 1783 eene zwavelige damp, geduurende eene groot gedeelte van den zomer, de lugt befmette , ftierven fommigen gewasfen ; anderen foorten leeden 'er eene ziekte van; terwyl ve-elen volmaakt gezond bleeven. Maar vooral is der opmerking van een natuurbefchouwer waardig, de overeenkomst der levenswyze en gewoonten in deeze twee natuurryken. Niet alle lugtsgeftellen zyn voor ieder dier gefchikt. De Leeuw , de Tyger , de Olyfant, bewooncn de verzengde ftreeken des aardbols, en worden niet dan met moeite in gemaatigder gewesten, in het leven gehouden : en dat het met de gewasfen uit die zelfde landen eveneens geleegen is, weet ieder, die Hechts eennatuurk, I. Deel. Oo maal  56*2 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST maal de ftookkasfen der kruidkundigen bezigtigd heeft, en opgemerkt, in welk eene groote hette deeze plan- ten bewaard worden. Den Kameel treft men m de brandende zandwoeftynen van Africa en Afië aan ■ en ook deeze voeden by uitftek den Dadelboom. . De Beer en het Rendier- bevinden zig nergens beter dan in de bevroozenc noordelyke landen; maar deeze hebben ook hunne planten, gelyk de Laplandfche en Siberifchc,-van welken veelen in andere lugtftreeken fterven: het Lepelblad groeit nergens weeliger , dan in Groenland. de Steenbok en Marmot bewoo- nen de Alpen; die ook weder hunne eigene planten hebben. Het Osfen- en Schaapengeflagt, fchoon overal verfpreid, verkiest nogthans, om wel te groeijen, en veel melk te geevcn in de gemaatigde landftreeken; gelyk de wyngaard , welke ook in die landen alleen bekwaam is, om fmaakelyke vrugten en goeden wyn voort te brengen. De Mensch, de Hond en weinige andere dieren, fchikken zig eenigzins naar alle gewesten; en de mensch heeft op de meesten dierplaatfen eenig foort van graangewas met zich gebragt , en het is hem gelukt , dit aldaar te doen voortteelen. Maar het is niet alleen de warmte of koude, van het lugtsgeftel, welke de dieren en planten aandoet: men vindt bovendien in eenigen zekere verknogtheid aan hun geboorteplaats, welke hen belet elders weeh'g te grocijen cn voort te tcelen. De Aapen en veele Vogelen, welke men ons uit andere gewesten overbrengt, leeven wel, en ftaan onze koude door, maar kunnen zeer zelden of nooit zo verre gebragt worden, dat zy voortteelen, zelfs, al is de warmte met die van hun vaderland niet veel verfcheiden. Insgelyks, om een voorbeeld uit het plantenryk byte brengen, fchoon China en eenige deelen van Europa op gelyke breedte liggen, heeft  TUSSCHEN DIEREN EN PLANTEN. 563 heeft men nooit nog zo ver kunnen komen, om den Theeboom in Europa in die meenigte voort te teelen: hy leeft er, wel is waar, maar zeer kwynende. —Deeze verknogtheid aan de geboorteplaats alleen is het, waarfchynlyk , welke onze Oostïndifche maatfehappy bewaart by den uitfluitenden kaneel- en fpeceryenhandel, beter dan het allernaauwst toezigt; dewyl de kaneel en fpeceryen gelukkiglyk deeze verknogtheid aan den grond van Ceilon en de Molukfche eilanden in den hoogften trap bezitten. (*) Andere dieren en gewasfen laaten zich naar vreemde gewesten overvoeren, en vermeenigvuldigen daar ten fterkftcn, al is zelfs het verfchil van lugtftreek uittermaaten groot. Welk eene meenigte van Osfen, Paarden, Schaapen en Varkens hebben die weinigen niet voortgebragt, welke men by de ontdekking van America derwaards gevoerd heeft? En hoe groot is niet ook het getal van Colfyboomen thans in America, fchoon allen voortgekomen van eenige weinige dier boompjes, welke men uit de Europifche kruidtuinen , alwaar deeze, oorfpronkelyk Arabifche , boom, als eene (*) Men heeft evenwel tegenwoordig, voorbeelden , van het verplanten deezer fpeceryè'n naar elders. De kruidnagelen en mufcaatnooten groejen thaus op de Franfche ei. landen in Africa en te Cayenne. Ook zegt men, dat dit met den kaneelboom op Jamaïca gelukt is. De groote moeite nogthans, welke men heeft moeten befteeden, om die levend te houden en aan te kweeken, en nog moet hefteden, be-, wyzen, hoe ongaerne deeze gewasfen zich laaten verplan» ' ten. Ook zyn het, tot nog toe , de kruidnagelen alleen maar, welke daar eenigfins wel flagen, met de mufcaatnooten heeft het meer moeite in , en, tot dus verre, met minder vrugt, Oo 2,  SH VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST* eene zeldzaamheid in de ftookkasfen bewaard wierdr 1 derwaards gezonden heeft ? En welk voorbeeld is fterker, dan dat der Aardappelen, welke, uit het warmfte van America geboortig, zig in Europa zo zeer vermeenigvuldigd hebben, en zo weinig door ongunftig weder aangedaan worden , dat dit voortrelTelyk gewas alleen ons genoegzaam voor alle vrees van hongersnood beveiligt? Maar ook in de zelfde lugtftreek verkiezen de dieren , naar hunnen verfchillenden aart , verfchillende plaatfen, waar zy zig onthouden en voedzel zoeken. Het wild, en vooral de vogels beminnen de bosfchen; het graseetend gedierte houdt zig in natuurlyke of door kunst gemaakte weiden op ; de graaneetende vogels , gelyk de patryzen en duiven , beminnen de koornak! kers; de konynen de duinen, en dorre zandige plaatfen; de vleermuizen vervallen gebouwen en holen deidaken ; de meeste tweeflagtige dieren, gelyk Kikvorsfchen, Padden, Slangen en Hagedisfen, houden zig op natte moerasfige plaatfen , en aan de boorden der poelen op; de Visfchen kunnen niet dan in het water leeven, en verkiezen de zee of het zoet water. — Alle deeze plaatfen hebben ook hunne byzondere planten buiten welken zy kwynen. De bosfchen geeven eene befcherming aan de gewasfen, welke vroeg in de lente bloeijen, wanneer de ongeftadigheid van het weder hen ligtelyk zou benadeelen. Ook zal men de Galanthur Nivalis , by ons Vasten avond-zotjes genaamd, de Daphne, dzHepatica, de Anemone, in het wild, meest al niet dan onder de befcherming der boomen ontmoeten. De grasweiden voeden in meenigte die foort van geele Ranonkels , welke wy boterbloemen noemen , gemeene Veldmaagdeliefjes en Paardebloemen , welken men zelden elders , dan midden onder de  TUSSCHEN DIEREN EN PLANTEN. 56$ He grasplanten aantreft. — De Klaproozen, Aardaakers en Centaurea Cyanus, of Koornbloemen, komen nergens, dan op koornakkers, in het wild voort. De zandige plaatfen , hoe dor ook , hebben hunne eigene planten , waarvan wy in het Duingras en de Hei zeer bekende voorbeelden hebben; welke in vette aarde verplant zynde, fterven. De Equifetum of het Heeremoes, groeit op vogtige fchraale weilanden; en hetzekerst middel, om dit, voor het vee zo fchaadelyk , gewas te verdryven , is het land wel te mesten. De welgemeste gronden hebben daarentegen ook hunne planten; want waar anders zal men ooit Brandneetels ,en Lamium, of doove Netels, zien, dan |n eene by uitffek vrugtbaare aarde ? — Op rotfen , oude muuren en vervallen gebouwen, groeit het Huislook , verfcheiden foorten van Mefembryanthemum, en meer anderen. — De gepuinde wegen zyn de geliefde grond van de zwarte Solanum, van de Alst, en van de Plantago of Weegbreê. —— Verfcheiden foorten van Wilgenboomeu , de Waterplantago , de geele jnlandfche Iris, groeijen aan de boorden van zoet water; gelyk de Salictrnia, of Zeekoraal en het Zeegras in het ziltige zand van de zeeftranden. In het zoet water leeven de Kruikenbladeren, het Kroost , de Waterkers ; en in het z,out water de verfchillende foorten van Zee-wier. Verfcheiden diertjes leeven op de huid van grooter dieren, de Luizen en Vloojen op de huid van den mensch ; de Vloojen op veele viervoetige dieren en vogelen; de Schaapenluis in de wol dier beesten. En ' zo hebben ook de groote gewasfen op hunne fchors eene meenigte van kleinere , welke daar hun voedfel zoeken. Veele foorten van Vaaren, Mosfen , en LU dienen of Schurftmosfen, komen nergens voor, dan op Oo 3 de  $66 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST de' basten der boomen, en veelen daarvan zyn alleen aan zeker byzonder foort van boomen eigen. è Anderen dieren, gelyk Wormen, Mieren, Torren, Vliegen, aazen op de doode dierlykeligchaamen; gelyk de Paddeftoelen op doode en rottende gewasfen. De verfchillende getyden van het jaar geeven geduurige verwisfelingen van dieren. In het voorjaar ziet men den Ojevaar, de Spreeuwen, de Zwaluwen, den Nagtegaal te voorfchyn komen ; wanneer de warmte Vermeerdert, komen de Koekkoek, de Kikvorsfeheu en Padden ; met den zomer komen gantfche zweimen van Infecten ; op het einde van den zomer is de tyd van het wild, gelyk Ilaazen, Patryzen, Eenden ; met den herfst worden wy door Lysters , Vinken en Sperwers bczogt; en des winters door Kraaijen: om niet van de Visfchen te fpreeken, welke geduurig met elkander verwisfelen. Dat het met de gewasfen op gelyke wyze geleegen is , zal onnodig zyn wydloopig aan de toonen: de foorten van bloemen , die elkander, van het eerfte begin der lente, tot den winter toe , opvolgen; de eetbaare gewasfen , welke op onze tafels naar de verfcheidene jaargetyden verfchillen , zyn by elk genoegzaam bekende voorbeelden. En dat eenige gewasfen den winter tot hunnen groei en voortteeling verkiezen, bewyzen de Mosfen en Schurftmosfen , welken dan in hunne grootlle fchoonhcid zyn , en met den aankomenden zomer verdorren. De Mensch , de Olyfant, de Herten , de Antilopen onder de zogende dieren; de Ganzen, Musfchen en Vinken onder de vogels ; de Haring onder de visfchen ; de Mieren en Byën onder de gekorvene dieren, zal men in den natuurffaat zelden alleen aantreffen J maar altoos met elkander als in eene maatfehap-  TUSSCHEN DIEREN EN PLANTEN. 5% py verzameld: de roofdieren daarentegen zoeken elk op zich zeiven hun aas. Ook deeze twee eigenfehappen onderfcheiden de gewasfen. De Eiken, Ipen en audere boomen, moeten, om groot en fterk te worden, en recht op te groeijen, verre genoeg van malkander ftaan , en , zo er jongen tusfchen beiden opkomen , moet men die wegneemen ; terwyl de Sparreboomen nooit beter en rechter groeijen, dan wanneer zy digt by eikanderen gezaaid zyn. De Distelgewasfen vindt men weinig anders, dan met enkele ftruiken hier en daar verfpreid ; terwyl de Grasplanten , het Lepelblad, het Muur, gewoonlyk digt op malkander opfchieten, en dus het weeligst groeijen. De dieren zyn, tot hunne beveiliging, verkryging van hun aas , en vasthouding in het gaan en klouteren , met verfcheidene wapenen voorzien , gelyk tanden, nagels, hoornen, angels , en fommigen met vergif. Dus hebben de gewasfen ook doornen en fteekels , 'om zich tegen de dieren te verdeedigen ; ranken, om naar de hoogte te klimmen, en zich vast te hegten ; cn vergif, om af te fchrikken. De vergiftige en verfcheurende dieren jaagen natuurlyk het andere vee een fchrik aan ; en de wyze Schepper heeft hunnen aart , als op hun üiterlyk gelaat gefchreeven. Maar niet minder onderfcheiden zich de vergiftige gewasfen , door zeker uiterlyke, het welk hun, in vergelyking met anderen , verdagtig maakt, en het welk de dieren zeer wel weeten te onderfcheiden. Moet niet natuurlyk het zwart uitzigt van de . Acmituvi of Munnikskap, van het Vingerhoedskruid, van de Batura of Liefdensappel, van het Bilzenkruid, van' de Solarium en diergelyken dezelven verdagtig maaken, en de verdoovende reuk, welke zy hebben, tik dier affchrikken? En gelyk het verfchilleud O o 4 land-  $6? VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST land- en lugtsgeflel de dieren meer of minder moedig en wreed maakt; zo dat, by voorbeeld, een Leeuw digt aan de Caap de goede hoop, of de Barbaryfche kust, minder moedig is, dan in het midden en heetflc van Africa; en een Ratelflang, hier te land overgebragt zynde , byna niet , dan na lang gefard te zyn , aanvalt; zo verzagten de verfchillende grond en lugt ook den vergiftigen aart der gewasfen, dermaten , dat de ConiumMetadatum of dolle kervel, en de Aconitum of munnikskap in ons wateragtig land byna onfchaadelyk zyn , wanneer men deeze planten met die in hooger en warmer geleegene landen vergelykt. Een dier kan niet altoos voortwerken, maar geraakt, vermoeid zynde , in flaap. Het grootst gedeelte befieedt daartoe den nagt : de roofdieren flaapen over dag, en gaan by nagt op hun voedfel uit. Eenige dieren , voornaamelyk de tweellagtigen , gelyk Kikvorsfehen, Slangen , Hagedisfen, brengen den gantfchen winter in een verdoovenden llaap door, en ontwaaken met de lente. Het zelfde wordt in het plautenryk waargenomen : de meesten fluiten met den avond hunne bloemen; de gepénde of gevinde bladeren vouwen zich des avonds toe; anderen vouwen zich zodanig, dat de bloem er door bedekt wordt; en hierdoor komt het, dat de gedaante van de planten des nagts zo veranderd wordt, dat de meest bekenden , dan bezien, onkenbaar zyn. Weinigen zyn er, welke by nagt bloeijen : de Oenothera opent des avonds zyne bloemen , welke met den morgen verwelken: de Cerem ofCaÜus Grandiflorus bloeit van des middernagts tofs morgens ten drie uuren , en fluit zich dan weder. De boomen , welken met den winter hun blad verhezen , en als dood fchynen , en de bolgewasfèn , welker leven flegts in den wortel overblyft, ftaan met  TUSSCHEN DIEREN EN PLANTEN. 569 Met die dieren gelyk, welke des winters in een ftaat van verdoving lieven. Het is eene eigenfchap, welke de dieren bezitten, dat eenigen zich door den mensch volkomen laaten temmen; anderen gedeeltelyk, eenigen weinigen in het geheel niet: en waarlyk opmerkenswaardig is de overeenkomst der planten , met opzigt tot deeze eigenfchap. —— De Hond, het Paard, de Osfen, Schaapen en Geiten, ja zelfs eenige Vogelen, zyn zo tam gemaakt, dat zy by den mensch woonen, hem ten dienfte ftaan, eenige kunften en gewoonten aanneemen, en daartegen hunne natuurlyke wilde gewoonten afleggen; en die zo zeer van hunnen natuurftaat ontwend zyn, dat zy, van 'smenfeben befcherming beroofd, gevaar zouden loopen van om te komen; dewyl hun aart door het temmen verzagt is, en zy daardoor buiten ftaat geraakt zyn, om de ongemakken van het wilde leeven te verduuren. Onze vrugtboomen en tuiugewasfen zyn, onder de planten, voorbeelden van eene foortgelyke temming. De Peereboom is in den natuurftaat geheel bedekt met lange doornen, en brengt kleine, drooge en wrange vrugten voort: tam gemaakt, veranderen de doornen in takken, en de vrugten worden groot, fappig en zoet. Geen van de anderen vrugtboomen is 'er, welke in den natuurftaat die fmaakelyke vrugten geeft; allen zyn zy droog,zuur en fcherp. Van huune natuurlyke gedaante afwykende, doet de mensch hen in den tammen ftaat allerlei vreemde gedaanten en gewoonten aanncemen ; den eenen op eenen ftam, den anderen als eene pyramide, en anderen wederom als lei-boomen opgroeijen : ja verandert zelfs, door ontydigc warmte, hunnen bloei- en vrugt-tyd in zyne broeibakken en kasfen. By zeer tamme dieren verandert de gedaante zo zeer, dat Oo 5 mea  5/0 VERHANDELING OVER BE OVEREENKOMST men onzeker wordt, welke de natuurlyke zy. De Honden ontmoet men van alle foorten van kleuren van allerlei grootte en gedaante; zo dat men onder de natuurkundigen het niet eens is, of hy (het geen het waarfchynlykst is) enkel een verbasterde wolf 0f een eigen foort van dier zy. Hoe dit ook zyn moge men moet bekennen, dat alle Honden, van den grootften bulhond af, tot het Spaansch fchoothondje& toe tot ééne foort behooren, en verbasteringen zyn van den zelfden oorfpronkelyken ftam; en dat alle deeze verbasteringen door het temmen en de verfchillende togtftreek zyn voortgebragt. En heeft men onder de Planten niet de zelfde voorbeelden, in de ontelbaare foorten van Peeren, Appelen, Wyngaarden, Erwten, Boonen, welke, hoe zeer verfcheiden, zekerlyk ieder op zich zeiven van de zelfde oorfpronkelyke gewasfen verbasterd zyn? Men vindt zelfs dieren, van welken de oorfpronkelyke foort verlooren is, en die alleen in een getemden ftaat overgebleeven zyn. Zulk een is de Kameel, aan welke geen eenigzins gelykend dier in het wild aangetroffen wordt. En het zelfde is allerwaarfchynlykst het geval ook van de Graan- of Kocrngewasfen, welken even min in den natuurftaat gevonden worden. Sommige dieren laaten zich ge- deeltelyk temmen; maar houden altoos iets van hunnen wilden aart over. Onze Katten , hoe zeer onder de tamme dieren gereekend, zullen nooit «ie gehoorzaamheid van een Hond aanneemcn: zy zyn ook niet onderworpen aan die verbastering van gedaante; de klemvan hun vel alleen verandert, maar de gedaante blyft tusfchen de tamfte huiskat en de wilde volkomen gelyk: zy behouden ook eenigen van hunne wilde gewoonten ; want, daar een hond zich des avonds met den mensch te gelyk tot flaapen begeeft, zal de kat, aan zyne  TUSSCHEN DIEREN EN PLANTEN. 571 zyne oorfpronkelyke leevenswyze getrouw, het huis zoeken te ontkomen', en rond zwerven. Onder de gewasfen kan ons de Roozeboom tot een voorbeeld van zulk eene gedeeltelyke tamheid verMrekken. Deszelfs bloemen worden wel dubbel en van geuriger reuk; maar voor het overige behoudt hy zyne gedaante; hy verliest, gelyk de Peereboom , zyne doornen niet; en hoe zeer als een Mamboom of als een hegje opgeleid, zoekt hy altoos tot zyne natuurlyke wyze van groeijen, als digte ftruikon, weder te keeren; en fchiet ten dien einde geduurig nieuwe Mammen uit den wortel, en verwart zyne takken onder malkander. Wederom andere dieren blyven in hunnen gevangen Maat enkel leeven , maar zyn by geene mogelykheid te temmen. De Vos kan men aan eene ketting bewaaren, maar hy laat geene van zyne wilde gewoonten na, betoont geene gehoorzaamheid, en zal, zodra hy losgelaaten wordt, ontvlugten. Op gelyke wyze kan men fommige gedoomde gewasfen en distels in de tuinen planten, zonder dat noch de bloem, noch de vrugr, noch het blad fchooner of tengerer worden,- noch de doornen of Meekels verdwynen. Eenige weinige dieren zyn 'er, welke in den wilden Maat leeven moeten, en die gevangen zynde, Merven. De Ratelflang gebruikt, wanneer hy gevangen is, volMrekt geen voedfel, en kwynt, tot dat hy Merft. De plant, naar den grootMen Natuurkenner van onze eeuw, Linnaa Boredis , genoemd ; welke in de bosfchen van het noordelyk Europa vrolyk groeit , heeft de zelfde eigenfchap, en Merft onfeilbaar, zodra dezelve in een tuin wordt overgebragt. Eindelyk toont het fcheikundig onderzoek , dat deeze twee natuurryken zeer na met elkander overeenkomen. Dc Scheikundigen meenden weleer een groot  57* VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST" groot onderfcheid , tusfchen de voortbrengen vart het een en ander te bemerken; maar de nieuwe ontdekkingen in deeze wetenfchap hebben ons tegenwoordig volkomen overtuigd, dat de dieren en planten niet alleen de eerfte grondbeginfelen , maar ook de naaste beftanddeelen met malkander gemeen heb- ben. Door overhaaling bekomt men van de meeste dierlyke deelen water, vlug loogzout, olie ontvlambaare lugt: 'er blyft koolftof, kalkaarde, een weinig magnefia, phosphoruszuur en zeer weinig vast loogzout over. De gewasfen met kruisdraagen*le bloemen, of de Tetradynamia van linn^us, de meeste'zaaden , en de taaije ftof, welke men in het meel en meer andere groeijende ligchaamen aantreft geeven de zelfde voortbrengfejs De meeste ge-' wasfen geeven by de overhaaling water, zuur, olie ontvlambaare lugt: de Melk, en eenige infecïen, ge! lyk de Mieren en Byën, doen hetzelfde. De Oliën der gewasfen en het vet der dieren verfchillen in geeJien deele; en door herhaalde overhaalingen verandert men het vet der dieren in fyne 01ie,gelyk de dierlyke Olie van dippel bewyst De gewasfen geeven zo wel het phosphorzuur en het zuur van Berlynsch blaauw, als de dierlyke ligchaamen. Het melk, en melkzuiker-zuur kan tot azynzuurgemaakt worden; en het mierenzuur is volkomen azynzuur , gejyk hermbstadt met vecle proeven beweezen heeft. . De dierlyke fappen geeven zowel, als die der gewasfen, met falpeterzuur behandeld zynde, zuikerzuur en azyn- zuur., Wy hebben zelfs van de Tartaren geleend, melk te laaten gesten tot een foort van wyn, met dezelfde eigenfehappen voorzien, als de wyn, uit druiven, of het bier, dat is de wyn, uit koorn gemaakt. Het is dan duidelyk dat deeze twee ryken der Natuur eene  TUSSCHEN DIÉÉEfl EN t>LANTEft. 57* eene zeer groote 'overeenkomst hebben, en het zoude overtollig zyn, dit met meer bewyzen te ftaaven. Ik soude mogelyk meer treffende voorbeelden hebben kunnen bybrengen , indien ik het niet dienftiger gevonden had, daartoe, zo veel mogelyk, de by ons meest bekende dieren en gewasfen te verkiezen. Ik ga dus over om te onderzoeken , waarin het verfchil tusfchen deeze beiden beftaat : en het zyn waarlyk maar zeer weinige eigenfehappen, welken dit verfchil uitmaaken. De voornaamfte, zo niet eenige,is,dat de gewasfen geene zenuwen hebben, met welke elk dier begaafd is. Zonder zenuwen gefchiedt geen gevoel met bewustheid, noch geene willekeurige beweeging. De ontleeding der gewasfen vertoont geene zenuwen, noch worden de verfchynfels, welke het aaaweezen der zenuwen vergezellen , daarin waargenomen. Elk dier door werktuiglyke ofbytende fcherptenspynlykaangedaan,toont, door ongeregelde ftuipagtige beweegingen , dat het voor de fmert gevoelig is; terwyl de planten nimmer eenig teken van deeze ftuipagtige beweeging , noch gevoel geeven. Alle beweeging , welke men door prikkeling in dezelven voortbrengt , is zich zeiven altoos gelyk, en regelmaatig, zo dat men uit dezelve niet verder dan tot de aanweezenheid van het leevensbeginfel mag befluiten. Dus laat het kruidje roer me niet, op wat wyze en door welke middelen geprikkeld, met één en de zelfde beweeging de bladeren neèrvallen , zonder eenige onregelmaatigheid; cn de Drofera of zonnedaauw, het zy door eene vlieg, of eene naald , of een veertje geprikkeld , kromt zyne bladeren eenvoudig om en trekt die toe: even gelyk het hart van een dier, terftond na den dood uit het hg-  574 VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST ligchaam genomen, en,dus enkel nog maar het lec» vensbeginfel bezittende, en het gevoel door middel der zenuwen misfende , maar éene beweeging , namelyk die der famentrekking, en wel zonder onregelmaatigheid, verrigt. Het is immers beweezen, dat men in het dierlyk ligchaam, twee foorten van gevoeligheid moet onderfcheiden: de eene gefchiedt door middel der zenuwen, of is dat gevoel, van het welk de dieren bewustheid hebben door de in- en uitwendige zintuigen: de andere is,die gevoeligheid, welke de met het levensbeginfel begaafde overige deelen van het ligchaam hebben, en van welke zy niet bewust zyn. Dus heeft de mensch (om van ons eigen ligchaam een voorbeeld te neemen} door middel van het eerfte gevoel, bewustheid van de dingen , die buiten hem zyn; gelyk van het licht, de klank , hard- of weekheid der ligchaamen , en ook inwendig van pyn, honger, dorst en andere aandoeningen : terwyl het laatfte gevoel aangedaan wordt, zonder dat hy het merkt: zo loopt het bloed in ons ligchaam om , zonder dat wy 'er bewustheid van hebben, of het gevoelen; fchoon deeze omloop, indien niet het bloed het hart en de bloedvaten zeer fterk prikkelde, volmaakt onmooglyk zou zyn. Dit laatfte gevoel alleen hebben de gewasfen. En, daar de willekeurige beweegingen zonder zenuwen niet gefchieden , is alle willekeurige beweeging van het groeijend ryk uitgeflooten. Men kan hiertegen niet inbrengen , dat 'er dieren zyn , gelyk fommige Schelpvisfchen en Polypen, welke door aan rotfen , fteenen of andere ligchaamen gegroeid te zyn, zich even min beweegen kunnen. Dit is alleen waar van eene beweeging van hun geheel ligchaam naar  TUSSCHEN DIEREN EN PLANTEN.' 57$ naar eene andere plaats ; maar tot verkryging van hun aas , is 'er geene van deezen, welke zyne armen niet heeft, en die naar willekeur uitftrekt en beweegt. Eene tweede onderfcheidende eigenfehap fchynt te zyn , dat de dieren allen een foort van fpysbuis hebben , waarin hun voedfel eenigzins verteerd wordt, en uit welke de daar in geopende opzuigende vaatjes hetzelve opneemen, en in het bloed of de vogten brengen : terwyl de wortelvezels der gewasfen , welke met de opflurpende vaten overeenkomen, dit voedfel, zonder eenige voorafgaande bereiding of verteering, terflond uit den grond, of de ftof, waarin zy gehegt zyn, opzuigen, en in de vaten der plant brengen. Men mag derhalven niet geheel te onregt de aarde , de maag van de gewasfen , en de gewasfen omgekeerde dieren noemen. Mogelyk kan men uit het verfchil in de ademhaaling ook deeze twee foorten van fchepfelen onderfcheiden. Het is waar, dat men van de laagfte foorten van dieren, gelyk de wurmen en polypen, minder weet, waarin de adcmhaaling beftaat,en of ook hun de lucht zo noodzaaklyk zy. Ondertusfchen hebben de planten dit eigen , dat zy zuivere lucht uitgeeven: en fchoon het mooglyk is, dat zy uit de lucht voedfel trekken , is het echter tot nog toe niet uitgewezen, of dit zo zeer als eene in- en uitademing aan te merken zy; dan of de zuivere lucht, welke zy in het zonnelicht loslaaten, zynen oorfprong hebbe van het water , het welk in zyne twee grondbeginfelen verdeeld wordt; waar van de grondftof van de ontvlambaarc lucht, tot het mengfel der fappen vereischt, en terug gehouden wordt, te gelyk met een gedeelte van die der zuivere lucht;  576" VERHANDELING OVER DE OVEREENKOMST, EN27 lucht; terwyl het overfchot van de laatfte, zich met het licht vereenigende, de zuivere lucht daarflelt. Zie daar , waartoe zich het onderfcheid tusfchen dieren en planten bepaalt. Groot is zeker de overeenkomst; en liet kan, na dit alles, niemand bevreemden , dat men zich ook hieruit geregtigd reekende, om eene onmerkbaare opklimming onder de gefcha! pene wezens, of eenen fcala univerfi aan te neemen. Let men aan den anderen kant op het onderfcheid, zo vindt men, wel is waar,dat dit zeer gering fchynt.en byna enkel in het bezitten cn misfen der zenuwen beflaat. Maar by nader overweeging is dit onderfcheid , ook tusfchen het allergeringfte gevoel, en eene geheele gevoelloosheid, zo oneindig groot' dat het my voorkomt, dat men, uit dit oogpunt alleen, zonder de veele andere daar tegen flrydende redenen m aanmerking te neemen, genoodzaakt is, de onderftelling van eene opklimming der wezens , als ongegrond, te verwerpen. Ikbefluit dan, dat de overeenkomst tusfchen deeze twee ryken der natuur een gevolg is, gedeeltelyk van het overeenkomftig maakfel, maar voornaamelyk van het aan beiden gemeen, aan de zelfde wetten onderworpen, en op de zelfde wyze werkend levensbeginfel: dat dus de overeenkomst zo wel, als het verfchil tusfchen deeze twee, op het eerfte aanzien zo zeer verfcheidene voortbrengfelen der natuur,van zeer eenvoudige en weinige oorzaaken afhangen; en datwy deeze eenvoudigheid der natuur hierin navolgende' als eene volkomen onderfcheidende bepaaling vryelyk mogen (lellen: dat de gewasfen groeijen en kelen; doch dat de dieren groeijen, leeven en gevoel hebben.  III. NIEUW A LGEMEEN M A G A 2 Y N, HISTORIEKUNDE, historiek. 2. DeeU Pp   S79 OVER HET HERLEEVEN DER BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË; waartoe zeer veel hebben toecebragt drie inboorlingen van etrurie , DANTES ALIGHERIUS, FRANCISCUS PETRARCHA en JOANNES BOCCACIUS. EERSTE REDENVOERING. Italië, wel eer de gulle gastvricndin, de vruchtbaare voedfter , de trouwhartige aankweekster en manmoedige befchermfter der befchaafde letteren, kunsten en wetenfchappen; Italië, op welkers bekoorlyken grond de goede fmaak , zwier , bevalligheid, geleerdheid, het vernuft en de wysheid van het oude Griekenland ftaatig en blymoedig te voorfchyn traden , en bykans het toppunt van menfchelyke volmaaktheid bereikten j Italië, weieerde koninginneder waereld, die, het moedig hoofd opheffende, al wat haar omringde, verwonnen en verflagen zag; Italië, tot den hoogften trap van magt, pracht en heerlykheid verheeven, vond de beginzelen van verderf in zich zelve. Moede en verzadigd door het geduurig zegepraalen over uitheemfche volken, voelde zy de fakkel van twist, tweedragt en Pp a bur-  $t° ovbr het herleeven der burgerlyken oorlog in haaren boezem ontbranden. Haar eige zoonen, haare voedfterlingen , wierden haare geduchte vyanden, ej verderfelyker onderdrukkers dan Pyrrhus of Hannibal. Door toedoen van deeze laatdunkende gedrochten van wien elk zich een Koningryk aanmatigde, verloor' tahe aare vryheid,en, met haarevryheid!haarenÏ ter haar welvaart en gezag. De minzaame Bevalligheden bedekten haar droevig aangezicht meteen fluiier en trokken af; Apollo en de negen Zanggodinnen verheten de ftad, op zeven bergen gebouwd , en fchuuwden de oevers van den Tiber, met traanen van weduwen en weezen befproeid , en met het dierbaar bloed van burgeren befpat. De kunstenaars verdweenen, en de Wysgeeren verwarden zich welhaast onder elkanderen. Italië ging echter niet plotfelyk te grond; daar was tyd nodig, om dat ontzaggelyk gevaarte van menfchelyk vernuft en hovaardy te Hechten. Onder de regeering van augustus bloeiden groote Dichters , en de Gefchiedenis zag haare tafereelcn nog in een zuiveren ftyl en met waare welfprekendheid te boek gefield. Dan alle deeze Schryvers waren de nieuwe leerlingen niet zo zeer van sciwo en laeuus, als van de nog onlangs in fmaak en geleerdheid uitmuntende vernuften, van nepos, sallus- tius,crassus,hortensius, servius SULPICIVS brutus , cicero en caesar zelve. Hunne ooren weergalmden nog door de Keflyke ftem en verhevene klanken van deeze voortreffelyke Redenaars , en zV verlustigden cn oeffenden zich nog dagelyks in de pnfterfelyke werken van deeze hunne bekwaame voorgangers. Maar toen de vryheid door het heerschzug- tig  BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 581 tig gedrag van roekelooze en bloedgierige Keizers allengskens meer en meer verdween , wierd de welfprekendheid cynsbaar, en het laag beroep van hongerige fcholieren. De Dichtkunst, gebooren om de wyze leermeesteresfe van menschlievendheid, en de fchelle bazuine der vryheid te zyn , kwam in de hanr den van bloodaarts en goddelooze huurlingen, die den lof en vergoding zongen van affchuwelyke dwingelanden en het menschdom verdelgende monfters. Een donkere nevel van woestheid en diepe onkunde verfpreidde zich wel ras over den zegenryken grond van het beminnelyk Italië. Domheid , traagheid, afgodery en wreedheid, vestigden haaren zetel in de trotfche Paleizen, en op de aangenaame landsdouwen van het weleer zo roernryk Rome. Zo wy niet de wyze beftiering van het GodJyk welbehagen reeds te vooren onderftelden , zou men ligtelyk, by het doorbladeren van de rolle der gefchiedenis, kunnen vermoeden, dat door eene eeuwigduurende aaneenfchakeling van aan elkander verbondene oorzaaken, waaraan, volgens den fchryftrant van homerus, en menfchen en goden onderworpen zyn, de natuurlyke niet alleen, maar ook de zedelyke waereld beftierd werd. Toen de lust en yver van het Romeinfche volk door een reeks van elkander opvolgendedwingelanden was uitgebluscht, de krygstucht dooiden hoogmoed of {lapheid der Vorften was verlooren geraakt, en de fchoonfle wingewesten aan roof en plondering waren bloot gefield , klonk wel ras het verval en de verbastering van de doorluchtige inwooners van het flrydbaar Latium, vreemde Natiën in de ooren. Geheele zwermen van Noordfche volken, van Longobarden, Gothen, Wandaalen, Hunnen en Pp 3 Sclaven  5^4 OVER HE T HERLEEVEN DER. Sclaven , vielen op liet kvvynend ligchaam van Italië aan , overrompelden en verbryzelden binnen korten tyd dat magtig ftaatsgebouw, het werk der ecuwen door de groottic vernuften , welke mogelyk ooit de aarde betreeden hebben, gevestigd. De buit, welken die barbaarfcke Natiën behaalden, was aanzienlyk, en al te aanlokkelyk voor roofzieke vreemdelingen. Moedig op hun geluk, door onbekende voordcelen aangeprikkeld , en door de gezeegende luchtftreek van het weelig land bekoord , verkoozen zy zich zelve haardfteden en altaaren in dat aanminnig oord. De Christelyke Godsdienst, ondertusfehen , was op eene zachte" en nederige wyze in de gemoederen der menfehen Gedrongen , in flilte en duisternis opgegroeid, had nieuwe krachten gekreegen door tegenftand , en in den jaare 3S1 reeds die hoogte bereikt, dat zv de overwinnende banieren van het kruis plantte op de puinhoopen van het Capitool. Deeze godsdienst is , op dat ik my eenigzins bediene van de woorden van gibbon , by de befchaafdfte volken van Europa aangenomen, door deszelfs yverige beleidcrs wyd en zyd verfpreid in de afgeleegen oorden van Afia cn Africa en thans vastelyk bevestigd van Canada tot Chili, 'irl een waereld by de Ouden onbekend. Maar hoeveel heeft die godsdienst niet al vroeg van zyne oorfpronkkelyke zuiverheid verlooren! De vreedzaame leer van den zagtzinnigfi-en Meester wierd door hardnekkige onkunde en onmedogend bygeloof verbasterd. De menschlyke gebreken en ondeugden, teaen welke zy voornaauilyk was ingericht, heerschten onder de fchoon fchynende dekmantel van rechtzinnigheid in de godsdienstige byeenkomften, alwaar geestelyke hoogmoed, welke zich de voorzittingen in de verga- de-  beschaafde letteren in itame. 5*3 deringen en het willekeurig gezag over de zwakke huisgenooten des geloofs aanmatigde , doorgaans de hoofdrol fpeelde , en onbezonnen , ja met het gezond verftand en den goeden fmaak geheel en al (trydende, leerftellingen en inzettingen aankondigde en bevestigde. Het fcheen dat het wentelend geluk hier meer dan ooit zyn grillig en onweerftaanbaar vermogen wilde toonen. Italië moest van gelaat veranderen eii een geheel andere gedaante aanneemen. Italië wierd het geliefd verblyf van laatdunkende en dweepzieke Geestelyken, welke, fchoon met een nederig gewaad en droevig aangezicht, echter niet nalieten zich van de grootfte voordeden der maatfchappy en van de bekoorlyklte plaatfen meester te maaken. Ten bewyze hiervan (trekt onder anderen het bebolwerkt kasteel te Mifene met deszelfs fchaduwryke laanen, weelderige prieelen, fierlyke tuinen, warme baden en vischryke vyvcrs , weleer door den vermogenden en geleerden lucullus gebouwd , aangelegd en bewoond , het welk de fombere en heilige fchuilplaats van den vastende en biddende severinus wierd ; terwyl de Tusculaanfche Landhoeve van cicero , de SabynfcheValleie van horatius , en de Mantuaanfche dreeven van virgilius , de onreine legerfteden van domme en bygeloovige Monniken waren geworden. Maar hoe akelig en verveelend dit tooneel van Italië ons ook moge toefchynen , het zal in het vervolg dienen , om de klagten tegen de willekeurige handelingen van het alles dwingend noodlot te verzachten, wanneer wy het licht-wederom uit de duisternis zien te voorfchyn komen. Byzautium, aan de uiterfte grenzen van Europa, aan den Thracifchen Bosphorus geleegen, was in het jaar Pp 4 3*9>  S84 OVÉR HIT HERLEEVEn Der §*P, door constant™ tot de Hoofdflad de* Rvka ZreD'ee; l**** voorrechtte! yerWyf en de verdrcevene leerd, ach aldaar, peer dan zevenhonderd Jaaren *« wetmg of bykans geene hoop, van het oo d \mZl weder te znllen opbeuren. Dan van welke tegenTy *T£2r!geringe . SS grond vordfn 7 * ^ ku»"e"gekend of doorgrond worden , hangt niet zyn eigen lot dat van Steeden, Koningryken en geheele Volken, If- ' rin^Tnale"dC Turken' bezi^vnde om het germg overfchot van het Rotneinfche gebied in >, 7^.1 selee™d , zoo lange onder de asfche fct^rT °mted0en herleeVe"' De «*ï b Tlrkenm0ete»aa«1^i«g geeven, dat de befchaafde letteren wederom in haar voorigeq luister worden herlteld. Conlhntinopole was, zedLd eeÏÏ jaaren door jammerlyke verdeeldheden , welke tut SS??; ' g0dsdie«St^-. -tel en deLatynfche kerke, met meer dan geestelyken haat waren voortgezet een affchuwelyk toneel geworden van 2/ m0?rd'/Underingell^'J- Conltantino pole was door de onzinnige kruisvaders, die uit de„ boezem van Italië vloogen, ingenomen, door Gneken wederom hernomen, en zo lang door ver! derfcJyke oneenigheden van verbasterde Christenen gefolterd, dat de Turken zich van deeze fchand - e Partyfc appen met zodaanig een gevolg bed enden dat Mahometh de tweede in het jaar !4ss roemde Had en luisteryken grond der Cliristelyke Kerke bemagngde, en tot den zetel van het Turkfche ryk  BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 585 ryk (telde. Geduurende deeze onweersbuien , welke onophoudelyk op de (leden en landen in het Oosten ïiedervielen, en overal armoede , ellende en verwoesting te weeg bragten , hadden veele geleerde mannen reeds van tyd tot tyd dat woelziek en onftuimig oord yerlaaten ; dan de Turken eindelyk aldaar alles aan hun gezag hebbende onderworpen, toogen de overige kundige lieden ook eenpaarig naar die gewesten, alwaar de Griekfche Bevalligheden en Zanggodinnen weleer zulk een heusch onthaal genooten hadden. Verwondering en verbaasdheid vervullen onze zielen, wanneer wy de gedenkboeken openflaan, waarin die geduchte omwentelingen befchreeven zyn. Italië , fchoon zo lang de prooi van drieste onkunde cn grillige dweepzucht, moest aan alle volken van den aardbodem aankondigen , dat zy alleen de minzaame gastvriendin en bekwaame voedster was van alles, wat waare geleerdheid , bevalligheid en wysheid betrof. De byzondere wegen der Godlyke Voorzienigheid zyn voor kortziende (tervelingen niet te kennen. Maar wy, op eene menschlyke wyze redenkavelende, en de gefchiedenisfen en lotgevallen der menfchen naar ons best inzien moetende beoordeelen , zyn genoodzaakt te erkennen, dat, wanneer de verdrccven* geleerdheid en de overal in 't duister omzwervende wysheid, die vrye, gulle en minzaame ontmoeting in Italië ter dier tyd niet gehad hadden, de waare beoefening der befchaafde letteren, kunsten en Wetenfchappen, voor altoos was verlooren geweest; dat men niet geweeten had , wat vryheid in den burgerftaat, wat hervorming in den godsdienst beteekende , en dat het menschdom uit een' duisteren avondltond in een donkerer nagt gekomen, te vergeefs naar kennis eu Pp 5 waar-  5S6 over het hek.lee ven der. waarheid zou hebben omgetast. „ \yy beeven, zegt gibbon, op het denkbeeld van dattydperk, wanneer Griekenland met haare fchoolen en boekeryen was overltelpt, voor dat Europa zich uit den vloed der barbaarschheid had gered; wanneer de zaaden van kennis en wetenfchap door den wind waaren verftrooid geweest eer dat de grond van Italië was voorbereid, om die zaaden te ontvangen en vruchtbaar te maaken." Dit o-e. wigtig tydperk , waarin Italië haare vriendelyke armen uitftrekte, om de vlugtende geleerdheid en wetenfchap te omhelzen, en in haar weleer zoo vruchtbaaren fchoot andermaal te koesteren en optekweeken, zal, van wegen de voortrelfelyke fchaare der geleerde Mannen, welkehierin betrokken zyn, wel het moeiclyke, maar tevens niet onaangenaam onderwerp, van meer dan eene Redenvoering zyn. Op den voorgrond vertoonen zich aanflonds drie voortrelfelyke Mannen, dantes aligiierius, franciscus petrarcha en joannes boccacius , welkers naamen met des te grooter liefde en hoogachting moeten genoemd, en welkers nagcdagtenis met des te grooter eerbied cn ontzag van alle befchaafde volken moet worden gevierd , omdat zy de eerite waren, die den grond van Italië, met doornen en distelen beplant, en door woeste ftruiken van onkunde geheel en al onkenbaar geworden, begonnen te zuiveren en allengskcns voor te bereiden en bekwaam te maaken , om de overgebleevene en tedere fpruitjes van kennis en geleerdheid uit het Oosten te ontvangen , en op haare vruchtbaare akkers wederom te doen ontluiken. Dan daar de lofelyke pogingen, welke deeze onftervetyke helden hebben aangewend , niet om door ftroomen raenfchenblocd zich eigendnn* ke-  beschaafde letteren in italië. 587 kelyk gezag of eene norfche heerfehappy over hunne natuurgenoo'ten aantemaatigen , maar om hunnen ongelukkige medeftcrveling en broederen uit de zwaare ketenen der onwerendheid en naare gevangenis van donker bygeloof te ontflaan, met zulke omftandigheden verzeld gaan, dat dezelve ten hooglten waardig zyn, om die in alle haare byzonderhcden te leeren kennen; zoo moeten wy nog eerst andermaal ons oog vestigen op Italië, en zien , hoedanig deszelfs gefteldheid was ten tyde van deeze doorluchtige , vernuftige en geleerde Inboorlingen van Etrurie, die het eerst den weg hebben geopend, waar op anderen naderhand zo rustig en moedig zyn voortgetreden, dat men binnen weinige jaaren een licht, niet van dorre of fchoolfche Geleerdheid , maar met die bevalligheid gepaard, welke ten tyde van cicero het kenmerk van befchaafdheid was, zag opgaan , en zyne fchitterende ftraalen verre buiten de grenzen van Italië verfpreidcn. A! wie de woestheid, barbaarschheid en dweepzucht, waar in dat land begraven lag, en zo even van ons met weinige trekken zyn afgemaald, met bedaardheid aanfehouwt, moet zich verwonderen , hoe uit dien groudcloozen poel van onkunde en verwarring, eenige orde en heil in de meni'chelyke maatfehappy kon voorkoomen. Het waren evenwel geen bovennatuurlyke oorzaaken, die daar toe medewerkten, maar dezelfde , naar welke de wyze Voorzienigheid gewild heeft , dat de lotgevallen der ftervelingen zouden worden beftierd. Volgens ons oordeel is 'er geen fchooner, geen belangryker onderwerp in de gefchiedenis, dan dit, het geen wy ftout genoeg geweest zyn om aan te vatten, en tot dus verre met zulk een yver te behandelen, dat wy alle zwarigheden over het hoofd zien,  5S8 OVER HET HERLEEVEJV DER zien, daar wy, al zoekende om eene waare kennis van zaaken, in een menigte boeken hier en daar verfpreid , op te famelen , ons tevens verlustigen met het leezen van bevallige fchryvers, en het befchouwen van de wonderbaare bedoelingen en fchikkingen der Godheid omtrent het menfchelyk geflagt. Een groot veld ftaat ons te doorwandelen, alwaar zich wyd en zyd onderfcheidene toneelen van leerzaamheid opdoen, alwaar wy de Menfchen niet wel naar de bedaarde voorfchriften van den ingetogen en in belchouwingen leevende Wysgeer, maar grillig, en veelal buitenfpoorig, doch overeenkomstig hunne natuur, zien handelen; alwaar wy allerlei deugden en gebreken zien woelen, en zich zodaanig onder elkander mengen , dat, van wegens de byzondere en verfchillende omftandigheden, waar in de bedryvers zich bevinden, het voor den onpartydigen, en naauwgezetten oordeelaar zeer moeijelyk word , hier altoos een vonnis naar waarheid te vellen ; alwaar wy eindelyk die geduchte, maar menigmaal onaangenaame, waarheid leeren , dat geduurige ftilte en rust, anderszins zulke wenfehelyke gaven, het menschdom lusteloos, traag en onwetende doen worden; dat, gelyfe in de gantfche natuur, tot voorkoming van verval en bederf, een eeuwigduurende beweging en zelfs fchrikbaarende fchudding nodig is , 'er ook alzo onder het menschdom een fteeds werkzaame naaryver en ruste» looze tweefpalt moet plaats hebben, welke, wel is waar, niet zelden, gelyk eertyds in Italië, met treurige en bloedige voorvallen gepaard gaan, maar echter, zo wel ten tyde van de opkomst van ons Gemeencbcst, als dat van andere befchaafde Natiën, kloekmoedige mannen en vaderen des vaderlands hebben opgewekt, om  BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 580 om, onder het geklank der wapenen en het innaaien van de zeegeteekenen der vryheid , te gelyk een tempel voor Minerva te (lichten. De Barbaaren, welke zich meester maakten van het Romeinsch gebied, waren een ruuw, maar vry volk, geenzins onderworpen aan koninglyk gezag , maar zelfs gewoon raad te geeven in zaaken van gewigt; een volk, het welk zyn veldheer, niet als foldaaten, die hy kon beveelen voort te trekken, maar als vryman volgde, dat zich zeiven gewillig aanbood tot reisgenoot en krygsgezel ; by wien de buit , door het vereenigd leger behaald , wierd befchouwd als een gemeeue eigendom , daar elk even veel recht en deel in had, dewyl ieder ter verkryging van denzelven het zyne had toegebragt : uit welke gedrag eenigzins zou kunnen worden afgeleid , op wat wyze de verdeeling der veroverde landen by die vreemde volken in Italië is gefchied, fchoon ons daaromtrent de noodige befcheiden in de oude geAenkfchriften ontbreeken. Dan eer wy dit verder ontvouwen , voegt het ons, het veld der gefchiedenis met eenige oplettendheid doorwandelende , by ieder tooneel , dat verandering baart en onze oogen treft, een weinig ftil teftaan. In plaatfe van dien geduchten en talryken Romeinfchen Raad, wiens achtbaarheid het lot der waereld beflischte, en van welken Cineas, de afgezant van Pyrrhus, getuigde, dat het een vergadering van Koningen was, zienwy in den omtrek van Italië verfcheide uitheemfche Opperhoofden , Vorflen en Koningen te voorfchyn treeden , die zich het gebied over onderfcheidene landflreeken aanmaatigen , en aldaar met zulk een gezag regeeren , dat de wyze wetten van Numa en anderen, by de Romeinen heilig aangenomen , zwygen voor die  5QO over. het herlee ven der die van den onlangs veifcheenen Koning der Longo barden. Wy zullen fommigen toefchynen te hoog opteklimmen in het naipooren der gebeurtenisfen en oorzaaken ; welke, nadat de lucht en geleerdheid verbannen , en de bewustheid van vryheid en roem te Rome was uitgebluscht , hebben medegewerkt, om die voortreffelyke gaven des hemels op het verflagene, maar tevens beminde Italië , wederom te doen nederdaalen. Maar het onderwerp is te Ieerryk en de redenen zyn hier te gewichtig, om niet van den beginne af dezelve trapsvvyze te ontvouwen. Wy hebben ten minften naar ons vermogen voorgenomen, het onderling verband en den famenhang der voorvallen en oorzaaken in acht te neemen, cn aantctoonen, op wat wyze de eene gebeurtenis de andere bereid , en den invloed daarvan vermeerderd heeft. De Regeering der uitheemfche Koningen en Vorsten , hoe willekeurig omtrent de Romeinen, had, wegens de gemeenfchappclykc krygsocfening en onderlinge verdeeling van den buit, haare bepaaling by hun eigen volk. Elk manmoedig held matigde zich een deel van het overwonnen land aan , en wierd, onder zekere overeenkomst en verdrag, 'er ook wczenlyk meester van. Een ieder ftónd iets van zyn natuurlyk recht af, om de voordeden der maatfehappy , uit barre landen in een zegenryk gewest overgebragt , des te volkomener te maaken. liet is ons onmogelyk hier in byzonderheden te treeden, daar de Gefchiedenis zwygt. Om in eigene gisfingen niet te dooien , of den oorfprong van het Leenrecht te bdlisfeu , zullen wy roeertson hier met weinige woorden laaten fpreeken. Deeze nieuwe verdeeling der Landen, zegt die voortref-  BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 591 treffelyke Schryver ; bragt nieuwe Zeden voort, waar uit langzaamerhand een foort van Regeeringsvorm fproot , tot dien tyd onbekend , en heden onderfcheiden onder den naam van Leenftelzel. Een recht, door de gruwzaame bepaalingen , van trotfche fchepfelen daar aan gegeeven, by braave lieden al te wel bekend, om 'er lang by ftil te ftaan. Een oppervlakkige befchouwing, hoe het zelve, uit de gemeenzaamheid en gelykheid der Barbaaren gebooren , de hoovaardy en heerschzucht in handen gefield , de geesfel van het menschdom wierd , en eeuwen lang Europa drukte , zal hier genoegzaam zyn. De beduchtheid niet alleen voor de zulken der oude bewooners, die men gefpaard had, maar de vrees voor de geweldige aanvallen van andere veroveraars, deed de nieuwe Overheerfchers van Italië naar middelen van zelfverdediging omzien, waar toe niets gefchikter was, dan het aangaan van onderlinge verbintenisfen. Ieder vryman, die een gedeelte van het veroverde land ontvangen had , verbond zich plechtiglyk de wapenen op te vatten tegen den algemeenen vyand. Dit fcheen in het eerst een beftier, volmaakt gefchikt om de Maatfchappy te verdedigen tegen buitenlandsch geweld; maar in vervolg van tyd ondervond men de affchuwelyke gebreken , die allengskens daar mede verknocht gingen. De vermogende Leenmannen wierden van Landftreeken , welke zy in den beginne niet langer mogten bellieren dan het den Vorst behaagde , willekeurige eigenaars, en hunne kinderen erfelyke bezitters. Het denkbeeld van eene hooge geboorte en luisterryken ' ftaat bedorf de harten der Grooten , en vervulde die met laatdunkende voorneemens, waar door het arme Volk , van het heilig Opperwezen tot het verkrygen van  592 OVER IJET HERLEEVEN DER van kennis en het genieten der vryheid geroepen, fa de enge ketenen van dienstbaarheid en flaverny wierd geklonken. Die edele gevoelens , die de gelykheid van ftaat inboezemt, wierden geheel en al uitgebluscht, cn de heerschzugt en het geweld vonden nergens tegenftaöd. Toen rezen, onder den naam van Edelen en onder de gedaante van Menfchen, uit den baijert der verwarring, verfcheide domme en verwaande gedrochten, die, vierhonderd jaaren achter een, door hunne woeste en dolzinnige bedryven het Menfchelyk geflagt hebben gefleept , gefleurd , gefolterd. Hun hoogmoed had hen naauwlyks vrygemaakt van de kroon, of zy naamen, ter onderfcheiding en onderdrukking van .het overige Menschdom, eertytels en waardigheden aan, die alleen waren gefchikt, om de Ingczeetenen hunne natuurlyke en nimmer vervreembaare rechten te ontneemen. Zy bouwden kasteden in elk Landfchap van Europa, beroofden den Koning van zyn gezag en voorrechten , belegerden elkander op de haatelykfte en ongefchiktfle wyze, en pleegden overal, ten nadeele van hunne geringe en fchuldelooze nabuuren, roof enflroopery. De bekwaamfte Historiefchryvers verklaaren, d?t ze de woestheid en ellende, welke daar uit zyn voortgefprooten, in hunne tafereelen niet kunnen afmaaien. Het grootfte en werkzaamfte gedeelte van de menfehelyke huishouding was tot eene daadelyke flaverny en fchanddyke armoede gebragt. Het juk van overheerfching wierd zo wel den kunstenaar als huis- en arbeidsman op den onfchuldigen nek gedrukt. De Geleerdheid was alle nayver beuoomen, en, geduurende vier eeuwen, zag men geen' fchryver te voorfchyn koomen, die 3 hetzy men, de  beschaafde letteren in italië. 593 de fierlykheid van ftyl of het gewigt der z-aaken in acht neemt , bykans waardig is om gelezen te worden, zo dat men zich met reden moet verwonderen, hoe debraave petrarc ha en andere helden, den naam van edele Menfchen waardig, meer dan tweehondeid jaaren na die leenheerlyke buitenfporigheden , nog boeken en gefcbriften van de beste Griekfche en Latynfche fchryvers hebben kunnen ontdekken , en tot in het laate nageflagt vereeuwigen. Maar wy keeren onze oogen af van dat fchandelyk en het menschdom ontëerende tydvak , en willen liever met genoegen befchouwen , op welk eene wonderbaare wyze dat Gotthiscb gevaarte van menfchelyke dwaasheid en hovaardy, zo als het in Italië kond, is ondermynd en in elkander gezonken. Al wie het onbepaald vermoogen van die verwaande Leenmannen en onderdrukkers van alle, den mensch waardige, hoedanigheden van vooren befchouwt , zöu moeten veronderftellen, dat eene vereeniging van kloekmoedige, braave, verltandige, en van het overige menschdom onderfcheidene lieden, dat eene vergadering van voorzichtige , wyze en ftaatkundige mannen , alleen het vermogen hadden, om die laatdunkende en uitzinnige pogingen van deeze roekelooze en wreede leenheeren te ftuiten, en derzei ver hoogmoed te fnuiken. Dan geheel anders leert ons de Gefchiedenis , die wyze leermeesteresfe van veele niet genoeg in acht genoomene waarheden. Een onnozele kluizenaar, een dweepzieke landlooper , petrus de heremiet , moet hier het voornaame werktuig zyn , om die trotfche muu■ ren, wallen en toorens, van drieste onkunde, fchandelyke hovaardy en onmenfchelyke wreedheid omverre te werpen en te floopen. Wy zullen ons in byzonderheden omtrent de kruisvaarten niet verder begeeven, historiek. I. Deel. Qq dun  594 OVER HET HEREEEVEN DER dan voor zo verre dezelve een onmiddelyken invloed gehad hebben op het herteeven der letteren, der kunsten en wetenfchappen in Italië. Het is bekend, hoe omtrent het einde der tiende en het begin der'elfde eeuw, zich een gevoelen verfpreidde onder de Christenen , dat de duizend jaaren , waarvan de heilige joannes gewaagt, vervuld waren. De zo even*emelde petrus , die manmoedige Heremiet en ftrydbaare Apostel , bediende zich op eene zonderlinge wyze van deeze gelegenheid. Met het heilig kruis in de eene, en een brief, welken hy voorgafin den hemel gefchreeven te zyn aan alle waare Christenen, om hen aan te moedigen tot de verlosfing hunner ongelukkige broederen, zugtende in Palestina onder het luider Mahometaanen , in de andere hand , doorliep by a Ie Heden en landen van Europa , de Edelen de Vorsten enhet gantfche Volk aanfpoorende, om eenen heiligen oorlog te beginnen. Vol van yver en moed ontftak hy wel haast het vuur van dweepery, waw vanhy zelfs brandde, in de gemoederen der menfehen Twee groote vergaderingen , in elk van welken meer dan dertigduizend perfoonen tegenwoordig waren, erkenden het ontwerp van petrus voor eene onmiddelvke openbaaring, hem uit den hemel gefchonken, en riepen met eenpaarigc Remme: het is Gods wil. Wy kunnen ons niet inlaaten, om eene befchryvfng te «reeven van de ongeregeldheden en misdaaden , die°deeze onbefuisde Monnik en van woedende yVer blaakende Heremiet met zyne veertigduizend makkeren in Hungarye en Btilgarie bedreef. Het is genoeg aautemerken, hoe hy de voornaame oorzaak was, dat niet alleen de oorlogzuchtige Edelen met hunne vafailen, maar zelfs menfehen van geringer foort en vreedzaamer gelteltems, geestclyken van allerlei  BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË» 595 iei rang, vrouwen zelfs en kinderen, bof en haven verlieten, en deelgenooteia wierden van dc-ezen heiligen oorlog, en wel in zulk een aantal, dat, zo men op het eenpaarig getuigenis der fchryveren van dien tyd zich verlaaten mag, binten alle weerelooze manfchap, zes millioenen menfehen onder de heilige banieren van het kruis naar Jerufalem trokken, om dat land, het welk men veronderitelde, dat de Almagtige had uitgekoozen tot een erfdeel voor zyn beminde volk, niet Hechts te bezoeken, maar om daar aan heilige hulde te doen, en het te redden uit de klaauwen en magt der ongeloovigen. Men kan lang redenkavelen over de onrechtvaardige handelingen en onmenfehelyke daaden van deeze onzinnige kruisvaarders, welkers fpoorelooze en gruuwzaame bedryven ieder weldenkend mensch afkeurt en verfoeit : maar, als men wederom {in aanmerking neemt, hoedanig de ftaat van Europa was, toendezelven begonnen ; hoe fnoode onderdrukking de menfehen arm, traag, dom, loom en lusteloos gemaakt had , zo dat 'er mogelyk geen ander middel, dan eene verregaande en alles overweldigende dweepzucht meer overig was, om de ongelukkige llervelingen de doodelyke flaap uit de oogen te dryven , en hen de zwaarte hunner ketenen te doen gevoelen ; dan keert de voorzichtige en waare Wysgeer tot zich zelve , en bellischt niet over zaaken , welkers begin en einde zo verfchillende zyn. De verfchrikkelyklte werkingen in de natuur hebben meest de heilzaatnfte gevolgen. De uitbarltingen van den vuurbrakende iEtna bedelven bloeijende Iteden en dorpen, met alle derzei ver in- I wooners onder puin , asfche en gloeijende ftroomen van lava. Dit verfchaft een tooneel , hetgeen den ongevoeligften aanfehouwer met fiddering vervult, eti Qq a waar-  S9S OVER HET HERLEEVEN DER waarin zelfs het wysgeerige oog niet dan met moeite den vinger van Gods goedheid kan ontdekken ; maar wanneer dat wysgeerig oog de gevolgen gadeflaat; wanneer het door die uitbarftingen de omleggende ftreeken, geduurende een reeks van jaaren , voor vernielende aardbevingen ziet beveiligd, wanneer het m die asch , in die lava, een onuitputbaare bron van vruchtbaarheid ontdekt, daar het over de welriekende wouden van Calabrie, en over de ryke koornakkeren van Sicilië gaat weiden , dan ziet het de geleedene fchade in dubbele maate vergoed, het ziet de goedheid en wysheid der Voorzienigheid ook hier, gelyk altoos, ten vollen gerechtvaardigd. Hetzelfde , dat in de natuur plaats heeft, heeft ook plaats in de zedelyke waereld. De kruisvaarten hebben Europa ontvolkt , Aha met moord en grimwelen vervuld, en, even als eene geweldige aardbeving , het gantfche geftel der burgerlyke Maatfchappy gefchokt en losgerukt ; maar zy hebben tevens een einde gemaakt aan de vreefelyke misbruiken van een verward en verbasterd Leenitelzel, zy hebben de befchaafde waereld beveiligd voor de minder hevige , doch op den duur meer vernielende beroeringen van veele kleine heerschzuchtige dwingelanden, die met hunnen yzeren fcepter ieder teder fpruitje van vernuft , naarftigheid en kennis verbryzelden. De geldmiddelen van die groote heeren waren door de kostbaare en gevaarlyke tochten ras verfpild, en hunne geduchte afftammelingen wierden op die langduurige reizen meest al vermist, of gingen verlooren.- De arme kluizenaar , fchoon klein van geftalte, met een kaal hoofd, ongefchoeid en in een ruuw gewaad , maar wiens oogen van gcestelykeu yver blaakten , en die met dezelfde vrymoedigheid in de  beschaafde letteren in italië. 59? de hoven der Vorften, als in de hutten der nooddruftigen , boetvaardige traanen en wreekende wapenen predikte , had de Edelen in een heiligen , maar voof hun beftaan zo fchadelyken en verderfelyken, oorlog ingewikkeld , dat zy, geprangd door armoede en gebrek, genoodzaakt wierden de ketenen der flaverny te ontfluiten, den akker van den landman , en de winkel van den kunstenaar te beveiligen , en allengskens ziel en lichaam te geeven aan het talrykfte en nuttigde gedeelte van de maatfchappy. De vlam, zegt gibbon , die de hooge en dorre boomen verteerde , gaf lucht, ruimte en wasdom aan het nederig maar vruchtbaar kruid. De kruisvaarten, hoe onftuimig obk in haare beginzels, hebben, by de uitkomst, de zaaden van vryheid , van geleerdheid , van welvaart , van een beter ftaatsbeftuur in den grond van Europa geftrooid, den grond zeiven ter opkweeking dier zaaden bereid en vruchtbaar gemaakt , en alzo die heerlyke vruchten doen voortkoomen , die in latere tyden zo welig zyn opgefchooten. Men behoeve zyn oog Hechts te vestigen op Venetië, welkerhavens, geduurende de heilige krygstogten , gevuld lagen met fchepen , die van daar met het noodige wierden voorzien, en waar voor de rykdommen van Afia wederom in haaren boezem wierden uitgeftort. ■ Toen de kruisvaarders onder anderen Conftantinopolen bemagtigden, deeden de Italiaanfche Staaten , volgens het getuigenis van de beroemdfte Gefchiedfchryvers, met deeze gebeurtenis geen gering voordeel. De Venetiaanen, beraamers der onderneeming, en die geen weinig deel hadden in de uitvoering van dezelve , verzuimden, geenszins zich van de grootfte voordeden te verzekeren. Zy maakten zich meester van een gedeelte van het oude Peloponefus in Griekenland , als mede van eenigen Qq 3 der  5J>8 OVER HET HERLEEVEN DER der vruchtbaar/te Eilanden van den Archipel De arbeidzaamheid herleefde niet minder op de frraaten van Genua en Pifa , dan op die van Luca en Florence. Overal ondervonden de Ingezeetenen de zedert lang onbekende voordeden der naarftigheid , en -enox>ten de vruchten van den koophandel, weleer aan Conftantinopole verknocht. Daar wy geduung ons oog vestigen op Italië, en zo even zagen, hoe traag, heul, domheid en bygeloof, de geliefde kinderen der heerschzugt zyn , waardoor eene naare nacht van fteeds toeneemende duisternis over fteden en landen wierd verfpreid, zo zien wy ook, met het begin der kruistochten, aanltonds bieren daar eenige fchitierende vonken van vlyt en gewilligen arbeid ontllaan, waaruit van tyd tot tyd een heldere vlam van algemeene werkzaamheid en nayver te voorfchyn kwam. Dc koophandel en geduurige verftand'houding met vreemde volken , waartoe de heilige oorlog byzondeaanleidmg gaf, verdreeven de moedeloosheid traag heid en verderfelyke onkunde uit de landpalen van Itahe. Hoe grooter de fchatten waren, welke in de fteden wierden aangebragt, hoe meer de waakzaame koopman en zyne getrouwe medeburgers op middelen wierden bedagt, om die nieuwe welvaart en on»ewoonen rykdom beftencüg te maaken. Niets was hiertoe aanlokkelykerengevoegelyker, dan zich van het willekeurig gezag der Leenheeren te ontflaan. Reeds in het begin der elfde eeuw begonnen de Ingezetenen van eenigen der Italiaanfche fleeden zich nieuwe voorrechten toe te eigenen, met elkander in naauwer verbindtenisfen te treeden, en zich tot ftaatkundigc lighaamen ofgemeentens te vormen, befiuurd volgens wetten, door de algemeene toeftemming der burgery vastgefteld. Zommige fteden verkregen dit recht door Hout-  BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 590 itoutmoedige bedryven , anderen, gelyk Luca, Florence, Genua en Bologne, door geldmiddelen. De hinderpaalen , weike men hier omtrent ontmoette, vooral van de Geestelyken , die niet weinige lyfeigenen hadden, waren groot, maar niet groot genoeg, om den ontdoken yver van den ontwaakten burger te fluiten ; zy mogen deeze vorderingen hebben vertraagd , zy hebben de omkeering des te geduchtiger doen worden. Konden wy een fchildery van den toeftand van Italië, zedert de tiende tot de dertiende eeuw, voor onze verbeelding hangen , men zou niet gelooven , dat men het tafereel van een en het zelfde land aanfchouwde. Eer dat de gemeentens waren tot ftand gebragt, hadden de Edelen en Baronnen fterke kasteden , hunne eenige woonplaatfen , alwaar zy hun rechtsgebied oeffenden , meest al digt by de muuren der fteden , welke byna volkloos waren, en niet dan van flaaven of lieden van laage geboorte wierden bewoond en bebouwd. Dan zodra waren deeze gemeentens niet eenigzins gevestigd en van haare vryheid verzekerd, of de Italiaanfche fteden , door den dage* lykfchen toevloed van nieuwe Inwooners gefterkt, begonnen bezef te krygen van haar eigene grootheid, en maakten zich meester van het grondgebied rondom hunne muuren. Zy verdreeven de Baronnen uit hunne fchuilhoeken en rechtbanken , dwongen zowel die geenen, welke wyd en zyd hunne woonplaatfeu hadden , als die digt by de ftad zich hadden nederr gezet, leden te worden van hunne gemeentens , den eed van getrouwheid aan hunnen Magiftraat afteleggen, en zelfs zich te verbinden, om, geduurende een bepaalden tyd van het jaar, hun verblyf te houden binnen de ftad. Deeze onderwerping des adels moge zommigen vreemd fchynen , zy fteunt echter op het gezag Qq 4. * van  ÓOO OVER HET HERLEE VEN DER van geloofwaardige Schryvers, die oor- en ooggetuigen waren van deeze ontzaggelyke omwenteling. Onder anderen geeft otto frisingensis , die in het midden van de twaalfde eeuw leefde , en aan wiens zeggen men geen reden heeft om tetwylfeleu, deeze befchryving van den ftaat van Italië onder fredrik den eersten. De Steden hebben zo veel met de vryheid. op, en zyn 'er zo Jterk op uit, om zich der moedwillige magt te onttrekken, dat zy geen ander gezag willen erkennen, dan dat van haare eigen magijtr aten, die henregecren, zo dat gantsch Italië thans vol is van vryejleden, ■welke ieder haaren Bisfchop genoodzaakt hebben binnel den omtrek der Jtads muuren te woonen, en naauwlyks word 'er een edelman gevonden, die, hoe magtig ook met aan de wetten en regeering van deeze of geene ftad onderworpen is. By zulke geduchte ftaatsveranderin*en komt het menschdom doorgaans tot uiterftens • &de vrees en haat omtrent de Edelen was ter dier tyd zo groot, dat ik by michael brutus heb aangeteekend gevonden, dat men niet fchroomde te Florence een wet aftekondigen, waar by het ieder vryftond, een edelman, welke men 'snagts op de ftraat ontmoette te dooden. Zo verfchrikkelyk als te vooren de trotfche aanblik des adels geweest was voor het beevend volk zo geduchtig was nu detoomlooze drift van de getergde gemeente, tegen allen, welke zich boven haar meende te verheffen. Het lighaam van den ftaat wierd door onophot-idelyke tegenwerking, gelyk natuurlyk was vervaarlyk gefchokt. Dan uit hoofde van het aanwas! fend gezag cn vermogen der fteden, wierd het eindelyk het belang der groote heeren zich tot leden dezer gemeentens te laaten aanneemen. Lieden van den hoornen rang rekenden het zich eeneeere, zich by deeze burgermaatfehappy neder te zetten, by welke gelegenheid te-  BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 6ol tevens eene gewoonte is ingevoerd , die nog in Italië ftand houdr, alwaar de voornaame familien ftandvastiger de groote fteden bewoonen, dan in eenig ander land van Europa. Iïoe hooger ondcrtusfchen de magt der burgers rees, hoe grooter voorzorg men gebruikte , om de vryheid en onaf hanglykheid ongefchonden te bewaaren. De Keizers hadden, alsoppervorften, oudtyds een paleis in ieder groote ftad van Italië, waar zy gewoon waaren hun intrek te neemen , terwyl den krygsknechten, die hen verzelden, een verblyf in de huizen der burgeren wierd aangewezen. Doch de fiedelingen begonnen zulks ook te befchouwen als fchandelyk en gevaarlyk, zy wilden geen meefler binnen hunne muuren ontvangen, en "haalden de paleizen omver. Men kwam hier over in de wapenen , maar de burgery zegepraalde en bragt het zo verre , dat in het jaar 1183 te Conflans een vredesverdrag wierd geflooten, waar by alle de rechten en vrydommen, door voorige keizers aan de voornaamflc fteden van Italië gefchonken, wierden bevestigd en bekrachtigd. De tyds omflandigheden begunftigden zo zonderling alles, wat hier omtrent wierd aangewend, dat de meeste groote fteden van Italië, voor het einde der dertiende eeuw , alle teekens van ondergefchiktheid, zo wel aan de Edelen en Baronnen , als aan het keizerryk zelve , hadden afgeworpen, en onaf hangelyke , oppermagtige gemeenebesten waren geworden. Men zag overal de verbazendfte uitwerkfels van deeze ontzaggelyke flaatsverandering, in welkers befchryvingwy onze verbeelding thans gaarne den vryen . teugel wilden vieren, was het niet dat de zuivere achtbaarheid van de waare gefchiedenis ons hierin wederhield. Het is toch eene onbetwistbaare waarheid, dat de dienstbaarheid de ziel vernedert, hetverftand te onder Qq 5 houdt,  fjOi OVER HET HE RLE EVEN DER houdt, en , door het uitdooven van den nay ver, de vlyt alle voedzel beneemt. Zo ras de vryheid zich weder in Italië vertoonde, wierden 'er onder de ingezeetenen nieuwe aandoeningen , nieuwe denkbeelden gebooren. De zaaden van kloekmoedigheid, kennis en bezef van eigene waarde wierden opgewekt, en fchooten diepe wortelen in de gemoederen der menfehen. De natuurlyke bekwaamheden der ftervelingen wierden ontwikkeld en namen een hooger vlugt. De fteden, nog onlangs de naare verblyfplaatfen van armoede, gebrek en dwingelandy, groeiden in vermogen , en zagen dagclyks zich van grooter fchatten meester worden. De gulde vryheid fcheen haare banieren te ontrollen , tot welzyn van het menfchelyk geflagt. De vryheid fcheen de bronnen ?e openen van algemeene vrede en welvaart. Dan hoe weinig famenhang ontmoet men in de ondermaanfche gebeurtenisfen ! De fterveling moge met zyne gedagten opklimmen in den hemel, en aldaar met verbaasdheid aanfehouwen de geregelde orde, de bepaalde bewegingen en nimmer feilende omwentelingen der hemelfche lighaamen ; op aarde de daaden en lotgevallen der menfehen met eenige aandagt inziende, ondervindt hy volftrekt het tegengeftelde. Ongelykheid , wanorde, wispeltuurigheid en tegenftrydigheid in de bedryven zyner medefchepfelen en hunne byzondere bedeeling op deeze wereld , zyn de gemeenzaamste voorwerpen, welke hy op dit pad des levens ontmoet, en van welkers wezenlyk beftaan hem ieder blad in de gefchiedenis overtuigt. De deugd word vertrceden, het wangedrag beloond, de nederigheid verdreeven, de hoogmoed gekoefterd, de waarheid verbannen en delogen aangebeden; en dit niet alleen, de geleerdheid verkiest doorgaans tot haare gezellinnen hoogmoed, afgunst en haat.  BESCHAAFDE LETTEREN IN ITALIË. 603 haat, het verftand gaat niet zelden met ondeugd gepaard. De rechtvaardigheid, itreng in het uitvoeren der gefchreeven wet, verliest meenigmaai haaren kiefchen naam, en word onrecht. En wat zullen wy van de gulde vryheid zeggen, dat natuurlyk eigendom der menfehen , de veerkragt hunner vermogens, en het eigenlyk gevoel en wezen van hun beftaan, hoe dikwerf wierd dezelve niet losbandige dweepzucht en onbezonnen moedwil! Men lette op Italië. Italië, zo lang door dwingelandy geknelt , heigde om zich in de liefelyke ftraalen der vryheid te verlustigen, en zich onder haare minzaame vleugelen te koefteren. Dau dit mogt haar niet gebeuren. De vryheid had andere bedoelingen, neemt de fakkel van twist en tweedragt in handen, doorwandelt de Heden , wekt de jaloersheid op , maakt dat de oude gefchillen herleeven, kweekt eene reeks van nieuwe oneenigheden aan , en doet Itroomen van menfehenbloed vlieten, niet alleen langs de velden van gantsch Italië en Sicilië, maar ook in de wateren, die Griekenland en Afie befproeijen. Verwonderen wy ons over den nayveren de verbittering, welke eertyds Rome en Carthago tot elkanders verderf in de wapenen joegen, met geene mindere verwondering befchouwenvvy den haat, de afgunst en vyandelyke drift, waar mede de voornaamlte kooplieden van Italië, Venetië en Genua, elkander zogten te verdelgen. Honderdmalen zag men in den Archipel en middellandfche zee de wrakken en wapperende kielen der overwonnen fchepen dryven , en de dartelende baaren geverwd met het bloed der llrydende partyen. Op het vaste land was het tooneel van iiedelyke en burgerlyke oneenigheid niet minder verfchrikkelyk. Die verdervelyke oorlogen, waarin de Keizers met hunne legermagten, en de Paufcn met hunne baublikfems, zeden eenige eeuwen, gedurigtegen elkander had-  ÖS4 OVER HET HERLEEVEN DER hadden geworsteld, begonnen thans meer dan ooit hun geweld en woede te toonen. De beruchte partyfchappen van de Guelphen , die de Paufen, en de Gibellins, (*) die de Keizers begunstigden, wierden thans niet alleen heviger, dan immer te vooren , maar, gelyk het doorgaans gaat, partyen wierden hier uit partyen gebooren. De Guelphen verdeelden zich onder eikanderen , en droegen , ter onderfcheiding van hunne verdeeldheid, witte of zwarte teekenen. Om kort te gaan; de burgerlyk tweefpalt was in Italië tot die hoogte geklommen, dat niet alleen fteden tegen fteden, maar geflagten tegen geflagten, huisgezinnen tegen huisgezinnen , vaderen tegen hunne zoonen, zoonen tegen hunne vaderen de wapenen opnamen, en overal de afgryzelyke wapenkreet van burgerlyken oorlog wierd gehoord. In deeze oncenigheden was ook ingewikkeld dantes aligherius, van wien wyhier Hechts eenige byzonderheden, die betrekking hebben op de onderlinge verdeeldheden in Italië, zullen melden. Deeze fchrandere en geleerde man, uit een aanzienlyk geflagt , de Guelphen toegedaan , gefprooten, was een voornaam lid van de Regeering te Florence , en van eene byzondere hoogachting by zyne medeburgers , wanneer te Pistorium, een Had in Etrurie, naby Florence geleegen, de aanzienlyke en vermogende aanhang van de Cancellarii (f) dermaate onderling was verdeeld , dat men , onder het draagen van de gewoone witte of zwarte teekenen , niet fchroomde dagelyks het bloed van zyne tegenparty te vergieten, waar- (*) Over deeze partyfchappen kan men onder anderen nazien moreri DiStioH. op het woord Gibelins. (f> leonard. aeetin. Hifi. Florentin. libr. IV. p. 73 ed, Argentor.  beschaafde letteren in italië. 6oi? waardoor de Stad in de gevaarlykfte rampfpoeden en uiterfte ellende wierd gebragt. Die van Florence , begeerig om de gereezene gefchillen en verregaande oneenigbeden hunner nabuuren by te leggen, deeden de hoofden van beide partyen tot zich komen ; maar naauwlyks hadden die edele en vermogende lieden hunne voeten binnen de muuren van Florence gezet, of de gantfche burgery trok party , en het vuur van twecdragt, te Pistorium ontftooken , meer ftof tot verteering te Florence gevonden hebbende , floeg uit in volle vlam. Het bleef niet by een enkel geilagt, dat tot de wapenen zyn toevlugt nam. De Circuli , diehet witte, en de Donati, die het zwarte teeken droegen, voerden in de ftad een openbaaren oorlog. De Paus was ondertusfchen op middelen bedagt , om die verderfelyke tweefpalt te doen eindigen. Hy ftelde derhalven alle middelen in het werk , om verius circulus, de voornaamfte van de eene , met curtius donatus , het hoofd van de andere party, te bevredigen; doch de welmeenende pogingen van den eervvaardigen bonifacius , fchoon door een achtbaar gezandfchap onderfteund , waren ten eenemaal vrugteloos. De burgerkryg tusfchen verius circulus enden manmoedigen curtius donatus , wierd met geen minder drift gevoerd op de ftraaten van Florence, dan die van cjesar en pompejus op de vlaktens vanPharfalie. Midden onder het woeden van deeze oneenigbeden kwamen eenige voornaame leden te faamen in de kerk der heilige drieëenheid , en beraadllaagden aldaar , om den heiligen Vader te verzoeken en te bidden, dat hy den een of anderen Vorst wilde overhaalen , om , ter vereffening der gefchillen , naar Florence een legerte zenden. Dit befluit, ruchtbaar 'geworden zynde , baarde een ongemeene gisting in de gemoederen der menfehen. On-  6o6 over het herleeven der Onder anderen wierd dantes, een man hevig van aart, die op zulk eene wyze de burgerlyke vryheid rekende' verpletterd , meer dan ooit te vooren aangemoedigd, om de ontftaane onlusten te dempen. Door zyn fchrander vernuft en ongemeene welfpreekendheid wierden zyne ambtgenooten overreed , om de fchandelyke vlek, welken men op deburgery tragtte te werpen, uittewisfehen; zy moedigden het volk aan, om, met eenpaarige kragten, de hoofden der beide partyeu de ftad uittewerpen , hetgeen hun ook gelukte; wordende zelfs curtius donatus, welke niet naliet met gewapende manfehap de ftad te doorkruizen en de Regcering te hoonen , met verbeurdverklaaring zyner goederen gebannen. Dan die in burgerlyke tweefpalt heden het gebied in handen heeft, word morgen verdreeven. De in ballingfchapgezondene curtiusdonatus begaf zich aanftonds naar den Paus, en liet niet af, voordat hy den heiligen Vader had bewoogen, zich de gefchillen, te Florence thans plaats hebbende, aantetrekken. bonifacius liet zich overreeden, enverzogt philippus denschoone, Koning der Franfchen, om, ter uitdoving van alle onderlinge twist, een genoeg* zaame legermagt derwaards te doen trekken, charles devalois, een man van koninglyke bloede, wierd het opperbewind over deeze manfehap in handen geftcld. Naauwlyks was het leger tot de grenspaalen van Florence genaderd , of de Regcering , die wel het meest uit Guelphen of Pausgezin den, maar van het wit blazoen beftond , wierd bekommerd , en dagt dat men verandering zogt. Dan carel deed de fchoone beloften , van niets te zullen onderneemen , dat tegens de wetten ftreed , en gaf voor , dat hy enkel en alleen gekoomen was, om hun voordeel te zoeken, hunne fchade te herftellen, en hunnen vrede beftendig te maaken '•>  beschaafde letteren in italië. 607 ken ; op welke voorwaarden de bevelhebber wierd binnengelaaten , en door alle de leden van den Magiftraat plegtig verwelkomd. Ook kreeg hy ftraks gehoor by het gantfche volk, en zwoer, dat hy alles in der minne wilde byleggen , zonder iemand te beledigen ; dan naauwlyks had hy de vergadering verhaten , en het bewind in handen gekreegen , of zyne krygsknegten liepen, met blood geweer , gewapend door de ftad, het geen groote argwaan en ontroeringe veroorzaakte, te meer toen men ook toeliet, dat curtius donatus met een hoop gewapende huurlingen de ftad overweldigde , de Regeering veranderde en alles naar zyn zin fchiktc , terwyl deszelfs onderhoorige bende met plunderen en roven, alle die ongeregeldheden pleegde , welke men van toomlooze foldaaten te wagten heeft; daar zulks door carel en de onder hem ftaande manfehap met onverfchillige oogen wierd aangezien. Meer dan eene twist ontftak uit dit bedryf, waarvan het jammerlyk gevolg was, dat de vermaarde dantes, die zich van alle misdaad vry kende, de grootde rampfpoeden moest ondergaan. Zyn huis wierd geplonderd , zyne landhoeve verwoest, en, om dat hy eene boete van agtduizend livres , waartoe hy verweezen was , weigerde te voldoen , wierden zyne goederen verbeurd verklaard , en hy zelfs met eenigen zyncr aanhangcren uit zyne vaderlyke ftad gebannen ; alhoewel kort daarna geen zeven , gelyk eertyds om de geboorteplaats van homerus , maar alle de fteden van Italië om zyn poorterfchap ftreeden, en hem eenpaarig voor hunnen burger erkenden, zodat met recht op zyne graftombe wierd gefchreeven: burger van italie. Men neeme nu in aanmerking, in welke onaangenaame omftandigheden die groote mannen , waardoor de Letteren en Wetenfchappen her-  6oS] 0V2R IIETHERLEEVEN DER LETTEREN IN ITALIË» herleefden, zich bevonden , hoe de gemoederen overal in onrust waren, en eene wrevele geest van partyfchap en opftand de Italiaanen in het algemeen beziel, den, en wie zou dan kunnen gelooven, dat, onder alle die woelingen , twisten en buitenfporigheden , nog eenig gehoor zou worden gegeeven aan de zagte en lieflyke Hem der Griekfche en Latynfche Zanggodinnen ? Dan zo wispeltuurig cn tegen den algemeenen regel van bedaard overleg ftrydende zyn de handelingen der ftervelingen , welke niet door wiskundige bepaalingen , noch op het boekvertrek, zonder den fpiegel der gefchiedenis , gemaakte overleggingen , kunnen worden beoordeeld. Niet tegenflaande alle deeze beroeringen , welke de beoeffening der Letterkunde fchynen uittedooven en te vernietigen, zien wy evenwel in Italië, onder het geleide der woelzieke vryheid, het vernuft der menfehen allengskens hooger en hooger klimmen, de verftandige vermogens zich verder uitbreiden , en de geleerdheid met die bevalligheid en pracht te voorfchyn treeden, dat wy met allen eerbied en ontzag die mannen moeten befchouwen , welke door zulke verhevene gaven zich onftervelyk gemaakt hebben by de nakomelingfchap , waarvan wy in eene volgende Redenvoering de uitmuntendfte blyken zullen aantreffen.  Sof D ë VERDIENSTEN VAN DEN HUIZE DÉ MEDICIS IN DE NATUURKUNDE, (Uit het Hoogduitsch.') D e gouden tyden der kunflen en wetenfchappen zyn in de gefchiedenis van het menschdom zeer weinig, en deezen van zeer korten duur geweest, voltaire telt 'er flegts vier , en plaatst de eerfte onder de regeering van philippüs en alexander den crooten, de tweede onder juliüs caesar en augustus , de derde in een tydvak van agt en zestig jaaren , toert cosmus de medicis , de vader des vaderlands, en zyne nakomelingen pietro en lorenzo, de republiek van Florence , en leo de Xde de Romeinfche Kerk beflierden ; de vierde plaatst hy inFrankryk, onder lodewyk den XlVden. Niets kan voor het huis de, medicis en voor deszelfs vaderland roemryker zyn, dan het beeld, hetwelk voltaire van de derde deezec gelukkige tydperken fchetst. „ Het derde, zegt hy, 5, is het geen op de verovering van Conftantinopolert „ door mahomed den Ilden volgde. Toen zag men „ in Italiën een enkele Burgerlyke Familie iets doen,, „ wat de Koningen van Europa hadden moeten on» „ derneemen. de medicis riepen de kunflen naar Florence, die door de Turken uit Griekenland verdreven waren , en dit was het glorierykfte tydperk „ van Italiën. Alle wetenfchappen luikten weder' op. „ De Italiaanen vereerden dezelvcn met den naam van „ deugd (virtu) gelyk de oude Grieken ze door den „ naam van Wysheid gekarakterifeerd heb- „ ben. Alles ftreefde ter volkomenheid. De Mchei, historiek. J. Deel Rr m*  ó%0 DE VERDIENSTEN VAN DEN UüIZË angelo's j de uafacls, de titiaans , de tasso's* „ de ariosto's bloeiden. De Graveerkunst wierd uitgevonden. De fchoonc Bouwkunde vertoonde s, zich in een nog luistcrryker glans dan in het zege>5 praaiende Rome ; en de Gothifche woestheid , die „ Europa overal misvormde , wierd uit Italiën ver- 4, dreeven, om overal plaats te maaken voor den goej, den fmaaki De Kunften, thans voor de derdemaal 5, uit Griekenland naar Italiën verplant , vonden daar „ eenen weeligen grond , waarin zy de heerlykfte j, vruchten droegen, enz." Wanneer men acht Haat op het geen de drie eerfte gouden eeuwen ter befchaaving der menfchelyke kun* digheden bewerkt hebben , dan bepaalt zich dit byna geheel en al tot de fraaije wetenfchappen en vormende kunflen. De waare Wysbegeerte bleef in deeze gelukkige tyden, zowel in Griekenland als Italiën, in haare kindsheid. De Wysgeeren verlöoren zich, uit gebrek eener gegronde Natuurkennis, in doolhoven van onderftellingen en fpitsvindigheden. De Werkingen en verfchyningen der Natuur wierden zonder de maatflaf der ondervinding en der Geometrie beoordeeld. Hetgeen men van de Werktuigkunde wist, was rneer practicaale hebbelykheid dan wetenfchap, en de bekende grondfteilingen der beweeging wierden meer op werktuigen dan op de werkingen der Natuur toegepast. Hetgeen na het inneemen van Conftantinopolen , door den overgang der Griekfche Geleerden, tot opheldering van het menfchelyk verftand gewonnen wierd, was alleen de kennis der Griekfche Taal , en vermeerdering der middelen om de Geometrie der oude Grieken te beftudeeren. Op het einde der XVIde eeuw was Europa niet verlichter dan te vooren. De openbaars  JDE MEDIClS ÏN dé NATUÜRKÜNDE» 6lï baare fchoolen en derzelver beroemde Leeraaren waren nog altyd bezig met ydele befchouwingen en grondelooze leerftelfels. De Natuurkunde belfond nog altyd in een foort van Metaphyfica, en deeze was een mengeling van Peripathetifche en Platonifche fpitsvindigheden. De weinige vonken der waarheid, die in de Natuurkunde door enkele groote mannen in verfcheiden eeuwen gevonden waren} gingen in eene algemeene duisternis verlooren. Zelfs het Copernicaanfche ftelfel, de ftoutfte en verhevenfte vlucht , die het menfchelyk verftand in alle eeuwen der gefchiedenis van het menschdom gedaan heeft , zou mogelyk onder de menigte vruchtelooze hypothefen verlooren geraakt zyn, had niet galilei, een Toskaancr, in den beginne der XVIIde Eeuw, dezelve door zyne ontdekkingen tot een trap Van zekerheid verheven. Deeze groote man wierp het {onderlinge gebouw der Peripathetifche Wysbegeerte omver, en leidde, met demaatfhf der Geometrie inde hand, den grond tot den eeuwigen tempel der wetenfchappen , dien newton vervolgens oprichtte. Hy was de eerde onder de Wysgeeren , die het zich tot eene onveranderlyke wet maakte , in natuurlyke dingen niets voor waar aanteneemen , dan hetgeen op onlochenbaare ondervindingen en herhaalde proeven gegrond was ; zich in zyne leerwyze van eene verftaanbaare taal te bedienen , en alle zinnelooze magtfpreuken te vermyden; zich van de vruchtelooze naarvorfching der eerde oorzaaken, die voor onze oogea bedekt zyn, te onthouden , en zich alleen met de werkingen der natuur bezig te houden, die hem van de waare gefteldheid der natuurlyke voorwerpen verzekerden.  dl% be verdiensten van den huize baco van verulam had kort voorheen , door zyn voorfchrift eener nieuwe leerwyze , de fchets van den tempel der Wetenfchappen ontworpen ; het ontbrak alleen aan een grooten en onvermoeidcu geest, die deszelfs uitvoering op zich nam. Daar de Engelfche Wysgeer in de Geometrie niet geoefend was, moest hy het by een algemeen plan laaten berusten, galilei leidde de eerde hand aan 't werk. Ily had de Geometrie der Ouden grondig beftudeerd, en was de eerde, die ze op eene vruchtbaare wyze op de Natuurkunde toepastte, vanwaar zy in alle takken der menfchelyke kundigheden wierd ingevoerd. De wetten der beweeging, door hem ontdekt, hadden de-eerde kiemtjes in zich van den ganlfchen wasdom, die de weeg- en werktuigkunde na dien tyd verkreegen hebben. De uitvinding en het eerde gebruik van het vergrootglas openden nieuwe waerelden voor het oog, en de eerde verfchyningen, die zich voor hem opdeedeu , waren even zo veele bewyzen van het Copernicaanfche Systema, die baco zyner aandacht niet verwaardigde. De roem zyner uitvindingen en ontdekkingen trok een menigte toehoorers uit Italiën, Frankryk, Duitschland, Poolen , Swceden , Hungaryen en Zevenbergen naar zyne fchoole , die vervolgens zyne nieuwe leer en den Geometrifchen geest in hunne landen verlpreidden. Onder dezelven bevond zich ook de groote Koning custavus adolphus als Kroonprins met eenige Sweedfche Edellieden. Op deezen Vorst hadden zyne openbaare en byzondere voorlcezingen, die hy dagelyks bywoonde, zo veel invloed, dat hy, kort na zyne terugkomst, toen hy den Sweedfchen troon beklom , de onnutte fchoolleeringen, die het opgaande licht in den weg donden , door wetten uit  de medicis in de natuurkunde? 613 uit zyne ftaaten verbande. In Italiën waren zyne voornaamfte leerlingen benedictus castelli en famiano mic hel ini , de grondleggers der Hydrometica en Hydraulica; johannesevangelistatorricelli,de uitvinder van den Barometer met kwikzilver en grondlegger der Aërometrie; bonaventuracavalieri, dien wy de bereekening van het Oneindige te danken hebben, en viviani , die de proefondervindelyke Natuurkunde in een aancengefchakeld gebouw bragt; eindelyk de Groot Hertog cosmus de Ilde, ferdinand de Ilde en zyn broeder, de Kardinaal leopold. Niet onder lodewyk den XlVden, maar onder de vreedzaame regeering deezer mediceesche vorsten , was de vierde gouden eeuw der Wetenfchappen , Ja de eenige gulden tyd , toen het licht der waarheid voor de menfehen opging en de verlichting haaren aanvang nam. Het is te bewonderen, dat de Heer van voltaire dit gelukkigfte tydperk aller eeuwen met ftilzwygen heeft kunnen'voorbygaan. Het is waarfchynlyk, dat hy in de Gefchiedenis der Italiaanfche Letterkunde flegts oppervlakkig bedreven was, en hetgeen hy daarvan wist, uit partydige bronnen gefchept had, even gelyk de Schryver van de Voorreden der Encyclopedie van de Paryfche uitgave, die galilei in de tweede klasfe der groote lichten telt, en hem zelf achter descartes , die de opkomst der waare wysbegeerte zo veele hindernisfen in den weg lag, geplaatst heeft, hume , die, zonder vooroordeelen, de waarheid in haare echte bronnen navorschte, maakt, op het einde zyner gefchiedenis van de regeering van Koning jacob den Kien,geene bedenking, om de verdienden van galilei boven die van baco , welke in de evengemelde voorRr 3 rede»  €H DE VERDIENSTEN VAN DEN HüIZE reeden aan het hoofd der eerde klasfe geplaatst wordt te verheffen. Het fchynt, alsof de roem, om de verlichting des verfhnds door de befchaaving der Natuurkunde te volbrengen, alleen voor de nakomelingen van cosmus den Ouden van medicis , door wiens zoonen en naneefen de fchoone kunflen weder herleefden, was bewaard gebleven. Reeds waren de Groothertog franciscus de Ide en zyn broeder ferdinand de Me groote liefhebbers, om door Scheikundige proeven de geheimen der Natuur naatefboren. ferdinand had een foort van Academie gedicht, die uit de beste Wysgeeren zyns lands bedond , en die om den anderen dag op het Slot zyner Reiidentie voor hem en zynen zoon cosmus vergaderden, om zekere opgegeevene vraagen over allerleie voorwerpen der natuur te verhandelen. Schoon galilei openbaar leeraar te Padua was, deed hy echter zyn voordeel met de groote kundigheden van deezen zeldzaamen man, om den Erfprins cosmus te onderwyzen in de zomervacantien , die hy aan zyn hof doorbragt. Doch zoras deeze Prins in 't jaar 1610 den Toscaanfchen troon beklom, beriep hy zynen leeraar naar Florence, uit geen andere oorzaak , dan opdat hy zyne gedaane ontdekkingen, vry van alle bezigheden eens openbaarenleeraarsambts, en rykelyk verforgd, tot volkomenheid zou kunnen brengen en vermeerderen, galilei was de ziel van het Wysgcerige Genootfchap , door errdinand gedicht, het welk nu voor de Natuurkunde van veel meer aanbelang wierd. Men gaf hem hier altyd nieuwe ftof, en eenige medeleden , wien nog een overblyfzel van Aridotelisch zuurdeesfem aan-  de medicis in de natuurkunde. 615 aankleefde , fpoorden hem zelf door hunne bedilzucht aan, om verfcheiden voorwerpen der Natuur fcherper natefpooren , dan hy , aan zich zeiven overgelaaten , zou gedaan hebben. Een foortgelyke vraage was : „ hoe vaste lichaamen in 't water zwemmen, en zich „ beweegen zonder te zinken ? " Hieruit ontttond zyne voortreflyke verhandeling : difcorfo intorno alle cofe clie jlanno fuW acqua e che in quella fi muovono, die in 't jaar 161a te Florence in .druk verfcheen. Hy bewees in dezelve, dat het zwemmen of zinkeu der lichaamen in het water, noch van hunne gedaante, gelyk aristqteles leerde , noch van de diepte des waters, gelyk plinius meende, maar van den meerderen of minderen inhoud der ftolfe en derzelver uitbreiding moest worden afgeleid. By die gelegenheid ftrooide hy in deeze, even als in alle zyne werken, de zaaden van zeer gewigtige leeringen uit, die eerst in 't vervolg tot rypheid kwamen : b. v. dat de zwaarte een eigenfchap is die aan alle lichaamen gemeen is; datbevroozen water verdunt , maar bevroozen olie dikker wordt ; dat de beftanddeelen des waters op zekere wyze aan elkander hangen, waardoor zy niet zo terflond van alle kanten toevloeijen , en zelfs dunne plaatjes yzer of blik , die van natuure zwaarer zyn dan zy, op hunne oppervlakte draagen ; dat de drukking van een vloeibaar lichaam alleen gëevenredigd is aan zyne hoogte, en in alle buizen , die zekere gemeenfchap met eikanderen hebben , fchoon deeze ook van onderfcheiden gedaante en wydte zyn , zich tot eene gelyke hoogte verheft ; dat twee lichaamen van ongelyke zwaarte het evenwicht behouden , wanneer aan het ligtere door fnelheid vergoed wordt 3 wat het aan gewigt ontbrak. Rr 4 V«  DE VERDIENSTEN VAN DEN „CIZE Van deeze foort was zyn fchoon twistfcbrift , more genaamd, tegen den Jefuit 0RAZI0 G AJ waarin hy wel den aart der Komeeten naar de "er der' Ouden. verklaart, doch derzelver dwaaling tevens met z r w zenlyke voordeden voor de kennis der Natuur veigoedt. Het aan des caries verkeerd tcegefchreven en van de 0uden flegrs ^ ^ ^ fldfel: dat 'erin de befchouwlyke waereld niets was dan bevveeg.ng en ftof _ dat men van de ftof niets begrypen konde dan gedaante, grootheid en plaats - pen der !:IeUr' gdUid' *een e^haP. Pen der hchaamen, maar alleen aandoeningen der zin-n waren, en andere natuurlyke wakheden, plaatfte hy luer met eene verwonderlyke eenvoudigheid en ü rlykheid „ een helder daglicht, Hy verklaart o tfiSaTT der~^an het vuur e„ het hcht. Onder het vuur verftaat hy een menigte doorgaans kleine lichaamen , die zodanig gevormd *yn en zich zo foei beweegen , dat zy in ons het ge, voel der warmte en hitte bewerken. Wanneer deeze vuuroeeltjes in menigte en fterkte toeneem en , dan Joslèn zy ook de hardfte en vastte lichaamen op • doch woraen zy boven alle onze verbeddingskrad/t verijnd , dan vormen zy het licht. Men leest nog hedendaags du werk als een mode! van (ierlykheia en fterkte van uitdrukking in de Toscaanfche taal fchoon deszelfs inhoud voor onze dagen van geen ge! wigt meer is. ö Men hield toen te Romen het leerftelfel van co PERNicusvoor een ketterfche leer, die firydig was met de Heilige Schrift, en het was zelfs kettery te willen beweeren , dat deeze fbydigheid ilegts fchynbaar was. Men gaf ook van den kant van den Paus voor.  de medicis in de natuurkunde. 6l? voor , dat de Roomfche Inquifitie galilei , onder ftraffe des doods,verboden had,dit ftelfel fchriFtlykte verdeedigen. Maar zyne onoverwinlyke zucht om het ryk der waarheid uittebreiden , verleidde hem dezelve in zyn Dialogo fopra i dite majjïmi Jijtemi, Tolomeico e Copernicano, met overtuigende bewysredenen te ftaaven. Buiten twyfel verliet hy zich op de toenmaals magtige befcherming van cosmus den llden. Wat voorheen flegts eene mogelyke hypothefe was, verheft hy hier tot eene wezenlyke en gegronde waarheid. Hy verklaart de gelykheid cn verwandfchap tusfchen de Aarde en de Maan , zo klaarblykelyk, dat men noodzakelyk belluiten moet, dat de landen in de Maan niet woest en ledig , maar van leevende , zich beweegende en werkende wezens bewoond zyn, dat zy met bergen, daalen en meiren bedekt, meteen haar eigen Atcnofpheer omringd, en aan de afwisfelingen van dag en nacht, van winter en zomer onderworpen is. Na den dood van cosmus den llden, die voor de wetenfchappen al te vroeg was, vond het opgegaane licht der Natuurkunde eenen niet minder yverigen bevorderaar in zynen zoon en opvolger ferdinand den llden , en deszelfs broeder leofold. Dat galilei geen offer van het verfchiïklyk Iuquifitiegerecht te Rome wierd, is hoofdzakelyk aan de befcherming van den Groothertog toetefchryven; hy zou hem ook nooit in derzelver handen hebben overgeleverd, zo hy niet van ontrouwe Ministers, die aan het Roomfche Hof verkogt waren, was misleid geworden. Hy had, even als zyn Vader, een geometrifchen geest, en de zucht naar verlichting in de Natuurkunde, yan de jeugd af aan , van hem ingezogen. Hy,zo Rr $ wel  6x8 de verdiensten van den huize wel als zyn broeder leopold , vereerden hem niet flegts als leeraar , maar ook zelfs als vader; zy bezogten hem meermalen in zyne ziekten, byzonder in de jaaren zyner blindheid , deels om hem te vertroosten , deels om zyne lesten aantehooren. Wat galilei onder de regeering van deezen grootmoedigen Vorst tot verlichting in de Natuurkunde deed, was voornaamelyk de verbetering van het vergrootglas , dat werktuig van ontelbaare ontdekkingen, 'twelk toen in Italiën nog altyd het beste was; en zyne verhandeling over de werktuigkunde. My handelt in dezelve van de wetten der waterpomp, onderzoekt de betrekkingen tusfchen de digtheid der lucht cn van bet water, vorscht de natuur der hooge en laage toonen in de muziek na, in de fidderende beweeging der fnaarcu , in den klank van een met water gevuld glas, welks rand men met den vinger wryft, en in het geluid eener koperen plaat, wanneer zy met een fcherp yzer gefchraapt wordt; analyfeert het aangenaam gevoel der harmonie in het menschlyk oor, en legt den ecrften grond tot de Acuftiek. Hy verklaart de theorie van den wederfland , dien vaste lichaamen doen zien , wanneer men ze aan Hukken Haan of fplyten wil; en ontdekt verfcheidene gewigtige waarheden , die tot volmaaking der Bouwkunst dienen , en een groot licht over grootheid en gedaante verfpreiden ; b. v. dat •men een prisma door eene parabolifche doorfnede meer dan 33 procent aan zwaarte verminderen kan, zonder dezelve iets van zyne kracht te beneemen; dat de natuur in de grootte en gedaante der lichaamen vastgeftelde grenzen hebbe, die ze niet overfchreiden kan , zonder van haar eigen last onderdrukt te worden ; dat liet van hier zy afteleiden, dat het geen in kleine  de medicis IN de natuurkunde. hu;s (li) niet meer bezoeken, en keren bidden; tery;l ondenusfehen collins (j; den afvalligen jongeling, die weker, naar zyn gedachten, zo verflandig redeneerde , met een' ongeveinsden yver betreurt; •c01.lins , die zich met het befpotten van den Godsdienst (e) Een bekend Vrvgees: van de voorige eeuw. (ƒ; Zo zeg: brcyere: Ondoute de Dieu, dans une pieice fanté; ttmme on douie que ce/oit pec'ier , que d'avoir comr.-.ace avtc une perfotme iibre: quand on devient na.ade S fue rhdiopifie eftformée , on quitte fa concubine £> on croit %f Dieu. Ciisp. i<5. Een uitmuntend Godgeleerde en Wyjgeer, op wiens c -orwrocht bewys wegens bet beilaan van God en deszelfs «.'-enfehappen, hier inzonderheid gedoeld wordt. Alwaar de Efprits-forts en Vrygeesten meest famenpjVijiji. l>) a.\t.,cn- cot.y.ivs, door zyn D;ïftifche Schriften zeer bekend, :n nog in leven, toer, onze Dichter dit leLreef.  de roemzucht. 6ï$ dienst zodanig vermaakt, dat !ry byna zelf denkt waarlyk ongeioovig te zyn; doch hy denkt het Hechts: om beiden hun recht te laaten wedervaaren , Satan en hy gelooven en üdderen tevens (*\ Sommigen worden door de woede eener onbeperkte eerzucht , de üioodfte fchandvlekken hunner eeuw. narcissus heeft geen de minlte gemeenfchap met de leden van de onderaardfche maa:;c;;.:npy (4); ji, hy kan zcïfs geen vry-metfelaar zonder sfgryzen noemen : hy blyft niet achterlyk in ee ig pligtbewys, noch kan de nyd zelfs zeggen, dat hy, geduurende verfcheide jaaren, de Kerk of den Schouwburg heeft verzuimd. Het is waar, hy maakt geen gerucht ia het Parlament, doch betaalt met nauwgezetheid zyn fchulden en bezoeken (/). Zyn karakter en zyn handfchoenen zyn altoos even net; daarenboven kan hy zich nog dieper buigen , dan de diepbuigende Geestelyke (wi): een eeuwige lach is op zy.i lippen, waarin de (*) Jacob. IL v. IS. (i) Ia *t Engelsch: the Tartarem Club■ ds zogenaamde kell-fire Club (de broederfchap van 't helfche vuur) ui: wier blazoen men eenigzins hun aart en b?gic&!eo kan oprnaakea. t (/. Ia t Engelsch: Pajs his debti en rijlts, volgens een zeer gewoons teenfpreuk : topaj e vijlt; een bezoek betaalen, voor ons afleggen. («) youxg zegt: He car. out-Iersthe loding Dean,eigen' lyk een Dikcn, de naaste in rang naast den Bisfchop , die ctet zelden door zyn kruipend geviei ce gunst der Grooten tracht te winnen. Hy verzekert dat he: zyn Narcissus via ruik een Deken in buigen wint. Aartig is in fcet Engelsch, dit eut-boA>, gelyk zy meer gewoon zyn, door plaatfing vaa dit woordje out by eenig werkwoord, eea overtreffen va» de bedoelde werking uitcedrukken.  6$ de & O e m Z u c h T. de wyze en nietswaardige gelykelyk deelen. Dees onverfchrokken held in alle de vermoeijenisfen van het vermaak, ongelooflyk geduldig by al het verveelende van den lediggang, leent aUervrieriddykst aan de Had , elke openbaare plaats tot iieraad , zyn aangezicht: hy verfchynt zo zeker in het gezelfchap, als de kaart, en behoort tot het huisraad van de zaal. Zodra het omberfpel hem roept, is hart en hand by hem gereed; en wanneer daartoe Hechts twee gevonden worden , is hy gewisfelyk de derde (n). narcissus is de roem van zyn geflacht ; want waar is iemand , die met meer bevalligheid niets doet ? Zo pronkt myn lyst met menfehen, door de natuur verordend om , als fraaije Soplappen , hier en daar een plaats te vullen; die,.terwyl zy hun volftrekt-ledig leven doordroomen, te weinig verlbnd hebben om wél, en te weinig hartstocht om Hecht te handelen. Tot een tegtnwigt van zulke Mode-helden , zyn eenigen, uit eerzucht, zonderling, en van alle anderen afWykende. Wat anderen mishaagt, bekoort oniwyfelbaar deeze waardige tegenvoeters van het geheele menschdom. Niet uit boosheid , maar enkel uit hoogmoed , overdwarsfen zy ons allerwegen. Geboorte- en feestdagen zyn voor hen de dagen om zich Hecht te kleeden. Indien men hen mag gelooven, dan is arbutiinot een dwaas, en foe een wys man (o); dan • (») Nadruklyk in 't oirfprongkelyks : Johfd to ft», ht fat/s not-to make three , dat is : waar twee otnberfpeelers gevonden worden , is hy recht gefchikt om niets meer of min te doen , dan hun getal met een te vermeerderen. (c) Volgens den meergemelden fleutel : zynde arbuthkot de Lyfarts van Koningin iiw*, en de vertrouwde Vriend  be roemzucht. 6^7 dan zal doris u door haar voorkomen verrchrikken, cn lucinde betooveren (p) ; dan vk.eijen de ftroomen uit hunnen aart terug, de vlam ilygt Tiaar beneden , en de fteenen vallen naar boven ; en sussex (q) is een allerllechtst vriend. Deeze menfehen fiaapen by dag, en waaken by nacht: zy bloozen zo gy hen betrapt op iets dat recht is, en indien het hen, by ongeluk , onvoorziens ontvalt, dat een zwaan wit, en QUEENSisuRY (V) een fchoonheid is. Zekerlyk kan een gek mar de mode , ten opzichte van het belagchelyke, alleen door een' gek uit de mode overtroffen worden. Zyn liefde voor het wanvoegelyke is zo fterk, dat hy in alles wat verkeerd is, geen' mededinger dulden kan. Laat de mode flecht zyn, voeg u naar dezelve : gy toont meer verfland in het draagen der zotheden van anderen , dan van u-zelven. Waardeert gy alleenlyk het geen uit de mode is, ó dan , dunkt my, moest gy u beviytigen om wys te worden. Maar Vriend van swift , pope , enz. een der grootde vernuften van zynen tyd- — en d kiel de foe, een armhartig dichter én prÜltèhry ver, die zich door zyn oproerige fehriften aan de kaak hielp, en door pope , in zyn Dunciade , naar verdiende wierd ten toon gefield. O) Voor het Engelfche : S — ly en R— fcheenen my hier een paar onverfchillige vrouwen-naamen voldoende. (q) Een der Graaven van sussex , waarfchynlyk door fpreekende blyken van vriendentrouw genoeg bekend. (V) De Hertogin van queeïnsiïurv , de vriendin van swift ■ en gay, onder anderen door pope ;in zyn Moral Effays. II. v- 1931 19 i0 om haar uitmuntende fchoonheid hooglylc geroemd.  ^3* B* ROIMZUCHfi' Maar wie kan in her zonderlinge, op een verhef ner wyze groot zyn dan sloane 0) , de eerlte prullenkramcr van zynen tyd ? Zyn kielche eerzucht bepaalt zich tot de weemdfte aartigbedöj: hy vermeerdert den bruidichat van zyne dochter met een kostbaare fchelp, en de poppenkas van ashmole (t) is, in zyne oogen , de goudmyn , het ryke Peru van Bntanmë. Met welk een verrukking in zyn gelaat en gedachten, befchouvvt hy den bonten rok, door Jofef nooit gedragen ! cn op heilige dagen toont hy een heilige fpeld, welke den kraag aanraakte, die eertyds de kin van Koningin elizabeth aanraakte. Sedert de groote duurte , zegt hy, waarvan onze kronyken gewaagen, federt de groote pest, die zo veeien wegmaaide, was 'ergeenrarapfpoediger jaar dan dit; het heeft ons met niet één nieuw kapelletje verrykt Hoe is het mogelyk dat in tydea , welke zulke Geleerden kunnen dulden, gy, ongelukkige jersey ! nog kost behaagen ? lico vervolgt wel geen bonte kapelletjes, echter is indedaad zyn jagt byna van den zelfden fmaak. Yverig in het opfnuflelen by het morgenöntbyt der Grooten, riekt hy ieder fpoor van aanzien en vermogen. Waar ook hun Lordfchappen zich bevinden, zal noch lico, noch hun fchaduw aciiter blyven. Werwaards ook W Geen wonder dat de bekende Dokter hak» jlo*n-, Mens kabinet van natuurlyke zeldzaamheden naderhand het BmfcheMufeüm wierd ingelyfj, e.i waarin zekerlyk luttel, betekenende fnuisteryen waren, ook hier een geesfelfiag der Satier ontving. W £Lias ashmole , een bekend Chimist ea Antiquariu» «r voorige eeuw.  fi e roemzucht*. o 39 wok hun Lordfchappen heene fncllen , is hy 'er aait verkleefd , en volgt hen op de hielen , gelyk een' waakzaam' fchuldëifcher (»). Het is even als of hun hoogheid iets aanfteckends heeft, en men de vermaardheid als een koorts zou kunnen opdoen : en evenwel na zeven jaaren kwispelftaarten op alle tyden te Deen (v) met den Hertog nog gemeenzaamcr dan lico. Wie toch 7. ai ccn kruk willen weezen, om een verI mén Lo d tc RittDen: of een leevende pendant, om aan zyn oor te flidgeren , om hem geheimen in te Qnistc cn . dil N»ds voor maagden met trompetten door de ftad geblaazen wierden ? wie zou een fpiegel willen wcezen, om met vleijende nabootfing alle zyn gelaatstrekken geduurig weerom te kaatfen : of een gelukkige fpeld, om hem op den arm te fteeken, wanneer Mylord zo genadig is het te dulden : of een kusfen , wanneer 't zyn logge zwaarheid behaagt het neêr te kloppen, of 7er zich gemaklyk op uit te ftrekken : of een verachtelyk wit, voor het middagof avondmaal gekozen, wanneer Mylord onbezonnen genoeg is om te zweeren , dat hy 'er zyn geestigheid op zal affchieten? wie toch zou van lagchen willen bersten , ook daar hy niets van die beloofde geestigheid ontdekte: of indien, by geval, den neus van Mylord een wind ontflipte , hem met een diepe buiging de zegening der Goden toewenfehen: wie„ die nog een fchoorfteen vecgen of een ploeg kon dryven ? («) In het Engelsch : ai a morning-dun, een maaner,die Zyn fchuldenaarin den vroegen morgen reeds opwacht. 'cv) De Deensfche hond , naamelyk , van den Hertog vaaARGïle , gelyk 'er de Heer young zelf by fci*ft aangetekend,  6$0 de r o e ji z u c h t. ven ? Hoe laaghartig moeten zy weezen, die zich aan zulke bedingen onderwerpen ! na-.uuvlyks zyn zy.laaghartiger, die zulke bedingen voorfchryven. Maar welke klaslè is wel het gefchiktfte om deeze voorwaarden aan te neemen? Zekerlyk die der pennelikkers , (of de oude fchryvers moesten liegen) het lchryvend ras, dat openbaare veiling van lof houdt voor den meestbiedenden. Zy vieijen alle menfehen , doch meest zichzelven , met hun eeuwig gezwets van onvergangkelyken lof: want de Eer houdt geen onnozele bloeden zo zeer voor den gek , als haar ouden galant, den dichter van zyn ambagt. ,, boyle (w), „ zegt hy , moge in den raad , mordaunt (x) op „ het flagveld, pelham (y) door zyn pracht uitmun,, ten , maar ik kan fchryven; en wat zou voor myn „ groote ziel zo waardig weezen als de roem " ? doch Welhaast fluistert hem een Godheid in het fuizend oor, dat roem, zonder fpys genoten, ongezond is, en dat het leven best door eeten onderhonden wordt. Mager en wys geworden, doemt hy al zyn gekrabbel, en wenscht dat hy nu geen ander gebrek mogt hebben, dan vernuft. Ach 1 wat baat het hem, indien demaaltyd ontbreekt, dat zyn naam aan den deurpost des boekhandelaars prykt, of dat zyn hcerlyk gedicht (rampzalig noodlot!) ten omflag dient van lekkernyen, welke de kinderen der domheid eeten ? Welk een vyand der Dichtkunst kan het zonder medeCu) De Graaf van orrery. (a;) De Graaf van peterborough . die zich , als Generaal , in den Spaanfchen Succesfie-oorlog beroemd maakte. (j) Wylen de Hertog van newcastle.  de roemzucht. 64 f tklyden hooren, welk wreedhartig Profefchryver kan zyn traanen wederhouden, wanneer de arme zangftar, na dat zy zich voor minder dan een halve kroon aan ieder hoek der ftad heeft veil geboden , nu in de Munt (z"),met andere lichtekooijen, fchoon niet door het drukken haarer vaerzen bedorven, zich moet vereenigen , om een weinigje genever te kunnen borgen. O gy Barden, waarom wilt gy zingen, zo de aan» drV^ u ontbreekt ? waarom wilt gy van honger vergaan , om toegejuichd te worden ? Daar de onherroepelyke wetten van Apoilo u voor overleden verklaaren, waartoe zullen dan uwe waarende fchimmen nog de vervaarde drukpers beangftigen? Slechte vaerzen, deezi uitwasfen van het brein, blyven nog groeijen, gelyk het hair, ook na des dichters dood. Alle andere arnbagten vorderen loon, maar vaerze* rr.aakers beedelen. Een opdragt is niet zelden een houten been. Zo verfehynt een onvruchtbaare labeo, sis een rechte beedelaar, met geleende hoerenkinderen, om medelyden te verwekken. Hoe zeer ik zelf daaronder mag gerekend worden, ik laak de Hechte dichters, ik laak ze, uiettegenftaande anders de beminnenswaardige damon- myn vriend is. ,, Is het dan een misdaad te fchryven " ? Neem In» dien de zeldzaame talenten van de aanblaazende God» heïd getuigen , dan is het misdaad niet te fchryven. Daar zyn, hoewel weinigen, echter nog eenige groote zielen, die, ongemerkt, den geleerden arbeid befpieden, die de waardy der dichtkunst kennen, die haare toe* ■ (z) De Munt is een huis of wyk ia Londen , welke eer- iy.^s hei voorrecht bezat, tla: arme fchuldenaar? aldaar voor ds vervolging der gerechtsdienaarca veilig «aren, mengelw. 1. Deel. Tt  %ft s e ■ O e m z D c h t. weide!::::* zreken , wie: bei-yven h::r ;:-.-» vert, wier goedgunftigheiJ haar onderfteunt , dié , ongevergd, ook de geringfie aanfpraak op vernuft aan! moedigen, en, althans voor myn gedichr, de eenige, helaas! de eenige ontfchnldiging, aan de band geeven! argyle (aa) maakt 'er zyn werk van , het echt vernoft weder voor den dag te brengen; en dorset (bb) lacht den dichter toe, indien ApoUo dien eerst toelachte. De gryze pembroke (cc) bemint nog de langjbcminde kunften, en he.vrietta (dd) bezielt gelyk een Zz::zz:-c.t.. Maar , ach ! ook de fterk fie aanblaazing kan den roem niet verwerven , naar welken Dichters vruchteloos fmachten. Hoe zinneloos is de bedoeling van ben , c:e, uit dorst naar glorie , trachten te vermees-eren, wat niemand by zyn leven kan bezitten | De roem is een erfgoed, dat den menfehen niet dan bv hun frerven (waarlyk fpaé genoeg!) te beurt valt, Van deeze waarheid is de fJimme lento t (es) zd zeer overtuigd, dat hy zyn Schryvers van honger laat fterven , om hunne werken te kunnen verkoopen. „ Zulk een roem evenwel is de waare rykdom " ivhrétuwz- , in hun opgetogenheid . ce Dichters. Ü Rykicrn is de waare roem;" roept een andere ki-s- fe y.t;. D; Kc::og vis raüi, vr.tz ozzi D!;-:*r zya tt:2t Htkelèie'z: [ceêicezce. O, De Gnz: ??v5?.oïe. Zie o=z* Aa:=ê;ki:g '*) ;'»~.zi r.i?.zir. («O E« 11 ■ in— lTniHwiliiiii  DE ROEMZUCHT. 643 fe van menfehen , die geen ondeugd noch fchande dan in het gewaad der armoede kennen , en wier trots in evenredigheid met hunne geldbeurzen zwelt. Het zvn niet alleen de laaggeboorcnen , de mismaakten en afgéleefden , die den roem blootelyk in den glans van het goud zoeken; neen; de eerfte jonge Lord, dien gy in de Malie (ff) ontmoet, gelykt den ergfteh vrek ia d» Lombaardftraat (gg), welke uit de opgezamelde kaars eindjes een fommetje vergaêrde , en van honger fterft, om een millioen met een penning te vermeerderen. Een baardelooze vrek ! ó dit is een grou- wcl, onbekend aan de voorige tyden ; een fchandvlek, die ons geheel en al behoort. Een vuurig minnaar, van de rechte nieuwe foort, zal gewillig zyn celia verpanden, om'er zyn landgoed voor intelosfen. De jonge, aanzienlyke, ryke castalio is doodelyk verliefd; noem Hechts den naam zyner fchoone, en de liefde tintelt hem in de oogen. Verban, godlyke monimia ! verban uwe tedere zorgen; gy hebt geen' anderen medeminnaar te duchten , dan — een halve kroon. Hy draagt 'er roem op , dat zyn naam tot de laste nakomelingfchap zal worden overgebragt, niet wegens de armen die hy onderfteunt , maar die hy gemaakt heeft. Zulk een eerzucht ontvonkte geenszins zyn groote Voorvaderen, toen hexrik (iïi) zegepraalde, en half Frankryk te onder bragt. Hy zou , indien 'er wat mede te verdienen ware , gaarne een flaaf, een hoe- (f) The Mail, een laan in 't park van St. James. (gg) Zo genoemd wegens de banken van leening,?n v*rmaard wegens eenige groote woekeraar;. (hh) Koning henrik , de Vyfde. Ti 2  °44 DE ROEMZUCHT. hoerenwaard , een hond willen weezen , ja zelfs, een domme Sherif (U), alleen om zyn' gouden keten. Wie zou een 'daaf willen weezen ? roept de dappere Overfre, terwyl hem de eerzucht uit de oogen ftraalt. Met luider ftemme bepleit hy zyn recht op een' onkwetsbaaren roem. Zyn asnlpraak is billyk , want hy wil 'er niet om vechten. Alle krygslieden toch hebben moed, alle Geestelyken Christendom , en alle Hofdames fchoonheid, — uit hoofde van hunnen Hand: maar wanneer hy uitweidt over denlaatften veldtogt, en , in zyn verheven befchryving, over bergen van dooden zweeft, danverfchaft hydenvyanden, diehyverfloeg, door elk verdichtfel, een zoete wraak, en fpreekt zyn zwaard byna geheel vry van den aangetygden blaam. Een krygsman moest banger zyn voor pogchery dan voor een bombe, en zo zedig als een maagd. De eer is een waterbel, wier fraai alleen door den omzichtigen genoten wordt; zy breekt op het aanraaken : de eer is een fchuld, welke de waereld alleen voor uitmuntende bedryven betaalt; zo dra gy u-zeiven betaalt, is de waereld ontflagen. Indien 'er geen andere tong ware, om die te verkondigen , dan zyn eigen, nooit w-aren de heldendaaden van augustus bekend geworden, augustus heldendaaden? Indien die dubbelzinnige naam myn' leezer tot misverftand mogt verleiden , zy het hem genoeg , dat de waarde van den Vorst , dien ik bedoel (kk), zo groot is, dat zelfs de Romeinfche aucustus over die misvatting niet zou bloozen. 0'/') Een Koningklyk arnpcenaar, cigenlyk een Drost of Hooflfchout. (ii. De naam van den voorigen Koning was geo:-ce avgistls.  $45 ROMANTISCHE GESCHIEDENIS VAN DEN CID. voorbericht. Onder alle de Helden en Ridderen , die zich in het groote tydvak tusfchen de achtfte en vyftiende eeuw, die men de Heröifche en Poëtifcbe , of, zo men liever wil, de Romantifche eeuw der Spanjaarden noemen kan , is niemand door de Castiljaanfche RomanzenDichters meer bezongen geworden, dan de eerbaare en onoverwinlyke Ridder don rodrigo, of ruy diaz de bi var. , die , wegens zyne Heldendaaden , door de Caltiliaanen el Campeador , en van de Mooren de Cid genaamd wierd, onder welken naam hy door het beroemde Treurfpel van pierre corneille , zo verre de Franfche Taal zich heeft uitgeftrekt, is bekend geworden. Deeze ruy diaz , een zoon van don diego laynez , eenen insgelyks beroemden oorlogsheld van 3yn' tyd , uit een der edelfte gedachten in Castiliën, leefde onder de Koningen don sanche den llden en don alphonso den IVden , in de tweede helft deielfde eeuw. Behalven een oneindige menigte van Romanzen , in de Oud - Castiliaanfche taal, die de verfcheiden daaden, lotgevallen en het lyden van den cid en zyne beminde chimene bezingen, heeft de Spaanfche Letterkunde een foort van Heldendicht voort gebragt, waarvan hy de Held is, en dat onder den titel: Los famofos y heroicos hechos del invincibile Cavallero el Cid Ruy Diaz de Bivar , van don diego ximenes de aillon , een Krygsofficier onder het Commando van den berechten hertog van alba , in den Tt 3 i*ar«  P* romantische geschiedenis pare t5ö8 in 't licht kwam , doch dat, volgens her oordcel van hen , die het geleezen hebben, meer den naam van eene langwy%« Rym-Chronyk dan van een Heldendicht verdient. Buiten twyfel maaken de oude Romanzen of Heröifche volkhederen der Castiüaanen het fchoonfte en bdangrykfte gedeelte hunner Dichterlyke Letterkunde UK- ~ En het W ""el te wenfchen , dat een Dichter, door den geest der Volkliedereu van herder bezield en aangeblazen , ons met eene Pöetifche overzetting der gefamenlyke Romanzen , die den cm en Wne Cfiltf*w ten voorwerp hebben , befchenken «jogt, » vvelke overzetting, zo weinig als mogelyk Was, van cfe verheven eenvoudigheid , ^eestrvhe energie, en bargelende naïviteit, tederheid en warmte van het oorfpronglyke verlooren ging. Intussen moge de onvolkomen fchadmvtrekken, die ik hier s^ede tot rechtvaardiging van mynen wensch dienen. Zy zyn gecopieerd Jmr een uiure{ ^ een da- bekwaamue medewerkers aan de Franfche lotheque Univerfelle des Romans , in July van het W i7*i W eene verfameling getrokken heeft, die on-ier acn titel: Romavcera Hijioria delmuy valerofo Don RodngodeBivar el bravo Cd CamPeador , recopilada por Juan de Efcobar , in de voorige eeuw, zonder jaartal, m klein formaat en druk , te Madrid uitgeko» men is. ° I. Nooit zag de zon een droeviger man dan don diego. Dag en nacht dacht hy aan den fmaad van zyn •W. Ryk , sanzienlvk cn oud was het huis van lav-  VAN DEN CID. 647 laynez ; zelfs de ignigos en abarkas konden haare afkomst zo hoog niet reekenen. Ach! diego's kragt evenaarde niet meer aan de fterkte van zyn gevoel; hy zag, hoe de ouderdom zyne fchreden ten grave Heepte en hem alle hoop op wraak benam; hoe trotsch zyn vyand gormaz daar heen ging, zonder dat het iemand waagen dorst hem in den weg te treeden. De llaap ontweek de legerftede van den grysaard , zyn eetlust verdween , zyn ingevallen oog was op de aarde gevestigd , en zyn wankelende voet betreedde niet meer den drempel van zyn huis. Zyne vrienden zogten hem te troosten, maar ftilzwygen was zyn antwoord; want hy vreesde , dat de adem van een onteerd man hunnen roem mogt bevlekken. Eindelyk , toen hy de last deezer pynigende gedagten niet langer konde draagen, liet hy zyne zoonen roepen. Zonder hen een woord te zeggen , vat hy den een na den anderen aan, en bindt hen de handen met fterke ftrikken te faamen. Zy laaten het geduldig toe, en fmeeken hem flegts met weenende oogen om ontferming aan. Reeds verdween de hoop, die by had opgevat, toen hy, zoras hy nu ook rodiugo , zynen jongften zoon , binden wilde , by deezen gewaar wierd , dut hy niet van hem verwacht had. Met oogen, die van grimmigheid , als de oogen eens tygers, vonkelden, deinsde de jongeling terug , en zeide tegen den grysaart op eenen trotfchen toon : Gy vergeet dat gy my tot een edelman gemaakt hebt ; doch ik herinnere my in dit ogenblik , dat gy het zyt , wien ik dit voorrecht te danken heb ; anders zon my deeze uitgeftrekte arm tot een dolk dienen , om my voldoening voor deezen Tt 4 luiaad  648 ROMANTISCHE GESCHIEDENIS fmaad met het bloed van uw hart te verfchafiénj Traanen van vreugde glinfterden in de ooecn van' den grysaart. Ja, gy zyt myn 200n, riephy. uwg toorn geeft my de verlooren rust myner ziele weder en deeze edele wraakzucht verzacht alle myne fmarten! Niet ik, myn kind, maar de fchandelyke roover onzer eere ondervinde de kracht van uwen arm ! Waar is hy? nep rodrigo, en liep hem in aller yl opzoeken, zonder dat hy zyn vader tyd liet, hem deszelfs lotgevallen met gormaz te vernaaien. IL noDRico ftond in een diep gepeins verzonken. —« Zou hy reeds , zo jong als hy nog is, in Haat zyn, om de eer van zyn huis te Wreeken ? Aan een' vyand ztch wreeken, die meer dan duizend vyanden in Astunens gebergten telt ? Aan den magtigen Graaf van gormaz, wiens Item in den Raad des Konings beflist, by wien in het veld geen heirvoerdcr in beleid , geeu kampvechter in dapperheid haaien kan! Maar deeze gOumaz krenkte de eer van zynen vader ! WTat bekreunt hy zich aan al het overige ? Van den hemel rechtvaardigheid , van de aarde een klein plekje grond om te ftryden , van zyn eigen eergevoel eene kracht boven zyne jaaren dit is alles wat hy begeert. Wat bekommert hy zich om zyne jeugd? Een kind van edelen aart wierd met dit hoog gevoel gebooren, en weet reeds voor de eer te fterven, daar kt nauwlyks begonnen heeft te leevsm Hy loopt gezwind naar zyn geweerkamer om eert oud  van den cid. C4.9 oud zwaard te haaien, dat eertyds de dappere bastaard mudarra droeg. Het is wel zeer oud , en geheel met roest bedekt, als of het over den dood van zynen Heer rouwde; maar met dit zwaard denkt hy alles te vermogen. Eer hy het aan zyne heupen gordt, fpreekt hy het met deeze moedige woorden aan: Laat het fu gezegd zyn, getrouw zwaard , myn arm zy mudarra's arm! Gy zoudt u mogelyk vernederd gevoelen, wanneer gy de kracht, waarmede gy eertyds gevoerd wierd, niet weder herkende; maar nooit zult gy den fmaad ondervinden , dat deeze arm llegts een fchrede met u in den ftryd te rug deinst. Getrouw Zwaard, het Itaal uwer kling is niet harder en vaster dan de moed myner ziele! Kom, uw nieuwe Heer zal uwen voorigen waardig zyn ; en zo de zwakheid van mynen ouderdom immer u of my ten verraader mogt ftrekken, zult gy echter nooit den levenden overgeleverd worden. Eer zal ik u geheel en al in het diep- fte van myn hart verbergen. Moedig dus ten ftryd! Het uur was nu gekomen om wraak te vorderen van den dapperften arm die ooit een zwaard gevoerd had. De cid verwyderde zich met veel behoedzaamheid, zodat niemand zyne oogmerken kon gisfen. Dapper en vast befloten gaat hy zynen vyand te gemoed; en met zulk eene gerustheid, dat hy binnen het uur den trotfchen Graaf van gormaz onder zyn oog krygt. Ware het mogelyk , dat hy in dit ogenblik aan iets anders dan aan zyne geliefde chimene denken kost? — Hy, die van zins is met haaren vader om leven of dood te kampen ? — O! fprak hy tat zich zei ven: Tt s Hoe  <$ j, Wanneer de goede Vorften op deeze aarde zichtbaare evenbeelden van God zyn , die zyne plaats bekleden en in zyn naam regeeren, zo kan hy, die de handhaaving der gerechtigheid verwaarloost, niet hoopén van zyne onderdaanen gevreesd of bemind te worden. Onrechtvaardige gunst, myn Vorst, fchaadt hem het meest, die zy fchenkt. Zy doet flegte harten Van hoogmoed zwellen , en wordt de bron van hunne ondankbaarheid , gelyk zy de deugdzaamen tot wanhoop voert, en de misnoegden tot trouwloosheid en .opftand aandryft. Myn Heer en Koning, gy hebt niet wel bedagt wat gy deed. Vergeef het my, wanneer myne reden u beledigt! De eerbied verkeert op de lippen der vrouwen in ftoutmoedigheid , wanneer zy onwaardig behandeld worden." Beminuelyke chimene , antwoordde haar Castiljens eerfte Koning ferdinand, gy hebt my niet beledigd, maar gy hebt genoeg gezegd. Wanneer ik rodrigo fnaare, zo gefchiedt het tot uwen beste. 'Er zal eens een tyd komen, waarin gy my met even zo veele traar nen om zyn leven zult bidden, als gy nu zynen dood van my vordert. VV * AL-  66o A L C E S T E, MEER WAARHEID DAN VERDICHTSEL. 'Uit het Hoogduitfch. JVIen mag het met recht voor een zeker teeken van waare behoedzaamheid , menschlievendheid en verlichting houden, dat men ook eindelyk eens in onze ftreeken gehoor verleent aan de federt meer dan een eeuw byeengefamelde ondervindingen van de onzekerheid van de teekenen des doods, en dezelven niet langer als een doode erfgift in de fchriften der artzen en menfchenvrienden laat berusten. Het eenigfte onbedrieglyke middel, om den fchyndood van den wezenlyken dood te onderfcheiden , en ons voor het fchriklykfte aller verfchrikkingen des doods, voor de yslyke wederontwaaking in de vastgenagelde lykkist en het ftikdonkere graf op het zekerfte te beveiligen , zal door de grootmoedige onderfteuning van edele menfchenvrienden ras ook hier in ons midden op de zorgvuldigfte wyze werkftellig gemaakt, en daardoor ook voor andere landen, waar men tot dus verre tot foortgelyke verbindtenisfen en inrichtingen nog niet befluiten kon , aangemoedigd en onderfteund worden (*_). Wie flegts eenig behaagen fchept in deeze zo (*) Zie de Verhandeling van Dr. c. m. hufeland, over de onzekerheid van de teekenen des doods, enz. in 't Algemeen Magazyn van Wetenfchap , Kunst en Smaak V. Deel. Ilde. Stuk bl. 563 — 5 83.  AteESTK, ÏÏEÏR WAARHEID DAW VERDICHTSEL. 661 zo algemeen nuttige onderneeming, dien zal ook eene kleinigheid niet te gering fchynen , wanneer hy flegts eenige betrekking op deeze, ons nu van meer zyden zo gewichtig geworden , verfchyning daarin ontdekken kan. Ik beproeve bet hierom een vermaard overblyffel der oude waereld den roest der Oudheid, waardoor het ons geheel en al onkenbaar geworden was, aftewisfchen , en in hetzelve een der oudfte historifche bewyzen voor de herleeving der fchyndooden aan den dag te leggen, dat nog in onze dagen zo menig een twyfelaar met een glimlachgend hoofdfchudden als ongerymd verwerpt, Wie kent alceste niet, die hooggeprezene huwelyksheldin der Oudheid ? Wie heeft bet treurfpel van euripides niet gelezen, waarin deeze beruchte vyaud der vrouwen, men weet zelfs niet recht, of het loon der gastvrye vriendfchap of de prys der edele huwelykstrouw eener echtgenoote zoekt te verheerlyken. Zo veel is ten minften uit verfcheiden plaatfen der Ouden zeker, dat dit ftuk reeds toen voor een verweerfchrift der vrouwen is gehouden geworden, fchoon ik niet zou durven beweeren, dat de fchoone Atheenfche Vrouwen den Treurfpeldichter de carricaturen van een Melanippe, Phaedra, enz. deswegens zouden vergeeven hebben, om dat zy zich door het zachte tafereel van de beminnelyke alceste gevleid en verzoend vonden. Verbasterde Romeininnen , die , gelyk juvenalis met bittere fpot verzekert , om haar dervende fchoothondje te redden, de Schikgodinnen zonder eenige bedenking het leven hunner mannen tot losgeld zouden hebben aangeboden , zagen de voorftelling van alceste niet zonder aandoening Vv 3 aan  Üi alceste, meer WAARHEID aan (*). i„ onze dagen is ook deeze ftof tot Treur, en Zangfpelen meermalen bearbeid, en op onze ichouwtooneelen met een buitengemeen gevolg vertoond geworden. En wat toch zou deeze zo fchoon bezongen ten tooneel gevoerde en beweende alceste , wel volgens haar wezenlyk historisch allooi zyn ? Mogelyk een fchoon luchtkafteel eener dichterlyke verbeelding, ^ne daad en handeling zinfpeelende voorftelling van de gedachte: Huvelykstrouw is fterk, is onbaatzu:!, "g; zy zou met haar leven het leven van haaren tchtn. noot vilUn koopen. Zeker op deeze wyze bJyft het toe i nog een geurig , „ooit verwelkend bloempje in de lustvelden der Griekfche kunst en poüzy. Doch dit zou my toch, om der laatere Grieken wille, leed doen die, wanneer wy volgens die plaatfen zullen oordee! ien, waar alceste als het uitmuntendlte model der ichoonfte vrouwlyke deugd wordt aangevoerd, op dit nat.onaale voorbeeld mogelyk niet minder verliefd waren <^n de oude Brit op zyne Cleonora , die moed ea fterkte van ziel genoeg had, om het vergifte bloed van haaren Koninglyken Gemaal uittezuigen , en als wv Duitfchers , ook buiten de vronwen van Weinsberg op zo menig een fchoone vrouwendaad zouden kunnen zyn , als wy ze, even zo fchoon als zy, wilden verhaalen en ten tooneele voeren. Ja, ik beken het, het zou my leed doen, de edele, groothartige alceste zo uit de galery der wakkere vrouwen die met daad en voorbeeld op de nakomelingfchap (*) JUVEXiLIS Vf. 65i. we*" Speötant fubeuntem fata mariti Aiceftim , tJfimUh fi permutatio detur , Mort! viri QUpiant animam fervare taullae.  Ian uiDieifttu. 663 werkten , uitgezet en in den kring der onlichaamlyke verdichtfelen geljannen te zien, En echter behelst haar gantfche gefchiedenis klaarblykelyk zo veel fabelachtigs , en is met zo veele dichterlyke ideën , doorweeven en omvlochten, dat men op het eerfte gezicht naauwlyks de beproeving wederftaan kan , om ze alleen te houden voor het geen zy altyd gehouden geworden is , voor een tooneel-legende der Griekfche Oudheid. Voor my echter is zy dit niet. Ik beweexe: dat alceste een wezenlyke perzoon zy, en haare gefchiedenis een der vroeglle bewyzen behelst van de praktyk der kunst, om de in fchyn geflorvenea weder levendig te maaken. Met een digten zwachtel bewonden en z wygende (dus verhaalt, zonder twyfel volgens een oude volksvertelling, de Griekfche Dichter,) (*) gaf hercoles de geredde alceste in handen van haaren admetus , die haar niet eerder met verrukking in zyne armen floot, dan toen zy, van dit treurig gewaad ontheven, meteen vernieuwden , jeugdelyken luister voor hem ftond ! Met eene beevende hand waage ik het, 't geheimzinnige floers opteligten , waarmede de beeldfpraak der Oudheid het wonder uwer verlosfing , eerwaardige fchimme , bekleedde ! Mogt ik achter deezen fluijer toch uwe waare gedaante ontdekken! In die vroegere eeuwe , welke wy de Heldeneeuw noemen, leefde zekerlyk eenmaal eene alceste. Als moeder van eumelus , eenen Griekfchen Held voor Troije , voert haar homeros op dien rol der Griekfche Krvgshelden aan , welken de laatere Grieken zo dik- (*) EURiPiDEs, in alceste vs. nar. Vv 4  Ö04 alceste, meer waarheid dikwils het voorkomen eener geloofwaardige oirkonde gegeven hebben, homerus noemt haar de fchoonfte onder de dochteren van pelias. Als zodanig eene wordt zy ook op een ander, voor de oudlte gefchiedenis niet minder gewigtig, ftamregister (*; aangeteekend, en *eroemd wegens haare zorgvuldige tederheid jegens haaren ouden vader, toen deToveresfe medea de overige dochters van pelias tot die merkwaardige, doch door bet gevolg zo weinig gebillykte proeven, omzynejeugd te vernieuwen , overhaalde. Deeze alceste nu wis met admetus, een Prins van Phera, in Thesfalien getrouwd. Wy moeten hier opmerken, dat dit buwlyk' reeds door de Jaatere volksvertelfels allerlei fabelagtig<» byvoegfels verkregen heeft. Men laat admetus zyne bruid in een zeer zonderlinge ftaatfiekoets , voor welke een everzwyn en een leeuw gefpannen waren, uit haar vaderlyk huis wegvoeren , en haar op den bruilofts avond in het bruidsvertrek , waar van ouds allerlei aartige gevallen en floeijeren plaats hadden , een gantfehen klomp in eikander gewonden (langen aantreffen. Vertelfels, welker beteekenis, als Alle- gorifche toefpeelingen op het karakter deezcr nieuwe echtelingen en de door de goden zeiven bekrachtigde onverbreekbaarheid van heur verbond (f), uit de mal der (*) By diodorl-s ïicülüs Vol. I. bi. 2p5, alwaar mea de aanteekening van wesseling moet nazien. CO Men vindt die Fabelen zelve wydioopigst by apollodorus bi. 52 en 53. edit. h-.ynii. heywe heeft zich in zyne aanteekeningen over die plaats niet uitgelaaten. In de daad behoeft ook de Allegorie van een faamgefpannen koppel van een Leeuw en wild Everzwyn, die onder anderen ook op den Amyclaifchen troon afgebeeld was (MOÏAÏI, m. l8. U.  BiN VERDICHTSEL. 665 êer oude waereld niet moeijelyk te verklaaren valt. Den fleutel daartoe vinden wy in het volgende geval, welks eigenlyk beloop ik my dus voorftel: admetus verviel in eene doodlyke krankheid. Wat kon dit by een jong, fterk man, gelyk ons admetus wordt afgefchilderd, anders zyn, dan eene heete, en , ik mag 'er wel byvoegen , befmettelyke rotkoorts? Hier moest eene getrouwe , onvermoeide oppasiing alles doen; deeze kon, om my in de beeldfpraak der Oudheid uittedrukken , het raadsbefluit der onverbidlyke Schikgodinnen alleen veranderen, alleen opfchorten. Vergeefs verwachtte admetus deeze oppasfing van zyne nog leevende ouders. Deezen hadden te lang geleefd om niet het leven meer dan billyk was te beminnen. Zy gingen, gelyk een oud Dichter zegt, met de laatfte oliedroppelen in de lamp zuinig te werk. Zo was het niet met alceste gefteld. Aan haare onvermoeide zorg en oppasfing had admetus zyne herftelling te danken; en hetgeen zo dikwils het noodlot van trouwhartige oppasters is, doch hier in 't byzonder by een befmettelyk kwaad genoegzaam onvermydelyk zyn moest, bl. 258.) by zulk een uitmuntend dapper Bruilofispaar geen ■anwyzing ter opheldering. Merkwaardiger is het, dat ook in veel latere tyden de Romeinen byna even dezelfde gefchiedenis van flangen verhaalden , die sempronius gracchus, de man van de grootmoedige corneua, in zyn flaapvertrek zou gevonden hebben, plutarchus , in vita Gi r.c/thorum p. 824. en, na cicero, valebius maximus , IV. 6. i. De bekende Fabel van tiresias behoort ook hier : By alle dezelvenligthet denkbeeld opgefloten, datineen gewonden flangen het zinnebeeld zyn eener onvetbreekbaare liefde. Vv 5  m alceste , meer waarheiö moest, alceste wierd nu zelve het offer van haare getrouwe zorge. Haar verzwakt lichaam bezwykt on der de finarten der ziekte. Zy fterft. Reeds zyn aIle toebereidfels tot de verbranding van het lyk voor de poorten der Stad in gereedheid gebragt; reeds is het bloed der zwarte lammeren, het pleng- en zoenoffer voor pluto in het graf gevloeid: toen plotsling een oude gastvriend van admetus , die zo even in het treinhuis het beklaaglyk fterfgeval eerst vernomen had, zich met drift in den kring dringt, de gehuurde en ongehuurde Huilfters te rug floot, het lyk zorgvuldig onderzoekt, en in hetzelve fpooren van een no* inwendig voortglimmend levensvonkje denkt te ontt dekken. Dit weder te doen ontwaaken, kost zekerivk herhaalde, en met groote infpanning verbonden proefneemmgen, of, om in de zinnebeeldige taal te fpreeken, hy heeft een harden ftryd met den onvriendelyken Thanatos, den Dood, de Trawanten van pluto te kampen. Doch de prys van deezen hardnekkigen ftryd is ook de fchoone alceste. Het leven van haar die men algemeen voor dopd achtte, is weder opgei wekt. Zy, die reeds aan den Styx, in de boot van den fluurfchen charon,zweefde,vliegt thans,fchoon nog met zwagtels omwonden (*;, m de armen van haa- - ren (*) My dunkt deeze omzWagteling van alceste by euaipides , behelst zekere aanfpeeling op een zeer oud rebrink, naar het welke zy, die men voor dood hield, en als leevenden weder by kwamen, met byzondere plegtigheden heengevoerd en als wedergebooren moesten worden. Zeer duidelyk fpreekt hiervan plutarciios in Quaeft. Rom. bl. 159. ed. Baf. èK UtftégH iyws xh ««r^™*, ivr»,t ilm , dl Upocx, i7(yo,a , «„, rap* , ir;  dan VERDICHTS ETt, 66? ren admetus. Wat moet niet de menigte voor wier oogen deeze wonderen verricht wierden, daarby ondervonden hebben! Als een wonder wierd het van deii vader aan zyne zoonen, en van deezen aan hunne naneeven verhaald, door vertellers opgefierd, en in een Allegorisch gewaad tot eene dankbaare ftof eens Too» neelfpels gekozen , dat niet alleen de Romeinfche en Griekfche Vrouwen gevoelige traanen aflokte, maar ook nog na veele eeuwen groote Dichters en Toonkunftenaars tot een loflyken wedftryd aanfpoordc. Het vermoeden, dat eene befmettelyke ziekte den fchyndood van alceste bewerkte , wordt door de waarneeming der hedendaagfche Geneeskundigen bevestigd , die zeer uitdruklyk bevveeren, dat de fchyndood by befmettelyke ziekten, by voorbeeld by de bekende pestte Marfeille, veel menigvuldiger dan in andere gevallen geweest is. Maar zouden niet reeds de Ouden den historifchen grond van dit vermoeden ontdekt , zouden zy zich nergens daarover duidelyk gëuit hebben? Men weet reeds hoe onzeker, onvoldoende, en duister de gewoone Phyfifche, Morecle en Histori- fche rt9«*Mrt. !» D'e reec^s als d°0^ was behandeld geworden, „ wierd voor onrein gehouden. Men vermydJe zorgvuldig hem aanteraaken , en verwyderde hem van de tempelen." Dit waren juist de zogenaamde uss^oji-oftxai of itvript^tixA (want dus, en niet vse^Trorftoi en frevripexcTfioi moet in beide plaatfen van hesychius T I. p. 923. en T. II. p. 1482. naar plutarchus gelezen worden) der Grieken , van welken ook op eenige plaatfen onzer Heilige Boeken een veel gefchikter toepasfing kon gemaakt worden , dan door majus en elsnerus gefchied is.  668 alceste, meer waar he IS fche uitleggingen suiker fabelen by de oude Schryvers zyn , die wy thans daarover kunnen raadpleegt Wie lust heeft, kan palaephatus over onze alceste na leezen. Om het wonderbaare te verklaaren, verhaalt hy ons in zyn eigen trouwhartige manier, een Historietje dat nog veel fabelagtiger en ongerymder is, dan de Mythos zelve. By geluk is in dit geval een veel juister verklaaring, die zeker ook de Ouden niet onbekend zyn konde , by eenen Schryver behouden gebleven , w,ens moreele fchriften over 't algemeen ter ontwikkeling van het raadfelachtige in zo veele dingen der Mythologie nog altyd te weinig zyn Éehruik,: geworden plutarchüs in zyn gefprek v« de 1 efde , fchryft u.tdruklyk de redding van de hooPenlooze alceste aan hercules als arts en deszelfs liefde voor den fchoonen admetus toe (*\ Hv voert dit als een bekend vertelfel aan, en deeze e^e plaats is voldoende om te bewyzen , dat ook de Ouhebben" T" * ^ Z^ Wel ^ Maar, zal men my nog altyd kunnen tegenwerpen , hoe komt hercules , een Mythologisch fchepfel, i„ eenwaaregefchiedenistepas? Dan toegegeven, waar- C) plüwrchüs in Erotico p. S95. AiytTai h (lMyk HERCULES) rW AA,W luTfl^ ^ a7riv>m Schoon men ook aanneemt, dat de Griekfche uitdrukking flegts van een doodlyke ziekte te verdaan zy , zo Wykt echter zo veel daaruit, dat men zich hercules hierby a!s arts heeft voorgefield en ten minden 0p het rechte fpoor «eweest is. Men vergelyke de fcherpzinnige aanmerking van j. a. fabricius op sant mmicvs j. 33. bi. 6i.  BAN VERDICHTSEL. 669 waaraan niemand in ernst twyfelen kan , dat hercules, gelyk hy nu in de Fabelleer voorkomt, flegts een Zinnebeeld van groote Heldendaaden en vertooningen van natuurlyke kragt en fterkte in de Griekfche -waereld zy : zo blyft toch echter altyd zeker , dat ieder manmoedige gelukzoeker, die de landftreek van rondomme van allerlei landplaagen zuiverde, roversholen verftoorde en verdelgde , monsters doodde, poelen en moerasfen droog maakte, de rivieren binnen dyken haare paaien zettede , enz. de Hercules van die landftreek was ; en dat dus de vreemdeling , die tePhera zulk eene merkwaardige daad beftond, en het grootfte monfter, den dood, zyne fchoone prooi weder afnam, met recht ook een Hercules kon genaamd worden. —— Maar deeze vreemdeling had ongewoone , voor den toenmaaligen tyd byna onbegrypelyke , medicynfche kundigheden en ondervindingen. Hoe past dit op den ruuwen Dierentemmer met zyn leeuwenhuid en knods? ——. volkomen. Niets is in de daad gewoonlyker , dan Hercules , den verlosfer uit alle phyfifche rampen , ook als helpende Arts te befchouwen. Vanhier, om flegts iets aanteroeren , de menigvuldige geloften , die men in zwaare ziekten aan hercules , den Onoverwinlyken , den Behouder deed (*). Van hier die veele gedenkteekenen en op- fchrif- (*) HERCULI CONSERVATOKI, of INVICTO PRO salute, Of custodi, enz. Men vergelyke de gamfche reeks van opfchrifcen by gruterus p. XLIV—XLV1II. Uit eenige opfchriften van fabretti C. II. p. 76, 77. ziet men ook, dat gantfche Familiën van flaaven voor de gezondheid van hunnen zieken Heer foortgelyke geloften aan hercules deed»n.  f$* ALCESTE, MEER WAARHEID fchtiften , ie; wy by gr uterus , fabre TTi, en w ioortgelyke verfamelingcn op hercules vinden en die ten langen lesten , indien wy naar de menige der nog voerhanden zynde gedenkftukken, die dit bewyzen een befluit ra0gen trekken, onder de diep gezonken Romeinen ineen laage vieijery voor hunne zwak. ke keizers ontaart*, fa 't a]geraeen behoorde ^ m de bekwaamheden van een oud Held , even gelyk in de rmddeneeuw tot de vereischtette van een vaardig Ridder , zekere fom van botanifche kundigheden en chirurgicaale handgreepen. En deeze bezat ook hercules. Ook by was, even als esculaiuus, jason, peleus, achilles, en zo veele Edelen van den Gnekfchen Heldenftam, op de oudfte Ridder-Academie (*) van dat nog zo duister, en eene betere verbxbtingwel waardig, hol van den Centaurus chirov m de Kruid- en Heelkunde, in zyne Jeugd, onderwezen. Uit getuigen de Ouden allen een(temrr> Ouk hem vereerde de kruidkunde der Ouden, gelyk zynen leermeester cihron, door de benoeming van verfcheidenheüzaame planten naar zynen naam, welker heelend vermogen hy het eerst ontdekt had Qf). Minder bekend (*.) Een merkwaardige plaats hierover vindt men in den Qyngeticos vmxtsomox. C.ï.bL *ï9—iao. edit. Leuncl. H.ér worden twintig beroemde leerlingen van Chiron aan*e. voerd. Men vergelyke de gebruikbaare Comoilatie van E°ucoca in de Anccdota Qracca van den Heer WllOBON V ol. I. p. 43i. Cf Ftuuüi voert in zyne Natuurlyke Gefchiedenis kona e.kanderen drie verfeheiden winkelkruidSh aan, waarvar, co eerfte zelf tot de Panacea gereekend wordt, en die allen HermcUtn naar hunnen uitvinder heetten. IHfl, Nat. XXV. 4»  DAN VERDICHTSEL. 6jt 'ijkend is het mogelyk by veelen, dat in deeze fchool ook in der daad reeds de jonge Heldenzoonen over den fchyndood , en het middel om denzelven te ontdekken , lesfen kreegen, en daardoor menig een Cadettenfchool en Ridderacademie onzer dagen, waar nog niet éénmaal aan een uur ter onderwys in de Anthropologie gedagt is, befchaamd maaken. M&ctflapics , (zegt zeker Fragment van crates malottes, een verloorengeraakte verfamelaar van Historifche vertelfels) zou , omdat hy de dooden opwekte , tegelykmet chiron, zynen leermeester in deeze kunst, door Jupiter met den blikfem getroffen zyn (*). Ia de Gedichten van nonnus op de daaden van Bacchus, zegt een Indiaan, diezyne minnares gedood had, dar hy, om haar weder te bezieien , met allen fpoed naar chiron zou heeneüen , om deszelfs hulpmiddel te haaien , en zegt onmiddelyk daarop : „ Ach, „ bood my iemand dat middel, het heet Centaurifche ,, wortel, dan zou ik 'er haar lyk mede aanraaken, „ en gy, heftallig meisje, keerde uit den onverbidiy,, ken Orcus weder te rug." Q) Ds 4. p. 12, 15, 17. Verg. Bodén vsti Stspsl ad tkeopkrast. IHL Plant. p. 107+ en u:~. (*) By een SchoUaft vin pindascs ad Pyth. III. p. 1*4. waarmede gsdiee in de aanmerkingen op zyne overzetting, en hermans Mythologie der Lyrici b!. 34:. te vergelyken is. Cf) nonncs in Disr.\£jcis XXXV. 62. O: zï :n den Dichter aangevoerde inn;:.;-err het bekende Cu der Ouden zy (zie Boden van Staptl ad th£cfhrüt. Hit. P!ar.t. IX. 9. p. 1044. fiq.y wsage ik even zo \v; :-bcpaalen, ais of onze GpCfpM icu aerr dan dtz Mfp aei i -. plaat ,. - .- - *-  6>2 alceste, meer waarheid De kunstkundige vreemdeling , die dus de fchyn* baar doode alceste van den brandltapel verlostte, mag dus geheeten hebben zo als hy wil : zo is het echter nu zeer ligt te begrypèn, waarom dit wonder, naar de toenmaalige wyze van voortelling , juist aan hercules wierd toegefchreven. Hy toch had op foortgelyke wyze den dooden theseus uit het ryk der fchimmen verlost, en geleerde Oudheidkundigen weeten nog meer voorbeelden te verhaalen, waar hercules als opwekker der dooden verfchynt (*). Het zoude gemaklyk, fchoon veel gewaagd zyn, dit denkbeeld nu op andere mythïfche fabelen toetepasfen, en daardoor menigeen duister verdichtfel, b. v. die van Orpheus en Euridice , van Efculapius , die Androgeos, den zoon van Minos , weder bezielde , en den fchoonen Hippolytus aan Proferpina ontrukte , enz, optehelderen. Maar 'er zy my hier nog eene andere aanmerking vergund! Het toevallig ontwaaken der fchynbaar gellorvenen was ook by de Romeinen geene zo zeldfaame verfchyning, als men zich wel verbeeldt, en het zou zeker nog veel menigvuldiger geweest zyn , wanneer men niet het wederherleeven in de meeste gevallen onmogelyk gemaakt had (f). De oude plinius haalt een gantfche ry van zulke wederontwaakten aan. Nu vindt men in de Romeiniche Oudheid nog eene voorftelling van (*) Hy wekte timon , eenLydier, en timosthenes , een Athenienfer op. Zie fabricius op sextus impjric;.s p. 6j. (f; De volkomenlte verfameling uit de Ouden , vindt men in beckmans Ctmmtniariüi in aristotklis Mirabili*  D4N verdichtsel? — 673 yan de dooniERCuLES verloste alceste opeeuSarcophagus, die de bekende Brandenburgfche Antiquarius, lorenzo beger, volgens eene teekening van stephanus pighi, in eene, naar zyne gewoonte zeer wydloopig gefchreven,Verhandelingopgehelderd,maar,juist om dat fiern defleutel tot de eigenlyke gefchiedenis van alceste outbrak , mogelyk niet volkomen verftaan heeft (*), . My (*) De gantfche titel van dit thans zeer zeldfaam voor • komende gefchrift is : Alcefle pro marito mariens et vitae ak Hercule reftituta, ey: manufcripto , quod int er Regio -Efeftoralia Brandenburgica fervatur , Pighiano, publici jurisfecit £? dialogo illujlravit l. beger. Colen. Brandeb. 1703. Fol, Uit de hier bygevoegde koperen plaaten zou men over 't algemeen veel dingen beter kunnen bepaalen en uitleggen. Ik zal alleen by de 15de afbeelding ftilftaau. Daar beger by de verklaaring van dezelve alleen eupipides volgt , zo venvisfèlt hy ook hier de op het ziekbed liggende en ftervendej alceste, met admetus , van wien toch eigenlyk hier byna niets voorkomt. Doch wanneer hy in de tweede ry der figuuren het hoofd, dat men boven het bed van de dervende ziet, en een daarby ukfteekende (laf in 't geheel niet weet te verklaaren , en de zonderüngiïe gisfingen daarover bybrengt,zo heeft hyde bekendeBacchusmaskers enOscilia vergeeten, die wy op de Grafnaalden en Sarcophagen zo dikwils aantreffen. (Zie gori ad Columbarium libertorum Liviae c. 7. p 12.) Ook is op de vooruitkomende Thefeus de pimpernoot , nux pinea , zeer duidelyk te herkennen , welker verwandfchap met het ryk der dooden in ds vormende Oudheid uit zo veele gedenkteckenen bekend is. Men vergelyke fabretti ad Infcript Cl. VI. p. 490. feqq. Doch dit behoort niet eens tot de gefchiedenis van alceste, maar tot eene foortgelyke Fabel van protesilmjs , daar becer twee geheel verfchillende gedenktcekenen in een mengelw. /. Deel. Xx  6^4 ALCESTE, MEER. waarheid dan verdichtsel. My dunkt dat het niet onwaarfcbynlyk zy, dat de kunstenaar tot de keuze van deeze fabel, die op de Sarccphagen , niettegenflaanue derzelver verwandfchap met het ryk der dooden, flegts zelden voorkomt, door een foortgelyk en gelyktydig geval aanleiding gekregen heeft, en dat mogelyk zelf deeze Sarcophagus een tweemaal geftorvene , en daarom ook ten twedemaale niet ver» brandde, maar begraaven vrouw, eene ninifiigjaijj , gelyk haar de Grieken noemden, gewyd geweest zy. En nu nog de vraage : welke uitwerking zou de alceste , die alleen volgens deezen natuurlyken weg door de hulp van een heelkundig man in 't leven wierd terug gebragt , op het tooneel hebben ? In hoe veel voordeeliger licht zou alsdan het karakter van admetus , dat, naar de gewoone overlevering, zeer dubbel' zinnig en ook by euriptdes in't byzonder, indatbyna gemeenevolks gefprek, weiniggefpaard is,kunnen verfchynen ? En zou niet over 't algemeen in de herleeving van eenen fchynbaar geftorvenen een ryke en nog niet afgebruikte ftof, zo niet voor het ernftige Treurfpel, ten minflen voorden vernuftigen Toneeiipeldichterliggen? gefmolten, en daardoor eene geweldige verwarring veroorzaak: heeft. Zie wlnckelman in Monum. Antich. p. H. p. 164. vergeleken met p. 115. en van veltheui vemuthungsn vinder Portland vaje. {Hehr.fl. 1791.) p. 18.  $7S AANMERKINGEN OVER EENIGE TAFEREELEN IN DE GALERY TE DRESDEN. (Uit liet Hoogduitsch.') D e fchilderkunst heeft haaren aanvang genomen met de nabootfing der Natuur, en is, door het nadenken van den kunstenaar, tot dien trap van volkomenlieid gebragt, waarop wy ze thans befchouwen. Uit dee> zen ooriprong kan men zich het wezen der kunst eg de voornaamfte eigenlchappen van haare werken verklaaren. Men heeft by een fchildery op twee ftukkejï te letten: op de daarin welgetroffen gelykheid met de Natuur, en op hetgeen de Kunst nog daarby gevoegd heeft. Deeze beide hoofdeigenfchappen kan men van elkander afgezonderd denken, fchoon zy in de uitvoering zich naauwkeurig vereenigen , en genoegzaam in elkander loopen ; want ook de nabootfing vereischt zekere heblykheid , die men kunst kan noemen ; doch hier komt nog iets eigenaartigs by, dat alleen van de regelen der volkomenheid afhangt, en met deezen naam in 't byzonder beftempeld wordt. Ieder mensch , die de Natuur voor zich ziet , is in flaat , by een fchildery de gelykheid in de nabootfing te herkennen, hoewel de een meer dan de ander; doch om het tweede ftuk wel te beflisfen, moet men kennig van de Kunst en van het fchoone bezitten. Deeze kennis kan men alleen verkrygen door eene aanhoudende befchouwing van de beste werken der Kunst $ Xx ?. «Joor  676 aanmerkingen- over benige tafereelen door een onderzoek van die volkomenheden , welke een fcbilderftuk in vinding , ordinantie en uitvoering dient te bezitten , en die zich in de keuze der voorwerpen , in derzelver uitwerking , vorming en plaatzing , en in ieder detail op zich zeiven, wanneer ze, overeenkomihg hun doel, met het geheel overeenltemmen, doen zien. Om over de fchoonheid van een fchildery wei te oordeelen, is het nodig te bepaalen, in hoe verre die beide eigenfchappen bereikt en vereenigd geworden zyn. Een fchildery , dat flegts de eene eigenfchap, fehoon in een zeer hoogen graad, bezit, maar tevens blyken draagt, dat de andere geheel verwaarloosd is, kan daarom niet als een echt kunstwerk worden aangezien. Verfcheidene hedendaagfche fchilders hebben het in de kunst zeer ver gebragt, hunne ordinantie is zeer ryk en door het contrast van licht en fchaduw wel gehoogd ; de teekening is grootsch , de kleuren levendig, zo dat dit alles geene geringe werking doet; maar vergelykt men de voorwerpen met de Natuur, dan zal men by hen geen kracht, geen waarheid van uitdrukking vinden. Andere fchilderyen daarentegen begoochelen alleen door de gelykheid met de Natuur, zonder door de Kunst verfraaid te zyn. Deeze op' merking zal men by de meeste werken der Nederlandfche Kunltenaars, dieniet van denfmaak van haar fchool zyn afgegaan, bewaarheid vinden. Zo vindt men een groot onderfcheid tusfchende (tukken van potter en berghem ; daar de eerfte de Natuur voorftelde , zo als hy ze vond , doch de andere dezelve met fmaak en fchoonheid wist uittedrukken. H&t is thans myn voornemen uit dit oogpunt eenige fchilderyen wat nader te beiehouwen. PV£R  |n de galery te dresden. 677 over de LANDSCHAPPEN van RUYSDAAL, DIETERICH, WOUWERMAN en BERGHEM. RUYSDAAL. Uenzaame, woeste landftreeken, gezichten van bostenen en dorpen, watervallen, gebergtens met vervallen Heerenfloten, zyn de voorwerpen, die rtjysdaal beminde. Zyne fchilderyen hebben meer Natuur dan Kunst. Het fchoonfte ftuk, dat in de Dresder verfameling van hem voorkomt , is No. 196. Het verbeeldt een vallei , die aan den uitgang van een bosch ligt, en dis van vooren ter rechter zyde met hooge boomen, die een beek befchaduwen, waarin een hart gejaagd wordt, en iets verder ter linker zyde met dik houtgewas beplant is, en in het verfchiet in meerdere afdeeliugen uit elkander loopt. Dit fchildery heeft zyn fchoonheid voornamelyk door het licht gekregen. Een fterke weêrfchyn der zon breekt uit de wolken agter de donkere boomen op den voorgrond , over de vallei heen, en doet een zeer buitengemecne werking, die boven dien met de wilde daad der jagt en met den woesten ftreek verwonderlyk overeenftemt. Doch ten ■ aanzien van de overige deelen der kunst is men weinig voldaan. De famenftelling is wel in zoverre goed, dat Xx 3 m  6$ aanmerkingen over eenige tafereel*» liet helder verleider, met den duisteren voorgrond m een fehoon contrast geplaatst is , maar de voorwerpen , op zich zeiven befchomvd , zyn minder voordeelig geordineerd. De boomen op den voorgrond ftaan naast eikanderen , zo als ze de Natuur voortgebragt heeft, en bieden het oog geen aangenaame plaatfing aan. De teekening is niet door eene juiste keuze van het fchoone gevormd, de Hammen en takken zyn niet kunstmaatig uitgevoerd , de telgen niet in hoofdpartyen verdeeld. Een enkele dorre ftarn van een ouden boom doet zich voordeelig op, en deezen gaf ons mogelyk de fchilder, zo als hy dien in de Natuur gevonden had. Uit deeze aanmerkingen kan men reeds het karakter van den Kunftenaar bcoordeelen. ruysdaal bootste de Natuur na, zo als hydie zag, zonder haar door een Iuefchen fmaak, door een wel uitgedachte ordinantie en een fchoone teekening te verfraaijen. Dan daar hy zich van een krachtig licht en de werkzaamheid van het contrast wist te bedienen , en daarby ook een goed koloriet verftond, zo neemen zyne fchilderftukken, door deeze goéde eigenfehappen, in verband met het natuurlyke, het oog in , en doen zyne gebreken over het hoofd zien. Ik zal by eenige fchoonheden van dit fchildery nog een weinig ltilftaan. By zulk een krachtigen fchyn van licht, dat zich over dit gantfche landfehap verfpreidt, en om alle de voorwerpen gelykmaatig heenvloeit, echter den natuurlyken afftand derzeiven zo wel te treffen , welk een kunst wordt daartoe vereischt? Men zie, hoe de ver- fchai-  in de galery te dresden. 679 fcheidene gronden achter elkande ren het oog ontwyken, en hoe juist zy allen zyn afgemaald, zonder een* kleurig of bont te zyn. Men verbeeldt zich tusfchen de donkere boomftammen op den voorgrond de gehec le landllreek te kunnen uitzien; zo begoochelend is hier het luchtperfpeftief. Wie van deeze fchoonheid ter deege wil overtuigd zyn , moet dit fchildery met anderen vergelyken die niet van de flegtften zyn. Dezulken, die in een blaauw daglicht gefchilderd zyn, hebben te veel bonte kleuren , en in anderen , waar het morgen- en avondrood de voorwerpen met hunnen glans beftraalen, is alles eenkleurig. Laat ons de kunst van ruysdaal met verwondering befchouwen ! Hoeveel behoort 'er niet toe, om de zo veranderlyke werking van het licht op de kleuren , in het ogenblik dat zy het fchoonfte zyn , te vatten , en zo lang in zyn verbeelding te bewaaren , tot dat alles door het penfeel getrouw is overgeleverd geworden! Zulk een overal gelyken fchyn door aardfche kleuren te vormen , de voorwerpen wezenlyk verlicht , niet met heldere kleuren gefchilderd voorteflellen, niet in een eenkleurig geel of roodte vallen, ook deeze overeenftem* ming door de verfcheiden nuances niet te ftooren , dit toont zekerlyk in de nabootzing zelve een zeer hoogen graad van vaardigheid in de kunst aan. DIETERICH. De bekoorlyke, idyllifche fchilderingen van dieterich verlustigen ons. Wy geeven 'er gaarne, zonder onderzoek, onze goedkeuring aan. Schoon bewasfen Xx 4 rotfen  6So aanmerkingen over eenige tafereelen rotfen met groepen van boomen en tempels , achter welken een heldere lucht komt fchemeren; onder deeee herders en herderinnen , die zich in een klaare bron Ipiegelen ; wien zouden dergelyke voorwerpen , ia een losfe teekening en met levendige kleuren voorgefteld , niet by het eerfte opflag van het oog inneemen ? Wie zou die niet van naby willen befchouwen ? oieterich had zich in het landfchap naar eerghem gevormd; doch hy fchilderde met meer 1». vendigheid, die echter de grenzen der Natuur wel eens overfchreidt. Deeze aanmerking maakt men op No. 9- en 93» byzonder aan de luchten , die meestal in den fmaak van berghem, doch iets harder ea niet met een genoegzaam luchtperfpectief gefchilderd zyn. Schitterende kleuren maaken de voorwerpen overal al te fcherp , doen ze , op zich zeiven befchouwd, al te veel van de Natuur afwyken, en gefamenlyk niet als een geheel voor den dag komen , dat door het lichtdonker het oog zekere rustplaatfen geeft, en eene hoofdwerking veroorzaakt. Ook ontbreekt aan dezelven die algemeene harmonie, welke de voorwerpen in haar rechte ftandplaats houdt en tot het luchtperfpectief het meeste toebrengt ; uit welken hoofde in 't byzonder de beelden te veel vooruitkomen. Echter zyn alle deeze vereischtens niet zo sterk verwaarloosd , dat daaruit iets aanftootelyks ergens ontftaan zy. Men moet een zeer fcherp oog hebben , om dit gebrek te ontdekken , en men laat zich zeer ligt door de fchoonheid der kleuren van een nauwkeuriger onderzoek aftrekken , en door de menig-  n de salery te dresuen. 631 iiigvuldigheid der onderwerpen verftrooijen , zonder op den aart der dingen byzonder acht te ikan. Vindt men niet hetzelfde by de werken der Franfche Kunst? Doch met deezen willen wy de tafereelen van dieterich niet vergelykea; want hy had al te goede modellen voor zich , dan dat_hy zich naar hen zou hebben behoeven te vormen. Hetgeen hem in de afwyking van de Natuur wel het meest zal verleid hebben , is de veelvuldige praktyk , die hem de beoefening der Natuur fomtyds deed verwaarloozen. Uit dit oogpunt zullen wy hem nu nog nader leeren kennen, De mergagtige, zuivere verw kan alleen onzen aandagt bezig houden! De Kunftenaar heeft ze zeer vet en verfmolten opgelegd, en tevens met eene lugtige voering van de penfeelftreek de hoedanigheid der oppervlakte van ieder lichaam zeer wel uitgedrukt , waardoor hy in zyne tafereelen die zo karakteriftieke levendigheid heeft weeten te brengen. Maar de uitdrukking der teekening is meer in het plaatfen van het licht dan inde fchaduwente vinden. Dit opleggen der mergagtige verwbefpeurt men onder anderen inde kleeding , waar de lichte partyen zo bewerkt zyn , dat de kleine vouwen in de enkele penfeeltrekken zeiven zicli uitdrukken. Uit alle deeze waarneemingen volgt, dat de fchilderyen van dieterich zich niet zozeer aanbeveelen door de Mille uitdrukking der Natuur , als wei veeleer door de vrolyke taal der Kunst. BERGHEM en WOUWERMAN, Heeft ooit een Schilder de Kunst met de getrouwe ca-  €H aanmerkingen over eemge tafereelen nabootfing der Natuur gelukkig vereenigd, dan is het berghem, en nog boven hem wouwerman. Hunne vindingen famenftelling, hunne teekening en koloriet alles is natuurlyk en fchoon* Een voorrecht dat zy boven anderen gemeen hebben , is de harmonie der kleuren, die, zelfs by den eerften opflag van het oog de aandacht even zo Merk op het geheel trekt, als inde famenftelling de juiste evenredigheid der voorwerpen en van het licht en bruin. Deeze harmonie der kleu' ren krygt zyne beftemming door de hoedanigheid van het licht , dat het landfchap befchynt. Wy zien in de Natuur, dat een landftreek by het morgen- en avondrood anders fchynt dan op den middag , en dat het afwisfelend weder, het breeken der zonneftraalen m de wolken, verfcheiden veranderingen veroorzaakt. Deeze gewigtige eigenfchap , welke het hoofffte is dat de nabootfing verlangen kan , die zo ongemeen veel weldaadigs voor het oog heeft , doch die door groote Kunftenaars dikwils verwaarloosd wiertTflieb. ben berghem en wouwerman , niet flegts 'in de Natuur herkend, maar ook met zeer goeden uitflag in hunne fchilderftukken overgebragt. Ik herinnere my een landfchap van berghem, die ik in de Manheimer Galery gezien heb , waarin men den tyd van den dag tot op een uur bepaalen konde. In de tegenwoordige verfameling is het fchoonfte ftuk van hem (Num. 526.) een rotsachtig landfchap , dat in een graauw licht gefchilderd is. Men befchouwe in 't byzonder de beelden, hoe zyin de fchaduwen eener rots uitkomen, en achter eikanderen het oog ontwyken. Hier is de Natuur begoogchelend getroffen. ia  in de galkry te dresden. 68j In de wouwermansche fchilderftukken vindt men dit ook zeer wel waargenomen, waarom zy ook, ten aanzien van deeze eigenfchap , tot eene byzondere beoefening dienen kunnen : daar de Kunftenaar met dezelve geenzins onverfchillig omgefprongen is, maar het licht altyd naar de eigenfchap van het landfchap en de daar in voorgeftelde daad bepaald heeft. Een Marketenterltuk met veele wolken , die het landfchap een donker aanzien geeven, is in het rood gefchilderd. Men kan het niet genoeg befchryven , welk een fchilderachtige, fchoone werking dit ftuk maakt. Nog moet ik over de "manier en den Ityl, waardoor zich deeze beiden Kunftenaars van eikanderen onderfcheiden , eene aanmerking maaken. wouwerman heeft niet veel geheele kleuren of groote maate van dezelven aangebragt, maar meer halftinten. Hy heeft de hoofdfiguuren met hoofdkleuren genoegzaam flegts aangeflipt, b. v. een rood of blaauw fadel óp een paard, een geele kraag en roode degenband aan een ruiter. De overige kleuren heeft hy of geheel donker of gebroken en in 't graauw gelaaten. Hierby komt, dat hy de vorm der voorwerpen meer rond dan hoekig geteekend heeft; want de ronde vorm houdt het oog minder op , en laat het ligt over de voorwerpen heenfluipen. Dit alles fternt met de levendigheid der wouwermansche ftukken volkomen overeen. i ■ berghem , die ftille herdertooneelen maalde , gaf zyne voorwerpen door eene hoekige, vlakke teeke-  (584 AANMERKINGEN OVER EENIGE TAFEREELEN ENZ, teekening, door zeer uitgebreide. hoofdkleuren, door een groote maate van licht en fchaduwe , die op de in eengedrongen groepen der figuuren en de rotsachtige landftreeken zo wel voegen , het karakteristieke van grootheid en rust, Het vervolg hier w.  I NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. WY?BEGEERTE en ZEDEKUNDE. wysbïo. I. Deel. Yy   6S7 VERHANDELING over. DE ONTDEKKINGEN DES MENSCHELVKEX VERSTANDS IN GODSDIENSTIGE ZAAKEN. De vraag, „ is het menfchelyk verfond toereikend, „ om de eerde Oorzaak van alles te ontdekken ?" is zo van Wysgeeren als Godgeleerden onderfcheiden beantwoord, tetwyl echter verre de meeften van oordeel zyn , daarop een bevestigend antwoord te geeTen. Misfchien, gelyk in veele andere gevallen , is de vraag niet bepaald genoeg voorgefteld. Te minsten is het my voorgekomen, dat men foortgelyke voordellen te veel in het afgetrokkene befchouwt, dat js dat men den mensch minder gadeflaat, zo als hy da'adelyk is, dan als by , volgens den aanleg zyner natuure, zou kunnen zyn. Zou men hem, die het zo even gemeld vraagftuk opwerpt , niet wederom zeer gevoegelyk de volgende vraag kunnen te gemoete voeren ? „ Wat verftaat gy door het menfchelyk ver» , ftand ? Het verfond van leibnitz of newton is zo verre verheven boven dat des onbefchaafden bewooners der barre gewesten van Siberien of Lapland , dat 'er bezwaarlyk eene algemeene maate is optegeeven , die bepaaldelyk den graad van het " menfchelvke vermogen uitdrukt." Men zou dan, voor en aleer men in ftaat is, eenig bepaald aarwoord cP de vraag te geeven , vooraf dienen te weeten, „ of dezelve zig tot geheele, ea, zonder onderfcheid Yy s » tct  6S5 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES tot alle , volken , of tot de fcnranderlteii uit de „ verlichtte volken bepaale." Misfchien is 'er een of ander onder u, myne Heeren ! (*; die my in zyne gedachten te gemoete voert„ Is 'er dan eene zo groote inaate van fchranderheid „ noodig, om te begrypen, dat, daaruit niets niets „ zynen oorfbrong kan hebben, dit zigtbaare Ilee'al „ ook eene verftandige oorzaak heeft ? eene waar„ heid, die het gezond menfcheïverltand, hoe een„ VDttwig ook , kan begrypen." 'k Beken dit met u; doch het zy my geoorloofd, u te doen opmerken het onderfcheid , 't geen 'er is tusfchen eene waarheid, reeds ontdekt , behoorlyk voorgedraag** , en dmdelyk ontwikkeld, te bevatten, en dezelve gebed un zig zeiven , door eigene kragten , in haare fchuilhoeken optefpooren ; 'k zou u met de woorden van den Romeinfchen Redenaar, fchoon van hem tot een geheel ander oogmerk gebruikt, kunnen antwoorden dat de Jcherpzinnigheid van het menfchelyke vernuft (in het algemeen befchouwd) niet zo groot is, dat het zulke verhevene waarheden kan ontdekken, ten zy ze aan hetzelve getoond worden ; maar ook de duisterheid der zaaken niet zo groot is , dat een Scherpzinnig man dezelve met zou kunnen begrypen , indien ze hem worden aangetoond (f). Om tot de voorgetelde vraag te rug te keeren en de fynere uitpluizingen van dezelve aan uw welwikkend oordeel overtelaaten; zal ik hier ter plaatze de vryheid neemen, om aan uw geheugen te herinneren, hoe (*) Deeze Verhandeling is uitgefprooken in deMaatfchap, py felix meritis. (t) cic£ro de Orat. Lib. III. Cap. XXXI. ia toe.  menschel. verst. in godsdienst. zaaken. 680 ine zelfs die Wysgeeren, die het zig, boven anderen, waanden tot een pligt te rekenen , de regten der menfchelyke Reden in godsdienstige zaaken tegen allen aanval te dekken , met eikanderen deerlyk overhoop liggen. De fchrandere h o m e is van gedagten , ,, dat het zeer bezwaarlyk is voor de mtnfchelyke Re,, den , om van zigtbaare tot eene onzigtbaare oorzaak „ op te klimmen ; dat de menfehen hiertoe niet, dan ,, na veele moeilyke naarfpooringen, hebben kunnen ,, geraaken" (*). rousseau beweert vlak het tegendeel , en laat zig m zyn Emile , 't welk, om meer dan eene reden, zo veele bewonderaars en tegenfireevers gehad heeft, hierover in deeze zeer nadrukkelyke bewoordingen uit : Ik heb nimrdr kunnen gelooven , dat God my, onder bedreiging van de helfcheftraf, zou bevoolen hebben, zo wys te zyn. Ik heb dus alle boeken gefiooten. Eén is voor allen geopend, dat is het boek der Natuur.- Het is in dit groote en voortrefdyke boek, dat ik by de hand neem, om te dienen en te aanbidden zynen Godlyken Maaker. Niets verfclwont ons, hetzelve te kezen , omdat het tot alle menfehen fpreekt in eene, voor allen verjtaanbaare, taal. Wanneer ik gebooren was np een woest verlaaten eiland ; wanneer ik geen ander mensch, dan my zeiven, gezien had; wanne:r ik nimmer gehoord had , 't geen oudtyls in een hoek der wereld gebeurd is; indien ik myne Reden gebruikte, en dezelve belioorlyk aankweekte ; indien ik de vermogens , welke God my gefchonken heeft, wel gebruikte, zou ik Hem uit my zeiven keren kennen , Hem beminnen , beminnen zyne werken, 't goede willen , 't geen Hy wil, en, om Hem te behaagen, vervullen alle myne pligt tn op deeze Wtttld. ;. (*) Natural Hiftory of Religion pag. 4,18. Yy 3  6Q0 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES wereld (*> baker, by ons bekend door zyne ontdekkingen met het Mikroskoop, fchynt op deez pjy beeft niet juist daarom dit pragtige wereldgebouw met 20 veel kunst en orde famengefteld , om hierdoor zyne macht en heerlykheid den fchepfelen bekend te maaken , dan in zo verre deezen den Aüerhoogften hieruit zouden leeren kennen , en met ontzag en eerbied jegens Hem, den alleen aanbiddclyken, zouden vervuld worden. Dit gantfche tooneel van Gods luisscriyke volmaakthedeu ligt ter ouzer beichouwinge open: (*) Erails Tom. UI. Co Mikroskoop geatakkeJylt gemaakt, II. Deel in het flor.  .MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 6QI ©pen: ieder ding draagt de duidelykfte kenmerken van de onbegrensde Macht , Wysheid en Goedheid des Maakers , terwyl de befchouwing van het gantfche verband van zaaken ons overtuigt van deszelfs wonderbaar toevoorzigt omtrent alles. Dan, fchoon dn alles zo zy, gelyk het buiten twylfel is , waag ik het niet, door enkele redeneeringen over de kragten van het menfchelyk vermogen, te beflisfen , of dit middel voor alle menfehen toereikend is , om daardoor tot eene genoegzaame kennis van den grooten , onzienlyUen Veroorzaaker van alles te geraaken. Indien, volgens eisch van rousseau , elk mensch, hoofd voor hoofd, zyne Reden gebruikte, en dezelve behoorlyk aankweekte , en zig , mag ik 'er byvoegen , voor alle dwaalingen konde beveiligen, dan is 'er geen twyllel, of de mensch zou, zonder nadere toelichting , zynen onzienlyken Maaker leeren ontdekken. Maar, geëerde Toehoorders ! is dit geene hersfenfehimmige verbeelding? Herfcheppen wy dus niet elk mensch in een wysgeer, gewoon, om over afgetrokkene en ongeziene dingen na te denken , en daarover diepzinnig te jedenkavelen? Waar beftondt ooit volk, dat aan dit Ideaal beantwoorde? Doch, om met deeze Wysgeeren niet langer in het ftrydperkte treeden met de zwakke wapenen van losfe feefpiegelingen over de waardy of het vermogen der snenfchelyke Reden , alleen in het afgetrokkene befchouwd , laaten wy de ondervinding , de zekerfte leiddraad in deezen doolhof, volgen; waartoe ik verder uwe goedgunftige aandagt verzoeke. Verwagt niet van my, myne Heeren ! eene uitvoerige of naauwkeurige fchets van de Godsdienftige gevoelens der Ouden. Zulks zou, misfchien, veelea Yy 4 uwer  «92 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES uwer verveelen , en , zekerlyk , meer beoeffendheid •vereifcien in de fchriften der aloude Wysgeere» en Geieluedfchry veren, dan ik my, met eenig regt, zou durven aanmaatigen. Naardien veele- mannen van naam cn geleerdheid dit voetfpoor , fchoon met een zeer ongelyken uitflag , betreeden hebben , heb ik voor , uit deeze fchriften iets weinig bveen te zame* len, als diendigis tot myn tegenwoordig oogmerk. Er zyn, die beweeren, dat de Veelgodery terflond niet den aanvang der wereld is ingevoerd, en de menichennict, dan na verloop van eenige eeuwen, tot het denkbeeld van den eenigen God zyn opgeklommen. Uan zulks is, onzes achtens, regelregt ftrydig met de oudde en geloofwaardigde berigten en overleveringen die uit de vroege wereld tot ons zyn overgekomen* U11 my hier in geen onderzoek begeeven , of de eerde menfehen deeze kennis aan eigen bepeinzen of aan eenig ingefchapen denkbeeld, of aan eenig buitengewoon onderligt te danken hadden. Hoe het zv deeze kennis verbasterde trapswvze , terwyl het menschdom allengskens hierin van zyne oorfpronkelyke waardigheid ontaartte. Aan het zinlyke te "veel verflaafd , en deeds zyne gedachten tot die voorwerpen, welke hen omringden , bcpaalende, verloor men de nog eenigzins regtmaatige begrippen omtrent het opperde Weezen. Eenige byblyvende wanbegrippen waren oorzaak , dat men de Godheid onder allerlek zinlyke gedaanten en afbeeldingen zucht intevoeren ; en welhaast begon de domheid deeze afbeeldfels als zo veele byzondere Godheden te befchouwen, welke niet zelden op eene, regen alle vooribhriften'van algemeene betaameJykheid aanloopende, wyze gediend werden, Dit  MENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAK.ËN. 693 Dit ftelfel van Veelgodery heeft, geduurende eene reeks van veele achtereen volgende eeuwen , onder bykans alle volken der aarde, zo verre derzelver kennis tot ons gekomen is, Hand gegreepen. Het zal ons minder vreemd dunken , dat het onzinnig ftelfel van het Veelgodendom plaats greep in gewesten, alwaar woestheid , barbaarschheid , en eene onbegrypelyke verbastering de overhand hadden, 'k Laat die volken derhalven geheel onaangeroerd , als op welke tooneelen het oog niet zonder afgryzen kan te rug zien. Maar verdient het niet onzer allerhoogfte verwondering , dat ook by die volken , welken men geenszins den lof kan weigeren, dat zy verre boven andere volken des aardbodems (ik bedoel de Grieken en Romeimen) in weetenfchappen en fraaije letteren hebben uitgemunt; in het laatstgenoemde zodanig hebben uitgemunt , dat zy met de besten der hedendaagfchen ïiog om den eerkrans dingen — verdient het niet, zeg ik, onzer aller verwondering, dat ook by die volken, zo vermaard wegens hunne geleerdheid , het Veelgodendom met al deszelfs onzaligen nafleep, te midden deezer verlichting, bleef ftand houden ? Ik hoop niet, dat hetgeene ik zeg, tot misvatting aanleiding geeve, als of ik zulk een ongunftig oordeel velde , ook over de fchranderfte vernuften der oudheid. Verre zy het van my zulk eene onbillyke handelwyze ! ik fpreek alleen van de godsdienstige denkwyze in het algemeen, zo als dezelve onder gemelde volken plaats vond ; ten bewyze, dat het zo gemakkelyk niet is voor het menfchelyk verftand , als fommigen der hedendaagfche Wysgeeren beweeren, of dat men flegts zyne oogen behoeft te openen , om den grooten Formeerder yan alles te (indekken, 'k Vereer met al myn hart de men~ Yy 5 fchelyke  Ö94 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES fchelyke Reden, en eerbiedig ze als het dierbaarfte gefchenk, ons door den milden Oorfprong aller dingen medegedeeld. Maar waarom zouden wy dezelve loffpraaken toezwaaijen, welke de gefchiedenis der menfchelyke Reden logenflraft ? Wat nu de gevoelens der geenen aanbelangt , die zich boven het gewoone peil des menschdoms verheffen ; het is aan veelen uwer bekend, met welken ongelyken uitflag veele geleerden daarover hunne gedag, ten hebben te boek gefield: 'k neeme niet op my, deezen twist by te leggen, of daarover als regter te vonnisfeu: dit, meen ik echter, zonder vermetelheid te mogen vastftelfen , dat, aan den eenen kant, zy zekerlyk meer door blinden yver , dan onpartydige waarheidsliefde zich hebben laaten leiden, die, geenen uitgezonderd , allen op de lyst der Godverzaakeren gefield hebben; terwyl veelen, aan den anderen kant , waarfchynlyk uit eene overdreevene achting voor alles , wat uit het kunstkweekend Griekenland tot ons is overgekomen, zich te hooge gedagten fchynen te vormen van het godgeleerd famem'tel der oude Wy?geeren. Het is, buiten twyfel, eene zeer gegronde aanmerking van den geleerden mosheim (*) , in zyne aantekeningen over het voortrefl'elyke werk vau ctJBWORiii , dat men meer poogingen heeft aangewend , om flegts eene menigte van fraaije gezegden, in de fchrifcen dier Wysgeeren verfpreid , byeen te zamelen , en daaruit hunne gevoelens optemaaken, dan hen naar hunne grondftellingcn te beoordeelen. Höï bet zy , ik denk niet , dat 'er een onpartydig beoor- (*) Ad Cudworthi fyft. Intel. Tora. II. pa^. 1176. Edit. in 410.  menschel. verst. in godsdienst. zaaken. 6<)$ beoordeelaar zal gevonden worden, die hun de erkentenis van eene opperde Oorzaak aller dingen op goeden grond zou durven betwisten. ■ Doch fommigen hebben op het voetfpoor veeier Kerkvaderen gezegd , dat men deeze ontdekking niet aan de kragt, of het vermogen der menfchelyke Reden, moet toefchryven, maar aan, van de oudfte tyden af by overleevering voortgeplante, gevoelens, die hunnen grond hebben in vroegere openbaaringen. De geleerde a. sykes (*) heeft hiertegen eenige leezenswaardige aanmerkingen medegedeeld ; in welk verfchil ik my niet zal inmengen, noch aannaaien, wat hierover wederzydig gezintwist is. Het volgende heeft echter byzonder myne aandacht tot zich getrokken, 't geen ik niet kan nalaaten kortelyk voortedraagen. Het wordt algemeen by de Oudheid erkend, dat anaxagoras (fj onder de Grieken de eerjle geweest js , welke leerde, dat 'er een verflandig Weezen beftond, 't geen aan de ftof de beweeging, en aan hel zigtbaare Heelal deeze, door ons zo zeer bewonderde , gedaante gegeeven heeft. Hy werd gebooren in het zeventigfte jaar der Olympifche Spelen , dat is, ongeveer vyf honderd jaar voor onze Tydtelling Hieruit fchynt men natuurlyk het gevolg te moeten afleiden, dat het tot dusverre niemand der fchrandere wereldwyzen, waarop oud Griekenland zo veel roem droeg , in de gedachten gekomen is , om uit de befchouwiug der ftoflelykc dingen tot eene verflandige on- ■(*) The connexion of Kat. & Rev. Rclifi. Cap. 15. (j) Vid. ciceuo de Nar. Deor. Lib. I. Cap. XI. (§) Zie het Aanhangfel van driebek ge op prideaux's Q. en N, Ferbond aanetngef:hakeld. blad. 51 in 410.  60Ó verhandeling over de ontdekkingen des onzigtbaare Oorzaak van alles opteklimmen. Is de ontdekking deezer hoogwigtige waarheid, waarby het menschdom zo veel belang heeft, zo bezwaarlyk? Of is de menfchelyke Reden zo traag , zo onvatbaar , om de waarheid op te fpooren ? Is het waarheid , doorluchtige Wysgeer van Geneve ! dat wy flegts onze oogen behoeven te openen , en onze Reden gebruiken , cm van dit cenvouwige en allerbelangryklte Leerltuk , het beftaan van God , overtuigd te worden? Zwygdan, geleerd Athene! kweekfchool der weetenfehappen ! uwe Wyzen hebben jaaren lang te vergeefsch gezocht , 't geen het eenvouwdigst verliand, niet gelpitst op fchoolgeleerdheid, had kunnen ontdekken! Is het waarheid, ó voltaire! dat, even gelyk de Reden den menfehen de Meetkunde geleerd heeft, zy hen ook even zo gemakkelyk van het beltaan van God overtuigd heeft; hoe zeer heeft dan het Meetkundig veritand gezuft, en, daar het anders zo fcherpzinnig was, hier de waarheid over het hoofd gezien ! thomassin heeft getracht het raadfel opteïosfen, waarom de vroegere geleerden het beftaan van eenen opperlten Veroorzaaker van alles zo zeer hebben verwaarloosd , beweerende in eene plaats , door p. bayle in zyn Dictionaire Critique, op het Artikel anaxagoras aangehaald , „ dat de leer aangaande „ God oudtyds zeer algemeen was , en daarom de ,, Wysgeeren niet noodig vonden, daarover te fpree„ ken , maar meer hunne naarvorfchingen bepaald „ hebben tot de natuurlyke oorzaaken der gewrochten „ en verfchynfelen , in het Heelal voorvallende ; dat „ hierdoor het onderzoek van , en daarmede het geloof aan, eene opperite Oorzaak van alles langszaa„ purhand in vergetelheid geraakt is, tot dat an.ixa- ., CORASj  menschel. verst. in godsdienst. zaaken. 697 ,s goras, en die zyn voetfpoor gevolgd zyn , söcra„ tes , plato en anderen', deeze leer wederom op- „ zettelyk begonnen intefcherpen." Schoon men ook aan gemelden Schryver de gegrondheid van deezen zynen inval wilde toeftaan , blyft echter de zaak zeker, dat de erkentenis van de opperite Oorzaak zo wel onder de verftandigen, die met den naam van Wyzen vereerd waren geworden, als onder het gemeen , federt langen tyd , zodanig was te zoek geraakt, dat zy daaraan weinig fchynen gedacht te hebben ; eene zaak, waarmede de uitbiindigfte loffpraaken der menfchelyke Reden, die meer op befchouwing dan op ondervinding fchynen gegrond te zyn, zich bezwaarlyk laaten overeenbrengen. Ten minften deeze leer van anaxagoras werdt te Athene zo euvel opgenomen , als Itrydig met het Veelgodendom , dat het bygeloof hem in den kerker wierp , hem befchuldigende van Ongodistery ; en de geestige lucianus voert in de famenfpraak , welke het opt'chrift Timon draagt, Jupiter klaagende in , „ dat zyne blikfems ftomp , ge., broken en onbruikbaar waren , daar hy ze korte,, h'ngs met groote woede hadt nedergefmeettn , om ., den Wysgeer anaxagoras te treffen , die zynen „ tydgenooten wilde wys maaken , dat 'er geene Go,, den waren." Hoe luttel danks decs Wysgeer, die de eerjle was, welke deeze alleraangelegenlte waarheid voor den dag brsgt , ook hiermede by zyne bygeloovige tydgenooten behaalde, het ontbrak echter den volgenden tyden niet geheel aan mannen, die, zich boven de vooroordelen hunner natie verheffende , deeze kennis meer befchaafd , uitgebreid , veredeld hebben , en door hunne Wysgeerige onderzoekingen tot meer of min opge-  €j)8 VERHANDELINO OVER DE ONTDEKKINGEN DES opgeklaarde begrippen aangaande het Opperweezen gekomen zyn ; en ik zou my verbeelden een geheel overtollig werk te onderneemen , indien ik dit uit hunne, uit de algemeene verwoesting overgebleevene, fchriften zou willen bevestigen. Dan, fchoon ook deeze verlichte verftanden eene opperlte en onafhangelyke Oorzaak der wereld erkenden, was het 'er echter verre van af, dat zy daardoor tot eenen waaren eerdienst van dit allerhoogfte Weezen werden opgeleid; zo dat men van hun, in eenen eigenlyken zin, zeggen kan, dat zy , God kennende , hem als God niet hebben verheerlykt en gedankt (*). 'Er is geen blyk, dat deeze verlichte Wysgeeren zich zeer omtrent den eerdienst van deezen eeuwigen oorfprong bekommerd , of den grooten Formeerder van alles tot een voorwerp van openbaare aanbidding en godsdienffige eerbewyzingen gemaakt hebben. Onder den gantfchen trein van Goden , welke het geleerd Athene , het kunstkweekend Rome , binnen zyne muuren vereerde, vverdt de God, die hemel en aarde gemaakt heeft, te Vergeefsch gezocht. Wanneer paulus de eerstgemclde ftad bezocht, vondt hy onder de veele altaaren wel één , dat ten opfchrift voerde , aan den onbekenden God (f); en hoe gepast hy ook daarvan aanleiding nam , om den Atheneren deezen , hun onbekenden, God te verkondigen , is het echter zeker , dat de Atheners dit Heiligdom niet voor den eenen waaren God hadden opgericht ; iets, 't geen volltrekt onbeltaanbaar zyn zou met de leer en dienst van het Veelgodendom. Zy onttrokken naamelyk de voorzienigheid en het be- ftLUir (♦) Rom. I. 21. (f) Hstud. XVII. a&  &IENSCHEL. VERST. IN GODSDIENST. ZAAKEN. 6(}Q ftuur der wereld aan de opperde Godheid , en fchreeven het aan eene menigte onder-Goden toe , welke, niet flegts naar de denkbeelden van het gemeen, maar ook naar de Wysgeerte dier eeuwe, geloofd werden het beftuur van zaaken in handen te hebben. Deeze mindere Godheden moesten met eenen ftaatelyken omflag gediend worden , om hen tot geenen toorn te verwekken, of, beledigd zynde, wederom te verzoenen , terwyl men aan dezelve alle grilligheden cn menfchelyke gebreken toeeigende. Het verrichten van deeze bezigheden maakte den godsdienst der Priesteren uit, welke zich voor het overige niet fcheenen te bemoeien , om het volk tot deugd en heiligheid des levens te vermaanen. De Godsdienst was van de Zedenleer eigenlyk geheel gefcheiden. Deeze laatfte, gelyk ook de eigenlyke Godgeleerdheid, bepaalde zich tot de fchoolen der Wysgeeren ; cn hieruit laat zich klaar begrypen , dat de werking van deeze hunne meer verlichte denkwyze zich flegts op eenen zeer kleinen afftand liet bemerken, terwyl zy weldra bevonden , dat de poogingen , van deezen en geenen aangewend , om hunne lesfen algemeen te maaken, of vrugteloos waren, of zelfs van dezulken, die hun gezag in het Bygeloof waanden gevestigd te zyn , als hoogst gevaarlyk voor den burgerftaat werden aangemerkt. Ja , wie ftaat niet verwonderd , een der beroemfte Wysgeeren (plato) zelf te hooren betuigen , dat het ongemakkelyk is , den Schepper van alles te ontdekken, en dat, die ontdekt zynde, het gevaarlyk zyn zoude denzelven een ieder bekend te maaken ; terwyl een ander (polybius) klaagt, dat het Bygeloof te onvoorzichtig bejlreeden werdt, en alomme de gelukkigjte gevolgen hadt. Allen bleeven zy dus in den vastgeftel- den  70ö verhandeling over de ontdekkingen des den vaderlandfchen Godsdienst berusten, en niemand durfde het onderneemen, zich openlik tegen den heerfchenden denktrant te verzetten. Gy weet * myne Heeren ! hoe socrates , die zyne leer niet binnen de naauwe muuren der fchoole bepaalde, en het waagde , de vooroordeclen en gebreken zyner natie openlyk cn met meer dan gevvoone ltoutmoedigheid te beftryden , zich hierdoor den haat der aanzienlyken op den halze haalde, en, ter belooninge zyner poo* gingen , den doodelyken kelk moest drinken. Zodanig was het gefield met de godsdienstige gevoelens van die weinige Wysgeeren , die zich, 't zy door opgeklaardheid van verftand, 't zy door braafheid van hart , van anderen onderfcheidden. —— Doch verre het grootfte getal omhelsde de ongerymdfte gevoelens. De godverloochening vond haare openbaare verdeedigers in de onderfcheidene fedlen der Wysgeeren. Deezen fchreeven de wording aller dingen aan eene toevallige famenloop van ondeelbaare ltofdeeltjes toe ; geenen zyn wel zeer breedfpraakig aangaande een noodzaakelyk en van eeuwigheid beftaand Weezen: doch dit noodzaakelyke Weezen is by hen de wereld zelve, terwyl zy zich zeiven als deelen der Godheid befchouwden , alle vryheid uit de wereld verbanden, en eene volurekte noodzakelykheid invoerden. Maar, om tot hen, die eene opperfte Oorzaak van alles erkenden , wedertekeeren; fchoon 'er in derzelver fchriften meenige zeer voortrelfelyke plaats voorhanden is, bleeven echter de gevoelens daaromtrent zo verdeeld, dat het ten uiterften moeilyk fchynt te weezen, in klaare en duidelyke Hellingen optegeeven, wat de wysgeeren aangaande de natuur en het wee- zea  menschel. verst*. in godsdienst. zaaken. 70l zen der Godheid gedacht hebben, cicero , die iri zyn Boek, 't welk handelt over de Natuur der Goden, wydloopig over dit onderwerp gefchreeven heeft, hooren wy, terftondin den aanvang, over de moeilykheid van deeze zyne voorgenomene taak met reden klaagen. By hen (zegt hy),die beweerd hebben, dat 'er Goden zyn, ontdekt men zulk eene verfcheidenheid van gevoelens, dat het moeilyk is, dezelve in orde optetellen. Veel is 'er gezegd over de gedaante, plaats, en levenswyze der Goden; en, dat wel het voornaamfte is, 'er is in het byzonder veel getwist , of zy geheel ledig zyn , volmaakt fiil zitten , zich aan het btftuur der zaaken geheel onttrekken , dan of in den beginne van de Goden alles gemaakt, en vastgejteld is, door hen nog bejluurd tn in orde gehouden wordt; 't welk wanneer niet kan bejlist worden , moeten de menfehen noodwendig in de grootfte dwaaling blyven , onkundig van de belangrykjk zaaken (*)• Ik geloof niet, dat my iemand üwer, myneHeeren! van partydigheid zal verdenken, wanneer ik uit al het «ezegde dit, zo ik meen , duidelyk , gevolg afleide» dat deeze grondflagen inde daad te zwak waren, dat de Zedenleer en Godsvrugt daarin een veilig fteunfel konden vinden; Het moet ons derhalven niet zo zeer verwonderen (gelyk het anderszins zekerlyk onze verwondering verdient) , dat de leer aangaande eene opperfte Oorzaak van alles meer een befpiegelend leerftuk was , gefebikt voor het onderzoek der befchouwende Wysbegeerte, dan we! het groote beginfel der Godsvrugt. Vanhier , dat zy Zeldzaam van deeze hoogwigtige waarheid gebruik maaken in het ontwikkelen (*) Nat. Deor. Lib. I. Cap. i.in medio. wysbeg. I. Deel. Zz  702 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES kelen onzer verpligting tot een deugdzaam leeven, of in het aanfpooren der menfehen tot hetzelve. Zyn 'er hier cn daar uitzonderingen te maaken, dit, meen ik!, floot de algemeenheid van het voorflel niet omver. Vergunt my, dat ik hierop nog een oogenblik itilflaa. Elk zoekt door zyne bedryven zyn geluk te bevorderen. Dit is de groote dryfveer onzer werkzaamheid. Worden der deugd haare belooningen ontnooinen, zo ontneemt men haar de fterkfle fleunpilaar : want met de deugd eeniglyk om haare welvoegelykheid , inwendige betaamelykheid en fchoonheid, aan te pryzen , zal men (zo ik hier niet geweldig mistaste) weinig vorderen , ook niet by hen, die zich verbeelden of voorgeeven , door deeze inwendige betaamelykheid geheel bekoord te worden. Dit waren intusfchen de fterkfle drangredenen ter aanpryzinge der deugd, waarvan de Wysgeeren ('k zeg Wysgeeren, en fpreek niet van Dichters, die het hoofd vol hadden van hersfenfehimmige verbeeldingen , meer gefchikt, om het zwakke verftand eens kinds fchrik aan te jaagen, dan het hart eens bedaarden mans in beweeging te bren- gen ; noch van openlyke Lofredenaars , die,. meermaalen uit ftaatkundige inzichten, de deugd als van de Goden mild befchonken voor het volk afmaalden) ■ dit waren, zeg ik, de beste drangredenen ter aanpryzinge der deugd , waarvan de Wysgeeren zich gewoon waren , en wisten, te bedienen. Vanhier is het, dat zy over het geheel zo weinig gebruik maakten van den grooten Schepper en Beftuurder van alles voortefteilen, als den alleen aanbiddelyken, wien alleen lof en dankzegging toebehoort, als den grooten handhaaver des regts , die eenmaal een iegelyk naar billykheid zal vergelden , terwyl zy alle aanpryzing der  menschel. verst. in godsdienst. zaaken. 703 der deugd ontleenden van de deugd zelve. Vanhier , dat de Stoicynfche Wysgeer zich zo zeer afpynigde j om te toonen , dat de wyze en deugdzaame man by zyne deugd in alle omdandigheden gelukkig was. Doch deeze redeneeringen mogen den geest des Wysgeers vervullen met eene foort van edele trotschheid , die alle lyden veracht, of zich tegen hetzelve gevoelloos maakt; zy zullen het hart niet opbeuren door eene blymoedige hoop, dat eerlang dit lyden in vreugde zal veranderen. 'k Wil niet- ontkennen (terwyl ik hunne verdiensten den rechtmaatigen lof geenszins weigere), dat de bestgezinden zich met de hoop èener zalige onfterifelykheid gevleid hebben. Men zou in de daad de zeer fchoone befchryvingen , die hiervan in hunne werken voor handen zyn , te kort doen, indien men dezelve Hechts voor bevallige fchilderyen wilde houden , alleen gefchikt, om hiermede hunne verbeelding te dreelen. Dan, hoedanig het hiermede ook gelegen zy, dit is zeker, dat de Wysgeeren ter aanpryzinge der deugd daarvan weinig of geen gebruik maakten ; en cicero kon drie geheele Boeken fchryven over de Pligten , zonder van gemeld Leerduk eenig gewag te maaken ; alles ten bewyze , zo'ik my niet bedriege , dat hunne Leerftellingen aangaande God weinig invloed hadden op hunne gods» diendige en zedekundige begrippen. Dus heb ik getragt, myne Heeren ! U in een ruuw ontwerp af te fchetzen de vorderingen , die de mènfchelyke Reden, aan zich zelve overgelaaten , gemaakt heeft in het ondekken van de opperde Oorzaak van al het gefchapene, het voorwerp onzer godsdienstige aanbidding! Ik verbeeld my, dat, naar eene aandachtige overweeging van hetgeen hierover gezegd is Zz % (of  704 VERHANDELING OVER DE ONTDEKKINGEN DES (of gezegd zou kunnen worden), veelen uwer zich met my zullen overtuigd houden, dat het naarfpooren en ontdekken der ongefchapene Oorzaak zo gemakkelyknietis, als fommigetmieuwere Wysgeeren, boven aangehaald, zich verbeelden, rolsseau eischt flegts een mensch, dieniemand dan zich zeiven kent, zich bevindende op een verhaten eiland , alwaar hy van geene onderrichtingen van anderen kan gebruik maaken. Wy hebben intusfchen bevonden, dat zelfs de vereenigde poogingen van de verlichtfle menfehen onder de verlichtfle volken naauwelyks door de duisternis , welke hen van alle kanten omringde , konden doordringen , om dit zuivere licht te ontdekken ; menfehen , die, voor het overige, zo zeer in allerleië takken van geleerdheid en weetenfehappen hebben uitgeblonken. Vertegenwoordigt hiernevens aan uwen geest een volk , ten zelfden tyde gebloeid hebbende , 't welk , fchoon zekerlyk van veele hedendaagfehen te zeer verlaagd, en uitgekreeten als het domfte en bygeloovigfte des aardbodems , buiten twyffel in het beoeffenen der weetenfehappen zeer beneden de Grieken en Romeinen moet gefield worden, ik bedoel het aloude Israëlitendom. Verdient het niet onze hoogde verwondering, hoe juist dit volk , by het welk de geest der Wysbegeerte niet heerschte , het eenigfie onder alle, ons bekende volken, is , by het welk hetOpperfie aller Weezenshet eenigfie voorwerp hunner godsdienstige aanbidding was , en by het welk , fchoon het zich meermaaien aan de Afgodery fchandelyk verliep , het Leerfiuk van den eenen waaren God zich echter door veele eeuwen gehandhaafd heeft. Ik laat het geheel aan uw onpartydig oordeel over, welke de opiosfmg van dit raadfel zy! lus-  menschel. verst. in godsdienst. zaaken. 705 Insgelyks durf ik uwe billyke uitfpraak toevertrouwen, hoe^et te verklaaren zy, hee een paulus, en eenige weinigen zyner medearbeideren, niet beroemd wegens hunne wysgeerige kundigheden , zo wouderlyk gelukkig geflaagd zyn, om zich niet alleen verre boven de fchitterendfie vernuften der beichaafdlïe volken te verheften, maar ook de,federt zo veele eeuwen ingevoerde, Afgodery met zo een gelukkig gevolg te beftryden , dat zy volkomen over dezelve hebben gezegepraald ; iets , waarin de vereenigde poogingen der "Wysgeeren verre te kort fchootea. Laaten wy de verheid hulde doen , en den eeuwigen Oorfprong danken , dat wy, den duisteren nacht van dwaaling onttrokken , ons van een helder licht omfcheenen zien! g. hesselink. 2-" 3  7o5 losse gedachten, Zyn gevoelen voortedragen met vuur, met nadmken krachtis dikwils het gevolg van inwendige overtuiging ol de vlucht der verbeeldingskracht 1_ Zt «mLE TnetrParty ^ Wederl^en -nder rfnft met duchtige hewyzen , met liefde en zachtmoedigheid, is een blyk van zuiverheid des harte „ -cht voor de waarheid. _ Beiden met ell der e vereenigen is het „on plus ultra van den fch y cn den mensch. *-"'.yver van ze - t raa°e" 15 tCeke" ™> f**» van ziel, het te verzwygen van heldenmoed- het tot onze verbetering te doen dienen — Zeen vermogen der Engelen; midden in hetzelve nog el hartelyk deel te neemen in de welvaart van 0„ n evenmensen — va„ ec„ waar ^ Reden, Wysheid, Godsdienst. > uwe paden ftrooit, en alzemdroppden in de kelk uwes levens gie, - Het lyden is voor de zid wc ^onweder voort|e ]ucht ,;2yomJaaden^-c SScteSr? dampC"'ea b—beide uakiacht voor drukking en verflappüjg. BE  OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN HET KWAAD, VOLGENS DE THEORIE VAN DEN HEER VILLAUME, VOORGESTELD. Vierde Verhandeling. W y hebben gezien, dat het van ons niet afhangt (*) i. Dat en hoedanig de voorwerpen zich aan ons voordoen, maar datwy, op de indrukzels van buiten lydzaam wachten moeten , dat deeze indrukzels, niet naar de begeerten van den opmerker gericht, maar door den toeftand en betrekkingen des voorwerps en de oogenbliklyk plaats hebbende gelteldheid, van de lichaams- en ziels-vermogens des opmerkers, gewyzigd zyn. «>. Dat de herinnering mede van ons niet afhangt, naardien dezelve door de aaneenfchakeling van denkbeelden , en van zekere tot nog onverklaarbaare fpee|«jg van de orgaanen der hersfenen wordt voortgebragt. 3. Dat (*) Zie de voorige Verhandeling geplaatst Nieuw Algemeen Magazijn, I Deel No 2. als ook de Vertaaling ■ van het Werk des Heeren VillaüME, onder den Tytel, Brieven over den Oorfprcng en de Oogmerken van hit Kvaad, Tweede Deel, XXXI. Brief, en verv. Zz 4  7CS de OORSPRONG EN BEDOELINGEN 3- Dat het vaa ons niet afhangt, op dit of dat mar ons believen , bepaatódyk , onze opmerkzaambeid re vestigen, wyl de opmerkzaamheid door bet voorwerp , en niet door onzen wil wordt veroorzaakt. 4- Eindelyk, dat redeneering of zelfs het denken van ons niet afhangt, om reden, dat wv ilecht* dié hoedanigheden en eigenfehappen der dingen kunnen waarneemen, welke, en zo als riezelven ons door het voorwerp vertoond worden, in die betrekkingen waarin het voorwerp tot onsltaat, 't welk volkomen vry en van rondsomme te befchouwen , geenszins m ons vermogen is. Dit zo zynde , volgt dat de mensch niet anders kan opmerken , dan hy werklyk doet, en hy dus ook met elke practikaale dwaaling kan vermyden , dezulken zelfs niet, die , naardien dezelven zich vry duidelyk voordoen , gemaklyk fcheeneu vermvd te kunnen worden. Dan gefield, dat de vereischte opmerkingen, en eene juiste beöordeeling der dingen , daadhk voor handen zyn, bepaald dit dan den wil ? of afcemeener wordt de wil voortgebragt door de voorflelliogen des verflands, is dezelve daar aan volkomen onderworpen? Met andere woorden: is het genoegzaam, dat men het goede en het kwaade kent, of althans meent te kennen, om het eerde te verkiezen en het laatfte te verwerpen? — V«,Uw« meent dat net tegendeel klaarlyk blykt, uit aanmerkingen, van weken ik uu een korte opgaVe zal doen (*j>. Yoor- (♦) Zie Bncvf», Fag. ,<;$. C-Y>  VAN HET KWAAD. ?©9 Vooreerst komt in bedenking, dat de Voortellingen eerst dan op den wil werken , wanneer de voorwerpen eene reeds plaats hebbende begeerte, neiging of drift treilen. Dit geen plaats hebbende, blyft de wil geheel en al onaangedaan door de voorftellingen , deeze hebben alsdan geenen invloed op doen en laaten. Te vergeefs ziet men dingen , welke geen onzer behoeften of begeerten aangaan. ■ Het aanfchou- wen van eenen onbewolkten Sterrenhemel, by voor-* beeld, heeft geenen invloed op de geenen die geen liefhebbery hebben voor de Astronomie. De voorftellingen brengen den wil niet voort noch bepaalen dezelve. De wil is reeds vroeger voor handen , veroorzaakt door behoefte , begeerte of neiging. Al wat met waarheid gezegd kan worden, is, dat de voorftellingen den wil de voorwerpen aanwyst. Iemand is op weg naar zekere ftad. De weg fcheidt zich in twecn , de wandelaar vraagt naar den waaren weg , en volgt den aangeweezenen. Heeft nu dit bericht of deeze voorftellingen zynen wil bepaald, den rechten weg inteflaan ? Geenzins , de wil om den rechten weg, naar de bedoelde ftad op te gaan, was reeds aanweezig , vóór het bericht; dat zelve, heeft hem flechts den weg dien hy wilde bewandelen , aangeweezen. Het verftand is een licht , 't welk geenzins den wil om te gaan en werwaarts te gaan, voortbrengt; maar den weg die men befloten heeft te gaan, aanwyst ; zynde hierby even zo weinig werkzaam , en .even zo geheel lydelyk , als het licht dat wy op eenen donkeren weg met ons neemen. Voo:ts heeft men de wil (voluutat) van de inZz 5 wil-  ?io de oorsprong en bedoelingen williging (confenfus) wel degelyk te onderfcheiden. De wil is werkzaam, zy veroorzaakt het bedryf, de inwilliging laat hetzelve gefchieden, zy keurt de daad goed, maar is geenzins de bewerker. Ook zonder haar , zou de daad volbragt worden , en is ook waarlyk reeds byna volbragt, voor dat de inwilliging 'er by komt. Dit onderfcheid is zeer blykbaar in onzen invloed op het gedrag van anderen. De Gebieder zegt niet, jegens zyne onderhoorigen, wil, wanneer hy iets vergunt , of iets dat reeds gedaan is , als het hem bericht wordt, goedkeurt. Dan zegt hy : ik wil dit wel toeftaan , gy kunt dit doen , of het is goed. Maar wanneer hy beveelt, zegt hy, ik wil, gy zult dit doen. Dan in het geval van eigenwerkzaamheid, in doen of laaten , zien wy dit gewigtig verfchil geheel en al over het hoofd. Zo dikwyls wy iets goedkeuren of bewilligen , waanen wy dat wy zulks -willen : van daar het zelfbedrog , als of wy fteeds deeden, wat wy willen. De bewilliging of goedkeuring, hangt van onze beoordeeling af, of is veeleer met ons oordeel , één en het zelfde , en wordt voortgebragt door onze voorftellingen : vandaar , dat wy meer.en , dat onze bedryven door onze voorftellingen worden veroorzaakt , en dat ons verftand actif. is, daar het tegendeel plaats heeft, zynde de wil, welke de bewerker is van doen en laaten , geheel en al onafhangiyk van de voorftellingen des verftands. Het gewigtig onderfcheid tHsfchen wil en bewilliging, wordt zeer treffend uitgedrukt door den Apostd p au los, in de bekende woorden, welker aanhaaling wy met eenige opheldering zullen paaren: Ha  VAN HET KWAAD. 7IÉ ■Eet geene ik doe , kenne ik niet, of keure ik niet goed. Want het geene ik wil , wat ik goedkeur , doe ik niet, maar het geene ik haat, wat ik afkeur, dat doe ik. Maar indien ik dot het geen ik niet wil, niet goedkeur, zo erken ik dat de wet goed is. Ik dan doe dat zelve niet, maar de zonde, de driften, die in my woont. Want ik weet dat in my , dat is in myn vlessch, in myne driften en hartstochten, geen goeds woont: het willen is wel bymy, maar het goede te doen, kan ik niet. Want het goede dat ik wil, doe ik niet, ik handel niet naar myn redelyke voorftellingen , maar het kwaade dat ik niet wil, dat myne rede afkeurt, dat doe ik. Indien ik nu dat geen doe, dat ik niet ■wil, dat ik kwaad keur, zo doe ik het niet, viaar de zonde die in my woont; zo vinde ik , als ik het goed wil doen, deeze wet in my , dat het kwaad my by ligt. Want ik heb een vermaak in de Wet Gods, naar den inwendigen mensch : de Godlyke Wet het goede tc doen en het kwaade te laaten, vertoont zich aan myn verftand, als hoogstbetaamlyk en allerbehaaglykst; maar ik %ie een andere wet in myne leden, welke ftrydt tegen de wet myns gemoedf en my gevangen neemt onder dè wet der zonde, die in myi\e leden is. Myne neigingen begeerten en driften , de bewerkers myner bedryven, ftryden tegen de voorftellingen myner rede. Ik doe niet wat myn verftand my voorftelt als plichtmaatig, maar waartoe myne driften en hartstochten my dryven. Zo dan ik zelve diene wel met den gemoede ie wet Gods, maar met den vleefche de wet der zonde. De ernftige begeerten myns harten zyn wel uhgeItrekt tot volbrenging van het Godlyk welbehaagen , maar myne daadelyke bedryven zyn ondergefchikt aan myne zinlykheid ; zy worden veroorzaakt  ?I2- DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN zaakt door dryfveeren van werkzaamheid, welke te« gens de voorftellingen des verftands, en de goedkeuring des geweetens my doen zondigen (*). De bewilliging of goedkeuring, is het refultaat van overdenking en redeneering, de wil daar en tegen het voortbrengfel der driften, (dit woord genomen in de beteekenis van dryfveeren tot werkzaamheid, waarin het zelve in de voorige Verhandeling over deeze ftoffe altyd gebruikt is). Deeze onderfcheiden beginzels van doen en beüordeeling, veroorzaaken eenen inwendigen ftryd, uit welke voortvloeit, dat de voorftellingen des verftands, geenszins den wil, befchouwd als bewerker van doen en laaten, voortbrengen. Bovendien nog leert de ondervinding , dat ondeugende bedryven veeltyds worden volbragt, ftaande de levendige bewustheid des goeden, onder het bezef der kwaadkeuring des geweetens. Wanneer men iemand van een ondeugend voornemen tracht te wederhouden, dan ftelt men hem het tegenovergeftelde goede met al deszelfs voordeden, benevens al de nadeelige gevolgen zyns voorneemens, nadruklyk voor. Nu is het onbetwistbaar, dat de vermaande perfoon bewustheid van het goede heeft, Dit ziet men aan de veranderingen van zyn gelaat , aan de onrust zyns gemoeds , men merkt eenen inwendigen kryg. De hartstocht ftrydt tegen het erkend voorftel van plicht gaarne wenschte de man te zegepraalen, hy zucht maar kan niet, de hartstocht overwint, hy doet het kwaade. Meliora videt, deteriora [equitur. En van waar dit? van waar anders, dan van de driften. Deeze zyn reeds allen aan de tegen overgefteide zyde, en oefe- (*) Brief aan de Rsm. VII. vs. 15 . 26.  VAN HET KWAADi 713 oefenen daar hun geheel vermogen, terwyl 'er geen kracht meer voor handen is, dezelve herwaards over te brengen, en de bewustheid van het goede te bezielen tot werkzaamheid. Dan ftaakt uwe voorftellin¬ gen , houd op met vermaanen, en vervang de redeneering door bedreiging Van oogenbliklyke ftraffen, en de vrees opgeroepen hebbende, zult gy de voor^ ftelling van plicht de zege bezorgen, want gy hebt haar verfterkt door driften (*). -— De inwilliging, (confenfus) zullen wy nu voorts, redelyke wil noemen, eu de wil (voluntas) het uitwerkfel der gewaarwordingen en driften , zonder by- voeglyk woord, enkel wil. Voldongen hebbende dat het verftand den wil niet voortbrengt, ftaat ons nu ter beantwoording der derde vraage, te onderzoeken , of de redelyke wil , die wil welke door de voortellingen des verjtands wordt voortgebragt , werkzaam is. (f). Een vaste wil, of een ernftig befluit iet te doen , voortgebragt door opmerking en beöordeeling 'J is ze* kerlyk altyd werkzaam , omdat dezelve altyd door eene aandoening of begeerte verzeld is. Het enkel bezef, dat zekere daad , voeglyk , rechtmaatig en deugdelyk is , overeenkomftig met de orde der dingen en onzen zedelyken fmaak, ——- dat bezef, werkt niets uit, brengt niets voort, laat ons buiten werking. Hoe dikwyls keuren wy iets goed, zonder dat wy zulks verrichten, hoewel wy dit gemaklyk konden doen ? Dit wordt veroorzaakt door gebrek aan eenen dryfveer van werkzaamheid, behoefte, begeer- (*) Zie Brieven, p. 178, 179. (t) Zie Brieven, XXXVII. Brief.  714 de oorsprong en bedoelingen te of drift. Dienvolgens enkele voorftelling en goedkeuring, waarin de verftandige of redelyke wil beftaat, is niet genoegzaam om ons in werking te brengen. Daartoe wordt een of andere drift vereischt. Wie doet het erkende goed, zonder andere aanfpooring dan deeze erkentenis ? Hy die bet goede daadlyk verricht, doet zulks door levendige aandoening, door zucht naar volmaaking, door aandrift van Godsvrucht , Eerzucht of Menfchenliefde. Het fchynt wel, dat de voorftellingen des verftands werkzaam zyn, toaar zy zyn het niet, het zyn de overeenftemmende verzeilende aandoeningen en driften , welke den mensch doen handelen , overeenkomftig met de voorftellingen der rede, of de verftandige wil Van daar (deeze aanmerking is van my, niet van Vil lauwe) van daar, dat wy het zedelyk gevoel of de infpraak des geweetens betreffende het plichtmaatige, te befchouwen hebben , als een hoogst dierbaar gefchenk des hemels. Het enkele verftandelyke inzien van yecht en onrecht, zou ons buiten werking laaten en geenen invloed hebben, ter beteugeling der begeerten, om ter bevordering van ons belang, nu en dan aftewykcn van de betrachting van erkende verplichtingen. Het zedelyk gevoel, ons aanduidende, wat plichtmaatig, en wat ondeugend is , wat wy doen en wat wy laaten moeten , ftrekt ons tevens ten fpoore om daar mede overeenkomftig te handelen 9 door inwendigen aandrang, het gevoel van behoefte , en de krachtige begeerte , om door voldoening aan ons zedelyk gevoel, ons zeiven te behaagen. Volgens Villaume, zou men dus het zedelyk gevoel hebben te tellen onder de driften; fchoon hy het zelve als een gevolg onzer gefteldheid be- fehouwts  VAN HET K W A A B. ?l$ fcliouwt , en onder het natuurlyk kwaad rangfchikt (*)• Dan, vervolgt Villaume, men zal inbrengen dat de rede echter fomvvylen zegepraalt over de hartstochten (*). Dit fomwylen fchynt eene uitzondering op den geftaafden regel in enkele gevallen. Maar ook deeze uitzondering is niet aan te neemen, naardien deeze zegepraal nimmer bevochten wordt, dan door behulp van tegengeftelde driften, en in het geval van eenen ftryd der hartstochten onderling. De driften en hartstochten zyn gelegen in het bloed en het lichaamlyk geitel. Zy maaken uit de vet die in de leden is, de wet des vleeschs, waar van de Apoftel Paulus in de ftraks bygebragte plaats fpreekt. Uit al het bygebragte nu , hebben wy het gevolg afteleiden (|) , dat het verftand op zich zeiven onvermogend is, den mensch tot waakzaamheid te brengen, veel min de hartstochten te beheerfchen. —— Dienvolgens moet de mensch hartstochten en driften hebben, zal hy werkzaam weezen. Hy moet veele en verfchillende driften en hartstochten hebben , ten einde de eene dóór de andere gematigd en beftuurd zal worden. De hartstochten moeten fomwylen overcenftemmende, fomwylen ftrydig werken. Het verftand of de rede kan haar voortkomen niet beletten , naardien zy van het lichaam afhangen, welks toeftand in 't geheel niet afhangt van het verftand. O) Brieven, p. Sj. (f) Brieven, p. 183. (4.) Brieven, p. 185. en verv.  7l6 de 00rspr0nc ek bedoelingen Het verftand kan zelfs niet eens zyne denkbeelden vormen, naardien dezelven door indrukzels van buiten worden voortgebragt. Deeze indrukzels nu worden te wege gebragt en gewyzigd door de gefteldheid der dingen, de betrekkingen tot dezelven, en de oogenbliklyk plaatshebbende gefteldheid des ligchaams en der zintuigen. De gefteldheid der ziele, heefc hier, wel is waar, ook invloed, doch dezelve hangt van voorige indrukzels af. Eindelyk, deeze indrukzels, deeze gefteldheid van zintuigenen ziel, benevens de toeftand der dingen , hangt blykbaar niet af van onze verflandelyke vermogens. Het verftand is als het ooge , dat de voorwerpen ziet, zo als zy zich vertoonen, met lichten fchaduwen, door verduisterenden nevel en door zuivere lucht by zonnefchyn en in de fchemering, en het welk de dingen nimmer anders kan zien, dan zo als zy zich, onder alle die omftandigheden , voordoen. Boven dien, is het oog fomwylen ongefteld, fcheel, geelzuchtig; dan ziet her geheel verkeerd, doch kan dit niet gebeteren. En als het geen bevinding heeft van deszelfs dwaaling, kan het niet inzien, niet vermoeden zelfs, dat het dwaalt, veel min de dwaaling verhelpen. Somtyds ziet het den weg die te bewandelen is , maar de begeerte om denzelven op te pan, kan het niet voortbrengen. Deeze moet reeds vroeger voor handen weezen. Het oog des verftands ontdekt Hechts den weg, dien men begeert te gaan. Dit alles heeft eene aanfchouwelyke zekerheid, en is zo blykbaar, dat het ook reeds van andere zedeiundigen is erkend en voorgefteld. Byzonder aanmerklyk zyn de volgende woorden van den Abt Truïlet, ontleend uit zyne EJJais de Litterature 6? 44  y a n het k w a a b. fl? ie Morale: „ Het verftand alken verlicht ons niet „ wegens ons welzyn, of het zelve verlicht ons te „ vergeefs. Getuigen zyn de eerzuchtigen die ge„ meenlyk veel verftands hebben. Gelukkig zy, „ welke begaafd zyn niet met een verftand ge- „ fchikt hen de middelen tot geluk aantewyzen, „ (want dit op zich zeiven zou niets baaten,) „ maar met een hart, 't welk, om zo te fpreken, „ deeze middelen van zeiven aangrypt en bezigt, „ zonder de hulp , maar met de toeftemming des „ verftands ". — Dit voorftel, zegt villaume (*), vervat myne geheele theorie. Het verftand dryft niet, leidt niet, —- dit gefchiedt door het hart, de begeerten, de hartstochten. Volkomen goed en zeer gelukkig is het , wanneer de rede de aandrift des harten goedkeurt, onder beding echter , dat het verftand niet omgekocht, noch door de driften verblind is, want in dat geval keurt het niet goed, maar is overmeesterd , het oordeelt niet , maar deszelfs uitfpraak is enkel de wederklank der begeerten ea driften. Zo al niet als volkomen zeker en betoogbaar, ten minften als hoogst waarfchynlyk , komt den Heer villaume voor (f),. de.ontvouwde leer, dat het verftand enkel lydend is , niet kan werken noch beftuuren. Ondertusfchen voedt hy de hoope, dat het zelve, in eenen volgenden ftaat, verhoogd zal worden tot het vermogen van eigen werkzaamheid. Deeze verwachting bouwt hy op de trapswyze vol.-maaking welke zich in de natuur allerwegen opdoet. By (*) Brieven, pag. 187. (t) Brieven, pag. 188. en verv. jivysbeg. /. Deel, Aaa  ?l8 DE 0CR.SP5.0NC EN BEDOELINGEN By de bezielde wezens merkt men de volgende rans fchikking. De laagte clasfe is die van enkele werktiugiykheid, wanneer de werkzaamheden zonder eigen befef of beduur van anderen, enkel worden voortgebragt door het inflinkt of door de organifatie. Daarop voigt die waarin de werkzaamheden voortgebragt of geleid kunnen worden door andere wezens "naar derzelver begeerte. Hierop die waarin de 'werkzaamheden gepaard gaan met bewustheid, en einddyfc die waarin dezelven verzeld zyn door beöordeelin* goed- or kwaadkeuring. Alle deeze clasfen doorloopt" ce mensch , we'fce in de vroegte kindsheid enkel ooor inftinkt, vervolgens door inflinkt en naar de begeerte van anderen, naderhand met eigen bewustheid en met de ontwikkeling des verftands en aanwinst van denkbeelden met beöordeeling of bewilliging werkt — Eene hoogere clasfe zou die zyn, waarin hy » ftaat zou weezen , overeenkomftig de voortelling zyns verftands en door de kracht derzelven te hance.cn. Op aarde bereikt hy deezen trap van wenfchelyke verheffing nier, en kan denzelven ook niet beklimmen. Geenzms echter is bette denken dat hy denzelven niet ten eenigen tyde, na de fluoping des groven bekleedfe!s, zou bereiken. Want behalven dat de vuuri-e begeerte van vry en zelf-werkzaam te weezen (welke begeerte zelfs den valfchen waan dat men vry' en zelfs werkzaam is voortbrengt,) behalven dat deeze begeerte en de gecuurigetoenceming van medewerkinr zulks doet verwachten-, fchynt 'er ook niets dan de wegvalling dier groven organen, welke thans nood;g waren, doch naderhand hinderlyk zvn zouden vereischt te worden, om het verftand los t* maaken van  VAN HET KWAAD, 7*9 vaa dk klemmende ketenen, weike deszelfs vne werking hier ber-eien ftremmen. Tot het opcaderen van denkbeelden en de v reidende vorming behoefde de mensen zintuigen, driften en hartstochten. Doch na bereikt te hebben dien trap van volmaaking, tot welken zy hem fc^daa brengen, zyn zy hem tot verdere veredeling hinderlyk. Eerst is de mensch een willeloos, werktuiglyk en enkel door inftinkt handelend dier; voorts worde hy een wezen begaafd met bewustheid en wil , doch zonder vermogen van eigea werkzaamheid; Namaals zal by zelfs - werkzaam , vry en heerfcher over zyne caadea zyn! Zou het fchepfel, 't welk zo veele k.ingen is do -«rgeloopen, nu aan dea inzang der edeler loopbaane blyven ftaan en in niets wegzinken ? Thans begint de mensch eerst te leven, — hy heeft de eerde vruchten des levens genooten en begonnen zich in werkzaamheid te oefenen —— hier op aarde voorbereid tot hooger volmaaking, zal zvn aanweezen met de ontbinding der grove werktuigen voorzeker niet ophouden, maar hy zal leven, eeuwig leven, tot geduurigen aangroei van fleeds ontwikkelende vermogens en vatbaarheden. — De voorgedelde leeringen dat het verftand niet kan werken , maar onze bedryven worden voortgebragt door de aandrift en leiding van gewaarwordingen en driften,welke geenzins onder onze heerfcaappy ftaan, loopen uit op eene ontkenning van tederyke vryheid. Dit ftaat onze wysgeer toe en heeft een volgende afdeeling gewyd aan eene bepaalde behandeling van dat vermaard gefchilftuk. Doch daar hy zelfs aanmerkt, dat dit niet rechtftreeks behoort; tot het hoofdonderwerp , noch dienen kan ter wegruiming der zwaaAaa 2 rij-  "10 de oorsprong en bedoelin6en righeden uit het aanzyn ces kwaads wegens het Godlyk beltuur afgeleid, vermits dezelven gelyk zyn en even zeer drukken, 't zy men aanneeme dat de mensch vry is of zulks ontkenne , daar villauüe dit aanmerkt en myn verflag van zyn ftelfel reeds breeder is uitgedeid, dan ik my in den beginne had voorgefteld , kunnen wy dit gevoeglyk voorby gaan (*), om nu nog te letten, hoedanig de Heer villaume, het voorftel van de noodzaaklykheid van andere dryfveeren tot werkzaamheid buiten de opgenoemden, en het onvermogen tier rede tot beftuuring der hartstochten doet dienen, tot voldinging van het aangekondigd bewys aangaande de onvermydelykheid ran het zedelyk kwaad. Dan laaten wy alvorens een oogenblik rugwaards zien, (*;! Deeze Verhandelingen, alleenlyk een inééngetrokken verflag van de Wysgeerte des Heeren villaume vervattende, zyn door ons geplaatst om den Leezer rr.et dezelve eenigzins beie-d :e maaken; dan daar het ons niet mooglyk was, aiie byzonderheden aanteffippen ea wy ons zelfs in de onaangenaams noodzaaklykheid bevonden hebben , cm verfcheiden fraaie en brlMgrjle bedenkingen geheel voorbytegaan, vinden wy ons verplicht, den onderzoeklievenden Leezer, niet gemeenzaam met de oorfprongelyke Taa! , te verwyzen tot de zeer goede vertaaling van het Werk onder den Tytd Brieven, enz , door ons ceermaalea aangehaald, en by de Boekhandelaren G. T. Paddenburg en Zoon te Utrecht en IC Schakkamp en de Ji'ed. J. Dillt te AmJIerdam uitg-geeven. De afdeeling over de Vn. he:d, welken wy om de bovengemelde redenen geheel en al zyn voorbygegaaa, vindt men iade XXXVIII en XXXIX ürieven der gemelde re;t£aiing.  TA* BET KWAAD. 7*» mensdi daarna bevryd hadt kannen bryven, ten welken wy oodazoctem, af de ovaige vw- rea: dit bevonden wy dat nee betrekking tot de vier tzTi-.Zizzt-iz-, it "n:~z-z:'z.z iet 'zzzz'zziz . 'zn IzSzzz'ïz, it 'z-iz::::i ::: zziz":'.z'.zz tz z± 'lzizzz iti gewoonte geei plaxs hadt. Ook verenigd merkten vry :r . iiz iuzz zr.~ i.ziz ii zzzuzzz -"izizzizzbdd niet kannen voortbrengen , noch mrrting en ■i:-irzzzzizz -riz ~zzzz ~:.:z:zziz. i^:z zazz :~i Zi'.-.'~i zizr.zzor.zziz z:lz. :~zztzzz zzZ :~zzzz.Zzz~ -zz rede of des verfiands; na deszelfs onvermogen,en tot WïTiLT Z zZ '.'. '. Zi-ZZZ~-ZZ TI .Z I ~ ■- ; - »c_. 'iz ZzzZ zziizi ir/::-iz:tz ■■ zz tzz z>zz zzz (•) Jrirra pag. *ao ea ver.  ?Öt bfc OORSPRONG EN BEDOELINGEN gewaarwordingen, neigingen cn hartstochten ; dan, daar men zou kunnen inbrengen dat dezelve veelligt gemist konden worden en de Schepper ons met andere vermogens om werkzaam te zvn hadt kunnen toerusten, ftaat ons nu de onontbeerlvkheid van aandoeningen en driften aantetoonen, om ia de befchouwmg van de onvermydelykheid van derzelver verkeerd gerichte of te hevige werking, het belluit dat het zedelyk kwaad niet kon worden verhoed , noch kan worden weggenomen, afteleiden. - Wy kunnen ons geen andere bedoelingen van het aamveezen des menfehen of van eenig gewaarwordend Ichepfel vertegenwoordigen , dan werkzaamheid en genoegen of gelukzaligheid geëvenredigd aan de maate van vatbaarheden (*). Beide oogmerken komen op hetzelfde uit: werkzaamheid is het middel tot genoegen, en begeerd genoegen de fpoore tot werkzaamheid. Elk genoegen heiraat in de werking van zekere kracht; genoegen fmaaken is — werkzaam zyn. Nu kan 'er geen genoegen plaats hebben zonder gewaarwording, cn wy kunnen ons geen aanfpooring tot werkzaamheid verbeelden zonder gewaarwording; want zelfs de inwendige drang der krachten tot werkzaamheid is gewaarwording. Dienvolgens zyn de aandoeningen en tot werkzaamheid en tot renoegen onombcerlyk. Gelukzaligheid is niét gelegen in daadlyke bezitting, maar in de verwerving • dit bevestigt de eenpaarige ondervinding : wanneer* het huis volkomen gebouwd is , heeft de bouwheer daaraan weinig vermaak; als het boek gereed is , denkt de Ichryver 'er zeldzaam meer aan, ten ware om het te i J Brieven, pag. 222. en verv.  VAN HET KWAAD. 7«3 tc verbeteren, dat is, om 'er op nieuw aan te werken. Wanneer men eenige weetenfchap ten vollen meent te kennen, zekere waarheid ten vollen doorzien of zeker voorftel ganfcbelyk uitgeput te hebben, zo berust men daar niet by, gelyk men zich geduurende den arbeid verbeeld hadt, om nu de verworvene fchat eens recht te genieten. Dezelve heeft daarentegen haare aantreklykheid verlooren en men verlangt naar andere bezittingen. Byaldien de veroveraar, de geldzuchtige en geleerde, immer met de daad alles konden bezitten, naar welks bezit zy ftreeven, zo dat hen niets meer overbleef om te verlangen , zouden zy gaarne weder een gedeelte kwytraaken , om op nieuw de genoegens der verwerving te fmaaken. —— Daadlyk bezit derhalven brengt geene duurzaame tevredenheid aan, het genoegen wordt geboren uit den. aangewenden vlyt ter verkryging Verwerving behaagt enkel daarom , om dat onze krachten daardoor in werkzaamheid gebragt worden, bygevolg beftaat een groot deel der gelukzaligheid in de oefening der krachten. Uit deeze bronwel ontfpringt de moedwilligheid der kinderen, de fpeelzucht van allerleien aart, de praatzucht in gezelfchap, de zucht tot verovering en al de onrust, welke de menfehen, gelyk men valfchelyk waant , zo veelvuldig als geweldig plaagt. Zeer talryk is de fchaare dergeenen van welken men zegt: ,, Waarom zyn deeze menfehen zo onrustig, „ zo druk en woelig? Dwaazen als zy zyn! Zy kon- ,,, den ' (*) Brieven, pag. =24 > 225- en verv. Aaa 4  ?H hE OORSPRONG EN BEDOELINGEN „ den immers fiil en in rust leven." (*) De be, jchuldigdcn erkennen meemiaalen de gegrondheid van het verwyt. Ondertusfchen beide zy en hunne b* rispers vergisfen zieh grootelyks, _ eerstgcmeldeu kunnen de rust niet verdragen, welke den h* ften zo aanpryslyk fcbyht j de veerkracht hunner krachten en de behoefte om werkzaam te weezen dringëU hen tot den veroordeelden toeftand Het met toepasfen van ftraks gemeIde grondbeginfeen, is de oorzaak van veele valfche oordeelvellingen. Van daar de luide klachten over opzetlyke boosheid en verkeerde uitleggingen van veelerhande bedryven Voeg hier nog by de aanmerking, dat wan- neer de begeerte zeker doel te' bereiken, de poogingen verzelt, de mensch veel minder aanhoudend werkzaam is, meermaalen uitrust, en, zo als •men dit uitdrukt, meer op zyn gemak arbeidt. Hy die in de bezigheid, in het werken zeiven vermaak rchept en genoegen vindt, werkt veel fpoediger veel aanhoudender en yveriger. Dit weet elk by ondervinding ten opzichte van onderfcheidene foorten van arbeid Een groot gedeelte onzer gelukzaligheid hebben wy gezien , beftaat in de oefening onzer krachten, bet overige is gelegen in de voldoening der behoeften. — Maar waarin beftaat deeze voldoe", niög? Alweder in werkzaamheid (f). De honger is eene behoefte, welker voldoening de werkzaamheid van eeten vereischt; _ zo im is het gelegen met alle onze behoeften, eene uitgezonderd, naamlyk, de behoefte van rusr. Deeze echter is niets anders dan eene . *' Brieven , pag. 229; l) Brieven , pag. 23c.  VAN HÉT KWAAD» 7*5 eene voorbereiding tot Werkzaamheid, en het genoegen dat zy aanbrengt is van zeer korten duur. —— 'sMenfehen gelukzaligheid, zo wel met betrekking tot de genoegens der ziele als lichaamlyke vermaaken, is dus geheel en al bevat in de uitdrukking — werk' xaam zyn. Werkzaamheid zelve of voorbereiding tot werkzaamheid j naamlyk — rust. In de daad, alle vermaakneemingen en genoegens zyn werkzaamheid zo wel als allen arbeid. De vermaaken van den disch , van danfen en toonkunst, fpreeken, leeren en toehooren, het aanfehouwen van tafereelen van natuur of kunst, dit alles is — werkzaamheid. Werkzaamheid derhal ven is 's menfehen verordening, door haar alleen kan hy duurzaam gelukkig weezen. 's Menfehen gelukzaligheid nu, of de eigenlyke ge* nieting van geluk, beltaat in gewaarwording en aandoeningen. Het aangenaame van de oefening der krachten wordt te wege gebragt door de inwendigen aandrift der krachten, tot werkzaamheid. Elke kracht welke in ftaat is om te werken, poogt zulks te doen. Ontbreekt baar een voorwerp, of worden haare poogingen gefluit of wederhouden , dan wordt zy onrustig en kwelt den mensch: vandaar de ondra?g!ykheid der verveeling. Naar maate nu onze krachten van de natuur of door oefening meerdere veerkracht ontvangen hebben , verlangen zy meerder voorwerpen en uitgezetter kring van werking , des te meer kwellen zy den mensch , wanneer zyne poogingen Wederftand ontmoeten. De enge kreits der behoeften tot het leven wordt hen dan veels te naauw, zy fcheppen zichzelven nieuwe behoeften, werken zelfs ■zonder bedoeling, enkel om te werken, ondernee' men nuüoozen , overtolligen atbeid , en by gebrek Aaa 5 van  7-6 DE OORSPRONG EN ÜEDOELINGEN van andere onderwerpen, vervallen zy tot fchadelyke cn ongeoorloofde bedryven. Deeze opmerkin* veripreidt veel lichts over de gedragingen der menfehen Zy verklaart veele fchynbaare dwaasheden, leert ons' den oorfprongder moedwilligheid kennen, en be5nt woordt het duister voorftel wegens de kwaadaarti*heid en die ftreeken der ügtzinnigheid, welke geene bedoeling ter waereld hebben. Ryal ien nu werkzaamheid en volmaaking geluk zaligheid is, en de genieting der gelukzaligheid ïfeeds zal uitbreiden; zo moest 'smenfehen werkzaamheid zich uitftrékken buiten de enge grenzen der enkel natuurlyke behoeften ; — buiten dat kon hy niet gelukkiger worden dan de redelooze dieren. Hier uit volgt de noodzaaklykheid dat de mensch zichzelven kunlfige behoeften moest maaken en zelfs zonder behoeften, zonder blykbaar oogmerk, moest werken ten einde het hem nimmer aan aandrift en onderwer' pen zou mangelen, om zyne krachten door oefeninte ontwikkelen. ° Deeze theorie ruimt de droevige tegenftrydigheid tusfchen de natuurlyke aandrang en de yoorfchriften der zedenleer geheel uit den weg (*;. De jaatfle leerde: bepaal u tot de behoeften der natuur, en ver lang mets meer dan gy noodig hebt. De poogingen der natuur breidden zich daarentegen verre buiten deeze grenzen uit. Men wist niet welke aanfpooring te volgen. By geluk , was de uitfpraak der natuur krachtiger dan de voorftellingen der zedeleere; zonder dat zouden wy traage Hottentotten of ftompe Vuurlanden zyn. Naar de zo even voorgedragen grond- (*) Brieven, p. 234.  VAN HIT KWAAD. 7=7 «onaftellingenechter, zyn de leeringen der zedekunde met die der natuure eenerlei. Beiden voeren ons te gemoete: Zyt werkzaam, - ook meerder dan uwe behoeften vorderen, dan zult gy veredeld en gelukkig worden; hoe meerder gy uwe krachten befteedt, hoe gelukkiger gy zyn zult. Men kan zich geen gelukzaligheid of genoegen verbeelden zonder gewaarwording. Gelukzaligheid beftaat in tevredenheid of welbehaagen met de plaatshebbende of verwachte toeftand, en met onze bedryven. De ontbeering van genoegen moet minder aangenaam zyn, dan de genieting. Bygevolg moesten de voorwerpen op ons kunnen werken , indruk op ons kunnen maaken, en wy moeten daarvoor vatbaar zyn, dat is, gewaarwordelyk weezen. Onder de bedoelde voorwerpen heeft men niet alleen uitwendige maar ook inwendige, de behoeften en de aandrang der krachten tot werkzaamheid te verftaan. Deeze werking der voorwerpen op ons veroorzaakt — gewaarwording. De tevredenheid nu of het gevoel van welftand en de gewaarwording van gebrek daar aan , brengt begeerte voort, die begeerte is behoefte. Onvoldaane behoefte veroorzaakt fmart en deeze verwekt de aandrift om van deezen onaahgenaamen toeftand bevryd te worden. Deeze behoefte nu heeft ten grondflage een ontwikkeld gevoel en Hechts de kennis en bewustheid daarvan, kan den mensch werkzaam doen zyn en genoegen verfchaffen. Dan de natuur kan ter bereiking haarer bedoelingen - naar de ontwikkeling der 'kundigheden niet wachten  72$ DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN ten (*). Zy zelve moest voor deeze ontwittelu* zorgen. Gemelde behoeften konden dus de eerfte «anfpoonng niet opleveren. Bygevolg moest de mensch door anderfoortige behoeften opgewekt worden. Van hier dat de Schepper hem aan lichaamlyke behoeften onderwierp, van welker voldoening de voortduring des levens afhangt, behoeften die zich nadnikyk doen hooren en gevoelen, zonder door eenig bedrog tot zwygen gebragt te worden Behoeften derhalven, waren noodzaaklyk Wanneer de mensch zo verre gevorderd is, dat hy bewustheid van waarheiden orde,en gewaarwording van grootheid, wysheid en deugd heeft, alsdan wordt de inwendige aandrang zyner verftandelvke vermogens hem tot behoefte en het aanfehouwen van orde en de erkentenis der waarheid, de bron der zahgfte gewaarwordingen. Dan kan by voortaan de lichaamlyke aandoeningen en behoeften misfen. Doch deeze waren noodig, om hem tot dien trap van volmaaktheid opteleiden. Uit het gemelde nu is blykbaar dat de gewaarwordingen onontbeerlyke en onvermydelyke oorzaaken zyn des zedelyken kwaads. Vestigen wy nu ten laatften onze opmerkzaamheid op de hartstochten. De noodzaaklykheid van behoeften en gewaarwordingen vastgefteld zynde, volgt, dat de hartstochten onvermydelyk zyn (f). De indrukfels welken wy van buiten ontvangen, zyH C) Brieven, pag. 236. (t) Brieven, pag. 240. en verv,  VAN HET KWAAD. 715 zyn allen niet even fterk, en dat om dat de dingen en in natuur en in hunne werkingen op ons, niet aan eikanderen gelyk zyn. By aldien zwakke indrukfels invloed op ons zullen hebben , ons aanfpooren en beweegen zullen tot werkzaamheid, is het onvermydelyk dat fterke indrukfels veel krachtiger werken , veel heviger beweegingen zullen voortbrengen, en zulke hevige beweegingen veroorzaaken onmid- delyk of liever zyn hartstochten. Geweldige aanbotfingen kunnen ons zo zeer treffen, dat wy geheel buiten evenwigt gebragt worden, alle kracht in één punt geconcentreerd worden en 'er noch tyd noch vermogen overig blyft, om deeze aandoeningen te wedarftaan. Dit is het opbruisfchen der hartstochten, 't welk ons voor alle andere aandoeningen ftomp maakt. De behoefte kan in het geval van gebrek of by ongefteldheid des lichaams by de gisting en fcherpte der fappen zo hevig worden, dat de gewaarwording daarvan alle andere gewaarwording fmoort. Dit veroorzaakt hartstochten, woede, razerny, wanhoop. — De behoeften zyn in het lichaam, naardien de ziel als een eenvoudig, niet zamengefteld wezen , niets zelfsftandigs kunnende verliezen noch vèrkrygen , geene eigenlyke behoeften tot inftandhouding onderworpen is. De gewaarwordingen zyn in het lichaam — omdat, naar de leer der wysgeeren de lichaamelyke voorwerpen, geen onmiddelyken indruk op een onftoflyk wezen kunnen veroorzaaken. De hartstochten zyn niet dan verfterkte gewaarwordingen, gelyk getoond is, by gevolg kunnen dezelven enkel in het lichaam plaats hebben. —-Dit zo zynde, .zyn de hartstochten onvermydelyk. Want het ligchaam t  73° SE OORSPRONG EN BEDOELINGEN ch ams a een famengefteld ding, een wezen waarop alles indruk maakt, een wezen 't wdk door eigen kracht et kan beftaan, maar zyne onderhouding van omringen voorwerpen ontleenen moer, moet door alle deeze omringende voorwerpen gemodificeerd, aangegreepen , verfterkt en verzwakt worden , aan zeer veele en geduurige veranderingen blootftaan, dan eens vlug, dan eens flap, dan eens gezond, dan weder ongefteld weezen. Is het dan niet onvermydelyk dat hetzelve in zwakheid en in ongefteldheid zekere indrukfels veel heviger ondergaat dan fterk en gezond zynde ? En wat zyn de fterkere gewaarwordingen hier uit geboren anders, wat anders dan hartstochten ? — Volgende zinfnede is ontleend uit een werkje, De 1'EsJaye des pasjions getyteld van senault , eenen Munnik der zestiende eeuw (*_): „ De geheele ge,, fteldheid des menfehen zou verwoest en de ziel van „ het lichaam gefcheiden moeten worden , om de „ aandoeningen der hartstochten te dooven of hem „ daarvan te bevryden. Zo lang deeze doorluchtige „ gevangene, (de menfchelyke ziel) verplicht zyn „ zal, dezelfde bezigheden als de ziel der dieren te „ volbrengen, zal zy aan hartstochten onderworpen ,, vveezen." Dan de hartstochten zeiven moeten fterk, hevig weezen. Wy hebben de noodzaaklykheid van hevige aandrift tot werkzaamheid reeds opgemerkt. En in de daad , wy hebben fomwylen zeer moeilyke bezigheden , tot welker verrichting eene zeer fterke annfpooring vereischt wordt. De aankweeking des verftands en de oefening der deugd, zyn onder alle bezigheden de moeilykften. Hoe (*) Brieven, pag. 262.  VAN HET KWAAD. 731 Hoe veele moeite en arbeid en welk eenen aanhoudenden vlyt en infpanning wordt tot het eerstgemelde vereischt? (*) En byaldien de yver voor waarheid niet tot hartstochtelykheid verheven wierdt, wanneer de begeerte naar goedkeuring en lof den geest niet aanblies, wie zou 'er dan zyne gezondheid aan wagen, wie zo aanhoudend en ingefpannen werken, dat hy die grootheid bereikte, tot welke hy reeds is opgeklommen? De Deugd is een ftryd, een moeilyke onderneeming, een kostlyke offerande. De koelbloedige kan een goed, matig en nuttig mensch weezen. Maar deugdzaam kan hy niet zyn. Indedaad de deugd vereischt zeer dikwyls ,en de verhevenfte foort van deugd altyd, eene maate van hartstochtelykheid, welke gevoelloos maakt voor andere aandoeningen. Anderszins zal de bewustheid van gevaar vreeze opgewekt hebbende, en deeze met natuurlyke traagheid verzeld zynde, den arbeid doen achterblyven. Dikwerf verwisfeit men de hartstochten met kwaadaartigbeïd (f). De hartstochten zyn niet altyd beletfelen der deugd, integendeel, dezelven kunnen onder zekere bepaalingen de deugd bevorderen. Zonder hartstochten zou de mensch indedaad niets weezen. Dezelven bereiden hem tot werkzaamheid en zyn onontbeerlyk, zo menigmaal tegenftand te overwinnen is , moetende altyd naar evenredigheid der beletfelen fterker weezen. Byaldien de mensch in het doorgaand leven en by den gewoonen loop der dingen zonder hartstochten kon beftaan, zo zou hy, in buitengewoone gevallen, en deeze zyn juist zo zeldfaam niet, (*) Brieven , pag. 243. (f) Brieven, ibid.  J$2 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN niet, van derzelver hulp verdoken, gewislyk omkoo* men (*). De hartstochten zyn derhal ven onvermydelyk (f). Zy zyn noodzakelyk ten aanzien van hunnen oorfprong en onontbeerlyk ten opzichte van derzelver nuttigheid. Dit kwaad, tevens bronwel van veelerhande kwaad, kan niet worden weggenomen, zonder tevens veel goeds te doen ophouden. De hartstochten zyn noodzaaklyk , by aldien de mensch door aandoening gelukkig, en wanneer hy werkzaam, met infpanning en moeite werkzaam zal weezen. Zo dra aandoeningen en driften plaats hebben , worden deeze door fterke indrukzels van buiten tot hevige en vervoerende hartstochten verheven; — dit kan niet uitblyven. Dan het is onmogelyk de misflagen te voorkomen, wanneer de hartstochten woeden, Vooral wanneer men in aanmerking neemt dat geen mensch , geen fchepfel zelfs alweetend kan zyn (4). Dienvolgens is het zedelyk kwaad onvermydelyk, even gelyk het natuurlyk , want wy kunnen ons geen inrichting voordellen, waarin een redelyk fchepfel zonder gewaarwordelykheid, zonder behoeften, zonder hartstochten en beperkte inzichten beftaan zou. Vestigen wy nu nog ten flotte onze opmerking op de beperkingen en verbeterings - middelen der hartstochten. Men kan de hartstochten in twee hoofd- (*) Zie Brieven 246. Ter deezer plaatze vindt men. eens zeer fchoone en belangryke aanhaaling uit het reeds aangehaalde werk van senault, (fj Brieven, pag. 252. (4) Brieven, pag. 253.  VAN HET KWAAD. 733 hoofdfoorten afdeelen (*> De onbepaalden , welke zich over eene geheele foort voorwerpen uitflrekken, zonder zich tot byzondere voorwerpen te bepaalen. Hier toe behooren , de algemeene begeerte naar geluk , naar achting en zo voorts. De bepaalden, welke byzondere voorwerpen aangaan, toorn, dronkenfchap, wraake, liefde tot eenig voorwerp, en dergelyken. De onbepaalde hartstochten zyn niet zo hevig als de bepaalden. Zy vervoeren den mensch niet. Dit gefchiedt door de bepaalden , wier kracht juist door het bepaald voorwerp dat hen opwekt, te wege gebragt wordt, Dus kan men de bepaalde hartstochten als indivïdueele opwekkingen der onbepaalde befchouwen. De onbepaalde hartstochten zyn in zicbzelven goed, zy worden eerst fchadelyk door onweetendheid, wanneer zy in de natuur en hoedanigheden des voorwerps dooien. Zy zyn heilzaam wanneer zy het goede ten doel hebben, en de verdooling ontflaat niet dan door bedriegelyken fchynvoorwezenlykheid aanteneemen. De bepaalde hartstochten hebben tweederlei gebrek. Vooreerst werken zy met eene overmaate van kracht welke aan het voorwerp niet geëvenredigd is. Ten anderen blyft hunne werking voortduuren, ook wanneer het verftand de ongepastheid des voorwerps inziet. Dan zy hebben twee verbeterende hulpmiddelen , de tyd naamlyk en de tegengeftelde hartstochten. De tyd doet de [indrukfels uitflyten , en de tegengeftelde hartstochten beperken de vervoeringen der op- (*) Brieven, pag. 253- wysbeg. 1. Deel. Bbb  734 »E OORSPRONG EN BEDOELINGEN opgewekten. Gevoel van eer kan ongeregelde bedryven voorkomen , gierigheid beperkt wellustige begeerten , en de vreeze kan de uitbarltingen van toorne en wraaklust bedwingen. Zeer merkwaardig is het, dat de driften ten goede gericht door het gevoel van plicht, van eer , en Godsvrucht verfterkt, doch ten kwade geleid door dezelfde aandoeningen verzwakt worden; zo dat zy in het eene geval met verdubbeld , in het ander met verminderd vermogen werken. Verdoolde hartstochten zelfs kunnen eikanderen ten breidel dienen , dus kan ydelheid tot weldaadigheid en grootfche onderneemingen aanfpooren, en vasthoudendheid , gelyk wy aanmerkten, ongeregelde neigingen bedwingen. Daar het goede één is, zo vereenigt het alle de vermogens des menfehen ; Hechts de verdooling verdeelt dezelven. Het te weeg brengen des goeden wordt door de verkeerde richting van in zich zeiven goede aandriften verhindert. En met deeze aanmerking befluit de Heer villaume dat gedeelte van zyn werk, 't welke de onvermydelyk* heid des zedelyken kwaads ten onderwerpe heeft. Ik heb getracht een beknopt en zaaklyk verflag van zyne Theorie deswegen te geeven: Het verhandelde komt hierop uit. Gebrek aan driften, de oorzaak van het ontkennend zedelyk kwaad of plicht - verzuim is onvermydelyk , omdat dezelven niet oneindig kunnen weezen, eiken graad hoe hoog ook, na de oneindigheid te zwak kan zyn; gelyk ook , omdat de drif-  VAN HET KWAAD. driften eikanderen onderling moeten wederftaan en overwinnen. — Even eens zyn onweetendheid, voor zo verre dezelve overftaat tegen volmaakte kennis, benevens dwaaling, onwegncembaare oorzaaken van nalaatigheid of kwaalyk bedryven. — De inwendige aandrang der krachten , de éérfte fpoore tot werkzaamheid is noodzaaklyk, goed in zichzelven en heilzaam in veele uitwerkingen , doch te gelyk een bronwel van veelvuldig kwaad. Schoon niet toereikende om allen anderen aandrang noodeloos te maaken, kan dezelve echter niet gemist worden. Geheel en alléén door inftinkt geleid zouden alle practikaale afwykin" gen verhoed worden , doch zulks ware onbeftaanbaar met onze verordening , naardien het inftinkt in Omgekeerde reden ftaat tot de volmaakbaarheid. De zucht tot naarvolging, welke eene natuurlyke drift is, die van geen eigenlyke behoefte kan afgeleid worden, is wel de fpoore tot veel goeds maar ook aanleidelyk tot veel kwaads en ondeugends, en hoewel dus, zal het goede behouden blyven, niet wegtenemen, evenwel ontoereikend om het begeerd gemis van aandoeningen en hartstochten te vergoeden. Even* eens is het gelegen met de kracht der gewoonte. Aandoeningen en hartstochten fchynen dus onvermydelyk vereischt te worden om den mensch werkzaam te doen zyn en genoegen aantebrengen. Dan behalven dat de hartstochten op zichzelven reeds zyn voorgefteld als zedelyk kwaad , zyn beide aandoeningen en hartstochten bronnen niet alleen van veelvuldig natuurlyk , maar ook van het grootfte gedeelte des zedelyken kwaads: en dat vvyl zy piet alleen fmart veroorzaaken, maar ook veele ver» Bbb g keer-  756 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN keerde daaden doen bedryven. Een voorloopig voorftel hiervan in de voorige verhandeling opgegeeven , deed ons onderzoeken hoedanig het gelegen is met het vermogen des verftands, of der verftaudelyke voorftellingen of tot aanfpooring of tot regeling onzer bedryven. — Wy bevonden , dat onderfield zynde dat dezelven daartoe in ftaat waren, het zedelyk kwaad evenwel nog niet zou zyn verhoed, naardien deeze voorftellingen verre van altyd juist en zodanig te weezen als ze behoorden te zyn, om altyd gepaste en altyd de juiste maate van werkzaamheid voorttebrengen , integendeel geheel en al afhangen van het fchynbaar voorkomen der dingen , zo als dezelven zich aan ons voordoen in dat ftandpunt waarin wy ons bevinden , van die zyde waarvan wy dezelven zien, en door die verduisterende of ftraalbreekende middenftoffe, door welke wy dezelven aanfehouwen. Waaruit volgt, dat dus valfche en verkeerde voorftellingen onvermydelyk en den mensch niet te wyten zyn. — Dan ook deeze voorftellingen op zich zeiven vonden wy onvermogend om eenige werkzaamheid hoegenaamd te wege te brengen, en merkten op, dat enkel inzien van waarheid en plicht ons geheel werkeloos laat , dat onze bedryven of krachtdaadige befluiten tot werkzaamheid worden veroorzaakt door aandoeningen en driften , dat het verftand of de rede buiten ftaat iet anders te doen dan te beoordeelen, deeze aandoeningen en driften niet kan breidelen of leiden , van waar de ftrydigheid tusfchen wil en bewilliging geboren wordt. De breideling of leiding moetende gefchieden door andere tegengeftelde aandoeningen of driften , geheel niet gelegen onder het opper-  VAN HET KWAAD. 737 opperbewind van het oordeel, en de onvermydelykheid der aandoeningen en driften en tot werkzaamheid en tot genieting van gelukzaligheid nader ontvouwd zynde, was het refultaat van alles . dat het zedelyk kwaad onvermydelyk noodzaaklyk is , en niet kan worden weggenomen dan door tevens het goede te doen ophouden. - Ik heb my voorgedeld , een verflag of opgaave te doen van het fystema der Heeren V., geenzins daarvan eene recenfie te leveren. Doch wanneer het my vergund is eene beoordcelende aanmerking optegeeven; het fchynt my toe dat de eerde Helling, al het kwaade ontflaat uit goed , 'er is geen oor- „ fpronglyk kwaad , het kwaad wordt voort- ,, gebragt door verkeerde richting of overmaatige werking van uit zichzelven heilzaame krachten," gelyk ook het eerde lid der tweede , ,, het natuurlyk „ kwaad is onvermydlyk," veel naauwkeuriger beweezen en blykbaarer is, dan het gedelde tot daaving van het beweerde , wegens de onvermydelykheid des zedelyken kwaads. Bovendat komt het my voor, dat uit de opgegeevene keringen desaangaande nadeelige gevolgen kunnen worden afgeleid. Deeze zouden echter naar myne gedachten weggenomen kunnen worden , door het zedelyk gevoel te, tellen onder de dryfveeren tot werkzaamheid , gefchikt om de voordellingen van plicht krachtdaadigen byftand te verkenen, of liever om dezelven tot eene fpoore van werkzaamheid te maaken. Dan veelligt zal ik in 't Bbb 3 ver-  ?3-S DE OORSPRONGEN BEDOELINGEN VAN HET KWAAD, vervolg eens myne eigene gedachten wegens den oorfprong der praêlikaaie dvaalu-.g, vuordraagen (*\ Het vervolg by nadere gelegenheid* (*) In een werkje getyteid , Proeve van onderzoek m* trent de oogmerken van het lyden en Jterven van jesus Christus , enz. thans by de Uitgeevers deezes van de pers gekomen, vindt men eenige bedenkingen betreffende het Gcdlyk plan ter opvoeding der redelyke fchepfelen tot heiligheid en gelukzaligheid, welke gefchikt zyn ter opruimiagederzwaarigheid, uit het aanweezen van het zedelyke kwaad omtren: de God.iyke Voorzienigheid afgeieid. .  IL H I ï O W ALGEMEEN M A G A Z Y NL N ATTT JJvTNTI iN>^TVLTuLiTlI HISTCPTE-.   74* OVER DEN RHINOCEROS. (*) De Natuuronderzoekers fchynen thans beflist te hebben, dac 'er twee foorten van deeze dieren zyn, van welken de eene dén, en de andere twee hoornen op de neus heeft. Die met één' hoorn houdt zich, zo als men meent, alleen in Afia op, en die met twee hoornen in Africa. Dat 'er in Afia Rhinocerosfen met één hoorn zyn, weeten wy zeker; doch of 'er daar ook geenen met twee hoornen zyn , fchynt nog zo vast niet beflist te zyn ; men vindt ook in de oostelyke deelen van Africa Rhinocerosfen met één hoorn, fchoon die met twee hoornen hier alleen te huis hooren. De eerfte vindt men byzonder in de flxeek van het voorgebergte Gandefan , waar Myrrhe en Kaneel groeijen. Als men op de berigten der inwooners kan ftaat maaken , dan hebben de Rhinocerosfen in het Koningryk Adel flegts één hoorn. Zy zeiden my, dat de reden hiervan was , omdat aldaar weinig regen valt, en het land, fchoon het binnen den keerkring ligt, echter aan overftroomingen minder blootgefteld is dan de meer westelyk gelegene landen. Zelfs het boschachtige land , dat de Schangallas be- woonen , (•) Dit en de volgende ftukjes zyn overgenomen uit de Reize naar Abysfiaien van james bhuce in het Engelsch befchreven , en de Byvoegfelen tot dit werk, die de Heer j. f. gmelin , in 't voorleden jaar, te Leipzich in 't Hoogduitse!, heeft uitgegeven. Bbb S  74* over ben rhinoceros. woonen , en aan den Tiger grenst, is het gelief* koosde verblyf van den Rhinoceros met twee hoornen. albert durer teekende eerst den Rhinoceros met één hoorn naar een levend model , dat de Portugeefen , in 't begin der zestiende eeuw , uit Indien naar Europa bragten. Doch de afbeelding was niet wel getroffen, en men vindt 'er die zonderlinge voorftellingen niet in, onder welken dit dier vervolgens is afgebeeld geworden. Eenige hedendaagfche Schryvers , edwards en de Graave buffon , hebben beeter teekeningen geleverd , doch die allen Afiatifche Rhinocerosfen met één hoorn verbeelden. Het is fonderling dat beide dieren , de Rhinoceros en de Elefant, den aandacht der heilige Schryvers ontgaan zyn, daar toch Mofes en de kinderen Ifraëls zo lang in hunne nabuurfchap leefden. Doch het fchynt my toe, dat het dier Reem, 't welk in de Heilige Schrift voorkomt, de Rhinoceros is. Eenige Schryvers verftaan 'er een dier onder, uit het gedacht der Antelopen, doch deeze zyn veel te vreesachtig, dan dat de befchryving daarop toepasfelyk zyn kan. De Rhinoceros heet in de taaie Geez , Arwe Ahhares , en in de Amharifche taal, Aurares, welke beide woorden in deeze taaien een groot wild dier met één hoorn beteekenen; doch in de taal van Nubiën, en in die der Schangallas heet het Girnamgirn , of hoorn op hoorn, en deeze benaaming fchynt een dier met twee hoornen aanteduiden. Het is merkwaardig, dat dit dier, niettegenftaande den krygstocht van Alexander naar Indiën, aan aristoteles niet bekend wierd. strabo en athekjevs fpreeken van dit dier alleen van hooren zeggen, dat het in Egypten gezien was. pausanias noemt liet  OVER DEN RHINOCEROS. 743 liet den Ethiopifchen Os , gelyk de Romeinen den Elefant den Lücanifchen Os noemden , omdat hy voor de eerftemaal in dit deel van Groot-Griekenland was gezien geworden, pompejus bragt hem 't eerst naar Italiën, en hy wierd dikwils ten tyde van heliocabalus by dierengevechten gebruikt. Deezen kwamen allen uit Aha , en het is waarfehynlyk dat zy allen flegts één hoorn hadden , gelyk zy ook op de penningen van domitianus zyn afgebeeld geworden. Doch martialis fpreekt van een dier met twee hoornen , en , daar het op dien tyd onbekend was , dat dit dier twee hoornen had, zo willen zyne Gommentatorei ons overreden , dat dit een dwaling van den Dichter zy ; doch het is buiten allen twyfel, dat de Dichter gelyk, en zyne uitleggers ongelylc hebben. Uit de hoornen van^dit dier worden drinkfchaalen gedraaid , van welken het domme volk gelooft dat zy het gif wederflaan kunnen. Wegens deeze eigenfchap behooren zy nog heden onder de gefchenken, die de Mogol of de Koningen van Perfiën naar Conltantinopolen zenden. Doch eenige Natuuronderzoekers hebben dit vooroordeel afgelegd, dat alleen in die tyden ontftaan kost, toen men geloofde, dat alleen vegetabilifche giften fchadelyk konden zyn 5 want het is dwaas, dat een ding, 't welk de gevaarlyke werking der Nagtfchade ontdekt , hetzelfde by de Arfenicum doen zou, en ik kan uit ondervinding verzekeren, dat vaatwerken van die foort tot ontdekking dier beide foorten van vergiften volftrekt van geen dienst is. De greepen der dolken in Abysfinien worden altyd Van deezen hoorn gemaakt. De Jagers geeven zich aldaar zeldzaam de moeite, om den tweeden hoorn van den Rhinoceros, dien zy geveld hebben, aftefnyden en te  744 OVER DEN RHINOCEROS. te verkoopen, omdat die vlak, en van binnen niet gevuld genoeg is om tot bovengemelde gebruik te doen dienen. De hoornen van dit dier zyn zeer hard en digt: van buiten zien zy 'er roodagtig bruin uit, van binnen goudgeel; in het midden zyn zy zwart; wanneer de omtrek van den hoorn vyf duimen is , dan zyn 'er gevvoonlyk twee duimen zwart van. De buitenzyde kan men zeer goed polysten; doch wanneer zy droog wordt, dan fplyt hy ligt en krygt fcheuren; ook buigt hy zich door de hitte krom , zo dat een doos, die ik 'er uit draaijen liet, toen zy nieuw was, 'er zeer wel uitzag, maar door de warmte van de zak zeerfchielyk fcheurde; mogelyk waren ook de platte ftukken, waaruit de hoorn gefneden was, te dun. De punt van den hoorn buigt zich eenigzins bin. nenwaards , doch niet zo fterk als de Graaf buffon verzekert. Het dier is aan dit deel buitengemeen gevoelig. Ik zag dit te Tcherkin, waar een Musketkogel de punt van den hoorn aflloeg, en het dier zulk een fchok gaf, dat het eenigen tyd geheel levenloos fcheen. Ik heb van de Jagers , die geduurig op dit dier jacht maaken , vernomen , dat men fomtyds Rhinocerosfen met drie hoornen aantreft, van welken de laatfte rond , niet zo gebogen als de anderen, en ook niet zo lang is ; doch ik heb zulk een dier nooit gezien , en moet dus dit berigt in het midden laaten , doch zo het op waarheid gegrond is, dan zou 'er een derde foort van dit groote dier zyn. Zy zeiden my, dat alleen het mannetje deezen derden hoorn had, en dat die flegts in de laatfte jaaren aangroeide. De twee hoornen zitten op een grooten fpier- of kraakbeen, die buitengemeen taai is. Dit kraakbeen loopt tot op het voorhoofdsbeen , cn zeifs over het neus-  OVER. DEN RHINOCEROS. 745 neusbeen heen. Het gemeene gevoelen is , dat de hoorn van den Rhinoceros , en de tanden van den Elefant de wapens deezer dieren zyn, die zy in den ftryd tegen eikanderen gebruiken. Wanneer deeze dieren in vryheid leeven, gebeurt dit zeer zeldfaam; doch van de menfehen, b. v. van de Romeinen, zyn zy, gelyk bekend is, dikwils genoeg daartoe aangehitst. Deeze dieren leeven in digtbewasfen bosfchen , houden zich gewoonlyk in ontoegangbaare plaatfen op, alwaar het hen zeldfaam aan voeder mangelt; zy eeten geen vleesch , en zyn elkanders mededingers in de liefde niet ; vanwaar zou dan eenige oorzaak tot gevecht of vyandfehap onder hen ontftaan? De Rhinoceros eet noch hooi, noch gras, maar leeft alleen van de takken der boomen , en fchynt in 't byzonder de doornachtige foorten den voorrang te geeven ; zyn honger verfchoont geen tak, want het heeft de fterkfte kakebeenen onder alle de dieren die ik ken, en die juist gefchikt zyn tot het verbryfelen van harde dingen. Het heeft agtentwintig tanden ; in zyne uitwerpfels vond ik dikwerf onverteerde ftukken hout, die drie duim in den omtrek hadden , en dit zag ik ook dikwils in de mest van den Elefant. Men vindt ook in de bosfchen van Abysfiniën boomen , die zeer week en fappig zyn, en deezen fchynen byzonder voor zyn voedfel gefchikt te zyn. Het dier kan de bovenlip zeer lang uitrekken en op deeze wyze de hoogfte takken bereiken , gelyk de Elefant met zyn fnuit. Schoon een Rhinoceros een boom geheel van zyne telgen beroofd heeft , verlaat hy hem toch niet , doch fpouwt den boom met zyn hoorn , en fhydt hem in dunne latten, en flokt dan deeze ftukken hout  ?46 O V 2 R BEN RHINOCEROS. hout met zyn ysfelyken muil even zo gemaklyk binnen , als een Os gras en kruiden eet. De Elefant doet ook zo; ik trof dikwils op myne reizen boomen aan, welke deeze dieren op deeze wyze geheel verfehcurd hadden. Eenigen waren zonder takken, anderen waren reeds in ftukken gefpleeten en gedeeltelyk verteerd, en het zy uit verzadiging of uit vrees voor gevaar verhaten geworden; anderen waren tot op een afgeknot ftuk , dat nog omtrent een voet boven de aarde ftond, verteerd, en deezen laatften waren van een zeer zappigen aart. Ook bragt men my fomwylen ftukken van Elephants tanden , of den hoorn van den Rhinoceros , die aan den voet der boomen of nog in den ftam fteekende waren gevonden. Geen Elefant of Rhinoceros eet gras ; want zo zy hier alleen van leeven moesten , dan liepen zy gevaar van honger te fterven, omdat in eenige jaartyden het gras geheel verdroogt of van de Schangallas verbrand wordt: men voêrt ze wel in Europa met hooi, omdat men niet alle dagen een menigte boomen om hunnentwil van takken en bladeren berooven kan ; men zegt gemeenlyk dat de tong van den Pvhinoceros zo fcherp is, dat hy daarmede het vleesch van de beenen kan aflekken ; anderen verzekeren dat de tong zo zacht als die van een kalf is; beiden fchynen gelyk te hebben. De tong van een jongen Rhinoceros is weck, fchoon de huid taaijer en dikker is dan die van een kalf en rimpels heeft; daarentegen is by een ouden Rhinoceros de tong en het onderfte deel der bovenlip zeer ruuw, en dit fchynt teontftaan van het beftendig afeeten der takken, die een ruuwen fchors hebben. Indien het dier vervolgd wordt of in angst is, dan is het, by al de fchynbaare logheid van zyn lic-  OVER DEN RHINOCEROS. 747 lichaam en kortheid zyner beenen , toch buitengemeen ligt en fnel. Het loopt een korten draf, doch die altyd fterker gaat, en omdat dezelve lang is , kan hy het ook zeer ver uithaalen, doch is echter niet in ftaat om een paard in 't loopen te overtreffen; want ik heb ze dikwils zonder groote moeite te paard ingehaald, en heb dit zelfs van anderen gezien, die veel flegter bereden waren dan ik. Kan men ze echter fomwylen niet te paard innaaien , dan moet men dit meer aan hunne list dan aan hunne fnelheid toefchryven. Zy loopen altyd van het eene bosch in het andere, en neemen hunnen weg door het digtstbewasfen hout; in hunnen loop ftorten zy oude boomen met dezelfde fnelheid om, alsof zy met gefchut wierden nedergefchoten; anderen , die buigzaamer en zappiger zyn , worden door hunne zwaarte nedergebogen, en wanneer het dier voorby is , neemen deeze (lammen hunne voorige houding weder aan; ziet een jager niet wel toe , dan wordt hy door den zich opgeevende boom gevat, en tegen de naast byftaanden verpletterd. De oogen van den Rhinoceros zyn zeer klein, en, daar hy zyn kop zelden omdraait , zo ziet hy niets dan 't geen voor hem is , en hierdoor vindt hy dikwils zyn ondergang; want hy ontkomt het nooit, als men in de vlakte te paard vóór hem kan komen. Uit trotschheid en woede laat hy dan de gedachte om te vluchten vaaren , en (lelt zich tot tegenweer in postuur ; hy ftaat een ogenblik (lil, en loopt dan zo fnel als een wild zwyn op het paard los ; het paard ontwykt hem , en dit is het bedisfend ogenblik ; de naakte man , met een Zwaard gewapend , die achter den ruiter zit , en door het dier , die alleen in het paard zynen vyand zoekt, niet bemerkt wordt, houwt hem  OVER DEN RHINOCEROS. hem aan het achterdeel der voeten het vleesch af, dat hem buiten ftaat fielt om te vluchten of verder wederftand te bieden. De Rhinoceros gebruikt veel water. Het land der Schangallas wordt door een regen van zes maanden zo zeer overftroomd , dat 'er veele rivieren , beeken en ftaande zëeen uit ontftaan ; zulk een land alleen kan den nodigen voorraad van water voor zulke ontzaggelyke dieren leveren. Het zoekt echter deeze waterryke en moerasfige landftreeken , niet alleen om den dorst te lesfehen, maar hoopt ook hier een fchuilplaats tegen zynen vyand te vinden. De vlieg is den Rhinoceros byzonder gevaarlyk, en grypt hem op dezelfde wyze aan als den Kameel; doch hy redt zich door den list; in deeze moerasfen wentelt hy zich den gantfehen nacht zolang om, tot dat hy door de zwarte aarde , welke door den regen is losgeweekt , een korst over het gantfche lighaam krygt, die hem den volgenden dag tegen zyne vyanden befchermt. Door zyne fronzels blyft deeze drek vast aan zyn lyf kleeven , behalven aan de fchouders en billen , alwaar het door de beweeging afvalt , en hem voor de fteeken van de vliegen blootftelt. De fmarten hetgejeuk, dat op deeze fteek volgt, veroorzaakt , dat hy zich met deeze deelen aan den boom wryft , en dit is een oorzaak der blaaren , die men zowel by de Elefanten 'als by den Rhinoceros aan deeze deelen ziet. De Graaf van euffon denkt dat dee. ze blaaren natuurlyke deelen van den Rhinoceros zyn, omdat hy ze reeds aan een foetus gevonden heeft; dan ik laat dit aan zyn plaats. Ik heb echter niet alleen van Jagers , maar van zeer'geloofwaardige lieden gehoord , dat de oorzaak , die ik heb opgegeven-, de waare  over den rhinoceros. 74$ waare oorfprong deezer uitwasfen zy ; want mèri Vindt veele Rhinocerosfen * die in den vliegentyd fterveh , met bloedige en met blaaren bezetten billen en febouderen. De huid van den Rhinoceros is ook niet zo hard en ondoordringelyk, als men gewoonlyk denkt , want hy wordt met werpfpiesfen geveld, waarvan ik 'er eenigen drie voeten diep in zyn lighaam heb zien fteeken. Een fnaphaankogél, dieniet op dé beenen aankwam, zou by hem door en doör gaan; De Schangallas dooden hem met flegte en zwakke pylen. Hy fchynt een vermaak te vinden zich in den drek te wentelen , want hy fteunt daarby zo luid, dat men hem op een verren afftand hooren kan. Hy is alsdan niet zo waakzaam als naar gewoonte , en de Jaagers * die het geluid volgen , fluipen zachtjes aan, en wonden hem met werpfpiesfen in het onderlyf, alwaar gevvoonlyk de wond doodlyk is. Een Chirurgyn van het Oostindisch fchip Shaftesbury, maakte eens eene aanmerking, die men maar een weinig te fchielyk voor een fabel hield. Hy zag aan een gevangen Rhinoceros , die zich zo even in den fi.yk gewenteld had, veele Infecten,als duizendpooten, die zich in de vouwen van den huid verlteeken hadden. Toen ik te Ras el Fecl was, wierden twee deezer dieren in denabuurfchap geveld, die, toen ik ze zag, nog volkomen het llykharnas aanhadden. Onder de vouwen van den huid des eenen zag ik twee groote tuinwurmen , en veele dieren als wurmen en eenige witte flekkenhuisjes; de Jagers noemden my nog verfcheiden Infecten , die ze op hem gevonden hadden , waaronder ook een foort van bloedzuiger was. De Graaf buffon, die dit getuigenis van den Eugclfchen Chirurgyn verdacht wilde maaker., wierd natuurk. /. Deeh Cec ^T  750 OVER. DEN RHINOCEROS. hier door wederlegd ; want hy zag flegts Rhinoceros"* fen , die reeds eenige jaaren op ftal gehouden waren, en dus deeze Infeéten niet wel hebben konden. ciiardin zegt, dat de Abysfiniërs den Rhinoceros voor den arbeid gebruiken; doch dit is niet volkomen gegrond. Dit dier fchynt geheel onleerzaam te zyn. De Abysfiniërs temmen zelfs de Elephanten niet en gebruiken ze ook niet voor den oorlog. De Rhinoceros fchynt ook zonder eenige vermogens te zyn. Zyne woestheid laat zich wel verwinnen, maar voor onderwys is hy nier vatbaar. Hy laat zich ook niet door den honger temmen, want zoras het hem aan voedfel ontbreekt , wordt hy losbandig en woedend , en alsdan floot hy met zyn kop tegen den muur, en doodt zich fomwylen zelve. Een Rhinoceros , die in het jaar 1513 uit Indiën aan Koning Emanuel van Portugal gezonden wierd , en welken deeze aan den Paus vereeren wilde, was oorzaak, dat het fchip, het welk hem overbrengen moest, zonken verlooren ging; en die , welke in Frankryk vertoond wierd , verdronk zich zeiven, toen hy naar Italiën zou worden overgevoerd. De Elephant en de Rhinoceros zyn de twee voornaamfle middelen van voedfel voor de Schangallas. De inwooners van het laage land cn van Atbara verteeren ze niet groote graagte. De zooien zyner voeten worden voor het lekkerlte deel gehouden , want zy zyn zo week als die van een Kameel en van een kraakbeenige zelfflandigheid. Het andere vleesch fchynt het zwynenvleesch het naaste by te komen, doch het is veel groffer , riekt fterk naar muscus , en is veel laffer, en ik denk dat het de Negers en Jagers, die het zonder zout eeten, nog veel laffer moet voorkomen. Het  OVER DEN RHINOCEROS; 15'- Het heeft alleen hairen aan de punt van zyn ftaart, doch zeer weinig; zy zyn zó fterk als de onderfte {haaren van een klavier , en worden tot zweepen gemaakt. Een Rhinoceros , diett ik naauwkeurig waar-nam, was dertien voeten lang, van de punt van zyn öeus tot aan zyne billen , en zeven voeten hoog van de voètfoole af tot aan deil punt der fchotiders. De terfte hoorn was veertien duimen lang ; de tweede iets minder dan dertien duimen. Het vlakke deel van den hoorn was van onder twee en een half duim breed, in de middert was het één ert een vierde duim dik, had de gedaante van een mes, welks rug twee duimen en de fcherpte een vierde duim breed was. Alle Natuuronderzoekers en Reizigers fchynen daarin overeentekomen , dat het beroemde dier , 't welk één langen hoorn op het hoofd , heeft alleen in de Verbeelding der Dichters en Schilders zyn beftaan hebbe. Nog onlangs heeft de Zweedfche Natuuronderzoeker , de Heer sparman , deeze oude Fabel van den Eenhoorn weder te berde gebragt. Doch zyne gronden hebben my niet overtuigd. De Rhinoceros ïs gelukkigerwyze geen vleescheetend dier; zyn reuk is zeer fyn, en kan de menfehen reeds op een verren afftand rieken en opfpoorém Ccc d i>É  I 75» h e H Y & N A. JEr zyn weinig dieren, welker gefchiedenis, niet» tegengaande alle poogingen der Natuuronderzoekers, zo verward is als de Hyama. By de Ouden was zy reeds in een zeer groote verwarring , en de Hedendaagfehen hebben 'er het hunne nog bygedaan. 'Er zyn veele dieren met de Hyama verwisfeld geworden. bochart en buffon hebben alles uitgeput, wat de Ouden van dit dier wisten. Niemand dergèenen , die tot heden over dit dier fchreven, hebben 'er zo veelen gezien als ik ; wantzy waren in Abysfmien een waare plaag , zowel in de ftad als op het land , en ik geloof dat 'er in Abyslinien meer Hyama's dan fchaapen zyn. Te Gondar zag men, van den aanvang van den nacht tot het aanbreeken van den dag, een menigte van deeze dieren , die het .aas en de doode lighaamen , welke dit morsfige en wreede volk op de Itraat laat liggen , zonder ze te begraaven, opzochten en opvraaten. Men gelooft hier als eene zekere waarheid, dat deeze dieren Falafchas waren , die , door tovery in deeze gedaante veranderd , van de bergen afkwamen, om het menfehenvleesch optezoeken en te vreeten. Wanneer ik door den Koning dikwils laat in zyn paleis wierd opgehouden , en daar zelf niet flaapen kost , trof ik in het naar huis gaan, op de plaats van het flot, dikwils gantfche kudden van deeze dieren aan , die my als honden aanknorden, en in de beenen dreigden te by ten , fchoon ik een goed aantal gewapende lieden by my had,  DE II ï 4 n Ai 753 had, die ieder nacht eenige van deeze dieren doodden en verwondden. Toen ik eens in de Provincie MaitV fcha.des nachts met waarneemingen bezig was, hoorde ik achter my een geluid , als of 'er iets naar myn bed ging ; toen ik my omkeerde , kon ik niets ontdekken 5 ik ging daarop uit de tent, doch zo als ik terug wilde keeren, zag ik fchielyk in het duister een paar vonkelende oogen , en toen ik myne bedienden riep , vonden wy een Hyrena , die naast myn bed ftond, en eenige bosfen kaarfen in zyn bek had. Zo ik nu na haar gefchoten had, liep ik gevaar om myn Quadrant en werktuigen in ftukken te breeken ; het dier fcheen ook met den buit, dien het behaald had, voor het tegenwoordige te vreden te zyn. Het had den bek vol, en kost zyne klaauwen niet gebruiken. Ik ging dus op haar los en doorboorde het met een piek; nu begon het dier woedend te worden, liet de kaarsfen vallen, en viel op my aan. Ik moest nu ook op myne verdeediging denken en fchoot een pistool af. Ten zelfden tyd fpouwde een myner bedienden hem met een byl den kop. De Hyama was in Abysfiniën onze grootfte plaag, de fchrik onzer avondwandelingen; zy vrat onze muilezels en ezels op, welker vleesch zy by uitftek fchynt te beminnen. Dit dier heeft in de Arabifche taal en in die van Nubiën en Sennaar verfcheiden naamen, die tot veelerhande verwisfeling met den Scbakal en andere dieren aanleiding gegeven hebben, poncet verhaalt , dat een zyner muildieren aan de grensfen van Sennaar door een beer gebeten was , doch deezen vindt men in gantsch Abysfiniën niet , en waarfchynlyk was dit ' dier een Hysna ; zo vernaaien ook de Portugeezen , dat zy in Abysfiniën gantfche kudden van Tygers en Ccc 3 Lui-  "54 de h y M n a, Luipaarden gezien hadden ; doch dit is ook valsoh* Tygers vindt men alleen in Afren , en Luipaarden zyn in Abysfiniën zeer zeldfaam ; zelfs de Hyamen vergaderen zich alleen by troepen , wanneer zy door de lucht van het aas gelokt worden. In Schoa zyn 'er zo veelen, dat de Hoofdftad Tegulat genaamd wordt dat is, de ftad der Hyamen, De befchryving, die de Heer buffon van dit dier geeft, is juist en goed. Ik zag die foort op den berg Libanon en te Aleppo; en dit overtuigde my, dat 'er twee foorten van dit dier zyn moesten ; want die welk ik hier befchryve, heeft meer van een hond , en die, welken de Heer buffon fchildert, meer van'een varken. Een Hyama, die te Teawa gedood wierd was de grootfte, die ik ooit gezien heb , en was van de neus tot aan de billen vyf voeten en negen duimen lang; die, welken de Heer buffon befchreef, wast naauwlyks drie voeten, twee duimen en negen Muien lang. Haar gewicht zal omtrent honderd en twaalf ponden bedraagen, want zy was niet zeer vet. Haarftaart was een voet, en negen duimen lang. Dehairenwaren roodachtig bruin , en die van de maanen omtrent ze-, ven duimen lang; dit dier richt zyne maanen in de hoogte als het toornig wordt, doch zy zyn echter niet gelyk de borstels van een zwyu. De kop was van het achterdeel tot aan de punt der neus een voet, drie en een half duim lang ; de lengte der „cus bedroeg Vyf en een half duim , cn geleek veel naar de neus van een hond ; ook had de gantfche koo meer gelyk. beid naar den kop van een hond dan van een wolfde lengte der oogen bedroeg byna twee duimen, en de muil, als hy niet geöpend was, vier en een half duim. De ooren waren negen en vierde duim lang, cn alleen m?t  DE H Y /E N A. 75S jziet dunne korte hairen bewasfen. De oogen Honden byna drie duimen van eikanderen. Van den voetzool rot aan de fchouders, was zy zeven voet en -drie duimen hoog; doch de rug was niet bultig, gelyk de Hyama van den Heer buffon fchynt geweest te zyn, maar glad. De voorfle beenen waren twee voeten lang, de poot was vlak en vier duimen breed. De voet had vier teenen , en op ieder derzelven een rechte nagel, die veel naar die van een hond gelykt, fterk is en 'er zwart uitziet. Zy fchynt ze echter niet te hebben om daarmede te beichadigen, en ook niet om daarmede te wroeten. Zy ftaat Hecht op haar achterpooten , en men heeft opgemerkt, dat, wanneer de Hyamen loopen, zulks het aanzien heeft, als of zy hinkten. Dit heeft my dikwils in de war gebragt; want, wanneer zy lang geloopen hadden , bemerkte men dit niet meer , en zy waren zeer fnel op de pooten ; ik weet echter niet, wat hiervan de oorzaak is. De lengte van het achterbeen bedroeg twee voeten en zeven duimen. De buik is met hairen bedekt, die iets korter en weeker zyn dan die op den rug. De kleur van het dier is geelachtig bruin , het hoofd en de ooren zyn iets lichter. Eenige Uitleggers houden de Hyama voor het dier Saphan , dat in den bybel voorkomt, doch zonder grond. De Hyama heeft veel van een wolf, zy is woest, lui, morsfig en ftout; haar moed fchynt alleen uit haaren onverzadelyken honger te ontdaan. Volgens haare oorfprongelyke bedemming fchynt het voedfel der planten eigenlyk voor haar gefchikt te zyn, en de honger alleen fchynt haar aangefpoord te hebben om menfehen en vee aantevallen ; want thans nog wroet zy dikwils geheele velden om, om zekeren wortel te vinCcc 4 deu>  75$ BE h Y n A. den, men den fleutel van de daar op zinfpeelende uit- druk--  beschaafde letteren in italië. 793 drukkingen veel al verlooren heeft, echter tot op den huidigen dag, dat is, na het verloop van bykans vyfhonderd jaaren , de liefde en hoogachting voor de werken van deezen Dichter nog ongefchonden gebleeven is. Hem befchouwen de Inwooners van Italië, als een van haare grootfte fieraaden , en hem roemen zy nog tegenwoordig met de grootfte achting en eerbied , als den vader hunner taal en dichtkunde. Hy wist door zynen uitmuntenden geest, zyne geduurige oeffeningen en onderzoekingen de onderfcheidene bekwaamheden van Wysgeer en Dichter zodaanig onder elkander te mengen, dat de waereld zag, hoe de grootfte fchoonheden der poëzy uit eene ernftige beoefening van andere wetenfchappen kunnen geboren worden. De Dichtkunst was onder de handen van dantes gelyk aan een blok ruw marmer , onder den bytcl van phidias of praxiteles. Gelyk dit door de bepaalde flagen en meesterlyke toetfen des kunstenaars weleer wierd gebragt tot den regelmaatigen trap der verhevenfte bevalligheid ; zo verfierde hy insgelyks zyn werk met voortrelfelyke beelden en natuurlyke gelykenisfen, hy gaf fchaduw en licht daar het de waarheid vorderde, fcbikte de uitdrukking naar de onderfcheidene deelen en klanken van het gedicht, en wist eindelyk overal een gepaste overeenkomst en bekoorlyke zoetvloeijenheid te weeg te brengen. Na zulke langduurige en rampfpoedige tyden van diepe onkunde, driest bygeloof en onophoudelyke flaverny , een mensch aantetreffen in de gefchiedenis, die geheel en al op zich zeiven ftaat, van niets , dat buiten hem is , afhangt , om met minder moed te voorfchyn te treeden , maar die met .eene onbegrypelyke ftoutmoedigheid de kwaade gewoontens en ingewortelde vooroordeelen zyner tydgenooten durft aanranden, de blokhuizen van ho/aardy, cnkun- . de  794 «VER HET HERLEE VEN DER. de en gewetensdwang Hechten, de waarheid inroepen, en dus zyne medebroederen dat heilig bezef en kundig gevoel weet inteboezemen, hetgeen hen alleen kan keren kennen de verhevene oogmerken, tot welker volbrenging zy op aarde zyn geplaatst, was bymy iets van zulk gewigt en aanbelang, dat ik «iet kon nalaaten om by deezen verbeteraar der zeden , hervormer der letteren , en herhaler der vryheid eenigen tyd ftflteftaan. Al de indruk, welken dit tegenwoordig op ons gemoed maakt, is niet te vergelyken by dien, welken gantsch Italië gevoelde , zodra dat tydftip gekomen was , waarop dantes de menfchelyke maatfehappy verliet. Men zag den Dichter , fchoon als balling omzwervende buiten zyne vaderlyke ftad, fteeds bemind en gëeerd by alle de hoven van Italië , welke nayveng waren, om den verdienstelyken man gemak en eere toetebrengen. gludo de polenta , Vorst van Ravenna, was de laatfte, die dit genoegen mogt fmaaken en deeze eere genieten, dantes ftierf in den ouderdom van 65 jaaren, aan het hof van deezen zynen vriend en weldoener, by wien hy de jongeling, fchap in nuttige Kunften en Wetenfchappen onderwees. De Vorst, door dit verhes getroïfen, was aanftonds op middelen bedagt, om de nagedagtenis van dantes , door het oprechten van eenepragtige eerzuil, te vereeuwigen , noodigde alle Dichters uit, om ter eere van hunnen grooten voorganger de hand aan de lier te liaan. Zyne begravenis wierd met allen luister en koningiyke pracht gevierd. Alle de Edelen en voornaamfte Inwooners van Ravenna, onder het -eleide van den Vorst en zyne Hovelingen, verzelden het lyk, en toen men aan de plaats gekomen was, die het dierbaar overfchot des Dichters moest bewaaren verhefte gutdo de polenta zelve, ten aanhoore van een  beschaafde letteren in italië. 795 een groote menigte, zyne ftem, en deed een gepaste lofreden op dien 'beroemden burger van Florence ; het leed niet lang, of de Venetianen , die wel eer zyne welfprekendheid gevreesd , en altyd zynen dood gewenscht hadden , wierden meester van Ravenna. Dan, des niettegenftaande , dezelfde zucht, welke de Vorst guido de polenta toonde te hebben, om den naam van dantes der onftervelykheid • toetewyden , bezielde ook de Venetiaanen. Zy lieten een graftombe ter eere van den gevreesden Redenaar en Dichter oprechten, welke in het jaar 1692, dat is 371 jaaren na zynen dood , op kosten van den Cardinaal dominicus cossu, ten dien tyd Gouverneur van Ravenna, wederom op nieuws is opgebouwd. Maar wat deeden nu op de tydingvan zyn overlyden zyne ftadgenooten , die van Florence, welke hem gebannen en ten vuure hadden gedoemd ? Wroeging en naberouw vervulden alle harten. Zy zonden afgezanten met fmeekfehriften naar Ravenna , om de Venetiaanen te bidden, dat zy doch de asch van hunnen burger binnen hunne muuren mogten bewaaren. Dan en de Venetiaanen en die van Ravenna weigerden volftrekt het dierbaar lyk overtegeeven. Zy begeerden te kunnen zeggen: Ondankbaar Florence ! ondankbaar Florence! in onzen fchoot rusten de heilige beenderen van den door u mishandelden burger, van den grooten dantes , den herfteller der geleerdheid en Italiaaufche taal. Die van Florence, fchoon zeer getroffen over deeze weigering , greepen evenwel wederom moed. Zy riepen de konstenaars te zaamen, en lieten een fchoon ftandbeeld vervaardigen van dien man, welken ?.y, nadat hy de oogen der ftervelingen was ontweeken , nu zo veel liefde als te vooren haat toedroegen. Een plegtige dag wierd vastgefteld , en het beeld van dantes te  7^6 OVERrttET HERLEEVEN DER LETTFREN IN ITALIË. te voorfchyn gebragt. Onder het geleide van de overften en het verzeilen van alle de Inwooners van Florence, wierd hetzelve , by het geluid van bazuinen, cithers en cymbalen, in triumf de ftad rondgedragen, in de kerk van St. Jan gebragt en aldaar plegtig het geheugen toegewyd , terwyl de eerfte leeden van regering het heerlyk beeld met kroonen fierden, en het volk met herhaalde toejuigingen deeze plegtigheid begunftigde , daar het vrolyk klokgefpel de lucht , en dan het lieflyk gezang der burgeren van Florence de heilige wanden der kerke deed weergalmen. Zo onderfcheiden was het lot van den levenden ea geftorven dantes , eertyds veroordeeld tot een wreede ftraf, thans tot het hoogfte toppunt van eer verheeven ; welke allengskens al hooger en hooger klom, en eindelyk zelfs tot razerny verviel. Want pas zeven of acht jaaren na den dood van dantes , wierd de Dichter cecco d'ascoli, wel is waar, onder het voorwendzei dat hy zich aan waarzeggery en tovery had fchuldig gemaakt, doch indedaad eigenlyk en alleen, m dat hy het goddelyk gedicht van dantes had durven berispen , levendig binnen de muuren van Florence verbrand. Op alle de fcholen van Italië wierden de werken van dantes voorgeleezen en uitgelegd ; de kundige boccace , waarvan wy nader zullen moeten fpreeken , wierd daaitoe naar Florence beroepen. Men zag allengskens een flikkerend morgenlicht ontftaan , hetgeen eenen helderen middag beloofde , toen de braave en doorluchtige petrarcha , de herfteller der Latynfche geleerdheid, de fakkel van kennis uit dantes hand ontving, en tot nog verhevener eindeus befteedde, waarvan eene volgende Redenvoeriug ons overtuigen zal. * *  IV. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z» Y R BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, e n MENGELWERK» wengelw. I. Deel. Fff   799 D £ ROEMZUCHT. VYFDE HEKELDICHT. over de VROUWEN. Uit het Engelsch van e. young. O fchoonfte der fchepfelen, het laatfte en bes» „ van alle Gods werken ! fchepfel , waarin alles uitmuntte, wat ooit, voor het oog of den geest, als t „ heilig, godlyk , goed, beminnenswaardig of aanvallig „ gevormd kan worden! hoe geheel zyt gy verloren!" milton. De Eerzucht heerscht niet alleen in den koenen man; ook zachte vrouwenharten erkennen het gezach van den woesten geweldenaar; fchoon hy zich by haar met teerder dingen , dan het verflaan van heirlegers en het onttroonen van Koningen bezig houdt. Merk flechts op, en gy zult zien hoe hy by de fchoonen een' vinger buigt, of een hair in orde brengt, of een ftraalend oog doet rollen, of in 't midden der vreugd met moeite een' zucht uitperst. Wy blyven het vrouwelyk gedacht eerbiedigen, niettegenftaande wy haare gebreken laaken. Ja, het zyn even die gebreken, waaraan wy zulk een ryk onderwerp te danken hebben, een onderwerp, beminnelyke L , dat my dubbel bekoort, dewyl een Hekel- fchrift op deezen een' lof voor u behelst, voor u Fff 3 cie.  §03 DE ROEMZUCHT. die, uit alte tedere befcheidenheid, een minder fynerr lof geenszins zoudt dulden. firitanniës dochters , over het algemeen meer fchoon dan kiesch, alte zeer op toejuiching gezet, misfen niet zelden haar doel. Door zich beftendig in het openbaar te vertoonen, verfchaffen zy een alte goedkoop vermaak aan de menigte, en bezwalken haaren luister voor het verzadigd gezicht. Even zo fchoon , maar ook zo weinig achterhoudende als de zon, doorloopen zy alle de tekenen der ydelheid (a) : Sa, letten, wandelplaatfen , ruuwe volksfeesten, voorlezingen, te recht ftellingen, fchouwfpeelen, vergaderingen , danspartyën , gezondheidsbronnen , dolhuizen , halsrechten , kermisfen , waarzeggersholen , leeuwenkuilen , herbergen , koopbeurzen , tuchthuizen , hofzaalen , inwydingen, te pronk ftellingen , vorftenkrooningen , grafkelders , koordendansfers , begraafenisfen , marionetfpelen , legermonfteringen , verkoopingen , paardenrennen , verdichte wonderge- boorten, en nog het vreemdst van allen —— kerkgeftoelten (b). CLA- (a) Met zinfpeeling op de tekenen van den dierenriem. (b) Het is natuurlyk dat in deezen dierenriem der ydelheid, welke de Engelfche Vrouwen doorloopen, verfcheide tekenen voorkomen , die ons minder bekend zyn. Daartoe reken ik de ruuwe volksfeesten, {coarfe feafls in city halls,) welke op Stadhuizen, by verkiezingen als anderszins , gevierd worden; — de vergaderingen , (ctnmittees) byzondere famenkomflen van gemagtigden , door het Parlament daartoe befchreven ; — de leeuwenkuilen (liondens) zodanige kelders in den Tower, te Londen, waarin men leeuwen ca andere wilde dieren vertoont; . de inwy  de roemzucht. 8cl .clarindes boezem blaakt, doch alleen van eerzucht ; en de liefde wordt daarin door edeler vlam vermeesterd. Nu verfpreidt zy warme [traalen van hoop, dan weder duikt zy, gelyk de zon in de Aprilmaand , in de wolken. Nu doet zy al haaren luister fpeelen, om haaren minnaar te ontvonken; dan weder verbergt zy, enkel uit praalzucht, haar bekoorlykheden. Nu eens fchept zy vermaak in zoete klagten, en plotfelyke aanvallen van fmart; dan weder fpringt zy op van vreugd ; dan is alles louter verrukking en zaligheid : en het goede kind is in beide gevallen even oprecht. Hoe rolt zy haar betooverende oogen, en bevlytigt zich uit alle haare krachten, om hem, dien zy haat, recht vriendelyk toe te lonken ! doch , even gelyk onze dappere mannelyke helden , meer dapper dan wys , maakt zy alleen veroveringen ter liefde van de zegepraal, niet van den buit. zara inwydingen , (Jnflallments) eigenlyk het prachtig inftalleeren der Ridders van den kousfeband, enz. grafkelders, (tombs) inzonderheid die in de Abtdy van Westmunfter;— te pronk Hellingen, (piJ/ories): men noemt in England the Pi/lorj de kaak, waarop misdaadigen ten toon gefield worden ; — eindelyk, verdichte wondergeboorten; in het Engelsch, rabbits: [konynen); dat volftrekt onverfhanbaar is, indien men niet weet dat omtrent den tyd , toen dit Hekelfchrift het licht zag, zekere bedriegfter voorgaf van konynen bevallen te zyn ; welk verdichtfel, ondanks zyne ongerymdheid, eene menigte aanfcbouivers lokte, en welke gebeurtenis door den vermaarden hooarth , in eenen zyner hekelende kunstprenten, is vereeuwigd. Ik ben zo wel deeze als verfcheideue andere ophelderingen, verfchuldigd »an den zelfden Britfchen Geleerden , van wien ik reeds meermaalen gewag maakte. Fff 3  SoS BE roemzucht. zara gelykt den Etna , niet fneeuw bedekt, uitwendig enkel ys, van binnen louter gloed. Tweemaalen eer de zen ondergaat, aan den ydelen omgang der waereld ontweken , en door aandachtigen yver bezield, leest zy dePfalmen en Hoofdftukken voor ieder dag gefchikt, in haar Cieopatra (c), of een onlangs uitgekomen tooneelftuk. Zo bedriegt de ernltige zara , door haar vrooms houding, bet menschdom, en verfchuilt zich achter haar gezicht. Niet verre beneden haar in roem, is zy, die door haar befchaafdheid voor ons een lastig gezelfchap wordt; wier wellevendheid haar tong in geduurige beweeging houdt; die u ongelukkig acht, wanneer gy rust geniet; die haar fnedig brein martelt om u geduurig iets nieuws te melden , en u met een' eed verzekert, dat haar Overgrootvader geftorven is. Een vrouw behoeft voor geen duurte van woorden beducht te weezen ; maar het is voor haar indedaad een gantfche taak , te leeren hooren. Hierin ligt de groote kunst der verkeering ; dit toont dat wy en befchaafd en wys zyn , of maakt het ons. ,, Laat, roept xantippe , Iaat jonge dochters , die niets weeten te zeggen , in ftilzwygendheid „ verzonken, het daglicht vlieden: laat de fchuldige m vrouw , door haar fchroomvallige houding en be„ deesde taal, een boos geweten verraaden." xantippe weigert , alleen uit deugd , zich naar de voorfchrifcen der menschlykheid te gedraagen; zy weigert, uit wysheid, zich aan de regelen der wysheid te onderwerpen, en raaskalt, om haar geestigheid te too■en. Om haar onbevlekte kuischheid te ftaaven, ver- 0) Een bekende Romin.  DE ROEMZUCHT. 803 verfmaadt zy de liefkoozingen van haaren echtgenoot; maar naauwlyks ontflipt, by geval, een ongelukkig woord de lippen van haaren onvoorzichtigen gemaal, of het geliefde porcelein , in een' wervelwind door het vertrek vliegende, geeft niet onduidelyk het dreigend misnoegen van Mevrouw te kennen (d). Het is waar , de wyn kan ook de zachtmoedigfte vrouw in het vuur brengen; maar de bitfche xantippe, die geen geleende vlammen noodig heeft, laat ook by het verkoelende gerstenwater en de driftenftillende thee , haar donders rollen, en haar blikfems fpeelen: zelfs rust zy niet by nacht, maar doet, met meerder oprechtheid dan kieschheid, de bedgordynen van haaren vriendelyken raad fchudden. Zy fchept, gelyk de echo , vermaak in den weêrklank , en behoudt voor zich , als een eeuwig recht, het laatfte woord. Is het dan niet genoeg dat pest en oorlog en hongersnood zich opmaaken, om onze euveldaaden te ftraffen? moeten ook nog onze vrouwen wys zyn? Pest , oorlog , hongersnood, en een ontelbaare ftoet 00 Zou onze Dichter hier ook de Xantippe op het oog gehad hebben , welke moltere , in zyn Ecole des Femmes, befchryft? ces femmes de Hen , Dont la mauvaife humeur fait un procés fur Hen; Ces dragons de vertu, ces honnêtes diableffes , Se retranchant toujotirsfur leurs fages proiiefes ; Otiipour un petit fort qtfelles ne nousfont pas, Prenncnt droit de trailer lesgens du haut en bas, Et veulent, fur le pié de mus être fidelles, Que nousfpyons tenus a tont endurer dalles, Fff*  8e4 ü E ROEMZUCHT. ftoet van zonde-wreekende plaagen , treffen den mensch. Van welke naare onophoudelyke zorgen worden wy niet allerwegen omringd ! Welke Hagen ondergaan wy niet, zo wel van onze verbeelding, als van ons lot ! Wanneer het noodlot ons verfchoont, treft ons de verbeelding te gevoeliger ; wy zyn de fcheppers van ons ongeluk; wy zyn omtrent de ellende zelfmoorders. Overtollige hulp'! noodelooze kunst! Is dan de natuur te traag om ons te martelen , of te dooden? Hoe dikwyls luidt op den middag, hoe dikwyls ter middernacht, de klok , die yzeren tong des doods, klopt met een' plegtigen klank aan onze harten, en vindt onze gedachten van huis , terwyl wy de niets betekenende boodfchappen der dwaasheid verrichten ! De menfehen ontzinken ons zo fchielyk, dat , eer wy de middentrappen des levens bereiken , maar weinigen onder ons zo veele leevende als doode vrienden kennen. Echter vervolgen wy , als waren wy onfterfelyk, het fchuuwe geluk in een onvermoeide jagt, over berg en dal (e). Onze blaakende arbeid om het gewenschte fpeelgoed magtig te worden , knoopt den nacht aan den dag , den zondag aan de week. Zelfs onze vermaaken zyn angstvallig , en ftervcn tusfchen de heftige begeerte en vervulling. En wat is het loon voor al die fmarte , al die moeite 7 Slechts een eenig : de inneemende lonk van een geliefde vriendin, een tedere lach , die eenige balfem onzer fmarte , die gewenschte kalmte voor den droeven zeeman, in den ftorm des levens. Hoe zag ik niet menig aanminnige fchoone naderen! in (O Aartig in het oirfprongkelyke : in our uphill cha.ee s (ia oaze jagt berg-op.)  de roemzucht. $0$ in haar geheele houding was zachtheid, in haar oog overreding : welk eene zegepraalende tederheid, die alles te onder bragt, die echtgenooten vriendelyk, en wilde dieren tam maakte! Ook de bewooners der bosfchen worden door onze rustelooze nimfen vervolgd : het gedacht der mannen is niet het eenig wild, waarop zy jaagen: in bosfchen en velden voeren zy haaren roem in top: aldaar rent Jonker betje over hek en haag, terwyl Juffer karel , aan bet toilet gekluisterd , zich niet ligtelyk aan de barbaarfche zon en wind zal waagen. Eenige maagden willen nog heldhaftiger zyn, en fpriugen van hetjagt- op het manegiepaard, beffieren zyn fprongen met de houding van een' krygsman, en fobert (ƒ) wordt de vormer der Schoonen. Doch meer dan dén ros moet de heerfchappy van delia gevoelen, daar zy, zegevierend , op den vliegenden wagen zit. Hoe bevallig klapt zy met de zyden zweep , terwyl zy door de opgetogen menigte heenerent! Niet min handig dan haar koetlier , voert zy den teugel , en fluit zoetelyk haar diuretifche toonen (g). Zulke wagenmenners zouden , gelyk sesostris (ft), indien zy wilden, zes monarchen in het (ƒ) De Overfte fobert, Piekeur; volgens den fleutel. (g) In het Engelsch zeer behoedzaam uitgedrukt: And whiftles fweet her diuretic ftrains. Diuretic, (diurelicus,) is het kunstwoord , in de Geneeskunst gebruiklyk , om zodanige artfenyen te befchryveu, /welke van de zelfde uitwerking zyn, als doorgaands op het I fluiten by de paarden plaats heeft, middelen naamelyk die afzetten, het .water afdryven. Ut) Die, volgens het verhaal van diodorus, jaarlyks Fff 5 vier  8o5 db roemzucht. het gareel kunnen dryven. Door roemzucht aaMgefpoord, rydenze, roeijen, loopen , fpringen, zwemmen, fchieten in de vlucht, en beflisfen over werken van vernuft. De beminnelyke daphne heerscht over de fraaije letteren, en apollo draagt op nieuw haar ketenen. In eene wulpfche houding op haar fofa geworpen, verleent zy den dichteren , die in wedfbryd zingen, gehoor. Zy zet den laatften ftempel op ieder kunstwerk. Zodra één bedryf is voorgelezen , profeteert zy reeds de overigen; en terwyl zy dan met een' beflisfenden toon uitfpraak doet, overreedt zy de gantfche ftad dat zy fchoon is. Indien de aanvallige daphne het aangezicht van iiecatessa (i) had , hoe verbaazend zou de fynheid van haar' fmaak afneemen! By eenige vrouwen ligt het verftand in haar gelaatstrekken , en al haar geestigheid fcliittert uit haare oogen. „ Hou op , berisper , zegt ze ; bedenk wat gy „ zegt. Zou my dan gezond verftand moeten ont- breeken , om dat ik fchoon ben?" 6 Neen. Zie stei.la , wier oogen zo helder flonkeren, als of haar tong nimmer verftandige taal kon uiten; en nogthans, welk een waare geleerdheid , welk een doorzicht, welk vierVorflen, door hem overwonnen, voor zyn'wagen liet fpannen. (;') Onder deezen naam fchetsre zich een Britfche Juffer, in het 48de fluk van den Engelfchen Spectator, (in de Nederduitfche vertaaling het 26 Vertoog) die den Uitgeever, «Is zyn zeer affchuweiyke diensaresfe, verzoekt een woord voor haar te willen fmeeden , bekwaam om al w«c lelyk it op éénmaal uittedrukken.  DE ROEMZUCHT. §©? welk een vuur ! Zy fchynt van hooger magt bezield, en kan zelve anderen bezielen. Indien derhalven 'geen geest van eigenzinnigheid alle Schoouen beheerschte, hoe zou het dan mogelyk weczcn , dat MMM kon fchryven, en stella zie; Wy erkennen het, fchoonheid is geen hinderpaal voor het verftand , maar zy wettigt ook geen dwaaze vermetelheid. SEMPRONiA was met haar' beftemden echtgenoot zeer vergenoegd, en had 'er ook reden toe. De jongeling muntte uit in gciralte en bekwaamheden ! hy bezat elke deugd, bevalligheid cn kunst, die het billvk recht hebben een vrouwenhart te verin eesteren: hy beantwoordde haar genegenheid met wederliefde, alle haare zuchten met de zyne: hy blaakte in al den gloed eener jeugdige liefde ; zyn bezittingen waren groot, en overtroffen de haare : hun geluk was het voorwerp van de gefprekken en benyding der ftad. Hun trouwdag was reeds bepaald, toen zich een verminkte ,uitgemergelde, oude Ligtmis opdeed, die nog een morgen lands meer bezat. Ik fchaam my het noodlottig gevolg hiervan te vernaaien. —— Wie kan de fchoonen van praalzucht en gierigheid geneeawn ? De mensch is ryk met een gering vermogen, indien hy Hechts gezond oordeelt. De natuur is maatig, en heeft weinig behoeften : de bevrediging van deeze weinige behoeften , is een bron van zuivere geneugren ; maar de dwaazen fcheppen zichzelven nieuwe begeerten. Inbeelding en Hoogmoed zoeken , met geweldige kosten, naar dingen, die noch aan de reden , noch aan de zinnen fmaaken. Wanneer overlaading of ondankbaarheid onze wezenlyke geneugten in  ?>oS BE ROEM ZUCHT. in den beperkten kring der natuur vernielt , zoeken wy onze toevlucht in het hersfenfchimmig land van gerucht en pronk , alwaar geen zuivere vermaaken, ahvaar niets dan droomen gevonden worden. Dan trachten wy , gelyk de kat onder de klok der' luchtpomp, op eene vreugd te aazen, die te dun is om de ziel in het leven te behouden. LEMiRA is ziek : dat men fpoedig den Geneesheer ïoepe ! Hy verfchynt. Maar waar is de Lyderes ? Zy is op een dansparty. De Arts (laat verzet. Haar kamerjuffer buigt zich beleefdelyk, en zegt: ,', Zo is „ Mevrouw doorgaans: haar ziekten worden'meestal „ door vermaaklykheden weggejaagd. 't Is waar, zy „ kan niet ftaan , maar zy kan den geheelen nacht „ dansfen. Ik heb gezien dat Mevrouw, (want zy is „ een liefhebfter van de muzyk) tegen de koorts zich „ in Juny van een Opera heeft bediend, en (fchoon „ het middel u wat veel gewaagd zal voorkomen) dat „ by haar een wandeling, in het Park, ter midder„ nacht, voortreflyk is tegen een verkoudheid. Te„ gen het kolyk, is by haar niets beter dan een ont„ byt van onrype vruchten , en tegen een kwaade „ maag , dan een avondmaaltyd des nachts ten drie „ uuren." Zonderlinge middelen ! zegt de Arts. Moeten de Vrouwen dan altoos een' Geneesheer of een' dans hebben ? Wanneer zy doodelyk ziek zyn , zwerven ze veilig buitens huis , terwyl zy binnens huis in volmaakte gezondheid kwynen en fterven. De vrouwen zyn ziek , dewyl haar iets anders dan de gezondheid ontbreekt ; en een kaartje voor het ba!, geneest beter dan een recept van den Arts. Goede hemel! met welk eenkwynende bevalligheid , mei welk een vertederde houding , zinkt gindfehc fchoon*  de roemzucht. 809 fchoone op haar ftoel , zo bleek als een jong tooneeldichter, wanneer de pen van den ftrengen cibher (k) over zyn geliefde vaerzen zweeft! Hoe! Is haar gemaal vertoornd? of heeft haar Fanny (*) , geknord? is haar Vader geftorven ? of de maskerade verboden ? „ ó Neen: door nachtbraaken zyn haar roozen ver„ welkt." Maar waarom ging zy niet te bed ? „ Juist om dat het nacht was." Heeft zy dan gedanst, of gefpeeld ? „ Nocli het een , noch het ander." Wel nu; de nacht verloopt immers ligtelyk onder een aangenaam gefnap ? „ Ook niet. Zy wilde liever ge,, heel alleen by haar gebedeboek opblyven , dan, „ zeer onfatfoenlyk , tot den vroegen morgen flaa„ pen." Zó gaat Mcvrouwe cinthia , als de Vorftin der duisternis , met de fatfoenelyke uilen naar bed: zó begeert het haar Roemzucht, hoe zeer haar gezondheid het verbiedt: haar ziel is zot, terwyl haar ligchaam wys is. Anderen, weeten door ongemeene kunsten verwelkte bevalligheden te doen herleeven , en pryken in den bloei eener vyftigjaarige jeugd. Gy hebt des morgens een blonde nimf genoodigd; om haar woord te houden, verfchynt des avonds een bruinet: het glimmend zwart dat den volgenden dag haare lokken fiert, moet welras weder wyken voor 't natuurlyk rood. Geduurig zyn haar voorbygaande bekoorlykhederi in afwisfeling, gelyk de hals der duiven , en zelfs in uwe armen is zy de lieve mededingfter van zich zelve. Onze (£) Doelende op de doorhaalingen van den Britfchen Hofpoëet cibber, in zyn betrekking als beftierder van den •Schouwburg. (*) Een fchoothondje.  SlO DE ROEMZUCHT. Onze befchilderde fchoone heeft flechts één verwonderaar, dien zy nergens vindt dan in haar' fpiegel; en evenwel is laura zo uitmuntend fchoon , dat al haar kunst naauwlyks in ftaat is haar minder fchoon te maaken. Alleen de Hemel , die leiyen en roozen met minder fchoonheid fchildert , weet der vrouwen kaaken te blanketten. Zie u deeze bloemen aaniagchen ! Zó ryk is de zegen, welke de natuur uitftort, dat de overladen menfchen naauwlyks ten halve haare fchatten genieten. Indeafgelegenftewildernisfen, buiten het bereik van 't menfchelyk gezicht, kweekt zy haare bloemen, en fpreidt haar veldtapyt: heldere ruifchende beekjes doorflingeren de eenzaame woesteny , en verkwisten haar muzyk voor de wilde dieren. Is de natuur dan karig met haare weldaaden, en kunnen wy, fchuldeloos, in een waereld als deeze, ons beklaagen? Neen, onze dartele fmaak verwerpt haare geoorloofde geneugten, en verkiest daarvoor de bedorven aanlokfelen van geblankette kunst. Zo geweldig is fulvia op de ftad verzot, dat de frisfche lucht (zeldzaam uitwerkfel!) haar zenuwen ontftelt; dat groene beemden en fchaduwryke bosfchen en kristallen bronnen en leeuweriken en nachtegaaien haar verveelen ; dat fmook en damp en gedruis en gewoel haar vermaaken, en een famenpakkend gedrang haar ten eenemaal verrukt: waar zilveren beekjes door bloemryke beemden fpeelen, en de kamperfoely haar geuren , en de linden hunne fchaduwen verfpreiden, haakt zy naar den afweezenden ftank van modderige ftraaten , en ftopt haar' neus toe voor een bed met violieren. Hoe is het mogelyk , dat het luidruchtige leven meer dan het ftille, het gewoel meer dan de eenzaamheid  de. roemzucht. 8ll heid behaagt ? In de afzondering betreeden wy een* gemaklyken open weg ; in de waereld dwaalen wy door doornen en ftruiken , door hardnekkigen wederftand en verwarden Ifryd en neteligen zorg en giftigen fteekenden haat, die onzen doorgang fluiten , onze vaart belemmeren , en het fterkfte zielgeftel gevoelig kwetfen. ó Heihge eenzaamheid! hemelfche rust! door de wyzen gezocht, door de grooten benyd; by uwen zuiveren ftroom, of in uwe golvende fchaduw, lief» koozen wy de fchoone wysheid, die fpruit des hemels. Onfchuld en vrede, die vreemdelingen op aarde, zyn het echte kroost, door haare tedere omhelzing voortgebragt. Aldaar, uit het gewoel der menfehen, op het veilig ftrand geborgen, kunnen wy vernoegd het verre onweêr hooren bulderen. Aldaar, gezegend met gezondheid, door geen bezigheden geftoord, genieten wy het tegenwoordige leven , terwyl wy ons het toekomende verzekeren : aldaar fchertfen de zanggodinnen ; en ook dit vrye lied heb ik aan u, ó Eastbii' ry CO! het verblyf der muzen, te danken. Aldaar fchertfen de zanggodinnen. Evenwel niet diir alléén: ook in de ftad gevoelt ajielia haar' heiligen invloed. Niets dan een genie paart zich met een genie, amelia , zelf een fchitterend vernuft, kiest ook een (/) Wy hebben , by het begin van het derde Hekeldicht neds aangemerkt, dat onze Schryver zich fomtyds op dit voortreffelyk Landgoed van Mylord Mekambe ophield, het welk ook door thomson, in zyn' Herfst, wierd befchreven als het „ verblyf der Zanggodinnen , daar zy in de ge„ heime priêelen en de kronkelende wandeldreeven voor .„ den deugdzaamen yousg en den bezitter van dit Land„ goed Iauwerkransfea vlechten."'  8l2 . de roemzucht. een fchkterend vernuft tot echtgenoot. Twee fchitte* rende vernuften by elkander! Men zegge vry dat thans de wonderwerken ophouden ; ons paar echter leefde drie , drie geheele wonderbaare dagen in vrede : by bet ryzen van den vierden morgen , ontftond 'er een lievige twist over de vaerzen van durfey en het profe van bunjan (ra) : de geleerde kryg wierd van wederzyde met gelyke krachten gevoerd, en den vyfden morgen door eene echtfcheiding geëindigd. phoebe , hoewel niets minder dan gelukkig , beroemt zich echter op een' rykdom van geluk. Onvermoeid bezig met het najaagen van bedrieglyke beuzelingen , is zy vergenoegd met fmarten, dewyl zy den 'naam draagen van geneugten. Met welk een natuurlyk nagebootfte verrukking roept zy uit: „ wat waren wy „ gisteren gelukkig ! en dan , welk een vermaaklyke „ party hebben wy morgen niet te wachten!" hoe zeer het haar ook bekend is, dat dit vermaak welhaast bi treurigheid zal verkwynen. Op het tegenwoordig uur durft zy zich nooit beroemen ; dit bedrog ware te lomp , en gaat haare krachten te boven ; want zo groot is onze zwakheid, of ons ongeluk, of, dat nog erger is, ons misdryf, dat wy het tegenwoordig* oogenblik gelyk een echtgenoot ontwyken , juist dewyl 't het onze is. Vermaaken zyn 'er maar weinig , en nog weiniger genieten wy. Het vermaak is , gelyk kwikzilver , glins- O) De eerrte een zeer middenmaatig Dichter, in het - begin deezer eemre ; de tweede , zyn tydgenoot , door een zyner eenvoudige fiichte'yke fchriften : eens Christem reize naar de eeuwigheid, ook by onze Landgenooten niet onbekend.  de roemzucht. StJ glinsterend en fchuuw: met het grootfte overleg trachten wy het te vatten , telkens ontQipt het ons , en blyft geduurig glinfteren ; en zo wy het eindelyk grypen , wat is dan ons groot gewin ? wat anders, dan een doodelyk vergif in onze aderen ? Wanneer flavia in haaren fpiegel een' engel gewaar wordt, fluistert Hoogmoed haar gevaarlyke logens in, en vertelt haar, terwyl zy zulk een fchoon gelaat befchouwt , dat zich geen gezicht aan zulke hemelfche bevalligheden kan verzadigen: vandaar dat indien haar minnaar eenmaal geeuwt, eensklaps haar geheele zielgefteldheid fchynt veranderd , en het arme kind in • traanen wegfmelt. Onlangs zag de jonge en tedere fchoone haaren wensch voldaan, en bragt den gantfchen nacht met stuephon in het ftreéjendfte genoegen door : by het aanbreeken van den morgen vondt hy , ontw akcnde , tot zyn grootfte verbaazing, zyn bruid zich in traanen baaden. Welk een wonderwerk , z egt strephon , wat doet u fchreijen ? Ach ! roept r y uit : barbaar ! hoe hebt gy kunnen Jlaapen ? De mannen beminnen een meesteres , gelyk een feestmaal : hoe aangenaam is het de eene te behandelen, en het ander te fmaaken! en echter zyn 'er zekere uuren van den dag , dat wy en onze meesteres en onzen maaltyd gaarne ontbeeren: doch welhaast keeren onze korts verzadigde begeerten weder, roept onze maag , klopt onze boezem op nieuw. Dat dan de mannen toch nimmer eene eeuwige liefde zweeren! dat de vrouwen toch nimmer zegepraalen of wanhoopen, nooit den blaakenden of kouden minnaar te zeec roemen of haken ! honger en liefde zyn niet afhangkelyk van den wil. mengelw. I. Detl. Gx% Hst  «4 l| JS R. O E M z u c h t. Het is waar , een meer gelouterde hartstocht heeft 'er plaats voor die weinige fchoonen, welke op zielbekoorlykheden prys (tellen; doch piiyllis is niet van dien ouderWetfchen (tempel, piiyllis en damon verbonden zich in de echt: eeuwige liefde is juist van haaren fmaak; ook eischt phvllis van haaren damon althans niet minder dan eeuwige liefde. Hy omhelst haar, en zegt met een teder-lonkend oog : ja , ik zweer u een eeuwige liefde ; alleenlyk zeg my, myn beminde, myn vriendin, myn hoogde fchat, zeg my op welk een' dag der naaste week die eeuwigheid zal eindigen ? Eenige fchoonen geeven aan de Iterrekunde den voorrang boven de liefde , verlaaten de Iterfelyke mannen, cn zweeven in de bovenfte gewesten. De bevallige Natuurkenner fneltnaar rowley, die de gehcele fchepping in een doos bevat (n) : zy volgt dén loop der planeeten in haar verfcheide kringen , en dryfc met uwen ondermaanfchen dans, ó poitier f»! den fpot: (») Een maaker van Phyfifche kunstwerktuigen, inzonderheid beroemd door het vervaardigen van het eerlte Planetarium , naar de uitvinding van den vermaarden ceorgk craham , voor den Graave van Orrtry , waarvan ook de Heer vlung elders (Nachtgedachten IV. Deel bl. 90.) melding maakt. GO Vermoedelyk een beroemd Fransch dansmeester. Ook doelt hier onze Dichter op een bekende poëetifche voorflelling van de beweeging der hemelfche ligchaamen, onder het denkbeeld van een' geheintzinnigen en ingewikkelder dans , door hem, in zyn Nachtgedachten, breeder ontvouwd. Zie, aldaar, onze Aanmerking (82) IV. Dee!  DE. r0emzuch t. 8l5 fpot: zy beftelt verfche lucht by desaguliers ; en * whiston (p) is met haar niet zelden in onderhandeling. Met welke nuttelooze proefneemingen houdt zich sophronia bezig ! haar vrolyke Overfte is immers niet gefchikt om onder de luchtpomp te ftcrven. Doch hoe zeer ook thans by haar die woedende zucht naar hooge kundigheden heerscht, welhaast heeft ook by haar (ó wankelmoedige fekfe!) al die geleerde arbeid een einde. Zie hoe een fchoothondje (q) haar van Jupiter aftrekt, de fterren verdringt, en newton tot een' zot maakt. Zie eens *** (r). Nimmer heeft zyden afftand van Saturnus gemeeten, en echter ontbreekt het baar aan geen fchrander oordeel. Met een aangeboren fterkte van ziel , haar byzonder eigen , grypt ze elke zaak van de rechte zyde aan , terwyl de verbysterde geleerdheid haar van verre nahinkt. Bevallig voor het oog , en bekoorlyk voor den geest, beheerscht zy de grooten, (p) Twee vermaarde Natuur- en Sterrekundigeti. (?) In het Engelsch enkel Pug . de gewoone benaaming van zekere hondenfoort met zwarte neuzen, anders Dutch tnaflifs, by ons fteendoggetjes, eertyds de geliefdfte fchoothondjes der Engelfche Dames. (r) De HeetEBERT vermoedt dat de ongenoemde Vrouw» welke alhier gefchetst wordt, de Koningin carolina , Echtgenoote van Koning george II. zou zyn,-naardien onz* Dichter , op liet einde van zyn zesde Hekeldicht» van die Vorftin getuigt: „ Zo ergens myn lied , als een tegenwigt „ van zo veele gebreken , Godlyke daaden of edele gezind„ heden ten toon fpreidde, dan lachte zy het aan met een „ deelneemend genoegen , zonder te weeten van wie myn „ zaBgfter dien glans ontleende. Ggg *  Sl6 DE ROEMZUCHT. grooten , en onderwyst de wyzeri : zv paart de befchaafdfte zeden met de aangenaarnfte inborst; in haar ftaatigen ernst ongedwongen; in haar vrolykheid befcheiden ; ftrengelyk waakzaam over haar hart; ook op de fchitterendfte tooneelen bezig met zich zelve; in den drang der verkeering, en zelfs aan het hof oprecht : oprecht en tevens blaakende in verftandigen yvcr, itelt zy een enelen roem in wéldoen. Echter is zy niet te verheven voor de gewoone zorgen haarer kunne : haar kleedy geeft den toon der mode : in het beflisfen over zyden ftoifen en porcelemen befchouwt men haar als hoogfte rechter: ook in deeze gewigtige ftukken is zy als de beftierfter van het gemeenebest; en wanneer 'er gefcfcU over het hoog gezach vannwee beroemde kantenkraamfters ontftaat, dan is alles louter twyfeling en nacht, tot het hangend noodlot zich van haaren wenk bedient , om den grooten twist te beflisfen. Daar zy door zulk eene ziel uitmunt, waarom toch beyveren zich de fchoonen dan enkel om haar kleeding na te volgen? Hoe verheft zich een andere nimf tot de Godgeleerdheid , en wordt , voor niet, een uitlegfter van Godsdienftige verborgenheden ! Haar befluit is voor de welvaart der kerk te waaken, en 'er de zorg voor haar gezin aan opteoiferen (s). Haar geestelyk on- der- 0) In het oirfprcngkelyke : en van haare familie ee» Sine-cura te maaken. And tr.ake her faviily a fine-cure. Een fine ■ cur« noemt xien zulk een post eens geestelyfcen, waaiüau geen cura-animarum, of eigeniyke zielzorg, verknocht is. De bedoelde zin fchynt derhalven te zyn : zo  de r 0 e m z u c u X. Si? dei werp kan zy ook hy haar kaarten niet vergeeten, maar bedient zich van fchriftuurtekften by bet piquetten. Ook in deeze vrolyke famenkomften fpeelt zy de vroome , en dankt haaren Schepper voor een goede kaart. Welke engelen zouden deeze fchoonen niet weezen , die nu zo uitmunten in de Godgeleerdheid, indien zy even zo voortreflyk de naald handteerden ï Doch waarom zoumurcia niet in haar tekstverklaring voortvaaren? kan zy wel op een zediger manier haar vreijery by denPrêeker bevorderen ? Ware het ook indedaad niet hard , dat zy , wier geheele Godsdienst Hechts gtkakel is, hieromtrent beperkt zou worden? isaak , een broeder der zuchtende gemeente, plag niet zelden , na vruchteloos aan zyn eigen breinkas geklopt te hebben , zyn toevlucht tot de bevallige mürcia, met den eenen of anderen tekst te neemen, om deswegen zyn licht by onze fchoone te ontfteeken. Hoe juicht zyn vroome ziel, zulk een liefde voor heilige mannen by het vrouwelyk gedacht te vinden I Met welk een verrukking aast hy, door haar geleerdheid betooverd, als een nyvere by, op haar' bloesfem ! hoe gonst hy rondom haar , en zuigt met alle krachten wysheid uit zulk een fchoone bloem ! appia , die den jongen en levendigen minnaar afwyst, jaagt naar edeler buit, naar den aanzienelyken en wyzen. Uit eigen aart meer adelaar dan duif, geeft zy, vermetel , aan de waereld den voorrang boven de liefde. Kan rykdom geluk vcrfchalfen? Zie rondom u: wat al zo weinig een geestelyke van dien aart zich om het zielenheil van zyn gemeente bekommert, zo weinig doet het jiahcia omtrent de belangen van haare huisfelyke familie. Ggg 3  DE ROEMZUCHT. al prachtige druk ! Wat al fchitterende ellende ! Laat de fortuin ons nog zo mild befchenken, de ziel maakt het tot niets, en eiseht fteeds meerder. De rykdom is een bedrieger ; geloof nimmer wat hy zegt. Gelyk menig Lord , belooft hy cn — betaalt. Hoe moet het den vrek niet ontzetten , wanneer hy van zulk een wonder hoon , als van goud , dat niet betaalen kan (O ? Alles wat tot de behoeften der natuur behoort, heeft eene wezenlyke waarde: al het overige is Hechts het fatfoen, dat niet dan voor een' korten tyd bet ongefleld gezicht bekoort, Hechts zo lang bekoort, rot wy het weder in een ander fatfoen verfmelten, ingenomen met eenig nieuw voortbrengfel onzer verbeelding. Wel ; huuw dan geen landgoederen, maar eene edele ziel. Misleide minnaars , die zo zeer van voortreffelyke hoedanigheden uw werk maakt , en u verbeeldt de fchoonen door verdienfren te winnen! Het is waar, de fchoonen moesten zich dêoi uitmuntend vernuft laaten winnen , geiyk de bloemen haar bekoorlykheden voor de zon openleggen ; en , ondertusfchen , fa de fehaal der vrouwen haalt het niet zelden een zotskap over , en een uitfteekend vernuft moet by den lau> CO Ic het oirfprongkelyke: van infoiven: goud; voegende- dn? een bywoord , alleen van de armfte fchuldenaaren gabnrikelyk, hierby het goud; gelyk ook, elders, in zyn Geld is peer; India"s infohent. -iv. wy het vertaalden : Goud is arm , de Indiln zyn onvemfcgwd. II. Deel, bladz. 301,  DE roemzucht. lauwer ook den wilg (a) draagen. Niets heeft in de oogen van liberia zulk een' fchitterenden glans als balddaadigheid, onbefchaamdheid en trouwloosheid ; als de jongeling die Hout dronk , grof fpeelde , zyu' man onder den voet ftootte , en op zyn geliefde de zege behaalde: voor hem, tot nog toe niet gehangen, fpreidt zy alle haar bekoorlykheden ten toon , drukt den heven lichtmis in haare armen, en verfchaft hierdoor den man van verdiensten , hoe zeer ook federt lang mishandeld, een volkomen wraak f» Zo gy, in toorn, een vrouw iets kwaads wilt wenfchen, laat haar dan Hechts een oogenblik over aan haar eigen wil. Ginds verfcbynt in natie de teder kwynende rozalinde , welke niet geboren wierd om haar eigen last te draagen. Zy leunt en Hruikelt en waggelt , tot eenige vreemde hulp de krachtelooze fchoone weder tot haare natuurlyke geftalte optilt. Wanneer zy ftrengelyk hiertoe gedoemd wordt, onderneemt zy de reistogt door de zaal , met gepaste tusfchenpoozen van rust; doch daar zy best haar eigen zwakheid kent, is zy wanhoopig de Alpen te beftygen, dat is : de trappen op te klimmen. Laat anderen , min af- keerig («) De Heer ssz.-.t heeft met voorbeelden uit de Engel•fche Dichters bewezen , dat by hen de wilgen niet zelden als een zinnebeeld van veróngelukte efl wanhoopige liefde voorkomen. (v) Zeer w:arfc'aynlyk had hier onze Dichter de volgende plaats van pHBK» in het oog. Les belles fiUes fint fujettcs a venger ceux de kun amans quelles ont maltraités * êupar de laids, cti por de vieux , ou par tTir.J!g*es mans, Chap. III Ggg 4  , f e roe m z u c h t. keerig van arbeid , zeggen: men breng mynén waaier' haar korte flyiis waaijer... bandfchoen... hoed..-* » flufier !" en dan n°ë uitgefproken met zulk een' ftervenden toon , dat haar kamenier den roep meer ziet dan hoort. De beweeging haarer lippen en de bediuding haarer oogen lappen het denkbeeld lamen dat haar flaauwe woorden verbergen, ó Luister toch' • met de ingefparmenftfe aandacht; haar Hem is Hechts de ichaduw van een klank ; en hein , help toch ! want haar levensgeesten zyn zo uitgeput, dat de eene hand naauwlyks de andere aan haar hoofd kan brengen. Indien het haar daar gelukt over een hardnekkige fpeld te zegepraalen, dan hygt zy, zwymt, en is van haarzeïven. Laat fterkgefpierde reuzinnen haar fpyzen zelf fnyden ; het leven is haar niet zo veel arbeids waardig: het kaauwen moet zy echter zelf verrichten Welk een wreedaartig lot is het, dat onze rozalinde niet door gemagtigden kan eeten ! In de vrouwelyke eigenzinnigheid ligt, dank zy den hemel! een tegengiftegen het gif haarer oogen f»- thalesïris munt uit door een mannelyke houding ; haar toon is luidruchtig, haar uitdrukking morsfig. Waarom zou zy zich ook ronde oprechtheid fchaamen ? Wat de natuur durft geeven , durft zy ook by den rechten naam noemen. Deeze eerlyke mahsvelder is ongeveinsd, is openhartig, en verwekt haar jaloerlchen echtgenoot niet zonder reden bekommering. r>) Weder een plaats van bruvkks , door den Heer to rg in twee krnclnige «étren gebragt: le caprice tfl dam les Femmes tourproche de la beauté , pottr élrefon contrepoifon, & afin qu'elle ruife mins aux hommes , quj n"$n gutriroient pas fans ce remede. Chap. III,  DE ROEMZUCHT. %2l rëwihg. Van luttel dienst zyn toch de vrouwenrokken, daar de fchaamtelooze taal van een naakte ziel getuigt. Ook plag niet zelden, ten einde haar welfpreekendheid nog meerder luister by te zetten , een ruuwe vloek het gemis van gezond verftand te vervullen. Hoor , hoe haar fchelle toonen de wykende lucht doorfnyden , en de aangrenzende echoos leeren vloeken ! By Jupiter ! is voor haar te zwak, en goed voor den gemeenen man. Zy profaneert als een Christen. Echter, hoe ook haar donder in uwe ooren ratelt , moogt gy u op haar kleeding verlaaten , en gelooven dat zy geen grenadier is. Indien een onweder ons fchrik aanjaagt, hoe veel te meer moeten wy niet Adderen , wanneer Jupyn , in zyn plaats , een ■vrouw aan ons afvaardigt ! een vrouw ? neen ; ik dwaal : een fchaamtelooze vrouw is de haatelykfte man. Maar weinige vrouwen hebben een billyke aanfpraak op waare befchaafdheid ; deeze is de bloesfem van het gezond verftand ; zy is de laatfte vrucht van een welgevormde ziel, gepaard met uiterlyke aanval' heid , die ligchaamlyke deugd. Thans heerscht een algemeene fchennis van het welvoegelyke , en onze fchoonen bevlytigen zich om door gebreken uittemunten. De hedendaagfche vrouwen gelyken naar de fchilders der Chineezen; afzichtige mismaaktheid is haar hoofdbedoeling. Met een houding van onbefchoftheid treeden zy binnen, en werpen zich in den leunftoel. Zo verre is haar omgang met het mannelyk geflacht gevorderd , dat zy haar eigen manieren tegen de onze hebben verruild. Het zedige gezicht, de kuifche bevalligheid , de edele beweeging, en de zachte tred, al het geen waarvoor hun minnaars zouGgg $ den  ^24 BE ROEMZUCHT. den willen fterven , waarom hunne ouders fmeekten is by de fchoonen van onze dagen onbefchaafdheid! Het is zo , een ftyve houding misftaat; maar laat u niet iets ergers opdringen , noch bevecht natuur en kunst, alleen om lomp te worden. Voer flechts denieuwerwetfche gemanierdheid in top , en zelfs Me. vrouw... zal op befchaafdheid mogen roemen. Gy bloeijende fchoonen , fieraaden der Britfche eilanden, hoe vreemd zou het weezen dat gy niet in befchaafdheid uitmuntte, daar eene edele Princesfe (x) met het inneemendfte gelaat uwen ftoet aanvoert en aan haar hoofd fchittert ! Bevlytig u haar Iuisterryk voorbeeld gelukkig te volgen , en wy zuilen u alles verpiigt weezen, behalven de aanbidding. Behalven de aanbidding ? roept lycea , op den rand van zestig jaaren ; „ 6 geef my nog iets meer." Niets treedt zo zachtelyk als de voet des tyds , en hierom zien wy niet zelden onzen herfst voor onze lente aan. Het is hooge wysheid het droevig nieuws reeds te weeten, eer men het ons verkondigt, dat wy eud worden. Onze lycea doet, in haar levensherfst , op ieder plaats waar zy verfchynt, het Memento mori (ƒ)! in haar gelaatstrekken Ieezen. ó Hoe moet uw kloppend hart niet verwarmd worden door een minnaares, die uw aanvalligheden door haaren bril befchouwt l Terwyl de mededingende lykbezorgers rondom haar zwerven , en de doodgraaver met zyn fpade haar graf aftekent , peinst zy niet op haar eigen einde , maar op O) In het Engelsch : kighbarn anna ; vermoedelyk de Kroonprincesfe, oudfte dochter van Koning qeorce H. (y) Gedenk te fterven.  de roemzucht. 825 op dat van anderen, ontwerpt nieuwe veroveringen, en bedriegt het graf (z). Te vergeefs heeft de haan de fpooken weggekraaid (ad) ; zy wandelt op den vollen middag , en doet het bloeijend daglicht verwelken (bb). Een zy• den kleed, zo ryk van kleuren als de regenboog, bekleedt haar overrype bevalligheden , en niets aan de geheele lycea is oud, dan zy zelve. Haar gryze lokken tooijen zich in een aanlagchende bevalligheid, en de kunst heeft de diepe vorens van haar gelaat elfen gemaakt. Geen fterveling kan haar vreemden eisch verdraagen : wy willen wel om haaren laatften zegen, maar kunnen onmogelyk om haare liefde bidden. Echter zo veel geeft zy toe , dat een vrouw kan af- neemen alle vrouwen naamelyk behalven zy, wanneer zy negen-en negentig jaaren telt. ó Hoe (z) Eigenlyk: fraudeert het graf: (defrauds the tomb.) Zo klaagde onze Dichter, in de Nachtgedachten, (II. Dael bladz. 15.) over het verlies van zyn bekenden , als een bitter gevolg van hier zo lang te fammelen, en den dood zyn recht te onthouden. Of loifring here, of death defrauded long. (aa~) In het Engelsch: In vain the cock has funmmidfprites away. daar waarfchynelyk Sprites een omzetting is voor Spirits, (geesten, fchimmeu). Van dit bygeloovig gevoelen maakte ook shakespeaRe in zyn' Hamlet gewag. (bb) She walks at noon and blafts the bloom of day. met andere woorden ; waar lycea , gelyk een fpook , een geest, verfchynt, maakt zy het vrolyke daglicht tot een* fomberen nacht.  S21 be k.oemzuch t. 6 Hoe was. niet de geheiligde ouderdom van P0^ tja van den haaren onderfcheiden ! Alleen de d. i. Aan Efculapius en de Gezondheid toegewyd Door L. Clodius Hermippus Die CXV jaaren en V dagen leefde Door den adem van jonge meisjens, enz. Dit opfchrift mag nu echt zyn of niet; genoeg da? hetzelve toch in den jaare 1742 aanleiding gaf tot eea werkje, waarin Doclor lohausen , met veel geleerdheid bewyst, dat Hermippus een Suppoost van een Weeshuis , of Schoolmeester van Meisjens geweest is, die geduurig in een kring van jonge meisjens geleefd , en even daardoor ter verlterking en onderhouding van zyne levensgeesten, zo ongelooflyk veel heeft toegebragt, terwyl , zelfs naar de uitfpraak der Adepten , in den adem der onfchuld de oorfpronglyke ftoffe het zuiverfte behouden bleef. Doch het ruimfchootigfte in nieuwe en wonderlyke denkbeelden omtrent dit vraagftuk was de duizend- jaarige  leven te verlangen. 833 jaarige nacht van het Monnikendom , toen dweepery en bygeloof alle zuivere , natuurlyke begrippen verbande , waar het eerst de befpiegelende lediggang der kloosters tot deeze en geene Chemifche uitvindingen aanleiding gaf, doch dezelve meer deed dienen tot verwarring dan tot opheldering der denkbeelden, meer tot bevordering van het bygeloof\dan tot uitbreiding van kundigheden. Deeze nacht is het, waarin de wandrochtelykfte geboorten van den menfchelyke geest uitgebroeid , en die wonderlyke denkbeelden van betovering , fympathie der lighaamen , fteen der wyzen , verborgen krachten , zwarte kunst, kabaliftifche geheimen, algemeen werkende geneesmiddelen, enz. 't eerst in de waereld kwamen , of ten minsten gevormd wierden, die helaas nog niet geheel buiten den koers zyn , en flegts in veranderde en gemodernifeerde gedaanten nog fteeds ter verleiding van het menfchelyk gedacht gebezigd worden. In deeze ftikdonkere duisternis van 's menfehen geest zag men ook het geloof te voorfchyn kruipen, dat het behouden en verlangen des levens , 't welk men te vooren, als een gefchenk der Natuur, alleen door de natuurlykfte middelen gezogt had , thans door Chemifche vervormingen, door hulp der eerlte grondftoffe, die men in distilleerkolven meende opgevangen te hebben, door vermyding van boosaartige conftellatiën, en diergelykc zotternyen kon behouden worden. Het zy my geoorloofd eenige deezerbedriegeryen, die, infpyt van derzelver ongerymdheid, echter toen geloof vonden, hier optenoemen. Een der onbefchaamdfte kwakzalvers en hoogfnorkendfte levensverlangers was tiieopiirastus para• celsus, of, zo als zyn gehcele, hem juist kenteekepende, utara.is; philippus au^eolus theqpurasHhh 3 tus  §3+ over de kunst om het tus paracelsus bombastus von hohenheim. Hy was de halve waereld doorgereisd , had uit alle oorden en ftreeken recepten en wondermiddelen byeengefameld, en byzonder, 't geen toen nog zeer zeldzaam was, in de Bergwerken de kennis en behandeling der Metaalen beftudeerd. Hy begon zyn loopbaan met alles omverterukken wat tot nog toe geleerd was, alle hooge Schooien met de grootfte verachting te behandelen, zich als den eerften Wysgeer en Arts aantebieden , en heilig te verzekeren , dat 'er geen ziekte zy die hy nietgeneezen , geen leven dat hy niet verlangen kost. Tot eene proeve zyner laatdunkendheid enden roon , waarin de Charlatans der vyftiende eeuw het publiek aanfpraken , zal ik alleen het begin van zyn hoofdwerk aanvoeren : „ Gy moet achter my ftaan en ik niet achter UJ voort achter mygy Avicenna, Rhafes, Galenus, Mefue! Gy moet achter my ftaan en ik niet achter u , gy van Parys, gy van Montpelher, gy van Schwaben , gy van Meifen, gy van Keulen, gy van Weenen, en wat aan den Donauw en Rhynftroon ligt, gy Eilanden in Zee, gy Italiaanen, gy Dalmatiërs , gy Atheeners , gy Grieken, gy Arabieren, gy Ifraëliten, voort met u achter my . en ik niet achter u. My is de Monarchie! » Men ziét hieruit , dat hy geen ongelyk had als hy van zich zeiven zeide: „ De Natuur heeft my niet fyn gefponnen; datis ook de trant niet der Zwitzers, die onder pynappelen opgroeijen," Doch hyhad de gaaf om zyne zotternycn m zulke eene duistere en myftieke taal voortedra-en dat men daarin de diepfte geheimen waande te vinden en nog hier en daar zoekt, cn dat het ten minften onmogelyk ware , hem te wederleggen. Door dit alles cn door de nieuwe cn opzien maakende werkingen van eenige  leven te verlangen. 835 eenige Chemifche middelen , die hy het eerst in deGeneeskunst invoerde , maakte hy een verbaazenden opgang, en zyn roem wierd zodanig verfpreid , dat uit gantfche Europa leerlingen en lyders by hem kwamen , en dat zelfs,een erasmus bedritten kon, om hem te gaan raadpleegen. Hy ffierf in zyn vyftigfte jaar, niettegenftaandc hy den Heen der onfterfelykheid bezat ; en als men deeze vegetabilifche zwavel naauwkeuriger onderzoekt , zal men bevinden , dat het niets anders is dan een toebereidfel van Vitriool cn Wyngeest , die zeer veel overeenkomst heeft met den liqmr anodynus van hoffman. Doch het was niet genoeg , dat men de Chemie en de geheimen van het geestenryk te hulp riep om onze dagen te verlangen , zelfs de darren moesten daar toe dienen; het wierd toen een algemeen geloof; dat de invloed der Harren ? (die men zich toch niet zo geheel werkeloos kon voordellen) het leven en noodlot der menfehen regeerde; dat ieder planeet en elke conftellatie derzelve bet gantfche geitel van een daaronder gebooren wezen zekere richting ten goede of ten kwaade geeven kost, en dat gevolgclyk een (terrekundige degts het uur en minuut der geboorte behoefde te weeten , om het temperament, de geestvermogens , het noodlot, de ziekten, de (terfwyze, en zelfs den dag des doods te kunnen bepaalen. Dit was het geloof niet flegts van den grooten hoop, maar zelfs van de aanzienlykftc , verftandigfte en doorzichtigfte perfoonen van dien tyd ; en het is verbaazend hoe lang en vast men daaraan verkleefd bleef, niettegen (taande het aan geene voorbeelden ontbrak , alwaar de voor• zegging averechts uitkwam. Bisfchoppen , hooge Geestclyken, beroemde Wysgeeren en Geneesheeren Hhh 4 be-  836 over de kunst om het bemoeiden zich rnet het horoscoop ligten; men las er zelfs op Academiën collegiën over , even zo goed als over de punteerkunst en kabala. Ten bewyze hier, van zy het my geoorloofd flegts een paar woorden van den beroemden thuuneisen , het glansrykfle verfchynfel van deeze foort en een wezenlyk buitengemeen mensch, aantevoeren. Hy leefde aan het Keurvorstelyk hof te Berlin , en was Lyfmedicus , Chemist, Planeetleezcr , Almanakkcmnaaker , Boekdrukker en Boekverkoopcr , alles in een perfoor.. Zyne roem hl de Aflrologie was zo groot , dat 'er byna in geen huis van aanzien in Duitschiand, Poolen Hungaryen, Deenemarken, ja zelfs in Engeland een kind geboren wierd , 0f 'er wierd terflond een bode met opgave van het uur der geboorte aan hem afgezonden Er kwamen dikwils agt , tien of twaalf zulke opgaven te gelyk by hem aan, en hy wierd op 't laatst zo overkropt van bezigheden van dien aart, dat hy noodhulpen tot deezen arbeid moest aanleggen. Nog heden vindt men veele banden van zulke opgaven in de Bibliotheek te Berlin , waaronder zelfs Brieven van Koningin Elizabeth gevonden worden. Daarenboven fchreef hy nog jaarlyks een Aftrologifchcn Almanak waarin niet alleen de natuur van het jaar over 't algemeen, maar ook de hoofdzakelyke gevallen op de dagen met korte woorden of teekenen waren opgegeven. Zckerlyk leverde hy gewoonlyk de uitlegging daarvan eerst het jaar daaraan ; doch men vindt ook voorbeelden , dat hy zich door geld en goede woorden het overhaalen , dezelven vooraf medetedeelen, En men moet zich verwonderen, hoeveel de kunst eener onbepaalde prophectifche zegging, en de gelukkige «itflag van het geval doen kunnen. De Almanak bleef rneer  LEVEN TE VERLANGEN. 837 meer dan twintig jaaren in aanzien, had een verbaa* zenden aftrek, en verfchafte, benevens andere kwakzalveryen, den maaker een vermogen van eenige 100,000 guldens. Maar hoe kon men in een kunst, die het leven der menfehen zulke bepaalde en onvermydelyke grensfen ftelde , middelen vinden om hetzelve te verlangen ? Dit gefchiedde op de volgende vernuftige wyze: Men onderftelde, dat, even gelyk ieder mensch onder den invloed van zeker geftarnte ftond , even zo ook ieder ander lighaam, plant, dier, zelfs gantfche landen en enkele huizen, een iegelyk zyn eigen geftarnte had, Waarvan hy geregeerd wierd ; en byzonder was 'er tusfchen de planeeten en metaalen een nauwkeuriger famenhang en fympathie. Zo ras men nu wist, van welke Conftellatiën en Geftarnten het ongeluk en de ziekten van een mensch afhingen, zo had men verder niets nodig , dan zich alleen van zulke fpyzen , dranken en wooningen te bedienen , die door de tegenovergeftelde planeeten geregeerd wierden, Dit leverde êen gantsch nieuwe Diaetetica , doch zekerlyk van een geheel andere foort , dan de Griekfche. Kwam 'er nu een dag voor , die door zyne byzonder ongelukkige conftellatie een zwaare ziekte of iets diergelyks deed vreezen; dan begaf men zich op een plaats , die onder een gunstiger geftarnte ftond , of men nam zulke middelen van voedfel en artzenyen, die onder de befcherming van een gunftig geftarnte den invloed van het ongunftige te niet maakten, Uit deezen zelfden grond hoopte men ook het leven te verlangen door Talismans en Amuletten, Daar de metaalen met. de planeeten in een naauw verband ftonden , zo was b.e.t. genoeg, een Talisman bij zich te dragen , die onHhh j der  S«8 over de kunst om het der zekere conftellatiën uit hier mede overeen (temmende metaalen gefmoltcn, gegooten en gemunt was , om zich al het vermogen en de befcherming van de daarmede verbonden planeet eigen te maaken. Men had dus niet flegts Talismans, die de ziekten van een planeet afkeerden, maar ook Talismans voor alle Astralifche ziekten , ja ook zulke, die door eene byzondere vermenging van verfebeidene metaalen en eigene kimden by de fmclting derzelven , het wonderbaare vermogen kregen , om den gantfehen invloed van een ongelukkig geboorteuur wegteneemen , tot eerambten te bevorderen en goede diensten te doen in koophandel en huwelyken. —— Was Mars in het teeken van den Scorpioen daarop gemunt, en zy onder deeze conftellatie gegoten , dan maakten zy zegeryk en onverwinbaar in den oorlog ; en de Duitfche foldaaten waren met dit denkbeeld zo zeer ingenomen , dat een Fransch Schryver van een nederlaag derzelven in Frankryk verhaalt, dat hyby alle dooden en gevangenen Talismans en Amuletten aan den hals hangende gevonden had. Doch de Beelden der Planeetgoden behoefden ten dien einde niet in de gedaante der Antieken voorgefteld worden, maar moesten een myftieke wandrochtelyke geftalte en kleeding hebben. Men vindt 'er nog tegen de Jovialifche ziekten , met het beeld van Jupiter. Hier ziet 'er Jupitcr volkomen uit als een oude Wittenbergfche of Bafelfche Profesfor. Het is een ftug man in een witten overrok met bont gevoerd, houdt in de eene hand een opengeflagen bock.en onderwijst met de andere. Ik zou my niet zo lang by deeze (toffe hebben opgehouden, zo niet deeze grillen van voorige eeuwen nog voor weinige jaaren door cagliostro weder in trein gebragt waren,  LEVEN TE VERLANGEN. 83$ waren , en nog in 't laatfte vierde deel der agttiende eeuw goedkeuring gevonden hadden. Hoe ongerymder en verwarder de toenmaalige begrippen van leven en levenverlangen waren , des te meer achtingswaardig moest ons de nagedagtenis van een man zyn , die zich gelukkig uit dezelven gered, en de kunst om zyn leven te verlangen op den weg der natuur en der matigheid wist te vinden, cornano de Italiaan was het, die door het eenvoudigfte en ftrengfte dieet, een door een voorbeeldelooze ftandvastigheid in het houden van dezelve, zich een gelukkigen en hoogen ouderdom verfchafte , die hem een ruime belooning voor zyne matigheid en onthouding, en de nakomelingfchap een leerryk voorbeeld gaf. Niet zonder deelneeming cn vrolyk medegevoel kan men den drieëntagtig jaarigen grysaard , de gefchiedenis zyns levens en zyner onthouding met alle die opgeruimdheid , en vergenoegdheid hoorcn befchryven, die hy aan zyne levenswyze te danken had. Tot zyn veertigfte jaar had hy een overdadig leven geleid, was geduurig behebt met kolieken , pyn in de leden en koortfen , en kwam ten laatfte zo verre , dat hem zyne Artzen verzekerden, dat hy niet veel langer dan twee maanden leeven kost, dat alle artzenyen vrugteloos waren , en het eenigfte middel voor hem een fpaarzaam dieet was. Hy volgde deeze raad, bemerkte reeds na eenige dagen beterfchap , en na verloop van een jaar was hy niet alleen ten vollen herfteld, maar zelfs gezonder dan hy ooit in zyn leven geweest was. Hy befioot dus zich nog meer,te bepaalen, en volftrekt niet meer te genieten dan tot onderhoud des ' levens nodig was ; en dus nam hy de zestig geheele jaaren door dagelyks niet meer dan 24 loot fpyfen (alles  S40 OVER DE KUNST OM HET (alles met elkander gereekend) en 26 loot drank. Daarby vermydde hy ook fterke verhittingen , verkoelingen en hartstochten , en door deeze zich altyd gelyke en gemaatigde dieet, kreeg niet alleen zyn lighaam maar zelfs zyn ziek zulk een bepaald evenwigt, dat niets in Haat was hem te ontroeren. In zyn hoo! gen ouderdom verloor hy een proces van aanbelang] waarover twee zyner broeders een doodelyk hartzeer zetteden. Hy bleef gelaaten en gezond. Hy wierd met den wagen omvergeworpen , en door de paarden gefleept , dat zyne armen en beenen uit elkander gerekt waren. Hy liet ze weder in 't lid zetten , en zonder iets anders te gebruiken , was hy binnen korten tyd weder herfteld. Doch het merkwaardigfïe en meest bewyzen.de , hoe gevaarlyk de geringde afwykujg aan een lange gewoonte worden kan , was het volgende. Toen hy tachtig jaaren oud was, drongen zyne vrienden op hem aan , dat by toch nu , daar zyne hooge jaaren meer onderfteuning nodig hadden , zyn voedfel een weinig vermeerderen moest. Hy volgde hun zin, en vermeerderde zyne fpyfe op 28 en zyn drank op 32 „loot. „ Nauwlyk had ik, zegt hy „ zelf, deeze levenswyze tien dagen voortgezet, of „ ik begon , in plaats van myne voorige opgebeurd„ heid en vrolykheid, kleinmoedig, verdrietig, my ,, cn anderen tot een last te worden. Op den «den dag kreeg ik een pyn in de zyde , die 24 urnen duurde, en hierop volgde een koorts, die 35 dagen V zo hevig aanhield , dat men aan myn leven begon te twyfelen. Dan door Gods genade en myne „ voorige dieet kwam ik het weder 'te boven , en n §eniet 1111 'm. myn 83de jaar den aangenaamfteh'toe„ Rand van lighaam en van ziel. ft foring van de „ aarde  leven te verlange::. 841 4, aarde op myn paard, ik klauter tegen fteile rotzen op , en heb nog onlangs een blyfpel, vol van 011fchuldige vrolykheid en icherts, gefchreven. Als ik „ van myne byzondere bezigheden , of uit den Raad te huis kom, dan vinde ik elf kindskinderen , wel„ ker opzicht , tydverdryf en gezangen de vreugde van mynen ouderdom zyn. Dikwils zing ik zelf met hen, want myn ftem is nu heldercr cn ft/erker, „ dan ze ooit in myn jeugd geweest is , en ik weet „ niets van de ongemakken en gemelyke luimen , die „ zo dikwils het lot van den ouderdom zyn." In deezen gelukkigen toeftand bereikte hy zyn hond erdfte jaar. Doch zyn voorbeeld is zonder navolging gebleven. Ten zelfden tyde, toen men in Vrankryk de waarde van het bloed zo weinig fcheen te kennen, dat men Koning lodewyk den XlIIden, in de laatfte tien maanden zyns levens, zevenenveertig maaien adergelaaten, en hem nog daarenboven tweehonderd vyftien purgatiën en tweehonderd tien lavementen gaf, zogt men juist door een tegen overgefteld middel, door aanvulling van frisch jong bloed in de aderen, het leven der menfehen te verjongen, te verlangen en onheelbaare ziekten te geneezen. Men noemde dit Overgieting, en de wyze, waarvan men zich bediende, was deeze; dat men twee bloedaderen opende, en, door middel van een buisje , het bloed uit den polsader van een ander leevend fchepfel in de eene leidde , terwyl men door de andere aderopening, het oude bloed liet uitloopen. Men had in Engeland een gelukkige proef aan eenige dieren, als föhaapen, kalveren en paarden gedaan, en in de daad eenige oude lamme en doove fchepfels door de aanvulling met het bloed van een jong dier, gehoor, beweeging en leevendigheid , ten min- ften"  <*4'2 oVer. de kunst om het (ten voor eenigen tyd verfchaft; ja men ondernam zelf vreedfaame fchepfels door het bloed van een wild, wreed dier Hout en dapper te maaken. Door deeze proeven aangemoedigd , maakte men ook geen bedenking , ook menfehen op deeze wyze te herltellen. Dr. denis en riva te Parys waren in de daad zo gelukkig , om een jong mensch , die aan een ongeneesfaaare flaapzucht kwynde, nadat men hem reeds twintigmaal adergelaaten had , door de aanvulling met lammerenbloed, en een krankzinnigen, door de verwisfeling van zyn bloed met kalverenbloed , volkomen te herltellen. Doch daar men alleen de ongeneesbaarlte en ellendiglte lyders hiertoe nam, zo gebeurde het ook dikwils, dat eenigen onder de bewerking Itierven , en federt heeft het nooit iemand weder gewaagd. Echter is deeze proef aan dieren nog in het voorige jaar tejena zeer gelukkig ter uitvoer gebragt; en zy is in de daad ook niet geheel en al te verwerpen. Want fchoon het ingetapte vreemde bloed in 't kort in 't onze moet veranderd worden, en 'er dus niet veel tot verjonging en verlanging van ons leven mogt te hoopen zyn; zo moet echter, by zekere ziekten, byzonder der ziele en van het zenuwgeftel, de fchielyke ongewoone indruk van een nieuw bloed op de edellte levensorgaanen eene groote en heilzaame omwenteling bewerken. Zelfs de groote baco , wiens genie alle wetenfchappen omvatte, en die den zo lang omgedoolden menfehelyken geest het eerst de baan voorteekende , om de waarheid wedertevinden , zelfs deeze groote man vond het vraagftuk van de verlanging des levens zyner aandacht en onderzoek waardig. Zyne denkbeelden zyn Itout en nieuw, Hy Itelt zich het leven voor  LEVEN TE VERLANGEN. 843 voor als een vlam, die beftendig door de omgeevende lucht verteerd wordt. Ieder , zelfs het hardfte lighaam wordt eindelyk door deeze fyne uitdamping ontbonden en vernield. Hy trekt daaruit het befluit, dat door het voorkomen van deeze verteering , en door eene van tyd tot tyd ondernomen vernieuwing onzer fappen , het leven kan verlangd worden. Ter verhoeding der verteering van buiten beveelt hy in 't byzonder koele, baden aan , en het by de ouden zo zeer geliefkoosde inwryven van olie en zalven na het bad. Ter vermindering van de verteering van de rust des gemoeds , een koel dieet en het gebruik van opium en opiaatmiddelen , waardoor de te groote levendigheid der inwendige beweegingen gemaatigd en de daarmede verbonden afneeming vertraagd wordt. Doch om by toeneemende jaaren de onvermydelyke verdrooging en bederving der fappen te verbeteren , houdt by voor bet beste alle twee of drie jaaren een proces van vernieuwing met zich zeiven aantevangen, welke daarin beftaat , dat men door een fober dieet en ontlastende middelen eerst het lighaam van oude en bedorven fappen bevrydt; en dan door een uitgezocht, verfrisfehend, en voedzaam dieet en verHerkende baden de dorltige vaten weder met beleevende fappen aanvult, en ze dus van tyd tot tyd in den eigenlykften zin vernieuwt en verjongt. Het waare , dat in deeze denkbeelden ligt opgedooten, is niet onkenbaar, en zou altyd met eenige modificatien kunnen toegepast worden. In latere dagen heeft men helaas meer vorderingen gemaakt in de kunst om het leven te verkorten, dan om het te verlangen. Kwakzalvers genoeg zyn 'er verfcheenen en verfchynen nog dagelyks, die door astra-  «44 OVER DK KUNST 011 HET LEVEN TE VERLANGÉfió tralifche zouten, goudtinct-uuren, wonder- en lucht* zout-esfencen, hemelfche bedden en magnetifche toverkrachten den loop der Natuur belooven te ftremmen. Doch men vond zeer ras , dat de beroemde thee de longue vie van den Graaf St. germajn een zeer alledaagsch mengzel van Sandelhout, Senaasbladeren en Venkel, het zo zeer aangebeden Levenselixer van cagliostro , een zeer gewoon doch zeer heet Maagelixer, de wonderkracht van het magnetismus uit verbeelding , prikkeling der zenuwen en zinlykheid famengefteld zy, en de zo hoog geprezen luchtzouten en goudtincluuren meer in ftaat zyn het leven van hunne uitvinders, dan van hen, die ze inneemen, te behouden Men fchynt ook nu vast beflooten te hebben dit idee aan de kwakzalvers overtelaaten, en dat des te meer, daar liet verlichte gedeelte zich voor de on* mogelykheid deezer uitvinding daardoor fchadeloos fielt, dat het de lengte des levens niet in het getal der dagen, maar in het genot en gebruik van dezelven vindt. Dan daar de mogelykheid van het verlangen van ons beftaan gewigtige gronden voor zich heeft, zo behoude ik het voor my andermaal deeze vraage te onderzoeken : Wat is ons van het wezen van het levensvermogen bekend ? Onder welke omftandigheden houd het 't langfte ftand in gëorganifeerde wezens , en van waar die verfchillende duurzaamheid des levens, die wy daar zelfs aantreffen ? In welk klimaat , temperament , levenswyze enz. hebben in 't byzonder de menfehen den hoogften ouderdom bereikt ? En wat kan men uit dit alles befluiten , wegens de mogelykheid en de middelen om het leven te verlangen ? Het vervolg hier na,  §45 C L E M E N S de XlVde IN HET ELYSIUM. PERSOON EN. s1xtus de Vde. de gravin mathilda, sregorius de Vilde. clemens de XlVde. HET TOONEEL is in een tuin aan de oevers van den Phlegeton. EERSTE BEDRYF. sixtus de Vde en clewens de XlVde. S. Weet vreemdeling, dat het Paus sjxtüs de Vde is, die met u fpreekt. C. Ik hen daarover verrukt; want ik ben vreemd in dit land, en heb bercherming nodig. Het zy my dus geoorloofd, heiligde yader, dat ik om de uwe • fmeeke. 1IENGELW. J. Deel. lij  846 clemens de XI Vde S. Paus ganganelli: Gy blyft nog de oude fpotvogel. Wees op uw hoede. Wy zyn hier niet in 't Vaticaan. Zie achter u om: Uwe werken volgen u na. Deeze, deeze alleen, Paus, zyn uwe be- fchermers of uwe vyanden. Doch de tyd is in de eeuwigheid te kostbaar. Laat ze ons hier niet mede verfpillen. Paus ganganelli , zie my eens regt aan! C. Zo lang als 't u belieft. S. Is 't waar, dat uwe hovelingen u by een man vergeleken, wien de Gefchiedenis sixtus den Grooten zou genaamd hebben , ware zyne regeering niet in den tyd van hendrik de IVde en elisabeth voorgevallen ? C. Ik weet daar niets af. S. Met fchynt echter zo. Ik kom op 't ogenblik uit een gezelfchap van Paufen en Koningen, alwaar men uwe Jykreden las. C. Vergeef my, Broeder: ik wist niet dat de vleijery de Grooten over 't graf navolgt; gewoonlyk verlaat zy hen, zoras zy niéts meer van hen te hoopen heeft. S. Een gewigtige aanmerking voorwaar , die al te wel gegrond is. Maar luister eens, wat ik van u in de kanzelary van het.noodlot gehoord heb. C. Ach, broeder, wat ik u fmeeken mag, zeg my & toch  in het e l y s i u m. 847 toch of ik nog al met een blaauw oog door het • vagevuur zal komen. S. 'Er waren daar een menigte menfehen. Allen bëyverden zich, om uwe lofreden optemaaken, allen beroemden zich op uwen gemeenzamen omgang. Doch wat my zeer tegen de borst ftuitte was, dat zekere verdachte fecte, die federt myn dood ontftond, en die zich Wysgeeren noemt, met zulk een enthufiafme van u fprak, als had gy tot hen behoort. Ja, een van hen dreef zelf de onbefchaamdheid zo verre, om overluid te zeggen: „ peretti en ganganelli ! Welk eene gelykheid! Beiden waren bedelmonniken ; beiden wierden Paufen ; beiden regeerden een gelyke tydruimte " Ik fchaame my om het tafereel verder voorttezetten. Doch voor dat ik u het befluit van het noodlot openlegge, zo zeg my eens, Paus ganganelli, zou de eerzucht u zo zeer verblinden, om u met my te vergelyken ? C. 1 Om u rondborstig te zeggen wat ik denk; ik houde ons beiden voor twee incommenfurabde voorwerpen. S. Dat wil denkelyk zeggen, dat ieder van ons zyn byzondere verdienfte heeft ? Zeer wel! het zy my intusfchen geoorloofd uwe verwaandheid een weinig te vernederen, met u eenige trekken van myn karakter aantevoeren. Ik wil niet fpreeken van wetenfchappen , van oordeelkunde , van godge. leerdheid , en honderd andere wisfewasjes van dien aart. Over deeze kleinigheden zyn de Paulii a fen  §48 'c lemens de XlVde feu heen. En , zo gy hierop ftaat , laat ik u daarin gaarne den rang over. Maar voor eerst : uit het laagfte ftof, waarin een fchepfel kruipen kan , van den ftand eens Franciscaaner- broeder tot op den hoogden trap van het menfchelyk geluk zich te verheffen! C. Dat is waar, in dit punct had ik iets boven u vooruit: ik was een edelman van geboorte. Doch, als het my gëoorloofd is.... S. Spreek: ik beveel het u, als uwe oudfte. C. Dan zou ik beweeren, dat twee bedelmonniken, door elkander genomen, volgens hunnen aart genoegzaam even ver van den troon verwyderd zyn, en dat het dus felix peretti , den varkendryver , niet zwaarer viel, zich daarop te verheffen, dan lorenzo ganganelli , den zoon van een I Arts. By oneindige afftanden doet één fchrede meer of min op de rekening niets af. S. De modetoon heeft u, gelyk ik bemerk, ook befmet, Confrater. Gy werpt my met geometrifche en kunstmaatige uitdrukkingen naar de fcheenen. Incommenfurabel « Afftanden Bereeke- ning ! Deeze fchoone woorden heb ik nooit wekend ; doch daarvoor was ik ook de fynfte, politieke vos van myn eeuw. Bewys hiervan : de kunst, waarmede ik my op den ftoel van den H. Petrus verhefte. In dit duk zult gy my toch wel den voorrang laaten ? C. Van  in het elysium. 84? C. Van harte gaarne, als het een voorrang aanduidt, de visfchersring veel eer wegtemoffelen, dan denzelven te verdienen. Gy myn broeder, maakte u Paus, door u te vermommen: Ik 1 wierd het door my te vertoonen zo als ik was. Gy drong u zeiven op: My zogt men by verkiezing. Zie daar de betrekking tusfchen ons beiden. S. Ik heb nog andere dingen op myn koker. Maar ik zie daar een fchimme komen, die ik niet lyden mag. Het is gregorius de Vilde. Wy kunnen eikanderen niet verdragen. Onze onophoudelyke krakeelingen verltooren de rust van het ryk der geesten. . Laat ons ter zyde gaan, tot dat zy voor* by is. Ik zal intusfchen myn getyde bidden. gregorius de Vilde, mathilda. G. Ik weet niet, wat ik aan u heb, myn dochter', uw eigenzinnigheid is volftrekt ongeneesbaar. Vergeefs zegt men u, dat deeze aankomeling een by uitfteekendheid gevaarlyk wezen is. Deeze voorzichtige waarfchouwing geldt niets by u. Gy wilt hem zien, hem telkens fpreeken, wat 'er ook van komen mag. Zo beftaan de vrouwen. On* gelukkige nieuwsgierigheid! Wy zullen wel doen van omtekeeren. M. Niet alzoo, heilige Vader! Gy dryft de tyrannie een weinig te ver. Wat is 'er aan verbeurd zich een " ogenblik te onderhouden met een Paus , die de bul in coma domini heeft afgefchaft, al was het lii 3 SB.ask3f  '8;"o c I. E M E N S DE XIVde maar alleen uit nieuwsgierigheid? Iedereen zoekt met hem te fpreeken, en kennis met hem te maaken. Waarom dan wy ook niet? Wat heb ik of gy toch in zyn tegenwoordigheid te vreezen? Bedenk toch heilige Vader, dat uwe lesfen deezen ongelukkigen Paus van nut zouden kunnen zyn , om hem tegen de rampzaligheid der eeuwigheid \ die hy te wachten heeft, te wapenen. Hier is hy reeds. GREGORIUS DE Vilde. MATHILDA. CLEBIENS DE XlVde. C. Wie of dat kleine mannetje daar toch zyn ma»? Welk een trotfche houding heeft dat ding! Mogelyk is het de voogd of wel de opziener van dat aartige meisje dat hy onder den arm houdt; want zo het my toefchynt, kyft hy met haar. Laat ons haar eens aanfpreeken Ik kus u de hand Mejuffer. G. Als ik by haar ben, fpreekt men my eerst aan. C. Dat wis: ik nu niet. Ik verzoek vergiffenis. Gy had ook reden om hierin mistetasten , want ik ben geen kind meer; als het nodig is, kan ik zelf andwoorden. Ik heet u dus welkom, edele Vreemdeling! C. Mevrouw, gy zyt zeer goed. Ik betuig u mya eerbied. ' M. Ik  in het e l y S i tt m. 8j£ :M. Ik neem die aan5 Zvne Heiligheid, zal hoop ik, hier niets tegen hebben. C. Zyne Heiligheid? M. Ja myn Heer gregorius de Vilde, de beroemde hildebrand. C. En Gravin mathilda? Nu verwondert het my niet, myn Broeder, dat gy my zo koel bejegende. In de daad was de wyze, op welke ik my voordeed, niet zeer gefchikt voor uwe waardigheid noch naar uwen roem. G. Dat was het niet dat my beledigde. Het ftaat my niet voor het voorhoofd gefcbreven dat ik het op. perhoofd der kerk en de grootvorst der waereld was. Doch wat my belgt, is dat ik u zien en fpreeken moet. —— —— ganganelli , zwakke en losbollige Paus! Gy, die ü plëgtig ontdaan hebt van al de grootheid, waartoe ik den ftoel van Rome door de kracht van myn genie verheven had; gy, die u op den troon van den Apostel plaatfte, alleen om dien van al zyn glans en luister te berooven; gy, die als een lafaard het zwaard van Christus, dat een Paus altyd bloot voor zich moet laaten draagen, om de zondaars ten daage uitteroeijen, in de fchede ftak durft gy u nog vermeeten om voor myne oogen te verfcbynen? Wordt gy niet ontzield door den blik van een man, wiens werk gy verftoord hebt ? Lacht gy nog ? Welk een vermeetelheid! Iii 4 M. Dou<  t$* CLEMENSDE XlVdff M. Doucement, doucement, heilige vader ! verhit 1; u niet te veel! wil ik u een glaasje limonade haalen? C. Als men u beledigt, Paus hildebrand, wanneer men by uw fchelden en uitvaaren koel en bedaard blyft , dan vrees ik dat ik u wel van het begin tot aan het einde van ons gefprek zal beleedigen. Het is nooit myn gewoonte my driftig te maaken, dan wanneer ik ongelyk hebbe. En daar ik niet den minnen grond voor uwen feilen toorn zie, zo vergun my dat ik lachge. M. Vergun my veel eer, van beide zyde, dat ik deezen toon ftuite. Eerwaardige ganganelli, wy hebben u opgezogt, ik en de heilige vader alhier, om uit uw eigen mond te verneemen , wat n tog bewoog , u zo onfïaatkundig en onbefonnen te gedraagen , om, zo als men van u zegt, het heerlyke model, dat gy voor u had, zo ligtziimig te verlaaten ? Gy moet toch bekennen , dat 'er tusfchen gregorius den Vilden en clemens den XlVden een oneindig contrast is. Hoe komt dit toch , daar gy eenerlei beroep , eenerlei belang en als men het zeggen mag —. eenerlei godsdienstyver had moeten hebben? G. Antwoord hier rechtftreeks op, voor de vuist en zonder omwegen. C. Mevrouw! voor eerst geef ik u te bedenken, dat wij niet ia dezelfde eeuw leefden. Ten tweeden gaf  IH H£I UïSIBM, S-Jg gaf ons de Natuur tegenovergeftelde talenten. Ten derde is liet leerltelfel van den Godsdienst en de Kerk zedert uwe tyden oneindig veranderd. Ten vierden had ik een gantsch andere party voor my dan myne voorgangers : zy hadden met onkunde en krachteloosheid te doen. Ik met verlichting en magt. Met één woord : ten uwen tyde regeerde het recht van den fterkften, ten mynen tyde de wet van noodzakelykheid. M. Hoort gy wel, heilige Vader! G. En met zulke heillooze uitvluchten denkt gy u te redden ? Gy had myn voorbeeld voor u. Dit was u genoeg. Het kon u voor alles dienen. Doch, ik wil u niet verwyten dat gy het vergeeten had : zwakhoofd ! het overtrof uwe vermogens. Maar dit is onvergeeflyk , dat gy u beneden den allergemeensten , allerverachtelykften Paus vernederd hebt, dat gy den vuigen trek der monarchen, om heerfchappy in uwen huize intevoeren, op een flaaffche wyze vleide; was het niet genoeg dat gy die dierbaare ftelregels van Rome, de onaf hailglykheid , de onfeilbaarheid, de alleenheerfching, het alvermogen verloochende, om de vervloekte grondftellingen der Gallicaanfche Kerk toetegeeven? Verandwoord u hierover, als gy kunt! M. Gy hoort het immers, Papa: —— zo ik my niet vergisfe, dan beweert Paus clemens, dat, daar de hemel u beiden over deeze voorwerpen eene byzondere verlichting gegeven heeft, het alles op het  #54 clemens de XlVde het waare gezichtpunt aankomt , waarin men de zaaken plaatzen moet. G. Wie van ons beiden zou dan op den dwaalweg geweest zyn? Eenigermaten gregoiuus de groote ? Een ganganelli zou dit durven zeggen 2 Spreek zelf! 00 C. Als gy u niet beledigd achtte. G. ó Vermetelheid J ó Godslastering ! Help, help gy fchimmen van innocens den lilden, van nicolaas den Vden , van pauxus den IVden ! Zie daar een vermeetele, die zich voor fchranderer houdt dan gregorius den Vilden ■, die zich boven den Richter der Roomfche Hoogheid, boven den vader der Pauslyke magt verheffen wil! M. Mm Papa; heb toch medelyden met hem. Het iseen verdoold fchaap ; maar hy is wel waardidaKgy hem te rug brengt. Belooft gy ganganelli , als wy u overtuigen , dat gy gedwaald , hebt, dat gy a/s dan een openbaare herroepin* doen zult? 0 C, Dat zweer ik u. M. Verwaardig u dan, heiligfte Vader, de oogen van deezen ongelukkigen blinde te zalven , en de waar- i heid voor hem te laaten lichten. Hy fmeekt' u daarom. C. Maar  in het e l y s i u m. «55 C. Maar onder één beding, Mevrouw! Gefield, dat, in plaatfe dat ik aan myn kant overtuigd wierd, hst mogt gebeuren , dat ik zyne Heiligheid overhaalde ; kan ik my ook alsdan met een herroeping van zyn kant vleijen? M. Stel u gerust, Paus clemens , dat geval zal niet gebeuren. G. Voeg 'er nog by, myn kind : dat, zo dit al mogelyk ware , hy nooit van hildebrand eene herroeping te wachten had. De Saraceenen konden zich wel jegens den Heiligen lodewïk. verbinden , om Mahomet te verloochenen , als zy hunnen eed niet nakwamen , maar de Koning kost zich niet voor het tegendeel verbinden. M. (Ganganelli in 't oor luisterende.') Staa daar niet niet te fterk op, wat ik u fmeeken mag. Hy zon 'er anders pverheenloopen. Draag gy het uwe voor; en als de waarheid aan uwe zyde is , zal de genade den uitflag geeven. G. Welaan : gaan wy dan ter zaake. ■ Maar wie zie ik daar uit de alléé op ons afkomen ? Die heilige mankpoot ! Dat ik dien vent op myn weg altyd moet aantreffen! M. Laat ons heengaan , heilige Vader! Deeze verfchyning verftoort onze rust. Tot wederziens , Paus ganganelli.' gre-  *5<* clemens de XlVde HET" elysium. «regorius de Vilde, matmilda. clemens de XlVde. sixtus de Vde. S. Deo Gratias! G. Et ne nos inducas in tentationem. (Hy werpt een woedende blik op Sixtus, en gaat met de Gravin heen.) Einde van het eerlte Bedryf,  L NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. Kkk   GODS WYSHEID EN LIEFDE ÏN 'T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAD. QGevslgd naar hst Fr arisch van e. salchli (*).) EERSTE ZANG. E ene treffende wonderfpreuk vertoont [myne [zang-; fter aan het menfchelyk vernuft. Ik ga, de gevolgen van het kwaad overpeinzende, den troostryken wonderweg der Godheid fchetzen. Ik zal het kwaad bezingen en deszelfs weldaden. Gy, o eeuwige Wysheid , onderfteun myne poging ! fchenk mynen zang licht,en leven! ontvonk in mynen boezem eenen reinen edelen gloed ! laat my in de onheilen der menfehheiduwe goedheid bewonderen ! Niet, (*) Les eau fes finales S? la direftion du mal, poême philofophique en quatre chants par Mr. emanuel salchli, Berne 1784. De overige zangen in de volgende ftukken. Intusfchen zal over dit werk, als ook over een ander van dezen zelfden fchry ver : naamlyk , le Mal, poëme philofophique en quatre chants ,fuivi de remarques &c. Berne i7°9. — 't welk eerlang ftaat uittekotnen, alsdan nader gehandeld worden. Genoeg thands, dat eene vrouwe van opgeklaarde denkingswyze en edel gevoel , aan welke ik, onder anderen, deze ftukken mededeelde, my dezelven iri een neêrduitsch gewaad te rug zond, en. beneffens haren dank, betuigde: „ dit letterwerk deed my der ballingfchap vergeten; ik fleet daarmede myne winterfche avonden zomerfche ochtenduuren, fchoon in de Staatkundige fchaduwé , met het hfeüchêlyfrsc genoegen." elis. Kkk 2  S6o GODS WYSHEID EN LIEFDE Niet, gelyk de vermetele fterveling, onderwinde ik my de diepte uwer Wysheid te peilen. Laat flechts een enkele ftraal van uwen geest myne zangfter verlichten: meer behoeft dezelve niet om uwe grootheid te zingen. Doe my fteeds den weg der waarheid bewonderen, en 't waanzinnig vernuft, dat, vol vermetelheid, niet fchroomt, met verwaten overmoed , den wonderweg van uwen raad te bedillen, beteugelen. Mogten myne zangen, kleinmoedig fterveling, die onder den druk van 't onheil zucht , uw hart verheffen tot die zalige hoogten , van waar voor de opgeklaarde rede de nevel zwicht! Ach! mogt myn gezang u derwaard leiden ! mogt flegts één daar door zyn getroost: ik zou my, door uw neergebogen hart te hebben opgericht, over den maatzang myner lier in zegen vcrblyden. Volg dan myne fchreden tot die heilige bronader, waaruit ons verftand zuivere waarheid fchept. Daar verbeidt de ziel, den doolweg ontrukt, het genot van zachte rust. Verre zy het van my u uwe bange klaagftem te verwyten : hoe zou het hart die fteeds bedwingen kunnen ? Maar om uwe angften te verdryven , wenfch ik u den dageraad van een volzaligen dag voor oogen te ftellen. t Is geenszins myn oogmerk u ongevoelig te maken;  in 't heilig eestier. vai- 't kwaad. 86z ken;uwe menigvuldige wadpoeden zyn maar al te onverdicht: dan wel, om uwe dagen zachtkens weg te doen rollen, inde verwachting van eindeloze genoegens. Ook dit zy verre van my, uwe droefgeestigheid met herfenfchimmen van hope ontydig te ftreelen. Ach! te vergeefs zoekt hier beneen het waanziek vernuft een duurzaam geluk. Neen, 't is myn voorneemen niet", u door ydele zangen , of bedrieglyke kleuren te vermaken. Ook ik keu de wanfpoederi van het menschdom; en ook ik , gelyk gy , ondervond geene geriuge weder» waardigheden. Maar, dit wenschte ik, dat eindelyk eene zorgverzachtende hope uwen ontrusten boezem bevredigde, en dienzelven uitrustede met die fiere gemoedskracht, welke ons ter onfterilykheid geleidt. O Ja, zeer dikwerf zyn onze levensdagen, aan wreede tegenfpoeden blootgefteld; zeer dikwerf, door afgunst vervolgd , ondergaan wy bittere lotverwisfelingen. Dan , laat ons met een wysgeerig oog , elk droevig voorval , als buiten ons, betrachten. Laat ons onze krachten infnannen om de rampen te trotfeeren, en ons beftaan , als daarvan onafhangelyk , te befchouwen. Moet 't zyn , laat ons met gelatenheid den tegenfpoed dragen : geen fterveling kan zich daarvan ge- Kkk ~ heei  U2 GODS WYSHEID EN LIEFDE nee! ontdoen. De wysheid zelve predikt den mensch. den algemenen levensregel: leer tc dulden. Laat ons , met diepen eerbied , hulde doen aan de wyze inftellingen der godlyke voorzorg; , dezelven met ontzach bewonderen , en vol dankbare liefde zyne weldaden verheerlyken. Op den wenk zyns wils treedt 't licht ten voorfchyn, en in het uitfpanzel der hemelen heerscht orde. De logge ftoffe gehoorzaamt zynen alles beheerenden arm , en den woeften mengelklomp vervangt een luisterryk fchoon. Duizenden van onafmeetbaare bollen , vereenigd door eenen ouderlingen band , formeerde de macht der godheid; zy vervulde dezelven met onfterflyke wezens, in welks zuiver beftaan 't beeld van den eeuwigen maker fchittert. Ook is het hare hand , die een levend heelal met zintuiglyke wetten deed ontluiken ; die , door een onderling verband van machtige dryfveeren , de groote keten van den al onwrikbaar vastgeklonken houdt. Die, naar een godlyk beftek , door vrije keus beraamd , elk lichaam roet maat cn gewicht bedeelt ; aan wier wetten de oneindige verzamelplaats van den oceaan, zoo wel als de aarde, onderworpen is. De eeuwige wysheid is ziel en leven der natuur; %f entftak, door den vinger der almacht, duizenden vw  IN 'T HEILIG BESTIER, VAN 'X KWAAD. 86j vaa zonnen , wier zuiver licht alles verlevendigt en koestert. Door hare kracht is alles werkzaam en bezield; alles ontbindt zich tot een nieuw verband : 't geen hier wordt afgefloten, wordt daar aangetrokken , en vereenigt zich ginds , om ons 't goede te doen opkomen, en te onderhouden. Van alle lichaamen, die hare levenwekkende flraal bezielde , onderhoudt zy de voortplanting, en door hare wetten ontfluit de verdelging een nieuwe levenskiem. Al wordt de welige landouwe door de vlammende vuurftroomenvan een Etna tot eene woesteny verzengt: ten leste nogthans herleeft , na het uitbraken dier gloeijende vloeden, de welvaart en vruchtbaarheid. Zoo doet de Schepper naar zulke inrichtingen , op wysheid en liefde gevestigd , in alles het goed zegevierend doorftralen. Hy ftuurt met eigen hand het akelig treurtoneel, en fticht op 't zelve den gezegendHen gelukftaat. De onpeilbare wysheid van zynen raad , die fortuin en noodlot eeuwig boeit, doet in t'wydewaereldroud, op rampen zegen volgen , en de dood vervangen worden door het leven. Door een onverwachten fchok, betaalt hy zoms het dikbeneveld verftand met een opklarend licht; en wekt een glans , die , als eene helle leidftar , ons in Kkk 4 nes  £04 GODS WÏSHElft EN LTEPDE het duister voorlicht , en de gevaarlyke klippen aanwyst. 'I Is op zyn bevel, dat wy, uit den fchoot der duisternis, den helderen dag in vollen luister zien verryzen. 't Is op zyn bevel, dat een onbekend volk zich als uit het niet verheffe, en door roemryke daden vermaard make. Hy, ook dan, wanneer hy 't goede met wys beleid afmeet, volgt altyd het verhevenft doel, en wee^t inzyne onbedrieglyke fchaal, het kwaad, 't welk ter' bevordering der beste fchikking moet dienen. De zedelyke orde is zyn hoogst verheven doel • uit dit oogpunt moet de toelating van het kwaad befchouwd worden. — En daardoor vestigde hy, naar dit geducht ontwerp, het zedelyk gebied. Volgens deze heilige orde dreeft fteeds al wat deukt ter bevordering van een algemeen welzyn- , het geluk ftaat met de deugd in een onverbreekbaar verband; en deze wordt voor een yder het hoogde doel. Volgens dit bellek moeten zich de banden der gezelligheid met den beminnelykften knoop zamendrengelen. Van nu aan beheerscht ons God , naar de rechtmat.gde wetten, en bëoogt der menfehen geluk. Tot dit groot doeleind loopt alles in de natuur t'zamen : aan het zedelyk goed is al >t natuurlyke ondergefclukt. Het een daat met het ander in eene lieflyk S£ ^e^°mst, en in dit doel vereenigt zich Ve-  in 't heilig bestier van 't kwaad. 865 Velerlei Melde hy onze behoeften, om ons door de lieflykfte banden naauw te vereenigen: wy zyn gefchikt om onze fmarten onderling te deelen, en ons , door de tederfte liefdedienften , de behulpzame hand te bieden. Onaf h'angelykheid is den fterveling ontzegd ; elk een is tot onderlingen byftand verplicht: allen hebben krachtdadigen onderftand van noden, en, in tegenfpoed ^ wordt de mensch de toevlucht van den mensch. Eenmaal moeten de onfchendbare voorfchriften der deugd den ganfchen al beheeren ; eerlang zullen alle gevoelige wezens door banden der liefde veréénigd worden. Dan dit ontwerp, deze verhevene orde , kan in geen luttel tyds ter rypheid komen; hier trouwens, op deze aarde , laat zich wanorde , ondeugd en misdaad niet geheel verdelgen. Trapsgewyze fchynt het opperwezen deze onheilen te willen verdryven ; hy laat ons den vrijen keur van goed en kwaad. By trappen wordt dit ryk, waar een vrye wil zich verlustigt in 't volbrengen zyner wetten 9 gevestigd. Volgens dit beftek wil God door 't natuurlyk kwaad ons opleiden tot het zedelyk goed : dit is voor ons het krachtdadigfte hulpmiddel ter bereiking van het hoofddoel. Laat ons , ia 't zalig vooruitzicht op een eeuwigKkk 5 duu-  $66 GODS WïsnEII) EN LIEFDï duurand heil , ons de wederwaardigheden vol moeds ten nutte maken. Het deugdzaam hart wordt door rampen gelouterd , en ryp gemaakt voor een ander leven. Intusfchen bemoedigt ons die heilzame inftelling, de banden der onderlinge betrekkingen op 't naauwst toetehalen. Ter deugdsbetrachting noopt ons zelfs de hemel door edele drangredenen , en tydelyk goed. De onbezweken voortgang in 't goede ziet zich, door eigen loon der deugd, met ryken zegen bekroond: de wrede ftraf treft alléén den booswicht; hy voelt in de gevolgen van wangedrach zyn eigen hel. Wysheid en matigheid zyn vruchtbare bronnen van vrede, vergenoegen, en welzyn : de goedgunftigheid wordt door liefde gewonnen ; de voorfpoed door nyveren vlyt geteeld. Dan in den boezem der ongerechtigheid woeden de fnode lusten met wreed geweld. Der misdaad ontftaat nimmer het rampzalig onheil ; bet flechthoofd voelt zyn hart door onophoudelyke wroeging gefolterd. Zie dus , o mensch ! hoe de gerechte voorzienigheid hare wetten handhaaft in 't beftuur van den mensch! hoe de hand der godheid, naar beur heilig raadsbefluit, goed en kwaad , met wys beleid, bedeelt! Zie hier de rampen den vaart der ondeugd ftuiten; zie daar de wederwaardigheden het ryk der deugd be-  IN 'T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAD. 86-7 bevorderen: dus wordt deze inftelling, daar dezelve 't verftand met een tweetal der wichtigfte waarhedea verrykt, de blyde boodfchapfter van een goedgunftig opperwezen. Deze doet ons zien, hoe de algenoegzame zich niet?, anders voorftelde, dan 't geluk der menfehen: gene, hoe de wanfpoed zelve moet medewerken ter bereiking van dit godverheerlykende doel. Deze waarheden — en kunnen 'er troostryker voor ons zyn ? —— zullen het voorwerp, en de ziel van mynen zang zyn. Ach! mogten myne fnaren dezelven in 't helderfte daglicht ftelleu , en het heilzaam oogmerk onzer tegenfpoeden doen voelen. Dan, eer ik het betoog van deze wondervolle fchikking naar 't goddelyk ontwerp ontginne , laat ons de drieste onkunde van het verwaten wyshoofd befchamen, en eenen hachelyken twyffel ruimen. Hoe, hoort men zeggen, indien deze orde zoo ftandvastig is ; indien haar infteller zoo heilig en rechtvaardig is: van waar die verfchrikkelyke wanorde, welke aan zyne goedheid zoo dikwerf doet twyfelen? Vanwaar de misdaad ? vanwaar het onrecht, waaronder eene rampzalige waereld zucht? hoe menigmaal wordt de deugd ten fchavot gedoemd ? en nog meermalen het wanbedryf vergood ? Is dit het heilig beftel der godheid, dat ik my buk'fce onder den yzeren fcepter van een verwaten dwingeland?  «6S GODS WYSHEID EN LIEFDE geland ? dat de fiere gemoedskracht voor laf har- tigheid zwichte? dat een edel hart der verradery van den deugniet ten flachtoffer ftrekke? Dit eene godlyk fchone orde, waar de domheid op 't küsfen van eer over de opgeklaarde kunde den trot- fchen meester fpeelt? Waar de fchraapzuchtige vleijer den man van ongewone verdiensten den voet ligt ? Wiens boezem ontblaakt niet van verontwaardiging, welk hart wordt niet gram, als men den ondankbaren , zyn eigen weldoender ziet bedriegen ; den verrader , den eerlozen vein¬ zaard , de zuivere oprechtheid zeeghaftig ter neder vellen. Als men de blanke onfchuid ziet ten prooi worden van een onzalig lot , door flinkfche ftreken berokkend; als men het onrecht hoort vonnis ftryken over den weerlozen, door overmacht verguisd. Als men de fchamele behoefte in tranen ziet we», fmelten , angftig zuchten, en nog vruchteloos fmee- ken ; als men, in den zwellenden fchoot van overvloed, een yzeren hart, en verftaalde ingewanden aantreft. Als men een ryken vrek ontmoet, welks laage ziel en fchalk vernuft geen middel, hoe fnood, ontziet, zich met het bloed des ongelukkigen vet te mesten. Als men in de handen van den trouwlozen vriend ver-  in 't heilig bestier van 't kwaad. 8t kwaad zich minst deed voelen , en het grootst geluk 'c meest bevorderde. In de eigenfehappen der algenoegzame godheid ligt dn wettig beüuit : de taal der rede demt overeen met die der ervaring, en alle de zinnen begunstigen dezelve. Wie gevoelt niet dankbaar de overtuigendde bewyzen zyner goedertierenheid , die in alle onze behoeften voorziet ? Hoe vele weldaden , hoe veel Gevoelvolle gunstbewyzingen getuigen niet overluid&en onverpoosd zyne tedere vaderliefde! De mensch is, in de daad , een heer der aarde die hem met de edelde gefchenken in milden overvloed begunstigt. Al 'tgeen haar bodem draagt; al 't geen hare ingewanden bevatten , — alles bedreeft zich het hart der menfehen te vervrolyken, en hunne zinnen te drelen. h Zyn oog verlustigt zich in 't bly genot van Auroraas fchoonheid en pracht; duizenden van voorwerpen betooveren zyn gezicht. Pomona en Flora ontÜu.ten hare fchatten, van alle kanten, om hem dezelven aantebieden. Voor hem draagt de aarde haren fierlyken tooi] j voor hem fpreidt de roos hare lieflyke geuren ; voo* hem bedekt de beemte het malfche groen ; voor hem daat de akker met vruchten zwaar beladen. Dan,  IN 'T HEILIG BESTIER VAN *T KW AAD. S77 Dan, welk een edelen fchat vindt de mensch niet in zich zeiven ! welk een bron van genoegen ontfpringt in zyne redelyke ziel 1 is de deugd de leidsvrouw tot zyn doel, dan beklimt hy het toppunt van volmaakt geluk. Zyn redevermogen ontwikkelt de natuurlyke gevolgen zyner daden , en derzelver zedelykheid ; — dit bezcft het eeuwig verband vaji 't waar geluk , en een onbevlekt gemoed. Door 't redelyk vernuft weet zich de mensch het kostelyke der aarde ten nut te maken; en daaruit vloeit eene gezegende bron van nyvere werklust , die den mensch met den mensch , door de minnelykfte banden , naauw vereent. ' De fnelle vaart van s'menfchen geest deed wel ras eene reeks van wetenfchappen ontltaan. —- Door de fiere kunst , die den ranken kiel door 't vloeijend watervlak wist te ftuuren, werdt de rykdom der natuur, heinde en veer verftrooid , by elkander verzameld. Met de heilzame uitvinding der werktuigkunde verrykt , volbracht hy de ongelooflykfte onderneemingen , met den gelukkigften uitfiach , —— en verëenigde, met behulp der waterloopkunde, de afgelegenfle plasfen, door onafooglyke grachten. Dan, wtlk een zuiver genoegen fchept d'e mensch niet in 't befchouwen van wichtige waarheden ! vol verrukking ziet hy in de natuur, en derzelver wetten ^ de verhevenflfi fchoonheden»  §?8 CODS WYSHEID EN LIEFDE ' Hy breidelt de ftoffe, aan zyn oogmerk gedwee, naar ftreng berekende wetten der beweging. - . Zyn fcherpziend oog ontleedt het dunne licht, en weet elk afwykende lichtflxaal te vestigen. Voor den drift , die hem bezielt, is niets be- Hand. Te vergeefsch verborg hem de aarde heu- re fchatten. Hy drong door tot in de diepten van haren afgrond, dien hy door zyne onverfchrokkene pogingen omwroetede'J Het krachtdadig vermogen van het middelpuntig vuur, bleef voor zyn weetgierig oog niet verfcho- len. 1 De ontdekking van het elecfrike'vonksken deed hem fchier de geheimen dier diepverborgene natuurkracht gisfen. Hy fchiep de kunst , die 't erts doet fmelten, en 't metaal zelfs tot zyne eerlte ftofdeelen ontbindt. Zyne koene hand ontziet zich niet den blikzem den weg voor te fchryven , en deszelfs alles ter neervellende uitbarfting afteleiden. Hy overfchreidt de grenspalen van den oceaan; — by doorzoekt de diepten van deszelfs afgrond; hy vervolgt de Herren in haren welgeregelden loop; en meet de grootte der zou. 't Leed niet lang, of de kiefche finaak , voorgelicht door 't vernuft , deed de fraaiste wetenfchappen ten voorfchyn komen Hy fchonk het betooverend kunstpenzeel een lprekend vermogen , en ftemde ds tedere lier op hart aandoenlyke tonen, Schoon-  IN 'T HEILIG BESTIER VAN *T KWAAD. $79 Schoonheidszucht maalt natuur, op 't doek , vol leven; de fmaak beheerscht den beitel en 't graveeryzer ; marmer en metaal wordt, door de fikfe hand van den kunstkundigen meester, met geest en leven bezield. Prachtige gaanderyen, waar de kunst de heldhafte daad vereeuwigt; het vorstelyk paleis, waar 't koninglyk gezach in grootfchen luister prykt, zyn door den fmaak gedicht. De zielftreelende harmonie, en het edel vermogen van den verrukkenden maatzang , ook dezen zyn door den fmaak volmaakt. Vernuft, op deugd verliefd , bezong het zedelyk fchoon , in 't hoog verhevenst lied. Ook hy is 't, die ons de bevalligheden der dichtkunst doet voelen. • Wien ontrolt niet een deel- neemende traan in de ftille vervoering van 't kiesch tooneel? — en bezeft niet den goeden aart en edelen aanleg van s'menfchen hart? Dan, ik moet meer zeggen: zyn gemoed is vatbaar voor een nog veel tederer gevoel. Zoo dit der vriendfchap genegen zy, hoe fchoon kan deze zynen ftaat veredelen! O Ja ! voor 't edel bezef van 't vaderlyk liefdevuur is dit hart geichapen. Te midden zelfs der tedere zorgen en huizelyke bekommeringen, gevoelt hetzelve de» onderlingen liefdeband» LH i) O  bOÖ8 WYSHEID BN LIEFDE O Ja! voor 't edel bezef van reine huwlyksmin is die hart gefchapen. Door kinderliefde bezield maff z zelve de verrukkelykfte genoegens fmaken. Ja, nog meer! wie bemerkt niet die onbegrypelyke voorzorg, waarmede het algenoegzaam opperwe»|i voor s'menfchen wefzyn waakt, 't welk in denwelven een zekeren gids en inwendigen rechter ves. tigde ï Dees ongeveinsde rechter laat niet af hem aantefpoi ren tot een vlekkelozen levenswandel j en deze is zyn beste vriend ; hy is de trouwe tolk van den hogen raad der godheid! Zyne Hem is zacht, maar vol van klem en nadruk. Hy is voor den mensch eene verftandige godfpraak, die hem verwyst, maar die hein ook laat recht weder! varen: en hem fteeds vertegenwoordigt een God, die alles ziet. Het gevoel van 't fchone, van het goede, van het verhevene, ftaat diep geprent in 't binnenst van zyn hart: en dit gevoel blaakt fteeds voor 't ware fchoontö ontvonkt in zynen boezem de liefde toMiet goede. Dit henchelyk bezef ontfteekt de zucht tot menschtevenheid. Door deze fchier ingefchapene neiginaangelpoord, beleeft het hart het edel genoegen der dankbare erkentelykheid , en 't zalig vermaak van ie beminnen, en bemind te zyn. Dit vult den boezem met die teerhartige aandoe-  IN 'T HEILIG EESTIER. VAN 'T KWAAD. 831 Ding, welke op het zien van wreede ongelukken ont< ftaat. En door deszelfs gaven, die zich daaruit verfpreiden, worden de banden van 't menfchelyk hart naauwer toegehaald. Door dit gevoel wordt deugdsbetraehtinggemaklyker. Door deze neiging, vol edel vuur, ontvonkt in den mensch de fiere lust om anderen nuttig te zyn , en zich den onvermogenden medemensch verdienstelyk te betoonen. Dit gevoel, zoo kiesch, zoo edel, zoo fnelbezeffend, bewerkt den tederften vriendfchapsband. Door dit heuchelyk gefchenk wordt de deugd de leidsvrouw van dén mensch, en voert hem door het zinnelyk, genot tot het eelfte goed. Wat kon hy, die met zulke overheerlyke gaven ryk bedeeld werd, wat kon hy meer begeeren ? wie ziet niet dat een fchepper , zoo goedertieren als wys , hem tot geen ander oogmerk fchiep, dan om denzelven gelukkig te maken ? En deze onverzettelyke zucht, die hem onophoudelyk tot het geluk trekt , is de zekerfte waarborg, dat dit geluk, waarna hy ftreeft, hem niet onbereikbaar zy. Is niet deze begeerte door het goedgunftig opperwezen zelf verwekt ? Zulke grote gaven werden hem nergens anders om gefchonken, dan om aan de nooit volprezene beftemming te bëandwoorden. Wie twyffelt dat een gewrocht , zoo vol pracht en luister, niet beftemd zy tot een grootwichtig doel? LH 5 Dan,  883 GODS WYSHEID EN LIEFDE Dan, ik voorzie — gy zult hier zeggen: hoe komt het dan, dat, 't welk men helaas! te dikwerf ondervindt , de geduchtlle rampen op deze aarde heer- fchen ? dat hartzeer , fmarten en ellende onze zwartbewolkte levensdagen in jammerlyke droefgeestigheid voortzweepen ? Hoe komt het, dat men hagelbuijen en bulderende onweders den vruchtdragenden akker ziet verwoe-sten ? En waartoe alle die grote wilde woestenyen , noodlottig opgepropt met verfcheurende dieren? Hoe komt het, dat hier eene alles verzengende hette de onverdraaglyke plaag zy van rampzalige land- flreken; daar huilende ftormwinden verwoesting op verwoesting aanrechten ? Waartoe die hemelhoge klippen, -—- die onvruchtbare bergen, ——> die landen met fchorfen van eeuwig ys bedekt ? Wat zal men zeggen — van die klaverryke beemden, door een ongetemden vloed vernield; — van de .lucht, te dikwerf met dodelyk gift befmet? Hoe komt het , dat verfchrikkelyke ziekten den ongelukkigen fterveling het leven moede maken ; dat hem, door onophoudelyke fmarten afgefolterd — een onzalig lot vervolge? Hoe komt het, dat een alles neervellende blikzem zyne yzelyke fchichten op ons neerfchiete? Ryk God! moet dan het altoos blakend twistvuur der elementen tegen het rampzalig menfchenkind ontfteeken zyn ? Ten  in 't heilig bestier van 't kwaad. 8S3 Ten fpyt dezer onheilen, laat ons niet fchroomen ronduit te bekennen, dat men het goede fteeds ziet de overhand behouden; ■ dat dit ons aardsch gewest , ten fpyt van zoo veel ellenden , in zich zelf een voortreffelyk wonderftuk zy! Het onheil trouwens , dat men daar ontmoet, is zoo verre af, de goedgunstige oogmerken der godheid te loor te ftellen : dat het veeleer op nieuw fchoonheid en luister verfpreidt over deszelfs maker, en het werk zyner handen. Meest tyds nog bovendien hoort men het kwaad te ruimfchoots vergroten; fchier nooit ziet men het zelve naar waarheid afgemaald. 'Er is zelfs , die ter liefde van beklaagd te worden, hunne ongelukken op ysfelyke tonen zetten. Dan , om der dooling haren fteilen dwaaïweg te doen kennen , zal 't nodig zyn, dit wat breeder uit te halen: terwyl ons de rede zal doen bezeffen , hoe dat God den loop van het kwaad beftuurt j ja zoms in zynen vaart fluit. VRY*  $g4 VRYHEID EN VERSTAND. Een vertel/el van l. ciseke. Regensburg, November 1791. . May no fuch Storm F.1I on our times, whereruin mnfl reform 1 Caopen-hill by John Denham. * T7 -Cr is een waereld lighaam , dat aan 2yne beid» eindpunten ingedrukt, doch aan den gordel verheven is. Dit lighaam wierd een geleider roegefchikt dat zich nu eens als een fikkei, dan weder als eenglansryke fchyf vertoont , en met hetzelve in een eeuwigen reidans om een draaiende vuurzee, die licht en warmte rondom zich verfpreidt , begrepen is. Op dit in zynen loopbaan zo fchuins omdryvende waereldlighaam belfond eens een ryk , dat de Natuur met alle goederen des levens begunffigd had , die lle-ts tot nut en vermaak van deszelfs bewooners bevorderlyk zyn konden; doch waar deezen niet fcheenen te weeten , wat tot hun wezenlyk welzyn diende. Want zy deeden dikwils juist hetgeen rechtstreeks hiermede firydig was. Op zekeren tyd reisde een Vreemdeling door dit land, en hy VOnd aldaar in de daaden van deszelfs bewooners zulke onoplosbaare tegenftrydi». heden, dat hy voornam dit raadfelachtige door eigen navorfching te ontwikkelen. ö Hy trok dus door het ryk, en vond aldaar een wyngaardenier , die aan de poort van zynen wynberg een drooge broodkorst voor zyn ontbyt gebruikte. Waarom , zeide hy tot hem , eet gy niet van die fchoasc  VRYHEID EN VERSTAND. 88$ fchoone rype druiven, die u toelonken aan de ranken, die rondsom uwe wooning groenen ? Is het niet dwaas, de vruchten van zyn vlyt aan de vogelen onder den blooten hemel overtelaaten ? — Voor deezen zyn zy ook niet gefchikt , antwoordde de Wyngaardenier: doch ook my lachgen deeze fchoone druiven vruchteloos aan; want zy behooren met alles wat ik heb aan een hoop kluifenaars, die de waereld vaarwel gezegd hebben , om in dat heerlyke paleis, dat gy ginds ziet liggen, het beste des lands in een heiligen lediggang te verteeren. De vreemdeling zweeg, en ging vol gedachte zynen weg. Kort daarop vond hy een landman , die den gattin fcben dag zyn koorn op 't veld bewaakte , om de duiven daarvan 'aftehouden. Waarom, vraagde hy hem, fchiet gy 'er niet onder ? Ik zou liever in 't geheel geen duiven eeten, dan myne vruchten aan den halm van hen te laaten weghaalen 1 Het zyn ook niet myne duiven, antwoordde de landman met een zucht; zy behooren den Landsheer toe , en ik moet ze met de vruchten van myn zweet voeden , omdat hy niet dan mals duivenvleesch verdraagen kan. ■ Toen het avond wierd , ging de Vreemdeling weder aan denzelfden akker voorby, en vond daar den zoon van den boer, die by een klein vuur zat. Waarom , riep hy hem toe, zyt gy nu nog hier ? De vyandelyke duiven hebben zich immers reeds lang ter rust begeeven ! Daar heb ik ook nu niets van te vreezen, was het antwoord : maar nu komen de herten en wilde zwynen uit het bosïh, en, als ik die niet door het vuur affchrikke , verteeren zy in één nacht myn geheele oogst. Zo ? Moogt gy dan ook niet naar wilde dieren fchieten ? Vraagde de Vreemdeling, Neen , ant-  886 VRYHEID EN VERSTAND. antwoordde het jonge mensch , want onze genadige landsvader houdt jaarlyks een jacht in dit bosch, en ziet dan gaarne het wild by gantfche troepen daarin loopen. De reiziger begaf zich voorts aan den oever der zee, en vond daar een man, die gebukt ging onder den last van een korf, die zyn rug indrukte. De arme man droeg zout, dat hy voor een zeer hooge prys eenige uuren ver uit de buurt gehaald had. De Natuur kookte wel zelf op de klippen aan de zeekust deeze zo onontbeerlyke fpecery : doch die zich verftoutte vart dit algemeene zout zyn aandeel te willen neemen, die moest met zyn leven daarvoor boeten , of wierd voor eeuwig tot de galey veroordeeld. De Landsvader dreef koophandel in zout, en hierom leidde hy zyne lieve kinderen den last op, om hem hunne nooddruft duur te moeten af koopen, die moeder Natuur hen vergeefs voor niet aanbood. Op een zoodenbank voor den hof eener meijerye zat een fchoone jonge vrouw, aan wier voeten twee lieve kleine kinderen fpeelden. Zy was in rouwgewaad , en haar bleek gelaat getuigde van haar inwendig zielsverdriet. Is uwe gade geftorven , vroeg haar de vreemdeling, dat gy zo bedrukt de fpeelen uwer kinderen aanziet? ,, Ach, zuchtte de jonge vrouw, voor my is hy zo goed als dood ! Hy maakte my deeze kleine wooning tot een hemel; hy was de flut en fteun van alle nooddruftigen, en wie hem kende, ze^ gende hem. Een Lettre de cachet rukte hem van myne zyde. Ik weet zeker dat hy geen misdaad kan begaan hebben; maar ik durf niet eens vraagen waaraan hy fchuldigis? Hy kan zyn leven in den kerker uitademen, zonder dat een mensch in ftaat, zy zyn leven te red-  VRYHEID EN VERSTAND, 887 redden , of zyn onfchuld aan den cïag te brengen, want 'er is geen openbaare aanklaager." 1 Zo fprak de verlaatene, en by haare traanen mengden zich de traanen van den vreemdeling. De tyd van den oogst kwam aan, en de aanhoudende daaglykfche plasregens verhinderden het infamelen der koornfchoven, zodat men by goede tusfchentyden dezelven als ter fluik moest weghaalen. Hier vond de vreemdeling een boer , die zyn eigen fchooven verliet om op een vreemde akker te gaan werken. Waarom zeide hy , tegen hem, zoekt gy niet eerst uw eigen koorn intefamelen ? Bekoort u het fnoode gewin van een klein dagloon, om uw hoofdwerk te verlaaten? — „ Ach, antwoordde hy, ik mag niet eerder aan my zeiven denken, voordat de vruchten van onzen Landsheer en het klooftergoed , dat wy dienen , zyn ingefameld , al moest ook myn weinigje dieswegens op het land verrotten." Na den oogst zag de vreemdeling des avonds een anderen landman, die met een paar olyven zyn avondmaal deed , en wiens gantfche gedaante een afdrukfel der behoeftigheid was. Gy fchynt gebrek te lyden , riep hy hem toe, gelyk uwe ingevallen wangen, uwe havelooze kleeding, en de ellendige gedaante van uw vee genoeg te kennen geeven. Uwe kleine ftulp ftaat voor weer en wind open, en gy fchynt flegts zo veel te hebben , als genoeg is om den drukkenden last van den eenen dag tot den anderen tekunnen voortfleepen. Hebt gy een misgewas gehad ? —— Ach neen , fprak de boer: onze hemel en onze grond zyn ons gttnftig genoeg , maar ik bezwyk onder de geduurige afpersfiugen en verdrukkingen, die my de menfehen aandoen. Zeer zeldzaam mag ik myn J eigen krachten voor my zeiven  8E8 VRSHEID EN VERSTAND., zeiven gebruiken. Laat de akkerbouw my ledigen tyd tot verbetering van myn hut, dan moet ik myn gezette taak aan 's Heerenweg werken. Ik ben met zo veele belastingen overlaaden, dat al myn winst nooit van het eene jaar tot het andere reikt. Dit maakt my zo arm , dat ik voor ieder oogst geld opneemen en vervolgens de crediteuren met myne vruchten , volgens de vooraf bepaalde prys , betaalen moet. Ook djt jaar had ik een goeden oogst, maar als alles daarvan betaald is, wat de Landsvader, de Heer van de plaats, en de Priester daarvan hebben moeten , dan, blyft my, wanneer de geprivilegieerde Ordensbedelaars ook eerst hun aanfpraak op my gemaakt hebben, nauwlyks zoveel overig, dat ik myn lighaam ipaarzaam dekken, myn bouwvallige hut onderfteunen , en des avonds een paar olyven eeten kan. Toen liepen den Vreemdeling de traanen langs de wangen, terwyl hy op zyn aangezicht zich ter aarde wierp , en het 'noodlot fmeekte , dit arme volk uit zyne ellende te verlosfen. Zyn gebed was het gebed van veele duizenden. Het gantfche volk befte zyne handen naar den hemel , en fchreide om uitkomst. 'Er was flegts een ftem daaronder, welke door de wolken drong. En zie , eensklaps verfcheen de Vryheid in haaren ftr^alenden hemelglans, met ongebonden , in de lucht dartelende , hairlokken ; haar los gewaad vloeide door de lucht. De Overvloed volgde haare vlugge zweevende fchreeden ; en alle ketenen der Slaverny fprongen in ftukken voor den adem van haaren mond. Het oude Vooroordeel zonk van zynen yzeren ftoel, dien het voor onwrikbaar gehouden had. Tirannen verbleekten. Trotschaarts verlooren met de uiterlyke tee-  vra'heid en verstand. 8S9 teekenen van waardigheid alle hunne perfoonlyke waarde , en laffe wellustelingen zagen zig genoodKaakt , met een beevende hand de fpa te vatten, om met het graven hun brood te verdienen. Outzaglyke muuren ftortten in. Onderaardfche kerkers wierden geopend , dat de arme gevangenen als uit grafkelders te voorfchyn kwamen , cn zich weder mogten verblyden in het lieve licht der zonne. Bedroefde vrouwen vloogen haare echtgenooten om den hals, en ver» laaten wezen vonden hunne vaders weder. De heuvels weergalmden van het blyde gejuich der vryheid , en men befte overal haaren berkemeycr op, om al het volk daaruit te laaten drinken. De Gerechtsvergaderingen wierden niet meer met geflooten deuren , maar vry en in 't openbaar gehouden, zodat Rechter , Eifcher en Gedaagde van een ieder konden gehoord worden, en geen recht of onrecht verborgen bleef. De menfehen moesten gevonnisd worden niet naar hunne gevoelens , maar naar hunne daaden, en niemand moest een onrechtmaatigen en erfelyken voorrang boven een ander hebben. Het geloof der menfehen moest vry zyn, en een verftandige opvoeding moest hun oordeel leiden over dit, voor een ieder individu zowel 'als voor de gantfche maatfehappy , gewigtig onderwerp. De wet alleen bepaalde de orde, volgens welke de openbaare mededeeling zyner gevoelens geoorloofd was. Niemand mogt belet worden te doen hetgeen een ander niet febadelyk was. Perfoonlyke deugd en bekwaamheid alleen moesten in 't toekomende bepaalen , welke plaats ieder medelid in de maatfehappy zou zoeken en inneemen , en 'er vonden verder geene onderfcheidswysbeg. Z. Dtel. Mmm t£e-  SiJ° VRYHEID EN VERSTAND. teekenen plaats, dan die van een gemeenfchaplyk nut waren. r J Dus wilde men eene nieuw ftaatsgeftel gronden, dat met de natuurlyke billykheid overeenftemde Alles was duizelig van eenen bedwelmenden wellust, en men zag de gelukkigfte dagen te gemoet. Maar ach • deeze dagen gingen nog niet op aan den hemel. De verblinde menfehen hielden in hunne dronkenfehap de orde voor flaaffchen dwang, e„ 2ogten inde der ftaatsconftitutie een zeker bolwerk tegen willekeurig geweld. Zy vergaten , dat de wet, zo wel als de vryheid, een heiligdom der menfehen is. De ver metigmg van alle burgerlyke orde moest by hen een dam tegen de dwingelandy zyn. Allen wilden zV re geeren , en niemand wilde gehoorzaamen. Veelen dagten nu eens wraak te kunnen oefenen over onrecht dat zy in voorige dagen geleden hadden. Men zag adelyke flooten in rook en vlam opgaan , waaruit te vooran dikvvds veele vveldaaden den omliggende hutten des landmans waren toegevloeid. Men ver! oorloofde zich wreedheden, waarvan de Natuur v« onder voorwendfel , dat de veiligheid van den nieuw! verkregen gelukkigen ftaat daardoor moest verzekerd worden. Men wilde zich aan geene verplichting houden , die men ui voorige dagen had aangegaan. Niet dan van volksrechten en volkswapeningen wilde men hooren en de losgelaaten misdaadigers leefden van den roof dien zy de vlyt hunner medeburgers met geweld afnamen. De oude gevangenisfen had men in fegePraa, onder den voet gehaald,>en nu moesten er nieuwe van veel grooter omvang gebouwd wor«'en, om de misdaadigers, die i„ de epoche der vry- heid  VRYHEID EN VERSTAND. 8ol heid vermenigvuldigden, te kunnen bevatten. De wetten lagen verfcheurd , en de heelmiddelen der Burgermaatfchappy waren in doodelyk vergift veranderd. De vlyt verloor haare kracht, de ambachten ftonden ffil. 'Er wierden byna geene belastingen meer opgebragt, en echter verarmde het volk. De verandering van het ftaatsgeftel fleepte een gantfche omkeering der zeden met zich. Wettelooze losbandigheid ging voor vryheid door, en een befchaafde natie fcheen tot haare oorfpronglyke woestheid te willen wederkeeren. Alle banden der maatfehappy wierden van eengerukt. De Landman fpandde zyn ros niet meer voor den vreedzaamen ploeg, en de werktuigen van den akkerbouw wierden tegen moorddadige wapenen verwis, feld. Gantfche fchaaren 'volks trokken met gewette zwaarden tegen elkander op ; het burgerbloed ftroomde, en veelen wierden uit hun vaderland verdreeven. Toen ftonden duizenden van den volke op, en jammerden over hunnen ongelukkigen toeftand. „ 6, Zeiden zy, hadden wy flegts de voorige tyden weder, dan waren wy gelukkig! Wanneer men zich maar voorzichtig gedroeg, over de beftierders der openbaare belangen niet te luidruchtig fprak, gewillig gaf, wat zy afvorderden , en met een vegetabilisch leven te vreden was, dan had men toch dikwils het genoegen , van ongeftoord tot aan zyn einde te kunnen voortademen. 'Er waren zekerlyk wel misbruiken , maar die had men mogelyk met den tyd wel vrywillig verholpen. Waartoe dienden zulke gewelddaadigheden? Zedert het vaderland opgehouden heeft beminnenswaardig zyn, is de vaderlandsliefde uitgeftorven, en met de" belooning der verdienfte is de achting voor de deu"-d verdweenen. Ach ! welk een ellende heeft de Mmms - v*lt'  Spa VRYHEID EN VERSTAND. Vryheid onsaangebragt! vryheid! vryheid! gy zyt niets dan een bedrieglyk fchaduwbeeld ! De menfehen kunnen u niet vatten; zy fpreken van u, maar uw wezen is hen geheel onbekend. Nergens op aarde zyt gy voorhanden. Verleidller der arme menfehen ! Gy zyt flegts verbeelding, maar geen wezenlykheid." Zo werd de godin der Vryheid gelasterd, toen op eenmaal een eerwaardige gedaante zich vertoonde. Haar ftraalend oog doordrong alles , en voor haar blik bleef niets verborgen. Voor de meeste behoef, ten der menfehen wist zy raad te fchaffen ; wat onmogelyk fcheen , maakte zy wezenlyk , en die haare wyze lesfen zyn oor kende , wierd nooit geheel ongelukkig. „ Ik ben het Verftand, fprak de godin met een algemeen verftaanbaare ftcm. Ditmaal kome ik in het gevolg der Vryheid, daar ik vóór haar had moeten gaan. Gy zult het gantfche gedacht der menfehen en alle volgende eeuwen een gewigtige les geeven. Waarom lastert gy zo onvetftandig de godin der Vryheid ? Zy is door het eeuwig, onveranderlyk noodlot beftemd, om door my voorbereid en ingevoerd te worden. Zonder myne leiding drinken de menfehen zich gif uit haaren weldaadigen beeker. Zy worden daarvan bedwelmd, en geen befchonkene kan de heerlyke vruchten der vryheid bereiken. O gy menfehen, fchryft toch niet op haare reekening het misbruik, dat uwe onkunde van de gaven dier godin maakt, en lastert haar niet! Die de waarde der vryheid niet kent, is niet waardig haar te genieten , niet gefchikt haar te bezitten. Men moet haar kennen, om haare zaligende gevolgen te genieten." „ Arme, ongelukkige menfehen! Uit onkunde lydt gy  VRYHEID EN VERSTAND. 893 gy het meeste. Dwaaling en vooroordeel zyn uwe hardfte dwingelanden. Wie zou u , arm, verblind volk , uwe tegenwoordige beroertens en gepleegde onmenfchelykheden willen verwyten ? Had men u niet woedende gemaakt ? Had gy onder het knellende juk meer zedelyke vorming kunnen erlangen, dan gy thans, na het vergruizen uwer boeijens, ten toon fpreidt ? " „ Ach! ik weet niet of ik u nu reeds eenige troost kan geeven, of ik verzachting kan vinden voor u, laagfte, maar tevens eerfte ftand der maatfehappy! Gy zucht onder onnoemelyke ellende , en befproeit het land , dat gy bebouwt, even zo'zeer met uwe traanen als met uw zweet. Doch het is zekerlyk ook reeds voorzien , hoe de verzachting uwer fmarte op uw lyden volgen zal; want de godlyke leidsvrouw van het menschlyk noodlot ziet verder, en helpt, waar geen ander oog een uitweg kan opfpooren, want geen andere arm in ftaat is te helpen." „ Ook gy zult het geluk en de rust wedervinden , van welke uwe vreedzaame handwerken en beroepen zullen vergezeld worden. Gy zult van de valfche leiding, waaronder gy thans ftaat, verlost worden, en zonder traanen naar de zon opzien, die uwen arbeid zynen wasdom geeft. Gy zult uwe, boven u verhevene , broeders niet.meer als natuurlyke vyanden befchouwen , en niet langer waanen, dat zy alleen beftaan om te genieten. Dikwerf is hunne uiterlyke welftand een verborgen gebrek, hun vermaak een knagend hartzeer , en hunne oogfchynlyke rust een heimlyk verteerende zorg en vrees, van hunnen toevalligen luister te zien verdwynen. Benyd hen niet langer ! het valt niet zwaar gelukkiger te zyn dan zy. De techten van ieMmm s der  8p4 ' VRYHEID EN VERSTAN». der ftand zullen bepaald, voor allen aanval beveiligd, en alle takken des volks weder tot één groenenden* ftam vereenigd worden." „ Hoe wiltgy toch in de burgerlyke maatfehappy een volkomen gelykheid vinden, daar de ftaat der natuur zelve die niet toelaat? Het is geen verlies een gedeelte der volftrekte onbepaaldheid zyner daaden optegeeven, wanneer met daarvoor zedelyke vorming, het hoogfte doel der maatfehappy zo wel als van ieder mensch op zich zeiven , koopen kan," „ Ieder op zich zei ven verkrygt die niet, maar vindi ze, gelyk de diamant, door het afflypen aan zyns gelyken; daarom is hy in de maatfehappy ingetreeden, en deeze handelt naar regelen , die wetten heeten, Haare medeleden zyn niet alleen gerechtigd, maar zelf verplicht, hunne daaden volgens die regelen interichten. Het welzyn van allen wordt hierdoor gegronde vest. Een ieder behooren de vruchten van zyn vlyt, cn een ieder heeft een recht tot de middelen, om zy, ne vlyt nog meer voordeden te doen aanbrengen ; maar het is ook billyk, een gedeelte van zyn winst te* geeven tot in ftandhouding van die voordeden der maatfehappy, van welken een ieder zyn genot heeft, en waartoe dus ook ieder medelid het zyne moet toe, brengen." „ De mensch heeft behoeften, die hy alleen zich zeiven niet verfchaffen kan. Hy heeft daartoe geen bekwaamhdd of tyd ; daarom neemt de Staat deeze bezigheid over. Dus laat hy voor zekeren prys onder zyne medeburgers zout uitdeden, dat dien graad van volkomenheid heeft, welken ieder op zich zeiven het niet wist te geeven , en waaraan het nu nooit eenig gebrek heeft. Dus zorgt hy voor de algemeene werk-  VRYHEID EN VERSTAND. SO^ werkzaamheid, terwyl hy in de algemeene behoeften van de medeleden der maatfehappy voorziet en hen dezelven laat toekomen. Nu is hy ftrafbaar , die vreemd zout en vreemde waren heimlyk invoert, of, die uit koorn dranken bereidt , wanneer 'er gebrek aan brood is. Zoudt gy u nu verzetten tegen zodanige bepaalingen van onzen wil, die tot grooter geluk, of wel tot voortduuring der maatfehappy noodzakelyk zyn ? " ,, Maar andere bepaalingen van den wil mogen geen plaats hebben. Niets moet den burger , in de oefening , ontwikkeling en befchaaving zyner vermogens hinderlyk zyn. Onbepaald , onbedwongen moet het gebruik onzer rede en van alle onze verftandelyke vermogens zyn , en niets mag van buiten de ontwikkeling van de gaven der natuur verhinderen, voor zo verre het de gefchiktbeden van lighaam en geest toelaaten. Dit is een onvervreemdbaar recht, dat men door geen verdrag kan weggeeven." ,, Het geluk der menfehen is het hoogde doel der maatfehappy. Alles wat daar heen leidt, zyn wy gerechtigd van haar te vorderen. Ieder moet zich op een onzydig recht kunnen beroepen , en moet het ook kunnen vinden , ieder den rechtmatig aangeerfden eigendom zyner ouderen ongeftoord genieten. Alle burgers hebben aanfpraak öp een leerzaam onderwys voor dit leven, en op troost in den dood. De Staat moet 'er voor zorgen, dat dit licht niet voor hen uitgebluscht werde, en dat het uitbottende jonge gedacht de best mogelyke opvoeding geniete. Niemand mag verhinderd worden in het doen van dat geene, wat met het recht van een ander niet ftrydt, of tegen de vastgeftelde regelen en wetten der maatfehappy niet aanloopt. Dit is de Mmm 4 zo  vryheid en verstand. zo zeer gelasterde vryheid ! Dit is het beeld der ^ din , die des te meer miskend wordt, hoe weldaadiger zy is." „ Ieder Hand in de burgermaatfchappy heeft zyn eigen voordeden, zo wel als zyne eigene van hem onalgefcbeidelyke ongemakken ; maar is 'er wel ereneen menfchelyke inrichting vry van gebreken en&ongemakken ? En zon het dan alleen de ftaatsconftitutie zyn ? 6, Haalt toch in foortgelyke gevallen niet om mnge gebrekkige deelen het geheel omver 1 Zelden krygt het nieuwe de gedaante , die zyne bouwmeesters het waanden te geeven , en nooit is dit het *eval als de handlangers ook mede aan het plan wilL werken. Dikwils ontftaat 'er een veel grooter gebrek , dan het geen men dacht wegteneemen. De wetten en volksinrichtingen laaten zich, zonder hevige fchokken, allengskens met wysheid en voorzichtig heid verbeteren , en de billykheid doet ons van een gedeelte dier rechten afzien, welker langer beftaan de bereiking van het doel der zedelyke volkomenheid in den weg is. Bergen, kusten en eilanden veranderen hunne gedaante in den loop der eeuwen ; wat de mensch met lighaamlyke kracht fchiep, en voor eeuwigheden fcheen optebouwen, wordt ten eenigen tyde van de aarde weggevaagd; en zouden dan zyn ftaatsIWfcl», zyne vastgeftelde geloofsartikelen onvergano-, lyk zyn ? Aan deezen knaagt het aanwasfend verftand van s menfehen geest, gelyk het onweder aan de top, pen der trotse!, verheven bergen. Even gelyk de nacht der onwetenheid voor den aanbreekenden daruimte maakt, zo moet de onfehendbaarbeid van leer! lielfel voor beter verlichting wyken." m Gelukkig het lancj, wiens vorst de vader zyns TOUSS  VRYHEID EN VERSTAND. S07 volks is , die als hoofd en ziel der maatfehappy, echter als een enkel medelid derzelve leeft! Gelukkig de Haat, wiens leidsman door eene verftandige fpaarfaamheid zyne weldaadige hand van de boeijens ont. Haat, die dezelve beletten zyne burgers zo gelukkig te maaken als zyn vaderlyk hart het hem ten doel voorftelde ; waar de vorst in het algemeene welzyn het voordeel van allen zo wel als zyn eigen vindt. Waar de burger, veilig voor onderdrukkend geweld, gerust in zyne hutte flaapt , daar flaapt ook de vorst gerust , en veilig voor alle inwendige fchokken kent hy geen anderen vyand , dan den vyand zyner burgers.". ,, Komt in myne armen, gy ongelukkige menfehen. Ik ken geen wezenlyk kwaad op aarde. Want ik zie de goede gevolgen, die al 't goede overal voortbrengt, en geef u een middel aan de hand tegen het fchynbaare kwaad dat uw ongeluk uitmaakt. Ook uit uw tegenwoordig lyden zullen gelukkige gevolgen ontdaan, gelyk de ftorm der elementen de natuur tot rust brengt. Komt, en leert van my inzien, wat het menfchelyk geluk is, en hoe men het verkrygt, dan zult gy waarlyk vry zyn." De Godin zweeg, en allen , die te vooren haare dochter , de Vryheid miskend en gelasterd hadden, drongen zich nu by de moeder om door deeze tot haare dochter , die aller zucht en verlangen tot zich trekt, geleid te worden, * Mmm 5  OVER DE GENIE. Ieder mensch heeft zyn eigen Genie. Hoe weinig deeze algemeene waarheid fchynt te 'oeteekenen , zou zy echter in de toepasfing van een onbereekenbaar nut kunnen zyn. Wanneer men in de opvoeding de heerfchende vatbaarheid van een kind uitvorschte, dezelve haar behoorlyk voedfel gaf, en het kind voornamelyk met zulke voorwerpen bekend maakte, die voor deeze vatbaarheid gefchikt waren ; zouden wy dan niet in ieder vak gebruikbaare menfehen, zouden wy niet meer Geniën hebben? Het zyn de groote Geniën alleen, die door alle hindernisfen eener verkeerde aanleiding heen breeken, die zich, met eene woedende drift, van de bezigheden, die met hun vatbaarheid niet ftrooken, losrukken, en, byde eerlte, dikwils onmerkbaare, gelegenheid, moedig die bezigheid by de hand vatten -, waartoe de natuur hen gefchikt had. Gemeene Geniën daarentegen worden door verwaarloozing verflikt ; hunne heerfchende bekwaamheid blyft werkeloos , zy worden ongefchikt en traag in de vreemde posten , die voor hunne werkzaamheid niet gefchikt zyn, en waarin zy door eene verkeerde richting geplaatst worden; en dus worden uit een menigte bekwaame fchepfels , die de natuur in hun vak tot nutte leden der maatfehappy gefchikt had , door eene verkeerde opvoeding , onbruikbaare oHamme werktuigen van den Burgerflaat.  II. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE.   JOI • ver. DE ZOUTMYNEN IN POOLEN. (Uit het Hoogduitsch.) Een der belangrykfte voorwerpen van onzen aardbol , even gewichtig voor de Huishoudkunde van den Staat , als voor de Bergkunde en Natuurlyke gefchiedenis , is die verbaazende masfa van fteenzout by Wielicska in Galliciën , anderhalve myl van Krakau , alwaar het omtrent twintig laehter diep onder de aarde gevonden wordt. Mogelyk zyn eenige aanmerkingen over dit onderwerp , fchoon zy hetzelve niet uitputten , echter der mededeeling niet onwaardig. Den 23 January laatstleden landde ik te Wielicska aan. Die ftad heeft verder niets uitfteekends, zy gelykt de Overige Poolfche middelfteden volkomen, en vertoont niets dan een hoop morsfige en lompe houten barakken. Het zogenaamde flot, waarop de overfte Bergraad woont, is van fteen: een oudGothisch gebouw, waarin men , buiten de wooningen der eerfte Bergofficianten , nog de Kanzelary, de Expeditiekamer, en wat daartoe behoort, aantreft. Voor het overige liggen de Stad en Bergwerken aan eene zagte afglooijing. De Stad is , even gelyk men van Napels denkt, geheel ondermynd ; en men meent , dat de uitholingen , waarop zy gebouwd is , voorheen met water aangevuld waren. De eerfte Ambtenaar van de ftad , de Baron van vernier , ontving my met eene heuschheid en gastvryheid, die de befchaafdfte bewooners van de gelukkig- fte  902. over de 20utmynen in poolen. fte ftreeken van Europa tot eer zou geftrekt hebben. Hy gaf my Officianten en Berglieden me¬ de , die-my in de zoutgroeven vergezelden. Eer men zich in dezelven nederlaat, moet men een lang wit kleed met een rooden band aandoen. Dit ftrekt in plaats der bergkleeding, waarvan men zich gewoonlyk in de metaalmynen bedient. 'Er zyn te Wilicska veertien groeven, en twederlei wyzen om dezelven intevaaren. Vooreerst kan men een wenteltrap afklimmen , die ten tyde van Koning augustus den lilden gemaakt is, om deezen Vorst in de zoutwerken te brengen. Doch de gewoonlykfte en fpoedigfte weg, om 'er in te komen, is de volgende. Men maakt een foort van ftoel, uit gevlochten koorden beftaande, aan een zeer fterk touw vast. In deezen ftoel plaatst men zich, houdt zich met de handen aan het touw vast, en wordt dus afgelaaten. Dit touw is om een windas gerold, dat men op den eerften wenk terftond kan doen ophouden; een rad draait dit windas, en dit rad word door een paard in beweeging gebragt. Ik koos de laatfte manier. Vier perfoonen kunnen naast elkander fchopsgewyze om het touw zitten; doch onder en boven den ftoel kan men weder een anderen ftoel aan hetzelfde touw vastmaaken , zodat twaalf perfoonen, ik met myn volk en de Bergmannen, famen aan één touw neergelaten wierden. Het touw draaide eenigemaalen in een kring om, de fakkels gingen uit, en het draaijen maakte, dat wy tegen de zyde muuren, echter nog tamelyk zacht, aanftuitten ; de Bergofficianten hadden ftokken by zich, om het fterke aanflaan voortekomen. De intocht was dus nog al moeijelyk. Maar voor dit alles wordt men rykelyk fchadeloos ge-  over de zoutmynen in poolen. 503 gefteld , als men aangekomen is. Wydloopige galeryen , of naar de Bergtaal, zogenaamde Stollen, in fteenzout gehouwen , agt, tien , of twaalf voeten hoog, waarin men zo gemakkelyk als in zyn kamer kan rondwandelen , bieden zich voor het oog der nieuwsgierige reizigers aan. De uitgehoolde en bewerkte masfa van fteenzout moet zich op meer dan tweeduizend lachter , de lachter op tachtig duim gereekend, van het noorden naar het zuiden, en op vierhonderd van het oosten naar het westen uitftrekken. Doch hoe verre zich de gantfche zoutklomp uitbreidt, weet men nog niet met zekerheid te bepaalen. De groeven zyn van drie etages of verdiepingen ; ieder derzelven is omtrent dertig lachter diep ; de eerfte heeft eene diepte van vyfendertig lachter. Deeze verdiepingen noemt men in de Bergtaal contignatièn. 'Er is zulk een ontzaggelyke menigte zout in , dat men nog verre na niet op den grond van hetzelve gekomen is. In de eerfte contignatie gaat men op de boven befchreven wyze ; in de beide anderen klimt men langs trappen neder , die deels van hout, deels in het zout zelve ingehouwen zyn. Alles boven , beoeden en rondom ü is zout; en dit fchouwfpel is mogelyk eenig in zyn foort. In de eerfte contignatie vertoont zich, ras na de intrede in dezelve , een groote kapél, van dertig voeten hoog, en daarin een altaar met het beeld van Christus , met groote geflingerde zuilen, met lampen voor den godsdienst, met Colosfalifche beelden van Heiligen , en met twee ftatuën van Monnikken voor hee altaar op trappen knielende; alles van zout. Daar benevens ftaat in een nis, op een voetftuk, het beeld van Koning augustus den lilden te voet, van kristalzout, dat, Wanneer men'er fakkels ! achter  904 over de zoutmvnen in poolen. achter houdt , een zeer fchoone werking doet. 'Er zyn zeven zulke Kapellen in de eerfte contignatie, die allen aan verfcheiden Heiligen toegewyd zyn. joseph de Ilde heeft het eerst het leezen van de mis op deeze altaaren verboden. Het fteenzout verloopt in een klaifchilferigen myn* ftof, die met gïpsaderen doormengd is. Dikwils vindt men het zout zelve met klai en gips gemengd; vanhier de verfchillende foorten van fteenzout, nadat hetzelve meer of minder zuiver is. Men onderfcheidt 'er voornamelyk vier van dezelven. Het flegte fteenzout, dat de meeste klaiaarde in zich bevat , wordt, in kleine brokken, in tonnen gepakt. Het andere en gewoonlykfte foort wordt in groote cilindrieke klompen van een tot twee centener , die men Baloanen noemt, verwerkt. De derde is groenachtig ; de tonnen daar ze in gepakt worden , zijn met een Z gemerkt, omdat Zeilona in 't Poolsch groen heet. Het kristalzout eindelyk is bet voortreflykfte en het beste: zo doorzichtig, zo zuiver en glansryk, als het fchoonfte Bergkristal, waarvan het op het eerfte ge« zicht niet te onderfcheiden is. Het dient tot veele manufacluurwerken ; byzonder gebruikt men het tot verwen van wol. Ook bereidt men 'er in Wielicska een menigte fpeeltuigen van , als kleine ftoelen, tafels , roozenkranfen, en andere kleinigheden , die de nieuwsgierige Reifiger medeneemt. Alle deeze en andere foorten worden gedeeltelyk aan koorden , gelyk b. v. de Baloanen , zonder ze eerst in tonnen te pakken , by dag opgeheezen; in de mynen zeiven worden zy. op kleine met yzer heilagen wagens voortgefleept, die in de bergtaal hinden heetten.  \ over de zoütmynen in poolen. 00^ De menigvuldigfte en gewoonde fteenzouten worden voor twee Carolieguldens en zelfs beneden die prys verkogt. Een Jood salomo te Plesf, b. v. heeft een contract, volgens welk by jaarlyks vyftigduizend centeners voor een gulden cn zevenentwintig kreuzers krygt. Doch de Poolen moeten 'er twee gulden voor betaalen. AflliÏÏis addimr affiiStia. Deeze zoutwerken , een der grootfte voorwerpen van de Huishoudkunde van den Staat, de voornaamfte inkomst van Galliciën en Ludomiriën, brengt den Keizer jaarlyks by de driehonderd duizend ducaaten, of agttien honderd duizend Carolieguldens op , en heeft onder augustus nog meer opgebragt. Het komt my ook voor, dat men van deeze werken nog meer voordeelen zou kunnen haaien. Om, als een leek inde bergkunde, van de bearbeiding van het fteenzout zelve, die my gantsch niet voordeelig aangelegd fchynt, te zwygen; zo heeft heeft het my toch tegen de borst geftooten, dat men het met zout bezwangerde water, 't weikuit de groeven gehaald wordt, wegwerpt. Men antwoordde my daarop : dat het hout duur was, eii dat het de kosten der bewerking niet opbragt. Verder: het water in de groeven filtreert het zeezout door de mynftof heen, en plaatst bieren daar, nadat het weder uitgedampt is, aan de zóldering of wanicn, ftalakiten van rotszout; ook hangt zich hier dit zout, even als het falpeter, aan de wanden der groeven aan , zo dat men alleen de moeite behoeft te doen van het intefamelen, om het zuiverfte'en witfte keukenzout te krygen. Doch men antwoordde my hierop, dat 'er in de Keizerlyke ftaaten keukenzout genoeg was, en dat dit wilicskaër zout flegts den prys van het andere zou doen daalen. Deeze redenen, wil ik natuurk. 1. Deel. Nnn wei  9'oS OVER. BE ZOUTMYNEN in poolen. wel bekennen, hebben my niet voldaan. Mogelyk ware het voor de regeering van een leopold bewaard geweest een hogeren graad van nationaale iaduftrie in zyne ftaaten intevoeren. Ten minfl.cn heeft hy in Toscanen getoond, om my van de uitdrukking van een' der Ouden te bedienen, quid Virtus ö3 quid Sapientia poj/it. Het fteenzout wordt voor het overige, even als in de metaalmynen, met buskruid losgefchoten, of men werkt het met een fpitfige beitel, die men 'er met den hamer indryft, ftuksvvyze los. Dit laatfte gefchied by ftrooken , dat een zeer fchilderachtige werking doet. 'Er zyn omtrent 800 berglieden, hier en in Boch. nia. (j*) Zy gaan 'er om vier uuren des morgens in, en komen 'er om twaalf uuren op den middag weder uit. Men betaalt ze, naar het werk dat ze doen, en zy winnen vier of vyf gulden in de week. Als'een bergman veertig jaaren gewerkt heeft, dan krygt hy een onderhoud voor al zyn leven, en men zorgt zelf voor de weduwen deezer menfehen. Zy worden hiei zeer oud, want de lucht deezer mynen is byzondei gezond, omdat 'er zich uït het zout veel gedephlogisticeerde lucht ontwikkelt. Men heeft nog geene proeven gedaan, of het niet nuttig ware een' zieke, die aan de longteering kwynt, aldaar een tydlang te laaten woonen 'Er verongelukken weinig berg. lieden, flegts twee of drie in een jaar door elkander gerekend, doch meestal uit onvoorzichtigheid. Bui. ter, (*) Bochnia is een zoutwerk, dat omtrent twee uurea van Wilicska afligt, omtrent welk alles plaats heeft, wa: van het andere gezegd is, behalven dat daar alles kleiner is.  OVER. DE ZOUTMYNEN IN POOLEN. 907 ten deeze werklieden, zyn 'er nog vyftig berg-officianten , die deels in de bergwerken zelve, deels in de kanzelary gebruikt worden. Eer de Saxifche Koningen Poolen beheerscbten, wierden deeze bergwerken (*) op een zeer onordentlyke wyze gebruikt. De Koningen lieten ze aan eenige aanzienlyke Familiën over, onder anderen aan de Familie van Lubomirski; deezen verpachtten ze weder 'aan Jooden. Dejooden, flegts greetig naar een ogen. bliklyke winst, dagten noch aan orde, noch aan het toekomende; zy lieten zonder ophouden werken, en dit zonder eenig beleid of verfland, zo dat men zulke verbaazende uithoolingen maakten, dat de berg dreigde inteftorten. Om dit voortekomen, liet men gantfche bosfchen van groote boomen naar beneden, die de plaats van pilaaren moesten beflaan, doch deeze boomen buigden zo zeer over, dat 'er de zwaarfle ongelukken van te wachten waren. Doch onder de beide Augusten trok men zich de belangen der zoutwerken weder aan; ook hebben zy na dien tyd nooit weder zo veel opgebragt, als onder deeze Koningen. Men gaf ze aan het opzicht der verftandigfte mannen over , die men uit Saxen komen liet; en ook hier waren het Duitfchers , die de nog tamelyk ruuwe Poolen hunne eigen fchatten leerden bewerken. De Saxen bragten het door hunne goede orde en beleid zo verre, dat, terwyl men heden , daar deeze zoutwerken in handen der Keizers zyn, zich alleen toelegt om het plan en de fchikkingen der Saxen te volgen, men met dat al op verre na niet in ftaat is, om (*) Men heeft berigten, dat zy federt vyfhoBderd jaaren teeds bewerkt zyn. Nnn a  908 OVER DE ZOUTMYNEN IN POOLEN. om van dit werk zo veel vrucht te trekken als deezen gedaan hebben. Byzonder is de gedachtenis van zekeren schobér in achting. Deeze man was met de zeldfcamfte mathematifche en andere kundigheden der bergwerken voorzien; hy liet de uitgebreide fouterrans overmeeten, en teekende 'er voonreflyke.kaarten van, die nog heden ten richtfnoer dienen. Hy bemerkte ras dat de boomen, die het inüorten van den berg moesten ophouden, byna onder de drukking van denzelven bezweeken , en dat de groote gewelven dreigden intevallen. Hy liet groote gevaartens van hout, die als een rooster kruiswyze over elkander gelegen waren , en van den grond tot aan de zoldering reikten, opflaan, en onderfteunde het gebergte op deeze wyze; ook liet hy gantfche uitgchoolde gewelven opvullen met digt aanren geregen boomen, op welke weder andere boomen van booven, tot onderfteu«ing van het gewelf, overdwars gelegd wierden, en hy bereekende naauwkeurig de kragt der drukking en van den wederfland. Dit en nog meer deed hy, zo dat men hem met recht den herfteiler deezer zoutwerken noemen mag. Nu laat men pylers van zout zelve ftaan, die den berg fchorsfen, en men werkt alleen bet zout tusfchen dezelven weg. De machinerie deezer bergwerken is voor het overige flegts gering in vergelyking van die men in de metaalmynen gebruikt. Men vindt weinig water in deeze zoutgroeven; uit dien hoofde heeft men ook minder pompen en flegts eenige raderwerken nodig, om het zout voor den dag te haaien. Tot dit laatfte bedient men zich, gelyk byna by alle bergwerken , van paarden. Deeze paarden, van welken men 'er tachtig ui de eerfte contignatie onderhoudt, worden aan koor-  OVER DE ZOUTMYNEN IN POOLEN. 00<) koorden nedergelaaten: en wanneer zy eens beneden zyn, komen zy nooit weder voor den dag; want men onderhoudt ze daar in eigene daartoe vervaardigde Hallen. Doch zy worden aldaar genoegzaam allen blind, en het moest, dunkt my, voor een paarden-artEenyfchool, een zeer gewichtig werk van onderzoek zyn , of deeze blindheid van gebrek aan licht, of van het het water, of van het zout voortkomt. Wanneer de paarden Herven, werpt men ze in een diepen put, die men in de tweede contignatie vindt. Voor het overige heeft de natuur ook een bron zoet water in deeze fonderlinge mynen voortgebragt , van welke men zich voor menfehen en paarden bedient. De Magazynen , die verbaazende holen van veertig voeten hoog en evenredigen omvang vertoonen, zyn ook ten uiterflen merkwaardig. In dezelven worden veele duizende vaten zout bewaard. Deeze Magazynen zyn, even als de meeste gangen en verdiepingen, buitengemeen droog. Mogelyk is 'er geen bergwerk in de waereld, waar men zo gemaklyk droogvoets, gantfche dagen in een doolhof van veele honderd alleeën kan rondgaan, zonder ooit op dezelfde plaats te komen. Men beweert, dat, wanneer iemand dagelyks zes uuren daartoe wilde bezigen, hy in zes weeken nog niet alle de gangen zou doorwandeld hebben. Het licht van veele honderde lampen, die aan het hoofd der werklieden hangen, de glans der fakkelen, die iemand ter verlichting voorgedragen worden; het fchemerende gewelf, de wederfchyn der kristallen muuren, de doffe echo der werklieden, het geraas der raderwerken en het gerammel der hamers; dit alles levert een der prachtigHe en aangenaamHe fohouwfpeelen op; en zo iemand ooit iets van de plechtige verborgenheid nn 3 . den  ï>ro OVER. DE ZOUTMYNEN IN POOLEN. den der Ouden gehoord ofgeleezen heeft, die kan zich, in zyn wit gewaad gekleed, zeer ligt verbeelden in de gewyde wooningen van Msmphis of Ekufu te zyn overgebragt. De kenner der mineraalen zal ook in deeze voortrefJyke bergwerken een ruim veld voorzyne waarneemin- gen vinden Het zout trekt in de fynfte vaten van het bout in, en doordringt zelfs gantfche boomftammen. Ik bezit, door de vriendelykheid van den Heer Ver kier , zulk een ftuk, dat nog daarenboven met de fchoonfte cubieke kristallen, ter dikte van een duim , overtrokken is Somtyds kristallifeert zich het zout in kleine dobbelfteenen, die zich op el-, kander zetten. Ook vind men hier veder- en hairzout, doch zeer zeldzaam. Het breekt zich verder in lange, ondoorzichtige, digte reepen, die met gips doormengd, en fneeuwwit zyn. De liefhebber zal ook hiervoor zyn kabinet kunnen opdoen ftukken, die ronde kogeltjes van gips in zich bevatten, welke op den bergmyn vastzitten. Op deeze kogeltjes heeft zich het kristalzout gevormd, en men ziet ze dus door dit zout, als de fchoonfte erts, liggen. De klai, de gips, en het fteenzout mengen zich zo door elkander, dat,als men daarvan tafels flypen en polyften laat, men ze nauwelyks van marmere plaaten onderfcheiden zal, en die men zeer wel gebruiken kan, zo men ze flegts voor alte groote vochtigheid bewaart. Veele beroemde Mineralogen willen, dat deeze verbazende opeenftapeling van zeezout een nalatenfchap van de'zee zy, die zich by de verfchillende veranderingen, welke onze aarde geleden heeft, hier zou hebben vast gezet.. Deeze gedachte wordt daardoor onderfteund, dat men oefters en andere zee- pror  over de zoutmynen in poolen. ?ib producten in dit fteenzout gevonden heeft, die men in het kabinet van den Heer vernier zien kan. Dan het is ook genoeg bekend, datwy tot heden nog te veinig van de omwentelingen van onze aarde weeten, om met zekerheid over zulke onderwerpen te kunnen oordeelen. Mogelyk gaat het ook hier, als met veele andere phyfieke gebeurtenisfen, waarvan de oorfprong mogelyk zeer eenvoudig, doch het beftaan daarvan voor de verlichtfte Geognoften onverklaarbaar is. Ik laat het dus gaarne aan onze gerharden , aan onze werners en voigten over , om die gedachte te beproeven, of een vernuftiger hypothefe over de vormingvan deeze zoutklompen uittedenken, welke even zoonfehatbaar, en mogelyk voor het beftaan van bet menfchelyk gedacht nog noodzakelyker zyn, dan hes goud en zelf het yzer is. Nnn 4 OVFR  gut over de NATUURLYKE GESTELDHEID EN DE IN VVO O NE REN VAN HET FT LAND NOOTKA EN VAN DE NA BUURIGE S TREE KEN. Getrokken uit de reizen van Capitein Meares, die hy iz de janren 1788 en i78j, naar China en de noordvestelyke kusten van America ondernomen heeft. By de aankomst van den Heer meares op het eiland Nootka, vondhy den Bevelhebber met de zynen af.veezend, doch het duurde niet lang, of zy kwamen var, hunne korte reizc met hun gewoon gezang, dat oor van een hef hebber der muziek weinig behaagde, terug De Heer M vond hun zeer genegen om zyne oogmerken te begunflicen, en 'er wierd een Faetory op zekere plaats aangelegd, die voor alle plotslingfche invallen verzekerd was. Ook wierd er een fehip , en wel het eerste aan deeze kust, gebouwd, dat deswegens een naam van Noordwestlyk America kreeg. Daar het gezelfchap eenigen tyd met deeze inrichtmgen en den koophandel bezig was , vernam yy verfcbeiden onaangenaamheden, die door de natuurlyke neiging der inwooners tot dievery en wuschheid ont haan waren, en men kreeg ras het vermoeden dat de heden aan deeze kust mede tot de menfeheneeters behoorden. Dit vermoeden wierd ook in 't vervolg meer dan alte wel bevestigd, en dit gebruik vertoonde zich «iet  inw0oneren van het eiland kootka. qij niet alleen op liet eiland Nootka , maar in de gantfche nabuurfebap. Het fcheen echter niet zo zeer de werking van den honger , als wel zekere lekkerbekkery te zyn. Uit verder ingenomen berichten bleek het, dat de inwooners der Sandwicheilanden van deeze affchuuwlyke gewoonte, geheel niets*wisten, en het fchynt dat zy haaren oorfprong veelmeer van Nieuwzeeland ontleend hebbe , waar zy gedeeltelyk door den nood ontftaan is; vandaar heeft zy zich verder uitgebreid naar de eilanden van den Keerkring, alwaar echter de inwooners, met de toeneeming in befchaafdheid, dezelve allengskens weder verhaten hebben. Voor het overige is zy fteeds verder oostwaards tot op het vaste land doorgedrongen. By eene reize in de zuidelyke ftreeken naar PortCox, en den ingang der beruchte ftraat van juan de fuca vertoonden zich andere, gantsch niet dubbelzinnige , teekenen van deeze zelfde ontaarding. De rykfte bevelhebber op deeze kust noemde zich Wicananisch. Deeze gaf zynen gasten een prachtig en in de daad korünglyk feest. Terftond by de inkomst in zyn huis ftonden de reizigers over de grootheid en ruimheid van hetzelve verbaasd. liet behelsde onder anderen een groot vierkant vertrek, van twintig voeten hoog, dat rondom met een befchot van zeldzaame langte en breedte omgeven was. Drie ontzaglyke', grof bewerkte en gefchilderde boomen maakten de balken uit, die aan hun einde en in het midden met houten giganteske figuuren onderfteund wierden. Alles was met breede planken van dezelfde foort bedekt, waardoor men voor den regen befchut was. Intusfchen waren deeze planken op zulk eene wyze aaneengevoegd, dat men ze naar welgevallen uit elkander kon fchuiNnn 5 ven  914 OVÉX DE NATUURLYKE GESTELDHEID EN DE ven , wanneer men zich open lucht, of eene helling of aftocht voor den rook.wilde verfchaffen. Midden in deeze ontzaglyke zaal waren verfcheiden vuurhaarden, by welk men groote houten vaten met vischfoep zag ftaan. Ook waren 'er aanmerkelyke ftukken van walvisfchen m gereedheid, om van de vrouwen in watervaten op heete fteenen, die zy uit een hevig vuur haalden, gekookt te worden. Gantfche hoopen van visfchen wierden hier by elkander gedragen, en in dit middelfte runn, dat men eigenlyk de keuken van het huis zou kunnen noemen, zag men groote lederen zakken vol olie, die men den gasten als een heerlyke drank aanbood. De zuilen, die het dak onderfteunden, waren van zulk eene grootte, dat de masten van het grootfte oortogfchip in geene vergclyking daarmede konden komen, en het was in de daad onbegrypelyk, hoe een volk , dat geene hulpmiddelen der werktuigkunde kent, in ftaat geweest is, zulke gevaartens op hunne behoorlyke plaats te brengen en in de hoogte opterichten. De deur, waardoor het gezelfchap in dit fonderlinge huis ging, vertoonde den opgefpalkten muil van een der zo evengenoemde wandrochtelyke figuurcn , die echter, niettegenftaande zyne noodige breedte , met de overige trekken van dit verfchriklyk aangezicht zeer wel overeenftemde. Men klom van buiten eenige trappen opwaards, en dan, door de kin van deezen fonderlingcn deurweg, weder naar beneden in het binncnfte van het huis, alwaar zich nieuwe voorwerpen van verwondering in een talryke menigte van mannen, vrouwen en kinderen vertoonden, die het huisgezin van deezen Huisvader uitmaakten en ten minften op agthonderd koppen kon gerekend worden.  INWOONEREN VAN HET EILAND NOOTKA. OÏ5 Zy waren in byzondere hoopen verdeeld, en bezorgd den de hen toebedeelde bezigheden, zodat niemand van de plaats dorst gaan , die hem aangewezen was. De inwendige ruimte van dit gebouw was met een bank omgeven , die omtrent twee voeten boven de aarde hoog was, en waarop verfcheiden huisgenoten zaten, aten en fliepen. De Huisheer nam de bovenfte plaats van de kamer in, en zat, op eene kleine hoogte, van de zynen omgeeven. Rondom deeze hoogte ftonden verfcheiden groote kisten , boven welke blaazen met olie waren opgehangen. Ook lagen 'er groote ftukken van walvisfchen, benevens een evenredige menigte van bekers met traan van deeze visfchen. Festonnen van menfchenbekke-. neelen, opeen fimmetrieke wyze door een gevlochten, waren de verfieringen van byna alle plaatfen, en gaven dit verblyf een waarlyk koninglyk aanzien. Toen onze reizigers verfcheenen, waren de gasten reeds ver met hun maaltyd gevorderd.Ieder had een groot ltukgekooktenwalvisch , en een paar houten fchotelen voor zich, de eene gevuld met olie en de andere met vischfoep. Deeze en een zeer ruime oefterfchelp, die voor een foeplepel diende , maakten het gantfche tafelfervies uit. De bedienden waren geduurig bezig om de fchotels, zodra zy ledig wierden, weder aantevullen, en de vrouwen namen van tyd tot tyd de boomfchorfen weg, die tot fervetten gediend hadden, en leiden 'er varfche in de plaats. Wanneer men de luxe van dit feest naar de vraadfaamheid of greetigheid, waarmede men de fpyzen tot zich nam, en naar de menigte, die men daarvan verzwelgde , wilde bëoordeelen , dan moet het als een der glansrykfte, dat ooit gezien is, befehpuwd worden. Zelfs de kinderen, waaronder 'er  r-6 over de natuurlijke gesteldheid en de 'er veelen nauwlyks twee jaaren oud waren, toonden even groote graagte naar den walmen als hunne vaders Voor het overige is de vrouwen het eeten op deeze Feestdagen verboden, en het volk fchynt zich alleen op de dagen deezer festiviteiten te befchilderen De Cox-have, waar zich thans de reizigers bevonden is zeer welgelegen, het land is ryk, de inwooners befcheiden, en het fchynt in alle opzichten voortref, lyker dan Nootka. De menfehen zyn hier veel verftan. diger en nimmer, maar ook wreeder en woester. Des niettemin liepen 'er by hen veele beweegredenen van eigenbelang famen, om zich op zulk eene wyze te-en de vreemdelingen te gedragen, dat men geen reden had om 'er zich over te beklaagen, fchoon in de nabuurfchap een Ham van deeze zelfde volken, een boot van het fchip, den Keizerlyken Adelaar, overvallen en den officier met de Equipagie vermoord , en waar' fchynlyk zelfs wel opgegecten had. De ftreek aan de firaat van Juan de Fuca is weinig van het overige deel deezer kust onderfcheiden, die zich door hooge, ontoeganglyke , met hout bewasfen en door fteile boorden begrénsde bergen doet onderfcheiden, alwaar men de fpoorën van de verwoestingen, die door de zuide winden aangericht worden, bemerken kan. De Reizigers gingen nu fteeds verder zuidwaards tot aan Caap Cokout, dat omtrent op 45 graaden breedte ligt. Zy hadden reden te denken , dat de kaart van maurelle verdicht, of voorbedagteiyk, om de waare kust niet te doen kennen, ontworpen was. Dit is ten minften zeker, dat 'er geen rivier St. Roch voorhanden 'is op o.e plaats, alwaar de Spaanfche Schipper die gefteld had. By de terugreis waren zy, in de Berkeley-Smid, op 49 graa-  INWOONEREN VAN HET EJLAND KOOTKA. 917 graaden breedte, bezig met hunne fchade te herftellen , en op deeze vaart wierden zy door eenige kustbewooneren met levensmiddelen voorzien. Zy zonden de groote floep uit Berkeley-Sund uit, om de flraat van JuandeFucate onderzoeken, doch na eene zeer korte vaart wierd het volk van de inboorlingen met zulke woede aangegrepen, dat zy terflond omkeerden en verder geen bericht, dan van de door hun uitgeflaane gevaaren, medebragten. Zy waren byna 30 mylen in de flraat ingerukt, ter welker plaats dezelve 15 mylen breed was. De uitvorfcbers hadden oostwaards zulk een klaaren horizon, dat zy meer dan 15 mylen ver konden zien. Hier was denkelyk een weg om den Archipel , ten minflen men had even veel reden om dit te denken, als om aanteneemen , dat het in de Atlantifche zee kon brengeu. Het vaste land van America biedt van alle kanten het oog byna niets aan, dan een onmeetbaare keten van bergen met ondoordringbaare bosfchen. Van denCaap St. Jacob tot Queenhitl, of Koninginnehaven, dat men als een diftrict van Nootka kan aanzien, en van een en dezelfde natie bewoond is., heeft men befteudig eenerlei gezicht, en, zo 'er al eenige afvvisfeling plaats heeft, is zy van zeer weinig aanmerking. Op verfcheiden plaatfen fchynt het land met de kust in een vlakte te liggen; doch wel ras befpeurt het oog heuvels en fteile bergen, die, zo wel als het laage deel des lands, met digte bosfchen bedekt zyn, die tot san den rand der zee afloopen. Het is intusfchen ook waar, dat de hoogde bergen fpitfche punten en vooruitfteekende rotfen hebben, die, in plaats van houtgewas, met fneeuw bedekt zyn. Doch anders, wanneer men van tyd tot tyd een ftuk land van hout ontbloot  *J 1S OVER DE NATUURLYKE GESTELDHEID EN DE- bloot ziet, dan is het toch zeer zeldfaam, en van geringe uitgeftrektheid. Het klimaat van de fixeek, die zich van St. Jacob zuidoostelyk uitltrekt, is veel milder dan die aan de oostelyke, en de daar tegen over liggende, kusten van America in dezelfde breedte ligt. De winter (lelt zich in November gemeenlyk met regen en hevige zuidewinden in; doch het is zeldfaam het geval, dat men zelfs in January ys heeft; en wanneer zich dit al opdoet, is het van zo weinig beteekenis, dat het de inwooners niet noopt om hunne vaartuigen m de Sond te brengen. De kleine kreeken en beekcn zyn wel gemeenlyk bevrooren, doch niemand weet zich te herinneren, dat de Sond met ys bedekt geweest is. De winter duurt ook niet langer dan van November tot aan Maart. Geduurende deezen tyd is de aarde met fneeuw bedekt, doch die, zelf op de laagfte plaatfen , in April verdwynt, en op dien tyd is de vegetatie reeds zeer ver gevorderd. April en May zyn de gewoone Lentemaanden, en in Juny zyn de wildgewasfen vruchten reeds ryp. Noordwaards van Koning George-Sund neemt de koude reeds meer toe, en de winters duuren hier langer, gelyk zy natuurlyker wyze zuidwaards zich verkorten , zo dat men ter deezer plaatfe, op 45 graaden breedte, het klimaat als het aangenaamfte van de waereld befchouwen kan. De Thermometer ftaat dikwils midden in den zomer op 70 graaden, voornamelyk in de kreeken en havens, die voor de noordewinden befchut zyn. Zelden ftond hyinde avonduuren, onder 40 graaden. Ondertusfchen is het vuur, zowel in May als September, zeer aangenaam, fchoon deeze behoefte grootendeels aan de  ÏNWO0NEREN VAN HET EILAND NOOTKA. QIp de zuidoosten winden is toetefchryven , die altyd met regen en huiverig weder vergezeld zyn. De zuidwestenwinden daarentegen zyn droog en zonder nevel, dienvolgens ook gevoeliger koud. De winden, die geduurende den zomer waaijen, komen uit het westen, en derzelver invloed op het noordelyk deel der ftille zee, ftrekt zich tot op 30 graaden uoordelyke breedte uit. Daar de oostwinden in deeze breedte beÖendig tegen den Aequator waaijen , zyn de ftormen, die van de zuidzyde komen, geduurende den winter, zeer menigvuldig. Intusfchen heeft men echter geen grond om ze voor zo hevig te houden, dat zy in eenig jaargetyde dc fcheepsvaart op de kust van Amer-ica verhinderen zouden. Het is uitgemaakt, dat het te Nootka noch aan noodzaakelyke, noch aan nuttige gewasfen en dieren ontbreekt, doch van deeze laatften zyn de zeedieren en Amphibiën het aanmerkelykfte. Verfcheiden foorten van graan en wyngaardlook verfchaffen een even gezond als aangenaam voedfel, en het fchynt, dat zy hier in eene genoezaame menigte gevonden worden. De reebokken zyn klein, doch het is niet waarfchynlyk, dat Nootka die met getakte hoornen voortbrengt, daar zich deezen gewoonlyk alleen in de ontoegangelykfte bosfchen van het vaste land ophouden. De zeedieren en Amphibiën zyn talryk,en de wyze, waarop men den walvisch vangt, is byzonder vernuftig. De Bevelhebber begint met het dier een werpfpies, of zogenaamde harpoen, waaraan een blaas vastgemaakt is, op het lyf te werpen. Gewoonlyk duikt het dier onder , en komt kort daarop weder te voorfchyn. Dan gaan hem de bootsgezellen, die zynen fchynbaaren loop vervolgen, op gelyke wyze, te lyf, en.dk zo lang  f)20 OVER DE NATUURLYKE GESTELDHEID EN DE lang, totdat de menigte harpoenen en blaazen zo groot wordt, dat het onderduiken hem niet meer mogelyk is. De zeectter, welken de jaagers aldaar met groote zorgvuldigheid en behendigheid opzoeken, is een zeer fonderling dier. Zyn pels is digt, en zo fyn, dat hy de zyde en't hermelyn evenaart. In jonge jaaren is hy zagt om aantetasten en bruin van kleur; in ryper jaaren helt hy meer naar het zwatte, en als hy zyn volkomen rypheid bereikt heeft, dan is hy koolzwart. In zyn ouderdom wordt hy bruin en kroest. De inboorlingen trekken den jongen de lange hairen met beleid uit, fchoon deezen in 't vervolg van zelve uitvallen. De pels van het mannetje is fchooner, en die uit de Chincefche of Japanlche wateren, worden door de Chineefen, die 'er ongeveer agt of tien kïasfen van onderfcheiden, van wegens hun zacht vel boven de anderen de voorrang gegeeven. De zeeotter' kan niet langer dan twee minuten onder het water blyvcn. De Mtuurt heeft bem, tot zyn verdediging, aan het einde der pooten met ltcrke klaauwen voorzien, welke,met die van den vischotter veel gelykheid hebben, doch iets grooter enfterkerzyn.De achterpooten zyn met een zwemvlies verbonden, en, even gelyk de voorfien, met dikke, lievige hairen bedekt. Buitendien hebben zy ook een rei vreesfelyke tanden, even als de Hayen , tot hunne verdediging. De jongen kunnen voor den ouderdom van twee maanden niet zwemmen. Zy llaapen in de zee aan de borst van hunne moeder, die zich op den rug legt. Zy worden zomtyds in deeze ligging gevangen en met een harpoen verwond, die ook daartoe dient, om hen, in weerwil van hunnen tegenfland, in de boot te trekken. Doch de gewoonlykfte wyze van op hen jacht te maaken  inwooneren van het eiland nootka. «jsi ken, beftaat in ze te vervolgen, want daar de zeeotter genoodzaakt is zich boven het water te verheffen om adem te haaien, zo wordt hy even zo dikwils door de hem vervolgende bootsgezellen gewond. Het zeekalf is een vreesfelyk dier. Men zegt dat de Wilden, om het te dooden, zich achter een rots verfteeken , of wel zich nog liever met eenige boomtakken bedekken, en een masker aandoen, dat het gezicht van dit dier gelykt, 't welk,door deezen fehyn bedrogen, zonder vrees of mistrouwen onder het bereik van den dus vermomden jager komt. De overige dieren hebben niets buitengemeens noch belangryks aan zich, en hierom geeft ook de fchryver geene omftandige of gebruikbaare berichten van de kruipende dieren en gewasfen. Het koper vindt men in klompen en in zulk een toeftand, dat men het terflond bearbeiden kan. Het glinfterend zand, waarvan de Ridder frans drake fpreekt,fchynt een foort van zwavelkei te zyn. De Spanjaards dachten er goud in te vinden. De inwooners van Nootka zyn niet groot van ftatuur, maar fterk en wel geproportioneerd. Zy fchynen een mengeling van een Noordsch volk te zyn, dat zich met de rterke bewooners van een zuidlyk klimaat, mogelyk de Efquimaux of zuidelyke Afiaten, verbonden heeft. De hoofden hunner kinderen zyn ingedrukt, en naar de wyze van de kegelvormige hoofden der Tartaaren gevormd. Men kan echter hieruit geen befluit wegens hunnen oorfprong maaken, omdat men dit gebruik genoegzaam by alle wilde volken aantreft. Zy rukken zich zeiven de baart uit, even als de overige Americaanen, en men houdt ze, wanneer ze zich fchoon gewasfehen hebben, voor zeer aartig , zodat zy noch aan kleur, natuurk. /, Deel. Ooo  922 OVER DE nXtüTOLVKE GESTELDHEID EN DE noch aan trekken de roode ftammen van het vaste land gelyken. Hun lichaamsgeftalte is wel fterk , maar anders niet wel gevormd. In hun gedrag fchynen zy listig, woest en verraderlyk. De vrouwen fchryft men fchoonheid , ingetogenheid en befcheidenhcid toe. Hun opfchik is over 't geheel zeer eenvoudig, eu die der vrouwen onderfcheidt zich door derzelver bevalligheid. Maquilla , de Bevelhebber van dit Eiland, zou, zo men zegt , de gewoonte hebben van alle maanden een (laaf te nachten, om de nodige gerechten tot een buitengemeen feest te krygen, en onze fchryver zegt, dat hy dit openhartig bekende, en zich daarenboven op dit afichuuwlyk gebruik beroemde. De wyze, waarop hy daarby te werk gaat, is de volgende: Hy verfamelt van zyne talryke flaaven, ten dage van het feest, een menigte in zyn huis. Zyne Onder-Bevelhebbers,die als gasten op het feest genodigd zyn, houden zich met allerleie voorbereidings plegtigheden bezig,die hen voorgefchreven zyn. Deeze beftaan daarin, dat zy krygsliederen zingen , rondom een vuur dansfen, en de vlammen van hetzelve door bet infprengen van olie nog meer trachten te vergrooten. Hierop bindt men Maquilla de oogen, en deeze loopt rond om het droevige flagtoffer te vatten. Zyne behendigheid in 't vangen, het gefchreeuw en de poogingen der ongelukkigen om hun droevig noodlot te ontgaan, maaken het tweede tooneel van dit onmenfchelyk fchouwfpel uit. Het gebeurt intusfchen zelden , dat deeze vangst lang duurt, want 'er is 'er gemeenlyk terflond een gepakt en dan volgt de dood hier ogenbliklyk op, het lichaam wordt aan ftukken gefneden , en de bloedige deelen nog rookend onder de gasten uitgedeeld, terwyl zy, die den dood ontkomen zyn, door een uitgelaten gefchreeuw  inwooneren van het eiland nootka. $4§ fchreeuw hunne vreugde over deezen gelukkigen uitflag te kennen geeven. De uitbreiding van het Christendom zou deeze fchandelyke gewoonte kunnen wegneemen , doch men herinnerde zich de bedreigingen, die de Heer meares hen deswegens maakte, niet langer, dan hy zich onder hen bevond. Hun gewoon voedfel beltaat in traan en vleesch van walvisfchen of zeekalveren, haringen, zalmen, fardynen en andere zeeproduften, waarby zy ook nog wel de jonge herten uit deeze ftreeken neemen, of eenig ander dier dat hen in handen valt. Hunne gebruiken 'zyn van die der andere wilde volken niet onderfcheiden , en hun leven is een beftendige afwisfeling van vraatfaamheid, behoefte, bloedigen oorlog en vadfigen vreede. De magt van den bevelhebber fchynt zeer uitgeftrekt te zyn; doch by eenigen hunner nabuuren fchynen de vrouwen een onbeperkte magt te hebben, die ze ook met de allerwoeste wreedheid uitoeffenen. Te Nootka zyn intusfchen de vrouwen minder geacht'; zy zyn zelve dikwils de prys van den vreede, en fomwylen worden zy om ftaatkundige redenen en andere oorzaaken als een plegtige waare gebruikt. Wat den Godsdienst van dit volk betreft, zo vonden onze reizigers flegts eenmaal iets dat men als een trek van denzelven kon aanzien. Dit lag in de vertelling van een jongen inwooner van Nootka, 't geen echter ook nog een andere beteekenis kan gehad hebben. Dit jonge mensch gaf zyn meening op de volgende wyze te verdaan. Eerst Hak hy een zeker aantal ftokjens naast eikanderen in de aarde , die hy iéder een byzonderen naam gaf. Vervolgens noemde hy het eetfle ftokje zyn vader, en de volgenden zyn grooten overgrootvader. Toen nam hy alle de anderen, die nog in den grond (taken, weg, en wierpze door Ooo 2 el-  924 OVER. het eiland nootka. elkanderen, met aanmerking, dat dit de gantfche reeks zyner voorouderen ware, die hy niet in ftaat was optetellen; dat, ten tyde, toen deezen geleefd hadden, een oud man in een koper vaartuig in de Sond gekomen was, wiens roeiriemen, even gelyk zyne andere gereedfchappen, van 't zelfde metaal geweest waren. Toen hy langs de kusten was heen geroeid , had zich al het volk verfameld om deeze zeldfaame vertooning te zien. De oude man had hierop een van zyn riemen over boord geworpen, en was terftoud zelf aan land gegaan. Hy had den inwooneren gezegd, dat hy van den hemel kwam ('t geen de jonge Nootkaër met zyn hand aanduide) en dat hun eiland eens ondergaan zou , doch dat, wanneer zy allen geflorven waren , zy weder zouden opgewekt worden, om aan die plaats te leeven , vanwaar hy gekomen was. Deeze omltandigheid zyner vertelling drukte het jonge mensch daardoor uit, dat hy zich op den grond nederleide en deed als of hy dood was, doch hierop weder plotsling opflond, en zulke bewegingen maakte, als of hy zich in de lucht wilde verheffen. Hy verhaalde hierop verder, dat het volk den ouden vreemdeling gedood, en zich van zyn boot meester gemaakt hadden, en dat deeze omftandigheid aanleiding had gegeeven tot de fterke begeerte, die zy naar het koper hadden. Hy gaf ook hierna nog te verdaan, dat de inwooners in hunne huizen fchilderyën bewaarden , die zyn beeldtenis voorftelden, om daardoor het aandenken der zending van deezen grysaart van den hemel voortteplanten. Als men het leven van deezen vreemdeling gefpaard had, dan had hy, als een andere mango capac , dit gedeelte der kust veel befchaaving kunnen geeven, en deszelfs bewooners waarfcbynlyk gelukkig gemaakt.  II NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N, HISTORIEKUNDE,: Oeo 3   92? over T l P P O S A I B, sultan van mysore, deszelfs persoon, karakter, levenswyze, inkomsten en krygsmagt. Uit het Engelsch, naar het verhaal van een zyner Officieren, volgens het 2de Jtuk van het Oriëntal Repertory , vergeleken met het geen men over deeze Jloffe vindt by J. Rennel, mcmoir of a map of Hindoftan , London 1788. 1\ppo*saib's landen zyn zeer aanzienlyk; de Noordelyke grenzen kennen wy niet nauwkeurig, doch het iS genoegzaam zeker, dat zy aan de rivier Kistnah, ten Zuiden der Stad Vifapour, gelegen zyn. Zyn gebied of Koningryk zou dus zuidwaards van het dal Utampaliam tot noordwaards aan de rivier Kistnah grenzen. Dit dal Utampaliam ligt, naar rennels laatstuitgegeven Kaart, ten titel voerende: The Peninfula of India, op 9I graad breedte, en de rivier Kistnah vloeit in tippo's gebied, onder 170 aó; De Heer rennel bereekent deezen afftand op 550 Engelfche Mylen. De wydte of breedtte zyner Staaten is zeer ongelyk; daar, waar zy het grootfte is, bedraagt zy 330 Engelfche mylen , doch wordt aanmerklyk naauwer, cn loopt by het gemelde dal genoegzaam in één punt uit. De Heer rennel fchat de gantfche oppervlakte op 97650 Engelfche Quadraat - mylen, dus over de 1250 Engelfche Quadraat - mylen meer dan Groot - Brittanniën , dat hy op 96400 O 00 4 Qua-  °°°' 69,000. Vechtende Peons . • 40,000. Rocket-men, (Vuurwerkers) . 5000. 45,000. Commatys . . 10,000. Peons, om met de Commatys de wegen te verbeteren en den marsch te verligten. (Een foort van Legerknechten) . . 60,000. 70,000. Twee Bataillons (Ris/alias') van Topasfen, waarby een Compagnie Europeërs van 100 man . • 900. LALLYS CORPS. Europifche Cavallerie, 1 Compagnie 50. Dito Infanterie met Indiaanen vermengd . . . • 180. Topasfen . . . I5°« Seapoys . . • 250. 630. (*) tip- (*) De Majoor rennel geeft de volgende lyst van de Ar-  93<5 OVER TIPPO S A I B, j tippo heeft groote veranderingen met den toeftand zyner troepen voorgenomen. Zyn vader was partydig ingenomen voor de Cavallerie, en hield 'er daarom een veel grooter Corps van, dan tippo nu heeft. Dees houdt integendeel by uitneemendheid veel van zyn Infanterie , en heeft die op eene aanzienlyke wyze verfterkt. 5000 zyner Stalpaarden zyn regelmatig gedresfeerd, en van de Huurpaarden kan men flegts 3000 goede Cavallerie noemen. De overigen zyn meest by ftroopen en plunderen gebruikbaar. By 't commandeeren bedient hy zich van Perfifche woorden , die men voorheen deels in de Engelfche, deels in de Franfche taal gewoonlyk uitdrukte. Ook heeft hy by 't exerceeren der Troepen de gebruiklyke woor- Artnee van tippo , die hy (toen, dus 4 of 5 jaaren vroeger) als authentiek opgeeft. 1) Reguliere Troepen 72830. 2) Garnifoea - Troepen 49000. 3) Irreguliere 7000. 4) Auxilaire Troepen 26500; dus te famen 155130 man. Daar onder waren 'er 27000 man Cavallerie; Seapoys Infanterie, Hindus ea Mahomedaanen 36000; Topasfen, (afkomelingen van Portugeefen ; maar even zwart als de Inboorlingen) 7300. De hier opgegeven lyst van den jaare 1790, loopt over de 214000 man. Uit de beide lysten en uit de groote inkomfien blykt, dat tippo saus thans de grootfte Monarch van Indien mag genaamd worden. Want fchoon by de Krygslegers aldaar, een zeer groot deel van de manfehap alleen tot den trein behoort, zo moet men ook hier by bedenken. dat hyder ali zo wel als thans zyn Zoon tippo saib , zyne Troepen veel beter geëxerceerd heeft, dan alle overige Vorften van Indiën; ook ftaan by zyne Troepen veele Europeërs, byzonder Fiaufchen, in dienst.  sultan van mysore. 937 woorden veranderd. Een Compagnie Cavallerie ("van 95 man) noemt men eenYews, den Subahdar eenYewsdar ; een Jemidar , Surkele ; een Regiment (van 4 Yews) heet een Tub; de Commandant Tubdar; een Mowkoub is 4 Tub ; de aanvoerder wordt Mowkoubdar genaamd; de Ruiters heeten Oszkur. Een Compagnie Infanterie (van 125 man) heet een Jowk; de Subahdar, Jowkdar ; een Jemidar, Surkele; een Bataillon van 4 Jowks , een Risfalla; de Seapoys , jish. Een fchildwacht heet Ezuddar ; de Ronde , Kirvvan ; de Parole, of bet woord , Nishane ; een wacht, Munkulla. Ieder Tub heeft twee Veld ftukken, (Galloper Guns) Drieponders, en ieder Risfalla twee Zesponders. Een Koushoun, of Legioen, beftaat uit een Tub Cavallerie , 4 Risfallas Infanterie en twee agttienponders. De Veldflukken by de Cavallerie worden van Muildieren getrokken , en al het Trekvee behoort tot de Circars. Ieder Koushoun heeft een Olipbant, die als een Paard aangefpannen wordt, om de Kanonnen op moeijelyke wegen verder optevoeren (*). De Infanterie en Cavallerie zyn op dezelfde wyze gekleed, namelyk in geftreept, biaauw en wit boomwollen ftof, dat in het land vervaardigd wordt. Ook draagt de Artillerie boomwollen llolfe met een witten grond en groote ronde blaauwe vlekken. tippo ftaat fomwylen om zeven , doch gewoonlyker om agt of negen uuren des morgens op. Op Rust- (*) De Oliphanten helpen niet flegts de kanonnen naar de bergen fleepen, maar men dryft ook de trek-osfen met zweepen voort om te trekken. historiek. I. Deel. Ppp  938 OVER TIPPO SAIB, Rustdagen wascht hy zich en neemt medicynen in dan laat hy zich fcheeren. Intuslchen komt de Aucbar Revife, of Nieuwstydingfchryver, met brieven binnen, welke dien dag zyn aangekomen, cn verhaalt hem het nieuws van verfcheiden landen, zo als het hem opgegeven is. Dan komt de wachthebbende Officier voor om rapport te doen. Na hem komen de Adjudanten met hetzelfde oogmerk binnen. Om twaalf uuren gaat hy aan het middagmaal, dat in één uur geëindigd is. Hierop neemt hy de ftaatsbezigheden waar, zowel als alle civile en militaire zaaken, tot vyf uuren. Daarop deelt hy het woord uit, dat van de planeeten of de teekenen van den dierenkring ontleend is, en febryft het zelf in een boek, dat op de wacht van zyn guarde du corps gelegd wordt,van waar het door de Generaal-Adjudanten, (want ieder Cutchrie heeft een Generaal • Adjudant) gehaald wordt. Dan legt hy zich neder en flaapt omtrent een uur, ftaat als dan op en eet ten tweedemaale. Hierop laa't hy zyn Mounchys of Secretaris roepen, die hem de brieven, welke dien dag zyn aangekomen , voorleest, en geeft hem het antwoord op. Wanneer dit alles gefchied is, en de brieven gereed zyn om te verzenden, dan legt by zich om twee of drie uuren des morgens ter rust. Op de marschdagen breekt de Armee, zonder dedringendfte noodzakelykheid, zelden voor agt uuren op , nadat tippo ontbeeten heeft. Op den marsch wordt hy in zyn Palankin (*) gedragen ; doch valt 'er iets van aanbelang voor, dan ftygt hy terftond te paard. De marsch is, naar beloop der omftandighe- dei (*) Een draagbed van Bambusriet met Knjfeas.  SULTAN VAN M ï S O B. E. den, verfchillende. In zyn voorigen oorlog tegen de Mahratten, die hem in Cavallerie verre overtroffen, marcheerde zyn Infanterie iil vier kolommen op de .volgende wyze: De Cavallerie en de Pakaadje in 't midden. Zyn leger maakt insgelyks een vierhoek uit , waarvan de Infanterie en de Kanonnen de vier fronten inneemen , de Cavallerie is in 't midden van den vierhoek. Een Koushoun of Legioen vormt het piquet van 't Hooftfront, en ftaat 12—-15000 fchreden vooruit; een Risfalla omtrent 500 fchreden. Ieder der andere fronten heeft een Risfalla, die op 500 fchreden daarvan afftaat; en op den marsch vormen alle deeze piquets de Avant- en Arriere Garden, en de Flanken, die de Ko« lommen tot dekking dienen. De Infanterie is op den marsch van haare pakaadje bevrydt, daar zy van de Circar osfen krygt om den ballast voorttefleepen. De armee marfcheert gewoonlyk omtrent vier Sultanycofs (Sultans - mylen (*); in 'tveld marfcheert de gantfche armée zes of zeven Sultans mylen; maar een enkel Corps (*) De Sultans-myl heeft tippo bepaald, en op de voornaamfte wegen van het land vindt men aan ieder zyde drie boomen van een byzonder foort als mylwyzers. De ïnyl van Carnate is omtrent twee en een halve Engelfche myl; de Cunteary- of oude Myfore-myl is omtrent drie Engelfche ïaylen ; de Sultans-myle is omtrent vier Engelfche mylen. Ppp a  34® over tippo saib, enz. Corps Cavallerie heeft,om een coup uittevocren. in weinig langer tyd dan een dag en een nacht,zeer aanzienlyke ftreeken afgelegd. Zo marfcheerde by voorbeeld hyder in den voorigen oorlog tegen Carnatie meteen Corps Cavallerie van Uombly, by Tritchinopoli tot aan Chillimbrum in 27 uuren; hy brak om drie uuren des morgens op, en om zeven uuren van den anderen morgen bereikte' by reeds Chillimbrum, dat op 7 Sow of 28 Cosf, dat 70 Engelfche mylen bedraagt, van daar ligt; op'den derden dag kwam de Infanterie met de Kanonnen binnen, tippo heeft 300 Hacarrahs of Loopers in zyn dienst, die ieder maandclyks drie Pagoden trekken. De werkfaamften en bekwaamften onder hen gebruikt hy tot zyn correfpondentic; buitendien fielt hy nieuwsfchryvers in de voornaamfte plaatfen aan , waar hy het nodig vindt, en deezen worden geleerd in cylfers te fchryven, zodat 'er niets van ontdekt kan worden als de brief onderfchept wordt. En zo 'er al iets mogt zyn , dat op zulk eene wyze daarin niet kan voorgedragen worden, dan deelt men het mondelings den brievendraaser mede. tippo deelt zeldzaam gefchenken uit, en wanneer hy dit al doet, dan zyn het gemeenlyk niet boven de vyf Roupyen. OVER  over den NATIONAAL EN GEEST DER BRITTEN, met betrekking tot hunne sociëteiten^ Getrokken uit de Annalen der Brittisfche Gefchichte des jaaren 1791. von j. w. van archeniiolz. De Nationaale geest vertoont zich het zichtbaarst in de Sociëteiten van eenen vryen Staat, alwaar deezen , uit yver voor het welzyn van haare medeburgers en uit zucht voor het algemeene bestj dat geene doen, wat in andere Staaten aan het goedvinden der Regeering overgelaaten wordt, en van deeze deels gefchied, deels niet gefchied of ook niet gefchieden kan. Dan men moet deeze lofwaardige Britfche Sociëteiten, alwaar de ryke, de vermogende, de geleerde Burger het edelfle gebruik van zynen overvloed, en van zynen ledigen tyd maakt, niet verwarren met die tallooze Engelfche Clubs, waar men llegis eet en drinkt, ook niet met de Franfche politieke Clubs, die wegens het misbruik hunner magt , zich meer berugt dan beroemd gemaakt hebben. De Bergfchotfche Sociëteit in Edinburg is nog fteeds met allen yver bezig cm het welvaaren der bergagtige Landeryen op menigvuldige wyze te bevorderen. Zy moedigt, zo wel door onderwys als door uitgeloofde pryzeu, tot onderneemingen en proeven aan, die bePpp 3 trek'*  9V1ER. den nationaalen trekking hebben op den landbouw, veeteelt, vifcheryen, wollen- en linnen manufaétuuren, en op de aankweeking van uitlandfche planten; ook geelt zy zich alle moeite om groote Landbezitters in 't Hooglandfche door allerhande voordeelen in ftaat te (tellen tot aanbouw van Dorpen en Steeden. De beroemde DuitfcheMineralogist raspa heeft door nieuwe reizen in de gebergten niet alleen zyne eerfte ontdekkingen ten aanzien van het marmer bevestigd, maar ook, door de oprichting eener ryke Compagnie, aanleiding gegeeven om de marmergroeven te laaten bewerken. Als een gevolg hiervan, zyn by de laatstleden algemeene vergadering der Sociëteit, die zy den 13 January 1-91 gehouden heeft, elf verfcheiden foorten van marmer vertoond, die men op de Eilanden Icolmkil en Tirie, op de Kust van Argyleshire nu werklyk bearbeid, zodat men hoopte deezen fchoonen fteen binnen kort zo wel voor een maatigen prys tot de aanzienlykfte gebouwen te kunnen gebruiken, als denzelven op vreemde plaatfen ter markt te kunnen zenden. Tot deeze Sociëteit, die verbaazend aangroeide, behoorden de aanzienlykfte mannen van het Koning. ryk : Edellieden, Magiftraatspcrfoonen, Officieren , Rechtsgeleerden, Kooplieden, Kunftenaars,enz. Onder de nieuw aangenomen leden was ook Lord adam gordon, Opperbevelhebber der Krygsmacht in Schotland. De plaats van voorzitter bekleedde de Hertog van arrïle , en de Hertog van athole , nevens nog drie andere aanzienlyke Schotten, waren Vice-Praefit denten. Zy had verder dertig gewoone en tien buitengewoone Directeuren, nevens veele anderen Ambteaaaren, als een Bewaarder derArchiven, Schatmees- ter,  ©eest der britten. 943 ter, Secretaris en Schryver. De inkomfien van deeze nog kortlings ontftaane Maatfehappy zyn zo aanmerklyk vermeerderd, dat men by de laatfte vergadering last gegeven heeft om een groot Societeits huis op te rechten. Het is te verwachten, dat deeze en andere waarlyk patriotfche inrichtingen, eindelyk de menigvuldige verhuizingen, die hier by aanhoudendheid plaats hebben , zullen doen ophouden. Een vermogend bezitter van landgoederen, met naame dkmpster, heeft de verhuiszieke Bergfchotten onder zeer voordeelige voorwaarden uitgenodigd , om zich op zyn landgoed te komen nederzetten. Een ieder van hen bekomt een vierendeel - centener Yzer, waaruit hy zyne werktuigen naar welgevallen kan laaten maaken; verder zo veele zaaden als hy tot beplanting in de twee eerfte jaaren nodig heeft, nevens de vergunning om meer andere dingen van de Heerfchaplyke landeryen te mogen gebruiken. Daarby zyn zy vry van alle dienden, en betaalen flegts jaarlyks een fchelling belasting,zolang als de eerde Colonist leeft ; na zynen dood hebben zyne erfgenaamen het recht van voorkeur op de aangebouwde Landeryen , en wel met zulke belastingen, als de fcheidsrechters, die van beide kanten gekoren worden, bepaalen zullen. In Edinburg was 'er een andere Sociëteit van den Ridder sinclair, een bekenden Vaderlander, onder den naam van Britfche Wol - Sociëteit opgericht, welkers doelwilt was om de Britfche Wol te vermeer, deren , en meer volkomenheid te geeven. De Prins van wallis heeft de uitnodiging aangenomen •m Befchermheer deezer nieuwe Sociëteit te worPpp 4 den?  944 över den nationaalen den, die viermaal in 't jaar algemeene vergaderingen houdt. Er wierd in Londen door Mr. robert young een Inllituut gedicht, zowel om behoeftige perfoonen en arme misdadigers onderhoud te verfcbaffen , als om hunne verbetering te bewerken. Het was eigenlykvoor de volgende klasfen bepaald; i) voor jonge lieden vap beiderlei fekfe; die uit de gevangenis komen; -) voor dezulken, die door armoede tot misdryven genoopt worden : 3) voor arme afgedankte Zeelieden cn Soldaaten : 4) voor bcfchermlooze, ongelukkige meisjes : en 5) voor landloopcrs en andere noodlydende menfehen. Het oogmerk van deeze onderneeming, was, volgens de woorden van den dichter, niet om het getal deezer inrichtingen door eene nieuwe te vermeerderen , maar om, na het uitvinden van de eerfte grmdoorzaaken der armoede, het kwaad, dat haar vergezelt, in zyn eerfte bron voortekomen. Men hoopte hier door veele goede oogmerken tevens te vereeni- . gen: namelyk de misdaad voortekomen, en de armenkas van de kerfpelcn verligting toctebrengen. Tot dit iuftituut wierd in 't jaar 1791 i de eerfte grond gelegd; of hetzelve duurzaam zyn en de bedoelde werkingvoortbrengen; zal , dan of het ontwerp meer welget mec-nd, dan wel overdagt, op den toetsfteen deï uit. voering verfchyncn zal, moet de tyd keren. Een ander iuftituut , dat insgelyks de bevorderd der nationaale induftrie bedoelde , was kort te vooren in , January i70I , 0ndet. dcn naaffl yaa Ajyhm for Indujlrie gedicht geworden ; een kleine republiek , die volgens haar eigen wetten geregeerd WMdt , cu alleen door infehryving zeer fchielyk tot ftand  GEEST DER BRITTEN, 945 fland kwam ; zo dat den i September van 't vorige jaar reeds honderd en tien perfoonen hier onderfteuning gevonden hadden. Onder deezen waren manDen van opvoeding en goede zeden , van talenten en geleerdheid , verfcheiden van aanzienlyke familiën en die eertyds aan het verfynde genot des levens gewoon waren; verder had men hier ook opgenomen hulplooze Zeelieden en Soldaaten , berouwhebbende meisjes die in ontucht geleefd hadden, weezen , bedelaarskinderen , en zieken , die men in geen hospitaal wilde herbergen. De hier geoefende induftrie beftond in de volgende handwerken: het weeven van linnen , van boomwol, en wolle , het maaken van fpinwielen, draaikunst van allerlei foort, Barometers en Thermometers; insgelyks waren hier: Schoenmaakers, Timmerlieden , Smids, Zylenmaakers; ook vprd hier gefponnen, geftrikt en genaaid. De menschlievende Sociëteit in Londen, die alleen ten doel heeft, om drenkelingen, verflikten, of andere doodgelyke perfoonen in het leven te herroepen \ heeft ook reeds in de Provinciën navolging gevonden. In verfcheiden groote cn middelbaare fteden waren zulke Inftituuten opgerecht geworden, die, even gelyk te Londen , jaaarlyks een feest vierden , waar de van de doodsflaap opgewekte perfoonen , in procesfie omgingen om hunnen verlosfers dankliederente zingen. Inde ftad Liverpool waren in Augustus 1791, in een tyd van veertien maanden, zeventig perfoonen op deeze wyze ongelukkig geworden , van welken zeven en zestig door de hier ingevoerde weldaadige inftelling aan hunne bloedverwanten en landgenooten weder gegeven wierden.  946 OVER DEN NATIONAALS!* De zogenaamde Zondagsfchoolen, waar arme kinderen des zondags onderwys gegeven wierd, waren nu door het gantfche Koningryk uitgebreid, la Bath telde men 800 zulke fchoolkinderen. In de ftad Leeds waren zeventien fchoolen van dien aart, in welken zeventien leeraars en zevenentwintig medehelpers zich bevonden. Het getal der leerlingen was 884 jongens en 730 meisjens. In Manchester en het nabuurige Salford bedroegen deeze fchoolen in Mai 2393 jongens en 2638 meisjens, waarby men de bevordering der Induftrie voornaamelyk in aanmerking nam. De kortlings opgerichte Philantropynfche Sociëteit in Londen, welker Praefident de Hertog van leeds is, en welkers oogmerk ook daarheen loopt, om behoeftige kinderen optevoeden , en hen zoveel onderwys als voedfel te geeven, heeft wel goeden voorgang gehad, doch niet in dien graad, welken de yver en invloed van den befchermheer, en het aanzien der ftad beloofde. Thans liet de Sociëteit in de St. George - velden een aanfienlyk gebouw oprichten. De Christelyke Propaganda - Sociëteit in Londen was 'federt verfcheiden jaaren merkelyk in verval, daarwelmeenende perfoonen van hunnen overvloed een beter gebruik meenden te kunnen maaken, toen zy in AprM 1791 van een onbekende hand een Aslignatie van 10,000 pondfterling kreeg, die als ftaatsfchulden tegen vyfpercent interesfen zich in de bank bevonden. De weldoener had zyne maatregelen genomen om onbekend te bly ven. De Propageerende medeleden meenden hierom door eene openbaare dankbetuiging in de nieuwspapieren zyne kieschheid te zuilen beledigen, en heten dit uit dien hoof-  seëst der britte». 9ff hoofde na, echter aan zig voorbehoudende om zulk* by gelegenheid bekend te maaken. De oude Sociëteit, de Whig-Club genaamd, had een aanzienlyke vermeerdering van medeleden gekregen. By derzelver vergadering van den 7jnny nodigde de Alderman sawbridge , wegens het Parlements voorftej nopens de vryheid van de drukpers, alle de aaawezende leden uit tot dankbaarheid en dankbetuiging aan Mr. fox, dien hy den leidsman en befchermgeest van alle waare patriotten noemde. Dit voorftel wierd eenftemmi"- van een plegtig dankadres der Sociëteit in eene treffende Refolutie gevolgd, waarby gezegd wordt, dat de vryheid der drukpers met het behoud en welzyn van Engeland ten naauwjlen verbonden was. De groote Rechtsgeleerde adair. hield by die gelegenheid eene lofreden over de Britfche Conftitutie, doch merkte daar by tevens aan, dat deeze zo wel verdiende lof echter geenszins de noodzakelykheid eener verbetering wegnam. Om de zo yverige en werkzaame medeleden der Whig-Clubs in Irland hunne hoogachting te betoonen, nam de Engelfche Sociëteit by derzelver vergadering in January 1791, overeenkomftig het voorftel van Mr. fox, eene Refolutie, dat van nu af aan alle de medeleden der Irlandfche Sociëteit van deezen naam, by hunnen reizen naar Londen, ook als medeleden der Engelfche zouden aangezien worden , waar by onder andere Toasts, het volgende opgegeven wierd: „ De gedach„ tenis der zaake , waarvoor hampdenop 'tflagveld, „ en sydney op het fchavot fneuvelden." 'Er had zich ook een talryk gezelfchap van de beroemd» fte geleerden en andere vaderlanders vereenigd,onder den titel: Sociëteit van de vrienden der vrye drukpers, welkers doel  JJ4Ö OVER DEN NATIONAALEN doel was, dit Palladium der natie voor de tegenwoordige en volgende tyden te behouden , en deszelfs vernietiging met alle kracht tegen te gaan. Een hunner eerfte handelingen was hierom ook, naar het voorftel van den beroemden Dichter merry, den grooten Patriot Mr. rox, wegens zyn evengemeld voorftel, plegtig te bedanken en deeze dankzegging in alle publieke papieren bekend te maaken , waarby de Praelident Mr, raynsford de commisfie kreeg , om Mr. fox in perfoon kennis te geeven van de zo evengemelde Refolutie. Een bewys, hoe weinig de partygeest aan deeze dankzeggingen deel heeft, vertoont.het gedrag van de groote en oude Stad York, by gelegenheid dat Mr. fox in de maand Augustus zich in de nabuurfchap dier Stad bevond. Hy wierd als een Koning ingehaald,en het burgerrecht der Stad aan hem in een gouden doos overgebragt, het geen van een maaltyd op het Stadhuis gevolgd wierd. 'Er waren hiertoe flegts vyftig perfoonen genodigd , waarby echter de Magiftraat der Stad op eene uitfteekende wyze haare hoogagting voor groote verdienden ten toon fpreidde, daar zy den beroemden Tooneclfpceler, Mr. këmble, broeder van Mrs. siddons , onder het klein getal der genodigden had uitgekozen. Dc Franfche Revolutie had in Engeland ook veel aanhangers gekregen, die hunne goedkeuring over deeze gevvigtige gebeurtenis op allerlei flegts. mogelyke wyze, niet alleen in Parlementsredenen, boeken,brochures en publieke papieren aan den dag leiden, maar ook meer dan één Sociëteit hadden opgerecht om Staatkundige grondftellingen te ontwikkelen en te verbreiden 3  O EEST DER BRITTEN*. 24$ den , onder welken de maatfehappy, ten titel voerende vrienden van algemeene vreede en vryheid, zich in ,'t byzonder deed zien. Ook was men in de Stad Manchester meer dan in een Stad van het Koningryk ingenomen met het affchaffen van den flavenbandel, en men dagt overtuigd te zyn , dat de mislukte bill in het Lagerhuis het werk van den Minister was. Nauwlyks had men hier van berigt gekregen , of 'er werd in een generaale Vergadering eener Sociëteit, tot dit doel verbonden , een befluit genomen , deeze zaak van menschlievendheid niet optegeeven, maar alle ernffige pogingen , die flegts mogelyk waren, aantewenden, om, ten fpyt van allen tegenftand, dit werk doortezetten. De medeleden deezer Sociëteit verbonden zich plegtig niet eerder te rusten, ,, voor dat de Britfche Natie deezen fchandvlek van den Christelyken naam had afgewischt en alle fpooren van eenen'handel ver„ delgd waren, welks voortduurende toelaating , met ,, verloochening van alle menfchelyk gevoel, de op ,, onze verlichte tyden terugziende nakomelingfchap ,, nauwlyks zal durven gelooven." De Engelfchen in de Indien,die anders flegts alleen met het verkrygen van rykdommen bezig waren, en zig weinig om den bloei van hun vaderland bekreunden, toonden, door het voorbeeld van hunnen edelen Gouverneur aangefpoord, federt eenige jaaren, eenen voorheen aldaar onbekenden Nationaalen geest. Zy namen ook deel aan het ontwerp om de visfehereijen aan de Schotlandfche kusten te bevorderen,en teekenden op meer dan honderd aétiën in , ieder tegen vyftig pond fterlings. cornwallis nam alleen voor zich zes deezer actiën. Doch  95» OVER DEN nationaalen Doch ia het byzonder verdient de vaderlandfche zucht der Dames in Licolnshire hier gemeld te worden. Zy hadden zich, onder aanvoering van Lady banks , meer dan honderd in getale vereenigd,om de manufacturen van haare provincie te onderfteunen. By haare vergadering in de maand Mai, waren 'er vierhonderd leden van deeze Sociëteit tegenwoordig; de meesten waren vrouwen, die doorgaans allen in een eenvoudige klceding van wollen ftoffe verfcheenen. In de zaal der vergadering zag men doorfchynende fchilderyen , onder welken het beeld van Misf ives van spalding was, die het wolfpinnen tot eene in Engeland en mogelyk ook in gantsch Europa onbekende volkomenheid gebragt had. Uit een pond wollen gaaren had zy driehonderd bos (Hanks) gefponnen , welker draaden 168,ooo Engelfche ellen of een lengte van zes en negentig Engelfche mylen bedroegen. De ontdekking van het inwendige gedeelte van Africa bleef nog fteeds met het grootfte recht het voorwerp van verheven verwachtingen. Intusfchen was in den loop van het jaar 1791 nog geene verdere berichten van de geleerde Reizigers wal wyn en crommond , die in 't voorige jaar afgezonden waren, ingekomen ; doch van de aankomst van den Major houchton in Africa en van zyne voltooide toerusting , om deeze groote reis te onderneemen, kwam in July 1791 een berigt in, waarby hy aantoonde, dat, daar hy nu ras in landen komen zou, alwaar alle gemeenfchap met de Europeefche waereld geheel ophield , men van hem bezwaarlyk iets eerder dan in twee jaaren hooren zou. De verwachtingen van de reizen van den beroemden Rei-  geest der britten. 951 Reiziger george forster zyn gedeeltelyk verydeld, daar deeze buitengewoone, en door zyne Landreizen van Calcutta naar Londen byzonder bekend geworden man, in de maand February 1791 in Nagpoiir overleden is, alwaar hy zich agt maanden opgehouden had. Een kleine troost voor de geleerde waereld by dit ongeval was, dat hy kort voor zynen dood de gefchiedenis zyner reize van Caschmire door Afghanistan en Perüën, verder over de Caspifche zee naar Casfiën en zo naar Engeland voltooid had, en wy deeze zo gewigtige als nieuwe berigten dus nog te wachten hebben. De Britten zagen thans weder een beroemden vreemdeling in hun eiland, een veeljaarigen bewooner hunner hoofdftad. Dit was de door zyn twyfelagtig geflacht, raadfelachtig leven, en wonderlyke lotgevallen zo merkwaardige Ridder d'eon. Hy kwam nu, als een vluchteling naar Engeland, nadat, hy door de Revolutie , zyn penfioen, dat hy van lodewyk den XV. kreeg, verloren had. Dit verlies was van andere ongelukkige lotgevallen gevolgd , waarom hy in Engeland zyn bibliotheek in 't openbaar te koop veilde. Nauwlyks vernam dit de Prins van wallis , of hy zond hem door den Lord rawdon honderd guinjes die hy hem in de verplichtend fte bewoordingen verzogt aanteneemen en te verzwygen. De Ridder deed het eerfte,en uitte zich ,ten opzichte van het laatfte, op eene wyze, die zyner waardig was. Hy zeide in zyn' dankbrief aan den Prins van wallis: „ Ik zou„ de uwe edelmoedigheid en grootheid van ziel zeer „ flegt erkennen, wanneer ik met den zotten waan van „ een Franfehen Ariftocraat uw gefchenkvan de hand „ wees.  #52 ©ver den nationaalen „ wees. Ik wil liever den adel als de deugd en dank„ baarheid krenken. Deeze neigingen zyn een al te „ aangenaame fchatting voor myn hart, dan dat ik die voor u zou trachten te verbergen. — ; „ Wanneer een koninglyk hart, zo als het uwe is, „ geeft, en een zo oude, van het noodlot beproefde „ deugd, als de myne, ontfangt, dan verliest de „ giftigfte addertong haare kracht. Had horatius „ niet in de eeuw van augustus , maar onder de „ regeering van george den III. geleefd, dan zou „ hy niet zyn Virtus laudatur £? alget, gedecla„ meerd, maar van den Prins van wallis zekerlyk gezegd hebben : In tenens qui magna fapit. Ji pajftbus aequis Procedat, minimo tempor e quantus erit! S'ü revenoit, fa Lyre Seroit a vos genoux', J'aimerois a traduire Ce quHl diroit de vous. „ (ftond hy weder op, dan zou zyne lier aan uwe voe„ ten liggen. Hoe gaarne zou ik dan overzetten, wat ,, hy van u zeggen zou.") Verfcheiden Britten wenschten het voorbeeld van den Prins te volgen; doch de Ridder was nog zo diep niet gezonken om ieders hand te kusfehen. Intusfchen nam hy echter het grootmoedige aanbod van de onderneemers van Ranelagh aan, die hem in hunne prachtige concertzaal een Benefiet-avond opofferden, alwaar zyne weldoeners en vrienden zich met hunne guinjes om  GEEST DER BRITTEN. 953 eni ftryd heen begaven, zodat de Ridder zeer aanzienlyke fommen inoogfte. In Schotland had een Burger gelegenheid zyne natie een' grooten dienst te doen. De verhuizingen naar de Hooglandfche en Schotfche Eilanden wierden door gebrek aan voedfel veroorzaakt, daar zekere inrichtingen van den landbouw duizenden van behoeftige menfehen hun gering onderhoud onttrokken hadden. Vierhonderd van deezen hadden zich op het eiland Sky ingefcheept, om naar Noord-Carolina te zeilen. Het fchip wierd door tegenwinden in de Rivier Clyde gedreven ; een Patriottifche Regent van Glasgow, met naame david dale, vernam nauwlyks dit geval, of hy liet, door een zyner vrienden, deeze Bergfchotten, mannen, vrouwen en kinderen,met verzekering van te zorgen voor hun toekomflig onderhoud, naar Glasgow uitnodigen. Die ongelukkige reizigers, welke hoogst ongaarne hun vaderland verlieten , wenschten niet anders dan brood; nauwlyks hoorden zy dus de uitnodiging, of zy naamen die welgemoed aan, fchoon eenigen alles wat zy hadden , twintig ja dertig ponden fterlings, voor het tranfport van hunne familie naar America reeds betaald hadden. Zy gingen nu in alleryl naar Glasgow en waren dus voor hun vaderland gered. Een andere trek van byzondere nationaale grootmoedigheid leverde Irland op. De Maire van de ftad Cork, richard harris, wilde de noodlydenden van zyn plaats eenig vermaak aandoen, en nodigde daarom tegen den eerften kersdag van den jaare 1790 tweehonderd huisarmen, die door den Predikant uitgezogt waren, aan zyne tafel , waar by hy en zyne genodigde vrienden , deeze nooddruftigen bc- histqriek. /. DseU Qqq dieH'  954 over de-n nationaals n diende. Het overfchot van den maaltyd wierd, na het eindigen van denzelven, onder hen verduld, en een ieder nog bovendien met een gefchenk van geld naar huis gezonden. • 'Er wierd welaan hetgedenktceken van den beroemden johnson gewerkt, doch de reeds gedaane, fchoon zeer aanzienlyke, infehryving beandwoordde niet volkomen aan de verwachting zyner nagelaten vrienden. De Academie der kunften te Londen wilde haare achting voorde gedachtenis van deezen grooten Geleerden betoonen , en , op het voorftel van hunnen Preüdent jieinolds , honderd pond fterling daartoe geeven ; doch ter uitvoering hiervan wierd de toeftemming v'an den Koning , als Protector van de Academie, vereischt, en deeze wierd geweigerd. De Monarch was' van gedachte , dat het voor handen zyml* fonds alleen ter bevordering van het oogmerk der maatfehappy diende aangelegd te worden. De vyanden van reynolds verlustigden zich hierover en fpotteden met de gewaande grootmoedigheid der Academisten , die hen niets behoefde te kosten. Deeze befchuldiging gaf onder de kunftenaars aanleiding tot eene byzondere infehryvin» die van hunne vyanden een Amende honorablc genaamd wierd. De vrienden der kunst en der voortrelfelyke werken van woollet openden , om zyne gedachtenis door een Monument te vereeren , ook eene infehryving , die insgelyks zeer fchielyk tot ftand kwam. Op het gedenkteeken , dat den Dichter thomson den zanger der jaargetyden, in Schotland, en wel te Eduam zyne geboorteplaats , wierd opgericht, tee-  GEEST DER BRITTEN. 955" teekende de Prins van wallis driehonderd pond fteriing in. De beroemde beeldhouwer bacon heeft op zich genomen het Monument van den pnfterflyken noward te vervaardigen, waartoe men hem een vorm , die op het ontzielde gelaat van deezen menfchenvriend afgedrukt was , had ter hand gefield. By deeze gelegenheid, daar men den mond vol had van de nationaale hulde aan de gedachtenis van zulk een grooten , en zo algemeen geëerbiedigden man,wierd het zo dikwils voorgeflagen en fteeds altyd verydelde ontwerp, om gedenkteekenen in de ledige St. Paulus - Kerk opterichten , weder vernieuwd. Men verzogt dus het Kapittel deezer Cathedraale Kerk verlof, om den edelften der Britten , in den voornaamften tempel zyus volks , de eerfte beeldtenis te laaten oprichten. Het Kapittel dagt geen recht te hebben hierover te beflisfen , en verwees de voorftanders van dit Monument aan den Aartsbisfchop van Canterbury , den Bisfchop van Londen , en den Lord Major , die ook aanftonds hunne toeftemming gaven. Hierop volgde het ontwerp eener verftandige inrichting. Men wilde , om deeze Kerk niet zodanig te ontwyden , als men voorheen die van Westmunfter gedaan had, een commisfie benoemen, die alle toekomftige verzoeken van deezen aart, die van bloedverwanten en vrienden gedaan wierden , onderzoeken , over de pryswaardige nationaale verdienften of talenten der verftorvenen oordeelen , en gevolgelyk ook over derzelver recht om in dit Maufoleum te pronken , beflisfen moesten. Op deeze wyze zou in 't toekomende de oorlogsheld , die in Qqq a dienst  956 OVER DEN NATIONAALEN GEEST EER «RITTEN. dienst Van zyn vaderland gefneuveld was , de held, die zyn volk veiligheid en rust bezorgd had, de (taatsman , die voor derzelver behoud waakte, de geleerde die den kring der wetenfchappen verder uitbreidde , en de kunftenaar, die de vermaaken der menfehen verédelde, hier, niet als in VVestmunfter, begraaven liggen naast de gedenkteekenen van onberoemde duistere mannen , welke geen andere verdienden hadden, dan bezitters van veel geld geweest te zyn.  IV. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJ$ KUNSTEN, e n MENGELWERK. Qqq 3   959 D E ROEMZUCHT. ZESDE HEKELDICHT over de VROUWEN. AAN MILADY ELIZABETH GERMAIN. Uit het Engelsch van e. young. Ik zocht een Befchermfter voor myn gezang, doch ik zocht te vergeefs. Eindelyk fluisterde Jpollo my in het oor : „ germain" (o). & ken haar niet. „ o, ■ «egt de God , die reden is zonderling. Wie kent " tegenwoordig zyn' Meceen? Thans fchryven men" fchen , die my en der geheele waereld onbekend " n 5 eH fteelen vervolgens naamen , om zich tegen " de kunstrechters te dekken (&> Daarentegen vlucht „ de (a) Eene Dochter van den Graave van berkeley , onder snderen , ook bekend door haare briefwisfeling met Dr. swift, die haar karakter met den hoogden lof vereert. m In het Engelsch: to [hield them front the town ; ïesterlyk: om zich tegen de ftad te dekken," gelyk het ook de Heet fbert heeft vertaald. Ondertusfchen betekent the 4own ook wel eens , in dien famenhang , het geheele hg. haam van Critici , van zogenoemde Ariltarchen , die z,ch het beflisfen over werken van kunst aanmaangen ; gelyk ^n ook dit, fomtyds, door het Engelfche woord Pit, toot het Parterre, den Bak, in den Schouwburg, verib.au. Qia 4  96a DB K O E H 2 V c H ti „ de ontdekte verdienste, even gelyk de ontkleede „ fehoone , om zich in haar fchuilplaats te verbern gen vreezende zelfs van den lof achterhaald te " Tm " aED indie" GERMAIN weiS"en de „ Befchermfter van uw Lied te worden; wel fchryf „ m dan ,om u te wreeken,een boek tot haar' lof We„ gens de langdunrendheid van het werk , behoeft „ gy u met te bekommeren : by zulk een onderwerp „ zal het u zeer kort vallen." 6 Gy fchoonen! uwe voortreflykheid in haare volle ~M™'^d-^ lenzen van het Bnfchelyke vermogen te boven. Hier ziet gy uwe a beeldmgen m het klein; en, geloof eln fó kan ni£t aeerdef redn dQen_ ^ « beeldmgen vertieren uwe ziel , gelyk de zyne uwen boezem. De zyne ftrekken om uwen hoogmoed te ontvonken de myne om dien uitteblusfchen. Zyn Welaan lues myn mm kostbaar gezang, en laat uwe hervorming myn eenige belooning weezen lavimais wd zeer bcfchaaf dqch Gods .„st met. Zy bezoekt de Kerk zo getrouw ï" h re„ U! Urg' *> ^ van haaren phgt jegens den hemel , voor zo v.rre het de zoek af by haar geftoelte. Om alles een plegtige houd;ng te geeven , bergt zy haar aangezicht achter den waaijer, het welk voor een gebed moet doorgaan. Dan CO cwmtt friedricii zincic , i„ dien tyd een beroemd n-tottBte , uit Oreaden. Men vindt ook van hl jgj gemankt in de Leipziger MM der fthSw ^ J'»Jo!. II. Th.f. 270, 296, 40*  de roemzucht. $6l Dan volgt de eene bevallige neiging na de andere, en hiermede houdt onze fchoone niet op, dan by het geloof 00 i of indien zy dit mede opzegt, is het eeniglyk om mede te fpreeken ; want by zulk een vreesfelyk zwygen , zou haar het beklemde hart fchier barsten. Ongewoon dit te verdraagen, kakelen de Vrouwen zelfs met de Godheid , en verbeelden zich dan oprechtelyk dat zy bidden. Echter is haar toon lieflyk, en haar houding bevallig; want zy zyn hier in de tegenwoordigheid van haaren Schepper, en — de mannen. Wanneer onze fchoonen maar eerst hoogmoedig zyn op haar bevallig bidden , ó dan zal Satan zelf haar wel ter kerke luijen. Welbekend met de waereld, en van eene zeer befchaafde opvoeding, ontvangt drusa te bedde liggende haar bezoeken. Echter durft deeze Vesta , zo kuisch als ys , ook de tong der zwartfte lastering tarten : wanneer zy van haar bevallige leest het dekfel afwerpt, verzoekt zy dat gy u een oogenblik gelieft om te keeeen, terwyl zy van hembd verwisfelt. Zodanige bevalligheden zyn de grootfte , welke het gezicht ontwyken. Even dit maakt het onthaal meer fmaaklyk en keurig. Waar geen weerhouding plaats heeft , (d) Het was voorlang in de Engelfche Episcopale, gelyk in de Roomsch -Catholyke Kerk, gebruikelyk, dat, in de Liturgie, wanneer den naam van Jefus genoemd wierd, de mannen hunnen eerbied door buigen, en de vrouwen door neigen betoonden ; het geen nog tegenwoordig in de Britfche Hoofdkerken plaats heeft, inzonderheid by het opzeggen van het Geloof', of de Apostolifche geloofsbefadenis , alwaar die benaaming, in den tweeden artykel, voorkomt, Qqq 5  de roemzucht. heeft, verdwynt de Vrouw; en onze Minnaars verhongeren alleen door overvloed. Doch onder alle onze hedendaagfche fchoonen, wordt het toppunt van alle verdienden bereikt door zeker heftig fchepfel, dat zy gewoon zyn een levendige , een geestige Vrouwe te noemen. Geef acht op het rollen van haar vlammend oog , en treed toch op de toonen, indien gy haar durft naderen. Of zo gy moeds genoeg hebt „ om een' leeuw by den baard „ te vatten, of den wreeden Hyrcanifchen tyger, of „ den gewapenden Rhinoceros, of den ringen Rusfi„ fchen beertc bevechten" (e), wel; maak dan eerst uwen uiterften wil, en dan moogt gy met haar verkeeren. Deeze Dame ftelt roem in verkwisting , en houdt dolheid voor pracht. Haar minnaar tot den bedelftaf te brengen, verfchaft haar genoegen ; maar hem nog grooter ongeluk te berokkenen, het grootfte vermaak. Welke maagd had ooit zo veele redenen om zich te verheugen V twee van haare minnaars fneuvelden in een' tweeftryd, en de derde wierd uitzinnig CO- Haare vyanden overladen haar billyk met verwenfehingen , doch haar minnaars hebben alle redenen om nog meer voor haar te grauwen, flavia blyft beftendig aan haar' ouden galant verkleefd, en onderfteunt hem edelmoedig in zyn armoede : maar het (V) Volgens de eigen aanmerking van onzen Dichter, in navolging van SHAitrsPEAR. (ƒ; Met zulke trekken fchildert ook boileau de toekomende vrouw van zyn' Alcippe, Comptcr pour grands exploits vingt hommes rutnés , BksféSy battus pour elk, & quatre ajfaftnés. Sat. X. v. 1-5.  de roemzucht. -963 liet huwelyk ! ó dit is een keten, een ftrik, een hel, die zulk een welleevende vrouw onmogelyk kan verdraagen. Zy is in haar liefde zo getrouw als gedienltig ; zy onderhoudt haar engelenbroed van bastaarden ; en haar geheele levenswyze heeft niets, waardoor zy boven het huwlyksbed uitmunt , dan alleen het misdaadige. amasia haat alles wat naar gemaaktheid zweemt, en fpot met allen dwang : wat zy ook zyn moge, een heilige wil zy althans niet fchynen. Haar verheven ziel heeft een afkeer van alle gedwongenheid. Haar houding is zo lichtvaardig , haar gedrag zo los , dat fommigen amasia zouden verdenken, als ware zy niet over- vroom ; en , mogelyk , dat zy ook hierin niet dwaalden. De ongehuuwde abra neemt een' ftyven ernst aan. Haai bidkusfen is, door het geftadig knielen, afgefleten. Haar eenigtle verdriet is maar, dat zy niet te gelyk kan bidden en aalmoezen uitdeelen. Elk die haar recht wil doen, zal moeten zeggen , wie zou abra niet voor een maagd houden (g) ? Eenige Vrouwen zyn te fchoon , om te huuwen ; want waar leeft de man, die haar echtkoets waardigis? Indien niet eenige ziekte, vóór dien tyd, haaren trots vernedert, zal lavinia niet voor haar zestigfte jaar gefchaakt worden. Q) bruyere heeft een gedachte, welke ter opheldering van deeze kan dienen, en ook, vermoedelyk , door onzen Dichter bedoeld is. Qaelques femmes out voulu cacher leur conduite fous les dehors de la modeftie; & tout ce que chacume a pu gagner par une continuelle afe&ation , & qui ne feji jamais démentie, a été de faire dire de foi: on Cauroit prife four une Vejlale, Chap. III.  564 de ROEMZUCHT. den. Dan zal zy het zich getroosten in het donker toetetasten , wanneer 'er niets zal ontbreekeu dan ■ haar minnaar. lucia verbeeldt zich , dat het geluk in uiterlykc pracht gelegen is : zy huuvvt een' zotskap , doch eet van zilver. De geluksgoederen, welke haar geheele ziel inneemen , zyn niet dan de grond, dan de ruuwe ftoffe, van nog ongevormd geluk : hierby moet nog de wysheid komen , wysheid, de eenige kunstbewerk. fier van waare zaligheid. Zy kan, indien het de nood verëischt, de tedere draaden van genoegen uit zich zeiven fpinnen ; maar (en dit ftrekt geenszins tot verkleining van haar godlyke knust} het is te beter wan^ neer zy in goud kan arbeiden. Indien tullia met de helft van haar verftand was begaafd geweest, zou niemand haar uitmuntendheid te hoog kunnen verheten : maar dewyl zy een dwaa« ling zo bevallig kan doen voorkomen, acht zy het te gemeen de waarheid te verdedigen : zy is door haar verftand als geheel bedwelmd , en door alte groote bekwaamheden bedorven : met ongemeene kunst houdt zy haar tong in een eeuwige beweeging, en toont altoos de grootfte welfpreekendheid , wanneer zy ongelyk heeft. Een Vrouw moest zich in niets naakt vertoonen, maar zelfs haar gezond verftand met zedigheid omfluijeren. O gy fchoonen ! duldt dat de mannen uwe zielsbekoorlykheden ontdekken l fpreidt die nimmer ten toon , en laat ze u niet dan met eene bevallige, weerhouding ontfïippen. Eenigen , hoewel voor het vermaak gevormd, verbeelden zich verkeerdelyk , dat zy , om zich zeiven van gewigt te maaken , de mannen moeten kwellen. Orn  de roemzucht. 965 Om haaren jaloerfchen gemaal in vuur en vlam te zetten, gedraagt zich de fchoone lesbia als of zy den zot aanbidt , dien zy ondertusfchen in het hart uitlacht. Te onrecht is zy trotsch op haar geheime onfchuld; naauwlyks zou de zaak zelve, die zy nu verdicht , een erger misdryf zyn. mira , met alle verrukkende bekoorlykheden begaafd , fchynt geen' anderen toeleg te hebben, dan de gemoedsrust van haaren echtgenoot te ftooren. Hy beminde haar teder , en was by het minlte ongenoegen van zyn geliefde ten fterklten aangedaan. Hoe ftreelde haar dit niet! Hun geluk duurde een geruime tyd ; nu worden de toevallen (h) daaglyks menigvuldiger en heviger. Eradelyk ontdekte hy , dat het by zyn zielbekooriler enkel verdichtfel was , en. vermaakte 'er zich mede, in plaats van zich te bedroeven ; zouden de Goden wel ftrenger wraak kunnen oefenen ? Hoe verveelt haar 't leven, nu zy niet meer kan plaagen! Nu beproeft zy duizend kunsten ; doch niet dén wil haar gelukken: om haar oogmerk te bereiken, moet zy zich nu een wezenlyke koorts verfchaffen. Zo bewees deeze deugdzaame , deeze beminlyke vrouw ontegenzeggelyk, dat het verdriet van haar' gemaal, haar liever was dan haar eigen leven. Ginds verfchynt de onvergenoegde melania , die zich verbeeldt dat haar minnaar nooit genoeg voor haar (Jt) De voorgewende toevallen {the fits) naamelyk , om door flaauwten en andere ongefteldheden haaren echtgenoot tot het involgen haarer grilligheden over te haaien. De Engelfche Snapper fchetst ons {Vol. I. No. 23.) zulk een vrouwelyk karakter. Zie de Nederd. Vertaaling. I. D« Vert. 14.  P j. , ,de. CÖ In het Engelsch ftaat Riva/s. De Dichter fchynt te Willen zeggen ouder alle de Riva/s (mededingers of mededmfleft; want het Engelfche rival is van beiderlei geflacht) is 'er één die haar het meeste verdriet veroorzaakt, en die mededinger is haar eigen minnaar, die, zodra hy voor Zich zeiven leeft, zich zeiven geniet, haar eigenzinnig' eid beledigt.  de roemzucht. 567 dewyl de ziel gezien wordt. Dit is de reden , dat de mannen fomtyds., zonder te weeten hoe , door een gelaat van geen byzondere aanvalligheid worden ingenomen. Sommige gedaanten , hoe fchitterend fchoon ook, kan geen fterveling verdraagen; andere, hoewel niet uitmuntend fchoon, kan geen mensch weêrltaan, aspasia is van hooge geboorte en kiesch opgevoed, is van een' verfynden fmaak , en bedreven in alle befchaafdheid; echter plukt zy van haar hooger verftand geene andere vruchten , dan dat zy gekweld wordt door haar eigen voorrechten. ,, De menfehen zyn zo dom , de dingen zo lomp! " Zy wordt door haare kieschheid van den morgen tot den avond gepynigd: op ieder fchrede wordt haar tedere aandoenlykheid beledigd; en de onvolmaaktheden der fchepfelen, zyn haare plaagcn. De hemel heefc onze fchoone door zyn gunstbewyzen finart verwekt, en zo veele weldaaden op haar uitgeftort , dat zy niet gelukkig kan weezen. Ach! waarom laat gy u zo veel op uwe fchoonheid voorftaan, hoe zeer ook in het midden van uwen lentebloei, gy fchitterend, broos, aangebedenen beklagenswaardig fchepfel?„De ouderdom zal gewislyk, de ziekte kan nog vóór denzelven komen. Vyftien is toch even.zo fterilyk als zestig. Uw uiterlyk geluk, alle uwe bekoorlykheden kunnen eerlang verdwynen; maar gefteld , dat deeze vluchtelingen langer (tand houden, evenwel waggelen hun gefchudde grondvesten : het leven, dat hen febraagt, ftort eensklaps in. Munt dan uit door deugden, welke uwe ziel als ingeweven zyn: die grondflag is zo eeuwig, als de arbeid godlyk. jülia is een bemoeial. Tot regeeren geboren, houdt  968 DE ROEMZUCHT. ho 't zy zich verzekerd dat haar wyzer gemaal een zot is. In de famenkomften, door haar aangelegd , fpint zy den fynen draad , welke den minnaar tot het bezit zyner fchoone brengt (*). Tot den moeilykften minnehandel weet zy den weg te baanen , en de tederfte brieven voortefchryven of te heitellen. Wanneer haar zulke gevvigtige zorgen ontbreeken , daalt haar wysheid tot geringer bezigheden af. Dan ontbreekt het haar eigen ontbyt aan geen ontwerpen, noch haar theetafel aan listige bedoelingen. Zy beflist over beuzelingen met een ernftig gelaat, en tracht zich aanzien te verwerven, door de ellendigfte fratfen -zeker gewigt bytezetten. Te recht hebben onder de vermaaklykheden de vrouwen den voorrang , daar zy door de natuur gevormd zyn om te ftreelen en te vermaaken. Haar fchranderheid beftaat in zeker aandeel van zotterny; waarom haaken zy dan zo naar het zwak van wys te zyn? sirena valt altoos in het uiterfte. Wat zy ook moge pryzen of laaken, het is alles uitfpoorig. Bewust van haar waarlyk fchrander doorzicht , maakt zy 'er te veel werks van om het ons te toonen. Haar oordeel is gezond, maar haar beflisflng te fterk : juist om dat zy gelyk heeft, heeft zy altoos ongelyk. brunetta is wys in groote en zeldzaame handelingen , maar acht het beneden zich , haar zorg aan kleinigheden te befteeden. Dus verdient brunetta ieder oogenblik gelaakt te worden , dewyl geduurig de gelegenheid tot handelen te laag is voor haar be- doe- (*) Met zinfpeeling op den leidraad, van Ariadne , welke Thefeus gelukkig door dea doolhof bragt.  DE ROEMZUCHT. OÓO doding. Befchouw toch niets als een kleinigheid, hoe gering het ook zyn moge.' Enkele zandkorrels maaken den berg , oogenblikken het jaar , kleinigheden het geheele leven. Befteed dan uwe zorg ook aan kleinigheden , zo gy niet wilt fterven, eer gy nog waarlyk geleefd hebt. Neem eens het morgenöntbyt met alicea, en daar zult gy het Jimplex munditiis (/) ten hoogften top gevoerd zien. Haar keurslyf is niet toegeregen, haar nachtjak open, en haar hoofdhulfel, zo zy eenig hulfel heeft , zit fcheef. Zy fleept haar woorden, en waggelt in haar' gang. Haar handen zyn ongewasfchen , en haar aangezicht met fnuif beftoven. Zy is een licfhebfter van ongeknipte nagels en ongekamde hairen, en zou even gaarne rylaarzen , als handfehoenen aantrekken. De Hofjuffers van Koningin elizabeth hadden geen handfehoenen noodig : gelukkig zagen de oogen dier Vorftin nooit een vrouwelyke vuist. Zyt op uw hoede, gy minnaars; hoe gevaarlyk moet een fcharlakenroode vinger en een lange, zwarte nagel niet worden l Daar zy na" een hervey niet als een eerfte vernuft, noch na" u, ó wreede richmono (772) ! als een eerfte fchoonheid kan uitmunten ; daar reeds elke andere plaats van eer bezet is ; wat blyft haar over , dan de eerfte flons der ftad te weezen ? (/) Het eenvoudige ongezochte in den opfchik , dat hoRatiüs (L. I. Od. 5.) in zyn Pyrrha zo ongemeen behaagde. (m) Wy neemen deeze naamen over uit den meergemel. den fleutel, mits men'er vrouwen door verftaa, welke hier van onzen Dichter, in zyn' bekenden fmaak, als in 't voorbygaan, den fterkften lof ontvangen. mengelw. ƒ. Dtel. Rrr  570 de roemzucht. zen? Het vrouwelyk geflacht wierd verordend om onze oogen te behaagen: een havelooze vrouw, is een haatelyk gezicht. De fchoone isabella is zo geweldig op roem verzot, dat haar dierbaar zelf, de eeuwige inhoud is van haar gefprekken. In hoop dat gy haar zult tegenfpreeken , zegt zy telkens : „ my dunkt ik zie 'er heden „ zo naar uit." Als u de waereld het meeste toejuicht , wees dan het meeste op uwe hoede : die toejuiching is dikwerf meer een valfhïk, dan een zegen. Vertrouw de menfehen niet : raadpleeg met uw eigen hart; en vrees zelfs daar een vleijer aantetreffen. Het opblaazen van anderen , moge onzen roem opheffen (n) ; maar ons eigen vernielt gewisfclyk de geheele praalvertooning. Neem toch nooit meer op, dan uwe verdienften waard zyn (o), indien gy anders wilt voorkomen, dat uw roem niet eerlang bankroet fpeele. Echter moet ik bekennen, dat, in deeze dagen van verkeerdheid , niet altoos die geenen, welke het meeste verdienen, ook het meeste verwerven. Eigen verdienlte kan zich zo weinig van den roem verzekeren, dat zy dien niet zelden, in plaats van te bevorderen, verhindert. Wie toch bewyzen wy de meeste eer? Zyn het de deugdzaamen, de braaven, de wyzen? 6 Neen ; het zyn zulke ellendigen , die wy heimelyk ver- (*0 Met zinfpeeling op het blaazen van zeepbellen, een bekend kinderfpel. (o) In het Engelsch : than jou by worth can claim. Worth betekent, in den handel, eigen goed, eigen bezitting, en dus zegt de uitdrukking : hy is zo of zo veel waard, Qie is worth as much,) even het zelfde, als : hy heeft zo veel vermogen, zo veel eigen bezittingen in de waereld.  de roemzucht. 97*. verachten, eu wie is zo blind , dat hy de reden daarvan niet zou bevroeden ? Door zulk eene omzichtige toejuiching worden geen mededingers opgetild , en echter verzamelt het voor ons zeiven een voorraad Van crediet , waardoor onze boosheid aan wezenlyke verdiensten te meerder nadeel kan toebrengen. Daar zyn Vrouwen, by welke één misdryf voor alle andere geldt. Kunnen dan Vrouwen op geen andere wyze dan rugwaards vallen ? Deeze enkele zonde, welke zy niet begaan, is ondertusfchen voor haar zo bekoorlyk, dat zy het pleegen van alle andere, in vergoeding , voor de onthouding van dezelve , gering achten. Datzy echter, die op dit misdryf zulk een' hoogen prys (feilen, zich nimmer denheiligen naam der zedigheid aanmaatigen, die zy daardoor hooglyk ontëeren. Maar , ik hoor clio roepen : ^ Ach ! welk een „ fcbelden zonder Ophouden !" Ellendige arbeid 1 „ hoe veel edeler is het te pryzen ! " Ja wel; op zulk een manier te pryzen , als gy het gewoon zyt, myn lieve ondcrwyster en myn voorbeeld tevens. „ dafne, zegt clio, heefteen betooverend oog % „ jammer is het maar, dat haar fchouder fcheef is. „ Het gezicht van aspaSia is wel niet lelyk; maar, „ haar houding... nu, hy moet zekerlyk al veel ver„ ftand hebben , die in baar iets gevaarlyks kan vin„ den. almeria heeft in haar geestigheid iets uit„ müntends; trouwens, geestigheid is ook genoeg... 'er zyn maar weinigen die in alles uitmunten, se' lina is dienstvaardig omtrent haare vrienden, ft milddaadig jegens den armen... wie zei ook onlangs „ dat zy naby de zestig was? Over het huwelyk van Lucia , verheug ik my van grond des harten ; 5, de geheele waereld wcnscht haar geluk met zulk Rrr 2 }, een  97* »B ROEMZUCHT. „ een verftandige keus : de inkomften van Mylord „ zyn zekerlyk groot... maar fchepenkennisfen kun„ nen liet beste vermogen ondermynen. Wat de ) betreft, engelen behoef„ den zich die niet te fchaamen; met dat alles heeft „ zy - aan haar oor een zomerfproet." hortensia wordt echter door haar, zonder eenig bygevoegd maar geprezen , als de beste vrouw, als de beste vriendin: by haar erkent zy het uitmuntende van haar fchoonheid , haar verftand, haar roem, haar deugd. Hoe laat zich dit verklaaren? , hortensia is den voorigen nacht geftorven. Zodanig is het gefchapen met den lof der fchoonen die echter op het Hekeldicht fmaalen. Waarlyk, het Hekeldicht is noodeloos, waar zulk een lof gangbaar is; en vanwaar ontftaat zulk een' lof? Wy bennetten met ons vergif den roem van anderen, uit tedere lief. de voor onzen eigen. Trotsch op roemenrykdom, verfchynt cleora met veel ftaatigheid. Kroontjes hebben immers verwandfchap met kroonen (?). Haar gulzig oog en hooge r.. toon U) francis shirley , een beroemde fchoonheid; waar. fchynlyk de zelfde , welke door pope en andere Dichter, «Is zodanig wordt befchreven , en hiervan young, door den mond van zyn clio, den fynflen lof ontvangt, e?) In het Engelsch : Are not coronen akin to crownt t Deeze trek is alleen voor Britten verftaanbaar. Coronet (kroontje) is een diminutief, ontfiaan van Crown, (kroon) en is de naam van die kleinere kroonen, ln tegenftelling van de koningklyke , welke het den hoogen adel in Grootbri«nnië vergund is, by zekere plegtigheden , te draagen et. w huune wapens te voeren.  DE ROEMZUCHT. 973 toon verkondigen by haar den uiterften graad van gierigheid en hoogmoed. Gy zoekt by haar zodanige volmaaktheden , als aan haaren rang beantwoorden ? Welaan; zoek haar volmaaktheden in de Bank. Door den ryk dom niet uitgebluscht, door de reden niet bedwongen , blyft haar gevloekte gouddorst (r) beftendig blaaken. Zy is zo verliefd op een fchelling, als de ergfte woekeraar , en wordt even zo gehaat, als een geestig vernuft (x). Kan goud een hartstocht doen bedaaren, of het redelyk verftand luister byzetten ? Kunnen wy genoegen of wysheid uit de mynen graaven ? Ach ! geef toch wysheid boven goud den voorrang; want het is veel minder gewigtig ons fortuin te maaken, dan ons geluk te bevorderen; dat geluk te bevorderen, het welk de Grooten (niet zelden zelf ongelukkig) met benyding en verwondering in een' laagen ftand bemerken. De fr) In 't oirfpronklyke : her facred thirft of gold. Zie onze Aanmerk. (<) van het eerfte Hekeldicht , waaruit kan blyken , om welke reden wy hier facred (heilig) door gevloekt vertaaien, gelyk het pope (in zyn Effay on Criticifm) in dien kwaaden zin gebruikte. To what bafe ends, and hy what abjeêl ways, Are mort ah urg"d thró1 facred luft of praifel vs. 521. O) Het is niet duidelyk , of de Heer voung in deezen trek, het geestig vernuft (wit) zelve hekelt, naamelyk, zo als het , verkeerd gebruikt, door hem in het karakter van hilario (II. Hekelfchrift bl. 23, 24.) wordt gefchilderd , — of wel, zodanigen, die van dit vernuft eea* dwaazen afkeer hebben. Rrr 3  5?4 DE ROEMZUCHT. De armen zyn flechts arm ; maar waarvoor moet me„ inhouden die in het midden van hunne rykdomnten fmachten? Niets is verachtelyker dan JJ'Z neiyke ellendige. De gelukkigen alleen , zyn de 21 re grooten. De fcbanele landlieden hebben de zelfde begeerten ais de Koningen; en deeze begeerten wor^ den door de minst kostbaare ^ ^ Konden wy voor de beide Indien flechts één nieuw «Wf koopen , dan zou een groot vermogen onze benydmg verdienen ; maar daar zulks „iet gefchieden kan, 1S al de pracht en praal der Grooten Hechts arm, zalige kunftenaary , om hen van het volk te onderfchetden. Zie, hoe zy om een aalmoes vleijery beede leuj zy bezwymen: 6 kom hen toch met een lo*en te hulp. Alleen een genoegzaam levensonderhoud gemeten wy volkomen : het werkt behoorlyk op onze zinnen, en verfchaft een aanhoudend feest: het meer dere dan dit, bemerken wy alleen door infpanning van gedachten. Het kost den ryken arbeid, zyn eigendom te beznten , zyn grooten overvloed te gevoelen - hv moet zyn nederige vrienden bidden, datzy hem toch helpen om gelukkig te weezen, dat zy zvn fchatten zien, zyn heerlykheid hooren vertellen, en het deer lyk onvermogen van het goud te hulp komen. Echter zyn 'er eenige groote zielen, door een' godlyken gloed ontvonkt, die aan het goud waarde , en aan deszelfs glans luister weeten te geeven. Alle on. geftapelde fchatten befchouwen zy als een' last en achten alleen dien rykdom als hun eigen. dien zy' U hefteed hebben. Als de groote hoofdbronnen van algemeen geluk, verfpreiden zy hun zegeningen door geheime ftroomen; en daar hun weldaadigheden voor het oog verborgen heenevloeijen , verligten zy onzen noods  DE ROEMZUCHT. 975 nood, terwyl zy onze fchaamteblos fpaaren. Doch myn taak is het Hekeldicht, en dit wordt in zyn naare roeping en boosaartige vreugd door deezen te eenemaal geftoord. Ach ! gy vrekken, onderfteunt myn klagt, en helpt my den roem van onze gemeene vyandin germain (0 bezwalken! doch van ons fmaalen kunnen wy weinig goeds verwachten , want buiten den lof, is haar niets onverfchilliger dan dit. Welk fchildery zie ik ginds uit zyn lyst gerukt ? of is het asturia, kennelyk aan haar gemaaktheid ? De bloeijendfte fchoonheden verwelken tot eene vreemde foort van nieuwe fchepfels , die de natuur nimmer vormde. Verftoor u niet, beminnelyke Sekfe! wy achten u te hoog , dan dat wy deeze kunftenaaryen niet zouden haaten, die u aan onze oogen onttrekken. In de natuurlyke bevalligheid van albucinde is bet zichtbaar , wat gy , die u zo veel moeite geeft , om volmaakt te worden , eigenlyk zoudt willen weezen. De regel is kort, en kan gemaklyk geleerd worden. Bewaar flechts uw eigen natuurlyk voorkomen, en gy moet behaagen. Hier zou ik u de gemaakte gebaarden kunnen fcbetfen van memmia, en alle de beweegingen van dit kunstwerktuig ; hoe twee koraalkleurige lippen , met nagebootfte zefyrs blaazen, om de thee te verkoelen, en denverliefden Jonker te ontvonken , terwyl een fneeuwitte vinger en duim famenfpannen om het kopje opteligten , en de waereld in verwondering opgetogen te houden. ó Thee! hoe beef ik op het gezicht van uwen noodlottigen vloed, zo verfchriklyk voor de Roemzucht, als de rivier Lethel wat al verwoestingen worden aan uwe (O Zie boven, onze eerfte Aanmerking. Rrr 4  976 de Roemzucht. uwe boorden gezien ! wat al fchimmen t»« "aamen, die eenmaal waren, en nu^ e s t " Hecatombe (u) van karakters is bet dag s ' op uwe befchilderde altaaren. Eene heIvÏÏT>Z ce en blount O), moeten, door u befproeid neder «nken , gelyk de korrels van de fynib luiL • aangenamer maaken. Eerfchennis is een der fmaak lykfte confituur» C*) op een w j**»* Doch deeze onmeidchelyke zegepraal ™i geraaken, en uwe afvallig NaSlten ö dienen (*), maar, m uw eigen vaatwerk, ó veruo- ten M Zie onze Aanmerking r» op t derde Hekeldicht. W Allen , volgens den neutel, beroemde frita l wier lof, door deeze be.sterin vl dT h I^t"* weimg wordt vergroot. «eetaïel , nfec O) In het Engelsch, thefweefne-. , , ■ gelyk de zuiker aan de thee. fe ' O) Deeze tegeultelling van dierun m> i r, het oirfprongkelyke flralf. in her o7g **** * longer fhall ferye under thfe Door deeze of geestryke dranken , fchvk uu, • zonderheid bedoeld te worden 7 V ' welke, in een ,amp Jde t 'de Z ^ dn Engeland is, by gebrek vin' tur r ^ k°°ken- dit gebruik algemeen ) Deeze ^^«é kooien, ^^^^^^^  DE roemzucht. 977 ten Thee ! heerfchen. De neus van citronia (y~) verkondigt reeds uwen naderenden ondergang ; en wie zou den neus van citronia durven logenftraffen £&). De vrouwen beklaagden zich reeds lang over het drinken der mannen , en laakten te recht , het geen voor deugd en gezondheid zo nadeelig is. Eindelyk , om den man te redden, beQoot de edelmoedige fchoone haaren echtgenoot het fchadelyke glas te ontfteelen; zoloflyk, als de beroemde Britfche Koningin, die het gif uit de wonden van haaren gemaal zoog (aa). Doch onze fchoonen hebben niet alleen een neiging voor het drinkglas, maar ook tot elke ftoute ondeugd van het ftoute manlyke gedacht. 0 (y~) Deeze naam is zekerlyk afgeleid van Citroenwater een geliefkoosde licqueur der Engelfche vrouwen. (_z) De Heer young herinnen hier zyn' leezer een uit» drukking van virgilius. Solem quis die ere falfum Audeat ? Georg. I. 463. alwaar deeze van de voortekenen fpreekt , die men omtrent de weêrsgefteldheid, uit de kleur der zonne plag afteleiden. Zulk een geloofwaardige voorfpelling vindt ook onze Dichter in den gloeijenden neus van ciïyonia , wegens de aanftaande verandering in 't gebruik der dranken. (aa) Volgens het verhaal , of verdichtfcl , zou Koning edtjard de Eer/Ie, by de belegering van Jaffa , van een' vergiftigen pyl gewond, door zulk een'liefdidienst zyner Echtgenoote gered zyn. Rrr 5  V7S DE R O E M Z U C H T. o ju venaal ! kom met uwen flxengen geesfel my te hulp, om de fchandelyker dwaasheden deezer eeuw te zweepen (bb). Zouden wy ook by de bewoonfters onzer eilanden zulke misdryven vinden , over welken het een misdryf is te lagehen ? ó Gewislyk. De ondeugd , eertyds nog door natuurlyke zedigheid en de banden der wetten beteugeld, wandelt thans geheel onbedwongen, en ftapt , nu zy den fluijer van welvoegelykheid heeft afgeworpen, moedernaakt, over wet en euangelie. Onze deftige Vrouwen voeren zulk een voorbeeldig leven, dat de mannen om niemand vruchteloos zuchten, dan alleen om hunne Vrouwen, welke huuwen, om vry te zyn, en losbandiger omtezwerven; welke zich met dénen man in de echt verbinden , om met twintig te boeleeren; welke buitens huis, vriendelyker zyn dan noodig is, terwyl 'er binnens buis een onverzoenlyke wrok en eeuwig onweer van twist heerfchen. Wat ysfelyke vlammen fchieten uit de zachtfte oogen ! wat donders rollen van de bekoorlykfte lippen (cc)! Haare driften heerfchen met eene onbeperkte ruimte; maar , daarentegen , is haar reden zo veel te gehoorzaamer. Indien gy iemand mogt verfoeijen , en zelfs naar het leven ftaan , vertrouw het (bb) De Heer voung bedoelt hier , inzonderheid , het zesde Hekeldicht van dien Latynfchen Dichter, aan de Vrouwen. (cc) In het Engelsch 'frema dimpled check ; van een kaak met kuiltjes, uit de kuiltjes der wangen. Wy oordeelden het beter , voor de tegenltelling , een andere figuur te gebruiken. Onze Dichter was aan het rym gebonden.  DE ROEMZUCHT. $79 het "eheim geen fchepfel dan zyn vrouw. De vrouwen "verwonderen zich , dat ik zo ftoutelyk haar gedrag durf laaken, en vraagen: of een echtgenoot haar dan zo na beftaat ? Welke fchaaren zie ik van verliefde Grootmoeders , en van jonge Juffers , reeds verouderd in boosheid! Welk vergiftig gefluister , en welk een luidruchtig fchelden! welk liegen, drinken, hoereeren, vloeken, fpeelen! Zulk een koele vriendfchap en zulk een blaa- kende ontucht! Zulk een fchraapende gierigheid, en zulk een maatelooze verkwisting ! Zulk een doodfche vroomheid, en zulk een yver in gruweldaaden! Zulke geoorloofde misdryven , en zulk een eeuw van vermomming ! Zulk een veile trouw , en zulk een verkeerde toejuiching! Zulk een geroemde ondeugd en zulke omgekeerde wetten! Overal zulk een verwoestende ontbinding , dat het niet meer een waereld, maar een baijert van menfehen gelykt. Dewyl 'er des zondags geen Bals zyn, verfchynt de opgetooide , fchoone in haar kerkgefloelte, doch meesmuilt , wanneer zy van de hel hoort gewaagen , en werpt een oog van vriendelyk medelyden op allen, die meer naar den Apostel paulus , dan naar colmns (di) luisteren. Eigenlyke Atheïsten waren^ altoos zeldzaam: zo lang de waereld ltond, waren 'er, tot nu toe, geen vrouwelyke Atheïsten. Gy navorfchende wyzen ! zegt my , vanwaar ontltaat deeze vermetelheid by zulke vreesachtige fchepfels, die voor een veêrtje fchrikken , voor een infekt de vlucht nee- men, (da) Zie onze Aanmerking (0 op 't vierde Hekeldicht.  ,9?0 DE ROE BI ZUCHT. Doch , om de fchoonen geen onrecht te doen moet de za„ fter be]yden ? ^ ^ <«, me de eer alleen najaagen, maar daarmede een weEenlyker doel verbinden , het doel naamelyk van vry delen °m Z° 16 kunnen han- Zy kampen met haar eigen hart, en drukken het neder , uit loutere toegeevendheid voor de menigte van zotskappen , waarmede zy verkeeren. ó Hoe beeren zy voor den naam van eene J^, en fchaamen zich dood , op het denkbeeld dat men haar voor vroomen zou houden! want, wat toch zou de vrolyke en ryke artemis, wat zouden onze eerfte vernuf. ten, onzegekjes naamelyk, daarvan zeggen? Terwvl zy flaavinnen zyn van het fnoodfte fchuim der aarde trotfeeren zy den hemel , en zyn op de alleraftchuwe'. ykfte wyze dapper, uit loutere blohartigheid (ee) Indien wy het Hechts waagen durfden in ons eigen oordeel te berusten , gewisfelyk zouden wy deu'dzaam leeven, en zalig fterven. Welaan; vaar in dkn toon, O) Onbetwistbaar hnd onze Dichter hier den manlyken vrygeest ,n het oog, waarvan eoileau onder anderen zegt: Fois-tu ce libertin en public intrêpide, Qin préche contre un Dieu que dam fon ame il croitt ttiroit etnbrafer la vérité qu'ilvoit; Mals de fes faux amis il crmint la raillerie , Et ne brave ainfi Dieu, que par poltronnerie. EP. III. v. 22.  Dl ROEMZtJCHT. 981 toon , myn zangfler, met een yver uwer waardig voort! Zy die den hemel trotfeeren , fidderen voor een Hekeldicht. Atheïsten zyn 'er maar weinig. Onze meeste fchoonen erkennen een Godheid, en loogchenen niets , dan haare eigenfehappen. Verre af van Atheïsten te zyn, gelooven zy dat God is , en almagtig is — tot vergiffenis. Zyne andere volmaaktheden willen zy hem niet betwisten ; doch zekerlyk is Genade zyn hoofdeigenfehap. Hoe 1 zou een kortduurend vermaak de ziel eener Dame aan eeuwige kwaaien blootftellen? Zou de groote Maaker ons arme wonnen vernielen, omdat wy nu en dan een teugje vluchtige vreugd gefmaakt hebben ? Neen ; Hy is altoos in een vrolyke luim, altoos aan hen gelyk; hoe kon hy anders goed zyn ? en zy die hem zwarter affchilderen, zyn lasteraars. Dus onttroonen zy , met veel vroomheid , Jehovah , den Heiligen, den Rechtvaardigen, en ftelIcn in zyn plaats een recht welleevend God. ,, De goede tillotson , zekerlyk een der beste ,, menfehen, geloofde toch ook niets meer dan de „ groote origenks (ff). Schoon de arme Satan zich „ een (ff) De Aartsbisfchop tillotson, onbetwistbaar hier door onzen Dichter bedoeld, had in zyn vyf- en dertigfle leerrede zyn byzondere gedachten wegens de eeuwigduurendheid der helfche (haffen voorgefteld. Men zal daar echtsr zien , dat deeze groote Godgeleerde 'er verre af is om het gevoelen van origf.nes in zyn geheel over te neemen: doch men gelieve zich ook te herinneren , dat deeze geheele pleitrede, gelegd is in den mond eener vrouwe, die , door val-  $8S i)E ROEMZUCHT* een enkele reis niet wel gedroeg, zal hy toch but,, ten twyfel eindelyk zalig worden. Laat vry de Geestelyken iets doen voor hunne Tienden ; zy „ moeten 'er van leeven , dit maakt hen niet oneer- lyk. Laat hen hun' ouden zang zingen , dewyl ze aan die melody gewoon zyn , en hun begrippen, „ gelyk zich zeiven , in het zwart kleeden. Laaten zy door de verfchrikkingen eener onbekende wae„ reld, ons van de geneugten der tegenwoordige be„ rooven, om die alleen voor zich zeiven te behou„ den. Laat hen van de fchoone vruchten der wae* „ reld hun aandeel genieten ; maar dat ze ook onze „ onvertiendc deugd (gg) ongeftoord laaten. De „ deugd is toch nog al aardig, om 'er vertooning „ mede te maaken. Wat fterveling fchreef ooit fchooner dan rochefoucault " ? (hlï) Zo bepleit onze fchoone voorfpraak de zaak des duivels , en valfche redeneering, als een verdedigfter van de kwaade zaak des Satans, wordt afgefchetst. (gg) Deeze uitdrukking , die anders door haar kortheid mogelyk iets duisters zou hebben , vertrouwen wy dat nu duideiyk genoeg zal weezen, door het voorgaande. wegens de Tienden der Geestelyken. Het byvoegelyk woord vertiende is g. grond op de Analogie met het werkwoord vertienen , in de Nederduitfche overzetting des iiybels gebruikt van het zorgvuldig vertienen der munt, door de Farifeeuwen, (Matth. XXIII. 23.) daar ook in het Engelsch het woord tithe, gelyk hier untithed, gevonden wordt. (hh) Men weet dat de Hertog de la rochefoucault, in zyn beruchte Maximes , de eigenliefde als de groote drytveer van alle deugden heeft voorgefteld.  DE B.ÖE-MZÜCH*. 9S3 en plaatst zich hierdoor op de lyst zyner aanhangelingen. Dat toch engelen in gedaante , engelenwaarheden voorftaan! De natuur zelve kan geen verbindtenis van fchoonheid en godloosheid dulden : want, wat toch is waare fchoonheid , dan het gelaat der fchoone deugd ? dan zichtbaare deugd , in uiterlyke bevalligheid? Zy, derhal ven, die van een' fnooden geest bezeten is, wordt ons te affchuwelyker, naar maate zy meer bekoorlykheden bezit. Maar, de bekoorlykheden neemen af. Onze fchoonen houden lange nachtwaaken. Zy flaapen niet meer. Quadrille heeft den flaap bedorven (ii). „ De arme „ kemp ! roept livia uit , ik ben 'er in geen twee ,, avonden geweest; het arme fchepfel zal wanhoopig „ worden. Ik haat groote gezelfchappen ; maar gy weet (ii) Volgens de aanwyzing van onzen Dichter, is deeze plaats een parodie van zekere uitdrukking by shakespear in zyn Macbeth , daar deeze , na den gepleegden moord aan den flaapenden banco, tegen zyn Gemaalinzegt: Methought I heard a voice cry: fleep no more, Macbeth doth murther fteep, the innocent fleep. En verder, nog eens : Stil lit cryd, fleep no more to all the hoitfe ; Glamis hath murther'dfleep. Men weet dat de Engelfche uitdrukking to murther, ook eene andere, doch zwakker be:ekenis heeft van vernielen, bederven. Zo fpreeken zy van een denkbeeld bederven, Hechter maaken ; (to murder a thougkt;) van den tyd dooden, vermorsfen, (to murder time) enz.  984 de roemzucht* „ weet dat men om goed te doen.,, en menfehen van vermogen moesten altoos trachten goed te doen". Hiervan ten vollen overtuigd , fnellen onze deftige Vrouwen naar kemp , en zetten nu een dochter", dan een' zoon op het fpel 0Q, geeven gezondheid' roem , genoegen , fchoonheid en vermogen ten eenemaal prys , en brengen haare halve famielie tot den bedelftaf, enkel uit liefdaadigheid. Indien wy of geheel onfterfelyk, of geheel fterfelyk waren , zou ik dit misdaadig vermaak minder doemen; maar daar de vrolykfte zaal der vrolyke famenkomften flechtseene der bovenfte verdiepingen van eenig graf is , dunkt my , behoefden wy ons kortduurend beftaan niet te ontvlieden , en , om het denken te ont. wyken , naar ons verderf te ftreeven ; behoefden wy onzen ondergang niet door ons misdryf te koopen , en, om den tyd te dooden , de eeuwigheid opteofferen. Speelzucht is de haatelykfte aller ondeugden: zy vervult de donkere ziel met onöphoudelyke ftormen, lastert den hemel , fcheurt de banden van bloedver' wandfehap , verwoest zo wel de magt als den wil om wel te doen , vernielt de gezondheid , zet de eer te pand , dompeltin het diepfte ongeluk, en, dat nog ver- (M) Zo noemt haar de bewuste fleutel , en leert haar kennen als de beftierlter van een huis, waarin dagelyks de aanzieneiyklte lieden op fpeelpartyen verfchynen. (//; In het Engelsch: Nowfet a daughter, and now flake a fon, A. jiake at play, is de inlaag by het fpel.  de roemzucht. J?5 verfchriklyker is -— misvormt zelfs uw aangezicht (mni). Zie ginds een' hoop dieven, die van den buit leeven , de fchandvlek en tevens het bederf van dit eiland ! en zie — ontzettende vertooning! zie, hoe, in het midden van die rooversbende , een hemelfche fchoonheid haar blanke hand opheft, welke een' kleinen tooverkoker rammelend fchudt , en , als een luiden donder, op den disch uitftort! En gelyk weleer de woedende Itormen , die den bodem der aarde fchokten, onftuimig uit het hol van Eool losborden, zo ftort ook uit dit kleine hol, een gemengde ftorm van vrees , woede , ftuiptrekkingen , traanen , vloeken en lasteringen. Echter , voor de menfehen laat onze fchoone haar vloeken niet hooren: ó neen; hieraan is ons fchepfel onfchuldjg; alleen de hemel is 'er getuige van. Zie haare oogen tintelen , haare kaaken gloeijen, haare fpieren zwellen, gelyk, in haar hol, de Cumeefche Sybil (bb). Met zulke tedere aandoeningen brengt deeze Godin haare nachten door: zo ftemt zy haar ziel tot de fireeleude geneugten van 't huwlyks- bed; (mm) Een uitmuntend vertoog van addison , over dil onderwerp , geplaatst in den Guardian No. 120. (in het Nederd. II. Deel, 30 Ven.) gaf onzen Dichter verfcheide trekken voor deeze ftoute fchets aan de hand. (ks) Wegens deeze Sybille van Cuma , volgens het bericht van virgilius, (Aen. III. v. 443— 51.) maakten wy gewag in een aanmerking op zekere plaats in de Nachtgedachten , alwaar onze Dichter haar in eene andere betrek, king bybragt. II. Deel, bh 237. mengelw. I. DisU S»s  ï>85 ü £ k o e M z u c ii t. • bed; en wanneer de wreede morgen haar ter ruste roept, en haar pynlyk hoofd op de peuluwe nederzinkt , dan zyn haare droomen met die ftrcelende ( denkbeelden opgevuld; dan rolt nog alleraangenaamst de dobbelfteen, of worden de kaarten rond gegeeven; het denkbeeld van haar party geheel te vernielen', houdt haar nog geduurig opgetogen; haar gelukkige' Echtgenoot wordt door Spadille vervangen , en indien Mevrouw mogt bevallen , is het tien tegen één, dat hy het voorhoofd van haar' liefften zoon zal merktekenen. Welk tooneel van akeligheid en wilde wanhoop! Waarom is de luisterryke erfgenaam van den ryken atrides genoodzaakt den prachtigen zetel zyner voorzaaten te verlaaten, en zyn aanzien in een' afgelegen hoek te verbergen ? Waartoe dat uitgetogen zwaard ? Vanwaar die ysfelyke kreet, die bleeke Óntroernis, by het gantfche gezin ? Zie Mylord dreigen Mevrouw fchreijen , de beevende dienstboden zich voor den ftorm verfchuilen 1 Waarom dien fraai Jeevenden Zoon naar een afgelegen gewest verzonden? Welke booze geesten beletten het vastgeftelde huwelyk van die Dochter? Wat ftort het gantfche huis in zulk een plotfelyk verderf? ó Niets, dan dat den voorigen nacht Mevrouw heeft gefpeeld. Doch zwerft myn Hekeldicht niet te verre af van zyn eigenlyk onderwerp ? Behoort dan dit ook tot de Roemzucht ? Hoewel thans uwe harten alleen gevest zyn op het gewin, was het in den beginne Hechts een laakbaare toewyding aan de mode. Laat ons nohier niet ophouden , daar wy met zulk eene fnoode ondeugd te doen hébben , die-m haaren vloed het gant-  DE ROEMZUCHT, X)%~ gantfche vrouwelyke gedacht met zich voortfleept, Dit althans kan men ter eere van onze eeuw getuigen, dat niemand door zyn ondeugden van anderen wordt onderfcheiden. Zo gy moet zondigen, neem dan de natuur tot uw gids, De liefde heeft nog eenige zachte veröntfchuldigingen intebrengen , die uwen hoogmoed kunnen vleijen. o Gy fchoone afvalligen van de aloude heerfchappy der liefde ! is 'er dan voor u niets verleidelyks dan een gouden regen ? Kunnen dan de kaarten alleen uwe gloeijende verbeelding bezig houden ? Moet de liefde dan leeren pointeeren (oo) , eer hy kan behaagen ? Indien gy verliefd zyt op een fraaije kaart of gelukkige dobbelfteen (pp) ; heeft dan de beste Preêker wel fterker drangredenen , om ons mannen .-.kuisch te maaken (qq) ? Waarom moeten zo veele fris? (oo) Aartig in het Engelsch: Muft Cupid karn to point, ere he can pkafe ? .Het Engelsch to punt, point, betekent niet alleen aanwyzen, Qmonftrare digito) maar ook het inzetten van geld op zekere kaarten, in de haznrdfpelen; in welke laatfte betekenis het hier zekerlyk moet worden opgevat. (pp) In het Engelsch: a lift or caft: een fteek, trek in het kaartfpel, of een worp, gooi met den taarling. (qq) Mee andere woorden: uwe fpeelzucht maakt u, in de oogen van ons mannen , zo haatelyk , dat wy niet ligt door uwe bekoorlykheden in verzoeking zullen gebragt worden. Misfchien wordt dit denkbeeld opgehelderd door de volgende plaats van brutere. II eft étonnant de volt dans le cceur de certaines femmes , quelque chofe de plus vif & de plus fort que Vamour pour les hommes , je veux d/re Sss 2 1'w  9"8 be roemzucht. frisfche jongelingen öngebuuwd hun leven verkwy•nen? Omdat zy geen vrouw kunnen vinden , die nier verloofd is aan het fpel. Waarom zuchten de.ge- huuwde mannen ? Nog ysfelyker lot ! omdat zy geen bezittingen hebben, die niet door 't fpel zyn aangetast, flavia , die by de trouwloosheid van een' minnaar hard en gevoelloos blyft •, wordt bleek , en fiddert voor een wrecde kaart. Zelfs kan by arria haar bybel den ouderdom niet beveiligen : haar zestig jaaren fpeelen nog met haar Pagie. Terwyl de dood, naast haar ftaande, flechts wacht, tot het fpel uit is, om de winst, die hem reeds lang toebehoorde, naar zich te fchraapen , vat zy, gelyk oud zwavelpapier, vuur, of flikkert, gelyk het uitgaand lemmet , nog eens voor het laatfte. ó Gy Goden! fchenkt aan onze fchoonen toch nieuwe vermaaken, of geeft ons zoonen, en red ons van wanhoop. Zoonen , Broeders, Vaders, Echtgenooten, Winkeliers, allen paaren hunne klagten met de myne, en brandmerken uwe misdryven in profe; en echter geloof ik het zo zeker, als ik myn Catechismus geloof, dat gy, in weêrwil van alle onae wysheid , op den zelfden voet zult voorgaan. Zo groot is dikwerf onze hoogmoed, zo fterk zyn onze driften , dat vermaaningen ten goede , ons in het booze verharden. „ O, hoor ik u roepen , dat is een wonderlyk man!" Wanneer gy , ó Schoonen ! ons kastydt , wie zou dan de roede niet kusfchen ? Doch ik bezit nog een tooverkunst , die uwen toorn zal bedwingen , en rambition £f le jeu : de telles femmes rendent les hommes chaftes: elles tïont de leur fexe que les habits. Chap. III.  DB ROEMZUCHT. 9$9 en u zelfs een volt (rr) met koelheid doen befchou- wen. . Merkt op: de toovery begint. Vestigt uw gezicht op gindfchen lichtftroom , die over het verduisterde Eritannië afvloeit. Welk een engelenkracht.overftelpt uwe ziel met eerbied ! Haare bedryven zyn voorfchriften , haar voorbeeld is wet. Hoe gloeit, m het midden van alle bekoorlykheden der majefteit het hart van carolina f» » A^d' ett ^stliefde! Haar gunst gaat zo verre, dat zy (welk een overmaat van goedheid!) zelfs ook my heeft beftraald. Zo ergens myn lied , als een tegengift van zo veele gebreken Godlyke bedryven of edele gezindheden ten toon. fpreidde, dan lachte zy het aan met een deelneemend genoegen , zonder te weeten van wie myn zang dien glans ontleende. Zo ftond de achtbaare Moeder der menfehen , in een allerbekoorlykfte onbewustheid van haar eigen bevalligheden, onfchuldig, aan den groenen boord, en fpiegelde zich , met genoegen , in den kristallen " ° vloed, („•) Deeze kunstterm is vooral den liefhebberen van 'c kaartfpel zo wel bekend, dat zy geen vertaaling noch omfchryving behoefde. Ondertusfchen is het een geestige voorbereiding van onzen Dichter, om de aandacht te vestigen op het vereerenswaardig beeld, dat hy haar zal voorfielten, indien het naamelyk haar fpeelzucht zal kunnen bekoelen, en zelfs de oogen van eene vtóCvoor haar zulk een verrukkend gezicht) aftrekken. _ (js~) Koningin carolina , de Echtgenoote van Kom, g george II. beroemd door haar zucht voor geleerdheid en, fraaije kunsten. Zie ook onze Aanm. CO °P bet **** Hekeldicht. ^  95° W E 1 o EM 't tt 0 h li vloed, befchomvde de vreemdeling op de befchilderda oppervlakte, en prees met een' vriendelyken lach de bekoorlykheden, die zy 'er zelf aan fchonfc (tt) Onze Dichter wyst hier zelf naar de fraaije plaats by -:iizos, in den vierden zang van zyn Paradys Verloren, waarvan ik de vertaaling , in vaerzen, door mynen kunstynend lucas pater , in een aanmerking op de Nachts éacnten, heb meegedeeld. II Deel bl. 356. LIER-  LIERZANG o P. ARNOLD BEILING, (») Z/ou wel de held door duizend klingen, Om 't Vaderland zyn hulp te biên, Met onverfchrokken grootheid dringen, Den dood in 't aanzicht durven zien, Zo flegts 't fortuin zyn deugd kon looneu, Zyn heldenhoofd met lauwren kroonen, Haar wufte gunst hem waarde fchonk, Een gunst, die fnoode gruwlen roemen, Een Alexander groot deed noemen, (f) Callisthenes in keetnen klonk? Maar (*) Toen het Slot van Schoonhoven , na het innemen der Stad , aan de party van jacoba van beijeren wierd overgageeven, wierd aan allen het leven gefchonken, uitgenomen aan onzen beiling , die veroordeeld wierd , om levendig begraaven te worden. Na op zyn woord van eer een maand verlof verkregen te hebben, om zyne zaaken te befchikken, kwam hy ter bepaalder tyd te rug en onderging zyne ftraf. Zie wagenaar Vad. Hifi. lilde Deel pag. 463. (Y) Een aanzienelyk, doch deugdzaam man aan het hof van Alexander. Hy was het, die 'er zich met kracht tegen verzette, toen deeze de zoon van Jupiter wilde genaamd worden. Eindelyk wierd hy als medeplichtige aan eene za< menzweering tegen den Koning onfchuldig omgebracht. Zie curtius Lib. VIII. § 6. & feq. Een fchoone plaats kierover is te vinden by seneca N. Q. L, VI. C. 33. Sss 4  'Jf *• } Vfe 2 * o Maar „een, de deugd ontleent geen luister, Dan van haar goddlyk aangezicht .Der zon gelyk, die 't akJig duister Van de aard verjaagt met eigen licht Zy, boven roem en fmaad vcrheevcn Eischf niets, dat haar >t geva] kan ' Daar zy haar loon zich zeiven biedt. Schoon, wyl geluk en vrienden vlooden, Door t lot gedoemd zig zelv' te dooden, Benydt een Brutus Caefar niet. Mogt ooit een land op helden roemen, Wier grootheid uit hun deugden fproot, Myn Neerland kan zulke Edlen noemen, Wier naam heel 't waereldrond vergoodt. Doch fchoon myn hart van dank moog gloeiien Een traan langs myne wangen vloeijen, ' Zo vaak die in myn ooren klinkt Myn lied zal niet hun lof hcrhaalen' Maar met den naam eens beilings praaien Wiens grafzerk van geen Iauwren blinkt! Myn Neerland zoudt ge ondankbaar weezen Een held, wiens naam het nageflacht * By Ruiter en de Groot moest leezen ■ Begraavcn in een duistren nacht? ' Een held, die angst en fchrflt verheerde Den wreedften marteldood trotzeerde ' Waar hem zyn deugd ten moordkuil 'riep , W,cn daar geen roem hem kon ontvonken Geen Iauwren in zyn oogen blonken Zyn hart alleen belooning jfchfep ' Waar-  OP AK.NOLD BEILIN». 993 Waarom, o held van hooger orden, Deed 11, tot heil van 't Vaderland, Gods voorzorg niet gebooren worden, Toen moordzucht de onfchuld had vermand, Toen Phlips de menschlykheid verachten, En doof voor 's onfchulds jammerklachten, Gefterkt door Alvaas wrcvelheid, Voor vrije handen kluisters fmeeden, Den burger op bet hart dorst treeden, 't Schavot voor braven had bereid. Toen aan het hoofd des heirs getoogen, Waart gy met onverwinbren moed, Door vuur cn zwaarden heen gevloogen, Een leeuw gelyk, die brult en woed, Als hy een jager 't nest verftooren, Zyn welpen ziet den dood befchooren. En, waar gy winnaar heenen rukt, Had moed en pyl den flaaf begeeven, Uw naam den dwingeland doen beeven , Den blikfem aan zyn vuist ontrukt. Doch werdt u enger kring gegeeven, Ontrukte gy geen dwang haar buit, Deed gy geen zuchtend volk herleeven, Uw deugd blonk niet min heerlyk uit. Geen tyd noch kring kan haar bepaalen, Haar beeld met minder glans doen praaien, Offchoon zy min bewondraars wekt. Die nevel kan geen wyze blinden. Hy zou in Ruiter Ruiter vinden, Al had een wolk die zou bedekt. Sss 5 Ver-  594 lierzang OP arn0ld B ï i L i n c. Verwondring doet myn oogen ftaaren, O held, wiens deugd een waereld eert Wanneer gy, door ontelbre fchaaren, Ten wreedflen dood manmoedig keert. Maar gy, gy zaagt uw deugd beloonen; Heel Rome komt u eerbied toonen, En knielt, als voor een God, ter neer. Maar, beiling, ach.' geen traanen vlooten , Geen volk hoort gy uw roem vergrooten, En gy keert tot uw beulen weêr. O, wenschte ik ooit Pindaar te weezen, Wiens toon heel Griekenland vervong, 't Was, op dat elk uw naam mogt leczen, Myn lied uw hoogde lof voldong! Verkleende thans myn zang uw daaden, Gy zult toch 't offer niet verfmaaden, U door een dankbre hand bereid. Geen lofzang kan uw deugd verheffen. Mogt flegts haar fchoon één harte treffen , Dan juichte ge in uw zaligheid! M. S. CLE-  995 CLEMENS de XlVde IN HET ELYSIUM. TWEEDE BEDRYF. sixtus de Vde en clemens de XlVde. S. Vergeef my myne drift , Paus ganganelli! Ik hoorde op een afltand dat uw gefprek met gregorius de XlVde levendig wierd. Ik ken hem. Hy is een trotsch, eigenzinnig mensch. Om u uit de verlegenheid te redden, liet ik my zien, daar ik voor u, niettegenftaande uwe zwakheden , zeer Veel hoogachting heb. Ik wist wel, dat dit het middel was , om van hem los te worden. En nu, Paus clemens , laat ons, daar wy thans vry zyn , den draad weder opvatten! —— Hoe was het toch mogelyk , dat gy het talent niet leerde kennen , waarmede ik my door doornachtige wegen , die voor my lagen, zo fchoon wist te redden V Ja, broeder, ik moest my vermommen, ik moest klein fchynen te zyn, om groot te wordeu. Myne collega's de Cardinaalen, waren, gelyk zy nogheden ten dage zyn, — ezelskoppen ; maar zy begeerden toch een voorwendfel, om hunne domheid te rechtvaardigen. C. Waarlyk zy moeten wel zeer dom geweest zyn , daar  $9 zelf zonder Minister. Niet • als of ik ongevoelig voor de banden des bloeds ware. Maar myne verwanten waren befcheiden, en de Hemel bewaarde my Voor verleiding. Myne zuster, die by de Kloostervrouwen all fanta Maria Magdalena del corfo ingelyfd was , kreeg vol* ftrekt niets van my zelfs geen reliquie. M Een'Paus zonder Nichten ! Ik wil wel bekennen» 'dat dit een zeldfaamheid is. Zou men u gelooven? Wel nu, ik ben een billyk fchepfel.. Ik bewonder u. Laat ons nu fchielyk Papa opzoeken! Ttt 4 RE-  GEGISTE* der stukken, vervat in het eerste deei ^ 'T NIEUW ALGEMEEN MAGA2YN VAN WETENSCHAP, KONST EN SMAAK. /. Jfdeeling. wysbegeerte en zedekunde. Verhandeling over den Natuurlyken dood, door j. r. deiman. . t,, . , • Eladz. * Ha gevoel van vermaak en dankbaarheid, de eerfte bronnen van het denkbeeld , wegens het beftaan van een Opperweezen. De oorfprong en bedoelingen van het kwaad ' vol- ^ gens de theorie van den Heer villa uwe voorge. lteld. Dtrde Fier handeling. Het eigen onderzoek in zaaken vinden Christel/75 ken Godsdienst. . Over de beftemming der menfehen', en den fbatt^ der woestheid en befchaafdheid. Over het Huwelyk in den ftaat dér Natuur en de eerfte beginfelen der Maatfehappy. ' Verhandeling over de ontdekking des menfc'hely- ken verftands in godsdienftige zaaken. goLosfe gedachten. De oorfprong en bedoelingen van het kwaad vol/05 gens de theorie van den Heer villaume voonrefteld. Vierde Verhandeling. Gods wysheid en liefde in 't heilig 'beftier'van 't kwaad , gevolgd naar 't Franseh van den Heer r. SALCHI. Vrvhcid en Verftand,™ Vertel/el yan l.'giseke. SS4 11. A£  I E G I S T E 1 II. Afdeeling. natuurkunde en natuurlyke historie. Verhandeling over de voortreflykheid van den mensch boven de dieren , door j. p. m. Bladz. 39 Bericht wegens een nieuw uitgevonden Geneeswyze van wanfchapene gewrichten, door den Heer Doctor vernél, te Orbe in Zwitferland. 68 Eylage tot het vorige Bericht. . . 74Verhandeling over de overeenkomst en verfcheidenheid der menfehen, door j. p. m. . 210 Schets van het Scheikundige Leerftelfel van la- vojsier. . . Verhandeling over de overeenkomst, tusfehen de dieren en planten, door n. bondt. . . 545 Over den Rhinoceros. . . . 741 Over de Hyama. ... • 752 Over den gouden Arend. . . - 759 Over den zwarten Arend. . . 763 Over de Tfaltfalya of Vlieg. . . 766 Over de Zoutmynen in Poolen. . . 901 Over de Natuurlyke gefteldheid en de Inwooneren van het Eiland Nootka , en van de nabuurige ftreeken. Getrokken uit de reizen van Capitein meares , die hy in de jaaren ip88 en 1789 naar China en de Noordwestlyke kusten van America eniernomen heeft. , s. . . 922 ÜL Af-  REGISTER* III. Af deeling. historiekunde. i Tafereel der algemeene gefchiedenis van Europa, zedert het jaar 467 , tot aan den Westphaalfchen Vrede. Eerfte tydvak. Beginnende met het jaar 476 van J. C. en eindigende met het jaar 880. De grondlegging der Hedendaagiche Koningryken in het Westen. . . Bladz. j$ Tafereel der algemeene Gefchiedenis van Europa. Tweede Tydvak. Karei de Groote. De vernieuwing van het fVesterfche Ryk, 25j FILips de 11de, Koning van Spanje». Een tafereel naar mercier. .... ^ Onderzoek yan de voordeden, die ons de Zendelingen aarigebrggt hebben. .. . , 44g Over het.herleeven der befchaafde letteren in Italiën, waartoe „zeer veel hebben toegebragt drie inboorlingen vanEtruriëndantes aligherius , pranciscus petrarcha en joannes eoccacius. ^Eerfte Redenvoering. . . De verdienften van den Huize de Medicis, in de Natuurkunde. . . - Over het herleeven der befchaafde Letteren in Italiën , waartoe zeer veel hebben toegebragt drie Inboorlingen van Etruriën , dantes aligherius , franciscus petrarcha en joannes boc- cacius. Tweede Redenvoering. , . 7*1 Over tippo saib , Sultan van Myfore , deszelfs perfoon , karakter , levenswyze , inkomfien en krygsmagt. , . . (J2? Over den Nationaalen Geest der Britten, . 941 W. Af>  REGISTER, IV. Afdeeling. beschaafde letteren, fraaije kunsten en mengelwerk. Poeëtifche uitbreiding eener plaatfe (Hoofdftuk XXXVIII—XLII. vs.-6.) in het Boek van Job, naar het Engelsch van d. e. joun* , gevolgd door pieter meijer. • • • Bladz. I3J De Roemzucht, eerfte Hekeldicht , den Hertog . van dorset toegewyd, uit het Engelsch van young. ... • • r5* De tegenwoordigheid van geest, van den Graaf van totleben. Een Anecdote. . . 163 De Roemzucht,,tweede Hekeldicht, aan. . . toegewyd , uit het Engelsch van e. young. 313 De Vondeling. Een waare Aneedote Van mëisner. 32? Afbeelding van de Zweedfche Koningin chrïstina, ' met haare Gelserden. . . . 33S Losfe fchets van het karakter van den Cardinaal I van Lotharingen. . . • . 337 De Roemzucht, derde Hekeldicht, den Heere dodington toegewyd , uit het Engelsch van e. young. .... 461 Het oordeel van voltaire getoetst, over een plaats uit de Auricana van ercilia, eenen Spaanfchen Heldendichter, met eene andere uit de Ilias van homerus vergeleken. . . . 475 Het vonnis van brutus , over zyne beide zoonen. Een Tafereel van den Kunstfchilder fuger te Weenen. .... 49a Anecdote van lodewyk den XlVden en zyn biegtvader, den Jefuit le tellier, getrokken tiit de Memoires van den Duc de st. simon. 501 De  REGISTER. De Gefchiedenis, als een tafereel der wisfelvalliga heid en vergangklykheid van het ondermaanfche befchouwd. .... 506" De Roemzucht, vierde Hekeldicht, den Heere spencer compton toegewyd, uit het Engelsch van e. young. . . . . 631 Romantifche gefchiedenis van den Cid. . 645 Alceste, meer waarheid dan verdichtfel. . 660 Aanmerkingen over eenige tafereelen, in de Galery te Dresden. . . . 675 De Roemzucht, vyfde Hekeldicht, over de Vrouwen, uit het Engelsch van e. young. . 799 Over de kunst van het leven te verlangen , uit het Hoogduitsch van hufeland. . . 827 clemens de XlVde in 't Elyfium. . 845 De Roemzucht, zesde Hekeldicht, over de Vrouwen , aan milady elizabeth germain , uit het Engelsch van e young. . . . 059 Lierzang op arnold beiling. . . 99 x clemens de XlVde in 't Elyfium , Vervolg van Bladz. 856. . . . . 995