NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N, VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. Ilde Deel, Ifte Stuk.   NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N, VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. behelzende: i i. wysbegeerte en zedekunde. il natuurkunde en natuurlyke historie. iii. historiekunde. iv. beschaafde letteren, fraaije kunsten, en mengelwerk. ïweede deel, eerste stuk. TE AMSTERDAM, JJy d'erven P. MEIJER en G. WARNARS, M D c e X C I V. / V V   L NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTEinZEDEKUNDtt.   3 GODS WYSHEIÖ EN LIEFDE IN 'T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAD. TWEEDE ZANG. (Gevolgd Haaf het Fransck van e; salchlj;) Om gods wysheid te beTchouwen, om zyn gröotscK ën heerlyk ontwerp te bewonderen , laat ons den oorfprong en de oorzaak van het kwaad zoeken; laat ons de natuur en het wezen van het zelve aantooiïen. Dit is Hechter dingS onvermydélyk: geen vooruitzicht is in ftaat dit voortekomen. Van elke waereld is 't zelve onaffcheidelyk : zelfs dé godheid kan het niet geheel verdry ven; Volgends eeuwige wetten bevat het gefchapene weëen onvolmaaktheden in zich. De natuurlyke grenspalen van elk voorwerp zyn zoo vele bronnen vari öiisflagen en gebreken. Een zelfde wind begunstigt nóóit te gelyk twee kielen, die in rechtftreeks ftrydige: richtingen fteve= rien. —- Dat zelfde goed , 't welk den eenen heil aanbrengt, wordt voor den anderen een bron van kwellend leed. « , Elk ding in 't wyde waereTdrond vertoont zich: van twee verfchillende zyden; —— ook dezen ontïlaan noeh kwaad, noch goed. :J££' Dat zelfde voorA a werp'jf  4 CODS WYSHEID EN LIEFDE werp, 't welk hier fchade en onheil berokkent, (trekt daar ten milden zegen. Dat zelfde (taal, 't welk, in elk handwerk, zoo wel als den akkerbouw, van onontbeerlyk nut is, ook dat wordt zoms het bloedig moordtuig , waar door een talryk volk tot een kleinen hoop wegünelt. Dat zelfde vuur, 't welk fchier heel de waereld met werkzaamheid en leven bezielt, en wy niet kunnen derven , ook dat verwekt wel eens een feilen brand, en deszelfs woede kan onze kloekfte voorzorg te loor (tellen. Kan zachte hanteerbaarheid, en deeze is in 't lighaam onontbeerlyk, geen plaats hebben, dan door de buigzaamheid der deelen: hoe kan men dan vorderen, dat dit lichaam niet te verwonden zy, beltand voor fteen en (taal ? Kan men met fchyn van rede vorderen , dat het bloed, 't welk in 't dierlyk lighaam, door zulke tedere vaten flroomt, niet zou kunnen medevoeren be. dorven zappen, of vlug vergif? Hoe ? zou men ook hebben willen , dat dit zo ligt aandoenelyk zenuwgeftel, 't welk ons de bekoorlykfte geneuchten doet fmaken, voor allen onlust geheel on« gevoelig ware, noch fmarten leed, hoe fel gefchokt? Zou men willen, — dat een lighaam, uit los (tof gevormd, tegen den geduchten aanval der elementen altoos beftand ware? Moet zich niet eindelyk. (tof in ftof  in 't heilig bestier van 't kwaad. 5 ftof ontbinden ? Kan 't broze ftof en tyd en dood trotzeren ? Kan raen vorderen, dat eene albedvvingende hand deszelfs vergaan moest verhoeden ? Is het mogelyk, dat het deelbaar wezen zich boven de wet der verdelging verheffe? Moet eindelyk niet dit lighaam, door menigvuldigen langen arbeid afgefloofd, verzwakken ? Moet dit niet, ten langen lesten, wen de alles verflindende tyd de veerkracht heeft verlamd, het leven begeven? Ziet men niet, dat de ftoffe altoos geheel ftrydige voordbrengzels opdisfche ? Dat ook dikwerf derzelve onregelmatige gedaante het werktuiglyk lighaam dwarsboomt? Onophoudelyk werken zich derzelver hoedanigheden onderling tegen. Men ziet dezelven als in een tweeftryd. Is deze aan 't werken : zie, gene houd op. Waar is een uitwerkzel, 't welk door geen ander wordt verdaan? Kan 't opperwezen het wezen der dingen verftoren, - de wetten der natuur verkeeren, en alles t' zamen paren? Kan zyne almacht den ftryd der elementen opheffen? . Kan hy 't pnmoge- Iyke willen? Kan hy zyn oneindig alvermogen, kan hy zyn eigen wezen aan 't eindig fchepzel geven ? Is 't mogelyk , dat dit onveranderlyk opperwezen de wetten der noodzakelykheid verandere ? A 3 Dan,  6 GODS WYSHEID EN LIEFDE Dan , al is 't , dat zyne onbegrensde wysheid hst kwaad niet geheel kon weeren ; deze wysheid nogthans , van dat een waefeld was , wist ook dit min volmaakt deel te bellieren tot Volmaakter heil van 't algemeen. Deze wysheid fchonk , onder alle waereldbewer» pen , welken zich talloos aan 't goddclyk verlhnd vertegenwoordigden , de voorkeus aan de met zyn oogmerk volmaaktst ftrokende, de beste. In den raad der eeuwigheid werdt dezelve beraamd. Hy, die daartoe alle mogelyke wezens vereent, —. die door een enkelen blik al hare werkingen voorziet a vormde door zyne fchepperhand de minst ffrydigen, Zie daar de overmaat van het kwaad gefnuikt! Hy, die toen zyne wondermacht met ongefchapen luister ten toon fpreidde, peilde, met den vinger van, zyn alvermogen , de onafmeetelyke diepte van den flikdonkeren mengelklomp. HoofdüoHen van eiken rang werden hem gedwee. Hy, die de best gefchiktfte dingen daar fielde, zag, als met een meetkundig oog, allen in heure onderllnge betrekkingen. Hy verbond die allen , in won, derfchone zamenftemming , naar nimmer falende Wetten. Hy , die hare gclykzoortige deelen zamenvoegde, ftelde het een ten lkuu van het andere; gcfchaard in eene algcmeene keten , werdt 't een , zoo wel als % ander, ten doel en ten middel. Hy,  Tn *t heilig bestiepv van 't kwaad. y Hy, die de verfchillendlte gewrochten in het ongemeten ruim harmonisch (temde, deed zelfs het wan(temmige uitloopen in orde, die uit de verwardfte be« ginzels ten voorfchyn kwam. Zie daar de oneindige wysheid van god, die alle wezens, hoe zeer verfcheiden , volmaakt deed overeenkomen. Hy (telde allen in eene verruklyk fchone harmonie, Hy deed den al opdagen met fchitterenden luister. Om in eene onbegrypelyke verfcheidenheid van zoo veel onderwerpen, onuitfprekelyk verfchillend en talryk, ten gelyken tyd, de volmaaktfte eenheid te laten doorftralen, daar in ontwikkelen zich de wonderbaarlyke oogmerken der fchcpping. In dit ontwerp maken alle deze voorwerpen eene trapsgewyze orde uit. Tot een en het zelfde doei vereenigen zich dezelven door eene onderlinge overeen" komst en verband. De onderfcheidene deelen van den al maken , door deze aanecnfchakeling , Hechts een geheel. Het een beandwoordt het andere , naar het eindoogmerk •hunner fchikking. Men ziet in al het goede, 't welk om onzent wille is voordgebracht , overal , een en 't zelfde ontwerp ten voorfchyn komen. Het eene heil is (leeds vruchtbaar van een ander. Het welzyn van eenen ftrekt mede, tot dat van allen, A 4 IS  3 GODS WYSHEID EN LIEF DE 't Is de wil van 't opperweezen , dat alles zich onderling verëenige tot een geheel, en elk wezen wordt, naar dit geheel, afgemeten. Ook in dit ontwerp befiaat de mensch, naar zynen rang, een lid van deze onmeetlyke aanéénfchakeling, Hy, gevormd uit het geestelyke en 't ftofFelyke, is een zamenftelzel van twee zeer verfchillende wezens, Zyn fterflyk deel is aan het ftof verkleefd; maar zyne redelyke ziel maakt den al ten voorwerp harer befpiegeling, En deze ziel, met veelvermogende krachten uitgedost , kan zich in den loop harer denkbeelden tot de godheid uitftrekken. De mensch is gefchapen tot onderfcheidene einden. Zyne beltemming is de dood, en 't eeuwig leven. Een kenfchets der goddelykheid Haat in zyne ziel geprent. Een verheven afdruk der waereld in 't klei» vertoont zich in den mensch , wiens aanwezen betrekking heeft op den hemel, zoo wel als de aarde , waar Hy den koninglyken fcepter zwaait. En deze inrichting is verreweg de bestvoegendfte, zoo ten nut van 't algemeen , als ten opzichte van zyn eigen geluk. Hier, in deze betrekking, kan hy, die zulk een hoog verheven ze!el bekleedt, zyne ware grootte in 't helderfte daglicht ftellen. Dan, hélaas! 't is onze hoogmoed , die deze miskent, en ons poogt diets te maken, als waren wy te laag geplaatst, In waarheid nogthaijs is de mensch, — die  in 't heilig bestier van 't kwaad. 9 cfie hy moet zyia. Geen andere ftand zou hem beter voegen. De mensch is, ter bevoordering van zyn geluk, door algemeene wetten met het geheelal verbonden. Maar zyne, hem natuur eigene , grenspalen doen hem wel eens het een of ander byzonder onheil fmaken. Alles bindt zich, en ontbindt zich, trapsgewyze. Onder alle de hoofdftoffen is een geftadige omloop, waarvan de fchoonfle overeenftemming, en een gezegend evenwicht in de gehele natuur, het gevolg is. Door 't middel dezer wetten behouden de fteeds nieuw hervoorkomende gewrochten de natuur in haar geheel en ongefchonden. Uit den ondergang van dezen, fpruit leven en beweegkracht van genen. De ontbondene lighamen worden uit hunne asch herboren : elk nogthans flxekt tot nieuwe diensten. Ook het kwaad moet den voordgang van het goed bevorderen; dit is de wet, en de loop der natuur. Het leven en het beftaan der fterflyke wezens is met de waereld in de juiste evenredigheid. Hun beftaan is altyd afgemeten naar die wetten , welken deze overeenftemming medebrengt. Voorzeker! de ganfche waereld zou niet volmaakter zyn, fchoon het getal onzer levensdagen groter ware. Door de bepaling van het leven te verfchuiven, wat zoude 'er uit de gevestigde orde worden ? A 5 Hoe  IQ GODS WYSHEID EN LIEFDE Hoe zou een al te opgepropte aardbol de talloze fchaar der bewoners voeden ? Zou god niet, naar eene andere fchikking, dezen vastgeftelden loop der natuur geheel moeten verdoen! Zou dit ons aardfche ryk niet vergroot, -. het verband van 't geheelal verbroken, — de wetten van ons planeetftelzel veranderd , . ja , de gehele he- nielorde omgekeerd moeten worden? Dus wordt de zamenhang der waereld, dit harmonisch kunstftuk, overal bepaald naar welvereende betrekkingen. En, naar die wetten, moesten ook alle hare dryfveeren , en werktuiglyke vermogens geregeld zyn, Dus moet fteeds, naar de algemeene wetten , het minfte kwaad, het grootfle weeren. De gezegende inrichting van derzelver eindoorzaken , doet, uit oogenfchynlyke wanorde, heil eii volmaaktheid geboren worden, Hoe groot is het vermogen der wetten! zy roepen het onvruchtbaar gebergte, den ftorm en de hagelbui, zelfs het fterkfte vergif, tot nutte leden voor het groot gehdél, en leggen in hunne fchepping de verheyeufte doeleinden, De noordewind, de ftortregens en onweders, geen van allen derft, in de rei der dingen, zyn nut. Van rondsom worden de wolken door de winden t'zamen gedreven , die heuren boezem ontfluiten in vrucht-, baarmakeiuten regen. Do  in 't heilig bestier van 't kwaad. De fchier verzengde landftreek wordt verfrischt, en de brandende hitte verkoeld, door hunnen machtigen invloed; ook dezen bewondert het oog, hoogstweldadig, in den fnellen vaart onzer zwaar bevrachte zeekasteelen. Het geweldig loeijend noordzwerk blaast de vuilbefmette lucht weg, en brengt eene zuivere aan. Zoo rieemt ook foms de mensch, om het leven te rekken, zyne toevlucht tot het 1'cherp vergif. Aan onze hoge rotzen en verkleumde ysbergen, die het oog in de wolken verliest, zyn menigvuldige'rivieren haar beftaan , en wy de ongenaakbare borstweering van ons land verfchuldigd. De fneeuw zelfs, om onze valeijen te bevruchten , belet het vervliegen der warmte van het leven koesterend vuur. Het ys eindelyk, terwyl het de fpringbronnen voedt, fchenkt aan de wateren eene verfrisfchende koelheid. h Geen aan onze uiterlyke zinnen zich als een kwaad voordoet, verdwynt voor 't oog der opgeklaarde rede. Deze veeleer zegent dit, als eene onbekende bronader van heil , die de genezing van vele andere onheilen in zich bevat. Dus ontfpringt volmaaktheid uit het min volmaakte , de op zich onderling aandruifchende krachten ftrekken ten behoud van 't algemeen. Het gebrekkige, dat men in een deel meent te zien, dient fteeds ttir volmaking va# het groot geheel! O  IS GODS WYSHEID EN LIEFDE Of wie is dwaas genoeg te vorderen, dat, ten behulp van een yder in 't byzonder, fteeds eene bezon- dere fchikking plaats grype; dat de godheid de algemeeue wetten verdoe; dat derzelver gevol- gen verftoord worden ? Zal hy den bouw der hemelen verwoesten om den roeklozen wensen des aardelings te verhoren ? Zal de almachtige den loop der natuur verkeeren , om de gril van een mensch, vol opgeblazen waan , te voldoen? Tntusfchen nochtans, wat 'er ook gebeure, altoos ftrekt zyn oogmerk tot het algemeen geluk: Hy waakt altoos , als een zorgvuldig vader, voor het welzya van een yder. Ja ! dag aan dag vernieuwt zich zyne goddelyke goedertierenheid, wier weldaden onze wenfehen voorkomen. Ja! overal befpeurt men, dat het goede over het kwade de overhand heeft; — dat onze genoegens alle onze .rampen verre overtreffen. De hemel fchonk ons het beftaan om gelukkig te zyn. Elk fterveling heeft op gelukzaligheid eene rechtmatige aanfpraak : deze is in alle ftanden den mensch keniiejyk; dezelve ftaat in zyn eigen hart gevestigd. Daartoe ontfloot de mildadige fcheppershand voor allen den weg en de middelen. In ruime mate bedeelde hy daarmede het rein gemoed , 't welk hy met weldadigheden overlaadt. Geen  in 't heilig bestier van 't kwaad. 1» Geen fchitterende glans der rykdommen , geen ydele pracht, geene aangematigde eertytels, zyn ware bronnen van het geluk; —— ook dit vindt men niet in de Ichynfchone beloften , die men van de gunst der groten bédelt. Maar de ware goederen, wier waardy den tyd braveert, zyn, in de ruimfte maat, onderons uitgeflort; zy zyn de bevallige weldaden der natuur ; en God deelt dezelven aan 't menschdom overal mede. Deze goederen, met onbekrompen zegen fteeds uitgedeeld , volgen geenszins de fchreden van 't glansryk fortuin. Den landman , in de lage rietftulp , voegt het even zoo zeer als den koning, in 't marmeren paleis, zynen ltand te zegenen. In alle jaren van het leven kan men dezelven genieten; ten allen tyden overtreffen zy het kwaad. Het opperwezen deelt dezelven , by alle gelegenheden, uit, naar de wetten van een allerheiligst bellek. Het los vernuft der ongekunftelde kindsheid kent geene zwaarmoedigheid.; en het vermaak fchildert aan de prille jongelingfchap alle voorwerpen, met beminnelyke verwen. In den ryperen leeftyd vindt de mensch zyne genoe> gens in onderfcheidene zorgen , en nuttige bezigheden ; de werkzaamheid verdryft zyne angstvalligheden , en de naarftigheid doet hem zyne rampen vergeten. De  $4 iSÖÖS WYSHEID EN LIEFDE De koude en voorzichtige ouderdom verliest eindeiyk, by trappenj zyn gevoel; de fttlle rust, waarin hy zich zyher zwakheid getroost, doet hem wel te vreden henen leven. Dusdanig bedeelt god wysfelyk den ftcrvcling, in leder levensperk , met zyne gunften.' O ! laten dan ook deze onze zegeningen , by wier overwicht geeri ramp kan halen , in alle levensomftandigheden , het ondankbaar hartzeer verdryveni De algemeene fom van velerhande goederen, dié bnzydig onder den mensch zyn uitgedeeld, is fchier in eiken Hand naauw verfchillend. Het gemis van het een wordt vergoed door het andere. Zie daar eene algemeene orde, uit deze rechtvaardige en godlyke inrichting ontfpruitende. Dus wordt het kwaad door het goed vergolden, en dit goed zelfs door het kwaad geteelde Zommigen, met verdicnstryke gaven bedeeld, voldoen hunne begeerten met het hoge eerambt ; anderen, op bevallige wetenfchappen verliefd , oogsten bloemen, door de hand van 't vermaak toegereikt. Dan, de natuur fchenkt ons nog veel verhevener •goederen ; een gevoelig hart , een onderlingen band< ■eene werkzame ziel ; en de zuivere wellust, die uit het gevoel der ouderliefde onthaar. Een oneindig aantal mindere gunstbewyzen verbreien zich, in ffil genoegen, om ons; te zamen vormen de- zelveri \  ÏN 'T IIEILI6 BESTIER VAN 5T KWAAD. i§ gelven een bckoorlyk gehéél , 't welk wy Hechts met een min of meer verward gevoel bezeilen. Maar 't lang genot, en de ddgelykfché gewoonheid Van deze liefdegaven, maakt, dat dezelven riaauwlyks erkend, en min gevoeld worden. Deonbezefbare menigte dier zegeningen wordt op 't laatst niet eens meer herdacht. Ën echter , in verwarring opgetogëri, bezeft dé ziel in 't geheim derzelver bekoorlykheden zoo wel eens het verftand, en hoe zelden gebeurt zulks? dezelven recht waardeert: het hart mag die gevoelen* dan telt ze niet. Hoe velé genoegens zyn niet opgelloten in het bezef Van zyn eigen beftaan ? Wie twyffelt , dat dit alléén een machtig tegenwicht maakt van menigvuldige finarten, moeiten en verdrietlykheden? In de beoeffening harer werkzuchtige vermogens voelt men zyn eigen beftaan , en geniet zich zeiven. Het recht beftüur dier fteeds aandringende krachten öntfluit de edelfte zelfsvoldoening over de vervulling Van dien grooten taak. Van hier, die machtige levenszucht, welke ons den zuurften arbeid doettrotzeren. Hoe langer wy leven, hoe zich deze zucht vermeerdert, en ons den drukkendften last doet verduuren. Overtrof het gewicht onzer ellenden dat van onze genoegens, wat zag, wat hoorde raen anders , dan ver-  l6 CODS WYSHEID EN LIEFDE verfchrikkelyke zelfsmoorden ? Wie zou met veel fchrooms de gevaren , die ons de middelen tc fterven in de handen gaven, onder de oogen zien? . Goedgunstig verheelde ons het opperwezen , ter voorkoming van fïeeds vervaarlyke vooruitzichten, het toekomstige. De gezegende onkunde van aanftaande noodlottigheden noopt ons tot een bly genot van een tegenwoordig goed. Neen! hy doet meer: zyne wyze voorzorg prentte de hope in het binnenste onzer ziel. Hy fchonk ons dit troostryk voorrecht, om ons tegen eiken ramp. fpoed te wapenen. De zoete hope Iaat niet af den mensch te (trefen, en te bemoedigen : zy beftuurt , zy verzelt al onze fchreden. De bedrukte fterveling omhelst haar , in het hevigst lyden , zelfs op den fteilen oever van zynen ondergang. Hare zorgzachtende ftralen koesteren reeds voor af het genot eener eerlang ongehoorde ruste en eeuwige zaligheid : trouwens welk genoegen is voor het hart treffender en geheuchlyker, dan het genieten in hope? . Deze ftille hope, die het gemoed aanhoudend ftreelt, is een fteedsduurend genoegen voor onze ziel: als het bly vooruitzicht hare droefheid verdryft, wordt het toekomftig goed een tegenwoordig genot. Al heel dikwerf worden de rampen , die van onzen ftaat niet te fcheiden zyn , zonder veel moeite gedragen.  ÏN 'T HBII.Ifï bestier van 't KWAAD. 1? gem Men wapent zich om bePcand te zyn, tegen de Hagen van een lot , 't welk men onvermydelyk bevindt. De vluchtige loop van alle die tegenfpoeden doet ons hunne ebbe en vloed verduuren* Hoe dikwerf is niet het kwaad, dat ons hceden overkomt , morgen reeds in den nacht der vergetelheid neergezonken. Dus maken ons heilzame dringreden en troostryke zegeningen he: kwaad draaglyk. Geen onheil kan altoos beftendig zyn : voor het hulpryk tydverinogen zwicht het leedi Maar ik ga verder. De tegen fpoed is ons heilzaam. Daar door wordt het zwak gemoed verflerkt : daar door wordt het onbuigzaam hart verzacht. ■ Tegenfpoed is iets 't welk tot ons geluk behoort. Goed en kwaad is in de natuur overal door dén naauwften band verecnigd. — Door wederwaardigheden wordt het waar geluk gelouterd: zou men ooit het lief gevoelen zonder 't leed? Hoe heuchlyk is 't bezef van vryheid na het knellen der ketenen ! Hoe ftreelend het genot van (lillen zonnenfchyn na vreeslyk onweder ! Hoe kan men, zonder ongeneuchte , geneuchte fmaken ? Of, hoe zou ons de lieve lente bekoren, zonder den voorafgaanden guuren winter? Hoe zou iemand j die grote daden en moeilyke ondernemingen ontziet, het toppunt van eer kunnen bewysbec. II. Beel, B rei-  18 GODS WYSHËID EK LIEFDE reiken? Dan eerst erkent men recht den waren prys der overwinning , wanneer men dezelve uit het vuur van het oorlog heeft behaald. Hy , wien fchipbrcuk aandreigt , ■ ziet ronds om zich het noodlottig fchrikbeeld van een vegen dood: maar ook die afgryzelyke orkaan werkt wel. eens ten goede, en brengt den kiel in behouden have. Zyn niet behoeften en tegenhcden de gezegende tcelfters der wetenfchappen ? Door hulpmiddelen tegen het ongeluk optefporen, werd, langs hoe meer, de weg gebaand ter grondiger kennis van den rykdom der natuur, en derzelver godlyken formeerder. ' Ontfluiten de rampen niet de loopbaan der wysheid, die trouwe leidiïer in het barnen der gevaren ! doet niet de fchamele armoe vadzigheid zwichten ; nooddruft en gebrek kunsten ten voorfchyn komen? Ja ! deze alléén keerde onze fcheuringen af, en vormde ons tot nuttige (laatsleden ; zwakheid deed menfchen hunne krachten veréénigen , en behoefte maakte hunne onderlinge banden vast. En hier van daan deze (leeds werkzame nyverheid, waar door zoo veel heilzame dryfveeren onverpoosd' in 't werk zyn. Daar door maakt zich de mensch eindelyk meester over de ryktfe fchatten, die in den Jchoot der natuur zyn opgefloten. Zy fpreidt hare gewenschte milddadigheid uit over «lken ftand, zelfs dien van den geringsten rang , dus werd  in *t heilig «estiér van 't kwaad.- i$ Werd het machtig vermogen uit zwakheid geboren, en de behoefte befchonk ons met gfote rykdommen. Maar overhoopte ons'de aarde met zoo veel weldaden, zonder eenige aanfpraak op ons kunstbeleid en handenwerk : dan zou de hoogmoed , de vermetelheid , en de losbandigheid ons ontelbare verderven berokkenen. De wellust, door de natuur te verkrachten , zon fteeds dodelyke vergiften kweeken. Zy zou de verfijn* dende kaken van afgryzelyke ontucht en moord wyd openfparren* Het door fchyn bedriegenden wellust nooit verzadigd hart zou, ter zyner bevrediging, met vruchteloze pogingen zich fteeds affloven. De mensch ware in den glans der gelukszon fteeds ellendig, en, te midden van zoo veel grote fchatten, altyd arm. Dan zou de waereld, der hel gclyk , niet anders zyn, dan een afgrond, opgehoopt met ellenden ; zy Verkeerde in eene moordfpelonk van wanbedryven , Waar verwoesting en bederf in lighaam en ziel woedt. Om zulke verfchrikkelyke wanorders voortekomen, ftelde het opperwezen aan onze waanzinnige herfenfchimmen paal en perk. Om onze geweldige driften te breidelen, onderwierp hy ons aan den moeilyken arbeid. Een al te grote, te gemakkelyke overvloed , zon Voor ons de geduchtfte plaag zyn: om eene zekere en Ba ge-  GODS WYSHEID EN LIEFDE geneucblykc rust te verkrygen is 't ons zalig, de behoefte te voelen, en te duchten. Het met duizenden van zegeningen ryk bedeeld SN cilien bevat meer ongelukkige bewoners , dan eene woesteny , -— dan de min vruchtbaarfte bodem , waar zich dikwerf de mensch,doornyverheid en vlyt, het best volmaakt. De fiere bewoners van 't koude Scythien zyn allen met kracht en kloekheid begaafd : maar die , welken het zuidclyk Afiën koestert, waren altoos kwynend zwak. De inwooners van te vruchtbare landsdouwen bezitten gewoonlyk eene laffe ziel, en een vadzig lighaam ; der wellust overgegeven moeten zy zich krommen onder het flaaffche juk , en de fchandelyke boeijen der heerschzucht laten welgevallen. Een verwyfd , zwak en dom volk kan hgtelyk overheerscht worden: fchier nimmer mist het den dwingeland , dit onder den yzeren fcepter te doen bukken, en in ketenen gekneld te houden. Zie ginds het vruchtbaar Syrien , het drukkend juk van geweldige Ottomannen torsfehen. Maar zag men ook immer een tyran opkomen, uit de woestenyen der Arabiers ? Uit het zedelyk kwaad wordt het natuurlyke geboren ,• dan dit laatfte wordt, door een onzichtbaren omkeer, altoos het krachtigst hulpmiddel tegen de ondeugd.  in 't heilig eestier van 't kwaad. 21 deugd. Dus wordt de oorzaak door de uitwerking vernietigd. Even als het lighaam , zoo heeft ook de ziel hare kwalen ; voor dezen, die uit den vailbezoedelden boezem opwellen, is nergens genezing, dan in het itrydperk der wederwaardigheden, en daar herwint de ziel haren gezonden ftaat. De tegenfpoed geneest ons van die grilligheden, welken te dikwerf onze rust verftoren; de tegenfpoed behoedt ons vaakmaal voor ondeugden , oneindig gevaarlyker voor ons, dan alle andere wanfpoeden. Waar zag men ooit het fchoon der deugd in heller glans ten voorfchyn komen, dan alléén in het oeifenfehool der tegenheden ? Hier , — hier werden duizenden van helden onfterflyk vermaard , wier naam en verdienden, buiten dit rampenperk, met het koud gebeente in 't duister graf waren gezonken. Wat trouwens ware ftandvastigheid zonder verdrukking ? _ wat dapperheid , — wat edele grootheid van geest ? wie zou de waardy der blanke onfchuld recht bezeffen , ware dezelve nimmer door ramp bedreden? Daarvan ontvangt zy den heerlykften luister; zoo wordt het goud door het vuur gelouterd. Zoo prykt ook een rechtvaardige Aristides, in wanfpoeden groot, door lyden veredeld. Ware het ongelak uit de waereld verbannen, wie B 3 kends  52 GODS WYSHEID EN LIEFDE kende dan die tedere liefdadigheid , welke , daar zy der ellende hare hulp- en troostryke hand biedt, op de deugd den heiligen ftempel van fehoonheid zet? Wat wierd 'er van alle die naauwe banden, van alle die tedere zorgen , welken het medelyden inboe* zetnt? Wat wierdt 'er van die verhevene gevoelens , welken de vriendfchap ten toon fpreidt, — in Jyden en nood ontwikkelt? Zou men de fchoonheden der goedaartigheid voe* len, — de in lief en leed deelnemende liefde kennen, ' en dat genoegen , 't welk de ftille traan , die 't dank gevoelend hart het oog uitperst, doet fmaken ? Hoe zou men edele opofferingen , en verachting van onedele belangens, zien? . zou men de verhevene geneuchten, om zyne dagen door weldaden te vereenwigen, ontwaren ? Zou men ooit ondervinden , tot welke hoogte zich de tederheid van het welgeplaatst vaderhart , en den deugdzamen echtgenoot, verhcffe? Zou men om bezef hebben van die zorgzachtende droefheid , welke de onderlinge banden bevestigt, en naauwer toehaalt ? Zou men die vaderlandlievende harten kennen, welken door krachtige en verhevene pogingen , om de algemeene rampen af te wenden, hunne grootmoedigheid in 't helderfïe daglicht fielden? Alle onze noden en JighameJyke onheilen , daar de. zejyen  in 't heilig bestier van 't kwaad. «S zei ven deze goedwilligheid gaande maken, zyn, als 't ware, zoo vele banden van liefde en weldadigheid ; en, zonder dezen, wat ware de fterve- ling? Het lyden maakt den mensch voor de deugd veel gevoeliger. Het gemoed, het welk den bitteren kelk der tegenheden gefmaakt heeft, wordt tederer en medelydender. Zonder de fmart zou de deugd, te vadz'ig om zich zelve te oeffenen, verfteken zyn van hare machtigde dryfveeren: maar door den wanfpoed wordt dezelve werkzaam ; dan vertoont zy zich door grootmoedige pogingen. Hes is zelfs goed, dat het kwaad breed worde uitgemeten; dat affchrik de onheilen vergrote : door eene heilzame vrees bevangen , dellen wy nog in tyds palen aan de overmaat van rampen, die ons boven 't hoofd hangen. Zonder deze bevreesdheid, zou de kwynende ziel de gevaarvolle deilten van 't veege onheil noch voorzien, noch duchten. Dan,daar door ter goeder uur aangegrepen , fpant zy hare krachten in, om 't aandreigend leed door kloeke voorzorg voor te komen. Alleen de affchrik der fmart, die ons tot omzichtigheid opfpoort , kan de drift van onze begeerten beteugelen, en deze, daar zy den lusten paal en perk ftelt, verlengt den draad van ons leven. B 4 Noch  24 CODS WYSHEID EN LIEFDE Nog eens , het kwaad belet het onbedreven hart van zmh niet te verleiden op bedrieglykc doolwegen Dit vertoom ons dikwerf de oevers van den afgron i :^p^d< endebUn Het kwaad eindelyk verbant die herfenfehimmen waaronder cle mensch maar al te lang heeft S| zuchten. Hy , die zich van wezenlyke rampen zier befprongen ontdoet zich best van die, welken « e verbysterde inbeelding koestert. " De ongeneugten die ons het ingebeelde goed berok^^^^^ ker ook durft zich de begoochelende inbeelding -^en niet vertrouwen: nogthans in deze hchaa^ kwalen , als waar door de allerfchadelykfte dolingen wrdreven worden, vindt de ziel hare genezing De ingekankerde befmettingen van het hart komen fduer altoos uit zulke ydele verkleefdheden. o ° de 26 .°"Za,,Se deinen , ft* wortel en tak, ült te roeijen zyn de kwalen van t lichaam de onbeï e lykfte hulpmiddelen. ;iïffi 'Er is een zeker goed, H welk ons min bevredig desze fs verlies (bekt zoms tot ons wezenly!7gt[' Zoo brengt de boom , dien t fnoeimes de al te w ,^ loten ontneemt, te fmakelyker vrucht voord. " Meer ?  in 't heilig, bestier, van 't kwaad. 25 Maar-, welke gevaren mag,en moet de mensch angstvalliger duchten , dan die van den voorfpoed ? In dien fteeds aanhoudenden gloed wordt het waar geluk verzengd , en de liefde tot het eenvouwig fchoon verdoofd. Meest tyd zyn zyne gunsten trouwloos. Hy gelykt die zengende zonneftralenj wierhette, over het Hinkend moeras, he: dodelyk vergif verfpreidt. De gunsteling van 't losfe fchyngeluk vervalt tot laffe verwyfdheid. De mensch , door luidruchtige vermaken bedwelmd , wordt ligtvaardig , en verliest vervolgends , in weelde verzoopen, den gez-egenden werklust. Dra wordt zyn hart door de woede, die in het zelve blaakt, gelyk een verfchrikkelyken, een geweldigen , vloed. Dan dit, door wellust ftraks vermand, wordt een poel vol bederf en vergif. Het hart, wanneer de tocht over de gevoelloosheid zegeviert, wordt opgeblazen, door het gisten der begeerten : en deze opzieding berokkent aan 't zelve bet veeg verderf. Dan wordt de natuur door de ondeugd befmet: het onzalig vuur der wellust bedwelmt het verftand, en hare onreine vlam verteert den edelen fmaak van onfchuldige vermaken. Maar nog veel meer wordt het zelfde door den hoogmoed ontvonkt. Gewaande eerambten doen zy8 5 no  S.6 GODS WYSHEID EN LIEFDE ne trotsheid zwellen. Blakende eerzucht fluipt in zynen boezem; en zie daar de allesverbryzelende klip der geneuchlyke gemoedsrust! Dan, opgeblazen door zyn eigen verdiensten, voedt zich de gunsteling der fortuin door den fteeds vleijenden wierook; de zich zelfs vergetende hoogmoed fluit onbezonnen den ingang van zyn hart, voor de waakzaamheid, en zelfshoede. Ook dan is dit hart niet meer belfond tegens de vyanden, die het komen befpringen : een ontzachlyk heir van tochten waagt fluks een ftorm op, — en vestigt zich in het zelve. Deze bcdrieglyke goederen doen de boze zaden van nieuwe onreine begeerten in de ziel uitbotten: en door die zucht, welke hem fteeds verllindt , wordt de mensch het flaafsch flagtoffer zyner zinnelykheid. Een eenig voorneemen broeit, en haalt, duizend nieuwe ontwerpen onophoudelyk in zyn hoofd, Hoe meer de ziel zich beyvert om dezelven te vervullen; hoe nauwer hy de banden zyner flaaffche ketenen toeknclt. . Door het bedrieglyk flikkerlicht van een fchoonfehynend geluk, ziet hy zich, keer op keer, fpoorbyster, en misleid. Hoe meer de mensch dit bedrogvolle fehynzel nafnelt: hoe meer die fchim voor denzelven vliedt. Het hart, ten prooi van ftrydige] begeerten , en doof  in 't heilig bestier, van, *t kwaad, 2? door ftrydige ontwerpen gefolterd, is het verblyf van hatelyke twisten , en de fpeelpop van verflindende. vyanden. ' Op zyne zotte vermaken, en gewaande hoogheid, fpuwen duizenden van flangen haar dodelyk venyn, Zyne heeri'chende neiging jegens deze verwatene afgoden , is gelyk een roofvogel, die zynen boezem verfcheurt. Het valsch genot van verdiensteloze eerbewyzen vervult geenszins het akelig duister ledige der ziel. Helaas! maar al te dikwerf voelt de mensch zich ongelukkig in den fchoot des overvloeds, en der ver-, maken, / Als hy op den oever van eenen fteilen afgrond fluimert, kan het ongeluk alléén zynen llaap verwinnen. Om hem alle de gevaren der ondeugd aan te wyzen , haast zich de tegenfpoed ter bevordering zyner ontwaking, Dan, — dan maakt 't verftand zich los van het verblindend zelfsbedrog. Dan wikt, dan weegt het, met een echt en onbedrieglyk gewicht, de fchynfchone voorwerpen van den beklaaglyken droom , wiens bystere vertoningen hunne wezenjyke waardy diep verheelden, Om ons op te leiden tot die verhevene hoogten, waarde deugd in alle hare bevalligheid prykt, dient de tegenfpoed, die de onpeilbare diepten vult, welken zich te dikwerf van voor onze voeten openen. Ja!  tS GODS WYSHEID EN LIEFDE Ja! is niet hét verlies van een ingebeeld geluk hef heilzaam middel ter ziels genezing ? de herftclde gemoedsrust is het gelukkig gevolg van een hartaai» doenlyk treurgeval, Aldus wordt het kwaad door het kwaad verdelgd; — ware genoegens worden uit droefheid geboren : dikwerf moet men zich met bitterheid drenken, om den oorfprong van het waar geluk te ontdekken. Het grootlte doel van onze jammerlyke wanfpoeden is om ons voor den toekomstigen Haat te vormen. Om tot de glansryke gewesten des hemels te genaken, moet de mensch door lyden geheiligd worden. De tegenheden doen den mensch zyne zwakheid gevoelen , en zyne behoefte van goddelyken onderfrand beseffen.' Deze doet den mensch , beangstigd en verlegen , eindelyk tot den groten albeheerer zyne toevlucht neemeii. Dan is 't, dat het onheil zyne banden, waarmede hy aan gevaarlyke en aardfche dingen vertuit is, ont- fnoert. Dus wordt hy , fchier met geweld, den vuigen wellust ontrukt, en voor edeler genoegens gefèhikt gemaakt, Dus worden , van lieverlee , de trekken , welken het krachtdadig zinvermogen zyn gemoed diep heeft ingeprent, door t gezegend onheil uitgewischt; ja, door het zelve eindelyk verdelgd. By trappen trouwens meet het hart gelouterd worde».  ÏN 'T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAD. 80 den. Alle onze wederwaardigheden , — alle onze ongenoegens ontfteken in ons hart de vlam, die onze begeerten hemelwaard voert. I De rampfpoed , die het hart doet bloedert, verfiindï de liefde tot de waereld, en der wellust. Zyn hevig barnen ontvonkt in 't hart de zuivere zucht ter zalige oulterlbjkheid. Dit hart eindelyk, door grievend lyden gelouterd, van dit fomber verblyf afkerig, (treeft, op de vleu* gelen eener betere hope , met koenen vaart , ten hemel. Ach ! tot hoe lang , zegt een der deugd trouwgeziud gemoed, — tot hoe lang moet ik met de fmart worstelen, en het leed dragen !, — o Dag van zaligheid , waarop myne onfterflyke ziel de woning van eeuwigen vrede zal betrekken! ö Gezegende dood , die den ingang ten leven ontfluit , wanneer — wanneer zal ik uit uwe handen eene zalige rust ontvangen ; wanneer door u worden overgevoerd in dat gewenschte vaderland, waar nimmer onheilen het leven meer zullen vergallen. ó! Gelukkige dag, wanneer de te oproerige zinnen geene moeijelyke worstelingen meer zullen te weeg brengen; wanneer ik, van myne aardfche ketenen los gemaakt, de poorten des doods zal doorgaan! Dan , op dien dag zal ik, door de goedertierenheid des heeren geleid, zyne heerlykheid aanfchouwen; — dan  8» gods wyshkid en liefde dan zal zich myne zie), daar zy zich fa 2yn aanfchyrl Verlustigt, in de volheid der godheid verliezen. Aldus onderfteunt eene levendige hope hem, die ■ door rampen geprangd, van den almachtigen byftand fmeekt, en zich door nieuwe begeerten fterk maakt. En dus , in de zalige verwachting van een geluk zonder eind, verligt hy zyn kruis. In die oogenblikken zegent zyn hart den wanfpoed, die zyne ketenen Haakte. Dan ontdekt hy fchatten in zich zelf; een verholen bezef, 't welk de aandacht der gehele ziel tot zich trekt; dat onuitfpreekelyk, zorgzachtend , teer gevoel, daar het zich uitbreidt, fchenkt hem verkwikking en voedzel. Dit zalig gevoel fterkt zyn gemoed in ramp en druk J dit veredelt zyn geheel inwendig beftaan ; dit vervuil zyn hart met een nieuw leven ; en doet hem zyne kracht en ware grootheid kennen. Dan eerst voelt hy een ftreelend vermaak; zelfs in zyne tranen fchuilt voor hem een bly genoegen. Het gevoel van zyn lyden wordt gelenigd. De°ziel na dit opgeklaard bezef, fchat zich zelve gelukkig. ' Ondanks zyne tegenfpoeden , fmaakt hy de eerstehngen van een altydduurend , een ft», geluk ; en de voorfmaak van hemelfche geneugten doet zich aan hem op, te midden van zyn ongeluk. Dus  IN *T „HEILIG BESTIER VAN *T KWAAD. $t Dus wordt de droefheid door blyde vreugd vervangen. Dus wordt het lydend hart, 't welk zoo menigvuldige Itaatsverwisfelingen onderging, in den fmeltkroes van rampen en wederwaardigheden gelouterd. Dusdanig wordt het kwaad ons draaglyk ; Want deszelfs weldadige invloed maakt ons de fmart dierbaar : 't zy vroeg of fpade, de tegenfpoed is ons heilzaam. Dezelve ftrekt altoos den mensch ter beterfchap. Edoch hier zult gy zeggen: het kwaad kan ons nuttig zyn ; hetzelve kan ons van dienst zyn , ter herftelling van ons geluk, dan, wanneer men hetzelve een middel bevinde , 't welk zich makkelyk op de fterkfte wyze laat aandringen. 't Is zoo; het ftrekt ten goede, dan, wanneer bedaarde oogenblikken den mensch eindelyk berouw doen gevoelen ; wanneer de levens ongevallen , door lief genot getemperd, hem gelegenheid vergunnen ter opgeklaarde denkingswyze. 't Is zoo; het ftrekt tot heil, dan, wanneer de ftille hope hare beminnelyke Item verheft, en het hart moed infpreekt; wanneer deze , door haaren. hulpryken invloed, eene ftandvastigheid verwekt, die zyne gemoedskracht fterkt tot zegevierende poging. Maar, wanneer de ftorm der wederwaardigheden in eens losbarst; wanneer men elk oogenblik, den plotzelyken ondergang te gemoet ziet j —— wan*  fl* . GODS WYSHEID EN LIEFDE Wanneer de geweldig golvende llroom ons wegfleept 4 hoe kan , hoe zal men dan het onheil gelaten dragen ? Wanneer het ontzettend ongeluk , met briefchend geweid, den mensch geheel onverhoeds overvalt; — wanneer een vervaarlyke fchrik de geheele ziel bemeestert: heeft men dan ook gevoel van de lieflykheid der zoete hope? 't Is zoo; men zal 't niet loochenen, dat een dagelyksch ongeval, door een gelukkig toeval, kan vergoed worden ; dat ook deszelfs druk zoo veel te lig-> ter valt, wanneer het lief het leed overtreffe. Maar wat kan — wat moet men denken van die Wrede oorlogen, welken de verflagenheid alom verfpreiden; die, in hunne woede, 1.iets dan moord en verdelging met zich liepen? Hoe dikwerf ziet men niet een ontelbaar heir vart flachtoffers, door de fchokken van een grimmig lot ge. veld? Het aardryk zelfs fcheurt zyne grondeloze kaken op , en volkryke fteden worden in zynen afgryslyken flindkolk neergeploft. Hoe dikwerf hebben moordadige dampen fchrik en rouw door een land verfpreid! Helaas! maar al te dikwerf heeft de fnelle voordgang dier giftige befmetting, ons waerelddeel in een onpeilbaren grafkuil verkeerd! Hoe! zal dan de wachelende aarde de geeszel van hare  Èn 't heilig bestier. VaK 't kwaad. 33 hare eigene burgeren zyn»? —— Zalzy der pestilentie ten prooi der verwoesting, hare eigen vuurbergen ten prooi der vlamme, ftrekken? Hoe! moet eene zee , onftuimig en verbolgen, prachtig bemuurde Meden verflinden ? ■ moet de hongersnood , op onzen aardkloot ronddolend , de maat onzer ellenden overloopend volmeten ? Hoe kan 't gefchiên ,en men ziet het nogthans, dat een zelfde geesfel den onfchuldigen, gelyk den fchul- digen, treffe; dat een zelfde druk eensklaps hun beiden doe krommen; dat een zelfde noodlot beiden grafwaards fleepe? En dan, zoo al eens het doel van deze verfchrikkelyke onheilen zy , om al te godloze llervelingen te ftraffen ; waarom treft die ftraf den deugdzamen waereldburger ? —— waarom het ongelukkig kind ter neêrgeveld ? Maar alle deze kwalen worden noödzakelyk, ter beteugeling der misdadige buitenfporigheden. Zie hier zoo veele heilzame dammen, waardoor de ampzalige gevolgen van genen worden beperkt. De goedertierenheid van het goedgunftig opperwezen bedient zich dan van overweldigende middelen; als dan wordt ten lesten zyne rechtvaardigheid, door Zyne wysheid, gewapend, ter vervulling der weldadigfte oogmerken. Met dreigende vlammen omgeeven, daagt eindelyk wysBEt. II. Deel. C de  3f GODS WYSHE[lD EN LIEFDE de engel der verwoesting op : hy waarfchuwt de bevende natiën, wanneer zyn flaande arm wraak oeffent. En dit flaan klinkt luid , geiyk een fchelle Item , die, het heilig rechtsbelluit plechtig aankondigende van het oosten tot het westen weergalmt. — Zulk een geluid doet ftervelingen ontwaken. Dan luistert, dan veriïairë het hart die dem, wanneer hoogvermaarde deden onverwagt , in den nacht v.m 't oude niet, wegzinken; wanneer de jam- mer van zoo veel duizend rouwklagende tongen een opperwezen predikt, zoo rechtvaardig, als almachtig. Als dan erkennen de koningen hunne zwakheid, en de nietigheid van hunnen troticben nallecp. Door deze wraakoeffenende (lagen wordt hunne weelde gefluit , en de kwistzieke brooddronkenheden hunnes? hoven gefnuikt. Zulke geduchte tegenfpoed'en , die ons geheel beftaan doen wagchelen, verheffen de ziel en hare werkzaamheid : als dan begint de misdaad te verdwynen ; de heerfchende zucht tot ydele grillen vervalt. De mensch, dós opgewekt, verlaat zyne flaapziektc; hy fteli aan 't zedenloos levensbedryf een perk, .Dus wordt, door dorm en onweer, de befmettedampkring van 't aandekead onheil gezuiverd.' Wanneer ook de ftrejige hemelbczoekingen den godlozen met den onfchuldigen treffen : zulke dagen fchoou dodclyk, zyn nogthnns noodzakelyk, zal' de' grote  in 't heilig bestier van 't kwaad. 35 grote aaneenfchakeling van het groot geheel niet verbroken worden. Zulken zyn het uitwerkzel van algemeene wetten. Hoe zou god, in deze verfchrikkelyke rampen, zonder den loop van hunne natuurlyke gevolgen te doen ophouden , fteeds den deugdzamen daarvan kunnen bevryden ? Zoo eens de fchrikverwekkende val van een paleis , den vorst , en zynen verzamelden hofltoet verrast : zullen dan niet de neerftortende muuren den rechtvaardigen, zoo wel als den Hechten, verpletten? En wanneer men den fnellen invloed der lucht, naar mate der gevoeligheid van zyn geitel, voelt; zal men vorderen , dat de moordzieke pest den rechtvaardigen en onfchuldigen voorbygae? En, zoo zy al eens voor zommïgen niet dodelyk is; hun lot nogthans is dikwerf niet minder fmartelyk. Dezelfde flag,, die eenen wederfpannigen zoon treft, moet een' deugdzaam vader bedroeven. Öm hen aan dit afgryzelyk fchouwfpel te onttrekken , toont god medelyden met zyne gelïefdlte kinderen. Hy fchenkt hun een zacht, een vreedzaam lot ; en maakt een einde aan hunne kwellingen door den dood. Hen, die rein van harten, der deugd getrouw, leefden , wacht een beter lot. Het volzalig opperwezen roept dezelven tot zich , en hun vei'fcheiden brengt hen over in zynen fchoot. Ca Ja!  j5 CODS WYSHEID EN I.IEFDS Jai de dodelyke flag, die den onfchuldigen tef neer velt, ontrukt hem, tot zyn wezenlyk heil, aan dit tranendal. In het donkere graf is hy voor het gevaar van zich te verloopen bevryd. Dikwerf vindt de oprechte, door den drom van rampen verflagen, eene gewenschte fchuilplaats in het ftille graf. Langs dezen weg leidt hem de goddelyke voorzienigheid , die zyne deugd buiten 't gevaar van fchipbreuk flelt, in veiliger haven. Maar, zal men op nieuw vragen, kunnen dan alle deze verfchrikkelyke ftraffen , met goddelyke goedheid, beftaan ? Het was immers beter, alle misdaden voor te komen , dan aldus genoodzaakt te zyn dezelven te wraken. Ach! waarom is 't ongeloovig menschdom niet liever in den eeuwigen nacht van duisternisfe gebleven? het was immers beter, dat men , onder hare donkere vleugels beroofd ware geweest van een zoo wankel geluk. Het was immers beter, dat geen deerlyk beftaan het ongelukkig fchepzel mistroostig folterde. Hoe! moet dan een rampzalig, kwellend, lyden van dezen liet wreed middel zyn ten geluk van genen? Is dan de fterveling zoo ftraffchuldig, dat een oneindig opperwezen hem tot zulke folteringen heeft verwezen? Waarom hem nog ellendiger gemaakt? is hy niet rampzalig genoeg ? Hoe!  IN 'T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAD. 3? Hoe ! is hy niet de fpeelpop van lengen ? gaat hy niet gekromd onder het flaaffche juk zyner verkeerde neigingen ? En de beklaaglyke droom van zyn leven is die wel iets anders , dan eene verzameling van ftrydige infpraken ? Beter ware 't hem, niet geboren geweest te zyn: — in 't eeuwig niet gebleven te zyn: of, dat ten minffen eene gelukkige onmacht hem verhinderd had om tot Hechtheid te vervallen. Maar, verblind door eenen vermetelen hoogmoed, voegt het my het ontwerp van den almachtigeu te bedillen ? my , uitfpraak te doen over het geen hyhadt moeten doen? Hoe! zal de kortzichtige fterVeling den oneindigen beoordeelen ? Doorzien wy de aaneenfchakeling van alles, in den grooten al, om met fyn gefponnen bewysreden daar tegen op te durven komen ? . doorgronden wy het geheel beloop van dit gewrocht genoeg, om hetzelve aan ons bedrieglyk oordeel te onderwerpen? ^al — kan de mensch , met dikke duisternis omhuld , met den fluijer der doling omhangen, de mensch , welken een bedrieglyk fchynzel misleidt, zich ten beoordeelaar opwerpen van het alwys opperwezen? Zal de fchepper den raad opvolgen van het verachte^ yk fchepzel , dat in ftof kruipt ? de affchuwlyke nachtvogel, die het licht vliedt, mag die ook de ftralen der zonne wraken? C 3 Wan-  3S C0DS WÏS11LID EN LIEFDE Wanneer een held, met eer bekroond, een worm onder zynen zegewagen verplettert; kan die worm zyne nagedagtenis verdonkeren ? is 't goed , dat hy heef: uitgevoerd, daar door minder fehitlerend ? 't Zy ons genoeg, dat dit hoogde opperwezen , geene anderen , dan de beste , oogmerken kan heb' ben; 't zy ons genoeg, zekerheid te hebben, dat hy ons bemint. Zie daar voor ons onwrikbare del- regels. De rede predikt ons , dat zelfs zyne gerechtigheid, wei ingezien , niets anders is, dan wyze goedheid l die fteeds, naar een liefderyk oogmerk, ook dan* wanneer zy zich ten drengden doet zien, tot wezen' Iyk heil werkt. Warsch van wraakzucht, is zyn heilige wil op drafoefFemng aan 't menfchenkind nimmer belust : zyne goedheid veeleer , die nimmer ophoudt werkzaam te zyn , is de oorfprong en het doel zyner rechtvaardigheid. ö Hemel! zou hem, den allervolmaaktflen, die wraakgierige woede bezielen, welke eene vverzuchtige priesterlchap doet blaken? — Kan 't eeuwig opperwezen , geheel volmaakt, niet vatbaar voor haat of zwakheid, in toorngloed ontbranden? Ach! te dikwerf hebben dweepzieke geesten hem, als eenen wreeden meester, afgefchilderd. Te dik' werf krenkte hunne lastertaal , waarmede zy hem het ihood doel eens dwingelands aanwreven , zyne oneindige liefde. Zyne  IN 'T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAD. Zyne oordeelen, zelfs de allerverfchriklykften, zyn de treffendfte uitwerkzelen zyner liefde : zyne kastydingen zyn nimmer fchadelyk; maar hy tuchtigt zyne kinderen , gelyk een vader. Zyne goedertierenheid , fteeds bedacht op hun geluk, vervolgt het kwaad , zonder den kwaaddoener te haten. Dus moet de ftraf tot verbetering dienen: dan , wanneer hy de roede bezigt, poogt hy hunne harten te hervormen. Gedoogt hy, dat ons een grievend leed bedroeve; dit onheil ftrekt altoos ter ontruiming van een veel grooter: god ftuurt het fteeds tot een zedelyk goed. Dus wordt ook daar mede het voordeel van den mensch bevorderd , en hy zelve door dit lyden volmaakt. Ongetwyffeld had hy de wyste redenen , waarom hy het dwalen en zondigen toeliet. Komen zyne oogmerken ons ondoorgrondelyk voor , het is alleen , om dat ons zwak gezicht dat ontzachlyk uitgebreid bewerp der fcheppende godheid niet kan peilen. Het menfchelyk begrip nogthans, ondanks deszelfs kortzichtigheid, is in (taat, veelvuldige redenen dezer goddelyke fchikking aantevoeren. Dikwerf gelukt het aan 't zelve, eenige ftralen der oneindige goddelyke wysheid te onderfcheppen. Ondeugd, en derzelver wanorde, in haren kring wel beperkt , hebben dit weldadig ontwerp niet kunnen vernietigen. Het kwaad en het goed vormen de C 4 fchoon-  4*. gods wysheid in 't bestier van 't kwaad. fchoonfte orde , die urt deszelfs aanéénfchakelhie al tyd geboren wordt. s Maar hoe? kan het goecj uit demisdaad gehore» worden Zie daar een vraagftuk, aan het ^ » onbekend I maar zie hier ook een gewichtige, een ve * heven ftelrege, : de ondeugd is om de dfugd gefcg, Laat ons op vaste gronden bouwen, om het groot geheel m 2yn wezenlyk verband te befchouwen JÜÜ Laat ons op zulk een fp00r, onder zulk geleide' op. khmmen tot het eerfte, het hoofd-doel der fcheppingl  II. nieuw algemeen M A G A Z Y N. NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE* CS   43 be lotgevallen der g r i e k s c ii e geneeskunde , tot op het einde van de v y f t i e n d e eeuw. Te recht merkt celsus aan, dat, alhoewel overal, ook onder de onweetendfte volken, eenige geneeskundige kennis gevonden wordt, deeze wetenfchap echter door de Grieken met meer vlyt , dan door anderen, beoeffend is. Dit is zeker, dat onder alle volken , welker gefchiedenis en fchriften tot ons gekomen zyn , geen is , het welk dezelve op eenen zo waaren en zo wysgeerigen voet behandeld heeft; en dat de geneeskunde, gelyk de wetenfchappen en fraaije kunsten in het algemeen , aan de oude Grieken, als onder hen het eerst de gedaante eener wetenfchap verkregen hebbende, den grootften dank fchuldig is. Geen wonder dan , dat zy door zo veele eeuwen heen, zo door hunne nakomelingen , de Grieken van laater tyd , als door andere volken i, tot welke de kennis van hunne fchriften gekomen is , als de beste en eenige meesters en leeraars in deeze wetenfchap geëerd en gevolgd zyn. En fchoon de geneeskunde, gelyk alle wetenfchappen, dan eens gebloeid hebbe , dan weder in verval geraakt zy , en zy daar en boven , uit haaren aart, als door het verfchynen van nieuwe ziekten, het doen door N. B O N D T , Med. Doet.  44 DE LOTGEVALLEN DER GRIEKSCHE GENEESKUNDE, doen van nieuwe ontdekkingen , waardoor te vooren aangenomen ftelfels wedcrlegd worden, en foortgely. ke oüt-zaaken meer, aan veeleriei wisfelvallige omftandigheden blootgefteldzy, heeft men door alle die tyden . en omftandigheden heen, voor de fchriften der Grieken zo veel eerbied gehad, dat men hen in alle voorkomende gevallen het eerst raadpleegde, en zelfs daar, waar zy dwaalden , het niet waagde hen tegen te fpreeken. En men moet bekennen, dat de oude Grieken, wel is waar , zich nu en dan in befpiegelingen, welke op de waarneeming der natuur niet fteunden, te buiten gegaan , en daar door in misflagen vervallen zyn • maar dat zy echter zeer wel opgemerkt hadden, da't het waarneemen van den mensch , zo in den gezonden , als zieken ftaat, de eerfte grondfteen der -eneeskunde is , en dat zy op deczen voornamelyk gebouwd hadden. Schoon dan ook van dwalingen niet vry, bleeven zy derhal ven in die tyden , waarin het waarneemen der natuur geheel in onbruik was de zekerfte leidslieden , en naar mate hunne fchriften meer of min geleezen en verftaan wierden , bloeide of verviel toen ook de wetenfchap. De oude gedenkfchnften bleeven wel fteeds in achting ; maar in de eeuwen van onkunde, daar men noch de taal, noch veel min hunne meening verftondt, was het dikwils onmoogiyk hen te raadpleegen. De beoeffening der Griekfche Geneeskunde hadt dan verfcheide tydperken, welker gefchiedenis kortelyk voor te draagen my geene ongefchikte ftof toe. fcheen , om den aandacht van beminnaars van nuttige Wetenfchappen bezig te houden. Maar , daar deeze ftof  TOT OP HET ElNÖE VAN DE VYFTIENDE EKUW. 4 zy hadden daar zelfs hunne fchoolen ; en deezen, benevens die van alexanDRiëN , welke toen zeer beroemd waren, zyn de eenigen , van welken wy in deezen tyd gewag gemaakt vinden. Dan, opmerkenswaardig is het, dat die allen Grieken waren, en dat de Romeinen zich byna niet met het ieeren deezer wetenfchap fchynen bemoeid te hebben: celsus, plinius en weinige anderen , van minder aanzien, zyn de eenige Romeinen , welke daar over gefchrev.en hebben. En in cïe vroegere tyden van het Roomsch gemeenebest zyn daar , naar allen fchyn , geene andere geneesheeren ge eest, dan llaaven, welke in hun land de kunst geteerd  TOT OP het EINDE VAN DE VYFTIENDE EEUW. 53 leerd hadden, en door het lot des oorlogs in de handen der Romeinen gevallen waren. Na het ontdaan deezer Methodifche fecte tot op GALiïNus,is er, geduurende omtrent anderhalve eeuw, weinig van aanbelang in de geneeskunde voorgevallen. Behalven eenige ontleedkundigeu, hebben in deezen tyd gebloeid dioscorides , door zyne fchriften over de geneesmiddelen , en kruidkundige werken, «et recht beroemd; en aret/eus de CAPPADOciëR, die in befchryvingen van de tekenen en oorzaaken der ziekten het naast aan hippocrates verdient geplaatst te worden. Over het geheel genomen, verviel de wetenfchap : de een gaf zich meer en meer in ongegronde befpiegelingen toe; en de ander dacht, dat de gantfche kunst beftond, in een groot getal geneesmiddelen in het hoofd te hebben, en daar by te weten de naamen van de ziekten , waar in die van dienst waren; terwyl by veele geneesheeren de domheid zo groot was, dat zy dikwils niet goed leezen , veel min het geleezene begrypen konden, Ook waren toen geneesmeesters niet zeldzaam, die zich flegts op het geueezen van ziekten van enkele lighaams deelen verftonden , als oog-meesters, tand-meesters, ledezetters, en wat dies meer is, en die, buiten de middelen tegen deeze ongemakken, niets wisten. Deeze was de (laat der geneeskunde tegen het midden van onze tweede eeuw, wanneer galenus tePergamum , in klein Afien, geboren wierdt: in welke de wetenfchap, zo niet terftond eenen herfteller, na zyn tyd ten minden een man gevonden heeft, welke, geduurende verfcheide eeuwen, als voorganger en meester geëerd js. D 3 GA-  54 lotgevallen der grieksciie geneeskunde, galenos, na eerst zich op de wvsbegeerte toegelegd te hebben, veranderde van voorneemen, en be. gon de geneeskunde te keren. Hy bezocht verfcheide geneesmeesters en fchoolen, ondernam naderhand reizen, en keerde na eenige jaaren in zyn vaderland te rug. Na weinig tyd aldaar vertoefd te hebben, begaf hy zich naar Romen, om de kunst te oeffenen, ging vervolgens wederom naar zyne geboorte plaats] om die nogmaals met Romen te vervvisfelen. Veel heeft deeze man over de geneeskunde gefchreven, waar van een groot deel voor ons bewaard ge- bleven is. . Zyne verdienden in deeze wetenfchap zyn , dat hy de beoeflèning van dezelve, volgens het voorfchrift van hippocrates heeft trachten te herftelkn, en ten dien einde over veele werken van hippöcrates gefchreven heeft: dat hy in de ontleed- en natuur-kunde van het menfchelyk lighaam veele ontdekkingen en waarheden in het licht gegeven • de z.ekte-kunde en uitoeffenende geneeskunde, zo door zyne eigene waarneemingen, als door die van zyne voorgangeren te verzamelen, verrykt; en eindelyk,de geheele wetenfchap in eene leerftellige orde gefchikt en voorgedragen heeft. En hoe hy dit gedaan hebbe, mag daar uit blyken, dat deeze orde in het voordraagen der wetenfchap , niet alleen door de volgende eeuwen heen gevolgd is; maar dat zelfs nu nog veele kerltelfels die orde volgen, en, hetgeen laatere tyden geleerd hebben, daar tusfchen in vlegten. Dit is echter niet te ontkennen, dat'hy zyne neiging tot befpiegelingen wat te veel toegegeven heeft en daar door verfcheide dwalingen heeft doen aanneemen, waar in men zo lang volhard heeft, als men den moed  TOT OP HET EINDE VAN DE VYFTIENDE EEUW. moed niet hadt, om van zulk een groot man af te wyken; maar dacht, dat hy het hoogde toppunt van de wetenfchap bereikt hadt. De voornaame bron , uit welke zyne misflagen en dwalingen ontdaan zyn, was, dat hy de oorzaaken der ziekten te veel gezogt heeft in de gebreken der vier vochten, welke hy in het lighaam ftelde, als bloed, llym, gal, en zwarte gal; en dat hy, in het geneezen der ziekten , aan de geneesmiddelen eigenfchappen en graden in die eigenfchappen toegefchreven heeft, die dikwils geheel bezydcn de waarheid waren; en waarop nogthans toen, en in het vervolg de geneeswyze gebouwd wierdt. Groot zyn ongetwylfeld de verdienden van galenus : zo hy hier en daar misflagen begaan heeft; wie begaat die niet ? Het grootfte deel zyner fchriften blyft waarheid; en een beter inzicht bleef bewaard voor tyden, waar in de natuurkunde de geneeskunde meer kon voorlichten, dan in zyn leven mooglyk was. Het voortduuren zyner dwalingen heeft zeker veel fchade gedaan ; doch dit moet niet aan hem toegefchreeven worden , maar daar aan, dat hy zo veele blinde navolgers gevonden heeft, welken zo wel het onwaare als waare van hem overnamen, en zich van eigen onderzoek, na hem, ontheven dachten te zyn. Van toen af namelyk fcheen alle oorfpronkelyk vernuft onder de geneesheeren uitgeftorven te zyn, en er begonnen, gelyk voor alle wetenfchappen, zo ook voor de geneeskunde , onder de Grieken en Romeinen duistere dagen aan te komen, welke eenige eeuwen lang geduurd hebben. Tot in de zevende eeuw echter was het verval zo groot niet, of de wetenfchap, zo zy al in veele opD 4 zich-  5* de lotgevallen der grjeksche geneeskunde, zichten achter uitaine mnWp ™ i derin-ren 7 ' 6 " a"dere eenige vor- deringen Zie hier, tot op dien tyd, het voor naamfte van haaren toeftand. - Het volgen van eenige fede. verminderde na den tvd van galenüs, daar m dus » den d Z.ch tot de eene of andere voegde. De we v vers, welke ons uit deeze eeuwen overgebZ> Zyn in hunne werken , dan eens een van deez d n een van geene fecte gevolg,. Over het geh^hi zy zich toen meer bemoeid met hunne voorgangers Welzen w T,' * Wdke de onder, ZJZ ■ 1Cef' —totdat «e baracenen m de zevende eeuw die Stad innamen • OotZnZ^dr lmm' V°0raI ia Gri^enland. Wat de beoeffening der Wetenfch van de ontleed- en natuur-kunde van het meWcS ghaam wierdt van tyd tot tyd minder wer " ^ het geen er aan gedaan wierdt, beltondt in ui trekfe • van het geen galenos daar over nagelaten a ' de befchouwende ziekte-knml» « , insgelyks, met zyne Tv^Z^uT^ *** rfnr ,n mo i i , t^vucicns aan te neemen, zonder daai n merkelyke veranderingen te maaken. De waar neemingen door ziekten , cn der tekenen w derzelver uitgang voorzien moet l£«wierf ZZT ' meCSter in dit de^ der wetenfchan PJ egden zy minder raad, dan met het geen S i bier over geze^ 1 h»Jr nu, galenos was, zich m7t d hu" V00rmam * ?- ffiÊt * S^eesmiddelen en geneeswyzen be.  TOT OP HET EINDE VAN DE VYFTIENDE EEUW. 57 bezig te houden ; dat is , enkel met de ocflening der kunst, met daarlaating van het overige der wetenfchap, het welk toch op het gelukkig oelfeneij den grootften invloed heeft. De vorderingen der geneeskunde in dit tydvak beftaan in het befchryven van nieuwe, of naauwkeuriger berichten omtrent reeds langer bekend geweezene ziekten ; in verbeteringen, welke de uitwendige heelkunde ondergaan heeft , en in het vermeerderen van voorraad der geneesmiddelen. In dit laatfte ftuk der geneesmiddelen vooral wierdt de kunst zeer verrykt, of mogelyk liever al te zeer daar mede opgehoopt. Er bleef dus nog fteeds eenige geleerdheid onder zommige geneeskundigen over: doch dit geldt alleen van die geenen, welke in dit tydperk de wetenfchap op eene redelyke wyze behandeld hebben; want een groot deel was reeds tot de diepfte domheid vervallen. Voor deezen beftondt de gantfche geneeskunde in het kennen van eene lyst van geneesmiddelen, en daar by te weeten de naamen van de ziekten, waar tegen die gegeven wierden: dioscorides en plinius waren de voornaame Schryvers , uit welken zy de kunst leerden. Veele maakten zaamgeftelde middelen, welker kragten zy ,. als kwakzalvers, ten fterklten uitfchreeuwdcn; en geen middel, hue vuil, hoe bygeloovig ook, kan byna bedacht Worden, het welk men onder deezen niet vinden zou. Met bygeloovigheid waren zelfs die geenen, welken in deezen tyd nog het best en verltandigst gefchrevcn hebben, befmet. Getuige hier van zy aütius , een beroemd Christen geneesheer uit de zesde eeuw; welke, om een doorgenikt been uit de keel te krygen, de geneesheeren dit zonderling for0 5 mu-  5§ de lotgevallen der grieksche geneeskunde, muiier van bezweering opgeeft, (tetrab. II. ferm. IV. cap. 50). „ Laat (zegt hy) den lyder voor n zit9, ten, en beveel hem, u tot hem keerende, aandach„ tig op u te letten, en zeg: kom naar buiten been , „ zo gy een been zyt, of wat gy anders zyn moogt, „ gelyk jesus lazarus uit het graf heeft doen ver. „ ryzen, en gelyk jonas uit den Walvisch gekomen „ is. Vervolgens de keel van den zieken aangevat „ hebbende, zo zeg: blasius de martelaar, en de „ dienaar des Heeren zegt u, dat gy naar boven of ,, naar beneden moet gaan." De voornaamfte geneeskundigen van dit tydperk, voor zo ver hunne naamen of fchriften tot ons gekomen zyn, zyn de volgende: oribasius , welke in de laatfte helft van de vierde eeuw geleefd heeft, en zeer in aanzien by den Keizer julianus geweest is. Hy heeft, op bevel van deezen, een groot werk over de geneeskunde gefchreven, waar van het grootfte deel is verloren gegaan. Ditwerkiszaamgedeld voornamelyk uit de fchriften van galenus, en gedeeltelyk ook uit die van verfcheiden anderen; uit welken hy, het geen hy voor een geneeskundige dachtnoodzakelyk te zyn , by een getrokken heeft. Een ander Schryver is actius , welke in de eerde helft van de zesde eeuw geleefd heeft. Zyn werk is bewaard gebleven ; en beltaat ook, ten grootden deele , uit uittrekfels van vroegere Schryvers. Het bevat een volledig zamenftel van de oelrenende geneeskunde van dien tyd; en heeft, vooral omtrent de heelkunde en de leer der geneesmiddelen, verdienden: i'choon hy, zo als het zo even bygebrachte voorbeeld aantoont, niet vry was van den toen heerfchenden geest van bygeloof. A-  tot op het einde van de vyftiende eeuw. & alexander, na zyne geboorteplaats, trallianus bygenaamd, een tydgenoot van AëTius, en te Romen de kunst oeffenende, behoort tot de beste fchryvers van deezen tyd , ja mag nevens de Ouden geplaatst worden. Zyne tot ons gekomene fchriften bewyzen , dat hy een gefchikt waarneemer was , die zelf dacht, en van galenus, en anderen, daar zy gedwaald hadden, durfde afwyken. Van het geloof aan tovery, en toverkrachtige behoedmiddelen, was hy nochtans niet vry : zo zwaar valt het, ook de beste vernuften, oude vooroordeelen af te fchudden. In de zevende eeuw verdient genoemd te worden paulus, na zyn vaderland /Egineta geheeten. Deeze heeft wel, wat de inwendige geneeskunde betreft, niets gedaan , dan zyne voorgangers uitfchryven; maar gaat allen te boven in de heelkundige bewerkingen en handgreepen ; en in de Vroedkunde, over de uitoeffening van welke laatfte kunst hy het eerfte voorfchriften gegeven heeft. Deezen zyn de voornaamfte fchryvers, behalven welken er nog anderen van minder belang zyn, die ik voorby ga : en onder deezen bevinden zich niet weinigen, welken enkel over geneesmiddelen, en famenftellingen van dezelven gefchreven hebben; zommigen zelfs in Latynfche vaerlën , gelyk q. serenus sammokicus. Deeze fchryvers bevatten meest allen een mengelmoes van goede, vuile, en toverkrachtige middelen, zonder oordeel of orde voorgedragen. Dat .deeze laatften wel het grootst getal navolgers gevonden hebben , fchynt uit het vervolg der geneeskundige gefchiedenis te blyken; want na de zevende eeuw verviel deeze wetenfchap, welke reeds vroeger in Italien, door de invallen der woeste volken veel ge-  6o de lotgevallen der grieksche geneeskunde, geleden hadt, ook iu andere landen geheel en al beoeffend hadden , ook onder hen opgehouden te bioeijen. Hoedanig ondertusfchen de ftaat der geneeskunde in Europa onder de Christenen geweest zy, is naauwlyks met zekerheid te bepaalen. Wy hebben die gelaten in de zevende eeuw, toen zeer vervallende, en zonder luister. Van dien tyd af, worden 'er , geduurende de eerstvolgende eeuwen, byna geene narichten van eenig fchryver gevonden , uit wiens werk men zou kunnen opmaaken, hoe de wetenfchap behandeld zy. De fchriften der Grieken, fchoon meer en meer in vergetelheid gerakende , zyn evenwel niet zo ver verwaarloosd , of eenige fpooren zyn overgebleven van het leeren der geneeskunde , volgens derzelver leiding en richtfnoer. Na de inftelling der geestelyke ofdens, fchynen de munniken, in 'f byzonder de Benedictynen, wel voornamelyk die geenen geweest te zyn, by welken nog de kennis der oude fchryvers is bly ven berusten; en onder deezen hebben zy de geneeskundigen niet vergeeten : veel meer is onder hen nog de beste kennis deezer wetenfchap aan te treffen geweest. Ten bewyze hier van raadt marcus aurelius cassiodorus , omtrent het jaar 560 de munniken aan , dat Zy hippocrates, galenus en coelius aurelianus zouden leezen. De fchoolen , waarin de wetenfchap uit deeze bronnen geleerd wierdt , hebben zelfs niet geheel ontbroken. Van eene deezer ten mmften is dit me? genoegzaame zekerheid bekend, namelyk van die te E a Sa-  68 de lotgevallen der grieksche geneeskunde, Salerno, in Italiën. Want fchoon deeze fchool na het overbrengen van de wetenfchap, zo als die door de Saraceenen geleerd wierdt, zeer in roem toegenomen is, en het geen wy 'er van overgehouden hebben, eerst na dien tyd gefchreven is, zo is 'er even wel veel grond om te gelooven , dat die van veel ouder tyden daar beftaan heeft; want niet alleen wordt deeze fchool, kort nadat de fchriften der Arabieren daar bekend geworden waren, reeds de zeer oude genoemd ; maar in het begin van de negende eeuw heeft carel de groote reeds aan dezelve gunstbewyzen verleend, en op het einde van de tiende wordt van een Bisfchop van Verdun verhaald dat hy derwaards reisde , om zich aldaar te laaten geneezen: terwyl de eerfte Arabifche vertaald daar «iet, voor na de helft van de elfde eeuw bekend geworden is. Of de zich daar ophoudende geneeskundigen eigenlyk lieden van dit beroep geweest zyn dan of het geestelyken waren, weet men niet: zeker is het, dat in de nabuurfchap van die Stad een beroemd Benedictyner klooster was, waarin, na den tyd, dat 'er zekerer narichten van deeze fchool tot ons gekomen zyn , leeraars der geneeskunde in dezelve, als munniken, zich ophielden. Behalven deeze fchool te Salerno, is het niet onwaarfchynlyk, dat ook te Montpellier eene geweest zy: met lang na het bekend worden der Arabifche fchryvers beftond deeze ten minften reeds. Ook meenen zommigen , dat Parys toen geneeskundige fchoolen gehad heeft, doch dit is twyflëlachtig. Of carel d£ groote 3 by zyne groote 2q^g tqt het  TOT OP HET EINDE VAN DE VYFTIENDE EEUW. ÖQ het verbreiden van kennis , ook nieuwe geneeskundige fchoolen opgericht hebbe , is onzeker ; dan of hy het genoegzaam gevonden hebbe, vooreerst maar daar in te voorzien , dat de eerfte beginfelen , als leezen, fchryven, en taalkunde geleerd wierden , het geen , zo men de geestelykheid uitzonderde , zeldzaame gaven waren. Doch , hoe het ook met deeze fchoolen gelegen geweest zy; om uit de oude geneeskundigen de kunst te leeren , was het nodig, het Grieks, of ten minften , het Latyn te verftaan ; en deeze kennis was byna alleen onder de geestelyken , en dat nog zeer fchaars, te vinden ; deezen waren dus de eenigen, welken de werken der Ouden konden raadplegen; en , zy fchynen ook als geneesheeren zo zeer gezocht geweest te zyn, en zich met deeze wetenfchap zo zeer opgehouden te hebben , dat kerkvergaderingen en Paufen hen naderhand, zelfs met bedreiging van den ban, de beoelfening derzelve hebben moeten verbieden. Benevens deezen waren de Joodfche geneeskundigen het meest in aanzien ; want door hunnen omgang met de Saraceenen, welke hen meer vry ftondt, dan de Christenen, en de kennis der Arabifche taal, waren zy in de gelegenheid, de kunst te leeren. Naar mate de geleerdheid in Europa al minder en minder wierdt, kwamen de Joden meer in achting, zo dat Zy de lyf-artzen van verfcheiden Keizers, Koningen en zelfs Paufen geweest zyn. Hoe liegt eindelyk de toeftand der geneeskunde van het einde der zevende eeuw af, tot op het vertaaien E 3 der-  70 DE LOTGEVALLEN DER. GRIEKSCHE GENEESKUNDE, der Arabieren in de elfde , in Europa geweest zy mag men daar uit opmaaken , dat geene geneeskun*. fee Ichryvers van dien tyd overgebleven zyn behal ven eenige weinigen van geen aanbelang, die in Griekemand en te Conftantinopel geleefd hebben. Het bekend worden met de Arabifche geleerdheid was de eerfte trap, langs welken de geneeskunde zich uit deeze woestheid begon te verheffen. Tot deeze kenms gaf meer dan eene oorzaak aanleiding : de veroveringen der Saraceenen in ,uropa, de geleerde Joden by de Arabieren onderwezen; de kruisvaarten maakten de Arabifche taal meer gemeenzaam onder de Europeaanen; en de nieuwe ziekeen, welken men op de kruistochten opdeedt , deden natuurlyk hulp zoeken by de geneesheeren van die landen, vanwaar men die mede gebragt hadt. Veele redenen werkten dus te zamen, om de Arabieren in eene meer verftaan, baare taal te doen overzetten, Een der eerfte en beste vertaalers was constanties de Africaan, van Carthago afkomftig: welke om zyne geleerdheid, in 2yn vaderland van tover; verdacht geworden zyn de , heimelyk naar Salerno vlugtte. Hier wierdt hy met opene armen ontvangen , ooftende zich verder in de geneeskunde, en begaf zich 'eindelyk jn het nabygelegen Beneditfyner k ooster; alwaar hy , omtrent het midden van de elfde eeuw, zy„ tyd befteedde aan het vertaaien der Arabifche, en, zo zommigen willen, ook der Griekfche fchryvers in de Latynfche taal. Door hem en zyne leerlingen fteeg de geneeskundige fchool van Sahmo nu tot den hoogften top va„ rom> als de eerfte en  TOT OP HET EINDE VAN DE WFTIENDE EEUW. 71 cn. eenige zynde , waar in de geneeskunde volgens de Arabieren geleerd wierdt. Een zyner leerlingen , zo men meent, johannës van milaan, fchreef, uit naam van zyne gezamenlyke ampgenoten,de bekende Salernitaanfche gezondheids - regeling in rymende latynfcbe vaerfen. constahtinus hadt al ras in het vertaaien veele navolgers, welke, meestal in liegt latyn, de Arabifche Schryvers te leezen gaven ; en dit wel eens, zonder, dat zy zelve de Arabifche taal verftonden, bedienende zy zich van Joden, die de vertaaling maakten , waarna zy 'er onbefchaamd hunnen naam voorplaatften. Hoe zeer de Arabifche geleerdheid toen in achting toegenomen hebbe , mag daar uit blyken, dat zelfs Grieken , die in het bezit der oude fchryvers waren , zich van de Arabieren bedienden : gelyk de werken van actuarius , die in de dertiende eeuw te Conftantinopel leefde , bewyzen. Met de kennis der geneeskunde wierden ook de overige wetenfchappen der Arabieren verfpreid, en met opzicht tot de geneeskunde , vooral de natuuren fchei-kunde. Deeze laatfte beftondt, wel is waar, meest in het zoeken naar de kunst van goud te maaken ; doch , onder de menigvuldige vrugtelooze proeven kon het niet misfen , of zy moesten nu en dan onverwagte uitkomften vinden, welke , of tot de kennis der natuur , of tot het bereiden der geneesmiddelen van den grootften dienst waren. Nadat de Arabieren meer algemeen bekend geworden waren , lag men zich al fpoedig toe, om E 4. de  » «fntW*»^, grieksche ceneeskunm rfe geneeskunde volgens hen te beoeffenen i uit eene fecte ontftondt, onder den T ' ^ een zeer groot aantal fcJjryvers Jr™d » v* d», hoewel de ^erach37 „ £ vTef evenwel toonden, dat de lust f ^kende , aan te wakkeren. ' Wedcro,n b^on De fchoolen kregen nu ook een beter ■ Keizer frederik de tweede brachf T DZle"' *m de fchoolen van N!p s T T& ta het Jaar * geneeskundigen, zo ^di "s^d " "* lemo, in eene betere orde L P.' ^ voor, volgens welke gelee d n! ' fcberne beproeving CSt WOrden > beval ^eerlegeCS Vl "* ^ welken, zondert e^tente" ftl'affen' ^ kunst oellenden oT k m zy"e staate» ften alle vyrTarÏ' , hy' dat te» daar by tc^enwnnrH- genees- en heel meesters y tegenwoordig moesten zyn Hv «if m de ontleedknnWp ^ i- y ze" was PPn , iceec1k»nde der dieren niet onervaren, *elvk een door hem nagelaten werk over de jagt ge ^ " Uok in andere deelen van A getuigt. —. ^ geneeskunde, welke i„ deeze fcZ? , wierdt, was, in het be,r:n , 6 poolen geleerd ren. Deezen te ^^L,** * dei' was heCI,lgZ"1Stck"""eneven- reiken. vooiltelde , ooit te kunnen be- In  TOT OP HET EINDE VAN DE VYFTIENDE EEUW. 73 In deezen tyd was bet, dat de geneeskundigen begonnen algemeene geneesmiddelen , en middelen, om oud te worden , te zoeken , en van de fterrekunde gebruik te maaken tot het vinden der oorzaaken* van heerfchende ziekten , welke gewoonte nog lang , nadat men tot het leezen der Grieken te rug gekeerd was , ftand gehouden heeft. Dit is de rede, dat alle geneeskundigen van dien tyd te gelyk alchymisten en allrologisten waren. Voor het overige waren zy zodanig aan befpiegelingen overgegeven , dat zy altoos naar verborgene oorzaaken zochten , en bet letten op de duidelyk in het oog vallende onnodig achtten: in de fterren dikwils eene oorzaak zoekende , welke zy onder hunne oogeu hadden , maar over het hoofd zagen. In het verzamelen , bewaaren , zamenftellen en bereiden der geneesmiddelen , en het geven van voorfchriften daar toe , hebben zy eenigen lof verdiend , waar in hun de fcheikundige bewerkingen zekerlyk op den rechten weg geleid hebben. Uit de veele geleerden van dit tydperk eenige voornaamen op te noemen , gedoogt de tyd niet; hun getal is te groot, en de keuze moeilyk. De fchriften der Arabieren dus in Europa verfpreid zynde, moest ook noodwendig met dezelvsn, de geneeskundige leer der Grieken, van welken zy alles , zonder daar aan veel te veranderen, overgenomen hadden, meer algemeen bekend worden. En, daar deeze fchryvers zelve beleeden, dat zy de Grieken voor hunne meesters erkenden, wierdt de lust opgewekt , om deeze bronnen zeiven optezoeken, en li5 de  74 DE LOTGEVALLEN DER GRIEKSCHE GENEESKUNDE, de uitftervende beoefening der Griekfche taal begon van toen af onder de geneeskundigen te herleeven: gelyk dan ook, r,eeds van de dertiende eeuw af, meest allen, wier naamen en fchriften met roem tot ons gekomen zyn, zo wel Grieken als Arabieren geleezen hadden. Dan, deeze kennis der Griekfche taal was nog niet algemeen genoeg, of niet zo gemakkelyk te verkrygen, dat alle geneesheeren zich op het leezen der Ouden zouden hebben kunnen toeleggen. De woestheid der voorgaande eeuwen was daar en boven nog niet zo geheel verdreeven, of veelen zagen nog tegen eigen onderzoek op. In deezen Haat van zaaken kwam de vyftiende eeuw aan, welke en de kennis der Griekfche taal gemakkelyker maakte , en verfchrikkelyke nieuwe ziekten zag ontftaan, welken het menfchdom noodzaakten, om by Ouden zo wel als nieuweren hulp te zoeken. Het Griekfche Keizer-ryk neigde ten val: de invallen der Turken, godgeleerde gefchillen, en daar uit ontftaande vervolgingen, deeden veele Grieken hun vaderland verlaaten; en de bemachtiging van Conftantinopel verdreef eene nog grootere menigte. Met hen wierden in het westelyke Europa de kennis der Griekfche taal, en de Griekfche fchryvers verbreid, en deeze weldra in het meer algemeen bekend Latyn vertaald. En of dit niet genoeg ware, wierdt de boekdrukkunst uitgevonden, en maakte zulke fnelle vorderingen, dat het medcdeelen der weetenfehappen zo algemeen, zo gemakkelyk wierdt, als geene eeuw nog beleefd hadt. q„  TOT OP HET EINDE VAN DE VYFTIENDE EEUW, 75 Op het laatst van de vyftiende eeuw eindelyk vertoonden zich nieuwe ziekten: het zo genaamd En» gclfch zweet, de Venus-ziekte en de Scheurbuik, allen in het begin even verflindcnd, even ongenees- lyk. In deezen algemeenen nood wierdt van alle zyden hulp gezocht: geen boek, dat niet geraadpleegd, geen raad, die niet beproefd wierdt. De oude Grieken inzonderheid wierden geleezen; en fchoon dit in deeze ramp vrugteloos was, leerde men hunne waarde kennen, en na het te boven komen van het grootfte gevaar bleef men hen vereeren. Toen wierden zy wederom de leermeesters., de bygelovigheden , en andere onnutte byvoegfels van laatere tyden ftierven langzaam uit; in de waarneeming der natuur en de befchryvingen der ziekten, wierden zy weder, als voorbeelden, gevolgd; en het beoeffenen der Griekfche fchryvers was van toen af, en de gantfche volgende zestiende eeuw door, het voornaamfte gedeelte der geneeskundige geleerdheid. Welke na dien tyd de lotgevallen der geneeskunde geweest zyn, in welke achting de Griekfche fchriften gedaan hebben, en thans ftaan, en welken invloed zy op den tegenwoordigen ftaat deezer wetenfchap gehad hebben, is thans myn oogmerk niet, te onderzoeken. Dit blyft zeker, dat, welke ontdekkingen er nog mogen gedaan worden, welke veranderingen de leerftelfels ook mogen ondergaan , de gedenkfchriften der Grieken |, voor zo ver zy waarneeming der natuur bevatten, zo voor-  ?6 DE LOTGEVALLEN DER GRlEKSCHE GE NEE SK.,EN2\ voortreffelyk en vol waarheid zyn, dat zy altoos hunne waarde . zullen blyven behouden; dewyl de werkingen der natuur, welke zy befchreeven hebben altoos aan de zelfde wetten verbonden, altoos dezelfde blyven.  III. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE»   LOFREDEN Corinthen, geleegen tusfchen twee zeëen, waar» van de eene haar de fchatten van den Afiatifchen Koophandel, en de andere de rykdommen van Italiën aanbragt, was niet alleen de vruchtbaare moeder van vrouwelyke fchoonheid, maar ook uit haaren fchoot traden mannen te voorrchyn, welke geen brutus in vaderlandsliefde, geen epaminonoas in dapperheid, geen lycurgus in wysheid, in belangeloosheid geen cinctnnatus behoefden te wyken. Hadden de Inwooneren van Corinthen voor de Godin der liefde een tempel gelucht, en meer dan duizend hunner jonge en bevallige Burgeresfen, als zo veele Priesterinnen, den dienst deezer Godesfe gewyd: in de fchaduw van deezen tempel, kweekte de God des oorlogs, die beflendige vertrouwling van venus, een reeks van Helden en groote mannen , pm een Stad, zo door den yver haarer Inwooners, als door de milde gunst der natuur, het voorwerp van den nyd der overige griekfche Staaten geworden, teegen den aanval van jaloerfche nabuuren en het geweld van meer verwyderde vyanden te befchermen. Reeds o p T I M O L E O N. DOOR Mr. M. C. van HALL.  «3 lofreden op t»i0l£o, dracht ontrouw, zorgeloosheid en omkoo p on lende Gemenebest der Atheners. Reeds wasdegroothe.d van thebe met EPAMlm„DAS en de i JsTer van sparTA «dm ^ verdween had de vryheid voor losbandigheid en dwingelandf hier en elders verwisfeld, en wanorde en w r' ontheiligden het ffifle gebied der wetten • Iet él woord de deugd, de trouwe moeder tnvo'ed" a 1,1 ,■ " 7 °riekenland> was door haar eigen kwekelingen ondankbaar verfl00ten I" dit zo donker en voor het oude Griekenland zo vernederend tydftip in hnt „ u Ke"'<'"ci zo ,. . , ' V' 111 ']et welk geen ander lirhiWo„ da„ de we,rp,.eeke„dW ™„ 1 t tigde, maar ook zyne liefde voor deJvryhefd tot de oevers van Srcdiën uitlekte; een ^ ydie Helden, weke, na alles, met den gelukkigften uitflaf ZT rheffg CU dwi»^ndy tobben op! gezet, het volk dat zy bevryd hadden, de vrugt der verkreegen vryheid hebben laaten genieten, zontlrhel zelve op hunne beurt te overheeren; een Wysgeer een Held een Vader zyner meedeburgere„ e/ I e' zeer de beftendige lieveling des fortuin,, h t verh e venue.vocrbeeld van menfcfcelyke deugd. Wie  lofreden op timoleon. fl Wie uwer, welke maar eénigzins bekend zyn mee de overgebleeven gedenkfcnriftln van het oude Griekenland, welke de Helden en groote mannen, uit deeze kweekfchoole van dapperheid en deugd gebooren , hebben leeren kennen : Wie uwer, bemerkt niet reeds, dat ik het hebbe durven waagen, ouitiaioleon den Corinther, tot een voorwerp van uwe ver wonderinge, het groote voorwerp van mynen geringen lof te Hellen. Is het een zeker bewys van de grootheid eenes Mans, wanneer ons de keuze zwaar valt omtrent die handelingen, welke wy, als het meest in zyn leven uitblinkenden, inzonderheid wilden voordellen, dan is ook de voortreffclykheid van timoleon alleen hier door beflist. Ik heb dus niet als de grootlten, de verhevenlten, noch minder als de eenigften zyner Deugden, maar enkel als die, welken my inzonderheid verbaazen deeden, de volgende trekken uit zyn belangryk leeven en charadter uitgekoozen: i.) Zyne Vaderlands liefde, welke hem bezielde, toen hy in zynen eigen Broeder een tiran verdelgde, c.) Zyne belanglooze liefde voor de vryheid, toen hy geheel Siciliën van Dwingeland by Dwingeland verloste : den ftaat het geluk en de wetten wedergaf, en, na alzo den welvaart der Ingezetenen te hebben gevestigd, liever verkoos als een ampteloos Burger de vrugten zyner Deugden mede te genieten, dan zelve te heerfchen. Deeze zullen de luisterryke onderwerpen myner Dofreden zyn. Verleent my dr,ar toe uwe toegeevende aandacht! historiek. II. Dtel. F Zs&  Si lofreden op TIJIOLEO», Zal men kt nuttige en betaamlykc, of het eerloon en ichandelyke der menfchelyke handelingen recht beoordeelen, dan behoore men Voorafgaan , in welke landen in welke tyden, endoor weke men fchen zodantge daaden verricht zyn; men behcJe vooral de zeeden, de godsdienftige beginnen Zt Charter der volken, onder welEen JES £ zelfde vooröordeelen dier volken, in het oog te hou', den: wanneer cornelius nepos , {*) de voortrefT>h,i* der Glaffifcbe Gefchiedfchryvercn in ZZTztït ons van gebeurden, welken men, toen hv Jeefde, „og gemakkelyker konde nafoeuren Zndat men alles naar de gewoonten der toenmalige tyden beoordeelen moet; hoe veel meer past dit d „ «is ■ 8 ppen' welke de laatften omtrent de P chten jeegens hun vaderland hadden, dezelfde, geheel anders dachten dus ook de Grieken en Romei «en met betrekking tot die plichten, dan wv, wel e onder een goddelyke zedekunde, dieniets dan liefde a emt, leeven. De verdelger van c.RSAR offerde de plichten der bloedverwantfchap aan die van het vader! landop; een anderebrUTUSdeedi„eenevervoerin.vL de uttltekendlte Deugd, boven alle driften ver ^ zyne e,gen zoonen fterven; en de fpartaanfc e m I ders volvoerden zelve de ftraf aan hunne kinderen, weï- O) In prefationt.  lofreden op timoleon.» 83 Welke de belangen van hun vaderland in den ftryd lafhartig verzaakt hadden. Doorlugtig is hierom ook het voorbeeld eener fpartaanfche Moeder, welke, omdat haare zoon pausanias de plichten jeegens zyn vaderland gefchonden had, de eerfte was, welke, voor de deuren van den Tempel van minerva chalcioecus, eene verblyfplaats , in welke hy gevlugt was , den fteen aanvoerde, welke hem het ontkomen belette (*> Zo fterk Werkte by deeze eerbiedwaardige volken de edele neiging voor het vaderland, en nimmer kunnen wy beeter van de waare begrippen , welke zy voor dit luisterryke voorwerp hadden, overtuigd worden, dan wanneer wy cicero hooren leeren: „ Ouders „ Kinderen, bloedverwanten en vrienden zyn ons „ lief en waard, maar alle deeze betrekkingen verëe„ nigt het vaderland alleen in zich. Als een va„ der de heiligdommen berooft, 'slands inkomften „ plundert, zoude de zoon dit den wethouderen niet 3, ontdekken ? indien hy hier van overtuigd is, is het „ zelf fchandelyk zynen vader te verdedigen: of overtreft het Vaderland niet alle plichten ? voorze„ ker! Maar is het niet den vaderlande van nut Burge- ren te hebben, die godvruchtig jeegens hunne Ou„ deren zyn? Indien dan de vader eentyranis, en „ zyn vaderland poogt te verraaden ? moet de zoon dit verzwygen? dat hy zyn vader fmeeke dit niet te „ doen. Is dit vruchteloos, dat hy hem dan bedrei* 9> ge, dat hy hem aanklaage! Het heil des Vaderlands (*) Nepos in vit* Paus. cap. 5. Conf. Polyaenns lib. 8. Strateg. F 2 «  ^4 M*FREDKNQp TIMOLEOüT. „ lands moet boven dat van een Vader gefield worden." Zo durfde cicero niet als Redenaar, om h*t volk deu Rechter of den Senaat te verblinden, maar als Vader in een Boek aan zynen zoon, in welk hy deezen zyne plichten voorhield, te fehryven (*). Zo liet de deugdzaam* peato, door socrates aan' kriton (in hunne zamenfpraak over de Burgerplicht) vragen: „ Is het zo liegt met uwe wysheid gefield, „ dat gy niet weet dat het vaderland eerwaardiger en' „ heiliger is, en by de Goden en alle verftandige „ menfchen in grooter aanzien ftaat, dan Vader en „ Moeder en alle voorvaderen te zameu . als het ü ons in den Kryg wonden en den dood te gemoet „ voert, moet men hetzelve gehoorzaamen, omdat „ het phgt is, niet terug wyken, niet vluchten, „ noch zynen post verhaten, maar in den kryg en „ voor het gerichte, alles doen wat het Vader„ land en de Staat vordert." Is het ftrengheid en wreedheid, of is het integendeel edel en verheeven, dat deeze beroemde volken op deeze wyze, dachten over de plichten aan het Vaderland verfchuldigdV vooroordeel en belang verdweenen, de Hemmen der natuur en die van het bloed zelve riepen te vergeefs , wanneer het Vaderland fprak; en het was aan zyne ftemme, aan welke nwoleon, boven die van het bloed eenes Broeders gehoor heeft gegeeven. * Timophanes , zo was de naam zynes Broeders was dén van die bedorven Grieken van zynen leef- «yd, <*) De Officiis la. ï. Cap. ï?. Lih, 3. CaJ>i r^  LOFREDEN OP TTMOLEON. 85 tyd, welkers hart bedorven en wier leevens-wyze verachtelyk was: van nog flegter gezellen dan hy was, en van vreemde Krygsknechten altoos omgeeven, was Corinthen voor hem geen Vaderland meer, maar hy rekende zig bevoegd, om deeze betrekking opteofferen aan den gevloekten wellust om over het zelve te heerfchen. Indien het mogelyk waare dat Held en Booswicht in eenen perfoon konde verëenigd zyn, dan zouden wy, de Griekfche Gefchiedfchryveren volgende, hem veilig in den rang der Helden plaatzen kunnen. Maar hoe ftoutmoe» dig hy zig in veele gevechten moge gedraagen hebben, verdienen zulken den naam van Helden, wier anders dappere bedryven den ftempel van heerzucht met zig brengen? De heerfchappy over corinthen was het doel zyner dappere daaden , hierom trotfeerde hy gevaaren en dood; en verwerf door het laatfte teevens de gunst der ligtgeloovige Corinthers. Niet verder is de afitand tusfchen deugd en ondeugd, dan het verfchil tusfchen het deugdzaame charafter van timoleon en het fnoode van timo- pimnes. Onze Held vergezelde den laatsten op alle zyne krygstochten, en trachtte, hoe zeer jonger dan deezen, hem van het fpoor der ondeugd en verkeerde driften aftetrekken, en wekte zo veel mogelyk zyne weinige goede hoedanigheeden op. , Hartelyk was de broederlyke liefde, welke hy hem toedroeg. In den oorlog, welken de corinthers met de Argiven en Cleonaeën voerden, geraakte TJMOPHjkNES,' welke hoofdman van de Corintifche Ruitery was , in het heetfte van het gevecht, in het midden der vyanden, terwyl zyne benden vluckF 3 ten  S<» lofreden op timoleon, ten: timoleon ziet het gevaar zynes Broeders, en vliegt in weerwil der vyanden, die hem omringden ondanks het gekletter der zwaarden en h!t gein te Pyhn, zynen Broeder, welke gekwetst £ aar! de lag, ter taupe; hy bedekt hem met zyn fchild, «ontrukt hem, na het ontvangen van een reek." Van wonden, aan de woede der vyanden Zo groot was de liefde, welke onze held deezen Broeder toedroeg, maar fterker dan de band bloeds^was die, welke hem aan zyn Vaderland iv icin en net beleid van timophanes gezien dat hen geen gezag aoch eerpost grQ0t > Z™> fcheen om deezen zogenoemden Held te beloone„ Geen wonder dan, dat zy, overtuigd van het Zl vaarlyke dat er voor een Staat daar in gele ge„1s dat hetzelve vreemde kryg«.knechten ter trZTnodig heeft, beflootenX ^ knec ten opterichten, en het bevel daar°overTan den heerschzugtigen, maar in hun oog braaven TI moi'hanes optedraagen. Nu was deeze booswicht zyne wenfehen deelachg, nraks wierp hy zig tot beheerfcher van Corin- d eL^ad6"^ 66,1 *** flÏÏS deezer Had van het leeven berooven oniüeneld " nu t0£ftand van timoleon! 2yne " a" van d ' terdCUSd2aam 0m * h* ~ Taande uT, GeWeldei^ te deelen, eene gewaande grootheid door veelen «P?n„r , ■ ■ verachr . gezogt en weinigen veracht — voelde z.g aan de eene zyde beltreeden door bet vooroordeel, het welk, onder het mom de ^oedvenvantfehap, dc ^ ™£ aar-  LOFREDEN OP TIMOLEON. *7 aarten Broeders] verdedigde, aan de andere zyde door de treurige befchouwing van zyne overheerfchte vaderftad, die, met ketenen belaaden en van bloed druipende, om eenen bevryder zugtte wat ftond timoleon hier te doen? moest hy dan zyn vaderland verraad en, om in zyn eigen Broeder een dwingeland te fpaaren? Of dat vaderland door den dood zyns Broeders der flavernye en het geweld ontrukken ? Timoleon echter belloot niet tot den ftap, waartoe alle zyne medeburgeren te lafhartig waaren, dan na dat zyn gevoelig hart zig van alle die plichten gekweeten had, welke de ftem des bloeds en der natuur van hem vorderde Hy tragt dan den heerfchzugtigen timophanes te overreeden, om het ftrafwaardig gezag, waar van hy zig op de geweldigfte wyze had meester. gemaakt, nederteleggen, maar fmeekingen en zelf traanen werden te vergeefs gefpild om deezen Dwingeland hier toe overhaalen: onze held belloot dan, en groot was dit befluit, om ten kosten van zynen ontaarten Broeder zyn Vaderland aan de Vryheid wedertegeeven. Denkt echter niet, dat hy aan het volvoeren van dit befluit , waar toe hem anders de wetten en gewoonten van het Griekfche vaderland recht gaaven, zelve de handen lag maar fchreiënde en met gedekten hoofde ftond hy , wanneer hy den dwingeland timophanes, niet langer zynen Broeder, van het leeven deed berooven. Nu had timoleon den zwaarften aller plichten vervuld: Corinthen van overheerfching en geweld bevryd, maar teevens zyn gevoelig hart aan de hevigftefchokken blootgefteld. De wufte Corinthers, welke in verrukking van vreugd over hunne herftelde vryF 4 heid,  WO riïEDJ!N OP TIMOLEON Sroötheid deeaer fw .Ju ? Cor""hen van dc «•*■» voor den ZSl" *~ *o vervang., refchilu^T"*' *n wes,e„i„d, e„ die 2e ^«7^ "°"°m"- Corimfche graauv, te S» S 2 WlSpdtlIur'> ^ deezen geducht» olek^^ °°k '** dippen, ophetb90renv:ex ert;olksbe- voerde vervvytingen en v,r, i i aange" 2idderen_i C L ' lafharti« t8 timoleon niet vetlr S "* "* *"",°»' ^hartige m^*^ ^ ^treurde, timoleon ^^7?'" "*"* deezen dood, op de bil/ft aa"e ^ hem vervloekte; da m^LT*** ^ ~ zvde van 2yn J'l T N ' de -vtingen e er t ' ' "* * ™ v- * diepte z ££2S verHandige vrienden n ,r ° 5 "'^ da" doop ; en%v„ f " T , Ze,fs-m^ vvas te onthou. overgaf. IitWaall»^eeneffilieka]mte t>ft deed timoleon, en aa. ^ r -•et overfceerschte Siciik beeft ' C"'e het ^derhand genoot: hie* breid.  lofreden op timoleon. 89 treinde de geest van onzen Held zig uit in alle die ontwerpen, hier bereidde zyne ziel zig voor alle die deugden en door belangeloosheid grootfche daaden , welke met de vryheid van syracusa en geheel Sicilien, timoleon onfterflyk, en het bewonderde voorwerp van geheel Griekenland maaken moesten. syracusa, weleer de mededingeresfe van carthago, was door Corintifche Colonisten, aan het hoofd van welke zig archias, een der oude Heracliden bevond, tot de hoofdftad van geheel Siciliën gemaakt: zy was, onder haare oude Beheerfchers gelon , hierom en thrasybülus, de hoogmoediglte en rykfte van alle Griekfche fteeden geworden: zy had in aanzien en bloei byna geene wedergade , totdat het volk , na den dood zyner oude Beheerfchers , een volks-regeering oprichtte , welke zestig jaaren lang, tusfchen regeeringloosheid en dwingelandy voortgeduurd hebbende, eindelyk, nadat de Syracufaners, anders van natuur dapper en onverfchrokken, door overdadige weelde en rykdommen bedorven waaren. in eene volftrekte dwinglandy ontaartte. Zo als by alle volken , welkers armoedige grootheid voor laagheid en rykdom geweeken is, zo konden de verftandigfte booswichten, die de kunst otn het volk te bedriegen, het best verftonden, zig ook bet gemakkelykst over de ontzenuwde Syracufaners meeftcr maaken. dionisius de oude wist het volk te doen gelooven, dat de Goden hem alléén om het geluk van syracusa gefchaapen hadden, en dat hy, om het trouwuartig aanklecven van haar belangen, F 5 by-  £o lOKESDESOP timoleon. byna ieder ogenblik in gevaar was : hierom verzot by een lyfwacht: door deeze baande hy zig den we* ter volllrekte dvvingelandy, en bevestigde zig hier in door een verbond met de Carthagcnienfers. Hoe tyrannisch echter de regcering van'den ouden vomsws geweest zy , bevorderde hy de kunften, beminde de Dichtkunst, en fchynt, even gelyk na hem nero, m weerwil van apollo, „aar den eernaam van Lichter te hebben gedorst: de gefchiedenis althans bericht ons, dat hy zekeren philoxenes, welke zyne Dichtitukken niet gunlhg beoordeeld had, deed gevangen deernen: dat hy deezen, op dringende voorbid, ding van anderen, weder ontflaagen hebbende, hem gelastte een nieuw ftuk van zyn maakfel te beoordeelen, waar op philoxenes de lyfwachten van deezen dwingland , groothartig toeriep • „ voert my weder „ m de gevangenis!" dion^iüs de jonge volgde zynen Vader in de re. geermg en in alle zyne ondeugden op. diün en plato waaren zyne vrienden en raadgeevers, totdat by , bemerkende hoe de verheeven deugden deezer groote mannen zyne dvvingelandy en verachtelyke daaden beperkten, zig van dezelve ontdeed; en hen alzo bet ervaaren het gewoone lot van die weinige vroo. ften, welke het geluk der menfchelykheid , boven hunne eigen waardigheeden en belangen fteüende de ilachtoifers hunner deugden zyn. Geene geweldenaryen noch wreedheeden liet de mtfle dionlsws onbeproefd , om Syracufa te verwoesten en haare inwooncrs te onderdrukken: eene in den hoogften graad verfynde weelde heerschte in zyn prachtig paleis, en ontkrachte met hem zyne verfynde Hovelingen , terwyl honger en wanhoop het uiige- mer-  l o fr Kt) en op timoleon, fl ftiergeld volk tot op het gebeente verteerde: verfchrik-kelyk vvaaren de lotgevallen van syracusa van der» beginne zyner regeering, tot aan den inval der Carthagenienfers in Sicilien. Zorgeloosheid en geweld ontrukten hem eerst de teugels van het beftuur dat hy met flappe handen voerde: verfchillende partyen , door geen anderen dryfveer dan heerschzugt gefpoord, bediende zig beurtelings van de ysfelyke verwarring die het ongelukkig Syracufa verder vernielde , totdat deeze laffe geweldenaar voor het laatst den troon beklom , om den bebloeden fcepter van Syracufa voor een lageren leevens-ftand te verwis-? felen, Het laatfte gebeurde , toen de Carthagenienfers een inval in Sicilien deeden , en de inwooners van dit Eiland de Corinthers om byftand fmeekten. Nog waaren de ftemmen van den Raad van Corinthen over het fchuldige of onfchuldige van de daad van timoleon verdeeld : zyne vyanden veroordeelden, de wyzen en deftigen daarentegen verdedigden hem •. met écu woord het lot van onzen Held was nog onbeflist, toen de meeste Syracufaners gezanten naar de moederftad Corinthen zonden; ten einde de Raad deezer Stad hen ten fpoedigften eenen Veldheer tegen uionisius zoude toefchikken : de keuze van den Raad hier toe viel op timolf.on , befluitende teevens, dat zy, wanneer hy zig braaf en ingetogen als Veldheer gedroeg, hem als een tyranneninoorder erkennen, maar zo niet, dan als Oenen brocder-moorder ftraffen zoude (*). ice- (*) Zo verhaalt liet diodop.us siculus , maar pi.utarons geeft ons, in het leeven van timouwn , dit niet op  9* lofreden op timoleon. icbtas, een andere volks-tyran van q.vi- , , reeds de Carthagenienfers op Zyde Ij rl ""^ had zeiver byfland WÓWS1ÜS ^«^metto geenen deezer dunden, maar der vr^hetd w I ren toegedaan, begonden reeds aan hunne edr wanhoepen, toen timoleon ter vovo, - g " kduit van den Raad van Contnen * 7 ontzetting aanrukte. " ' ter liUn"c' Twaalfhonderd krv^s - kn^i,-,,, mannen ilcrk . en de iv™ „ 0,000 «- j «ke« t«£Zé e" Raad' mw als ee" W"£d.  lofreden op t im o l £ o n* o* .menfchelyk en misdadig was (*) ; en welke vs&QU noch hun Vaderland noch eenig ander gewest bevryi;den, dan om zelve den fcepter van geweld te voeren : maar timoleon , geheel belangloos , maakte het geluk zyner overwinningen aan het ontvolkte en geheel uitgemergeld Syracufa nuttig. Geheel Griekenland nodigde hy uit om deeze Stad te bevolken; onder veertigduizend Colonisten (f) verdeelde hy de verlaaten landen , ten genoege der oude bewooners , en vestigde hier door de vryheid en het geluk: voor zig zeiven niet anders beöogende, dan de duurzaame lof van belangeloosheid en braafheid, zo zeldzaam door overwinnaaren verworven. Deezen lof heeft hy zig waardig gemaakt; of behoort dezelve niet aan den verwinnaar van de tyrannen van Syracufa en Sicilièn, aan den verdelger van het kasteel van Syracufa, den vasten vryburg der Dionifiën en den zetel hunner fnoodheid; aan hem die de vryheid der Syracufaners door billyke wetten tegen de dwingelandy verzekerde; die in het midden der Stad, op den eigen grond, waar vernieling, ontvolking en armoede het gras deeden ontfpruiten en het gedierte graasde, op dien eigen grond ter uitvoering en handhaving van zyne wetten een gerichtsplaats ftichten deed; aan hem, die, na dit alles te hebben verricht, wel als overwinnaar maar teevens in de eenvouwige waardigheid van een ampteloos man naar Corinthen wederkeerde , en daar aankwam op een tydftip waarin zyne verwonderde vaderftad, niets (*) C'cebo oe of. Lib. i. §. 19. (t) Vid. Diodor. Sic. Lib. 16, plutakchus fpreekc van 6o,coo,  t>4 1 ö f r E b £ iM op timoleon. dceze voorfpoedige vvederko-> En hier ook zien vvy teevens be[ ,q 2e Verftbynzel, dat deugdzaamen voorfpoedig en boos achten ongelukkig zyn: want indienP w/dJ2l gen verontwaardigde oogen op het lot van moNI. «u. velgen, dan zien wy deezen verachtelyken Overheerfcher, in een klein fchip met Wein; "d" jaar Corinthen vertrokken, aan den algemeenen hnaad blootgeileld: wy ontdekken, hoe de^de Co ethers, met affchrik jeegens alle overheersing . deezen geweezen Vorst tot een byzonder perfoon vernederd Z1en; — Een Weini verde * ™ bondenhetd te hebben doorgebragt, tot de diepffc 11 " êCZ°nken' e« *»-, cüe weleer d onbepaalde beheerfcher van een ma.tig en yk volk was zynen verachtelyken loopban op 1 verachtclyker wy2e eindigen. g Denkt echter niet dat de belanglooze her/feller der Syracufaanfche vryheid, met de nederlaa e tn icetas en de gevangen-neeming van DI0nisiUS het ge uk zyner befchermelingen voor altyd "e'Id h^ : groot ts het plan, tot welkers SwSJS reSrwasmaar £ £ Volgt my in het van verre befchouwen van die wonderen van dapperhdd ^ d£ ^ van *chte„ van welken 1)y z{g ^ ver £eSTmÏ hadden dC b£Vrydde Svracur— tyd gehad om zig over het verjaagen hunner, tyrannen en  lofreden op timoleon» $5 en derzelver krygsbenden te verblyden ; pas zagen Zy , hoe timoleon , door de heilzaamfte inrichtingen en de beste fchikkingen de rust en het geluk binnen het verwoeste Syracufa terug riep, en hunne •waardfte godinne de vryheid , voor heerschzugt en overheerfching, voor altoos poogde te beveiligen 3 pas genooten zy eene kalmte, even gelyk de Natuur na woeste ftormen en onweders geniet, of de Carthagenienfers, ten getale van omtrent 70,000 krygsknechten, aangevoerd door den dapperen hamilcar en den Staatkundigen hasdrubal, naderden lili-< B/eum , teevens duizend fchepen, oorlogs-tuig en wa* genen , met zig voerende ; een macht , naar bun oordeel , toereikende, om de Grieken , met één wenk , uit Sicilien te verdryven- Geen wonder dat nu de pas genoote blydfchap, voor fchrik en ontzetting in de harten der Syracu* faners plaats maakte: dat de angst, gevoed door het gevoel der naweeën van naauwlyks afgeworpen ketenen , in de wallen van Syracufa waarde, maar groot en ftoutmoedig was het, dat timoleon en de zynen, naauwelyks 4,000 uitmakende, de zwakheid der overige Syracufaners trotfeerende , deeze geduchte en talryke vyanden het hoofd dorsten bieden ! De dapperheid , het beleid , de tegenwoordigheid van geest van onzen Held , en de ongeloofbaare fnelheid , waar meede zyne beveelen werden uitgevoerd, zyn voor my niet te befchryven: genoeg, dat hy de overmacht der Carthagenienfers by de Rivier Chrimefon hebbende aangetast, in het midden van een vreeslyk onweder , met eene ftoutmoedigheid en geluk , van welken de gefchiedenis geene wedergade opleevert, 10,000 vyanden, onder welke de  * i-ofreden op timoleon de bloem der Carthaagfche Burgers, verüoeg, en Ja ovengen van dit heir op de vlucht dreef of gevan gen nam: heerlyk was het gezigt zyiler , * 1 na deezen beffisftnden (lag: onder den gl.ool en kostbaarften buit blonken duizend fierlyk gewe kte en chitterende harnasfen en tien duizend fcin op het fchoonfte uit: tot hier toe waaren de god" ! wyde tempelen van Corinthen niet behangen met krygs-troph.cn, maar nu konden zy dezelve als gedenk ekenen van hunnen moed, den Goden wyden Schoon niet alle burgers van Syracufa jegens "de Carthagemenfers hunne vryheid hebben durven ver dedigen zo leert ons echter de dapperheid van ^ weinigem, welke,onder het geleide va Ti« ^t leger der Carthagenienfers hebben vernield dn een geringe macht, bezield door de vry! d b . . rWUSt V3U V°01- * ««va te vechten , onder aanvoe. ring van een wys opperhoofd en van gdyke gevoelens, teegens het grootfte leger vermag : zo voerden onze voorvaderen teegen de geheele macht vandengeduchtften geweldenaar van zynen tyd, eenen oorlog, welke byna een geheele eeuw geduurd hebbende, met de vernedering van den magtigften der Koningen en hunne onafhanglykheid eindigde. Na deeze heerlyke overwinning, 0p de beroemdfte tVet?eren eVOCh?'ke-^TIMOLEoNnaarsvRAcos. van ^ WCtSeeVin^ - 4e hervorming van het beuuur van zaken verder te voltooijen. Dan ! het fiere Carthago, na haare vernedering nog wraak! zugtig, en aangezet door de beheerfchers van Catana en Mesfina, e„ door den Volks-berocrer icetas noodzaakte onzen Held nog eenmaal de wapenen ter verdediging van zyn geliefkoosd Syracufa aante- gry-  l o f r e ö e n ö p timoleon; ()■} grypéü . zs.  LOFREDEN OP TIJfOLEON. 99 om dit Wysgeerig-Staatkundig tafereel der oudheid, te mogen aanfchouwen, onvoldaan blyven, kunnen wy echter, indien het geoorloofd zy uit onderftellin-' gen te redeneeren (en zo ergens durven wy het hier beftaan) of liever indien wy de oorzaak uit het ), Maar walröm ntZtty lofredenen op een'norm, een' hongt*2 oT ^ braakend gebergte (7) 2 onV , ^lsn°od, of vuur- weldige daÖadenl oofdee z n un^ » g£' «agting aanrichten, «Jto^eSS*^* helde"> baazende woestenyen uitbreiden7 vo Se^" ^ bmotenis 1 godlykc roem ! met dutL % *** -gekrans te deelen. VtoTfl^^ »" ^ eens woesten vernielers met roem ve 7 ^ V; B°UWmeeSter en Onderhouder deTt^T Eénen mensch omtebrengen heet fpraak der wetten moord- f ' "aar de *° de opgeheven C maa/ht êa,gCU **** ^izenden, pronkt met ej^ir^ *" «eryke kunst des oorlog* en fH * V"n gI°' ken roem. g ' " fdlcilkt ee» otflerfly. ( d) Aarcig in het Engelsch .« Wan- Sndcannotthnce ten htlndre(i The boiJTrous boy? ™J' als of wy zeiden: kminpn j,„ j. , «gen i0ngen g^^f^A P< ^ Pryzen) vcrkrygt hy de Bruten , O roemen, «n'tegengeneidenzh, ge,ykTy'ot" * CO-Voor zo verre y nog den !! t'^" ^ (/; Diergelyke denkbeelden vindt men Ü i i. '.. in SHWEcs. Zo ze« hv ™j , ' y 1,erhaa!,ns. " ^-egc ny , onder anderen -,„„. „ tóOT» opera cekhr*,. *i , eren ' potius F'ia ceiebraie, quam Philippi atlt $u*a«j. ■ / cmia, ceteromma,,* ■ ^'exandri latro. fi^peii ZZ:r °.gmtium cüH> ™ «**■.  BE ROEMZUCHT» Xï* Wanneer ik, na een' veldflag, de vlakte overzag, bedekt met deerlyk gehavende geftalten , die één* maal menfchen waren; wanneer ik daar befchouwde een geheel verpletterd volk, een volk van dapperen, een heerfchappy des doods, en dat nog aan deeze 'zyde van het graf: is het mogelyk, dagt ik dan by my-zeiven, dat'er ftervelingen gevonden worden, die zulk een ysfelyk tooneel, zulk een' menfchen» bayert, met een lagchend oog kunnen verlaaten (g)! Hoe gloeide dan myn hart niet van verontwaardiging ! hoe lokte my dan de eerlyke natuur de traanen in het gezicht l hoe trof het myn ziel, wanneer ik my voorftelde dat het ambagt der Helden zich roem en zegepraal uit zulke ftoffen vormt ! Hoe ftrafbaar zyn niet deezen! Evenwel oo't niet minder zy , die een valfche glorie langs aangenaamer wegen bejaagen ; die het verderf in vleijende woorden en diepe buigingen en lagchende gebaarden, nog doodelyker dan hunne moorddolken, weeten te bedekken; die de natuur verfmooren, en van de kunst leeven ; die de oprechtheid in het aangezicht draagen, en hunne harten verfteenen; die een wezenlyke vriendelykheid tegen den fchyn daarvan verruilen; die zo gepolyst, maar ook zo hard zyn als marmer (/;) ,• die voor geld verrichten , wat de Christenen door het geloof doen, dat zy, naamelyk, hun- C#) En echter had dit by hannibal plaats, Hannibakd m'jimt dixijfe, cufn fojfam fanguine humano plenum vidijfett 4 formofum fpeclaculuml senec. de Ira II. 5. (k) Zo zegt ook bruyere: La cour eft comme tin êdifice bdti de marbre, je veux dire qü'elle eft compofée d'höm' mts fort durs, mais firt polis, Chap. VIII,  Ïi9 *E ÜDEB2BCHT! hunne vyanden met opene armen omhelzen; die dé klagten van bedrukte zielen met een' gu„uigen knifc beantwoorden, het fchraalfte waarmede zich een lendige kan verzadigen; of die , wanneer ^ * nen, het met wearzin doen, en by de grootfte Vrkn< delykheid „ haat toedraagen, ZuJke hovelingen" . ren 'er altoos, en zullen 'er altoos ?v„ f Rust thans vry myn zangfter: de lyst is vol-'en neem geen enkelen mededinger „aar roem meer'aan mettegenftaande duizende te leurgeftelden zich bil* yk over uwe partydige pen beklaagen, en zich niet weinig op een gelyk recht laaten voorftaan. Dit zv hun troost, dat de dwaazen, die thans zyn oven*«agea^ m een volgend jaar ftotfé tot lagchen kL -n'opleveren. ), de God en Itcrvehng eikanderen in gelaatstrekken en gebaarden niet fterker gelyken. Onder deezen fchoonen mom verborgen, maakte de verraaderlyke cesar zich welhaast de Romeinfche vryheid ten buit (?). In de laagfte zielen draagt de Eerzucht in 't geheel geen masker, maar wandelt met haar ezelsoren in het (O Van deeze bedreiging bediende zich , volgens het verhaal van livius , de verkrachter SEXTÜS, om haar tot zyn inood oogmerk te beweegen , dac, indien men haar «aamelyk by een'dooden (laaf vond liggen, elk geloovc . zou, dat die, als fchuldig aan dit misdryf, geftraft was O) Met toefpeeling op den Jupiter en Amphitryon, in het blyfpel van plauïus, en deszelfs navolging van mol- JERE. (?) cicero zegt het zelfde, niet minder fterk: Deel* ravu idmdo tcmeritas C. Caefarts, qui omnia jura divina mue humanapa-vu-tit, propter eum quem fibi ipfe opinie nis imre finxerat prifoipatum. Üff. I. 8.  DE ROEMZUCHT. 1\7 het volle licht. Alle de voorwerpen, welke myh. zangfter lchetfte , ftrekken hiervan ten bewyze, en tevens , dat ik myn onderwerp naar waarheid heb ontwikkeld. O gy gloriezuchtigen ! ftaat af van uwe vruchtelooze najaaging: wordt wys, en verlaat het valfche verhevene des levens. De waare Eerzucht woont daar alleenlyk , waar haar het recht billykt, en de wysheid bcftiert; waar innerlyke waarde zich met uiterlyke grootheid verëenigt; waar ons voorneemen zo goed als onze uitvoering verheven is; waar algemeene zegen , algemeenen lof mag wachten ; waar roem onze prikkel , maar geenszins ons doelwit is, Wilt gy beroemd zyn , welaan, ftreeft dan naar zulke bedryven , welke alle braave lieden zouden verrichten, al hadden ze ook fchande ten gevolge. Zie ginds een Vorst, door geen opgeblazen ge/ dachten , geen trots der troonen , geen koortfigen dorst naar roem ontvonkt. Maar wanneer de welvaart van het menschdom zyn' boezem doet gloeijen, en hein, met den dood voor oogen , tot een duurgekochte eer aanfpoort, dan fchept hy vermaak in grootfche overwinningen, in Koningklyken praal, «dan flikkeren kroonen en triomfen hem in 't gezicht, Volksbeweegingen en getier zyn hem aangenaam, wanneer zy in zegeningen voor hunn' geliefden Koning uitbarsten. Maar ook , wanneer deeze verhevene , deeze heldhaftige drangredenen ophouden, zinkt zyn ontvlamde geest weder in haar natuurlyke rust; dan ontwykt hy de verwelkte bekoorlykheden vau walgende grootheid , en toont zich eensklaps een vyand van allen luister en openlyke toejuiching; dan ,verfchuift hy, grootmoedig, de aanneeming onH $  ! iis n * r o e m z u e a M zer langverfclmldigde eerbewyzen, tot menfcben en fengelen zich m den lof van zyncn liaam verë " 6 Hemelfche hoogmoed,, die alles veracht, ^ de hoogmoed boogt! 6 zalige eerzucht' zonder zwecmfel van ydelheid ! ' M ftu^en in dat hemel niste'n 0 ffW- W*eift"™ —en rusten ontfpnngen hier de Rhone en geweldig bruifchende P0, ftraa]en ginds> a!s je . | W cn de^ Door de rykeVchatten/nl "« enkele vruchtbaare kruik voortkomende , Zulk een bron eerbiedigt myn zangfter in een' Ws die half Europa met algemeen zeg ingen overltroomt. Daar zyn hart in zulke God yk be odingen laakt, zy„ engelm en george mededingers naar den roem; georce, die zelfs in vyanden to genegenheid kan verwekken, en het giftig £* keldicht in lof omfmeltcn (r) zyn'ma? T° ^fe** *"* ondervindt golven (k Tw°A 6 d0Hè Winden e" onft<^ goHen (x). Zelfs de llormen, de onverbidlyke die- (O In het Engelsen j ■vergiftige Satïer, door bezwering, betooVe, «me Hekeidith' 2elfden Zi" ^bezi*d' * M n^cee^r; sdte:,e - oEORCE ^^zz:r;:rms b,aakcndeer- b veioeewipg, en hoege vlucht kan ver. tl*.  P E ROEMZUCHT. Ifgl «aars des doods, ontzien hem, en leeren in hun eigen woest gebied verfchoonen. Zo komt Natuur zelve de raadsbefluiten van den mensch te hulp , en verklaart den Beheerfcher der Britten voor den Beheerfcher der zee. .Doorluchte Vorst ! terwyl zee en winden onzen Staat fchokten, en met het lot van een' Koning en Koningkryken lpcelden; terwyl uw volk beroofd was van het voorwerp zyner tederfte liefde , en tevens angftiglyk beducht het voor altoos te verliezen , ö hoe fchreide toen niet Britannië , gelyk eertyds Achilles (O, en klaagde haar fmart aan de vermaagfehapte diepte ! hoe hing het over de vloeden , en kampte voor u in vuurige gebeden met ftormen en woedende'baaren! . ó Wat gevoelde toen uw walpole 00 j die groote Staatspieloot? Neen, onze Palinuur viel nimmer aan het roer in flaap (v); nimmer floot hy het oog , reeds lang gehard voor zynen Vorst geheele lange nachten te waaken (w). Door twistende harts- toch* dedigd worden;) berust op het denkbeeld van de verlegenheid der Natie, toen dees geliefde Vorst zich , kort te voren, door een' geweldigen ftorra, op zee, in het uiterftè levensgevaar bevond. (t) Alleiaandoenlykst zyn , by homerus , de klagten van Achilles aan zjn Moeder Thetis, de Zeegodin , waarop onze Dichter hier doelt. («) Aan wien deeze zang is toegewyd. ( v) Gelyk Paünurus, de Piloot van Eneas , welke, volgens het verhaal van virgiuus , door den flaapgod overwonnen , over boord viel. (w) la het Engelsen : Inur'd to-ouiwatch every ftah H 4 Let'  3* *0EM2üCHT> tochten gefolterd , door zorgen beitel ^ orkaan in zynen boezem^ct/s" m ^ ^ geneugten thans met die ak JI? Maar We,ke hem afvvisfeien, k n J ' ^ 2,'de b? ^en de zyne'afS,^ ~ndheid dafl kendheid, door de natuur en df , ^ WeIfpree-nnd, om, naar zyn Zevalie g£' « te doen ontftaa^tdiart ^ Letterlyk: gehard om het van elke fter in ï Wmnen. Zie, over dit , fter in het waaken te eenige Engeifche werklood by vierde Hekeldicht. C1' °"2e Aanm- (?») op het EEN  121 een NIEUWE VERKLAARING VAN DEN VYF-EN VEERTIGSTEN PSALM, van den -h e e r e j. C. DOEDERLEIN. ( Uit het Htogduitsch.) "Voor eenigen tyd wierd. te Hamburg een tractaatje uitgegeeven van den Heere c. g. henslek. , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Kiel, onder den tytel: Bedenkingen over eenige plaat/en in de Pfalmen. en Cenefis. Onder anderen verklaart zich de geleerde Schryver over den inhoud en de bedoelde voorwerpen van den vyf- en veertigften Pfalm op deeze wyze: ?, Met volkomen overtuiging omhels ik het gevoe„ len dier Schryveren , welke federt de tyden van „ grotius dit Lied der Liefde voor een Èruilofts„ dicht, ter gelegenheid van het huwelyk eens He„ breeuwfchen Konings houden. Alle omftandighe„ den fchynen zeer wel te pasfen op Koning Salo„ mo : zo niet op zyn huwelyk met de Egyptifche „ Princes (want volgens 2 Kon. III. had Salomo „ toen zyn paleis nog niet betrokken) dan immers „ op eene laatere echtverbindtenis." De Heer doeïerxeïn hiervan verflag doende, jn zyn TheologiH 5 fches  '122 nieuwe verklaaring van den fches Journal, September i7T_. maakt deswegen ec nige tegenbedenkingen ; en geeft, by'die gelegenbeid, zyne vertaaling met eenige aanmerkingen over den geheelen Pfalm , Welke opgaave wy wel der moeite waardig oordeelden , den Nederduitfchen leezer medetedeelen. Wy geeven 's mans eigen woorden. Deeze voorönderftelling (de bovengemelde naamelyk, door denlleere iiensler aangenomen) is federt eemgen tyd zo gretig omhelsd, dat dezelve tegen te fpreeken, thans, by veclen zo hetórodox zou klinken, als eertyds het gevoelen van cuotius. Evenwel heeft dezelve, onzes inziens, zo veel willekeurigs , en gaat van zo veele zwaarigheden verzeld dat wy onmogelyk belluitcn kunnen daarin te berusten (*). Vooreerst vraagen wy : i, dit denkbeeld (*) De Ridder michaeus, welke met onze Sein™ daana verfchiit, dat hy, naar aanleiding van Hebr. I. 8, 9, deezen Pfalm vau den Mes(]as ^ ^ ter mede tegen het gevoelen van den Heer „ensier en maakt onder anderen de volgende aanmerking. Dat dit L,ed geenszins de Gemaalin en het Serail van een Oostersch Monarch, in den eigenlyken zin, bezingt; ook dat Salomo niet zo fchaamteloos geweest is den Israëlieten een liefdelied op hem-zeiven, by het vieren van hunnen Godsdienst , optedtingen , noch de nakom*, hngen van Korach kruipend genoeg om het op ^ flaafachtige wyze aantcneemen , blykt genoegzaam (ook binten aanmerking van het getuigenis des Nieuwen Verbondsj uit deezen Pfahn «lf. IIct h by de Oosterlingen zeer gewoon , een Staat of Ryk als een vrouwelyke Perfoonaadje, en deszelfs Beheerfchcr als Echtgenoot of Bruidegom voortenellen. Wanneer nu hier de Bruide- gom  - VVF- EN VEERTIGSTEN PSALM. '123 im'et eerst ontftaan uit het opfchrift, dat men gemeenelyk vertaalt Lied der Liefde, Liefdezang, even als of een Liefdelied en een Huwclykszang het zelfde waren? Heeft men daarby niet vergeeten, dat dit Lied, volgens het opfchrift, in de klasfe van b'^STD geplaatst wordt , waaronder wy een zogenaamd befteld Bruiloftsdicht (*) niet kunnen rekenen ? Is 'er in het gant- gom om zyne liefde tot gerechtigheid, door God tot Bruidegom wordt verordend , fchynt hier niet van vrouwelyke fchoonheden, maar van Provinciën gefproken te worden. In het 13 vaers wordt de Dochter Tyrus genoemd; het geen daar, zekerlyk, volgens de Hebreeuwfche manier van fpreeken , niet anders betekent, dan de Stad Tyrus. Wanneer ik dierhalvcn al niet mogt weeten, van wien deezen Pfalm handelt, zou ik echter door de Koningin en het overige vrouwenthnmer , welke hier befchreven worden , niets anders kunnen verdaan, dan eenige fchoone Provinciën , welke zich aan den overwinnaar moesten onderwerpen. (*) De Heer henm.br had gezegd in deezen Pfalm minder vuur en aandoening te vinden , dan in de andere liederen der Korachietcn ; het geen hy daaraan toefchryft, dat de Dichter deezen bruiloftszang , niet uit verkiezing, maar als een opgegeeven flolFe heeft moeten bewerken. Hierop merkt de Heer doedf.rlein aan, dat zulk een aanleiding eeiier opgegeeven ftoffe , de bearbeiding daarvan niet noodzaaklyk Hechter maakt. De. meeste Pfahnen (zegt hy j zyn zulke gedichten, welke tot eenig plaatfelyk of tydelyk voorval betrekking hebben. Hiertoe behoort immers zo wel het krygslied, als de bruiloftzang. Was dan de Korachiet ook tevens een Hofdichter, die tx officia, by eenige hooffche feestviering , met .een* ■lierzang zyn opwachting moest maaken ? Neen , de Pa. triot  1=4 NIEUWE VERKLAARING WAN DElf gandche lied wel een enkel woord te vinden van * genlyke hefdej het zy van de tederer liefde tusfchen tand en bruidegom, of van de inniger liefde tusfchen echtgenooten? wordt in hetzelve wel éene aandol mng van geliefden befchreven? wel één tooneel hunner wederzydfche tederheid gefchetst? wel ééne bron hunner hefde nagefpoord, gelyk wy dit in het Hoo, led ontmoeten ? Het lied is den Koning toe'ew^ doch Cmen merke dit wel0 eenen Koning, S zyne Gemaalin aan zyne rechtehand heeft", welke dus «iet eerst met hem huuwt, door hem in zyn Serail wordt opgenomen. Het is geen Bruid; want het zo zeer met het coftuum der Oosterlingen ftryden wan -er de Dichter zulk een Bruid (vooraAdienZ een buitenlandfche , en geen Joodfche wasj, op z k engemeenzaame wyze aanfprak, gelyk hier /in 2 iirfe vaers geichiedt: Hoor, dochter! merk opl enz Het kan oo.k Salomo niet zyn; want dan zou in zyn afbeelding juist dat karakterhïieke, * welk hem meer dan alle heldendeugd in de oogden zyne Br J l moest verheffen, Zyn uitmunte.de wysheid naa ribeSr,yk ffil^'^vorden ^ gegaan, behalven dat zyne echtverbindtenis met eene buitenlandfche maagd , het godsdienftig en polS Pa- triot Cen het patdckmn, karakterifeert al,e de liedere,* d Korach.eten , de Barden van Jadea) wordt door he «uvelyk van zyn' Koning zo we, ontvonkt, aIs ^ een ov „gva„ ^ ^ g Diaalct > een hed aanheft.  vyf- en veertig sten psalm. I25 Patriotismus van den Israëlietifchen Dichter niet ligt tot zulk een' hoogen lofzang zou ontvonken. Over het algemeen weet men ook in het despotieke Oosten , zo verre ons bekend is, niet, gelyk in het Westen , van diergelyke huwlyksplegtigheden , wanneer de Koning een Princes tot echtgenoote neemt. Hoe kwam 'er ook de nakomeling van Korach toe , om een volkslied of Ode op de Sultane van Sultan Salomo te maaken? en dan nog, hoe kwam toch zulk een lied in de verzameling der Godsdienftige gezangen van Israël ? Zou men wel eenig voorbeeld kunnen bybrengen, dat zulk een ongewyden zang in den bundel der heilige gezangen wierd opgenomen ? Eindelyk , hoe kwam dit lied op eene echtverbindtenis, welke eerst na den dood van Koning David gefloten wierd, in een verzameling van gezangen, waarfchynlyk nog door David zelf bezorgd ? (zie Pf. LXXII. vs. 20.) Wy weeten wel, dat het in diergelyke gevallen veel afhangt van het eigen gevoel des uitleggers , ook van de byzondere verklaaringen eeniger plaatfen, uitdrukkingen, en mogelyke veranderingen in den tekst. Wy willen ook daarom met niemand over zyne verklaaring twisten: echter achten wy het geoorloofd , wanneer wy zekere voorönderftellingen niet als uitgemaakt kunnen omhelzen , hoe Mout ze ook aangenomen worden , onze bedenkingen daartegen intebrengen. Ook de Heer hensler is genoodzaakt, wil hy van dit lied een eïgenlyk Bruiloftsdicht maaken, den Hebreeuwfehen grondtekst hier en daar te veranderen, fchielyke overgangen en ongewoone dramatieke wendingen aanteneemen, (waartoe evenwel de tekst geen aanleiding geeft) en verfcheide dingen in het beklecd- fel  ** imVm VERKLAARIA-G VAN ^ fel der Ode te Hikken, eer 7V verdeling van rninned^ef 0? £j£ is * een Plaatst te worden. PJy befchou°jt als een aanfpraak aan de bruid- r , * Wera °' vrouwelyke pundtmie ei li' «* We bruid taW^^^^ zy «eb JU een yvooren paleis ophoudt"^ ' dochters tot ipeelgenooten heeft. d.^ den van Zulk een Drama, waarin cfe D c er t f" eenige duidelyker aanleiding, zonde v ; * het arakterifeeren der perfoonaadjen, w ^v ' preekt, zich telkens „u tot den een h! 7 wy zo min van den Mes/i^ oh, "»1IB , (die „Joodsch nationaal lied, oi,nnJ ," " » taH derplegtige intrede' £tt£j*»" « burg te Sion.» Byna alle de liederen c er KoA" chjeten zyn volksgezangen, vervaardigd voo ^ volksplegngheden, het zy by kryo.s ^ V00^kere of wel by Godsdienftige opL en 7r TeSt£n; onnatuurlyks in dat hv n " dUS °ieti ecu'  VYF- EN VEERTIGSTEN PSALM. f27 een' plegtigen zang aanheft. Dat by zulk een gebeurtenis , de Dichtkunst zich byzonderlyk infpande , de Patriot een fterker geestdrift gevoelde, en David zelf zich aangefpoord vond om zulk een gedenkwaardig nationaal voorval te vereeuwigen , heeft niets vreemds, en laat zich ligtelyk door voorbeelden bewyzen.> (Men vergelyke i Chron. XVI. 43. met a Sam. V. 11, 12.) Dat de gantfche natie aan deeze plegtigheid deel nam , blykt uit de verhaalen der Joodfche Gefchiedfchryveren. Dat by zulk een feestviering, de grootheid des Konings door de juichende reien wierd opgezongen , het geluk zyner regeering in blyde aandoeningen uitgeboezemd , en hem alle geluk toegewenscht, is, zo het my voorkomt, mede zeer natuurlyk. En is dit niet het Thema, het middenpunt , de geest van deeze geheele voortreflyke Ode, zelfs tot in haar kléinfte nuances, van de befchryving van 's Vorften edele gemoedsgelteldheid af, tot op de tekeningen van zyne klederen toe, en de befchryving van den optogt in den Harem ? Is dit niet alles het beeld , de grootheid , de roem van David? Na het plegtig begin : Myn hart zwelt van vrolyke wenfehen, Den Koning is myn lied gewyd, Myn zang is een lied in hoogen ftyl. Vestigt zich het oog des Dichters en van het volk op het Opperhoofd, den Koning, trotsch van onder zulk een' Regeerder te ftaan, en getroffen door Jiet bevallige van zyn voorkomen en de waardigheid zyner Koningklyke geftalte i. , Schoon,  ïiS NIEUWE VERKLAARING VAN DEN' Schoon, fchoon zyt gy boven alle ftervefingen! Genade ftroomt van uwe lippen ; God zegeue u eeuwiglyk. Deeze Vorst geleidt zelf den optrekkenden ftoet in zyn paleis , een gedenkteken van zyn luisterryklte' overwinning het veroverd Sion, als held in den kring der helden, met het zwaard aan zyne zyd" dat zwaard weleer zo vreesfelyk voor zyne vyanden en t welk ook in dit paleis, den onrcchtvaardigen den fnoodaart en vyand der natie, in het vervolg niet minder vreesfelyk zal weezen. Gord, ó held! het zwaard aan uwe heupen Dit zy uw fieraad , uw pracht. Treed in dit uw prachtfieraad voorfpoedig binnen Ten beste der deugd, der gerechtigheid; En dat uwe vuist rondom u verfchrikking ilingere Gefcherpte pylen zyn de volken onder u; (uwe onderdaanen zyn uwe verdedigers ; vergelyk hiermede Pf. CXXVIL 4. 5.) Zy doorftooten de borst van 'sKonings tegenpartyen. Dit paleis, onder het gunstryk toezicht der Godheid gebouwd ftrekt tevens ten waarborg van de duurzaamheid zyner heerfchappy. Nooit zal dit verblyf door ongerechtigheid ontluisterd, 0f door vyanden onthedigd wordenj neen, deeze Koning munt hier uit boven alle andere. Uw troon is Godlyk , gegrond op de eeuwigheid: De fcepter uwer hperfebappy onverbreeklyk. Gy bemint de gerechtigheid, het onrecht haat gyj Daarom heeft u God, uw God, boven alle Vor^ iten met vreugde overftroomd. Maar  ■ WE- BST VEERTIGSTE.N- PSALMj J29' Maar bet zyn , niet alleen de innerlyke waarde en grootheid, welke de Koning van zyn heldenmoed en liefde , die twee luisterryke paerels aan zyne kroon, ontvangt; zyn uiterlyke grootheid Itemt ook overeen met de inwendige; zyn gewaad met zyn ge Halte; de lpecerygeur zyner klederen met den geur zyner deugden , en de pracht zyner helden met de pracht van zyn Serail. In het verblyf, waarvan hy thans bezit gaat neemen,- trekken tevens met hem zyne Sultanes, zyne Geliefden, alsmede, naar het oude volksgebruik (gelyk wy het op de muuren van Palmyra vinden) de vertegenwoordigers of afgevaardigden van 's RyksProvinciën , en der buitenlandfche volken , die den optogt luister byzetten , den Koning door gefchenken eeren, en het paleis helpen inwydeu. Met den geur van Myrrhe, Aloë en Kasfia is uw gewaad doordrongen: Uit yvooren paleizen klinkt u de blyde klank der fnaaren ('JO zie teller over turretin p. 182,' en myn Sclwliën in loco) te gemoet. Aldaar ftaan Konings dochters onder uwe geliefden ; Aan uwe rechtéhand uwe Gcmaalin in 't goud gewaad. Het is waar , wy verklaaren dit en het volgende allegorisch. Wy verltaan naamelyk door de Dochters , Steden en Provinciën, en dooi* 's Vorfteri Geroaalin , de Hoofdlhd. Maar, zou dit misfchi'en ook ftrydig wéezen met het taalgebruik, of met het cóftuum ? Noch' hét een, noch het ander. Immers ook de minstbedrevene weet, dat meermaalen Steden den naam draagen van Dochteren des Lands (zie, by voorb. Efaias XXIII. 12.) en wanneer de Grieken hun Hoofdlieden Maropolis noemen , of amwELw. 11. Biel. ï de  tp NiEUWÈ VERKLAAR ING VAN DE?T de Latynfche Dichters het oude Rome Reginam üf. Mum , dan mogten ook de Hebreeuwen wel op die' wyze van hunne Hoofdltad, Jerufalcm , ipreeken Dit alleen neemt al het aanftootelyke of beledigend* weg, In de aanfpraak eens Dichters aan een perfoon ■ die hy Dochter noemt, Hoe ongevoegelyk is het met, dat een Israëliet, de Dochter van Farao of eenige andere Ryksprinces, dat hy de begunftigde Sultane, als Dichter, zo vertrouwelyk, of in den preëkendcu toon van een' Biegtvader, op haaren trouwdag, als Dochter aanfpreekt, haar vermaant alle onderdanigheid aan haaren Gemaal te betoonen , en haar dan, op die voorwaarde , belooft, dat haare fehoonheid den Koning zal aanlokken ? Dan was zy immers nog niet de Geliefde, maar mogt zich alleen met de hoop llreelen , om het, als de flaavin van een' Despoot , te worden. Dit is my altoos als een ónverantwoordelyke kwetfing van het aeftetisch Ichoon , in het meesterftuk eens Dichters voorgekomen , al ware het ook Hechts een gedicht by een huwelyk , of eenige andere gelegenheid geweest. Maar , 1S het heroverd Sion de perfoon , ^die hief wordt aangefproken, dan vind ik hierin niets ongevoegelyks, niets vreemds-. Hoor , gy jongkvrouw ï neem dit ter harte! Vergeet uw volk, vergeet uw vaderland, (dat is: denk niet meer aan uwe voorige Stichters , de Ganaanieten , of de Regeerders , die u tot hiertoe beftierden.) Dit kan men immers een nieuw--veroverde Stad ' zonder belediging, vermaanen: wie kan zyn voorigè R-egeerders ligt vergeeten? Want  VYF- EN VFERTIcsTE.V PSALM. I3V Want uwe fchoonheid bekoort den Koning. Sion wierdt immers wegens zyn uitmuntende ligging,' tot het Koningklyk verblyf uitgekozen. Zie, onder anderen , Pf. L. 2. of zelfs een gelyklydig Korachietisch lied , Pf. XLVIII. 3. Hy is uw Heer: buig u voor hem l De prachtige intogt wordt nog heerlyker, door de deelneeming van nabuuren en bondgeuooten , die,, volgens de Oosterfche zeden , by alle diergelyke feestvieringen , pl'egtige gefchenken brengen. U brengt de Dochter Zor (dat is Tyrus, de oude bondgenoot van David) gefchenken. De rykfte natie ; Haar gantfche rykdom (ll'aD gelyk Pf. XLIX. 18.) komt in't binnenfte van het paleis. (Wyleezen in plaats van J"D (gelyk > Jui binnenjte gedeelte van het huis,) waarin al het kostbaare , van de Vrouwen af, tot de fpeceryen en het geld toe,' bewaard wierden, fchynt te vorderen. Zie Esther V. 1. i Koning. VI. 18.)' Van gouden ftoffe is haar gewaad; Rykkleurig geftikt (zodanig is dit gewaad) wordt zy tot den Koning ingeleid.' ■Vervolgens" andere Staaten:' Zy wordt gevolgd van Jongkvrouwen , Haare fpeelgenooten,' u toegebragt. In een blyden optogt met zang en dans' Ontvangt haar het paleis des Konings.' Jtihdelyk toont de Dichter nog aan den Koning en I' *' het  t22 NIEUWE VERKLAARING VAN DEN XLV VSAtM, het volk het patriotfche uitzicht, dat dit paleis een langen tyd het verblyf van de iuisterryke nakoniehu- IZt Jv « ? ' Cn hCt K™^ool van alle groote Vorllen zal weezen: In de plaats uwer vaderen treeden uwe zoonen. Gy Helt ze door het gantfche land tot Heerfchers. Stf*^ dk a,l£S' nog het émnma, waar. £ d£ DlChter ^voelt dat zyn lied, en met !etzelve de roem zy„s Konings , onfterfelyk zal zyn. Ik roem uwe heerlykheid by het nagedacht; ja, volken pryzen u, door alle tyden heen!, DE  133 BE BEHANDELING DER NEGERSLAAVEN OP DE VAART NAAR. AMERICA, Het droevige noodlot der flaaven begint op het ogenblik, dat zy gevat worden. Veelen (heuvelen, nog eer zy ter markt gebragt worden, onder de fnerpende Hagen , en komen door gebrek aan voedfel in de fchriklykfte wildernisfen om. Bereiken zy de rivier , dan worden zy in de Catioes met gebonden handen in de langte op den grond gelegd, en aldaar aan de gewoone hevige regenvlagen blootgefteld, zodat zy dan dikwils midden in het water liggen, en byna in 't geheel niet droog worden. Hierby krygen zy het ellendjgfte voedfel, en dat in zulk een geringe maate, als even nodig is om het leven te onderhouden. De verkogte flaaven worden terftond in de hokken onder het verdek gebragt. Zodanigen zyn 'er drie voor de mannen, vrouwen en kinderen, en nog bo«> vendien een byzondere plaats voor de zieken. Derzelver hoogte is meer of min vyf voeten, en nog byzonder in twee ruimten door groote planken afgedeeld; want de flaaven liggen aan beide zyde van 't Schip in twee reijenover elkander, en dikwils zo digt, dat 'er met geen mogelykheid een meer tusfchen gefchoven kan worden. Ja tolconp.ridge voert zelf èen voorbeeld aan van een Engelfchen Kapitein, dieten grooter aantal flaaven kogt, dan het Schip kon. bevatten, waarom zy ook merkelyk op elkander moes-, ten liggen. De natuurlyke gevolgen van deeze onmenfchelyke- winzucht waaren , dat de helft deciTaaven op de reis ftierf. Bovendien zyn de ongelukkigen meerendeers aar* l 3, b m*  of z ch 'nederteJp^Pn LW^öen, optefraan neerteleggen, zonder eikanderen te befchV ^en en drukke,, 'liumic handen en vo ei t / den krmswyze van'de linker naar de rech^ ën IS vant e "e.°VCreenllemmWvan de" w " e vete zö gr00tfc TO4^W ziel beweegui. Zo moeten zy dikwils negen en tw'nJ maanden lang liggen. ' è n £waalf ' Volgens isERTC;0,die, i„ denjaare i7g7 nw ;ï ?^Wppers niet minder wreed gen 2l" gers. De mannen zyn altvd tvyee aan twef a han' den en voeten famengekionken. La„.s H als zy ,n de hokken zitcen ,'ZJU w„J L? ' Kn' ZO ketenen om'de voeten gehw" .etuntgd cn gezniverd kunnen worden, dit allesJ O, ISE«S bi. 310.  OP DE VAART NAAR AMERICA. I$$ nevens de drukking der boeijens, en de ontftooken of etterende wonden maaken dikwils een fpoedig einde van hun leven. De negers , zelfs de zieken liggen op bloqte planken , en de beweeging van het Schip wryft hunnen huid ja zelfs het vleesch van de fchouderen en heupen af, dat de beenderen geheel bloot liggen, Dezulken, die in het bloed van hun kame^ raden liggen, hebben dit noodlot het eerst te wachten; de pleülers helpen niet, omdat of de beweeging van het Schip dezelven afwryft, of de neger zelf die, van zyne wonden rukt. De morsfigheid is zeer groot. Midden onder ben Zyn, volgens falconbridge , vaten of tobbens ter ontlediging hunner behoeften geplaatst, waar by zy echter niet anders dan over de ligchaamen van hunne kameraaden komen kunnen. De boeijens veroorzaaken onzachte ftootingen, en deeze geeyen aanleiding tot de geduurige oneeuigheden. Deeze moeijelykheden om by deeze vaten te komen, zyn oorzaak dat veele negers de natuur een vryen loop laaten , welke ou-. reinheid een nieuwe bron van tweedracht is ; ook zyn dikwils de vaten te klein, en worden flegts een-maal daags geledigd. Alle morgen om agr, miren worden by goed wederde flaaven op het verdek gebragt; doch wegens het %c, groote aantal kunnen zy flegts om den anderen dag zich van deeze beweeging bedienen i de anderen blyven als gepakte haringen liggen. Doven op het verdek worden hunne boeijens onderzogt; en deezen door een, ring aan een groote ketting vastgemaakt, die aan het Schip hangt. Zo worden 'er- vyftig, zestig en meeraan elkander gebonden, en wanneer het geen ftorn\ is, vergunt men hen des middags tot vyf uuren op hett 14. ver-  '36 p* MMBWmjJM der. negers,aav£v verdek tc blyven; dan WWde„zyyandek. , gemakt, e„ naar bei]edcn Jj^ \\et^S ^ meerdert men ook, wanneer zl 1T' ^ VCr' -clen, de^^^^^ En deeze voorzichtigheid is nodi/ . 3St Zy'3' tien blanken op hJLip * ƒ■' ^ Cr Schip belheren moeten ' denhoven Boyendien is i„ be£ ffiidd -rdek een hooge breede fcheidn t ttr dÏ " °P ^ «oemt, van weiken de zy ' 7 ^ yoorfte deel van het ui ' 12 Caar het zonder open y c 7"' bni^ffleen glad debietU °?* de n Boven op deezen mum- v 'T** te«** geplaatst, die, altyd . acfen H ° ^ worden om hen in ^ •Ityd een wacht om op de h" ■ Y S£ZCn flaat «at te liaan. Aan fl« 7^^" der I!eSers - den Tchans ^S^«^<* ónderen , ,n va„ ^ ^ a Ie £ vrouwen en «en, die de vrouwen nier ï "S de man* ^ar mogen komen. """^ Zka noc« H Hun voediel beffiic „ ««. tot bry gel o ' * groote boo- Yamswortelen en rv ' 1 T™' m''S' *eko<*t, palmolie met meel wat r Wd een füus «" -rdt. SomS S he„T,TbeD be* <*W ook wei een fint k f de ScheePskapi- Ygms en Indisch fc„ ' VlSC'7' WOTte- *«■ « i^^ ?och derystword/. r/ r°pa - • °rdt °°k wegens zyne Ü}t' nee»  «P DE VAART NAAR AMERICA. 13^ neemende deugd aan de Africaanfche kust gekogt. De boonen eeten zy niet gaarne, en werpen ze in de zee, of, als zy oneenigheid hebben, eikanderen in 't gezigt. De negers van de Goudkust zyn eerder te bevredigen , ook verteeren ze een veel grooter menigte fpyfeh , dan alle andere Africaanen , die zy ook in fterkte des lichaams en in moed verre overtreffen. Tweemaal des daags worden zy gevoerd; om agt uuren des morgens en om vier uurcn des mid-' dags, en wel op de meeste Scheepen eens met hunne landsgewoone en eenmaal met andere kost, die hen Sri houten troggen voorgezet wordt. Tien aan tien fluiten zich alty.d in een kring om deezen trog, en eeten met houten lepels, of, zo zy deeze verboren hebben, met hunne handen. By goed weder gefchieden de maaltyden op het verdek. Daarby ontftaan dikwils hevige gefchillen en vechtpartyen, byzonder wanneer de fcheepskost wegens de langte der reis verminderd wordt. By ieder maaltyd krygen zy een halve boutelje water. Dikwils willen de flaaven uit Wanhoop geen eeten gebruiken; falconbridcje zag, 'dat men hen gloeijende kooien zo digt aan de lippen hield, dat zy dezelven verzengden, met bygevoegde bedreiging van hen de keel te zullen toedrukken. Ja men heeft falcombrioge verzekerd, dat zekere Kapitein den negers gefmolten lood op den huid goot, wanneer zy uit hoofdigheid hun eeten uitfpoogen. Om hen eene lichaamsbeweeging te verfchaffen , welke dienfiig is voor hunne gezondheid , dwingt men hen fomwylen by goed weder op het verdek te danzen, en geesfelt hen als zy het onwillig doen, of zich niet fchielyk genoeg beweegen. Met den trommel maaken de negers hun Muziek, of, als deeze verï 5, fleo  138 de behandeling der. negerslaaven flceten of aan Hukken geflagenis, dan trommelt men op een ouden ton. Ook dwingt men hen tot zingen; doch gewopnlyk zyn hunne gezangen droefgeestige en treurige klaagliederen over de verwydering van hun vaderland. De vrouwen geeft men tot verlustiging fpeeltuig, kraaien en ander fieraaden ; doch dikwils ontftaaii hieruit gefchillen , wanneer zy dezelven eikanderen ontfteelen. Op eenige Schepen vergunt men ook wel de matroozen met de zwarte vrouwen omgang te hebben , en men heeft voorbeelden, dat eenigen zich de pnbeftendigheid hunner minnaars zo zeer hebben aangetrokken , dat zy over boord gefprongen zyn en zich verdronken hebben. Hoe zeer meii zich ook toelegt de flaaven optebeuren, en hen het verlies hunner vryheid te doen vergcetcn, zo werkt dit toch gemeenlyk zeer weinig by ben uit. Het famcnketenen en iniluiten der negers brengt nadeelige gevolgen voprt, zo wel voor hun lichaam als voor hunne ziel. Niet zelden heelden zy zich in dat men hen verilinden , en uit hunne beenderen poeder maaken wil. Een flaaf vroeg eens in ernst aan isert, of de fchoenen, die hy droeg, niet van negervel gemaakt waren , want hy zag d&at zy van dezelfde kleur als zyn huid waren. Van hier zoeken zy te vluchten of brengen zich zeiven om het leeven; ook maakt het verlies der vryheid veelen raazend, byzonder de vrouwen, en gewoonlyk fterveii zy in deezen toeftand. Ook zyn deeze vooroordeelen en de al te ftrengc behandeling niet zelden oorzaak van een famenfweering. Dikwils ontftaat 'er oproer op de reede of in de eerfte dagen, wanneer een Schip van de kust zeilt. In 't jaar 1785 maakten de flaaven op  pj» DE VAART NAAR AMERICA. J39 ©p een Hollandsch Schip, op dien dag, toen zy naar West-Indien zeilen zouden, een opftand, overwonnen de Europeërs, en floegen ze allen dood, behalyen een kleine fcheepsjongen , die in den top van de groote masp zyn leven redde. De Europeërs hadden wel noodfchooten gedaan , en een menigte Canoes met gewapende vrynegers kwamen hen te hulp, doch, zo ras deezen digt by het Schip kwamen en de oproerige Haven zagen , dat zy te kort zouden fchieten , ftaken zy de kruidkamer in den brand en het Schip vloog in de lucht. De Canoes vischten nog dertig negers en den Scheepsjongen op, de overigen meer dan vyfhonderd in getale wierden een prooi der golven. In dat zelfde jaar verwekten de negers van een Eugelsch flaavenfchip een opftand aan de Goudkust, zy hadden alle de Europeërs verdagen, hieuwen de ankertouwen af, en lieten het Schip aan land dryven. Daar het tot in de branding kwam, fprongen alle de negers over poord en zwommen aan land. Hier vischten de vrynegers hen op, en verkogten ze andermaal aan de Europeërs. isert zelf was op zyn vaart naar Westiadiën in groot levensgevaar. ' Den tweeden dag na het afzylen , toen de meesten van de Crepeërs op dek waren, verwekten zy een opftand; terwyl het' grootfte deel der manfchap fpyfigde , overvielen zy isert , die met eenige Akraers en Dunkrers (de befchaafdfte natiën) zat te fchertzen , fnceden hem met een fchcermes over het voorhoofd en den flaap door het oor diep in den hals. Verfcheiden Kanonfchoten van den ftormfchans en fchoten met het fchietgeweer, verlosten hen, cn bragten de flaaven weder tot rust, Verfcheiden fprongen in zee, vee- len  'HO DE BEHANDELING DER NEGERSLAVEN len wierden weder opgevischt, doch vierendertig verdronken , en twee Europeërs wierden gekwetst De oproengen wurgt men niet altyd , doch me» verfcheurt hen op eene affchuuwlyke wyze, om ze dnupend van 't bioed voor het gezicht van hunne kameraaden, tot wien men ze in dit fchriklyk toe heel terug voert, te vertonen. Ook bindt men ze aan een Icheepstouw, en verfcheurt hen het lichaam door zwcepfiagen en houwen vari mesfen, totdat zy onder deeze wreede behandeling den geest «reeven. Van de meeste flaavenhandelaars wordt &het leven van een mensch zeer gering gefchat. Eens vergunde de Kapitein van een flaavenfehip, ten einde , verre men zo iets kan leeren kennen) onder allen, het myne niet uitgenomen, vond ik er nog geen dat doorgaans zo goed was als dat van myn vader. En zyn verftand deed zyn hart geen fchande aan. Gy zult zeggen, dat luidt zo wat naar eigen roem 4 omdat de gepreezene myn vader is. Maar ik denk zo met, en by gelegenheid zal ik u wel eens ze-en ■ waarom ik in dit ftuk van een ander gevoelen ben.' Thans blyven wy ordentlyk by de hoofdzaak. Wel nu, ik dacht dan, het zou menigeen nog al ftichten als ik en.verhaalde wat myn vader gezeg§d en edaïn had. Ik zal het dus vernaaien zo goed als ik kan, en het zal my van harte lief zyn , nls 'er ieraa"d' eemg nut uittrekt. a fk  de rachter martyn en zyn zoon, I45 i Ik was eerst van zins, zyn gantfche levensgefehiedenis, van de geboorte tot aan het graf, in een juiste' örde opteteekenen; doch ik heb van dit voorneemen afgezien; want ik bedagt by my zeiven , dat ik flegts een avonduurtje na het volbrengen van myn werk aan het fchryven kan belteeden , en dat my dan juist niet altyd te rechter tyd mogt invallen, wat volgens de orde volgen moest. Daarom zal ik my voor ditmaal aan eene naa»wkeurige orde, hoeveel ik 'er ook anders van houde, niet binden, en liever ieder avond dat fchryven, wat my dien dag ingevallen is. Nu kon het wei eens gebeuren, dat my menigmaal ook een goede gedachte inviel , die ik zelf gedacht had, en dan kan ik niet zien, waarom ik die niet zou opfciiryven; Gaarne zou ik 'er in dat geval by zeggen, dat het myne gedachte was; doch ik bemerk reeds vooraf, dat my dat veel hoofdbreken zou kosten , want het is my reeds dikwils gebeurt, dat ik in goed vertrouwen geloofde, dat ik het een of ander zelf gedacht had , het geen ik toch, by flot van rekening, vond, dat my myn vader vóórgedacht, of my ten mintten op het rechte fpoor geholpen had. Wat nu te doen ? ik fchryf het geen my waar en goed fchynt, en het geen het in de daad is, behoort geheel , of toch ten grootfte deele , myn' vader. Wat misgetast is, heeft martyn misgetast — doch ik wii dat, wat geheel zeker en woordelyk van myn vader komt, met een paar dubbelde haakskeus (ik meen sien noemt dat aanvoeringsteekens) kenbaar maaken,- martyn' —— ja, toen ik nog een kleine jongen was, had ik 'er wel wat om willen geeven dat mya mengelw. li Deeh &  U6 de échter martyn en zyn zoon. vader my anders had laaten noemen; zulk een hekel had * aan dien naam. Ik weet zelf „iet waarom maar hy was my toch haatelyk. Ik geloof echter, dat het daarvan daan kwam, dat de rentmeester my een. dommen martyn noemde, entoen fprak hy dat martyn zo teemig uit, als of het reeds van zelf bleek dat martyn zo yeel als een domkop heette, fchoon men ook dat dom er niet byvoegde. Nu, hoe of du ook zyn moge, genoeg, ft had liever klaas of «a, of, zo men wil, geheeten, als het maar geen MARTif n geweest was. Maar, daar verhaalde myeen" onze Sc oolmeester van Doctor luther, dat l een man utt dutzenden geweest was, en die had ook mar. *yn geheeten. Ha- ha- daar fprong ft van vreugde op als een bokje, en vertelde het oud en Jong, en° k geloof zelf ook onzen ouden hond, dat DoL "i! *h£r ook martyn geheeten had. Van dien tyd af klonk my de naam martyn als de klok van twaalfen wanneer men aan tafel gaat. Denk echter niet, dat ik zo afgryfe]yk martyn lutheusch ben , dat ik daarom een ander haaten, of flegts minder liefhebben go, om dat hy luthers Catechismus niet geleerd had. Daar bewaare my God voor! maar refpL 3 «er veel refpecf heb ik voor den zaligen S Hy was een man van eer. Ik zou de muts voor hem' afneemen, fchoon ik de Heilige vader vamRo™ zelve was. — Maar de heilige vader van Lme draagt geen muts. la wel dar m , r tnrh ^r\r ' at muts afneemen is naam  ÖE martyn en zyn zoon, 1,1,7 tem martyn , en liep 'er zelf al vry hoog mede» Maar zie, daar komt eens myn vader met een ernftig gelaat by my, en zegt. „ Die paul martyn heeft „ toch geen goed hair op zyn hoofd! " Wie ? welke martyn ? • j, Wel j ons knechtje." Hoe ! die heet: immers paül ? Ja! paul martyn heet hy.'' Dat ergert my , dat hy martyn heet, zö heette toch Doctor luther. ,, paulus was even zulk eeh braaf man als lu» THER4 De kaerel heeft beide die naaraen, en deugt toch niet. Het is met de naamen als met de titels, Eigenlyk kunnen ze ons geen eer geeven, maar wel hem, die den naam en titel niet waardig is , des te meer onteeren. Onze hond is een goed dier in zyn foott, en niemand zal hem laaken, dat hy niet meer is; doch men lacht over ofizen buurmans hond om dat hy Leeuw heet, en toch maar een hond is." Van dien tyd af was ik juist met myn naam wet niet te onvreden, maar ik was 'er toch zo trotsch niet meer op* 3' • Was 'er ooit een mensch , die ik om zyn geluk henyd had, dan was het zeker Raadsman van èen Vorst, die nog leeft,- maar dien ik niet noemeri Wil, om hem zyn genoegen niet te krenken. Eigenlyk was het, naauwkeurig genomen , geen nyd, want ik gunde hem zyn geluk varf harte gaarne , maar ik had 'er toch alles om willen geeven , dat ik ook zo gelukkig had kunnen zyn als hy was, Gy kunt ligt denken ,- dat ik hem niet benydde, omdat hy de raadsfiian van een Vorst was, en ik flegts Pachter martyn  I48 de pachter martyn en zyn zoon. ben. Pachter mariyn kent meer Raadsmannen van Vorften en Koningen , ja Vorften en Koningen zeiven, die hy niet één ogenblik zou kunnen benyden en met wie hy niet zou willen ruilen, alfchoon hy ook geen Pachter martyn , maar flegts de knecht van Pachter martyn , of zelfs 2yn ganzenhoeder was. Doch met dien anderen, dien ik nu niet noemen wil om zyn genoegen niet te ftooren, was het een geheel andere zaak. Deeze had zyn Vorst, die een losbol was, (zo als 'er wel meer zyn zullen,) zo geheel en al hervormd, dat hy wierd, het geen alle Vorften zyn moesten - doch maar zeer zelden zyn - een lieve goede vader van alle zyne onderdaanen Daar kwamen dingen tot ftand, die gy u in den flaap met fchooner had kunnen droomen. Binnen den tyd van zes jaaren bloeide het land als een paradys en de mcnfchen waren daar nu zo vergenoegd als Adam en Lva , eer zy die vervloekte appel gegeeten hadden. Ln dat alles was het werk van dien goeden Raadsman, en de Vorst wist het zelf niet, en buiten my wist het flegts nog één mensch op den gantfehen aardboden. Hoe hy dat eigenlyk aangevangen heeft dat het de Verst zelf niet wist, dat kan ik u zo nauw! keurig niet zeggen. Doch, wanneer hy zo iets gedacht had , het geen goed zou wezen als de Vorst daarna handelde, dan wist hy het den Vorst zo ongevoelig in het hart te prenten, dat de Vorst zou gezworen hebben , dat het hem niet ingegeeven, maar dat het op eigen grond en bodem gewasfen was'. Uit 1 dien hoofde had de Vorst zynen Raad ook hartelyk hef, omdat hy wist dat hy een eerlyk man was, dergel vken aan het hof zeer zeldzaam aarten willen - omdat de gloed der Vwftengunst alle goede planten doet ver-  de pachter martyn en zyn zoon. I49 verdorren ■ maar dat hy alleen door zyn Raadsman dagt en handelde, dat hy flegts zo een ding als een Clavier en de Raadsman de Mtrfiekant was, dat kwam hem nooit in de gedachte. En gelukkig voor het land, dat het hem nooit in de gedachte kwam, hy zou anders zyn getrouwen dienaar minder bemind en minder goed gedaan hebben. Doch op deeze wyze deed hy veel goeds, en zyne onderdaanen beminden hem, als goede kinderen hunnen goeden vader, en dankten hem, dat hy het hen zo wel liet gaan. En dit deden zy eens zo plechtig, zo fchoon en zo harttreffend , dat menigeen, en zelfs den Vorst, de heete traanen langs de wangen biggelden. Daar ftond nu zyn Raadsman, als bloote aanfchouwer, naast hem, en zyn aangezicht glinfterde als het gelaat van een Engel. Zo waar God leeft , geloof ik, dat in dit uur geen mensch zaliger was dan de man, die daar als bloote aanfchouwer naast den Vorst ftond. Schooner, denkt gy, zou het toch geweest zyn, als de Vorst hem nu by de hand gevat, voor de oogen des volks omhelsd , en luidop gezegd had: dat is de edele man , wien gy al het goede , dat ik u deed , te danken had! -—— Zo ! meent gy dat? Nu heb ik niet verder met u daarvan te fpreeken. «. Wanneer-ik fomtyds in de fchemering — dikwils komt het niet, maar toch fomtyds — duister als den aannaderenden avond voor my heenzie ; en myne lieve maria het licht in de kamer brengt, dan is het dikwils, ah of het my op eenmaal' niet flegts in de kamer, maar ook in myn ziel veel helderer dag K 3, wordt,  fffP DE PAeHTER martyn T— wordt. Toen myn hendrik k geii-oiven was 7ic n, avonds in mvne duister £ ' k eens des IkhJ, ' y de borsr wilde toewrjngen - «*■ gaat de deur open, en - he7lv FilleMS geboortedag, waaraan i! mya ~ «nya m au ia b it de "er/ !-fen binnen. J^J^gT Z * • fieii geleerd i„an gaf mv e„n aIs *r mid, W toch overtuKi Jt "HWfei en ^^^^^^«^^^vy^ i «ogaej, duur he;n die daar  BE PACHTER. MARTYN EN ZYN ZOON. I$I met zulk een doffe, huiverige ftem zong, zo geweldig was getroffen geworden. Sterke indrukken, die wy in de kindsheid ontfan- gen, is geen tyd in ftaat geheel uittewisfchen. » Neetn u een lieve, vrolyke, vriendelyke vrouw, en als het mogelyk is, ook een vriendelyke kinderenmeid , anders zal uw jongen ter eeniger tyd een knorrepot worden. Wat my betreft, ik zou nog wel eenige Feestdagen willen affchaffen; want de menigte van Feestdagen maakt bedelaars , leegloopers en deugnieten. Doch voor den Zondag ben ik zeer, dat men dien in eere houde. Ik weet niet of de aanzienlyken en geleerden even 20 goed of flegt, als zy anders zyn , blyven zouden , als 'er geen Zondag was; maar dat weet ik, dat de gemeene burger en landman nauwlyks half 20 goed zyn zou, als zy nu zyn, wanneer 'er geen Zondag was. Zonder van de leering en het onder, wys te fpreeken , is hejt reeds op zich zelve een groote weldaad , na zes dagen vol arbeid, eeuen rustdag te hebben. „ Dien zou zich toch ieder wel zelf kunnen ver#, fchaffen." Denkt dat niet. De ryke Ifegrim zou gewis zyn werk» volk geen rustdag gunnen ; menig een ander zou de Ifegrim van zyn eigen gierigheid zyn ; en nog anderen zouden, ook zonder gierigheid, uit een benauwde vrees van in den ouden dag te kort te zullen komen, den eenen dag na den anderen voortwerken, omdat zy niet weeten, dat men meer wint, als men na.den arbeid uitrust, dan wanneer men rusteloos zyne krachten fpilt. K4  \ m tt PACHtER MARTYN EN ,YN 200n- Joevee, een ^1^^ het noemen wilt, tot veredéling wfl; ' *P gy ^e Iaage Manden heeft toegebran n me"Sch in een morsfige kiel met zvn "r 6 aJJe daSen ia -er tas gekust vrg^f2 ï ^ ™ beraad de 05 zy ' hy Iets raeer d*n *yn telyk en zo vrolyk, ^ÏÏt,^ ^ 20 har'^nt myne marm a ^ Md* 2yzelf~^ doen begelooven of niet, maar het i~ , Y m°°gt het de drie Jaaren by' my ' vlj " * ^ * WK* kuifche , Lba bru d ffleC1' dM ^ by onzen bruiloft, dronk ik Z Verl^ë^t van -Sdien ik^e^,^^-^ en al, to£^Ï^FW'b«L -ouweenkostbaarkIein^f^; en myne baar kleinood! . Han, av , j ' een kost- had 'er my al ?vn 0 ? ■Chcl1 d* SToote Mogol ^enkTn„1n~m^ ^acben hebben. Zo ^ *?* h W P* *™el vol .aiigheid voor ,v ' * ^ 3e"! — Ach ik was , tP y ienMAI!IA Wii'en - rchoone ^^TfTT^^ c wann door het venfrer ^ fckeen he,der de vrengde en nn ' ^ ^ de ^> * de ^. d a" wy« ?ny had ik rr,ynP £ * :was Adam,en neven, ' 0ns feffi^ wierd my tot een,  BE PACHTER MARTYN EN ZYN ZOON, Ï53 een paradys$ —*— en terftond viel my de zeer na- tuurlyke gedachte in, dat 'er in het paradys geen kleêrmaker was. Ik moet bekennen , het was een kostlyk uurtje , maar duizendmaal heb ik toch gewenscht, dat ik dat kostlyk uurtje niet gefmaakt had. Het ging my jujst als de arme Adam , toen hy van de verboden vrucht geproefd had. Even als hy had ik veigenbladen mogen zoeken , fchoon zy my , zo weinig als hem, zouden gebaat hebben. Ik wierd uit het paradys verdreven, en ben 'er in myn leven nooit weder ingekomen. Nog altoos vind ik myne maria fchoon en goed, nog ken ik geen vrouw die my liever was dan zy; en echter heb ik, federt dat paradysagtig uurtje, nooit by haare kusfchen dat geene gefmaakt, 't welk ik voorheen gevoelde. Dezelfde fchoone roos; maar, of zy heeft niet meer de vorige betoverende geur, of ik heb voor die wellustige geur denzelfden fmaak niet meer. Ik bemin haar als myn beste vriendin, doch het komt my voor , als of wy tot vóór dit uurtje llegts nog jongeling en maagd gemeend hadden te zyn, en dat die zoete waan ons was ontnomen. Ook fcheen het my toe , als of ik tusfchen maagdelyke fchaamte, en eerbaarheid der gehuuwden een kleine tusfchenlyn waarnam , die ik evenwel niet wel kan afteekenen. Ach ware ik maar niet in het paradys geweest! (Het vervolg hierna.}  m AANMERKINGEN OVER EENIGE SCHILDERYEN ïn de gax.ery te dresden, (Vervolg en Slot van bladz. 634 van >t I^Deel.) over SCHILDER YEN VAN MENGS , TITIAAN, van DYK B« RUBBENS. Een voortreflyke eigenfchap der fchilderyen by. zonder, wanneer zy enkele voorwerpen vertoónen, is de verhevenheid der gedaanten, die deels door den omtrek, en deels door de houding van licht en fcha* duwe voortgebragt wordt, waardoor de waarheid, als zy hiermede verbonden is, zich des te aangenaamer en begoochelender vertoont, mengs fchynt hierin een byzondere kracht te bezitten. Wanneer men eenige koppen van deezen kunftenaar met de beeldtemsfen van van dyk vergelykt; dan vindt men in de eerfte de verhevenheid der geftalte veel fterker uit-edrukt dan in deezen. De oogen welfen zich , de lippen fpreeken , het gantfche hoofd heeft zyne natuurlyke ronding; de omtrek is bepaald; licht, fcha- du»  aanmerking. over eenige sciiilderyen , enz. 155 .duwe, wcderfchyn doen alle de deelen , en met hen het geheel krachtig vooruit komen. De teekening maakt hier den eerften en fterkften indruk. De kleur dient flegts om ze te bejdeeden, of hen een' glans te geeven, by welkers gebrek zy echter nog haare wer? king zoude behouden. Dit kan men van de hoofden van van dyk, rub. eens en titiaan niet zeggen. Hier komt de gedaante minder vooruit, en daarom werken deeze fchilderyen pok minder in de verte, Men befchouwt ze liever in een ftandpunt digt by het oog , om des te meer fchoonheid in het koloriet te ontdekken; en dan houden de verfcheidene tinten, haare af klimmingen, de vette oplage , die met de huid dikwils genoegzaam gelyk is, den aandacht zo zeer gaande, dat men op de teekening weinig of geen acht geeft. Doch onderzoekt men deeze, dan fchynt het, als of de Kunftepaar minder om haar bekommerd was geweest, en zich alleen van haar uit nooddruft bediend had; in plaatfe dat rapha|l en mengs hun voornaamfte ftudïe daarvan maakten, en ze met gevoel voor waarheid en fchoonheid der gedaanten behandelden. ruebens is levendiger in de kleur, dan van dyk en titiaan. Zyne hoofden komen meer vooruit, doch zonder juistheid van teekening, dikwils door den dwang der kleuren. Hy heeft flegts hoofdtoonen in zyne gezichten gebragt, die meer het geheel dan de byzondere deelen karakterifeeren. De hoofden van van dyk en titiaan zyn beminlyk , die van rubbens levendig, die van msngs bedaard en fpreekend,, Het koloriet van titiaan onderfcheidt zich daardoor , dat het zekere matheid en zachtheid heeft, 't well: in vrouwelyke fïguuren de tedere huid zeer goed uit".  150 AANMERKINGEN OVER EENIGE SCHILDEKEN uitdrukt. Zjne tinten zyn „iet zo zeer in h*fr. u duwen afgezet, ais by van ovr ™ h*" onmerkbaar te fame*. Zy„ rf^ % maar droog, zo als het met de natu" b overeenftemt. "u het meest Onder alle Kundenaars mo-en m™„c en van dyk de voortreflvkfte 1 , „ ' TI™AN deren van beelden ^ " " fbhil" Kunftenaar ftudeeren* m°6t de ^ -uur daarby raal^ ^^ hy ^d de en het fchoone ^Zi£ * **** *mAAN en van van dÏ l 7*"°* 5 Van «gWd der kleuren. ' Waarheid en be^ °ver den nach* van correcgio. oog op de wiï^^iïïVÏÏ dery, waardoor CóRREorrn .1 ' eM fchii' gemaakt heeft. Ho bem vk ^fT*0 «* heilik «rpfi-i • ; Demmlyk en naiev is niet deeze *« in de itS-J h£t"ieuwli"^ ^en kind, ue omarming zyner moeder op de krïh ™J der  in de galery té dresden. t$f dei Engelen. Op den agtergrond doet de bleeke' ïchemering der maan eenige andere beeldjes ontdekken in een aangenaam landfchap , dat zich in het perfpeftief naar den gezichteinder uitftrekt. Deeze verlichting , welke over 't algemeen zeer kunstmatig uitgedacht is , heeft in 't byzonder iets onverwachts dat verwondering baart, gelyk de gefchiedenis zelf; nog meer, zy is ook met het karakter van het fchiidery byzonder overeenkomftig. De gefchiedenis, welke hier voorgefteld is, zal in een gevoelig hart een levendig vermaak verwekken, 't welk door tederheid gematigd is. In de afbeelding vereenigt zich alles, om een even gelyke gewaarwording in ons te verwekken. De èigenfchap, waardoor wy een fchiidery zekére werking op ons hart kunnen toefchryven, die, wanneer het onderwerp hiftorisch is , met de gewaarwording over de gefchiedenis zelve overeenftemmen moet, noem ik het karakter van het fchiidery. Alle deelen der Kunst, de keus en plaatfing der figuuren , haare famenvoeging, de tekening en het coloriet, en zelfs ook het licht, moeten tot dit karakter het haare toebrengen. En daar hierin een aanmerkelyke fchoonheid van het tafereel gelegen is, zo wil ik, by de volgende befchouwing van het tegenwoordige fchiidery, byzonder daarop acht geeven. In een helder violet onderkleed, omhangen met een donkerblaauwen mantel, die van boven van het licht zeer helder befcheenen is , vertoont zich dc tedere maagdelyke geftalte van maria. Zy omhelst knielend voor de krib het kind, en fchynt, met het bovenlichhaam voorovergebogen, met de liefderykfte uitdrukking in het gelaat wegtefmelten. Pe fchitterende glans,  glans, die van het kind afflrailr fci perfoonen het fterfcftö op haar ' . °nder a,Ie i De ionSe «erderin, die ter zyde van rtVL, « fe in een landgewaad van *roen 7n 'b Sekieed, waaruit aan den Sj^ÖS?? tederen arm een wit hembd zich vo 0t °ET^ fluyer vloeit om haar hoofd 7 Ee" WJtte b-ine hair te voorfchyTtZTTt met twee tortelduiven on d, fr\ % eft een korf?e - een treffende bewee^L g^tSt' e" houdt S^s, de hand voor ? bitterenden Tusfchen deeze beide perfoonen ?h „ wiens levendig gezkht L^nZZ ^* ^t en die met den öudé^^t^Ï grond ftaande , de groep ftofr ' 1 ^ Voor- % is in een blaauu™Z ' ^ t£ gekleed. De ^fceta ? gewaad bevallige ligging de ^ * een fchyn der gewelfde bruine oogen d 'f *ï mond, zyn fchooiiheden J ' ^rcekende daante aanbeveelt. ' zkh deeze ge. zeer veel beöórdeefin^tr, » Kunftcnaar LUUiaeciingskracht en fmaak ^ i> *W derzelven , maria cn het kindfe ^ toch  IN DE GALERY TE DRESDEN. 159 toch niet te overlaaden. Daar onder zyn twee jeug». dige menfchen van beiderlei geflacht, en een grysaart. Geenen zyn digt by de krib geplaatst, van vooren te zien en fterk verlicht ; deeze daarentegen ftaat iets vérder af, agterwaards , en in de fchaduw. Door deeze ordonnantie wint de Kunftenaar een dubbeld voordeel ; dat de zodanige figuureu, die met het karakter van het fchiidery het best overeenftemmen , juist zo gefield zyn, als zy het meest bewerkt kunnen worden, en ten tweeden, dat de figuur van den oudeft herder een fchoon contrast met de anderen maakt. 3Nu komt het op de bepaaling der hoofdfiguuren aan, die geenen namelyk, welke voor den Schilder het belangrykst zyn. In de gefchiedenis zyn maria en het kind de hoofdperfoonen. Beiden moeten dus ook in de afbeelding uitgeteekend worden. Dat heeft de Kunftenaar gedaan, die, terwyl hy het kind met een glans omgaf, den fterkften fchyn daarvan op maria vallen liet, en deeze bovendien nog door' derzelver plaatfing en handeling met hetzelve in het naauwfte verband plaatfie zodat het oog by de befchouwing van deeze figuur het eerst aangetrokken , en op deezó terftond overgevoerd wordt. Tot de hoofdfiguur, alWaar het oog het langst vertoeven en het meest onderhouden kan worden , was het kind niet wel ge^ fchikt ; eerflelyk wegens de geringe grootte , teri tweeden wegens de eenvoudige gedaante, omdat de" omtrek der leden meer rond dan golfig ié , ten derden wegens gebrek van gewaad , ten vierden wegens de eenvoudigheid van het licht en gebrek aait fchaduw, en ten vyfden , omdat men hier gecri hartstochten kon uitdrukken. De keus kon nu het gemaklykfte op'de tweede hoofdperfoon der gefóhiè- de-  MP a anmerkiPC geN over eexige s6hilderyen denis, op maria, valien, waar dit gebrek minder of an t geheel geen plaats vond, maar de fmaak va„ d en Kunftenaar ging verder. Had; hy marIA tot hoofdfiguur gemaakt, dan zouden de overige figlen daarby verloren hebben; het belangryke, dat hy aï gaf , rs voor haare historiiche waadde ge e/Zaam •Tot de hoofdfiguuren maakte hy eene van T o maria, een mansperfoon. Uit de kom» l cu boven ^^J^*^ it m^S Sdd0°rd beW£eging £n *»fW van het Jichaam deels door de uudrukking van den hartstocht boven de anderen heeft doen uitmunten. VvW h iTinT 7pen was 00k hier des te—fcSS de d' Ï tC breD§£n' gelvk » '< byzon- v an het verachtende voorwerp een fchoone fpeling der fchaduvven geeven kost. De Kunftenaar heeft zich op de beste wyze van beiden bediend, en daardoor £ figuur ook van deeze zyde het meeste befan" »5'gezet. ™» Over 't slgmcm is i„ haifduist ; »erps i. „« ftbUdev te„ïf 1' *" f ",m « verenigde mate ^ ,kt w,T ! gen, Deeze vereenigtag „ dooI M weinig ^«"j aan  IN DE GALERY TE DRESDEN. l6l aan het gewaad op de borst van maria zich vertoont, en den doorzichtigen fchyn van het licht aantrekt, nog kunltiger gemaakt. Een hoog kaneelrood in plaats van het violet ware hier des te onvoeglykec geplaatst geworden, omdat het de krachtige werking des lichts verminderd had. De kleuren aan de andere figuuren zyn gebroken en wat donker gehouden. De keuze derzelven , en de fchikking waarin zy tegen elkander overgefteld zyn , maakt de lieflykfte mengeling in den wederfchyn van het licht, dat door de krachtige fchaduwen , waarin het zich allengskens verliest, verheven wordt. De kleuren zyn zuiver, in het licht mergagtig, in de fchaduwen zappig opgezet; en men kan zien, dat de Kunftenaar deezen arbeid menigmaal herhaald heeft. De fchaduwen zyn lugtig , doorzichtig , en geeven de lichaamen de begoochelendfte ronding en verdieping; zy zyn met zo veel kunst gefchilderd, dat men zou denken, de fchoone natuur zelve te zien; zy fchynen zich te beweegen , en met, het fchemerende licht te ftryden. Nu zullen wy ook de eigenfchappen van nader by kunnen leeren kennen, die in derzelver overeenltemming het karakter van het fchiidery uitmaaken. Het vertoont zich in de enkele figuuren op zich zeiven, in de keuze der geenen, welke perfoonen van jeugd en fchoonheid voorltfillen, in de uitdrukking van een aangenaamen hartstocht, in de bevallige ligging en beweeging der leden ; verder in het losfe en natuurlyke verband der figuuren ;'in de zachtgeboogen, golfswyze omtrekken der teekening, in het koloriet, dat noch duister noch glansryk, maar vrolyk en bevallig is ; en eindelyk in de levendige verlichting, : *iENGELW. //. Detl, L met  m AANMERKINGEN ÖVEÜ EENIGE Sötttilft^ met de langzaan* overgangen van licht en fchaduwen Men vindt in dit fchiidery „och eenvormigheid, poch te groote menigvuldigheid, „;ets dat te treffend zy, ofte fterk contrafteerc. Men zal by de befchouvvmg levendig aangedaan worden, zonder hevig getroffen te worden, Het is, als of men een tooneel der ente voor zich zag. Een iiagtftnk was, wegens het halfduister, voor zulk eene werking minder gefchikt, maar de Kunftenaar heeft juist door de verlichting het meest daartoe bygebran Eenige gebreken in de famenfteliing en teekening, toten ons voor de volkomenheid van dit ftuk nog iet e vvenfehen overig. Een hoek by de krib is voor het oog aanftootelyk; ook ziet men, dat de groep niet genoeg gefloten is, en het fchiidery, wegens de du tere ruimte ter rechter zyde op den voorgrond, n wegens den verlichten fchenkel van den ouden her. der waardoor het licht verdeeld wordt, niet het behoorlyke evenwicht bezit, De hand ra» den ouden herder met den zvvaaren ftok, welke het naast in t oog valt, moest iets grooter en fpierachtiger getee kend zyn. Deeze en andere dergelyke gebreken geeven te kennen, dat de kunst van cohkkggio in de za! nienftelling en in de teekening niet by uitftek te 2 ken zy, maar in de harmonie der kleuren en van l e Daarentegen vindt men nog fchoonheden, waaraar, * met gedagt had, andere die men niet b fchryven kan die men zelfs gevoelen moet. De zamenfteT hng heeft dit voorrecht, dat de figuuren h slrtt goed verbonden zyn, terwy, zy een gem e "Xk aandeel ergens aan ueemen, en i„ 't oyzonde, nog! ter-  ik' DE BA EER ï TE DRESDEN. ltty terwyl de ccuc herder met den anderen fpreelct. Ook behaagt het ons , by de befchouwing van dit fchiidery , perfoonen afgebeeld te zien, die met ons een gelyk gevoel fchynen te hebben. Wy kunnen de* zelfde gewaarwordingen niet hebben , als maria ; maar wy worden van den glans getroffen , en van de gefchiedenis geroerd , gelyk de beide aanfchouwers aan de krib. De gewaarwording van den glaus , die in de vrouw uitgedrukt is, geeft een nieuw leven ©ver de handeling , en heeft iets naïefs. Hoe dikwils ook deeze gefchiedenis door fchilders tot een voorwerp gekozen is geworden , heb ik ze echter nog nooit zo fchoon voorgefteld gevonden ; als hier van correcgio. De jonge Schilder ftaa hier lang ftil en beftudeere zyn kunst; de minnaar fcheppe yermaak uit deeze bron ; de kenner waardeere den küültenaar eh htdtê hem recht vvedervaaren'. rammerer. Schilder Ve RüdoljUd: L 2 M1D-  ió4 MIDDEL TEGEN DEN BEET VAN EEN B0W •LEN HOND. friet volgende bericht , ons door een achtingswaardige hand toegezonden zynde , hebben w uit zucht voor het menschdom, niet kunner, nalaaten hier plaats te geeven.) De Koning van Pruisfen, van een Landman gekoot hebbende een middel, * welk hy bezat, tegen den beet^n een Dollen Hond, met oogmerk om het i„ alle Hoogstdeszelfs Staaten bekend te maaken, zo is er deswegens eene PUBLICATIE van deezen inhoud in het licht gekomen: hZaVT mnddel tCgen d£n beet va" "n Dollen Hond het Zyne ^ ^ n Pruisfen , van deszelfs bezitter ten I- Publiek, heeft doen koopeV, Ta ro:inV:: tmwerkmg en manier van bereiding te hebben latten onderzoeken; wordende deszelfs gebruik in vooTo! mende 1Jen aan de Gene£s en in t algemeen aan het Publiek, door het Ko ™glvk Opper-Geneeskundig Coilegie 'geert VOORBERicht voLnd^T,? ,°P d? bCet VM een Dolle« Hond voigende, ftrekt het Menschlyk verftand even zeer ter verootmoediging, als het aanfehouwen vai zulk toe  MIDDEL TEG. DEN BEET VAN EEN DOLL. HOND. IÖ5 toe gebruik heeft gemaakt, zo ter voorkoming van zulk eene gevaarlyke uitbarfting, als ook ter geneezing der raazerny zelve , zyn dikmaals van eene goede uitwerking geweest, maar niet onfeilbaar, dewyl ze veeltyds zonder het gewenscht gevolg te.werk zyn gefteld, en de rampzalige lyders op eene erbarmlyke wyze om 't leven geraakt. Zyne Pruisfifche Majefteit, onderrigt dat zeker Landman, in Silefie, bezitter was van een middel tegen den Dollen Hondsbeet , welk middel, volgens gefuigenisfen van geloofwaardige Lieden, nooit gemist hebbende, als 't daadlyk na den beet gebruikt was, aan dien Landman, ten zynen voordeele, door eene Adelyke Familie was gefchonken , zo behaagde het Hoogstdenzelven , uit eene vaderlyke genegenheid, zyn Opper-Geneeskundig Collegie te beveelen, een bekwaam Man naar de plaats zelve te zenden, en alle nodige onderzoekingen te doen; hebbende Zyne Majefteit , nadat de gezegdens des aangaande door beëdigde Verklaaringen bevestigd waren , een aanmerklyke fom doen geven aan den Bezitter van het Geheim , die den. Chirurgyn , door het Opper-Geneesltundig Collegie, derwaards gezonden, bekend gemaakt heeft de ingrediënten of deelen van het Recept, en ook met hein op het Veld gegaan en met hem de foort van Meiwormen , het voornaamfte ingrediënt , gezogt, en vervolgens de geheele bereiding van het middel geleerd. Het eerfte Geneeskundig Collegie, verheugd over de menschlievende oogmerken van Zyne Majefteit , met dit Middel en deszelfs bereiding openbaar te maaken, zo als het de gemelde Bezitter heeft opgegeven , vindt best weinig of geen verandering aan de gemelde opgaaf van het Middel te maaken, eu L 3 . der*  M MIDDEL TEGEN D E IV derhalve» , zo veel de duidlykheid toelaat I* Ü woorden van den Ontdekker van ' ' blyvcu." C Geheim te „ Dan ten einde men weete vm j « verwarren met de gewoone Mei.levers rd veele beroemde Arden als ,*I u ' C °r ' eeu beProefd 1\ HddpJ *ge« een beet van een Dollen Hond aangepreS be.chryvmg deezer Mei-wormen te geven ' De Md.W0ïm of Meiworm-kever is ÏJn&a door linn/eus in de Ciasfe der G^ra gen !' *e men Meloe noemt, en verkeerde',, *E£g en dus verwart met den gewoonen Mei-kever sZa ^^Linn., waarvan dezelve merk yf^ ichJt. Daar zyn twee foonen van Mei-wormen de eene noemt men Meloe proscarabceus Linn. Hift Nar £ m; 4'9' **** dikte van een vin ger en fomtyds de lengte van anderhalve du 5 £ Wyfje is yooter dan * Mannetje; heeft ge^vW gels maar wel kleine Vleugel-fcbüden of Dekfels die de helft van het Lyf bedekken; week byna als'C n usleer, 2wart, geftipr of gefPikkeld\n n^ glans, zo dat dit Diertje niet vliegt, maar llegts "n r £* ^ het geheele Lyf is v^k en S ■Ig' ****** *« "ngen, naar het blaauvv 5 en geel trekkende; het hoofd, de voeten en b^Uk zyn p rood dan paars,- de Voelhorens hebben tw f S en , waarvan die in de midden' dikker dan die cnulen ?n; de voo, en midden voeten 2y „ v f-, maar de agtervoeten alleen met vier Leden bez A , de Met-worm in Oly ge,egd word, fterft hy S aanraakt, kom»'er üt&gfi alle  VAN EEN DOELEN HOND. 167 yan het Lyf, een dik, vet, geel en olyagtig Sap,dat den vinger, waarmede men hem aanraakt, vervvt; geevende dit Sap,en het geheele Infect, als men het" kneust^ een aangenaame reuk.—De tweede is deeigenlyke zogenaamde Mei-Worm, Meloe Meijalis Linu. L. c. Frisch Befchrybung von In/e£len3 Berlin1730. torn. 6. tab. 6. Wig. 4. Deeze foort .is veel kleineren aan den onderbuik bezet met roode ringen, waar aan men ze van de anderen onderfcheidt; doch deeze foort heeft gemeen met de andere, dat ze in het aanraaken een olyagtig Sap uitgeeft. Deeze Mei-Wormen zyn het yoornaamfte ingrediënt van het middel; en men vindt ze het meeste op de braakliggende Landen , op de Weiden en aan de Heuvels, in den warmen Zonnefchyn , en moeten in de maand Mai , als 't mooi weêr is, vergaderd worden. Dan, wyl deeze Wormen, by de minfte aanraaking, gelyk gezegd is, een Sap uitgeeven , waar in mogelyk de kragt van 't middel beftaat, zo kan men ze met twee houtjes zeer zagt opneemen en in een pot of glas doen. Vervolgens moet men, 'er mede t'huis gekomen , dezelven levendig het hoofd, met een fchaar, afknippen boven een met zuiveren Honig genoegzaam gevuld glas, het hoofd weg doen en het Lyf in het met Honig gevuld glas laaten vallen; daar na het glas wel fluiten en het op een gemaatigde en lugtige plaats zetten. Zo de Honig na eenigen tyd al te droog word, doet men 'er verfche Honig by , en het glaa weder op eene gemaatigde en lugtige plaats ; waar op men ze twee a drie Jaaren goed houdt, ten na te. meiden gebruike," „ By het afknippen van 't hoofd moet men zorg draagen van het gemelde Sap njet te verliezen. En L 4 deeze  168 MIDDEL TEGEN DEN BEET deeze Wormen inleggende moet men 2oo zwarte of goudkleurige op een quart maat, Berlinfche maa 6 J 5 1 n: 21 — 24 ■ — 20 Alle deeze Portiën kunnen , volgens de natuur en gefteldheid der Patiënten, verminderd worden , en by een zuigend Kind moet de Zoogfter eene Portie, volgens haar jaaren, inneemen. Ede  MJÖDEL TEGEN DEN ÜEEf Ilde TAFEL. Éröotte en Paarden,)Varkens. Schaapen Honden.\Pluinigefteldheid Osfen en en Gedier* der Dieren. Koeijea. Geiten. ten. dr.gr. dr.^r. dr. gr. dr.gr. dr. gr'. ï. Als't Vee kl volvvasfen feu fterk is. 3 3° 2 3° i 50 a — t — 2. Als het iialfwasfen is. 1 45 1 50 I - 1 30 -is 3. Aan heel jong Vee,als Kalveren, Varkens, Veulens,van eenige weelten oud. 1 ~ 1 ~ "" ~ 4. Aan heel jongeSchaapen, Geiten fcn Honden. — — - 5© t 10 i NB. By alle Beesten moeten de gemelde Portiëü Ï70 verdeeld, en de eene helft' 's morgens gegeeven worden. Wanneer nu een mensch, van een Dollen Hond gebceten, volgens bovengemelde Tafel, het middel inneemt, moet hy zig 24 uureu van fpys en 12 uuren van drank onthouden; en is de dorst, na verloop van 12 uuren, groot, kan men hem êcn aftrekfel van Vlierbloemen als Thee, of by gebrek daar van, gewoone Thee te drinken geeven. Ook moet de Lyder,geduurende de kuur,zich uit de lucht | - hou-  VAN EEN DOLLEN HOND. 171 houden , en in een maatig warm vertrek, en de 12 eerfte uuren; te bedde blyven, z weeten. Na verloop van 24 uuren moet hem een fchoon gewarmd Hembd aangedaan , en het bezweeten, als Ook de overtrekfels van het bezweeten Bed, uitgewasfchen en in de lugt gedroogd worden; doch 't best is het bezweeten Hembd te verbranden. In den wiuter moet het vertrek van den lyder warm gehouden worden. Ingeval 'er, door den beet, een wond gemaakt is ^ moet men dezelve met Wyn- of BierAzyn (in de laatfte wat zout gedaan) en by gebrek van Azyn, met zout Water, wel reinigen, en om dezelve, verfcheiden maal, doeken met het gemelde vogt, warm gemaakt, Haan; met BafilicumZalf, of met verfche, wel gezouten, Boter verbinden , en op de Wende dikwyls doen Scorpioenen- of Mai - Wormen - Oly (welk laatfte uit BoomOly, op Mai-Wormen getrokken, beftaat) ten einde dezelve een tyd lang open blyve en volkomen gezuiverd worde; vervolgens zal Ze van zelve toegaan en geneezen. Behalven het voorgemelde, moet de Patiënt, na de kuur^ zich voor onmaatige verhitting, .fterke Lighaams- en Gemoedsbeweegingen wagten, en zich van alle verhittende dranken , als Wyn, Brandewyn , fterk Bier , en ook van alle buiten* fpoorigheden, onthouden; By 't Vee, moet het volgende in acht genomen • worden : wanneer een of meer Beesten gebeeteit zyn, moeten dezelven , aanftonds na het gebruik van het middel, in een byzondere Stal gedaan, en niet eer in de lugt gelaaten worden voor dat de kuur, die van 24 tot 48 uuren of langer aanhoudt* volkomen gefchied is. Als nu het beitelde Vee 1 uit  172 MIDDEL TEGEN DEN DOLLE HONDSBEET uit de Stal of Schuur gelaaten is , moet de plaats daar zy gehouden zyn geweest, wel gereinigd worden, dewyl ze anders voor Menfchen en Vee befmettelyk is. Ook moet men het Vee, by de kuur, 24 uuren geen eeten, en 12 uuren lang geen drinken geeven. Is 'er eene wond by, moet men dezelve even zo, als die van een geheeten Mensch, behandelen , en de uitwasfching en reiniging vooral in acht neemen , ten einde bet Speekiel van het Dolle Dier, niet daar in blyve , zich onder het bloed vermenge, en, by vervolg, eene dolheid veroorzaake. Ook moeten die Perfoonen, welken met gebeeten Menfchen of Beesten omgaan , zeiven een Dofis van het Middel inneemen , dewyl zy, door den Adem of het Speekfel der Gebeeteuen ligt befmet worden , en 'er ongelukkige gevolgen by hun te vreezen zyn , indien men ze niet door het gebruik van het middel voorkomt. Nog moet men opmerken , dat , wanneer by Menfchen of Vee geen wond gebeeten maar flegts eene kwetfing, door de beet, veroorzaakt is, het bovengemelde omflag daar op gedaan word; of is de kwetfing zeer pynlyk zo legt men 'er, den nagt over, een Trekpleister' op; en als dezelve een blaar getrokken heeft, opent en behandelt men ze zo, gelyk by de open Won- j den aangeweezen is.  L NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEK.UNDE. wvsbe/ï. IJ. Ik*?. M   175 GODS WYSHEID EN LIEFDE IN 'T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAD. (Gevolgd naar het Fransch van e. salchli.) oor 't gevoelig wezen werd deze waereld gefcha- pen ; voor 't hart, door 't gevoel bezield. Maar zou dit, gefield het ware geheel onlydelyk , de verrukkelyke overeenftemming van dit machtig geheel al bezeilen? Aan alle deze geestelyke zelffrandigheden werd het beftaan nergens anders om gefchonken, dan om hunnen aanbiddelyken maker te beminnen. De weerkaatzing zyner heerlykheid, door den ganfchen al, kondigt allen zyne majefteit en grootheid aan. Deze gehele waereld , de prachtige fpiegel zyner onbegrensde wysheid, verkondigt zynen wil. Elk een roept zy toe: aanbid zyne macht; en, om hem te behagen, volg zyne goedheid na. Uit zyn wezen vloeit het waar geluk; —» uit zynen fchoot ftfoomt de waarheid. Zyne liefde , wordt die te recht erkend, ontlluit voor elk redelyk fchepzel het hoogfte goed. DERDE ZANG. Het eeuwig opperwezen, zoo wys, zoo goedgunItig, formeerde die allen tot een zedelyk geluk, In M 2 bun-  I76 UüJDS WYSHEID EN LIEFDE hunnen boezem fchreef de godheid , opdat zy den. zeiven den weg tot dit voornaamlle , dit hoofd-doel aanwees, de wetten der rechtvaarheid. In het binnenfte der ziel, die met het beeld der godheid prykte , ftond onbevlekte reinheid diep geprent. Het denkend wezen was zyn allergeliefskoost gewrocht: dit alleen trouwens bereikt de kennis zyner goedheid. Dan, kunnen deze zielen onverleidelyk zyn? ; Kunnen zy, met den fchepper , in volmaaktheid gelyk ftaan ? Kon God dezelven, daar heur natuur der misvatting is bloot gefield, onfeilbaar fchep. pen? De vryheid maakt het wezen uit van eiken geest, met eenen wil begaafd. Trouwens, zoo dra hy het beftaan ontvangt, heeft hy het vermogen van te dwalen. De natuurlyke bepalingen van zulk een wezen kunnen het zelve tot eene verkeerde keuze brengen:, dus kan de mensch, door zyne ongelukkige dooling, de natuur, en hare wetten, overtreden. De mensch, in zynen eigen kring beperkt, bevat onvolmaaktheden in zich: ydele begeerten zyn 'er dikwyls de gevolgen van. Uit zyne verbysteringen komt de ondeugd ten voorfchyn. De geest, door 't ftoffelyke beheerd, kan den ftroom van deszelfs omwentelingen niet ontduiken : zeer  in 't heilig bestier, van 't kwaad. 177 zeer dikwerf worden de zinnen , door een valsch licht, verblind en misleid. Allengskens moet zyn verltand, meer en meer opgeklaard, hem omtrent de keus van 't ware goed verlichten; eindelyk, door de ondervinding geleeraard, üreeft hy na het doel door betere middelen. Zou, zonder dit hulpmiddel, de mensch immer in (laat zyn, het waar geluk te bereiken? Maar ik zeg meer: was het wel te vermoeden, dat hy de valftnkken der dwaling ontweek? Den fterveling, op dit waerelddeel geplaatst, omringen millioenen van voorwerpen, waarvan het één, dikwerf, geheel ftrydig is met het ander, en waarvan zyn vernuft de uitwerkingen niet kan berekenen. • Zal hy den invloed kunnen afmeten, dien elk voorwerp op zyne ware genoegens heeft ? Zal hy het ware, van den fchyn, weten te onderfcheiden , zoo, dat hy de droeve wéén van het nagend berouw niet duchte ? Zou het bekrompen menfehen-vernuft elk ding op zynen rechten prys kunnen ftellen? —— de juiste waardy van allerlei goederen inzien? bezeft het zelve, fteeds , de oorzaak zyner beweegredenen , en al 't geen , waar door het op den dwaalweg kan geraken? . . Bezeft de mensch , altyd , in elke omftandigheid , 't geen de heilige regel van zyn plicht hem . voorM 3 fchryft?  GODS WX$mp E ti LIEFDE fchryft? is hy5 in d£n fd en levensregelen, altoos, in ftaat, t£ wie derzelven den voorrang verdiene ? * fleept, zyn fpeelziekdriften-heir in orde houden * l en weet hy, door tegenovergeftelde begeerten »ind, en weer geflingerd, hoe het juiste J£ï Dringt hy door tot den oorfprong zyner neigin. gen? ~ Kent hy den gehelen omtrek zyner Jch ten, in alle derzelver bezonderheden2 _ p hy, in 't benuur van zynen levensloop, fteeds L7 ter zyn van het roer zyner lusten ? Kan hy, onaangezien zyne naauwletrende voorznr tene ongelukken kunnen voorkomen? ^ 2I'Ch CenS ^ ha», zonder aarzelen , tot toos bv t °nderneming bepale": kan hy/1 roos, by zu]k eene overhaaste V.,* ,• 1 ?•"*■»*«• zM; •2,c"voor eene" Zafh"v '7 *i grl"S1""en ™ s°ed ™ "«41 — £ 7 tl fJ^T" **■ * «"gemeen geluk kunnen ontftaan ? Moet niet het onverbreekbaar verbtnd «,„ m~ tegenfDoed w u veioand van voor¬ spoed fiw,, beurtelings, ontrusten? Kan hy  in 't heilig bestier, van 't kwaad. 17? hy geen haatgevoelen, daar zyn hart voor liefde vatbaar is? Zou hy, wanneer de betooverende kracht der zinnelykheid het dunne redenlicht in haren dikken fluier hult, zou hy dan ook de gevaarlyke dronken» fchap, die op hare zoetftreelende begoocheling volgt, in tyds voorkomen? Zou zyne zwakke ziel moeds genoeg bezitten, het toekomftige voor het tegenwoordige te kiezen , en een vermaak, 't welk hem bekoorlyk aanlacht, opofferen aan de hope van een aanflaand voordeel? De noodlottige vonk van een ligt ontfteken drift, breekt ras in lichte laaije vlammen uit. Hoe meer hinderpalen zyn oogmerk dwarsboomen: hoe meer zich zyn hart der rede tegenkant. Welk eene gevaarvolle klip verheft zich voor den mensch uit de woelige natuurdrift der zelfs - liefde ? Wordt die heerfchende trek niet zorgvuldig beteugeld , het gemoed ftrekt, meesttyd , den trotfchen hoogmoed ter vege prooi. En, zoo zich eens een ander tegen zyne vuurige wenfchen verzet, ftraks fluipt de haat in zynen boezem : door fpyt vervoerd blyft hy onverzettelyk in zyne voornemens; hy laat niet af te ftrevcn naar de zege over zyne mededingers. Opgeblazenheid en toorn ontrusten hem; de nydige afgunst wint veld in zyn gemoed, en maakt zich M 4 zïns  G0DS ****«ïl> *tf LIEFDE zym meester: de hindernisfen verbitteren hem Bten meer, en ftugge trotschheid kweel t m £ " den wrevelen haat jegens zyn ^enscS. ' la het dan zoo gemakkelyk voor ZVnP *»daad en het berouw voor te komen d ^ % wankelend vernuft, 200 W L T Pen door ydelheden, wier fchyn SgXZg* Zie, _ dus gaat hy zich, onophoudelyk zelF f. Neen! door xulk eene fcr^i,*. n almacht, zou hy „i ts da„ Lot ^ verricht hebben - i 7 W0"derWerke» > geteeld, hoe kan men dan d^' fcheiden? da" dlt onde'«»S verband ™ zouden zich hier « ge-  IN 7T HEILEG BESTIER VAN 'T KWAAD. l8l gedaan hebben. Het geduurig ftruikelen van min volmaakte wezens vorderde niet minder , dan wonderwerk op wonderwerk, om telkens aan derzelver voordbrengzels paal en perk te zetten. Dan zou de waereld , opgevuld met verachtelyke flaven , niets anders zyn, dan een donkere kerker, waar de deugd , aan knellende kluisters geboeid , op het redelyk gemoed geen vat zou kunnen hebben. Dan zou de waereld noch fchoonheid, noch eenftemmigheid , bezitten. Dezelve ware niet anders, dan een ftik- donkere mengelklomp , waar ftervelingen ; van kracht en geest varlleken, zich nimmer tot edele begeerten verheften , noch grootmoedige pogingen koesterden. De mensch, beroofd van het vermogen om kwalyk te handelen , zou niet anders zyn , dan een gemeen konstwerktuig. Zou in hem, die zich, altoos , onder een onwillig juk moest krommen, het gevoel van liefde en eerbied blaken? Zou hy dien verhevenen ftand kunnen bereiken , werwaard de deugd hem, by trappen, opleidt? Zou hy goed, rechtvaardig, grootmoedig zyn ? Ja! zou hy van zedelyke orde bezef hebben? Zich vry te voelen is een zegen , waarby geen ydel vermaak , 't welk ons het zinnelyke oplevert , kan halen. Het eenig geluk, waar men prys op Hellen mag, ontfpruit uit het recht gebruik van onze eigene vermogens. M 5 Vry-  ï&l GODS WYSHEID EN LIE F D15 Vryheid doet den mensch zyne eigene waardy ge. voelen. Haar bezef is 't bezef van zyne ware grootbeid. Zonder haar kan niemand het rein en duurzaam geluk leeren kennen. Geen vuige Haaf, die voor den willeketnigen gebieder kruipt, kan immer met edele deugd pryken. De vrye keus trouwens is de vruchtbare kweekfter der deugd: door 't blind geweld wordt edelmoedige poging verflikt. b 'T oneindig opperwezen kan wel den mensch tot ftof verguizen , of hem in een helfchen jammerpoel neerfmakken: maar, noch zyne grimmigheid, noch donder, noch blikfem , kunnen ons ooit ter liefde dwingen. Hy kan den zwakken flervcling, door fchrik en vcrflagenheid bevangen, bange zuchten doen flaken f dan zyne teerhartige goedertierenheid, en deze alleen kan de fiere zucht der ziel veredelen, is de kweekfter der liefde. Dierbaar is hy, die der deugd reine en vrye hulde doet, m 't oog der godheid, die, vol liefde over dezelve, als in dewelke het af beeldzei der volmaaktheid prykt, een onfterflyken glans verfpreidt. Door zyne grootheid, door zyne weldadigheid, is het opperwezen de koning der koningen. Het ontwerp der godheid , door de hoogfte wysheid beraamd, eischt, dat men, naar vrye keus, derzefver wetten aaimeeme. Ja!  in 't heilig bestier, van 't kwaad. 183 Ja! daar in ligt Gods heerlykheid en deszelfs allerhoogfte eer, dat hy zyn fchepter zwaaije over vrye wezens, die, uit zuivere grondbeginzelen, de deugd beminnen, en, van dag tot dag, in volmaaktheid toeneemen. Het is volgends dit bellek, dat hy, door ondeugden toe te laten, edelmoedige zielen wil vormen. —. Het is volgends dit oogmerk, dat hy opofferingen begeert, zonder welken geen fterveling zich immer tot het fchoon der deugd verheffe. Het is naar de uitvoering van dit verwonderlyk bewerp , dat overal eene heerlyke orde heerscht; dat de ondeugd , die fteeds ter bevordering der deugd verftrekt, over dezelve een glansryk licht verfpreidt. Ja, zelfs de ondeugd, wanneer men haar ftandvas» tig weet te wederftaan, geeft aan ons doen deu uitnemendften luister. Maar , ik moet meer zeggen , nimmer kunnen fchitterende deugden zonder ondeugd beftaan. Waar kende men, moest de mensch niet zoms ongelyk en onrecht ondergaan, — de edele grootmoedigheid , die hare weldadige liefdediensten, zelfs den leed- en onheil berokkenden vyand, niet onttrekt! Was oudtyds camillus het wreed flachtoffer van 't ondankbaar Rome : camillus nochtans bewees aan Rome den edelmoedigften byftand. — Toen eerst zag men, welk de grote dtyfveer van een verheven en deugdzaam burger was. Als  T-H GODS WYSHEID EN LIEPDR Als cesar tegen cinna , wiens woede hem geens. zins onbekend was, deze edelmoedige taal voerdecinna ! laat ons vrienden zyn, _ ikj _ ik öodi er n toe; toen liet de haat een verheven hart kenBen. Dus leidt fteeds de ondeugd tot deugdzame en grootmoedige pogingen. Hy, die 'er over uit is den misdag te verbeteren, viert eindelyk aan edeler' gekmschte lusten den ruimen teugel. Eindelyk gaat dezelve door de overmaat van het kwaad ten grond ; zy dwingt ons zelfs ten edelmoedigen zelfsflryd; en, door den affchrik, dien de ondeugd inboezemt, voelt men te beter de bevallig, heden der deugd. Eerst verleidt zy ons door hare liefkozingen; dan verblindt zy ons door hare bedrieglyke vermommingmaar, op 't laatst, wekken hare verraderlyke fchenddaden onzen haat , en doen ons hare affchuwelykbeid verfoei]en. Dan , wanneer men hare gedrochtelyke gedaante in t volle licht aanfchouwt; wanneer men h>re hatelyke tegenwoordigheid voor zich ziet: dan voelt men 't hart door 't goede te fterker aangedaan; dan maakt hare afkeerwekkende lelykheid de deugd meest bemind. De duisterheid verheft het licht, en vertoont ons oog een heir van flonkerende Harren;-door den donteren nacht begunftigd, ontdekt het zelve haren fchit- te-  IN 'T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAD. l8j terenden luister,en volgt ze in heurc glansrykeloopbaan. Dus verheft ook het vaal gekat der ondeugd den edelen glans der deugd: — dan ziet men haren licht verfpreidenden loop , in den doolzieken nacht, oubezwalkt fchitteren. Zoo deed oulings de toenemende weelde , wier aanfchyn Catoos deugd belgde, Catoos wysheid te meer ten toon fpreiden , en den roem zyns naams hoog klimmen. Door de wreedheid van een barbaarsch volk, werd . de naam van Regulus wyd vermaard. De Deugd van zulk een ongemeen ftervelingj werdt by de deugd der goden vergeleken. Het gedenkwaardig voorbeeld van zulke helden fchetst,voor ons verftand,in de verhevenfte trekken, de grootfche ondernemingen, waartoe ons hart in ftaat zy, wanneer zich de deugd, in-alle hare bekoorlykheden, laat gevoelen. Het kwaad maakt haar fteeds oplettender,om deszelfs blikzemende uitbarsting tydig af te wenden. Het gemoed, daar het zich in dit edel ftrydperk oeffent, neemt toe in fterkte en werkzaamheid. Zou de mensch , zonder zoo veel aanvallen van wederwaardigheden, immer het zegevierend vermogen zyner krachten kunnen kennen? — En zou men, zon-  IW uoüs WYSIIlilflïNU£fDE zonder de ondeugd, duizenden van deugden in prach ügen luister hebben zien opdagen? ' P Nimmer kan men het opperwezen behagen dan » eenen Herken ftryd geftreden te hebben. De'wt ftebng is nodig om zich zeiven te verteken dan m de ondeugd der deugd nieuwen gians by! " ö weiaiöe aanvallen manmoedig af te weeren »<*t men dikwerf 2y„e krachten ^ *ulke pogingen zyn fteeds met fmart verzeld ' Ja.' lang, zeer lang, zucht en kermt de menschdan dit worstelen wordt, wanneer men, op 1' ze ven dat vermogen krygt, >t welk men nodig heef tot het wei regelen zyner begeerten, door blyd* genoegens vervangen. * Dan, wanneer men over een geduchten vyand ze- kraX'n ° ^"h '< *^ krachten Eiadelyt wordt het gemoed met eene onvervvinnelyke »erkte gewapend en nl , «iet hare eigene grootheid. ' °"Ze ^ gC' ,IIoe meer de mensch ftrydt: hoe meer hy J* fterkt, oe meer zich zyn gemoed met dapperheid edelmoedigheid, en ftandvastigheid uitrust. Se vfe fmaakt men de verrukt h,i-» t i J-maeiyfc leven verrukKelyke kalmte van een nieuw ven, van een reingelouterd kart. Na de hachelykfte banden fg fmaakt  in *T heilig bestier van 't kwaad. ïS? tfmaakt dit hart een onbefchryflyk geneuchlyke kalmte. Dan, wanneer men door geen fchyngoederen meer wordt weggefleept, leert men zich zeiven recht genieten. Dan gevoelt men eene verhevene kracht, en onze ziel neemt eenen edelmoedigen vaart. Door een nieuw gevoel beleefd, en bemoedigd, heft men zyne weufcheu hemelvvaard. Niets eindelyk houdt het opgeklaard gemoed langer te rug: 't zelve is geheel gevoel van vryheid en zege. Men trotzeert den harden ftorm der driften, en zweeft, gelyk een adelaar, in de hoogfte gewesten. Zulk een welvergenoegden ftaat bereikt de mensch niet anders, dan by trappen; en, als 't ware,fteeds, van ftap tot ftap. Maar, zal men zeggen, was het dan niet mogelyk derwaard te komen , zonder .zoo veel noodlottige worftelingen? Ach! had dan de fchepper, zoo wys —. zoo goed, het onzalig vuur der driften veel liever geheel in ons verdoofd! Maar laat ons dadelyk het ongerym- dfi van zulk een dwaas zeggen doen gevoelen. De driften zyn de machtige beweeg krachten, die de gehele zedeiyke waereld doen werkzaam zyn; en, uit hare fteeds levenwekkende wetten, wordt eindelyk de algemeene orde geboren. Haar vuur dryft ons, den hachlykften ftorm te trotseren; dit maakt ons dapper, werkzaam, onderne- end:  l88 GODS WYSHEID EN LIEFDE mend: dit berfchept zelfs de woeste ftreek, in eene vruchtbare landouwe, — in eenen machtigen ftaat. De kunften en wetenfchappen zyn dóór haar ge- teeld. Alle de vermaken der samenleving, ja alle goederen , alle genietingen, zyn de voordbrengzeis harer werkzaamheid. Door 't fpel dezer vermogende dryfveren raakt het hart, voor 't gevoel van eer, in vuur en vlam. Zelfs het vadzig log gemoed, door haar gaande gemaakt, wordt door het edelst vuur , vol kracht en leven bezield. Dan, 't is zoo; hare gevaarvolle dronkenfchap bewerkt te dikwerf de droevigfte onheilen. Intusfchen zyn die, over het geheel genomen, niet kwaad, dan alleen ten opzicht van dezen of genen. De aantrekkingskracht maakt, dat overal in de na, tuur de orde heerscht , en geen lichaam zwaarte derft: echter ftrekt het machtig vermogen dezer grote wet, voor zommige dingen, geheel ten verderf. Zoo wordt, insgelyks, door de aantrekkingskrach* ten der driften, eene algemeene orde gevormd: dan zeer dikwerf is de overmaat derzelven, daar zy te hevig werkzaam zyn, aan zommigen noodlottig. Dus ziet men dezelfde overeenftemming in denkreits der lichamen, als in dien der geesten Dezen worden door begeerten bezield; in genen werkt de beweging het leven. De-  in *T heilig bestier van 't kwaad. jgp Deze fchone, deze algemeene, wetten ftrekken fteeds ter volmaaktheid : dan, daar zich dezelven overal niet laten paren , moet de mensch zich zulke uitzonderingen laten welgevallen. De hartstochten worden alldén nadeelig door hare grove en gevaarlyke overmaat: edoch, heure aandoeuingen worden veel bedaarder, wanneer dezelven omtrent edelere voorwerpen verkceren. Dan geniet de wyze een dubbel voordeel. Hy gevoelt zich door heure werkzaamheid bezield , en aangemoedigd ; en, daar hy zich dezelven ten nutte maakt,weet hy hare vlugge levendigheid behoorlyk te .matigen. Het gelukkig gevolg Van deze voortreflyke oefFening doet hem eene edele grootheid gevoelen. En, hoe meer hy zich tegen de ondeugd weet te verzetten : zoo veel te palier ftaat zyn hart, door moed en dapperheid bewapend. Dan doet ons de liefde, mededogen, en hope een zalig genoegen fmaken ; dan, wanneer zulke edele lusten in den boezem gloeijen, is eer en roem onze vergelding. De driften, ja ! zelfs de ongeregeldfte , voeren den mensch dikwerf tot groote ondernemingen j en, ©m hare ongelukkige gevolgen te beperken , moes beur eigen onderlinge fchok haar tot een tegenwicht ftrekken. WEWGEtW. II Derf, H Hoog*  lOf! GODS WYSHEID EN LIEFDE Hoogmoed doet dikwyls dapperheid geboren worden; dikwyls boezemt de toorn een Makenden yver in ; dikwyls wordt de ondeugd het voorwerp zyner woede, die meermalen haren ontzinden vaart fluit. Ook de eerzucht doet het vernuft fchitteren, en fpoort den mensch aan tot roemryke daden. De gelddorst moedigt de nyverheid aan,—_ doet handel en ftaat bloeijen. De wellust maakt het hart minder ftuursch, meer menfchelyk, teder, infchikkelyk; zy verzacht den wreeden inborst. — Door het vermaak wordt mensch aan mensch naauwer verbonden. Men kan dikwerf van de vuilgewinzoekende gierigheid leren , hoe zich voor gevaarlyke uitfpattingen te hoeden ? dikwerf veroorzaakt een ver¬ woede haat, dat Thcmis ontwake, en het aanftootlyk wanbedryf niet ongeftraft blyve. De jaloersheid ftrekt ten prikkel der behoedzaamheid, en verwekt dikwyls eenen edelen nayver. —— De vrees, die, onverwachts, de voorzichtigheid inroept, doet omzichtigheid in ons geboren worden. Hoogmoed doet wel eens de zwakheid wyken, — vermetelheid de kracht aangroeijen. Zachtzinnigheid is zoms met vadzigheid naauw vereend; nyverheid door verwaandheid gekoesterd. Het ongeduld maakt den mensch werkzaam; — de wa;i«  IN *T HEILIG BESTIER VAN *T KWAAD, tg% wanhoop ondernemend: zomtyds wordt, door den overmoed der lang getergde wraakzucht, de booswicht in zynen vaart geftuit. ' De verdeeldheden, en burgerlyke onlusten, hebben dikwerf heilzame wetten te:weeg gebracht: dus worden de flaaffche denkbeelden weggezweept, en de rechten van den mensch gehandhaafd. De zucht tot pracht vuurt de koelhartige onverfchilligheid aan, om verftrooide fchatten te verzamelen; zy brengt het opgeftapeld goud onder den man, en in haren aanwasch vindt de kunst voedzel, en wint veld. Dus ziet men tegenftrydige driften , ten nut der maatfchappy, medewerken: heure onderlinge fchokken zyn fteeds heilzaam. Het algemeen wel wordt uit eene ontruste waereld geboren. Zonder den wind, en deszelfs machtig vermogen, zou de lucht met dodelyk vergif bezwangerd zyn£ en, ftonden de wateren van een meir ftil, zy werd met deszelfs uitwazemingen door en door befmet. Dus bant de ftoutmoedige poging der driften het fluimerziek marren der ziel. —- Ja, zonder dit wonderfpel van haar vereende krachten, verlamt het ge« heel lichaam van eenen ftaat. Zonder vuurige begeerten, kan de te koude rede den lomen mensch niet in beweging brengen; ***** N s 't  102. GODS WYSHEID EN LIEFDE 't is het ftreven naar een felbegeerd belang, dat hem der gevaarlyke koelhartigheid ontrukt. Dus wordt, door een uitnemend geluk, het 'algemeen wclzyn , met den wensch van een elk vereenigd: de onderfcheidene fchokken der zelfsliefde ftrekken fteeds ter bevordering van 't gemeen belang. Het algemeen welzyn krygt zyn beftaan uit werkzame krachten: zoo werkt de mensch, daar hy, geheel zelfszuchtig, in driften blakend, waant voor • zich alléén te werken, ook fteeds ten nut van een ander. En dus ook voert gods oneindige wysheid alles tot dezelve wyze oogmerken te rug: zy doet ondeugd en dwaasheid , zelfs onze gebreken, tot het geluk der ftervelingen, gedyen. Gelyk een rivier, die, van de fteilte neer ruifchende, alles met haar bruifchend golfgeklots wegfleept; doch kort daarop de landen, die zy, in haren kronkelenden loop, befproeit, mild bevrucht: Dus kwam ook menigwerf, uit een onftuimig driftenheir, het behoud van een volk ten voorfchyn. — In de gevolgen wordt zelfs heure ongetemde woede heilzaam , daar drift aan drift ten teugel ftrekt, en de onderlinge fchok ten gemeenebest uitloopt. _Aan haar is de ftaatkunde ook menig goed verfchul- digd Zoo gaf weleer de misdaad van Tarquyu het  IN *T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAD. 193 het beftaan aan het waereldberoemd gemeenebest, 't welk den naam eens Romers, met luister en ontzach, hoog verhemelde. Aldus bragt, ook by ons, trots en dwingelandy de kiem der vryheid voord. Toen zag men de verrezene vaderlandsliefde de harde ketenen der llaverny verguizen. ' De goddelyke orde laat zich nooit verbreken. Neemt de ondeugd al te zeer de overhand, het opperwezen derft nimmer middelen , dezelve intebin* den, en haren voordgang paal te zetten. De grenzen des oceaans zyn afgeperkt, ente'vergeefsch oeifent hy zyn grimmig geweld, om die te overfchryden. Ook het kwaad zyn eeuwige grenspalen gefield, die 't zelve ten perk en teugel ftrekken. Ten langen lesten moet het onder zyn eigen druk bezwyken ; de doling maakt dikwerf de rede wakker: de overmaat des kwaads wordt een hulpmiddel tegen 't zelve, en in zyn eigen boezem fchuilt zyn «tegengift. Vaakmaal zag men, dat een al te fchadelyk inkruipzel, eindelyk, den yver en den burgermoed in 't harnas joeg; dat een vervaarlyk volksgemor, rappe middelen deed daarftellen, ter vernietiging van 't zelve. Zoo wordt het kwaad door het kwaad zelve ge N 3 brei-  ÏJ>4 GODS WYSHEID EN LIEFDE breideld, en moet zich in zyn eigen loop vertragen Ja! zoodanig is de wet: geene poging, tot 't uiterl fte overdreven, kan immer lang ftand houden. De driften houden zich fteeds in 't evenwicht 5 wanneer de eene werkt, moet de andere tegenwerken : de hoogmoed verzet [zich tegen de vadsigheid Elke begeerte fielt palen aan eene au. dere. Zoo ziet men de eleêtrique ftof zich beurtelings en affloten, en weder aantrekken. Dus heerfchen ook, onophoudelyk,in dezen harmonifchen waereldsknng, en haat, en liefde. De orde is op deze heilzame wetten gevestigd; het eene kwaad wordt fteeds, door het «ndere, beten, geld. Dan, eindelyk, vloeit uit deze tegen- ftrydige botzingen, het goed, door het kwaad voordgeduwd. Dus wordt wel,door eene affchuwlykeweilfelzucht het barfche bygeloof geknakt: eindelyk echter zege! viert de opgeklaarde godsdienst, en 't ryk der drog, redenen gaat ten niet. * Dikwerf zag men den willekeuriggevestigden zetel des alleenheerfchers, door een woedend volk, om, I verwerpen: weldra deed eene losbandige rdge- nngloosheid, den verwaten dwingeland betreuren. Op het lest nochtans, bragt het burgertwist vuur, de bepaling van 's vorften recht en plicht te weeg; het volk, der vuigfte flaverny ontworfteld, onder wierp, I  in 't heilig bestier, van 't kwaad. 195 wierp zich aan de wet, door rede en bülykbeM geftaafJ. Men zag oulings, langen tyd, eene verfchriklyke wanorde in het gezegend Albion heerfchen: dan eindelyk werd, na zoo veel tweefpalts , dit wonderfchone ryk gevestigd. Door dezen onophoudelyken ftryd worden misdadige , of gevaarlyke, buitenfporigheden en voorgekomen, en beteugeld: maar de rede, die ons dikwerf bemoedigt , vermeerdert den voordgang van 't zedelyk goed. *T goddelyk beitel dier wet veroorzaakt, dat men het goed fteeds het overwicht ziet behouden. De deugd moet, altoos, by den fterveling de overhand hebben: zy oeffent op het menfchelyk hart het machtigst vermogen. De waereld is eene mengeling van goed en kwaad °. —— maar de deugd overtreft de misdaad, die, hoewel by trappen, zich echter altyd in goed verandert , en vroeg of fpade aan dit grote hoofddoel heandwoordt. Het redelyk gevoel noopt ons ter deugd; en welk fterveling is niet op hare fchoonheid verliefd? dan,,door de wederzydfche behoeften onzer harten, moet hare'heerfchappy bevestigd worden. Wy gevoelen allen , in het binnenfte onzer zied, eenen ingefchapenen trek , die ons ter liefde noopt. N 4 De-  ÏD<5 GODS W V S H EI D EN LIEFDE * eenmaal dier godd — geniete, De^wi ^™ van een ander bemind zyn, en voeu*/"5,hy WiI Jiefde vertroost. Y V°£lt 21ch do°r de Niet zonder hoogwichti°-e w-ï- .... j j Jteunzel der grote zedebyke orde, Hoe dikwerf treurt men niet over w miskennen, gencigdhwd met Deze üeflyke banden zyn vruchtbaar van zedeiyk goed. — Hy, welks hart met eens anders Int tegaan, en met hem lief en leeddee " d-agt reeds, in zyneil boezem, de kiem Jet^ Trouwens, welk mnncM, • Meer,  in 't heilig bestier van 't kwaad. 197 Meer, dan de ftrengfte wet, maakt zy het gemoed buigzaam: en de felst ontfteken lusten worgden minder beperkt door flaaffche vrees, dan tegen gehouden door de heilige wet van eer. Dus ziet men alles ons ten goede aanzetten. Het zedelyk gevoel, en deszelfs geheime pogingen, de liefde, de eer," ons eigen voordeel, allen zyn fteeds werkzame dryfveeren, der deugd gewyd. Maar nog edeler,nog verhevener,dringredenen,— dringredenen, vol kracht en luister! die het gemoed meer grootheid, het hart meer edelmoedigheid, inboezemen, worden ons door den zuiveren godsdienst aangeboden. Deze heeft op den fterveling een oneindig vermogen: zyn glansryk licht doet den ftraffchuldigen beven; doch koestert in den bedrukten ellendeling 't vertrouwen op — en het verlangen naar — eene zalige onfterflykheid. Zyne heilige wet, diep, in het binnenfle van ons hart, met verhevene trekken, geprent,' kan uit dit hart niet worden uitgewischt, dan door deszelfs wezen geheel en al te vernietigen. Ach! te vergeefsch fpilt het vermetele wyshoofd zyne vege krachten, om dezen breidel der driften te verbreken! de godsdienst is te heilzaam voor 't menschdom, dan dat men zich tegen deszelfs invloed zou verzetten. N s Hier»  ÏOS GODS WYSHEID EN LJ£JS Hier, ojn de al te afzichtelyke overblyfzelen van het gruwelyk wanbedryf uittewisfchen , wordt e£n ftrafoeffenend god; — daar, om ^ h * ftervehng lq zyne fmartelyke wederwaardigheden niet te doen wanhopen, een vertroostend god, L* vereischt. ö * Alle deze dringredenen moeten fteeds werkzaam zyn,om de ungeJateuheid der toehten,en heure on" gnigheid te bedwingen. Alle deze dryfVeren het zedelyk goed, onophoudelyk , doen zegevieren Al fchetst het valsch vernuft, in zyne droefgees- ff buwlTan°edige 1Uimen ' «hdomÖmet affchuwlyke kleuren: men weet tevens.dat afbeeldzeis van zulk een dweepzieken bediller, fchier altoos hoogst bedrieglyk zyn. 5 Trouwens de bron dier jammervolle klaagliederen ontfermt uit het aanfchouwen van die geweldige af wykingen, wier uitwerkzels zoo treffend zyn d^t ach op hen alleen de gehele aandacht vestigt.' Dan maakt de misdaad, onberekenbaar in.hartje- f vende gevolgen, by de uitbarsting, een afcrvzelvk geweld: maar de deugd, altoos zoo lieflyk af e «hg, ontdekt zich zeldzamer aan ons oog. ' ' Waren deze hooggekleurde fehetzen, altyd echt I en getrouw, dan moest de macht der boosheid',door : £ de/m atfTeStende allc de «™- oen der maatfchappy verfcheuren. Maar  IN 'T HEILIG- BESTIER VAN 'T KWAAD. 10$ Maar de deugd haalt 't verre hoven de ondeugd; zy voedt eiken ftand door hare vrucht: immers zonder het goede, zonder orde, en rechtsbe(tuur, zou het menschdom ras verdelgd zyn. Beftaat de ondeugd, openlyk, ten voorfchyn te komen : men ftaat 'er over ontzet , en is vervuld met affchrik. Ware de euveldaad onder ons min deizeldzaam, zou dan dezelve zulk een verbazen, verwondering, en afgryzen, veroorzaken? Jat zeer zelden is de ondeugd, en de ongerechtigheid , de uitwerking der boosheid; en, zeer zelden, is het hart van den laatdunkenden fterveling met eene loutere zwartgallige kwaadaartigheid doortrokken. Verre weg de meesten vergrypen zich uit zwakheid, uit onkunde, of misleiding. Het verftand,met fchynfchone inbeeldingen ingenomen, wordt door begoocheling ontydig weggeUeept. Dus raakt ook een gemoed , door dc gramfchap ontzind: men eerbiedigt nochtans, zeer dikwyls, in den oploopenden man, een edelen inborst, een vry gemoed, een braaf,en eerlyk hart. Gelyk de blikfem-fchicht, ontweekt de blakende begeerte, in zynen boezem,een fnel opvliegend vuur: dan, naauw is de vlam bedaard, de man is goedig, rechtvaardig, en deelnemend. Ach! laat ons, ruimfchoots, infchikkelykheid bezigen Jegens de averechtfche fprongen der opftuivende  aoo CODS WYSHEID EN LIEFDE zinneJykheid, en de overylde flappen van een al te gevoehg han, »t welk, fchier „ « ^ Itandigheden, de ftreelendfte loftuitingen ™ .Nee"; de klingen zyn zoo fnood, zoo flecht fltfle "V? f'" " dikW£rf lMt -orflaan De' fl.mfte zelfs heeft nog zyrre bevallige de J£ zomtyds teder en grootmoedig. ' Ziet men niet het grootfte jrecnl A.. i. • zich mir hiifot. srüüure §etai der huisgezinnen zich naar billyke wetten, vreedzaam gedragen*- en ftille burgeren zich, vol eerbaarheid, aan nutt *e be zigheden vvyden ? nuttige be- Ziet men niet, genoegzaam algemeen, den vader bezig met het welzyn zyner kinderen? en, wie we met tot wefke eene hoogte de tedere moei r are gevoelvolle zorgen voor hen uitftrekke? Ziet nie„ niet, datj ^ ^ fflenf te ftaan? P g y' °m hera ten die™ Welken ontmoet men meest? menfchen, die na Woed dorsten; dan gevoeligen, en liefdad gen Z meer  IN 'T HEILIG EESTIER VAN 'T KWAAD. 201 meer vyandfchappen tot in- en na- den dood onverzoenlvk , dan vriendfchap, en tedere verbindtenisfen ? Waar ziet men onbedeesde, geheel gewetenloze, overtreders? Wie hunner wordt niet, vroeg of fpade, door wroegingen aangedaan ? — vindt men meer ongeloovige vrygeesten, dan wel overtuigde kristenen? De heilige en onkreukbare wet des allerheiligften beheerscht den mensch ten allen tyden, en op alle plaatzen. En hoe zou het gefchapen ftaan met de zoogenaamde goden, de heeren der aarde,baden hunne onderdanen geen opperwezen aan ? Hoe veel harten, door ware deugd bezield, — hoe veel ftervelingen, van ondeugd afkeerig, — hoe veel zielen, in 't ftil geheim, der godsvrucht toegedaan, welken ons oog nimmer ontdekt? Hoe dikwerf ziet men, onder de bouwvallige rietftulp, deugd en oprechtheid heerfchen! — Hoe dikwerf verwarmt grootmoedigheid het hart van hem , die aan den voet der hoge ysbergen, onder het bemoste flroodak, huisvest! Ja! de waereld vertoont ons, onophoudelyk, minder den booswicht, dan den deugdzamen man; 1 meer den fterveling, door zwakheid 't fpoorbyster, dan het hart met helfchen euvelmoed begroeid, en den inborst, voor de deugd gefloten. Zelfs de deugniet fchikt zich eindelyk ter beterfchap. Het najagen van fchyngoederen, en bedrieg- iy-  a*S en Iy,e i.=ko»Vhea«: vh;r ï n t,ef,n<'**" gen word, op < faf*S^. ÏfTÏ^ 5 , , . vc'^WdKt; de opdeuo'd nppmc op 't denkbeeld van verfcheiden, de vlucht. ' Zoo ziet men dikwerf een réiVta» m j dichte fombre bosch 0D dl, & ' ' d00r h* e-lang, op een verdere fchreden, met het by ^ 'T is eveneens met den kortaichtigen mensch Ooiujj 7 • , cue- en> duizenden zyner mi's. Meer  in 't heilig bestier van 't kwaad. S03 Meer en meer ducht hy heure bittere naween, en Je wispelturige driften van zyn hart: dan ein-. delyk wordt zyne ziel gewoon, hare geweldig dringende pogingen het hoofd te bieden. Door menigerbande tegenfpoeden worden zyne begeerten verzwakt; de waarheid doet zich met luide ftem horen; 't vuur zyner driften wordt gaandeweg verdoofd, en de rede ftc-lt hem de wet. Zyn ligtvaardig hart,dat maar al te dikwyls wankelt , wordt door nieuwen wanfpoed verfterkt; en zyn weerftrevende wil laat zich, van lieverlee, door edelere dringreden buigen. Dus wordt, vroeg of laat, het gevoel van berouwdreigende vermaken verftompt, en de leerzame fcholc dezer tegenfpoeden maakt den lust ter deugd in hem gaande. Wanneer, in den mensch, de ziedende drift der zinnelykheid bedaard is, dan fchat hy goed en kwaad, zelfs dit kortftondig leven, dat zo dikwerf, aan misverftand is blootgefteld, op den juisten prys. Dan dringt zyn zelfs onderzoek door, tot op den bodem zyner ziel, en de rede, die hem ten vasten fteun verftrekt, trekt hem uit den inwendigen twist, en den ftryd, die zich in zyn binnenfte opdeed. Zyn hart vliedt de begoochelingen van het fchynvermaak; hy wordt op ligtvergaanbare fchatten minder  2o4 gods Wysheid en liefde der belust: de ondervinding bewerkt eindelyk zyne beterlchap, en genezing, door ^ W Zyn verlhnd maakt zich los van-vooroordeelen - Door den drang der driften niet meer geprangd 18 hy °Vemi-d van de voortreflykheid der walhdd en u.an„eer hy ziet, dat hy zyne kluisters 2& ^ heeft, dan verblydt zich zyne ziel in zegen over Voor valfche goederen meer en meer ongevoeliwordt zyn hart door nieuwe dryfveren geroerd h ar ontleende luister verliest zich op 'c bezef, dal elke ftap hem grafwaard voert. Een vyand, dien hy fteeds bevocht, is niet meer het voorwerp van 2y„ TCrbo] „ ^ Hy bemerkt -ztch zeiven, meer zwakheid , meer doling dan opzettelyke kwaadaartigheid. Jal denkt hy: te haten is met fmart verzeld • moer men over eenige „ietswa^ge voorwerp vet Ditteien* Dus keert hy den haat van zich af WmKer zyoe misflage,, hc,„ ,,„„ mn£„ vvor-  xn 't heilig bestier van 't kwaad. 205 „worden zyne gewaarwordingen door zyn berouw -gezuiverd : hy eerbiedigt de bekoorlykheid der onfchuld, en de deugd ontfluit voor hem den rykdom harer genoegens. Eindelyk zoekt hy goederen van hoger waardy; en, min verblind, bouwt hy zyn geluk op den grondflag der rede , op beminnelyke verbintenisfen , op zyne plichten, ja! op zyn eigen hart. Dit hart, thands lenig en gezeglyk, verheft alle zyne wenfchen tot den algenoegzamen. Thands fmaakt hy het vermaak van nuttig te zyn,en de edele zucht om gelukkigen te maken. Dus opent de mensch zyne oogen voor het licht; zyn begrip , omtrent zyne wezenlyke belangens, wordt opgeklaard. Doorloopt hy zynen verdoolden levensloop, dan trekt hem rouwe en leed ten goede. Ja! het rouwbarend leed , —— de ondervinding, dezen zyn 't, die ons leren voorzichtig te wandelen. Van langzamerhand komt men der deugd nader, en men eindigt met dezelve ftandvastig te beminnen. Deze is de gewone loop van al het goed , dat hier beneên wordt uitgeoefend. Trapsgewyze wordt de waereld opgeklaard; trapsgewyze wordt de deugd gevestigd. De gedrochtelyke dolingen van den verleden tyd hebben ons, uit eene akelige verblindheid, gered. — wysbeg. //. Deel. . O Maat  206 GODS WYSHEID EN LIEFDE ttlï?^ by traPPen^oesten heure ver. fchnkkelyke gevolgen eindelyk het gelaat der te "en woordige eeuw omkeeren. S n Door het bedrog, en deszelfs geweldig H„-werd het menschlyk vernuft lang g^d T "5 ^^^^^ de* den hetzelve, „ angst en ^^1^^ Thands knelt het juk der wrede dwingelandv en overheenng niet meer zoo hard, noch S ' men ziet de fchrikbarende dweepzucht hor " ^-dreigenden blik niet «eer^^^ Men hoort thands geene hlnPM n- *»* men „;e„e grond„sds. ^ ^ dekt  in *t heilig bestier van 't kwaad. £07 dekt de grote vordering der opgeklaarde rede: de wensch van grootmoedige vorften, in eiken ftaat, is om hunnen fchepter te zwaaijen over vrye lieden. De waarheden van eene zuivere zedenleer doen ons nieuwe deugden beminnen. ■ De rechten van den mensch, en die der natuur, worden, eindelyk, in alle landen erkend. '> . Alom ziet men de gezonde ftaatkunde het juk der gryze vooroordeelen affchudden; — men ziet de toenemende heerfchappy van den geest der wysgeerte; — men ziet kunften en wetenfchappen in elk land befchermd* De gezegende verdraagzaamheid heeft by alle volksHammen de onderlinge banden der menfchelykheid naauwer toegehaald; — en, fticht onze eeuw altaars, "t is, ter eere onzer Hora, der menschlievendheid. De zachte ftralen, die haar oog deden ontluiken, Verhinderen de terugkering der oude dwalingen. — De duisternis vliedt, en de heerlyk fchone dageraad geeft ons het bly [vooruitzicht op 't glansryk licht van een heerlyk fchonen dag. De fteeds wakende zorg én vlyt der thands heerfchende koningen moet aller harten liefde ter deugd inboezemen, en, onder hunnen fterken,,en meestvermogenden, invloed, moeten wyze wetten de zeden vormen. In het aanftaand eerlang zullen de te komene geflachten niet meer horen gewagen van yzelyke gruwelO a wo- f  floS GODS WYSHEID EN LIEFDE toonneelen: men zal vreedzame wegen bewandelen: en het menschdom zal met minder onvolmaaktheden behebt zyn. De waarheid, over het zinneloos breinverdichtzel zegevierende, zal zich eens op onzen aardkloot vestigen. Het eenig waar geluk zal onder hare heerfchappy opkomen, en men zal de waereld in fchoonheid zien opklaren. Eerlang 5aJ de deugd, hare getrouwe gezelünne, m alle landen, haar recht doen gelden; en als dan zal de mensch, door eenen edelen yver geheel bezield, op deze aarde hare wetten aanbidden. Intusfchen zal alle dwaling en ondeugd niet ganichelyk van dezelve gebannen zyn: — het heerlyk gebouw der gelukzaligheid kan, aan deze zyde des gfafs, niet geheel voltrokken worden. De geest blyft fteeds worftelen met de zwakheden van een broos lichaam, dat in 't ftof wroet; dezelve kan, in dezen zynen donkeren kerker gekluisterd den reinen glans der hemelheerlykheid niet verdragen! Maar eerlang, van alle zyne leemten gezuiverd en van aardfche banden losgemaakt, zal hy reine geneuchten, - ja , de gelukzaligheid zelf, uit de bronwel van al het goed, fcheppen. De verwonderlyke bedoelingen des fcheppers zulten, in eene toekomftige waereld , geheel ontwik*eld, en bereikt worden. Dan zullen de verwaarloos-  IN 'T HEILIG BESTIER AN 'T KWAAD. sO£ Joosde vermogens van den mensch niet vertragen en zich meer en meer verédelen. De zuivere waarheid, dia den dichtgepakten nevel wegfchynt,zal hem ontdekken, 't geen voorheen zyn oog verholen was. Eene nieuwe orde zal het grote werk, dat hier beneên Hechts ontgonnen was, vol. tooijen. De mensch flyt hier, in dit aardsch verblyf,flechts de dagen zyner kindschheid; in den toekomftigen leeftyd, zal hy zich geheel ontwikkelen. — Eens komt de dag , wanneer zyn verftand tot die hoogte zal ftygen, dat het zich niet meer vergisfe, f' De onvolmaakte mensch bereikt geenszins, in dit kortflondig leven, zyne volle rypheid: dan laat ons gerust zyn, dat zyne ziel, hoe zeer thands verlaagd» zich in de eeuwigheid zal veredelen. De dood zal, eindelyk, al dat los verdichte harsfenwerk, waar op ons kindsch vernuft, hier beneên, zevert, verdryven: uit den zwarten nacht des doods, zal de lichtvolle dag verryzen , om het zelve in nieuwe hemelkringen te verklaren, De mensch , van het verachtelyk ftofdeel losge. maakt, moet zyne volmaaktheid bereiken: dan eerst zal zyne ziel, voor het licht wyd geopend, hare. beftemming voleinden, Ja! voor den dood zal 't ryk der doling wegval, len; de ziel wordt dan niet meer door 't lichaam geO 3 boeid.  GODS WYSHEID E N LIEFDE boeid. — ft zie reeds e£ne * 216 ^ voor ^ Ik ^onverltand, en ondeugd, ten einde fpo, lövcmien, moeten oiitauiten. «-ruds eeuw ge liefde ™i h, 5 " ken j*, u hun ten waarbo'-e ftrefr. ken, dat hun gen* nimffler ^ °-« -W ^^r' ^ lyde" -^en,2u,le„2y -Ver<^ ^edC^^t:hehbm'door cchte - v^vanben, in 2egen verblyden. De dag zal komen, wanneer »» ftryd geltreden te bebbeTh« ^ j" ^ heVigen geerten zullen ber''en \ ^ doel h«™er be. f-«. - gdeVendC loutere genoegens, zullen veranZren." ienV3a wensclue voorwen, al|Pr h lhud > het 1™S gewennen lof^^^ ^ * ^ De  HM °T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAÜ. '"2U De nooit verzaadde geest, die door geheel de waereld niet voldaan had kunnen worden, zal zyn onyeranderlyk wezen als dan, in de oneindige volheid der godheid, verliezen. Zy zullen, met de eeuwige, de goddelyke, zelfsllandigheid van hunnen maker vereenigd worden; de onbegrensde diepte zyner liefde zal hare eindeloze begeerte niets doen derven. In 't waarnemen van hare verhevene bedieningen, met onfterflyken glans omringd, zullen zy, vol he. melsch vuur , het zalig genoegen fmaken van zyne wetten te volvoeren. . Ja! in ftromen van vreugde en licht, zullen deze verhe'erlykte geesten zich baden; hare goddelyke en fchitterende loopbaan zal de heerlykheid des hemels verheffen. De eeuwige algenoegzaamheid van den fchepper, zal hun alles zyn, hun grondfteun, hun luister. — Geheel verllonden in dit oneindig al, zullen zy doordringen tot het middenpunt aller gelukzaligheid. Die, welken nog aan zwakheden onderhevig, mindere vorderingen in de deugd maakten, zullen, zoo lang zy minder volmaakt zyn, minder deel aan de goddelyke mildadigheid hebben. Ten lesten nochtans zullen ook hunne gelouterde zielen tot eene zelfde heerlykheid verheven worden, en, vroeg of fpade, van de dwaling verlost, zich met de godheid vereenigen. O 4 Ora  & ras voorbydryvaad ™lc;e" ***** ^^Le?* XdTfe moet ta - «*■ genaken.wanneer me„ dien d«S »~*W ,cbittere„d, op J^gJ** - gebeTbr^d;" »**i«*w«h *». onder L,*5j£!?« -«Wül — nimmer ei„dig,nd »y allen'm' "■oofddoe, der goC^^»' *" " gewyde loflied aanheffen ' ' engeIen>het god- zal het geheel ai ™. f " ea van nu«nen 2an» sc"eei ai weergalmen, <■ •*■ * Pnfcbe™ ;;r,;'!0nlm^e^i'n'M',-• vervï0Ildering van dir „ t ons> in diep. on^r^r d ^ »"«**,« toogver We,eni_t;: ™: .-btige„ biddendé. 2egsen: wat is, is goed.'  VERHANDELING over de uitwerkselen der nieuwe frans che grondwetten van STAAT op de zeden, door dm Heere necker. ■j)eeze Verhandeling, die wy hier mededeelen, is Vit het nieuwe werk van necker , over de uitvoerende macht in groote Staaten, (Dupouvoir executif dans Ier grands etats) ontleend, doch maakt, ten opzichte var» haar voorwerp, een op zich zelf beftaand geheel uit. Het eerfte hoofdftukis woordelyk, doch het tweede, met weglaatiug van eenige Declamatiën, overgezet. Zekeriyk fchynt dit werk van necker, ten opzichte der taal, zo wel als van de fcherpzinnige Pfychologifche aanmerkingen, en het fchrander doorzicht in de menfchelyke natuur, onder alle andere Franfche Schriften over de nieuwe Staatsconftitutie, den voorrang te verdienen, en het warm gevoel eener hartelyke deelneeming van den eerlyken man in het welzyn zyner natie, onder een fyn koloriet, overal door te ftraalen. En fchoon men alle zyne gevoelens niet wel kan onderfchryven, by welken ook fomtyds de voorwerpen van een anderen kant, onder een gantfch ander oogpunt, dan die onder 't welk necker ze befchouwt, zich vertoonen, moet men er echter dit van zeggen, dat zyn werk juist gefchikt is om te doen zien, hoe fommige wysgeerige beginfelen, in het afgetrokken befchouwd , wel aanneemelyk voorkomen, doch in de menfchelyke maatfchappy, zodanig als dezelve thans is ingericht, niet O 5 wel  VERHANDELING OVER DE LITVVERKSELEN ^ wel kunnen worden ingevoerd, 20nder tevens mis brinken toevoeren, die oneindig grooter zyu dan J zulken, die men tracht wegteneemen,, h oe wetenfchap van het inrichten der Staatswetten jen doolhor voor het verftand, dan is het de ftudie der zedelyke natuur van den menfch nog in een ve hooger graad. Men houdt het wel voor gemakl lv omdat de navorfcher en het voorwerp vat l^t rmg omdat aanfchouwer en fchouwfpel innerlyk met elkan eren verbonden, en flegts één fchynen ^ en echter berust het op zekere gezichtkundige regelen' m welker geheimenisfen flegts weinigen ingewy l 2' & zyn zo veele gezichtspunten, die tothetgdukvoei ren , en zo veelen anderen die daarvan verwyderen dat by zulk eene ineenfmelting zelfs de aandachtige wysgeer modte heeft ^ ^ ^ ^ ^ ^ len. Hoe zal men dus de 2edelyke werkingen eener burgerlyke en politieke Conffiturie hoopen te kennen ""TT" ^^^goverdenLurder^! f^n heeft nagedacht, wanneer men de behoefte" 2 T g6eSt en d£ -igingen van zyn hart n et kent; wanneer men niet zelf aan hem doo oogden zo wel als door zwakheden vermaagfchap t5 ^ Cigen beftaa» - eene geduu. *e verflrooijing genoten, en, om zo te fpreÏe altoos „ verwydering met zynen geest van waar neeming geleefd heeft. *oo^Jldd ™°kha*™* ^en wetgeever.^o !!;f'y' dan zou me« byna gelooven, dat een waarlyk volkomen politiek fystema nooit net werk van een groote menigte menfchen zyn kon. Want alle -  fHEUWE FR. GRONDW. VAN STAAT 01» DE ZEDEN. 21^ alle die fyne denkbeelden, alle diekiefche opmerkingen , welke de kennis van het menfchelyk har t uitmaaken, zyn van al te tederen en geestigen aart, dat zy zo veele gefchilJen over haar dulden, of tegen dezelven als een punt van vereeniging kunnen gebruikt worden. In talryke vergaderingen doen middelmaatige vernuften de opmerkingen der anderen naar de maatftaf hunner geestvermogens afklimmen, gelyk dedoovendetoonaangeeven, overal waar men van hen wil verftaan zyn. Geen wonder dan, dat de hoofden der Nationaale Vergadering by hun plan , om de zulken naar hun wil te buigen, flegts twee zeer verftaanbaare en zeer duidelyker ftelregels, Vryheid en Gelykheid, ten gronde gelegd hebben. Zy moesten dit mogelyk doen, om zulk een groote verfcheidenheid van vernuften en karakters onder een juk te houden; doch de Nationaale Vergadering is daarom niet minder te berispen, dat zy zich aan zulke wetten onderwierp; dat zy onze belangen zo naauw bepaalde, en alle onze overige wenfchen uit betoog verloor. Zekerlyk ware het zeer moeijelyk geweest, de verscheidenheid onzer neigingen natefpooren, daarom nam zy liever alle verfcheidenheid door een herfenfchim weg; zekerlyk had de ftudie der verfcheidene beftanddeelen , die tot ons geluk behooren, de betrekkingen , die zy in aanfchouw moest neemen , kunnen vermenigvuldigen; daarom maakte zy gebruik van een flelregel , die deeze beftanddeelen verminderen moest, erkende flegts twee deszelven, en plaatfte daarmede alle de anderen in de fchaduw. Dus alles, wat de menfch , na eene oneindige menigte betrekkingen , is en behoeft, dat heeft zy niet kunnen zien, of zy wilde het niet zien; het fcheen veel eer, als wilde zy, door een foortgelyke uitvinding als de yzeren bedftede van Pro-  **« verhandeling over oe ü™.,»^ Procustus onze zedelyke gedaante naar haar eisen . krompen fystema inkrimoen m »n- g be' gedsdienftige groLftelfeJs 0ns Tot °^ vryheid en gelykheid overblvve» dan «tag moest, door ee„ kS&sJJ" Wysgeerige ftelregel afhangen. -cmüunS» var> een Zekerlyk heeft deeze manier «, , ke men onze begeerten Tol °P iets vreemds, en getuigt 0 Zl ^ T zen der béoordeelin^t n!1 Van de enSe van de paaien binnen l ^tgeevers, als begrensd' heeft Wy SS T ~ *** ten weder herftelen 7 , " *lh haare rec«' r>„-. . "u niLI gronditelhngen beproeven ö muwlcii , 2o onloochenbaar. Maar daar ri» n, r , oen .en ge2e„i„nm ^ d '^.n c-f0D d ^ ruuwen weg des levens Jjt „ , <»°Pde« (leunen. » t0£ Sldrea flrek^n en onder. Pu,  &ÏEUWE PR. CRONDW. VAN STAAT OP DE ZEDEN. 21? . Pasfen wy deeze denkbeelden op de reden voeringen en jbefluiten onzer wetgeevers toe, dan vinden wy, dat zy den mensch onophoudelykaan zyne rechten herinneren, doch aan zyne verbindtenisfen en plichten , niet dan aeer flaauw, doen gedenken ; juist het tegendeel van die eeuwig lofwaardige zedeleer, die, door den dubbelen voorrang van wysheid en heiligheid, reeds federt zo veele eeuwen dat vervvonderingswaardig aanzien en gezag by alle volken van Europa behouden heeft. Hy, die hun deeze fchoone lesfen gaf, bemerkte wel, dat, daar de menfchen beftemd zyn, zich op eene aarde te vermenigvuldigen , die, met betrekking tot derzelver voortbrengfels, zeer bepaald is, een onveranderbaare wet der natuur zelf ons het offer van een deel onzer begeerten tot een plicht maakt; en dat gevolgelyk de verhevenfte Wysbegeerte in eene leer beftaan moet, die niet alleen in ftaat is om ons dit offer te verzoeten, maar ook tevens hetzelve, door het denkbeeld van vervulden plicht, en alle die aanmoedigingen, welke daarmede in een fchoon ftelfel van zedeleer famenhangen, zelfs in geluk te veranderen. Het is dit denkbeeld van plieht, dat men altoos moet eerbiedigen; wanneer men hetzelve uit het oog verliest, wanneer men den aandacht Van de menfchen flegts alleen vestigt op hunne rechten, dan wikkelt men hen daar door in dwaalingen, en wel in de gevaarlykfte dwaalingen; want zoras de groote hoop eenmaal door zyne aangewezen grenzen heenbreekt, dan ontmoet het maar te ras, inzynonbefonnenlcop, die menigvuldige fcheidsmuuren , die ons geluk op aarde overal tegenhouden. Men bedriegt zich dus, wanneer men zich verbeeldt dat de plichten alleen van nut zyn voor hen die rechten bezitten. Ten minften kan men deeze Helling nooit to*-  «8 verhandeling 0ver de uitwerkselen d„ en gerustftelling voor het gJ^ÏJ*'**"00" «rekken; omdatzy hen ,eere„ te v^ f leeven, welken het lotv^^; « wanneermen hen,door wiIdeT^?e,ndheeft5 «e rechten, uit deezen krJ T, t,enoverhl«nhunne denkwyze onw r "1 ÏÏ°*> dM We^ »«■ lachen ^l^Z ^Z deeze waarheden by het volk * gd°°f aan -er de wetgeeve/dt voor il^^ ^ ^nneer het in zynp,an WlSï °1UVdnSr' «-nffigen en gaande te J t , te be" rch^r^eTri™ «eer tLn ze altVd van l ^ **W t°ehren«t» w^ -n hunne ^f^^^» * 20 *«* bied voor Lhten ^^^^^ wezenlyk gekrenkt be/fr ' ' me" daar door vers eenmfal een a eÏ de W«^' verfpreiden onder h n d T" ^ verend hebbend fen van recht en „„„ u ■ ^ccruS^, dat de grens-vndeez^^ ^^^^^^ tot navolg ngen ' ° f """^ "** de ZUci" der een Sn^ „ ^ Jnoe' 2V n°odzakelyk on- r een groot volk uitwerken p„ j . wchtiph-id niVi- uuerhen. En wordt de ge. zelfs lt: i^TVmZC]lt> da" be^y den; want laare 1 *J?b«**! te wor! i nthaarewezenlyke grondzuil is de algemee- ne  jJÏEUWE PR. GR0NDW. VAN STAAT OP DE ZEDEN. ZKj ïie overeenftemming; en het is alleen uit hoofde van deeze algemeene overeenfiemming, dat een ieder in de i-orde van het geheel de vergoeding van zyne byzondere opofferingen denkt te vinden. Het was het werk van den tyd en de poogingen van zo veele eeuwen, waar door alle die grenspaalen wierderi opgericht, die alle vyandelyke hartstochten ■moesten in bedwang houden; maar het is niet alleen een verkeerd bereekend ftaatsgeftel,een onbezonnen wet, die ze omver kah werpen, zelf een enkele valfche Staatsregelkan dit doen, wanneer de hoofden des volks dezelve aan de menigte met een grooten ophef vóórprediken — en zodanig was het ongelukkig uitvverkfel van het eerfte beginfel van de verklaaring der rechten van den mensch. De zorg voor de gerechtigheid moet zekerlyk altyd het allergewigtigfte onderwerp voor alle Regeeringen zyn; maar men moet haar des te meer oppasfen en befchermen ; men moet, om zo te fpreeken , de wachten rondom haar verdubbelen, wanneer dè wetgeevers het burgerlyke en politieke gezag in de handen des volks hebben overgegeeven ; want is dit eens in deeze handen geplaatst , dan moet het alle de opwellingen van nyd en yverzucht, alle wrok en veete , en alle treeken , die van flegte uiterlyke omftandigheden afhangen , in beweeging brengen; en wel verre dat dit gezag ooit tot troost kan ftrekken van hen, die zich over hun lot te beklaagen hebben, dient het hen niet anders, dan om hun hart met geduurige onrust te kwellen ; zy Waanen dat hunne nieuwverkregen macht hunnen ftand moet verbeteren, en vinden zy zich in deeze hoop bedrogen, dan loopen zy andere begoochelingen na, en de afwisfelingen der gebeurtenisfen en veranderingen van tooneelen worden voor hen een noodza- ke-  £20 VERHANDELING OVER DE UITWERKSELEN DER, kelyk fpel. Dan doelen zy op middelen, om krediet te krygen, dan weder op het gebruik dat zy 'er van maaken zullen; verftrooid door onophoudelyk afwisfelende ideën , keert hun rondom zwervend oog zich niet dan met tegenzin op de bezigheden van hun beroep te rug. Dan ziet men de vreedfaame deugden de deugden des huislyken levens, de gezellinnen van den arbeid en van een bepaald belang verdwynen ; een eerzucht «onder doel , een angfhge onzekerheid neemen» derzelver plaats in; in geluk wint niemand , in deugd verliest een ieder ; en uit de ontelbaare menigte van gezagvoerende machten ontftaat voor den ftaat niet dan een ontelbaare menigte van ongehoorzaamen. Ook heeft zulk eene Conftitutie, die een al te groote macht in de handen des volks ftelt, nog deezefchadelyke uitwerking op de zeden, dat zy de verheven heerfchappy van wysheid en reden vermindert, en listige huichelaars den zege gemakkelyk maakt. Men kan de groote hoop niet winnen dan doormiddelen, die geevenredigd zyn met haare menigte, en den wvden kring dien zy bevat; en om zich meester te maaken van haare gunst, om zich van haar ftem by een talry. ke natie te verzekeren, moet men hartstochten veinzen die men niet heeft, en deezen tot zulk een graad dry. ven, dat men de menfchen op alle afftanden daarmede kan treffen,- in 'tkort, men moet die tooneelfpeelers van het oude Rome navolgen , die, wanneer zy in den weidfchen cirkus fpeelden, op fielten klommen, om eene reusachtige zwier en houding aanteneemen. Ook heeft de Nationaale Vergadering deeze behoef, te ondervonden; want wel ras beefde zy zelfs voor de macht die zy gefchapen had, en nam, om haare nieuwe beeren te winnen en te liefkoozerjj toev]ucht tot  nieuwe fr. or0ndw. van staat OP DE ZEDEN. 221 tot gekunftelde gevoelens, tot pronkende maatregelen en fierlyke redenvoeringen; en nu moest een ieder, die zich even zo wilde doen gelden als zy, de taal der natuur en de eenvoudige uitdrukkingen der waarheid verzaaken; een ieder koos zyn eigen rol en masker, en onder alle deeze vermommingen herkende men ras zyne waare gedaante niet meer. De hovelingen , die den Koning omcingelden, fpraken zagt; het volk vleide men met het gefchal der trompetten; zie daar het eenigfte onderfcheid. Ach! ik vrees, dat de edele eenvoudigheid, dat onderfeheidend kenmerk van groote zielen, voor altoos verboren is. Men is door een al te heftigen fchok buiten zich zeiven gebragt, en het nodige evenwicht ter in ftand houdingvan waare, enftille deugden,is geheelverdweenen. Dit heeft eene Conftitutie gewrocht, die alle hierarchiën omverwerpende, en de regeering aan de heerfchappy des volks onderwerpende, de beraadflagingen der wyzen aan de onzinnige menigte ten prooi gaf, en de macht, die zy zogt te verdeelen, geheel in de war gebragt heeft. En hoe veele andere deugden, die de menfchelyke natuur tot eer en fieraad ftrekten, zyn aan deeze nieuwe ftaatsorde opgeofferd geworden ! Het meest beklaag ik het verlies van die grootmoedige gevoelens, die het eigenaartige kenmerk der Franfche Natie fcheenen te zyn, die edele gevoelens, die de onderdrukten zo veele vrienden gaven, en het ongeluk eene godsdienftige hulde deeden; maar hoe zou men ze langer hebben kunnen behouden, daar men fteeds genoodzaakt is voor de overmacht te zwichten, en het geweld te «erbiedigen; daar men, om deeze onderwerping voor zich zeiven te ontveinzen, de vervolgers otttfchuldigt, en alle vergrypen voor de flagtoffers op- wysbeg. II. Dg«i. ? zoekt;  22* VERHANDELING OVER DE UITWERKSELEN DER zoekt; daar men de wraake toejuicht, die men niet tegenftaan, en den brand, dien men niet blusfchen kan; daar men dusv het livrei van den dwingeland draagt, om ons in tvvyfel te laaten of hy niet de onze draagt ? Tot zulk eene fchandelyke mengeling van zwakheid en ilaverny heeft men zynen geest verlaagd, in plaats dat men denzelven vry en onafhanglyk had kunnen behouden onder de ftille befcbenning eener beter ingerichte Staatsconftitutie en Regeeringsvorm. Men fpreekt van Vryheid, daar men een Gaaf is ten opzichte van het fchoonfte gedeelte van zich zei ven, van dat gedeelte, 't welk ons na by de Godheid brengt , dat den man van gevoel de zagtfte gewaarwordingen doet fmaaken, die hy ooit op aarde genieten kan. Gaat heen met uwe volksvleijeryen, gaat en buigt de knie voor hen, die ras uwe laage liefkoozingen verachten zullen; gaat blindelings °-ehoorzaamen aan de grillige luimen der menigte! Gyzuit ons wel eens zeggen, of hun juk zagt en hunne heerfchappyligt is; gy zult ons vooral zeggen , of gy wezenlyk vry waart, toen gy eenen regeeringsvorm voor hen ontwierp t, die hen niet regeert; of gy vry waart, toen gy hun ten gevalle den fakkel uitbluschte, die wysheid en ondervinding aangeftoken hadden; of gy vry waart, toen gy de gevoelens van uw hart zo dikwils verzaaken moest, en het onbezonnen plan vormde, om het tegenwoordig en toekomend gellacht aan wetten te o». derwerpen, die door de hartstochten van een oogenbhk in een vlugtigen inval waren voorgefchreven. .. Dat men daarenboven wel in acht neeme , dat eene onvocglyke verdeeling van machten reeds genoegzaam is om de zeden in den ftaat geheel omvertewerpen; want zo ras men" kt volk het gevoel zyner krachten hert  SMEUWE FR. GRONDW. VAN STAAT 01'DE ZEDEN. I23 ïeert kennen , zonder hetzelve te gelyker tyd het nodige verftand te geeven , om het tot matiging te neigen , dan zal dit gevoel ligt tot woestheid ontaarten. Geen tydperk in de gefchiedenis levert ons een voorbeeld op , dat zes en twintig millioenen menfchen zich in een republiek vereenigd hadden, zonder dat een deel deezer entzaglyke menigte, door de wetten der flaverny, van de politieke werkfaamheid uitgefloten ware geweest. Rome zelfs, toen in deszelfs latere dagen alle de Volken van Italiën tot het recht van het burgerfchap toegelaten wierden, heeft nooit iets diergelyks vertoond; dewyl alle de werktuigkundige ambachten nooit door vrye burgers geoefend wierden. Van hier is die hooge graad van ftaatkundigen invloed, dien men het volk in een land, als Vrankryk, geeft, een eenig verfchynfel in de Jaarboeken der waereld. En wanneer alle natiën op Honden, ora dit volk zyne buitcnfpoorigheden en wreedheden te verwyten, waar aan het zich, federt de tyden der omwenteling, heeft fchuldig gemaakt; dan zou ik, tot verzagting deezer euveldaaden , ieder nadenkend mensch vraagen, wat 'er van alle talryke maatfchappyen met mogelykheid worden zou , wanneer men aldaar, door de invoering van een onbefonnen Staatsconftitutie, het gezag van verftandige mannen en het •crediet der regeering met één flag verzwakte; wanneer men, ten zelfden tyde, de verbeeldingskracht van de groote hoop door wysgeerige grondftellingen van gelykheid en politieke voorrechten van allerlei foore verhitte, en haar dus de oogen opende, om de grootheid van haar eigen macht te zien, zonder haare behoeften te verminderen, of haare opvoeding te verbeteren. Ifl dit geval zouden de menfchen onderP 3 ling  124 VERHANDELING OVER DE UITWERKSELEN DER ling tamelyk dezelfde zyn; met dit verfchil fchter, dat zulke groote politieke veranderingen des te gevaarlyker by eene natie zyn , welker karakter geen langzaamen overgang duldt, en de gebreken der wetgeevers nooit door matiging verbeteren kan. Men kan het niet dikwils genoeg zeggen noch herhaalen: Wanneer men in een buitengemen bevolkt land, niet, als in de oude Staaten, geheel het werkzaame gedeelte des volks van alle eigenlyke ftaatsverbintenis kan uitfluiten ; wanneer men niet beletten kan, dat de groote hoop van den arbeid zyner handen leeve; en juist deeze omftandigheid, die ommiddelbaar uit de wetten van eigendom voortvloeit, de algemeene uitbreiding der verlichting noodzakelyk in den weg ftaat; en men gevolgelyk, by eene talryke volksklasfe, onmogelyk de onkunde en ruuvvheid kan wegneemen, die een noodzakelyk gevolg van gebrek aan opvoeding zyn; dan is het zeer onwysgeerig, het aanzien der regeering in alle opzichten te verzwakken, en het volk eenen invloed te geeven , waardoor het, by zyne phyfieke macht, ook nog eene moreele macht krygt. Konde het volk over zyn eigen geluk een verlicht oordeel vellen, dan zou het deeze hem toegeweezen rechten zelve niet wenfchen, of flegts onder zekere bepaalingen begeeren. En wy, meer verlicht dan het volk, doch moede van de ouderwetfche voorfchriften der rede, en verblind door valfche roemzucht; wy hebben , om de eere of het aanzien van een valsch fystema, een verftandiger opgeofferd, dat de vryheid niet minder verzekerde, maar daarby de burgerlyke orde, en alle daarvan afhangende deugden, handhaafde en bewaarde. Nog  NIEUWE'FR. GRONDW. VAN STAAT OP DE ZEDEN. Ul$ Nog waren als eene borstweering voor de zachte zeden der Franfche Natie de wetten van eerbied en burgerlyke beleefdheid overig, die niet op yzeren tafelen gefchreven, maar alleen door de algemeene denkwyze werkfaam , allengskens die gevoelens te weeg bragten , welkers uiterlyk voorkomen men daardoor genoodzaakt wierd aanteneemen. Deeze beleefdheid en burgerlyke manieren, die, gelyk alle onze begrippen , zich met den tyd verfynd hadden, wierden, in haar hoogstmogelyke vorming ,-het byzonder erfdeel van menfchen van aanzienlyken gedachte. Meer was 'er niet nodig, om deeze gevoelens verdacht te maaken; men dacht,dat zy met de verfcheiden ordens van rang zekeren famenhang hadden , en men fluitte ze dus in het algemeene banvonnis in , dat men over aHe foorten van Ariftocratie had uitgefproken. Men bemerkte niet, dat men daarby tot geheel tegenovergeftelde beginzels was afgegaan; dat zy oorfpronglyk met de denbeelden van gelykheid famenhongen ; dat zy beftemd waren, om den zwakkeren tegen den fterkeren te befchermen, en op deeze wyze met de edelmoedigfte denkbeelden vermaagfchapt waren. Men had 'er zich van bediend, om den ouderdom een behoedmiddel te geeven tegen de befchimpingen der jeugd, die van den tyd af, dat haare heerfchappy begint, altyd onbefonnen handelt; men had ze tot een fchutsweering gegeven aan de tedere en bloode fekfe, welke de wetten der natuur aan onze trotfche heerfchappy onderworpen hebben; het was eindelyk ook door deeze gevoelens, dat men zich van de werkingen der verbeeldingskracht bediende , om het gezag en aanzien van de hoofden des volks tegen de magt en buitenfporigheden van de groote hoop te befchermen. P 3 De  W VERHANDELING OVER BE UITWERKSELEN DER De wetten van uiterlyk ontzag en eerbied droegen dus alle kenmerken van eene diepe fchranderheid maar onze oppervlakkige wysbegeerte heeft ze voor een wetboek van flaverny aangezien. Onze wét-evers hebben zich het eerst van deeze gewaande b°anden losgemaakt, en hunne beginzels zeiven droegen de zweem van verachting, die zy voor deeze uiterlyke fbtmen hadden. Ongevoelig gewenden zy zich aan eene oneerbiedigheid , die hen uit het oog deed verbezen het geen zy aan het hoofd der Monarchie fchuldig waren , en die hen genoodzaakt heeft hun eigen waardigheid door geduurige daden van macht te onderfteunen. Mogelyk wilden zy ons , door hun ruuw gedrag, door hunne woeste taal, en door het verwaarloozen van alle wterlyke eerbewyzingen ,te kennen geeven, dat zy de wetten , die zy ons voorfchreven, niet by de NimfEgena gehaald hadden, en aan haar genie gee„e ingeevL te danken hadden, fchoon men waarlyk buiten dien geen den minden grond tot deeze befchuldigin- had Men heeft ook, door de gelykheid in alle uFterlyke j betrekkingen te willen invoeren, de drukkendlte en «nflootelyKfte heerfchappy ingevoerd , namelyk die van baldadigheid en losbandigheid. Men wilde alles gelyk afmeeten.en onderwierp met een yzeren fcepter de gematigden aan de doldriftige,!, de verftandigen aan de oploopenden, en maakte de goedheid van hart tot een Ipeelbal voor woeste menfchen. Maar ik vrees dat door d,t verbannen van alle denkbeelden van betamelvkheid, door alle tusfchenrnimten optevujlen en altyd flegts nederwaards te werken, om menfchen, die door onhandigheden van fortuin en opvoeding wezenlyk van anderen onderfcheiden waren, zelfs in manieren elkander geiykteftellen,ikvrees,zegik,datuitzulkeenuelfejvan ge-  nieuwe fr. grondw. van staat op de zeden. 22? gemeenzaamheid des te meer gelegenheid ontdaan zal om elkander te haaten. De Natuur leert ons, in haar prachtig tooneel, van alle kanten, dat er geen harmonie zonder overgangen en af klimmingen plaats heeft. De zedelyke waereld had zich , door aanftotelyke ongelykheden, van dit voorbeeld te verre verwydcrd ; en nu wil men ze, door middel van het tegenovergeftelde uitertle , in een wyduitgeftrekte vlakte veranderen, waar ieder een, zonder onderfcheid, onder elkander lopen en ontmoeten kan, en alwaar de lompfte en welgefpierdfte menfchen het alleen wel hebben. Men heeft geene der oude denkwyzen langer willen dulden; zo men, in de drift om alles nieuw te maaken, de grondwetten der zedeleer niet al formlyk heeft durven omverwerpen , heeft men ze ten minden zeer veranderd. Men heeft het verklikken tot een eerlyke daad, den laster tot een verknochtheid aan het vaderland , de ondankbaarheid jegens zyne tydgenooten tot een wysgeerige gronddelling gemaakt ; medelyden heeft men als zwakheid, goedertierenheid als een belediging der wetten , en de ftem van het geweeten als beuzelary en brabbeltaal behandeld. Alleen die weinige deugden, welke men een prachtige gedaante kon geeven, en waarmede men zich by anderen kon gezien maaken, zyn door de zucht om iets te fchynen en de begeerte naar roem, uit de puinhoopen gered geworden. Zo heeft men , b. v. den geenen , die men van hunne rechten of eigendommen beroofde, van opofferingen aan het vaderland voorgepredikt; en men delde brutus als een voorbeeld aan den Koning voor, toen men, onder zyne oogen, en zonder mededogen voor zyn verfcheurd hart, het decreet van befchuldiging tegen zyne twee broeders uitgegeven had. P4 O  Verhandeling over de uitwerkselen der O gy, die niet meer Franfchen zyn wilt, weder oom ftaane Romeinen, hoe ontdaan ziet gy eriiog uit /ch gy had genoeg aan uwen ouden roem gehad aJs „ Mkigen invloed eene,^ ^"lv^ liever had verfraaid of volkomener gemaakt n ptat fi van dezelven, door de onafhangdykheid' e n rmnv en woest voorkomen te geeven; indL gy uhadT één jaar door een overfprong van twintig eeuwen -et in het midden van het oude Rome verplaaT en Jan en dat in zulk een fnelle vlueht eeaTeÏÏS weïï kT °f kW£tZeD m0et' En fttoon wy 4 a werklyk kwamen, welk een fio-mir j -K- r on2; bedor;r„ï:; r:::!:":" onzen rykdom en ellende ' volk heeft zyn e,gen deug<| d * • **■ je betrekkingen „v^pLn, de^n Z T * tydbeitek der gefehiedeni/, ^ft gtfchikt 2y„; deezen zyn het «Heen di ' gevl'^ind" Verh£Ven fCh0lmrpd h3d **** geSn sc'h S iUW00ners' * reeds" door S^ MD' dO0r vernuft, hunne kung £n' hanEC nyve«, hunnen roem, inde ge- leerd/.  NIEUWE FR. GRONDW. VAN STAAT OP DK ZEDEN. 22» leerdheid , hunne gezelligheid , hunnen moed en zucht tot den Krygsdienst hadden beroemd gemaakt, indien zy by alle deeze voorrechten nog gevoegd hadden die fterkte en vastheid van grondbeginzelen, die uit een vryen regeeringsvorm ontftaan , die algemeenheid van kundigheden , welke een noodzakelyk uitwerkfel zyn der deelneeming van het volk aan zyn eigen wetgeeving, en die verhevenheid van denkbeelden , die grootheid van ziel, die in 't midden van zulke gewigtige belangen opkomen en onderhouden worden 1 Men zou dit tafereel wezenlykheid kunnen geeven , wanneer men in zyne gedachten de fchoonfte trekken van den vryen geest der Engelfchen, met de fchitterende eigenfc happen der Franfchen, zich vereenigd voorftelde; Jiet hoogfte, waartoe de verbeeldingskracht zich ooit, zonder duizelig te worden, kan verheffen. En deeze vereeniging van den gezelligen geest en het zedelyk en politiek karakter deezer twee Natiën, die beiden, langs verfchillende wegen, naar roem en glorie hebben weeten te ftreeven , ware het fchoonfte geweest dat men zich kan voorftellen. Helaas! dit was de zoete droom, dien ik droomde , dit was de ftille hoop van myn hart, maar dit fchitterend licht is uitgebluscht, deeze geliefkoosde beelden zyn verdweenen. Men heeft geen volkomenheid, men heeft geen geluk gewild, waaraan men zonder dweeperykon werken; men heeft, door onvoorzichtig gewaagde denkbeelden, alle gevoelens- en grondftellingen door elkander geworpen ; men heeft een vryheid zonder model gewild, en een wanorde zonder voorbeeld gefchapen; men heeft een ftelfel van regeringsvorm ontworpen , waarin alles overdreven is, en waarin men P y aacb  aSO VERHANDELING OVER DE UITWERKSELEN DER zich alleen door eigen verrukking vinden kost; men heeft deugden van Sparta en Rome laaten komen men heeft die alleen in woorden beproefd , doch geene derzelven is tot menfchen of zaaken doorgedrongen^in'tkort men heeft een filofofifche confritutie gemaakt, die geene hindernisfen in den wekonden ftaan, omdat zy, by haare afgetrokken grond! begmfelen, zich boven alle wezenlykheid verhefte- en dan heeft men de natuur der dingen bevolen, haar te gehoorzamen , de zeden zich naar haar te richten de denkwyzen haar aanteneemen , de reden haar té huldigen En derzelver fcheppers hebben , gelyk alle hoofden eener fecte, recht en onrecht, deugden en misdaaden afgemeeten naar het gevoelen, dat men van hunne leer had , en lang voor hunne Seids, hebben deeze Mahomeds reeds geroepen - de Conjtitutie: niets dan de Conjtitutie; de Conjtitutie in haar geheel. Men heeft buitendien , onder den naam van vooroordeelen, alle denkbeelden verbannen, die hier of daar zeker gedeelte der algemeene herfchepping dreigden te wederftaan ; en terftond heeft men met de eer gefpot, en ze als een verouderde dwaasheid aangemerkt, die onder de burgerdeugden geen plaats «logt grypen. Schranderer ware het geweest, deeze burgerdeugden eerst uit te oeffenen, en in rust uitteoeffenen , eer men een gevoel verzwakt en uitgedoofd had , welks fynheid zo dikwils de zedelykheid tot een fteun gediend, en dat in deszelfs kracht en nadruk zulke groote daaden had voortgebragt; een gevoel , dat zo geheel en al met het karakter der Franfchen overeenftemde , en waarvan men de ti-  NIEUWE FR. GRONDW. VAN STAAT OP DE ZEDEN. 23? titels op ieder blad der gefchiedenis vinden kan. De deugden zyn geene lyfrenten; geene derzelver* wint door het aflterven van anderen; dus had de eer, dat fchitterend denkbeeld, dat beginzel zo vruchtbaar in uitmuntende daaden , meer achting verdiend, en een eerst opkomende vryftaat had het recht nog niet, om zich tegen haar van alle de geftrengheid van het Ostracismus te bedienen. Wy hebben niet teveelom ons Heifel van Zedeleer te handhaaven. De Eer moet, onder ons, de deugdonderfleunen;defchaamtedekuifchheid; de beleefdheid de goedhartigheid; en nooit heeft men onder een regeeringsvorm het gewaagd, om deeze onze halfdeugden in miskrediet te brengen; maar zodanig is de wanorde der denkbeelden by deeze onze? nieuwe leeraars, dat zy in de daad de gantfche waereld met vryheid en gelykheid denken te kunnen regeeren. Maar onder alle de nieuwigheden van deezen on« zen tyd, is er voor onsftarakter geene van een treurï-; ger aanzien , dan de verachting die men voor alle denkbeelden van zachtmoedigheid en goedertierenheid aanneemt. Een talryke Vergadering, die zich niet flegts de wetgeeving, maar zelfs de regeering, toeeigent, moet noodzakelyk een groot gebruik van ftralfen maaken; zy kan niet dan volftrekte en algemeene middelen aanwenden , omdat haar uitgeftrektheid alle zachte leidingen verbiedt. Als wetgeevende macht kan zy wel voorafgaan voor de daaden; maar by de eigenlyke ftaatsbeftiering kan zy dit niet doen, omdat haar gang noodwendig» zwaar en afgemeten is, en alleen door de wet wer« ken kan. En echter is de groote deugd en de eerfta plicht der regeering, de misdaaden voortekomen-; dedroevige noodzakelykheid om te ftraffen, zorgvuldig.' afc,  232 VERHANDELING 0VE* DE UITWERKSELEN DER aftewenden; eerst rechtvaardig te-en dP m~cu , »oeg, cm o„s « doe„ 2ie„ d ™'rhl"'S f"T 's Setaden kwalyk is .oevenro J hUm,e ftond hebben wy dit kmh„ , * " ter" , art Vinti> da» is er geen her(ff>! men ,1! ^ ? 12 °nderhou^n worden, by welke m en verf f "* "» ^ ^ e" de^ ^ mogen vefcboonen moet; want hoe meer hetzelve v Snif ontbringen §enoodzaakt is ■ ^ ^ ^1 daï T nDeCn Cnftren^ - dit gevoe! ^ Ult 2yfien toefland ^ , tyd de h : 'r6 tÊ Vemytenhebbe»■ ^terzelver yd de buitenfpongheden, welken onder ons oo- zvn voorgevallen, en de onverfchiüigheid, waarm de^ « heeft aangehoord, voortgebragt heeft? Aan e!ne Conmtuue, die de Herken «ontmoedig, de takkl ▼rees*  NIEUWE FR. GRONDW. VAN STAAT OP DE ZEDEN. &3J vreesachtig maakt, en de denkbeelden van vryheid met de woeste gebruiken der dwingelandy verbindt? Een verlichte natie, een natie van de agttiende eeuw, kan door geene decreeten van aanklachte en door geduurtee bedreiging van ftraffen geleid worden. Men had de haat en verbittering moeten zoeken voortekomen ;of ten minden te maatigen; met had met verdand en met zachtheid de verfchillende belangen moeten trachten te vereenigen. De gezellige orde berust deels op eenvoudige en bepaalde, deels op gemengde denkbeelden. De eerden kunnen door bloote theorie erkend worden, de laatdeukan de ondervinding alleen in het licht plaatfen; doch de voorfchriften der ondervinding zyn begrepen in ons ftelïel van banning, of door het oppergerichtshof van onzen hoogmoed met een decreet van befchuldiging bedempeld. De zachtheid en beminlykheid der zeden, deeze onaffcheidelyke gezellinnen van zachtmoedigheid en goedheid van hart, zyn met eikanderen zeer naauw vermaagfchapt en verbonden; uit veelerlei bedanddeelen famengedeld , hebben zy ook meer betrekking dan -men denkt, met de wyze van zichuittedrukken.Een gedeelte onzer gewaarwordingen, en zelfs onzer begrippen, ontdaat uit zeer tedere en fyne indrukken die wy ontfangen.Terwyl ons verdand overlegt, heeft zich reeds dikwils de verbeeldingskracht van ons meester gemaakt. Gelyk als voor onze geestige natuur geplaatst, verbindt zy zich het eerst met de zinnen, en.verrascht ons dan zo onvoorziens, en is wel dra zo fneV .meester van ons, dat wy naauwlyks tyd hebben om ons te verdeedigen. Dus, wanneer de taal eener natie, wanneer haare gewoone uitdrukkingen ruuwheid en hardheid aanneemen, dan komen de karakters ook zeer naby deeze ruuwheid, en, even gelyk de lier van Or- pheus  S34 VERHANDELING OVER DE UITWERKSELEN 0aa pheus de rotfen leven en gevoel gaf, zo verhardt verfieent in tegendeel onze tegenwoordige taal l t hart. Men zou zeggen, dat gantfche ecuwen on van het tydperk der Franfche befchaafdheid hebbedTJZ fcheiden en ik ™din de nieuwe welfpreekendheidvt1 gelykheid met onze n.euwe ftaatkunde; by beiden on breekt het aan het afgemeetene en welvoeglyke de vryheid is nergens naar regelen bepaald; het Ltaame lyke is nergens in acht genomen; de kracht en nadruk * nergens op haar plaats; een geknuffeld nTZ verrukking; een ftoutheid die het hart „ooit aandoet zy is onftuimig zonder waare bevveefrin» > u ' zonder verheven vlucht; m^SSSSSSt eentoonig zonder eenheid; fonderling a]]e hjJ™£' zondere deelen , engevolgelykbeufelagtigin baargel ee ^o«derdeezevergelyki„gVerdertevervolgen,ni0* nog den aandacht vestigen op een eigenfchap va o " volgens haare wezenlyke waarde zal gefchat worden eB die ondertusfchen met de modificatie van ons zedel k V rakter zeer naauw famenhangt. fc p]aatfe ^ zelfftanmge naamwoorden, voert men dagelyks nieu we woorden in, die volkomen unheemfdi l Z zegt men rnfiuenceeren , utilifeeren , exceptie * preconrfeeren, fanatifeeren, patriotifieren JüZ ren, vetoteeren, harmonieeren enz Deeze'aart fchynt hairklovery te zyn, maar ly^T^ dat men de behoefte van welvloeijende en afgem ete„e uitdrukkingen niet meer gevoelt- Zit Jt door de verba, k TrZd d°0r dC van de jyS Maar,  NIEUWE FR. GRONDW. VAN STAAT OP DE ZEDEN. 2$$ Maar, zal men zeggen, hoe kan het nieuwe Franfche i'yitema een ongevoeligen invloed op de taal hebben ? Omdat 'er veel betrekking is tusfchen den geest der taal en de overdreven denkwyze ; tusfchen den geest der taal en de daaglykfche behoeftè om het volk te winnen ; tusfchen den geest der taal en de heerfchappy van zo veele blaadjesfchryvers; tusfchen den geest der taal en de vermenigvuldiging van oratorifche pronkeryen , door zo veele vergaderingen van allerleie ibort; tusfchen den geest der taal eindelyk en de gelykftelling van alle menfchen. De fmaak is niet meer nodig , als het gevoel voor het welvoeglyke geheel vernietigd is ; waar men geene grensfen, geen fcheidsmuur, en tusfchen denkbeelden en tusfchen beginfels meer kent; waar men flegts door een enkele gedachte beheerscht wordt, en men deeze gedachte, uit een blind enthufiasmus, op alles toepasfelyk acht en voor alles genoegzaam houdt. De fmaak is niet meer nodig, waar men het volk tot zyn eenigen Heer genomen heeft; en de groflfe wierook het beste voegt voor den nieuwen God, dien men verkozen heeft. De fmaak is niet meer nodig , waar de heerfchappy over t'e denkwyze der menfchen in 'de handen van hartstochtelyke fchryvers en bedorven leeraars is; intuinden van die nieuwe herders , die de kudde niet op grasryke weiden of bloeijende akkers leiden, maar ze in den wervelftroom ftorten, terwyl ze hen met den demonsgeest bezielen en met toverformulieren heen en weer dryven. Eindelyk de fmaak is niet meer nodig , en moet van dag tot dag meer bedorven worden, als ieder fchryven en fpreeken wil, en als men, om in deezen algemee- nen  XK VER HANDELING OVER DE UITWERESE,.S!( « De., kampliryd elkander BM groote gebeurtenisfen herinneren, welke in de verfchnV lende tydperken, zo in bet natuurkundige a s £ï te zyn voorgevallen; welken invloed dee2e gebe f temsfen op het menschdom en deszelfs verbasZ Of veredehng hebben gehad _ welke gebeurS , ' CeD «nloop, of welk gebrek aan tajrtemsfen den voortgang van kunsten en weetet ve traaöd, of oP deeze en geene wyze gewyzigd heb. gt ^e r Tfe middeien'en ^ gen zich de menfchen over den aardbol verfpreid en ter woon hebben beffeevpn- n vcl,pruü en ©f welke ander. ™ ,' weike gee«gefteldheid, b ritI v h 3 " ^ menfche»bewoogen heb! e, h.rA . natUürSenoote„ te verwyderen en het fchoonfte en vruö-rb^rn» 1 "Oberen, üems, regens barrl ? g ^ deS aardb(>* ruilen • , onbewoonde Klimaaten te ver- » oür2aalM„ „• «Str^S^ den, niet alleen waarom de menCrt, öCKend wor' ver-j  invloed VAN het klimaat. C43 verfchaffen den wysgeerigen natuuronderzoeker eene ryke ftof tot nuttige en aangenaame overdenkingen . maar hy ontmoet hier ook tevens in zyne befchouwing, eenen doolhof, waarin geene afgetrokkene redeneeringen, maar alleen de gefchïedenisfen hem ten zekerften leiddraad verftrekken. Eene naauwkeurige geographifche kennis van de byzondere landen en derzelver luchtftreeken , onvervalfchte berichten nopens de zeeden, levenswyze en gewoontens der verfchillende natiën , onder verfchillende hemelltreeken; volledige befchryvingen van de byzondere ligging en luchtsgefteldheid, doen in deezen meer af, en verfpreiden meer licht over de wysgeerige gefchiedenisfe van het menschdom, dan alle geleerde ftelfels der Wysgeeren, van plato af, tot op kant toe gereekend: — En het is byzonder onze eeuw,die, even gelyk in zo veele andere nuttige takken der menschlyke kennis, ook hierin fchynt uittemunten — De herhaalde ontdekkingen van nieuwe landen en volkeren; — de meer naauwkeurige bepaaling van den zedelyken en natuurkundigen toeftand der verfchillende natiën, door de beroemde pallas , cock, forster en anderen ons medegedeeld; — de meer naauwkeurige befchryvingen van de byzondere levenswyze en het character deAeeds bekende volkeren, zyn zo veele hulpmiddelen, om den Wysgeer in zyne nafpeuringen voortelichten. -—r Dan ondanks alle deeze groote voordeden onzer Eeuw, ondanks het groot aantal van uitmuntende reisbefchryvingen, die indedaad een fchat van menfchenkennis tevens bevatten; blyft de eigenlyke wysgeerige gefchiedenisfe van den mensch nog zeer onvolleedig. Het aanmerkelyk onder- fcheid tusfchen natiën en natiën onder de verfchillenQ 4 de  *44 VERHANDELING Ó VER DEN de i zo in uiterlyke -ed-vanr, i, wezenstrekken, als ten aanLntt de V "g " fatie: het nog ^el^^fc^ mogens van den geest zelfs nn7 , " d° Ver" frreeken; _ de ^T^SS^^ wetenfchappen by de eenl endf! ^ W in kennis en befchaafdheid"y dï^ttifS even gunstige Klimaaten, 2t' ' »der doch waarvan de rede tot L , Y kende ftóa' is ontwikkeld redet°Cn0g zeer duidclyk charac,erde;^^^UndT,a,S^ vloed van het Klimaat "* * * heeft de groote «nttöSSl?^ geest zyner wetten gebouwd ' " dei1 detfcheid van ^^^X^ 2* -et afgeleid worden. De VeCem^\^ VBTtus, datphyfiqne oorzaaken het eïelvk , ter en den o-ePo,. „flrio . zecfeiyk charao* ' fchim, Me Z Z rTr V°rri,en ' iS-eCn ha^ êelyke bekW^^In " t *ï ^ ^ enkelde menfchen, z7w fa* 2 ^T* tién , hangt aJk ' ™ a,s *" van gantfche na- «^■cfiUa^ e :a:;,ere hlime in ^ - E:;" Ê" »« ^wyzen trachten te C ot *e« gevoel s Th deV°°rftanders beide è voeiens m hunne veronderftelling te verre gaan.  INVLOED VAN.HET KLIMAAT. 243 gaan , dat men in het verdeedigen van het eene of andere gevoelen tegens de waarheid der gelchiedenisfe aanloopt, dat men by de onderfcheiden natiën, zoo in hun natuurkundig als in hunzedelyk characler, verfchynfelen ontmoet, die zich noch uit den invloed van het Klimaat, noch uit zedelyke oorzaaken alleen, laaten verklaaren , en men dus, om alle tegenftrydigheden nopens dit ftuk, zoo veel mogelyk , te vereffenen, genoodzaakt is, tot den invloed van beide, zoowel natuurkundige als zedelyke oorzaaken , zyn toevlugt te neemen. Dit te betoogen, en tevens te onderzoeken , welken invloed de natuurkundige en zedelyke oorzaaken op elkander hebben , om het diameter eener natie zoo, en niet anders, te vormen, zal het onderwerp myner Verhandeling zyn. Ik zal vooraf eenige bedenkingen bybrengen, waaruit blyken zal, dat en Klimaat en zedelyke oorzaaken beiden aandeel aan het vormen van het byzonder diameter eener natie hebben. Vervolgens zal ik de volgende vragen trachten te beantwoorden. j. Wat behoort 'er eigenlyk tot het Klimaat? 2. Hoe werkt het Klimaat op de vermogens van het lighaam, en door deezen op de_ vermogens van den geest. De beantwoording deezer vraagen zal my eenen weg baanen, om in eene volgende Verhandeling met meer naauwkeurigheid te kunnen bepaalen , welk aandeel eigenlyk het Klimaat en de zedelyke oorzaaken hebben , aan de vorming van het zedelyk en lighaamlyk charaéter eener natie. De naauwkeurigfte waarneemingen der beste en kundigfte Reisbefchryvers getuigen eenpaarig , dat Q 5 de  *4<5 verhandeling over den de volkeren onder en naby den aequator , zo wel al» die, welke onder de vriezende Zonen , en tusfchen de Eisbergep van het zuiden- en noorden halfrond woonen , niet alleen aan ziels- en lighaams-vermogens verre beneden de overige natiën onder de gematigde Juchtftreeken zyn, maar dat zy, gebukt onder den yzeren fchepter.van het Klimaat, voor geene befchaaving van geest, voor geene inwerking van zedelyke oorzaaken , eenige vatbaarheid hebben. Dat naar maate de twee uiterfte Klimaaten van hette en koude zich meer aan elkander naderen, het gevoel levendiger, de vermogens van lighaam en geest werk- zaamer worden Dat met de toeneemende gema. tigdheid van den hemel, ook het charaéter buigzamer én de werking der zedelyke oorzaken kennelyker wordt. J Deeze waarneemingen, die zelfs door hume.du bos en ferguson worden toegeftemd, zyn genoegzaam in ftaat, ons van den invloed van het Klimaat te overtuigen. Immers indien het waar is, dat alle natiën op den aardbodem in hun lighaamlyk charaéter de zi«. baarfte merkteekenen draagen van den aart des Kli. maats, waaronder zy leven, en wanneer deeze merkteekenen kennelyker zyn, naar maate hetKlimaat ftren£er is , en deszelft invloed deor geene tusfchenkomende oorzaaken verzacht kan worden , en eindelyk, wanneer wy overweegen, dat de invloed van zedelyke oorzaaken op de beoefening van den geest en befchaavin* der zeeden fterker is, naar maate het Klimaat zachte? wordt; wie, die dit overweegt, zal ook flegts een ogenblik aan den invloed van het Klimaat twyfelen kunnen? J Deeze opmerking verkrygt nog meer kragt, wan- neer  INVLOBD VAN HET KLIMAAT. ij^f neer wy in aanmerking neemen , dat onze zedelyke vermogens gemeenfchappelyk met die van ons lighaam werken, dat alle veranderingen en aandoeningen van het lighaam eenen onmiddelyken invloed op onzen geest hebben. Dat van de menging onzer vogten, van de gefteldheid onzer zintuigen, en van de werkzaamheden van het lighaamelyk levens-beginfel, ons temperament, onze neigingen en hartstochten gedeeltelyk afhangen; dat, naar maate de vermogens van het lighaam fneller of langzaamer , geregeld of ongeregeld werken , ook de vermogens van den geest fnel of langzaam , geregeld of ongeregeld werken. Daar nu tot hiertoe door niemand is ontkend , dat het Klimaat op het dierlyk lighaam , even als op alle georganifeerde weezens in de natuur, langs verfchillende weegen , werkt , gelyk wy dit in 't vervolg breedvoerig z'ülen aantoonen ; zo volgt daaruit ontegenzeggelyk, dat de verfchillende Klimaaten eenen merkelykeu invloed hebben op de vorming van het lighaamlyk en zedelyk charaéter der verfchillende natiën. — Ondertusfchen zoude men te verre gaan , indien men daarby den invloed van het ftaatsbeftier , de opvoeding en andere zedelyke oorzaaken wilde ontkennen. Dit blykt ten klaarfren, wanneer wy in overweeging neemen: Vooreerst , de gefchiedenis aller tyden en volkeren leert, dat de kunsten en weetenfchappen , de verbeetering van fmaak en zeeden by de verfchillende natiën , den hoogden trap van volkomenheid bereikt hebben , wanneer zich by hen een zagte hemel en een gunftig ftaatsbeftier ontmoeteden. En dat die zelfde natie onder den zelfden gunftigen hemel wederom in de diepfte onkunde en onbefchaafdheid is verzonken, zodra het ftaatsbeftier veranderd, de vryheid  *4* VERHANDELING OVER DEN held! onderdrukt , de opvoeding verwaarloost is Ü worden en t geIyk m dk .ge b n opgehouden te werken , door welkers invloed de bloeienwelfland der natie was bevorderd. _ Gri ken land, om flegts een voorbeeld bytebrengen, is zek rlvk onder alle gewesten des aardbodems het f 0 fle e„ vruchtbaarfre land. Gedekt voor de alles verd v ndo koude derSamoiden, en voor de verdorrende zandwt den der Mogolen; onbekend met de verzengende hl e der Afncaanfche Zandwoeatynen, en met de vog ii en geweldig afwisfelende luchtflreeken der Amer a. nen, feheen Griekenland door de natuur uitgekoozen te zyn, om ,„ deezen vruchtbaaren bodem, alle die zia den van, is eene m.lddaad.ge hand .. welke eerlang ook de bewoonde™ der noordelyke gewesten des aardbodems zouden gelukkig maaken Een zagte hemel, eene geregelde afwisfeling der fa . foenen, eene zuivere luchtsgefteldheid, een gelukkig ftaatsbefher, verftandige wetten, edele vryheid mannelyke opvoeding, gezonde levenswyze, alles' feheen faamen te werken , om aan deeze begu sti de nat- dj fchoonheid en bevalligheid van lighaams geaa te dte veerkragt van geest, die kieschheld Z fmaak, dat fyne gevoel voor het fchoone en verhee vene, met dén woord, die grootheid van charafter te" #*ven , dte de verwondering der volgende eeuwen beeft tot ztch getrokken. - Dan, vergelyken wy eens den toeftand der Grieken van dien tyd, met den te! Senwoordjgen , - die zelfde natie , onder den zelf. den gunstigen heemel, is, door een famenloop van oorzaaken, door inwendige beroerten, en overheersing, en zoo veele andere toevallige gebenrtenisfen zoo  IKVLOED VAN HET KLIMAAT. 24(3! zoo diepe onweetendheid nedergeftort, dat zy geene de minfte kenmerken meer draagt van haaren voorgaanden luister. Indien dan het Klimaat zulk eenen alles vermogenden invloed had op het zedelyk charaéter eener natie, dat de zedelyke oorzaaken daarby in geene aanmerking kwamen; dan vinden wy niet alleen in de gefchiedenisfe van Griekenland , maar ook in die der Romeinen en andere natiën , de openbaarfte tegenftrydigheden. Deeze invloed der zedelyke oorzaaken op het cha» rafter en de verftandige vermogens , wordt nog zigtbaarder, wanneer wy In de tweede plaats het oog flaan op den tegenswoordigen toeftand der verfchillende natiën; wanneer wy overwegen, dat de befchaafdheid van zeeden, en de bloei van kunften en wetenfchappen ; dat de gewigtigfte ontdekkingen in alle takken van menschlyke kennis juist by die natiën gevonden worden, welke , uit hoofde van hun ongunftig Klimaat, daarvan voor altoos fcheenen verftooken te zyn. — Welke verbaazende omwentelingen, zoo in het zedelyke als ftaatkundige , welk een reeks aaneengefchaakelde gebeurtenisfen hebben niet medegewerkt, om de kunsten en wetenfchappen uit haare geboorteplaats te doen verhuizen, en, na eene lange omzwerving en afwisfelende lotgevallen, eindelyk overtebrengen naar de noordelyke gewesten van Europa, wier bodem en Klimaat, hoe ongunftig ook, eindelyk door langheid van tyd, door de hand der kunst, en andere gelukkige omftandigheden, tot eene aangename woonplaats is geworden. Herinnert u flegts aan de gefchiedenisfen van ons eigen Vaderland , en gy zult daarin de overtuigendfte blyken vinden,dat niet zo zeer de invloed van het  *5° VERHANDELING OVER. DfiM het K,imaat als wel een reeks van toevallige gebeur, Wen , d,t gemeenebest tot dien bloei en "mZ hebben verheven , waarvan wy tot nosr toP aT naame vruchten genieten • J ï de aan§eh^a a i semete» , dat ons Klimaat door da Deeze losfe opmerkingen mogen genoeg rvn „ afhang,, gXtd l'v1 , ™ ^ »«• dere medewerkende oorzaak ° I„ f 8 ""■ van chararters in >, alge^e» art'e, , ""^""ï «nge ra„en„e,tiDg TJ tOS^ VM de » oorzaaken, faame„ geLn,en ^ ^weerst. Wat verfi-aa* m« -at?Zonderons tha„s ZZ™^ ^ en geographifche beteeken - T zullen wy terftond " g het woord Clima, der in Ï^^TfV' des dampkring* lT de byZOndere temperatuur ^n aJbol e^n " ? gedeeIte «» van den'meerd^ oT 7™^* ^ den equator Uit a °f m,"deren affand van baaien de oorZl ƒ Ve™^S dat de zonne^1, volgt dat dT ? dC Wamte °P den de boeveel efd d rT ? is aa» onder w*^^*- • e» aa" den hoek, Daar • , rdbo1 raake". aarm,UU de^anteva„ den aardbol, en uit des-  INVLOED VAN HET KLIMAAT. 25I deszelfs bepaalden omloop om de zonne volgt, dat datgedeelte,'t welk onder en naby den Aequator gelee» gen , de meeste zonneftraalen lynregt ontvangt , zoo moet ook daaruit afgeleid worden, dat op dit gedeelte van den aardbol , de fterkfte graad van hette plaatsheeft, dat deeze hette afneemt, naar maate de vervvydering van den aequator grooter wordt, en eindelyk naby de poolen in eene tegenovergefïelde koude overgaat. Ingevolge hiervan verdeelt men de Klimaten in het algemeen, in heete , gematigde, en Soude. Onder de heete Klimaten of brandende Zonen , verftaat men dat gedeelte van den aardbol, 't welk tusfchen de keerkringen geleegen is; onder de gematigde Klimaten behooren die landen ,welke tusfchen de 24 en 60 graden, en eindelyk tot de koude of vriefende Zonen reekent men die landen , welke tusfchen de 60 graden en de poolen geleegen zyn. Dit zyn de denkbeelden , welke men zig gewoonlyk van de verfchillende Klimaten vormt. ——• Vergun my daaromtrent de volgende aanmerkingen te maaken: Vooreerst. Dat de graad van hette op eenig gedeelte van den aardbol moet bereekend worden uit den hoek , waaronder de zonneftraalen de aarde raaken, en ingevolge van dien onder den aequator, alwaar zy, lynregt nederfchietende, den hoogiten graad van hette voortbrengen, is wiskunftigzeker; doch de mathematicus zelve zoude het voor een misbruik van zyn regel houden, wanneer de wysgeerige gefchiedfchryver van het Klimaat daarvan zonder uitzondering de toepasfing wilde maaken. De nabyheid van groote zeën 'en meiren, de hoogte of laagte der landen, nabuurige gebergtens en bosfehen, de onder-  25a VERHANDELING OVER DEN derfcheiden windftreeken, meerder of mindere uitwaasfeming, de verfchillende bebouwing van het aardryk, de meerdere of mindere bewoonbaarheid, en menigvuldige andere oorzaaken,maaken in de temperatuur van den dampkring , zulke merkelyke verandering , dat niet zelden de nabuurige landen de tegengeftelde Klimaten hebben. En wat anders is tog de reden dat het op 40 graden zuiderbreedte kouderis, dan op 60 graden noorderbreedte, dan, dat het minder vast land heeft en minder bewoonbaar is Wy zien dierhalven hieruit, dat men uit den afftand van den aequator de koudeen hitte van het Klimaat niet kan bepaalen ; en dat men, om hieromtrent eenige bepaaling te maaken, de opgenoemde omftaiidigheden meede in rekening moet brengen. Myne tweede aanmerking omtrent de bepaaling van het Klimaat is deeze: Alle vrye warmte door de zonneftraalen veroorzaakt, laat zig in 't algemeen bepaalen, of uit den hoek waaronder, of uit den tyd geduurende welken , de zonneftraalen op eenig gedeelte van den aardbol nedervallen. De beroemde euler en andere mathematici hebben zig veel moeite gegeeven hieromtrent een juiste bereekening te maaken, dan zy hebben in deeze bereekening zoo wel, als in de toepasfing daarvan op de verfchillende Klimaten nog ver. fcheiden zwaarigheden gevonden. Dan wat ook hiervan zy, zeker is het, dat beide redenen van warmte in aanmerking koomen, en dus, alhoewel onder den aequator de zonneftraalen lynregt nederfchieten,endus in eenen gegeeven tyd de hoogstmogelyken graad van warmte voortbrengen, hier ook juist de dagen het kortlle zyn dat, met de ver- wydering van den aequator,de zonneftraalen wel minder  invloed van HET KLIMAAT. SgJ der regtlynig nedervallen , doch, de dagen langer wordende, ook het aardryk langer aan de zonneftraalen is blootgefteld; dus wat 'er aan den hoek van invalling verlooren gaat , wordt wederom aan den anderen kant door den tyd gewonnen , en dus kan men de temperatuur of den graad van hitte of koude van liet Klimaat geenszins uit den afftand van den aequator bepaalen. —— Veel eer is het waarfchynlyk, dat het op 10 of 15 graden breedte in zommige tyden warmer is, dan onder den middillyu zalven. Eindelyk, en ten derden, merk ik nog aan, dat de temperatuur van den dampkring, dat hette en koude, droogte en vogtigheid der lucht, het eigenlyke denkbeeld van het Klimaat niet genoegzaam uitdrukken, omdat 'er nog verfcheiden oorzaaken zyn, welke tot de gefteldheid , en dus tot het Klimaat van een land behooren , en welke op onze gezondheid of ongezondheid, en dus op ons ligchaamlyk en zedeJyk cbaracter invloed hebben. Hiertoe behooren de zuiverheid of onzuiverheid van den dampkring, die, gelyk .wy weten, veel al van de plaatslyke gefteldheid van een land afhangt, en welke, volgens laaterc ontdekkingen , eenen aanmerkelyken invloed heeft, nier flegts op de ademhaaling, omloop en menging dei vogten , maar zelf op ons ligchaamlyk levensbeginfel, en alle die werkzaamheden, welke daarvan af» hangen. Tot het Klimaat behooren verder de cleftrique vloei* ftoffe , en alle die veelvuldige andere verheveljngen die zig in den dampkring bevinden , en die zo dik' werf de onbekende oorzaaken zyn van heerfchendc natucrjy. II. D tl, R  154 VJE RH ANDELINO OVER DEN ziekten en andere aan zommige landen eigenaartige gebreken; de meerdere of mindere onbeltendig- heid der faifoenen, de plaatslyke ligging , de nabyheid der zeeën , nier alleen voor zoo verre zy eene verandering in de temperatuur van den dampkring maaken , maar voor zo verre zy eene woonplaats zyn voor duizenden van fchepfelen , die allen, op hun beurt, iets tot verbetering of verflimmering van het Klimaat toebrengen; de gefteldheid van het aardryk en deszelfs voortbrengfelen, de uitwerkingen der onderfcheiden plantgewasfen en bosfchen op°de verandering van den dampkring; de nog meer in het oog vallende uitwerkingen der onderfcheiden dieren en menfchen , zoo door de ademhaaling als door andere dierlyke verrichtingen; - de fpys en drank, de verfchillende levenswyze en gewoontens; — dit alles en nog een meenigte andere dingen behooren tot het eigenlyke Klimaat , en kunnen op meenig. vuldige wyze op ons phyflek charaéter werken. Onder het Klimaat, van een land, dierhalven, verftaan wy die fomme van werkzaamheden , welke uit de werking van alle die natuurkundige oorzaaken, die aan dat land byzonder eigen zyn, wordt voortgebragt. — En is dit zoo , welk menfchenverftand is in ftaat'dit faamenweeffel van oorzaaken en uitwerkingen zoodaanig te ontwarren en te rangfchikken, dat ieder zyn aandeel behoude , en hoe veel voorzigtigheid wordt er vereischt, om uit de bekende data van het een of ander Klimaat algemeene gevolgen te trekken! Dan het wordt tyd dat wy tot de beantwoording van onze tweede vraag overgaan, te weeten: Hoe werkt het Klimaat op het menfchelykligchaam? Dit  INVLOED VAN HET/ KLIMAAT. 255 Dat het Klimaat, dat kaude en hette, gantsch verfchillende uitwerkingen op ons ligchaam hebben, dat eene heete en drooge lucht gantsch andere aandoeningen by ons voortbrengt, dan eene heete en vogti- ge lucht; dat de hette in 't algemeen de vaste deelen van ons ligchaam verflapt, en de vogten verdunt , en ons daardoor aan verfcheiden ziekten en ligchaamsgebreken blootftelt ; dat de koude de deelen van ons ligchaam verfterkt en onze vogten verdikt, en daardoor tot tegenovergeltelde gebreken gelegenheid geeft ; — zyn waarheden, die genoeg bekend zyn, en waarby wy ons niet zullen ophouden. ' De vraag , hoe werkt het Klimaat op het menschlyk ligchaam , bedoelt eigenlyk de wyze , hoe deeze uitwerkingen in ons ligchaam worden voortgebragt? En om hierop behoorlyk te antwoorden, zy het my geoorloofd vooraf het een en andere aantemerken. De herhaalde proeven en waarneemingen, op het dierlyk ligchaam gedaan, leeren ons, dat 'er in de dierlyke faamenftelling twee vermogens gevonden worden, waarvan alle werkzaamheden, die tot de voort» duuring van het leven vereischt worden , afhangen — deeze twee vermogens zyn het zintuig van gevoel, en het zintuig van beweeging. — Het zintuig van gevoel is dat vermogen der zenuwen, om alle aandoeningen van het ligchaam aan de ziel over te brengen , en wederom de aandoeningen van de ziel aan het ligchaam meede te deelen dit vermogen der ze» nuwen noemt men gemeenlyk de gevoeligheid. Het zintuig van beweeging is het vermogen der fpier-veefel, om, na voorafgaande prikkeling, zig 64. K » m«n  =56" VERHANDELING OVER D Elf men te trekken , waarvan bet ook den naam van prikkelbaarheid heeft verkreegen Beide vermogens zyn in eigenfchappen en uitwerkingen zeer van eikander onderfcheiden. Alle kennis, welke de ziel, van t geen in en buiten 't ligchaam omgaat, erlangt, geichiedt onmiddelyk door de zenuwen, doch het is eigenlyk de fpier-veefel, waarin de werking gefchiedt en van welke de zenuw aangedaan wordt Alle werkingen dierhalven , welke de voorwerpen van buiten m onze organen voortbrengen, alle aangenaaide of onaangenaame aandoeningen , welke de ziel daarvan ontvangt, hangen alleen af van de werking der fpier-veelël. Waar maate de voorwerpen fterk of zwak werken, én naar maate van de prikkelbaarheid der fp,er.veelei zelve, is ook de faamentrekking der veefel fterk of minder fterk. Deeze beweeging der fpier-veefel brengt eene evenreedige aandoening ui het naastliggende zenuwtakje voort , welke verVolgens aan den oorfprong der zenuwen voortgeplant zynde , in onze ziel, op eene wyze die wy niet weeten , eene gewaarwording doet ontftaan , welke aangenaam of onaangenaam , levendig of minder Ievendig is, naar maate van de werking der fpier-veefel. Dit is de inrichting van 'smenfchen natuur, en van 't verband tusfchen zyne bgchaamlyke en zedelyke vermogens. Het zintuig van gevoel wordt niet aangedaan, dan door de werking der fpier-veefel, of door de werking der ziel; uit het eerfte worden de zinnelyke aandoeHingen, uit het laatfte de willekeurige beweegingen,en de uitwerkingen der hartstochten verklaard. Het zintuig van gevoel is alleen aan het dierlyk lig- chaanj  \ INVLOED VAN HÉT KLIMAAT! 257 chaam eigen, ten minden men heeft het tot nog toe in de planten niet ontdekt. • Het zintuig van beweeging daarentegen wordt in alle gëorganifeerde wezens gevonden, van het geringfte plantgewas tot den mensch toe gerekend. ■ Zy is dat algemeene beginfel, waardoor de geheele levende natuur werkzaam is , waaraan ieder wezen zyne wording , vorming en voortduuring te danken heeft, en het welk in de hand der natuur dat groote middel is, om in de gëorganifeerde waereld eene eeuwigduurende fchepping en vernietiging voort te brengen. Het zintuig van gevoel, of de zenuwen,houden op te werken , zoodra de aandoeningen niet meer van de ziel tot de fpier-veefel, of van deeze tot de ziel kunnen voortgeplant worden. Het zintuig van bevveeging of de fpier - veefel werkt onaf hanglyk van de zenuwen, en blyft zelf nog eenige oogenblikken werkzaam, in versch afgefneeden deelen van het ligchaam ; zolang dit beginfel in het ligchaam werkzaam is , duurt ook, eigenlyk gefprooken, het leven voort , fchoon alle gewaarwordingen en alle willekeurige beweegingen ophouden. — En het is hierom dat men aan dit beginfel den eigenlyken naam van levens - beginfel gegeven heeft. —De wysgeeren en geneeskundigen van de vröegfte tyden af, hebben, hoewel onder verfchillende benamingen, de aanwezigheid van dit beginfel erkend, doch van welke natuur dit vermogen zy, is tot nog toe even zoo onbekend, als het vermogen van te denken. 1 Zoo zeker ondertusfchen ik weet dat ik denke , fehoon ik het vermogen om te denken niet kenne, zoo R 3 ze-  £58 VERHANDELING OVER DEN zeker gevoele ik dac ik keve , fchoon ik niet weet wat ievenskragt is. Beide vermogens, het zintuig van gevoel en van bewee- ging, werken onophoudelyk op elkander, en vandeewerking, en den verfchilienden graad van werking, hangen alle werkzaamheden van onze ziels-.en hgchaams-vermogens, onze gezondheid,ons emperament , onze neigingen en hartstochten, met één woord, ons geheel zedelyk en ligchaamlyk charac er af Door midde] ^ ^ ^ ^ voel „ de zedelyke waereld met de gëorganileerde door middel van het zintuig van beweende ZL* ni eerde met de levenlooze natuur JJL*£1£. band Hieris eene onafgebroken werkzaamheid, eene onophoudelyke vernietiging en voortbrenging, m t "n woord, een alles verüindende cirkel. De vraag, of deeze twee vermogens van het dierlyk hchaam: uitwerkingen zyn van een en het zelfde begin, iel ; of het zintuig van gevoel het oorfpronglyke ver«ogen iS,van het welk het zintuig van beweejmg llegts * eene wyziging moet aangemerkt worden, dan „f het omgekeerde geval plaats heeft; is eene za k waa over men voor en tegen veel gefebreeven heeft oc niet welkers belang wy ons thans nietkunnen noch ^teboevenoirtehöuden^Ditis^«fcr,*t£2 van beweegmg of de prikkelbaarheid derfnier-veefe de s :rge °nrzaak is va-ai,c ^ £ï i'gchaam, en van alle veranderingen, welke in het tti. _eJ, ons leven geen oogenblik voortduuren kan. -LLn «u 2y„ deeze (tellingen waar, (en dat zy het «*». bewyzeu Ma dc herhaalde proeven ea waar-  INVLOED VAN HET KLIMAAT. 259 waarneemingen der beroemdfte natuur- en geneeskundigen) dan volgt , dat de invloed van bet Klimaat, en de wyze hoe het zelve op ons ligchaamlyk en zedelyk charaéter werkt , voornamelyk moet bepaald worden uit de veranderingen, welke hetzelve in de werking van dit beginfel voortbrengt. —— De vraag dierhalven, hoe werkt het Klimaat ? zal het best kunnen beantwoord worden , wanneer wy omtrent de werking van de fpier-veefel nog het volgende aanmerken. Het is uit menigvuldige waarneemingen bekend, dat tot de werking van het levensbeginfel (hieronder verdaan wy in 't vervolg de werking der fpier-veefel) deeze drie zaaken vereischt worden. Vooreerst, 'er moet in de fpier-veefel eene genoegzaame hoeveelheid van het levensbeginfel aanweezig zyn. Dat de prikkelbaarheid der fpier-veefel by verfchillende menfchen niet alleen, maar ook by elk mensch in 't byzonder, in de verfchillende tydperken van het leven , en naar de byzondere levenswyze, aanmerkelyk verfchilt; dat, by ieder werking, de fpierveefel een gedeelte van dit beginfel verliest, 't welk telkens wederom beftendig aangevoerd wordt; dat goed voedfel, eene zuivere lucht, matige ligchaamsbeweging , en eene goede menging van bloed de voornaamfte middelen zyn, welke de natuur bezigt, om aan de fpier-veefel eene genoegzaame hoeveelheid van het levensbeginfel aantevoeren; . dat aanhoudende arbeid van ziel en ligchaam, gebrek aan voedzel en flaap, fcherpte der vogten en verfcheiden andere oorzaaken de fpier-veefel van het levensbeginfel berooven , en daardoor in ons het gevoel van zwakte doen ontdaan; zyn waarheden, waarvan R 4 wy  VEh fiXïf'DËClNÖ OVfiR nEN wy o,;S niet alleen ieder oogenbük in ons leven kun. ncn overtuigen, maar waaruit wy ook zeer veele ver- fchyuzelen kunnen verklaaren Ondertusfchen is bet ook zeker, dat alle deeze oorzaaken , voor zo verre 2y of eene ophooping of eene berooving van het levensbeginfel in de fpier-veefel maaken , eenen onrmdaelyken invloed hebben op de dierlyke verricht** gen, op ons ligchaams-charader, temperament, neigmgen en hartstochten, en dus als oorzaaken v n de vormmg van ons characrer kunnen aangemerkt worde,, kene tweede vereischte tot de werking van het le ' vensbeginfel , is de aanwezigheid van prikkelen e oorzaaken. _ ieder byna e ons hgchaam, de beenderen uitgezonderd, is met Wr-veefel voorzien; ieder fpier-veelei is Jnophou! tóyk werkzaam, en brengt het zyne toe tot inftahd. houd.og vai het gehede ligchaam. Daar moeten dus natuurlyke oorzaaken zy* ■ wmt de fl)icr. pnkkekn, en in werking brengen. _ Onder deeze natuurlyke pnkkels behooren het bloed, de af«S vogten d£ , de d/ju^- dat de omloop der vogten , de fpysvérteering^ «demhaaln^g^de willekeurige bevv,eging,deaffch ,dinS d« vogten , het ontlasten van het fchacielyke 2 voed,ng,de voortteeling en duizend andere werkzaam- beden van het dierlyk ligchaam afhangen wl .eer deeze Prikkc,» evenredig zyn aan de prikkelb^ he.d der fp!er • veefeïen in ieder byzonder deel van het ^chaam , dan moeten ook natuurlyk alle de opffejoemde werkingen in bet Kgcbaam geregeld zvn >n dn drukt dennaat van ^dheid uii^Sa^zo" «ra d«« prikkelingen te fterk of te zwak worden, moet  iAvloed Van het klimaat. 261 moet ook de werking van het levensbeginfel of vermeerderen of verminderen, en hieruit kunnen geene andere dan nadeelige gevolgen voor de gezondheid voortvloeijen. Alles dierhalven wat op de menging onzer vogten, op de beweeging onzer zenuwen, op onze dierlyke Warmte , op de zuiverheid of onzuiverheid van de dampkringslucht , enz. eenigen invloed heeft, moet bok als eene oorzaak aangemerkt worden, waardoor onze gezondheid kan benadeeld, en de werkzaamheden van het ligchaam , zoo wel als van den geest, ih wanorde kunnen gebragt worden. Eene derde vereischte tot de werking van het levensbeginfel is eene beboorlyke beweegbaarheid der fpier-veefel zelve. Vermits de werking van het levens - beginfel in eene bepaalde faamentrekking der fpier-veefel beflaat, zoo fpreekt het van zeiven, dat een te fterke of te zwakke faamenhang der deeltjes onderling aan deeze beweeging moet hinderlyk zyn. Hieruit laaten zig zeer veele verfchynfelen verklaaren. Waarom by den eenen mensch de aandoeningen fterker en duurzamer zyn dan by den anderen; — waarom by kinderen de aandoeningen levendig, doch kortftondig, in den mannelyken ouderdom aanhoudende , en in de klimmende jaaren eindelyk onmerkbaar worden. ■ Met één woord, de meerdere of mindere buigzaamheid onzer fpier-veefel heeft eenen merkbaaren invloed op de fterkte en zwakte onzer gezondheid , en door dteze op ons phyfiek en moreel charaéter. Alles dierhalven wat op den meerderen of minderen graad van faamenhang onzer fpier-veefel eenigen invloed heeft, moet ook, ingevolge van dien, in onze gezondheid, en in ons chaR 5 rac-  *Ö* VERHANDELING OVER DEN rafter eene merkbaare verandering kun„e„ voort5ren„ gen-In .enonsbeftekgedoogd^datwyonshierinbjzonderheden landen in laatentende ik zeer gemakkl ykeen^ehoof trekkenvanhetnationaalcharafter ut de meerdere of mmdere buigzaamheid der fpier-veef kunnen verkaaren-Ondertusfchen kunnen wyons,ui deeze voorafgaande algemeene befchouvving van de we kingvanhetlevensbeginfel, een oppervlakkig denkbeeld vormen van de wyze, op welke het Klimaat werkt en welk eenen verfchillenden invloed de verfchillende Khmaten op de werking van het levensbeginfel en door deeze op onze gezondheid, en op ons ligchaam yk en zedelyk charafter hebben; hoe door'dvet fchdlende graaden van hitte en koude, van droogteen vogngheui der lucht, de fpier-veefel eene meerde e o mmdere fterkte verkrygt, het levensbeginfel zdve opgehoopt, en de natuurlyke prikkels verfterkt of verzwakt worden ; _ hoe door de ™ of mmdere zuwerheid des dampkring»; hoe door Z verfchdlende levenswyze, voedfel ^'gewoonten J mengmg van ons bloed verbeterd ofZl tomerd wordt; — met één woor 1 ^ die onderfcheiden oorzaaken , WeJke 'het\ ge khmaat van een land bepaalen , ieder afzo de . I y en m verbinding met elkander, de werking Z het levensbegmiel , op eene oneindig verfchiSend" i wyze, veranderen, en even daardoor op werkzaamheden haaren invloed oefenen, van welke oa*e voortduuring, onze gezondheid, en ons gantfche hgchaamlyk en zedelyk charafter ifhan e„ le reeds by onze eerfte vorming, en by onze verfchy! ^en uit de liefde, die het volk haare befchermers toe! draagt , tot de grootheid, welke de laatfte bezielen en het geluk het welk zy genieten, veilig befluiten ' hoe deugdzaam moet dan onze Held, hoe gelukki* *yn verblyf binnen deeze muuren geweest zynl Wy zien hem hier het vertrouwen en de liefde van Amtos Burgeren waardig, terwyl ieder zyne goederen en leeven voor hem veil heeft; het aanzienlykfte Krygsambtword hem,zyne burgerliefde ten loon oogwagen , en , terwyl de geweldenaar filips ' X op oen Spaanfchen throon van gehuurde flaaven bewaaken laat, word der Vaderlandsliefde en den moed y*n onzen Held de fchoonfte offerande gedaan en feofcderd vrye gewapende burgers worden zyne ge. wil-  lofreden op hendrik van brederode. OJI willige lyfwachten. Zo groot, zo edel en verheeven was altyd de dankbaarheid , welke het nog onverbasterd volk de befchermers van zyne rechten toedraagt! Tot hier toe hebben wy het waardig voorwerp van onzen lof, onzen brederode , in den kring der verheeventte werkzaamheid befchouwd; wy hebben hem met eene gepaste heldhaftigheid de dwingelandy zien beftryden, en hem hier voor met het grootfte loon, met de achting en de liefde van braave burgeren, zien beloonen; —— thans word het tyd om onzen Held te befchouwen in dat akelig tydsgewricht, toen de onderdrukker der Nederlandfche vryheid een gewapend heir van flaaven uit Spanjen zond, om de ftem van vrye burgeren , door het geklank der wapenen, te fmooren; toen filips, als eene andere c/esar, tot zyne benden zeide: ....... ke furentes, et caufara dicite ferro! Judice fortuna cadat alea: fumite bellura, Inter tot fortes nescio vinei. petron. toen reeds verfcheiden vryheidlievende Steden vaor de overmagt des tyrans hadden moeten bukken: toen willem de eerfte , na vruchteloos te hebben gepoogd om den weilfelenden ecmond de zaak der vryheid getrouw te doen blyven, den Vaderlandfchen grond verlaaten had; toen fchrik en onmacht duizenden Nederlanders bad doen befluiten , onr liever als balT 4 lie-  502 LOFREDEN OP HENDRIK VAN BREDERODE. lingen om te zwerven, dan fidderenden, hetheirvan den geweldenaar, het welk een ftoet van beul» ftip was gebooren , dat de gewapende boosheid „ "egevw" 0V£r rCPUWikei^e ^ngd moesten «vnTJT, i*m™W™ toeftand van ren, d,e hy met zo veel luister had doen herleeven door haare befchermers verlaaten , gedreigd door d n opgeheeven delk der dwingelandy, fevende: zyr moed alleen was niet in ftaat zyn Vaderland te redden, zyne krachten „iet toereikende, om alleen de «aderende benden van filips weerftand te bieden Wat ftond onzen Held nu te doen ? Was 'er vóór zyne Deugd een weg geopend , langs welken hy zyn Vader]and door menfchelyke kracht alleen zoude 1-bben kunnen behouden ? _ Zonder te wan hoopen zag hy de onmogelykheid , om deugd over ondeugd, vryheid over geweldeuary te doen I g-eren Hy vergeleek zynen toeftand m die waann de grootfte helden der oudheid zig beVonden ha^en , hy onderzocht Qf % dQor S » ven konde! * ' ' 3 deuSdzaam bly- En het grootmoedig befluit van onzen breide om, zonder op het voorbeeld van CMo Z der, zek erft en weg, de onzekerfte, Vaderland geheel nuttelooze, uitkomst te zoeken, cm zonder met cicero de dwingelandy om eer " ***** W^f te vleijen! of gloei-  lofreden op hendrik van erederode. 293 gloeijende door het vuur der vryheid, als een andere messala , den onrechtvaardigen onderdrukker van zyn Vaderland , de hand te reiken , — dat hy het zich tot een plicht rekende, om alle deeze uiterltens te vermyden, zyn Vaderland te verlaaten, om buiten het zelve der vryheid meerder nuttig te kunnen zyn. Ingevolge van dit befluit was onze Held genoegzaam de laatfte der vrye Nederlauders , welke hun Vaderland verlieten. En hier verbeelde men zich , hoe fmertelyk het vertrek van onzen Held , zynen vrienden en hem zeiven vallen moest; hier moet de Redenaar zwygen , en de verftomde welfpreekendheid legt de ondervinding den taak op , om dit naar waarde te doen gevoelen. Naauwlyks had toledo met zyne benden beulen den Nederlandfchen grond betreeden , of onze uitgewceken Held werd ingedaagd. — Waar toe, mag men billyk vraagen, behoefde alva de in Nederland gewoone rechtsoeffeningen te volgen, indien hy,met vertrapping van voorrechten en vryheden, onrecht pleegen wilde ; waar toe behoefde hy bredsrode in te daagen, daar willekeur en ongenade zyne lastbrief was? De befchuldiging, tegens onzen Held aangevoerd, beftond in zodanige door hem uitgevoerde daaden en bedryven , welke de deugd plichtbetrachting, maar de ondeugd majejleitfchennis noemt, en dezelve wierd gevolgd door eene uitfpraak , waar by onze Held het gewoone loon van Deugd en Vaderlandsliefde omring ; hy werd balling en zyne goederen verbeurd verklaard. T 5 Kan  404 lofreden op hendrik van BREDERODE. Kan nimmer een wanbedryf, het mooge dan wezenlyk of wel in het ftaatkandig begrip van den geweldenaar beftaan, kan nimmer eenige misdaad, do&or den vader gepleegd , zyne kinderen , door de uitfpraak van eenige wet hoe genaamd, zonder dat zodanige wet geheel onrechtvaardig is , fchuldig en ftrafwaardig maaken; hoe onrechtvaardig is dan niet die wet, welke de goederen der onfchuldigen verbeurd verklaart, en alzo de kinderen ftraft om het geen hunne ouders hebben misdreeven ; en hoe barbaarsch moeten niet de wetten, hoe ruuw de' Rechters en hoe ongelukkig dat volk 2yn , onder welke het onrecht, in fchyn van recht te plee-en deeze willekeurige ftraf oefTent. ° ' Onze Held had zig alzo verre van zynen vaderlyken grond verwyderd, en zig i„ een uitheemsch gewest een ander vaderland door eigen deugd gefcha-* pen, om van daar weder door de veranderingen van het lot, den tyd , en de wenfchen zyner medeburgeren , naar zynen geboortegrond te worden te rug geroepen , of naar een beeter Vaderland , waar de braafheid nimmer balling word, te verhuizen; dan brederode , door de dwingelandy van zyne uitgebreide bezittingen beroofd , heeft het niet moogen gebeuren, om de burgerlyke en godsdienftige vryheid van zyn Vaderland, waar aan hy alles grootmoedig had opgeofferd , door het beleid en de ftoute pogingen van den onilerflyken willem den eerften te zien herleeven. In het midden zyner verheevenfte werkzaamheid terwyl hy op het ftille Harenberg in Duitschland ' alwaar hem de goedkeuring van zyn eigen geweeten meer  lofreden op hendrik van brederode. SJS meer vreugde fchonk , dan de fcepter en de kroonen aan den tyran der Nederlanden , in het midden der verheevenlie werkzaamheid, verre van haardfteede en altaar verwyderd, met Orange en anderen, tot redding der onderdrukte vryheid, de beste maatregelen beraamde , ontrukt hem eene te vroege dood aan de vryheid , aan zyne ontelbaare vrienden, en aan eene braave Echtgenoote. De wyze, waar op de Held van onzen lof geftorven is, was geheel overeenkomftig met zyne Deugden als Burger en als Christen, bly bekroonde door eene dood hem waardig, een leeven , zo deugdzaam als ongelukkig, en floot hier door met die zeifde grootheid en deugd, den loopbaan, waarin wy hem met zo veel moeds als ftandvastigheids hebben zien volharden, als hy denzelven gëopend had. Hy echter , hoe verheeven , hoe waarlyk deugdzaam ook, had zig te verdienftelyk by zyne tydgenooten en nageflacht gemaakt, dan dat zyne deugd hem voor ftaatkundigen laster geheel zoude hebben kunnen beveiligen. Die zo verderflyke als algemeene ondeugd , welke haar gif nooit uitbraakt op mannen van gemeene deugd en braafheid , maar in het zedelyke, even gelyk de blikfem in het natuurlyke , niet dan verheeven fpitzen treft , heeft zyne fchim, maar vruchteloos, getracht te beledigen. ■ viglius gaf onzen Held na , dat hy gewoon was, zyne droefgeestigheid, uit zyne ongevallen gefprooten, door den drank te verzetten: dan hoe onwaarachtig dit zy, hadden de gefchiedfchryvers van ons Vaderland kunnen leeren uit een brief van hopperus,  256 lofreden op hendrik VA n brederode. rus, Lid van den geheimen Raad en van den Raad van Staaten te Brusfel.aan den Preildent viglius over dit onderwerp gefchreeven, in welken hy deeze opmerkelyke woorden gebruikt: wy gelooven gereedelyk het geen wy wenfchm; welke woorden, naar myn inzien, niet alleen duidelyk aantoonen, hoe zeer hopperus overtuigd was van de onwaarheid van deeze befchuldiging; maar ook, dat viglius en anderen, niets meerder wenschten dan één éénige vlek in de deugden van brederode te vinden, en daarom ook, door ftaatkundige partydigheid vervoerd, den leugen voor de waarheid gereedelyk uitventten. Jammer intusfchen is het , dat een beroemd Histonefchryver van ons Vaderland , door het getuigenis van viglius zodanig misleid is, dat hy deeze befchuldiging , waarvan de partydige strada zelf ftendigen zwerfgeest in haare armen vast te kluisteren j Doch de Gemalin , die hy bereids hadde was wel, naar allerbefchryving, volkomen fchoon gel noeg ; doch voor 't overige eene waardige Dochter van catharina, en een appel, die niet verre van de ftamme was afgevallen. Reeds in haar elfden jaar begon zy de Antiplatonifche liefde te fmaaken en haar toekomffig Huwelyk met den Hugcnootfchen hendrik, dien zy, als eene yverige Catholieke, met verfoeijmg aanzag, was voor haar een grond te meer , tot voortzetting haarer buiteniporigheden. fn den jaare 1574 , vinden wy haar en de Hertoginne J.vbr» in de tedere bezigheid , om des nagts naa de Geregtsplaats La Greve te ryden , en aldaar d hchaamen hunner geëxecuteerde Minnaaren, de la mole en coconnas af te haaien, en met eigene handen ter aarde te beftellen. Niet lange daar na volgde tusfchen beide Echtgenooten een volkomen fcheiding van tafel en bed ; alleen hierin lebeenen zy nog met eikanderen om ftryd te yveren , wie van be.den het onwaardigfte en veragtlykfle leven voer, t Hu^no0^, die tot dus verre hendrik nog  VAN ZYNE ZWAKKE ZYDE BESCHOUWD. 30? n0g getrouw aangekleefd , en zelfs meermaalen be. «roefd hadden , om hem uit zyne gevangenis te verlosfen, moesten hem eindelyk, hunnes ondanks, verhaten en veragten, daar zy zagen, dat flaverny, door wellust verzoet, hem meer behaagde dan vryheid die toch niet anders dan door het tarten en verwinnen van groote zwarigheden en gevaaren te bevegten was. Zyn Stalmeester d'aubigne en zyn eerfte Kamerdienaar armagnac bleeven alleen nog by hem, en de eerfte nam de gelegenheid waar , als hendrik aan eene koorts te bedde lag , en in eene vlaag van vroomheid den 88^" Pfalm zong , hem eens nadruklyk en fterk in zyn gemoed te tasten Dit had zyne uitwerking. Op eenmaal wierd hendrik weder een man , en de ao*' February des iaars 1576 , was de dag van zyne vlugt , en te gelyk de epoque van alle die roemrugtige daaden, welke hem by. de Nakomelingfchap, den bynaam van den Grooten, verworven hebben. Doch ook van dien tyd tot op het oogenbhk, dat de dolk van ra.aillac hem het harte trof, kleefde hem de reeds tot eene andere natuur gewordene drift van wellust aan! Het is eene flordige en beledigende gédagte van bayle , wanneer hy zegt, dat 'er niets aan ontbroken had , om hendrik tot de hoogst mogelyke volkomenheid te voeren , dan dat men ten bekwaamen tyd, de operatie van abelard aan hem volbragt had. En egter hoe veel waarheid is 'er in deezen inval! Verre zy het van my, dat ik hier eene tweede hijtoire des ammrs du grand Alexandre fchryven zou! Even zo weinig zal ik hier eenige Anecdoten , uit de Confesfion de Sancy aanvoeren. Veelen myner Leezeren zouden zig er- V4 ge'  3°8 HENDRIK DE VIERDE geren, wanneer zy hoeren moesten , dat de Held der Hennade oneindige moeite genomen heeft, om eene zekere demoiselle de montaoh t« zyn wii te brengen, „ pour le mprü ^ ^./^ * de ce Prince, pour lors plein de morpions , gagnés „ pour coucher avec Arnaudine, garce du veneur la Aii " 'i -f" W3t diei'Se,yke Historiettes meer zyn. Alleen zal ik eenige der fterkfte voorbeelden bybrengen , die den grooten hendrik in zyne geheele byna ongelooflyk zwakke, nienschheid vertoonen > Eerst een woord van de Koppelaars, en dan komen wy tot de Maitresfen zelve. Willem fouquet , een mensch van laa,e af. komst, diende in den beginne by hendrik's Suster eiUnTr ^^'-^ * — goed koken en in t byzonder wel te lardeeren wist, zo vond zy genoegen om hem haaren broeder af te ft," hendrik cmtdekte in bem,Zeer fchielyk, geheelZ de.e en hogere bekwaamheden , dan alleen ™ i. ^emelte te ki^. Niernand ^™ £ hület deux te beltellen. Niemand wist zo doortrap een rmde te ^ ^ en konden van eenen grooten Koning niet onbe- JET**hém' des Polhui lStmsraad> tot Controleur General byzonderlyk tot Edelman en Marquis de LA VA Renne. Men vraage nu „iet verder: Had deLe" bewys gaf hy hiervan, by de weder inroeping der Je-  van zyne zwakke zyde beschouwd. 309 Jefuiten in Frankryk , die, zedert de bekende zaak van chastel , uit het Koningryk voor eeuwig verbannen waren. Het Parlement verzette zig in den perfoon van deszelfs eerften Voorzitter harlay, met al zyn vermogen hier tegen. De groote sulli bewees met de fterkfle drangredenen , hoe gevaarlyk deeze ftap voor de in- en uitwendige rust des ryks , en zelfs voor den perfoon des Ko- nings was alle zyne voorftellingen waren vergeefs ! Reeds lange te vooren hadden de Jefuiten zig onder la varenne gefterkt, en met hem onder de hand een accoord getroffen , dat, zo hy tegenwoordig hunne befchermer was, zy in het toe« komende de zyne zouden zyn , en zyne kinderen tot de fehitterendfte en hoogfte waardigheden in de Kerk bevorderen. la varenne , die nu reeds in zyne verbeelding , zynen zoon als Aartsbisfchop , Cardinaal , mogelyk wel als Paus befchouwde , arbeidde uit al zyn vermogen ten hunnen voordeele , ftelde hendrik by alle gelegenheden , de doortrapte en welfpreekende Jefuiten voor, flopte zyne ooren voor den raad der VVyzen , en maakte hem verlegen met de voorftelling, dat , wanneer hy hunne maatfchappy niet weder aannam , hy ieder oogenblik in gevaar was van een offer hunner woede te worden. In 't kort, de baazen-lardeer der fouquet zegepraalde over 't Parlement , over harlay en over sulli. Of Frankryk zig by deezen zegenpraal wel of kwalyk bevonden heeft, zullen wy hier niet onderzoeken. Zo gedienftig nu deeze fouquet was omtrent hendrik's lusten , en zo ryklyk en overdadig hem tyne koppelaarsdienften beloond wierden , zo ftyfV 5 zm-  Jtö hendrik de vierde zinnig en onverzetJyk was d'aubigne , die , gelyk hy zelve fchryft, zulk een afkeer van het handwerk en den naam eens koppelaars had , dat hy zynen Heer hier in nooit wilde ten dienfte ftaan , fchoon deeze niets befpaarde om hem hier toe over te haaien, zo dat hy zelfs eens voor d'aubicne op de kniën. viel, en met opgehevene handen hem bad, dat hy hem tog hierin gedienftig wilde zyn. Wie zou in deezen voetval hendrik den grooten erkennen , en egter zonk hy nog veel lager. Uit deeze korte inleiding der koppdaaren blykt reeds a priori , dat de Vrouwen op hendrik veel meer invloed hadden, dan met de eere en den pligt eens Konings beftaan kan. Hoe veel de Godsdienst ook met recht moge inbrengen, tegen het onderhouden van Maitresfen, zou de Staat egter hier, omtrent zynen Vorst , ligtelyk eenige oogluiking kunnen gebruiken , wanneer hy dezelve alleen over de zinnen , doch geenszins over het hart , en nog minder over het verltand heerfchen liet. Doch by hendrik heerschtcn zy over den geest, het hart en de zinnen. Ik zal hier alleen drie voorbeelden bybrengen. Het eerfte is de beroemde cabrielle d'etrees het tweede de Marquifinne van verneuil , en het derde en fterkfte charlotte van montmorency Princesfe van Condé. In den jaare 1590 , en dus in een allerernftigst tydsgewricht, daar hendrik op het punt ftond , om, door de verovering van Parys, alles te verwinnen , of, door het ontzet van den Hertog van parma , alles te verliezen , roemde hy eens jegens den Hertog van bellegarde, de fchoonheid zyner toenmalige Maitresfe maria van «eauvilliers. Deeze, tot  van zyne zwakke zyde beschouwd. 3H tot zyn eige fchade al te voorbaarig, antwoordde hem, dat hy heel anders zou oordeelen, wanneer hy flegts eenmaal de fchoone gabrielle , (die Meesteresfe van zyn hart) zien mogte. Op 't oogen. blik was de nieuwsgierigheid van hendrik in volle vlam ontftoken. Hy floop van zyne Armee weg naar Coruvres , waar de fchoone zig ophield. Hy zag haar, wierd fmoorlyk verliefd , en de zo even hooggeroemde maria was geheel vergeeten. Eensklaps veranderde de Liefde hem in een echten Romanheld! Eens verkleedde hy zig als een boer, nam een zak ftroo op den rug, en ging zo drie mylen ver, geheel te voet, naar Coruvres, midden door de vyanden , en met het grootfte gevaar , om aan den eerflen boom den besten te worden opgehangen. Zyn goed geluk bragt hem wel en onbeledigoï ter plaatze zyner begeerte. Doch een nog zwaarec ongeluk wachtte hem : Het boerenpak en de daarmede gepaard gaande vermomming van het aangezigt, beledigde den kiefchen fmaak der Schoone^ Zy ontving haaren koninglyken aanbidder zeer koelt-: jes , en liet hem , na een kort gefprek van weinige minuuten, weder gaan. Doch dit was voor hendrik, flegts olie in 't vuur geworpen. Hy liet zyn Armee geheel vaaren, om met gabrielle , die van tyd tot tyd handzaamer wierd , een minder bloedigen kryg te voeren. Intusfchen wierd zy door haar vader uitgetrouwd aan den Heer van liancourt. hendrik poogde zorg te draagen, dat het wezenlyke van hef Huwelyk niet volbragt, maar voor hem befpaari wierd ; doch de Hertog van bellegarde had de* «elfde gedagte, en was fpoediger en gelukkiger in do  312 HENDRIK BE VIERDE de uitvoering. Madame van liancourt bevond zig, naar de uitfpraak van den K minglyken LyfartS ALiuouR , zwanger, hendrik itund hier over verftomd, haalde al zyn rekenkunst overhoop , en kon egter niet uitrekenen , dat hy vader van het kind •was. Vol toorn fnelde hy naar zyne ongetrouwe , om haar met duizend verwyten te overlaaden. Weldra egter liet hy zig door haar zoet gevlei, in weerwil van zyn gezond verdand, overtuigen , erkende zyn onregt, en , toen het kind ter waereld kwam , gaf hy het den naam van caesar , en liet zig openlyk voor vader fchelden. Dan fchoon gabrielle in haare ontrouw fteeds bleef volharden , klom zy egter niet alleen op tot Marquifin en Hertogin , maar hendrik verviel zelfs met haar tot zyne gewoone dwaasheid, om haar te willen trouwen. Ik zeg gewoone: want, tien jaaren geleden, had hy de Gravin van cuiche ten echt verzogt, en ïj'aubigne moest al zyn welfprekendheid infpannen om hem te beletten , dat hy zig zeiven door dit onbetamelyk Huwelyk den weg tot de Kroon van Frankryk niet affneed. Thands viel hem deeze fchandelyke gedagte weder in, en de zaken waren reeds ver gevorderd. De Hertog van Luxemburg werd als Gezant naar Rome gezonden , om hendrik's echtfcheiding van margaretha te bewerken, en gabrielle, die juist het grootfte vertrouwen niet op hem ftelde , verkoos van haar kant een anderen Gezant sillery, en beloofde hem, by zyne aankomst, bet ambt van Zegelbewaarder, indien hy niet alleen de Echtfcheiding , maar ook de wettiging van haar kindereu bewerkt had. Doch de dood brak deezen er-  van zyne zwakke zyde beschouwd. $13 ergerlyken handel op eenmaal af. gabrielle ftierf onverwagt in de Paaschweek des jaars 1599. hendrik was buiten zig zeiven van droefheid , doch sulli deed hem begrypen, welk een gelukkig toeval deeze dood voor hem, (en dacht hy by zig zel- ven ^ yoor gantsch Frankryk) ware. Deeze gedagte brengt my zeer natuurlyk op den invloed, welken gabrielle, door haare onbeperkte .magt over hendriks hart, op de belangen van den ftaat had. Dat zy voor haar zelve, voor haare kinderen , en haare beminde aanhangelingen op het tederfte zorgde , is ligt te begrypen. Zy was eene "Vriendin van den berugten francois d'o, dien affchuuwlyken bloedzuiger des volks , die wel tien* maal den galg verdiend had. Hy had de Finantiën van het gantfche Koningryk onder zig, verfpilde onnoemelyke fchatten, en, daar hy de kostbaarfte geregten op zyne tafel had, liet hy den Koning zeiven gebrek leiden. Hier had gabrielle haar vermogen ten goede kunnen aanwenden , om deezen mensch in zynen loop te ftuiten , doch zy hield hem in tegendeel by den Koning de hand boven het hoofd, terwyl d'o zeer getrouw zynen roof met haar deelde, zo dat zy zelvs hendrik geld verftrekken kon, en toen hy in den jaare 1594 ftierf, en alle weidenkenden dieswegens zig verheugden, beweende zy zyn verlies met bittere traanen. Daarenboven had gabrielle twee zwakke zyden , daar men haar met een goed gevolg by vatten kon. De liefde tot haare kinderen , en het vleijende vooruitzigt van Koningin te worden. Van het eerfte bediende zig niet alleen de Hertog van epernon , om in de gunst des Konings, die hy zo weinig verdiend had,  3I4 hendrik de vierde had, te geraaken; maar in 't byzonder ook de Heftog van mercoeur, die het,onder alle de Liguisten, het langst met de wapens in de hand , tegen hendrik had uitgehouden , nadat Parys en de Hertog van majenne zig reeds lange hadden overgegeeven. Zodra hy geen uitkomst meer zag, en zig zeiven verloren hield, nam hy zynen toevlugt tot de heilige cabrielle , en beloofde haar voor haaren kleinen cesar zyne eenige dochter, de erfgenaame van een uitgebreid vermogen , tot Gemalinne. Deeze voorllag had eene gewenschte uitwerking, mekcoeur wierd niet alleen in volkomen genade aangenomen , maar verkreeg daarenboven , pro Jtudio £P labore van zyne zo voorbeeldig iang uitgehouden oproerigheid, de fomma van 4,295,350 livres. Wat haare andere zwakke zyde betreft, deeze bragt by hendrik een belluit voort, dat by de Gefchiedfchryvers gemeenlyk uit andere bronnen wordt afgeleid, namelyk zyn overgang tot de Roomfche Kerke, d'aubigne verhaalt ons, dat gabrielle in den beginne zeer met de Hugenoten ingenomen was, geene andere lieden dan van deeze belydenis in haaren dienst had , en den Koning by alle gelegenheden vermaande , om zynen Godsdienst getrouw te blyven. Doch toen zy vaste hoop had om Koningin te worden , en men haar verzekerde, dat alle de Ministers, te zamen genomen , niet in ftaat waren om het eerfte Huwelyk te ontbinden, en dat de Paus alleen dit vermogt , veranderde zy van battery , en wendde alle haare fchoonheid en bevalligheid by dag en nacht aan , om den Koning tot verandering van zynen Godsdienst te beweegen. Een sulli moge zig dan altyd gevleid hebben, dat hy het eigenlyk werktuig tot dit be-  van zyne zwakke zyde beschouwd. 315 befluit geweest is j eenige redenen van Staat mogen hierin medegewerkt hebben ,. gabrielle was toch, om met d'aubigne te fpreeken , le dernier injtru» ment, qui fit plas que tout! Dan na den dood van gabrielle verviel hendrik van de eene dwaaling tot de andere. Nog in t zelfde jaar 1599 , verliefde hy van nieuws op henriettk d'entragues , eene doorflepene en afgerichte Coquette, die naar hendriks voorgaande liefdesgeschiedenis naauwkeurig fchynt berekend te hebben, hoe ver men het wel met hem brengen konde. De geheele Entraguifche Familie was van geene waarde ; hendrik was hier niet onkundig van, en had haar kort te vooren bevolen zig uit Parys weg te pakken. Wat zal men zeggen! Na eenige liefdes verklaaringen aan den eenen, en eenige gemaakte weigeringen aan den anderen kant, verklaarde eindelyk de Schoone, dat zy eene fomma van 100,000 Gulden, niet weerftaan zou. hendrik bedagt zig geen oogenblik, en sulli moest maar betaalen, hoe digt hy zig ook geflooten hield. Dan deeze tonne gouds was egter, gelyk bayle zegt , nog geene gouden regen van Danae. De Schoone maakte van nieuws de eene zwarigheid na de andere, verfchool zig agter de vrees voor haare Ouderen , en verklaarde andermaal , dat zy, zonder eene fchriftelyke trouwbelofte, waarmede zy, des noods , zig tegen de gramfchap haarer Ouderen dekken konde, niet was over te haaien. Zo goed als hendrik geweest was, om te betaalen, was hy thands ook om te fchryven, en vertoonde de getekende huwelyksbelofte aan sulli , voor wien , «aar zyn eigen betuiging, ieder woord een moord- fteek  Sl6 hendrik de vierde Heek was. Het is bekend , dat sulli den moed l)adde, om dezelve aan Hukken te fcheuren maar het is niet even zo bekend, welke uitwerking deeze kloekmoedigheid, en de daarmede gepaard gaande driftige, fchoon onwederfpreeklyke, redenen hadden Zonder één woord te fpreeken, ging hendrik naar zyn Kabinet, fchreef ten tweedemaale een Trouwbe ofte, zette zig te paard, en bragt ze zyne Schoone in eigen perfoon, waardoor hy eindelyk in t bezit van dit gewenschten, doch helaas ' - reeds zo wat befchadigd kleinood kwam. Dan nooit heeft een man met eene Maitresfe zulk een ongelukkig leven gevoerd; en nooit is de ö ml i-and duurder te ftaan gekomen, dan hem. N den dood van gabrielle kwam nier alleen d echtfcheiding van margarexha, maar ook een nieuw huwelyk met marla de medicis fGhieIyk tof ^ Zoude men geloven kunnen , dat mademoisellk o enxraghes de lloutheid hadde om ten bruilof" te f E?' tege" dk hUWe1^ ^ te verzetteU En toen zy eindelyk van een Zoon beviel, en dat vroeger, eer maria de medicis haaren loCewvk den Xllide ter weereld bragt, had zy I voorgenomen, hemel en aarde te beweegen d t maria naar Florence mogt te rug gezontn', en ] *y m haare plaats verheven worden. Eindelyk onderiiam zy de rol eenes huwelyksduivel tusfchen hendrik en zyne nieuwe Gemalin te fpeelen , en 2y rpitfte ai haar vernuft en » ha by hem wa]ge]yk en gehaM ^ ^ De trotlche en yverzugtige Italiaane was daar bV -elvk -tuurlyk is, „iet 2eer bedMrd> ^/^'.f ^ ^ Maitresfe niet wreeken kon, wreekte zy 2" aan  van zyne zwakke zyde beschouwd. 317 aan haaren man door koelheid , gemelyke luimen , verwyten, klagten, in 't kort door alles, waarmede men een eerlyk man het leven bitter kan maaken. Men ftelle zig nu den Grooten hendrik voor, den Overwinnaar der Ligue , die de algemeene Vre« demaaker der gantfche Christenheid wilde zyn , hoe hy zig van twee ellendige Vrouwen jaaren lang heen en weer laat flingeren ! Hoe hy zig eens van hartzeer eene ziekte op den halze haalt ! Hoe hy eindelyk den grooten sulli afvaardigt, om tusfchen deeze twee furiën de vreede te maaken , en deeze vreede flegts een oogenbliklyk beftand is! Eindelyk dacht hy een regt meesterftuk gedaan te hebben, daar hy, na onnoemelyke zwarigheden, in den jaare 1604, de meergemelde Trouwbelofte introk, en plegtig te niet deed. Doch hoe weinig kende hy toen zyne Lieden. De wraakademende d'kntragues ging hier op met de haaren zulk eene verfchrikkelyke zamenzweering aan, dat het Parlement, den i February 1605, over den Vader en den Zoon het Doodvonnis uitfprak, en de Maitresfe tot eene eeuwige gevangenis veroordeelde. En hoe, denkt gy, dat hendrik zig hier by gedroeg? De Engelfche Elizabeth was manmoedig genoeg om haaren lieveling essex het hoofd voor de voeten te laaten leggen : en hendrik was verwyfd genoeg, om het Parlementsvonnis te vernietigen, beiden de veroordeelden het leven te fchenken , en de Marquifinne voor volkomen onfchuldig te laaten verklaaren. Ik ga met ftilzwygen voorby, hoe eene nieuwe Liefdeshandel met jaqueline van beuil, namaals Gravinne van Moret, hendrik langzaamerhand van zyne onwaardige Minnares aftrok, cn kome thands wengelw. II. Deel. X tot  3i8 hendrik de vierde tot het laatfte, en naar myn gedagte, fchandelykire Liefdestoneel, hendrik was nu reeds vyf-en-vyftig jaaren oud, een ouderdom , waarin het vuur der liefde gemeenlyk wel een weinig begint te verkoelen. Doch het was zo niet by hem. Hy werd van nieuws, en, om zyne eigene woorden te gébruiken , non feulement amoureux , rnais fou £? outré op hënriette charlotte van montmorency. Haar vader wilde haar den jongen bassompierre ten huwelyk geeven; doch hendrik had deezen te lief om hem tot hoorndrager te maaken, en gaf daarom den Prins van condé de voorkeuze, dien hy wegens zyne jeugd en eenvoudigheid ligter dagt te kunnen bedriegen. Doch condé was zo eenvoudig en Ongevoelig niet , hy verliet zeer fchielyk met zyne jonge Gemalin het hof, en hoe meer hendrik zyne verliefde vervolgingen voortzettede, en tot zyne oude verkleediugen zynen toevlugt nam, des te verder trok deeze in de Provincie te rug. Dan daar hy hier ook niet veilig was, en hendrik hem zelf tot in Picardye nazette, nam hy eindelyk een kort befluit, en vlugtte den ï(> Nov. 1609 naarBrusfel, aan het hof van den Aartshertog albrecht. hendrik was buiten zig zeiven. Midden in den nagt het hy sulli en de overige Staatsministers uit het bed kloppen, om over deeze hoogtsgcwigtige omftandigheid te raadpleegen. Natuurlyk werd alleen de raad der geenen gehoor gegeven, die Hendriks drift het meeste bot vierden : praslin moest terftond naar Brusfel, om den Prins op te eisfchen. Doch daar dit afgeflaagen wierd, nam men zynen toevlugt tot heimelyke Kabalen , en de van hendrik afgevaardigde Marquis van Coruvres arbeidde om de Princesfe weg te  van zyne zwakke zyde beschouwd. 3IQ te voeren. Naar allen oogenfchyn zou hy hierin wel geflaagd hebben , had niet hendrik zelf dit werk in zyne geboorte verbroddeld. Van onmatige vreugde, om zyne geliefde ras weder by zig te zien, konde hy zig niet onthouden zelfs jegens zyne Gemalin hiervan te reppen. Deeze gaf terftond hiervan kennis aan den Spaanfchen Gezant in Parys, en deeze vaardigde in der yl een Courier naar Brusfel af, die nog ten regten tyde kwam, om de fchaaking te fluiten. Na deezen tweeden mislukten aanflag beproefde men nog een derden. hendrik liet den Prins, op ftraffe van hoogverraad, aanzeggen, naar Frankryk te rug te keeren. Doch de Prins, die zig onder de befcherming van Spanje veilig genoeg achtte , weigerde te gehoorzamen , en nu bleef ónzen hendrik niets overig dan de oorlog. Deeze oorlog was reeds van te vooren half en half beflooüen: Dan gantsch Frankryk geloofde , dat de Princesfe alleen de fchaal deed overllaan; en ieder weldenkende gruuwde op de gedagte, dat eene gantfche Armée van brave Lieden ten velde zoude trekken , om eenen ouden wellustigen Koning het offer zyner drift met hun bloed te koopen. Spanje was van zyne zyde by alle deeze Krygstoerustingen zeer gerust, en hadde, des noods, twee zekere middelen by de hand ; of de Princesfe uit te leveren, of een tweeden clement met een welgefleepen mes af te vaardigen. Men verkoos het laatfte: ravaillac volvoerde die verfoeijelyke daad, dien men te Napel? reeds lange met hem had afgefproken, en hendrik fneuvelde, als het offer van de woede zyner Vyanden , en tegelyk als het offer zyner dwaaze drift. X a Doch  3*Q hendrik de vierde Doch de wellust was alleen het zwak niet van hendrik. Zyn onmatige zugt voor het dobbel- en kaartfpel, zo wel a!s zyne geliefde Parforcejagt, (om niet te fpr eken van het ringfteeken, en kaatfen) roofden hem een groot gedeelte van den edelen tyd, en boezemde hem eenen wanftnaak in voor ernftiger bezigheden. Wat toch zou 'er van het Koningryk geworden zyn, indien een Sulli, Bellievre, Villeroi en Sillery, op 't voorbeeld van hunnen Heer, het vermaak alleen hadden nagejaagd! Ook was hy, volgens het getuigenis van d'aubigne , niet geheel vry van den nyd, waarvan anderszins ilegts laage zielen gekweld worden. Doch alle gebreken en vlekken zyn nog gering in ver°-elyking van dat zwaare brandmerk van Ondankbaarheid , waarmede hy door een groot gedeelte zyner tydgenooten geteekend wordt, en waarover de meeste Gefchiedfchryvers wat al te ligt heen loopen. De befchuidigingen , die hem deswegens in eene hekelfchrift van dien tyd wierden voorgelegd, Hemmen volkomen overeen met de werklyke Gefchiedenis. Het is toch onlochenbaar , dat hendrik oneindige verpb'g*. tingen had aan de Hugenoten. Zy hadden hem, na den moord van hendrik den dehden, terfbnd voor den regtmatigen Troonopvolger erkend , daar de meeste Catholieken hem verlieten. Zy hadden in alle oorlogen en belegeringen hun bloed voor hem geftort, en de baldaadige Ligue helpen te onder brengen. Wat toch kon hen meer in de ziel grieven, dan Hendriks overgang tot de Catholieke Kerk en egter hadden zy medelyden met hem, en dien' den hem even getrouw als te vooren , daar de barrières en chastels bunnen nieuwen Profeliet naar het  van zyne zwakke zyde eesciiouwd. 32I het leven Houden. Daar nu kort na deezen overgang en de daarop gevolgde Abfolutie van den heiligen Vader, de harten van alle rechtfehapene Catholieken vrywillig tot hunnen pligt wederkeerden, en Parys zyne zo lang geflotene deuren voor hendrik openzette: hoe ligt waar het hem toen geweest, de oproerige hoofden der Ligue in de Provincie geheel te onder te brengen! Doch hendrik, die zig door zyne omgekogte Maitresfe liet beleezen, en door zyne zwakhartigheid gedreven wierd, liet zig met hun in fchandelyke Tractaaten in , en betaalde hun voor het uitputten en overhee- ren van het Koningryk eene ongehoorde fom- me van 32 Millioenen Livres. En deeze — hoe zal ik het noemen? plichtfchennis eenes Konings durft eene laffe Oefchiedfchryver, als maimbourg , eene ckmence admirable , eene bonte de pere noemen. Welk een Vader zou het zyn, die zyne vroome en hem tecrlievende kinderen het in het zweet huns aanfchyns verworven eigendom ontneemt.. om het zynen anderen godloozen en plichtvergeeten jongens te geeven ? Een majenne , een juercoeur , een villars , waren, onder welk eene gematigde regeering het ook zyn mogte, elk in 't byzonder des doods volkomen fehuldig! Had hendrik hen, uit eene overmatige goedheid, eene algemeene amnestie gefchonken, zo k mde dit nog, naar de ftrengfte waarheid, eene ckmence admirable heeten. Doch hun wederkeeren tot hun pligt met baare gelden te koopen, hun te verryken ten kosten van eenen uitgeputten en verarmden ftaat , en daar door den geest der burgerlyke onlusten zo vast te gronden, dat zy tot onder beide de volgende regeeringen X 3 voort-  3^2 hendrik de vierde voortduurden, dat is, hoe men het ook keeren of wenden mag , Wreedheid t Dubbelde Wreedheid ! Dan om weder tot de Hugenoten te komen, deeze verkreegen voor alle hunne trouw en verkleefdheid voor alle hunne fchaden en opofferingen, voor alle hunne wonden, en verminkte leden niet anders ' dan dat men hun op zyde aanzag. De Antichambre der Louvre, zegt d'aubicne, krielde van verminkte Capiteincn, krom en lam gehouwene Chevauxlegers, van Canonicren met houten beenen, van Petardiers met gefchonden aangezigten, van barrevoets, gaande Spions: en wanneer deeze lieden hunne wonden vertoonden, hunne dappere daaden verhaalden hun verlies opreekenden, en hunne beweezen trouw roemden, en om penfioen fchreeuwden, hield men hen de reekening van de 32 Milhoenen voor, om daar uit te bewyzen, dat 'er voor hun geen penning overfchoot. Men vindt in alle Anecdotenboeken zo veele bon mets van onzen hendrik , doch hier is 'er een, die zeer echt is: „ Een braaf Officier, la llvaili.e' „ genaamd, fprak eens den Koning aan, hield hein n zvne veeljaarige dienden voor, en befloot einde„ lyk daar mede, dat hy deezen middag zelvs geeae „ beeté broods re eeten had. Ventte faint gris*, gaf „ hen, hendrik ten antwoord, il y a tant d'amies „ que mon Royaume eft au pillage , pourquoi n'aves „ vous rien vok ? Voles commt les autres ! " Men voert gemeenlyk het billiet aan, dat hendrik, na den flag by Arctues, aan crillon fchreef: Pmds toi, brave Crillon, nous avons combattu a Arques, &tu\ »'y étois pas. Doch ik vinde deeze merkwaardige omflandigheid niet, dat hendrik deezen braven crhlon, dien hy zelfs den braafjlen der braaven noemt, ech-  van zyne zwakke zyüe beschouwd. 313 echter'geheel onbeloond liet. Hy fchynt zelfs wel gevoeld te hebben , hoe hoonend dit voor hem was ; want hy plag zig deswegens te verontfchuldigen, met te zeggen: J'etois fur du brave crillonj ef j'avois a gagner tous ceux , qui me perfecutoient. Een zwakke uitvlugt! Oproerigen verwint men door de wapenen , en geenszins met de geldbeurs in de hand; of wilde hy hier mede te kennen geeven, dat hy alle beloning voor de Catholieken hield, om zig, als een oprecht en yverzugtig profeliet , die het Hugenotfchen zuurdeesfem zeer fchoon had weggevaagd, te gedragen? Doch dan, dunkt my, had hy een ongelyk kragtiger en onfchuldiger middel aan de hand gehad. Hy moest zynen van bon mots overvloeijenden tong^ gebreideld hebben, hy moest zig niet openlyk uitgelaten hebben , dat het Koningryk wel eene Misfe waardig zy, in 'c kort, hy moest dat ten minden in 't openbaar fchynen te zyn, wat hy anders in zyn hart niet zyn konde. Waarlyk kan men den Paus wel zo zeer befchuldigen, dat hy hendrik de Abfolutie zo bitter maakte ? Hadde die oude Vader eens geweten , dat hendriks bekeering alleen aan de zoete omhellingen van eene gabrielle te danken was, de Abfolutie was waarfchynlyk niet gevolgd 1 Deeze ge», vaarlyke ligtzin'nigheid moest hendrik voor alles vermyd hebben, dan waar hy zeker genoeg geweest, om de Catholieken te gewinnen, dan kon by, zonder gevaar , de goeden onder hen beloond, de kwaaden geftraft, en zyne oude getrouwe Hugenoten met eene dankbaare erkentenis behandeld hebben. Maar zal men egter zeggen, dat EdiSt van Nantes dat was toch immers een bewys van hendriks dankbaare gevoelens jegens de Hugenoten? > Nu X 4 3a>  S24 hendrik de vierde ja , het was zeker een dankenswaardige weldaadinaar was het ook een bewys van hendriks dankbaarheid? Daar toe had immers voor alles behoort, dat du Edict van hendriks zyde, in de daad, een vrye en milde gift geweest ware! Was het dat? suli i verhaalt de zaak een weinig anders, en toont ons aan dat de Hugenoten , nadat zy met al hun aanhouden en fineeken niets dan een armhartigen wapeniblftand verkrygen konden, eindelyk het rokje omkeerden. Zy namen de gelegenheid waar, toen hendrik met de wederverovering van het door de Spanjaarden ingenomen Amiens bezig was , en dreigen hem te verlasten, en zelfs des noods de wapenen tegen hem optevatten, wanneer hy hunnen Godsdienst op geen vasten en duurzaamen voet bragt. iiK1VDR1K geraakte hierover in de We verlegenheid, zond gedeputeerden aan de toen te Chatellerault vergaderde Synode, beloofde het verzogte, en hield zyn woord. Dus was de vrees en geenszins de dankbaarheid de waare bron van het Edict van Nantes en zo ftrafbaar de Hugenoten handelden, om op zulk eene wyze hunne Godsdienftige Vryheid door te dringen , even zo ftrafbaar was voorzeker hy, die hun geenen anderen weg, dan deezen, overliet Ik hebbe tot dus verre van hendriks zwakheden en zedelyke gebreken gehandeld: doch ik moet noe over zyne zo hoog geroemde deugden eenige aanmer! kingen maaken, die de waarde derzelven een weim> vermmderén zullen. Wie kent niet, wie roemt niet zyne onuitputlyke goedheid en menfchenliefde; zyn vaderlyk hart jegens alle zyne onderdaanen ; zyn inwendig mededogen en ontferming jegens alle ongel»kk,gen en elendigen? Ja zelfs zyne voorheen aan-  van zyne zwakke zyde beschouwd. 32^ gevoerde ondankbaarheid , konde men zeggen, was in haaren oorfpronglykcn bron goed. Door eene zekere grootmoedige verkwisting had hy zig alleen buiten ftaat gefield, om jegens de Hugenoten zo dankbaar te zyn , als hy wel wilde. Zeer gaarne wilde ik al dat fchoone en goede toeftemmen, wanneer het niet eene eeuwige waarheid was , dat het by alle deugden veel minder op de zagte gevoelens van het hart, dan op het daadelyk bewys derzelven aankomt, en dat dit daadelyk bewys , tot welzyn van het menschdom zig uitltrekkende, het werk der wysheid en des verftands, die alle gevoelens alleen de regte leiding geeven kunnen, zyn moet. Wanneer hendrik het verwyt van karigheid van zig affchuift met te zeggen, dat zyn geld het bloed zy nes volks is , en dat het zyn pligt is , daar mede gierig te zyn ; wanneer hy by eene andere gelegenheid zegt, dat hy nog eens hoopt het daar toe te brengen , dat ieder boer des zondags zyrt hoentje in de pot kan fteeken ; hoe veelen roepen dan te gelyk uit : Ha 1 welk een vader des volks ! welk een goedhartig Koning! Doch ik herinner my dan hier by , dat hy van die bloed des volks , naar de berekening van sulli , alle jaaren aan Maitresfen , het Spel en de Jagt zo veel verfpilde , dat men daar voor gemaklyk eent corps van 15000 man kon op de been houden , en voor die 100000 liv. alleen daar hy zich zo fchandelyk van eene verneuil voor liet opzetten , hadden de boeren van half Frankryk zig aan hoenderen zat kunnen eeten ! sulli daarentegen, de norfche, de ftrenge en onverbidlyke sulli , is by my een waare vader des volks, hendrik had hem maar X 5 meer  3S>9 hendrik de vierde meer moeten volgen, en nier zo dikwils tegenflreeven , dan had hy de hoenderen gemaklyk kunnen! bezuinigen. Even zo weinig kan ik die weekhartigheid pryzen , welke hendrik by de belegering van Parys , in den jaare 1591, vertoonde. Na den flag by Ivri, oordeelde men te regt, dat, om een einde van den oorlog te maaken , en de Ligue tot het uiterfte te brengen, men flegts de hoofdftad had in te neemen. hendrik befloot dus tot de belegering, en, als men hier niet mede Hagen mogt, tot influiting en uithongering. De gedagte alleen van een groote ftad van 220,000 menfchen door den honger te dwingen , is in zig zelve reeds zo ysfelyk, dat , wanneer hendrik alleen de ftemme van het mededogen had willen hooren , hy dezelve terftond had moeten verwerpen ; al moest hy dan ook den flag by Ivry niet geleverd , maar zig , gelyk hy in de daad eens vin zins was , naar Engeland ingefcheept, en Frankryk aan haar noodlot hebben overgelaten. Geloofde hy daarentegen, dat hy het voor God en menfchen verantwoorden moest, om zyn aang ërfd recht tot de Franfche Kroon, met den degen in de vuist, te verdeedigen^ —— was hy overtuigd , dat het inneemen van Parys de laatfte beflisfei de ftap hier toe >*as ; zo moest hy ook deezen laatften beflisfenden (lap,-met alle ftandvastigheid van geest, gedaan , e,n %i% egens de ellende, die hy uit nooddwang m /est veroor.'.anken, met het vooruitziet op gelukkiger tyden getroost hebben. ——> Doch hoe gedroeg zig daarentegen onze hendrik ? Zo dra de hongersnood in Parys zynen vreesfelyken aanvang nam , ■ brak hem net harte ! Hy fchonk niet alleen aan de onnutte monden, die de Stad uit- ce-  van zyne zwakke zyde beschouwd. 327 gezet wierden, een vryen doortocht; maar hy liet 'er de zynen ook levensmiddelen inbrengen , fchoon het op halsftraf verboden was. Dat is eigenlyk met andere woorden, hy brak met de eene hand af, dat hy met de andere hand zogt op te bouwen. Veelen raadden hem , om de Stad te beftormen , hendrik verwierp het , hoopte altyd nog , dat de Stad zig vrywillig zou overgeeven ; terwyl de tot den hoogften graad van dweepery vervoerde Parysfenaars zweerden, dat zy liever duizendmaal wilden fterven, dan den bearnf.r , (dus noemde men hem naar 't Prinsdom Beam) tot Koning hebben. Onder al dit gezammel van een ontydig mededogen, kwam de Hertog van Parma , met een uitgeleezen corps van 15000 man, de Stad ontzetten. De belegering moest nu in alleryl opgebroken worden , en hendrik, die reeds zeer na aan den oever was, zag zig eensklaps weder in de ruime woeste zee des oorlogs te rug geflingerd. Men heeft hier by aangemerkt , dat , fchoon dit gedrag van hendrik niet voorzigtig was, wy ons egter over zyne vaderlyke goedertierenheid niet genoeg verwonderen kunnen. Ik wil gaarne bekennen , dat ik my hier onmogelyk in den toon der verwondering ftemmen kan, en dat om deeze dubbelde rede, dat een kortduurendeJtrafheid, dikwils eene waare barmhartigheid , en een ontydig mededogen , dikwils waare wreedheid is. Byna 20000 menfchen moesten nu toch een offer van den fchriklykften hongersnood worden. Had hy kloekhartig eenen ftorm gewaagd , dezelve zou niet meer menfchen gekost hebben , fchoon zelfs de Hugenoten , gelyk hy vreesde, zig wegens den Bartelsnagt gewroken hadden ; en dan was de Kroon , waar na hendrik ftieef-  328 hendrïk de vierde ftreefde , gelukkig verworven ! Doch thands wierden deeze 20000 menfchen eigenlyk om niets opgeofferd, de ilag by Ivry was nu te vergeefs geleverd , de ellende van den burgeroorlog wierd nu nog veele jaaren uitgerekt , en van dit alles was alleen het wreede mededogen van hendrik , de oorzaak. Myne ftoffe zou nog lange na niet uitgeput zyn , gelyk b. v. de berugte conchini , namaals Marechal de ancre , aanleiding genoeg kon geeven tot nieuwe befpiegelingen , over hendrik's goedheid , welke in den grond egter dien naam niet verdiende. Dikwils fmeekte hem sulli , met gevouwen handen en de traanen in de oogen, dat hy deezen boozeu en gcvaarlyken mensch toch zoude verbannen. Doch hy vermogt niets, ja het baatte niets, dat hy zyne Gemalinne in dit huk zo veel hartzeer aandeed , die hy daarenboven nog dagelyks, door zyne geduurige fchennis van de Huwelyks trouw, het hart doorboorde. Hier uit ontftond in 't vervolg, dat te voorzien was: namelyk , dat conchini, na hendriks dood, den gantfchen ftaat omkeerde, een sulli zeiven den voet ligte, en alles bedierf, wat deeze in het zweet zyns aanfcbyns goed gemaakt had. En hoe gevaarlyk wierd zelfs hendriks goedheid , door het verfoeilyk misbruik , dat hendriks lievelingen , met wien hy op een te veel vertrouwlyken voet omging, van dezelve maakten ? Er was b. v. een Justitiekamer aangefteld , die de Pachters , Schatmeesters , en andere Ontfangers der openbaare gelden fcherp op de vingers zien , en hunne knevelaryen ftraften moest. Doch deeze heilzaame inftelling had geen ander mtwerkzel, dan, gelyk het Hollandfche fpreekvvoord zegt, dat men de kleine dieven ophong, en de  van zyne zwakke zyüe beschouwd. 329 de grooten loopen liet ! „ De voornaamfte overtre„ ders," zegt sulli, „ vonden een onfeilbaar befchermmiddel in dat zelfde metaal , om welks wille men hun vervolgde. Men gewon de '„ connetable, bouillon, bellegarde, roque- k laure en nog eenige anderen, die, offchoon zy „ zulke aanzienlyke perfonaadjes niet waren , egter „ het hart van den Koning te leiden en te wenden. „ wisten. Zodanigen waren zamut, la varenne, l, sondy, bomeuil, conchini, en dergelyken. De „ toegeeflykheid van den Koning , ten opzigte van „ hun , die eenigen gemeenzaamen ommegang met " hem hadden , en boven al, ten opzigte van de „ bevallige Sexe, vernielde alle zyne goede voornee^ mens ; zo dat de ftralfe geenen anderen trof , " dan die nog niet genoeg geftolen hadden, om „ hunnen roof in veiligheid te brengen." Dan dit zy genoeg gezegd wegens de zwakke zyde eens Mans , van wien zommige lieden , die de gefchiedenis niet doorgrond hebben , zig ligtlyk verbeelden mogten, dat hy in 't geheel geene gebreken hadde! Ik meene duidelyk en naar waarheid te hebben aangeweezen , hoe verre hendrik nog van het punt van volkomenheid af was, en daar dit, aan den eenen kant , een vernederend bewys van de zwakheid der menfchelyke Natuur, en te gelyk een waarfchouwend voorbeeld voor Koningen en Vorften is ; zo is het ook aan den anderen kant een ontegenzeglyk bewys , welk een voortreüyk Vorst het zyn moest, by wien zo veele gebreken en vlekken door den fchjtterenden glans zyner luisterryke deugden konden overftraald worden. Buiten twyfel waren sulli ea d'aubigne die geenen , welke j hem van  &3° he nd. de vierde van zyne zwakke zyde BESC ii. zyne flegtfte zyde doorkeeken hadden. En egter , hoe opregt eerden en beminden zy hem ! Hoe was hun gantfche hart aan hem verkleefd ! Wanneer sulli van zynen moorddadigen dood fpreekt , zo zegt hy : „ Vergeefs verwagt men van my hier 3, eene omftandige befchryving van deeze gruwelyke 3, euveldaad. Zy doordringt my het hart met zulk „ eene grievende fmarte, die zig telkens vernieuwt, „ en niet, dan met myn laatfte zugt, my verlaaten „ zal." En d'aueigne , wien hendrik meer dan eens naar het leven ftond , en die hem meer dan eens, fchoon tegen zynen zin, verlaaten had, zegt toch eindelyk : „ Frankryk heeft door zynen dood „ eenen der grootfte Koningen , die het ooit gehad „ heeft, verboren. Hy was niet zonder gebreken, „ doch deeze werden door zyne uitnemende deug„ den rykelyk vergoed." ó Mogten toch ons in de gefchiedenis zeer veele Vorften voorkomen, van wien men niets ergers , en flegts half zo veel goed zeggen konde, als van hendrik den Grooten!  *3' BE PACHTER. MARTYN EN ZYN ZOON. (Vervolg van bladz. 153.* Gy zult my zekerlyk niet met recht verwyten , • dat ik een gevoelige dweeper ben ; echter dank ik de lieve moeder Natuur , dat zy my niet alleen goede harsfens , maar ook een goed hart gegeven heeft. Behoud het my, lieve moeder! Ik weet dat ik nog lang na zo goed niet ben , als ik zyn kon; maar ik weet ook, dat ik niet eens zo goed zyn zou als ik ben , wanneer ik dit hart niet had , dat met de vrolyken zich verheugen , en met de weenenden treuren kan. Wel nu, heeft dan uw goed hart niets verdienftelyks? Dat geloof ik zelfs, maar het is my waarlyk nog niet eens ingevallen , dat ik my van myn weinigje goedheid een verdienfte maaken wilde , omdat ik het uit loutere neiging ' ben , omdat het my onnoemlyk veel vreugde veroorzaakt, als ik zo iets eens gedaan heb , waarvan ik zo in de eenvoudigheid myns harten geloove, dat het goed gedaan zy; en , omdat ik in tegendeel met my zeiven te onvreden ben , als ik iets deed , waarvan ik wel wenschtte , dat ik het niet gedaan mogt hebben. En, lieve menfchen , het is een zeer groot kwaad, als men met zich zeiven niet te vreden is. Doch denkt gy in ernst, dat ik meer verdienfte daarvan had , als ik _'er my niet ever verblydde , wanneer my eens een goed ftukje werks gelukt is : of wan-  332 de pachter martyn en zyn Soott. wanneer het verftand my alleen de fpooren in de zyde moest zetten, als ik iets goed doen zou. De helling van myn hart , carel , huppelt en fprmgt, als hf my iets ten genoege doen kan. Zyn broeder heintje doet eindelyk ook wat ik gedaan wil hebben, wanneer hy weet dat hy het doen moer doch zet 'er een gezicht by , aIs of hy naar de ga' lei ging. Natuurlyk doet carel tienmaal meer dan heintje, en verheugt zich altyd dat hy het doet, en zou echter heintje meer verdienfte hebben, om dat jhy het goede tegen zyn neiging doet, zonder zich daar over te verblyden. Zo! dan zou meer goed te doen en liet gaarne te doen, zo veel verdienfte niet zyn als minder goed te doen en het ongaarne te doen » L_ Myn carel heeft geen fmaak in zyn ontbyt als 'er een'arme jongen by hem ftaat, die ook wel een morgenbrood zou willen fmaaken , als hy 'er maar een bad; carel deelt dan zyn morgenbrood met hem en nu fmaakt hem de andere helft wel eens zo goed' en bekomt hem beter. Kwam 'er nog een derde,' die met een hongerig oog naar de andere helft fcheel zag, dan gaf hy hem de andere helft ook. Sleets een eenigmaal, heb ik iets diergelyks van heintje gezien; doch het was juist op een tyd dat by geen honger bad. Zeg my nu , of gy myn carel niet liever hebt dan zyn broeder? „ Ik wensch maar dat die jongen van uw hart „ zyn leven lang goed mag blyven! " Ik dank u reeds voor den wensch, maar waarom twyfelt gy, 0f hy het blyven zal? Wel nu , die goedhartige jongens zyn gemeenh Ij* zeer luimachtige knaapen. Loutere goedheid „ van  üe pachter martyn en zyn zoon. 333 „ van hart zonder grondbeginzelen, blyft altyd zeer „ gebrekkig. Ook — •" Halt een weinig. Te veel op éénmaal kan men •niet verteeren. Wat vooreerst de grondbeginfelen betreft, zo zal dat dan hier zo veel beteekenen, als: goed zyn , omdat men weet , dat en hoe men het zyn moet. Kan myn carel derhalven , omdat hy een goed hart heeft , ook niet weeteu , of, wat hy nog niet weet, leeren, dat en hoe men goed zyn moet ? Maar toegeftaan: een goed hart zonder welgeplaat-fte harsfens is een fchip zonder ftuurman , en het is een louter geluk, als zulk een fchip, door gunftige winden gedreven, ter plaatze en ftreeke komt, waar het heen moet} doch geef den bekwaamften Huurman , in plaats van eeh goed fchip, een lompe boot zonder zeil, en hy beloopt kwaad weder, dan werpt hy in 't einde ongeduldig het roer in het water, of laat het vermoeid vallen. Gy zult my toch nooit bewyzen : dat een goed fchip noodzakelyk een fchrander ftuurman hebben moet f - Laaten beiden vereenigd zyn , dan gaat het 'er door , (als anders de wind niet al te boos loopt,) dat het een vermaak is. Wat nu de luimen betreft, zo is dat eert ziekte , waar tegen een goed hart zekerlyk niet behoedt J doch die tevens niet zo zeer uit het hart, als wel uit het hoofd ontftaat , en meest al uit de maag en ingewanden; waar tegen niets beter is dan harde arbeid, open lucht, koud bad en foortgelyke corroborantia , nevens gezond voedfel. Ten aanzien van het laatfte komt het zekerlyk, quoad quantitatem fif qualitatem, gelyk myn fchoolmeester plag te Zeg- jwrngelw. II. Deel. Y gen,  334 »E PACHTER MARTYN EN ZYN ZOON. gen, op een goede verteeringskracht aan , waaromtrent men dus geen algemeen recept kan voorfchryven ; intusfchen kon men dit toch als een algemeenen regel aanneemen, dat al te veel overal ongezond is , en huismans kost het beste bekomt. En dit geldt beide , zo wel omtrent het hoofd als de maag. Wy hebben dikwils het geval gezien dat de beste harsfens door fterk aangezette fpyzen' naar de haut gout en fublime kookkunst toebereid zeer jammerlyk van zyn ftel geraakt zyn , en dat de kwaade luimen daarin deerlyk fpookten ; wy hebben ook fomwylen gezien , dat door een krachtig zuiverings middel, goed dieet en huismans kost de booze geest uitgedreven, en de zieke weder herfteld wierd. En wy kunnen daarom niet nalaaten , een afgebroken ftukje uit een zeer oud keukenboek mede te deelen , waar by zich, naar luide van het daar nevens gaande voorbericht, de bezitter wel en gezond was, en oud wierd by goede dagen. „ De aarde is geen hemel, maar nog veel minder een jammerdal, de menfchen zyn geen engelen , maar ook juist geen duivelen. En laat dit u lief zyn, want gy ftaat juist op deeze aarde onder deeze menfchen op uw rechte plaats. Gy zoudt in de zuive,re aether van den hemel verflikken, en wat zoudt gy onder loutere Engelen doen? gy mogt 'er nachtwacht, of toorenwachter worden : en wat zou dat dan nog weezen als de lieve Engelen geen nachtwachts of toorenwachters van doen hadden ? " „ Er vloeijen veele traanen op dit ondermaanfche, doch zy worden niet allen door de fmart uitgeperst, en zelfs deezen zyn voor hem , die ze weent, dikwils even weldaadig, als een vruchtbaare regen voor het  DE PACHTER MARTYN EN ZYN ZOON. 335 het dorre land. Schynt de zon niet het lieflykst na het onweder ? En hoe veel heeft de Mai haare ouder broederen te danken 1 Zoude zy wel zo behaaglyk zyn, als alle haare broeders op den inval gekomen waren, om haar gewaad aan te trekken , en haar lieflyk aanfchyn aan te neemen? — Hoe fchoon is het reeds, dat gy menig een traan van de oogen van uwen broeder afwisfchen, en u dan in zyn lagchen dubbeld verheugen kunt!" „ Het is u zekerlyk aangenaam , dat gy u met uwe broederen kunt verheugen ; mor dan niet onrechtmatig, wanneer gy ook fomtyds met hen treuren moet. Vergeet dan niet, dat gy meermaalen treurde , en vervolgens altyd weder vrolyk wierdt, en wel nog eens zo vrolyk , als gy ooit voorheen waart. Nooit was 'er een winter, waarop geen lente volgde. Het ftormde fchriklyk , doch eindelyk hield het op met ftormen; verkwiklyk was de rust na den ftorm , en zonder denzelven zou de lucht befmetlyk geworden zyn. \ Altyd vrolyk te zyn, indien dit al mogelyk ware, zou ons toch niet baaten. Wat zou 'er by een altyd helderen hemel en helderen zonnefchyn van onz« arme aarde worden? Het beviel den kleinen jongen wel, dat zyn lieve moeder hem met banket voêrde, en ieder ruuw luchtje van hem afweerde ; doch zie , welk een zwak wichtje 'er van geworden is'. — De bitterfte artzeny is dikwils de weldaadigfte. Wilt gy een kind zyn , en den arts verfmaaden, dat hy u bittere artzeny en geen zoeten wyn gaf, daar gy toch wist, dat de zoete wyn u nog veel zieker , maar de bittere artzeny gezond kon maaken ? Hoe gelukkig was ik voorheen 1 —• dat zeggen ■y a hon-  33 grooter geluk is? ö e" Uw buurman aan de rechterhand is geiukkiger dan gy; dmzenden zyn het; veel gelukkiger dan die omzeuden » de Seraph , of hoe anders de lyfengel van onzen Heer en God heeten mag, en meer dan de Seraph is Hy die hem fehiep. Zyn nu allen deezen van u af tot aan den Seraph toe, ongelukkig, omdat' 'er een hoogst zalig Wezen is? Gy hebt een rok, die u dekt en warmt, dien met kwalyk kleedt, met één woord , waar mede\l te vreden zyt. Doch nu ziet gy, dat uw buurmSn een nog beter rok aan heeft dan gy. Gy ^ mam een dwaas, als gy dieswegens met uw rok met te vreden wildet zyn. Ook is de vraag no* 0f uw buurmans rok werkelyk beter is dan de uwe of dat het u zo toefehynt ; want gy ziet flegts zvn uitende zyde; hy heeft mogely/een fraa£\ Z dan de uwe, doch die ras verfchiet. Hy is £Z en gemaklyker, maar zal hy daarom ook langer dut ten? Wie weet, hoe menig een fcheur, gat en vLk des fnyders naald, en de gevoeglyke wyze, waarop zyn bezitter hem weet te draagen , verbergen Her U mogelyk een geheel afgedragen kiel, dien de fhvder wist om te keeren , en met moeite en kunst uit de oude iappen een nieuw modekleed wist famen te feilen. — Intusfchen het zy zo , dat hy beter is dan de uwe , dan is nog altyd de vraag, of hy l wel zo goed zou kleeden als uw buurman ? Slegts zo goed kleeden als uw rok u kleedt ? En al was rok SLT"? UW flegtCr ' °mdat UW buu™ nu, \Ta 1 ~ M°gdyk heeft hv 2uIke goede onderklederen niet aan als gy. En al had hy * ook  DE PACHTER MARTYN EN ZYN ZOON. 339 cok wel nu, de uwen zyn toch ook niet te verachten ! —- Daar komt juist uw buurman, die aan de linkerhand woont, aan. Myn God ! welke lappen draagt die man aan zyn lichaam, die naauwlyks zyn naaktheid dekken. Hoe zou hy zich verheugen , als hy zulk een goeden rok aan had , als gy! Doch zo veel wenscht hy zelf niet. Geef hem uw oude jas ; hy zal denken dat hy 'er een koning mede is. En met hoe veel zelfsgenoegen moest gy dan in uw rok omwandelen, man, gy die koningen maaken kunt! Zo verre myn keukenboek , dat mogelyk menig een dieswegens niet bevallen zal, omdat het van al te gemeene, zelfs te bekende gerechten handelt. Ja, dat is een ongeluk, dat gy de goede kruiden , die in uw eigen tuin wasfen , niet acht , en naar vreemde gewasfen hunkert , die gy met moeite en onkosten u befchikt, om —— uw maag te verderven. Ï4  34* merkwaardige gezegden. De Gemalin van hendrik den Vierden , Koning van Frankryk , was zwanger. Meermalen hadt zodanig gerucht gelöópen , zonder dat 't waar was. Dit gaf aanleiding dat soïssons; welke op de Kroon hoopte , in geval de Koning | inderloos te fterven kwam,-tegen eenigen zyner vrienden zei: De zwangerfchap der Koningin was maar van een pculuw of kus/en. Dit gezegde kwam tot 's Konings kennis , die 'er echter geen gebruik van maakte, voor dat de zwangerheid zyner Gemalin geheel buiten twyfel was. Toen soissons eens by zich hebbende doen komen , lei hy deszelfs hand op de buik der Koningin en zei: Wel, Couzyn, wat dunkt u, is dit eenpeuluw? Ja, Sire! hernam de ander, ** ü een peuluw, om voor geheel Frankryk gerust en gi > maklyk te leggen. alexander chrechton , die door Koning jacob , van Engeland tot Ambasfadeur naar Frankryk was gezonden, verteerde daar zeer veel gelds. Te huis gekomen , wierdt hy door eenige benyders en achterklappers by zyne Majefteit befchuldigd , dat hy een geweldige doorbrenger was , meest al zyn goederen verpand hadt, en tot de ooren toe in fchulden ftak. Koning jacob , die , uit hoofde van zyn goed verftand en beminnelyke hoedanigheden , veel van hem hieldt, hreldt hem deeze betigtiging niet lang verborgen. Sire ! fprak de Edelman: Wacht u toch van de geenen die dit gezegd hebben. ~ Waarom ? vroeg de Ko-  merkwaardige gezegden. 34* Koning. — chrechton antwoordde: omdat zy geenzins myne vyanden, maar integendeel myne allerbeste vrienden zyn. Dit is my waarlyk niet gebleeken), hernam de Koning. ~ Sire, vervolgde de geweezen Ambasfadeur, zy zoeken U te bedriegen; hen is bekend, dat ik uwenthalven zeer groote kosten heb moeten doen% en geen bekwamer weg weetende, om my iets van uweMajefteit te doen verwerven, veinzen zy my , door 't zeggen van waarheid, te haaten. — De Koning verwonderde zich over deeze edelmoedige woordverdraaiing derwyze, dat by den Edelman, ftaandevoets, treflyk befchouk. don bernardyn van velasco , Conftabel van Kastiliën, was een zeer naauwkeurig fchutter, en zulk 'een groot liefhebber van allerlei zoort van vuurroers, dat hy 'er een geheele kamer vol van hadt. 't Gebeurde dat hy twee Landgoederen kocht, tot welker bctaaling vyftig duizend ducaaten noodig waren. Zyn Thefaurier deedt dit geld in een koffer , welke hy, om wel bewaard te zyn in de kamer, daar de fchietgeweeren in waren, plaatfte. bernardyn kort daar na de kist daar ziende, vroeg zyne Paadjes , wat 'er in was. Doch niemand van hen kon hem eenig ander bericht geeven , dan dat de fchatmeester dezelve daar hadt doen brengen. Deezen ontbooden hebbende , deedt hy hem dezelfde vraag, en kreeg tot antwoord: Dat 'er het geld ter betaaling der twee Landgoederen in was. .Hierop hernam bernardyn : Breng dezelve ten eerften vanher, opdat niemanl, die, om het geli te Jieelen , hier rn/gt kmen , my een of anier roer ontroove. an-  34* merkwaardige gezegden, antonius di leva met Keizer karel de Vyfde over de Italiaanfche zaakeu fpreekende, gaf hem der! raad, deezen en geenen Prins heimelyk te laaien ombrengen , en hunne Staaten bemagtigende , zich alzo van alles meester te maaken. Maar, zei de Keizer: de confcientie Heeft uwe Majefteit confcientie * viel hem leva in: zy legge dan 'tRyksbewind neder! Hertog alea merkte aan , dat pompejus door de zynen, tegen eigen goeddunken , gedrongen zynde om Cjbsar flag te leveren, by die gelegenheid twee maaien overwonnen was, eens door zyne vrienden, en eens door zyne vyanden. Zeker Spaansch Edelman hoorde een Duitsch Afgezant Hoogduitsch fpreeken. Van die Taal ten eenemaale onkundig, feheen hem dezelve zeer zwaar, ruuwen alleronbehaaglykst, 't welk hem deedt zeggen: dat hy geloofde dat God de Heer, toen onzer aller Voorouders uit 't Paradys verdreeven wierden, hun oordeel in die taal hadt uitgefproken. De vreem¬ deling hernam: dat hy geloofde, dat de Slang, toen zy eva verleidde, de Spaanfche taal gebruikt hadt. Daar was een Edelman, die een Pachters dochter, om haare groote middelen trouwde. Huwiyken van dien aart Hagen zelden wel ; dit was nu ook 't geval. De Edelman walgde 'er binnen korten van, en vroeg zyn vrouw op zekeren tyd , in arren moede : Hoe veel bonden Jtroo haar vader alle jaaren voor zyne beesten noodig hadt ? De vrouw, die de reden der  MERKWAARDIGE GEZEGDEN. 343 . der vraag wel begreep, antwoordde : Vm deezen. drie honderd, maar federt ik u huuwde, drie honderd *n vyftig. • Een zinryk Rymfchryver gaf zekeren Vorst deszelfs naam, zeer kundig met verzette letters tot een vers gebragt, welk zoort van poëzy men gewoon is Anagramma te noemen. De Prins dit gezien hebbende , zei, in plaats van alle lof: wat bedenken de ledige menfchen niet al! Zekere juffrouw hadt een Papegaai, die, al wat pen dezelve voorzei, vaardig naklapte. Toen zy , de vogel eens uit de kooi , aan een open venfter , op den vinger hadt, kwam 'er, by geval, een Doclor aanryden , de kuischheid van wiens vrouw by fom- migen juist niet in de beste reuk was. Zodra de juffrouw hem in 't oog hadt, zei zy haaren vogel eenige reizen voor : Doélor nicolaas is een Hoorn' drager , 't welk de Papegaai daadlyk van woord tot woord nafchreeuwde. ■ De Doctor op dit on- heusch compliment naar om hoog kykende, wierdt de juffrouw, die zich niet fpoedig genoeg van 't vengfter verwyderd hadt, gewaar , en zeide met een lachend gelaat, zyn hoed beleefdelyk afneemende: — Weet gy wel, Mejuffrouw! waarom Uw Eds. Papegaai, my een Hoorndrager noemt ? 't Is, vervolgde hy, tmdat hy meent dat Uw Ed. myn vrouw is. -—■— Een Godgeleerde zondt een knecht naar eenen zyner bekenden , met verzoek, hem zeker boek te wil-  344 MERKWAARDIGE GEZICDEtf. willen leenen. Deeze antwoordde: Ik leen myne boe* ken nut gaarne uit , maar zo uw heer de moeite wil neemen, om hier te komen, en het boek in myn kamer te leexen, hy kan t doen zo lang als hem belieft. * Was winter Eenige dagen daar na, ZOndt deeze om den blaasbalg van den Predikant; doch de Godgeleerde t voorig antwoord niet vergeeten hebbende , gaf dit befcheid: Ik leen myn blaasbalg niet gaarne uit maar zo uw heer de moeite wil neemen, vm her te komen en het vuur in myn W am e blaazen, hy kan '| doen zo lang als 1 hem belieft. Een Officier, die zyn tong veel beter durfde bezigen dan zyn degen , kwam eens i„ een huis , waar hy onder anderen eene juffrouw , met twee f dl dochters aantrof. _ Zyn reden richtende tot n heer daar mede tegenwoordig, zei hy: vol eke rnaagd dre men hem in de kamer zou kunnen aanwy. zen honderd ducaaten te willen geeven De ou de dame hernam: in ftaat te zyn >er hem ten minfien eme te kunnen uonen. — De officier vroeg, wie het var. - Uw degen, myn Heer! was haar antwoord.  L NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZËD.EKUNDE. wvsbeo. //. Deel 2   ' GODS WYSHEID EN LIEFDE IN *f HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAD. VIERDE ZANG. (te ! 3«S'?vifrTri t^rwn 101 - - (Gevolgd naar het Fransch van e. salchu.) ja 1 alles is goed! dood en leven , liefde en haat, oorlog en vrede ; allen zyn zoo veel fteunpilaaren van de ongemetene reeks, die dit groot geheel altoos tot één verbindt. Machtige beweegkrachten , fchoon ftrydig in werking , dan toch door wysheid gepaard, ftrengelen deszelfs verband met een onontbindlyken knoop. Het goed en 't kwaad , der waereld onontbeerlyk , zyn fteeds deszelfs fterkfte banden, Deeze reeks ftrekt zich uit in eene onafmetelyke ruimte , in het voorledene, het tegenwoordige , en het toekomende : zoo wel de worm ,, die langs den grond fleept, als het zelf-denkend wezen , Haan in dezelve, met het ftoffelyk ondeel, vereenigd. De ongetelde hemelbollen , die in het uitfpanzel het oog ontzinken, zyn van dien groten al zoo veel wel gefchakeerde leden. Deze verwon derlyke banden van het heelal zyn uit oneindige fchakels zanten gefmeed. En deze keten wordt noch verfterkt door duizeni Z a ver»  34* GODS WYSHEID EN LIEFDE verfcheidene voorwerpen en ongelykftemmige begeerten. Een wonderfchone, eene goddelyke, harmonie ontwikkelt zich eindelyk uit den fchok der beginzeis en hoofdftofFen. Kniel demoedig in 't ftof neder, o fterveling ! en erken het heilzaam doel uwer wanfpoeden ; de gehele natuur vertoont zich in arbeid, om door denze! ven uw welzyn met het welzyn van het heelal te verbinden. Het licht en donker, 't welk de fchilderkunst doet fprekend uitkomen, zet 't kunstwerk meer fchoonheid by: het kwaad doet dit even eens der natuur ; deszelfs uitwerking is, als de fchaduw in de fchiidery! Laat ons allen de goddelyke wysheid naftreven ; laat ons, volgends hare wetten, het goed fcheppen uit het kwaad: en welk ook het lot moge zyn, dat ons de hemel befchikke, laat ook ons doel zyn, het heil van 't algemeen! Laat ons zyne liefderyke mededogendheid navolgen, om den rampzaligen zyn dwarsfe lot te verligten. Laat ons leven, hun ten goede, (leeds werkzaam zyn. Laat ons ook in de blyde genoegens der gelukkigen oprecht deelen. Laat ons in alles het heilig voorfchrift der natuur volgen ; orde is de wet van hemel en aarde. Laat ons deze orde nakomen , en met eenen kloek geregelden tred, langs 't pad van recht en deugd, onzen gang nclnen naar een gloerieryk doel. Laat  in 't heilig bestier van 't kwaad. 340 Laat ons fteeds , door wyze voorzicht beftuurd , .eeirwakend oog over ons zeiven houden ; laat ons ftrenge maat houden in wenfchen en begeerten. Nimmer leert men het genoegen recht genieten, dan door ingetogenheid. Laat onze rede zyn waar en oprecht, — onze wandel geheel onfchuldig, onbevlekt. Laat ons vernuft zich niet uitputten in 't peilen van grondeloze geheimen. Laat ons de waarheid, zonder omwegen, opfporen. Laat ons -altyd der deugd getrouw zyn; haar vermogen kan alleen den loop onzer onheilen ftuiten. — Geen fterveling verlengt den duur zyner onheilen , dan door te volharden in zyn misdadig fpoor. Laat ons niet zeggen: hare wetten zyn ydele verdichtzelen ; indien alles goed is, dan zyn ook de misdaden geoorloofd. Dezen zyn , door haar eigen natuur, de oorzaken onzer ellenden; dezelven zyn fteeds onze ergfte vyanden. Angst, fmart, verdriet, zyn 't noodlottig deel van een vuil bezoedeld hart. De ondeugd is de kanker van ons gemoed; zy vervult het zelve met den fchrik des doods. Zoo het goede door haar al eens wordt vermenigvuldigd , zy is echter in zich zelve altyd fchadelyk. 't Geen de overeenftemming van het groot geheel vermeerdert, ftrekt een godlozen fterveling ten ongeluk. Z 3 En  350 GODS WYSHEID EN LIEFDE En indien gods wyze voorzienigheid vordert, dat de misdaad tot het goede worde te rug gevoerd • zy wil ook, dat een rechtvaardig lyden het hartnekkig •booswicht ten breidel ftrekke. Dezelfde god, wiens goedgunftige goedertierenheid, voor den rechtvaardigen , een verrukkelyk breiende zon is , wordt, wen zich zyn arm ter Itrafoerfenende gerechtigheid wapent, voor den boosdoener, een al verbindend vuur. Hy kan het bedrog, en den meineed , — de buichelary en alle zedeloze kunftenary, het ver raad en den moord, — de weelderige ontucht, en de ontwerpen van den fnoden verleider, niet ongeuraft laten. 6 Hy moet de verdrukte onfchuld, en hare geheili*. de rechten „door den overweldiger fchendig vertre den wreken. Hy moet het eerbaar hart, door ongelukken en verfchrikkelyke Hagen aangerand, recht laten wedervaren. De wyze alléén verheft zich boven alle vrees, die t misdadig booswicht doet beeven. Ook zyne deugd alleen , die zich door geenen aanval laat krenken voert hem op tot den rang der oniterflykheid. Te vergeefsch zoekt men, in fchandelyke vermaken het ware hulpmiddel regens zyn grievend hartenweede deugd alléén verzacht ons prangend leed , e„ m « den boezem den balzem der vertroosting. Laat  in 't heilig bestier van 't kwaad. 351 Laat ons alle onze hope op het almachtig opperwezen ftellen; laat ons zyne liefderyke beftemmingen in alles eerbiedigen: 't is dan alleen, dat eene edele, onbezwekene, gemoedskracht ons de ongenadige Hagen van het noodlot niet doet duchten. Laat vry een verachtelyk dwingeland, die zelfs ons leven belaagt, zyne dolle woede en grimmigheid in lichte laaije vlam doen uitbarften: de wyze alléén tart zyn razenden overmoed, zoo wel als de fchrikkelykfte Hagen van het prangend lot. Noch de aardfche macht, hoe fel geducht, noch doud , noch rampfpoed , noch helfche boosheid , noch gloeijende blikzemfchichten , doen zyn onvertzaagden moed aarzelen. Op de tinne der hoge rots, ziet men den blikzem ver beneden zich, in het midden der zwarte donderwolk: maar, boven dit bezwangerd luchtperk verheven , geniet men den onbewolkten zonnefchyn, en weet van geen gevaar. Laat u dit fprekend zinnebeeld fteeds voor oogen zyn; het is de eigene fchets van ftille bedaardheid. De echte wysheid, die den geest moedig opheft , fchouwt het alles rustig aan met een onbetrokken gelaat. Schoon de afgrond der helle ziedend loeije , de waereld op hare fpillen davere , de houvasten der hemelen worden losgerukt, een zuiver gemoed blyft onverfciu okken pal ftaan. Z 4 liaak  35» gods wysheid en l i. ij f de Maak q dus meester van alle ilaaffche vrees dia zoo dikwerf over het hart den meester ffi? e verdryf de fnode hartstochten, die het §*C «wakken, en bekrompen maken. Zie met aandoening zoo vele ftervelingen in ver bysterende misleidingen verzopen , rustel os' |^ dWe md omdoen; en aanfchouw van den verhlven zetter wysheid den driesten waan der zedeC Laat dood, noch oorlog, u doen ridderen: zie op w ntT 7^?» -ig neder ü ftT .fd* Pfedikt ons met luide flem: elke ftaat is aan wisfeling onderheven, en alle! om beter te worden, ' vlifdef dd'd°f' ja' d? <,00d " flegts in *hyn| de vl nder ie niet anders dan een kruipend wormtje was, fterft, om onder eene prachtigere gedaante zich -~n, en leert ons dus? L men g Al wat fterft, moet ook weer herleven , en eene reeks van ftaatswisfelingen doorloopen. ~L ,£t! -.gaat; a,Jcs moet weder ten voorfchyn komen deze is de grQte wet van. dit wyduitgeftrekt heelal Alles volgt Zich trapsgewyze op, en (hut zich on^hng aan; de fchemering verbindt den nacht Z den dagj de wyze ziet , in deze oneindige keten h^goed en ktkwaad) zich bcün^ Maai-  in 't heilig eestier van 't kwaad. 353 Maar , te midden dezer afwisfelingen , behoudt fteeds de gelykmatigheid een gezond verftand en hart. Laat uwe ziel, door alle angstvallige bekommering te overwinnen, hare vryheid in vrede fmaken. Sta, gelyk een rots, onbewegelyk pal, en tracht u tegens den drom der tegenfpoeden te harden. Het ongeluk kan nooit beltendig zyn, het onheil is fteeds zwanger van genoegen. ' Veracht de barfche dreigtaal der hoogborftige groten; verzet u jegens hen met den koninglyken luister "der waarheid. De wyze , zelfs in den felften druk zyner ongevallen, doet hen, door zynen onbezweken heldenmoed, zidderen. Ja! vroeg of fpade, doen natuur en rede ons hare zegevierende kracht bewonderen. Dan rukt de wyze der bedriegery haren gryns af, en verguist het hopend gezach der trotscheid. Indien ook eens de eerroovende lastertong haar zorgelyk venyn op u uitbrake, betoom hare woede zonder u te verbitteren , of trotzeer dezelve met eenen • blik van verontwaardiging. De beste verdeediging tegens hare aanvallen is zeer dikwerf 't driest verachten harer Hagen. De wyze alleen, in zyne onfchuld gehuld, belacht de kunstgrepen der nydige yverzucht. Laat ons, in den fterveling,onzen broeder eerbiedigen; —<— laat ons, met ongeveinsde liefde, alle menfchen beZ s min*  354 GODS WYSHEIÏJ EN LIEFDE minnen : deze liefde heeft een afkeer van alle leedverbitterende gemoedsaandoeningen, en hare aanminnigheid komt al ons hartzeer voor. Laat ons alle toegevelykheid ten oozicht 'hunne* gebreken bezigen; laat ons op dezelven een oog van teder medelyden liaan: 't is trouwens, meest altyd de onwetendheid, - geenszins een hart, door loute-' re boosheid bezield, waaruit dezelven ontftaan. Laat ons fteeds hulde doen aan ware deugd, en al het klatergoud van opgeraapte grootheid verfmaden. Laat ons de ilaaffche ketenen der vooroordeeleii afwerpen , en met verachting neerzien op den bedrogvollen glans van weitsch vertoon. Laat ons vernoegd zyn met de milde gaven der natuur; met geringe kosten maakt zy ons gelukkig: zy verfchaft ons de zuiverfte vermaken, en berokkent ons geen rustftorend naberouw. Laat ons hare wetten volgen, die, zyn onze behoeften naar dezelven geregeld, zoo zacht, zoo gemakkelyk vallen. Laten ontydige bekommeringen, noch nutteloze zorgen de rust en vreugde van ons leven ftoren. Te vreden met den ftand, waarin de voorzienigheid u ftelde, leen uw oor niet aan den drieften wensch der eerzucht. Laat uwe ziel zich zelve leren kennen, en hare averechtfche neigingen verbeteren. Vestig het geluk in u zeiven, en verhef u boven het  IN 5T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAD. 355 het fortuin en 't noodlot; werp u in diepen ootmoed voor 't heilig opperwezen neder, en,zie den dood met een oiiverl'chrokken gelaat te gemoet. Bemin het goede , en veracht de afgerechte listen der afgunst, en eener waereld, die door fchyn bedriegt. Ontvlied dezelven , en fmaak, in den rei der zanggodinnen, het zachtftrelend genoegen van hare verkering. Befchouw alles met een wysgerig oog; paar fteeds het toekomllige met het tegenwoordige. | Laat eene ftreng bepaalde Stoicynfche leere u het kwaad, in dit groot heelal, Hechts als fchynbaar, leeren aanmerken. mui ei ■ Pleeg raad met de gedenkboeken der menschheid. Daar in zult gy zien, hoe elk voorval, door welberaamde eindoorzaken, met het groot geheel zamenhange, en, door haar onderling verband, ten besten uitloope! /• Zy leeren ons, dat de opperfte regeerer alles op zyne bedoelingen , door wysheid en liefde bepaald, doet neêrkomen; dat de goedheid, die zich, trapswyze , doet kennen , door hare wetten geheel het menschdom onderwyst. Zy doen ons zien, dat de wet der natuur den fterveling overal eerbied inboezemde; dat ook, ten allen tyd , de mensch, door edel gevoel ontvlamd , der deugd altaren llichtede. Zy  356 GODS WYSHEID ÉN LIEFDE Zy doen ons zien, dat opgeklaarde ftervelingen die den gruwel der dweepzucht deden wyken en het fpoorbyfter vernuft weer te recht brachten, fteeds ook in 't midden van het heidendom , gevonden wierden. Wy zullen daar in ontdekken, dat ftrenge wyzen de edele oudheid verlicht hebben; - dat zy, fa, hunne gewyde geheimen, het wezen, en de eenheid van een hoogst volmaakt opperwezen leeraerden. Wy zullen daar uit leeren, dat flaauwe lichtftralen den mensch tot eene grotere maat van opgeklaarde doorzicht voorbereidden; dat men, by trappen de fcheidsmuuren, waar achter verhevene waarheden verborgen waren, ruimde. Gy zult 'er in vinden, dat ftaatkundige heilbevorderingen,altyd uit een voorafgaand onheil,zyn voord- gefproten; dat ook fteeds, door ongelukkige toevallen, het ryk der doling wierd ten val gebracht, en omgekeerd. Daar zult gy zien, hoe dat het kwaad ten goede medewerke ; dat een geducht onheil, een noch Keduchter voorkome, en dat op de puinhopen van het ééne ryk een ander nieuw wierd gevestigd. Het ontzachlyk diep verval van het Griekfche ryk zal u de nuttigheid van het kwaad aantonen. Deszelfs verbryzelende fchok , waar door zich 't licht alom verfpreidde, ftrekte ten algemeen geluk tik  in 't heilig bestier van 't kwaad. 35? Elke ftaat verandert, en wordt by trappen gezuiverd : de waereld moet fteeds in fchoonheid toenemen.' Hoe langer hoe meer wordt ons verftand, in zyn vermoeden, op een toekomitig beter, door het tegenwoordige, gefterkt. Laat ons de oorzaak onzer onheilen opfporen; laat ons derzelver oorfprong en uitwerkzelen befchouwen : en , wanneer het eene kwaad zich tegen het andere verzet, laat ons eene volmaakte orde erkennen. Laat ons, met lust en yver, de verhevene lesfe» der wysbegeerte in alles volgen: laat hare fakkel u voorlichten ; overdenk de redenen van hare raadgevingen. Maar houd u binnen de grenzen van haar gebied , en maak een recht gebruik der rede; zy zelve raadt ons haar licht te verbinden met de zuivere ftralen der fakkel des geloofs. Ja! de rede zelve, daar zy ophoudt ons te onderrichten, leidt ons tot den godsdienst op. Dan moet de ingegeeste geloofsleer, wanneer dezelve over ons haar licht uitbreidt, onze overtuiging voltooijen. Zy leert ons, hoe de mensch , in de diepte zyner ellenden, de machtigde hulp verkryge; hoe het kwaad zich op de aarde vestigde , en hoe god hetzelve in zynen vaart ftuite. Zy, onze trouwe gids in dezen ftikdonkeren doolhof,  35» eorjs wysheid en liefde hof, beftraalt ons duister verftand met heilig Jicht. Zy doet ons zien, dat het voornaamfte hoofddoel van onzen fchepper, geen ander is, dan ons gelukkig te maken. _ Ons flaauwe redenlicht, 't welk de twyffel omftngt, kan m de gewyde rol worden opgeklaard; 't geen ons natuurlyk begrip , huiverig en met fchroom , itelt, daarvan wordt men in de geopenbaarde fchrift vergewist. Zy leert ons, hoe god ons door onderfcheidene rampfpoeden tot het hoogfte geluk bereide; hoe het kwaad zich onophoudelyk verbetere; hoe het goed uit den wanfpoed voordkome. Zy verzekert ons, dat zyne tederlievcnde goedheid onze tranen, door zynen geest, wil opdrogen; — dat de ftralen zyner alvermogende genade in alle onze wederwaardigheden, het hart zullen bemoedigen. De gezegende Richter dezer verhevene geloofsleer herftelde de orde, en breidelde op nieuw het kwaad; zyn dood , daar hy der boosheid ten flacht- offer wierd , wrocht het hoogfte goed. Ja! die dood was eene onpeilbare bron van heil en leven; daar uit ftroomde voor den fterveling 't krachtigst voedzel ter opgewektheid van geest. Golgotha deed ons zien, hoe, door lyden, onze ziel zich hemelwaard moet uitftrekken. De zoon van gcd , op aarde nederdalende, ver- kon-  IN 't HEILIG BESTIER VAN *T kWAAD. 359 kondigde ons het hoogfte raadsbefluit der godheid. — Hy, die toen het heiligdom des hemels opende, verklaarde ons deszelfs gewyde godfpraken. Hy leerde ons , dat alléén de liefdadigheid den mensch met den mensch onderling moet verbinden; dat zuivere , ongeveinsde, liefde de kern, de ziel zyner wetten is; — en dat deze wetten onverwelkelyke heilgoederen zyn. Hy leerde ons, dat de rechtvaardige de tempel is, waar de godheid woont, en haar licht verfpreidt; — dat hy het af beeldzel is, waar in god zich verlustigt , en hem der goddelykheid deelgenoot maakt. Nog meer! Hy leerde ons hoe het heilbegerig hart, altoos aan god getrouw, fmart en dood kan 't onderbrengen; — hoe het vaderland der liefde , waar het ryk des doods geheel uit is , eerlang het geluk der rechtvaardigen de eeuwen zal doen verduuren. Ja ! eerlang zal de mensch uit zyn ftof en asfche herleven ; hy moet ter onfterflykheid ingaan. Het geloof predikt ons, dat men de oneindige diepte van gods goedertierenheid niet kan begrypen. Ja! het goddelyk woord leert ons, dat rampen, en ontrustende angften tot zyn verheven ontwerp behoren ; — dat dood, lyden en tranen, eens in dien onafooglyketi oceaan, zullen verflonden worden.  Sö"o GODS WYSHEID EN LIEFDE Gy, die dit heilig Ieerftelzel trouwhartig omhe'st uw deel zal zyn , het bly genot van een gerust V moed j — geheel uwe ziel zal daar van het edel kenmerk dragen, en den glans van een onbewolkt daglicht fmaken. De dag zal komen , wanneer wy het echte doel onzer onheilen , als in een volmaakten, vleklozen fpiegel zu len aanfchouwen; wy Lllen in een Veilig afgebakend fp00r voordwandelen , en dit pad zal met bloemen beftreoid zyn. De dag zal komen, dat ons welverfterkend Z moed , de zalige geneuchten van zulk eenen ftaat zal gevoelen; ___ Wy zullen ons zien, boven afgunst verheven, en tegens deszelfs pyfen beveiligd. De ras voorbydryvende ftroom onzer wanfpoeden rnaakt eindelyk ons lot hoogst begeerlyk. Zoo ver fchynt na blaauwfchichtig blikzemlicht en ratelend g donder uit eene nachtverfpreidende onweersvlaag, de gouden dagtoorts met fchoner glans. danTaatn0"15'? ï *** met do0™" den de k w **** °f fchr* "«re. den , de kronkelende tocht langs dezen ruwen we* batons eindelyk tot den tempel der gelukt bofst ' Z 31 °nWeder °P °»s h°ofd los¬ borst jaat ons aan hetzelve door eene verhevene gemoedskracht weerftand bieden ; laat onze zielTL het  IN 'f HEILIG EESTIER VAN 'ï KWAAD. 36! het barnen der orkanen bedaard , eindelyk de verschrikkingen des doods overmeefteren. Laat ons niet vrezen, tot ftof te zyn wedergekeerd; r— nieuwe kracht wordt uit die ontbinding geboren. ■Dit waerelddeel zelfs moet eens ontbonden worden, om zyne volmaaktheid te verkrygen. Maar door welke ftrelende verrukking, -—— door welk lieflyk licht worde ik, op het eind myner zangen ,vervoerd! -—Ik zie reeds de nieuwe loopbaan, die 't jongfte uur den weder verryzenden fterveling opent. Ik zie den dood ons ten leven leiden: hy verfchynt met zyne fakkel als omgekeerd : dan omgekeerd wordt dit vuur echter verlterkt, en komt glansryk uit den nacht des grafs ten voorfchyn. - Welk een heuchlyk gezicht! hoe bekoorlyk is zyne gedaante! hy reikt ons eene hulp- en liefderyke hand toe , om een eind te maken aan ons lyden en hartzeer,— om ons over te voeren naar de woning van vrede I In dit verblyf, zal de tweefpalt, voor altoos te oiider gebracht, hare helfche twistvuuren niet meer ontleken. Daar heerscht de rust, en de vale Hangen van den bleeken nyd hoort men niet meer fchuifelend blazen. Daar Voelt men niet meer de ilaaffche ketëtteh def dwingelandy! —het bloedig knellend juk der ontmenschte onderdrukkers , noch de flinkfche vervol- wysbeg. tl. Deel. Aa gin-  36a GODS WYSHEID EN LIEFDE gingen der booswichten zullen den verdrukten gee. ne traanen meer uitperfen. Daar vreest men niet meer voor bedrog, noch list, noch de eervergetene aanflagen der trouwloosheid: maar deugd, oprechtheid , en rechtvaardigheid vereeuwigen daar de heerfchappy van rust en vrede. Men voelt zich, in dit zalig verblyf, niet meer weg gefleept door den bruifchenden vloed van onftuimige driften: 't is de eeuwige vryftad van rein gelouterde zielen, die alle hare begeerten in de liefde zien vereenigd. Nieuwe zintuigen koefteren daar fteeds het zuiver hemelfche vuur der geesten; daar ademt de ziel, in 't vol gevoel harer edele waardy, de volle vryheid van hare geboorteplaats. Men ziet daar niet meer die bedrieglyke groothe- den' die gedenkteekenen van laagheid en hoog- moed , die ingebeelde genoegens, die licht¬ vaardige vermaken , welken onder den bodem van het fomber graf verzinken. Daar wordt de ziel, in het genot van onlterflyke grootheid , bekleed met den luister van haren godlyken maker ; en de eeuwige bronwellen van duur* zaam goed ftromen daar uit den fchoot der godheid. Daar zal onze geest, met heerlykheid omftraald, het gloriryk Jicht van eenen nieuwen hemel ontdekken.  ÏN *T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAL). fOj ken< Deze hemel zal de tempel der overwin- ning zyn, waar het hart ten altaar der liefde wordt. Daar zullen gevoelige harten geene verfchrikkingen meer duchten; daar zal men ouders en vrienden weder vinden. En die, welker verfcheiden ons zoo veele tranen kostede, zullen eens weder met ona vereenigd worden. Hunne verheerlykte ziel werpt, van den trans der zalige hemelgewesten, een liefdeblik op onze donkere laagte , en betreurt het lot van een wezen , noch overgegeven aan het bedrog der zinnelykheid, en de verbyftering der hollende driften. De troostryke verzekering intusfchen, van ons in een hemelsch verblyf weder te zien, maakt de volheid van haar geluk uit : en deze hope vermeerdert hunne liefde. Wanneer onze geest, in blydfchap opgetogen, de poorten des doods zal door gedrongen zyn, zullen wy hen, door tedere liefde vervoerd , zien tot ons komen, en hunne armen tot ons uitftrekken. , My dunkt,ik zie reeds deze vereende zielen, ons door plechtige feestgezangen begroeten: weldra zullen wy, in deze heilige vergaderingen ingewyd, den choor-zang der onftervelyken horen. Wy zullen ons veredeld zien met het verheven gezeirchap dier reine, dier hoogverlichte, hemellingen, Aa 2 wel-  3Ö4 gods wysheid en liefde welker heilig yvervuu- nimmer flaanwt in 't befpie.e len van gods weldadige ontwerpen. Daar zullen wy zie„ die grootmoedige zielen, die wyze Grieken, die deugdzame heidenen, wel en door den gloed hnnner verhevene deugden, ver n! den christenen genaamd te worden. bloed bezegeld hebben. 1 Daar zullen wy zien een doorluchtigen anto^ls bekroond met de kroon der onfterflykheid. -. Een! zee van heerlykheid omgeeft hem , en' zyne deTd rust op zynen boezem. gd Ach! welk verrukkelyk ziels vermaak! te horen te bewonderen , die , welken eertyds g rach ' T ben, door verhevene lesfen, de SttlÏÏf Z van^het zedelyk fchoon onder de fcE^ Ach! welk vermkkelyk genoegen ™„„ . ten, eenen PL„o, eenen sccn™ »™ ' °mm«vaardigen .aKIIOES , weller ^ ^ » £» zouden ontëeerd hebben. cmel oie verdeedigers onzer vryheid, wel-  IN 'T HEILIG BESTIER VAN 'T KWAAD. 365 welken door den geweldigen throon van een oppermachtigen heer om ver halen , ons der flaafl'che boeijen ontrukt hebben! En, welk een genoegen, — weder te zien dat onfterflyk- vernuft, aan 't welk onze rotzen ten gedenkteken ftrekken , — 't welk, in zyne zachtvloeii'ende dichtmaat, de onfchuldige vermaken onzer herders verhefte! Wy zullen hem weder zien , die, op de aarde , ons wonderbaarlyk zamenftelzel grondig ontkleedde; — dien de godheid, daar de mensch geene -geheimen meer voor hem bezat, -riep om de hemelen te bewonderen. Daar geniet hy een hemelrein" licht , en zyn vernuft, wiens verhevene gloeide natuur wist te ontdekken , en te bezingen , kan zich thands verzadigen in 't bewonderen van zynen maker. ó hemelfche gewesten ! waar de geheiligde vlammen der vriendfchap en liefde ons allen zullen ontleken ; waar de heerlykheid van den koning des hemelryks, elk oogenblik, over ons zal uitftromen. Daar zal onze geest, beven de ftormen verheven, overwinnaar der zinnen , van het kwaad, en van 't noodlot, het fchitterend afbeeldzel van het opperwezen zyn, en tyd en dood trotzeren. Aa 3 *  $66 GODS WVSH. EN LIEFDE IN 'x HEILIG BEST. , lN2. - ó zalige dag! wanneer onze ziel, van de zinnelyk. heid losgemaakt, daar zy wegfbelt naar deze^oddely. ke woning, eindelyk met haren fehepper vereeni-d al het onheil zal zien, door de liefde verllonden. " * - Dan zal, eensklaps , de ondoorzienlyke flnier, die ons de wonderbaarlyke oogmerken der godheid ver. borg , door dat aanbiddelyk wezen , welks liefde ons geheel lot beftierde, worden opgeheven. Dan zullen wy i„ het binnenfte van onze ziel penen nieuwen, fchonen, en hellichtenden dag zien verryzen; wy zullen de verhevenheid van ons beftaan Welen, en dit geluk zal dat der goden zyn  S6? OVER DEN INVLOED VAN GOD EN ON STERFLYKHEID. Het is onbetwistbaar, dat onder alle famenftelzels wegens den oorfprong der wereld , dat geene , het welk denzelven van een verftandig wezen afleidt , voor de verftandige wezens, die in de wereld zyn, het volkomenfte en aangenaamfte van allen moet zyn en tevens het meest pasfende in het ontwerp zelfs'van hunne byzondere volmaaktheid en gelukzaligheid. Elk wezen toch kan alleenlyk in zyns gelyken een waar genoegen fcheppen ; denkende en gevoelige wezens , kunnen maar alleenlyk op een denkend wezen een echt vertrouwen Hellen. Is de natuur , waar uit ik afkomftig ben , waar mede ik my in den dood zal verëenigen , waarvan ik » aeduurende myn geheel leeven, afhang, een dood, ongevoelig wezen , het welk niets met my gemeen heeft: dan ben ik in eene vreeslyke af hanglykheid Wat kan ik van de dingen, die over my heerfchen (want in alle famenftelzels ftaat myn aanwezen , 'myn welzyn , myn vernieling , onder den invloed van de verëenigde krachten der natuur,) wat kan ik van dezelve verwachten , wanneer zy niets van my weeten, en geen deel neemen in myne aandoeningen en wenfehen ? Maar vinde ik aan het hoofd der dingen een wezen , het welk van myn geflacht is; een wezen, dat, vermits het leeft, en van zich zeiven bewustheid heeft, ook van de aandoeningen van andere geesten kennis heeft; het welk by -evolg ook myne behoeften en wenfehen , en voornaamlyk het gemeenfchaplyk verlaugen van alle Aa 4 Sees"  3Ö8 OVER DEN INVLOED VAN GOD geesten naar gelukzaligheid inziet: ó dan ben ik fchoon ook dit wezen zich aan mv fc? , ' middelbaare blyken openbaart °°r °n* bekend land , als ond d hef * * Mn De zedelyke wetten, waar naar uw onze hw.r * moeten inrichten, zyn gbolg^W^ f e natuur. Inuien nu de natuurlyke wetten 2 -ar het geheel al werkt, alleenlyk Ul de n.n2 van de hghaamen voortvloeien: dan kan 'er o I fa-enhang tusfchen beide zyn, dan moet 'er men f maal letstegenrtrydigs in dezelve plaats vinden m deugd^heefc alsdan eenen geringen, zwakke flag en oneindige hinderpaalen. Het is niet Ingeen wonder , dat de ontwerpen ter onze 1^ ™ge en geluk, zoo menigmaal overdwarsd ma" het is noodzaaklyk, dat ze eindelyk alleT worden Want hoe ware ^ verniet^ menschlyk leven, deeze kleine w-reld a ' de oogmerken van eendl/ ^ wordende natuur, W^^m^l of-geeren, niet eindelyk voo^n^^ e keTdoT bUkke"' ^ ^ -le enkel door blinde werktuig^ krachten geregeerd geduurig beftormt ë^eerd, Voor hem daarentegen, die eenan nnj», a . niets yolftrekt hVhaamlvk ; / ?el°°ft' is • ' JJPaamJyk, JS de geest de eerfte oor.  EN ONSTERK EYK HEID. Iö9 fprong van alle wetten; en de geheele wereld is een groot Zedelyk Samenftelzel, waar van het mensehlyk leeven een noodzaaklyk en gewichtig gedeelte uitmaakt. Het doel, waar naar ik , als een wys en goed mensch dreef, is juist hetzelfde, waar op alle de krachten der natuure werkzaam zyn; de voortgang, dien ik in het goede maake, ftemt over een met het voortgaan der veranderingen in de wereld, en wordt daar door onderfteund, even gelyk deeze daarentegen weder den eerften bevordert. Moet nu de deugd niet meer vastigheid, waarde en veelbeloovende uitzichten verkrygen: nu zy niet meer op ons klein en gering wezen bepaald, maar de hoogfte fchakel in den grooten keten aller wezens is ? * Zodanig althans is ten mindert de gewaarwording van myne Ziele. Wanneer de gedachten in dezelve leevendig wordt, dat 'er een wezen is , oneindig , beter dan ik, oneindig verftandiger, en evenwel van myne foort; het welk denkt en wil en handelt even als ik, maar met een verftand, met eene goedheid en kracht, die alles, wat ik hieromtrent op aardeken, oneindig overtreft :• dan fchyn ik op éénmaal zoo wel gelukkiger als grooter ; myn lotgeval fchynt op tes klaaren , en myne volmaaktheid zich te verheffen. Het is even als of myne zwakheid eenen fteun, myne onweetendheid eenen raadgeever verkreeg. Wanneet ik hem ook niet zie; wanneer hy zich ook nooit voor my laat hooren: maar hy is evenwel aanwezig; —— groote Zielverheffende gedachte!. — Het toekomende kan my misfchien «ader tot hem biengen. De weAa 5 gen  370 OVER DEN INVLOED VAN GOD gen der onmiddelbare verbindtenis tusfchen hem en my, die hier geiloten zyn, kunnen eenmaal geopend * worden. Zelfs de enkele gedachte , dat 'er ergens nog grootere geesten en deugdzaamere menfchen zyn dan wy zelf en onze naaste bekenden, verheun een goedaartïg hart, en verfterkt hetzelve in zyne goede gevoelens. Kan dan wel de overtuiging van het be. ftaan van een alles doordringend verftand , en van eene boven alles verheevene volmaaktheid, zonder eemge werkinge op hetzeive zyn? De deugd is haar eigen belooning : het is waar Maar alleenlyk in zoo verre, als de mensch het bei wust zyn van dezelve heeft : in zo verre als hy met overtuiging tot zich zeiven zeggen kan, ik ben deugd%aam. En hoe veelen zyn 'er dan , die dit zeggen kunnen? Is onze oordeelvelling over ons zeiven zekerer , dan die over andere dingen ? Is niet de onzekerheid , waar in wy ons ten opzichte van onze ei-ene waarde bevinden, eene der verborgenfte kwaaien °die de menfchen drukken; eene van de verborgenfte'oorzaaken van zyn misnoegen en ontevredenheid ? Welk een troost dierhalven , welk eene zekerheid in grondregelen, welk een moed in het opvolgen van dezelven ontftaat 'er niet uit, wanneer wy kunnen denken , dat 'er ergens een rechter is, die onze waarde naauwkeurig weet, die altyd recht, en naar eene geheel volledige kennis over ons oordeelt, en deeze zyne oordeelvelling in het toekomende eenmaal aan ons zal mededeelen! Het fharen op hem geeft vastheid aan het hart. Ik  EN ONSTERFLYKHEID. 37< Ik ten minsten weet geene heuchlyker gedachten , niet eene , weike my het ftreeven naar deugd aangenamer maakt, dan die, dat 'er eens een tyd zal komen , wanneer myne eigene waarde my bekend gemaakt, myn eigen hart voor my bloot gelegd zal worden. In dit opzicht befchouwd is het laatfte oordeel, het welk enthufiasten dikwerf met zoo verfchriklyke yerwen hebben gefchilderd , voor den vriend van waarheid en deugd , hoe ver hy ook in beide nog mooge te rugge zyn, bet heuchlykst uitzicht van de wereld. Ik heb nooit, ook in dit leven, gelukkiger uuren gekend, dan wanneer ik een zeer doorziend, opmerkzaam, denkend man, die tevens myn vriend was, over my zeiven hoorde oordeelen; wanneer hy my verwaardigde my uit te vorfchen, en my daarna zyne ontdekkingen medetedeelen. Welk eene oneindig grootere gelukzaligheid moet het dan niet zyn, de waare wysbegeerte, de zelfkennis, van den verftandigften van alle geesten, en van zynen Schepper, te leeren ? Alle klaare nieuwe denkbeelden , die wy van de eene of andere zaak verkrygen, verfchaffen ons genoegen. Zy alleen maaken het aanloklyke uit van het gefprek: hy die ons zodanigen kan mededeelen, is de beminnenswaardige man. Maar , een klaarer denkbeeld van ons zeiven te verkrygen; oplosfingen omtrent onze beweegredenen , die wy zelf niet recht kenden ; eene beflisfing van onze wankelende oordeelvellingen over onze deugd : dit is gewisfelyk een vreugd, die alles te boven gaat. Het mist zelden, dat hy, die ons deezen verfchaft, onze vriend wordt. Indien dit uitwerkzel zoo zeldzaam is: komt dit voort uit de zeldzaamheid van de oorzaak. Zoo wei-. nige  «ige menfcnen 2y„ „ „ nog mmder heonen ,,,„ m ^ « **„: teen , of weeten-zich denzelven y M" «™ de?e,yke c**^^£SuS^ " c,lu man is, zou kunnen WetlfM,*» . ,t L loomng, om een, omtrent de zedeT.tT' i" h« algemeen, en ontren?/ M ^o onderricht ,e w„,d,„ " trap ™ "e *>™, «O n,i„ iets, Ms het " G , ' Wm onze handelingen op deSb,™ T""* ondervinding bekenden toeltod deT, ' e" oor de 7:: T moeten deezen^ e^en ^ ^ wezen, te openen. ' P Êen ho°S« Men mooge de verknochtheid aan zynen plicht ot de waarde van de dp.,^ P'icht, ons  EN 0N3TER.FLYK.HEID, 373 ens beftaan met dit leeven ophoudt. Want is de deugd de gezondheid van de Ziel; (en dit is het gezichtpunt , waar uit het allerminst op belooningen en ftraffen gezien mag worden;) en is dus de hoofdgrond in de Zedenleere zoo wel, als in die van den leefregel , deeze , de mensch moet aan de gezondheid boven den zinlyken lust, aan den toeftand der gelukzaligheid boven enkele indrukfelen van het vermaak den voorrang geeven : dan zyn alle derzelyer Voorfchriften zoo veel te juister, als onze duurzaamheid langer is , en aan zoo veel te meer uitzonderingen onderhevig, als dezelve korter is. Een mensch, die Hechts een kwartier uurs te leeven had, zoude dwaaslyk handelen , wanneer hy zich wilde onthouden van eene hem welfmaakende, maar aan de gezondheid nadeelige laafenis: dewyl hy op dien tyde niet meer zal aanwezig zyn , wanneer dit nadeel zal volgen. Voor den mensch in tegendeel, die nog dertig en meerdere jaaren voor zich meent te zien, is deeze onthouding verftandig: de-, wyl hy in eenen zoo langen tyd, oneindig meer genoegen van een gezond lighaam hebben zal, dan hy in het tegenwoordig oogenblik heeft van het genot eener lekkere beet. Even zoo is het voor een mensch, die Hechts zoo -lange leeft, dat zyn geest naauwlyks recht begint, zich te ontwikkelen ; die van deszelfs volmaaktheid eerst laat, en een gebrekkig genot heeft, een onbillyk voorfchrifc, dat hy voordeden, die hem aanftonds op het oogenblik vermaak verfchaffen, zal opofferen, om zynen geest tot eene volmaaktheid te verheffen , welker genot eerst dan te wachten ftaat, wanneer 'er niets meer van hem voorhanden zyn zal. Voor eenen mensch  374 OVER. DEN INVLOED VAN GOlJ mensch daarentegen, die eeuwig leeft, „ dit de hei hgfte wet van het vernuft, de duidelykfte eisci, van de welverhchte Zelfliefde. Want dat eindelyk wanneer er geene hinderpaalen meer i„ den weg liaan, elk ding ra die maate bekwaam tot genot is, als he zcf voorrechten bezit, is onbetwistbaar; dit kan men zelfs uit onze tegenwoordige ondervindingen bewyzeii. I„ een altydduurend beftaan kunnen alle andere foorten van geluk of ongeluk, „iet zoo veel uitwerken , als die, welke geduurig voor ons te.enxvoordig zyn, gelyk de gefteldheden , krachten" en neigingen van ons denkenden handelend zelf. Maar m korte tydperken, kunnen uiterlyke oorzaaken wel meer invloed hebben ;„ j i. •, ^ xienoen , . mzonderheid zoo lan-e de natuur zich nog te weinig heeft ontwikkeld. Zoo toen wy reeds hier den mensch, die by zyne gehoorte, zelf niet werkzaam, geheel in de macht van andere dingen en menfchen was , allengs onafhanglyker van beiden worden, naar maate hy toeneemt in jaaren en volmaaktheden. I„ den beginne van zyn leven brengen zyne perzoonlyke eigenfchappen bykans niets toe tot zyn geluk, op het einde van hetzelve byna het rneeste. Wanneer deeze voortgang nu in eene langere duurzaamheid van tyd kan achtervolgd worden- dan is het te hoopen , dat 'er eens een tyd zal komen, waar zyne geduurig meer voorwaards ftreevende vermogens, boven alle uitwendige indrukzelen de overhand behouden, en dus den grondflag van zynen welvaart zullen uitmaaken. In deeze vooronderftelhng dus, ,s het aankweeken van zyn verftand, het zuiveren van zyn hart, eene veel gewichtiger aangelegenheid voor hem, dan het bejaagen van rykdommen en macht. By de vooronderftehing van eenen zoo  EN ONSTERFLYKHEID. 375 zoo korten duur, als die van het tegenwoordig ke. ven, blyft dit ten minsten tvvyffelachtig. Rykdom en eere verfchaffen vermaak : verftandig naadenken en goede handelingen insgelyks. Maar welke van deezen meer? Dit is een vraag, welke alleenlyk de gemoedsgefteldheid, niet de ondervinding van den mensch kan beflisfen : dat is, de mensch moet reeds Zedelyk denken, indien hy aan de deugd den voorrang geeven zal. Maar wanneer deeze Zedelyke gemoedsgefteldheid uit gronden van het verftand ontftaan, of door dezelven bevestigd zal worden; dan moet, om den voorrang van de inwendige goederen boven de uitwendigen te bewyzen, het tydperk, waar in de eerften toenecmen en tot rypheid zullen komen, langer dan het tegenwoordig korte |el ven kunnen uitgeftrekt worden. Alleenlyk de leere van de onfterflykheid, de hoope op een ander leven, verëenigt de beide denkbeelden van deugd, welken beiden uit de ondervinding ontleend , door elks geweeten bevestigd worden , en evenwel zoo weinig met elkander fchynen overeen te komen: het eene, dat de deugd een ftryd is, dat zy in zelfverloochening, in opofferingen beftaat; dat zy in het op zich neemen van het fmartlyke, in het vry willig ontbeeren van het vermaak, haare echte waarde en haaren roem fielt; het andere , dat de deugd volmaaktheid van den geest is, de gefchiktheid tot het gemaklykst aan den dag leggen van alle zyne vermogens, die toeftand van denzelven, waar in hy het natuur-  376 over Oen invloed m „ tuurlykst handelt en gevoelt en A » a s-*de ooizaat ™ Zzr* Hetis waar, deverfdiillP»/ vermaa!c. leeven kunnen'ons SÏÏ*8^1 VM °- haaren. - 'Er zyn oogeÏ &yd is; wanneer de tegen„atu rlvl ï " * ^ andere dingen op ons geC r ^ Wdn,kM,en Va» «verwekkende heeldenO ^ IT T^ °' voelen, dan de volmaaktheid y n on"™ Kracht, welke de2e,ven weder^^^ entegen wederom «ogenblikken, waal de d f "* ■PU is, wanneer de Ziel die krall , ^ g6" den^d heeft geod^f^^^£* handelingen en. woord, Evenwel gevoelen wy, in die tvden , bedaard zyn, minder oie d^ld ^'eTT ^ genbhkken, waar in wy leevtrTdig' b~ ^ °°" deugdzaam gehandeld te hebben * ' Va" In den eenen toeftand kan het1t- gen°egen' het onze deugd, dan oThPf f*% of ging, welke Jy onbetwislar een groot genoegen verfchaft. gd Deeze tegenftrydigheden worden wegkomen richtinge, dewelke eene deuSlf y Z,0"1 "* de een verwyderd doelwir 1 * ? ^ ^X neemt> geduurig Ldert WU°Pte ™ak-> -Ik 2y Wy  SI* ONSTERFLYKHEID. 37? W*y zien naamlyk, dat ons geftel, dat is die toeftand van onze Ziel, dewelke uit het lighaam, uit de mengeling van onze vochten en uit de gefteldheid onzer zenuwen ontftaat, voor eenige deugden gunstig, voor anderen hinderlyk is. Alle arbeid aan ons zeiven, om ons volkomener te maaken, loopt , (daar het lighaam ons naaste voorwerp is, het welk geduurig op ons werkt, zonder het welk wy niet kunnen werken,) daar op uit, dat wy ons temperament dair, waar het gebrekkig is, trachten te overwinnen , eindelyk geheel te temmen , en aan onze ziele te onderwerpen. — Het is een ftryd , die verovering en geruste beheerfching ten doel heeft. Zoo lang de geest, zoo lange zyne inzichten omtrent het geen goed is , zyne neiging, om goed te doen, wel fterk genoeg zyn, om de hartstochten te wederftaan , die uit het lighaam en de zinlykheid ontfpruiten, maar niet fterk genoeg, om aan het lighaam zelve eene andere gefteldheid te geeven, e» daar door de oorzaaken van die hartstochten weg te neemen: zoo lang zal de moeilykheid van den ftryd onophoudelyk worden vernieuwd. En daar de te« genftand , welke eene kracht overwint, de eenige maatftaf van haare grootte is; zoo zullen wy alle onze deugd voornaamlyk in deezen ftryd zoeken, en naar deezen by anderen afweegen; en die volmaaktheid der Ziele, welke zich , in overëenftemminge met het temperament en de omftandigheden, op eene gemaklyke en voor ons aangenaame wyze aan den dag legt, zullen wy niet dan met moeite, en door menigvuldig naadenken, voor foortgelyke deugd leeren erkennen. Het daadlyk vermaak bygevolg, het welk de belooning van de deugd weezen moest, is wyïbeg. II. Deel. Bb in  3?8 WN INVLOED VA»iC0D in het eene geval geringer ten opzichte van dat gevoel, m het andere onzekerer rPn u g zelfs oorfprong. ** °PZlchte van de^- - Gdnkkig worden de beste befchouwers van de zedelyke wereld, en die tevens het edele beginfel der dengd inzich hebben, gewaar: dat deelIn wanneer dezelve opgroeit nnt ™ a 1 P * ^^^^^ eene zekere maate, door den aanhoudenden " bed van onzen geest, veranderd worden ó Gezegend zy ook zelfs de zwakheid van een ziek- gen kan, dat daarentegen, wanneer de zieloeheei Z wan- te bebaalen ? n« onhec vocht geeft, /at in Ü^Stt !*' te werhtnigen m eene vruchtbaare baarmoeder d. i vereeD1Sd rer:r„en,,ee„rchre^drtp-rS™ weaen 'veroo r^CXm™ Z f'^ aan' Zo verkrygt ons ligchaam van om bloed ai , 20 worden alle de belandderf,™ „ ons hgchaam, door het oxnéne van h , bl / he, waare verlevendigd en geanimeerd • * Zo  BER ADEMHAALING OP HET DIERLYK LEVEN. 399 Zo wordt de dierlyke ademhaaling de bron van wnrmte, leven en gevoel: zo ademen wy levenslucht ter onderhouding van ons zeiven, en geven de lucht weder aan den dampkring, vervuld met de beftanddeelen van ons zeiven. _ Zo herhaalen WY deeze bewerking, van het oogenblik dat wy berinnen, tot het laatfte, waar mede wy ophouden te * Zodra immers deeze Scheikundige bewerking in ae longen ophoud, zo verliest het bloed zyne vloeibaarheid met zyne warmte; - het ftolt in de ade- ?en , . De vaste deelen worden tot de beweeging niet aangemaand, het gevoel houd op. En de beftanddeelen des menschlyken ligchaams, zo wel als die der dieren, gaan over tot rottinge. Dan het wordt tyd, te rug te keeren van deezen uitflap , en nog kortelyk de verdere oplosfing der lucht in de ademhaaling aan te toonen. Een gedeelte der levenslucht, welke wy inademen, vereenigt zich, zo als ik aanmerkte, met het hydro.éne of grondftoffe der ontvlambaare lucht, dat zich ?n den doorloop der longen van het bloed ontwikkelt, en maakt, met een gedeelte calorique, het vocht, net welk men by de dierlyke uitademing befpeurt; — terwyl een klein gedeelte zich met het flym der luchtpyp en der longen vereenigende, dadelyk koolzuur, acide carbonique , of het zo genoemde roet der luchtpyp daarftelt. — Getuigen de proeven dier zelfde Franfche Scheikundigen, op het flym der luchtpyp genomen. .... Het zoude te verveelend zyn , hier die proeven voor te dragen, en het is hier ook de plaats met, om van ftap tot ftap de bewyzen en proerCc 4 ne*  400 HAWfciMÜ VERHAND. OVER DEN INVLOED nemingen na te gaan. • Th * ™ gloed „/v a ™. ™°Mt haar beginzel zelve vereend i j ' en en rom^J^^ -t het ^ köolftolfe , en wordt ItT^ tf T *" welke Jaatfte, geen voeizd 1 T gevende , het dooven doet I" da T ï* *"? «echts eenige «ogenblikken d'uurt !^ft een dier , in beflotene ?"* Ccns ogenblikken De ie«" P T ' US eenige . . Jevenslucht wordt op»elo« i g~ 2Ich gedeeltelyk met de vocht ^ ^t dfer, en geeft fiün prikkelbaarheid, vloeiba heid en warmte: eedepir,.h-ir .. ■ VJüeioa, En waarlyk, wanneer wy alle de verfchynfelen , die het dierlyk leven oplevert, in verhand hunner natuurlyke oorzaken nagaan ; zo ftaat men in twyffel, of men aan de Ouden, die de verfchynfelen alleen gezien hebben , of aan de Hedendaagfchen, die de oorzaaken hebben opgedolven, den prys van fchranderheid en waarneemings geest moet toekennen. Even gelyk wy in de onmooglykbeid zyn , van meer dan weinige oogenblikken, de ingeademde lucht in onze longen te kunnen houden , zonder dat zy ons door haare prikkeling ter uitademing noodzaakt, even zo is ook de geademde lucht in het pas gebooren wicht, oorzaak der uitademing. De dampkringslucht dringt door den mond en luchtpyp in de longen, verandert zich dra door aanraaking van het .bloed in vaste lucht, gaz acide carbonique. Dit gaz prikkelt de gevoelige long ; daar van het pynlyk geluid van het wicht , de verhaastte uitademing , en de herhaalde inademing, — dewelke naderhand allengskens meer en meer gewoon, minder fraertelyk , elkander afwisfelen, en in den flaap, zo wel als wakende, in ziekte zo wel als gezondheid, den mensch geduurig byblyven. Gelyk de mensch in kolen* damp, in benaauwde vertrekken, in het byzyn van Cc 5 eene  4'02 NATUURK. VERHAND. OVER DEN INVLOED eene menigte , dikwerf zyne vermogens verliest en flaauw wordt; gelyk de dieren in bellotene glaazen en kolendamp frikken ; zo leeft mensch en dier luchtig, vrolyk , met meer vuur en levenskracht, in levenslucht. - Getuigen zy, die de Alpen beklommen hebben; getuigen zy, die in de moerasfige valeien doorhooge bergen omheind, hunne dagen ilyten moeten; getuigen de proeven met dieren , door zeer veele Natuurkundigen herhaald. Zo geeft dan de ademhaaling aan de vochten het leven en vuur , dat zy door den omloop door het ligchaam verlooren heb'ben; — brengt het dierlyk werktuig weder in bewee. ging, en doet die beweeging voortduuren , zolang zy ongeftoord in werking blyft. Dan, wordt de adem- haaling belet,geftoord, of in wanorde gebracht, — zo vermindert of dooft ook het dierlyk vuur en leven; zo kWynt het dierlyk werktuig, en wordt niet zelden gedoopt. Zo ziet men een dier, in gaz acide carbonique gedompeld, byna oogenblikkelyk ftcrven , nadat het een minuut, door benaauwdheid, hik- en ftuiptrekkingen is gefolterd geweest; — even als de dieren, dewelke men in andere fcherpere foorten van luchtaartige vloeiftoffen , vitrioolzuure, falpeter- of zoutzuure lucht gedompeld heeft. 1 Zo ziet men in die dieren , geopend zynde, het bloed in de linker boezem van het hart zelve , geftold , zwart, en van zyne roode kouleur beroofd , terwyl de groote aderen door het ftremzel gevuld' Zyn. En daar het uit deeze proeven onbetwistbaar blykt, dat en de vloeibaarheid en de kleur van het bloed \ van het oxygéne, of de bafis van de levenslucht en het  DER ADEMHAALING OP HET DIERLYK LEVEN. 403 het warmtebeginzel alleen afhangen; daar de tegengeftelde oorzaak , of liever het gemis dier Scheikundige bewerking , tegengeltelde uitwerkingen te weeg moet brengen , en deeze zelve de door ons betoogde ftelling flaaven kunnen, zo zullen wy ook eenige oogenblikken by dezelve ftil ftaan. De fcheikundige bewerking , waar door het bloed in de ademhaaling, nieuwe warmte, vloeibaarheid en prikkelbaarheid ontfangt, — houdt op, wanneer men nieuwen toevoer van dampkrings- of levenslucht in de long belet , of wanneer men de long zelve met eenig vreemd vloeibaar luchtvormig ligchaam op- yult: in beide gevallen kan 'er geene ademhaaling plaats hebben, dewyl het bloed oxygéne noch warmte, noch, door dezelve, vloeibaarheid of prikkelbaarheid ontfangen kan, om dat 'er geene ontbinding van levenslucht plaats heeft. Dus fterft de mensch, het dier, door het water, door den ftrop , door het affluiten van levenslucht, en in allerlei vreemde foorten van luchtaartige zeltftandigheden. . Dan die dood van mensch en dier zoude langzaamer, minder fpoedig het gevolg zyn van het derven der levenslucht; zo 'er niet eene vermogender oorzaak plaats had, om kramptrekking in de long zelve te verwekken; en deeze is de vereeniging van het carbone , dat uit het bloed de levenslucht, die altyd in een ademend dier voor een gedeelte overblyft , mede gedeeld wordt , en dus gaz acide carbonique daarfielt. Dit gaz prikkelt de gevoelige long, en noodzaakt haar ter uitademing, en by beletzelen van de-  404 natuu-rk. verhand. over den invloed dezelve doet het de pogingen verdubbelen, brengt ^ longen en de luchtpyp dikwerf in nuipachtï beweegmgen, die niet zelden den dood des di s S rt§: ;ebben- —En ^,«2 weet we ke gevolgen eene drup waters op de gevo ^ luchtpyp uitoeffent, zal twyffde/5 lucht welke zo zuur is , dat zy z.ch geheel en al net loogzout vereenigen kan, moet krampachtig «evogen op de tedere long, belette ademhaaling «daarop volgende dood veroorzaakt. g' Menfchen dan, die in het water of door den ftrop door hun eigen adem! zich et TS k°0Jibf b£let Z^,e' ™ zich een vergif fa, de long, dat dit gevoeld inge- wand krachtig famentrekt, den omloop d \ocl « door de long belet; - terwyl het bloed geen niet warmte,vloeibaarheidofprikke,baarheidêontleenen k In weinige minuten is het bloed koud, ge. Sat ifaT ^ omloop der v'och- "Uitenen. j e vergeeft werkth , . de nog overgeblevene levenskracht. — Eenmaa] "' van het hart laaten zich door geen kunst oplosfen ü Herhaalde proeven met veelerlei foorten van dieren dewelke ik, met my„e„ fchranderen vriend PTets' van troostvvvk,omtrent de oorzaak vangeftiktenen verdronkenen, genoomen heb, hebben ons d&eeZe w arheid, oie met algemeen bekend is, duidelyk en overnngend getoond. — En die proeven verdienen zo veel meer aanmerking, als Zy door ons op verfchil- len-  DEK. ADEMHAALING OP HET DIERLYK LEVEN. 405 lende wyzen herhaald, — en wel byzonderlyk tot het einde, om de oorzaaken derftikking en de hulpmiddelen tegen dezelve te leeren kennen, ingericht zyn. Noch Electricq vuur,noch loogzout, hoe gefchikt anders om de llapende levenskrachten optewekken, voldeeden onzen wensch. — Hoe zeer de Spiervezel leven toonde — hoe zeer zy door haare tegenwerking de prikkeling beantwoorde, zo was zy niet bekwaam op nieuws de geftolde vochten rondte Huwen, noch dezelve met levenskracht en warmte te beademen. — Eene halve minuut min 'of meer maakt het dier of bekwaam of onbekwaam, om door de kunst te worden verlevendigd. En gelyk deze proeven van eene onbepaalbare nuttigheid zyn op het behoud van veele ongelukkigen, die door het water, kolendamp of andere akelige oorzaaken naby den rand des grafs genaderd zyn; — zo toonen zy de waarheid van de Hellingen der Franfche Scheikundigen, wanneer wy de beoeffening der middelen , om onze ongelukkige medemenfchen in die gevallen te redden , gadellaan. ——— Eenvoudigheid tekent waarheid, zo hier als elders. — Warmte en levenslucht zyn alleen de waare hulpmiddelen voor byna geftikten en in het water byna omgekomene menfchen en dieren. Ook dit heeft herhaalde ondervinding meermaalen by toeval — ook dit hebben ons onze proefneemingen , op de gronden der Franfche Scheikunde gevestigd , byna altoos geleerd. —- Het bloed verkrygt dan/ zyne vloeibaarheid en prikkelbaarheid , door dé ingëademde levenslucht. — Dit is waarheid. Ra de  4*il P &   GUSTAVUS ADOLPHUS van ZVVEEDEN, voor zyne deelneeming aan den duitSC hen oorlog. De gewichtige rol, met welke gustavus adolphus zyne fchitterende loopbaan befloot, moet by ieder de wensch doen ontftaan , om hem ook, in zyn vroeger leven, waar hy tot befchikker van het noodlot van half Europa gevormd wierd, nader te leeren kennen. Eenige trekken, die het karakter van dee« zen voortreflyken Koning, in zyne verfchillende betrekkingen , als zoon, als jongeling en als man fchilderen , zullen dus onzen leezers hier niet onaangenaam zyn. gustavus adolphus wierd den 9 December 1594 te Stokholm geboren. Zyn- vader , die vervolgens den Zweedfchen troon, onder den naam van Karei den Kden , beklom, voerde toen nog den titel van Hertog vanSudermannland, en was regent van het Koningryk voor zynen neef sigismund , die over Zweeden en Poolen tegelyk het gebied voerde. De eerfte deezer kroonen kwam door eene gelukkige omwenteling in handen van den Hertog. Doch niet zonder een hardnekkigen ttryd liet sigismund zich van de troon van zynen vader afdringen. Aan het hoofd zyner Poolen, van een gedeelte der Zweedfche Natie zelve, en door alle Ka. tholieke machten van Europa onderfteund of aangemoedigd , vervolgde hy zyne aaafpraaken op het Dd 2 Zweed-  412 gustavus adolpiius voor zyne Zweedfche Koningryk nog lang „a karels dood totdat hy eindelyk door de verheven genie van den jongen gustavus gedwongen wierd het optegeven ka rel rechtvaardigde door.eene wyze regeerin- de keuze des volks.dat hem tot hunnen Koning gemtakt had. In een byna onophoudelyken oorlog met p0len en Denemarken, hield hy zich gelukkig ftaande tegen zyne machtige mededingers. Matiging tegen zyne binnenlandfche vyanden, de aanhangers van sigxsmund en verfchooning van een volk, dat door langdurige* oorlogen gedrukt was, verwierven hem degenegen heul der natie, zyne goede inrichtingen en perfoneele eigenfchappen hunne liefde. Doch waren de 2weeden den vader toe-edaan zv beminden den zoon met een wezenlyk enthufiasmus Reeds in zyn tederfte jeugd won gustavus adol' phus, d00r zyn inneemend en minzaam gedrag door trekken, die een edel en openhartig karakter aankon digden, en door proeven van heldenmoed, die bui tengewoon waren voor zyne jaaren, de harten zv" uer toekomftige onderdaanen. Met vergenoegen zagen zy hem , toen hy nog geen zes jaaren oud was, den Hertog van .udm^J^ op eene retze naar Finnland en Esthland vergezellen Zyne moeder christina , een dochter van HertoAOOLPtt van f Iolilein Schleeswig, paarde by eene beval! bge vorming van geftalte , een verlicht verfiand cn eene byna manlyke ftandvastigheid. De tederhartiglte, moederliefde had by haar niets weeklyks, zygewende den jongen gustavus vroegtydig aan de ongemakken van een ruuw klimaat,en zogt, door eene ftrenge phyfieke opvoeding, haaren lieveling eene duurzaame gezondheid en. fterkte van lichhaam te verzekeren. GDjb  deelneming aaw df.n ruit&cw. oorlog. 4*3 custavus moest in het volgende jaar andermaal met zyne ouderen naar Finnland gaan. Het was reeds laat in de herfst, toen zy deeze reize ondernamen , en hei jaargetyde zo ruuw,dat hun fchip in de haven bevrooren raakte. Zy moesten te voet over het ys naar land gaan, en de jonge zcvenjaarige Prins volgde hen aan de hand eener voedfter, zonder door de koude des nachts het geringfte ongemak te lyden. De ouderen van gustavus zagen met eene inwendige vreugde de kiemen van het goede en edele in het hart van hunnen zoon ; en deeze gantfche familie doet •ons een treffend tafereel van huislyk geluk op eene hoogte befchouwen, alwaar het zelden plag te woonen. Ieder ogenblik, dat de Hertog van sudermannlanb de gewichtige bezigheden van het kabinet en den oorlog konde afwinnen, bragt hy in den kring zyner familie door, en byzonder moest gustavus in alle de uuren zyner uitfpanning by hem zyn. Eens, toen hy op de velden by Nykiöping eene wandeling deed , huppelde het knaapje rondom hem , doch wel ras verveelde hem de langzaame en ernftige tred van zyn vader, en hy liep van hem af in het kreupelbosch: Zyne opzieners wilden hem door het voorftel terug houden , dat het bosch vol groote Hangen was. „ Geef my dan een ftok", riep gustavus onverfchrokken, „ opdat ik daarmede my tegen hen ver- weeren kan." Dellertog lachte over den kinderlyken moed van het knaapje. „ Gy denkt, dat hy 'er „ bang voor is ," zeide hy jegèns eenige hovelingen, die hem gevolgd waren, „ maar ik verzeker u, dat „ hy'er niets van weet." By eene andere gelegenheid vroeg hem een officier , welke van de fchepen, die hy zag , hem het Dd 3 best  m GUSTAVUS ADOLPHUS VOOR ZYNZ best bevielen. „ Dat daar ligt," antwoordde de j0„M ^aap, en toonde hem een oorlogfchip, „ omda fa n de meeste kanonnen heeft." Even zo toonde hy ook reeds vroeg de trekken -ner edele denkwyze. Een 0e(andfchge « hen, een. een van de kleine paarden zy a d ^ tot een gedenk. Eenige oogenblikkTg t Pn»s zich aan de kinderlyke vreugde, wegcnYdk «ngeweme fpeelwerk, over, doch wel ras Z hv een anderen toon aan. Gy zyt Z ryl» Zl h>' tegen den Boer,,, als gy my dit paa d fchen f *»udt gy u zeiven benadeelen. Ik zal h ' - taaJen» ^ heb geld dat ik niet aodi> h h J f N gebruiken." Terlton 1^ £ , hMlue cc" ^ursje met ducaaten, dat hem * -oeder kort te vooren gegeven had D ar " r!en hy, terwyl hy het beursje in de hand van de'n Boer geheel mtllorre, „ koop voorn, wat *y n0d;i , » my geeft het paard vermaak genot*» & *** Deeze trekken mogen op zich zelve va„ weini> beteeken, zyn, doch de zorgvuldigheid zelve 2 mede men ze bewaard heeft ftrekt J benoemden 'n™, <■ vuih.s. ue ^tenden zetteden Jll ' *Y Zy"en Vader cie kroon op. ze eden tevens tot deszelfs opvolger i„ de regeering da d danu"ege ' ^ ^ d«ad dankbaar, poogde nu des te meer door zorgvuldige opvoeding, voor de ZweTn' Z re«iiFfteJykfte mannen tot zy„en hulp %^ ^ wkh*  deelneeming aan den duitsch. oorlog. 4TJ Wichtige bezigheid, von marner , een'Brandenburgsch edelman, wierd tot hofmeester van den Prins, en johan skytte , een geleerde , die zich op zyne negenjaarige reizen door het grootfte gedeelte van Europa, tot dit ambt bekwaam gemaakt had,tot zynen eerften leeraar benoemd. Onder hunne leiding bragt hy gustavus binnen korten tyd zo ver , dat hy de latynfche en de voornaamfte levendige taaien met veel vaardigheid kost fpreeken. Zyn gelukkige genie, die hy met een buitengewoon geheugen , en met eene onvermoeide wysbegeerte verbond , maakte hem de vorderingen in ieder wetenfchap gemaklyk , en hy verdiende wel ras de loffpraak, die men algemeen van zyne vermogens en kundigheden maakte. De Zweedfche oorlog, en een wapenftilftand tusfchen Spanje en de Oostenrykfche Nederlanden, hadden een menigte vreemde officieren naar Stokhohn getrokken. Ook dit had een zeer wezenlyken invloed op de vorming van gustavus. Allen poogden zy om ftryd hun hof by den jongen Prins te maaken, omdat dit het zekerfte middel was , om de gunst des Konings te winnen. Onverfchillig jegens hunne vleijeryen , en flegts opmerkzaam op hunne waare verdienften , leerde hy van hen door hun voorbeeld en door hun onderhoud, Zyne gefprekken met hen handelden byna altyd van de zeden en gebruiken hunner landen , van de inwendige fterkte derzelven, en van voorwerpen, der krygskunde of zeevaart. Zo verwierf zich gustavus de nuttigde kundigheden, in de uuren der gezellige uitfpanning. De Koning zag, door de daaglyks aanwasfen-dg volkomenheden van zyn zoon , de groot? boor> £d 4. sa  U0 WWtAVm ad0lphus voor ZYNfi en verwachting, die hy op hem bouwde, gCICcht «ardigd, en hy leidde gaarne de achting, d e £ voor ■den jongeling had, by ieder gelegenheid 'aan den dl «t: v' W;"nee; kl V" Zy"e «~W - verba', tering van Zweeden fprak, voegde hy 'er by: ik £ £e niet voltooijen , maar GUSÏAVÜS 2a] ^ Deeze redenen wierden * in de h00fdlrad ent de afgelegen gewesten bekend ; de vunrige w nfchen van den burger paarden zich niet de lioute verw ! fng van den vader, en ieder waar vaderlander zl m met een vrolyk uitzicht, de gulde tyden van het toekomllige te gemoet. Een toeval van beroerte, 't welk karee zich door bnTh!r0 f eWegi"Sen °P *» haiS •*"£ bragt hem in levensgevaar. IJy ,uikte fl * * zaam weder op, en wierd nooit ten vollen hei ! gustavus toen 2y„ vyftiende jMr 11J' en was reeds tot Groot-Hertog van Fiunland to Her! tog van EstI, and en Wesrmannland, en tot Heer der ftad Westerah benoemd geworden. Het nabv zvnd uitzicht op het bezit van een throon tr f f omdat hy ze zo duur kooPen moest. Hy S vader altyd gezelfchap in zyne ziek.e, enn^ fet een oprecht hart, deel in de vreugde zyner zusV f by deszelfs herftelling. " J Z^t£rS' cuSTAvus brandde van begeerte , om ,]e£ ^ beeld te Rechtvaardigen, dat men van zyne bekwaam, beden maakte. Hy bad zyn vader om verlof e* krygsonderneeming tegen Rusland te mogen bywoo- Plmslmgfchen dood vreesde, hield het niet voor Jd fttaj ah zulk een bachJyk tyd (lip, fa booripriA v»n zich te laaten gaan, «n^n^cn wierd  deelneeming aan den duitsch. oorlog. 417 wierd de wensch van gustavus vervuld. De Koning van Denemarken kondigde Zweeden den oorlog aan , en Hortte daar door dit ryk , dat reeds door een langduurigen oorlog met Poolen en Rusland was uitgeput , in het grootfte gevaar, karel verklaarde nu , op eene vergadering der Stenden te Oerebro , zynen zoon, die nog geen zeventien jaaren oud was, voor mondig , en zond hem naar Westgothland , om de troepen, die in deeze Provincie verftrooid waren , by elkander te trekken, en by de hoofdarmee te brengen. gustavus voerde deezen last met orde en naauwkeurigheid uit, en woonde vervolgens den veldtocht zyns vaders by, die echter voor Zweeden niet gelukkig uitviel, christtanus veroverde het eiland Oeland en de ftad Calmar in Smaland , die men toen voor de fterkfte vesting in het gantfche Koningryk hield , en voerde vervolgens zyne vloot naar Dene» marken te rug. karel maakte nu gebruik van de afwezendheid der vyanden ,. om de Deenfche bezittingen in Schonen te ontrusten, gustavus kreeg by deeze gelegenheid het commando over een klein corps, met het welk hy naar Oeland overfcheepte , en dit eiland nevens het Hot Borgholm voor zynen vader weder veroverde. Op zyn te rugtocht bragt een zyner patrouilles een Deen by hem , die van den commandant te Christianopel aan den Koning van Denemarken gezonden was; men vond een brief by hem , waarin de commandant een verfterking van vyf honderd Ruiters verèogt, om daar mede de ftrooperyen der vyanden te kunnen tegengaan. gustavus maakte terftond een plan , om van dit 'geval gebruik te maaken, en zich van de ftad ChrisDd 5 , tia  4lS GUSTAVUS AD0LPHUS VOOll ZYNE tianopel meester te maaken. Hy wist zich een tr» mgte Deenfche monteeringen te bezorgen, liet een ge Jyk aantal Zweedfche Ruiters daar mede bekleeden en rukte met hen in den nacht in alle ftilte naar de ftad. Alle maatregelen waren met de uiterfte voorzichtigheid genomen,de troepen zeergoed onderricht en het geheim zo ftreng bewaard, dat de Deenen gelukkig bedrogen wierden. Zy openden hunne poorten, en de Ruiters rukten in de ftad. Doch naauwïyks was het grootfte deel binnengedrongen , of zy overvielen den toorenwacht, fabelden de weinigen die in de ontfteltenis tegenftand doen wilden, neder' en waren meester van de plaats, eer nog de ver-' baasde bezetting, die terftond ontwapend wierd zich tot haare verdediging had kunnen verfamelen 1 custavus opende dus zyne krygskundige loopbaan met eene proeve, die den geoefendften Veldheer eerc zou aangedaan hebben. De berichten van de fteeds toeneemende zwakheid des Konings deeden de krygs onderneemingen van Gustavus ftaaken. 0p den eerften wenk van het gevaar zyns vaders, vloog hy naar Nykiöping , en kwam nog vroeg genoeg, om desrelfc laatfte oogen" Mikken te verzoeten. Hy ftierf den 30 Oflober 1611 N.ttegenftaande de groote gedachten, die karel de IX* van de bekwaamheden van zynen zoon had, fdieen het hem toch te gevaarlyk eenen jongeling die nog geen zeventien jaaren bereikt had, alleen aan liet hoofd van een Koningryk te ftellen, dat nu met drie machtige vyanden te kampen had. Hy droeg ^ns aar, de Koninginne moeder, den. Hertog Van Oostgoth and en zes Ryksraaden , het Regenffchap Pf, tot het vier- en twintigfte jaar van gustavus- '  deelneemixg aan den duttsch. oorlog. 419 waarin, volgens de rykswetten, een Koning van Zweeden mondig wierd. custavus onderwierp zich aan den wil van zyn vader, maar de gewichtigfte bezigheden van den oorlog hadden veel te lyden by de langzaamheid eener gedeelde regeering , en de Stenden zeiven, die weinige weeken na den dood van den Jaatften Koning by den anderen vergaderden , hielden de bekwaamheden van den jongen gustavus ryp genoeg, om in dit hachlyk tydftip het roer der regeering te bellieren. De Koninglyke Familie gaf hier een voorbeeld eener zeldzaame belangeloosheid. De Koninginne weduwe kon zich door een voordel beledigd achten, dat haar het oppergebied ontnam , en het geen zy als eene foort van mistrouwen had kunnen uitleggen. Maar christina voelde zich te groot voor deezen argwaan. Deeze vaderlandfche vrouw erkende zelve het gebrekkige der tegenwoordige regeeringsvorm, en de tedere moeder was op niets zo trotsch., als op haaren zoon. Ten voordeele van hem en Zweeden ontdeed zy zich van de oppermacht, die baar zo wettig toekwam , te vreden met de heerfchappy over het hart van haaren zoon. Zy vond in de kinderlyke tederheid en den eerbied, dien gustavus haar tot aan zyn dood betoonde, de fchoonfte belooning voor deeze opoffering. Wy zullen ras haare moederlyke macht in de fchoonfte zegenpraal zien. Midden in het vuur der hevigfte hartstocht, was de. bloote vrees van de goedkeuring zyner moeder niet weg te draagen, toereikende, om den jongen Koning Voor eenen overylden ftap te bewaaren. Ook het gedrag van den Hertog van OostgothJand verdient hier onze billyken lof. Hy was de zoon  420 gustavus ad0lphus voor zyne zoo* van den oudften br0£der Q mn£s' ,zj" V3d;r J°IIANN^ ^ zyn broeder suZ münd hadden de Zweedfcbe Kroon gedraagen en toen de natte voor den laatlfen dezelve verbeurd verklaarde was hy volgens het recht des eerstgeboornen, de naaste dien dezelve toekwam. De keuze des volks droeg die aan karee den K-« op, omdat de Hertog van Oostgothland toen nog re jo.gwas, om dezelve tegen sroiSMüND te verdaadigen. Doch nu had hy zyne aanfpraaken kunnen vernieuwen en als het hem ook al nier gelukt ware zich den Zweeden tot Koning op te dringen , had by toch , met een gedeelte der openbaare macht uitgerust, en door de vyanden des Ryks onderfteund, zynen neef zeer gevaarlyk kunnen worden. Doch het vertrouwen van den overleden Koning wierd gebiUykt. Zo ras de Hertog den wensch der natie verltaan had, leide by zonder morren, het Regentfchap neder, en ontdeed zich zelve vrywillig, in eene publieke acte, van alle aanfpraaken op de kroon, zolang 'er een tel. van de toekomffige nakomelingen va„ custavus ZTT T °V£rig Zyn' De ^ Koi»"g betoonde hem daarvoor met de uitfleekendfte hoogachnng Hy vermeerderde zyne inkomifen , door aanzienlyke goederen i„ Westgothland, en gaf hem l ^ vervolg zyne zuster maria bl^£ gustavus nam nu zelf de regeering 0p zich en bedankte de Stenden in eene reden voering", a gemecne goedkeuring wierd opgenomen. Zyn engT m -oo"e ' d\natUUr,Vke -%-eekendheid , die hy l ?ë*T beZat> de^e bëoordeeling kracht °Veral m voordracht doormalde, een edel ver»  deelneeming aan den du1tsch. oorlog. 4:1 vertrouwen op zich zeiven , dat door eene aangenaame befcheidenheid gematigd wierd; alles wat aau den jongen redenaar was , trok de harten der toehoorers onwederftaanbaar tot zich. Alle vorderingen van den Koning wierden ingewilligd , en niemand twyfelde, of Zweeden zou, onder zyn geleide , den ongelyken kampftryd tegen overmachtige vyanden gelukkig volvoeren. Wat ook ergens een heimelyke benytler van het huis wasa , of de verborgen aanhangers van sigismund denken mogten, zo waagde het toch niemand, by het algemeene enthufiasme der natie voor haaren zo veel hoop geevenden Monarch , zyne ftemtne te laaten hooren. De jonge Koning droeg de waardigheid van Kanc-eiier aan den Ryksraad axel oxenstierna op, die toen eerst zyn dertigfte jaar bereikt had. De voorige Koning had reeds de buitengewoone bekwaamheden van deezen man ontdekt , en zo het al eene afwyking van de oude gewoonte was, dat gustavus hem reeds zo jong tot deeze verheven post verhefte , is 'er echter nooit een gelukkiger uitzondering van eepe ten regel geworden herkomen gemaakt geworden. Het tooneel, dat gustavus te betreden had, was de ontwikkeling van groote bekwaamheden gunftig. Een op zich zelve arm, door langduurige onrusten uitgeput,en, in betrekking van de wydloopige grenszen, die het te verdeedigen had, zwak bevolkt land, bood hem weinig hulpmiddelen aan, om eenen drievoudigen oorlog, flegts met eenige gelykheid van macht, te kunnen voortzetten. De bemiddeling van Engeland en Holland bleef vruchteloos, en de gevaarlyktte vyand van Zweeden, christianus van Denemarken, be-  , custavus ad0lphus voor zyne bereidde Zich met eene machtige vioot om de beste Provtnaen aantevallen, gedurende dat de troepen *e «= hadden kunnen befchermen, aan de a^e e' grensfen tegen de Rnsfen en Poolen ffaeeden/ o^ beden, hy konde dies wegens hunne landing niet verhni eren Een klein corps landtroepen, d u' • haast iamenbragt, had het ongeluk by nacht "e vallen en gellagen te worden, waarby de l olZ^ -uw yks zyn leven redde. De vaste rJu^ kind befchermen moesten, gaven zich aan den ove winnaar over, en chkistianus de IV* *as Z' fchermde Stokhohn , het ryk een doodlyken flag te Uit dit gevaar wierd Zweeden door de bekwaamheid van een hoopman gered. GUSTAVüs had ^* Overflen Monikhass£r , twaalfhonderd man vreet d troepen in Holland laaten werven. 0p deeze vet toking berustte zyn gantfche hoop • hy wist dat zl onder weg waren, doch de zwarigheid wT n , * - land te zenen , daar de Deense Z ^ grooten omwee hi a s ze door deezen j ooiciaaten byjonkiopwg aan de grensfen  deelneeming aan den DUITSCH. OORLOG. 4:3 fen zyner bezittingen ftond, en reeds hier de oogmerken der Deenen op deeze plaats verydeld had. Zr> ras de nieuwe verfterking tot hem gekomen was, ylde gustavus aan derzelver hoofd naar Stokholm, en leidde een weg van tachtig mylen met zulk eene fnelheid af, dat hy den Deenen reeds de zege uit de handen gerukt had, eer zy nog dagten, dat hy van het gevaar zyner hoofdftad berigt gekregen had. Zy waren ever zyne tegenwoordigheid zo ontfteld, dat zy zynen aanval niet eens afwachtten, maar in groote gezwindheid weder naar hunne fchepen terug ylden. chiustianus zag met verbaasdheid alle zyne plannen, die hy door eene groote overmacht onderfteund had, verydeld door de kloeke werkfaamheid eens jongen Konings , wien zelf zyne nederlaag niet moedeloos had kunnen maaken. custavus wierd in Stokholm als de redder van zyn vaderland ontfangen , maar het gelukkig gevolg hegoochelde hem niet. Overtuigd, dat het hem op den langen duur onmogelyk zyn zou, de overmacht van zulke talryke vyanden het hoofd te bieden, verkoos hy liever met den gevaarlykften derzelven , Denemarken namelyk, eene niet al te nadeeligen vreede te maaken, en wilde gaarne een klein offer doen om de in den oorlog veroverde plaatfen weder te rug te kunnen verkrygen , en zyne grensfen van deeze zyde te verzekeren. De vrede wierd iii January 1613 gefloten , en de ftenden, verrukt over het fchrander beleid vanden jongen held, gaven met vreugde hunne toeftemming. gustavus was nu in den bloei van zyn Jongelingfchap; hy had zyn agttiende jaar bereikt, en in dit vroege tydbeftek zyns levens, reeds door den roem  4*4 gustavus AD0LPIIU5 voor ZYNfi roem zyner daaden de bewondering zyner ten weggedragen. Tot nog toe had zyn hart Zn voor de eer geklopt 4 doch hy voelde wel ras, da by ook voor andere gevoelens vatbaar was Een dochter van den Hollander, die de Zweedlehe red" der door de noordfche gebergtens tot hem gevoerd had, was de eerfte, die deeze zachte gevoelens v ^ *-*van^^ Hlgmaal bezogt. Hy zette den omgang met dit v olykemetsje te Stokholm voor; zy was „iet aal voehg voor de vleijeryen van den Jongen Held, » een zoon, custaae, gustavuszoo* , die vervolgens den ütel van Graaf van Wafaburg kreeg, was de vrucht van de eerfte liefde van denKoning. Doel dir Hollandfche meisje had geen duurzaamen'inaTUk op het hart van den Koning gemaakt. Hy vergatwelras eene vluchtige hartstocht onder de gewigtige bezig heden die hem de voorbereiding tot den oorlog met Rusland veroorzaakte. _ Dit ryk was door inwendige onlusten, en door de invallen der Poolen een fchouwplaats der vreeslvkfte verwoestingen geworden. De Czaar «had door trouwloosheid de wraak van karel den IX*e opgehns , en deezen van bondgenoot tot zyn vyand gemaakt. Door de Poolen en een UiurnY ten,: van den troon tot het uiterfte gebragt, bode, de Grooten des Ryks hunne Kroon aan Prins karel phiuppus, den Jonger broeder van gustavus aan" ZXhE* ft°nd 'm bedenkinS om zynen zoon aan * gnüighcid van een barbasen volk blootteftellen/ Hy  deelneeming aan den duitsch. oorlog. 425 Hy liet dit werk zo wel als den aangevangen oorlog voor zyn opvolger over. gustavus adolpiius , die nu van den kant van Denemarken zeker was, belloot zyne wapenen tegen Rusland te gebruiken. De Boyaren begeerden, dat de Prins kariil philippus alleen en zonder krygsmacht tot hen komen zou, om de regeering van een verwarden ftaat op zich te neemen ; maar op deeze voorwaarde wilde hem de Koning niet laaten gaan. Hy belloot hem in perfoon aan het hoofd eener Armée naar Rusland te vergezellen. De Stenden hadden in een aanzienlyke bydrage tot deeze onderneeming bewilligd, en gustavus rustte zich met macht tot een' volgenden veldtocht uit, toen de verleidelyke hartstocht, van welke hy flegts eerst den voorfmaak geproefd had, nog eens met haar vollen geweld in zyn hart plaats nam, en eeu tyd lang de ftem des roems voor hem verdoofde. Onder de Schoonheden aan het hof der Koninginne Moeder muntte, voor alles, de jonge Gravin brahs uit. Regelmatige fchoone trekken, een hooge flanke wasdom, en een bevallige kleur des gelaats trokken de oogen van alle mannen tot zich. Haar fchoon cn helder gezicht trof des te zekerer, hoe minder zy haar zegepraalende macht feheen te vermoeden, en terwyl zy door ongekunftelde bevalligheid de harten der mannen boeide, verzoende zy tevens, door de onbedwongen befcheidenheid, die in haar gantfche wezen doordraaide, haar eigen geflacht met haare bekoorlykheden. Zy was de lieveling der Koningin geworden , zo ras zy aan het hof verfcheen ; christina wilde haar altyd by zich hebben, en vergat haare anders zo waakzaame voorzichtigheid, terwyl zy zelve historiek. //. Detl. Ee  426 gustavus adolphus voor zyne het hart van haaren zoon voor de betoverende macht van deeze gevaarJyke Schoonheid blootftelde gus Tavus vond de Gravin byna altyd in het Kabinet van zyn moeder, als hy by haar kwam, om met haar over de belangen van den Staat te raadpleegen. Dikwils, als de een of andere bezigheid de Koningin belette hem daadelyk gehoor te geeven, had hy gelegenheid zich uuren lang met het beminnenswaardige meisje te onderhouden. Haar eerde gezicht verwekte zyne verwondering, en het verftand, dat hy in haar ontdekte, voltooide de zege haarer bekoorlykheden gustavus had nu dagelyks gewigtiger bezigheden met zyn moeder aftedoen. Hy kon niets meer onderneemen, zonder haar ook by de geringfte dingen om raad te vraagen , «„ verkoos daar toe byna altyd zufc een uur, waarin de Koningin hem niet terftond gehoor kost geeven , en dus genoodzaakt was hem eerst eenige oogenblikken in het gezelfchap der jonge Gravin alleen te laaten. Het buitengemeen belang , dat de Koning in haare raadgeevingen ftelde vierde de goede moeder, en haare eigenliefde liet haaï geen argwaan, dat een andere oorzaak, dan het denkbeeld van haare hooge wysheid, zyne bezoeken deed vermemgvuldigen. Doch zy was de eenige niet, die zich wegens de gevoelens van gustavus misleidde. Hy zelf was 'er verre af van zich daar van rekenfchap te kunnen geeven. Hy wilde zich zeiven wel toegeven, dat de omgang met de Gravin hem aangenaam was , dat hy fleeds by haar wenschte te zyn en dit genot verfchafte hy zich ook zo dikwils het mogelyk was ; maar hy wilde voor zich zeiven niet bekennen, dat hy haar beminde, want dat wist hy zelr met. Hy hield dat geen , wat hy voor het Hol-  beelneeming aan een duitsch. oorlog. 4*7 Hollandfche meisje gevoeld had, voor liefde, en zekerlyk waren zyne tegenwoordige gewaarwordingen van een gantsch anderen aart. Hy zou mogelyk nog lang in deeze begoocheling hebben voortgefluimerd, wanneer hem niet zyne aanftaande fcheiding daar uit gewekt hadde. De hevigheid van zyn gevoel by deeze gedachte , gaf hem eerst de oplosfing van zyn eigen hart. Doch deeze ontdekking had niets vreesfelyks voor hem. gustavus was in die gelukkige jaaren , waar ieder oogenblik, in de verte, onzen oogen flegts nog aangenaamer voorwerpen toont. Hy ftelde zich met verrukking eene gelukkige toekomst, aan de zyde van het volkomenfte fchepfel, voor, en waar zyne liefde gevaaren dreigden, liet hem de hoop in haaren toverfpiegel alle hindernisfen zien verdwynen. Het was een negentienjaarigen Jongeling en een Koning, dien tot hier toe alles gelukt was, wel te vergeeven, dat hy haare vleijende voorftellingen al te ligt gehoor gaf. De vuurigfte wenfehen wierden door de bloode hartstochten vervangen, en zyn befcheiden moed zag geene zwarigheden te overwinnen , dan die hem de ongevoeligheid der jonge Schoone , en zyne eigen geringe waarde in haare oogen konden doen ontmoeten. Haare neigingen uit te vorfchen , feheen hem reuzenwerk te zyn, om het welk te beftaan hem dikwils de ftoutheid ontbrak. Hy beefde op de gedachte van daar afgewezen te worden , waar zyn verdienfte reeds lang voor hem den zege had weggedragen, gustavus had den glans niet noodig , die hem de kroon gaf, om gevaarlyk te worden by een hart, dat gevoelig was voor waare grootheid. Zyne edele houding, zyne ryfige geftalte, en die fchoone Ee a OP*11-  4^8 CUSTAVUS ADOLPHUS VOOR ZYNE die de «k^ingicha* u zo menige tafereelen van hem kent, beantwoordden , door eene gelukkige overeen (tem m iu* volko men aan het denkbeeld, dat de Gravin, eer'zv m -g, zich van den jongen Held gevormd had 2 * een ouderdom, waar anderen eerst zich oVto komfhge mannen vormen , reeds door de roemrvk voltoo^ng van een gevaarlyken oorlog, de 'dde van zyn vaderland geworden was zvBblvfrr;e fCh°0nheid iS S£e" Verdi^. -aar blyft altyd een voorrecht, dat de nyd fle'ts gering kan lchatten , en is S waarde en een edelman' T WeMDlyke eigenfcbappen daKouinta bli„H . \ *' *e't besteZCt:*Z\ 'T"^-"ad voelen, byna onmoMvk h u tS te Se" haar fyn geroel van bet Wehoeirlvk. i„ , 1 ' wat be»a,li8hdd „^*J«* »aari„ zy ft0„d, va„ „ £™ betrekkmg, ftandrastigheid genoe» „m Z"1™™' ™ V had »» , fpreeken , en zy vond zelf mid , . r "f «e» die hart te roerei Wel "tf, ^ >Ueen ta ^ « het poften ^t^^T wenfehen diep fa haar ' ^ fenge wet der ,rhr» i ï- ' ak met eer de «elf de liefde des rn°U ing' V°°r dat haar vader mogelyk de eerzucht of vaderJvt ^Sf *die" het uitzicht van zyne dochter 0D ' ^ verheffen, hadden overgehaald ? T" thr°0n tC -ftemde,was ^^fa "T™" *J minnaar langer onzeker te J£ ' ^S"* ^eid van haare b£^£;" °«d- de aangenaame hoop ce e vas^ 2,'Ch p eener vaste verëeniging over  deelneeming aan den duitsch. ooulog. 43* , to geeven. Zelfs ftond zy hem toe, de geover te gee el verbindtenis uitte dtrn "stavus had den moed niet, deezen V° arW zelve te onderneemen. Hy üdderde ZTZ tli Z ^ hem alle hoop affnyden, en V Z de droevige keus overlaaten zou, om voor b eeken. Ten minnen wilde hy niet het eerfte voorwerpen, ^,nade verrasfching van dit voorftel, v, in de te leur gefielde Koningin zou verton£ Tan hy had St verfcheiden uitdrukkingen vin'zyne moeder kunnen befluiten, dat zy reeds ; s en hoe zeer hy ook reeds m zyn vroegft J alles aangewend had om zyn temperament te mati0e fche J^r^^^ en waar de hevigheid der "loeijendfte hartstocht dit aangebooren vuur tot een woeste vlam moest doen uitflaan. Het kwam 'er dan op aan, om te beflisfen, wien van zyit hovelingen hy, door de opdracht van deeze gewiige bezigheid , het grootfte bewys van zyn vertrouwen geeven zou. De keus was met ligt Zy Lest een man treffen, die door zyn perfoon en het Tred t, waarin hy by de Koningin ftond , eene op zich zelve reeds gevaarlyken last niet nog verergerd, Om 1 reden moest het niemand van de gewoone bovel gen zyn, die op de hartstochten en dwaahng n der monarchen zo gaarne hun bouwen, en met een greetig zelfbehagen^ E 6 4  ****** adolphus voor zvne N aan cru istjna te zend™ i ^nstier. j ***^ZF!&T ~s eeni" -vangheden tegen Wcfa T nttn ^ eene iangduurige Lnfte fag ^ ^ ^ den Hertog van Saven T a , hy einde]y<< * met geene der Zweedfche FaSL - ^ verbindtenis ftond, en j T bv*»dere aaagfchapt was , fcheen Tv ! ^ ',UI'S Ver' onpartydigheid , by de USbe^^^^deren het gefcbrktj, 0nf der K a"e der de wenfehen van haaren f moe- fcen> van haaren zoon bekend te maa- De Hertog „am deeze opdracht aan „ zelve ook uit. Het is ™Sh, \ J " VOerde degeen zaak ontdek dr ttf ******* £e dienstvaardighe d Ir " 0I,beke»d was. -chtig ,oere„ !p der 2^ « h«" ^ bynaongeioonyk ;tctad der Vorft^ maakte «eid van haaren ^ de «ene^ *" «* gehad hebben Do'ch h " V— h-ld het misfehien by 'J^J™? 7****** weid te veranderen was vo V f d°°r geen 8* twarigheid , die in dlezV IZÏ? ^ de eene *>orbaarige drift ze fs "fd g ^ "* d°or zekerlyk dacht 2y 0okdhdM ^ tt "»'n>en, en niet zo hevig te zyn ,? deS Ko»mgs Hertog, dezet voor'haar l^f^ * des de verbaasdheid d"v& 2° *™ dezelve toonde, oprekt W 7 aa'lh°0ren ™ dat eene ^^^"L zwa-  deelneeming aan den duitsch. oorlog. 433 zwarigheden eene dubbelde Merkte verkrygt, en dat vermeerderde hindernisfen in zielen , als gustavus adolphus , flegts nieuwe krachten ontwikkelen , durfde zy zich niet anders uiten, dan in de betooning der zachte fmart eener te leur gefielde hoop. Zy bouwde haar gantfche plan op de angftige bezorgdheid van haaren zoon, om haar te mishaagen. Een enkel fchielyk woord kost de zachte draaden verbreeken, die zyne hartstocht alleen nog een toom aanleiden; maar, hoe zwakker deeze toom was , des te meer was die in ftaat,door een bekwaame hand geleid , de ftoute wenfehen van den Koning te temmen. De Koningin hoopte niets van eenen openbaaren tegenftand , doch van den tyd en eene voorzichtige toegeeflykheid alles. Doch het was even gevaarlyk, de liefde van gustavus door zwarigheden, of door hoop te voeden, christina wist fchrander het enge middelpad te kiezen , daar zy zyne hoop noch opwakkerde , noch nederfloeg. Wat zy door de eens gedaane ontdekking zyner liefde verlooren had , won zy aan een anderen kant weder, terwyl zy zich van deeze hartstocht meester maakte , en dezelve wist te leiden waar zy wilde. De Gravin israhe bezat de achting van christina , en meer dan eens had de Koningin haar meer dan achting , zelfs moederlyke genegenheid, bewezen1; dodh, fchoon zy ook al te veel Koningin was, om niet eenig ongenoegen op te vatten tegen een perfoon , die het gewaagd hadde , zonder haare bewilliging , het hart van haaren zoon te treffen, en daar door alle haar plannen dreigde te verydelen ; zo hoedde zy zich echter zorgvuldig , dit gevoel, zelfs door het geringfte uiterlyk voorkomen , te laaten merken. Zy was te fchrander , om Ke 5 niet  434 gustavus adolphus voor zyne niet te weeten,dat gustavus haar eerder eene woedende uitbarsting van toorn, dan den geringften twyfei aan de waardigheid zyner beminde vergeeven zou. Alle deeze overdenkingen gaven haar het antwoord m, dat zy den Hertog mededeelde. „ Ik kan de keuze van den Koning myne goedkeuring niet weigeren, zeide zy, noch zyne genegenheid afkeuren. Het was onmogelyk , dat hy by zo veele bekoorlykheden ongevoelig kon blyven. De Gravin brahe ïs door haare geboorte de kroon niet onwaardig; haare deugden en haare perfoonlyke verdiensten zouden ieder throon der aarde verfieren. Als myn zoon uit een Zweedfche Familie een Gemalin wil kiezen, dan is 'er geene, die zyn hand zo zeer verdient als de Gravin. Maar, voegde zy 'er by zeg hem tevens ook, dat ik hem, als zyne beste vriendm, en zonder my als zyne moeder te befchouwen, verzoeke, zich voor als nog over 't algemeen met geen verbindtenis te overhaasten. Hy vergunne my flegts nog het uitftel van weinige jaaren, 't geen thans de dringende belangen des ryks buitendien vorderen, en dan zal ik zelfde eerfte zyn, om alle zwarigheden uit den weg te ruimen, en hem tot het doel zyner wenfehen te voeren." Even dit zelfde zeide zy ook den Koning, by hunne eerfte ontmoetingen. Zy onderfteunde haare bede door een menigte gewigtige gronden, die zy uit den tegenwoordigen toeftand der openbaare belangen nam. Zy lag hem de brieven van den Generaal la gar«M voor , die nu in Rusland groote veroveringen maakte. Zy wekte het eergevoel van gustavus op, en fchilderde het hem verachtelyk af, niets dan verwelkte lauwren zyne beminde te kunnen brengen.  beelneeming aan den duitsch. oorlog. 435 gen. De daaden der monarchen , zeide zy , zyn met recht het oordeel der gantfche waereld onderworpen. Het gevoelen van hun eigen onderdaanen en der vreemde Natiën beflischt dikwils het noodlot hunner regeering. In een ogenblik, dat het ryk in twee zwaare oorlogen is ingewikkeld, daar het 'er op aan komt, een broeder op den throon van een vreemd volk te zetten, en zyn eigen eerst te bevestigen, betaamt het een Koning niet aan zyn huwelyk te denken. Dan eerst, wanneer hy zyne Natie de vreede gegeven, en het binnenlandsch beftier wel heeft ingericht , wanneer hy ook de mogelykheid van het verwyt eener verwyfde zwakheid door zyne daaden vernietigd heeft, dan eerst is het hem gëoorloofd, ook aan zich zeiven te denken; dan zal ook ieder'berisping van de zyde der Stenden, die alleszins de perfoon van hunne toekomstige Koningin niet onverfchillig zyn kan, voor den glans van zyn nieuwverkregen roem van zelf verdwynen; en dan zal ik ook, als moeder, zyne keuze, die moge zich dan bepaale tot wie zy wil, geene hindernis in den weg leggen. De Koningin had op dit gefprek haar gantfche hoop gebouwd. Zy zag in deszelfs loop de wangen van gustavus eenige maaien met een hoog rood overgoten , en zy hield haar zaak reeds half gewonnen, toen het heldengevoel, by het laatfte verwyt der zwakheid , -zo magtig in zyn borst weder opwelde; maar zy kende ook het menfchelyk hart te wel, hoe begeerig het naar het zwakfte voorwendfel haakt , om het geen het wenscht, zich als êen noodzakelykheid voorteftellen , en hoe gaarne het dan voor den rechterftoel der zelfs gefchapen deugd,  43« gustavus adolphus voor zyne deugd, de vervulling van ingebeelde plichten 2ich als een verdienste toerekent. Voor deeze dwaaling wilde zy haaren zoon bewaaren, terwyl zy hem tot de moe.jelyke overwinning , die hy over zich zei ven daarvan behaalen moest, alle middelen met eene voorkomende bereidwilligheid gemaklyk maakte De gewigtige tegenwerping, die zy vreesde, was de bcofte, d-e hy zyne beminde gegeven had. Zv zei ve nam het op zich, de noodzakelykheid om zyn verbindtems mtteftellen en voor als nog geheim te houden, de Gravinne voorteftellen, en haar om haare toeltemming hierin te verzoeken. Zo veel toegeevelyke infcbikkelykheid had gustavus niet verwacht. Hy had een hevigen ftorm gevreesd, en hoe fmartelyk dit ook voor zyn hart gevallen ware, had hy die echter zekerlyk uitgedaan Maar wat bleef hem nu overig, daar zyn leZ' eene zo geheel deelneemende vriendin was, en den raad, dien zy hem gaf, met zulke krachtige redenen onderfteunde. Hy had door zyn hartstocht een aangenaam plan voor haar verydeld, maar daar zV de bekommering dieswegens zelf in 't geheel niet voor hem blyken liet, konde hy haar onmogelyk zo fmartelyk grieven, dat hy haaren raad, dien hy anders in alle ftukken gewoon was te volgen, in deeze gewgtige aangelegenheid zo hoofdig zou verwerpen. In de aanbieding van christina , om zelfs zyne minnares om haare toe/lemming te verzoeken lag wel een geheim verwyt zyner zwakheid, doch' Zy toonde ook tevens zo veel toegeeflykheid, en vleide den trots oP zyne keuze zo zeer, da hy ™ 7" ^troffen hart zyne moeder daarvoor^ bedankte, en den valnrik in 'r geheel niet bemerk' te,  deelneeming aan den duitsch. oorlog. 437 te, die daar achter verborgen lag; want 'er bleef de Gravin nu niets overig, als of haar noodlot geheel in de hand der Koningin te ftellen, of eene eigen baatzuchtigheid te toonen, die het hart van gustavus van haar verwyderen moest. Haar edelmoedigheid liet haar het eerst kiezen. De Koning verliet de kamer zyner moeder in een foort van begoocheling, en zocht de eenzaamheid , om zyne verwarde denkbeelden in orde te fchikken, en over het voorledene te kunnen nadenken. Hy dacht , nadat hy tot het doel zyner wenfehen zulk een grooten ftap gevorderd was, voor niets anders dan voor de vrolykfte gewaarwordingen vatbaar te zyn; doch zeker duister gevoel , dat hy zich zeiven niet verklaaren kon , verflikte zyne vrolykheid. Hy vreesde byna nog meer voor zyne liefde na het gefprek met zyne moeder, dan voorheen. Tot hiertoe had hy christina's inwilliging voor de eenige zwarigheid gehouden, die hy overwinnen moest; nu was deeze weggenomen , doch een gantsch heir van nieuwe hindernisfen deed zich voor hem op. Vol van dit gevoel fchreef hy aan de Gravin , om haar het eerfte bericht van het gelukkig gevolg der onderhandeling met de Koningin te geeven. Zyn brief, die tot op onze tyden gekomen is , geeft een getrouw tafereel van de afvvisfeling der gewaarwording in zyne ziele. Nu eens geeft hy zich geheel over aan de vreugde , dat nu zyn hartstocht en zyne keus ook de goedkeuring van zyne moeder hadden weggedragen. Hy fmeekt de Gravin, den wil der Koningin niet te Wédèrftaan, alles wat deeze haar zeggen zou , met zachtmoedigheid aantehooren , en verzekerd te zyn, dat haar zaak in  <43S gustavus adolphus voor ZYNS. in geen beter handen vallen kon. Dan verliest hy zich voor eenige oogenblikken in dweepacbtige uitzichten in het toekomende, en komt fchielyk weder op de tegenwoordige hindernisfen terug Hv noemt deezen een proeffteen der liefde; 2y * oude^ hem byna aangenaam zyn, zegt hy, om dat 2y Z ter eene ge egenheid waren, om bewyzen zyner ftandvastigheid te kunnen geeven. Ras daarop b zweert hy de Gravin, haare genegenheid Jegens hem niet te veranderen, en verzekert haar, dat g« ongelukkige toevallen en geen macht op aarde vat zon zyn , om de zyne wankelbaar te maaken. De gedachten aan zyne fcheiding van haar wekt een zwaarmoedig gevoel in hem, waaruit hy zich door de vnunge godsvrucht , die met zyn gantfche wyze van gewaarworden zo diep was i^ew en weder opbeurt. Hy herinnert zich dankbaar veele uitmuntende weldaaden, die hy van den hemel zicht, dat God, d,e de zuiverheid zyner neigden ren zal ^ Weilfdlen voe- ■ In de gantfche reeks van brieven , die custavus in het vervolg aan de Gravin fchreef ttJl 27 dezelfde ongeveinsde godsvrucht met'de h eS tederheid voor zyne geliefde door. Zy dragen len en ftempel van eenvoudigheid en deugd dt het karakter van deezen voortreflyken kJL zo beminnenswaardig maaken. Van het diepfte Zo7l zyner regentenplicht doordrongen , en van de' d e eerzucht om zynen naam beroemd te maaken amgefpoord, hoopt hy nog altyd i„ de armen d^ lef-  DEELNEEMING AAN DEN DUITSCH. OORLOG. 439 liefde eens het zoetfte loon te mogen inoogften. Maar men ziet ook in deeze brieven den trapswyzen overgang der uitbottende hartstocht van jongeling tot de zachtere tederheid van den man. De kennis , die hy in 't vervolg kreeg van den omvang en het gewicht van het groote ambt dat hy bekleedde % dempte allengskens het eerfte opbruisfchend gevoel der jeugd. Hy leerde inzien , dat 'er wenfehen zyn, die een Koning zich moet ontzeggen, offchoon de ftille deugd van den , burger ze billykt. Hy gevoelde eindelyk, dat een geest, gelyk de zyne, der gantfche waereld behoort, dat die afzien moet van de zachtere vermaaken eens engen cirkels, die, terwyl zy de krachten van den zwakken koesteren, toch altyd flegts lastige boeijens moeten worden voor de ftoute onderneemingen eener heldenziel. (Het vervolg hierna.') KEI-  44® keizer otto de derde. De Saxifche Keizer ftam, die met hendrik zo fchoon nitbottte, en by den aanvang van de regee! ring van otto den tweeden in vollen bloei ftond verdorde reeds met den zoon van den laatften • wanthendrik de tweede was een onvruchtbaar bv. fpruitfel. Itahen was daar de eenige oorzaak van gelyk over 't algemeen de verbindteniS tusfchen hetzelve en Duitscbland, een onberekenbaar onZ luk over Germanje bragt. Te Italiën vergat otto de groote , daar het in zyn macht ftond, V00r dit land te zorgen; en zyne beide navolgers, die door hunne groote vermogens het twee eeuwen ve der adden kunnen brengen, vonden Jn Zl graf door Itahaanfche kunstftreeken. otto de Zr/ mogelyk door Italiaansch gif. De eene opft nd ^ drong den anderen in Italiën; zuchtend Lp Jede Duitfchers tot redding, doch men kon het niet ten onrechte by de Hyaena vergelyken, die beweeglyke ftemme den herder tot mededogen uit lokt om hem te verllinden. En wat wonnen de Duitfchers toch door deeze verbindtenis ? Zo zv daa door niet gemeenzaamer geworden waren met de geest der Duitfchers weinig by zyn gewonnen g" weest; want deeze is zo verfchillend van Je» Itahaanfchen, dat zy zich veel eer by de gel , -der andere Natie had kunnen oprichten. HieZ kwam ,n die eeuwen nog de dood,yke vyandftïp vief;. betrekkir uisfchen «5^S3t Cet;8 ^ tt:a:r rchen'die * yK nmea* m™ echter niet van elkan-  keiz^- otto d2 üos.rbe. 441 kanderen gefcheiden kunnen blyven; de een wil zicli aan den anderen vvreeken, de een den anderen zyne ■ overmacht laaten gevoelen. Maar de Duitfche zeden, de Duitfche eerlykheid moesten bedorven worden door de gemeenfchap met een land , waarvan de eerlyke ditmar, in de tiende eeuw, zegt: „ Wy „ noemen zeer wel die landftreeken de Wester„ fchen , want gelyk daar de zon ondergaat, zo „ gaat daar ook alle deugd en eerlykheid onder." Toen otto de Tweede, iii het Jaar 980, naar •Italiën ging, had hy mogelyk een voorgevoel van zyn droevig noodlot, want hy liet zyn Zoon vooraf' tot Koning kiezen, en gaf hem den Aartbisfchop ■warin van Keulen ter opvoeding over. Wat hielp zyn moed cn zyne kracht? Zodra hy den zege bevochten had, wierd dezelve hem door het Noodlot ontrukt, die menfchen van groote uitfteekende zielsvermogens zich liefst tot voorwerpen van haare vervolging kiest, om hen te toonen, dat zy fterker is dan alle menfchelyke kracht. Toen otto, in den Jaare 983, ftierf, ging zyn Zoon , die hem tot opvolger beftemd was, naauwlyks in zyn vierde jaar; en echter wierd hy terftond te Aaken door den Aartsbisfchop willigis van Maints gekroond, een man van onvermoeide werkzaamheid, wien geenszins de baatzuchtige begeerte om zyn kerk te vergrooten van het fpoor bragt, die met een ftarren blik het geheel overzag, en zich by het eensgegeven woord vasthield. Men verheugt zich een man van zulk een echten (tempel in een land aantetreffen, waar dit een zo zeldzaam verfchynfel is, en wel op een tyd , waarin men zulk een genie ten hoogften nodig had. Wie zou, geduurende de miuderjaarigheid van den KontSTORiEK. II Dtel, Ff ninj  • 44-i keizer otto de derde. niug het roer van regeering in handen hebben? •Grootmoeder en Moeder ftreeden daarom. Ao£L. heid van Bourgondie kon nog niet vergeeten, dat :zy een man, als otto de Groote, geregeerd had, dat zy, onder de regeering van haar Zoon, een jonge mededingfter, zyne gemalin theophania een Griekfche Princesfe , in bedwang hield Bei' t^T^f' bdden b°Ven haare ma««^ verre m befchaafdheid opgewasfen, beiden fchoon e„ re geerzuchtig in een graad, waarin het zeldfaam vrouwlyke zielen zyn. Door dit heerfchen fchee nen zy zich te willen fchadeloos ftellen voor het •gemis der vermaaken van een wellustig hof dat zv verheten om over halve Barbaaren te r'egeeren Doch het tooneel veranderde ras, toen 'er een derde tusfchen beiden kwam; Hertog hendrik van Beyeren, een van die onrustige zielen, die hun gantfche leven met twisten doorbrengen, om ia den ouderdom iets te hebben , daar zy in eea dweepachtig berouw oP kunnen peinfen. Door zyne geduurige gefchillen was hy van zyn Her. togdotn ontzet, en had te Utrecht , onder het opzicht van den Bisfchop poppo , moeten leeven. Naauwlyks was hy zedert eenigen tyd weder^ vrygelaaten door otto den Tweeden , of hy berokkende weder een nieuw weefzel, welker vangst waarfchynlyk de Kei.erlyke Kroon zyn moest. £ ëeestelyke hielp hct knoopen, doch ^ Verddgde h£t W£der' De Aartsbisfchop wl ■» was trouwloos genoeg, om den jongen Koning SriklT 7demen- H£t ^ da™ - e"' fchr ldyke flag voor theophania, want alle haare ühoone droomen van regeeren waren nu eens! klaps  kei z e r otto de derdes klaps vervlogen, hendrik dacht zy, kon nu, geduurende otto's minderjaarigheid, als naaste manlyke bloedverwant,'de regeering willen bellieren, of van zins fcyn, zich-zeiven de Koninglyke Kroon optezetten. De Keizerin vlood ylings vol droefheid naar Pavia, alwaar abelheid leefde ; thans geene mededingfterè meer zynde , koozen zy gaarne elkanders ,gezelfchap, en fchepten des te meer troost uit deezen wederkeerigen omgang, daar derzelver mismoedigheid uit eenerlei bron voortvloeide. hendrik wierd intusfchen teQuedlinbürg door eenige Vorften tot Koning verkozen, doch anderen vergaten zo ras den eed niet, dien zy den Neef van otto den Grooten gezworen hadden. Zy gingen naar Hesfenburg„ en flooten aldaar een verbond, om ftandvastig hunnen gedaanen eed te vervullen : De Aartsbisfchop willigis van Maints, en de Markgraaf eckhar© van Meisfen, waren de hoofden van hetzelve, en aan hen moet men het toefchryven, dat alle overredingskunften der andere party vruchteloos wareii. Door de welfpreekendheid van willigis kwam het tot een byeenkomst te Maints , alwaar hy met zulk eea moed en vuur fprak , dat hendrik zelve getroffen wierd , den Koninglyken titel weder beloofde afteleggen , en op zekere plaatze , die Rara heet | op den derden July, den Zoon aan deszelfs Moeder weder te fchenken. Met welk een ongeduld vloog deeze naar Duitschlandl Zelfs adelheId verliet haar geliefdkoosd Italiën, want mogelyk konde haar ook een deel der Regeering te beurt vallen. willigis verbond door zynen edelen eri ge= selligen aart de Duitfche Vorften ook tegen Frankryk. De Koning lothariüs , die in Lotharingeri Ff * !*•  444 keizer otto de derde. gevallen was, om met de kindsheid van otto den Derden zyn voordeel te doen, wierd te ru* *edreven Even zo gelnkkig wierd 'er tegen de Slagen gevochten, die nog niet vergeeten konden, dat het de Grootvader van den jongen Koning was, die hen hunne vryheid geroofd had. Dnitschland voel. de ach gelukkig onder den fchepter van theopha- ZJ Vrdï°-' WILLIGIS êekid, met manlyken moed en befchetdenheid regeerde. Haar gantfche moederlyke zorgvuldigheid bepaalde zich tot de op voeding van haaren Zoon, 'maar- zy dacht 'er niet aan, dat zy, door de al te groote beichaaving z« ner vermogens, den grondfteen tot zyn ongeluk lag. Welk een wellust was het voor haar, wanneer zyne verhitte verbeeldingskragt, door de Latynfche Dichters gevoed, hem leerde, in zyne kinderfpeelen, de toonden uit de tyden van het oude Rome te herhaalen; wanneer hy Grieksch 'fprak ge lyk het aan haar vaders hof gefproken wierd; 'wanneer de jonge knaap met zynen leeraar gerbert die, wegens zyne veelvuldige kundigheden, de toveraar' genaamd wierd , zo geleerd praatte, dat zyne onderdaanen hem zeiven voor een tovenaar houden moestenl Een geluk voor haar , dat zy ras ge„oe, de waereld verliet , om de treurige vruchten van haare opvoeding niet te bekeven. Na haaren dood C99o) kwam de Grootmoeder in allen fpoed weder te rug , en hoopte door haaren Neef te regeren doch de jongeling was reeds te fliih geword°en- hv zond haar ras weder weg. Wy weeten weinig van o'tto's regeering, van den dood van theophania tot op zyn vyftiende jaar. Uv ftreed zegenryk tegen de oproerige Boheemers , en bragt  keizer otto de derde. 445 bragt hen van nieuws onder het juk; voor het ove. rige was hy nog te jong omtrent deezen tyd, dan dat by zelve had kunnen regeeren. Waarfchynlyk liet hy zich door den Aartsbisfchop willigis , den Markgraaf eckhard , en zynen leeraar gerbert leiden. In 't jaar 996 wierd eindelyk zyn wensch vervuld ,oni te Rome te komen, alwaar hem de onlusten riepen , die daar op nieuws waren ontftaan. Zyne verbeel. dingskracht, die hem hét tafereel van het oude Rome voor den geest bragt , verblindde hem zo, dat hy niet inzag, welk een verwaaten gefpuis de nakomelingen der Brutusfen en Scipio's waren. De afgefcheiden geesten der oude Romeinen fpookten onder hunne Naneeven , om hen tot dwaasheden te verleiden, welken de ftraf op de hielen volgde. Zy wilden voor hunne Voorvaderen niet onderdoen, en dit was de oorzaak dat hunne daaden byna altyd een Parodie waren op het een of andere heerlyke tooneel van het oude Rome. Zy wisten, hoe deezen op de oude Duitfchers , als op wilde dieren , verachtelyk neder zagen, en zouden zy nu deeze zelfde Barbaaren gehoorzaamen ? Geen middel lieten zy onbeproefd, geene misdaad ongedaan, om van hen los te worden ; zo niets baaten wilde , dan baatte de Italiaanfche dolk. Niemand wist zich van deezen hunnen aart beter te bedienen dan crescentius, eene flimme booswicht, uit eene Romeinfche Familie. Reeds onder otto den Tweeden vong hy dikwils opftanden aan ; dan in den beginne hield hem de Toscaanfche Familie in bedwang, en vervolgens verhinderden adelheid en theophania, door derzelver geduurige tegenwoordigheid in Rome , dat zyne onlusten niet zeer vruchtbaar konden worFf 3 den.  4*6 KEIZÊR OBTTO DE DERDE. den Doch thans begon hy op nieuw een' opftand te wekken. otto ylde naar Rome, en ftifd d door de zagtheid en fchranderheid Zulk een Duitfchen Koning hadden de ^ «og nlet ge2ien de fchoone ™ n gelyke te Zyn. Met eene befchaafdheid „ 5 ™erdheid zo als weinigen onder hen bez*Zn P-rde hy de Duitfche trouw en onfchu had eene onuitfpreeklyke liefde voor dir 1 <%evolk, Het moest hun ^^ - 27 hp6m ^ geheim *Ia" «adden afgekeken om Rome in '£ vervo]g tot 2yn verblyf aats"' T-Wi,"an het^~ ^ Romm?„ n;5 rhy dikrs aanzie- ij ' om ze overal in Dm'tsHi and omtevoeren, en met dit Land bekend t ^ ken, 't welke uit Rome 20u geregeerd w„ Poch mogelyk verbitterde hy hen' «TlS' fcher , Zynen bloedverwant bRUN0 , tot ft™ m1 1-n, en zich van deezen tot Kei, r kroon n 7 ' want nauwlyks had hy Rome verlaaten, of 1 h ' ££ wDeroD drTcr— -?425 verleiden. De Duitfche Paus moest uit d„ e! , cenfa, die met otto den tweeden en th™» de grootfte vriendfchap ft„„d e' 'V" derden zelfs bewy^van «h^ig^S kwam m zyn plaats. cREsCENTIrJS feheen 'e een ^gevallen im te hebben, dat hy een m" die he huis der otto's zo veel verplicht was, tegen he . S^l'Tn ra°P^nZyn ^ ^ ^ Rome ,el ed en al aan de Duitfche heerfchappy te ont. Sei^,» weder aan. de Grieken te onderweg ge-  keizer otto oe derde. 44/ «relyk het voor carel den Grooten geweest was. Snel als een blikfem vloog otto naar Rome over , ert ftelde zynen Duitfcben Paus weder met groote plechtigheid aan , terwyl zich de Griekfche door de vlucht zocht te redden. Maar de laffe Romeinen, die den Keizer door vleijery weder zogten te liefkoozen , agterhaalden den Griek, en mishandelden hem op de verfchriklykfte wyze, dien zy te vooren als een navolger van petrus vereerd hadden. Rugwaards op een ezel gebonden, met deszelfs ftaart in de hand, moest hy zich in plechtige procesfie door de ftad laaten rondvoeren , nadat men hem te vooren de oogen uitgeftooken , en neus en ooren had afgefneden. crescentius dacht nu niet meer ftaat te kunnen maaken op otto's goedheid; hy vluchtte met zyn aanhang naar den Engelenburg, en de Keizer moest een volkomen belegering aanvangen, totdat eindelyk de burg door den dapperen eckhard ftormenderhand wierd ingenomen. 'Er wierd een rechtspleeging over crescentius gehouden, en het vonnis uitgefproken , dat hy met twaalf van de zynen zou worden ter dood gebragt. Hunne lichaamen wierden tot een fchouwtooneel opgehangen. otto bleef nog by aanhoudendheid Rome in een romanesk licht befchouwen , oflchoon het noodlot van zyn vader en grootvader, en nu zyn eigen, hem had kunnen leeren, hoe weinig de Romeinen te ver* trouwen waren. De Markgraaf eckhard was zyn heveling onder de Duitfchers, van welker omgang hy anders afkeerig was. Hy zat van hen afgefcheiden, aan een hooger plaats, en fpysde aan een byzondere tafel.. Zyn lieffte gezelfchap was de geleerde gerjjebt, die, na eruno's dood, Paus wierd onder den Ff 4 naam-  445 keizer oïto de derdïa ™ van svLVEsxEn de tweede! met hcm ^ de hy z.chinhet kezen der onde Schryvers , e» m de wetenfchappen van den toenmaaLn J Voornamclyk in de DialeéhV-, • °enJfahgCn tvd » j w ce uialectica ; met hem droomde hy den voortyd terug. Maar hv h*A uroomüc i„ j , >-<■ *cuuen, op kruistochten zocht hy de verlooren rust weder te vinden, welker flin «en vyand hy i„ 2yn hart 0ffld ' Zle^Z zyn eerbied tegen karei, den grooten j^v rok in kruisvaart naar deszelfs graf te Aake 'enS iu,erende hy zich, tot eene gedachtenis AJe kiuistochtcn waren geëindjVd An,u . V Wierd hoe langer hoe dfotf^r £ 2! "* deeltelyk een rament, want alk drie de otto', hlu P " W|id ove, l^S^ *ch dit m een fombere achterhoudendheid, d b! «n man van zyn foort onverdraaglyk en ^5 T m°eSt- * * van zyn zoon **. ™^ door eerzucht gefpannen, en toen deeze n et l * vredigd wierd, verviel hy in zwaarmoedig £ en «.erf van hartzeer. By otto den derden ging ke e W^irmede hy „ks omvatte, en by de verhevenlö^ Zd Zyöer 2fSVer05OgenS' die zo overlegden met deezen duisteren tyd der onkunde, ^ fcoogfkn verderflyk zyn moest. ' Ieder mensch , dien de natuur aandrang en kracht f«f. om zich tot e?nhooger graad van befchaafd. heid  keizer otto de derde, 449 beid te kunnen verheffen, moet zich in zeker tydbeftek des levens onuitfpreeklyk ongelukkig gevoelen. Dit valt gewoonlyk voor in de jaaren der prikkelbaarfte gevoeligheid, alwaar zekere bepaaldheid van de uitzichten der jeugd allengskens verdwynt en de ziel nog niet genoeg gefterkt is, om zich met mannenmoed boven het noodlot te verheffen. Ieder voorige bezigheid word hem tot een last, een angstige onrust, en gevoel van een ledige ruimte , verbonden met zekere trotschheid, die de vermaaken van het Tegenwoordige vergiftigt, omdat men zich voor grooter, edeler bezigheden gefchikt acht, vervolgen hem overal , en dan komt het 'er op aan, of zyne krachten in deeze melancholie gantfchelyk influi» meren, of dat zy door alle ftormen heen tot rust, tot een gelukkige bedaardheid en gelykvormigheid van karakter, heen arbeiden. Deeze rust kon otto in zyne ftikdonkere eeuw niet erlangen, Zyn bloet kwam eenige eeuwen te vroeg. Na den kruistocht naar carels graf, vloog hy weder naar de Romeinen, die hem,by zyn aftocht, duizend Joftuitingen hadden toegezwaaid ; doch nauwlyks leefde hy zonder eenige kommer en wel te vreden onder hen, of 'er ontftond plotslings een oproer; verfcheidene zyner vrienden wierden van het gemeen omgebragt,en hy zelf in zyn Paleis drie dagen belegerd. Geen mensch dorst by hem komen, alle middelen van onderhoud waren hem ontzegd. Reeds bereidda hy zich, om met de zynen een uitval te doen, toer* hy een weg vond, om gelukkig te ontkomen; want liever had hy zich in den dood geitort, dan zich aan de Romeinen overtegeeven, Naauwlyks was by in vryheid, [of hy fmeekte alle zyne vrienden Fff ^  450 keizer otto de derde. by hem te komen, om hem aan de 'mm*** t. t0°rn tot *» boogfte„ gr ^ «Te beproevingen der Romeinen, om zy e goe heid' c v,eiJen, waren vruchteloos; hoe-zacht en iefd . rvk anders zyne ziele was, deste ftandvastiger wa, nu zyn haat. Hy verfamelde ras een grnnr voornamen VerheUgde„ zich de l£Zgg* ^^^^^ ergeers Z0Cht hy zich daaruit te reddpn i r a ::*eumahydmet een "^v^^x , aa , maar den gantfchen nacht door zat hy fl P^loos met een nederhangehd hoofd en ftarre oogen waarmt niet dan traanen voortwelden n t ' loosheid der Romeinen had zyne vroivkt d " altoos ter nedergeflagen. "^eid voor Mogelyk werkte ook op otto's ziel die om deezen tyd algemeen wal ri* V™»' buizend de jongL dag reeds zulk een geloof onder de menfchen d T wyl ginds water een fvl t verbe'Sen> <«" e' £n °P zyne verantwoording voor  keizer otto de derde.' 45$ Voor den rechter der waereld peinsde. De Jager vide woedend door de bosfchen , om zo veel wild als mogelyk was, vóór de verdelging ■ zyner fchoone jacht, te vellen. Waar men ging, zag men hoopert van oude wyven en moedige ridders , die den hemel befchouwden , of de zon niet plotslings verduisterde , of^de ftarren niet bloedrood wierden, of een vuurige draak kwam nederftorten. Met ernffige gebeden om vergeeving zyner zonden, lag men zich op zyn leger neder, en verwonderde zich aan den morgen, dat de zon weder opging. De waereld bleef ftaan,maar in otto's ziel wierdt liet fteeds duisterer: geen mensch wist raad, geert geneesheer eenig middel tegen zyne ziekte. Eindelyk wist hem stephania , de Gemalin van den ter dood gebragten crescentius, met welke hy, naar het getuigenis van eenige Schryvers, het genot' der liefde zou gefmaakt hebben, te overreden , dat hy zich aan haare geheime geneeskunde vertrouw* de. ILy zou haar beloofd hebben te trouwen , en echter zond hy een gezandfchap aan den Griekfchen Keizer, en liet hem om deszelfs dochter verzoeken. 'T zy dit de oorzaak ware, of dat zy den dood van haaren crescentius wilde wreeken, genoeg, zy was, naar de algemeene volksfprooke in Duitschland , en het getuigenis veeier Italiaanfche Schryvers, de oorzaak van den dood des Keizers. Zekeren dag zond zy alle de wachters weg, onder yoorwendfel, dat zy haar een varfehen rheehuid zouden bezorgen, waardoor hun Heer terftond zoude geneezen worden. In derzelver afweezendheid mengde zy gif in de dranken en zalven. Nauwlyks had ir.en haar den huid gebragt, of zy verwyderde zich,. on-  45* keizer otto de derde. onder voorwendfel, dat zy fchie)yk naar eefl bloedverwanten gaan moest, die plotsling dood krank geworden was. Het gif vertoonde ras'yn oodi " ke werking, en dus ftierf otto in d™ L * in de ftad Paterno,in den ^Sot^^ Hy had niet lang genoeg gelcefd,om volkomen te kunnen ontwikkelen: fchoon de byntm delyke behandehngen van de menfchen, zou verSl hebben. Zyn aart en inborst was te fomber en droefgeestig, zyn verftand te » « as KeiZer hendrik de vieröe, by alle de ^J' gmgen der menfchen, denzelven tod altyd L tne weldaadtge vrolykheid des geraoedS zou hebben Z Hen toegenegen blyven. Zekerlvt , by een ^^^^«iook tevens veel vastheid ei aAte Z ï * gen. Maar hy ftierf te vr eg en zvn k" was ongelukkig, omdat hy eenige Jwen f leefde, —— 8 eeuwen te vroeg  IV. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z, Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJEKUNSTEN, e n MENGELWERK.   455 VERHANDELING r~ - i tfftt r nsIlQri 'al noov 8Öö£SmdOj I OVER DE V ' ••. ii/wUiMnBi so n«v cLfcv»rtr so rutv crJ> BLY MOEDIGHEID. (*) Vy^y hebben onszelven niet gevormd. Onze aart, inborst, gefteldheid, temperament, zyn geen dingen van ons eigen maakfèh Die temperamenten en gefteldheden zyn by de menfchen zeer verfchillende; niet min verfchillende, dan hun wezenstrekken. Dit zyn algemeene waarheden, die men niet ligtelyk zal .tegenfpreeken. Even zo zeker is het, dat wy inzonderheid voor een 'goeden, een' gunftigen , een' gelukkigen inborst, den Veroirzaaker van ons beftaan , diepen dank en eerbied zyn verfchuldigd, voor zo verre deeze zegen by uitftek gefchikt is, om ons leven voor ons zeiven en onze medemenfchen aangenaam te maaken. Wy bezeilen maar zelden da grootheid van onze verpligting ten deezen opzichte. — Maar, is het waar, dat wy in dit geval grootdeels lydelyk zyn; het is niet minder zeker, dat wy ter verandering, ter verbetering van deezen inborst , krachtdaadig kunnen medewerken; dat Reden en Godsdienst ons verfcheide middelen aan de hand geeven , waarvan wy hiertoe een nuttig gebruik kunnen maaken. Indien dit geen ontegenzeggelyke waarheid was, wat zouden ons dan alle voorfchriften der Wysbegeerte en Zedekunde kunnen baaten? welke wapenen zouden wy dan bezitten, (*) Voorgeleezen in een letterminnend genootfcbap.  4JÖ VERHAND-EL 1 N G ten, om den aandrang.dei- uitfpooïige hartstochten te keer te gaan ? of, indien het deezen vergund wierd toomeloos voort te hollen , wat zoude 'er dan van de waereld, van de famenleeving worden? Wy behoeven daarom onze hartstochten, onze neigingen , niet uitteroeijen : dit te willen onderneemen, ware een ftrafbaare vermetelheid, een inbreuk op het plan van Hem , die den mensch met zulke hartstochten vormde. Neen ; de hartstochten zyn de zeilen , welke onze levensklei door de zee der waereld heenefleepen-; zy geeven te fneller vaart by een gunftig getyde; en blaast de wind te fterk Gelukkig dat wy de kunst bezitten, om ze een Veimg in te reeven, of, des noods,wel voor een poos te ftryken. Neen, myne Vrienden 1 al het dekla. meeren tegen de hartstochten, voegr geenszins aan wezens, die 'er allen, zonder uitzondering, meer of minder van beheerscht worden; dewyl die harts tochten, onaffcheidelyk met onze natuur verknocht onze geitellen enöploslyk zyn ingeweeven Zeot' vry tegen den mensch : wees zonder hartstochten» maar denk 'er dan ook by, dat gy met even ZJ veel recht tegen den vogel zoudt kunnen zeggenwees vogel, zonder vleugels!_ Maar neen, die hartstochten kunnen blyven , indien wy ze flechts behoorlyk leeren bedwingen, en ten meesten nutte voor onszelven en de maatfehappy beftuuren • i„. dien wy flechts zorgen, dat zy „iet, gelyk alte dartele paarden, door hun overtollig vuur, voor hunnen ryder gevaarlyk worden ; indien wy fommigen der zeiven, die te fterk zyn, met onvermoeide poogingen tegenhouden ; anderen , die te flaauw werken, meerder veerkracht trachten te gee- ven,  OVER DE BLY MOEDIGHEID. 457 ven, en dus een evenwigt te bevorderen, dat dikwyls voor onze rust', voor ons genoegen, voor ons geluk in deeze waereld zö noodzaaklyk fchynt. Zo is 'er, by voorbeeld, iets, dat, het zy men het aanmerke als een gevolg van onze natuurlyke geaartheid , of als een gevolg van eigen arbeid en zedelyke oefening , op zicbzelve altoos zeer gefchikt is, om ons gantfche leven aangenaam te maaken, en den kring, waarin wy ons beweegen, met genoegen te vervullen. Ik bedoel hier zekere vrolykheid, blygeestigheid, opgeruimdheid, of hoe gy het gelieft te noemen, in 't kort, dat blymoedige in het algemeen , het geen ons alles van de beste zyde leert befchouwen , het naargeestige van ons wegfchuift, ons voorhoofd ontrimpelt, een' gullen lach , als het kenteken van een vergenoegde ziel, op o'ns gelaat verfpreidt, en dat genoegelyke aan alles wat ons omringt, tracht mede te deelen. Dit, dunkt my, is zulk een bekoorlyke gefteldheid, zulk een weufchelyke eigenfchap , dat wy ons niet genoeg kunnen bevlytigen , niet alleen om ze anderen aantepryzen , maar , vooral , om ze ons zeiven eigen te maaken. Want, ik bid u, is 'er wel iets het geen, by zo veele foorten van verdrietelykheden, als het dagelykfche leven overal op onze paden zaait; by zo veele treffende waarneemingen van de gebreken en boosheden der menfchen; by zo veele ontroerende gefprekken over gebeurtenisfen, die ons vaderland, onze vrienden, onszei ven dikwerf zo naby betreffen ;by zo veele akelige uitzichten in het toekomende , het zy die tot anderen, of tot onszeiven, tot onze eigene landgenooten, of tot andere MENGELW. //. Diel. Gg VOl-  VERHANDELING volken betrekking hebben; is,'er wel iets, het geen by dit alles als een krachtiger tegenmiddel kan « bruikt worden om al dat onaangenaame , zo vfd mogelyk zyn bitterheid te beneemen, en in deszelfs plaats andere aandoeningen voort te brengen dan even deeze blymoedigheid? Hoe het ook zy' men moge dit onderwerp ftellen in de klasfe der zeer bekende dingen; men moge het reekenen onder de alledaagfche voorfchriften der zedeleer, door het menigvuldige gebruik als afgeweten; ik zal het evenwel waagen, Mynheeren! nwe aandacht hiermede eeÏÏ ge «ogenblikken bezig te houden; en kan ik met geen nieuwe redenen aandringen, iets, het geen niet noodig moest hebben dat het aangedrongen wierd xk zal mynen arbeid rykelyk beloond aclften, indien flechts de indruk van het geheel iets mogt t'oebr gen ter bevordering van die zielgelteldheid . welke ik n allen, myne geachte Toehooiers| zo hartelyk als my zeiven toewenfche. De fom van onfchuldige aangenaame aandoeningen, ook met het geringft ty voegfel met eenige opbeurende bezegelingen fe fl~n; den iasc der nuttdo°ze flech s dén greintje te verminderen; een enkele hand aTe ïr"; °P kVenSWeg te ftroo^> maar alte dikwerf met het zweet en de traanen onzer medemenfchen nat gemaakt: — zulk een do I n alleen zulk een pooging verzekert my van uwe toet geevendheid, van uwe gun,lige aandacht. E i 2 dere befchouwing der zaake, die wy bedoelen, 2 ÏÏ n om d drangrede"e"' die Werïn ppgefloten ^gen, om daarvan gebruik te maaken: Ziet daar  OVER DE BLY MOEDIG HEID. 459 daar dc voornaame leidraad , waarnaar wy onze befpiegelingen zullen regelen! De Blymoedigheid , de Vrolykheid over het algemeen , kunnen wy van twee zyden befchouwen. Daar is een vrolykheid van temperament, van inborst , die voornaamelyk van het geftel, van de orga- nifatie afhangt: • daar is een vrolykheid van geest, die door onze opzettelyke poogingen, door aanhoudende oefening , verkregen wordt. Wat de eerfte betreft, voor zo verre dezelve alleen als een uitwerkfel van het temperament kan aangemerkt worden, is het geen voorwerp van deugdelykheid, valt zulks- niet in het vak der beftiering van Godsdienst of Wysbegeerte. Ondertusfchen is en blyft het altoos , gelyk wy reeds aanmerkten, eene dier dierbaare gefchenken, waarvoor wy den milden Geever alles goeds zo veel te hartelyker dankbaarheid verfchul» digd zyn, als die gelukkige gefteldheid ons te eerder vatbaar maakt, om zelf oneindig veel aangenaams te genieten , oneindig veel aangenaams rondom ons te verfpreiden. Doch het is eigenlyk die vrolykheid van geest, welke wy zeiven kunnen aankweeken en vermeerderen , die wy thans op het oog hebben. Door de Blymoedigheid, waarvan wy hier fpreeken, verftaan wy die kalme gefteldheid van ziel, welke zich door geene onaangenaame aandoeningen laat ftooren , door geene verdraaglyke rampen uit haar evenwigt brengen ; die , ten minften, nimmer moedeloos wordt; die zich bevlytigt om alles in de waereld van de beste zyde te befchouwen; die ons gewent met fcherpziende oogen toe te kyken , of wy ook in het midden der verdrieten iets aangenaams kunnen ontdekken ; die ons , van alles wat 'er geGg a beurt»  46"o VERHANDELING beurt, zo veel voordeel doet opzamel,„ ,ia een licht, een vuur te ontfteeken , dit m« . te wel wonder, dat zulk een aangenaam, .mSH neldheid c„s atebenrinlykst n,„ef v^e 'IÉ J» de wenfchelyklte dingen moet gereed wörde^ H« » =e„ ee,,t tafereel van te waare geno ' „ wel Het is de zonnefchyn der ziel «,« - -H alles even lagchende, even LeleX^1 Het is voor den mensch juist het zelfde, wat Ld« enjaauw en warmte voor het groeijend iyV de Planten en gewasfen is: en wie zou van lat h -isch hcht niet alle mogelyke ftraalen tr cht t . fchillende Handen, de verfchillende tydperken Zl evens Het is de eerfte bevalligheid LZZkt de jeugd het blyvend fieraad van den hoogen oude dom. Het is 't best beproefde tegengift'^ de «ypendfte rampe„ , tegen hartzeer! 4„ zite zelfs tegen h dg bIymoedige^m-kt; : voelt zeer veel mmder het gebrek , en naar maate hy het minder gevoelt, is hy ook, ten opzichte va„ zich zeiven, onbetwistbaar minder arm. Maar behal IvkheÏ die/kISgefteldheid O»» door haare 'bekoorlykheden zodanig aanlokt, dat wy ongevoelig zouden moeten zy„ omtrent ons wezenlyk geluk, indien wy r»!"^^» °"Sde^ -gen te maaken. Zy ,s meer: zy is pligt, is on delyke phgt. En even dit onderfcheidt haar op de ken- (*) Hoofdlt. XXX. 35.  OVER. DE BLYMOEDIGHEID. 461 kennelykfte wyze van die vrolykheid van inborst ,' waarvan wy zo even fpraken , en die voornaamelyk van ons dierlyk geftel afhangt. Hierover zyn wy geen meester. Geen voorfchrift in de waereld kan .hier de natuur gebieden, of, met gezach, door een Willekeurig bevel werken. De vrolyke aandoeningen der ziele kunnen alleen door de reden en haaren invloed gewekt worden'. Herinnert u het voorfchrift van paulus aan zyn medechristenen, zo wel in de gemeente te Philippi, als te Thesfalonica. „ Ver- j? blydt u! verblydt u altyd 1" (*) Niemand onder ons zal twyfelen, of een pligt zo onbepaald , zo beflisfend voorgefchreven, kan door elk mensch, van welk een ligchaamsgefteldheid ook, in een meer df minder graad betracht worden. Wy ontkennen hier mede geenszins, dat een drabbig bloed, bedorven vochten en andere hoedanigheden van een dof, traag, zwaarmoedig ligchaamsgeftel merkelyke beletfelen worden; doch wy weeten tevens, dat de redelyke ziel niet weinig middelen te baat kan neemen , ter geneezing van deeze ligchaamskwaalen. En het kan ook niet anders zyn ; of wy zouden alle veerkracht der ziel , (dat toch iets anders is dan het temperament, dan het bloedgeftel,)volftrektelyk moeten ontkennen ; wy zouden moeten beweeren , met dat onze ziel het voortreflykfte, het edelfte deel van ons wezen uitmaakt ; maar dat zy alleen de flaavin is, aan haaren meester, het ligchaam, onderworpen ; doch hiervan ftraks nader. Dat wy inmiddels flechts den rechten weg inflaan, om tot het be- (*) Philipp. IV: 4» » Tbesf' V: 14 VERHANDELING fonds va„ blymoedigheid, ontdekken wy niet in é fchatten des verftands , overal ™ rJ T d Sj^**" ^ <* ■«* en r^^"^. vriend, ïej wy2en verbinden. Wat al raad t° dui2endernng kunnen wy hieruit J o"^081 • aan hand, de heirbaan van het72 ' °m' hand °»> * ongemerkt, nu eens o W °? * -Schoons, dat wy ovTj h^mWyMn ™» ™*« na bet opruimen van eeiL S ; da« °°*n weg belemmerden • dan ^»de^alen, die eenig vroom , 0f vrolvk ' 7 ' ***** ' onder -"de te „deren va n t' het ^ toch allen \u J V°0rgefchreve" Pad , dat °P beleggen om ook in de kle^n " ^ geneugten des levens behoorT 6 genn^ere » ». by voorbee ; fr^^ * ■** —ntwerp, eW^1^^ dis-  OVER DE BLYMOEDIGHEID. 465 digheid, elke welgeflaagde voorfpraak van wezenlyke verdienden , elke belooning van onzen yver, elke aanmoediging der braaven, elke goedkeuring van ons geweeten, —— om, zeg ik, in alle die waarneemiugen , het aangenaame natefpooren en als optevangen , verzekerd , dat ook die min fchitterende vermaaken , die fchynbaare kleinigheden, een fraai, een uitmuntend geheel uitmaaken. En dan , einde¬ lyk , myne Vrienden 1 wat zal ik zeggen van de uitzichten die zich aan het einde der levensbaan voor ons openen ? Reden en Openbaaring, het vermoeden van de wyste en beste menfchen der oudheid , en de volftrekte verzekering van heilige en verlichte mannen , alles verkondigt ons een beter, een hooger , een voortreffelyker leven. De gefteldheid van onzen geest, voorzien van vermogens, vatbaar voor eene verbaazende uitbreiding ; het ontegenzeggelylc verlangen van onze redelyke ziel naar die volmaaktheid ; alle de ontzachlyke toerustingen in de natuur en de verfcheidene Godlyke bedeelingen , om ons daartoe op te leiden ; zyn dit niet zo veele waarborgen , dat wy eens in eenen toeftand verplaatst zullen worden , waarin zich een bron van nieuwe , van onuitputtelyke fchatten voor ons zal opdoen , fchatten waarvan wy ons nimmer genoegzaame, nooit te hooge denkbeelden kunnen vormen; en evenwel fchatten , waarop wy zo zeker een onvervreemdbaar recht hebben , als wy kinderen zyn van den besten Vader, en , uit dien hoofde , gefamenlyke mede-erfgenaamen van alle geestelyke en cnvergangkelyke goederen? Overweegingen van dien aart , met een rechtfehapen hart gevoeld en toege. past, zouden ons byna tot een verrukking van blydGg s fchap,  A66 ver hanbelino fchap, te boog voor deezen kring, moeten opvoeren ' indien niet de bepaaldheid onzer vermogens dezelven beperkte, en deed afdaalen tot een eerbiedige aanbidding en dankbaare verwachting. Maar is het 'er nu zodanig mede gelegen, dat wy als omringd zyn van voorwerpen, allen gelchikt om ons tot blymoedigheid aan te fpooren ; want gy ziet, Mynheeren! dat ik onder een'e menigte'van anderen, my nu alleen ten voorbeelde gekozen heb zodanigen , welke ontleend zyn uit de fchoone natuur, de voortbrengfelen des verfiauds , de ffeneuten der verkeering , en de uitzichten op het^toeko mende 5 is het 'er zodanig mede geleden waarom zouden wy dan aarfelen een' trek in te*vol' gen die zo zeer met onze verordening overeenkomt • een pligt te betrachten, die 20 veel aangenaams met zich brengt? En dan, welk eene menigte van drangredenen zien wy niet van alle zyden toevloeifen om ons hiertoe aan te moedigen.' Laat ons de eene en andere kortelyk overzien. Wat toch op deeze waereld kan ons dierbaarer zyn dan de gezondheid, de gezondheid onbetwistbaar onder alle ligchaamlyke goederen, het uitmuntendfte gefchenk der Godheid ? En wat bevordert meer die dierbaare gezondheid, dan een vrolyk een blymoedig hart? Niemand onder ons zal twyfelen of er een wederkeerige werking van ziel en ligchaam op elkander plaats heeft; of niet iedere gewaarwording der ziel, zekere verandering of beweeging in het hgchaam voortbrengt, die volkomen beantwoordt jan de grootheid der aandoening. Wat is, by voorbeeld , het uitwerkfel van droefgeestigheid op ons hgchaam? om het u , door tegenftelling , dnidelyker te  OVER DE BLYMOEDIGHEID. 467 te maaken. Het hart wordt als famengeperst, de pols verilaauwt , de dierlyke geesten worden verdoofd, het bloed verdikt, de verbeelding raakt verward , de mensch verkwynt tot een fchaduw. —— En nu: omgekeerd. Wat is het uitwerkfel van eene vrolyke gemoedsgefteldheid? Deeze brengt alle dierlyke beweegingen in ons ligchaam op een gemaklyke wyze aan het werken, zonder dezelven door uitputting te verzwakken. Hierdoor dient zy ter verfterking van onze geitellen , ter voeding van de onderfcheidene deelen , ter voorkoming van fchadelyke verftoppingen , en ter bevordering van de noodige affcheidingen. De vrolykheid , zegt een kundig Schryver , is de balfem van ons bloed , van het oogenblik onzer geboorte af, tot onzen dood toe. Zy immers zuivert en verlevendigt dat bloed , op eene zeer bevatbaare wyze ; zy dryft het met de beboorlyke kracht, die voor onzen welftand noodig is in alle de vaten, waarin het moet omloopen ; zy' onderhoudt de veerkracht , de maate en hoedaanigheid van alle de affygfels der fappen , en vooral het voornaame werktuig der fpysverteering, der ontlasting , en der uitwaasfeming. En wat inzonderheid het laatfte betreft, sanctorius heeft reeds aangemerkt , dat de blydfchap , doordien zy de uitwaasfeming bevordert, het ligchaam ligter maakt ; dat dit het allerminfte weegt in een' vrolyken luim. Waaruit laat zich dit anders verklaaren, dan uit het zelfde mechanismus, dat, naamelyk, vrolykheid en genoegen de bcweeging van het hart, van den pols, van de longen en van den omloop des bloeds vermeerderen , en hierdoor alle affcheidingen en ontlastingen ten voordeele der gezondheid bevorderen? Ja, Mvn-  458 verhandeling Mynheeren! ik verbeeld my, dat het in ee„ doorfchv -nd menfchelyk ligchaam eene verrukkende^ «*g 2ou maaken, indien wy daarin de uit welf en v neenegemaatigde vrolykheid, met onze bloo oo „ J den waarneemen. En vraagt het aan de ond S d»ng, neemt 'er de proef van by die grysaarts wil Je gy (hoewel zeldzaam, en als enkelf "g'en n en winter,) zo genoegelyk ziet omwande ' en gy zult altoos gewaar worden, dat her I r'u dl en h■ ZW3ar Mn de waereId^e dingen tdlen die m hun Jeugd „iet afgemarteld wierden oor uitfpoong aandoenelyke Romannen; die nvl cn (gunst jegens hunne medemenfehen te h atelyke ^ mn vonden, om 'er in te verlieven; die niet ■ od Se™'d°m T ***** W~ ^ rokkenen, en die wel eens de uitwerkfelen van drift en toorn over hunne tongen laaten rollen, doch zet den in hunne harten laaten nestelen. Zulk een « nelle nog toehet zo vrolyk te fchertfen , en zelfs den geneeskundigen hoffman , daaraan veel * l *yn hoogen ouderdom, dan aan zyn'beroemden levensbalzem deed toefchryven; om te zwygen v n on telbaare andere voorbeelden, waarvan ieder onzer 2 ch gewisfelyk eenigen zal kunnen herinneren. Maar, die onbezorgde gëaartheid, dat byzonder en om van vrolyke grysaarts, verdient, beha ven dat zy de gezondheid zo merkelyk bevordert ook «og om verlcheide andere redenen , als zee be.ee -nswaardig te worden aangepreezen. v"r£ Stugheid. Hoe veel menfchen toch ontmoeten wy niet  OVER DE BLYMOEDIGHEID. 469 niet dagelyks in de famenleeving, die met een' onverklaarbaaren yver den post van Jobsboden bekleeden; die vermaak fchynen te hebben in den last der plaagen, waarlyk in deeze wisfelvallige waereld reeds groot genoeg , nog meerder te verzwaaren , en ons hunne naare uitzichten met de fomberfte kleuren voor te ichilderen ? Wysfelyk wierd den Turken in hunnen Alcoran voorgefchreven , om, wanneer zy op reis gaan , God te bidden , dat hy hen op den weg voor bedrukte en zwaarmoedige menfchen wil bewaaren. Zulke lastige wezens immers kunnen niet nalaaten met een' nadeeligen indruk te werken op alle ongewapende zielen , die hunnen kring naderen; even gelyk men by ondervinding weet, dat jonge lieden , die anders voor een opkomend onweer niet beducht waren, flechts eenige maaien in gezelfchap behoeven te weezen, waar men op het midden van den dag de luiken tegen het weerlicht fluit, of in den kelder verfchuilt, en op ieder donderflag fiddert , om mede van die ziekte aangeftoken te worden, en hunne voorige bedaardheid geheel te verliezen. Men kan niet genoeg tegen zulke indrukfelen op zyn hoede zyn. Daarom is het van zo veel gewigt, dat men de goede indrukfelen by de jeugd, op alle mogelyke wyzen tracht te bevorderen , de nadeelige te weeren. Op dien grond berust de raad van zeker' Schryver, over de Opvoeding en het Huwelyk, om bovenal , een lieve , vrolyke, vriendelyke vrouw te zoeken , en , is het mogelyk , ook een vrolyke , vriendelyke kindermeid; want , zegt hy, anders wordt uw jongen zekerlyk een druiloor of een knorrepot. De man van eene vrolyke gëaartheid, het zy door inborst of oefening , wacht zich derhalven voor  470 VERIiANDELlNG voor de befmetting van zwaarmoedige menfchen , te üeelen, ook by hen de nevelen te verdrvi™ fl» hunnen denktrant eenen anderen l^d C ven ten einde hen behaag,yker uitóchten ^ ichaJFen ; en niet zelden zal hv in AV „ i pooeineen flaa-en R»r 1/ welmeenende ± -&ujöcu naagen. iteichouw hem fl»^^ ■ fiezelfchap, dat zich, by f5 111 een , y vn mtrede m bei-7P.tr/» nog met enkel droevige nieuwstydin^en 1ZZ I Z * daar hy echter het gefprek wel dr e^ ' keer deed neemen; en gy zuJt zkn h ■ , lyke trek dien hy voonbrenn l' VI°' telkens nieuwe vonken van vern J ' l' uit doet voortkomen: 7Ct u ***t** verlaaten , dat zyn vrp^ /^^f fchynen moge , zo zeker de naare zw a Y ü? m verdryven, als david ^ « ^or zyn fnaarenfpel kon v" an eT" ^ Maar ook , ten tweeden , die 2 9 1-t vergenoegd gemoed zo eiin ? f ^ -nderlyk gefchikt voor den Cg ng n^Tf !* van allerlei karakters en neidte7 , van haatelyke en lastige menST ' beflisièrs en vermande Z ' ^ ünku'ldige vers, Ptuilders 1We,^l7,eVan f?-* gelyksch tooneel al meerde op e O 7 r h-M, wy zulke wezens n^ s welke party hebben wy „u te kiezen ' den drang te redden, om o e te', * fchen door drift of ™ JMten verras' ons over , dan gelatenheid , voorzich-  over. de blymoedigheid. 471 zichtigheid, toegeevendheid, en een weinig zelfverloochening ? en ook hiermede zullen wy het doorgaands meester worden. Zo waarachtig en op ondervinding gegrond , is, in veelen opzichte, het Italiaanfche fpreekwoord : II mondo appartiene agli flegmatici. (De flegmatieke menfchen zyn bezitters van de waereld.) Verder. In de derde plaats. Het is een natuurlyke eigenfchap van zulke zwaartillende menfchen , dat zy alles wat hen als rampen voorkomt, verbaazend vergrooten, en daardoor maar alte fchielyk moedeloos worden. Zy maaken , in hun verbeelding, van elke mug een' olyfant , waarvoor zy te rug deinzen; daar een man die luchtiger denkt , niet zelden olyfanten met muggen wegjaagt. Hieruit volgt, dat zich ook de zwaarmoedige inzonderheid kwelt met het vooruitzicht van toekomende onheilen-; van dingen , die , hoe waarfchynlyk zy hem ook voorkomen , echter misfchien nooit zullen gebeuren. Dit gaat zo verre, dat n. steele zich verzekerd hield, wanneer op 't einde van 's menfchen leven , de geheele fom van zyne zorgen en bekommeringen by eikanderen wierd opgetrokken, men zou bevinden, dat hy indedaad veel meer geleden had door de vrees voor nooit gebeurde , dan door het gevoel van wezenlyk geledene rampen. De man van een* blymoedigen aart maakt zich het gewigt Van deeze bedenking ten nutte. Ja, (zegt hy) het is waar, daar ginds, in 't verfchiet, ryst voor my een berg van ellenden, dien ik waarfchynlyk zal moeten beklimmen, ten minften waarop deeze weg fchynt uitteloopen ; ~— maar , wie weet of 'er zich niet nog eene andere kronkeling in dien weg opdoet , die my aan den voet van dien berg , rond-  472 VE«-HAND£LiNG rondom denzelven, in d3 vallei des vredes Hl heb ik in myn leven niet zi „ on d°nderbuiie» ken? Ook deeze kan my te befchadigen, of, zo kv °Ver^vven » ronder barnen, heb ik mogelyk vó /d1," f £ l0S' van dien aart, niet kunnen trefF n T T hallen met geen denkbeeldig ^ k^ 7* ^ ^ ten minften omtrent bet toeïoS & ^ hoopig worden VnP« ^ ' linder Wa«- heid van geest te bewaak Is "T °Pf ^ bekommeringen te minder"; « c7vn H T ^ bet onaangename in de waere d d^ ' J?** kelyk plaats heeft, te verat de n' re£dS ^ Hoe veel is 'er niet w! Weg te neeme"' ^-etengedra^nS^nv0"811^5 *deh-, door raad noch d^£^*«" nen toebrengen? Aan hoe vede ™2 S ^ medemenfchen niet bloot eeftelrf a■ zy" onze wegneemen , het geen ook niet inTn -°Ch wordt ? Hoe veele akelige gevaZ ZZ ^ naald, vergroot, opgefchikt, die vo! ? der nut hebben dan rf„ "S geen an' beur-  over de blymoedigheid. 473 bcurteriisfen , die ons , als onzydige medeleden der Maatfchappy bedroeven ; doch waarop wy met dat alles, geen den minften invloed hebben, die wy met al ons klaagen en jammeren niet kunnen veranderen ? Men verdenkeons hierom niet , dat wy een laauwe gevoelloosheid willen prediken , of het medelyden omtrent byzondere en algemeene rampen wegredeneeren. De braave man , die van zyn' pligt en roeping overtuigd is , zal altoos en in alle gevallen zo veel goeds doen , als maar eenigzins in zyn vermogen is; hiertoe zal hy nooit behoeven aangefpoord, hiervan zal hy nooit weêrbouden kunnen worden ; maar hy zal ook nimmer onöphoudelyk over ellenden blyven zuchten , waarby zyn zuchten alléén niets kunnen baaten: hy zal bet droevige, het beklagenswaardige, in de lotgevallen zyner medemenfchen, in de algemeene bezoekingen en volksplaagen gevoelen , en kan hy iets toebrengen om ze te leenigen , het nooit verzuimen; maar voor het overige ook daarin berusten, dat toch alles eindelyk veilig toevertrouwd mag worden aan die wyze Voorzienigheid , wier bellier voor ons aardwormen dikwyls zo volftrekt onbegrypelyk is ; tot wier regccring het groot heelal behoort, waarvan ons klein perfoonlyk belang, onze ftad, ons vaderland, misfchien onze geheele waereld, flechts een zeer gering gedeelte uitmaakt; en die ons zo dikwerf van achteren doet ondervinden , hoe zy uit fchynbaar kwaad, louter goed kan voortbrengen. In 't kort, waartoe ons te kwellen en het leven bitter te maaken , door het naar verwachten van dingen , die misfchien nooit gebeuren zullen ; door bekommeringen , die ons wel neêrflagtig kunnen maaken; maar niets uit den weg ruimen ? mengel w. II. Deel. Hh Wat  474 ve rhandeling Wat baat al ons angstvallig zorgen, Ons kennen, zuchten en gektog?* Wat baat het, dat wy ieder^morgen Beducht zyn voor een' hangen dag? De moedloosheid baart toch ons hart Niet dan vermeerdering van fmart. En deeze laatfte bedenking, Mynheeren j brcn* »y op eene andere, die my altoos is voorgekomen ^n éehig belang te weezen. Zv is deez, V moedigheid , drukkende aandoening droefl T' het algemeen,'is en blyft altoos op * wezenlyk tegenwoordig kwaad, het y d n '7 -i die droefheid gegrond of o^roS £ die in aanweezende of toekomende, in gebeur, w * beurlyke dingen ,igt: droefheid óp J£ en blyft altoos een kwaad. Maar, hüe " " gefteld met de Vrolykheid, met è^ZZ^Ï Juist het tegendeel. Laat uw vrolykheid gegfond j ongegrond weezen ; Iaat het gè/ ^ °f gelukkig maaken, of de verbeelding^met een " joegen ftreekn , dat u mogelyk Jolt tT ^ £ vaden; de blymoedigheid hieruit ontftaan Tim *ers voor dien tyd, 2o zeker een goéd ^ 2 betwistbaar goed aic ^q j r, en on" baar kwaad.* En 'zu „ M °nbe^ * Q1°etheid , zo veel mogelyk van ™c geweerd moet worden? "£ „ Ja, maar (zal men zeggen; op die wyze tnch ons verftand ; 0„s met hersfenfchimmen te verlus ^...dae^ooit wezen verkrygen, ons in verwS tin-  OVER, DE BLYMOEDIGHEID. 475 tingen toe te geeven, die nooit vervuld worden." Ik wil liet niet ontkennen , de mensch die altoos de gunftigfte uitkomften van het toekomende verwacht, vindt zich dikwyls in zyn hoop te leur gefteld. Maar, myne Vrienden! wat toch is, over het algemeen , de menfchelyke Hoop ? Is en blyft zy niet altoos , uit haar eigen aart , hoe onzeker zy ook weezen moge , echter de heilzaamfte artfeny voor onze kwynende zielen ; daartoe gefchikt als eene der dierbaarfte gefchenken des hemels ? Is het niet zo wel een nuttige raadgeeving, als een voorfchrift van pligt , wanneer een verlichte Apostel zynen medebroederen onder de nieuwe bedeeling toeroept: „ Verblydt u in de hoop! (*) en befchouwt gy het niet met my als eene van de fchranderfte verdichtfeien der oudheid, dat, toen Pandora de noodlottige bus opende , waaruit alle kwaaien en ellenden zich onder de menfchen verfpreidden, de Hoop echter, als den eenigen en besten troost , op den bodem gehegt bleef ? Hoop , het is waar , wanneer zy uitloopt in volftrekte teleurftelling , wordt wanhoop ; doch het is ook alleen het werk van den dwaas , op iets te rekenen, dat geheel van allen grond ontbloot is. Gelukkig is het over 't algemeen voor het menschdom , dat de Hoop , ook zelfs door haar mislukking , niet altoos van alle kracht beroofd wordt ; dat wy dit hartfterkend middel meer dan éénmaal kunnen gebruiken. Indien het 'er anders mede gelegen was, hoe bitter ware het menschdom le beklaagen ! Geen foldaat gaat immers in den ltryd , of hy vleit zich met de hoop , dat hy 'er on- (*) Rom. XII. 6. Hh s  476 VERHANDELINC ongekwetst zal afkomen ; geen zeeman aan boord an met de hoop, dat hy behouden zal aaflIaX? en . ondertusfchen , de fo-daat wordt deerlyk "e kwetst, wordt zelfs verminkt; dezeeman Ivdt chip breuk, en bergt, ter naauwernood , op een ' " of wrak het levpn- 1 " pIank baaren. Nog eens : H^k van onfchatbaare waarde ; het is een gepast tle wij tegen den druk der aanwezige rJ£"*Z mogen het wel als een opbeurende gunst der Voo7 «nigheid aanmerken, dat, niet zelden, het ^ der hoop veel fterker indruk op onze ?~T -kt, dan ze,fs het genot der bVt^r^r «-«gt, in zyn boek over de Eetzaal ^ - V°01" d£n bedroefde« * alles wat hy ziet zvv t • voor den blygeestigen , integendeel, is alles ro' ..«nrood; en ondertusfchen hebben beiden on «-recht - Wy wihen zimmerman hierïn niet ge» preeken; maar wie van beiden evenwel, £ v kÏÏ ^"i WeIk,e/i.e,ge(lddheid -den wy rt les kleeft wa onaangenaam is, en zich enkel ophoudt by wanluidendheid, twist, vlekken . geb" ken ; of die gefteldheid , welke over alles wft on -ngenaam en verdrietig is, als heeneg d 0t ^1?: watfd;oon' "W5*S weuuiciend is te vermaaken ? Maar, eindelyk, boven dit alles, is mg iets> dat  OVER. DE BLYMOEDIOHEID. 477 dat onze bedoelde blymoedigheid ten hoogtten aanpryst. De rechte blymoedigheid is het eigendom , behoort tot het karakter van den braaven man , en van den braaven man alléén. Zy is het eerfte uitwerkfel van rechtfchapen dankbaarheid; zy is de eerfte vrucht van een rein, van een goed geweten. Zy is een uitwerkfel van dankbaarheid. Is niet ons geheele aanwezen, uit welk een mengfel van zoet en zuur het ook beftaan moge , altoos een vrywilKg «refchenk van Hem, die ons immers dat leven, dat aanwezen niet verfchuldigd was? en leert niet de ondervinding de waarde van dat leven , daar wy het zo ongaarne willen misfen, en, iutegendeel, 'er alles voor opzetten , om het te behouden ? Maar, wat denkbeeld moeten wy ons dan maaken van den mensch, die zulk een dierbaar geluk klein acht; alle de gebreken daarvan opfpoort; en het, door zyn befchuldigingen en klagten , van de ongunftigfte, van de naarïïe zyde tracht te vertoonen ? Beantwoordt by met die onvergenoegdheid aan het oogmerk van zyn verordening , vooral indien die verordening, naar het groote doel van zynen Schepper, was, zo veel geluk als mogelyk te genieten, gelyk ons-immers alles doet vermoeden ? Wat tocb zouden verhevener geesten, die zulk een gedrag, onpartydig, van naby kosten befchouwen , daarvan oordeelen ? Neen; de man die met God en de waereld nooit te vreden is, die altyd jammert, altyd over zyn byzondere lotgevallen kermt, over Hechte tyden klaagt, nog Hechter tyden profeteert; zulk een man is de kwelgeest van zich zeiven en van zyne medemenfchen. Neen; hy-alléén, die alles wat hy is, alles wat hy heeft, als een louter onverdiend genadageHh 3 fchenk  475 VERHANDIUNC fchenh der Godheid aanmerkt; by die vermaak f i S faet f*"*» -n het fchoone, hl Toet 7' « op den aardbodem en onder de 2rf ' ^ ^d; wiens hert "fcgen; hy alleen zal ,<,f a'™kbaare aandoe- ^or een ongezochte vrolyld^ " dmg doen blykea. Zulk w *** »*< ^efyk ook omtrent de Z " * ten, en verlpreidt 0Ver d l, ^"^r" ëen, '-elk meerder g^tir^; *"? om te verblinden. Ook is rt, , ****** dan joelen, „ S fosht^ vÏ5 »* hl alle nitfpoorigheden den teu J, • ' ^elfchappen fcbittert , en Z de PJnifierpartyen dé eeuwige zali 1 n ^"^^ ó Neen.' dit zvn *.»"zy ninuaerzich omheen. *' ^r het is de vreugd van den bezadigdenmnn, . van  OVEU. DE BLYMOEDIGHEID. 479 m den man die zich zeiven niets te wyten heeft, die het senoegen in zich zeiven bezit, en ook, uit dien hoofde , een gclykmaatigheid van gedrag doet blyken , die hem nooit verlaat. Even gelyk 'er in de wezenstrekken van een' lichtmis, ook in het midden van zyn vermaaken, iets doordraait , dat een menfchenkenner met weerzin ziet, met fmart gevoelt; zo behoudt ook de deugdzaame, zelfs in de droevigde omftandigheden , nog zekere opgeruimdheid en tegenwoordigheid van geest , waarover wy ons niet genoeg kunnen verwonderen. En waaruit ontftaat toch die ongemeene kalmte , in den drang der tegenfpoeden, die ongezochte bedaardheid? waaruit anders, dan uit de bron van een onbezwalkt geweten, dat een voorkomen van genoegen over den geheelen mensch verfpreidt, 't welk alleenlyk plaats -kan hebben by hem , die. zich mag verzekerd houden van de Goddelyke gunst, of, ten minden, die de overtuigende bewustheid heeft, dat hy zich dezelve oprechtelyk tracht waardig te maaken. En hieruit zouden wy met reden kunnen befluiten, wat wy te houden hebben van die geveinsde vroomen, die zuchtende fynen, welke het hoofd laaten hangen als een bieze; die gaarne zak en asfche tot den dragt der heiligheid zouden willen maaken; terwyl zy daardoor alleen den onnozelen bedriegen, den Hartenkenner als verloochenen, en den waaren Godsdienst op de fchandelykde wyze ontëeren. Doch laat ons liever het oog afwenden van deeze voorwerpen, welke ons alleenlyk in een' droefgeestigen luim zouden brengen , en over het menschdom te onvrede maaken. Laat ons hier het voorbeeld by de les voegen, Hh 4 en  450 VBRHANDELIKG W» M .„„„^ e" ** «eva» vlieden , om 'er „ie, „„ u , «orden. Eta(Wyk ,„ ons Ie° ' " *« « Doe o.JS lIWe afkomst sy onzs harten: I» h fomber dal des dood! P ' Z°rg,yk *00r. »** nooitbedroefd! v w ^ 0"S baa^ LUBLINK, jf R AG-  4Sl fragment van luitbert/'s aanspraak aan zyn volk, Rome was door het Duitfche zwaard geflagen. De Legioenen vloden ; rust en vrede bekransten da vaderlyke hutten ; de geest der Natie verhief zich weder uit de verdrukking , en het gevoel der Duitfche vryheid glinfterde in Duitfche oogen weder. luitbert was het noodlot van zyn land aandachtig en werkzaam gevolgd. Hy dacht dat alle rampen, met de vlucht der Romeinen, nog niet verdweenen waren. Hy wenschte die ook te verdryven. Hy fprak daar over met zyne edele medeburgers. De Gefchiedenis heeft ons flegts korte Fragmenten zyner korte redenvoering bewaard. Toen was de aanfpraak flegts een middel tot het doeleinde; in later dagen wierd zy het doelwit zelve, doch de kunst bedroog zich in haare werking. • Hier zyn deeze Fragmenten. I. Gy hebt zegenryk uwe woonfteden weder aan de huislyke rust gewyd , en de vrede aan uwe haardftede weder ingeleid. Uwe bosfchen weergalmen niet meer van het vyandelyk wapengeruisch ; geen Roomfche Adelaar trotfeert u meer in uwe valleijen; geen baldaadige vreemdeling dryft meer den fpor met den edelen Duitfcher , wien vreemde boeijens knellen. Maar hebt gy ook in uwen boezem de rust en Hh 5 vre-  4"* FRAGMENT VAN vrede als uwe hujsgenooten weder mgelyfd ? H-bt gy, ««et het zwaard, ook tevens de opbruhchende dnft van den oorlogsheld , den toorn van den beledjgden, m de wapenzaal afgelegd ? Hebt gy „ nu m* de wezenlyke waarde der zalige vryheid , met ZsT" mH VM ^-^egdea.burge;^ De Romein vocht met vergiftige dolken. Zyne poenen waagden den ve.dflag, maar 2yHe ^ ders moordden in 't geheim uw geluk. Hy verdeelt de uwe kracht door tweefpalt, en goot mistrouwen en partylchap in uw listeloos hart. Eerzucht en gelugiengheid waren m<} middelaars, en koppelden zo _ memg een JJuitiche ziel aan zyne arglistige Ihoodbeid Hy woelde in uw binnenfte door bodroe en verderf, liet kwaad zou ongeneesbaar hebben kunnen worden. Gy hebt u gered. Maar hebt gy dat wel wezenlyk geheel gedaan ? WO* gy niet zelf den vergiftigen dolk i„ uw hart omdraaijen? q Verftoort toch uw fchoonfte bezitting , uwe rust en onderling vertrouwen , aJs bur gers, niet. ' DU1" Dat veelen van u afvallig geworden zyn , dat meerderen het nog fchynen te worden ; dat de va uZ . • ' ' door eiSene e« vreemde 111° 1 7,0P *" dwaalweg gefleept> d0- harts. fOC^t en dorst naar eene ongewoone bevrediging -h voor het ahaar der flaverny nederwierp f £ fchandeiyjte Goden den wierook toezwaaide J! , dit, broeder* en landslieden, verfcheurt ook my'n voor ou t 3"" kI°rdhart' ^-nfter/ond oiullaan zyn , die met een vermeeten vuist dit va-  LUITBERT'S AANSPRAAK AAN ZYN VOLK. 483 vaderland (het was ook het hunne) boosaartig mis» handelden , hunne broeders en medeburgers in ketenen klonken , hunnen welftand , hun geluk , hun alles met voeten traaden j en euveldaad op euveldaad hoopten broeders en landslieden, dit doorboort ook myn bloedend gevoel. Maar, wilt gy dan uw eigen bloed vergieten, wilt gy den kiem des verderfs , dien de vluchtende Romein u achterliet, koesteren en aankweeken ? Gy zyt een volk. Verbant alle naamen, die u fcheiden , en die boeijens weder voor u bereiden, welke gy nauwlyks hebt afgeworpen. Verbant den geest van twist, bloedige wraakzucht, en boosaartige verbittering ; en als het op een offer aankomt, offer dan uw eigen belang , uw eigen hartstocht, aan het vaderland op. Uw gantfche zin en lust zy voor deeze algemeene , deeze alleen goede zaak. Red uw Verwoest vaderland door onderlinge eensgezindheid, en door het vergeeten van het gebeurde. Verzoenlykheid is een der eerlte trekken in het karakter van een edel mensch ; de fterke wint , wanneer hy den zwakken van den val ophelpt; de zwakke alleen kan met zyn broeder fpotten , die viel ; flegts hy alleen is niet in ftaat de godlyke vreugde te kennen , om de deugd aan den boezem van het berouw op te kweeken. En gy zyt immers een edel, fterk volk , gy hebt gevaaren uitgedaan als mannen, geftreden als Helden , zegepraalt dau nu ook als de Godheid. Deeze ftraft flegts het kwaad , niet den misdaadiger; zy effent de vlakte der beroerde zee, en opent nieuwe bronnen, zelfs in den fchoot van het verderf. Ik voel uwen handendruk -—— ik verltaa u , ö r*3, zoo»  4?4 FRAGMENT VAN wonen mynes lands, rust,i„ eene zalige eendracht m de armen uwer moeder! II. Zoudt gy den Romeinfchen naam vloeken? Vloekt hem met, Broeder! want menfchen draagen deezen naam Zoudt gy een affchuuw hebben voor het geen de Natuur u zo gelykende fchiep ? Wilt av nw gevoel ontëeren door eene wraakzuchtige woede en-door verlaaging van uwe krachten , tot het kin-' derfpel van haat? S am. Volkerentwist is de zaak des zwaards; maar de grenzen van den oorlog zyn ook de grenzen der vvandfcbap. De verzoening der volken ien «Sepraal voor de waarde der menfchen. De R0 inent Irecfr uw vaderland roofzuchtig aangegrepen hy heeft verwoelfing en llaverny rondom z ^ fpre.d uwe hutten verdelgd, uwe kudden geroofd uwe altaaren omvergeworpen, enden vryen Duit' fcher aan het Kapitoo? wille, boeijen, T £g 0,s fchandelyk mishandeld; gebelgd verhefLwy ons en verpletterden de9 dreigenden kolos. Het vader and 1S vry: hier neemt het misnoegen van d« burger een einde , het gevoel van den^S Het vaderland is vry! Vrolyke gedachte! Hoe doordroomt ons dn gelukkige gevoel, ieder polsdL kopt harder, ieder kracht der ziel zet zfch Ons oog omvat tallooze vrolyke fchaaren, ons har gloeit van dit gezicht. En  luitbert's aanspraak aan zyn volk. 485 En Duitfchers in dit hart zouden haat en afkeer leeven? Over de dankende lippen vloeken gaan? Wenfehen der ellende, van jammerend geween, van verdelgende wraak? Neen ! Gy kunt zulk een tegenftrydigheid niet vereenigen. Gy veracht den Romein , daar hy onedel handelt; gy acht hem , waar hy de deugd huldigt. Gy zwaait uw zwaard, als hy voor den tweedemaal als vyand verfchynt ; maar nimmer haat gy hem als mensch , gy bemint deezen , betreurt den zwakken, en ziet met eene edele trotschheid op den misdaadiger neder. De Romeinen zyn gevlucht.Vliedt den argwaan, dien zy u nalieten, het is de ziekte van het burgerlyk geluk. De mensch is te edel gefchapen, om het zelve nodig te hebben. De eerlyke man draagt zyn veiligheid in zyn hart. Hy rust op grondftellingen als het woud op de rotfen. Hy kent zich zeiven en zyn eigen vermogen , daarom doordringt zyn blik ligt een anderen, maar nooit vat de vrees wortel in zyn hart. Als hy gevaar vermoedt, danvzoekt hy het op ; doch hy vermoedt het nooit vergeefs, en verdelgt het als hy het gevonden heeft. Maar nooit leeft hy zonder navorfchen ; nooit fluimert hy op het doornen leger der argdenkende beangstheid ; hy weent nooit de traanen van den zwakken , daar derzelver bron by hem is opgedroogd. Vrienden , landslieden , edel flag van menfchen ! zyt ook zo! verwydert van u de gedachte der vrees, om niet uwen geest tot een befpieder der zwakheid te vernederen. Gaat met een vast oog en juisten maat. Siddert nooit om te vinden, maar gelooft ook nooit zonder onderzoek. Bekleed u in uw eigen bewust-  486 fragment van luit13ert>s aanspraak,ekz„ wustheid, en verdonkert de korte oogenblikken- van gevaar ' " ^ bedde" VM « Zy dringen zich rondom u in de omhelzin ~ d«r ' VJder' en 20011 ™ broeder; zy vergitti»,, h., „. oat gy altyd beeft voor haar wi:,, ™e mfceldingfecht E^"*•» rechreaardig en wr-ed ' ™ " °""  CYCLOPEN. ARIMASPEN. het gebruik der ouden, om het ligchaam te schilderen en te p u n c t e e r e n. Byna in alle aardftreeken en onder de meeste volken, die de trotfche Europëers Wilden pleegen te noemen, is een gebruik, om, in plaats van de by ons gewoone kleeding, het ligchaam met allerlei oliën en falven in te fmeeren, of met bontverwige lyncn naar eigen grilligheid op te fieren. Hoe algemeen ook dit gebruik is, waarin wyd van elkander afgelegene en ongelykfoórtige volkftammen dikwils gelyk zyn , zo weinig kan men overal op gelyke oorzaaken en aanleidingen een beüuit trekken. Wanneer zich de Hottentot aan de Caap , gelyk sparman verzekert , alleen daarom in een vuile vetkorst wikkelt, omdat hy zich zeiven anders naakt en ongetooid zoude fchynen ; zo overtrekt zich de Groenlander, uit geen ander oogmerk, met een vernis van vischtraan, dan omdat deeze de warmte famenhoudt, en hem tegen de koude van zyn klimaat befchermt. De fcherpzinnige Heer de paauw , die in al dit inzalven en befchilderen , niets dan een noodweer tegen den fteek van lastige Infeclen ziet, zou zekerlyk veel te doen hebben , als hy alle berichten der Reizigers wegens dit gebruik uit deeze eenige oorzaak verklaaren wilde. (*) Doch hoe menigvuldig ook (*) Recherekes Phüofoplüqu^% fur les Américains, T. I. p. 332.  \ 488 CYCLOPEN, ARIMASPEN. ook de oorzaaken zyn mogen , die dit algemeene gebruik der ruuwe menschheid onder de verfchei denfte hemelftreeken voortbragt, zo zyn tocI, de veranderingen en afklimmingen, waarin wy ze bv verfcheiden volken aantreffen, „0g vee! menigvnldiger. Zy laaten zich, by een naauwkeuriger onder- De taJTVOeSf alkn dfie trappe" ^1^De laagfte « het eenvoudige befmeeren en inzat zalven om zieh daar door in den toeftand der volle naaktheid tegen de aanvallen van het klimaat en der * Metten te bewaaren. Maar wel ras mengt zieh de verzierzucht in het fpel, die de Wilden aan d , Oroniko dikwils even zo veele uuren onderhoudt (*; P. m- ».fm. Het eenzydige deezer Hypothefe heeft de Profest schneider reeds in 2yne J^*f ulloa II. 29o. voldoende aangetoond, fchoon £ £ r-e loochenen is dat de befehermtog tegen de Infeelen meer an eemge andere grond, voor de aIgemeenIleid £ d.t gebru.k verd,ent te worden aangevoerd. Het naanw keungfte heeft tobertson de oorzaak™ u-a x 4 oorzaaken opgegeven • Hifttry of America , j. p. D Icl nT ^6 b - , i. p. i5I. fiJen vergelyke ook hetne op viRGiLius Georgiea IL j ! Uitgave. I15' van de Nienwo -.^verfcheiden nanunen van deeze Jndiaanen , la fen' *» de mannen, uuren Iang> va„ hunne ^/gj " "'e 'e C;.llderd ls' Saat de Indiaan niet uit 2yn hut fn . o«feh„ld.et zich da. mede, dacJlyilog Jet g e d » ». Deeze galanterie ftrekt zich by fommigen u geitjes u,t gepo'yste fteenen gemaakt, die zy by zich  cebr. der ouden, om *t licch. te schild. 489 als de, hem in zwakheid van geest zo zeer gelya kende Petit Maitre. Deeze nu leert hem de zalven kundiger op te leggen, dezelven met aflteekende en fcherpe verwen te vermengen, en in zonderling door een gevlochten doolwegen, over den bruingeelen, olieverwigen of koperrooden huid te trekken. Dit was de tweede trap. Gemaklykheid en krygskundige Galanterie doen ras op middelen denken , om deeze huidfchildering meer duurzaam en onuttwischbaarer te maaken. En hier vindt men den oorfprong van alle die fmartelyke operatiën , van het pundteeren , ia? fnyden , tottowiren , matachiren , en hoe die kunstgreepeu anders heeten mogen , die ons in het met vreesfelyke fpiraallynen doortrokken gezicht van den Nieuw-Zeelander, of het verfcheurde masker van een Abiponer, ook zelfs in de zo zeer verfraaide plaaten, aan den uitroep van die Engelfche Dame herinneren: zyn deezen dan uwe bastaarden, moeder Natuur l Myn doelwit is thans niet, mynen Leezers een gaut* fche ry van zulke verminkte en oótfiéfde menfchengezichten voor te zetten. Men is niet altyd gefchikt, om eene beproeving van den heiligen antonius lang achter een te befchouwen, fchoon zy ook het mees* terftuk van calot ware, en men zou zelfs, by de beste genegenheid tot een gemaskerd bal , de mommery , die ons de Natuur hier aan haare zoonen heeft toebereid, verdrietig en langwylig vinden. Ik blyf dus voor als nog by de vraag ftaan : was het gebruik om het gelaat en ligchaam met allerlei verwen af te maaien ook onder de volken der Oudheid gewoon , en , zo dit werkelyk plaats had, gelyk het Zich Vooraf vermoeden.en ook door een zeer wydloopig verhoor van getuigen van oude Romeinfche en Griekfche mbngelw. JÏ. Deel. Ii Schry-  49o cvcufP.,. ariwaspen. Schryvers bewyzen Iaat (*; , 20U raen dffl de Histonfche overleveringen en de gebruiken der Grie> (*) Het gebruik van zich te puncteeren en te befchiN deren was meer of minder onder alle oude volken in hun. »« vroegften toefiand a,gemeen. De geleerde cWn* denLt daarom zelf, dat dit gebruik reeds by den Babylo».(chen Toorenbouw moet pIaats gehad hebben, en by Ge, n. Annq. I. l6. bl I2p< Vfir J eemge zekerheid dieswegens vastten: ,) da de fchaafde Afiathche en Europeefche Natiën wel de ruuwe zeden allengskens a%e,egd; doch echter derzeive geLT «« by zekere godsdienflige gebrUike„ ben alwaar men zich ook nog in laater tyden figuuren lieE sssrinbra,iden- z°deeden hunne Khagfeesten. Zie ^ W^ „ * ^<*f^<«™« *% '76Ï. W. ,74. zo deede, oo : m laacer tyden de Christelyke Pelgrims in het beloofde land z. 0Ü S0VL , ad Lucianum de ^ 2 fCeltén2) fV* N0°rdfC,le e" Zu,'de^ke l (Celten, Scythen, Aethiopiërs, Arabiers, volgens dé Nomenclatuur der Ouden, dit gebruik on veranderd eer hee ' V0]kPlanti"Sen' Iberi£rS' Bri"-ërs, ikoten heeft P£lloutier , hifloire des ^ > «• 2?P-2p5. byeen gezameld; de plaats dié bv Z meesten over het h™w • • y e T J[ D ,7 ? 18 g6Zien ' is by H^>WA»w, TïL:r ükrGiuvs « zede bvT7f 3I2' Ml'nder merkt »« <*eeze "den by de Ztudelyke volken, herodotus IV. Igl umvs XXXllï. 7. p. I35. Ee„ merkwaardi ' het P"Dftee™ ^ de oude Aethiopiërs, vLt men fcy HT*omt, c Ioe. P. 470. waar ^  gebiu dek ouden, om 't ligch. te 3ckild. qOt Grieken en Romeinen , nog verfcheiden tot heden toe niet waargenomen fpooren van dit gebruik kunnen ontdekken , waardoor hier en daar een duisterheid in de gefchiedenis opgehelderd , of een kwalyk begrepen gewoonte van die volken recht* maatiger kan verklaard worden ? Onder de veelvuldige minder beduidende fpooren hiervan , zullende de volgende der opmerkzaamheid piet gantsch onwaardig zyn. Onder de beruchte misgeboorten en wangedrochten der oude Dichterwaereld behooren ook , gelyk bekend is , de cyclopen. Wanneer men aanneemt, het geen men zeer ligt, met een zeer fchynbaar voorkomen van geleerdheid, zou kunnen bewyzen „ doch dat hier als bewezen vooraf moet onderfteld worden , dat deeze Patagonen der oude waereld, deeze ruuwe zoonen der Natuur , die in de lotgevallen van den doorreisden ulvsses by homerus , zulk een merkwaardige rol fpeelen , niet flegts bloote hersfenfchimmen der verbeeldingskracht van home* p.us, maar in de daad de oorfpronglyke bewooners van eibut fcifae, van den Heer Hofraad .heyne by jslumen. bach , de generis humani nativa varietate, p. 07. zekerlyk zeer juist van de oude Negerflaaven kan verklaard worden. 3) Het geen de Heer riem, in zyn Ferfuck vbcr die ma/ery der Alten, met veel fcherpzinnigheid. heeft zoeken te bewyzen , dac de fchilderkunst in het oude Indien geteeld, en vervolgens tot de jongere Afiaa* ten en Europeërs gekomen is , kan men ook zeer ligt Van deeze huidfchildering met eene zekere waarfchydlykbeid bcweeren. Indien was toch immers ook de :me$ van het menfchelyk genacht.  492 cyclopen arimaspen. •van Sicilien, rauwe Teogloditen , aan de met hol™ C" STOtte" ^vnlde van dit Eila d ' te es zyn ; zo ontfiaat natuurlyk de vraao- * een?mmige volksfprooke teiykhe.d, vanwaar het vertelfel van dlt e ronde oog op hun voorhoofd, waar mede de f bi hen zo mild uitrust ? Het is ,nri7 abd ,„ . ieL ls zonderling M^gtyk Ï ~ J< OJympus. J)e kJeil " . d£ *u,d**«W« van den *>« , geLk on e " * ^ «* f*- , een' SSuT^^T* "* J *- waren de Cyc,open , d n 0T ™ ** ^ rechte Jieden: fomwylcn et ook ^ verzoeken, om, i„ zyn ^ ^^« hea weiSJ>ns te befoafièn, ^idaadjgheid der Wanneer de tigtmigé aar{ Va„ . veracht, " eLn meJsje de inoedc-r ^ept de moeder met dreigende ff„ Cyclopen! are'^de flc:nD!e . kom ^ arges , maopw gebouw ^""S' Wf bet agrer- hermes te voorfchvii m Vreesfelyk bullebak' gtócLt > een Maar de kleine beeft flu» j da handen te ru^ l»»* haar bei- Voor de oogen «i m •, . «W w UmiïJ^titm dm ^tanden boe>  uebr» der. ouden, om 't ligch. te schild. 49S Maar, zou men zeggen, als de fabel van den eenoogigenCyclops uit een gefchilderde vlek aan het voorhoofd deezer menfchen moestonttlaan zyn, zoware het toch veel natuurlyker geweest te zeggen, dat zy drie oogen gehad hadden , dan flegts van het eene gefchilderde zo veel ophef te maaken. Ik antwoordde : dit fchynt ook in de daad in den beginne het geval geweest te zyn. De oude Scholiast van virgilius verzekert uitdruklyk , dat wel de meesten aan polypheem flegts één oog toefchreven ; doch dat 'er ook anderen waren, die hem twee, of zelfs wel drie oogen aandichten (*> E« j»ist deeze wyze van voorftelling met drie oogen vinden wy nu ook nog op de oude kunstwerken, alwaar fomwylen polypheem als de fmachtende minnaar van de Nymph galathea voor^efteld wordt. Een reliëf in de Villa. Albani, by winkelman, (f) geeft hem, buiten de twee natuurlyke oogen, nog een derde , boven den wortel der neus op het voorhoofd, en met zo veele oogen verfchynt hy ook op een zeer geroemd fchiidery van het Herculaneum. q) Zo (*) sf.rviu! ad viRGiuuM, Aen. III. 6&. Multi polyphemum dicunt habuijfe unum ocnlum , alii duo, al» tres; fed totum fabulofum eft. r+^l Monumenti, Autiche, T. XXXVI. p. 43r n pitture T. I. Tad. X. Natuurlyk moest deeze flude voorltellingswyze der Cyclopen den ouden Kunüenaren ook daarom zeer aangenaam zyn omdat z.ch een derde oo3 op het voorhoofd nog altyd eerder vorme yk vÏoonen3 het, dan een eenige groote fchyf boven den WOrtel der neus, zonder openingen van oogen aan be.de lydl Ook geeft Pnu^™ ons in de uidegpng „n« li 4 *  A R I M A S P E n. '«ter tyden was, door de J£t0V" *"* * mogelyk ook door de a'm ^,W°ndw*elfs, de woDdergefohfèden- ? ydops ^ wy hier werkelvk e,n r geh0men' dus hebben Mk Van Zic \e beJr VM.het ge. gefchiedenis opgil™f " ' * * ^ Intusichen laaten 'ér z\ch nnV gewaande Neapplicaufche beeldend OP Icon. H. l8. 8 ~! < eet>, Polypbeem, ^uuwlyk.eenigln^ :ikiSEhet ™ zyne Cyclopen burlesk seL °ËS °"s i,e™ b-ys, ^ nM fll 4^^ Ben nieuw lvs ,AM/tere de F'Académie / r .aDmvrt,nS™ van cay~ t. xx ix „ ^ r ^p" Godenleer, D. v. W- «ngfttme* "mEX1 on]a2^ *$* Bjporhefè  gebr, der ouden, om 3t ligch. te schild. 407 hy tegen over de oogen met een gat , en' dit gat £. is het Cyclopenoog. Waarlyk deeze gisfing is zo vernuftig , dat ik in verzoeking geraake , om 'er eene andere tegen over te ftellen , die op de weegfchaal der waarfchynlykheid afgewogen , ten minften niet ligter behoeft bevonden te worden, dan de fchoone fchildhypothefe van banier. Wie erinnert zich niet die bekende fchoonheids pleistertjes , die de almachtige Godin der Mode uit haaren grilzieken hoorn , op de voorhoofden en wangen onzer oudmoeijen en overgrootmoeders, zo rykelyk plag uit te ftrooijen, die, gelyk ons addison in zyn SptSbator zo komiek weet te vertellen , eens in Engeland de Whigs en Torys tot een onderfcheidsteeken droegen, en in nog vroeger , dagen onder de prachtzuchdge elizabeïh, even gelyk de hoepelrokken, door de Ekganten van dien tyd gedragen wierden. pope heeft ze in zyn hairlok vereeuwigd, en yverige Zeloten trokken van den Kanzei met boetpredikatiën tegen haar ten velde. Dit gebruik der zwarte, roozenkleurde , en orange pronkpleistertjes , is buiten twyfel zeer oud. Zo was de busfche met fchoonheids geest , die , volgens de fabel van apulejus , de arme Pfyche voor haare geftrengc meesteres , tot in de benedenwaereld moest voor den dag haaien, ze. kerlyk niets anders dan een moesjesdoos , gelyk zy nog op de toilettafels onzer grootmoeders pronkte j en in het oude Rome waren die pleistertjes , die men-van wegens hunne lange form , en een zekere gelykheid met de milt , Miltpleistertjes (Splenia) noemde , een zeer gemeenzaam , en voor zekere Heden , wier voorhoofd juist niet op de loftykfte li 5 wy-  4V* CYCLOPjEN. ARr,IASPEN> wyze net een opfchrift verfierd was, een zeer gefchirt middel (*> Wat zon ons dan beletten of f ook tot de gefchiedenis der uitvinden' en m een oudheidkundige bydrage te doen en onze cT dopen met hunne gefchilderde ronde vlek bovei dl* neemen? »«njes aan te Wat ik tot hier toe van de Cyclopen getracht heb te bewyzen laat zich mogelyk ook „og'op ee ander volk der Oudheid toepasfen. De ArimaL, een ou Fabelvolk, in het Noord-Oostelyk Europa dat, volgens her0dotos, eene onafgebroLne bLedi' l^nZCn 1 bmiChtC ^«nTt ticnneiu, en allen flegts een éénW nnn- u Tnn. O Tot de galanterién van den onbefchaamden rEGu. tus rekende de jonge PUinM i„ 2yne Mevea ^ 2. dat hy, als Pleitbezorger voor het Gerecht „, ' boven het rechter-, dan weder boven het , ke ' :« vernerplelstertje gedragen had. ^^2 van MARTM vind£n wy menigvu) « bTuik ^r ' ^ ,0 R°me ee" ^erfchendi a" ,aT fT Zy"- Ridd« Van fortuin, die als Slaaf gebrandmerkt was geword™ , u ***** ^ tt numerofa linunt jlellantem fplenia frontem Igmras fuii fit? fplenia tolk, kges Men vergelykehierby Rader's Aanmerkingen, bl SM en AMMTI 0P HESYCHIUS, T. II C 12S0  ge3r. der goden , om 't l1gch. te schild. 499 Tungufen en Ostiaken, wegens hun eigene ligchaamJyke oo^en en een historisch geloofd oog , naar der oude volkereu list , op dezelfde wyze te verhelpen zyn , op welke wy de Cyclopen van een gedeelte der hen aangedichte leelykheid en wandrochtelykheid gezocht hebben te bevryden. Daar men zich het beftaan van dit volk , 't welk ook strabo als een der Hoofdvolken van het Noordelyk Europa , te gelyk met de Sarmaten en Hyperborëers, aanvoert (*_) , juist niet wel konde verloochenen , zo verviel men reeds by de oudheid op allerleie gisfingen , om het Fabelachtige van het eene oog op eene redelyke wyze te verklaaren. Het meeste fortuin heeft tot op onze tyden , de verklaaring van den Scholiast eostachius gemaakt. Volgens hem waren de Arimaspen eene natie van vaardige Boogfchutters, die, om des te zekerer te mikken, altyd het eene oog toedrukten , en dus by de nabuurige volken en doorreizende vreemdelingen, als eenöogige menfchen voorkwaamen. Maar, kan men met recht vragen , waren niet alle Scythifche volken geoefende boog* fchutters? Men weet immers , dat, volgens de gewoone afleiding , zelfs de naam Scythe of Schute , zo veel als Schutter moest beteekenen. Allen, wanneer zy doelden, drukten daar by het eene oog toe. Hoe heeft dus de benaaming eenöogige, die , volgens de volkfprooke , door herodotus zelf bewaard , het woord Arimaspu in het Scytisch beteekenen meest (f) » van eene eigenfehap , die alle Scytifche vol» (*) XL. P. 774- B. (t) herodotus IV. 13 , H- Men vergelyke albert! pp HESYcmus, T. h c. 53, 4. Echter verdienen ook de feherp-  $°° CYCLOPEN. ARXMASPEn. volkeren toekwam , flegts aan een eeii,Ve kun T WWden toegefchrevea ? Hier by kom° J« » een gewaand gedicht van Cte^' dien herodotqs en plinius .j, a ustea* > ters, ,n 't geheel niet toepasfelvk is v Tf vers, die aan de bewooners van die ftreek n ^^-Oudb.idde^s^^^^ buik, om z,ch het gezicht tc befchilderen toe fchryven, (fj en vergeiykt men daar mede de vet tel. fcherpziunige Aanmerkingen , die beer i„ zyne » «. ** - ** O/zat tegen deeze -,ogie gemaakt heeft, wel overwogen te w0 d Hv TTPohsktta ™ s—ó 2 wuaen. Jhans zal ons de Heer Pmf » ^ëdedLlen ^ ^ TT1^ IL h£et het uitdruklyk: J b 7* W woordelyk overeen, de ££ nng van meg^thenes by strabo , XV. „ IO,S de eenöogige menfchen in Indiën H, I ■ 3 ° dene befluit doet zich 1 ^ ^ ^l****-Ct; rum,,, H.N..XXII. r. f. vergd. Qec ^  GEER. DER OUDEN', OM 't LIGCH. te SCHILD. 5CE télfete van laater reis- en landbefchryvers , die van de woeste volksftammen in het Noordelylc Afiën , waarfchynlyk afkomelingen van die Scythifche volken , even dit zelfde berichten, (*) zo zal men mogelyk myn vermoeden niet geheel onwaarfchynlyk vinden , dat ook de vertelling van het eenige oog der Arimaspen, uit de gewoonte van dit volk , om zich het voorhoofd en gelaat met allerlei figuuren te befchilderen , konde ontftaan zyn. Wat in den be. ginne loutere dwaaling uit onkunde was, wierd mogelyk met opzet door de listige Kramerpolitieken der Griekfche Kolonisten, aan den Dnieper en Zwarte Zee vergroot. Zy waren mogelyk wel bewust van het voordeel van de goudmynen dier gebcrgtens, welke zy met vreesfelyke wangedrochten , met Griffioenen en Arimaspen bevolkten, om de nafpoorende nieuwsgierigheid den ingang tot dezelven af te fluiten (f|i En empiricus III. 202. P. 177- en aldaar de aanmerkingen van fabricius. (•) stralenberg Nord- und OeftTiche Theile von Europe , p. 166 , 438. en de citata in meiner'i Grundritz der Gefchichte der Menfchheit, bl. 121. not. c. . (f) Deeze baatzuchtige Koopmans Politiek , heeft in oude en iaatere tyden de Aardrykskunde en Natuurlyke Gefchiedenis, met de belachlykfte Legenden aangevuld. Men herinnere zich flegts aan de Fabelen van de Spermaceti , van de Cochenille , de Thee , enz. die nog by den aanvang van deeze eeuw overal gangbaar waren. Zo ging het met de goudmynen op de Riphaeifche bergen, de Vafa Murrhina , de Zydeteelt , de Kaneel, enz. by de Oudheid. Men zie over dergelyke Phoenicifche en  502 eieion». A r i m a c , ' A R 1 Jï A s p e n?, £n wat eindelyk de Koopman door zv„e fel «W konde uitrichten , voltooide L fit wondergeloof der Grieken. Even L en even zo onweetend in de Ge^p £ ^ iyk geleegen Landen, 2js mem> n, ! L °rd' -emde Academie in net ziel pu be" van ^ Pays du NJ^2i: r15"' t'g de onverteerbaar^ w; V * C hy gree" ^ - een ledÏ'^e^tSd;^ ***k fcbaatze y e' en """^' ^ eene hgtgeloovigheid, die ons des te min- en Griekfche Koopmans Legenden , M. de NaVisat. wBe„ , ™' * M"■ Prae. Heer Hofraad beckma», T„ 44^ " «J» «-ge. r-ge,yk Fragment by attf«n*os 1 * n T*1'^ • v " S*»/***'  5°4 c y c t o p e k, ar,ma5.,ek menigvuldigen oörfpr^ -Z CD hun' eens problematisch dacht J ' T/'f gelyk wy weeten, ontvouwd, 2SÜ*2 milten jonifchen hemel aan H V onder de« ryken Archipelao-us d e,,3nd- en ktata» CHekfebe beLÜd C ^1^°' *« oog der Grieken U^S^T menfchen- en Godenbeelden n ' S ^ in Poolen, openbaare ba „ en d7 ^ van vorming ES^EW -akte, onbekleedde fchoonheid met ah "! ^ de omvatten , en ze te« y Zlnnen en kleederwrongen der Marifl gewaad«« ftellen. £*; *W4U*öf ve™yfdheid, over. Onder deeze omfhuidiVheden m tuurlyk al dat befchilderen puncT * °°k na* voor dat geene ^^W ^ voor eene tegennatnnrlvi-. • S' namelyk, va, het lichain ar k aa:srTfe- fch-4 woon,, flegts de krygs^et^r0'8: barba^ch gebruik ophield aL'n , °°k byzonderlyk weggeloo^n,"f^^' Rekenen of letteren oP de ba'n IZT^ J»> e" een gebrandmerkte wie v °'^ Romer en een fchimpvvoord fZT* by Gneke" en  &ebri der ouden , om 't ligch. te schild. 505 eene andere , dan van eene fchandelyke zyde gewoon waren te befchouwen, geeft ons de zeldfaame wyze te kennen , op welke zy dit gebruik by een hen nabuurig volk , de Thraciërs namelyk , zochten te verklaaren. By alle de wilde en oorlogzuchtige volken , Van den Hamus tot aan de Noordfche enRhaëtifcbe Alpen , die men in de Oudheid onder den algemeenen naam van Thraciërs en lllyriërs begreep , was het gebruik van het huid befchilderen en pundeeren algemeen aangenomen. Voornamelyk pleegden de eigenlyk zo genaamde Thraciërs hunne vrouwen en dochters mogelyk uit dezelfde oorzaak te laaten tattoijeeren , als de manbaare Otaheitifche meisjes zich deeze pynelyke bewerking onderwerpen. Ten minften verhaalt heuodotus , die als ooggetuige veel juister dan zyne laatere landslieden hier over oordeelde , uitdruklyk : dat men deeze brandmerken en naaden als eereteekenen , en derzelver menigte voor een bewys eener aanzienlyker afltamming gehouden heeft. Maar de laatere Griek vond dit zo dwaas en onbegrypelyk, dat hy liever tot een vroom fprookje zyn toevlucht nam, en het geheel in 't ver» fraaijende gewaad eener fabel bekleedde. Men wist de vertelfelen van het tragifche einde van Orpheus, op een zeer onverwachte wyze, tot dit oogmerk te gebruiken. Den moord van deezen beroemden huwlyks martelaar, alwaar de Cikonifche moeders, onder het vieren van het feest van Bacchus, den jongeling woedend verfcheurden, en langs de velden verftrQoiden , (*) wreekten de Thracifche mannen aan hun- (*) VIEGIL. GEORG. IV. 320. mengelw. II. Deel. Kk  506 cyuopem. arimaspen, hunne dolle vrouwen , door fcbandelyke brand teekenen, en deeze gevoelige tuchtiging dLde OP de laatere nakomehngfchap voort.' D "tdd de algemeene volksfprooke onder de Griek „ r zelfs PLtJTARCHus, in zyne zedeivl-, i ' * van de langmoedigLid der^ ^tT^ wel met afkeuring der zaake ,1 T ' zonder het geringffc mistrn ' d°Ch edlter heid, aanvoert (S> ° m' Na dit alles zal het niemand wonderbaar vlnH wanneer ik beweere , dat het dl r °' -ver volkomen onbekend * der' heid en den oorfprong van dit 2 J ^enzin kost komen* , hetere ^* ook m de eenönoii-p r\„.? ' " *»d e„ R„me verrpreidd M * «G, o •i«ligclmm,,otopde Mu ■ ƒ" la» en znaT' dat.Verfienil§s *WH der ronde, witte ^arte moesjes by de opfchikzuchtige jJkt nen» 09 wvtteneach heeft in r> ft* «"*• *• Ot.de» bye™ g.ftMd dfc 7- T. li. p. 5S4. Mc" ,e">*e °- s '•«■?•« op Hora»,  «esr. der ouden, om 't tlGCH. te schild. 507 iien, 't welk de vernuftigfte Schryvers van dat volk met de fcherpfte fpotterny hekelden , en zelfs de ftrafbaare liefde voor hun eigen fexe daar mede verontfchuldigd hebben, zouden mogelyk gedeeltelyk hunnen oorfprong van de zalvingen en fchilderingen der ruuwe menschheid in het Opper -Aften en Indien kunnen afleiden. Het Henna op de Nagelen der Arabifche Beduininnen , en de Orkanneite (Anchufa) op de wangen der Griekinnen, zyn zekerlyk van denzelfden oorfprong; De rood geverwde gezichten van den landman, by den wynöogst en op de Bacchusfeesten, waar uit in laater dagen de theatraale maskers ontftaan zyn; de met vermiljoen altyd Versch over gefchilderde Jupitet op hetKapitool, en de zegepraalende Veldheer in Rome jj die, als zyn levendig evenbeeld, op gelyke wyze vernist was, even gelyk alle de rood gefchilderde ftandbeelden van hout en gips in de vroegere Oudheid , zouden ons hoogst waarfchynlyk juist op dit zelfde gebruik te rug leiden. (*) De opmerkingen eindelyk, dat gekleurd ge- ftreep- (*) Ik weet wel, dat men gewoonlyk dit gebruik alleen als een middel tegen de ftof en het vuilnis, of ook flegM als een glazuur van het gips, befchouwt. Men zie winckelman's Gefchichte der Kunst, bl. 20. en op meerder plaatzen. Maar zo gaarne ik ook wil toegeeven, dat dit -by den Pnapus en andere Diiruftici, wezenlyk fomwylen het geval geweest is: zo weinig kan ik my toch daar van overtuigen, dat dit ook toepasfelyk is oP p'laatfen by pausanias en athenjeus , die ik my in een kleine Verhandeling, over den waarfckynlykjlen oorfprong' der masker;,. Voorgenomen heb te onderzoeken. Kk 4  5°? CYCLOPEN *DT f'recptc en geruite ftoffen tot kWrW gieken en Romeinen we, geke d * byna nooit, of ten minften S S ? ^ * ke"teek-« van verwyfdheid „?e btel;tC!n,k,y««gen ; doch voor het overig , tvd t! g6* eigenfchapderCeitifcheenBarbaarSf 7* * Pa en Alia zy„ befchouvvd ™ f°"**> in Euro- ^ne gisting kunnen brengen di v'o °"S Wl °P difcbeDames gehee, onve w"cht wa 7"" nieUWm0" «geflapte en m***aX^Z^** fingen der gelireepte huidfclnlder n e„ J "ab°0tbaaren zyn, en even daarom ooT^ ~ F hoekig aanzien , by de Griek™ n, " bont en *eer aanflotelyk geweest zvn f W°°" ^ ' de fchilderyen van het Hercu]anP. " A ™n bewyst O nooit door de kunl ' gebruikt zyn. C*J Doch ik ï TV^ de , J U°Ch lk Sevod by dit alles zeer ' le- (*) Men denke flegts aan rf» *~ «*e en Germa„ifcne ^ , CeltlSehotfche Hooglander, d?'.r- !• °Pmerke,vk' «at de ^ Romeinen toJJ'ÏS^ ï"****^ on, .'n hunne ^^^'^^^ hebben. Men zie de 8fte „, tffefIreepte mode»en Schotland, r. D. b7 P'aatp—-x'S Reizen door - «* dvvaaling, ^h ^ ****** *«*e der Romeinrche „J"' dat fa de gar- ren * f ™C ' fle^ ^kleurde k/eede- *° byZ0Ilder P^petvervvige uitdruk, te,  GEUR. der ouden, OM't|lIGCH. te'SCHILD. $Op levendig, dat het kleine detail, waarin ik my ter bevestiging deezer gisfingen zou moeten inlaaten, flegts voor zeer weinigen belangryk , en voor de meesten zeer langwylig fchynen zoude. te , en dat men de borduurfels en franjes der kleederen , (elavi, limbi macandri, cirri, fimbriaè) niet hier toetekenen kan. DE Kk s  (Pcrvolg van bladz. 339.) Vaderlyke vren.H ' bemin 111 Ivke verbindtpnisfen ftroomen Van menfc«e- ■ gen achten dezelven naar vn^T^ mogelyk deeze godlyk frhrvS l Z°U ik zelf hebb™ , ik nict Jf** beste ^ geput leidsman gehad had iiüiü**« tot vriend en -yne kinderen t ^ "«eeveni U te danken hebben, een g den^ken ' *** ^ het ^t .lichten kan. Zyn f er n ' Z° g°£d aIs *> "eken zy in uéhm e^,T,W*** ^denk. Maar zeg my » ' h" is- ^eld daar in mZ^l^l' ^ dat 2o vraagde my °Psd^ - cttat^L;1 Se'nef' k**P* van agt jaa_ Om dezelfde reden vCo'^;;:; ss*?-* • »»-> "ui* Is nJ , ' 'ht *W .... " Jnaar een bnpr . -i WTt, ik heb het beeld van ' gy van uwen grootvader hier niet  de pachter martyn en zyn zoon. 51* niet geplaatst , omdat hy een Edelman en Overfte, maat omdat hy een braaf man was. Hy was een braaf man , maar toch zo braaf niet als die boer daar. christoff. Leeft hy nog lieve vader? fwalo. Niet meer op deeze aarde. Waar hy nu leeft , daar Haan zekerlyk weinige Overften of Koninsen boven hem. eleonora. Wilt gy ons wel zeggen, lieve vader, wat hy was en wat hy deed? frits en ciiristoffel , onderfteunden het verzoek van haare zuster, en ik verhaalde: hulde*», (zo heet de man daar, dien ik als vriend en weldoener vereerde, en eeuwig verëeren zal) was de zoon van een Pachter uit onzen buurt. Zyn vader wydde hem de Letteroefeningen toe, dewyl het knaapje een buitengemeenen grooten aanleg tot de weetenfchapoen had. Met volle goedkeuring zyner leeraars, verliet hy de School, ging met my naar deUmverfiteit, en wierd myn vriend. Een jaar had hy geftudeerd.toen zyn vader ftierf. Myn hulderiic, een jongeling van twintig jaaren , die , volgens zyn aanleg en kundigheden, gefchikt was, een glansryk lot te verwachten, was overtuigd, dat tevredenheid en geluk niet van ftand en eerambten afhangt, en dat men in ieder ftand een zeer waardig medelid der menfchelyke maatfehappy zyn kan, wanneer men flegts zyn post behoorlyk waarneemt. En hy had genoeg fterkte en grooheid van ziel, om vrywillig den Studentendegen met de Ploeg te verwisfelen; nam tot onderhoud van zyn moeder een pachtery over, en wierd in zyn uiterlyk voorkomen geheel een boer. Kk 4 lk  f " PACHÏER — ** 2VN Z00N. ik was intusfchen by he> WP, H* korren tyd Mail 7 had -mjes gezegd oP ;c;;;^-^ *** wags, te« «yde toen *^^!^»W*d>* e" myn model was. J VTOod » mv« leraar In myn afweezendheid had ik aJ. f dorpen betrof, nya Stedehou ' ** "** bd" ;-ht myne onderdaanen t de°* ^«ten, en ««*U noe verbaasd za 0 ^ ^ te zyn. brf -n myn ouden ^helaas hv * W* een ê'eeten, vriend hojAm* gaiUsch ver- h--r een fcia^^'(!~? dat «J» Stede»vne boeren zuchtte ' ^ V*d«*«iog keer hadden h' ' v°°r ")y cn h«* een af i!0e «rder hoe liever, de Zf T' T ^ myner arme onderdaanen e o °nder***«» . en -f-e doen wat myn -f veel -Stedehouder, daar dingen, dan huldfrip n ' Ver"am veei erger *«*•>** verdie^i^^V^ * myne arme onderdaanen die7 ■ mede U'are« had, niet geholpen. Toén 1 a''ni0ede «efto« onhandigheid, dat ik een iJULDE"-« van de mogelyk eenmaal kon ^dlT^ V°,St die"de' ejl my" vaderland te Cef W0'den ' —ken, om ,y * ^uik te verzoeken, e„ ais V3, °Verreden myn ontflag te «e oogenbhktv ^ ^ VUiSC/^ °P ^t gU(, •** Wt,--ms;S ee^eS ^ ^ brakde «H» gevoederd heblln dai'  de 1'achter martyn en zyn zoon. 513 Nu was ik in ftaat door myn voorfpraak , menig ongemak van den oorlog van myne onderdaanen af te wenden; zodat zy veel minder dan hunne nabuuren geleden hebben. Thans bevinden zy zich in een bloeijenden welfland , en beminnen my als hun vader. En dat heb ik eenig en alleen aan mynen hulderik te danken. Ik deed niets zonder den man , die veel meer ondervinding had dan ik , en veel meer in nadenken over deeze voorwerpen geoefend was , vooraf om raad te vraagen , en altyd heb ik my by zyn raad wel bevonden. Hoe ik, naar het plan van dien edelen man, myne onderdaanen 'er weder opgeholpen heb, hoe ik menige fchadelyke gewoonte onder hen verdrongen , menige nuttige verbetering ingevoerd hebbe ; dat zal ik u dan zeggen , wanneer gy in ftaat zyn zult, dit beter te beoordeelen. ö,.Myn hulderik was een zegen voor my en alle myne onderdaanen, was het weldaadiglte gefchenk, dat de he« mei my gegeven had. Ach , waarom moest hy zo vroeg fterven! Ontvang deeze traanen van dankbaar» heid , vereeuwigde vriend ! Vriend , Leeraar, Weldoener ! ! —— Myn hulderik wierd van veelen miskend, wierd van veelen voor een hard man gehouden , omdat zyn deugd fomwylen een weinig ruuw, en zyne gerechtigheid ten uiterften ftreng was, en voornamelyk daarom, omdat hy zelden iets aan een bedelaar gaf. Poch des te werkfaamer onderfteunde hy de waare armen , en dat deed hy dikwils op zulk eene befchaafde wyze, met zulk eene tederhartige verfchoorjing der eerzucht van de edele armen, dat daar doorde waarde van zyn weldaad veel verhoogd wierd. Kk 5  SH be pachter martyn en zyn zoon. De Heer G een ongelukkig Koopman uit * ... zette zich ia een nabuurig dorp „eder begon ee„ kleinen handd. ^ ^ J^« de hem zyn ongelukkig noodlot. De ziekJ b oot Ik had hem voorheen h beften d he £ ~ Ieriyk le£ren b— tie hem des te meer m zynen tegcnwoordigen ftand en zond hem zelf een gefchenk van eenige Met een zeer beleefden brief, waar uitzy„ g !' de hoogmoed doorftraalde , zond hy my myn ge fchenk te rug, met verzekering: dat hy, o lan* God hem gezondheid liet, ziek Zelven door 'n * banden arbeid onderhouden, en geene armen! hulp eenS menfchenvriends onttrekken zoude £ verhaalde het geval aan mynen h^?*' * zonder benspmgen, die ik den armen man, we*' s zynen ontydigen hoogmoed, maakte. »t Kan zvn antwoordde hy, dat zyn hoogmoed een we 1 tenrpoong is , en echter behaagt my de man hoe zei faamer zulk een denkwyze en zulk een omft „ digheid gevonden wordt. Hv zwee* ... in eedirhr™ «, r , V zv,eeS, zat een poos m gedachten, en fprak toen van andere dingen. Eerst na eenige jaaren heb ik vernomen beter dm iV„ a j 7 *ernomen>nat myn hulderik beter dan ik verftond, hoe men een edeldenkend behoef. *gen moet weldoen. Hy won in ftilte eenige belt „t ^eorik'o. 'l;^^ «den Koopman, de Fredrikftraat?_ De'ed nvT° Z * Nu rlnn l Y *** 30 Zvde Wö»èn ? - broeder reefty aSy ^ M>™ " hÊ£ff van vader honderd daal- ders  de pachter martyn en zyn z08n. 515 ders opgenomen, en is door zyne ziekte verhinderd geworden , zelfs naar h te reizen en zyn fchuld af te doen. Myn oom is voor eenige weeken geftorven , en ik ben zyn erfgenaam. Kort voor zyn dood , heeft hy my van deezen fchuldpost gefproken, dat ik denzelven met de vervallen interesfen , aan den Heer g. ... of zyne erfgenaamen zou ter hand ftellen. Doch nu weet ik niet, hoe lang het capitaal geftaan heeft. Wilt gy wel zo goed zyn , en dit in uws vaders boeken eens naflaan ? De naam van myn oom was george heinse. g. konde in zyns vaders boeken, natuurlyker wyze , geen george . heinse vinden , en weigerde dieswegens iets aan te neemen. Na lang gefchil , liet hy zich eindelyk welgevallen, het capitaal zonder interest aan te neemen , en wel ras wierd hulderik zyn vertrouwde vriend. Na eenigen tyd drong hem deeze eene leening van eenige honderd guldens op, en raadde hem, in de kleine Stad n... te gaan woonen, alwaar hy nu weder een welgefteld Koopman is. Slegts nog een even edele daad zal ik u van mynen vriend vernaaien , en gy zult dan, hoop ik, niet weder vraagen : waarom het beeld van deezen man voor my zo dierbaar isf hulderik bemerkte in h.alwaar hy eens de gezangen der Choorjongens hoorde , dat een yan hen , een jongeling , wien de natuur een heerlyken brief van aanbeveeling op zyn gelaat had gefchreven , door de anderen met bittere verachting behandeld wierd. Allen verwyderden zy zich van hem , en eenigen befpotten hem zelf met een hoonenden lach , zo dat de jongeling ein-  •5i5 de pachter Martyn en zyn z00n. eindelyk vveenend het choor verliet. Hy vroe* -ar de oorzaak, en vernam, dat hy eeniep ? mngen ult de Choorkas genomen had, f hynlyk daarom uit het Choor, en mogelyk Te f « de School, was verwezen geworden ^1 jammer van den jongen, zeide een Barger wa hv heeft veel brein, en heeft zich anderste, - l"l «en. Wat doet de armoede niet a. » Zyn fa die een wakker Predikant was, is gellorve£ en zyn' moeder, d,e met naaijen en fpfenen de kost wint, lig ledert eenige weeken doodkrank. „ Waar woont zyn moeder?" „ Daar in dat kleine huisje by de poort huldeiuch ging by haar , en de Jongeling kwam hem wanhoopend i„ de deur te gemoet ykn Tuid op weenende en fchreeuWende :\ch ' niy , myn moeder is dood, en ik ben haar moZ 'O^^l: ZOf"dhv kon^«- een gev len wal 7 T ^ flMWte ' waa™ f gevauen was , weder bybrast en Ap reesmiddelen voorfchreef n • , g£ §C' dat hv V De Jongehng bekende : d ete'n tl " ' 0m Z^ zieke der eeten te bezorgen , een halven gulden uit de choorkas genomen had,met de heiligfte betu i„ da hy van voorneemens geweest was, wanneer he ch'oo - geld uitgedeeld zou worden, het zelve w der te -goeden. Hy had het zyne zieke moeder tot iog toe verzweegen , doch heden had hem de mish „ dehng zyner medefcholieren zo grievend gel " da hy zyne moeder alles bekend, en door d ze helydems mogelyk haaren dood vernaast ha " hul-  de pachter martyn en zyn zoon. 517 ; hulderik troostte de moeder, beloofde haar, dat by de zorg over haaren zoon op zich zou nee,men , maakte dat zy beter opgepast wierd, en ging toen by den Rector een bezoek geeven , om hem te verzoeken , de zaak van den armen jongen , zo goed als mogelyk, by te leggen. Gaarne, antwoordde de Rector , wil ik dat doen ; doch het zal moeijelyk zyn , hem tegen alle de beledigingen zyner medefcholieren te beveiligen , omdat de zaak nu zo bekend is. Voor het overige gaf hy van het jonge knaapje , zo wel ten opzichte van zyne kundigheden, als zyn zedelyk gedrag, het beste getuigenis. „ Zou hy wel met eere op de Univerfiteit kunnen gaan?" ,, Beter dan ergens anders, maar waar .zal het onderhoud van daan komen ? " hulderik's befluit was genomen , hy wilde den jongeling vooraf op de proef Hellen. Hy vond, na eenige dagen , de moeder buiten haar bed , maar ©ntroostelyk over het noodlot van haaren zoon, die zich zelf de bitterfte verwyten deed. Hoor , myn zoon , dus fprak hem hulderik aan , ik heb zo een zoort van opziener over myn huisgezin nodig; doch die in geval van nood ook eens een hand aan 't werk moet flaan. Wat duakt u, wilt gy by my in dienst komen ? Dat met oogmerk gekozen, in dienst komen , trof in den beginne bet jonge mensch ; doch hy herftelde zich fchielyk , en nam het aanbod met dank aan , als hy maar in ftaat gefield wierd , zyne arme moeder •enige onderfteuning te bezorgen. Dat kunt gy, als gy maar wilt. Ik geef u, als gy g K? J  5*8 de pachter martyn en zyn zoon. gy getrouw en vlytig oppast, a]le ^ ^ ^ hendrik , zo was de naam mn j„ • de aagfte dienden, gaarne en gewj, (£ *s > f taM zyn woord. Na vier proefwe'eken , zond ^ry mmm zynen kweekeling, dien Iry van „nTf al als zyn eigen zoon beminde, 0D I ,,„. !' f" «e. he. leeren, en verzorg moeder, hendrik vond na hPf y o'S te zyn , bewys die dan met deeze,, M,, ,j nynen dood , aan de armen aan de m ., onder «, medebroeders ƒ wT *ï ™* wien gy kunt weldoen." ,pen > Zo ftierf de edelfte man , dien ik ï„ J , heb leeren kennen. Zyn hendritf£%£L7 en zoekt als een eerlyk man zy» fchuld te bla* en. Reeds verfiert menig een fchoone daad Tvn leven. Men herkent hulderik's zoon in hl 1 den zoon van zyn geest en hart. frits. Die goede hendrik» eleonora. Dat is fchoon CHiasT Bravo 1 bravo- 'dat noem ik eerst een boer Die man was een kroon waardig. rmt 1 rechterhand uugeftr^ Hy moet eeuwig leeVen «< Ja , myne kinderen , zyn gedachten;? ,' trrH;se,ykdie Jeeit. ó , Hy was een echt Edelman n,, wel.  de pachter martyn en zyn zoon. 5ÏO wel. Want al wie , gelyk hy , anderen weldoet * ontvangt altyd meer dan hy geeft. Hoe waar is het: dat geeven zaliger zy dan neemen! Wanneer alle menfchen recht wisten, welk een heerlyke zaak het weldoen zy , zou ieder de gelegenheid opzoeken om wel te doen , gelyk men het vermaak najaagt. De vreugdetraanen in de oogen der ongelukkigen , dien wy goed deeden , lokt ook uit ons oog een gelyke traan , en dan is het ons zo wel om het hart, als het den zaligen God zyn kan. Dan heeft men een tweevoudig genot en vermaak van zyn leven. En komt vriend hein , gelyk hem de lieve claudius noemt, dan verfchynt hy ons in het beeld van den geredden ongelukkigen met vreugdetraanen , en dan ziet hy 'er zelf vriendelyk uit.' —— Lieve kinderen, wees werkzaam en goed , opdat gy eens zeer veele menfchen kunt weldoen. By weldoen en deugdzaam zyn , leeft en fterft men wel eens zo fchoon ! En daar daar vinden wy hen weder, die wy hier wel deeden. —- Lieve kinderen , wees vlytig en deugdzaam, op dat gy eens veele menfchen kunt weldoen! eleonora, (opende het Klavier, fpeelde en zong, en vader en broeder ftemden in het gezang.) Ach, wierd de wensch vervuld, de wensch dien ik uw mond, Oprechte men feit en vriend! zo menigwerf hoor flaaken: Den mensch gelukkig zien, den mensch gelukkig maaken." O hoe veel fchooner was dan niet dit waereldrond! Want,  520 de PACHTER martyn en zyn 20Ol»l Want, wat de fterveling op aarde ook moog- verried Menslievendheid blyft fteeds de fchoonfte zyner phV ten. r ö CBy het flot van het gezang, gaf ELZOnora haaren vader de hand, met belofte:) Ik zal goed eh werkzaam zyn! FRITS. S wü eens een braaf'man worden christ. En weldoen, zo veel ik kan. In het volle gevoel der zaligheid omhelsde hy nen: „ God geeve u de kracht daar toe! , Hy s> zegene u myne kinderen!"